-ocr page 1-
oud utrecht
Maandblad van
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
Vierenveertigste jaargang 1971
Uitgave van de vereniging
.
-ocr page 2-
Lunenburg, mooi als weleer
De editie van 1966 komt echter met vrolijker ge-
luiden: er zijn plannen om, in overleg met de rijks-
dienst voor de monumentenzorg, te komen tot een
gehele of gedeeltelijke restauratie van het huis.
En nu is die restauratie, onder leiding van archi-
tect E. A. Canneman, al weer een eind gevorderd.
De toren is klaar. In de op elkaar gestapelde ver-
trekken, waarvan de muren bijna een meter dik
zijn, vinden we goed gerestaureerde tegelvloeren,
een weer gaaf, rondgemetseld gewelf als bijzon-
derheid op een der verdiepingen en ook overal
verwarmingseenheden, die een behaaglijkheid
scheppen welke merkwaardig contrasteert met het
grimmige uiterlijk van de stenen kolos.
Dezelfde houten loopbrug die we op de tekening
van Jan de Beijer aantreffen, zal de eerste verdie-
ping van de toren verbinden met het gerecon-
strueerde, zeventiende-eeuwse woonhuis, dat over
zes tot negen maanden gereed kan komen. Het
andere, van omstreeks 1860 daterende woonhuis
waarin de toren was opgenomen, is opgeruimd. Er
was trouwens na de bominslag weinig van over
gebleven.
Over het gebruik van torens zoals de Lunenburg
bestaan tegenstrijdige meningen. Gesproken wordt
Bijna in oude luister herrezen staat aan de Lang-
broekerwetering de ridderhofstad Lunenburg. Een
nog modderige oprijlaan in een bos met prachtige
bomen, Waaruit het onderhout is gekapt. Een stuk
slotgracht, een vijver - nog niet uitgediept - met
gedeelten van fundamenten waaraan o.m. een
oude waterput te herkennen valt. Een huis in de
steigers, getrouwe kopie van het gebouw dat hier
in de zeventiende eeuw stond en dat Jan de Beijer
(zie afbeelding) en andere, anoniem gebleven te-
kenaars voor ons op papier vastlegden. Dan de
toren, nu ontdaan van zijn pleisterwerk, zodat de
mooie warmgekleurde baksteen weer té zien is.
Het had niet veel gescheeld of Lunenburg was
verdwenen uit de historisch zo rijke strook oud
weide- en akkerland ten zuidoosten van de stad
Utrecht. In de derde druk van het Kastelenboek
voor de provincie Utrecht (1948) lezen we nog dat
de wederopbouwdienst heeft besloten het kasteel
te vorderen en als onherstelbaar geheel af te bre-
ken, ook de oude uit de dertiende eeuw stammen-
de hoofdtoren. Een bom van de geallieerden had
in 1944 het gebouw getroffen, net nadat de leger-
auto's van de Duitsers waarvoor ze bedoeld wa-
ren, het park hadden verlaten.
Fotoreproduktie
rijksdienst voor de
monumentenzorg, naar
een prent van
Jan de Beijer
1
-ocr page 3-
bijvoorbeeld over woontorens, maar Canneman ge-
looft dat het aanvankelijk los staande verdedigings-
torens zijn geweest. Er moeten in de omtrek dan
wel gebouwen of landgoederen hebben gelegen
die de moeite van het verdedigen waard waren,
veronderstel ik.
Een bestemming tot woontoren kregen bouwwer-
ken als Lunenburg etc. volgens Canneman pas
later, misschien in de zestiende of zeventiende
eeuw. Wellicht was het een gedeeltelijke woon-
functie, als aanvulling op de ruimten in de gebou-
wen die tegen de torens aan of direct ernaast
werden gebouwd. Rijnestein, Walenburg en Hinder-
stein kunnen in dit opzicht als voorbeelden dienen.
Architect Canneman heeft de opdracht voor de
restauratie van Lunenburg eind 1968 gekregen van
de huidige eigenaresse, de K. F. Heinstichting, die
het goed in de zomer van dat jaar had gekocht
van Jac. Kostermans. De stichting deed dit in een
poging om, samen met rijk, provincie en gemeente,
het gebied aan de Langbroekerwetering van ont-
luistering te vrijwaren. Haar doelstellingen behel-
zen, behalve jeugd- en ziekenzorg, vooral ook de
bemoeienis met cultuur en monumenten.
Met veel enthousiasme en deskundigheid is het
karwei aangepakt. Voor het herstelwerk, zowel van
de toren als van het oudste woonhuis, kon Can-
neman putten uit de talrijke tekeningen. Bijzondere
vondsten zijn er tot nu toe niet gedaan. Wel kwa-
men er natuurlijk wat scherven en tegels te voor-
schijn. Misschien zal het uitdiepen van de gracht
en vijver, die straks weer als één gesloten gordel
om de oude toren heen zullen liggen, nog iets op-
leveren.
Huizen in de trant van Lunenburg staan er nog
vrij veel in de strook tussen Heuvelrug en Krom-
merijn. De verklaring ervoor is volgens dr. R. van
Luttervelt in zijn boek De Stichtsche lustwarande
(1949), dat de landstreek in een vergeethoekje is
geraakt, toen de machtige Rijnarm degradeerde tot
een nietig Krommerijntje. De kooplieden en de
vrachtschippers verdwenen, maar wie bleven wa-
ren de baronnen en boeren, de grondbezitters en
de horigen, daar zij in economisch en sociaal op-
zicht aan hun grond gebonden waren.
Zij waren er in oude tijden komen wonen, omdat
de vruchtbare bodem voor hen aantrekkelijker was
dan de mooie maar dorre grond van de Heuvelrug.
In hun gebied, dat geleidelijk achter bleef, gingen
zij ten slotte regeren als vrije, erfelijke machtheb-
bers, die op den duur de gronden en kastelen van
hun heer als hun eigendom gingen beschouwen.
Van de oudste, houten woningen is uiteraard niets
overgebleven. De versterkte huizen en kastelen
markeren de komst van de baksteen in deze
streek. De vierkante, stevige donjons lijken sterk
op vele torens die wij heden ten dage in Frankrijk
aantreffen.
De toren van Lunenburg wordt het eerst genoemd
in 1340, toen het goed in het bezit was van de
familie Van Zyll: „In 1400, des Saterdags nae St.
Servaesdach, ontving Arent van Zyll sinen toern
tot Langbroek met enen merghen lants"
(Kastelen-
boek).
Het landgoed is in allerlei handen geweest. Jhr. mr.
J. H. F. K. van Swinderen liet omstreeks 1860 de
woonvleugels en stalgebouwen die in 1680 waren
gebouwd, slechten, een groot stuk van de gracht
dempen en nam de toren op in een groot landhuis
in de stijl van die tijd. Ook na hem veranderde het
goed nog vele malen van eigenaar. Het einde
kwam - leek het - in 1944 met de bom die
zijn eigenlijke doel miste. Gelukkig zijn we lang-
zamerhand wat zuiniger aan het worden dan voor-
heen, toen zo'n ruïne gewoonlijk zonder veel
omslag met de grond werd gelijk gemaakt.          K.
rcheologie en ï>rije tij
Het eerste deel van de cursus ,,Archeologie en
vrije tijd" aan de Utrechtse Volksuniversiteit zal in
het begin van 1971 nogmaals worden herhaald. De
inschrijving opent op 11 januari a.s. Het bureau is
geopend: 11-15 januari 10-15 uur, bovendien 11-13
januari 19-20 uur.
Het programma luidt: I. De Monumentenwet, een
wegwijzer voor de amateur-archeoloog. Drs. H.
Sarfaty (R.O.B. - Prov. archeoloog van Zuid-Hol-
land); II. Terreinverkenning en de techniek van het
graven. A. Bruin (R.O.B.); III. De prehistorie. G. D.
v. d. Heide (Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders);
IV. De Romeinse tijd. Mej. dr. C. Isings (Archeo-
logisch instituut Utrecht); V. Vroege Middeleeuwen.
J. Ypey (R.O.B.); VI. De Middeleeuwen. Dr. J. G.
N. Renaud (R.O.B.).
Voor het overige verwijzen wij naar de aankon-
diging over deze cursus in het augustusnummer
1970, pagina 63.
-ocr page 4-
De Runen
Als men door Scandinavië trekt, vindt men dikwijls
ineens ergens een enorme steen met ingekraste
otters in onbekend schrift. Soms een opschrift op
een oude kerkmuur, dan zo maar een hele rij ste-
nen als versiering langs de weg met wat opschrif-
ten.
Het zijn ,,Runen", de oude schrijftekens van de
Vikingen of de Noormannen, de vroegere bewo-
ners van Scandinavië, die deze „lettervormen" van
de vijfde tot ± de veertiende eeuw hebben ge-
bruikt. Het woord „Rune" [rune = geheim] duidt op
het karakter van geheime wetenschap; Tacitus ver-
telt, dat bij het wichelen houten staafjes werden
gebruikt, waarin tekens [notae] geritst waren; er is
geen reden om eraan te twijfelen, dat hiermede
runen bedoeld zijn.
Waar komen ze oorspronkelijk vandaan en waar-
om is het runealfabet zo vreemd opgesteld? Het
heeft geen enkele overeenkomst of vorm van enig
alfabet.
Aan het eind van 1800 is men pas met de verta-
ling van de runen begonnen.
Ongeveer 300 jaar na Christus zijn de runen in
gebruik bij de Oost-Germanen in Zuid-Europa,
Bresa, Bosnië en bij de Noord-Germanen aan de
Oostzee. Hoe is het mogelijk dat op twee zo ver
van elkaar verwijderde plaatsen deze stenen met
inscripties gevonden werden? Men neemt aan dat
de Herulen en de Goten samen op rooftochten
naar Griekenland en Klein-Azië trokken. Zijn zo de
runen naar het noorden gebracht?
De oudste West-Germaanse runen, nl. de Duitse,
Friese en Angelsaksische, heeft men op ± 500
jaar na Christus gedateerd en men neemt aan dat
het West-Germaanse runeschrift van Germaanse
oorsprong is. Aan het einde van de zesde eeuw
verdwijnt ineens het runeschrift. Totdat in 850 uit
het noorden dit schrift in Denemarken wordt ge-
bracht. De vorm der runetekens wijst erop dat zij
oorspronkelijk op hout werden geritst. Met de
oudste vondsten ontdekte men dat het alfabet uit
24 tekens bestond, naar de eerste zes letters wordt
het alfabet „fupark" genoemd.
Op verschillende voorwerpen uit 600 na Christus
staat het oudste runeschrift van 24 tekens in zijn
geheel. Later is het echter in Scandinavië inge-
kort tot 16 tekens. Vermoedelijk werd het sterk
vereenvoudigd; dit neemt men thans tenminste al-
gemeen aan. In het Anglo-Friese gebied is het in
de loop van de achtste eeuw tot 28 tekens uitge-
breid, in een codex van de negende eeuw zelfs
tot 33.
Het kan in verschillende richtingen geschreven
worden: van links naar rechts en de volgende
regel van rechts naar links. Onder invloed van het
Ploegschrift misschien?
Helaas, de alfabetische volgorde is nog niet vol-
doende verklaard.
Wanneer het Christendom ook in 't noorden vaste
voet begint te krijgen, verdwijnt langzaamaan de
gewoonte om runestenen voor de overledenen op
te richten. Toch blijft in Denemarken het gebruik
van het „Runeschrift" nog lang bewaard. Het jaar
1000 vindt men ze op munten gekrast en in 1200
en 1300 herinneren ze aan het bouwen van kerk of
brug, op de manier van onze eerste steenlegging.
Begeven wij ons eens even naar het Domplein, dan
vinden we daar bij de ingang van de Kloosterhof
de „Jellinge Steen". In lelling [Jutland] bevindt zich
het origineel van deze steen. De repliek werd in
1936 bij het 300-jarig bestaan van de Utrechtse
universiteit door sympatiserende Denen geschon-
ken. De Runetekst in reliëf vertelt ons:
„Koning Harald gaf opdracht deze steen te ver-
vaardigen ter nagedachtenis aan zijn vader Gorm
en zijn moeder Thyra, die geheel Denemarken en
Noorwegen onderwierp en die de Denen tot het
Christendom bekeerde".
Ook in het Noorden van ons land zijn enige rune-
inscripties bewaard gebleven, o.a. in Acrum op
een houten zwaard uit het jaar 550.
In Duitsland zijn tot nu toe weinig voorwerpen met
runen gevonden; deze inscripties hebben daar
schijnbaar een kort leven gehad. Bekend is dat ze
na de zevende eeuw niet meer voorkomen. Slechts
enige gespen van hout met de naam van de be-
zitter of gever erop zijn in N.-Duitsland ontdekt.
De ,,Edda" deelt ons een en ander mee over het
gebruik van de runen. Het is zeer waarschijnlijk
dat de runen een rol spelen bij de toverkunsten
van Odin. Vooral het verhaal van de openbaring
der „Runa" van Odin, welke met verzen in de
Edda wordt beschreven, geeft een idee dat deze
tekens een diepere betekenis hebben. En zelfs is
het niet onmogelijk dat er toverspreuken in rune-
schrift op voorwerpen zijn aangebracht. Zo heeft
men dunne zilveren en zelfs gouden munten ge-
vonden, [bracteaten], waarin het hele alfabet is
geritst; deze werden als ketting aan een leren riem
omgehangen. Het werd met deze tekens zo vol mo-
gelijk geladen om de drager of draagster tegen
allerlei ongeluk te beschermen. Dit was de hoog-
ste accumulatie der magische runekrachten.
N. P. Kruithoed-van Ewijk
-ocr page 5-
Over begrafenisfondsen gesproken ...
Er is bijna geen mens die voor-of-te-na niet eens
met verzekeren te maken heeft gehad. Het verze-
keren is niet meer uit onze tijd weg te denken.
Een van de oudste vormen van verzekeren is
wel de levensverzekering, maar dan niet zoals wij
die nu kennen: uitkering bij leven na een vooraf
bepaald aantal jaren, of uitkering aan de erven
wanneer de verzekerde eerder overlijdt. Oorspron-
kelijk bestond namelijk de verzekering uitsluitend
uit het verzorgen van de begrafenis. De maat-
schappij, of liever het fonds, in goed oud-Utrechts
het dooiefonds of de dooiebus genaamd, had bo-
den in dienst die met hun bus (de busbooi) hun
klanten bezochten voor het innen van de premie.
Die premie bestond uit bedragen, variërend van een
halve tot drie a vier centen per week, al naar ge-
lang de klasse waarin men verzekerd was. Reeds
de gilden kenden deze vorm van verzekeren.
De grootste groei van de begrafenisfondsen viel
in de vorige eeuw. Er waren er honderden in ons
land, over 't algemeen van plaatselijke betekenis.
Lugubere namen
Een van de grootste fondsen luisterde naar de
veelzeggende naam „Let op Uw Einde". Het was
gevestigd te Utrecht. In 1847 opgericht in een huis
aan de Ridderschapsstraat, wist het al spoedig het
vertrouwen van de Utrechtse bevolking te winnen.
De naam van het fonds schrikte onze grootouders
blijkbaar niet af. Trouwens, er waren veel fondsen
met een lugubere naam, die ondanks (misschien
wel dank zij) deze naam een grote vlucht namen.
Om er maar enkele te noemen: „Mijn Glas Loopt
Ras", „Het Einde Loont Ons Doel", „De Laatste
Eer", en talrijke „Memento Mori's".
Het fonds Let Op Uw Einde heeft gedurende een
halve eeuw zijn stempel op het Utrechtse begra-
feniswezen gedrukt. In het bedrijfsmuseum van de
Levensverzekering Maatschappij „Utrecht" (in deze
maatschappij is het fonds later opgegaan) worden
nog enkele aardige herinneringen bewaard. Zo is
daar de wandelstok met inscriptie, bestemd voor
„den oudsten bode", die het voorrecht genoot aan
het hoofd van de begrafenisstoet te schrijden met
in zijn hand de stok als teken van zijn waardig-
heid. Dan zijn er de versierselen die de sombere
kleding van de dragers wat moesten opfleuren.
Wie nu denkt dat die dooiefonsers sombere lieden
waren, vergist zich. Als er aanleiding was tot feest-
vieren werd die gretig gebruikt om de blommetjes
buiten te zetten. Een paar feestprogramma's van
o.a. 12'/2- en 25-jarig bestaan zijn nog bewaard
gebleven en in het museum aanwezig. Naar oud
gebruik werd bij zo'n jubileum een feestlied ge-
dicht, dat dan (staande) de directie werd toege-
Herinneringen aan het
begrafenisfonds Let Op
Uw Einde: zilveren be-
kers aangeboden bij het
25-jarig bestaan, schil-
den die de agenten (bo-
des) droegen bij begra-
fenissen, het gedenk-
boek van 1872, een
wandelstok van de oud-
ste bode en de voorzit-
tershamer van het col-
lege van commissaris-
sen.
-ocr page 6-
zongen. Een van de (talrijke) coupletten bij het
koperen feest luidde:
,,Vijf en twintig halve jaren
't Achtste van een eeuw gelijk,
Zagen wij bijeen vergaaren
Onder Gods genadeblijk.
Komt een krans
G'vlochten thans
Op het jubelfeest van heden,
Zooveel goeds in het verleden
Vrienden hebben wij gesmaakt
Dat het ons recht vroolijk maakt."
Zilveren feest
Het 25-jarig feest werd gevierd bij Smit in de
Maliebaan. Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk
Dagblad schreef hierover:
,,Gister, 8 December, had alhier eene feestviering
plaats, even zeldzaam als eigenaardig; het begra-
venisfonds „Let Op Uw Einde" herdacht zijn
25-
jarig bestaan. Alle voor het fonds werkende per-
sonen waren door de directie uitgenoodigd. Onge-
veer 180 personen hadden aan die uitnoodiging
gehoor gegeven. Zij vereenigden zich ten 12 ure
in de prachtig gedekoreerde zalen van den Heer
Smit in de Maliebaan. Ten 3 ure vereenigden zich
allen aan een dinee, waar gulle vroolijkheid voor-
zat en waar menig hartelijke toast werd uitgebracht
aan den bloei der zaak die de grootste van dien
aard is in ons vaderland
Een fraai groen fluwelen album met zilverbeslag,
bevattende de foto's van het personeel werd de
directie aangeboden. Het is nog in het museum te
zien.
De directeuren van het fonds richtten in 1883 de
Levensverz. Mij „Utrecht" op, in welke maatschap-
pij het fonds in 1894 werd opgenomen. Tot aan het
jaar 1920 werd er bij de „Utrecht" door verschil-
lende mensen allerhande materiaal verzameld voor
een eigen museum. Toen werd de boel in kisten
gepakt en naar de zolders verwezen.
De schrijver van dit stuk heeft uiteindelijk de be-
schikking gekregen over een zaaltje, waar hij die
herinneringen aan oude tijden heeft tentoongesteld
voor personeel en gasten. Er zijn vele affiches,
kalenders, ansichtkaarten, reclamefolders, oude
reglementen, schrijf-, tel- en rekenmachines. Het
museum is niet officieel opengesteld voor het pu-
bliek, maar op verzoek wil uw scribent gaarne zo
nu en dan een groep mensen rondleiden.
£. D. Veen
^Jtrechtse bisschoppen
In het maandblad nr. 1-1970 is opgenomen een
artikel van dr. A. J. van der Ven: Het wapen van
David en Philips van Bourgondië, bisschoppen van
Utrecht.
Daarin komt o.a. voor, dat er voor zover
het de schrijver bekend is, vrijwel geen aandacht
is geschonken aan de wapens die de bisschop-
pen van Utrecht hebben gevoerd. Mogelijk kan
ik dr. Van der Ven verder helpen met enkele
mij bekende gegevens.
In mijn bezit is een geschreven boek uit 1732
Het Zeeven der Utregtze Bisschoppen door L. P.
Serrurier. Het voorwoord in het boek luidt: Naam
Rolle en Korte Historij van de Bisschoppen van
Utrecht door Petrus Corn. van Bokkenbergh uijt
Zijnen Latijnsche in onse nederduijtze spraake
overgeset door ENGELBERTUS van ENGLEN.
Medicijne Doctor 1722. Met bijvoegsels zoo tot de
bisschoppen als de Stad Utregt dienstig.
Het eerste gedeelte van het boek bevat een korte
beschrijving van de 1e t/m de 61e bisschop
(t 1580), met van ieder een afbeelding van het wa-
pen in kleur, vervolgens naam en wapen in kleur
van de eerste 17 proosten: Naame en Wapene der
Proosten van St. lan tot Utreght zoo als die in
ordre en Rang zijn gevolgt van den Jaare 1249
werdende aldus vertoond aan de Zuijd zijden van
't Capittelhuijs van St. lan
en tot slot Waapenen
der vijff Capittelen tot Utrecht,
eveneens in kleur.
Blijkens een overgeleverde informatie van om-
streeks 1920 is de vertaling in 1722 door dr. Van
Englen vermoedelijk ontleend aan de Catalogus
Brevis Historia Pontificum Ultrajectemsium, P.
C.
Bockenbergio, Goudano anno 1586. P. C. Bocken-
berg is geboren te Gouda 25-12-1548 en overle-
den te Leiden 17-1-1617.
B. C. van Beusekom
1971
Wellicht ten overvloede moge ik de leden herin-
neren aan het gironummer 575520 van de ver-
eniging Oud-Utrecht, waarop de contributie a
ƒ 15,— kan worden overgemaakt.
Tijdig gireren bespaart u incassokosten en draagt
bij tot vereenvoudiging van onze administratie. Al
vast mijn dank voor uw medewerking.
De penningmeester.
5
-ocr page 7-
De grote ontginning
Er bestaat geloof ik, geen vak waarbij men zo
onmiddellijk wordt geconfronteerd met het verle-
den van het platteland als de cultuurtechniek. Om
een stukje van dat platteland opnieuw in te rich-
ten naar de eisen des tijds moeten wij immers
eerst weten hoe het nu in elkaar zit. En aangezien
de landbouw - met name wat het uiterlijk betreft
- tot voor kort slechts heel geleidelijk veranderde,
bleef de topografie niet alleen in grote lijnen
maar ook in onderdelen vaak bewaard. Dit is
vooral het geval in het centrale veengebied van
Utrecht en Holland, dat wij tegenwoordig nogal
dichterlijk het Groene Hart van Holland plegen te
noemen.
Het landschap in het Westutrechtse veenweidege-
bied wordt vooral gekenmerkt door evenwijdig
met elkaar lopende wegen en weteringen, die bo-
vendien over grote lengten kaarsrecht kunnen zijn.
Wanneer men zich meer verdiept in de wijze waar-
op deze veengronden in cultuur werden gebracht,
is dit patroon van evenwijdige lijnen helemaal
niet zo verwonderlijk. Op de meeste plaatsen werd
namelijk vroeger een vaste kaveldiepte aangehou-
den, die een kleine 1300 meter bedroeg. Het is
een magisch getal, dat telkens terugkeert en
zelfs niet alleen in het westen van ons land voor-
komt. Natuurlijk zijn er veel uitzonderingen als
de topografische omstandigheden of reeds oude-
re ontginningen een andere kavelindeling nodig
maakten.
De kavels kregen niet altijd dezelfde breedte,
maar er zijn toch wel aanwijzingen dat in veel
gevallen een maat van ongeveer 113 meter (30
roeden) werd aangehouden. Door het graven van
tussensloten ontstonden de thans bekende „we-
ren" van 40 a 60 meter breedte. De oppervlakte
per kavel of - zoals men toen zei - per hoeve
bedroeg dan 16 morgen of ongeveer 14 hectare.
Dit was toen voldoende voor een gezinsbedrijf.
De kavels zijn begrensd door sloten, die steeds
loodrecht staan op de tevoren gegraven weterin-
gen. Deze laatste lopen (als men ze tenminste
niet heeft gedempt bij wegverbreding) altijd langs
de wegen en vormen daarmee de zogenaamde
ontginningsbasis. Omdat het kavels met bewo-
ning zijn, kunt u die ontginningsbases gemakke-
lijk herkennen aan de rijen boerderijen, die langs
de zogenoemde buurtwegen - en wel aan de over-
kant van de weteringen - staan. Daarnaast komen
polderwegen voor zonder bewoning: het zijn de
uitwegen of meenten, die in de lengterichting van
de kavels lopen naar de toenmalige ,,bewoonde
6
wereld": de rivieroevers. Ook de weteringen kre-
gen verbindingen met de rivier, men noemt die
watergangen vlieten. De lozing van het overtol-
lige water geschiedde eerst op natuurlijke wijze,
pas na 1400 werd windbemaling toegepast.
Hoe het begon
Hoe en wanneer is nu deze rationele indeling van
de grond ontstaan? Het is een fascinerende bezig-
heid uit te zoeken hoe onze voorouders daar de
vroegere „wildernissen", zoals zij de met broek-
bos begroeide venen noemden, openlegden en
in cultuur brachten. Dat gebeurde langer geleden
dan men gemeenlijk denkt.
Zoals bekend vestigden onze voorouders zich
het eerst langs de rivieren. De hoge oeverwallen
boden een betrekkelijk veilige woonplaats, terwijl
de rivier zelf dienst deed als een uitstekend com-
municatiemiddel. Zo waren de oevers van de Vecht
Rijn en plaatselijk ook van de IJssel al vóór het
jaar 1000 bewoond. De kleistroken langs de ri-
vieren vertonen dan ook een afwijkende verkave-
ling. In de moerasachtige en dichtbegroeide ve-
nen in het middengebied woonde slechts een klein
aantal jagers, vissers en vogelaars, die een ar-
moedig bestaan leidden. Het vele hout dat er stond
heeft overigens aanleiding gegeven tot de naam
Holland, die niets anders betekent dan holtland
of houtland.
In de elfde en twaalfde eeuw - dus ten tijde van
de kruistochten - ontstond een opvallend grote
behoefte aan nieuwe landbouwgrond. De stroken
langs de rivieren bleken niet meer voldoende te
zijn. Dit verschijnsel trad trouwens in geheel West-
Europa op en was waarschijnlijk het gevolg van
plotselinge bevolkingstoeneming. De voedsel-
voorziening dreigde in gevaar te komen: de middel-
eeuwen waren toch al berucht om de langdurige
hongersnoden. Het is ook in deze tijd, dat op de
zandgronden de marken werden opgericht: er is
behoefte aan ordening van het maatschappelijke
leven en vooral van het grondgebruik. Hiertoe
moesten gemeenschappelijke maatregelen worden
genomen. Omdat de toenmalige economie geheel
was gebaseerd op agrarische produktie, had ver-
groting van het landbouwareaal niet alleen een
agrarisch-sociale, maar vooral een economische
en daardoor politieke betekenis. Immers hoe meer
opbrengsten, hoe betere voedselvoorziening van
de stedelijke bevolking en ook hoe meer over-
heidsinkomsten aan belastinggelden. De landsover-
heid hief namelijk tienden over de oogst en een
-ocr page 8-
Veenlandschap bij Mijdrecht in de achttiende eeuw.
oort grondbelasting, schot genoemd, over de
ultuurgrond. Hoe meer inkomsten en mankracht,
oe meer macht om zich te handhaven tegenover
aijverige buurstaten.
olonisatie
'ie was die overheid? In die tijd waren het bis-
)m Utrecht (het Sticht van Utrecht genoemd) en
et graafschap Holland afzonderlijke staten, ieder
iet een eigen gezag. In Utrecht was het de bis-
chop die de scepter zwaaide, in Holland de
raaf. Deze gezagsbekleders konden het door-
aans slecht met elkaar vinden, wat aanleiding
af tot bloedige oorlogen. En daarvan waren de
oeren meestal de dupe. Zowel de bisschoppen
Is de graven achtten het een landsbelang van
e eerste orde hun veenwildernissen op de kortst
mogelijke termijn te koloniseren en in produktie te
rengen. In tegenstelling tot wat wij tegenwoor-
ig zien, deden de toemalige overheden dat niet
elf. Zij - en in Utrecht ook de met overheids-
ezag begiftigde Kapittelkerken - gaven telkens
bepaalde (letterlijk!) stukken van hun wildernisdo-
mein uit aan een groep van gegadigden, die ge-
zamenlijk de ontginning ter hand zouden nemen
Die gegadigden bestonden waarschijnlijk uit West-
friese en Friese kolonisten die door nog niet ge-
heel opgehelderde oorzaken moesten emigreren.
Nadat de ontginningsbasis in het terrein was uit-
gezet en de achtergrens was aangegeven, werd aan
iedere deelnemer een kavel toegewezen, die hij
met zijn gezinsleden in cultuur moest brengen. De
kavelgrenzen werden in één keer vastgelegd door
het „steken" van palen en vervolgens het graven
van kavelsloten: de grens lag zoals nu nog in het
midden daarvan. Een van de voorwaarden was,
dat de kavels bewoond dienden te worden; er
moesten dus hoeven worden gesticht. De conces-
sievoorwaarden waren overigens - gezien in het
licht van de toenmalige omstandigheden - zeer
gunstig. Zo werden de ontginners niet horig, wel
belastingplichtig: het waren de „vrije schotbaren".
Er ontstond een vrije boerenstand. De grond bleef
formeel wel eigendom van de landsoverheid, de
7
-ocr page 9-
kolonisten kregen echter het vrijwel onbeperkte
gebruiksrecht.
„Koop"
Dat gebruiksrecht was zowel erfelijk als ver-
vreemdbaar en ook splitsbaar. Het werd ,,gekocht"
tegen betaling van een geringe jaarlijkse vergoe-
ding, een soort recognitie (in Zegveld zijn nog
steeds verschillende percelen land belast met de
„bisschopspacht"). Daarom werd een dergelijk ont-
ginningsblok vaak een ,,koop" genoemd. Hiervan
afkomstig zijn onder meer de namen Oukoop,
Nieuwkoop, Heycop, Gerverscop, Benschop en in
Zuid-Holland de plaatsnaam Boskoop. In West-
Utrecht heeft men echter meer plezier gehad in
het geven van namen van belangrijke steden of
landstreken, zoals Kamerik (genoemd naar Kame-
rijk), Kortrijk, Portengen (naar Bertangen, d.i. Bre-
tagne), Spengen (naar Spanje), Kockengen (naar
Cocagne en Demmerik (naar Denemarken).
Deze ontginningsblokken bleven als bestuurlijke en
waterstaatkundige eenheden nog lang zelfstandig.
Veel gemeentegrenzen en vooral waterschapsgren-
zen vallen kadastraal nauwkeurig samen met die
van de oude ontginningen.
Wanneer nu een reeks ontginningen, evenwijdig
aan het uitgangspunt de rivier, gereed was werd
landinwaarts een nieuwe reeks uitgegeven. Men
groef achter de achterkade van de voorliggende
blokken een nieuwe wetering, die de basis vormde
voor de nieuwe ontginning. Op deze wijze werd de
gehele veenwildernis achtereenvolgens opgedeeld
in rechthoekige blokken, waarbij men de uitgangs-
punten als de Vecht, de Rijn en de Lobeke (Lo-
pikerwetering) nog gemakkelijk terugvindt. Zo
ontstonden de evenwijdige lijnen, die zo opval-
lend zijn in het Westutrechtse veengebied.
Veenderijen
Een veel verbreide maar toch verkeerde opvat-
ting over de ontginningsmethodiek is dat de veen-
gronden in het westen van ons land eerst wer-
den afgegraven voor de turfwinning en pas daar-
na in cultuur werden gebracht. Dit is in het alge-
meen genomen niet juist. Behalve op enkele hoger
gelegen venen beoosten de Vecht hebben de ver-
veningen in het westen bijna uitsluitend plaats ge-
vonden door middel van baggeren. Dat gebeurde
vooral op grote schaal in de 17e en 18e eeuw,
toen de behoefte aan brandstof in de steden gro-
ter was geworden.
Men baggerde het veen uit de steeds breder en
dieper wordende sloten en bracht de specie op
8
de landstroken daartussen. De gronden, die eni-
ge eeuwen tevoren waren ontworsteld aan de
wildernis, dreigden daardoor weer verloren te gaan
voor de landbouw. Er ontstond een - overigens
heel aantrekkelijk - landschap van stille trekgaten
en begroeide legakkers, maar daarbij ook een ver-
pauperde plattelandsbevolking. De Staten van
Utrecht schreven dan ook al gauw voor, dat de
veenderijen na afloop van het werk weer in cul-
tuur moesten worden gebracht. Inderdaad zijn ver-
schillende uitgeveende polders later drooggemaakt
en - op een veel lager niveau - opnieuw verka-
veld. Dit kunt u goed zien in de droogmakerijen
van de Ronde Veenen onder Mijdrecht, Vinkeveen
en Wilnis.
Andere veenderijen zijn nooit afgemaakt en daar-
door niet herontgonnen. Deze zijn in de toestand
gebleven waarin de verveners ze achterlieten. Het
zijn nu meestal natuurgebieden met veel vogels.
De omgeving van de Maarsseveense plassen Is
daarvan een goed voorbeeld. Op andere plaatsen
vormden zich door afslag van de legakkers aaneen-
gesloten watervlakten. Op deze wijze ontstonden
de bekende Loosdrechtse en Vinkeveense plas-
sen. Dat zijn dus geen natuurlijke meren.
Prestatie
Om terug te komen op de oorspronkelijke ontgin-
ningen: deze werden in een verbluffend snel
tempo ondernomen. Wel een bewijs, dat ze eco-
nomisch een succes waren. In slechts één geval
is bekend dat een overheidssubsidie moest wor-
den verleend omdat anders de ontginning dreigde
te mislukken. In twee eeuwen tijds werden de ve-
nen tussen de Vecht en de geestgronden openge-
legd en gekoloniseerd. Dat is een enorme pres-
tatie, wanneer men rekening houdt met de zeer
beperkte middelen waarover de ontginners toen
beschikten. De grootscheepse en stelselmatige
aanpak vond zijn weerga pas in de ontginning van
de IJsselmeerpolders. Een van onze geschiedkun-
digen heeft de periode van middeleeuwse cul-
tuurtechnische aktiviteit dan ook terecht de „Gro-
te Ontginning" genoemd.
Ir. J. A. STORM VAN LEEUWEN.
(Met toestemming van de schrijver en van dö
redactie overgenomen uit Terravisie, '69-7, orgaan
van de Cultuurtechnische Dienst en enkele ver-
wante instellingen.)
-ocr page 10-
Jaarvergadering
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de jaarlijkse le-
denvergadering op dinsdag 23 maart a.s. om half
8 in het Kunsthistorisch instituut, Drift 25.
Agenda:
1.   Opening.
2.   Notulen van de ledenvergadering van 16 maart
1970.
3.   Jaarverslag van de secretaris over 1970.
4.   Rekening en verantwoording van de penning-
meester, met verslag van de kascommissie (dr.
J. W. A. van Hengel, F. H. Klockenbrink en C.
van de Braber).
5.   Verkiezing van bestuursleden wegens het af-
treden van de heren F. Kloek, A. L. Oosting, dr.
M. P. van Buytenen en dr. J. E. A. L. Struick.
Het bestuur stelt als kandidaten: mej. drs.
L. van Tongerloo en de heer A. F. E. Kipp; dr
J. E. A. L. Struick wordt herkiesbaar gesteld.
Namen van eventuele andere kandidaten kun-
nen voor 19 maart a.s. schriftelijk worden op-
gegeven aan de secretaris.
6.   Benoeming lid kascommissie; aftredend is dr.
J. W. E. van Hengel.
7.   Voorstel contributieverhoging.
8.   Rondvraag.
9.   Sluiting.
Na afloop van deze vergadering - om ongeveer
half negen- volgt een voordracht met dia's door
dr. J. H. A. Engelbregt over „Het Utrechts Psalte-
rium". Dit unieke handschrift, dat in het bezit is
van de Universiteitsbibliotheek te Utrecht, is ont-
staan in de omgeving van Reims omstreeks 816-
845 en naar alle waarschijnlijkheid geschreven
en met tekeningen versierd in de abdij van Hautvil-
lers (Altemvillare), een belangrijk centrum van
boekproduktie en kunstbeoefening. Uit Engeland,
waar het eeuwenlang in een klooster werd ge-
bruikt, is dit onschatbare handschrift in de col-
lectie van de Universiteitsbibliotheek gekomen in
1716. Het Utrechtse psalter is het oudste hand-
schrift in Nederland. Maar het is ook het mooi-
ste handschrift in ons land door de vele prachtige
tekeningen, die een levendige weergave bieden
van gebouwen, mensen en werktuigen uit de ne-
gende eeuw. Talloze malen worden deze betrouw-
bare en tegelijk fraaie afbeeldingen dan ook ge-
bruikt om de mensen van 1000 jaar terug in hun
dagelijks leven ten tonele te voeren.
Dr. Engelbregt, die in 1964 promoveerde op het
Utrechts psalterium, is door zijn grondige, jaren-
lange bestudering van dit onvergelijkbaar waarde-
volle handschrift, de aangewezen figuur om een
boeiend werk van grote schoonheidswaarde en
van enorm historisch belang, voor ons te belichten.
Oud-Utrecht heeft u nodig!
De activiteiten van Oud-Utrecht breiden zich lang-
zamerhand uit. Waren vroeger de werkzaamheden
tot de stad beperkt, thans wordt ook de provincie
tot het werkterrein gerekend. Excursies worden ge-
maakt naat verder gelegen doelen en samenwer-
king wordt ni dit verband gezocht en verkregen
met overeenkomstige verenigingen in andere plaat-
sen.
Praktische belangstelling voor de geschiedenis
van stad en provincie dient ook tot uiting te ko-
men in een bijdrage van Oud-Utrecht aan de doel-
bewuste verdediging van historische waarden te-
gen de aanslagen, die - als gevolg van de snelle
maatschappelijke ontwikkelingen in deze tijd - op
de van ouds gegroeide structuur van onze oude
stads- en dorpskernen worden gepleegd, bewust
of onbewust.
Deze activiteiten kosten tijd en geld. Zij zijn het
echter waard, evenals de viering van het 50-jarig
bestaan van Oud-Utrecht in 1973. Dit jubileum zal
moeten aantonen, dat juist in deze tijd van kente-
ring de kennis van het verleden, zoals dit zich op
allerlei wijzen aan ons manifesteert, zinvol is.
Daarnaast moeten de traditionele activiteiten, als
uitgave van maandblad en jaarboekje, doorgaan.
De kosten daarvan stijgen voortdurend, helaas.
In 1969 kostten beide uitgaven tezamen totaal
ruim ƒ14.000, tegen ruim ƒ20.000 in 1970.
Bovenstaande redenen zijn voor uw bestuur aan-
leiding u voor te stellen de contributie van ƒ15
per jaar m.i.v. 1 januari 1972 te verhogen tot ƒ20.
Slechts een zodanige verhoging geeft Oud-Utrecht
voorlopig enige armslag voor noodzakelijke acti-
viteiten, die aan onze doelstellingen beantwoor-
den.
Het bestuur zou het echter zeer op prijs stellen
het nieuwe contributiebedrag ad ƒ20 per jaar als
een minimum-contributie te mogen beschouwen.
Het doet een beroep op alle leden die daartoe in
de gelegenheid zijn, jaarlijks vrijwillig enkele gul-
dens méér te betalen, bijvoorbeeld ƒ25.
Hef bestuur
-ocr page 11-
Trams en verkeersdrukte
verzameling gewesten vormden en de afgevaardig-
den van de Friezen soms naar hun land terug moes-
ten om nadere instructies te vragen aan de „elf
steden en dertig grietenijen", eiste het verkeer zo
veel tijd, dat wij nu nog de klacht horen dat iets
geschiedt op zijn ,,elf-en-dertigst". Het zal 65 jaar
geleden zijn dat ik bij het verlijden van een nota-
riële akte om twaalf uur 's middags aanwezig moest
zijn in Zierikzee. Hoewel er spoorwegen waren,
was ook toen het verkeer iets heel anders dan
nu. Ik moest in de avond van de vorige dag te Rot-
terdam overnachten en de volgende ochtend vroeg
met treintjes en de boot verder reizen en op de-
zelfde wijze terug. Tegenwoordig vergt het ver-
keer voor dezelfde reis één enkele ochtend. Als
Reeskamp in de kop van zijn commentaar schrijft:
„Ook vroeger intens druk verkeer", is hem deze
onvergelijkbaarheid blijkbaar ontgaan. 2)
Dr. A. I. S. van Lier
') De dienstregeling Utrecht-Zeist van de Ne-
derlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij van
1 mei 1903 vermeldt onder de gewone tramdienst
als vertrektijden
's avonds: 9.40 uur, 10.40 uur en
12.00 uur. Hoe dat vervoer geschiedde, stond er
niet bij. Er bestond wel een bagagewagen, num-
mer 101. Wellicht is deze de schakel die de tegen-
strijdige meningen van de heren Van Lier en Rees-
kamp kan verbinden.
2) Een kwestie van interpretatie, dunkt ons: ook
„intens druk verkeer" kan op zijn ,,elf-en-dertigst"
geschieden, vroeger door een tekort aan snelle
vervoermiddelen, tegenwoordig door een teveel.
.Jempora mutantur", om met dr. Van Lier te spre-
ken. Redactie.
Discussie gesloten.
In het laatste nummer van de 43ste jaargang
(1970) van Oud-Utrecht vraagt de heer Jan Rees-
kamp de aandacht voor mijn beschouwing in het
novembernummer, waarin naar zijn mening aller-
lei „misverstanden" zijn opgeroepen. In mijn aan-
gevochten beschouwing heb ik mede opgenomen
wat mijn herinnering had vastgehouden. Blijkbaar
heeft Reeskamp een en ander nagespeurd, maar
niet steeds juist geïnterpreteerd. Hij begint bij-
voorbeeld mijn mededeling dat de Zeister paarde-
tram de dienst om tien uur 's avonds stopte, als
„onjuist" aan te wijzen, omdat hij heeft gevon-
den dat de laatste tram naar Zeist om midder-
nacht van het centraal station vertrok. Hier ech-
ter is sprake van een misvatting: er ging wel een
tram maar er was geen sprake van nachtelijk rei-
zigersvervoer.
Posttram
Laat ik de juistheid van mijn mededeling dat dit
reizigersvervoer 's avonds om tien uur eindigde,
toelichten op een enigszins persoonlijke wijze. Ik
heb van de „nachttram" meermalen gebruik ge-
maakt; in 1900 waren mijn verloofde en ik beiden
nog studerende te Utrecht en inwonende bij onze
ouders, zij te Zeist, ik te Utrecht. Toen (en la-
ter) is het wel voorgekomen dat zij (na een feestje)
de „posttram" moest halen om thuis te komen.
Deze tramwagen was bestemd voor de PTT en bij
de poststukken werden geen particulieren toege-
laten. Daar deze tramwagen toch reed, had men
vóór de achteruitgang een kleine ruimte volkomen
afgescheiden met een tot de kap reikend houten
schot; in deze ruimte konden ten hoogste zes rei-
zigers worden meegenomen. Omdat er bij deze
reizigers soms personen waren die rechtstreeks
uit een kroeg waren komen toeschieten, liet ik
mijn verloofde niet alleen in dit bekrompen hokje
naar Zeist gaan. Kortom; deze postdienst met een
posttramwagen had niets te maken met de tram-
dienst voor personenvervoer, die om tien uur
's avonds eindigde.])
Intussen ben ik Reeskamp erkentelijk voor zijn
opheldering, dat de paardetractie op 20 augustus
1909 werd vervangen door elektrische beweeg-
kracht.
Op zijn elf-en-dertigst
Het woord „verkeer" heeft in het lange tijdsver-
loop dat ik kan overzien, gediend tot het aandui-
den van zo verschillende grootheden dat zij onver-
gelijkbaar zijn. Toen onze „lage landen" nog een
10
TRAM ALS HOBBY
Jan Reeskamp. Trams en tramlijnen; de elektrische
tram in en om Utrecht (Utrecht; Utrecht-Zeist;
Amersfoort-Zeist-Arnhem). Uitgevers Wyt, Rotter-
dam 1970 (f 7,90).
95 blz., m. afb.
Was de tram niet een leuk en gezellig middel
van vervoer? Heeft hij bovendien niet heel wat aan-
passingsvermogen getoond, en blijkt hij dat niet
nog te kunnen doen? Sommige mensen worden
er blijkbaar zó door geboeid dat ze van trams en
-ocr page 12-
wandelen deftig midden op de straat. In de tekst-
gedeelten schuilen ook aardige details. Zo zijn er
Utrechters geweest die uit woede over het ein-
de van de paardetram nooit in de elektrische stads-
tram hebben willen zitten. Anderzijds hebben som-
mige trams behalve mensen ook andere vracht
vervoerd: post en goederen, zelfs stenen van
steenovens aan de Rijn. Er waren dan ook goede
trekkers bij het wagenpark, die in het Utrechts-
Gelderse „berglandschap" hellingen tot 1 op 13
toe namen, en na de oorlog dus goed dienst kon-
den doen in het Ruhrgebied.
L v. T.
tramlijnen hun hobby maken. Voor hen is een
reeks boekjes opgezet, die volgens aankondiging
van de uitgevers om te beginnen alle elektrische
trams in Nederland en op Java gaat behandelen.
In die reeks is nu het 3e deeltje verschenen,
over de Utrechtse stadstram en de NBM-lijnen
(inclusief de voorgangers) van Zeist naar Utrecht,
Amersfoort en Arnhem. Reeskamp geeft hierin
voor elke lijn een historische schets van enkele
bladzijden en biedt dan met behulp van veel foto's,
voorzien van uitvoerige technische en ook wel to-
pografische toelichtingen, een overzicht van alle
typen locomotieven en wagens. Een lijst van de
trajekten sluit de behandeling af.
Voor de echte kenner bevat dit alles ongetwijfeld
een massa belangrijke zaken. De ongeschoolde
liefhebber zal met mij wat afgeschrikt worden
door de vele technische gegevens en problemen,
zoals de aardbevingen die dubbelpolige bovenlei-
ding aan het KNMI bezorgde . . . Meer thuis op an-
der terrein, heb ik me wel afgevraagd, uit wat
voor bronnen de auteur geput heeft, want alleen
van de foto's wordt de herkomst verantwoord.
Een paar voorbeelden tenslotte om te laten zien
dat ook de niet-hobbyist in dit boekje wat van zijn
gading kan vinden. De foto's, vooral als ze wat
meer dan een tram vertonen, hebben historisch-to-
pografische waarde. Wat staan er nog veel bo-
men! Auto's rijden er zoveel te minder; mensen
éMLteJerl
rug
Excuses voor een kleine „siip of the pen": in
mijn commentaar „Ook vroeger intens druk ver-
keer" (december 1970) heb ik op bladzijde 94
(2e kolom, 3e regel van onderen) geschreven over
de Looierbrug. Dit moet zijn Abstederbrug.
1. Reeskamp
Het verkeer, anno 1900, voor het centraal station
te Utrecht. Geheel links de achterzijde van de, in
het redactioneel commentaar genoemde bagage-
wagen 101.
-ocr page 13-
Min volk, velocipèdedienst
pril voetbal en een koopje
Uit het voorraadje oude brieven en rapporten,
dat de Werkgroep Alfabetische Stadsbeschrijving
ons stuurde, plaatsen wij wederom enkele saillan-
te geschriften. Zonneklaar blijkt hoe ontzaglijk
veel er in honderd jaar veranderd is.
indien hem de verplichting wordt opgelegd om te
zorgen dat het naderen der velocipèdes op een
behoorlijke afstand goed hoorbaar zij, bij het in-
vallen der duisternis deze voertuigen van een
helder lichtgevende lantaarn moeten zijn voorzien
en de plaatsen waar die voertuigen zullen worden
gestationneerd niet aan den adressant ter zijner
keuze worden overgelaten; - dat ik evenwel be-
twijfel of er in deze gemeente aan zoodanigen
besteldienst werkelijk behoefte bestaat en des
adressantes gunstige verwachtingen zouden wor-
den verwezenlijkt".
Voetbal genoot in zijn prille dagen kennelijk niet de
belangstelling van het Utrechtse college die tegen-
woordig gebruikelijk is. Kwestie van zondagshei-
liging misschien? Wij citeren een brief van 23 sep-
tember 1908 van de Utrechtsche Voetbal-Vereeni-
ging (opgericht 10 september 1902) aan B. en W.
„Bij deze heeft ondergetekende, namens het be-
stuur der Utrechtsche Voetbalvereeniging, de
eer uw Edelachtbaar College beleefdelijk onder
den aandacht te brengen, dat het terrein der Utr.
Voetbal Vereeniging, gelegen aan de Willem-
Barendtzstraat, ingang tusschen de nos. 31 en
31a Zondag a.s. voor 't eerst in gebruik zal wor-
den genomen.-
Dien dag zullen twee wedstrijden gespeeld wor-
den, welke respectievelijk om half twee en half
drie uur aanvangen.
Ten zeerste zult U ons, met uwe tegenwoordig-
heid op dien, voor de Utrechtsche Voetbalsport
zoo belangrijken dag, vereeren en vleien ons
dat U aan ons minzaam verzoek gevolg zult
willen geven. Inmiddels teekent met verschul-
digde Hoogachting . . ."
Belangrijk of niet, U.V.V. heeft zich waarschijnlijk
vergeefs gevleid, want boven de brief staat een
krabbeltje: „bedanken, verhinderd."
Om te beginnen een brief van de hoofdcommissa-
ris van politie aan de burgemeester van Utrecht,
daterende van 31 mei 1878, die vandaag niet alleen
bij Nieuw Links in verkeerde aarde zou vallen.
„Met terugzending van het verzoekschrift van
J. E. M. Linnenbank om in den tuin achter zijne
tapperij in de Wijde Watersteeg Wijk C No. 522,
des zondagsavonds muziek te mogen geven, heb
ik in antwoord op uwe apostille van den 22n dezer
No. 2126 de eer UEdAchtb te berigten:
Dat de tapperij van den adressant, die gelegen \$
te midden van een zeer bevolkte buurt uit de
minste volksklasse, des zondags voornamelijk
wordt bezocht door ambachtslieden met hunne
vrouwen of meisjes; - dat het geven van muziek
in den tuin achter zijne tapperij gelegen, in die
buurt naar ik vrees, onder de bewoners een op-
gewondenheid en opschudding zal veroorzaken
waardoor alligt oneenigheid en twist zal worden
in 't leven geroepen; - dat ik het derhalve niet in
het belang der goede orde en rust zoude achten
indien het verzoek van den adressant, dat ook
bij eene eventueele toestemming door vele an-
deren zoude worden gevolgd, werd toegestaan en
daarom de vrijheid neem UEdAchtb te adviseren
om hetzelve te wijzen van de hand."
Meer tolerant is dezelfde hoofdcommissaris acht
jaar later, op 3 februari 1886, wanneer hij in zijn
zwierige handschrift aan B. en
W. verslag uitbrengt
over de plannen van de Amsterdammer Th. C. Ma-
guenat, die te Utrecht een velocipède-besteldienst
wil beginnen.
.....dat volgens door mij bij mijn ambtgenoot
te Amsterdam ingewonnen bericht, de adressant
die onder den naam van Theophile sedert jaren
haarkleurmiddelen in den handel brengt en Frede-
riksplein no. 32 woont, in de buurt zijner inwoning
bekend staat als een knap, fatsoenlijk en solied
persoon; - dat er wat zijn verzoek betreft bij mij
ten opzichte van het openbaar verkeer geen be-
zwaar tegen de inwilliging van dat verzoek bestaat
12
De gemeente-archivaris meent een goede koop te
kunnen doen, zoals kan blijken uit de brief die hij
op 25 februari 1884 aan burgemeester en wethou-
ders van Utrecht schrijft.
„Mij wordt door den deken van het opgeheven
Zakkendragersgild ter hand gesteld het groote
zilveren bodeteeken van dit gild van 1611, dat
reeds door de leden van het gild aan den han-
-ocr page 14-
delaar Fraenkel was ter hand gesteld, (die er
f 20,— voor geboden had,) doch dat door hem
opgevorderd en tot dien prijs ingekocht werd.
Hij biedt het thans aan de stad aan en zal Don-
derdag de beslissing komen vernemen. Gaarne
zou ik gemachtigd worden, hem daarvoor f 25,—
te geven. Dergelijke stukken zijn te Utrecht uiterst
zeldzaam en de insignes der Zakkendragers (de
bij dit stuk behoorende versierselen van het lijk-
kleed werden reeds in 1857 door de stad aange-
kocht) zijn verreweg de oudste en fraaiste van
allen. De aankoop zou derhalve eene zeer merk-
waardige aanwinst voor het museum zijn en 't
stuk voor vernietiging bewaren."
BOEKAANKONDIGING:
J. G. M. Boon, m.m.v. H. W. Luten. Hoenkoop in
verleden en heden. (Hoenkoop 1970). 144 blz., m.
afb. (ook als nr. 11 deel van de Stichts-Hollandse
Bijdragen).
Wonderlijk gemeentehuisje van Hoenkoop: rijdend
naar Gouda viel het me zo vaak op aan de linker-
kant van de weg, waaroverheen het uitkeek op
zijn wel erg nabije buur, Oudewater. Zelden kon je
zo beseffen wat een vreemd ding een grens is.
Het bestuur dat in het gemeentehuisje zetelde,
heeft als afscheid - want de machtiger buur won
het in 1970, maar Oudewater werd toen zelf weer
Stichts, zodat Hoenkoop dat tenminste bleef - dat
verdwijnende gemeentebestuur heeft een loffelijk
gebaar gemaakt. Het liet een werkje samenstel-
len met allerhande facetten uit Hoenkoops verle-
den en heden, waarvoor de streekarchivaris van
Zuidwest-Utrecht en zijn medewerker bekwaam
zorgden. Vooral de vorige en deze eeuw hebben zij
van verschillende kanten proberen te belichten.
Aan de brandweer en de nachtwacht, onderwijs
en woningbouw, het grillige grensverloop en de
ware aard van het gemeentewapen is aandacht be-
steed, maar ook staan alle tachtig raadsleden er-
in, compleet met biografische, kerkelijke en be-
roepsgegevens; van de inwoners worden trouwens
ook lijsten met namen, gezindten en beroepen op-
gegeven, en allerlei cijfers die op hun manier in-
zicht geven in omvang en groei van de bevolking.
Verschillende stukjes illustreren de middelen van
bestaan en het welvaartspeil. Meer tot de curiosa
behoren de adhesiebetuigingen van de gemeente-
raad.
Ongetwijfeld spreken dergelijke min of meer re-
cente zaken, samen met de vele illustraties, de in-
woners het meeste aan. Maar bovendien wijst Boon
erop dat „tijd en gelegenheid ontbraken voor een
bredere opzet", waarmee ook wel bedoeld zal zijn
dat er geen doorlopend verhaal geschreven kon
worden, zodat het boekje hier en daar op een uit-
gave van kleine bronnen lijkt. Maar wie het bij stuk-
jes en beetjes of bladerend ter hand neemt, kan
er toch van genieten. Dat velen dit zullen doen,
valt deze goed verzorgde publikatie van harte toe
te wensen.
L. v. T.
13
Tenslotte nog enkele snippers.
Op 19 november 1869 besluiten B. en W. een
verzoek van plaatselijke banketbakkers af te wij-
zen om Sinterklaasavond niet op 5 maar op 3
december te vieren (5 december valt nl. op zon-
dag). ,,Indien de banket-, koek- en kleingoed-
bakkers mogten wenschen hunne avonduitstalling
op eenen anderen avond te houden dan op 5
December e.k., zal daartegen van zijde van Bur-
gemeester en Wethouders geen bezwaar bestaan."
De „keurmeester van den visch" P. van den
Bosch mag na donderdag 3 februari 1870 „bij
het doen van bekendmakingen zijn handel be-
treffend in het Utrechtsch dagblad" zijn kwaliteit
van keurmeester niet meer vermelden. „Zooda-
nige vermelding van kwaliteit is niet goed te
keuren", vinden B. en W.
Eveneens in 1870 geeft Mevrouw de Douairière
H. van de Wall geb. Baronesse Snoukaert van
Schauburg in een rekest haar bezwaren te ken-
nen tegen „het voornemen dat schijnt te bestaan
om een publiek huis interigten in een perceel in
de Lollestraat."
* * *
Op 21 juni 1873 overlijdt de 73-jarige heer Jan
van Schaik aan de verwondingen die hij opliep
toen hij blijkens een bericht van een wijkmeester,
's morgens om acht uur door een stier werd aan-
gevallen. De stier, die ter markt werd geleid,
was „volgens invermasie niet voorzien zoo als
bij Wets bepaling zijn moet."
-ocr page 15-
Akademiedagen
Spreker: Th. Haakma Wagenaar, architect te
Utrecht.
—  Het toekomstige landschap van de Marker-
waard.
Spreker: R. J. Benthem, hoofd van de stafaf-
deling landschapsbouw van Staatsbosbeheer,
Utrecht.
Voor de deelnemers aan de Akademiedagen be-
staat voorts de mogelijkheid op 16 april in de mid-
dag deel te nemen aan een van de volgende ex-
cursies:
.■.
—  Bezoek aan Fokker-V.F.W. NV met rondleiding.
—  Bezoek aan drukkerij Henkes Holland NV te
Haarlem (hier wordt een groot gedeelte van de
Akademie-uitgaven gedrukt).
—  Excursie per autobus door de Beemster met
bezoek aan de Schermer-molens, onder lei-
ding van H. Tol, bestuurslid van het Oudheid-
kundig Genootschap Jan Adriaanszoon Leegh-
water.
—  Excursie naar de expositie Stadsontwikkeling
van de dienst publieke werken van de gemeen-
te Amsterdam, in het Beursgebouw, waar drs.
C. Wegener Sleeswijk van de afdeling stadsont-
wikkeling een inleiding zal houden.
De Koninklijke Nederlandse Akademie van We-
tenschappen houdt op 15 en 16 april a.s. in de
Glazen zaal van het RAI-gebouw te Amsterdam
haar jaarlijkse Akademiedagen. Leden van Oud-
Utrecht kunnen de lezingen gratis bijwonen. Voor
deelneming aan de excursies worden de onkos-
ten in rekening gebracht.
Belangstellenden kunnen het programma, waaraan
een aanmeldingsformulier is gehecht, aanvragen
bij de regelingscommissie voor de Akademiedagen,
Kloveniersburgwal 29, Amsterdam.
Op de Akademiedagen worden de volgende le-
zingen gehouden:
—  Grootstedelijke verkeers- en vervoersproble-
men in hun maatschappelijke context.
Spreker: prof. ir. H. Wiggerts, buitengewoon
hoogleraar ruimtelijke ontwerpen aan de T.H.
Delft.
—  Stadsklimaat.
Spreker: drs. G. F. A. van Zuylen, fysisch-geo-
grafisch en bodemkundig laboratorium aan de
Universiteit van Amsterdam.
—  Bewogen jeugd contra bedreigende stad.
Spreker: prof. dr. J. S. van Hessen, sociolo-
gisch instituut van de R.U. Utrecht.
—  Restauratie van de binnenstadskerken in
Utrecht.
Verbreding van Langbroekerdijk
De werkgroep die Gedeputeerde Staten van
Utrecht op 19 oktober 1970 hebben ingesteld, om
een compromis te zoeken tussen de verkeers-
technische, landschappelijke en cultuurhistorische
esen van de Langbroekerdijk, heeft zich uitge-
sproken voor het landschappelijk behoud van deze
weg. Verbetering en verbreding van de Langbroe-
kerdijk tussen de Sterkenburgerlaan (Driebergen)
en de Broekhuizerstraat (Langbroek) acht de werk-
groep noodzakelijk, maar een matiging van de ver-
keers-technische eisen - in de gedaante van een
iets smallere weg dan was beoogd - is volgens
haar gerechtvaardigd.
Met deze schaalverkleining wordt tegemoet geko-
men aan de velen die bij het provinciaal bestuur
klachten hadden ingediend over de wel erg ri-
goureuze, gemeentelijke plannen om de dijk te mo-
derniseren. De werkgroep, bestaande uit represen-
14
tanten van Monumentenzorg, Heemschut, Staats-
bosbeheer, cultuurtechnische dienst en provinciale
waterstaat, heeft oog gehad voor de prachtige
loofbossen bij kastelen en landhuizen van dikwijls
monumentale waarde, voor boomgaarden, grien-
den en weilanden, die dit oude akker- en weide-
landschap zo'n onmiskenbare charme verlenen.
Als haar aanbevelingen worden gevolgd - en het
ziet ernaar uit dat Gedeputeerde Staten daar wel
oren naar hebben - zal een aantal forse eiken
gespaard blijven, die anders voor het geweld van
de wegenbouwers hadden moeten wijken. Ook ad-
viseert de groep de herberg op de hoek van de
Wijkerweg te handhaven en de Stenenbrug naar
de Bovenwijkerweg alsmede twee bruggetjes bij
Lunenburg en Leeuwenburg te herbouwen.
Zij vestigt verder de aandacht op ontsierende, bo-
vengrondse elektriciteitsleidingen, beschadigde ber-
-ocr page 16-
burg en Langbroek overleggen Gedeputeerde Sta-
ten nu over de uitvoeringsmogelijkheden van de
plannen. Het zou wenselijk zijn dat zij ook de te-
genstanders, die ook heden nog zeker niet alle-
maal enthousiast zullen zijn over de geamendeer-
de plannen, in dit gesprek betrokken.
K.
men en afbrokkelende wegkanten, die moeten ver-
dwijnen om het gezicht op deze dijk wat minder
armetierig te maken. Na een aantal jaren kan dan
weer een aantrekkelijk, met het omringende land-
schap harmoniërend wegbeeld ontstaan, gelooft de
werkgroep.
Met de gemeentebesturen van Driebergen-Rijsen-
Tekening: A. B. R. de Vries
Gerrit van
Goor moest
schrijf- en
rekenkunst
bewijzen
door E. P. Polak-de Booy
raakte het hele dorp in beroering. Al drie weken
voordat de aanstelling - op 19 juni - officieel be-
kend werd, waren twee schepenen naar Utrecht
geweest om een advocaat te spreken over de „on-
bekwaamheid van Gerrit van Goor". Zij brachten
daar twee stuiver voor in rekening, het bedrag van
hun vertering in de „Atlas". Latere reizen waren
duurder, vooral wanneer een schuit, of paard en
wagen, gehuurd werd voor het vervoer van veel
schepenen tegelijk. De kosten waren na een half
jaar opgelopen tot 78 gulden. De rekening van de
advocaat was slechts 12 gulden lager. Het is dui-
delijk dat ze er in Breukelen heel wat voor over
hadden om Gerrit van Goor kwijt te raken.
Op 5 juli dienden schepenen en kerkeraad van
Breukelen een zorgvuldig geredigeerd rekest in
15
Gerrit van Goor moest 5 november 1729 examen
doen. In de Statenkamer te Utrecht zouden twee
schoolmeesters onderzoeken wat hij van schrijven
en rekenen terecht bracht. Hij kon verwachten daar-
bij scherp op de vingers gekeken te worden door
alle leden van gerecht en kerkeraad van Breuke-
len, terwijl ook nog twee advocaten en drie com-
missarissen van Gedeputeerde Staten aanwezig
zouden zijn. Geen wonder dat hij die dag koorts
had en het examen geen doorgang kon vinden.
Hij was eind maart 1729 in Breukelen gekomen,
mogelijk als waarnemer van de omstreeks die tijd
overleden Roelof Brouwer, die daar bijna veertig
jaar koster en schoolmeester geweest was. Hij
maakte er kennelijk geen goede indruk, want toen
het duidelijk werd dat hij Roelof zou opvolgen,
-ocr page 17-
cie Utrecht was. De Geheymschrijver 2) zei dit in
1759, maar ook dertig jaar eerder was dit zo. Er
kwam ca. 100 gulden van het gerecht, 60 gulden
van de diakonie, ca. 85 gulden van de kerk, terwijl
we het schoolgeld op 200 gulden per jaar kunnen
begroten. Voegen we hierbij de emolumenten voor
stoelen zetten, klok luiden en dergelijke, dan ko-
men we op een voor die tijd zeer behoorlijk inko-
men. In Breukeien, dat met tegen de 300 lidma-
ten een van de grootste kerkelijke gemeenten van
Utrecht was, kon men immers veel emolumen-
ten verwachten. Een dorp, dat bij een open solli-
citatie een meester van topklasse kon krijgen, hoef-
de geen genoegen te nemen met iemand van niet
meer dan middelmatige bekwaamheden. Ongetwij-
feld voelde men zich gemanipuleerd. Er zat ech-
ter niets anders op dan zich erbij neer te leggen.
Op de maartvergadering van 1730 vernamen de
leden van de classis Utrecht dat de rust in Breu-
keien was hersteld. De nieuw benoemde meester
bleef tot zijn dood in 1772 lesgeven en niemand
sprak meer over de onbekwaamheid van Gerrit
van Goor.
') R. A. Utrecht, archief Breukelen-Nijenrode nr
21. Hierbij bevinden zich ook de rekeningen van
de advocaat en de schepenen.
2) Geheymschrijver van Staat en Kerk. Utrecht,
1759/1760.
bij Gedeputeerde Staten van Utrecht. 1) Zij stel-
den zich op het standpunt dat de rechtmatigheid
van de benoeming door de vrouwe van Nijenrode
aan twijfel onderhevig was, maar dat zij daarin
niet wilden treden. Het ging erom dat het dorp
een bekwaam schoolmeester kreeg en niet iemand
als Gerrit van Goor. Hij kon niet genoeg schrijven
en cijferen om het aan de kinderen te leren; bo-
vendien had hij nog onlangs gezegd dat hij zich
niet geschikt achtte voor deze functie. Daarom de-
den zij een beroep op de Edelmogende Heren om
de benoeming ongedaan te maken.
Zij stonden minder sterk, doordat de dominee niet
meedeed. Daar zullen in de kerkeraadsvergadering
wel harde woorden over gevallen zijn, maar domi-
nee Kaar notuleerde heel sobertjes, zodat er niets
van blijkt. In het rekest staat echter dat hij de
Breukelense jeugd als een „partye rappige en luy-
sige jongens" beschouwde, waaraan weinig gele-
gen was. Met die opmerking zal hij heel Breuke-
ien tegen zich gekregen hebben. De school was
hun trots, zomer en winter ruim honderd leerlin-
gen. In augustus sprak men op de classisvergade-
ring in Utrecht vol zorg over de „onlusten" in
Breukeien.
Intussen hadden Gedeputeerde Staten een com-
missie ingesteld om de zaak te onderzoeken. De-
ze deed goed werk en kwam in oktober met een
acceptabel voorstel. De advocaten van beide par-
tijen (ook Van Goor had een advocaat genomen)
zouden ieder een meester aanstellen, die samen
Gerrit aan een examen zouden onderwerpen. De
uitslag zou bepalend zijn voor verdere maatrege-
len. Zoals eerder gezegd, het examen ging eerst
niet door, maar op 6 december had Gerrit van Goor
zijn koorts overwonnen. Ten overstaan van mees-
ters, advocaten en verdere toehoorders toonde hij
de schrijf- en rekenkunst voldoende te beheersen,
zodat de Gedeputeerde Staten geen reden zagen
hem niet in Breukeien te handhaven. Het dorp had
de strijd verloren.
We blijven zitten met de vraag of Gerrit van Goor
werkelijk zo onbekwaam was, of dat er iets anders
achter zat. Het is haast niet in te denken dat hij
werkelijk nauwelijks kon schrijven en rekenen. We
kunnen de kerkboeken nog zien die hij bij hield
en we mogen toch ook wel enig vertrouwen heb-
ben in de integriteit van de examinatoren. Mis-
schien is het rumoer om meester Gerrit beter te
begrijpen wanneer we bedenken dat Breukeien een
van de best betaalde standplaatsen in de provin-
16
L^emelied
Naar aanleiding van het artikel „Jeugdmemoires
uit Utrecht van een oud-minister", van mr. J. J.
Beyerman, merk ik het volgende op: Het lied
„Mina, kom eens gauw naar buiten, Meid, daar
komen troepen aan" dateert - als ik mij niet ver-
gis - uit de tweede helft van de mobilisatietijd
1914-1918. Het is echter niet hét genielied. Veel
ouder is het lied: Wij zijn mineurs van 't Neder-
landse leger, En onze naam is overal bekend".
Dit lied wordt bijvoorbeeld nog altijd gezongen
op de jaarlijkse korpsdiners van het wapen.
Ir. Ch. C. van der Vlis
reserve-majoor der genie bd.
xDe/e/oon ótruwn
Het telefoonnummer van dr. J. E. A. L. Struick is
gewijzigd in (030) 51.64.88.
-ocr page 18-
Sluipmoord op oude panden
Lopend door de Utrechtse binnenstad krijgt iemand
op het ogenblik gemakkelijk het gevoel te ver-
toeven in een stad die wordt afgebroken. Pas nu
is duidelijk te constateren hoezeer de demping,
ook van enkele minder fraaie singelgedeelten,
een aantasting betekent van harmonieuze verhou-
dingen, die onze voorouders - zelfs als zij niet op
de toppen van hun inspiratie bouwden - in acht
hielden. De singelhuizen zinken als het ware weg
naast de immens brede heerweg die van de
Weerdsluis naar de Daalsetunnel loopt. Ter linker
zijde klagen de brokkelige resten van de goede,
oude Wijk C ons aan.
Naar het Vredenburg en de streep modder en wa-
ter ernaast, overblijfselen van de Catharijnesingel,
kun je beter niet kijken en wat voor aanblik straks
de overkluisde singel bij het huis van bewaring
zal opleveren, moet je maar gissen.
Dit zijn echter allemaal beleidskwesties, waarvoor
in feite alle Utrechters, via hun vertegenwoordi-
Molen bij de
Adelaarstraat
Oud huis op het
Voor-Clarenburg
Gedempt stuk singel bij het Vredenburg
17
-ocr page 19-
ging in de raad, mede-verantwoordelijkheid dra-
gen. Trouwens, het zou irreëel zijn alle sanerin-
gen en veranderingen a bout portant af te wijzen:
uitsluitend van kloostermoppen bouw je een mu-
seum en geen moderne stad die behalve historisch
geïnteresseerden ook zakenlieden perspectief
biedt. Begrip voor de historische verworvenheden
is er gelukkig ook nog in de gemeentelijke bure-
len.
Wat ik in ons blad wél wil signaleren, is een vorm
van sluipmoord, die sommige stadsgedeelten be-
dreigt. Het zijn vaak de stille buurtjes, de wat
achteraf gelegen hofjes en pandjes, ontsnappend
aan de aandacht, die bij de huidige expansiedrift
het loodje dreigen te leggen. ])
Aller ogen zijn gericht op de grote amovaties en
de herscheppingen van betonmagnaten, die van
Utrecht een tweede Rotterdam hebben gemaakt.
Inmiddels profiteren kleinere belanghebbenden
door wat hun in de weg staat, met de grond ge-
lijk te maken. Dikwijls gebeurt het, geloof ik, niet
eens te kwader trouw. Weet men veel wat er aan
historische waarde kan schuilen in onaanzienlijke,
vaak sterk verwaarloosde bouwsels?
Met een klap schrok Utrecht een paar weken ge-
leden wakker toen plotseling aan het licht kwam
dat in de Schalkwijkstraat, op nummer 10, een
uit 1632 daterend huisje was afgebroken. Een on-
bewoonbaar verklaarde woning, in een rijtje dat
voornamelijk in gebruik is als ateliers van kunste-
naars. In het plan-Kuiper stonden deze huisjes op
de nominatie om te worden afgebroken, in de nieu-
were plannen echter niet. Juist in hun totaliteit zijn
deze huisjes interessant. Door de sloop van een
ervan is het straatbeeld ernstig aangetast.
Als ik goed ben ingelicht, staan de slopers ge-
reed om op het adres Nieuwe Kamp 17 een twee-
de huisje van deze rij (die om de hoek nog een
eindje door loopt) met de grond gelijk te maken.
En waarom dit alles? Omdat een huishoudschool
een achteruitgang wenst en een doorgang voor het
aanvoeren van materialen ten behoeve van de
bouw van een nieuwe gymnastiekzaal.
in gemeentelijke kringen wordt wel toegegeven,
dat de sloopvergunning aan de huishoudschool, die
het pand had gekocht, te lichtvaardig is afgege-
ven. „Een heel nare zaak", heet het. Dat brengt
mij terug op mijn uitgangspunt: de sluipmoord.
Twee manco's
Waaraan het schort in de stad Utrecht, zijn twee
dingen: de uitbreiding van de Monumentenlijst en
de vaststelling van de binnenstad als beschermd
stadsgezicht.
Momenteel hanteert men voornamelijk de z.g. Rijks-
monumentenlijst, waarvan de lacunes ook in ge-
meentelijke kring als een pijnlijke kwestie worden
ervaren. Daarnaast is er een gemeentelijke lijst
(verdeeld in een categorie oude panden, A en een
betrekkelijk kleine groep nieuwere panden, B),
waarmee nauwelijks iets gebeurt en die geen
rechtskracht heeft.
Op de Monumentenlijst zijn de laatste jaren wel
wat belangrijke zaken bijgeschreven - wij zeiden
al, de gemeente is echt niet onverschillig - maar
bijvoorbeeld de pandjes in de Schalkwijkstraat
niet. En nog meer zaken niet; ik kom daarop terug.
Wat het beschermd stadsgezicht betreft: het mi-
nisterie schijnt precies te weten wat het wil, maar
om duistere redenen komt het niet voor de draad
met zijn uiteindelijke vaststelling. Zeer ten onge-
rieve van het gemeentebestuur overigens, dat ook
wel eens wil weten waaraan het toe is.
In het kielzog van het rijk vaart de dienst voor
stadsontwikkeling, die echter slechts door tijdig
goede plannen te maken een stukje stad kan red-
den. Het is moeilijk iemand hiervan persoonlijk
verwijten te maken, omdat juist ambtenaren be-
Het gat in de Schalkwijkstraat
18
-ocr page 20-
hoefte hebben aan duidelijke richtlijnen. Dit is
geen schimpscheut, maar een objectieve beoor-
deling van de bestaande hiërarchische opbouw,
waarmee we moeten werken.
Verontrustend is deze gang van zaken in hoge
mate, want je hoeft maar even het oor te luisteren
te leggen om te ontdekken wat de bedreigde pun-
ten zijn. Positief te waarderen is daarbij de liefde
die dikwijls juist jonge mensen voor de oude stad
aan de dag weten te leggen. Er is bijvoorbeeld
een werkgroep van de rijksuniversiteit, die - oor-
spronkelijk bedoeld ter bestudering van ruimte-
lijke vraagstukken - zich na de nota Kernbeeld
intensief met de oude stad is gaan bezig houden.
In onze verzakelijkte samenleving hebben velen
klaarblijkelijk sterke behoefte aan rustige, roman-
tische plekjes om te wonen en te leven. Het ge-
rief van de nieuwbouwwoningen offeren zij er graag
voor op. Menig oud huisje, dat nauwelijks meer
een fundering had om op te staan, is met grote
zorg en enthousiasme door jonge mensen in be-
woonbare staat teruggebracht en niet zelden met
smaak ingericht.
Vinger op de wonde
Door enkele van deze jongere Utrechters werd
ik dezer dagen opmerkzaam gemaakt op nog en-
kele bedreigde punten in oud-Utrecht. Zoals be-
kend, zal het grootste deel van de westelijke zijde
van het Achter Clarenburg moeten verdwijnen
voor de nieuwbouw van Hoog Catharijne. Er is
al heel wat gesloopt; het schrikkelijkste voor-
beeld is het voormalig Elisabethsgasthuis met zijn
prachtige kelders. Maar dat dateert alweer van
jaren her.
Straks zullen hier moderne winkelpanden verrij-
zen en het kan best een gezellige parallelstraat
worden van de Lange Elisabethstraat. Helaas zul-
len de winkelpanden in de huidige situatie pal
tegenover zeer bouwvallige oude huizen komen
te staan, die weinig historische waarde bezitten.
Het is daarom niet te verwonderen dat deze oude
huizen zijn aangekocht en dichtgetimmerd om te
worden gesloopt en te worden vervangen door
eveneens een rij moderne winkelpanden. Begrij-
pelijk, maar het zou wel een droeve zaak zijn als
ook het zeventiende-eeuwse hoekhuis Voor-Cla-
renburg 7, dat de rij afsluit, eraan zou moeten
geloven.
Naar ik verneem hebben de bewoners van dit
huis, waarin de sociëteit van de studentenvereni-
ging Prometheus gevestigd is geweest, aanzeg-
ging gekregen in mei te vertrekken. Waarom?,
vraag je je af. Het pand, met zijn hoge, achttien-
de-eeuwse tuitgevel, dat uit een oogpunt van ge-
schiedenis zeer belangwekkend kan worden ge-
noemd, zou best in een moderne omgeving kun-
nen worden opgenomen. Zoiets gebeurt vaker en
misstaat geenszins.
Middeleeuws huis
Aan het Achter Clarenburg ligt, in de zuidelijke
hoek weggedoken tussen de kerk van St. Marie,
de gebouwen van de Steenkolen Handels Ver-
eniging en nog wat bouwsels, een groot, in zijn
kern middeleeuws pand dat al jaren geleden door
de gemeente is aangekocht. Gevreesd wordt dat
dit mettertijd zal verdwijnen, niet het minst in ver-
band met de groei van de SHV.
Als de doorbraak naar de Mariaplaats uit het
plan-Kuiper zou worden verwezenlijkt, lag dit
huis precies in de route. Die doorbraak is inmid-
dels door de raad van de hand gewezen. Niette-
min is het huis leeg blijven staan, verwaarloosd.
Middeleeuwse schouw van het huis
in de doodlopende hoek van het
Achter-Clarenburg
19
-ocr page 21-
Daar is overigens verandering in gebracht door
een groep krakers, die niet alleen het huis voor-
lopig als woonstede hebben ingericht - er is een
zee van ruimte - maar bovendien de moeite heb-
ben genomen de middeleeuwse overblijfselen te
ontmantelen.
Het huis kan bogen op een bijzonder mooi kel-
dergewelf, talrijke zeer oude bouwfragmenten en
- als pronkstuk - een vijftiende-eeuwse, zandste-
nen schouw, die weliswaar vervallen maar zeker
goed te restaureren is.
Indien het juist is dat de gemeente in plaats van
de aanvankelijk geschetste doorbraak zal probe-
ren het nieuwe Achter Clarenburg te zijner tijd
als bescheiden (voetgangers?)straat door te trek-
ken naar een iets oostelijker gelegen punt van de
Mariaplaats, zal het vrij monstrueuze gebouw van
de Handelsbeurs moeten verdwijnen. Voor mij
geen punt van discussie. Waarschijnlijk is dit plan
te verwezenlijken zonder de twee genoemde „mo-
numenten" die niet op de Monumentenlijst staan
(weer zo'n omissie) te schaden, zomin als het
gebouw van de sociëteit De Vereniging, waarvoor
het rijk al eerder een sloopvergunning had ge-
weigerd.
Hoewel het lijstje gemakkelijk zou zijn uit te brei-
den, wil ik besluiten met nog twee voorbeelden
van bedreigde stukjes oud-Utrecht. Het eerste is
het pand Janskerkhof 1 A, dat een sta-in-de-weg
vormt voor de definitieve verbreding van de Lange
Jansstraat. De afbraak ervan wordt nu nog tegen
gehouden door de wens van monumentenbescher-
mers om de pleinwand van het Janskerkhof zoveel
mogelijk intact te houden. Eerlijk gezegd, zie ik er
geen heil in, na de voltooide afbraak van de zui-
delijke gevelwand van de Lange Jansstraat. Dan
hadden we ook dat achterwege moeten laten.
Iets anders ligt het met de molen Rijn en Zon,
op de hoek van de Adelaarstraat en de Merel-
straat, die in de weg staat voor een uitvalsweg
in noordelijke richting. Deze molen, die de ver-
dwenen molen van het Paardenveld indertijd heeft
vervangen, dateert van 1913 en is gebouwd van
een lelijk soort Belgische baksteen. Allerminst
een historisch unicum.
Om tweeërlei redenen zou ik evenwel willen plei-
ten voor het behoud van deze molen; hij is waar-
schijnlijk de hoogste van Nederland en hij is de
laatste molen van Utrecht.
Tot nu toe heeft het rijk weinig animo getoond
voor een restauratie van deze molen. Op het
ogenblik worden echter alom in den lande zoveel
activiteiten ontplooid voor het herstel van molens,
dat het mogelijk moet zijn ook voor de Utrechtse
molen de nodige fondsen bijeen te krijgen, zodat
hij eenmaal met nieuwe wieken het stadsbeeld kan
opluisteren.
Die weg moet dan maar een eindje opzij of hele-
maal achterwege blijven. Nu al blijkt de eigen-
lijke flessehals voor het bereiken van de binnen-
stad uit Overvecht en Tuindorp niet bij de molen
maar voor de Neude te liggen.                           K.
]) De druk op. de oude binnenstad maakt het drin-
gend gewenst een comité van waakzaamheid op
te richten, dat zijn ogen en oren goed open
houdt en van tijd tot tijd ervaringen uitwisselt.
Wie van zo'n comité deel zou willen uitmaken,
wordt verzocht telefonisch of schriftelijk con-
tact op te nemen met de secretaris, dr. I. E. A. L.
Struick.
GESCHIEDENIS VAN DE LAGE LANDEN I
Kort geleden verscheen bij de uitgeverij Fibula-
Dishoeck, die al sporen verdiend heeft door de
reeksen geschiedkundige uitgaven voor een ruim
publiek, van de bekende schrijver van kinderboe-
ken Jaap ter Haar (Saskia en Jeroen, De Zes Fal-
ken e.a.) het eerste deel van de Geschiedenis van
de Lage landen. Bij een vaardige pen en een leven-
dige stijl heeft de schrijver een groot inlevingsver-
mogen ontplooid in de bont geschakeerde ont-
wikkeling van ons vaderland. Met hem doorleeft de
lezer geboeid de primitieve angst van de prehis-
torische jager, de stijgende woede van de Bata-
20
ven tegen de wrede onderdrukking door de Romei-
nen met hun ijzeren regiem van de „Romeinse vre-
de", de milde en toch onverzettelijke Christenzen-
delingen Willibrord en Bonifatius, het bonte leven
in de Middeleeuwse stad en het hoofse leven
van soms schrikbarend barbaarse ridders.
Kostelijke illustraties, die met bekwame zorg zijn
uitgekozen, belichten het boeiende verhaal. De
tekeningen van Rein Poortvliet vullen door hun
levendigheid de afbeeldingen van de kunstschat-
ten en gebruiksvoorwerpen aan.
Vervolg zie pagina 24
-ocr page 22-
Armenzorg in Vleuten
geef je dan nooit aalmoezen? Dat bestaat toch
niet, een christelijke gemeente die niet aan de
armen denkt!
Bijlevelt: Toch wel, ik geef elke donderdag aan
de passanten uit Utrecht, die hier op die dag ge-
woonlijk komen ,,schoeyen".
Dominee: Die? Maar dat is onhebbelijk en god-
loos volk! Vroeger gaf ik ze ook wel eens wat,
uit eigen beurs, maar ze verdrinken alles in dat
kroegje, je weet wel, en toen ik dat merkte hield
ik er mee op. Ik vind dat je beter kunt geven aan
de armen van je eigen dorp, waar je wat van af-
weet.
Hierop zwegen de roomse aanwezigen, „alsof ze
de dominee gelijk gaven". Maar Bijlevelt hield
voet bij stuk en begon een tegenaanval: Waarom
had de broederschap niets gekregen uit de nala-
tenschap van Jan Pronckert, lidmaat van de gere-
formeerde kerk, die behalve van de diakonie ook
onderstand had genoten van de broederschap?
Hij voor zich voelde er niet voor aan deze nieuwe
zaak mee te werken, zolang er in de oude geen
klaarheid gekomen was.
Het dreigement van de dominee dat de gerefor-
meerden dan ook niets zouden geven, bracht
Bijlevelt tenslotte tot nadenken. Met zijn verkla-
ring „ik zal dan ook geven, dog ook maer voor
dit jaer" eindigde de vergadering. De dominee
ging naar huis en schreef alles in het kerkeboek,
nog vóór zijn gemoed tot rust was gekomen.
Tenslotte betaalde de diakonie niet alleen voor
dat éne jaar, maar jaren lang, evenals de O.L.
Vrouwen Broederschap. De zaak over Jan Pronc-
kert was dan ook tot aller tevredenheid opgelost.
Enige jaren later waren er weer moeilijkheden,
ditmaal tussen gerecht en broederschap. Het ge-
recht had twee rooms-katholieke vrouwen die om
steun kwamen vragen, naar de broederschap ver-
wezen, maar zij werden daar niet geholpen. Schout
en schepenen dienden hierover hun beklag in bij
de Gedeputeerde Staten en stelden, dat de broe-
derschap de plicht had deze vrouwen iets uit te
keren.
In hun verweer maken de broeders duidelijk dat
zij deze eis van het gerecht beschouwden als een
inbreuk op hun beschikkingsrecht over de goede-
ren van het gilde. Het was hun eigen vrije wil ge-
weest indertijd, dat de inkomsten voortaan ge-
bruikt zouden worden voor armenzorg. Zijzelf had-
den in 1667 beslist dat voortaan de jaarlijkse
maaltijd uit eigen zak betaald zou worden. Zij-
zelf wilden ook bepalen wie wel en wie niet voor
21
In 1732 kreeg de gereformeerde gemeente in
Vleuten een verzoek van het gerecht om iets bij
te dragen tot onderstand van een Vleutense jon-
gen die in Utrecht in het dolhuis was opgenomen.
De kosten waren te hoog om geheel ten laste van
het dorp te komen: 80 gulden per jaar. Als de dia-
konie nu eens 20 gulden bijdroeg? Goed, zei de
kerkeraad, voor dit éne jaar willen we het wel
doen, omdat jullie zoveel uitgaven hebben moe-
ten doen om de jongen in de kleren te steken.
Maar er is één voorwaarde: de O.L. Vrouwen
Broederschap moet evenveel bijdragen, anders
doen wij het niet.
Hierop volgde een vergadering in het rechthuis,
met vertegenwoordigers van zowel broederschap
als kerkeraad. Woordvoerder van de eerste was
de brouwer Hendrik van Bijlevelt, een der voor-
naamste katholieken van het dorp en hoog aan-
geslagen in de belasting. Al direkt stelde hij zich
op tegenover de predikant, Jacobus Vlaer, en er
kwam een felle diskussie.
Nu moet men weten dat Jan Joosten, de jongen
waar het om ging, wel van gereformeerden huize
was. Hij was echter geen lidmaat en hoorde dus
tot de zogenaamde buiten-armen. In veel dorpen
lag de situatie zo, dat katholieke en gereformeer-
de lidmaten ieder bij hun eigen diakonie voor
steun terecht konden, terwijl de buiten-armen óf
bij het gerecht konden aankloppen, óf bij een van
die nog uit de middeleeuwen stammende fundaties
voor armenzorg, doorgaans Heilige Geest tafels
genoemd.
De dominee zag in de Vleutense broederschap
ook zo'n min of meer neutrale instelling en voel-
de zich in die mening gesteund door het feit dat
sommige gereformeerden aanzienlijke bedragen
aan de broederschap hadden nagelaten. Dat zou-
den zij niet gedaan hebben als het een puur ka-
tholieke organisatie was.
Zo eenvoudig lag het in Vleuten toch niet. Om te
beginnen was er geen roomse diakonie. Neen,
zei Bijlevelt, de roomse armen worden gesteund
door de broederschap of door het gerecht.
Dominee: Wat, geen diakonie? Wat doe je dan
met je aalmoezen?
Bijlevelt: Die zijn er niet.
Dominee: Geen aalmoezen? Waar is dan die lade
voor die zondags in jullie kerk rondgaat?
Bijlevelt: Voor de pastoor.
Dominee: Maar er is toch al een bus waarmee
je bij de huizen geld inzamelt voor de pastoor, en
nog een tweede voor het onderhoud van de kerk,
-ocr page 23-
Armenhuisjes van de
Onze Lieve Vrouwen
Broederschap
te Vleuten,
waarin op het ogenblik
de leeszaal is gevestigd.
Het inkomen was ongeveer 25 gulden per jaar,
blijkbaar ruim voldoende om de onkosten te dek-
ken. In 1621 was er wat veranderd, zoals blijkt uit
een mededeling van de toenmalige predikant van
Vleuten op de classis-vergadering te Utrecht. Het
inkomen was gegroeid tot 30 gulden, en het werd
besteed „tot profijt der armen". Wanneer we be-
denken dat in die tijd van gereformeerde zijde po-
gingen werden .gedaan om het inkomen van gilden
en broederschappen te algemenen nutte aan te
wenden, inplaats van dat „onnut verbrassen", is
het niet moeilijk om te begrijpen wat er gebeurd
was. Om baas in eigen huis te blijven had de
broederschap aan de buitenwereld doen weten dat
armenzorg haar voornaamste doel was. Dat was
niet uitsluitend camouflage, want er werd wel de-
gelijk veel voor de armen gedaan. Zo veel, dat
ook buitenstaanders dit gilde de aangewezen in-
stelling gingen vinden om geld of goederen aan
na te laten, in de wetenschap dat dit goed besteed
zou worden. In het begin van de achttiende eeuw
scheen het gilde zelfs zijn zuiver katholieke ka-
rakter verloren te hebben, want het telde ook
enige gereformeerden onder zijn leden.
Maar er kwam een wending. Al bij het conflict in
1740 over de twee vrouwen die om onderstand
vroegen, krijgen we de indruk dat het gerecht aan
het gilde de taak toedacht om speciaal de katho-
lieken te steunen. Niet meer neutraal dus. De
broederschap zelf, zo blijkt uit het verweer, vond
dat die katholieken dan ook geregeld in de kerk
moesten komen en nam aldus de taak op zich van
onderstand in aanmerking kwam. Wat die twee
vrouwen betreft, die voldeden niet aan hun eisen.
Maria van den Bergh was al jaren lang niet in de
kerk verschenen; de pastoor had haar uit eigen
beurs een schelling per week aangeboden als zij
wel zou komen, maar zij had halsstarrig gewei-
gerd. De andere woonde in De Meern en ging in
Utrecht ter kerke en kwam dus helemaal niet in
aanmerking. Verontwaardigd constateerden zij dat
het gerecht maar links en rechts akten van in-
demniteit uitgaf zonder hun voorkennis, en dan
wel de broederschap voor hun onderstand liet op-
draaien. Op die manier zou er binnenkort niets
meer van het vermogen over zijn.
Het is niet meer na te gaan hoe het met die vrou-
wen afliep; maar het standpunt van de broeders
is wel invoelbaar, vooral wanneer we de geschie-
denis van het gilde van het begin af na gaan.
De Onze Lieve Vrouwen Broederschap te Vleuten
bestaat op 21 april 1971 precies vijfhonderd jaar.
Wie de stichtingakte van 1471 leest, vindt daarin
inderdaad niets over armenzorg, wel veel over
broedermin, gemeenschappelijke maaltijden en
godsdienstige plechtigheden. Op een gegeven
ogenblik is de armenzorg hierbij opgenomen, om
tenslotte geheel op de voorgrond te treden. Wan-
neer is dat gebeurd?
In een visitatierapport van 1593 lezen we dat er
toen een gilde in Vleuten was, waarvan de leden
een jaarlijkse maaltijd hielden, waarop enkele ju-
welen getoond werden die eigendom waren van
het gilde.
22
-ocr page 24-
een roomse diakonie, die immers in Vleuten niet
bestond. En met de infiltratie van gereformeerden
in het gilde was het in de tweede helft van de
achttiende eeuw afgelopen.
Heel veel jaren later, in de winter van 1812/1813,
zat een andere dominee van Vleuten op een avond
in het kerkeboek te lezen. Toen hij zag wat zijn
voorganger Jacobus Vlaer had opgeschreven,
wreef hij zich de ogen uit. Die O.L. Vrouwen Broe-
derschap zou dus bedoeld zijn om de buiten-armen
te steunen? Maar dan hadden zij at jaren lang
deze mensen, en ook de hervormde diakonie, te
kort gedaan. Hij nam de pen op en schreef een
brief op poten aan de administrateurs van de broe-
derschap. In het Frans, zoals dat in die tijd hoor-
de. Het was het begin van een lange briefwisse-
ling, waarbij vele stukken ter tafel kwamen. Pas
in 1815 bracht de vrederechter van het kanton
Maarssen een vergelijk tot stand. Waarschijnlijk
hield hij er rekening mee dat het gilde ook wel
eens legaten van gereformeerden had ontvangen,
en wees daarom een achtste van het vermogen
toe aan de hervormde diakonie. Op 5 februari
1820 werd de laatste betaling gedaan, en daar-
mee was de O.L. Vrouwen Broederschap weer
baas in eigen huis geworden, maar nu voorgoed.
E. P. Polak-de Booy
Noot:
De dialoog tussen Bijlevelt en Vlaer is iets ver-
kort overgenomen uit het kerkeboek van de Ne-
derlandse hervormde gemeente te Vleuten, thans
berustend op het rijksarchief in Utrecht. De ver-
dere gegevens dank ik grotendeels aan de inzage
van het archief van de O.L. Vrouwen Broeder-
schap te Vleuten. Ik dank de procurator, de heer
Th.
G. van Dijk, voor zijn medewerking. Literatuur
over de broederschap kan men vinden in het Ar-
chief Aartsbisdom Utrecht 1898, 255, met een ar-
tikel van 1. H. Hofman, en in het jaarboekje Nif-
tarlake 1915, 8 met een artikel van
Kees Valke-
stein. Beide artikelen dragen de titel
„O.L. Vrou-
wen Broederschap te Vleuten".
Onze voorouders, bij nader inzien
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de
Nederlandse Genealogische Vereniging zal van 27
maart t/m 23 april in het gemeentelijk archief te
Utrecht de tentoonstelling ,,Onze voorouders, bij
nader inzien" worden gehouden.
Het doel van de expositie is een groot aantal
aspecten van het genealogisch onderzoek naar
voren te brengen. Het zijn niet alleen de doop-,
trouw- en overlijdensregisters die de familie-on-
derzoeker tot steun zijn bij zijn naspeuringen. Ook
met behulp van notariële akten, transportakten en
-plechten, inschrijvingen in de burgerboeken, fami-
liewapens, geboorte-, huwelijks- en andere gele-
genheidspenningen, kerst- en nieuwjaarswensen is
het vaak mogelijk familiebanden te ontdekken.
De tentoonstelling begint met een stamboom van
de Utrechtse familie Ram. Linten verwijzen naar
de verschillende akten waaruit de gegevens voor
de stamboom werden verzameld.
Behalve geschreven teksten zijn er ook voorwer-
pen aanwezig, die de gebeurtenissen in het fami-
lieleven markeren: testamenten met bijzondere ge-
gegevens, kwartierstaten, familieportretten, huwe-
lijkszangen, geboortelepels en serviesgoed, rouw-
borden uit kerken, enz.
Er zijn charters (oorkonden) bijeen gebracht, er
werden gegevens verzameld over huwelijken met
buitenlanders, over de in vroeger eeuwen zo hard
toe slaande besmettelijke ziekten als pest en
cholera. Ook is op de expositie een keur van
oude wapenboeken te vinden, waaronder dat van
de bekende Arent van Buchell, van de Gelders-
Overijsselse Studentenvereniging, van de regen-
ten der Utrechtse gasthuizen, enz.
De openingstijden zijn: werkdagen van 10 tot
16.30 en zaterdags van 10 tot 12 uur. Gesloten
op zondag en van 9 t/m 12 april. Toegang gratis.
Mej. drs. I. 1. Soer
23
-ocr page 25-
Utrechtse bisschopswapens
ontdekte handschrift kan onze kennis op dit ter-
rein wellicht aanvullen.
In 1942 publiceerde Abbé J. Lestocquoy in de
Mémoires de la Commission départementale des
Monuments historiques du Pas-de-Calais
(Frankrijk)
een boekwerk, groot XV en 127 bladzijden (met
illustraties) over de 66 bisschoppen van Atrecht
van 500 tot 1930: Les évêques d'Ar ras. Leurs por-
traits, leurs armoiries, leurs sceaux.
Tijdens de
laatste wereldoorlog heeft de boekhandel E. J.
Brill te Leiden de verschijning aangekondigd van
een boek over de wapens der vorst-bisschoppen
van Salzburg, dat een oplaag van slechts 1000
exemplaren zou hebben verkregen. Noch in de
bibliotheek van het Koninklijk Nederlandsch Ge-
nootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, noch
in die van het Centraal Bureau voor Genealogie,
beide te 's-Gravenhage, is dit laatste werk aan-
wezig, gelijk mij bij navraag bleek.
Ik heb het steeds als een mijner vrome wensen
beschouwd, dat ook voor Utrecht een soortgelijke
beschrijving tot stand zou kunnen komen. Mocht
ooit iemand hiervoor ten aanzien van de bisschop-
pen van Utrecht geïnteresseerd zijn, het onder-
werp zal hem, daarvan ben ik overtuigd, stellig
\-oldoening verschaffen.           Dr. A. 1. van de Ven
'j Zie over hem: B. A. Vermaseren, P. C. Bocken-
berg (1548-1617). Historieschrijver der Staten
van Holland.
Bijdr. en Meded. v/h Historisch
Genootschap deel 70 (1956).
2) A. J. van de Ven, David van Bourgondië, bis-
schop van Utrecht, en de priesterwijding van
Erasmus.
Rotterdams Jaarboekje, 1970, 196-209.
In het maandblad onzer vereniging van januari
1971 is nog een late reactie opgenomen van de
heer B. C. van Beusekom op een door mij ge-
schreven artikel, dat een jaar geleden, in het num-
mer van januari 1970, werd gepubliceerd. Wie dit
laatste heeft bewaard en zich de moeite wil ge-
ven het op te slaan, zal kunnen zien, dat de auteur
mij niet geheel heeft begrepen, want uit het zins-
verband valt slechts af te leiden, dat ik toen sprak
over de behandeling van de Utrechtse bisschops-
wapens in de gedrukte literatuur. Daarente-
gen doelt de heer Van Beusekom op een in zijn
bezit zijnd handschrift, welks bestaan niet meer
bekend was. Niettemin is het verheugend, dat dit
handschrift, al is het dan een afschrift ener verta-
ling van het origineel, nu gesignaleerd is. Eveneens
verheugend zou het zijn, zo dit handschrift in be-
waring kwam in het Rijksarchiefdepot te Utrecht,
waar de archieven der bisschoppen en die der vijf
kapittelen reeds berusten en belangstellenden van
dit handschrift kennis zouden kunnen nemen.
Pieter Cornelisz. Bockenberg (1548-1617), histo-
rieschrijver der Staten van Holland1), die latijn
schreef, heeft verschillende handschriften nage-
laten, die ten dele verloren zijn gegaan. Bij een
beschrijving der dalmatieken van bisschop David
van Bourgondië in dit maandblad (1970, 13-14)
heb ik een van Bockenberg afkomstig handschrift
kunnen citeren dat in de Universiteitsbibliotheek
te Utrecht berust, maar dit bevat geen wapens.
Ten behoeve ener andere studie van mijn hand 2)
is in 1970 nog in de Koninklijke Bibliotheek te 's-
Gravenhage naar een soortgelijk handschrift van
Bockenberg gezocht, doch tevergeefs. Het thans
Vervolg van pagina 20
Op knappe wijze heeft Jaap ter Haar niet alleen
een meeslepend, boeiend verhaal samengesteld
op grond van een grote belezenheid, maar hij
geeft ook op alle punten een betrouwbaar verhaal.
„Waarheid is vreemder dan fantasie": een waar
spreekwoord, maar alleen voor iemand die zoals
de schrijver de mensen in het verleden begrijpt
en hun gevoelens pakkend onder woorden weet
te brengen. Een uitgelezen gezelschap van voor-
aanstaande deskundigen staat als adviseurs borg
voor de wetenschappelijke betrouwbaarheid van
deze geschiedenis van de Lage landen. Het gero-
mantiseerde verhaal is geen roman geworden.
Zeker, de vakhistoricus moet wel even wennen
24
wanneer een mammoetjagerhem toespreekt of wan-
neer hij opeens oog in oog staat met Karel de
Stoute, maar hij zal moeten toegeven, dat de sfeer
uitmuntend is getroffen; de schrijver, die al vroe-
ger blijk heeft gegeven een voortreffelijk mensen-
kenner te zijn, heeft door de vele getuigenissen
zijn historische personages diep in hun hart ge-
keken, al heeft hij hen nooit kunnen beluisteren.
Kortom, het is een boek dat onomwonden kan
worden aanbevolen, vooral voor jeugdige lezers
maar ook als een bron van lering en vermaak
voor menig ouder.
De prijs bedraagt f 39,50 per deel; bij voorinte-
kening tot 1 april is deze ƒ 34,50. In totaal zul-
len dit jaar vier delen verschijnen. dr. 1. Struick
-ocr page 26-
De Lijst van Zijst of
de Leist van Zeist
nis van de stad en de provincie Utrecht, de doel-
stelling van deze vereniging.
Allereerst natuurlijk dit, dat het schilderij dat het
uitgangspunt vormde voor deze experimenten op
het gebied van de wandmeubelkunst, bezit is van
het Centraal museum te Utrecht. Dit museum ver-
zorgde ook de opname, zoals die in afbeelding 1
is weergegeven. Het is een portret van Jacob de
Moor uit 1576, van de schilder Anton Mor van
Dashorst (1519-ca. 1576).
Maar een andere reden waarom we hier voor deze
gedachten de aandacht vragen, is dat er een ze-
kere verwantschap bestaat tussen de ten tonele
gevoerde constructies en enkele stedebouwkun-
dige problemen in de gemeente Zeist.
Het complex van het Slot en de gebouwen van de
Evangelische Broedergemeente, tot stand geko-
men in het laatst van de zeventiende en in de acht-
25
Op afbeelding 1 ziet u een schilderij met een lijst.
Wanneer men de onderregel aan weerszijden zou
doortrekken, dan kon men van zo'n lijst nog prak-
tisch nut hebben; er zou het in afbeelding 2 weer-
gegeven, handige wandmeubel uit kunnen ont-
staan.
Nog ruimer worden uiteraard de mogelijkheden,
wanneer niet alleen de onderregel, maar ook een
van de stijlen wordt doorgetrokken, zoals gesug-
gereerd in afbeelding 3. Behalve dat er van alles
kan worden neergezet, kunnen er dan ook objec-
ten aan worden opgehangen.
Misschien vraagt de lezer zich af, wat dit te ma-
ken heeft met de bestudering van de geschiede-
________________
-ocr page 27-
tïïïiïlïtfr "snïHSÏMHMSÏtfïïïïïïHÏ
HlliPiillllliiliil
wen, pleinen en wegen, maar ook een omslui-
ting, een ,,lijst".
Die omsluiting wordt hier gevormd door een reeks
van bomenrijen, sloten, paden en wegen. Deze
laatste zijn kennelijk vooral bedoeld als ,,dreven";
hoogstens vervulden ze een bescheiden rol in het
lokaal netwerk van verbindingen. Heel mooi is dat
te zien op de van omstreeks 1800 daterende ma-
quette, die zich in het Slot bevindt. Met zorg zijn
de boombeplanting, de wegen en de waterlopen
volgens de toen nog aanwezige oorspronkelijke
opzet gereconstrueerd. (Vergelijk afbeelding 4).
Omstreeks drie jaren geleden werd de ,,onder-
regel" van het complex, de Lageweg, bij wijze
van voorlopige oplossing, voor doorgaand verkeer
geschikt gemaakt. In feite werd er maar weinig
aangetast, zoals er uit de schilderijlijst van af-
beelding 1 maar een paar stukjes van het buiten-
profiel gehaald behoefden te worden om er het
apparaat van afbeelding 2 van te maken. Toch is
de verandering essentieel, zoals de afbeeldingen
even duidelijk aantonen als een vergelijking tus-
sen de Lageweg van vier jaar geleden en de
Lageweg van nu.
Naar verluidt, bestaat thans het voornemen om -
verre van het einde van deze tijdelijkheid in het
verschiet te stellen - de „tijdelijke" oplossing een
meer definitief karakter te geven, gelijk dat in de
loop van de geschiedenis wel eens meer met een
tijdelijke oplossing is gebeurd. En voorts blijkt er
met de gedachte te worden gespeeld nu ook een
van de „stijlen" - en wel de Waterigeweg - van
een weg voor lokaal verkeer te maken tot een
bedding voor een doorgaande stroom. Kortom,
men denkt aan een constructie als die van afbeel-
ding 3, waarbij het lawaai, de niet in de aanleg
passende breedte van de profielen en de hele
poespas van verkeerslichten en -borden, die zo'n
weg meebrengt, de rol vervullen van de in deze
afbeelding aangebrachte attributen.
Uitvoering van een zodanig plan zou misschien
niet eens zulke erg grote aantastingen met zich
behoeven te brengen. Enkele sloten, enkele rijen
bomen, mogelijk een paar huizen. De bereidheid
zal zeker bestaan te zoeken naar een oplossing
waarbij de directe aantastingen minimaal zijn.
Maar we hopen met het voorbeeld duidelijk te
hebben gemaakt, dat de wérkelijke schade aan
een omlijst voorwerp - een schilderij of een stuk
stedebouw -, die voortvloeit uit het dienstbaar
maken van deze lijst aan praktische doeleinden,
vele malen de meetbare materiële schade overtreft
p
'.', '>;'.;'.imUiUiHUlUii', U'.MH;'A::;:t;',:;i;;"; !
-
taMl lm
Afbeelding 4.
„Plan van Zeist" door 1. Peterson, ± 1795. Detail.
(Archief Evangelische Broedergemeente)
tiende eeuw, geeft een voor Nederland uniek to-
taalbeeld van bij elkaar behorende architectuur en
stedebouw uit dat tijdperk. Bij een werkelijk „com-
plete" aanleg, zoals we die hier aantreffen, hoort
niet alleen een harmonisch samenspel van gebou-
26
-ocr page 28-
die men aan de lijst zelf toebrengt.
Daarom willen we diegenen, die zich met de Zeis-
ter verkeersproblemen bezig houden, nog eens
op het hart drukken, om het wegenstelsel rondom
Broedergemeente en Slot echt als een „lijst" te
zien, waar ze met andersoortige elementen buiten
moeten blijven.
Het is in dit verband jammer, dat het pas gebouw-
de grote hek, dat de rol van het vroegere hek
nabij het Rond vervult, niet weer tussen Rond en
Lageweg geplaatst kon worden, maar werd opge-
trokken tussen de noordelijke vleugels van de
pleinbebouwing. De huidige plaats werkt het idee
dat de Lageweg zelf niet meer deel uitmaakt van
de gehele monumentale aanleg, in de hand.
Dit stukje is niet bedoeld om te stellen, dat men
in Zeist minder zorgvuldig met historische zaken
zou omspringen dan elders - de restauratie van
het Slot bewijst wel anders -, maar dat op het
eerste gezicht bescheiden veranderingen, zoals
die zich overal voltrekken, ineens erg ingrijpend
kunnen worden, wanneer ze met functieverande-
ringen gepaard gaan.
Zo zijn de voorgenomen doorsnijdingen van de
Koelaan (het verlengde van de as door het Zeis-
ter Slot), die van de as van het huis Heemstede
bij Houten en die van de landgoederen van de
Treek en Amelisweerd met snelwegen stuk voor
stuk aantastingen van ontworpen structuren, die
véél meer schade met zich mee brengen dan de
verdwijning van een - ongetwijfeld zo klein moge-
lijk gehouden - aantal bomen.
Om een nog drastischer voorbeeld te gebruiken
dan dat van de lijsten: wanneer iemand wordt ont-
hoofd, is er zelfs in het geheel geen sprake van
het vernietigen van enig essentieel onderdeel.
Toch zal ieder beamen, dat alleen al het verbre-
ken van de 'samenhang het organisme in zijn tota-
liteit ernstig schade doet.
Officiële onthoofding of sluipmoord maakt wei-
nig verschil voor het slachtoffer. Vandaar, dat
we dit stukje presenteren als een vervolg op dat
van onze redacteur, de heer Kieboom, in het vo-
rige nummer. Dat geeft mij tevens de gelegen-
heid, nog even naar voren te brengen, dat ik er
terdege heil in zie om het pand Janskerkhof 1A
te Utrecht (zulks naar aanleiding van wat daar-
over op pagina 20, linker kolom, wordt gezegd)
om wille van het visueel zo groot mogelijk houden
van het plein, op zijn huidige plaats in stand te
houden. (Zie ook het slot van het bericht „Comité
van waakzaamheid" - redactie)
Dr. ir. C. L. Temminck Groll
Excursie naar Amersfoort
Op zaterdag 22 mei gaat de vereniging Oud-
Utrecht op excursie naar Amersfoort, onder lei-
ding van VVV-directeur H. J. Laming, die zich door
twee rondleiders laat assisteren. Er wordt een
stadswandeling gemaakt langs de Muurhuizen en
de singels (oudtijds de omtrek van de stadskern),
de Koppelpoort, de Onze Lieve Vrouwetoren en
de Hof met de St.-Joriskerk. Verder wordt een
bezoek gebracht aan het museum van onze zus-
tervereniging Flehite.
De onlangs gerestaureerde St.-Joriskerk, die op
deze excursie ook van binnen wordt bezichtigd, is
een gotische hallenkerk met drie beuken, die in
1337 tot kapittelkerk is verheven. De romaanse
toren, die zich op een wat wonderlijke plaats mid-
den in de kerk bevindt, dateert uit de dertiende
eeuw.
De Onze Lieve Vrouwetoren is een gotische ko-
los; de Koppelpoort, zowel water- als landpoort,
werd in 188S gerestaureerd.
Kaarten voor deze excursie zijn tot en met 17 mei
te verkrijgen bij De Discus, Minrebroederstraat
a f 4,— exclusief of f 6,75 inclusief busvervoer.
Deelnemers met eigen vervoer verzamelen zich
om twee uur op het parkeerterrein bij de Koppel-
poort te Amersfoort, buspassagiers om half twee
op het parkeerterrein bij de Kruisstraat te Utrecht.
In de prijs is een kop koffie inbegrepen.
Om de deelnemers tevoren iets te vertellen over
de oude Amersfoortse binnenstad zal de heer
Laming maandag 17 mei om acht uur in het Kunst-
historisch instituut, Drift 25, een lezing met dia-
vertoning houden. Deze avond is gratis toegan-
kelijk.
De stadswandelingen in Utrecht zullen deze zomer
worden gehouden in de maanden juni tot en met
september, vermoedelijk om de drie weken. Reser-
veert u in uw agenda al vast 4 september voor
een heel bijzondere excursie, die Oud-Utrecht op
avontuurlijke wijze zal voeren naar het slot Loe-
vestein. Nee, niet in een boekenkist. . .
27
-ocr page 29-
Utrechts oudste bodemschatten
Op 27 maart 1971 deden H. Helsloot, B. Klück, B.
Maes en andere leden van de werkgroep Herstel
leefbaarheid oude stadswijken Utrecht in de
bouwput van het nieuwe warenhuis Vroom en
Dreesmann tussen Achter Clarenburg en de Rijn-
kade een aantal vondsten die onschatbare gege-
vens verstrekken over de alleroudste geschiede-
nis van onze stad.
Met deze vondsten hebben de geestdriftige en
energieke onderzoekers hun eerdere ontdekking,
het blootleggen van een veertiende-eeuws huis in
een negentiende-eeuwse ommanteling (Achter Cla-
renburg 2) nog ver overtroffen. Bredero's Bouw-
bedrijf NV gaf gelegenheid dit belangwekkende
deel van de bouwput uitgebreid te onderzoeken
door de werkzaamheden ter plaatse tijdelijk te
staken.
Allereerst kwamen aan het licht een dik opge-
pakte blauwgrijze kleilaag, een houten schoeiing
van rechtop staande palen en - zuidelijker aan-
sluitend - een zwarte veenlaag vol botten en pot-
scherven. Op de rand van deze klei-afzetting en
vlak naast de houten schoeiing stond een rest van
een bakstenen muur. Het formaat van de stenen
was ongewoon groot; dr. ir. C. L. Temminck Groll
dateerde deze bakstenen op het midden van de
twaalfde eeuw. Vijf putten en de resten van drie
keldergewelven behoren tot een jongere veertien-
de-eeuwse bouwperiode.
Rijntak
Wat weten wij over deze omgeving? Als een on-
bedijkte stroom, die zich voortdurend verplaatste,
liep een Rijntak door de stad Utrecht, die aan
deze rivier haar ontstaan dankt. Bij het stadhuis
wijst de bochtige loop van de Oudegracht op een
dergelijke natuurlijke bedding. Ten westen van de
voormalige singel, op de plaats van het station,
bestond nog in de zeventiende eeuw het begin
van de hoofdverbinding met de Oude Rijn bij de
Hommel. De nu gevonden kleilaag heeft een
breedte van circa 29.50 meter en vormt een ont-
brekende schakel. Op zondag 4 april jl. heeft B.
Maes een houten schoeiing van vertikale palen
gevonden, die misschien de ligging van de andere
oever aantoont.
De veronderstelling dat de Rijn pas bij de Water-
straat westwaarts draaide, is nu op losse schroe-
ven komen te staan. Het is verder veelbetekenend
dat de stad in 1165 een verbindingsgracht heeft
gegraven tussen de Oudegracht bij de Stadhuis-
28
brug en de Vecht. Duidt een dergelijk kostbaar
werk op een belangrijke stadsuitbreiding? Kort
tevoren, in 1160, was de stad belegerd en waar-
schijnlijk verwoest, zodat misschien een totale
vernieuwing van Utrecht tevens aanleiding heeft
gegeven tot een vergroting van deze stad.
Kapittel
Op en bij het terrein waar nu de bouwput ligt,
werd omstreeks 1080 het kapittel van St.-Marie
gesticht met een ruime omvang voor de zg. im-
muniteit. De twaalfde-eeuwse muur is kennelijk
de noordelijke afscheiding geweest. Belangrijk is
bovendien dat aan de oostkant van de muurrest
de aanzet van een boog is te zien. Wanneer dit
wijst op de aanwezigheid van een poort, is ook
nog de plaats gevonden van de weg die eens
leidde naar de eigenlijke kerk op de plaats van
het tegenwoordige gebouw voor Kunsten en Weten-
schappen, en die verder doorliep over de Spring-
weg. Nog in de dertiende eeuw heet de straat
Achter Clarenburg de „Oude Springweg".
In 1159 kwamen de Utrechtse burgers in opstand
tegen hun vorst, de bisschop, met als inzet de eis
tot groter zelfbestuur. In hun strijd werden zij bij-
gestaan door de stedelijke edelen en door graaf
Hendrik van Gelre, voogd van het kapittel van
St.-Marie en als zodanig de aanvoerder van de
ridderlijke dienstmannen van dit kapittel.
Bisschop Godfried van Rhenen moest vluchten en
zijn huis op het Domplein werd verbrand. Zijn po-
ging terug te keren met steun van graaf Floris III
van Holland liep vast op het Utrechtse verzet. Pas
in 1160 verscheen de machtige Reinoud van Das-
sel, de krijgshaftige aartsbisschop van Keulen, en
kanselier van het rijk, met een sterk keizerlijk
leger voor de stad.
Hij onderwierp de burgers na een langdurige be-
legering en de inneming van de stad. Of de im-
muniteit van St.-Marie, brandhaard van de rebellie
bij de verwoesting gespaard is gebleven, valt zeer
te betwijfelen.
Het is natuurlijk maar een veronderstelling dat de
stad Utrecht na een eventuele verwoesting niet
alleen herbouwd is, maar ook noordwaarts is ver-
groot. In ieder geval blijkt in 1173 ook de Jacobi-
parochie te bestaan als een nieuwe woonwijk bin-
nen de muren. Als onze vermoedens juist zijn,
werd in die jaren ook de nu gevonden muur ge-
bouwd, dus bij de herbouw van de immuniteit van
St.-Marie.
-ocr page 30-
de van J. in 't Hout van de dienst voor openbare
werken, is overgebracht naar het grasveld van het
gemeentelijk archief aan de Alexander Numan-
kade, zal dan de herinnering bewaren aan het
oudste metselwerk in baksteen te Utrecht.
Het is te vroeg verdere gevolgtrekkingen te ma-
ken uit de vondsten. Eerst moet er nog meer wor-
den gegraven, vooral tussen de tegenwoordige
bouwput en de straat Achter Clarenburg. Verder
moeten de nieuwe gegevens in verband worden
gebracht met de reeds bekende feiten. Intussen
zijn de vondsten belangrijk genoeg om dankbaar
te zijn voor de speurzin en de vindingrijkheid van
de gelukkige vinders uit de werkgroep Herstel
leefbaarheid oude stadswijken.
dr. ]. E. A. L Struick
Stenen huizen
Sinds de veertiende eeuw zijn langs het Achter
Clarenburg en aan de Mariaplaats stenen huizen
gebouwd. Door deze bouw verdween toen de muur
van de immuniteit, die overbodig was geworden,
doordat in 1318 de totale omwalling en om-
grachting van de stad voltooid was. De terug-
gevonden putten en kelders horen tot deze jon-
gere aanleg. De huizen Achter Clarenburg 2 en 6
stammen uit deze bouwperiode. Allicht zullen nog
andere panden uit de veertiende eeuw in deze
omgeving aanwezig zijn achter moderne pleis-
terlagen.
Binnenkort zal de nieuwbouw hier de sporen uit
het verleden hebben weggevaagd. Alleen de rest
van de muur van de immuniteit van St.-Marie, die
voorzichtig, onder de goede en deskundige hoe-
Jxluis foor kostbare boeken vOenselijk
baar om door iedereen te laten beduimelen en te
interessant om ze in een donkere kast te laten
liggen.
De verlangens van dr. Engelbregt zijn overigens
bescheiden: het hoeft niet zo mooi als voor de
rollen van de Dode Zee in het museum te Jeru-
zalem.
In zijn voordracht over het Utrechts Psalterium
heeft dr. J. H. A. Engelbregt 23 maart jl. de sug-
gestie gedaan in de Universiteitsbibliotheek een
kluis in te richten, waar dit kostbare psalmboek
en andere waardevolle geschriften blijvend kun-
nen worden tentoongesteld.
Utrecht bezit voldoende belangrijke handschriften
om deze bouw te verantwoorden. Ze zijn te kost-
Boekbespreking
1. A. Dortrr.ond. De wereld schreef. A'dam 1969.
80 blz., m. afb. (f 9,75).
Met genoegen kondig ik dit boekje aan, dat in
1969 verschenen is onder auspiciën van de Stich-
ting ter Verbetering van het Handschrift, te meer
daar de voorzitter van deze stichting, die dit boekje
heeft samengesteld, lid is van onze vereniging.
Het biedt een beknopt overzicht van de soorten
schrift waarvan de mensheid zich sinds haar hol-
bewoning bediend heeft. Ook wordt aangeduid hoe
sommige schriften zich uit elkaar ontwikkeld heb-
ben. Wie er meer van wil weten, moet zich maar
in de literatuurlijst verdiepen. Het is alleen wat
onhandig dat die uitvoerige lijst zo onsystema-
tisch is. De enige orde is een nummering van
750 tot 899. Correspondeert die met de biblio-
theek van de schrijver? Daarom enkele tips voor
het gebruik van die lijst: wie een wat uitvoeriger
overzicht wenst, bestudere nummer 801, 862, of
892; wie oud schrift wil leren lezen, kan het beste
beginnen met 766, 782 en 856, en dan ook nog de
niet genoemde J. L. van der Gouw, Oud schrift
(Zwolle 1963) en E. Strubbe, Grondbegrippen van
de paleografie der Middeleeuwen (2 dln., Gent
1961).
Maar het waardevolle deel van dit boekje zit in
de afbeeldingen, gemaakt van voorbeelden uit de
lange geschiedenis van het schrift, die zich in
hoofdzaak bevinden in de collectie Dortmond-
Smit c.s. Als ik had mogen kiezen, had ik ook
nog voorbeelden van schrijfgereedschap opgeno-
men, die vast wel in deze collectie te vinden zijn.
Zou onze excursiecommissie een bezichtiging
van deze grote verzameling niet op haar program
kunnen zetten?
L v. T.
29
-ocr page 31-
?dnegli]ke stenen
Naar aanleiding van mijn stukje over de Runen
krijg ik van alle kanten reacties van belangstel-
lenden die denken een echte rune-steen te pak-
ken te hebben. Was het maar waar: er is natuur-
lijk een minimaal kleine mogelijkheid, die echter zó
klein is dat u haar vrijwel kunt verwaarlozen.
Wat kan het dan wel zijn? Ten eerste een gewone
steen, die in een rivierbedding zo is afgeslepen
dat er krassen in gekomen zijn, die - als je er
lang naar kijkt - op vreemde lettertekens gaan lij-
ken. Ook kunt u te doen hebben met een stukje
afgebroken grafsteen dan wel een hoekje van een
steen die bij een eerste-steenlegging in een kerk-
gebouw of woonhuis was gemetseld.
Daarna komen we aan de oudere vondsten. U
kunt de bezitter zijn van een dikke potscherf: nl.
de bodem van een kannetje of kruik, waarop ro-
meinse cijfers of letters staan. Maar alweer: ver-
gist u zich niet, want de bierpullen en jenever-
kruiken uit de jaren rond 1900, in grijs of terra
sigillata, werden in de pottenbakkerij eveneens
van tekens voorzien. Pas later kwamen de verf-
of inktstempels om te tonen in welk land of welke
fabriek het aardewerk is gemaakt.
De oude steenstempels waren in de praktijk erg
handig, zodat de pottenbakkers ze lang hebben
gehandhaafd. In de periode 1700-1800 merkte men
iedere honderste steen of dakpan. Platte tegels
(hypocoust) van wat oudere datum kregen ook
een stempel of merk.
In de achttiende eeuw bestond er een enorme
vraag naar oudheidkundige curiosa. De vraag
was - net als nu - soms zo groot dat handige „za-
kenlieden" romeinse stukken steen met inscrip-
ties namaakten. Hoe echt ze leken is nog te zien
in het Rijksmuseum voor oudheden te Leiden, dat
er een aantal bewaart.
Wie belangstelling heeft voor oude stenen en in-
scripties, kan o.m. daar of in het museum Meer-
manno Westreenianum in 's-Gravenhage zijn hart
ophalen.
N. P. Kruithoed-van Ewijk
Comité van waakzaamheid
De oproep in het maartnummer om een comité
van waakzaamheid te vormen, dat de veranderin-
gen in de stad Utrecht in het oog houdt, heeft
resultaten opgeleverd. Op de jaarvergadering van
23 maart jl, kon dr. Struick al vijftien deelnemers
melden. Wil het comité echter effectief kunnen
werken, dan mag het nog wel wat groter worden.
Hij houdt zich daarom aanbevolen voor meer aan-
meldingen.
De doelstelling voor het comité is inmiddels nader
omschreven: nl. het signaleren van plannen tot
sloping of andere aantasting van stadsschoon in
de binnenstad, maar ook in de buitenwijken. Hier-
in wordt alles begrepen, ook bomen, wateren e.d.
Na de signalering komt het treffen van maatrege-
len om deze aantastingen te voorkomen, door
1. intern overleg, 2. bespreking met particulieren
en de gemeente Utrecht, 3. het voeren van binnen-
en buitenparlementaire acties.
De activiteiten geschieden in samenwerking met
andere groeperingen, als daar zijn het comité
Binnenstad van Marcel van Dam c.s., het comité
Binnenstad en singels en de werkgroep Herstel
leefbaarheid oude stadswijken Utrecht.
30
Van verschillende zijden hebben ons reeds waar-
schuwingen bereikt omtrent bedreigde plekjes in
de stad. De conclusie in het artikel van maart, dat
de druk op de binnenstad momenteel bijzonder
groot is, blijkt maar al te zeer gewettigd. Het pril-
le comité is begonnen de opmerkingen te bestu-
deren.
Eén reactie haakt regelrecht in op het artikel. Be-
toogd wordt dat de schijnbaar reddeloze situatie
voor het pand Janskerkhof 1 in werkelijkheid niet
bestaat. De flessehals in de Lange Jansstraat is vol-
gens deze reactie uitsluitend het gevolg van het
laten bestaan van het (niet beschermde) pand
naast het monument waarom het ons te doen is,
welk monument onder een geringe hoek de plein-
wand visueel afsluit. Als uitsluitend dit, nu aan
één kant fraai dichtgetimmerde, niet-beschermde,
huis wordt afgebroken, resteert slechts een kleine
uitstulping in de gevelwand, waardoor ter plaatse
alleen de stoep wat smaller wordt. Voor het ver-
keer hoeft dit geen enkele hindernis op te leveren.
Tot zover deze reactie, die wij gaarne vermelden.
K.
-ocr page 32-
Avondklok voor "de Middag"
,,De Middag" te Bilthoven, eertijds een
boerenplaats, nu nog een boswachterswo-
ning bij de Gezichtslaan te Bilthoven, eigen-
dom van ,,Het Stichts Landschap".
Mijn belangstelling voor „de Middag" ontstond
toen ik in de jaren veertig, nog maar kort bezig
met de genealogie van mijn geslacht, in het trouw-
boek van de Nederlands hervormde kerk van de
Vuursche een inschrijving vond van ene Dirk Roe-
lofse van den Middag. Deze Dirk bleek te hebben
gewoond op een boerderij in het Ridderdorp, ge-
naamd „de Middag". Aanvankelijk meende ik
hier mijn „stamboerderij" te hebben ontdekt. La-
ter bleek dat helemaal niet het geval te zijn.
De correspondentie die ik in 1954 met de heer M.
Raven voerde, heeft mij destijds gestimuleerd het
onderzoek voort te zetten. Enkele artikelen]) le-
verden waardevolle gegevens op. Dit artikel kan
wellicht een kleine bijdrage leveren aan de ge-
schiedenis van deze streek.
Uit de rekeningen van Vrouwenklooster is de
vroegste geschiedenis van wat later „de Middag"
zou heten, te reconstrueren. De eerste pachters
hebben blijkbaar een harde dobber gehad: in de
periode van 1598 tot en met 1615 hebben zes
pachters hun krachten op de wildernis beproefd.
Na 1615 lukte het kennelijk beter, want de zeven-
de pachter, Cornelis Gelisz Middach, hield het uit
van 1616 tot 1651 (waarschijnlijk het jaar van zijn
dood) en werd toen opgevolgd door zijn zoon. In
1664 verkocht Vrouwenklooster het goed aan Joh.
Geroboldus.
Als pionier mogen we de eerste pachter Jan Jan-
sen Cleijer noemen, omtrent wie rekening V uit
het jaar 1602 vermeldt: ,,!an lansen Cleijer heeft
een hoffstedeken begrepen ende daer op een huijs-
ken geset omtrent die oude vogelaer op ander
halue houue vullings velts ende grondts toecom-
rr.ende desen conuente, welcke plaetsche ende
velt tot noch toe int wilt gelegen heeft, streckende
van Oostbroecker stege zuijt oostwert op tot in
Zeijster zant toe. Daer die heere van Beuerweert
bouen, ende die heere van Rijsenborgh, ofte nu d'
erfgenamen van Claes Henricksen actie van hem
hebbende beneden naest gelegen sijn om aen
te
maecken tot boulant, Geduijrende vijftien Jaren
Ingaende petri 1598 laerl. om drie gulden vrij-
geldt dan alsoe hij geausugeert es,
soe en es hier
geen pacht ontfangen
ergo .. . memorie."
Sinds 1598 is elk jaar weer dezelfde beschrijving
van de voorgaande overgenomen, in die tijd een
gewoon verschijnsel. Het ,,hof f stedeken" gelegen
„omtrent die oude vogelaer" was anderhalve hoe-
ve groot, waarschijnlijk een opgaande hoeve, in de
breedte gemeten, immers „streckende van Oost-
broecker stege zuijt oostwert tot in Zeijster zant
toe."
Het was een stuk wildernis. Weliswaar was
de pacht voor vijftien jaar aangegaan maar al in
1603 vinden we een nieuwe pachter vermeld:
Crijn Petersz.
De pacht was inmiddels gestegen van drie gulden
tot twaalf gulden per jaar. Zijn voorganger had
niet alleen een huis maar volgens de rekening
van 1603 ook een „schaepschot" gebouwd. Na
Crijn kwam Gerrit Stevensz, tevoren pachter van
„de cleine vogelaer" (eveneens een goed van
Vrouwenklooster), die het blijkens de rekeningen
wel heel bont maakte. In hetzelfde jaar dat hij
kwam, verdween hij weer; zijn achtergelaten goe-
deren werden in beslag genomen en op „manen-
dach 13 oct. 1606 'men openbaren opslach vercoft
nijet tegenstaende die oppositie bijen Rendant
gedaen."
Dirck Lubbertsen en Henrick Henrixz houden het
na hem ieder niet langer dan vier jaar uit. In 1616
wordt als pachter ingeschreven Cornelis Eelijssen
Borreman, de man die mijn bijzondere belangstel-
ling trok, omdat hij overal elders in de archieven
Cornelis Elisz Middach wordt genoemd. De pacht-
som loopt op van elf gulden in 1616 tot dertig
gulden in 1652, in welk jaar Cornelis wordt opge-
volgd door zijn zoon Jan.
Het waren blijkbaar moeilijke tijden, want in 1664
verkocht de eigenaar de hofstede aan Johannes
Gerobulus. De rekening vermeldt: „Ontfangen van
de hr. Johannes Gerobulus d' somme van twee
duijsent vijff honden gulden sijnde d' cooppen
vant hoffstedeken dat is gebruijckt bij Jan Mid-
dachten gelegen onder de Bilt bij de Vogelaer
met sijn heetvelt volgens Approbatie van de Ed:
mog: heren Edelen ende Ridderschappen s' Landts
van Uijtrecht in date den 4e April 1664."
Jan Comelisz wordt in de rekeningen slechts een-
maal, bij de verkoop van de hofstede, Middachten
genoemd; daarvoor altijd Borreman, evenals zijn
vader. Dit is een gevolg van de al gesignaleerde
gewoonte om voorgaande rekeningen letterlijk
over te schrijven.
Mij interesseert vooral de vraag of de familie-
naam Middach is ontleend aan de hoeve, dan wel
de naam van de hoeve aan die van de familie.
Naar mijn mening is het laatste het geval. De
hoevenaam duikt voor zover mij bekend pas 23
31
-ocr page 33-
Kaart van een deel der
gemeente
„de Bildt", in
1824 vervaardigd door
de landmeter 1. Vesters.
november 1693 op, de geslachtsnaam wordt al in
1639 gevoerd. In mijn genealogie komt de ge-
slachtsnaam zelfs voor tot in 1546. Cornelis Elisz
Middach kan ik hierbij (nog) niet aansluiten.
Er zijn mij overigens meer boerderijen met de
naam „de Middag" bekend. In het artikel van
Raven in ons maandblad van 1955 noemt hij „de
Middag" samen met „de Morgen" en „de Avond".
Zoals uit dit artikel blijkt wordt „de Middag" al in
1693 genoemd. „De Morgen" als boerderijnaam
ontstaat in 1791 en „de Avond" waarschijnlijk on-
geveer gelijkertijd. Alle drie komen zij voor op een
kaart van 1824, die bij het artikel is gereprodu-
ceerd.
Ook elders vinden wij deze namen voor boer-
derijen wel terug, zoals in Middelkoop. Gebleken
is dat een boer die zich hier vestigde, zijn boer-
derij „de Avond" had genoemd omdat zijn vroe-
gere boerderij ook zo heette. Buren vonden dit
wel interessant en noemden hun boerderijen resp.
„de Morgen" en „de Middag".
Op 12 juni 1793 schatten schout en schepenen
van Oostbroek en De Bilt de waarde van „de
Middag" op 1.600 gulden. Daarna komt de naam
nog verscheidene malen in de documenten voor.
Van der Aa beschrijft in 1846 „de Middag" als
32
een buitenplaats met ongeveer tweehonderd bun-
der grond, in eigendom bij de heer Eijck van Zuy-
lichem woonachtig te Maartensdijk. De heer C. W.
Meijerink, rentmeester te Bilthoven, schreef mij
in 1948 dat „de Middag" inderdaad vroeger een
buitenplaats was en dat daarbij ook nog een huis-
je stond, genaamd het „Knuppelhuis", langs de nu
bestaande Gezichtslaan.
In Bilthoven zijn „de Middag" en „de Morgen"
verdwenen en rest nog slechts „de Avond". De
herinnering aan „de Middag" wordt bewaard door
de eerder genoemde boswachterswoning. Zo is
„de Middag" (Middach) met moeite opgebouwd uit
de wildernis, door nijvere boeren groot gemaakt,
vervolgens buitenplaats geworden en tenslotte
door afbraak ondergegaan.
E. G. Middag
]) M. Raven: Iets over de ontginningsgeschie-
denis van Oostveen, Riddervenen, Nonnenland en
Vuursche (maandblad Oud-Utrecht, juni 1955); Iets
over topografische namen (maandblad Oud-Utrecht,
november 1955); Dr. W. van Iterson: Doorgaande
en opgaande hoeven in het Utrechtse (jaarboekje
Oud-Utrecht 1961); Mr. P. H. Damsté: Drakensteijn
(maandblad Oud-Utrecht, oktober 1967).
-ocr page 34-
Voor Clarenburg 7
Een 110-jarige 100 jaar in een 328-jarige
Dit jaar „viert" het huis Voor-Clarenburg 7 de
honderdste verjaardag van de vestiging aldaar van
boekbinderij F. H. Danner. Dit was één van de
aanleidingen tot het onderwerp. Een andere was
het feit dat er straks geen 101e verjaardag te vie-
ren zal zijn: de heer Danner moet verhuizen naar
de Croeselaan, en de toekomst van het huis is
thans onzeker, beide in verband met plannen rond-
om het Achter-Clarenburg die, voor zover bekend,
nog geen duidelijke vorm hebben aangenomen.
Het is te hopen dat tijdig de waarde van het huis
en zijn omgeving als stadsbeeld en als leefruimte
erkend zal worden. Een peilverhoging is hier zeker
noodzakelijk.
Afbraak en vervanging door nieuwbouw is echter
daarvoor niet de enige of beste oplossing. Door
overdracht aan het Monumentenfonds bijvoorbeeld
zou een beter effect te bereiken zijn, want juist
hier, op de grens van Binnenstad en H.C., is dui-
delijkheid van het binnenstadskarakter van groot
belang.
Omgeving
De even fascinerende als ongebruikelijke trechter-
vorm van het Voor-Clarenburg vraagt om een diep-
gaander historisch onderzoek dan in dit verband
mogelijk was, maar iets over de geschiedenis van
deze omgeving is hier wel op zijn plaats. De sa-
menhang met het huis Clarenburg eist een grote
stap terug in de tijd. Het Achter-Clarenburg, dat
samen met de Springweg een oude handelsweg
en -nederzetting (Springwijk) vormde in de eeuwen
rond het jaar 1000, was in die tijd een veel be-
langrijker stadsgedeelte dan de Oudegracht, die
loen voor het grootste deel nog niet bestond.
Op het eind van de elfde eeuw werd de kapittel-
kerk van St. Marie gesticht, die met zijn immuni-
teit, het daarbij behorende grondgebied, de oude
route doorsneed. Daardoor ontstond de Maria-
straat als omlegging. Pas na de twaalfde eeuw
ging de opkomende Oudegracht steeds meer do-
mineren. Dit verklaart waarom men aan het thans
doodlopende Achter-Clarenburg, waar men dit
eigenlijk niet zou verwachten, een aantal zeer
vroege belangrijke stenen huizen vindt. Van de
Schaffenburg, waarvan kortgeleden waarschijnlijk
de restanten in de bouwput van V en D terugge-
vonden zijn, is weinig bekend. Van het huis Cla-
renburg daarentegen veel meer (zie artikel van
dr. A. J. van de Ven). Dit huis, dat na de hervor-
ming als schuilkerk St. Maria Minor (opvolger van
de Buurkerk) gebruikt werd, herbergt thans nog
steeds de daaruit voortgekomen oud-katholieke
kerk. Het gaf zijn naam aan een in de middel-
eeuwen belangrijke familie en aan twee straten.
Was het Achter-Clarenburg een reeds lang be-
staande weg, het Voor-Clarenburg werd pas in de
vijftiende of zestiende eeuw aangelegd, en wel in
de voortuin van het huis Clarenburg (dit verklaart
misschien ook zijn breedte en vorm).
In 1382 vestigde Jan van Clarenborch een rente
„opten hof die gheleghen is voerder husinghe tot
Clarenborch ende opter husinghe daerangheleghen
ter Backersteghe waert".
In die tijd is het dus nog tuin, met aan de kant
van de Steenweg een huis erin of ernaast. Het
schijnt dat de naam Voor-Clarenburg pas in de
zeventiende eeuw opkomt (zestiende eeuw: Mol-
straat) en dat daardoor, als vorm van tegenstel-
ling, de eigenlijk onlogische naam Achter-Claren-
burg ontstond.
ACHTER CLARENBURG                    7
5 3
LANGE ELISABETHSTRAAT
33
-ocr page 35-
en kon de heer Van Cuylenburch beginnen met
de bouw van het thans in grote lijnen nog ge-
heel aanwezige voorhuis.
Frontons
Volgens mededeling van de heer Danner zijn een
tijd geleden bij een proefontpleistering zandstenen
frontons boven de ramen te voorschijn gekomen,
die de gevel een voornaam karakter moeten heb-
ben gegeven. (In de tekening zijn deze gestippeld
aangegeven). Verder vindt men uit deze tijd in het
interieur de gedeeltelijk weggewerkte balkenpla-
fonds.
Wat betreft de hierbij behorende sleutelstukken
zijn er, behalve houten van een duidelijk zeven-
tiende-eeuws type, twee zeer merkwaardige zand-
stenen exemplaren met grote, typisch zeventien-
de-eeuwse koppen, in wat vroeger de mooie kamer
zal zijn geweest. Hiervan bestaan, voor zover mij
bekend, maar twee andere voorbeelden in Utrecht
(poort Paushuize en Drift 19). Verder vindt men
binnen een sterk gewijzigde oude schoorsteen met
een merkwaardig triglyfenfries.
Het is mogelijk dat het huis hierna in de Cuylen-
burg-familie bleef tot het eind van de achttiende
eeuw. Want in 1782 wordt het huis met tuin ver-
kocht uit de boedel van Maria van Cuylenburg,
die gehuwd was met Jan Huybert van Isendoorn,
aan Dirk de Rooy (hierbij wordt weer de reeds
vermelde vrije uitgang in de Korte Elisabethstraat
genoemd).
In 1810 wordt het, nadat het eerst nog van Dirk
op Arnoldus de Rooy is overgegaan (notaris en
secretaris van en wonende te Achttienhoven), door
deze voor ƒ 1890,— verkocht aan Christiaan van
Veen en Simon Dulmerhorst. Het is inmiddels van
een huisnummer voorzien: Wijk D 221.
Uit de bewaard gebleven eigendomsopgaven blijkt
echter, dat ten overstaan van Martinus Croes, Kei-
zerlijk Notaris, residerende te Utrecht, Arrondisse-
ment Utrecht, Departement van de Zuiderzee (...)
de Heer Christiaan van Veen, Timmerman, wonen-
de voor Clarenborg binnen de stad Utrecht Wijk
D. numero twee honderd vier en twintig"
(thans
Voor Clarenburg no 1.). „En de Heer Simon van
Dulmerhorst, Havenmeester woonachtig te Utrecht
voornoemd onder de Linden Wijk A. numero ne-
genhondert en dertig, tesamen eigenaren" reeds
in 1812 „aan den Heer Gerrit van Golsteijn, Lom-
baardhouder, mede binnen de stad Utrecht voor-
Het huis
Dit huis, dat door zijn monumentale verhoudingen
het straatbeeld in sterke mate beheerst, bestaat
uit verschillende onderdelen. Op een zestiende-
eeuwse kelder staat het hoge zeventiende-eeuwse
voorhuis, met schuin daarachter een achttiende-
eeuwse „tuinkamer", een negentiende-eeuws ach-
terhuis, een in de twintigste eeuw volgebouwde
tuin en een middeleeuwse gang met poortje in de
Korte Elisabethstraat.
Blijkens een akte van 3 oktober 1604, waarin Cor-
nelis Ghijsbertsz van Cuylenborch bekent dat „de
muyr van de cameren staende alhier binnen
Utrecht omtrent Clarenborch ende responderende
op zijns comparanten erve ende voorts aen den
ganck, daer hij comp. zijn uytganck heeft teghen
het oude weeshuys over, van voren tot achteren"
aan het Weeshuis toebehoort, was deze Van Cuy-
lenborch in die tijd de bewoner/eigenaar van de
voorganger van het huidige voorhuis, waarvan
thans nog de kelder over is, en hoorde de gang
bij dit huis. In 1642 wordt Aert van Culenborch,
lid van de Staten's lands van Utrecht, door de
Stad vereerd met „een dubbelt glas" met het
stadswapen, voor „in sijn huysinghe bij Claren-
borch".
Waarschijnlijk is dit hetzelfde huis als in
het voorgaande bedoeld werd, en is hij de zoon
en/of erfgenaam van Cornelis Ghijsbertsz. Kenne-
lijk kreeg deze Aert, mede door zijn functie, be-
hoefte aan een fraaier en groter huis, want in
1643 wordt bij de vroedschap een verzoek inge-
diend om zijn bouwplannen goed te keuren.
Overeenkomstig een nieuwe bouwverordening, die
het jaar daarvoor ingesteld was om in geval van
nieuwbouw allerlei verbeteringen te kunnen be-
vorderen in de stad, werden „'s Vrijdaechs den XXI
Aprilis"
door de vroedschap een aantal deskundi-
gen „geauthoriseert totte roynge ende Ordonantie
der timmeringe van de huysinge des heeren Cuy-
lenburchs op den hoeck der strate over Claren-
burch".
En blijkens resolutie van vier dagen la-
ter: „'s Dynsdaechs den XXV Aprilis. Ge-
hoort het rapport vande Heeren Gecommitteerden
die oculaire inspectie genomen hadden, Is d'heere
Cuylenburch geconsenteert de versochte extentie
sijns getimmers tegen over de huysinge Claren-
burch, mits aende westsijde geen ijsere tralie
stellende, ende de fundamenten doende leggen
ten overstaen vande heeren Cameraers",
werden
zijn plannen met een kleine wijziging goedgekeurd
34
-ocr page 36-
ACHTER CLARENBUW
Plattegrond van het huis Voor-Clarenburg 7 en zijn omgeving.
verkoop werd overgegaan. Het wordt dan ge-
kocht door ,,Johannes Mattheus van Kempen, Rid-
der in de Luxemburgse Orde van
de Eikenkroon,
fabriekant in gouden en zilveren werken, wonende
op den Huize Berbice onder Voorschoten nabij
Leijden"
voor ƒ 5500,—.
In 1864 gaat het naar de Amsterdamse makelaar
Hendrikus Romijn Paulusz.
In Den Haag is een paar jaar daarvóór (1861) door
de heer F. H. Danner een boekbinderij begonnen
aan het Spui. Van het begin af aan werkte hij
vooral voor de spoorwegen. Toen echter in 1871
door de reorganisatie van de Staatsspoorwegen
de administratie naar Utrecht verhuisde vanwege
de centrale ligging, moest de heer Danner met
zijn werk meeverhuizen, en vestigde hij zich in het
pand Voor-Clarenburg 7.
Aldaar heeft het bedrijf zich steeds uitgebreid. De
verbouwingen die hiervan een gevolg waren, zijn
ten dele in het gemeentearchief te volgen aan de
hand van bouwtekeningen. Nadat deze boekbin-
derij precies een eeuw lang een vertrouwd begrip
is geweest in deze omgeving, zal nu onder de
kleinzoon van de oprichter het bedrijf verhuizen.
Het is te hopen dat de geschiedenis van het huis
hiermee niet afgelopen zal zijn.
A. F. E. Kipp
noemd woonachtig voor Clarenborg Wijk D. nu-
mero twee hondert een en twintig"
hebben door-
verkocht „Zekere huizinge, erve en grond met zijn
tuin, staande en gelegen binnen de Stad Utrecht
op de hoek voor Clarenborg aan de Westzijde,
alwaar voor lacobus Kootwijk en achter de wedu-
we Sacobus la Maire, naast gehuist en gelegen zijn,
Wijk D. numero twee hondert een en twintig; dit
met al datgene daar in, van wegens de verkopers,
aard en nagelvast is".
Dan volgen een aantal
koopvoorwaarden en de prijs: ,,voor eene somma
van 4200 Franken
(of 2000 gulden hollandsch)"
exclusief alle bijkomende kosten.
De koper erkent alle sleutels en eigendomspapie-
ren te hebben ontvangen. In de loop van de ne-
gentiende eeuw zal de voorgevel van het huis ge-
pleisterd en de raamindeling gewijzigd zijn. Aan
de achterzijde werden stukken bijgebouwd en in
de zijgevel aan Achter-Clarenburg werd een deur
gemaakt.
In 1856 werd het huis door Johan Christiaan Frij-
link voor ƒ 4300,— gekocht van de kinderen en
erfgenamen van Gerrit van Golstein. Hij nam er
een hypotheek op, maar bleef als schuldenaar na-
latig, waardoor na verscheidene bezoeken van
de deurwaarder tenslotte in 1860 tot openbare
35
-ocr page 37-
Vóór het front van Utrecht
den over de Bildsevaart vóór de „Groene Laan"
aangelegd in 1815. In hetzelfde jaar kwamen er
stenen landhoofden gereed in de sloot op het
zuideinde van het zogenaamde Ezelsdijkje, een
stenen brug met schotbalken over de wetering
op het noord-oost-einde van het „Quakelsdijkje",
ook in de Westbroeker Wetering voor de brug
aan de Gagel en nogmaals „in de sloot nevens
de weg naar Achttienhoven bij het Loevenhoutje".
Twee stenen vleugels van de brug over het Zwar-
te Water bij zaagmolen De Haas aan Blauwkapel
werden hersteld en men legde een stenen duiker
„in de weg van de Blauw Kapelle naar de Bilt
bij de Boereplaats van Remmekes".
Daaraan worde nog toegevoegd de bouw van
stenen landhoofden, zowel bij zaagmolen De Kra-
nenburg in de Kromme Rijn als in de Minstroom,
waarvan de vloerhoogten werden gelegd respec-
tievelijk op 0,706 en 0,811 minus A.P., en ten-
slotte de landhoofden voor de brug in de St.
Anthoniedijk.3)
Wanneer er nu bij onverhoopte oorlogsnoodzake-
lijkheid aan deze wel zeer talrijke, uiteenliggende
maar ook van aard verschillende objecten voor-
zieningen moesten worden getroffen, kon het on-
mogelijk anders of daaraan kleefden grote be-
zwaren. Het in orde brengen moest ontegenzeg-
gelijk veel tijd kosten, want alleen al het inpassen
van de zo talrijke schotbalken van diverse af-
metingen tussen penanten, voor duikers, in slui-
zen en bij bruggen moet een hele onderneming
zijn geweest.. .
Het was dan ook déarom dat de dienst der genie
het ondanks de nog zo rustige na-Napoleontische
periode bepaald toch te zeer gewaagd geoordeeld
heeft om het er maar op aan te laten komen hoe
de sluizen, enz. gestopt zouden worden. Zij heeft
toen een stelsel uitgedacht, dat de noodvoorzie-
ningen zou kunnen vereenvoudigen. Alle werken
in het terrein die voor het plaatsen van schot-
balken in aanmerking kwamen, werden van een
codenummer (in Arabische cijfers) voorzien. Op
een geheime kaart stonden zij bovendien aan-
geduid met een (Romeinse) hoofdletter. In de
schotbalken zelf waren stuk voor stuk de letters
ingehakt, corresponderende met het object waar-
voor zij bestemd waren. En tenslotte, teneinde
eventuele overvallers ter plaatse vóór te zijn, ter
betere conservering en vermijding van diefstallen
van deze houten balken, had de genie al die
zakf-n samengebracht in een daartoe geschikt ge-
leder, die het oude inundatiesysteem der „Nieu-
we Hollandsche Waterlinie" (zie ook: aprilnummer
1970) gekend heeft, weet wel dat daarin enkele
stroken waren die in verband met de hoogte der
gronden niet of nauwelijks onder water konden
worden gezet. Zulke plaatsen, die in tijd van oor-
log militair gesproken „accessen" opleverden, be-
stonden - om een paar van de meest gevaarlijke
op te sommen - bij Asperen, bij Honswijk-Everdin-
gen, bij Jutphaas, maar vooral ten zuidoosten van
de stad Utrecht.
Het stellen van een inundatie heeft steeds als
hoofddoel het brengen van water voor of om de
vestingen, maar met die algemeenheid was men
er nog niet. Er diende ook zorg aangewend om
het water niet weg te laten lopen. Al stuitte het
nat in front dan wel tegen hoger gelegen terrei-
nen, aan de achterkanten moest stellig beperking
worden opgelegd. Vooral behoorde veel aandacht
te worden gegeven aan het onderhoud van de af-
scheidingen tussen de kommen, zoals men de
watervlakken noemde met onderling een ver-
schillend waterpeil.
De verzorging van de defensie buiten en om
Utrecht is een onderwerp geweest waarover ver-
scheidene militaire ingenieurs het hoofd gebogen
hebben. In 1785 was het (de latere) luitenant-ge-
neraal der fortificatiën Carel Diederik Du Moulin;
in 1787 waren het de bekwame Fransen De Bel-
lonet en Frecheville. Reeds in 1814/5 heeft de
militaire situatie om Utrecht bij herhaling de aan-
dacht gehad van de beroemde (baron) Kraijen-
hoff.1)
Eerst in de regeringsjaren van koning Willem I
werd de aanleg van verdedigingswerken buiten de
stad Utrecht op energieke wijze aangepakt. Niet
alleen ontstonden toen de forten De Klop, De
Gagel, Blauwkapel, de Biltstraat, Vossegat en de
Vier Lunetten op de Houtense Vlakte, maar lang
tevoren al had de dienst der genie veel terrein-
onderzoek gedaan. Dat begon in december 1814;
men verkende toen onder leiding van de kundige
kapitein-ingenieur Michaël Witsenborg 2) de hoog-
ten der voor inundatie te bestemmen gebieden
door waterpassing („leve è la boussole"). Met
spoed mocht vervolgens worden overgegaan tot
het aanleggen van keerkaden, verhoogde wegen
en tot het bouwen van duikers, stenen penanten,
bruggen en andere beweegbare waterkeringen,
zelfs van een hulpkanaal.
Een voetbrug met stenen hoofden en een voor-
ziening tot het aanbrengen van schotbalken wer-
36
-ocr page 38-
Schotbalk-sluisje tussen
de St. Anthoniedijk en
de Blauwkapelseweg.
Op de beide blokken hardsteen, die de boven-
bouw afdekten, was respectievelijk aangebracht:
J8J5 en No. 26
Naar ik vrees zal, uit onbekendheid met de be-
tekenis van die cijfers, wel zijn nagelaten deze
merkwaardige onderdelen voor een plaatselijke
collectie te reserveren . ..
                     Mr. 1. Belonje
') „Nieuwe Nederlandse Jaarboeken" 1785, bldz.
181; 1787, bldz. 4228 en
5536/7, en mr. H. W. Ty-
deman ,,Levensbyzonderheden van den Luitenant-
Generaal Baron C. R. T. Krayenhoff", Nijmegen
1844, bldz. 144/5.
2)    Laatstelijk generaal-majoor der Genie, geboren
Coevorden 9 oktober 1786, overleden te Kampen
4 november 1852.
3)    Algemeen Rijksarchief Archief van Oorlog,
Genie: Plans van Gebouwen H. 85 en H.
86.
4)    Algemeen Rijksarchief, Depot Schaarsbergen:
Algemeen Verslag der Genie, 1e Directie, jaren
1818 en 1824.
5)     Contracten Departement v. Oorlog 18 mei
1872, goedgekeurd door de Minister 31 mei d.a.v.
no.
66, G. (aannemingssom f 139.000), Depot a.v.
maakt huis in de stad. Dat was, voor het over-
brengen van het „Magazijn van Oorlog" naar
het terrein van Damlust of naar sommige forten,
het „Hu/s naast de militaire provoost, staande in
de Jufferstraat, hetzelve is in 1822 ingerigt tot
berging van het grootst gedeelte van het materieel,
voor de beweegbare waterkeringen in de Linie
als schotbalken, schuiven, enz." *)
De vraag rijst nu allicht wat er van dit systeem is
overgebleven. Dat is als gevolg van de storm-
achtige stadsuitbreiding van Utrecht maar uiterst
weinig. Er zijn, met uitzondering van een aantal
kaden en militaire wegen, niet meer dan enkele
duikers aanwijsbaar. Men vindt er één, voorzien
van een sluitsteen waarop het jaartal 1815 (her-
steld in 1910), ten oosten voor het fort aan de
Voordorpse Dijk, één op de Blauwkapelse Dijk
oostelijk van het fort (omgeven door nog twee
van de bijbehorende vier limietpalen) en één
met sluitsteen „1825" achter Lunet 4, maar daar-
mee houdt dan ook alles op. Het zijn weinig
sprekende bewijzen van een interessant en ver-
nuftig, maar ingewikkeld stelsel, dat tot de Tweede
Wereldoorlog de geregelde aandacht van de ge-
nie heeft behouden, nadat het in 1872 aan een be-
langrijke uibreiding tevens herziening was onder-
worpen.5)
Een van de allerlaatste sluisjes is pas kort ge-
leden gesloopt. Ik noemde het al. Het was de
waterkering codenummer 26, letter L, gelegen juist
daar waar de „Weg naar de Blauwkapel" aftakte
van de St. Antoniedijk. Voor de afbraak maakte
ik daarvan de bijgaande foto, die de tegenwoordige
generatie stellig gemakkelijk zal kunnen herken-
nen.
Verrekijker voor Blauwkapel
De kerkeraad van Blauwkapel gaf in 1651 op-
dracht aan de koster om een verrekijker te kopen.
We zouden wel willen weten waar hij die gekocht
heeft en tegen welke prijs. Het doel van de aan-
schaf kennen we wel: om op de klok in Utrecht
te kijken.                                                       £. P. D. B.
37
-ocr page 39-
De oude binnenstad aangevreten
schrijver van genoemd artikel de verschrikkelijke
gevolgen van de singeldemping heeft laten zien,
schrijft hij dat het irreëel zou zijn alle saneringen
en veranderingen a bout portant af te wijzen:
„uitsluitend van kloostermoppen bouw je een
museum en geen moderne stad die behalve histo-
risch geïnteresseerden ook zakenlieden perspec-
tief biedt." M.a.w. we moeten maar iets van deze
wantoestanden accepteren, vanwege de uit eco-
nomisch oogpunt gewenste veranderingen.1) Met
deze gedachtengang kan ik echter niet meegaan.
Ik meen zelfs dat ook deze houding één van de
oorzaken is van de gesignaleerde sluipmoord: als
we op het ogenblik om ons heenkijken, valt op
hoe enerzijds ontzaglijk veel nieuwbouw verrijst
in de oude binnensteden en er anderzijds een
hausse in restaureren valt te ontdekken.
We kunnen een groeiende tegenstelling bemer-
ken tussen de „moderni", die met minachting voor
het verleden slechts denken aan modernisering
en schaalvergroting, en de „antiqui", aan wie
alleen maar restauratie voor ogen staat. Beide
uitersten roepen weerstanden op. Normaal dat er
dus pragmatici opstaan, die met compromissen
voor de dag komen: breken is toegestaan, wan-
neer de tegenprestatie de moeite waard is.
Maar juist deze instelling stelt de slopers in
staat hun activiteiten-voort te zetten en meer en
gemakkelijker dan hun was toegedacht. Immers,
de absolute afkeer van het vervangen van oud
stedeschoon (dat soms helaas vergaan is) door
functionele nieuwbouw is verdwenen. En wanneer
er één sloper over de dam is, volgen er meer!
R. C. I. van Maanen
]) Dat staat er niet. Niet iedere sanering of ver-
andering mogen wij m.i. een wantoestand noemen.
Wantoestanden accepteer ik ook niet. (K.)
Janskerkhof 1
Op pagina 30 van het aprilnummer 1971 consta-
teer ik een zekere angst voor het offeren van het
perceel Janskerkhof 1 aan het verkeer. De af-
braak van dit pand is volgens mij beslist niet
nodig. Graag wil ik een suggestie, door mij jaren
geleden gedaan in een bepaalde commissie, hier
herhalen: namelijk uw voorstel, uitgebreid met
het plan de voetgangers (en eventueel wielrijders)
door de hoekkamer te laten gaan. In deze onder-
De schrijver van het artikel „Sluipmoord op oude
panden" in ons maandblad van maart 1971 heeft
zeer juist gedaan door te signaleren dat er zo
veel waardevolle panden in de binnenstad van
Utrecht worden weggebroken, waar dat voorko-
men had moeten worden. Hij geeft er ook de
oorzaken van aan: het ontbreken van een uitge-
breide Monumentenlijst, die trouwens voor Utrecht
nog steeds niet definitief is vastgesteld, en de
singeldemping, die de woekerende werking der
siooppartijen geweldig bevordert.
Inderdaad, dit laatste is een funeste daad ge-
weest. Het is afschuwelijk te bedenken dat dank
zij de singeldemping nog meer verkeer wordt
aangetrokken, met alle uitlaatgassen en lawaai
van dien. M.i. behoort een wijk met een woon-,
winkel- en recreatiefunctie juist een plek te zijn
waar men nog frisse lucht kan inademen, en waar
een menselijke lach of een snik niet door intens
lawaai wordt gesmoord. En de leefbaarheid wordt
er zeker niet door bevorderd wanneer onpropor-
tionele monumentaliteit de harmonieuze verhou-
dingen binnen de singels komt verstoren, nu er
geen markante afscheiding tussen oud en nieuw
meer is. Oprukkende hoogbouw drukt de mens
helemaal weg. Hadden de beleidbepalers van
Utrecht zich maar het standpunt eigen gemaakt
dat in september 1965 door de toenmalige re-
dactie van het maandblad „Oud Utrecht" naar
voren werd gebracht, dat singeldemping uit den
boze is, omdat zij de weg baant voor zg. nood-
zakelijke opruiming van andere gedeelten van de
binnenstad, zodat het karakter van de oude stad
steeds verder wordt aangetast.
Een stuk singel is nu gedempt en reeds wordt in
het oude centrum ruimte gemaakt om straks ge-
makkelijk door het nieuwe geënterd te kunnen
worden. Laten we verder gaande breekpartijen
uit alle macht tegengaan! Om iets te bereiken,
zal aan zeker twee voorwaarden voldaan moeten
worden. Er zal een structurele openbaarheid tot
stand gebracht moeten worden inzake beleid en
beleidstukken betreffende de modernisering van
Utrecht. Alleen als wij metterdaad bij alle fasen
van de beleidsvorming de bestaande informatie
kunnen verwerven, zal het mogelijk zijn dat beleid
naar eigen visie om te buigen. Gebrek aan open-
baarheid is één van de oorzaken van de gestaag
verder vretende slooppartijen.
Ten tweede valt er een mentaliteitsverschuiving te
constateren, die de stimulators van nieuwbouw in
oude steden in de kaart speelt. Vlak nadat de
38
-ocr page 40-
Oud-Zuilen voert actie voor
behoud van laatste panoven
moet een voorvader zijn geweest van de huidige
aannemer Plomp, die nu op de plaats van de laat-
ste panoven - Dorpsstraat 29, aan het jaagpad
langs de Vecht - een tuin zou willen aanleggen.
Op zichzelf is deze oven, waar omheen een, thans
vervallen schuur is gebouwd, geen historisch goed
van uitzonderlijke waarde. Hij is misschien ander-
halve eeuw oud. Het is m.i. echter nodig te wijzen
op het gemak waarmee oude ambachtelijke bedrij-
ven met de grond gelijk worden gemaakt als zij
zijn geweken voor de mechanisatie. Kerken, kas-
telen en soms woningen mogen zich als regel
in de gunst van het publiek en de overheid ver-
heugen, bedrijfsgebouwen minder.
Het doet daarom sympathiek aan dat de bewoners
van Oud-Zuilen zich bijna als één man verenigen
in de handtekeningenactie (contactadres: Fr. H.
Landzaat, Laan van Vollenhove B-65, Zeist) voor
het behoud van de panoven. De geschiedkundige
mejuffrouw dr. J. Hollestelle, gespecialiseerd in
de historie van de steen- en pannenbakkerij, heeft
zich van harte aan hun zijde geschaard.
De suggestie is gedaan van deze laatste panoven
een klein museum te maken, waarvoor voldoende
materiaal bijeen te garen is. Dit idee lijkt niet zo
slecht, omdat toch al veel toeristen naar het plaats-
je komen teneinde het slot te bezichtigen.             K.
Een groot deel van de bevolking van Oud-Zuilen
(gemeente Maarssen) heeft het opgenomen voor
de laatste panoven aan de Vecht, die dit dorpje
rijk is. Nadat vorig jaar al vier ovens van de voor-
malige pannenbakkerij Weener zijn gesloopt,
dreigt nu ook dit laatste „monument" van het
oude ambacht ten offer te vallen aan een ver-
nieuwing die voor dit beschermde dorpsgezicht
onaanvaardbaar lijkt.
Oud-Zuilen heeft, zoals vele dorpen in de Vecht-
streek, eeuwenlang aan de pannenbakkerij een
belangrijke bedrijfstak gehad. Aanvankelijk werd
de klei gebruikt die langs de rivier lag, later werd
de grondstof over het water aangevoerd. Arbeids-
krachten waren er genoeg, turf was te vinden in
de veengebieden dichtbij.
De alleroudste panoven van Oud-Zuilen moet zich
hebben bevonden tussen dit dorp en fort de Klop.
Onder het gras liggen nog fundamenten. Op deze
oven duidt waarschijnlijk een geschrift uit 1622,
dat als eigenaar noemt Lambert Ghijsberts, schout
te Suylen. In de bibliotheek van het Slot Zuilen
wordt de akte bewaard.
In 1623 werkten hier zeventien man. Over de Oud-
zuilense panovens zijn nogal wat documenten be-
waard gebleven; één ervan vermeldt de ondernemer
Jan Plomp. Het stuk dateert van 31 juli 1790. Hij
BOEKBESPREKING
Fr. Smit. Sint Jakobus Buiten de Weerd Utrecht,
in: De Oud-Katholiek, jg. 86 (1970), nr. 23337,
p. 189-220, m. afb.
De uit Utrecht afkomstige Schiedamse pastoor
Smit heeft ervoor gezorgd dat het honderdjarig
bestaan van de kerk der oud-katholieke parochie
van Sint Jakobus Buiten de Weerd te Utrecht in
het tijdschrift van de Oud-Katholieke Kerk niet
onopgemerkt is gebleven. Hij heeft dat bereikt
door zelf een 30 bladzijden tellend herdenkingsnum-
mer te verzorgen, dat weliswaar verschillende
afbeeldingen rijk is, maar verder vele groot-for-
maat bladzijden met tekst telt, opgebouwd uit heel
wat boeken en archivalia.
Die tekst beperkt zich dan ook niet tot de ge-
schiedenis van deze parochie in de laatste hon-
Janskerkhof 1 (vervolg)
doorgang zou bijv. een bloemen- of tijdschriften-
kiosk zeer aantrekkelijk zijn. Bij voorbaat weet
ik, dat diegenen die elke oude steen van de
stad willen bewaren, aanmerking kunnen makep
op de kleine verandering die de oostwand van
het pand dan zal moeten ondergaan. Toch geef
ik haar in overweging, omdat dit kleine offer
misschien een compromis mogelijk maakt.
Deze maand heeft het gemeentebestuur zijn fiat
gegeven aan de verhoging van de subsidie voor
de restauratie van enkele panden in 't Hoogt, zo-
dat dit deel van onze stad de gemeenschap
nu 1.5 miljoen gaat kosten. Om deze kosten
enigszins goed te maken moet ook voor bereik-
baarheid gezorgd worden. De aanpassing van
Janskerkhof 1 is daar een deel van.
A. Leijenaar
39
-ocr page 41-
na 1720 gemiddeld 28 per jaar, na 1750 nog maar
12 - een teken dat veel parochianen overgaan
naar Rome-getrouwe parochies. In de 19e eeuw
komen bij de reeds genoemde genres ook wat
gegevens over de financiën van de parochie. Daar-
mee was het niet best gesteld, maar eindelijk groei-
de de parochie - ondanks choleraslachtoffers -
toch weer in aantal. Daarom en omdat het oude
gebouw in slechte staat verkeerde, werd in 1870
de nieuwe kerk gebouwd.
Bevatten de chronologische gedeelten van het
nummer dus veel materiaal, ze laten zich niet
makkelijk lezen, al wordt dat beter bij de beschrij-
ving van het recente verleden. Leesbaar zijn voor-
al de meer anecdotische stukken, zoals over oude
godsdienstige gebruiken, over de hoveniers die tot
voor kort de belangrijkste groep binnen de paro-
chie vormden, en over hun klederdracht. Dit laat-
ste stukje (p. 196) brengt verbeteringen aan op
een artikel in het Jaarboekje uit 1937.
L. v. T.
derd jaar, maar begint met die van haar moeder-
kerk, de oude Jacobikerk aan de St. Jacobsstraat,
en haar kapel die in de 15e eeuw buiten de Weerd
gebouwd werd. En passant wordt uiteengezet wat
de toenaam Buiten de Weerd betekent.
De moeilijk te onderzoeken onderduiktijd van de
rooms-katholieken in de eerste helft van de 17e
eeuw is belangrijk voor de St. Jakobusparochie,
want dan krijgt het deel buiten de stadsmuren de
al eerder begeerde zelfstandigheid.
Haar pastoors passeren de revue, er wordt wat
meegedeeld over de omvang van de parochie,
waarvan het oudste doopboek in 1678 (of 1679?)
begint; kleinigheden zeggen iets over het geestelijk
leven, waarover de beschikbare bronnen altijd
zoveel zwijgzamer zijn dan over de uiterlijke ge-
beurtenissen van een kerkelijke gemeente. Na
1700 ondervindt de parochie de weerslag van het
grote conflict met Rome, waaruit ontstaat wat nu
de Oud-Katholieke Kerk heet: in plaats van de 60
dopen per jaar vóór 1700 verricht de pastoor er
Luchtvervuiling in Baarn
bij Soestdijk en, door datzelfde huwelijk, zwager
van Johan de Witt. De Eult lag echter niet aan
de Eem. Mogelijk had Jean nog meer land onder
Baarn, waar hij wel schepen kon lossen, maar
we moeten ook aan zijn broer Jeronimus denken,
die in Baarn een „vuylinghstuyff" had, zoals blijkt
uit een enige jaren later gedaan verzoek aan de
Staten van Utrecht. Ik zocht tevergeefs naar de
betekenis van dit woord, maar vermoed dat het
een stortplaats voor vuilnis betekent. Misschien
lag daar dan dat walvisspek.
Gebrand walvisspek was een afvalprodukt van
traankokerijen. Dr. S. Hart te Amsterdam deelde
mij mede dat er in die tijd een in Diemen was.
Het afval werd wel eens aangeboden als honde-
voer, maar veel waarde had het niet. Men moest
het dus ergens zien kwijt te raken.
De maarschalk van Eemland, van hoe goede
familie ook, was geen portuur voor zo invloed-
rijke en vermogende Amsterdammers. Het is dan
ook te vrezen dat de inwoners van Baarn nog
geruime tijd in de stank hebben gezeten.
£. P. D. B.
Op vrijdag 22 juni 1655 kwam Peter Ernst van
Abcoude van Meerten, maarschalk van Eemland,
geheel verontwaardigd bij de Gedeputeerde Sta-
ten van Utrecht zijn beklag doen over een geval
van luchtverontreiniging in Baarn. Een heer Duyts
(Deutz) uit Amsterdam had schepen vol ge-
brand walvisspek doen lossen aan de Baarnse
dijk, waar dat stinkende spul maar bleef liggen
totdat het de eigenaar schikte het te laten weg-
halen.
Door de „vehemente ende grouwelijcke" stank
was de lucht in de omtrek geïnfecteerd en dit was
volgens de maarschalk de oorzaak van een ,,con-
tagieuse ende grasserende" ziekte, waarvan nu
reeds meer dan vijftig mensen in Baarn het
slachtoffer geworden waren. Op de schriftelijke
aanmaning deze ,,afschouwelijcke" materie te
doen verwijderen, had Deutz slechts geantwoord
dat hij met die brief „zijn lijff had gewischt".
Wie was deze onhebbelijke Amsterdammer?
We kunnen kiezen tussen twee broers Deutz,
beiden in Baarn gegoed. De ene, Jean, was kort
te voren door zijn huwelijk met Geertruid Bicker
eigenaar geworden van de buitenplaats de Eult
40
-ocr page 42-
Jieuw
icht
ude
zoon-
Uk
zenden Utrechters hebben de afgelopen weken
uwsgierige blikken geworpen in de bouw-
van het warenhuis Vroom en Dreesmann langs
straat Achter-Clarenburg naast het voormalige
cretariaat van de Jaarbeurs. Deze ongewoon
ote belangstelling gold niet alleen de op zich
Jrukwekkende bouwactiviteiten, maar ook de
e oude resten die uit de bodem te voorschijn
men: resten van muren, putten van hout of
steen en een talloos aantal soms zelfs gave
en. Een klein legertje van schatgavers is
toeschouwers tot deelnemers geworden en
ft elke vrije minuut in de grond gewroet, met
assende resultaten.
t, eigenlijk te laat hebben de deskundige ar-
jlogen van de Rijksdienst voor oudheidkundig
imonderzoek te Amersfoort en van het Insti-
voor prae- en proto-historie te Amsterdam,
estaan door enthousiaste amateurs twee korte
ravingen kunnen verrichten dankzij de niet
oeg te waarderen medewerking van Bredero's
enigde Bouwbedrijven en met financiële en
elijke steun van de gemeente Utrecht. Ook
gegevens verzameld van vele spontaan op-
jende speurders en door het Fysisch geogra-
af! laboratorium, dat grondpeilingen verrichtte,
at was er in deze uithoek van de Utrechtse bin-
nstad te verwachten? Voor er bewoning kwam,
• er een landweg, de Springweg, waarschijnlijk
loemd naar een ontspringende bron. Tussen
10 en 1088 werd dwars over deze weg de vijf-
en laatste Utrechtse kapittelkerk van St. Marie
bouwd. Rondom de kerk lagen de dienstgebou-
n en de zg. claustrale huizen, waarin de kapit-
iren woonden. De Mariakerk telde negentien
deze woningen; wanneer deze zijn ontstaan is
precies bekend, maar vermoedelijk werden
e verblijven in de twaalfde eeuw opgetrokken1),
geheel van de kerk, de bijgebouwen en de
Mariaplaats en omgeving volgens de plattegrond
van Braun-Hogenberg,
c. 1570. Van belang zijn de
straat Achter-Clarenburg, die door het claustraal
huis nr. 13 wordt afgesloten en de verlengde Kor-
te Elizabethstraat vlak langs het voorterrein van
het kasteel Vredenburg, uiterst links.
kapittelhuizen was door een muur omgeven: de
kaart van Braun-Hogenberg, c. 1570, laat deze
situatie duidelijk zien (zie bovenstaande afbeel-
ding). Het claustraal huis nr. 13 werd later het
pand Achter-Clarenburg 2, dat kortgeleden her-
ontdekt is in zijn veertiende-eeuwse en dus la-
tere vorm.
Buiten de immuniteit maar mogelijk nog binnen
het rechtsgebied lag het huis Clarenburg (tegen-
woordig Achter-Clarenburg 4 en 6), waarbij een
ruim voorterrein of hof behoorde. Omdat de immu-
niteit nog buiten de stadswal lag, ligt het voor de
hand dat het hele complex door een verdedigings-
wal beschermd werd tegen de niet ondenkbare
aanvallen van allerlei vijanden; ook deze wal is
in een latere vorm te zien op de plattegrond van
Braun-Hogenberg parallel aan de stadsbuiten-
gracht, langs de verlengde Korte Elizabethstraat,
Achter-Clarenburg en achter de later gebouwde
huizen van de Mariastraat. Omdat in 1173 de pa-
rochiekerk van St. Jacob genoemd wordt als cen-
trum van een stadswijk,2) kan verondersteld wor-
den dat kort voordien de bouw van de wal tot
stand is gekomen als noordwaartse uitbreiding
van de verdediging rond de koopmanswijk tussen
Oudegracht en Mariakerk met de Buurkerk als
middelpunt.
Huis Clarenburg
Door de stichting van de immuniteit was de
Springweg verdeeld in de oude Springweg, die
zijn naam tot heden behield en de nieuwe „Sprinc-
41
-ocr page 43-
wica", welke later omgedoopt werd tot Achter-
Clarenburg.3) Deze benaming ontleende dit dood-
lopende straatje aan het huis Clarenburg, dat in
eerste aanleg vermoedelijk uit de twaalfde eeuw
dateert blijkens de keldergewelven.4) Het terrein
tussen Achter-Clarenburg en de Lange Elizabeth-
straat was vermoedelijk in de twaalfde eeuw nog
niet bebouwd. Pas in 1382 worden de huizen aan
weerszijden van de straat Voor-Clarenburg opge-
trokken op „de hof van Clarenburg".5) De belang-
rijke Utrechtse familie Van Clarenburg, die ge-
noemd is naar het huis, blijkt al in 1331 voor te
komen.
In de nabijheid lag in de veertiende eeuw nog een
drietal straten tussen Achter-Clarenburg en de
stadswal, de zg. „Croontjespoort", de verlengde
Korte Elizabethstraat en de Schupstoel naar een
gelijknamige muurtoren.6) In 1491 bouwde de rijke
kanunnik Everard Zoudenbaich het Elizabethsgast-
huis tussen de Korte Elizabethstraat en het Catha-
rijneveld (het latere plein Vredenburg) op een ge-
deelte van dit uitgestrekte, openliggende terrein,
waar alleen in 1243 de Johannieter ridders hun
klooster aan de noordzijde hadden gebouwd te-
genover het tegenwoordige C. en A. Dergelijke
open plekken waren in de Middeleeuwen gebrui-
kelijk; de omwalling, die bedoeld was om de
woonwijk rondom de twaalfde-eeuwse Jacobikerk
mede te beschermen, was een kostbare onder-
neming en wijze stadsbestuurders namen met het
oog op toekomstige uitbreiding van de woning-
voorraad zoveel mogelijk bouwgrond binnen de
vestingwal op.
Deze wissel op de toekomst kon niet getrokken
worden, omdat in 1529 op bevel van keizer Karel
V een dwangburcht gebouwd werd op het Catha-
rijneveld, dat veranderde in Vredenburg. De twee
huizen langs Achter-Clarenburg noordwestzijde
werden opgenomen in ,,'t Hoff" van het kasteel,
dat tegenover de daar gelegen hoofdingang een
open terrein vormde. De opstand van de Utrecht-
se burgers tegen het gehate Spaanse bewind in
1576 eindigde in de verovering van deze citadel,
die grotendeels werd afgebroken. Het huizenblok
tussen Achter-Clarenburg en het plein Vreden-
burg werd vergroot. Na de sloping van de wallen
werd naast de houten stadsschouwburg van 1810
de intussen weer verdwenen Rijnstraat aangelegd.
Inmiddels werd ook de straat Achter-Clarenburg
aan weerszijden volgebouwd. In 1650 stichtte
Jonkheer Ram 17 vrijwoningen die de naam kre-
gen van ,,Croontgenspoort". En in 1705 werd het
huis Schaffenburg, een pand van onbekende
ouderdom, omgebouwd tot stadsrijschool.7) Aan
dezelfde zijde lagen een cavaleriekazerne en de
oud-katholieke schuilkerk, de St. Maria Minor, in
het vroegere huis Clarenburg, dat sinds 1526 be-
schikte over een nog bestaande smalle door-
gang naar de Mariaplaats. In 1865 werden de ver-
vallen huisjes van de bejaarde bewoners van de
Croontgenspoort afgebroken en ingericht tot de
stadsarmenschool. Nadat de cavalleriekazerne was
opgeheven wegens het betreurde vertrek van de
lanciers uit Utrecht, werd dit gebouw bestemd
voor de Dienst van openbare werken; in 1916
werd deze dienst gehuisvest in een nieuw ge-
bouw, waarbij de inmiddels verhuisde stadsrij-
school getrokken werd. Het einde van de hele rij
kwam na het vertrek van openbare werken naar
de Ravellaan door de afbraak ter voorbereiding
De mogelijke muur van het rechtsgebied van St.
Marie met enkele amateurgravers en toeschou-
wers. Rechts de versteviging van een houten paal-
fundering. Foto Gemeentelijke film- en fotodienst,
8 april 1971.
42
-ocr page 44-
van de bouw van een warenhuis, dat tevens het
einde is van de traverse waarlangs Utrechters en
reizigers van Croeselaan via het nieuw te bouwen
Centraal Station uiteindelijk zullen afdalen naar
de oude binnenstad.
Volgens de verwachtingen is veel van deze lang-
durige bouwactiviteiten uit de grond te voorschijn
gekomen. Weinig verrassend waren de heipalen
van de twintigste-eeuwse gebouwen; en zelfs ze-
ventiende-eeuwse bouwresten zijn te Utrecht nau-
welijks belangwekkend. Gewichtiger zijn de in-
derdaad nieuwe en verrassende onthullingen over
dit ondanks alles toch achteraf gelegen stukje van
Nederlands grootste Middeleeuwse stad.
Rivierbedding
Utrecht dankt zijn ontstaan en zijn langgerekte
vorm aan de Rijn, die in delen van de Oudegracht
en in de Kromme Nieuwegracht nog is terug te
vinden. Het is daarom niet vreemd, maar wel een
nieuw gegeven, dat uit de bouwput Achter-Cla-
renburg een Rijntak te voorschijn kwam, een van
de vele vertakkingen van de elders gelegen
hoofdstroom. De bedding was blijkens de waar-
nemingen van drs. Chr. J. H. van Rossum van het
Fysisch-geografische laboratorium 22 meter breed
en 1.20 m diep. In de oeverwalafzetting werden
Romeinse en Karolingische scherven gevonden,
die niet afkomstig zijn van bewoning ter plaatse
maar door de stroom daar werden afgezet. Ook
in de Karolingische tijd - zevende en achtste
eeuw - was deze tak nog een echte rivierarm blij-
kens een overslibbing van aanzienlijke dikte.
In de twaalfde eeuw verandert dit beeld. De ri-
viertak is dan verland en kunstmatig opgehoogd
met een laag van 70 cm dikte. In dit niveau zijn
vele sporen van bewoning gevonden, zoals paal-
funderingen, mosselbanken, greppels en een aan-
tal putten. Het is nog te vroeg om verantwoord
beschrijvingen te geven - voorbarigheid is niet de
taak van een historicus -. Hier moet met enkele
vermeldingen volstaan worden. Een bijzonder
mooie waterput lag op vrij grote diepte in de
bouwput; merkwaardige poreuze bakstenen van
trapeziumformaat - 7 cm aan de smalle, 11,5 cm
aan de brede kant en 30 cm aan de zijkanten -
vormden een ovale vorm van 2 meter dwarsdoor-
snede en een lengte van 3 meter bij een omtrek
van 11 meter.8)
Een typisch fundament werd opgemeten door de
heren C. van den Braber en W. J. van Weers jr.
Het betrof hier een min of meer ovale kring van
twaalfde-eeuwse bakstenen op een houten funde-
ring, waarin enkele hoeken van 90 graden aanwe-
zig waren. Volgens dr. ir. C. L. Temminck Groll
is het niet uitgesloten dat dit de onderbouw was
van een lage traptoren; de wonderlijke hoeken
zouden zijn te verklaren als de aanzet van een
trap naar een nabijgelegen hoger gebouw, een
constructie zoals die ook voorkomt bij het kasteel
Oudaen aan de Vecht. De ligging aan de verleng-
de Korte Elizabethstraat, waar op de plattegrond
van Braun-Hogenberg een muur te zien is, mo-
gelijk de verdediging van het wooncomplex vóór
de omwalling van de hele stad, doet vermoeden,
dat deze fundering misschien gediend heeft voor
een uitkijktorentje.
Tenslotte is er de muurrest, die gevonden werd
ongeveer tegenover de straat Voor-Clarenburg
op het kleipakket van de zuidelijke oeverwal en
die ondersteund wordt door een houten onder-
laag. Merkwaardig is de aanzet van een boog aan
de oostzijde, zodat men zou kunnen denken aan
een toegangspoort. Deze muur heeft blijkens de
vondst van stenen van gelijk formaat, die in de-
zelfde richting lagen, westwaarts en oostwaarts
doorgelopen. Westelijk is het verloop niet te vol-
gen, maar oostwaarts verdwijnt deze muur onder
de huidige bestrating van Achter-Clarenburg, zo-
dat de lengte uit de bouwput tot aan de straat-
band al meer dan 20 meter bedraagt. Het zou
boeiend zijn het verdere tracé onder de straat
vast te stellen, maar nu reeds is dit bouwsel een
merkwaardig gegeven. Is hier de muur van de im-
muniteit van St. Marie gevonden? Tégen deze ver-
onderstelling pleit de ligging van het niet-clau-
strale huis Clarenburg binnen de omheining. Het
is toch niet uitgesloten, dat evenals andere Utrecht-
se immuniteiten het rechtsgebied groter was dan
het strikte oppervlak van de immuniteit en door de
genoemde muur beveiligd was.
Op 2.15 meter ten noorden bevindt zich onder de
straat Achter-Clarenburg een tweede eveneens
twaalfde-eeuwse muur, die voor de bouwactivi-
teiten westwaarts doorliep. Bij het ter perse gaan
van dit artikel bereikte mij het opgravingsbericht
van drs. H. Halbertsma,9) waarin schrijver de ver-
onderstelling oppert dat er twee muren hebben
geleden als zijmuren van een twaalfde-eeuws
huis. Deze muur is na de melding van deze vondst
door ondergetekende en na de waarneming van
de heer Halbertsma gevonden; dit bevestigt zijn
theorie, dat op deze plaats een - wel smalle -
woning gelegen heeft. Overigens is het huis
-ocr page 45-
„Clarenburg" dat de heer Halbertsma eveneens
op p. 86 noemt, geen kapittelhuis (zie noot 4.)
geweest: het meest noordelijke kapittelhuis was
Achter-Clarenburg 2. Een aantal water- en afval-
putten, waarin vele scherven gevonden werden,
voltooit dit beeld, waardoor het mogelijk is het
vermoeden te opperen, dat er een rijtje huizen
langs de westzijde van Achter-Clarenburg heeft
gelegen in de twaalfde eeuw.
Gaping van een eeuw
De opgravingen geven vervolgens een verrassend
resultaat, omdat er weinig sporen te vinden zijn
van dertiende-eeuwse bewoning. Ruim honderd jaar
is dit terrein vrijwel onbebouwd gebleven, wat des
te vreemder is omdat de wal voltooid was en in
de nabijheid omstreeks 1243 het Catharijnekloos-
ter van de Johannieterridders gebouwd werd. Dit
opmerkelijke feit blijft vooralsnog onverklaarbaar.
Pas uit de veertiende eeuw zijn er weer sporen
van bebouwing gevonden. Hiermee zijn wij op
bekend terrein gekomen: de oudst bekende stads-
plattegronden geven voor deze achterstraatjes
dezelfde schaarse bebouwing aan.
Het buurtje dat op toevallige wijze door archeolo-
gen en amateurgravers kon worden doorzocht,
heeft tenminste iets van zijn geheimen prijsgege-
ven. Nieuw was de vondst van een Rijntak. Nieuw
was ook de aanwezigheid van twaalfde-eeuwse
bewoning, die tot dan toe alleen voor het huis
Clarenburg vagelijk bekend was. Belangrijk is de
schaarse dertiende-eeuwse bewoning; het is be-
kend dat juist in de dertiende eeuw vele zijstraten
van de Oudegracht, de voornaamste en zeer lange
woonstraat van Utrecht, zijn ontstaan; de bevol-
kingstoeneming die verklaard kan worden uit de
wisselwerking tussen de drooglegging van de
uitgestrekte Utrechts-Hollandse moerassen en de
functie van Utrecht als verzorgingsgebied voor
een snel groeiend achterland, is de aanleiding
geweest van een binnenstedelijke vergroting van
de woningvoorraad. Deze interne uitbreiding heeft
planmatig plaats gevonden blijkens de vooropge-
zette plannen van het stedelijke bestuur, dat juist in
de dertiende eeuw grond aankoopt van verschil-
lende kapittels om huizen te kunnen laten bouwen.
Een gevolg is mogelijk geweest, dat achterstraten
zoals Achter-Clarenburg en omgeving minder
aantrekkelijk zijn geweest dan de doelbewuste
bouw aan weerszijden van de Oudegracht.
Deze opgraving heeft eens te meer de noodzaak
aangetoond van een stedelijk coördinator op ar-
Veert/ende-eeuws
ringetje, gevonden
in een put aan de
noordzijde van de
bouwput,
9 april
1971.
cheologisch terrein, die gelukkig binnen afzien-
bare tijd zal worden aangesteld bij de gemeente-
lijke Dienst van openbare werken.
Voor de gegevens van dit artikel en de mogelijk-
heden een aantal nieuwe gegevens te verzame-
len over de oudste bewoning van de stad Utrecht
is bijzondere dank verschuldigd aan de heren
Wiechers, Ie Cointre, Kerkhoven en Dales van
Bredero's Verenigde Bouwbedrijven, aan de he-
ren Sarfaty en Van Tent en hun medewerkers van
de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonder-
zoek, aan de heren Van Regteren Altena en Van
der Leeuw van het Instituut voor prae- en proto-
historie, aan de heren J. W. van Weers jr. en C.
van den Braber wegens hun waardevolle tekenin-
gen en andere gegevens, aan drs. Ch. J. H. van
Rossum, Fysisch-geografisch laboratorium, aan de
adviezen van jkvr. dr. J. M. van Winter en dr. ir.
C. L. Temminck Groll en vele andere belangstel-
lenden,                                                dr. 1. E. A. L. Struick
1)     Hs. Calkoen, De claustrale huizen van St.
Marie, Bibl. Gem. Archief Utrecht.
2)    Annalen van St. Marie, Annalen van Egmond
en Beka, Utr. kroniek p.
55.
3)     Dr. F. Ketner. De betekenis van vicus in de
Utrechtse oorkonden, Jaarboekje Oud-Utrecht
(1960), p.
53.
4)     Dr. A. I. van de Ven, het huis Clarenburch te
Utrecht, laarboekje Oud-Utrecht. Dr. ir.
C. L.
Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen
te Utrecht, p.
55.
5)     Dr. A. 1. van de Ven, idem, p. 36.
6)     N. van der Monde, Straten, pleinen etc. te
Utrecht, dl. III, pp. 17 en 23.
7)     A. 1. Lisman, Van stadsrijschool tot Utrechtse
manege, Jaarboek Oud-Utrecht (1970) p. 96.
8)     Eigen waarneming van de schrijver.
') Nieuwsbulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond,
(mei 1971), p. 86.
44
-ocr page 46-
650 jaar Domtoren
Dit jaar 1971 beleven wij de 650ste verjaardag
van wel niet de oudste maar toch wel de groot-
ste inwoner van Utrecht, onze Domtoren. De grij-
ze reus bewaarde zelf de herinnering in twee ge-
denkstenen aan de kant van de Servetstraat
(waarvan één nu verdwenen is:
„Doen men screef MCCCXX ende één" (1321)
,,/e/jt men van mij den eersten steen"
„Daerna MCCC en twe en tachentig" (1382)
„was ie wolmaect (gereed),
so siet men
waerachtich"
en daaronder stond vroeger:
,,]ohan van den Doem was sijn naem"
„D/e mij began aldus bequaem"
„begraven in deze
se/ve Domkercke"
Andere versies geven 1385 als overlijdensdatum
van deze bouwmeester.
Wie Jan van den Dom was, weten wij niet. In ieder
geval is de stijl van het bouwwerk herhaaldelijk
gewijzigd en wel zo ingrijpend, dat duidelijk meer-
dere bouwmeesters de hand hebben gehad aan
de totstandkoming van de toren. Misschien was
de eerste Jan de bouwmeester Johannes, verbon-
den aan de Dombouw te Keulen; de laatste is
mogelijk een Henegouwer. Aldus kan de massieve
zware onderbouw evengoed verklaard worden
als de luchtiger bovenbouw.
Lang te voren was in 1253 besloten tot een nieu-
we gotische Dom, waarbij de toren zou aansluiten.
Een fel protest van de heren van de kerk van
Oudmunster voorkwam dat hun enige uitgang aan
deze zijde werd volgebouwd: de toren kreeg be-
halve een onderdoorgang ook nog een open ruim-
te naar de kerk toe, waar in 1456 een luchtboog
werd ingebouwd. Zo groeide in 61 jaar tijds de
Domtoren uit tot een tegelijk imposant en sierlijk
bouwwerk. Tot in een verre omtrek getuigen an-
dere torens - de St. Jan te Maastricht, de Cunera
in Rhenen, de torens van Amerongen en Loener-
sloot - dat onze Domtoren ook een nageslacht
heeft gehad.
Talloze stormen zijn over zijn hoofd gegaan zon-
der de deugdelijke constructie fundamenteel aan
te tasten. Wel waren onderhoud en restauratie
steeds nodig. In 1836 was een dergelijke storm
aanleiding tot adviezen van verschillende deskun-
digen, van wie er twee concludeerden tot af-
braak en vervanging door een eigentijds bouw-
werk (n.b) Deze barbaarse gedachte was niet de
mening van deskundige nr. 3, die aanraadde ,,de
oude man op krukken te zetten". Dit gebeurde,
maar de opgelapte Domtoren kwam ernstig ver-
minkt uit handen van de herstellers te voorschijn.
Pas van 1901-1929 werd de hele toren feitelijk op-
nieuw herbouwd onder de handen van een serie
architecten: een toren heeft een langer leven dan
een bouwmeester. En vandaag staat de oude heer
opnieuw in de steigers. Een kathedraal verzorgen
is een levenspositie voor vele geslachten.
Al deze pogingen hebben gelukkig tot resultaat
gehad dat wij de eerbiedwaardige grijsaard maar
meer nog Utrecht en Nederland geluk kunnen wen-
sen met een van de fraaiste produkten uit een
fraai bouwende periode.
dr. J.E.A.L.Struick
Poortje kasteel Groenestein gerestaureerd
De gerestaureerde poort van het voormalige
kasteel Groenestein aan de Langbroekerwetering
is zaterdag 29 mei jl. symbolisch overgedragen
aan de eigenaar, mr. C. Th. E. graaf Van Lynden
van Sandenburg. Het herstel van dit monument is
een geschenk bij zijn afscheid als commissaris
van de Koningin in de provincie Utrecht.
De stichting Utrechtse Kastelen heeft het werk
georganiseerd en gecoördineerd. Het bedrijfsle-
ven en de banken in het gewest brachten een be-
langrijk deel van de kosten bijeen, waarnaast sub-
sidies werden ontvangen van rijk, provincie, ge-
meente en het Anjerfonds. Belangeloos verleende
architect E. Canneman zijn medewerking. De res-
tauratie geschiedde door de firma Huurdeman te
Delft.
Het kasteel Groenestein wordt voor het eerst in
de geschiedenis genoemd in 1447. Stichter is
waarschijnlijk Johan de Ridder, zoon van Dirk de
Ridder en Antonia Hindersteyn. De nu gerestau-
reerde toegangspoort draagt het jaartal 1617. Bo-
ven de poort is een wapen aangebracht met vier
velden. In het eerste en vierde veld staat het wa-
pen van de familie De Ridder, in het tweede en
derde dat van Groenestein, een muur met kan-
telen.
Tot 1730 is het poortje eigendom gebleven van
geslacht Ridder van Groenestein. In 1803 werd
Anna Wilhelmina, barones Van Lynden, eigenares-
se; tenslotte kwam het monumentje door verer-
ving in het bezit van de huidige eigenaar.
45
-ocr page 47-
Het ruikt er nog naar paarden —
deftige Lijkkoets heeft doen vervaardigen; be-
veelt zich in de gunst van het geëerde Publiek
en belooft eene prompte en civiele bediening."
Spoedig daarna verhuisde Buytendijk naar wijk A
nr. 830, het tegenwoordige perceel Nieuwegracht
129. In het patentregister van 1836/'37 staat hij
ingeschreven als „verhuurder van paarden en rij-
tuigen en van een lijkkoets".
In 1837 waren er „bij den Heer H. J. Buitendijk,
stalhouder onder de Linden" uit de hand te koop
,,twee Coupé koetsen, waarvan eene zoo goed
als nieuw, het zij voor particulier als Doctors ge-
bruik".
Op 6 september 1846 overleed Buytendijk in de
leeftijd van ruim vijftig jaren. In een advertentie
in de Utrechtsche Provinciale en Stadscourant
bedankte de weduwe voor de bewijzen van deel-
neming. Zij voegde eraan toe, dat „de affaire
door mij en mijn zoon op denzelfden voet (zal)
worden voortgezet, waartoe wij ons in het goed-
gunstig aandenken onzer begunstigers blijven
aanbevelen".
Tot 1857 bleef de weduwe in het pand Nieuwe-
gracht 129 wonen, daarna verhuisde zij naar de
overkant, nu Nieuwegracht 72. In 1857 staat zij
in het register ingeschreven als „verhuurster van
paarden en rijtuigen op veeren of riemen. Ver-
huurder van twee lijkkoetsen".
Opvolger werd na haar overlijden op 22 juni 1858
haar zoon Simon Hendrik Buytendijk, die als
twaalfjarige al in de stalhouderij had gewerkt,
maar later voor predikant was gaan studeren. Hij
vond het bedrijf te ruw. Het bedrijf werd daarom
toegewezen aan de oudste dochter Willemina Jo-
hanna Buytendijk, die later huwde met Aart Schoon-
hoven. Het register over 1860/61 vermeldt op
Nieuwegracht 72: „Aart Schoonhoven - firma
Schoonhoven Buytendijk".
Omdat uit dit huwelijk geen kinderen werden ge-
boren, nam later een achterneef, eveneens een
Aart Schoonhoven, het bedrijf over. Uit zijn hu-
welijk met Maria Chr. Jac. van Woudenberg spro-
ten elf kinderen voort, van wie Jacobus, Lubertus
en Aart Marinus in de zaak kwamen. De huidige
Aart Schoonhoven is een zoon van deze Aart
Marinus.
Een begrip voor Utrecht
Inmiddels is stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk
een begrip voor Utrecht geworden. Generaties
In het vierhonderd jaar oude huis Nieuwegracht
68 ruikt het nog naar paarden. Er hangen prenten
van paarden en zelfs koetsiersjassen treft men er
aan. Dat is een wat merkwaardige sensatie in
een stadsdeel waar alleen nog ruimte schijnt te
zijn voor rijen auto's, die wel paardekrachten ont-
wikkelen maar een heel andere geur verspreiden.
De paarden zijn er lijfelijk, hoewel de voorbijgan-
ger ze niet ziet. Hun warme stal ligt tussen het
grachtehuis en de Keukenstraat. Twaalf prach-
tige dieren, voor Utrecht de laatste representan-
ten van de paardetractie voor trouw- en plezier-
ritten, uitvaartstoeten e.d.
De twaalf paarden behoren toe aan de heer A.
Schoonhoven, die op 4 juli a.s. de dag herdenkt
dat hij veertig jaar geleden als vijfde opvolger in
de zaak kwam bij stalhouderij-autobedrijf Schoon-
hoven-Buytendijk. Geleidelijk aan hebben glanzen-
de huurauto's een flink stuk werk van de vier-
voeters overgenomen, maar wat er van de vroe-
gere stalhouderij over is: twintig koetsen en de
twaalf paarden, heeft zijn volle liefde.
Met enkele zoons en een ambulante groep per-
soneel weet hij de gang er nog in te houden.
Trouwen in koetsjes is natuurlijk prijzig, maar van-
daag tevens erg exclusief en daardoor gewild. Ook
de Jan Plezier rukt nogal eens uit. Zelfs de oude
lijkkoets met zijn sombere pracht en praal wordt
een enkele keer gebruikt.
De paardetractie is echter een aflopende zaak;
dat wéét de heer Schoonhoven. Vroeg of laat
zullen een aantal samenwerkende ongunstige fac-
toren, zoals de grote rijafstanden, een rendabele
bedrijfsvoering onmogelijk maken.
„Winkelier en kroeghouder"
De stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk werd in
1825 opgericht door Hendrik Johannes Buytendijk,
geboren op 30 mei 1795 te Delft. Hij was aan-
vankelijk „winkelier en kroeghouder", naar blijkt
uit de „Registers der patenten over de twaalf wij-
ken der stad". Op zijn huwelijksakte van 9 juni
1819 staat hij geboekstaafd als koetsier.
Het echtpaar Buytendijk vestigde zich aan de
Nieuwegracht, op de hoek van de Groenestraat.
Het woonde daar nog in 1836, zoals duidelijk
wordt uit een advertentie in de Utrechtsche Cou-
rant van 27 juni 1836:
„H. J. Buytendijk, Stalhouder op de Nieuwe
Gracht, wijk A No. 824 heeft de eer te ver-
wittigen, dat hij voor eigen rekening eene
46
-ocr page 48-
lang heeft de schilderachtige bedrijvigheid met
koetsen en paarden het beeld in de Keukenstraat
beheerst. Geen rechtgeaarde Utrechter van de
oude stempel, of hij heeft gehoord van koetsier
Kobus, het factotum van de familie, die nu op
zijn oude dag nog heel smakelijk over zijn werk
weet te vertellen. Hij kan verklaren waaraan de
term „een koetsiertje" is ontleend. Om warm te
worden op de bok namen de koetsiers dikwijls
een goedkoop cognacje. Soms wel eens te vaak,
dan bleven ze de volgende dag gewoon weg.
Voor het schoonmaken van het zilverwerk aan
tuigen etc. gebruikten de koetsiers brandewijn
met krijt. Om ervoor te zorgen dat de brandewijn
inderdaad voor dit doel werd gebruikt, schijnen
vroegere generaties van de Buytendijks en
,,Troika", omstreeks de eeuwwisseling. Op de
bok de vader van Kobus, die 42 jaar koetsier is
geweest.
Schoonhovens de stoffen zelf te hebben ge-
mengd. Dat hielp overigens niet altijd, want er
waren koetsiers die het goedje zeefden en de
brandewijn opdronken.
Niet te veel geroddel overigens over deze koet-
siers, want ondanks hun zwakheden waren het
toch mensen die onder vaak barre omstandighe-
den hun plicht deden. Mensen met een hard maar
boeiend beroep, dat we - al is het bijna bijgezet
in de vitrines van de folklore - graag nog enkele
decennia gunnen.                                                      K.
47
-ocr page 49-
BOEKBESPREKING
W. A. G. Perks, Geschiedenis van de Maliebaan.
(Utrecht, 1970).
56 blz., m. afb. (f 9,—).
Drift 25; onderzoek naar de bouwgeschiedenis
van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuni-
versiteit te Utrecht. (Utrecht, 1970). 80 blz., m. afb.
Als ingezetene van Overvecht vind ik dat al die
zogeheten dreven daar wel altijd jaloers kunnen
blijven op Utrechts enige echte dreef. Waarom
die echter Maliebaan moet heten, en dat al sinds
1637, kan ieder nu lezen in Perks' Geschiedenis
van de Maliebaan: het stadsbestuur heeft hem la-
ten aanleggen ten pleziere van de studenten aan
de pas gestichte universiteit om er het maliespel,
een soort golf, te beoefenen. Den Haag bewaart
in het Malieveld ook de herinnering aan zo'n
sportterrein. De auteur beschrijft zowel het malie-
tijdperk van de Maliebaan als de periode waarin
men er aangenaam kon wandelen en paardrijden,
zijn tijd sleet in sociëteiten en er tenslotte ook
ging wonen. Van de huizen krijgt het Maliehuis -
nu gelukkig in restauratie - een uitvoerige behan-
deling, als woning van de maliemeester en so-
ciëteit. Maar ook de andere panden worden aan-
gestipt of wat langer besproken, zodat we de toe-
stand geleidelijk zien overgaan van het oorspron-
kelijke open hoveniersland naar de huidige statige
bebouwing. Alleen van de deftige bewoners zijn
er inmiddels niet veel meer over. Talrijke illustra-
ties ondersteunen het verhaal, dat ook op allerlei
verkeersaspecten ingaat. Van de wat vele druk-
fouten viel me vooral de Jan van Nassau-(k)week-
school op, omdat daar bovendien bij vermeld
wordt dat hij naar het Kanaleneiland verplaatst is
in plaats van naar Tuindorp.
De schrijver en/of de uitgeverij menen dat de
meeste lezers geen belangstelling hebben voor
de gegevens waarop zo'n verhaal berust, en heb-
ben die daarom niet opgenomen. Voor de weet-
gieriger minderheid heeft de schrijver gelukkig
een getypt afschrift van de geraadpleegde bron-
nen en literatuur op het gemeentearchief gede-
poneerd.
Naar ik hoop zullen er meer dergelijke studies
van Utrechts straten en pleinen bewerkt worden.
Voor de Plompetorengracht bijvoorbeeld, waar-
van de oostzijde nog vrijwel ongebroken is, ligt
in het manuscript Eldering-Niemeyer in het ge-
meentearchief het meeste materiaal al verzameld.
Misschien zouden ze dan kunnen verschijnen in
de reeks „Uit Utrechts verleden", die uitgeverij
Kemink met dit deeltje heeft laten beginnen en
waarvoor verder al een molenboek over de pro-
vincie voorbereid wordt.
Studies van een enkel huis in de stad zijn er veel
meer, sinds vooral S. Muller Fzn. zijn bekwame
pen ook voor dat onderwerp gebruikte. In deze
rij is in klein formaat een uiteret verzorgde bij-
drage geleverd door een groe;:/o studenten on-
der leiding van onze voorzitter, toen „Drift 25"
alias de behuizing van het Kunsthistorisch Insti-
tuut van de universiteit in oktober 1970 na restau-
ratie en verbouwing weer in gebruik genomen kon
worden. Het universitair bureau heeft hiermee
tegelijk weer aangetoond dat een offsetpublikatie
een zeer acceptabel geheel kan vormen. Veel te-
keningetjes en foto's verduidelijken de tekst, die
de ingewikkelde bouwgeschiedenis van dit pand
mede dankzij het restauratieonderzoek uiteen kan
rafelen. Een geschiedenis van de bewoners moet
men hierin niet verwachten; alleen als eigenaars
en opdrachtgevers worden zij door de „bouwhis-
torici" vermeld.
Een notenapparaat is in dit boekje wèl aanwe-
zig. De gedetailleerde gegevens van het onder-
zoek en de verbouwing worden in het Kunsthis-
torisch Instituut bewaard.
Wie zich voor deze particuliere uitgave interes-
seert maar haar niet meer kan bemachtigen, kan
haar in elk geval in verschillende bibliotheken in
de stad inzien.
L. v. 7.
cnanzetijd tot
é/ijsluitdijk
Tot 13 september wordt in het museum Flehite,
Westsingel 50 te Amersfoort de tentoonstelling
Van Hanzetijd tot Afsluitdijk gehouden. Te zien
zijn scheepsvondsten uit de voormalige Zuiderzee.
Openingstijden: dinsdag t/m zaterdag 10-12 en
14-17 uur, zondag 14-17 uur.
48
-ocr page 50-
Unieke stadswandeling
Op zaterdag 14 augustus zullen de leden van Oud-
Utrecht een heel bijzondere stadswandeling kun-
nen maken, die hen zal voeren naar de Oude
Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer aan de
Mariaplaats. Sinds de oprichting van de Kamer in
1674 is er nimmer een excursie naar deze omge-
ving geweest; onze vereniging krijgt hiervan de
primeur, waarvoor zij de gastheren uitermate er-
kentelijk is.
Het is niet toevallig dat onze excursie hierheen
voert. De bedreiging van de immuniteit van St. Ma-
rie is acuut en al evenzeer „in the picture" zijn de
ontdekkingen die leden van de Werkgroep herstel
leefbaarheid oude stadswijken in deze buurt heb-
ben gedaan.
De Aalmoezenierskamer is gevestigd in enkele ge-
bouwen - een choraalhuis en school - waarvan de
geschiedenis teruggaat tot de Middeleeuwen. Be-
zichtigd worden verder de kruisgang van St. Marie,
de regentenkamer en het mortuarium. Voor na-
dere gegevens mogen wij verwijzen naar het Jaar-
boek 1955, waarin dr. A. J. van de Ven uitweidt
over de Driehoek van Sint Marie te Utrecht.
De excursie begint overigens om 2 uur in het
veelbesproken huis Achter-Clarenburg 2. De be-
woners van dit „kraakpand" zullen de bezoekers
de vondsten tonen die mede aanleiding zijn ge-
weest het huis op de Monumentenlijst te zetten.
Wie belangstelling heeft, kan hier voor vier gul-
den de Ideeënschets over de omgeving van de
Mariaplaats kopen, waarover elders op deze pagi-
na wordt geschreven. Deze schets is ook per giro
te bestellen door ƒ4,50 over te maken op reke-
Ideeënschets voor
Mariaplaats e.o.
Opnieuw heeft de Werkgroep herstel leefbaarheid
oude stadswijken Utrecht van zich doen spreken
door een ideeënschets te publiceren voor de om-
geving van de Mariaplaats. Het rapport is maan-
dag 21 juni jl. aan burgemeester en wethouders
aangeboden.
De dagbladen hebben ruimschoots aandacht be-
steed aan de plannen, die kort samengevat be-
ogen deze zeer oude stadswijk zoveel mogelijk
in haar oorspronkelijke staat te herstellen, het
ning nummer 23.84.27 ten name van Els Klück-
Rongen, Jeruzalemstraat 8, Utrecht, onder vermel-
ding: Ideeënschets Mariaplaats.
De excursie zal ook ditmaal eindigen in een in-
formele sfeer, die wij hopen te vinden bij ,,Zorba,
de Griek" op het Oudkerkhof. Op het menu staat
souflakia (een heerlijk vleesgerecht) met koffie.
De hele excursie, inclusief de geneugten van tong
en keel, kost ƒ6,50 voor wie (tot 10 augustus) bij
de Discus, Minrebroederstraat 25 een kaart koopt
of ƒ7,— voor wie (tot 5 augustus) liever betaalt
bij de penningmeester op gironummer 57.55.20. Let
wel: De Discus is 's maandags de hele dag geslo-
ten.
De zomerexcursies voeren o.a. naar Utrechts
,,jongste" monument Achter-Clarenburg 2, dat
tevens een onderdeel uitmaakt van de ideeën-
schets voor de omgeving van de Mariaplaats.
49
-ocr page 51-
Het geschrift verschaft de geïnteresseerde le-
zer niet alleen een duidelijker inzicht, door het te
kopen steunt hij bovendien het werk van de groep,
die zich met enorme inspanningen en dikwijls
persoonlijke offers (ook van financiële aard) in-
zet voor het behoud van stadsgedeelten die dat
waard zijn.
Het zal overigens niet blijven bij deze ideeën-
schets. De werkgroep is alweer bezig met een
breder onderzoek om de schets tot in details uit
te werken. Het is te hopen dat dit werk ook bij
de officiële instanties alle aandacht krijgt, omdat
het niet krampachtig vasthoudt aan bestaande si-
tuaties zonder alternatieven aan te geven, maar
duidelijk de richting wijst voor een oplossing-met-
poriën waardoor de stad kan blijven ademhalen.
K.
groen weer een functie te geven, de bewoning te
stimuleren, een stukje ambacht te doen herle-
ven e.d. Het zou, net als de vroegere immunitei-
ten, weer een open structuur moeten worden, met
pleintjes en grasveldjes, waar het prettig is te wo-
nen of te vertoeven. Historische panden moeten
worden gerestaureerd, de rommelige loodsen waar-
mee de open ruimten zijn volgebouwd, afgebro-
ken. Zonder buitensporige kosten zou van dit
stadsdeel een uitstekende overgang van Hoog Ca-
tharijne naar de binnenstad te maken zijn.
De gedachten van de werkgroep zijn in extenso te-
rug te vinden in het rapport, dat voor ƒ4,— te ver-
krijgen is bij de boekhandels Kemink, Swaak en
Bijleveld en op de adressen Achter Clarenburg 2
(het inmiddels vermaard geworden kraakpand/
monument), Nieuwegracht 181 en Jeruzalemstraat 8.
Verstoord evenwicht
De oprichting van een steenoven in de ambachts-
heerlijkheid Oostwaard, tussen Maarssen en Zui-
len, leidde al spoedig tot moeilijkheden.
Oostwaard was een klein ambacht, ongeveer
112 morgen; er woonde lange tijd slechts één
boeregezin en dat was rooms. De gereformeerde
kerk had daar dus geen bemoeienis mee en de
vraag of opgezetenen van Oostwaard bij de kerk
van Maarssen of bij die van Zuilen hoorden, was
slechts van academisch belang. Dat veranderde
toen Jan Sluys er een steenoven neerzette en wo-
ningen voor de arbeiders „opsloeg". De gere-
formeerden onder die arbeiders stelden de diako-
niekas namelijk op een zware proef; die van
Maarssen gaf in 1738 wel 500 gulden aan hen
uit. Dat kon zo niet doorgaan; vandaar dat de
classis Utrecht in augustus 1739 een regeling
voorstelde, volgens welke de arbeiders voortaan
zouden worden ondersteund door vermogenden
uit het ambacht of door de ambachtsheer zelf
(aan een bijdrage door de exploitant van de oven
dacht toen kennelijk nog niemand).
In het rekest dat de classis hierover aan de
Staten van Utrecht richtte, staat niet vermeld
om hoeveel arbeiders het ging. Wij zijn dan
gauw geneigd aan vele tientallen, zo niet hon-
derden te denken; vermoedelijk waren het er
echter niet veel meer dan tien. Er is namelijk
geen reden om aan te nemen dat deze oven
groter was dan andere. In Zuilen was er een,
waar in 1753 blijkens het „oncostenboek" elf
arbeiders in dienst waren, die samen per dag
acht gulden verdienden. De heer F. H. Landzaat
te Zeist, aan wie ik deze mededeling te danken
heb, verschafte mij tevens de verklaring waarom
de aanwezigheid van deze arbeiders voor de
diakonie zo'n zware last betekende; het werk
aan een steenoven was seizoenarbeid; beginnend
in april/mei en eindigend in de herfst. De hele
winter was er dus geen verdienste. De ontwrich-
ting van de plaatselijke armenzorg als gevolg van
de vestiging van een steenoven wordt dan wel
begrijpelijk.
Blijft over de vraag waarom de andere steen-
ovens in de Vechtstreek geen dergelijk effect
hadden op plaatselijke diakonieën. Het antwoord
moeten we misschien zoeken in het verstrekken
van huisvesting. Doorgaans werden arbeiders
voor steenovens per seizoen aangetrokken, zij
kwamen vaak uit Duitsland en trokken in de win-
ter naar hun haardsteden terug. Jan Sluys maakte
het met zijn woningen voor een aantal gezinnen
mogelijk het hele jaar te blijven. Hij bespaarde
zich hiermede de onzekerheden van een jaarlijkse
werving, maar hij verstoorde het evenwicht in de
kleine gemeenschap waar hij zijn bedrijf uitoefen-
de.
E P. D. B.
50
-ocr page 52-
Runen en huismerken
Met belangstelling heb ik kennis genomen van
het korte (in feite te korte), lezenswaardige arti-
kel van mevrouw N. P. Kruithoed-van Ewijk in
Oud-Utrecht op pagina 3 van de lopende jaargang,
getiteld De Runen. Volledigheidshalve wijs ik op
het volgende:
Over het runen- en het huismerkenvraagstuk is
hier te lande weinig geschreven en dat weinige
getuigt dan nog dikwijls van misverstand. Aan huis-
merken hebben de Nederlandse genealogen tot
dusver nauwelijks aandacht besteed en daardoor
is het aantal voorbeelden van Nederlandse huis-
merkreeksen gering. Er vallen voor de serieuze on-
derzoeker vele vragen op te lossen. Het onder-
werp is het in verschillende opzichten evenwel ten
volle waard, zowel uit een folkloristisch-heral-
disch als oudheidkundig en cultuurhistorisch oog-
punt.
Runen en huismerken zijn verwante, mysterieuze
tekens, magische figuren - zwart op wit - samen-
gesteld uit een combinatie van rechte en schuine
lijnen. Het zijn ware geheimtekens, die steeds
weer hun wonderlijke aantrekkingskracht uitoefe-
nen, zodat de onderzoeker zich haast gedwongen
voelt hun ware aard en betekenis te doorgron-
den.
Zij worden aangetroffen over heel het germaanse
gebied. Deze tekens en merken werden o.a. ge-
bruikt bij het ondertekenen en bekrachtigen van
akten, in zegels, op familiewapens, meest van
eigenerfde en niet-adellijke geslachten. Zij ston-
den op huisraad en boerengereedschap. Alle werk-
tuigen werden van het eigen merk voorzien door
middel van inslaan, insnijden en inbranden. In de
gevallen dat iemand de schrijfkunst niet machtig
was, diende het merk zuiver als analfabetente-
ken.
De tekens komen wij ook tegen in de vorm van
muurankers in de voorgevels van oude boerde-
rijen. Zij dienden als versieringsmotief, maar even-
goed als merkteken op de oren van het vee of
de zwemvliezen van eenden, ganzen en zwanen.
Bij de grote huisdieren geschiedde het merken
veelal door scheren, bij de schapen werden de
merken op de wol geverfd. Grote vogels, zoals
zwanen, droegen de tekens ook wel op de sna-
vel. Eveneens werden de huismerken ingeslagen
in metalen voorwerpen en ingebrand in de horens
van het rundvee.
Persoonlijk teken
Oorspronkelijk betrekking hebbend op het erfgoed
X X
Christusmonogram, afgehoekt Christusmonogram
en het oudst gevonden merk op een sluitsteen in
een hunnenbed te Dithmarschen, daterend van ver
vóór de christelijke jaartelling (v.l.n.r.).
en het grondbezit, wijzigde en verruimde zich op
de duur hun betekenis en werden ze persoonlijke
kentekenen, door de verschillende leden van de
familie als zodanig gebruikt. Nog een stap ver-
der en zij golden als handelsmerken en als mees-
tertekens. Kunstenaars signeerden hun werken er-
mee, in het bijzonder etsen en houtsneden. Graf-
merken, koopmansmerken, notaristekens, poorters-
merken, vissersmerken: wij vinden de tekens over-
al in terug.
De bewijsvoering dat er niet alleen verwantschap
is, maar de huismerken ook werkelijk uit de oud-
germaanse runen zijn ontstaan, is overigens nog
niet zo eenvoudig, ledere theorie blijft op sommi-
ge punten aanvechtbaar.
Vast staat wel dat de ontwikkeling der runente-
kens is beïnvloed door de Gothen, de Angelsak-
sen en bovenal door de noordelijke volkeren. In
Scandinavië ritste men zelfs in de zeventiende en
Huismerken naast een zoldervenster van het huis
De witte leeuw te Zwolle.
51
-ocr page 53-
1
doen hebben, daterende zelfs van ver vóór on-
ze jaartelling, bewijst de hoogst merkwaardige
vondst van zo'n merk op een steen in een hunne-
bed te Dithmarschen (zie afbeelding).1)
To! besluit nog iets over een veel, zo niet het
meest voorkomend hoofdmotief in huismerken: de
zg. „antieke 4", al of niet omgekeerd. Het motief
is hier het bekende Christusmonogram, maar af-
gehoekt, omdat deze hoekige vorm zich beter leen-
de voor inhouwen, -kerven, -branden enz. in het
harde materiaal. Het bedoelde monogram is een
combinatie van de Griekse ch (een liggend kruis-
je en de Griekse r (een aan de onderkant ver-
lengde hoofdletter P) en het betekent Christus, de
gezalfde (zie afbeelding).
Het is mogelijk, sterker: het is waarschijnlijk dat
de Griekse r in de germaanse landen later is weer-
gegeven als een soort 4 in spiegelbeeld en dat de
heidense, analfabetische germanen het hele mo-
nogram als een combinatie van runen hebben be-
schouwd. De Griekse r, al dan niet afgehoekt, kon
gemakkelijk voor „Odal" worden aangezien. Blijk-
baar kwam de „Odal", het teken voor erfgoed,
eigenerfd bezit, - vergelijk de „Odal"-boeren in
Zweden - zowel in de oorspronkelijke vorm als in
spiegelbeeld voor.
Evenals overal in Nederland komen ook in het
Utrechtse runenachtige hand- of huismerken
voor. Ik vond er een hele reeks in het oud archief
van Wijk bij Duurstede, daterende uit de zeven-
tiende en achttiende eeuw.
Voor hen die zich verder willen verdiepen in het
runen- en huismerkenvraagstuk, moge ik verwijzen
naar mijn proeve van verklaring Het raadsel der
huismerken, met een voorwoord van dr. P. J. Meer-
tens (A. J. G. Strengholt's uitg. mij. n.v Amster-
dam 1955) en het werk van de Duitse expert dr
Herbert Spruth, die o.m. een bibliografie uitgaf
over Die Hausmarke, Wesen und Bibliographie (De
gener & Co., inh. Gerhard Gessner, Neustadt a.d
Aisch 1960). Vergelijk tevens mijn Encyclopedie
van de heraldiek (Elsevier Amsterdam/Brussel
1961).
H. W. M. I. Kits Nieuwenkamp
achttiende eeuw nog runen. In de veertiende eeuw
werden bisschoppelijke verboden uitgevaardigd ten
aanzien van de runentoverij, wél een bewijs hoe
diep zij in het leven waren geworteld. Zij speel-
den een grote rol én in de familie én als religieus
én als rechtssymbool.
In Spakenburg en Bunschoten werden tot in de
eerste helft van deze eeuw de oude merken als
eigendomskenmerk aangebracht, niet alleen op het
vistuig maar ook op de verpakte, gerookte vis,
zoals in Nederland eertijds de Meppeler boterver-
kopers op de „Meppeler kluiten" hun merk aan-
brachten alvorens ter markt te gaan. Een handels-
merk.
Behalve in zwart worden de merken ook in rood
of blauw afgebeeld wanneer dat te pas komt. Dit
stemt overeen met de gewoonte in de Nederland-
se heraldiek om het merk behalve in zwart op zil-
ver of goud ook in rood of blauw op zilver of
goud te plaatsen. Oudtijds werd het merk steeds
in rood afgebeeld.
Magie
Oorspronkelijk bezat het (huis)merk ook een ma-
gische betekenis, waarschijnlijk ontleend aan de
runentekens. Het merk zou geluk brengen en on-
heilen afweren. Later werd het soms gekerstend
door kruisjes of andere christelijke symbolen, zo-
als de miskelk, Mariasymbolen, de halve maan
(wassenaar) of ster, o.a. voorkomend op gevel-
toptekens.
De hoofdvorm verbasterde door het toevoegen van
bijfiguren, streepjes en kruisjes, aangebracht als
zg. „breuk", gebruikt om er evenals in de heral-
diek - maar dan later - een jongere linie of tak
mee aan te duiden. Hieruit volgt dat het dikwijls
moeilijk, zo niet ondoenlijk is samengestelde mer-
ken te ontleden en de hoofdvorm terug te vin-
den. Evenals in de heraldiek de eenvoudigste,
ongebroken wapenschilden de oudste zijn, zijn
ook de eenvoudigste merken de oudsteen voor ons
het interessantste. Kan men in een merk het hoofd-
motief herkennen, dan is in vele gevallen ook de
oorspronkelijke betekenis te achterhalen.
Van de Middeleeuwen af zijn de tekens in schil-
den geplaatst; hieruit ontstonden veel burgerlijke
huismerk-wapens en ook de eigenerfde boeren-
wapens. Deze gewoonte hield stand tot in de
achttiende eeuw.
In hunnebed
Dat wij onmiskenbaar met oeroude karakters te
') F. R. Dijkstra in De Vrije Fries, jrg. 1858,
255-268: Iets over handmerken in Friesland,
met één plaat met merken en
5 huismerk-
wapens. Eerder had Dijkstra, op 12 maart 1857,
voor het Friesch Genootschap een opstel over
dit merk voorgelezen.
52
-ocr page 54-
Boerenwijsheid in Soest
Het werd als een anekdote verteld, een overleve-
ring, meer zou het niet zijn. Vroeger had de toren
van de Oude kerk (Nederlands hervormde kerk)
van Soest maar drie wijzerplaten. De kant naar
de Eng, het bouwland, toegekeerd, d.w.z. de voor-
zijde van de toren, had geen wijzerplaat. Ook
nooit gehad; dat was immers niet nodig, aan de
Engkant woonde toch niemand. Waarom aan die
kant dan een wijzerplaat?
De boeren die op de Eng werkten in de wisselen-
de seizoenen, behielpen zich als het mooi weer was
en de zon scheen op de oude, beproefde manier:
met de schaduw van een stokje. Een verschil van
een kwartier of langer deerde hen niet; tijd genoeg
in die dagen. Een eenvoudiger manier om de
;,schafttied" vast te stellen was er niet, behalve
het horloge, doch dit had men niet bij zich als men
werkte. Liet de zon verstek gaan, dan bespeurde
men wel aan de maag hoe laat het was.
Zoals gezegd, de boeren droegen geen horloge
onder het werk. Dit zou hen hinderen. Alleen op
zondag, tijdens de kerkgang, droegen zij het zwa-
re zilveren horloge in het vestjeszakje. De dikke
ketting met de vele signetten versierde het hoog-
gesloten vest. Van zo'n ding hadden zij last als zij
aan het ploegen, maaien of zaaien waren en een
polshorloge moest nog uitgevonden worden.
Het ontbreken van een wijzerplaat aan de west-
zijde van de toren moet het volk zijn opgevallen.
Er werden moppen over getapt, toen men bemerk-
te dat in andere steden en dorpen de torens vier
wijzerplaten hadden. „Boerenwijsheid", meenden
sommigen. „Boerenzuunigheid", waren anderen
van oordeel. De boeren hadden het immers voor
het zeggen in Soest. Zij toch bezetten de meeste
zetels in de toenmalige gemeenteraad. Het aan-
brengen van een vierde wijzerplaat kostte te veel
geld en het gemeentebestuur vond het overdreven
een vierde wijzerplaat te laten aanbrengen. Het
zag het nut er niet van in.
Zo ongeveer luidde de overlevering, die in de ja-
ren dertig nog verteld werd door oude Soestena-
ren, geboren in de laatste decennia van de vorige
eeuw.
Het oude verhaal is echter allerminst een verzin-
sel gebleken.
Twee bestekken van aanbesteding van het verven,
vergulden en vernieuwen uit de 18e en 19e eeuw
vermelden inderdaad slechts drie wijzerplaten.
Allereerst een verkorte inhoud van het bestek van
aanbesteding, dat op 5 oktober 1773 werd opge-
maakt:
Bestek off Condietie waar na Pieter Bolmans
In qualiteijt als Kerkmr ten Overstaan van
Buurmr en Schepenen van Zoest aan de minst
aanneemende zal aanbesteede het verven en
vergulden van drie wijzer borden met de
Weijzers
In den Eerste zal den Aanneemer gehouden zijn de
Cirkel alwaar de Letters op koomen te staan te
verven met de beste Zwarte verff die het Langstte
Stand en zijn Koleur houd,
ten 2e
De Grond van de Borden te verven met doode kop
en Zwart gemengt, maakende een donkere bruij-
ne koleur
ten 3e
De Raamen en Dekstukken Zwart te verven, met
deselve soort van verff als de Cirkel
ten 4e
De borden van Agteren met Engels bruijn Eens
over te verven met goede steevige verff,
ten 5e
De Legger van Ageteren de borden en de onder
drumpels van vooren en van agteren aan de boo-
venzijde Als meede de Speijkergaaten voor 't In-
wateren met stop verff wel aan te stoppen ten ge-
noegen van den Aanbesteeder,
ten 6e
Zullen de Letters en de wijzers moeten worden
verguld met best Ducaaten Goud, en zullen de
Letters moeten breed zijn 2 Duijm en Lang 43
duijm en het teeken op de half uuren gelijk de
Oude geweest zijn, en op ijder hoek van ijder wij-
zer bord een letter van 't Jaargetal 1773 te stellen
insgelijks van best Ducaten Goud, zoo Groot de
Oude geweest zijn, zullende den Aanneemer moe-
ten sorg dragen in het vergulden dat er geen
steede in zijn ').
Tot slot werd het werk gegund aan Willem de
With voor 41 gulden.
Dan het bestek van 10 februari 1818, waarin nog-
maals wordt aanbesteed het driemaal oververwen
van de Drie Nieuwe wijzer borden voor het uur-
werk van de Toren van Zoest2).
,,De Schout en het Gemeente Bestuur van Zoest
zijn voornemens aan den minst inschrijvende aan-
53
-ocr page 55-
Oude kerk van Soest, aan het einde van de achttiende eeuw.
tebesteden het Driemaal oververwen van de Drie
Nieuwe wijzer borden voor het uurwerk van de To-
ren van Zoest de agter kanten met de Dekstukken
Drie Maal geteerd en met hamerslag gemengd, de
voorkanten met groote en duidelijke Cijffer letters
ter groote van 11 en ter Breedte van 2 Duimen die
de Uren aanwijzen, van best Artimonie goud wel-
ke Cijffer letters, op een ronde zwart geverfde
Band gemengd voor de helft met Spaansch groen
zullen moeten geplaatst worden, onder en boven
een Duim breeder, dat voorschreven Cijffers, om
de duidelijk, voor het gezigt te bevorderen zullen-
de het binnenste rond van de spil der Wijzers tot
aan de bovengenoemde Zwarte Bandt voor de Cijf-
fer letters met best karmouzijn roode verf dub-
belde gedekt moeten worden, gelijk ook de Vier
overschietende hoeken, welke roode verf met fijn
gestampt glas, zal moeten gemengd zijn. De Drie
Wijzers zullen met best antimonie goud verguld
moeten worden. Al het verder bijwerk of de Scha-
den die aan de Wijzer Borden door het plaatsen
op de toren komen is onder deze aaneming be-
greeping. De betaling zal geschieden voor de
helft dadelijk na dat het werk zal zijn afgelopen de
wederhelft twee Maanden na dato het werk zal
voor den Vijftiende van de Maand April gereed moe-
ten zijn . . .
Zoest den 10 feb. 1818
De Schout van Zoest
Waarop gedelibereerd zijnde is goedgevonden, in-
gevolge het gemaakt bestek de aanbesteding aan
de Verwer G: Kamer te doen. En is voorschr.
Persoon staande de Vergadering ontbooden en het
werk aanbesteed voor de Somma van f 90:
Na de restauratie van de vijftiende-eeuwse toren
van Soest tussen 1904 èn 1906 ondergingen de
wijzerplaten - nu vier in getal - een vemieuwings-
beurt, maar zij kregen niet hun oude plaats boven
de galmgaten in de toren. De wijzerplaten werden
in het midden van de torentrans aangebracht. In
feite een onvergeeflijke fout van de met de lei-
ding van de restauratie belaste bouwkundige, dr.
P. J. H. Cuypers.
Wanneer precies de vierde wijzerplaat is aange-
bracht aan de westzijde van de toren, schijnt ner-
gens genotuleerd te zijn. Ik heb althans niets kun-
nen vinden. Het moet ongeveer in het midden of
het laatste kwart van de vorige eeuw zijn ge-
weest.
E. Heupers
') Rijksarchief Utrecht. Archief Ned. Hervormde
Gemeente van Soest, no. 152.
2) Opgenomen in de notulen van de
„Vergadering
gehouden van den Raad der Gemeente van
Zoest op Dingsdag den 10 february 1818".
bladz. 73-74.
54
-ocr page 56-
Briefwisseling over Rijsenburgse kousenfabnek
Met veel belangstelling las ik het interessante
artikel over Austerlitz in het Jaarboek 1970, van
de heer Grapendaal. Op pagina 134 onderaan is
een kleine onnauwkeurigheid geslopen, namelijk
omtrent de overlijdensdctum van P. J. van Oost-
huyze. Niet hij maar zijn vrouw is overleden op
27 november 1846. Hij zelf stierf bijna dertig jaar
eerder, 17 december 1818, op 56-jarige leeftijd.
Over de kousenfabriek te Rijsenburg, waarover in
hel genoemde artikel eveneens sprake is, leek het
me wel aardig hier de briefwisseling te publiceren
die op ambtelijk niveau daarover is gevoerd.
Het volgende vond ik in het gemeentelijk archief
van het voormalige Rijsenburg: ingekomen stuk-
ken 1802-1811.
Amersfoort den 31° van Lentemaand 1810.
De Drost van het twede kwartier departe-
ment Utrecht aan: Schout en Geregte van
Rijzenburg
Daar zijn Excellentie den minister van Binnen-
landsche zaken, verlangd te werden geïnformeerd
of het de Waarheid conform is, dat zekere Louis
Joseph Boin '), in de gerechte van Rijzenburg een
kousenfabriek zal oprichten, ben ik door den
Heere Land-drost aangeschreven, om na gedaan
onderzoek zijn Hoog Ed. gestr. te dienen van be-
richt. Ik verzoek dan UE. mij met den meesten
spoed te willen informeren, of gezegde Louis Jo-
seph Boin in UE. gerecht een kousenfabriek op-
richten zal.
Ik blijve met achting
De Drost voorn.d. w.g. S. Camp
Schout en Gerechte van Rijzenburgh aan
mijnheer de Drost van het twede quartier
Departement Utrecht
Ter beantwoordingh van UEd. missive van den 31e
van Lentemaand, betrekkelijk de Informatie of ze-
kere Louis Joseph Boin voornemens is een kouze-
fabriek onder den gerechte van Rijzenburgh op te
rigten, dient
Dat Schout en gerechte van Rijzenburgh van dee-
ze zaak niets is bewust, en nooyt hebben hooren
spreeken omtrent het oprigten van genoemde
kouzefabriek, egter zoveel mogelijk aan UEd.
aanschrijvingh willende voldoen, zo hebbe mij
schriftelijk vervoegd aan den Rentmeester van den
Heer van Rijzenburgh en dit antwoord bekoomen
alleen maar te hebben hooren zeggen er zal een
kouzefabriek te Rijzenburgh worden opgerigt, dog
wie de man is, waar hij woont of vandaan komt
niet te weeten. Dus UEd. hieromtrent niet nader
kunnende Informeren, egter bereid zijnde Ued.
iets zekerders omtrent deze zake hoorende ten
spoedigste te informeren hebbe de Eer ons )te
noeme) met verschuldigde Hoogachting
M. Sr. a.g. F. N. v. Bern
Driebergen den 4 van Grasmaand 1810
Mijn Heer,
Ter beantwoording van UEd. geëerde diend dat
hoe gaarne ook: ik echter niet in staat ben om
om eene behoorlijke Elusidatie aan UEd. ver-
zoekt te doen.
Ik heb wel in het voorbijgaan hooren spreeken
van een kouzefabriek, doch wie die man is, waar
hij woond of vandaan komt weet ik niet, alleen heb
ik maar hoore zeggen er zal een kouzefabriek
op Rijzenburgh worden opgericht - UEd. zoude
daar omtrent beter Elusidatie kunnen bekoomen
bij den Heer van Rijzenburgh zelve; die waar-
schijnlijk dezen avond hier komt - en Eenigen da-
gen zal blijven of ik zal zijn Ed. daarover vragen.
Inmiddels heb ik de Eere mij met de
meeste achting te noemen
Mijn Heer Uw dw. Dienaar w.g. J. Loffels
Driebergen den 5 april 1810
Mijn heer!
Ik heb den Heer van Rijzenburgh raport gedaan
wegens UEd. aanvraag aan mij gedaan. Zijn Ed.
heeft mij gelast van UEd. te melden, dat de Per-
soon van L. J. Boin voornemens is eene kouze
fabriek onder den Gerechte van Rijzenburgh op
te richten, onder Proteksie van den Heer van
Oosthuyze, dezelve zoude reeds alhier geëtabli-
seerd zijn geweest. Indien de kouze-getouwen die
reeds drie maanden te Antwerpen zich bevinden ■
en zonder voorspraak van Zijne Excellentie den
minister van Binnelandsche Zaaken niet mogen
uit Frankrijk gevoerd worden - Hopende tevens
(zoo als den Heer van Rijsenburg mij gelaste te
schrijven) dat gemelde minister daartoe het nodi-
ge zal aanwenden
Inmiddels hebbe ik de Eere te zijn
Mijnheer
UEd. dw. dienaar w.g. J. Loffels
In een lijst van belasting op de ramen d.d. 24
augustus 1810 blijkt genoemde L. J. Boin (twee
personen) te wonen in de nieuwe huizen op het
Kerkplein. „Kouzefabriek'' staat daar aangegeven,
hebbende acht belastbare ramen. Daarnaast J. v.
d. Donke, linnenwever, vier personen, vijf ramen
55
-ocr page 57-
„Linkerzij" pastoor P. J. Noots, twee personen,
acht ramen. Totaal aantal inwoners van Rijzen-
burg 107.
In een meer uitgewerkte opgave vinden we het
volgende:
Getal der fabrieken sedert 1810 bestaande op
Rijzenburg.
Een fabriek waar lakens, bayen, karsayen, serges,
het zoo genaamde vijfschaft en satinet voor broe-
ken en vesten boesel enz. wordt gemaakt; alsmede
vloerkleederen, randen loopers en carpetten even-
als die van Doornik van wol en koehaar. Verder
worden in deeze fabriek de wol bereyd tot spin-
nerij getwijnd geverfd tot sajet voor koussen en
andere fabrieken. Deze fabriek sedert een half
jaar begonnen occupeerd reeds 12 getouwen en
met de spinsters daarbij gereekend een aantal
van zeeventig menschen. De voorraad van gefa-
briceerde goederen beloopt C.C. 3000 meters.
Een kousenfabriek, werkende met zes getouwen.
Men maakt daar extra fraaye zijde, catoenen en
wollen en gaarene koussen, pantalons en andere
stukken in alle soorten behalve de weevers oc-
cupeerd deeze fabriek een aantal van vijftien
spinsters.
Een linne weverij van drie getouwen (?) welke zoo
hier als elders in de environs een getal van twin-
tig spinsters werk verschaft. Het benoodigde vlas
hiertoe wordt alsmede hier gebouwd gehekeld
en tot spinnerij geheel voorbereid.
Een bezemfabriek, welke reeds met succes vier
menschen bezig houd. De producten van deeze
fabriek worden gemaakt van alhier wasschende
heyde en naar holland verzonden.
Een schoenmakersbaas met drie man werkende.
Een kleedermakersbaas.
Een schilder en glazenmakersbaas.
Wim Harzing
i) Louis loseph Boin, een volbloed Fransman,
getrouwd met een Amsterdams meisje, die hem
vier kinderen schonk. Boin was een van de Franse
soldaten, die hier was achtergebleven; hij was in
1779 te Stommaire geboren en was kousenwever
van beroep.
JxalenderuXromme-cHijn^ebied
Het bestuur van de historische kring Tussen
Rijn en Lek heeft een kalender uitgegeven voor
het jaar 1972, die reprodukt:es bevat met beschrij-
vingen van zes zeldzame aquarellen en tekenin-
gen van het Kromme-Rijngebied.
Het zijn:
1.   een gezicht op de Bunnikerbrug te Bunnik in
1824
2.   de Meent te Odijk omstreeks 1750
3.   de Brink te Werkhoven met de hervormde kerk
in 1750
4.   de toren van de hervormde kerk te Houten in
1749
5.   de Slotbrug of Stenen brug over de Schalk-
wijker Wetering te Schalkwijk in 1760
6.   de hervormde kerk te 't Waal in 1746.
De uitgave - ter gelegenheid van het eerste lus-
trum van de kring op 29 maart jl. - kreeg als titel
,,de krommerijn streek". De leden van de kring
ontvingen de kalender gratis. Andere liefhebbers
kunnen de kalender voor ƒ7,50 bestellen bij de
eindredacteur van Tussen Rijn en Lek, A. Graaf-
huis, p.a. Gemeentelijk archief, Alexander Numan-
kade 199 te Utrecht (telefoon 711814) en bij L.
M. J. de Keijzer, Binnenweg 2 te Houten.
A. Graafhuis
ne roept zij de clementie in van de inzenders, die
dat wellicht niet prettig hebben gevonden.
Op het ogenblik doet de situatie zich wat gun-
stiger voor: de rijstebrijberg van artikelen is tot
redelijke proporties teruggebracht. Voor bijdragen
van de leden aan het maandblad - niet het minst
zij die zaken .uit de provincie" hebben mede te
delen - is de redactie altijd dankbaar.                K.
eer u)at meer ruimte
Als gevolg van de overstelpende hoeveelheid ac-
tuele gebeurtenissen en de beperkte ruimte, is de
redactie genoodzaakt geweest op zichzelf hoogst
interessante artikelen, die echter iets minder tijd-
gebonden waren, telkens weer uit te stellen. Gaar-
56
-ocr page 58-
Excursie naar Loevestein
restauratie van 1940 werd te niet gedaan in het
oorlogsjaar 1944, toen het bouwwerk zwaar werd
beschadigd. Later is het opnieuw gerestaureerd
en ingericht als gemeentehuis.
In zijn grondvorm heeft dit kasteeltje de St. Elisa-
bethsvloed van 1421 doorstaan.
De excursie naar het slot Loevestein, die wij in
het aprilnummer al hebben aangekondigd, zal op
zaterdag 4 september worden gehouden.
De bus vertrekt om tien uur van het parkeerterrein
aan de Kruisstraat; 's middags om vier uur hopen
wij terug te zijn. Kaarten zijn tot 1 september a
f 12,— verkrijgbaar bij De Discus. Minrebroe-
derstraat 25 (maandag gesloten) of tot 26 augustus
via een storting op gironummer 575520 van de
penningmeester, maar dan bedragen de kosten
f 12,50. Wie op eigen gelegenheid naar het slot
reist, betaalt f 8,50.
Het programma begint met koffiedrinken en een
rondleiding door de slotbewaarder van Loevestein,
de heer Van Andel. De koffietafel wordt gebruikt
in hotel De Jager te Giessen. Ten slotte bezich-
tigen wij het kasteel annex raadhuis te Dussen.
Historische bijzonderheden
Het slot Loevestein ligt in het uiterste westen
van de Bommelerwaard, vlak bij de plaats waar
Maas en Waal tezamen stromen. Iedereen kent
het als de burcht waaruit Hugo de Groot op haast
legendarische wijze in een boekenkist ontsnapte.
Het slot werd tussen 1357 en 1368 gesticht door
Dirk Loef van Horne, als grensfort van Holland te-
gen Gelre. Onder de Republiek was het slot een
staatsgevangenis en in de negentiende eeuw een
vesting. In 1853 werd het verbouwd.
Thans is het een rijksmonument, dat na 1925 ge-
deeltelijk is gerestaureerd.
In de zg. Vrouwenkamer vinden we de wapens van
Albrecht van Saksen en Philips de Schone. Bo-
ven deze zaal moet de (nu gerestaureerde) cel van
Hugo de Groot zijn geweest.
Wie niet alleen oog voor het eten heeft, kan in
Giessen misschien even de hervormde kerk bekij-
ken met een koor van baksteen, dat dateert uit de
veertiende eeuw.
Het meubilair is achttiende-eeuws; van belang zijn
een preekstoel in de stijl van Lodewijk XV, een
lezenaar, twee kronen en het koperwerk.
Het kasteeltje in Dussen bestaat uit drie woon-
vleugels om een binnenplaats. De gedeeltelijke
Slot Loevestein.
57
Maandblad „Oud Utrecht"
-ocr page 59-
Cursus in de paleografie
Bij het gemeentelijk archief, telefoon 711814, is
gelegenheid zich aan te melden voor de tweejarige
beginnerscursus Nederlandse paleografie, be-
staande uit 24 lessen, die in de periode septem-
ber tot maart wordt gegeven op zaterdagochtend
of woensdagavond. De prijs bedraagt 30 gulden
per jaar. De woensdagavondcursus is inmiddels
volgeboekt.
De cursus paleografie verheugt zich in een steeds
groeiende belangstelling. Meer dan honderd belang-
stellenden tot ver buiten Utrecht hebben al eraan
deel genomen. In maart jl. heeft gemeentearchiva-
ris dr. J. E. A. L. Struick 36 getuigschriften kun-
nen uitreiken aan degenen die met succes de cur-
sus hadden voltooid. Een deel van hen zal worden
opgenomen in de tweede werkgroep, twaalf per-
sonen sterk, die zelfstandig zullen gaan meewer-
ken aan een zelfgekozen historisch onderzoek. Hun
leermeesters waren A. Graafhuis, A. B. R. de Vries
en mejuffrouw J. G. Riphaagen.
Behalve voor de nieuwe cursus paleografie be-
staan er bij het archief plannen voor een lezingen-
cyclus met vijf onderwerpen in dezelfde periode.
Dr. Struick zal een toelichting geven op de methode
van het archiefonderzoek en van het lokaal-his-
torisch onderzoek. A. Graafhuis behandelt het be-
waren, de openbaarheid en de openbaarmaking van
de archieven, mr. drs. J. C. Andries de Nederlandse
en buitenlandse archieven, mevrouw drs. A. L.
Becker-Jordens de Nederlandse en Utrechtse pren-
tenverzamelingen en A. B. R. de Vries leidt een
excursie naar het Utrechtse gemeentelijk archief.
Wie voor deze vijf avonden belangstelling heeft:
de kosten bedragen tien gulden.
Toelichting
De begrippen paleografie en paleologie vragen
wellicht om een toelichting. Oud-Utrecht vond me-
vrouw N. P. Kruithoed-van Ewijk bereid deze te
geven. Hier volgt zij:
De eenvoudigste vertaling van paleologie en pa-
leografie is:
paleo = oud, logie of logica = wetenschap van
het denken, grafie
= graveren of schrijven. Dus:
de methode om het oudste handschrift te lezen
en te schrijven.
De gewone schrijfmethode van de mens in de loop
der eeuwen en soms zelfs in zeer korte perioden
is aan veel veranderingen onderhevig. Ons hand-
schrift wijst niet alleen op individuele trekken van
ons karakter, maar nog meer op kenmerken van
tijd en omgeving. Ontvangt men een geschreven
brief, dan voelt men bijna aan wat voor karakter
de afzender heeft. Het adres op de brief maakt je
blij door het gevoel van ,,hè, wat staat dat er vro-
lijk op" of stoot je af door de gedachte ,,brr. . . 't
lijkt wel of die persoon zijn haat van alles en ieder-
een al op de enveloppe laat merken."
De schrijfbeelden van vroeger eeuwen zijn moei-
lijker te ontcijferen en het kost ons wel wat moeite
om ze te vertalen. Zijn de oude schrijfbeelden op
rotsen gekrast, dan spreken we van petroglyfen.
Indien ze daarbij gekleurd zijn, noemen we ze
petrogrammen.
petro = rots, glyfe = krassen, gramma = spre-
kend.
Het oudst bekende schrift (schrijftekens) is waar-
schijnlijk het spijker- of wigschrift. De Assyriërs
(Meden, Babyloniërs en Perzen) gebruikten dit te-
kenschrift ca. 3500 jaar voor Christus. Om het te
kunnen lezen, moet men de „sleutel" kennen, zoals
in onze dagen ook geldt ten aanzien van het Mor-
seschrift.
Voor het spijkerschrift nam men zachte, nog voch-
tige kleitabletten, waarin spijkervormige beelden
werden gekrast, horizontaal, vertikaal en schuin.
Daarna werden de tabletten gebakken. Tot kort
voor onze jaartelling is het spijkerschrift bij de
Mesopotamiërs en bewoners van Voor-Azië in ge-
bruik geweest.
Steen van Rosette
Het beeldschrift van ca. 2500 voor Christus staat
op veel hoger peil, ook wat de voorstellingen be-
treft. De schrijftekens heetten hiëroglyfen (heilige
krassen of insnijdingen). Pas in de vorige eeuw
is het gelukt deze beelden, bestaande uit velerlei
afbeeldingen van vogels, planten, bomen, voor-
werpen of mensen, te ontcijferen. Generaal Bou-
chard, een Frans genieofficier, had in 1799 bij
Rosette (een stadje aan de Nijl) door werkzaam-
heden aan de Nijlmond een grote steen gevonden
met allerlei soorten tekens en kruisen. Napoleon
liet afdrukken van de steen maken en daarna kon-
den de geleerden ze bestuderen.
De steen zelf bestaat uit een stuk zwart basalt
van 114 bij 82 cm met een dikte van 28 cm. Het
Rijksmuseum van oudheden te Leiden bezit een co-
pie. In twee talen, namelijk Egyptisch en Grieks,
maar wel in drie soorten schrift is de steen be-
schreven. Bovenaan bevindt zich het Egyptische
58
-ocr page 60-
gedeelte: eerst het hiëroglyfenschrift (door pries-
ters e.d. geschreven), daaronder het demotische
schrift, dat later als gewoon volksschrift door de
Egyptenaren werd gebruikt. De Griekse tekst, 54
regels, als laatste gedeelte van dit enorme schrijf-
stuk, kon dienen als sleutel voor de ontcijfering.
Latere vondsten in de piramiden en bij de mum-
mies der oude koningen, losten de rest van het
raadsel der hiëroglyfen op.
Toen de beschaving vorderde, werd het schrift min-
der omslachtig. Toch heeft het beeldschrift nog al-
tijd invloed, ook in onze moderne tijd. Wij denken
aan de verkeersborden, het spoorboekje en de zg.
pictogrammen van de spoorwegen enz. Iedereen
kan deze tekens lezen. Zelfs tot degenen die de
gebruikte taal begrijpen, spreken deze tekens ge-
makkelijker dan een opschrift met letters.
Knopenschrift
Er zijn nog wel meer voorbeelden van schrijfsyste-
men te geven. In Peru en Mexico gebruikte men
het knopenschrift of Quipu. Een stuk touw met
knopen, lussen en apart aangebonden stukjes touw,
soms in kleuren, diende om boodschappen over te
brengen. Eigenlijk is dit natuurlijk geen schrift,
maar voor de Azteken was het toch een verbin-
dingsschakel. Zelfs nu nog wordt de quipu op de
markt van de Cordillera- en de Andesgebergten
regelmatig gebruikt. Eén knoop is tien, een dubbele
knoop is honderd koeien, schapen of lama's. Door
armoede en geweldige afstanden naar de steden,
zonder enig vervoer in deze moeilijk begaanbare
streken, is de ontwikkeling van iets oudere mensen
ver achtergebleven.
J-
V
vooe/
1*1.
zone/oio.
ittndaq:
Op de vismarkt in Spanje, te Barcelona, werd
enige jaren geleden nog met speciale schelpen ge-
handeld. Bij het verkopen van vis werd de prijs
niet opgeschreven, maar aangegeven met een
schelp van een bepaald soort. Gladde schelpen
hadden niet veel waarde, maar een mooi 3eribbeld
hoorntje had de waarde van ongeveer honderd gul-
den. Hiermee ging men naar de „bank" (speciaal
kantoortje) waar men zijn tegoed in ruil kreeg.
Het voordeel was dat niemand bang behoefde te
zijn voor beroving; voor vreemden hadden de
schelpen geen waarde.
N. P. Kruithoed-van Ewijk
De schoolmeester had eksterogen
(Kosters en ambachtsheren in De Bilt, 1715-1744)
19 november 1726. Eindelijk hadden ze hem murw
gekregen, de protégé van de ambachtsheer. Pieter
de Leeuw, sinds drie jaren koster/schoolmeester
van De Bilt, koos eieren voor zijn geld en vroeg
ontslag wegens „hoge ouderdom". Zijn hele ver-
dere leven zou hij 100 gulden per jaar uit de dia-
koniekas ontvangen; dat was de prijs die de ge-
reformeerde gemeente in De Bilt betaalde als
dank voor dit „vrijwillig ontslag." Het was een
mooi pensioen in een tijd dat kosters doorgaans
zelf een regeling met hun opvolgers moesten zien
te treffen, zonder veel zekerheid dat die werd
nagekomen. Daarom bleven de meesten werken tot
ze erbij neervielen. Meester Pieter daarentegen
kreeg een rustige oude dag.
We weten niet hoe oud hij was, noch waar hij
vandaan kwam, toen de ambachtsheer, mr. Antho-
ny Keppel, hem in 1723 aanstelde, maar hij was
59
-ocr page 61-
Begin februari 1726 ontlaadden de spanningen zich
in een hooglopende ruzie tussen dominee en kos-
ter. De eerste vond dat het nu maar eens uit moest
zijn en liep naar Anthony Keppel. Die wilde er niet
van horen de koster te ontslaan, dus dominee
zocht het hogerop. Een dag lang reed hij tot laat
in de avond het dorp rond om handtekeningen te
verzamelen onder een rekest aan de Staten van
Utrecht. Dat stuk is er niet meer; we hebben al-
leen Keppels verweerschrift, maar we kunnen de
inhoud wel gissen. Dronkenschap werd genoemd,
met vals zingen als tweede punt. Het lijkt niet
genoeg, en in eerste instantie kwam er dan ook
nul op het rekest. De oppositie liet het er niet bij
zitten en ging in hoger beroep. De zaak zou bin-
nenkort voor het Hof dienen, toen Pieter de Leeuw
met zijn verzoek om ontslag een eind aan alle
procederen maakte.
Nog twee maal zou Anthony Keppel een school-
meester/koster aanstellen. Over de eerste, Gerrit
van Bemmel, is niets bijzonders bekend. De twee-
de was Anthony van Lend, na een jarenlange strijd
met de dominee in Tull en 't Waal aldaar geschorst.
Hij kwam in De Bilt in 1730 en stierf er zeven
jaar later, blijkbaar zonder moeilijkheden te hebben
veroorzaakt. De oude Keppel was toen echter over-
leden, en zijn acht kinderen hadden de heerlijkheid
geërfd, ieder voor een achtste deel. Zij stonden
nu voor de taak om in eensgezindheid een nieuwe
koster te kiezen en dat lukte niet zo best. Anthony
Nicolaas Keppel, door zijn zwager een „chimairieke
en twistzieke" man genoemd, was zijn vader als
schout opgevolgd en zijn broeder Daniel Alexander
was secretaris van De Bilt. Zij regelden samen
het examen van de sollicitanten. Enige familiele-
den accepteerden hun keuze, maar de overige Kep-
pels groepeerden zich om Adriaan Pieter Keppel,
de jongste van het gezin. Hij had een andere kan-
didaat op het oog. We zullen ons niet vermoeien
met de vraag wie gelijk had en of de persoon
in kwestie nu wel of niet aan de drank was en lie-
ver rijtoertjes maakte dan de school waar te ne-
men. De Gedeputeerde Staten kwamen er ook niet
uit. Na inzage van de wijdlopige rekesten in deze
zaak hakten zij de knoop door en trokken de be-
noeming voor deze éne keer aan zich. Hun keus
viel op Heyn Kaagman uit Oostzaan, achteraf geen
gelukkige keuze, omdat hij voortdurend zonder
voorkennis van de kerkeraad in Noordholland va-
kantie nam. Zijn opvolgers zijn niet meer door
de familie Keppel aangesteld, want in 1744 kwam
vast zo jong niet meer. Hij zou het moeilijk krijgen
in De Bilt. Wie aan de kant van deze ambachtsheer
stond, kon rekenen op de vijandige houding van
sommige inwoners. Keppels echtgenote kon daar-
van meespreken. Toen zij eens wilde gaan zitten
in de kerk, keken de vrouwen stijf voor zich uit
en schoven geen duimbreed opzij om plaats te ma-
ken voor haar en haar dochter. Ze deed haar be-
klag natuurlijk, maar dat verbeterde de stemming
niet.
Anthony Keppel, al jarenlang schout van Oost-
broek en De Bilt, kocht in 1715 deze heerlijkheid
van de Staten van Utrecht. Zijn eerste daad als
ambachtsheer was het ontslaan van vijf van de ze-
ven schepenen. Dat veroorzaakte veel deining en
sommigen hadden het hem tien jaar later nog niet
vergeven. We zien hun namen bij de handtekenin-
gen die de dominee verzamelde in zijn actie tegen
de koster; ook waren zij het, die meteen bij mees-
ter Pieters komst in het dorp hun kinderen in
Utrecht naar school stuurden. Belangrijke figuur bij
de oppositie was Abraham Pansser, met wie Kep-
pel een lang uitgesponnen strijd voerde over het
recht van benoeming van de laatste twee schepe-
nen. Mogelijk had de groepering Pansser een an-
dere kandidaat voor het schoolmeesterschap op
het oog gehad. De nieuwe koster kwam echt wel
midden in de partijschappen terecht.
Er zijn speciale gaven voor nodig om zo'n situa-
tie het hoofd te bieden. De Leeuw had ze niet.
Als er moeilijkheden waren, liep hij naar de am-
bachtsheer en speelde zo de rol van het zoete
jongetje dat meteen bij de directeur gaat klagen.
Pesterijen bleven niet uit. Zelfs het gezang in de
kerk had daaronder te lijden: vals zingende en
schreeuwende jongens verstoorden de dienst en de
koster kreeg de schuld. Misschien zong hij zelf
ook wel vals, dat werd tenminste beweerd, maar
we kunnen het niet meer controleren.
Met de dominee stond hij al gauw op gespannen
voet. Er was een meningsverschil over het zingen
van de 31ste psalm, maar het fijne ontgaat ons.
Was de koster koppig, of de dominee, of allebei?
Verder ging het praatje dat de koster dronken was
geweest: waggelend over straat. Onzin, zei de am-
bachtsheer in een gedrukt weerschrift: De Leeuw
had last van eksterogen en daarom liep hij wat
moeilijk. Bovendien, zo dronken kon hij niet ge-
weest zijn. Had iemand hem ooit zonder hoed of
pruik zien thuiskomen? Erg overtuigend klinkt dit
niet.
60
-ocr page 62-
Oostbroek en De Bilt, die twistappel, in andere
handen.
Pieter de Leeuw moet nog wel iets van die tweede
kostercrisis hebben meegemaakt. Hij had al die tijd
zijn 100 gulden per jaar gekregen, uitbetaald in
maandelijkse termijnen, al had hij het zelf liever per
kwartaal gehad. In 1737 leefde hij nog, maar toen
scheen toch zijn einde te naderen. In de kerkeraad
vroeg men zich bezorgd af waar het geld voor
zijn begrafenis vandaan moest komen. Meester
Pieter werd ontboden en men stelde hem voor om
elke maand één gulden van zijn pensioen in te
houden tot er zestien gulden gespaard zouden zijn.
Die konden dan dienen om zijn begrafenis te beta-
len. De oude koster ging hiermee akkoord. Hoe
lang hij daarna nog leefde en of de zestien gul-
dens bij elkaar gekomen zijn, is niet meer na te
gaan.
E. P. Polak-de Booy
Verantwoording
De aanleiding tot het schrijven van dit artikel
vormde een door Anthony Keppel opgestelde me-
morie, een gedrukt stuk, dat gediend moet hebben
om het eerste rekest van de Biltenaren in 1726 te
weerleggen. Ik dank mr. P. H. Damsté te De Bilt
voor de inzage van dit stuk, dat nu op het Rijks-
archief in Utrecht berust.
Verdere gegevens zijn te vinden in de handelingen
van de kerkeraad (vanaf 1735 aanwezig op het ker-
kelijk bureau van de Nederlandse hervormde ge-
meente in De Bilt) en in het archief van de am-
bachtsheerlijkheid Oostbroek en De Bilt op het
rijksarchief in Utrecht. De akte van afstand van
Pieter de Leeuw en de aanstelling van Haagman,
met de motivering waarom deze door de Staten
geschiedde, vindt men in de commissieboeken
van de Staten (R.A. Utrecht, archief Staten 349).
De rekesten van de Keppels uit 1737 zijn bewaard
bij de lappen van de resoluties van de Gedepu-
teerde Staten, (R.A. Utrecht, archief Staten 265).
Onbekende buitenplaats te Loenersloot
Als een voormalig buitengoed van tijd tot tijd een
naamsverandering heeft ondergaan, valt het de la-
tere onderzoeker dikwijls uiterst moeilijk daarvan
de identiteit te bepalen, in het bijzonder wanneer
de gedrukte bronnen hem bovendien in de steek
laten.
Zo staan de zaken met een onder Loenersloot ge-
legen bezitting, genaamd o.a. De Passeer, die
ik hier speciaal op het oog heb. Haar oorsprong
is stellig nog in de zeventiende eeuw te zoeken.
Onder maar liefst drie namen stond zij achtereen-
volgens bekend: vanouds Rustenburg, naderhand
De Passeer, tot het tenslotte Geinvliet werd. Die
laatste wijze van aanduiding zou men gevoeglijk
als een serienaam kunnen bestempelen, aangezien
er immers in de directe omgeving vrij wat analo-
gieën te vinden waren: „Beek en Gein", „Oud-
Gein", „Geinwijk", voorts een „Oost-Gein" en een
„Gein-Rust", ja zelfs een „Gein-Veld" en een
„Gein-Stein"!
Toevallig kwam mij een charter in handen') van
19 januari 1734, op naam van Diederik Johan ba-
ron van Stepraedt, vrijheer van de Doddendaal,
heer van Loenersloot, Oucoop, ter Aa, de Slangen-
burg, enz. De schout van Loenersloot, Everhard
Vlaar, gaf hierbij in zijn functie van diens lenen
en erfpachten, aan jkvr. Margaretha van Hoven
tengevolge van het overlijden van haar moeder,
vrouwe Clara Dankers, weduwe Egidius van Ho-
ven, dit „huys grond en erve", zijnde erfpachts-
goed doende 15 carolus-gulden 's-jaars „mits con-
ditie dat in tselve Huijs geen quade Herberge zal
mogen gehouden" en dat o.m. bij verkoop het recht
van voorkoop aan de heer van Loenersloot gere-
serveerd zou blijven, opnieuw in erfpacht.
De verkrijgster heeft vrij zeker behoord tot de be-
kende Amsterdamse familie van papierfabrikanten
en -handelaars, die drie leeuwekoppen in haar wa-
pen voerde.2)
Ofschoon het charter ten opzichte van de juiste
ligging van het erfpachtsgoed maar weinig aan-
knopingspunten oplevert - het heet „strekkende
voor van den gemeenen dijk Oostwaarts op tot
aan ons land toe, belend Zuydwaarts Jan Jansen
soen ende Noordwaarts seker Erfgen Lands" -
onthult ons het „Aardrijkskundig Woordenboek der
Nederlanden" van A. J. van der Aa 3), dat in zijn
tijd hier sprake was van een reeds vóór 1843,
-ocr page 63-
De koepel, als laatste restant van het landgoed
overgebleven, verviel aan de sloper. En thans is
alleen door middel van controle van de perceels-
grenzen der hier eerder opgesomde nummers
slechts bij benadering op het terrein uit te maken
waar De Passeer precies gelegen heeft. Ondanks
de finale verdwijning leek het mij nuttig om althans
een kort bericht over het Loenerslootse erfpachts-
goed vast te leggen. Mogelijk leidt dit in de toe-
komst tot het opsporen van verdere gegevens.
mr. I. Belonje
met uitzondering van haar koepel, afgebroken bui-
tenplaats, waarvan eigenaar was J. Twisk. Door
diens zorg, zo verzekerde hij, was veel tot ver-
fraaiing en verbetering van de weg van Loener-
sloot naar Vreeland bijgedragen.
Deze korte mededeling, daarbij gevoegd de ge-
gevens ontleend aan het Kadaster, hielpen verder.
Want daaruit vloeide voort, dat Twisk's bezit op
grond van het oorspronkelijke kadastrale plan der
kadastrale gemeente Loenersloot daarin omvatte in
sectie A. de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 5a en 5b, zijnde
een door wegen ingesloten hoek van nage-
noeg vierkante vorm, begrensd aan de westzijde
door de straatweg terzijde van de „rivier" de Anx-
tel, juist bezuiden de grens der gemeente Baam-
brugge, terwijl uit het huidige plan van het kadas-
ter van Loenen de oostkant ongeveer loopt langs
de tegenwoordige Kruiswijkstraat en de zuidrand
langs de Voorburgstraat. 4)
De naam ,,De Passeer" moge ons wat vreemd in
de oren geklonken hebben. Toch was deze niet zo
slecht gekozen wanneer men in aanmerking neemt,
dat de noordwesthoek langs deze percelen-combi-
natie eeuwenlang reeds een belangrijke driesprong
gevormd heeft, waar een overvloed van passage
bestond.
In 1837 tenslotte is de bezitting door koop in han-
den gekomen van de Van Reenen's en bij scheiding
werd in 1848 verkrijger mr. Joannes Willem van
Reenen, een bekend landeigenaar en lid van Pro-
vinciale Staten van Utrecht, die te Loosdrecht op
,,Vegtlust" woonde en daar op 10 oktober 1852
overleden is.5)
1)  Perkament met afhangend zegel in rode was;
het zegel licht beschadigd. - De „Tegenwoor-
dige Staat" XXII, Utrecht II, Amsterdam z.j.,
bldz. 143, vermeldt evenals de „Verslagen om-
trent 's Rijks Oude Archieven"
XL///, 1, 1920,
bldz.
52 slechts achterlenen ressorterende on-
der de leenkamer van Loenersloot, doch geen
erfpachten.
2)  Joh. E. Elias ,,De Vroedschap van Amsterdam",
II, Haarlem 1905, bldz. 768/9; Mr. F. A. Holle-
man „Stamboek Holleman", Zutphen 1969, bldz.
249, met noot 8 en „Jaarboek Amstelodamum"
1936, bldz. 179.
3)  IV, Gorinchem 1843,. bldz. 491.
4)  En daar de kadastr. nummers sectie F. 697, 698,
699, 556, 559, enz.
5)  „Nederlands Adelsboek" XL///, J950, bldz. 209
en „Nederland's Patriciaat" XLII, 1956, bldz.
246 sub VI b.
Hef „Huis ter Heide"
Het gebeurt niet dikwijls dat een herberg kans
ziet een heel dorp haar naam op te leggen, aan de
P.T.T. - zie de telefoongids -, ja zelfs aan de Ne-
derlandse Spoorwegen haar naam te dicteren. Dit
vermocht eens het „Huis ter Heide", dat onlangs
het slachtoffer is geworden van wie tegenwoordig
nog machtiger is, de sloper, al heeft die voor zijn
werk dan ook driemaal zo veel tijd nodig gehad
als hij had begroot.
Het huis had een lang verleden achter zich. Wan-
neer het is gebouwd weten we precies. Nadat Ge-
62
deputeerde Staten op 12 augustus 1652 het bestek
voor de aanleg en de beplanting van de weg „van
Amersfoort tot aan den Arnhemschen weg" hadden
goedgekeurd, hebben zij op 17 december van dat
jaar de vakken toegewezen waarin deze toen kaars-
rechte weg was verdeeld. De weg zou een breedte
krijgen van 16 roe, dat is ongeveer 60 meter. Aan
weerszijden moest de weg door een wal worden
begrensd van voorgeschreven afmetingen. Ook de
wegbeplanting was uitvoerig vastgelegd, o.a. drie
rijen abelen in het midden van de weg.
-ocr page 64-
Wie een vak kreeg toegewezen moest zorgen voor
aanleg en onderhoud van 100 roe weglengte of
376 meter. Hij kreeg dan in volle en vrije eigendom
de achter de wal gelegen grond tot een diepte
van 50 roe en uiteraard ter breedte van zijn vak.
Bouwde men op zijn grond een huis voor eigen
bewoning, dan mocht men over een dubbele diepte
beschikken.
In sommige gevallen werd de grond aan beide zij-
den van de weg toegewezen, in andere gevallen al-
leen aan de noord- of zuidzijde. Bij het eind van
elk vak moest de wal worden onderbroken voor
het maken van een „sortie" ter breedte van 3 roe.
Een groot aantal van deze sorties zijn nog over
in elkaar op regelmatige afstand opvolgende zij-
wegen of -lanen van de Amersfoortsestraatweg.
Binnen de tijd van twee jaar na de aanneming zou
het hele werk voltooid moeten zijn. De eerste 12
vakken van Amersfoort af werden aan het stads-
bestuur van Amersfoort toegewezen ter verdeling
onder inwoners van die stad. Het 15e vak was
voor de heer Splinter, „die s/crt verobligeert als-
dan te stellen eene bequame Tapstede, onder con-
ditie, dat niemant buiten hem, Splinter, binnen 25
jaren, tusschen het Gerecht van Seyst ende van
Amersfoort
een/ge andere Tapsteden sal mogen
maken;
we/verstaande dat den Weert in het Pan-
nenhuys sijne Tapneringe sal mogen continueren
als voor desen".
(Het Pannenhuys was het latere
café De Pan, dat nu geen café meer is.)
Het 20e, 21e, 22e en 23e vak aan de noordzijde
zouden zijn voor de heer Bartelotti. In een beslis-
sing van 7 mei 1653 lezen we, dat Splinter in
plaats van het hem toegewezen 15e vak heeft aan-
genomen het 20e en 21e aan de noordzijde, oor-
spronkelijk voor Bartelotti bedoeld. Het 15e gaat
nu naar Van Weede van Dijkveld, ,,sijnde het
recht van het stellen van een herberge gebleven
aen de Heer Splinter".
Nu weten we ook, dat het 19e vak aan de noord-
en zuidzijde was toegewezen aan Jasper Schade
van Westrum en dat deze op zijn grond aan de
zuidzijde het huis „Zandbergen" heeft gebouwd,
tegenwoordig bekend als ,,Oud-Zandbergen".
En zo herkennen we in de herberg van Splinter
het ons bekende Huis ter Heide, het 20e vak aan
de noordzijde.
De participanten in de „Berchwech", zoals de
nieuwe weg aanvankelijk heette, kwamen geregeld
bij elkaar om te delibereren en te constateren of
ieder wel aan zijn onderhoudsplichten had vol-
daan. De notulen van de oudst bekende vergade-
ft
I / ,£•/
tt*w/,.i/MW
t kfW JfUMi
y
< tv
"* ■'>'<"
Detail van de „Nieuwe Kaart van den Lande van
Utrecht", door Bernard de Roy, ca. 1690.
ring beginnen: ,,. . . Op heden den XX Aug. 1655
aen 't Huijs ter Heijden geconvoceert ende ver-
gadert zijnde..."
De heer Splinter heeft dus niet
getreuzeld met zijn tapstede en ook kunnen we
vaststellen dat dit etablissement van het begin af
aan de naam „Huis ter Heide" heeft gedragen.
Geldbelegging
Zoals café's en restaurants tegenwoordig veelal
geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van bierbrou-
werijen, waren de tapsteden en herbergen in vroe-
ger tijd dikwijls eigendom van gefortuneerde no-
tabelen die daarin een goede geldbelegging zagen.
Zo vinden we in de 18e eeuw als eigenaren van
het „Huis ter Heide" achtereenvolgens vermeld
jonkvrouwe Aletta Vermeer, Carel Gustaaf Falck,
Walter Bisdom kanunnik ten Dom, mr. Laurens
Jan Nepveu, enz. Zij verhuurden het huis voor
een vast bedrag aan een kandidaat-herbergier en
hadden er verder geen omkijken naar.
Dit was niets bijzonders. Wij zien die figuur in
63
-ocr page 65-
lift',
li!
P- va
Het „Hu/s ter Heide" in zijn nadagen.
nen toen de Zgn. wisselwagen vi6rrnaal pe
tussen Amersfoort en Utrecht heöh. en wee
Ook had de familie Ravenhorst sen 9rot<-
moestuin en hield zij enkele kofiien en v
dit alles niet alleen voor eigen gebruik m,
voor het hotel. Het spreekt dus Wel v£>n '
er voor vele handen werk was en r^en ?elfs
nee| in dienst had.
Na de oorlog was het nog maar een aflc
zaak. Twee of drie zusters woonden nog
grote huis, maar ook zij werden te oud oi
hotelbedrijf te beheren. Bovendien had het
wetse, donkere huis, nu vlak aan de razend
verkeersweg, zijn aantrekkelijkheid voor loge
ten verloren.
Het stationnetje is geliquideerd, de groen*
(eerst stoom, toen elektrisch) van Dooi-n vi
naar Amersfoort komt niet meer langs en
Bavenhorstse Steeg genoemd werd, de z
naar Bosch en Duin met een fietspaadje '
ook een sortie, heet nu Hobbemalaan. D
tastbare herinnering is het inrijhek, dat n
even, plompverloren, doelloos en melancho.
zijn plaats is gebleven, met naam en a'
Huis ... ter Heide". Dit heeft de sloper '
uit piëteit laten staan.
P. H.
vroeger eeuwen bij tal van dorpsherbergen. Wie
de eerste zelf exploiterende eigenaar van het,,Huis
ter Heide" is geweest, kan ik niet met zekerheid
zeggen. Wel staat vast, dat het hotel nagenoeg
de laatste honderd jaar aan de familie Ravenhorst
heeft toebehoord, die het tot het einde toe steeds
zelf heeft gedreven.
Dat einde is bij het „Huis ter Heide" een wat
vaag begrip. Het huis heeft ongeveer vier jaar
leeg gestaan voordat het werd gesloopt, maar dat
het als hotel en pension dienst deed, is al veel
langer geleden.
Nadat het in de laatste oorlog door de Duitsers
gevorderd was geweest, is het bedrijf na de be-
vrijding wel hervat, maar dat is toch niet meer
voor lange duur geweest. Alleen de ouderen onder
ons hebben het „Huis ter Heide" nog in zijn volle
fleur gekend toen de straatweg nog geen repen van
de grote voortuin had afgesneden (die opzij tot de
spoorlijn doorliep) en er, behalve voor tal van ijze-
ren tafeltjes en stoeltjes, nog volop ruimte was
voor schommel, wip, ringen en ander speeltuig.
Moegespeeld kon je dan neervallen achter je ko-
gelflesje (1910), je glaasje fosco (1920) of choco-
mel (1930).
Moeder Ravenhorst, die het bedrijf beheerde met
haar zoon en vijf van haar acht dochters, had er
ruimschoots haar handen aan vol. Het hotel had
de naam van ouderwetse degelijkheid en uitste-
kende verzorging.
Paardenstal
Achter het massale, vierkante huis met vóór een
open veranda, waarboven balkon, stond een grote
paardenstal, die nog dateerde uit de tijd dat bij
„Huis ter Heide" de paarden werden uitgespan-
Bronnen: Vervolg op 1. van de Water's i
Plakkaatboek, boek II, titel XIV, deel I, blz. 1
Huisarchief buitenplaats Vollenhoven.
Vriendelijke informatie van mevrouw v. d.
Ravenhorst te IJuis ter Heide.
64
-ocr page 66-
Archeologisch onderzoek
In de komende jaren zal op vele plaatsen in de
bodem van de binnenstad van Utrecht onder des-
kundige leiding archeologisch graafwerk worden
verricht. Bij dit waardevolle werk zijn vele vrij-
willigers, die bereid zijn de handen uit de mouwen
te steken voor deze zware, maar lonende bezig-
heid, van harte welkom. Juist buiten de werkuren,
wanneer de bouwactiviteiten stil liggen, is er een
mooie kans voor vrije-tijdswerkers.
De archeologische commissie van de gemeente
Utrecht, die alle soortgelijke onderzoekingen be-
geleidt, stelt voor de belangstellende leden van
onze vereniging de mogelijkheid open aan de ge-
plande opgravingen deel te nemen. De leiding zal
in handen liggen van de Rijksdienst voor oud-
heidkundig bodemonderzoek, het Amsterdamse in-
stituut voor prae- en protohistorie of - in de toe-
komst - van de stedelijke archeoloog. De werk-
zaamheden geschieden in samenwerking met de
Archeologische werkgemeenschap Nederland, af-
deling Utrecht.
Een voorwaarde is dat men zich bereid toont de
aanwijzingen van de beroepsarcheoloog, die de
wetenschappelijke leiding van de opgraving heeft,
op te volgen en gevonden voorwerpen af te staan
aan de gemeente Utrecht ter plaatsing in een mu-
seum.
Belangstellenden kunnen zich opgeven bij de se-
cretaris.
S.
benoud p
mister i)oor
anoi)en
Ook minister Engels (van cultuur, recreatie en
maatschappelijk werk) zou het toejuichen als er
een modus gevonden kon worden om de panoven
in Oud-Zuilen voor het nageslacht te bewaren,
liefst niet in een openluchtmuseum, bijv. te Arn-
hem, maar ter plaatse. Hij heeft dit geantwoord
op vragen van mej. Haars (CHU) en de heer Van
Schaik (KVP) d.d. 29 juni 1971.
De bewindsman verklaarde zich in zijn antwoord
bereid om met de gemeente Maarssen, eigenares-
se van de panoven, besprekingen te voeren voor
het behoud van de oven. Als de gemeente een
goed onderhoud wil waarborgen en met een aan-
vaardbaar herstel- en beheersplan op tafel komt,
wil de minister in principe bijdragen in de kosten
van de restauratie, zo heeft hij te kennen gege-
ven.
K.
Excursie naar fort Rhijnauwen
Op zaterdag 2 oktober maakt de vereniging
Oud-Utrecht een excursie naar fort Rhijn-
auwen, dat om zijn historie en plantenwereld
een bezoek dubbel en dwars waard is. Ge-
woonlijk heeft men er echter geen toegang.
Rondleider is architect Sj. Wouda.
Het verzamelpunt om half drie is Transitorium
I van de Uithof, waar de heer Wouda eerst
een toelichting zal geven bij de maquette
van het fort. Eertijds zal in het fort de
sterrenwacht van de rijksuniversiteit wor-
den gevestigd.
Van het Transitorium voert een wandeling
van ongeveer twintig minuten naar het fort.
Na de excursie wordt thee gedronken in
het theehuis Rhijnauwen. Tenslotte gaan wij
langs een andere weg terug naar de Uit-
hof, waar wij om ongeveer vijf uur arriveren.
Behalve voor de consumptie zijn aan deze
excursie geen kosten verbonden. Aanmel-
ding vooraf is overbodig.
65
Maandblad Oud Utrecht
-ocr page 67-
Vecht voor de oorlog even
smerm als nu
In de derde plaats is van belang dat de sterk
vervuilende Sterovita-fabriek te Breukelen zal wor-
den verplaatst naar elders, zoals het bestemmings-
plan van Breukelen ons heeft onthuld. De nieu-
we fabriek zal met haar modernere apparatuur
op de nieuwe plek veel minder overlast veroor-
zaken dan de oude nu doet.
Een andere boosdoener, de ACF-Chemiefarma te
Maarssen - vroeger bekend als de kininefabriek -
is in overleg met het gemeentebestuur van
Maarssen naarstig bezig naar oplossingen voor
het afvalwaterprobleem te zoeken. Een eerste
schets daarvoor is op tafel gelegd. Bij alle ver-
anderingen in het bedrijf wordt al terdege reke-
ning gehouden met afvalwater en andere vervui-
lingen.
Zeer positieve plannen allemaal, die echter han-
denvol geld kosten. Als alle projecten eenmaal
zijn uitgevoerd, kan de Vechtstreek misschien
weer volledig tot zijn recht komen in zijn land-
schappelijke en historische schoonheid.
Een onvoldoende
Als wij op het ogenblik de situatie van de Vecht
beoordelen, valt op dat deze rivier in de onmid-
dellijke omgeving van de stad Utrecht water be-
vat met veel te weinig zuurstof en een sterke
vervuilingsgraad, dat bij lange na niet zichzelf kan
reinigen, zoals schoon oppervlaktewater behoort
te kunnen. Het ergst is de vervuiling in de buurt
van Maarssen en Breukelen. Naar de maatstaven
van de waterstaat haalt het water hier een dikke
onvoldoende. Pas veel verderop, in de buurt van
Vreeland, scoort de rivier weer een mager zesje.
Ook in kleinere gemeenten wint momenteel ech-
ter de erkenning veld, dat schoon water in de
Vecht een levensbelang is voor de streek. Breu-
kelen loost al via een zuiveringsinstallatie op het
Amsterdam-Rijnkanaal; andere gemeenten gaan na
wat er tegen de vervuiling te doen is.
Verbetering is bereikt door de uitbreiding van de
zuiveringsinstallatie in De Bilt, die twee maan-
den geleden in gebruik is genomen. De Biltse
Grift, een van de watertjes die op de Vecht uit-
komen, is nu veel minder vuil geworden. Aan
de kwaliteit van de Kromme Rijn, een andere voed-
ster van de Vecht, is wat verbeterd door een
installatie in Driebergen. Te Bunnik is er een in
aanbouw.
Op de Loosdrechtse plassen, voor een deel ge-
voed met Vechtwater, is mede door een aantal
maatregelen de situatie zeker niet ideaal, maar
in het algemeen toch vrij goed, zodat er nog kan
De sombere vervuilingsprognose van Alexander
Pola uit het televisieprogramma Farce majeur
(„verwachting voor morgen: nog smeriger...") is
niet van toepassing op het Utrechtse riviertje de
Vecht. Voor de oorlog was het water van de
Vecht namelijk precies even smerig als nu. Re-
den om een optimistisch geluid te laten horen:
erger kan het niet, we gaan er hoogstens op
vooruit. . .
Moge dit een schrale troost zijn voor wie in wa-
ter graag vis ziet zwemmen, kroos en waterlelies
ziet drijven en langs de kanten het riet ziet wui-
ven, wij hebben ook positiever nieuws. Het wa-
ter van de Vecht gaat inderdaad in kwaliteit enigs-
zins vooruit. Als we de mannen van Provinciale
Waterstaat willen geloven, ligt er een periode in
het verschiet dat - alle verontreinigingen in ons
dichtbevolkte en geïndustrialiseerde landje ten
spijt - de eenden ons weer uit de Vecht zullen
toekwaken dat het lekker watertje is. (Al zullen
wij - kieskeuriger geworden - er waarschijnlijk
nooit meer in willen zwemmen).
Wanneer is die verbetering dan wel te verwach-
ten? Dat hangt vooral af van de mate waarin het
geld beschikbaar komt om de ergste verontreini-
gende factoren te elimineren; namelijk de mid-
deleeuwse riolering van de stad Utrecht en het
afval van enkele fabrieken te Maarssen en Breu-
kelen. Hiervoor staat een viertal projecten op sta-
pel.
Ten eerste het Utrechtse saneringsplan voor de
riolering, dat geleidelijk gestalte begint te krij-
gen. Ook als alle financiële en verkeersproblemen
met voortvarendheid worden aangepakt, kan het
echter een tiental jaren duren, voordat dit veel-
omvattende plan is uitgevoerd.
Nu loost een groot deel van de binnenstad nog
op grachten en singels. De nieuwe stationswijk
in Hoog Catharijne wordt echter van het acade-
misch ziekenhuis tot het begin van de Amster-
damsestraatweg aangesloten op de centrale rio-
lering. Het afval van het Instituut voor de volks-
gezondheid behoeft da,n niet meer aan de onge-
zondheid bij te dragen, zomin als het vuil van en-
kele scholen, de hoofdgebouwen van de Neder-
landse Spoorwegen en laboratoria.
Een tweede project is de verbouwing van de riool-
waterzuiveringsinstallatie bij de Rode brug (mo-
menteel overbelast), totdat zij een grotere capa-
citeit heeft bereikt, die zal leiden tot een normale
belasting. Het water zal mettertijd beter worden
gezuiverd dan nu het geval is.
66
-ocr page 68-
ht bij Rode Brug anno 1926
wel niet uitsluitend van de Vecht afhankelijk zijn,
omdat er grote tuinen omheen liggen, maar toch
in waarde stijgen als de omgeving erop vooruit
gaat.
Als woningen hebben deze buitenhuizen overigens
hun tijd gehad; het onderhoud is voor particulie-
ren te duur geworden. Nog particulier bewoonde
patriciërshuizen (Over-Holland bijvoorbeeld) drei-
gen in verval te raken. Diverse buitens zijn reeds
als kantoren in gebruik genomen.
Wil de Vechtstreek behouden blijven, dan dient
behalve met de waterkwaliteit van de Vecht ook
rekening te worden gehouden met industrie en
woningbouw, die hier niet ongelimiteerd om zich
heen mogen grijpen. Het streekplan voor het
Vecht- en plassengebied probeert een te inten-
sieve bebouwing te voorkomen.
Historie
De vervuiling van de Vecht is vooral een vraag-
stuk van de laatste halve eeuw, zo blijkt uit de
historische gegevens die ons ter beschikking
staan. Voor Utrecht een grote verbetering, voor
de Vechtstreek minder aangenaam, is iets na de
eeuwwisseling het besluit geweest om de Dom-
stedelijke stadsboezem te gaan spuien op de
Vecht. Eeuwenlang had de stad door het middel-
eeuwse, open rioleringssysteem in de stank ge-
rden gezwommen, mits men niet veel kieskeu-
er is dan een staatssecretaris.
t er ook verder in de provincie Utrecht een en
"•er is bereikt, blijkt uit een bericht van vissers
een verbetering van de visstand hebben ge-
istateerd in de beken rondom het Panhuis bij
enendaal, sinds daar een rioolwaterzuiverings-
tallatie in gebruik is genomen.
te optimistisch mogen deze pluspunten nu
>k weer niet stemmen, gezien de nog altijd toe-
emende vervuiling door huishoudelijk afvalwater
'aarin zich chemische wasmiddelen bevinden en
e voortdurende slechte toestand van het water
ï de grote rivieren, waaraan in Duitsland maar
■>oral in Frankrijk nog onvoldoende wordt ge-
an.
niddels begint in Nederland de Wet op de ver-
*reiniging van het oppervlaktewater zijn in-
■?d te doen gelden, die evenwel voorlopig afge-
d moet blijven op het inhalen van een ach-
•-tand. Utrecht wacht op een uitvoeringsveror-
ing. De provincie staat gereed om oud-minis-
Bakker te volgen in zijn streven om binnen
den jaar de gehele achterstand in te lopen.
anneer mettertijd de Vecht weer een redelijk
•none rivier zou worden, gloort er misschien ook
en betere toekomst voor de patriciërshuizen, die
67
-ocr page 69-
zeten. Daarin kwam verandering door via de sluis
bij Vreeswijk water in te laten, dat door de grach-
ten en singels te spoelen en tenslotte te lozen
op de Vecht.
De geschiedenis van de Vecht begint voor de
stad Utrecht omstreeks 1148, het jaar waarin
de stad Utrecht een vaart graaft van de Rode
brug naar de stadsgrachten. Voordien liep het
watertje buitenom, rechtstreeks gevoed door de
Kromme Rijn.
Tussen Maarssen en Breukelen moet eertijds een
sluis hebben gelegen, de Otterspoorsluis, waar-
over al vóór 1323 in de geschriften melding wordt
gemaakt. Tot op heden is, ondanks veel speur-
werk, onbekend waar deze sluis zich precies heeft
bevonden. De sluis moet in 1437 zijn gesloopt.
De bouw van de Weerdsluis dateert van 1609,
die van een sluis bij Muiden van 1674.
Van meet af aan hebben hoge waterstanden voor
de bewoners van de Vechtstreek een groot pro-
bleem gevormd, zoals kan blijken uit een vredes-
verdrag in 1225 tussen bisschop Otto II en graaf
Floris IV, waarbij Holland zich verplichtte tot vrije
waterafvoer door de Leidsche Rijn naar zee (een
verdrag dat in 1399 met voeten werd getreden
door de bouw van de Haanwijkersluis tussen Har-
melen en Woerden).
Veel vertrouwen hebben de gewesten door de
eeuwen heen niet getoond in elkanders bereidwil-
ligheid rekening te houden met de wateroverlast
voor de buurgewesten. Van de vijftiende tot de
negentiende eeuw nam de wateroverlast in het
Vechtgebied eerder toe dan af, doordat steeds
meer polders hun overtollige water op de inkrim-
pende Vechtboezem maalden en Utrecht steeds
meer stadswater spuide, mede in het belang van
Amsterdam, dat tot in het begin van de negen-
tiende eeuw met waterschuiten het drinkwater uit
de Vecht haalde.
Na 1850 zijn er dan ook talrijke pogingen onder-
nomen om te komen tot een hoogheemraadschap
van de Vecht, beginnende in 1851 met een rap-
port van hoofdingenieur jhr. J. Ortt van Schonau-
Vecht bij Breukelen
\
wen aan Gedeputeerde Staten, dat de bepaling
van een Vechtpeil voor de fabrieksmolens en de
watermolens, en de stichting van een stoomgemaal
te Muiden adviseerde.
Commissies en rapporten volgden elkaar op zon-
der dat er - behalve de stichting van het genoem-
de gemaal in 1930 - daadwerkelijk veel gebeur-
de. Na de voltooiing van de Afsluitdijk hoefde het
allemaal niet meer, omdat aan de sterk wisselen-
de waterstanden op de Zuiderzee, die de water-
stand op de Vecht ongunstig beïnvloedden, een
einde was gekomen.
K.
Monument zonder toestemming gesloopt
Tegen een inwoner van Vleuten-De Meern zal
hoogstwaarschijnlijk een strafvervolging worden
ingesteld, omdat hij zijn huis Dorpsstraat 8, dat
op het ontwerp-Monumentenlijst van de gemeen-
te stond, onverhoeds en zonder vergunning heeft
laten slopen. De rayonarchitect van de Rijksdienst
voor de Monumentenzorg heeft rapport opge-
maakt.
Het slopen van beschermde panden is ingevolge
de Monumentenwet een misdrijf, dat kan worden
bestraft met gevangenisstraf tot één jaar of een
boete tot tienduizend gulden, aldus de rayonar-
chitect, de heer P. J. Schaap
Voor zover hem bekend is een dergelijke hande-
ling in Nederland nog maar heel zelden of hele-
maal niet voorgekomen. De gemeente Bloemen-
daal heeft indertijd een beschermd pand afge-
broken, maar daarvoor in de plaats een nieuw
pand in de oude stijl opgetrokken. B en W zijn
toen ieder symbolisch bestraft met een lichte
geldboete. Maar het geval in Vleuten schijnt een
heel ander karakter te dragen.
Dorpstraat 8 te Vleuten stond omschreven als
een boerderij, dwarshuis, gepleisterd met topge-
vel, deuromlijsting Louis Seize, opkamers en rie-
ten dak, zo vermeldt het blad De Brug, dat als
eerste met het nieuws kwam.
K.
68
-ocr page 70-
BOEKBESPREKING
Jan Reeskamp, De Utrechtse Heuvelrug. Haren/
Gron. 1971. 115 blz., m. afb. (f 9,50).
Misschien hebt u dit boekje met zijn recreatie-
foto op de band al in de boekhandels zien liggen.
Gaat u er dan maar eens in bladeren om te zien
of het u met zijn goed genomen en uitgezochte
foto's en prettig geschreven tekst niet de aan-
schaf waard lijkt. Er staan natuurlijk zaken in die
inwoners van de provincie al lang weten - waar-
om u er overigens best gasten van elders een
plezier mee zou kunnen doen. Maar ik wed dat
ook inwoners verrast zullen worden door bijzon-
derheden die Reeskamp, vaak terloops, te berde
brengt tussen korte beschrijvingen van natuurlij-
ke en menselijke historie, plaatsen en gebouwen,
economie en recreatiemogelijkheden.
Ik had me bijvoorbeeld vaak afgevraagd waarom
een Leersums café opgesierd is met de naam
King William, maar nu weet ik het. En wist u dat
er behalve Austerlitz in de Bataafs-Franse tijd hier
nog een dorp als stad geprojecteerd is? En dat er
op de Donderberg een heel bijzonder grafmonu-
ment moet staan? Had u gedacht dat de heuvels
onder de Kaapse Bossen eens zó kaal waren dat
ze hun eigenaar aan de Kaapkolonie deden den-
ken? Of kunt u soms verklaren waarom het kasteel
van Maarsbergen niet de rang van ridderhofstad
heeft?
Zo maar een greep uit veel voorbeelden. Alleen
nog even dit: hecht niet aan elke letter geloof.
De 18e-eeuwers hebben de Broeder- en Zuster-
pleinen in Zeist niet zo open-naar-de-wereld be-
doeld als ze nu lijken, bijvoorbeeld, en het Broe-
derhuis is op 28 oktober in plaats van 27 augus-
tus 1967 in de as gelegd. Maar ondanks zulke
foutjes blijft het een allerplezierigst boekje.
L.v.T.
P. H. Damsté, Bevolking en bebouwing van De
Bilt en Bilthoven in 1795. 2e druk, De Bilt 1971.
64 blz., m. afb. (f 3,25).
Op verzoek en voor rekening van de gemeente
De Bilt heeft mr. Damsté zijn boekje over de be-
volking en bebouwing van De Bilt en Bilthoven
in 1795 voor een nieuwe uitgave bewerkt. De
eerste druk, die al spoedig na verschijning uit-
verkocht was, is in 1965 in het maandblad bespro-
ken.
Voor wie destijds nog geen lid was, volgt hier
kort iets over de inhoud. De auteur geeft met be-
hulp van een inwonerslijst en een belastingko-
hier uit 1795 een overzicht van alle gezinshoof-
den van „het gerecht Oostbroek en De Bilt" met
hun beroep en het aantal gezinsleden. Over de
familienamen, de kinderrijkdom en vooral over de
beroepen volgen dan allerlei bijzonderheden, die
tot op de huidige dag worden doorgetrokken. In
het tweede gedeelte wordt de bebouwing, toen
en nu, behandeld. In dit kader komen ook de eige-
naars van de veertien buitenplaatsen aan hun
trekken.
Deze aardige studie is nu niet simpel herdrukt,
maar ook herzien. Onze snelle tijd vergde in veel
aanduidingen van huidige bedrijven of bewoners
wijzigingen. Ook het percentage kinderen op het
aantal inwoners - gestegen van 27.350 naar
29.153 - bleek gewijzigd, namelijk gedaald van
17'/2% naar 14%- Aan de grootste wijziging
heeft de auteur zelf ,,schuld", doordat hij aan de
bespreking van de verschillende buitenplaatsbe-
woners een algemene beschouwing heeft laten
voorafgaan over het typische ontstaan van vele
der Biltse buitenverblijven.
Het is een goed ding dat dit boekje nu weer in
de boekhandel verkrijgbaar is.
L.v.T.
^Vondsten in ^vvijkse kern
Bij onderzoekingen door de Rijksdienst voor oud-
heidkundig bodemonderzoek in de hervormde kerk
te Wijk bij Duurstede is een tufstenen fundament
gevonden dat volgens de onderzoekers kan wijzen
op een vierde bouwfase.
Tot nu toe werd aangenomen dat de huidige, drie-
beukige pijlerkerk de derde bouwfase vormde,
omdat slechts van twee voorafgaande fasen de
bakstenen fundamenten waren blootgelegd.
Vrij dicht onder de oppervlakte zijn nu bij het
graafwerk gemetselde grafkelders gevonden. De
oudste dateert uit de vijftiende of zestiende eeuw,
de andere drie waarschijnlijk uit de zeventiende
eeuw. Binnenkort worden de kelders geopend.
ne Wijzerplaten
Naar aanleiding van het artikel „Boerenwijsheid
in Soest" van de heer E. Heupers, in het maand-
blad van juli 1971, waarin wordt medegedeeld dat
er vroeger slechts drie wijzerplaten op de toren
van Soest waren, merk ik op dat de Cuneratoren
te Rhenen vroeger eveneens slechts drie wijzer-
platen had. In september 1897 werd de toren door
de bliksem getroffen. Bij de daarop volgende res-
tauratie bracht architect P. J. H. Cuypers vier
wijzerplaten aan.
Ik herinner mij dat wijlen mijn vader mij vóór 1897
vertelde, dat er maar drie wijzerplaten aan de to-
ren waren, omdat de bewoners van de Mars, aan
de zuidzijde van de Rijn, niet aan het onderhoud
van het uurwerk wilden bijdragen.
C. J. van Holst van Ingen
69
-ocr page 71-
Tekening Jan de Beyer staat opnieuw
model voor restauratie
type) terug te geven. Het huis was oorspronke-
lijk één kamer diep; later is het aan de tuinkant
uitgebreid. Het is nu hard aan herstel toe.
Ook het huis Lichte Gaard 1 moet het nog stel-
len met twee lijstgeveltjes: één aan de kant van
de Lichte Gaard, één aan de zijde van de Ser-
vetstraat. Hier zou, op een houten onderpui, een
pilastergevel met klauwstukken moeten komen.
Ter verduidelijking: een halsgevel bestaat uit met-
selwerk in één vlak, waarin de vensteropeningen
zijn uitgespaard. Een pilastergevel vertoont hori-
zontale en vertikale geledingen.
Een extra probleem voor de restauratie is dat de
tekening van Jan de Beyer bredere gevels sugge-
reert dan in werkelijkheid aanwezig zijn. Waar-
schijnlijk paste dit beter in zijn artistieke concep-
tie. Voor de architect betekent het dat hij moet
woekeren met de te geringe ruimte; dat hij zijn
bouwtekening a.h.w. pasklaar moet maken. Een
vergelijking van de voorlopige bouwtekeningen
(die tot op heden niet vrijgegeven zijn voor pu-
blikatie, omdat er over de detaillering nog moet
worden gepraat) met de tekening van De Beyer
laat het verschil duidelijk zien.
De Lichte Gaard is niet het enige project van be-
lang als wij het over restauraties in de stad
Utrecht hebben. Bijzonder geslaagd is ook het
huis Kromme Nieuwegracht 18, na de restauratie
van o.m. de ramen (met achttiende-eeuwse ruit-
indeling), de deuren en de stoep. Het huis is oor-
spronkelijk waarschijnlijk middeleeuws; bij de res-
tauratie is vooral uitgegaan van de situatie uit de
achttiende eeuw.
Oudegracht 57 - niet ver van de Augustinuskerk -
nadert na uitvoerig herstelwerk inmiddels zijn vol-
tooiing. In 1966 was de kap al vernieuwd, in 1970
volgden de gevels, de gang en een achterkamer
en nu dan de overige vertrekken. Het werk heeft
drie ton gekost, maar het resultaat is er dan ook
naar. Op de plaats waar, in een begin van deze
eeuw uitgebrande achterkamer, de restanten van
enig stucwerk werden aangetroffen, werd bijvoor-
beeld een schouw volledig hersteld. Ook de nog
aanwezige Rococo-ornamenten werden gerestau-
reerd.
Vermelding verdient tevens de vorig jaar begon-
nen restauratie van 't Hoogt, waarover wij met-
tertijd een uitvoeriger beschouwing hopen te ge-
ven. Het gaat om zes huizen, waarin volgens een
in 1967 geboren idee een cultureel centrum zal
komen, met ruimten voor theater, film, tentoon-
De tekening die Jan de Beyer in 1746 heeft ge-
maakt van de Lichte Gaard, blijkt eens te meer
goud waard te zijn. Na de uitermate geslaagde res-
tauratie van de huizen Lichte Gaard 4 tot 7, die
na 1966 haar beslag heeft gekregen, dient deze
tekening opnieuw als voorbeeld voor twee her-
stelplannen. Aan de beurt is het pand Lichte
Gaard 3, waarvoor zeer binnenkort een voorstel
aan de raad te verwachten is. Architect voor de-
ze restauratie, die zeker enkele tonnen gaat kos-
ten, is J. C. Meulenbelt. Voor het hoekpand Lich-
te Gaard 1 bestaat eveneens een plan, alweer
naar de tekening van Jan de Beyer. Het is te
hopen dat ook voor dit huis een oplossing zal
worden gevonden, waardoor één van de meest ge-
fotografeerde hoekjes van oud-Utrecht zich vol-
ledig gaaf aan de voorbijganger zal kunnen to-
nen.
Was in 1966 met de restauratie van vier monumen-
tale voorgevels de Lichte Gaard al bijkans om-
getoverd tot een „oude gravure", de achterzijde
van de huizen liet nog heel wat te wensen over.
In 1970 zijn ook de achtergevels hersteld. Wie
de Flora's hof betreedt via de poort in de Servet-
straat, kan aanschouwen met hoeveel zorg deze
gedeelten, waarvoor geen oude prent als voor-
beeld kon dienen, zijn aangepast aan de rest van
de huizen.
Van nummer 4 zijn de ramen opnieuw verdeeld
en zijn een dakkapel en een erker herbouwd. Op
nummer 5 werd eveneens een dakkapel herbouwd;
het huis kreeg een nieuwe ruitverdeling en een
toegang tot een plat dak. Van nummer 6 werden
de kozijnen, de ramen en een kelderlicht ver-
nieuwd. Een ontsierend balkon van nummer 7
werd afgebroken, zomede een afdakje. Voor de
veiligheid werd een nieuwe leuning met uitge-
zaagde balusters geplaatst.
Het werk is met grote liefde uitgevoerd door
Stuyvenberg en Pos, de firma die zich heeft ont-
popt als de „kampioen" van de Lichte Gaard.
Uit erkentelijkheid dat zij zich voor dit stadsdeel
zo het vuur uit de sloffen heeft gelopen, bedacht
het Monumentenfonds deze firma met een medail-
le.
Wat nu de nieuwe restauratie betreft: Lichte
Gaard 3, een huis dat dateert van 1731, bezit
een heel armetierig lijstgeveltje, dat bepaald deto-
neert tussen de fraai gerestaureerde huizen op
de nummers 2, 4, 5, 6 en 7. Het uitgangspunt
voor het herstel is het huis zijn vroegere halsge-
vel met rijk bewerkte klauwstukken (Amsterdams
70
-ocr page 72-
Van nummer 43 bleef de gevel gespaard. De res-
tauratie daarvan is daarom het eerst aangepakt.
Het zadeldak zit er alweer op; gewerkt wordt nog
aan de nieuwe kozijnen in een achttiende-eeuwse
vormgeving. Voor het herstel van nummer 41 zijn
de voorbereidingen getroffen.
stellingen, een restaurantje, een koffiehuisje en
een galerie. Architect A. Oosting, die de restau-
ratiewerkzaamheden leidt, hoopt in de tweede
helft van 1972 het project gereed te hebben.
Vorig jaar mei verwoestte een brand de in oor-
sprong middeleeuwse panden Lijnmarkt 41 en 43.
Detail van de tekening van Jan de Beyer, waarop de huizen aan de Lichte Gaard. Links de pilaster-
gevel van nummer 1; duidelijk zijn de kolommen en de horizontale geledingen te zien waarvan de re-
constructie in de plannen is opgenomen. Eerder is echter de restauratie te verwachten van de halsgevel
op nummer 3. Voor de toekomstige situatie moet men zich de huizen iets smaller voorstellen dan De Bey-
er ze getekend heeft.
71
-ocr page 73-
tiende-eeuwse. natuurstenen gevelbekleding ge-
repareerd. De attiek (houten gevelbekroning) wordt
geheel vernieuwd. Een karwei, dat tonnen kost.
Het stukje stadsmuur op het bolwerk dichtbij de
schouwburg, dat aan baldadigheid van de jeugd
en aan ingroeiing van planten ten onder dreigde
te gaan, is weer heel en zelfs verbreed, doordat
de aanzet van een boog is aangevuld. Het pad
langs de muur is enigszins verlegd, om te voor-
komen dat men al te gemakkelijk dit restantje
van de burcht Utrecht kan bereiken.
Tenslotte: één opmerkelijk feitje van de weinig
spectaculaire, maar gestage restauratie van de
Utrechtse werfmuren - gemiddeld wordt er ieder
jaar 75 meter muur gerestaureerd.
K.
Het Maliehuis (Maliesingel 28a) is gereed geko-
men. Het gebouw herbergt een showroom van de
firma Pastoe, waarvoor het interieur is aangepast.
Er was trouwens binnen niet veel oorspronkelijks
meer over. De buitenkant van het Maliehuis is in
zijn oude staat teruggebracht, waarbij kan wor-
den aangetekend dat het pleisterwerk is „ge-
kamd", d.w.z. zodanig is bewerkt dat het er als
natuursteen uitziet. Deze vrij zeldzame bewerking
heeft ook de gerestaureerde voorgevel van het
pand Nieuwegracht 21 ondergaan.
Voordat het zaakje helemaal instortte, heeft het
Utrechts Monumentenfonds, vooruitlopende op een
algehele restauratie, de bouwvallige achtergevel
laten herstellen van het huis Oude Kamp 5.
Van het stadhuis wordt momenteel de negen-
^xJtrecnt als een hoofdpunt in ulolland
metingen van generaal C. R. Th. Krayenhoff
(1758-1840) werden ze volkomen bevestigd.
Van Utenhove is en was in ons land slechts wei-
nig bekend, maar zijn werk werd door buitenland-
se astronomen zeer gewaardeerd.
Hij heeft te Utrecht gestudeerd, aanvankelijk rech-
ten, maar dat voldeed hem niet; daarna oude ta-
len benevens wis- en sterrenkunde. In 1797 heeft
hij de leiding van de Utrechtse Sterrenwacht
overgenomen van prof. Hennert, tot de komst
van prof. G. Moll in 1812.
Van Utenhove heeft ook een zonnewijzer aange-
bracht aan een herberg bij de oude brug te Jut-
phaas en hij is de eerste in Nederland geweest,
die bij de zonnewijzer een tijdvereffeningslus ge-
construeerd heeft. Met behulp hiervan kan men
om 12 uur de datum aflezen. Voorwaar toen een
zeer moderne berekening!
Dit pand met zonnewijzer is tussen 1876 en 1886
helaas afgebroken, maar de tijdvereffeningslus is
nog aanwezig, nl. van dat huis overgebracht naar
Van Utenhoves vriend mr. H. G. Romer, door de-
ze later overgedragen aan de Utrechtse Sterren-
wacht en thans in het Universiteitsmuseum alhier
opgesteld.
Dr. 1. G. van Cittert-Eymers
Aldus wordt Utrecht in 1798 genoemd door F. X.
von Zach (in Alg. Geogr. Ephemeriden I, 637) en
dit omdat Utrecht op dat tijdstip de enige plaats
was in Nederland, waarvan de geografische leng-
te „genoegzaam naauwkeurig" bekend was.
Aan dit soort bepalingen werd in die tijd algemeen
in Europa gewerkt en degene die de daartoe be-
nodigde experimenten voor Utrecht verricht had,
was J. M. C. baron van Utenhove van Heemste-
de (1773-1836), een bekend astronoom, die uiter-
mate nauwkeurig werkte (de bijbehorende bereke-
ningen waren uitgevoerd door de Jezuïet pater
Franciscus de Paula Triesnecker, sterrenkundige
aan het keizerlijke hof te Wenen. Hij heeft later
eveneens de lengte van Amsterdam berekend uit
de waarnemingen van de heer Keyser aldaar).
Bovenstaand feit kan men nog vermeld vinden in
de Algemeene Konst- en Letterbode 1839, II, 99,
in de biografie die prof. G. Moll destijds geschre-
ven had over Van Utenhove.
Toen Van Utenhove zijn waarnemingen deed, was
volgens Moll de Utrechtse Sterrenwacht, op de
Smeetoren, in zeer slechte conditie en het aan-
wezige instrumentarium uiterst pover. Alleen door
met de grootste zorgvuldigheid te werken heeft
Van Utenhove zijn waarnemingen kunnen doen en
bij de latere bepalingen uit de trigonometrische
72
-ocr page 74-
Amelisweerd en het gelijk
In de discussies over het landgoed Amelisweerd,
dat werd bedreigd dcor de ocnleg van een auto-
weg, waren geleidelijk de elementen gerijpt van
de klassieke tragedie: allen hadden gelijk, maar
niet iedereen kon het krijgen. Waterstaat wenste
een nieuwe, technisch goede weg, waarin trou-
wens al enkele slordige miljoenen waren gesto-
ken. De gemeente Utrecht wilde haar laatste uit-
breidingsgebied, Lunetten, niet zien afbrokkelen.
Sportliefhebbers duchtten het verdwijnen van en-
kele broodnodige velden. Biologen vochten voor
het behoud van een gebied met uiterst zeldzame
vegetatievormen. Allemaal respectabele, maar
schijnbaar strijdige wensen.
De knoop lijkt nu spoedig te worden doorge-
hakt. De kleinst mogelijke meerderheid van B. en
W. (burgemeester en drie wethouders) vindt na
ampele overweging de bezwaren van minder hui-
zen, tijd- en geldverlies, alsmede de verplaatsing
van sportvelden minder groot dan van de aantas-
ting van het natuurgebied. De jongste belofte
van de huidige minister van verkeer en water-
staat om een stevig deel van de kosten voor zijn
rekening te nemen, heeft hen bij hun menings-
vorming natuurlijk wel geholpen. In een voorstel
aan de raad geeft het college nu in overweging
de geprojecteerde rijksweg 27 in westelijke rich-
ting te verschuiven, daarmee tegemoet komend
aan de wensen van de Werkgroep Amelisweerd.
Zeer positief te achten is de waardering van het
college voor de werkgroep, die toch een hele-
boel Jast" heeft veroorzaakt, juist door de de-
gelijkheid van haar studies waar niemand omheen
kon. In het verleden werden vraagstukken als dit
te eenzijdig benaderd, zo geven B. en W. ruiter-
lijk toe. In hun uitlatingen treft een stuk erken-
ning van buitenambtelijke activiteiten, dat ons ook
opviel in de voorstellen inzake de reconstructie
van de Mariahoek en omgeving. Daaruit bleek dat
aandachtig was geluisterd naar de, eveneens zeer
doordachte ideeën van de Werkgroep herstel leef-
baarheid oude stadswijken.
Hoe stelt Oud Utrecht zich nu op ten opzichte
van de weg door Amelisweerd? Gegeven haar
doelstelling is het antwoord duidelijk: alléén al
de historische aspecten van Amelisweerd leiden
tot de conclusie dat iedere aantasting van dit
oude en unieke natuurgebied af te keuren is. Als
andere vraagstukken gelijk huisvesting en sport-
voorzieningen niet zo zwaar wogen, zou je kun-
De voormalige, in 1707 afgebroken ridderhofstad Nieuw-Amelisweerd.
Maandblad Oud Utrecht
73
-ocr page 75-
nen zeggen, dat suggesties in de richting van zul-
ke ingrijpende veranderingen van kortzichtigheid
getuigen.
In dit verband zij overigens nog eens gewaar-
schuwd tegen het uitdrukken van de prijs van een
landschap, uitsluitend in historische of landschap-
pelijke waarden: het zijn achtenswaardige, lieve
vaagheden, waarmee niet overal zaken zijn te
doen. Amelisweerd - en zovele andere landschap-
pen - vertegenwoordigen wel degelijk ook een eco-
nomische waarde, die pas goed zal blijken wan-
neer (ongetwijfeld in toenemende mate) de pla-
nologen exact gaan uitrekenen wat het kost om
zo'n landschap te stichten, kweken en in stand
te houden. Er zullen cijfers te voorschijn komen,
waarbij de prijs van een paar sportvelden in het
niet zinkt.
Toch zullen die recreatiebossen en -parken (en
ook sportvelden) er moeten komen, daarover be-
staan geen twijfels meer. Minder goede landbouw-
en weidegronden zullen eraan moeten geloven en
misschien - er gaan plannen in die richting - zal
Holland in plaats van weideland in de toekomst
weer een echt holtland (houtland) worden. Ons
nageslacht zal ons dan met hete tranen verwijten
landgoederen als Amelisweerd te hebben omge-
hakt of bedorven.
Doctoraal verslag
Over de historie van Amelisweerd staan interes-
sante gegevens in het doctoraal verslag van R.
W. Tienstra en mevrouw G. de Groot-Veenbaas
(toen nog mej. Veenbaas): De vegetatie van Oud-
en Nieuw-Amelisweerd en het Vogelenbosch,
waaruit wij enkele wetenswaardigheden mogen
putten. De bossen van Amelisweerd en het Vo-
gelenbosch, zo lezen wij, zijn oorspronkelijk ri-
vierbossen, gelegen op het kleigebied van de
Kromme Rijn, eertijds de hoofdstroom van de Rijn.
Zij zijn steeds beheerd door de eigenaars van de
landgoederen, wat wil zeggen dat zij niet geheel
langs natuurlijke weg tot stand zijn gekomen. Vast
staat dat diverse eigenaren een grote liefde voor
de natuur hebben gekoesterd en met zorg strui-
ken en bomen hebben aangeplant. Aan hen dan-
ken wij de prachtige stinsenflora en de volle beu-
ken en eiken.
Amelisweerd ontleent zijn naam vermoedelijk aan
een ridder, Amelis, die werd beleend met een
waard, waarna hij zich Amilius uten Weerde of
ook wel Amelis van Werden noemde. Hij wordt
vermeld in een akte van 1227, waarbij bisschop
Otto bezittingen van de graaf van Goye afneemt
en aan het kapittel van St. Marie geeft. Een
waard is een eiland of een stuk land dat bij hoog
water onderloopt. Niet zo vreemd als we weten
dat de Kromme Rijn toentertijd wel zestig meter
breed geweest moet zijn.
In de tijd van Amelis vormt het landgoed nog één
geheel. Later wordt het in drie stukken verdeeld:
het in tweeën in leen uitgegeven Oud-Amelis-
weerd en Nieuw-Amelisweerd. De heerlijkheid van
Amelis bestaat uit vier hoeven met „gerecht, tins,
tiend en visserij". Of er bos is, weten wij niet. In
1583 worden de twee delen van Oud-Amelisweerd
weer samengevoegd.
Het rampjaar 1672 wordt ook voor Oud-Amelis-
weerd een catastrofe: de Fransen plunderen en
brandschatten het landgoed. Wat overblijft zijn een
speelhuis aan de Rijn, de fundamenten van een
slot en een huis van weinig aanzien.
Pas in 1770 trekt baron Taets van Amerongen zich
het lot van Oud-Amelisweerd aan. Hij laat een
park aanleggen volgens de laatste Engelse mode:
een hoog opgaand bos met slingerende paden die
uitzicht bieden over de eromheen en ertussen ge-
legen weilanden. Ook slaat hij een brug over de
Rijn en laat hij het landgoed herbouwen. Dit huis
staat er nu nog. Met veel goede smaak spaart
Taets van Amerongen enkele restanten van de
oude situatie, zoals de lange, rechte lanen die (ty-
pisch laat-zeventiende-eeuws) uitzicht geven op
een opvallend punt, in dit geval de Domtoren.
Lodewijk Napoleon
In 1808 koopt koning Lodewijk Napoleon zowel
Oud- als Nieuw-Amelisweerd. Hij geeft zijn tuin-
architect Dufour opdracht de aanleg te verfraaien
en te moderniseren. Dufour maakt zeker achttien
ontwerpen, met een begroting van een half mil-
joen gulden, maar het spoedige vertrek van de
koning is er de oorzaak van dat de plannen niet
doorgaan. De landgoederen worden weer ver-
kocht.
In 1951 koopt de gemeente Utrecht Oud-Amelis-
weerd van mr. Bosch van Oud-Amelisweerd. Zij
hakt veel van de dichtgegroeide paden van ba-
ron Taets van Amerongen weer open en maakt
ze begaanbaar.
Nieuw-Amelisweerd wordt in 1380 beleend aan
Eerst van Groenewoude, „m/t den Gerechte Hooch
ende leege mit de visscherije in den Rijn en uyt
den Rijn, wild ende tamme, bosch ende heyde, wa-
ter ende weyde, met alle sijn toebehoren".
Blijk-
baar is er dan al bos op Nieuw-Amelisweerd, maar
het is niet meer na te gaan waar dat ligt.
In 1562 staat geschreven in het codicil van juffrouw
Agnes van Leeuwenberg: „Mijn huys tot Heer-
Amelisweerd off Groenewoude, mit het Gerecht
hoigh ende leghe nae uytweys zeghel ende briefve
mitten thient van Melisweert mit oich die boogasrd
ende mit noch zoevele weg landts strekkende van
't wedde aff totte
osseweye toe, ende ... - daertoe
behoiren den thiendt van Groenewoude ende 't
weylandt van 't wedde aff totte osseweye toe,
mitsgaders oich den bogaert ende alle weghen".
Er wordt nergens gesproken over bos, alleen over
een boomgaard en weiden.
In 1707 wordt het Middeleeuwse kasteel van
Nieuw-Amelisweerd afgebroken en komt het huis
74
-ocr page 76-
maakt om de natuurlijke begroeiing zoveel moge-
lijk intact te houden.
En dan komt er ineens zon plan om - als een
vloek in de kerk - een betonnen streep dwars
door dit gebied te trekken. Alleen al voor de bij-
zondere mossoorten die in het aanvankelijk ge-
traceerde terrein groeien, zou een dergelijke aan-
tasting funest zijn door de schadelijke invloed
van de uitlaatgassen die het bos in drijven. Veel
erger lijkt echter dat de eenheid van het gebied
zou verdwijnen, waardoor de natuurwetenschappe-
lijke en recreatieve waarde sterk zou afnemen.
Het stukje bos ten westen van de weg zou ver-
loren zijn, de wandeling langs de Kromme Rijn zou
haar aantrekkelijkheid verliezen door het rumoer
van het verkeer.
Noemen wij ten slotte de betekenis van de land-
goederen als „longen" voor de stad Utrecht. Bo-
men en struiken, vooral oude beplanting, hebben
een enorme luchtzuiverende werking. Eerder dan
stukken van het bos af te snijden en te bederven,
is ervoor te pleiten de begroeiing uit te breiden
en door te trekken tot in het hart van de stad
Utrecht. Aldus enkele conclusies uit het verslag,
die nu gelukkig ook van hogerhand erkenning lij-
ken te vinden.
K.
Bronnen:
—  R. W. Tienstra en G. Veenbaas: De vegetatie
van Oud- en Nieuw-Amelisweerd en het Voge-
lenbosch. Instituut voor systematische plant-
kunde van de rijks-universiteit te Utrecht, april
1970.
—  lohanna A. Maris: Amilius de Werde. Maand-
blad Oud Utrecht, 1953,
9, p. 88.
—  1. R. Clifford Koek van Breugel: Kastelenboek
provincie Utrecht, 1966, p. 6-12.
—  /. Tirion: Tegenwoordige Staat der Vereenigde
Nederlanden, 12de deel, p. 368-371.
—  1. E. Bégram van Eeten: Het landgoed Oud-
Amelisweerd bij Utrecht. Maandblad Oud
Utrecht, 1953, 8, p. 77-80.
—  G. H. 1. C. Eschauzier: Nieuw- en Oud-Amelis-
weerd. De Wapenheraut, 1906, p. 105-109.
—  Mededelingen jhr. drs. M. A. M. G. Bosch van
Drakestein.
dat wij nu kennen, ervoor in de plaats. Blijkens
een tekening van 1672 ligt er in die tijd geen bos
vlakbij het huis.
Gravin van Efferen, die in 1768 Nieuw-Amelis-
weerd van haar man erft, hertrouwt in 1771 met
Henri Maximilien de St. Simon, markies de Sandri-
court. Hoewel door dit huwelijk Nieuw-Amelis-
weerd overgaat op een neef van haar eerste man,
mogen zij er blijven wonen. De markies ontpopt
zich als een echte botanicus, die veel bijzondere
planten kweekt. Hij heeft bijvoorbeeld een bollen-
tuin in Haarlem, waar hij 2.000 soorten hyacin-
ten laat groeien.
Ook op Nieuw-Amelisweerd leeft hij zich uit; hij
legt het „sterrebos" aan, voor het huis ten wes-
ten van de Kromme Rijn, geheel in Franse stijl.
Daartoe maakt hij brede paden vrij in het bos, die
op één punt voor het huis samenkomen als de
stralen van een ster. Het middelste pad biedt
uitzicht op het huis.
Markiezenbos
Tegenwoordig zijn twee van die paden nog aan-
wezig; een derde is te volgen in het essenhak-
hout. Het bos wordt nog wel het Markiezenbos
genoemd. Wij vinden er plantensoorten, zoals wil-
de hyacinten, Italiaanse aronskelken en wilde bos-
tulpen, die de markies oorspronkelijk moet heb-
ben aangeplant, evenals bijzondere bomen zoals
de mammoetboom en wellicht de tulpenboom die
onlangs gekapt is. Enkele bossen hier dateren nog
uit de tijd van de markies, al zullen de meeste
bomen niet zo oud zijn, omdat er regelmatig is
gekapt en aangeplant.
De vierkante vijver uit de dagen van de markies
heeft in 1840 plaats gemaakt voor grasland, waar
nu de zeldzame zwarte rapunzel groeit. Vooral
ook om dit bijzondere grasveld maken de biolo-
gen zich zorgen.
Het grote eiken-elzenbos dat dicht tegen Oud-
Amelisweerd aan ligt, is, vergeleken bij de rest
van het landgoed, vrij jong. Het werd in 1870 aan-
geplant, nadat de klei van het oorspronkelijke
bouwland was afgevoerd naar de steenfabrieken.
In de oorlog hebben de bossen van Oud- en
Nieuw-Amelisweerd ernstig geleden. Er zijn veel
bomen gekapt om als brandstof te dienen. Het
bos bood bescherming aan troepen en voorraden
en werd daardoor het doelwit voor V I's. Boven-
dien sloten de Duitsers in 1945 de Kromme Rijn
af, als gevolg waarvan het bos blank kwam te
staan en veel bomen verdronken, waaronder hele
kersenboomgaarden.
Veel oude iepen werden getroffen door de iep-
ziekte. Van de rijen langs de Koningsweg is nu
weinig meer over.
In 1964 koopt de gemeente Utrecht ook Nieuw-
Amelisweerd, van de familie Bosch van Drake-
stein. Het park is toegankelijk voor het publiek,
maar er zijn betrekkelijk weinig wandelpaden ge-
ejiestaumtie vJud
egrae
nt
Naar aanleiding van het restauratiebericht over
Oudegracht 57 merkt ons lid, de heer W. L. van
Nieuwenhuijzen op, dat de brand in de achterka-
mer niet dateert van het begin dezer eeuw, maar
van nog geen tien jaar geleden. De restauratiekos-
ten waren geen drie maar zelfs meer dan drie en
een halve ton, waarvan de eigenaar een derde
heeft betaald.
75
-ocr page 77-
Waarschuwinsstekens
Er bestaat zowel hier te lande als in Duitsland
en vermoedelijk ook elders een stelsel van te-
kens, waarmee bedelaars, landlopers en min of
meer dubieuze kooplui langs de deur elkaar waar-
schuwen voor wat ze te verwachten hebben van
de verschillende bewoners van huizen.
Behalve deze min of meer „moderne" waarschu-
wingstekens
zijn er ook van oudsher bekend, waar-
van de (weer)haak het meest klassieke voor-
beeld is. Deze haakfiguur komt onder verschil-
lende benamingen en even zoveel vormen voor.
De normale vorm is voorzien van één haak, in te-
genstelling tot de weerhaak met twee omgebogen
uiteinden, één naar rechts en één naar links, met
of zonder dwarsstreepje; ook wel wolfsangel of
wolfshaak genoemd.
Als wapenfiguur komt de (weer)haak veelvuldig
voor als huismerk, waarmee de haak als waar-
schuwingsteken
geenszins in verband staat.
Oudtijds was behalve jachtgerei de wolfshaak of
wolfsklem een veemteken, door zijn vorm gemak-
kelijk met een bijl in een boom te hakken, ter
afschrikking van rondtrekkende en stropende huur-
benden. De voorbijganger wist dan dat hij moest
oppassen, aangezien hij zich in het „veemrechts-
gebied" bevond. Twee schuingekruiste wolfsha-
ken worden in de wapenkunde eveneens verschil-
lende malen als huismerk aangetroffen en dan
wel wolfskruis genoemd.
De wolfshaak draagt ook wel de naam storm-
haak, een werktuig dat in de middeleeuwen werd
gebruikt bij de bestorming van muren, waaraan
touwladders of stormladders werden bevestigd.
Voor gebruik op de jacht sloeg men de haak in
een boom. De bovenste punt werd in de boom
geslagen, de loodrechte stang lag plat tegen de
stam en de onderste punt stak naar voren, waar-
op men een stuk vlees stak. Wanneer nu de wolf
naar het vlees sprong, was de kans groot, dat
hij met zijn kaak in de wolfsangel of wolfshaak
bleef hangen. Het teken werd dus een waarschu-
wingsteken,
zowel voor wolven als voor het veem-
gericht. Kwaadwillende lieden waarschuwden el-
kaar soms door dit teken in bomen aan te bren-
gen.
Behalve de hoekige vorm wordt ook de afgeronde
vorm aangetroffen. Oorspronkelijk is het teken een
rune. In de Angelsaksische runenrij wordt de
haak teruggevonden met de naam van ,,eh" of
,,eoh", wat paard betekent, en de letterwaarde
„e". Bij de oudste Noorse runen kwam deze niet
voor, wel in de latere zg. „lange" runenrij, waar
76
hij eveneens de letterwaarde ,,e" had, enz.
Daarbij wordt de figuur ook omgekeerd aangetrof-
fen, omdat de runen zowel van links naar rechts
als andersom geschreven werden. Deze runente-
kens, en dus ook de haak, hadden oorspronkelijk
een diepgaande, zinnebeeldige betekenis, maar de-
ze is geheel verloren gegaan. Het teken zelf bleef
en er werden waarschijnlijk verschillende andere
betekenissen aan gehecht.
De wolfshaak zien wij in de middeleeuwen en nog
lang daarna optreden als huismerk, ledere familie
had haar eigen merk, dat van vader op zoon ge-
ërfd werd met dien verstande, dat ter onderschei-
ding van de verschillende leden kleine verande-
ringen en toevoegingen in het merk werden aan-
gebracht. In oude kerken treft men nog talloze
huismerken aan, die tot in de achttiende eeuw
en soms zelfs nog later werden gebruikt. Evenzo
vinden wij die merken vaak gesneden in kerkban-
ken, bijv. in Edam in de oude banken der wees-
kinderen, in oude kerkdeuren te Monnikendam, in
de koorpanelen van de Oude Kerk te Amster-
dam, enz. Zoals men nu zijn naam te pas en te
onpas overal in krast, deed men dit vroeger met
zijn huismerk. De wolfs- of storrnhaak komt niet
alleen in wapens voor, maar ook ir allerlei offi-
ciële akten in de plaats van, later ook naast, de
handtekeningen. Zelfs in stedelijke wapens. Het
wapen van Purmerend vertoont er drie.
Dit wat betreft de haak in het algemeen als waar-
schuwingsteken.
Daarnaast bestaan er tegenwoor-
dig soortgelijke waarschuwingstekens onder de
zwervers, waarover weinig of niets in gedrukte
bronnen wordt aangetroffen. Het enige wat daar-
over in Nederland bekend was, is een opmerking
van weinig belang in het boek van wijlen me-
vrouw Huizenga-Onnekes: Menschelijk leven in
het Groninger land (1939), op blz. 110.
Uit Duitsland daarentegen ontving ik door bemid-
deling van dr. Herbert Spruth in West-Berlijn de
hierbij gaande „Gaunerzinken" en een kort kran-
te-artikel uit de Saarbrücker Wendeszeitung van
26/27 februari 1966, waaraan ik het volgende ont-
leen.
Gaunerzeichen
Het artikel begint met de opmerking, dat de aan
wanden, muren en deuren aangebrachte „Gauner-
zeichen" een aanzienlijke ouderdom hebben. Dit
kan waar zijn wat het gebruik van verschillende
tekens betreft, maar kan mijns inziens bezwaarlijk
gezegd worden van de met krijt aangebrachte te-
-ocr page 78-
kens, waarbij bijvoorbeeld een vierkantje met een
cirkeltje in het midden een huis en een wasma-
chine zouden verbeelden. Dit is toch tekenschrift,
dat pas in de laatste decennia kan zijn ontstaan,
inderdaad in navolging van de oude tekens. Ook
hier ziet men een ontwikkelingsgeschiedenis.
Hoogstens is te zeggen, dat deze nieuwe tekens
in zijdelings verband staan tot de oude, maar op
zichzelf een geheel nieuw stelsel van tekens vor-
men, aangepast aan de moderne tijd.
Mogelijk kunnen we hier teruggaan tot de eerste,
niet officieel aangebrachte wegaanduidingen in de
middeleeuwen, die evenzeer tekens waren in de
huidige zin, te vergelijken met de wolfshaak. Maar
si spoedig ontstonden symbolen die slechts zwer-
vers bekend waren, alleen verstaanbaar voor on-
gure lieden, die argeloze reizigers in het verderf
wilden storten. De eerste bekende, slechts voor
misdadige doeleinden uitgedachte tekens zijn de
brandstichtertekens uit de eerste helft van de zes-
tiende eeuw, waaruit zich de nog enige generaties
terug gebruikelijke bedelaarstekens ontwikkelden.
Met deze tekens wil men het door het landlo-
persgilde nog heden ten dage gebruikte stelsel
van tekens vergelijken. De tekens kondigden de
bij het bedelen opgedane ervaringen in de ver-
schillende huizen aan. Soms ook gaven deze be-
delaars merktekens aan hun werkterrein als her-
inneringsteken. Zo beduidde een eenvoudige cir-
kel het huis waarvan de bewoner doorgaans wel
iets gaf; twee ringen kenmerkten bijzonder vrij-
gevige plaatsen. Zag men daarentegen op deur of
wand een schuin kruis, dan was het doelloos. Het
is onmogelijk hier alle bijzonderheden naar vo-
ren te brengen, die zich uitstrekten van de waar-
schuwing voor bijtende honden tot het kenteken
van herbergen waar gratis een goed glas te ver-
wachten was.
Een geheel nieuw gebied tot het aanwenden van
geheimzinnige tekens is onlangs ontdekt. Immers,
ook rondtrekkende handelaars zijn tot het gilde
van de merkenbroeders toegetreden. In Duitsland
staan op huisdeuren, trappen, gangen en hallen
en op dorpspleinen soms merktekens. Het zijn
de merktekens van niet-serieuze handelaars en
vertegenwoordigers, die slechts de ingewijden in
deze materie duidelijk zijn.
Een gewoon kort dwarsliggend streepje - een min-
teken - zegt de verkoper dat hier elke moeite te-
vergeefs zal zijn. Een rechthoek of vierkant met
Bekendheid van deze te-
kens kan zijn nut hebben.
Achtereenvolgens is de be-
tekenis:
1. men geeft geld, 2. men
geeft geld, 3. niets te ver-
dienen, 4. geen geld,
5. bij-
tende hond,
6. ongevaar-
lijke hond, 7. bescheiden,
vroom doen, 8. beschei-
den, vroom doen,
9. ka-
tholiek voordoen, 10. pro-
testants voordoen, 11. oude
lieden, 12. ziek en hulpbe-
hoevend voordoen, 13. men
wordt woedend, 14. als
kreupele optreden, 15. men
wordt eruit gesmeten, 16.
politiepost, 17. gevange-
nis dreigt, 18. politieman
in huis, 19. gevaar, 20.
men moet werken, 21. men
moet werken, 22. men
geeft eten, 23. men geefl
eten, 24. slechts vrouwen
in huis, 25. men geeft iets
op de derde verdieping
rechts, 26. men geeft iets
op de tweede verdieping
links, 27. slaapgelegen-
heid, 28. men moet papie-
ren tonen, 29. men kan iets
verkopen, 30. gevaar.
V +A
77
-ocr page 79-
astrologie. Zij zijn voor het grootste deel samen-
gesteld uit het kruis (het zinnebeeld van de ele-
menten), de zon die de activiteit en de maan die
de passiviteit aanduidt.
Eveneens kent men tekens voor de vier jaargetij-
den lente, zomer, herfst en winter; ook voor de
morgen (opgaande zon) en de avond (ondergaan-
de zon), voor dag en nacht (licht en duisternis).
De Romeinen noemden de dagen van de week
naar de planeten met hun verschillende tekens.
Het is voor de samenstelling van een horoscoop
van groot belang in welke verhouding planeten en
beelden uit de dierenriem tot elkaar staan. Om
die standen kort aan te geven, werd al vroeg
een stelsel van astrologische tekens ontworpen.
Hoe noodzakelijk afkortingstekens zijn, zien wij
eveneens in de wiskunde. Bij de eenvoudigste be-
rekeningen bedienen wij ons van tekens. Ook in
de plantkunde kennen wij een stelsel van tekens,
aanduidende verschillende kenmerken of bepaal-
de begrippen, bijvoorbeeld voor boom, struik,
één- en tweejarig, mannelijke en vrouwelijke bloe-
sem, tweeslachtige bloeiwijze, schadelijk, ver-
dacht, giftig, zeer giftig, levensgevaarlijk, enz. Een
volgende groep van tekens zijn de scheikundige
tekens: een systeem aan de ouden ontleend.
En als laatste stelsel van tekens kunnen hier ge-
noemd worden de correctietekens in de drukkerij,
een stelsel van louter waarschuwingstekens voor
de zetter die aangeven dat er zetfouten zijn ge-
maakt. Ook zij zijn internationaal om over de ge-
hele linie het zet- en drukfoutenduiveltje aan ban-
den te leggen.          H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp
ingetekende cirkel - met enige fantasie als voor-
aanzicht van een trommelwasmachine te herken-
nen - betekent dat achter die deur nog zo'n appa-
raat te verkopen moet zijn. Vertikale strepen door
het minteken geven het aantal vergeefse aanbie-
dingen aan.
De merktekens met krijt op deuren enz. van de
twintigste eeuw zijn doorgaans internationaal, al-
dus de schrijver van het Duitse artikel, Ernst Lo-
kay.
Verkeersborden
Tot slot wil ik wijzen op een derde categorie,
evenals de voorgaande een modern stelsel van
merktekens, namelijk de moderne verkeersbor-
den. Deze zijn, in tegenstelling tot de voorgaande,
uitermate nuttig. Het hedendaagse verkeer kan
er niet meer buiten. Het is een stelsel op zichzelf,
gegroeid uit en door de praktijk. Dat is ook met
de andere merken het geval, doch dan in negatie-
ve zin, uitgezonderd de werkelijke huismerken.
Andere categorieën van tekens zijn nog de mees-
tertekens, de grafmerken, de analfabetentekens,
koopmans- of handelsmerken, notaristekens, poor-
tersmerken en de vissersmerken, waarover een
en ander te vinden is in mijn Het raadsel der huis-
merken.
In feite zijn dit geen van alle waarschu-
wingstekens, tenzij men daaronder de koopmans-
of handelsmerken wil rangschikken ten bewijze
van goede, gewaarmerkte waar.
Dan zijn er van oudsher nog tekens voor de vier
elementen: vuur, lucht, water en aarde. Evenzo
de astronomische tekens voor de zon, de maan
en de planeten. Zij spelen een grote rol in de
grootgrondbezitter jhr. G. R. G. van Swinderen,
geboren in 1804 te Groningen. Hij was gehuwd
met een barones Rengers, dochter van een baro-
nes Van Lynden van Lunenburg. Tot dit huis be-
hoorde een uiterwaard in Wijk bij Duurstede, de
Lunenburgerwaard. Het is mogelijk dat de stich-
ting van de steenfabriek samenhing met een bocht-
afsnijding van de Rijn in 1869, waarbij veel klei
beschikbaar kwam. Van Swinderen nam overigens
dit initiatief op 66-jarige leeftijd.
Zijn zoon, jhr. mr. J. H. F. K. van Swinderen, bur-
gemeester van Gaasterland, verkocht in 1887 en
1889 de steenfabriek aan de firma Bonté en Bek-
ker. Tegenover de Lunenburgerwaard werd in 1883
de Roodvoet opgericht, door de zeventiende-eeuw-
se Gelderse steenfabrikantenfamilie Arntz, zo
schrijft ons de huidige heer Arntz. Tot de recen-
te nieuwe bochtafsnijding voor enkele jaren is de
Roodvoet Utrechts gebleven. Naderhand kocht de
familie Arntz in 1901 de steenfabriek Lunenbur-
gerwaard van Bonté en Bekker. Beide fabrieken
zijn later ingebracht in een NV. Ten slotte werd
als dochtermaatschappij in 1921 de derde Wijkse
steenfabriek, de Bosscherwaarden opgericht. De
drie fabrieken zijn nog steeds in handen van de
familie Arntz.                                                             \'.
Honderd jaar stenen
In het maandblad Klei en keramiek van de Vereni-
ging klei industrie en van de Nederlandse kerami-
sche vereniging, augustus 1971, reageert de heer
W. J. A. Arntz in zijn rubriek Latericia op het veer-
tien jaar geleden verschenen(l) boek van J. J.
Hooft van Huysduynen en W. P. Thysen: De Gel-
derse Steenindustrie en het geslacht Arntz. Hij
merkt o.m. op dat de steenfabriek de Lunenbur-
gerwaard te Wijk bij Duurstede in 1870 is gesticht
in plaats van 1873, zoals het boek vermeldde. Daar
is ons toch even een interessante honderdjarige
aan de aandacht ontsnapt!
Het jaarverslag van de gemeente Wijk bij Duur-
stede over 1870 spreekt inderdaad over „een
steenoven, pas in oprichting". Het verslag over
1871 geeft de personeelsbezetting: 30 mannen
(van 9-12 cent per uur), 5 vrouwen (van 10 cent
per uur) en 18 minderjarigen (van 6 cent per uur).
In 1876 behoorde de steenoven met toen 61 a
66 personeelsleden tot de grotere bedrijven.
De stichter was geen vakman, maar de Friese
78
-ocr page 80-
Het gebouw de „Utrecht"
Tot de publicistisch wat
verwaarloosde gedeelten
van Utrecht behoort het
stukje Leidseweg tussen
Catharijnesingel en Sta-
tionsplein. Er is dan ook
weinig stedeschoon te zien.
Zelfs het ongemak dat er
altijd wel een ploeg ge-
meentewerklieden bezig is
het trottoir open te breken,
vermag de pennen niet te
bewegen.
De Leidseweg, waar nu de
gehakt- en nasiballen even
welig tieren als de bloem-
bollen in Lisse, was eer-
tijds een deftige straat. Er
stond een rij kloeke heren-
huizen, bewoond door
vooraanstaande burgers.
hardstenen leeuwtjes ter weerszijden van de hoofd-
ingang, die de wapenschilden van stad en pro-
vincie Utrecht omklemmen, zijn zeer kunstig uit-
gevoerd door de beeldhouwer J. Diekman.
Het vele kunstsmeedwerk zowel in als buiten het
gebouw is een bezienswaardigheid op zichzelf.
Het houtwerk in de hoofdingang, de vestibule en
de traphal is vervaardigd van blank Java-teakhout.
Nu wij toch binnen zijn, even een blik op de
fraaie marmeren twee-armige hoofdtrap. Deze leidt
naar de rond lopende galerij, waaraan de directie-
kamers grenzen en de welhaast legendarisch ge-
worden bibliotheek.
De betimmeringen in dit vertrek bestaan in hoofd-
zaak uit hoge lambrizeringen, langs drie wanden,
en een grote boekenkastbetimmering langs de vier-
de wand. De forse schoorsteenmantels zijn van
Rouge de Vérone- en Napoléonmarmer en op
uiterst fraaie wijze bewerkt en versierd. Door het
bombardement van 13 oktober 1944 heeft het ge-
bouw overigens flinke schade opgelopen. Zo wer-
den o.a. de muurschilderingen van Co Breman on-
herstelbaar vernield.
Over smaak valt niet te twisten. Velen zijn enthou-
siast geweest over dit gebouw, anderen konden
er geen bewondering voor opbrengen. De biblio-
theek dwong echter ieders bewondering af. Ik
hoor dan ook vaak de vraag: is het niet mogelijk
Langs de weg stroomde de Leidse Rijn, de oevers
waren beplant met weelderig geboomte. Over het
jaagpad trok soms een schippersvrouw (of als de
schipper in goede doen was, een paard) een schuit
met turf voort. Een vader die een roeiboot had
gehuurd bij de uitspanning aan het Leidseveer, roei-
de met vrouw en kinderen naar de singels. Hier
en daar stoffeerde een hengelaar het tafereel.
Rust! Het is nu wel een beetje anders.
Bijna zeventig jaar staat aan dit Leidseveer het
gebouw van de „Utrecht", even wereldvreemd in
zijn huidige omgeving als toen het werd gebouwd
tussen de patriciërshuizen. Het zal binnen enkele
jaren moeten worden gesloopt voor het project
Hoog Catharijne.
Voordat het huidige gebouw werd neergezet, ze-
telde de maatschappij Utrecht al in een groot
pand op die plek. Het bedrijf groeide echter uit
zijn jasje, zodat de Rotterdamse architect D. Ver-
heul Dzn. opdracht kreeg een nieuw gebouw te
ontwerpen. Het werd een gebouw in de Jugend-
stil of art nouveau, dat in januari 1902 werd vol-
tooid. De bouwkosten bedroegen 216.000 gulden.
De voorgevel, die (uiteraard) het meest opvalt,
munt uit door rustige doch sprekende lijnen. Deze
gevel is, behalve de hardstenen sokkel, geheel uit
Udelfanger zandsteen opgetrokken. Het fries bo-
venaan de gevel is van mozaïek de Briare. De
79
-ocr page 81-
de twee smalspoorlijnen van de Utrechtsche Tram-
Maatschappij onder de Domtoren door liepen. De
bestemmingen van de trams waren resp. het Le-
dig Erf en de Hoogelanden. De bel zat op de
remkruk, zodat bij een noodremming het bijpas-
sende alarmsignaal gegarandeerd was.
Ook van de latere elektrische trams in het stads-
beeld van Utrecht (Stationsplein, Rijnlaan en Ser-
vetstraat) zijn enkele foto's opgenomen.
De romantische en dikwijls fraaie opnamen zijn
bijzonder geschikt om een nostalgisch verlangen
los te weken, waarbij wij evenwel mogen beden-
ken dat de jumbo's, bello's en „fluitketels" als
krachtige bijdragers tot de luchtverontreiniging in
deze tijd toch echt wel te veel zouden zijn.
K.
(ben paal te Uua-c/juilen
In de voormalige gemeente Zuilen, aan de rech-
teroever van de Vecht, staat ten noorden van
het Zandpad en vrijwel ten zuiden van het oude
buitengoed terzijde van mijlpaal 5 *) een onopval-
lende, stenen paal. Dit laatste, plaats aanduiden-
de voorwerp is van het vooral in de achttiende
eeuw algemeen voorkomende model: achthoekig
en bovenaan met een halfbol als kop. Niet veel
meer rijst het stuk boven het maaiveld uit dan
1 meter. Het is van het type dat men bijv. ziet
staan terzijde op de kruin van de Lekdijk Boven-
dams.
De vermelding van zo'n object zou de moeite niet
waard zijn, ware het niet, dat op deze paal een, ze-
ker voor het grote gros van de voorbijgangers, vol-
strekt onbegrijpelijke inscriptie voorkomt. Op de
naar de rijweg toegewende vlakken staat een vier-
tal hoofdletters, te weten bovenaan en op gelijke
hoogte:
O W V
en onder deze drie in het midden een aanmerkelijk
g'Oter uitgevoerde letter:
S.
Met meer of minder fantasie uitgerust, zou men
een poging kunnen wagen tot verklaring van bo-
venstaande lettertekens. Gedacht kan bijvoorbeeld
worden, dat de „S." slaat op het dorp „Suilen" in
de vroegere schrijfwijze . . .
Maar ter wille van een afdoende verklaring lijkt
het mij juister in dit geval een beroep te doen
op de historici die ter plaatse speciaal bekend zijn.
Mr. ]. Belonje
*) Zie voor de situatie het blad „Maarssen", No.
426 van de „Chromo-Topografische Kaart van
het Koninkrijk der Nederlanden", schaal 1
:
25.000, edit. 1914. Dit buitengoed of boerderij
heet Oostwaard, welke naam vermeld staat op
een oude gevelsteen in de voorgevel.
deze bibliotheek in haar geheel over te brengen
naar een ander gebouw? Ik kan daarover geen zin-
nig woord zeggen; meer ter zake kundigen zou-
den zich daarmee maar eens bezig moeten hou-
den. Wie weet wat zij nog kunnen bereiken.
Hoe het ook zij, met dit gebouw zal er weer een
karakteristiek stukje (weliswaar late) historie van
de stad Utrecht verdwijnen. En dat stemt mij toch
een beetje droef.
£. D. Veen
Utrecht en zijn bisschoppen
(expositie bij officiële opening archieven)
Staatssecretaris H. J. L. Vonhoff van cultuur, re-
creatie en maatschappelijk werk zal maandagmid-
dag 15 november a.s., om half vijf, het archief-
complex aan de Alexander Numankade - waarin
net Rijksarchief in de provincie en de archiefdienst
van de stad Utrecht zijn ondergebracht - offi-
cieel openen. Ter gelegenheid van de ingebruik-
stelling wordt in dit gebouwencomplex een ten-
toonstelling ingericht: „Utrecht en zijn bisschop-
pen, tot 1525".
Het wordt een gezamenlijke presentatie van rijk
en gemeente, bestaande uit stukken uit eigen be-
zit en uit dat van enkele musea, die de positie van
Utrecht en zijn bisschoppen, geestelijk zowel als
wereldlijk, zullen toelichten.
Nadere mededelingen omtrent de opening en de
duur volgen in de kranten. Op een, eveneens na-
der te bepalen dag zullen leden van Oud-Utrecht
een excursie naar deze expositie kunnen maken.
BOEKBESPREKING
Ir. !. W. Sluiter en H. Nieweg, Stoppen op doorreis.
(E. J. BrIII, Leiden, 1971). 160 blz., m. afb. (f32,—).
Ofschoon het niet specifiek Utrechts is, vermel-
den wij het fotoboek Stoppen op doorreis graag
in deze rubriek, omdat het zo boordevol prachti-
ge, historische opnamen staat van oude locomo-
tieven, treinen, trammetjes en stations. Tenslotte
wonen wij in de stad van het Spoorwegmuseum,
die ook vandaag nog het centrum is van spoor-
wegactiviteiten.
Het boek is samengesteld ter gelegenheid van het
veertigjarig bestaan van de Nederlandsche Ver-
eeniging van Belangstellenden in het Spoor- en
tramwegwezen. Voor de leden van deze vereni-
ging is ook in de eerste plaats de tekst bedoeld,
die deskundig, maar soms wat houterig van stijl
is.
Dit neemt niet weg dat wij er menig saillant detail
uit kunnen lichten, ook over de oude paarden-
tram in Utrecht. Op blz. 30 en 31 bijv. lezen wij
bij een paar merkwaardige foto's van paarden-
trams op het Domplein en op weg naar Zeist, dat
80
-ocr page 82-
entoonstelling "Utrecht
n zijn bisschoppen"
15 november a.s. zal staatssecretaris Von-
f de expositie „Utrecht en zijn bisschoppen"
nen als een eerste gemeenschappelijke pre-
'atie van Rijks- en gemeente-archieven te
cht in het gebouwencomplex Alexander Nu-
';ade 199-201. In een uitgelezen aantal oor-
en, handschriften, boeken, prenten en voor-
en wordt een beeld gegeven hoe de bis-
ppen tegelijk geestelijke vorsten en wereld-
heren, hun plaats hadden in de Middeleeuwse
Nederlanden en wel in het bijzonder tegenover
het Nedersticht en de stad Utrecht vanaf 690 tot
1528 toe. De openingstijden zijn op werkdagen
van 10 tot 16 uur; op zondag is de expositie ge-
opend van 13 tot 16 uur.
De tentoonstelling duurt van 16 november t/m 17
december.
Op dinsdag 23 november om 20.00 uur zal voor
de leden van Oud-Utrecht een speciale rondlei-
ding gehouden worden.
edenkboek 150 jaar
lergeneeskundig onderwijs
bij iedere Utrechter. Ook het onderzoek en de
toepassing van de verworven diergeneeskundige
kennis geven een boeiende ontwikkeling te zien
vanaf het eerste prille begin tot aan de imposan-
te nieuwbouw in de Uithof. Een belangrijke en
fleurige rol in de stad namen ook de studenten
in, vanuit hun vroegere eigen sociëteit Absyrtus,
die eerst in Achter St. Pieter, later aan het Lucas-
bolwerk gevestigd was.
Het gedenkboek, dat in 2 rijk geïllustreerde delen
het leven van de stad Utrecht en van de Neder-
landse samenleving geeft als de vrucht van jaren-
lange arbeid, voor de betrekkelijk geringe prijs
van ƒ39,50, verdient de aandacht van allen die
belang koesteren voor deze gewaardeerde
Utrechtse instelling en haar sociaal-economische
betekenis.
(Zie ook het artikel van mr. J. van Binsbergen).
8 december a.s. zal het feit herdacht worden,
150 jaar geleden 's Rijks veeartsenijschool te
echt werd opgericht, die in 1918 werd omgezet
een Veeartsenijkundige Hoogeschool en in 1925
iging in de Rijksuniversiteit als faculteit der
ergeneeskunde. Gedurende deze lange periode
eeft deze onderwijsinstelling onschatbare ver-
iensten gehad allereerst voor het boerenbedrijf,
ïaar zeker niet minder voor de volksgezondheid,
e verbetering van de voeding, de stijging van
e welvaart en de sociale omstandigheden.
Itrecht was en is geen agrarische plaats maar
esondanks hebben de vee-artsenijschool, de
oogleraren en de studenten altijd een grote rol
ïgenomen in het stedelijk leven. De gebouwen
an de Biltstraat, de voor vele dierenliefhebbers
ertrouwde kliniek van de kleine huisdieren aan
e Alexander Numankade, waren en zijn bekend
"er nagedachtenis aan J. H. E. Reeskamp
ortgeleden is plotseling overleden J. H. E. Rees-
amp, schrijver op allerlei gebied, een Utrechter
i hart en nieren, die pal stond voor de stad en
ï provincie die hij door en door kende en waar
op pakkende wijze over wist te schrijven. Een
waardeerd en actief lid van ,,Oud-Utrecht". Nog
jaar stond in dit tijdschrift een artikel van zijn
nd over de trams in en om Utrecht. Deze bij-
ige is typerend voor zijn veelzijdigheid. Niet
^en was hij goed thuis in heden en verleden
■ de Domstad en het Sticht Utrecht, maar ook
hij een zelfs internationaal befaamd spoor-
- en tramdeskundige, mede-oprichter van de
ndblad Oud Utrecht
plaatselijke Nederlands-Arabische kring, geïnteres-
seerd en actief in het politieke leven en een
geestdriftig voorvechter in de goede maar moeilij-
ke strijd om Utrecht mooi te houden. Meer dan
dat: hij was een warm en beminnelijk mens, die
velen wist te inspirereen. Zijn voorbijgaan laat een
leegte achter, die moeilijk op te vullen is. En toch
niet helemaal een leegte: hij heeft ons veel ach-
tergelaten door zijn geschriften, waardoor hij voor
de leden van Oud-Utrecht kostelijke uren bezorg-
de en in de toekomst nog bezorgen zal. Voor zijn
betekenis blijft de vereniging hem, die altijd een
waardevol lid en medewerker was, diep dankbaar.
J.S.
81
-ocr page 83-
Utrecht, anderhalve eeuw bakermat
van het diergeneeskundig onderwijs
Elkeen die geen vreemdeling is in het Stichts Je-
ruzalem, zal u desgevraagd met onfeilbare zeker-
heid de weg kunnen wijzen naar de Alexander Nu-
mankade, de „boulevard" langs de Biltse Grift,
die nu nog de terreinen van de diergeneeskundige
faculteit van de rijksuniversiteit Utrecht doorsnijdt.
Voor hoelang dat nog het geval zal zijn, zal de
toekomst uitwijzen, omdat ginds, in „De Uithof",
steeds meer gebouwen van deze faculteit verrij-
zen.
Het is geen toeval dat de zojuist genoemde kade
de naam van Alexander Numan draagt. Een naam
overigens die u tevergeefs in de Winkler Prins-
encyclopedie zult zoeken. Toch verdient zijn naam
meer aandacht dan alleen de vernoeming in een
Utrechtse straat, blijkens een puntdicht van zekere
rijmelaar A. Simons, dat wij vonden in het boek
Mozaïek van het paard van de hand van G. Lange-
ler:
„'t Gaat vast, dat Campers geest is Numan
ingevaren,
Hij hoort 't hinniken, het loeyen en het blaren,
Wat deert het arme dier. Maar die dat weel
bij 't beest,
Is vaak voor d' edle mens, de kundigste arts
geweest".
Mèt onze oprechte verontschuldiging aan de wel-
willende lezer voor dit afgrijselijk kreupelrijm, mo-
gen wij hem de voetnoot niet onthouden, waaruit
wij het volgende leren:
Alexander Numan (1780-1852), geboren te Baflo,
leerling van (Petrus) Camper (1722-1789, Neder-
lands geneeskundige en antropoloog, hoogleraar
te Groningen); in 1804 tot arts bevorderd, vestig-
de zich te Hogezand. Onder invloed van Camper
was bij hem interesse voor de veeartsenijkunde
ontstaan.
Schapenhouderij
Bij de oprichting van 's Rijks veeartsenijschool
te Utrecht in 1821 werd Numan docent met de ti-
tel van hoogleraar; hij was van 1826-1851 direc-
teur.
In het bijzonder de schapenhouderij had zijn voor-
liefde. Bij het eeuwfeest van het veeartsenijkundig
onderwijs in Nederland in 1921 werd een penning
geslagen, waarop aan de voorzijde de beeltenis
van Numan, aan de keerzijde het hoofdgebouw en
daaronder de woorden: „Animalium hominumque
saluti" (Dier en mens tot heil).
82
Het eeuwfeest van het veeartsenijkundig onderwijs
in Nederland werd op 8 en 9 december 1921 op
luisterrijke wijze in de oude Bisschopsstad her-
dacht. Op de avond van de achtste december van
dat jaar werden de feestgenoten door de bestuur-
deren van Utrecht ten stadhuize ontvangen en de
daarop volgende dag vond de eigenlijke herden-
kingsplechtigheid plaats in de Pieterskerk.
De toenmalige burgemeester, dr. J. P. Fockema
Andreae, sprak de feestrede uit, waarbij hij de
gevoelens van het gemeentebestuur in het kort
samenvatte. Hij gewaagde ervan, dat met erkente-
lijkheid voor het vele dat is bereikt en met trots,
de voormannen der veeartsenijkundige wetenschap-
pen in Nederland terug konden zien op de eeuw
die achter hen lag en dat zij op grond van de ge-
lukkige omstandigheid dat belangrijke voorwaar-
den voor verdere krachtige ontplooiing aanwezig
waren, vol hoop de toekomst tegemoet konden
gaan.
Voor de gemeenschap, in het bijzonder voor die
van de stad Utrecht, was er reden om in een tijd
zoals men die toen beleefde, dubbel dankbaar te
zijn voor de aanwezigheid in haar midden van een
hoogstaande, bloeiende instelling als de Vee-
artsenijkundige Hogeschool.
Want zó heette, sedert 16 maart 1918, de instel-
ling die wij hierboven nog als 's Rijks veeartse-
nijschool hebben aangeduid.
Op die datum immers, nu alweer ruim 53 jaren ge-
leden, vond in de remonstrantse kerk van Utrecht
de plechtige inauguratie van de Veeartsenijkundi-
ge Hogeschool plaats, die daarmede, wederom
naar het woord van wijlen burgemeester Focke-
ma Andreae, „in de wetenschappelijke adelstand
werd verheven", in aanwezigheid van prins Hen-
drik, die als vertegenwoordiger van koningin Wil-
helmina aan deze plechtigheid luister bijzette.
Gedenkboek
Aan het eeuwfeest heeft de Senaat van de Hoge-
school destijds een gedenkboek gewijd: Een eeuw
veeartsenijkundig onderwijs (1821-1921).*
Hoezeer ons ook de lust bekruipt wat dieper op
de inhoud daarvan in te gaan, nu wij wederom
een halve eeuw méér aan die wetenschappelijke
levensgeschiedenis zien toegevoegd, wij moeten
ons wat de geschiedenis van deze Utrechtse on-
*) Op 8 december wordt het eerste exemplaar
van een nieuw gedenkboek de Koningin aan-
geboden.
-ocr page 84-
Voorzijde Rijksveeartsenijschool, kort na de stich-
ting. (Illustratie uit het boek Een eeuw veeartsenij-
kundig onderwijs, 1821-1921.)
derwijsinstelling met landelijke, ja zelfs ver buiten
de landsgrenzen strekkende aspecten betreft, be-
perken tot het burgemeesterlijke overzicht van
toen.
Bijna een eeuw lang mocht Utrecht de veeartse-
nijschool binnen zijn grondgebied herbergen. Klein
begonnen, is zij geleidelijk - en wel in klimmende
mate - tot ontwikkeling gekomen. Dat door haar
verheffing tot hogeschool in 1918 ook uiterlijk
haar aanzien zeer werd verhoogd, stemde tot vreug-
de. Doch niet minder verheugd was het stadsbe-
stuur erover, dat niemand er in ernst bij die gele-
genheid aan had gedacht om de nieuwe hogeschool
elders te plaatsen, en dat dus juist hebben gezien
degenen, die reeds voor honderdvijftig jaren
Utrecht de meest aangewezen stad oordeelden
voor de vestiging van de veeartsenijschool.
Dit was destijds, zo vervolgde burgemeester Foc-
kema Andreae, bij de vele vertogen die men tot
opeenvolgende regeringen richtte om tot een re-
geling van het veeartsenijkundig onderwijs te ko-
men, een belangrijk punt. Men dacht aan Leiden,
aan Zutfen, aan Haarlem, aan andere plaatsen, en
ook aan Utrecht.
Het onderwerp trok in het laatst der achttiende
eeuw zeer de aandacht, o.a. van de Amsterdamse
Maatschappij ter bevordering van de landbouw,
die in 1796 een prijsvraag uitschreef voor een
plan, „naar hetwelk een Vee-Artsenijkundige
school in Nederland zoude kunnen worden tot
stand gebracht" en daarbij o.m. verlangde de aan-
wijzing van de plaats waar die school, met het
meeste nut, zou dienen te worden opgericht.
Deze uitgave lokte al spoedig een verhandeling
„buiten mededinging" uit van de door zijn vele
merkwaardige vlugschriften bekende dr. Joannes
Ie Francq van Berkheij, die in het bijzonder zijn
vaderstad Leiden als plaats van vestiging aanbe-
val, o.a. omdat daar, zoals hij het dichterlijk uit-
drukte, ,,de Troon der Veehandelplaats van ons
Gemeenebest" was. In een naschrift, van 1804,
brak hij nog een lans voor zijn toenmalige woon-
plaats Haarlem, o.m. uit overweging dat die „Oud
Vaderlandse Stad", door de veefokkerij en het vet-
weiden van vee, het mesten van kalveren, en vee-
handel der Kennemers en Noordhollanders ver-
maard was.
Voorkeur aan Utrecht
Een ander voorstel kwam van de man aan wie in
1799 voor zijn beantwoording van de prijsvraag de
uitgeloofde gouden medaille werd toegekend, dr.
Bennet uit Leiden, die - oordelende tussen Utrecht
en zijn woonstad Leiden - zich verplicht rekende
de voorkeur aan Utrecht te geven, omdat Utrecht
z.i. alle hoofdvereisten die tot vestiging der ver-
langde stichting gevorderd konden worden, in
zich verenigde.
83
-ocr page 85-
zijn Verzamelde Redevoeringen, een uitgave hem
door de Utrechtse burgerij aangeboden ter gele-
genheid van zijn aftreden als burgemeester van
Utrecht op 30 november 1933, waarna hij zoals
men weet ging optreden als commissaris van de
Koningin in de provincie Groningen), waarschijn-
lijk liet deze warme aanbeveling niet na indruk te
maken op de autoriteiten van toen.
In elk geval, in het najaar van 1819 werd tot de
oprichting van de veeartsenijschool te Utrecht
besloten en tot aankoop van de daartoe geschikte
gebouwen en terreinen aan de Biltstraat overge-
gaan. En hiermede zijn wij teruggekomen bij ons
punt van uitgang, de Alexander Numankade en
haar nabije omgeving, waar nu nog steeds - zij
het ook nu niet meer voor lange duur - de hart-
en polsslag van het diergeneeskundig onderwijs
in Nederland klopt.
Reeds wenkt op de wat meer excentrisch gelegen
Uithof het toekomstperspectief van een totale con-
centratie van de vele instellingen, die de facul-
teit der diergeneeskunde thans rijk is.
Het kan slechts tot blijdschap stemmen dat, hoe-
zeer ook de gemeente De Bilt en Bunnik daar ter
plaatse een deel van de gastvrouwelijke taak heb-
ben overgenomen en nog zullen overnemen, toch
de gemeente Utrecht als plaats van vestiging be-
houden blijft. Moge deze nuttige onderwijsinstel-
ling nog tot in lengte van jaren groeien en bloeien
en aldus met recht vermelding in de annalen van
Oud-Utrecht waardig blijven.
Mr. J. van Binsbergen
Hij noemde er een zevental:
Vooreerst: een alleszins voordelige ligging; im-
mers, kon Utrecht niet terecht voor het middel-
punt der Republiek gehouden worden?
Ten tweede: ,,de aanzienlijke en veelbezochte Hoo-
ge Schoole".
Dan: een vrij belangrijk cavallerie-garnizoen.
Vervolgens: de mogelijkheid om er grote ruimten
en geschikte gebouwen tot een matige prijs te
bekomen.
In de vijfde plaats: ,,de zekerheid dat, schoon de
tegenwoordige tijdsomstandigheden - het stuk da-
teert van 1798 - de prijzen zoowel der landerijen
als van alle bouwmaterialen overal zoo aanmerke-
lijk hadden doen stijgen, toch niet alleen de eerste
aanleg en opbouw, maar ook het onderhoud en de
verdere benoodigde onkosten tot instandhouding,
verbetering en uitbreiding der stichting te Utrecht
een aanmerkelijk minder aanzienlijk fonds zou vor-
deren dan in Leiden of in zoodanige andere plaat-
sen van Holland".
Eindelijk: de aanzienlijke vee- en paardenmarkten.
En tenslotte: de nabijheid van hoge hei- en zand-
gronden, die een voortreffelijke gelegenheid zou-
den bieden tot het nemen van belangrijke proe-
ven, de landbouw en veeteelt beide betreffende.
Op al deze gronden meende dr. Bennet „dat de
stad Utrecht tot de oprichting eener Veeartsenij-
schoole, boven alle andere steden van ons va-
derland, in eene bijzondere aanmerking verdiende
te komen."
Waarschijnlijk, aldus concludeerde de burgemees-
ter in zijn feestrede (die wij vermeld vonden in
In memoriam A. J. S. van Lier
Op 16 oktober 1971 ontviel onze vereniging ons
lid., dr. A. J. S. van Lier, op 96-jarige leeftijd. Als
één van de eerste leden komt hij voor onder de
93 leden, die de prille vereniging in 1924 telde.
Reeds toen nam hij sinds tientallen jaren een
vooraanstaande plaats in door zijn grote kennis
van de stad, zijn liefde voor de Utrechtse gemeen-
schap, Bijna 50 jaar later, nu de vereniging ver-
groot is tot 1250 leden en de activiteiten en pu-
blicaties eveneens zijn uitgebreid, nam hij deze
plaats als een actief lid nog steeds in door zijn
onverminderde geestkracht en zijn nog steeds fris-
se geestdrift. Nog kortgeleden schreef hij in Jaar-
boekje en Maandblad; een interview, dat door zijn
heldere geheugen en zijn voortdurend mee-bele-
ven van alle stedelijke gebeurtenissen van grote
waarde zou zijn geweest voor alle leden, was af-
gesproken maar zal helaas niet gepubliceerd kun-
nen worden. In de jaren tussen 1924-1971 en
zelfs lang daarvoor was hij een waardevol lid niet
alleen van de Utrechtse gemeenschap, waar hij
vele functies bekleedde, maar ook en op de eerste
plaats een inspirerend lid van onze vereniging.
Met diepe dankbaarheid mogen wij hem dan ook
als een karakteristieke en onvergetelijke figuur op
deze plaats gedenken.                                           J.S.
84
-ocr page 86-
Zes panden van Willem Arntsz
Stichting zijn gerestaureerd
Pas nadat in 1662 was besloten de toenmalige Ni-
colaassteeg te verbreden, moet de situatie rond
de Klaaskerk zoals we haar nu kennen, zijn ont-
staan. Een verbrede Nicolaassteeg, uitlopend in
de tegenwoordige Agnietenstraat, waar het reeds
in de vijftiende eeuw, uit de nalatenschap van Wil-
lem Arntsz gestichte „Ellendighe Gasthuys voir
die dulle lude"
stond tegenover de Agnietenka-
pel, die tegen die tijd werd ingericht tot Stads-
Ambachtkinderhuis. Het Karmelietenklooster, was
in 1383 al verdwenen, zodat reeds op dat tijdstip
de Klaaskerk aan de noordzijde meer was komen
vrij te staan.
De „vorige" Gronsveltkameren stonden nog rustig
tegenover de huisjes van de Fundatie van Pal-
laes en in een gedeelte van het Nicolaasklooster
was sinds het begin van de zeventiende eeuw een
werkhuis ondergebracht. Zo ongeveer moet een
driehonderd jaar geleden de omgeving van het te-
genwoordige Nicolaaskerkhof er hebben uitgezien.
Waarschijnlijk als direct gevolg van de verbreding
van de Nicolaassteeg is nog in de zeventiende
eeuw aan de zuidkant van de straat een rij woon-
huizen gebouwd, die kennelijk als één ontwerp
hun uitvoering hebben gekregen. De panden Nico-
laaskerkhof 1 en 2 stonden er toen al. In de afge-
lopen jaren is een gedeelte van deze bebouwing,
het eigendom van de Willem Arntsz Stichting, ge-
restaureerd.
Geen sinecure
Steeds opnieuw blijkt dat het reconstrueren van
historische bebouwing geen eenvoudige zaak is.
Voordat er ook maar één streep ontwerpen aan
te pas komt, is het noodzakelijk alle gegevens uit
het nog bestaande werk bijeen te brengen en te
ordenen. Bij nauwkeurige inventarisatie, zowel aan
de buitenkant als in het inwendige, konden ver-
schillende aanwijzingen worden gevonden die voor
het uiterlijk van de reeks te herbouwen huizen
aan de Nicolaasstraat bepalend voor de vorm
zouden worden.
Het bleek namelijk dat de panden regelmatig twee
aan twee langs de straat waren gesitueerd. Dit
kon worden afgeleid uit het feit dat van twee
huizen telkens de kelders aan elkaar grensden.
Deze bijzonderheid was het uitgangspunt voor de
ontwikkeling van het gehele plan. Ook waren ver-
schillende spiltrappen uit de bouwtijd nog aanwe-
zig en samen met de eerder gevonden aanwijzin-
gen konden met enige stelligheid de hoofdlijnen
van de oude indelingen worden gereconstrueerd.
Na het gedeeltelijk afbikken van het pleisterwerk
tekenden zich de plaatsen van de raam- en deur-
kozijnen in het hier en daar nog overgebleven oude
metselwerk af en ondersteunden op deze wijze
het teruggevonden stramien van de oude platte-
gronden. De plaatsen van de gevelankers en de
daarmee in overeenstemming zijnde restanten van
de oude balklagen gaven de hoogte aan van de
verdieping en de zoldervloer.
Uit een oogpunt van doelmatig gebruik is niet
„teruggerestaureerd" naar de zeventiende eeuw-
se toestand, die ongetwijfeld kruiskozijnen zou
hebben laten zien. Gekozen werd voor een acht-
tiende-eeuwse vormgeving. Dat wil zeggen: schuif-
ramen met een kleine ruitverdeling en deuren met
passend lijstwerk. De zolderverdiepingen werden
bij deze gelegenheid voorzien van dakkapellen in
een eveneens aangepaste vorm.
Het dubbele pand Nicolaaskerkhof 1-2, als monu-
ment beter bewaard, toonde zeventiende-eeuws
bouwen in een vroeger stadium. Door de toepas-
sing van zandsteen in de bogen boven de ven-
sters van de verdieping en de fraaie ingangspoort
van het vroegere Werkhuis van mr. Evert van de
Poll was het geheel reeds vóór de restauratie een
markant punt aan het Nicolaaskerkhof. Het uiter-
lijk heeft dan ook gedurende het werk geen bui-
tengewoon grote veranderingen ondergaan. In het
dakvlak werden dakkapellen geplaatst en de oude
pannen werden opnieuw gebruikt. De natuurste-
nen aanzet- en sluitblokken in de bogen werden
waar nodig vernieuwd of aangevuld. De nieuwe
kruiskozijnen kregen houten roeden en luiken met
handgesmede gehengen en grendels. De voordeur
werd als z.g. strokendeur uitgevoerd; op dit ogen-
blik wordt de laatste hand gelegd aan de monu-
mentale poort, waarin weer deuren zijn gehangen.
Fijne detaillering
Het geheel is door de detaillering van de ver-
schillende onderdelen van een fijne schaal. Het
aan de binnenplaats grenzende achterhuis bleek
bij nader onderzoek niet meer te herstellen en
moest worden afgebroken om in de oude vorm
te worden herbouwd. Het huis kreeg bij deze ge-
legenheid opnieuw een zadeldak.
Eveneens is het bij de restauratie noodzakelijk
gebleken dat, óf tengevolge van niet vermoede
slechte constructies öf door het vinden van nieu-
we aanwijzingen, de plannen werden gewijzigd dan
wel omgebogen. Zo kwam achter de kroonlijst van
de gevel langs het Nicolaaskerkhof een gemet-
85
-ocr page 87-
Gevels aan het Nicolaaskerkhof na de re.
(Foto H. N. Bol)
ling van psychiatrische patiënten, is bin
historische kader van de hoekbebouwing r-
straat - Nicolaaskerkhof een zg. sluisinter
dergebracht. Het blijkt dat de overgang >
ziekenhuis naar de gewone samenleving
patiënten niet zelden zeer groot en probh
is. Het sluisinternaat kan aan deze moei'
tegemoet komen door te fungeren als
naar de maatschappij. Vóór het eigenlijk*
uit de Willem Arntsz Stichting kunnen d
ten enige tijd in groepsverband in de afzc
huizen samenwonen. De zelfstandigheid i
ze manier veel groter en van verpleging
zin is geen sprake meer. Wel is er van
van de Stichting een begeleiding. Elk hu
een woonkamer, twee slaapkamers voor r1
sonen, een vertrek voor de verzorgster en
ledig ingerichte keuken, waar de bewone
toekomst van door de Stichting te ver.c
huishoudgeld zelf hun maaltijden gaan ve
De Willem Arntsz Stichting heeft met de
onze mening zeer geslaagde restauratie
oude stuk Utrecht, in de kosten waarvan
de provincie en de gemeente bijdragen,
pleging en het historisch aanzien van de s
dienst bewezen, proficiat!
C. v. d.
(Overgenomen uit De Timmerwerf, juni 197
soneelsorgaan Dienst openbare werken Utr
Gevel aan het Nicolaaskerkhof vóór de restauratie
(Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg)
selde gootconstructie te voorschijn. Dit onderdeel
kon opnieuw worden bekeken en de gevonden
oude vorm werd gereconstrueerd. Ook bleek tij-
dens de werkzaamheden en het verder „uitpei-
len" van het gebouw dat de oude spiltrap op een
andere plaats had gestaan dan was vermoed. Op-
nieuw werden de plannen aan dit gegeven aange-
past.
De huizen langs de Nicolaasstraat bezaten in het
inwendige, buiten de reeds genoemde elementen,
nagenoeg geen oude onderdelen meer, zodat het
interieur op een moderne manier aan de gewens-
te bestemming werd aangepast. Bij het pand aan
het Nicolaaskerkhof was dit anders; dit huis be-
zat nog oude balklagen met sleutelstukken en de
historische kap. Hier werd ook het interieur bin-
nen het restauratiewerk gebracht en als zodanig
gedetailleerd en afgewerkt, met een eiken spil-
trap, diverse betimmeringen en marmeren vloeren.
Moderne bestemming
De Willem Arntsz Stichting, die in de loop van de
tijd door de uitbreiding van haar zorgen en het
daardoor ontstane ruimtegebrek steeds naar meer
onderkomen moest uitzien of haar behuizing moest
vernieuwen, heeft als eigenaresse van de betref-
fende panden op een bijzondere manier aan het
geheel een nieuwe bestemming weten te geven.
Passend in de moderne aanpak van de behande-
86
-ocr page 88-
Prentenarchief te weinig bekend
Hoewel er tienduizenden, dikwijls hoogst interes-
sante en fraaie tekeningen, prenten en foto's aan-
wezig zijn in de prentenverzamelingen van het
gemeentelijk archief, telt de lijst van bezoekers
niet meer dat circa honderd namen per jaar. Het
zijn dikwijls nog dezelfde ook. Omdat wij menen
- niet het minst wegens het vele plezier dat wij
zelf voor de illustratie van maandblad en jaarboek
van deze verzameling hebben - dat een wat fre-
quenter bezoek meer recht zou doen aan deze
werkelijk belangrijke collectie, vermelden wij op
deze plaats enige gegevens en tips, die een stil-
le hoek van het Utrechtse archief wellicht kunnen
helpen verlevendigen.
De prentenverzamelingen bestaan uit drie onder-
delen: een topografische atlas, een historische at-
las en een ikonografische atlas, waarvan de eerste
de grootste bekendheid geniet en ook qua om-
vang het meest imponeert.
Beginnen wij met de kleinste, dan zien wij dat de
historische atlas afbeeldingen omvat die op jaar
en datum zijn gerangschikt. De geschiedschrijving
in plaatwerk begint ergens in de twaalfde eeuw,
toen de stadsrechten werden verleend. Er zijn in
de loop der jaren nogal wat foto's uit de Tweede
Wereldoorlog uit deze verzameling gebruikt. De
kroniek van Oud-Utrecht maakt regelmatig van
deze atlas gebruik.
De ikonografische atlas bestaat uit prenten en fo-
to's van personen. Om dit archief van belangrijke
Utrechters bij te houden, werkt het gemeentelijk
archief o.m. samen met een persfotobureau. Beide
verzamelingen verkeren eigenlijk enigszins in de
schaduw van de grote, topografische atlas, of-
schoon ook in deze meer bescheiden verzamelin-
gen heel belangwekende gegevens te vinden zijn.
Produktieve eeuw
Voor de illustratie van artikelen of scripties komt
men dus meestal bij de topografische atlas te-
recht, die inderdaad met een schat aan platte-
gronden, tekeningen, foto's en prenten van gebou-
wen, straten enz. zelden iemand teleurstelt. Voor-
al de achttiende eeuw is voor de vorming van de-
ze collectie uiterst produktief geweest. Kunste-
naars als Jan de Beyer (met een enorme produk-
tie), Van Liender en Verrijk hebben in dat tijdperk
niet alleen voor de documentatie belangrijke, maar
ook uit artistiek oogpunt waardevolle bijdragen
geleverd. Geen schilderijen overigens; die moeten
wij altijd in de musea of bij particulieren zoeken.
Aantekening hierbij verdient dat het voor het ge-
meentelijk archief niet zozeer om de kunstwaarde
als om de documentaire waarde van de afbeeldin-
gen gaat, wat niet inhoudt dat de kunstwaarde
gering zou zijn . . .
De zeventiende eeuw is veel minder ruim verte-
genwoordigd, met als goede representanten overi-
gens Saenredam, Saftleven (beiden met tiental-
len prenten en tekeningen) en Bloemaert. De af-
beeldingen uit de negentiende eeuw zijn eveneens
schaarser, met dien verstande dat tegen het einde
van Grolman en uit het begin van deze eeuw van
de hand van mevr. E. Adriani-Hovy. De grote ver-
zameling prentbriefkaarten toont afbeeldingen van
stadsgezichten vanaf ± 1900 tot nu toe. In de hui-
dige periode leggen enkele kunstenaars en de fo-
tografische dienst van het archief karakteristieke
stadsdelen voor het nageslacht vast. Het gaat hen
daarbij vooral om de bedreigde punten. Zo zijn
bijv. alle singels en de Oudegracht al in foto's of
tekeningen vereeuwigd.
Uitvoerige catalogus
Bekijken wij de catalogus van de topografische
atlas, dan zien wij talrijke onderwerpen waarvan
afbeeldingen bewaard zijn gebleven, zoals: platte-
gronden van provincie, stad en stadsdelen, uit-
breidingsplannen, bijzondere plattegronden, tram-
lijnen (met de veel gevraagde foto's van antieke
trams), stadsgezichten, stadswallen, bolwerken,
poorten, torens, het kasteel Vredenburg, bunkers
en schuilplaatsen, wegen, havens, bruggen en
siuizen, plantsoenen, pompen en fonteinen, beeld-
houwwerken, kapittel- en parochiekerken, andere
kerken, kloosters enz.
In de rubriek paleizen vinden wij drie paleizen ver-
meld: het paleis van Lodewijk Napoleon, de Bis-
schopshof en - wat weinigen zullen weten - het
paleis Lofen, een oud keizers- of bisschopspaleis
dat achter de Vismarkt heeft gelegen en waarvan
nog enkele resten over zijn. Van rijksgebouwen,
provinciale gebouwen, de universiteit, buitenplaat-
sen, woningen en musea belanden wij dan bij de
industriegebouwen, waaronder de molens ressor-
teren. Utrecht had er destijds heel wat meer dan
het huidige verwaarloosde restant in de Adelaar-
straat. Gasthuizen, bejaardentehuizen en vrijwonin-
gen vormen evenzeer een boeiende en uitgebreide
collectie.
Drempelvrees
Bij iedere rubriek behoren één of meer boekjes,
waarvan de nummers weer corresponderen met de
87
-ocr page 89-
Prentenarchief, met v.l.n.r.
de toen aanwezige perso-
neelsleden mej. S. G. Tou-
ber, mevr. A. A. S. Kamer-
ling-van Haersma Buma en
mej. drs. I. 1. Soer.
nummers op de prenten, die in grote kasten en
mappen zijn opgeborgen. De ervaring leert dat er
vrij veel drempelvrees bestaat en angst om het
(altijd aanwezige) personeel lastig te vallen. Deze
schroom is geheel misplaatst, want de collecties
zijn voor iedereen gratis toegankelijk en het per-
soneel ziet het als een deel van zijn taak het
publiek terzijde te staan, ook als de bezoekers
alleen maar komen om eens wat mooie oude pren-
ten te bekijken.
Er zijn nog meer mogelijkheden, die eveneens te
weinig bekend zijn bij het publiek. Zo is het in
principe toegestaan de tekeningen, prenten of fo-
to's zonder copyrights in drukwerk af te beelden.
Als regel zal de plaat moeten worden gefotogra-
feerd, wat voor weinig geld bij de fotografische
dienst kan gebeuren. Voor het maken van repro-
dukties staat deze dienst de modernste apparatuur
ter beschikking, wat de mogelijkheid opent werk
uit de verzamelingen te laten reproduceren ter
verfraaiing van huis- of studeerkamer. Om een in-
druk te geven van de, alweer zeer schappelijke
prijzen: een reproduktie van 50 bij 60 centimeter
kost ƒ27,—. Ingelijst is zo'n reproduktie een uniek
geschenk.
Exposities
Ook hier geldt dat het personeel graag klaar staat,
omdat zijn houding in deze een onderdeel vormt
van het algemene streven het archief meer naar
buiten te brengen. Daartoe is in september 1968
ook begonnen met kleine wisselexposities in de
gangen van het nieuwe archiefgebouw aan de
Alexander Numankade 199. Een eclatant succes
werd de tentoonstelling Van Romein tot Hoog Ca-
tharijn, gehouden in het Catharijne Convent, waar
Centraal museum en archief elkaar gevonden heb-
ben in een historische expositie. De binding met
de actualiteit (nieuwwbouwplannen) en de per-
soonlijke inzet van het personeel hebben deze ten-
toonstelling toen extra reliëf gegeven.
Voor het overige moet gezegd worden, dat de
prenten buiten de verzameling nog te zelden te
bewonderen zijn. Natuurlijk, het gaat om de docu-
mentatie en niet om de kunstwaarde, maar dat
neemt niet weg dat een groot aantal tekeningen
en prenten als onderdeel van museumtentoonstel-
lingen niet zouden misstaan. Van museumzijde is
de interesse nog te gering. Wij zouden ons kun-
nen voorstellen dat een permanente expositie met
wisselende prenten in een der zaaltjes van het
Centraal museum, waar toch altijd meer aanloop is
dan in het gemeentelijk archief, voor beide par-
tijen een aanwinst zou zijn.
Door de collectie prenten geregeld te wisselen,
voorkomt men ook dat ze tengevolge van de in-
werking van het licht te zeer verkleuren.
K.
88
-ocr page 90-
De terugkeer van Tri in
«_/
de opgave ƒ 100.000,— - een onoverkomelijk be-
zwaar te zijn. Het alternatief om tenminste een
kleiner deel elders te laten voortbestaan, is voor
zover bekend en blijkens het bericht in de pers van
12 november 1971 niet overwogen. Er is gekozen
voor de parkeergarage en voor de zuinigheid. Het
bastion is, overigens op weinig spectaculaire wij-
ze, opgeruimd na een moeizame en beslist ook
zeer kostbare sloping.
Gedane zaken nemen geen keer. Enigszins ont-
hutst staan we nog aan de geopende groeve, waar
een dierbaar ingezetene langzaam afsterft. Billij-
kerwijs moet gezegd worden, dat de boven aan-
gegeven omstandigheden onvoorzien waren.
Niemand, ook de schrijver van dit artikel niet, heeft
geweten wat er aan waardevols in dit stukje
Utrecht verborgen lag. Alle betrokkenen hebben
serieus hun volle aandacht besteed aan het on-
verwacht opgedoken probleem, dat echter op een
jammerlijke wijze is opgelost.
Dit voorval is stellig een les voor de toekomst.
Het kasteel Vredenburg is nog niet helemaal
verdwenen, omdat het noordoostelijke bastion, dat
volkomen gelijk is aan het verdwenen zuidoostelij-
ke bastion, nog in de grond moet zitten op de
hoek tegenover het modehuis van C en A en
hotel Smits. De trieste ervaringen bij de parkeer-
garage hebben in ieder geval aangetoond, dat er
meer aanwezig zal zijn dan in 1962 is gevonden.
Talloze Utrechtse ingezetenen hebben in de week
van 3 november een eerste en laatste blik kunnen
slaan op het zuid-oostelijke bastion van het Vre-
denburg, dat als een geweldig stuk metselwerk
voor korte tijd uit de grond was gekomen. Uit de
ronding van een kelder liep een aantal gangen
naar kleine kamertjes, die vlak achter een impo-
sant, zwartgeblakerd schietgat lagen. Een paar da-
gen heeft dit bolwerk bloot gelegen als een her-
innering aan de Spaanse overheersing en - nóg
waardevoller - als een prachtig en gaaf voor-
beeld van vestingbouw, dat 450 jaar geleden tot
stand was gekomen.
Het was een verrassende ontdekking. Uit enkele
sleuven, die in 1959 en 1962 werden gegraven on-
der toezicht van onze voorzitter, destijds verbon-
den aan Monumentenzorg van de Dienst openba-
re werken, bleek alleen de aanwezigheid van en-
kele muren. Op het kaartje, dat gepubliceerd werd
in het Maandblad van januari 1960, p. 14, blijkt
duidelijk, dat juist de meest indrukwekkende res-
tanten jammer genoeg niet zijn gevonden. Het is
een tragische omstandigheid dat graafwerkzaamhe-
den nu net uitgerekend op de verkeerde plaats
de minst waardevolle vondsten aan het licht kun-
nen brengen. De vraag, waarom niet het hele kas-
teel is ontgraven op een moment waarop het
mogelijk was, wil ik nu maar buiten beschouwing
laten.
Zo lag op 7 november Ao 1971 toonbaar dit prach-
tige stuk zestiende-eeuwoe bouwkunst. Wat moest
er nu gebeuren?
De bouw van de parkeergarage was goedgekeurd
en al voor een belangrijk deel uitgevoerd. Zo ble-
ven twee mogelijkheden over. Er was de kans het
bastion te laten bestaan ter plaatse, wat namens
de vereniging Oud-Utrecht is voorgesteld op 8
november 1971. Hoewel op deze brief nog geen
antwoord is ontvangen, blijkt dat het gemeentebe-
stuur alleen verplaatsing ernstig overwogen heeft.
De sloop werd één week uitgesteld; in een extra
vergadering hebben B en W zich gebogen over
de andere vraag of het bastion in stukken kon
worden gezaagd en in gedeelten naar een pas-
sende plaats kon worden getransporteerd. Deze
oplossing zou Utrecht, dat werkelijk niet overma-
tig bedeeld is met monumenten, met een uniek
bezit hebben verrijkt.
Helaas bleken de niet geringe kosten - volgens
Maandblad Oud Utrecht
Verhoging
contributie
Overeenkomstig een genomen besluit op de
laatste ledenvergadering is de contributie
met ingang van 1 januari 1972 verhoogd tot
ƒ20,— per jaar.
Dit is noodzakelijk, voornamelijk door de
steeds stijgende drukkosten.
Ik verzoek u dit bedrag over te maken op
postgirorekening 575520 ten name van de
penningmeester van Oud Utrecht.
De penningmeester
89
_______
-ocr page 91-
publiek óf voor de schoonheid van onze stad. Het
zij zo, maar laten wij hopen, dat in de toekomst
door tijdige voorbereiding en door de nu gebleken
bereidwilligheid betere en bevredigende resultaten
worden bereikt in het belang van onze stad
Utrecht.
J. E. A. L Struick
Ijver en terughoudendheid
Aan dr. Struick's „Requiem voor een zwaarge-
wicht" - zo mogen wij de resten van kasteel Vre-
denburg toch wel noemen - is weinig toe te voe-
gen. In dit aanhangsel wil ik slechts wat geschie-
denis van de uitgravingen de revue laten passe-
ren, die aantoont dat er waarachtig van de daar-
voor verantwoordelijke zijde: Monumentenzorg van
de Dienst openbare werken, wel aandacht aan
de fundamenten is besteed.
Na de bouw van de oude Jaarbeurs in 1917 was al
Krijgskundig detail: schietgat voor een stuk, met
aan de zijkanten twee kleinere schietgaten (voor
geweren?).
Het is daarom zaak grondig te laten nagaan of
en hoe dit laatste gedeelte kan worden behou-
den. Voor een deel zit dat bastion onder de straat
en onder het trottoir, veilig omdat daar geen
bouwplannen bestaan. Wat de overige delen be-
treft dient - en wel op zeer korte termijn - naar
een weg gezocht te worden om herhaling van een
noodlottig gebeuren zoals nu heeft plaatsgevon-
den, te voorkomen.
Wij bewonderen Trijn van Leemput als strijdster
voor onze vrijheid, maar haar terugkeer in die an-
dere rol als sloopster is bepaald niet bewonde-
renswaardig. Er moest een onverwachte beslissing
genomen worden, die óf pijnlijk was voor de por-
temonnee, óf voor het auto bezittende winkelende
90
-ocr page 92-
Huishoudelijk detail:
de gemakken in het
kasteel moeten op
enkele verdiepingen
boven elkaar hebben
gelegen; alle kwamen
uit op een schacht, die
uitmondde in de gracht.
Rechts een nisje,
misschien om een
lantaarn in te zetten.
makken die nu het daglicht zagen, vormden toch
een volslagen verrassing.
Het was nog maar kort dag, toen deze vondsten
waren gedaan. Monumentenzorg nam - zoals af-
gesproken - onmiddellijk contact op met de Rijks-
dienst voor oudheidkundig bodemonderzoek en
stelde het gemeentebestuur op de hoogte. De
dienst nam geen rechtstreekse stappen om de
restanten te sparen en het ROB adviseerde wèl
aandacht te besteden aan de documentatie van
de vondsten, maar drong er niet op aan de bouw-
plannen te wijzigen. De terughoudendheid had van
beide zijden wat minder mogen zijn.
De gemeente heeft, zoals gezegd, nog met de ge-
dachte gespeeld fragmenten van het kasteel te
verplaatsen, maar becijferd dat dit meer dan een
ton zou kosten. De specie tussen de stenen was
bijzonder hard, zodat het onmogelijk bleek de
bouwvallen steen voor steen te verplaatsen. Een
lintzaag zou het werk moeten doen, maar alleen al
het opstellen van een dergelijke apparatuur kost
handenvol geld.
Daar kwam voor sommigen nog de vraagstelling
bij of zo'n ton niet beter te besteden zou zijn dan
voor een verplaatsing, waarbij de restanten toch
uit hun eigenlijke omgeving zouden worden verwij-
derd. Misschien ware het beter van zoveel geld
enige huizen te restaureren, aldus hun mening.
Hoe men hierover ook wenst te denken, het blijft
een betreurenswaardige aangelegenheid dat het
91
bekend dat er vrij imposante resten van de burcht
in de grond waren achtergebleven. In die tijd wa-
ren de geesten echter bepaald niet rijp voor een
diepgaand onderzoek. De naspeuringen van onze
voorzitter zijn vermeld. Daarna is er in 1968, 1969
en 1970 nog nauwgezet speurwerk verricht, toen
de werkzaamheden aan de spuikoker onder de
Rijnkade, bij de Catharijnebrug en later in de bouw-
put voor de parkeergarage dat mogelijk maak-
ten. (Zie ook het artikel in het maartnummer van
1970 en de historische artikelen in november en
december van dat jaar).
Bij al deze onderzoekingen kwamen zware, niet
zeer gedetailleerde vormen te voorschijn, die im-
poneerden door hun afmetingen, maar verder al-
leen voor de juiste situering van het kasteel van
belang leken. De landmeetkundige afdeling van
Openbare werken deed haar plicht door de vonds-
ten zeer exact op te tekenen, waarbij bleek dat
ook vroegere vervaardigers van plattegronden hun
vak hadden verstaan.
Het zuidoostelijke bastion kwam tamelijk toevallig
aan de oppervlakte, doordat dit gedeelte precies
aan een damwand grensde die voor het bouwen
van de parkeergarage nodig was. Op verzoek van
Monumentenzorg legde de aannemer de fragmen-
ten over 25 a 30 meter toen volledig en met bij-
zonder grote zorg bloot. Bekend was dat dit ge-
deelte gedetailleerder zou zijn dan de resten el-
ders (er was al eens een geschutkelder „aange-
boord"), maar de gangetjes, schietgaten en ge-
I
-ocr page 93-
Verkeerstechnisch detail: van de binnenplaats
leidde een aflopende weg naar de kelder in het
bastion. Achteraan een nog geheel overkluisd
poortje.
zuidoostelijke bastion van kasteel Vredenburg is
opgeblazen. Het zou echter een grof schandaal
zijn als, nu wij de aanwezigheid van een represen-
tatief deel van het noordoostelijke bastion kun-
nen vermoeden, niet tijdig maatregelen werden ge-
troffen om dit laatste belangrijke restant in de
Vredenburgplannen te integreren.
K.
Voor u gelezen in het Utrechtsch Nieuwsblad van 27 november 1971:
cyproonp
Gehoord, sprookje: „D/e morgen was opeens de
Dom verdwenen. Op zijn plaats stond de onbe-
duidende watertoren van Overvecht, met het op-
schrift: ,,Klein Dompje".
Duizenden boze burgers repten zich (de grond
dreunde ervan) naar de directeur van Bredero's
Bouwbedrijf om te vragen wat'ie nu weer had
geflikt.
De directeur, in hotel Noord-Brabant juist aan de
borrel met enkele wethouders, wees glimlachend
naar een grote stapel stenen, buiten op het Vre-
denburg en zei „Dom-weg het beste".
Toen wenkte hij een wethoudertje en beval: „Zand
er over". Terstond verschenen enkele honderden
volgeladen zandauto's en daarachteraan draafden
vele blozende graszaaiers van de plantsoenen-
dienst. Zij lieten er gras over groeien en planten
en bomen en zo ontstond op het Vredenburg de
Domheuvel, in de volksmond ook wel Domkop
genaamd."
92
-ocr page 94-
raten over de Mariaplaats
ontwikkelingen rondom de Mariaplaats zijn
er een stap verder gekomen: op 6 oktober hield
gemeente Utrecht een hoorzitting in K en W
1 de „reanimatieplannen" voor de omgeving
i de Mariaplaats toe te lichten voor bewoners,
<vonenden en overige geïnteresseerden. Het
rdelijke gedeelte van dit gebied, ook wel „Ach-
Clarenburggebied" genoemd, kwam nog niet
de orde, omdat de situatie daar thans nog te
uidelijk is. De besproken plannen hebben be-
king op het zuidelijke deel van de Mariaplaats,
s de Mariahoek, en zijn bedoeld om dit typische
ukje Utrecht beter tot z'n recht te laten komen.
et kan beslist een grotere rol spelen, zowel in
•X (dagelijks) leven van omwonenden en andere
Jtrechters, als voor niet-Utrechters, maar het is
iiet de bedoeling dat dit ten koste van de bewoners
aat.
'an groot belang is het verdwijnen van de bun-
er achter K en W en de schuilkelder voor Joannes
e Deo. Daardoor wordt het mogelijk van de kloos-
3rgang van de voormalige Mariakerk veel meer te
aken dan thans het geval is, en deze meer in de
.ad te betrekken. In dit verband wordt ook ge-
"reefd naar doorloopmogelijkheden aan de west-
'ide en aan het „einde" van de gang. Voorts
■>rdt gedacht aan het heropenen van het poortje
de vroegere Schuilkerk van S.E. Gertrudis, om
n situatie te herstellen waaraan vele mensen
Ike goede herinneringen hebben. Tenslotte is een
rgvuldige groenvoorziening en afbaking van groot
elang.
'elaas bleek deze vergadering te kort om vol-
/ende in te gaan op verschillende problemen en
ezwaren van voornamelijk bewoners, en om daar-
aast ook toe te komen aan veel positieve reacties
n suggesties. Dat deze bijeenkomst in sommige
pzichten misschien een wat negatieve of onbe-
'edigende indruk heeft achtergelaten, heeft m.i.
irschillende oorzaken. In de eerste plaats kreeg
f doel van het plan te weinig aandacht, en
rd er meer over de technische verwezenlijking
■> een reconstructieplan gesproken dan over de
delen om een aantrekkelijk doel te bereiken.
'endien is er over de consequenties van het
plan te weinig duidelijkheid ontstaan. Het is be-
grijpelijk dat hierover bij een aantal bewoners on-
gerustheid bestaat, maar ten dele moeten de re-
denen voor ongerustheid door onderling overleg
en goede gemeentelijke zorgen kunnen verdwij-
nen (vervuiling, nachtelijke praktijken, gehorig-
heid, bromverbod e.d.)
De aantrekkelijkheid en de sfeer van de Maria-
hoek hangen nauw samen met de typerende rust
en de tuinen en met name ten aanzien van deze
punten maakt men zich zorgen. Wat het eerste be-
treft is te verwachten dat wanneer men weer, zo-
als vroeger, door het „plangebied" heen kan wan-
delen, het grootste deel van de wandelaars achter-
langs K en W en via de in ere te herstellen pand-
hof zullen gaan, en dat slechts weinigen door de
Mariahoek naar het achterpoortje zullen lopen. Vol-
gens mij zal het daar steeds een rustig hoekje
blijven. Men kan een vergelijking trekken met de
kloostergang van de Dom (veel gebruikt, maar al-
tijd rustig) voor de Pandhof, en Flora's Hof (een
stil, maar zeer gewaardeerd plekje midden tussen
de huizen) voor de Mariahoek. Dat de zgn. „HGB-
stromen" (Spoorwegen) zich straks hierdoorheen
zullen persen, daar geloof ik niets van.
Wat het tweede betreft: het zou droevig zijn als
de aantrekkelijkheid van de Mariahoek (de tuinen)
ten dele zou moeten worden opgeofferd aan het
bereikbaar maken voor genieters van deze voor-
malige aantrekkelijkheid. Zeker in het kader van
het streven naar groen en het behoud van de wei-
nige overgebleven tuinen in de binnenstad lijkt het
mij ongelukkig om tuinen waar zij nog bestaan te
laten „verstenen".
Persoonlijke gesprekken in de nabije toekomst zou-
den waarschijnlijk allerlei misverstanden uit de we-
reld kunnen helpen en zouden kunnen leiden tot
een oplossing voor vele problemen. Daarnaast zijn
er, ook van de bewoners, allerlei suggesties te
verwachten, gebaseerd op eigen ideeën en erva-
ringen, die de mogelijkheden van dit gebied kun-
nen verrijken, en zodoende de kans van slagen
voor dit in essentie zeer waardevolle plan kun-
nen vergroten.
A. F. E. Kipp
93
-ocr page 95-
Vteuten.se kerk
heropend
maal toe verstek gaan. Ook heeft hij het ambt
neergelegd zonder daarvoor de vereiste toestem-
ming te hebben gevraagd. Hij heeft zich doen ken-
nen als een „bitteren ende caluminieus remon-
strant" en wordt daarom in 1619 afgezet.
Tot zover het stencil, dat deze kerkgeschiedenis
besluit met de mededeling dat de kerk in 1831 ge-
heel is verbouwd, waarbij de toren bleef staan. In
het archief van de familie Van Bijlevelt vinden
wij een oude plattegrond van de „Roomsche Ka-
tholijke Kerk", met de vermelding dat in 1831
„deze kerk door de Protestanten (is) geamoveerd
en van de noch staande Toorn gescheiden om tot
een kerk voor hun te worden veranderd." De
kwestie was dat de kerk te groot was voor de ge-
meente. De oplossing die tenslotte werd gevon-
den, leverde inderdaad een kleinere kerkruimte,
maar tevens een gedrochtelijk stuk architectuur
op, dat menigeen zich van vóór 1971 zal herinne-
ren.
Op 12 december jl. is met een bijzondere dienst
de hervormde kerk van Vleuten na een grondige
restauratiebeurt heropend. Hiermee is één van de
weinige monumenten in dit toch zeer oude dorp
voor vele generaties veilig gesteld. Al zijn er
over de reconstructie in zeer korte tijd van het ge-
bouw - waarvoor heel weinig gegevens beschik-
baar waren - verschillende meningen mogelijk, vast
staat dat de gemeente, door hard en gewetensvol
werken, haar liefde voor het verleden heeft ge-
toond.
De Vleutense kerk is in oorsprong heel oud. Aan
een stencil dat de hervormde gemeente voor Vleu-
ten en De Haar deed verschijnen, ontlenen wij,
dat de kerk voor de reformatie was gewijd aan
Willebrordus. Het moet een gebouw zijn geweest
met een zware en dikke, maar niet zeer hoge to-
ren, die met een lage spits was gedekt. Vondsten
uit die alleroudste periode zijn niet gedaan.
De plaatselijke kerkgeschiedenis vermeldt dat 'n
commissie van het provinciaal kerkbestuur in 1593
een rapport uitbrengt, waarin staat dat „de kercke
hier geheel in 't wilt leyt ende dat zij noch vol
geschilderde beelden en outaren is." De kerkelij-
ke rekening heeft een budget van f4,521/2.
De gemeente wordt bij provisie bediend door Ge-
rardus Stratenus uit Utrecht, maar ook is er nog
een pastoor, Hendrik Willemsen uit Zegveld, die
zegt in 1565 te zijn aangesteld. Hij geniet nog in-
komsten uit de pastoriegoederen. Hij verstoort
echter de kerkdiensten door in het geheim te do-
pen en huwelijken in te zegenen. Bovendien houdt
hij de mensen in de herbergen aan de praat tij-
dens de kerkdiensten. Koster en schoolmeester is
Cornelis Cornelissen van Vleuten, wiens salaris
is samengesteld uit één morgen land, een vrije
woning en vier gulden uit de kerkekas.
In 1612 blijkt Floris Gerridsen predikant te zijn.
Hij deelt de kerkelijke instanties in Utrecht mee
dat jonkheer Utenham een priester in huis heeft
onder het voorwendsel dat deze zijn kinderen moet
onderrichten. Daar deze ook godsdienstoefeningen
houdt, vindt hij dit „tot schade van de reforma-
tie".
Restauratie-opdracht
Op 11 mei 1967 besloot de kerkeraad het gebouw
te restaureren, waartoe een opdracht werd ver-
leend aan de architect D. Zuiderhoek te Baarn,
geen restaurateur pur sang maar wel iemand die
bereid bleek zich nauwgezet te oriënteren op de
vorm die het kerkje kon hebben vertoond. Een
beperkt hulpmiddel had hij aan de tekeningen van
Wicart, de man die ook andere aspecten van het
Westutrechtse veenlandschap op een karakteris-
tieke wijze voor het nageslacht heeft vastgelegd.
Na aanvankelijk zijn opdracht te hebben terugge-
geven, omdat hij geen kans zag de kerk volgens
de aanvankelijke plannen te verbouwen, ging de
architect toch aan de slag toen hij later een rui-
mere opdracht tot reconstructie ontving. Voor de
uitvoering van het werk kreeg hij de medewerking
van de aannemers Kamerbeek en Van Muyen te
Amersfoort. Monumentenzorg deelde mede geen
medewerking te kunnen verlenen; later kwam er
toch een subsidie voor het herstellen van twee stuk-
ken zijmuur. De rest van de zeven ton bracht de
hervormde gemeente samen met dorp en provin-
cie bijeen.
Vergelijken wij de situatie van vroeger met die
van nu, dan blijkt een aantal ronde kolommen te
zijn verwijderd. Op de plaats van het hoogkoor
„Caluminieus"
In 1618 is Didericus Camphuijsen predikant. Per
speciale koerier wordt hij in 1619 op de Synode
van Dordrecht ontboden. Hij laat echter tot twee
94
-ocr page 96-
ning reeds geplaatst, de rest van het orgel was
nog in restauratie. Misschien hebben sommigen
zich afgevraagd waarom het orgel niet speelde;
dit is dan de reden. De kosten voor deze restau-
ratie worden overigens voor het leeuwendeel door
Monumentenzorg gedragen.
Als belangrijkste vondst is bij het herstelwerk een
zerk te voorschijn gekomen uit 1507 van Adam
van den Ham. Samen met een tweede, latere graf-
steen van een Van den Ham, welk voorwerp in
verwaarloosde toestand in een verwarmingshok
werd aangetroffen, is deze zerk ingemetseld in het
liturgische gedeelte van de kerk.
K.
is nu catechisatie- en vergaderruimte gebouwd. De
dakconstructie is vermoedelijk wat hoger opge-
trokken dan voorheen, maar dat was uit prakti-
sche overwegingen gewenst.
Orgel
Vroeger bezat de kerk geen orgel. Daarin kwam in
de negentiende eeuw verandering door de aan-
koop van een orgeltje van Batz en Witte, afkom-
stig uit de oude remonstrantse kerk in Utrecht.
Ook dit orgel is kort geleden in restauratie geno-
men. De orgelkast en frontpijpen waren bij de ope-
Behoud van schoonheid: "DE UTRECHT'
nieuwe kunst", de Jugendstil, die zich in het be-
gin van onze eeuw ontplooide. Het nevengebouw
van Kropholler, dat in 1908 werd gebouwd, is ook
de belichaming van een vernieuwingsgedachte in
de bouwwereld.
Het zou doodzonde zijn wanneer deze voorbeelden
van mooie Utrechtse architectuur, die vertrouwde
stadsbeelden zijn, zouden verdwijnen. Aan het na-
geslacht zijn wij toch wel verplicht méér achter
te laten dan de beton- en glasconstructies van de
moderne zakelijkheid, hoe mooi die bouwsels ook
mogen zijn.
J.S.
Het markante gebouw van de levensverzekering-
naatschappij „De Utrecht" aan de Leidseweg met
de hoge Jugendstilgevel en de typerende leeuwen
naast de monumentale trap dreigt te verdwijnen
wanneer dit bedrijf in 1974 naar de Uithof ver-
huist. Redelijk vroeg hebben nu dan ook de mede-
werkers van de afdeling bouwkunst van het Kunst-
historisch instituut der rijksuniversiteit bij het ge-
meentebestuur gepleit voor het behoud van deze
uiterst belangrijke gebouwen.
Het hoofdgebouw, dat in 1901 werd ontworpen
door Jan Verheul, is een fraai voorbeeld van ,,de
Archeologische tentoonstelling
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de
afdeling Utrecht en omstreken van de Archeolo-
gische werkgemeenschap voor Nederland, wordt
in het Centraal museum te Utrecht tot 10 januari
a.s. een archeologische tentoonstelling gehouden
met als titel Verleden in het heden.
De expositie geeft een interessant beeld van vond-
sten, gedaan door amateur-archeologen in en rond-
om Utrecht. De openingstijden zijn op werkdagen
10.00-17.00 uur en 's zondags 14.00-17.00 uur.
Nevenactiviteiten organiseren de werkgroep Ne-
derlandse jeugdbond ter bestudering van de ge-
schiedenis, afdeling Utrecht, de Historische kring
tussen Rijn en Lek en de werkgroep Herstel leef-
baarheid oude stadswijken Utrecht.
95
-ocr page 97-
Boekbespreking
]. A. Huisman, Het Napoleontisch namenveld rond
Austerlitz, in: Flehite, tijdschrift voor verleden en
heden van Oost-Utrecht, 4 (1971), nr. 1, blz. 1 -8.
Dit artikel laat zien hoe naamkunde niet een vak is
dat zich alleen met namen uit een ver verleden
bezig houdt. Maar de groep namen die prof. Huis-
man in en om Austerlitz gefascineerd heeft, draagt
ook wel een opvallend karakter. Het is het enige
gebied in ons land dat nog nieuwe namen produ-
ceert, terwijl elders oude veldnamen alleen maar
in onbruik raken.
De oorzaak van Austerlitz' ontstaan is nog steeds
verantwoordelijk voor de positieve houding die
men langs de Heuvelrug heeft tegenover de Fran-
se tijd. Daarom voert men niet alleen nieuwe na-
men in, die aan die periode herinneren, maar be-
staande namen worden ook graag door associatie
daarmee in verband gebracht. Een mooi voorbeeld
daarvan wordt gevormd door de Zwitserse Kade
bij hotel Oud London. Hier is in 1845 een stel
Zwitserse landverhuizers gestrand, maar het is na-
tuurlijk veel leuker om erover te fantaseren dat
een garde van Napoleon er gebivakkeerd zou
hebben.                                                                 L.v.T.
collega Alfred Tepe, die niet zo veelzijdig was als
Cuypers, maar in wezen meer begrip had van ech-
te gotiek dan deze. Tepe was een Amsterdammer
van geboorte, die na zijn Duitse leerjaren in 1872
in Utrecht kwam wonen, waar hij zich aan de Ma-
liebaan een huis bouwde - nr. 80, samen met de
beeldhouwer Mengelberg, volgens Perk's Geschie-
denis van de Maliebaan. Dat er van Cuypers
geen kerk in onze provincie te vinden is en Tepe
er vijf heeft nagelaten, valt te verklaren uit de
controverse tussen de opvattingen van Cuypers
en die van het Bernulphusgilde. Tepe was het
daarmee juist eens en betrok leden van die groep
ook bij de inrichting van zijn kerken, o.a. Mengel-
berg en de edelsmeden Brom. Van deze samen-
werking geeft de St. Willibrord in Utrecht nog :
steeds een volledige indruk. Daarom pleit het ar-
tikel er voor om deze kerk, waaraan het de meestt
aandacht wijdt, te behouden.                            L.v.1. '
Oud archief in Doorn
i
Particulier initiatief heeft ertoe geleid dat de t.
meente Doorn op het ogenblik bezig is een oud a. -
chief op te bouwen. Voor het jaar 1972 is een be-
drag van enkele duizenden guldens beschikbaar
gesteld, dat moet dienen om de eerste, bescheiden :
aankopen te doen.
Het idee voor een Doorns prentenarchief is af-
komstig van de heer A. W. Ruitenbeek, die - naar
hijzelf verklaart - al een mensenleven lang foto's,
prentbriefkaarten, reprodukties, gidsen, catalogi
e.d. van zijn woonplaats verzamelt.
Vorig jaar bij de opening van het nieuwe ge-
meentehuis, dat, anders dan het vorige, plaats had
voor een flink archiefvertrek, bood de heer Ruiten-
beek de gemeente zijn collectie aan. Zelf ging hij
door aanwinsten te verzamelen, nu met het sterke
argument voor de gemeenschap bezig te zijn.
Inmiddels is het grootste deel van de collectie
naar het gemeentehuis overgebracht, waar de ar-
chiefstukken veilig (want brandvrij) kunnen worden
bewaard. Ook zijn privé-verzameling archiefleg-
gers van dê Doornse Courant, waarvan hij de uit-
gever is, ligt nu in het gemeentehuis.
Er is een comité gevormd, bestaande uit wethouder
De Haan en de heren Kamerling, Van Zalingen en
Ruitenbeek, dat de verzameling sorteert en re-
gistreert. Als alles op orde is, zal ook het publiek
ervan kunnen profiteren en zullen wellicht kleine
exposities worden gehouden.                                  K.
H. P R. Rosenberg, De neogotiek van Cuypers en
Tepe, in: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 70
(1971), afl. 1, blz. 1-14 (m. afb.).
Het is nog niet lang geleden dat de bouwproduk-
ten van de neo-stijlen uit de vorige eeuw vrijwel
algemeen verguisd werden. Nu kerken door ontvol-
king van de binnensteden, ontkerkelijking enz.
buiten gebruik raken, valt eensgezinde afbraak van
de gebouwen uit die periode te verwachten. Die
afbraak heeft inderdaad al plaats gevonden of
wordt overwogen. Maar gelukkig is er in de laat-
ste jaren ook belangstelling voor de negentiende
eeuwse bouwkunst ontstaan en zelfs waardering
voor de goede specimina ervan. Deze tegenstro-
ming kan nu proberen te redden wat nog te red-
den valt. Soms is dat alleen het aanleggen van
een uitvoerige documentatie over een kerk die
tóch afgebroken wordt, zoals van de H. Willi-
brordus buiten de Veste te Amsterdam (in dezelf-
de aflevering van het Bulletin als waarin het arti-
kel staat waarop ik hier de aandacht wil vestigen).
In dit artikel wordt de bouwtrant van de bij het gro-
te publiek veel meer bekende P. J. H. Cuypers
vergeleken met die van zijn bescheiden jongere
96
-ocr page 98-
T
REGISTER MAANDBLAD 1971
1. Lijst van schrijvers
Belonje (mr. J.). Vóór het front van Utrecht 36-37
—  Onbekende buitenplaats te Loenersloot 61-62
—  Een paal te Oud-Zuilen                                     80
Beusekom (B. C. van). Wapen Utrechtse bisschop-
pen                                                                              5
Binsbergen (mr. J. van). Utrecht, anderhalve eeuw
bakermat van het diergeneeskundig onderwijs
82-84
Braber (C. v. d.). Zes panden van Willem Arntsz
Stichting gerestaureerd                                      85-86
Cittert-Eymers (dr. J. G. van). Utrecht als een
hoofdpunt in Holland                                               72
Damsté (mr. P. H.). Het „Huis ter Heide" 62-64
Harzing (Wim). Briefwisseling over Rijsenburgse
kousenfabriek                                                      55-56
Heupers (E.). Boerenwijsheid in Soest             53-54
Holst van Ingen (C. J. van). Drie wijzerplaten 69
Kieboom (B.). Lunenburg, mooi als weleer 1-2
—  Min volk, velocipèdedienst, pril voetbal en een
koopje                                                                  12-13
—  Verbreding van Langbroekerdijk                  14-15
—  Sluipmoord op oude panden                         17-20
—  Comité van waakzaamheid                                30
—  Oud-Zuilen voert actie voor behoud van laatste
panoven                                                                    39
—  Het ruikt er nog naar paarden . . .               46-47
—  Ideeënschets voor Mariaplaats e.o.             49-50
—  Minister voor behoud panoven                          65
—  Vecht voor de oorlog even smerig als nu 66-68
-— Monument zonder toestemming gesloopt 68
—  Tekening Jan de Beyer staat opnieuw model
Middag (E. G.) Avondklok voor de „Middag" 31-32
Polak-de Booy (drs. E. P.). Gerrit van Goor moest
schrijf- en rekenkunst bewijzen                          15-16
—  Armenzorg in Vleuten                                   21-23
—  Verstoord evenwicht                                          50
—  De schoolmeester had eksterogen (Kosters en
ambachtsheren in De Bilt, 1715-1744)              59-61
Reeskamp (J.). Abstederbrug                              10-11
Soer (drs. I. J.). Onze voorouders, bij nader inzien
23
Storm van Leeuwen (ir. J. A.). De grote ontginning
6-8
Struick (dr. J. E. A. L.). Utrechts oudste bodem-
schatten                                                                 28-29
—  Nieuw licht op 'n oude woonwijk                41 44
—  650 jaar Domtoren                                              45
—  Archeologisch onderzoek                                  65
—  Ter nagedachtenis aan J. H. E. Reeskamp 81
—  In memoriam A. J. S. van Lier                            84
—  De terugkeer van Trijn                                 89-90
—  Behoud van schoonheid: de „Utrecht"            95
Temminck Groll (dr. ir. C. L.). De Lijst van Zijst of
de Leist van Zeist 25-27
Tongerloo (drs. L. van). Tram als hobby (boekbe-
spreking) 10-11
—  Hoenkoop in verleden en heden (bespreking) 13
—  Sint Jakobus Buiten de Weerdt Utrecht (boek-
bespreking)                                                           39-40
—  Geschiedenis van de Maliebaan (W. A. G.
Perks) (boekbespreking)                                         48
—  Drift 25: ohderzoek naar de bouwgeschiedenis
van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuni-
versiteit (boekbespreking)                                       48
—  Bevolking en bebouwing van De Bilt en Biltho-
ven in 1795 (P. H. Damsté) (boekbespreking) 69
—  De Utrechtse Heuvelrug (Jan Reeskamp) (boek-
bespreking)                                                                69
Veen (E. D.) Over begrafenisfondsen gesproken 4-5
—  Het gebouw de „Utrecht"                             79-80
Ven (dr. A. J. van de). Utrechtse bisschopswapens
24
Vlis (ir. Ch. C. van der). Genielied                          16
70-72
73-75
78
87-88
90-92
94-95
96
33-35
93
huis-
51-52
76-78
3
30
58-59
38-39
voor restauratie
—  Amelisweerd en het gelijk
—  Honderd jaar stenen
—  Prentenarchief te weinig bekend
—  Ijver en terughoudendheid
—  Vleutense kerk heropend
—  Oud archief in Doorn
Kipp (A. F. E). Voor Clarenburg 7
—  Praten over de Mariaplaats
Kits Nieuwenkamp (H. W. M. J.). Runen
merken
—  Waarschuwingstekens
Kruithoed-van Ewijk (N. P.). De Runen
—  Bedrieglijke stenen
—  Cursus in de paleografie
Leijenaar (A.). Janskerkhof 1
en
2. Lijst van artikelen
Abstederbrug, door J. Reeskamp                        10-11
Amelisweerd en het gelijk, door B. Kieboom 73-75
Lier (dr. A. J. S. van). Trams en verkeersdrukte 10
Maanen (R. C. J. van). De oude binnenstad aange-
vreten                                                                        38
-ocr page 99-
Archeologie en vrije tijd                                            2
Archeologisch onderzoek, door dr. J. E. A. L. Struick
65
Archeologische tentoonstelling                               95
Arntsz, Zes panden van Willem — Stichting ge-
restaureerd, door C. v. d. Braber                       85-86
Begrafenisfondsen gesproken, over, door E. D.
Veen                                                                         4-5
Beyer, Tekening Jan de — staat opnieuw model
voor restauratie, door B. Kieboom 70-72
(Bilt, de): De schoolmeester had eksterogen (Kos-
ters en ambachtsheren in De Bilt, 1 715-1 744), door
drs. E. P. Polak-de Booy 59-61
Bilt, Bevolking en bebouwing van De — en Bilt-
hoven in 1795. (boekbespreking)                            69
(Bilthoven): Avondklok voor de „Middag". E. G.
Middag 31-32
Binnenstad, De Oude — aangevreten, door R C. J.
van Maanen 38
Bisschoppen, Wapen Utrechtse, door B. C. van
Beusekom                                                                    5
Bisschopswapens, Utrechtse, door dr. A. J. van de
Ven, maart 24
Zie ook: jan. p. 5                                                       5
Blauwkapel, Verrekijker voor —, door drs. E. P. Po-
lak-de Booy 37
Clarenburg, Achter (opgravingen aldaar), door dr.
J. E. A. L. Struick 28-29
Clarenburg 7, Voor (een 110-jarige 100 jaar in een
328-iarige), door A. F. E. Kipp 33-35
Comité van waakzaamheid, door B. Kieboom 30
(Diergeneeskundig onderwijs): Utrecht, anderhalve
eeuw bakermat van het diergeneeskundig onder-
wijs, door mr. J. van Binsbergen 82-84
Domtoren, 650 jaar —, door dr. J. E. A. L. Struick 45
Doorn, Oud archief in —, door B. Kieboom 96
Gedenkboek 150 jaar diergeneeskundig onderwijs
81
Genielied, door ir. Ch. C. van der Vlis                    16
Gerrit van Goor moest schrijf- en rekenkunst be-
wijzen, door drs. E. P. Polak-de Booy               15-16
Groenestein, Poortje kasteel — gerestaureerd 45
Het ruikt er nog naar paarden, door B. Kieboom
46-47
Heuvelrug, De Utrechtse —. (boekbespreking),
door drs. L. v. Tongerloo                                          69
Hoenkoop in verleden en heden, (boekbespreking),
door drs. L. v. Tongerloo                                          13
Honderd jaar stenen, door B. Kieboom                  78
„Huis ter Heide", Het —, door mr. P. H. Damsté
62-64
janskerkhof 1, door A. Leijenaar                        38-39
Kousenfabriek, Briefwisseling over Rijsenburgse —,
door Wim Harzing                                              55-56
(Kunsthistorisch Instituut, Drift 25: onderzoek naar
de bouwgeschiedenis van het — van de Rijksuni-
versiteit te Utrecht) (boekbespreking), door drs. L.
van Tongerloo                                                          48
Langbroekerdijk, Verbreding van —, door B. Kie-
boom                                                                     14-15
Lichte Gaard 70-71
Lier, In memoriam A. J. S. van —, door dr. J. E. A.
L. Struick                                                                   84
Loenei-sloot, Onbekende buitenplaats te -—, door
mr. J. Belonje 61-62
Loevestein, Excursie naar —                                 57
Lunenburg, mooi als weleer, door B. Kieboom 1-2
Maliebaan, Gescheidenis van de —, door drs. L.
van Tongerloo (boekbespreking)                            48
Mariaplaats, Ideeënschets voor — e.o., door B.
Kieboom 49-50
«Mariaplaats, Praten over de —, door A. F. E. Kipp
93
Min volk, velocipèdedienst, pril voetbal en een
koopje, door B. Kieboom                                    12-13
Nieuw licht op 'n oude woonwijk, door dr. J. E. A.
L. Struick                                                              41-44
Ontginning, De grote —, door ir. J. A. Storm van
Leeuwen                                                                  6-8
Onze voorouders, bij nader inzien, door drs. I. J.
Soer                                                                          23
Oudegracht 57, Restauratie                                    75
Paleografie, Cursus in de —, door N. P. Kruithoed-
van Ewijk                                                             58-59
(Panoven in Oud-Zuilen): Minister voor behoud
panoven, door B. Kieboom                                      65
Prentenarchief te weinig bekend, door B. Kieboom
87-88
Reeskamp, Ter nagedachtenis aan J. H. E. —, door
J. E. A. L. Struick                                                       81
Runen, de, door N. P. Kruithoed-van Ewijk             3
Runen en huismerken, door H. W. M. J. Kits-Nieu-
wenkamp                                                              51-52
Rijsenburgse, Briefwisseling over — kousenfabriek,
door Wim Harzing                                              55-56
Sint Jakobus Buiten de Weerdt Utrecht, door drs.
L. van Tongerloo (boekbespreking)                   39-40
Sanering stad                                                       17-20
Sluipmoord op oude panden, door B. Kieboom
17-20
Soest, Boerenwijsheid in —, door E. Heupers 53-54
(Soest): Drie wijzerplaten, door C. J. van Holst van
Ingen                                                                         69
(stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk): Het ruikt
-ocr page 100-
er nog naar paarden . . . , door B. Kieboom 46-47
(Steenoven in de ambachtsheerlijkheid Oostwaard):
Verstoord evenwicht, door drs. E. P. Polak-de Booy
50
Stenen, Bedrieglijke, door N. P. Kruithoed-van
Ewijk                                                                          30
(zie ook p. 3)                                                              3
Tentoonstelling ,,Utrecht en zijn bisschoppen" 80-81
Terugkeer van Trijn, De, door dr. J. E. A. L. Struick
89-90
Tram als hobby (boekbespreking „Trams en tram-
lijnen" van Jan Reeskamp), door drs. L. van Ton-
gerloo                                                                    10-11
Trams en verkeersdrukte, door dr. A. J. S. van Lier
10
Utenhove van Heemstede, J. M. C. baron van (as-
tronoom, 1773-1836), door dr. J. G. van Cittert-Ey-
mers                                                                           72
Utrecht, Vóór het front van —, door mr. J. Belonje
36-37
Utrecht als een hoofdpunt in Holland, door dr. J. G.
van Cittert-Eymers                                                    72
Utrecht, anderhalve eeuw bakermat van het dier-
geneeskundig onderwijs, door mr. J. van Binsber-
gen                                                                        82-84
„Utrecht", Het gebouw van de —, door E. D. Veen
79-80
„Utrecht", Behoud van schoonheid: de ■—, door
dr. J. E. A. L. Struick
                                                     S5
Utrechts oudste bodemschatten, door dr. J. E. A. L.
Struick
                                                                     28-29
Vecht voor de oorlog even smerig als nu, door B.
Kieboom
                                                                  66-68
Verstoord evenwicht, door drs. E. P. Polak-de Booy
50
Vleuten, Armenzorg in —, door drs. E. P. Polak-de
Booy
                                                                        21-23
(Vleuten-De Meern): Monument zonder toestem-
ming gesloopt, door B. Kieboom
                              68
Vleutense kerk heropend, door B. Kieboom 94-95
{Vredenburg): Nieuw licht op 'n oude woonwijk,
door dr. J. E. A. L Struick 41-44
(Vredenburg): De terugkeer van Trijn, door dr. J
C. A. L. Struick 89-90
Waarschuwingstekens, door H. W. M. J. Kits-Nieu-
wenkamp 76-78
Wapen Utrechtse bisschoppen, door B. C. van Beu-
sekom
                                                                             5
Wereld schreef, De (door J. A. Dortmund), door
drs. L. van Tongerloo (boekbespreking) 29
(Wijk bij Duurstede): Vondsten in Wijkse kerk 69
IJver en terughoudendheid, door B. Kieboom 90-S2
Zeist, De Lijst van Zijst of de Leist van —, door
dr. ir. C. L. Temminck Groll 25-27 .
(Zuilen), Oud-Zuilen voert actie voor behoud van
laatste panoven, door B. Kieboom 39
(Zuilen): Een paal te Oud-Zuilen, door mr. J. Be
lonje 80