oud utrecht
|
|||||||||||
Maandblad van
|
|||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||
Vierenveertigste jaargang 1971
|
|||||||||||
Uitgave van de vereniging
|
|||||||||||
.
|
|||||||||||
Lunenburg, mooi als weleer
|
||||||||||
De editie van 1966 komt echter met vrolijker ge-
luiden: er zijn plannen om, in overleg met de rijks- dienst voor de monumentenzorg, te komen tot een gehele of gedeeltelijke restauratie van het huis. En nu is die restauratie, onder leiding van archi- tect E. A. Canneman, al weer een eind gevorderd. De toren is klaar. In de op elkaar gestapelde ver- trekken, waarvan de muren bijna een meter dik zijn, vinden we goed gerestaureerde tegelvloeren, een weer gaaf, rondgemetseld gewelf als bijzon- derheid op een der verdiepingen en ook overal verwarmingseenheden, die een behaaglijkheid scheppen welke merkwaardig contrasteert met het grimmige uiterlijk van de stenen kolos. Dezelfde houten loopbrug die we op de tekening van Jan de Beijer aantreffen, zal de eerste verdie- ping van de toren verbinden met het gerecon- strueerde, zeventiende-eeuwse woonhuis, dat over zes tot negen maanden gereed kan komen. Het andere, van omstreeks 1860 daterende woonhuis waarin de toren was opgenomen, is opgeruimd. Er was trouwens na de bominslag weinig van over gebleven. Over het gebruik van torens zoals de Lunenburg
bestaan tegenstrijdige meningen. Gesproken wordt |
||||||||||
Bijna in oude luister herrezen staat aan de Lang-
broekerwetering de ridderhofstad Lunenburg. Een nog modderige oprijlaan in een bos met prachtige bomen, Waaruit het onderhout is gekapt. Een stuk slotgracht, een vijver - nog niet uitgediept - met gedeelten van fundamenten waaraan o.m. een oude waterput te herkennen valt. Een huis in de steigers, getrouwe kopie van het gebouw dat hier in de zeventiende eeuw stond en dat Jan de Beijer (zie afbeelding) en andere, anoniem gebleven te- kenaars voor ons op papier vastlegden. Dan de toren, nu ontdaan van zijn pleisterwerk, zodat de mooie warmgekleurde baksteen weer té zien is. Het had niet veel gescheeld of Lunenburg was verdwenen uit de historisch zo rijke strook oud weide- en akkerland ten zuidoosten van de stad Utrecht. In de derde druk van het Kastelenboek voor de provincie Utrecht (1948) lezen we nog dat de wederopbouwdienst heeft besloten het kasteel te vorderen en als onherstelbaar geheel af te bre- ken, ook de oude uit de dertiende eeuw stammen- de hoofdtoren. Een bom van de geallieerden had in 1944 het gebouw getroffen, net nadat de leger- auto's van de Duitsers waarvoor ze bedoeld wa- ren, het park hadden verlaten. |
||||||||||
Fotoreproduktie
rijksdienst voor de monumentenzorg, naar een prent van Jan de Beijer |
||||||||||
1
|
||||||||||
bijvoorbeeld over woontorens, maar Canneman ge-
looft dat het aanvankelijk los staande verdedigings- torens zijn geweest. Er moeten in de omtrek dan wel gebouwen of landgoederen hebben gelegen die de moeite van het verdedigen waard waren, veronderstel ik. Een bestemming tot woontoren kregen bouwwer-
ken als Lunenburg etc. volgens Canneman pas later, misschien in de zestiende of zeventiende eeuw. Wellicht was het een gedeeltelijke woon- functie, als aanvulling op de ruimten in de gebou- wen die tegen de torens aan of direct ernaast werden gebouwd. Rijnestein, Walenburg en Hinder- stein kunnen in dit opzicht als voorbeelden dienen. Architect Canneman heeft de opdracht voor de restauratie van Lunenburg eind 1968 gekregen van de huidige eigenaresse, de K. F. Heinstichting, die het goed in de zomer van dat jaar had gekocht van Jac. Kostermans. De stichting deed dit in een poging om, samen met rijk, provincie en gemeente, het gebied aan de Langbroekerwetering van ont- luistering te vrijwaren. Haar doelstellingen behel- zen, behalve jeugd- en ziekenzorg, vooral ook de bemoeienis met cultuur en monumenten. Met veel enthousiasme en deskundigheid is het karwei aangepakt. Voor het herstelwerk, zowel van de toren als van het oudste woonhuis, kon Can- neman putten uit de talrijke tekeningen. Bijzondere vondsten zijn er tot nu toe niet gedaan. Wel kwa- men er natuurlijk wat scherven en tegels te voor- schijn. Misschien zal het uitdiepen van de gracht en vijver, die straks weer als één gesloten gordel om de oude toren heen zullen liggen, nog iets op- leveren. Huizen in de trant van Lunenburg staan er nog
vrij veel in de strook tussen Heuvelrug en Krom- merijn. De verklaring ervoor is volgens dr. R. van Luttervelt in zijn boek De Stichtsche lustwarande (1949), dat de landstreek in een vergeethoekje is geraakt, toen de machtige Rijnarm degradeerde tot een nietig Krommerijntje. De kooplieden en de vrachtschippers verdwenen, maar wie bleven wa- ren de baronnen en boeren, de grondbezitters en de horigen, daar zij in economisch en sociaal op- zicht aan hun grond gebonden waren. Zij waren er in oude tijden komen wonen, omdat de vruchtbare bodem voor hen aantrekkelijker was dan de mooie maar dorre grond van de Heuvelrug. In hun gebied, dat geleidelijk achter bleef, gingen zij ten slotte regeren als vrije, erfelijke machtheb- bers, die op den duur de gronden en kastelen van hun heer als hun eigendom gingen beschouwen. |
|||||||||
Van de oudste, houten woningen is uiteraard niets
overgebleven. De versterkte huizen en kastelen markeren de komst van de baksteen in deze streek. De vierkante, stevige donjons lijken sterk op vele torens die wij heden ten dage in Frankrijk aantreffen. De toren van Lunenburg wordt het eerst genoemd
in 1340, toen het goed in het bezit was van de familie Van Zyll: „In 1400, des Saterdags nae St. Servaesdach, ontving Arent van Zyll sinen toern tot Langbroek met enen merghen lants" (Kastelen- boek). Het landgoed is in allerlei handen geweest. Jhr. mr.
J. H. F. K. van Swinderen liet omstreeks 1860 de woonvleugels en stalgebouwen die in 1680 waren gebouwd, slechten, een groot stuk van de gracht dempen en nam de toren op in een groot landhuis in de stijl van die tijd. Ook na hem veranderde het goed nog vele malen van eigenaar. Het einde kwam - leek het - in 1944 met de bom die zijn eigenlijke doel miste. Gelukkig zijn we lang- zamerhand wat zuiniger aan het worden dan voor- heen, toen zo'n ruïne gewoonlijk zonder veel omslag met de grond werd gelijk gemaakt. K. |
|||||||||
rcheologie en ï>rije tij
|
|||||||||
Het eerste deel van de cursus ,,Archeologie en
vrije tijd" aan de Utrechtse Volksuniversiteit zal in het begin van 1971 nogmaals worden herhaald. De inschrijving opent op 11 januari a.s. Het bureau is geopend: 11-15 januari 10-15 uur, bovendien 11-13 januari 19-20 uur. Het programma luidt: I. De Monumentenwet, een
wegwijzer voor de amateur-archeoloog. Drs. H. Sarfaty (R.O.B. - Prov. archeoloog van Zuid-Hol- land); II. Terreinverkenning en de techniek van het graven. A. Bruin (R.O.B.); III. De prehistorie. G. D. v. d. Heide (Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders); IV. De Romeinse tijd. Mej. dr. C. Isings (Archeo- logisch instituut Utrecht); V. Vroege Middeleeuwen. J. Ypey (R.O.B.); VI. De Middeleeuwen. Dr. J. G. N. Renaud (R.O.B.). Voor het overige verwijzen wij naar de aankon-
diging over deze cursus in het augustusnummer 1970, pagina 63. |
|||||||||
De Runen
|
|||||||
Als men door Scandinavië trekt, vindt men dikwijls
ineens ergens een enorme steen met ingekraste otters in onbekend schrift. Soms een opschrift op een oude kerkmuur, dan zo maar een hele rij ste- nen als versiering langs de weg met wat opschrif- ten. Het zijn ,,Runen", de oude schrijftekens van de
Vikingen of de Noormannen, de vroegere bewo- ners van Scandinavië, die deze „lettervormen" van de vijfde tot ± de veertiende eeuw hebben ge- bruikt. Het woord „Rune" [rune = geheim] duidt op het karakter van geheime wetenschap; Tacitus ver- telt, dat bij het wichelen houten staafjes werden gebruikt, waarin tekens [notae] geritst waren; er is geen reden om eraan te twijfelen, dat hiermede runen bedoeld zijn. Waar komen ze oorspronkelijk vandaan en waar-
om is het runealfabet zo vreemd opgesteld? Het heeft geen enkele overeenkomst of vorm van enig alfabet. Aan het eind van 1800 is men pas met de verta-
ling van de runen begonnen. Ongeveer 300 jaar na Christus zijn de runen in gebruik bij de Oost-Germanen in Zuid-Europa, Bresa, Bosnië en bij de Noord-Germanen aan de Oostzee. Hoe is het mogelijk dat op twee zo ver van elkaar verwijderde plaatsen deze stenen met inscripties gevonden werden? Men neemt aan dat de Herulen en de Goten samen op rooftochten naar Griekenland en Klein-Azië trokken. Zijn zo de runen naar het noorden gebracht? De oudste West-Germaanse runen, nl. de Duitse, Friese en Angelsaksische, heeft men op ± 500 jaar na Christus gedateerd en men neemt aan dat het West-Germaanse runeschrift van Germaanse oorsprong is. Aan het einde van de zesde eeuw verdwijnt ineens het runeschrift. Totdat in 850 uit het noorden dit schrift in Denemarken wordt ge- bracht. De vorm der runetekens wijst erop dat zij oorspronkelijk op hout werden geritst. Met de oudste vondsten ontdekte men dat het alfabet uit 24 tekens bestond, naar de eerste zes letters wordt het alfabet „fupark" genoemd. Op verschillende voorwerpen uit 600 na Christus staat het oudste runeschrift van 24 tekens in zijn geheel. Later is het echter in Scandinavië inge- kort tot 16 tekens. Vermoedelijk werd het sterk vereenvoudigd; dit neemt men thans tenminste al- gemeen aan. In het Anglo-Friese gebied is het in de loop van de achtste eeuw tot 28 tekens uitge- breid, in een codex van de negende eeuw zelfs tot 33. |
|||||||
Het kan in verschillende richtingen geschreven
worden: van links naar rechts en de volgende regel van rechts naar links. Onder invloed van het Ploegschrift misschien? Helaas, de alfabetische volgorde is nog niet vol-
doende verklaard. Wanneer het Christendom ook in 't noorden vaste
voet begint te krijgen, verdwijnt langzaamaan de gewoonte om runestenen voor de overledenen op te richten. Toch blijft in Denemarken het gebruik van het „Runeschrift" nog lang bewaard. Het jaar 1000 vindt men ze op munten gekrast en in 1200 en 1300 herinneren ze aan het bouwen van kerk of brug, op de manier van onze eerste steenlegging. Begeven wij ons eens even naar het Domplein, dan vinden we daar bij de ingang van de Kloosterhof de „Jellinge Steen". In lelling [Jutland] bevindt zich het origineel van deze steen. De repliek werd in 1936 bij het 300-jarig bestaan van de Utrechtse universiteit door sympatiserende Denen geschon- ken. De Runetekst in reliëf vertelt ons: „Koning Harald gaf opdracht deze steen te ver- vaardigen ter nagedachtenis aan zijn vader Gorm en zijn moeder Thyra, die geheel Denemarken en Noorwegen onderwierp en die de Denen tot het Christendom bekeerde". Ook in het Noorden van ons land zijn enige rune-
inscripties bewaard gebleven, o.a. in Acrum op een houten zwaard uit — het jaar 550. In Duitsland zijn tot nu toe weinig voorwerpen met runen gevonden; deze inscripties hebben daar schijnbaar een kort leven gehad. Bekend is dat ze na de zevende eeuw niet meer voorkomen. Slechts enige gespen van hout met de naam van de be- zitter of gever erop zijn in N.-Duitsland ontdekt. De ,,Edda" deelt ons een en ander mee over het gebruik van de runen. Het is zeer waarschijnlijk dat de runen een rol spelen bij de toverkunsten van Odin. Vooral het verhaal van de openbaring der „Runa" van Odin, welke met verzen in de Edda wordt beschreven, geeft een idee dat deze tekens een diepere betekenis hebben. En zelfs is het niet onmogelijk dat er toverspreuken in rune- schrift op voorwerpen zijn aangebracht. Zo heeft men dunne zilveren en zelfs gouden munten ge- vonden, [bracteaten], waarin het hele alfabet is geritst; deze werden als ketting aan een leren riem omgehangen. Het werd met deze tekens zo vol mo- gelijk geladen om de drager of draagster tegen allerlei ongeluk te beschermen. Dit was de hoog- ste accumulatie der magische runekrachten. N. P. Kruithoed-van Ewijk
|
|||||||
Over begrafenisfondsen gesproken ...
|
||||||||
Er is bijna geen mens die voor-of-te-na niet eens
met verzekeren te maken heeft gehad. Het verze- keren is niet meer uit onze tijd weg te denken. Een van de oudste vormen van verzekeren is wel de levensverzekering, maar dan niet zoals wij die nu kennen: uitkering bij leven na een vooraf bepaald aantal jaren, of uitkering aan de erven wanneer de verzekerde eerder overlijdt. Oorspron- kelijk bestond namelijk de verzekering uitsluitend uit het verzorgen van de begrafenis. De maat- schappij, of liever het fonds, in goed oud-Utrechts het dooiefonds of de dooiebus genaamd, had bo- den in dienst die met hun bus (de busbooi) hun klanten bezochten voor het innen van de premie. Die premie bestond uit bedragen, variërend van een halve tot drie a vier centen per week, al naar ge- lang de klasse waarin men verzekerd was. Reeds de gilden kenden deze vorm van verzekeren. De grootste groei van de begrafenisfondsen viel in de vorige eeuw. Er waren er honderden in ons land, over 't algemeen van plaatselijke betekenis. Lugubere namen
Een van de grootste fondsen luisterde naar de
veelzeggende naam „Let op Uw Einde". Het was gevestigd te Utrecht. In 1847 opgericht in een huis aan de Ridderschapsstraat, wist het al spoedig het vertrouwen van de Utrechtse bevolking te winnen. |
||||||||
De naam van het fonds schrikte onze grootouders
blijkbaar niet af. Trouwens, er waren veel fondsen met een lugubere naam, die ondanks (misschien wel dank zij) deze naam een grote vlucht namen. Om er maar enkele te noemen: „Mijn Glas Loopt Ras", „Het Einde Loont Ons Doel", „De Laatste Eer", en talrijke „Memento Mori's". Het fonds Let Op Uw Einde heeft gedurende een
halve eeuw zijn stempel op het Utrechtse begra- feniswezen gedrukt. In het bedrijfsmuseum van de Levensverzekering Maatschappij „Utrecht" (in deze maatschappij is het fonds later opgegaan) worden nog enkele aardige herinneringen bewaard. Zo is daar de wandelstok met inscriptie, bestemd voor „den oudsten bode", die het voorrecht genoot aan het hoofd van de begrafenisstoet te schrijden met in zijn hand de stok als teken van zijn waardig- heid. Dan zijn er de versierselen die de sombere kleding van de dragers wat moesten opfleuren. Wie nu denkt dat die dooiefonsers sombere lieden waren, vergist zich. Als er aanleiding was tot feest- vieren werd die gretig gebruikt om de blommetjes buiten te zetten. Een paar feestprogramma's van o.a. 12'/2- en 25-jarig bestaan zijn nog bewaard gebleven en in het museum aanwezig. Naar oud gebruik werd bij zo'n jubileum een feestlied ge- dicht, dat dan (staande) de directie werd toege- |
||||||||
Herinneringen aan het
begrafenisfonds Let Op Uw Einde: zilveren be- kers aangeboden bij het 25-jarig bestaan, schil- den die de agenten (bo- des) droegen bij begra- fenissen, het gedenk- boek van 1872, een wandelstok van de oud- ste bode en de voorzit- tershamer van het col- lege van commissaris- sen. |
||||||||
zongen. Een van de (talrijke) coupletten bij het
koperen feest luidde: ,,Vijf en twintig halve jaren
't Achtste van een eeuw gelijk,
Zagen wij bijeen vergaaren
Onder Gods genadeblijk.
Komt een krans
G'vlochten thans
Op het jubelfeest van heden,
Zooveel goeds in het verleden
Vrienden hebben wij gesmaakt
Dat het ons recht vroolijk maakt."
Zilveren feest
Het 25-jarig feest werd gevierd bij Smit in de
Maliebaan. Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad schreef hierover: ,,Gister, 8 December, had alhier eene feestviering
plaats, even zeldzaam als eigenaardig; het begra- venisfonds „Let Op Uw Einde" herdacht zijn 25- jarig bestaan. Alle voor het fonds werkende per- sonen waren door de directie uitgenoodigd. Onge- veer 180 personen hadden aan die uitnoodiging gehoor gegeven. Zij vereenigden zich ten 12 ure in de prachtig gedekoreerde zalen van den Heer Smit in de Maliebaan. Ten 3 ure vereenigden zich allen aan een dinee, waar gulle vroolijkheid voor- zat en waar menig hartelijke toast werd uitgebracht aan den bloei der zaak die de grootste van dien aard is in ons vaderland Een fraai groen fluwelen album met zilverbeslag,
bevattende de foto's van het personeel werd de directie aangeboden. Het is nog in het museum te zien. De directeuren van het fonds richtten in 1883 de
Levensverz. Mij „Utrecht" op, in welke maatschap- pij het fonds in 1894 werd opgenomen. Tot aan het jaar 1920 werd er bij de „Utrecht" door verschil- lende mensen allerhande materiaal verzameld voor een eigen museum. Toen werd de boel in kisten gepakt en naar de zolders verwezen. De schrijver van dit stuk heeft uiteindelijk de be- schikking gekregen over een zaaltje, waar hij die herinneringen aan oude tijden heeft tentoongesteld voor personeel en gasten. Er zijn vele affiches, kalenders, ansichtkaarten, reclamefolders, oude reglementen, schrijf-, tel- en rekenmachines. Het museum is niet officieel opengesteld voor het pu- bliek, maar op verzoek wil uw scribent gaarne zo nu en dan een groep mensen rondleiden. £. D. Veen
|
|||||||||
^Jtrechtse bisschoppen
|
|||||||||
In het maandblad nr. 1-1970 is opgenomen een
artikel van dr. A. J. van der Ven: Het wapen van David en Philips van Bourgondië, bisschoppen van Utrecht. Daarin komt o.a. voor, dat er voor zover het de schrijver bekend is, vrijwel geen aandacht is geschonken aan de wapens die de bisschop- pen van Utrecht hebben gevoerd. Mogelijk kan ik dr. Van der Ven verder helpen met enkele mij bekende gegevens. In mijn bezit is een geschreven boek uit 1732
Het Zeeven der Utregtze Bisschoppen door L. P. Serrurier. Het voorwoord in het boek luidt: Naam Rolle en Korte Historij van de Bisschoppen van Utrecht door Petrus Corn. van Bokkenbergh uijt Zijnen Latijnsche in onse nederduijtze spraake overgeset door ENGELBERTUS van ENGLEN. Medicijne Doctor 1722. Met bijvoegsels zoo tot de bisschoppen als de Stad Utregt dienstig. Het eerste gedeelte van het boek bevat een korte beschrijving van de 1e t/m de 61e bisschop (t 1580), met van ieder een afbeelding van het wa- pen in kleur, vervolgens naam en wapen in kleur van de eerste 17 proosten: Naame en Wapene der Proosten van St. lan tot Utreght zoo als die in ordre en Rang zijn gevolgt van den Jaare 1249 werdende aldus vertoond aan de Zuijd zijden van 't Capittelhuijs van St. lan en tot slot Waapenen der vijff Capittelen tot Utrecht, eveneens in kleur. Blijkens een overgeleverde informatie van om- streeks 1920 is de vertaling in 1722 door dr. Van Englen vermoedelijk ontleend aan de Catalogus Brevis Historia Pontificum Ultrajectemsium, P. C. Bockenbergio, Goudano anno 1586. P. C. Bocken- berg is geboren te Gouda 25-12-1548 en overle- den te Leiden 17-1-1617. B. C. van Beusekom
|
|||||||||
1971
Wellicht ten overvloede moge ik de leden herin-
neren aan het gironummer 575520 van de ver- eniging Oud-Utrecht, waarop de contributie a ƒ 15,— kan worden overgemaakt. Tijdig gireren bespaart u incassokosten en draagt bij tot vereenvoudiging van onze administratie. Al vast mijn dank voor uw medewerking. De penningmeester.
5
|
|||||||||
De grote ontginning
|
|||||||
Er bestaat geloof ik, geen vak waarbij men zo
onmiddellijk wordt geconfronteerd met het verle- den van het platteland als de cultuurtechniek. Om een stukje van dat platteland opnieuw in te rich- ten naar de eisen des tijds moeten wij immers eerst weten hoe het nu in elkaar zit. En aangezien de landbouw - met name wat het uiterlijk betreft - tot voor kort slechts heel geleidelijk veranderde, bleef de topografie niet alleen in grote lijnen maar ook in onderdelen vaak bewaard. Dit is vooral het geval in het centrale veengebied van Utrecht en Holland, dat wij tegenwoordig nogal dichterlijk het Groene Hart van Holland plegen te noemen. Het landschap in het Westutrechtse veenweidege-
bied wordt vooral gekenmerkt door evenwijdig met elkaar lopende wegen en weteringen, die bo- vendien over grote lengten kaarsrecht kunnen zijn. Wanneer men zich meer verdiept in de wijze waar- op deze veengronden in cultuur werden gebracht, is dit patroon van evenwijdige lijnen helemaal niet zo verwonderlijk. Op de meeste plaatsen werd namelijk vroeger een vaste kaveldiepte aangehou- den, die een kleine 1300 meter bedroeg. Het is een magisch getal, dat telkens terugkeert en zelfs niet alleen in het westen van ons land voor- komt. Natuurlijk zijn er veel uitzonderingen als de topografische omstandigheden of reeds oude- re ontginningen een andere kavelindeling nodig maakten. De kavels kregen niet altijd dezelfde breedte,
maar er zijn toch wel aanwijzingen dat in veel gevallen een maat van ongeveer 113 meter (30 roeden) werd aangehouden. Door het graven van tussensloten ontstonden de thans bekende „we- ren" van 40 a 60 meter breedte. De oppervlakte per kavel of - zoals men toen zei - per hoeve bedroeg dan 16 morgen of ongeveer 14 hectare. Dit was toen voldoende voor een gezinsbedrijf. De kavels zijn begrensd door sloten, die steeds loodrecht staan op de tevoren gegraven weterin- gen. Deze laatste lopen (als men ze tenminste niet heeft gedempt bij wegverbreding) altijd langs de wegen en vormen daarmee de zogenaamde ontginningsbasis. Omdat het kavels met bewo- ning zijn, kunt u die ontginningsbases gemakke- lijk herkennen aan de rijen boerderijen, die langs de zogenoemde buurtwegen - en wel aan de over- kant van de weteringen - staan. Daarnaast komen polderwegen voor zonder bewoning: het zijn de uitwegen of meenten, die in de lengterichting van de kavels lopen naar de toenmalige ,,bewoonde 6 |
|||||||
wereld": de rivieroevers. Ook de weteringen kre-
gen verbindingen met de rivier, men noemt die watergangen vlieten. De lozing van het overtol- lige water geschiedde eerst op natuurlijke wijze, pas na 1400 werd windbemaling toegepast. Hoe het begon
Hoe en wanneer is nu deze rationele indeling van
de grond ontstaan? Het is een fascinerende bezig- heid uit te zoeken hoe onze voorouders daar de vroegere „wildernissen", zoals zij de met broek- bos begroeide venen noemden, openlegden en in cultuur brachten. Dat gebeurde langer geleden dan men gemeenlijk denkt. Zoals bekend vestigden onze voorouders zich
het eerst langs de rivieren. De hoge oeverwallen boden een betrekkelijk veilige woonplaats, terwijl de rivier zelf dienst deed als een uitstekend com- municatiemiddel. Zo waren de oevers van de Vecht Rijn en plaatselijk ook van de IJssel al vóór het jaar 1000 bewoond. De kleistroken langs de ri- vieren vertonen dan ook een afwijkende verkave- ling. In de moerasachtige en dichtbegroeide ve- nen in het middengebied woonde slechts een klein aantal jagers, vissers en vogelaars, die een ar- moedig bestaan leidden. Het vele hout dat er stond heeft overigens aanleiding gegeven tot de naam Holland, die niets anders betekent dan holtland of houtland. In de elfde en twaalfde eeuw - dus ten tijde van
de kruistochten - ontstond een opvallend grote behoefte aan nieuwe landbouwgrond. De stroken langs de rivieren bleken niet meer voldoende te zijn. Dit verschijnsel trad trouwens in geheel West- Europa op en was waarschijnlijk het gevolg van plotselinge bevolkingstoeneming. De voedsel- voorziening dreigde in gevaar te komen: de middel- eeuwen waren toch al berucht om de langdurige hongersnoden. Het is ook in deze tijd, dat op de zandgronden de marken werden opgericht: er is behoefte aan ordening van het maatschappelijke leven en vooral van het grondgebruik. Hiertoe moesten gemeenschappelijke maatregelen worden genomen. Omdat de toenmalige economie geheel was gebaseerd op agrarische produktie, had ver- groting van het landbouwareaal niet alleen een agrarisch-sociale, maar vooral een economische en daardoor politieke betekenis. Immers hoe meer opbrengsten, hoe betere voedselvoorziening van de stedelijke bevolking en ook hoe meer over- heidsinkomsten aan belastinggelden. De landsover- heid hief namelijk tienden over de oogst en een |
|||||||
Veenlandschap bij Mijdrecht in de achttiende eeuw.
|
|||||||
oort grondbelasting, schot genoemd, over de
ultuurgrond. Hoe meer inkomsten en mankracht, oe meer macht om zich te handhaven tegenover aijverige buurstaten. olonisatie
'ie was die overheid? In die tijd waren het bis-
)m Utrecht (het Sticht van Utrecht genoemd) en et graafschap Holland afzonderlijke staten, ieder iet een eigen gezag. In Utrecht was het de bis- chop die de scepter zwaaide, in Holland de raaf. Deze gezagsbekleders konden het door- aans slecht met elkaar vinden, wat aanleiding af tot bloedige oorlogen. En daarvan waren de oeren meestal de dupe. Zowel de bisschoppen Is de graven achtten het een landsbelang van e eerste orde hun veenwildernissen op de kortst mogelijke termijn te koloniseren en in produktie te rengen. In tegenstelling tot wat wij tegenwoor- ig zien, deden de toemalige overheden dat niet elf. Zij - en in Utrecht ook de met overheids- ezag begiftigde Kapittelkerken - gaven telkens |
|||||||
bepaalde (letterlijk!) stukken van hun wildernisdo-
mein uit aan een groep van gegadigden, die ge- zamenlijk de ontginning ter hand zouden nemen Die gegadigden bestonden waarschijnlijk uit West- friese en Friese kolonisten die door nog niet ge- heel opgehelderde oorzaken moesten emigreren. Nadat de ontginningsbasis in het terrein was uit- gezet en de achtergrens was aangegeven, werd aan iedere deelnemer een kavel toegewezen, die hij met zijn gezinsleden in cultuur moest brengen. De kavelgrenzen werden in één keer vastgelegd door het „steken" van palen en vervolgens het graven van kavelsloten: de grens lag zoals nu nog in het midden daarvan. Een van de voorwaarden was, dat de kavels bewoond dienden te worden; er moesten dus hoeven worden gesticht. De conces- sievoorwaarden waren overigens - gezien in het licht van de toenmalige omstandigheden - zeer gunstig. Zo werden de ontginners niet horig, wel belastingplichtig: het waren de „vrije schotbaren". Er ontstond een vrije boerenstand. De grond bleef formeel wel eigendom van de landsoverheid, de 7
|
|||||||
kolonisten kregen echter het vrijwel onbeperkte
gebruiksrecht. „Koop"
Dat gebruiksrecht was zowel erfelijk als ver-
vreemdbaar en ook splitsbaar. Het werd ,,gekocht" tegen betaling van een geringe jaarlijkse vergoe- ding, een soort recognitie (in Zegveld zijn nog steeds verschillende percelen land belast met de „bisschopspacht"). Daarom werd een dergelijk ont- ginningsblok vaak een ,,koop" genoemd. Hiervan afkomstig zijn onder meer de namen Oukoop, Nieuwkoop, Heycop, Gerverscop, Benschop en in Zuid-Holland de plaatsnaam Boskoop. In West- Utrecht heeft men echter meer plezier gehad in het geven van namen van belangrijke steden of landstreken, zoals Kamerik (genoemd naar Kame- rijk), Kortrijk, Portengen (naar Bertangen, d.i. Bre- tagne), Spengen (naar Spanje), Kockengen (naar Cocagne en Demmerik (naar Denemarken). Deze ontginningsblokken bleven als bestuurlijke en waterstaatkundige eenheden nog lang zelfstandig. Veel gemeentegrenzen en vooral waterschapsgren- zen vallen kadastraal nauwkeurig samen met die van de oude ontginningen. Wanneer nu een reeks ontginningen, evenwijdig
aan het uitgangspunt de rivier, gereed was werd landinwaarts een nieuwe reeks uitgegeven. Men groef achter de achterkade van de voorliggende blokken een nieuwe wetering, die de basis vormde voor de nieuwe ontginning. Op deze wijze werd de gehele veenwildernis achtereenvolgens opgedeeld in rechthoekige blokken, waarbij men de uitgangs- punten als de Vecht, de Rijn en de Lobeke (Lo- pikerwetering) nog gemakkelijk terugvindt. Zo ontstonden de evenwijdige lijnen, die zo opval- lend zijn in het Westutrechtse veengebied. Veenderijen
Een veel verbreide maar toch verkeerde opvat-
ting over de ontginningsmethodiek is dat de veen- gronden in het westen van ons land eerst wer- den afgegraven voor de turfwinning en pas daar- na in cultuur werden gebracht. Dit is in het alge- meen genomen niet juist. Behalve op enkele hoger gelegen venen beoosten de Vecht hebben de ver- veningen in het westen bijna uitsluitend plaats ge- vonden door middel van baggeren. Dat gebeurde vooral op grote schaal in de 17e en 18e eeuw, toen de behoefte aan brandstof in de steden gro- ter was geworden. Men baggerde het veen uit de steeds breder en
dieper wordende sloten en bracht de specie op 8
|
||||||||
de landstroken daartussen. De gronden, die eni-
ge eeuwen tevoren waren ontworsteld aan de wildernis, dreigden daardoor weer verloren te gaan voor de landbouw. Er ontstond een - overigens heel aantrekkelijk - landschap van stille trekgaten en begroeide legakkers, maar daarbij ook een ver- pauperde plattelandsbevolking. De Staten van Utrecht schreven dan ook al gauw voor, dat de veenderijen na afloop van het werk weer in cul- tuur moesten worden gebracht. Inderdaad zijn ver- schillende uitgeveende polders later drooggemaakt en - op een veel lager niveau - opnieuw verka- veld. Dit kunt u goed zien in de droogmakerijen van de Ronde Veenen onder Mijdrecht, Vinkeveen en Wilnis. Andere veenderijen zijn nooit afgemaakt en daar-
door niet herontgonnen. Deze zijn in de toestand gebleven waarin de verveners ze achterlieten. Het zijn nu meestal natuurgebieden met veel vogels. De omgeving van de Maarsseveense plassen Is
daarvan een goed voorbeeld. Op andere plaatsen vormden zich door afslag van de legakkers aaneen- gesloten watervlakten. Op deze wijze ontstonden de bekende Loosdrechtse en Vinkeveense plas- sen. Dat zijn dus geen natuurlijke meren. Prestatie
Om terug te komen op de oorspronkelijke ontgin-
ningen: deze werden in een verbluffend snel tempo ondernomen. Wel een bewijs, dat ze eco- nomisch een succes waren. In slechts één geval is bekend dat een overheidssubsidie moest wor- den verleend omdat anders de ontginning dreigde te mislukken. In twee eeuwen tijds werden de ve- nen tussen de Vecht en de geestgronden openge- legd en gekoloniseerd. Dat is een enorme pres- tatie, wanneer men rekening houdt met de zeer beperkte middelen waarover de ontginners toen beschikten. De grootscheepse en stelselmatige aanpak vond zijn weerga pas in de ontginning van de IJsselmeerpolders. Een van onze geschiedkun- digen heeft de periode van middeleeuwse cul- tuurtechnische aktiviteit dan ook terecht de „Gro- te Ontginning" genoemd. Ir. J. A. STORM VAN LEEUWEN.
|
||||||||
(Met toestemming van de schrijver en van dö
redactie overgenomen uit Terravisie, '69-7, orgaan van de Cultuurtechnische Dienst en enkele ver- wante instellingen.) |
||||||||
Jaarvergadering
|
|||||||||||
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de jaarlijkse le- denvergadering op dinsdag 23 maart a.s. om half 8 in het Kunsthistorisch instituut, Drift 25. Agenda:
1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 16 maart
1970. 3. Jaarverslag van de secretaris over 1970.
4. Rekening en verantwoording van de penning-
meester, met verslag van de kascommissie (dr. J. W. A. van Hengel, F. H. Klockenbrink en C. van de Braber). 5. Verkiezing van bestuursleden wegens het af-
treden van de heren F. Kloek, A. L. Oosting, dr. M. P. van Buytenen en dr. J. E. A. L. Struick. Het bestuur stelt als kandidaten: mej. drs. L. van Tongerloo en de heer A. F. E. Kipp; dr J. E. A. L. Struick wordt herkiesbaar gesteld. Namen van eventuele andere kandidaten kun- nen voor 19 maart a.s. schriftelijk worden op- gegeven aan de secretaris. 6. Benoeming lid kascommissie; aftredend is dr.
J. W. E. van Hengel. 7. Voorstel contributieverhoging.
8. Rondvraag.
9. Sluiting.
|
|||||||||||
Na afloop van deze vergadering - om ongeveer
half negen- volgt een voordracht met dia's door dr. J. H. A. Engelbregt over „Het Utrechts Psalte- rium". Dit unieke handschrift, dat in het bezit is van de Universiteitsbibliotheek te Utrecht, is ont- staan in de omgeving van Reims omstreeks 816- 845 en naar alle waarschijnlijkheid geschreven en met tekeningen versierd in de abdij van Hautvil- lers (Altemvillare), een belangrijk centrum van boekproduktie en kunstbeoefening. Uit Engeland, waar het eeuwenlang in een klooster werd ge- bruikt, is dit onschatbare handschrift in de col- lectie van de Universiteitsbibliotheek gekomen in 1716. Het Utrechtse psalter is het oudste hand- schrift in Nederland. Maar het is ook het mooi- ste handschrift in ons land door de vele prachtige tekeningen, die een levendige weergave bieden van gebouwen, mensen en werktuigen uit de ne- gende eeuw. Talloze malen worden deze betrouw- bare en tegelijk fraaie afbeeldingen dan ook ge- bruikt om de mensen van 1000 jaar terug in hun dagelijks leven ten tonele te voeren. Dr. Engelbregt, die in 1964 promoveerde op het Utrechts psalterium, is door zijn grondige, jaren- lange bestudering van dit onvergelijkbaar waarde- volle handschrift, de aangewezen figuur om een boeiend werk van grote schoonheidswaarde en van enorm historisch belang, voor ons te belichten. |
|||||||||||
Oud-Utrecht heeft u nodig!
|
|||||||||||
De activiteiten van Oud-Utrecht breiden zich lang-
zamerhand uit. Waren vroeger de werkzaamheden tot de stad beperkt, thans wordt ook de provincie tot het werkterrein gerekend. Excursies worden ge- maakt naat verder gelegen doelen en samenwer- king wordt ni dit verband gezocht en verkregen met overeenkomstige verenigingen in andere plaat- sen. Praktische belangstelling voor de geschiedenis
van stad en provincie dient ook tot uiting te ko- men in een bijdrage van Oud-Utrecht aan de doel- bewuste verdediging van historische waarden te- gen de aanslagen, die - als gevolg van de snelle maatschappelijke ontwikkelingen in deze tijd - op de van ouds gegroeide structuur van onze oude stads- en dorpskernen worden gepleegd, bewust of onbewust. Deze activiteiten kosten tijd en geld. Zij zijn het
echter waard, evenals de viering van het 50-jarig bestaan van Oud-Utrecht in 1973. Dit jubileum zal moeten aantonen, dat juist in deze tijd van kente- |
ring de kennis van het verleden, zoals dit zich op
allerlei wijzen aan ons manifesteert, zinvol is. Daarnaast moeten de traditionele activiteiten, als uitgave van maandblad en jaarboekje, doorgaan. De kosten daarvan stijgen voortdurend, helaas. In 1969 kostten beide uitgaven tezamen totaal ruim ƒ14.000, tegen ruim ƒ20.000 in 1970. Bovenstaande redenen zijn voor uw bestuur aan- leiding u voor te stellen de contributie van ƒ15 per jaar m.i.v. 1 januari 1972 te verhogen tot ƒ20. Slechts een zodanige verhoging geeft Oud-Utrecht voorlopig enige armslag voor noodzakelijke acti- viteiten, die aan onze doelstellingen beantwoor- den. Het bestuur zou het echter zeer op prijs stellen
het nieuwe contributiebedrag ad ƒ20 per jaar als een minimum-contributie te mogen beschouwen. Het doet een beroep op alle leden die daartoe in de gelegenheid zijn, jaarlijks vrijwillig enkele gul- dens méér te betalen, bijvoorbeeld ƒ25. Hef bestuur
|
||||||||||
Trams en verkeersdrukte
|
|||||||||
verzameling gewesten vormden en de afgevaardig-
den van de Friezen soms naar hun land terug moes- ten om nadere instructies te vragen aan de „elf steden en dertig grietenijen", eiste het verkeer zo veel tijd, dat wij nu nog de klacht horen dat iets geschiedt op zijn ,,elf-en-dertigst". Het zal 65 jaar geleden zijn dat ik bij het verlijden van een nota- riële akte om twaalf uur 's middags aanwezig moest zijn in Zierikzee. Hoewel er spoorwegen waren, was ook toen het verkeer iets heel anders dan nu. Ik moest in de avond van de vorige dag te Rot- terdam overnachten en de volgende ochtend vroeg met treintjes en de boot verder reizen en op de- zelfde wijze terug. Tegenwoordig vergt het ver- keer voor dezelfde reis één enkele ochtend. Als Reeskamp in de kop van zijn commentaar schrijft: „Ook vroeger intens druk verkeer", is hem deze onvergelijkbaarheid blijkbaar ontgaan. 2) Dr. A. I. S. van Lier
') De dienstregeling Utrecht-Zeist van de Ne-
derlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij van 1 mei 1903 vermeldt onder de gewone tramdienst als vertrektijden 's avonds: 9.40 uur, 10.40 uur en 12.00 uur. Hoe dat vervoer geschiedde, stond er niet bij. Er bestond wel een bagagewagen, num- mer 101. Wellicht is deze de schakel die de tegen- strijdige meningen van de heren Van Lier en Rees- kamp kan verbinden. 2) Een kwestie van interpretatie, dunkt ons: ook
„intens druk verkeer" kan op zijn ,,elf-en-dertigst" geschieden, vroeger door een tekort aan snelle vervoermiddelen, tegenwoordig door een teveel. .Jempora mutantur", om met dr. Van Lier te spre- ken. Redactie. Discussie gesloten.
|
|||||||||
In het laatste nummer van de 43ste jaargang
(1970) van Oud-Utrecht vraagt de heer Jan Rees- kamp de aandacht voor mijn beschouwing in het novembernummer, waarin naar zijn mening aller- lei „misverstanden" zijn opgeroepen. In mijn aan- gevochten beschouwing heb ik mede opgenomen wat mijn herinnering had vastgehouden. Blijkbaar heeft Reeskamp een en ander nagespeurd, maar niet steeds juist geïnterpreteerd. Hij begint bij- voorbeeld mijn mededeling dat de Zeister paarde- tram de dienst om tien uur 's avonds stopte, als „onjuist" aan te wijzen, omdat hij heeft gevon- den dat de laatste tram naar Zeist om midder- nacht van het centraal station vertrok. Hier ech- ter is sprake van een misvatting: er ging wel een tram maar er was geen sprake van nachtelijk rei- zigersvervoer. Posttram
Laat ik de juistheid van mijn mededeling dat dit
reizigersvervoer 's avonds om tien uur eindigde, toelichten op een enigszins persoonlijke wijze. Ik heb van de „nachttram" meermalen gebruik ge- maakt; in 1900 waren mijn verloofde en ik beiden nog studerende te Utrecht en inwonende bij onze ouders, zij te Zeist, ik te Utrecht. Toen (en la- ter) is het wel voorgekomen dat zij (na een feestje) de „posttram" moest halen om thuis te komen. Deze tramwagen was bestemd voor de PTT en bij de poststukken werden geen particulieren toege- laten. Daar deze tramwagen toch reed, had men vóór de achteruitgang een kleine ruimte volkomen afgescheiden met een tot de kap reikend houten schot; in deze ruimte konden ten hoogste zes rei- zigers worden meegenomen. Omdat er bij deze reizigers soms personen waren die rechtstreeks uit een kroeg waren komen toeschieten, liet ik mijn verloofde niet alleen in dit bekrompen hokje naar Zeist gaan. Kortom; deze postdienst met een posttramwagen had niets te maken met de tram- dienst voor personenvervoer, die om tien uur 's avonds eindigde.]) Intussen ben ik Reeskamp erkentelijk voor zijn
opheldering, dat de paardetractie op 20 augustus 1909 werd vervangen door elektrische beweeg- kracht. Op zijn elf-en-dertigst
Het woord „verkeer" heeft in het lange tijdsver-
loop dat ik kan overzien, gediend tot het aandui- den van zo verschillende grootheden dat zij onver- gelijkbaar zijn. Toen onze „lage landen" nog een 10
|
|||||||||
TRAM ALS HOBBY
Jan Reeskamp. Trams en tramlijnen; de elektrische
tram in en om Utrecht (Utrecht; Utrecht-Zeist; Amersfoort-Zeist-Arnhem). Uitgevers Wyt, Rotter- dam 1970 (f 7,90). 95 blz., m. afb. Was de tram niet een leuk en gezellig middel
van vervoer? Heeft hij bovendien niet heel wat aan- passingsvermogen getoond, en blijkt hij dat niet nog te kunnen doen? Sommige mensen worden er blijkbaar zó door geboeid dat ze van trams en |
|||||||||
wandelen deftig midden op de straat. In de tekst-
gedeelten schuilen ook aardige details. Zo zijn er Utrechters geweest die uit woede over het ein- de van de paardetram nooit in de elektrische stads- tram hebben willen zitten. Anderzijds hebben som- mige trams behalve mensen ook andere vracht vervoerd: post en goederen, zelfs stenen van steenovens aan de Rijn. Er waren dan ook goede trekkers bij het wagenpark, die in het Utrechts- Gelderse „berglandschap" hellingen tot 1 op 13 toe namen, en na de oorlog dus goed dienst kon- den doen in het Ruhrgebied. L v. T.
|
||||||||||
tramlijnen hun hobby maken. Voor hen is een
reeks boekjes opgezet, die volgens aankondiging van de uitgevers om te beginnen alle elektrische trams in Nederland en op Java gaat behandelen. In die reeks is nu het 3e deeltje verschenen, over de Utrechtse stadstram en de NBM-lijnen (inclusief de voorgangers) van Zeist naar Utrecht, Amersfoort en Arnhem. Reeskamp geeft hierin voor elke lijn een historische schets van enkele bladzijden en biedt dan met behulp van veel foto's, voorzien van uitvoerige technische en ook wel to- pografische toelichtingen, een overzicht van alle typen locomotieven en wagens. Een lijst van de trajekten sluit de behandeling af. Voor de echte kenner bevat dit alles ongetwijfeld een massa belangrijke zaken. De ongeschoolde liefhebber zal met mij wat afgeschrikt worden door de vele technische gegevens en problemen, zoals de aardbevingen die dubbelpolige bovenlei- ding aan het KNMI bezorgde . . . Meer thuis op an- der terrein, heb ik me wel afgevraagd, uit wat voor bronnen de auteur geput heeft, want alleen van de foto's wordt de herkomst verantwoord. Een paar voorbeelden tenslotte om te laten zien dat ook de niet-hobbyist in dit boekje wat van zijn gading kan vinden. De foto's, vooral als ze wat meer dan een tram vertonen, hebben historisch-to- pografische waarde. Wat staan er nog veel bo- men! Auto's rijden er zoveel te minder; mensen |
||||||||||
éMLteJerl
|
||||||||||
rug
|
||||||||||
Excuses voor een kleine „siip of the pen": in
mijn commentaar „Ook vroeger intens druk ver- keer" (december 1970) heb ik op bladzijde 94 (2e kolom, 3e regel van onderen) geschreven over de Looierbrug. Dit moet zijn Abstederbrug. 1. Reeskamp
Het verkeer, anno 1900, voor het centraal station
te Utrecht. Geheel links de achterzijde van de, in het redactioneel commentaar genoemde bagage- wagen 101. |
||||||||||
Min volk, velocipèdedienst
pril voetbal en een koopje |
|||||||||||||
Uit het voorraadje oude brieven en rapporten,
dat de Werkgroep Alfabetische Stadsbeschrijving ons stuurde, plaatsen wij wederom enkele saillan- te geschriften. Zonneklaar blijkt hoe ontzaglijk veel er in honderd jaar veranderd is. |
indien hem de verplichting wordt opgelegd om te
zorgen dat het naderen der velocipèdes op een behoorlijke afstand goed hoorbaar zij, bij het in- vallen der duisternis deze voertuigen van een helder lichtgevende lantaarn moeten zijn voorzien en de plaatsen waar die voertuigen zullen worden gestationneerd niet aan den adressant ter zijner keuze worden overgelaten; - dat ik evenwel be- twijfel of er in deze gemeente aan zoodanigen besteldienst werkelijk behoefte bestaat en des adressantes gunstige verwachtingen zouden wor- den verwezenlijkt". Voetbal genoot in zijn prille dagen kennelijk niet de
belangstelling van het Utrechtse college die tegen- woordig gebruikelijk is. Kwestie van zondagshei- liging misschien? Wij citeren een brief van 23 sep- tember 1908 van de Utrechtsche Voetbal-Vereeni- ging (opgericht 10 september 1902) aan B. en W. „Bij deze heeft ondergetekende, namens het be-
stuur der Utrechtsche Voetbalvereeniging, de eer uw Edelachtbaar College beleefdelijk onder den aandacht te brengen, dat het terrein der Utr. Voetbal Vereeniging, gelegen aan de Willem- Barendtzstraat, ingang tusschen de nos. 31 en 31a Zondag a.s. voor 't eerst in gebruik zal wor- den genomen.- Dien dag zullen twee wedstrijden gespeeld wor-
den, welke respectievelijk om half twee en half drie uur aanvangen. Ten zeerste zult U ons, met uwe tegenwoordig-
heid op dien, voor de Utrechtsche Voetbalsport zoo belangrijken dag, vereeren en vleien ons dat U aan ons minzaam verzoek gevolg zult willen geven. Inmiddels teekent met verschul- digde Hoogachting . . ." Belangrijk of niet, U.V.V. heeft zich waarschijnlijk
vergeefs gevleid, want boven de brief staat een krabbeltje: „bedanken, verhinderd." |
||||||||||||
Om te beginnen een brief van de hoofdcommissa-
ris van politie aan de burgemeester van Utrecht, daterende van 31 mei 1878, die vandaag niet alleen bij Nieuw Links in verkeerde aarde zou vallen. „Met terugzending van het verzoekschrift van
J. E. M. Linnenbank om in den tuin achter zijne tapperij in de Wijde Watersteeg Wijk C No. 522, des zondagsavonds muziek te mogen geven, heb ik in antwoord op uwe apostille van den 22n dezer No. 2126 de eer UEdAchtb te berigten: Dat de tapperij van den adressant, die gelegen \$ te midden van een zeer bevolkte buurt uit de minste volksklasse, des zondags voornamelijk wordt bezocht door ambachtslieden met hunne vrouwen of meisjes; - dat het geven van muziek in den tuin achter zijne tapperij gelegen, in die buurt naar ik vrees, onder de bewoners een op- gewondenheid en opschudding zal veroorzaken waardoor alligt oneenigheid en twist zal worden in 't leven geroepen; - dat ik het derhalve niet in het belang der goede orde en rust zoude achten indien het verzoek van den adressant, dat ook bij eene eventueele toestemming door vele an- deren zoude worden gevolgd, werd toegestaan en daarom de vrijheid neem UEdAchtb te adviseren om hetzelve te wijzen van de hand." |
|||||||||||||
Meer tolerant is dezelfde hoofdcommissaris acht
jaar later, op 3 februari 1886, wanneer hij in zijn zwierige handschrift aan B. en W. verslag uitbrengt over de plannen van de Amsterdammer Th. C. Ma- guenat, die te Utrecht een velocipède-besteldienst wil beginnen. .....dat volgens door mij bij mijn ambtgenoot
te Amsterdam ingewonnen bericht, de adressant
die onder den naam van Theophile sedert jaren haarkleurmiddelen in den handel brengt en Frede- riksplein no. 32 woont, in de buurt zijner inwoning bekend staat als een knap, fatsoenlijk en solied persoon; - dat er wat zijn verzoek betreft bij mij ten opzichte van het openbaar verkeer geen be- zwaar tegen de inwilliging van dat verzoek bestaat 12
|
|||||||||||||
De gemeente-archivaris meent een goede koop te
kunnen doen, zoals kan blijken uit de brief die hij op 25 februari 1884 aan burgemeester en wethou- ders van Utrecht schrijft. „Mij wordt door den deken van het opgeheven
Zakkendragersgild ter hand gesteld het groote zilveren bodeteeken van dit gild van 1611, dat reeds door de leden van het gild aan den han- |
|||||||||||||
delaar Fraenkel was ter hand gesteld, (die er
f 20,— voor geboden had,) doch dat door hem opgevorderd en tot dien prijs ingekocht werd. Hij biedt het thans aan de stad aan en zal Don- derdag de beslissing komen vernemen. Gaarne zou ik gemachtigd worden, hem daarvoor f 25,— te geven. Dergelijke stukken zijn te Utrecht uiterst zeldzaam en de insignes der Zakkendragers (de bij dit stuk behoorende versierselen van het lijk- kleed werden reeds in 1857 door de stad aange- kocht) zijn verreweg de oudste en fraaiste van allen. De aankoop zou derhalve eene zeer merk- waardige aanwinst voor het museum zijn en 't stuk voor vernietiging bewaren." |
|||||||||||
BOEKAANKONDIGING:
J. G. M. Boon, m.m.v. H. W. Luten. Hoenkoop in
verleden en heden. (Hoenkoop 1970). 144 blz., m. afb. (ook als nr. 11 deel van de Stichts-Hollandse Bijdragen). Wonderlijk gemeentehuisje van Hoenkoop: rijdend
naar Gouda viel het me zo vaak op aan de linker- kant van de weg, waaroverheen het uitkeek op zijn wel erg nabije buur, Oudewater. Zelden kon je zo beseffen wat een vreemd ding een grens is. Het bestuur dat in het gemeentehuisje zetelde,
heeft als afscheid - want de machtiger buur won het in 1970, maar Oudewater werd toen zelf weer Stichts, zodat Hoenkoop dat tenminste bleef - dat verdwijnende gemeentebestuur heeft een loffelijk gebaar gemaakt. Het liet een werkje samenstel- len met allerhande facetten uit Hoenkoops verle- den en heden, waarvoor de streekarchivaris van Zuidwest-Utrecht en zijn medewerker bekwaam zorgden. Vooral de vorige en deze eeuw hebben zij van verschillende kanten proberen te belichten. Aan de brandweer en de nachtwacht, onderwijs en woningbouw, het grillige grensverloop en de ware aard van het gemeentewapen is aandacht be- steed, maar ook staan alle tachtig raadsleden er- in, compleet met biografische, kerkelijke en be- roepsgegevens; van de inwoners worden trouwens ook lijsten met namen, gezindten en beroepen op- gegeven, en allerlei cijfers die op hun manier in- zicht geven in omvang en groei van de bevolking. Verschillende stukjes illustreren de middelen van
bestaan en het welvaartspeil. Meer tot de curiosa behoren de adhesiebetuigingen van de gemeente- raad. Ongetwijfeld spreken dergelijke min of meer re-
cente zaken, samen met de vele illustraties, de in- woners het meeste aan. Maar bovendien wijst Boon erop dat „tijd en gelegenheid ontbraken voor een bredere opzet", waarmee ook wel bedoeld zal zijn dat er geen doorlopend verhaal geschreven kon worden, zodat het boekje hier en daar op een uit- gave van kleine bronnen lijkt. Maar wie het bij stuk- jes en beetjes of bladerend ter hand neemt, kan er toch van genieten. Dat velen dit zullen doen, valt deze goed verzorgde publikatie van harte toe te wensen. L. v. T.
13 |
|||||||||||
Tenslotte nog enkele snippers.
Op 19 november 1869 besluiten B. en W. een
verzoek van plaatselijke banketbakkers af te wij- zen om Sinterklaasavond niet op 5 maar op 3 december te vieren (5 december valt nl. op zon- dag). ,,Indien de banket-, koek- en kleingoed- bakkers mogten wenschen hunne avonduitstalling op eenen anderen avond te houden dan op 5 December e.k., zal daartegen van zijde van Bur- gemeester en Wethouders geen bezwaar bestaan." |
|||||||||||
De „keurmeester van den visch" P. van den
Bosch mag na donderdag 3 februari 1870 „bij het doen van bekendmakingen zijn handel be- treffend in het Utrechtsch dagblad" zijn kwaliteit van keurmeester niet meer vermelden. „Zooda- nige vermelding van kwaliteit is niet goed te keuren", vinden B. en W. |
|||||||||||
Eveneens in 1870 geeft Mevrouw de Douairière
H. van de Wall geb. Baronesse Snoukaert van Schauburg in een rekest haar bezwaren te ken- nen tegen „het voornemen dat schijnt te bestaan om een publiek huis interigten in een perceel in de Lollestraat." * * *
Op 21 juni 1873 overlijdt de 73-jarige heer Jan
van Schaik aan de verwondingen die hij opliep toen hij blijkens een bericht van een wijkmeester, 's morgens om acht uur door een stier werd aan- gevallen. De stier, die ter markt werd geleid, was „volgens invermasie niet voorzien zoo als bij Wets bepaling zijn moet." |
|||||||||||
Akademiedagen
|
|||||||||||
Spreker: Th. Haakma Wagenaar, architect te
Utrecht. — Het toekomstige landschap van de Marker-
waard. Spreker: R. J. Benthem, hoofd van de stafaf-
deling landschapsbouw van Staatsbosbeheer, Utrecht. Voor de deelnemers aan de Akademiedagen be-
staat voorts de mogelijkheid op 16 april in de mid- dag deel te nemen aan een van de volgende ex- cursies: .■.
— Bezoek aan Fokker-V.F.W. NV met rondleiding.
— Bezoek aan drukkerij Henkes Holland NV te
Haarlem (hier wordt een groot gedeelte van de Akademie-uitgaven gedrukt). — Excursie per autobus door de Beemster met
bezoek aan de Schermer-molens, onder lei- ding van H. Tol, bestuurslid van het Oudheid- kundig Genootschap Jan Adriaanszoon Leegh- water. — Excursie naar de expositie Stadsontwikkeling
van de dienst publieke werken van de gemeen- te Amsterdam, in het Beursgebouw, waar drs. C. Wegener Sleeswijk van de afdeling stadsont- wikkeling een inleiding zal houden. |
|||||||||||
De Koninklijke Nederlandse Akademie van We-
tenschappen houdt op 15 en 16 april a.s. in de Glazen zaal van het RAI-gebouw te Amsterdam haar jaarlijkse Akademiedagen. Leden van Oud- Utrecht kunnen de lezingen gratis bijwonen. Voor deelneming aan de excursies worden de onkos- ten in rekening gebracht. Belangstellenden kunnen het programma, waaraan
een aanmeldingsformulier is gehecht, aanvragen bij de regelingscommissie voor de Akademiedagen, Kloveniersburgwal 29, Amsterdam. Op de Akademiedagen worden de volgende le- zingen gehouden: — Grootstedelijke verkeers- en vervoersproble-
men in hun maatschappelijke context. Spreker: prof. ir. H. Wiggerts, buitengewoon hoogleraar ruimtelijke ontwerpen aan de T.H. Delft. — Stadsklimaat.
Spreker: drs. G. F. A. van Zuylen, fysisch-geo-
grafisch en bodemkundig laboratorium aan de Universiteit van Amsterdam. — Bewogen jeugd contra bedreigende stad.
Spreker: prof. dr. J. S. van Hessen, sociolo- gisch instituut van de R.U. Utrecht. — Restauratie van de binnenstadskerken in
Utrecht. |
|||||||||||
Verbreding van Langbroekerdijk
|
|||||||||||
De werkgroep die Gedeputeerde Staten van
Utrecht op 19 oktober 1970 hebben ingesteld, om een compromis te zoeken tussen de verkeers- technische, landschappelijke en cultuurhistorische esen van de Langbroekerdijk, heeft zich uitge- sproken voor het landschappelijk behoud van deze weg. Verbetering en verbreding van de Langbroe- kerdijk tussen de Sterkenburgerlaan (Driebergen) en de Broekhuizerstraat (Langbroek) acht de werk- groep noodzakelijk, maar een matiging van de ver- keers-technische eisen - in de gedaante van een iets smallere weg dan was beoogd - is volgens haar gerechtvaardigd. Met deze schaalverkleining wordt tegemoet geko-
men aan de velen die bij het provinciaal bestuur klachten hadden ingediend over de wel erg ri- goureuze, gemeentelijke plannen om de dijk te mo- derniseren. De werkgroep, bestaande uit represen- 14
|
|||||||||||
tanten van Monumentenzorg, Heemschut, Staats-
bosbeheer, cultuurtechnische dienst en provinciale waterstaat, heeft oog gehad voor de prachtige loofbossen bij kastelen en landhuizen van dikwijls monumentale waarde, voor boomgaarden, grien- den en weilanden, die dit oude akker- en weide- landschap zo'n onmiskenbare charme verlenen. Als haar aanbevelingen worden gevolgd - en het ziet ernaar uit dat Gedeputeerde Staten daar wel oren naar hebben - zal een aantal forse eiken gespaard blijven, die anders voor het geweld van de wegenbouwers hadden moeten wijken. Ook ad- viseert de groep de herberg op de hoek van de Wijkerweg te handhaven en de Stenenbrug naar de Bovenwijkerweg alsmede twee bruggetjes bij Lunenburg en Leeuwenburg te herbouwen. Zij vestigt verder de aandacht op ontsierende, bo- vengrondse elektriciteitsleidingen, beschadigde ber- |
|||||||||||
burg en Langbroek overleggen Gedeputeerde Sta-
ten nu over de uitvoeringsmogelijkheden van de plannen. Het zou wenselijk zijn dat zij ook de te- genstanders, die ook heden nog zeker niet alle- maal enthousiast zullen zijn over de geamendeer- de plannen, in dit gesprek betrokken. K.
|
||||||||||||
men en afbrokkelende wegkanten, die moeten ver-
dwijnen om het gezicht op deze dijk wat minder armetierig te maken. Na een aantal jaren kan dan weer een aantrekkelijk, met het omringende land- schap harmoniërend wegbeeld ontstaan, gelooft de werkgroep. Met de gemeentebesturen van Driebergen-Rijsen- |
||||||||||||
Tekening: A. B. R. de Vries
Gerrit van
Goor moest schrijf- en rekenkunst bewijzen door E. P. Polak-de Booy
|
||||||||||||
raakte het hele dorp in beroering. Al drie weken
voordat de aanstelling - op 19 juni - officieel be- kend werd, waren twee schepenen naar Utrecht geweest om een advocaat te spreken over de „on- bekwaamheid van Gerrit van Goor". Zij brachten daar twee stuiver voor in rekening, het bedrag van hun vertering in de „Atlas". Latere reizen waren duurder, vooral wanneer een schuit, of paard en wagen, gehuurd werd voor het vervoer van veel schepenen tegelijk. De kosten waren na een half jaar opgelopen tot 78 gulden. De rekening van de advocaat was slechts 12 gulden lager. Het is dui- delijk dat ze er in Breukelen heel wat voor over hadden om Gerrit van Goor kwijt te raken. Op 5 juli dienden schepenen en kerkeraad van Breukelen een zorgvuldig geredigeerd rekest in 15
|
||||||||||||
Gerrit van Goor moest 5 november 1729 examen
doen. In de Statenkamer te Utrecht zouden twee schoolmeesters onderzoeken wat hij van schrijven en rekenen terecht bracht. Hij kon verwachten daar- bij scherp op de vingers gekeken te worden door alle leden van gerecht en kerkeraad van Breuke- len, terwijl ook nog twee advocaten en drie com- missarissen van Gedeputeerde Staten aanwezig zouden zijn. Geen wonder dat hij die dag koorts had en het examen geen doorgang kon vinden. Hij was eind maart 1729 in Breukelen gekomen, mogelijk als waarnemer van de omstreeks die tijd overleden Roelof Brouwer, die daar bijna veertig jaar koster en schoolmeester geweest was. Hij maakte er kennelijk geen goede indruk, want toen het duidelijk werd dat hij Roelof zou opvolgen, |
||||||||||||
cie Utrecht was. De Geheymschrijver 2) zei dit in
1759, maar ook dertig jaar eerder was dit zo. Er kwam ca. 100 gulden van het gerecht, 60 gulden van de diakonie, ca. 85 gulden van de kerk, terwijl we het schoolgeld op 200 gulden per jaar kunnen begroten. Voegen we hierbij de emolumenten voor stoelen zetten, klok luiden en dergelijke, dan ko- men we op een voor die tijd zeer behoorlijk inko- men. In Breukeien, dat met tegen de 300 lidma- ten een van de grootste kerkelijke gemeenten van Utrecht was, kon men immers veel emolumen- ten verwachten. Een dorp, dat bij een open solli- citatie een meester van topklasse kon krijgen, hoef- de geen genoegen te nemen met iemand van niet meer dan middelmatige bekwaamheden. Ongetwij- feld voelde men zich gemanipuleerd. Er zat ech- ter niets anders op dan zich erbij neer te leggen. Op de maartvergadering van 1730 vernamen de leden van de classis Utrecht dat de rust in Breu- keien was hersteld. De nieuw benoemde meester bleef tot zijn dood in 1772 lesgeven en niemand sprak meer over de onbekwaamheid van Gerrit van Goor. ') R. A. Utrecht, archief Breukelen-Nijenrode nr
21. Hierbij bevinden zich ook de rekeningen van
de advocaat en de schepenen.
2) Geheymschrijver van Staat en Kerk. Utrecht,
1759/1760.
|
||||||||||||
bij Gedeputeerde Staten van Utrecht. 1) Zij stel-
den zich op het standpunt dat de rechtmatigheid van de benoeming door de vrouwe van Nijenrode aan twijfel onderhevig was, maar dat zij daarin niet wilden treden. Het ging erom dat het dorp een bekwaam schoolmeester kreeg en niet iemand als Gerrit van Goor. Hij kon niet genoeg schrijven en cijferen om het aan de kinderen te leren; bo- vendien had hij nog onlangs gezegd dat hij zich niet geschikt achtte voor deze functie. Daarom de- den zij een beroep op de Edelmogende Heren om de benoeming ongedaan te maken. Zij stonden minder sterk, doordat de dominee niet meedeed. Daar zullen in de kerkeraadsvergadering wel harde woorden over gevallen zijn, maar domi- nee Kaar notuleerde heel sobertjes, zodat er niets van blijkt. In het rekest staat echter dat hij de Breukelense jeugd als een „partye rappige en luy- sige jongens" beschouwde, waaraan weinig gele- gen was. Met die opmerking zal hij heel Breuke- ien tegen zich gekregen hebben. De school was hun trots, zomer en winter ruim honderd leerlin- gen. In augustus sprak men op de classisvergade- ring in Utrecht vol zorg over de „onlusten" in Breukeien. Intussen hadden Gedeputeerde Staten een com-
missie ingesteld om de zaak te onderzoeken. De- ze deed goed werk en kwam in oktober met een acceptabel voorstel. De advocaten van beide par- tijen (ook Van Goor had een advocaat genomen) zouden ieder een meester aanstellen, die samen Gerrit aan een examen zouden onderwerpen. De uitslag zou bepalend zijn voor verdere maatrege- len. Zoals eerder gezegd, het examen ging eerst niet door, maar op 6 december had Gerrit van Goor zijn koorts overwonnen. Ten overstaan van mees- ters, advocaten en verdere toehoorders toonde hij de schrijf- en rekenkunst voldoende te beheersen, zodat de Gedeputeerde Staten geen reden zagen hem niet in Breukeien te handhaven. Het dorp had de strijd verloren. We blijven zitten met de vraag of Gerrit van Goor
werkelijk zo onbekwaam was, of dat er iets anders achter zat. Het is haast niet in te denken dat hij werkelijk nauwelijks kon schrijven en rekenen. We kunnen de kerkboeken nog zien die hij bij hield en we mogen toch ook wel enig vertrouwen heb- ben in de integriteit van de examinatoren. Mis- schien is het rumoer om meester Gerrit beter te begrijpen wanneer we bedenken dat Breukeien een van de best betaalde standplaatsen in de provin- 16
|
||||||||||||
L^emelied
|
||||||||||||
Naar aanleiding van het artikel „Jeugdmemoires
uit Utrecht van een oud-minister", van mr. J. J. Beyerman, merk ik het volgende op: Het lied „Mina, kom eens gauw naar buiten, Meid, daar komen troepen aan" dateert - als ik mij niet ver- gis - uit de tweede helft van de mobilisatietijd 1914-1918. Het is echter niet hét genielied. Veel ouder is het lied: Wij zijn mineurs van 't Neder- landse leger, En onze naam is overal bekend". Dit lied wordt bijvoorbeeld nog altijd gezongen op de jaarlijkse korpsdiners van het wapen. Ir. Ch. C. van der Vlis
reserve-majoor der genie bd. |
||||||||||||
xDe/e/oon ótruwn
|
||||||||||||
Het telefoonnummer van dr. J. E. A. L. Struick is
gewijzigd in (030) 51.64.88. |
||||||||||||
Sluipmoord op oude panden
|
||||||||||||
Lopend door de Utrechtse binnenstad krijgt iemand
op het ogenblik gemakkelijk het gevoel te ver- toeven in een stad die wordt afgebroken. Pas nu is duidelijk te constateren hoezeer de demping, ook van enkele minder fraaie singelgedeelten, een aantasting betekent van harmonieuze verhou- dingen, die onze voorouders - zelfs als zij niet op de toppen van hun inspiratie bouwden - in acht hielden. De singelhuizen zinken als het ware weg naast de immens brede heerweg die van de Weerdsluis naar de Daalsetunnel loopt. Ter linker zijde klagen de brokkelige resten van de goede, oude Wijk C ons aan. Naar het Vredenburg en de streep modder en wa-
ter ernaast, overblijfselen van de Catharijnesingel, kun je beter niet kijken en wat voor aanblik straks de overkluisde singel bij het huis van bewaring zal opleveren, moet je maar gissen. Dit zijn echter allemaal beleidskwesties, waarvoor in feite alle Utrechters, via hun vertegenwoordi- |
||||||||||||
Molen bij de
Adelaarstraat |
||||||||||||
Oud huis op het
Voor-Clarenburg |
||||||||||||
Gedempt stuk singel bij het Vredenburg
|
||||||||||||
17
|
||||||||||||
ging in de raad, mede-verantwoordelijkheid dra-
gen. Trouwens, het zou irreëel zijn alle sanerin- gen en veranderingen a bout portant af te wijzen: uitsluitend van kloostermoppen bouw je een mu- seum en geen moderne stad die behalve historisch geïnteresseerden ook zakenlieden perspectief biedt. Begrip voor de historische verworvenheden is er gelukkig ook nog in de gemeentelijke bure- len. Wat ik in ons blad wél wil signaleren, is een vorm
van sluipmoord, die sommige stadsgedeelten be- dreigt. Het zijn vaak de stille buurtjes, de wat achteraf gelegen hofjes en pandjes, ontsnappend aan de aandacht, die bij de huidige expansiedrift het loodje dreigen te leggen. ]) Aller ogen zijn gericht op de grote amovaties en de herscheppingen van betonmagnaten, die van Utrecht een tweede Rotterdam hebben gemaakt. Inmiddels profiteren kleinere belanghebbenden door wat hun in de weg staat, met de grond ge- lijk te maken. Dikwijls gebeurt het, geloof ik, niet eens te kwader trouw. Weet men veel wat er aan historische waarde kan schuilen in onaanzienlijke, vaak sterk verwaarloosde bouwsels? Met een klap schrok Utrecht een paar weken ge- leden wakker toen plotseling aan het licht kwam |
|||||||||
dat in de Schalkwijkstraat, op nummer 10, een
uit 1632 daterend huisje was afgebroken. Een on- bewoonbaar verklaarde woning, in een rijtje dat voornamelijk in gebruik is als ateliers van kunste- naars. In het plan-Kuiper stonden deze huisjes op de nominatie om te worden afgebroken, in de nieu- were plannen echter niet. Juist in hun totaliteit zijn deze huisjes interessant. Door de sloop van een ervan is het straatbeeld ernstig aangetast. Als ik goed ben ingelicht, staan de slopers ge- reed om op het adres Nieuwe Kamp 17 een twee- de huisje van deze rij (die om de hoek nog een eindje door loopt) met de grond gelijk te maken. En waarom dit alles? Omdat een huishoudschool een achteruitgang wenst en een doorgang voor het aanvoeren van materialen ten behoeve van de bouw van een nieuwe gymnastiekzaal. in gemeentelijke kringen wordt wel toegegeven, dat de sloopvergunning aan de huishoudschool, die het pand had gekocht, te lichtvaardig is afgege- ven. „Een heel nare zaak", heet het. Dat brengt mij terug op mijn uitgangspunt: de sluipmoord. Twee manco's
Waaraan het schort in de stad Utrecht, zijn twee
dingen: de uitbreiding van de Monumentenlijst en de vaststelling van de binnenstad als beschermd stadsgezicht. Momenteel hanteert men voornamelijk de z.g. Rijks-
monumentenlijst, waarvan de lacunes ook in ge- meentelijke kring als een pijnlijke kwestie worden ervaren. Daarnaast is er een gemeentelijke lijst (verdeeld in een categorie oude panden, A en een betrekkelijk kleine groep nieuwere panden, B), waarmee nauwelijks iets gebeurt en die geen rechtskracht heeft. Op de Monumentenlijst zijn de laatste jaren wel
wat belangrijke zaken bijgeschreven - wij zeiden al, de gemeente is echt niet onverschillig - maar bijvoorbeeld de pandjes in de Schalkwijkstraat niet. En nog meer zaken niet; ik kom daarop terug. Wat het beschermd stadsgezicht betreft: het mi- nisterie schijnt precies te weten wat het wil, maar om duistere redenen komt het niet voor de draad met zijn uiteindelijke vaststelling. Zeer ten onge- rieve van het gemeentebestuur overigens, dat ook wel eens wil weten waaraan het toe is. In het kielzog van het rijk vaart de dienst voor stadsontwikkeling, die echter slechts door tijdig goede plannen te maken een stukje stad kan red- den. Het is moeilijk iemand hiervan persoonlijk verwijten te maken, omdat juist ambtenaren be- |
|||||||||
Het gat in de Schalkwijkstraat
|
|||||||||
18
|
|||||||||
hoefte hebben aan duidelijke richtlijnen. Dit is
geen schimpscheut, maar een objectieve beoor- deling van de bestaande hiërarchische opbouw, waarmee we moeten werken. Verontrustend is deze gang van zaken in hoge mate, want je hoeft maar even het oor te luisteren te leggen om te ontdekken wat de bedreigde pun- ten zijn. Positief te waarderen is daarbij de liefde die dikwijls juist jonge mensen voor de oude stad aan de dag weten te leggen. Er is bijvoorbeeld een werkgroep van de rijksuniversiteit, die - oor- spronkelijk bedoeld ter bestudering van ruimte- lijke vraagstukken - zich na de nota Kernbeeld intensief met de oude stad is gaan bezig houden. In onze verzakelijkte samenleving hebben velen klaarblijkelijk sterke behoefte aan rustige, roman- tische plekjes om te wonen en te leven. Het ge- rief van de nieuwbouwwoningen offeren zij er graag voor op. Menig oud huisje, dat nauwelijks meer een fundering had om op te staan, is met grote zorg en enthousiasme door jonge mensen in be- woonbare staat teruggebracht en niet zelden met smaak ingericht. Vinger op de wonde
Door enkele van deze jongere Utrechters werd
ik dezer dagen opmerkzaam gemaakt op nog en- kele bedreigde punten in oud-Utrecht. Zoals be- kend, zal het grootste deel van de westelijke zijde van het Achter Clarenburg moeten verdwijnen voor de nieuwbouw van Hoog Catharijne. Er is al heel wat gesloopt; het schrikkelijkste voor- beeld is het voormalig Elisabethsgasthuis met zijn prachtige kelders. Maar dat dateert alweer van jaren her. Straks zullen hier moderne winkelpanden verrij-
zen en het kan best een gezellige parallelstraat worden van de Lange Elisabethstraat. Helaas zul- len de winkelpanden in de huidige situatie pal tegenover zeer bouwvallige oude huizen komen te staan, die weinig historische waarde bezitten. Het is daarom niet te verwonderen dat deze oude huizen zijn aangekocht en dichtgetimmerd om te worden gesloopt en te worden vervangen door eveneens een rij moderne winkelpanden. Begrij- pelijk, maar het zou wel een droeve zaak zijn als ook het zeventiende-eeuwse hoekhuis Voor-Cla- renburg 7, dat de rij afsluit, eraan zou moeten geloven. Naar ik verneem hebben de bewoners van dit
huis, waarin de sociëteit van de studentenvereni- ging Prometheus gevestigd is geweest, aanzeg- |
ging gekregen in mei te vertrekken. Waarom?,
vraag je je af. Het pand, met zijn hoge, achttien- de-eeuwse tuitgevel, dat uit een oogpunt van ge- schiedenis zeer belangwekkend kan worden ge- noemd, zou best in een moderne omgeving kun- nen worden opgenomen. Zoiets gebeurt vaker en misstaat geenszins. Middeleeuws huis
Aan het Achter Clarenburg ligt, in de zuidelijke
hoek weggedoken tussen de kerk van St. Marie, de gebouwen van de Steenkolen Handels Ver- eniging en nog wat bouwsels, een groot, in zijn kern middeleeuws pand dat al jaren geleden door de gemeente is aangekocht. Gevreesd wordt dat dit mettertijd zal verdwijnen, niet het minst in ver- band met de groei van de SHV. Als de doorbraak naar de Mariaplaats uit het plan-Kuiper zou worden verwezenlijkt, lag dit huis precies in de route. Die doorbraak is inmid- dels door de raad van de hand gewezen. Niette- min is het huis leeg blijven staan, verwaarloosd. |
||||||||
Middeleeuwse schouw van het huis
in de doodlopende hoek van het
Achter-Clarenburg
|
|||||||||
19
|
|||||||||
Daar is overigens verandering in gebracht door
een groep krakers, die niet alleen het huis voor- lopig als woonstede hebben ingericht - er is een zee van ruimte - maar bovendien de moeite heb- ben genomen de middeleeuwse overblijfselen te ontmantelen. Het huis kan bogen op een bijzonder mooi kel-
dergewelf, talrijke zeer oude bouwfragmenten en - als pronkstuk - een vijftiende-eeuwse, zandste- nen schouw, die weliswaar vervallen maar zeker goed te restaureren is. Indien het juist is dat de gemeente in plaats van
de aanvankelijk geschetste doorbraak zal probe- ren het nieuwe Achter Clarenburg te zijner tijd als bescheiden (voetgangers?)straat door te trek- ken naar een iets oostelijker gelegen punt van de Mariaplaats, zal het vrij monstrueuze gebouw van de Handelsbeurs moeten verdwijnen. Voor mij geen punt van discussie. Waarschijnlijk is dit plan te verwezenlijken zonder de twee genoemde „mo- numenten" die niet op de Monumentenlijst staan (weer zo'n omissie) te schaden, zomin als het gebouw van de sociëteit De Vereniging, waarvoor het rijk al eerder een sloopvergunning had ge- weigerd. Hoewel het lijstje gemakkelijk zou zijn uit te brei-
den, wil ik besluiten met nog twee voorbeelden van bedreigde stukjes oud-Utrecht. Het eerste is het pand Janskerkhof 1 A, dat een sta-in-de-weg vormt voor de definitieve verbreding van de Lange Jansstraat. De afbraak ervan wordt nu nog tegen gehouden door de wens van monumentenbescher- mers om de pleinwand van het Janskerkhof zoveel mogelijk intact te houden. Eerlijk gezegd, zie ik er geen heil in, na de voltooide afbraak van de zui- delijke gevelwand van de Lange Jansstraat. Dan |
|||||||||
hadden we ook dat achterwege moeten laten.
Iets anders ligt het met de molen Rijn en Zon, op de hoek van de Adelaarstraat en de Merel- straat, die in de weg staat voor een uitvalsweg in noordelijke richting. Deze molen, die de ver- dwenen molen van het Paardenveld indertijd heeft vervangen, dateert van 1913 en is gebouwd van een lelijk soort Belgische baksteen. Allerminst een historisch unicum. Om tweeërlei redenen zou ik evenwel willen plei-
ten voor het behoud van deze molen; hij is waar- schijnlijk de hoogste van Nederland en hij is de laatste molen van Utrecht. Tot nu toe heeft het rijk weinig animo getoond
voor een restauratie van deze molen. Op het ogenblik worden echter alom in den lande zoveel activiteiten ontplooid voor het herstel van molens, dat het mogelijk moet zijn ook voor de Utrechtse molen de nodige fondsen bijeen te krijgen, zodat hij eenmaal met nieuwe wieken het stadsbeeld kan opluisteren. Die weg moet dan maar een eindje opzij of hele-
maal achterwege blijven. Nu al blijkt de eigen- lijke flessehals voor het bereiken van de binnen- stad uit Overvecht en Tuindorp niet bij de molen maar voor de Neude te liggen. K. ]) De druk op. de oude binnenstad maakt het drin-
gend gewenst een comité van waakzaamheid op te richten, dat zijn ogen en oren goed open houdt en van tijd tot tijd ervaringen uitwisselt. Wie van zo'n comité deel zou willen uitmaken, wordt verzocht telefonisch of schriftelijk con- tact op te nemen met de secretaris, dr. I. E. A. L. Struick. |
|||||||||
GESCHIEDENIS VAN DE LAGE LANDEN I
|
|||||||||
Kort geleden verscheen bij de uitgeverij Fibula-
Dishoeck, die al sporen verdiend heeft door de reeksen geschiedkundige uitgaven voor een ruim publiek, van de bekende schrijver van kinderboe- ken Jaap ter Haar (Saskia en Jeroen, De Zes Fal- ken e.a.) het eerste deel van de Geschiedenis van de Lage landen. Bij een vaardige pen en een leven- dige stijl heeft de schrijver een groot inlevingsver- mogen ontplooid in de bont geschakeerde ont- wikkeling van ons vaderland. Met hem doorleeft de lezer geboeid de primitieve angst van de prehis- torische jager, de stijgende woede van de Bata- 20
|
|||||||||
ven tegen de wrede onderdrukking door de Romei-
nen met hun ijzeren regiem van de „Romeinse vre- de", de milde en toch onverzettelijke Christenzen- delingen Willibrord en Bonifatius, het bonte leven in de Middeleeuwse stad en het hoofse leven van soms schrikbarend barbaarse ridders. Kostelijke illustraties, die met bekwame zorg zijn uitgekozen, belichten het boeiende verhaal. De tekeningen van Rein Poortvliet vullen door hun levendigheid de afbeeldingen van de kunstschat- ten en gebruiksvoorwerpen aan. Vervolg zie pagina 24
|
|||||||||
Armenzorg in Vleuten
|
|||||||
geef je dan nooit aalmoezen? Dat bestaat toch
niet, een christelijke gemeente die niet aan de armen denkt! Bijlevelt: Toch wel, ik geef elke donderdag aan
de passanten uit Utrecht, die hier op die dag ge- woonlijk komen ,,schoeyen". Dominee: Die? Maar dat is onhebbelijk en god-
loos volk! Vroeger gaf ik ze ook wel eens wat, uit eigen beurs, maar ze verdrinken alles in dat kroegje, je weet wel, en toen ik dat merkte hield ik er mee op. Ik vind dat je beter kunt geven aan de armen van je eigen dorp, waar je wat van af- weet. Hierop zwegen de roomse aanwezigen, „alsof ze
de dominee gelijk gaven". Maar Bijlevelt hield voet bij stuk en begon een tegenaanval: Waarom had de broederschap niets gekregen uit de nala- tenschap van Jan Pronckert, lidmaat van de gere- formeerde kerk, die behalve van de diakonie ook onderstand had genoten van de broederschap? Hij voor zich voelde er niet voor aan deze nieuwe zaak mee te werken, zolang er in de oude geen klaarheid gekomen was. Het dreigement van de dominee dat de gerefor-
meerden dan ook niets zouden geven, bracht Bijlevelt tenslotte tot nadenken. Met zijn verkla- ring „ik zal dan ook geven, dog ook maer voor dit jaer" eindigde de vergadering. De dominee ging naar huis en schreef alles in het kerkeboek, nog vóór zijn gemoed tot rust was gekomen. Tenslotte betaalde de diakonie niet alleen voor dat éne jaar, maar jaren lang, evenals de O.L. Vrouwen Broederschap. De zaak over Jan Pronc- kert was dan ook tot aller tevredenheid opgelost. Enige jaren later waren er weer moeilijkheden, ditmaal tussen gerecht en broederschap. Het ge- recht had twee rooms-katholieke vrouwen die om steun kwamen vragen, naar de broederschap ver- wezen, maar zij werden daar niet geholpen. Schout en schepenen dienden hierover hun beklag in bij de Gedeputeerde Staten en stelden, dat de broe- derschap de plicht had deze vrouwen iets uit te keren. In hun verweer maken de broeders duidelijk dat
zij deze eis van het gerecht beschouwden als een inbreuk op hun beschikkingsrecht over de goede- ren van het gilde. Het was hun eigen vrije wil ge- weest indertijd, dat de inkomsten voortaan ge- bruikt zouden worden voor armenzorg. Zijzelf had- den in 1667 beslist dat voortaan de jaarlijkse maaltijd uit eigen zak betaald zou worden. Zij- zelf wilden ook bepalen wie wel en wie niet voor 21
|
|||||||
In 1732 kreeg de gereformeerde gemeente in
Vleuten een verzoek van het gerecht om iets bij te dragen tot onderstand van een Vleutense jon- gen die in Utrecht in het dolhuis was opgenomen. De kosten waren te hoog om geheel ten laste van het dorp te komen: 80 gulden per jaar. Als de dia- konie nu eens 20 gulden bijdroeg? Goed, zei de kerkeraad, voor dit éne jaar willen we het wel doen, omdat jullie zoveel uitgaven hebben moe- ten doen om de jongen in de kleren te steken. Maar er is één voorwaarde: de O.L. Vrouwen Broederschap moet evenveel bijdragen, anders doen wij het niet. Hierop volgde een vergadering in het rechthuis,
met vertegenwoordigers van zowel broederschap als kerkeraad. Woordvoerder van de eerste was de brouwer Hendrik van Bijlevelt, een der voor- naamste katholieken van het dorp en hoog aan- geslagen in de belasting. Al direkt stelde hij zich op tegenover de predikant, Jacobus Vlaer, en er kwam een felle diskussie. Nu moet men weten dat Jan Joosten, de jongen
waar het om ging, wel van gereformeerden huize was. Hij was echter geen lidmaat en hoorde dus tot de zogenaamde buiten-armen. In veel dorpen lag de situatie zo, dat katholieke en gereformeer- de lidmaten ieder bij hun eigen diakonie voor steun terecht konden, terwijl de buiten-armen óf bij het gerecht konden aankloppen, óf bij een van die nog uit de middeleeuwen stammende fundaties voor armenzorg, doorgaans Heilige Geest tafels genoemd. De dominee zag in de Vleutense broederschap
ook zo'n min of meer neutrale instelling en voel- de zich in die mening gesteund door het feit dat sommige gereformeerden aanzienlijke bedragen aan de broederschap hadden nagelaten. Dat zou- den zij niet gedaan hebben als het een puur ka- tholieke organisatie was. Zo eenvoudig lag het in Vleuten toch niet. Om te
beginnen was er geen roomse diakonie. Neen, zei Bijlevelt, de roomse armen worden gesteund door de broederschap of door het gerecht. Dominee: Wat, geen diakonie? Wat doe je dan met je aalmoezen? Bijlevelt: Die zijn er niet. Dominee: Geen aalmoezen? Waar is dan die lade
voor die zondags in jullie kerk rondgaat? Bijlevelt: Voor de pastoor. Dominee: Maar er is toch al een bus waarmee
je bij de huizen geld inzamelt voor de pastoor, en nog een tweede voor het onderhoud van de kerk, |
|||||||
Armenhuisjes van de
Onze Lieve Vrouwen
Broederschap
te Vleuten,
waarin op het ogenblik
de leeszaal is gevestigd.
|
||||||||
Het inkomen was ongeveer 25 gulden per jaar,
blijkbaar ruim voldoende om de onkosten te dek- ken. In 1621 was er wat veranderd, zoals blijkt uit een mededeling van de toenmalige predikant van Vleuten op de classis-vergadering te Utrecht. Het inkomen was gegroeid tot 30 gulden, en het werd besteed „tot profijt der armen". Wanneer we be- denken dat in die tijd van gereformeerde zijde po- gingen werden .gedaan om het inkomen van gilden en broederschappen te algemenen nutte aan te wenden, inplaats van dat „onnut verbrassen", is het niet moeilijk om te begrijpen wat er gebeurd was. Om baas in eigen huis te blijven had de broederschap aan de buitenwereld doen weten dat armenzorg haar voornaamste doel was. Dat was niet uitsluitend camouflage, want er werd wel de- gelijk veel voor de armen gedaan. Zo veel, dat ook buitenstaanders dit gilde de aangewezen in- stelling gingen vinden om geld of goederen aan na te laten, in de wetenschap dat dit goed besteed zou worden. In het begin van de achttiende eeuw scheen het gilde zelfs zijn zuiver katholieke ka- rakter verloren te hebben, want het telde ook enige gereformeerden onder zijn leden. Maar er kwam een wending. Al bij het conflict in 1740 over de twee vrouwen die om onderstand vroegen, krijgen we de indruk dat het gerecht aan het gilde de taak toedacht om speciaal de katho- lieken te steunen. Niet meer neutraal dus. De broederschap zelf, zo blijkt uit het verweer, vond dat die katholieken dan ook geregeld in de kerk moesten komen en nam aldus de taak op zich van |
||||||||
onderstand in aanmerking kwam. Wat die twee
vrouwen betreft, die voldeden niet aan hun eisen. Maria van den Bergh was al jaren lang niet in de kerk verschenen; de pastoor had haar uit eigen beurs een schelling per week aangeboden als zij wel zou komen, maar zij had halsstarrig gewei- gerd. De andere woonde in De Meern en ging in Utrecht ter kerke en kwam dus helemaal niet in aanmerking. Verontwaardigd constateerden zij dat het gerecht maar links en rechts akten van in- demniteit uitgaf zonder hun voorkennis, en dan wel de broederschap voor hun onderstand liet op- draaien. Op die manier zou er binnenkort niets meer van het vermogen over zijn. Het is niet meer na te gaan hoe het met die vrou- wen afliep; maar het standpunt van de broeders is wel invoelbaar, vooral wanneer we de geschie- denis van het gilde van het begin af na gaan. De Onze Lieve Vrouwen Broederschap te Vleuten bestaat op 21 april 1971 precies vijfhonderd jaar. Wie de stichtingakte van 1471 leest, vindt daarin inderdaad niets over armenzorg, wel veel over broedermin, gemeenschappelijke maaltijden en godsdienstige plechtigheden. Op een gegeven ogenblik is de armenzorg hierbij opgenomen, om tenslotte geheel op de voorgrond te treden. Wan- neer is dat gebeurd? In een visitatierapport van 1593 lezen we dat er
toen een gilde in Vleuten was, waarvan de leden een jaarlijkse maaltijd hielden, waarop enkele ju- welen getoond werden die eigendom waren van het gilde. 22
|
||||||||
een roomse diakonie, die immers in Vleuten niet
bestond. En met de infiltratie van gereformeerden in het gilde was het in de tweede helft van de achttiende eeuw afgelopen. Heel veel jaren later, in de winter van 1812/1813,
zat een andere dominee van Vleuten op een avond in het kerkeboek te lezen. Toen hij zag wat zijn voorganger Jacobus Vlaer had opgeschreven, wreef hij zich de ogen uit. Die O.L. Vrouwen Broe- derschap zou dus bedoeld zijn om de buiten-armen te steunen? Maar dan hadden zij at jaren lang deze mensen, en ook de hervormde diakonie, te kort gedaan. Hij nam de pen op en schreef een brief op poten aan de administrateurs van de broe- derschap. In het Frans, zoals dat in die tijd hoor- de. Het was het begin van een lange briefwisse- ling, waarbij vele stukken ter tafel kwamen. Pas in 1815 bracht de vrederechter van het kanton Maarssen een vergelijk tot stand. Waarschijnlijk hield hij er rekening mee dat het gilde ook wel eens legaten van gereformeerden had ontvangen, en wees daarom een achtste van het vermogen |
||||||||||||
toe aan de hervormde diakonie. Op 5 februari
1820 werd de laatste betaling gedaan, en daar- mee was de O.L. Vrouwen Broederschap weer baas in eigen huis geworden, maar nu voorgoed. E. P. Polak-de Booy
|
||||||||||||
Noot:
De dialoog tussen Bijlevelt en Vlaer is iets ver-
kort overgenomen uit het kerkeboek van de Ne- derlandse hervormde gemeente te Vleuten, thans berustend op het rijksarchief in Utrecht. De ver- dere gegevens dank ik grotendeels aan de inzage van het archief van de O.L. Vrouwen Broeder- schap te Vleuten. Ik dank de procurator, de heer Th. G. van Dijk, voor zijn medewerking. Literatuur over de broederschap kan men vinden in het Ar- chief Aartsbisdom Utrecht 1898, 255, met een ar- tikel van 1. H. Hofman, en in het jaarboekje Nif- tarlake 1915, 8 met een artikel van Kees Valke- stein. Beide artikelen dragen de titel „O.L. Vrou- wen Broederschap te Vleuten". |
||||||||||||
Onze voorouders, bij nader inzien
|
||||||||||||
Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de
Nederlandse Genealogische Vereniging zal van 27 maart t/m 23 april in het gemeentelijk archief te Utrecht de tentoonstelling ,,Onze voorouders, bij nader inzien" worden gehouden. Het doel van de expositie is een groot aantal aspecten van het genealogisch onderzoek naar voren te brengen. Het zijn niet alleen de doop-, trouw- en overlijdensregisters die de familie-on- derzoeker tot steun zijn bij zijn naspeuringen. Ook met behulp van notariële akten, transportakten en -plechten, inschrijvingen in de burgerboeken, fami- liewapens, geboorte-, huwelijks- en andere gele- genheidspenningen, kerst- en nieuwjaarswensen is het vaak mogelijk familiebanden te ontdekken. De tentoonstelling begint met een stamboom van de Utrechtse familie Ram. Linten verwijzen naar de verschillende akten waaruit de gegevens voor de stamboom werden verzameld. |
||||||||||||
Behalve geschreven teksten zijn er ook voorwer-
pen aanwezig, die de gebeurtenissen in het fami- lieleven markeren: testamenten met bijzondere ge- gegevens, kwartierstaten, familieportretten, huwe- lijkszangen, geboortelepels en serviesgoed, rouw- borden uit kerken, enz. Er zijn charters (oorkonden) bijeen gebracht, er
werden gegevens verzameld over huwelijken met buitenlanders, over de in vroeger eeuwen zo hard toe slaande besmettelijke ziekten als pest en cholera. Ook is op de expositie een keur van oude wapenboeken te vinden, waaronder dat van de bekende Arent van Buchell, van de Gelders- Overijsselse Studentenvereniging, van de regen- ten der Utrechtse gasthuizen, enz. De openingstijden zijn: werkdagen van 10 tot 16.30 en zaterdags van 10 tot 12 uur. Gesloten op zondag en van 9 t/m 12 april. Toegang gratis. Mej. drs. I. 1. Soer
23
|
||||||||||||
Utrechtse bisschopswapens
|
||||||||||
ontdekte handschrift kan onze kennis op dit ter-
rein wellicht aanvullen. In 1942 publiceerde Abbé J. Lestocquoy in de
Mémoires de la Commission départementale des Monuments historiques du Pas-de-Calais (Frankrijk) een boekwerk, groot XV en 127 bladzijden (met illustraties) over de 66 bisschoppen van Atrecht van 500 tot 1930: Les évêques d'Ar ras. Leurs por- traits, leurs armoiries, leurs sceaux. Tijdens de laatste wereldoorlog heeft de boekhandel E. J. Brill te Leiden de verschijning aangekondigd van een boek over de wapens der vorst-bisschoppen van Salzburg, dat een oplaag van slechts 1000 exemplaren zou hebben verkregen. Noch in de bibliotheek van het Koninklijk Nederlandsch Ge- nootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, noch in die van het Centraal Bureau voor Genealogie, beide te 's-Gravenhage, is dit laatste werk aan- wezig, gelijk mij bij navraag bleek. Ik heb het steeds als een mijner vrome wensen beschouwd, dat ook voor Utrecht een soortgelijke beschrijving tot stand zou kunnen komen. Mocht ooit iemand hiervoor ten aanzien van de bisschop- pen van Utrecht geïnteresseerd zijn, het onder- werp zal hem, daarvan ben ik overtuigd, stellig \-oldoening verschaffen. Dr. A. 1. van de Ven 'j Zie over hem: B. A. Vermaseren, P. C. Bocken-
berg (1548-1617). Historieschrijver der Staten van Holland. Bijdr. en Meded. v/h Historisch Genootschap deel 70 (1956). 2) A. J. van de Ven, David van Bourgondië, bis-
schop van Utrecht, en de priesterwijding van Erasmus. Rotterdams Jaarboekje, 1970, 196-209. |
||||||||||
In het maandblad onzer vereniging van januari
1971 is nog een late reactie opgenomen van de heer B. C. van Beusekom op een door mij ge- schreven artikel, dat een jaar geleden, in het num- mer van januari 1970, werd gepubliceerd. Wie dit laatste heeft bewaard en zich de moeite wil ge- ven het op te slaan, zal kunnen zien, dat de auteur mij niet geheel heeft begrepen, want uit het zins- verband valt slechts af te leiden, dat ik toen sprak over de behandeling van de Utrechtse bisschops- wapens in de gedrukte literatuur. Daarente- gen doelt de heer Van Beusekom op een in zijn bezit zijnd handschrift, welks bestaan niet meer bekend was. Niettemin is het verheugend, dat dit handschrift, al is het dan een afschrift ener verta- ling van het origineel, nu gesignaleerd is. Eveneens verheugend zou het zijn, zo dit handschrift in be- waring kwam in het Rijksarchiefdepot te Utrecht, waar de archieven der bisschoppen en die der vijf kapittelen reeds berusten en belangstellenden van dit handschrift kennis zouden kunnen nemen. Pieter Cornelisz. Bockenberg (1548-1617), histo- rieschrijver der Staten van Holland1), die latijn schreef, heeft verschillende handschriften nage- laten, die ten dele verloren zijn gegaan. Bij een beschrijving der dalmatieken van bisschop David van Bourgondië in dit maandblad (1970, 13-14) heb ik een van Bockenberg afkomstig handschrift kunnen citeren dat in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht berust, maar dit bevat geen wapens. Ten behoeve ener andere studie van mijn hand 2) is in 1970 nog in de Koninklijke Bibliotheek te 's- Gravenhage naar een soortgelijk handschrift van Bockenberg gezocht, doch tevergeefs. Het thans |
||||||||||
Vervolg van pagina 20
Op knappe wijze heeft Jaap ter Haar niet alleen
een meeslepend, boeiend verhaal samengesteld op grond van een grote belezenheid, maar hij geeft ook op alle punten een betrouwbaar verhaal. „Waarheid is vreemder dan fantasie": een waar spreekwoord, maar alleen voor iemand die zoals de schrijver de mensen in het verleden begrijpt en hun gevoelens pakkend onder woorden weet te brengen. Een uitgelezen gezelschap van voor- aanstaande deskundigen staat als adviseurs borg voor de wetenschappelijke betrouwbaarheid van deze geschiedenis van de Lage landen. Het gero- mantiseerde verhaal is geen roman geworden. Zeker, de vakhistoricus moet wel even wennen 24
|
wanneer een mammoetjagerhem toespreekt of wan-
neer hij opeens oog in oog staat met Karel de Stoute, maar hij zal moeten toegeven, dat de sfeer uitmuntend is getroffen; de schrijver, die al vroe- ger blijk heeft gegeven een voortreffelijk mensen- kenner te zijn, heeft door de vele getuigenissen zijn historische personages diep in hun hart ge- keken, al heeft hij hen nooit kunnen beluisteren. Kortom, het is een boek dat onomwonden kan worden aanbevolen, vooral voor jeugdige lezers maar ook als een bron van lering en vermaak voor menig ouder. De prijs bedraagt f 39,50 per deel; bij voorinte-
kening tot 1 april is deze ƒ 34,50. In totaal zul- len dit jaar vier delen verschijnen. dr. 1. Struick |
|||||||||
De Lijst van Zijst of
de Leist van Zeist |
|||||||||
nis van de stad en de provincie Utrecht, de doel-
stelling van deze vereniging. Allereerst natuurlijk dit, dat het schilderij dat het
uitgangspunt vormde voor deze experimenten op het gebied van de wandmeubelkunst, bezit is van het Centraal museum te Utrecht. Dit museum ver- zorgde ook de opname, zoals die in afbeelding 1 is weergegeven. Het is een portret van Jacob de Moor uit 1576, van de schilder Anton Mor van Dashorst (1519-ca. 1576). Maar een andere reden waarom we hier voor deze
gedachten de aandacht vragen, is dat er een ze- kere verwantschap bestaat tussen de ten tonele gevoerde constructies en enkele stedebouwkun- dige problemen in de gemeente Zeist. Het complex van het Slot en de gebouwen van de Evangelische Broedergemeente, tot stand geko- men in het laatst van de zeventiende en in de acht- 25
|
|||||||||
Op afbeelding 1 ziet u een schilderij met een lijst.
Wanneer men de onderregel aan weerszijden zou doortrekken, dan kon men van zo'n lijst nog prak- tisch nut hebben; er zou het in afbeelding 2 weer- gegeven, handige wandmeubel uit kunnen ont- staan. Nog ruimer worden uiteraard de mogelijkheden,
wanneer niet alleen de onderregel, maar ook een van de stijlen wordt doorgetrokken, zoals gesug- gereerd in afbeelding 3. Behalve dat er van alles kan worden neergezet, kunnen er dan ook objec- ten aan worden opgehangen. Misschien vraagt de lezer zich af, wat dit te ma- ken heeft met de bestudering van de geschiede- |
|||||||||
________________
|
|||||||||
tïïïiïlïtfr "snïHSÏMHMSÏtfïïïïïïHÏ
|
||||||||||||||||||||
HlliPiillllliiliil
|
||||||||||||||||||||
wen, pleinen en wegen, maar ook een omslui-
ting, een ,,lijst". Die omsluiting wordt hier gevormd door een reeks
van bomenrijen, sloten, paden en wegen. Deze laatste zijn kennelijk vooral bedoeld als ,,dreven"; hoogstens vervulden ze een bescheiden rol in het lokaal netwerk van verbindingen. Heel mooi is dat te zien op de van omstreeks 1800 daterende ma- quette, die zich in het Slot bevindt. Met zorg zijn de boombeplanting, de wegen en de waterlopen volgens de toen nog aanwezige oorspronkelijke opzet gereconstrueerd. (Vergelijk afbeelding 4). Omstreeks drie jaren geleden werd de ,,onder- regel" van het complex, de Lageweg, bij wijze van voorlopige oplossing, voor doorgaand verkeer geschikt gemaakt. In feite werd er maar weinig aangetast, zoals er uit de schilderijlijst van af- beelding 1 maar een paar stukjes van het buiten- profiel gehaald behoefden te worden om er het apparaat van afbeelding 2 van te maken. Toch is de verandering essentieel, zoals de afbeeldingen even duidelijk aantonen als een vergelijking tus- sen de Lageweg van vier jaar geleden en de Lageweg van nu. Naar verluidt, bestaat thans het voornemen om -
verre van het einde van deze tijdelijkheid in het verschiet te stellen - de „tijdelijke" oplossing een meer definitief karakter te geven, gelijk dat in de loop van de geschiedenis wel eens meer met een tijdelijke oplossing is gebeurd. En voorts blijkt er met de gedachte te worden gespeeld nu ook een van de „stijlen" - en wel de Waterigeweg - van een weg voor lokaal verkeer te maken tot een bedding voor een doorgaande stroom. Kortom, men denkt aan een constructie als die van afbeel- ding 3, waarbij het lawaai, de niet in de aanleg passende breedte van de profielen en de hele poespas van verkeerslichten en -borden, die zo'n weg meebrengt, de rol vervullen van de in deze afbeelding aangebrachte attributen. Uitvoering van een zodanig plan zou misschien niet eens zulke erg grote aantastingen met zich behoeven te brengen. Enkele sloten, enkele rijen bomen, mogelijk een paar huizen. De bereidheid zal zeker bestaan te zoeken naar een oplossing waarbij de directe aantastingen minimaal zijn. Maar we hopen met het voorbeeld duidelijk te hebben gemaakt, dat de wérkelijke schade aan een omlijst voorwerp - een schilderij of een stuk stedebouw -, die voortvloeit uit het dienstbaar maken van deze lijst aan praktische doeleinden, vele malen de meetbare materiële schade overtreft |
||||||||||||||||||||
p
|
||||||||||||||||||||
'.', '>;'.;'.imUiUiHUlUii', U'.MH;'A::;:t;',:;i;;"; !
|
||||||||||||||||||||
-
|
||||||||||||||||||||
taMl lm
|
||||||||||||||||||||
Afbeelding 4.
„Plan van Zeist" door 1. Peterson, ± 1795. Detail.
(Archief Evangelische Broedergemeente)
|
||||||||||||||||||||
tiende eeuw, geeft een voor Nederland uniek to-
taalbeeld van bij elkaar behorende architectuur en stedebouw uit dat tijdperk. Bij een werkelijk „com- plete" aanleg, zoals we die hier aantreffen, hoort niet alleen een harmonisch samenspel van gebou- 26
|
||||||||||||||||||||
die men aan de lijst zelf toebrengt.
Daarom willen we diegenen, die zich met de Zeis- ter verkeersproblemen bezig houden, nog eens op het hart drukken, om het wegenstelsel rondom Broedergemeente en Slot echt als een „lijst" te zien, waar ze met andersoortige elementen buiten moeten blijven. Het is in dit verband jammer, dat het pas gebouw-
de grote hek, dat de rol van het vroegere hek nabij het Rond vervult, niet weer tussen Rond en Lageweg geplaatst kon worden, maar werd opge- trokken tussen de noordelijke vleugels van de pleinbebouwing. De huidige plaats werkt het idee dat de Lageweg zelf niet meer deel uitmaakt van de gehele monumentale aanleg, in de hand. Dit stukje is niet bedoeld om te stellen, dat men in Zeist minder zorgvuldig met historische zaken zou omspringen dan elders - de restauratie van het Slot bewijst wel anders -, maar dat op het eerste gezicht bescheiden veranderingen, zoals die zich overal voltrekken, ineens erg ingrijpend kunnen worden, wanneer ze met functieverande- ringen gepaard gaan. Zo zijn de voorgenomen doorsnijdingen van de
Koelaan (het verlengde van de as door het Zeis- ter Slot), die van de as van het huis Heemstede bij Houten en die van de landgoederen van de |
|||||||||||
Treek en Amelisweerd met snelwegen stuk voor
stuk aantastingen van ontworpen structuren, die véél meer schade met zich mee brengen dan de verdwijning van een - ongetwijfeld zo klein moge- lijk gehouden - aantal bomen. Om een nog drastischer voorbeeld te gebruiken dan dat van de lijsten: wanneer iemand wordt ont- hoofd, is er zelfs in het geheel geen sprake van het vernietigen van enig essentieel onderdeel. Toch zal ieder beamen, dat alleen al het verbre- ken van de 'samenhang het organisme in zijn tota- liteit ernstig schade doet. Officiële onthoofding of sluipmoord maakt wei-
nig verschil voor het slachtoffer. Vandaar, dat we dit stukje presenteren als een vervolg op dat van onze redacteur, de heer Kieboom, in het vo- rige nummer. Dat geeft mij tevens de gelegen- heid, nog even naar voren te brengen, dat ik er terdege heil in zie om het pand Janskerkhof 1A te Utrecht (zulks naar aanleiding van wat daar- over op pagina 20, linker kolom, wordt gezegd) om wille van het visueel zo groot mogelijk houden van het plein, op zijn huidige plaats in stand te houden. (Zie ook het slot van het bericht „Comité van waakzaamheid" - redactie) Dr. ir. C. L. Temminck Groll
|
|||||||||||
Excursie naar Amersfoort
Op zaterdag 22 mei gaat de vereniging Oud-
Utrecht op excursie naar Amersfoort, onder lei- ding van VVV-directeur H. J. Laming, die zich door twee rondleiders laat assisteren. Er wordt een stadswandeling gemaakt langs de Muurhuizen en de singels (oudtijds de omtrek van de stadskern), de Koppelpoort, de Onze Lieve Vrouwetoren en de Hof met de St.-Joriskerk. Verder wordt een bezoek gebracht aan het museum van onze zus- tervereniging Flehite. De onlangs gerestaureerde St.-Joriskerk, die op
deze excursie ook van binnen wordt bezichtigd, is een gotische hallenkerk met drie beuken, die in 1337 tot kapittelkerk is verheven. De romaanse toren, die zich op een wat wonderlijke plaats mid- den in de kerk bevindt, dateert uit de dertiende eeuw. De Onze Lieve Vrouwetoren is een gotische ko-
los; de Koppelpoort, zowel water- als landpoort, werd in 188S gerestaureerd. Kaarten voor deze excursie zijn tot en met 17 mei |
|||||||||||
te verkrijgen bij De Discus, Minrebroederstraat
a f 4,— exclusief of f 6,75 inclusief busvervoer. Deelnemers met eigen vervoer verzamelen zich om twee uur op het parkeerterrein bij de Koppel- poort te Amersfoort, buspassagiers om half twee op het parkeerterrein bij de Kruisstraat te Utrecht. In de prijs is een kop koffie inbegrepen. Om de deelnemers tevoren iets te vertellen over de oude Amersfoortse binnenstad zal de heer Laming maandag 17 mei om acht uur in het Kunst- historisch instituut, Drift 25, een lezing met dia- vertoning houden. Deze avond is gratis toegan- kelijk. De stadswandelingen in Utrecht zullen deze zomer
worden gehouden in de maanden juni tot en met september, vermoedelijk om de drie weken. Reser- veert u in uw agenda al vast 4 september voor een heel bijzondere excursie, die Oud-Utrecht op avontuurlijke wijze zal voeren naar het slot Loe- vestein. Nee, niet in een boekenkist. . . |
|||||||||||
27
|
|||||||||||
Utrechts oudste bodemschatten
|
|||||||
Op 27 maart 1971 deden H. Helsloot, B. Klück, B.
Maes en andere leden van de werkgroep Herstel leefbaarheid oude stadswijken Utrecht in de bouwput van het nieuwe warenhuis Vroom en Dreesmann tussen Achter Clarenburg en de Rijn- kade een aantal vondsten die onschatbare gege- vens verstrekken over de alleroudste geschiede- nis van onze stad. Met deze vondsten hebben de geestdriftige en
energieke onderzoekers hun eerdere ontdekking, het blootleggen van een veertiende-eeuws huis in een negentiende-eeuwse ommanteling (Achter Cla- renburg 2) nog ver overtroffen. Bredero's Bouw- bedrijf NV gaf gelegenheid dit belangwekkende deel van de bouwput uitgebreid te onderzoeken door de werkzaamheden ter plaatse tijdelijk te staken. Allereerst kwamen aan het licht een dik opge-
pakte blauwgrijze kleilaag, een houten schoeiing van rechtop staande palen en - zuidelijker aan- sluitend - een zwarte veenlaag vol botten en pot- scherven. Op de rand van deze klei-afzetting en vlak naast de houten schoeiing stond een rest van een bakstenen muur. Het formaat van de stenen was ongewoon groot; dr. ir. C. L. Temminck Groll dateerde deze bakstenen op het midden van de twaalfde eeuw. Vijf putten en de resten van drie keldergewelven behoren tot een jongere veertien- de-eeuwse bouwperiode. Rijntak
Wat weten wij over deze omgeving? Als een on-
bedijkte stroom, die zich voortdurend verplaatste, liep een Rijntak door de stad Utrecht, die aan deze rivier haar ontstaan dankt. Bij het stadhuis wijst de bochtige loop van de Oudegracht op een dergelijke natuurlijke bedding. Ten westen van de voormalige singel, op de plaats van het station, bestond nog in de zeventiende eeuw het begin van de hoofdverbinding met de Oude Rijn bij de Hommel. De nu gevonden kleilaag heeft een breedte van circa 29.50 meter en vormt een ont- brekende schakel. Op zondag 4 april jl. heeft B. Maes een houten schoeiing van vertikale palen gevonden, die misschien de ligging van de andere oever aantoont. De veronderstelling dat de Rijn pas bij de Water-
straat westwaarts draaide, is nu op losse schroe- ven komen te staan. Het is verder veelbetekenend dat de stad in 1165 een verbindingsgracht heeft gegraven tussen de Oudegracht bij de Stadhuis- 28 |
|||||||
brug en de Vecht. Duidt een dergelijk kostbaar
werk op een belangrijke stadsuitbreiding? Kort tevoren, in 1160, was de stad belegerd en waar- schijnlijk verwoest, zodat misschien een totale vernieuwing van Utrecht tevens aanleiding heeft gegeven tot een vergroting van deze stad. Kapittel
Op en bij het terrein waar nu de bouwput ligt,
werd omstreeks 1080 het kapittel van St.-Marie gesticht met een ruime omvang voor de zg. im- muniteit. De twaalfde-eeuwse muur is kennelijk de noordelijke afscheiding geweest. Belangrijk is bovendien dat aan de oostkant van de muurrest de aanzet van een boog is te zien. Wanneer dit wijst op de aanwezigheid van een poort, is ook nog de plaats gevonden van de weg die eens leidde naar de eigenlijke kerk op de plaats van het tegenwoordige gebouw voor Kunsten en Weten- schappen, en die verder doorliep over de Spring- weg. Nog in de dertiende eeuw heet de straat Achter Clarenburg de „Oude Springweg". In 1159 kwamen de Utrechtse burgers in opstand tegen hun vorst, de bisschop, met als inzet de eis tot groter zelfbestuur. In hun strijd werden zij bij- gestaan door de stedelijke edelen en door graaf Hendrik van Gelre, voogd van het kapittel van St.-Marie en als zodanig de aanvoerder van de ridderlijke dienstmannen van dit kapittel. Bisschop Godfried van Rhenen moest vluchten en zijn huis op het Domplein werd verbrand. Zijn po- ging terug te keren met steun van graaf Floris III van Holland liep vast op het Utrechtse verzet. Pas in 1160 verscheen de machtige Reinoud van Das- sel, de krijgshaftige aartsbisschop van Keulen, en kanselier van het rijk, met een sterk keizerlijk leger voor de stad. Hij onderwierp de burgers na een langdurige be-
legering en de inneming van de stad. Of de im- muniteit van St.-Marie, brandhaard van de rebellie bij de verwoesting gespaard is gebleven, valt zeer te betwijfelen. Het is natuurlijk maar een veronderstelling dat de
stad Utrecht na een eventuele verwoesting niet alleen herbouwd is, maar ook noordwaarts is ver- groot. In ieder geval blijkt in 1173 ook de Jacobi- parochie te bestaan als een nieuwe woonwijk bin- nen de muren. Als onze vermoedens juist zijn, werd in die jaren ook de nu gevonden muur ge- bouwd, dus bij de herbouw van de immuniteit van St.-Marie. |
|||||||
de van J. in 't Hout van de dienst voor openbare
werken, is overgebracht naar het grasveld van het gemeentelijk archief aan de Alexander Numan- kade, zal dan de herinnering bewaren aan het oudste metselwerk in baksteen te Utrecht. Het is te vroeg verdere gevolgtrekkingen te ma- ken uit de vondsten. Eerst moet er nog meer wor- den gegraven, vooral tussen de tegenwoordige bouwput en de straat Achter Clarenburg. Verder moeten de nieuwe gegevens in verband worden gebracht met de reeds bekende feiten. Intussen zijn de vondsten belangrijk genoeg om dankbaar te zijn voor de speurzin en de vindingrijkheid van de gelukkige vinders uit de werkgroep Herstel leefbaarheid oude stadswijken. dr. ]. E. A. L Struick
|
|||||||||||||
Stenen huizen
Sinds de veertiende eeuw zijn langs het Achter
Clarenburg en aan de Mariaplaats stenen huizen gebouwd. Door deze bouw verdween toen de muur van de immuniteit, die overbodig was geworden, doordat in 1318 de totale omwalling en om- grachting van de stad voltooid was. De terug- gevonden putten en kelders horen tot deze jon- gere aanleg. De huizen Achter Clarenburg 2 en 6 stammen uit deze bouwperiode. Allicht zullen nog andere panden uit de veertiende eeuw in deze omgeving aanwezig zijn achter moderne pleis- terlagen. Binnenkort zal de nieuwbouw hier de sporen uit
het verleden hebben weggevaagd. Alleen de rest van de muur van de immuniteit van St.-Marie, die voorzichtig, onder de goede en deskundige hoe- |
|||||||||||||
Jxluis foor kostbare boeken vOenselijk
|
|||||||||||||
baar om door iedereen te laten beduimelen en te
interessant om ze in een donkere kast te laten liggen. De verlangens van dr. Engelbregt zijn overigens
bescheiden: het hoeft niet zo mooi als voor de rollen van de Dode Zee in het museum te Jeru- zalem. |
|||||||||||||
In zijn voordracht over het Utrechts Psalterium
heeft dr. J. H. A. Engelbregt 23 maart jl. de sug- gestie gedaan in de Universiteitsbibliotheek een kluis in te richten, waar dit kostbare psalmboek en andere waardevolle geschriften blijvend kun- nen worden tentoongesteld. Utrecht bezit voldoende belangrijke handschriften
om deze bouw te verantwoorden. Ze zijn te kost- |
|||||||||||||
Boekbespreking
|
|||||||||||||
1. A. Dortrr.ond. De wereld schreef. A'dam 1969.
80 blz., m. afb. (f 9,75). Met genoegen kondig ik dit boekje aan, dat in
1969 verschenen is onder auspiciën van de Stich- ting ter Verbetering van het Handschrift, te meer daar de voorzitter van deze stichting, die dit boekje heeft samengesteld, lid is van onze vereniging. Het biedt een beknopt overzicht van de soorten schrift waarvan de mensheid zich sinds haar hol- bewoning bediend heeft. Ook wordt aangeduid hoe sommige schriften zich uit elkaar ontwikkeld heb- ben. Wie er meer van wil weten, moet zich maar in de literatuurlijst verdiepen. Het is alleen wat onhandig dat die uitvoerige lijst zo onsystema- tisch is. De enige orde is een nummering van 750 tot 899. Correspondeert die met de biblio- theek van de schrijver? Daarom enkele tips voor het gebruik van die lijst: wie een wat uitvoeriger |
overzicht wenst, bestudere nummer 801, 862, of
892; wie oud schrift wil leren lezen, kan het beste beginnen met 766, 782 en 856, en dan ook nog de niet genoemde J. L. van der Gouw, Oud schrift (Zwolle 1963) en E. Strubbe, Grondbegrippen van de paleografie der Middeleeuwen (2 dln., Gent 1961). Maar het waardevolle deel van dit boekje zit in
de afbeeldingen, gemaakt van voorbeelden uit de lange geschiedenis van het schrift, die zich in hoofdzaak bevinden in de collectie Dortmond- Smit c.s. Als ik had mogen kiezen, had ik ook nog voorbeelden van schrijfgereedschap opgeno- men, die vast wel in deze collectie te vinden zijn. Zou onze excursiecommissie een bezichtiging van deze grote verzameling niet op haar program kunnen zetten? L v. T.
29
|
||||||||||||
?dnegli]ke stenen
|
||||||||||||
Naar aanleiding van mijn stukje over de Runen
krijg ik van alle kanten reacties van belangstel- lenden die denken een echte rune-steen te pak- ken te hebben. Was het maar waar: er is natuur- lijk een minimaal kleine mogelijkheid, die echter zó klein is dat u haar vrijwel kunt verwaarlozen. Wat kan het dan wel zijn? Ten eerste een gewone steen, die in een rivierbedding zo is afgeslepen dat er krassen in gekomen zijn, die - als je er lang naar kijkt - op vreemde lettertekens gaan lij- ken. Ook kunt u te doen hebben met een stukje afgebroken grafsteen dan wel een hoekje van een steen die bij een eerste-steenlegging in een kerk- gebouw of woonhuis was gemetseld. Daarna komen we aan de oudere vondsten. U kunt de bezitter zijn van een dikke potscherf: nl. de bodem van een kannetje of kruik, waarop ro- meinse cijfers of letters staan. Maar alweer: ver- gist u zich niet, want de bierpullen en jenever- kruiken uit de jaren rond 1900, in grijs of terra sigillata, werden in de pottenbakkerij eveneens |
||||||||||||
van tekens voorzien. Pas later kwamen de verf-
of inktstempels om te tonen in welk land of welke fabriek het aardewerk is gemaakt. De oude steenstempels waren in de praktijk erg handig, zodat de pottenbakkers ze lang hebben gehandhaafd. In de periode 1700-1800 merkte men iedere honderste steen of dakpan. Platte tegels (hypocoust) van wat oudere datum kregen ook een stempel of merk. In de achttiende eeuw bestond er een enorme
vraag naar oudheidkundige curiosa. De vraag was - net als nu - soms zo groot dat handige „za- kenlieden" romeinse stukken steen met inscrip- ties namaakten. Hoe echt ze leken is nog te zien in het Rijksmuseum voor oudheden te Leiden, dat er een aantal bewaart. Wie belangstelling heeft voor oude stenen en in-
scripties, kan o.m. daar of in het museum Meer- manno Westreenianum in 's-Gravenhage zijn hart ophalen. N. P. Kruithoed-van Ewijk
|
||||||||||||
Comité van waakzaamheid
De oproep in het maartnummer om een comité
van waakzaamheid te vormen, dat de veranderin- gen in de stad Utrecht in het oog houdt, heeft resultaten opgeleverd. Op de jaarvergadering van 23 maart jl, kon dr. Struick al vijftien deelnemers melden. Wil het comité echter effectief kunnen werken, dan mag het nog wel wat groter worden. Hij houdt zich daarom aanbevolen voor meer aan- meldingen. De doelstelling voor het comité is inmiddels nader
omschreven: nl. het signaleren van plannen tot sloping of andere aantasting van stadsschoon in de binnenstad, maar ook in de buitenwijken. Hier- in wordt alles begrepen, ook bomen, wateren e.d. Na de signalering komt het treffen van maatrege- len om deze aantastingen te voorkomen, door 1. intern overleg, 2. bespreking met particulieren en de gemeente Utrecht, 3. het voeren van binnen- en buitenparlementaire acties. De activiteiten geschieden in samenwerking met andere groeperingen, als daar zijn het comité Binnenstad van Marcel van Dam c.s., het comité Binnenstad en singels en de werkgroep Herstel leefbaarheid oude stadswijken Utrecht. 30
|
||||||||||||
Van verschillende zijden hebben ons reeds waar-
schuwingen bereikt omtrent bedreigde plekjes in de stad. De conclusie in het artikel van maart, dat de druk op de binnenstad momenteel bijzonder groot is, blijkt maar al te zeer gewettigd. Het pril- le comité is begonnen de opmerkingen te bestu- deren. Eén reactie haakt regelrecht in op het artikel. Be-
toogd wordt dat de schijnbaar reddeloze situatie voor het pand Janskerkhof 1 in werkelijkheid niet bestaat. De flessehals in de Lange Jansstraat is vol- gens deze reactie uitsluitend het gevolg van het laten bestaan van het (niet beschermde) pand naast het monument waarom het ons te doen is, welk monument onder een geringe hoek de plein- wand visueel afsluit. Als uitsluitend dit, nu aan één kant fraai dichtgetimmerde, niet-beschermde, huis wordt afgebroken, resteert slechts een kleine uitstulping in de gevelwand, waardoor ter plaatse alleen de stoep wat smaller wordt. Voor het ver- keer hoeft dit geen enkele hindernis op te leveren. Tot zover deze reactie, die wij gaarne vermelden. |
||||||||||||
K.
|
||||||||||||
Avondklok voor "de Middag"
|
|||||||
,,De Middag" te Bilthoven, eertijds een
boerenplaats, nu nog een boswachterswo- ning bij de Gezichtslaan te Bilthoven, eigen- dom van ,,Het Stichts Landschap". Mijn belangstelling voor „de Middag" ontstond
toen ik in de jaren veertig, nog maar kort bezig met de genealogie van mijn geslacht, in het trouw- boek van de Nederlands hervormde kerk van de Vuursche een inschrijving vond van ene Dirk Roe- lofse van den Middag. Deze Dirk bleek te hebben gewoond op een boerderij in het Ridderdorp, ge- naamd „de Middag". Aanvankelijk meende ik hier mijn „stamboerderij" te hebben ontdekt. La- ter bleek dat helemaal niet het geval te zijn. De correspondentie die ik in 1954 met de heer M. Raven voerde, heeft mij destijds gestimuleerd het onderzoek voort te zetten. Enkele artikelen]) le- verden waardevolle gegevens op. Dit artikel kan wellicht een kleine bijdrage leveren aan de ge- schiedenis van deze streek. Uit de rekeningen van Vrouwenklooster is de
vroegste geschiedenis van wat later „de Middag" zou heten, te reconstrueren. De eerste pachters hebben blijkbaar een harde dobber gehad: in de periode van 1598 tot en met 1615 hebben zes pachters hun krachten op de wildernis beproefd. Na 1615 lukte het kennelijk beter, want de zeven- de pachter, Cornelis Gelisz Middach, hield het uit van 1616 tot 1651 (waarschijnlijk het jaar van zijn dood) en werd toen opgevolgd door zijn zoon. In 1664 verkocht Vrouwenklooster het goed aan Joh. Geroboldus. Als pionier mogen we de eerste pachter Jan Jan-
sen Cleijer noemen, omtrent wie rekening V uit het jaar 1602 vermeldt: ,,!an lansen Cleijer heeft een hoffstedeken begrepen ende daer op een huijs- ken geset omtrent die oude vogelaer op ander halue houue vullings velts ende grondts toecom- rr.ende desen conuente, welcke plaetsche ende velt tot noch toe int wilt gelegen heeft, streckende van Oostbroecker stege zuijt oostwert op tot in Zeijster zant toe. Daer die heere van Beuerweert bouen, ende die heere van Rijsenborgh, ofte nu d' erfgenamen van Claes Henricksen actie van hem hebbende beneden naest gelegen sijn om aen te maecken tot boulant, Geduijrende vijftien Jaren Ingaende petri 1598 laerl. om drie gulden vrij- geldt dan alsoe hij geausugeert es, soe en es hier geen pacht ontfangen ergo .. . memorie." Sinds 1598 is elk jaar weer dezelfde beschrijving van de voorgaande overgenomen, in die tijd een |
gewoon verschijnsel. Het ,,hof f stedeken" gelegen
„omtrent die oude vogelaer" was anderhalve hoe- ve groot, waarschijnlijk een opgaande hoeve, in de breedte gemeten, immers „streckende van Oost- broecker stege zuijt oostwert tot in Zeijster zant toe." Het was een stuk wildernis. Weliswaar was de pacht voor vijftien jaar aangegaan maar al in 1603 vinden we een nieuwe pachter vermeld: Crijn Petersz. De pacht was inmiddels gestegen van drie gulden
tot twaalf gulden per jaar. Zijn voorganger had niet alleen een huis maar volgens de rekening van 1603 ook een „schaepschot" gebouwd. Na Crijn kwam Gerrit Stevensz, tevoren pachter van „de cleine vogelaer" (eveneens een goed van Vrouwenklooster), die het blijkens de rekeningen wel heel bont maakte. In hetzelfde jaar dat hij kwam, verdween hij weer; zijn achtergelaten goe- deren werden in beslag genomen en op „manen- dach 13 oct. 1606 'men openbaren opslach vercoft nijet tegenstaende die oppositie bijen Rendant gedaen." Dirck Lubbertsen en Henrick Henrixz houden het
na hem ieder niet langer dan vier jaar uit. In 1616 wordt als pachter ingeschreven Cornelis Eelijssen Borreman, de man die mijn bijzondere belangstel- ling trok, omdat hij overal elders in de archieven Cornelis Elisz Middach wordt genoemd. De pacht- som loopt op van elf gulden in 1616 tot dertig gulden in 1652, in welk jaar Cornelis wordt opge- volgd door zijn zoon Jan. Het waren blijkbaar moeilijke tijden, want in 1664
verkocht de eigenaar de hofstede aan Johannes Gerobulus. De rekening vermeldt: „Ontfangen van de hr. Johannes Gerobulus d' somme van twee duijsent vijff honden gulden sijnde d' cooppen vant hoffstedeken dat is gebruijckt bij Jan Mid- dachten gelegen onder de Bilt bij de Vogelaer met sijn heetvelt volgens Approbatie van de Ed: mog: heren Edelen ende Ridderschappen s' Landts van Uijtrecht in date den 4e April 1664." Jan Comelisz wordt in de rekeningen slechts een- maal, bij de verkoop van de hofstede, Middachten genoemd; daarvoor altijd Borreman, evenals zijn vader. Dit is een gevolg van de al gesignaleerde gewoonte om voorgaande rekeningen letterlijk over te schrijven. Mij interesseert vooral de vraag of de familie-
naam Middach is ontleend aan de hoeve, dan wel de naam van de hoeve aan die van de familie. Naar mijn mening is het laatste het geval. De hoevenaam duikt voor zover mij bekend pas 23 31
|
||||||
Kaart van een deel der
gemeente „de Bildt", in 1824 vervaardigd door de landmeter 1. Vesters. |
||||||||
november 1693 op, de geslachtsnaam wordt al in
1639 gevoerd. In mijn genealogie komt de ge- slachtsnaam zelfs voor tot in 1546. Cornelis Elisz Middach kan ik hierbij (nog) niet aansluiten. Er zijn mij overigens meer boerderijen met de naam „de Middag" bekend. In het artikel van Raven in ons maandblad van 1955 noemt hij „de Middag" samen met „de Morgen" en „de Avond". Zoals uit dit artikel blijkt wordt „de Middag" al in 1693 genoemd. „De Morgen" als boerderijnaam ontstaat in 1791 en „de Avond" waarschijnlijk on- geveer gelijkertijd. Alle drie komen zij voor op een kaart van 1824, die bij het artikel is gereprodu- ceerd. Ook elders vinden wij deze namen voor boer-
derijen wel terug, zoals in Middelkoop. Gebleken is dat een boer die zich hier vestigde, zijn boer- derij „de Avond" had genoemd omdat zijn vroe- gere boerderij ook zo heette. Buren vonden dit wel interessant en noemden hun boerderijen resp. „de Morgen" en „de Middag". Op 12 juni 1793 schatten schout en schepenen van Oostbroek en De Bilt de waarde van „de Middag" op 1.600 gulden. Daarna komt de naam nog verscheidene malen in de documenten voor. Van der Aa beschrijft in 1846 „de Middag" als 32
|
||||||||
een buitenplaats met ongeveer tweehonderd bun-
der grond, in eigendom bij de heer Eijck van Zuy- lichem woonachtig te Maartensdijk. De heer C. W. Meijerink, rentmeester te Bilthoven, schreef mij in 1948 dat „de Middag" inderdaad vroeger een buitenplaats was en dat daarbij ook nog een huis- je stond, genaamd het „Knuppelhuis", langs de nu bestaande Gezichtslaan. In Bilthoven zijn „de Middag" en „de Morgen"
verdwenen en rest nog slechts „de Avond". De herinnering aan „de Middag" wordt bewaard door de eerder genoemde boswachterswoning. Zo is „de Middag" (Middach) met moeite opgebouwd uit de wildernis, door nijvere boeren groot gemaakt, vervolgens buitenplaats geworden en tenslotte door afbraak ondergegaan. E. G. Middag
]) M. Raven: Iets over de ontginningsgeschie-
denis van Oostveen, Riddervenen, Nonnenland en Vuursche (maandblad Oud-Utrecht, juni 1955); Iets over topografische namen (maandblad Oud-Utrecht, november 1955); Dr. W. van Iterson: Doorgaande en opgaande hoeven in het Utrechtse (jaarboekje Oud-Utrecht 1961); Mr. P. H. Damsté: Drakensteijn (maandblad Oud-Utrecht, oktober 1967). |
||||||||
Voor Clarenburg 7
Een 110-jarige 100 jaar in een 328-jarige
|
||||||||||||||
Dit jaar „viert" het huis Voor-Clarenburg 7 de
honderdste verjaardag van de vestiging aldaar van boekbinderij F. H. Danner. Dit was één van de aanleidingen tot het onderwerp. Een andere was het feit dat er straks geen 101e verjaardag te vie- ren zal zijn: de heer Danner moet verhuizen naar de Croeselaan, en de toekomst van het huis is thans onzeker, beide in verband met plannen rond- om het Achter-Clarenburg die, voor zover bekend, nog geen duidelijke vorm hebben aangenomen. Het is te hopen dat tijdig de waarde van het huis en zijn omgeving als stadsbeeld en als leefruimte erkend zal worden. Een peilverhoging is hier zeker noodzakelijk. Afbraak en vervanging door nieuwbouw is echter
daarvoor niet de enige of beste oplossing. Door overdracht aan het Monumentenfonds bijvoorbeeld zou een beter effect te bereiken zijn, want juist hier, op de grens van Binnenstad en H.C., is dui- delijkheid van het binnenstadskarakter van groot belang. Omgeving
De even fascinerende als ongebruikelijke trechter-
vorm van het Voor-Clarenburg vraagt om een diep- gaander historisch onderzoek dan in dit verband mogelijk was, maar iets over de geschiedenis van deze omgeving is hier wel op zijn plaats. De sa- menhang met het huis Clarenburg eist een grote stap terug in de tijd. Het Achter-Clarenburg, dat samen met de Springweg een oude handelsweg en -nederzetting (Springwijk) vormde in de eeuwen rond het jaar 1000, was in die tijd een veel be- langrijker stadsgedeelte dan de Oudegracht, die loen voor het grootste deel nog niet bestond. |
||||||||||||||
Op het eind van de elfde eeuw werd de kapittel-
kerk van St. Marie gesticht, die met zijn immuni- teit, het daarbij behorende grondgebied, de oude route doorsneed. Daardoor ontstond de Maria- straat als omlegging. Pas na de twaalfde eeuw ging de opkomende Oudegracht steeds meer do- mineren. Dit verklaart waarom men aan het thans doodlopende Achter-Clarenburg, waar men dit eigenlijk niet zou verwachten, een aantal zeer vroege belangrijke stenen huizen vindt. Van de Schaffenburg, waarvan kortgeleden waarschijnlijk de restanten in de bouwput van V en D terugge- vonden zijn, is weinig bekend. Van het huis Cla- renburg daarentegen veel meer (zie artikel van dr. A. J. van de Ven). Dit huis, dat na de hervor- ming als schuilkerk St. Maria Minor (opvolger van de Buurkerk) gebruikt werd, herbergt thans nog steeds de daaruit voortgekomen oud-katholieke kerk. Het gaf zijn naam aan een in de middel- eeuwen belangrijke familie en aan twee straten. Was het Achter-Clarenburg een reeds lang be- staande weg, het Voor-Clarenburg werd pas in de vijftiende of zestiende eeuw aangelegd, en wel in de voortuin van het huis Clarenburg (dit verklaart misschien ook zijn breedte en vorm). In 1382 vestigde Jan van Clarenborch een rente „opten hof die gheleghen is voerder husinghe tot Clarenborch ende opter husinghe daerangheleghen ter Backersteghe waert". In die tijd is het dus nog tuin, met aan de kant
van de Steenweg een huis erin of ernaast. Het schijnt dat de naam Voor-Clarenburg pas in de zeventiende eeuw opkomt (zestiende eeuw: Mol- straat) en dat daardoor, als vorm van tegenstel- ling, de eigenlijk onlogische naam Achter-Claren- burg ontstond. |
||||||||||||||
ACHTER CLARENBURG 7
|
5 3
|
|||||||||||||
LANGE ELISABETHSTRAAT
|
||||||||||||||
33
|
||||||||||||||
en kon de heer Van Cuylenburch beginnen met
de bouw van het thans in grote lijnen nog ge- heel aanwezige voorhuis. Frontons
Volgens mededeling van de heer Danner zijn een
tijd geleden bij een proefontpleistering zandstenen frontons boven de ramen te voorschijn gekomen, die de gevel een voornaam karakter moeten heb- ben gegeven. (In de tekening zijn deze gestippeld aangegeven). Verder vindt men uit deze tijd in het interieur de gedeeltelijk weggewerkte balkenpla- fonds. Wat betreft de hierbij behorende sleutelstukken
zijn er, behalve houten van een duidelijk zeven- tiende-eeuws type, twee zeer merkwaardige zand- stenen exemplaren met grote, typisch zeventien- de-eeuwse koppen, in wat vroeger de mooie kamer zal zijn geweest. Hiervan bestaan, voor zover mij bekend, maar twee andere voorbeelden in Utrecht (poort Paushuize en Drift 19). Verder vindt men binnen een sterk gewijzigde oude schoorsteen met een merkwaardig triglyfenfries. Het is mogelijk dat het huis hierna in de Cuylen-
burg-familie bleef tot het eind van de achttiende eeuw. Want in 1782 wordt het huis met tuin ver- kocht uit de boedel van Maria van Cuylenburg, die gehuwd was met Jan Huybert van Isendoorn, aan Dirk de Rooy (hierbij wordt weer de reeds vermelde vrije uitgang in de Korte Elisabethstraat genoemd). In 1810 wordt het, nadat het eerst nog van Dirk
op Arnoldus de Rooy is overgegaan (notaris en secretaris van en wonende te Achttienhoven), door deze voor ƒ 1890,— verkocht aan Christiaan van Veen en Simon Dulmerhorst. Het is inmiddels van een huisnummer voorzien: Wijk D 221. Uit de bewaard gebleven eigendomsopgaven blijkt
echter, dat ten overstaan van Martinus Croes, Kei- zerlijk Notaris, residerende te Utrecht, Arrondisse- ment Utrecht, Departement van de Zuiderzee (...) de Heer Christiaan van Veen, Timmerman, wonen- de voor Clarenborg binnen de stad Utrecht Wijk D. numero twee honderd vier en twintig" (thans Voor Clarenburg no 1.). „En de Heer Simon van Dulmerhorst, Havenmeester woonachtig te Utrecht voornoemd onder de Linden Wijk A. numero ne- genhondert en dertig, tesamen eigenaren" reeds in 1812 „aan den Heer Gerrit van Golsteijn, Lom- baardhouder, mede binnen de stad Utrecht voor- |
|||||||
Het huis
Dit huis, dat door zijn monumentale verhoudingen
het straatbeeld in sterke mate beheerst, bestaat uit verschillende onderdelen. Op een zestiende- eeuwse kelder staat het hoge zeventiende-eeuwse voorhuis, met schuin daarachter een achttiende- eeuwse „tuinkamer", een negentiende-eeuws ach- terhuis, een in de twintigste eeuw volgebouwde tuin en een middeleeuwse gang met poortje in de Korte Elisabethstraat. Blijkens een akte van 3 oktober 1604, waarin Cor-
nelis Ghijsbertsz van Cuylenborch bekent dat „de muyr van de cameren staende alhier binnen Utrecht omtrent Clarenborch ende responderende op zijns comparanten erve ende voorts aen den ganck, daer hij comp. zijn uytganck heeft teghen het oude weeshuys over, van voren tot achteren" aan het Weeshuis toebehoort, was deze Van Cuy- lenborch in die tijd de bewoner/eigenaar van de voorganger van het huidige voorhuis, waarvan thans nog de kelder over is, en hoorde de gang bij dit huis. In 1642 wordt Aert van Culenborch, lid van de Staten's lands van Utrecht, door de Stad vereerd met „een dubbelt glas" met het stadswapen, voor „in sijn huysinghe bij Claren- borch". Waarschijnlijk is dit hetzelfde huis als in het voorgaande bedoeld werd, en is hij de zoon en/of erfgenaam van Cornelis Ghijsbertsz. Kenne- lijk kreeg deze Aert, mede door zijn functie, be- hoefte aan een fraaier en groter huis, want in 1643 wordt bij de vroedschap een verzoek inge- diend om zijn bouwplannen goed te keuren. Overeenkomstig een nieuwe bouwverordening, die
het jaar daarvoor ingesteld was om in geval van nieuwbouw allerlei verbeteringen te kunnen be- vorderen in de stad, werden „'s Vrijdaechs den XXI Aprilis" door de vroedschap een aantal deskundi- gen „geauthoriseert totte roynge ende Ordonantie der timmeringe van de huysinge des heeren Cuy- lenburchs op den hoeck der strate over Claren- burch". En blijkens resolutie van vier dagen la- ter: „'s Dynsdaechs den XXV Aprilis. Ge- hoort het rapport vande Heeren Gecommitteerden die oculaire inspectie genomen hadden, Is d'heere Cuylenburch geconsenteert de versochte extentie sijns getimmers tegen over de huysinge Claren- burch, mits aende westsijde geen ijsere tralie stellende, ende de fundamenten doende leggen ten overstaen vande heeren Cameraers", werden zijn plannen met een kleine wijziging goedgekeurd |
|||||||
34
|
|||||||
ACHTER CLARENBUW
|
|||||||||
Plattegrond van het huis Voor-Clarenburg 7 en zijn omgeving.
|
|||||||||
verkoop werd overgegaan. Het wordt dan ge-
kocht door ,,Johannes Mattheus van Kempen, Rid- der in de Luxemburgse Orde van de Eikenkroon, fabriekant in gouden en zilveren werken, wonende op den Huize Berbice onder Voorschoten nabij Leijden" voor ƒ 5500,—. In 1864 gaat het naar de Amsterdamse makelaar
Hendrikus Romijn Paulusz. In Den Haag is een paar jaar daarvóór (1861) door
de heer F. H. Danner een boekbinderij begonnen aan het Spui. Van het begin af aan werkte hij vooral voor de spoorwegen. Toen echter in 1871 door de reorganisatie van de Staatsspoorwegen de administratie naar Utrecht verhuisde vanwege de centrale ligging, moest de heer Danner met zijn werk meeverhuizen, en vestigde hij zich in het pand Voor-Clarenburg 7. Aldaar heeft het bedrijf zich steeds uitgebreid. De
verbouwingen die hiervan een gevolg waren, zijn ten dele in het gemeentearchief te volgen aan de hand van bouwtekeningen. Nadat deze boekbin- derij precies een eeuw lang een vertrouwd begrip is geweest in deze omgeving, zal nu onder de kleinzoon van de oprichter het bedrijf verhuizen. Het is te hopen dat de geschiedenis van het huis hiermee niet afgelopen zal zijn. A. F. E. Kipp
|
|||||||||
noemd woonachtig voor Clarenborg Wijk D. nu-
mero twee hondert een en twintig" hebben door- verkocht „Zekere huizinge, erve en grond met zijn tuin, staande en gelegen binnen de Stad Utrecht op de hoek voor Clarenborg aan de Westzijde, alwaar voor lacobus Kootwijk en achter de wedu- we Sacobus la Maire, naast gehuist en gelegen zijn, Wijk D. numero twee hondert een en twintig; dit met al datgene daar in, van wegens de verkopers, aard en nagelvast is". Dan volgen een aantal koopvoorwaarden en de prijs: ,,voor eene somma van 4200 Franken (of 2000 gulden hollandsch)" exclusief alle bijkomende kosten. De koper erkent alle sleutels en eigendomspapie-
ren te hebben ontvangen. In de loop van de ne- gentiende eeuw zal de voorgevel van het huis ge- pleisterd en de raamindeling gewijzigd zijn. Aan de achterzijde werden stukken bijgebouwd en in de zijgevel aan Achter-Clarenburg werd een deur gemaakt. In 1856 werd het huis door Johan Christiaan Frij-
link voor ƒ 4300,— gekocht van de kinderen en erfgenamen van Gerrit van Golstein. Hij nam er een hypotheek op, maar bleef als schuldenaar na- latig, waardoor na verscheidene bezoeken van de deurwaarder tenslotte in 1860 tot openbare |
|||||||||
35
|
|||||||||
Vóór het front van Utrecht
|
|||||||
den over de Bildsevaart vóór de „Groene Laan"
aangelegd in 1815. In hetzelfde jaar kwamen er stenen landhoofden gereed in de sloot op het zuideinde van het zogenaamde Ezelsdijkje, een stenen brug met schotbalken over de wetering op het noord-oost-einde van het „Quakelsdijkje", ook in de Westbroeker Wetering voor de brug aan de Gagel en nogmaals „in de sloot nevens de weg naar Achttienhoven bij het Loevenhoutje". Twee stenen vleugels van de brug over het Zwar- te Water bij zaagmolen De Haas aan Blauwkapel werden hersteld en men legde een stenen duiker „in de weg van de Blauw Kapelle naar de Bilt bij de Boereplaats van Remmekes". Daaraan worde nog toegevoegd de bouw van stenen landhoofden, zowel bij zaagmolen De Kra- nenburg in de Kromme Rijn als in de Minstroom, waarvan de vloerhoogten werden gelegd respec- tievelijk op 0,706 en 0,811 minus A.P., en ten- slotte de landhoofden voor de brug in de St. Anthoniedijk.3) Wanneer er nu bij onverhoopte oorlogsnoodzake-
lijkheid aan deze wel zeer talrijke, uiteenliggende maar ook van aard verschillende objecten voor- zieningen moesten worden getroffen, kon het on- mogelijk anders of daaraan kleefden grote be- zwaren. Het in orde brengen moest ontegenzeg- gelijk veel tijd kosten, want alleen al het inpassen van de zo talrijke schotbalken van diverse af- metingen tussen penanten, voor duikers, in slui- zen en bij bruggen moet een hele onderneming zijn geweest.. . Het was dan ook déarom dat de dienst der genie
het ondanks de nog zo rustige na-Napoleontische periode bepaald toch te zeer gewaagd geoordeeld heeft om het er maar op aan te laten komen hoe de sluizen, enz. gestopt zouden worden. Zij heeft toen een stelsel uitgedacht, dat de noodvoorzie- ningen zou kunnen vereenvoudigen. Alle werken in het terrein die voor het plaatsen van schot- balken in aanmerking kwamen, werden van een codenummer (in Arabische cijfers) voorzien. Op een geheime kaart stonden zij bovendien aan- geduid met een (Romeinse) hoofdletter. In de schotbalken zelf waren stuk voor stuk de letters ingehakt, corresponderende met het object waar- voor zij bestemd waren. En tenslotte, teneinde eventuele overvallers ter plaatse vóór te zijn, ter betere conservering en vermijding van diefstallen van deze houten balken, had de genie al die zakf-n samengebracht in een daartoe geschikt ge- |
|||||||
leder, die het oude inundatiesysteem der „Nieu-
we Hollandsche Waterlinie" (zie ook: aprilnummer 1970) gekend heeft, weet wel dat daarin enkele stroken waren die in verband met de hoogte der gronden niet of nauwelijks onder water konden worden gezet. Zulke plaatsen, die in tijd van oor- log militair gesproken „accessen" opleverden, be- stonden - om een paar van de meest gevaarlijke op te sommen - bij Asperen, bij Honswijk-Everdin- gen, bij Jutphaas, maar vooral ten zuidoosten van de stad Utrecht. Het stellen van een inundatie heeft steeds als
hoofddoel het brengen van water voor of om de vestingen, maar met die algemeenheid was men er nog niet. Er diende ook zorg aangewend om het water niet weg te laten lopen. Al stuitte het nat in front dan wel tegen hoger gelegen terrei- nen, aan de achterkanten moest stellig beperking worden opgelegd. Vooral behoorde veel aandacht te worden gegeven aan het onderhoud van de af- scheidingen tussen de kommen, zoals men de watervlakken noemde met onderling een ver- schillend waterpeil. De verzorging van de defensie buiten en om
Utrecht is een onderwerp geweest waarover ver- scheidene militaire ingenieurs het hoofd gebogen hebben. In 1785 was het (de latere) luitenant-ge- neraal der fortificatiën Carel Diederik Du Moulin; in 1787 waren het de bekwame Fransen De Bel- lonet en Frecheville. Reeds in 1814/5 heeft de militaire situatie om Utrecht bij herhaling de aan- dacht gehad van de beroemde (baron) Kraijen- hoff.1) Eerst in de regeringsjaren van koning Willem I
werd de aanleg van verdedigingswerken buiten de stad Utrecht op energieke wijze aangepakt. Niet alleen ontstonden toen de forten De Klop, De Gagel, Blauwkapel, de Biltstraat, Vossegat en de Vier Lunetten op de Houtense Vlakte, maar lang tevoren al had de dienst der genie veel terrein- onderzoek gedaan. Dat begon in december 1814; men verkende toen onder leiding van de kundige kapitein-ingenieur Michaël Witsenborg 2) de hoog- ten der voor inundatie te bestemmen gebieden door waterpassing („leve è la boussole"). Met spoed mocht vervolgens worden overgegaan tot het aanleggen van keerkaden, verhoogde wegen en tot het bouwen van duikers, stenen penanten, bruggen en andere beweegbare waterkeringen, zelfs van een hulpkanaal. Een voetbrug met stenen hoofden en een voor-
ziening tot het aanbrengen van schotbalken wer- |
|||||||
36
|
|||||||
Schotbalk-sluisje tussen
de St. Anthoniedijk en de Blauwkapelseweg. |
|||||||||||
Op de beide blokken hardsteen, die de boven-
bouw afdekten, was respectievelijk aangebracht: J8J5 en No. 26
Naar ik vrees zal, uit onbekendheid met de be-
tekenis van die cijfers, wel zijn nagelaten deze merkwaardige onderdelen voor een plaatselijke collectie te reserveren . .. Mr. 1. Belonje ') „Nieuwe Nederlandse Jaarboeken" 1785, bldz.
181; 1787, bldz. 4228 en 5536/7, en mr. H. W. Ty- deman ,,Levensbyzonderheden van den Luitenant- Generaal Baron C. R. T. Krayenhoff", Nijmegen 1844, bldz. 144/5. 2) Laatstelijk generaal-majoor der Genie, geboren
Coevorden 9 oktober 1786, overleden te Kampen 4 november 1852. 3) Algemeen Rijksarchief Archief van Oorlog,
Genie: Plans van Gebouwen H. 85 en H. 86. 4) Algemeen Rijksarchief, Depot Schaarsbergen:
Algemeen Verslag der Genie, 1e Directie, jaren 1818 en 1824. 5) Contracten Departement v. Oorlog 18 mei
1872, goedgekeurd door de Minister 31 mei d.a.v. no. 66, G. (aannemingssom f 139.000), Depot a.v. |
|||||||||||
maakt huis in de stad. Dat was, voor het over-
brengen van het „Magazijn van Oorlog" naar het terrein van Damlust of naar sommige forten, het „Hu/s naast de militaire provoost, staande in de Jufferstraat, hetzelve is in 1822 ingerigt tot berging van het grootst gedeelte van het materieel, voor de beweegbare waterkeringen in de Linie als schotbalken, schuiven, enz." *) De vraag rijst nu allicht wat er van dit systeem is overgebleven. Dat is als gevolg van de storm- achtige stadsuitbreiding van Utrecht maar uiterst weinig. Er zijn, met uitzondering van een aantal kaden en militaire wegen, niet meer dan enkele duikers aanwijsbaar. Men vindt er één, voorzien van een sluitsteen waarop het jaartal 1815 (her- steld in 1910), ten oosten voor het fort aan de Voordorpse Dijk, één op de Blauwkapelse Dijk oostelijk van het fort (omgeven door nog twee van de bijbehorende vier limietpalen) en één met sluitsteen „1825" achter Lunet 4, maar daar- mee houdt dan ook alles op. Het zijn weinig sprekende bewijzen van een interessant en ver- nuftig, maar ingewikkeld stelsel, dat tot de Tweede Wereldoorlog de geregelde aandacht van de ge- nie heeft behouden, nadat het in 1872 aan een be- langrijke uibreiding tevens herziening was onder- worpen.5) Een van de allerlaatste sluisjes is pas kort ge-
leden gesloopt. Ik noemde het al. Het was de waterkering codenummer 26, letter L, gelegen juist daar waar de „Weg naar de Blauwkapel" aftakte van de St. Antoniedijk. Voor de afbraak maakte ik daarvan de bijgaande foto, die de tegenwoordige generatie stellig gemakkelijk zal kunnen herken- nen. |
|||||||||||
Verrekijker voor Blauwkapel
De kerkeraad van Blauwkapel gaf in 1651 op-
dracht aan de koster om een verrekijker te kopen. We zouden wel willen weten waar hij die gekocht heeft en tegen welke prijs. Het doel van de aan- schaf kennen we wel: om op de klok in Utrecht te kijken. £. P. D. B. |
|||||||||||
37
|
|||||||||||
De oude binnenstad aangevreten
|
||||||||
schrijver van genoemd artikel de verschrikkelijke
gevolgen van de singeldemping heeft laten zien, schrijft hij dat het irreëel zou zijn alle saneringen en veranderingen a bout portant af te wijzen: „uitsluitend van kloostermoppen bouw je een museum en geen moderne stad die behalve histo- risch geïnteresseerden ook zakenlieden perspec- tief biedt." M.a.w. we moeten maar iets van deze wantoestanden accepteren, vanwege de uit eco- nomisch oogpunt gewenste veranderingen.1) Met deze gedachtengang kan ik echter niet meegaan. Ik meen zelfs dat ook deze houding één van de oorzaken is van de gesignaleerde sluipmoord: als we op het ogenblik om ons heenkijken, valt op hoe enerzijds ontzaglijk veel nieuwbouw verrijst in de oude binnensteden en er anderzijds een hausse in restaureren valt te ontdekken. We kunnen een groeiende tegenstelling bemer-
ken tussen de „moderni", die met minachting voor het verleden slechts denken aan modernisering en schaalvergroting, en de „antiqui", aan wie alleen maar restauratie voor ogen staat. Beide uitersten roepen weerstanden op. Normaal dat er dus pragmatici opstaan, die met compromissen voor de dag komen: breken is toegestaan, wan- neer de tegenprestatie de moeite waard is. Maar juist deze instelling stelt de slopers in staat hun activiteiten-voort te zetten en meer en gemakkelijker dan hun was toegedacht. Immers, de absolute afkeer van het vervangen van oud stedeschoon (dat soms helaas vergaan is) door functionele nieuwbouw is verdwenen. En wanneer er één sloper over de dam is, volgen er meer! R. C. I. van Maanen
]) Dat staat er niet. Niet iedere sanering of ver-
andering mogen wij m.i. een wantoestand noemen. Wantoestanden accepteer ik ook niet. (K.) Janskerkhof 1
Op pagina 30 van het aprilnummer 1971 consta-
teer ik een zekere angst voor het offeren van het perceel Janskerkhof 1 aan het verkeer. De af- braak van dit pand is volgens mij beslist niet nodig. Graag wil ik een suggestie, door mij jaren geleden gedaan in een bepaalde commissie, hier herhalen: namelijk uw voorstel, uitgebreid met het plan de voetgangers (en eventueel wielrijders) door de hoekkamer te laten gaan. In deze onder- |
||||||||
De schrijver van het artikel „Sluipmoord op oude
panden" in ons maandblad van maart 1971 heeft zeer juist gedaan door te signaleren dat er zo veel waardevolle panden in de binnenstad van Utrecht worden weggebroken, waar dat voorko- men had moeten worden. Hij geeft er ook de oorzaken van aan: het ontbreken van een uitge- breide Monumentenlijst, die trouwens voor Utrecht nog steeds niet definitief is vastgesteld, en de singeldemping, die de woekerende werking der siooppartijen geweldig bevordert. Inderdaad, dit laatste is een funeste daad ge- weest. Het is afschuwelijk te bedenken dat dank zij de singeldemping nog meer verkeer wordt aangetrokken, met alle uitlaatgassen en lawaai van dien. M.i. behoort een wijk met een woon-, winkel- en recreatiefunctie juist een plek te zijn waar men nog frisse lucht kan inademen, en waar een menselijke lach of een snik niet door intens lawaai wordt gesmoord. En de leefbaarheid wordt er zeker niet door bevorderd wanneer onpropor- tionele monumentaliteit de harmonieuze verhou- dingen binnen de singels komt verstoren, nu er geen markante afscheiding tussen oud en nieuw meer is. Oprukkende hoogbouw drukt de mens helemaal weg. Hadden de beleidbepalers van Utrecht zich maar het standpunt eigen gemaakt dat in september 1965 door de toenmalige re- dactie van het maandblad „Oud Utrecht" naar voren werd gebracht, dat singeldemping uit den boze is, omdat zij de weg baant voor zg. nood- zakelijke opruiming van andere gedeelten van de binnenstad, zodat het karakter van de oude stad steeds verder wordt aangetast. Een stuk singel is nu gedempt en reeds wordt in het oude centrum ruimte gemaakt om straks ge- makkelijk door het nieuwe geënterd te kunnen worden. Laten we verder gaande breekpartijen uit alle macht tegengaan! Om iets te bereiken, zal aan zeker twee voorwaarden voldaan moeten worden. Er zal een structurele openbaarheid tot stand gebracht moeten worden inzake beleid en beleidstukken betreffende de modernisering van Utrecht. Alleen als wij metterdaad bij alle fasen van de beleidsvorming de bestaande informatie kunnen verwerven, zal het mogelijk zijn dat beleid naar eigen visie om te buigen. Gebrek aan open- baarheid is één van de oorzaken van de gestaag verder vretende slooppartijen. Ten tweede valt er een mentaliteitsverschuiving te constateren, die de stimulators van nieuwbouw in oude steden in de kaart speelt. Vlak nadat de |
||||||||
38
|
||||||||
Oud-Zuilen voert actie voor
behoud van laatste panoven |
|||||||||||||
moet een voorvader zijn geweest van de huidige
aannemer Plomp, die nu op de plaats van de laat- ste panoven - Dorpsstraat 29, aan het jaagpad langs de Vecht - een tuin zou willen aanleggen. Op zichzelf is deze oven, waar omheen een, thans vervallen schuur is gebouwd, geen historisch goed van uitzonderlijke waarde. Hij is misschien ander- halve eeuw oud. Het is m.i. echter nodig te wijzen op het gemak waarmee oude ambachtelijke bedrij- ven met de grond gelijk worden gemaakt als zij zijn geweken voor de mechanisatie. Kerken, kas- telen en soms woningen mogen zich als regel in de gunst van het publiek en de overheid ver- heugen, bedrijfsgebouwen minder. Het doet daarom sympathiek aan dat de bewoners
van Oud-Zuilen zich bijna als één man verenigen in de handtekeningenactie (contactadres: Fr. H. Landzaat, Laan van Vollenhove B-65, Zeist) voor het behoud van de panoven. De geschiedkundige mejuffrouw dr. J. Hollestelle, gespecialiseerd in de historie van de steen- en pannenbakkerij, heeft zich van harte aan hun zijde geschaard. De suggestie is gedaan van deze laatste panoven
een klein museum te maken, waarvoor voldoende materiaal bijeen te garen is. Dit idee lijkt niet zo slecht, omdat toch al veel toeristen naar het plaats- je komen teneinde het slot te bezichtigen. K. |
|||||||||||||
Een groot deel van de bevolking van Oud-Zuilen
(gemeente Maarssen) heeft het opgenomen voor de laatste panoven aan de Vecht, die dit dorpje rijk is. Nadat vorig jaar al vier ovens van de voor- malige pannenbakkerij Weener zijn gesloopt, dreigt nu ook dit laatste „monument" van het oude ambacht ten offer te vallen aan een ver- nieuwing die voor dit beschermde dorpsgezicht onaanvaardbaar lijkt. Oud-Zuilen heeft, zoals vele dorpen in de Vecht-
streek, eeuwenlang aan de pannenbakkerij een belangrijke bedrijfstak gehad. Aanvankelijk werd de klei gebruikt die langs de rivier lag, later werd de grondstof over het water aangevoerd. Arbeids- krachten waren er genoeg, turf was te vinden in de veengebieden dichtbij. De alleroudste panoven van Oud-Zuilen moet zich
hebben bevonden tussen dit dorp en fort de Klop. Onder het gras liggen nog fundamenten. Op deze oven duidt waarschijnlijk een geschrift uit 1622, dat als eigenaar noemt Lambert Ghijsberts, schout te Suylen. In de bibliotheek van het Slot Zuilen wordt de akte bewaard. In 1623 werkten hier zeventien man. Over de Oud-
zuilense panovens zijn nogal wat documenten be- waard gebleven; één ervan vermeldt de ondernemer Jan Plomp. Het stuk dateert van 31 juli 1790. Hij |
|||||||||||||
BOEKBESPREKING
Fr. Smit. Sint Jakobus Buiten de Weerd Utrecht,
in: De Oud-Katholiek, jg. 86 (1970), nr. 23337, p. 189-220, m. afb. De uit Utrecht afkomstige Schiedamse pastoor
Smit heeft ervoor gezorgd dat het honderdjarig bestaan van de kerk der oud-katholieke parochie van Sint Jakobus Buiten de Weerd te Utrecht in het tijdschrift van de Oud-Katholieke Kerk niet onopgemerkt is gebleven. Hij heeft dat bereikt door zelf een 30 bladzijden tellend herdenkingsnum- mer te verzorgen, dat weliswaar verschillende afbeeldingen rijk is, maar verder vele groot-for- maat bladzijden met tekst telt, opgebouwd uit heel wat boeken en archivalia. Die tekst beperkt zich dan ook niet tot de ge-
schiedenis van deze parochie in de laatste hon- |
|||||||||||||
Janskerkhof 1 (vervolg)
doorgang zou bijv. een bloemen- of tijdschriften-
kiosk zeer aantrekkelijk zijn. Bij voorbaat weet ik, dat diegenen die elke oude steen van de stad willen bewaren, aanmerking kunnen makep op de kleine verandering die de oostwand van het pand dan zal moeten ondergaan. Toch geef ik haar in overweging, omdat dit kleine offer misschien een compromis mogelijk maakt. Deze maand heeft het gemeentebestuur zijn fiat gegeven aan de verhoging van de subsidie voor de restauratie van enkele panden in 't Hoogt, zo- dat dit deel van onze stad de gemeenschap nu 1.5 miljoen gaat kosten. Om deze kosten enigszins goed te maken moet ook voor bereik- baarheid gezorgd worden. De aanpassing van Janskerkhof 1 is daar een deel van. A. Leijenaar
|
|||||||||||||
39
|
|||||||||||||
na 1720 gemiddeld 28 per jaar, na 1750 nog maar
12 - een teken dat veel parochianen overgaan naar Rome-getrouwe parochies. In de 19e eeuw komen bij de reeds genoemde genres ook wat gegevens over de financiën van de parochie. Daar- mee was het niet best gesteld, maar eindelijk groei- de de parochie - ondanks choleraslachtoffers - toch weer in aantal. Daarom en omdat het oude gebouw in slechte staat verkeerde, werd in 1870 de nieuwe kerk gebouwd. Bevatten de chronologische gedeelten van het
nummer dus veel materiaal, ze laten zich niet makkelijk lezen, al wordt dat beter bij de beschrij- ving van het recente verleden. Leesbaar zijn voor- al de meer anecdotische stukken, zoals over oude godsdienstige gebruiken, over de hoveniers die tot voor kort de belangrijkste groep binnen de paro- chie vormden, en over hun klederdracht. Dit laat- ste stukje (p. 196) brengt verbeteringen aan op een artikel in het Jaarboekje uit 1937. L. v. T.
|
||||||||||||
derd jaar, maar begint met die van haar moeder-
kerk, de oude Jacobikerk aan de St. Jacobsstraat, en haar kapel die in de 15e eeuw buiten de Weerd gebouwd werd. En passant wordt uiteengezet wat de toenaam Buiten de Weerd betekent. De moeilijk te onderzoeken onderduiktijd van de rooms-katholieken in de eerste helft van de 17e eeuw is belangrijk voor de St. Jakobusparochie, want dan krijgt het deel buiten de stadsmuren de al eerder begeerde zelfstandigheid. Haar pastoors passeren de revue, er wordt wat meegedeeld over de omvang van de parochie, waarvan het oudste doopboek in 1678 (of 1679?) begint; kleinigheden zeggen iets over het geestelijk leven, waarover de beschikbare bronnen altijd zoveel zwijgzamer zijn dan over de uiterlijke ge- beurtenissen van een kerkelijke gemeente. Na 1700 ondervindt de parochie de weerslag van het grote conflict met Rome, waaruit ontstaat wat nu de Oud-Katholieke Kerk heet: in plaats van de 60 dopen per jaar vóór 1700 verricht de pastoor er |
||||||||||||
Luchtvervuiling in Baarn
|
||||||||||||
bij Soestdijk en, door datzelfde huwelijk, zwager
van Johan de Witt. De Eult lag echter niet aan de Eem. Mogelijk had Jean nog meer land onder Baarn, waar hij wel schepen kon lossen, maar we moeten ook aan zijn broer Jeronimus denken, die in Baarn een „vuylinghstuyff" had, zoals blijkt uit een enige jaren later gedaan verzoek aan de Staten van Utrecht. Ik zocht tevergeefs naar de betekenis van dit woord, maar vermoed dat het een stortplaats voor vuilnis betekent. Misschien lag daar dan dat walvisspek. Gebrand walvisspek was een afvalprodukt van
traankokerijen. Dr. S. Hart te Amsterdam deelde mij mede dat er in die tijd een in Diemen was. Het afval werd wel eens aangeboden als honde- voer, maar veel waarde had het niet. Men moest het dus ergens zien kwijt te raken. De maarschalk van Eemland, van hoe goede familie ook, was geen portuur voor zo invloed- rijke en vermogende Amsterdammers. Het is dan ook te vrezen dat de inwoners van Baarn nog geruime tijd in de stank hebben gezeten. £. P. D. B.
|
||||||||||||
Op vrijdag 22 juni 1655 kwam Peter Ernst van
Abcoude van Meerten, maarschalk van Eemland, geheel verontwaardigd bij de Gedeputeerde Sta- ten van Utrecht zijn beklag doen over een geval van luchtverontreiniging in Baarn. Een heer Duyts (Deutz) uit Amsterdam had schepen vol ge- brand walvisspek doen lossen aan de Baarnse dijk, waar dat stinkende spul maar bleef liggen totdat het de eigenaar schikte het te laten weg- halen. Door de „vehemente ende grouwelijcke" stank
was de lucht in de omtrek geïnfecteerd en dit was volgens de maarschalk de oorzaak van een ,,con- tagieuse ende grasserende" ziekte, waarvan nu reeds meer dan vijftig mensen in Baarn het slachtoffer geworden waren. Op de schriftelijke aanmaning deze ,,afschouwelijcke" materie te doen verwijderen, had Deutz slechts geantwoord dat hij met die brief „zijn lijff had gewischt". Wie was deze onhebbelijke Amsterdammer? We kunnen kiezen tussen twee broers Deutz, beiden in Baarn gegoed. De ene, Jean, was kort te voren door zijn huwelijk met Geertruid Bicker eigenaar geworden van de buitenplaats de Eult |
||||||||||||
40
|
||||||||||||
Jieuw
icht |
|||||||||||
ude
zoon- Uk
|
|||||||||||
zenden Utrechters hebben de afgelopen weken
uwsgierige blikken geworpen in de bouw- van het warenhuis Vroom en Dreesmann langs straat Achter-Clarenburg naast het voormalige cretariaat van de Jaarbeurs. Deze ongewoon ote belangstelling gold niet alleen de op zich Jrukwekkende bouwactiviteiten, maar ook de e oude resten die uit de bodem te voorschijn men: resten van muren, putten van hout of steen en een talloos aantal soms zelfs gave en. Een klein legertje van schatgavers is toeschouwers tot deelnemers geworden en ft elke vrije minuut in de grond gewroet, met assende resultaten. t, eigenlijk te laat hebben de deskundige ar-
jlogen van de Rijksdienst voor oudheidkundig imonderzoek te Amersfoort en van het Insti- voor prae- en proto-historie te Amsterdam, estaan door enthousiaste amateurs twee korte ravingen kunnen verrichten dankzij de niet oeg te waarderen medewerking van Bredero's enigde Bouwbedrijven en met financiële en elijke steun van de gemeente Utrecht. Ook gegevens verzameld van vele spontaan op- jende speurders en door het Fysisch geogra- af! laboratorium, dat grondpeilingen verrichtte, at was er in deze uithoek van de Utrechtse bin- nstad te verwachten? Voor er bewoning kwam, • er een landweg, de Springweg, waarschijnlijk loemd naar een ontspringende bron. Tussen 10 en 1088 werd dwars over deze weg de vijf- en laatste Utrechtse kapittelkerk van St. Marie bouwd. Rondom de kerk lagen de dienstgebou- n en de zg. claustrale huizen, waarin de kapit- iren woonden. De Mariakerk telde negentien deze woningen; wanneer deze zijn ontstaan is precies bekend, maar vermoedelijk werden e verblijven in de twaalfde eeuw opgetrokken1), geheel van de kerk, de bijgebouwen en de |
|||||||||||
Mariaplaats en omgeving volgens de plattegrond
van Braun-Hogenberg, c. 1570. Van belang zijn de straat Achter-Clarenburg, die door het claustraal huis nr. 13 wordt afgesloten en de verlengde Kor- te Elizabethstraat vlak langs het voorterrein van het kasteel Vredenburg, uiterst links. kapittelhuizen was door een muur omgeven: de
kaart van Braun-Hogenberg, c. 1570, laat deze situatie duidelijk zien (zie bovenstaande afbeel- ding). Het claustraal huis nr. 13 werd later het pand Achter-Clarenburg 2, dat kortgeleden her- ontdekt is in zijn veertiende-eeuwse en dus la- tere vorm. Buiten de immuniteit maar mogelijk nog binnen
het rechtsgebied lag het huis Clarenburg (tegen- woordig Achter-Clarenburg 4 en 6), waarbij een ruim voorterrein of hof behoorde. Omdat de immu- niteit nog buiten de stadswal lag, ligt het voor de hand dat het hele complex door een verdedigings- wal beschermd werd tegen de niet ondenkbare aanvallen van allerlei vijanden; ook deze wal is in een latere vorm te zien op de plattegrond van Braun-Hogenberg parallel aan de stadsbuiten- gracht, langs de verlengde Korte Elizabethstraat, Achter-Clarenburg en achter de later gebouwde huizen van de Mariastraat. Omdat in 1173 de pa- rochiekerk van St. Jacob genoemd wordt als cen- trum van een stadswijk,2) kan verondersteld wor- den dat kort voordien de bouw van de wal tot stand is gekomen als noordwaartse uitbreiding van de verdediging rond de koopmanswijk tussen Oudegracht en Mariakerk met de Buurkerk als middelpunt. Huis Clarenburg
Door de stichting van de immuniteit was de
Springweg verdeeld in de oude Springweg, die zijn naam tot heden behield en de nieuwe „Sprinc- |
|||||||||||
41
|
|||||||||||
wica", welke later omgedoopt werd tot Achter-
Clarenburg.3) Deze benaming ontleende dit dood- lopende straatje aan het huis Clarenburg, dat in eerste aanleg vermoedelijk uit de twaalfde eeuw dateert blijkens de keldergewelven.4) Het terrein tussen Achter-Clarenburg en de Lange Elizabeth- straat was vermoedelijk in de twaalfde eeuw nog niet bebouwd. Pas in 1382 worden de huizen aan weerszijden van de straat Voor-Clarenburg opge- trokken op „de hof van Clarenburg".5) De belang- rijke Utrechtse familie Van Clarenburg, die ge- noemd is naar het huis, blijkt al in 1331 voor te komen. In de nabijheid lag in de veertiende eeuw nog een
drietal straten tussen Achter-Clarenburg en de stadswal, de zg. „Croontjespoort", de verlengde Korte Elizabethstraat en de Schupstoel naar een gelijknamige muurtoren.6) In 1491 bouwde de rijke kanunnik Everard Zoudenbaich het Elizabethsgast- huis tussen de Korte Elizabethstraat en het Catha- rijneveld (het latere plein Vredenburg) op een ge- deelte van dit uitgestrekte, openliggende terrein, waar alleen in 1243 de Johannieter ridders hun klooster aan de noordzijde hadden gebouwd te- genover het tegenwoordige C. en A. Dergelijke open plekken waren in de Middeleeuwen gebrui- kelijk; de omwalling, die bedoeld was om de woonwijk rondom de twaalfde-eeuwse Jacobikerk mede te beschermen, was een kostbare onder- neming en wijze stadsbestuurders namen met het oog op toekomstige uitbreiding van de woning- voorraad zoveel mogelijk bouwgrond binnen de vestingwal op. Deze wissel op de toekomst kon niet getrokken
worden, omdat in 1529 op bevel van keizer Karel V een dwangburcht gebouwd werd op het Catha- rijneveld, dat veranderde in Vredenburg. De twee huizen langs Achter-Clarenburg noordwestzijde werden opgenomen in ,,'t Hoff" van het kasteel, dat tegenover de daar gelegen hoofdingang een open terrein vormde. De opstand van de Utrecht- se burgers tegen het gehate Spaanse bewind in 1576 eindigde in de verovering van deze citadel, die grotendeels werd afgebroken. Het huizenblok tussen Achter-Clarenburg en het plein Vreden- burg werd vergroot. Na de sloping van de wallen werd naast de houten stadsschouwburg van 1810 de intussen weer verdwenen Rijnstraat aangelegd. Inmiddels werd ook de straat Achter-Clarenburg aan weerszijden volgebouwd. In 1650 stichtte Jonkheer Ram 17 vrijwoningen die de naam kre- gen van ,,Croontgenspoort". En in 1705 werd het |
|||||||||
huis Schaffenburg, een pand van onbekende
ouderdom, omgebouwd tot stadsrijschool.7) Aan dezelfde zijde lagen een cavaleriekazerne en de oud-katholieke schuilkerk, de St. Maria Minor, in het vroegere huis Clarenburg, dat sinds 1526 be- schikte over een nog bestaande smalle door- gang naar de Mariaplaats. In 1865 werden de ver- vallen huisjes van de bejaarde bewoners van de Croontgenspoort afgebroken en ingericht tot de stadsarmenschool. Nadat de cavalleriekazerne was opgeheven wegens het betreurde vertrek van de lanciers uit Utrecht, werd dit gebouw bestemd voor de Dienst van openbare werken; in 1916 werd deze dienst gehuisvest in een nieuw ge- bouw, waarbij de inmiddels verhuisde stadsrij- school getrokken werd. Het einde van de hele rij kwam na het vertrek van openbare werken naar de Ravellaan door de afbraak ter voorbereiding |
|||||||||
De mogelijke muur van het rechtsgebied van St.
Marie met enkele amateurgravers en toeschou- wers. Rechts de versteviging van een houten paal- fundering. Foto Gemeentelijke film- en fotodienst, 8 april 1971. |
|||||||||
42
|
|||||||||
van de bouw van een warenhuis, dat tevens het
einde is van de traverse waarlangs Utrechters en reizigers van Croeselaan via het nieuw te bouwen Centraal Station uiteindelijk zullen afdalen naar de oude binnenstad. Volgens de verwachtingen is veel van deze lang-
durige bouwactiviteiten uit de grond te voorschijn gekomen. Weinig verrassend waren de heipalen van de twintigste-eeuwse gebouwen; en zelfs ze- ventiende-eeuwse bouwresten zijn te Utrecht nau- welijks belangwekkend. Gewichtiger zijn de in- derdaad nieuwe en verrassende onthullingen over dit ondanks alles toch achteraf gelegen stukje van Nederlands grootste Middeleeuwse stad. Rivierbedding
Utrecht dankt zijn ontstaan en zijn langgerekte
vorm aan de Rijn, die in delen van de Oudegracht en in de Kromme Nieuwegracht nog is terug te vinden. Het is daarom niet vreemd, maar wel een nieuw gegeven, dat uit de bouwput Achter-Cla- renburg een Rijntak te voorschijn kwam, een van de vele vertakkingen van de elders gelegen hoofdstroom. De bedding was blijkens de waar- nemingen van drs. Chr. J. H. van Rossum van het Fysisch-geografische laboratorium 22 meter breed en 1.20 m diep. In de oeverwalafzetting werden Romeinse en Karolingische scherven gevonden, die niet afkomstig zijn van bewoning ter plaatse maar door de stroom daar werden afgezet. Ook in de Karolingische tijd - zevende en achtste eeuw - was deze tak nog een echte rivierarm blij- kens een overslibbing van aanzienlijke dikte. In de twaalfde eeuw verandert dit beeld. De ri- viertak is dan verland en kunstmatig opgehoogd met een laag van 70 cm dikte. In dit niveau zijn vele sporen van bewoning gevonden, zoals paal- funderingen, mosselbanken, greppels en een aan- tal putten. Het is nog te vroeg om verantwoord beschrijvingen te geven - voorbarigheid is niet de taak van een historicus -. Hier moet met enkele vermeldingen volstaan worden. Een bijzonder mooie waterput lag op vrij grote diepte in de bouwput; merkwaardige poreuze bakstenen van trapeziumformaat - 7 cm aan de smalle, 11,5 cm aan de brede kant en 30 cm aan de zijkanten - vormden een ovale vorm van 2 meter dwarsdoor- snede en een lengte van 3 meter bij een omtrek van 11 meter.8) Een typisch fundament werd opgemeten door de
heren C. van den Braber en W. J. van Weers jr. Het betrof hier een min of meer ovale kring van |
||||||
twaalfde-eeuwse bakstenen op een houten funde-
ring, waarin enkele hoeken van 90 graden aanwe- zig waren. Volgens dr. ir. C. L. Temminck Groll is het niet uitgesloten dat dit de onderbouw was van een lage traptoren; de wonderlijke hoeken zouden zijn te verklaren als de aanzet van een trap naar een nabijgelegen hoger gebouw, een constructie zoals die ook voorkomt bij het kasteel Oudaen aan de Vecht. De ligging aan de verleng- de Korte Elizabethstraat, waar op de plattegrond van Braun-Hogenberg een muur te zien is, mo- gelijk de verdediging van het wooncomplex vóór de omwalling van de hele stad, doet vermoeden, dat deze fundering misschien gediend heeft voor een uitkijktorentje. Tenslotte is er de muurrest, die gevonden werd
ongeveer tegenover de straat Voor-Clarenburg op het kleipakket van de zuidelijke oeverwal en die ondersteund wordt door een houten onder- laag. Merkwaardig is de aanzet van een boog aan de oostzijde, zodat men zou kunnen denken aan een toegangspoort. Deze muur heeft blijkens de vondst van stenen van gelijk formaat, die in de- zelfde richting lagen, westwaarts en oostwaarts doorgelopen. Westelijk is het verloop niet te vol- gen, maar oostwaarts verdwijnt deze muur onder de huidige bestrating van Achter-Clarenburg, zo- dat de lengte uit de bouwput tot aan de straat- band al meer dan 20 meter bedraagt. Het zou boeiend zijn het verdere tracé onder de straat vast te stellen, maar nu reeds is dit bouwsel een merkwaardig gegeven. Is hier de muur van de im- muniteit van St. Marie gevonden? Tégen deze ver- onderstelling pleit de ligging van het niet-clau- strale huis Clarenburg binnen de omheining. Het is toch niet uitgesloten, dat evenals andere Utrecht- se immuniteiten het rechtsgebied groter was dan het strikte oppervlak van de immuniteit en door de genoemde muur beveiligd was. Op 2.15 meter ten noorden bevindt zich onder de straat Achter-Clarenburg een tweede eveneens twaalfde-eeuwse muur, die voor de bouwactivi- teiten westwaarts doorliep. Bij het ter perse gaan van dit artikel bereikte mij het opgravingsbericht van drs. H. Halbertsma,9) waarin schrijver de ver- onderstelling oppert dat er twee muren hebben geleden als zijmuren van een twaalfde-eeuws huis. Deze muur is na de melding van deze vondst door ondergetekende en na de waarneming van de heer Halbertsma gevonden; dit bevestigt zijn theorie, dat op deze plaats een - wel smalle - woning gelegen heeft. Overigens is het huis |
||||||
„Clarenburg" dat de heer Halbertsma eveneens
op p. 86 noemt, geen kapittelhuis (zie noot 4.) geweest: het meest noordelijke kapittelhuis was Achter-Clarenburg 2. Een aantal water- en afval- putten, waarin vele scherven gevonden werden, voltooit dit beeld, waardoor het mogelijk is het vermoeden te opperen, dat er een rijtje huizen langs de westzijde van Achter-Clarenburg heeft gelegen in de twaalfde eeuw. Gaping van een eeuw
De opgravingen geven vervolgens een verrassend
resultaat, omdat er weinig sporen te vinden zijn van dertiende-eeuwse bewoning. Ruim honderd jaar is dit terrein vrijwel onbebouwd gebleven, wat des te vreemder is omdat de wal voltooid was en in de nabijheid omstreeks 1243 het Catharijnekloos- ter van de Johannieterridders gebouwd werd. Dit opmerkelijke feit blijft vooralsnog onverklaarbaar. Pas uit de veertiende eeuw zijn er weer sporen van bebouwing gevonden. Hiermee zijn wij op bekend terrein gekomen: de oudst bekende stads- plattegronden geven voor deze achterstraatjes dezelfde schaarse bebouwing aan. Het buurtje dat op toevallige wijze door archeolo- gen en amateurgravers kon worden doorzocht, heeft tenminste iets van zijn geheimen prijsgege- ven. Nieuw was de vondst van een Rijntak. Nieuw was ook de aanwezigheid van twaalfde-eeuwse bewoning, die tot dan toe alleen voor het huis Clarenburg vagelijk bekend was. Belangrijk is de schaarse dertiende-eeuwse bewoning; het is be- kend dat juist in de dertiende eeuw vele zijstraten van de Oudegracht, de voornaamste en zeer lange woonstraat van Utrecht, zijn ontstaan; de bevol- kingstoeneming die verklaard kan worden uit de wisselwerking tussen de drooglegging van de uitgestrekte Utrechts-Hollandse moerassen en de functie van Utrecht als verzorgingsgebied voor een snel groeiend achterland, is de aanleiding geweest van een binnenstedelijke vergroting van de woningvoorraad. Deze interne uitbreiding heeft planmatig plaats gevonden blijkens de vooropge- zette plannen van het stedelijke bestuur, dat juist in de dertiende eeuw grond aankoopt van verschil- lende kapittels om huizen te kunnen laten bouwen. Een gevolg is mogelijk geweest, dat achterstraten zoals Achter-Clarenburg en omgeving minder aantrekkelijk zijn geweest dan de doelbewuste bouw aan weerszijden van de Oudegracht. Deze opgraving heeft eens te meer de noodzaak aangetoond van een stedelijk coördinator op ar- |
|||||||||
Veert/ende-eeuws
ringetje, gevonden in een put aan de noordzijde van de bouwput, 9 april 1971. |
|||||||||
cheologisch terrein, die gelukkig binnen afzien-
bare tijd zal worden aangesteld bij de gemeente- lijke Dienst van openbare werken. Voor de gegevens van dit artikel en de mogelijk- heden een aantal nieuwe gegevens te verzame- len over de oudste bewoning van de stad Utrecht is bijzondere dank verschuldigd aan de heren Wiechers, Ie Cointre, Kerkhoven en Dales van Bredero's Verenigde Bouwbedrijven, aan de he- ren Sarfaty en Van Tent en hun medewerkers van de Rijksdienst voor oudheidkundig bodemonder- zoek, aan de heren Van Regteren Altena en Van der Leeuw van het Instituut voor prae- en proto- historie, aan de heren J. W. van Weers jr. en C. van den Braber wegens hun waardevolle tekenin- gen en andere gegevens, aan drs. Ch. J. H. van Rossum, Fysisch-geografisch laboratorium, aan de adviezen van jkvr. dr. J. M. van Winter en dr. ir. C. L. Temminck Groll en vele andere belangstel- lenden, dr. 1. E. A. L. Struick 1) Hs. Calkoen, De claustrale huizen van St.
Marie, Bibl. Gem. Archief Utrecht. 2) Annalen van St. Marie, Annalen van Egmond
en Beka, Utr. kroniek p. 55. 3) Dr. F. Ketner. De betekenis van vicus in de
Utrechtse oorkonden, Jaarboekje Oud-Utrecht (1960), p. 53. 4) Dr. A. I. van de Ven, het huis Clarenburch te
Utrecht, laarboekje Oud-Utrecht. Dr. ir. C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht, p. 55. 5) Dr. A. 1. van de Ven, idem, p. 36.
6) N. van der Monde, Straten, pleinen etc. te
Utrecht, dl. III, pp. 17 en 23. 7) A. 1. Lisman, Van stadsrijschool tot Utrechtse
manege, Jaarboek Oud-Utrecht (1970) p. 96. 8) Eigen waarneming van de schrijver.
') Nieuwsbulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond,
(mei 1971), p. 86. |
|||||||||
44
|
|||||||||
650 jaar Domtoren
|
|||||||||||||
Dit jaar 1971 beleven wij de 650ste verjaardag
van wel niet de oudste maar toch wel de groot- ste inwoner van Utrecht, onze Domtoren. De grij- ze reus bewaarde zelf de herinnering in twee ge- denkstenen aan de kant van de Servetstraat (waarvan één nu verdwenen is: „Doen men screef MCCCXX ende één" (1321)
,,/e/jt men van mij den eersten steen" „Daerna MCCC en twe en tachentig" (1382) „was ie wolmaect (gereed), so siet men waerachtich"
en daaronder stond vroeger: ,,]ohan van den Doem was sijn naem"
„D/e mij began aldus bequaem" „begraven in deze se/ve Domkercke" Andere versies geven 1385 als overlijdensdatum
van deze bouwmeester. Wie Jan van den Dom was, weten wij niet. In ieder
geval is de stijl van het bouwwerk herhaaldelijk gewijzigd en wel zo ingrijpend, dat duidelijk meer- dere bouwmeesters de hand hebben gehad aan de totstandkoming van de toren. Misschien was de eerste Jan de bouwmeester Johannes, verbon- den aan de Dombouw te Keulen; de laatste is mogelijk een Henegouwer. Aldus kan de massieve zware onderbouw evengoed verklaard worden als de luchtiger bovenbouw. Lang te voren was in 1253 besloten tot een nieu-
we gotische Dom, waarbij de toren zou aansluiten. Een fel protest van de heren van de kerk van Oudmunster voorkwam dat hun enige uitgang aan deze zijde werd volgebouwd: de toren kreeg be- |
|||||||||||||
halve een onderdoorgang ook nog een open ruim-
te naar de kerk toe, waar in 1456 een luchtboog werd ingebouwd. Zo groeide in 61 jaar tijds de Domtoren uit tot een tegelijk imposant en sierlijk bouwwerk. Tot in een verre omtrek getuigen an- dere torens - de St. Jan te Maastricht, de Cunera in Rhenen, de torens van Amerongen en Loener- sloot - dat onze Domtoren ook een nageslacht heeft gehad. Talloze stormen zijn over zijn hoofd gegaan zon-
der de deugdelijke constructie fundamenteel aan te tasten. Wel waren onderhoud en restauratie steeds nodig. In 1836 was een dergelijke storm aanleiding tot adviezen van verschillende deskun- digen, van wie er twee concludeerden tot af- braak en vervanging door een eigentijds bouw- werk (n.b) Deze barbaarse gedachte was niet de mening van deskundige nr. 3, die aanraadde ,,de oude man op krukken te zetten". Dit gebeurde, maar de opgelapte Domtoren kwam ernstig ver- minkt uit handen van de herstellers te voorschijn. Pas van 1901-1929 werd de hele toren feitelijk op- nieuw herbouwd onder de handen van een serie architecten: een toren heeft een langer leven dan een bouwmeester. En vandaag staat de oude heer opnieuw in de steigers. Een kathedraal verzorgen is een levenspositie voor vele geslachten. Al deze pogingen hebben gelukkig tot resultaat gehad dat wij de eerbiedwaardige grijsaard maar meer nog Utrecht en Nederland geluk kunnen wen- sen met een van de fraaiste produkten uit een fraai bouwende periode. dr. J.E.A.L.Struick
|
|||||||||||||
Poortje kasteel Groenestein gerestaureerd
|
|||||||||||||
De gerestaureerde poort van het voormalige
kasteel Groenestein aan de Langbroekerwetering is zaterdag 29 mei jl. symbolisch overgedragen aan de eigenaar, mr. C. Th. E. graaf Van Lynden van Sandenburg. Het herstel van dit monument is een geschenk bij zijn afscheid als commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht. De stichting Utrechtse Kastelen heeft het werk georganiseerd en gecoördineerd. Het bedrijfsle- ven en de banken in het gewest brachten een be- langrijk deel van de kosten bijeen, waarnaast sub- sidies werden ontvangen van rijk, provincie, ge- meente en het Anjerfonds. Belangeloos verleende architect E. Canneman zijn medewerking. De res- tauratie geschiedde door de firma Huurdeman te Delft. |
|||||||||||||
Het kasteel Groenestein wordt voor het eerst in
de geschiedenis genoemd in 1447. Stichter is waarschijnlijk Johan de Ridder, zoon van Dirk de Ridder en Antonia Hindersteyn. De nu gerestau- reerde toegangspoort draagt het jaartal 1617. Bo- ven de poort is een wapen aangebracht met vier velden. In het eerste en vierde veld staat het wa- pen van de familie De Ridder, in het tweede en derde dat van Groenestein, een muur met kan- telen. Tot 1730 is het poortje eigendom gebleven van
geslacht Ridder van Groenestein. In 1803 werd Anna Wilhelmina, barones Van Lynden, eigenares- se; tenslotte kwam het monumentje door verer- ving in het bezit van de huidige eigenaar. |
|||||||||||||
45
|
|||||||||||||
Het ruikt er nog naar paarden —
|
||||||||
deftige Lijkkoets heeft doen vervaardigen; be-
veelt zich in de gunst van het geëerde Publiek en belooft eene prompte en civiele bediening." Spoedig daarna verhuisde Buytendijk naar wijk A
nr. 830, het tegenwoordige perceel Nieuwegracht 129. In het patentregister van 1836/'37 staat hij ingeschreven als „verhuurder van paarden en rij- tuigen en van een lijkkoets". In 1837 waren er „bij den Heer H. J. Buitendijk, stalhouder onder de Linden" uit de hand te koop ,,twee Coupé koetsen, waarvan eene zoo goed als nieuw, het zij voor particulier als Doctors ge- bruik". Op 6 september 1846 overleed Buytendijk in de
leeftijd van ruim vijftig jaren. In een advertentie in de Utrechtsche Provinciale en Stadscourant bedankte de weduwe voor de bewijzen van deel- neming. Zij voegde eraan toe, dat „de affaire door mij en mijn zoon op denzelfden voet (zal) worden voortgezet, waartoe wij ons in het goed- gunstig aandenken onzer begunstigers blijven aanbevelen". Tot 1857 bleef de weduwe in het pand Nieuwe-
gracht 129 wonen, daarna verhuisde zij naar de overkant, nu Nieuwegracht 72. In 1857 staat zij in het register ingeschreven als „verhuurster van paarden en rijtuigen op veeren of riemen. Ver- huurder van twee lijkkoetsen". Opvolger werd na haar overlijden op 22 juni 1858 haar zoon Simon Hendrik Buytendijk, die als twaalfjarige al in de stalhouderij had gewerkt, maar later voor predikant was gaan studeren. Hij vond het bedrijf te ruw. Het bedrijf werd daarom toegewezen aan de oudste dochter Willemina Jo- hanna Buytendijk, die later huwde met Aart Schoon- hoven. Het register over 1860/61 vermeldt op Nieuwegracht 72: „Aart Schoonhoven - firma Schoonhoven Buytendijk". Omdat uit dit huwelijk geen kinderen werden ge-
boren, nam later een achterneef, eveneens een Aart Schoonhoven, het bedrijf over. Uit zijn hu- welijk met Maria Chr. Jac. van Woudenberg spro- ten elf kinderen voort, van wie Jacobus, Lubertus en Aart Marinus in de zaak kwamen. De huidige Aart Schoonhoven is een zoon van deze Aart Marinus. Een begrip voor Utrecht
Inmiddels is stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk
een begrip voor Utrecht geworden. Generaties |
||||||||
In het vierhonderd jaar oude huis Nieuwegracht
68 ruikt het nog naar paarden. Er hangen prenten van paarden en zelfs koetsiersjassen treft men er aan. Dat is een wat merkwaardige sensatie in een stadsdeel waar alleen nog ruimte schijnt te zijn voor rijen auto's, die wel paardekrachten ont- wikkelen maar een heel andere geur verspreiden. De paarden zijn er lijfelijk, hoewel de voorbijgan- ger ze niet ziet. Hun warme stal ligt tussen het grachtehuis en de Keukenstraat. Twaalf prach- tige dieren, voor Utrecht de laatste representan- ten van de paardetractie voor trouw- en plezier- ritten, uitvaartstoeten e.d. De twaalf paarden behoren toe aan de heer A.
Schoonhoven, die op 4 juli a.s. de dag herdenkt dat hij veertig jaar geleden als vijfde opvolger in de zaak kwam bij stalhouderij-autobedrijf Schoon- hoven-Buytendijk. Geleidelijk aan hebben glanzen- de huurauto's een flink stuk werk van de vier- voeters overgenomen, maar wat er van de vroe- gere stalhouderij over is: twintig koetsen en de twaalf paarden, heeft zijn volle liefde. Met enkele zoons en een ambulante groep per- soneel weet hij de gang er nog in te houden. Trouwen in koetsjes is natuurlijk prijzig, maar van- daag tevens erg exclusief en daardoor gewild. Ook de Jan Plezier rukt nogal eens uit. Zelfs de oude lijkkoets met zijn sombere pracht en praal wordt een enkele keer gebruikt. De paardetractie is echter een aflopende zaak;
dat wéét de heer Schoonhoven. Vroeg of laat zullen een aantal samenwerkende ongunstige fac- toren, zoals de grote rijafstanden, een rendabele bedrijfsvoering onmogelijk maken. „Winkelier en kroeghouder"
De stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk werd in
1825 opgericht door Hendrik Johannes Buytendijk, geboren op 30 mei 1795 te Delft. Hij was aan- vankelijk „winkelier en kroeghouder", naar blijkt uit de „Registers der patenten over de twaalf wij- ken der stad". Op zijn huwelijksakte van 9 juni 1819 staat hij geboekstaafd als koetsier. Het echtpaar Buytendijk vestigde zich aan de Nieuwegracht, op de hoek van de Groenestraat. Het woonde daar nog in 1836, zoals duidelijk wordt uit een advertentie in de Utrechtsche Cou- rant van 27 juni 1836: „H. J. Buytendijk, Stalhouder op de Nieuwe
Gracht, wijk A No. 824 heeft de eer te ver- wittigen, dat hij voor eigen rekening eene |
||||||||
46
|
||||||||
lang heeft de schilderachtige bedrijvigheid met
koetsen en paarden het beeld in de Keukenstraat beheerst. Geen rechtgeaarde Utrechter van de oude stempel, of hij heeft gehoord van koetsier Kobus, het factotum van de familie, die nu op zijn oude dag nog heel smakelijk over zijn werk weet te vertellen. Hij kan verklaren waaraan de term „een koetsiertje" is ontleend. Om warm te worden op de bok namen de koetsiers dikwijls een goedkoop cognacje. Soms wel eens te vaak, dan bleven ze de volgende dag gewoon weg. Voor het schoonmaken van het zilverwerk aan tuigen etc. gebruikten de koetsiers brandewijn met krijt. Om ervoor te zorgen dat de brandewijn inderdaad voor dit doel werd gebruikt, schijnen vroegere generaties van de Buytendijks en |
||||||||
,,Troika", omstreeks de eeuwwisseling. Op de
bok de vader van Kobus, die 42 jaar koetsier is geweest. |
||||||||
Schoonhovens de stoffen zelf te hebben ge-
mengd. Dat hielp overigens niet altijd, want er waren koetsiers die het goedje zeefden en de brandewijn opdronken. Niet te veel geroddel overigens over deze koet-
siers, want ondanks hun zwakheden waren het toch mensen die onder vaak barre omstandighe- den hun plicht deden. Mensen met een hard maar boeiend beroep, dat we - al is het bijna bijgezet in de vitrines van de folklore - graag nog enkele decennia gunnen. K. |
||||||||
47
|
||||||||
BOEKBESPREKING
|
|||||||||||
W. A. G. Perks, Geschiedenis van de Maliebaan.
(Utrecht, 1970). 56 blz., m. afb. (f 9,—). Drift 25; onderzoek naar de bouwgeschiedenis
van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuni- versiteit te Utrecht. (Utrecht, 1970). 80 blz., m. afb. Als ingezetene van Overvecht vind ik dat al die
zogeheten dreven daar wel altijd jaloers kunnen blijven op Utrechts enige echte dreef. Waarom die echter Maliebaan moet heten, en dat al sinds 1637, kan ieder nu lezen in Perks' Geschiedenis van de Maliebaan: het stadsbestuur heeft hem la- ten aanleggen ten pleziere van de studenten aan de pas gestichte universiteit om er het maliespel, een soort golf, te beoefenen. Den Haag bewaart in het Malieveld ook de herinnering aan zo'n sportterrein. De auteur beschrijft zowel het malie- tijdperk van de Maliebaan als de periode waarin men er aangenaam kon wandelen en paardrijden, zijn tijd sleet in sociëteiten en er tenslotte ook ging wonen. Van de huizen krijgt het Maliehuis - nu gelukkig in restauratie - een uitvoerige behan- deling, als woning van de maliemeester en so- ciëteit. Maar ook de andere panden worden aan- gestipt of wat langer besproken, zodat we de toe- stand geleidelijk zien overgaan van het oorspron- kelijke open hoveniersland naar de huidige statige bebouwing. Alleen van de deftige bewoners zijn er inmiddels niet veel meer over. Talrijke illustra- ties ondersteunen het verhaal, dat ook op allerlei verkeersaspecten ingaat. Van de wat vele druk- fouten viel me vooral de Jan van Nassau-(k)week- school op, omdat daar bovendien bij vermeld wordt dat hij naar het Kanaleneiland verplaatst is in plaats van naar Tuindorp. De schrijver en/of de uitgeverij menen dat de
meeste lezers geen belangstelling hebben voor de gegevens waarop zo'n verhaal berust, en heb- ben die daarom niet opgenomen. Voor de weet- gieriger minderheid heeft de schrijver gelukkig een getypt afschrift van de geraadpleegde bron- nen en literatuur op het gemeentearchief gede- poneerd. Naar ik hoop zullen er meer dergelijke studies
van Utrechts straten en pleinen bewerkt worden. Voor de Plompetorengracht bijvoorbeeld, waar- van de oostzijde nog vrijwel ongebroken is, ligt in het manuscript Eldering-Niemeyer in het ge- meentearchief het meeste materiaal al verzameld. |
Misschien zouden ze dan kunnen verschijnen in
de reeks „Uit Utrechts verleden", die uitgeverij Kemink met dit deeltje heeft laten beginnen en waarvoor verder al een molenboek over de pro- vincie voorbereid wordt. Studies van een enkel huis in de stad zijn er veel
meer, sinds vooral S. Muller Fzn. zijn bekwame pen ook voor dat onderwerp gebruikte. In deze rij is in klein formaat een uiteret verzorgde bij- drage geleverd door een groe;:/o studenten on- der leiding van onze voorzitter, toen „Drift 25" alias de behuizing van het Kunsthistorisch Insti- tuut van de universiteit in oktober 1970 na restau- ratie en verbouwing weer in gebruik genomen kon worden. Het universitair bureau heeft hiermee tegelijk weer aangetoond dat een offsetpublikatie een zeer acceptabel geheel kan vormen. Veel te- keningetjes en foto's verduidelijken de tekst, die de ingewikkelde bouwgeschiedenis van dit pand mede dankzij het restauratieonderzoek uiteen kan rafelen. Een geschiedenis van de bewoners moet men hierin niet verwachten; alleen als eigenaars en opdrachtgevers worden zij door de „bouwhis- torici" vermeld. Een notenapparaat is in dit boekje wèl aanwe-
zig. De gedetailleerde gegevens van het onder- zoek en de verbouwing worden in het Kunsthis- torisch Instituut bewaard. Wie zich voor deze particuliere uitgave interes-
seert maar haar niet meer kan bemachtigen, kan haar in elk geval in verschillende bibliotheken in de stad inzien. L. v. 7.
|
||||||||||
cnanzetijd tot
é/ijsluitdijk |
|||||||||||
Tot 13 september wordt in het museum Flehite,
Westsingel 50 te Amersfoort de tentoonstelling Van Hanzetijd tot Afsluitdijk gehouden. Te zien zijn scheepsvondsten uit de voormalige Zuiderzee. Openingstijden: dinsdag t/m zaterdag 10-12 en 14-17 uur, zondag 14-17 uur. |
|||||||||||
48
|
|||||||||||
Unieke stadswandeling
|
||||||||||
Op zaterdag 14 augustus zullen de leden van Oud-
Utrecht een heel bijzondere stadswandeling kun- nen maken, die hen zal voeren naar de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer aan de Mariaplaats. Sinds de oprichting van de Kamer in 1674 is er nimmer een excursie naar deze omge- ving geweest; onze vereniging krijgt hiervan de primeur, waarvoor zij de gastheren uitermate er- kentelijk is. Het is niet toevallig dat onze excursie hierheen
voert. De bedreiging van de immuniteit van St. Ma- rie is acuut en al evenzeer „in the picture" zijn de ontdekkingen die leden van de Werkgroep herstel leefbaarheid oude stadswijken in deze buurt heb- ben gedaan. De Aalmoezenierskamer is gevestigd in enkele ge-
bouwen - een choraalhuis en school - waarvan de geschiedenis teruggaat tot de Middeleeuwen. Be- zichtigd worden verder de kruisgang van St. Marie, de regentenkamer en het mortuarium. Voor na- dere gegevens mogen wij verwijzen naar het Jaar- boek 1955, waarin dr. A. J. van de Ven uitweidt over de Driehoek van Sint Marie te Utrecht. De excursie begint overigens om 2 uur in het veelbesproken huis Achter-Clarenburg 2. De be- woners van dit „kraakpand" zullen de bezoekers de vondsten tonen die mede aanleiding zijn ge- weest het huis op de Monumentenlijst te zetten. Wie belangstelling heeft, kan hier voor vier gul- den de Ideeënschets over de omgeving van de Mariaplaats kopen, waarover elders op deze pagi- na wordt geschreven. Deze schets is ook per giro te bestellen door ƒ4,50 over te maken op reke- Ideeënschets voor
Mariaplaats e.o. Opnieuw heeft de Werkgroep herstel leefbaarheid
oude stadswijken Utrecht van zich doen spreken door een ideeënschets te publiceren voor de om- geving van de Mariaplaats. Het rapport is maan- dag 21 juni jl. aan burgemeester en wethouders aangeboden. De dagbladen hebben ruimschoots aandacht be-
steed aan de plannen, die kort samengevat be- ogen deze zeer oude stadswijk zoveel mogelijk in haar oorspronkelijke staat te herstellen, het |
||||||||||
ning nummer 23.84.27 ten name van Els Klück-
Rongen, Jeruzalemstraat 8, Utrecht, onder vermel- ding: Ideeënschets Mariaplaats. De excursie zal ook ditmaal eindigen in een in- formele sfeer, die wij hopen te vinden bij ,,Zorba, de Griek" op het Oudkerkhof. Op het menu staat souflakia (een heerlijk vleesgerecht) met koffie. De hele excursie, inclusief de geneugten van tong
en keel, kost ƒ6,50 voor wie (tot 10 augustus) bij de Discus, Minrebroederstraat 25 een kaart koopt of ƒ7,— voor wie (tot 5 augustus) liever betaalt bij de penningmeester op gironummer 57.55.20. Let wel: De Discus is 's maandags de hele dag geslo- ten. |
||||||||||
De zomerexcursies voeren o.a. naar Utrechts
,,jongste" monument Achter-Clarenburg 2, dat tevens een onderdeel uitmaakt van de ideeën- schets voor de omgeving van de Mariaplaats. |
||||||||||
49
|
||||||||||
Het geschrift verschaft de geïnteresseerde le-
zer niet alleen een duidelijker inzicht, door het te kopen steunt hij bovendien het werk van de groep, die zich met enorme inspanningen en dikwijls persoonlijke offers (ook van financiële aard) in- zet voor het behoud van stadsgedeelten die dat waard zijn. Het zal overigens niet blijven bij deze ideeën-
schets. De werkgroep is alweer bezig met een breder onderzoek om de schets tot in details uit te werken. Het is te hopen dat dit werk ook bij de officiële instanties alle aandacht krijgt, omdat het niet krampachtig vasthoudt aan bestaande si- tuaties zonder alternatieven aan te geven, maar duidelijk de richting wijst voor een oplossing-met- poriën waardoor de stad kan blijven ademhalen. K.
|
|||||||||||||
groen weer een functie te geven, de bewoning te
stimuleren, een stukje ambacht te doen herle- ven e.d. Het zou, net als de vroegere immunitei- ten, weer een open structuur moeten worden, met pleintjes en grasveldjes, waar het prettig is te wo- nen of te vertoeven. Historische panden moeten worden gerestaureerd, de rommelige loodsen waar- mee de open ruimten zijn volgebouwd, afgebro- ken. Zonder buitensporige kosten zou van dit stadsdeel een uitstekende overgang van Hoog Ca- tharijne naar de binnenstad te maken zijn. De gedachten van de werkgroep zijn in extenso te- rug te vinden in het rapport, dat voor ƒ4,— te ver- krijgen is bij de boekhandels Kemink, Swaak en Bijleveld en op de adressen Achter Clarenburg 2 (het inmiddels vermaard geworden kraakpand/ monument), Nieuwegracht 181 en Jeruzalemstraat 8. |
|||||||||||||
Verstoord evenwicht
De oprichting van een steenoven in de ambachts-
heerlijkheid Oostwaard, tussen Maarssen en Zui- len, leidde al spoedig tot moeilijkheden. Oostwaard was een klein ambacht, ongeveer 112 morgen; er woonde lange tijd slechts één boeregezin en dat was rooms. De gereformeerde kerk had daar dus geen bemoeienis mee en de vraag of opgezetenen van Oostwaard bij de kerk van Maarssen of bij die van Zuilen hoorden, was slechts van academisch belang. Dat veranderde toen Jan Sluys er een steenoven neerzette en wo- ningen voor de arbeiders „opsloeg". De gere- formeerden onder die arbeiders stelden de diako- niekas namelijk op een zware proef; die van Maarssen gaf in 1738 wel 500 gulden aan hen uit. Dat kon zo niet doorgaan; vandaar dat de classis Utrecht in augustus 1739 een regeling voorstelde, volgens welke de arbeiders voortaan zouden worden ondersteund door vermogenden uit het ambacht of door de ambachtsheer zelf (aan een bijdrage door de exploitant van de oven dacht toen kennelijk nog niemand). In het rekest dat de classis hierover aan de
Staten van Utrecht richtte, staat niet vermeld om hoeveel arbeiders het ging. Wij zijn dan gauw geneigd aan vele tientallen, zo niet hon- derden te denken; vermoedelijk waren het er echter niet veel meer dan tien. Er is namelijk geen reden om aan te nemen dat deze oven |
|||||||||||||
groter was dan andere. In Zuilen was er een,
waar in 1753 blijkens het „oncostenboek" elf arbeiders in dienst waren, die samen per dag acht gulden verdienden. De heer F. H. Landzaat te Zeist, aan wie ik deze mededeling te danken heb, verschafte mij tevens de verklaring waarom de aanwezigheid van deze arbeiders voor de diakonie zo'n zware last betekende; het werk aan een steenoven was seizoenarbeid; beginnend in april/mei en eindigend in de herfst. De hele winter was er dus geen verdienste. De ontwrich- ting van de plaatselijke armenzorg als gevolg van de vestiging van een steenoven wordt dan wel begrijpelijk. Blijft over de vraag waarom de andere steen-
ovens in de Vechtstreek geen dergelijk effect hadden op plaatselijke diakonieën. Het antwoord moeten we misschien zoeken in het verstrekken van huisvesting. Doorgaans werden arbeiders voor steenovens per seizoen aangetrokken, zij kwamen vaak uit Duitsland en trokken in de win- ter naar hun haardsteden terug. Jan Sluys maakte het met zijn woningen voor een aantal gezinnen mogelijk het hele jaar te blijven. Hij bespaarde zich hiermede de onzekerheden van een jaarlijkse werving, maar hij verstoorde het evenwicht in de kleine gemeenschap waar hij zijn bedrijf uitoefen- de. E P. D. B.
|
|||||||||||||
50
|
|||||||||||||
Runen en huismerken
|
||||||||||
Met belangstelling heb ik kennis genomen van
het korte (in feite te korte), lezenswaardige arti- kel van mevrouw N. P. Kruithoed-van Ewijk in Oud-Utrecht op pagina 3 van de lopende jaargang, getiteld De Runen. Volledigheidshalve wijs ik op het volgende: Over het runen- en het huismerkenvraagstuk is
hier te lande weinig geschreven en dat weinige getuigt dan nog dikwijls van misverstand. Aan huis- merken hebben de Nederlandse genealogen tot dusver nauwelijks aandacht besteed en daardoor is het aantal voorbeelden van Nederlandse huis- merkreeksen gering. Er vallen voor de serieuze on- derzoeker vele vragen op te lossen. Het onder- werp is het in verschillende opzichten evenwel ten volle waard, zowel uit een folkloristisch-heral- disch als oudheidkundig en cultuurhistorisch oog- punt. Runen en huismerken zijn verwante, mysterieuze
tekens, magische figuren - zwart op wit - samen- gesteld uit een combinatie van rechte en schuine lijnen. Het zijn ware geheimtekens, die steeds weer hun wonderlijke aantrekkingskracht uitoefe- nen, zodat de onderzoeker zich haast gedwongen voelt hun ware aard en betekenis te doorgron- den. Zij worden aangetroffen over heel het germaanse
gebied. Deze tekens en merken werden o.a. ge- bruikt bij het ondertekenen en bekrachtigen van akten, in zegels, op familiewapens, meest van eigenerfde en niet-adellijke geslachten. Zij ston- den op huisraad en boerengereedschap. Alle werk- tuigen werden van het eigen merk voorzien door middel van inslaan, insnijden en inbranden. In de gevallen dat iemand de schrijfkunst niet machtig was, diende het merk zuiver als analfabetente- ken. De tekens komen wij ook tegen in de vorm van
muurankers in de voorgevels van oude boerde- rijen. Zij dienden als versieringsmotief, maar even- goed als merkteken op de oren van het vee of de zwemvliezen van eenden, ganzen en zwanen. Bij de grote huisdieren geschiedde het merken veelal door scheren, bij de schapen werden de merken op de wol geverfd. Grote vogels, zoals zwanen, droegen de tekens ook wel op de sna- vel. Eveneens werden de huismerken ingeslagen in metalen voorwerpen en ingebrand in de horens van het rundvee. Persoonlijk teken
Oorspronkelijk betrekking hebbend op het erfgoed
|
||||||||||
X X
|
||||||||||
Christusmonogram, afgehoekt Christusmonogram
en het oudst gevonden merk op een sluitsteen in een hunnenbed te Dithmarschen, daterend van ver vóór de christelijke jaartelling (v.l.n.r.). en het grondbezit, wijzigde en verruimde zich op
de duur hun betekenis en werden ze persoonlijke kentekenen, door de verschillende leden van de familie als zodanig gebruikt. Nog een stap ver- der en zij golden als handelsmerken en als mees- tertekens. Kunstenaars signeerden hun werken er- mee, in het bijzonder etsen en houtsneden. Graf- merken, koopmansmerken, notaristekens, poorters- merken, vissersmerken: wij vinden de tekens over- al in terug. De bewijsvoering dat er niet alleen verwantschap
is, maar de huismerken ook werkelijk uit de oud- germaanse runen zijn ontstaan, is overigens nog niet zo eenvoudig, ledere theorie blijft op sommi- ge punten aanvechtbaar. Vast staat wel dat de ontwikkeling der runente-
kens is beïnvloed door de Gothen, de Angelsak- sen en bovenal door de noordelijke volkeren. In Scandinavië ritste men zelfs in de zeventiende en |
||||||||||
Huismerken naast een zoldervenster van het huis
De witte leeuw te Zwolle. |
||||||||||
51
|
||||||||||
1
|
|||||||||||
doen hebben, daterende zelfs van ver vóór on-
ze jaartelling, bewijst de hoogst merkwaardige vondst van zo'n merk op een steen in een hunne- bed te Dithmarschen (zie afbeelding).1) To! besluit nog iets over een veel, zo niet het meest voorkomend hoofdmotief in huismerken: de zg. „antieke 4", al of niet omgekeerd. Het motief is hier het bekende Christusmonogram, maar af- gehoekt, omdat deze hoekige vorm zich beter leen- de voor inhouwen, -kerven, -branden enz. in het harde materiaal. Het bedoelde monogram is een combinatie van de Griekse ch (een liggend kruis- je en de Griekse r (een aan de onderkant ver- lengde hoofdletter P) en het betekent Christus, de gezalfde (zie afbeelding). Het is mogelijk, sterker: het is waarschijnlijk dat
de Griekse r in de germaanse landen later is weer- gegeven als een soort 4 in spiegelbeeld en dat de heidense, analfabetische germanen het hele mo- nogram als een combinatie van runen hebben be- schouwd. De Griekse r, al dan niet afgehoekt, kon gemakkelijk voor „Odal" worden aangezien. Blijk- baar kwam de „Odal", het teken voor erfgoed, eigenerfd bezit, - vergelijk de „Odal"-boeren in Zweden - zowel in de oorspronkelijke vorm als in spiegelbeeld voor. Evenals overal in Nederland komen ook in het
Utrechtse runenachtige hand- of huismerken voor. Ik vond er een hele reeks in het oud archief van Wijk bij Duurstede, daterende uit de zeven- tiende en achttiende eeuw. Voor hen die zich verder willen verdiepen in het
runen- en huismerkenvraagstuk, moge ik verwijzen naar mijn proeve van verklaring Het raadsel der huismerken, met een voorwoord van dr. P. J. Meer- tens (A. J. G. Strengholt's uitg. mij. n.v Amster- dam 1955) en het werk van de Duitse expert dr Herbert Spruth, die o.m. een bibliografie uitgaf over Die Hausmarke, Wesen und Bibliographie (De gener & Co., inh. Gerhard Gessner, Neustadt a.d Aisch 1960). Vergelijk tevens mijn Encyclopedie van de heraldiek (Elsevier Amsterdam/Brussel 1961). H. W. M. I. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||
achttiende eeuw nog runen. In de veertiende eeuw
werden bisschoppelijke verboden uitgevaardigd ten aanzien van de runentoverij, wél een bewijs hoe diep zij in het leven waren geworteld. Zij speel- den een grote rol én in de familie én als religieus én als rechtssymbool. In Spakenburg en Bunschoten werden tot in de
eerste helft van deze eeuw de oude merken als eigendomskenmerk aangebracht, niet alleen op het vistuig maar ook op de verpakte, gerookte vis, zoals in Nederland eertijds de Meppeler boterver- kopers op de „Meppeler kluiten" hun merk aan- brachten alvorens ter markt te gaan. Een handels- merk. Behalve in zwart worden de merken ook in rood
of blauw afgebeeld wanneer dat te pas komt. Dit stemt overeen met de gewoonte in de Nederland- se heraldiek om het merk behalve in zwart op zil- ver of goud ook in rood of blauw op zilver of goud te plaatsen. Oudtijds werd het merk steeds in rood afgebeeld. Magie
Oorspronkelijk bezat het (huis)merk ook een ma-
gische betekenis, waarschijnlijk ontleend aan de runentekens. Het merk zou geluk brengen en on- heilen afweren. Later werd het soms gekerstend door kruisjes of andere christelijke symbolen, zo- als de miskelk, Mariasymbolen, de halve maan (wassenaar) of ster, o.a. voorkomend op gevel- toptekens. De hoofdvorm verbasterde door het toevoegen van
bijfiguren, streepjes en kruisjes, aangebracht als zg. „breuk", gebruikt om er evenals in de heral- diek - maar dan later - een jongere linie of tak mee aan te duiden. Hieruit volgt dat het dikwijls moeilijk, zo niet ondoenlijk is samengestelde mer- ken te ontleden en de hoofdvorm terug te vin- den. Evenals in de heraldiek de eenvoudigste, ongebroken wapenschilden de oudste zijn, zijn ook de eenvoudigste merken de oudsteen voor ons het interessantste. Kan men in een merk het hoofd- motief herkennen, dan is in vele gevallen ook de oorspronkelijke betekenis te achterhalen. Van de Middeleeuwen af zijn de tekens in schil- den geplaatst; hieruit ontstonden veel burgerlijke huismerk-wapens en ook de eigenerfde boeren- wapens. Deze gewoonte hield stand tot in de achttiende eeuw. In hunnebed
Dat wij onmiskenbaar met oeroude karakters te
|
|||||||||||
') F. R. Dijkstra in De Vrije Fries, jrg. 1858,
255-268: Iets over handmerken in Friesland, met één plaat met merken en 5 huismerk- wapens. Eerder had Dijkstra, op 12 maart 1857, voor het Friesch Genootschap een opstel over dit merk voorgelezen. |
|||||||||||
52
|
|||||||||||
Boerenwijsheid in Soest
|
||||||||
Het werd als een anekdote verteld, een overleve-
ring, meer zou het niet zijn. Vroeger had de toren van de Oude kerk (Nederlands hervormde kerk) van Soest maar drie wijzerplaten. De kant naar de Eng, het bouwland, toegekeerd, d.w.z. de voor- zijde van de toren, had geen wijzerplaat. Ook nooit gehad; dat was immers niet nodig, aan de Engkant woonde toch niemand. Waarom aan die kant dan een wijzerplaat? De boeren die op de Eng werkten in de wisselen-
de seizoenen, behielpen zich als het mooi weer was en de zon scheen op de oude, beproefde manier: met de schaduw van een stokje. Een verschil van een kwartier of langer deerde hen niet; tijd genoeg in die dagen. Een eenvoudiger manier om de ;,schafttied" vast te stellen was er niet, behalve het horloge, doch dit had men niet bij zich als men werkte. Liet de zon verstek gaan, dan bespeurde men wel aan de maag hoe laat het was. Zoals gezegd, de boeren droegen geen horloge onder het werk. Dit zou hen hinderen. Alleen op zondag, tijdens de kerkgang, droegen zij het zwa- re zilveren horloge in het vestjeszakje. De dikke ketting met de vele signetten versierde het hoog- gesloten vest. Van zo'n ding hadden zij last als zij aan het ploegen, maaien of zaaien waren en een polshorloge moest nog uitgevonden worden. Het ontbreken van een wijzerplaat aan de west- zijde van de toren moet het volk zijn opgevallen. Er werden moppen over getapt, toen men bemerk- te dat in andere steden en dorpen de torens vier wijzerplaten hadden. „Boerenwijsheid", meenden sommigen. „Boerenzuunigheid", waren anderen van oordeel. De boeren hadden het immers voor het zeggen in Soest. Zij toch bezetten de meeste zetels in de toenmalige gemeenteraad. Het aan- brengen van een vierde wijzerplaat kostte te veel geld en het gemeentebestuur vond het overdreven een vierde wijzerplaat te laten aanbrengen. Het zag het nut er niet van in. Zo ongeveer luidde de overlevering, die in de ja-
ren dertig nog verteld werd door oude Soestena- ren, geboren in de laatste decennia van de vorige eeuw. Het oude verhaal is echter allerminst een verzin-
sel gebleken. Twee bestekken van aanbesteding van het verven,
vergulden en vernieuwen uit de 18e en 19e eeuw vermelden inderdaad slechts drie wijzerplaten. Allereerst een verkorte inhoud van het bestek van |
aanbesteding, dat op 5 oktober 1773 werd opge-
maakt: Bestek off Condietie waar na Pieter Bolmans
In qualiteijt als Kerkmr ten Overstaan van Buurmr en Schepenen van Zoest aan de minst aanneemende zal aanbesteede het verven en vergulden van drie wijzer borden met de Weijzers In den Eerste zal den Aanneemer gehouden zijn de
Cirkel alwaar de Letters op koomen te staan te verven met de beste Zwarte verff die het Langstte Stand en zijn Koleur houd, ten 2e
De Grond van de Borden te verven met doode kop
en Zwart gemengt, maakende een donkere bruij- ne koleur ten 3e
De Raamen en Dekstukken Zwart te verven, met
deselve soort van verff als de Cirkel ten 4e
De borden van Agteren met Engels bruijn Eens
over te verven met goede steevige verff, ten 5e
De Legger van Ageteren de borden en de onder
drumpels van vooren en van agteren aan de boo- venzijde Als meede de Speijkergaaten voor 't In- wateren met stop verff wel aan te stoppen ten ge- noegen van den Aanbesteeder, ten 6e
Zullen de Letters en de wijzers moeten worden
verguld met best Ducaaten Goud, en zullen de Letters moeten breed zijn 2 Duijm en Lang 43 duijm en het teeken op de half uuren gelijk de Oude geweest zijn, en op ijder hoek van ijder wij- zer bord een letter van 't Jaargetal 1773 te stellen insgelijks van best Ducaten Goud, zoo Groot de Oude geweest zijn, zullende den Aanneemer moe- ten sorg dragen in het vergulden dat er geen steede in zijn '). Tot slot werd het werk gegund aan Willem de
With voor 41 gulden. Dan het bestek van 10 februari 1818, waarin nog-
maals wordt aanbesteed het driemaal oververwen van de Drie Nieuwe wijzer borden voor het uur- werk van de Toren van Zoest2). ,,De Schout en het Gemeente Bestuur van Zoest
zijn voornemens aan den minst inschrijvende aan- |
|||||||
53
|
||||||||
Oude kerk van Soest, aan het einde van de achttiende eeuw.
|
|||||||
tebesteden het Driemaal oververwen van de Drie
Nieuwe wijzer borden voor het uurwerk van de To- ren van Zoest de agter kanten met de Dekstukken Drie Maal geteerd en met hamerslag gemengd, de voorkanten met groote en duidelijke Cijffer letters ter groote van 11 en ter Breedte van 2 Duimen die de Uren aanwijzen, van best Artimonie goud wel- ke Cijffer letters, op een ronde zwart geverfde Band gemengd voor de helft met Spaansch groen zullen moeten geplaatst worden, onder en boven een Duim breeder, dat voorschreven Cijffers, om de duidelijk, voor het gezigt te bevorderen zullen- de het binnenste rond van de spil der Wijzers tot aan de bovengenoemde Zwarte Bandt voor de Cijf- fer letters met best karmouzijn roode verf dub- belde gedekt moeten worden, gelijk ook de Vier overschietende hoeken, welke roode verf met fijn gestampt glas, zal moeten gemengd zijn. De Drie Wijzers zullen met best antimonie goud verguld moeten worden. Al het verder bijwerk of de Scha- den die aan de Wijzer Borden door het plaatsen op de toren komen is onder deze aaneming be- greeping. De betaling zal geschieden voor de helft dadelijk na dat het werk zal zijn afgelopen de wederhelft twee Maanden na dato het werk zal voor den Vijftiende van de Maand April gereed moe- ten zijn . . . Zoest den 10 feb. 1818
De Schout van Zoest |
|||||||
Waarop gedelibereerd zijnde is goedgevonden, in-
gevolge het gemaakt bestek de aanbesteding aan de Verwer G: Kamer te doen. En is voorschr. Persoon staande de Vergadering ontbooden en het werk aanbesteed voor de Somma van f 90: Na de restauratie van de vijftiende-eeuwse toren van Soest tussen 1904 èn 1906 ondergingen de wijzerplaten - nu vier in getal - een vemieuwings- beurt, maar zij kregen niet hun oude plaats boven de galmgaten in de toren. De wijzerplaten werden in het midden van de torentrans aangebracht. In feite een onvergeeflijke fout van de met de lei- ding van de restauratie belaste bouwkundige, dr. P. J. H. Cuypers. Wanneer precies de vierde wijzerplaat is aange-
bracht aan de westzijde van de toren, schijnt ner- gens genotuleerd te zijn. Ik heb althans niets kun- nen vinden. Het moet ongeveer in het midden of het laatste kwart van de vorige eeuw zijn ge- weest. E. Heupers
') Rijksarchief Utrecht. Archief Ned. Hervormde
Gemeente van Soest, no. 152.
2) Opgenomen in de notulen van de „Vergadering gehouden van den Raad der Gemeente van
Zoest op Dingsdag den 10 february 1818".
bladz. 73-74.
|
|||||||
54
|
|||||||
Briefwisseling over Rijsenburgse kousenfabnek
|
||||||||
Met veel belangstelling las ik het interessante
artikel over Austerlitz in het Jaarboek 1970, van de heer Grapendaal. Op pagina 134 onderaan is een kleine onnauwkeurigheid geslopen, namelijk omtrent de overlijdensdctum van P. J. van Oost- huyze. Niet hij maar zijn vrouw is overleden op 27 november 1846. Hij zelf stierf bijna dertig jaar eerder, 17 december 1818, op 56-jarige leeftijd. Over de kousenfabriek te Rijsenburg, waarover in hel genoemde artikel eveneens sprake is, leek het me wel aardig hier de briefwisseling te publiceren die op ambtelijk niveau daarover is gevoerd. Het volgende vond ik in het gemeentelijk archief van het voormalige Rijsenburg: ingekomen stuk- ken 1802-1811. Amersfoort den 31° van Lentemaand 1810.
De Drost van het twede kwartier departe- ment Utrecht aan: Schout en Geregte van Rijzenburg Daar zijn Excellentie den minister van Binnen-
landsche zaken, verlangd te werden geïnformeerd of het de Waarheid conform is, dat zekere Louis Joseph Boin '), in de gerechte van Rijzenburg een kousenfabriek zal oprichten, ben ik door den Heere Land-drost aangeschreven, om na gedaan onderzoek zijn Hoog Ed. gestr. te dienen van be- richt. Ik verzoek dan UE. mij met den meesten spoed te willen informeren, of gezegde Louis Jo- seph Boin in UE. gerecht een kousenfabriek op- richten zal. Ik blijve met achting
De Drost voorn.d. w.g. S. Camp
Schout en Gerechte van Rijzenburgh aan
mijnheer de Drost van het twede quartier Departement Utrecht Ter beantwoordingh van UEd. missive van den 31e
van Lentemaand, betrekkelijk de Informatie of ze- kere Louis Joseph Boin voornemens is een kouze- fabriek onder den gerechte van Rijzenburgh op te rigten, dient Dat Schout en gerechte van Rijzenburgh van dee-
ze zaak niets is bewust, en nooyt hebben hooren spreeken omtrent het oprigten van genoemde kouzefabriek, egter zoveel mogelijk aan UEd. aanschrijvingh willende voldoen, zo hebbe mij schriftelijk vervoegd aan den Rentmeester van den Heer van Rijzenburgh en dit antwoord bekoomen alleen maar te hebben hooren zeggen er zal een kouzefabriek te Rijzenburgh worden opgerigt, dog wie de man is, waar hij woont of vandaan komt niet te weeten. Dus UEd. hieromtrent niet nader |
||||||||
kunnende Informeren, egter bereid zijnde Ued.
iets zekerders omtrent deze zake hoorende ten spoedigste te informeren hebbe de Eer ons )te noeme) met verschuldigde Hoogachting M. Sr. a.g. F. N. v. Bern
Driebergen den 4 van Grasmaand 1810
Mijn Heer, Ter beantwoording van UEd. geëerde diend dat
hoe gaarne ook: ik echter niet in staat ben om om eene behoorlijke Elusidatie aan UEd. ver- zoekt te doen. Ik heb wel in het voorbijgaan hooren spreeken
van een kouzefabriek, doch wie die man is, waar hij woond of vandaan komt weet ik niet, alleen heb ik maar hoore zeggen er zal een kouzefabriek op Rijzenburgh worden opgericht - UEd. zoude daar omtrent beter Elusidatie kunnen bekoomen bij den Heer van Rijzenburgh zelve; die waar- schijnlijk dezen avond hier komt - en Eenigen da- gen zal blijven of ik zal zijn Ed. daarover vragen. Inmiddels heb ik de Eere mij met de
meeste achting te noemen
Mijn Heer Uw dw. Dienaar w.g. J. Loffels
Driebergen den 5 april 1810
Mijn heer! Ik heb den Heer van Rijzenburgh raport gedaan
wegens UEd. aanvraag aan mij gedaan. Zijn Ed. heeft mij gelast van UEd. te melden, dat de Per- soon van L. J. Boin voornemens is eene kouze fabriek onder den Gerechte van Rijzenburgh op te richten, onder Proteksie van den Heer van Oosthuyze, dezelve zoude reeds alhier geëtabli- seerd zijn geweest. Indien de kouze-getouwen die reeds drie maanden te Antwerpen zich bevinden ■ en zonder voorspraak van Zijne Excellentie den minister van Binnelandsche Zaaken niet mogen uit Frankrijk gevoerd worden - Hopende tevens (zoo als den Heer van Rijsenburg mij gelaste te schrijven) dat gemelde minister daartoe het nodi- ge zal aanwenden Inmiddels hebbe ik de Eere te zijn
Mijnheer
UEd. dw. dienaar w.g. J. Loffels
In een lijst van belasting op de ramen d.d. 24
augustus 1810 blijkt genoemde L. J. Boin (twee personen) te wonen in de nieuwe huizen op het Kerkplein. „Kouzefabriek'' staat daar aangegeven, hebbende acht belastbare ramen. Daarnaast J. v. d. Donke, linnenwever, vier personen, vijf ramen |
||||||||
55
|
||||||||
„Linkerzij" pastoor P. J. Noots, twee personen,
acht ramen. Totaal aantal inwoners van Rijzen- burg 107. In een meer uitgewerkte opgave vinden we het
volgende: Getal der fabrieken sedert 1810 bestaande op
Rijzenburg. Een fabriek waar lakens, bayen, karsayen, serges,
het zoo genaamde vijfschaft en satinet voor broe- ken en vesten boesel enz. wordt gemaakt; alsmede vloerkleederen, randen loopers en carpetten even- als die van Doornik van wol en koehaar. Verder worden in deeze fabriek de wol bereyd tot spin- nerij getwijnd geverfd tot sajet voor koussen en andere fabrieken. Deze fabriek sedert een half jaar begonnen occupeerd reeds 12 getouwen en met de spinsters daarbij gereekend een aantal van zeeventig menschen. De voorraad van gefa- briceerde goederen beloopt C.C. 3000 meters. Een kousenfabriek, werkende met zes getouwen. Men maakt daar extra fraaye zijde, catoenen en wollen en gaarene koussen, pantalons en andere |
stukken in alle soorten behalve de weevers oc-
cupeerd deeze fabriek een aantal van vijftien spinsters. Een linne weverij van drie getouwen (?) welke zoo
hier als elders in de environs een getal van twin- tig spinsters werk verschaft. Het benoodigde vlas hiertoe wordt alsmede hier gebouwd gehekeld en tot spinnerij geheel voorbereid. Een bezemfabriek, welke reeds met succes vier menschen bezig houd. De producten van deeze fabriek worden gemaakt van alhier wasschende heyde en naar holland verzonden. Een schoenmakersbaas met drie man werkende. Een kleedermakersbaas. Een schilder en glazenmakersbaas. Wim Harzing
i) Louis loseph Boin, een volbloed Fransman,
getrouwd met een Amsterdams meisje, die hem vier kinderen schonk. Boin was een van de Franse soldaten, die hier was achtergebleven; hij was in 1779 te Stommaire geboren en was kousenwever van beroep. |
|||||||||||||
JxalenderuXromme-cHijn^ebied
Het bestuur van de historische kring Tussen
Rijn en Lek heeft een kalender uitgegeven voor het jaar 1972, die reprodukt:es bevat met beschrij- vingen van zes zeldzame aquarellen en tekenin- gen van het Kromme-Rijngebied. Het zijn: 1. een gezicht op de Bunnikerbrug te Bunnik in
1824 2. de Meent te Odijk omstreeks 1750
3. de Brink te Werkhoven met de hervormde kerk
in 1750 4. de toren van de hervormde kerk te Houten in
1749 |
||||||||||||||
5. de Slotbrug of Stenen brug over de Schalk-
wijker Wetering te Schalkwijk in 1760 6. de hervormde kerk te 't Waal in 1746.
De uitgave - ter gelegenheid van het eerste lus-
trum van de kring op 29 maart jl. - kreeg als titel ,,de krommerijn streek". De leden van de kring ontvingen de kalender gratis. Andere liefhebbers kunnen de kalender voor ƒ7,50 bestellen bij de eindredacteur van Tussen Rijn en Lek, A. Graaf- huis, p.a. Gemeentelijk archief, Alexander Numan- kade 199 te Utrecht (telefoon 711814) en bij L. M. J. de Keijzer, Binnenweg 2 te Houten. A. Graafhuis
|
||||||||||||||
ne roept zij de clementie in van de inzenders, die
dat wellicht niet prettig hebben gevonden. Op het ogenblik doet de situatie zich wat gun- stiger voor: de rijstebrijberg van artikelen is tot redelijke proporties teruggebracht. Voor bijdragen van de leden aan het maandblad - niet het minst zij die zaken .uit de provincie" hebben mede te delen - is de redactie altijd dankbaar. K. |
||||||||||||||
eer u)at meer ruimte
|
||||||||||||||
Als gevolg van de overstelpende hoeveelheid ac-
tuele gebeurtenissen en de beperkte ruimte, is de redactie genoodzaakt geweest op zichzelf hoogst interessante artikelen, die echter iets minder tijd- gebonden waren, telkens weer uit te stellen. Gaar- |
||||||||||||||
56
|
||||||||||||||
Excursie naar Loevestein
|
|||||||||||
restauratie van 1940 werd te niet gedaan in het
oorlogsjaar 1944, toen het bouwwerk zwaar werd beschadigd. Later is het opnieuw gerestaureerd en ingericht als gemeentehuis. In zijn grondvorm heeft dit kasteeltje de St. Elisa- bethsvloed van 1421 doorstaan. |
|||||||||||
De excursie naar het slot Loevestein, die wij in
het aprilnummer al hebben aangekondigd, zal op zaterdag 4 september worden gehouden. De bus vertrekt om tien uur van het parkeerterrein aan de Kruisstraat; 's middags om vier uur hopen wij terug te zijn. Kaarten zijn tot 1 september a f 12,— verkrijgbaar bij De Discus. Minrebroe- derstraat 25 (maandag gesloten) of tot 26 augustus via een storting op gironummer 575520 van de penningmeester, maar dan bedragen de kosten f 12,50. Wie op eigen gelegenheid naar het slot reist, betaalt f 8,50. Het programma begint met koffiedrinken en een
rondleiding door de slotbewaarder van Loevestein, de heer Van Andel. De koffietafel wordt gebruikt in hotel De Jager te Giessen. Ten slotte bezich- tigen wij het kasteel annex raadhuis te Dussen. Historische bijzonderheden
Het slot Loevestein ligt in het uiterste westen
van de Bommelerwaard, vlak bij de plaats waar Maas en Waal tezamen stromen. Iedereen kent het als de burcht waaruit Hugo de Groot op haast legendarische wijze in een boekenkist ontsnapte. Het slot werd tussen 1357 en 1368 gesticht door Dirk Loef van Horne, als grensfort van Holland te- gen Gelre. Onder de Republiek was het slot een staatsgevangenis en in de negentiende eeuw een vesting. In 1853 werd het verbouwd. Thans is het een rijksmonument, dat na 1925 ge- deeltelijk is gerestaureerd. In de zg. Vrouwenkamer vinden we de wapens van
Albrecht van Saksen en Philips de Schone. Bo- ven deze zaal moet de (nu gerestaureerde) cel van Hugo de Groot zijn geweest. Wie niet alleen oog voor het eten heeft, kan in
Giessen misschien even de hervormde kerk bekij- ken met een koor van baksteen, dat dateert uit de veertiende eeuw. Het meubilair is achttiende-eeuws; van belang zijn
een preekstoel in de stijl van Lodewijk XV, een lezenaar, twee kronen en het koperwerk. Het kasteeltje in Dussen bestaat uit drie woon-
vleugels om een binnenplaats. De gedeeltelijke |
|||||||||||
Slot Loevestein.
|
|||||||||||
57
|
|||||||||||
Maandblad „Oud Utrecht"
|
|||||||||||
Cursus in de paleografie
|
||||||||
Bij het gemeentelijk archief, telefoon 711814, is
gelegenheid zich aan te melden voor de tweejarige beginnerscursus Nederlandse paleografie, be- staande uit 24 lessen, die in de periode septem- ber tot maart wordt gegeven op zaterdagochtend of woensdagavond. De prijs bedraagt 30 gulden per jaar. De woensdagavondcursus is inmiddels volgeboekt. De cursus paleografie verheugt zich in een steeds
groeiende belangstelling. Meer dan honderd belang- stellenden tot ver buiten Utrecht hebben al eraan deel genomen. In maart jl. heeft gemeentearchiva- ris dr. J. E. A. L. Struick 36 getuigschriften kun- nen uitreiken aan degenen die met succes de cur- sus hadden voltooid. Een deel van hen zal worden opgenomen in de tweede werkgroep, twaalf per- sonen sterk, die zelfstandig zullen gaan meewer- ken aan een zelfgekozen historisch onderzoek. Hun leermeesters waren A. Graafhuis, A. B. R. de Vries en mejuffrouw J. G. Riphaagen. Behalve voor de nieuwe cursus paleografie be- staan er bij het archief plannen voor een lezingen- cyclus met vijf onderwerpen in dezelfde periode. Dr. Struick zal een toelichting geven op de methode van het archiefonderzoek en van het lokaal-his- torisch onderzoek. A. Graafhuis behandelt het be- waren, de openbaarheid en de openbaarmaking van de archieven, mr. drs. J. C. Andries de Nederlandse en buitenlandse archieven, mevrouw drs. A. L. Becker-Jordens de Nederlandse en Utrechtse pren- tenverzamelingen en A. B. R. de Vries leidt een excursie naar het Utrechtse gemeentelijk archief. Wie voor deze vijf avonden belangstelling heeft: de kosten bedragen tien gulden. Toelichting
De begrippen paleografie en paleologie vragen
wellicht om een toelichting. Oud-Utrecht vond me- vrouw N. P. Kruithoed-van Ewijk bereid deze te geven. Hier volgt zij: De eenvoudigste vertaling van paleologie en pa-
leografie is: paleo = oud, logie of logica = wetenschap van
het denken, grafie = graveren of schrijven. Dus: de methode om het oudste handschrift te lezen en te schrijven. De gewone schrijfmethode van de mens in de loop
der eeuwen en soms zelfs in zeer korte perioden is aan veel veranderingen onderhevig. Ons hand- schrift wijst niet alleen op individuele trekken van ons karakter, maar nog meer op kenmerken van |
tijd en omgeving. Ontvangt men een geschreven
brief, dan voelt men bijna aan wat voor karakter de afzender heeft. Het adres op de brief maakt je blij door het gevoel van ,,hè, wat staat dat er vro- lijk op" of stoot je af door de gedachte ,,brr. . . 't lijkt wel of die persoon zijn haat van alles en ieder- een al op de enveloppe laat merken." De schrijfbeelden van vroeger eeuwen zijn moei- lijker te ontcijferen en het kost ons wel wat moeite om ze te vertalen. Zijn de oude schrijfbeelden op rotsen gekrast, dan spreken we van petroglyfen. Indien ze daarbij gekleurd zijn, noemen we ze petrogrammen. petro = rots, glyfe = krassen, gramma = spre-
kend. Het oudst bekende schrift (schrijftekens) is waar-
schijnlijk het spijker- of wigschrift. De Assyriërs (Meden, Babyloniërs en Perzen) gebruikten dit te- kenschrift ca. 3500 jaar voor Christus. Om het te kunnen lezen, moet men de „sleutel" kennen, zoals in onze dagen ook geldt ten aanzien van het Mor- seschrift. Voor het spijkerschrift nam men zachte, nog voch-
tige kleitabletten, waarin spijkervormige beelden werden gekrast, horizontaal, vertikaal en schuin. Daarna werden de tabletten gebakken. Tot kort voor onze jaartelling is het spijkerschrift bij de Mesopotamiërs en bewoners van Voor-Azië in ge- bruik geweest. Steen van Rosette
Het beeldschrift van ca. 2500 voor Christus staat
op veel hoger peil, ook wat de voorstellingen be- treft. De schrijftekens heetten hiëroglyfen (heilige krassen of insnijdingen). Pas in de vorige eeuw is het gelukt deze beelden, bestaande uit velerlei afbeeldingen van vogels, planten, bomen, voor- werpen of mensen, te ontcijferen. Generaal Bou- chard, een Frans genieofficier, had in 1799 bij Rosette (een stadje aan de Nijl) door werkzaam- heden aan de Nijlmond een grote steen gevonden met allerlei soorten tekens en kruisen. Napoleon liet afdrukken van de steen maken en daarna kon- den de geleerden ze bestuderen. De steen zelf bestaat uit een stuk zwart basalt van 114 bij 82 cm met een dikte van 28 cm. Het Rijksmuseum van oudheden te Leiden bezit een co- pie. In twee talen, namelijk Egyptisch en Grieks, maar wel in drie soorten schrift is de steen be- schreven. Bovenaan bevindt zich het Egyptische |
|||||||
58
|
||||||||
gedeelte: eerst het hiëroglyfenschrift (door pries-
ters e.d. geschreven), daaronder het demotische schrift, dat later als gewoon volksschrift door de Egyptenaren werd gebruikt. De Griekse tekst, 54 regels, als laatste gedeelte van dit enorme schrijf- stuk, kon dienen als sleutel voor de ontcijfering. Latere vondsten in de piramiden en bij de mum- mies der oude koningen, losten de rest van het raadsel der hiëroglyfen op. Toen de beschaving vorderde, werd het schrift min-
der omslachtig. Toch heeft het beeldschrift nog al- tijd invloed, ook in onze moderne tijd. Wij denken aan de verkeersborden, het spoorboekje en de zg. pictogrammen van de spoorwegen enz. Iedereen kan deze tekens lezen. Zelfs tot degenen die de gebruikte taal begrijpen, spreken deze tekens ge- makkelijker dan een opschrift met letters. Knopenschrift
Er zijn nog wel meer voorbeelden van schrijfsyste-
men te geven. In Peru en Mexico gebruikte men het knopenschrift of Quipu. Een stuk touw met knopen, lussen en apart aangebonden stukjes touw, soms in kleuren, diende om boodschappen over te brengen. Eigenlijk is dit natuurlijk geen schrift, maar voor de Azteken was het toch een verbin- dingsschakel. Zelfs nu nog wordt de quipu op de markt van de Cordillera- en de Andesgebergten regelmatig gebruikt. Eén knoop is tien, een dubbele knoop is honderd koeien, schapen of lama's. Door armoede en geweldige afstanden naar de steden, zonder enig vervoer in deze moeilijk begaanbare streken, is de ontwikkeling van iets oudere mensen ver achtergebleven. |
|||||||||||||||||||
J-
|
|||||||||||||||||||
V
|
|||||||||||||||||||
vooe/
|
|||||||||||||||||||
1*1.
|
|||||||||||||||||||
zone/oio.
|
|||||||||||||||||||
ittndaq:
|
|||||||||||||||||||
Op de vismarkt in Spanje, te Barcelona, werd
enige jaren geleden nog met speciale schelpen ge- handeld. Bij het verkopen van vis werd de prijs niet opgeschreven, maar aangegeven met een schelp van een bepaald soort. Gladde schelpen hadden niet veel waarde, maar een mooi 3eribbeld hoorntje had de waarde van ongeveer honderd gul- den. Hiermee ging men naar de „bank" (speciaal kantoortje) waar men zijn tegoed in ruil kreeg. Het voordeel was dat niemand bang behoefde te zijn voor beroving; voor vreemden hadden de schelpen geen waarde. N. P. Kruithoed-van Ewijk
|
|||||||||||||||||||
De schoolmeester had eksterogen
(Kosters en ambachtsheren in De Bilt, 1715-1744)
|
|||||||||||||||||||
19 november 1726. Eindelijk hadden ze hem murw
gekregen, de protégé van de ambachtsheer. Pieter de Leeuw, sinds drie jaren koster/schoolmeester van De Bilt, koos eieren voor zijn geld en vroeg ontslag wegens „hoge ouderdom". Zijn hele ver- dere leven zou hij 100 gulden per jaar uit de dia- koniekas ontvangen; dat was de prijs die de ge- reformeerde gemeente in De Bilt betaalde als dank voor dit „vrijwillig ontslag." Het was een |
|||||||||||||||||||
mooi pensioen in een tijd dat kosters doorgaans
zelf een regeling met hun opvolgers moesten zien te treffen, zonder veel zekerheid dat die werd nagekomen. Daarom bleven de meesten werken tot ze erbij neervielen. Meester Pieter daarentegen kreeg een rustige oude dag. We weten niet hoe oud hij was, noch waar hij
vandaan kwam, toen de ambachtsheer, mr. Antho- ny Keppel, hem in 1723 aanstelde, maar hij was |
|||||||||||||||||||
59
|
|||||||||||||||||||
Begin februari 1726 ontlaadden de spanningen zich
in een hooglopende ruzie tussen dominee en kos- ter. De eerste vond dat het nu maar eens uit moest zijn en liep naar Anthony Keppel. Die wilde er niet van horen de koster te ontslaan, dus dominee zocht het hogerop. Een dag lang reed hij tot laat in de avond het dorp rond om handtekeningen te verzamelen onder een rekest aan de Staten van Utrecht. Dat stuk is er niet meer; we hebben al- leen Keppels verweerschrift, maar we kunnen de inhoud wel gissen. Dronkenschap werd genoemd, met vals zingen als tweede punt. Het lijkt niet genoeg, en in eerste instantie kwam er dan ook nul op het rekest. De oppositie liet het er niet bij zitten en ging in hoger beroep. De zaak zou bin- nenkort voor het Hof dienen, toen Pieter de Leeuw met zijn verzoek om ontslag een eind aan alle procederen maakte. Nog twee maal zou Anthony Keppel een school-
meester/koster aanstellen. Over de eerste, Gerrit van Bemmel, is niets bijzonders bekend. De twee- de was Anthony van Lend, na een jarenlange strijd met de dominee in Tull en 't Waal aldaar geschorst. Hij kwam in De Bilt in 1730 en stierf er zeven jaar later, blijkbaar zonder moeilijkheden te hebben veroorzaakt. De oude Keppel was toen echter over- leden, en zijn acht kinderen hadden de heerlijkheid geërfd, ieder voor een achtste deel. Zij stonden nu voor de taak om in eensgezindheid een nieuwe koster te kiezen en dat lukte niet zo best. Anthony Nicolaas Keppel, door zijn zwager een „chimairieke en twistzieke" man genoemd, was zijn vader als schout opgevolgd en zijn broeder Daniel Alexander was secretaris van De Bilt. Zij regelden samen het examen van de sollicitanten. Enige familiele- den accepteerden hun keuze, maar de overige Kep- pels groepeerden zich om Adriaan Pieter Keppel, de jongste van het gezin. Hij had een andere kan- didaat op het oog. We zullen ons niet vermoeien met de vraag wie gelijk had en of de persoon in kwestie nu wel of niet aan de drank was en lie- ver rijtoertjes maakte dan de school waar te ne- men. De Gedeputeerde Staten kwamen er ook niet uit. Na inzage van de wijdlopige rekesten in deze zaak hakten zij de knoop door en trokken de be- noeming voor deze éne keer aan zich. Hun keus viel op Heyn Kaagman uit Oostzaan, achteraf geen gelukkige keuze, omdat hij voortdurend zonder voorkennis van de kerkeraad in Noordholland va- kantie nam. Zijn opvolgers zijn niet meer door de familie Keppel aangesteld, want in 1744 kwam |
|||||||
vast zo jong niet meer. Hij zou het moeilijk krijgen
in De Bilt. Wie aan de kant van deze ambachtsheer stond, kon rekenen op de vijandige houding van sommige inwoners. Keppels echtgenote kon daar- van meespreken. Toen zij eens wilde gaan zitten in de kerk, keken de vrouwen stijf voor zich uit en schoven geen duimbreed opzij om plaats te ma- ken voor haar en haar dochter. Ze deed haar be- klag natuurlijk, maar dat verbeterde de stemming niet. Anthony Keppel, al jarenlang schout van Oost-
broek en De Bilt, kocht in 1715 deze heerlijkheid van de Staten van Utrecht. Zijn eerste daad als ambachtsheer was het ontslaan van vijf van de ze- ven schepenen. Dat veroorzaakte veel deining en sommigen hadden het hem tien jaar later nog niet vergeven. We zien hun namen bij de handtekenin- gen die de dominee verzamelde in zijn actie tegen de koster; ook waren zij het, die meteen bij mees- ter Pieters komst in het dorp hun kinderen in Utrecht naar school stuurden. Belangrijke figuur bij de oppositie was Abraham Pansser, met wie Kep- pel een lang uitgesponnen strijd voerde over het recht van benoeming van de laatste twee schepe- nen. Mogelijk had de groepering Pansser een an- dere kandidaat voor het schoolmeesterschap op het oog gehad. De nieuwe koster kwam echt wel midden in de partijschappen terecht. Er zijn speciale gaven voor nodig om zo'n situa- tie het hoofd te bieden. De Leeuw had ze niet. Als er moeilijkheden waren, liep hij naar de am- bachtsheer en speelde zo de rol van het zoete jongetje dat meteen bij de directeur gaat klagen. Pesterijen bleven niet uit. Zelfs het gezang in de kerk had daaronder te lijden: vals zingende en schreeuwende jongens verstoorden de dienst en de koster kreeg de schuld. Misschien zong hij zelf ook wel vals, dat werd tenminste beweerd, maar we kunnen het niet meer controleren. Met de dominee stond hij al gauw op gespannen
voet. Er was een meningsverschil over het zingen van de 31ste psalm, maar het fijne ontgaat ons. Was de koster koppig, of de dominee, of allebei? Verder ging het praatje dat de koster dronken was geweest: waggelend over straat. Onzin, zei de am- bachtsheer in een gedrukt weerschrift: De Leeuw had last van eksterogen en daarom liep hij wat moeilijk. Bovendien, zo dronken kon hij niet ge- weest zijn. Had iemand hem ooit zonder hoed of pruik zien thuiskomen? Erg overtuigend klinkt dit niet. |
|||||||
60
|
|||||||
Oostbroek en De Bilt, die twistappel, in andere
handen. Pieter de Leeuw moet nog wel iets van die tweede
kostercrisis hebben meegemaakt. Hij had al die tijd zijn 100 gulden per jaar gekregen, uitbetaald in maandelijkse termijnen, al had hij het zelf liever per kwartaal gehad. In 1737 leefde hij nog, maar toen scheen toch zijn einde te naderen. In de kerkeraad vroeg men zich bezorgd af waar het geld voor zijn begrafenis vandaan moest komen. Meester Pieter werd ontboden en men stelde hem voor om elke maand één gulden van zijn pensioen in te houden tot er zestien gulden gespaard zouden zijn. Die konden dan dienen om zijn begrafenis te beta-
len. De oude koster ging hiermee akkoord. Hoe lang hij daarna nog leefde en of de zestien gul- dens bij elkaar gekomen zijn, is niet meer na te gaan. E. P. Polak-de Booy
|
|||||||||||
Verantwoording
De aanleiding tot het schrijven van dit artikel
vormde een door Anthony Keppel opgestelde me- morie, een gedrukt stuk, dat gediend moet hebben om het eerste rekest van de Biltenaren in 1726 te weerleggen. Ik dank mr. P. H. Damsté te De Bilt voor de inzage van dit stuk, dat nu op het Rijks- archief in Utrecht berust. Verdere gegevens zijn te vinden in de handelingen
van de kerkeraad (vanaf 1735 aanwezig op het ker- kelijk bureau van de Nederlandse hervormde ge- meente in De Bilt) en in het archief van de am- bachtsheerlijkheid Oostbroek en De Bilt op het rijksarchief in Utrecht. De akte van afstand van Pieter de Leeuw en de aanstelling van Haagman, met de motivering waarom deze door de Staten geschiedde, vindt men in de commissieboeken van de Staten (R.A. Utrecht, archief Staten 349). De rekesten van de Keppels uit 1737 zijn bewaard bij de lappen van de resoluties van de Gedepu- teerde Staten, (R.A. Utrecht, archief Staten 265). |
|||||||||||
Onbekende buitenplaats te Loenersloot
|
|||||||||||
Als een voormalig buitengoed van tijd tot tijd een
naamsverandering heeft ondergaan, valt het de la- tere onderzoeker dikwijls uiterst moeilijk daarvan de identiteit te bepalen, in het bijzonder wanneer de gedrukte bronnen hem bovendien in de steek laten. Zo staan de zaken met een onder Loenersloot ge-
legen bezitting, genaamd o.a. De Passeer, die ik hier speciaal op het oog heb. Haar oorsprong is stellig nog in de zeventiende eeuw te zoeken. Onder maar liefst drie namen stond zij achtereen- volgens bekend: vanouds Rustenburg, naderhand De Passeer, tot het tenslotte Geinvliet werd. Die laatste wijze van aanduiding zou men gevoeglijk als een serienaam kunnen bestempelen, aangezien er immers in de directe omgeving vrij wat analo- gieën te vinden waren: „Beek en Gein", „Oud- Gein", „Geinwijk", voorts een „Oost-Gein" en een „Gein-Rust", ja zelfs een „Gein-Veld" en een „Gein-Stein"! Toevallig kwam mij een charter in handen') van
19 januari 1734, op naam van Diederik Johan ba- ron van Stepraedt, vrijheer van de Doddendaal, heer van Loenersloot, Oucoop, ter Aa, de Slangen- |
|||||||||||
burg, enz. De schout van Loenersloot, Everhard
Vlaar, gaf hierbij in zijn functie van diens lenen en erfpachten, aan jkvr. Margaretha van Hoven tengevolge van het overlijden van haar moeder, vrouwe Clara Dankers, weduwe Egidius van Ho- ven, dit „huys grond en erve", zijnde erfpachts- goed doende 15 carolus-gulden 's-jaars „mits con- ditie dat in tselve Huijs geen quade Herberge zal mogen gehouden" en dat o.m. bij verkoop het recht van voorkoop aan de heer van Loenersloot gere- serveerd zou blijven, opnieuw in erfpacht. De verkrijgster heeft vrij zeker behoord tot de be- kende Amsterdamse familie van papierfabrikanten en -handelaars, die drie leeuwekoppen in haar wa- pen voerde.2) Ofschoon het charter ten opzichte van de juiste
ligging van het erfpachtsgoed maar weinig aan- knopingspunten oplevert - het heet „strekkende voor van den gemeenen dijk Oostwaarts op tot aan ons land toe, belend Zuydwaarts Jan Jansen soen ende Noordwaarts seker Erfgen Lands" - onthult ons het „Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" van A. J. van der Aa 3), dat in zijn tijd hier sprake was van een reeds vóór 1843, |
|||||||||||
De koepel, als laatste restant van het landgoed
overgebleven, verviel aan de sloper. En thans is alleen door middel van controle van de perceels- grenzen der hier eerder opgesomde nummers slechts bij benadering op het terrein uit te maken waar De Passeer precies gelegen heeft. Ondanks de finale verdwijning leek het mij nuttig om althans een kort bericht over het Loenerslootse erfpachts- goed vast te leggen. Mogelijk leidt dit in de toe- komst tot het opsporen van verdere gegevens. mr. I. Belonje
|
|||||||||||||
met uitzondering van haar koepel, afgebroken bui-
tenplaats, waarvan eigenaar was J. Twisk. Door diens zorg, zo verzekerde hij, was veel tot ver- fraaiing en verbetering van de weg van Loener- sloot naar Vreeland bijgedragen. Deze korte mededeling, daarbij gevoegd de ge- gevens ontleend aan het Kadaster, hielpen verder. Want daaruit vloeide voort, dat Twisk's bezit op grond van het oorspronkelijke kadastrale plan der kadastrale gemeente Loenersloot daarin omvatte in sectie A. de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 5a en 5b, zijnde een door wegen ingesloten hoek van nage- noeg vierkante vorm, begrensd aan de westzijde door de straatweg terzijde van de „rivier" de Anx- tel, juist bezuiden de grens der gemeente Baam- brugge, terwijl uit het huidige plan van het kadas- ter van Loenen de oostkant ongeveer loopt langs de tegenwoordige Kruiswijkstraat en de zuidrand langs de Voorburgstraat. 4) De naam ,,De Passeer" moge ons wat vreemd in
de oren geklonken hebben. Toch was deze niet zo slecht gekozen wanneer men in aanmerking neemt, dat de noordwesthoek langs deze percelen-combi- natie eeuwenlang reeds een belangrijke driesprong gevormd heeft, waar een overvloed van passage bestond. In 1837 tenslotte is de bezitting door koop in han-
den gekomen van de Van Reenen's en bij scheiding werd in 1848 verkrijger mr. Joannes Willem van Reenen, een bekend landeigenaar en lid van Pro- vinciale Staten van Utrecht, die te Loosdrecht op ,,Vegtlust" woonde en daar op 10 oktober 1852 overleden is.5) |
|||||||||||||
1) Perkament met afhangend zegel in rode was;
het zegel licht beschadigd. - De „Tegenwoor- dige Staat" XXII, Utrecht II, Amsterdam z.j., bldz. 143, vermeldt evenals de „Verslagen om- trent 's Rijks Oude Archieven" XL///, 1, 1920, bldz. 52 slechts achterlenen ressorterende on- der de leenkamer van Loenersloot, doch geen erfpachten. 2) Joh. E. Elias ,,De Vroedschap van Amsterdam",
II, Haarlem 1905, bldz. 768/9; Mr. F. A. Holle- man „Stamboek Holleman", Zutphen 1969, bldz. 249, met noot 8 en „Jaarboek Amstelodamum" 1936, bldz. 179. 3) IV, Gorinchem 1843,. bldz. 491.
4) En daar de kadastr. nummers sectie F. 697, 698,
699, 556, 559, enz. 5) „Nederlands Adelsboek" XL///, J950, bldz. 209
en „Nederland's Patriciaat" XLII, 1956, bldz. 246 sub VI b. |
|||||||||||||
Hef „Huis ter Heide"
|
|||||||||||||
Het gebeurt niet dikwijls dat een herberg kans
ziet een heel dorp haar naam op te leggen, aan de P.T.T. - zie de telefoongids -, ja zelfs aan de Ne- derlandse Spoorwegen haar naam te dicteren. Dit vermocht eens het „Huis ter Heide", dat onlangs het slachtoffer is geworden van wie tegenwoordig nog machtiger is, de sloper, al heeft die voor zijn werk dan ook driemaal zo veel tijd nodig gehad als hij had begroot. Het huis had een lang verleden achter zich. Wan-
neer het is gebouwd weten we precies. Nadat Ge- 62
|
deputeerde Staten op 12 augustus 1652 het bestek
voor de aanleg en de beplanting van de weg „van Amersfoort tot aan den Arnhemschen weg" hadden goedgekeurd, hebben zij op 17 december van dat jaar de vakken toegewezen waarin deze toen kaars- rechte weg was verdeeld. De weg zou een breedte krijgen van 16 roe, dat is ongeveer 60 meter. Aan weerszijden moest de weg door een wal worden begrensd van voorgeschreven afmetingen. Ook de wegbeplanting was uitvoerig vastgelegd, o.a. drie rijen abelen in het midden van de weg. |
||||||||||||
Wie een vak kreeg toegewezen moest zorgen voor
aanleg en onderhoud van 100 roe weglengte of 376 meter. Hij kreeg dan in volle en vrije eigendom de achter de wal gelegen grond tot een diepte van 50 roe en uiteraard ter breedte van zijn vak. Bouwde men op zijn grond een huis voor eigen bewoning, dan mocht men over een dubbele diepte beschikken. In sommige gevallen werd de grond aan beide zij-
den van de weg toegewezen, in andere gevallen al- leen aan de noord- of zuidzijde. Bij het eind van elk vak moest de wal worden onderbroken voor het maken van een „sortie" ter breedte van 3 roe. Een groot aantal van deze sorties zijn nog over in elkaar op regelmatige afstand opvolgende zij- wegen of -lanen van de Amersfoortsestraatweg. Binnen de tijd van twee jaar na de aanneming zou het hele werk voltooid moeten zijn. De eerste 12 vakken van Amersfoort af werden aan het stads- bestuur van Amersfoort toegewezen ter verdeling onder inwoners van die stad. Het 15e vak was voor de heer Splinter, „die s/crt verobligeert als- dan te stellen eene bequame Tapstede, onder con- ditie, dat niemant buiten hem, Splinter, binnen 25 jaren, tusschen het Gerecht van Seyst ende van Amersfoort een/ge andere Tapsteden sal mogen maken; we/verstaande dat den Weert in het Pan- nenhuys sijne Tapneringe sal mogen continueren als voor desen". (Het Pannenhuys was het latere café De Pan, dat nu geen café meer is.) Het 20e, 21e, 22e en 23e vak aan de noordzijde zouden zijn voor de heer Bartelotti. In een beslis- sing van 7 mei 1653 lezen we, dat Splinter in plaats van het hem toegewezen 15e vak heeft aan- genomen het 20e en 21e aan de noordzijde, oor- spronkelijk voor Bartelotti bedoeld. Het 15e gaat nu naar Van Weede van Dijkveld, ,,sijnde het recht van het stellen van een herberge gebleven aen de Heer Splinter". Nu weten we ook, dat het 19e vak aan de noord-
en zuidzijde was toegewezen aan Jasper Schade van Westrum en dat deze op zijn grond aan de zuidzijde het huis „Zandbergen" heeft gebouwd, tegenwoordig bekend als ,,Oud-Zandbergen". En zo herkennen we in de herberg van Splinter het ons bekende Huis ter Heide, het 20e vak aan de noordzijde. De participanten in de „Berchwech", zoals de
nieuwe weg aanvankelijk heette, kwamen geregeld bij elkaar om te delibereren en te constateren of ieder wel aan zijn onderhoudsplichten had vol- daan. De notulen van de oudst bekende vergade- |
||||||||||||||||
ft
|
||||||||||||||||
I / ,£•/
|
||||||||||||||||
tt*w/,.i/MW
|
||||||||||||||||
t kfW JfUMi
|
||||||||||||||||
y
|
||||||||||||||||
< tv
|
||||||||||||||||
"* ■'>'<"
Detail van de „Nieuwe Kaart van den Lande van
Utrecht", door Bernard de Roy, ca. 1690. ring beginnen: ,,. . . Op heden den XX Aug. 1655
aen 't Huijs ter Heijden geconvoceert ende ver- gadert zijnde..." De heer Splinter heeft dus niet getreuzeld met zijn tapstede en ook kunnen we vaststellen dat dit etablissement van het begin af aan de naam „Huis ter Heide" heeft gedragen. Geldbelegging
Zoals café's en restaurants tegenwoordig veelal
geheel of gedeeltelijk eigendom zijn van bierbrou- werijen, waren de tapsteden en herbergen in vroe- ger tijd dikwijls eigendom van gefortuneerde no- tabelen die daarin een goede geldbelegging zagen. Zo vinden we in de 18e eeuw als eigenaren van het „Huis ter Heide" achtereenvolgens vermeld jonkvrouwe Aletta Vermeer, Carel Gustaaf Falck, Walter Bisdom kanunnik ten Dom, mr. Laurens Jan Nepveu, enz. Zij verhuurden het huis voor een vast bedrag aan een kandidaat-herbergier en hadden er verder geen omkijken naar. Dit was niets bijzonders. Wij zien die figuur in |
||||||||||||||||
63
|
||||||||||||||||
lift',
|
||||||||||||||||||
li!
|
||||||||||||||||||
P- va
|
||||||||||||||||||
Het „Hu/s ter Heide" in zijn nadagen.
|
||||||||||||||||||
nen toen de Zgn. wisselwagen vi6rrnaal pe
tussen Amersfoort en Utrecht heöh. en wee Ook had de familie Ravenhorst sen 9rot<- moestuin en hield zij enkele kofiien en v dit alles niet alleen voor eigen gebruik m, voor het hotel. Het spreekt dus Wel v£>n ' er voor vele handen werk was en r^en ?elfs nee| in dienst had. Na de oorlog was het nog maar een aflc
zaak. Twee of drie zusters woonden nog grote huis, maar ook zij werden te oud oi hotelbedrijf te beheren. Bovendien had het wetse, donkere huis, nu vlak aan de razend verkeersweg, zijn aantrekkelijkheid voor loge ten verloren. Het stationnetje is geliquideerd, de groen*
(eerst stoom, toen elektrisch) van Dooi-n vi naar Amersfoort komt niet meer langs en Bavenhorstse Steeg genoemd werd, de z naar Bosch en Duin met een fietspaadje ' ook een sortie, heet nu Hobbemalaan. D tastbare herinnering is het inrijhek, dat n even, plompverloren, doelloos en melancho. zijn plaats is gebleven, met naam en a' Huis ... ter Heide". Dit heeft de sloper ' uit piëteit laten staan. P. H.
|
||||||||||||||||||
vroeger eeuwen bij tal van dorpsherbergen. Wie
de eerste zelf exploiterende eigenaar van het,,Huis ter Heide" is geweest, kan ik niet met zekerheid zeggen. Wel staat vast, dat het hotel nagenoeg de laatste honderd jaar aan de familie Ravenhorst heeft toebehoord, die het tot het einde toe steeds zelf heeft gedreven. Dat einde is bij het „Huis ter Heide" een wat
vaag begrip. Het huis heeft ongeveer vier jaar leeg gestaan voordat het werd gesloopt, maar dat het als hotel en pension dienst deed, is al veel langer geleden. Nadat het in de laatste oorlog door de Duitsers
gevorderd was geweest, is het bedrijf na de be- vrijding wel hervat, maar dat is toch niet meer voor lange duur geweest. Alleen de ouderen onder ons hebben het „Huis ter Heide" nog in zijn volle fleur gekend toen de straatweg nog geen repen van de grote voortuin had afgesneden (die opzij tot de spoorlijn doorliep) en er, behalve voor tal van ijze- ren tafeltjes en stoeltjes, nog volop ruimte was voor schommel, wip, ringen en ander speeltuig. Moegespeeld kon je dan neervallen achter je ko- gelflesje (1910), je glaasje fosco (1920) of choco- mel (1930). Moeder Ravenhorst, die het bedrijf beheerde met
haar zoon en vijf van haar acht dochters, had er ruimschoots haar handen aan vol. Het hotel had de naam van ouderwetse degelijkheid en uitste- kende verzorging. Paardenstal
Achter het massale, vierkante huis met vóór een
open veranda, waarboven balkon, stond een grote paardenstal, die nog dateerde uit de tijd dat bij „Huis ter Heide" de paarden werden uitgespan- |
||||||||||||||||||
Bronnen: Vervolg op 1. van de Water's i
Plakkaatboek, boek II, titel XIV, deel I, blz. 1 Huisarchief buitenplaats Vollenhoven.
Vriendelijke informatie van mevrouw v. d.
Ravenhorst te IJuis ter Heide. |
||||||||||||||||||
64
|
||||||||||||||||||
Archeologisch onderzoek
|
||||||||||||||||||||||||
In de komende jaren zal op vele plaatsen in de
bodem van de binnenstad van Utrecht onder des- kundige leiding archeologisch graafwerk worden verricht. Bij dit waardevolle werk zijn vele vrij- willigers, die bereid zijn de handen uit de mouwen te steken voor deze zware, maar lonende bezig- heid, van harte welkom. Juist buiten de werkuren, wanneer de bouwactiviteiten stil liggen, is er een mooie kans voor vrije-tijdswerkers. De archeologische commissie van de gemeente Utrecht, die alle soortgelijke onderzoekingen be- geleidt, stelt voor de belangstellende leden van onze vereniging de mogelijkheid open aan de ge- plande opgravingen deel te nemen. De leiding zal in handen liggen van de Rijksdienst voor oud- |
||||||||||||||||||||||||
heidkundig bodemonderzoek, het Amsterdamse in-
stituut voor prae- en protohistorie of - in de toe- komst - van de stedelijke archeoloog. De werk- zaamheden geschieden in samenwerking met de Archeologische werkgemeenschap Nederland, af- deling Utrecht. Een voorwaarde is dat men zich bereid toont de
aanwijzingen van de beroepsarcheoloog, die de wetenschappelijke leiding van de opgraving heeft, op te volgen en gevonden voorwerpen af te staan aan de gemeente Utrecht ter plaatsing in een mu- seum. Belangstellenden kunnen zich opgeven bij de se-
cretaris. S.
|
||||||||||||||||||||||||
benoud p
|
||||||||||||||||||||||||
mister i)oor
|
||||||||||||||||||||||||
anoi)en
|
||||||||||||||||||||||||
Ook minister Engels (van cultuur, recreatie en
maatschappelijk werk) zou het toejuichen als er een modus gevonden kon worden om de panoven in Oud-Zuilen voor het nageslacht te bewaren, liefst niet in een openluchtmuseum, bijv. te Arn- hem, maar ter plaatse. Hij heeft dit geantwoord op vragen van mej. Haars (CHU) en de heer Van Schaik (KVP) d.d. 29 juni 1971. De bewindsman verklaarde zich in zijn antwoord |
bereid om met de gemeente Maarssen, eigenares-
se van de panoven, besprekingen te voeren voor het behoud van de oven. Als de gemeente een goed onderhoud wil waarborgen en met een aan- vaardbaar herstel- en beheersplan op tafel komt, wil de minister in principe bijdragen in de kosten van de restauratie, zo heeft hij te kennen gege- ven. K.
|
|||||||||||||||||||||||
Excursie naar fort Rhijnauwen
|
||||||||||||||||||||||||
Op zaterdag 2 oktober maakt de vereniging
Oud-Utrecht een excursie naar fort Rhijn- auwen, dat om zijn historie en plantenwereld een bezoek dubbel en dwars waard is. Ge- woonlijk heeft men er echter geen toegang. Rondleider is architect Sj. Wouda. Het verzamelpunt om half drie is Transitorium
I van de Uithof, waar de heer Wouda eerst een toelichting zal geven bij de maquette van het fort. Eertijds zal in het fort de |
sterrenwacht van de rijksuniversiteit wor-
den gevestigd. Van het Transitorium voert een wandeling
van ongeveer twintig minuten naar het fort. Na de excursie wordt thee gedronken in het theehuis Rhijnauwen. Tenslotte gaan wij langs een andere weg terug naar de Uit- hof, waar wij om ongeveer vijf uur arriveren. Behalve voor de consumptie zijn aan deze excursie geen kosten verbonden. Aanmel- ding vooraf is overbodig. |
|||||||||||||||||||||||
65
|
||||||||||||||||||||||||
Maandblad Oud Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||
Vecht voor de oorlog even
smerm als nu |
||||||||
In de derde plaats is van belang dat de sterk
vervuilende Sterovita-fabriek te Breukelen zal wor- den verplaatst naar elders, zoals het bestemmings- plan van Breukelen ons heeft onthuld. De nieu- we fabriek zal met haar modernere apparatuur op de nieuwe plek veel minder overlast veroor- zaken dan de oude nu doet. Een andere boosdoener, de ACF-Chemiefarma te
Maarssen - vroeger bekend als de kininefabriek - is in overleg met het gemeentebestuur van Maarssen naarstig bezig naar oplossingen voor het afvalwaterprobleem te zoeken. Een eerste schets daarvoor is op tafel gelegd. Bij alle ver- anderingen in het bedrijf wordt al terdege reke- ning gehouden met afvalwater en andere vervui- lingen. Zeer positieve plannen allemaal, die echter han-
denvol geld kosten. Als alle projecten eenmaal zijn uitgevoerd, kan de Vechtstreek misschien weer volledig tot zijn recht komen in zijn land- schappelijke en historische schoonheid. Een onvoldoende Als wij op het ogenblik de situatie van de Vecht
beoordelen, valt op dat deze rivier in de onmid- dellijke omgeving van de stad Utrecht water be- vat met veel te weinig zuurstof en een sterke vervuilingsgraad, dat bij lange na niet zichzelf kan reinigen, zoals schoon oppervlaktewater behoort te kunnen. Het ergst is de vervuiling in de buurt van Maarssen en Breukelen. Naar de maatstaven van de waterstaat haalt het water hier een dikke onvoldoende. Pas veel verderop, in de buurt van Vreeland, scoort de rivier weer een mager zesje. Ook in kleinere gemeenten wint momenteel ech- ter de erkenning veld, dat schoon water in de Vecht een levensbelang is voor de streek. Breu- kelen loost al via een zuiveringsinstallatie op het Amsterdam-Rijnkanaal; andere gemeenten gaan na wat er tegen de vervuiling te doen is. Verbetering is bereikt door de uitbreiding van de zuiveringsinstallatie in De Bilt, die twee maan- den geleden in gebruik is genomen. De Biltse Grift, een van de watertjes die op de Vecht uit- komen, is nu veel minder vuil geworden. Aan de kwaliteit van de Kromme Rijn, een andere voed- ster van de Vecht, is wat verbeterd door een installatie in Driebergen. Te Bunnik is er een in aanbouw. Op de Loosdrechtse plassen, voor een deel ge-
voed met Vechtwater, is mede door een aantal maatregelen de situatie zeker niet ideaal, maar in het algemeen toch vrij goed, zodat er nog kan |
||||||||
De sombere vervuilingsprognose van Alexander
Pola uit het televisieprogramma Farce majeur („verwachting voor morgen: nog smeriger...") is niet van toepassing op het Utrechtse riviertje de Vecht. Voor de oorlog was het water van de Vecht namelijk precies even smerig als nu. Re- den om een optimistisch geluid te laten horen: erger kan het niet, we gaan er hoogstens op vooruit. . . Moge dit een schrale troost zijn voor wie in wa-
ter graag vis ziet zwemmen, kroos en waterlelies ziet drijven en langs de kanten het riet ziet wui- ven, wij hebben ook positiever nieuws. Het wa- ter van de Vecht gaat inderdaad in kwaliteit enigs- zins vooruit. Als we de mannen van Provinciale Waterstaat willen geloven, ligt er een periode in het verschiet dat - alle verontreinigingen in ons dichtbevolkte en geïndustrialiseerde landje ten spijt - de eenden ons weer uit de Vecht zullen toekwaken dat het lekker watertje is. (Al zullen wij - kieskeuriger geworden - er waarschijnlijk nooit meer in willen zwemmen). Wanneer is die verbetering dan wel te verwach- ten? Dat hangt vooral af van de mate waarin het geld beschikbaar komt om de ergste verontreini- gende factoren te elimineren; namelijk de mid- deleeuwse riolering van de stad Utrecht en het afval van enkele fabrieken te Maarssen en Breu- kelen. Hiervoor staat een viertal projecten op sta- pel. Ten eerste het Utrechtse saneringsplan voor de
riolering, dat geleidelijk gestalte begint te krij- gen. Ook als alle financiële en verkeersproblemen met voortvarendheid worden aangepakt, kan het echter een tiental jaren duren, voordat dit veel- omvattende plan is uitgevoerd. Nu loost een groot deel van de binnenstad nog op grachten en singels. De nieuwe stationswijk in Hoog Catharijne wordt echter van het acade- misch ziekenhuis tot het begin van de Amster- damsestraatweg aangesloten op de centrale rio- lering. Het afval van het Instituut voor de volks- gezondheid behoeft da,n niet meer aan de onge- zondheid bij te dragen, zomin als het vuil van en- kele scholen, de hoofdgebouwen van de Neder- landse Spoorwegen en laboratoria. Een tweede project is de verbouwing van de riool- waterzuiveringsinstallatie bij de Rode brug (mo- menteel overbelast), totdat zij een grotere capa- citeit heeft bereikt, die zal leiden tot een normale belasting. Het water zal mettertijd beter worden gezuiverd dan nu het geval is. 66
|
||||||||
ht bij Rode Brug anno 1926
|
||||||||
wel niet uitsluitend van de Vecht afhankelijk zijn,
omdat er grote tuinen omheen liggen, maar toch in waarde stijgen als de omgeving erop vooruit gaat. Als woningen hebben deze buitenhuizen overigens
hun tijd gehad; het onderhoud is voor particulie- ren te duur geworden. Nog particulier bewoonde patriciërshuizen (Over-Holland bijvoorbeeld) drei- gen in verval te raken. Diverse buitens zijn reeds als kantoren in gebruik genomen. Wil de Vechtstreek behouden blijven, dan dient behalve met de waterkwaliteit van de Vecht ook rekening te worden gehouden met industrie en woningbouw, die hier niet ongelimiteerd om zich heen mogen grijpen. Het streekplan voor het Vecht- en plassengebied probeert een te inten- sieve bebouwing te voorkomen. Historie De vervuiling van de Vecht is vooral een vraag-
stuk van de laatste halve eeuw, zo blijkt uit de historische gegevens die ons ter beschikking staan. Voor Utrecht een grote verbetering, voor de Vechtstreek minder aangenaam, is iets na de eeuwwisseling het besluit geweest om de Dom- stedelijke stadsboezem te gaan spuien op de Vecht. Eeuwenlang had de stad door het middel- eeuwse, open rioleringssysteem in de stank ge- |
||||||||
rden gezwommen, mits men niet veel kieskeu-
er is dan een staatssecretaris.
t er ook verder in de provincie Utrecht een en
"•er is bereikt, blijkt uit een bericht van vissers
een verbetering van de visstand hebben ge-
istateerd in de beken rondom het Panhuis bij
enendaal, sinds daar een rioolwaterzuiverings-
tallatie in gebruik is genomen.
te optimistisch mogen deze pluspunten nu
>k weer niet stemmen, gezien de nog altijd toe-
emende vervuiling door huishoudelijk afvalwater
'aarin zich chemische wasmiddelen bevinden en
e voortdurende slechte toestand van het water
ï de grote rivieren, waaraan in Duitsland maar
■>oral in Frankrijk nog onvoldoende wordt ge-
an.
niddels begint in Nederland de Wet op de ver-
*reiniging van het oppervlaktewater zijn in-
■?d te doen gelden, die evenwel voorlopig afge-
d moet blijven op het inhalen van een ach-
•-tand. Utrecht wacht op een uitvoeringsveror-
ing. De provincie staat gereed om oud-minis-
Bakker te volgen in zijn streven om binnen
den jaar de gehele achterstand in te lopen.
anneer mettertijd de Vecht weer een redelijk
•none rivier zou worden, gloort er misschien ook
en betere toekomst voor de patriciërshuizen, die
|
||||||||
67
|
||||||||
zeten. Daarin kwam verandering door via de sluis
bij Vreeswijk water in te laten, dat door de grach- ten en singels te spoelen en tenslotte te lozen op de Vecht. De geschiedenis van de Vecht begint voor de
stad Utrecht omstreeks 1148, het jaar waarin de stad Utrecht een vaart graaft van de Rode brug naar de stadsgrachten. Voordien liep het watertje buitenom, rechtstreeks gevoed door de Kromme Rijn. Tussen Maarssen en Breukelen moet eertijds een
sluis hebben gelegen, de Otterspoorsluis, waar- over al vóór 1323 in de geschriften melding wordt gemaakt. Tot op heden is, ondanks veel speur- werk, onbekend waar deze sluis zich precies heeft bevonden. De sluis moet in 1437 zijn gesloopt. De bouw van de Weerdsluis dateert van 1609, die van een sluis bij Muiden van 1674. Van meet af aan hebben hoge waterstanden voor de bewoners van de Vechtstreek een groot pro- bleem gevormd, zoals kan blijken uit een vredes- verdrag in 1225 tussen bisschop Otto II en graaf Floris IV, waarbij Holland zich verplichtte tot vrije waterafvoer door de Leidsche Rijn naar zee (een verdrag dat in 1399 met voeten werd getreden door de bouw van de Haanwijkersluis tussen Har- melen en Woerden). Veel vertrouwen hebben de gewesten door de
eeuwen heen niet getoond in elkanders bereidwil- ligheid rekening te houden met de wateroverlast voor de buurgewesten. Van de vijftiende tot de negentiende eeuw nam de wateroverlast in het Vechtgebied eerder toe dan af, doordat steeds meer polders hun overtollige water op de inkrim- pende Vechtboezem maalden en Utrecht steeds meer stadswater spuide, mede in het belang van Amsterdam, dat tot in het begin van de negen- tiende eeuw met waterschuiten het drinkwater uit de Vecht haalde. Na 1850 zijn er dan ook talrijke pogingen onder-
nomen om te komen tot een hoogheemraadschap van de Vecht, beginnende in 1851 met een rap- port van hoofdingenieur jhr. J. Ortt van Schonau- |
|||||||||||
Vecht bij Breukelen
\
wen aan Gedeputeerde Staten, dat de bepaling
van een Vechtpeil voor de fabrieksmolens en de watermolens, en de stichting van een stoomgemaal te Muiden adviseerde. Commissies en rapporten volgden elkaar op zon-
der dat er - behalve de stichting van het genoem- de gemaal in 1930 - daadwerkelijk veel gebeur- de. Na de voltooiing van de Afsluitdijk hoefde het allemaal niet meer, omdat aan de sterk wisselen- de waterstanden op de Zuiderzee, die de water- stand op de Vecht ongunstig beïnvloedden, een einde was gekomen. K.
|
|||||||||||
Monument zonder toestemming gesloopt
|
|||||||||||
Tegen een inwoner van Vleuten-De Meern zal
hoogstwaarschijnlijk een strafvervolging worden ingesteld, omdat hij zijn huis Dorpsstraat 8, dat op het ontwerp-Monumentenlijst van de gemeen- te stond, onverhoeds en zonder vergunning heeft laten slopen. De rayonarchitect van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft rapport opge- maakt. Het slopen van beschermde panden is ingevolge
de Monumentenwet een misdrijf, dat kan worden bestraft met gevangenisstraf tot één jaar of een boete tot tienduizend gulden, aldus de rayonar- chitect, de heer P. J. Schaap Voor zover hem bekend is een dergelijke hande- |
ling in Nederland nog maar heel zelden of hele-
maal niet voorgekomen. De gemeente Bloemen- daal heeft indertijd een beschermd pand afge- broken, maar daarvoor in de plaats een nieuw pand in de oude stijl opgetrokken. B en W zijn toen ieder symbolisch bestraft met een lichte geldboete. Maar het geval in Vleuten schijnt een heel ander karakter te dragen. Dorpstraat 8 te Vleuten stond omschreven als een boerderij, dwarshuis, gepleisterd met topge- vel, deuromlijsting Louis Seize, opkamers en rie- ten dak, zo vermeldt het blad De Brug, dat als eerste met het nieuws kwam. K.
|
||||||||||
68
|
|||||||||||
BOEKBESPREKING
|
||||||||||||||||
Jan Reeskamp, De Utrechtse Heuvelrug. Haren/
Gron. 1971. 115 blz., m. afb. (f 9,50). Misschien hebt u dit boekje met zijn recreatie-
foto op de band al in de boekhandels zien liggen. Gaat u er dan maar eens in bladeren om te zien of het u met zijn goed genomen en uitgezochte foto's en prettig geschreven tekst niet de aan- schaf waard lijkt. Er staan natuurlijk zaken in die inwoners van de provincie al lang weten - waar- om u er overigens best gasten van elders een plezier mee zou kunnen doen. Maar ik wed dat ook inwoners verrast zullen worden door bijzon- derheden die Reeskamp, vaak terloops, te berde brengt tussen korte beschrijvingen van natuurlij- ke en menselijke historie, plaatsen en gebouwen, economie en recreatiemogelijkheden. Ik had me bijvoorbeeld vaak afgevraagd waarom een Leersums café opgesierd is met de naam King William, maar nu weet ik het. En wist u dat er behalve Austerlitz in de Bataafs-Franse tijd hier nog een dorp als stad geprojecteerd is? En dat er op de Donderberg een heel bijzonder grafmonu- ment moet staan? Had u gedacht dat de heuvels onder de Kaapse Bossen eens zó kaal waren dat ze hun eigenaar aan de Kaapkolonie deden den- ken? Of kunt u soms verklaren waarom het kasteel van Maarsbergen niet de rang van ridderhofstad heeft? Zo maar een greep uit veel voorbeelden. Alleen
nog even dit: hecht niet aan elke letter geloof. De 18e-eeuwers hebben de Broeder- en Zuster- pleinen in Zeist niet zo open-naar-de-wereld be- doeld als ze nu lijken, bijvoorbeeld, en het Broe- derhuis is op 28 oktober in plaats van 27 augus- tus 1967 in de as gelegd. Maar ondanks zulke foutjes blijft het een allerplezierigst boekje. L.v.T.
|
||||||||||||||||
P. H. Damsté, Bevolking en bebouwing van De
Bilt en Bilthoven in 1795. 2e druk, De Bilt 1971. 64 blz., m. afb. (f 3,25). Op verzoek en voor rekening van de gemeente
De Bilt heeft mr. Damsté zijn boekje over de be- volking en bebouwing van De Bilt en Bilthoven in 1795 voor een nieuwe uitgave bewerkt. De eerste druk, die al spoedig na verschijning uit- verkocht was, is in 1965 in het maandblad bespro- ken. Voor wie destijds nog geen lid was, volgt hier
kort iets over de inhoud. De auteur geeft met be- hulp van een inwonerslijst en een belastingko- hier uit 1795 een overzicht van alle gezinshoof- den van „het gerecht Oostbroek en De Bilt" met hun beroep en het aantal gezinsleden. Over de familienamen, de kinderrijkdom en vooral over de beroepen volgen dan allerlei bijzonderheden, die tot op de huidige dag worden doorgetrokken. In het tweede gedeelte wordt de bebouwing, toen en nu, behandeld. In dit kader komen ook de eige- naars van de veertien buitenplaatsen aan hun trekken. Deze aardige studie is nu niet simpel herdrukt,
maar ook herzien. Onze snelle tijd vergde in veel aanduidingen van huidige bedrijven of bewoners wijzigingen. Ook het percentage kinderen op het aantal inwoners - gestegen van 27.350 naar 29.153 - bleek gewijzigd, namelijk gedaald van 17'/2% naar 14%- Aan de grootste wijziging heeft de auteur zelf ,,schuld", doordat hij aan de bespreking van de verschillende buitenplaatsbe- woners een algemene beschouwing heeft laten voorafgaan over het typische ontstaan van vele der Biltse buitenverblijven. Het is een goed ding dat dit boekje nu weer in
de boekhandel verkrijgbaar is. L.v.T.
|
||||||||||||||||
^Vondsten in ^vvijkse kern
Bij onderzoekingen door de Rijksdienst voor oud-
heidkundig bodemonderzoek in de hervormde kerk te Wijk bij Duurstede is een tufstenen fundament gevonden dat volgens de onderzoekers kan wijzen op een vierde bouwfase. Tot nu toe werd aangenomen dat de huidige, drie-
beukige pijlerkerk de derde bouwfase vormde, omdat slechts van twee voorafgaande fasen de bakstenen fundamenten waren blootgelegd. Vrij dicht onder de oppervlakte zijn nu bij het
graafwerk gemetselde grafkelders gevonden. De oudste dateert uit de vijftiende of zestiende eeuw, de andere drie waarschijnlijk uit de zeventiende eeuw. Binnenkort worden de kelders geopend. |
||||||||||||||||
ne Wijzerplaten
|
||||||||||||||||
Naar aanleiding van het artikel „Boerenwijsheid
in Soest" van de heer E. Heupers, in het maand- blad van juli 1971, waarin wordt medegedeeld dat er vroeger slechts drie wijzerplaten op de toren van Soest waren, merk ik op dat de Cuneratoren te Rhenen vroeger eveneens slechts drie wijzer- platen had. In september 1897 werd de toren door de bliksem getroffen. Bij de daarop volgende res- tauratie bracht architect P. J. H. Cuypers vier wijzerplaten aan. Ik herinner mij dat wijlen mijn vader mij vóór 1897
vertelde, dat er maar drie wijzerplaten aan de to- ren waren, omdat de bewoners van de Mars, aan de zuidzijde van de Rijn, niet aan het onderhoud van het uurwerk wilden bijdragen. C. J. van Holst van Ingen
|
||||||||||||||||
69
|
||||||||||||||||
Tekening Jan de Beyer staat opnieuw
model voor restauratie |
|||||||
type) terug te geven. Het huis was oorspronke-
lijk één kamer diep; later is het aan de tuinkant uitgebreid. Het is nu hard aan herstel toe. Ook het huis Lichte Gaard 1 moet het nog stel- len met twee lijstgeveltjes: één aan de kant van de Lichte Gaard, één aan de zijde van de Ser- vetstraat. Hier zou, op een houten onderpui, een pilastergevel met klauwstukken moeten komen. Ter verduidelijking: een halsgevel bestaat uit met- selwerk in één vlak, waarin de vensteropeningen zijn uitgespaard. Een pilastergevel vertoont hori- zontale en vertikale geledingen. Een extra probleem voor de restauratie is dat de tekening van Jan de Beyer bredere gevels sugge- reert dan in werkelijkheid aanwezig zijn. Waar- schijnlijk paste dit beter in zijn artistieke concep- tie. Voor de architect betekent het dat hij moet woekeren met de te geringe ruimte; dat hij zijn bouwtekening a.h.w. pasklaar moet maken. Een vergelijking van de voorlopige bouwtekeningen (die tot op heden niet vrijgegeven zijn voor pu- blikatie, omdat er over de detaillering nog moet worden gepraat) met de tekening van De Beyer laat het verschil duidelijk zien. De Lichte Gaard is niet het enige project van be-
lang als wij het over restauraties in de stad Utrecht hebben. Bijzonder geslaagd is ook het huis Kromme Nieuwegracht 18, na de restauratie van o.m. de ramen (met achttiende-eeuwse ruit- indeling), de deuren en de stoep. Het huis is oor- spronkelijk waarschijnlijk middeleeuws; bij de res- tauratie is vooral uitgegaan van de situatie uit de achttiende eeuw. Oudegracht 57 - niet ver van de Augustinuskerk -
nadert na uitvoerig herstelwerk inmiddels zijn vol- tooiing. In 1966 was de kap al vernieuwd, in 1970 volgden de gevels, de gang en een achterkamer en nu dan de overige vertrekken. Het werk heeft drie ton gekost, maar het resultaat is er dan ook naar. Op de plaats waar, in een begin van deze eeuw uitgebrande achterkamer, de restanten van enig stucwerk werden aangetroffen, werd bijvoor- beeld een schouw volledig hersteld. Ook de nog aanwezige Rococo-ornamenten werden gerestau- reerd. Vermelding verdient tevens de vorig jaar begon-
nen restauratie van 't Hoogt, waarover wij met- tertijd een uitvoeriger beschouwing hopen te ge- ven. Het gaat om zes huizen, waarin volgens een in 1967 geboren idee een cultureel centrum zal komen, met ruimten voor theater, film, tentoon- |
|||||||
De tekening die Jan de Beyer in 1746 heeft ge-
maakt van de Lichte Gaard, blijkt eens te meer goud waard te zijn. Na de uitermate geslaagde res- tauratie van de huizen Lichte Gaard 4 tot 7, die na 1966 haar beslag heeft gekregen, dient deze tekening opnieuw als voorbeeld voor twee her- stelplannen. Aan de beurt is het pand Lichte Gaard 3, waarvoor zeer binnenkort een voorstel aan de raad te verwachten is. Architect voor de- ze restauratie, die zeker enkele tonnen gaat kos- ten, is J. C. Meulenbelt. Voor het hoekpand Lich- te Gaard 1 bestaat eveneens een plan, alweer naar de tekening van Jan de Beyer. Het is te hopen dat ook voor dit huis een oplossing zal worden gevonden, waardoor één van de meest ge- fotografeerde hoekjes van oud-Utrecht zich vol- ledig gaaf aan de voorbijganger zal kunnen to- nen. Was in 1966 met de restauratie van vier monumen-
tale voorgevels de Lichte Gaard al bijkans om- getoverd tot een „oude gravure", de achterzijde van de huizen liet nog heel wat te wensen over. In 1970 zijn ook de achtergevels hersteld. Wie de Flora's hof betreedt via de poort in de Servet- straat, kan aanschouwen met hoeveel zorg deze gedeelten, waarvoor geen oude prent als voor- beeld kon dienen, zijn aangepast aan de rest van de huizen. Van nummer 4 zijn de ramen opnieuw verdeeld
en zijn een dakkapel en een erker herbouwd. Op nummer 5 werd eveneens een dakkapel herbouwd; het huis kreeg een nieuwe ruitverdeling en een toegang tot een plat dak. Van nummer 6 werden de kozijnen, de ramen en een kelderlicht ver- nieuwd. Een ontsierend balkon van nummer 7 werd afgebroken, zomede een afdakje. Voor de veiligheid werd een nieuwe leuning met uitge- zaagde balusters geplaatst. Het werk is met grote liefde uitgevoerd door
Stuyvenberg en Pos, de firma die zich heeft ont- popt als de „kampioen" van de Lichte Gaard. Uit erkentelijkheid dat zij zich voor dit stadsdeel zo het vuur uit de sloffen heeft gelopen, bedacht het Monumentenfonds deze firma met een medail- le. Wat nu de nieuwe restauratie betreft: Lichte
Gaard 3, een huis dat dateert van 1731, bezit een heel armetierig lijstgeveltje, dat bepaald deto- neert tussen de fraai gerestaureerde huizen op de nummers 2, 4, 5, 6 en 7. Het uitgangspunt voor het herstel is het huis zijn vroegere halsge- vel met rijk bewerkte klauwstukken (Amsterdams 70
|
|||||||
Van nummer 43 bleef de gevel gespaard. De res-
tauratie daarvan is daarom het eerst aangepakt. Het zadeldak zit er alweer op; gewerkt wordt nog aan de nieuwe kozijnen in een achttiende-eeuwse vormgeving. Voor het herstel van nummer 41 zijn de voorbereidingen getroffen. |
||||||||
stellingen, een restaurantje, een koffiehuisje en
een galerie. Architect A. Oosting, die de restau- ratiewerkzaamheden leidt, hoopt in de tweede helft van 1972 het project gereed te hebben. Vorig jaar mei verwoestte een brand de in oor- sprong middeleeuwse panden Lijnmarkt 41 en 43. |
||||||||
Detail van de tekening van Jan de Beyer, waarop de huizen aan de Lichte Gaard. Links de pilaster-
gevel van nummer 1; duidelijk zijn de kolommen en de horizontale geledingen te zien waarvan de re- constructie in de plannen is opgenomen. Eerder is echter de restauratie te verwachten van de halsgevel op nummer 3. Voor de toekomstige situatie moet men zich de huizen iets smaller voorstellen dan De Bey- er ze getekend heeft. 71
|
||||||||
tiende-eeuwse. natuurstenen gevelbekleding ge-
repareerd. De attiek (houten gevelbekroning) wordt geheel vernieuwd. Een karwei, dat tonnen kost. Het stukje stadsmuur op het bolwerk dichtbij de schouwburg, dat aan baldadigheid van de jeugd en aan ingroeiing van planten ten onder dreigde te gaan, is weer heel en zelfs verbreed, doordat de aanzet van een boog is aangevuld. Het pad langs de muur is enigszins verlegd, om te voor- komen dat men al te gemakkelijk dit restantje van de burcht Utrecht kan bereiken. Tenslotte: één opmerkelijk feitje van de weinig spectaculaire, maar gestage restauratie van de Utrechtse werfmuren - gemiddeld wordt er ieder jaar 75 meter muur gerestaureerd. K.
|
|||||||||||
Het Maliehuis (Maliesingel 28a) is gereed geko-
men. Het gebouw herbergt een showroom van de firma Pastoe, waarvoor het interieur is aangepast. Er was trouwens binnen niet veel oorspronkelijks meer over. De buitenkant van het Maliehuis is in zijn oude staat teruggebracht, waarbij kan wor- den aangetekend dat het pleisterwerk is „ge- kamd", d.w.z. zodanig is bewerkt dat het er als natuursteen uitziet. Deze vrij zeldzame bewerking heeft ook de gerestaureerde voorgevel van het pand Nieuwegracht 21 ondergaan. Voordat het zaakje helemaal instortte, heeft het Utrechts Monumentenfonds, vooruitlopende op een algehele restauratie, de bouwvallige achtergevel laten herstellen van het huis Oude Kamp 5. Van het stadhuis wordt momenteel de negen- |
|||||||||||
^xJtrecnt als een hoofdpunt in ulolland
|
|||||||||||
metingen van generaal C. R. Th. Krayenhoff
(1758-1840) werden ze volkomen bevestigd. Van Utenhove is en was in ons land slechts wei-
nig bekend, maar zijn werk werd door buitenland- se astronomen zeer gewaardeerd. Hij heeft te Utrecht gestudeerd, aanvankelijk rech- ten, maar dat voldeed hem niet; daarna oude ta- len benevens wis- en sterrenkunde. In 1797 heeft hij de leiding van de Utrechtse Sterrenwacht overgenomen van prof. Hennert, tot de komst van prof. G. Moll in 1812. Van Utenhove heeft ook een zonnewijzer aange-
bracht aan een herberg bij de oude brug te Jut- phaas en hij is de eerste in Nederland geweest, die bij de zonnewijzer een tijdvereffeningslus ge- construeerd heeft. Met behulp hiervan kan men om 12 uur de datum aflezen. Voorwaar toen een zeer moderne berekening! Dit pand met zonnewijzer is tussen 1876 en 1886
helaas afgebroken, maar de tijdvereffeningslus is nog aanwezig, nl. van dat huis overgebracht naar Van Utenhoves vriend mr. H. G. Romer, door de- ze later overgedragen aan de Utrechtse Sterren- wacht en thans in het Universiteitsmuseum alhier opgesteld. Dr. 1. G. van Cittert-Eymers
|
|||||||||||
Aldus wordt Utrecht in 1798 genoemd door F. X.
von Zach (in Alg. Geogr. Ephemeriden I, 637) en dit omdat Utrecht op dat tijdstip de enige plaats was in Nederland, waarvan de geografische leng- te „genoegzaam naauwkeurig" bekend was. Aan dit soort bepalingen werd in die tijd algemeen in Europa gewerkt en degene die de daartoe be- nodigde experimenten voor Utrecht verricht had, was J. M. C. baron van Utenhove van Heemste- de (1773-1836), een bekend astronoom, die uiter- mate nauwkeurig werkte (de bijbehorende bereke- ningen waren uitgevoerd door de Jezuïet pater Franciscus de Paula Triesnecker, sterrenkundige aan het keizerlijke hof te Wenen. Hij heeft later eveneens de lengte van Amsterdam berekend uit de waarnemingen van de heer Keyser aldaar). Bovenstaand feit kan men nog vermeld vinden in de Algemeene Konst- en Letterbode 1839, II, 99, in de biografie die prof. G. Moll destijds geschre- ven had over Van Utenhove. Toen Van Utenhove zijn waarnemingen deed, was volgens Moll de Utrechtse Sterrenwacht, op de Smeetoren, in zeer slechte conditie en het aan- wezige instrumentarium uiterst pover. Alleen door met de grootste zorgvuldigheid te werken heeft Van Utenhove zijn waarnemingen kunnen doen en bij de latere bepalingen uit de trigonometrische |
|||||||||||
72
|
|||||||||||
Amelisweerd en het gelijk
|
||||||||||
In de discussies over het landgoed Amelisweerd,
dat werd bedreigd dcor de ocnleg van een auto- weg, waren geleidelijk de elementen gerijpt van de klassieke tragedie: allen hadden gelijk, maar niet iedereen kon het krijgen. Waterstaat wenste een nieuwe, technisch goede weg, waarin trou- wens al enkele slordige miljoenen waren gesto- ken. De gemeente Utrecht wilde haar laatste uit- breidingsgebied, Lunetten, niet zien afbrokkelen. Sportliefhebbers duchtten het verdwijnen van en- kele broodnodige velden. Biologen vochten voor het behoud van een gebied met uiterst zeldzame vegetatievormen. Allemaal respectabele, maar schijnbaar strijdige wensen. De knoop lijkt nu spoedig te worden doorge-
hakt. De kleinst mogelijke meerderheid van B. en W. (burgemeester en drie wethouders) vindt na ampele overweging de bezwaren van minder hui- zen, tijd- en geldverlies, alsmede de verplaatsing van sportvelden minder groot dan van de aantas- ting van het natuurgebied. De jongste belofte van de huidige minister van verkeer en water- staat om een stevig deel van de kosten voor zijn rekening te nemen, heeft hen bij hun menings- vorming natuurlijk wel geholpen. In een voorstel |
||||||||||
aan de raad geeft het college nu in overweging
de geprojecteerde rijksweg 27 in westelijke rich- ting te verschuiven, daarmee tegemoet komend aan de wensen van de Werkgroep Amelisweerd. Zeer positief te achten is de waardering van het college voor de werkgroep, die toch een hele- boel Jast" heeft veroorzaakt, juist door de de- gelijkheid van haar studies waar niemand omheen kon. In het verleden werden vraagstukken als dit te eenzijdig benaderd, zo geven B. en W. ruiter- lijk toe. In hun uitlatingen treft een stuk erken- ning van buitenambtelijke activiteiten, dat ons ook opviel in de voorstellen inzake de reconstructie van de Mariahoek en omgeving. Daaruit bleek dat aandachtig was geluisterd naar de, eveneens zeer doordachte ideeën van de Werkgroep herstel leef- baarheid oude stadswijken. Hoe stelt Oud Utrecht zich nu op ten opzichte
van de weg door Amelisweerd? Gegeven haar doelstelling is het antwoord duidelijk: alléén al de historische aspecten van Amelisweerd leiden tot de conclusie dat iedere aantasting van dit oude en unieke natuurgebied af te keuren is. Als andere vraagstukken gelijk huisvesting en sport- voorzieningen niet zo zwaar wogen, zou je kun- |
||||||||||
De voormalige, in 1707 afgebroken ridderhofstad Nieuw-Amelisweerd.
Maandblad Oud Utrecht |
||||||||||
73
|
||||||||||
nen zeggen, dat suggesties in de richting van zul-
ke ingrijpende veranderingen van kortzichtigheid getuigen. In dit verband zij overigens nog eens gewaar-
schuwd tegen het uitdrukken van de prijs van een landschap, uitsluitend in historische of landschap- pelijke waarden: het zijn achtenswaardige, lieve vaagheden, waarmee niet overal zaken zijn te doen. Amelisweerd - en zovele andere landschap- pen - vertegenwoordigen wel degelijk ook een eco- nomische waarde, die pas goed zal blijken wan- neer (ongetwijfeld in toenemende mate) de pla- nologen exact gaan uitrekenen wat het kost om zo'n landschap te stichten, kweken en in stand te houden. Er zullen cijfers te voorschijn komen, waarbij de prijs van een paar sportvelden in het niet zinkt. Toch zullen die recreatiebossen en -parken (en
ook sportvelden) er moeten komen, daarover be- staan geen twijfels meer. Minder goede landbouw- en weidegronden zullen eraan moeten geloven en misschien - er gaan plannen in die richting - zal Holland in plaats van weideland in de toekomst weer een echt holtland (houtland) worden. Ons nageslacht zal ons dan met hete tranen verwijten landgoederen als Amelisweerd te hebben omge- hakt of bedorven. Doctoraal verslag
Over de historie van Amelisweerd staan interes-
sante gegevens in het doctoraal verslag van R. W. Tienstra en mevrouw G. de Groot-Veenbaas (toen nog mej. Veenbaas): De vegetatie van Oud- en Nieuw-Amelisweerd en het Vogelenbosch, waaruit wij enkele wetenswaardigheden mogen putten. De bossen van Amelisweerd en het Vo- gelenbosch, zo lezen wij, zijn oorspronkelijk ri- vierbossen, gelegen op het kleigebied van de Kromme Rijn, eertijds de hoofdstroom van de Rijn. Zij zijn steeds beheerd door de eigenaars van de landgoederen, wat wil zeggen dat zij niet geheel langs natuurlijke weg tot stand zijn gekomen. Vast staat dat diverse eigenaren een grote liefde voor de natuur hebben gekoesterd en met zorg strui- ken en bomen hebben aangeplant. Aan hen dan- ken wij de prachtige stinsenflora en de volle beu- ken en eiken. Amelisweerd ontleent zijn naam vermoedelijk aan
een ridder, Amelis, die werd beleend met een waard, waarna hij zich Amilius uten Weerde of ook wel Amelis van Werden noemde. Hij wordt vermeld in een akte van 1227, waarbij bisschop Otto bezittingen van de graaf van Goye afneemt en aan het kapittel van St. Marie geeft. Een waard is een eiland of een stuk land dat bij hoog water onderloopt. Niet zo vreemd als we weten dat de Kromme Rijn toentertijd wel zestig meter breed geweest moet zijn. In de tijd van Amelis vormt het landgoed nog één
geheel. Later wordt het in drie stukken verdeeld: het in tweeën in leen uitgegeven Oud-Amelis- |
weerd en Nieuw-Amelisweerd. De heerlijkheid van
Amelis bestaat uit vier hoeven met „gerecht, tins, tiend en visserij". Of er bos is, weten wij niet. In 1583 worden de twee delen van Oud-Amelisweerd weer samengevoegd. Het rampjaar 1672 wordt ook voor Oud-Amelis-
weerd een catastrofe: de Fransen plunderen en brandschatten het landgoed. Wat overblijft zijn een speelhuis aan de Rijn, de fundamenten van een slot en een huis van weinig aanzien. Pas in 1770 trekt baron Taets van Amerongen zich het lot van Oud-Amelisweerd aan. Hij laat een park aanleggen volgens de laatste Engelse mode: een hoog opgaand bos met slingerende paden die uitzicht bieden over de eromheen en ertussen ge- legen weilanden. Ook slaat hij een brug over de Rijn en laat hij het landgoed herbouwen. Dit huis staat er nu nog. Met veel goede smaak spaart Taets van Amerongen enkele restanten van de oude situatie, zoals de lange, rechte lanen die (ty- pisch laat-zeventiende-eeuws) uitzicht geven op een opvallend punt, in dit geval de Domtoren. Lodewijk Napoleon
In 1808 koopt koning Lodewijk Napoleon zowel
Oud- als Nieuw-Amelisweerd. Hij geeft zijn tuin- architect Dufour opdracht de aanleg te verfraaien en te moderniseren. Dufour maakt zeker achttien ontwerpen, met een begroting van een half mil- joen gulden, maar het spoedige vertrek van de koning is er de oorzaak van dat de plannen niet doorgaan. De landgoederen worden weer ver- kocht. In 1951 koopt de gemeente Utrecht Oud-Amelis-
weerd van mr. Bosch van Oud-Amelisweerd. Zij hakt veel van de dichtgegroeide paden van ba- ron Taets van Amerongen weer open en maakt ze begaanbaar. Nieuw-Amelisweerd wordt in 1380 beleend aan
Eerst van Groenewoude, „m/t den Gerechte Hooch ende leege mit de visscherije in den Rijn en uyt den Rijn, wild ende tamme, bosch ende heyde, wa- ter ende weyde, met alle sijn toebehoren". Blijk- baar is er dan al bos op Nieuw-Amelisweerd, maar het is niet meer na te gaan waar dat ligt. In 1562 staat geschreven in het codicil van juffrouw Agnes van Leeuwenberg: „Mijn huys tot Heer- Amelisweerd off Groenewoude, mit het Gerecht hoigh ende leghe nae uytweys zeghel ende briefve mitten thient van Melisweert mit oich die boogasrd ende mit noch zoevele weg landts strekkende van 't wedde aff totte osseweye toe, ende ... - daertoe behoiren den thiendt van Groenewoude ende 't weylandt van 't wedde aff totte osseweye toe, mitsgaders oich den bogaert ende alle weghen". Er wordt nergens gesproken over bos, alleen over een boomgaard en weiden. In 1707 wordt het Middeleeuwse kasteel van
Nieuw-Amelisweerd afgebroken en komt het huis |
||||||
74
|
|||||||
maakt om de natuurlijke begroeiing zoveel moge-
lijk intact te houden. En dan komt er ineens zon plan om - als een
vloek in de kerk - een betonnen streep dwars door dit gebied te trekken. Alleen al voor de bij- zondere mossoorten die in het aanvankelijk ge- traceerde terrein groeien, zou een dergelijke aan- tasting funest zijn door de schadelijke invloed van de uitlaatgassen die het bos in drijven. Veel erger lijkt echter dat de eenheid van het gebied zou verdwijnen, waardoor de natuurwetenschappe- lijke en recreatieve waarde sterk zou afnemen. Het stukje bos ten westen van de weg zou ver- loren zijn, de wandeling langs de Kromme Rijn zou haar aantrekkelijkheid verliezen door het rumoer van het verkeer. Noemen wij ten slotte de betekenis van de land-
goederen als „longen" voor de stad Utrecht. Bo- men en struiken, vooral oude beplanting, hebben een enorme luchtzuiverende werking. Eerder dan stukken van het bos af te snijden en te bederven, is ervoor te pleiten de begroeiing uit te breiden en door te trekken tot in het hart van de stad Utrecht. Aldus enkele conclusies uit het verslag, die nu gelukkig ook van hogerhand erkenning lij- ken te vinden. K.
Bronnen: — R. W. Tienstra en G. Veenbaas: De vegetatie
van Oud- en Nieuw-Amelisweerd en het Voge- lenbosch. Instituut voor systematische plant- kunde van de rijks-universiteit te Utrecht, april 1970. — lohanna A. Maris: Amilius de Werde. Maand-
blad Oud Utrecht, 1953, 9, p. 88. — 1. R. Clifford Koek van Breugel: Kastelenboek
provincie Utrecht, 1966, p. 6-12. — /. Tirion: Tegenwoordige Staat der Vereenigde
Nederlanden, 12de deel, p. 368-371. — 1. E. Bégram van Eeten: Het landgoed Oud-
Amelisweerd bij Utrecht. Maandblad Oud Utrecht, 1953, 8, p. 77-80. — G. H. 1. C. Eschauzier: Nieuw- en Oud-Amelis-
weerd. De Wapenheraut, 1906, p. 105-109. — Mededelingen jhr. drs. M. A. M. G. Bosch van
Drakestein. |
||||||||||||||
dat wij nu kennen, ervoor in de plaats. Blijkens
een tekening van 1672 ligt er in die tijd geen bos vlakbij het huis. Gravin van Efferen, die in 1768 Nieuw-Amelis-
weerd van haar man erft, hertrouwt in 1771 met Henri Maximilien de St. Simon, markies de Sandri- court. Hoewel door dit huwelijk Nieuw-Amelis- weerd overgaat op een neef van haar eerste man, mogen zij er blijven wonen. De markies ontpopt zich als een echte botanicus, die veel bijzondere planten kweekt. Hij heeft bijvoorbeeld een bollen- tuin in Haarlem, waar hij 2.000 soorten hyacin- ten laat groeien. Ook op Nieuw-Amelisweerd leeft hij zich uit; hij
legt het „sterrebos" aan, voor het huis ten wes- ten van de Kromme Rijn, geheel in Franse stijl. Daartoe maakt hij brede paden vrij in het bos, die op één punt voor het huis samenkomen als de stralen van een ster. Het middelste pad biedt uitzicht op het huis. Markiezenbos
Tegenwoordig zijn twee van die paden nog aan-
wezig; een derde is te volgen in het essenhak- hout. Het bos wordt nog wel het Markiezenbos genoemd. Wij vinden er plantensoorten, zoals wil- de hyacinten, Italiaanse aronskelken en wilde bos- tulpen, die de markies oorspronkelijk moet heb- ben aangeplant, evenals bijzondere bomen zoals de mammoetboom en wellicht de tulpenboom die onlangs gekapt is. Enkele bossen hier dateren nog uit de tijd van de markies, al zullen de meeste bomen niet zo oud zijn, omdat er regelmatig is gekapt en aangeplant. De vierkante vijver uit de dagen van de markies
heeft in 1840 plaats gemaakt voor grasland, waar nu de zeldzame zwarte rapunzel groeit. Vooral ook om dit bijzondere grasveld maken de biolo- gen zich zorgen. Het grote eiken-elzenbos dat dicht tegen Oud-
Amelisweerd aan ligt, is, vergeleken bij de rest van het landgoed, vrij jong. Het werd in 1870 aan- geplant, nadat de klei van het oorspronkelijke bouwland was afgevoerd naar de steenfabrieken. In de oorlog hebben de bossen van Oud- en Nieuw-Amelisweerd ernstig geleden. Er zijn veel bomen gekapt om als brandstof te dienen. Het bos bood bescherming aan troepen en voorraden en werd daardoor het doelwit voor V I's. Boven- dien sloten de Duitsers in 1945 de Kromme Rijn af, als gevolg waarvan het bos blank kwam te staan en veel bomen verdronken, waaronder hele kersenboomgaarden. Veel oude iepen werden getroffen door de iep-
ziekte. Van de rijen langs de Koningsweg is nu weinig meer over. In 1964 koopt de gemeente Utrecht ook Nieuw-
Amelisweerd, van de familie Bosch van Drake- stein. Het park is toegankelijk voor het publiek, maar er zijn betrekkelijk weinig wandelpaden ge- |
||||||||||||||
ejiestaumtie vJud
|
egrae
|
nt
|
||||||||||||
Naar aanleiding van het restauratiebericht over
Oudegracht 57 merkt ons lid, de heer W. L. van Nieuwenhuijzen op, dat de brand in de achterka- mer niet dateert van het begin dezer eeuw, maar van nog geen tien jaar geleden. De restauratiekos- ten waren geen drie maar zelfs meer dan drie en een halve ton, waarvan de eigenaar een derde heeft betaald. |
||||||||||||||
75
|
||||||||||||||
Waarschuwinsstekens
|
|||||||
Er bestaat zowel hier te lande als in Duitsland
en vermoedelijk ook elders een stelsel van te- kens, waarmee bedelaars, landlopers en min of meer dubieuze kooplui langs de deur elkaar waar- schuwen voor wat ze te verwachten hebben van de verschillende bewoners van huizen. Behalve deze min of meer „moderne" waarschu- wingstekens zijn er ook van oudsher bekend, waar- van de (weer)haak het meest klassieke voor- beeld is. Deze haakfiguur komt onder verschil- lende benamingen en even zoveel vormen voor. De normale vorm is voorzien van één haak, in te- genstelling tot de weerhaak met twee omgebogen uiteinden, één naar rechts en één naar links, met of zonder dwarsstreepje; ook wel wolfsangel of wolfshaak genoemd. Als wapenfiguur komt de (weer)haak veelvuldig
voor als huismerk, waarmee de haak als waar- schuwingsteken geenszins in verband staat. Oudtijds was behalve jachtgerei de wolfshaak of wolfsklem een veemteken, door zijn vorm gemak- kelijk met een bijl in een boom te hakken, ter afschrikking van rondtrekkende en stropende huur- benden. De voorbijganger wist dan dat hij moest oppassen, aangezien hij zich in het „veemrechts- gebied" bevond. Twee schuingekruiste wolfsha- ken worden in de wapenkunde eveneens verschil- lende malen als huismerk aangetroffen en dan wel wolfskruis genoemd. De wolfshaak draagt ook wel de naam storm-
haak, een werktuig dat in de middeleeuwen werd gebruikt bij de bestorming van muren, waaraan touwladders of stormladders werden bevestigd. Voor gebruik op de jacht sloeg men de haak in een boom. De bovenste punt werd in de boom geslagen, de loodrechte stang lag plat tegen de stam en de onderste punt stak naar voren, waar- op men een stuk vlees stak. Wanneer nu de wolf naar het vlees sprong, was de kans groot, dat hij met zijn kaak in de wolfsangel of wolfshaak bleef hangen. Het teken werd dus een waarschu- wingsteken, zowel voor wolven als voor het veem- gericht. Kwaadwillende lieden waarschuwden el- kaar soms door dit teken in bomen aan te bren- gen. Behalve de hoekige vorm wordt ook de afgeronde
vorm aangetroffen. Oorspronkelijk is het teken een rune. In de Angelsaksische runenrij wordt de haak teruggevonden met de naam van ,,eh" of ,,eoh", wat paard betekent, en de letterwaarde „e". Bij de oudste Noorse runen kwam deze niet voor, wel in de latere zg. „lange" runenrij, waar 76
|
|||||||
hij eveneens de letterwaarde ,,e" had, enz.
Daarbij wordt de figuur ook omgekeerd aangetrof- fen, omdat de runen zowel van links naar rechts als andersom geschreven werden. Deze runente- kens, en dus ook de haak, hadden oorspronkelijk een diepgaande, zinnebeeldige betekenis, maar de- ze is geheel verloren gegaan. Het teken zelf bleef en er werden waarschijnlijk verschillende andere betekenissen aan gehecht. De wolfshaak zien wij in de middeleeuwen en nog
lang daarna optreden als huismerk, ledere familie had haar eigen merk, dat van vader op zoon ge- ërfd werd met dien verstande, dat ter onderschei- ding van de verschillende leden kleine verande- ringen en toevoegingen in het merk werden aan- gebracht. In oude kerken treft men nog talloze huismerken aan, die tot in de achttiende eeuw en soms zelfs nog later werden gebruikt. Evenzo vinden wij die merken vaak gesneden in kerkban- ken, bijv. in Edam in de oude banken der wees- kinderen, in oude kerkdeuren te Monnikendam, in de koorpanelen van de Oude Kerk te Amster- dam, enz. Zoals men nu zijn naam te pas en te onpas overal in krast, deed men dit vroeger met zijn huismerk. De wolfs- of storrnhaak komt niet alleen in wapens voor, maar ook ir allerlei offi- ciële akten in de plaats van, later ook naast, de handtekeningen. Zelfs in stedelijke wapens. Het wapen van Purmerend vertoont er drie. Dit wat betreft de haak in het algemeen als waar- schuwingsteken. Daarnaast bestaan er tegenwoor- dig soortgelijke waarschuwingstekens onder de zwervers, waarover weinig of niets in gedrukte bronnen wordt aangetroffen. Het enige wat daar- over in Nederland bekend was, is een opmerking van weinig belang in het boek van wijlen me- vrouw Huizenga-Onnekes: Menschelijk leven in het Groninger land (1939), op blz. 110. Uit Duitsland daarentegen ontving ik door bemid- deling van dr. Herbert Spruth in West-Berlijn de hierbij gaande „Gaunerzinken" en een kort kran- te-artikel uit de Saarbrücker Wendeszeitung van 26/27 februari 1966, waaraan ik het volgende ont- leen. Gaunerzeichen
Het artikel begint met de opmerking, dat de aan
wanden, muren en deuren aangebrachte „Gauner- zeichen" een aanzienlijke ouderdom hebben. Dit kan waar zijn wat het gebruik van verschillende tekens betreft, maar kan mijns inziens bezwaarlijk gezegd worden van de met krijt aangebrachte te- |
|||||||
kens, waarbij bijvoorbeeld een vierkantje met een
cirkeltje in het midden een huis en een wasma- chine zouden verbeelden. Dit is toch tekenschrift, dat pas in de laatste decennia kan zijn ontstaan, inderdaad in navolging van de oude tekens. Ook hier ziet men een ontwikkelingsgeschiedenis. Hoogstens is te zeggen, dat deze nieuwe tekens in zijdelings verband staan tot de oude, maar op zichzelf een geheel nieuw stelsel van tekens vor- men, aangepast aan de moderne tijd. Mogelijk kunnen we hier teruggaan tot de eerste, niet officieel aangebrachte wegaanduidingen in de middeleeuwen, die evenzeer tekens waren in de huidige zin, te vergelijken met de wolfshaak. Maar si spoedig ontstonden symbolen die slechts zwer- vers bekend waren, alleen verstaanbaar voor on- gure lieden, die argeloze reizigers in het verderf wilden storten. De eerste bekende, slechts voor misdadige doeleinden uitgedachte tekens zijn de brandstichtertekens uit de eerste helft van de zes- tiende eeuw, waaruit zich de nog enige generaties terug gebruikelijke bedelaarstekens ontwikkelden. Met deze tekens wil men het door het landlo- persgilde nog heden ten dage gebruikte stelsel van tekens vergelijken. De tekens kondigden de |
||||||||||
bij het bedelen opgedane ervaringen in de ver-
schillende huizen aan. Soms ook gaven deze be- delaars merktekens aan hun werkterrein als her- inneringsteken. Zo beduidde een eenvoudige cir- kel het huis waarvan de bewoner doorgaans wel iets gaf; twee ringen kenmerkten bijzonder vrij- gevige plaatsen. Zag men daarentegen op deur of wand een schuin kruis, dan was het doelloos. Het is onmogelijk hier alle bijzonderheden naar vo- ren te brengen, die zich uitstrekten van de waar- schuwing voor bijtende honden tot het kenteken van herbergen waar gratis een goed glas te ver- wachten was. Een geheel nieuw gebied tot het aanwenden van
geheimzinnige tekens is onlangs ontdekt. Immers, ook rondtrekkende handelaars zijn tot het gilde van de merkenbroeders toegetreden. In Duitsland staan op huisdeuren, trappen, gangen en hallen en op dorpspleinen soms merktekens. Het zijn de merktekens van niet-serieuze handelaars en vertegenwoordigers, die slechts de ingewijden in deze materie duidelijk zijn. Een gewoon kort dwarsliggend streepje - een min-
teken - zegt de verkoper dat hier elke moeite te- vergeefs zal zijn. Een rechthoek of vierkant met |
||||||||||
Bekendheid van deze te-
kens kan zijn nut hebben. Achtereenvolgens is de be- tekenis: 1. men geeft geld, 2. men
geeft geld, 3. niets te ver- dienen, 4. geen geld, 5. bij- tende hond, 6. ongevaar- lijke hond, 7. bescheiden, vroom doen, 8. beschei- den, vroom doen, 9. ka- tholiek voordoen, 10. pro- testants voordoen, 11. oude lieden, 12. ziek en hulpbe- hoevend voordoen, 13. men wordt woedend, 14. als kreupele optreden, 15. men wordt eruit gesmeten, 16. politiepost, 17. gevange- nis dreigt, 18. politieman in huis, 19. gevaar, 20. men moet werken, 21. men moet werken, 22. men geeft eten, 23. men geefl eten, 24. slechts vrouwen in huis, 25. men geeft iets op de derde verdieping rechts, 26. men geeft iets op de tweede verdieping links, 27. slaapgelegen- heid, 28. men moet papie- ren tonen, 29. men kan iets verkopen, 30. gevaar. |
||||||||||
V +A
|
||||||||||
77
|
||||||||||
astrologie. Zij zijn voor het grootste deel samen-
gesteld uit het kruis (het zinnebeeld van de ele- menten), de zon die de activiteit en de maan die de passiviteit aanduidt. Eveneens kent men tekens voor de vier jaargetij-
den lente, zomer, herfst en winter; ook voor de morgen (opgaande zon) en de avond (ondergaan- de zon), voor dag en nacht (licht en duisternis). De Romeinen noemden de dagen van de week naar de planeten met hun verschillende tekens. Het is voor de samenstelling van een horoscoop van groot belang in welke verhouding planeten en beelden uit de dierenriem tot elkaar staan. Om die standen kort aan te geven, werd al vroeg een stelsel van astrologische tekens ontworpen. Hoe noodzakelijk afkortingstekens zijn, zien wij eveneens in de wiskunde. Bij de eenvoudigste be- rekeningen bedienen wij ons van tekens. Ook in de plantkunde kennen wij een stelsel van tekens, aanduidende verschillende kenmerken of bepaal- de begrippen, bijvoorbeeld voor boom, struik, één- en tweejarig, mannelijke en vrouwelijke bloe- sem, tweeslachtige bloeiwijze, schadelijk, ver- dacht, giftig, zeer giftig, levensgevaarlijk, enz. Een volgende groep van tekens zijn de scheikundige tekens: een systeem aan de ouden ontleend. En als laatste stelsel van tekens kunnen hier ge- noemd worden de correctietekens in de drukkerij, een stelsel van louter waarschuwingstekens voor de zetter die aangeven dat er zetfouten zijn ge- maakt. Ook zij zijn internationaal om over de ge- hele linie het zet- en drukfoutenduiveltje aan ban- den te leggen. H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp |
|||||||||||
ingetekende cirkel - met enige fantasie als voor-
aanzicht van een trommelwasmachine te herken- nen - betekent dat achter die deur nog zo'n appa- raat te verkopen moet zijn. Vertikale strepen door het minteken geven het aantal vergeefse aanbie- dingen aan. De merktekens met krijt op deuren enz. van de
twintigste eeuw zijn doorgaans internationaal, al- dus de schrijver van het Duitse artikel, Ernst Lo- kay. Verkeersborden
Tot slot wil ik wijzen op een derde categorie,
evenals de voorgaande een modern stelsel van merktekens, namelijk de moderne verkeersbor- den. Deze zijn, in tegenstelling tot de voorgaande, uitermate nuttig. Het hedendaagse verkeer kan er niet meer buiten. Het is een stelsel op zichzelf, gegroeid uit en door de praktijk. Dat is ook met de andere merken het geval, doch dan in negatie- ve zin, uitgezonderd de werkelijke huismerken. Andere categorieën van tekens zijn nog de mees- tertekens, de grafmerken, de analfabetentekens, koopmans- of handelsmerken, notaristekens, poor- tersmerken en de vissersmerken, waarover een en ander te vinden is in mijn Het raadsel der huis- merken. In feite zijn dit geen van alle waarschu- wingstekens, tenzij men daaronder de koopmans- of handelsmerken wil rangschikken ten bewijze van goede, gewaarmerkte waar. Dan zijn er van oudsher nog tekens voor de vier elementen: vuur, lucht, water en aarde. Evenzo de astronomische tekens voor de zon, de maan en de planeten. Zij spelen een grote rol in de |
|||||||||||
grootgrondbezitter jhr. G. R. G. van Swinderen,
geboren in 1804 te Groningen. Hij was gehuwd met een barones Rengers, dochter van een baro- nes Van Lynden van Lunenburg. Tot dit huis be- hoorde een uiterwaard in Wijk bij Duurstede, de Lunenburgerwaard. Het is mogelijk dat de stich- ting van de steenfabriek samenhing met een bocht- afsnijding van de Rijn in 1869, waarbij veel klei beschikbaar kwam. Van Swinderen nam overigens dit initiatief op 66-jarige leeftijd. Zijn zoon, jhr. mr. J. H. F. K. van Swinderen, bur- gemeester van Gaasterland, verkocht in 1887 en 1889 de steenfabriek aan de firma Bonté en Bek- ker. Tegenover de Lunenburgerwaard werd in 1883 de Roodvoet opgericht, door de zeventiende-eeuw- se Gelderse steenfabrikantenfamilie Arntz, zo schrijft ons de huidige heer Arntz. Tot de recen- te nieuwe bochtafsnijding voor enkele jaren is de Roodvoet Utrechts gebleven. Naderhand kocht de familie Arntz in 1901 de steenfabriek Lunenbur- gerwaard van Bonté en Bekker. Beide fabrieken zijn later ingebracht in een NV. Ten slotte werd als dochtermaatschappij in 1921 de derde Wijkse steenfabriek, de Bosscherwaarden opgericht. De drie fabrieken zijn nog steeds in handen van de familie Arntz. \'. |
|||||||||||
Honderd jaar stenen
|
|||||||||||
In het maandblad Klei en keramiek van de Vereni-
ging klei industrie en van de Nederlandse kerami- sche vereniging, augustus 1971, reageert de heer W. J. A. Arntz in zijn rubriek Latericia op het veer- tien jaar geleden verschenen(l) boek van J. J. Hooft van Huysduynen en W. P. Thysen: De Gel- derse Steenindustrie en het geslacht Arntz. Hij merkt o.m. op dat de steenfabriek de Lunenbur- gerwaard te Wijk bij Duurstede in 1870 is gesticht in plaats van 1873, zoals het boek vermeldde. Daar is ons toch even een interessante honderdjarige aan de aandacht ontsnapt! Het jaarverslag van de gemeente Wijk bij Duur-
stede over 1870 spreekt inderdaad over „een steenoven, pas in oprichting". Het verslag over 1871 geeft de personeelsbezetting: 30 mannen (van 9-12 cent per uur), 5 vrouwen (van 10 cent per uur) en 18 minderjarigen (van 6 cent per uur). In 1876 behoorde de steenoven met toen 61 a 66 personeelsleden tot de grotere bedrijven. De stichter was geen vakman, maar de Friese |
|||||||||||
78
|
|||||||||||
Het gebouw de „Utrecht"
|
|||||||||||
Tot de publicistisch wat
verwaarloosde gedeelten van Utrecht behoort het stukje Leidseweg tussen Catharijnesingel en Sta- tionsplein. Er is dan ook weinig stedeschoon te zien. Zelfs het ongemak dat er altijd wel een ploeg ge- meentewerklieden bezig is het trottoir open te breken, vermag de pennen niet te bewegen. |
|||||||||||
De Leidseweg, waar nu de
gehakt- en nasiballen even welig tieren als de bloem- bollen in Lisse, was eer- tijds een deftige straat. Er stond een rij kloeke heren- huizen, bewoond door vooraanstaande burgers. |
|||||||||||
hardstenen leeuwtjes ter weerszijden van de hoofd-
ingang, die de wapenschilden van stad en pro- vincie Utrecht omklemmen, zijn zeer kunstig uit- gevoerd door de beeldhouwer J. Diekman. Het vele kunstsmeedwerk zowel in als buiten het gebouw is een bezienswaardigheid op zichzelf. Het houtwerk in de hoofdingang, de vestibule en de traphal is vervaardigd van blank Java-teakhout. Nu wij toch binnen zijn, even een blik op de fraaie marmeren twee-armige hoofdtrap. Deze leidt naar de rond lopende galerij, waaraan de directie- kamers grenzen en de welhaast legendarisch ge- worden bibliotheek. De betimmeringen in dit vertrek bestaan in hoofd-
zaak uit hoge lambrizeringen, langs drie wanden, en een grote boekenkastbetimmering langs de vier- de wand. De forse schoorsteenmantels zijn van Rouge de Vérone- en Napoléonmarmer en op uiterst fraaie wijze bewerkt en versierd. Door het bombardement van 13 oktober 1944 heeft het ge- bouw overigens flinke schade opgelopen. Zo wer- den o.a. de muurschilderingen van Co Breman on- herstelbaar vernield. Over smaak valt niet te twisten. Velen zijn enthou-
siast geweest over dit gebouw, anderen konden er geen bewondering voor opbrengen. De biblio- theek dwong echter ieders bewondering af. Ik hoor dan ook vaak de vraag: is het niet mogelijk |
|||||||||||
Langs de weg stroomde de Leidse Rijn, de oevers
waren beplant met weelderig geboomte. Over het jaagpad trok soms een schippersvrouw (of als de schipper in goede doen was, een paard) een schuit met turf voort. Een vader die een roeiboot had gehuurd bij de uitspanning aan het Leidseveer, roei- de met vrouw en kinderen naar de singels. Hier en daar stoffeerde een hengelaar het tafereel. Rust! Het is nu wel een beetje anders. Bijna zeventig jaar staat aan dit Leidseveer het gebouw van de „Utrecht", even wereldvreemd in zijn huidige omgeving als toen het werd gebouwd tussen de patriciërshuizen. Het zal binnen enkele jaren moeten worden gesloopt voor het project Hoog Catharijne. Voordat het huidige gebouw werd neergezet, ze-
telde de maatschappij Utrecht al in een groot pand op die plek. Het bedrijf groeide echter uit zijn jasje, zodat de Rotterdamse architect D. Ver- heul Dzn. opdracht kreeg een nieuw gebouw te ontwerpen. Het werd een gebouw in de Jugend- stil of art nouveau, dat in januari 1902 werd vol- tooid. De bouwkosten bedroegen 216.000 gulden. De voorgevel, die (uiteraard) het meest opvalt, munt uit door rustige doch sprekende lijnen. Deze gevel is, behalve de hardstenen sokkel, geheel uit Udelfanger zandsteen opgetrokken. Het fries bo- venaan de gevel is van mozaïek de Briare. De |
|||||||||||
79
|
|||||||||||
de twee smalspoorlijnen van de Utrechtsche Tram-
Maatschappij onder de Domtoren door liepen. De bestemmingen van de trams waren resp. het Le- dig Erf en de Hoogelanden. De bel zat op de remkruk, zodat bij een noodremming het bijpas- sende alarmsignaal gegarandeerd was. Ook van de latere elektrische trams in het stads- beeld van Utrecht (Stationsplein, Rijnlaan en Ser- vetstraat) zijn enkele foto's opgenomen. De romantische en dikwijls fraaie opnamen zijn bijzonder geschikt om een nostalgisch verlangen los te weken, waarbij wij evenwel mogen beden- ken dat de jumbo's, bello's en „fluitketels" als krachtige bijdragers tot de luchtverontreiniging in deze tijd toch echt wel te veel zouden zijn. K.
(ben paal te Uua-c/juilen
In de voormalige gemeente Zuilen, aan de rech-
teroever van de Vecht, staat ten noorden van het Zandpad en vrijwel ten zuiden van het oude buitengoed terzijde van mijlpaal 5 *) een onopval- lende, stenen paal. Dit laatste, plaats aanduiden- de voorwerp is van het vooral in de achttiende eeuw algemeen voorkomende model: achthoekig en bovenaan met een halfbol als kop. Niet veel meer rijst het stuk boven het maaiveld uit dan 1 meter. Het is van het type dat men bijv. ziet staan terzijde op de kruin van de Lekdijk Boven- dams. De vermelding van zo'n object zou de moeite niet
waard zijn, ware het niet, dat op deze paal een, ze- ker voor het grote gros van de voorbijgangers, vol- strekt onbegrijpelijke inscriptie voorkomt. Op de naar de rijweg toegewende vlakken staat een vier- tal hoofdletters, te weten bovenaan en op gelijke hoogte: O W V
en onder deze drie in het midden een aanmerkelijk
g'Oter uitgevoerde letter: S.
Met meer of minder fantasie uitgerust, zou men
een poging kunnen wagen tot verklaring van bo- venstaande lettertekens. Gedacht kan bijvoorbeeld worden, dat de „S." slaat op het dorp „Suilen" in de vroegere schrijfwijze . . . Maar ter wille van een afdoende verklaring lijkt
het mij juister in dit geval een beroep te doen op de historici die ter plaatse speciaal bekend zijn. Mr. ]. Belonje
*) Zie voor de situatie het blad „Maarssen", No.
426 van de „Chromo-Topografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden", schaal 1 : 25.000, edit. 1914. Dit buitengoed of boerderij heet Oostwaard, welke naam vermeld staat op een oude gevelsteen in de voorgevel. |
||||||||||||
deze bibliotheek in haar geheel over te brengen
naar een ander gebouw? Ik kan daarover geen zin- nig woord zeggen; meer ter zake kundigen zou- den zich daarmee maar eens bezig moeten hou- den. Wie weet wat zij nog kunnen bereiken. Hoe het ook zij, met dit gebouw zal er weer een karakteristiek stukje (weliswaar late) historie van de stad Utrecht verdwijnen. En dat stemt mij toch een beetje droef. £. D. Veen
|
||||||||||||
Utrecht en zijn bisschoppen
(expositie bij officiële opening archieven)
Staatssecretaris H. J. L. Vonhoff van cultuur, re-
creatie en maatschappelijk werk zal maandagmid- dag 15 november a.s., om half vijf, het archief- complex aan de Alexander Numankade - waarin net Rijksarchief in de provincie en de archiefdienst van de stad Utrecht zijn ondergebracht - offi- cieel openen. Ter gelegenheid van de ingebruik- stelling wordt in dit gebouwencomplex een ten- toonstelling ingericht: „Utrecht en zijn bisschop- pen, tot 1525". Het wordt een gezamenlijke presentatie van rijk
en gemeente, bestaande uit stukken uit eigen be- zit en uit dat van enkele musea, die de positie van Utrecht en zijn bisschoppen, geestelijk zowel als wereldlijk, zullen toelichten. Nadere mededelingen omtrent de opening en de
duur volgen in de kranten. Op een, eveneens na- der te bepalen dag zullen leden van Oud-Utrecht een excursie naar deze expositie kunnen maken. |
||||||||||||
BOEKBESPREKING
Ir. !. W. Sluiter en H. Nieweg, Stoppen op doorreis.
(E. J. BrIII, Leiden, 1971). 160 blz., m. afb. (f32,—). Ofschoon het niet specifiek Utrechts is, vermel-
den wij het fotoboek Stoppen op doorreis graag in deze rubriek, omdat het zo boordevol prachti- ge, historische opnamen staat van oude locomo- tieven, treinen, trammetjes en stations. Tenslotte wonen wij in de stad van het Spoorwegmuseum, die ook vandaag nog het centrum is van spoor- wegactiviteiten. Het boek is samengesteld ter gelegenheid van het
veertigjarig bestaan van de Nederlandsche Ver- eeniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen. Voor de leden van deze vereni- ging is ook in de eerste plaats de tekst bedoeld, die deskundig, maar soms wat houterig van stijl is. Dit neemt niet weg dat wij er menig saillant detail
uit kunnen lichten, ook over de oude paarden- tram in Utrecht. Op blz. 30 en 31 bijv. lezen wij bij een paar merkwaardige foto's van paarden- trams op het Domplein en op weg naar Zeist, dat 80
|
||||||||||||
entoonstelling "Utrecht
n zijn bisschoppen" |
||||||||||||||||||
15 november a.s. zal staatssecretaris Von-
f de expositie „Utrecht en zijn bisschoppen" nen als een eerste gemeenschappelijke pre- 'atie van Rijks- en gemeente-archieven te cht in het gebouwencomplex Alexander Nu- ';ade 199-201. In een uitgelezen aantal oor- en, handschriften, boeken, prenten en voor- en wordt een beeld gegeven hoe de bis- ppen tegelijk geestelijke vorsten en wereld- heren, hun plaats hadden in de Middeleeuwse |
||||||||||||||||||
Nederlanden en wel in het bijzonder tegenover
het Nedersticht en de stad Utrecht vanaf 690 tot 1528 toe. De openingstijden zijn op werkdagen van 10 tot 16 uur; op zondag is de expositie ge- opend van 13 tot 16 uur. De tentoonstelling duurt van 16 november t/m 17
december. Op dinsdag 23 november om 20.00 uur zal voor
de leden van Oud-Utrecht een speciale rondlei- ding gehouden worden. |
||||||||||||||||||
edenkboek 150 jaar
lergeneeskundig onderwijs |
||||||||||||||||||
bij iedere Utrechter. Ook het onderzoek en de
toepassing van de verworven diergeneeskundige kennis geven een boeiende ontwikkeling te zien vanaf het eerste prille begin tot aan de imposan- te nieuwbouw in de Uithof. Een belangrijke en fleurige rol in de stad namen ook de studenten in, vanuit hun vroegere eigen sociëteit Absyrtus, die eerst in Achter St. Pieter, later aan het Lucas- bolwerk gevestigd was. Het gedenkboek, dat in 2 rijk geïllustreerde delen
het leven van de stad Utrecht en van de Neder- landse samenleving geeft als de vrucht van jaren- lange arbeid, voor de betrekkelijk geringe prijs van ƒ39,50, verdient de aandacht van allen die belang koesteren voor deze gewaardeerde Utrechtse instelling en haar sociaal-economische betekenis. (Zie ook het artikel van mr. J. van Binsbergen). |
||||||||||||||||||
8 december a.s. zal het feit herdacht worden,
150 jaar geleden 's Rijks veeartsenijschool te echt werd opgericht, die in 1918 werd omgezet een Veeartsenijkundige Hoogeschool en in 1925 iging in de Rijksuniversiteit als faculteit der ergeneeskunde. Gedurende deze lange periode eeft deze onderwijsinstelling onschatbare ver- iensten gehad allereerst voor het boerenbedrijf, ïaar zeker niet minder voor de volksgezondheid, e verbetering van de voeding, de stijging van e welvaart en de sociale omstandigheden. Itrecht was en is geen agrarische plaats maar esondanks hebben de vee-artsenijschool, de oogleraren en de studenten altijd een grote rol ïgenomen in het stedelijk leven. De gebouwen an de Biltstraat, de voor vele dierenliefhebbers ertrouwde kliniek van de kleine huisdieren aan e Alexander Numankade, waren en zijn bekend |
||||||||||||||||||
"er nagedachtenis aan J. H. E. Reeskamp
|
||||||||||||||||||
ortgeleden is plotseling overleden J. H. E. Rees-
amp, schrijver op allerlei gebied, een Utrechter
i hart en nieren, die pal stond voor de stad en
ï provincie die hij door en door kende en waar
op pakkende wijze over wist te schrijven. Een
waardeerd en actief lid van ,,Oud-Utrecht". Nog
jaar stond in dit tijdschrift een artikel van zijn
nd over de trams in en om Utrecht. Deze bij-
ige is typerend voor zijn veelzijdigheid. Niet
^en was hij goed thuis in heden en verleden
■ de Domstad en het Sticht Utrecht, maar ook
hij een zelfs internationaal befaamd spoor-
- en tramdeskundige, mede-oprichter van de
ndblad Oud Utrecht
|
plaatselijke Nederlands-Arabische kring, geïnteres-
seerd en actief in het politieke leven en een geestdriftig voorvechter in de goede maar moeilij- ke strijd om Utrecht mooi te houden. Meer dan dat: hij was een warm en beminnelijk mens, die velen wist te inspirereen. Zijn voorbijgaan laat een leegte achter, die moeilijk op te vullen is. En toch niet helemaal een leegte: hij heeft ons veel ach- tergelaten door zijn geschriften, waardoor hij voor de leden van Oud-Utrecht kostelijke uren bezorg- de en in de toekomst nog bezorgen zal. Voor zijn betekenis blijft de vereniging hem, die altijd een waardevol lid en medewerker was, diep dankbaar. J.S.
81
|
|||||||||||||||||
Utrecht, anderhalve eeuw bakermat
van het diergeneeskundig onderwijs |
||||||||||
Elkeen die geen vreemdeling is in het Stichts Je-
ruzalem, zal u desgevraagd met onfeilbare zeker- heid de weg kunnen wijzen naar de Alexander Nu- mankade, de „boulevard" langs de Biltse Grift, die nu nog de terreinen van de diergeneeskundige faculteit van de rijksuniversiteit Utrecht doorsnijdt. Voor hoelang dat nog het geval zal zijn, zal de toekomst uitwijzen, omdat ginds, in „De Uithof", steeds meer gebouwen van deze faculteit verrij- zen. Het is geen toeval dat de zojuist genoemde kade
de naam van Alexander Numan draagt. Een naam overigens die u tevergeefs in de Winkler Prins- encyclopedie zult zoeken. Toch verdient zijn naam meer aandacht dan alleen de vernoeming in een Utrechtse straat, blijkens een puntdicht van zekere rijmelaar A. Simons, dat wij vonden in het boek Mozaïek van het paard van de hand van G. Lange- ler: „'t Gaat vast, dat Campers geest is Numan
ingevaren,
Hij hoort 't hinniken, het loeyen en het blaren,
Wat deert het arme dier. Maar die dat weel bij 't beest,
Is vaak voor d' edle mens, de kundigste arts
geweest".
Mèt onze oprechte verontschuldiging aan de wel-
willende lezer voor dit afgrijselijk kreupelrijm, mo- gen wij hem de voetnoot niet onthouden, waaruit wij het volgende leren: Alexander Numan (1780-1852), geboren te Baflo,
leerling van (Petrus) Camper (1722-1789, Neder- lands geneeskundige en antropoloog, hoogleraar te Groningen); in 1804 tot arts bevorderd, vestig- de zich te Hogezand. Onder invloed van Camper was bij hem interesse voor de veeartsenijkunde ontstaan. Schapenhouderij
Bij de oprichting van 's Rijks veeartsenijschool
te Utrecht in 1821 werd Numan docent met de ti- tel van hoogleraar; hij was van 1826-1851 direc- teur. In het bijzonder de schapenhouderij had zijn voor-
liefde. Bij het eeuwfeest van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland in 1921 werd een penning geslagen, waarop aan de voorzijde de beeltenis van Numan, aan de keerzijde het hoofdgebouw en daaronder de woorden: „Animalium hominumque saluti" (Dier en mens tot heil). 82
|
||||||||||
Het eeuwfeest van het veeartsenijkundig onderwijs
in Nederland werd op 8 en 9 december 1921 op luisterrijke wijze in de oude Bisschopsstad her- dacht. Op de avond van de achtste december van dat jaar werden de feestgenoten door de bestuur- deren van Utrecht ten stadhuize ontvangen en de daarop volgende dag vond de eigenlijke herden- kingsplechtigheid plaats in de Pieterskerk. De toenmalige burgemeester, dr. J. P. Fockema Andreae, sprak de feestrede uit, waarbij hij de gevoelens van het gemeentebestuur in het kort samenvatte. Hij gewaagde ervan, dat met erkente- lijkheid voor het vele dat is bereikt en met trots, de voormannen der veeartsenijkundige wetenschap- pen in Nederland terug konden zien op de eeuw die achter hen lag en dat zij op grond van de ge- lukkige omstandigheid dat belangrijke voorwaar- den voor verdere krachtige ontplooiing aanwezig waren, vol hoop de toekomst tegemoet konden gaan. Voor de gemeenschap, in het bijzonder voor die
van de stad Utrecht, was er reden om in een tijd zoals men die toen beleefde, dubbel dankbaar te zijn voor de aanwezigheid in haar midden van een hoogstaande, bloeiende instelling als de Vee- artsenijkundige Hogeschool. Want zó heette, sedert 16 maart 1918, de instel-
ling die wij hierboven nog als 's Rijks veeartse- nijschool hebben aangeduid. Op die datum immers, nu alweer ruim 53 jaren ge-
leden, vond in de remonstrantse kerk van Utrecht de plechtige inauguratie van de Veeartsenijkundi- ge Hogeschool plaats, die daarmede, wederom naar het woord van wijlen burgemeester Focke- ma Andreae, „in de wetenschappelijke adelstand werd verheven", in aanwezigheid van prins Hen- drik, die als vertegenwoordiger van koningin Wil- helmina aan deze plechtigheid luister bijzette. Gedenkboek
Aan het eeuwfeest heeft de Senaat van de Hoge-
school destijds een gedenkboek gewijd: Een eeuw veeartsenijkundig onderwijs (1821-1921).* Hoezeer ons ook de lust bekruipt wat dieper op de inhoud daarvan in te gaan, nu wij wederom een halve eeuw méér aan die wetenschappelijke levensgeschiedenis zien toegevoegd, wij moeten ons wat de geschiedenis van deze Utrechtse on- *) Op 8 december wordt het eerste exemplaar
van een nieuw gedenkboek de Koningin aan- geboden. |
||||||||||
Voorzijde Rijksveeartsenijschool, kort na de stich-
ting. (Illustratie uit het boek Een eeuw veeartsenij- kundig onderwijs, 1821-1921.) derwijsinstelling met landelijke, ja zelfs ver buiten
de landsgrenzen strekkende aspecten betreft, be- perken tot het burgemeesterlijke overzicht van toen. Bijna een eeuw lang mocht Utrecht de veeartse-
nijschool binnen zijn grondgebied herbergen. Klein begonnen, is zij geleidelijk - en wel in klimmende mate - tot ontwikkeling gekomen. Dat door haar verheffing tot hogeschool in 1918 ook uiterlijk haar aanzien zeer werd verhoogd, stemde tot vreug- de. Doch niet minder verheugd was het stadsbe- stuur erover, dat niemand er in ernst bij die gele- genheid aan had gedacht om de nieuwe hogeschool elders te plaatsen, en dat dus juist hebben gezien degenen, die reeds voor honderdvijftig jaren Utrecht de meest aangewezen stad oordeelden voor de vestiging van de veeartsenijschool. Dit was destijds, zo vervolgde burgemeester Foc- kema Andreae, bij de vele vertogen die men tot opeenvolgende regeringen richtte om tot een re- geling van het veeartsenijkundig onderwijs te ko- men, een belangrijk punt. Men dacht aan Leiden, aan Zutfen, aan Haarlem, aan andere plaatsen, en ook aan Utrecht. Het onderwerp trok in het laatst der achttiende
eeuw zeer de aandacht, o.a. van de Amsterdamse Maatschappij ter bevordering van de landbouw, |
die in 1796 een prijsvraag uitschreef voor een
plan, „naar hetwelk een Vee-Artsenijkundige school in Nederland zoude kunnen worden tot stand gebracht" en daarbij o.m. verlangde de aan- wijzing van de plaats waar die school, met het meeste nut, zou dienen te worden opgericht. Deze uitgave lokte al spoedig een verhandeling „buiten mededinging" uit van de door zijn vele merkwaardige vlugschriften bekende dr. Joannes Ie Francq van Berkheij, die in het bijzonder zijn vaderstad Leiden als plaats van vestiging aanbe- val, o.a. omdat daar, zoals hij het dichterlijk uit- drukte, ,,de Troon der Veehandelplaats van ons Gemeenebest" was. In een naschrift, van 1804, brak hij nog een lans voor zijn toenmalige woon- plaats Haarlem, o.m. uit overweging dat die „Oud Vaderlandse Stad", door de veefokkerij en het vet- weiden van vee, het mesten van kalveren, en vee- handel der Kennemers en Noordhollanders ver- maard was. Voorkeur aan Utrecht
Een ander voorstel kwam van de man aan wie in
1799 voor zijn beantwoording van de prijsvraag de uitgeloofde gouden medaille werd toegekend, dr. Bennet uit Leiden, die - oordelende tussen Utrecht en zijn woonstad Leiden - zich verplicht rekende de voorkeur aan Utrecht te geven, omdat Utrecht z.i. alle hoofdvereisten die tot vestiging der ver- langde stichting gevorderd konden worden, in zich verenigde. 83
|
|||||
zijn Verzamelde Redevoeringen, een uitgave hem
door de Utrechtse burgerij aangeboden ter gele- genheid van zijn aftreden als burgemeester van Utrecht op 30 november 1933, waarna hij zoals men weet ging optreden als commissaris van de Koningin in de provincie Groningen), waarschijn- lijk liet deze warme aanbeveling niet na indruk te maken op de autoriteiten van toen. In elk geval, in het najaar van 1819 werd tot de oprichting van de veeartsenijschool te Utrecht besloten en tot aankoop van de daartoe geschikte gebouwen en terreinen aan de Biltstraat overge- gaan. En hiermede zijn wij teruggekomen bij ons punt van uitgang, de Alexander Numankade en haar nabije omgeving, waar nu nog steeds - zij het ook nu niet meer voor lange duur - de hart- en polsslag van het diergeneeskundig onderwijs in Nederland klopt. Reeds wenkt op de wat meer excentrisch gelegen
Uithof het toekomstperspectief van een totale con- centratie van de vele instellingen, die de facul- teit der diergeneeskunde thans rijk is. Het kan slechts tot blijdschap stemmen dat, hoe- zeer ook de gemeente De Bilt en Bunnik daar ter plaatse een deel van de gastvrouwelijke taak heb- ben overgenomen en nog zullen overnemen, toch de gemeente Utrecht als plaats van vestiging be- houden blijft. Moge deze nuttige onderwijsinstel- ling nog tot in lengte van jaren groeien en bloeien en aldus met recht vermelding in de annalen van Oud-Utrecht waardig blijven. Mr. J. van Binsbergen
|
||||||||||
Hij noemde er een zevental:
Vooreerst: een alleszins voordelige ligging; im- mers, kon Utrecht niet terecht voor het middel- punt der Republiek gehouden worden? Ten tweede: ,,de aanzienlijke en veelbezochte Hoo- ge Schoole". Dan: een vrij belangrijk cavallerie-garnizoen.
Vervolgens: de mogelijkheid om er grote ruimten en geschikte gebouwen tot een matige prijs te bekomen. In de vijfde plaats: ,,de zekerheid dat, schoon de
tegenwoordige tijdsomstandigheden - het stuk da- teert van 1798 - de prijzen zoowel der landerijen als van alle bouwmaterialen overal zoo aanmerke- lijk hadden doen stijgen, toch niet alleen de eerste aanleg en opbouw, maar ook het onderhoud en de verdere benoodigde onkosten tot instandhouding, verbetering en uitbreiding der stichting te Utrecht een aanmerkelijk minder aanzienlijk fonds zou vor- deren dan in Leiden of in zoodanige andere plaat- sen van Holland". Eindelijk: de aanzienlijke vee- en paardenmarkten.
En tenslotte: de nabijheid van hoge hei- en zand- gronden, die een voortreffelijke gelegenheid zou- den bieden tot het nemen van belangrijke proe- ven, de landbouw en veeteelt beide betreffende. Op al deze gronden meende dr. Bennet „dat de stad Utrecht tot de oprichting eener Veeartsenij- schoole, boven alle andere steden van ons va- derland, in eene bijzondere aanmerking verdiende te komen." Waarschijnlijk, aldus concludeerde de burgemees-
ter in zijn feestrede (die wij vermeld vonden in |
||||||||||
In memoriam A. J. S. van Lier
Op 16 oktober 1971 ontviel onze vereniging ons
lid., dr. A. J. S. van Lier, op 96-jarige leeftijd. Als één van de eerste leden komt hij voor onder de 93 leden, die de prille vereniging in 1924 telde. Reeds toen nam hij sinds tientallen jaren een vooraanstaande plaats in door zijn grote kennis van de stad, zijn liefde voor de Utrechtse gemeen- schap, Bijna 50 jaar later, nu de vereniging ver- groot is tot 1250 leden en de activiteiten en pu- blicaties eveneens zijn uitgebreid, nam hij deze plaats als een actief lid nog steeds in door zijn onverminderde geestkracht en zijn nog steeds fris- se geestdrift. Nog kortgeleden schreef hij in Jaar- |
||||||||||
boekje en Maandblad; een interview, dat door zijn
heldere geheugen en zijn voortdurend mee-bele- ven van alle stedelijke gebeurtenissen van grote waarde zou zijn geweest voor alle leden, was af- gesproken maar zal helaas niet gepubliceerd kun- nen worden. In de jaren tussen 1924-1971 en zelfs lang daarvoor was hij een waardevol lid niet alleen van de Utrechtse gemeenschap, waar hij vele functies bekleedde, maar ook en op de eerste plaats een inspirerend lid van onze vereniging. Met diepe dankbaarheid mogen wij hem dan ook als een karakteristieke en onvergetelijke figuur op deze plaats gedenken. J.S. |
||||||||||
84
|
||||||||||
Zes panden van Willem Arntsz
Stichting zijn gerestaureerd |
||||||||
Pas nadat in 1662 was besloten de toenmalige Ni-
colaassteeg te verbreden, moet de situatie rond de Klaaskerk zoals we haar nu kennen, zijn ont- staan. Een verbrede Nicolaassteeg, uitlopend in de tegenwoordige Agnietenstraat, waar het reeds in de vijftiende eeuw, uit de nalatenschap van Wil- lem Arntsz gestichte „Ellendighe Gasthuys voir die dulle lude" stond tegenover de Agnietenka- pel, die tegen die tijd werd ingericht tot Stads- Ambachtkinderhuis. Het Karmelietenklooster, was in 1383 al verdwenen, zodat reeds op dat tijdstip de Klaaskerk aan de noordzijde meer was komen vrij te staan. De „vorige" Gronsveltkameren stonden nog rustig
tegenover de huisjes van de Fundatie van Pal- laes en in een gedeelte van het Nicolaasklooster was sinds het begin van de zeventiende eeuw een werkhuis ondergebracht. Zo ongeveer moet een driehonderd jaar geleden de omgeving van het te- genwoordige Nicolaaskerkhof er hebben uitgezien. Waarschijnlijk als direct gevolg van de verbreding van de Nicolaassteeg is nog in de zeventiende eeuw aan de zuidkant van de straat een rij woon- huizen gebouwd, die kennelijk als één ontwerp hun uitvoering hebben gekregen. De panden Nico- laaskerkhof 1 en 2 stonden er toen al. In de afge- lopen jaren is een gedeelte van deze bebouwing, het eigendom van de Willem Arntsz Stichting, ge- restaureerd. Geen sinecure
Steeds opnieuw blijkt dat het reconstrueren van
historische bebouwing geen eenvoudige zaak is. Voordat er ook maar één streep ontwerpen aan te pas komt, is het noodzakelijk alle gegevens uit het nog bestaande werk bijeen te brengen en te ordenen. Bij nauwkeurige inventarisatie, zowel aan de buitenkant als in het inwendige, konden ver- schillende aanwijzingen worden gevonden die voor het uiterlijk van de reeks te herbouwen huizen aan de Nicolaasstraat bepalend voor de vorm zouden worden. Het bleek namelijk dat de panden regelmatig twee
aan twee langs de straat waren gesitueerd. Dit kon worden afgeleid uit het feit dat van twee huizen telkens de kelders aan elkaar grensden. Deze bijzonderheid was het uitgangspunt voor de ontwikkeling van het gehele plan. Ook waren ver- schillende spiltrappen uit de bouwtijd nog aanwe- zig en samen met de eerder gevonden aanwijzin- gen konden met enige stelligheid de hoofdlijnen van de oude indelingen worden gereconstrueerd. |
||||||||
Na het gedeeltelijk afbikken van het pleisterwerk
tekenden zich de plaatsen van de raam- en deur- kozijnen in het hier en daar nog overgebleven oude metselwerk af en ondersteunden op deze wijze het teruggevonden stramien van de oude platte- gronden. De plaatsen van de gevelankers en de daarmee in overeenstemming zijnde restanten van de oude balklagen gaven de hoogte aan van de verdieping en de zoldervloer. Uit een oogpunt van doelmatig gebruik is niet „teruggerestaureerd" naar de zeventiende eeuw- se toestand, die ongetwijfeld kruiskozijnen zou hebben laten zien. Gekozen werd voor een acht- tiende-eeuwse vormgeving. Dat wil zeggen: schuif- ramen met een kleine ruitverdeling en deuren met passend lijstwerk. De zolderverdiepingen werden bij deze gelegenheid voorzien van dakkapellen in een eveneens aangepaste vorm. Het dubbele pand Nicolaaskerkhof 1-2, als monu- ment beter bewaard, toonde zeventiende-eeuws bouwen in een vroeger stadium. Door de toepas- sing van zandsteen in de bogen boven de ven- sters van de verdieping en de fraaie ingangspoort van het vroegere Werkhuis van mr. Evert van de Poll was het geheel reeds vóór de restauratie een markant punt aan het Nicolaaskerkhof. Het uiter- lijk heeft dan ook gedurende het werk geen bui- tengewoon grote veranderingen ondergaan. In het dakvlak werden dakkapellen geplaatst en de oude pannen werden opnieuw gebruikt. De natuurste- nen aanzet- en sluitblokken in de bogen werden waar nodig vernieuwd of aangevuld. De nieuwe kruiskozijnen kregen houten roeden en luiken met handgesmede gehengen en grendels. De voordeur werd als z.g. strokendeur uitgevoerd; op dit ogen- blik wordt de laatste hand gelegd aan de monu- mentale poort, waarin weer deuren zijn gehangen. Fijne detaillering
Het geheel is door de detaillering van de ver-
schillende onderdelen van een fijne schaal. Het aan de binnenplaats grenzende achterhuis bleek bij nader onderzoek niet meer te herstellen en moest worden afgebroken om in de oude vorm te worden herbouwd. Het huis kreeg bij deze ge- legenheid opnieuw een zadeldak. Eveneens is het bij de restauratie noodzakelijk gebleken dat, óf tengevolge van niet vermoede slechte constructies öf door het vinden van nieu- we aanwijzingen, de plannen werden gewijzigd dan wel omgebogen. Zo kwam achter de kroonlijst van de gevel langs het Nicolaaskerkhof een gemet- 85
|
||||||||
Gevels aan het Nicolaaskerkhof na de re.
(Foto H. N. Bol) ling van psychiatrische patiënten, is bin
historische kader van de hoekbebouwing r- straat - Nicolaaskerkhof een zg. sluisinter dergebracht. Het blijkt dat de overgang > ziekenhuis naar de gewone samenleving patiënten niet zelden zeer groot en probh is. Het sluisinternaat kan aan deze moei' tegemoet komen door te fungeren als naar de maatschappij. Vóór het eigenlijk* uit de Willem Arntsz Stichting kunnen d ten enige tijd in groepsverband in de afzc huizen samenwonen. De zelfstandigheid i ze manier veel groter en van verpleging zin is geen sprake meer. Wel is er van van de Stichting een begeleiding. Elk hu een woonkamer, twee slaapkamers voor r1 sonen, een vertrek voor de verzorgster en ledig ingerichte keuken, waar de bewone toekomst van door de Stichting te ver.c huishoudgeld zelf hun maaltijden gaan ve De Willem Arntsz Stichting heeft met de onze mening zeer geslaagde restauratie oude stuk Utrecht, in de kosten waarvan de provincie en de gemeente bijdragen, pleging en het historisch aanzien van de s dienst bewezen, proficiat! C. v. d.
(Overgenomen uit De Timmerwerf, juni 197
soneelsorgaan Dienst openbare werken Utr |
|||||||
Gevel aan het Nicolaaskerkhof vóór de restauratie
(Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg) selde gootconstructie te voorschijn. Dit onderdeel
kon opnieuw worden bekeken en de gevonden oude vorm werd gereconstrueerd. Ook bleek tij- dens de werkzaamheden en het verder „uitpei- len" van het gebouw dat de oude spiltrap op een andere plaats had gestaan dan was vermoed. Op- nieuw werden de plannen aan dit gegeven aange- past. De huizen langs de Nicolaasstraat bezaten in het
inwendige, buiten de reeds genoemde elementen, nagenoeg geen oude onderdelen meer, zodat het interieur op een moderne manier aan de gewens- te bestemming werd aangepast. Bij het pand aan het Nicolaaskerkhof was dit anders; dit huis be- zat nog oude balklagen met sleutelstukken en de historische kap. Hier werd ook het interieur bin- nen het restauratiewerk gebracht en als zodanig gedetailleerd en afgewerkt, met een eiken spil- trap, diverse betimmeringen en marmeren vloeren. Moderne bestemming
De Willem Arntsz Stichting, die in de loop van de
tijd door de uitbreiding van haar zorgen en het daardoor ontstane ruimtegebrek steeds naar meer onderkomen moest uitzien of haar behuizing moest vernieuwen, heeft als eigenaresse van de betref- fende panden op een bijzondere manier aan het geheel een nieuwe bestemming weten te geven. Passend in de moderne aanpak van de behande- |
|||||||
86
|
|||||||
Prentenarchief te weinig bekend
|
|||||||
Hoewel er tienduizenden, dikwijls hoogst interes-
sante en fraaie tekeningen, prenten en foto's aan- wezig zijn in de prentenverzamelingen van het gemeentelijk archief, telt de lijst van bezoekers niet meer dat circa honderd namen per jaar. Het zijn dikwijls nog dezelfde ook. Omdat wij menen - niet het minst wegens het vele plezier dat wij zelf voor de illustratie van maandblad en jaarboek van deze verzameling hebben - dat een wat fre- quenter bezoek meer recht zou doen aan deze werkelijk belangrijke collectie, vermelden wij op deze plaats enige gegevens en tips, die een stil- le hoek van het Utrechtse archief wellicht kunnen helpen verlevendigen. De prentenverzamelingen bestaan uit drie onder-
delen: een topografische atlas, een historische at- las en een ikonografische atlas, waarvan de eerste de grootste bekendheid geniet en ook qua om- vang het meest imponeert. Beginnen wij met de kleinste, dan zien wij dat de
historische atlas afbeeldingen omvat die op jaar en datum zijn gerangschikt. De geschiedschrijving in plaatwerk begint ergens in de twaalfde eeuw, toen de stadsrechten werden verleend. Er zijn in de loop der jaren nogal wat foto's uit de Tweede Wereldoorlog uit deze verzameling gebruikt. De kroniek van Oud-Utrecht maakt regelmatig van deze atlas gebruik. De ikonografische atlas bestaat uit prenten en fo-
to's van personen. Om dit archief van belangrijke Utrechters bij te houden, werkt het gemeentelijk archief o.m. samen met een persfotobureau. Beide verzamelingen verkeren eigenlijk enigszins in de schaduw van de grote, topografische atlas, of- schoon ook in deze meer bescheiden verzamelin- gen heel belangwekende gegevens te vinden zijn. Produktieve eeuw
Voor de illustratie van artikelen of scripties komt
men dus meestal bij de topografische atlas te- recht, die inderdaad met een schat aan platte- gronden, tekeningen, foto's en prenten van gebou- wen, straten enz. zelden iemand teleurstelt. Voor- al de achttiende eeuw is voor de vorming van de- ze collectie uiterst produktief geweest. Kunste- naars als Jan de Beyer (met een enorme produk- tie), Van Liender en Verrijk hebben in dat tijdperk niet alleen voor de documentatie belangrijke, maar ook uit artistiek oogpunt waardevolle bijdragen geleverd. Geen schilderijen overigens; die moeten wij altijd in de musea of bij particulieren zoeken. Aantekening hierbij verdient dat het voor het ge- |
meentelijk archief niet zozeer om de kunstwaarde
als om de documentaire waarde van de afbeeldin- gen gaat, wat niet inhoudt dat de kunstwaarde gering zou zijn . . . De zeventiende eeuw is veel minder ruim verte-
genwoordigd, met als goede representanten overi- gens Saenredam, Saftleven (beiden met tiental- len prenten en tekeningen) en Bloemaert. De af- beeldingen uit de negentiende eeuw zijn eveneens schaarser, met dien verstande dat tegen het einde van Grolman en uit het begin van deze eeuw van de hand van mevr. E. Adriani-Hovy. De grote ver- zameling prentbriefkaarten toont afbeeldingen van stadsgezichten vanaf ± 1900 tot nu toe. In de hui- dige periode leggen enkele kunstenaars en de fo- tografische dienst van het archief karakteristieke stadsdelen voor het nageslacht vast. Het gaat hen daarbij vooral om de bedreigde punten. Zo zijn bijv. alle singels en de Oudegracht al in foto's of tekeningen vereeuwigd. Uitvoerige catalogus
Bekijken wij de catalogus van de topografische
atlas, dan zien wij talrijke onderwerpen waarvan afbeeldingen bewaard zijn gebleven, zoals: platte- gronden van provincie, stad en stadsdelen, uit- breidingsplannen, bijzondere plattegronden, tram- lijnen (met de veel gevraagde foto's van antieke trams), stadsgezichten, stadswallen, bolwerken, poorten, torens, het kasteel Vredenburg, bunkers en schuilplaatsen, wegen, havens, bruggen en siuizen, plantsoenen, pompen en fonteinen, beeld- houwwerken, kapittel- en parochiekerken, andere kerken, kloosters enz. In de rubriek paleizen vinden wij drie paleizen ver-
meld: het paleis van Lodewijk Napoleon, de Bis- schopshof en - wat weinigen zullen weten - het paleis Lofen, een oud keizers- of bisschopspaleis dat achter de Vismarkt heeft gelegen en waarvan nog enkele resten over zijn. Van rijksgebouwen, provinciale gebouwen, de universiteit, buitenplaat- sen, woningen en musea belanden wij dan bij de industriegebouwen, waaronder de molens ressor- teren. Utrecht had er destijds heel wat meer dan het huidige verwaarloosde restant in de Adelaar- straat. Gasthuizen, bejaardentehuizen en vrijwonin- gen vormen evenzeer een boeiende en uitgebreide collectie. Drempelvrees
Bij iedere rubriek behoren één of meer boekjes,
waarvan de nummers weer corresponderen met de 87
|
||||||
Prentenarchief, met v.l.n.r.
de toen aanwezige perso- neelsleden mej. S. G. Tou- ber, mevr. A. A. S. Kamer- ling-van Haersma Buma en mej. drs. I. 1. Soer. |
|||||||||
nummers op de prenten, die in grote kasten en
mappen zijn opgeborgen. De ervaring leert dat er vrij veel drempelvrees bestaat en angst om het (altijd aanwezige) personeel lastig te vallen. Deze schroom is geheel misplaatst, want de collecties zijn voor iedereen gratis toegankelijk en het per- soneel ziet het als een deel van zijn taak het publiek terzijde te staan, ook als de bezoekers alleen maar komen om eens wat mooie oude pren- ten te bekijken. Er zijn nog meer mogelijkheden, die eveneens te
weinig bekend zijn bij het publiek. Zo is het in principe toegestaan de tekeningen, prenten of fo- to's zonder copyrights in drukwerk af te beelden. Als regel zal de plaat moeten worden gefotogra- feerd, wat voor weinig geld bij de fotografische dienst kan gebeuren. Voor het maken van repro- dukties staat deze dienst de modernste apparatuur ter beschikking, wat de mogelijkheid opent werk uit de verzamelingen te laten reproduceren ter verfraaiing van huis- of studeerkamer. Om een in- druk te geven van de, alweer zeer schappelijke prijzen: een reproduktie van 50 bij 60 centimeter kost ƒ27,—. Ingelijst is zo'n reproduktie een uniek geschenk. Exposities
Ook hier geldt dat het personeel graag klaar staat,
omdat zijn houding in deze een onderdeel vormt |
van het algemene streven het archief meer naar
buiten te brengen. Daartoe is in september 1968 ook begonnen met kleine wisselexposities in de gangen van het nieuwe archiefgebouw aan de Alexander Numankade 199. Een eclatant succes werd de tentoonstelling Van Romein tot Hoog Ca- tharijn, gehouden in het Catharijne Convent, waar Centraal museum en archief elkaar gevonden heb- ben in een historische expositie. De binding met de actualiteit (nieuwwbouwplannen) en de per- soonlijke inzet van het personeel hebben deze ten- toonstelling toen extra reliëf gegeven. Voor het overige moet gezegd worden, dat de prenten buiten de verzameling nog te zelden te bewonderen zijn. Natuurlijk, het gaat om de docu- mentatie en niet om de kunstwaarde, maar dat neemt niet weg dat een groot aantal tekeningen en prenten als onderdeel van museumtentoonstel- lingen niet zouden misstaan. Van museumzijde is de interesse nog te gering. Wij zouden ons kun- nen voorstellen dat een permanente expositie met wisselende prenten in een der zaaltjes van het Centraal museum, waar toch altijd meer aanloop is dan in het gemeentelijk archief, voor beide par- tijen een aanwinst zou zijn. Door de collectie prenten geregeld te wisselen,
voorkomt men ook dat ze tengevolge van de in- werking van het licht te zeer verkleuren. K.
|
||||||||
88
|
|||||||||
De terugkeer van Tri in
|
||||||||||||||
«_/
|
||||||||||||||
de opgave ƒ 100.000,— - een onoverkomelijk be-
zwaar te zijn. Het alternatief om tenminste een kleiner deel elders te laten voortbestaan, is voor zover bekend en blijkens het bericht in de pers van 12 november 1971 niet overwogen. Er is gekozen voor de parkeergarage en voor de zuinigheid. Het bastion is, overigens op weinig spectaculaire wij- ze, opgeruimd na een moeizame en beslist ook zeer kostbare sloping. Gedane zaken nemen geen keer. Enigszins ont-
hutst staan we nog aan de geopende groeve, waar een dierbaar ingezetene langzaam afsterft. Billij- kerwijs moet gezegd worden, dat de boven aan- gegeven omstandigheden onvoorzien waren. Niemand, ook de schrijver van dit artikel niet, heeft geweten wat er aan waardevols in dit stukje Utrecht verborgen lag. Alle betrokkenen hebben serieus hun volle aandacht besteed aan het on- verwacht opgedoken probleem, dat echter op een jammerlijke wijze is opgelost. Dit voorval is stellig een les voor de toekomst. Het kasteel Vredenburg is nog niet helemaal verdwenen, omdat het noordoostelijke bastion, dat volkomen gelijk is aan het verdwenen zuidoostelij- ke bastion, nog in de grond moet zitten op de hoek tegenover het modehuis van C en A en hotel Smits. De trieste ervaringen bij de parkeer- garage hebben in ieder geval aangetoond, dat er meer aanwezig zal zijn dan in 1962 is gevonden. |
||||||||||||||
Talloze Utrechtse ingezetenen hebben in de week
van 3 november een eerste en laatste blik kunnen slaan op het zuid-oostelijke bastion van het Vre- denburg, dat als een geweldig stuk metselwerk voor korte tijd uit de grond was gekomen. Uit de ronding van een kelder liep een aantal gangen naar kleine kamertjes, die vlak achter een impo- sant, zwartgeblakerd schietgat lagen. Een paar da- gen heeft dit bolwerk bloot gelegen als een her- innering aan de Spaanse overheersing en - nóg waardevoller - als een prachtig en gaaf voor- beeld van vestingbouw, dat 450 jaar geleden tot stand was gekomen. Het was een verrassende ontdekking. Uit enkele
sleuven, die in 1959 en 1962 werden gegraven on- der toezicht van onze voorzitter, destijds verbon- den aan Monumentenzorg van de Dienst openba- re werken, bleek alleen de aanwezigheid van en- kele muren. Op het kaartje, dat gepubliceerd werd in het Maandblad van januari 1960, p. 14, blijkt duidelijk, dat juist de meest indrukwekkende res- tanten jammer genoeg niet zijn gevonden. Het is een tragische omstandigheid dat graafwerkzaamhe- den nu net uitgerekend op de verkeerde plaats de minst waardevolle vondsten aan het licht kun- nen brengen. De vraag, waarom niet het hele kas- teel is ontgraven op een moment waarop het mogelijk was, wil ik nu maar buiten beschouwing laten. Zo lag op 7 november Ao 1971 toonbaar dit prach-
tige stuk zestiende-eeuwoe bouwkunst. Wat moest er nu gebeuren? De bouw van de parkeergarage was goedgekeurd
en al voor een belangrijk deel uitgevoerd. Zo ble- ven twee mogelijkheden over. Er was de kans het bastion te laten bestaan ter plaatse, wat namens de vereniging Oud-Utrecht is voorgesteld op 8 november 1971. Hoewel op deze brief nog geen antwoord is ontvangen, blijkt dat het gemeentebe- stuur alleen verplaatsing ernstig overwogen heeft. De sloop werd één week uitgesteld; in een extra vergadering hebben B en W zich gebogen over de andere vraag of het bastion in stukken kon worden gezaagd en in gedeelten naar een pas- sende plaats kon worden getransporteerd. Deze oplossing zou Utrecht, dat werkelijk niet overma- tig bedeeld is met monumenten, met een uniek bezit hebben verrijkt. Helaas bleken de niet geringe kosten - volgens Maandblad Oud Utrecht
|
||||||||||||||
Verhoging
contributie |
||||||||||||||
Overeenkomstig een genomen besluit op de
laatste ledenvergadering is de contributie met ingang van 1 januari 1972 verhoogd tot ƒ20,— per jaar. Dit is noodzakelijk, voornamelijk door de
steeds stijgende drukkosten. Ik verzoek u dit bedrag over te maken op
postgirorekening 575520 ten name van de penningmeester van Oud Utrecht. De penningmeester
|
||||||||||||||
89
|
||||||||||||||
_______
|
||||||||||||||
publiek óf voor de schoonheid van onze stad. Het
zij zo, maar laten wij hopen, dat in de toekomst door tijdige voorbereiding en door de nu gebleken bereidwilligheid betere en bevredigende resultaten worden bereikt in het belang van onze stad Utrecht. J. E. A. L Struick
Ijver en terughoudendheid
Aan dr. Struick's „Requiem voor een zwaarge-
wicht" - zo mogen wij de resten van kasteel Vre- denburg toch wel noemen - is weinig toe te voe- gen. In dit aanhangsel wil ik slechts wat geschie- denis van de uitgravingen de revue laten passe- ren, die aantoont dat er waarachtig van de daar- voor verantwoordelijke zijde: Monumentenzorg van de Dienst openbare werken, wel aandacht aan de fundamenten is besteed. Na de bouw van de oude Jaarbeurs in 1917 was al |
|||||||
Krijgskundig detail: schietgat voor een stuk, met
aan de zijkanten twee kleinere schietgaten (voor geweren?). |
|||||||
Het is daarom zaak grondig te laten nagaan of
en hoe dit laatste gedeelte kan worden behou- den. Voor een deel zit dat bastion onder de straat en onder het trottoir, veilig omdat daar geen bouwplannen bestaan. Wat de overige delen be- treft dient - en wel op zeer korte termijn - naar een weg gezocht te worden om herhaling van een noodlottig gebeuren zoals nu heeft plaatsgevon- den, te voorkomen. Wij bewonderen Trijn van Leemput als strijdster
voor onze vrijheid, maar haar terugkeer in die an- dere rol als sloopster is bepaald niet bewonde- renswaardig. Er moest een onverwachte beslissing genomen worden, die óf pijnlijk was voor de por- temonnee, óf voor het auto bezittende winkelende |
|||||||
90
|
|||||||
Huishoudelijk detail:
de gemakken in het kasteel moeten op enkele verdiepingen boven elkaar hebben gelegen; alle kwamen uit op een schacht, die uitmondde in de gracht. Rechts een nisje, misschien om een lantaarn in te zetten. |
|||||||||
makken die nu het daglicht zagen, vormden toch
een volslagen verrassing. Het was nog maar kort dag, toen deze vondsten
waren gedaan. Monumentenzorg nam - zoals af- gesproken - onmiddellijk contact op met de Rijks- dienst voor oudheidkundig bodemonderzoek en stelde het gemeentebestuur op de hoogte. De dienst nam geen rechtstreekse stappen om de restanten te sparen en het ROB adviseerde wèl aandacht te besteden aan de documentatie van de vondsten, maar drong er niet op aan de bouw- plannen te wijzigen. De terughoudendheid had van beide zijden wat minder mogen zijn. De gemeente heeft, zoals gezegd, nog met de ge-
dachte gespeeld fragmenten van het kasteel te verplaatsen, maar becijferd dat dit meer dan een ton zou kosten. De specie tussen de stenen was bijzonder hard, zodat het onmogelijk bleek de bouwvallen steen voor steen te verplaatsen. Een lintzaag zou het werk moeten doen, maar alleen al het opstellen van een dergelijke apparatuur kost handenvol geld. Daar kwam voor sommigen nog de vraagstelling
bij of zo'n ton niet beter te besteden zou zijn dan voor een verplaatsing, waarbij de restanten toch uit hun eigenlijke omgeving zouden worden verwij- derd. Misschien ware het beter van zoveel geld enige huizen te restaureren, aldus hun mening. Hoe men hierover ook wenst te denken, het blijft een betreurenswaardige aangelegenheid dat het 91
|
|||||||||
bekend dat er vrij imposante resten van de burcht
in de grond waren achtergebleven. In die tijd wa- ren de geesten echter bepaald niet rijp voor een diepgaand onderzoek. De naspeuringen van onze voorzitter zijn vermeld. Daarna is er in 1968, 1969 en 1970 nog nauwgezet speurwerk verricht, toen de werkzaamheden aan de spuikoker onder de Rijnkade, bij de Catharijnebrug en later in de bouw- put voor de parkeergarage dat mogelijk maak- ten. (Zie ook het artikel in het maartnummer van 1970 en de historische artikelen in november en december van dat jaar). Bij al deze onderzoekingen kwamen zware, niet
zeer gedetailleerde vormen te voorschijn, die im- poneerden door hun afmetingen, maar verder al- leen voor de juiste situering van het kasteel van belang leken. De landmeetkundige afdeling van Openbare werken deed haar plicht door de vonds- ten zeer exact op te tekenen, waarbij bleek dat ook vroegere vervaardigers van plattegronden hun vak hadden verstaan. Het zuidoostelijke bastion kwam tamelijk toevallig
aan de oppervlakte, doordat dit gedeelte precies aan een damwand grensde die voor het bouwen van de parkeergarage nodig was. Op verzoek van Monumentenzorg legde de aannemer de fragmen- ten over 25 a 30 meter toen volledig en met bij- zonder grote zorg bloot. Bekend was dat dit ge- deelte gedetailleerder zou zijn dan de resten el- ders (er was al eens een geschutkelder „aange- boord"), maar de gangetjes, schietgaten en ge- |
|||||||||
I
|
|||||||||
Verkeerstechnisch detail: van de binnenplaats
leidde een aflopende weg naar de kelder in het bastion. Achteraan een nog geheel overkluisd poortje. |
||||||||||||||
zuidoostelijke bastion van kasteel Vredenburg is
opgeblazen. Het zou echter een grof schandaal zijn als, nu wij de aanwezigheid van een represen- tatief deel van het noordoostelijke bastion kun- nen vermoeden, niet tijdig maatregelen werden ge- troffen om dit laatste belangrijke restant in de Vredenburgplannen te integreren. K.
|
||||||||||||||
Voor u gelezen in het Utrechtsch Nieuwsblad van 27 november 1971:
|
||||||||||||||
cyproonp
|
||||||||||||||
Gehoord, sprookje: „D/e morgen was opeens de
Dom verdwenen. Op zijn plaats stond de onbe- duidende watertoren van Overvecht, met het op- schrift: ,,Klein Dompje". Duizenden boze burgers repten zich (de grond
dreunde ervan) naar de directeur van Bredero's Bouwbedrijf om te vragen wat'ie nu weer had geflikt. De directeur, in hotel Noord-Brabant juist aan de
borrel met enkele wethouders, wees glimlachend |
naar een grote stapel stenen, buiten op het Vre-
denburg en zei „Dom-weg het beste". Toen wenkte hij een wethoudertje en beval: „Zand er over". Terstond verschenen enkele honderden volgeladen zandauto's en daarachteraan draafden vele blozende graszaaiers van de plantsoenen- dienst. Zij lieten er gras over groeien en planten en bomen en zo ontstond op het Vredenburg de Domheuvel, in de volksmond ook wel Domkop genaamd." |
|||||||||||||
92
|
||||||||||||||
raten over de Mariaplaats
|
|||||||
ontwikkelingen rondom de Mariaplaats zijn
er een stap verder gekomen: op 6 oktober hield gemeente Utrecht een hoorzitting in K en W 1 de „reanimatieplannen" voor de omgeving i de Mariaplaats toe te lichten voor bewoners, <vonenden en overige geïnteresseerden. Het rdelijke gedeelte van dit gebied, ook wel „Ach- Clarenburggebied" genoemd, kwam nog niet de orde, omdat de situatie daar thans nog te uidelijk is. De besproken plannen hebben be- king op het zuidelijke deel van de Mariaplaats, s de Mariahoek, en zijn bedoeld om dit typische ukje Utrecht beter tot z'n recht te laten komen. et kan beslist een grotere rol spelen, zowel in
•X (dagelijks) leven van omwonenden en andere
Jtrechters, als voor niet-Utrechters, maar het is
iiet de bedoeling dat dit ten koste van de bewoners
aat.
'an groot belang is het verdwijnen van de bun-
er achter K en W en de schuilkelder voor Joannes e Deo. Daardoor wordt het mogelijk van de kloos- 3rgang van de voormalige Mariakerk veel meer te aken dan thans het geval is, en deze meer in de .ad te betrekken. In dit verband wordt ook ge- "reefd naar doorloopmogelijkheden aan de west- 'ide en aan het „einde" van de gang. Voorts ■>rdt gedacht aan het heropenen van het poortje de vroegere Schuilkerk van S.E. Gertrudis, om n situatie te herstellen waaraan vele mensen Ike goede herinneringen hebben. Tenslotte is een rgvuldige groenvoorziening en afbaking van groot elang. 'elaas bleek deze vergadering te kort om vol-
/ende in te gaan op verschillende problemen en
ezwaren van voornamelijk bewoners, en om daar-
aast ook toe te komen aan veel positieve reacties
n suggesties. Dat deze bijeenkomst in sommige
pzichten misschien een wat negatieve of onbe-
'edigende indruk heeft achtergelaten, heeft m.i.
irschillende oorzaken. In de eerste plaats kreeg
f doel van het plan te weinig aandacht, en
rd er meer over de technische verwezenlijking
■> een reconstructieplan gesproken dan over de
delen om een aantrekkelijk doel te bereiken.
'endien is er over de consequenties van het
|
|||||||
plan te weinig duidelijkheid ontstaan. Het is be-
grijpelijk dat hierover bij een aantal bewoners on- gerustheid bestaat, maar ten dele moeten de re- denen voor ongerustheid door onderling overleg en goede gemeentelijke zorgen kunnen verdwij- nen (vervuiling, nachtelijke praktijken, gehorig- heid, bromverbod e.d.) De aantrekkelijkheid en de sfeer van de Maria-
hoek hangen nauw samen met de typerende rust en de tuinen en met name ten aanzien van deze punten maakt men zich zorgen. Wat het eerste be- treft is te verwachten dat wanneer men weer, zo- als vroeger, door het „plangebied" heen kan wan- delen, het grootste deel van de wandelaars achter- langs K en W en via de in ere te herstellen pand- hof zullen gaan, en dat slechts weinigen door de Mariahoek naar het achterpoortje zullen lopen. Vol- gens mij zal het daar steeds een rustig hoekje blijven. Men kan een vergelijking trekken met de kloostergang van de Dom (veel gebruikt, maar al- tijd rustig) voor de Pandhof, en Flora's Hof (een stil, maar zeer gewaardeerd plekje midden tussen de huizen) voor de Mariahoek. Dat de zgn. „HGB- stromen" (Spoorwegen) zich straks hierdoorheen zullen persen, daar geloof ik niets van. Wat het tweede betreft: het zou droevig zijn als
de aantrekkelijkheid van de Mariahoek (de tuinen) ten dele zou moeten worden opgeofferd aan het bereikbaar maken voor genieters van deze voor- malige aantrekkelijkheid. Zeker in het kader van het streven naar groen en het behoud van de wei- nige overgebleven tuinen in de binnenstad lijkt het mij ongelukkig om tuinen waar zij nog bestaan te laten „verstenen". Persoonlijke gesprekken in de nabije toekomst zou-
den waarschijnlijk allerlei misverstanden uit de we- reld kunnen helpen en zouden kunnen leiden tot een oplossing voor vele problemen. Daarnaast zijn er, ook van de bewoners, allerlei suggesties te verwachten, gebaseerd op eigen ideeën en erva- ringen, die de mogelijkheden van dit gebied kun- nen verrijken, en zodoende de kans van slagen voor dit in essentie zeer waardevolle plan kun- nen vergroten. A. F. E. Kipp
93
|
|||||||
Vteuten.se kerk
heropend |
||||||||||||
maal toe verstek gaan. Ook heeft hij het ambt
neergelegd zonder daarvoor de vereiste toestem- ming te hebben gevraagd. Hij heeft zich doen ken- nen als een „bitteren ende caluminieus remon- strant" en wordt daarom in 1619 afgezet. Tot zover het stencil, dat deze kerkgeschiedenis
besluit met de mededeling dat de kerk in 1831 ge- heel is verbouwd, waarbij de toren bleef staan. In het archief van de familie Van Bijlevelt vinden wij een oude plattegrond van de „Roomsche Ka- tholijke Kerk", met de vermelding dat in 1831 „deze kerk door de Protestanten (is) geamoveerd en van de noch staande Toorn gescheiden om tot een kerk voor hun te worden veranderd." De kwestie was dat de kerk te groot was voor de ge- meente. De oplossing die tenslotte werd gevon- den, leverde inderdaad een kleinere kerkruimte, maar tevens een gedrochtelijk stuk architectuur op, dat menigeen zich van vóór 1971 zal herinne- ren. |
||||||||||||
Op 12 december jl. is met een bijzondere dienst
de hervormde kerk van Vleuten na een grondige restauratiebeurt heropend. Hiermee is één van de weinige monumenten in dit toch zeer oude dorp voor vele generaties veilig gesteld. Al zijn er over de reconstructie in zeer korte tijd van het ge- bouw - waarvoor heel weinig gegevens beschik- baar waren - verschillende meningen mogelijk, vast staat dat de gemeente, door hard en gewetensvol werken, haar liefde voor het verleden heeft ge- toond. De Vleutense kerk is in oorsprong heel oud. Aan
een stencil dat de hervormde gemeente voor Vleu- ten en De Haar deed verschijnen, ontlenen wij, dat de kerk voor de reformatie was gewijd aan Willebrordus. Het moet een gebouw zijn geweest met een zware en dikke, maar niet zeer hoge to- ren, die met een lage spits was gedekt. Vondsten uit die alleroudste periode zijn niet gedaan. De plaatselijke kerkgeschiedenis vermeldt dat 'n commissie van het provinciaal kerkbestuur in 1593 een rapport uitbrengt, waarin staat dat „de kercke hier geheel in 't wilt leyt ende dat zij noch vol geschilderde beelden en outaren is." De kerkelij- ke rekening heeft een budget van f4,521/2. De gemeente wordt bij provisie bediend door Ge-
rardus Stratenus uit Utrecht, maar ook is er nog een pastoor, Hendrik Willemsen uit Zegveld, die zegt in 1565 te zijn aangesteld. Hij geniet nog in- komsten uit de pastoriegoederen. Hij verstoort echter de kerkdiensten door in het geheim te do- pen en huwelijken in te zegenen. Bovendien houdt hij de mensen in de herbergen aan de praat tij- dens de kerkdiensten. Koster en schoolmeester is Cornelis Cornelissen van Vleuten, wiens salaris is samengesteld uit één morgen land, een vrije woning en vier gulden uit de kerkekas. In 1612 blijkt Floris Gerridsen predikant te zijn. Hij deelt de kerkelijke instanties in Utrecht mee dat jonkheer Utenham een priester in huis heeft onder het voorwendsel dat deze zijn kinderen moet onderrichten. Daar deze ook godsdienstoefeningen houdt, vindt hij dit „tot schade van de reforma- tie". |
||||||||||||
Restauratie-opdracht
Op 11 mei 1967 besloot de kerkeraad het gebouw
te restaureren, waartoe een opdracht werd ver- leend aan de architect D. Zuiderhoek te Baarn, geen restaurateur pur sang maar wel iemand die bereid bleek zich nauwgezet te oriënteren op de vorm die het kerkje kon hebben vertoond. Een beperkt hulpmiddel had hij aan de tekeningen van Wicart, de man die ook andere aspecten van het Westutrechtse veenlandschap op een karakteris- tieke wijze voor het nageslacht heeft vastgelegd. Na aanvankelijk zijn opdracht te hebben terugge-
geven, omdat hij geen kans zag de kerk volgens de aanvankelijke plannen te verbouwen, ging de architect toch aan de slag toen hij later een rui- mere opdracht tot reconstructie ontving. Voor de uitvoering van het werk kreeg hij de medewerking van de aannemers Kamerbeek en Van Muyen te Amersfoort. Monumentenzorg deelde mede geen medewerking te kunnen verlenen; later kwam er toch een subsidie voor het herstellen van twee stuk- ken zijmuur. De rest van de zeven ton bracht de hervormde gemeente samen met dorp en provin- cie bijeen. Vergelijken wij de situatie van vroeger met die
van nu, dan blijkt een aantal ronde kolommen te zijn verwijderd. Op de plaats van het hoogkoor |
||||||||||||
„Caluminieus"
In 1618 is Didericus Camphuijsen predikant. Per
speciale koerier wordt hij in 1619 op de Synode van Dordrecht ontboden. Hij laat echter tot twee 94
|
||||||||||||
ning reeds geplaatst, de rest van het orgel was
nog in restauratie. Misschien hebben sommigen zich afgevraagd waarom het orgel niet speelde; dit is dan de reden. De kosten voor deze restau- ratie worden overigens voor het leeuwendeel door Monumentenzorg gedragen. Als belangrijkste vondst is bij het herstelwerk een
zerk te voorschijn gekomen uit 1507 van Adam van den Ham. Samen met een tweede, latere graf- steen van een Van den Ham, welk voorwerp in verwaarloosde toestand in een verwarmingshok werd aangetroffen, is deze zerk ingemetseld in het liturgische gedeelte van de kerk. K.
|
|||||||||||||||||||
is nu catechisatie- en vergaderruimte gebouwd. De
dakconstructie is vermoedelijk wat hoger opge- trokken dan voorheen, maar dat was uit prakti- sche overwegingen gewenst. |
|||||||||||||||||||
Orgel
Vroeger bezat de kerk geen orgel. Daarin kwam in
de negentiende eeuw verandering door de aan- koop van een orgeltje van Batz en Witte, afkom- stig uit de oude remonstrantse kerk in Utrecht. Ook dit orgel is kort geleden in restauratie geno- men. De orgelkast en frontpijpen waren bij de ope- |
|||||||||||||||||||
Behoud van schoonheid: "DE UTRECHT'
|
|||||||||||||||||||
nieuwe kunst", de Jugendstil, die zich in het be-
gin van onze eeuw ontplooide. Het nevengebouw van Kropholler, dat in 1908 werd gebouwd, is ook de belichaming van een vernieuwingsgedachte in de bouwwereld. Het zou doodzonde zijn wanneer deze voorbeelden
van mooie Utrechtse architectuur, die vertrouwde stadsbeelden zijn, zouden verdwijnen. Aan het na- geslacht zijn wij toch wel verplicht méér achter te laten dan de beton- en glasconstructies van de moderne zakelijkheid, hoe mooi die bouwsels ook mogen zijn. J.S.
|
|||||||||||||||||||
Het markante gebouw van de levensverzekering-
naatschappij „De Utrecht" aan de Leidseweg met de hoge Jugendstilgevel en de typerende leeuwen naast de monumentale trap dreigt te verdwijnen wanneer dit bedrijf in 1974 naar de Uithof ver- huist. Redelijk vroeg hebben nu dan ook de mede- werkers van de afdeling bouwkunst van het Kunst- historisch instituut der rijksuniversiteit bij het ge- meentebestuur gepleit voor het behoud van deze uiterst belangrijke gebouwen. Het hoofdgebouw, dat in 1901 werd ontworpen
door Jan Verheul, is een fraai voorbeeld van ,,de |
|||||||||||||||||||
Archeologische tentoonstelling
|
|||||||||||||||||||
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de
afdeling Utrecht en omstreken van de Archeolo- gische werkgemeenschap voor Nederland, wordt in het Centraal museum te Utrecht tot 10 januari a.s. een archeologische tentoonstelling gehouden met als titel Verleden in het heden. De expositie geeft een interessant beeld van vond- sten, gedaan door amateur-archeologen in en rond- |
|||||||||||||||||||
om Utrecht. De openingstijden zijn op werkdagen
10.00-17.00 uur en 's zondags 14.00-17.00 uur. Nevenactiviteiten organiseren de werkgroep Ne-
derlandse jeugdbond ter bestudering van de ge- schiedenis, afdeling Utrecht, de Historische kring tussen Rijn en Lek en de werkgroep Herstel leef- baarheid oude stadswijken Utrecht. |
|||||||||||||||||||
95
|
|||||||||||||||||||
Boekbespreking
|
||||||||||||||
]. A. Huisman, Het Napoleontisch namenveld rond
Austerlitz, in: Flehite, tijdschrift voor verleden en heden van Oost-Utrecht, 4 (1971), nr. 1, blz. 1 -8. Dit artikel laat zien hoe naamkunde niet een vak is
dat zich alleen met namen uit een ver verleden bezig houdt. Maar de groep namen die prof. Huis- man in en om Austerlitz gefascineerd heeft, draagt ook wel een opvallend karakter. Het is het enige gebied in ons land dat nog nieuwe namen produ- ceert, terwijl elders oude veldnamen alleen maar in onbruik raken. De oorzaak van Austerlitz' ontstaan is nog steeds
verantwoordelijk voor de positieve houding die men langs de Heuvelrug heeft tegenover de Fran- se tijd. Daarom voert men niet alleen nieuwe na- men in, die aan die periode herinneren, maar be- staande namen worden ook graag door associatie daarmee in verband gebracht. Een mooi voorbeeld daarvan wordt gevormd door de Zwitserse Kade bij hotel Oud London. Hier is in 1845 een stel Zwitserse landverhuizers gestrand, maar het is na- tuurlijk veel leuker om erover te fantaseren dat een garde van Napoleon er gebivakkeerd zou hebben. L.v.T. |
collega Alfred Tepe, die niet zo veelzijdig was als
Cuypers, maar in wezen meer begrip had van ech- te gotiek dan deze. Tepe was een Amsterdammer van geboorte, die na zijn Duitse leerjaren in 1872 in Utrecht kwam wonen, waar hij zich aan de Ma- liebaan een huis bouwde - nr. 80, samen met de beeldhouwer Mengelberg, volgens Perk's Geschie- denis van de Maliebaan. Dat er van Cuypers geen kerk in onze provincie te vinden is en Tepe er vijf heeft nagelaten, valt te verklaren uit de controverse tussen de opvattingen van Cuypers en die van het Bernulphusgilde. Tepe was het daarmee juist eens en betrok leden van die groep ook bij de inrichting van zijn kerken, o.a. Mengel- berg en de edelsmeden Brom. Van deze samen- werking geeft de St. Willibrord in Utrecht nog : steeds een volledige indruk. Daarom pleit het ar- tikel er voor om deze kerk, waaraan het de meestt aandacht wijdt, te behouden. L.v.1. ' |
|||||||||||||
Oud archief in Doorn
|
||||||||||||||
i
|
||||||||||||||
Particulier initiatief heeft ertoe geleid dat de t.
meente Doorn op het ogenblik bezig is een oud a. - chief op te bouwen. Voor het jaar 1972 is een be- drag van enkele duizenden guldens beschikbaar gesteld, dat moet dienen om de eerste, bescheiden : aankopen te doen. Het idee voor een Doorns prentenarchief is af-
komstig van de heer A. W. Ruitenbeek, die - naar hijzelf verklaart - al een mensenleven lang foto's, prentbriefkaarten, reprodukties, gidsen, catalogi e.d. van zijn woonplaats verzamelt. Vorig jaar bij de opening van het nieuwe ge- meentehuis, dat, anders dan het vorige, plaats had voor een flink archiefvertrek, bood de heer Ruiten- beek de gemeente zijn collectie aan. Zelf ging hij door aanwinsten te verzamelen, nu met het sterke argument voor de gemeenschap bezig te zijn. Inmiddels is het grootste deel van de collectie naar het gemeentehuis overgebracht, waar de ar- chiefstukken veilig (want brandvrij) kunnen worden bewaard. Ook zijn privé-verzameling archiefleg- gers van dê Doornse Courant, waarvan hij de uit- gever is, ligt nu in het gemeentehuis. Er is een comité gevormd, bestaande uit wethouder De Haan en de heren Kamerling, Van Zalingen en Ruitenbeek, dat de verzameling sorteert en re- gistreert. Als alles op orde is, zal ook het publiek ervan kunnen profiteren en zullen wellicht kleine exposities worden gehouden. K. |
||||||||||||||
H. P R. Rosenberg, De neogotiek van Cuypers en
Tepe, in: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 70 (1971), afl. 1, blz. 1-14 (m. afb.). Het is nog niet lang geleden dat de bouwproduk-
ten van de neo-stijlen uit de vorige eeuw vrijwel algemeen verguisd werden. Nu kerken door ontvol- king van de binnensteden, ontkerkelijking enz. buiten gebruik raken, valt eensgezinde afbraak van de gebouwen uit die periode te verwachten. Die afbraak heeft inderdaad al plaats gevonden of wordt overwogen. Maar gelukkig is er in de laat- ste jaren ook belangstelling voor de negentiende eeuwse bouwkunst ontstaan en zelfs waardering voor de goede specimina ervan. Deze tegenstro- ming kan nu proberen te redden wat nog te red- den valt. Soms is dat alleen het aanleggen van een uitvoerige documentatie over een kerk die tóch afgebroken wordt, zoals van de H. Willi- brordus buiten de Veste te Amsterdam (in dezelf- de aflevering van het Bulletin als waarin het arti- kel staat waarop ik hier de aandacht wil vestigen). In dit artikel wordt de bouwtrant van de bij het gro- te publiek veel meer bekende P. J. H. Cuypers vergeleken met die van zijn bescheiden jongere 96
|
||||||||||||||
T
|
||||||||||||||||
REGISTER MAANDBLAD 1971
|
||||||||||||||||
1. Lijst van schrijvers
Belonje (mr. J.). Vóór het front van Utrecht 36-37
— Onbekende buitenplaats te Loenersloot 61-62
— Een paal te Oud-Zuilen 80
Beusekom (B. C. van). Wapen Utrechtse bisschop- pen 5 Binsbergen (mr. J. van). Utrecht, anderhalve eeuw bakermat van het diergeneeskundig onderwijs 82-84
Braber (C. v. d.). Zes panden van Willem Arntsz
Stichting gerestaureerd 85-86 Cittert-Eymers (dr. J. G. van). Utrecht als een
hoofdpunt in Holland 72 Damsté (mr. P. H.). Het „Huis ter Heide" 62-64
Harzing (Wim). Briefwisseling over Rijsenburgse kousenfabriek 55-56 Heupers (E.). Boerenwijsheid in Soest 53-54
Holst van Ingen (C. J. van). Drie wijzerplaten 69
Kieboom (B.). Lunenburg, mooi als weleer 1-2 — Min volk, velocipèdedienst, pril voetbal en een
koopje 12-13 — Verbreding van Langbroekerdijk 14-15
— Sluipmoord op oude panden 17-20
— Comité van waakzaamheid 30
— Oud-Zuilen voert actie voor behoud van laatste
panoven 39 — Het ruikt er nog naar paarden . . . 46-47
— Ideeënschets voor Mariaplaats e.o. 49-50
— Minister voor behoud panoven 65
— Vecht voor de oorlog even smerig als nu 66-68
-— Monument zonder toestemming gesloopt 68 — Tekening Jan de Beyer staat opnieuw model
|
||||||||||||||||
Middag (E. G.) Avondklok voor de „Middag" 31-32
Polak-de Booy (drs. E. P.). Gerrit van Goor moest schrijf- en rekenkunst bewijzen 15-16 — Armenzorg in Vleuten 21-23
— Verstoord evenwicht 50
— De schoolmeester had eksterogen (Kosters en
ambachtsheren in De Bilt, 1715-1744) 59-61 Reeskamp (J.). Abstederbrug 10-11 Soer (drs. I. J.). Onze voorouders, bij nader inzien 23
Storm van Leeuwen (ir. J. A.). De grote ontginning
6-8
Struick (dr. J. E. A. L.). Utrechts oudste bodem-
schatten 28-29 — Nieuw licht op 'n oude woonwijk 41 44
— 650 jaar Domtoren 45
— Archeologisch onderzoek 65
— Ter nagedachtenis aan J. H. E. Reeskamp 81
— In memoriam A. J. S. van Lier 84
— De terugkeer van Trijn 89-90
— Behoud van schoonheid: de „Utrecht" 95
Temminck Groll (dr. ir. C. L.). De Lijst van Zijst of de Leist van Zeist 25-27 Tongerloo (drs. L. van). Tram als hobby (boekbe- spreking) 10-11 — Hoenkoop in verleden en heden (bespreking) 13
— Sint Jakobus Buiten de Weerdt Utrecht (boek-
bespreking) 39-40 — Geschiedenis van de Maliebaan (W. A. G.
Perks) (boekbespreking) 48 — Drift 25: ohderzoek naar de bouwgeschiedenis
van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuni- versiteit (boekbespreking) 48 — Bevolking en bebouwing van De Bilt en Biltho-
ven in 1795 (P. H. Damsté) (boekbespreking) 69 — De Utrechtse Heuvelrug (Jan Reeskamp) (boek-
bespreking) 69 Veen (E. D.) Over begrafenisfondsen gesproken 4-5 — Het gebouw de „Utrecht" 79-80
Ven (dr. A. J. van de). Utrechtse bisschopswapens 24
Vlis (ir. Ch. C. van der). Genielied 16 |
||||||||||||||||
70-72
73-75 78
87-88
90-92 94-95 96
33-35 93
huis-
51-52
76-78
3
30
58-59
38-39 |
||||||||||||||||
voor restauratie
— Amelisweerd en het gelijk
— Honderd jaar stenen
— Prentenarchief te weinig bekend
— Ijver en terughoudendheid
— Vleutense kerk heropend
— Oud archief in Doorn
Kipp (A. F. E). Voor Clarenburg 7
— Praten over de Mariaplaats
Kits Nieuwenkamp (H. W. M. J.). Runen
merken — Waarschuwingstekens
Kruithoed-van Ewijk (N. P.). De Runen — Bedrieglijke stenen
— Cursus in de paleografie
Leijenaar (A.). Janskerkhof 1 |
||||||||||||||||
en
|
||||||||||||||||
2. Lijst van artikelen
Abstederbrug, door J. Reeskamp 10-11
Amelisweerd en het gelijk, door B. Kieboom 73-75
|
||||||||||||||||
Lier (dr. A. J. S. van). Trams en verkeersdrukte 10
Maanen (R. C. J. van). De oude binnenstad aange- vreten 38 |
||||||||||||||||
Archeologie en vrije tijd 2
Archeologisch onderzoek, door dr. J. E. A. L. Struick
65
Archeologische tentoonstelling 95
Arntsz, Zes panden van Willem — Stichting ge-
restaureerd, door C. v. d. Braber 85-86 Begrafenisfondsen gesproken, over, door E. D. Veen 4-5 Beyer, Tekening Jan de — staat opnieuw model voor restauratie, door B. Kieboom 70-72 (Bilt, de): De schoolmeester had eksterogen (Kos- ters en ambachtsheren in De Bilt, 1 715-1 744), door drs. E. P. Polak-de Booy 59-61 Bilt, Bevolking en bebouwing van De — en Bilt- hoven in 1795. (boekbespreking) 69 (Bilthoven): Avondklok voor de „Middag". E. G. Middag 31-32 Binnenstad, De Oude — aangevreten, door R C. J. van Maanen 38 Bisschoppen, Wapen Utrechtse, door B. C. van Beusekom 5 Bisschopswapens, Utrechtse, door dr. A. J. van de Ven, maart 24 Zie ook: jan. p. 5 5 Blauwkapel, Verrekijker voor —, door drs. E. P. Po- lak-de Booy 37 Clarenburg, Achter (opgravingen aldaar), door dr. J. E. A. L. Struick 28-29 Clarenburg 7, Voor (een 110-jarige 100 jaar in een 328-iarige), door A. F. E. Kipp 33-35 Comité van waakzaamheid, door B. Kieboom 30 (Diergeneeskundig onderwijs): Utrecht, anderhalve eeuw bakermat van het diergeneeskundig onder- wijs, door mr. J. van Binsbergen 82-84 Domtoren, 650 jaar —, door dr. J. E. A. L. Struick 45 Doorn, Oud archief in —, door B. Kieboom 96 Gedenkboek 150 jaar diergeneeskundig onderwijs 81
Genielied, door ir. Ch. C. van der Vlis 16
Gerrit van Goor moest schrijf- en rekenkunst be-
wijzen, door drs. E. P. Polak-de Booy 15-16 Groenestein, Poortje kasteel — gerestaureerd 45 Het ruikt er nog naar paarden, door B. Kieboom 46-47
Heuvelrug, De Utrechtse —. (boekbespreking),
door drs. L. v. Tongerloo 69 Hoenkoop in verleden en heden, (boekbespreking),
door drs. L. v. Tongerloo 13 Honderd jaar stenen, door B. Kieboom 78
„Huis ter Heide", Het —, door mr. P. H. Damsté
62-64
janskerkhof 1, door A. Leijenaar 38-39 |
||||||
Kousenfabriek, Briefwisseling over Rijsenburgse —,
door Wim Harzing 55-56 (Kunsthistorisch Instituut, Drift 25: onderzoek naar
de bouwgeschiedenis van het — van de Rijksuni- versiteit te Utrecht) (boekbespreking), door drs. L. van Tongerloo 48 Langbroekerdijk, Verbreding van —, door B. Kie-
boom 14-15 Lichte Gaard 70-71 Lier, In memoriam A. J. S. van —, door dr. J. E. A. L. Struick 84 Loenei-sloot, Onbekende buitenplaats te -—, door mr. J. Belonje 61-62 Loevestein, Excursie naar — 57 Lunenburg, mooi als weleer, door B. Kieboom 1-2 Maliebaan, Gescheidenis van de —, door drs. L. van Tongerloo (boekbespreking) 48 Mariaplaats, Ideeënschets voor — e.o., door B. Kieboom 49-50 «Mariaplaats, Praten over de —, door A. F. E. Kipp 93
Min volk, velocipèdedienst, pril voetbal en een
koopje, door B. Kieboom 12-13 Nieuw licht op 'n oude woonwijk, door dr. J. E. A.
L. Struick 41-44 Ontginning, De grote —, door ir. J. A. Storm van
Leeuwen 6-8 Onze voorouders, bij nader inzien, door drs. I. J.
Soer 23 Oudegracht 57, Restauratie 75
Paleografie, Cursus in de —, door N. P. Kruithoed-
van Ewijk 58-59 (Panoven in Oud-Zuilen): Minister voor behoud
panoven, door B. Kieboom 65 Prentenarchief te weinig bekend, door B. Kieboom
87-88
Reeskamp, Ter nagedachtenis aan J. H. E. —, door
J. E. A. L. Struick 81 Runen, de, door N. P. Kruithoed-van Ewijk 3
Runen en huismerken, door H. W. M. J. Kits-Nieu-
wenkamp 51-52 Rijsenburgse, Briefwisseling over — kousenfabriek,
door Wim Harzing 55-56 Sint Jakobus Buiten de Weerdt Utrecht, door drs.
L. van Tongerloo (boekbespreking) 39-40 Sanering stad 17-20
Sluipmoord op oude panden, door B. Kieboom
17-20
Soest, Boerenwijsheid in —, door E. Heupers 53-54
(Soest): Drie wijzerplaten, door C. J. van Holst van Ingen 69 (stalhouderij Schoonhoven-Buytendijk): Het ruikt
|
||||||
er nog naar paarden . . . , door B. Kieboom 46-47
(Steenoven in de ambachtsheerlijkheid Oostwaard): Verstoord evenwicht, door drs. E. P. Polak-de Booy 50
Stenen, Bedrieglijke, door N. P. Kruithoed-van
Ewijk 30 (zie ook p. 3) 3
Tentoonstelling ,,Utrecht en zijn bisschoppen" 80-81
Terugkeer van Trijn, De, door dr. J. E. A. L. Struick 89-90
Tram als hobby (boekbespreking „Trams en tram-
lijnen" van Jan Reeskamp), door drs. L. van Ton- gerloo 10-11 Trams en verkeersdrukte, door dr. A. J. S. van Lier 10
Utenhove van Heemstede, J. M. C. baron van (as-
tronoom, 1773-1836), door dr. J. G. van Cittert-Ey- mers 72 Utrecht, Vóór het front van —, door mr. J. Belonje
36-37
Utrecht als een hoofdpunt in Holland, door dr. J. G.
van Cittert-Eymers 72 Utrecht, anderhalve eeuw bakermat van het dier-
geneeskundig onderwijs, door mr. J. van Binsber- gen 82-84 „Utrecht", Het gebouw van de —, door E. D. Veen
79-80
„Utrecht", Behoud van schoonheid: de ■—, door
dr. J. E. A. L. Struick S5 |
Utrechts oudste bodemschatten, door dr. J. E. A. L.
Struick 28-29 Vecht voor de oorlog even smerig als nu, door B.
Kieboom 66-68 Verstoord evenwicht, door drs. E. P. Polak-de Booy
50
Vleuten, Armenzorg in —, door drs. E. P. Polak-de
Booy 21-23 (Vleuten-De Meern): Monument zonder toestem-
ming gesloopt, door B. Kieboom 68 Vleutense kerk heropend, door B. Kieboom 94-95 {Vredenburg): Nieuw licht op 'n oude woonwijk, door dr. J. E. A. L Struick 41-44 (Vredenburg): De terugkeer van Trijn, door dr. J C. A. L. Struick 89-90 Waarschuwingstekens, door H. W. M. J. Kits-Nieu- wenkamp 76-78 Wapen Utrechtse bisschoppen, door B. C. van Beu- sekom 5 Wereld schreef, De (door J. A. Dortmund), door drs. L. van Tongerloo (boekbespreking) 29 (Wijk bij Duurstede): Vondsten in Wijkse kerk 69 IJver en terughoudendheid, door B. Kieboom 90-S2 Zeist, De Lijst van Zijst of de Leist van —, door dr. ir. C. L. Temminck Groll 25-27 . (Zuilen), Oud-Zuilen voert actie voor behoud van laatste panoven, door B. Kieboom 39 (Zuilen): Een paal te Oud-Zuilen, door mr. J. Be lonje 80 |
|||||