oudutrecht
|
|||||||||
Maandblad van
|
|||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||
Vijfenveertigste jaargang 1972
|
|||||||||
Uitgave van de vereniging
|
|||||||||
De Oudegracht, levensader van de stad Utrecht: de huizen Fresenburg (links) en Oudaan vanaf de Bak-
kerbrug met daartussen, eveneens karakteristieke, mogelijk houten huisjes. |
|||||||
ken van West-Europa, weten wij uit de oorkonde
zelf en uit de onmiddellijke resultaten dat deze vermoedelijke schildering van het Utrecht uit 1122 juist is. In de acte zelf wordt al een schout Galo genoemd: in een tweede charter1) uit 1122 en nogmaals in 1127 worden ,,honestiores cives" ge- noemd, „vooraanstaande burgers" een half-offi- ciële term voor de bestuurders van 11e en 12e eeuwse steden, meestal kooplieden, soms ook zg. ministerialen, onvrije ridders van de keizer of van de bisschop. In 1127 vermeldt een bisschoppelijk charter de
burggraaf Arnold, de schout Alfer, de tollenaar Gerard; een tweede oorkonde noemt ook nog sche- penen. En in 1145 plaatst de „prefect", de stads- graaf Alfer, mogelijk dezelfde man die achttien jaar eerder schout was, een gedenksteen in de Smeetoren, die hij had laten bouwen „ter verdedi- ging van zijn burgers en ter ere van de stad (civi- tas) Utrecht". „Goede stad"
Bijeen genomen blijkt Utrecht in deze beginperio-
de een zg. „goede stad" te zijn geweest, d.w.z. een stad die wordt bestuurd door vorstelijke ambtena- ren met steun van burgers, die eveneens door de vorst-bisschop werden aangewezen. Vele steden, bijv. de jongere en minder fortuinlijke Hollandse steden, maar ook het overgrote deel van de Fran- |
|||||||
oudste zegel van de stad uit 1196 laat een derge-
lijke stadsmuur zien, een gedroomde werkelijkheid: de echte stadsmuur, die ruim een generatie later wèl in baksteen zal zijn opgetrokken, zag er be- slist heel anders uit. Door de wal was uiterlijk de stad toonbaar ontstaan: de nederige nederzet- ting met misschien een palissade, die duidelijk een plattelandskarakter vertoonde, was omgeto- verd in een kenmerkend zelfstandige gemeenschap. Deze stedelijke gemeenschap bestond natuurlijk niet dank zij de wal; juist omgekeerd kon alleen een hechte organisatie een wal bouwen, in stand houden en met eigen militaire kracht bemannen. Ook dit leest een goed verstaander uit de oor- konde van 1122. De burgers hadden immers een eed gezworen „om zich ongeschonden te hand- haven", niet alleen de stad, de „civitas", maar zelfs het bisdom. Het wil wat zeggen dat een zo nuchter politicus als keizer Hendrik V de Utrech- ters van 1122 in staat achtte tot deze geweldige taak. Het recht en de gewoonte, die bisschop Go- debald en keizer Hendrik V verleend hadden, hield in: een eigen bestuur, handhaving van de vrede binnen de stad, een eigen strijdmacht, de vergun- ning belasting te heffen voor de bouw van een muur, kortom een gewichtige aanzet naar de ste- delijke autonomie, hoever de gewenste zelfstan- digheid nog in de toekomst lag opgesloten als een doel dat alleen door strijd kon worden bereikt. Behalve door parallel-voorbeelden uit andere stre- |
|||||||
de St. Paulusabdij wel in de vestinggordel zijn
opgenomen. Heeft men de vestingbouwkundig vei- liger rechte lijn aangehouden of zijn de bulten van de bovengenoemde immuniteiten in de wal opge- nomen? Het ligt voor de hand de Utrechters zo- veel verstand toe te kennen dat zij de kostbare maar veilige weg kozen en de huidige singel (zon- der de uitspringende 16e-eeuwse bolwerken) uit- groeven. De datering van de verdwenen Servaas- toren bij het Servaasbolwerk aan het uiteinde van de latere gegraven Nieuwegracht als 12-eeuws versterkt dit vermoeden. Ook de pas ontstane Oudegracht, waar de oudste woonhuizen lagen, werd op deze wijze helemaal binnen de wal ge- bracht. Deze ruime omwalling bood voor de toe- komst veel ruimte: het heeft dan ook eeuwen ge- duurd voordat de beschikbare oppervlakte was volgebouwd. De bouwactiviteiten van de 12-eeuwse Utrechters
lijken ambitieus en verkwistend. Toch zijn er goe- de redenen aan te geven voor de dure onderne- ming waardoor meer grond werd ingesloten dan strikt genomen als bouwgrond gebruikt kon wor- den. Allereerst: het ging niet om bouwgrond al- leen; vele Utrechtse burgers leidden een half- agrarisch bestaan. Namen als de „Kamp" en de „Bergstraat", nl. de hooibergstraat wijzen op boe- renbedrijven. Verder was het altijd verstandig een grote reserve binnen de wal open te houden voor de toekomstige stadsuitbreidingen: een dergelijk groot werk kan beter meteen op de ruimst mogelij- ke schaal worden uitgevoerd. Doorslaggevend tenslotte was de aanwezigheid van vier min of meer ronde nederzettingen aan de oostzijde, de Nicolaasparochie en de immuniteiten van St. Jan, St. Pieter en St. Paulus. Zoals reeds gezegd, ge- tuigde het van wijs beleid deze plaatsen door een rechte wal te verbinden. Ook innerlijk maakte de stedelijke gemeenschap
een sprong vooruit, al was het tempo niet zo hoog als bij de bouwactiviteiten. Het stadsrecht was een afgedwongen gunst: zoals iedere bisschop-stads- heer was Godebald geen vriend van de zakelijk in- gestelde burgers, die geleid werden door koop- lieden en in zijn ogen kwalijke praktijken van winst- bejag nastreefden. Bovendien betekende ieder stukje zelfbestuur aantasting van zijn gezag. De weg naar de Utrechtse vrijheid werd door deze houding van iedere bisschop een eeuwenlange strijd met grote en kleine successen of tegensla- gen. In de beginjaren had de stad de wind mee. Keizer |
||||||
se steden hebben het nooit verder gebracht dan
deze positie van „goede steden" in tegenstelling tot talloze Italiaanse, Duitse, Vlaamse en Maasland- se en Rijnlandse plaatsen. Utrecht kunnen wij tot de Rijnlandse steden rekenen. Zo was in aanslui- ting op de stedenbeweging in de Rijndelta en langs de Maas, de Schelde, de Seine en de Somme in Utrecht een soortgelijke grondslag gelegd waarop latere generaties konden voortbouwen. De geboden kansen zijn door de voortvarende Utrechters ruimschoots benut. Uiterlijk is de plaats snel veranderd. De bouw van de wal was in 1145 gevorderd tot de Smeetoren, die door zijn ligging en onderbouw kennelijk een onderdeel van deze verdedigingswerken uitgemaakt heeft. In 1173 zijn de noordelijke en zuidelijke delen gereed blijkens de vermelding van de Jacobi- en Ni- colaaskerken. Beide kerken waren middelpunten van aparte dorpjes aan de Rijn. Al in 1127 sneden de Utrechters de zuidelijke bocht van de Rijn af door een gracht - toen de „Nieuwegracht", nu de Oudegracht - te graven tussen Tolsteeg en stad- huisbrug. In 1148 en 1165 maakten zij een kortere verbinding tussen Rijn en Vecht door de gracht door te trekken naar het noorden. De wijde bocht van de Vecht, waarvan resten bewaard zijn in de slootjes langs het Wilhelminapark en het huis De Oorsprong en in de later uitgediepte Biltsegrift langs de Alexander Numankade, verviel tot een on- beduidend stroompje. De samenhang met de opneming van de Jacobi-
en Nicolaasparochies wordt nu ook duidelijk: deze nabijliggende dorpjes waren vermoedelijk ontstaan aan de plaats waar de Rijn het latere stadsgebied binnenkwam en verliet en wonnen aan betekenis door de genoemde verlegging van de stroom. De namen van de patroonheiligen wijzen op hun belang voor de scheepvaart: St. Nicolaas was meer dan een kindervriend alleen, vooral de beschermer van de schippers. St. Jacob, de apostel die in het Spaanse Compostela was teruggevonden en ver- eerd werd, gaf zijn naam aan alle plaatsen langs de „route de St. Jaques", de pelgrimsweg uit de Middeleeuwen van Noord- en Oostzee naar de Middellandse Zee. Raadsel
De ligging van de oostelijke omwalling is een raad-
sel. Wij kennen de begin- en eindpunten bij de Ni- colaas- en de Jacobikerken. Ook zullen de apart ommuurde immuniteiten van St. Jan, St. Pieter en |
||||||
Hendrik V bedreef, zoals zijn vader voor hem, een
doelbewuste stedenpolitiek, niet uitsluitend zoals hij in de oorkonde van 1122 zegt, uit welwillende zorg voor de belangen van zijn trouwe onderda- nen, maar wel degelijk eveneens uit een welbe- grepen eigenbelang. Ook dit gaf zijne keizerlijke majesteit ronduit toe, de hoop uitsprekend op wel- willendheid en beloning, nu en in de toekomst. Uit de steden ontving een vorst belangrijke in- komsten, omdat de kooplieden over behoorlijk veel geld beschikten en bereid waren aanzienlij- ke belastingen te betalen, geld te lenen of voor- rechten te kopen. Ook het stadsrecht is mogelijk tegen een hoge prijs verleend. Belangrijker nog was de beschikking over een vesting, die de stads- soldaten voor de keizer gezworen hadden te zul- len verdedigen. Juist in deze tijd, toen de bis- schoppen, kort tevoren nog trouwe dienaren en steunpilaren van het keizerlijk gezag, door de in- vestituurstrijd zelfstandigheid kregen en de voor- lopig nog fictieve opperhoogheid van de paus ver- kozen boven de gehoorzaamheid aan de keizer, waren dergelijke steunpunten welkom en noodza- kelijk. Loyaliteit
De Utrechters bewezen reeds in 1123 hun
bruikbare trouw, toen bisschoppelijke ministeria- len het keizerlijk gevolg aanvielen. Mede door de |
||||||||
steun van de burgers werden de rebellen versla-
gen en bestraft. Bisschop Godebald, die een vei- lig heenkomen had gezocht in ,,de bisschopsto- ren", werd gespaard, maar moest zich in een kloos- ter terug trekken. Zijn poging de Utrechtse jaar- markten in 1127 onder zijn gezag te brengen, werd ongedaan gemaakt door het protest van de bur- gers. Deze jaarmarkten, die naar de koopliedenne- derzetting werden teruggebracht, vormden immers onder het eigen beheer van ,,de vooraanstaande burgers", de ..honestiores cives", de eigenlijke reden van bestaan van de stad. Later ging het de Utrechters minder goed af. Een poging zich aaneen te sluiten tot een zelfstandig eedgenootschap, een „coniuratio", in 1159 met steun van de graaf van Gelre had aanvankelijk succes. De bisschop moest vertrekken uit de stad en zijn pogingen met de hulp van de graaf van Holland de stad te herwinnen, liepen dood op de onverzettelijkheid van de Utrechtse burgers. Dit- maal had de bisschop de keizer aan zijn zijde: na- mens het rijksgezag verscheen de krijgshaftige aartsbisschop van Keulen, Reinoud van Dassel, die de stad innam en tot gehoorzaamheid dwong. Het is kenmerkend dat het beheer over de jaar- markten evenals vóór 1127 aan de burgers werd ontnomen. Tegen de verdrukking in groeide de innerlijke
kracht van de burgerij, die bleek uit voortdurende pogingen een stukje gezag in handen te krijgen. |
||||||||
De Servaastoren op het
ontmoetingspunt van de Minstroom, die de oor- spronkelijke Rijnbedding volgde, de Nieuwegracht en de Maliesingel. Moge- lijk is dit strategisch geko- zen bouwwerk een 12e- eeuwse verdedigingstoren. |
||||||||
Door de verplaatsing van de handelswegen naar
de Noordzee, door de concurrentie van de Hol- landse handelaars, maar vooral wegens de over- vleugeling door de machtige Hanzeaten verdween na 1300 een belangrijk deel van de buitenlandse handel uit Utrecht. De stad nam een andere func- tie aan en verminderde zo niet in aanzien of in welvaart. Als marktcentrum voor een wijde omtrek en als verzorgingsplaats herbergde Utrecht een tal- rijke beroepsbevolking van merendeels kleine be- drijfjes. Zonder de grote vlucht te nemen van de Vlaamse textielsteden met hun leger van proleta- rische werkers voor de enkele steenrijke laken- fabrikanten, was en bleef Utrecht toch een volk- rijke, omvangrijke stad met een wijdvertakte in- dustrie van klein-bedrijven. Na een eeuwenlange stilstand sinds 1500, waarin
Utrecht achter bleef bij de Hollandse handelsste- den, die uit het goud van de Indien en van Ame- rika ontzagwekkende fortuinen vergaarden, brak in onze eeuw een tweede bloeitijd aan voor onze stad. De verrassend snelle uitbouw, vooral na de grenswijziging van 1948, de bouw van de nieuwe city in Hoog Catharijne en de toenemende cen- trumfunctie herinneren opnieuw aan die eerste bloeiperiode, aan de glorie van Middeleeuws Utrecht. Utrecht zal nooit meer een wereldhan- delsstad kunnen worden, maar het laat-Middeleeuw- se middelpunt in Nederland is een haalbare zaak. Het vereist geen profetische gaven om de ver- wachting uit te kunnen spreken dat over een jaar of tien het nu al zo dynamische Utrecht een wer- kelijk bezielend hart van Nederland zal zijn, niet domweg door de toevalligheid van de geografische ligging maar de kerncentrale voor een eveneens hernieuwd Nederland. Het is te hopen dat in dankbaarheid voor de eerste
bloeitijd de weinige, waardevolle resten (en niet alleen de Dom!) bewaard zullen blijven zodat een ver nageslacht Utrecht zal bewonderen om zijn rijkdom, zijn voortvarendheid èn om zijn schoon- heid. Herdenking
Onze vereniging zal vanzelfsprekend alle gepaste
aandacht besteden aan de verheugende herden- king van 850 jaar stadsrecht. Op de eerste plaats kunt u dit zien aan de omslag van dit Maandblad, waar de zegels prijken allereerst van keizer Hen- drik V (1122), in dank voor zijn hoge bescher- ming, en verder de grootzegels van de stad uit |
||||||
In 1178 nemen de schepenen een eigen positie in.
De raad, het zelfgekozen bestuur van de stedelijke gemeenschap, duikt op in 1196, wanneer tijdens een dubbelkeuze twee bisschoppen met elkaar overhoop liggen. Met volledig gezag regeren de- ze heren, helaas maar voor korte tijd, want de krachtige kerkvorst Diederik van der Ahr schakel- de al in 1197 deze voortijdige machthebbers uit. Pas in 1239 verschijnt de zaak weer in de stuk- ken met op de achtergrond het machtige gilde van de welvarende Rijnkooplieden. In 1252 weet deze groepering een belangrijke slag binnen te halen: Rooms-koning Willem II, graaf van Holland, die moeizaam een eigen gezags- gebied opbouwt, toont zich, alweer uit eigenbelang, een vriend van de steden met name in het Rijn- land. Utrecht ontvangt van hem een eigen rechts- gebied. Hiermee is de kring van de Utrechtse zelf- standigheid gesloten. Geleidelijk verliest de bis- schop de resten van gezag die hij nog in de stad kan uitoefenen. Hoewel iedere bisschop opnieuw probeert zijn verloren greep op de stad te herne- men, al is het maar voor een gedeelte, moeten zij allen aan het kortste eind trekken. Bisschop David van Bourgondië kiest de wijste partij en trekt zich terug in zijn pas gebouwde re- sidentie te Wijk bij Duurstede. Dezelfde David volgt toch het meeslepende voorbeeld van de voor- barige centralisatie, die zijn halfbroer Karel de Stou- te in zijn landen invoert. Een staatsgreep herstelt in 1473 iets van de oude toestand totdat in 1477 de stad protesteert en David zijn maatregelen moet intrekken, ondanks langdurig geharrewar en een verwoestende oorlog. Bloei
De economische welvaart evenaarde de poli-
tieke bloei. Al vóór de stadsrechtsverlening was Utrecht een van de weinige kooplieden-nederzet- tingen in de rivierdelta, een plaats die naast Tiel, het jongere Vlaardingen, Deventer, Zwolle, Stavo- ren, Groningen, Maastricht en Middelburg - zo ge- ring in aantal waren de handelsplaatsen! - een snelle opgang te zien gaven. In de 11e eeuw reeds raakten Tiel en Stavoren achterop. Utrecht was een internationaal handelsknooppunt door de lig- ging aan de Rijn, verbindingsweg tussen Frank- rijk, Duitsland en Engeland en de Vecht, die over de Zuiderzee en de Waddenzee toegang gaf tot het rijke handelsgebied van Scandinavië en de Oostzee. |
||||||
buurman, uw familie of uw kennissen te interes-
seren: Oud-Utrecht biedt u zoveel (vooral in dit jaar!) en het kost zo weinig. In het volgende maand- blad zal opnieuw een ledenfolder worden ver- spreid. Wij mogen aan het begin van dat jaar de verwachting uitspreken dat met uw aller inzet dit jubeljaar ook een groots jaar wordt door een groot aantal nieuwe en enthousiaste leden. 1. E. A. L. Struick
Noot:
') Het doet op dit moment weinig ter zake, dat
genoemd charter een vervalsing is genoemd, al of niet terecht, omdat een eventuele vervalser wél de acte, maar niet de feiten, die aan ieder- een bekend waren, kon vervalsen; het ging hem alleen om mondeling bekrachtigde toestanden schriftelijk te laten bevestigen. |
||||||||||
de bloeitijd van de Middeleeuwen (1196, 1277 en
1531), getooid achtereenvolgens met een fantasie- stad in Romaanse stijl, de beschermer van de stad St. Maarten en een Gothische stadspoort. Een feestgave wordt het jaarboek-1972, dat ten tijde van de feitelijke herdenking op 2 juni zal verschij- nen en dat in een uitgelezen aantal artikelen de negen eeuwen stedelijk leven sinds 1100 zal be- lichten. Daags na de 2e juni zal feestelijk de verlening
van het stadsrecht worden herdacht. Tenslotte zal aan de leden een feestaanbieding worden ge- daan; evenals de precieze vorm van de herden- king op 3 juni 1972 moet deze nog een verrassing blijven die u tijdig zal worden meegedeeld. Onze vereniging hoopt in dit jaar een voorspoe- dige periode in te gaan. Hiertoe wil het bestuur een beroep doen op de bij u stellig aanwezige be- reidwilligheid leden te werven. Allicht weet u uw |
||||||||||
BOEKBESPREKING
1. G. M. Boon, llsselstein, uw woonstede, in histo-
rische en hedendaagse beelden (uitgave van de Usselsteinse ondernemersvereniging ,,De Baronie", 1971). 127 blz., m.afb. (f 16,90). Oudtijds moesten nieuwe inwoners van IJsselstein,
als ze poorter met alle rechten van dien wilden worden, de stad en haar heer hou en trouw zwe- ren. Elke stad kende trouwens zo'n poorterseed. Tegenwoordig doet IJsselstein wel mee met de al- gemene uitbreidingsgolf, maar voor zijn nieuwe in- woners is iets bedacht dat allerminst algemeen voorkomt. De ondernemersvereniging wilde hen na- melijk snel met hun nieuwe woonplaats vertrouwd maken en kwam toen op het idee hun een boekje over heden en verleden van IJsselstein cadeau te doen. De hedendaagse beelden daarin werden door Chris Schut getekend, de historische werden met woord en prent verzorgd door Boon. Hun samen- werking heeft al herhaaldelijk aardige boekwerk- jes opgeleverd voor plaatsen in de zuidwesthoek van de provincie, Boon's streekarchivariaat. Zijn in 1969 verschenen boekje over „IJsselstein voor en na 1900" (Stichts-Hollandse bijdrage nr. 7) wordt door dit nieuwe boekje niet overlapt, want dit vertelt meer over oudere tijden. De auteur schetst opkomst en ontwikkeling van IJsselstein, bespreekt de heren en baronnen *), enkele belang- rijke gebouwen en tenslotte wat kerkhistorische |
||||||||||
zaken, waaronder mij het meest opviel wat op de
buurtschap Eiteren, de moederparochie, betrekking heeft. Hij beëindigt het overzicht met een bloem- lezing uit oude handvesten van het stadje, om een indruk te geven van rechtspraak en bestuur. Wie zich daarin wil verdiepen, krijgt de hulp van een woordenlijst om de gehandhaafde oorspronkelijke bewoordingen te kunnen begrijpen. Het aantal bronnen is overigens geringer dan in eerdere bijdragen van deze auteur, en ze zijn even- als de oude afbeeldingen - ook bronnen! - funktio- neel in de tekst geplaatst. Mèt opmerkingen in de tekst willen zij tevens een indruk geven van „de bewaard gebleven omvangrijke hoeveelheid archi- varia" van het stadsarchief. Als voorbeelden noem ik het vijftende-eeuwse ledenregister van de O.L.V. Broederschap, dat nog tot 1598 is bijge- houden, de meldingen van de Herrnhutters die tus- sen 1736 en 1759 op Heerendijk hebben verble- ven en de lijsten van inwoners die tussen 1776 en 1800 verlof kregen om een beroep of bedrijf uit te oefenen (IJsselstein kende geen gilden). Te hopen is dat dit boekje hierdoor niet alleen dient tot oppervlakkige kennismaking met IJsselsteins historie, maar dat het ook zal aanzetten tot verder onderzoek daarvan. L. v. T. *) Met de oudste Arr.stels zit het inderdaad anders
in elkaar dan wat de schrijver zelf al zo on- waarschijnlijk noemt. |
||||||||||
6
|
||||||||||
In t geweer voor Achter Clarenburg
|
|||||||
Enkele maanden na haar ideeënschets voor de om-
geving van de Mariaplaats is de werkgroep Her- stel leefbaarheid oude stadswijken in Utrecht nu gekomen met een tweede publikatie, ditmaal spe- ciaal omtrent de toekomstige inrichting van het ge- bied rondom het Achter Clarenburg. De zorgen voor de Mariahoek zijn zo ongeveer achter de rug, na een gemeentelijk reconstructieplan dat merkwaardig parallel bleek te lopen met de voor- stellen van de werkgroep. Voor het Achter Cla- renburg zijn evenwel vier schetsplannen van de gemeente gepubliceerd die de werkgroep aanlei- ding hebben gegeven in allerijl met tegensugges- ties te komen om te proberen een aantal ontwik- kelingen te verijdelen die de werkgroep in hoge mate verontrusten. Vooral zulke zaken als de verbreding van het Ach-
ter Clarenburg, een buslijn door deze buurt en een nogal opdringerig nieuwbouwproject van de Steen- kolen Handelsvereniging hebben de werkgroep ge- alarmeerd. Zij heeft nu een eigen schets aan de gemeentelijke plannen toegevoegd, waarin de be- zwaren zoveel mogelijk worden ondervangen, en hoopt dat haar stem in de discussies zal kun- nen doordringen, zoals dat klaarblijkelijk ook ten aanzien van de Mariahoek is gebeurd. Achter Clarenburg is een oud buurtje, waarmee in voorgaande eeuwen heel wat is gesold. Het ka- rakter van een immuniteit - zelfstandig kerkelijk rechtsgebied - met grote huizen die waren ge- scheiden door open ruimten, is in de loop der eeuwen in ernstige mate aangetast, doordat toen de stadsgrenzen te krap werden, iedere beschik- bare meter grond maar werd volgebouwd. Pas in de laatste jaren worden de monumentale huizen in de- ze wirwar van bebouwing geleidelijk uitgepeld, met als jongste herontdekking het magnifieke middel- eeuwse pand Achter Clarenburg 2, dat inmiddels zijn plekje op de Monumentenlijst heeft veroverd. De betekenis van dit buurtje wordt op het ogen- blik nog sterker beklemtoond door de naderende reus Hoog Catharijne en de vraagstukken die zich voordoen om deze betonnen kolos logisch te laten aansluiten op de oude stad, met zijn zoveel be- scheidener schaal. De gemeente is zich het belang van de buurt nu
ook wel bewust geworden, naar blijkt uit haar vier schetsplannen, die allemaal uitgaan van de gedachte het karakter van de immuniteit te her- stellen door het aanleggen van pleintjes, perken, straatjes en doorgangen tussen Hoog Catharijne, de Mariaplaats en de binnenstad. Helaas hinkt |
|||||||
de gemeente nog te veel op twee gedachten als
zij tegelijkertijd de verworven intimiteit weer te niet doet door een te grote toegankelijkheid voor het verkeer en de onmiddellijke nabijheid van een to- renhoog bouwwerk (SHV). Schetsplan D, waarin geen verbreed Achter Clarenburg voorkomt, strookt nog het meeste met het alternatieve schetsplan van de werkgroep. Schakel-functie
Een belangrijk uitgangspunt voor de studie van de
werkgroep is geweest dat de betrekkelijk grote schaal van de vroegere immuniteit een goede scha- kel kan vormen tussen Hoog Catharijne en de oude binnenstad. De leegstaande bedrijfshallen in het gebied moeten daartoe verdwijnen en plaats maken voor tuinen en binnenplaatsen. Door mid- del van allerlei doorgangen en een juiste combi- natie van diverse bedrijven, bewoners en recrea- tiemogelijkheden, acht de werkgroep het mogelijk het gebied leefbaar en toegankelijk te maken. Het kan dan bovendien aansluiten op het gebied van de Mariahoek. Met de voorgenomen hoge, kaasvormige nieuw-
bouw van de SHV is de werkgroep allerminst ge- lukkig. Als het gebouw er al moet komen, zou het volgens de groep toch zeker een aantal me- ters verder in de richting van de Rijnkade moeten staan, zodat het niet te veel wegneemt van het uitzicht op het binnenterrein tussen Achter Cla- renburg 2, de Steenweg en de Mariaplaats. Voor- al Achter Clarenburg 2 zou in het SHV-plan erg worden weggedrukt. Ook vindt de werkgroep het belangrijk de beslotenheid van het gebied te be- waren door panden naast de SHV (Mariaplaats 16, 17 en 22) niet af te breken, maar samen met het SHV-complex als een westelijke en zuidwes- telijke afsluiting te gebruiken. De SHV moet, kort gezegd, gebruik maken van de mogelijkheden in het gebied, in plaats van dat het gebied zich aan- past aan de SHV. Aansluiting met de winkels in de Lange Elisabeth-
straat acht de werkgroep mogelijk als de bestaan- de winkels hun oppervlak doortrekken naar het Achter Clarenburg en daar een tweede ingang met etalage maken. Dat kan dan prachtig aanslui- ten op het nieuwe warenhuis. De werkgroep denkt zich zowel de Lange Elisabethstraat als het Ach- ter Clarenburg als voetgangersgebied. Voor het huis Voor Clarenburg 7 is in deze ge- dachtengang een belangrijke plaats ingeruimd. Ge- |
|||||||
Clarenburg 7 (zie het mei-nummer van 1971), Ach-
ter Clarenburg 1, 3 en 5, die uit de achttiende of negentiende eeuw dateren en architectonisch één geheel vormen, Mariaplaats 22, in twee fasen ge- bouwd als achtervleugel van het voormalige clau- strale huis XII van het kapittel van St. Marie, en diverse panden aan de Mariaplaats van min of meer grote historische betekenis. Aan het belang- rijke pand Mariaplaats 22, waarvan de handhaving van het allergrootste belang moet worden geacht, hopen wij binnenkort een nadere beschouwing te wijden. Sluiting van het zeventiende-eeuwse hofje de Wij-
de Poort aan de Mariaplaats, zoals in de gemeen- telijke variant A is aangegeven, betekent volgens- de werkgroep een verminderde toegankelijkheid. Ook het verplaatsen van restauratiepanden acht zij onjuist, structuur en sfeer verzwakkend. In een ecologische nabeschouwing, die te zien is als een soort belijdenis van de werkgroep, komt een passage voor over onvervangbaarheid die wij aan het slot van dit artikel laten volgen: „De historisch gegroeide binnenstad van Utrecht is zeldzaam, want er is er maar één. Het groei- patroon dat hier gevolgd is, is zó sterk bepaald door de ter plaatse geldende fysische en sociale omstandigheden (rivierengebied, kerkelijke hoofd- zetel, handelsstad, bestuurscentrum), dat de zo ont- stane structuur niet zo maar even vergeleken kan worden met willekeurig welke andere Nederland- se binnenstad. We moeten er daarom zuinig op zijn, te meer omdat vele elementen volstrekt on- vervangbar zijn. Nieuwbouw op de plaats van de Utrechtse binnenstad kunnen we daarom niet an- ders zien dan als cultuurvernietiging. De motie- ven voor deze vernietiging zijn veelal bijzonder zwak." K.
|
|||||||||||
restaureerd, zou het de hoeksteen kunnen vor-
men voor zowel Voor- als Achter Clarenburg. Een passage, achter het pand en via een poort door Voor Clarenburg 5, zou de voetgangers gelegen- heid moeten bieden te kiezen voor een wandeling door de nu al bestaande winkelstraten of door het Clarenburggebied. De schetsplannen A, B en C van de gemeente be-
helzen o.m. de sloop van de huizen Voor Claren- burg 7 en Achter Clarenburg 1, 3 en 5 en zijn al- leen daarom al niet aanvaardbaar voor de werk- groep. Wil de winkelstand in de binnenstad wer- kelijk een antwoord geven op de aantrekkings- kracht van Hoog Catharijne, dan moet zij geen imi- tatie zijn van dat Hoog Catharijne, doch gebruik maken van het specifieke concurrentievoordeel van haar binnenstadskarakter, stelt zij. Voor de buslijn door het Achter Clarenburg meent de werk- groep enkele alternatieven gevonden te hebben; argumenten van voordelen voor brandbeveiliging en bevoorrading, ontzenuwt zij. Open in beslotenheid
Het rapport van de werkgroep besteedt veel aan-
dacht aan de subtiliteit van openheid in besloten- heid, die het gebied aantrekkelijk moet maken. De plannen A, B en C van de gemeente beogen open- heid te bereiken door een groot aantal panden te slopen, plan D laat althans een aantal van de be- langrijkste in stand. De werkgroep wil nog verder gaan door slechts enkele huizen te slopen (tegen- over V en D, Mariaplaats 13 en 19 en de bedrijfs- hallen). De vele smalle doorgangen maken het ge- bied niettemin toegankelijk, terwijl het visueel be- sloten blijft. De nota beschrijft vervolgens de historische bete-
kenis van de desbetreffende panden, zoals Voor |
|||||||||||
Toezegging inzake het
N O-bastion Vredenburg |
|||||||||||
telijke bastion, een gedeelte van de oostelijke bui-
tenmuur en het overgebleven, buiten de parkeer- garage liggende gedeelte van het zuidoostelijke bastion. Wij herinneren de lezer aan het artikel „De terug-
keer van Trijn" in het decembernummer 1971, waar- in dr. Struick aandacht besteedt aan de waar- schijnlijke aanwezigheid van het noordoostelijke bastion. Ongeveer op die plek komt in de toe- komst het muziekcentrum, als de plannen tenmin- ste doorgaan. Het zou bepaald geen slechte ge- dachte zijn de mogelijke restanten zodanig toe- gankelijk te maken dat ze uit dit culturele centrum kunnen worden bezocht. K. |
|||||||||||
Reconstructies en herstellingen op kleinere schaal
aan de restanten van de citadel Vredenburg zijn in de toekomst geenszins uitgesloten. Dit hebben B en W van Utrecht onze vereniging geschreven, naar aanleiding van de poging die onzerzijds is gedaan het opblazen van het zuidoostelijke bas- tion van het kasteel Vredenburg te verhinderen. Hoewel het „helaas niet mogelijk is gebleken het ontgraven bastion geheel of gedeeltelijk intact te laten en in te passen in de te realiseren parkeer- garage", brengt het college onder de aandacht dat wellicht ook nu nog belangrijke onderdelen van de citadel zijn overgebleven. Genoemd worden een stuk van de noordelijke buitenmuur, het noordoos- |
|||||||||||
Mariaplaats 22,
een monument |
|||||||||||||||||||||
In de sanerings- en reconstructieplannen voor de
immuniteit van St. Marie zijn er herhaaldelijk stem- men opgegaan om het gedeelte rondom het pand Mariaplaats 22 te doen verdwijnen voor de nieuw- ste uitbreidingen van het SHV-kantoor. Tegelij- kertijd klinkt er echter een - steeds krachtiger wordend - geluid om Mariaplaats 22, de aanslui- tende zg. claustrale huizen en de omringende structuur een belangrijke rol te laten spelen in het nieuwe leefmilieu van dit stuk stad. De recente plaatsing van Mariaplaats 22 op de Monumenten- lijst is te zien als een erkenning van de waarde van de toekomstige rol voor dit huis. In aansluiting op het artikel in het vorige maand- blad volgen hier enige aantekeningen omtrent dit pand. Voor een goed begrip van het wat achter- af liggende huis is het verband met de omgeving niet buiten beschouwing te laten. Net als Achter Clarenburg 2 en Mariaplaats 14 is het huis een on- derdeel van de structuur der claustrale huizen op grote erven, behorend tot het kapittel van St. Marie, die zo bepalend is voor dit gedeelte van de stad. In wezen gaat het hier om vrij onregelmatig liggende huizen op diepe erven, waarvan het grootste deel eens tuin was. Deze waren vanouds op volgorde genummerd, van I tot XIX. Twee fasen
Mariaplaats 22 is in twee fasen gebouwd als ach-
terhuis van claustraal huis XII (zo is Achter Cla- renburg 2 huis XIII en De Vereeniging huis XIV). Het bijbehorende voorhuis is het huidige Maria- plaats 19, bijgenaamd het Bisschopshuis. Het erf liep van de Mariaplaats tot tegen het huis Claren- burg, thans oud-katholieke kerk. Vóór het huis lag tot enige decennia geleden een grote tuin, achter |
|||||||||||||||||||||
een binnenplaats en achtertuin. Aan de westzijde
loopt van voor tot achter de zg. Kerklaan. Deze is in 1526 ontstaan als achteruitgang van het huis Clarenburg naar de Mariaplaats. Van het achterhuis (dus Mariaplaats 22) dateert het noordelijke deel uit het eerste kwart van de zestiende eeuw. Oorspronkelijk was het georiën- teerd op de achtertuin, die vanouds een eigen uitgang met poortje aan het Achter Clarenburg heeft (onder nummer 2). Dit blijkt o.m. uit de fraaie sierankers aan deze zijde. Het is ook zeer be- grijpelijk wanneer men bedenkt dat de westelijke muur tevens afscheiding was. Het is nodig zich deze vroegere voorzijde voor te stellen met een regelmatige raamindeling; aan de „achterzijde" werden bij de bouw allerlei voorwaarden gesteld, zoals de nog bestaande overeenkomst van 6 juni 1519 laat zien: ..... die twee glasen int cleijn camerken, staende
int Weste, sellen hoech wesen seven voeten van
der eerden binnens huys. . ." (dus boven ooghoog- te). Verder wordt er gesproken van „toeglasen": ra-
men die niet open kunnen. Middeleeuwse kelder
Het zuidelijke deel is iets jonger, maar staat op
de middeleeuwse kelder van het voorgaande bouw- sel. In dit gedeelte bevindt zich een fraai gepro- portioneerd zandstenen tweelichtvenster met bo- gen en pilasters, waarvan de functie niet geheel duidelijk is. Waarschijnlijk is in de negentiende eeuw van bei-
de delen het gezicht omgekeerd, waarbij ramen aan de oostzijde werden dichtgezet of gewijzigd, en aan de oostzijde nieuwe werden bijgemaakt. |
|||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 2 - februari 1972
|
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A. B. R. de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14 |
|||||||||||||||||||||
Omslag: 1 2
3 4 Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
|||||||||||||||||||||
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht penningmeester Oud Utrecht, 575520 f 20,— per jaar
|
|||||||||||||||||||||
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
|
|||||||||||||||||||||
W. Stooker 80 (24 februari 1972)
|
||||||||||||
zamerhand opgehouden, maar niet zonder de nog
onvoltooide, door anderen afgemaakte werken met grote regelmaat en intensief te volgen. Hiernaast ziet u hem „betrapt" bij het kerkje te Odijk, waar in 1971 de leibedekking werd vernieuwd, nadat hij daarvoor al vele jaren geleden de aanvragen had ingediend. Hij loopt daar wat peinzend rond. Naar zijn mening
past hij niet meer bij deze tijd en daarom wil hij de beide functies die hij tot nu toe in de monu- mentenzorg nog met liefde vervulde - die in de monumentencommissie en die in het bestuur van het fonds - neerleggen om voor jongeren plaats te maken. Deze verjaardag krijgt daardoor dus iets van een afscheid. Wat er de laatste jaren is gebeurd, is hem (maar
ons net zo goed!) wat al te overrompelend: de sloop van een hele wijk rondom het zuidelijk eind van de Lange Nieuwstraat - een verlies waarop ook de schrijfster Clare Lennart al meermalen de aandacht heeft gevestigd -, de afbraak van de laatste resten van wijk C, de demping van het noordwestelijk deel van de singelgracht (en de schrikwekkendheid van het „wegschap", dat er- |
||||||||||||
Het is maar zelden, dat we de aandacht vragen
voor één van onze leden of zelfs voor onze ere- leden. Voor Willem Stooker is al eerder een uit- zondering gemaakt, niet zozeer wegens zijn acti- viteiten voor „Oud Utrecht" als wel om die voor Het Oude Utrecht (en daarbij mag onder Utrecht stad èn provincie worden verstaan). Nadat hij in 1957 bij zijn pensionering tot erelid werd benoemd - vooral wegens alles wat hij méér had gedaan aan de monumenten dan wat in ambte- lijke zin tot zijn taak hoorde - volgde nog een hele reeks van werken: restauraties, voorbereidingen van restauraties en documentaties in de provin- cie. Ook vervulde hij een belangrijke rol in de Utrechtse monumentencommissie en in het bestuur van de stichting Het Utrechts Monumenten Fonds. Wij wijdden aan dit alles bij zijn 75ste verjaardag een nummer van het maandblad. Wat die „voorbe- reidingen" betreft, mag hier nog wel eens de aan- dacht worden gevestigd op het feit, dat de eerste rapporten en begrotingen, die nodig waren om de restauratie van de vijf hervormde kerken op gang te brengen, destijds door hem zijn opgemaakt. Na zijn 75ste is hij met zijn restauratiewerk lang- |
||||||||||||
(vervolg van pagina 1)
Sindsdien vertoont het huis zich aan die zijde
min of meer als een eenheid, die ten opzichte van het „voorhuis" een zelfstandig leven is gaan lei- den. Het werd daarmee ook een huis-aan-de-straat in plaats van een achterhuis. Omstreeks de eeuwwisseling heeft het „voor-
huis", dat al lange tijd dienst deed als woning van de oudkatholieke aartsbisschop, een grondige verbouwing ondergaan. De symbolische versiering van het fronton wijst duidelijk op de toenmalige functie. Daarna ging het echter bergafwaarts. Het huis werd bedrijfsruimte en voor- en achtertuin werden geleidelijk volgebouwd. Tegen 1960 ver- dween het achter het nieuwe kantoor van de SHV. Ongeveer gelijktijdig maakten trapgevels en kap van het achterhuis plaats voor een niet al te fraaie extra verdieping. Gelukkig is er nu nieuw begrip ontstaan: het
huis versterkt met zijn twee gezichten ten zeerste de samenhang tussen de verschillende elementen in zijn omgeving. A. F. E. Kipp |
||||||||||||
Blik in de toekomst? De achtertuin en Maria-
plaats 22, gezien uit het oosten zoals zij zouden kunnen worden. |
||||||||||||
10
|
||||||||||||
voor in de plaats kwam!), het verdwijnen van de
stationswijk en tenslotte ook de sloop van de jaar- beursgebouwen. Hij bewonderde deze laatste zeker niet. Maar hij
vond het toch wel een rauwe sensatie om deze burchten van degelijkheid, die hij op middelbare leeftijd als het ware voor de eeuwigheid heeft zien bouwen, nu alweer met veel geweld en moeite te zien kapotslaan. Dat hij zich het lot van de stad zozeer aantrekt,
bewijst in feite dat zijn stelling van „niet bij deze tijd meer te passen" onjuist is. Wat nu gebeurt is een gevolg van wat vijf, tien of mèèr jaren ge- leden door een groot aantal mensen is nagestreefd en uitgedacht. Nu het toen uitgedachte proces, overrompelend en wel, realiteit is geworden, zijn er velen - onder wie ook ongeïnteresseerden van toen - geschrokken. Zij vinden dat er niet op deze manier doorgegaan moet worden met vernieuwing en schaalvergroting. Overal wordt nu geroepen om voorzichtiger aanpak van onze omgeving. Wij wensen onze afscheid nemende jubilaris toe, dat hij nog veel vreugde mag beleven aan de resultaten van deze toenemende voorzichtigheid! C. L T. G.
|
|||||||
Contributie 1972
Vele leden hebben voldaan aan ons ver-
zoek de contributie over te maken op post- girorekening 575520 ten name van de pen- ningmeester van de vereniging Oud Utrecht. Enkelen is het evenwel ontgaan dat met
ingang van 1 januari 1972 het bedrag is vastgesteld op minimaal ƒ20,— per jaar. Degenen die reeds ƒ15,— betaalden, ver-
zoeken wij het resterende bedrag over te maken op onze postgirorekening. Tenslotte een verzoek aan onze leden die
hun bijdrage voor 1972 nog niet hebben vol- daan; gaarne zien wij de betaling alsnog tegemoet. De penningmeester
|
|||||||
11
|
|||||||
Fort Rhijnauwen ongeschonden houden
|
||||||||
De leden die op 2 oktober J.l. de excursie naar
fort Rhijnauwen hebben meegemaakt, zijn alle- maal thuisgekomen boordevol indrukken van een zeldzaam stukje grond dat om zijn historische bij- zonderheden, maar zeker niet minder om zijn vege- tatievormen de moeite van een bezoek dubbel en dwars waard was gebleken. Omstreeks die zelfde tijd is een rapport verschenen van de werkgroep Fort bij Rhijnauwen, waarin de auteurs zich scherp opstellen tegenover de, zelfs door de Bond Heem- schut en de stichting Menno van Coehoorn aan- vaarde plannen van de rijksuniversiteit te Utrecht, om op het terrein van het fort een sterrenwacht te bouwen. In tegenstelling tot die organisaties is de werkgroep namelijk van mening dat er onvoldoen- de garanties worden geboden voor het ongeschon- den behoud van het gebied. Aan dit rapport, dat - dienende als onderdeel van een doctoraal studie biologie - vooral aandacht besteedt aan landschap- pelijke, biologische, botanische en zoölogische as- pecten, maar dat tevens ingaat op de cultuurhisto- rische en vestingbouwkundige betekenis van het fort, willen wij in Oud-Utrecht niet geheel voorbij- gaan. In de inleiding van het rapport wordt een om-
schrijving gegeven van het fort, dat 31.4 ha. groot is en voor ongeveer tweederde deel op Bunnikse grond ligt. Het terrein in de open ruimte tussen Utrecht, De Bilt, Zeist en Bunnik is vanouds be- kend om zijn afwisselende, harmonische landschap, zijn grote floristische en faunistische rijkdom en recreatieve betekenis. Van alle zijden zal deze groene vierhoek volgens het rapport binnenkort worden aangetast: in het westen door rijksweg 27 langs/door Amelisweerd, in het noorden door de nieuwe rijksweg 28, in het oosten door de op- dringende bebouwing van Bunnik en in het hart door de bouw van het universitaire centrum De Uithof. De grote landgoederen in de vierhoek blij- ven voorlopig nog grotendeels intact, alsook het fort bij Rhijnauwen. De aanleiding tot de vervaardiging van het rap-
port was de overdracht van het fort door Defen- sie aan de rijksuniversiteit en het komende bestem- mingsplan voor dit stuk van de gemeente Bunnik, dat nieuwbouw op het fort mogelijk zou moeten maken. De hermetische isolatie van het terrein sinds tientallen jaren is er volgens de werkgroep oorzaak van geweest dat de gestaag voort- schrijdende plannenmakerij grotendeels aan de aandacht is ontsnapt. |
„Polygonaal" fort
Het fort bij Rhijnauwen is gebouwd in de perio-
de van 1869 tot 1877, als onderdeel van de Hol- landse Waterlinie volgens het zg. polygonale stel- sel, dat bij andere Nederlandse vestingwerken nim- mer in zo'n zuivere vorm is toegepast. De vesting- werken werden ingegraven in aarden wallen rond- om een grote ruimte, het terreplein. Om het ge- heel heen kwam een dubbele gracht, waarvan de buitenste ring aan de zuidkant onderbroken is. De aanleg geschiedde om de niet inundeerbare Hou- tense Vlakten af te sluiten, in samenwerking met het fort bij Vechten en ,,'t Hemeltje". De uitbesteding heeft blijkens het rapport in de ja- ren zestig van de vorige eeuw heel wat voeten in de aarde gehad, omdat er veel verschil van me- ning bestond over het bouwsysteem dat de voor- keur moest genieten. Pas na acht verschillende ontwerpen werd gekozen voor het polygonale type, dat indertijd door de befaamde Antwerpse vesting- bouwkundige Brialmont werd aanbevolen. Op het binnenfort, met zijn middellijn van 420 me- ter, kwamen de gebouwen en het geschut te staan. Het belangrijkste gebouw was het reduit. Op de hoekpunten stonden vier flankbatterijen die de grachten konden bestrijken. In de oostelijke gracht werd een vooruitspringende caponnière aangelegd. Tenslotte werd in 1878 nog een grote, bomvrije kazerne in de oostelijke wal gebouwd. Afgedekt als dit alles was met een dikke laag aarde, wa- ren de gebouwen van dit grootste fort in Neder- land vrijwel onkwetsbaar voor vijandelijk geschut. Overigens heeft het fort wel talrijke diensten ver- richt, maar nooit een rol van betekenis gespeeld bij gevechtshandelingen. In de laatste oorlog lag er een Duitse bezetting, die na de bevrijding plaats maakte voor een Canadees contingent mi- litairen. Uit verveling hebben deze bevrijders nog geprobeerd het reduit op te blazen, maar het eni- ge resultaat was een bres in de muur en een klei- ne instorting, die inmiddels is hersteld. Overdracht
De laatste jaren is het fort door de genie gebruikt
voor het demonteren van onbruikbaar geworden munitie. Omstreeks 1964/'65 heerste er volgens de werkgroep bij het ministerie van defensie de neiging om uit overwegingen van zuinigheid de overbodig geworden vestingwerken af te stoten. In 1966 werd met de rijksuniversiteit in principe overeenstemming bereikt over de overdracht van het vestingwerk voor ruim vier miljoen gulden. |
|||||||
12
|
||||||||
De bestemmingsplannen uit die tijd waren nog
veel omvangrijker dan nu: gedacht werd aan de sterrenwacht, een astrofysisch laboratorium, een laboratorium voor ruimtevaartonderzoek, de afde- ling virulogie van de diergeneeskunde, het bureau bouwzaken en nog wat botenhuizen van roeiver- enigingen. En dat terwijl het gebied op het ont- werp-bestemmingsplan van Bunnik voorkwam als natuur- en recreatiegebied! De werkgroep concludeert dat de aankoop een
volkomen speculatief karakter had en op onjuiste wijze via bilateraal overleg tot stand was gekomen. Pas in 1967 en 1968 klonken er luidere protesten - niet eens van verenigingen tot natuurbehoud -, die in ieder geval tot resultaat hadden dat een aanzienlijk minder uitgebreide bestemming aan het fort werd gegeven, voldoende althans om Heem- schut en Menno van Coehoorn tot zwijgen te bren- gen. Inmiddels is de raadscommissie voor ruimte- lijke ordening van Bunnik bezig het definitieve be- stemmingsplan voor te bereiden. Minimaal ingrijpen
Na uitvoerige beschouwingen over de biologische
en andere gevolgen van veranderingen aan het fort, die voor ons historisch overzicht minder nood- zakelijk lijken, komt de werkgroep tot de gevolg- trekking, dat een optimale functionering van het gebied slechts mogelijk is door een beheer als natuur- en cultuurmonument en als recreatiegebied, met zo weinig mogelijk ingrepen. In een deel van de historische bebouwing zou wellicht een museum voor vestingbouwkunde kun- nen worden ondergebracht, bijv. in het reduit. De stichting Menno van Coehoorn heeft hiervoor be- langstelling getoond. Elke bebouwing zal aan het fort afbreuk doen, in
de eerste plaats aan de biologische en landschap- pelijke, maar toch ook aan de cultuurhistorische waarde. Als schadelijke facetten in het schetsplan voor
het sterrenkundig instituut noemt het rapport de totstandkoming van moderne bebouwing op het binnenfort, de voorgenomen ontsluiting voor het wegverkeer, de plannen voor de waterhuishou- ding en de riolering, de verontrusting en de ver- ontreiniging als gevolg van intensief gebruik door de mens en het te verwachten ondeskundig beheer van de groene elementen in het gebied. Voor vele van deze bedreigingen zijn minder scha- delijke alternatieven mogelijk, aldus de werkgroep. K.
|
|||||||||
JAARVERGADERING
De Vereniging Oud Utrecht houdt woensdag 29
maart haar jaarvergadering, om half acht in het Kunsthistorisch instituut, Drift 25 te Utrecht. Onze voorzitter, dr. ir. C. L. Temminck Groll, spreekt over de gebouwen van de Broedergemeente in Zeist. De agenda volgt in het maartnummer. EXCURSIE
Dinsdag 29 februari a.s. maakt Oud-Utrecht een
excursie naar het nationaal museum Van speel- doos tot pierement, Achter de Dom 12 te Utrecht. Conservator drs. J. J. L. Haspels leidt u rond langs speeldozen en verzorgt bovendien een apart muzi- kaal programma. Kosten ƒ 2,-. Kaarten t/m 26 februari bij De Dis-
cus, Minrebroederstraat 25, Utrecht (niet op maandag). |
|||||||||
BOEKBESPREKING
J. Schouten. Heksenwaan en heksenwaag in oude
prenten (Alphen a.d. Rijn 1971, f6,50). Het boekje bevat vijftig afbeeldingen met korte
begeleidende teksten in drie talen (Nederlands, Engels, Duits). Men ziet o.a. vliegende heksen, titelpagina's van contemporaine geschriften voor of tegen de heksenvervolging, portretten van schrij- vers van dergelijke werken, voorts veel folteringen en terechtstellingen. Ook de waag en het wegen in Oudewater komen aan bod, reden waarom dit boekje hier besproken wordt. Het is bedoeld voor de geïnteresseerde leek; bronvermelding ontbreekt, ook wat de prenten betreft. Als plaatjesboek is het niettemin heel ge- slaagd. Jammer is dat de schrijver in de korte tekst toch meer heeft willen bieden dan de in het „ten geleide" aangekondigde „eenvoudige infor- matie", nl. een beschrijvend en zelfs verklarend relaas van heksengeloof en -vervolging. Het beeld dat daaruit ontstaat, is nogal vaag en soms on- juist. I. E. Toussaint Het in het januarinummer aangekondigde boek
IJsselstein, uw woonstede kost voor leden van Oud Utrecht geen f 16,90 maar f 10,—, indien zij het aanvragen bij het Streekarchivariaat Zuid- West-Utrecht, gemeentehuis Lopik. |
|||||||||
13
|
|||||||||
De Heus, „Sluishoef" onder
De Bilt en een rechtssymboo |
|||||||||
Wie was W(illem) H(endrikus) de Heus? - Hij was
een zoon van Hendrik(us) de Heus geboren en gedoopt te Middelburg 25/29 mei 1763, oprichter van de thans nog bestaande NV Koperpletterij & Metaalhandel v/h H. de Heus & Zn. te Rotterdam, overleden in De Bilt op huize Sluis en Hoeff (Sluishoef) 29 juli 1836, in zijn derde huwelijk ge- trouwd met Maria Cuninghame, geboren te Bor- deaux. Zij overleed eveneens op Sluis en Hoeff, 9 april 1837.') Hun zoon Willem Hendrikus de Heus was de
stichter van de eerste gasfabrieken in Nederland te Utrecht (1842), Arnhem en Zaandam; boven- dien was hij eigenaar van genoemde koperplette- rij, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, enz. en lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Hij huwde te Breda op 29 mei 1835 Sophie An- toinette de Bruyn, overleden te Utrecht 14 juni 1863. Hij overleed 17 februari 1872. De straatlantaarns met gasverlichting, de zg. ,,ré- verbères" werden in 1840 door een Parijzenaar uitgevonden. Reeds in 1842 kreeg W. H. de Heus consessie om een gasfabriek op het Vreeburg op te richten om driehonderd straatlantaams van gas- verlichting te voorzien. Op 1 september 1862 werd de nieuwe gemeentelijke gasfabriek aan de Witte- vrouwensingel in gebruik genomen. Behalve de winning van kolengas als lichtbron had de heer De Heus nog een andere industrie in dezelfde fabriek, namelijk het maken van be- nen, militaire knopen, zodat voor deze rechtgeaar- de zakenman het mes aan beide kanten sneed en blijkbaar niet zonder succes. Toen het bedrijf zich uitbreidde, werd in samenwerking met de munt- meester van de Rijksmunt aan het Vreeburg een grotere knopenfabriek gebouwd. Hieraan was te- vens een rood-kopersmelterij en -pletterij verbon- den. Als zakenman zag hij de waarde van de goedkope
drijfkracht, het water. Hij kocht in Apeldoorn een oude papiermolen „De Vlijt" aan de Grift met een landgoed en bracht het bedrijf geleidelijk van Utrecht naar Apeldoorn over. In januari 1970 werd zonder groot vertoon het 175-jarig bestaan her- dacht van de Koperpletterij & Metaalhandel v/h H. de Heus & Zoon N.V. Afstamming
De familie De Heus stamt uit het land tussen de
grote rivieren en zwermde van de Betuwe uit naar Utrecht, Schalkwijk enz., Zeeland, Zuid-Hol- land en verder. Tot even vóór 1700 is een vrij |
|||||||||
volledige stamreeks in recht opgaande mannelijke
linie in mijn bezit; de oudste losse aantekening dateert van 11 maart 1491; genoemd wordt een Willem die Huesch te Culemborg. Opmerkelijk is, dat van vóór 1700 tot op de huidige dag in door- lopende reeks van vader op zoon het molenaars- en gruttersbedrijf wordt uitgeoefend. Een kwitantie van de leges der lasten, te betalen door de molen- meester Gerrit de Heus, van 1722 getuigt hiervan. Drie molens
Op 28 april 1786 werd mijn betovergrootvader
Ant(h)ony de Heus voor f 3000,— eigenaar van drie molens te Wijk bij Duurstede, namelijk de korenmolen (oorspronkelijk runmolen „Rijn en Lek", de zg. molen van Ruysdael, een nog bestaande walpoortmolen gebouwd in 1657), ten tweede de grutmolen „binnen de stad aan de Muur" en ten derde de korenmolen buiten de Veldpoort. De bei- de laatste molens zijn reeds lang afgebroken. Ant(h)ony, gehuwd met Cornelia Gerdina Bos- schaard(t), kwam uit Zoelmond, waar zijn vader Pieter o.a. ouderling en kerkmeester was. Diens vader, wederom een Anthony, was vermoedelijk geboren te Erichem omstreeks 1695. Hij woonde in 1729 te Beusichem en was eveneens molenaar, gehuwd met Grietje Herbertsdr. van As(ch). Zij zijn de oudst bekende, bewezen stamhouders. Verder terug zijn de kerkelijke archivalia incom- pleet. Het familiewapen
De oudst bekende afbeelding van het familiewa-
pen De Heus komt voor op een lakafdruk van Dirck Hubertszn. de Heus te Buren, die 30 januari 1716 zegelt volgens de Volmachten der Gelder- sche Leenkamer (Rijksarchief te Arnhem) met: Een kleine hoofdletter ,,T" vergezeld van vier droogscheerdersscharen met de punten naar beneden en 2-2 gerangschikt. Helmteken: een dito schaar. (Collectie Muschart). De hoofdletter ,,T" zal wel in verband staan met zijn latijnse voornaam Theodorus (Dir(c)k), ter on- derscheiding van naamgenoten met dezelfde voor- naam. Op deze wijze legde hij het „eigendomme- lijke" van zijn persoonlijk stempel vast. In latere afbeeldingen komen de scharen ook met de pun- ten omhoog geplaatst voor, conform een antiek eikenhouten, achttiende-eeuwse wapenbordje in olieverf, destijds eigendom van wijlen mr. H. C. Ob- reen te 's-Gravenhage, wiens moeder een geboren |
|||||||||
14
|
|||||||||
De Heus en een kleindochter was van de stich-
ter der Rotterdamse koperpletterij. Deze olieverfschildering zou volgens de heer Ob- reen het wapen zijn van een zekere Gerrit de Heus, woonachtig in de achttiende eeuw te Zoel- mond öf te Beusichem, en aldaar gehangen heb- ben als een klein rouwbord in de kerk. Zijn pastei portret en dat van een Herbertus of Hendrik de Heus waren tevens in het bezit van de heer Ob- reen. De meest heraldisch verantwoorde wapenbeschrij-
ving is wel volgens een kleine wapenaquarel in eigen familiebezit van omstreeks 1885: In blauw vier droogscheerdersscharen van
zilver met de punten omhoog, geplaatst (2- 2). Helmteken: een open vlucht van zilver, waartussen een schaar van het schild. Wrong dekkleden: zilver en blauw. Het wapen bij Rietstap vermeld, dl. I, biz. 945,
met als bron van herkomst Utrecht, doet vermoe- den met een negentiende-eeuwse variant te doen te hebben, vermeerderd met een rechtstandig zil- veren kruis, de beurtelings doorsneden vlucht en de beide griffioenen als schildhouders. Dit wapen werd volgens zijn cachet gevoerd door genoemde Hendrik(us) de Heus (1763-1836), oprichter van de koperpletterij, volgens een lakafdruk van 1826; (col- lectie Steenkamp). Het cachet was in 1925 in het bezit van mevrouw B. Corts geb. de Heus te Lei- den. Vermoedelijke betekenis
Hoe kwam men nu tot het kiezen van de vier
scharen als gemeenschappelijke wapenfiguur? Een droogscheerder (droochscherer, droechscheriër, droechscheerder(e), druuchscherre) is een laken- bereider, in het bijzonder een ambachtsman, die bij de lakenbereiding van vroeger het ruwe laken glad schoor of knipte. Vandaar ook de stompe punten om het laken niet te beschadigen, in te- genstelling tot de soortgelijke schapenschaar met scherpe punten. Aangezien de lakenbereiding in het land van her-
komst, tussen de rivieren, niet inheems was, meen ik te mogen veronderstellen dat we hier oorspron- kelijk met de afbeelding van schapenscharen te doen hebben, om de wol eens per jaar te scheren. Immers, het is bekend, dat op het gras tussen de boomgaarden en de uiterwaarden veelal scha- pen werden (worden) gehouden. Zo ook in de |
||||||||||
ZM6.
|
||||||||||
Familiewapen van De Heus, met vier droogscheer-
dersscharen van zilver op een blauw veld. streek waar de familie De Heus generaties lang
woonde. Daar komt nog iets bij. Niet alleen moet hier ge-
dacht worden aan het schapen houden, doch ook aan de meer zeldzame plaatsing (2-2) van de vier scharen en niet zoals meestal één of drie scharen in het schild. Het is nu opmerkelijk, dat verschillende leden het
ambt van schepen (gerechtsdienaar) hebben uit- geoefend, waarbij men zou kunnen veronderstellen, dat bij het 4-scharenwapen gedacht moet worden aan het „ding", de dingplaats, de gerechtsplaats, het spannen van de vier schaar! Binnen deze vierschaar werd recht gesproken en uitgeoefend door schout en schepenen. Het wapen kan hier een zinspeling zijn op het meervoudig uitgeoefend ambt van schepen, lid van de vier- schaar; symbool van recht. Betekenis van de naam
Behalve onder de vrijwel steeds voorkomende spel-
wijze van de naam De Heus, komt in de eerste helft van de zeventiende eeuw en daarvoor de spelwijze De Hues voor. Misschien dat we hier |
||||||||||
15
|
||||||||||
Buitenplaats Sluishoef van Hendrik(us) de Heus (1763-1836).
|
||||||||||||
Litho van 1829.
|
||||||||||||
oorspronkelijk met een bijnaam te doen hebben,
doch zekerheid daaromtrent bestaat niet. In dat geval zou de naam ,,de hoofse" kunnen betekenen. Zowel in de negentiende als in de eerste helft van de twintigste eeuw waren verschillende leden De Heus lid van de raad te Wijk bij Duurstede, o.a. de graanhandelaar Antonis de Heus en A. H. de Heus. Op 20 september 1830 werd J. J. de Heus met 91 stemmen benoemd tot lid van het kies- college van Wijk bij Duurstede. Zijn benoeming tot raad volgde in 1832. Volgens N. van der Monde: „Utrecht en derzelver
fraaije omstreken", uitg. van omstreeks 1842, blz. 60 en 61 heeft Utrecht drie kunstschilders De Heus gekend. De oudste was Willem de Heus, (1638-1702), een voortreffelijk landschapschilder. Abraham de Heus (± 1650-1712) schilderde plan- ten met insekten. Hij overleed als burgemeester van Leerdam. Jacob de Heus (1657-1701), neef van de schilder Willem de Heus was een schilder van landschappen met beesten. Hij overleed te Amsterdam en werd te Utrecht begraven. |
||||||||||||
Allianties zijn o.a.: Dekking, Nagtglas Versteeg,
(2 maal), Kotting, Paal, Putman Cramer, Zegers Veeckens, Elink Schuurman, enz. Een meer gedetailleerd onderzoek om de geschie- denis van dit Betuws-Utrechtse geslacht na te gaan lijkt zeer zeker lonend. Voor belangstellenden stel ik gaarne de vele door mij verzamelde (losse) aantekeningen ter uitwisseling beschikbaar. H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
|
||||||||||||
Sluishoef ligt aan de rijksweg Utrecht-Arnhem
in De Bilt tegenover Van Boetzelaerpark, even ten westen van de villa waar de familie Van Boetzelaer thans woont, naast het sluisje. Ja- ren na De Heus heeft het huis dienst gedaan als tuinmanswoning en enige jaren geleden stond de familie Van Boetzelaer het af om te worden gebruikt als verzamelcentrum van de padvinderij. |
||||||||||||
16
|
||||||||||||
Excursie naar kasteel Ammersoyen
|
|||||||||||||||||||||
De eerste vermelding van Ammersoyen dateert
van 1250; de oudste fragmenten (een zeer oude fundering en muurwerk in Vlaams metselverband) duiden op een bouwperiode tussen 1280 en 1330. De eerste bewoner die de geschiedschrijving ver- meldt, is Arnold van Herlaer, heer van Ammer- soyen, in 1354. Tot de families die er hebben ge- woond behoren verder de Van Arkels, die het kas- teel erfden in 1496. Rampjaren voor het kasteel zijn 1513 en 1590, resp. als gevolg van een bele- gering door troepen van Margareta van Savoye en van een grote brand die het hele gebouw in de as legt. Tussendoor is er nog in 1572 een Spaanse bezetting, die echter met veel geld kan worden afgekocht. Geleidelijk is na 1590 het kasteel weer opge-
bouwd, ook de ronde donjon, waarin echter vier- kante kamers werden gemetseld. De restauratie van het Corps de logis is pas begonnen in 1640, onder leiding van Thomas Wal- raven van Arkel, gehuwd met Johanna Barbara de la Kethulle, wier wapens wij boven de hoofd- ingang vinden. In het hoofdgebouw heeft hij pla- fonds laten zakken, zalen in kamers verdeeld en een trappenhuis laten aanleggen, waardoor het huis veel beter bewoonbaar werd, maar tevens een deel van zijn karakteristiek verloor, o.m. de muurtrappen, die overigens op twee na bij de res- tauratie zijn teruggevonden. In 1693 gaat het kasteel over naar de familie Van
Lichtervelde, in 1740 naar de Van Vilsterens, in 1792 naar De Ribeaucourt en in 1850 naar baron De Woëlmont. Deze laatste heeft veel romantische veranderingen aangebracht, zoals de gewelven in de kelders, die bij de restauratie weer zijn uitge- broken en vervangen door het middeleeuwse sy- steem van standvinken met houten balken. |
|||||||||||||||||||||
Bij de plannenmakerij voor Utrechts jubeljaar 1972
heeft ook onze excursiecommissie zich niet onbe- tuigd gelaten. Op zaterdag 15 april opent zij het seizoen met de voorjaarexcursie, die ditmaal voert naar het kasteel Ammersoyen in de Bommeler- waard. Na de koffietafel volgt een bezoek aan de hervormde kerk in Kerkwijk en ten slotte een stads- wandeling door Zaltbommel. Een excursie die - naar de voorzitter met stelligheid durft te verzekeren - een schat aan historische wetenswaardigheden te bieden heeft. De kosten aan deze excursie verbonden, bedra-
gen ƒ 15,— voor degenen die met de bus gaan en f 10,— voor wie de voorkeur geeft aan eigen ver- voer naar Ammerzoden. De bus vertrekt om half tien van het parkeerterrein aan de Kruisstraat en is daar terug omstreeks vijf uur. Automobilisten kunnen de grote weg nemen naar Den Bosch en deze bij de afslag Hedel verlaten; zij worden om half elf op de koffie verwacht in het kasteel. Kaarten zijn tot 12 april verkrijgbaar bij De Dis- cus, Minrebroederstraat 25 (niet op maandag) of tot 8 april via een storting op gironummer 575520 aan de penningmeester. In dat laatste geval be- dragen de kosten ƒ 15,50. |
|||||||||||||||||||||
De middeleeuwse burcht Ammersoyen is gebouwd
op een vierkant grondplan met vier ronde hoekto- rens. Eertijds moet dit bouwwerk de Maas heb- ben beheerst maar door een verandering van de rivierbedding is het later wat meer landinwaarts komen te liggen. Evenals het Muiderslot vertoont Ammersoyen kenmerken van de burchten in By- zantijnse stijl, zoals o.a. Floris V na de kruis- tochten heeft laten aanleggen. |
|||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 3 - maart 1972
|
|||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14 |
|||||||||||||||||||||
Omslag: 1 2
3 4 Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
|||||||||||||||||||||
dr. J. E. A. L Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht penningmeester Oud Utrecht, 575520 f 20,— per jaar
|
|||||||||||||||||||||
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
|
|||||||||||||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||||
° 4g " c.~
Voorgevel van kasteel Ammersoyen, vóór de restauratie
|
||||||||||||||||
Gelderse kastelen het in 1957 als eigendom ver-
wierf. Het hoofdgebouw vertoont zich sinds de restau-
ratie weer in middeleeuwse staat. In de beide zijvleugels zijn zeventiende- en achttiende-eeuwse restauraties te zien; zij zijn in gebruik als ge- meentehuis van Ammerzoden. Het hoofdgebouw blijft van de stichting en zal worden ingericht met de vondsten uit de grachten, die inmiddels zijn uitgegraven. K.
|
||||||||||||||||
Toen de baron op een kwade avond zijn hele goed
had verbrast, kwam het kasteel aan de pastoor van Ammerzoden, die er mogelijkheden zag voor de vestiging van een Clarissenklooster. Uit die tijd dateert het monsterachtige rectoraatsgebouw, dat nu gelukkig zal verdwijnen. De in 1893 ge- dempte gracht wordt binnenkort in oude glorie hersteld. Na de tweede wereldoorlog, toen de Clarissen
waren verdwenen, heeft het kasteel nog dienst gedaan als wasmachinefabriek, totdat de stichting |
||||||||||||||||
JAARVERGADERING
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht no-
digt de leden uit tot het bijwonen van de jaarlijkse ledenvergadering op woensdag 29 maart a.s. om half acht in het Kunsthistorisch Instituut, Drift 25 te Utrecht. |
||||||||||||||||
riodiek aftreden van mevrouw E. L. S. Offrin-
ga-Boom en de heren dr. ir. C. L. Temminck
Groll, J. C. van der Laan en W. Uittenbogaard,
die allen door het bestuur herkiesbaar worden
gesteld.
Het bestuur stelt als nieuw lid voor dr. P. H.
Kylstra.
Namen van eventuele kandidaten kunnen vóór
25 maart a.s. schriftelijk worden opgegeven
aan de secretaris.
6. Benoeming van een lid in de kascommissie;
aftredend is de heer C. van den Braber. 7. Rondvraag.
8. Sluiting.
Na afloop van deze vergadering - ongeveer half
negen - volgt een lezing van dr. ir. C. L. Tem- minck Groll: „De gebouwen van de Broeder- gemeente te Zeist". |
||||||||||||||||
Agenda:
1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 23 maart
1971. 3. Jaarverslag van de secretaris over 1971.
4. Rekening en verantwoording van de penning-
meester, met verslag van de kascommissie (C. van den Braber, mr. J. W. C. van Campen en mr. A. Rutgers). 5. Verkiezing van bestuursleden wegens het pe-
|
||||||||||||||||
18
|
||||||||||||||||
WOERDEN EN UTRECHT
IN DE MIDDELEEUWEN |
|||||||||
gen. Hun streven naar macht die zij tenkoste van
de elect trachtten te verwerven, bracht hun ten- slotte niet alleen met Jan van Nassau in conflict, maar ook met de graaf van Holland, Floris V. In 1280 moesten Van Amstel en Van Woerden het onderspit delven. Van Woerden vluchtte buitens- lands, waarna zijn gebied, het Land van Woerden, door de elect noodgedwongen in pand werd gege- ven aan Floris V ter vergoeding van de kosten die de graaf had gemaakt om de elect te helpen tegen beide heren. Daarmee kwam het Land van Woer- den, Stichts gebied, voor het eerst onder Hollands bestuur. Hoewel het van Stichtse zijde zeker de bedoeling
is geweest dat het pand zou worden gelost wan- neer de financiën dat toelieten, is het zover nooit gekomen. Floris V had geheel andere plannen met Woerden, dat hij waarschijnlijk tot een tweede be- stuurscentrum heeft willen maken teneinde van dichtbij invloed te kunnen uitoefenen op het Sticht. In 1288 keerde Herman van Woerden terug uit
ballingschap en verzoende zich met graaf Floris en de nu geheel in diens macht zijnde elect. Hij kreeg het bestuur terug over het Land van Woer- den, dat behalve Woerden ook Bodegraven en het jonge stadje Oudewater omvatte. Voortaan was hij echter geen Stichts dienstman met een vrijwel zelfstandige positie, doch leenman van de graaf van Holland. Historische moord
Herman van Woerden droeg sindsdien de titel
„heer van Woerden" en werd door Floris V tot ridder geslagen. Zijn zetel te Woerden was het „steenhuus" dat de graaf er had laten bouwen en dat door hem van de graaf werd gekocht in leen- bezit. Dit huis heeft bestaan tot in 1418 of 1419. Heer Herman moge dan aanvankelijk tevreden zijn geweest met de rol van Hollands dienstman, evenals de heren van Amstel die reeds drie jaar eerder het hoofd in de schoot hadden gelegd, kwam hij op de duur opnieuw in conflict met de graaf. In 1296, toen ontwikkelingen in de internationale po- litiek daartoe kansen boden, trachtten Van Amstel, Van Woerden, Van Velsen en anderen zich van graaf Floris te ontdoen door hem gevangen te ne- men. Zij wilden hem naar Engeland voeren en zijn zoon Jan, die daar verbleef, in zijn plaats graaf ma- ken. De afloop van deze poging is algemeen be- kend. Toen te hulp geschotenen trachtten de graaf te ontzetten, werd hij vermoord. Van Amstel en |
|||||||||
op 12 maart 1372 verleende hertog Albrecht van
Beieren als ruwaard van Holland stadsrechten aan Woerden, en dus maakt Woerden zich op om dit jaar haar zeshonderdjarig bestaan als stad te vie- ren. Het is een gebeurtenis die ook in dit blad enige
aandacht verdient, want in de geschiedenis van Woerden is de verhouding tussen Holland en Utrecht dikwijls bepalend geweest. Het begon al in de twaalfde eeuw. Woerden, dat reeds in de Romeinse tijd werd bewoond, was toen in handen van de bisschop van Utrecht. Bisschop Godfried van Rhenen, die naam maakte door het bouwen van een aantal kastelen, stichtte ook in Woerden een burcht. De annalen van de abdij Eg- mond vertellen hoe in 1159 verscheidene ministe- riales in opstand kwamen tegen de bisschop, die daarop de hulp inriep van de graaf van Holland. De graaf versterkte bij die gelegenheid het fort Woerden (castrum Vurthen) en legerde er troepen. Het bisschoppelijk gezag werd met zijn hulp her- steld. Woerden vormde in die tijd het centrum van een
gebied dat door ontginning steeds verder in cul- tuur werd gebracht. Het bestuur over dit gebied was door de bisschop in handen gelegd van een geslacht van ministeriales, dat zich naar zijn stand- plaats Van Woerden noemde. In 1131 wordt voor het eerst een Herman van Woerden in een oor- konde genoemd, en sindsdien komt deze naam regelmatig voor tot op het einde van de dertien- de eeuw. Vermoedelijk gaat het om zes verschil- lende personen met dezelfde naam. Er is een belangrijk onderscheid in functie tussen de ministeriales te Montfoort en die te Woerden. Die te Montfoort hadden in de eerste plaats een militaire functie. Zij bewaarden de burcht voor de bisschop en werden daarom ook burggraven (cas- tellani) genoemd. Bij de Van Woerdens lag echter het accent op de bestuurlijke taak. In een oor- konde uit het jaar 1186 noemde men Herman van Woerden schout (scultetus). De Woerdense ministeriales hebben zich in de
twaalfde en dertiende eeuw een steeds sterkere positie kunnen opbouwen. Hun persoonlijke be- langen in het grensgebied breidden zich meer en meer uit, wat tenslotte een hoogtepunt bereikte onder de laatste Herman van Woerden, die een van degenen was die de elect Jan van Nassau (1267-1291) het leven zuur maakten. In de scha- duw van Gijsbrecht van Amstel speelde Van Woer- den een belangrijke rol in de politiek van die da- |
|||||||||
19
|
|||||||||
Van Woerden wisten na deze daad te ontkomen
en vluchtten buitenslands. Van Woerden is nimmer teruggekeerd. Hoewel het Land van Woerden daar- na in Hollandse handen bleef, behielden de bis- schoppen van Utrecht er nog lange tijd aanspra- ken op. Een bijzonder ingewikkelde situatie ont- stond onder Jan de Guy van Avesnes. Jan werd in 1299 graaf van Holland. Hij gaf toen de heerlijk- heden Amstel, Woerden, IJsselstein en Benschop als apanage aan zijn broer Guy, voor zolang deze nog geen bisdom of iets dergelijks had verkre- gen. In 1301 werd Guy bisschop van Utrecht, doch bleef ook sindsdien Woerden e.a. van zijn broer in leen houden. Formeel bezat deze het Land van Woerden als leen van de bisschop van Utrecht. De merkwaardige situatie ontstond nu dat Guy van Avesnes in feite zijn eigen achterleenman werd. Daarmee werd meer dan ooit onduidelijk of Woer- den nu Hollands was of Stichts. Eerst in maart 1306 kwam er enige klaarheid in de zaak, toen bisschop Guy verklaarde dat hij Amstel en Woer- den van zijn broer had gekregen vóór hij bisschop werd en dat hij het niet langer zou bezitten dan tot wederopzegging door de graaf of diens opvol- gers. Daarmee werd Woerden formeel Hollands, hoewel latere bisschoppen dat nog enkele malen hebben bestreden. Grensvesting
Omstreeks 1370 begon de maarschalk van het
graafschap Holland, Willem van Naaldwijk, het plaatsje te versterken met wallen, muren en grach- ten. Voortaan zou Woerden als grensvesting de toegang tot Holland bewaken en verdedigen te- gen indringers vanuit het Sticht van Utrecht. Het bewaren van de vesting werd de gemeenschap- pelijke taak van de inwoners, die in ruil vjor hun inspanningen op 12 maart 1372 van hertog Al- brecht stadsrechten kregen. De versterking van Woerden was voor de Utrechtenaren al dadelijk aanleiding tot Ren expeditie naar Woerden, waar- bij aan de vestingwerken grote schade werd toe- gebracht. Willem van Naaldwijk ging echter door en ook in latere jaren zijn de vestingwerken telkens uitgebreid. Een belangrijke versterking kreeg de stad in het kasteel dat Jan van Beieren omstreeks 1410 te Woerden bouwde. Het oude, dertiende eeuwse huis te Woerden werd enkele jaren daar- na afgebroken. Het nieuwe kasteel, dat nu nog bestaat, bezorgde Woerden de bijnaam „de sleutel van Holland". Het wel en wee van Woerden en het omringende platteland is eeuwenlang voor een |
belangrijk deel afhankelijk geweest van de om-
standigheid of het tussen Holland en het Sticht vrede was of niet. Veel heeft de bevolking in het grensgebied te lijden gehad van de steeds terug- kerende geschillen. Binnen de stad was men vei- lig, maar op het platteland werd men dikwijls ern- stig getroffen door de rooftochten over en weer en allerlei andere oorlogshandelingen. Voor Stad en Land van Woerden was het dan ook van groot belang dat tenslotte Holland en het Sticht in Ka- rel V een gemeenschappelijke landsheer kregen. Voortaan werden geschillen niet meer te vuur en te zwaard uitgevochten, en kon Woerden uit- groeien tot een bloeiend stadje dat een centrum- functie vervulde voor de agrarische bevolking uit de omgeving, zowel van Hollandse als van Sticht- se zijde. Nico Plomp |
||||||||
Misschien herkent u dit mannetje; het dateert van
1964 en draagt de beladen naam ,,de Singel- demper". Ogenschijnlijk een grand seigneur, maar wie hem nader beschouwt, ontdekt vreemde sym- bolen en een allesbehalve charmant gelaat. Zijn schepper Is zeker geen voorstander van het breek- en hakwerk in de oude binnenstad. Binnenkort zal hij opnieuw van zich doen spreken. |
|||||||||
20
|
|||||||||
Een stad vol scholen
Utrechtse scholenh.oud.ers in 1663
|
||||||||
In een dik pak met stukken, ingekomen bij de
classis Utrecht. 1) ligt een lijst met zeventig namen van de schoolmeesters en -vrouwen in de stad Utrecht, van wie de laatste acht echter geen school (meer) hielden. Zonder datum, in fraai zeventiende-eeuws schrift. In een poging om er- achter te komen wanneer deze lijst was opgesteld, bleek tenslotte het „formulierboek" van de clas- sis uitkomst te geven 2). In 1619 was op de Synode van Dordrecht een
formulier ontworpen ter ondertekening door school- meesters, als waarborg dat zij de jeugd in de gereformeerde religie zouden opvoeden. Wie wei- gerde te tekenen zou ontslag krijgen. Dit tekenen geschiedde bij de classis en in het in Utrecht bewaarde boek vinden we dan ook de namen van schoolmeesters uit de stad en uit de dorpen. Er komen in het begin verwonderlijk weinig namen van stadse meesters in voor en men vraagt zich af wat hiervan de oorzaak was. De bladzijden 260- 263 staan echter vol met namen van Utrechtse schoolhouders, die blijkens het achter sommige namen voorkomend jaartal allen in 1663 getekend moeten hebben. Op bladzijde 267 volgen dan nog enige namen van „schoolmeugjes", van wie het vrijwel zeker is dat ook zij in dat jaar tekenden, al staat er op die bladzijde geen jaartal. Wij tellen vijfenvijftig namen, alleen in dat jaar 1663. Zeker achtentwintig daarvan vinden we terug in de genoemde lijst. Het ligt dus voor de hand om aan te nemen dat deze is opgesteld met het doel de daarin genoemde personen te manen eindelijk eens te komen tekenen. We kunnen de lijst dan dateren op 1662 of 1663. Dat Jan van Kampen (lijst nr. 29) toen niet meer in Utrecht was, is hiermee slechts schijnbaar in tegenspraak. De opstellers blijken namelijk niet altijd even goed op de hoogte te zijn; soms spellen zij een naam verkeerd (nrs. 5, 16, 51), soms weten ze een naam niet (nrs. 15, 43, 56), en ongetwijfeld zullen ze ook personen hebben opge- nomen die reeds waren vertrokken of die niet meer in leven waren. Omgekeerd tekenden in 1663 ook mensen die niet op de lijst voorkomen. Om een beeld te krijgen van de (gereformeerde) onderwijsmogelijkheden in Utrecht omstreeks 1663 moeten we de lijst dus combineren met de gege- vens uit het formulierboek. Ook dan blijven er on- zekerheden: een aantal personen uit de lijst is in het formulierboek niet met stelligheid te identifi- ceren, doordat op de lijst namen ontbreken of soms alleen een vóórnaam vermeld is. Wanneer we hiermee rekening houden, blijven er toch ze- |
||||||||
ker zestig schoolhouders over, en deze schatting
is aan de lage kant. Laten wij dit vergelijken met de situatie in 1631.
De stad had toen een ordonnantie uitgevaardigd op het schoolhouden, en in het stadsarchief vinden we een lijst van schoolmeesters en -meestersen, die in dat jaar krachtens die ordonnantie verlof tot schoolhouden hadden gekregen 3). Velen hun- ner waren al jaren in Utrecht en we mogen die lijst dus beschouwen als een overzicht van alle toe- gelaten schoolhouders. Het waren er vijfentwintig: negentien mannen en zes vrouwen. De grote toe- name in dertig jaar is een gegeven dat een nader onderzoek stellig waard is. Hier een weergave van de lijst uit het classis-
archief, gevolgd door de namen van schoolhou- ders die in 1663 het formulierboek tekenden, maar wier namen niet of niet met zekerheid zijn terug te vinden in de lijst. Tussen haakjes zijn gegevens vermeld die uit het formulierboek of uit andere archivalia over de personen in kwestie gevonden zijn. De nummering van de namen van de lijst is authentiek, met dien verstande dat vanaf nummer 53 is afgeweken van het origineel, omdat daarin tweemaal achtereen het nummer 52 is gegeven. Lijste van de tegenwoordige schoolmr. ende mees- terse binnen Utrecht ende buijten d'poorten. 1. In Weerdt, Mr. Willem Schipbergen. (tekent
1663) 2. In de Louwereght, Claes Henricksz. (tekent
1663) 3. Aen Pelgens poort, Niesgen Pelgerom van La-
muyden. (tekent 1663) 4. Voor in de stadt in de Santstraet, lasper Bal-
tesz. (tekent 1663 als lasper Baltes. Loefs) 5. Lourstraet, Mr. Couster. (tekent 1663 als Se-
bastiaen van Causteren) 6. Jacobijnestraet, Bartholomeus Anroe. (tekent
1663: Anroux) 1. Daer over, Anna Sieth.
8. Brestraet, Corne//s van Voorst, (tekent 1663)
9. Prekerstraet, Aerdt van Siegen. (vergunning
tot schoolhouden voor Aert Fredriks van Sie- gen, 1631. 3) ) 10. Ballemakerstraet, Jacob van Merkerck. (zie nr.
37) 11. Daer bij, Hendrick Rijeken.
12. Bij de plompen toorn, Mr. Gisius. (tekent 1663
als Conradt Gisius) 21
|
||||||||
De Hieronymusschool in
de XVIIe eeuw. Gezicht op de ingang van de school aan de Kromme Nieuwegracht. Litho van 1. van Liefland naar M. C. laar van weer- gave c. 1680. Vervaardigd in 1857. Litho uit Liefland ..Utrechts Oudheid". |
|||||||||||
01 ST. HIKSOülKIJS-SCHOH. SU
|
|||||||||||
26. Daer bij, Catherina Coragie. (tekent 1663)
27. Daer bij, Nicolaes van Leesten, (tekent 1663;
solliciteert 1673 naar Hagestein 4) ) 28. Op d'Neude, Cornelis van Lookhorst, (tekent
1663) 29. Backersteegh, lan van Kampen. (10 sept. 1661
aangesteld te Abcoude5) ) 30. Lijntgen lans, daer bij. (tekent 1663 met het
merk van Lijntge lans, wed. van Christiaen de Groot) 31. Lijsbethstraet, Floris Hendricksz. (tekent 1663)
31. Lijsbethstraet, Floris Hendrickz. (tekent 1663)
32. 3 Harinsteegh, Hendrick Looman. (tekent c.
1632 2) ) 33. Sint Jacobs kerckhof, Dirck Mijer. (solliciteert
1651 naar Blauwkapel6), tekent 1663) 34. Andries Boudewijnsz.
35. Bij 't peerdevelt, Fijgen Gerridts.
36. Coestraet, Aelbert van Beson.
37. Maria van Wierlingh, daer bij. (1. van Mer-
kerck (nr. 10) tekent 1632 een verklaring over haar, zij is wed. van Jacob van Hensberch 3) ) 38. Buijten Catharijnen poort, Deonijs Petersz.
(identiek met Dionys Burgheer, die 1663 te- kent?) |
|||||||||||
13. Wittevroustraet, Dirck van Welie. (tekent
1663) 14. Buijten d'Wittevroupoort, Adriaen Segerman.
(vergunning tot schoolhouden voor Adriaen Segerman, in De Weerdt, 1631. 3)) 15. Daer bij. . .
16. Jofrestraet, Mr. Tuewart van de Engelss. kerck.
(Christoph Tuer, tekent c. 1654) 2) 17. Daer bij, Maria Peternella Genius.
18. Corte Jofrestraet, Geertruijt van Dompselaer.
(tekent 1663) 19. Vuijle Sloot, Mr. Melgerdt. (misschien iden-
tiek met Melchior van der Brugghen, die in 1631 vergunning tot schoolhouden kreeg?3) ) 20. Ambagtstraet, Lowies Lelue. (Resoluties Ge-
dep. Staten noemen 5 febr. 1650 een school- meester Louis Leleu in de Minderbroederstr.) 21. After Sinte Peter, Mr. Beoupuij. (tekent 1663
als Elie Beaupuy) 22. Vuijlsteegh, Geertruijt Weerhorst.
23. Daer bij, Anselmus van Bijstervelt. (tekent
1663) 24. Minnebroerstraet, Abraham Lolie, France Mr.
(zie ook nr. 20 ) 25. Sacob d'Rooij. daer bij. (tekent 1663 als J. de
Roo) |
|||||||||||
22
|
|||||||||||
67. Mr. Willem.
68. Mr. Lubbert.
69. Sijmon d'Geest.
70. lan van Bestendurph.
Namen van schoolhouders, die in 1663 wel het
formulier tekenden, maar niet herkenbaar op de
voorafgaande lijst voorkomen:
B. v. Essen
Hendrick van Doeyenberch
Hendrick Hulscher
Isaack Hoorencarspel
labet (?) Willemse
Jan Darras
Andris Bauchart
Samuel Gallois (was 1655-1657 in Maarssen,10)
1669 in Amerongen n) )
. . . van Kesteren. Mattheus Hendriks van Kesteren,
opzichter van scholen c. 1648,3) tekent c. 16402)
R. Los
Berent lanssen
Dionys Burgheer (nr 38?)
Egb. Coop (nr 44?)
Dirck Muis (nr. 50?)
Dirk Willemsen (nr. 40?)
Emmeken van Velsen
Rebecka Ouverschie
Annichje lurriaens (tekent met een merk)
Marie Cars
Anna de Gemmes
Margarita Levingstoune
Grijet Hans
Basia de Bruyn
Marrijntgen Wijtens
Cornelia van Houten
Anna Ghij(sius?)
Cornelia Ghij(sius?)
(beide namen in dezelfde hand geschreven)
E. P. Polak-de Booy
|
|||||||||||
39. Snippevlught, Abraham Blare.
40. Donckerstraet, Dirk Willemsz. Klinckert. (te-
kent c. 1656 als schoolmeester van Baarn bij de classis Amersfoort7) ) 41. Daer bij .Willem Barbe. (tekent 1663)
42. Saelstraat, Piter van Ede.
43 . . . , tot een boeckebinder op d'Camer.
44. Strooijsteegh, Mr. Egberdt.
(identiek met Egb. Coop, die 1663 tekent?)
45. Hendrik Kerstel van de Luijterss kerck.
46. Springwegh, Mr. Verdoes (tekent 1663 als
Franqoys Verdoes) 47. Abraham van der Sluys, bij d'Brantsteg. (is in
1647 opzichter der scholen3) wordt in 1630 genoemd als schoolmeester in Maartensdijk8) tekent 1663). 48. Daer bij d'Geertekerck, Catherina de Beer
(1663 tekent een Christina van den Beer) 49. Geertekerckhof, Huijbert van Oosterwijck.
(tekent 1663) 50. In 't Claessteeg, Mr. Dirck.
51. Claes kerckhof, Adolph van de Brinck. (moet
zijn Oloff Brinck, die in 1648 is aangesteld als koster etc van de Sint Nicolaaskerk.9) Hij tekent 1663) 52. In Tollesteegh, G////S Reijloff.
53. Groenesteegh, Sufia van Amerongen.
54. ABC straet, Angenis Werneris.
55. Nuijstraet, Piter Duran (tekent 1663, P. Du-
rant) 56. Dorstige hertsteegh, een meuchtijen, . ..
57. Brant Oliesteegh, G////S van Allen
58. Catrijnestraet, Annegen Gijsberts. (tekent
1663) 59. Op d'Camp, Van Allen. (1663 tekent Cor van
Allen) 60. Daer bij, Mr. Pailijoth.
61. D'schoolmr. van 't Oudemunsterparochi.
62. Domskerckhof, Jofr. Lemeer.
Dese naervolgende houden geen school:
63. Esaias Esaiasz. (tekent c. 1650 als school-
meester in De Meern 2)) 64. Philips lansz.
65. San van Walgeren.
66. Cornelia Salomons van Sprekel.
|
|||||||||||
Archief classis Utrecht, inv. nr. 5.
Archief classis Utrecht, inv. nr. 14-1.
G.A.U., cat. II, nr. 338.
R.A.U., archief Oudmunster inv. nr. 656.
R.A.U., archief Staten inv. nr. 349. R 32, Fo. 190).
Archief Ned. Herv. Gemeente te Blauwkapel,
acta I dec. 1650 en 5 jan. 1651.
Archief classis Amersfoort, inv. nr. 20.
Archief classis Amersfoort, acta, mei 1630.
G.A.U., cat. 9, inv. nr. 680.
Archief Ned. Herv. Gemeente te Maarssen, acta.
Archief Ned. Herv. Gemeente te Amerongen. Een
kwitantie uit 1669 van S. Gallois bevindt zich in
het archief.
|
|||||||||||
)
»)
10) |
|||||||||||
23
|
|||||||||||
(ben blekerij bij c/lmersjoort
|
||||||||||||
Over de in Holland, voornamelijk aan de duin-
streek gelegen blekerijen is van tijd tot tijd iets gepubliceerd. Maar ook op vele plaatsen elders hebben voorheen zulke instellingen bestaan. Zo vond ik toevallig een notitie over de aanwe- zigheid van twee annexe blekerijen, die men vroe- ger aantrof ten zuiden van de stad Amersfoort. Die instelling moet, gezien de ter sprake gebrachte waarde, van vrij aanzienlijke omvang en betekenis geweest zijn. Die blekerij behoorde in 1729 tot de bezittingen
van een destijds nog zeer gefortuneerd, maar la- ter gefailleerd man, Jacob Bosschaert te Alkmaar, die daar r.-k. op 12 juli 1716 getrouwd was met de 19-jarige Susanna Maria, de dochter van David de Bloys van Ginderdeuren en Engeltje Coerten, gestorven op 6 januari 1729.1) Na het overlijden van deze vrouw - hij zou reeds in september van haar sterfjaar een tweede hu- welijk aangaan - heeft Bosschaert zich van zijn blekerij ontdaan door verkoop aan Wouter Jansz van Hurfsvelt en Jelis van Mispelaar, beiden in- gezetenen van Amersfoort, tegen een koopsom van maar liefst ƒ5500,—, in twee termijnen te voldoen, namelijk op Pinksteren en Allerheiligen van hetzelf- de jaar. De overeenkomst werd vastgelegd in een acte, verleden ten overstaan van de Alkmaarse notaris mr. A. Klaver op 23 maart 1729.2) Uit de |
||||||||||||
details van dit stuk nu blijkt precies waar toen
de inrichting te vinden was. De situatie vinden wij daarin namelijk als volgt omschreven: „Eerstelijk een Bleeckerije met desselfs getim- merte daer aen gehorende staende aant dijkje bij de Kruijskolk even buyten de Driestjens poort in de Vrijheid van Amersfoort belend ten Zuyden Randenbroek en ten Westen de Heijligenberger- beek ende eon Bleeckerije met desselfs getimmerte naast de voornoemde Bleeckerije gelegen." dr. 1. Belonje
') Zie verder „De Navorscher" LX//, 1913, bldz.
166.
2) Inventaris notarieel archief Alkmaar, deel 491, acte no. 58.
Jjep/anhngen op t>estin^p)ernen
Trouwe lezers van Oud Utrecht zullen van tijd tot
tijd artikelen zijn tegengekomen van de hand van dr. J. Belonje, waarin hij met grote deskundigheid schrijft over vestingwerken. Het bulletin van de Koninklijke Nederlandse oudheidkundige bond, jaargang 70, aflevering 4 van 1971, behelst zijn interessante artikel „Beplantingen op vestingwer- ken", dat bij herhaling ook bijzonderheden ver- meldt over beplantingen in de omgeving van Utrecht. |
||||||||||||
traceringen. Alle gegevens over de Dombouw zijn
wel uitvoerig beschreven en afgebeeld in het grote werk van Haslinghuis en Peeters, maar bij hun il- lustraties ontbreekt zo'n duidelijk getekend over- zicht van de patronen die de bouwmeesters in de venstertoppen hebben toegepast. Ik zelf vind overigens de opmerkingen over de Klaaskerk het interessantst. Leden van Oud-Utrecht kennen wel de theorie van J. van Galen, die de stadswijk om deze kerk vóóór de twaalfde eeuw los van de wijk om Dom- en Buurkerk ziet. De ge- gevens die bij restauratie en archeologisch onder- zoek in en om deze kerk te voorschijn zijn geko- men, kunnen een belangrijke bijdrage vormen om die hypothese te toetsen. Gevoegd bij het beken- de uiterlijk van de Klaaskerk maken die gegevens haar namelijk tot een veel te voornaam bouwsel voor een gewone parochiekerk: de Nicolaï had even goed de kerk van een bisschop, een kapittel of een abdij kunnen zijn. Verder bodemonderzoek in deze hoek van de binnenstad zal misschien meer zeker- heid kunnen verschaffen over de ontstaansjaren van het middeleeuwse Utrecht. L.v.7. |
||||||||||||
BOEKBESPREKING
Th. Haakma Wagenaar, De binnenstadskerken van
Utrecht, in: Akademiedagen, dl. 22 (1971), 40-54, m. afbn. In deel 22 van de Akademiedagen, een minder be-
kende periodiek, is de tekst te vinden van de voor- dracht die Haakma Wagenaar voor de bezoekers van die dagen in 1971 gehouden heeft over de vijf middeleeuwse kerken die eigendom zijn van de Ned. hervormde gemeente van Utrecht en die nu gerestaureerd (zullen) worden. Over de restauratieplannen heeft hij slechts weinig
opgemerkt o.a. dat in de Klaaskerk de vieringpij- lers en bijbehorende overwelving weer zullen wor- den aangebracht. Des te meer zijn bouwgeschie- denis, een verschil in functie en karakter van deze vijf kerken in zijn betoog op boeiende wijze aan bod gekomen. De meeste aandacht trekt altijd en haast vanzelfsprekend de Dom. Diens langdurige, door veel meesters geleide bouw wordt door Haak- ma Wagenaar overzichtelijk toegelicht aan de raam- |
||||||||||||
24
|
||||||||||||
Uw feestaanbieding:
een litho van Kuik |
||||||||||||||||||||||||
Als er in deze tijd één man is die kans ziet de
sfeer van Utrecht in beeld en woord raak weer te geven, is het wel de graficus en literator William Kuik, Zijn fantastische, soms groteske verbeeldin- gen: gebouwen, ruïnes, vreemde personages die lijken te passen in een geheimzinnige, verre we- reld, maar bij nadere beschouwing plotseling ge- woon Utrecht blijken te zijn, tonen de stad eigenlijk in heden én verleden. Hiermee sluit dit werk won- derwel aan bij de doelstellingen van Oud Utrecht. Wie is William Kuik? Geboren Utrechter (7 oktober 1929), die Utrecht niet zo'n bar gezellige stad vindt, maar er juist door de provinciale trekjes veel tekenachtigs ziet opgetast. „Steden zijn misschien het aardigst als je er niet woont." Een afkeer heeft hij nu ook weer niet van Utrecht, waar hij - met uitzondering van enkele Italiaanse periodes - altijd |
in het hart heeft gewoond en rondgezworven.
Literair geniet Kuik bekendheid als medewerker van het Hollands Maandblad. Hij schreef kunstkri- tieken voor het Parool en maakte in 1968 naam met zijn boekje Utrechtse notities, door de jubile- rende firma Broese aan haar relaties geoffreerd. Voor dit boekje kreeg Kuik in 1970 de literatuur- prijs van de stad Amsterdam. In 1969 verscheen bij Meulenhoff de bundel 41 gedichten. Kuik zint nog op een roman waarin de sfeer leeft van het bepaalde slag artiesten dat in steden als Utrecht tiert. Deze Kuik - „Slachterskeesje" noemde hij zich in
de jaren vijftig, toen hij politieke prenten tekende voor Vrij Nederland - liep al lange tijd rond met een stille wens. Hij wilde oud Utrecht vastleggen in een serie van ongeveer tien litho's, om zijn hele |
|||||||||||||||||||||||
Verenigingskas heeft contributie nodig
Het blijkt noodzakelijk er nogmaals op te wijzen dat de contributie van de vereniging Oud Utrecht met
ingang van 1 januari 1972 is verhoogd tot minimaal ƒ20. Vele leden weten dit kennelijk nog niet, of- schoon dit reeds herhaaldelijk in het maandblad is vermeld. Mag ik degenen die te weinig hebben over- gemaakt, nogmaals verzoeken het restant aan te vullen? Met nadruk zij gesteld dat het bedrag van ƒ20 een minimum contributie is. Wanneer u onze vereniging
wilt steunen, verhoogt u dan indien enigszins mogelijk uw bijdrage! Door de voortdurende kostenstij- ging, die slechts ten dele door de verhoogde contributie kan worden opgevangen, is de financiële situatie niet rooskleurig. De druk- en verzendkosten van het maandblad bijvoorbeeld zijn in drie jaar tijds ver- dubbeld. Willen degenen die nog niet aan hun verplichtingen hebben voldaan, hun bijdrage overmaken op post-
girorekening 575520 ten name van de vereniging? Na 15 mei zijn wij genoodzaakt kaarten te verzenden, hetgeen uiteraard kosten met zich brengt. De penningmeester |
||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 4 - april 1972
|
||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A. B. R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel. 71 18 14 |
||||||||||||||||||||||||
Omslag: 1 ' 2
3 4 Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
||||||||||||||||||||||||
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht penningmeester Oud Utrecht, 575520 f 20,— per jaar
|
||||||||||||||||||||||||
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum Kontributle:
|
||||||||||||||||||||||||
25
|
||||||||||||||||||||||||
van twee, omdat wij niet willen dat wie vlug ter
been is de hele buit krijgt en anderen niets. Ook wie nu lid wordt, kan van het aanbod profiteren. Laat ieder lid dit als argument hanteren om nieuwe leden te winnen: het is een eerlijke, profijtelijke zaak en wij hebben dat jonge bloed heel hard no- dig. Dat dit een heel bijzonder aanbod is, kan iedereen
met eigen ogen komen zien van 27 mei tot en met 17 juni, wanneer de fraaie litho's op flink formaat (60 bij 42 cm) uit de koker van William Kuik, als- mede een aantal tekeningen, zijn tentoongesteld in kunstzaal De Reiger, Burgemeester Reigerstraat 3 (openingstijden 1-5 uur, 's zondags gesloten). Een officiële uitnodiging voor de opening is te vinden in het volgende maandblad. Uitsluitend leden van Oud Utrecht kunnen reeds
op de expositie de litho's uitkiezen, kopen en mee- nemen. Na de tentoonstelling gaat de eventuele rest naar het Gemeentelijk Archief, Alexander Nu- mankade 199, waar onze leden ze kunnen ophalen zolang de voorraad strekt. Wie ziek is of invalide en daardoor beslist niet in de gelegenheid komt zelf litho's te halen, verzoeken wij contact op te nemen met het secretariaat van Oud Utrecht, waar- na wij zullen proberen iemand met een zichtzending langs te sturen. Leden die ver weg wonen, kunnen wij tegen geringe extra kosten een of meer litho's thuissturen. Wij willen dat iedereen mee kan doen. Geen reproduktie
Een litho is een grafisch kunstwerk (dus per se
géén reproduktie) in een beperkte oplage, dat wordt vervaardigd bijv. door met een bepaald soort vetkrijt op een platte kalksteen te tekenen. Nadat de steen is geprepareerd, wordt hij met inkt inge- rold, die alleen houdt op de plaatsen waar gete- kend is. Ten slotte wordt het kunstwerk met een handpers afgedrukt. Op deze wijze kunnen, als de steen goed is, enkele honderden afdrukken ont- staan, die door de kunstenaar worden genummerd. William Kuik is een van de weinige Nederlandse grafici die deze techniek veelvuldig toepassen. Zij is in populariteit gedaald, omdat het bijna ondoen- lijk is bedrijven te vinden waar voldoende tijd, ge- duld en vakmanschap zijn om alle subtiele nuances van de lithografie tot hun recht te laten komen. Kuik drukt alle prenten echter in eigen beheer. Zo'n kunstwerk is beter te betalen dan een schil- derij of tekening, waarvan er maar één wordt ge- maakt. Nochtans gaat er veel werk in zitten, zodat de kunstenaar als regel bedragen van ƒ50 tot |
|||||||
William Kuik
visie in één keer te openbaren. Een vrome wens,
want tien litho's vervaardigen is een gigantisch karwei dat tussen een veelheid van opdrachten niet 20 gemakkelijk is in te passen. Door een gelukkig toeval kwam het bestuur van Oud Utrecht William Kuik tegen, net op het ogen- blik dat er druk werd gebrainstormd voor de vie- ring van Utrechts 850-jarig bestaan die moest uit- stijgen boven het niveau en de originaliteit van een historische optocht. Enige ideeën gingen spontaan aan de kant, toen
het album dat Kuik in zijn gedachten had, onder- werp van gesprek werd. Eigenlijk zonder veel om- slag werd besloten dat Kuik zijn litho's voor Oud Utrecht zou maken als bijdrage in de jubileumvie- ring. Tentoonstelling
Het bestuur is trots en verheugd met deze feest-
aanbieding bij zijn leden te kunnen komen, leder lid van onze vereniging wordt namelijk in de ge- legenheid gesteld voor f 12,50 per stuk litho's van William Kuik te kopen, voorlopig tot een maximum |
|||||||
26
|
|||||||
■»■•-.
|
|||||||||
Politiepost Wittevrouwen met aanduiding van Wittevrouwenpoort
|
|||||||||
ƒ150 voor een litho moet vragen. Het hoeft geen
betoog dat de ƒ 12,50 waarvoor Oud Utrecht haar leden deze grote, volwaardige litho's aanbiedt, een fancyprijs is, slechts mogelijk gemaakt door de wat ruimere oplage en door de loyale houding van de heer Kuik, die onmiddellijk zeer enthousiast was voor het idee de leden van Oud Utrecht in staat te stellen voor luttel gelds zich een blijvende her- innering aan het jubileum van de stad te verschaf- fen. |
een suggestie van het legendarische Utrechtse
„beest" in een half drooggelegde singel]); 4. het Hogeland met de voor- en achterkant van
de villa; 5. het spoorwegmuseum;
6. de verdwenen molen aan de Kromme Rijn;
7. gezicht op de Dom van het gerechtsgebouw;
8. gezicht op de Dom van de Haverstraat;
9. bruggen, ramen, bomen en licht op de Nieuwe-
gracht; 10. (misschien) Utrechtse poortjes.
Wij hebben al geschreven: het zijn geen ansicht- kaarten maar bizarre voorstellingen van de stad Utrecht, combinaties van heden en verleden (god- dank geen toekomst), herkenbaar in details maar vooral in sfeer. Een unieke gelegenheid voor u om een kostelijk werk voor minder dan de prijs van de lijst in uw bezit te krijgen. K.
') Het plaatje van de Singeldemper, afgedrukt in
het maartnummer, is eveneens een litho van Kuik, die hiermee indertijd uiting gaf aan zijn afkeer van het heilloos volplempen van Utrechts mooie stads- grachten. |
||||||||
Tien litho's
De tien litho's waaraan Kuik denkt op het ogenblik
dat dit verhaal naar de drukker gaat (veranderin- gen voorbehouden; enkele litho's zijn nog in de maak), zullen een beeld geven van de volgende stadsdelen: 1. de merkwaardige politiepost met het klokke-
torentje aan het begin van de Wittevrouwen- straat, gecombineerd met een impressie van de Wittevrouwenpoort die hier heeft gestaan; 2. het paleis van Lodewijk Napoleon in diezelfde
straat, ,,dat kartonnen paleis"; 3. een uitzicht bij de Maliebrug, met de singel en
|
|||||||||
27
|
|||||||||
Stadsarcheoloog aan taak begonnen
|
||||||||||||
Op 1 februari jl. is de heer T. J. Hoekstra uit Ben-
nekom zijn werk begonnen als stadsarcheoloog van de gemeente Utrecht. Rotterdam had al eerder een dergelijke functionaris, Amsterdam heeft er in maart een gekregen. Het doel is vooral goed in de gaten te houden wat er bij grondwerkzaamheden te voor- schijn komt en na te gaan of er onderzoek mo- gelijk en nodig is. De heer Hoekstra werd in 1939 te Eindhoven gebo-
ren. Hij studeerde geschiedenis bij prof. Hugen- holtz en archeologie bij dr. Renaud, waarna hij in Ede werkte als leraar geschiedenis. Uit zijn hoofd- vak bij de geschiedenisstudie: de Middeleeuwen, en uit zijn bijvak: Middeleeuwse archeologie, blijkt dat hij in zijn nieuwe standplaats een waar dorado moet hebben gevonden. In de periode dat hij voor de klas stond, heeft
Hoekstra zijn kennis van de archeologie bijgehou- den door 's zomers leiding te geven aan activitei- ten van de Nederlandse jeugdbond tot bestudering van de geschiedenis en door vakliteratuur. Utrecht was hard aan een stadsarcheoloog tce, yindt hij, omdat hier geweldig wordt gereconstru- eerd. Het is een oude stad en het was in de vroe- gere verhoudingen ook een grote stad, zodat er veel overblijfselen uit de Middeleeuwen in de grond moeten zitten. Het inzicht over de oude binnensteden verandert,
gelooft Hoekstra. Hij constateert een heel plezie rige samenwerking binnen de dienst voor openbare |
werken en met het gemeentebestuur, waaruit blijkt
dat er niet alleen aan breken wordt gedacht. De heren Baart de la Faille en Van den Braber heb- ben daarbij de weg voor een goed deel geëffend. Diverse projecten
In de eerste fase van zijn nieuwe loopbaan heeft
Hoekstra al diverse zaken in onderzoek: aan de westzijde van de Catharijnesingel bestudeert hij bijv. de meterdikke keermuur die bij het werk voor Hoog Catharijne is komen bloot te liggen. De da- tering kan van de veertiende tot de achttiende eeuw lopen. Aan het Predikherenkerkhof heeft hij vermoedelijk een stuk van het voormalige Predik- herenklooster ontdekt in de kelder van een parti- culier huis. Verder werkt hij, samen met de Ar- cheologische werkgroep Nederland, in de pandhof van het Catharijne Convent. Op het Achter Claren- burg is eveneens wat te onderzoeken en straks stellig ook aan de Strosteeg, wanneer daar de parkeergarage wordt gebouwd. In het maandblad Oud Utrecht zal Hoekstra van
tijd tot tijd berichten plaatsen over relevante ont- dekkingen in Utrechts bodem. Hij heeft ten slotte nog een verzoek. Graag zou hij over een complete serie jaarboekjes van Oud Utrecht beschikken. Is er iemand die hem deze kan overdoen? K.
|
|||||||||||
Boekbespreking
|
||||||||||||
Verslag kerkrestauraties
In een tamelijk luxueuze uitvoering is het jaarver-
slag 1969-1970 (nummer 1) verschenen over de restauratie van de vijf grote, hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht: Domkerk, Janskerk, Buurkerk, Jacobikerk en Nicolaïkerk. Het royaal geïllustreerde boekje, dat tot stand is gekomen in opdracht van het college van kerk- voogden van de hervormde gemeente te Utrecht, bevat overzichten van de uitgevoerde restauratie- werkzaamheden en de financiële consequenties daarvan, een beknopt verslag van het oudheidkun- dig bodemonderzoek in de Nicolaïkerk en omge- ving en iets over het archiefonderzoek en de bouwhistorische begeleiding van de restauratie. De teksten zijn van T. van Hoogevest, H. H. van Regteren Altena, S. E. van der Leeuw en Th. Haak- ma Wagenaar. Verkrijgbaar: Domplein 3 K. |
||||||||||||
N. H. van der Meer, Een portret van Belle van Zuij-
len uit 1759, in: Jaarboek van het Centr. Bureau voor Genealogie 24 (1970), 86-88, m. 4 afbn. Op het Iconographisch Bureau was reeds langere
tijd bekend dat zich in particulier Nederlands bezit een portret van Belle van Zuylen bevond dat ouder was dan de bekende portretten, zoals De la Tour's pastei uit 1766. In bovengenoemd Jaarboek is dat vorig jaar gepubliceerd. Het is in 1759 geschilderd door Guillaume Jean Joseph de Spinny, een Waal die toen in Den Haag een gezocht schilder was; in datzelfde jaar portretteerde hij ook haar ouders. De schrijver wijst erop dat we met dit portret nu dus een indruk kunnen krijgen van Belles uiterlijk ten tijde van het begin van haar eerste beroemde vriendschap, die met Constant d'Hermenches. L.v.7.
|
||||||||||||
28
|
||||||||||||
Utrechtse schouten tot 1300
|
||||||||||
het stadsrecht van 1122 wordt genoemd. Schout
Alfer zien we het eerst in 1127 en het laatst op een fundatiesteen van de Smeetoren uit 1145. Er zijn aanwijzingen voor familierelaties tussen de schouten, maar geen bewijzen. Het is wél be- wijsbaar dat schout Gerard verwant was aan de toenmalige burggraven. Ruw geschetst ziet deze familierelatie er zo uit: Otto burggraaf
I
Arnold, burggraaf x Mechtildis |
||||||||||
De stad Utrecht heeft in de middeleeuwen een
langdurige strijd gevoerd om onafhankelijk van de bisschoppen te worden. Een van de belangrijkste figuren in deze strijd was de schout. Enerzijds was hij een ambtsdrager die door de bisschop werd aangesteld, anderzijds fungeerde hij in de 12e en 13e eeuw als nominale voorzitter van het stadsbestuur, dus als het officiële hoofd van de tegenpartij. Enkele schrijvers hebben wel aandacht aan de
schouten besteed, maar weinig is er geschreven over de periode vóór 1300. Toch was deze tijd het hoogtepunt van de politieke macht van de schout. Het Groot Utrechts Placcaatboek en twee hand- schriften uit de 17e eeuw geven lijsten van de schouten, maar zijn zeer onvolledig. Ik hoop daar- om in enkele artikelen iets te zeggen over de pe- riode die begint als in 1105 voor het eerst een schout optreedt en die eindigt als in 1304 de gil- denbrief de bestuursinrichting van de stad ingrij- pend verandert. De gegevens hiervoor zullen voor- al in het Oorkondenboek bijeengezocht moeten worden. In deze eerste aflevering zal ik enige aandacht
wijden aan de sociale achtergronden van de schou- ten: hun stand, hun bezit en hun familie. Ministerialen
De eerste periode in de geschiedenis van de
schouten kunnen we laten lopen tot ongeveer 1210. De schouten zijn dan zonder uitzondering ministe- rialen, d.w.z. dienstmannen van onvrije geboorte. Deze onvrije status verhinderde overigens niet, dat ministerialengeslachten vaak tot zeer hoog aanzien konden komen. In deze tijd komen de schouten in de oorkonden alleen voor als getui- gen, nog niet als oorkonders. In de getuigenlijsten van bisschoppelijke oorkon- den komen steeds dezelfde groepen voor: geeste- lijken, vrije edelen en ministerialen (de beide laat- ste groepen worden soms ook „leken" genoemd). Dat zijn nu precies de groepen die de bisschop- pelijke raad vormen. De schout is dus lid van deze raad. Hij wordt genoemd tussen de andere ambte- naren op een vooraanstaande plaats, soms zelfs vóór de burggraaf. Hij moet dus wel een belang- rijke positie hebben gehad. In de 15e eeuw is de schout overigens nog altijd lid van de bisschop- pelijke raad. Vooral de eerste schouten van deze periode heb-
ben lange tijd hun ambt bekleed, zoals Galo (1105- 1122), de eerste ons bekende schout, die ook in |
||||||||||
Otto, burggraaf Gijsbert
I
Gerard, schout De burggraaf en de schout moesten nauw samen-
werken, omdat de burggraaf ook een deel van de rechtspraak bezat. Tot omstreeks 1160 hadden ze een gelijke rang; na dit jaar werd de burggraaf be- langrijker. Ridders
De volgende periode duurt tot ongeveer 1275. We
zien in deze tijd in Nederland, België en Westelijk Duitsland, dat vrije edelen en dienstlieden die de ridderslag hebben ontvangen, in de getuigenlijs- ten miles of ridder worden genoemd. Zo ook onze schouten. Ze komen alle uit riddermatige geslach- ten, waarvan in elk geval een deel ministerialen- families zijn. Deze schouten waren welgestelde heren. Een goed
voorbeeld hiervan is Zweder van Dingede, ridder, heer van Ringenberg (1225-1227). In 1223 verkoopt hij aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem goederen bij Winterswijk. Later verkoopt hij hier- aan nog andere landerijen. In 1219 treffen we hem aan in Damiate in Egypte, ongetwijfeld in verband met de kruistocht van Willem I van Holland. Daar ziet hij hoeveel moeite de broeders van de Duitse orde zich getroosten. Voor zijn zieleheil en voor de zielen van zijn vrouw en kinderen geeft hij aan het Duitse huis drie hoeven. Dit alles gebeurt vóór hij optreedt als stadsschout. In 1231, na zijn aftreden, blijkt dat hij nogmaals de kruistochtgelofte heeft gedaan, ditmaal samen met zijn vrouw Beatrix. Deze gelofte koopt hij af door het Duitse huis een hofstede en een huis bij de Geertekerk te geven en goederen bij Het Gein en op Raven. Deze schenking breidt hij in 1247 nog uit. Daarbij blijkt dat hij en zijn voorouders leen- |
||||||||||
29
|
||||||||||
gemaakt van een genealogie door de zeventien-
de-eeuwse geleerde Cornelis Booth. Hendrik Ingen, heer van Dingede
_____________________________I_____________________________________________
Botho, Zweder I Arneldis de
kanunnik van van Dingede Trajecto
Sint Salvator____________|_______
Zweder II Dirk Frederjk Arnold
schout schout schout schout 1225-27 1245 1260 127b
De stamvader Gijsbert, hier niet opgenomen, zit in
1122 samen met onze eerste schout Galo in de raad van de bisschop van Utrecht. Burgers
Volgens Oppermann werden na 1160 de ministe-
rialen als schouten verdrongen door burgers van Utrecht; volgens Muller komt de schout altijd voor als een van de bisschoppelijke ministerialen.1) Geen van beide beweringen is juist. De hele kwes- tie wordt vertroebeld, doordat het geheel van de burgers van Utrecht soms als ministerialen werd aangeduid. De Utrechternaren waren trots op de benaming
„dienstmannen van Sint Maarten". Pas na 1275 ko- men Utrechtse burgers als schout voor. Leden van de schoutenfamilie Vrenke voeren de titel „dominus" of „heer" voor hun voornaam, wat erop wijst dat ze riddermatig zijn. Maar hierna behoort zeker niet iedere schout tot de ministerialen. De nieuwe periode van 1275 tot 1304 kenmerkt zich doordat de schouten burgers zijn en doordat het ambt een duidelijk politiek tintje heeft gekre- gen. De dragers ervan zijn partijfiguren, doorgaans van de Lichtenberger- of Raadspartij. De oorzaak hiervan is vooral dat de raadspartij tussen 1275 en 1278 voor lange tijd in de stad de overhand wist te krijgen. Het is niet makkelijk te zeggen, of de schout een
burger van Utrecht móést zijn. In 1364 zegt het Li- ber Hirsutus Minor, een rechtsboek van de stad, dat het een oud gebruik is, dat de schout een geboren burger is. Maar hoe oud dat recht is, valt niet te bepalen. Van de schouten in deze tijd wor- den er enkele als burgers genoemd. Anderen wor- den later schepenen, een ambt dat aan burgers was voorbehouden. De meerderheid behoort daar- door tot de burgerij. Een goed voorbeeld uit deze tijd is de reeds eerder |
||||||
Bij het stadsarchief bewaarde archieven.
Tweede afdeling: Archief der Buurkerk. nr. 127: Erfpachtbriet met latere akte van over- dracht daarvan betreffende een aan de kerk over- gedragen hofstede aan het St. Jacobsveld. 1339. 1363. Foto van het zegel van Wernaer van Draken-
borch, schout van Utrecht. 1363. heren waren van een Johannes van Stoetwegen.
Iemand die zoveel weggeeft, moet nog wel wat overhouden. Alle schouten in deze periode behoorden tot de-
ze klasse van rijken. Onder hun namen missen wij echter de rijkste Stichtse leenmannen: de Van Amstels, de Van Zuilens, de Van Woerdens en de grote bankiers. Ik zou dan ook willen spreken over een middenlaag onder de rijke klasse. In deze tijd is duidelijker een familieband tussen de schouten vast te stellen dan in de vorige. De hele periode wordt zelfs overschaduwd door één familie: de familie Van Zweder van Dingede. Bij het reconstrueren van hun relatie heb ik gebruik |
||||||
30
|
||||||
Vrenke was er een eigenaardige opvolging. In dit
geval zou men onwillekeurig denken aan een pand- verhouding. Bij het verpanden van een ambt betaalt de pand-
houder een som aan de eigenaar, in dit geval de bisschop, en kan hij verder vrij over het ambt en de inkomsten ervan beschikken. Zijn erfgenamen kunnen het ook erven. Deze situatie is beëindigd zodra de som geld is terugbetaald. De eerste ons bekende verpanding van het ambt vindt plaats in 1327. Maar bij de familie Vrenke zijn alle omstandigheden voor verpanding al aanwezig. Dit wordt nog waarschijnlijker gemaakt door de grote geldnood van de bisschoppen juist in deze jaren. Een raadsbesluit uit 1379, dat meermalen herhaald
werd, verbiedt het verpanden van het schoutambt. In een volgend artikel hoop ik in te gaan op an- dere aspecten van het schoutambt. D. A. Berents
|
||||||||||||||
genoemde familie Vrenke. In de jaren 1277 tot en
met 1293 waren de schouten achtereenvolgens Dirk, Tideman, weer Dirk, Gerard en Everard Vren- ke. De gehele familieverhouding is niet zeker, maar Gerard is de zoon van Dirk. Dirk was sche- pen in 1293, 1294 en 1297. Misschien is hij dezelf- de als de Dirk Vrenke die kanunnik van Oud- munster was. Tideman wordt genoemd als raadgever van Floris
V. Dirk werd in 1304 samen met Jacob van Lichten-
berg vermoord. Ook de familie Vrenke moet welgesteld zijn ge-
weest. Er zijn ten minste drie kanunniken van die naam geweest. Schout Dirk zowel als zijn zoons Gerard en Gijsbert worden in een testament ge- noemd. Van Gerard is o.a. bekend, dat hij tins- recht had op goederen in de burcht en dat hij va- zal van Oudmunster was. Onder de bezittingen van Gijsbert wordt land vermeld in Trechterveen en in Gieltjesdorp. Conclusie
We zagen dus dat de schouten aanvankelijk als
dienstmannen nauw aan de bisschop verbonden waren, maar later meer te maken hadden met de partijpolitiek. Opvallend was de rijkdom van de schouten en het wisselen van het ambt tussen le- den van dezelfde familie. Vooral bij de familie |
||||||||||||||
Opperman, O., Untersuchungen zur Geschichte
von Stadt und Stift Utrecht, in: Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst, (1} 27 (1908) p. 228 en Muller Fz., S., Inleiding op de middel- eeuwse rechtsbronnen der stad Utrecht, 's-Gra- venhage 1885, p. 14. Gegevens over de schouten werden verzameld
uit het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, 5 delen, Utrecht 1920-1925 en 's-Gravenhage 1940-1959. |
||||||||||||||
ANTIEKE KAART
|
||||||||||||||
Bij de N.V. drukkerij Senefelder te Purmerend is
een fraaie herdruk verschenen van een gekleurde kaart, die Joost Janz in 1575 heeft vervaardigd van Noord-Holland. Het is een plaat van forse afme- tingen, ongeveer 70 bij 95 cm, opvallend duidelijk door een functionele toepassing van geel, rood en groen en ook uit artistiek oogpunt heel inte- ressant. Aan de rechterzijde vindt men een regis- ter, waarin Janz o.m. schreef: ,,Caerte Van noorthollant Beghinende van Noort- endt, Zuijtwarts up tot voor Leijden toe. Voorts streckende Oostwaerts tot om Vtrecht, weder Noortwarts up inde Zuijder Zee, met alle sijn ste- den, dorpen, Dijcke, Weghe, Watere en Vaerte, |
||||||||||||||
daer in ne begrepe elcx na sijne rechte ghele-
ghetz." Janz doet nog meer mededelingen, bijv. over octrooien, allemaal op dezelfde kaart zonder .dat het in het totaalbeeld stoort. Dr. A. J. Kölker, chartermeester van het rijksar- chief in de provincie Noord-Holland, waar het origineel ligt, heeft in een boekje de kaart beschre- ven. Leden van Oud-Utrecht kunnen deze kaart en het boekje tegen betaling van de kostprijs ad ƒ25,— (inclusief verpakking en verzending) be- stellen door storting op postrekening 51953 t.n.v. de penningmeester van het hoogheemraadschap te Purmerend. K.
|
||||||||||||||
31
|
||||||||||||||
Herbouwd Domschlp in het groene gras
|
||||||||||||
siteitsgebouw, dat in zijn would be renaissance de-
toneert. Het plein zou in het zuiden dan reiken tot de Trans. In contact gebracht met verscheidene aantrekkelijke straten en monumenten zou het Domplein kunnen gaan fungeren als een magne- tisch centrum van hoge kwaliteit, aldus de brief- schrijvers. Ter versterking van dit centrum willen zij een aan-
tal nevenkernen creëren rondom de Middeleeuwse kerkgebouwen in de buurt, die toch al worden of zijn gerestaureerd. Het huis Zoudenbalch is in de- ze gedachte voorbestemd tot een museum, dat het leven van bekende Utrechters belicht als zuster Bertken, Anna Maria van Schurman, Everard Meys- ter en Belle van Zuylen. Wat mij treft in deze schets is de hevige liefde
voor de oude binnenstad, waarbij de minutieuze Engelse zorg voor kathedralen dient als de stro- halm om zich aan vast te klampen. Helaas (in dit opzicht) wonen wij niet in Engeland en zijn onze bouwtradities niet de Britse. Het plan, hoe sym- pathiek ook, lijkt mij daarom niet te realiseren. Hoog Catharijne zie ik - in tegenstelling tot de beide scribenten - wel degelijk als een gevaar. K.
|
||||||||||||
In reactie op de beleidsschets Utrecht doelbewust
naar de toekomst (dec. 1971) hebben J. B. A. Ter- lingen en G. M. J. Engelbregt B en W een ge- schrift aangeboden onder de titel De toekomst van Utrechts oude binnenstad. Hierin vatten zij niet slechts het oude plan weer op om het middenstuk van de Domkerk te herbouwen, maar suggereren zij tevens rondom de hernieuwde kerk naar Engelse trant een groot gazon aan te leggen. De schrijvers gaan ervan uit dat Hoog Catharijne en de Uithof een eigen hoofdfunctie krijgen, waar- naast voor de oude binnenstad een specifieke functie ontstaat: nl. als een cultuurhistorisch cen- trum van de eerste orde. Als centraal punt zien zij het Domplein, met in de
kapellen en beuken van het herbouwde schip een Bourgondisch museum. De noordwand van het plein zou moeten verdwijnen tot aan de achterzijde van het Oudkerkhof, zodat zelfs de muurresten van het Romeinse castellum weer verschijnen. Ge- nesteld in een fraai gazon, zullen deze goed tot hun recht komen. Wandelpad, terrasjes en banken completeren dit beeld. De huizenrij aan de zuidkant van de Domtoren
mag eveneens verdwijnen en liefst ook het univer- |
||||||||||||
eus
|
||||||||||||
Naar aanleiding van het artikel in Oud Utrecht van
februari jl. ,,De Heus, Sluishoef onder De Bilt en een rechtssymbool", van de heer H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp, deel ik mee dat een Herbert de Heus in november 1630 bij de classis Amersfoort verzoekt gerecommandeerd te worden als school- meester te Maartensdijk. Hij zet zijn handtekening in het formulierboek van die classis, maart 1631 als schoolmeester van Eemnes Binnendijks. No- vember 1636 wordt hij aangesteld te Bunschoten. Augustus 1644 verzoekt hij geëxamineerd te wor- den om als predikant naar Oost- of West-lndië te worden uitgezonden; hij preekt voor de classis uit Joh. 5 : 14 en men is redelijk tevreden (Acta clas- sis Amersfoort). In het archief van de classis Utrecht nr. 5 ligt
onder de ingekomen stukken een brief over hem van 2 november 1630. Hierin zegt zijn broer dat Herbert de Heus in moeilijkheden is gekomen door de vijand en de frontieren moet schouwen (schu- |
wen), welk men uit zijn mondelinge narre het best
zal kunnen verstaan. In de Acta classis Amersfoort van november 1630
wordt vermeld dat hij een gewezen schoolmeester uit de Bommelerwaard is, verdrieven door „die van Breda". Een enkele maal is zijn naam als Geus in plaats van Heus geschreven. E. P. Polak-de Booy
Het bestaan van de oude schoolmeester-predikant
Herbert de Heus anno 1630 was mij totaal onbe- kend. Het gegeven biedt echter kansen verder te zoeken naar de stamreeks en de herkomst van dit geslacht. Opvallend is dat zowel te Zoelmond als te Schalkwijk in de eerste decennia van de acht- tiende eeuw de naam Herbert in dit geslacht voor- komt. Te Erichem komt als vader in het doopboek Her-
bert Dercksen de naam De Heus voor op 6 maart 1690. H. W. M.). Kits Nieuwenkamp |
|||||||||||
32
|
||||||||||||
Middeleeuwse maaltijd
|
||||||||||||||||||||||
Als extra en vermoedelijk laatste surprise ter
gelegenheid van de viering van het 850-jarig stadsrecht in Utrecht, zet onze vereniging op zaterdag 3 juni een middeleeuwse maaltijd voor haar leden op het vuur. Ongeveer honderd leden van Oud-Utrecht kunnen die dag te gast zijn in de sfeervolle omgeving van Paushuize. De kosten bedragen f 17,50 inclusief de wijn. Keukenprinses is jonkvrouwe dr. J. M. van Win- ter, expert op het gebied van middeleeuws eten, die ook de wegen kent om aan de benodigde kruiden te komen. Zij wordt geëscorteerd door een keur van dienstmaagden en een epicurisch historicus. Op het menu staan: Joutes, een vijf- |
||||||||||||||||||||||
tiende-eeuwse, Engelse groentensoep (Van Soeter
Cokene, nr. 27); Froide Sauge, een veertiende- eeuws, Frans kipgerecht met zure saus (Van Soeter Cokene nr. 19) en Konkavelite, een veer- tiende-eeuwse, Duitse amandelpudding met ker- sanmoes (Van Soeter Cokene nr. 33). De maaltijd duurt ongeveer van zes tot negen uur 's avonds. Disgenoten zijn o.a. de commissaris van de Koningin met echtgenote, die gast zijn in eigen huis, de burgemeester en onze ereleden. Tot 25 mei kan men zich voor deze maaltijd op- geven - zolang er plaatsen zijn - bij De Discus, Minrebroederstraat 25 ('s maandags gesloten). |
||||||||||||||||||||||
KUNSTZAAL DE REIGER
heeft het genoegen U uit te nodigen voor de tentoonstelling
'Gezichten op Utrecht'
tekeningen, grafiek en een map litho's van William Kuik, te houden van
27 mei tot en met 17 juni. De expositie is georganiseerd door de vereniging 'Oud Utrecht' ter herdenking
van het feit dat Utrecht 850 jaar geleden stadsrechten verkreeg.
De opening zal geschieden op zaterdag 27 mei om 15.30 uur
door de heer H. G. I. baron van Tuyll van Serooskerken, burgemeester van Utrecht.
Openingstijden: dagelijks van 13 tot 17 uur, zondags gesloten.
Donderdagavond van 20 tot 22 uur. Burgemeester Reigerstraat 3, telefoon 31 78 15. |
||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 5 - mei 1972
|
||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A. B. R. de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14 |
||||||||||||||||||||||
Omslag: 1 j 2
3 U Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
||||||||||||||||||||||
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199. Utrecht penningmeester Oud Utrecht, 575520 f 20,— per jaar
|
||||||||||||||||||||||
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
|
||||||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||||||
Sluiten is niet slopen
Drie neogotische kerken in Utrechtse binnenstad
|
|||||||||||
Sinds de dagen dat Willibrord en zijn gezellen uit
Ierland overstaken om het geloof te komen ver- kondigen op het slib van de Rijn, is Utrecht ker- kelijk centrum van die Lage Landen. Genoegzaam bekend is het feit van Willibrords kerkstichting op of bij het huidige Domplein, en hoe van daar uit het christelijk geloof zich over deze streken heeft verspreid als de rimpeling die een voorwerp veroorzaakt wanneer het in een spiegelglad water- vlak valt. Toen met de komst van de „nye religie" in 1580
de traditionele religie in de stad verboden werd, aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en zijn overgebleven gelovigen slechts in het geheim hun godsdienst konden blijven beleven, leek het dat het kerkelijk centrum Utrecht afgedaan had. Doch met de Staatsregeling van 1798, die de scheiding van kerk en staat en de volkomen gods- dienstvrijheid vastlegt, krijgt Utrecht langzaam maar zeker, uiteindelijk tegen de wensen van Thorbecke in, zijn oude rol weer toebedeeld. In 1853 herstelt de H. Stoel de bisschoppelijke hiërarchie en Utrecht wordt zetel van een aarts- bisschop, centrum van kerkelijk leven. De Catharijnekerk aan de Lange Nieuwstraat, in 1813 al in functie als garnizoenskerk voor de Franse soldaten, wordt - mede om haar slechte staat door de novemberstorm van 1836 - op 24 oktober 1840 bij Koninklijk Besluit van Wil- lem II afgestaan aan de ,,R. C. Gemeente". Victor Rademaker, pastoor van het schuilkerkje aan het Catharijnesteegje, begint de hoognodige restauratie en op 22 augustus 1842 vindt de wijding plaats. Een maand voor het Koninklijk Besluit betreffende
de Catharijnekerk consacreerde mgr. baron van Wijckersloot de kerk die Karel George Zocher voor de paters Augustijnen aan de Oudegracht gebouwd had. Eerder hadden de Dominicuskerk aan de Maria-
plaats en de Herenstraatkerk al het uiterlijk van godshuis verkregen. In 1840 telt Utrecht drie rooms-katholieke kerken:
de Dominicus, gebouwd in 1810, een voortzetting
van de schuilkerk aan de Walsteeg; de Catharijnekerk, de zestiende-eeuwse klooster-
kerk van de Johannieters, voortzetting van de schuilkerk aan de Catharijnesteeg; de Augustinus, voortzetting van de schuilkerk
aan de Jerusalemsteeg. |
|||||||||||
Inmiddels is de Herenstraatkerk overgegaan in
handen van de baptisten. Doch allengs ontstaat er behoefte aan meer kerk-
ruimte in Utrecht. Achtereenvolgens zien we ver- schijnen: de Willibrordus aan de Minrebroederstraat, ge-
consacreerd op 21 juni 1877; de Monica aan de Oudenoord, geconsacreerd op 11 november 1886;
de Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming aan de
Biltstraat, in gebruik genomen december 1894; consecratie vond eerst plaats in 1905; de Jozef aan de Draaiweg, geconsacreerd op 25 februari 1901;
de Martinus aan de Oudegracht (nr. 401), gecon-
sacreerd op 23 oktober 1901. On deze lijst van vijf kerken zijn de Monica en
de Jozef stichtingen uit andere kerken. De Monica was hulpkerk van de Augustinus, de Jozef moest de OLVrouw verlichten. De namen geven hun relaties duidelijk weer. Deze twee kerken zijn niet gebouwd op kerkelijk-
historische grond; het zijn geen voortzettingen van schuilkerken, ze hebben geen banden met de periode van de Hollandse Zending. Wel zijn dergelijke banden aanwezig bij de andere
drie kerken: de Willibrordus is een voortzetting van de schuil-
kerk aan de Herenstraat, die op haar beurt weer een voortzetting is van het schuilkerkje dat de dominicanen aan het Dorstige Hart- steegje hadden; de OLVrouw is een voortzetting van de schuil-
kerk geheten „Buiten-Wittevrouwen"; de Martinus is een voortzetting van de schuil-
kerk ,,De Rode Haan", Oudegracht 399. Bouwkundig gezien zijn de acht katholieke ker-
ken als volgt te rangschikken: de Catharijnekerk is een laat-gotisch bouwwerk;
de Dominicus en de Augustinus zijn klassicis-
tische Waterstaatskerken; de Monica is een neogotisch-neoromaanse schep-
ping; de Willibrord, OLVrouw, Jozef en Martinus zijn
zg. neogoten. Van deze neogoten is de Jozef het werk van
|
|||||||||||
34
|
|||||||||||
architect G. A. Ebbers; de andere drie zijn van
Alfred Tepe. Omdat de Dominicus inmiddels (1940) gesloopt is,
komt zij in het verdere relaas niet meer voor. Dit geldt eveneens voor de Catharijnekerk en de Augustinus. Beide godshuizen zijn recentelijk ge- restaureerd en spelen een duidelijke rol in het huidige katholieke leven. Ook buiten dit betoog vallen de Monica en de
Jozef. Vooreerst zijn deze twee kerken, zoals ge- zegd, geen voortzettingen van een schuilkerk. Vervolgens zijn ze van architecten over wier ver- diensten wij ons hier niet vermogen uit te spre- ken. Ten derde liggen ze buiten de oude stad. Ook de
OLVrouw ligt buiten de singels, maar daar de architect dezelfde is als van Willibrord en Mar- tinus en haar locatie grote overeenkomst vertoont met de twee neogoten binnen de singels, be- trekken wij haar straks wel in ons betoog. Wat de plannen met de Jozef zijn, is ons niet bekend; de Monica daarentegen lijkt ten dode opgeschreven. Het Utrechtsch Nieuwsblad van 16 juli 1971 meldt dat een verzoek tot sloop in- middels is ingediend. „Verwacht wordt dat van de zijde van Monumentenzorg geen bezwaren zijn, omdat de kerk geen belangrijke monumentale waarde heeft." Als er één kerk gebouwd is in het Utrecht van de vorige eeuw waarvoor wij dit be- twijfelen, is het uitgesproken de Monica. Haar toren is, ondanks de menigte vierkante kantoren in haar onmiddellijke omgeving, een duidelijk baken in de noordelijke stad. Als het om pastorale motieven wenselijk is de Nicolaas aan het Boerhaaveplein te laten samen- gaan met de Monica, lijkt het óns wenselijker de Monica als liturgisch centrum aan te wijzen. Ten- zij de grondprijs op de hoek Oudenoord-Heren- weg zo hoog is, dat ook de kerk bezwijken moet. Utrechtse school
Van Alfred Tepe, de man die we terecht de ar-
chitect van het jonge aartsbisdom mogen noemen, bezit de stad Utrecht dus drie kerken. Hij heet een uitgesproken vertegenwoordiger van de Utrechtse school. Met deze naam betitelt men de groep kunstenaars die mgr. Van Heukelum, de deken van het Sint-Bernulphusgilde, rondom zich verzamelde om de religieuze kunst in het midden van de vorige eeuw haar follow up te geven. Van Heukelum wilde de architect niet de alleen- |
|||||||
heerschappij toekennen; er is een team van kun-
stenaars en hun voorbeelden bestaan. „Men had de door de Hervorming onderbroken traditie weer op te vatten, alleen aan studie van haar Middel- eeuwsch verleden kon een nieuwe Christelijke kunst ontbloeien". Hier staat Van Heukelum tegenover de „magister
operum" die dr. P. J. H. Cuypers wenst te zijn; deze wil als architect alles naar zich toe trekken: eigen ateliers en eigen fantasie. Cuypers vrees- de, als hij in Utrecht zou gaan werken, ,,dat hij zijn artistieke zelfstandigheid zou moeten prijs geven aan de inzichten van den archeoloog, wiens richting medebracht den architect bij het ontwer- pen van kerkelijke gebouwen aan bestaande voorbeelden te binden". Van Cuypers vinden we dan ook geen kerk in
Utrecht. Alfred Tepe studeerde aan de Bau-Academie in
Berlijn. Zijn leermeester was V. Statz. In 1866 komt hij op instigatie van Van Heukelum naar Nederland. Andere kunstenaars die deze priester uit het Rijnlandse laat komen, zijn o.a. de familie Mengelberg en de glazenier Geuer. Van deze kunstenaars bezitten de onderhavige drie kerken werkstukken. In alle drie zijn de hoogaltaren van Willem Mengelberg, vaak ook de zijaltaren. Alle drie bezitten ze glas van Geuer; twee tevens glazen van Otto Mengelberg. De polychromie van de Willibrord is van Christiaan Lindsen; de triomfbalk daar met zijn twaalf apostelportretten is van M. Schenk. Onopvallend exterieur
Na deze blik op het interieur richten we ons op
het exterieur. Van alle drie kerken valt te zeggen dat ze onopvallend zijn. Dit geldt in zeer hoge mate voor de Willibrord: slechts één gevel, niet hoger dan de aangrenzende percelen, is aan de noordzijde van de kerk zichtbaar. In de Anna- straat valt meer van de kerk waar te nemen, doch deze straat is zo smal dat men haast zonder haar te zien, eraan voorbij loopt. Zeker voor de Willibrord was deze onopvallend-
heid noodzakelijk. Allereerst was de bouwheer gebonden aan het kleine stuk grond dat de katholieken in de binnenstad hadden verworven voor deze kerkbouw. Vervolgens had het feit al- leen al dat de kerk verrijzen zou binnen 200 mtr van de Dom- en Janskerk zoveel stof doen op- waaien, dat het wenselijk was niet nog meer te provoceren. |
|||||||
35
|
|||||||
De klok in de vieringtoren provoceerde de Jans-
kerkgangers al genoeg; zelfs tijdens hun diensten was haar geklep vemeembaar. Ook van de OLVrouw en de Martinus is te zeg- gen dat ze onopvallend zijn. Ook deze twee bezit- ten slechts een bescheiden vieringtoren. Bouwde Tepe geen torens? Niets is minder waar. Ga naar Houten, IJsselstein, Jutphaas, Schalk- wijk: op grote afstand wordt het tegendeel be- wezen. Maar in Utrecht bouwde hij ze niet. Vooral door het ontbreken van torens is de Monumen- taliteit met een grote M van de drie Utrechtse neogoten miniem. Maar dat is juist één van hun kenmerkendste eigenschappen. Terloops zij hier opgemerkt dat de achterkant van de Martinus bijzonder fraai is zoals hij te zien is door de kale bomen van Zochers stadspark langs de Catharijnesingel. WAT GAAT UTRECHT MET
DEZE DRIE NEOGOTEN DOEN? Als we naar de huidige situatie kijken en we baseren ons op de informatie die ons bereikt, liggen de zaken als volgt: De Willibrord is in handen van aannemer A. J.
Lisman uit Groenekan. Hij verhuurt zijn bedehuis aan pater Wijnand Kotte, die voor zijn groepering katholieken een geschikte, centraal gelegen kerk- ruimte zocht. De huur is vastgesteld op f 40.000 's jaars voor een periode van vijf jaar met optie van koop (Utrechtsch Nieuwsblad 1 februari 1971). Deze verhuur ligt in de lijn van de uitspraak van de heer Lisman in een interview van 3 mei 1967 in Het Centrum: „Het zou een wandaad zijn als deze kerk gesloopt zou worden." Eveneens deelt de heer Lisman hier mee dat er een comité in het leven is geroepen om een bestemming voor het gebouw te vinden. Dit comité heeft één of twee jaar de tijd. „De kerk kost me tenslotte dagelijks een hoop geld. Ik beschouw het als een hobby, maar het moet natuurlijk niet te veel geld gaan kosten." Het Utrechtsch Nieuwsblad van 20 augustus 1970
meldt dat de Stichting Sint Willibrord een actie gestart is teneinde de kerk, die zij thans huurt, in eigen bezit te krijgen. Doel van deze stichting, waarvan o.a. Ed. Krekelberg sj. woordvoerder is, is een halt toe te roepen aan „de afbraak van heel deze roemrijke kerkprovincie". Van de Willi- brorduskerk poogt zij te maken een centrum waar „de zuivere rooms-katholieke liturgie" gevierd wordt. |
|||||||
In dit bericht wordt verder meegedeeld dat
„ongeveer drie ton" op tafel zal moeten komen. De Muurkrant van 29 februari 1972 meldt dat de Verenigde Bouwbedrijven Bredero NV interesse in de kerk zou hebben. Gesloten
De OLVrouw aan de Biltstraat is per 13 februari
1972 gesloten. Deze beslissing is in maart 1971 genomen na een uitvoerig beraad over de moge- lijkheid tot behoud. Uiteindelijk is restauratie af- gesprongen op de hoge kosten, waaraan Monu- msntenzorg niet wenste deel te nemen; tevens op het feit dat het ruimteprobleem met restauratie niet opgelost zou worden. Volgens het Utrechtsch Nieuwsblad van 16 fe-
bruari 1972 wordt de OLVrouw gesloopt, verrijst er aan de Biltstraat een flatgebouw en komt daar- achter op een binnenplaats een kleine kerk te liggen. Dit, wanneer het plan van de architecten Van Gendt en Mühlstaff goedkeuring van de ge- meente krijgt. Het interieur en het glas van deze „vrij zeldzame
hallenkerk" zal verdeeld worden onder de nieuwe kerk en andere neogotische bouwwerken. De Martinus is als kerk nog in gebruik, maar van verscheidene kanten wordt bevestigd dat zij snel dicht zal gaan. Men noemde 1 april 1972. Ook voor haar zouden de Verenigde Bouwbedrijven Bredero NV bijzondere interesse hebben blijkens de Muu'krant van 29 februari 1972 en de pamfletten- literatuur. Resumerend staan twee kerken zeker op de
nominatie onder de slopershamer te vallen. Voor de Willibrord is vrees ook niet overdreven. Als bewaarheid wordt wat boze tongen beweren, houdt Utrecht geen enkele neogoot in zijn binnen- stad over. Waaraan ontleent Utrecht het recht de pagina
met dit katholiek revival uit het verhaal van de stad te scheuren? Te weinig criteria
In alle discussies over het openhouden dan wel
sluiten van kerken komen bij voortduring slechts twee criteria op tafel: het financiële en het pasto- rale. Daarbij valt tot nog toe het sluiten van een kerk altijd samen met het vernietigen van die kerk. Sluiten en slopen zijn identiek. Tegen deze gang van zaken protesteren wij met grote klem. In het voorgaande hebben wij ge- tracht te betogen dat wel degelijk mee moeten |
|||||||
36
|
|||||||
tellen historische, kunsthistorische en monumen-
tale criteria. We hopen duidelijk gemaakt te heb- ben dat deze criteria betreffende de drie kerken een behoorlijk gewicht bezitten. Wij beschuldigen allen die deze criteria niet in hun beraad betrok- ken hebben of betrekken, van grove nalatigheid in het beheer van het neogotische hoofdstuk in de Utrechtse stadsgeschiedenis. Onzes inziens zou geen van de drie kerken met de grond gelijk gemaakt mogen worden; horen ze alle drie thuis op de Monumentenlijst. Dat de publiciteitsmedia aangaande menige sloop van neogotische bouwwerken moeten melden, dat Monumentenzorg geen belangstelling had voor het gebouw, zal haar in de loop van de geschie- denis worden aangerekend als een niet geringe nonchalance. De kerkbestuurderen die thans over de neogoten het (dood)vonnis vellen, worden hierdoor niet vrijgesproken; wél minder toereke- ningsvatbaar geacht. Als waar is wat algemeen beweerd wordt, dat
Monumentenzorg nog in haar maag zit met de hele negentiende eeuw en dat ze het niet eens kan worden over de interne richtlijnen dienaan- gaande, wordt het de hoogste tijd het wél eens te worden. Deliberante senatu perit Saguntum. Doet zich de vraag voor in welke functie wij deze financieel en pastoraal onrendabele godshuizen kunnen bewaren. Het comité waarover de heer Lisman in 1967
spreekt en dat toen twee jaar de kans kreeg om over een bestemming voor de Willibrord na te denken, heeft tot dusver publiekelijk niets van zich laten horen. Voor de Martinus en de OLVrouw bestaat zo'n
comité niet. Alleen pastoraal en financieel is er gedelibereerd in de tot beslissingen bevoegde colleges. Wij zouden ervoor willen pleiten voor al deze
drie kerken alsnog de door ons genoemde criteria in het overleg te betrekken, en de vraag te bezien of sluiting van deze kerken per se sloop betekent. Angst voor een tweede Kotte-kerk, het zg. Kotte-
syndroom, mag onder geen beding een motief zijn voor een hoop puin en gruis op een doorde- weekse morgen aan de Oudegracht. Nieuwe functie
Wanneer wij ons over een eventuele functie zou-
den mogen uitspreken, zagen wij het liefst de Willibrord toegevoegd aan het Aartsbisschoppe- |
|||||||
Interieur Willibrorduskerk
lijk museum. Wanneer dat binnen enkele jaren,
samen met het Haarlems bisschoppelijk museum en het Oud-katholiek museum, gehuisvest zal zijn in het Catharijne convent, zal het - zeker als de tendentie oude kerkgebouwen te moderniseren, doorgaat - nauwelijks voldoende ruimte hebben om heel zijn bezit ten toon te stellen. Zelfs niet als, wat het plan is, de Catharijnekerk daarin be- trokken wordt. En mochten wij ons deerlijk ver- gissen in de hoeveelheid stukken die het Catha- rijne convent de eerste twintig jaar nog zal ver- werven, dan blijft toch staan dat het exposeren van grote neogotische werken als een bont Mengelbergaltaar, dat elders verdwijnen moest, wel mogelijk maar minder ideaal is in de spier- witte laat-gotische Catharijnekerk. Wij zouden ervoor willen pleiten de Willibrord |
|||||||
37
|
|||||||
met al haar pleister op de Monumentenlijst te
plaatsen en haar te reserveren als museum-van- top-tot-teen voor de neogotiek, in de geest waar- in dr. D. P. R. A. Bouvy erover dacht (Het Cen- trum 3 mei 1967; zie ook: De Tijd 11 maart 1967). De reformatie van Vaticanum II mag voor het nageslacht niet leiden tot wat de storm van 1566 en even later het vier eeuwen durend vandalisme der dominees wel heeft opgeleverd. Hoewel het buiten onze competentie valt een oor- deel te vellen over de Stichting Sint Willibrord, zouden wij het aartsbisdom willen voorstellen een modus vivendi te zoeken met de huidige gebrui- kers van de Willibrorduskerk. Er zijn meerdere mogelijkheden: wij denken aan gebruik van de Willibrord door pater Kotte, met vastgelegd - in- dien hij de kerk koopt - dat het aartsbisdom optie van koop heeft als hij om een of andere reden geen interesse meer in de Willibrord zou hebben. Ofwel ruil van de Willibrord voor de OLVrouw of de Martinus, om aldus de Willibrord direct onder supervisie van het museum Catharijne convent te brengen Betreffende de OLVrouw en de Martinus zouden
wij in overweging willen geven de kerk te gaan gebruiken als: 1. Overdekte kinderspeelplaats. De zeer kinder-
rijke „Zeven steegjes" zitten erg verlegen om zo'n ruimte. 2. Uitbreiding van de kantoorruimte van de pro-
vinciale griffie. De griffie gebruikt de pastorie van de Martinus al. Een kerk inrichten als kantoor is al vaker vertoond. 3. Opslagplaats in de binnenstad voor de dienst
Openbare Werken. De Buurkerktoren, die daarvoor thans gebruikt wordt, lijkt ons wat klein en onhandig gelegen. 4. Gymzaal. Wellicht zal bij restauratie van het
Catharijne convent de gymzaal in de grote ziekenzaal moeten verdwijnen. Van hoge ruim- tes zijn er in de stad twee. 5. Uitbreiding voor de universiteitbibliotheek.
Als zij thans gebruik kan maken van de hof- kapel van Lodewijk Napoleon, zal het gebruik van een andere kerk haar ook niet tegen de borst stuiten. Besmette handen
In de Buurkerk hebben eertijds bakovens gestaan,
de Pieterskerk was snijzaal en graanschuur, in de Catharijnekerk lagen soldaten gelegerd, de Geer- tekerk was ook kazerne, later opslagplaats en |
||||||||
een deel van de Janskerk was al universiteits-
bibliotheek. Door niet te slopen ontlopen wij het oordeel van
het nageslacht; wij die onze voorvaderen nim- mer de sloop van de Mariakerk hebben kunnen vergeven, wij die onze handen al niet meer van smetten vrij hebben: de singel is gedempt. Een generatie die nog positiever ten opzichte van de neogotiek zal staan dan wij, kan altijd restau- reren. Hoe dankbaar zijn wij niet de „halfgare" luitenant-kolonel ir. J. C. v. d. Polder, die tegen het advies van hoogleraar G. Moll in ertegen pleitte de Domtoren te slopen. De „neogoten" zijn ontstaan in een tijd dat „een roomse" zich nog maar net weer een min of meer volwaardig mens mocht noemen. Zij zijn gebouwd in een periode dat men eindelijk weer geheel vrij ter kerke mocht gaan. In hun, onge- twijfeld soms zeer overdadige, versiering bren- gen zij deze voor de rooms-katholieken zo vreug- devolle tijd tot uitdrukking. Als we alle kerken uit deze periode gaan slopen, zal het nageslacht nimmer meer kunnen zien hoe er toen werd ge- bouwd." (Stadsblad 7 september 1967). En wij zouden hieraan toe willen voegen: werd gedacht en werd geschonken. Er rust een grote verantwoordelijkheid op jullie:
Bernard Alfrink, Wijnand Kotte, Bennie Weterman, meneer Lisman, dr. Bouvy, Chris Meershoek, Jan de Vries en alle andere leden van beraden, com- missies, comité's en wat dies meer zij, dit erf- goed van de herstelde hiërarchie niet te verkwan- selen aan een sloper voor, pak weg, dertig zilver- lingen. Werkgroep Neogotiek
|
||||||||
Rondleiding Burger in Utrecht
Van 15 mei tot en met 30 juni wordt in het ge-
meentelijk archief, Alexander Numankade 199 te Utrecht, de tentoonstelling Burger in Utrecht ge- houden. Het is een activiteit in het kader van de viering van 850 jaar stadsrecht. Voor de leden van Oud-Utrecht zal woensdag 24 mei om acht uur 's avonds, een gratis rond- leiding worden gehouden, met toelichting van onze secretaris, gemeentearchivaris dr. J. E. A. L. Struick. Wethouder W. A. Kieboom van Culturele Zaken
heeft de expositie maandag 15 mei om vier uur 's middags geopend. |
||||||||
38
|
||||||||
recht 850 jaar stadsrecht aanvulling
|
|||||||||||||
Utrechtse stadsarchivaris, de heer Struick,
dt de herdenking voor van 850 jaar stads- * van de oude bisschopsstad. Hiervoor be- de geleerde schrijver zich op de twee oor- <3n van keizer Hendrik V van 2 juni 11221). eerste plaats het diploma, waarin de keizer ■ rivilege bevestigde, dat bisschop Godebold 'erleend, niet alleen aan de Utrechtenaren uidenaren, maar aan allen die in hun „ambi- hun vrijheid, woonden. Voorts krijgen allen, verplicht zijn te werken aan de omwalling de stad (civitas) Utrecht, vrijdom van tol, eer zij in de stad moeten zijn om te kopen verkopen. De keizer bevestigde de Utrech- en en de Muidenaren en de om deze plaat- woonachtige personen niet slechts in het hun r bisschop Godebold gegeven privilege, maar in hun recht en gewoonte (jus et consuetu- im ac privilegium, ab episcopo Godebaldo ■;essum). Wij weten, dat reeds in 1081 Ans- os als schout van Muiden voorkomt en dat de ^chtse schout Galo in 1105 vermeld wordt. •Jen en Utrecht vormden derhalve al lang voor afzonderlijke rechtskringen. Aangezien deze tsgebieden hun bijzondere rechten en rechts- oonten hadden, welke in 1122 bevestigd wer- en er sprake is van stedelijke gebieden met vrijheden (ambitus), zal men mogen aan- ?n, dat 1122 niet het jaar kan zijn, dat Mui- en Utrecht tot stad verheven werden. Van 3 plaatsen waren de burgerijen al voordien et genot van stedelijke rechten. Het is be- ■enswaardig, dat niet medegedeeld wordt, ruit de privilegiëring van bisschop Godebold ond, denkelijk een privilege dat hun oude ten en rechtsgewoonten aanvulde. is overigens zeer de vraag of Utrecht ooit neel tot stad verheven is. Wij hebben hier te en met een op romeinse grondslag ontstane 'itas". Men placht in de vroege middeleeuwen schopszetels bij voorkeur te vestigen binnen n versterkte plaats of „urbs". In Utrecht was het vervallen romeinse „castellum". Het gebied omheen, de ,,civitas", werd bestuurd door de adsgraaf, een leenman van de bisschop, wiens aatsvervanger „castellanus" of burggraaf heette, üe „civitas" strekte zich uit tot ver buiten de •>at-middeleeuwse stadsmuren van Utrecht. De chout Galo vpn 1105 en zijn opvolgers stonden an het hoofd van de kooplieden, ambachtslieden n anderen, die zich in de koopmansnederzetting Stathe, waar de Buurkerk kerkelijk middelpunt |
werd) niet ver van de „urbs" vestigden. Deze
Utrechtse burgers of „cives", zoals zij in 1122 genoemd werden, verkregen door privilegiëring gaandeweg grotere zelfstandigheid. De stadsgraaf echter verdween in 1220 van het toneel en het burggraafschap schrompelde ineen tot een tyns- gerecht. De beide keizerlijke diploma's van 2 juli 1122
spreken van de aanwezigheid van burgers van Utrecht, een ommuring van de stad Utrecht (de „civitas" in enge zin) en van schepenen van Utrecht. Deze oorkonden zijn dus van grote historische betekenis. Het is goed en lofwaardig de uitvaardiging dezer diploma's door keizer Hen- drik V te herdenken. Men houde echter in het oog, dat de Utrechtse burgerij reeds voor het jaar 1122 in het bezit van stedelijke rechten en ge- woonten was. A. lohanna Maris
|
||||||||||||
Nawoord
|
|||||||||||||
De gedegen uiteenzetting van mej. dr. A. J. Maris
moet even dankbaar aanvaard worden als de vererende betiteling „geleerde schrijver" die mij werd verleend. Toch zal het een goed lezer zijn opgevallen, dat in het artikel van januari jl. in dit Maandblad (p. 1) alleen maar gesproken is over de bevestiging van een reeds bestaand Utrechts stedelijk recht. Omdat deze gunst verleend is door bisschop Godebald, die in 1114 benoemd werd, kan dit feit na 1114 gedateerd worden. De opmer- king dat men het jaar 1122 niet moet beschou- wen als het tijdstip van het stadsrecht was door mij reeds gemaakt: mej. Maris probeert dus een openstaande deur nog eens open te zetten. Bovendien moet met nadruk gesteld worden dat |
|||||||||||||
1J Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, I, nos.
308 en 309. Vergel, mijn beschouwingen in ,,Van Voogdij tot Maarschalkambt. Bijdrage tot de ge- schiedenis der Utrechts-bisschoppelijke Sta tsin- stellingen, voornamelijk in het Nedersticht", Utrecht 1954, hoofdstuk VI, Het schoutambt in de stad Utrecht. In het Maandblad, 45e jrg. no. 1, 1972, blz. 2, noemt dr. Struick de prefectus Alferus ten onrechte ,,stadsgraaf". In 1145, toen de prefect de> fundatiesteen voor de Smeetoren plaatste, was Herman van Cuyk stadsgraaf of comes Traiecten- sis. |
|||||||||||||
39
|
|||||||||||||
de authenticiteit van de Utrechtse stadsrechtsver-
lening in ons herdenkingsjaar 1972 door deze mijn bijdrage is afgeslagen. J. E. A. L. Struick
|
||||||||||||||||
keizer Hendrik V in 1122 werkelijk wel een be-
langrijke handeling verrichtte door zijn keizerlijke bevestiging van een niet veel ouder stadsrecht, door zijn machtige bescherming, door de erken- ning van de Utrechtse militaire organisatie en door de vrijstelling van tolrechten ten gunste van de bouw van een wal, alle handelingen die alleen de keizer kon verrichten. De omstandigheden waaronder Utrecht stad werd, zijn breed uitge- sponnen in het artikel van mijn hand voor het jaarboek 1972 dat deze maand zal verschijnen; ik wil hierop daarom niet verder ingaan, maar volstaan met de opmerking dat 1122 het jaar was waarin Utrecht echt de kans kreeg èn succesvol gebruikte om stad te worden. Dat belangrijke feitencomplex vieren wij in 1972. Tenslotte nog een aantal kantopmerkingen. Stel-
lig vormde Utrecht al een „aparte rechtskring" lang voor 1122. Zoals in andere steden van Rijn- en Maasdelta leefden hier de kooplieden, de handwerkers en de overige inwoners onder zg. koopmansrecht; voorbeelden vinden wij o.a. in de Elenchus Fontium historiae urbana, I, pp. 77, 79, 80, 82. 103, 108, 310, 314, 317, 319, 320. Door een soortgelijke toestand was hier in 1122 al 200 jaar een marktnederzetting gevestigd. Uit koop- mansrecht en marktnederzetting ontstond in de regel de stad voorzover een plaats niet nieuw gesticht werd. Maar het stadsrecht was iets totaal nieuws door binnen een wal een ander soort rechtsgemeenschap met een militair karakter te vestigen: de wal en de noodzaak zich te verdedi- gen maakte de burgers tot een nieuwe sociale eenheid met een sterke lotsverbondenheid. Het is daarom onjuist de privileges van Godebald als „aanvullend" te beschouwen. Ook kan niet betwijfeld worden „of Utrecht ooit
formeel tot stad verheven is", zoals mej. Maris doet. Tegenover de duidelijke inhoud van de be- vestigingsoorkonde is deze opmerking onbegrij- pelijk. In het cahier staat maar één feit vermeld, nl. dat Utrecht een stad van burgers is, maar is dat niet voldoende? De tijdgenoten begrepen deze zinnen als een duidelijke uitspraak. ,,Hoed U nu, hoed U dan" (= later)
Hoed U voor den Geldersman". Zonder chauvinisme hoop ik dat deze aanval op
40 |
||||||||||||||||
jeugd lidmaatschap
Het bestuur vestigt er nog eens de aandacht op
dat het mogelijk is voor f 12,50 per jaar jeugdlid van Oud-Utrecht te worden. Een jeugdlid moet jonger zijn dan 19 jaar. Hij ontvangt geen jaar- boek. |
||||||||||||||||
jaarboek
|
||||||||||||||||
Wie nu lid wordt van Oud-Utrecht ontvangt behal-
ve de maandbladen tevens het Jaarboek 1972, dat begin juni zal verschijnen. Op systematische wijze zullen deskundigen hierin 850 jaren stadsgeschie- denis beschrijven; ieder neemt een eeuw voor zijn rekening. |
||||||||||||||||
Stedeschoontochten
|
||||||||||||||||
Tijdens de zomermaanden in juni, juli en augustus
organiseren ANWB en VVV - Utrecht stedeschoon- tochten door de oude binnenstad. Vertrek van VVV-gebouw, Tunnelweg, iedere woensdag om 13.30 uur. |
||||||||||||||||
Kosten f 1,25 per persoon.
Groepen van 20 personen of meer:
persoon. |
||||||||||||||||
f 1— per
|
||||||||||||||||
Rectificatie
|
||||||||||||||||
In het bericht Antieke kaart (aprilnummer, p. 31)
is een storende fout geslopen. Er staat dat deze kaart kan worden besteld bij het hoogheemraad- schap te Purmerend. Dat moet zijn het hoogheem- raadschap te Edam. |
||||||||||||||||
tug litho's kopen
u. er nog keus is |
|||||||||||||||||||||||||||
tentoonstelling „Gezichten op Utrecht", teke-
en, grafiek en een map litho's van William
, in kunstzaal De Reiger, Burgemeester Rei-
traat 3, zal met een week worden verlengd,
■>n met zaterdag 24 juni is zij dagelijks van
■17.00 uur te bezichtigen, behalve op zondag.
erdagavond van 20.00-22.00 uur is er een ex-
">enstelling.
den van Oud-Utrecht kunnen op deze ten-
'elling voor f 12,50 per stuk de lithografieën die William Kuik in opdracht van onze ver- g heeft vervaardigd. (Voor nadere informatie nt deze unieke aanbieding: zie de maandbla- 'an april en mei jl.) Nu de eerste koopgolf |
voorbij is, meent het bestuur de gelegenheid te
kunnen bieden voor een „tweede ronde", dat wil zeggen dat ook degenen die reeds twee litho's hebben gekocht alsnog enige prenten kunnen ko- men uitzoeken. De voorraad is redelijk ruim, maar wél moeten wij waarschuwen dat sommige pren- ten bijzonder in trek zijn, zodat de keuze allengs geringer zal worden. Wanneer de tentoonstelling achter de rug is, zullen
de eventueel overblijvende litho's worden overge- bracht naar het gemeentelijk archief Alexander Nu- mankade, waar onze leden ze eveneens kunnen bekijken en kopen. Wij zullen u op de hoogte houden. |
||||||||||||||||||||||||||
liddeleeupds spektakel rondom (/Mariehen i)an
|
|||||||||||||||||||||||||||
en
|
|||||||||||||||||||||||||||
^et Buurkerkhof zullen de komende weekends
nen worden gemaakt voor de film Marieken
'ieuweghen, die de Utrechtse producent Jos
g (bekend van de rolprent Utrecht door de
n heen) vervaardigt. Het plein ondergaat
leze gelegenheid een metamorfose: er wordt
gestrooid, de huizen tussen Buurkerk en
nbalchhuis krijgen een middeleeuws aanzien,
en kleinvee zullen het authentieke beeld
i completeren.
bekend gaat Marieken van Nieuweghen over
naecht die meer dan seven jaren met den woende ende verkeerde". Op het Buur- f ontmoet zij de wagenspelers; het is een e scène met theater, vertier in de herberg, , oude ambachten e.d. i wordt gespeeld door Utrechtse amateurs, /namen zijn overdag. Om Utrechts stede- |
|||||||||||||||||||||||||||
lustrum nog een extra accent te geven zal op de
avonden van het laatste weekend een soort mid- deleeuwse markt op touw worden gezet. Voor de definitieve agenda raadplege men de dagbladen. Herhaling rondleiding
Burger in Utrecht Wegens grote belangstelling zal de rondleiding op
de tentoonstelling Burger in Utrecht worden her- haald op dinsdag 27 juni om 8.00 uur 's avonds. Gemeentearchivaris dr. J. E. A. L. Struick zal dan in het gebouw Alexander Numankade 199 aanwe- zig zijn om u te vertellen over het doen en laten van onze stadgenoten in vroeger eeuwen. De ten- toonstelling duurt nog tot en met 30 juni. |
|||||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 6 - juni 1972
|
|||||||||||||||||||||||||||
AANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 '4 Sekretaris: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||||
mslag: 1 | 2
3 4 egel van keizer Hen-
rik V, 1122; grootzegels in de stad,
96, 1277 en 1531.
|
|||||||||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
|
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
||||||||||||||||||||||||||
f 20,— per jaar
|
|||||||||||||||||||||||||||
41
|
|||||||||||||||||||||||||||
Steen- en pannenbakkerijen
langs de Vecht (1) |
||||||||
zijn. Het formaat van deze stenen is 33 x 17 x 10
cm, en ook het gewicht mag wel vermeld worden, wat nogal eens vergeten wordt. Eén zon steen woog in vochtige, pas gevormde toestand onge- veer 10 kg en de droge, gebakken steen nog on- geveer 8 kg. Het is bijna onbegrijpelijk hoe de steenbakkers en daarna de metselaars met zulke zware stukken te werk gingen. Natuurlijk vormde men slechts één steen tegelijk: de grote steen- vormen met de 5 tot 7 bakjes, die het tegenwoor- dig thuis aan de wand zo goed doen, kende men in de middeleeuwen niet. Gaandeweg heeft men het steenformaat verkleind om tot handzamer stuk- ken te komen.2 Toen in de zestiende eeuw het dwangslot Vreden-
burg gebouwd werd, heeft men daarin nog wel veel stenen verwerkt van 29/30 x 14/15 x 6V2/7 cm, maar ook grote hoeveelheden met een afme- ting van slechts 21V2 x 9 x 5 cm. Er zijn inder- daad ook nog echte kloostermoppen in dit ge- bouw gebruikt, maar deze waren afkomstig van afbraak en van oude gebouwen uit de 13de eeuw.3 Mooie, rode kleur
De oude bakstenen zijn meestal mooi rood van
kleur, welke tint te danken is aan het ijzergehalte van de klei. De Rijnklei in de omgeving van Utrecht is overal roodbakkend, en men had dit materiaal alom voor het grijpen. De vraag waar precies de kloostermoppen van St. Marie zijn ge- bakken, is dus moeilijk te beantwoorden. Het was zelfs wel mogelijk in de eigenlijke stad stenen te bakken, maar dat heeft men gauw verboden. We- gens het brandgevaar en de hinderlijke rook, maar ook om grondverlies tegen te gaan, werd over het algemeen steenbakkerij alleen toegestaan bui- ten de stadsmuren.4 Over de tijd omstreeks 1200 is ons daarover niets
met zekerheid bekend, maar de oudste vermelding van stenen bakken bij Utrecht betreft inderdaad een plek „prope muros", dat is letterlijk „dicht bij de stadsmuren"; bedoeld wordt buiten deze muren. Dit bericht is van 1265.5 Uit de veertiende en vijftiende eeuw is in allerlei
archiefstukken al heel wat meer over de Utrechtse steenbakkerij te vinden. Er was in de veertiende eeuw een stadssteenoven buiten de Katharijne- poort; 6 de ligging daarvan is niet precies bekend: misschien aan de Leidse Rijn, of dicht bij het klooster Bethlehem. Er waren steenbakkers buiten de Tolsteegpoort, dus waarschijnlijk aan de Krom- |
||||||||
Sinds een jaar geleden de actiegroep „De laatste
Panoven" aan de noodbel begon te trekken, om- dat de nog resterende panoven aan de Vecht te Oud-Zuilen met afbraak werd bedreigd, hebben talrijke briefjes en telefoontjes de groep bereikt, waarin adhesie werd betuigd. Zelfs de minister nam het op voor de panoven en de Bond Heem- schut stelde voor er een museum van te maken. Een poging om een stichting te vormen, mocht tot nu toe echter niet slagen. Inmiddels heeft ons een uitvoerig artikel bereikt van de heer F. H. Land- zaat met medewerking van mej. dr. J. Hollestelle, dat talrijke interessante bijzonderheden geeft over steen- en pannenbakkerijen langs de Vecht. We- gens zijn lengte zullen wij dit artikel in enkele af- leveringen plaatsen. In de tweede helft van de twaalfde eeuw, tussen
1160 en 1200, is in noordwest Europa het bakken van stenen vrij snel alom in gebruik gekomen Kloosterlingen, met hun internationale contacten, hebben stellig veel bijgedragen tot de verbreiding van de nieuwe uitvinding. Vooral de Cisterciënsers hebben overal waar ze zich vestigden, de steen- bakkerij en de baksteenbouwkunst bevorderd; ook in ons land. Het is echter niet bekend waar en wanneer hier precies de eerste middeleeuwse kloostermoppen gebakken zijn; misschien wel in Friesland. Daar was de aanvoer van tufsteen im- mers nog bezwaarlijker dan in het midden van ons land. Want voor de bouw van kerken en kas- telen voerde men dit materiaal met scheepsladin- gen aan uit het Eifelgebied. De maat van de oudste middeleeuwse bakstenen
werd mede bepaald door de afmeting van de toen gangbare tufsteenblokken. Men trachtte bij het stenen bakken de natuursteen min of meer na te maken, ook in het formaat. Aanvankelijk werden tufsteen en baksteen wel samen verwerkt en dan moesten ze niet te ongelijk van model zijn.' Reusachtige blokken
Om een goede indruk te krijgen van deze reusach-
tige gebakken „blokken" kan men nu een kijkje nemen in de tuin voor het Utrechtse archiefge- bouw aan de Alexander Numankade; hier is een stuk muur neergelegd dat is gevonden in de bouw- put van het Nieuwe V. en D.-gebouw bij het Vree- burg. Dit metselwerk zal behoord hebben tot een gebouw of tot de ommuring van het kapittel van Sint Marie, en kan zeker omstreeks 1200 gemaakt |
||||||||
42
|
||||||||
me Rijn, en later zeker aan de „Vaart"; en er wa-
ren verschillende bedrijven buiten de Weerdpoort, dus langs de Vecht. Ook daar was een stadstiche- larij, die op het gebied van Maarssen lag; ze lag vermoedelijk op de rechter oever van de Vecht, voorbij het Lauwerecht, doch nog voor de Rode brug. Het kapittel van Sint Marie en het Servaas- klooster trokken elk jaar een rente uit een deel van het terrein, welke bedragen ieder jaar in de kameraarsrekeningen werden verantwoord.6 Aan vaarwater
Het is met opzet, dat we de riviernamen erbij ver-
melden, want een steenbakkerij lag bijna altijd aan vaarwater; dat was van groot belang voor de aanvoer van de brandstof en het transport van de gebakken stenen, terwijl ook de klei veelal per schuit werd aangevoerd. Ook moet men zich goed voor ogen stellen, dat het niet bleef bij alleen maar stenen bakken; men maakte ook dakpannen en vloertegels. Bij de dakpannen had men twee soorten: de gebogen onder- en bovenpannen en de platte daktegels. Daarbij kwamen dan nog bij- zondere modellen zoals vorstpannen. Vloertegels konden variëren van eenvoudige, rode plavuizen tot geglazuurde estriken met groene, gele, bruine of zwarte kleur, en van diverse maten. Ook rode tegels, met daarop figuren in geel, werden al om- streeks 1300 gemaakt.7 Laten we ons nu verder bezig houden met de
steenbakkerij aan de Vecht. In het stadsgedeelte, „de bemuurde Weerd", dat omstreeks 1400 met een extra muur bij de stad werd getrokken, had- den verscheidene pottenbakkers en tegelbakkers hun bedrijven. Maar voor een steenoven, die veel meer ruimte eist voor droogvelden en haaghutten, |
|||||||||||
Her muurfragment uit het kapittel van St. Marie op
zijn vindplaats. Het bakstenen brok muur ligt nu in de tuin van het archiefgebouw aan de Alexander Numankade. |
|||||||||||
was hier geen plaats genoeg. De reeds genoem-
de stadstichelarij lag daarom verder noordwaarts buiten de nieuwe muur. In het midden van de vijf- tiende eeuw stonden er twee ovens. De „schut- meester" ontving van de ene oven telkens hon- derd ,,cromsteerten" per baksel, en van de andere vijftig.8 Het bedrijf heeft in de bodem nog allerlei resten
achter gelaten. Waarschijnlijk zijn hier ook parti- culiere steenbakkers geweest, evenals aan de over- kant van het water langs de Lage Noord. Ook daar zijn al meermalen misbaksels van stenen of pannen gevonden, zoals in 1960 in het perceel Lage Noord 26. Maar het vinden van zulke mis- baksels bewijst niet rechtstreeks de ligging van het bedrijf, omdat dergelijk puin en afval vaak el- ders werden gestort voor grondophoging of oever- |
|||||||||||
Jaarverslag
|
|||||||||||
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan heeft
de Crediet- en Effectenbank het jaarverslag ver- pakt in een bijzonder verzorgd boekwerkje, dat met talrijke foto's en andere afbeeldingen herinnert aan het Utrecht en de Utrechters van een halve eeuw geleden. Wie kans ziet dit jaarverslag te be- machtigen, zal er veel moois in aantreffen. |
|||||||||||
43
|
|||||||||||
steenbakkerij aan de Vecht. Er is namelijk sprake
van stadssteen en van Vechtsteen. De stadssteen van de stedelijke ovens was voor de burgers extra goedkoop, maar de stad kon onmogelijk aan alle vraag voldoen, en de levering door particulieren werd dan ook niet belemmerd. Integendeel, de ste- delijke belasting op bakstenen, die al in 1430 bestond, bedroeg voor de stadssteen 5 stuivers per duizend, en voor de Vechtsteen maar 2 stui- vers.12 Op die manier werd voor het publiek het prijsverschil tussen de beide steensoorten gedeel- telijk weggewerkt. Ook de aankoop van daktegels van buiten de stad werd geenszins belemmerd. De stadssteenbakkers moesten zich strikt houden aan de door de stad voorgeschreven steenmaten; in hoeverre de steenbakkers aan de Vecht zich daarbij aanpasten is de vraag. Buiten de stadsvrij- heid had de stad daarover niets te zeggen, maar zij kon zo gewenst de invoer van te kleine steen wel verbieden. F. H. Landzaat met medewerking van
mej. dr. J. Hollestelle.
1. J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Neder-
landen. Assen, 1961, blz. 78. 2 Idem, blz. 80-83. 3. C. Temminck Groll, Vondsten V'redenburg. In:
Maandblad Oud-Utrecht 32, 1960, blz. 17. 4. 1. Hollestelle, De steenbakkerij in de Neder-
landen. Assen, 1961, blz. 144-147. 5. Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. Ba-
lie van Utrecht. Uitgeg. d. 1. 1. de Geer van Oudegein, Utrecht, 1871, blz. 303. Zie ook: G. Brom, Regesten van oorkonden . . ., blz. 293. 6. De oudste kameraarsrekening der stad Utrecht,
1380. In: Codex diplomaticus Neerlandicus, Serie 2, nr. II 1, blz. 118 en 154, 155. 7. Hollestelle, aangeh. werk, blz. 62-74.
8. K. Burman, Utrechtse Jaarboeken, 1750. Dl. II,
blz. 16. Ook het stadsbedrijf buiten de Katha- rijnepoort bestond nog; het was toen waar- schijnlijk een panoven. 9. C. D. Temminck Groll, in Irb. Oud-Utrecht
1958, blz. 61-72. 10. Rekeningen der grafelijkheid van Holland, Uit-
geg. d. H. G. Hamaker. Werken Hist. Gen. 21, blz. 295, 409, 418, 439. 11. Idem, deel 2, blz. .. .
12. S. Muller. De middeleeuwse rechtsbronnen der
stad Utrecht. Oude Vad. Rechtsbronnen 3. 1883, blz. 281. |
|||||||
versterking. Misschien zou een speciaal onder-
zoek de brandsporen van een of meer ovens aan het licht kunnen brengen. Kloosters en kastelen
Verderop, voorbij de Rode brug, lag aan de west-
zijde van de Vecht het Cisterciënzer klooster Ma- riëndaal. Vrij zeker zijn daar in de loop der jaren de stenen voor de diverse gebouwen ter plaatse gebakken. Er waren ook mooie tegelvloeren in, zoals bij de opgravingen in de jaren vijftig is ge- bleken.' Nu was deze omstreeks 1245 gestichte abdij een nonnenklooster, maar men kon een over- eenkomst sluiten met een steenbakker, die dan vrij zelfstandig de kloostersteenoven kon exploi- teren. Op dezelfde manier gingen ook de edele heren te werk die op hun land een versterkt kas- teel bouwden. Er zijn veel kastelen langs de Vecht verrezen, en ze werden vaak verbouwd en ver- groot. Het aantal bakstenen dat eraan verbruikt is, kan niet bij benadering geschat worden, maar er was werk genoeg voor de steen- en pannenbak- kers. En wanneer er in de buurt eens minder vraag was, dan kon men de produkten grif kwijt in de stad Utrecht of in Amsterdam. In sommige Vechtkastelen zijn nog middeleeuwse muurgedeelten over, maar daarvan is meestal wei- nig te zien. Dat is bijvoorbeeld het geval in de kastelen Zuilen, Nijenrode en Loenersloot. Andere gebouwen zijn thans bijna spoorloos verdwenen, zoals Vreeland. In het midden van de dertiende eeuw werd deze sterkte door de Utrechtse bis- schop Hendrik van Vianden gebouwd; helemaal van baksteen. Bisschop Jan van Diest verpandde in 1327 het kasteel aan graaf Willem van Holland. Uit de rekeningen van de graven van Holland we- ten we, dat in 1345 en 1346 52.000 bakstenen wer- den gekocht om het kasteel te verbouwen en ver- sterken. Een bode moest overal langs de Vecht bij de steenovens aanzeggen, dat men zijn bakste- nen alleen maar aan de graaf mocht verkopen. Een mooi bewijs dat er vele steenbakkerijen waren.10 Vijftig jaar later, in 1399, heeft volgens een derge- lijke rekening hertog Albrecht ongeveer 75 pond uitgegeven om bakstenen te kopen aan de Vecht.11 Zo'n bedrag was in die tijd goed voor een 100.000 stenen. Vele bewijzen
In Utrechtse stadsrekeningen en kerkrekeningen
zijn nog veel meer bewijzen te vinden van de |
|||||||
44
|
|||||||
estauratie
rote
tadskerken
/ergt
aarlijks
uim twee
Triljoen
|
||||||||||
Gerestaureerde westgeve/s
an de lacobikerk. |
||||||||||
en wordt gestreefd naar een zo volledig mogelijke
restauratie van alle waardevolle elementen van in- en exterieur. Eind 1969 is het herstel van de Jacobikerk en de
Nicolaikerk begonnen. Wie langs de Jacobikerk wandelt, kan constateren dat de kap nu bijna klaar is, zo ook de westgevels en een deel van de noordgevel. Op de gerestaureerde daken ligt een tijdelijke bedekking, die later zal worden ver- vangen door de definitieve leibedekking. In de Nicolaikerk is eerst een volledig oudheidkun- dig onderzoek uitgevoerd. Dit leerde dat het zin- vol is de verdwenen vleringpijlers weer op te bou- wen. De zuidgevel aan de tuinkant is inmiddels geheel ontpleisterd en in tufsteen hersteld. Delen van de romaanse transeptgevel zijn zichtbaar ge- worden. Er wordt nu ook aan de kap gewerkt. Met de restauraties van Domkerk, Janskerk en Buurkerk zal later worden begonnen. De kerk- voogdij van de hervormde gemeente, die zich in deze zeer actief toont, hoopt dat velen gebruik zullen maken van de mogelijkheid donateur te wor- den van het restauratiefonds. Het belang van deze kerken is een stadsbelang. K.
|
||||||||||
Heen een jaarlijkse som van ruim twee miljoen
uiden, waardevast, kan ervoor zorgen dat niet al ; oude Utrechters de voltooide restauratie van de jf grote binnenstadskerken in Utrecht nog bele- an. De herziene begroting van november 1971. ie ruim ƒ31.000.000 groot is, maakt duidelijk dat iet het bedrag van ƒ 1.200.000 dat nu per jaar eschikbaar is, het werk in deze eeuw niet meer ereed komt. i mei 1968 bedroeg de raming van de totale kos- n nog „maar" ƒ 16.300.000. De kosten zijn door
ogere lonen, sociale lasten, materiaalprijzen enz. chter schrikbarend gestegen. Bovendien bleek de onstructieve toestand van de Jacobikerk en de Ücolaikerk ongunstiger te zijn dan was verwacht. eze sombere cijfers zijn tevoorschijn gekomen
;r gelegenheid van een kleine expositie over het ïstauratiewerk aan de vijf middeleeuwse kerken, e onlangs is gehouden.
ie ministeriële goedkeuring en een toezegging
oor rijkssubsidie voor de restauratie dateren van 4 september 1968. De plannen voorzien in een olledige technische consolidatie of restauratie en en aanpassing van de gebouwen aan de eisen an deze tijd. Inmiddels zijn de inzichten gegroeid |
||||||||||
45
|
||||||||||
Wapen voor waterschap Kromme Rijn
|
|||||||
Met de oprichting in 1971 van het waterschap
Kromme Rijn is een einde gekomen aan het afzon- derlijk optreden van een groot aantal schappen en schapjes, die samen het toezicht uitoefenden over ongeveer 23.200 ha. De belangrijkste daarvan wa- ren het Gemeeneland van het Wijkse gerecht, waarvan de historie zeker terug gaat tot 1437, de waterschappen Sterkenburg, Honswijk, Schonau- wen en Uiterwaarden in het zuidoostelijk deel van de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, dat in 1323 werd inge- steld door bisschop Jan van Diest. Het nieuwe wa- terschap beschikt nog niet over een eigen wapen; het nu volgende artikel wil een suggestie zijn voor de vaststelling van zo'n ambtelijk wapen, ont- worpen op historische gronden volgens de wetten en wenselijkheden van de heraldiek. Hoe eenvoudiger een wapen is, des te fraaier, zo
luidt een aloude heraldische stelregel. De moeilijk- heid bij het ontwerpen van een wapen voor een waterschap Kromme Rijn is, dat een dergelijk ont- werp al spoedig te overladen wordt wanneer men probeert alle bestaande figuren van de water- schappen in het Kromme-Rijngebied op te nemen. Zo'n gecompliceerd wapen zou ook te onduidelijk worden bij het afdrukken in lak of op schrijfpa- pier. Daarom moet goed worden overdacht welke heraldische stukken verantwoord zijn op te nemen, zonder het geheel te schaden of, erger, een he- raldisch misbaksel te scheppen. In het waterschapswapen moeten ten minste vier elementen worden opgenomen. Daartoe dient een keus te worden gemaakt tussen een horizontaal, vertikaal of in vieren gedeeld schild. Het meest geslaagd lijkt mij het horizontaal gedeeld of door- sneden schild, zowel voor de duidelijkheid als voor een heraldisch fraaie compositie. Kijken wij nu naar de hier afgebeelde ontwerp- tekening van de heer K. van den Sigtenhorst. In blauw zien wij twee molenwieken van oud model, die herinneren aan de oudst bekende watermolen van het Gemeeneland in 1488 in het Wijkerbroek. Daaronder acht golvende banen, die wijzen op de aanwezigheid van water, i.c. de Kromme Rijn. Op de rode banen vinden wij de zilveren penningen van Sterkenburg; hun aantal is variabel. Het hartschild van goud met in rood drie zilveren zuilen, hoort bij Wijk bij Duurstede (waar de Krom- me Rijn begint) en het Wijkse Gerecht. Gijsbrecht van Abcoude schonk de plaats Wijk in 1300 stads- rechten. Hij stamde uit het geslacht Van Zuylen. |
Het vrijkwartier in het wapen van Schonauwen
vertoont eveneens de drie zuilen, zodat het op- nemen van deze wapenfiguur langs verschillende wegen zinrijk is te achten. Het schild wordt gedekt door een waterschaps- of heemraadschapskroon in verband met het hoogheemraadschap van de Lek- dijk Bovendams, dat tot het nieuwe waterschap behoort. Ook de beide schildhouders, rode leeu- wen met blauwe tongen en nagels, zijn uit het wa- pen Lekdijk Bovendams. De waterschapskroon komt ook voor in het wapen van het waterschap Koningsdiep. Waterschapswapens kunnen op verzoek bij de
Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage officieel worden ingeschreven en geregistreerd, tegen beta- ling van de verschuldigde leges. De aanvrager ontvangt dan een diploma, waarop het wapen in kleuren is afgebeeld. Het wordt bekrachtigd bij Koninklijk Besluit waarvan de afkondiging ge- schiedt in de Nederlandse Staatscourant. Pas daarna kan men van het wapen officieel en ambte- lijk gebruikmaken door het bijv. te laten afbeelden aan het waterschapshuis, op briefpapier en enve- loppen, in lak- en rubberstempels enz. Geschiedenis
Om het belang van een wapen voor het water-
schap Kromme Rijn te onderstrepen, is het wel- licht interessant iets meer te vertellen over de historische achtergronden van het waterschap. Het bestuur van de gezamenlijke waterschappen die deel uitmaakten van het Gemeeneland van het Wijkse gerecht, berustte bijv. bij twee heemraden en de molenmeester van Wijkerbroek. In 1437 wordt melding gemaakt van een nieuwe sluis voor het Gemeeneland; misschien de eerste, waarmee de indijking in dat jaar van het Gemeene- land zou zijn aangetoond. Ruim vijftig jaar later, in 1488, werd de oudst bekende watermolen ge- bouwd, zoals wij eerder hebben vermeld. Deze mo- len is in 1640 afgebroken en in 1726 herbouwd. Deze laatste molen werd in 1924 buiten gebruik gesteld en onttakeld. Dat de akte van 1437 belangrijk was voor het Ge-
meeneland, blijkt uit de aanwezigheid van alle vooraanstaanden uit het gewest Utrecht: „Wij prelaten, dekenen ende capittulen vanden
Doem van Oudemunster, sunte Peters, sunle lohan ende sunte Marien kercken" enz. ,,Wij gemene |
||||||
46
|
|||||||
hoeveelheden spiritualiën. De rekening van
1675 luidt als volgt: „De hemel raet (bedoeld wordt heemraad) den
achte en twintichsten Julij vertert (verteert) seven glaeskens brandtwijn. Noch vertert vier en twintich stuijvers toen de
heeren van Uijtert daer bij quamen. Verteert een rijcxdaelder aan eeten en drincken. Noch vertert ses bollen (kroezen) bier. Noch den raamaker (radermaker) een bol bier toen hij een planck aan de schutskae maeckte. Noch vertert drie maetijens brandewijn met den doomene. Noch schepen Kemp vertert vier stuyvers brande-
wijn. Noch vier stuyvers brandewijn verteert met An-
dnes Vos. Noch toen sij singen schouwen den Krommen Rijn
verteert twalef stuijvers. Noch den schipper een bol bier gedroncken. Te samen ses gulden achtien stuyvers
met kennis van mijn Gerrit Kemp." Het is betaald ook, merkwaardig genoeg pas op
11 maart 1676. Overigens mag men uit deze rekening niet de ge-
volgtrekking maken dat in de oude tijd buitenspo- rig veel gedronken werd. Hoewel er veel alcoho- lische dranken werden gebruikt, wil dat nog niet zeggen dat men in de zeventiende eeuw zijn maat te boven ging. Daarbij komt dat men bijna niets anders had, wilde men niet op water aangewezen zijn dat in veel gevallen allerminst bevorderlijk was voor de gezondheid. Thee en koffie waren nog niet ingeburgerd, limonade en andere frisdranken ken- de men nog niet. Voor feestelijke gelegenheden was er uit Frankrijk geïmporteerde wijn, verder bier en brandewijn. In 1618 werd langs de Kromme Rijn het oude
„Sandpadt" aangelegd, oorspronkelijk een voet- pad, in 1670/'71 tevens trekweg. Hoewel na dit laatste jaartal er geen sprake meer was van een voetgangersweg (zandpad) maar van een jaagpad voor paarden (trekweg), komt de naam Zandpad nog in 1807 voor. Wel een bewijs hoe oude namen bij de bevolking een taai leven hebben. Thans is weinig of niets meer van deze weg terug te vin- den. H. W. M. }. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||
Tekening K. van den Sigtenhorst naar het ont-
werp van H. W. M. I. Kits Nieuwenkamp voor het wapen van het waterschap Kromme Rijn. |
|||||||||||
Ridderschap des Lants van Utrecht ende wij Stadt
van Utrecht doen cont alle luden" enz. Het eerstvolgende, bewaard gebleven document is
een charter van 10 september 1549 (rijksarchief Utrecht) over een proces omtrent de betaling van ƒ251,— „Hinderdamsgeld", wat in der minne werd geschikt tussen de Staten van Utrecht en de Re- geerders van de stad Wijck. De onkosten van de Leckendyck en de Hinderdam
plachten hoog te zijn, zoals ook blijkt uit een over- leg van 1572 met enige „principale vanden vyff godshuysen" van Utrecht en anderen, die men ge- woonlijk over dergelijke zaken raadpleegde. Een vierde akte daterend van 1608 gaat over repa- ratiewerk en de kosten daarvan. Uit een bundel stukken van 1686 blijkt hoezeer het waterschaps- bestuur gesteld was op de juiste rangen. De bin- nen- en de buitenheemraad waren het oneens over de vraag of de binnenheemraad dan wel de oudste der heemraden eerste heemraad is. Het hele col- lege bestond uit schout, burgemeesters, schepe- nen, heemraden en molenmeester. De manualen: dagregisters of journalen van het „Leckendycks- en Hijnderdamsgelt met het Crommerijngelt" Vor- men een belangrijke bron voor de namen van de geërfden en de pachters, met de grootte van de landerijen die zij omstreeks het midden van de ze- ventiende eeuw in gebruik hadden. Bier en brandewijn
De gemeenelandsrekeningen verschaffen ons een
blik in de waterschapshuishouding over prijzen, lonen en uitkeringen in die tijd. Een rekening van 23 oktober 1676 leert bijv. dat een glaasje brande- wijn in 1675 twee stuivers kostte en een „potelije" (potje of kroes) brandewijn achttien stuivers. Opmerkelijk zijn twee andere rekeningen uit 1B74
en 1675 die wijzen op de consumptie van aanzien- |
|||||||||||
47
|
|||||||||||
SHV botst met Leefbaarheid
|
||||||||||||
erbij aan, zodat zij in feite de omringende histo-
rische bebouwing ontkennen. Het plan voldoet daarom ook niet aan de verordening Achter Cla- renburg van 1957. Bovendien ligt het betrokken gebied binnen het toekomstige beschermde stads- gezicht. „Herstel leefbaarheid" heeft bij de gemeente aan-
gedrongen op openbare behandeling van de bouw- aanvrage in de gemeenteraad. De beste oplossing, zowel voor de SHV als voor de Utrechtse binnen- stad, zou volgens de werkgroep zijn de nieuw- bouw van de SHV niet in de stadskern maar el- ders te situeren. Het gevaar bestaat dat de storm- achtig groeiende onderneming anders over enige jaren opnieuw uit haar jasje barst en dan alsnog moet verhuizen. Mocht de gemeente toch besluiten de SHV haar
uitbreiding toe te staan, dan dient de nieuwbouw in de richting van de Rijnkade te worden opge- schoven. |
||||||||||||
Met haar derde rapport, „SHV contra Clarenburg",
is de stichting „Werkgroep herstel leefbaarheid oude stadswijken Utrecht" opnieuw in de bres ge- treden voor het stukje historische bebouwing dat zij ziet als de logische verbinding tussen het beton van Hoog Catharijne en de fijnmazige oude bin- nenstad. De nota is een reactie op de plannen van de Steenkolen Handelsvereeniging om achter haar hoofdgebouw aan de Mariaplaats een nieuw, ruim 36 meter hoog kantoorgebouw van tien ver- diepingen te zetten. Hoewel dit in driehoeksvorm ontworpen gebouw trapsgewijs naar de binnenstad zou afdalen, zou het volgens de werkgroep het binnenterrein tussen Achter Clarenburg en Maria- plaats volledig in de schaduw zetten en daardoor bederven. De bouwplannen van de SHV zouden naar de me-
ning van de werkgroep betekenen dat Hoog Catha- rijne verder opschuift de binnenstad in. Zij sparen weliswaar de monumenten, maar passen zich niet |
||||||||||||
BOEKBESPREKING
Van Swindens Vergelijkingstafels van lengtematen
en landmaten, uitg. en ingeleid door R. Rentenaar. 2 d/n. (Centrum voor landbouwpublikaties en land- bouwdocumentatie, Wageningen 1971) 170 + 153 blz. (f 9,40). Wie wel eens gegevens heeft proberen te vergaren
over grondbezit in de achttiende eeuw of nog ou- dere tijden, zal daarbij tevergeefs naar aren en hectaren gezocht hebben. Er bestond wel een rijk assortiment aan landmaten - roede, hont, morgen, quart, lopense enz. -, maar hoeveel grond verstond men daar indertijd eigenlijk onder? Plaatselijk bestonden er allerlei afwijkingen van wat soms als algemenere maat, de Rijnlandse roede bijvoor- beeld, genoemd werd. Voor een betere berekening was het echter ook nodig dat de natuurweten- schappen zich exacter ontwikkelden, zoals in de achttiende eeuw gebeurd is. Omstreeks 1780 ging de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen ijveren voor hervorming van dat onoverzichtelijke stel maten en gewichten in de provincies. Toch moest er eerst internationaal wetenschappelijk overleg plaats vinden en in ons land een centraal bestuur gevormd worden dat werkelijk in staat was een uniform systeem door te voeren, eer dit stre- ven succes had. Pas in 1820 werd het metrieke stelsel hier van kracht. |
||||||||||||
Dg Nederlander die hiervoor belangrijk weten-
schappelijk werk gedaan heeft, en ook internatio- naal faam genoot, was Jan Hendrik van Swinden (1746-1823), hoogleraar in Franeker en Amsterdam. H&t „leesbare" gedeelte van de hier besproken boekjes bevat een biografie van deze wis- en na- tuurkundige. Verder geeft Rentenaar een schets van de wording van het metrieke stelsel in nauw verband met onze politieke centralisatie. „Onlees- baar", maar zeer nuttig voor wie bij zijn onderzoek o\0t oude landmaten te maken krijgt, is tweederde gedeelte van deze uitgave waarin Rentenaar de Nederlandse tekst bij Van Swindens tabellen her- drukt en een transcriptie publiceert van de belang- rijke aantekeningen die Van Swinden zelf schreef in de exemplaren van zijn tabellen die nu in de Leidse universiteitsbibliotheek bewaard worden. De V^rgelijkingstafels die in de titel genoemd wor- den, zijn zelf niet afgedrukt om kosten te besparen. Misschien kunnen sommige lezers nut hebben van een paar verwijzingen naar hulpmiddelen en mo- dern onderzoek voor de oude maatsystemen. Daar- orri noem ik B. H. Slichter van Beth, Alfabetische lijst van boeken en tijdschriftartikelen van belang v0or de kennis van de oude Nederlandse en Bel- gische maten en gewichten (A.A.G. Bijdragen, di. 11 # 1964, 210-221), en H. Roessingh, Gelderse land- maten in de 17e en 18e eeuw, een empirische be- nadering (Bijdragen en Meded. betr, de Gesch. der Nederlanden, dl. 83, 1969, 53-98). L.v.T. |
||||||||||||
48
|
||||||||||||
Stormloop op
middeleeuws eten |
|||||||||||||||||||||||||
De middeleeuwse maaltijd, die op zaterdag 3 juni
jl. in Paushuize is gehouden, heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot ontstemming bij vele onzer leden. Er waren 100 plaatsen en 300 aanmeldin- gen. Voor de toewijzing der kaarten is de gulden stelregel „Wie het eerst komt, het eerst maalt" toegepast. Helaas zal er voorlopig geen sprake kunnen zijn van een herhaling, omdat de organisa- tie van zo'n eetfestijn te veel inspanning vergt en de gelegenheid over zo'n ruimte te beschikken zich niet vaak voordoet. Degenen voor wie wel plaats was, hebben kunnen
kennismaken met enige gerechten, die zonder uit- zondering onder het hoofd „stevige kost" te rang- schikken waren. Het menu was samengesteld door jonkvrouwe
Johanna Maria van Winter, die als redactrice van Spiegel Historiael jarenlang de kookrubriek Van Soeter Cokene heeft verzorgd; 52 recepten uit de romeinse en middeleeuwse keuken zijn gebundeld in een keurig verzorgd boekje met dezelfde naam als de kookrubriek. Samen met een legertje enthousiaste keuken-
prinsessen en één prins uit eigen gelederen heeft zij een dag staan werken om de zeer arbeids- intensieve recepten klaar te maken. Voor de lief- hebbers volgt hier een beknopte samenvatting van deze recepten. Recepten
De Joutes, waarmee het etentje begon, is een
Engelse groentesoep, beschreven in een hand- schrift van 1430. In ruim water zonder zout worden bernagie, viooltjes, malve, peterselie, worteltjes, bietjes, nagelkruid, bugloss en melde ongeveer een uur gekookt tot ze gaar zijn. De stelen liever niet gebruiken, wél de blaadjes en bloempjes. |
|||||||||||||||||||||||||
Gasten uit het verleden afgedaald naar de Middel-
eeuwse Maaltijd van 3 juni 1.1. in Paushuize. De toto's van dit eetfestijn kunnen worden bezichtigd en besteld worden bij de secretaris, Alexander Numankade 199, dagelijks van 9-5 uur, uitgezon- derd zaterdags. De prijs is f 2,— bij een formaat van 13 x 18 cm. |
|||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 7 - juli 1972
|
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 1.4 |
|||||||||||||||||||||||||
Omslag: 1 j 2
3|4 Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
|||||||||||||||||||||||||
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
|
d J E A L Sk Slbl 25 Uh / Ald ti
|
||||||||||||||||||||||||
u-
|
|||||||||||||||||||||||||
mankade 199, Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520 f 20,— per jaar
|
|||||||||||||||||||||||||
49
|
|||||||||||||||||||||||||
Dan neemt men de kruiden uit de bouillon en
snijdt ze fijn; er gaat gekruimeld wit brood bij. Dit alles doet men in een schone pan; daarbij giet men door een zeef een verse bouillon. Twee of drie mergpijpjes dan wel verse runderbouillon (voor wie het niet te vet wil maken) komen er dan bij. Een half uur koken, met saffraan, totdat de merg uit de pijpjes loslaat. Tenslotte maakt men de soep af met nog wat saffraan en zout. Op een apart bordje gekookte bacon serveren. De koude kip in zure saus, het tweede gerecht, zal niet ieders tong hebben gestreeld. Smeken veranderen, dat is duidelijk. Het recept werd ons gegeven door de Ménagier de Paris, een bejaarde Parijzenaar die omstreeks 1393 voor zijn jonge vrouw een kookboek schreef, mede omdat hij het goed voor had met de man die hem na zijn dood zou opvolgen. Zijn recept: Neem een kip en verdeel die in stuk-
ken; koken met zout in water en daarna afkoelen. Stamp gember, kaneel, kardamom en kruidnagel zonder ze met vocht te zeven; stamp daarna brood gedrenkt in het kooknat van de kip, met peterselie, salie en een beetje saffraan om het licht-groen te maken. Fijnwrijven door een zeef (eventueel met hardgekookte eidooiers), aanmaken met goede azijn. Hardgekookte eieren in kwarten op de kip leggen en de saus eroverheen gieten. (Meer bij- zonderheden geeft het kookboek Van Soeter Cokene). |
|||||||||||
Het laatste gerecht dat op de tafels in Paushuize
verscheen, was gemaakt naar een veertiende- eeuws Würzburger kookboek: Konkavelite. Een verrukkelijke vla, die echter op de maag ligt als beton. Nodig is een pond amandelmoes (in potjes te koop bij reformwinkels), een hele fles witte wijn die met de moes wordt gemengd, een kwart pond rijstemeel en een pond tot moes gestampte kersen, met een kwart pond suiker (een blik kersenvlaaivulling is ook goed). Dit alles koken - vooral goed roeren - en nog een ons gesmolten reuzel toevoegen. Aenspraeck
Degenen die moeite hadden met deze middel-
eeuwse pot, behoefden toch geen spijt te hebben van hun aanwezigheid, want de maaltijd werd rijke- lijk besproeid met goede witte wijn. Er waren sfeervol gedekte tafels met kaarslicht, er was clavecymbelmuziek met zang, er waren lieden in middeleeuwse klederdracht, van wie enigen een „aenspraeck" hielden van ,.Vrouwe Cornelia van Drakenborch, geboren Taets van Oudaen en haer soon Frederick van Drakenborch, ter gelegentheijt van de feestelycke vieringhe van 850 jaar 'Regt van Trecht' op Paushuyse t'Uytregt". De spelling van dit oudnederlands is onverdacht, want 's archi- varissen rechterhand, de heer A. Graafhuis, heeft zich ervoor in de dichtader geprikt. |
|||||||||||
De tekst, die vooral voor stadsbestuurderen leerzaam is, luidt als volgt:
|
|||||||||||
eenige jaeren tevoren door de goede bisschop
Godebald aen de borgerije ende ingesetenen van Uytregt verleent TE BEVESTIGEN
daermede de grondslagh leggende voor eene
voortgaende ontwikkelinge van de Uytregtsche stedelijcke gemeenschap waarin het goed wonen ende wercken is, U ALLEN INVITEEREN
om 't spit 't spit te laeten
ende met de noodighe aendacht ende oplettent-
heijt t'aenhooren het verhael, dat mijn gelieffde
soon mij kortelings heeft kond gedaen.
Of kunt gij, lieve soon, niet beter self een ,,aen-
spraeck" doen. Het is wel nyet sooals 't behoort, |
|||||||||||
EDELE, erentfeste, wijse, lieve, besundere Vrouwen
ende Heeren van Sticht en Stadt Uytregt
En voorts gij goede burgeren ende ondersaten van
't oude hart van 't land:
Wij Cornelia van Drakenborch geboren Taets van
Oudaen
en mijnen soon Frederick van Drakenborch
DOEN TE WETENE,
dat wij, Uw voornemen overdacht hebbende
om op deese historische plaets nabij de nyeuwe toorn van de in aanbouw sijnde Sinte Maertens- of Domskercke ende op het gront- gebiet van het kapittel van Sint Pieter alhier maeltijt te houden ter herinneringe aen de beslissing van Keyser Hendrick V VAN 2 JUNI 1122
om de privilegiën ende voorregten |
|||||||||||
50
|
|||||||||||
Het werd een veste in het Sticht
Soo groot en sterck als nooyt te voren.
De keyserlycke daed van toen
Is van gewicht voor die noch comen. Het was en blijft de aenvang van Een stadt die ick in schoone dromen S/e groeyen tot het hart van 't lant,
Dat klopt tot in de laetste daghen. Waar het „een paradijs van weelde" is. Men Utrechts water zal gaen vragen. De hovenier, de ambachtsman,
De groene gordel en de grachten Die brenghen spheer en geit en goet Voir allen, die gheen werck verachten. 'k Zie Uytreght, waer de wetenschap
Beoefent wort doir wijse menschen En ook regenten, die voir straks De armen 't allerbeste wenschen 'k Hoir wercken aen het hard metael
'k Sie schepen de canalen klieven 'k Vind gragten vuyl, singhels gedempt Men stort beton al naer believen. Mag ik aen 't eijnde een wensch noch doen
Laet ,,'t regt van Trecht" en ,,'t hart der stadt" In eeuwigheden ongeschonden Dan heb ick oock mijn sin gehad. Geschiedt dit nyet, drijft staal een wig
Van buyten af het harte binnen. Weet dan wat U daermee vernielt Blijf toch voor alles bij Uwe sinnen. Denk om de kleyne winckelman
Die moeyte doet om staend' te blijven En die der Sceep'nen steun behoeft Om niet noch verder af te drijven. Bestuurderen van stadt en lant
Ik bid U blijf voor Uytregt waecken.
Set eerlyck al Uw krachten in
Om Uytregt groot en sterck te maecken.
Geen stadt in 't lant heeft sulck een hart'
Geen stadt in 't lant heeft sulcke kercken Behoed hen en bouw verder voirt 't Zij goed daerinne nogh te wercken. Als burger van de bisschopsstadt
Wil ick mij tot een yeder wenden, |
|||||||
dat g'ons als jonghman hier beleert,
maer ick sal - omdat ick U gantsch vertrouw - toch gaerne swijgen, en nodich allen uyt om uyt Uw jonghe harte de woirden te vernemen, die U met veeren pen en eijgenhandich op het perkament hebt neergeschreven. En is het waer, dat ghij in weijnich uyren
Uw woirden tot een leesbaer veers self hebt
aeneengeregen?
En dat ghij U voor deese menigte gegoede
borgeren
hebt sterck gemaeckt en U geoeffent om wel-
luydend Uwe veersen t' openbaeren?
Ick ben verlangend om alles aen te hooren
wat ghij van ,,'t regt van Trecht" wel te vertellen
hebt.
Ick danck U eed'/e vrouwe voor de gelegentheijt
om hyer te mogen spreecken over 't geen mijn vader saliger mij eens voor waer deed hooren. Den 2en juny van eeuw twaelff
en twee ende twyntich jaeren Was voir de oude bisschopsstadt Een dach sonder gevaeren. Toen was het ene Hendrick V,
Die Stadt en Sticht regeerde en die - dat was niet bijster vremt - Die gunst' van 't volck begeerde. Hi deed dat doir sijn hoog bevel
Om van de stadt te vragen Of hi de teksten mocht besien Van Godebalds verdragen. Die goede bisschop had heel braeff
Noch weijnich tijts geleden De borgeren van heel de stadt Op hun herhaelde beeden, De privilegiën toegestaen
Een wal te maecken, tol te heffen Om so in ware sin des woirds, Men dient dat seer goet te beseffen, Een stadt te sijn, waerin de borgeren
sonder noch seer beducht te wesen. Voor wie tot d'aenval overgingh, Sich veijlich waenden sonder vresen. En weldra werd de wal een muer
Voorsien van hechte poort en toren. |
|||||||
51
|
|||||||
Sint Aegtenkapel
Amersfoort na eeuwen in ere hersteld |
|||||||||||||||
In Amersfoort is de restauratie voltooid van de
Sint Aegtenkapel, die tussen 1408 en 1410 werd gebouwd bij het in 1379 door Geert Grote ge- stichte vrouwenconvent. Het herstelwerk is in 1969 begonnen, nadat al in 1961 de voorbereiding een aanvang had genomen met het opmeten van de kapel en de overgebleven resten van het klooster, tegelijk met het bouwhistorisch en bouwkundig onderzoek. Blijkens een overzicht van de architect Th. Haak-
ma Wagenaar is het model van een dubbelkerk, dat in de vijftiende eeuw gebruikelijk was voor vrouwenkloosters, uitgangspunt geweest voor het ontwerp van de Sint Aegtenkapel. De stad Utrecht is in het bezit van een complete „dubbelkapel", nl. de Sint Agnietenkapel, waarin een deel van het Aartsbisschoppelijk museum (het centraal huis) is ondergebracht. Bij een dubbelkapel wordt in het westelijk ge-
deelte een tussenverdieping gebouwd, die alleen bereikbaar is uit het kloostergebouw. Op deze insteekverdieping kunnen de kloosterzusters, on- zichtbaar voor de leken-kerkgangers op de begane grond, de kerkdienst bijwonen. Aanvankelijk is bij de Sint Aegtenkapel de insteek- verdieping achterwege gelaten. De kerkdiensten werden tot omstreeks 1463 gehouden op een voorlopige houten verdiepingvloer, die zich over I et hele gebouw uitstrekte. De begane grond schijnt de eerste vijftig jaar niet als sacrale ruimte te zijn gebruikt. |
|||||||||||||||
Sint Aegtenkapel
|
|||||||||||||||
Dom bouwmeester
Pas toen het complex met een nieuw klooster-
gebouw was uitgebreid, werd de houten tussen- |
|||||||||||||||
Die in de toekomst noch wat siet
En sich nyet somaer wech laet senden.
De stadt, waer 'k nu mijn ganghen gae
Is out en hecht en bijna goet. lek s/e haer in een oogwenck slechts Wensch haer geluck, brengh haer mijn groet. Gemeene luyden en geleerden
sullen eens toonen. dat het kan: Hooghouden 't belang der stadt |
|||||||||||||||
En dat verdeed'gen als één man.
De doeken cunnen luyden gaen;
De kereken staen weer open Wie burger van deez' stadt magh sijn, Kan waerlyck blijven hoopen. En set U aen het feestmael snel
Der keucken konst, die wordt steeds wijser,
Het glas geheven op de stadt
Die 't regt kreeg van haer keyser.
|
|||||||||||||||
K
|
|||||||||||||||
52
|
|||||||||||||||
verdieping weggenomen. De stenen insteekver-
dieping werd, in een iets gewijzigde vormgeving, nu uitgevoerd. Waarschijnlijk is de Utrechtse Dom- bouwmeester Jacob van der Borch de ontwerper hiervan. De O.L. Vrouwetoren, waarvan het ont- werp uit dezelfde tijd dagtekent, zou eveneens een werk van meester „Jacob uit de loodse" kun- nen zijn. In 1468 is het patershuis gebouwd en in 1474 werd
de eerste steen gelegd voor het refectorium. Een stadsbrand in 1495 trof een deel van het klooster maar de kapel bleef gespaard. Na een verlate beeldenstorm in 1580, die ook in de Utrechtse dom- en kapittelkerken opstak, heeft de kapel niet meer als kerk dienst gedaan. De kloosterzusters sleten de rest van hun dagen in ongestoorde afzondering binnen hun convent, maar zonder een kapel ter beschikking te hebben. Het kerkgebouw werd van de zestiende tot de negentiende eeuw door de stad gebruikt als op- slagplaats, turfpakhuis, draperie en tabakdepot. In de negentiende eeuw krijgt de r.-k. kerk het gebouw weer in handen, die de kerk verbouwt en inricht als tehuis en bibliotheek voor r.-k. mili- tairen. Dit alles leverde toevoegingen op als pakhuis-
vloeren, hijsluiken, extra plafonds, gietijzeren raamvullingen e.d. In de kap kwamen kwasi- gotische kapellen. De daktoren, die met zijn luid- klok nog op een gravure van 1759 voorkomt, moet omstreeks 1800 zijn afgebroken. Vendutielokaal
In de jaren dertig van onze eeuw gaf het kerk-
bestuur van de Sint Franciscus Xaveriuskerk de architect F. J. Hobstaken opdracht een restauratie- plan te maken. Van restauratie kwam echter niets en het gebouw kreeg de functie van vendutie- iokaal. Het onderhoud van de kapel, inmiddels gemeentelijk monument geworden, bereikte na de oorlogsjaren het absolute nulpunt. Bij de restauratie werden in de buitenarchitectuur de teruggevonden sporen van de dubbelkerk weer in het zicht gebracht. Van de venstertraceringen in de bovenkerk was een exemplaar achter een dichtmetseling volledig bewaard gebleven; van een tweede tracering werd een essentieel frag- ment teruggevonden. De grondslag van de toren was nog aanwezig onder de kap. De opbouw ervan is ontleend aan oude afbeeldingen. Van het houten gewelf in de bovenkerk en van |
de stenen overwelving in de benedenkerk werden
zoveel restanten teruggevonden, dat deze verant- woord konden worden gereconstrueerd. De ver- lenging van de verdiepingvloer tot tegen de koorsluiting geschiedde overeenkomstig de ver- moedelijke vorm en constructie van 1410-1463. Van de oorspronkelijke bijgebouwen kon slechts een klein gedeelte in de nieuwe achterbouw wor- den opgenomen. De rest was zo vaak gewijzigd en verminkt dat het niet mogelijk bleek zich een goede voorstelling te maken hoe het geweest was. De luidklok is afgestemd op de klokken van de naburige Sint Franciscus Xaveriuskerk. Op de topgevel is een vergulde windvaan gezet, waarvan de vorm is ontleend aan de gemeentevlag van Amersfoort. |
||||||||||
K.
|
|||||||||||
Stedeschoontochten
|
|||||||||||
In de maanden juni-augustus houdt de VVV-
Utrecht in samenwerking met de ANWB stede- schoontochten door d-e binnenstad. Vertrek iedere woensdagmiddag om 13.30 uur van het VVV- gebouw, Tunnelweg 3, Utrecht. De kosten zijn gering: f 1,25 p.p.; groepen vanaf 20 personen f 1,— p.p.; kinderen t/m 14 jaar f 0,75; groepen kinderen vanaf 20 personen f 0,50 p.p. De wande- ling zal twee uur duren. Rondleiders, geïnstrueerd door de gemeente-
archivaris dr. J. E. A. L Struick, zullen uw gids zijn langs minder bekende - en wie weet, onbe- kende - plekjes in de prachtige omgeving van Oudegracht en Mariaplaats, van Nieuwegracht en Domplein, door de smalle steegjes en de ruime pleinen, langs 600 jaar oude adellijke huizen en negentiende-eeuwse witgepleisterde gebouwen. De actualiteit van voetgangersgebieden en parkeer- garages, van saneringen en doorbraken, van sloop en restauratie zal ook de volle aandacht krijgen. Kortom, een uitzonderlijke kans om onder goede
en deskundige leiding een plezierige wandeling te maken langs het vele stedeschoon dat Utrecht te bieden heeft en dat niet warm genoeg kan worden aanbevolen. |
|||||||||||
53
|
|||||||||||
Steen- en pannenbakkerijen
langs de Vecht (2) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie op het ogenblik het dorpje Oud-Zuilen be-
zoekt, vindt er niet slechts de laatste panoven, waarvoor een actiegroep in het geweer is ge- roepen, maar ook een prachtige omgeving van water, weide en bomen. Er staat een heel oud kerkje, het Slot van Zuylen er* het Regthuys, thans ingericht als café-restaurant met een zeventiende- eeuws interieur. Dat Regthuys herinnert ons aan een periode - de zeventiende eeuw - dat er vele steen- en pannenovens aan de Vecht waren, zoals diverse kaarten ook aantonen. De ovens en bijgebouwen waren in de regel eigen- dom van grootgrondbezitters; soms waren dat de kasteelheren in de buurt, maar ook wel zaken- lieden uit Amsterdam of Utrecht, die dan ook een buitenhuis aan de Vecht hadden. Zo hadden de Amsterdamse Huydecopers een steenbakkerij onder Breukelen, en de steenhandelaar Dirck Steenoven te Amsterdam exploiteerde een bedrijf „op Den Dael", dus op het terrein van het voormalige klooster Mariëndaal. In het archief van de huidige eigenaars van het
kasteel Zuilen, de familie Van Tuyll van Seroos- kerken, bevinden zich papieren die ons een goed beeld kunnen geven hoe een steenbakkerij aan de Vecht werd georganiseerd. Mevr. Polak-de Booy, op het rijksarchief in Utrecht belast met registratie van familiearchieven, was zo vriendelijk op deze stukken te wijzen. Het zijn twee stukken uit 1622, en twee uit 1623 en 1624. In de eerste akte van 20 december 1622 verhuurt
Heer Adam van Lokhorst, die kort te voren door koop eigenaar was geworden van het Kasteel Zuilen en de landerijen daarbij, een steenoven, die hij nog zal laten bouwen, aan de schout van Zuilen, Lambert Gijsbertsz. De oven zal terstond in 1623 gebouwd worden en in het volgende jaar ook van een kap worden voorzien. Ook zal, even- eens op kosten van Van Lokhorst, er een woning bij worden gebouwd voor de „ondermeester". Lambert Gijsbertsz zal slechts als ondernemer optreden, en die ondermeester als bedrijfsleider. De voor het stenen bakken nodige aarde en vorm- zand zullen door de heer van Zuylen geleverd worden. Lambert zal per gestookte oven een vast bedrag moeten betalen van f 400,—. Hij moest dus trachten met de steenbakkerij zoveel te verdienen, dat die som er royaal uit kwam. Blijkbaar was hij daarvan niet erg zeker, want het tweede stuk is een aanvullend contract, eveneens van 20 december 1622, waarin wordt vastgesteld, dat L.G. in ieder geval tot een verdienste van 200 54
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekst van het hier afgebeelde stuk:
1623. Memorie van t arbeytsvoick aen de steen-
hoven, wat een iegel van de selve daechs verdient
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opsnijden
Als de stenen een poos plat op de grond gelegen
hadden, werden ze op de kant gezet om verder te kunnen drogen. Deze handeling heette „rechten" of „opsnijden", en we vinden op de loonlijst inder- daad twee „snijers", die een daggeld maakten van 3 stuivers, 8 penningen. Dit werk behoefde slechts af en toe te gebeuren, vandaar die geringe be- taling. Ook dit was kinderwerk, en de vijfde af- drager deed eraan mee. Het gold wel als een extra voordeel heel jonge opsnijders te hebben; het werk was niet zwaar, en hoe kleiner, des te gemakkelijker konden ze op hun blote voetjes tussen de pas gevormde stenen manoevreren. Het woord opsnijden is misschien te verklaren, doordat af en toe met een scherp latje braam- randen van de vormelingen moesten worden afge- schrapt. Waren de stenen half droog, dan werden ze op
„hagen" gezet, lange, losjes kruiswijs opgetaste stapels steen. Dat heette „opzetten" en dit was meestal vrouwenwerk. Inderdaad vermeldt de loonlijst hier twee vrouwennamen. Deze vrouwen moesten echter ook de droge steen in de oven kruien en helpen de oven te vullen en die later weer te legen. Ze verdienden dan ook ongeveer evenveel als de vormers. Rest nog de „schebull" of „schabul". Dit was een
halfwas handlanger-duvelstoejager, die onder andere de droogbanen, of „vormvelden", moest effenen en met zand bestrooien, vormzand bij de vormers moest brengen en water bij de aarde- makers. Ook moest hij met de rietmatten sjouwen, die bij regen of bij te felle zon over de stenen op de baan werden gelegd, en tegen de hagen gezet. Bij een plotseling opkomende bui hielp natuurlijk iedereen mee om zo gauw mogelijk alles af te dekken. Over het stoken van de oven geeft deze lijst
helaas geen nadere informatie; het blijkt niet in hoeverre daar extra volk voor nodig was. Ook 's nachts was daarbij altijd iemand in de weer. Ondermeester
De eigenlijke baas van de steenoven woonde
daarom bij de oven; hij wordt in het contract als „ondermeester" aangeduid. Het is wel mogelijk dat Adriaen Peters, de „cerman", als zodanig op- trad, en dat daarom zijn loon het hoogste was. Tenslotte het vierde document; dat is een con- |
|||||||
gulden per jaar mag komen.
De ligging van de oven wordt aangegeven als
„tegenover Vijfhuizen". Dat was een buurtschap aan de westelijke oever van de Vecht, nu nog terug te vinden als een groepje huizen aan de Daalse dijk. De oven moet dus gelegen hebben aan de oostzijde van het water, tussen het kasteel en Fort de Klop. Er is thans niets meer van over. Loonlijst
Het derde stuk, uit 1623, is een loonlijst van het
werkvolk op de steenoven, die wij hier in foto- copie weergeven, met een transscriptie. Wij zullen de inhoud wat nader bekijken, want deze geeft een goed beeld, hoe het op zo'n bedrijf vroeger toeging. Op de buitenkant staat nog de aantekening
„memorie van 't arbeijtsloon van met twee tafel steen te vormen". Inderdaad begint de lijst met twee vormers, die elk 15 stuivers per dag ver- dienen. Daarna volgt de „karman" met 26 st. per dag. Misschien is dit loon het hoogst, omdat hij met eigen kar en paard te werk kwam. Daarop volgen twee aardmakers; deze hadden het zwaar- ste werk te doen, ze moesten aarde kruien en deze met toevoeging van enig water met de schop omzetten, waarbij ze op hun blote voeten in de klei stonden. Het was werk voor sterke, volwassen mannen, en werd met 23 st. per dag beloond. Dan werkte bij elke vormer een „opsteker", die met zijn handen telkens een greep klei nam uit het door de aardmaker aangebrachte materiaal, en dat min of meer tot een bol gekneed bij de vormer op de tafel wierp. In de regel was dit werk voor halfwas jongens en hun loon is dan ook slechts 12 st. De vormer wierp de kleibol met kracht in zijn steenvorm, drukte de massa flink aan en streek het overschot af met een strijkhout. Daarna was het de taak van afdrager of afdraag- ster, om de vorm weg te nemen en deze op de tevoren geëffende droogbaan te leggen. Dit was meestal kinderwerk; we treffen op de loonlijst drie jongens en twee meisjes voor dit werk aan: de oudsten daarvan beurden 9, de jongste 6 stuivers per dag. Meestal behoorden bij één tafel slechts 2 afdragers, die voortdurend heen en weer liepen: de één met de volle vorm naar de baan, de andere met een lege vorm op de terugweg. Hieruit volgt meteen, dat de vormer bij een dergelijke werk- verdeling tenminste drie vormen ter beschikking moest hebben, om geregeld te kunnen doorwerken. |
|||||||
55
|
|||||||
tractje van 27 februari 1624, waarbij Willem
Hermensz te Utrecht, „raymaecker", aanneemt, om gedurende 6 jaar de karren, kruiwagens en vorm- tafels op de Zuilense oven te onderhouden („ganckbaer te houden") voor Lambert Gijsbertsz, tegen een betaling van 45 gulden per jaar. Het bedrag zal onafhankelijk zijn van de hoeveelheid werk, en even hoog als er één, of als er twee, drie of vier ovens steen per jaar worden gebak- ken. Alleen als er een jaar helemaal niet gebakken zou worden, behoefde er niet betaald te worden. Hieruit vernemen we dus meteen, dat het bij goed weer mogelijk was vier maal een oven steenklaar te krijgen in één seizoen. De inhoud van een oven kunnen we schatten op ongeveer 100.000 tot 120.000 stuks (in de middeleeuwen was 50.000 een gangbaar aantal). Huurcontract
Mevrouw Polak vond nog enkele andere papieren
over de Zuilense steenoven. Daarvan vermelden wij een huurcontract van 9 november 1689. De Heer van Zuilen verhuurt daarin het bedrijf aan Hendrick van Wamel en zijn vrouw Maria Kooth, voor ƒ 550 per jaar. Onder de verhuur zijn be- grepen: de steenovens, steenplaets, vormvelden, een woning, een turfschuur met drie „wooningjes", en 3 kampjes weiland. Hieruit blijkt dat er dan twee vaste ovens op het
terrein staan (later worden ze ter onderscheiding de Grote en de Kleine Oven genoemd), en ook dat er behalve de behuizing van de meester- steenbakker drie arbeiderswoningen zijn gebouwd. Het zullen wel minimale verblijven zijn geweest, onder één dak met de turfloods. Van betaling per oven gebakken steen is nu geen sprake meer; de f 550 is de vaste huur. Maar vermoedelijk was Hendrick van Wamel zelf de steenbakker, zodat een tussenpersoon - als in 1620 de schout - is uitgevallen. Het is verleidelijk te veronderstellen dat Hendrick inderdaad uit Wamel (bij Tiel) afkomstig was: het Gelderse rivierenland is vanouds een steenbakkersland. Op het contract staat nog aangetekend, dat ƒ20 van de huur mag worden afgehouden, omdat de ovens „geplaisterd" moeten worden. De ovens moesten namelijk door de eigenaar, of althans op zijn kosten, in goede staat worden gehouden. Het pleisteren van steenovens moet nogal eens ge- beuren, omdat door de grote hitte de muren vaak uitwijken en scheuren. Het pleisteren gebeurt niet |
met gewone metselspecie, kalkspecie dus, maar
met een dikke leempap, die door de gloed tot steen verhardt. Bier
In een pachtcontract van 1738 verhuurt Diederik
Jacob van Tuyll van Serooskerken, Heer van Zuy- len en Westbroek, de steenovens „tot Zuilen" aan Jan Voorsteegh. De pachtsom bedraagt 400 gulden per jaar, met vrije woning en vrije ,,brand" - d.w.z. vrij gebruik van hout en turf voor huisbrand -, en cijnsvrijdom voor het bier voor gezin en werkvolk mitsgaders nog twee tonnen goed bier om aan de gaande en komende man te schenken. Er werd altijd veel bier gedronken op steenovens. Het werk was zwaar en vuil, en bij de oven natuurlijk heet. En juist bij mooi warm weer maakte men zeer lange dagen. Het was algemeen ge- bruikelijk dat het bier op de oven vrij was van accijns; maar dan mocht er niet aan Jan en alleman geschonken worden, waardoor men de plaatselijke tapper of de pachter van de bieraccijns zou be- nadelen ll!). De volgens het contract extra toege- stane twee ton voor de gaande en komende man was een tegemoetkoming in de dagelijkse praktijk. De ovenbaas moest de turfschippers, steenschip- pers en steenkopersknechts toch een glas bier kunnen schenken. Er is ook een ,,Oncostenboek" van de Heer van
Zuylen bewaard, waarin het „biergeld" voor de steenbakker staat geboekt, als „ovenbier" of „tonnebier". Er staan ook uitgaven in voor „eerste bier" en „laatste bier"; dat betreft de feestelijke extra dronk, wanneer men in het voorjaar voor het eerst de oven weer aanstak, en wanneer in het najaar de laatste keer de brand erin ging. Ook het woord „kappebier" komt voor, doch dat zal hetzelfde zijn wat men nu nog wel „pannebier" noemt, namelijk de tractatie wanneer bij het bouwen het hoogste punt van de kap wordt bereikt. F. H. Landzaat
met medewerking van
mej. dr. 1. Hollestelle
|
||||||||
13. Hollestelle, a.w. 147, 148.
|
|||||||||
56
|
|||||||||
an de werkgroep neogothiek
|
||||||||||||||||||||||||||
gecombineerde kerkbestuur der parochies St.-
rtinus en St.-Catharina heeft enige tijd geleden mis gekregen van uw stuk in Oud-Utrecht over
drie neogotische binnenstadskerken. Onze be- •aren tegen vorm en inhoud van uw artikel zijn
danig dat zij om een publiek antwoord vragen.
gen de vorm. Het wordt in katholieke kring als
gemanierd beschouwd zijne eminentie de kardi-
aal als „Bernard Alfrink" toe te spreken. In een an haar hoogste ambtsdragers kwetst u daarmee e Kerk en doet u zo afbreuk aan het belang dat bedoelt te dienen.
)p grond van uit schotschriften afkomstige inlich-
ngen in plaats van uit een rechtstreeks contact iet ons beschuldigt u ons verder van „grove na- atigheid in het beheer". Dit lijkt ons in strijd met en mogelijke sfeer van wederzijds begrip waarin an nader overleg over het door u beoogde sprake ou kunnen zijn. )njuistheden in de inhoud van uw stuk hadden
lor contact met ons vermeden kunnen worden. U ou dan geweten hebben, dat ten eerste sluiting an de Martinus-kerk wel een punt van herhaalde verweging is geweest, maar dat er nooit een be- 'issing is genomen, en dus ook geen datum is ïstgesteld. Verder is ons nooit gebleken van nige belangstelling van Bredero nv voor het kerk- ebouw; evenmin hebben wij met enige sloper of annemer ooit contact gehad. En tenslotte hebben ok wij aan een andere, niet-sacrale bestemming an de kerk gedacht, omdat wij met u van mening ijn dat sloop indien enigszins mogelijk moet wor- en voorkomen. Zon bestemming bleek echter veel linder gemakkelijk te vinden dan u suggereert. v oordeel over ons falend beleid verzacht u
ijnbaar door ons „minder toerekeningsvatbaar" ichten. Uw scheldproza gaat echter geheel voor- |
||||||||||||||||||||||||||
bij aan een belangrijke vraag: is het in onze maat-
schappelijke constellatie, die zo geheel anders is dan die bij uw 19e-eeuwse voorbeelden, eigenlijk wel de taak van kerkbesturen om andere dan strikt financiële en pastorale overwegingen te laten tel- len? Zijn andere overwegingen als historiciteit niet eerder een zaak voor de overheid die wél in staat is daarvan de financiële consequenties te dragen? Wij zijn overigens zeer verheugd dat de allerjong- ste ontwikkeling erop wijst dat de kerk toch voor de zielszorg behouden zal kunnen blijven. Het zal u echter duidelijk zijn dat geen kerkbestuur de ver- antwoordelijkheid voor een blijvend verliesgeven- de exploitatie kan dragen. Uw bereidheid tot con- structief overleg hoe dit te voorkomen en zo het kerkgebouw te behouden, zullen wij ondanks alles op prijs stellen. |
||||||||||||||||||||||||||
ad
|
d
|
|||||||||||||||||||||||||
res administratie
De ledenadministratie van de vereniging Oud
Utrecht berust met ingang van heden bij mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsma- laan 17 te Vleuten, telefoon (03407) 19 86. Zij volgt de heer A. B. R. de Vries op, die. dit werk sinds het vertrek van de heer Knoester in 1970 met grote toewijding gedaan heeft, maar die door drukke werkzaamheden werd genoopt zijn taak neer te leggen. Vooral de laatste maanden heeft hij zijn handen vol gehad aan het administreren van Oud Utrecht, dat door de activiteiten bij het 850-jarig bestaan van de stad Utrecht haar ledental zag stij- gen van circa 1200 tot 1447. De vereniging is de heer De Vries grote dank verschuldigd. |
||||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 8 - augustus 1972
|
||||||||||||||||||||||||||
7IAANDBLAD
|
||||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Strulck Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
■ inslag: 1 2
3|4
egel van keizer Hen-
rik V, 1122; grootzegels an de stad, 196, 1277 en 1531. |
||||||||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
|
||||||||||||||||||||||||||
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
||||||||||||||||||||||||||
f 20,— per jaar
|
||||||||||||||||||||||||||
57
|
||||||||||||||||||||||||||
Taak van schout en sche
|
r
|
enen
|
|||||||||||
Als we ons afvragen, wat voor functie de schou-
ten in de 12e en de 13e eeuw hadden, moeten we een bestuurlijke en een gerechtelijke taak onder- scheiden. Beide zijn nauw verweven met de func- tie van de schepenen. De taak van de schout in de rechtspraak is twee-
ledig. Hij treedt op als voorzitter van de schepen- bank en heet als zodanig ook wel judex, richter of rechter. Toch wijst hij geen vonnis; dat doet één der schepenen. Hij spreekt wel de vredeban uit namens de schepenen en heeft de leiding bij het uitvoeren van vonnissen. Behalve voorzitter is hij ook aanklager bij bepaalde misdrijven, zoals het breken van de vredeban. Waarschijnlijk doet hij in die zaken het vooronderzoek. Aan het einde van de 14e eeuw blijkt, dat hij het beheer heeft over de gevangenis; dat zal in de eeuwen daarvoor ook wel het geval zijn geweest. Voor de criminele rechtspraak, waarbij doodvon-
nissen kunnen worden uitgesproken, hebben schout en schepenen de bloedban nodig. Deze bevoegd- heid behoorde waarschijnlijk in de 12e eeuw aan de stadsgraaf. Pas in 1220, toen de bisschop de graaf uitkocht, kan de schout de bloedban heb- ben gekregen. In de 15e eeuw beperkte zich de criminele rechtspraak van de schepenen tot het uitspreken van doodvonnissen in zaken waar de raad zich al van de schuld van de beklaagde had overtuigd. Als er een doodvonnis werd uitgespro- ken, moesten schout en schepenen bij het uitvoe- ren daarvan ook aanwezig zijn. In de praktijk ech- ter vielen na 1350 alle criminele zaken, zoals dief- stal, moord, mishandeling en opruien onder het oordeel van de raad. Betekent dit dat de schepen- bank de bloedban had en de raad niet? En dat de schout en schepenen recht spraken in criminele zaken tot de raad deze taak usurpeerde? Een bewijs voor deze theorie is te vinden in een geval dat op zichzelf al de moeite waard is om te vertellen. |
verzekering de machtiging mee, om ieder die hem
en zijn gevolg onderweg zou lastig vallen, door het wereldlijk gerecht te laten berechten of de boos- doener zelf met geestelijke straffen te vervolgen. Aldus gewapend met interdict (het staken van ker- kelijke plechtigheden, doop, huwelijk en begraven) en ex-communicatie (uitsluiting uit de kerkelijke en daardoor vrijwel ook uit de christelijke gemeen- schap) kwam hij naar de goede stad Utrecht om daar voor het kapittel van Sint Pieter vidimus te geven van een aantal oorkonden van die instelling. Een vidimus is een afschrift van een oorkonde, met de verklaring dat iemand hem gezien heeft en dat hij echt is. Onze brave prelaat werd nu, volgens zijn zeggen,
het slachtoffer van een samenzwering van snode burgers. De hoofdschuldige, Henrick Hedelingen, beroofde hem en zijn gevolg, zoals een oorkonde stelt: „geleid door blinde begeerte". Diens mede- plichtigen, Willem en Nicolaes Trinusz., hadden ,,op gewelddadige wijze" aan Herman, de dienst- knecht van de kapelaan, het voer voor de paarden afgenomen, en nog wel op klaarlichte dag en mid- den in de stad. Daarna hadden ze hem „onmense- lijk en smadelijk gekneusd en gewond met oor- vegen" tot schande van de gehele kerk. Het bloed vloeide met stromen. En de kleren van de knecht raakten gescheurd. Natuurlijk eiste de priester genoegdoening, maar
de mannen waren hiertoe niet bereid en werden, na enige vermaningen, geëxcommuniceerd. Nog dachten zij niet aan hun zieleheil. De eerwaarde Philippus diende daarom een aanklacht in bij het gerecht: de goede mannen schout en schepenen van de stad. Drie maal werden die aangemaand om de boosdoeners te straffen en genoegdoening te laten geven. Drie maal weigerden ze. Toen moest de priester zijn droeve plicht doen: het rechtscol- lege moest ook geëxcommuniceerd. Als dat nog niet zou helpen, moest de hele stad maar onder het interdict. De kapelaan gelastte de uitvoering van deze beide kerkelijke straffen per oorkonde aan de domdeken en de abt van Sint Paulus. De stukken vermelden niet hoe de geschiedenis
afliep. Ongetwijfeld meenden schout en schepenen het recht en de plicht te hebben Utrechtse burgers tegen vreemden te beschermen. Maar het interdict was een gevreesd paardemiddel... Voor ons is dit verhaal van belang, doordat blijkt
|
||||||||||||
Jammerlijke geschiedenis
Uit de oorkonden ' kunnen we het verhaal op de
voet volgen. In maart 1287 werd meester Philips van Castegnolis, kapelaan, door zijn superieur, de bisschop van Tusculum, op een missie naar de lage landen gestuurd. Hij kreeg als een soort reis- 1. Oorkondenboek V, nr. 2297, 2313 en 2322.
58 |
|||||||||||||
Vaststelling van de voorwaarden waaraan bewijs-
stukken voor schout en schepenen moeten vol- doen. Uit het 2e schepenboek, c. 1380. Stads- archief, I, 652 a. |
|||||||||
Merlo bevestigde met de schepenen het kapittel in
het bezit van de betwiste goederen. De schepenbank was ook marktgerecht. Zij mocht
verder in de 13e eeuw zaken „van schade en schout" (schuld), dus vorderingen wegens geld- schulden, berechten. Zo is er een uitspraak uit 1281 over een schuld van 45 Utrechtse ponden, die Jacob Lutgardisz. had moeten betalen aan Werner Frederik Lysenz. Deze zaken kwamen later ook aan de raad. Het grootste gedeelte van het materiaal vóór 1300
bestaat uit getuigenissen, vooral schepenbrieven. Dat waren verklaringen van de schout en de sche- penen over een overeenkomst tusen twee partijen. Deze „schepenkennis" vond mondeling plaats bij zaken met een korte duur. Van kwesties die lan- ger moesten gelden, werd een document opge- maakt, voorzien van het zegel van de schout en een aantal schepenen. Als er later tussen de par- tijen onenigheid ontstond over de gemaakte af- spraak (wat men kennelijk wel verwachtte), had men in schout en schepenen betrouwbare getuigen en werd de bewijsvoering in een eventuele rechts- zaak makkelijker. Onderwerp van een schepenbrief kon bijvoorbeeld
zijn het verkrijgen van een onroerend goed door koop, schenking of legaat. Een andere manier van getuigen door schout en schepenen was het geven van een vidimus. Ook dit komt in de bronnen vóór 1300 voor. |
|||||||||
dat de schout en de schepenen in criminele zaken
(mishandeling, diefstal) in 1287 de rechtspraak be- zaten. Een vroegere, maar zwakkere aanwijzing is te vinden in het verdrag van 1278.2 De bewering van Muller, dat de schepenbank de berechting van de lichtste misdrijven had verloren, voordat zij de zwaardere mocht berechten,3 lijkt mij niet acceptabel. Dan zouden de schepenen namelijk een tijd helemaal geen recht spreken. De raad heeft zich in de 13e eeuw wel opgeworpen als adviseur van de schepenbank en als rechtspre- kende instantie op bepaalde gebieden, maar pas in de 14e eeuw is de schepenbank van deze ge- bieden verdrongen. Andere zaken
De rechtspraak over erfeniskwesties, „van erfnisse
ende besterfnisse", blijkt volgens een oorkonde van 1230 ook aan de schepenen te behoren. Dan betwisten Otto en Deiderik Reiger aan het ka- pittel van Sint Pieter een schenking die hun oom Nicolaas had gedaan. Maar de schout Gerard van 2. Maris, p. 95.
3. Muller, p. 65.
|
|||||||||
59
|
|||||||||
meende, dat de schout hier stadscommandant was.5
Dat is niet onmogelijk, maar zoiets lijkt mij meer een taak voor de burggraaf of de maarschalk. De naam prefectus wordt elders gebruikt voor allerlei stedelijke ambtenaren. Alfer is hier gewoon de schout. Ook in de 13e eeuw komt de schout nooit zelf-
standig voor als oorkonder, maar uitsluitend samen met de schepenen. De wisselende invloed van de schout hangt dan ook nauw samen met de positie van de schepenbank, die weer voor een groot deel afhangt van de partijverhoudingen. Daarover hoop ik een volgende keer enkele opmerkingen te ma- ken. D. A. Berenrs
|
||||||||
Bisschop Jan IV (van Arkel) en de stad Utrecht
verbinden zich op 10 september 1352 om geen ver- sterkte huizen aan de zijde van de IJssel te dulden. Archief der stad Utrecht, I, nr. 103. |
||||||||
Bestuur
Het aandeel van de schout in het stadsbestuur is
erg onduidelijk. Meestal kunnen we alleen nagaan of zijn invloed toeneemt of afneemt; daarvoor moe- ten we kijken naar zijn plaats in de oorkonden en de formuleringen die daar worden gebruikt. In de 12e eeuw is dat al heel moeilijk: dan komt hij en- kel voor als getuige en zonder de schepenen. Een uitzondering is een inscriptie op een fundatiesteen van de Smeetoren. Sinds 1145 staat daar te lezen „factum est hoc opus a prefecto Alfero": dit werk is verricht door de prefect Alfer. Deze Alfer ken- nen we tussen 1127 en 1139 als schout. Muller concludeerde daaruit, dat Alfer op dat moment burggraaf was geworden.4 Inderdaad heet de burg- graaf soms „prefectus", maar er is op dat mo- ment al een ander burggraaf. A. Johanna Maris 4. Muller, p. 13 noot 6.
5. Maris, p. 93.
|
||||||||
Literatuur:
MARIS, A. ]., Van voogdij tot maarschalkambt,
Utrecht 1954. MULLER Fz., S., Inleiding op de middeleeuwse
rechtsbronnen der stad Utrecht, 's-Gravenhage 1885. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, 5 dln.,
Utrecht 1920 1925 en 's-Gravenhage 1940-1959. |
||||||||
60
|
||||||||
Steen- en pannenbakkenjen
langs de Vecht (3) |
||||||||
1790 komt in deze buurt een Jan Plomp voor als
pachter van stukken land. Omstreeks 1700 waren er al Plompen in de steen- en pannenbakkerij bij Woerden en in de negentiende eeuw zullen wij deze familie werkzaam zien aan de Vecht. Over het algemeen was er in de steenbakkerij in de achttiende eeuw wel behoorlijk te verdienen. Een zekere Le Long, die in 1717 een boek schreef ever de kunst van het geld verdienen, zegt ever do steenbakker: „Op deugdzame steenen en ar- beydt moet hij zich voornamentlijk leggen, en den prijs redelijk instellen; liever drie maal met kleyne, dan eens met groote winst verkoopende, sal hem altoos het beste recommandeeren en goede reke- ning geeven, waardoor hij op een eerlijke wijze sijne kleyaaerde, in silver, en sijne steenen in goudt sal doen veranderen, syne familie ruym doen bestaan, en sijnen kinderen en erfgenaamen goed geldt en een deftige kostwinninge konnen nalaa- ten".14 Dat gold dan vooral voor de „ovenheeren", en
ten deele misschien nog voor de meesters of bazen. De verdiensten van het werkvolk waren echter bar slecht, zoals we al op de loonlijst uit 1623 hebben gezien. Cornelis Redelijkheid merkt dan ook op: „Als ik hier de schippers en steen- arbeiders deed spreken, zij zouden al meerder geld willen hebben en dat is zeer natuurlijk; wie ooit met dit soort van volk heeft te doen gehad, weet zulks bij ondervinding 't beste".15 Ook werd het meestal als een nadeel ondervon- den, dat de steenovens vaak zo afgelegen lagen, en dat het wonen er zo primitief was. Weliswaar gold dit voor de Vecht niet in die mate als van sommige ovens aan de Gelderse rivieren, maar in- derdaad: men zat op de Zuilense oven een uur gaans buiten Utrecht, en een half uur van Maars- sen. „Kluizenaarsleven"
Pater Abraham van St. Clara schrijft over de steen-
bakkers: „Men kan van de steenbakkers niet veel quaads spreeken, want deese arme mensen moe- ten met veel moeite haar broodt winnen; ook raa- ken sij zeer zelden in quaade geselschappen, om- dat haare hutten en ovens midden in steden noch dorpen gevonden worden, maar meest van deselve afgelegen, soo dat se bijna een kluizenaarsleven voeren. Nogtans zijn se niet ten eenenmaal sonder gebreken, en alschoon se zich driemaal wiesschen, soo besmetten se nogtans andere, en weeten de halve steenen voor heele te tellen, of se branden 61
|
||||||||
In twee vorige artikelen hebben wij iets verteld
over de geschiedenis van de steen- en pannen- ovens aan de Vecht en het leven van de mensen die er werkien. Alvorens het verhaal af te mcken, willen wij iedereen met goede ideeën die kunnen leiden tot de vorming van een beheer om de laat- ste panovon, „Zonlust", van de ondergang te red- den, opwekken contact met ons op te nemen. Adres: Laan van Vollenhove 751, Zeist. Het meet toch mogelijk zijn met de oven en het huis erom- heen iets zinvols te doen. Het onkostenboek, genoemd in het tweede artikel,
maakte ons duidelijk dat in de achttiende eeuw in de Zuilense oven ook pannen werden gebakken Vermoedelijk diende de grote oven voor stenen, de kleine voor pannen. Ook geeft het boek de namen van verschillende zakenrelaties, zowel collega's als afnemers. Genoemd worden o.a. Van der Schilde, steenbakker aan de Vaartse Rijn, en G. van der Schroef bij de Rode brug. Men hielp elkaar, wanneer men alleen niet genoeg
kon produceren om aan een tevoren gecontrac- teerde leverantie te voldoen. Ook Casius, cement- fabrikant en cementhandelaar, komt in het boek voor. Deze had een uitvinding gedaan om kunst- cement te maken uit klei, en had op die vinding octrooi. Daarom komt in diverse contracten van steen- en pannenbakkerij aan de Vecht de clau- sule voor, dat men geen kunstcement mag maken. Cazius had zijn „fabrieken" in Utrecht aan de Ca- tharijnesingel, en in Amsterdam aan het IJ. Op een kaart van 1696, van de „Vrijheid der stad Utrecht", is de plaats van de steenoven wel te vinden, in de bocht van de Vecht ten zuidoosten van het kasteel. Er is een sloot gegraven, lood- recht op de Vecht, een „vletsloot", waarlangs men met vletten - platboomde schuiten - de klei ver uit het land kon halen. Waar de sloot de dijk en weg langs de Vecht doorsneed, was een hoge, stenen brug, waar men met de kleischuiten onder- door kon. Ook voor de aanvoer van turf uit Maars- seveen zijn verschillende sloten gegraven. Deze stenen brug wordt in een soort kasboek in 1737 vermeld als „leggende aan de Vegt voor de steen- plaats van den Heere van Zuilen". Familie Plomp
Intussen was er in de loop van de achttiende eeuw
ook een steenoven gekomen op de westelijke Vechtoever, in Vijfhuizen. In 1760 wordt Cornelis Verkerk als pachter genoemd. De klei werd hier weggehaald in het land aan de „Buytenweg". In |
||||||||
1. Bij de ,,rode brug" de ovon van Ven der
Schroeff, tot ± 1950. 2. Op het gebied van het voormalige kloosier
Mariëndaal de oven Ten Daal; in 1876 was deze verdwenen. In de achttiende eeuw wao c'e Amsterdamse steenkoper Steenoven de eigenaar. 3. Vlak bij het tegenwoordige Daalwijk stond een
even, waarin later een borstelfabriek werd ge- vestigd. 4. Te Vijfhuizen, dicht bij Huize „Vrede en Rust",
oen pannenbakkerij van de familie Plomp. 5. Voorbij de Zuilense laan de pannenbakkerij
„Voorzorg" van de familie Weener. Na de laatste oorlog waren hier nog drie pancveno in bedrijf. G. Over de spoorlijn westwaarts, richting Lage
Weide, de steenoven „De Volharding". 7. In de zg. Den Hoek lag in 1867 de steenoven
„Duinkerken", tegenover Oostwaard. Aan de oostzijde van de Vecht: (van noord naar
zuid) 8. In de Oostwaard de steenoven „De Ijsvogel"
in 1867. 9. Dichtbij het goed Ten Bosch een steenoven,
genoemd in 1840. 10. In Oud-Zuilen de pannenbakkerij „Zonlust"
van de familie Weener. 11. De Zuilense oven, tussen het Slot en Fort de
Klop. Eerst nog iets over deze oven van de Heren van
Zuilen; De heer Bloemendaal, vroeger bode van het gemeentehuis in Zuilen, wist in 1967 - hij was toen 90 jaar - zich deze oven nog te herinneren, in de nabijheid van het „Plompenbosje". Ook de oude heer Schieveen vertelde, dat zijn grootvader vaak zei: „Even wandelen tot de oven", waarover hij zich als kind verbaasde, want er was geen oven meer. Ds. J. Craandijk schrijft in zijn Wande- lingen door Nederland in 1880..... dan komt het Fort. . . een lieflijk tafereel met lage heesters . . .
en daar tussen schemeren de grauwe muren van een aloud kasteel", dus niets over een steenoven. Enkele bladzijden verder schrijft hij echter: „Meer tot de welvaart dan tot de schoonheid der land- streek wordt toegebragt door de steen- en panne- bakkerijen, die aan de Vecht vrij talrijk vertegen- woordigd zijn, en ook te Zuilen niet worden gemist." Volgens de kadasterkaart was het oventerrein groot 1 ha, 51 a, 40 ca. Bij een vluchtig onder- |
|||||||||||
Produkten van de
steen- en pannebakkerijen
|
|||||||||||
se soo slecht, dat men se met een braadworst aan
tweên soude kunnen slaan; doch desulke sal de duivel te zijner tijdt in sijn oven wel gaar weeten te krijgen".16 Het aantal bedrijven langs de Vecht was blijkbaar
niet groot genoeg om tot vereniging te komen, zoals die wel in Leiden en in Woerden bestond. In Leiden waren de eigenaars van steenovens al sedert 1633 georganiseerd in een vereniging van steenplaatsers in Leiden en Rijnland, die in 1734 tot een soort steenbakkersgilde werd omgezet. In Woerden had men omstreeks 1650 een Steen- pan- en tichelbakkersgilde. Ook in de stad Utrecht traden de pannenbakkers en tichelaars, met welke laatsten de tegelbakkers worden bedoeld, wel sa- men op. Wel hebben de steenbakkers van de Vecht meegedaan aan acties van de „gezament- lijke steenplaatsers in deze provintie", waarbij men protesteerde tegen belasting op bakstenen, tegen verhoging van turfaccijns, e.d. |
|||||||||||
Inventarisering
Na de Franse tijd zijn er verschillende steen- en
pannenbakkerijen bijgekomen. En de eerste kadas- terkaarten geven de ligging heel precies aan. We zullen een overzichtje geven van wat er bestond tussen Utrecht en Maarssen. Eerst aan de westzijde van de Vecht: (van zuid
naar noord) |
|||||||||||
62
|
|||||||||||
zoek vond ik enkele puinresten in de bodem, maar
een opgraving zou nog meer kunnen opleveren. In het bezit van mej. Plomp is een schilderij, waar- op de bij de oven behorende woning is afgebeeld. Boven de huisdeur staat geschreven „De Zuilense oven". Zonlust
Wenden wij ons thans tot de pannenbakkerij ,,Zon-
lust" in Oud-Zuilen. In 1857 werd voor notaris Isaac Jan van der Helm te Maarsseveen, door A. Ch. Hartjens, lid van de Staten van Utrecht, dit bedrijf overgedragen aan Gijsbert de Lange, pan- nenbakkersbaas te Zuilen. Van deze De Lange is een portret bewaard, dat nog in het huis Dorps- straat 29 aanwezig is. In 1885 wordt de panoven bij een boedelscheiding toegedeeld aan Wolter Weener. In 1928 komt de eigendom aan diens zoon Gijsbert Weener, daarna volgt Johannes Weener en in 1951 Wolter Weener. Deze Weeners bezaten ook het bedrijf aan de overzijde van de Vecht, „Voorzorg". Beide bedrijven zijn door Wolter Weener in 1968
verkocht aan de gemeente Maarssen en sinds- dien zijn alle opstallen van „Voorzorg" al gesloopt. Rest nog slechts „Zonlust". Van Zonlust zijn de gebouwen aan de oostzijde van de Dorpsstraat ook geheel gesloopt, maar er staat nog één panoven, in de grote schuur die onder één dak gebouwd is met het statige woonhuis van Dorpsstraat 29. Deze ge- bouwen behoren tot het beschermde dorpsgezicht. De eigenlijke oven valt van de weg af totaal niet op. De oven zelf is nog stevig genoeg, maar het dak van de schuur is bouwvallig, leder uitstel van de zo nodige reparatie maakt de toestand slechter. Aan het slot van deze artikelenreeks willen wij on- ze dank betuigen aan de regenten van de Stich- ting Slot Zuylen, die het mogelijk hebben gemaakt stukken uit de archieven in te zien en daaruit te publiceren. F. H. Landzaat
met medewerking van
mei. dr. L Hollestelle
|
|||||||||||||||
9(ud
|
|||||||||||||||
os i)an
|
|||||||||||||||
Lithografieën van William Kuik, voorstellende oude
stadsdelen van Utrecht gezien door de ogen van de kunstenaar, zijn tot nader aankondiging voor leden van Oud-Utrecht verkrijgbaar bij het gemeen- telijke archief, Alexander Numankade 199 a raison van f 12,50. |
|||||||||||||||
\Demmincn L^roll hoogleraar
Onze voorzitter dr. ir. C. L. Temminck Groll is bij
Koninklijk besluit van 27 juni jl. benoemd tot ge- woon hoogleraar in de afdeling der Bouwkunde aan de Technische Hogeschool te Delft. Hij gaat daar onderwijs geven in het architectonisch ontwerpen: restauratie. |
|||||||||||||||
BOEKBESPREKINGEN
De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en ant-
woord. Uitgave van de provincie Utrecht, 1972. 186 blz., m. afb. De vragen stelde het Departement van Oorlog in
juli 1815, de antwoorden vulden de meeste Utrecht- se gemeenten met de vereiste promptitude in augustus in; een paar laatkomers verschaften hun inlichtingen nog voor het eind van dat jaar. De in- gevulde vragenlijsten werden gevonden in het ar- chief van de provincie, toen dat met het oog op overbrenging naar het Rijksarchief geordend en be- schreven werd. Bij de betrokken ambtenaren rees het goede idee om deze gegevens te publiceren, en het provinciaal bestuur maakte de uitvoering daarvan mogelijk. Nu de Provinciale Almanak blijk- baar geen historische artikelen meer kan opnemen, was een aparte uitgave nodig, wat misschien nog wel zo aantrekkelijk is. Dit boekwerkje is in elk ge- val zijn lage prijs zéér waard (ƒ 5,— bij afhalen Achter St. Pieter 20; voor f 6,— op giro 134535 van hoofdafdeling 6 van de Provinciale Griffie te Utrecht krijgt men het thuisgezonden). Wat men erin kan vinden zijn per gemeente 38 op- gaven, over het aantal inwoners, huizen en bijzon- |
|||||||||||||||
14. I. Le Long, Konst om geldt te winnen . . ., Am-
sterdam, 1717. blz. 129. 15. C. Redelijkheid, De aloude metzelwerken . . .
door C. I. Krayenhoff, beoordeeld en weer- legd... 's-Gravenhage, 1775. blz. 30. 16. Abraham van St. Clara, Iets voor allen I, Am-
sterdam, 1758. blz. 433. |
|||||||||||||||
63
|
|||||||||||||||
dere gebouwen, welke bedrijven er uitgeoefend
werden, hoeveel vee en wagens men had, allerlei gegevens over de waterstaat, bodemsoorten, land- bouwgewassen, de toestand van de wegen, en hoe- veel manschappen en paarden er ingekwartierd zouden kunnen worden. Het was niet voor niets een enquête door het Departement van Defensie! Al deze opgaven uit het hele land moesten namelijk leiden tot het opstellen van een Itineraire ten nutte van 's lands dienst, luidde de opdracht aan de bur- gemeesters, terwijl het materiaal ook zou kunnen dienen om in bepaalde gevallen de belangen der gemeenten deskundig te kunnen beoordelen. Dat militaire doel interesseert ons intussen niet meer, maar wel de gegevens die deze inventarisatie uit de beginperiode van de statistiek heeft vastgelegd, ook al zijn ze niet steeds zo exact als wij zouden willen. Samen met streekarchivaris Boon hebben de bewerkers niet volstaan met een uitgave van de in- gevulde vragenlijsten, verlucht met reproducties uit de Nederlandsche Tafereelen. Ze hebben er een index op de geografische namen aan toegevoegd en een samenvatting van een deel der gegevens per onderwerp. Naar mijn smaak zijn daarin het in- teressantst de poging om de in verschillende plaat- sen wisselende opbrengst van landbouwprodukten en de veenderij vast te stellen (voor de fruitteelt zijn de antwoorden te summier), en de (niet comple- te) rubricering van de toestand waarin het wegen- net zich bevond. Als toegift biedt het boekje een bloemlezing uit de
Utrechtsche en de Opregte Haarlemsche Courant van 1815, om een indruk te geven van gebeurtenis- sen in dat jaar. L.v.T. G. 1. Röhner en R. L. Röhner, Een kostbare erfenis:
Utrecht 850 jaar stad, 80 blz., m. afb. De gemeente Utrecht heeft een boekje laten ver- vaardigen dat aan leerlingen uitgereikt kan worden bij het verlaten van de lagere school. Het loffelijke oogmerk daarvan is om die kinderen begrip en zelfs enthousiasme bij te brengen voor hun stad. Het lijkt mij dat dit bij velen zal lukken, door de aardige manier waarop de gebroeders Röhner dit boekje hebben samengesteld. Het vogelvluchtover- zicht van de Utrechtse geschiedenis hebben zij le- vendig geschreven door telkens te verwijzen naar zaken die nu nog in de stad te vinden zijn, en door afbeeldingen, die dezelfde plek in vroeger tijd en nu laten zien, te vergelijken; ook anecdotes en le- genden hebben ze opgenomen, bijv. over het ste- |
||||||
nen touw in de kloostergang, terwijl ze de storm-
ramp van 1674 als een directe belevenis van Floris Janszoon ten tonele gevoerd hebben. Het boekje eindigt met de redding van het landgoed Amelis- weerd en enkele opmerkingen over de toekomst van de oude binnenstad. Zo worden de jongelui er dus ook nadrukkelijk op gewezen dat het leefbaar houden van deze kostbare erfenis aller inspanning vergt. Al met al lijkt het me een boekje dat u (voor ƒ 4,90) zelf ook cadeau zou kunnen doen aan kin- deren die het niet van school uit krijgen. L.v.T. J. van den Berg, lohn Wesley's contacten met Ne-
derland, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschie- denis, 52 (1971), 36-96. Het zal op het eerste gezicht wel vreemd lijken om
in dit blad aandacht te vragen voor de grote Engel- se Methodistenleider uit de 18e eeuw. Op de eer- ste bladzij van het bovengenoemde artikel staat echter een citaat dat alle bezorgdheid over deze bespreking zal wegnemen. Wesley schreef name- lijk eens aan een relatie die zich op het vasteland wilde vestigen: ,,lf you go abroad, I would by no means advise you to go to France ... I cannot but think there is no country in Europe which would answer your design so wel as Holland; and no place in Holland so well as Utrecht". Hij schreef dat uit eigen ervaring, want hij heeft ons land drie keer bezocht, in 1738, 1783 en 1786, terwijl hij boven- dien met een aantal goede relaties hier correspon- deerde. Van den Berg gaat vooral in op het sociaal en gods-
dienstig karakter van die relaties. Meer terloops citeert of parafraseert hij Wesley's aantekeningen over de plaatsen die hij bezocht. Op zijn eerste reis, toen hij nog vol belangstelling was voor de Hermhutters, heeft hij o.a. in IJsselstein gelogeerd. In 1783 heeft hij ook nog de Herrnhuttervestiging in Zeist bezocht, maar verder was het toen en in 1786 toch Utrecht dat hem in onze provincie het meest aantrok. Tot zijn goede vrienden daar be- hoorde de burgemeestersfamilie Loten; anderen zijn door de verhaspelde of afgekorte vorm waar- mee Wesley hun namen in zijn dagboek noteerde, niet direct te identificeren. Rust en stilte van de stad herinnerden hem aan Oxford, maar de stu- denten daar vond hij toch niet zulke nietsnutten als de Utrechtse. Wie Wesley's beschrijvingen precies wil leren ken-
nen, late zich door dit artikel de weg wijzen naar zijn (gepubliceerde) dagboeken, die boeiende lec- tuur moeten vormen. L.v.T. |
||||||
64
|
||||||
Van Willibrord tot Wereldraad
|
||||||||||||||||||||||||||
In het Aartsbisschoppelijk Museum wordt tot
16 oktober de tentoonstelling „Van Willibrord tot Wereldraad" gehouden. De tentoonstelling toont aspecten van het reli-
gieuze en kerkelijke leven met name in Utrecht. Er is o.a. een Calendarium te zien, waarin Willi- brord eigenhandig zijn aankomst in Europa in 690 meldt. De overzichtsexpositie eindigt in 1958, toen in Utrecht het eerste officiële contact met drie vertegenwoordigers van het patriarchaat der Oosters-orthodoxe kerken tot stand kwam, met het gevolg dat de Russisch-orthodoxe kerken zich bij de Wereldraad hebben aangesloten. Uiteraard |
||||||||||||||||||||||||||
is ook materiaal (gewaden etc.) bijeengebracht uit
de periodes van de bekende bisschoppen Bernold, David van Bourgondië e.a. Veel kerkgenootschap- pen hebben uit hun verzamelingen voorwerpen beschikbaar gesteld. De zeventiende-eeuwse tekeningen van Utrechtse
kerken van Pieter Saenredam zijn afkomstig uit de topografische atlas van het Gemeentelijk Ar- chief. De tentoonstelling is geopend van maandag t/m
zaterdag van 10.00—17.00 uur, des zondags van 13.00—17.00 uur en op dinsdagavond van 20.00— 22.00 uur. |
||||||||||||||||||||||||||
Grammofoonplaat voor Utrechtse Domcantorij
|
||||||||||||||||||||||||||
Ten bate van de Utrechtse Domcantorij heeft het
City-pastoraat der Hervormde gemeente een gram- mofoonplaat uitgegeven, die voor ƒ 10,— afge- haald kan worden op het bureau: Buurkerkhof 11 te Utrecht (tel. 3104 03) of kan worden besteld door f 11,50 over te schrijven op postrekening nr. 75651 van de Crediet- en Effectenbank te Utrecht, ten gunste van „City-pastoraat Domkerk" te Utrecht, onder vermelding van „kerkmuziek". De plaat bevat o.a. het motet van J. S. Bach ,,Jesum meine Freude", dat wordt uitgevoerd door de vokale en instrumentale groep van de Dom- cantorij o.l.v. Maarten Kooy; het motet ,,Tu pauperum refugium" (Gij toeverlaat der armen) van Josquin des Prez (1450—1521) en de Toccata en fuga in F grote terts voor orgel van D. Buxte- hude (1637—1707), uitgevoerd door de organist van de Utrechtse Dom, Stoffel van Viegen. |
||||||||||||||||||||||||||
Stellig zijn er belangstellenden onder onze leden.
Ik raad hun aan snel tot de aanschaf van deze prachtige plaat te besluiten en zo aan het voort- bestaan van de unieke Domcantorij bij te dragen. A. Graafhuis
|
||||||||||||||||||||||||||
^fotoboek/jaarverslag gratis
De Crediet- en Effectenbank, die een halve eeuw
bestaat, heeft enige honderden exemplaren van haar jaarverslag ter beschikking gesteld voor leden van Oud-Utrecht. Er staan vele mooie, oude foto's in. Zolang de voorraad strekt kunt u gratis een exemplaar in ontvangst nemen op het ge- meentearchief. |
||||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 9 - september 1972
|
||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
||||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris: dr. J. E. A. L Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
Omslag: 1 j 2
3|4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
||||||||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
|
||||||||||||||||||||||||||
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
||||||||||||||||||||||||||
f 20,— per Jaar
|
||||||||||||||||||||||||||
65
|
||||||||||||||||||||||||||
Dochters, dochters
|
||||||||
How sharper than a serpent's tooth it is
To have a thankless child! (King Lear, act I scène 4). Utrecht, een koude avond in januari 1718.
In de grote keuken van brouwerij De Boogh te Utrecht zat Maria, de jongste uit het gezin van Dirk van Bijlevelt, te naaien. Haar moeder, Chris- tina van Eek, hield een waakzaam oog op deze 19-jarige dochter. Een moeilijk kind was zij altijd geweest en meer dan eens had Christina haar vroeger in drift toegebeten: „Je kunt mijn kind niet wezen, ze hebben je vast in de wieg verruild". Toch hield zij van haar dochter, die nog maar kort geleden een beroep op haar moederliefde had ge- daan. Steeds weer doorleefde Christina de scène waarin Maria onder tranen haar ouders vergiffenis afsmeekte voor haar heimelijke „conversatie" met de gereformeerde grutterszoon Willem Post. Een conversatie waarvan de gevolgen zich nu aankon- |
digden, maar aan een huwelijk viel niet te denken.
Willem durfde zijn vader niet de katholieke Maria als schoondochter voor te stellen, evenmin als Maria's keuze genade kon vinden in de ogen van haar familie. Het was Willems aarzeling die Maria in wanhoop weer in de armen van haar ouders had gedreven. Zij namen hun dochter liefderijk op en verboden een ieder om in Maria's bijzijn over de zaak te spreken. Achter haar rug echter over- woog de familie wat nu te doen. Maria, nieuws- gierig naar die plannen, ontdekte in een lessenaar een brief waaruit zij opmaakte dat men haar zou dwingen in een klooster te gaan en van het kind afstand te doen. Ze maakte Willem deelgenoot van deze ontdekking, maar hield tegenover haar ouders haar mond en was in alles de gehoorzame en boetvaardige dochter. Gedwee boog zij dus haar hoofd over het naai-
werk. De klok sloeg half zeven. Maria slaakte een kreet — haar naald was gebroken, zo zei zij, en |
|||||||
Bierbrouwerij De Boog. Aquarel van A. Grolman, 1897 (Verz. Gem. Arch. Utrecht).
66 |
||||||||
hem in haar testament en in 1762 tekent hij voor
ontvangst van een legaat van ruim tienduizend gulden. What news from Genoa? Hast thou
found my daughter?
(Merchant of Venice, a III scène 1)
Utrecht, 1779
Tweemaal is Louis de Malapert, heer van Over- en
Neder-Jutphaas, getrouwd geweest. De eerste maal met Louise de Geer, die in 1751 stierf. Vier jaar later huwde hij Engelbertha Elisabeth Godin, die hij in 1771 moest verliezen. Om de dochter uit dit tweede huwelijk, Johanna Magdalena de Malapert, gaat dit verhaal. Zij was geboren in 1758 en was dus pas 13 jaar toen haar moeder overleed. Over de wijze waarop haar veel oudere vader (geboren in 1708) voor haar opvoeding heeft gezorgd weten wij niets. Misschien is zij wat veel aan haar lot overgelaten. In ieder geval heeft hij er niets van gemerkt dat Johan Krüger, koetsier van de graaf van Regteren, haar belangstelling had opgewekt en dat zij geruime tijd met hem een „conversatie" onderhield (alweer dit woord, in de 17e en 18e eeuw veelvuldig gebruikt waar wij nu |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze ging naar het achterhuis om aan de meid een
andere te vragen. Vergeefs wachtte de moeder op de terugkeer van haar kind. Voorzien van geld en van juwelen ter waarde van ruim 500 gulden was Maria via de staldeur ont- vlucht, die door de dienstmeid van het slot was gelaten. Buiten wachtte Willems knecht in de sneeuw. Snel bracht hij haar naar Willem, die haar de falie (mantel) van zijn moeder omsloeg. Warm ingepakt en onherkenbaar in de falie nam Maria plaats in een sleetje, dat haar en haar vriend naar Reyerscop bracht, waar zij voorlopig onderdak vonden. Om de aandacht af te leiden schaatste Willem elke dag heen en weer naar Utrecht, waar hij gewoon op zijn werk verscheen. Gerust was hij echter niet over Maria's schuilplaats. Zolang zij op Utrechts gebied was, konden haar ouders im- mers hun minderjarige dochter weer opeisen en terughalen. Door naar Benschop dus, dat toen buiten Stichts territoir lag en waar volgens Willem zelfs schelmen en dieven veilig waren. Ook daar- vandaan kon Willem nog heen en weer naar Utrecht schaatsen. Van Benschop uit namen zij contact op met Dirk en Christina van Bijlevelt en verzochten toestemming tot een huwelijk. Ze maakten duidelijk dat een weigering zou beteke- nen dat de ouders hun dochter nooit meer zouden terugzien. Toen de toestemming desondanks uit- bleef vertrok het paar dan ook naar Vianen, waar zij zich nog veiliger dachten. Maria's broer Hendrik deed nog een poging zijn
zuster tot inkeer te brengen. In de herberg Het Swijnshooft te Vianen had hij een onderhoud met haar, dat op niets uitliep. Maria zat nog vol ran- cune tegen haar moeder, die zij de schuld gaf van een verdrietige jeugd. Op Hendriks verzekering dat haar moeder heel veel van haar hield en nu van verdriet zwaar ziek was geworden, zei Maria bitter: „Ach wat, dat zou zij ook geworden zijn als ik thuis gebleven was, dat heeft er niets mee te maken." Toen alles dus vruchteloos was gebleken, maak-
ten Maria's ouders een nieuw testament, volgens welk Maria alleen haar legitieme portie zou krij- gen, „met scherpigheid" vast te stellen. Afgetrok- ken zou worden, wat zij reeds genoten had en hiermee werd ongetwijfeld gezinspeeld op de medegenomen juwelen en het geld. Het duurde niet lang of het testament moest uitgevoerd wor- den, want Christina stierf al in 1719. Van verdriet, zei de weduwnaar, en hij vergaf dit zijn dochter nooit. Hardnekkig bleef hij zich verzetten tegen de pogingen van Maria en Willem om hun ver- houding te legaliseren. Het mocht niet baten: in 1720 trouwde het paar eindelijk, in de gereformeer- de kerk. Kort daarna stierf ook Maria's vader. Al in 1724 sloot Maria een tweede huwelijk, als weduwe van Willem Post. Lang heeft haar eerste huwelijk dus niet geduurd. Haar zoon Jan blijkt de familiebanden te hebben aangehouden. Tenminste, zijn tante Anna van Alen-van Bijlevelt gedenkt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■&&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
%*£■
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekening van de advocaat Hoffmann te Meurs
(R.A. Utrecht, archief De Malapert nr. 124). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
„verhouding" zouden zeggen). Johanna begreep
heel goed dat haar vader nooit toestemming zou geven voor een huwelijk zo ver beneden haar stand en op de avond van 16 januari 1779 sloop zij het huis uit en vertrok met Johan Krüger in een daartoe gehuurde chais naar Duitsland. De ontsteltenis van haar vader laat zich denken. De schande woog hem echter nog zwaarder dan het verlies van zijn dochter. Hij zette alles op alles om Johanna te doen opsporen, terug te halen en te redden wat er te redden was. Alles beter dan een mistrouw met iemand zo ver beneden „het fatsoen van zijn en zijn overleden huisvrouws familie". In het familiearchief De Malapert vinden we de
rekeningen van mensen die Louis de Malapert inschakelde om zijn dochter terug te krijgen en we kunnen daaruit opmaken welke maatregelen hij genomen heeft. Hij liep eerst naar een advo- caat, die hem adviseerde om mensen naar Duits- land te zenden om de juffrouw op te sporen. Dat geschiedde, en de heer Van Olst, later nog door twee Duitsers geassisteerd, wist inderdaad half maart te berichten dat het paar in Duisburg zat. De speurders hadden toen al heel wat verteerd aan hotels, fooien en veergelden. In de nacht van 17 op 18 maart hadden zij enige personen laten posten bij het huis waarin het voortvluchtige stel zich bevond; hun consumpties bedroegen 55 stui- ver. Deze laatste post vinden we in de rekening van de Duitse advocaat Hoffmann te Meurs, die voor een arrestatiebevel moest zorgen. Hoffmann had het er druk mee; voortdurend reisde hij van Meurs naar Duisburg en terug, stelde verzoek- schriften op en gaf ook alweer veel uit aan rijtuigen, fooien en veergelden. Eindelijk leek de zaak rond te zijn en nu was het
weer de beurt van de Utrechtse advocaat. Louis de Malapert diende bij het gerecht van de stad Utrecht een rekest in, waarin hij verzocht om zijn dochter bij terugkomst in een der stadsverbeter- huizen ^nder te mogen brengen, tot zij tot „bedaarder gedachtenisse" gekomen zou zijn. Hij zag geen kans haar thuis afdoende te bewaken. Wie nu zou denken dat deze vader beloond werd voor al zijn moeite en voor alle gemaakte onkos- ten, heeft het mis. Op 30 juli 1779 was Johanna namelijk nog steeds in Duisburg en tekende daar voor ontvangst van kleren uit het ouderlijk huis, „uit handen van haar vader ontvangen". Had vader Louis, in een laatste poging zijn dochter te ver- murwen, zelf de reis naar Duisburg gemaakt, met medeneming van o.a. 10 neteldoekse neusdoeken, 12 jakken, 8 rokken, 4 broeken, 13 hemden, 22 zakdoeken? Helemaal duidelijk is het niet. Zeker is wel, dat Johanna in Duitsland bleef, en dat haar vader haar tenslotte onterfde. Toen hij in 1782 overleden was maakte Johanna bezwaar over de wijze waarop haar moederlijk erfdeel beheerd en verantwoord was, maar uiteindelijk kwam er een akkoord tot stand, waarbij Johanna ook nog enige |
|||||||
goederen van wijlen haar moeder in ontvangst kon
nemen, zoals esn zilveren toiletstel en een bijbeltje met rood fluweel. Haar familie brak met haar. Na de dood van
Krüger, in 1816, nam zij weer contact met haar familie op, maar dat was alleen om nog iets uit de nalatenschap van haar vader los te krijgen. Te laat. / shall obey, my lord
(Hamlet, act I scène 3) Utrecht, 23 december 1871
The memory of our love float upon thy lonely
hours". Het was herinnering geworden, de geluk- kige dagen die Hester gekend had in de voorbije zomer. Een herinnering die zij jaren zou vasthou- den. De hierboven geciteerde regel vormt het be- gin van „Dedication", het eerste gedicht dat Hester in haar poësiealbum schreef, en dat zij door nog vele andere deed volgen. Eerst kwamen de gedichten die ontstaan waren in het afgelopen jaar, toen zij nog mocht hopen op de vervulling van haar wens: verenigd te worden met Jacob, haar 22 jaar oudere achterneef, weduwnaar, en vader van een achtjarig dochtertje. Op 23 december 1870 schreef zij: „God kroone met zijn rijksten zegen O liefste mijn, uw dierbaar hoofd". Vlak hierop een gedicht van Jacobs dochtertje:
,,My Ada, child of love and prayer, thy mothers treasure bright. Thy mourning fathers tender care . . ." Hoe vurig verlangde Hester een tweede moeder
voor dit kind te mogen zijn. Himmelhoch jauch- zend, zum Tode betrübt was zij die zomer, zoals we zien uit het gedicht dat de titel draagt van ..Kinderachtig": 'k ben al drie en twintig jaar
O wee!
En doe nog met de kinderschaar
graag mee.
Soms kan 'k zoo kinderachtig zijn
als iets
En heele bittre tranen schrein
Om niets.
'k geloof wat 't madeliefjen zegt
Geheel.
Gij hebt mij lief - iets - weinig - niets -
Hee/ veel!
Dat was het laatste vrolijke gedicht. Daarna werd
de toon droeviger: ,,/n my heart it 's dark as night
my love has gone away". Er volgt een teruggrijpen
op gelukkiger ogenblikken:
,,Puis Ie moment, quand, loin du bruit, tot front sur
moi se penche,
Tandis que la rosée des nuits mouillait ma robe
blanche".
Maar de herinnering kan haar niet meer gelukkig
maken: ,,The night is dreary, dismally moans the
wind. . . how I am yearning to die".
|
|||||||
68
|
|||||||
Fragment uit Hesters poësiealbum.
Vergeten kan ze niet: „/ can't forget its magie
lays, its strain of paradise". Maar dan, eindelijk, onderwerpt zij zich en ze
schrijft in haar album de Engelse hymn van Char- lotte Elliott over: ,,My God my father, while I stray" met het steeds terugkerende refrein: ,,Thy will be done". Dacht ze aan de hemelse Vader of aan haar vader
op aarde? Uit de gedichten, die ik hier niet alle kan citeren, blijkt dat het inderdaad haar vader was, die het huwelijk verbood en die er zelfs voor zorgde dat Jacob geen voet meer in zijn huis zette. Waarom? Niet om verschil in godsdienst of stand. Was het het leeftijdsverschil, of de graad van bloedverwantschap, die Hesters vader dwars zat? We weten het niet. Hester werd opgevangen door haar liefhebbende
ouders en door een talrijke schaar broers en zus- ters, van wie zij de oudste was. Misschien leidde haar dat een beetje af, maar blijkbaar toch niet genoeg. Zij bleef terugkeren naar haar gedichten- album en schreef elk jaar op de verjaardag van haar geliefde een gedicht. 23 december 1872. ,,lt has come back again, love, and finds us far apart". 1873: ,,My love is like the ivy, the ivy strong and true". 1874: ,,Our love has never past away". Ook de andere gedichten ademen nog het verlan- gen naar het verloren paradijs: „Nous nous promenons sous les frais ombrages, II m'offrit son bras car il faisait noir". Op 23 de- cember 1876 schreef zij, wat weinig geïnspireerd een gedicht dat begon: „Many happy returns of the day, my love". Voor zichzelf verwachtte zij toen niets meer: ,,My life is love, I sit apart". Heeft Jacob ooit deze gedichten gezien? Waar- schijnlijk niet. Ik vermoed dat Hester haar album gebruikte als een middel om gevoelens te uiten die zij aan geen sterfelijk wezen wilde onthullen. Uiterlijk zal er aan haar niet veel te merken ge- |
|||||||||
weest zijn, behalve dan dat zij alle huwelijks-
aanzoeken afsloeg, want op haar veertigste was zij nog niet getrouwd. Pas Jacobs dood ontsloeg haar van de ban waarin zij zichzelf gevangen had. Hij stierf in 1884. Ruim een jaar lang was Hester toen ziek, zoals
uit familiecorrespondentie blijkt. Enige jaren later, in 1889, tweeënveertig jaar oud, trad zij in het huwelijk. Kinderen heeft zij niet meer gehad. Verantwoording
Uit piëteit voor de zo kwetsbare Hester heb ik
haar naam niet willen onthullen. De gegevens zijn ontleend aan het poësiealbum, dat zich in een familiearchief bevindt, en aan correspondentie, eveneens in dat archief, dat overigens niets bevat dat duidt op Hesters liefdesgeschiedenis. Mis- schien zijn de stukken die hieraan refereren ver- nietigd, misschien ook, en dat lijkt mij waarschijn- lijker, heeft Hesters vader nauwelijks geweten wat hij zijn dochter heeft aangedaan. Hester schreef gedichten in het Nederlands, Frans, Duits, Engels en Italiaans, met een voorkeur voor Engels. Vermoedelijk waren de meeste gedichten door haarzelf gemaakt, maar ik durf dat niet met zeker- heid te zeggen. Maria en Johanna waren wat robuuster van struc-
tuur en ik aarzel niet mede te delen, dat de stuk- ken die op Maria betrekking hebben, te vinden zijn op R.A. Utrecht, familiearchief Van Bijlevelt, nrs 10, 11 en 19. Nr. 11 is het omstandige rekest van Maria's vader, waarin de hele geschiedenis uit de doeken wordt gedaan. Hij zinspeelt daarin voortdurend op een door Maria ingediend rekest, dat echter niet meer terug te vinden is. De huwe- lijken van Maria zijn te vinden in het trouwregister van gereformeerden van de stad Utrecht. Over Johanna zie R.A. Utrecht, familiearchief De Malapert, nrs 121-125, 183, 196, 196 en 490. E. P. de Booy
|
|||||||||
69
|
|||||||||
Volkstaat en bijnamen
„Hou je moei in 't Veen, hoor!"
|
|||||||||
Van alle plaatsen in het Sticht heeft waarschijnlijk
Veenendaal (in 1549 door Gilles van Schoonbeke uit Antwerpen als veenkolonie van 300 Vlaamse arbeiders gesticht) in de afgelopen decennia wel de meest spectaculaire groei doorgemaakt. Dat betekent dat de oude, autochtone bevolking het zo langzamerhand heeft moeten afleggen tegen de „import" van elders en dat de oude cultuur- patronen hoe langer hoe meer zijn gaan vervlak- ken, al heeft de „Lammeliedjesavond" (lampe- gietersavond) op de maandag die het dichtst bij de zeventiende september ligt, zich tot de dag van vandaag kunnen handhaven. Doch nog een ander gevaar dreigt: het verloren gaan van de vele oude, sappige dorpsverhalen, die in de families der oudste bewoners van mond tot mond werden overgeleverd, maar nu — zoals ons bij navrage bleek — nog slechts in uiterst beperkte kring bekend zijn. Zonder hierbij ook maar enigszins op volledigheid
te kunnen, noch te willen bogen, moge in Oud Utrecht een kleine bloemlezing uit deze vaak pit- tige volksverhalen de herinnering daaraan wakker houden. Met een glimlach zal de welwillende lezer zich enkele ervan misschien herinneren óf er voor het eerst mee geconfronteerd worden. Wij zijn er de heer Hendrik Bos Jzn, inwoner van Veenendaal sedert de laatste helft van de vorige eeuw, dank- baar voor dat hij in zijn smeuïg „Veens" enkele van deze verhalen in ons opnameapparaat heeft willen inspreken, ons daarmee de gelegenheid biedend deze staaltjes van volkshumor, samen met een aantal bijnamen waarmee vroeger kwisti- ger dan thans werd omgesprongen, uit het nijvere Veenendaal voor een hopelijk erkentelijk nage- slacht te bewaren. 't Is weer net as 't geweest is, zei Bram
Bram Creveld, rond de eeuwwisseling joods krui-
denier in de Hoofdstraat, leefde in voortdurende onmin met zijn eveneens joodse buurman Van Essen. Eén dag in het jaar, Grote Verzoendag, werd tijdelijk de vrede getekend, maar op de avond van die dag stak Bram zijn hoofd bij buur- man om de deur met de uitroep: „'t Is weer net as 't geweest is!" En een jaarlang bekeken zij elkaar dan weer niet. Hoe je moei (mond) in 't Veen, hoor!
Het was in de „goede, oude tijd" niet steeds ge-
makkelijk aan de kost te komen. Gert van Dolder, eerzaam maar arm ingezetene van Veenendaal, had er wat op gevonden: gekleed in narrenpak |
met belletjes, dat hij buiten zijn woonplaats pas
aantrok, verdiende hij als potsenmaker al sprin- gend, dansend en huppelend in de wijde omtrek een schamele boterham. In Scherpenzeel zijn capriolen verrichtend, ontwaart hij daar zijn plaats- genoot Bart Middelhoven, die met de „mars" op de rug op zijn manier zijn brood verdiende. Zich aldus ontdekt ziend, voegt hij zijn plaatsgenoot de vinnige woorden toe: „Hou je moei in 't Veen, hoor!" As 't moar neit noa keuper smokt
Bij de Middelhovens sneed het mes van twee kan-
ten: terwijl manlief als marskramer de kost (en een borreltje op zijn tijd) verdiende, zwaaide zijn vrouw Chris Middelhoven-Bos aan de Lage Kant de scepter in haar winkel, waar — evenals bij Sinkel — van alles te koop was. Met noeste vlijt en met behulp van de onfeilbare „lat", waarop zij met krijt kruisjes en kringetjes aantekende voor alle door haar vergaarde vier-duiten, stuivers, guldens, daalders en rijksdaalders, zorgde zij ervoor dat ze er redelijk warmpjes bij zaten. Om haar zuinigheid stond zij bekend en alles wou zij wel hebben, „as 't moar neit noa keuper smokt", m.a.w. als het maar geen geld kostte . . . Leig (laag) houwen, zei ioppie Budding
Verwoed dominospeler en belust op geldelijk ge-
win, probeerde Budding zijn spel steeds zo te spelen, dat de tegenpartij met de stenen met de hoogste ogen bleef zitten, die bij de afrekening immers de meeste centjes kostten. Effe lochte, zei Spee
Heel de lieve dag door zat kleermaker Spee met
gekruiste benen op zijn snijderstafel. Geen won- der dus dat hij als de dagtaak beëindigd was, zijn stereotype uitdrukking slaakte: „Effe lochte" (even een luchtje scheppen). Slijtage aan de kwast
Schilder Jan Kroes van de Zandstraat was een
uitgekookte: op al zijn rekeningen voor schilder- en witwerk vermeldde hij naast arbeidsloon en materialen de post: „slijtage aan de kwast: 5 cent". Het die koei 't weer over vrije'?
De kolenhandelaar („gruisboer") Kees van Ame-
rongen was behalve een zoon enkele lieftallige dochters rijk. Een van deze dochters placht er in haar dagelijkse conversatie blijk van te geven dat zij wel bijzonder verlangend uitzag naar de geneugten des huwelijks, waarop steevast pa's |
||||||||
70
|
|||||||||
reactie luidde: „Het die koei 't weer over vrije'?"
't Is nog geen avond, zei de kraaienvanger
Niet alleen in het Veenendaalse (want ook in de
Vechtstreek kwam ik deze uitdrukking tegen) kende men als voorloper op een doelmatig fauna- beheer van oudsher ,,de kraaienvanger". En wan- eer bij controle bleek dat deze nog niet aan ^ijn dagelijks afschot van dit schadelijk gedierte toe was, luidde diens antwoord: „Het is nog geen avond", m.a.w.: ik zal mijn kwantum vandaag heus nog wel halen. Belleman, helleman, je weet hoe lief ik je heb,
maar om j' aanhang haat ik je Na het overlijden van een schapenfokker gingen
zijn drie zoons tot boedelscheiding over. Wetend hoezeer de oudste zoon gesteld was op de inder- daad prachtige ram, de belhamel van de kudde, hadden de twee jongere broers deze ingedeeld bij de slechtste ooien, in de stellige verwachting dat hun oudste broer desondanks zijn keuze wel op het slechtste derde part zou laten vallen. Zij kwamen bedrogen uit... 't Is 'beurd, zei Praag
Praag was de kastelein van een café aan de
Markt, waar 't soms wel eens wat ruig toeging. Werd het al te gortig, dan kondigde Praag de „taptoe" aan met dit gevleugeld woord. Binnen is veur, zei Jan Kool
In het naburige eveneens aan de Markt gelegen
café de Korenbeurs, werden van tijd tot tijd ver- kopingen gehouden waarvoor zo'n grote belang- stelling bestond, dat een deel van het publiek met een plaats vóór het café genoegen moest nemen. Om de belangstelling van het buitenpubliek gaan- de te houden en hen tot hoger bieden te bewegen, zei afslager Jan Kool dan: „Binnen is veur", m.a.w. de kopers die binnen in het café zitten, hebben al een hoger bod gedaan. We krijge' rauw weer Arie, d' ente' doen vies
De reeds eerder geciteerde Chris Middelhoven-
Bos was op haar manier een amatrice-meteoro- loge: wanneer in het voor haar winkel gelegen Griftwater de eenden zich aan hun paringsspel te buiten gingen, trok zij daaruit de hierboven vermelde, weerkundige conclusie. 'k Ben nait vlaizig, geef mij moar 'n eichie
Diezelfde in haar tijd bekende Veense had wat
haar dieet betreft bepaalde voorkeuren: een lek- ker eitje prefereerde zij boven een vleesmaaltijd. De keinder van Marie, onmisbaar om te hebben
Om nog even bij „Tante Chris" te blijven: haar
nicht Marie was de trotse moeder van een drietal nogal rumoerige, levenslustige kinderen, die in de winkel met de vele snuisterijen een dankbaar speelterrein meenden te vinden. Als het woelig goedje tot haar opluchting de zaak weer had ver- |
laten, volgde steevast bovenstaande klacht aan
haar geburen en overige familieleden, waarbij het woord „onmisbaar" juist in zijn tegendeel moest worden opgevat, want ze kon ze missen als kies- pijn . . . 'n Keuterboertje, zeuven kiepen en een gait
Ook op haar overige clientèle was zij niet altijd
evenzeer gesteld. De materiële status van een van die klanten werd, heel denigrerend, met deze om- schrijving afgedaan. Lichten in de locht
Omstreeks de jaren dertig schreef voor het eerst
in de historie een reclamevliegtuigje het woord „Persil" in de lucht, zoals eens volgens het bijbels verhaal van Daniël 5 in Belsazars paleis een on- zichtbare hand de woorden „Mene Mene Tekel Ufarsin" op de wand schilderde. Daaraan gedach- tig riep een oudere Veense bij het zien van dit mirakel angstig uit: „Oe m'n Heer, lichten in de locht". Dan hou jij d'r rare conclusies op na
De jongere broer Jan Bos van mijn verteller was
met een vriendje in het pas geopende zwembad in de Vaart aan 't poedelen geweest. Na het ver- frissend bad miste het vriendje zijn horloge en toog naar Jans vader met de mededeling: ,,'k Ben met Jan aan 't zwemmen geweest en kwam toen tot de conclusie dat ik mijn horloge kwijt was", kennelijk suggererend dat vriend Jan meer van dit verdwijnen zou afweten. Waarop prompt de on- kreukbare oude heer het voor zijn zoon opnam met het hierboven vermelde antwoord. Reverentie voor de (in vele gevallen nog levende)
familieleden brengt mij ertoe de aan het slot van dit artikel volgende bloemlezing uit een schier on- uitputtelijke reeks van bij- of scheldnamen vol- komen anoniem te houden, al zullen zelfs dan wel- licht ter plaatse ingewijden de dragers van deze vaak boeiende ornantia nog in de herinnering kun- nen halen. Doch dat risico moeten wij dan maar lopen, begerig als wij waren ook op deze wijze een brokje Veense lokale historie aan de vergetel- heid te ontrukken. Wat dacht u van de volgende koosnaampjes:
de Taaie trem, de Paks, de Gobel, Krakie, Wouter van Gramselaar, de Blaaien-diender, Gerbert den Bijbel, Geip de Joep, den Ekster, de Huizemus, de Smierl, Wolvenbuttel, Geel garssie, Klaas de Neuteklaas, Klaas de bok, Mien den drol, Mien de juurl, Bram Puus, Thijs de kattekul, de Voort- vluchtige, Driekussie van Heteren, het Kamerlid, Opoe Let, Zwarte Jannechie, de Keuskoper, de Petteprik. Hoezeer nog bij lange na niet „au bout de mon
(Veense) latin", meen ik toch reeds te veel van de plaatsruimte te hebben gevraagd. mr. J. van Binsbergen
|
||||||
71
|
|||||||
demografische gegevens van het Land van Woer-
den. We mogen hem wel dankbaar zijn dat hij geen simpele herdenkingsuitgave heeft samen- gesteld, maar zich zo goed in bronnen en litera- tuur heeft verdiept, en het daaruit opgebouwde resultaat ook leesbaar heeft neergeschreven. L.v.T.
|
|||||||||||
BOEKBESPREKINGEN
|
|||||||||||
Nico Plomp, Woerden 600 jaar stad. (Stichts-Hol-
landse Bijdragen 13; Hollandse Studiën 4) Woer- den 1972. X en 150 blz., m. afb. Een van onze naaste buren viert dit jaar het zes-
honderdjarig bestaan van zijn stadsrecht: Woer- den. In het maartnummer heeft de heer Plomp onze aandacht daarvoor al gevraagd. Dezelfde auteur heeft op verzoek van de Stichting Stichts- Hollandse Bijdragen ter ere van dit jubileumjaar ook een boek geschreven, waarin blijkt dat het karakter van beide jubilerende steden ten tijde van hun stadsrechtoorkonde wel heel verschillend was. Aan Woerdens Romeinse oorsprong en de eeuwen
tot 1100 zijn twee hoofdstukken van dit boek gewijd; daarin worden o.a. de ontginningen in het omringende gebied besproken. Zes hoofdstukken gaan over de zestiende en zeventiende eeuw, maar behandelen alleen kerkelijke zaken en oor- logshandelingen. Een naschrift en enkele tabellen laten zien hoe het inwonertal van Woerden zich sinds 1672 ontwikkeld heeft. De nadruk van het boek ligt echter op de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw, omdat de auteur er bewust voor gekozen heeft om in plaats van weinig over veel te schrijven juist dieper in te gaan op de middel- eeuwse periode van Woerden, waarover nog maar weinig bekend is. Uiteraard nemen daarbij de politieke en militaire verwikkelingen een grote plaats in, daar Woerden met zijn grensligging telkens weer daarin betrokken raakte. Het was dan ook de Hollandse behoefte aan een grens- vesting die het dorp aan stadsrecht hielp. Inder- daad was Woerden in 1372 niet anders dan een dorp met een 600 inwoners. Dat landelijk karakter behield het ondanks het recht van stad en zijn defensieve functie. Jaarmarkten kreeg het wel, maar voor paarden en runderen; er was wat door- voerhandel in koren, maar vergeleken bij Oude- water stelde zulke handel niet veel voor; tegen 1500 vonden enkele bierbrouwers er emplooi. Wat behalve landbouw en veeteelt wel een belangrijke bron van bestaan geweest moet zijn, waren de steenbakkerijen, maar die stonden dan ook in nauw verband tot aanleg en onderhoud van de vestingwerken; en bovendien waren steenovens eeuwenlang een nevenbedrijf van de landbouw. Hierbij is het wel curieus te weten, dat de be- kende vroege protestant Jan de Bakker zijn toe- naam niet aan het bakken van brood door zijn vader dankte, maar van stenen. Behalve dergelijke politiek-militaire en sociale aspecten bespreekt de auteur de bestuursinrich- ting van het landstadje, wel en wee van de kerk en een geestelijke broederschap, de adellijke families uit de omgeving, de waterstaat en enkele |
|||||||||||
R.l.Ooyevaar, De St. Nicolaaskerk in llsselstein.
(llsselstein, 1972). 35 blz., m. afb. Soms zoek ik voor deze rubriek een boek of
artikel uit waarvan ik vind dat het aardige of interessante aspecten heeft. Andere keren moeten er uitgaven aangekondigd worden die met een desbetreffend verzoek bij de redactie zijn binnen- gekomen. Bij deze gevallen kost het me wel eens moeite om er iets aardigs uit naar voren te halen. Het boekje over de IJsselsteinse St. Nicolaaskerk brengt me in die situatie. Want ook al zit de ge- schiedschrijver van deze parochie met de handi- cap, dat een pastoor in de vorige eeuw bijna het hele parochiearchief verbrand heeft, toch heeft de samensteller van dit geschrift wel erg weinig ge- daan met de gegevens die hij in de literatuur en het parochiememoriaal heeft gevonden. Aan zo'n memoriaal doet de tekst me het meest denken. De parochiegeschiedenis is een aaneenschakeling van pastoorsbiografieën, waarbij de beminde ge- lovigen vrijwel alleen een rol spelen in de aan- tallen communicanten en de oprichtingsdatum van religieuze broederschappen. (Er staan enkele on- gelukkig geformuleerde opmerkingen in, en jam- mer is ook dat de herkomst en datum van de afbeelding van de oude kerk niet zijn vermeld.) In het tweede hoofdstuk staat de bouwgeschiede- nis van Tepe's kerk, compleet met alle aanwezigen bij elke fase daarvan, en met alle schenkers en makers van inventarisonderdelen. Het laatste hoofdstuk gaat over de restauratie van deze neogotische kerk, die in dit jaar is vol- tooid. Hieruit blijkt dat de houding van Monumen- tenzorg niet zo negatief is tegenover negentiende- eeuwse kerken als de „Werkgroep Neogotiek" in zijn alarmartikel in mei dacht. Blijkens Ooyevaar's geschrift is Monumentenzorg in 1967 „om" ge~ gaan en zegde 1/3 deel rijkssubsidie toe voor de restauratie van de IJsselsteinse kerk, wat in 1970 is verhoogd tot de helft van die kosten. Ook me* de beschrijving van negentiende-eeuwse gebou- wen is Monumentenzorg trouwens in het afgelopen decennium begonnen. Dit jaar verschijnt bij de Staatsuitgeverij dan ook de door H. P. R. Rosen- berg verzorgde beschrijving van „De 19de eeuvvse kerkelijke bouwkunst in Nederland" (ƒ 25,—). Rest me nog te melden dat Ooyevaars feiten" relaas verkrijgbaar is door storting van ƒ 2,50 op giro 523164 van boekhandel Van Hoeven te IJsse'" stein. Lv.T-
|
|||||||||||
Muntvondst in bouwput
|
|||||||||||||||||||||||||
Bij het graven van een diepe bouwput in de bin-
nenstad van Utrecht is eind april een belangrijke muntvondst gedaan. Een bonk klei bleek een groot aantal middeleeuwse munten te bevatten. Na zorgvuldige reiniging werden 7 gouden en 295 zil- veren munten geteld uit de 15e eeuw, de jongste /an 1483; scherven van een kannetje of andere verpakking zijn niet aangetroffen. De munten heb- ben ondanks het verblijf in de bodem van bijna vijf eeuwen weinig geleden; de meeste waren ook betrekkelijk weinig door het gebruik gesleten, toen zij in de grond werden verborgen. De inhoud van de schat kan als volgt worden sa- mengevat: 86 munten van David van Bourgondië, alle gesla-
gen in de bisschoppelijke munt te Wijk bij Duur- stede; 26 munten, tijdens dezelfde regering geslagen in
de stad Utrecht zelf; 90 munten van de Bourgondische Nederlanden,
lopend tot 1480, geslagen op naam van Philips de Goede, Karel de Stoute en Maria in Brabant, Vlaan- deren, Henegouwen, Holland en Gelre; 1 7 munten uit dezelfde gewesten, geslagen vóór de Bourgondische unificatie in 1433, uiteraard door het langdurig gebruik meestal sterk gesle- ten; 38 munten uit Luik en de noordoostelijke gewes-
ten die niet tot de Bourgondische staat behoor- den, merendeels vliegers van Groningen, Sneek en Bolsward; 33 munten van het hertogdom Kleef;
12 munten uit andere landen, waaronder van zo verre herkomst als Denemarken, Dauphiné en Rome. De algemene samenstelling is voor een schat,
verborgen juist buiten de grenzen van de Bour- |
|||||||||||||||||||||||||
gondische staat, in het sterk onder Bourgondische
invloed staande Utrechtse Nedersticht - bisschop David was een bastaardbroer van Karel de Stoute - begrijpelijk en komt overeen met die van andere vondsten uit hetzelfde gebied. Ruim een derde van de munten stamt uit het Nedersticht zelf; even veel komen uit de Bourgondische landen; een veel kleiner aandeel leveren de ooselijke buur- landen; tussen het geheel bevindt zich - zoals in de 15e eeuw gebruikelijk - een klein aantal mun- ten van heinde en verre, overigens alle soorten die wel eens meer in de Nederlanden zijn gesig- naleerd. Historische situatie
Ongewoon daarentegen is de onderverdeling van
de Utrechtse munten en deze vindt ongetwijfeld haar verklaring in de historische situatie in het jaar 1483. Kortgeleden had zich nl. de reeds jaren bestaande spanning tussen de bisschop, die uit zijn residentie bij Wijk een krachtig centraal ge- zag wilde opbouwen, en een groot deel van zijn onderdanen tot een openlijk conflict met de stad Utrecht toegespitst. In de zomer van 1481 maakte de antibourgondi- |
|||||||||||||||||||||||||
Braspenning van ruwaard Engelbert van Kleef,
geslagen in 1482 te Utrecht. |
|||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 10 - oktober 1972
|
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Rcdaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25. Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Omslag: 1
3 |
|||||||||||||||||||||||||
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
|||||||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum Kontributie:
|
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
||||||||||||||||||||||||
f 20,— per jaar
|
|||||||||||||||||||||||||
73
|
|||||||||||||||||||||||||
stuiver met afbeelding van Sint Maarten, tijdens
de allerlaatste fase van de oorlog in juli 1483 op naam van de stad zelf geslagen. Wellicht zijn de in verhouding vrij talrijke Kleefse munten, waar- onder stukken met de jaartallen 1482 en 1483, wel door de ruiters van jonker Engelbert meegebracht. Zelden kan een muntvondst zo duidelijk met historische gebeurtenissen in verband gebracht worden. Vooral de zo ongewone groep Utrechtse munten wettigt de veronderstelling dat de schat in augustus 1483, toen de val van de stad met alle daaraan verbonden gevaren gevreesd moest worden veiligheidshalve snel in de grond werd weggestopt, niet eens in een kruikje verpakt. Het heeft de eigenaar echter niet mogen baten: hij kan tijdens de laatste gevechen zijn omge- komen, de stad tijdig zijn ontvlucht of na de capi- tulatie van 31 augustus verbannen zijn. Zijn geld is onaangeroerd blijven liggen tot het bij toeval werd teruggevonden. Dr. H. Enno van Gelder Rondleiding Dom
Op zaterdag 11 november zal architect Th. Haak-
ma Wagenaar twee rondleidingen verzorgen voor leden van Oud-Utrecht, in de directe omgeving van de Domtoren. De eerste rondleiding is van 2 tot 3.15 uur, de tweede van 3.30 tot 4.45 uur. Kaarten hiervoor zijn tot 4 nov. a ƒ1,— te krij- gen bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht. Bij de aanmelding gaarne opgeven of u de eerste dan wel de tweede rondleiding wil meemaken. De deelnemers verzamelen zich in het poortje naast de hervormde school op het Domplein. De rondleidingen voeren o.m. naar de Egmontkapel en de Michaëlskapel in de Domtoren, waar de heer Haakma Wagenaar een uiteenzetting geeft. Verder staat een bezoek op het programma aan de romeinse en vroegmiddeleeuwse keldergewelven onder de hervormde school. Alle deelnemers ont- vangen een stencil, waarin de hoofdzaken van het vertelde zijn opgesomd. |
|||||||||
Jager van bisschop David van Bourgondië, in
1478 geslagen te Wijk bij Duurstede. sche partij onder leiding van burggraaf Jan van
Montfoort, met steun van zojuist uit Leiden ver- dreven Hoeksgezinde Hollanders zich meester van het gezag in de stad. Er volgden twee jaren van met afwisselend geluk gevoerde gevechten tussen het stedelijk legertje en de troepen van de bisschop, die de steun kreeg van aartshertog Maximiliaan, de echtgenoot van hertogin Maria van Bourgondië. Aanvankelijk kon deze weinig hulp bieden, elders gebonden door oproerige be- wegingen en oorlog met Frankrijk. De stadsrege- ring verzekerde zich intussen van de hulp van de hertog van Kleef, wiens broeder Engelbert met een aantal ruiters kwam en in het begin van 1482 als ruwaard van het Nedersticht werd ingehul- digd. Pas in de nazomer van 1483 kon Maximiliaan, na
successen in het zuiden, naar het Sticht komen om de stad na een beleg van enkele weken tot onderwerping aan de bisschop te dwingen; de leiders van het verzet werden gevangen gezet of verbannen. De Utrechtse schat weerspiegelt duidelijk deze
gebeurtenissen. De munten, door Bisschop Da- vid in de jaren kort voor de oorlog te Wijk gesla- gen, zijn rijkelijk vertegenwoordigd: jagers met de jaartallen 1477, 1478 en 1479 en de daarbij behorende halve en kwart jagers (gewoonlijk ten onrechte hele en halve Sint-Maartenstuivers ge- noemd), niet echter.de tijdens de oorlog met de jaartallen 1482 en 1483 te Wijk geslagen munten van vuurijzer-type, die kennelijk evenmin als de toch niet bijzonder zeldzame Bourgondische munten van 1481 en 1482, in de stad hebben kunnen doordringen. Wél zijn aanwezig de anders uiterst zeldzame
munten die tijdens de oorlog in Utrecht zelf zijn uitgegeven: braspenningen op naam van de ru- waard Engelbert van Kleef met jaartal 1482 en een |
|||||||||
Prijs van boek
|
|||||||||
Het boek van N. Plomp over Woerden 600 jaar
stad, aangekondigd in het septembernummer, is verkrijgbaar door ƒ17,50 te storten op giro 41.27.83 van de Boerenleenbank te Woerden, ten gunste van rekening 15.83.98.807 SHB. |
|||||||||
74
|
|||||||||
Utrechtse Dom: tragische zaak
|
||||||||
Het geschrift van de heren Engelbregt en Terlin-
gen over de herbouw van het Domschip en de be- handeling hiervan in het maandblad (april) geven mij als geïnteresseerde in Utrecht en vooral in deze kwestie, aanleiding tot enige opmerkingen. Van al de grote historische kerken in ons land is de Dom zowel kerk- als kunsthistorisch veruit het belangrijkste bouwwerk. De mentaliteit om- trent het verdwenen schip, zoals deze spreekt uit genoemde behandeling, getuigt van maar bitter weinig geloof in de goede zaak. Wat hier sinds 1674 gebeurd is, mag ronduit schandalig worden genoemd. Dat de stad Utrecht in 1674 te arm was om het schip, zij het dan in barokke trant, te herbouwen, is maar een gedeeltelijke veront- schuldiging. Dat wij er nu eigenlijk wèl aan toe zijn, staat voor mij vast. De aanzetten aan de westzijde van het transept vrègen erom doorgetrok- ken te worden. Mag ik zo vrij zijn het gelezene aan te halen? Er
wordt geschreven: „strohalm om zich aan vast te klampen", „bouwtradities die niet de Britse zijn". Hoe nu? Bouwtradities zijn overal in het oude Europa dezelfde als het gaat om behouden en reconstrueren 1). Is Frankrijk dan een beter voorbeeld van bewaren dan Engeland? Overal waar het gaat om gotiek, deze oerzuivere uitbeel- ding van Westers religieus denken, is het „te wapen" als er iets loos is. Dat er nog geen commissie voor de herbouw
bestaat, is al erg genoeg. En dat, terwijl sinds De Hoog en S. Muller er wel het een en ander over onze Nationale Kathedraal te doen is ge- weest! In plaats dat Monumentenzorg, rijk, provincie en
talloze andere instanties zich inzetten voor de herbouw van het Domschip, viert het cynisme hoogtij. Ja, er is durf voor nodig, ongetwijfeld. Maar kunnen we dan wel naar de maan vliegen en hier wachten totdat de gemeente een markthal neer- zet. Kijk eens naar Munster, in vele opzichten eenzelfde bisschopsstad als Utrecht. Is daar een Noot van de redactie:
'j De ideeën van de heren Engelbregt en Terlin-
gen beogen niet alleen de herbouw van het Dom- schip (waarop ik op de toppen van mijn optimis- rr.e nog wel durf te hopen), maar tevens een re- constructie naar Britse trant van de hele omge- ving. Zij vragen een heel andere visie op de bin- nenstad. Prachtig natuurlijk en alweer: mijn idee. Maar ben ik cynisch als ik er niet in geloof? K. |
bedreiging van de oude stad, met haar Dom en
vele parochiekerken? Er is maar één oplossing. Herstel de Dom in vroe-
gere glorie als waardig pendant van de opko- mende hoogbouwvloed. Maak er desnoods een Unesco-zaak van. Laat ons eens een keer zien dat er nog wat anders dan utiliteitsbouw en flats neergezet kan worden. Sjonge, jonge, wat een kathedraal zal dat worden. Ik verheug me al. loh. H. Stolk
Tijd voor lezingen
Nu de periode van de lange avonden aanbreekt,
is ook weer de tijd gekomen voor de lezingen- cyclus, op dinsdagavonden om acht uur, in het gemeentearchief, Alexander Numankade 199. De kosten voor de hele cyclus bedragen ƒ15,- op de eerste avond te voldoen. Het programma luidt: 17 oktober: dr. J. E. A. L. Struick, Het gemeente-
lijk archief van Utrecht als bron voor historisch onderzoek. 14 november: A. Graafhuis, Methoden voor genea-
logisch onderzoek op het Utrechtse gemeentelijk archief. 12 december: mej. J. G. Riphaagen, De betekenis
van de bibliotheek over Utrecht voor het histo- risch onderzoek. 9 januari: mej. drs. I. J. Soer, Utrecht en de kunst
(in het algemeen). 6 februari mevr. drs. A. L. Becker-Jordens:
Utrecht en de bouwkunde. Het najaarsprogramma van de Utrechtse Volks-
universiteit vermeldt eveneens een aantal lezin- gen die voor historisch geïnteresseerden de moei- te waard zijn. Een kleine greep hieruit: op 24 ok- tober vertelt stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra over zijn werk en de hulp die de inwoners van Utrecht daarbij kunnen verlenen. Archivaris A. Graafhuis is inmiddels begonnen aan zijn drie voordrachten over de Utrechtse stedelijke ge- meenschap, op 12, 19 en 26 oktober. (Helaas ver- namen wij dit net iets te laat om het op tijd aan te kondigen.) Jonkvrouwe dr. J. M. van Winter, be- kend van onze middeleeuwse maaltijd, spreekt op 11 en 18 december over de romeinse en middel- eeuwse keuken. Voor het overige raadplege men het programmaboekje. |
|||||||
75
|
||||||||
Schouten en
partijverhoudingen |
|||||||||||
tijgenoten heten Lichtenbergers, zoals hun tegen-
standers in de schepenpartij Fresingen worden genoemd naar Lambert de Vriese of de Vrese. |
|||||||||||
De strijd om de macht in het middeleeuwse
Utrecht tussen de verschillende groeperingen in de burgerij en de bisschop heeft zich, zoals ik in een vorig artikel al zei, natuurlijk ook gericht op de positie van de schout. De sleutelpositie die de schout vóór 1300 bekleedde als man van de bisschop binnen het stadsbestuur, was van groot belang voor de partijen in de stad. Over de partijschappen in deze tijd is nog weinig zeker. Volgens Oppermann en Berkelbach van der Sprenkel ^) bestaan er in de 13e eeuw een raadspartij en een schepenpartij. Een derde groe- pering, die van de ambachtsgilden, krijgt pas aan het einde van de eeuw een permanente invloed. Van partijen in de moderne zin van het woord kan natuurlijk geen sprake zijn; men moet eerder den- ken aan belangengroeperingen, bestaande uit in- vloedrijke families die vaak in de raad of de schepenbank voorkomen. Tot 1275 is de samenwerking binnen die groepe-
ringen waarschijnlijk nog niet erg hecht. De sche- penpartij steunt gewoonlijk de politiek van de bis- schop, omdat de schepenen, evenals de schout, door hun ambt van hem afhankelijk zijn. De bis- schop op zijn beurt steunt de schepenpartij. In deze periode is die partij dan ook waarschijnlijk langer aan de macht dan de raadspartij. In het laatste kwart van de eeuw echter is de verhou- ding tussen de schepengroepering en de bisschop niet altijd even goed. De leider van de partij is dan de bankier Lambert de Vriese. De raadspartij wil het bestuur van de stad minder afhankelijk van de bisschop maken. Daartoe moet de macht van de schout en de schepenen worden verminderd ten gunste van een ander bestuurs- lichaam: de raad. Op den duur gelukt dit inder- daad: sinds 1304 staat de schepenbank onder invloed van de raad. De belangen van de schout, die zijn politieke macht ontleent aan zijn voor- zitterschap van de schepenbank, moeten dus wel tegengesteld zijn aan die van de raadspartij. De aanhangers van de raadspolitiek zijn volgens Oppermann vooral kooplieden en ministerialen. Zij krijgen waarschijnlijk steun van de kapittel-gees- telijkheid, die aan de schepenbank de rechtspraak over de bewoners van de immuniteiten (extra- territoriale bezittingen van de kapittels in de stad) wil betwisten. Soms worden ze ook gesteund door de graaf van Holland, die regelmatig in con- flict is met de bischop. In het laatste kwart van de 13e eeuw wordt deze
partij geleid door Jacob van Lichtenberg. Zijn par- |
|||||||||||
Fresingen
Veel meer is niet bekend over de samenstelling
van de partijen. Het is dan ook niet te verwonde- ren, dat nergens blijkt, tot welke partij de schou- ten behoren vóór 1277, al is het zeer aannemelijk, dat zij de schepenpartij gunstig gezind zijn. Ik kon namelijk vóór dit jaar al een verband leggen tussen de invloed van de schouten en die van de partijen. Normaliter wordt de schout in de oorkonden van de schepenen met name genoemd, maar telkens als de raadspartij voor korte tijd haar doel be- reikt en de raad belangrijker wordt, blijkt de schout in de schepenoorkonden te ontbreken. Het lijkt in zulke jaren haast of er in het geheel geen schout is. Waarschijnlijk heeft hij niet deelgeno- men aan belangrijke bestuurshandelingen. De be- doelde gevallen zijn de volgende. Na de dood van bisschop Boudewijn op 30 april 1196 maakt de raadspartij van de verwarring ge- bruik om een raad te vormen die de schepenen in hun werk bijstaat en de schout verdringt. In een overeenkomst tussen schepenen en raad en het ka- pittel van Sint Marie ontbreekt dan ook de schout. Het Groot Utrechts Placcaatboek noemt ten on- rechte wèl een schout, maar het heeft daarvoor de oudste der schepenen, Gerardus de Foro ge- nomen. De nieuwe bisschop herstelt de oude toestand. De raadspartij is opnieuw sterk in 1252. De bis-
schop, Hendrik van Vianden, is geen krachtige figuur en de raadspartij krijgt de steun van rooms- koning Willem van Holland. Een reeks oorkon- den zonder schout volgt, slechts één keer onder- broken als de schout getuige is bij een rechts- handeling. Dan echter komt het einde van de Hol- landse steun: als Willem in Utrecht is, probeert iemand hem te treffen met een steen. De vorst is niet geraakt maar wel lichtgeraakt: hij loopt kwaad weg. De bisschop brengt de schepenge- slachten weer aan de macht en in 1259 is de schout terug in een overeenkomst met de stad Keulen. Na de laatstgenoemde oorkonde komt hij weer
regelmatig voor o.a. in een besluit over burgers die wegens een halsmisdrijf moeten terechtstaan. Deze keur van 1266 wordt in 1267 herhaald, maar |
|||||||||||
76
|
|||||||||||
In de jaren na 1293 was er slechts één schout
afkomstig uit de schepenpartij: Herman van Velde (1294-1297). Toen daarna de raadspartij de macht weer in handen kreeg, werd de bisschop gedwon- gen weer een schout uit de Lichtenbergers aan te stellen: Frederik van Rodenburg (1300-1303)3). De macht van de raadspartij blijkt weer uit het verdringen van de schout uit de stukken. In een keur uit 1300 krijgt de raad de bevoegdheid om gevallen van vredebraak te onderzoeken, wat vroe- ger het werk was van schout en schepenen. In 1304 wisten de gilden een nieuwe bestuursre- geling af te dwingen. In de bekende gildenbrief werd bepaald, dat de oudermannen van de gilden de leden van de raad kozen en dat de raad de schepenen aanwees. Een schepenburgemeester en een raadsburgemeester, beiden oudermannen ge- naamd, werden de voorzitters van beide colleges. De schout kon toen natuurlijk al helemaal niet meer het stadsbestuur voorzitten. Dit betekende dan ook het definitieve einde van zijn grote poli- tieke macht. We zien dus een aantal ontwikkelingen gelijktij-
dig plaatsvinden. In de eerste plaats vormen zich twee „partijen", waarvan de raadspartij op den duur het meeste succes heeft. Deze probeert de raad machtig te maken en de schout invloed te ontnemen. Daarnaast worden de gilden steeds belangrijker. De bisschop krijgt hoge schulden, gedeeltelijk veroorzaakt door opzet van Holland. Is hij hierdoor gedwongen, het schoutambt te verpanden? Hij verliest invloed binnen en buiten de stad. Zo is in de achteruitgang van de macht van de bisschop een parallel te vinden met het verloop van de positie van zijn schout. D. A. Berents
|
|||||||||||
Het risico van partijstrijd: de Lichtenberger burge-
meester Berend Proeys vermoord door zijn tegen- standers in 1425. nu zonder de schout. De raadspartij is dan weer
machtiger geworden en de instelling van een nieuw bestuursorgaan, de oudermannen, verzwakt de positie van de schepenen. Hier werkt de raads- partij, die uit patriciërs bestaat, samen met de ambachtsgilden. Uit 1274 en 1275, jaren waarin de invloed van de
gilden overwegend was, dateren twee oorkonden die wel spreken van de schout, maar niet zijn naam noemen. |
|||||||||||
Noten
1) Oppermann, O., Untersuchungen zur Geschichte
von Stadt und Stift Utrecht, vornehmlich im 12. und 13. lahrhundert, in: Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst (I) 27 (1908) p. 185- 263; (II) 28 (1909) p. 155-243. Berkelbach van der Sprenkel, J. W., Geschie-
denis van het bisdom Utrecht van 1281 tot 1305, Utrecht 1923 (Bijdragen van het I.M.G. 9) Verder werd natuurlijk het Oorkondenboek gebruikt. 2) Berkelbach p. 109, 110.
3J Berkelbach p. 87, 92. |
|||||||||||
Lichtenbergers
Van 1277 tot 1293 waren de schouten afkomstig
uit het geslacht Vrenke, dat zeer belangrijk was voor de raadspartij. Gerard, de zoon van schout Dirk en later zelf schout, was één van de drie leiders van de Lichtenbergers. Hij is in 1304 sa- men met Jacob van Lichtenberg en Werner Fre- derikszoon vermoord2). Andere schouten waren Tideman en Everard Vrenke. Waarschijnlijk is het schoutambt door de elect verpand aan een Vrenke of een andere Lichtenberger, die het soms door familieleden laat bekleden. |
|||||||||||
77
|
|||||||||||
Premies op
schadelijk wild |
|||||||||
Bij esn archiefonderzoek naar de geschiedenis
van het waterschao Het gemeeneland van het Wijksche gerecht, dat onlangs is samengevoegd met andere in het nieuwe, gecombineerde water- schap De Kromme Rijn, stuitte ik op een merk- waardige resolutie over het betalen van een premie op schadelijk wild en gevogelte. Het is bekend dat ook tegenwoordig nog soort- gelijke premies worden verstrekt, terwijl ander wild wettelijk wordt beschermd. De Jachtwet regelt de tijden van het afschieten. Vroeger kende men die regelingen niet en doodde men ongelimiteerd alles waarvan men dacht schade te ondervinden. Dieren die wel degelijk hun nut haddsn en voer uitroeiing gespaard moesten blijven, werden be- dreigd. Tot in het begin van deze eeuw waren er in
Zeeland „mussengilden" (lees: verenigingen). Mollengilden kwamen voor in Zeeland, westelijk Brabant en op de Zuidhollandse eilanden. Niet alleen dienden deze plattelandsverenigingen om mollen en mussen te verdelgen, maar ook om vogels als kraaien, sperwers, haviken, spreeuwen, spechten, eksters, vinken en geelgorzen een kopje kleiner te maken. Deze koppen moesten worden ingeleverd om voor de premie in aanmer- king te komen. Uit de Gemeenelandsrekeningen (arch. nr. Z -23-)
noteerde ik tussen de jaren 1694 en 1705 een aanmerkelijk aantal premie-uitkeringen. Van 1608 tot 1694 daarentegen trof ik slechts één uitkering aan, in 1679. Wellicht werd toen geen premie ver- strekt; het kan ook zijn dat er geen aantekening van werd gemaakt. De uitkering van 29 oktober 1694 geschiedde aan
Hendrick Willemsz. van Rossum voor het schieten van „een oude vos", een volwassen exemplaar waarvoor hij de vastgestelde premie van f 3,— ontving. Op 7 december 1695 wordt „ten comp- toire der Domainen" vertoond het vel van een oude vos, gevangen door „den Ed. Heer Hendrick Marinis van Weede onder den Gerechte van Wijck". Zijn jager (jachtopziener) Willem van Campen kreeg de premie van ƒ 3,— voor het af- schieten. In 1696 werd een vos geschoten „in de Rijsweerd"
bij het Beusichemse veer en op 5 september van dat jaar één onder de jurisdictie van de stad Wijck door „Joncker van Leeuwen"; later nog een door „den heer Van Herdenbroeck". De adel |
|||||||||
bleek dus evenmin afkerig van het opstrijken der
premies.
Drie guldon was voor die tijd dan ook een vrij
aanzienlijk bedrag.
Het blijkt tevens dat premies werden verstrekt
voor het afschieten van „kaeijen" (kauwen, kleine kraaien). Bewaard gebleven is deze missive (zie afbeelding): „Heer ontfanger de Wijs,
Gelieft den brenger deses voor de twee kaeijen
die geschoten sijn op 't kasteel te betaelen twee
(st(uyvers). Gelieft se se/vers of laet hemse in u
presentie de kop af trecken,
den 24 Junij 1701,
C. A. van Jucken".
Bij resolutie was de premie per kraai of kauw op
1 stuiver vastgesteld. De koppen moesten als be- wijs worden overgelegd. Het aantal dat ik geteld heb. varieerde van 1 tot 141 exemplaren. De grootste rekening luidt als volgt: „Ontvangen bij ons onders(creven) uyt handen
van den Heemraadt Benier de somme van ses gl. en negen st. voor het uythalen van een hondert en negen en twintigh kaechjens in verscheide rhijsen vertoont en noch twaelf st. aan de soon van Spit- (h)oven voor twaelf uytgehaalde kaechjens maekt samen seven gl. en eene st. Actum den 20en Jan(ua)rij 1704, Gerrit van Muijswinckel, Aelbert Spithoven." Verreweg de meeste kraaien werden in deze
streek letterlijk om hals gebracht in het kasteel Duurstede. Gerrit van Muijswinckel had de twijfel- achtige eer er honderden op zijn naam te hebben geschreven. H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||
78
|
|||||||||
Ledenvergadering
|
||||||||||||||||||||||||||
oi)ense synagoge
|
||||||||||||||||||||||||||
In het dit jaar door de Provinciale Staten van
Utrecht uitgegeven werkje „De Utrechtse ge- meenten in 1815" staat op blz. 102 onder Tienho- ven bij punt 5 vermeld dat aldaar in 1815 een kerk der joodse gemeente aanwezig was. Aangezien ik voor dit onderwerp belangstelling heb, zou ik gaarne iets naders vernemen. Kan een der lezers mij wellicht inlichtingen verschaffen over plaats, bouwjaar en eventuele huidige bestemming van dit bouwwerk? J. Braat, Agavedreef 109, Utrecht, tel. 613632. |
||||||||||||||||||||||||||
Het bestuur nodigt de leden van Oud-Utrecht uit
voor een ledenvergadering op dinsdag 21 novem- ber a.s. om acht uur in het Instituut voor muziek- wetenschappen, Drift 21 te Utrecht. Na afloop spreekt drs. H. J. van Rooyen over de collectie oude muziekinstrumenten van het instituut, waarna te horen zal zijn hoe deze instrumenten nog klinken. De agenda van de vergadering volgt in het
novembernummer. |
||||||||||||||||||||||||||
Originele
|
||||||||||||||||||||||||||
sanctie
fiscus |
||||||||||||||||||||||||||
SOJMMATIE of LAATSTEE* \r
WAARSCHOUWING., „
|
||||||||||||||||||||||||||
Slechts weinig Nederlan-
ders voelen zich door- stroomd van een geluksge- voel wanneer de befaamde enveloppe in hun brieven- bus glijdt die hen uitnodigt hun belastingplicht te vol- doen. Morrend schikken de meesten zich in hun lot, want anders wacht hun de aanmaning, het dwangbe- vel of nog stringenter maat- regelen. Er zou een aardig boekje over deze materie zijn samen te stellen, waar- in bijv. inzake de honden- belasting de regelen ,,En als je het niet betaalt, wordt je hondje wegge- haald" een plaats zoudeh kunnen vinden. Bijzonder curieus is ook dit dwang- bevel uit 1813, dat wanbe- talers inkwartiering in het vooruitzicht stelde. |
||||||||||||||||||||||||||
Gij wordt aangemaand . ojajiiet laaa
Hellen de vervallene TernrifneH^trwvv gen te komen betalen, ten bedrage "' •„• Guldens. Stuïyers ' „ Penningen.
m'vero-ittig U, clat hy aldion^rtc
l)inüln drie da|^n betaal*Jiéïït%,-^«ie gen nalaten overeenkom(tig! dq'.'Vfe't,_ yaa.het Guarnifoén bij U intelegeren |
||||||||||||||||||||||||||
i- "*"*
|
||||||||||||||||||||||||||
ManXï
|
||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||
ntrihutïom\ dïrecies
|
||||||||||||||||||||||||||
-?
|
||||||||||||||||||||||||||
/
|
||||||||||||||||||||||||||
79
|
||||||||||||||||||||||||||
Nota tegen plannen voor noordtangent
|
||||||||||||||||||||||||||
De werkgroep Singeloverkluizing heeft in augus-
tus jl. een nota gepubliceerd, waarin zij stelling neemt tegen de plannen van de gemeente om het noordelijk gedeelte van de ringweg aan te leggen - de zg. noordtangent -, gecombineerd met een overkluizing van singelgedeelten. Zij ziet het woonmilieu van de binnenstad aangetast ten be- hoeve van het particuliere autoverkeer, wat naar haar mening catastrofale gevolgen kan hebben. Bovendien gelooft de werkgroep dat de plannen niet zullen leiden tot het doel: het doorgaand ver- keer uit de oude stad te weren. Niet zozeer de oude stad als wel de aangrenzende gebieden wor- den ontsloten. De werkgroep somt een groot aan- |
tal nadelen op van de beoogde verkeersoplos-
sing, zoals lawaai en stank, aantasting van de singelkarakteristiek, het verliezen van de woon- functie van de buurt, de grote kans dat de voor- lopig bedoelde oplossing van overkluizing defini- tief zal worden, de onderbroken scheepvaartver- binding, verdere grachtvervuiling enz. Een dergelijke ingreep zonder dat daaraan een structuurplan en een bestemmingsplan ten grond- slag liggen, acht de werkgroep in strijd met de Wet op de ruimtelijke ordening. Hoog tijd, zegt zij, dat het gemeentebestuur het uitgangspunt van zijn plannen opnieuw bekijkt. K.
|
|||||||||||||||||||||||||
ikek
|
bankt.
|
|||||||||||||||||||||||||
eacties op art
|
n oi)er steen- en pannen
|
|||||||||||||||||||||||||
rijen
|
||||||||||||||||||||||||||
al in 1690 ene Jan Plomp uit Woerden naar Zuilen
is gekomen als steen- en pannenbakker. Het staat vermeld in het archief van de hervormde kerk te Zuilen. Een akte van 31 juli 1790 vermeldt dat een Jan Plomp grond verkreeg in erfpacht, in verband met de steenfabriek te Zuilen. De heer N. Plomp in Zegveld, genealoog, verzekert echter dat de eerste Plomp rond 1790 of iets eerder in Zuilen kwam. De citaten in artikel 3 van Abraham van St. Cla-
ra en van Le Long zijn ontleend aan het Econ. Hist. Jaarboek xxlll, zo meent de heer Landzaat nog te moeten toevoegen. Dit zeldzame boekje is teruggevonden door de heer W. Arntz te Biltho- ven. |
||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van de artikelenreeks over Steen-
en pannenbakkerijen langs de Vecht merkt de heer C. J. Ziermans op dat de op pagina 62 genoemde oven van Van der Schroeff niet (tot ca. 1950) aan de westzijde van de Vecht heeft gelegen bij de Rode brug maar op de oostoever, ten zuiden van de brug. Hij meent zich te herinneren dat in de jaren vijftig de oven met bijbehorende bouwsels en een rijtje arbeiderswoninkjes werden gesloopt. De heer Ziermans heeft gelijk, geeft de auteur, de heer F. H. Landzaat toe. Wél heeft aan de westzijde een steenbakkerij gelegen van Van Oostveen en Co., aan de Willem Hedakade. Deze oven wordt genoemd in 1856. De heer R. Plomp voegt aan de artikelen toe dat |
||||||||||||||||||||||||||
tflleeste beschermde stads- en dorps^ezichten in ^U-trechi
|
||||||||||||||||||||||||||
Ondanks haar geringe oppervlakte heeft de pro-
vincie Utrecht de meeste beschermde stads- en dorpsgezichten, nl. 22. Het zijn Amerongen, Blauw- kapel, Cothen, Eemnes-buiten, Jaarsveld, Kamerik, Kockengen, Lage Vuursche, Linschoten, Loenen, Loenersloot, Neerlangbroek, Nieuwer ter Aa, Rens- woude, Rijsenburg, Soest, Vreeland, Vreeswijk, Werkhoven, Westbroek, IJsselstein en Zuilen. Daar komt bij, dat de vaststelling van het bestemmings- |
||||||||||||||||||||||||||
plan voor de Utrechtse binnenstad nog wacht op
enkele aangekondigde beschermingen langs grachten en singels, zo maakt ons erelid ir. J. D. M. Bardet ons attent. Limburg heeft 16 bescherm- de stads- en dorpsgezichten, Noord-Holland 14, Drenthe 12, Gelderland 10, Noord-Brabant 8, Zuid-Holland 7, Friesland 5, Zeeland 2, Groningen 1 en Overijssel 0. |
||||||||||||||||||||||||||
80
|
||||||||||||||||||||||||||
Ledenvergadering Contributie 1973
|
||||||||||||||||||||||||
Wanneer het einde van het jaar nadert vindt u op
deze plaats het gebruikelijke verzoek van uw pen- ningmeester tot betaling van de contributie. Ten- einde u dit zo gemakkelijk mogelijk te maken is bij dit nummer een acceptgirokaart ingesloten. Deze dient te worden voorzien van het te beta-
len bedrag, uw gironummer en uw handtekening. Het is helaas dit jaar meer dan ooit noodzakelijk
u er met de meeste nadruk op attent te maken dat de vastgestelde ƒ 20,— een minimum-contributie is. De activiteiten van de vereniging . met name maandblad en jaarboek - gaan steeds meer van onze financiën vergen en het wordt steeds moei- lijker de eindjes aan elkaar te knopen. Wij doen daarom een dringend beroep op alle le-
den bovengenoemd bedrag tot minstens f 25,— te verhogen. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw me- dewerking in deze. |
||||||||||||||||||||||||
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht no-
digt de leden uit een ledenvergadering bij te wo- nen op dinsdag 21 november a.s. om 20 uur in het Instituut voor Muziekwetenschappen, Drift 21 te Utrecht. Agenda:
1. Opening
2. Ingekomen stukken
3. Notulen van de ledenvergadering van 29 maart
1972 4. Begroting 1973
5. Verkiezing van een nieuw bestuurslid in ver-
band met het aftreden van dr. J. E. A. L. Struick. Het bestuur stelt kandidaat de heer G. J. Röhner. Mevrouw A. M. Beauchampet-Lorwa, die bij
deze gelegenheid het bestuur verlaat, is al op de vergadering van 29 maart 1972 vervangen door dr. P. H. Kylstra. 6. Plannen voor de lustrumviering in 1973
7. Rondvraag
8. Sluiting
Na afloop van deze vergadering, om ongeveer
21 uur, zal drs. H. J. van Rooyen een toelichting geven op de unieke collectie oude muziekinstru- menten van het instituut in de Sweelinckzaal. Na- dien zullen enige studenten een uitvoering verzor- gen van muziek uit de Middeleeuwen en de Re- naissance op authentieke instrumenten. Introductie gaarne toegestaan. |
||||||||||||||||||||||||
tj[eschenn~ide<
|
||||||||||||||||||||||||
Een artistiek en waardevol Sint-Nicolaas-, Kerst-
of Nieuwjaarsgeschenk voor weinig geld - alléén weggelegd voor leden van Oud-Utrecht - vor- men de litho's van William D. Kuik, nu nog te verkrijgen bij het gemeentearchief, Alexander Nu- mankade 199, a ƒ12,50 per stuk! |
||||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 11 - november 1972
|
||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
||||||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo. dr. J. E. A. L. Struick Administrateur mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretarls: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||
Omslag: 1 I 2
|
||||||||||||||||||||||||
3 4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122: grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
||||||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum
Kontrlbutle:
|
||||||||||||||||||||||||
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
||||||||||||||||||||||||
f 20,— per Jaar
|
||||||||||||||||||||||||
81
|
||||||||||||||||||||||||
:ueuse langzaamheid
De Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden*)
|
|||||||||
drastische vernieuwingen in te voeren. De nood-
zaak hiertoe moet wel zeer groot zijn geweest, want het was weinig aantrekkelijk om nog veel geld uit te geven terwijl er geen zekerheid be- stond dat de concessie verlengd zou worden. Het aflopen van de concessies is voor de gemeen- tebesturen rond het jaar 1897 een groot probleem. Vele wegen stonden open. Naast het verlengen van de concessie kon deze ook aan een ander gegund worden - er kwamen in het jaar 1896 daar- toe aanvragen in Utrecht binnen - maar ook was de gedachte aantrekkelijk om tot een gemeente- lijke exploitatie te komen. Reeds eerder hadden Amsterdam, Rotterdam en Arnhem tot dit laatste besloten en andere gemeenten zouden volgen. Den Haag wilde de kat nog wat uit de boom kij- ken en gaf de Nederlandse Bell Telefoon Maat- schappij toestemming om de telefoon nog een klein aantal jaren te exploiteren om tenslotte in 1903 ook de zaak zelf in handen te nemen, dit terwijl de Staats-exploitatie in de lucht hing. Ook het Utrechtse gemeentebestuur voelt de pro- blemen aan den lijve. Het is moeilijk om tot een wijs besluit te komen. B. en W. noch de raadsle- den zijn deskundig op dit nog zo jonge gebied, zoals bij herhaling in de raadsverslagen te lezen is. Daarom was het een wijs besluit van B. en W. op 21 april 1896 aan de directeur van gemeente- werken, de heer F. J. Nieuwenhuis, op te dragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot een gemeentelijke telefoonexploitatie te komen. Dit mag dan voor de heer Nieuwenhuis een eer- volle opdracht zijn geweest, ook voor hem was de telefoontechniek beslist geen dagelijks werk. Hij kweet zich echter met veel ijver van zijn taak en kon reeds in juni van hetzelfde jaar met een gedegen verslag komen. Dit gedrukte verslag draagt de titel „Rapport in zake DE TELEFOONKWESTIE te
Utrecht". Geen half werk
Uit het rapport blijkt dat de auteur niet over één
nacht ijs is gegaan. Niet alleen heeft hij uitge- breide besprekingen gevoerd met zijn collegae in Rotterdam en Arnhem, maar ook heeft hij een groot aantal boeken en publikaties gelezen. Deze literatuur was zeer recent en, naar we nu kun- nen nagaan, toonaangevend. Interessant is dat hij ook „The telephone systems
of the Continent of Europe" van Bennett las. |
|||||||||
Het is 13 december vijfenzeventig jaar geleden
dat de eerste telefoonconcessie in Utrecht zou aflopen. Niet alleen in Utrecht was dit probleem aan de orde, in andere plaatsen zagen de Vroede Vaderen zich voor dezelfde moeilijkheden ge- plaatst. De telefoon deed immers in Nederland zijn intrede in het begin van de jaren tachtig. Niet dat dit nieuwe medium niet al eerder tot ons land was doorgedrongen. Reeds in december 1877 hielden onze stadsgenoten professor Don- ders en professor Bosscha voordrachten over dit wonder voor de Koninklijke Academie. In 1881 ont- vingen B. en W. van Utrecht de eerste verzoeken ter verkrijging van een concessie tot het aanleg- gen van een telefoonnet in onze stad. Een van de aanvragers was de Nederlandse Bell Te- lephoon Maatschappij. Dit rekest, door de heer Hubrecht - de directeur van deze maatschappij - opgesteld, hield het verzoek aan de Koning in, om machtiging te verkrijgen om in Utrecht voor het publiek bestemde telefoonleidingen aan te leg- gen en te onderhouden. Na uitgebreide polemie- ken in de raad, waarvan de inhoud hoe boeiend ook hier niet ter zake doet, wordt op 20 juli 1882 besloten de Nederlandse Bell Telephoon- maatschappij het uitsluitend recht te verlenen tot aanleg en exploitatie van voor het publiek be- stemde telefonische verbindingen voor de duur van 15 jaar. De Maatschappij aanvaardde deze concessie op 13 december 1882. Bescheiden begin
Het Utrechtse telefoonnet startte in 1884 met 38
abonnees. De toestellen waren met één draad ver- bonden met de centrale op Het Neude. De aarde diende als tweede geleider. Dit systeem zou, met name voor de intercommunale verbindingen, in de nabije toekomst grote problemen opleveren. Ook bij gesprekken binnen de stad zou het al spoedig klachten veroorzaken doordat abonnees, wier draden over een bepaalde afstand naast el- kaar liepen, elkander redelijk goed konden ver- staan zonder dat ze met elkaar verbonden waren. Dit was niet bevorderend voor de zozeer ge- wenste geheimhouding. Gedurende de concessieperiode namen de klach-
ten toe en dwongen de maatschappij nog in 1895 *) Deze publikatie maakt deel uit van een uitge-
breider studie over de beginjaren van de tele- foon in Nederland. |
|||||||||
82
|
|||||||||
De nieuwe centrale in de Vleeschhal in 1898.
|
|||||||
locale gesprekken gevoerd worden. Er waren in
Nederland ook steden waar het anders toeging, Enschede bijvoorbeeld had 34,6 aansluitingen per 1000 inwoners en kwam daarbij in Europa als tweede, na Stockholm, waar er van elke 1000 be- woners al 54,8 telefoon hadden. Zelfs Amster- dam en Rotterdam, al waren het ook grote han- delssteden, brachten het niet verder dan resp. 3,9 en 4,1 telefoons per 1000 inwoners. Maar in die steden was de telefoon dan ook nog erg duur met hun abonnementsprijs van ƒ118,— per jaar. Concurrentie
Wat nu voor Utrecht te kiezen? Mogelijk zou de
uitbreiding van de telefoon in Nederland groter zijn wanneer de staat de gemeenten niet dwong hun actieradius te beperken tot 5 km uit angst voor concurrentie van de rijkstelegraaf. Naar de werkelijke groei kon slechts geraden worden. Al met al rekende Nieuwenhuis erop dat een capaci- teit van 600 aansluitingen voorlopig voor Utrecht wel voldoende zou zijn. Wat de kwaliteit van de apparatuur betrof meende hij dat te kostbare eisen niet gesteld behoefden te worden. In Utrecht namelijk, waar geen grote handelsbelangen ge- schaad konden worden door storingen, kon het wel wat eenvoudiger dan in Rotterdam, maar ver- |
|||||||
Bennett schreef dit boek om aan te tonen dat
de telefoon in Europa en wel speciaal in Holland, met name in Zutphen verre superieur was aan dat wat men op dit gebied in Engeland gewend was. In het rapport wordt eerst zorgvuldig overwogen hoe een telefoonet voor de stad Utrecht ont- worpen moet worden en welke eisen daarbij aan de orde komen. Achtereenvolgens wordt nagegaan voor hoeveel
aansluitingen het net moet worden ontworpen, hoe de centrale in dit verband moet worden in- gericht, wat voor soort draadverbindingen er ge- maakt moet worden en tenslotte welk soort tele- foontoestellen er gebruikt moeten worden. Allereerst stelt het aantal aansluitingen de schrij-
ver voor problemen. Een analyse van andere net- ten in Nederland en daarbuiten brengt hem niet veel verder. Utrecht behoort tot de kleinere net- ten en is gedurende de 15-jarige concessie ge- groeid van 38 tot 237 aansluitingen. Dat is onge- veer 2,4 aansluitingen per 1000 inwoners. Utrecht valt daarmee in de groep van steden als Den Haag, Amersfoort, Groningen en Den Helder. Zelfs de daling van de abonnementskosten van ƒ120,— tot de helft daarvan, had geen invloed op het aantal aanvragen om geabonneerd te worden. Voor die 60 gulden konden een ongelimiteerd aantal |
|||||||
len de exploitatiekosten inclusief rente en af-
schrijving van 7 0.000000e+000n rente en onderhoud gebouw van 4,50ngeveer ƒ15.000,— bedragen. Hierbij zal het abonnement dan 50 gulden moeten bedra- gen. Voor 600 abonnees worden de kosten rela- tief lager zodat de prijs die de abonnee moet beta- len daalt tot 36 gulden. Als plaats voor de centrale acht Nieuwenhuis de
„Stads tusschenschool" aan het Oudkerkhof. Dan volgt een beschrijving van de inrichting van de bestaande situatie waarin hij de Nederlandse Bell Telephoon Maatschappij prijst voor het feit dat deze aan het einde van de concessie-tijd de centrale nog vernieuwd heeft. Hier laat hij volgen: „De Bell-Maatschappij moge hare fouten hebben en misschien wat al te veel nasr hooge dividen- ten hebben gestreefd, het waren echter de Ge- meenten met hare korte concessiën zelven die daartoe aanleiding gaven, en men moet daarom het goede niet voorbij zien." Na nog de tarieven in binnen, en buitenland ver-
geleken te hebben - en die liepen nogal uiteen - komt hij mede op grond van het feit dat de Bell Maatschappij bereid is tegen een abonnements- geld van 40 gulden de concessie te aanvaarden wanneer deze van langere duur is of wanneer bij kortere duur de eisen niet te hoog zijn, tot de vol- gende uitspraak: „Slotconclusie dezer beschouwing is:
Dat het tegenwoordig oogenblik voor Utrecht niet nodig of wenschelijk maakt om tot kostbare eigen inrichting en exploitatie over te gaan. Dat het overweging verdient met den tegenwoor- digen Concessionaris onderhandelingen te openen voor verlenging van de concessie op korten ter- mijn bijv. 5 jaren tegen niet al te laag tarief, zoo- danig dat de te stellen technische eisen en finan- cieële tegemoetkomingen evenwicht houden met den te bepalen abonnementsprijs." Verwacht zou kunnen worden dat dit gedegen en zo snel uitgebrachte rapport spoedig in de raad be- sproken zou worden, waarop Nieuwenhuis trou- wens zelf in zijn stuk aandringt. Dit temeer daar de tijd drong; er was nog maar anderhalf jaar om tot een conclusie te komen. Mocht die conclusie, tegen het advies in, toch gemeentelijke exploitatie inhouden, dan moest met een tijd van een jaar ge- rekend worden voor de aanleg, zoals de ervaring in Rotterdam was. We merken van spoed niet veel wanneer we in het
Raadsverslag van 22 oktober van dat jaar lezen |
|||||||
keerd toegepaste zuinigheid zou evenmin goed
zijn. Het was zaak de juiste middenweg te kie- zen. Ook de inrichting van het „centraalstation" le-
verde de nodige problemen op. Hier speelde het aantal te verwachten abonnees al direct een rol. Bij een klein net, zoals dat in die dagen in Utrecht bestond, was het voldoende om eenvou- dige Ericsson schakeltafels te gebruiken, zoals die welke de Nederlandse Bell Telephoon Maat- schappij juist had geïnstalleerd. Hierbij is voor elke abonnee één contact aangebracht dat door middel van verbindingssnoeren met andere con- tacten verbonden kon worden. Stijgt het aantal abonnees tot vier- a vijfhonderd, dan wordt het voor de telefoniste bezwaarlijk om de ver uit el- kaar gelegen contacten met elkaar te verbinden. Het vergroten van het aantal telefonisten kan daarin geen verbetering brengen. Bij deze grote getallen is het beter de zogenaam- de multiplextafels (ook wel multipeltafels genoemd) te gebruiken. Bij deze tafel heeft elke telefoniste een contactenbord voor zich waarop de oproepen van een beperkt aantal abonnees arriveren, die dan met alle abonnees doorverbonden kunnen wor- den, ledere aansluiting is bij iedere telefoniste bereikbaar, is multipel aanwezig. Dit systeem ver- eenvoudigt de bediening aanmerkelijk. Deze tafels zullen later in de raadsdebatten nog een belang- rijke rol spelen. Na de voordelen van de grondkabels te hebben
afgewogen tegen de voor- en nadelen van draden door de lucht, brengt hij het probleem van één of tweedraadsverbinding naar voren. Hij beschouwt het als een luxe om een net waar alleen locaal wordt getelefoneerd met dubbele draden uit te voeren, maar adviseert om bij nieuwe aanleg toch maar direct op tweedraadsverbindingen over te gaan. In zijn tijd waren bijv. in Rotterdam, alleen die abonnees die intercommunaal wensten te spre- ken met dubbele draden aangesloten. Er bestond hiertoe nog wel een goedkopere methode, maar die werd minder aantrekkelijk gevonden. Begroting
Na zorgvuldig nagegaan te hebben wat de beste
telefoontoestellen zijn, stelt Nieuwenhuis een be- groting op voor een telefoonnet met een capaci- teit van 600 aansluitingen en met 300 abonnees. Een dergelijk net zal dan ƒ122.000,— moeten kos- ten. Wanneer 300 abonnees zijn aangesloten zul- |
|||||||
84
|
|||||||
dat B. en W. voorstellen de confessie aan de Bell
Maatschappij te verlengen tot ^ mei 1898. „Zinloos uitstel"
De raadsleden Marius en LaseiJr kunnen zich maar
moeilijk bij dit uitstel neerlegger>. Een uitstel van zo korte duur is immers zinloos en betekend stil- stand en stilstand is achteruitgang Wethouder Cob- lijn motiveert het voorstel door t6 stellen dat eerst over het rapport van NieuwenKis moet worden beslist en het advies van de Ka^ïer van Koophan- del moet worden ingewacht. Da^rna moet er nog een jaar over zijn om de gemepte, of een andere concessionaris, gelegenheid te öeven een nieuw telefoonbedrijf in te richten. H^t voorstel werd zonder stemming aangenomen. Weer zwijgen de raadsverslagen sen geducht aan- tal maanden over de telefoon; het moet tot de zit- ting van 11 februari 1897 duren aleer het onder- werp weer ter tafel komt, maar dan is het ook raak. Aan de orde is nu een voordracht van B. en W.
om de concessie van de Bell Maatschappij te verlengen voor een tijdsduur van 15 jaar. Als plaats voor een centrale wordt de „Vleeschhal" aan de Voorstraat voorgesteld. Dit voorstel brengt de tongen van de raadsleden in beweging. Maar liefst vier raadsvergaderingen zijn nodig om ieder aan zijn trekken te laten ko- men en er waren ten naaste bij veertigduizend woorden nodig voordat het definitieve besluit om de concessie van de Bell Maatschappij te ver- lengen valt. De teneur van de talloze besprekingen is de angst
dat de maatschappij het belang van de geabon- neerden te weinig zal dienen. Deze uit zich al di- rect in de polemieken over het tarief. De heer Van Beuningen is het roerend eens met het voorstel van B. en W.: De gemeente kan nooit voor een zo laag tarief als 40 gulden exploiteren en een laag tarief is nodig omdat „Utrecht geen gemeen- te is, waar men zeer groote handelsinrichtingen heeft, die onophoudelijk gebruik maken van den telephoon". Maar hij zag toch graag dat dit bedrag verhoogd
zou worden met 5 gulden ten bate van de gemeen- tekas, al kwam dit natuurlijk wel weer direct ten laste van de geabonneerde. Bovendien moet, om de abonnee in zijn rechten te beschermen, de Raad ervoor zorgen dat er gedegen boetebepa- lingen aan de concessie worden verbonden zo- dat de maatschappij aan haar plichten gehouden |
|||||||
kan worden. Maar niet alleen de Bell Maatschappij
moet de aanvallen van de raadsleden verduren, ook B. en W. krijgen er van langs. Zo betreurt de heer Van Bolhuis het dat .....door
B. en W. eene majestueuse langzaamheid is in
acht genomen, terwijl in het rapport van den di- recteur met nadruk wordt aangedrongen op spoe- dige behandeling . . .". Ongepast
Dat pikt de wethouder Coblijn natuurlijk niet. Hij
wijst de spreker er op dat deze zelf de nodige er- varing heeft op het gebied van trage onderzoeken. Laat hij maar eens denken aan de huizen aan het Vreeburg en het terrein van het ziekenhuis. .....dan is er alle reden om zich te verbazen dat
men door hem het verwijt van „majestueuse lang-
zaamheid" tegen B. en W. hoorde richten". Fijntjes repliceert Van Bolhuis dat dit eene onge- paste opmerking in eene openbare vergadering is. „Die zaak is altijd behandeld in een besloten vergadering . . .". De voorzitter, burgemeester Reiger, spreekt in dit
verband de „wijze" woorden uit: „Bovendien zou het nog niet een onoverkomelijke ramp zijn, als de gemeente voor enkele dagen of weken geen telephoon had. . .. Indien dus de raad betere voor- waarden verlangt en meent dat het mogelijk zal zijn die te bedingen dan behoeft men zich wat den tijd betreft, dien men nog voor zich heeft, niet ongerust te maken". Nu dat deden ze dan kennelijk ook niet. Dit alles speelt nog steeds in de zitting van 11 februari en er zullen nog drie volgen. Alles komt aan de orde, de voor- en nadelen
van de „multiplextafel", van koper- en staaldraad, van enkel- en dubbeldraadsverbindingen en dat alles in een duizelingwekkende hoeveelheid woor- den en een vaak schrikbarend gebrek aan ken- nis. Maar als het op kosten aankomt is de paraat- heid maximaal. Welk een afgrijzen wekte het toen ontdekt werd dat de maatschappij per jaar voor een „extra schel" ongeveer hetzelfde be- drag bedong als het ding in de winkel zou moe- ten kosten. Eindeloos wordt er gepraat over de kosten van een tweede toestel, een tweede aan- sluiting, en over het misbruik dat er van deze laatste door verhuurders van huizen gemaakt zou kunnen worden. Dat tenslotte de vleeschhal, „een van de weini-
(Vervolg op pag. 86 onderaan) |
|||||||
85
|
|||||||
Wat gaat er gebeuren met „De Utrecht'
|
||||||||||||||||
V3r> de 20e eeuw. Andere voor-
kwaliteit zijn er in onze stad |
||||||||||||||||
Herinnert U zich onderstaand bericht?
GEBOUW VAN „DE UTRECHT" KAN BLIJVEN „Utrecht - De Amsterdamse architect Bart van Kas-
teel is na een uitgebreid onderzoek tot de con- clusie gekomen dat de architectuurhistorisch waar- devolle gebouwen van de levensverzekeringsmaat- schappij „Utrecht" aan de Leidseweg kunnen wor- den behouden. Deze in de Jugendstil gebouwde panden moeten volgens de bestaande plannen wor- den gesloopt voor de bouw van Hoog-Catharijne. Tegen de voorgenomen afbraak zijn verschillende protesten ingediend, onder andere door de Bond voor Nederlandse Architecten. De opdracht tot onderzoek is aan Van Kasteel ge- geven door Bredero NV. De architect meent dat de Utrecht-gebouwen technisch heel goed kun- nen worden behouden en in het geheel van Hoog- Catharijne kunnen worden ingepast. Meer wilde Van Kasteel niet meedelen. Voor verdere infor- matie verwees hij naar zijn opdrachtgeefster. De NV Bredero verwees op haar beurt naar de ge- meente met de mededeling dat zij niets kan ver- tellen zonder medeweten van haar partner in Hoog-Catharijne, het gemeentebestuur van Utrecht. Via het bureau voorlichting liet wethouder Harte- veld weten dat de gemeente het rapport van archi- tect Van Kasteel heeft ontvangen en momenteel bestudeert. De afdeling Openbare Werken op het stadhuis is bezig met het opstellen van een amb- telijk advies over het rapport." Het bovenstaande verhaal werd op 11 september in het Utrechts Nieuwsblad gepubliceerd. De vraag is: wat moeten wij doen? Afwachten tot de ge- bouwen verdwenen zijn of als vereniging in verzet komen tegen de voorgenomen afbraak van dit vrij- wel unieke voorbeeld van moderne architectuur |
uit het begin
beelden van nauwelijks te |
|||||||||||||||
Reeds op 19 stfP^mber 1968 vestigde de archi-
tect Th. Haakrr>0 ^A/agenaar de aandacht van de leden van de gtf^öenteraad op de betekenis van deze uitingen v^1"1 bouwkunst. Hij schreef: „Het van 1900 datere^ hoofdgebouw is een werk van architect J. Verr>eiJl Dzn. en hoort tot de in ons land zeer zeldz^^e specimina van „Jugendstil" of „Art nouveau - Het is als zodanig in de vakli- teratuur bij herPia''ng gesignaleerd". „Beide gebouwd gelden als hoog geklasseerde voorbeelden vaf1 baanbrekende architectuur-stro- mingen uit het P^gin dezer eeuw". Het archiefgeboi^ naast het hoofdgebouw dateert
van 1909, is oiitvvorpen door de architecten A. J. Kropholler en ^- F. Staal, kan worden gerekend tot de beste vertegenwoordigers van de „Berlage Stijl" en staat «©dert 21 mei 1931 als nr. 1 op de gemeentelijk^ monumentenlijst B. Ook de Bond v^n Nederlandse Architecten wend- de zich in januaï' 1 971 tot het Utrechtse gemeen- tebestuur en dr^g op behoud van deze gebou- wen aan. Tenslotte ligt er het bezwaarschrift, dat op 8 november 1 971 aan het college van Bur- gemeester en VVethouders is verzonden door een aantal kunsthistorici, hoogleraren en studenten, waarin gevraagd vvordt „het afbreken" van de twee voormalige ,.Utrecht" gebouwen aan de Leidse- weg niet toe te staan". De Vereniging ,iOud-Utrecht" mag zich niet on-
betuigd laten en zou zich bij de initiatiefnemers tot behoud van deze waardevolle gebouwen moe- ten aansluiten. A. Graafhuis
|
||||||||||||||||
ter tot eigen exploitatie zou willen overgaan.
Hoe dan ook, na veertigduizend woorden krijgt de Nederlandse Bell Telephoon Maatschappij de con- cessie. De maatschappij heeft getoond zich goed aan de opgelegde verplichtingen te hebben ge- houden. In verschillende afleveringen besprak het tijdschrift „Electra"' deze geheel gemoderniseer- de telefooninrichting in het jaar 1898. Maria W. Derks-Verhagen
Peter H. Kylstra |
||||||||||||||||
gen (gebouwen) die aan beide kanten een orden-
telijken gevel presenteeren" zoals Van Bolhuis op- merkte, tegen het advies van Nieuwenhuis als ,,centraalstation" zou worden ingericht blijkt puur eigenbelang van de gemeente te zijn. De vleesch- hal had eigenlijk geen waarde voor de gemeente, terwijl de „stadstusschenschool" een goede prijs bij verkoop zou kunnen opbrengen maar boven- dien achter de hand moest worden gehouden om te gebruiken wanneer de gemeente eventueel la- |
||||||||||||||||
86
|
||||||||||||||||
Van twee grafmonumenten
en een penning (1) |
|||||||||
In de zuidelijkste van Utrechts oude parochieker-
ken bevindt zich het marmeren praalgraf van Eli- sabeth van Tuyll van Serooskerken, dat haar man Paul de la Baye voor haar heeft doen oprichten. De noordelijkste, de Jacobi, bewaart in haar koor het grote grafmonument van de familie Van West- renen. Die twee uitersten raken elkaar - de tijd nu daargelaten - in De Bilt. Het echtpaar De la Baye . Van Tuyll van Serooskerken, rustend in de Klaaskerk, kocht in 1680 de Biltse buitenplaats „Meijenhagen". De Van Westrenens zijn onge- veer honderd jaar lang eigenaar geweest van de buitenplaats „Houdringe", eveneens in De Bilt gelegen. Elisabeth was de dochter van Reinout van Tuyll
van Serooskerken en Agnes van Reede. Haar man, Paul de la Baye baron de Theil of du Theyll, was commandant van een regiment infanterie ten dien- ste dezer landen, met de rang van kolonel. Ook zien wij hem vermeld als commandeur over Has- selt. Zij overleed op 29 september 1689 en hij op 1 september 1699. Zij kochten „Meijenhagen" in 1680 in openbare veiling voor ƒ3.600, op de last van een jaarlijkse tins van 1 gulden 11 stuivers en 8 penningen ten behoeve van het klooster „Oostbroek". Behalve het huis en andere opstal- len bestond de bezitting uit 23 morgen land. Van deze waren 4 morgen belast met een jaarlijkse opbrengst van twee mud rogge voor het weeshuis in Utrecht. Na de dood van Elisabeth en Paul ver- erfde „Meijenhagen" op hun zoon Reijnout Hen- drik, die de bezitting in 1705 verkocht aan de Utrechtse muntmeester Johan van Romond. Waar- schijnlijk lag het toenmalige „Meijenhagen" ten westen van het tegenwoordige „Jagtlust", dus waar wij nu het Bilthovense Tuindorp kennen. De kapel in de noordwesthoek van de kerk is in
haar geheel dienstbaar gemaakt aan het graf van Elisabeth en haar man. Alliantiewapens en de wa- pens van hun kwartieren sieren wanden en zol- dering. In het midden staat de marmeren graftom- be. Zij stelt een slapende vrouw voor rustend op de rechter elleboog en vergezeld van haar trouwe hond. De tombe is overkoepeld door een dak dat op zuilen rust. Het gebogen fronton bevat, behal- ve de beide familiewapens, de volgende onbe- haaglijke waarschuwing: |
|||||||||
Foto: P. van Vliet.
Alte la cher passant a la voix qui t'appelle.
Contemple ce tombeau et tout ce qu'il contient. C'est un putride corps, un ombre mais un rièn; Peut estre que demain l'on te verra com elle. Er boven op houdt een engeltje het wapen Van
Tuyll van Serooskerken omhoog en heeft daar, zo te zien, een harde dobber aan. Achter de vrou- wenfiguur, tegen de achterwand van de tombe, is een Latijnse tekst aangebracht waarin Elisabeths lof wordt gezongen. Mulierem fortem quis inveniet?
Proverb: Cap: Ultimo
Tuijll a Seroskerce iacet hoc inclusa sepulcro Cui placuit virtus continuusque labor
Ipsa suis telam manibus non inpigra texit Nee mandit panem desidiosa suum
Saepius insomnis duxit cum lampade noctem Venturum timuit non minus illa diem
De fructu manuum vitem plantavit in illa
Enituit pietas coetera candor habet
Quis sicut Elisabeth
De op elkaar rijmende eerste en laatste regel
zullen we bij elkaar moeten lezen: Wie zal er een vrouw vinden even dapper als Elisabeth? Wat de verwijzing naar het laatste hoofdstuk van de Spreuken van Salomo betreft, de inhoud van het uit vier disticha bestaande vers is daarin met wat goede wil wel zo ongeveer terug te vin- den. Een voorbeeld van parafraseren als zo geliefd |
|||||||||
87
|
|||||||||
onderzoekers aan bescheiden van particulieren te
danken hebben - mijn vaders kasboek is me een dierbaar voorbeeld, omdat ik alleen door zijn ge- detailleerde aantekeningen een aantal oorlogsge- beurtenissen in een dorp in onderling verband kon brengen - dan zult u ook begrijpen waarom het van belang is dat het bestaan van uw grote of kleine familiearchief ergens bekend wordt. Op het documentatiecentrum van deze gegevens wijst mevr. De Booy dan ook, het onder haar leiding staande Centraal Register van Familiearchieven, gevestigd in het Utrechtse Rijksarchief. Hebt u er geen zin in om af en toe iemand in huis te krijgen die uw archief wil raadplegen, dan kunt u dat bij de registratie bedingen; maar het be- langrijkste blijft dat uw archief ergens bekend is. Zitten de oude stukken u eigenlijk in de weg, dan bestaat de mogelijkheid dat u ze overdraagt aan een openbare archiefbewaarplaats. Ook daar- voor biedt dit uiterst nuttige boekje aanwijzingen. L.v.T.
B. Wander. Bibliografie Historisch Boerderij-on-
derzoek. (Arnhem 1971) IV en 76 blz. (toezending na storting van f8,25 op gironr. 897058 van de Stichting Historisch Boerderijonderzoek, Arnhem). Tot nu toe bestond er geen overzicht van de lite-
ratuur betreffende de oude Nederlandse boerderij. Daarom heeft de heer Wander, bibliothecaris van het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem, de titels verzameld van alle boeken en tijdschrift- artikelen die tussen 1960 en 1970 over dit on- derwerp verschenen. Ook aan belangrijke publi- katies van aan Nederland grenzende landen, met name België, werd aandacht besteed, evenals aan de voornaamste literatuur van vóór 1960. De auteur heeft de ruim 700 titels gesplitst in een „Algemeen gedeelte" en een gedeelte „Neder- landen". Het Algemeen gedeelte bevat rubrieken als algemene werken, geschiedenis en methode van onderzoek; nederzettingsgeschiedenis; con- structie; versieringen; interieur; erf; restauratie; openluchtmusea; modernisering en verbouwing. De literatuur over de afzonderlijke boerderijen is per provincie gegroepeerd, waarbij dan nog als aparte rubrieken „Langs de oostgrens" en „De Zuidelijke Nederlanden" zijn toegevoegd. Regis- ters op persoonsnamen, geografische namen en onderwerpen maken het geheel gemakkelijk toe- gankelijk. De provincie Utrecht slaat in dit gezelschap wel
een slecht figuur met slechts drie titelsl L.v.T. |
|||||||||
in de 17e eeuw. Wij laten Elisabeth nu verder
rusten, onverstoorbaar te midden van het stof en lawaai van Jurriëns' restauratiewerkzaamheden. P. H. Damsté
Bronnen en litteratuur: Transportregisters van het gerecht Oostbroek en
de Bilt, Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke archie- ven cat. nr. 1351. P. C. Bloys van Treslong Prins, Genealogische en Heraldische Gedenkwaardighe- den in en uit de kerken der provincie Utrecht. Utrecht, 1919. |
|||||||||
BOEKBESPREKINGEN
£. P. Polak-de Booy. Zorg voor het familiearchief.
(3e druk, Bussum 1972). 48 blz. f3,95. Omdat onze vereniging dit Jaar zoveel nieuwe le-
den heeft gekregen, lijkt het me de moeite waard om toch nog de derde druk van een werkje aan te kondigen dat ook voor hen van belang kan zijn: „Zorg voor het familiearchief". Het woord zorg in deze titel heeft een tweeledig karakter. Als werk- woord roept het op om goed voor het familiear- chief te zorgen. Als zelfstandig naamwoord geeft het aan wat zo'n goede verzorging inhoudt. Hoe dat dan moet, dat ordenen, beschrijven en voor- al het bewaren van zo'n archief, legt mevr. De Booy vanuit haar grote ervaring met familiearchie- ven en hun eigenaars heel praktisch uit. Maar eerst moet u ervan op de hoogte raken of u soms een familiearchief bezit. Denk niet te gauw dat u er geen hebt! Die ouwe koopakte van dat lapje grond dat u allang van de hand hebt gedaan; dat dagboekje in leren foe- draal, dat moeder trouw bewaarde omdat haar ouders daarin hun enige vakantiereis langs de Rijn beschreven hadden; en die schoenendoos met brieven van oom Jan die u alleen van vergeel- de kiekjes kent, maar die met elke mail zijn bele- venissen in de Oost naar huis meldde; al zulke persoonlijke stukken zijn aanloopjes voor een fa- miliearchief. Ook kunt u ongeweten gedeelten van het archief van een kerk of een vereniging 'op zolder hebben liggen, omdat een familielid daarbij eens een functie heeft gehad en achter- af vergeten was die bescheiden terug te geven. Zelf vindt u misschien dat die oude papieren wel onbelangrijk zullen zijn. Gooi ze dan toch maar niet bij de volgende schoonmaak weg. Als u weet hoe aardige, belangrijke, of zelfs unieke gegevens |
|||||||||
88
|
|||||||||
Mijmerij over verleden.-keden-toekonn.st
|
|||||||||||||||||||||
Weerd en naar aanleiding daarvan ontstond het vol-
gende gedicht: De stilte en koelte waren weergekeerd,
Het nachtlijk feest lag als een glas versmeten. Ik heb dit late donker nooit vergeten, Want deze dingen blijven ongedeerd. Een ongeweten, innerlijk geweld
Had naar een zwart kanaal mij heengedreven. Het was het uur, dat de wiekslag van 't leven Weer trilt in die de slaap heeft neergeveld. Daar hoorde ik het vervoerende geruis:
Wateren, die lan vóór de tijden bronden, Bezweringen /an lang-gestorven monden: Het zachte stromen door de nauwe sluis. Ik stond, alleen gebleven, ongekend.
In doodlijke verrukking opgetogen,
Naar onweerstaanbre diepten neergezogen,
Gebannen in het ademloos moment.
Toen werden 't water grijzer en de straat,
En ging hun nachtelijk geheim verloren, En boven donkre huizen werd geboren Een kille en groezelige dageraad. Na zijn studietijd kwam Bloem nog heel vaak in
Utrecht. Daaraan is het zeer zeker te danken dat de volgende aanvulling ontstond op zijn gedicht „de sluis". Hef water stroomt nog door dezelfde sluis
Als toen, en maakt het eendere geruis. De huizen, aan de waterkant daarneven, Zijn feitelijk ook onaangetast gebleven. Alleen nabijer is, voor wie ze ontvlood, De zekerheid van de imminente dood. |
|||||||||||||||||||||
De overlevering verhaalt, dat in oeroude tijd van
het oosten uit 'n paar sterke mannen ons land bin- nen trokken. Zij hadden zakken met zand bij zich met de bedoeling daarmede tot inpoldering van de Zuiderzee over te gaan. Maar gedurende het trans- port gingen vele zakken stuk. Door het verlies van grote hoeveelheden zand zagen de mannen in, dat hun doel onbereikbaar zou zijn. Teleurgesteld sme- ten zij het zand nu maar hier en daar neer. Zo moe- ten dan de heuvelruggen in de provincie Overijssel zijn ontstaan. Hoe het ook zij, Overijssel is een pro- vincie geworden, die wat het landschap betreft een ongekende afwisseling biedt. Wijde verten, bossen, heidelandschappen afgewisseld door natuurreser- vaten. In de kop van Overijssel, zo ongeveer tussen Ol-
demarkt en Kalenberg, ligt een gebied waar het wemelt van vogels en ook wat de flora betreft is dit natuurreservaat van Staatsbosbeheer in hoge mate bezienswaardig. Oldemarkt, de plaats die in 't jaar 1437 van de bis-
schop van Utrecht het recht verkreeg een jaar- markt te houden. Oldemarkt dat, als de plannen voortgang vinden, verrijkt zal worden met een borstbeeld van de op 10 augustus 1966 in het dorp Kalenberg (gemeente Oldemarkt) in zijn negenen- zeventigste jaar overleden dichter J. C. Bloem. Een poëet die gerekend kan worden tot een van de beste en modernste van Nederland. Bloem studeerde aan de universiteit te Utrecht. Dit was in de tijd dat student zijn vooral studeren en ook nog wel fuiven betekende in tegenstelling met heden. Het lijkt nu meer op demonstreren, protes- teren, provoceren, ook nog wel gevolgd door stu- deren. Na een nachtelijke fuif raakte student Bloem ver-
zeild op het smalle sluisbruggetje in de Bemuurde |
|||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||
45e jaargang - nummer 12 - december 1972
|
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo. dr. J. E. A. L. Strulck Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretarls: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu- mankade 199, Utrecht
|
|||||||||||||||||||||
Omslag: 1 2
3|4 Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels van de stad, 1196, 1277 en 1531. |
|||||||||||||||||||||
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
|
|||||||||||||||||||||
penningmeester Oud Utrecht, 575520
|
|||||||||||||||||||||
f 20,— per Jaar
|
|||||||||||||||||||||
89
|
|||||||||||||||||||||
grijpende dat de nieuwe tijd andere mensen me
een andere levensaanpak vraagt. Zo stroomt de langzamerhand het bloed van de vernieuwende tij in de aderen van het oude sticht. Of bij deze bloed transfusie steeds de nodige voorzichtigheid word betracht, kan alleen de toekomst leren. Een toe komst waarin het verleden wordt voortgezet; ver n i e u w d I Deze overpeinzing wordt besloten met enkele vers
regels van de eveneens in Overijssel gewoond hebbende dichter Rhijnvis Feith. Van hem zijn de dichtregels: Op de weg, die wij betreden
Staat geen voetstap, die beklijft. Al het heden wordt verleden Schoon 't ons toegerekend blijft! De eerste drie regels van dit overbekende vers
kunnen de weemoedig gestemde en naar het voor- bije terugverlangende Utrechters zich ter harte ne- men, terwijl de zin van de laatste regel een waar- schuwing inhoudt voor de jongeren die al tastend en dwalend zoeken naar vernieuwing. W. F. van Schaverbeke
1. C. Bloem's „Verzamelde gedichten" en de keuze
uit eigen werk „Doorschenen wolkenranden" zijn nog steeds in de boekhandel verkrijgbaar. |
||||||||||
De vier eerste versregels van deze aanvulling heb-
ben, zelfs tot op heden, nog niet veel aan waarde verloren. Maar de beide laatsten blijken nu, onbe- doeld, een sombere voorspelling te zijn geweest voor deze oude voorstad. Toen in 1823 de Bemuurde Weerd bij de stad
Utrecht ging behoren bleef dit stadsdeel haar eigen karakter behouden. Maar hedendaagse kunstzinni- ge bouwers kwamen met bulldozers grote delen van Utrecht tot verleden tijd degraderen. Boven- dien wierpen zij zand in het water, waardoor niet alleen de goedkoopste transportgelegenheid tot in de stad en de buitenwijken ten dode was opge- schreven, maar ook een einde kwam aan het ka- rakteristieke van deze industriële stadswijk. Im- mers, vele daar gevestigde bedrijven, beducht voor het imminente gevaar, zochten elders een goed heenkomen. En als dan straks het gebouwencom- plex van de meelfabriek De Korenschoof zal zijn verdwenen - gebouwen die meer dan anderhalve eeuw het beeld van dit stadsdeel beheersten - dan zal het vertrouwelijke silhouet van de Bemuurde Weerd eerst werkelijk tot het verleden behoren. Al- leen de herinnering blijft dan voortleven in de straatnamen Bemuurde Weerd Oost- en Westzijde. Aldus rolt de geschiedenis voort; mensen komen
en gaan. De oudere generatie trekt zich terug, be- |
||||||||||
Samuel Muller Frederikszoon 1848-1872-1922
|
||||||||||
Een halve eeuw geleden, op 5 december 1922, is
een groot Utrechter in de ouderdom van bijna 75 jaar overleden. Samuel Muller was de man die met anderen het Nederlandse archiefwezen fundeerde, die de Utrechtse verzamelingen als rijksarchivaris (1879-1920) en als gemeente-archivaris en mu- seumdirecteur (1874-1918) beheerde, die uitzonder- lijk veel publiceerde en inventariseerde, aan wie onze vereniging het eerste artikel in haar eerste jaarboek (van 1924) wijdde, en die door zijn pro- duktieve arbeid velen aan zich heeft verplicht. Een markante datum in het leven van deze geleerde
stadgenoot was ook die van zijn promotie op 16 |
april 1872, dus juist een eeuw geleden. De plech-
tigheid geschiedde bij prof. mr. Robbert Fruin aan de universiteit te Leiden. Het proefschrift staat als nr. 1 in de kast die alle werken van Muller bevat en op het Gemeentelijk Archief bewaard wordt. Het draagt tot titel: ,,Mare clausum, bijdrage tot de ge- schiedenis der rivaliteit van Engeland en Nederland in de zeventiende eeuw." Daarna volgt een eer- biedwaardige rij boeken, artikelen, commentaren, archiefinventarissen, enz. Ik meen, dat de vereniging „Oud-Utrecht" wel even
bij bovenstaande data - 16 april 1872 en 5 decem- ber 1922 - mag stil staan. A. Graafhuis
|
|||||||||
90
|
||||||||||
Russisch kolonel op bezoek
|
|||||||
deelte verkrijgt men een dubbele luchtstroom, die
de luchtverversching in de vertrekken bespoedigt. De ramen zijn van tegenwichten voorzien zoodat zij in eiken stand blijven staan. De zindelijkheid in de Hollandsche hotels is voorbeeldig en de bedden zijn zóó groot dat op ieder ledikant drie of zelfs vier andere personen plaats zouden kun- nen vinden. Den volgenden morgen trof mij, aan het ontbijt,
het eigenaardige zoowel van het servies als van hetgeen daarin werd voorgediend. Het vaatwerk is ouderwetsch en waarschijnlijk kostbaar. Bij ieder couvert staan eenige bordjes, waarop onder onberispelijke zindelijke stolpen ronde beschui- ten, ronde Hollandsche kaas, uitstekende boter en dunne sneedjes kalfs- en rundvleesch gereed staan. Opmerking verdient dat in Holland voor het ontbijt niet afzonderlijk wordt betaald; de prijs is in de verblijfkosten begrepen. Na het ontbijt bracht ik een bezoek aan de heer J. A. C. Oudemans, professor in de astronomie en directeur van het Utrechtsche observato- rium '). „Minaret"
Professor Oudemans stelde mij voor terstond
naar het observatorium te wandelen, dat zich te midden van een fraai plantsoen aan de zuidoos- telijke zijde der stad bevindt. Het bestaat uit het hoofdgebouw en eenige kleine torens, in sierlij- ken trant opgerokken zoodat men zelfs in de ver- te den schoorsteen zou kunnen houden voor de minaret eener Oostersche moskee. Nadat ik het observatorium bezichtigd had, noo- digde professor Oudemans mij bij zich ten eten, waarna hij mij voorstelde met hem en zijne fami- lie een rijtoertje te maken door Utrechts omstre- ken. In een fraai open rijtuig met vier zitplaatsen reden wij snel voort over den prachtigen weg, met kleine, maar zeer sterke Hollandsche klin- kers bestraat. In het algemeen zijn in Holland de wegen voorbeeldig aangelegd; behalve de groote spoorwegen bestaan er vele stoom- en paarde- tramwegen, die de kleinere steden en de dorpen met elkander verbinden. Het spoorwegnet wordt in grootte overtroffen door het net van uitmunten- de straatwegen, glad als een trottoir van asphalt. De huizen in de dorpen zijn fraai en eigenaardig; het zijn meestal kleine, ongepleisterde, steenen huisjes van twee verdiepingen met groote ruiten. Bij ieder huisje is een lief tuintje, vol bloemen, meestal leliën en tulpen. Akkers zijn er niet veel, |
|||||||
Een goede vriend vond onlangs op een boeken-
plank een pakket dichtbeschreven schriftblaadjes. Het bleek een vertaling door J. H. F. Ritter te zijn van het boek „Den Oceaan over. Reisherinnerin- gen van B. Witkovsky". In 1892 maakte deze Rus- sische hoogleraar aan de militaire topografische school te St. Petersburg een reis naar de Verenig- de Staten, waarbij hij ook Nederland deed. En natuurlijk bezocht hij de sterrenwacht te Utrecht. Hij was een liefhebber van reizen die zich lang op deze tocht had verheugd en met plezier noteerde hij allerlei vreemde en interessante dingen. Hij bleef een paar dagen in Utrecht, van waar uit hij een aantal andere steden en dorpen bezocht. De data vergat hij te noteren, of misschien heeft de vertaler, wiens werk overigens een nauwkeurige indruk maakt, ze niet overgenomen. Hoe het zij, het is niet na te gaan, wanneer hij hier precies was. Maar omdat hij over tuinen vol tulpen spreekt, neem ik aan dat het wel voorjaar zal zijn geweest. Over Utrecht en omgeving zegt hij het volgende: „Omstreeks 9 uur des avonds bereikte ik Utrecht, eene vroegere Nederlandsche vesting en thans een bloeiende academiestad. In de stra- ten, die ik doorging, zag ik vele militairen. Het waren zeer jonge soldaatjes, wier uniform bestond in smakelooze mouwvesten en mutsen met kleine kwastjes. Volgens de militiewet worden hier de jongelieden op hun 19e jaar soldaat. Geen won- der dus dat zij mij voorkwamen als nauwelijks de kinderschoenen ontwassen. Zij blijven het eer- ste jaar in werkelijken dienst en worden in de eerstvolgende jaren telkens voor een maand op- geroepen tot herhalingsoefeningen. Zij schijnen niet te best gedisciplineerd maar zijn beleefd en proper. „Vroolijk en zindelijk"
Ik nam mijn intrek in het Hotel des Pays Bas en
was verbaasd over den bediende, die als zijn ver- moeden te kennen gaf dat ik, als Rus, zeker wel thee zou verlangen. Nu, zij was zeer goed, schoon zij niet uit China maar uit Nederlandsch Indië kwam. Utrecht ziet er vroolijk en zindelijk uit. De groote
vensters met fraaie spiegelruiten zetten de sted geen geringe schoonheid bij. De vensters zijn op Engelsche wijze ingericht d.i. zij worden niet naar buiten of naar binnen geopend maar op- en neer- geschoven. Daardoor kan niet het geheele venster geopend worden, maar door het opschuiven van het onderste en het neerlaten van het bovenste ge- |
|||||||
91
|
|||||||
Het observatorium, met zijn schoorsteen als de minaret van een Oosterse moskee.
|
||||||||
maar wel weilanden met welig, sappig gras en
talrijk vee. Het eenige wat mij op den straatweg buiten de stad onaangenaam toescheen, was het vrij groot aantal slagboomen, bij welke de tol- bazen het rijtuig doen stilhouden en tol heffen voor het doorrijden. Wel is die tol niet hoog, na- melijk slechts 5 cents per paard, maar bij dit veelvuldig oponthoud is het of men niet vooruit- komt. Professor Oudemans merkte echter terecht op dat wie den weg berijdt ook verplicht is in de onderhoudskosten bij te dragen. Aan beide zijden van den weg staan groote lindeboomen en overal waar een zijweg van de hoofdweg afvoert, zijn de boomen op beide hoeken tot op zekere hoogte wit geverfd om bij nacht gemakkelijker den ingang te kunnen vinden. Wij ontmoetten een menigte bruggen over smalle vaarten, waarin kleine schui- ten drijven, beladen met klinkersteenen, groente enz. Deze vaarten zijn ingesloten tusschen vrij hooge en stevige aarden dijken, om de aangren- zende velden tegen overstrooming te beveiligen. „Acht wertsen"
Een achttal wertsen van Utrecht ligt het dorp
Zeist, waar wij het uitgestrekte park en het ge- |
||||||||
bouw van de Moravische broeders gingen be-
zichtigen. Door het tooverachtig park der Moravische broe-
ders reden wij naar Zeist terug en vertoefden daar eenige oogenblikken in een restaurant, waar vele andere bezoekers waren, grootendeels ve- locipedisten uit Utrecht, waarschijnlijk naar aan- leiding van een feest. Hier zag ik voor het eerst de nieuwe rijwielen met zeer dikke, van binnen holle caoutchouc banden. De vriendelijke Oude- mans onthaalde mij op een Hollandschen drank, „advokaat" genoemd en bestaande uit brandewijn, nootmuskaat, eieren en suiker. Deze zoete drank stijgt krachtig naar het hoofd maar de Hollanders schijnen daar in het algemeen goed tegen te kun- nen. De dames Oudemans lachten erom dat ik de „advokaat" te kras vond en aanvankelijk zelfs huiverig was dien drank te proeven. Toen wij ten huize van den professor waren te- ruggekeerd2) liep het gesprek over de schaarsheid van het hout in Holland en verzocht mevrouw Oudemans mij met haar naar de keuken te gaan, waar ik mij ervan zou kunnen overtuigen hoe goed en gemakkelijk men het kan stellen (vervolg zie pag. 93)
|
||||||||
92
|
||||||||
Zuilen voorop met openbare begraafplaats
|
||||||||||||
Op zoek naar bepaalde gegevens komt men vaak
andere zaken tegen, die ineens een oude vraag wakker roepen. Persoonlijk had ik mij wel eens afgevraagd: wanneer zijn openbare begraafplaat- sen in ons land ontstaan? Encyclopedieën leren dat op 12 juni 1804 het begraven in kerken verbo- den werd, welke maatregel men op 21 december 1813.weer introk, en dat het verbod in 1825 toch definitief ingevoerd is. Maar zijn ze nergens eerder (en later) ingesteld?
Al zoekende naar geheel andere feiten in de Alg. Konst- en Letterbode, kwam ik een verslag tegen van 1792 (deel 8, blz. 34) over de ingebruikneming van een openbaar kerkhof, buiten de stadspoort te Wijk bij Duurstede, dat dan het eerste van dien aard in ons land wordt genoemd. Tegen deze laatste kwalificatie (het eerste) komt
een lezer in een latere aflevering (blz. 154) op. Hierin vertelt deze dat de eerste openbare be- graafplaats reeds in 1782 tot stand kwam en wel te Zuilen. Willem René Tuyl van Serooskerken, heer van
Zuilen en Westbroek, schonk in dat jaar aan het gerecht een stuk grond, gelegen iets buiten het dorp en „van 't gewoel der menschen afgezon- derd", voor het begraven in de „open lucht" met, zoals vermeld, voorkennis en goedvinden van de eigenaren der graven in de kerk. Dan volgt een beschrijving van de begraafplaats en het fraaie hek ervóór, dat als opschrift heeft: „Wij leeven om te sterven." Op verzoek van het gerecht moet de plaatselijke predikant in zijn preek wijzen op het nut van een dergelijke manier van begraven „om de vooroor- |
||||||||||||
delen van zommige der goede ingezetenen te hel-
pen tegengaan". Lange strijd
De strijd betreffende begraven in kerken óf bui-
ten blijkt in ons land een moeilijke en lange ge- weest te zijn. Gegevens daarover staan o.m. in de brochure van W. A. Ockerse: Het begraven der Dooden buiten de Kerk en Stadspoorten, Amsterdam 1792; 2e druk 1808. Deze ds. Ockerse was predikant te Wijk bij Duur- stede en heeft, blijkens het voorbericht van bo- vengenoemd boekje, op verzoek van Horen Bur- gemeesteren en Regeerders der Stad Wijk bij Duurstede een speciale leerrede over dit onder- werp gehouden (n.b. als jongste predikant was hij ervoor gevraagdl). Bij hun verzoek daartoe gebruiken de heren de
volgende argumenten: „De bijgelovige oorsprong van het begra-
ven der dooden in de kerken. Het onvoeglijke van dit aanhoudend misbruik. Het schadelijke voor de gezondheid der men- schen, door zoodanige begravinge veroor- zaakt wordende. En eindelijk de noodzakelijkheid om in dit
opzicht aan een spoedige verbeteringe te ar- beiden." (Dus het begraven in kerken is onchristelijk, on-
hygiënisch èn er komt plaatsgebrek). Als tekst kiest ds. Ockerse Ps. 34:21: Hij be- waart al zijne beenderen; niet één van die wordt gebroken (Statenvertaling). |
||||||||||||
van 80.000 inwoners, de straten des avonds bijna
verlaten en slecht verlicht zijn." (de vertaler merkt hierbij op, dat deze opmerking hem wat overdre- ven voorkomt.) P. 't Hart
Noten. 1) De vertaler weet over professor 1. A. C. Oude-
mans om. het volgende te vertellen. Geboren 18-12-27; in 1856 buitengewoon hoogleraar te Utrecht, 1875 hoogleraar aldaar. Hij verrichtte in Nederlands-lndië belangrijke topografische arbeid. 2) Volgens het Adresboek der stad Utrecht, jaar-
gang 1892-93 woonde dr. J. A. C. Oudemans, hoogleraar, op het adres Lange Nieuwstraat 66. |
||||||||||||
(vervolg van pag. 92)
zonder brandhout. Op den haard brandden turven,
in den vorm van kleine kuben; in de keuken stond een groote kist, tot berging dezer brandstof. De overblijfselen van het diner op de tafel niet mee- gerekend, was de keuken voorbeeldig rein en zin- delijk. De muren bestonden uit veelkleurige Delft- sche tegels, zoodat de keuken er uitzag als een groot stuk porceleinen speelgoed. De meiden wa- ren uiterst zindelijk gekleed en droegen fraaie kappen op het hoofd met ontelbare plooien. Ofschoon onder geleide van een bediende van het hotel, kon ik in het eerst het huis niet vin- den, voornamelijk doordien te Utrecht, eene stad |
||||||||||||
93
|
||||||||||||
Ook buiten Amsterdam wordt een begraafplaats
opgericht, in 1791 te Diemen. De rede van ds. Ockerse heeft tot resultaat ge-
had dat, zoals reeds vermeld, te Wijk bij Duurste- de in 1792 een openbaar kerkhof ingericht is. Dat dit idee niet bepaald direct overal navolging
vindt, blijkt o.a. uit het feit dat men jaren later nog herhaaldelijk in diverse kranten grafkelders in kerken te koop aangeboden vindt - dit heeft nl. ook financiële voordelen voor de kerken! En ondanks het verbod van 1803 wordt bijv. prof. Saxe in 1806 in de Lutherse kerk alhier begra- ven! Voor de uitspraak dat de openbare begraafplaats
te Zuilen inderdaad als zodanig de eerste in ons land geweest is, pleit ook wel het feit dat de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen aan de heer W. R. Tuyl van Serooskerken, naar aanleiding van deze schenking aan zijn dorp, in 1783 een gou- den medaille heeft toegekend. 1. G. van Cittert-Eymers
|
||||||||||||
De bovengenoemde brochure nu bevat de rede
voluit. Meerdere voorbeelden van begraven buiten de kerken in binnen- en buitenland worden erin genoemd; o.m. de beroemde predikant-geograaf Peter Plancius liet zich in 1622 reeds buiten Am- sterdam begraven. In 1779 was te Zwolle door een familie toestemming gevraagd om een particuliere begraafplaats buiten te mogen inrichten; dit ver- zoek is toen niet ingewilligd en die familie heeft toen in het open veld een graf voor haar leden ingericht, welk graf in 1787 geheel verwoest werd. Ook te Scheveningen was door enkele ingezete- nen vergunning voor een privé-begraafplaats aan- gevraagd (1779), wat toegestaan werd. Als eerste openbare begraafplaats noemt onze schrijver inderdaad die te Zuilen (1782 dus). Prijsvraag
In 1783 schrijft het Zeeuws Genootschap nog een
prijsvraag uit over het voordeel van openbare be- graafplaatsen buiten de stadskern. Het antwoord hierop door mr. J. D. van Leeuwen uit Tiel wordt in 1785 bekroond, waarop in die plaats een ge- nootschap opgericht wordt om aldaar dat idee te kunnen verwezenlijken. |
||||||||||||
„Geef Utrecht de vijf.
Ja, u hebt het goed gelezen: „Geef Utrecht de
vijf. . ." Dat wil zeggen, dat het deze keer om u persoonlijk gaat, om uw handdruk. In het leven van alle dag doet u dat zomaar niet. U belooft aan de ander pas iets, wanneer u daartoe de mogelijkheden hebt. Alleen dan bent u bereid tot een afspraak, waaraan wederzijdse verplichtingen vast zitten. Ik ben ervan uitgegaan, dat de vijf middeleeuwse
kerken die in Utrechts binnenstad nog om restau- ratie vragen, uw interesse hebben. Een stad die haar verleden verloochent en onvoldoende reke- ning houdt met het conserveren van wat uit lang vervlogen eeuwen aan monumenten resteert, is haar geschiedenis niet waard. En dat geldt ook voor de burgers, de inwoners ervan. Het wonen in Utrecht is niet zomaar een voorrecht, het is een unicum, omdat de stad uniek is. Ook zij die op andere wijze aan de stad Utrecht verbonden |
||||||||||||
n
|
||||||||||||
waren (bijv. door studie, werkkring of anderszins)
moeten zich dit serieus realiseren. Natuurlijk zullen er zijn, die over de vraag of
de stad Utrecht de restauratie van vijf middel- eeuwse kerken moet doorzetten, de schouders op- halen. Het zal hun een zorg zijn of het herstel van de onvervangbare gebouwen gerealiseerd gaat worden of niet. Maar om die mensen gaat het natuurlijk niet. Het
gaat allereerst om die anderen, die de restauratie van de vijf middeleeuwse kerken - de St. Nicolaas, de St. Jacob, de Buurkerk, de St. Jan en de Dom - toejuichen en er nog wat voor over heb- ben óók. Het gaat om hen, die het met de plan- nen van de overheid eens zijn, om dit grootse karwei te klaren en financieel mogelijk te maken. Op de eerste oproep om steun reageerden 500 belangstellenden. Zij stortten op girorekening nr. 61.65.17 (ten name van de Kerkvoogdij der Ne- |
||||||||||||
94
|
||||||||||||
rondleiding te verzorgen. Nadere mededelingen
volgen nog.
Begin februari bezoeken wij het in januari te
openen gerestaureerde 't Hoogt. In april zal een
excursie worden gemaakt naar de St.-Nicolaas-
kerk.
|
|||||||||||||||
Actie gevraagd
Ondergetekenden, verontrust door de toenemend
slechtere financiële positie van Oud-Utrecht, heb- ben besloten om daaraan een halt toe te roepen en zich voorgenomen om de verzorging van het jaarboek ter verzending, zomede de bezorging in de stad Utrecht buiten bezwaar van de kas ter hand te nemen. Zij nodigen tevens alle leden die meer willen zijn
dan passieve consumenten van wat Oud-Utrecht hun biedt, uit een briefkaart met hun naam en adres te zenden aan de secretaris, zodat op korte termijn een ledenvergadering bijeengeroepen kan worden, waarop een nauwere betrokkenheid van de leden bij hun vereniging doorgepraat kan worden. Wat „tussen Rijn en Lek" kan, moet ook in
Utrecht kunnen. Peter van Daal
loep Kervezee Gibo Smilda |
|||||||||||||||
Oude kap over de middenbeuk van de lacobikerk,
gezien uit het oosten, dus naar de toren toe. Duidelijk zijn de gewelfrondingen en stalen trek- sfangen, dienend om de buitenwaartse druk op de muur weg te nemen. |
|||||||||||||||
derlandse Hervormde Gemeente te Utrecht) onder
vermelding: Restauratie binnenstadskerken een be- drag van ƒ25,— (+ ƒ5,— voor een ringband), omdat zij graag op het aanbod van de restauratie- commissie wilden ingaan, om hun - wanneer dat nodig is - te laten weten hoe de stand van de restauratie is. Voor het genoemde bedrag ontvangt u op gezette
tijden niet alleen de restauratieberichten, maar ook informatie over de geschiedenis van het unieke oude Utrechtse kerkenbezit. De eerste aflevering zal in december verschijnen. Is dat nu zo belangrijk? Heeft de restauratiecom-
missie u daarvoor nodig? Jazeker, - ook u kunt niet gemist worden. Want het gaat niet alleen om de stad of om de plaatselijke hervormde gemeen- te: het gaat veel meer om een bezit, dat er na- tionaal en internationaal zijn mag. A. Graafhu s
|
|||||||||||||||
Nieuwe redacteur
Hierbij delen wij de leden mee, dat het de heer
B. Kieboom in verband met zijn benoeming, al enige tijd geleden, tot chef perszaken bij de TH te Delft, niet langer mogelijk is redacteur van het maandblad te blijven. De heer H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, telefoon 616091, is bereid gevonden om met ingang van 1973 het redacteur- schap op zich te nemen. Wij danken de heer Kieboom heel hartelijk voor
het vele werk dat hij voor de vereniging in het algemeen en voor het maandblad in het bijzonder heeft verricht, voor zijn grote aandeel in het nieuwe „aanzien", dat dit maandblad na zijn komst heeft gekregen en voor zijn vele eigen bijdragen! Het bestuur
|
|||||||||||||||
Excursies
|
|||||||||||||||
Voor de excursie naar de Dom op zaterdag 11
november jl. bestond zoveel belangstelling dat velen teleurgesteld moesten worden. De heer Th. Haakma Wagenaar heeft zich daar- om bereid verklaard in het voorjaar nogmaals een |
|||||||||||||||
95
|
|||||||||||||||
Van twee grafmonumenten
en een penning (2) |
||||||||||
Ofschoon ook de Jacobikerk danig onderhanden
wordt genomen, eveneens door het aannemersbe- drijf Jurriëns, en je ook hier de duiven om de oren vliegen, zijn koor en dwarspand met een groot schot afgescheiden zodat hier kan worden gekerkt. Wij kregen de gelegenheid er bijgaande foto te maken. Het grafmonument is in 1769 vervaardigd door J. Verkerk. Op de grote, opstaande marmeren plaat is met vergulde letters vermeld wie in het graf zijn bijgezet. Het zijn mr. Jan Jacob van Westrenen en Johanna Catharina Mamuchet van Houdringe, Heer en Vrouwe van Lauwerecht, Sterkenburg, Themaat, de Wiers en Vuylcoop, benevens hun zoons Jan André, Arnout en Frederik Jan. De Van Westrenens hebben lange tijd belangrijke functies in Utrecht vervuld in de stedelijke magistratuur of, zoals Jan Jacob, als raad in het hof provinciaal en als advocaat. De Mamuchets, kennelijk zeer gefortuneerd en aan
verscheidene bekende families verwant, hebben maar een bescheiden rol gespeeld in het maat- schappelijke leven. Het was waarschijnlijk Johanna Catharina's grootvader, Johan Mamuchet, die in de eerste helft van de 17e eeuw in De Bilt de hofstede kocht die hij „Houdringe" noemde naar een achter- gelaten bezitting in Henegouwen vanwaar zijn vader naar Noord-Nederland was uitgeweken. Deze Johan Mamuchet was in tweede echt gehuwd met Marga- retha Pellicorne, die vrouwe was van Lauwerecht. Johanna Catharina, zelf in 1690 geboren, had een twee jaar jongere broer, Johan Frederik. Voor hem had hun moeder in 1725 voor ƒ33.000,— de ridder- hofstad en heerlijkheid Sterkenburg met toebeho- ren gekocht. Toen hij in 1740 ongehuwd overleed, was zijn zuster universeel erfgename ab intestato. Haar man had in 1721 ,,De Wiers" gekocht onder Vreeswijk en verwierf zich in 1751 Vuylcoop bij Schalkwijk. Na de dood van de ouders - Jan Jacob stierf in
1769, zijn vrouw in 1772 - gingen de bezittingen over op de zoons. Mr. Jan André, kanunnik van St. Marie en geëligeerde raad in de Staten van Utrecht, kreeg Sterkenburg; mr. Arnout, kanunnik van St. Pieter, erfde ,,De Wiers" en de heerlijkheid Lauwe- recht en mr. Frederik Jan, kanunnik ten Dom, ont- ving de heerlijkheid Themaat en de bezittingen in |
||||||||||
Iflg
|
||||||||||
Foto P. van Vliet
De Bilt. Vuylcoop was er toen al niet meer bij. Jan
Jacob had dit in 1754 geschonken aan zijn naar hem genoemde kleinzoon Jan Jacob Godin, een zoon van Jan Jacobs in 1744 overleden dochter Anna Elisabeth, die met Antoni Frangois Godin was ge- trouwd. Alle drie zoons zijn, zoals we zagen, in de familiegrafkelder in de Jacobikerk bijgezet. Jan An- dré in 1790, Arnout in 1795 en Frederik Jan in 1788. Laatstgenoemde heeft in 1779 het thans nog be- staande huis „Houdringe" laten bouwen, waar- schijnlijk door de architect Abraham van der Hart, die in dit zelfde jaar tot stadsbouwmeester van Amsterdam is aangesteld. Na 1788 hebben Frede- rik Jans weduwe, Geertruyd Elizabeth Testart, en hun enige zoon Pieter Hieronymus „Houdringe" nog vele jaren behouden en bewoond, tot laatstge- noemde de bezitting in 1842 heeft verkocht aan jhr. J. C. W. Fabricius van Leijenburg. Tegenwoor- dig is de N.V. Grontmij in het huis gevestigd. P. H. Damsté
Bronnen en literatuur: G. G. Calkoen, Genealogische behandeling van
twee te Utrecht en Amersfoort bekende geslachten tusschen circa 1550 en 1800 (1928). Gemeente-ar- chief Utrecht, Bibliotheek over Utrecht, nr. 3115. 1. R. Clifford Kocq van Breugel, Kastelenboek pro- vincie Utrecht, 4e druk, Utrecht, 1966. E. B. F. F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de Geschiedenis der Utrechtsche Ridderhofsteden en Heerlijkheden, 's-Gravenhage, 1909/1912. C. A. van Swigchem, Abraham van der Hart, archi- tect, Stadsbouwmeester van Amsterdam, 1747- 1820. Amsterdam, 1965. |
||||||||||
REGISTER MAANDBLAD 1972
|
|||||||||
1. Lijst van schrijvers
Belonje (dr. J). Een blekerij bij Amersfoort 24
Berents (D. A). Utrechtse schouten tot 1300 29-31 — Taak van schout en schepenen 58-60
— Schouten en partijverhoudingen 76-77
Binsbergen (mr. J. van). Volkstaal en bijnamen 70-71 Booy (drs. E P. de). Een stad vol scholen; Utrechtse scholenhouders in 1663 21-23 — De Heus 32
— Dochters, dochters 66-69
Cittert-Eymers (J. C. van). Zuilen voorop met open- bare begraafplaats 93-94 Damsté (mr. P H.) Van twee grafmonumenten en een penning 87-88, 96 Derks-Verhagen (Maria W). Majestueuse lang- zaamheid; de Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden 82-86 G . . . (C. L. T). Stooker, W 80 (24 februari 1972) 10-11
Gelder (dr. H. Enno van). Muntvondst in bouwput 73-74
Graafhuis (A). Grammofoonplaat voor Utrechtse
Domcantorij 65 — Wat gaat er gebeuren met ,,De Utrecht" 86
— Samuel Muller Fzn 1848-1872-1922 90
— „Geef Utrecht de vijf..." 94-95
Hart (P. 't). Russisch kolonel op bezoek 91-93 Kieboom (B ). In 't geweer voor Achter Clarenburg 7-8
— Toezegging inzake het NO-bastion Vredenburg 8
— Fort Rhijnauwen ongeschonden houden 12-13
— Excursie naar kasteel Ammersoyen 17-18
— Uw feestaanbieding: een litho van Kuik 25-27, 41
— Verslag kerkrestauraties 28
— Stadsarcheoloog aan taak begonnen 28
— Herbouw Domschip in het groene gras 32
— Restauratie grote stadskerken vergt jaarlijks
ruim twee miljoen 45 — Sint Aegtenkapel Amersfoort na eeuwen in ere
hersteld 52-53 — Nota tegen plannen voor noordtangent 80
Kipp (A. F. E.). Mariaplaats 22, een monument 9-10 Kits Nieuwkamp (H. W. M. J.). De Heus, ,,Sluishoef" onder De Bilt en een rechtssymbool 14-16 — Wapen voor waterschap Kromme Rijn 46-47
— Premies op schadelijk wild 78
Kylstra (Peter H.) Majestueuse langzaamheid; de Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden 82-86
Landzaat (F. H.) (met medewerking van mej dr. J.
Hollestelle). Steen en pannenbakkerij langs de |
|||||||||
Vecht IQ*?1 42"44
J 54-56
61-63
Maris (dr. A.iJohanna). Utrecht 850 jaar stadsrecht,
aanvulling 39-40 Plomp (Nico). Woerden en Utrecht in de middel-
eeuwen 19-20 Schaverbeke (W. F. van). Mijmerij over verleden- heden-toekomst 89-90 Stolk (Joh. H.). Utrechtse Dom; tragische zaak 75 Struick (J. E. A. L). 1972: Utrecht 850 jaar stads- recht 1-6 Tongerloo (L. van). IJsselstein, uw woonstede, in historische en hedendaagse beelden (J. G. M. Boon) (boekbespreking) 6 — De binnenstadskerken van Utrecht (Th. Haakma
Wagenaar) (boekbespreking) 24 — Een portret van Belle van Zuijlen uit 1759 28
— Van Swindens Vergelijkingstafels van lengte-
maten en landmaten 48 — De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en
antwoord 63-64 — Een kostbare erfenis: Utrecht 850 jaar stad (G.
). Röhner en R. L. Röhner) (boekbespreking) 64 — John Wesley's contacten met Nederland (J. v.
d. Berg) (boekbespreking) 64 — Woerden 600 jaar stad (Nico Plomp) (boekbe-
spreking) 72 — IJsselstein, De St. Nicolaaskerk in IJsselstein
(R. J. Ooyevaar) (boekbespreking) 72 Toussaint (J. E). Heksenwaan en heksenwaag in oude prenten (J. Schouten) (boekbespreking) 13 Werkgroep Neogotiek, Sluiten is niet slopen; Drie neogotische kerken in Utrechtse binnenstad 34-38 |
|||||||||
2. Lijst van artikelen
Achter Clarenburg, in 't geweer voor —, door B.
Kieboom 7-8 Amersfoort, Sint Aegtenkapel — na eeuwen in ere
hersteld, door B. Kieboom 52-53 Amersfoort, Een blekerij bij —, door dr. J. Belonje
24
Ammersoyen, Excursie naar kasteel —, door B.
Kieboom 17-18 Belle van Zuijlen, Een portret van — uit 1759, door
drs. L v. Tongerloo 28 (J. C. Bloem, dichter), Mijmerij over verleden-heden-
toekomst, door W. F. van Schaverbeke 89-90 |
|||||||||
—, Taak van — en schepenen, door D. A. Berents
58-60
—, Schouten en partijverhoudingen, door D. A.
Berents 76-77 S.H.V. botst met leefbaarheid 48
(Singeloverkluizing), Nota tegen plannen voor
noordtangent, door B. Kieboom 80 Stadsarcheoloog aan taak begonnen, door B. Kie-
boom 28 Stadsrecht, 1972: Utrecht 850 jaar —, door dr. J. E. A. L. Struick 1-6 —, Utrecht 850 jaar stadsrecht, aanvulling, door dr. A. Johanna Maris 39-40 —, Middeleeuwse maaltijd 33 —, Middeleeuwse maaltijd; Stormloop op middel- eeuws eten 49-51 Stedeschoontochten 53 Steen- en pannenbakkerijen langs de Vecht, door F. H. Landzaat (met medewerking van me), dr. J. Hollestelle) 42-44, 54-56, 61-63 Steen- en pannenbakkerijen, Reacties op artikelen over steen- en pannenbakkerijen 80 Stooker, W. 80 (24 februari 1972), door C. L. T. G . . . 10-11
Telefoon, Majestueuse langzaamheid; de Utrechtse
„Telephoonkwestie" 75 jaar geleden, door Maria W. Derks-Verhagen en Peter H. Kylstra 82-86 Utrecht, Een kostbare erfenis: — 850 jaar stad (G.
). Röhner en R. L. Röhner), (boekbespreking) door drs. L. van Tongerloo 64 —, Wat gaat er gebeuren met ,,De Utrecht", door
A. Graafhuis 86 Vredenburg, Toezegging inzake het NO-bastion —,
door B. Kieboom 8 Volkstaal en bijnamen, door mr. J. van Binsbergen
70-71
Wapen voor waterschap Kromme Rijn, door H. W.
M. J Kits Nieuwenkamp 46-47 Wesley, John Wesley's contacten met Nederland
(J. v. d. Nerg), (boekbespreking) door drs. L. van Tongerloo 64 Willibrord, Van — tot Wereldraad 65
(Witkovsky), Russisch kolonel op bezoek, door P.
't Hart 91-93 Woerden en Utrecht in de middeleeuwen, door Nico
Plomp 19-20 — 600 jaar stad (Nico Plomp) (boekbespreking)
door drs. L. van Tongerloo 72 IJsselstein, uw woonstede, in historische en heden-
daagse beelden (J. G. M. Boon) (boekbespreking) door drs. L. van Tongerloo 6 - De St. Nicolaaskerk in IJsselstein (R. J. Ooye-
|
||||||
Burger in Utrecht, Rondleiding — 38, 41
Dochters, dochters, door drs. E. P. de Booy 66-69
Dom, Rondleiding — 74 Dom, Utrechtse —; tragische zaak, door Joh. H.
Stolk 75 Domcantorij, Grammofoonplaat voor Utrechtse —,
door A. Graafhuis 65 Domschip, Herbouwd — in het groene gras, door
B. Kieboom 32 Gemeenten, De Utrechtse — in 1815 in vraag en
antwoord, door drs. L. van Tongerloo 63-64 Grafmonumenten, Van twee .— en een penning,
door mr. P. H. Damsté 87-88, 96 Heksenwaan en heksenwaag in oude prenten (boek-
bespreking), door J. E Toussaint 13 De Heus „Sluishoef" onder De Bilt en een rechts- symbool, door H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 14-16 De Heus, door drs. E. P. de Booy 32 Kerken, De binnenstadskerken van Utrecht (Th. Haakma Wagenaar) (boekbespreking), door drs. L. van Tongerloo 24 —, Sluiten is niet slopen; Drie neogotische kerken in Utrechtse binnenstad, door de Werkgroep Neo- gotiek 34-38 Kerkrestauraties, Verslag —, door B. Kieboom 28 —, Restauratie grote stadskerken vergt jaarlijks ruim twee miljoen, door B. Kieboom 45 —, „Geef Utrecht de vijf. . . ", door A. Graafhuis 94-95
Kuik, Uw feestaanbieding: een litho van Kuik, door
B. Kieboom 25-27, 41 Lengtematen, Van Swindens Vergelijkingstafels van
— en landmaten, door drs. L. van Tongerloo (boek- bespreking) 48 Mariaplaats 22, een monument, door A. F. E. Kipp 9-10
Middeleeuws spektakel rondom Marieken van Nim-
weghen 41 Muller, Samuel Muller Frederikszoon 1848-1872-
1922, door A. Graafhuis 90 Muntvondst in bouwput, door H. Enno van Gelder
73-74
Neogotiek, Aan de werkgroep — (zie ook: 34-38)
57
Premies op schadelijk wild, door H. W. M. J. Kits
Nieuwenkamp 78 Rhijnauwen, Fort — ongeschonden houden, door B.
Kieboom 12-13 Scholenhouders, Een stad vol scholen; Utrechtse —
in 1663, door drs. E. P. de Booy 21-23 Schout, Utrechtse schouten tot 1300, door D. A.
Berents 29-31 |
||||||
vaar) (boekbespreking) door drs. L van Tongerioo Zuilen voorop met openbare begraafplaats, door
72 J. G. van Cittert-Eymers 93-94
|
||||