-ocr page 1-
oudutrecht
Maandblad van
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
Vijfenveertigste jaargang 1972
Uitgave van de vereniging
-ocr page 2-
De Oudegracht, levensader van de stad Utrecht: de huizen Fresenburg (links) en Oudaan vanaf de Bak-
kerbrug met daartussen, eveneens karakteristieke, mogelijk houten huisjes.
ken van West-Europa, weten wij uit de oorkonde
zelf en uit de onmiddellijke resultaten dat deze
vermoedelijke schildering van het Utrecht uit 1122
juist is. In de acte zelf wordt al een schout Galo
genoemd: in een tweede charter1) uit 1122 en
nogmaals in 1127 worden ,,honestiores cives" ge-
noemd, „vooraanstaande burgers" een half-offi-
ciële term voor de bestuurders van 11e en 12e
eeuwse steden, meestal kooplieden, soms ook zg.
ministerialen, onvrije ridders van de keizer of van
de bisschop.
In 1127 vermeldt een bisschoppelijk charter de
burggraaf Arnold, de schout Alfer, de tollenaar
Gerard; een tweede oorkonde noemt ook nog sche-
penen. En in 1145 plaatst de „prefect", de stads-
graaf Alfer, mogelijk dezelfde man die achttien
jaar eerder schout was, een gedenksteen in de
Smeetoren, die hij had laten bouwen „ter verdedi-
ging van zijn burgers en ter ere van de stad (civi-
tas) Utrecht".
„Goede stad"
Bijeen genomen blijkt Utrecht in deze beginperio-
de een zg. „goede stad" te zijn geweest, d.w.z. een
stad die wordt bestuurd door vorstelijke ambtena-
ren met steun van burgers, die eveneens door de
vorst-bisschop werden aangewezen. Vele steden,
bijv. de jongere en minder fortuinlijke Hollandse
steden, maar ook het overgrote deel van de Fran-
oudste zegel van de stad uit 1196 laat een derge-
lijke stadsmuur zien, een gedroomde werkelijkheid:
de echte stadsmuur, die ruim een generatie later
wèl in baksteen zal zijn opgetrokken, zag er be-
slist heel anders uit. Door de wal was uiterlijk de
stad toonbaar ontstaan: de nederige nederzet-
ting met misschien een palissade, die duidelijk
een plattelandskarakter vertoonde, was omgeto-
verd in een kenmerkend zelfstandige gemeenschap.
Deze stedelijke gemeenschap bestond natuurlijk
niet dank zij de wal; juist omgekeerd kon alleen
een hechte organisatie een wal bouwen, in stand
houden en met eigen militaire kracht bemannen.
Ook dit leest een goed verstaander uit de oor-
konde van 1122. De burgers hadden immers een
eed gezworen „om zich ongeschonden te hand-
haven", niet alleen de stad, de „civitas", maar
zelfs het bisdom. Het wil wat zeggen dat een zo
nuchter politicus als keizer Hendrik V de Utrech-
ters van 1122 in staat achtte tot deze geweldige
taak. Het recht en de gewoonte, die bisschop Go-
debald en keizer Hendrik V verleend hadden, hield
in: een eigen bestuur, handhaving van de vrede
binnen de stad, een eigen strijdmacht, de vergun-
ning belasting te heffen voor de bouw van een
muur, kortom een gewichtige aanzet naar de ste-
delijke autonomie, hoever de gewenste zelfstan-
digheid nog in de toekomst lag opgesloten als een
doel dat alleen door strijd kon worden bereikt.
Behalve door parallel-voorbeelden uit andere stre-
-ocr page 3-
de St. Paulusabdij wel in de vestinggordel zijn
opgenomen. Heeft men de vestingbouwkundig vei-
liger rechte lijn aangehouden of zijn de bulten van
de bovengenoemde immuniteiten in de wal opge-
nomen? Het ligt voor de hand de Utrechters zo-
veel verstand toe te kennen dat zij de kostbare
maar veilige weg kozen en de huidige singel (zon-
der de uitspringende 16e-eeuwse bolwerken) uit-
groeven. De datering van de verdwenen Servaas-
toren bij het Servaasbolwerk aan het uiteinde van
de latere gegraven Nieuwegracht als 12-eeuws
versterkt dit vermoeden. Ook de pas ontstane
Oudegracht, waar de oudste woonhuizen lagen,
werd op deze wijze helemaal binnen de wal ge-
bracht. Deze ruime omwalling bood voor de toe-
komst veel ruimte: het heeft dan ook eeuwen ge-
duurd voordat de beschikbare oppervlakte was
volgebouwd.
De bouwactiviteiten van de 12-eeuwse Utrechters
lijken ambitieus en verkwistend. Toch zijn er goe-
de redenen aan te geven voor de dure onderne-
ming waardoor meer grond werd ingesloten dan
strikt genomen als bouwgrond gebruikt kon wor-
den. Allereerst: het ging niet om bouwgrond al-
leen; vele Utrechtse burgers leidden een half-
agrarisch bestaan. Namen als de „Kamp" en de
„Bergstraat", nl. de hooibergstraat wijzen op boe-
renbedrijven. Verder was het altijd verstandig een
grote reserve binnen de wal open te houden voor
de toekomstige stadsuitbreidingen: een dergelijk
groot werk kan beter meteen op de ruimst mogelij-
ke schaal worden uitgevoerd. Doorslaggevend
tenslotte was de aanwezigheid van vier min of
meer ronde nederzettingen aan de oostzijde, de
Nicolaasparochie en de immuniteiten van St. Jan,
St. Pieter en St. Paulus. Zoals reeds gezegd, ge-
tuigde het van wijs beleid deze plaatsen door een
rechte wal te verbinden.
Ook innerlijk maakte de stedelijke gemeenschap
een sprong vooruit, al was het tempo niet zo hoog
als bij de bouwactiviteiten. Het stadsrecht was een
afgedwongen gunst: zoals iedere bisschop-stads-
heer was Godebald geen vriend van de zakelijk in-
gestelde burgers, die geleid werden door koop-
lieden en in zijn ogen kwalijke praktijken van winst-
bejag nastreefden. Bovendien betekende ieder
stukje zelfbestuur aantasting van zijn gezag. De
weg naar de Utrechtse vrijheid werd door deze
houding van iedere bisschop een eeuwenlange
strijd met grote en kleine successen of tegensla-
gen.
In de beginjaren had de stad de wind mee. Keizer
se steden hebben het nooit verder gebracht dan
deze positie van „goede steden" in tegenstelling
tot talloze Italiaanse, Duitse, Vlaamse en Maasland-
se en Rijnlandse plaatsen. Utrecht kunnen wij tot
de Rijnlandse steden rekenen. Zo was in aanslui-
ting op de stedenbeweging in de Rijndelta en langs
de Maas, de Schelde, de Seine en de Somme in
Utrecht een soortgelijke grondslag gelegd waarop
latere generaties konden voortbouwen.
De geboden kansen zijn door de voortvarende
Utrechters ruimschoots benut. Uiterlijk is de plaats
snel veranderd. De bouw van de wal was in 1145
gevorderd tot de Smeetoren, die door zijn ligging
en onderbouw kennelijk een onderdeel van deze
verdedigingswerken uitgemaakt heeft. In 1173
zijn de noordelijke en zuidelijke delen gereed
blijkens de vermelding van de Jacobi- en Ni-
colaaskerken. Beide kerken waren middelpunten
van aparte dorpjes aan de Rijn. Al in 1127 sneden
de Utrechters de zuidelijke bocht van de Rijn af
door een gracht - toen de „Nieuwegracht", nu de
Oudegracht - te graven tussen Tolsteeg en stad-
huisbrug. In 1148 en 1165 maakten zij een kortere
verbinding tussen Rijn en Vecht door de gracht
door te trekken naar het noorden. De wijde bocht
van de Vecht, waarvan resten bewaard zijn in de
slootjes langs het Wilhelminapark en het huis De
Oorsprong en in de later uitgediepte Biltsegrift
langs de Alexander Numankade, verviel tot een on-
beduidend stroompje.
De samenhang met de opneming van de Jacobi-
en Nicolaasparochies wordt nu ook duidelijk: deze
nabijliggende dorpjes waren vermoedelijk ontstaan
aan de plaats waar de Rijn het latere stadsgebied
binnenkwam en verliet en wonnen aan betekenis
door de genoemde verlegging van de stroom. De
namen van de patroonheiligen wijzen op hun belang
voor de scheepvaart: St. Nicolaas was meer dan
een kindervriend alleen, vooral de beschermer van
de schippers. St. Jacob, de apostel die in het
Spaanse Compostela was teruggevonden en ver-
eerd werd, gaf zijn naam aan alle plaatsen langs
de „route de St. Jaques", de pelgrimsweg uit de
Middeleeuwen van Noord- en Oostzee naar de
Middellandse Zee.
Raadsel
De ligging van de oostelijke omwalling is een raad-
sel. Wij kennen de begin- en eindpunten bij de Ni-
colaas- en de Jacobikerken. Ook zullen de apart
ommuurde immuniteiten van St. Jan, St. Pieter en
-ocr page 4-
Hendrik V bedreef, zoals zijn vader voor hem, een
doelbewuste stedenpolitiek, niet uitsluitend zoals
hij in de oorkonde van 1122 zegt, uit welwillende
zorg voor de belangen van zijn trouwe onderda-
nen, maar wel degelijk eveneens uit een welbe-
grepen eigenbelang. Ook dit gaf zijne keizerlijke
majesteit ronduit toe, de hoop uitsprekend op wel-
willendheid en beloning, nu en in de toekomst.
Uit de steden ontving een vorst belangrijke in-
komsten, omdat de kooplieden over behoorlijk
veel geld beschikten en bereid waren aanzienlij-
ke belastingen te betalen, geld te lenen of voor-
rechten te kopen. Ook het stadsrecht is mogelijk
tegen een hoge prijs verleend. Belangrijker nog
was de beschikking over een vesting, die de stads-
soldaten voor de keizer gezworen hadden te zul-
len verdedigen. Juist in deze tijd, toen de bis-
schoppen, kort tevoren nog trouwe dienaren en
steunpilaren van het keizerlijk gezag, door de in-
vestituurstrijd zelfstandigheid kregen en de voor-
lopig nog fictieve opperhoogheid van de paus ver-
kozen boven de gehoorzaamheid aan de keizer,
waren dergelijke steunpunten welkom en noodza-
kelijk.
Loyaliteit
De Utrechters bewezen reeds in 1123 hun
bruikbare trouw, toen bisschoppelijke ministeria-
len het keizerlijk gevolg aanvielen. Mede door de
steun van de burgers werden de rebellen versla-
gen en bestraft. Bisschop Godebald, die een vei-
lig heenkomen had gezocht in ,,de bisschopsto-
ren", werd gespaard, maar moest zich in een kloos-
ter terug trekken. Zijn poging de Utrechtse jaar-
markten in 1127 onder zijn gezag te brengen, werd
ongedaan gemaakt door het protest van de bur-
gers. Deze jaarmarkten, die naar de koopliedenne-
derzetting werden teruggebracht, vormden immers
onder het eigen beheer van ,,de vooraanstaande
burgers", de ..honestiores cives", de eigenlijke
reden van bestaan van de stad.
Later ging het de Utrechters minder goed af. Een
poging zich aaneen te sluiten tot een zelfstandig
eedgenootschap, een „coniuratio", in 1159 met
steun van de graaf van Gelre had aanvankelijk
succes. De bisschop moest vertrekken uit de
stad en zijn pogingen met de hulp van de graaf
van Holland de stad te herwinnen, liepen dood op
de onverzettelijkheid van de Utrechtse burgers. Dit-
maal had de bisschop de keizer aan zijn zijde: na-
mens het rijksgezag verscheen de krijgshaftige
aartsbisschop van Keulen, Reinoud van Dassel,
die de stad innam en tot gehoorzaamheid dwong.
Het is kenmerkend dat het beheer over de jaar-
markten evenals vóór 1127 aan de burgers werd
ontnomen.
Tegen de verdrukking in groeide de innerlijke
kracht van de burgerij, die bleek uit voortdurende
pogingen een stukje gezag in handen te krijgen.
De Servaastoren op het
ontmoetingspunt van de
Minstroom, die de oor-
spronkelijke Rijnbedding
volgde, de Nieuwegracht
en de Maliesingel. Moge-
lijk is dit strategisch geko-
zen bouwwerk een 12e-
eeuwse verdedigingstoren.
-ocr page 5-
Door de verplaatsing van de handelswegen naar
de Noordzee, door de concurrentie van de Hol-
landse handelaars, maar vooral wegens de over-
vleugeling door de machtige Hanzeaten verdween
na 1300 een belangrijk deel van de buitenlandse
handel uit Utrecht. De stad nam een andere func-
tie aan en verminderde zo niet in aanzien of in
welvaart. Als marktcentrum voor een wijde omtrek
en als verzorgingsplaats herbergde Utrecht een tal-
rijke beroepsbevolking van merendeels kleine be-
drijfjes. Zonder de grote vlucht te nemen van de
Vlaamse textielsteden met hun leger van proleta-
rische werkers voor de enkele steenrijke laken-
fabrikanten, was en bleef Utrecht toch een volk-
rijke, omvangrijke stad met een wijdvertakte in-
dustrie van klein-bedrijven.
Na een eeuwenlange stilstand sinds 1500, waarin
Utrecht achter bleef bij de Hollandse handelsste-
den, die uit het goud van de Indien en van Ame-
rika ontzagwekkende fortuinen vergaarden, brak
in onze eeuw een tweede bloeitijd aan voor onze
stad. De verrassend snelle uitbouw, vooral na de
grenswijziging van 1948, de bouw van de nieuwe
city in Hoog Catharijne en de toenemende cen-
trumfunctie herinneren opnieuw aan die eerste
bloeiperiode, aan de glorie van Middeleeuws
Utrecht. Utrecht zal nooit meer een wereldhan-
delsstad kunnen worden, maar het laat-Middeleeuw-
se middelpunt in Nederland is een haalbare zaak.
Het vereist geen profetische gaven om de ver-
wachting uit te kunnen spreken dat over een jaar
of tien het nu al zo dynamische Utrecht een wer-
kelijk bezielend hart van Nederland zal zijn, niet
domweg door de toevalligheid van de geografische
ligging maar de kerncentrale voor een eveneens
hernieuwd Nederland.
Het is te hopen dat in dankbaarheid voor de eerste
bloeitijd de weinige, waardevolle resten (en niet
alleen de Dom!) bewaard zullen blijven zodat een
ver nageslacht Utrecht zal bewonderen om zijn
rijkdom, zijn voortvarendheid èn om zijn schoon-
heid.
Herdenking
Onze vereniging zal vanzelfsprekend alle gepaste
aandacht besteden aan de verheugende herden-
king van 850 jaar stadsrecht. Op de eerste plaats
kunt u dit zien aan de omslag van dit Maandblad,
waar de zegels prijken allereerst van keizer Hen-
drik V (1122), in dank voor zijn hoge bescher-
ming, en verder de grootzegels van de stad uit
In 1178 nemen de schepenen een eigen positie in.
De raad, het zelfgekozen bestuur van de stedelijke
gemeenschap, duikt op in 1196, wanneer tijdens
een dubbelkeuze twee bisschoppen met elkaar
overhoop liggen. Met volledig gezag regeren de-
ze heren, helaas maar voor korte tijd, want de
krachtige kerkvorst Diederik van der Ahr schakel-
de al in 1197 deze voortijdige machthebbers uit.
Pas in 1239 verschijnt de zaak weer in de stuk-
ken met op de achtergrond het machtige gilde van
de welvarende Rijnkooplieden.
In 1252 weet deze groepering een belangrijke slag
binnen te halen: Rooms-koning Willem II, graaf
van Holland, die moeizaam een eigen gezags-
gebied opbouwt, toont zich, alweer uit eigenbelang,
een vriend van de steden met name in het Rijn-
land. Utrecht ontvangt van hem een eigen rechts-
gebied. Hiermee is de kring van de Utrechtse zelf-
standigheid gesloten. Geleidelijk verliest de bis-
schop de resten van gezag die hij nog in de stad
kan uitoefenen. Hoewel iedere bisschop opnieuw
probeert zijn verloren greep op de stad te herne-
men, al is het maar voor een gedeelte, moeten zij
allen aan het kortste eind trekken.
Bisschop David van Bourgondië kiest de wijste
partij en trekt zich terug in zijn pas gebouwde re-
sidentie te Wijk bij Duurstede. Dezelfde David
volgt toch het meeslepende voorbeeld van de voor-
barige centralisatie, die zijn halfbroer Karel de Stou-
te in zijn landen invoert. Een staatsgreep herstelt
in 1473 iets van de oude toestand totdat in 1477
de stad protesteert en David zijn maatregelen
moet intrekken, ondanks langdurig geharrewar en
een verwoestende oorlog.
Bloei
De economische welvaart evenaarde de poli-
tieke bloei. Al vóór de stadsrechtsverlening was
Utrecht een van de weinige kooplieden-nederzet-
tingen in de rivierdelta, een plaats die naast Tiel,
het jongere Vlaardingen, Deventer, Zwolle, Stavo-
ren, Groningen, Maastricht en Middelburg - zo ge-
ring in aantal waren de handelsplaatsen! - een
snelle opgang te zien gaven. In de 11e eeuw reeds
raakten Tiel en Stavoren achterop. Utrecht was
een internationaal handelsknooppunt door de lig-
ging aan de Rijn, verbindingsweg tussen Frank-
rijk, Duitsland en Engeland en de Vecht, die over
de Zuiderzee en de Waddenzee toegang gaf tot
het rijke handelsgebied van Scandinavië en de
Oostzee.
-ocr page 6-
buurman, uw familie of uw kennissen te interes-
seren: Oud-Utrecht biedt u zoveel (vooral in dit
jaar!) en het kost zo weinig. In het volgende maand-
blad zal opnieuw een ledenfolder worden ver-
spreid. Wij mogen aan het begin van dat jaar de
verwachting uitspreken dat met uw aller inzet dit
jubeljaar ook een groots jaar wordt door een groot
aantal nieuwe en enthousiaste leden.
1. E. A. L. Struick
Noot:
') Het doet op dit moment weinig ter zake, dat
genoemd charter een vervalsing is genoemd, al
of niet terecht, omdat een eventuele vervalser
wél de acte, maar niet de feiten, die aan ieder-
een bekend waren, kon vervalsen; het ging hem
alleen om mondeling bekrachtigde toestanden
schriftelijk te laten bevestigen.
de bloeitijd van de Middeleeuwen (1196, 1277 en
1531), getooid achtereenvolgens met een fantasie-
stad in Romaanse stijl, de beschermer van de stad
St. Maarten en een Gothische stadspoort. Een
feestgave wordt het jaarboek-1972, dat ten tijde
van de feitelijke herdenking op 2 juni zal verschij-
nen en dat in een uitgelezen aantal artikelen de
negen eeuwen stedelijk leven sinds 1100 zal be-
lichten.
Daags na de 2e juni zal feestelijk de verlening
van het stadsrecht worden herdacht. Tenslotte zal
aan de leden een feestaanbieding worden ge-
daan; evenals de precieze vorm van de herden-
king op 3 juni 1972 moet deze nog een verrassing
blijven die u tijdig zal worden meegedeeld.
Onze vereniging hoopt in dit jaar een voorspoe-
dige periode in te gaan. Hiertoe wil het bestuur
een beroep doen op de bij u stellig aanwezige be-
reidwilligheid leden te werven. Allicht weet u uw
BOEKBESPREKING
1. G. M. Boon, llsselstein, uw woonstede, in histo-
rische en hedendaagse beelden (uitgave van de
Usselsteinse ondernemersvereniging ,,De Baronie",
1971). 127 blz., m.afb. (f 16,90).
Oudtijds moesten nieuwe inwoners van IJsselstein,
als ze poorter met alle rechten van dien wilden
worden, de stad en haar heer hou en trouw zwe-
ren. Elke stad kende trouwens zo'n poorterseed.
Tegenwoordig doet IJsselstein wel mee met de al-
gemene uitbreidingsgolf, maar voor zijn nieuwe in-
woners is iets bedacht dat allerminst algemeen
voorkomt. De ondernemersvereniging wilde hen na-
melijk snel met hun nieuwe woonplaats vertrouwd
maken en kwam toen op het idee hun een boekje
over heden en verleden van IJsselstein cadeau te
doen. De hedendaagse beelden daarin werden door
Chris Schut getekend, de historische werden met
woord en prent verzorgd door Boon. Hun samen-
werking heeft al herhaaldelijk aardige boekwerk-
jes opgeleverd voor plaatsen in de zuidwesthoek
van de provincie, Boon's streekarchivariaat.
Zijn in 1969 verschenen boekje over „IJsselstein
voor en na 1900" (Stichts-Hollandse bijdrage nr.
7) wordt door dit nieuwe boekje niet overlapt,
want dit vertelt meer over oudere tijden. De auteur
schetst opkomst en ontwikkeling van IJsselstein,
bespreekt de heren en baronnen *), enkele belang-
rijke gebouwen en tenslotte wat kerkhistorische
zaken, waaronder mij het meest opviel wat op de
buurtschap Eiteren, de moederparochie, betrekking
heeft. Hij beëindigt het overzicht met een bloem-
lezing uit oude handvesten van het stadje, om een
indruk te geven van rechtspraak en bestuur. Wie
zich daarin wil verdiepen, krijgt de hulp van een
woordenlijst om de gehandhaafde oorspronkelijke
bewoordingen te kunnen begrijpen.
Het aantal bronnen is overigens geringer dan in
eerdere bijdragen van deze auteur, en ze zijn even-
als de oude afbeeldingen - ook bronnen! - funktio-
neel in de tekst geplaatst. Mèt opmerkingen in de
tekst willen zij tevens een indruk geven van „de
bewaard gebleven omvangrijke hoeveelheid archi-
varia" van het stadsarchief. Als voorbeelden noem
ik het vijftende-eeuwse ledenregister van de
O.L.V. Broederschap, dat nog tot 1598 is bijge-
houden, de meldingen van de Herrnhutters die tus-
sen 1736 en 1759 op Heerendijk hebben verble-
ven en de lijsten van inwoners die tussen 1776 en
1800 verlof kregen om een beroep of bedrijf uit
te oefenen (IJsselstein kende geen gilden). Te
hopen is dat dit boekje hierdoor niet alleen dient
tot oppervlakkige kennismaking met IJsselsteins
historie, maar dat het ook zal aanzetten tot verder
onderzoek daarvan.                                        L. v. T.
*) Met de oudste Arr.stels zit het inderdaad anders
in elkaar dan wat de schrijver zelf al zo on-
waarschijnlijk noemt.
6
-ocr page 7-
In t geweer voor Achter Clarenburg
Enkele maanden na haar ideeënschets voor de om-
geving van de Mariaplaats is de werkgroep Her-
stel leefbaarheid oude stadswijken in Utrecht nu
gekomen met een tweede publikatie, ditmaal spe-
ciaal omtrent de toekomstige inrichting van het ge-
bied rondom het Achter Clarenburg. De zorgen
voor de Mariahoek zijn zo ongeveer achter de
rug, na een gemeentelijk reconstructieplan dat
merkwaardig parallel bleek te lopen met de voor-
stellen van de werkgroep. Voor het Achter Cla-
renburg zijn evenwel vier schetsplannen van de
gemeente gepubliceerd die de werkgroep aanlei-
ding hebben gegeven in allerijl met tegensugges-
ties te komen om te proberen een aantal ontwik-
kelingen te verijdelen die de werkgroep in hoge
mate verontrusten.
Vooral zulke zaken als de verbreding van het Ach-
ter Clarenburg, een buslijn door deze buurt en een
nogal opdringerig nieuwbouwproject van de Steen-
kolen Handelsvereniging hebben de werkgroep ge-
alarmeerd. Zij heeft nu een eigen schets aan de
gemeentelijke plannen toegevoegd, waarin de be-
zwaren zoveel mogelijk worden ondervangen, en
hoopt dat haar stem in de discussies zal kun-
nen doordringen, zoals dat klaarblijkelijk ook ten
aanzien van de Mariahoek is gebeurd.
Achter Clarenburg is een oud buurtje, waarmee in
voorgaande eeuwen heel wat is gesold. Het ka-
rakter van een immuniteit - zelfstandig kerkelijk
rechtsgebied - met grote huizen die waren ge-
scheiden door open ruimten, is in de loop der
eeuwen in ernstige mate aangetast, doordat toen
de stadsgrenzen te krap werden, iedere beschik-
bare meter grond maar werd volgebouwd. Pas in de
laatste jaren worden de monumentale huizen in de-
ze wirwar van bebouwing geleidelijk uitgepeld, met
als jongste herontdekking het magnifieke middel-
eeuwse pand Achter Clarenburg 2, dat inmiddels
zijn plekje op de Monumentenlijst heeft veroverd.
De betekenis van dit buurtje wordt op het ogen-
blik nog sterker beklemtoond door de naderende
reus Hoog Catharijne en de vraagstukken die zich
voordoen om deze betonnen kolos logisch te laten
aansluiten op de oude stad, met zijn zoveel be-
scheidener schaal.
De gemeente is zich het belang van de buurt nu
ook wel bewust geworden, naar blijkt uit haar
vier schetsplannen, die allemaal uitgaan van de
gedachte het karakter van de immuniteit te her-
stellen door het aanleggen van pleintjes, perken,
straatjes en doorgangen tussen Hoog Catharijne,
de Mariaplaats en de binnenstad. Helaas hinkt
de gemeente nog te veel op twee gedachten als
zij tegelijkertijd de verworven intimiteit weer te niet
doet door een te grote toegankelijkheid voor het
verkeer en de onmiddellijke nabijheid van een to-
renhoog bouwwerk (SHV). Schetsplan D, waarin
geen verbreed Achter Clarenburg voorkomt, strookt
nog het meeste met het alternatieve schetsplan
van de werkgroep.
Schakel-functie
Een belangrijk uitgangspunt voor de studie van de
werkgroep is geweest dat de betrekkelijk grote
schaal van de vroegere immuniteit een goede scha-
kel kan vormen tussen Hoog Catharijne en de
oude binnenstad. De leegstaande bedrijfshallen in
het gebied moeten daartoe verdwijnen en plaats
maken voor tuinen en binnenplaatsen. Door mid-
del van allerlei doorgangen en een juiste combi-
natie van diverse bedrijven, bewoners en recrea-
tiemogelijkheden, acht de werkgroep het mogelijk
het gebied leefbaar en toegankelijk te maken. Het
kan dan bovendien aansluiten op het gebied van
de Mariahoek.
Met de voorgenomen hoge, kaasvormige nieuw-
bouw van de SHV is de werkgroep allerminst ge-
lukkig. Als het gebouw er al moet komen, zou
het volgens de groep toch zeker een aantal me-
ters verder in de richting van de Rijnkade moeten
staan, zodat het niet te veel wegneemt van het
uitzicht op het binnenterrein tussen Achter Cla-
renburg 2, de Steenweg en de Mariaplaats. Voor-
al Achter Clarenburg 2 zou in het SHV-plan erg
worden weggedrukt. Ook vindt de werkgroep het
belangrijk de beslotenheid van het gebied te be-
waren door panden naast de SHV (Mariaplaats
16, 17 en 22) niet af te breken, maar samen met
het SHV-complex als een westelijke en zuidwes-
telijke afsluiting te gebruiken. De SHV moet, kort
gezegd, gebruik maken van de mogelijkheden in
het gebied, in plaats van dat het gebied zich aan-
past aan de SHV.
Aansluiting met de winkels in de Lange Elisabeth-
straat acht de werkgroep mogelijk als de bestaan-
de winkels hun oppervlak doortrekken naar het
Achter Clarenburg en daar een tweede ingang
met etalage maken. Dat kan dan prachtig aanslui-
ten op het nieuwe warenhuis. De werkgroep denkt
zich zowel de Lange Elisabethstraat als het Ach-
ter Clarenburg als voetgangersgebied.
Voor het huis Voor Clarenburg 7 is in deze ge-
dachtengang een belangrijke plaats ingeruimd. Ge-
-ocr page 8-
Clarenburg 7 (zie het mei-nummer van 1971), Ach-
ter Clarenburg 1, 3 en 5, die uit de achttiende of
negentiende eeuw dateren en architectonisch één
geheel vormen, Mariaplaats 22, in twee fasen ge-
bouwd als achtervleugel van het voormalige clau-
strale huis XII van het kapittel van St. Marie, en
diverse panden aan de Mariaplaats van min of
meer grote historische betekenis. Aan het belang-
rijke pand Mariaplaats 22, waarvan de handhaving
van het allergrootste belang moet worden geacht,
hopen wij binnenkort een nadere beschouwing te
wijden.
Sluiting van het zeventiende-eeuwse hofje de Wij-
de Poort aan de Mariaplaats, zoals in de gemeen-
telijke variant A is aangegeven, betekent volgens-
de werkgroep een verminderde toegankelijkheid.
Ook het verplaatsen van restauratiepanden acht
zij onjuist, structuur en sfeer verzwakkend.
In een ecologische nabeschouwing, die te zien is
als een soort belijdenis van de werkgroep, komt
een passage voor over onvervangbaarheid die wij
aan het slot van dit artikel laten volgen:
„De historisch gegroeide binnenstad van Utrecht
is zeldzaam, want er is er maar één. Het groei-
patroon dat hier gevolgd is, is zó sterk bepaald
door de ter plaatse geldende fysische en sociale
omstandigheden (rivierengebied, kerkelijke hoofd-
zetel, handelsstad, bestuurscentrum), dat de zo ont-
stane structuur niet zo maar even vergeleken kan
worden met willekeurig welke andere Nederland-
se binnenstad. We moeten er daarom zuinig op
zijn, te meer omdat vele elementen volstrekt on-
vervangbar zijn. Nieuwbouw op de plaats van de
Utrechtse binnenstad kunnen we daarom niet an-
ders zien dan als cultuurvernietiging. De motie-
ven voor deze vernietiging zijn veelal bijzonder
zwak."
K.
restaureerd, zou het de hoeksteen kunnen vor-
men voor zowel Voor- als Achter Clarenburg. Een
passage, achter het pand en via een poort door
Voor Clarenburg 5, zou de voetgangers gelegen-
heid moeten bieden te kiezen voor een wandeling
door de nu al bestaande winkelstraten of door
het Clarenburggebied.
De schetsplannen A, B en C van de gemeente be-
helzen o.m. de sloop van de huizen Voor Claren-
burg 7 en Achter Clarenburg 1, 3 en 5 en zijn al-
leen daarom al niet aanvaardbaar voor de werk-
groep. Wil de winkelstand in de binnenstad wer-
kelijk een antwoord geven op de aantrekkings-
kracht van Hoog Catharijne, dan moet zij geen imi-
tatie zijn van dat Hoog Catharijne, doch gebruik
maken van het specifieke concurrentievoordeel
van haar binnenstadskarakter, stelt zij. Voor de
buslijn door het Achter Clarenburg meent de werk-
groep enkele alternatieven gevonden te hebben;
argumenten van voordelen voor brandbeveiliging
en bevoorrading, ontzenuwt zij.
Open in beslotenheid
Het rapport van de werkgroep besteedt veel aan-
dacht aan de subtiliteit van openheid in besloten-
heid, die het gebied aantrekkelijk moet maken. De
plannen A, B en C van de gemeente beogen open-
heid te bereiken door een groot aantal panden te
slopen, plan D laat althans een aantal van de be-
langrijkste in stand. De werkgroep wil nog verder
gaan door slechts enkele huizen te slopen (tegen-
over V en D, Mariaplaats 13 en 19 en de bedrijfs-
hallen). De vele smalle doorgangen maken het ge-
bied niettemin toegankelijk, terwijl het visueel be-
sloten blijft.
De nota beschrijft vervolgens de historische bete-
kenis van de desbetreffende panden, zoals Voor
Toezegging inzake het
N O-bastion Vredenburg
telijke bastion, een gedeelte van de oostelijke bui-
tenmuur en het overgebleven, buiten de parkeer-
garage liggende gedeelte van het zuidoostelijke
bastion.
Wij herinneren de lezer aan het artikel „De terug-
keer van Trijn" in het decembernummer 1971, waar-
in dr. Struick aandacht besteedt aan de waar-
schijnlijke aanwezigheid van het noordoostelijke
bastion. Ongeveer op die plek komt in de toe-
komst het muziekcentrum, als de plannen tenmin-
ste doorgaan. Het zou bepaald geen slechte ge-
dachte zijn de mogelijke restanten zodanig toe-
gankelijk te maken dat ze uit dit culturele centrum
kunnen worden bezocht.                                         K.
Reconstructies en herstellingen op kleinere schaal
aan de restanten van de citadel Vredenburg zijn
in de toekomst geenszins uitgesloten. Dit hebben
B en W van Utrecht onze vereniging geschreven,
naar aanleiding van de poging die onzerzijds is
gedaan het opblazen van het zuidoostelijke bas-
tion van het kasteel Vredenburg te verhinderen.
Hoewel het „helaas niet mogelijk is gebleken het
ontgraven bastion geheel of gedeeltelijk intact te
laten en in te passen in de te realiseren parkeer-
garage", brengt het college onder de aandacht
dat wellicht ook nu nog belangrijke onderdelen van
de citadel zijn overgebleven. Genoemd worden een
stuk van de noordelijke buitenmuur, het noordoos-
-ocr page 9-
Mariaplaats 22,
een monument
In de sanerings- en reconstructieplannen voor de
immuniteit van St. Marie zijn er herhaaldelijk stem-
men opgegaan om het gedeelte rondom het pand
Mariaplaats 22 te doen verdwijnen voor de nieuw-
ste uitbreidingen van het SHV-kantoor. Tegelij-
kertijd klinkt er echter een - steeds krachtiger
wordend - geluid om Mariaplaats 22, de aanslui-
tende zg. claustrale huizen en de omringende
structuur een belangrijke rol te laten spelen in het
nieuwe leefmilieu van dit stuk stad. De recente
plaatsing van Mariaplaats 22 op de Monumenten-
lijst is te zien als een erkenning van de waarde
van de toekomstige rol voor dit huis.
In aansluiting op het artikel in het vorige maand-
blad volgen hier enige aantekeningen omtrent dit
pand. Voor een goed begrip van het wat achter-
af liggende huis is het verband met de omgeving
niet buiten beschouwing te laten. Net als Achter
Clarenburg 2 en Mariaplaats 14 is het huis een on-
derdeel van de structuur der claustrale huizen op
grote erven, behorend tot het kapittel van St.
Marie, die zo bepalend is voor dit gedeelte van de
stad. In wezen gaat het hier om vrij onregelmatig
liggende huizen op diepe erven, waarvan het
grootste deel eens tuin was. Deze waren vanouds
op volgorde genummerd, van I tot XIX.
Twee fasen
Mariaplaats 22 is in twee fasen gebouwd als ach-
terhuis van claustraal huis XII (zo is Achter Cla-
renburg 2 huis XIII en De Vereeniging huis XIV).
Het bijbehorende voorhuis is het huidige Maria-
plaats 19, bijgenaamd het Bisschopshuis. Het erf
liep van de Mariaplaats tot tegen het huis Claren-
burg, thans oud-katholieke kerk. Vóór het huis lag
tot enige decennia geleden een grote tuin, achter
een binnenplaats en achtertuin. Aan de westzijde
loopt van voor tot achter de zg. Kerklaan. Deze
is in 1526 ontstaan als achteruitgang van het huis
Clarenburg naar de Mariaplaats.
Van het achterhuis (dus Mariaplaats 22) dateert
het noordelijke deel uit het eerste kwart van de
zestiende eeuw. Oorspronkelijk was het georiën-
teerd op de achtertuin, die vanouds een eigen
uitgang met poortje aan het Achter Clarenburg
heeft (onder nummer 2). Dit blijkt o.m. uit de fraaie
sierankers aan deze zijde. Het is ook zeer be-
grijpelijk wanneer men bedenkt dat de westelijke
muur tevens afscheiding was. Het is nodig zich
deze vroegere voorzijde voor te stellen met een
regelmatige raamindeling; aan de „achterzijde"
werden bij de bouw allerlei voorwaarden gesteld,
zoals de nog bestaande overeenkomst van 6 juni
1519 laat zien:
..... die twee glasen int cleijn camerken, staende
int Weste, sellen hoech wesen seven voeten van
der eerden binnens huys. . ." (dus boven ooghoog-
te).
Verder wordt er gesproken van „toeglasen": ra-
men die niet open kunnen.
Middeleeuwse kelder
Het zuidelijke deel is iets jonger, maar staat op
de middeleeuwse kelder van het voorgaande bouw-
sel. In dit gedeelte bevindt zich een fraai gepro-
portioneerd zandstenen tweelichtvenster met bo-
gen en pilasters, waarvan de functie niet geheel
duidelijk is.
Waarschijnlijk is in de negentiende eeuw van bei-
de delen het gezicht omgekeerd, waarbij ramen
aan de oostzijde werden dichtgezet of gewijzigd,
en aan de oostzijde nieuwe werden bijgemaakt.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 2 - februari 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A. B. R. de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14
Omslag: 1 2
3 4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
-ocr page 10-
W. Stooker 80 (24 februari 1972)
zamerhand opgehouden, maar niet zonder de nog
onvoltooide, door anderen afgemaakte werken met
grote regelmaat en intensief te volgen. Hiernaast
ziet u hem „betrapt" bij het kerkje te Odijk, waar
in 1971 de leibedekking werd vernieuwd, nadat
hij daarvoor al vele jaren geleden de aanvragen
had ingediend.
Hij loopt daar wat peinzend rond. Naar zijn mening
past hij niet meer bij deze tijd en daarom wil hij
de beide functies die hij tot nu toe in de monu-
mentenzorg nog met liefde vervulde - die in de
monumentencommissie en die in het bestuur van
het fonds - neerleggen om voor jongeren plaats
te maken. Deze verjaardag krijgt daardoor dus
iets van een afscheid.
Wat er de laatste jaren is gebeurd, is hem (maar
ons net zo goed!) wat al te overrompelend: de
sloop van een hele wijk rondom het zuidelijk eind
van de Lange Nieuwstraat - een verlies waarop
ook de schrijfster Clare Lennart al meermalen de
aandacht heeft gevestigd -, de afbraak van de
laatste resten van wijk C, de demping van het
noordwestelijk deel van de singelgracht (en de
schrikwekkendheid van het „wegschap", dat er-
Het is maar zelden, dat we de aandacht vragen
voor één van onze leden of zelfs voor onze ere-
leden. Voor Willem Stooker is al eerder een uit-
zondering gemaakt, niet zozeer wegens zijn acti-
viteiten voor „Oud Utrecht" als wel om die voor
Het Oude Utrecht (en daarbij mag onder Utrecht
stad èn provincie worden verstaan).
Nadat hij in 1957 bij zijn pensionering tot erelid
werd benoemd - vooral wegens alles wat hij méér
had gedaan aan de monumenten dan wat in ambte-
lijke zin tot zijn taak hoorde - volgde nog een hele
reeks van werken: restauraties, voorbereidingen
van restauraties en documentaties in de provin-
cie. Ook vervulde hij een belangrijke rol in de
Utrechtse monumentencommissie en in het bestuur
van de stichting Het Utrechts Monumenten Fonds.
Wij wijdden aan dit alles bij zijn 75ste verjaardag
een nummer van het maandblad. Wat die „voorbe-
reidingen" betreft, mag hier nog wel eens de aan-
dacht worden gevestigd op het feit, dat de eerste
rapporten en begrotingen, die nodig waren om de
restauratie van de vijf hervormde kerken op gang
te brengen, destijds door hem zijn opgemaakt.
Na zijn 75ste is hij met zijn restauratiewerk lang-
(vervolg van pagina 1)
Sindsdien vertoont het huis zich aan die zijde
min of meer als een eenheid, die ten opzichte van
het „voorhuis" een zelfstandig leven is gaan lei-
den. Het werd daarmee ook een huis-aan-de-straat
in plaats van een achterhuis.
Omstreeks de eeuwwisseling heeft het „voor-
huis", dat al lange tijd dienst deed als woning
van de oudkatholieke aartsbisschop, een grondige
verbouwing ondergaan. De symbolische versiering
van het fronton wijst duidelijk op de toenmalige
functie. Daarna ging het echter bergafwaarts. Het
huis werd bedrijfsruimte en voor- en achtertuin
werden geleidelijk volgebouwd. Tegen 1960 ver-
dween het achter het nieuwe kantoor van de
SHV. Ongeveer gelijktijdig maakten trapgevels en
kap van het achterhuis plaats voor een niet al te
fraaie extra verdieping.
Gelukkig is er nu nieuw begrip ontstaan: het
huis versterkt met zijn twee gezichten ten zeerste
de samenhang tussen de verschillende elementen
in zijn omgeving.                                  A. F. E. Kipp
Blik in de toekomst? De achtertuin en Maria-
plaats 22, gezien uit het oosten zoals zij zouden
kunnen worden.
10
-ocr page 11-
voor in de plaats kwam!), het verdwijnen van de
stationswijk en tenslotte ook de sloop van de jaar-
beursgebouwen.
Hij bewonderde deze laatste zeker niet. Maar hij
vond het toch wel een rauwe sensatie om deze
burchten van degelijkheid, die hij op middelbare
leeftijd als het ware voor de eeuwigheid heeft
zien bouwen, nu alweer met veel geweld en moeite
te zien kapotslaan.
Dat hij zich het lot van de stad zozeer aantrekt,
bewijst in feite dat zijn stelling van „niet bij deze
tijd meer te passen" onjuist is. Wat nu gebeurt
is een gevolg van wat vijf, tien of mèèr jaren ge-
leden door een groot aantal mensen is nagestreefd
en uitgedacht. Nu het toen uitgedachte proces,
overrompelend en wel, realiteit is geworden, zijn
er velen - onder wie ook ongeïnteresseerden van
toen - geschrokken. Zij vinden dat er niet op deze
manier doorgegaan moet worden met vernieuwing
en schaalvergroting. Overal wordt nu geroepen
om voorzichtiger aanpak van onze omgeving.
Wij wensen onze afscheid nemende jubilaris toe,
dat hij nog veel vreugde mag beleven aan de
resultaten van deze toenemende voorzichtigheid!
C. L T. G.
Contributie 1972
Vele leden hebben voldaan aan ons ver-
zoek de contributie over te maken op post-
girorekening 575520 ten name van de pen-
ningmeester van de vereniging Oud Utrecht.
Enkelen is het evenwel ontgaan dat met
ingang van 1 januari 1972 het bedrag is
vastgesteld op minimaal ƒ20,— per jaar.
Degenen die reeds ƒ15,— betaalden, ver-
zoeken wij het resterende bedrag over te
maken op onze postgirorekening.
Tenslotte een verzoek aan onze leden die
hun bijdrage voor 1972 nog niet hebben vol-
daan; gaarne zien wij de betaling alsnog
tegemoet.
De penningmeester
11
-ocr page 12-
Fort Rhijnauwen ongeschonden houden
De leden die op 2 oktober J.l. de excursie naar
fort Rhijnauwen hebben meegemaakt, zijn alle-
maal thuisgekomen boordevol indrukken van een
zeldzaam stukje grond dat om zijn historische bij-
zonderheden, maar zeker niet minder om zijn vege-
tatievormen de moeite van een bezoek dubbel en
dwars waard was gebleken. Omstreeks die zelfde
tijd is een rapport verschenen van de werkgroep
Fort bij Rhijnauwen, waarin de auteurs zich scherp
opstellen tegenover de, zelfs door de Bond Heem-
schut en de stichting Menno van Coehoorn aan-
vaarde plannen van de rijksuniversiteit te Utrecht,
om op het terrein van het fort een sterrenwacht te
bouwen. In tegenstelling tot die organisaties is de
werkgroep namelijk van mening dat er onvoldoen-
de garanties worden geboden voor het ongeschon-
den behoud van het gebied. Aan dit rapport, dat
- dienende als onderdeel van een doctoraal studie
biologie - vooral aandacht besteedt aan landschap-
pelijke, biologische, botanische en zoölogische as-
pecten, maar dat tevens ingaat op de cultuurhisto-
rische en vestingbouwkundige betekenis van het
fort, willen wij in Oud-Utrecht niet geheel voorbij-
gaan.
In de inleiding van het rapport wordt een om-
schrijving gegeven van het fort, dat 31.4 ha. groot
is en voor ongeveer tweederde deel op Bunnikse
grond ligt. Het terrein in de open ruimte tussen
Utrecht, De Bilt, Zeist en Bunnik is vanouds be-
kend om zijn afwisselende, harmonische landschap,
zijn grote floristische en faunistische rijkdom en
recreatieve betekenis. Van alle zijden zal deze
groene vierhoek volgens het rapport binnenkort
worden aangetast: in het westen door rijksweg
27 langs/door Amelisweerd, in het noorden door
de nieuwe rijksweg 28, in het oosten door de op-
dringende bebouwing van Bunnik en in het hart
door de bouw van het universitaire centrum De
Uithof. De grote landgoederen in de vierhoek blij-
ven voorlopig nog grotendeels intact, alsook het
fort bij Rhijnauwen.
De aanleiding tot de vervaardiging van het rap-
port was de overdracht van het fort door Defen-
sie aan de rijksuniversiteit en het komende bestem-
mingsplan voor dit stuk van de gemeente Bunnik,
dat nieuwbouw op het fort mogelijk zou moeten
maken. De hermetische isolatie van het terrein
sinds tientallen jaren is er volgens de werkgroep
oorzaak van geweest dat de gestaag voort-
schrijdende plannenmakerij grotendeels aan de
aandacht is ontsnapt.
„Polygonaal" fort
Het fort bij Rhijnauwen is gebouwd in de perio-
de van 1869 tot 1877, als onderdeel van de Hol-
landse Waterlinie volgens het zg. polygonale stel-
sel, dat bij andere Nederlandse vestingwerken nim-
mer in zo'n zuivere vorm is toegepast. De vesting-
werken werden ingegraven in aarden wallen rond-
om een grote ruimte, het terreplein. Om het ge-
heel heen kwam een dubbele gracht, waarvan de
buitenste ring aan de zuidkant onderbroken is. De
aanleg geschiedde om de niet inundeerbare Hou-
tense Vlakten af te sluiten, in samenwerking met
het fort bij Vechten en ,,'t Hemeltje".
De uitbesteding heeft blijkens het rapport in de ja-
ren zestig van de vorige eeuw heel wat voeten in
de aarde gehad, omdat er veel verschil van me-
ning bestond over het bouwsysteem dat de voor-
keur moest genieten. Pas na acht verschillende
ontwerpen werd gekozen voor het polygonale type,
dat indertijd door de befaamde Antwerpse vesting-
bouwkundige Brialmont werd aanbevolen.
Op het binnenfort, met zijn middellijn van 420 me-
ter, kwamen de gebouwen en het geschut te staan.
Het belangrijkste gebouw was het reduit. Op de
hoekpunten stonden vier flankbatterijen die de
grachten konden bestrijken. In de oostelijke gracht
werd een vooruitspringende caponnière aangelegd.
Tenslotte werd in 1878 nog een grote, bomvrije
kazerne in de oostelijke wal gebouwd. Afgedekt
als dit alles was met een dikke laag aarde, wa-
ren de gebouwen van dit grootste fort in Neder-
land vrijwel onkwetsbaar voor vijandelijk geschut.
Overigens heeft het fort wel talrijke diensten ver-
richt, maar nooit een rol van betekenis gespeeld
bij gevechtshandelingen. In de laatste oorlog lag
er een Duitse bezetting, die na de bevrijding
plaats maakte voor een Canadees contingent mi-
litairen. Uit verveling hebben deze bevrijders nog
geprobeerd het reduit op te blazen, maar het eni-
ge resultaat was een bres in de muur en een klei-
ne instorting, die inmiddels is hersteld.
Overdracht
De laatste jaren is het fort door de genie gebruikt
voor het demonteren van onbruikbaar geworden
munitie. Omstreeks 1964/'65 heerste er volgens
de werkgroep bij het ministerie van defensie de
neiging om uit overwegingen van zuinigheid de
overbodig geworden vestingwerken af te stoten.
In 1966 werd met de rijksuniversiteit in principe
overeenstemming bereikt over de overdracht van
het vestingwerk voor ruim vier miljoen gulden.
12
-ocr page 13-
De bestemmingsplannen uit die tijd waren nog
veel omvangrijker dan nu: gedacht werd aan de
sterrenwacht, een astrofysisch laboratorium, een
laboratorium voor ruimtevaartonderzoek, de afde-
ling virulogie van de diergeneeskunde, het bureau
bouwzaken en nog wat botenhuizen van roeiver-
enigingen. En dat terwijl het gebied op het ont-
werp-bestemmingsplan van Bunnik voorkwam als
natuur- en recreatiegebied!
De werkgroep concludeert dat de aankoop een
volkomen speculatief karakter had en op onjuiste
wijze via bilateraal overleg tot stand was gekomen.
Pas in 1967 en 1968 klonken er luidere protesten
- niet eens van verenigingen tot natuurbehoud -,
die in ieder geval tot resultaat hadden dat een
aanzienlijk minder uitgebreide bestemming aan het
fort werd gegeven, voldoende althans om Heem-
schut en Menno van Coehoorn tot zwijgen te bren-
gen. Inmiddels is de raadscommissie voor ruimte-
lijke ordening van Bunnik bezig het definitieve be-
stemmingsplan voor te bereiden.
Minimaal ingrijpen
Na uitvoerige beschouwingen over de biologische
en andere gevolgen van veranderingen aan het
fort, die voor ons historisch overzicht minder nood-
zakelijk lijken, komt de werkgroep tot de gevolg-
trekking, dat een optimale functionering van het
gebied slechts mogelijk is door een beheer als
natuur- en cultuurmonument en als recreatiegebied,
met zo weinig mogelijk ingrepen.
In een deel van de historische bebouwing zou
wellicht een museum voor vestingbouwkunde kun-
nen worden ondergebracht, bijv. in het reduit. De
stichting Menno van Coehoorn heeft hiervoor be-
langstelling getoond.
Elke bebouwing zal aan het fort afbreuk doen, in
de eerste plaats aan de biologische en landschap-
pelijke, maar toch ook aan de cultuurhistorische
waarde.
Als schadelijke facetten in het schetsplan voor
het sterrenkundig instituut noemt het rapport de
totstandkoming van moderne bebouwing op het
binnenfort, de voorgenomen ontsluiting voor het
wegverkeer, de plannen voor de waterhuishou-
ding en de riolering, de verontrusting en de ver-
ontreiniging als gevolg van intensief gebruik door
de mens en het te verwachten ondeskundig beheer
van de groene elementen in het gebied.
Voor vele van deze bedreigingen zijn minder scha-
delijke alternatieven mogelijk, aldus de werkgroep.
K.
JAARVERGADERING
De Vereniging Oud Utrecht houdt woensdag 29
maart haar jaarvergadering, om half acht in het
Kunsthistorisch instituut, Drift 25 te Utrecht. Onze
voorzitter, dr. ir. C. L. Temminck Groll, spreekt
over de gebouwen van de Broedergemeente in
Zeist. De agenda volgt in het maartnummer.
EXCURSIE
Dinsdag 29 februari a.s. maakt Oud-Utrecht een
excursie naar het nationaal museum Van speel-
doos tot pierement, Achter de Dom 12 te Utrecht.
Conservator drs. J. J. L. Haspels leidt u rond langs
speeldozen en verzorgt bovendien een apart muzi-
kaal programma.
Kosten ƒ 2,-. Kaarten t/m 26 februari bij De Dis-
cus, Minrebroederstraat 25, Utrecht (niet op
maandag).
BOEKBESPREKING
J. Schouten. Heksenwaan en heksenwaag in oude
prenten (Alphen a.d. Rijn 1971, f6,50).
Het boekje bevat vijftig afbeeldingen met korte
begeleidende teksten in drie talen (Nederlands,
Engels, Duits). Men ziet o.a. vliegende heksen,
titelpagina's van contemporaine geschriften voor
of tegen de heksenvervolging, portretten van schrij-
vers van dergelijke werken, voorts veel folteringen
en terechtstellingen. Ook de waag en het wegen
in Oudewater komen aan bod, reden waarom dit
boekje hier besproken wordt.
Het is bedoeld voor de geïnteresseerde leek;
bronvermelding ontbreekt, ook wat de prenten
betreft. Als plaatjesboek is het niettemin heel ge-
slaagd. Jammer is dat de schrijver in de korte
tekst toch meer heeft willen bieden dan de in het
„ten geleide" aangekondigde „eenvoudige infor-
matie", nl. een beschrijvend en zelfs verklarend
relaas van heksengeloof en -vervolging. Het beeld
dat daaruit ontstaat, is nogal vaag en soms on-
juist.                                                        I. E. Toussaint
Het in het januarinummer aangekondigde boek
IJsselstein, uw woonstede kost voor leden van
Oud Utrecht geen f 16,90 maar f 10,
—, indien zij
het aanvragen bij het Streekarchivariaat Zuid-
West-Utrecht, gemeentehuis Lopik.
13
-ocr page 14-
De Heus, „Sluishoef" onder
De Bilt en een rechtssymboo
Wie was W(illem) H(endrikus) de Heus? - Hij was
een zoon van Hendrik(us) de Heus geboren en
gedoopt te Middelburg 25/29 mei 1763, oprichter
van de thans nog bestaande NV Koperpletterij &
Metaalhandel v/h H. de Heus & Zn. te Rotterdam,
overleden in De Bilt op huize Sluis en Hoeff
(Sluishoef) 29 juli 1836, in zijn derde huwelijk ge-
trouwd met Maria Cuninghame, geboren te Bor-
deaux. Zij overleed eveneens op Sluis en Hoeff,
9 april 1837.')
Hun zoon Willem Hendrikus de Heus was de
stichter van de eerste gasfabrieken in Nederland
te Utrecht (1842), Arnhem en Zaandam; boven-
dien was hij eigenaar van genoemde koperplette-
rij, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw,
enz. en lid van de Provinciale Staten van Utrecht.
Hij huwde te Breda op 29 mei 1835 Sophie An-
toinette de Bruyn, overleden te Utrecht 14 juni
1863. Hij overleed 17 februari 1872.
De straatlantaarns met gasverlichting, de zg. ,,ré-
verbères" werden in 1840 door een Parijzenaar
uitgevonden. Reeds in 1842 kreeg W. H. de Heus
consessie om een gasfabriek op het Vreeburg op
te richten om driehonderd straatlantaams van gas-
verlichting te voorzien. Op 1 september 1862 werd
de nieuwe gemeentelijke gasfabriek aan de Witte-
vrouwensingel in gebruik genomen.
Behalve de winning van kolengas als lichtbron
had de heer De Heus nog een andere industrie
in dezelfde fabriek, namelijk het maken van be-
nen, militaire knopen, zodat voor deze rechtgeaar-
de zakenman het mes aan beide kanten sneed en
blijkbaar niet zonder succes. Toen het bedrijf zich
uitbreidde, werd in samenwerking met de munt-
meester van de Rijksmunt aan het Vreeburg een
grotere knopenfabriek gebouwd. Hieraan was te-
vens een rood-kopersmelterij en -pletterij verbon-
den.
Als zakenman zag hij de waarde van de goedkope
drijfkracht, het water. Hij kocht in Apeldoorn een
oude papiermolen „De Vlijt" aan de Grift met een
landgoed en bracht het bedrijf geleidelijk van
Utrecht naar Apeldoorn over. In januari 1970 werd
zonder groot vertoon het 175-jarig bestaan her-
dacht van de Koperpletterij & Metaalhandel v/h
H. de Heus & Zoon N.V.
Afstamming
De familie De Heus stamt uit het land tussen de
grote rivieren en zwermde van de Betuwe uit
naar Utrecht, Schalkwijk enz., Zeeland, Zuid-Hol-
land en verder. Tot even vóór 1700 is een vrij
volledige stamreeks in recht opgaande mannelijke
linie in mijn bezit; de oudste losse aantekening
dateert van 11 maart 1491; genoemd wordt een
Willem die Huesch te Culemborg. Opmerkelijk is,
dat van vóór 1700 tot op de huidige dag in door-
lopende reeks van vader op zoon het molenaars-
en gruttersbedrijf wordt uitgeoefend. Een kwitantie
van de leges der lasten, te betalen door de molen-
meester Gerrit de Heus, van 1722 getuigt hiervan.
Drie molens
Op 28 april 1786 werd mijn betovergrootvader
Ant(h)ony de Heus voor f 3000,— eigenaar van
drie molens te Wijk bij Duurstede, namelijk de
korenmolen (oorspronkelijk runmolen „Rijn en Lek",
de zg. molen van Ruysdael, een nog bestaande
walpoortmolen gebouwd in 1657), ten tweede de
grutmolen „binnen de stad aan de Muur" en ten
derde de korenmolen buiten de Veldpoort. De bei-
de laatste molens zijn reeds lang afgebroken.
Ant(h)ony, gehuwd met Cornelia Gerdina Bos-
schaard(t), kwam uit Zoelmond, waar zijn vader
Pieter o.a. ouderling en kerkmeester was. Diens
vader, wederom een Anthony, was vermoedelijk
geboren te Erichem omstreeks 1695. Hij woonde
in 1729 te Beusichem en was eveneens molenaar,
gehuwd met Grietje Herbertsdr. van As(ch). Zij
zijn de oudst bekende, bewezen stamhouders.
Verder terug zijn de kerkelijke archivalia incom-
pleet.
Het familiewapen
De oudst bekende afbeelding van het familiewa-
pen De Heus komt voor op een lakafdruk van
Dirck Hubertszn. de Heus te Buren, die 30 januari
1716 zegelt volgens de Volmachten der Gelder-
sche Leenkamer (Rijksarchief te Arnhem) met:
Een kleine hoofdletter ,,T" vergezeld van vier
droogscheerdersscharen met de punten naar
beneden en 2-2 gerangschikt. Helmteken: een
dito schaar. (Collectie Muschart).
De hoofdletter ,,T" zal wel in verband staan met
zijn latijnse voornaam Theodorus (Dir(c)k), ter on-
derscheiding van naamgenoten met dezelfde voor-
naam. Op deze wijze legde hij het „eigendomme-
lijke" van zijn persoonlijk stempel vast. In latere
afbeeldingen komen de scharen ook met de pun-
ten omhoog geplaatst voor, conform een antiek
eikenhouten, achttiende-eeuwse wapenbordje in
olieverf, destijds eigendom van wijlen mr. H. C. Ob-
reen te 's-Gravenhage, wiens moeder een geboren
14
-ocr page 15-
De Heus en een kleindochter was van de stich-
ter der Rotterdamse koperpletterij.
Deze olieverfschildering zou volgens de heer Ob-
reen het wapen zijn van een zekere Gerrit de
Heus, woonachtig in de achttiende eeuw te Zoel-
mond öf te Beusichem, en aldaar gehangen heb-
ben als een klein rouwbord in de kerk. Zijn pastei
portret en dat van een Herbertus of Hendrik de
Heus waren tevens in het bezit van de heer Ob-
reen.
De meest heraldisch verantwoorde wapenbeschrij-
ving is wel volgens een kleine wapenaquarel in
eigen familiebezit van omstreeks 1885:
In blauw vier droogscheerdersscharen van
zilver met de punten omhoog, geplaatst (2-
2). Helmteken: een open vlucht van zilver,
waartussen een schaar van het schild. Wrong
dekkleden: zilver en blauw.
Het wapen bij Rietstap vermeld, dl. I, biz. 945,
met als bron van herkomst Utrecht, doet vermoe-
den met een negentiende-eeuwse variant te doen
te hebben, vermeerderd met een rechtstandig zil-
veren kruis, de beurtelings doorsneden vlucht en
de beide griffioenen als schildhouders. Dit wapen
werd volgens zijn cachet gevoerd door genoemde
Hendrik(us) de Heus (1763-1836), oprichter van de
koperpletterij, volgens een lakafdruk van 1826; (col-
lectie Steenkamp). Het cachet was in 1925 in het
bezit van mevrouw B. Corts geb. de Heus te Lei-
den.
Vermoedelijke betekenis
Hoe kwam men nu tot het kiezen van de vier
scharen als gemeenschappelijke wapenfiguur? Een
droogscheerder (droochscherer, droechscheriër,
droechscheerder(e), druuchscherre) is een laken-
bereider, in het bijzonder een ambachtsman, die
bij de lakenbereiding van vroeger het ruwe laken
glad schoor of knipte. Vandaar ook de stompe
punten om het laken niet te beschadigen, in te-
genstelling tot de soortgelijke schapenschaar met
scherpe punten.
Aangezien de lakenbereiding in het land van her-
komst, tussen de rivieren, niet inheems was, meen
ik te mogen veronderstellen dat we hier oorspron-
kelijk met de afbeelding van schapenscharen te
doen hebben, om de wol eens per jaar te scheren.
Immers, het is bekend, dat op het gras tussen
de boomgaarden en de uiterwaarden veelal scha-
pen werden (worden) gehouden. Zo ook in de
ZM6.
Familiewapen van De Heus, met vier droogscheer-
dersscharen van zilver op een blauw veld.
streek waar de familie De Heus generaties lang
woonde.
Daar komt nog iets bij. Niet alleen moet hier ge-
dacht worden aan het schapen houden, doch ook
aan de meer zeldzame plaatsing (2-2) van de vier
scharen en niet zoals meestal één of drie scharen
in het schild.
Het is nu opmerkelijk, dat verschillende leden het
ambt van schepen (gerechtsdienaar) hebben uit-
geoefend, waarbij men zou kunnen veronderstellen,
dat bij het 4-scharenwapen gedacht moet worden
aan het „ding", de dingplaats, de gerechtsplaats,
het spannen van de vier schaar!
Binnen deze vierschaar werd recht gesproken en
uitgeoefend door schout en schepenen. Het wapen
kan hier een zinspeling zijn op het meervoudig
uitgeoefend ambt van schepen, lid van de vier-
schaar; symbool van recht.
Betekenis van de naam
Behalve onder de vrijwel steeds voorkomende spel-
wijze van de naam De Heus, komt in de eerste
helft van de zeventiende eeuw en daarvoor de
spelwijze De Hues voor. Misschien dat we hier
15
-ocr page 16-
Buitenplaats Sluishoef van Hendrik(us) de Heus (1763-1836).
Litho van 1829.
oorspronkelijk met een bijnaam te doen hebben,
doch zekerheid daaromtrent bestaat niet. In dat
geval zou de naam ,,de hoofse" kunnen betekenen.
Zowel in de negentiende als in de eerste helft van
de twintigste eeuw waren verschillende leden De
Heus lid van de raad te Wijk bij Duurstede, o.a.
de graanhandelaar Antonis de Heus en A. H. de
Heus. Op 20 september 1830 werd J. J. de Heus
met 91 stemmen benoemd tot lid van het kies-
college van Wijk bij Duurstede. Zijn benoeming
tot raad volgde in 1832.
Volgens N. van der Monde: „Utrecht en derzelver
fraaije omstreken", uitg. van omstreeks 1842, blz.
60 en 61 heeft Utrecht drie kunstschilders De
Heus gekend. De oudste was Willem de Heus,
(1638-1702), een voortreffelijk landschapschilder.
Abraham de Heus (± 1650-1712) schilderde plan-
ten met insekten. Hij overleed als burgemeester
van Leerdam. Jacob de Heus (1657-1701), neef van
de schilder Willem de Heus was een schilder
van landschappen met beesten. Hij overleed te
Amsterdam en werd te Utrecht begraven.
Allianties zijn o.a.: Dekking, Nagtglas Versteeg,
(2 maal), Kotting, Paal, Putman Cramer, Zegers
Veeckens, Elink Schuurman, enz.
Een meer gedetailleerd onderzoek om de geschie-
denis van dit Betuws-Utrechtse geslacht na te gaan
lijkt zeer zeker lonend. Voor belangstellenden stel
ik gaarne de vele door mij verzamelde (losse)
aantekeningen ter uitwisseling beschikbaar.
H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
Sluishoef ligt aan de rijksweg Utrecht-Arnhem
in De Bilt tegenover Van Boetzelaerpark, even
ten westen van de villa waar de familie Van
Boetzelaer thans woont, naast het sluisje. Ja-
ren na De Heus heeft het huis dienst gedaan
als tuinmanswoning en enige jaren geleden
stond de familie Van Boetzelaer het af om te
worden gebruikt als verzamelcentrum van de
padvinderij.
16
-ocr page 17-
Excursie naar kasteel Ammersoyen
De eerste vermelding van Ammersoyen dateert
van 1250; de oudste fragmenten (een zeer oude
fundering en muurwerk in Vlaams metselverband)
duiden op een bouwperiode tussen 1280 en 1330.
De eerste bewoner die de geschiedschrijving ver-
meldt, is Arnold van Herlaer, heer van Ammer-
soyen, in 1354. Tot de families die er hebben ge-
woond behoren verder de Van Arkels, die het kas-
teel erfden in 1496. Rampjaren voor het kasteel
zijn 1513 en 1590, resp. als gevolg van een bele-
gering door troepen van Margareta van Savoye
en van een grote brand die het hele gebouw in de
as legt. Tussendoor is er nog in 1572 een Spaanse
bezetting, die echter met veel geld kan worden
afgekocht.
Geleidelijk is na 1590 het kasteel weer opge-
bouwd, ook de ronde donjon, waarin echter vier-
kante kamers werden gemetseld.
De restauratie van het Corps de logis is pas
begonnen in 1640, onder leiding van Thomas Wal-
raven van Arkel, gehuwd met Johanna Barbara
de la Kethulle, wier wapens wij boven de hoofd-
ingang vinden. In het hoofdgebouw heeft hij pla-
fonds laten zakken, zalen in kamers verdeeld en
een trappenhuis laten aanleggen, waardoor het
huis veel beter bewoonbaar werd, maar tevens
een deel van zijn karakteristiek verloor, o.m. de
muurtrappen, die overigens op twee na bij de res-
tauratie zijn teruggevonden.
In 1693 gaat het kasteel over naar de familie Van
Lichtervelde, in 1740 naar de Van Vilsterens, in
1792 naar De Ribeaucourt en in 1850 naar baron
De Woëlmont. Deze laatste heeft veel romantische
veranderingen aangebracht, zoals de gewelven in
de kelders, die bij de restauratie weer zijn uitge-
broken en vervangen door het middeleeuwse sy-
steem van standvinken met houten balken.
Bij de plannenmakerij voor Utrechts jubeljaar 1972
heeft ook onze excursiecommissie zich niet onbe-
tuigd gelaten. Op zaterdag 15 april opent zij het
seizoen met de voorjaarexcursie, die ditmaal voert
naar het kasteel Ammersoyen in de Bommeler-
waard. Na de koffietafel volgt een bezoek aan de
hervormde kerk in Kerkwijk en ten slotte een stads-
wandeling door Zaltbommel. Een excursie die - naar
de voorzitter met stelligheid durft te verzekeren -
een schat aan historische wetenswaardigheden te
bieden heeft.
De kosten aan deze excursie verbonden, bedra-
gen ƒ 15,— voor degenen die met de bus gaan en
f 10,— voor wie de voorkeur geeft aan eigen ver-
voer naar Ammerzoden. De bus vertrekt om half
tien van het parkeerterrein aan de Kruisstraat en
is daar terug omstreeks vijf uur. Automobilisten
kunnen de grote weg nemen naar Den Bosch en
deze bij de afslag Hedel verlaten; zij worden om
half elf op de koffie verwacht in het kasteel.
Kaarten zijn tot 12 april verkrijgbaar bij De Dis-
cus, Minrebroederstraat 25 (niet op maandag) of
tot 8 april via een storting op gironummer 575520
aan de penningmeester. In dat laatste geval be-
dragen de kosten ƒ 15,50.
De middeleeuwse burcht Ammersoyen is gebouwd
op een vierkant grondplan met vier ronde hoekto-
rens. Eertijds moet dit bouwwerk de Maas heb-
ben beheerst maar door een verandering van de
rivierbedding is het later wat meer landinwaarts
komen te liggen. Evenals het Muiderslot vertoont
Ammersoyen kenmerken van de burchten in By-
zantijnse stijl, zoals o.a. Floris V na de kruis-
tochten heeft laten aanleggen.
45e jaargang - nummer 3 - maart 1972
oud utrecht
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14
Omslag: 1 2
3 4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
dr. J. E. A. L Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
17
-ocr page 18-
° 4g "                c.~
Voorgevel van kasteel Ammersoyen, vóór de restauratie
Gelderse kastelen het in 1957 als eigendom ver-
wierf.
Het hoofdgebouw vertoont zich sinds de restau-
ratie weer in middeleeuwse staat. In de beide
zijvleugels zijn zeventiende- en achttiende-eeuwse
restauraties te zien; zij zijn in gebruik als ge-
meentehuis van Ammerzoden. Het hoofdgebouw
blijft van de stichting en zal worden ingericht met
de vondsten uit de grachten, die inmiddels zijn
uitgegraven.
K.
Toen de baron op een kwade avond zijn hele goed
had verbrast, kwam het kasteel aan de pastoor
van Ammerzoden, die er mogelijkheden zag voor
de vestiging van een Clarissenklooster. Uit die
tijd dateert het monsterachtige rectoraatsgebouw,
dat nu gelukkig zal verdwijnen. De in 1893 ge-
dempte gracht wordt binnenkort in oude glorie
hersteld.
Na de tweede wereldoorlog, toen de Clarissen
waren verdwenen, heeft het kasteel nog dienst
gedaan als wasmachinefabriek, totdat de stichting
JAARVERGADERING
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht no-
digt de leden uit tot het bijwonen van de jaarlijkse
ledenvergadering op woensdag 29 maart a.s. om
half acht in het Kunsthistorisch Instituut, Drift
25 te Utrecht.
riodiek aftreden van mevrouw E. L. S. Offrin-
ga-Boom en de heren dr. ir. C. L. Temminck
Groll, J. C. van der Laan en W. Uittenbogaard,
die allen door het bestuur herkiesbaar worden
gesteld.
Het bestuur stelt als nieuw lid voor dr. P. H.
Kylstra.
Namen van eventuele kandidaten kunnen vóór
25 maart a.s. schriftelijk worden opgegeven
aan de secretaris.
6.    Benoeming van een lid in de kascommissie;
aftredend is de heer C. van den Braber.
7.   Rondvraag.
8.   Sluiting.
Na afloop van deze vergadering - ongeveer half
negen - volgt een lezing van dr. ir. C. L. Tem-
minck Groll: „De gebouwen van de Broeder-
gemeente te Zeist".
Agenda:
1.   Opening.
2.   Notulen van de ledenvergadering van 23 maart
1971.
3.   Jaarverslag van de secretaris over 1971.
4.   Rekening en verantwoording van de penning-
meester, met verslag van de kascommissie
(C. van den Braber, mr. J. W. C. van Campen
en mr. A. Rutgers).
5.   Verkiezing van bestuursleden wegens het pe-
18
-ocr page 19-
WOERDEN EN UTRECHT
IN DE MIDDELEEUWEN
gen. Hun streven naar macht die zij tenkoste van
de elect trachtten te verwerven, bracht hun ten-
slotte niet alleen met Jan van Nassau in conflict,
maar ook met de graaf van Holland, Floris V. In
1280 moesten Van Amstel en Van Woerden het
onderspit delven. Van Woerden vluchtte buitens-
lands, waarna zijn gebied, het Land van Woerden,
door de elect noodgedwongen in pand werd gege-
ven aan Floris V ter vergoeding van de kosten die
de graaf had gemaakt om de elect te helpen tegen
beide heren. Daarmee kwam het Land van Woer-
den, Stichts gebied, voor het eerst onder Hollands
bestuur.
Hoewel het van Stichtse zijde zeker de bedoeling
is geweest dat het pand zou worden gelost wan-
neer de financiën dat toelieten, is het zover nooit
gekomen. Floris V had geheel andere plannen met
Woerden, dat hij waarschijnlijk tot een tweede be-
stuurscentrum heeft willen maken teneinde van
dichtbij invloed te kunnen uitoefenen op het
Sticht.
In 1288 keerde Herman van Woerden terug uit
ballingschap en verzoende zich met graaf Floris
en de nu geheel in diens macht zijnde elect. Hij
kreeg het bestuur terug over het Land van Woer-
den, dat behalve Woerden ook Bodegraven en het
jonge stadje Oudewater omvatte. Voortaan was hij
echter geen Stichts dienstman met een vrijwel
zelfstandige positie, doch leenman van de graaf
van Holland.
Historische moord
Herman van Woerden droeg sindsdien de titel
„heer van Woerden" en werd door Floris V tot
ridder geslagen. Zijn zetel te Woerden was het
„steenhuus" dat de graaf er had laten bouwen
en dat door hem van de graaf werd gekocht in leen-
bezit. Dit huis heeft bestaan tot in 1418 of 1419.
Heer Herman moge dan aanvankelijk tevreden
zijn geweest met de rol van Hollands dienstman,
evenals de heren van Amstel die reeds drie jaar
eerder het hoofd in de schoot hadden gelegd, kwam
hij op de duur opnieuw in conflict met de graaf. In
1296, toen ontwikkelingen in de internationale po-
litiek daartoe kansen boden, trachtten Van Amstel,
Van Woerden, Van Velsen en anderen zich van
graaf Floris te ontdoen door hem gevangen te ne-
men. Zij wilden hem naar Engeland voeren en zijn
zoon Jan, die daar verbleef, in zijn plaats graaf ma-
ken. De afloop van deze poging is algemeen be-
kend. Toen te hulp geschotenen trachtten de graaf
te ontzetten, werd hij vermoord. Van Amstel en
op 12 maart 1372 verleende hertog Albrecht van
Beieren als ruwaard van Holland stadsrechten aan
Woerden, en dus maakt Woerden zich op om dit
jaar haar zeshonderdjarig bestaan als stad te vie-
ren.
Het is een gebeurtenis die ook in dit blad enige
aandacht verdient, want in de geschiedenis van
Woerden is de verhouding tussen Holland en
Utrecht dikwijls bepalend geweest.
Het begon al in de twaalfde eeuw. Woerden, dat
reeds in de Romeinse tijd werd bewoond, was toen
in handen van de bisschop van Utrecht. Bisschop
Godfried van Rhenen, die naam maakte door het
bouwen van een aantal kastelen, stichtte ook in
Woerden een burcht. De annalen van de abdij Eg-
mond vertellen hoe in 1159 verscheidene ministe-
riales in opstand kwamen tegen de bisschop, die
daarop de hulp inriep van de graaf van Holland.
De graaf versterkte bij die gelegenheid het fort
Woerden (castrum Vurthen) en legerde er troepen.
Het bisschoppelijk gezag werd met zijn hulp her-
steld.
Woerden vormde in die tijd het centrum van een
gebied dat door ontginning steeds verder in cul-
tuur werd gebracht. Het bestuur over dit gebied
was door de bisschop in handen gelegd van een
geslacht van ministeriales, dat zich naar zijn stand-
plaats Van Woerden noemde. In 1131 wordt voor
het eerst een Herman van Woerden in een oor-
konde genoemd, en sindsdien komt deze naam
regelmatig voor tot op het einde van de dertien-
de eeuw. Vermoedelijk gaat het om zes verschil-
lende personen met dezelfde naam.
Er is een belangrijk onderscheid in functie tussen
de ministeriales te Montfoort en die te Woerden.
Die te Montfoort hadden in de eerste plaats een
militaire functie. Zij bewaarden de burcht voor de
bisschop en werden daarom ook burggraven (cas-
tellani) genoemd. Bij de Van Woerdens lag echter
het accent op de bestuurlijke taak. In een oor-
konde uit het jaar 1186 noemde men Herman van
Woerden schout (scultetus).
De Woerdense ministeriales hebben zich in de
twaalfde en dertiende eeuw een steeds sterkere
positie kunnen opbouwen. Hun persoonlijke be-
langen in het grensgebied breidden zich meer en
meer uit, wat tenslotte een hoogtepunt bereikte
onder de laatste Herman van Woerden, die een
van degenen was die de elect Jan van Nassau
(1267-1291) het leven zuur maakten. In de scha-
duw van Gijsbrecht van Amstel speelde Van Woer-
den een belangrijke rol in de politiek van die da-
19
-ocr page 20-
Van Woerden wisten na deze daad te ontkomen
en vluchtten buitenslands. Van Woerden is nimmer
teruggekeerd. Hoewel het Land van Woerden daar-
na in Hollandse handen bleef, behielden de bis-
schoppen van Utrecht er nog lange tijd aanspra-
ken op. Een bijzonder ingewikkelde situatie ont-
stond onder Jan de Guy van Avesnes. Jan werd
in 1299 graaf van Holland. Hij gaf toen de heerlijk-
heden Amstel, Woerden, IJsselstein en Benschop
als apanage aan zijn broer Guy, voor zolang deze
nog geen bisdom of iets dergelijks had verkre-
gen. In 1301 werd Guy bisschop van Utrecht, doch
bleef ook sindsdien Woerden e.a. van zijn broer
in leen houden. Formeel bezat deze het Land van
Woerden als leen van de bisschop van Utrecht.
De merkwaardige situatie ontstond nu dat Guy van
Avesnes in feite zijn eigen achterleenman werd.
Daarmee werd meer dan ooit onduidelijk of Woer-
den nu Hollands was of Stichts. Eerst in maart
1306 kwam er enige klaarheid in de zaak, toen
bisschop Guy verklaarde dat hij Amstel en Woer-
den van zijn broer had gekregen vóór hij bisschop
werd en dat hij het niet langer zou bezitten dan
tot wederopzegging door de graaf of diens opvol-
gers. Daarmee werd Woerden formeel Hollands,
hoewel latere bisschoppen dat nog enkele malen
hebben bestreden.
Grensvesting
Omstreeks 1370 begon de maarschalk van het
graafschap Holland, Willem van Naaldwijk, het
plaatsje te versterken met wallen, muren en grach-
ten. Voortaan zou Woerden als grensvesting de
toegang tot Holland bewaken en verdedigen te-
gen indringers vanuit het Sticht van Utrecht. Het
bewaren van de vesting werd de gemeenschap-
pelijke taak van de inwoners, die in ruil vjor hun
inspanningen op 12 maart 1372 van hertog Al-
brecht stadsrechten kregen. De versterking van
Woerden was voor de Utrechtenaren al dadelijk
aanleiding tot Ren expeditie naar Woerden, waar-
bij aan de vestingwerken grote schade werd toe-
gebracht. Willem van Naaldwijk ging echter door
en ook in latere jaren zijn de vestingwerken telkens
uitgebreid. Een belangrijke versterking kreeg de
stad in het kasteel dat Jan van Beieren omstreeks
1410 te Woerden bouwde. Het oude, dertiende
eeuwse huis te Woerden werd enkele jaren daar-
na afgebroken. Het nieuwe kasteel, dat nu nog
bestaat, bezorgde Woerden de bijnaam „de sleutel
van Holland". Het wel en wee van Woerden en
het omringende platteland is eeuwenlang voor een
belangrijk deel afhankelijk geweest van de om-
standigheid of het tussen Holland en het Sticht
vrede was of niet. Veel heeft de bevolking in het
grensgebied te lijden gehad van de steeds terug-
kerende geschillen. Binnen de stad was men vei-
lig, maar op het platteland werd men dikwijls ern-
stig getroffen door de rooftochten over en weer
en allerlei andere oorlogshandelingen. Voor Stad
en Land van Woerden was het dan ook van groot
belang dat tenslotte Holland en het Sticht in Ka-
rel V een gemeenschappelijke landsheer kregen.
Voortaan werden geschillen niet meer te vuur en
te zwaard uitgevochten, en kon Woerden uit-
groeien tot een bloeiend stadje dat een centrum-
functie vervulde voor de agrarische bevolking uit
de omgeving, zowel van Hollandse als van Sticht-
se zijde.                                                     Nico Plomp
Misschien herkent u dit mannetje; het dateert van
1964 en draagt de beladen naam ,,de Singel-
demper". Ogenschijnlijk een grand seigneur, maar
wie hem nader beschouwt, ontdekt vreemde sym-
bolen en een allesbehalve charmant gelaat. Zijn
schepper Is zeker geen voorstander van het breek-
en hakwerk in de oude binnenstad. Binnenkort zal
hij opnieuw van zich doen spreken.
20
-ocr page 21-
Een stad vol scholen
Utrechtse scholenh.oud.ers in 1663
In een dik pak met stukken, ingekomen bij de
classis Utrecht. 1) ligt een lijst met zeventig namen
van de schoolmeesters en -vrouwen in de stad
Utrecht, van wie de laatste acht echter geen
school (meer) hielden. Zonder datum, in fraai
zeventiende-eeuws schrift. In een poging om er-
achter te komen wanneer deze lijst was opgesteld,
bleek tenslotte het „formulierboek" van de clas-
sis uitkomst te geven 2).
In 1619 was op de Synode van Dordrecht een
formulier ontworpen ter ondertekening door school-
meesters, als waarborg dat zij de jeugd in de
gereformeerde religie zouden opvoeden. Wie wei-
gerde te tekenen zou ontslag krijgen. Dit tekenen
geschiedde bij de classis en in het in Utrecht
bewaarde boek vinden we dan ook de namen van
schoolmeesters uit de stad en uit de dorpen.
Er komen in het begin verwonderlijk weinig namen
van stadse meesters in voor en men vraagt zich
af wat hiervan de oorzaak was. De bladzijden 260-
263 staan echter vol met namen van Utrechtse
schoolhouders, die blijkens het achter sommige
namen voorkomend jaartal allen in 1663 getekend
moeten hebben. Op bladzijde 267 volgen dan nog
enige namen van „schoolmeugjes", van wie het
vrijwel zeker is dat ook zij in dat jaar tekenden,
al staat er op die bladzijde geen jaartal. Wij tellen
vijfenvijftig namen, alleen in dat jaar 1663.
Zeker achtentwintig daarvan vinden we terug in de
genoemde lijst. Het ligt dus voor de hand om aan
te nemen dat deze is opgesteld met het doel de
daarin genoemde personen te manen eindelijk eens
te komen tekenen. We kunnen de lijst dan dateren
op 1662 of 1663. Dat Jan van Kampen (lijst nr. 29)
toen niet meer in Utrecht was, is hiermee slechts
schijnbaar in tegenspraak. De opstellers blijken
namelijk niet altijd even goed op de hoogte te zijn;
soms spellen zij een naam verkeerd (nrs. 5, 16, 51),
soms weten ze een naam niet (nrs. 15, 43, 56), en
ongetwijfeld zullen ze ook personen hebben opge-
nomen die reeds waren vertrokken of die niet meer
in leven waren. Omgekeerd tekenden in 1663 ook
mensen die niet op de lijst voorkomen.
Om een beeld te krijgen van de (gereformeerde)
onderwijsmogelijkheden in Utrecht omstreeks 1663
moeten we de lijst dus combineren met de gege-
vens uit het formulierboek. Ook dan blijven er on-
zekerheden: een aantal personen uit de lijst is in
het formulierboek niet met stelligheid te identifi-
ceren, doordat op de lijst namen ontbreken of
soms alleen een vóórnaam vermeld is. Wanneer
we hiermee rekening houden, blijven er toch ze-
ker zestig schoolhouders over, en deze schatting
is aan de lage kant.
Laten wij dit vergelijken met de situatie in 1631.
De stad had toen een ordonnantie uitgevaardigd op
het schoolhouden, en in het stadsarchief vinden
we een lijst van schoolmeesters en -meestersen,
die in dat jaar krachtens die ordonnantie verlof
tot schoolhouden hadden gekregen 3). Velen hun-
ner waren al jaren in Utrecht en we mogen die lijst
dus beschouwen als een overzicht van alle toe-
gelaten schoolhouders. Het waren er vijfentwintig:
negentien mannen en zes vrouwen. De grote toe-
name in dertig jaar is een gegeven dat een nader
onderzoek stellig waard is.
Hier een weergave van de lijst uit het classis-
archief, gevolgd door de namen van schoolhou-
ders die in 1663 het formulierboek tekenden, maar
wier namen niet of niet met zekerheid zijn terug
te vinden in de lijst. Tussen haakjes zijn gegevens
vermeld die uit het formulierboek of uit andere
archivalia over de personen in kwestie gevonden
zijn. De nummering van de namen van de lijst is
authentiek, met dien verstande dat vanaf nummer
53 is afgeweken van het origineel, omdat daarin
tweemaal achtereen het nummer 52 is gegeven.
Lijste van de tegenwoordige schoolmr. ende mees-
terse binnen Utrecht ende buijten d'poorten.
1.    In Weerdt, Mr. Willem Schipbergen. (tekent
1663)
2.   In de Louwereght, Claes Henricksz. (tekent
1663)
3.   Aen Pelgens poort, Niesgen Pelgerom van La-
muyden.
(tekent 1663)
4.   Voor in de stadt in de Santstraet, lasper Bal-
tesz.
(tekent 1663 als lasper Baltes. Loefs)
5.   Lourstraet, Mr. Couster. (tekent 1663 als Se-
bastiaen van Causteren)
6.   Jacobijnestraet, Bartholomeus Anroe. (tekent
1663: Anroux)
1. Daer over, Anna Sieth.
8.   Brestraet, Corne//s van Voorst, (tekent 1663)
9.    Prekerstraet, Aerdt van Siegen. (vergunning
tot schoolhouden voor Aert Fredriks van Sie-
gen,
1631. 3) )
10.   Ballemakerstraet, Jacob van Merkerck. (zie nr.
37)
11.   Daer bij, Hendrick Rijeken.
12.   Bij de plompen toorn, Mr. Gisius. (tekent 1663
als Conradt Gisius)
21
-ocr page 22-
De Hieronymusschool in
de XVIIe eeuw.
Gezicht op de ingang van
de school aan de Kromme
Nieuwegracht.
Litho van 1. van Liefland
naar M.
C. laar van weer-
gave c. 1680.
Vervaardigd in 1857.
Litho uit Liefland
..Utrechts Oudheid".
01 ST. HIKSOülKIJS-SCHOH. SU
26.    Daer bij, Catherina Coragie. (tekent 1663)
27.    Daer bij, Nicolaes van Leesten, (tekent 1663;
solliciteert 1673 naar Hagestein 4) )
28.   Op d'Neude, Cornelis van Lookhorst, (tekent
1663)
29.    Backersteegh, lan van Kampen. (10 sept. 1661
aangesteld te Abcoude5) )
30.   Lijntgen lans, daer bij. (tekent 1663 met het
merk van Lijntge lans, wed. van Christiaen
de Groot)
31.    Lijsbethstraet, Floris Hendricksz. (tekent 1663)
31.   Lijsbethstraet, Floris Hendrickz. (tekent 1663)
32.   3 Harinsteegh, Hendrick Looman. (tekent c.
1632 2) )
33.   Sint Jacobs kerckhof, Dirck Mijer. (solliciteert
1651 naar Blauwkapel6), tekent 1663)
34.   Andries Boudewijnsz.
35.   Bij 't peerdevelt, Fijgen Gerridts.
36.   Coestraet, Aelbert van Beson.
37.   Maria van Wierlingh, daer bij. (1. van Mer-
kerck
(nr. 10) tekent 1632 een verklaring over
haar, zij is wed. van Jacob van Hensberch 3) )
38.   Buijten Catharijnen poort, Deonijs Petersz.
(identiek met Dionys Burgheer, die 1663 te-
kent?)
13.   Wittevroustraet, Dirck van Welie. (tekent
1663)
14.   Buijten d'Wittevroupoort, Adriaen Segerman.
(vergunning tot schoolhouden voor Adriaen
Segerman,
in De Weerdt, 1631. 3))
15.   Daer bij. . .
16.   Jofrestraet, Mr. Tuewart van de Engelss. kerck.
(Christoph Tuer, tekent c. 1654) 2)
17.   Daer bij, Maria Peternella Genius.
18.   Corte Jofrestraet, Geertruijt van Dompselaer.
(tekent 1663)
19.   Vuijle Sloot, Mr. Melgerdt. (misschien iden-
tiek met Melchior van der Brugghen, die in
1631 vergunning tot schoolhouden kreeg?3) )
20.   Ambagtstraet, Lowies Lelue. (Resoluties Ge-
dep. Staten noemen 5 febr. 1650 een school-
meester Louis Leleu in de Minderbroederstr.)
21.   After Sinte Peter, Mr. Beoupuij. (tekent 1663
als Elie Beaupuy)
22.   Vuijlsteegh, Geertruijt Weerhorst.
23.   Daer bij, Anselmus van Bijstervelt. (tekent
1663)
24.   Minnebroerstraet, Abraham Lolie, France Mr.
(zie ook nr. 20 )
25.   Sacob d'Rooij. daer bij. (tekent 1663 als J. de
Roo)
22
-ocr page 23-
67.   Mr. Willem.
68.   Mr. Lubbert.
69.   Sijmon d'Geest.
70.   lan van Bestendurph.
Namen van schoolhouders, die in 1663 wel het
formulier tekenden, maar niet herkenbaar op de
voorafgaande lijst voorkomen:
B. v. Essen
Hendrick van Doeyenberch
Hendrick Hulscher
Isaack Hoorencarspel
labet (?) Willemse
Jan Darras
Andris Bauchart
Samuel Gallois (was 1655-1657 in Maarssen,10)
1669 in Amerongen n) )
. . . van Kesteren. Mattheus Hendriks van Kesteren,
opzichter van scholen c. 1648,3) tekent c. 16402)
R. Los
Berent lanssen
Dionys Burgheer (nr 38?)
Egb. Coop (nr 44?)
Dirck Muis (nr. 50?)
Dirk Willemsen (nr. 40?)
Emmeken van Velsen
Rebecka Ouverschie
Annichje lurriaens (tekent met een merk)
Marie Cars
Anna de Gemmes
Margarita Levingstoune
Grijet Hans
Basia de Bruyn
Marrijntgen Wijtens
Cornelia van Houten
Anna Ghij(sius?)
Cornelia Ghij(sius?)
(beide namen in dezelfde hand geschreven)
E. P. Polak-de Booy
39.   Snippevlught, Abraham Blare.
40.   Donckerstraet, Dirk Willemsz. Klinckert. (te-
kent c. 1656 als schoolmeester van Baarn bij
de classis Amersfoort7) )
41.   Daer bij .Willem Barbe. (tekent 1663)
42.   Saelstraat, Piter van Ede.
43 . . . , tot een boeckebinder op d'Camer.
44.   Strooijsteegh, Mr. Egberdt.
(identiek met Egb. Coop, die 1663 tekent?)
45.    Hendrik Kerstel van de Luijterss kerck.
46.   Springwegh, Mr. Verdoes (tekent 1663 als
Franqoys Verdoes)
47.   Abraham van der Sluys, bij d'Brantsteg. (is in
1647 opzichter der scholen3) wordt in 1630
genoemd als schoolmeester in Maartensdijk8)
tekent 1663).
48.   Daer bij d'Geertekerck, Catherina de Beer
(1663 tekent een Christina van den Beer)
49.   Geertekerckhof, Huijbert van Oosterwijck.
(tekent 1663)
50.    In 't Claessteeg, Mr. Dirck.
51.    Claes kerckhof, Adolph van de Brinck. (moet
zijn Oloff Brinck, die in 1648 is aangesteld
als koster etc van de Sint Nicolaaskerk.9)
Hij tekent 1663)
52.   In Tollesteegh, G////S Reijloff.
53.   Groenesteegh, Sufia van Amerongen.
54.   ABC straet, Angenis Werneris.
55.   Nuijstraet, Piter Duran (tekent 1663, P. Du-
rant)
56.   Dorstige hertsteegh, een meuchtijen, . ..
57.   Brant Oliesteegh, G////S van Allen
58.   Catrijnestraet, Annegen Gijsberts. (tekent
1663)
59.   Op d'Camp, Van Allen. (1663 tekent Cor van
Allen)
60.   Daer bij, Mr. Pailijoth.
61.   D'schoolmr. van 't Oudemunsterparochi.
62.   Domskerckhof, Jofr. Lemeer.
Dese naervolgende houden geen school:
63.   Esaias Esaiasz. (tekent c. 1650 als school-
meester in De Meern 2))
64.   Philips lansz.
65.   San van Walgeren.
66.    Cornelia Salomons van Sprekel.
Archief classis Utrecht, inv. nr. 5.
Archief classis Utrecht, inv. nr. 14-1.
G.A.U., cat. II, nr. 338.
R.A.U., archief Oudmunster inv. nr. 656.
R.A.U., archief Staten inv. nr. 349. R 32, Fo. 190).
Archief Ned. Herv. Gemeente te Blauwkapel,
acta I dec. 1650 en 5 jan. 1651.
Archief classis Amersfoort, inv. nr. 20.
Archief classis Amersfoort, acta, mei 1630.
G.A.U., cat. 9, inv. nr. 680.
Archief Ned. Herv. Gemeente te Maarssen, acta.
Archief Ned. Herv. Gemeente te Amerongen. Een
kwitantie uit 1669 van S. Gallois bevindt zich in
het archief.
)
»)
10)
23
-ocr page 24-
(ben blekerij bij c/lmersjoort
Over de in Holland, voornamelijk aan de duin-
streek gelegen blekerijen is van tijd tot tijd iets
gepubliceerd. Maar ook op vele plaatsen elders
hebben voorheen zulke instellingen bestaan.
Zo vond ik toevallig een notitie over de aanwe-
zigheid van twee annexe blekerijen, die men vroe-
ger aantrof ten zuiden van de stad Amersfoort.
Die instelling moet, gezien de ter sprake gebrachte
waarde, van vrij aanzienlijke omvang en betekenis
geweest zijn.
Die blekerij behoorde in 1729 tot de bezittingen
van een destijds nog zeer gefortuneerd, maar la-
ter gefailleerd man, Jacob Bosschaert te Alkmaar,
die daar r.-k. op 12 juli 1716 getrouwd was met
de 19-jarige Susanna Maria, de dochter van David
de Bloys van Ginderdeuren en Engeltje Coerten,
gestorven op 6 januari 1729.1)
Na het overlijden van deze vrouw - hij zou reeds
in september van haar sterfjaar een tweede hu-
welijk aangaan - heeft Bosschaert zich van zijn
blekerij ontdaan door verkoop aan Wouter Jansz
van Hurfsvelt en Jelis van Mispelaar, beiden in-
gezetenen van Amersfoort, tegen een koopsom van
maar liefst ƒ5500,—, in twee termijnen te voldoen,
namelijk op Pinksteren en Allerheiligen van hetzelf-
de jaar. De overeenkomst werd vastgelegd in een
acte, verleden ten overstaan van de Alkmaarse
notaris mr. A. Klaver op 23 maart 1729.2) Uit de
details van dit stuk nu blijkt precies waar toen
de inrichting te vinden was. De situatie vinden
wij daarin namelijk als volgt omschreven:
„Eerstelijk een Bleeckerije met desselfs getim-
merte daer aen gehorende staende aant dijkje bij
de Kruijskolk even buyten de Driestjens poort in
de Vrijheid van Amersfoort belend ten Zuyden
Randenbroek en ten Westen de Heijligenberger-
beek ende eon Bleeckerije met desselfs getimmerte
naast de voornoemde Bleeckerije gelegen."
dr. 1. Belonje
') Zie verder „De Navorscher" LX//, 1913, bldz.
166.
2) Inventaris notarieel archief Alkmaar, deel 491,
acte no. 58.
Jjep/anhngen op t>estin^p)ernen
Trouwe lezers van Oud Utrecht zullen van tijd tot
tijd artikelen zijn tegengekomen van de hand van
dr. J. Belonje, waarin hij met grote deskundigheid
schrijft over vestingwerken. Het bulletin van de
Koninklijke Nederlandse oudheidkundige bond,
jaargang 70, aflevering 4 van 1971, behelst zijn
interessante artikel „Beplantingen op vestingwer-
ken", dat bij herhaling ook bijzonderheden ver-
meldt over beplantingen in de omgeving van
Utrecht.
traceringen. Alle gegevens over de Dombouw zijn
wel uitvoerig beschreven en afgebeeld in het grote
werk van Haslinghuis en Peeters, maar bij hun il-
lustraties ontbreekt zo'n duidelijk getekend over-
zicht van de patronen die de bouwmeesters in de
venstertoppen hebben toegepast.
Ik zelf vind overigens de opmerkingen over de
Klaaskerk het interessantst. Leden van Oud-Utrecht
kennen wel de theorie van J. van Galen, die de
stadswijk om deze kerk vóóór de twaalfde eeuw
los van de wijk om Dom- en Buurkerk ziet. De ge-
gevens die bij restauratie en archeologisch onder-
zoek in en om deze kerk te voorschijn zijn geko-
men, kunnen een belangrijke bijdrage vormen om
die hypothese te toetsen. Gevoegd bij het beken-
de uiterlijk van de Klaaskerk maken die gegevens
haar namelijk tot een veel te voornaam bouwsel
voor een gewone parochiekerk: de Nicolaï had even
goed de kerk van een bisschop, een kapittel of een
abdij kunnen zijn. Verder bodemonderzoek in deze
hoek van de binnenstad zal misschien meer zeker-
heid kunnen verschaffen over de ontstaansjaren
van het middeleeuwse Utrecht.                          L.v.7.
BOEKBESPREKING
Th. Haakma Wagenaar, De binnenstadskerken van
Utrecht, in: Akademiedagen, dl. 22 (1971), 40-54,
m. afbn.
In deel 22 van de Akademiedagen, een minder be-
kende periodiek, is de tekst te vinden van de voor-
dracht die Haakma Wagenaar voor de bezoekers
van die dagen in 1971 gehouden heeft over de vijf
middeleeuwse kerken die eigendom zijn van de
Ned. hervormde gemeente van Utrecht en die nu
gerestaureerd (zullen) worden.
Over de restauratieplannen heeft hij slechts weinig
opgemerkt o.a. dat in de Klaaskerk de vieringpij-
lers en bijbehorende overwelving weer zullen wor-
den aangebracht. Des te meer zijn bouwgeschie-
denis, een verschil in functie en karakter van deze
vijf kerken in zijn betoog op boeiende wijze aan
bod gekomen. De meeste aandacht trekt altijd en
haast vanzelfsprekend de Dom. Diens langdurige,
door veel meesters geleide bouw wordt door Haak-
ma Wagenaar overzichtelijk toegelicht aan de raam-
24
-ocr page 25-
Uw feestaanbieding:
een litho van Kuik
Als er in deze tijd één man is die kans ziet de
sfeer van Utrecht in beeld en woord raak weer te
geven, is het wel de graficus en literator William
Kuik, Zijn fantastische, soms groteske verbeeldin-
gen: gebouwen, ruïnes, vreemde personages die
lijken te passen in een geheimzinnige, verre we-
reld, maar bij nadere beschouwing plotseling ge-
woon Utrecht blijken te zijn, tonen de stad eigenlijk
in heden én verleden. Hiermee sluit dit werk won-
derwel aan bij de doelstellingen van Oud Utrecht.
Wie is William Kuik? Geboren Utrechter (7 oktober
1929), die Utrecht niet zo'n bar gezellige stad
vindt, maar er juist door de provinciale trekjes veel
tekenachtigs ziet opgetast. „Steden zijn misschien
het aardigst als je er niet woont." Een afkeer heeft
hij nu ook weer niet van Utrecht, waar hij - met
uitzondering van enkele Italiaanse periodes - altijd
in het hart heeft gewoond en rondgezworven.
Literair geniet Kuik bekendheid als medewerker
van het Hollands Maandblad. Hij schreef kunstkri-
tieken voor het Parool en maakte in 1968 naam
met zijn boekje Utrechtse notities, door de jubile-
rende firma Broese aan haar relaties geoffreerd.
Voor dit boekje kreeg Kuik in 1970 de literatuur-
prijs van de stad Amsterdam. In 1969 verscheen
bij Meulenhoff de bundel 41 gedichten. Kuik zint
nog op een roman waarin de sfeer leeft van het
bepaalde slag artiesten dat in steden als Utrecht
tiert.
Deze Kuik - „Slachterskeesje" noemde hij zich in
de jaren vijftig, toen hij politieke prenten tekende
voor Vrij Nederland - liep al lange tijd rond met
een stille wens. Hij wilde oud Utrecht vastleggen
in een serie van ongeveer tien litho's, om zijn hele
Verenigingskas heeft contributie nodig
Het blijkt noodzakelijk er nogmaals op te wijzen dat de contributie van de vereniging Oud Utrecht met
ingang van 1 januari 1972 is verhoogd tot minimaal ƒ20. Vele leden weten dit kennelijk nog niet, of-
schoon dit reeds herhaaldelijk in het maandblad is vermeld. Mag ik degenen die te weinig hebben over-
gemaakt, nogmaals verzoeken het restant aan te vullen?
Met nadruk zij gesteld dat het bedrag van ƒ20 een minimum contributie is. Wanneer u onze vereniging
wilt steunen, verhoogt u dan indien enigszins mogelijk uw bijdrage! Door de voortdurende kostenstij-
ging, die slechts ten dele door de verhoogde contributie kan worden opgevangen, is de financiële situatie
niet rooskleurig. De druk- en verzendkosten van het maandblad bijvoorbeeld zijn in drie jaar tijds ver-
dubbeld.
Willen degenen die nog niet aan hun verplichtingen hebben voldaan, hun bijdrage overmaken op post-
girorekening 575520 ten name van de vereniging? Na 15 mei zijn wij genoodzaakt kaarten te verzenden,
hetgeen uiteraard kosten met zich brengt.                                                                           De penningmeester
oud utrecht
45e jaargang - nummer 4 - april 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A. B. R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel. 71 18 14
Omslag: 1 ' 2
3 4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
25
-ocr page 26-
van twee, omdat wij niet willen dat wie vlug ter
been is de hele buit krijgt en anderen niets. Ook
wie nu lid wordt, kan van het aanbod profiteren.
Laat ieder lid dit als argument hanteren om nieuwe
leden te winnen: het is een eerlijke, profijtelijke
zaak en wij hebben dat jonge bloed heel hard no-
dig.
Dat dit een heel bijzonder aanbod is, kan iedereen
met eigen ogen komen zien van 27 mei tot en met
17 juni, wanneer de fraaie litho's op flink formaat
(60 bij 42 cm) uit de koker van William Kuik, als-
mede een aantal tekeningen, zijn tentoongesteld in
kunstzaal De Reiger, Burgemeester Reigerstraat 3
(openingstijden 1-5 uur, 's zondags gesloten). Een
officiële uitnodiging voor de opening is te vinden
in het volgende maandblad.
Uitsluitend leden van Oud Utrecht kunnen reeds
op de expositie de litho's uitkiezen, kopen en mee-
nemen. Na de tentoonstelling gaat de eventuele
rest naar het Gemeentelijk Archief, Alexander Nu-
mankade 199, waar onze leden ze kunnen ophalen
zolang de voorraad strekt. Wie ziek is of invalide
en daardoor beslist niet in de gelegenheid komt
zelf litho's te halen, verzoeken wij contact op te
nemen met het secretariaat van Oud Utrecht, waar-
na wij zullen proberen iemand met een zichtzending
langs te sturen. Leden die ver weg wonen, kunnen
wij tegen geringe extra kosten een of meer litho's
thuissturen. Wij willen dat iedereen mee kan doen.
Geen reproduktie
Een litho is een grafisch kunstwerk (dus per se
géén reproduktie) in een beperkte oplage, dat
wordt vervaardigd bijv. door met een bepaald soort
vetkrijt op een platte kalksteen te tekenen. Nadat
de steen is geprepareerd, wordt hij met inkt inge-
rold, die alleen houdt op de plaatsen waar gete-
kend is. Ten slotte wordt het kunstwerk met een
handpers afgedrukt. Op deze wijze kunnen, als de
steen goed is, enkele honderden afdrukken ont-
staan, die door de kunstenaar worden genummerd.
William Kuik is een van de weinige Nederlandse
grafici die deze techniek veelvuldig toepassen. Zij
is in populariteit gedaald, omdat het bijna ondoen-
lijk is bedrijven te vinden waar voldoende tijd, ge-
duld en vakmanschap zijn om alle subtiele nuances
van de lithografie tot hun recht te laten komen.
Kuik drukt alle prenten echter in eigen beheer.
Zo'n kunstwerk is beter te betalen dan een schil-
derij of tekening, waarvan er maar één wordt ge-
maakt. Nochtans gaat er veel werk in zitten, zodat
de kunstenaar als regel bedragen van ƒ50 tot
William Kuik
visie in één keer te openbaren. Een vrome wens,
want tien litho's vervaardigen is een gigantisch
karwei dat tussen een veelheid van opdrachten niet
20 gemakkelijk is in te passen.
Door een gelukkig toeval kwam het bestuur van
Oud Utrecht William Kuik tegen, net op het ogen-
blik dat er druk werd gebrainstormd voor de vie-
ring van Utrechts 850-jarig bestaan die moest uit-
stijgen boven het niveau en de originaliteit van een
historische optocht.
Enige ideeën gingen spontaan aan de kant, toen
het album dat Kuik in zijn gedachten had, onder-
werp van gesprek werd. Eigenlijk zonder veel om-
slag werd besloten dat Kuik zijn litho's voor Oud
Utrecht zou maken als bijdrage in de jubileumvie-
ring.
Tentoonstelling
Het bestuur is trots en verheugd met deze feest-
aanbieding bij zijn leden te kunnen komen, leder
lid van onze vereniging wordt namelijk in de ge-
legenheid gesteld voor f 12,50 per stuk litho's van
William Kuik te kopen, voorlopig tot een maximum
26
-ocr page 27-
■»■•-.
Politiepost Wittevrouwen met aanduiding van Wittevrouwenpoort
ƒ150 voor een litho moet vragen. Het hoeft geen
betoog dat de ƒ 12,50 waarvoor Oud Utrecht haar
leden deze grote, volwaardige litho's aanbiedt, een
fancyprijs is, slechts mogelijk gemaakt door de wat
ruimere oplage en door de loyale houding van de
heer Kuik, die onmiddellijk zeer enthousiast was
voor het idee de leden van Oud Utrecht in staat
te stellen voor luttel gelds zich een blijvende her-
innering aan het jubileum van de stad te verschaf-
fen.
een suggestie van het legendarische Utrechtse
„beest" in een half drooggelegde singel]);
4.   het Hogeland met de voor- en achterkant van
de villa;
5.   het spoorwegmuseum;
6.   de verdwenen molen aan de Kromme Rijn;
7.   gezicht op de Dom van het gerechtsgebouw;
8.   gezicht op de Dom van de Haverstraat;
9.   bruggen, ramen, bomen en licht op de Nieuwe-
gracht;
10. (misschien) Utrechtse poortjes.
Wij hebben al geschreven: het zijn geen ansicht-
kaarten maar bizarre voorstellingen van de stad
Utrecht, combinaties van heden en verleden (god-
dank geen toekomst), herkenbaar in details maar
vooral in sfeer. Een unieke gelegenheid voor u om
een kostelijk werk voor minder dan de prijs van de
lijst in uw bezit te krijgen.
K.
') Het plaatje van de Singeldemper, afgedrukt in
het maartnummer, is eveneens een litho van Kuik,
die hiermee indertijd uiting gaf aan zijn afkeer van
het heilloos volplempen van Utrechts mooie stads-
grachten.
Tien litho's
De tien litho's waaraan Kuik denkt op het ogenblik
dat dit verhaal naar de drukker gaat (veranderin-
gen voorbehouden; enkele litho's zijn nog in de
maak), zullen een beeld geven van de volgende
stadsdelen:
1.   de merkwaardige politiepost met het klokke-
torentje aan het begin van de Wittevrouwen-
straat, gecombineerd met een impressie van
de Wittevrouwenpoort die hier heeft gestaan;
2.   het paleis van Lodewijk Napoleon in diezelfde
straat, ,,dat kartonnen paleis";
3.   een uitzicht bij de Maliebrug, met de singel en
27
-ocr page 28-
Stadsarcheoloog aan taak begonnen
Op 1 februari jl. is de heer T. J. Hoekstra uit Ben-
nekom zijn werk begonnen als stadsarcheoloog van
de gemeente Utrecht. Rotterdam had al eerder een
dergelijke functionaris, Amsterdam heeft er in maart
een gekregen. Het doel is vooral goed in de gaten
te houden wat er bij grondwerkzaamheden te voor-
schijn komt en na te gaan of er onderzoek mo-
gelijk en nodig is.
De heer Hoekstra werd in 1939 te Eindhoven gebo-
ren. Hij studeerde geschiedenis bij prof. Hugen-
holtz en archeologie bij dr. Renaud, waarna hij in
Ede werkte als leraar geschiedenis. Uit zijn hoofd-
vak bij de geschiedenisstudie: de Middeleeuwen,
en uit zijn bijvak: Middeleeuwse archeologie, blijkt
dat hij in zijn nieuwe standplaats een waar dorado
moet hebben gevonden.
In de periode dat hij voor de klas stond, heeft
Hoekstra zijn kennis van de archeologie bijgehou-
den door 's zomers leiding te geven aan activitei-
ten van de Nederlandse jeugdbond tot bestudering
van de geschiedenis en door vakliteratuur.
Utrecht was hard aan een stadsarcheoloog tce,
yindt hij, omdat hier geweldig wordt gereconstru-
eerd. Het is een oude stad en het was in de vroe-
gere verhoudingen ook een grote stad, zodat er
veel overblijfselen uit de Middeleeuwen in de
grond moeten zitten.
Het inzicht over de oude binnensteden verandert,
gelooft Hoekstra. Hij constateert een heel plezie
rige samenwerking binnen de dienst voor openbare
werken en met het gemeentebestuur, waaruit blijkt
dat er niet alleen aan breken wordt gedacht. De
heren Baart de la Faille en Van den Braber heb-
ben daarbij de weg voor een goed deel geëffend.
Diverse projecten
In de eerste fase van zijn nieuwe loopbaan heeft
Hoekstra al diverse zaken in onderzoek: aan de
westzijde van de Catharijnesingel bestudeert hij
bijv. de meterdikke keermuur die bij het werk voor
Hoog Catharijne is komen bloot te liggen. De da-
tering kan van de veertiende tot de achttiende
eeuw lopen. Aan het Predikherenkerkhof heeft hij
vermoedelijk een stuk van het voormalige Predik-
herenklooster ontdekt in de kelder van een parti-
culier huis. Verder werkt hij, samen met de Ar-
cheologische werkgroep Nederland, in de pandhof
van het Catharijne Convent. Op het Achter Claren-
burg is eveneens wat te onderzoeken en straks
stellig ook aan de Strosteeg, wanneer daar de
parkeergarage wordt gebouwd.
In het maandblad Oud Utrecht zal Hoekstra van
tijd tot tijd berichten plaatsen over relevante ont-
dekkingen in Utrechts bodem. Hij heeft ten slotte
nog een verzoek. Graag zou hij over een complete
serie jaarboekjes van Oud Utrecht beschikken. Is
er iemand die hem deze kan overdoen?
K.
Boekbespreking
Verslag kerkrestauraties
In een tamelijk luxueuze uitvoering is het jaarver-
slag 1969-1970 (nummer 1) verschenen over de
restauratie van de vijf grote, hervormde kerken in
de binnenstad van Utrecht: Domkerk, Janskerk,
Buurkerk, Jacobikerk en Nicolaïkerk.
Het royaal geïllustreerde boekje, dat tot stand is
gekomen in opdracht van het college van kerk-
voogden van de hervormde gemeente te Utrecht,
bevat overzichten van de uitgevoerde restauratie-
werkzaamheden en de financiële consequenties
daarvan, een beknopt verslag van het oudheidkun-
dig bodemonderzoek in de Nicolaïkerk en omge-
ving en iets over het archiefonderzoek en de
bouwhistorische begeleiding van de restauratie.
De teksten zijn van T. van Hoogevest, H. H. van
Regteren Altena, S. E. van der Leeuw en Th. Haak-
ma Wagenaar.
Verkrijgbaar: Domplein 3                                        K.
N. H. van der Meer, Een portret van Belle van Zuij-
len uit 1759, in: Jaarboek van het Centr. Bureau
voor Genealogie 24 (1970), 86-88, m. 4 afbn.
Op het Iconographisch Bureau was reeds langere
tijd bekend dat zich in particulier Nederlands bezit
een portret van Belle van Zuylen bevond dat ouder
was dan de bekende portretten, zoals De la Tour's
pastei uit 1766. In bovengenoemd Jaarboek is dat
vorig jaar gepubliceerd. Het is in 1759 geschilderd
door Guillaume Jean Joseph de Spinny, een Waal
die toen in Den Haag een gezocht schilder was; in
datzelfde jaar portretteerde hij ook haar ouders. De
schrijver wijst erop dat we met dit portret nu dus
een indruk kunnen krijgen van Belles uiterlijk ten
tijde van het begin van haar eerste beroemde
vriendschap, die met Constant d'Hermenches.
L.v.7.
28
-ocr page 29-
Utrechtse schouten tot 1300
het stadsrecht van 1122 wordt genoemd. Schout
Alfer zien we het eerst in 1127 en het laatst op
een fundatiesteen van de Smeetoren uit 1145.
Er zijn aanwijzingen voor familierelaties tussen
de schouten, maar geen bewijzen. Het is wél be-
wijsbaar dat schout Gerard verwant was aan de
toenmalige burggraven. Ruw geschetst ziet deze
familierelatie er zo uit:
Otto burggraaf
I
Arnold, burggraaf x Mechtildis
De stad Utrecht heeft in de middeleeuwen een
langdurige strijd gevoerd om onafhankelijk van de
bisschoppen te worden. Een van de belangrijkste
figuren in deze strijd was de schout. Enerzijds
was hij een ambtsdrager die door de bisschop
werd aangesteld, anderzijds fungeerde hij in de
12e en 13e eeuw als nominale voorzitter van het
stadsbestuur, dus als het officiële hoofd van de
tegenpartij.
Enkele schrijvers hebben wel aandacht aan de
schouten besteed, maar weinig is er geschreven
over de periode vóór 1300. Toch was deze tijd het
hoogtepunt van de politieke macht van de schout.
Het Groot Utrechts Placcaatboek en twee hand-
schriften uit de 17e eeuw geven lijsten van de
schouten, maar zijn zeer onvolledig. Ik hoop daar-
om in enkele artikelen iets te zeggen over de pe-
riode die begint als in 1105 voor het eerst een
schout optreedt en die eindigt als in 1304 de gil-
denbrief de bestuursinrichting van de stad ingrij-
pend verandert. De gegevens hiervoor zullen voor-
al in het Oorkondenboek bijeengezocht moeten
worden.
In deze eerste aflevering zal ik enige aandacht
wijden aan de sociale achtergronden van de schou-
ten: hun stand, hun bezit en hun familie.
Ministerialen
De eerste periode in de geschiedenis van de
schouten kunnen we laten lopen tot ongeveer 1210.
De schouten zijn dan zonder uitzondering ministe-
rialen, d.w.z. dienstmannen van onvrije geboorte.
Deze onvrije status verhinderde overigens niet,
dat ministerialengeslachten vaak tot zeer hoog
aanzien konden komen. In deze tijd komen de
schouten in de oorkonden alleen voor als getui-
gen, nog niet als oorkonders.
In de getuigenlijsten van bisschoppelijke oorkon-
den komen steeds dezelfde groepen voor: geeste-
lijken, vrije edelen en ministerialen (de beide laat-
ste groepen worden soms ook „leken" genoemd).
Dat zijn nu precies de groepen die de bisschop-
pelijke raad vormen. De schout is dus lid van deze
raad. Hij wordt genoemd tussen de andere ambte-
naren op een vooraanstaande plaats, soms zelfs
vóór de burggraaf. Hij moet dus wel een belang-
rijke positie hebben gehad. In de 15e eeuw is de
schout overigens nog altijd lid van de bisschop-
pelijke raad.
Vooral de eerste schouten van deze periode heb-
ben lange tijd hun ambt bekleed, zoals Galo (1105-
1122), de eerste ons bekende schout, die ook in
Otto, burggraaf Gijsbert
I
Gerard, schout
De burggraaf en de schout moesten nauw samen-
werken, omdat de burggraaf ook een deel van de
rechtspraak bezat. Tot omstreeks 1160 hadden ze
een gelijke rang; na dit jaar werd de burggraaf be-
langrijker.
Ridders
De volgende periode duurt tot ongeveer 1275. We
zien in deze tijd in Nederland, België en Westelijk
Duitsland, dat vrije edelen en dienstlieden die de
ridderslag hebben ontvangen, in de getuigenlijs-
ten miles of ridder worden genoemd. Zo ook onze
schouten. Ze komen alle uit riddermatige geslach-
ten, waarvan in elk geval een deel ministerialen-
families zijn.
Deze schouten waren welgestelde heren. Een goed
voorbeeld hiervan is Zweder van Dingede, ridder,
heer van Ringenberg (1225-1227). In 1223 verkoopt
hij aan het klooster Bethlehem bij Doetinchem
goederen bij Winterswijk. Later verkoopt hij hier-
aan nog andere landerijen. In 1219 treffen we hem
aan in Damiate in Egypte, ongetwijfeld in verband
met de kruistocht van Willem I van Holland. Daar
ziet hij hoeveel moeite de broeders van de Duitse
orde zich getroosten. Voor zijn zieleheil en voor
de zielen van zijn vrouw en kinderen geeft hij aan
het Duitse huis drie hoeven. Dit alles gebeurt
vóór hij optreedt als stadsschout.
In 1231, na zijn aftreden, blijkt dat hij nogmaals de
kruistochtgelofte heeft gedaan, ditmaal samen met
zijn vrouw Beatrix. Deze gelofte koopt hij af door
het Duitse huis een hofstede en een huis bij de
Geertekerk te geven en goederen bij Het Gein en
op Raven. Deze schenking breidt hij in 1247 nog
uit. Daarbij blijkt dat hij en zijn voorouders leen-
29
-ocr page 30-
gemaakt van een genealogie door de zeventien-
de-eeuwse geleerde Cornelis Booth.
Hendrik Ingen, heer van Dingede
_____________________________I_____________________________________________
Botho,                Zweder I                    Arneldis de
kanunnik van van Dingede              Trajecto
Sint Salvator____________|_______
Zweder II Dirk Frederjk Arnold
schout          schout schout schout
1225-27 1245 1260         127b
De stamvader Gijsbert, hier niet opgenomen, zit in
1122 samen met onze eerste schout Galo in de
raad van de bisschop van Utrecht.
Burgers
Volgens Oppermann werden na 1160 de ministe-
rialen als schouten verdrongen door burgers van
Utrecht; volgens Muller komt de schout altijd voor
als een van de bisschoppelijke ministerialen.1)
Geen van beide beweringen is juist. De hele kwes-
tie wordt vertroebeld, doordat het geheel van de
burgers van Utrecht soms als ministerialen werd
aangeduid.
De Utrechternaren waren trots op de benaming
„dienstmannen van Sint Maarten". Pas na 1275 ko-
men Utrechtse burgers als schout voor. Leden
van de schoutenfamilie Vrenke voeren de titel
„dominus" of „heer" voor hun voornaam, wat erop
wijst dat ze riddermatig zijn. Maar hierna behoort
zeker niet iedere schout tot de ministerialen.
De nieuwe periode van 1275 tot 1304 kenmerkt
zich doordat de schouten burgers zijn en doordat
het ambt een duidelijk politiek tintje heeft gekre-
gen. De dragers ervan zijn partijfiguren, doorgaans
van de Lichtenberger- of Raadspartij. De oorzaak
hiervan is vooral dat de raadspartij tussen 1275 en
1278 voor lange tijd in de stad de overhand wist
te krijgen.
Het is niet makkelijk te zeggen, of de schout een
burger van Utrecht móést zijn. In 1364 zegt het Li-
ber Hirsutus Minor, een rechtsboek van de stad,
dat het een oud gebruik is, dat de schout een
geboren burger is. Maar hoe oud dat recht is, valt
niet te bepalen. Van de schouten in deze tijd wor-
den er enkele als burgers genoemd. Anderen wor-
den later schepenen, een ambt dat aan burgers
was voorbehouden. De meerderheid behoort daar-
door tot de burgerij.
Een goed voorbeeld uit deze tijd is de reeds eerder
Bij het stadsarchief bewaarde archieven.
Tweede afdeling: Archief der Buurkerk.
nr. 127: Erfpachtbriet met latere akte van over-
dracht daarvan betreffende een aan de kerk over-
gedragen hofstede aan het St. Jacobsveld. 1339.
1363.
Foto van het zegel van Wernaer van Draken-
borch, schout van Utrecht. 1363.
heren waren van een Johannes van Stoetwegen.
Iemand die zoveel weggeeft, moet nog wel wat
overhouden.
Alle schouten in deze periode behoorden tot de-
ze klasse van rijken. Onder hun namen missen
wij echter de rijkste Stichtse leenmannen: de Van
Amstels, de Van Zuilens, de Van Woerdens en
de grote bankiers. Ik zou dan ook willen spreken
over een middenlaag onder de rijke klasse.
In deze tijd is duidelijker een familieband tussen
de schouten vast te stellen dan in de vorige. De
hele periode wordt zelfs overschaduwd door één
familie: de familie Van Zweder van Dingede. Bij
het reconstrueren van hun relatie heb ik gebruik
30
-ocr page 31-
Vrenke was er een eigenaardige opvolging. In dit
geval zou men onwillekeurig denken aan een pand-
verhouding.
Bij het verpanden van een ambt betaalt de pand-
houder een som aan de eigenaar, in dit geval de
bisschop, en kan hij verder vrij over het ambt en
de inkomsten ervan beschikken. Zijn erfgenamen
kunnen het ook erven. Deze situatie is beëindigd
zodra de som geld is terugbetaald.
De eerste ons bekende verpanding van het ambt
vindt plaats in 1327. Maar bij de familie Vrenke zijn
alle omstandigheden voor verpanding al aanwezig.
Dit wordt nog waarschijnlijker gemaakt door de
grote geldnood van de bisschoppen juist in deze
jaren.
Een raadsbesluit uit 1379, dat meermalen herhaald
werd, verbiedt het verpanden van het schoutambt.
In een volgend artikel hoop ik in te gaan op an-
dere aspecten van het schoutambt.
D. A. Berents
genoemde familie Vrenke. In de jaren 1277 tot en
met 1293 waren de schouten achtereenvolgens
Dirk, Tideman, weer Dirk, Gerard en Everard Vren-
ke. De gehele familieverhouding is niet zeker,
maar Gerard is de zoon van Dirk. Dirk was sche-
pen in 1293, 1294 en 1297. Misschien is hij dezelf-
de als de Dirk Vrenke die kanunnik van Oud-
munster was.
Tideman wordt genoemd als raadgever van Floris
V.
Dirk werd in 1304 samen met Jacob van Lichten-
berg vermoord.
Ook de familie Vrenke moet welgesteld zijn ge-
weest. Er zijn ten minste drie kanunniken van die
naam geweest. Schout Dirk zowel als zijn zoons
Gerard en Gijsbert worden in een testament ge-
noemd. Van Gerard is o.a. bekend, dat hij tins-
recht had op goederen in de burcht en dat hij va-
zal van Oudmunster was. Onder de bezittingen
van Gijsbert wordt land vermeld in Trechterveen
en in Gieltjesdorp.
Conclusie
We zagen dus dat de schouten aanvankelijk als
dienstmannen nauw aan de bisschop verbonden
waren, maar later meer te maken hadden met de
partijpolitiek. Opvallend was de rijkdom van de
schouten en het wisselen van het ambt tussen le-
den van dezelfde familie. Vooral bij de familie
Opperman, O., Untersuchungen zur Geschichte
von Stadt und Stift Utrecht, in: Westdeutsche
Zeitschrift für Geschichte und Kunst, (1} 27 (1908)
p. 228
en Muller Fz., S., Inleiding op de middel-
eeuwse rechtsbronnen der stad Utrecht,
's-Gra-
venhage 1885, p. 14.
Gegevens over de schouten werden verzameld
uit het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht,
5 delen, Utrecht 1920-1925 en 's-Gravenhage
1940-1959.
ANTIEKE KAART
Bij de N.V. drukkerij Senefelder te Purmerend is
een fraaie herdruk verschenen van een gekleurde
kaart, die Joost Janz in 1575 heeft vervaardigd van
Noord-Holland. Het is een plaat van forse afme-
tingen, ongeveer 70 bij 95 cm, opvallend duidelijk
door een functionele toepassing van geel, rood
en groen en ook uit artistiek oogpunt heel inte-
ressant. Aan de rechterzijde vindt men een regis-
ter, waarin Janz o.m. schreef:
,,Caerte Van noorthollant Beghinende van Noort-
endt, Zuijtwarts up tot voor Leijden toe. Voorts
streckende Oostwaerts tot om Vtrecht, weder
Noortwarts up inde Zuijder Zee, met alle sijn ste-
den, dorpen, Dijcke, Weghe, Watere en Vaerte,
daer in ne begrepe elcx na sijne rechte ghele-
ghetz."
Janz doet nog meer mededelingen, bijv.
over octrooien, allemaal op dezelfde kaart zonder
.dat het in het totaalbeeld stoort.
Dr. A. J. Kölker, chartermeester van het rijksar-
chief in de provincie Noord-Holland, waar het
origineel ligt, heeft in een boekje de kaart beschre-
ven. Leden van Oud-Utrecht kunnen deze kaart en
het boekje tegen betaling van de kostprijs ad
ƒ25,— (inclusief verpakking en verzending) be-
stellen door storting op postrekening 51953 t.n.v.
de penningmeester van het hoogheemraadschap te
Purmerend.
K.
31
-ocr page 32-
Herbouwd Domschlp in het groene gras
siteitsgebouw, dat in zijn would be renaissance de-
toneert. Het plein zou in het zuiden dan reiken tot
de Trans. In contact gebracht met verscheidene
aantrekkelijke straten en monumenten zou het
Domplein kunnen gaan fungeren als een magne-
tisch centrum van hoge kwaliteit, aldus de brief-
schrijvers.
Ter versterking van dit centrum willen zij een aan-
tal nevenkernen creëren rondom de Middeleeuwse
kerkgebouwen in de buurt, die toch al worden of
zijn gerestaureerd. Het huis Zoudenbalch is in de-
ze gedachte voorbestemd tot een museum, dat het
leven van bekende Utrechters belicht als zuster
Bertken, Anna Maria van Schurman, Everard Meys-
ter en Belle van Zuylen.
Wat mij treft in deze schets is de hevige liefde
voor de oude binnenstad, waarbij de minutieuze
Engelse zorg voor kathedralen dient als de stro-
halm om zich aan vast te klampen. Helaas (in dit
opzicht) wonen wij niet in Engeland en zijn onze
bouwtradities niet de Britse. Het plan, hoe sym-
pathiek ook, lijkt mij daarom niet te realiseren.
Hoog Catharijne zie ik - in tegenstelling tot de
beide scribenten - wel degelijk als een gevaar.
K.
In reactie op de beleidsschets Utrecht doelbewust
naar de toekomst (dec. 1971) hebben J. B. A. Ter-
lingen en G. M. J. Engelbregt B en W een ge-
schrift aangeboden onder de titel De toekomst van
Utrechts oude binnenstad. Hierin vatten zij niet
slechts het oude plan weer op om het middenstuk
van de Domkerk te herbouwen, maar suggereren zij
tevens rondom de hernieuwde kerk naar Engelse
trant een groot gazon aan te leggen.
De schrijvers gaan ervan uit dat Hoog Catharijne
en de Uithof een eigen hoofdfunctie krijgen, waar-
naast voor de oude binnenstad een specifieke
functie ontstaat: nl. als een cultuurhistorisch cen-
trum van de eerste orde.
Als centraal punt zien zij het Domplein, met in de
kapellen en beuken van het herbouwde schip een
Bourgondisch museum. De noordwand van het
plein zou moeten verdwijnen tot aan de achterzijde
van het Oudkerkhof, zodat zelfs de muurresten
van het Romeinse castellum weer verschijnen. Ge-
nesteld in een fraai gazon, zullen deze goed tot
hun recht komen. Wandelpad, terrasjes en banken
completeren dit beeld.
De huizenrij aan de zuidkant van de Domtoren
mag eveneens verdwijnen en liefst ook het univer-
eus
Naar aanleiding van het artikel in Oud Utrecht van
februari jl. ,,De Heus, Sluishoef onder De Bilt en
een rechtssymbool", van de heer H. W. M. J. Kits
Nieuwenkamp, deel ik mee dat een Herbert de
Heus in november 1630 bij de classis Amersfoort
verzoekt gerecommandeerd te worden als school-
meester te Maartensdijk. Hij zet zijn handtekening
in het formulierboek van die classis, maart 1631
als schoolmeester van Eemnes Binnendijks. No-
vember 1636 wordt hij aangesteld te Bunschoten.
Augustus 1644 verzoekt hij geëxamineerd te wor-
den om als predikant naar Oost- of West-lndië te
worden uitgezonden; hij preekt voor de classis uit
Joh. 5 : 14 en men is redelijk tevreden (Acta clas-
sis Amersfoort).
In het archief van de classis Utrecht nr. 5 ligt
onder de ingekomen stukken een brief over hem
van 2 november 1630. Hierin zegt zijn broer dat
Herbert de Heus in moeilijkheden is gekomen door
de vijand en de frontieren moet schouwen (schu-
wen), welk men uit zijn mondelinge narre het best
zal kunnen verstaan.
In de Acta classis Amersfoort van november 1630
wordt vermeld dat hij een gewezen schoolmeester
uit de Bommelerwaard is, verdrieven door „die
van Breda". Een enkele maal is zijn naam als
Geus in plaats van Heus geschreven.
E. P. Polak-de Booy
Het bestaan van de oude schoolmeester-predikant
Herbert de Heus anno 1630 was mij totaal onbe-
kend. Het gegeven biedt echter kansen verder te
zoeken naar de stamreeks en de herkomst van dit
geslacht. Opvallend is dat zowel te Zoelmond als
te Schalkwijk in de eerste decennia van de acht-
tiende eeuw de naam Herbert in dit geslacht voor-
komt.
Te Erichem komt als vader in het doopboek Her-
bert Dercksen de naam De Heus voor op 6 maart
1690.                            H. W. M.). Kits Nieuwenkamp
32
-ocr page 33-
Middeleeuwse maaltijd
Als extra en vermoedelijk laatste surprise ter
gelegenheid van de viering van het 850-jarig
stadsrecht in Utrecht, zet onze vereniging op
zaterdag 3 juni een middeleeuwse maaltijd voor
haar leden op het vuur. Ongeveer honderd leden
van Oud-Utrecht kunnen die dag te gast zijn in
de sfeervolle omgeving van Paushuize. De kosten
bedragen f 17,50 inclusief de wijn.
Keukenprinses is jonkvrouwe dr. J. M. van Win-
ter, expert op het gebied van middeleeuws eten,
die ook de wegen kent om aan de benodigde
kruiden te komen. Zij wordt geëscorteerd door
een keur van dienstmaagden en een epicurisch
historicus. Op het menu staan: Joutes, een vijf-
tiende-eeuwse, Engelse groentensoep (Van Soeter
Cokene, nr. 27); Froide Sauge, een veertiende-
eeuws, Frans kipgerecht met zure saus (Van
Soeter Cokene nr. 19) en Konkavelite, een veer-
tiende-eeuwse, Duitse amandelpudding met ker-
sanmoes (Van Soeter Cokene nr. 33).
De maaltijd duurt ongeveer van zes tot negen uur
's avonds. Disgenoten zijn o.a. de commissaris
van de Koningin met echtgenote, die gast zijn
in eigen huis, de burgemeester en onze ereleden.
Tot 25 mei kan men zich voor deze maaltijd op-
geven - zolang er plaatsen zijn - bij De Discus,
Minrebroederstraat 25 ('s maandags gesloten).
KUNSTZAAL DE REIGER
heeft het genoegen U uit te nodigen voor de tentoonstelling
'Gezichten op Utrecht'
tekeningen, grafiek en een map litho's van William Kuik, te houden van
27 mei tot en met 17 juni.
De expositie is georganiseerd door de vereniging 'Oud Utrecht' ter herdenking
van het feit dat Utrecht 850 jaar geleden stadsrechten verkreeg.
De opening zal geschieden op zaterdag 27 mei om 15.30 uur
door de heer H. G. I. baron van Tuyll van Serooskerken, burgemeester van Utrecht.
Openingstijden: dagelijks van 13 tot 17 uur, zondags gesloten.
Donderdagavond van 20 tot 22 uur.
Burgemeester Reigerstraat 3, telefoon 31 78 15.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 5 - mei 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A. B. R. de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 14
Omslag: 1 j 2
3 U
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199. Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
33
-ocr page 34-
Sluiten is niet slopen
Drie neogotische kerken in Utrechtse binnenstad
Sinds de dagen dat Willibrord en zijn gezellen uit
Ierland overstaken om het geloof te komen ver-
kondigen op het slib van de Rijn, is Utrecht ker-
kelijk centrum van die Lage Landen. Genoegzaam
bekend is het feit van Willibrords kerkstichting
op of bij het huidige Domplein, en hoe van daar
uit het christelijk geloof zich over deze streken
heeft verspreid als de rimpeling die een voorwerp
veroorzaakt wanneer het in een spiegelglad water-
vlak valt.
Toen met de komst van de „nye religie" in 1580
de traditionele religie in de stad verboden werd,
aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg
het tijdelijke met het eeuwige verwisselde en zijn
overgebleven gelovigen slechts in het geheim
hun godsdienst konden blijven beleven, leek het
dat het kerkelijk centrum Utrecht afgedaan had.
Doch met de Staatsregeling van 1798, die de
scheiding van kerk en staat en de volkomen gods-
dienstvrijheid vastlegt, krijgt Utrecht langzaam
maar zeker, uiteindelijk tegen de wensen van
Thorbecke in, zijn oude rol weer toebedeeld.
In 1853 herstelt de H. Stoel de bisschoppelijke
hiërarchie en Utrecht wordt zetel van een aarts-
bisschop, centrum van kerkelijk leven.
De Catharijnekerk aan de Lange Nieuwstraat, in
1813 al in functie als garnizoenskerk voor de
Franse soldaten, wordt - mede om haar slechte
staat door de novemberstorm van 1836 - op
24 oktober 1840 bij Koninklijk Besluit van Wil-
lem II afgestaan aan de ,,R. C. Gemeente".
Victor Rademaker, pastoor van het schuilkerkje
aan het Catharijnesteegje, begint de hoognodige
restauratie en op 22 augustus 1842 vindt de
wijding plaats.
Een maand voor het Koninklijk Besluit betreffende
de Catharijnekerk consacreerde mgr. baron van
Wijckersloot de kerk die Karel George Zocher
voor de paters Augustijnen aan de Oudegracht
gebouwd had.
Eerder hadden de Dominicuskerk aan de Maria-
plaats en de Herenstraatkerk al het uiterlijk van
godshuis verkregen.
In 1840 telt Utrecht drie rooms-katholieke kerken:
de Dominicus, gebouwd in 1810, een voortzetting
van de schuilkerk aan de Walsteeg;
de Catharijnekerk, de zestiende-eeuwse klooster-
kerk van de Johannieters, voortzetting van de
schuilkerk aan de Catharijnesteeg;
de Augustinus, voortzetting van de schuilkerk
aan de Jerusalemsteeg.
Inmiddels is de Herenstraatkerk overgegaan in
handen van de baptisten.
Doch allengs ontstaat er behoefte aan meer kerk-
ruimte in Utrecht. Achtereenvolgens zien we ver-
schijnen:
de Willibrordus aan de Minrebroederstraat, ge-
consacreerd op 21 juni 1877;
de Monica aan de Oudenoord, geconsacreerd op
11 november 1886;
de Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming aan de
Biltstraat, in gebruik genomen december 1894;
consecratie vond eerst plaats in 1905;
de Jozef aan de Draaiweg, geconsacreerd op
25 februari 1901;
de Martinus aan de Oudegracht (nr. 401), gecon-
sacreerd op 23 oktober 1901.
On deze lijst van vijf kerken zijn de Monica en
de Jozef stichtingen uit andere kerken. De Monica
was hulpkerk van de Augustinus, de Jozef moest
de OLVrouw verlichten. De namen geven hun
relaties duidelijk weer.
Deze twee kerken zijn niet gebouwd op kerkelijk-
historische grond; het zijn geen voortzettingen
van schuilkerken, ze hebben geen banden met de
periode van de Hollandse Zending.
Wel zijn dergelijke banden aanwezig bij de andere
drie kerken:
de Willibrordus is een voortzetting van de schuil-
kerk aan de Herenstraat, die op haar beurt
weer een voortzetting is van het schuilkerkje
dat de dominicanen aan het Dorstige Hart-
steegje hadden;
de OLVrouw is een voortzetting van de schuil-
kerk geheten „Buiten-Wittevrouwen";
de Martinus is een voortzetting van de schuil-
kerk ,,De Rode Haan", Oudegracht 399.
Bouwkundig gezien zijn de acht katholieke ker-
ken als volgt te rangschikken:
de Catharijnekerk is een laat-gotisch bouwwerk;
de Dominicus en de Augustinus zijn klassicis-
tische Waterstaatskerken;
de Monica is een neogotisch-neoromaanse schep-
ping;
de Willibrord, OLVrouw, Jozef en Martinus zijn
zg. neogoten.
Van deze neogoten is de Jozef het werk van
34
-ocr page 35-
architect G. A. Ebbers; de andere drie zijn van
Alfred Tepe.
Omdat de Dominicus inmiddels (1940) gesloopt is,
komt zij in het verdere relaas niet meer voor.
Dit geldt eveneens voor de Catharijnekerk en de
Augustinus. Beide godshuizen zijn recentelijk ge-
restaureerd en spelen een duidelijke rol in het
huidige katholieke leven.
Ook buiten dit betoog vallen de Monica en de
Jozef. Vooreerst zijn deze twee kerken, zoals ge-
zegd, geen voortzettingen van een schuilkerk.
Vervolgens zijn ze van architecten over wier ver-
diensten wij ons hier niet vermogen uit te spre-
ken.
Ten derde liggen ze buiten de oude stad. Ook de
OLVrouw ligt buiten de singels, maar daar de
architect dezelfde is als van Willibrord en Mar-
tinus en haar locatie grote overeenkomst vertoont
met de twee neogoten binnen de singels, be-
trekken wij haar straks wel in ons betoog.
Wat de plannen met de Jozef zijn, is ons niet
bekend; de Monica daarentegen lijkt ten dode
opgeschreven. Het Utrechtsch Nieuwsblad van
16 juli 1971 meldt dat een verzoek tot sloop in-
middels is ingediend. „Verwacht wordt dat van
de zijde van Monumentenzorg geen bezwaren zijn,
omdat de kerk geen belangrijke monumentale
waarde heeft." Als er één kerk gebouwd is in het
Utrecht van de vorige eeuw waarvoor wij dit be-
twijfelen, is het uitgesproken de Monica. Haar
toren is, ondanks de menigte vierkante kantoren
in haar onmiddellijke omgeving, een duidelijk
baken in de noordelijke stad.
Als het om pastorale motieven wenselijk is de
Nicolaas aan het Boerhaaveplein te laten samen-
gaan met de Monica, lijkt het óns wenselijker de
Monica als liturgisch centrum aan te wijzen. Ten-
zij de grondprijs op de hoek Oudenoord-Heren-
weg zo hoog is, dat ook de kerk bezwijken moet.
Utrechtse school
Van Alfred Tepe, de man die we terecht de ar-
chitect van het jonge aartsbisdom mogen noemen,
bezit de stad Utrecht dus drie kerken. Hij heet
een uitgesproken vertegenwoordiger van de
Utrechtse school. Met deze naam betitelt men
de groep kunstenaars die mgr. Van Heukelum,
de deken van het Sint-Bernulphusgilde, rondom
zich verzamelde om de religieuze kunst in het
midden van de vorige eeuw haar follow up te
geven.
Van Heukelum wilde de architect niet de alleen-
heerschappij toekennen; er is een team van kun-
stenaars en hun voorbeelden bestaan. „Men had
de door de Hervorming onderbroken traditie weer
op te vatten, alleen aan studie van haar Middel-
eeuwsch verleden kon een nieuwe Christelijke
kunst ontbloeien".
Hier staat Van Heukelum tegenover de „magister
operum" die dr. P. J. H. Cuypers wenst te zijn;
deze wil als architect alles naar zich toe trekken:
eigen ateliers en eigen fantasie. Cuypers vrees-
de, als hij in Utrecht zou gaan werken, ,,dat hij
zijn artistieke zelfstandigheid zou moeten prijs
geven aan de inzichten van den archeoloog, wiens
richting medebracht den architect bij het ontwer-
pen van kerkelijke gebouwen aan bestaande
voorbeelden te binden".
Van Cuypers vinden we dan ook geen kerk in
Utrecht.
Alfred Tepe studeerde aan de Bau-Academie in
Berlijn. Zijn leermeester was V. Statz. In 1866
komt hij op instigatie van Van Heukelum naar
Nederland. Andere kunstenaars die deze priester
uit het Rijnlandse laat komen, zijn o.a. de familie
Mengelberg en de glazenier Geuer.
Van deze kunstenaars bezitten de onderhavige
drie kerken werkstukken. In alle drie zijn de
hoogaltaren van Willem Mengelberg, vaak ook
de zijaltaren. Alle drie bezitten ze glas van Geuer;
twee tevens glazen van Otto Mengelberg. De
polychromie van de Willibrord is van Christiaan
Lindsen; de triomfbalk daar met zijn twaalf
apostelportretten is van M. Schenk.
Onopvallend exterieur
Na deze blik op het interieur richten we ons op
het exterieur. Van alle drie kerken valt te zeggen
dat ze onopvallend zijn. Dit geldt in zeer hoge
mate voor de Willibrord: slechts één gevel, niet
hoger dan de aangrenzende percelen, is aan de
noordzijde van de kerk zichtbaar. In de Anna-
straat valt meer van de kerk waar te nemen, doch
deze straat is zo smal dat men haast zonder haar
te zien, eraan voorbij loopt.
Zeker voor de Willibrord was deze onopvallend-
heid noodzakelijk. Allereerst was de bouwheer
gebonden aan het kleine stuk grond dat de
katholieken in de binnenstad hadden verworven
voor deze kerkbouw. Vervolgens had het feit al-
leen al dat de kerk verrijzen zou binnen 200 mtr
van de Dom- en Janskerk zoveel stof doen op-
waaien, dat het wenselijk was niet nog meer te
provoceren.
35
-ocr page 36-
De klok in de vieringtoren provoceerde de Jans-
kerkgangers al genoeg; zelfs tijdens hun diensten
was haar geklep vemeembaar.
Ook van de OLVrouw en de Martinus is te zeg-
gen dat ze onopvallend zijn. Ook deze twee bezit-
ten slechts een bescheiden vieringtoren.
Bouwde Tepe geen torens? Niets is minder waar.
Ga naar Houten, IJsselstein, Jutphaas, Schalk-
wijk: op grote afstand wordt het tegendeel be-
wezen. Maar in Utrecht bouwde hij ze niet. Vooral
door het ontbreken van torens is de Monumen-
taliteit met een grote M van de drie Utrechtse
neogoten miniem. Maar dat is juist één van hun
kenmerkendste eigenschappen.
Terloops zij hier opgemerkt dat de achterkant van
de Martinus bijzonder fraai is zoals hij te zien is
door de kale bomen van Zochers stadspark langs
de Catharijnesingel.
WAT GAAT UTRECHT MET
DEZE DRIE NEOGOTEN DOEN?
Als we naar de huidige situatie kijken en we
baseren ons op de informatie die ons bereikt,
liggen de zaken als volgt:
De Willibrord is in handen van aannemer A. J.
Lisman uit Groenekan. Hij verhuurt zijn bedehuis
aan pater Wijnand Kotte, die voor zijn groepering
katholieken een geschikte, centraal gelegen kerk-
ruimte zocht. De huur is vastgesteld op f 40.000
's jaars voor een periode van vijf jaar met optie
van koop (Utrechtsch Nieuwsblad 1 februari 1971).
Deze verhuur ligt in de lijn van de uitspraak van
de heer Lisman in een interview van 3 mei 1967
in Het Centrum: „Het zou een wandaad zijn als
deze kerk gesloopt zou worden." Eveneens deelt
de heer Lisman hier mee dat er een comité in
het leven is geroepen om een bestemming voor
het gebouw te vinden. Dit comité heeft één of
twee jaar de tijd. „De kerk kost me tenslotte
dagelijks een hoop geld. Ik beschouw het als
een hobby, maar het moet natuurlijk niet te veel
geld gaan kosten."
Het Utrechtsch Nieuwsblad van 20 augustus 1970
meldt dat de Stichting Sint Willibrord een actie
gestart is teneinde de kerk, die zij thans huurt,
in eigen bezit te krijgen. Doel van deze stichting,
waarvan o.a. Ed. Krekelberg sj. woordvoerder is,
is een halt toe te roepen aan „de afbraak van
heel deze roemrijke kerkprovincie". Van de Willi-
brorduskerk poogt zij te maken een centrum waar
„de zuivere rooms-katholieke liturgie" gevierd
wordt.
In dit bericht wordt verder meegedeeld dat
„ongeveer drie ton" op tafel zal moeten komen.
De Muurkrant van 29 februari 1972 meldt dat de
Verenigde Bouwbedrijven Bredero NV interesse
in de kerk zou hebben.
Gesloten
De OLVrouw aan de Biltstraat is per 13 februari
1972 gesloten. Deze beslissing is in maart 1971
genomen na een uitvoerig beraad over de moge-
lijkheid tot behoud. Uiteindelijk is restauratie af-
gesprongen op de hoge kosten, waaraan Monu-
msntenzorg niet wenste deel te nemen; tevens op
het feit dat het ruimteprobleem met restauratie
niet opgelost zou worden.
Volgens het Utrechtsch Nieuwsblad van 16 fe-
bruari 1972 wordt de OLVrouw gesloopt, verrijst
er aan de Biltstraat een flatgebouw en komt daar-
achter op een binnenplaats een kleine kerk te
liggen. Dit, wanneer het plan van de architecten
Van Gendt en Mühlstaff goedkeuring van de ge-
meente krijgt.
Het interieur en het glas van deze „vrij zeldzame
hallenkerk" zal verdeeld worden onder de nieuwe
kerk en andere neogotische bouwwerken.
De Martinus is als kerk nog in gebruik, maar van
verscheidene kanten wordt bevestigd dat zij snel
dicht zal gaan. Men noemde 1 april 1972. Ook voor
haar zouden de Verenigde Bouwbedrijven Bredero
NV bijzondere interesse hebben blijkens de
Muu'krant van 29 februari 1972 en de pamfletten-
literatuur.
Resumerend staan twee kerken zeker op de
nominatie onder de slopershamer te vallen. Voor
de Willibrord is vrees ook niet overdreven. Als
bewaarheid wordt wat boze tongen beweren,
houdt Utrecht geen enkele neogoot in zijn binnen-
stad over.
Waaraan ontleent Utrecht het recht de pagina
met dit katholiek revival uit het verhaal van de
stad te scheuren?
Te weinig criteria
In alle discussies over het openhouden dan wel
sluiten van kerken komen bij voortduring slechts
twee criteria op tafel: het financiële en het pasto-
rale. Daarbij valt tot nog toe het sluiten van een
kerk altijd samen met het vernietigen van die
kerk. Sluiten en slopen zijn identiek.
Tegen deze gang van zaken protesteren wij met
grote klem. In het voorgaande hebben wij ge-
tracht te betogen dat wel degelijk mee moeten
36
-ocr page 37-
tellen historische, kunsthistorische en monumen-
tale criteria. We hopen duidelijk gemaakt te heb-
ben dat deze criteria betreffende de drie kerken
een behoorlijk gewicht bezitten. Wij beschuldigen
allen die deze criteria niet in hun beraad betrok-
ken hebben of betrekken, van grove nalatigheid
in het beheer van het neogotische hoofdstuk in
de Utrechtse stadsgeschiedenis.
Onzes inziens zou geen van de drie kerken met
de grond gelijk gemaakt mogen worden; horen
ze alle drie thuis op de Monumentenlijst.
Dat de publiciteitsmedia aangaande menige sloop
van neogotische bouwwerken moeten melden, dat
Monumentenzorg geen belangstelling had voor
het gebouw, zal haar in de loop van de geschie-
denis worden aangerekend als een niet geringe
nonchalance. De kerkbestuurderen die thans over
de neogoten het (dood)vonnis vellen, worden
hierdoor niet vrijgesproken; wél minder toereke-
ningsvatbaar geacht.
Als waar is wat algemeen beweerd wordt, dat
Monumentenzorg nog in haar maag zit met de
hele negentiende eeuw en dat ze het niet eens
kan worden over de interne richtlijnen dienaan-
gaande, wordt het de hoogste tijd het wél eens
te worden. Deliberante senatu perit Saguntum.
Doet zich de vraag voor in welke functie wij deze
financieel en pastoraal onrendabele godshuizen
kunnen bewaren.
Het comité waarover de heer Lisman in 1967
spreekt en dat toen twee jaar de kans kreeg om
over een bestemming voor de Willibrord na te
denken, heeft tot dusver publiekelijk niets van
zich laten horen.
Voor de Martinus en de OLVrouw bestaat zo'n
comité niet. Alleen pastoraal en financieel is er
gedelibereerd in de tot beslissingen bevoegde
colleges.
Wij zouden ervoor willen pleiten voor al deze
drie kerken alsnog de door ons genoemde
criteria in het overleg te betrekken, en de vraag
te bezien of sluiting van deze kerken per se sloop
betekent.
Angst voor een tweede Kotte-kerk, het zg. Kotte-
syndroom, mag onder geen beding een motief
zijn voor een hoop puin en gruis op een doorde-
weekse morgen aan de Oudegracht.
Nieuwe functie
Wanneer wij ons over een eventuele functie zou-
den mogen uitspreken, zagen wij het liefst de
Willibrord toegevoegd aan het Aartsbisschoppe-
Interieur Willibrorduskerk
lijk museum. Wanneer dat binnen enkele jaren,
samen met het Haarlems bisschoppelijk museum
en het Oud-katholiek museum, gehuisvest zal zijn
in het Catharijne convent, zal het - zeker als de
tendentie oude kerkgebouwen te moderniseren,
doorgaat - nauwelijks voldoende ruimte hebben
om heel zijn bezit ten toon te stellen. Zelfs niet
als, wat het plan is, de Catharijnekerk daarin be-
trokken wordt. En mochten wij ons deerlijk ver-
gissen in de hoeveelheid stukken die het Catha-
rijne convent de eerste twintig jaar nog zal ver-
werven, dan blijft toch staan dat het exposeren
van grote neogotische werken als een bont
Mengelbergaltaar, dat elders verdwijnen moest,
wel mogelijk maar minder ideaal is in de spier-
witte laat-gotische Catharijnekerk.
Wij zouden ervoor willen pleiten de Willibrord
37
-ocr page 38-
met al haar pleister op de Monumentenlijst te
plaatsen en haar te reserveren als museum-van-
top-tot-teen voor de neogotiek, in de geest waar-
in dr. D. P. R. A. Bouvy erover dacht (Het Cen-
trum 3 mei 1967; zie ook: De Tijd 11 maart 1967).
De reformatie van Vaticanum II mag voor het
nageslacht niet leiden tot wat de storm van 1566
en even later het vier eeuwen durend vandalisme
der dominees wel heeft opgeleverd.
Hoewel het buiten onze competentie valt een oor-
deel te vellen over de Stichting Sint Willibrord,
zouden wij het aartsbisdom willen voorstellen een
modus vivendi te zoeken met de huidige gebrui-
kers van de Willibrorduskerk. Er zijn meerdere
mogelijkheden: wij denken aan gebruik van de
Willibrord door pater Kotte, met vastgelegd - in-
dien hij de kerk koopt - dat het aartsbisdom optie
van koop heeft als hij om een of andere reden
geen interesse meer in de Willibrord zou hebben.
Ofwel ruil van de Willibrord voor de OLVrouw of
de Martinus, om aldus de Willibrord direct onder
supervisie van het museum Catharijne convent te
brengen
Betreffende de OLVrouw en de Martinus zouden
wij in overweging willen geven de kerk te gaan
gebruiken als:
1.   Overdekte kinderspeelplaats. De zeer kinder-
rijke „Zeven steegjes" zitten erg verlegen om
zo'n ruimte.
2.   Uitbreiding van de kantoorruimte van de pro-
vinciale griffie. De griffie gebruikt de pastorie
van de Martinus al. Een kerk inrichten als
kantoor is al vaker vertoond.
3.   Opslagplaats in de binnenstad voor de dienst
Openbare Werken. De Buurkerktoren, die
daarvoor thans gebruikt wordt, lijkt ons wat
klein en onhandig gelegen.
4.   Gymzaal. Wellicht zal bij restauratie van het
Catharijne convent de gymzaal in de grote
ziekenzaal moeten verdwijnen. Van hoge ruim-
tes zijn er in de stad twee.
5.   Uitbreiding voor de universiteitbibliotheek.
Als zij thans gebruik kan maken van de hof-
kapel van Lodewijk Napoleon, zal het gebruik
van een andere kerk haar ook niet tegen de
borst stuiten.
Besmette handen
In de Buurkerk hebben eertijds bakovens gestaan,
de Pieterskerk was snijzaal en graanschuur, in de
Catharijnekerk lagen soldaten gelegerd, de Geer-
tekerk was ook kazerne, later opslagplaats en
een deel van de Janskerk was al universiteits-
bibliotheek.
Door niet te slopen ontlopen wij het oordeel van
het nageslacht; wij die onze voorvaderen nim-
mer de sloop van de Mariakerk hebben kunnen
vergeven, wij die onze handen al niet meer van
smetten vrij hebben: de singel is gedempt.
Een generatie die nog positiever ten opzichte van
de neogotiek zal staan dan wij, kan altijd restau-
reren. Hoe dankbaar zijn wij niet de „halfgare"
luitenant-kolonel ir. J. C. v. d. Polder, die tegen
het advies van hoogleraar G. Moll in ertegen
pleitte de Domtoren te slopen.
De „neogoten" zijn ontstaan in een tijd dat „een
roomse" zich nog maar net weer een min of
meer volwaardig mens mocht noemen. Zij zijn
gebouwd in een periode dat men eindelijk weer
geheel vrij ter kerke mocht gaan. In hun, onge-
twijfeld soms zeer overdadige, versiering bren-
gen zij deze voor de rooms-katholieken zo vreug-
devolle tijd tot uitdrukking. Als we alle kerken
uit deze periode gaan slopen, zal het nageslacht
nimmer meer kunnen zien hoe er toen werd ge-
bouwd." (Stadsblad 7 september 1967). En wij
zouden hieraan toe willen voegen: werd gedacht
en werd geschonken.
Er rust een grote verantwoordelijkheid op jullie:
Bernard Alfrink, Wijnand Kotte, Bennie Weterman,
meneer Lisman, dr. Bouvy, Chris Meershoek, Jan
de Vries en alle andere leden van beraden, com-
missies, comité's en wat dies meer zij, dit erf-
goed van de herstelde hiërarchie niet te verkwan-
selen aan een sloper voor, pak weg, dertig zilver-
lingen.
Werkgroep Neogotiek
Rondleiding Burger in Utrecht
Van 15 mei tot en met 30 juni wordt in het ge-
meentelijk archief, Alexander Numankade 199 te
Utrecht, de tentoonstelling Burger in Utrecht ge-
houden. Het is een activiteit in het kader van de
viering van 850 jaar stadsrecht.
Voor de leden van Oud-Utrecht zal woensdag
24 mei om acht uur 's avonds, een gratis rond-
leiding worden gehouden, met toelichting van
onze secretaris, gemeentearchivaris dr. J. E. A. L.
Struick.
Wethouder W. A. Kieboom van Culturele Zaken
heeft de expositie maandag 15 mei om vier uur
's middags geopend.
38
-ocr page 39-
recht 850 jaar stadsrecht aanvulling
Utrechtse stadsarchivaris, de heer Struick,
dt de herdenking voor van 850 jaar stads-
* van de oude bisschopsstad. Hiervoor be-
de geleerde schrijver zich op de twee oor-
<3n van keizer Hendrik V van 2 juni 11221).
eerste plaats het diploma, waarin de keizer
■ rivilege bevestigde, dat bisschop Godebold
'erleend, niet alleen aan de Utrechtenaren
uidenaren, maar aan allen die in hun „ambi-
hun vrijheid, woonden. Voorts krijgen allen,
verplicht zijn te werken aan de omwalling
de stad (civitas) Utrecht, vrijdom van tol,
eer zij in de stad moeten zijn om te kopen
verkopen. De keizer bevestigde de Utrech-
en en de Muidenaren en de om deze plaat-
woonachtige personen niet slechts in het hun
r bisschop Godebold gegeven privilege, maar
in hun recht en gewoonte (jus et consuetu-
im ac privilegium, ab episcopo Godebaldo
■;essum). Wij weten, dat reeds in 1081 Ans-
os als schout van Muiden voorkomt en dat de
^chtse schout Galo in 1105 vermeld wordt.
•Jen en Utrecht vormden derhalve al lang voor
afzonderlijke rechtskringen. Aangezien deze
tsgebieden hun bijzondere rechten en rechts-
oonten hadden, welke in 1122 bevestigd wer-
en er sprake is van stedelijke gebieden met
vrijheden (ambitus), zal men mogen aan-
?n, dat 1122 niet het jaar kan zijn, dat Mui-
en Utrecht tot stad verheven werden. Van
3 plaatsen waren de burgerijen al voordien
et genot van stedelijke rechten. Het is be-
■enswaardig, dat niet medegedeeld wordt,
ruit de privilegiëring van bisschop Godebold
ond, denkelijk een privilege dat hun oude
ten en rechtsgewoonten aanvulde.
is overigens zeer de vraag of Utrecht ooit
neel tot stad verheven is. Wij hebben hier te
en met een op romeinse grondslag ontstane
'itas". Men placht in de vroege middeleeuwen
schopszetels bij voorkeur te vestigen binnen
n versterkte plaats of „urbs". In Utrecht was
het vervallen romeinse „castellum". Het gebied
omheen, de ,,civitas", werd bestuurd door de
adsgraaf, een leenman van de bisschop, wiens
aatsvervanger „castellanus" of burggraaf heette,
üe „civitas" strekte zich uit tot ver buiten de
•>at-middeleeuwse stadsmuren van Utrecht. De
chout Galo vpn 1105 en zijn opvolgers stonden
an het hoofd van de kooplieden, ambachtslieden
n anderen, die zich in de koopmansnederzetting
Stathe, waar de Buurkerk kerkelijk middelpunt
werd) niet ver van de „urbs" vestigden. Deze
Utrechtse burgers of „cives", zoals zij in 1122
genoemd werden, verkregen door privilegiëring
gaandeweg grotere zelfstandigheid. De stadsgraaf
echter verdween in 1220 van het toneel en het
burggraafschap schrompelde ineen tot een tyns-
gerecht.
De beide keizerlijke diploma's van 2 juli 1122
spreken van de aanwezigheid van burgers van
Utrecht, een ommuring van de stad Utrecht (de
„civitas" in enge zin) en van schepenen van
Utrecht. Deze oorkonden zijn dus van grote
historische betekenis. Het is goed en lofwaardig
de uitvaardiging dezer diploma's door keizer Hen-
drik V te herdenken. Men houde echter in het
oog, dat de Utrechtse burgerij reeds voor het jaar
1122 in het bezit van stedelijke rechten en ge-
woonten was.
A. lohanna Maris
Nawoord
De gedegen uiteenzetting van mej. dr. A. J. Maris
moet even dankbaar aanvaard worden als de
vererende betiteling „geleerde schrijver" die mij
werd verleend. Toch zal het een goed lezer zijn
opgevallen, dat in het artikel van januari jl. in dit
Maandblad (p. 1) alleen maar gesproken is over
de bevestiging van een reeds bestaand Utrechts
stedelijk recht. Omdat deze gunst verleend is door
bisschop Godebald, die in 1114 benoemd werd,
kan dit feit na 1114 gedateerd worden. De opmer-
king dat men het jaar 1122 niet moet beschou-
wen als het tijdstip van het stadsrecht was door
mij reeds gemaakt: mej. Maris probeert dus een
openstaande deur nog eens open te zetten.
Bovendien moet met nadruk gesteld worden dat
1J Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, I, nos.
308 en 309. Vergel, mijn beschouwingen in ,,Van
Voogdij tot Maarschalkambt. Bijdrage tot de ge-
schiedenis der Utrechts-bisschoppelijke Sta tsin-
stellingen, voornamelijk in het Nedersticht", Utrecht
1954, hoofdstuk VI, Het schoutambt in de stad
Utrecht. In het Maandblad, 45e jrg. no. 1, 1972,
blz. 2, noemt dr. Struick de prefectus Alferus ten
onrechte ,,stadsgraaf". In 1145, toen de prefect de>
fundatiesteen voor de Smeetoren plaatste, was
Herman van Cuyk stadsgraaf of comes Traiecten-
sis.
39
-ocr page 40-
de authenticiteit van de Utrechtse stadsrechtsver-
lening in ons herdenkingsjaar 1972 door deze mijn
bijdrage is afgeslagen.
J. E. A. L. Struick
keizer Hendrik V in 1122 werkelijk wel een be-
langrijke handeling verrichtte door zijn keizerlijke
bevestiging van een niet veel ouder stadsrecht,
door zijn machtige bescherming, door de erken-
ning van de Utrechtse militaire organisatie en
door de vrijstelling van tolrechten ten gunste van
de bouw van een wal, alle handelingen die alleen
de keizer kon verrichten. De omstandigheden
waaronder Utrecht stad werd, zijn breed uitge-
sponnen in het artikel van mijn hand voor het
jaarboek 1972 dat deze maand zal verschijnen;
ik wil hierop daarom niet verder ingaan, maar
volstaan met de opmerking dat 1122 het jaar was
waarin Utrecht echt de kans kreeg èn succesvol
gebruikte om stad te worden. Dat belangrijke
feitencomplex vieren wij in 1972.
Tenslotte nog een aantal kantopmerkingen. Stel-
lig vormde Utrecht al een „aparte rechtskring"
lang voor 1122. Zoals in andere steden van Rijn-
en Maasdelta leefden hier de kooplieden, de
handwerkers en de overige inwoners onder zg.
koopmansrecht; voorbeelden vinden wij o.a. in
de Elenchus Fontium historiae urbana, I, pp. 77,
79, 80, 82. 103, 108, 310, 314, 317, 319, 320. Door
een soortgelijke toestand was hier in 1122 al 200
jaar een marktnederzetting gevestigd. Uit koop-
mansrecht en marktnederzetting ontstond in de
regel de stad voorzover een plaats niet nieuw
gesticht werd. Maar het stadsrecht was iets totaal
nieuws door binnen een wal een ander soort
rechtsgemeenschap met een militair karakter te
vestigen: de wal en de noodzaak zich te verdedi-
gen maakte de burgers tot een nieuwe sociale
eenheid met een sterke lotsverbondenheid. Het is
daarom onjuist de privileges van Godebald als
„aanvullend" te beschouwen.
Ook kan niet betwijfeld worden „of Utrecht ooit
formeel tot stad verheven is", zoals mej. Maris
doet. Tegenover de duidelijke inhoud van de be-
vestigingsoorkonde is deze opmerking onbegrij-
pelijk. In het cahier staat maar één feit vermeld,
nl. dat Utrecht een stad van burgers is, maar is
dat niet voldoende? De tijdgenoten begrepen deze
zinnen als een duidelijke uitspraak.
,,Hoed U nu, hoed U dan" (= later)
Hoed U voor den Geldersman".
Zonder chauvinisme hoop ik dat deze aanval op
40
jeugd lidmaatschap
Het bestuur vestigt er nog eens de aandacht op
dat het mogelijk is voor f 12,50 per jaar jeugdlid
van Oud-Utrecht te worden. Een jeugdlid moet
jonger zijn dan 19 jaar. Hij ontvangt geen jaar-
boek.
jaarboek
Wie nu lid wordt van Oud-Utrecht ontvangt behal-
ve de maandbladen tevens het Jaarboek 1972, dat
begin juni zal verschijnen. Op systematische wijze
zullen deskundigen hierin 850 jaren stadsgeschie-
denis beschrijven; ieder neemt een eeuw voor zijn
rekening.
Stedeschoontochten
Tijdens de zomermaanden in juni, juli en augustus
organiseren ANWB en VVV - Utrecht stedeschoon-
tochten door de oude binnenstad.
Vertrek van VVV-gebouw, Tunnelweg, iedere
woensdag om 13.30 uur.
Kosten f 1,25 per persoon.
Groepen van 20 personen of meer:
persoon.
f 1— per
Rectificatie
In het bericht Antieke kaart (aprilnummer, p. 31)
is een storende fout geslopen. Er staat dat deze
kaart kan worden besteld bij het hoogheemraad-
schap te Purmerend. Dat moet zijn het hoogheem-
raadschap te Edam.
-ocr page 41-
tug litho's kopen
u. er nog keus is
tentoonstelling „Gezichten op Utrecht", teke-
en, grafiek en een map litho's van William
, in kunstzaal De Reiger, Burgemeester Rei-
traat 3, zal met een week worden verlengd,
■>n met zaterdag 24 juni is zij dagelijks van
■17.00 uur te bezichtigen, behalve op zondag.
erdagavond van 20.00-22.00 uur is er een ex-
">enstelling.
den van Oud-Utrecht kunnen op deze ten-
'elling voor f 12,50 per stuk de lithografieën
die William Kuik in opdracht van onze ver-
g heeft vervaardigd. (Voor nadere informatie
nt deze unieke aanbieding: zie de maandbla-
'an april en mei jl.) Nu de eerste koopgolf
voorbij is, meent het bestuur de gelegenheid te
kunnen bieden voor een „tweede ronde", dat wil
zeggen dat ook degenen die reeds twee litho's
hebben gekocht alsnog enige prenten kunnen ko-
men uitzoeken. De voorraad is redelijk ruim, maar
wél moeten wij waarschuwen dat sommige pren-
ten bijzonder in trek zijn, zodat de keuze allengs
geringer zal worden.
Wanneer de tentoonstelling achter de rug is, zullen
de eventueel overblijvende litho's worden overge-
bracht naar het gemeentelijk archief Alexander Nu-
mankade, waar onze leden ze eveneens kunnen
bekijken en kopen. Wij zullen u op de hoogte
houden.
liddeleeupds spektakel rondom (/Mariehen i)an
en
^et Buurkerkhof zullen de komende weekends
nen worden gemaakt voor de film Marieken
'ieuweghen, die de Utrechtse producent Jos
g (bekend van de rolprent Utrecht door de
n heen) vervaardigt. Het plein ondergaat
leze gelegenheid een metamorfose: er wordt
gestrooid, de huizen tussen Buurkerk en
nbalchhuis krijgen een middeleeuws aanzien,
en kleinvee zullen het authentieke beeld
i completeren.
bekend gaat Marieken van Nieuweghen over
naecht die meer dan seven jaren met den
woende ende verkeerde". Op het Buur-
f ontmoet zij de wagenspelers; het is een
e scène met theater, vertier in de herberg,
, oude ambachten e.d.
i wordt gespeeld door Utrechtse amateurs,
/namen zijn overdag. Om Utrechts stede-
lustrum nog een extra accent te geven zal op de
avonden van het laatste weekend een soort mid-
deleeuwse markt op touw worden gezet. Voor de
definitieve agenda raadplege men de dagbladen.
Herhaling rondleiding
Burger in Utrecht
Wegens grote belangstelling zal de rondleiding op
de tentoonstelling Burger in Utrecht worden her-
haald op dinsdag 27 juni om 8.00 uur 's avonds.
Gemeentearchivaris dr. J. E. A. L. Struick zal dan
in het gebouw Alexander Numankade 199 aanwe-
zig zijn om u te vertellen over het doen en laten
van onze stadgenoten in vroeger eeuwen. De ten-
toonstelling duurt nog tot en met 30 juni.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 6 - juni 1972
AANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 '4
Sekretaris:
         dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
mslag: 1 | 2
3 4
egel van keizer Hen-
rik V, 1122; grootzegels
in de stad,
96, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
41
-ocr page 42-
Steen- en pannenbakkerijen
langs de Vecht (1)
zijn. Het formaat van deze stenen is 33 x 17 x 10
cm, en ook het gewicht mag wel vermeld worden,
wat nogal eens vergeten wordt. Eén zon steen
woog in vochtige, pas gevormde toestand onge-
veer 10 kg en de droge, gebakken steen nog on-
geveer 8 kg. Het is bijna onbegrijpelijk hoe de
steenbakkers en daarna de metselaars met zulke
zware stukken te werk gingen. Natuurlijk vormde
men slechts één steen tegelijk: de grote steen-
vormen met de 5 tot 7 bakjes, die het tegenwoor-
dig thuis aan de wand zo goed doen, kende men
in de middeleeuwen niet. Gaandeweg heeft men
het steenformaat verkleind om tot handzamer stuk-
ken te komen.2
Toen in de zestiende eeuw het dwangslot Vreden-
burg gebouwd werd, heeft men daarin nog wel
veel stenen verwerkt van 29/30 x 14/15 x 6V2/7
cm, maar ook grote hoeveelheden met een afme-
ting van slechts 21V2 x 9 x 5 cm. Er zijn inder-
daad ook nog echte kloostermoppen in dit ge-
bouw gebruikt, maar deze waren afkomstig van
afbraak en van oude gebouwen uit de 13de eeuw.3
Mooie, rode kleur
De oude bakstenen zijn meestal mooi rood van
kleur, welke tint te danken is aan het ijzergehalte
van de klei. De Rijnklei in de omgeving van
Utrecht is overal roodbakkend, en men had dit
materiaal alom voor het grijpen. De vraag waar
precies de kloostermoppen van St. Marie zijn ge-
bakken, is dus moeilijk te beantwoorden. Het was
zelfs wel mogelijk in de eigenlijke stad stenen te
bakken, maar dat heeft men gauw verboden. We-
gens het brandgevaar en de hinderlijke rook,
maar ook om grondverlies tegen te gaan, werd over
het algemeen steenbakkerij alleen toegestaan bui-
ten de stadsmuren.4
Over de tijd omstreeks 1200 is ons daarover niets
met zekerheid bekend, maar de oudste vermelding
van stenen bakken bij Utrecht betreft inderdaad
een plek „prope muros", dat is letterlijk „dicht bij
de stadsmuren"; bedoeld wordt buiten deze muren.
Dit bericht is van 1265.5
Uit de veertiende en vijftiende eeuw is in allerlei
archiefstukken al heel wat meer over de Utrechtse
steenbakkerij te vinden. Er was in de veertiende
eeuw een stadssteenoven buiten de Katharijne-
poort; 6 de ligging daarvan is niet precies bekend:
misschien aan de Leidse Rijn, of dicht bij het
klooster Bethlehem. Er waren steenbakkers buiten
de Tolsteegpoort, dus waarschijnlijk aan de Krom-
Sinds een jaar geleden de actiegroep „De laatste
Panoven" aan de noodbel begon te trekken, om-
dat de nog resterende panoven aan de Vecht te
Oud-Zuilen met afbraak werd bedreigd, hebben
talrijke briefjes en telefoontjes de groep bereikt,
waarin adhesie werd betuigd. Zelfs de minister
nam het op voor de panoven en de Bond Heem-
schut stelde voor er een museum van te maken.
Een poging om een stichting te vormen, mocht tot
nu toe echter niet slagen. Inmiddels heeft ons een
uitvoerig artikel bereikt van de heer F. H. Land-
zaat met medewerking van mej. dr. J. Hollestelle,
dat talrijke interessante bijzonderheden geeft over
steen- en pannenbakkerijen langs de Vecht. We-
gens zijn lengte zullen wij dit artikel in enkele af-
leveringen plaatsen.
In de tweede helft van de twaalfde eeuw, tussen
1160 en 1200, is in noordwest Europa het bakken
van stenen vrij snel alom in gebruik gekomen
Kloosterlingen, met hun internationale contacten,
hebben stellig veel bijgedragen tot de verbreiding
van de nieuwe uitvinding. Vooral de Cisterciënsers
hebben overal waar ze zich vestigden, de steen-
bakkerij en de baksteenbouwkunst bevorderd; ook
in ons land. Het is echter niet bekend waar en
wanneer hier precies de eerste middeleeuwse
kloostermoppen gebakken zijn; misschien wel in
Friesland. Daar was de aanvoer van tufsteen im-
mers nog bezwaarlijker dan in het midden van
ons land. Want voor de bouw van kerken en kas-
telen voerde men dit materiaal met scheepsladin-
gen aan uit het Eifelgebied.
De maat van de oudste middeleeuwse bakstenen
werd mede bepaald door de afmeting van de toen
gangbare tufsteenblokken. Men trachtte bij het
stenen bakken de natuursteen min of meer na te
maken, ook in het formaat. Aanvankelijk werden
tufsteen en baksteen wel samen verwerkt en dan
moesten ze niet te ongelijk van model zijn.'
Reusachtige blokken
Om een goede indruk te krijgen van deze reusach-
tige gebakken „blokken" kan men nu een kijkje
nemen in de tuin voor het Utrechtse archiefge-
bouw aan de Alexander Numankade; hier is een
stuk muur neergelegd dat is gevonden in de bouw-
put van het Nieuwe V. en D.-gebouw bij het Vree-
burg. Dit metselwerk zal behoord hebben tot een
gebouw of tot de ommuring van het kapittel van
Sint Marie, en kan zeker omstreeks 1200 gemaakt
42
-ocr page 43-
me Rijn, en later zeker aan de „Vaart"; en er wa-
ren verschillende bedrijven buiten de Weerdpoort,
dus langs de Vecht. Ook daar was een stadstiche-
larij, die op het gebied van Maarssen lag; ze lag
vermoedelijk op de rechter oever van de Vecht,
voorbij het Lauwerecht, doch nog voor de Rode
brug. Het kapittel van Sint Marie en het Servaas-
klooster trokken elk jaar een rente uit een deel
van het terrein, welke bedragen ieder jaar in de
kameraarsrekeningen werden verantwoord.6
Aan vaarwater
Het is met opzet, dat we de riviernamen erbij ver-
melden, want een steenbakkerij lag bijna altijd aan
vaarwater; dat was van groot belang voor de
aanvoer van de brandstof en het transport van de
gebakken stenen, terwijl ook de klei veelal per
schuit werd aangevoerd. Ook moet men zich goed
voor ogen stellen, dat het niet bleef bij alleen
maar stenen bakken; men maakte ook dakpannen
en vloertegels. Bij de dakpannen had men twee
soorten: de gebogen onder- en bovenpannen en
de platte daktegels. Daarbij kwamen dan nog bij-
zondere modellen zoals vorstpannen. Vloertegels
konden variëren van eenvoudige, rode plavuizen
tot geglazuurde estriken met groene, gele, bruine
of zwarte kleur, en van diverse maten. Ook rode
tegels, met daarop figuren in geel, werden al om-
streeks 1300 gemaakt.7
Laten we ons nu verder bezig houden met de
steenbakkerij aan de Vecht. In het stadsgedeelte,
„de bemuurde Weerd", dat omstreeks 1400 met
een extra muur bij de stad werd getrokken, had-
den verscheidene pottenbakkers en tegelbakkers
hun bedrijven. Maar voor een steenoven, die veel
meer ruimte eist voor droogvelden en haaghutten,
Her muurfragment uit het kapittel van St. Marie op
zijn vindplaats. Het bakstenen brok muur ligt nu
in de tuin van het archiefgebouw aan de Alexander
Numankade.
was hier geen plaats genoeg. De reeds genoem-
de stadstichelarij lag daarom verder noordwaarts
buiten de nieuwe muur. In het midden van de vijf-
tiende eeuw stonden er twee ovens. De „schut-
meester" ontving van de ene oven telkens hon-
derd ,,cromsteerten" per baksel, en van de andere
vijftig.8
Het bedrijf heeft in de bodem nog allerlei resten
achter gelaten. Waarschijnlijk zijn hier ook parti-
culiere steenbakkers geweest, evenals aan de over-
kant van het water langs de Lage Noord. Ook
daar zijn al meermalen misbaksels van stenen of
pannen gevonden, zoals in 1960 in het perceel
Lage Noord 26. Maar het vinden van zulke mis-
baksels bewijst niet rechtstreeks de ligging van
het bedrijf, omdat dergelijk puin en afval vaak el-
ders werden gestort voor grondophoging of oever-
Jaarverslag
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan heeft
de Crediet- en Effectenbank het jaarverslag ver-
pakt in een bijzonder verzorgd boekwerkje, dat
met talrijke foto's en andere afbeeldingen herinnert
aan het Utrecht en de Utrechters van een halve
eeuw geleden. Wie kans ziet dit jaarverslag te be-
machtigen, zal er veel moois in aantreffen.
43
-ocr page 44-
steenbakkerij aan de Vecht. Er is namelijk sprake
van stadssteen en van Vechtsteen. De stadssteen
van de stedelijke ovens was voor de burgers extra
goedkoop, maar de stad kon onmogelijk aan alle
vraag voldoen, en de levering door particulieren
werd dan ook niet belemmerd. Integendeel, de ste-
delijke belasting op bakstenen, die al in 1430
bestond, bedroeg voor de stadssteen 5 stuivers
per duizend, en voor de Vechtsteen maar 2 stui-
vers.12 Op die manier werd voor het publiek het
prijsverschil tussen de beide steensoorten gedeel-
telijk weggewerkt. Ook de aankoop van daktegels
van buiten de stad werd geenszins belemmerd.
De stadssteenbakkers moesten zich strikt houden
aan de door de stad voorgeschreven steenmaten;
in hoeverre de steenbakkers aan de Vecht zich
daarbij aanpasten is de vraag. Buiten de stadsvrij-
heid had de stad daarover niets te zeggen, maar
zij kon zo gewenst de invoer van te kleine steen
wel verbieden.
F. H. Landzaat met medewerking van
mej. dr. J. Hollestelle.
1. J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Neder-
landen. Assen, 1961, blz. 78.
2 Idem, blz. 80-83.
3.   C. Temminck Groll, Vondsten V'redenburg. In:
Maandblad Oud-Utrecht 32, 1960, blz. 17.
4.   1. Hollestelle, De steenbakkerij in de Neder-
landen. Assen, 1961, blz. 144-147.
5.   Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. Ba-
lie van Utrecht. Uitgeg. d. 1. 1. de Geer van
Oudegein, Utrecht, 1871, blz. 303. Zie ook: G.
Brom, Regesten van oorkonden . . ., blz. 293.
6.   De oudste kameraarsrekening der stad Utrecht,
1380. In: Codex diplomaticus Neerlandicus,
Serie 2, nr. II 1, blz. 118 en 154, 155.
7.   Hollestelle, aangeh. werk, blz. 62-74.
8.   K. Burman, Utrechtse Jaarboeken, 1750. Dl. II,
blz. 16. Ook het stadsbedrijf buiten de Katha-
rijnepoort bestond nog; het was toen waar-
schijnlijk een panoven.
9.   C. D. Temminck Groll, in Irb. Oud-Utrecht
1958, blz. 61-72.
10.   Rekeningen der grafelijkheid van Holland, Uit-
geg. d. H. G. Hamaker. Werken Hist. Gen. 21,
blz. 295, 409, 418, 439.
11.   Idem, deel 2, blz. .. .
12.   S. Muller. De middeleeuwse rechtsbronnen der
stad Utrecht. Oude Vad. Rechtsbronnen 3.
1883, blz. 281.
versterking. Misschien zou een speciaal onder-
zoek de brandsporen van een of meer ovens aan
het licht kunnen brengen.
Kloosters en kastelen
Verderop, voorbij de Rode brug, lag aan de west-
zijde van de Vecht het Cisterciënzer klooster Ma-
riëndaal. Vrij zeker zijn daar in de loop der jaren
de stenen voor de diverse gebouwen ter plaatse
gebakken. Er waren ook mooie tegelvloeren in,
zoals bij de opgravingen in de jaren vijftig is ge-
bleken.' Nu was deze omstreeks 1245 gestichte
abdij een nonnenklooster, maar men kon een over-
eenkomst sluiten met een steenbakker, die dan
vrij zelfstandig de kloostersteenoven kon exploi-
teren. Op dezelfde manier gingen ook de edele
heren te werk die op hun land een versterkt kas-
teel bouwden. Er zijn veel kastelen langs de Vecht
verrezen, en ze werden vaak verbouwd en ver-
groot. Het aantal bakstenen dat eraan verbruikt is,
kan niet bij benadering geschat worden, maar er
was werk genoeg voor de steen- en pannenbak-
kers. En wanneer er in de buurt eens minder
vraag was, dan kon men de produkten grif kwijt in
de stad Utrecht of in Amsterdam.
In sommige Vechtkastelen zijn nog middeleeuwse
muurgedeelten over, maar daarvan is meestal wei-
nig te zien. Dat is bijvoorbeeld het geval in de
kastelen Zuilen, Nijenrode en Loenersloot. Andere
gebouwen zijn thans bijna spoorloos verdwenen,
zoals Vreeland. In het midden van de dertiende
eeuw werd deze sterkte door de Utrechtse bis-
schop Hendrik van Vianden gebouwd; helemaal
van baksteen. Bisschop Jan van Diest verpandde
in 1327 het kasteel aan graaf Willem van Holland.
Uit de rekeningen van de graven van Holland we-
ten we, dat in 1345 en 1346 52.000 bakstenen wer-
den gekocht om het kasteel te verbouwen en ver-
sterken. Een bode moest overal langs de Vecht
bij de steenovens aanzeggen, dat men zijn bakste-
nen alleen maar aan de graaf mocht verkopen. Een
mooi bewijs dat er vele steenbakkerijen waren.10
Vijftig jaar later, in 1399, heeft volgens een derge-
lijke rekening hertog Albrecht ongeveer 75 pond
uitgegeven om bakstenen te kopen aan de Vecht.11
Zo'n bedrag was in die tijd goed voor een 100.000
stenen.
Vele bewijzen
In Utrechtse stadsrekeningen en kerkrekeningen
zijn nog veel meer bewijzen te vinden van de
44
-ocr page 45-
estauratie
rote
tadskerken
/ergt
aarlijks
uim twee
Triljoen
Gerestaureerde westgeve/s
an de lacobikerk.
en wordt gestreefd naar een zo volledig mogelijke
restauratie van alle waardevolle elementen van in-
en exterieur.
Eind 1969 is het herstel van de Jacobikerk en de
Nicolaikerk begonnen. Wie langs de Jacobikerk
wandelt, kan constateren dat de kap nu bijna
klaar is, zo ook de westgevels en een deel van
de noordgevel. Op de gerestaureerde daken ligt
een tijdelijke bedekking, die later zal worden ver-
vangen door de definitieve leibedekking.
In de Nicolaikerk is eerst een volledig oudheidkun-
dig onderzoek uitgevoerd. Dit leerde dat het zin-
vol is de verdwenen vleringpijlers weer op te bou-
wen. De zuidgevel aan de tuinkant is inmiddels
geheel ontpleisterd en in tufsteen hersteld. Delen
van de romaanse transeptgevel zijn zichtbaar ge-
worden. Er wordt nu ook aan de kap gewerkt.
Met de restauraties van Domkerk, Janskerk en
Buurkerk zal later worden begonnen. De kerk-
voogdij van de hervormde gemeente, die zich in
deze zeer actief toont, hoopt dat velen gebruik
zullen maken van de mogelijkheid donateur te wor-
den van het restauratiefonds. Het belang van deze
kerken is een stadsbelang.
K.
Heen een jaarlijkse som van ruim twee miljoen
uiden, waardevast, kan ervoor zorgen dat niet al
; oude Utrechters de voltooide restauratie van de
jf grote binnenstadskerken in Utrecht nog bele-
an. De herziene begroting van november 1971.
ie ruim ƒ31.000.000 groot is, maakt duidelijk dat
iet het bedrag van ƒ 1.200.000 dat nu per jaar
eschikbaar is, het werk in deze eeuw niet meer
ereed komt.
i mei 1968 bedroeg de raming van de totale kos-
n nog „maar" ƒ 16.300.000. De kosten zijn door
ogere lonen, sociale lasten, materiaalprijzen enz.
chter schrikbarend gestegen. Bovendien bleek de
onstructieve toestand van de Jacobikerk en de
Ücolaikerk ongunstiger te zijn dan was verwacht.
eze sombere cijfers zijn tevoorschijn gekomen
;r gelegenheid van een kleine expositie over het
ïstauratiewerk aan de vijf middeleeuwse kerken,
e onlangs is gehouden.
ie ministeriële goedkeuring en een toezegging
oor rijkssubsidie voor de restauratie dateren van
4 september 1968. De plannen voorzien in een
olledige technische consolidatie of restauratie en
en aanpassing van de gebouwen aan de eisen
an deze tijd. Inmiddels zijn de inzichten gegroeid
45
-ocr page 46-
Wapen voor waterschap Kromme Rijn
Met de oprichting in 1971 van het waterschap
Kromme Rijn is een einde gekomen aan het afzon-
derlijk optreden van een groot aantal schappen en
schapjes, die samen het toezicht uitoefenden over
ongeveer 23.200 ha. De belangrijkste daarvan wa-
ren het Gemeeneland van het Wijkse gerecht,
waarvan de historie zeker terug gaat tot 1437, de
waterschappen Sterkenburg, Honswijk, Schonau-
wen en Uiterwaarden in het zuidoostelijk deel van
de provincie Utrecht en het hoogheemraadschap
van de Lekdijk Bovendams, dat in 1323 werd inge-
steld door bisschop Jan van Diest. Het nieuwe wa-
terschap beschikt nog niet over een eigen wapen;
het nu volgende artikel wil een suggestie zijn
voor de vaststelling van zo'n ambtelijk wapen, ont-
worpen op historische gronden volgens de wetten
en wenselijkheden van de heraldiek.
Hoe eenvoudiger een wapen is, des te fraaier, zo
luidt een aloude heraldische stelregel. De moeilijk-
heid bij het ontwerpen van een wapen voor een
waterschap Kromme Rijn is, dat een dergelijk ont-
werp al spoedig te overladen wordt wanneer men
probeert alle bestaande figuren van de water-
schappen in het Kromme-Rijngebied op te nemen.
Zo'n gecompliceerd wapen zou ook te onduidelijk
worden bij het afdrukken in lak of op schrijfpa-
pier. Daarom moet goed worden overdacht welke
heraldische stukken verantwoord zijn op te nemen,
zonder het geheel te schaden of, erger, een he-
raldisch misbaksel te scheppen.
In het waterschapswapen moeten ten minste vier
elementen worden opgenomen. Daartoe dient een
keus te worden gemaakt tussen een horizontaal,
vertikaal of in vieren gedeeld schild. Het meest
geslaagd lijkt mij het horizontaal gedeeld of door-
sneden schild, zowel voor de duidelijkheid als voor
een heraldisch fraaie compositie.
Kijken wij nu naar de hier afgebeelde ontwerp-
tekening van de heer K. van den Sigtenhorst. In
blauw zien wij twee molenwieken van oud model,
die herinneren aan de oudst bekende watermolen
van het Gemeeneland in 1488 in het Wijkerbroek.
Daaronder acht golvende banen, die wijzen op de
aanwezigheid van water, i.c. de Kromme Rijn. Op
de rode banen vinden wij de zilveren penningen
van Sterkenburg; hun aantal is variabel.
Het hartschild van goud met in rood drie zilveren
zuilen, hoort bij Wijk bij Duurstede (waar de Krom-
me Rijn begint) en het Wijkse Gerecht. Gijsbrecht
van Abcoude schonk de plaats Wijk in 1300 stads-
rechten. Hij stamde uit het geslacht Van Zuylen.
Het vrijkwartier in het wapen van Schonauwen
vertoont eveneens de drie zuilen, zodat het op-
nemen van deze wapenfiguur langs verschillende
wegen zinrijk is te achten. Het schild wordt gedekt
door een waterschaps- of heemraadschapskroon in
verband met het hoogheemraadschap van de Lek-
dijk Bovendams, dat tot het nieuwe waterschap
behoort. Ook de beide schildhouders, rode leeu-
wen met blauwe tongen en nagels, zijn uit het wa-
pen Lekdijk Bovendams. De waterschapskroon
komt ook voor in het wapen van het waterschap
Koningsdiep.
Waterschapswapens kunnen op verzoek bij de
Hoge Raad van Adel te 's-Gravenhage officieel
worden ingeschreven en geregistreerd, tegen beta-
ling van de verschuldigde leges. De aanvrager
ontvangt dan een diploma, waarop het wapen in
kleuren is afgebeeld. Het wordt bekrachtigd bij
Koninklijk Besluit waarvan de afkondiging ge-
schiedt in de Nederlandse Staatscourant. Pas
daarna kan men van het wapen officieel en ambte-
lijk gebruikmaken door het bijv. te laten afbeelden
aan het waterschapshuis, op briefpapier en enve-
loppen, in lak- en rubberstempels enz.
Geschiedenis
Om het belang van een wapen voor het water-
schap Kromme Rijn te onderstrepen, is het wel-
licht interessant iets meer te vertellen over de
historische achtergronden van het waterschap. Het
bestuur van de gezamenlijke waterschappen die
deel uitmaakten van het Gemeeneland van het
Wijkse gerecht, berustte bijv. bij twee heemraden
en de molenmeester van Wijkerbroek.
In 1437 wordt melding gemaakt van een nieuwe
sluis voor het Gemeeneland; misschien de eerste,
waarmee de indijking in dat jaar van het Gemeene-
land zou zijn aangetoond. Ruim vijftig jaar later,
in 1488, werd de oudst bekende watermolen ge-
bouwd, zoals wij eerder hebben vermeld. Deze mo-
len is in 1640 afgebroken en in 1726 herbouwd.
Deze laatste molen werd in 1924 buiten gebruik
gesteld en onttakeld.
Dat de akte van 1437 belangrijk was voor het Ge-
meeneland, blijkt uit de aanwezigheid van alle
vooraanstaanden uit het gewest Utrecht:
„Wij prelaten, dekenen ende capittulen vanden
Doem van Oudemunster, sunte Peters, sunle lohan
ende sunte Marien kercken" enz. ,,Wij gemene
46
-ocr page 47-
hoeveelheden spiritualiën. De rekening van
1675 luidt als volgt:
„De hemel raet (bedoeld wordt heemraad) den
achte en twintichsten Julij vertert (verteert) seven
glaeskens brandtwijn.
Noch vertert vier en twintich stuijvers toen de
heeren van Uijtert daer bij quamen.
Verteert een rijcxdaelder aan eeten en drincken.
Noch vertert
ses bollen (kroezen) bier.
Noch den raamaker (radermaker) een bol bier toen
hij een planck aan de schutskae maeckte.
Noch vertert drie maetijens brandewijn met den
doomene.
Noch schepen Kemp vertert vier stuyvers brande-
wijn.
Noch vier stuyvers brandewijn verteert met An-
dnes Vos.
Noch toen sij singen schouwen den Krommen Rijn
verteert twalef stuijvers.
Noch den schipper een bol bier gedroncken.
Te samen ses gulden achtien stuyvers
met kennis van mijn Gerrit Kemp."
Het is betaald ook, merkwaardig genoeg pas op
11 maart 1676.
Overigens mag men uit deze rekening niet de ge-
volgtrekking maken dat in de oude tijd buitenspo-
rig veel gedronken werd. Hoewel er veel alcoho-
lische dranken werden gebruikt, wil dat nog niet
zeggen dat men in de zeventiende eeuw zijn maat
te boven ging. Daarbij komt dat men bijna niets
anders had, wilde men niet op water aangewezen
zijn dat in veel gevallen allerminst bevorderlijk was
voor de gezondheid. Thee en koffie waren nog niet
ingeburgerd, limonade en andere frisdranken ken-
de men nog niet. Voor feestelijke gelegenheden
was er uit Frankrijk geïmporteerde wijn, verder bier
en brandewijn.
In 1618 werd langs de Kromme Rijn het oude
„Sandpadt" aangelegd, oorspronkelijk een voet-
pad, in 1670/'71 tevens trekweg. Hoewel na dit
laatste jaartal er geen sprake meer was van een
voetgangersweg (zandpad) maar van een jaagpad
voor paarden (trekweg), komt de naam Zandpad
nog in 1807 voor. Wel een bewijs hoe oude namen
bij de bevolking een taai leven hebben. Thans is
weinig of niets meer van deze weg terug te vin-
den.
H. W. M. }. Kits Nieuwenkamp
Tekening K. van den Sigtenhorst naar het ont-
werp van H. W. M. I. Kits Nieuwenkamp voor het
wapen van het waterschap Kromme Rijn.
Ridderschap des Lants van Utrecht ende wij Stadt
van Utrecht doen cont alle luden" enz.
Het eerstvolgende, bewaard gebleven document is
een charter van 10 september 1549 (rijksarchief
Utrecht) over een proces omtrent de betaling van
ƒ251,— „Hinderdamsgeld", wat in der minne werd
geschikt tussen de Staten van Utrecht en de Re-
geerders van de stad Wijck.
De onkosten van de Leckendyck en de Hinderdam
plachten hoog te zijn, zoals ook blijkt uit een over-
leg van 1572 met enige „principale vanden vyff
godshuysen" van Utrecht en anderen, die men ge-
woonlijk over dergelijke zaken raadpleegde.
Een vierde akte daterend van 1608 gaat over repa-
ratiewerk en de kosten daarvan. Uit een bundel
stukken van 1686 blijkt hoezeer het waterschaps-
bestuur gesteld was op de juiste rangen. De bin-
nen- en de buitenheemraad waren het oneens over
de vraag of de binnenheemraad dan wel de oudste
der heemraden eerste heemraad is. Het hele col-
lege bestond uit schout, burgemeesters, schepe-
nen, heemraden en molenmeester. De manualen:
dagregisters of journalen van het „Leckendycks-
en Hijnderdamsgelt met het Crommerijngelt" Vor-
men een belangrijke bron voor de namen van de
geërfden en de pachters, met de grootte van de
landerijen die zij omstreeks het midden van de ze-
ventiende eeuw in gebruik hadden.
Bier en brandewijn
De gemeenelandsrekeningen verschaffen ons een
blik in de waterschapshuishouding over prijzen,
lonen en uitkeringen in die tijd. Een rekening van
23 oktober 1676 leert bijv. dat een glaasje brande-
wijn in 1675 twee stuivers kostte en een „potelije"
(potje of kroes) brandewijn achttien stuivers.
Opmerkelijk zijn twee andere rekeningen uit 1B74
en 1675 die wijzen op de consumptie van aanzien-
47
-ocr page 48-
SHV botst met Leefbaarheid
erbij aan, zodat zij in feite de omringende histo-
rische bebouwing ontkennen. Het plan voldoet
daarom ook niet aan de verordening Achter Cla-
renburg van 1957. Bovendien ligt het betrokken
gebied binnen het toekomstige beschermde stads-
gezicht.
„Herstel leefbaarheid" heeft bij de gemeente aan-
gedrongen op openbare behandeling van de bouw-
aanvrage in de gemeenteraad. De beste oplossing,
zowel voor de SHV als voor de Utrechtse binnen-
stad, zou volgens de werkgroep zijn de nieuw-
bouw van de SHV niet in de stadskern maar el-
ders te situeren. Het gevaar bestaat dat de storm-
achtig groeiende onderneming anders over enige
jaren opnieuw uit haar jasje barst en dan alsnog
moet verhuizen.
Mocht de gemeente toch besluiten de SHV haar
uitbreiding toe te staan, dan dient de nieuwbouw
in de richting van de Rijnkade te worden opge-
schoven.
Met haar derde rapport, „SHV contra Clarenburg",
is de stichting „Werkgroep herstel leefbaarheid
oude stadswijken Utrecht" opnieuw in de bres ge-
treden voor het stukje historische bebouwing dat
zij ziet als de logische verbinding tussen het beton
van Hoog Catharijne en de fijnmazige oude bin-
nenstad. De nota is een reactie op de plannen
van de Steenkolen Handelsvereeniging om achter
haar hoofdgebouw aan de Mariaplaats een nieuw,
ruim 36 meter hoog kantoorgebouw van tien ver-
diepingen te zetten. Hoewel dit in driehoeksvorm
ontworpen gebouw trapsgewijs naar de binnenstad
zou afdalen, zou het volgens de werkgroep het
binnenterrein tussen Achter Clarenburg en Maria-
plaats volledig in de schaduw zetten en daardoor
bederven.
De bouwplannen van de SHV zouden naar de me-
ning van de werkgroep betekenen dat Hoog Catha-
rijne verder opschuift de binnenstad in. Zij sparen
weliswaar de monumenten, maar passen zich niet
BOEKBESPREKING
Van Swindens Vergelijkingstafels van lengtematen
en landmaten, uitg. en ingeleid door R. Rentenaar.
2
d/n. (Centrum voor landbouwpublikaties en land-
bouwdocumentatie, Wageningen 1971) 170 + 153
blz. (f 9,40).
Wie wel eens gegevens heeft proberen te vergaren
over grondbezit in de achttiende eeuw of nog ou-
dere tijden, zal daarbij tevergeefs naar aren en
hectaren gezocht hebben. Er bestond wel een rijk
assortiment aan landmaten - roede, hont, morgen,
quart, lopense enz. -, maar hoeveel grond verstond
men daar indertijd eigenlijk onder? Plaatselijk
bestonden er allerlei afwijkingen van wat soms als
algemenere maat, de Rijnlandse roede bijvoor-
beeld, genoemd werd. Voor een betere berekening
was het echter ook nodig dat de natuurweten-
schappen zich exacter ontwikkelden, zoals in de
achttiende eeuw gebeurd is. Omstreeks 1780 ging
de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen
ijveren voor hervorming van dat onoverzichtelijke
stel maten en gewichten in de provincies. Toch
moest er eerst internationaal wetenschappelijk
overleg plaats vinden en in ons land een centraal
bestuur gevormd worden dat werkelijk in staat was
een uniform systeem door te voeren, eer dit stre-
ven succes had. Pas in 1820 werd het metrieke
stelsel hier van kracht.
Dg Nederlander die hiervoor belangrijk weten-
schappelijk werk gedaan heeft, en ook internatio-
naal faam genoot, was Jan Hendrik van Swinden
(1746-1823), hoogleraar in Franeker en Amsterdam.
H&t „leesbare" gedeelte van de hier besproken
boekjes bevat een biografie van deze wis- en na-
tuurkundige. Verder geeft Rentenaar een schets
van de wording van het metrieke stelsel in nauw
verband met onze politieke centralisatie. „Onlees-
baar", maar zeer nuttig voor wie bij zijn onderzoek
o\0t oude landmaten te maken krijgt, is tweederde
gedeelte van deze uitgave waarin Rentenaar de
Nederlandse tekst bij Van Swindens tabellen her-
drukt en een transcriptie publiceert van de belang-
rijke aantekeningen die Van Swinden zelf schreef
in de exemplaren van zijn tabellen die nu in de
Leidse universiteitsbibliotheek bewaard worden. De
V^rgelijkingstafels die in de titel genoemd wor-
den, zijn zelf niet afgedrukt om kosten te besparen.
Misschien kunnen sommige lezers nut hebben van
een paar verwijzingen naar hulpmiddelen en mo-
dern onderzoek voor de oude maatsystemen. Daar-
orri noem ik B. H. Slichter van Beth, Alfabetische
lijst van boeken en tijdschriftartikelen van belang
v0or de kennis van de oude Nederlandse en Bel-
gische maten en gewichten (A.A.G. Bijdragen, di.
11 # 1964, 210-221), en H. Roessingh, Gelderse land-
maten in de 17e en 18e eeuw, een empirische be-
nadering (Bijdragen en Meded. betr, de Gesch.
der Nederlanden, dl. 83, 1969, 53-98).             
L.v.T.
48
-ocr page 49-
Stormloop op
middeleeuws eten
De middeleeuwse maaltijd, die op zaterdag 3 juni
jl. in Paushuize is gehouden, heeft waarschijnlijk
aanleiding gegeven tot ontstemming bij vele onzer
leden. Er waren 100 plaatsen en 300 aanmeldin-
gen. Voor de toewijzing der kaarten is de gulden
stelregel „Wie het eerst komt, het eerst maalt"
toegepast. Helaas zal er voorlopig geen sprake
kunnen zijn van een herhaling, omdat de organisa-
tie van zo'n eetfestijn te veel inspanning vergt en
de gelegenheid over zo'n ruimte te beschikken zich
niet vaak voordoet.
Degenen voor wie wel plaats was, hebben kunnen
kennismaken met enige gerechten, die zonder uit-
zondering onder het hoofd „stevige kost" te rang-
schikken waren.
Het menu was samengesteld door jonkvrouwe
Johanna Maria van Winter, die als redactrice van
Spiegel Historiael jarenlang de kookrubriek Van
Soeter Cokene heeft verzorgd; 52 recepten uit de
romeinse en middeleeuwse keuken zijn gebundeld
in een keurig verzorgd boekje met dezelfde naam
als de kookrubriek.
Samen met een legertje enthousiaste keuken-
prinsessen en één prins uit eigen gelederen heeft
zij een dag staan werken om de zeer arbeids-
intensieve recepten klaar te maken. Voor de lief-
hebbers volgt hier een beknopte samenvatting
van deze recepten.
Recepten
De Joutes, waarmee het etentje begon, is een
Engelse groentesoep, beschreven in een hand-
schrift van 1430. In ruim water zonder zout worden
bernagie, viooltjes, malve, peterselie, worteltjes,
bietjes, nagelkruid, bugloss en melde ongeveer
een uur gekookt tot ze gaar zijn. De stelen liever
niet gebruiken, wél de blaadjes en bloempjes.
Gasten uit het verleden afgedaald naar de Middel-
eeuwse Maaltijd van 3 juni 1.1. in Paushuize. De
toto's van dit eetfestijn kunnen worden bezichtigd
en besteld worden bij de secretaris, Alexander
Numankade 199, dagelijks van
9-5 uur, uitgezon-
derd zaterdags. De prijs is f 2,bij een formaat
van 13
x 18 cm.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 7 - juli 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: A.B.R.de Vries, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 71 18 1.4
Omslag: 1 j 2
3|4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
Sekretaris:
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
d J E A L Sk Slbl 25 Uh / Ald ti
u-
mankade 199, Utrecht
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
49
-ocr page 50-
Dan neemt men de kruiden uit de bouillon en
snijdt ze fijn; er gaat gekruimeld wit brood bij.
Dit alles doet men in een schone pan; daarbij giet
men door een zeef een verse bouillon. Twee of
drie mergpijpjes dan wel verse runderbouillon
(voor wie het niet te vet wil maken) komen er dan
bij. Een half uur koken, met saffraan, totdat de
merg uit de pijpjes loslaat. Tenslotte maakt men
de soep af met nog wat saffraan en zout. Op een
apart bordje gekookte bacon serveren.
De koude kip in zure saus, het tweede gerecht,
zal niet ieders tong hebben gestreeld. Smeken
veranderen, dat is duidelijk. Het recept werd ons
gegeven door de Ménagier de Paris, een bejaarde
Parijzenaar die omstreeks 1393 voor zijn jonge
vrouw een kookboek schreef, mede omdat hij het
goed voor had met de man die hem na zijn dood
zou opvolgen.
Zijn recept: Neem een kip en verdeel die in stuk-
ken; koken met zout in water en daarna afkoelen.
Stamp gember, kaneel, kardamom en kruidnagel
zonder ze met vocht te zeven; stamp daarna brood
gedrenkt in het kooknat van de kip, met peterselie,
salie en een beetje saffraan om het licht-groen te
maken. Fijnwrijven door een zeef (eventueel met
hardgekookte eidooiers), aanmaken met goede
azijn. Hardgekookte eieren in kwarten op de kip
leggen en de saus eroverheen gieten. (Meer bij-
zonderheden geeft het kookboek Van Soeter
Cokene).
Het laatste gerecht dat op de tafels in Paushuize
verscheen, was gemaakt naar een veertiende-
eeuws Würzburger kookboek: Konkavelite. Een
verrukkelijke vla, die echter op de maag ligt als
beton. Nodig is een pond amandelmoes (in potjes
te koop bij reformwinkels), een hele fles witte
wijn die met de moes wordt gemengd, een kwart
pond rijstemeel en een pond tot moes gestampte
kersen, met een kwart pond suiker (een blik
kersenvlaaivulling is ook goed). Dit alles koken -
vooral goed roeren - en nog een ons gesmolten
reuzel toevoegen.
Aenspraeck
Degenen die moeite hadden met deze middel-
eeuwse pot, behoefden toch geen spijt te hebben
van hun aanwezigheid, want de maaltijd werd rijke-
lijk besproeid met goede witte wijn. Er waren
sfeervol gedekte tafels met kaarslicht, er was
clavecymbelmuziek met zang, er waren lieden in
middeleeuwse klederdracht, van wie enigen een
„aenspraeck" hielden van ,.Vrouwe Cornelia van
Drakenborch, geboren Taets van Oudaen en haer
soon Frederick van Drakenborch, ter gelegentheijt
van de feestelycke vieringhe van 850 jaar 'Regt
van Trecht' op Paushuyse t'Uytregt". De spelling
van dit oudnederlands is onverdacht, want 's archi-
varissen rechterhand, de heer A. Graafhuis, heeft
zich ervoor in de dichtader geprikt.
De tekst, die vooral voor stadsbestuurderen leerzaam is, luidt als volgt:
eenige jaeren tevoren door de goede bisschop
Godebald aen de borgerije ende ingesetenen van
Uytregt verleent
TE BEVESTIGEN
daermede de grondslagh leggende voor eene
voortgaende ontwikkelinge van de Uytregtsche
stedelijcke gemeenschap
waarin het goed wonen ende wercken is,
U ALLEN INVITEEREN
om 't spit 't spit te laeten
ende met de noodighe aendacht ende oplettent-
heijt t'aenhooren het verhael, dat mijn gelieffde
soon mij kortelings heeft kond gedaen.
Of kunt gij, lieve soon, niet beter self een ,,aen-
spraeck" doen.
Het is wel nyet sooals 't behoort,
EDELE, erentfeste, wijse, lieve, besundere Vrouwen
ende Heeren van Sticht en Stadt Uytregt
En voorts gij goede burgeren ende ondersaten van
't oude hart van 't land:
Wij Cornelia van Drakenborch geboren Taets van
Oudaen
en mijnen soon Frederick van Drakenborch
DOEN TE WETENE,
dat wij, Uw voornemen overdacht hebbende
om op deese historische plaets
nabij de nyeuwe toorn van de in aanbouw sijnde
Sinte Maertens- of Domskercke ende op het gront-
gebiet van het kapittel van Sint Pieter
alhier maeltijt te houden ter herinneringe aen de
beslissing van Keyser Hendrick V
VAN 2 JUNI 1122
om de privilegiën ende voorregten
50
-ocr page 51-
Het werd een veste in het Sticht
Soo groot en sterck als nooyt te voren.
De keyserlycke daed van toen
Is van gewicht voor die noch comen.
Het was en blijft de aenvang van
Een stadt die ick in schoone dromen
S/e groeyen tot het hart van 't lant,
Dat klopt tot in de laetste daghen.
Waar het
„een paradijs van weelde" is.
Men Utrechts water zal gaen vragen.
De hovenier, de ambachtsman,
De groene gordel en de grachten
Die brenghen spheer en geit en goet
Voir allen, die gheen werck verachten.
'k Zie Uytreght, waer de wetenschap
Beoefent wort doir wijse menschen
En ook regenten, die voir straks
De armen 't allerbeste wenschen
'k Hoir wercken aen het hard metael
'k Sie schepen de canalen klieven
'k Vind gragten vuyl, singhels gedempt
Men stort beton al naer believen.
Mag ik aen 't eijnde een wensch noch doen
Laet
,,'t regt van Trecht" en ,,'t hart der stadt"
In eeuwigheden ongeschonden
Dan heb ick oock mijn sin gehad.
Geschiedt dit nyet, drijft staal een wig
Van buyten af het harte binnen.
Weet dan wat U daermee vernielt
Blijf toch voor alles bij Uwe sinnen.
Denk om de kleyne winckelman
Die moeyte doet om staend' te blijven
En die der Sceep'nen steun behoeft
Om niet noch verder af te drijven.
Bestuurderen van stadt en lant
Ik bid U blijf voor Uytregt waecken.
Set eerlyck al Uw krachten in
Om Uytregt groot en sterck te maecken.
Geen stadt in 't lant heeft sulck een hart'
Geen stadt in 't lant heeft sulcke kercken
Behoed hen en bouw verder voirt
't Zij goed daerinne nogh te wercken.
Als burger van de bisschopsstadt
Wil ick mij tot een yeder wenden,
dat g'ons als jonghman hier beleert,
maer ick sal - omdat ick U gantsch vertrouw - toch
gaerne swijgen, en nodich allen uyt om uyt Uw
jonghe harte de woirden te vernemen, die U met
veeren pen en eijgenhandich op het perkament
hebt neergeschreven.
En is het waer, dat ghij in weijnich uyren
Uw woirden tot een leesbaer veers self hebt
aeneengeregen?
En dat ghij U voor deese menigte gegoede
borgeren
hebt sterck gemaeckt en U geoeffent om wel-
luydend Uwe veersen t' openbaeren?
Ick ben verlangend om alles aen te hooren
wat ghij van ,,'t regt van Trecht" wel te vertellen
hebt.
Ick danck U eed'/e vrouwe voor de gelegentheijt
om hyer te mogen spreecken over 't geen mijn
vader saliger mij eens voor waer deed hooren.
Den 2en juny van eeuw twaelff
en twee ende twyntich jaeren
Was voir de oude bisschopsstadt
Een dach sonder gevaeren.
Toen was het ene Hendrick V,
Die Stadt en Sticht regeerde
en die - dat was niet bijster vremt -
Die gunst' van 't volck begeerde.
Hi deed dat doir sijn hoog bevel
Om van de stadt te vragen
Of hi de teksten mocht besien
Van Godebalds verdragen.
Die goede bisschop had heel braeff
Noch weijnich tijts geleden
De borgeren van heel de stadt
Op hun herhaelde beeden,
De privilegiën toegestaen
Een wal te maecken, tol te heffen
Om so in ware sin des woirds,
Men dient dat seer goet te beseffen,
Een stadt te sijn, waerin de borgeren
sonder noch seer beducht te wesen.
Voor wie tot d'aenval overgingh,
Sich veijlich waenden sonder vresen.
En weldra werd de wal een muer
Voorsien van hechte poort en toren.
51
-ocr page 52-
Sint Aegtenkapel
Amersfoort
na eeuwen
in ere hersteld
In Amersfoort is de restauratie voltooid van de
Sint Aegtenkapel, die tussen 1408 en 1410 werd
gebouwd bij het in 1379 door Geert Grote ge-
stichte vrouwenconvent. Het herstelwerk is in 1969
begonnen, nadat al in 1961 de voorbereiding een
aanvang had genomen met het opmeten van de
kapel en de overgebleven resten van het klooster,
tegelijk met het bouwhistorisch en bouwkundig
onderzoek.
Blijkens een overzicht van de architect Th. Haak-
ma Wagenaar is het model van een dubbelkerk,
dat in de vijftiende eeuw gebruikelijk was voor
vrouwenkloosters, uitgangspunt geweest voor het
ontwerp van de Sint Aegtenkapel. De stad Utrecht
is in het bezit van een complete „dubbelkapel",
nl. de Sint Agnietenkapel, waarin een deel van het
Aartsbisschoppelijk museum (het centraal huis) is
ondergebracht.
Bij een dubbelkapel wordt in het westelijk ge-
deelte een tussenverdieping gebouwd, die alleen
bereikbaar is uit het kloostergebouw. Op deze
insteekverdieping kunnen de kloosterzusters, on-
zichtbaar voor de leken-kerkgangers op de begane
grond, de kerkdienst bijwonen.
Aanvankelijk is bij de Sint Aegtenkapel de insteek-
verdieping achterwege gelaten. De kerkdiensten
werden tot omstreeks 1463 gehouden op een
voorlopige houten verdiepingvloer, die zich over
I et hele gebouw uitstrekte. De begane grond
schijnt de eerste vijftig jaar niet als sacrale
ruimte te zijn gebruikt.
Sint Aegtenkapel
Dom bouwmeester
Pas toen het complex met een nieuw klooster-
gebouw was uitgebreid, werd de houten tussen-
Die in de toekomst noch wat siet
En sich nyet somaer wech laet senden.
De stadt, waer 'k nu mijn ganghen gae
Is out en hecht en bijna goet.
lek
s/e haer in een oogwenck slechts
Wensch haer geluck, brengh haer mijn groet.
Gemeene luyden en geleerden
sullen eens toonen. dat het kan:
Hooghouden 't belang der stadt
En dat verdeed'gen als één man.
De doeken cunnen luyden gaen;
De kereken staen weer open
Wie burger van deez' stadt magh sijn,
Kan waerlyck blijven hoopen.
En set U aen het feestmael snel
Der keucken konst, die wordt steeds wijser,
Het glas geheven op de stadt
Die 't regt kreeg van haer keyser.
K
52
-ocr page 53-
verdieping weggenomen. De stenen insteekver-
dieping werd, in een iets gewijzigde vormgeving,
nu uitgevoerd. Waarschijnlijk is de Utrechtse Dom-
bouwmeester Jacob van der Borch de ontwerper
hiervan. De O.L. Vrouwetoren, waarvan het ont-
werp uit dezelfde tijd dagtekent, zou eveneens
een werk van meester „Jacob uit de loodse" kun-
nen zijn.
In 1468 is het patershuis gebouwd en in 1474 werd
de eerste steen gelegd voor het refectorium. Een
stadsbrand in 1495 trof een deel van het klooster
maar de kapel bleef gespaard.
Na een verlate beeldenstorm in 1580, die ook in
de Utrechtse dom- en kapittelkerken opstak, heeft
de kapel niet meer als kerk dienst gedaan. De
kloosterzusters sleten de rest van hun dagen in
ongestoorde afzondering binnen hun convent,
maar zonder een kapel ter beschikking te hebben.
Het kerkgebouw werd van de zestiende tot de
negentiende eeuw door de stad gebruikt als op-
slagplaats, turfpakhuis, draperie en tabakdepot.
In de negentiende eeuw krijgt de r.-k. kerk het
gebouw weer in handen, die de kerk verbouwt en
inricht als tehuis en bibliotheek voor r.-k. mili-
tairen.
Dit alles leverde toevoegingen op als pakhuis-
vloeren, hijsluiken, extra plafonds, gietijzeren
raamvullingen e.d. In de kap kwamen kwasi-
gotische kapellen. De daktoren, die met zijn luid-
klok nog op een gravure van 1759 voorkomt, moet
omstreeks 1800 zijn afgebroken.
Vendutielokaal
In de jaren dertig van onze eeuw gaf het kerk-
bestuur van de Sint Franciscus Xaveriuskerk de
architect F. J. Hobstaken opdracht een restauratie-
plan te maken. Van restauratie kwam echter niets
en het gebouw kreeg de functie van vendutie-
iokaal. Het onderhoud van de kapel, inmiddels
gemeentelijk monument geworden, bereikte na de
oorlogsjaren het absolute nulpunt.
Bij de restauratie werden in de buitenarchitectuur
de teruggevonden sporen van de dubbelkerk weer
in het zicht gebracht. Van de venstertraceringen
in de bovenkerk was een exemplaar achter een
dichtmetseling volledig bewaard gebleven; van
een tweede tracering werd een essentieel frag-
ment teruggevonden. De grondslag van de toren
was nog aanwezig onder de kap. De opbouw
ervan is ontleend aan oude afbeeldingen.
Van het houten gewelf in de bovenkerk en van
de stenen overwelving in de benedenkerk werden
zoveel restanten teruggevonden, dat deze verant-
woord konden worden gereconstrueerd. De ver-
lenging van de verdiepingvloer tot tegen de
koorsluiting geschiedde overeenkomstig de ver-
moedelijke vorm en constructie van 1410-1463.
Van de oorspronkelijke bijgebouwen kon slechts
een klein gedeelte in de nieuwe achterbouw wor-
den opgenomen. De rest was zo vaak gewijzigd
en verminkt dat het niet mogelijk bleek zich een
goede voorstelling te maken hoe het geweest was.
De luidklok is afgestemd op de klokken van de
naburige Sint Franciscus Xaveriuskerk. Op de
topgevel is een vergulde windvaan gezet, waarvan
de vorm is ontleend aan de gemeentevlag van
Amersfoort.
K.
Stedeschoontochten
In de maanden juni-augustus houdt de VVV-
Utrecht in samenwerking met de ANWB stede-
schoontochten door d-e binnenstad. Vertrek iedere
woensdagmiddag om 13.30 uur van het VVV-
gebouw, Tunnelweg 3, Utrecht. De kosten zijn
gering: f 1,25 p.p.; groepen vanaf 20 personen
f 1,— p.p.; kinderen t/m 14 jaar f 0,75; groepen
kinderen vanaf 20 personen f 0,50 p.p. De wande-
ling zal twee uur duren.
Rondleiders, geïnstrueerd door de gemeente-
archivaris dr. J. E. A. L Struick, zullen uw gids
zijn langs minder bekende - en wie weet, onbe-
kende - plekjes in de prachtige omgeving van
Oudegracht en Mariaplaats, van Nieuwegracht en
Domplein, door de smalle steegjes en de ruime
pleinen, langs 600 jaar oude adellijke huizen en
negentiende-eeuwse witgepleisterde gebouwen. De
actualiteit van voetgangersgebieden en parkeer-
garages, van saneringen en doorbraken, van sloop
en restauratie zal ook de volle aandacht krijgen.
Kortom, een uitzonderlijke kans om onder goede
en deskundige leiding een plezierige wandeling te
maken langs het vele stedeschoon dat Utrecht te
bieden heeft en dat niet warm genoeg kan worden
aanbevolen.
53
-ocr page 54-
Steen- en pannenbakkerijen
langs de Vecht (2)
Wie op het ogenblik het dorpje Oud-Zuilen be-
zoekt, vindt er niet slechts de laatste panoven,
waarvoor een actiegroep in het geweer is ge-
roepen, maar ook een prachtige omgeving van
water, weide en bomen. Er staat een heel oud
kerkje, het Slot van Zuylen er* het Regthuys, thans
ingericht als café-restaurant met een zeventiende-
eeuws interieur. Dat Regthuys herinnert ons aan
een periode - de zeventiende eeuw - dat er vele
steen- en pannenovens aan de Vecht waren, zoals
diverse kaarten ook aantonen.
De ovens en bijgebouwen waren in de regel eigen-
dom van grootgrondbezitters; soms waren dat de
kasteelheren in de buurt, maar ook wel zaken-
lieden uit Amsterdam of Utrecht, die dan ook een
buitenhuis aan de Vecht hadden. Zo hadden de
Amsterdamse Huydecopers een steenbakkerij onder
Breukelen, en de steenhandelaar Dirck Steenoven
te Amsterdam exploiteerde een bedrijf „op Den
Dael", dus op het terrein van het voormalige
klooster Mariëndaal.
In het archief van de huidige eigenaars van het
kasteel Zuilen, de familie Van Tuyll van Seroos-
kerken, bevinden zich papieren die ons een goed
beeld kunnen geven hoe een steenbakkerij aan de
Vecht werd georganiseerd. Mevr. Polak-de Booy,
op het rijksarchief in Utrecht belast met registratie
van familiearchieven, was zo vriendelijk op deze
stukken te wijzen. Het zijn twee stukken uit 1622,
en twee uit 1623 en 1624.
In de eerste akte van 20 december 1622 verhuurt
Heer Adam van Lokhorst, die kort te voren door
koop eigenaar was geworden van het Kasteel
Zuilen en de landerijen daarbij, een steenoven, die
hij nog zal laten bouwen, aan de schout van
Zuilen, Lambert Gijsbertsz. De oven zal terstond
in 1623 gebouwd worden en in het volgende jaar
ook van een kap worden voorzien. Ook zal, even-
eens op kosten van Van Lokhorst, er een woning
bij worden gebouwd voor de „ondermeester".
Lambert Gijsbertsz zal slechts als ondernemer
optreden, en die ondermeester als bedrijfsleider.
De voor het stenen bakken nodige aarde en vorm-
zand zullen door de heer van Zuylen geleverd
worden. Lambert zal per gestookte oven een vast
bedrag moeten betalen van f 400,—.
Hij moest dus trachten met de steenbakkerij zoveel
te verdienen, dat die som er royaal uit kwam.
Blijkbaar was hij daarvan niet erg zeker, want het
tweede stuk is een aanvullend contract, eveneens
van 20 december 1622, waarin wordt vastgesteld,
dat L.G. in ieder geval tot een verdienste van 200
54
Tekst van het hier afgebeelde stuk:
1623. Memorie van t arbeytsvoick aen de steen-
hoven, wat een iegel van de selve daechs verdient
Cornelis Aertsz
vormer
15 st (stuiver)
lan Willemsz
vormer
15 st
Adriaen Petersz
cerman
26 st
Cornelis Dirkxsz
aertmaecker
23 st
Cornelis Cornelisz
aertmaecker
23 st
lan Thijsen
upsteker
12 st
Adriaen N
upsteker
12 st
Crijn Petersz
schebull
9st
Beligen Tonisen
afdraegster
Sst
lacob Nisen
afdraeger
9st
Marigen Balten
afdraegster
6st
Piter Cornelisz
afdraeger
est
Willem Allerts
afdraeger
6st
Toontgen Willems
upsetster
14 st
Geertgen Gerrits
upsetster
16 st
Cornelis Cornelisz
snijer
3st8 p (penning)
Willem Allerts
snijer
3st8p
208 st
Compt in den dach
tot 10 gulden 8 st
een halven dach
5 gulden 4 st
-ocr page 55-
Opsnijden
Als de stenen een poos plat op de grond gelegen
hadden, werden ze op de kant gezet om verder te
kunnen drogen. Deze handeling heette „rechten"
of „opsnijden", en we vinden op de loonlijst inder-
daad twee „snijers", die een daggeld maakten van
3 stuivers, 8 penningen. Dit werk behoefde slechts
af en toe te gebeuren, vandaar die geringe be-
taling. Ook dit was kinderwerk, en de vijfde af-
drager deed eraan mee. Het gold wel als een
extra voordeel heel jonge opsnijders te hebben;
het werk was niet zwaar, en hoe kleiner, des te
gemakkelijker konden ze op hun blote voetjes
tussen de pas gevormde stenen manoevreren.
Het woord opsnijden is misschien te verklaren,
doordat af en toe met een scherp latje braam-
randen van de vormelingen moesten worden afge-
schrapt.
Waren de stenen half droog, dan werden ze op
„hagen" gezet, lange, losjes kruiswijs opgetaste
stapels steen. Dat heette „opzetten" en dit was
meestal vrouwenwerk. Inderdaad vermeldt de
loonlijst hier twee vrouwennamen. Deze vrouwen
moesten echter ook de droge steen in de oven
kruien en helpen de oven te vullen en die later
weer te legen. Ze verdienden dan ook ongeveer
evenveel als de vormers.
Rest nog de „schebull" of „schabul". Dit was een
halfwas handlanger-duvelstoejager, die onder
andere de droogbanen, of „vormvelden", moest
effenen en met zand bestrooien, vormzand bij de
vormers moest brengen en water bij de aarde-
makers. Ook moest hij met de rietmatten sjouwen,
die bij regen of bij te felle zon over de stenen
op de baan werden gelegd, en tegen de hagen
gezet. Bij een plotseling opkomende bui hielp
natuurlijk iedereen mee om zo gauw mogelijk alles
af te dekken.
Over het stoken van de oven geeft deze lijst
helaas geen nadere informatie; het blijkt niet in
hoeverre daar extra volk voor nodig was. Ook
's nachts was daarbij altijd iemand in de weer.
Ondermeester
De eigenlijke baas van de steenoven woonde
daarom bij de oven; hij wordt in het contract als
„ondermeester" aangeduid. Het is wel mogelijk
dat Adriaen Peters, de „cerman", als zodanig op-
trad, en dat daarom zijn loon het hoogste was.
Tenslotte het vierde document; dat is een con-
gulden per jaar mag komen.
De ligging van de oven wordt aangegeven als
„tegenover Vijfhuizen". Dat was een buurtschap
aan de westelijke oever van de Vecht, nu nog
terug te vinden als een groepje huizen aan de
Daalse dijk. De oven moet dus gelegen hebben
aan de oostzijde van het water, tussen het kasteel
en Fort de Klop. Er is thans niets meer van over.
Loonlijst
Het derde stuk, uit 1623, is een loonlijst van het
werkvolk op de steenoven, die wij hier in foto-
copie weergeven, met een transscriptie. Wij zullen
de inhoud wat nader bekijken, want deze geeft
een goed beeld, hoe het op zo'n bedrijf vroeger
toeging.
Op de buitenkant staat nog de aantekening
„memorie van 't arbeijtsloon van met twee tafel
steen te vormen". Inderdaad begint de lijst met
twee vormers, die elk 15 stuivers per dag ver-
dienen. Daarna volgt de „karman" met 26 st. per
dag. Misschien is dit loon het hoogst, omdat hij
met eigen kar en paard te werk kwam. Daarop
volgen twee aardmakers; deze hadden het zwaar-
ste werk te doen, ze moesten aarde kruien en
deze met toevoeging van enig water met de schop
omzetten, waarbij ze op hun blote voeten in de
klei stonden. Het was werk voor sterke, volwassen
mannen, en werd met 23 st. per dag beloond.
Dan werkte bij elke vormer een „opsteker", die
met zijn handen telkens een greep klei nam uit
het door de aardmaker aangebrachte materiaal, en
dat min of meer tot een bol gekneed bij de vormer
op de tafel wierp. In de regel was dit werk voor
halfwas jongens en hun loon is dan ook slechts
12 st. De vormer wierp de kleibol met kracht in
zijn steenvorm, drukte de massa flink aan en
streek het overschot af met een strijkhout.
Daarna was het de taak van afdrager of afdraag-
ster, om de vorm weg te nemen en deze op de
tevoren geëffende droogbaan te leggen. Dit was
meestal kinderwerk; we treffen op de loonlijst drie
jongens en twee meisjes voor dit werk aan: de
oudsten daarvan beurden 9, de jongste 6 stuivers
per dag. Meestal behoorden bij één tafel slechts
2 afdragers, die voortdurend heen en weer liepen:
de één met de volle vorm naar de baan, de andere
met een lege vorm op de terugweg. Hieruit volgt
meteen, dat de vormer bij een dergelijke werk-
verdeling tenminste drie vormen ter beschikking
moest hebben, om geregeld te kunnen doorwerken.
55
-ocr page 56-
tractje van 27 februari 1624, waarbij Willem
Hermensz te Utrecht, „raymaecker", aanneemt, om
gedurende 6 jaar de karren, kruiwagens en vorm-
tafels op de Zuilense oven te onderhouden
(„ganckbaer te houden") voor Lambert Gijsbertsz,
tegen een betaling van 45 gulden per jaar. Het
bedrag zal onafhankelijk zijn van de hoeveelheid
werk, en even hoog als er één, of als er twee,
drie of vier ovens steen per jaar worden gebak-
ken. Alleen als er een jaar helemaal niet gebakken
zou worden, behoefde er niet betaald te worden.
Hieruit vernemen we dus meteen, dat het bij goed
weer mogelijk was vier maal een oven steenklaar
te krijgen in één seizoen. De inhoud van een oven
kunnen we schatten op ongeveer 100.000 tot
120.000 stuks (in de middeleeuwen was 50.000
een gangbaar aantal).
Huurcontract
Mevrouw Polak vond nog enkele andere papieren
over de Zuilense steenoven. Daarvan vermelden
wij een huurcontract van 9 november 1689. De
Heer van Zuilen verhuurt daarin het bedrijf aan
Hendrick van Wamel en zijn vrouw Maria Kooth,
voor ƒ 550 per jaar. Onder de verhuur zijn be-
grepen: de steenovens, steenplaets, vormvelden,
een woning, een turfschuur met drie „wooningjes",
en 3 kampjes weiland.
Hieruit blijkt dat er dan twee vaste ovens op het
terrein staan (later worden ze ter onderscheiding
de Grote en de Kleine Oven genoemd), en ook
dat er behalve de behuizing van de meester-
steenbakker drie arbeiderswoningen zijn gebouwd.
Het zullen wel minimale verblijven zijn geweest,
onder één dak met de turfloods.
Van betaling per oven gebakken steen is nu geen
sprake meer; de f 550 is de vaste huur. Maar
vermoedelijk was Hendrick van Wamel zelf de
steenbakker, zodat een tussenpersoon - als in
1620 de schout - is uitgevallen. Het is verleidelijk
te veronderstellen dat Hendrick inderdaad uit
Wamel (bij Tiel) afkomstig was: het Gelderse
rivierenland is vanouds een steenbakkersland.
Op het contract staat nog aangetekend, dat ƒ20
van de huur mag worden afgehouden, omdat de
ovens „geplaisterd" moeten worden. De ovens
moesten namelijk door de eigenaar, of althans op
zijn kosten, in goede staat worden gehouden. Het
pleisteren van steenovens moet nogal eens ge-
beuren, omdat door de grote hitte de muren vaak
uitwijken en scheuren. Het pleisteren gebeurt niet
met gewone metselspecie, kalkspecie dus, maar
met een dikke leempap, die door de gloed tot
steen verhardt.
Bier
In een pachtcontract van 1738 verhuurt Diederik
Jacob van Tuyll van Serooskerken, Heer van Zuy-
len en Westbroek, de steenovens „tot Zuilen" aan
Jan Voorsteegh. De pachtsom bedraagt 400 gulden
per jaar, met vrije woning en vrije ,,brand" - d.w.z.
vrij gebruik van hout en turf voor huisbrand -, en
cijnsvrijdom voor het bier voor gezin en werkvolk
mitsgaders nog twee tonnen goed bier om aan de
gaande en komende man te schenken.
Er werd altijd veel bier gedronken op steenovens.
Het werk was zwaar en vuil, en bij de oven
natuurlijk heet. En juist bij mooi warm weer maakte
men zeer lange dagen. Het was algemeen ge-
bruikelijk dat het bier op de oven vrij was van
accijns; maar dan mocht er niet aan Jan en alleman
geschonken worden, waardoor men de plaatselijke
tapper of de pachter van de bieraccijns zou be-
nadelen ll!). De volgens het contract extra toege-
stane twee ton voor de gaande en komende man
was een tegemoetkoming in de dagelijkse praktijk.
De ovenbaas moest de turfschippers, steenschip-
pers en steenkopersknechts toch een glas bier
kunnen schenken.
Er is ook een ,,Oncostenboek" van de Heer van
Zuylen bewaard, waarin het „biergeld" voor de
steenbakker staat geboekt, als „ovenbier" of
„tonnebier". Er staan ook uitgaven in voor „eerste
bier" en „laatste bier"; dat betreft de feestelijke
extra dronk, wanneer men in het voorjaar voor het
eerst de oven weer aanstak, en wanneer in het
najaar de laatste keer de brand erin ging. Ook
het woord „kappebier" komt voor, doch dat zal
hetzelfde zijn wat men nu nog wel „pannebier"
noemt, namelijk de tractatie wanneer bij het
bouwen het hoogste punt van de kap wordt
bereikt.
F. H. Landzaat
met medewerking van
mej. dr. 1. Hollestelle
13. Hollestelle, a.w. 147, 148.
56
-ocr page 57-
an de werkgroep neogothiek
gecombineerde kerkbestuur der parochies St.-
rtinus en St.-Catharina heeft enige tijd geleden
mis gekregen van uw stuk in Oud-Utrecht over
drie neogotische binnenstadskerken. Onze be-
•aren tegen vorm en inhoud van uw artikel zijn
danig dat zij om een publiek antwoord vragen.
gen de vorm. Het wordt in katholieke kring als
gemanierd beschouwd zijne eminentie de kardi-
aal als „Bernard Alfrink" toe te spreken. In een
an haar hoogste ambtsdragers kwetst u daarmee
e Kerk en doet u zo afbreuk aan het belang dat
bedoelt te dienen.
)p grond van uit schotschriften afkomstige inlich-
ngen in plaats van uit een rechtstreeks contact
iet ons beschuldigt u ons verder van „grove na-
atigheid in het beheer". Dit lijkt ons in strijd met
en mogelijke sfeer van wederzijds begrip waarin
an nader overleg over het door u beoogde sprake
ou kunnen zijn.
)njuistheden in de inhoud van uw stuk hadden
lor contact met ons vermeden kunnen worden. U
ou dan geweten hebben, dat ten eerste sluiting
an de Martinus-kerk wel een punt van herhaalde
verweging is geweest, maar dat er nooit een be-
'issing is genomen, en dus ook geen datum is
ïstgesteld. Verder is ons nooit gebleken van
nige belangstelling van Bredero nv voor het kerk-
ebouw; evenmin hebben wij met enige sloper of
annemer ooit contact gehad. En tenslotte hebben
ok wij aan een andere, niet-sacrale bestemming
an de kerk gedacht, omdat wij met u van mening
ijn dat sloop indien enigszins mogelijk moet wor-
en voorkomen. Zon bestemming bleek echter veel
linder gemakkelijk te vinden dan u suggereert.
v oordeel over ons falend beleid verzacht u
ijnbaar door ons „minder toerekeningsvatbaar"
ichten. Uw scheldproza gaat echter geheel voor-
bij aan een belangrijke vraag: is het in onze maat-
schappelijke constellatie, die zo geheel anders is
dan die bij uw 19e-eeuwse voorbeelden, eigenlijk
wel de taak van kerkbesturen om andere dan strikt
financiële en pastorale overwegingen te laten tel-
len? Zijn andere overwegingen als historiciteit niet
eerder een zaak voor de overheid die wél in staat
is daarvan de financiële consequenties te dragen?
Wij zijn overigens zeer verheugd dat de allerjong-
ste ontwikkeling erop wijst dat de kerk toch voor
de zielszorg behouden zal kunnen blijven. Het zal u
echter duidelijk zijn dat geen kerkbestuur de ver-
antwoordelijkheid voor een blijvend verliesgeven-
de exploitatie kan dragen. Uw bereidheid tot con-
structief overleg hoe dit te voorkomen en zo het
kerkgebouw te behouden, zullen wij ondanks alles
op prijs stellen.
ad
d
res administratie
De ledenadministratie van de vereniging Oud
Utrecht berust met ingang van heden bij mevrouw
M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsma-
laan 17 te Vleuten, telefoon (03407) 19 86.
Zij volgt de heer A. B. R. de Vries op, die. dit werk
sinds het vertrek van de heer Knoester in 1970
met grote toewijding gedaan heeft, maar die door
drukke werkzaamheden werd genoopt zijn taak neer
te leggen. Vooral de laatste maanden heeft hij zijn
handen vol gehad aan het administreren van Oud
Utrecht, dat door de activiteiten bij het 850-jarig
bestaan van de stad Utrecht haar ledental zag stij-
gen van circa 1200 tot 1447. De vereniging is de
heer De Vries grote dank verschuldigd.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 8 - augustus 1972
7IAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Strulck
Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17,
Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris:         dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
■ inslag: 1 2
3|4
egel van keizer Hen-
rik V, 1122; grootzegels
an de stad,
196, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
57
-ocr page 58-
Taak van schout en sche
r
enen
Als we ons afvragen, wat voor functie de schou-
ten in de 12e en de 13e eeuw hadden, moeten we
een bestuurlijke en een gerechtelijke taak onder-
scheiden. Beide zijn nauw verweven met de func-
tie van de schepenen.
De taak van de schout in de rechtspraak is twee-
ledig. Hij treedt op als voorzitter van de schepen-
bank en heet als zodanig ook wel judex, richter
of rechter. Toch wijst hij geen vonnis; dat doet één
der schepenen. Hij spreekt wel de vredeban uit
namens de schepenen en heeft de leiding bij het
uitvoeren van vonnissen. Behalve voorzitter is hij
ook aanklager bij bepaalde misdrijven, zoals het
breken van de vredeban. Waarschijnlijk doet hij in
die zaken het vooronderzoek. Aan het einde van
de 14e eeuw blijkt, dat hij het beheer heeft over
de gevangenis; dat zal in de eeuwen daarvoor ook
wel het geval zijn geweest.
Voor de criminele rechtspraak, waarbij doodvon-
nissen kunnen worden uitgesproken, hebben schout
en schepenen de bloedban nodig. Deze bevoegd-
heid behoorde waarschijnlijk in de 12e eeuw aan
de stadsgraaf. Pas in 1220, toen de bisschop de
graaf uitkocht, kan de schout de bloedban heb-
ben gekregen. In de 15e eeuw beperkte zich de
criminele rechtspraak van de schepenen tot het
uitspreken van doodvonnissen in zaken waar de
raad zich al van de schuld van de beklaagde had
overtuigd. Als er een doodvonnis werd uitgespro-
ken, moesten schout en schepenen bij het uitvoe-
ren daarvan ook aanwezig zijn. In de praktijk ech-
ter vielen na 1350 alle criminele zaken, zoals dief-
stal, moord, mishandeling en opruien onder het
oordeel van de raad. Betekent dit dat de schepen-
bank de bloedban had en de raad niet? En dat de
schout en schepenen recht spraken in criminele
zaken tot de raad deze taak usurpeerde?
Een bewijs voor deze theorie is te vinden in een
geval dat op zichzelf al de moeite waard is om te
vertellen.
verzekering de machtiging mee, om ieder die hem
en zijn gevolg onderweg zou lastig vallen, door het
wereldlijk gerecht te laten berechten of de boos-
doener zelf met geestelijke straffen te vervolgen.
Aldus gewapend met interdict (het staken van ker-
kelijke plechtigheden, doop, huwelijk en begraven)
en ex-communicatie (uitsluiting uit de kerkelijke en
daardoor vrijwel ook uit de christelijke gemeen-
schap) kwam hij naar de goede stad Utrecht om
daar voor het kapittel van Sint Pieter vidimus te
geven van een aantal oorkonden van die instelling.
Een vidimus is een afschrift van een oorkonde, met
de verklaring dat iemand hem gezien heeft en dat
hij echt is.
Onze brave prelaat werd nu, volgens zijn zeggen,
het slachtoffer van een samenzwering van snode
burgers. De hoofdschuldige, Henrick Hedelingen,
beroofde hem en zijn gevolg, zoals een oorkonde
stelt: „geleid door blinde begeerte". Diens mede-
plichtigen, Willem en Nicolaes Trinusz., hadden
,,op gewelddadige wijze" aan Herman, de dienst-
knecht van de kapelaan, het voer voor de paarden
afgenomen, en nog wel op klaarlichte dag en mid-
den in de stad. Daarna hadden ze hem „onmense-
lijk en smadelijk gekneusd en gewond met oor-
vegen" tot schande van de gehele kerk. Het bloed
vloeide met stromen. En de kleren van de knecht
raakten gescheurd.
Natuurlijk eiste de priester genoegdoening, maar
de mannen waren hiertoe niet bereid en werden,
na enige vermaningen, geëxcommuniceerd. Nog
dachten zij niet aan hun zieleheil. De eerwaarde
Philippus diende daarom een aanklacht in bij het
gerecht: de goede mannen schout en schepenen
van de stad. Drie maal werden die aangemaand
om de boosdoeners te straffen en genoegdoening
te laten geven. Drie maal weigerden ze. Toen moest
de priester zijn droeve plicht doen: het rechtscol-
lege moest ook geëxcommuniceerd. Als dat nog
niet zou helpen, moest de hele stad maar onder
het interdict. De kapelaan gelastte de uitvoering
van deze beide kerkelijke straffen per oorkonde
aan de domdeken en de abt van Sint Paulus.
De stukken vermelden niet hoe de geschiedenis
afliep. Ongetwijfeld meenden schout en schepenen
het recht en de plicht te hebben Utrechtse burgers
tegen vreemden te beschermen. Maar het interdict
was een gevreesd paardemiddel...
Voor ons is dit verhaal van belang, doordat blijkt
Jammerlijke geschiedenis
Uit de oorkonden ' kunnen we het verhaal op de
voet volgen. In maart 1287 werd meester Philips
van Castegnolis, kapelaan, door zijn superieur, de
bisschop van Tusculum, op een missie naar de
lage landen gestuurd. Hij kreeg als een soort reis-
1. Oorkondenboek V, nr. 2297, 2313 en 2322.
58
-ocr page 59-
Vaststelling van de voorwaarden waaraan bewijs-
stukken voor schout en schepenen moeten vol-
doen. Uit het 2e schepenboek,
c. 1380. Stads-
archief, I,
652 a.
Merlo bevestigde met de schepenen het kapittel in
het bezit van de betwiste goederen.
De schepenbank was ook marktgerecht. Zij mocht
verder in de 13e eeuw zaken „van schade en
schout" (schuld), dus vorderingen wegens geld-
schulden, berechten. Zo is er een uitspraak uit
1281 over een schuld van 45 Utrechtse ponden,
die Jacob Lutgardisz. had moeten betalen aan
Werner Frederik Lysenz. Deze zaken kwamen later
ook aan de raad.
Het grootste gedeelte van het materiaal vóór 1300
bestaat uit getuigenissen, vooral schepenbrieven.
Dat waren verklaringen van de schout en de sche-
penen over een overeenkomst tusen twee partijen.
Deze „schepenkennis" vond mondeling plaats bij
zaken met een korte duur. Van kwesties die lan-
ger moesten gelden, werd een document opge-
maakt, voorzien van het zegel van de schout en
een aantal schepenen. Als er later tussen de par-
tijen onenigheid ontstond over de gemaakte af-
spraak (wat men kennelijk wel verwachtte), had
men in schout en schepenen betrouwbare getuigen
en werd de bewijsvoering in een eventuele rechts-
zaak makkelijker.
Onderwerp van een schepenbrief kon bijvoorbeeld
zijn het verkrijgen van een onroerend goed door
koop, schenking of legaat. Een andere manier van
getuigen door schout en schepenen was het geven
van een vidimus. Ook dit komt in de bronnen vóór
1300 voor.
dat de schout en de schepenen in criminele zaken
(mishandeling, diefstal) in 1287 de rechtspraak be-
zaten. Een vroegere, maar zwakkere aanwijzing is
te vinden in het verdrag van 1278.2
De bewering van Muller, dat de schepenbank de
berechting van de lichtste misdrijven had verloren,
voordat zij de zwaardere mocht berechten,3 lijkt
mij niet acceptabel. Dan zouden de schepenen
namelijk een tijd helemaal geen recht spreken. De
raad heeft zich in de 13e eeuw wel opgeworpen
als adviseur van de schepenbank en als rechtspre-
kende instantie op bepaalde gebieden, maar pas
in de 14e eeuw is de schepenbank van deze ge-
bieden verdrongen.
Andere zaken
De rechtspraak over erfeniskwesties, „van erfnisse
ende besterfnisse", blijkt volgens een oorkonde
van 1230 ook aan de schepenen te behoren. Dan
betwisten Otto en Deiderik Reiger aan het ka-
pittel van Sint Pieter een schenking die hun oom
Nicolaas had gedaan. Maar de schout Gerard van
2.   Maris, p. 95.
3.   Muller, p. 65.
59
-ocr page 60-
meende, dat de schout hier stadscommandant was.5
Dat is niet onmogelijk, maar zoiets lijkt mij meer
een taak voor de burggraaf of de maarschalk. De
naam prefectus wordt elders gebruikt voor allerlei
stedelijke ambtenaren. Alfer is hier gewoon de
schout.
Ook in de 13e eeuw komt de schout nooit zelf-
standig voor als oorkonder, maar uitsluitend samen
met de schepenen. De wisselende invloed van de
schout hangt dan ook nauw samen met de positie
van de schepenbank, die weer voor een groot deel
afhangt van de partijverhoudingen. Daarover hoop
ik een volgende keer enkele opmerkingen te ma-
ken.
D. A. Berenrs
Bisschop Jan IV (van Arkel) en de stad Utrecht
verbinden zich op 10 september 1352 om geen ver-
sterkte huizen aan de zijde van de IJssel te dulden.
Archief der stad Utrecht, I, nr. 103.
Bestuur
Het aandeel van de schout in het stadsbestuur is
erg onduidelijk. Meestal kunnen we alleen nagaan
of zijn invloed toeneemt of afneemt; daarvoor moe-
ten we kijken naar zijn plaats in de oorkonden en
de formuleringen die daar worden gebruikt. In de
12e eeuw is dat al heel moeilijk: dan komt hij en-
kel voor als getuige en zonder de schepenen. Een
uitzondering is een inscriptie op een fundatiesteen
van de Smeetoren. Sinds 1145 staat daar te lezen
„factum est hoc opus a prefecto Alfero": dit werk
is verricht door de prefect Alfer. Deze Alfer ken-
nen we tussen 1127 en 1139 als schout. Muller
concludeerde daaruit, dat Alfer op dat moment
burggraaf was geworden.4 Inderdaad heet de burg-
graaf soms „prefectus", maar er is op dat mo-
ment al een ander burggraaf. A. Johanna Maris
4.   Muller, p. 13 noot 6.
5.   Maris, p. 93.
Literatuur:
MARIS, A. ]., Van voogdij tot maarschalkambt,
Utrecht 1954.
MULLER Fz., S., Inleiding op de middeleeuwse
rechtsbronnen der stad Utrecht, 's-Gravenhage
1885.
Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, 5 dln.,
Utrecht 1920 1925 en 's-Gravenhage 1940-1959.
60
-ocr page 61-
Steen- en pannenbakkenjen
langs de Vecht (3)
1790 komt in deze buurt een Jan Plomp voor als
pachter van stukken land. Omstreeks 1700 waren
er al Plompen in de steen- en pannenbakkerij bij
Woerden en in de negentiende eeuw zullen wij
deze familie werkzaam zien aan de Vecht.
Over het algemeen was er in de steenbakkerij in
de achttiende eeuw wel behoorlijk te verdienen.
Een zekere Le Long, die in 1717 een boek schreef
ever de kunst van het geld verdienen, zegt ever
do steenbakker: „Op deugdzame steenen en ar-
beydt moet hij zich voornamentlijk leggen, en den
prijs redelijk instellen; liever drie maal met kleyne,
dan eens met groote winst verkoopende, sal hem
altoos het beste recommandeeren en goede reke-
ning geeven, waardoor hij op een eerlijke wijze
sijne kleyaaerde, in silver, en sijne steenen in
goudt sal doen veranderen, syne familie ruym doen
bestaan, en sijnen kinderen en erfgenaamen goed
geldt en een deftige kostwinninge konnen nalaa-
ten".14
Dat gold dan vooral voor de „ovenheeren", en
ten deele misschien nog voor de meesters of
bazen. De verdiensten van het werkvolk waren
echter bar slecht, zoals we al op de loonlijst uit
1623 hebben gezien. Cornelis Redelijkheid merkt
dan ook op: „Als ik hier de schippers en steen-
arbeiders deed spreken, zij zouden al meerder geld
willen hebben en dat is zeer natuurlijk; wie ooit
met dit soort van volk heeft te doen gehad, weet
zulks bij ondervinding 't beste".15
Ook werd het meestal als een nadeel ondervon-
den, dat de steenovens vaak zo afgelegen lagen,
en dat het wonen er zo primitief was. Weliswaar
gold dit voor de Vecht niet in die mate als van
sommige ovens aan de Gelderse rivieren, maar in-
derdaad: men zat op de Zuilense oven een uur
gaans buiten Utrecht, en een half uur van Maars-
sen.
„Kluizenaarsleven"
Pater Abraham van St. Clara schrijft over de steen-
bakkers: „Men kan van de steenbakkers niet veel
quaads spreeken, want deese arme mensen moe-
ten met veel moeite haar broodt winnen; ook raa-
ken sij zeer zelden in quaade geselschappen, om-
dat haare hutten en ovens midden in steden noch
dorpen gevonden worden, maar meest van deselve
afgelegen, soo dat se bijna een kluizenaarsleven
voeren. Nogtans zijn se niet ten eenenmaal sonder
gebreken, en alschoon se zich driemaal wiesschen,
soo besmetten se nogtans andere, en weeten de
halve steenen voor heele te tellen, of se branden
61
In twee vorige artikelen hebben wij iets verteld
over de geschiedenis van de steen- en pannen-
ovens aan de Vecht en het leven van de mensen
die er werkien. Alvorens het verhaal af te mcken,
willen wij iedereen met goede ideeën die kunnen
leiden tot de vorming van een beheer om de laat-
ste panovon, „Zonlust", van de ondergang te red-
den, opwekken contact met ons op te nemen.
Adres: Laan van Vollenhove 751, Zeist. Het meet
toch mogelijk zijn met de oven en het huis erom-
heen iets zinvols te doen.
Het onkostenboek, genoemd in het tweede artikel,
maakte ons duidelijk dat in de achttiende eeuw in
de Zuilense oven ook pannen werden gebakken
Vermoedelijk diende de grote oven voor stenen, de
kleine voor pannen. Ook geeft het boek de namen
van verschillende zakenrelaties, zowel collega's als
afnemers. Genoemd worden o.a. Van der Schilde,
steenbakker aan de Vaartse Rijn, en G. van der
Schroef bij de Rode brug.
Men hielp elkaar, wanneer men alleen niet genoeg
kon produceren om aan een tevoren gecontrac-
teerde leverantie te voldoen. Ook Casius, cement-
fabrikant en cementhandelaar, komt in het boek
voor. Deze had een uitvinding gedaan om kunst-
cement te maken uit klei, en had op die vinding
octrooi. Daarom komt in diverse contracten van
steen- en pannenbakkerij aan de Vecht de clau-
sule voor, dat men geen kunstcement mag maken.
Cazius had zijn „fabrieken" in Utrecht aan de Ca-
tharijnesingel, en in Amsterdam aan het IJ.
Op een kaart van 1696, van de „Vrijheid der stad
Utrecht", is de plaats van de steenoven wel te
vinden, in de bocht van de Vecht ten zuidoosten
van het kasteel. Er is een sloot gegraven, lood-
recht op de Vecht, een „vletsloot", waarlangs men
met vletten - platboomde schuiten - de klei ver
uit het land kon halen. Waar de sloot de dijk en
weg langs de Vecht doorsneed, was een hoge,
stenen brug, waar men met de kleischuiten onder-
door kon. Ook voor de aanvoer van turf uit Maars-
seveen zijn verschillende sloten gegraven. Deze
stenen brug wordt in een soort kasboek in 1737
vermeld als „leggende aan de Vegt voor de steen-
plaats van den Heere van Zuilen".
Familie Plomp
Intussen was er in de loop van de achttiende eeuw
ook een steenoven gekomen op de westelijke
Vechtoever, in Vijfhuizen. In 1760 wordt Cornelis
Verkerk als pachter genoemd. De klei werd hier
weggehaald in het land aan de „Buytenweg". In
-ocr page 62-
1.   Bij de ,,rode brug" de ovon van Ven der
Schroeff, tot ± 1950.
2.   Op het gebied van het voormalige kloosier
Mariëndaal de oven Ten Daal; in 1876 was
deze verdwenen. In de achttiende eeuw wao
c'e Amsterdamse steenkoper Steenoven de
eigenaar.
3.   Vlak bij het tegenwoordige Daalwijk stond een
even, waarin later een borstelfabriek werd ge-
vestigd.
4.   Te Vijfhuizen, dicht bij Huize „Vrede en Rust",
oen pannenbakkerij van de familie Plomp.
5.   Voorbij de Zuilense laan de pannenbakkerij
„Voorzorg" van de familie Weener. Na de
laatste oorlog waren hier nog drie pancveno
in bedrijf.
G. Over de spoorlijn westwaarts, richting Lage
Weide, de steenoven „De Volharding".
7.   In de zg. Den Hoek lag in 1867 de steenoven
„Duinkerken", tegenover Oostwaard.
Aan de oostzijde van de Vecht: (van noord naar
zuid)
8.    In de Oostwaard de steenoven „De Ijsvogel"
in 1867.
9.   Dichtbij het goed Ten Bosch een steenoven,
genoemd in 1840.
10.    In Oud-Zuilen de pannenbakkerij „Zonlust"
van de familie Weener.
11.   De Zuilense oven, tussen het Slot en Fort de
Klop.
Eerst nog iets over deze oven van de Heren van
Zuilen; De heer Bloemendaal, vroeger bode van
het gemeentehuis in Zuilen, wist in 1967 - hij was
toen 90 jaar - zich deze oven nog te herinneren,
in de nabijheid van het „Plompenbosje". Ook de
oude heer Schieveen vertelde, dat zijn grootvader
vaak zei: „Even wandelen tot de oven", waarover
hij zich als kind verbaasde, want er was geen
oven meer. Ds. J. Craandijk schrijft in zijn Wande-
lingen door Nederland in 1880..... dan komt het
Fort. . . een lieflijk tafereel met lage heesters . . .
en daar tussen schemeren de grauwe muren van
een aloud kasteel", dus niets over een steenoven.
Enkele bladzijden verder schrijft hij echter: „Meer
tot de welvaart dan tot de schoonheid der land-
streek wordt toegebragt door de steen- en panne-
bakkerijen, die aan de Vecht vrij talrijk vertegen-
woordigd zijn, en ook te Zuilen niet worden gemist."
Volgens de kadasterkaart was het oventerrein
groot 1 ha, 51 a, 40 ca. Bij een vluchtig onder-
Produkten van de
steen- en pannebakkerijen
se soo slecht, dat men se met een braadworst aan
tweên soude kunnen slaan; doch desulke sal de
duivel te zijner tijdt in sijn oven wel gaar weeten
te krijgen".16
Het aantal bedrijven langs de Vecht was blijkbaar
niet groot genoeg om tot vereniging te komen,
zoals die wel in Leiden en in Woerden bestond.
In Leiden waren de eigenaars van steenovens al
sedert 1633 georganiseerd in een vereniging van
steenplaatsers in Leiden en Rijnland, die in 1734
tot een soort steenbakkersgilde werd omgezet.
In Woerden had men omstreeks 1650 een Steen-
pan- en tichelbakkersgilde. Ook in de stad Utrecht
traden de pannenbakkers en tichelaars, met welke
laatsten de tegelbakkers worden bedoeld, wel sa-
men op. Wel hebben de steenbakkers van de
Vecht meegedaan aan acties van de „gezament-
lijke steenplaatsers in deze provintie", waarbij men
protesteerde tegen belasting op bakstenen, tegen
verhoging van turfaccijns, e.d.
Inventarisering
Na de Franse tijd zijn er verschillende steen- en
pannenbakkerijen bijgekomen. En de eerste kadas-
terkaarten geven de ligging heel precies aan. We
zullen een overzichtje geven van wat er bestond
tussen Utrecht en Maarssen.
Eerst aan de westzijde van de Vecht: (van zuid
naar noord)
62
-ocr page 63-
zoek vond ik enkele puinresten in de bodem, maar
een opgraving zou nog meer kunnen opleveren.
In het bezit van mej. Plomp is een schilderij, waar-
op de bij de oven behorende woning is afgebeeld.
Boven de huisdeur staat geschreven „De Zuilense
oven".
Zonlust
Wenden wij ons thans tot de pannenbakkerij ,,Zon-
lust" in Oud-Zuilen. In 1857 werd voor notaris
Isaac Jan van der Helm te Maarsseveen, door A.
Ch. Hartjens, lid van de Staten van Utrecht, dit
bedrijf overgedragen aan Gijsbert de Lange, pan-
nenbakkersbaas te Zuilen. Van deze De Lange is
een portret bewaard, dat nog in het huis Dorps-
straat 29 aanwezig is. In 1885 wordt de panoven
bij een boedelscheiding toegedeeld aan Wolter
Weener. In 1928 komt de eigendom aan diens
zoon Gijsbert Weener, daarna volgt Johannes
Weener en in 1951 Wolter Weener. Deze Weeners
bezaten ook het bedrijf aan de overzijde van de
Vecht, „Voorzorg".
Beide bedrijven zijn door Wolter Weener in 1968
verkocht aan de gemeente Maarssen en sinds-
dien zijn alle opstallen van „Voorzorg" al gesloopt.
Rest nog slechts „Zonlust". Van Zonlust zijn de
gebouwen aan de oostzijde van de Dorpsstraat ook
geheel gesloopt, maar er staat nog één panoven, in
de grote schuur die onder één dak gebouwd is met
het statige woonhuis van Dorpsstraat 29. Deze ge-
bouwen behoren tot het beschermde dorpsgezicht.
De eigenlijke oven valt van de weg af totaal niet op.
De oven zelf is nog stevig genoeg, maar het dak
van de schuur is bouwvallig, leder uitstel van de
zo nodige reparatie maakt de toestand slechter.
Aan het slot van deze artikelenreeks willen wij on-
ze dank betuigen aan de regenten van de Stich-
ting Slot Zuylen, die het mogelijk hebben gemaakt
stukken uit de archieven in te zien en daaruit te
publiceren.
F. H. Landzaat
met medewerking van
mei. dr. L Hollestelle
9(ud
os i)an
Lithografieën van William Kuik, voorstellende oude
stadsdelen van Utrecht gezien door de ogen van
de kunstenaar, zijn tot nader aankondiging voor
leden van Oud-Utrecht verkrijgbaar bij het gemeen-
telijke archief, Alexander Numankade 199 a raison
van f 12,50.
\Demmincn L^roll hoogleraar
Onze voorzitter dr. ir. C. L. Temminck Groll is bij
Koninklijk besluit van 27 juni jl. benoemd tot ge-
woon hoogleraar in de afdeling der Bouwkunde aan
de Technische Hogeschool te Delft. Hij gaat daar
onderwijs geven in het architectonisch ontwerpen:
restauratie.
BOEKBESPREKINGEN
De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en ant-
woord. Uitgave van de provincie Utrecht, 1972. 186
blz., m. afb.
De vragen stelde het Departement van Oorlog in
juli 1815, de antwoorden vulden de meeste Utrecht-
se gemeenten met de vereiste promptitude in
augustus in; een paar laatkomers verschaften hun
inlichtingen nog voor het eind van dat jaar. De in-
gevulde vragenlijsten werden gevonden in het ar-
chief van de provincie, toen dat met het oog op
overbrenging naar het Rijksarchief geordend en be-
schreven werd. Bij de betrokken ambtenaren rees
het goede idee om deze gegevens te publiceren,
en het provinciaal bestuur maakte de uitvoering
daarvan mogelijk. Nu de Provinciale Almanak blijk-
baar geen historische artikelen meer kan opnemen,
was een aparte uitgave nodig, wat misschien nog
wel zo aantrekkelijk is. Dit boekwerkje is in elk ge-
val zijn lage prijs zéér waard (ƒ 5,— bij afhalen
Achter St. Pieter 20; voor f 6,— op giro 134535 van
hoofdafdeling 6 van de Provinciale Griffie te Utrecht
krijgt men het thuisgezonden).
Wat men erin kan vinden zijn per gemeente 38 op-
gaven, over het aantal inwoners, huizen en bijzon-
14.   I. Le Long, Konst om geldt te winnen . . ., Am-
sterdam, 1717. blz. 129.
15.   C. Redelijkheid, De aloude metzelwerken . . .
door
C. I. Krayenhoff, beoordeeld en weer-
legd... 's-Gravenhage, 1775. blz. 30.
16.   Abraham van St. Clara, Iets voor allen I, Am-
sterdam, 1758. blz. 433.
63
-ocr page 64-
dere gebouwen, welke bedrijven er uitgeoefend
werden, hoeveel vee en wagens men had, allerlei
gegevens over de waterstaat, bodemsoorten, land-
bouwgewassen, de toestand van de wegen, en hoe-
veel manschappen en paarden er ingekwartierd
zouden kunnen worden. Het was niet voor niets een
enquête door het Departement van Defensie! Al
deze opgaven uit het hele land moesten namelijk
leiden tot het opstellen van een Itineraire ten nutte
van 's lands dienst, luidde de opdracht aan de bur-
gemeesters, terwijl het materiaal ook zou kunnen
dienen om in bepaalde gevallen de belangen der
gemeenten deskundig te kunnen beoordelen. Dat
militaire doel interesseert ons intussen niet meer,
maar wel de gegevens die deze inventarisatie uit de
beginperiode van de statistiek heeft vastgelegd,
ook al zijn ze niet steeds zo exact als wij zouden
willen. Samen met streekarchivaris Boon hebben de
bewerkers niet volstaan met een uitgave van de in-
gevulde vragenlijsten, verlucht met reproducties
uit de Nederlandsche Tafereelen. Ze hebben er een
index op de geografische namen aan toegevoegd
en een samenvatting van een deel der gegevens
per onderwerp. Naar mijn smaak zijn daarin het in-
teressantst de poging om de in verschillende plaat-
sen wisselende opbrengst van landbouwprodukten
en de veenderij vast te stellen (voor de fruitteelt
zijn de antwoorden te summier), en de (niet comple-
te) rubricering van de toestand waarin het wegen-
net zich bevond.
Als toegift biedt het boekje een bloemlezing uit de
Utrechtsche en de Opregte Haarlemsche Courant
van 1815, om een indruk te geven van gebeurtenis-
sen in dat jaar.
                                                     L.v.T.
G. 1. Röhner en R. L. Röhner, Een kostbare erfenis:
Utrecht 850 jaar stad, 80 blz., m. afb.
De gemeente Utrecht heeft een boekje laten ver-
vaardigen dat aan leerlingen uitgereikt kan worden
bij het verlaten van de lagere school. Het loffelijke
oogmerk daarvan is om die kinderen begrip en
zelfs enthousiasme bij te brengen voor hun stad.
Het lijkt mij dat dit bij velen zal lukken, door de
aardige manier waarop de gebroeders Röhner dit
boekje hebben samengesteld. Het vogelvluchtover-
zicht van de Utrechtse geschiedenis hebben zij le-
vendig geschreven door telkens te verwijzen naar
zaken die nu nog in de stad te vinden zijn, en door
afbeeldingen, die dezelfde plek in vroeger tijd en
nu laten zien, te vergelijken; ook anecdotes en le-
genden hebben ze opgenomen, bijv. over het ste-
nen touw in de kloostergang, terwijl ze de storm-
ramp van 1674 als een directe belevenis van Floris
Janszoon ten tonele gevoerd hebben. Het boekje
eindigt met de redding van het landgoed Amelis-
weerd en enkele opmerkingen over de toekomst
van de oude binnenstad. Zo worden de jongelui er
dus ook nadrukkelijk op gewezen dat het leefbaar
houden van deze kostbare erfenis aller inspanning
vergt. Al met al lijkt het me een boekje dat u (voor
ƒ 4,90) zelf ook cadeau zou kunnen doen aan kin-
deren die het niet van school uit krijgen. L.v.T.
J. van den Berg, lohn Wesley's contacten met Ne-
derland, in: Nederlands Archief voor Kerkgeschie-
denis, 52 (1971),
36-96.
Het zal op het eerste gezicht wel vreemd lijken om
in dit blad aandacht te vragen voor de grote Engel-
se Methodistenleider uit de 18e eeuw. Op de eer-
ste bladzij van het bovengenoemde artikel staat
echter een citaat dat alle bezorgdheid over deze
bespreking zal wegnemen. Wesley schreef name-
lijk eens aan een relatie die zich op het vasteland
wilde vestigen: ,,lf you go abroad, I would by no
means advise you to go to France ... I cannot but
think there is no country in Europe which would
answer your design so wel as Holland; and no place
in Holland so well as Utrecht". Hij schreef dat uit
eigen ervaring, want hij heeft ons land drie keer
bezocht, in 1738, 1783 en 1786, terwijl hij boven-
dien met een aantal goede relaties hier correspon-
deerde.
Van den Berg gaat vooral in op het sociaal en gods-
dienstig karakter van die relaties. Meer terloops
citeert of parafraseert hij Wesley's aantekeningen
over de plaatsen die hij bezocht. Op zijn eerste
reis, toen hij nog vol belangstelling was voor de
Hermhutters, heeft hij o.a. in IJsselstein gelogeerd.
In 1783 heeft hij ook nog de Herrnhuttervestiging
in Zeist bezocht, maar verder was het toen en in
1786 toch Utrecht dat hem in onze provincie het
meest aantrok. Tot zijn goede vrienden daar be-
hoorde de burgemeestersfamilie Loten; anderen
zijn door de verhaspelde of afgekorte vorm waar-
mee Wesley hun namen in zijn dagboek noteerde,
niet direct te identificeren. Rust en stilte van de
stad herinnerden hem aan Oxford, maar de stu-
denten daar vond hij toch niet zulke nietsnutten als
de Utrechtse.
Wie Wesley's beschrijvingen precies wil leren ken-
nen, late zich door dit artikel de weg wijzen naar
zijn (gepubliceerde) dagboeken, die boeiende lec-
tuur moeten vormen.
                                          L.v.T.
64
-ocr page 65-
Van Willibrord tot Wereldraad
In het Aartsbisschoppelijk Museum wordt tot
16 oktober de tentoonstelling „Van Willibrord tot
Wereldraad" gehouden.
De tentoonstelling toont aspecten van het reli-
gieuze en kerkelijke leven met name in Utrecht.
Er is o.a. een Calendarium te zien, waarin Willi-
brord eigenhandig zijn aankomst in Europa in 690
meldt. De overzichtsexpositie eindigt in 1958,
toen in Utrecht het eerste officiële contact met
drie vertegenwoordigers van het patriarchaat der
Oosters-orthodoxe kerken tot stand kwam, met
het gevolg dat de Russisch-orthodoxe kerken zich
bij de Wereldraad hebben aangesloten. Uiteraard
is ook materiaal (gewaden etc.) bijeengebracht uit
de periodes van de bekende bisschoppen Bernold,
David van Bourgondië e.a. Veel kerkgenootschap-
pen hebben uit hun verzamelingen voorwerpen
beschikbaar gesteld.
De zeventiende-eeuwse tekeningen van Utrechtse
kerken van Pieter Saenredam zijn afkomstig uit
de topografische atlas van het Gemeentelijk Ar-
chief.
De tentoonstelling is geopend van maandag t/m
zaterdag van 10.00—17.00 uur, des zondags van
13.00—17.00 uur en op dinsdagavond van 20.00—
22.00 uur.
Grammofoonplaat voor Utrechtse Domcantorij
Ten bate van de Utrechtse Domcantorij heeft het
City-pastoraat der Hervormde gemeente een gram-
mofoonplaat uitgegeven, die voor ƒ 10,— afge-
haald kan worden op het bureau: Buurkerkhof 11
te Utrecht (tel. 3104 03) of kan worden besteld
door f 11,50 over te schrijven op postrekening
nr. 75651 van de Crediet- en Effectenbank te
Utrecht, ten gunste van „City-pastoraat Domkerk"
te Utrecht, onder vermelding van „kerkmuziek".
De plaat bevat o.a. het motet van J. S. Bach
,,Jesum meine Freude", dat wordt uitgevoerd door
de vokale en instrumentale groep van de Dom-
cantorij o.l.v. Maarten Kooy; het motet ,,Tu
pauperum refugium" (Gij toeverlaat der armen)
van Josquin des Prez (1450—1521) en de Toccata
en fuga in F grote terts voor orgel van D. Buxte-
hude (1637—1707), uitgevoerd door de organist
van de Utrechtse Dom, Stoffel van Viegen.
Stellig zijn er belangstellenden onder onze leden.
Ik raad hun aan snel tot de aanschaf van deze
prachtige plaat te besluiten en zo aan het voort-
bestaan van de unieke Domcantorij bij te dragen.
A. Graafhuis
^fotoboek/jaarverslag gratis
De Crediet- en Effectenbank, die een halve eeuw
bestaat, heeft enige honderden exemplaren van
haar jaarverslag ter beschikking gesteld voor
leden van Oud-Utrecht. Er staan vele mooie, oude
foto's in. Zolang de voorraad strekt kunt u gratis
een exemplaar in ontvangst nemen op het ge-
meentearchief.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 9 - september 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17,
Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris: dr. J. E. A. L Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
Omslag: 1 j 2
3|4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per Jaar
65
-ocr page 66-
Dochters, dochters
How sharper than a serpent's tooth it is
To have a thankless child!
(King Lear, act I scène 4).
Utrecht, een koude avond in januari 1718.
In de grote keuken van brouwerij De Boogh te
Utrecht zat Maria, de jongste uit het gezin van
Dirk van Bijlevelt, te naaien. Haar moeder, Chris-
tina van Eek, hield een waakzaam oog op deze
19-jarige dochter. Een moeilijk kind was zij altijd
geweest en meer dan eens had Christina haar
vroeger in drift toegebeten: „Je kunt mijn kind
niet wezen, ze hebben je vast in de wieg verruild".
Toch hield zij van haar dochter, die nog maar kort
geleden een beroep op haar moederliefde had ge-
daan. Steeds weer doorleefde Christina de scène
waarin Maria onder tranen haar ouders vergiffenis
afsmeekte voor haar heimelijke „conversatie" met
de gereformeerde grutterszoon Willem Post. Een
conversatie waarvan de gevolgen zich nu aankon-
digden, maar aan een huwelijk viel niet te denken.
Willem durfde zijn vader niet de katholieke Maria
als schoondochter voor te stellen, evenmin als
Maria's keuze genade kon vinden in de ogen van
haar familie. Het was Willems aarzeling die Maria
in wanhoop weer in de armen van haar ouders
had gedreven. Zij namen hun dochter liefderijk op
en verboden een ieder om in Maria's bijzijn over
de zaak te spreken. Achter haar rug echter over-
woog de familie wat nu te doen. Maria, nieuws-
gierig naar die plannen, ontdekte in een lessenaar
een brief waaruit zij opmaakte dat men haar zou
dwingen in een klooster te gaan en van het kind
afstand te doen. Ze maakte Willem deelgenoot van
deze ontdekking, maar hield tegenover haar
ouders haar mond en was in alles de gehoorzame
en boetvaardige dochter.
Gedwee boog zij dus haar hoofd over het naai-
werk. De klok sloeg half zeven. Maria slaakte een
kreet — haar naald was gebroken, zo zei zij, en
Bierbrouwerij De Boog. Aquarel van A. Grolman, 1897 (Verz. Gem. Arch. Utrecht).
66
-ocr page 67-
hem in haar testament en in 1762 tekent hij voor
ontvangst van een legaat van ruim tienduizend
gulden.
What news from Genoa? Hast thou
found my daughter?
(Merchant of Venice, a III scène 1)
Utrecht, 1779
Tweemaal is Louis de Malapert, heer van Over- en
Neder-Jutphaas, getrouwd geweest. De eerste
maal met Louise de Geer, die in 1751 stierf. Vier
jaar later huwde hij Engelbertha Elisabeth Godin,
die hij in 1771 moest verliezen. Om de dochter
uit dit tweede huwelijk, Johanna Magdalena de
Malapert, gaat dit verhaal. Zij was geboren in
1758 en was dus pas 13 jaar toen haar moeder
overleed. Over de wijze waarop haar veel oudere
vader (geboren in 1708) voor haar opvoeding heeft
gezorgd weten wij niets. Misschien is zij wat veel
aan haar lot overgelaten. In ieder geval heeft hij
er niets van gemerkt dat Johan Krüger, koetsier
van de graaf van Regteren, haar belangstelling
had opgewekt en dat zij geruime tijd met hem een
„conversatie" onderhield (alweer dit woord, in de
17e en 18e eeuw veelvuldig gebruikt waar wij nu
ze ging naar het achterhuis om aan de meid een
andere te vragen. Vergeefs wachtte de moeder
op de terugkeer van haar kind.
Voorzien van geld en van juwelen ter waarde van
ruim 500 gulden was Maria via de staldeur ont-
vlucht, die door de dienstmeid van het slot was
gelaten. Buiten wachtte Willems knecht in de
sneeuw. Snel bracht hij haar naar Willem, die haar
de falie (mantel) van zijn moeder omsloeg. Warm
ingepakt en onherkenbaar in de falie nam Maria
plaats in een sleetje, dat haar en haar vriend naar
Reyerscop bracht, waar zij voorlopig onderdak
vonden. Om de aandacht af te leiden schaatste
Willem elke dag heen en weer naar Utrecht, waar
hij gewoon op zijn werk verscheen. Gerust was hij
echter niet over Maria's schuilplaats. Zolang zij
op Utrechts gebied was, konden haar ouders im-
mers hun minderjarige dochter weer opeisen en
terughalen. Door naar Benschop dus, dat toen
buiten Stichts territoir lag en waar volgens Willem
zelfs schelmen en dieven veilig waren. Ook daar-
vandaan kon Willem nog heen en weer naar
Utrecht schaatsen. Van Benschop uit namen zij
contact op met Dirk en Christina van Bijlevelt en
verzochten toestemming tot een huwelijk. Ze
maakten duidelijk dat een weigering zou beteke-
nen dat de ouders hun dochter nooit meer zouden
terugzien. Toen de toestemming desondanks uit-
bleef vertrok het paar dan ook naar Vianen, waar
zij zich nog veiliger dachten.
Maria's broer Hendrik deed nog een poging zijn
zuster tot inkeer te brengen. In de herberg Het
Swijnshooft te Vianen had hij een onderhoud met
haar, dat op niets uitliep. Maria zat nog vol ran-
cune tegen haar moeder, die zij de schuld gaf van
een verdrietige jeugd. Op Hendriks verzekering
dat haar moeder heel veel van haar hield en nu
van verdriet zwaar ziek was geworden, zei Maria
bitter: „Ach wat, dat zou zij ook geworden zijn
als ik thuis gebleven was, dat heeft er niets mee
te maken."
Toen alles dus vruchteloos was gebleken, maak-
ten Maria's ouders een nieuw testament, volgens
welk Maria alleen haar legitieme portie zou krij-
gen, „met scherpigheid" vast te stellen. Afgetrok-
ken zou worden, wat zij reeds genoten had en
hiermee werd ongetwijfeld gezinspeeld op de
medegenomen juwelen en het geld. Het duurde
niet lang of het testament moest uitgevoerd wor-
den, want Christina stierf al in 1719. Van verdriet,
zei de weduwnaar, en hij vergaf dit zijn dochter
nooit. Hardnekkig bleef hij zich verzetten tegen
de pogingen van Maria en Willem om hun ver-
houding te legaliseren. Het mocht niet baten: in
1720 trouwde het paar eindelijk, in de gereformeer-
de kerk. Kort daarna stierf ook Maria's vader.
Al in 1724 sloot Maria een tweede huwelijk, als
weduwe van Willem Post. Lang heeft haar eerste
huwelijk dus niet geduurd. Haar zoon Jan blijkt de
familiebanden te hebben aangehouden. Tenminste,
zijn tante Anna van Alen-van Bijlevelt gedenkt
■&&
%*£■
r ■•-■"■ ^ -;- *#■ - •
.'-dfj^ii------
r-t-n—C~(&' 'th-*
,'C 1.4'Vl ,« ,;Vï >i:. /X
Rekening van de advocaat Hoffmann te Meurs
(R.A. Utrecht, archief De Malapert nr. 124).
67
-ocr page 68-
„verhouding" zouden zeggen). Johanna begreep
heel goed dat haar vader nooit toestemming zou
geven voor een huwelijk zo ver beneden haar
stand en op de avond van 16 januari 1779 sloop
zij het huis uit en vertrok met Johan Krüger in een
daartoe gehuurde chais naar Duitsland.
De ontsteltenis van haar vader laat zich denken.
De schande woog hem echter nog zwaarder dan
het verlies van zijn dochter. Hij zette alles op alles
om Johanna te doen opsporen, terug te halen en
te redden wat er te redden was. Alles beter dan
een mistrouw met iemand zo ver beneden „het
fatsoen van zijn en zijn overleden huisvrouws
familie".
In het familiearchief De Malapert vinden we de
rekeningen van mensen die Louis de Malapert
inschakelde om zijn dochter terug te krijgen en
we kunnen daaruit opmaken welke maatregelen
hij genomen heeft. Hij liep eerst naar een advo-
caat, die hem adviseerde om mensen naar Duits-
land te zenden om de juffrouw op te sporen. Dat
geschiedde, en de heer Van Olst, later nog door
twee Duitsers geassisteerd, wist inderdaad half
maart te berichten dat het paar in Duisburg zat.
De speurders hadden toen al heel wat verteerd
aan hotels, fooien en veergelden. In de nacht van
17 op 18 maart hadden zij enige personen laten
posten bij het huis waarin het voortvluchtige stel
zich bevond; hun consumpties bedroegen 55 stui-
ver. Deze laatste post vinden we in de rekening
van de Duitse advocaat Hoffmann te Meurs, die
voor een arrestatiebevel moest zorgen. Hoffmann
had het er druk mee; voortdurend reisde hij van
Meurs naar Duisburg en terug, stelde verzoek-
schriften op en gaf ook alweer veel uit aan
rijtuigen, fooien en veergelden.
Eindelijk leek de zaak rond te zijn en nu was het
weer de beurt van de Utrechtse advocaat. Louis
de Malapert diende bij het gerecht van de stad
Utrecht een rekest in, waarin hij verzocht om zijn
dochter bij terugkomst in een der stadsverbeter-
huizen ^nder te mogen brengen, tot zij tot
„bedaarder gedachtenisse" gekomen zou zijn. Hij
zag geen kans haar thuis afdoende te bewaken.
Wie nu zou denken dat deze vader beloond werd
voor al zijn moeite en voor alle gemaakte onkos-
ten, heeft het mis. Op 30 juli 1779 was Johanna
namelijk nog steeds in Duisburg en tekende daar
voor ontvangst van kleren uit het ouderlijk huis,
„uit handen van haar vader ontvangen". Had vader
Louis, in een laatste poging zijn dochter te ver-
murwen, zelf de reis naar Duisburg gemaakt, met
medeneming van o.a. 10 neteldoekse neusdoeken,
12 jakken, 8 rokken, 4 broeken, 13 hemden, 22
zakdoeken? Helemaal duidelijk is het niet. Zeker
is wel, dat Johanna in Duitsland bleef, en dat haar
vader haar tenslotte onterfde. Toen hij in 1782
overleden was maakte Johanna bezwaar over de
wijze waarop haar moederlijk erfdeel beheerd en
verantwoord was, maar uiteindelijk kwam er een
akkoord tot stand, waarbij Johanna ook nog enige
goederen van wijlen haar moeder in ontvangst kon
nemen, zoals esn zilveren toiletstel en een bijbeltje
met rood fluweel.
Haar familie brak met haar. Na de dood van
Krüger, in 1816, nam zij weer contact met haar
familie op, maar dat was alleen om nog iets uit
de nalatenschap van haar vader los te krijgen.
Te laat.
/ shall obey, my lord
(Hamlet, act I scène 3)
Utrecht, 23 december 1871
The memory of our love float upon thy lonely
hours".
Het was herinnering geworden, de geluk-
kige dagen die Hester gekend had in de voorbije
zomer. Een herinnering die zij jaren zou vasthou-
den. De hierboven geciteerde regel vormt het be-
gin van „Dedication", het eerste gedicht dat
Hester in haar poësiealbum schreef, en dat zij
door nog vele andere deed volgen.
Eerst kwamen de gedichten die ontstaan waren in
het afgelopen jaar, toen zij nog mocht hopen op
de vervulling van haar wens: verenigd te worden
met Jacob, haar 22 jaar oudere achterneef,
weduwnaar, en vader van een achtjarig dochtertje.
Op 23 december 1870 schreef zij: „God kroone
met zijn rijksten zegen O liefste mijn, uw dierbaar
hoofd".
Vlak hierop een gedicht van Jacobs dochtertje:
,,My Ada, child of love and prayer, thy mothers
treasure bright. Thy mourning fathers tender
care . . ."
Hoe vurig verlangde Hester een tweede moeder
voor dit kind te mogen zijn. Himmelhoch jauch-
zend, zum Tode betrübt was zij die zomer, zoals
we zien uit het gedicht dat de titel draagt van
..Kinderachtig":
'k ben al drie en twintig jaar
O wee!
En doe nog met de kinderschaar
graag mee.
Soms kan 'k zoo kinderachtig zijn
als iets
En heele bittre tranen schrein
Om niets.
'k geloof wat 't madeliefjen zegt
Geheel.
Gij hebt mij lief - iets - weinig - niets -
Hee/ veel!
Dat was het laatste vrolijke gedicht. Daarna werd
de toon droeviger: ,,/n my heart it 's dark as night
my love has gone away". Er volgt een teruggrijpen
op gelukkiger ogenblikken:
,,Puis Ie moment, quand, loin du bruit, tot front sur
moi se penche,
Tandis que la rosée des nuits mouillait ma robe
blanche".
Maar de herinnering kan haar niet meer gelukkig
maken: ,,The night is dreary, dismally moans the
wind. . . how I am yearning to die".
68
-ocr page 69-
Fragment uit Hesters poësiealbum.
Vergeten kan ze niet: „/ can't forget its magie
lays, its strain of paradise".
Maar dan, eindelijk, onderwerpt zij zich en ze
schrijft in haar album de Engelse hymn van Char-
lotte Elliott over: ,,My God my father, while I stray"
met het steeds terugkerende refrein: ,,Thy will be
done".
Dacht ze aan de hemelse Vader of aan haar vader
op aarde? Uit de gedichten, die ik hier niet alle
kan citeren, blijkt dat het inderdaad haar vader
was, die het huwelijk verbood en die er zelfs voor
zorgde dat Jacob geen voet meer in zijn huis
zette. Waarom? Niet om verschil in godsdienst of
stand. Was het het leeftijdsverschil, of de graad
van bloedverwantschap, die Hesters vader dwars
zat? We weten het niet.
Hester werd opgevangen door haar liefhebbende
ouders en door een talrijke schaar broers en zus-
ters, van wie zij de oudste was. Misschien leidde
haar dat een beetje af, maar blijkbaar toch niet
genoeg. Zij bleef terugkeren naar haar gedichten-
album en schreef elk jaar op de verjaardag van
haar geliefde een gedicht. 23 december 1872.
,,lt has come back again, love, and finds us far
apart".
1873: ,,My love is like the ivy, the ivy strong
and true".
1874: ,,Our love has never past away".
Ook de andere gedichten ademen nog het verlan-
gen naar het verloren paradijs:
„Nous nous promenons sous les frais ombrages,
II m'offrit son bras car il faisait noir".
Op 23 de-
cember 1876 schreef zij, wat weinig geïnspireerd
een gedicht dat begon: „Many happy returns of
the day, my love".
Voor zichzelf verwachtte zij toen
niets meer: ,,My life is love, I sit apart".
Heeft Jacob ooit deze gedichten gezien? Waar-
schijnlijk niet. Ik vermoed dat Hester haar album
gebruikte als een middel om gevoelens te uiten
die zij aan geen sterfelijk wezen wilde onthullen.
Uiterlijk zal er aan haar niet veel te merken ge-
weest zijn, behalve dan dat zij alle huwelijks-
aanzoeken afsloeg, want op haar veertigste was
zij nog niet getrouwd. Pas Jacobs dood ontsloeg
haar van de ban waarin zij zichzelf gevangen had.
Hij stierf in 1884.
Ruim een jaar lang was Hester toen ziek, zoals
uit familiecorrespondentie blijkt. Enige jaren later,
in 1889, tweeënveertig jaar oud, trad zij in het
huwelijk. Kinderen heeft zij niet meer gehad.
Verantwoording
Uit piëteit voor de zo kwetsbare Hester heb ik
haar naam niet willen onthullen. De gegevens zijn
ontleend aan het poësiealbum, dat zich in een
familiearchief bevindt, en aan correspondentie,
eveneens in dat archief, dat overigens niets bevat
dat duidt op Hesters liefdesgeschiedenis. Mis-
schien zijn de stukken die hieraan refereren ver-
nietigd, misschien ook, en dat lijkt mij waarschijn-
lijker, heeft Hesters vader nauwelijks geweten
wat hij zijn dochter heeft aangedaan. Hester
schreef gedichten in het Nederlands, Frans, Duits,
Engels en Italiaans, met een voorkeur voor Engels.
Vermoedelijk waren de meeste gedichten door
haarzelf gemaakt, maar ik durf dat niet met zeker-
heid te zeggen.
Maria en Johanna waren wat robuuster van struc-
tuur en ik aarzel niet mede te delen, dat de stuk-
ken die op Maria betrekking hebben, te vinden
zijn op R.A. Utrecht, familiearchief Van Bijlevelt,
nrs 10, 11 en 19. Nr. 11 is het omstandige rekest
van Maria's vader, waarin de hele geschiedenis
uit de doeken wordt gedaan. Hij zinspeelt daarin
voortdurend op een door Maria ingediend rekest,
dat echter niet meer terug te vinden is. De huwe-
lijken van Maria zijn te vinden in het trouwregister
van gereformeerden van de stad Utrecht.
Over Johanna zie R.A. Utrecht, familiearchief De
Malapert, nrs 121-125, 183, 196, 196 en 490.
E. P. de Booy
69
-ocr page 70-
Volkstaat en bijnamen
„Hou je moei in 't Veen, hoor!"
Van alle plaatsen in het Sticht heeft waarschijnlijk
Veenendaal (in 1549 door Gilles van Schoonbeke
uit Antwerpen als veenkolonie van 300 Vlaamse
arbeiders gesticht) in de afgelopen decennia wel
de meest spectaculaire groei doorgemaakt.
Dat betekent dat de oude, autochtone bevolking
het zo langzamerhand heeft moeten afleggen tegen
de „import" van elders en dat de oude cultuur-
patronen hoe langer hoe meer zijn gaan vervlak-
ken, al heeft de „Lammeliedjesavond" (lampe-
gietersavond) op de maandag die het dichtst bij
de zeventiende september ligt, zich tot de dag
van vandaag kunnen handhaven.
Doch nog een ander gevaar dreigt: het verloren
gaan van de vele oude, sappige dorpsverhalen,
die in de families der oudste bewoners van mond
tot mond werden overgeleverd, maar nu — zoals
ons bij navrage bleek — nog slechts in uiterst
beperkte kring bekend zijn.
Zonder hierbij ook maar enigszins op volledigheid
te kunnen, noch te willen bogen, moge in Oud
Utrecht een kleine bloemlezing uit deze vaak pit-
tige volksverhalen de herinnering daaraan wakker
houden. Met een glimlach zal de welwillende lezer
zich enkele ervan misschien herinneren óf er voor
het eerst mee geconfronteerd worden. Wij zijn er
de heer Hendrik Bos Jzn, inwoner van Veenendaal
sedert de laatste helft van de vorige eeuw, dank-
baar voor dat hij in zijn smeuïg „Veens" enkele
van deze verhalen in ons opnameapparaat heeft
willen inspreken, ons daarmee de gelegenheid
biedend deze staaltjes van volkshumor, samen
met een aantal bijnamen waarmee vroeger kwisti-
ger dan thans werd omgesprongen, uit het nijvere
Veenendaal voor een hopelijk erkentelijk nage-
slacht te bewaren.
't Is weer net as 't geweest is, zei Bram
Bram Creveld, rond de eeuwwisseling joods krui-
denier in de Hoofdstraat, leefde in voortdurende
onmin met zijn eveneens joodse buurman Van
Essen. Eén dag in het jaar, Grote Verzoendag,
werd tijdelijk de vrede getekend, maar op de
avond van die dag stak Bram zijn hoofd bij buur-
man om de deur met de uitroep: „'t Is weer net
as 't geweest is!" En een jaarlang bekeken zij
elkaar dan weer niet.
Hoe je moei (mond) in 't Veen, hoor!
Het was in de „goede, oude tijd" niet steeds ge-
makkelijk aan de kost te komen. Gert van Dolder,
eerzaam maar arm ingezetene van Veenendaal,
had er wat op gevonden: gekleed in narrenpak
met belletjes, dat hij buiten zijn woonplaats pas
aantrok, verdiende hij als potsenmaker al sprin-
gend, dansend en huppelend in de wijde omtrek
een schamele boterham. In Scherpenzeel zijn
capriolen verrichtend, ontwaart hij daar zijn plaats-
genoot Bart Middelhoven, die met de „mars" op
de rug op zijn manier zijn brood verdiende. Zich
aldus ontdekt ziend, voegt hij zijn plaatsgenoot
de vinnige woorden toe: „Hou je moei in 't Veen,
hoor!"
As 't moar neit noa keuper smokt
Bij de Middelhovens sneed het mes van twee kan-
ten: terwijl manlief als marskramer de kost (en
een borreltje op zijn tijd) verdiende, zwaaide zijn
vrouw Chris Middelhoven-Bos aan de Lage Kant
de scepter in haar winkel, waar — evenals bij
Sinkel — van alles te koop was. Met noeste vlijt
en met behulp van de onfeilbare „lat", waarop zij
met krijt kruisjes en kringetjes aantekende voor
alle door haar vergaarde vier-duiten, stuivers,
guldens, daalders en rijksdaalders, zorgde zij
ervoor dat ze er redelijk warmpjes bij zaten. Om
haar zuinigheid stond zij bekend en alles wou zij
wel hebben, „as 't moar neit noa keuper smokt",
m.a.w. als het maar geen geld kostte . . .
Leig (laag) houwen, zei ioppie Budding
Verwoed dominospeler en belust op geldelijk ge-
win, probeerde Budding zijn spel steeds zo te
spelen, dat de tegenpartij met de stenen met de
hoogste ogen bleef zitten, die bij de afrekening
immers de meeste centjes kostten.
Effe lochte, zei Spee
Heel de lieve dag door zat kleermaker Spee met
gekruiste benen op zijn snijderstafel. Geen won-
der dus dat hij als de dagtaak beëindigd was,
zijn stereotype uitdrukking slaakte: „Effe lochte"
(even een luchtje scheppen).
Slijtage aan de kwast
Schilder Jan Kroes van de Zandstraat was een
uitgekookte: op al zijn rekeningen voor schilder-
en witwerk vermeldde hij naast arbeidsloon en
materialen de post: „slijtage aan de kwast:
5 cent".
Het die koei 't weer over vrije'?
De kolenhandelaar („gruisboer") Kees van Ame-
rongen was behalve een zoon enkele lieftallige
dochters rijk. Een van deze dochters placht er in
haar dagelijkse conversatie blijk van te geven
dat zij wel bijzonder verlangend uitzag naar de
geneugten des huwelijks, waarop steevast pa's
70
-ocr page 71-
reactie luidde: „Het die koei 't weer over vrije'?"
't Is nog geen avond, zei de kraaienvanger
Niet alleen in het Veenendaalse (want ook in de
Vechtstreek kwam ik deze uitdrukking tegen)
kende men als voorloper op een doelmatig fauna-
beheer van oudsher ,,de kraaienvanger". En wan-
eer bij controle bleek dat deze nog niet aan
^ijn dagelijks afschot van dit schadelijk gedierte
toe was, luidde diens antwoord: „Het is nog geen
avond", m.a.w.: ik zal mijn kwantum vandaag heus
nog wel halen.
Belleman, helleman, je weet hoe lief ik je heb,
maar om j' aanhang haat ik je
Na het overlijden van een schapenfokker gingen
zijn drie zoons tot boedelscheiding over. Wetend
hoezeer de oudste zoon gesteld was op de inder-
daad prachtige ram, de belhamel van de kudde,
hadden de twee jongere broers deze ingedeeld
bij de slechtste ooien, in de stellige verwachting
dat hun oudste broer desondanks zijn keuze wel
op het slechtste derde part zou laten vallen. Zij
kwamen bedrogen uit...
't Is 'beurd, zei Praag
Praag was de kastelein van een café aan de
Markt, waar 't soms wel eens wat ruig toeging.
Werd het al te gortig, dan kondigde Praag de
„taptoe" aan met dit gevleugeld woord.
Binnen is veur, zei Jan Kool
In het naburige eveneens aan de Markt gelegen
café de Korenbeurs, werden van tijd tot tijd ver-
kopingen gehouden waarvoor zo'n grote belang-
stelling bestond, dat een deel van het publiek met
een plaats vóór het café genoegen moest nemen.
Om de belangstelling van het buitenpubliek gaan-
de te houden en hen tot hoger bieden te bewegen,
zei afslager Jan Kool dan: „Binnen is veur",
m.a.w. de kopers die binnen in het café zitten,
hebben al een hoger bod gedaan.
We krijge' rauw weer Arie, d' ente' doen vies
De reeds eerder geciteerde Chris Middelhoven-
Bos was op haar manier een amatrice-meteoro-
loge: wanneer in het voor haar winkel gelegen
Griftwater de eenden zich aan hun paringsspel
te buiten gingen, trok zij daaruit de hierboven
vermelde, weerkundige conclusie.
'k Ben nait vlaizig, geef mij moar 'n eichie
Diezelfde in haar tijd bekende Veense had wat
haar dieet betreft bepaalde voorkeuren: een lek-
ker eitje prefereerde zij boven een vleesmaaltijd.
De keinder van Marie, onmisbaar om te hebben
Om nog even bij „Tante Chris" te blijven: haar
nicht Marie was de trotse moeder van een drietal
nogal rumoerige, levenslustige kinderen, die in de
winkel met de vele snuisterijen een dankbaar
speelterrein meenden te vinden. Als het woelig
goedje tot haar opluchting de zaak weer had ver-
laten, volgde steevast bovenstaande klacht aan
haar geburen en overige familieleden, waarbij het
woord „onmisbaar" juist in zijn tegendeel moest
worden opgevat, want ze kon ze missen als kies-
pijn . . .
'n Keuterboertje, zeuven kiepen en een gait
Ook op haar overige clientèle was zij niet altijd
evenzeer gesteld. De materiële status van een van
die klanten werd, heel denigrerend, met deze om-
schrijving afgedaan.
Lichten in de locht
Omstreeks de jaren dertig schreef voor het eerst
in de historie een reclamevliegtuigje het woord
„Persil" in de lucht, zoals eens volgens het bijbels
verhaal van Daniël 5 in Belsazars paleis een on-
zichtbare hand de woorden „Mene Mene Tekel
Ufarsin" op de wand schilderde. Daaraan gedach-
tig riep een oudere Veense bij het zien van dit
mirakel angstig uit: „Oe m'n Heer, lichten in de
locht".
Dan hou jij d'r rare conclusies op na
De jongere broer Jan Bos van mijn verteller was
met een vriendje in het pas geopende zwembad
in de Vaart aan 't poedelen geweest. Na het ver-
frissend bad miste het vriendje zijn horloge en
toog naar Jans vader met de mededeling: ,,'k Ben
met Jan aan 't zwemmen geweest en kwam toen
tot de conclusie dat ik mijn horloge kwijt was",
kennelijk suggererend dat vriend Jan meer van dit
verdwijnen zou afweten. Waarop prompt de on-
kreukbare oude heer het voor zijn zoon opnam
met het hierboven vermelde antwoord.
Reverentie voor de (in vele gevallen nog levende)
familieleden brengt mij ertoe de aan het slot van
dit artikel volgende bloemlezing uit een schier on-
uitputtelijke reeks van bij- of scheldnamen vol-
komen anoniem te houden, al zullen zelfs dan wel-
licht ter plaatse ingewijden de dragers van deze
vaak boeiende ornantia nog in de herinnering kun-
nen halen. Doch dat risico moeten wij dan maar
lopen, begerig als wij waren ook op deze wijze
een brokje Veense lokale historie aan de vergetel-
heid te ontrukken.
Wat dacht u van de volgende koosnaampjes:
de Taaie trem, de Paks, de Gobel, Krakie, Wouter
van Gramselaar, de Blaaien-diender, Gerbert den
Bijbel, Geip de Joep, den Ekster, de Huizemus,
de Smierl, Wolvenbuttel, Geel garssie, Klaas de
Neuteklaas, Klaas de bok, Mien den drol, Mien
de juurl, Bram Puus, Thijs de kattekul, de Voort-
vluchtige, Driekussie van Heteren, het Kamerlid,
Opoe Let, Zwarte Jannechie, de Keuskoper, de
Petteprik.
Hoezeer nog bij lange na niet „au bout de mon
(Veense) latin", meen ik toch reeds te veel van
de plaatsruimte te hebben gevraagd.
mr. J. van Binsbergen
71
-ocr page 72-
demografische gegevens van het Land van Woer-
den. We mogen hem wel dankbaar zijn dat hij
geen simpele herdenkingsuitgave heeft samen-
gesteld, maar zich zo goed in bronnen en litera-
tuur heeft verdiept, en het daaruit opgebouwde
resultaat ook leesbaar heeft neergeschreven.
L.v.T.
BOEKBESPREKINGEN
Nico Plomp, Woerden 600 jaar stad. (Stichts-Hol-
landse Bijdragen 13; Hollandse Studiën 4) Woer-
den 1972. X en 150 blz., m. afb.
Een van onze naaste buren viert dit jaar het zes-
honderdjarig bestaan van zijn stadsrecht: Woer-
den. In het maartnummer heeft de heer Plomp
onze aandacht daarvoor al gevraagd. Dezelfde
auteur heeft op verzoek van de Stichting Stichts-
Hollandse Bijdragen ter ere van dit jubileumjaar
ook een boek geschreven, waarin blijkt dat het
karakter van beide jubilerende steden ten tijde
van hun stadsrechtoorkonde wel heel verschillend
was.
Aan Woerdens Romeinse oorsprong en de eeuwen
tot 1100 zijn twee hoofdstukken van dit boek
gewijd; daarin worden o.a. de ontginningen in het
omringende gebied besproken. Zes hoofdstukken
gaan over de zestiende en zeventiende eeuw,
maar behandelen alleen kerkelijke zaken en oor-
logshandelingen. Een naschrift en enkele tabellen
laten zien hoe het inwonertal van Woerden zich
sinds 1672 ontwikkeld heeft. De nadruk van het
boek ligt echter op de twaalfde tot en met de
vijftiende eeuw, omdat de auteur er bewust voor
gekozen heeft om in plaats van weinig over veel
te schrijven juist dieper in te gaan op de middel-
eeuwse periode van Woerden, waarover nog maar
weinig bekend is. Uiteraard nemen daarbij de
politieke en militaire verwikkelingen een grote
plaats in, daar Woerden met zijn grensligging
telkens weer daarin betrokken raakte. Het was
dan ook de Hollandse behoefte aan een grens-
vesting die het dorp aan stadsrecht hielp. Inder-
daad was Woerden in 1372 niet anders dan een
dorp met een 600 inwoners. Dat landelijk karakter
behield het ondanks het recht van stad en zijn
defensieve functie. Jaarmarkten kreeg het wel,
maar voor paarden en runderen; er was wat door-
voerhandel in koren, maar vergeleken bij Oude-
water stelde zulke handel niet veel voor; tegen
1500 vonden enkele bierbrouwers er emplooi. Wat
behalve landbouw en veeteelt wel een belangrijke
bron van bestaan geweest moet zijn, waren de
steenbakkerijen, maar die stonden dan ook in
nauw verband tot aanleg en onderhoud van de
vestingwerken; en bovendien waren steenovens
eeuwenlang een nevenbedrijf van de landbouw.
Hierbij is het wel curieus te weten, dat de be-
kende vroege protestant Jan de Bakker zijn toe-
naam niet aan het bakken van brood door zijn
vader dankte, maar van stenen.
Behalve dergelijke politiek-militaire en sociale
aspecten bespreekt de auteur de bestuursinrich-
ting van het landstadje, wel en wee van de kerk
en een geestelijke broederschap, de adellijke
families uit de omgeving, de waterstaat en enkele
R.l.Ooyevaar, De St. Nicolaaskerk in llsselstein.
(llsselstein, 1972). 35 blz., m. afb.
Soms zoek ik voor deze rubriek een boek of
artikel uit waarvan ik vind dat het aardige of
interessante aspecten heeft. Andere keren moeten
er uitgaven aangekondigd worden die met een
desbetreffend verzoek bij de redactie zijn binnen-
gekomen. Bij deze gevallen kost het me wel eens
moeite om er iets aardigs uit naar voren te halen.
Het boekje over de IJsselsteinse St. Nicolaaskerk
brengt me in die situatie. Want ook al zit de ge-
schiedschrijver van deze parochie met de handi-
cap, dat een pastoor in de vorige eeuw bijna het
hele parochiearchief verbrand heeft, toch heeft de
samensteller van dit geschrift wel erg weinig ge-
daan met de gegevens die hij in de literatuur en
het parochiememoriaal heeft gevonden. Aan zo'n
memoriaal doet de tekst me het meest denken.
De parochiegeschiedenis is een aaneenschakeling
van pastoorsbiografieën, waarbij de beminde ge-
lovigen vrijwel alleen een rol spelen in de aan-
tallen communicanten en de oprichtingsdatum van
religieuze broederschappen. (Er staan enkele on-
gelukkig geformuleerde opmerkingen in, en jam-
mer is ook dat de herkomst en datum van de
afbeelding van de oude kerk niet zijn vermeld.)
In het tweede hoofdstuk staat de bouwgeschiede-
nis van Tepe's kerk, compleet met alle aanwezigen
bij elke fase daarvan, en met alle schenkers en
makers van inventarisonderdelen.
Het laatste hoofdstuk gaat over de restauratie
van deze neogotische kerk, die in dit jaar is vol-
tooid. Hieruit blijkt dat de houding van Monumen-
tenzorg niet zo negatief is tegenover negentiende-
eeuwse kerken als de „Werkgroep Neogotiek" in
zijn alarmartikel in mei dacht. Blijkens Ooyevaar's
geschrift is Monumentenzorg in 1967 „om" ge~
gaan en zegde 1/3 deel rijkssubsidie toe voor de
restauratie van de IJsselsteinse kerk, wat in 1970
is verhoogd tot de helft van die kosten. Ook me*
de beschrijving van negentiende-eeuwse gebou-
wen is Monumentenzorg trouwens in het afgelopen
decennium begonnen. Dit jaar verschijnt bij de
Staatsuitgeverij dan ook de door H. P. R. Rosen-
berg verzorgde beschrijving van „De 19de eeuvvse
kerkelijke bouwkunst in Nederland" (ƒ 25,—).
Rest me nog te melden dat Ooyevaars feiten"
relaas verkrijgbaar is door storting van ƒ 2,50 op
giro 523164 van boekhandel Van Hoeven te IJsse'"
stein.
Lv.T-
-ocr page 73-
Muntvondst in bouwput
Bij het graven van een diepe bouwput in de bin-
nenstad van Utrecht is eind april een belangrijke
muntvondst gedaan. Een bonk klei bleek een groot
aantal middeleeuwse munten te bevatten. Na
zorgvuldige reiniging werden 7 gouden en 295 zil-
veren munten geteld uit de 15e eeuw, de jongste
/an 1483; scherven van een kannetje of andere
verpakking zijn niet aangetroffen. De munten heb-
ben ondanks het verblijf in de bodem van bijna
vijf eeuwen weinig geleden; de meeste waren ook
betrekkelijk weinig door het gebruik gesleten,
toen zij in de grond werden verborgen.
De inhoud van de schat kan als volgt worden sa-
mengevat:
86 munten van David van Bourgondië, alle gesla-
gen in de bisschoppelijke munt te Wijk bij Duur-
stede;
26 munten, tijdens dezelfde regering geslagen in
de stad Utrecht zelf;
90 munten van de Bourgondische Nederlanden,
lopend tot 1480, geslagen op naam van Philips de
Goede, Karel de Stoute en Maria in Brabant, Vlaan-
deren, Henegouwen, Holland en Gelre;
1 7 munten uit dezelfde gewesten, geslagen vóór
de Bourgondische unificatie in 1433, uiteraard
door het langdurig gebruik meestal sterk gesle-
ten;
38 munten uit Luik en de noordoostelijke gewes-
ten die niet tot de Bourgondische staat behoor-
den, merendeels vliegers van Groningen, Sneek
en Bolsward;
33 munten van het hertogdom Kleef;
12 munten uit andere landen, waaronder van zo
verre herkomst als Denemarken, Dauphiné en
Rome.
De algemene samenstelling is voor een schat,
verborgen juist buiten de grenzen van de Bour-
gondische staat, in het sterk onder Bourgondische
invloed staande Utrechtse Nedersticht - bisschop
David was een bastaardbroer van Karel de Stoute
- begrijpelijk en komt overeen met die van andere
vondsten uit hetzelfde gebied. Ruim een derde van
de munten stamt uit het Nedersticht zelf; even
veel komen uit de Bourgondische landen; een
veel kleiner aandeel leveren de ooselijke buur-
landen; tussen het geheel bevindt zich - zoals in
de 15e eeuw gebruikelijk - een klein aantal mun-
ten van heinde en verre, overigens alle soorten
die wel eens meer in de Nederlanden zijn gesig-
naleerd.
Historische situatie
Ongewoon daarentegen is de onderverdeling van
de Utrechtse munten en deze vindt ongetwijfeld
haar verklaring in de historische situatie in het
jaar 1483. Kortgeleden had zich nl. de reeds jaren
bestaande spanning tussen de bisschop, die uit
zijn residentie bij Wijk een krachtig centraal ge-
zag wilde opbouwen, en een groot deel van zijn
onderdanen tot een openlijk conflict met de stad
Utrecht toegespitst.
In de zomer van 1481 maakte de antibourgondi-
Braspenning van ruwaard Engelbert van Kleef,
geslagen in 1482 te Utrecht.
oud utrecht
45e jaargang - nummer 10 - oktober 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Rcdaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo, dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17,
Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretaris:         dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25. Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
Omslag: 1
3
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontributie:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per jaar
73
-ocr page 74-
stuiver met afbeelding van Sint Maarten, tijdens
de allerlaatste fase van de oorlog in juli 1483 op
naam van de stad zelf geslagen. Wellicht zijn de
in verhouding vrij talrijke Kleefse munten, waar-
onder stukken met de jaartallen 1482 en 1483, wel
door de ruiters van jonker Engelbert meegebracht.
Zelden kan een muntvondst zo duidelijk met
historische gebeurtenissen in verband gebracht
worden. Vooral de zo ongewone groep Utrechtse
munten wettigt de veronderstelling dat de schat
in augustus 1483, toen de val van de stad met
alle daaraan verbonden gevaren gevreesd moest
worden veiligheidshalve snel in de grond werd
weggestopt, niet eens in een kruikje verpakt.
Het heeft de eigenaar echter niet mogen baten:
hij kan tijdens de laatste gevechen zijn omge-
komen, de stad tijdig zijn ontvlucht of na de capi-
tulatie van 31 augustus verbannen zijn. Zijn geld
is onaangeroerd blijven liggen tot het bij toeval
werd teruggevonden. Dr. H. Enno van Gelder
Rondleiding Dom
Op zaterdag 11 november zal architect Th. Haak-
ma Wagenaar twee rondleidingen verzorgen voor
leden van Oud-Utrecht, in de directe omgeving
van de Domtoren. De eerste rondleiding is van
2 tot 3.15 uur, de tweede van 3.30 tot 4.45 uur.
Kaarten hiervoor zijn tot 4 nov. a ƒ1,— te krij-
gen bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht.
Bij de aanmelding gaarne opgeven of u de eerste
dan wel de tweede rondleiding wil meemaken.
De deelnemers verzamelen zich in het poortje
naast de hervormde school op het Domplein. De
rondleidingen voeren o.m. naar de Egmontkapel
en de Michaëlskapel in de Domtoren, waar de
heer Haakma Wagenaar een uiteenzetting geeft.
Verder staat een bezoek op het programma aan de
romeinse en vroegmiddeleeuwse keldergewelven
onder de hervormde school. Alle deelnemers ont-
vangen een stencil, waarin de hoofdzaken van het
vertelde zijn opgesomd.
Jager van bisschop David van Bourgondië, in
1478 geslagen te Wijk bij Duurstede.
sche partij onder leiding van burggraaf Jan van
Montfoort, met steun van zojuist uit Leiden ver-
dreven Hoeksgezinde Hollanders zich meester
van het gezag in de stad. Er volgden twee jaren
van met afwisselend geluk gevoerde gevechten
tussen het stedelijk legertje en de troepen van de
bisschop, die de steun kreeg van aartshertog
Maximiliaan, de echtgenoot van hertogin Maria
van Bourgondië. Aanvankelijk kon deze weinig
hulp bieden, elders gebonden door oproerige be-
wegingen en oorlog met Frankrijk. De stadsrege-
ring verzekerde zich intussen van de hulp van de
hertog van Kleef, wiens broeder Engelbert met
een aantal ruiters kwam en in het begin van 1482
als ruwaard van het Nedersticht werd ingehul-
digd.
Pas in de nazomer van 1483 kon Maximiliaan, na
successen in het zuiden, naar het Sticht komen
om de stad na een beleg van enkele weken tot
onderwerping aan de bisschop te dwingen; de
leiders van het verzet werden gevangen gezet of
verbannen.
De Utrechtse schat weerspiegelt duidelijk deze
gebeurtenissen. De munten, door Bisschop Da-
vid in de jaren kort voor de oorlog te Wijk gesla-
gen, zijn rijkelijk vertegenwoordigd: jagers met
de jaartallen 1477, 1478 en 1479 en de daarbij
behorende halve en kwart jagers (gewoonlijk ten
onrechte hele en halve Sint-Maartenstuivers ge-
noemd), niet echter.de tijdens de oorlog met de
jaartallen 1482 en 1483 te Wijk geslagen munten
van vuurijzer-type, die kennelijk evenmin als de
toch niet bijzonder zeldzame Bourgondische
munten van 1481 en 1482, in de stad hebben
kunnen doordringen.
Wél zijn aanwezig de anders uiterst zeldzame
munten die tijdens de oorlog in Utrecht zelf zijn
uitgegeven: braspenningen op naam van de ru-
waard Engelbert van Kleef met jaartal 1482 en een
Prijs van boek
Het boek van N. Plomp over Woerden 600 jaar
stad, aangekondigd in het septembernummer, is
verkrijgbaar door ƒ17,50 te storten op giro
41.27.83 van de Boerenleenbank te Woerden, ten
gunste van rekening 15.83.98.807 SHB.
74
-ocr page 75-
Utrechtse Dom: tragische zaak
Het geschrift van de heren Engelbregt en Terlin-
gen over de herbouw van het Domschip en de be-
handeling hiervan in het maandblad (april) geven
mij als geïnteresseerde in Utrecht en vooral in
deze kwestie, aanleiding tot enige opmerkingen.
Van al de grote historische kerken in ons land
is de Dom zowel kerk- als kunsthistorisch veruit
het belangrijkste bouwwerk. De mentaliteit om-
trent het verdwenen schip, zoals deze spreekt uit
genoemde behandeling, getuigt van maar bitter
weinig geloof in de goede zaak. Wat hier sinds
1674 gebeurd is, mag ronduit schandalig worden
genoemd. Dat de stad Utrecht in 1674 te arm
was om het schip, zij het dan in barokke trant,
te herbouwen, is maar een gedeeltelijke veront-
schuldiging. Dat wij er nu eigenlijk wèl aan toe
zijn, staat voor mij vast. De aanzetten aan de
westzijde van het transept vrègen erom doorgetrok-
ken te worden.
Mag ik zo vrij zijn het gelezene aan te halen? Er
wordt geschreven: „strohalm om zich aan vast
te klampen", „bouwtradities die niet de Britse
zijn". Hoe nu? Bouwtradities zijn overal in het
oude Europa dezelfde als het gaat om behouden
en reconstrueren 1). Is Frankrijk dan een beter
voorbeeld van bewaren dan Engeland? Overal
waar het gaat om gotiek, deze oerzuivere uitbeel-
ding van Westers religieus denken, is het „te
wapen" als er iets loos is.
Dat er nog geen commissie voor de herbouw
bestaat, is al erg genoeg. En dat, terwijl sinds
De Hoog en S. Muller er wel het een en ander
over onze Nationale Kathedraal te doen is ge-
weest!
In plaats dat Monumentenzorg, rijk, provincie en
talloze andere instanties zich inzetten voor de
herbouw van het Domschip, viert het cynisme
hoogtij. Ja, er is durf voor nodig, ongetwijfeld.
Maar kunnen we dan wel naar de maan vliegen en
hier wachten totdat de gemeente een markthal neer-
zet. Kijk eens naar Munster, in vele opzichten
eenzelfde bisschopsstad als Utrecht. Is daar een
Noot van de redactie:
'j De ideeën van de heren Engelbregt en Terlin-
gen beogen niet alleen de herbouw van het Dom-
schip (waarop ik op de toppen van mijn optimis-
rr.e nog wel durf te hopen), maar
tevens een re-
constructie naar Britse trant van de hele omge-
ving. Zij vragen een heel andere visie op de bin-
nenstad. Prachtig natuurlijk en alweer: mijn idee.
Maar ben ik cynisch als ik er niet in geloof? K.
bedreiging van de oude stad, met haar Dom en
vele parochiekerken?
Er is maar één oplossing. Herstel de Dom in vroe-
gere glorie als waardig pendant van de opko-
mende hoogbouwvloed. Maak er desnoods een
Unesco-zaak van. Laat ons eens een keer zien
dat er nog wat anders dan utiliteitsbouw en flats
neergezet kan worden. Sjonge, jonge, wat een
kathedraal zal dat worden. Ik verheug me al.
loh. H. Stolk
Tijd voor lezingen
Nu de periode van de lange avonden aanbreekt,
is ook weer de tijd gekomen voor de lezingen-
cyclus, op dinsdagavonden om acht uur, in het
gemeentearchief, Alexander Numankade 199. De
kosten voor de hele cyclus bedragen ƒ15,- op
de eerste avond te voldoen.
Het programma luidt:
17 oktober: dr. J. E. A. L. Struick, Het gemeente-
lijk archief van Utrecht als bron voor historisch
onderzoek.
14 november: A. Graafhuis, Methoden voor genea-
logisch onderzoek op het Utrechtse gemeentelijk
archief.
12 december: mej. J. G. Riphaagen, De betekenis
van de bibliotheek over Utrecht voor het histo-
risch onderzoek.
9 januari: mej. drs. I. J. Soer, Utrecht en de kunst
(in het algemeen).
6 februari mevr. drs. A. L. Becker-Jordens:
Utrecht en de bouwkunde.
Het najaarsprogramma van de Utrechtse Volks-
universiteit vermeldt eveneens een aantal lezin-
gen die voor historisch geïnteresseerden de moei-
te waard zijn. Een kleine greep hieruit: op 24 ok-
tober vertelt stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra
over zijn werk en de hulp die de inwoners van
Utrecht daarbij kunnen verlenen. Archivaris A.
Graafhuis is inmiddels begonnen aan zijn drie
voordrachten over de Utrechtse stedelijke ge-
meenschap, op 12, 19 en 26 oktober. (Helaas ver-
namen wij dit net iets te laat om het op tijd aan te
kondigen.) Jonkvrouwe dr. J. M. van Winter, be-
kend van onze middeleeuwse maaltijd, spreekt op
11 en 18 december over de romeinse en middel-
eeuwse keuken. Voor het overige raadplege men
het programmaboekje.
75
-ocr page 76-
Schouten en
partijverhoudingen
tijgenoten heten Lichtenbergers, zoals hun tegen-
standers in de schepenpartij Fresingen worden
genoemd naar Lambert de Vriese of de Vrese.
De strijd om de macht in het middeleeuwse
Utrecht tussen de verschillende groeperingen in
de burgerij en de bisschop heeft zich, zoals ik
in een vorig artikel al zei, natuurlijk ook gericht
op de positie van de schout. De sleutelpositie
die de schout vóór 1300 bekleedde als man van
de bisschop binnen het stadsbestuur, was van
groot belang voor de partijen in de stad.
Over de partijschappen in deze tijd is nog weinig
zeker. Volgens Oppermann en Berkelbach van
der Sprenkel ^) bestaan er in de 13e eeuw een
raadspartij en een schepenpartij. Een derde groe-
pering, die van de ambachtsgilden, krijgt pas aan
het einde van de eeuw een permanente invloed.
Van partijen in de moderne zin van het woord kan
natuurlijk geen sprake zijn; men moet eerder den-
ken aan belangengroeperingen, bestaande uit in-
vloedrijke families die vaak in de raad of de
schepenbank voorkomen.
Tot 1275 is de samenwerking binnen die groepe-
ringen waarschijnlijk nog niet erg hecht. De sche-
penpartij steunt gewoonlijk de politiek van de bis-
schop, omdat de schepenen, evenals de schout,
door hun ambt van hem afhankelijk zijn. De bis-
schop op zijn beurt steunt de schepenpartij. In
deze periode is die partij dan ook waarschijnlijk
langer aan de macht dan de raadspartij. In het
laatste kwart van de eeuw echter is de verhou-
ding tussen de schepengroepering en de bisschop
niet altijd even goed. De leider van de partij is dan
de bankier Lambert de Vriese.
De raadspartij wil het bestuur van de stad minder
afhankelijk van de bisschop maken. Daartoe moet
de macht van de schout en de schepenen worden
verminderd ten gunste van een ander bestuurs-
lichaam: de raad. Op den duur gelukt dit inder-
daad: sinds 1304 staat de schepenbank onder
invloed van de raad. De belangen van de schout,
die zijn politieke macht ontleent aan zijn voor-
zitterschap van de schepenbank, moeten dus wel
tegengesteld zijn aan die van de raadspartij.
De aanhangers van de raadspolitiek zijn volgens
Oppermann vooral kooplieden en ministerialen. Zij
krijgen waarschijnlijk steun van de kapittel-gees-
telijkheid, die aan de schepenbank de rechtspraak
over de bewoners van de immuniteiten (extra-
territoriale bezittingen van de kapittels in de stad)
wil betwisten. Soms worden ze ook gesteund
door de graaf van Holland, die regelmatig in con-
flict is met de bischop.
In het laatste kwart van de 13e eeuw wordt deze
partij geleid door Jacob van Lichtenberg. Zijn par-
Fresingen
Veel meer is niet bekend over de samenstelling
van de partijen. Het is dan ook niet te verwonde-
ren, dat nergens blijkt, tot welke partij de schou-
ten behoren vóór 1277, al is het zeer aannemelijk,
dat zij de schepenpartij gunstig gezind zijn. Ik kon
namelijk vóór dit jaar al een verband leggen tussen
de invloed van de schouten en die van de partijen.
Normaliter wordt de schout in de oorkonden van
de schepenen met name genoemd, maar telkens
als de raadspartij voor korte tijd haar doel be-
reikt en de raad belangrijker wordt, blijkt de
schout in de schepenoorkonden te ontbreken. Het
lijkt in zulke jaren haast of er in het geheel geen
schout is. Waarschijnlijk heeft hij niet deelgeno-
men aan belangrijke bestuurshandelingen. De be-
doelde gevallen zijn de volgende.
Na de dood van bisschop Boudewijn op 30 april
1196 maakt de raadspartij van de verwarring ge-
bruik om een raad te vormen die de schepenen in
hun werk bijstaat en de schout verdringt. In een
overeenkomst tussen schepenen en raad en het ka-
pittel van Sint Marie ontbreekt dan ook de schout.
Het Groot Utrechts Placcaatboek noemt ten on-
rechte wèl een schout, maar het heeft daarvoor
de oudste der schepenen, Gerardus de Foro ge-
nomen. De nieuwe bisschop herstelt de oude
toestand.
De raadspartij is opnieuw sterk in 1252. De bis-
schop, Hendrik van Vianden, is geen krachtige
figuur en de raadspartij krijgt de steun van rooms-
koning Willem van Holland. Een reeks oorkon-
den zonder schout volgt, slechts één keer onder-
broken als de schout getuige is bij een rechts-
handeling. Dan echter komt het einde van de Hol-
landse steun: als Willem in Utrecht is, probeert
iemand hem te treffen met een steen. De vorst is
niet geraakt maar wel lichtgeraakt: hij loopt
kwaad weg. De bisschop brengt de schepenge-
slachten weer aan de macht en in 1259 is de
schout terug in een overeenkomst met de stad
Keulen.
Na de laatstgenoemde oorkonde komt hij weer
regelmatig voor o.a. in een besluit over burgers
die wegens een halsmisdrijf moeten terechtstaan.
Deze keur van 1266 wordt in 1267 herhaald, maar
76
-ocr page 77-
In de jaren na 1293 was er slechts één schout
afkomstig uit de schepenpartij: Herman van Velde
(1294-1297). Toen daarna de raadspartij de macht
weer in handen kreeg, werd de bisschop gedwon-
gen weer een schout uit de Lichtenbergers aan
te stellen: Frederik van Rodenburg (1300-1303)3).
De macht van de raadspartij blijkt weer uit het
verdringen van de schout uit de stukken. In een
keur uit 1300 krijgt de raad de bevoegdheid om
gevallen van vredebraak te onderzoeken, wat vroe-
ger het werk was van schout en schepenen.
In 1304 wisten de gilden een nieuwe bestuursre-
geling af te dwingen. In de bekende gildenbrief
werd bepaald, dat de oudermannen van de gilden
de leden van de raad kozen en dat de raad de
schepenen aanwees. Een schepenburgemeester en
een raadsburgemeester, beiden oudermannen ge-
naamd, werden de voorzitters van beide colleges.
De schout kon toen natuurlijk al helemaal niet
meer het stadsbestuur voorzitten. Dit betekende
dan ook het definitieve einde van zijn grote poli-
tieke macht.
We zien dus een aantal ontwikkelingen gelijktij-
dig plaatsvinden. In de eerste plaats vormen zich
twee „partijen", waarvan de raadspartij op den
duur het meeste succes heeft. Deze probeert
de raad machtig te maken en de schout invloed
te ontnemen. Daarnaast worden de gilden steeds
belangrijker. De bisschop krijgt hoge schulden,
gedeeltelijk veroorzaakt door opzet van Holland.
Is hij hierdoor gedwongen, het schoutambt te
verpanden? Hij verliest invloed binnen en buiten
de stad. Zo is in de achteruitgang van de macht
van de bisschop een parallel te vinden met het
verloop van de positie van zijn schout.
D. A. Berents
Het risico van partijstrijd: de Lichtenberger burge-
meester Berend Proeys vermoord door zijn tegen-
standers in 1425.
nu zonder de schout. De raadspartij is dan weer
machtiger geworden en de instelling van een
nieuw bestuursorgaan, de oudermannen, verzwakt
de positie van de schepenen. Hier werkt de raads-
partij, die uit patriciërs bestaat, samen met de
ambachtsgilden.
Uit 1274 en 1275, jaren waarin de invloed van de
gilden overwegend was, dateren twee oorkonden
die wel spreken van de schout, maar niet zijn
naam noemen.
Noten
1)   Oppermann, O., Untersuchungen zur Geschichte
von Stadt und Stift Utrecht, vornehmlich im 12.
und 13. lahrhundert, in: Westdeutsche Zeitschrift
für Geschichte und Kunst (I) 27 (1908) p. 185-
263; (II) 28 (1909) p. 155-243.
Berkelbach van der Sprenkel, J. W., Geschie-
denis van het bisdom Utrecht van 1281 tot
1305, Utrecht 1923 (Bijdragen van het I.M.G.
9) Verder werd natuurlijk het Oorkondenboek
gebruikt.
2)   Berkelbach p. 109, 110.
3J Berkelbach p. 87, 92.
Lichtenbergers
Van 1277 tot 1293 waren de schouten afkomstig
uit het geslacht Vrenke, dat zeer belangrijk was
voor de raadspartij. Gerard, de zoon van schout
Dirk en later zelf schout, was één van de drie
leiders van de Lichtenbergers. Hij is in 1304 sa-
men met Jacob van Lichtenberg en Werner Fre-
derikszoon vermoord2). Andere schouten waren
Tideman en Everard Vrenke. Waarschijnlijk is het
schoutambt door de elect verpand aan een Vrenke
of een andere Lichtenberger, die het soms door
familieleden laat bekleden.
77
-ocr page 78-
Premies op
schadelijk wild
Bij esn archiefonderzoek naar de geschiedenis
van het waterschao Het gemeeneland van het
Wijksche gerecht, dat onlangs is samengevoegd
met andere in het nieuwe, gecombineerde water-
schap De Kromme Rijn, stuitte ik op een merk-
waardige resolutie over het betalen van een
premie op schadelijk wild en gevogelte.
Het is bekend dat ook tegenwoordig nog soort-
gelijke premies worden verstrekt, terwijl ander
wild wettelijk wordt beschermd. De Jachtwet regelt
de tijden van het afschieten. Vroeger kende men
die regelingen niet en doodde men ongelimiteerd
alles waarvan men dacht schade te ondervinden.
Dieren die wel degelijk hun nut haddsn en voer
uitroeiing gespaard moesten blijven, werden be-
dreigd.
Tot in het begin van deze eeuw waren er in
Zeeland „mussengilden" (lees: verenigingen).
Mollengilden kwamen voor in Zeeland, westelijk
Brabant en op de Zuidhollandse eilanden. Niet
alleen dienden deze plattelandsverenigingen om
mollen en mussen te verdelgen, maar ook om
vogels als kraaien, sperwers, haviken, spreeuwen,
spechten, eksters, vinken en geelgorzen een
kopje kleiner te maken. Deze koppen moesten
worden ingeleverd om voor de premie in aanmer-
king te komen.
Uit de Gemeenelandsrekeningen (arch. nr. Z -23-)
noteerde ik tussen de jaren 1694 en 1705 een
aanmerkelijk aantal premie-uitkeringen. Van 1608
tot 1694 daarentegen trof ik slechts één uitkering
aan, in 1679. Wellicht werd toen geen premie ver-
strekt; het kan ook zijn dat er geen aantekening
van werd gemaakt.
De uitkering van 29 oktober 1694 geschiedde aan
Hendrick Willemsz. van Rossum voor het schieten
van „een oude vos", een volwassen exemplaar
waarvoor hij de vastgestelde premie van f 3,—
ontving. Op 7 december 1695 wordt „ten comp-
toire der Domainen" vertoond het vel van een
oude vos, gevangen door „den Ed. Heer Hendrick
Marinis van Weede onder den Gerechte van
Wijck". Zijn jager (jachtopziener) Willem van
Campen kreeg de premie van ƒ 3,— voor het af-
schieten.
In 1696 werd een vos geschoten „in de Rijsweerd"
bij het Beusichemse veer en op 5 september van
dat jaar één onder de jurisdictie van de stad
Wijck door „Joncker van Leeuwen"; later nog een
door „den heer Van Herdenbroeck". De adel
bleek dus evenmin afkerig van het opstrijken der
premies.
Drie guldon was voor die tijd dan ook een vrij
aanzienlijk bedrag.
Het blijkt tevens dat premies werden verstrekt
voor het afschieten van „kaeijen" (kauwen, kleine
kraaien). Bewaard gebleven is deze missive (zie
afbeelding):
„Heer ontfanger de Wijs,
Gelieft den brenger deses voor de twee kaeijen
die geschoten sijn op 't kasteel te betaelen twee
(st(uyvers). Gelieft se se/vers of laet hemse in u
presentie de kop af trecken,
den 24 Junij 1701,
C. A. van Jucken".
Bij resolutie was de premie per kraai of kauw op
1 stuiver vastgesteld. De koppen moesten als be-
wijs worden overgelegd. Het aantal dat ik geteld
heb. varieerde van 1 tot 141 exemplaren. De
grootste rekening luidt als volgt:
„Ontvangen bij ons onders(creven) uyt handen
van den Heemraadt Benier de somme van ses gl.
en negen st. voor het uythalen van een hondert en
negen en twintigh kaechjens in verscheide rhijsen
vertoont en noch twaelf st. aan de soon van Spit-
(h)oven voor twaelf uytgehaalde kaechjens maekt
samen seven gl. en eene st.
Actum den 20en Jan(ua)rij 1704,
Gerrit van Muijswinckel, Aelbert Spithoven."
Verreweg de meeste kraaien werden in deze
streek letterlijk om hals gebracht in het kasteel
Duurstede. Gerrit van Muijswinckel had de twijfel-
achtige eer er honderden op zijn naam te hebben
geschreven.
H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp
78
-ocr page 79-
Ledenvergadering
oi)ense synagoge
In het dit jaar door de Provinciale Staten van
Utrecht uitgegeven werkje „De Utrechtse ge-
meenten in 1815" staat op blz. 102 onder Tienho-
ven bij punt 5 vermeld dat aldaar in 1815 een kerk
der joodse gemeente aanwezig was. Aangezien
ik voor dit onderwerp belangstelling heb, zou ik
gaarne iets naders vernemen. Kan een der lezers
mij wellicht inlichtingen verschaffen over plaats,
bouwjaar en eventuele huidige bestemming van
dit bouwwerk? J. Braat, Agavedreef 109, Utrecht,
tel. 613632.
Het bestuur nodigt de leden van Oud-Utrecht uit
voor een ledenvergadering op dinsdag 21 novem-
ber a.s. om acht uur in het Instituut voor muziek-
wetenschappen, Drift 21 te Utrecht.
Na afloop spreekt drs. H. J. van Rooyen over de
collectie oude muziekinstrumenten van het instituut,
waarna te horen zal zijn hoe deze instrumenten nog
klinken.
De agenda van de vergadering volgt in het
novembernummer.
Originele
sanctie
fiscus
SOJMMATIE of LAATSTEE* \r
WAARSCHOUWING., „
Slechts weinig Nederlan-
ders voelen zich door-
stroomd van een geluksge-
voel wanneer de befaamde
enveloppe in hun brieven-
bus glijdt die hen uitnodigt
hun belastingplicht te vol-
doen. Morrend schikken de
meesten zich in hun lot,
want anders wacht hun de
aanmaning, het dwangbe-
vel of nog stringenter maat-
regelen. Er zou een aardig
boekje over deze materie
zijn samen te stellen, waar-
in bijv. inzake de honden-
belasting de regelen ,,En
als je het niet betaalt,
wordt je hondje wegge-
haald" een plaats zoudeh
kunnen vinden. Bijzonder
curieus is ook dit dwang-
bevel uit 1813, dat wanbe-
talers inkwartiering in het
vooruitzicht stelde.
Gij wordt aangemaand . ojajiiet laaa
Hellen de vervallene TernrifneH^trwvv
gen te komen betalen, ten bedrage
"' •„•
                        Guldens.
Stuïyers         ' „ Penningen.
m'vero-ittig U, clat hy aldion^rtc
l)inüln drie da|^n betaal*Jiéïït%,-^«ie
gen nalaten overeenkom(tig! dq'.'Vfe't,_
yaa.het Guarnifoén bij U intelegeren
i- "*"*
ManXï
I
ntrihutïom\ dïrecies
-?
/
79
-ocr page 80-
Nota tegen plannen voor noordtangent
De werkgroep Singeloverkluizing heeft in augus-
tus jl. een nota gepubliceerd, waarin zij stelling
neemt tegen de plannen van de gemeente om het
noordelijk gedeelte van de ringweg aan te leggen
- de zg. noordtangent -, gecombineerd met een
overkluizing van singelgedeelten. Zij ziet het
woonmilieu van de binnenstad aangetast ten be-
hoeve van het particuliere autoverkeer, wat naar
haar mening catastrofale gevolgen kan hebben.
Bovendien gelooft de werkgroep dat de plannen
niet zullen leiden tot het doel: het doorgaand ver-
keer uit de oude stad te weren. Niet zozeer de
oude stad als wel de aangrenzende gebieden wor-
den ontsloten. De werkgroep somt een groot aan-
tal nadelen op van de beoogde verkeersoplos-
sing, zoals lawaai en stank, aantasting van de
singelkarakteristiek, het verliezen van de woon-
functie van de buurt, de grote kans dat de voor-
lopig bedoelde oplossing van overkluizing defini-
tief zal worden, de onderbroken scheepvaartver-
binding, verdere grachtvervuiling enz.
Een dergelijke ingreep zonder dat daaraan een
structuurplan en een bestemmingsplan ten grond-
slag liggen, acht de werkgroep in strijd met de
Wet op de ruimtelijke ordening. Hoog tijd, zegt
zij, dat het gemeentebestuur het uitgangspunt van
zijn plannen opnieuw bekijkt.
K.
ikek
bankt.
eacties op art
n oi)er steen- en pannen
rijen
al in 1690 ene Jan Plomp uit Woerden naar Zuilen
is gekomen als steen- en pannenbakker. Het staat
vermeld in het archief van de hervormde kerk te
Zuilen. Een akte van 31 juli 1790 vermeldt dat een
Jan Plomp grond verkreeg in erfpacht, in verband
met de steenfabriek te Zuilen. De heer N. Plomp
in Zegveld, genealoog, verzekert echter dat de
eerste Plomp rond 1790 of iets eerder in Zuilen
kwam.
De citaten in artikel 3 van Abraham van St. Cla-
ra en van Le Long zijn ontleend aan het Econ.
Hist. Jaarboek xxlll, zo meent de heer Landzaat
nog te moeten toevoegen. Dit zeldzame boekje
is teruggevonden door de heer W. Arntz te Biltho-
ven.
Naar aanleiding van de artikelenreeks over Steen-
en pannenbakkerijen langs de Vecht merkt de heer
C. J. Ziermans op dat de op pagina 62 genoemde
oven van Van der Schroeff niet (tot ca. 1950) aan
de westzijde van de Vecht heeft gelegen bij de
Rode brug maar op de oostoever, ten zuiden van
de brug. Hij meent zich te herinneren dat in de
jaren vijftig de oven met bijbehorende bouwsels
en een rijtje arbeiderswoninkjes werden gesloopt.
De heer Ziermans heeft gelijk, geeft de auteur,
de heer F. H. Landzaat toe. Wél heeft aan de
westzijde een steenbakkerij gelegen van Van
Oostveen en Co., aan de Willem Hedakade. Deze
oven wordt genoemd in 1856.
De heer R. Plomp voegt aan de artikelen toe dat
tflleeste beschermde stads- en dorps^ezichten in ^U-trechi
Ondanks haar geringe oppervlakte heeft de pro-
vincie Utrecht de meeste beschermde stads- en
dorpsgezichten, nl. 22. Het zijn Amerongen, Blauw-
kapel, Cothen, Eemnes-buiten, Jaarsveld, Kamerik,
Kockengen, Lage Vuursche, Linschoten, Loenen,
Loenersloot, Neerlangbroek, Nieuwer ter Aa, Rens-
woude, Rijsenburg, Soest, Vreeland, Vreeswijk,
Werkhoven, Westbroek, IJsselstein en Zuilen. Daar
komt bij, dat de vaststelling van het bestemmings-
plan voor de Utrechtse binnenstad nog wacht op
enkele aangekondigde beschermingen langs
grachten en singels, zo maakt ons erelid ir. J. D.
M. Bardet ons attent. Limburg heeft 16 bescherm-
de stads- en dorpsgezichten, Noord-Holland 14,
Drenthe 12, Gelderland 10, Noord-Brabant 8,
Zuid-Holland 7, Friesland 5, Zeeland 2, Groningen 1
en Overijssel 0.
80
-ocr page 81-
Ledenvergadering            Contributie 1973
Wanneer het einde van het jaar nadert vindt u op
deze plaats het gebruikelijke verzoek van uw pen-
ningmeester tot betaling van de contributie. Ten-
einde u dit zo gemakkelijk mogelijk te maken is
bij dit nummer een acceptgirokaart ingesloten.
Deze dient te worden voorzien van het te beta-
len bedrag, uw gironummer en uw handtekening.
Het is helaas dit jaar meer dan ooit noodzakelijk
u er met de meeste nadruk op attent te maken dat
de vastgestelde ƒ 20,— een minimum-contributie
is. De activiteiten van de vereniging . met name
maandblad en jaarboek - gaan steeds meer van
onze financiën vergen en het wordt steeds moei-
lijker de eindjes aan elkaar te knopen.
Wij doen daarom een dringend beroep op alle le-
den bovengenoemd bedrag tot minstens f 25,te
verhogen. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw me-
dewerking in deze.
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht no-
digt de leden uit een ledenvergadering bij te wo-
nen op dinsdag 21 november a.s. om 20 uur in het
Instituut voor Muziekwetenschappen, Drift 21 te
Utrecht.
Agenda:
1.   Opening
2.    Ingekomen stukken
3.   Notulen van de ledenvergadering van 29 maart
1972
4.   Begroting 1973
5.   Verkiezing van een nieuw bestuurslid in ver-
band met het aftreden van dr. J. E. A. L. Struick.
Het bestuur stelt kandidaat de heer G. J.
Röhner.
Mevrouw A. M. Beauchampet-Lorwa, die bij
deze gelegenheid het bestuur verlaat, is al op
de vergadering van 29 maart 1972 vervangen
door dr. P. H. Kylstra.
6.   Plannen voor de lustrumviering in 1973
7.   Rondvraag
8.   Sluiting
Na afloop van deze vergadering, om ongeveer
21 uur, zal drs. H. J. van Rooyen een toelichting
geven op de unieke collectie oude muziekinstru-
menten van het instituut in de Sweelinckzaal. Na-
dien zullen enige studenten een uitvoering verzor-
gen van muziek uit de Middeleeuwen en de Re-
naissance op authentieke instrumenten. Introductie
gaarne toegestaan.
tj[eschenn~ide<
Een artistiek en waardevol Sint-Nicolaas-, Kerst-
of Nieuwjaarsgeschenk voor weinig geld - alléén
weggelegd voor leden van Oud-Utrecht - vor-
men de litho's van William D. Kuik, nu nog te
verkrijgen bij het gemeentearchief, Alexander Nu-
mankade 199, a ƒ12,50 per stuk!
oud utrecht
45e jaargang - nummer 11 - november 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 6146 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo. dr. J. E. A. L. Struick
Administrateur mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17,
Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretarls: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
Omslag: 1 I 2
3 4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122: grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontrlbutle:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per Jaar
81
-ocr page 82-
:ueuse langzaamheid
De Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden*)
drastische vernieuwingen in te voeren. De nood-
zaak hiertoe moet wel zeer groot zijn geweest,
want het was weinig aantrekkelijk om nog veel
geld uit te geven terwijl er geen zekerheid be-
stond dat de concessie verlengd zou worden.
Het aflopen van de concessies is voor de gemeen-
tebesturen rond het jaar 1897 een groot probleem.
Vele wegen stonden open. Naast het verlengen
van de concessie kon deze ook aan een ander
gegund worden - er kwamen in het jaar 1896 daar-
toe aanvragen in Utrecht binnen - maar ook was
de gedachte aantrekkelijk om tot een gemeente-
lijke exploitatie te komen. Reeds eerder hadden
Amsterdam, Rotterdam en Arnhem tot dit laatste
besloten en andere gemeenten zouden volgen.
Den Haag wilde de kat nog wat uit de boom kij-
ken en gaf de Nederlandse Bell Telefoon Maat-
schappij toestemming om de telefoon nog een
klein aantal jaren te exploiteren om tenslotte in
1903 ook de zaak zelf in handen te nemen, dit
terwijl de Staats-exploitatie in de lucht hing.
Ook het Utrechtse gemeentebestuur voelt de pro-
blemen aan den lijve. Het is moeilijk om tot een
wijs besluit te komen. B. en W. noch de raadsle-
den zijn deskundig op dit nog zo jonge gebied,
zoals bij herhaling in de raadsverslagen te lezen
is. Daarom was het een wijs besluit van B. en W.
op 21 april 1896 aan de directeur van gemeente-
werken, de heer F. J. Nieuwenhuis, op te dragen
een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid
tot een gemeentelijke telefoonexploitatie te komen.
Dit mag dan voor de heer Nieuwenhuis een eer-
volle opdracht zijn geweest, ook voor hem was de
telefoontechniek beslist geen dagelijks werk. Hij
kweet zich echter met veel ijver van zijn taak
en kon reeds in juni van hetzelfde jaar met een
gedegen verslag komen. Dit gedrukte verslag
draagt de titel
„Rapport in zake DE TELEFOONKWESTIE te
Utrecht".
Geen half werk
Uit het rapport blijkt dat de auteur niet over één
nacht ijs is gegaan. Niet alleen heeft hij uitge-
breide besprekingen gevoerd met zijn collegae
in Rotterdam en Arnhem, maar ook heeft hij een
groot aantal boeken en publikaties gelezen. Deze
literatuur was zeer recent en, naar we nu kun-
nen nagaan, toonaangevend.
Interessant is dat hij ook „The telephone systems
of the Continent of Europe" van Bennett las.
Het is 13 december vijfenzeventig jaar geleden
dat de eerste telefoonconcessie in Utrecht zou
aflopen. Niet alleen in Utrecht was dit probleem
aan de orde, in andere plaatsen zagen de Vroede
Vaderen zich voor dezelfde moeilijkheden ge-
plaatst. De telefoon deed immers in Nederland
zijn intrede in het begin van de jaren tachtig.
Niet dat dit nieuwe medium niet al eerder tot ons
land was doorgedrongen. Reeds in december
1877 hielden onze stadsgenoten professor Don-
ders en professor Bosscha voordrachten over dit
wonder voor de Koninklijke Academie. In 1881 ont-
vingen B. en W. van Utrecht de eerste verzoeken
ter verkrijging van een concessie tot het aanleg-
gen van een telefoonnet in onze stad.
Een van de aanvragers was de Nederlandse Bell Te-
lephoon Maatschappij. Dit rekest, door de heer
Hubrecht - de directeur van deze maatschappij -
opgesteld, hield het verzoek aan de Koning in,
om machtiging te verkrijgen om in Utrecht voor
het publiek bestemde telefoonleidingen aan te leg-
gen en te onderhouden. Na uitgebreide polemie-
ken in de raad, waarvan de inhoud hoe boeiend
ook hier niet ter zake doet, wordt op 20 juli
1882 besloten de Nederlandse Bell Telephoon-
maatschappij het uitsluitend recht te verlenen tot
aanleg en exploitatie van voor het publiek be-
stemde telefonische verbindingen voor de duur
van 15 jaar. De Maatschappij aanvaardde deze
concessie op 13 december 1882.
Bescheiden begin
Het Utrechtse telefoonnet startte in 1884 met 38
abonnees. De toestellen waren met één draad ver-
bonden met de centrale op Het Neude. De aarde
diende als tweede geleider. Dit systeem zou, met
name voor de intercommunale verbindingen, in
de nabije toekomst grote problemen opleveren.
Ook bij gesprekken binnen de stad zou het al
spoedig klachten veroorzaken doordat abonnees,
wier draden over een bepaalde afstand naast el-
kaar liepen, elkander redelijk goed konden ver-
staan zonder dat ze met elkaar verbonden waren.
Dit was niet bevorderend voor de zozeer ge-
wenste geheimhouding.
Gedurende de concessieperiode namen de klach-
ten toe en dwongen de maatschappij nog in 1895
*) Deze publikatie maakt deel uit van een uitge-
breider studie over de beginjaren van de tele-
foon in Nederland.
82
-ocr page 83-
De nieuwe centrale in de Vleeschhal in 1898.
locale gesprekken gevoerd worden. Er waren in
Nederland ook steden waar het anders toeging,
Enschede bijvoorbeeld had 34,6 aansluitingen per
1000 inwoners en kwam daarbij in Europa als
tweede, na Stockholm, waar er van elke 1000 be-
woners al 54,8 telefoon hadden. Zelfs Amster-
dam en Rotterdam, al waren het ook grote han-
delssteden, brachten het niet verder dan resp.
3,9 en 4,1 telefoons per 1000 inwoners. Maar in
die steden was de telefoon dan ook nog erg duur
met hun abonnementsprijs van ƒ118,— per jaar.
Concurrentie
Wat nu voor Utrecht te kiezen? Mogelijk zou de
uitbreiding van de telefoon in Nederland groter
zijn wanneer de staat de gemeenten niet dwong
hun actieradius te beperken tot 5 km uit angst
voor concurrentie van de rijkstelegraaf. Naar de
werkelijke groei kon slechts geraden worden. Al
met al rekende Nieuwenhuis erop dat een capaci-
teit van 600 aansluitingen voorlopig voor Utrecht
wel voldoende zou zijn. Wat de kwaliteit van de
apparatuur betrof meende hij dat te kostbare eisen
niet gesteld behoefden te worden. In Utrecht
namelijk, waar geen grote handelsbelangen ge-
schaad konden worden door storingen, kon het
wel wat eenvoudiger dan in Rotterdam, maar ver-
Bennett schreef dit boek om aan te tonen dat
de telefoon in Europa en wel speciaal in Holland,
met name in Zutphen verre superieur was aan dat
wat men op dit gebied in Engeland gewend was.
In het rapport wordt eerst zorgvuldig overwogen
hoe een telefoonet voor de stad Utrecht ont-
worpen moet worden en welke eisen daarbij aan
de orde komen.
Achtereenvolgens wordt nagegaan voor hoeveel
aansluitingen het net moet worden ontworpen,
hoe de centrale in dit verband moet worden in-
gericht, wat voor soort draadverbindingen er ge-
maakt moet worden en tenslotte welk soort tele-
foontoestellen er gebruikt moeten worden.
Allereerst stelt het aantal aansluitingen de schrij-
ver voor problemen. Een analyse van andere net-
ten in Nederland en daarbuiten brengt hem niet
veel verder. Utrecht behoort tot de kleinere net-
ten en is gedurende de 15-jarige concessie ge-
groeid van 38 tot 237 aansluitingen. Dat is onge-
veer 2,4 aansluitingen per 1000 inwoners. Utrecht
valt daarmee in de groep van steden als Den
Haag, Amersfoort, Groningen en Den Helder. Zelfs
de daling van de abonnementskosten van ƒ120,—
tot de helft daarvan, had geen invloed op het
aantal aanvragen om geabonneerd te worden. Voor
die 60 gulden konden een ongelimiteerd aantal
-ocr page 84-
len de exploitatiekosten inclusief rente en af-
schrijving van 7 0.000000e+000n rente en onderhoud gebouw
van 4,50ngeveer ƒ15.000,— bedragen. Hierbij
zal het abonnement dan 50 gulden moeten bedra-
gen. Voor 600 abonnees worden de kosten rela-
tief lager zodat de prijs die de abonnee moet beta-
len daalt tot 36 gulden.
Als plaats voor de centrale acht Nieuwenhuis de
„Stads tusschenschool" aan het Oudkerkhof. Dan
volgt een beschrijving van de inrichting van de
bestaande situatie waarin hij de Nederlandse Bell
Telephoon Maatschappij prijst voor het feit dat deze
aan het einde van de concessie-tijd de centrale
nog vernieuwd heeft. Hier laat hij volgen:
„De Bell-Maatschappij moge hare fouten hebben
en misschien wat al te veel nasr hooge dividen-
ten hebben gestreefd, het waren echter de Ge-
meenten met hare korte concessiën zelven die
daartoe aanleiding gaven, en men moet daarom het
goede niet voorbij zien."
Na nog de tarieven in binnen, en buitenland ver-
geleken te hebben - en die liepen nogal uiteen -
komt hij mede op grond van het feit dat de Bell
Maatschappij bereid is tegen een abonnements-
geld van 40 gulden de concessie te aanvaarden
wanneer deze van langere duur is of wanneer bij
kortere duur de eisen niet te hoog zijn, tot de vol-
gende uitspraak:
„Slotconclusie dezer beschouwing is:
Dat het tegenwoordig oogenblik voor Utrecht niet
nodig of wenschelijk maakt om tot kostbare eigen
inrichting en exploitatie over te gaan.
Dat het overweging verdient met den tegenwoor-
digen Concessionaris onderhandelingen te openen
voor verlenging van de concessie op korten ter-
mijn bijv.
5 jaren tegen niet al te laag tarief, zoo-
danig dat de te stellen technische eisen en finan-
cieële tegemoetkomingen evenwicht houden met
den te bepalen abonnementsprijs."
Verwacht zou kunnen worden dat dit gedegen en zo
snel uitgebrachte rapport spoedig in de raad be-
sproken zou worden, waarop Nieuwenhuis trou-
wens zelf in zijn stuk aandringt. Dit temeer daar
de tijd drong; er was nog maar anderhalf jaar om
tot een conclusie te komen. Mocht die conclusie,
tegen het advies in, toch gemeentelijke exploitatie
inhouden, dan moest met een tijd van een jaar ge-
rekend worden voor de aanleg, zoals de ervaring
in Rotterdam was.
We merken van spoed niet veel wanneer we in het
Raadsverslag van 22 oktober van dat jaar lezen
keerd toegepaste zuinigheid zou evenmin goed
zijn. Het was zaak de juiste middenweg te kie-
zen.
Ook de inrichting van het „centraalstation" le-
verde de nodige problemen op. Hier speelde het
aantal te verwachten abonnees al direct een rol.
Bij een klein net, zoals dat in die dagen in
Utrecht bestond, was het voldoende om eenvou-
dige Ericsson schakeltafels te gebruiken, zoals
die welke de Nederlandse Bell Telephoon Maat-
schappij juist had geïnstalleerd. Hierbij is voor
elke abonnee één contact aangebracht dat door
middel van verbindingssnoeren met andere con-
tacten verbonden kon worden. Stijgt het aantal
abonnees tot vier- a vijfhonderd, dan wordt het
voor de telefoniste bezwaarlijk om de ver uit el-
kaar gelegen contacten met elkaar te verbinden.
Het vergroten van het aantal telefonisten kan
daarin geen verbetering brengen.
Bij deze grote getallen is het beter de zogenaam-
de multiplextafels (ook wel multipeltafels genoemd)
te gebruiken. Bij deze tafel heeft elke telefoniste
een contactenbord voor zich waarop de oproepen
van een beperkt aantal abonnees arriveren, die
dan met alle abonnees doorverbonden kunnen wor-
den, ledere aansluiting is bij iedere telefoniste
bereikbaar, is multipel aanwezig. Dit systeem ver-
eenvoudigt de bediening aanmerkelijk. Deze tafels
zullen later in de raadsdebatten nog een belang-
rijke rol spelen.
Na de voordelen van de grondkabels te hebben
afgewogen tegen de voor- en nadelen van draden
door de lucht, brengt hij het probleem van één of
tweedraadsverbinding naar voren. Hij beschouwt
het als een luxe om een net waar alleen locaal
wordt getelefoneerd met dubbele draden uit te
voeren, maar adviseert om bij nieuwe aanleg toch
maar direct op tweedraadsverbindingen over te
gaan. In zijn tijd waren bijv. in Rotterdam, alleen
die abonnees die intercommunaal wensten te spre-
ken met dubbele draden aangesloten. Er bestond
hiertoe nog wel een goedkopere methode, maar
die werd minder aantrekkelijk gevonden.
Begroting
Na zorgvuldig nagegaan te hebben wat de beste
telefoontoestellen zijn, stelt Nieuwenhuis een be-
groting op voor een telefoonnet met een capaci-
teit van 600 aansluitingen en met 300 abonnees.
Een dergelijk net zal dan ƒ122.000,— moeten kos-
ten. Wanneer 300 abonnees zijn aangesloten zul-
84
-ocr page 85-
dat B. en W. voorstellen de confessie aan de Bell
Maatschappij te verlengen tot ^ mei 1898.
„Zinloos uitstel"
De raadsleden Marius en LaseiJr kunnen zich maar
moeilijk bij dit uitstel neerlegger>. Een uitstel van
zo korte duur is immers zinloos en betekend stil-
stand en stilstand is achteruitgang Wethouder Cob-
lijn motiveert het voorstel door t6 stellen dat eerst
over het rapport van NieuwenKis moet worden
beslist en het advies van de Ka^ïer van Koophan-
del moet worden ingewacht. Da^rna moet er nog
een jaar over zijn om de gemepte, of een andere
concessionaris, gelegenheid te öeven een nieuw
telefoonbedrijf in te richten. H^t voorstel werd
zonder stemming aangenomen.
Weer zwijgen de raadsverslagen sen geducht aan-
tal maanden over de telefoon; het moet tot de zit-
ting van 11 februari 1897 duren aleer het onder-
werp weer ter tafel komt, maar dan is het ook
raak.
Aan de orde is nu een voordracht van B. en W.
om de concessie van de Bell Maatschappij te
verlengen voor een tijdsduur van 15 jaar. Als
plaats voor een centrale wordt de „Vleeschhal"
aan de Voorstraat voorgesteld.
Dit voorstel brengt de tongen van de raadsleden
in beweging. Maar liefst vier raadsvergaderingen
zijn nodig om ieder aan zijn trekken te laten ko-
men en er waren ten naaste bij veertigduizend
woorden nodig voordat het definitieve besluit om
de concessie van de Bell Maatschappij te ver-
lengen valt.
De teneur van de talloze besprekingen is de angst
dat de maatschappij het belang van de geabon-
neerden te weinig zal dienen. Deze uit zich al di-
rect in de polemieken over het tarief. De heer Van
Beuningen is het roerend eens met het voorstel
van B. en W.: De gemeente kan nooit voor een
zo laag tarief als 40 gulden exploiteren en een
laag tarief is nodig omdat „Utrecht geen gemeen-
te is, waar men zeer groote handelsinrichtingen
heeft, die onophoudelijk gebruik maken van den
telephoon".
Maar hij zag toch graag dat dit bedrag verhoogd
zou worden met 5 gulden ten bate van de gemeen-
tekas, al kwam dit natuurlijk wel weer direct ten
laste van de geabonneerde. Bovendien moet, om
de abonnee in zijn rechten te beschermen, de
Raad ervoor zorgen dat er gedegen boetebepa-
lingen aan de concessie worden verbonden zo-
dat de maatschappij aan haar plichten gehouden
kan worden. Maar niet alleen de Bell Maatschappij
moet de aanvallen van de raadsleden verduren,
ook B. en W. krijgen er van langs.
Zo betreurt de heer Van Bolhuis het dat .....door
B. en W. eene majestueuse langzaamheid is in
acht genomen, terwijl in het rapport van den di-
recteur met nadruk wordt aangedrongen op spoe-
dige behandeling . . .".
Ongepast
Dat pikt de wethouder Coblijn natuurlijk niet. Hij
wijst de spreker er op dat deze zelf de nodige er-
varing heeft op het gebied van trage onderzoeken.
Laat hij maar eens denken aan de huizen aan het
Vreeburg en het terrein van het ziekenhuis.
.....dan is er alle reden om zich te verbazen dat
men door hem het verwijt van „majestueuse lang-
zaamheid" tegen B. en W. hoorde richten".
Fijntjes repliceert Van Bolhuis dat dit eene onge-
paste opmerking in eene openbare vergadering is.
„Die zaak is altijd behandeld in een besloten
vergadering . . .".
De voorzitter, burgemeester Reiger, spreekt in dit
verband de „wijze" woorden uit: „Bovendien zou
het nog niet een onoverkomelijke ramp zijn, als
de gemeente voor enkele dagen of weken geen
telephoon had. . .. Indien dus de raad betere voor-
waarden verlangt en meent dat het mogelijk zal
zijn die te bedingen dan behoeft men zich wat
den tijd betreft, dien men nog voor zich heeft,
niet ongerust te maken". Nu dat deden ze dan
kennelijk ook niet. Dit alles speelt nog steeds in
de zitting van 11 februari en er zullen nog drie
volgen.
Alles komt aan de orde, de voor- en nadelen
van de „multiplextafel", van koper- en staaldraad,
van enkel- en dubbeldraadsverbindingen en dat
alles in een duizelingwekkende hoeveelheid woor-
den en een vaak schrikbarend gebrek aan ken-
nis. Maar als het op kosten aankomt is de paraat-
heid maximaal. Welk een afgrijzen wekte het
toen ontdekt werd dat de maatschappij per jaar
voor een „extra schel" ongeveer hetzelfde be-
drag bedong als het ding in de winkel zou moe-
ten kosten. Eindeloos wordt er gepraat over de
kosten van een tweede toestel, een tweede aan-
sluiting, en over het misbruik dat er van deze
laatste door verhuurders van huizen gemaakt zou
kunnen worden.
Dat tenslotte de vleeschhal, „een van de weini-
(Vervolg op pag. 86 onderaan)
85
-ocr page 86-
Wat gaat er gebeuren met „De Utrecht'
V3r> de 20e eeuw. Andere voor-
kwaliteit zijn er in onze stad
Herinnert U zich onderstaand bericht?
GEBOUW VAN „DE UTRECHT" KAN BLIJVEN
„Utrecht - De Amsterdamse architect Bart van Kas-
teel is na een uitgebreid onderzoek tot de con-
clusie gekomen dat de architectuurhistorisch waar-
devolle gebouwen van de levensverzekeringsmaat-
schappij „Utrecht" aan de Leidseweg kunnen wor-
den behouden. Deze in de Jugendstil gebouwde
panden moeten volgens de bestaande plannen wor-
den gesloopt voor de bouw van Hoog-Catharijne.
Tegen de voorgenomen afbraak zijn verschillende
protesten ingediend, onder andere door de Bond
voor Nederlandse Architecten.
De opdracht tot onderzoek is aan Van Kasteel ge-
geven door Bredero NV. De architect meent dat
de Utrecht-gebouwen technisch heel goed kun-
nen worden behouden en in het geheel van Hoog-
Catharijne kunnen worden ingepast. Meer wilde
Van Kasteel niet meedelen. Voor verdere infor-
matie verwees hij naar zijn opdrachtgeefster. De
NV Bredero verwees op haar beurt naar de ge-
meente met de mededeling dat zij niets kan ver-
tellen zonder medeweten van haar partner in
Hoog-Catharijne, het gemeentebestuur van Utrecht.
Via het bureau voorlichting liet wethouder Harte-
veld weten dat de gemeente het rapport van archi-
tect Van Kasteel heeft ontvangen en momenteel
bestudeert. De afdeling Openbare Werken op het
stadhuis is bezig met het opstellen van een amb-
telijk advies over het rapport."
Het bovenstaande verhaal werd op 11 september
in het Utrechts Nieuwsblad gepubliceerd. De vraag
is: wat moeten wij doen? Afwachten tot de ge-
bouwen verdwenen zijn of als vereniging in verzet
komen tegen de voorgenomen afbraak van dit vrij-
wel unieke voorbeeld van moderne architectuur
uit het begin
beelden van
nauwelijks te
Reeds op 19 stfP^mber 1968 vestigde de archi-
tect Th. Haakrr>0 ^A/agenaar de aandacht van de
leden van de gtf^öenteraad op de betekenis van
deze uitingen v^1"1 bouwkunst. Hij schreef: „Het
van 1900 datere^ hoofdgebouw is een werk van
architect J. Verr>eiJl Dzn. en hoort tot de in ons
land zeer zeldz^^e specimina van „Jugendstil"
of „Art nouveau - Het is als zodanig in de vakli-
teratuur bij herPia''ng gesignaleerd".
„Beide gebouwd gelden als hoog geklasseerde
voorbeelden vaf1 baanbrekende architectuur-stro-
mingen uit het P^gin dezer eeuw".
Het archiefgeboi^ naast het hoofdgebouw dateert
van 1909, is oiitvvorpen door de architecten A.
J. Kropholler en ^- F. Staal, kan worden gerekend
tot de beste vertegenwoordigers van de „Berlage
Stijl" en staat «©dert 21 mei 1931 als nr. 1 op
de gemeentelijk^ monumentenlijst B.
Ook de Bond v^n Nederlandse Architecten wend-
de zich in januaï' 1 971 tot het Utrechtse gemeen-
tebestuur en dr^g op behoud van deze gebou-
wen aan. Tenslotte ligt er het bezwaarschrift, dat
op 8 november 1 971 aan het college van Bur-
gemeester en VVethouders is verzonden door een
aantal kunsthistorici, hoogleraren en studenten,
waarin gevraagd vvordt „het afbreken" van de twee
voormalige ,.Utrecht" gebouwen aan de Leidse-
weg niet toe te staan".
De Vereniging ,iOud-Utrecht" mag zich niet on-
betuigd laten en zou zich bij de initiatiefnemers
tot behoud van deze waardevolle gebouwen moe-
ten aansluiten.
A. Graafhuis
ter tot eigen exploitatie zou willen overgaan.
Hoe dan ook, na veertigduizend woorden krijgt de
Nederlandse Bell Telephoon Maatschappij de con-
cessie. De maatschappij heeft getoond zich goed
aan de opgelegde verplichtingen te hebben ge-
houden. In verschillende afleveringen besprak het
tijdschrift „Electra"' deze geheel gemoderniseer-
de telefooninrichting in het jaar 1898.
Maria W. Derks-Verhagen
Peter H. Kylstra
gen (gebouwen) die aan beide kanten een orden-
telijken gevel presenteeren" zoals Van Bolhuis op-
merkte, tegen het advies van Nieuwenhuis als
,,centraalstation" zou worden ingericht blijkt puur
eigenbelang van de gemeente te zijn. De vleesch-
hal had eigenlijk geen waarde voor de gemeente,
terwijl de „stadstusschenschool" een goede prijs
bij verkoop zou kunnen opbrengen maar boven-
dien achter de hand moest worden gehouden om
te gebruiken wanneer de gemeente eventueel la-
86
-ocr page 87-
Van twee grafmonumenten
en een penning (1)
In de zuidelijkste van Utrechts oude parochieker-
ken bevindt zich het marmeren praalgraf van Eli-
sabeth van Tuyll van Serooskerken, dat haar man
Paul de la Baye voor haar heeft doen oprichten.
De noordelijkste, de Jacobi, bewaart in haar koor
het grote grafmonument van de familie Van West-
renen. Die twee uitersten raken elkaar - de tijd
nu daargelaten - in De Bilt. Het echtpaar De la
Baye . Van Tuyll van Serooskerken, rustend in
de Klaaskerk, kocht in 1680 de Biltse buitenplaats
„Meijenhagen". De Van Westrenens zijn onge-
veer honderd jaar lang eigenaar geweest van de
buitenplaats „Houdringe", eveneens in De Bilt
gelegen.
Elisabeth was de dochter van Reinout van Tuyll
van Serooskerken en Agnes van Reede. Haar man,
Paul de la Baye baron de Theil of du Theyll, was
commandant van een regiment infanterie ten dien-
ste dezer landen, met de rang van kolonel. Ook
zien wij hem vermeld als commandeur over Has-
selt. Zij overleed op 29 september 1689 en hij op
1 september 1699. Zij kochten „Meijenhagen" in
1680 in openbare veiling voor ƒ3.600, op de last
van een jaarlijkse tins van 1 gulden 11 stuivers
en 8 penningen ten behoeve van het klooster
„Oostbroek". Behalve het huis en andere opstal-
len bestond de bezitting uit 23 morgen land. Van
deze waren 4 morgen belast met een jaarlijkse
opbrengst van twee mud rogge voor het weeshuis
in Utrecht. Na de dood van Elisabeth en Paul ver-
erfde „Meijenhagen" op hun zoon Reijnout Hen-
drik, die de bezitting in 1705 verkocht aan de
Utrechtse muntmeester Johan van Romond. Waar-
schijnlijk lag het toenmalige „Meijenhagen" ten
westen van het tegenwoordige „Jagtlust", dus waar
wij nu het Bilthovense Tuindorp kennen.
De kapel in de noordwesthoek van de kerk is in
haar geheel dienstbaar gemaakt aan het graf van
Elisabeth en haar man. Alliantiewapens en de wa-
pens van hun kwartieren sieren wanden en zol-
dering. In het midden staat de marmeren graftom-
be. Zij stelt een slapende vrouw voor rustend op
de rechter elleboog en vergezeld van haar trouwe
hond. De tombe is overkoepeld door een dak dat
op zuilen rust. Het gebogen fronton bevat, behal-
ve de beide familiewapens, de volgende onbe-
haaglijke waarschuwing:
Foto: P. van Vliet.
Alte la cher passant a la voix qui t'appelle.
Contemple
ce tombeau et tout ce qu'il contient.
C'est un putride corps, un ombre mais un rièn;
Peut estre que demain l'on te verra com elle.
Er boven op houdt een engeltje het wapen Van
Tuyll van Serooskerken omhoog en heeft daar,
zo te zien, een harde dobber aan. Achter de vrou-
wenfiguur, tegen de achterwand van de tombe, is
een Latijnse tekst aangebracht waarin Elisabeths
lof wordt gezongen.
Mulierem fortem quis inveniet?
Proverb: Cap: Ultimo
Tuijll a Seroskerce iacet hoc inclusa sepulcro
Cui placuit virtus continuusque labor
Ipsa suis telam manibus non inpigra texit
Nee mandit panem desidiosa suum
Saepius insomnis duxit cum lampade noctem
Venturum timuit non minus illa diem
De fructu manuum vitem plantavit in illa
Enituit pietas coetera candor habet
Quis sicut Elisabeth
De op elkaar rijmende eerste en laatste regel
zullen we bij elkaar moeten lezen: Wie zal er een
vrouw vinden even dapper als Elisabeth? Wat
de verwijzing naar het laatste hoofdstuk van de
Spreuken van Salomo betreft, de inhoud van het
uit vier disticha bestaande vers is daarin met
wat goede wil wel zo ongeveer terug te vin-
den. Een voorbeeld van parafraseren als zo geliefd
87
-ocr page 88-
onderzoekers aan bescheiden van particulieren te
danken hebben - mijn vaders kasboek is me een
dierbaar voorbeeld, omdat ik alleen door zijn ge-
detailleerde aantekeningen een aantal oorlogsge-
beurtenissen in een dorp in onderling verband
kon brengen - dan zult u ook begrijpen waarom
het van belang is dat het bestaan van uw grote
of kleine familiearchief ergens bekend wordt. Op
het documentatiecentrum van deze gegevens wijst
mevr. De Booy dan ook, het onder haar leiding
staande Centraal Register van Familiearchieven,
gevestigd in het Utrechtse Rijksarchief. Hebt u
er geen zin in om af en toe iemand in huis te
krijgen die uw archief wil raadplegen, dan kunt
u dat bij de registratie bedingen; maar het be-
langrijkste blijft dat uw archief ergens bekend is.
Zitten de oude stukken u eigenlijk in de weg,
dan bestaat de mogelijkheid dat u ze overdraagt
aan een openbare archiefbewaarplaats. Ook daar-
voor biedt dit uiterst nuttige boekje aanwijzingen.
L.v.T.
B. Wander. Bibliografie Historisch Boerderij-on-
derzoek. (Arnhem 1971) IV en 76 blz. (toezending
na storting van f8,25 op gironr. 897058 van de
Stichting Historisch Boerderijonderzoek, Arnhem).
Tot nu toe bestond er geen overzicht van de lite-
ratuur betreffende de oude Nederlandse boerderij.
Daarom heeft de heer Wander, bibliothecaris van
het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem, de
titels verzameld van alle boeken en tijdschrift-
artikelen die tussen 1960 en 1970 over dit on-
derwerp verschenen. Ook aan belangrijke publi-
katies van aan Nederland grenzende landen, met
name België, werd aandacht besteed, evenals aan
de voornaamste literatuur van vóór 1960.
De auteur heeft de ruim 700 titels gesplitst in een
„Algemeen gedeelte" en een gedeelte „Neder-
landen". Het Algemeen gedeelte bevat rubrieken
als algemene werken, geschiedenis en methode
van onderzoek; nederzettingsgeschiedenis; con-
structie; versieringen; interieur; erf; restauratie;
openluchtmusea; modernisering en verbouwing.
De literatuur over de afzonderlijke boerderijen is
per provincie gegroepeerd, waarbij dan nog als
aparte rubrieken „Langs de oostgrens" en „De
Zuidelijke Nederlanden" zijn toegevoegd. Regis-
ters op persoonsnamen, geografische namen en
onderwerpen maken het geheel gemakkelijk toe-
gankelijk.
De provincie Utrecht slaat in dit gezelschap wel
een slecht figuur met slechts drie titelsl L.v.T.
in de 17e eeuw. Wij laten Elisabeth nu verder
rusten, onverstoorbaar te midden van het stof en
lawaai van Jurriëns' restauratiewerkzaamheden.
P. H. Damsté
Bronnen en litteratuur:
Transportregisters van het gerecht Oostbroek en
de Bilt, Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke archie-
ven cat. nr. 1351. P. C. Bloys van Treslong Prins,
Genealogische en Heraldische Gedenkwaardighe-
den in en uit de kerken der provincie Utrecht.
Utrecht, 1919.
BOEKBESPREKINGEN
£. P. Polak-de Booy. Zorg voor het familiearchief.
(3e druk, Bussum 1972). 48 blz. f3,95.
Omdat onze vereniging dit Jaar zoveel nieuwe le-
den heeft gekregen, lijkt het me de moeite waard
om toch nog de derde druk van een werkje aan te
kondigen dat ook voor hen van belang kan zijn:
„Zorg voor het familiearchief". Het woord zorg in
deze titel heeft een tweeledig karakter. Als werk-
woord roept het op om goed voor het familiear-
chief te zorgen. Als zelfstandig naamwoord geeft
het aan wat zo'n goede verzorging inhoudt. Hoe
dat dan moet, dat ordenen, beschrijven en voor-
al het bewaren van zo'n archief, legt mevr. De
Booy vanuit haar grote ervaring met familiearchie-
ven en hun eigenaars heel praktisch uit.
Maar eerst moet u ervan op de hoogte raken of
u soms een familiearchief bezit.
Denk niet te gauw dat u er geen hebt! Die ouwe
koopakte van dat lapje grond dat u allang van de
hand hebt gedaan; dat dagboekje in leren foe-
draal, dat moeder trouw bewaarde omdat haar
ouders daarin hun enige vakantiereis langs de
Rijn beschreven hadden; en die schoenendoos
met brieven van oom Jan die u alleen van vergeel-
de kiekjes kent, maar die met elke mail zijn bele-
venissen in de Oost naar huis meldde; al zulke
persoonlijke stukken zijn aanloopjes voor een fa-
miliearchief. Ook kunt u ongeweten gedeelten
van het archief van een kerk of een vereniging
'op zolder hebben liggen, omdat een familielid
daarbij eens een functie heeft gehad en achter-
af vergeten was die bescheiden terug te geven.
Zelf vindt u misschien dat die oude papieren wel
onbelangrijk zullen zijn. Gooi ze dan toch maar
niet bij de volgende schoonmaak weg. Als u weet
hoe aardige, belangrijke, of zelfs unieke gegevens
88
-ocr page 89-
Mijmerij over verleden.-keden-toekonn.st
Weerd en naar aanleiding daarvan ontstond het vol-
gende gedicht:
De stilte en koelte waren weergekeerd,
Het nachtlijk feest lag als een glas versmeten.
Ik heb dit late donker nooit vergeten,
Want deze dingen blijven ongedeerd.
Een ongeweten, innerlijk geweld
Had naar een zwart kanaal mij heengedreven.
Het was het uur, dat de wiekslag van 't leven
Weer trilt in die de slaap heeft neergeveld.
Daar hoorde ik het vervoerende geruis:
Wateren, die lan vóór de tijden bronden,
Bezweringen /an lang-gestorven monden:
Het zachte stromen door de nauwe sluis.
Ik stond, alleen gebleven, ongekend.
In doodlijke verrukking opgetogen,
Naar onweerstaanbre diepten neergezogen,
Gebannen in het ademloos moment.
Toen werden 't water grijzer en de straat,
En ging hun nachtelijk geheim verloren,
En boven donkre huizen werd geboren
Een kille en groezelige dageraad.
Na zijn studietijd kwam Bloem nog heel vaak in
Utrecht. Daaraan is het zeer zeker te danken dat de
volgende aanvulling ontstond op zijn gedicht „de
sluis".
Hef water stroomt nog door dezelfde sluis
Als toen, en maakt het eendere geruis.
De huizen, aan de waterkant daarneven,
Zijn feitelijk ook onaangetast gebleven.
Alleen nabijer is, voor wie ze ontvlood,
De zekerheid van de imminente dood.
De overlevering verhaalt, dat in oeroude tijd van
het oosten uit 'n paar sterke mannen ons land bin-
nen trokken. Zij hadden zakken met zand bij zich
met de bedoeling daarmede tot inpoldering van de
Zuiderzee over te gaan. Maar gedurende het trans-
port gingen vele zakken stuk. Door het verlies van
grote hoeveelheden zand zagen de mannen in, dat
hun doel onbereikbaar zou zijn. Teleurgesteld sme-
ten zij het zand nu maar hier en daar neer. Zo moe-
ten dan de heuvelruggen in de provincie Overijssel
zijn ontstaan. Hoe het ook zij, Overijssel is een pro-
vincie geworden, die wat het landschap betreft een
ongekende afwisseling biedt. Wijde verten, bossen,
heidelandschappen afgewisseld door natuurreser-
vaten.
In de kop van Overijssel, zo ongeveer tussen Ol-
demarkt en Kalenberg, ligt een gebied waar het
wemelt van vogels en ook wat de flora betreft is
dit natuurreservaat van Staatsbosbeheer in hoge
mate bezienswaardig.
Oldemarkt, de plaats die in 't jaar 1437 van de bis-
schop van Utrecht het recht verkreeg een jaar-
markt te houden. Oldemarkt dat, als de plannen
voortgang vinden, verrijkt zal worden met een
borstbeeld van de op 10 augustus 1966 in het dorp
Kalenberg (gemeente Oldemarkt) in zijn negenen-
zeventigste jaar overleden dichter J. C. Bloem. Een
poëet die gerekend kan worden tot een van de
beste en modernste van Nederland.
Bloem studeerde aan de universiteit te Utrecht. Dit
was in de tijd dat student zijn vooral studeren en
ook nog wel fuiven betekende in tegenstelling met
heden. Het lijkt nu meer op demonstreren, protes-
teren, provoceren, ook nog wel gevolgd door stu-
deren.
Na een nachtelijke fuif raakte student Bloem ver-
zeild op het smalle sluisbruggetje in de Bemuurde
oud utrecht
45e jaargang - nummer 12 - december 1972
MAANDBLAD
Eindredakteur: B. Kieboom, Amazonedreef 26, Utrecht, tel. 61 46 93
Redaktieleden: mejuffrouw drs. L. van Tongerloo. dr. J. E. A. L. Strulck
Administrateur: mevrouw M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17,
Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Sekretarls: dr. J. E. A. L. Struick, Stolberglaan 25, Utrecht, p/a Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht
Omslag: 1 2
3|4
Zegel van keizer Hen-
drik V, 1122; grootzegels
van de stad,
1196, 1277 en 1531.
Gironummer:
Minimum
Kontributle:
penningmeester Oud Utrecht, 575520
f 20,— per Jaar
89
-ocr page 90-
grijpende dat de nieuwe tijd andere mensen me
een andere levensaanpak vraagt. Zo stroomt de
langzamerhand het bloed van de vernieuwende tij
in de aderen van het oude sticht. Of bij deze bloed
transfusie steeds de nodige voorzichtigheid word
betracht, kan alleen de toekomst leren. Een toe
komst waarin het verleden wordt voortgezet; ver
n i e u w d I
Deze overpeinzing wordt besloten met enkele vers
regels van de eveneens in Overijssel gewoond
hebbende dichter Rhijnvis Feith. Van hem zijn de
dichtregels:
Op de weg, die wij betreden
Staat geen voetstap, die beklijft.
Al het heden wordt verleden
Schoon 't ons toegerekend blijft!
De eerste drie regels van dit overbekende vers
kunnen de weemoedig gestemde en naar het voor-
bije terugverlangende Utrechters zich ter harte ne-
men, terwijl de zin van de laatste regel een waar-
schuwing inhoudt voor de jongeren die al tastend
en dwalend zoeken naar vernieuwing.
W. F. van Schaverbeke
1. C. Bloem's „Verzamelde gedichten" en de keuze
uit eigen werk „Doorschenen wolkenranden" zijn
nog steeds in de boekhandel verkrijgbaar.
De vier eerste versregels van deze aanvulling heb-
ben, zelfs tot op heden, nog niet veel aan waarde
verloren. Maar de beide laatsten blijken nu, onbe-
doeld, een sombere voorspelling te zijn geweest
voor deze oude voorstad.
Toen in 1823 de Bemuurde Weerd bij de stad
Utrecht ging behoren bleef dit stadsdeel haar eigen
karakter behouden. Maar hedendaagse kunstzinni-
ge bouwers kwamen met bulldozers grote delen
van Utrecht tot verleden tijd degraderen. Boven-
dien wierpen zij zand in het water, waardoor niet
alleen de goedkoopste transportgelegenheid tot in
de stad en de buitenwijken ten dode was opge-
schreven, maar ook een einde kwam aan het ka-
rakteristieke van deze industriële stadswijk. Im-
mers, vele daar gevestigde bedrijven, beducht voor
het imminente gevaar, zochten elders een goed
heenkomen. En als dan straks het gebouwencom-
plex van de meelfabriek De Korenschoof zal zijn
verdwenen - gebouwen die meer dan anderhalve
eeuw het beeld van dit stadsdeel beheersten - dan
zal het vertrouwelijke silhouet van de Bemuurde
Weerd eerst werkelijk tot het verleden behoren. Al-
leen de herinnering blijft dan voortleven in de
straatnamen Bemuurde Weerd Oost- en Westzijde.
Aldus rolt de geschiedenis voort; mensen komen
en gaan. De oudere generatie trekt zich terug, be-
Samuel Muller Frederikszoon 1848-1872-1922
Een halve eeuw geleden, op 5 december 1922, is
een groot Utrechter in de ouderdom van bijna 75
jaar overleden. Samuel Muller was de man die met
anderen het Nederlandse archiefwezen fundeerde,
die de Utrechtse verzamelingen als rijksarchivaris
(1879-1920) en als gemeente-archivaris en mu-
seumdirecteur (1874-1918) beheerde, die uitzonder-
lijk veel publiceerde en inventariseerde, aan wie
onze vereniging het eerste artikel in haar eerste
jaarboek (van 1924) wijdde, en die door zijn pro-
duktieve arbeid velen aan zich heeft verplicht.
Een markante datum in het leven van deze geleerde
stadgenoot was ook die van zijn promotie op 16
april 1872, dus juist een eeuw geleden. De plech-
tigheid geschiedde bij prof. mr. Robbert Fruin aan
de universiteit te Leiden. Het proefschrift staat als
nr. 1 in de kast die alle werken van Muller bevat en
op het Gemeentelijk Archief bewaard wordt. Het
draagt tot titel: ,,Mare clausum, bijdrage tot de ge-
schiedenis der rivaliteit van Engeland en Nederland
in de zeventiende eeuw." Daarna volgt een eer-
biedwaardige rij boeken, artikelen, commentaren,
archiefinventarissen, enz.
Ik meen, dat de vereniging „Oud-Utrecht" wel even
bij bovenstaande data - 16 april 1872 en 5 decem-
ber 1922 - mag stil staan.
A. Graafhuis
90
-ocr page 91-
Russisch kolonel op bezoek
deelte verkrijgt men een dubbele luchtstroom, die
de luchtverversching in de vertrekken bespoedigt.
De ramen zijn van tegenwichten voorzien zoodat
zij in eiken stand blijven staan. De zindelijkheid
in de Hollandsche hotels is voorbeeldig en de
bedden zijn zóó groot dat op ieder ledikant drie
of zelfs vier andere personen plaats zouden kun-
nen vinden.
Den volgenden morgen trof mij, aan het ontbijt,
het eigenaardige zoowel van het servies als van
hetgeen daarin werd voorgediend. Het vaatwerk
is ouderwetsch en waarschijnlijk kostbaar. Bij
ieder couvert staan eenige bordjes, waarop onder
onberispelijke zindelijke stolpen ronde beschui-
ten, ronde Hollandsche kaas, uitstekende boter
en dunne sneedjes kalfs- en rundvleesch gereed
staan. Opmerking verdient dat in Holland voor
het ontbijt niet afzonderlijk wordt betaald; de
prijs is in de verblijfkosten begrepen.
Na het ontbijt bracht ik een bezoek aan de heer
J. A. C. Oudemans, professor in de astronomie
en directeur van het Utrechtsche observato-
rium ').
„Minaret"
Professor Oudemans stelde mij voor terstond
naar het observatorium te wandelen, dat zich te
midden van een fraai plantsoen aan de zuidoos-
telijke zijde der stad bevindt. Het bestaat uit het
hoofdgebouw en eenige kleine torens, in sierlij-
ken trant opgerokken zoodat men zelfs in de ver-
te
den schoorsteen zou kunnen houden voor de
minaret eener Oostersche moskee.
Nadat ik het observatorium bezichtigd had, noo-
digde professor Oudemans mij bij zich ten eten,
waarna hij mij voorstelde met hem en zijne fami-
lie een rijtoertje te maken door Utrechts omstre-
ken. In een fraai open rijtuig met vier zitplaatsen
reden wij snel voort over den prachtigen weg,
met kleine, maar zeer sterke Hollandsche klin-
kers bestraat. In het algemeen zijn in Holland de
wegen voorbeeldig aangelegd; behalve de groote
spoorwegen bestaan er vele stoom- en paarde-
tramwegen, die de kleinere steden en de dorpen
met elkander verbinden. Het spoorwegnet wordt
in grootte overtroffen door het net van uitmunten-
de straatwegen, glad als een trottoir van asphalt.
De huizen in de dorpen zijn fraai en eigenaardig;
het zijn meestal kleine, ongepleisterde, steenen
huisjes van twee verdiepingen met groote ruiten.
Bij ieder huisje is een lief tuintje, vol bloemen,
meestal leliën en tulpen. Akkers zijn er niet veel,
Een goede vriend vond onlangs op een boeken-
plank een pakket dichtbeschreven schriftblaadjes.
Het bleek een vertaling door J. H. F. Ritter te zijn
van het boek „Den Oceaan over. Reisherinnerin-
gen van B. Witkovsky". In 1892 maakte deze Rus-
sische hoogleraar aan de militaire topografische
school te St. Petersburg een reis naar de Verenig-
de Staten, waarbij hij ook Nederland deed. En
natuurlijk bezocht hij de sterrenwacht te Utrecht.
Hij was een liefhebber van reizen die zich lang op
deze tocht had verheugd en met plezier noteerde
hij allerlei vreemde en interessante dingen. Hij
bleef een paar dagen in Utrecht, van waar uit hij
een aantal andere steden en dorpen bezocht. De
data vergat hij te noteren, of misschien heeft de
vertaler, wiens werk overigens een nauwkeurige
indruk maakt, ze niet overgenomen. Hoe het zij,
het is niet na te gaan, wanneer hij hier precies
was. Maar omdat hij over tuinen vol tulpen
spreekt, neem ik aan dat het wel voorjaar zal zijn
geweest. Over Utrecht en omgeving zegt hij het
volgende: „Omstreeks 9 uur des avonds bereikte
ik Utrecht, eene vroegere Nederlandsche vesting
en thans een bloeiende academiestad. In de stra-
ten, die ik doorging, zag ik vele militairen. Het
waren zeer jonge soldaatjes, wier uniform bestond
in smakelooze mouwvesten en mutsen met kleine
kwastjes. Volgens de militiewet worden hier de
jongelieden op hun 19e jaar soldaat. Geen won-
der dus dat zij mij voorkwamen als nauwelijks
de kinderschoenen ontwassen. Zij blijven het eer-
ste jaar in werkelijken dienst en worden in de
eerstvolgende jaren telkens voor een maand op-
geroepen tot herhalingsoefeningen. Zij schijnen
niet te best gedisciplineerd maar zijn beleefd en
proper.
„Vroolijk en zindelijk"
Ik nam mijn intrek in het Hotel des Pays Bas en
was verbaasd over den bediende, die als zijn ver-
moeden te kennen gaf dat ik, als Rus, zeker wel
thee zou verlangen. Nu, zij was zeer goed, schoon
zij niet uit China maar uit Nederlandsch Indië
kwam.
Utrecht ziet er vroolijk en zindelijk uit. De groote
vensters met fraaie spiegelruiten zetten de sted
geen geringe schoonheid bij. De vensters zijn op
Engelsche wijze ingericht d.i. zij worden niet naar
buiten of naar binnen geopend maar op- en neer-
geschoven. Daardoor kan niet het geheele venster
geopend worden, maar door het opschuiven van het
onderste en het neerlaten van het bovenste ge-
91
-ocr page 92-
Het observatorium, met zijn schoorsteen als de minaret van een Oosterse moskee.
maar wel weilanden met welig, sappig gras en
talrijk vee. Het eenige wat mij op den straatweg
buiten de stad onaangenaam toescheen, was het
vrij groot aantal slagboomen, bij welke de tol-
bazen het rijtuig doen stilhouden en tol heffen
voor het doorrijden. Wel is die tol niet hoog, na-
melijk slechts 5 cents per paard, maar bij dit
veelvuldig oponthoud is het of men niet vooruit-
komt. Professor Oudemans merkte echter terecht
op dat wie den weg berijdt ook verplicht is in de
onderhoudskosten bij te dragen. Aan beide zijden
van den weg staan groote lindeboomen en overal
waar een zijweg van de hoofdweg afvoert, zijn
de boomen op beide hoeken tot op zekere hoogte
wit geverfd om bij nacht gemakkelijker den ingang
te kunnen vinden. Wij ontmoetten een menigte
bruggen over smalle vaarten, waarin kleine schui-
ten drijven, beladen met klinkersteenen, groente
enz. Deze vaarten zijn ingesloten tusschen vrij
hooge en stevige aarden dijken, om de aangren-
zende velden tegen overstrooming te beveiligen.
„Acht wertsen"
Een achttal wertsen van Utrecht ligt het dorp
Zeist, waar wij het uitgestrekte park en het ge-
bouw van de Moravische broeders gingen be-
zichtigen.
Door het tooverachtig park der Moravische broe-
ders reden wij naar Zeist terug en vertoefden
daar eenige oogenblikken in een restaurant, waar
vele andere bezoekers waren, grootendeels ve-
locipedisten uit Utrecht, waarschijnlijk naar aan-
leiding van een feest. Hier zag ik voor het eerst
de nieuwe rijwielen met zeer dikke, van binnen
holle caoutchouc banden. De vriendelijke Oude-
mans onthaalde mij op een Hollandschen drank,
„advokaat" genoemd en bestaande uit brandewijn,
nootmuskaat, eieren en suiker. Deze zoete drank
stijgt krachtig naar het hoofd maar de Hollanders
schijnen daar in het algemeen goed tegen te kun-
nen. De dames Oudemans lachten erom dat ik
de „advokaat" te kras vond en aanvankelijk zelfs
huiverig was dien drank te proeven.
Toen wij ten huize van den professor waren te-
ruggekeerd2) liep het gesprek over de
schaarsheid van het hout in Holland en verzocht
mevrouw Oudemans mij met haar naar de keuken
te gaan, waar ik mij ervan zou kunnen overtuigen
hoe goed en gemakkelijk men het kan stellen
(vervolg zie pag. 93)
92
-ocr page 93-
Zuilen voorop met openbare begraafplaats
Op zoek naar bepaalde gegevens komt men vaak
andere zaken tegen, die ineens een oude vraag
wakker roepen. Persoonlijk had ik mij wel eens
afgevraagd: wanneer zijn openbare begraafplaat-
sen in ons land ontstaan? Encyclopedieën leren
dat op 12 juni 1804 het begraven in kerken verbo-
den werd, welke maatregel men op 21 december
1813.weer introk, en dat het verbod in 1825 toch
definitief ingevoerd is.
Maar zijn ze nergens eerder (en later) ingesteld?
Al zoekende naar geheel andere feiten in de Alg.
Konst- en Letterbode, kwam ik een verslag tegen
van 1792 (deel 8, blz. 34) over de ingebruikneming
van een openbaar kerkhof, buiten de stadspoort te
Wijk bij Duurstede, dat dan het eerste van dien aard
in ons land wordt genoemd.
Tegen deze laatste kwalificatie (het eerste) komt
een lezer in een latere aflevering (blz. 154) op.
Hierin vertelt deze dat de eerste openbare be-
graafplaats reeds in 1782 tot stand kwam en wel
te Zuilen.
Willem René Tuyl van Serooskerken, heer van
Zuilen en Westbroek, schonk in dat jaar aan het
gerecht een stuk grond, gelegen iets buiten het
dorp en „van 't gewoel der menschen afgezon-
derd", voor het begraven in de „open lucht" met,
zoals vermeld, voorkennis en goedvinden van de
eigenaren der graven in de kerk.
Dan volgt een beschrijving van de begraafplaats
en het fraaie hek ervóór, dat als opschrift heeft:
„Wij leeven om te sterven."
Op verzoek van het gerecht moet de plaatselijke
predikant in zijn preek wijzen op het nut van een
dergelijke manier van begraven „om de vooroor-
delen van zommige der goede ingezetenen te hel-
pen tegengaan".
Lange strijd
De strijd betreffende begraven in kerken óf bui-
ten blijkt in ons land een moeilijke en lange ge-
weest te zijn. Gegevens daarover staan o.m. in
de brochure van W. A. Ockerse: Het begraven
der Dooden buiten de Kerk en Stadspoorten,
Amsterdam 1792; 2e druk 1808.
Deze ds. Ockerse was predikant te Wijk bij Duur-
stede en heeft, blijkens het voorbericht van bo-
vengenoemd boekje, op verzoek van Horen Bur-
gemeesteren en Regeerders der Stad Wijk bij
Duurstede een speciale leerrede over dit onder-
werp gehouden (n.b. als jongste predikant was hij
ervoor gevraagdl).
Bij hun verzoek daartoe gebruiken de heren de
volgende argumenten:
„De bijgelovige oorsprong van het begra-
ven der dooden in de kerken.
Het onvoeglijke van dit aanhoudend misbruik.
Het schadelijke voor de gezondheid der men-
schen, door zoodanige begravinge veroor-
zaakt wordende.
En eindelijk de noodzakelijkheid om in dit
opzicht aan een spoedige verbeteringe te ar-
beiden."
(Dus het begraven in kerken is onchristelijk, on-
hygiënisch èn er komt plaatsgebrek).
Als tekst kiest ds. Ockerse Ps. 34:21: Hij be-
waart al zijne beenderen; niet één van die wordt
gebroken (Statenvertaling).
van 80.000 inwoners, de straten des avonds bijna
verlaten en slecht verlicht zijn." (de vertaler merkt
hierbij op, dat deze opmerking hem wat overdre-
ven voorkomt.)
P. 't Hart
Noten.
1)  De vertaler weet over professor 1. A. C. Oude-
mans om. het volgende te vertellen. Geboren
18-12-27; in 1856 buitengewoon hoogleraar te
Utrecht, 1875 hoogleraar aldaar. Hij verrichtte in
Nederlands-lndië belangrijke topografische arbeid.
2)  Volgens het Adresboek der stad Utrecht, jaar-
gang 1892-93 woonde dr. J. A. C. Oudemans,
hoogleraar, op het adres Lange Nieuwstraat
66.
(vervolg van pag. 92)
zonder brandhout. Op den haard brandden turven,
in den vorm van kleine kuben; in de keuken stond
een groote kist, tot berging dezer brandstof. De
overblijfselen van het diner op de tafel niet mee-
gerekend, was de keuken voorbeeldig rein en zin-
delijk. De muren bestonden uit veelkleurige Delft-
sche tegels, zoodat de keuken er uitzag als een
groot stuk porceleinen speelgoed. De meiden wa-
ren uiterst zindelijk gekleed en droegen fraaie
kappen op het hoofd met ontelbare plooien.
Ofschoon onder geleide van een bediende van
het hotel, kon ik in het eerst het huis niet vin-
den, voornamelijk doordien te Utrecht, eene stad
93
-ocr page 94-
Ook buiten Amsterdam wordt een begraafplaats
opgericht, in 1791 te Diemen.
De rede van ds. Ockerse heeft tot resultaat ge-
had dat, zoals reeds vermeld, te Wijk bij Duurste-
de in 1792 een openbaar kerkhof ingericht is.
Dat dit idee niet bepaald direct overal navolging
vindt, blijkt o.a. uit het feit dat men jaren later
nog herhaaldelijk in diverse kranten grafkelders in
kerken te koop aangeboden vindt - dit heeft nl.
ook financiële voordelen voor de kerken!
En ondanks het verbod van 1803 wordt bijv. prof.
Saxe in 1806 in de Lutherse kerk alhier begra-
ven!
Voor de uitspraak dat de openbare begraafplaats
te Zuilen inderdaad als zodanig de eerste in ons
land geweest is, pleit ook wel het feit dat de
Hollandse Maatschappij van Wetenschappen aan de
heer W. R. Tuyl van Serooskerken, naar aanleiding
van deze schenking aan zijn dorp, in 1783 een gou-
den medaille heeft toegekend.
1. G. van Cittert-Eymers
De bovengenoemde brochure nu bevat de rede
voluit. Meerdere voorbeelden van begraven buiten
de kerken in binnen- en buitenland worden erin
genoemd; o.m. de beroemde predikant-geograaf
Peter Plancius liet zich in 1622 reeds buiten Am-
sterdam begraven. In 1779 was te Zwolle door een
familie toestemming gevraagd om een particuliere
begraafplaats buiten te mogen inrichten; dit ver-
zoek is toen niet ingewilligd en die familie heeft
toen in het open veld een graf voor haar leden
ingericht, welk graf in 1787 geheel verwoest werd.
Ook te Scheveningen was door enkele ingezete-
nen vergunning voor een privé-begraafplaats aan-
gevraagd (1779), wat toegestaan werd.
Als eerste openbare begraafplaats noemt onze
schrijver inderdaad die te Zuilen (1782 dus).
Prijsvraag
In 1783 schrijft het Zeeuws Genootschap nog een
prijsvraag uit over het voordeel van openbare be-
graafplaatsen buiten de stadskern. Het antwoord
hierop door mr. J. D. van Leeuwen uit Tiel wordt
in 1785 bekroond, waarop in die plaats een ge-
nootschap opgericht wordt om aldaar dat idee te
kunnen verwezenlijken.
„Geef Utrecht de vijf.
Ja, u hebt het goed gelezen: „Geef Utrecht de
vijf. . ." Dat wil zeggen, dat het deze keer om
u persoonlijk gaat, om uw handdruk. In het leven
van alle dag doet u dat zomaar niet. U belooft
aan de ander pas iets, wanneer u daartoe de
mogelijkheden hebt. Alleen dan bent u bereid tot
een afspraak, waaraan wederzijdse verplichtingen
vast zitten.
Ik ben ervan uitgegaan, dat de vijf middeleeuwse
kerken die in Utrechts binnenstad nog om restau-
ratie vragen, uw interesse hebben. Een stad die
haar verleden verloochent en onvoldoende reke-
ning houdt met het conserveren van wat uit lang
vervlogen eeuwen aan monumenten resteert, is
haar geschiedenis niet waard. En dat geldt ook
voor de burgers, de inwoners ervan. Het wonen
in Utrecht is niet zomaar een voorrecht, het is
een unicum, omdat de stad uniek is. Ook zij die
op andere wijze aan de stad Utrecht verbonden
n
waren (bijv. door studie, werkkring of anderszins)
moeten zich dit serieus realiseren.
Natuurlijk zullen er zijn, die over de vraag of
de stad Utrecht de restauratie van vijf middel-
eeuwse kerken moet doorzetten, de schouders op-
halen. Het zal hun een zorg zijn of het herstel
van de onvervangbare gebouwen gerealiseerd gaat
worden of niet.
Maar om die mensen gaat het natuurlijk niet. Het
gaat allereerst om die anderen, die de restauratie
van de vijf middeleeuwse kerken - de St. Nicolaas,
de St. Jacob, de Buurkerk, de St. Jan en de
Dom - toejuichen en er nog wat voor over heb-
ben óók. Het gaat om hen, die het met de plan-
nen van de overheid eens zijn, om dit grootse
karwei te klaren en financieel mogelijk te maken.
Op de eerste oproep om steun reageerden 500
belangstellenden. Zij stortten op girorekening nr.
61.65.17 (ten name van de Kerkvoogdij der Ne-
94
-ocr page 95-
rondleiding te verzorgen. Nadere mededelingen
volgen nog.
Begin februari bezoeken wij het in januari te
openen gerestaureerde 't Hoogt. In april zal een
excursie worden gemaakt naar de St.-Nicolaas-
kerk.
Actie gevraagd
Ondergetekenden, verontrust door de toenemend
slechtere financiële positie van Oud-Utrecht, heb-
ben besloten om daaraan een halt toe te roepen
en zich voorgenomen om de verzorging van het
jaarboek ter verzending, zomede de bezorging in
de stad Utrecht buiten bezwaar van de kas ter
hand te nemen.
Zij nodigen tevens alle leden die meer willen zijn
dan passieve consumenten van wat Oud-Utrecht
hun biedt, uit een briefkaart met hun naam en
adres te zenden aan de secretaris, zodat op korte
termijn een ledenvergadering bijeengeroepen kan
worden, waarop een nauwere betrokkenheid van
de leden bij hun vereniging doorgepraat kan
worden.
Wat „tussen Rijn en Lek" kan, moet ook in
Utrecht kunnen.
Peter van Daal
loep Kervezee
Gibo Smilda
Oude kap over de middenbeuk van de lacobikerk,
gezien uit het oosten, dus naar de toren toe.
Duidelijk zijn de gewelfrondingen en stalen trek-
sfangen, dienend om de buitenwaartse druk op
de muur weg te nemen.
derlandse Hervormde Gemeente te Utrecht) onder
vermelding: Restauratie binnenstadskerken een be-
drag van ƒ25,— (+ ƒ5,— voor een ringband),
omdat zij graag op het aanbod van de restauratie-
commissie wilden ingaan, om hun - wanneer dat
nodig is - te laten weten hoe de stand van de
restauratie is.
Voor het genoemde bedrag ontvangt u op gezette
tijden niet alleen de restauratieberichten, maar ook
informatie over de geschiedenis van het unieke
oude Utrechtse kerkenbezit. De eerste aflevering
zal in december verschijnen.
Is dat nu zo belangrijk? Heeft de restauratiecom-
missie u daarvoor nodig? Jazeker, - ook u kunt
niet gemist worden. Want het gaat niet alleen om
de stad of om de plaatselijke hervormde gemeen-
te: het gaat veel meer om een bezit, dat er na-
tionaal en internationaal zijn mag.
A. Graafhu s
Nieuwe redacteur
Hierbij delen wij de leden mee, dat het de heer
B. Kieboom in verband met zijn benoeming, al
enige tijd geleden, tot chef perszaken bij de TH
te Delft, niet langer mogelijk is redacteur van
het maandblad te blijven. De heer H. Sneijder,
Oasedreef 2, Utrecht, telefoon 616091, is bereid
gevonden om met ingang van 1973 het redacteur-
schap op zich te nemen.
Wij danken de heer Kieboom heel hartelijk voor
het vele werk dat hij voor de vereniging in het
algemeen en voor het maandblad in het bijzonder
heeft verricht, voor zijn grote aandeel in het nieuwe
„aanzien", dat dit maandblad na zijn komst heeft
gekregen en voor zijn vele eigen bijdragen!
Het bestuur
Excursies
Voor de excursie naar de Dom op zaterdag 11
november jl. bestond zoveel belangstelling dat
velen teleurgesteld moesten worden.
De heer Th. Haakma Wagenaar heeft zich daar-
om bereid verklaard in het voorjaar nogmaals een
95
-ocr page 96-
Van twee grafmonumenten
en een penning (2)
Ofschoon ook de Jacobikerk danig onderhanden
wordt genomen, eveneens door het aannemersbe-
drijf Jurriëns, en je ook hier de duiven om de oren
vliegen, zijn koor en dwarspand met een groot
schot afgescheiden zodat hier kan worden gekerkt.
Wij kregen de gelegenheid er bijgaande foto te
maken. Het grafmonument is in 1769 vervaardigd
door J. Verkerk. Op de grote, opstaande marmeren
plaat is met vergulde letters vermeld wie in het graf
zijn bijgezet. Het zijn mr. Jan Jacob van Westrenen
en Johanna Catharina Mamuchet van Houdringe,
Heer en Vrouwe van Lauwerecht, Sterkenburg,
Themaat, de Wiers en Vuylcoop, benevens hun
zoons Jan André, Arnout en Frederik Jan. De Van
Westrenens hebben lange tijd belangrijke functies
in Utrecht vervuld in de stedelijke magistratuur of,
zoals Jan Jacob, als raad in het hof provinciaal en
als advocaat.
De Mamuchets, kennelijk zeer gefortuneerd en aan
verscheidene bekende families verwant, hebben
maar een bescheiden rol gespeeld in het maat-
schappelijke leven. Het was waarschijnlijk Johanna
Catharina's grootvader, Johan Mamuchet, die in de
eerste helft van de 17e eeuw in De Bilt de hofstede
kocht die hij „Houdringe" noemde naar een achter-
gelaten bezitting in Henegouwen vanwaar zijn vader
naar Noord-Nederland was uitgeweken. Deze Johan
Mamuchet was in tweede echt gehuwd met Marga-
retha Pellicorne, die vrouwe was van Lauwerecht.
Johanna Catharina, zelf in 1690 geboren, had een
twee jaar jongere broer, Johan Frederik. Voor hem
had hun moeder in 1725 voor ƒ33.000,— de ridder-
hofstad en heerlijkheid Sterkenburg met toebeho-
ren gekocht. Toen hij in 1740 ongehuwd overleed,
was zijn zuster universeel erfgename ab intestato.
Haar man had in 1721 ,,De Wiers" gekocht onder
Vreeswijk en verwierf zich in 1751 Vuylcoop bij
Schalkwijk.
Na de dood van de ouders - Jan Jacob stierf in
1769, zijn vrouw in 1772 - gingen de bezittingen
over op de zoons. Mr. Jan André, kanunnik van St.
Marie en geëligeerde raad in de Staten van Utrecht,
kreeg Sterkenburg; mr. Arnout, kanunnik van St.
Pieter, erfde ,,De Wiers" en de heerlijkheid Lauwe-
recht en mr. Frederik Jan, kanunnik ten Dom, ont-
ving de heerlijkheid Themaat en de bezittingen in
Iflg
Foto P. van Vliet
De Bilt. Vuylcoop was er toen al niet meer bij. Jan
Jacob had dit in 1754 geschonken aan zijn naar hem
genoemde kleinzoon Jan Jacob Godin, een zoon
van Jan Jacobs in 1744 overleden dochter Anna
Elisabeth, die met Antoni Frangois Godin was ge-
trouwd. Alle drie zoons zijn, zoals we zagen, in de
familiegrafkelder in de Jacobikerk bijgezet. Jan An-
dré in 1790, Arnout in 1795 en Frederik Jan in 1788.
Laatstgenoemde heeft in 1779 het thans nog be-
staande huis „Houdringe" laten bouwen, waar-
schijnlijk door de architect Abraham van der Hart,
die in dit zelfde jaar tot stadsbouwmeester van
Amsterdam is aangesteld. Na 1788 hebben Frede-
rik Jans weduwe, Geertruyd Elizabeth Testart, en
hun enige zoon Pieter Hieronymus „Houdringe"
nog vele jaren behouden en bewoond, tot laatstge-
noemde de bezitting in 1842 heeft verkocht aan
jhr. J. C. W. Fabricius van Leijenburg. Tegenwoor-
dig is de N.V. Grontmij in het huis gevestigd.
P. H. Damsté
Bronnen en literatuur:
G. G. Calkoen, Genealogische behandeling van
twee te Utrecht en Amersfoort bekende geslachten
tusschen circa 1550 en 1800 (1928). Gemeente-ar-
chief Utrecht, Bibliotheek over Utrecht, nr. 3115.
1. R. Clifford Kocq van Breugel, Kastelenboek pro-
vincie Utrecht, 4e druk, Utrecht, 1966.
E. B. F. F. Wittert van Hoogland, Bijdragen tot de
Geschiedenis der Utrechtsche Ridderhofsteden en
Heerlijkheden, 's-Gravenhage, 1909/1912.
C. A. van Swigchem, Abraham van der Hart, archi-
tect, Stadsbouwmeester van Amsterdam, 1747-
1820. Amsterdam, 1965.
-ocr page 97-
REGISTER MAANDBLAD 1972
1. Lijst van schrijvers
Belonje (dr. J). Een blekerij bij Amersfoort 24
Berents (D. A). Utrechtse schouten tot 1300 29-31
—  Taak van schout en schepenen                    58-60
—  Schouten en partijverhoudingen                   76-77
Binsbergen (mr. J. van). Volkstaal en bijnamen 70-71
Booy (drs. E P. de). Een stad vol scholen;
Utrechtse scholenhouders in 1663                   21-23
—  De Heus                                                               32
—  Dochters, dochters                                        66-69
Cittert-Eymers (J. C. van). Zuilen voorop met open-
bare begraafplaats                                              93-94
Damsté (mr. P H.) Van twee grafmonumenten en
een penning 87-88, 96
Derks-Verhagen (Maria W). Majestueuse lang-
zaamheid; de Utrechtse „Telephoonkwestie" 75
jaar geleden                                                         82-86
G . . . (C. L. T). Stooker, W 80 (24 februari 1972)
10-11
Gelder (dr. H. Enno van). Muntvondst in bouwput
73-74
Graafhuis (A). Grammofoonplaat voor Utrechtse
Domcantorij                                                               65
—  Wat gaat er gebeuren met ,,De Utrecht" 86
—  Samuel Muller Fzn 1848-1872-1922                  90
—  „Geef Utrecht de vijf..."                           94-95
Hart (P. 't). Russisch kolonel op bezoek          91-93
Kieboom (B ). In 't geweer voor Achter Clarenburg
7-8
—  Toezegging inzake het NO-bastion Vredenburg 8
—  Fort Rhijnauwen ongeschonden houden 12-13
—  Excursie naar kasteel Ammersoyen             17-18
—  Uw feestaanbieding: een litho van Kuik 25-27, 41
—  Verslag kerkrestauraties                                    28
—  Stadsarcheoloog aan taak begonnen               28
—  Herbouw Domschip in het groene gras           32
—  Restauratie grote stadskerken vergt jaarlijks
ruim twee miljoen                                                     45
—  Sint Aegtenkapel Amersfoort na eeuwen in ere
hersteld                                                                52-53
—  Nota tegen plannen voor noordtangent            80
Kipp (A. F. E.). Mariaplaats 22, een monument 9-10
Kits Nieuwkamp (H. W. M. J.). De Heus, ,,Sluishoef"
onder De Bilt en een rechtssymbool 14-16
—  Wapen voor waterschap Kromme Rijn 46-47
—  Premies op schadelijk wild                               78
Kylstra (Peter H.) Majestueuse langzaamheid; de
Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden
82-86
Landzaat (F. H.) (met medewerking van mej dr. J.
Hollestelle). Steen en pannenbakkerij langs de
Vecht                            IQ*?1                      42"44
J                             54-56
61-63
Maris (dr. A.iJohanna). Utrecht 850 jaar stadsrecht,
aanvulling                                                             39-40
Plomp (Nico). Woerden en Utrecht in de middel-
eeuwen                                                                  19-20
Schaverbeke (W. F. van). Mijmerij over verleden-
heden-toekomst 89-90
Stolk (Joh. H.). Utrechtse Dom; tragische zaak 75
Struick (J. E. A. L). 1972: Utrecht 850 jaar stads-
recht                                                                          1-6
Tongerloo (L. van). IJsselstein, uw woonstede, in
historische en hedendaagse beelden (J. G. M.
Boon) (boekbespreking)                                            6
—  De binnenstadskerken van Utrecht (Th. Haakma
Wagenaar) (boekbespreking)                                  24
—  Een portret van Belle van Zuijlen uit 1759 28
—  Van Swindens Vergelijkingstafels van lengte-
maten en landmaten                                                48
—   De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en
antwoord                                                              63-64
—  Een kostbare erfenis: Utrecht 850 jaar stad (G.
). Röhner en R. L. Röhner) (boekbespreking) 64
—  John Wesley's contacten met Nederland (J. v.
d. Berg) (boekbespreking)                                      64
—  Woerden 600 jaar stad (Nico Plomp) (boekbe-
spreking)                                                                   72
—  IJsselstein, De St. Nicolaaskerk in IJsselstein
(R. J. Ooyevaar) (boekbespreking)                         72
Toussaint (J. E). Heksenwaan en heksenwaag in
oude prenten (J. Schouten) (boekbespreking) 13
Werkgroep Neogotiek, Sluiten is niet slopen; Drie
neogotische kerken in Utrechtse binnenstad 34-38
2. Lijst van artikelen
Achter Clarenburg, in 't geweer voor —, door B.
Kieboom                                                                   7-8
Amersfoort, Sint Aegtenkapel — na eeuwen in ere
hersteld, door B. Kieboom                                52-53
Amersfoort, Een blekerij bij —, door dr. J. Belonje
24
Ammersoyen, Excursie naar kasteel —, door B.
Kieboom                                                               17-18
Belle van Zuijlen, Een portret van — uit 1759, door
drs. L v. Tongerloo                                                 28
(J. C. Bloem, dichter), Mijmerij over verleden-heden-
toekomst, door W. F. van Schaverbeke           89-90
-ocr page 98-
—, Taak van — en schepenen, door D. A. Berents
58-60
—, Schouten en partijverhoudingen, door D. A.
Berents                                                                  76-77
S.H.V. botst met leefbaarheid                                48
(Singeloverkluizing), Nota tegen plannen voor
noordtangent, door B. Kieboom                               80
Stadsarcheoloog aan taak begonnen, door B. Kie-
boom                                                                           28
Stadsrecht, 1972: Utrecht 850 jaar —, door dr. J. E.
A. L. Struick 1-6
—, Utrecht 850 jaar stadsrecht, aanvulling, door dr.
A. Johanna Maris 39-40
—, Middeleeuwse maaltijd 33
—, Middeleeuwse maaltijd; Stormloop op middel-
eeuws eten 49-51
Stedeschoontochten 53
Steen- en pannenbakkerijen langs de Vecht, door
F. H. Landzaat (met medewerking van me), dr. J.
Hollestelle) 42-44, 54-56, 61-63
Steen- en pannenbakkerijen, Reacties op artikelen
over steen- en pannenbakkerijen 80
Stooker, W. 80 (24 februari 1972), door C. L. T. G . . .
10-11
Telefoon, Majestueuse langzaamheid; de Utrechtse
„Telephoonkwestie" 75 jaar geleden, door Maria
W. Derks-Verhagen en Peter H. Kylstra           82-86
Utrecht, Een kostbare erfenis: — 850 jaar stad (G.
). Röhner en R. L. Röhner), (boekbespreking) door
drs. L. van Tongerloo                                              64
—, Wat gaat er gebeuren met ,,De Utrecht", door
A. Graafhuis                                                              86
Vredenburg, Toezegging inzake het NO-bastion —,
door B. Kieboom                                                        8
Volkstaal en bijnamen, door mr. J. van Binsbergen
70-71
Wapen voor waterschap Kromme Rijn, door H. W.
M. J Kits Nieuwenkamp                                     46-47
Wesley, John Wesley's contacten met Nederland
(J. v. d. Nerg), (boekbespreking) door drs. L. van
Tongerloo                                                                   64
Willibrord, Van — tot Wereldraad                         65
(Witkovsky), Russisch kolonel op bezoek, door P.
't Hart                                                                   91-93
Woerden en Utrecht in de middeleeuwen, door Nico
Plomp                                                                    19-20
— 600 jaar stad (Nico Plomp) (boekbespreking)
door drs. L. van Tongerloo                                      72
IJsselstein, uw woonstede, in historische en heden-
daagse beelden (J. G. M. Boon) (boekbespreking)
door drs. L. van Tongerloo                                        6
- De St. Nicolaaskerk in IJsselstein (R. J. Ooye-
Burger in Utrecht, Rondleiding —                      38, 41
Dochters, dochters, door drs. E. P. de Booy 66-69
Dom, Rondleiding —                                                74
Dom, Utrechtse —; tragische zaak, door Joh. H.
Stolk                                                                          75
Domcantorij, Grammofoonplaat voor Utrechtse —,
door A. Graafhuis                                                     65
Domschip, Herbouwd — in het groene gras, door
B. Kieboom                                                                32
Gemeenten, De Utrechtse — in 1815 in vraag en
antwoord, door drs. L. van Tongerloo               63-64
Grafmonumenten, Van twee .— en een penning,
door mr. P. H. Damsté                                  87-88, 96
Heksenwaan en heksenwaag in oude prenten (boek-
bespreking), door J. E Toussaint                            13
De Heus „Sluishoef" onder De Bilt en een rechts-
symbool, door H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 14-16
De Heus, door drs. E. P. de Booy 32
Kerken, De binnenstadskerken van Utrecht (Th.
Haakma Wagenaar) (boekbespreking), door drs. L.
van Tongerloo 24
—, Sluiten is niet slopen; Drie neogotische kerken
in Utrechtse binnenstad, door de Werkgroep Neo-
gotiek 34-38
Kerkrestauraties, Verslag —, door B. Kieboom 28
—, Restauratie grote stadskerken vergt jaarlijks
ruim twee miljoen, door B. Kieboom 45
—, „Geef Utrecht de vijf. . . ", door A. Graafhuis
94-95
Kuik, Uw feestaanbieding: een litho van Kuik, door
B. Kieboom                                                     25-27, 41
Lengtematen, Van Swindens Vergelijkingstafels van
— en landmaten, door drs. L. van Tongerloo (boek-
bespreking)                                                               48
Mariaplaats 22, een monument, door A. F. E. Kipp
9-10
Middeleeuws spektakel rondom Marieken van Nim-
weghen                                                                      41
Muller, Samuel Muller Frederikszoon 1848-1872-
1922, door A. Graafhuis                                           90
Muntvondst in bouwput, door H. Enno van Gelder
73-74
Neogotiek, Aan de werkgroep — (zie ook: 34-38)
57
Premies op schadelijk wild, door H. W. M. J. Kits
Nieuwenkamp                                                            78
Rhijnauwen, Fort — ongeschonden houden, door B.
Kieboom                                                               12-13
Scholenhouders, Een stad vol scholen; Utrechtse —
in 1663, door drs. E. P. de Booy                         21-23
Schout, Utrechtse schouten tot 1300, door D. A.
Berents                                                                 29-31
-ocr page 99-
vaar) (boekbespreking) door drs. L van Tongerioo Zuilen voorop met openbare begraafplaats, door
72 J. G. van Cittert-Eymers                                      93-94