-ocr page 1-
Boerderijen en boerengeslachten te Renswoude
fS. Laansma), door L. van Tongerloo              15-16
Gouda, zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de
geschiedenis van Gouda, door J. E. A. L. Struick 71
Prehistorische vondsten te Groenekan, gem. Maar-
tensdijk, (J. H. Willems in: Westerheem, 1973),
door L. van Tongerloo                                            82
Stad en platteland in de middeleeuwen (D. M.
Nicholas), door L. van Tongerloo                         16
Utrecht in prent, een ge.II. overzicht van twintig
eeuwen Utrechtse historie, (samengest. door A. A.
M. Kamerling-Van Haersma Buma), door H. Sneij-
der                                                                             71
Utrechts heiligenindustrie en een Brabants kloos-
ter (G. de Werd in: Antiek, 1973), door L. van
Tongerloo                                                                  40
Zonnewijzers aan en bij gebouwen in Nederland,
benevens een korte beschrijving van twee astro-
nomische torenuurwerken (J. G. van Cittert-
Eymers), door L. van Tongerloo                            40
Belle van Zuylen, een documentatie (door Simone
Dubois), door L. van Tongerloo                             24
Jubileum-briefkaarten                                          18-19
— vliegtocht                                         18, 27, 35, 61
Ledenvergadering                                              58, 65
Momentopnamen van een stijlvolle jubileumviering
28-29
Nieuwe voorplaat                                                      4
Ontwerp-begroting 1974                                          71
Oud-Utrecht in het nieuws, door G. J. Röhner 84
Tentoonstelling Oud Utrecht                                  31
Twee bijzondere aanbiedingen voor Oud-Utrecht 80
Een verrassende rondvraag, door L. van Tongerloo
86
Vijftien honderd leden, door A.H. R. Hoogezand 57
Vijftig jaar Oud Utrecht                                       9-10
Welkom nieuwe leden                                             35
Besprekingen
Beelden in de stad Utrecht (C. A. Schilp), door
L. van Tongerloo                                                      15
Een boerderij in Renswoude. Kroniek van een Sak-
sische boerenhofstede (E. J. Wolleswinkel) door
L. van Tongerloo                                                    44
-ocr page 2-
MAANDBLAD
oud-utrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
Zesenveertigste jaargang 1973
Uitgave van de vereniging
-ocr page 3-
IN MEMORIAM CLARE LENNART
Op 30 december overleed de schrijfster Clare
Lennart, een heel markant lid van onze ver-
eniging. Velen van u zullen haar hebben ont-
moet op excursies en op vergaderingen die erop
gericht waren iets van de historische kwaliteiten
van de stad voor het nageslacht te bewaren.
Kwaliteiten, die zij zo uitzonderlijk goed onder
woorden kon brengen.
In haar artikeltjes in het Utrechts Nieuwsblad
speelde dikwijls een of ander plaatselijk aspect
een hoofdrol: een gracht, een straat, een boom,
een muur. . . Daarnaast ook vaak de rauwheid
van de sloop alom in de stad die haar duidelijk
persoonlijk verwondde.
We willen hier iets aanhalen uit een reeds in
1939 verschenen boek waarin zij de Utrechtse
Steenweg als volgt beschrijft: ,, . . . Een straat,
die een lengte van eeuwen heeft. Een straat,
die bijna goddelijk veelzijdig is: kleurig, boeiend,
irriterend, bekoorlijk, schreeuwend lelijk, ver-
wonderlijk schoon, vulgair en ontroerend ..."
Even verder over de Buurkerk: ,,En boven dit
alles staat ruig en getrouw de oude, vierkante
toren. Hij hoort bij de straat, meer dan de Dom.
Die staat er los van ... is er bovenuit gestegen.
Maar deze oude toren, die als de oudere en
niet brillante broeder van de wereldvermaarde
is, heeft deel aan het lief en leed van de straat".
En weer iets verder, na iets over chaos: „Het
is mogelijk, dat over een jaar of tien alles er
stil geworden zal zijn. De straat is niet ge-
bouwd voor het moderne verkeer". Dat was
vóór 1940! De stad heeft er meer dan dertig
jaar voor nodig gehad om tot dit inzicht te
komen, heel wat langer dan zij hoopte. Haar
eigen leven was korter dan wij hoopten.
Maar dat zulke wisselvalligheden inherent zijn
aan het leven, drukte zij al uit in de titel die ze
dit boek meegaf: „Huisjes van kaarten".
En zo loopt, meer algemeen, de nu moeizaam
doorbrekende visie, dat „nieuw" en „groter"
niets met „goed" en „beter" te maken hebben,
door héél haar werk heen. Dat alleen al zal
het steeds weer fascinerend maken haar boeken
te lezen.
C. L. Temminck Groll
MEDEDELING OMTRENT HET BESTUUR
Zoals aangekondigd in de mededeling in het num-
mer van november jl. over de kort nadien gehouden
ledenvergadering van 21 november, is op die ver-
gadering dr. J. E. A. L. Struïck afgetreden als be-
stuurslid. De vele lasten op zijn schouders maakten
het hem onmogelijk het secretariaat langer op zich
te nemen. Wel blijft in een ander verband de zo
gewaardeerde relatie met dr. Struick bestaan: hij
blijft lid van de redactiecommissie voor het Jaar-
boek. De andere werkzaamheden worden verdeeld;
het secretariaat wordt voorlopig waargenomen door
mevrouw E. L S. Offringa-Boom, Karel Doorman-
laan 204, Utrecht, terwijl de band tussen de Ver-
eniging en het Gemeentelijk Archief zal worden
voortgezet door de heer G. J. Röhner, die op boven-
genoemde vergadering tot bestuurslid is verkozen
in de ontstane vacature.
Op 21 november konden wij de heer Struick al
even bedanken voor het zéér vele werk dat hij
voor de Vereniging deed, voor zijn talloze initia-
tieven en voor de spontane manier waarop hij zo
dikwijls op de bres sprong voor de handhaving
van het historisch karakter van de stad Utrecht.
Wij willen dat met nadruk op deze
plaats nóg eens doen. En daaraan
voegen wij onze bewondering toe
voor zijn grote aandeel in de ge-
durende de afgelopen jaren geor-
ganiseerde tentoonstellingen met
allerlei aspecten van Utrecht als
oud utrecht
46e jaargang - nummer 1 - januari 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37, Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70, gironr, 575520.
Contributie is minimaal per jaar f 20,—.
mevr. M. Uittenbogaard-van terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
-ocr page 4-
van mevrouw A. M. Beauchampet-Lorwa, die aftrad
in verband met haar verhuizing naar Egmond. Haar
activiteiten lagen in de eerste plaats op het terrein
van de excursies, maar ook daarbuiten, onder meer
in de overkoepelende commissie voor de binnen-
stad kon er vele malen een beroep op haar worden
gedaan.
Ook aan mevrouw Beauchampet heel veel dank!
Namens het bestuur
C. L. Temminck Groll
onderwerp en voor zijn aandeel in het directe histo-
rische onderzoek. Het merkwaardige stuk middel-
eeuws metselwerk op het voorterrein van het Ge-
meentelijk Archief, afkomstig van Achter Claren-
burg, vormt daarvan een blijvend getuigenis.
Van al deze werkzaamheden, die uiteraard eerder
vanuit zijn functie als gemeente-archivaris dan
vanuit die als bestuurslid van Oud Utrecht ge-
schiedde, heeft de Vereniging in bijzondere mate
kunnen profiteren en het bestuur hoopt van harte
dat ook in de toekomst te kunnen blijven doen!
In dezelfde vergadering werd afscheid genomen
PESTIS BOVINA IN UTRECHT
1813-1814
Nauwelijks waren de Fransen in november 1813 uit
Utrecht verdwenen of een nieuw onheil trof de
stad. Op 2 december brachten militairen van het
Pruisische bevrijdingsleger drie „bovenlandsche
koetjes" ter stalling bij slager A. Verkerk, oud 41
jaar, wonende met vrouw, zeven kinderen, één in-
wonend meisje van elf jaar en twee dienstmeisjes
op nummer 14, Achter het Vleeshuis. Al gauw stierf
een van de beesten aan een nare ziekte; de vol-
gende dag bleek een tweede dier zó ziek te zijn
dat men besloot het te slachten. Het vlees werd
op een wagen geladen en meegenomen naar de
nieuwe bestemming van de militairen, Jutphaas.
Daarheen werd ook de derde koe meegesleept,
gesleept, want ook dit dier was ernstig ziek, zelfs
zo erg, dat het in Jutphaas moest worden geslacht
In Utrecht was intussen een van Verkerks eigen
koeien gestorven aan dezelfde kwaal. Ook in
andere stallen vertoonden zich symptomen, die
men aanvankelijk voor longvuur hield. Maar er
stierven meer koeien, o.m. bij J. Verkerk, oud 60
jaar, wonend op Achter het Vleeshuis 26, met echt-
genote en zoon Jan van 31 jaar. En het gerucht
begon de ronde te doen dat de „gewone vee-
ziekte", namelijk de runderpest, heerste.
,,Zo dra dit ter harer kennisse was gekomen", be-
sloot het gemeentebestuur maatregelen te nemen.
Op 14 december kreeg Jacob Schouten, keur-
meester van het vlees, opdracht alle stallen in de
stad en de vrijheid te gaan inspecteren. Als ergens
een ziek dier werd aangetroffen, moest hij ervoor
zorgen dat het niet werd geslacht, maar dat het
verloop van de ziekte werd afgewacht.
Schouten rapporteerde op 26 december aan het
stadsbestuur dat hij de ziekte ook buiten de
Weerdpoort had aangetroffen en wel in totaal op
vier stallen. Er waren al verscheidene runderen aan
gestorven en hij verzocht daarom steun, zodat
krachtige maatregelen konden worden genomen.
Naar aanleiding van zijn rapport werden hogere
instanties gewaarschuwd en begon de ambtelijke
molen op de voorgeschreven wijze te draaien.
„Beroken"
In het laatst van de 18e eeuw had de runderpest
herhaaldelijk gewoed en waren daarom maatregelen
voorgeschreven, die in Nederland waren vastge-
legd in de Wet tot voorkoming en afwending van
de runderpest, van 26 december 1799; deze wet
was niet ingetrokken toen de Fransen verdwenen
en op 21 januari 1814 kon in de krant worden mee-
gedeeld, dat de voorschriften van 1799 nog steeds
van kracht waren. Schouten had ze al toegepast
en de dode dieren op de voorgeschreven diepte
van vier voet laten begraven.
De besmette stallen werden grondig gereinigd,
o.m. door ze op de vereiste wijze te „beroken".
Men druppelde daartoe zwavelzuur op een mengsel
van fijn zout en gemalen bruinsteen, waardoor een
witte, reinigende damp ontstond. Er werd ge-
waarschuwd tegen overdadig druppelen, omdat de
ademhalingsorganen dan weieens geprikkeld kon-
den raken. Geen wonder als men bedenkt, dat
uit dit gedruppel chloorgas ontstaat, dat inderdaad
een reinigende werking heeft, maar ook als gif-
gas zijn mannetje staat.
Het middel doet overigens heel wat effectiever
aan dan de berokingen tijdens de runderpest van
1769. Toen „reinigde" men de stallen door de rook
van brandend hout en azijnwalm, of van brandend
leer en teer. Zuivere lucht zou, zo meende men,
hoe onaangenaam ze ook rook, de voortgang van
de ziekte onmogelijk maken.
De commissaris van het arrondissement schakelde,
toen hij door de stedelijke overheid was geïnfor-
meerd over de gang van zaken, ogenblikkelijk de
provinciale commissie van landbouw in. In 1805
was tot de oprichting van dergelijke commissies
-ocr page 5-
esloten; zij hadden een adviserende en eventueel
itvoerende taak. De secretaris van de Utrechtse
ommissie, mr. G. Wttwaal te Houten, heeft in ok-
ober 1815 rapport uitgebracht over de dingen die
jedaan zijn om de epidemie te bezweren. Daaruit
jlijkt, dat de leiding van de strijd bij hem in goede
handen was. Hij had zelf ook vee en leefde de
voorschriften pijnlijk nauwkeurig na, erop toeziend
dat anderen dit ook deden.
Isolatie
Stallen waar de ziekte heerste, werden zo streng
mogelijk geïsoleerd; niemand mocht van een be-
smette naar een andere gaan; de keurmeester die
af te maken dieren moest taxeren, mocht de stal
niet binnengaan en het zieke dier niet aanraken.
Touwen waarmee de koe had vastgestaan, werden
meebegraven, houtwerk zo nodig verbrand, metalen
stalgereedschap werd geschuurd en gereinigd en
vaak zelfs in vuur ontsmet. De aarde waarop de
zieke in de stal gestaan had, werd weggegraven
en op de mesthoop gedeponeerd; deze mest mocht
niet worden gebruikt voor hooi- of weilanden.
Zieke dieren werden afgemaakt en ook de gezonde
stalgenoten moesten onder het mes. Alleen werden
die niet begraven maar hun vlees werd aan de
armen ter beschikking gesteld.
Het afslachten van besmet en ziek vee was in 1799
als de meest doeltreffende bestrijdingswijze be-
schouwd, maar men vond het redelijk, dat de ge-
iupeerde eigenaars schadeloos gesteld zouden
worden. Daarom was in de wet van 26 december
1799 hef „Fonds tot voorkoming en afwending der
Runderpest" ingesteld, het zogenaamde Veefonds,
dat in 1806 een ruimere opdracht had gekregen en
om direct te kunnen toeslaan voor een beschikbaar
kapitaal van 100.000 gulden moest zorgdragen. Na
de Franse tijd was het natuurlijk helemaal niet
zeker dat deze guldens inderdaad aanwezig waren
en er kwam dan ook wat onrust en verzet. Maar
alles bleek in orde te zijn en in de Nederlandsche
Staatscourant van 1814, nr. 13, verscheen het be-
sluit van 15 januari 1814 van de Souvereine Vorst,
waarin o.a. werd gesteld:
„Overwegende, dat het van het uiterste belang
is, de voorbehoedmiddelen en maatregelen,
welke tot stuiting van den voortgang van die
vreesselijke ramp, onder den goddelijken zegen,
strekken kunnen, ten spoedigste in werking te
brengen;
Overwegende, dat de wet van den 26sten De-
cember 1799, op dat onderwerp geëmaneerd (
=
genomen, afgekondigd), en ten deze de meest
doelmatige verordeningen inhoudende, nimmer is
geabrogeerd (— afgeschaft);
Overwegende, dat bij die
wet, onder anderen, is
voorgeschreven het dooden en dadelijk met huid
en haar begraven van het besmette vee, onder
behoorlijke schadeloosstelling; en willende deze
schadeloosstelling, daar, waar die maatregel
noodzakelijk is, dadelijk doen uitbetalen aan de
eigenaren,
Y————
1 *
7 !
/
V),
aart I. Cordon tot stui-
>g van veepest binnen
recht. Posten, opge-
>ven in advertentie in
'irechtsche Courant, 24
nuari 1814:
. Kruitmolen
'. Loevenhoutense
Dijk
'. Draaiweg, bij her-
berg Oostindiën
. Koningslust
. Minsweerd
. Ezelsdijk
Houtense Pad
Brug bij herberg
leremie
, Lijnpad, bij laan van
heer Croes
.. Vleutenseweg
'. Ondiep
'aart afgeleid van To-
Dgrafische Atlas No.
U, in Rijksarchief
trecht)
-ocr page 6-
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1.
Aan Onzen Commissaris-Generaal voor de
Binnenlandsche Zaken wordt geopend een cre-
diet van enz., om daarover, naar gelang der om-
standigheden, te beschikken, tot daarstelling der
noodzakelijke maatregelen tot stuiting van de
veepest en tot het verlenen van schadeloosstel-
ling aan de eigenaren van het vee, hetwelk, in-
gevolge de wet van den 26sten December 1799,
zal moeten worden gedood."
De slachters konden dus ongehinderd hun gang
gaan, tegen een vergoeding voor hun snijdende
arbeid van twee gulden per koe. Zij maakten in
totaal 300 dieren af, terwijl er aan de pest boven-
dien nog 50 stierven. Gelukkig voor de boeren is
ook schadeloosstelling verstrekt voor die laatste
groep dieren, hoewel dat eigenlijk niet de bedoe-
ling was. Al met al zal er een lieve duit mee zijn
gemoeid, want uit een taxatierapport van Jacob
Schouten blijkt, dat hij voor de dieren op een
enkele stal gemiddeld ƒ87 per stuk vergoed wilde
zien, variërend van ƒ18 voor een pinkje tot ƒ125
voor een koe.
Het had nog veel erger kunnen zijn, want nu bleef
nog ongeveer 80 procent van de veestapel in leven.
Wttewaal meldde in zijn rapport dat hij ervan over-
tuigd was dat de ziekte uitsluitend door contact
tussen de dieren overging, niet via de lucht of
bedorven voedsel. Om dat te bewijzen en om de
afdoendheid van de genomen maatregelen te con-
troleren, had hij twee koeien van buiten het be-
smette gebied laten invoeren en in een gereinigde
stal laten plaatsen; ze bleven gezond. Om in de
besmette zone te komen moesten de dieren langs
het cordon sanitaire worden gevoerd, dat om de
stad was gelegd zoals wettelijk in 1799 was voor-
geschreven. Artikel 3 van het genoemde besluit
van de Souvereine Vorst luidde:
„Wij bepalen bovendien, dat, tot nader order,
alle communicatie van de gemeente van Utrecht,
en verders van alle gemeenten, alwaar de vee-
pest zich onverhoopt nog openbaren mogt, met
andere districten, ten aanzien van het rundvee,
zal worden onmogelijk gemaakt, door het trek-
ken van een kordon op den afstand van een
half uur, of zoo verre als de commissien van
landbouw zulks, uit hoofde van de lokale om-
standigheden, noodzakelijk zullen oordelen."
Het cordon werd niet door de stadspolitie, die veel
te weinig manschappen telde, bemand, maar de
provinciale commissie nam mensen in dienst, die
in groepen van drie, elk acht uur wachtlopend, de
stad op de strategische punten hermetisch zouden
afsluiten. Op een bord werd duidelijk aangegeven,
dat de veepest heerste en dat pogingen om vee
klandestien in- of uit te voeren met verbeurdver-
klaring zouden worden gestraft.
Op 24 januari 1814 werd in de krant meegedeeld,
dat het cordon gesloten was; tamelijk laat dus en
bovendien niet waterdicht, omdat het onmogelijk
was vee dat de bevrijdingslegers met zich mee-
voerden, net als gewone burgerkoeien in beslag
te nemen. Verder was er niet veel kans voor ont-
duiking, tenzij de wachtposten, ondanks de strenge
controle waaraan zij werden onderworpen, niet
goed opletten. Het enige onlogische punt lijkt op
kaart I het Lijnpad te zijn; waarom die post niet
bij de Leidse Weg stond, is onbekend.
Toen de vorstperiode voorbij was herinnerde de
commissaris van het arrondissement het stadsbe-
stuur eraan, dat vervoer van vee en huiden over
het water ook verboden moest worden en gehoor-
zaam werden de schippers geïnformeerd. Het was
toen al midden februari 1814 geworden en het zou
nog lange maanden duren voordat de Souvereine
Vorst op 18 juni 1814 kon besluiten dat het cordon
was opgeheven. Toen duurde het nog tot 29 juni
voordat de burgerij via de krant werd ingelicht en
er dus absolute zekerheid bestond dat de ziekte,
De nieuwe voorplaat
Voor het lustrumjaar is voor ons omslag een
beeld gekozen uit het nog ietwat landelijke
Utrecht van vijftig jaar geleden. Wij zien
hier de merkwaardige muziektent op het
Lucas Bolwerk tussen een weelderige be-
groeiing. Herkenbaar, en vandaag de dag
nog aanwezig, Is het herenhuis op de achter-
grond. Behalve dit deel is de omgeving nu
veranderd door de bouw (in 1939) van de
Stadsschouwburg door Dudok. Ook het park,
waar het geparkeerde blik in is doorge-
(jr drongen, is al lang niet meer het rustieke
k oord van de jaren twintig, zoals Arend van
de Pol het nog kon uitbeelden op de aquarel
" die nu in de prentverzameling van het Ge-
meentelijk Archief wordt bewaard.
-ocr page 7-
aart II. Cordon tot stui-
ng van veepest bin-
en Utrecht, volgens
/ttewaal. in mei 1814:
1.  Oog in Al
2.  Groenendijk
3.   Leeuwenstein
■',. Daalse Dijk
5.  De Klop
6.  Gagelbrug
7.  St. Theunisdijk
8.   Langendijk ( =
Mr. Tripkade)
9.  Blauwkapel
10. Hoofddijk
i 1. Abstede
12.  Kromme Rijn
13.  Covelaarsbrug
14.  Houtense Pad
15.  Laagravense Dijk
16.  Liesbos
17.  Chambre
die sinds begin mei geen slachtoffers meer had
gemaakt, was uitgewoed.
De bestrijding ervan had veel en hard werk be-
tekend voor een kleine groep mensen. De plaat-
selijke politie had ervoor gezorgd dat er geen vee
door de straten werd gedreven waarin stallen met
besmette dieren voorkwamen. Samen met de zak-
kendragers, bierdragers en dergelijke ambulante
«erkers hadden de politiemannen moeten optreden
iegen de loslopende honden; die moesten worden
qevangen en gedood, terwijl de eigenaar een boete
,an ƒ3 moest betalen. Hondse maatregelen, die
i ;hter nodig waren omdat ze het pestvee hadden
pgegraven. Daardoor zou, zo vreesde men on-
jnks Wttewaals overtuiging, de besmetting zich
innen voortplanten, terwijl de stank een bedrei-
, ng voor de gezondheid van de mens vormde.
'.'. mdat er ook tweebenige gravers waren, die het
. iorzien hadden op de huiden, werd besloten hen
ior te zijn en de huiden door kerven onbruikbaar
I maken. De moeilijkheden werden nog groter toen
boeren in de lente hun vee de wei in wilden
j gen en daarbij weieens buiten de cordon-perken
'r .nden komen. Als een weiland afgegraasd was,
kon onmogelijk verboden worden, dat de beesten
i ir een andere wei werden overgebracht.
I tar Wttewaal hield alle verplaatsingen goed bij
i liet het cordon naar een grotere afstand van de
• id verleggen. Voor zover de vage aanduidingen
n lokalisering mogelijk maken, zijn de plaatsen
an dit voorjaars-cordon op kaart II aangegeven.
rezen toen natuurlijk weer nieuwe moeilijk-
r .■den. Wttewaal verzucht:
..Ik verviel van de eene zwarigheid in de andere:
door deze uitzetting en vergrooting waren ook
te gelijk vele landen binnen het kordon ge-
bracht, waarvan de eiq ■: r:.ars buiten hetzelve
woonden, en ik zag mij <,izoo genoodzaakt, tegen
mijn zin, het vee ook van die lieden in het kor-
don te doen brengen.
!v1eermalen was nu vee in het kordon gebragt,
doch het uitvoeren van vee had ik tot hiertoe
volstrekt geweigerd; doch nu kreeg ik dagelijk-
sche aanzoeken van lieden alhier wonende, om
hun vee te mogen brengen naar hunnen weiden
buiten hetzelve. Ik weigerde dit in de eerste
dagen, doch zag al spoedig dat deze lieden hier-
door verbazende schade leden, en binnen het-
zelve geen gras hadden; ik besloot alzoo, hier-
toe de noodige verlofbriefjes af te geven, doch
liet dergelijke landen teekenen met het woord
kordon , no. 1
, of 2 of 3, en rekende deze
weiden, als waren dezelve binnen gelegen, waar-
om ook geen beest uit of in hetzelve mogt ko-
men zonder schriftelijk verlof, en maakte nu van
dat alles naauwkeurige lijsten, zoo van de namen
der eigenaars, als van het getal der beesten,
gelijk van alles zoo veel mogelijk de volledigste
aanteekeningen werden gehouden."
In buurten waar de ziekte heerste, hield Wttewaal
het been stijf; daar moest het rundvee op stal blij-
ven. Toen de boeren klaagden dat hun wintervoer
opraakte, werd hun op kosten van de landbouw-
commissie hooi verstrekt.
De bestrijding was moeizaam op gang gekomen
omdat de Franse tijd nog maar net voorbij was
en de mensen het eigenlijk druk genoeg hadden
aan de nieuwe vrijheid te wennen. Moeizaam ook
omdat het winter was en omdat er grote aantallen
militairen waren ingekwartierd, wier paarden en
koeien in de dicht opeenstaande stallen waren
ondergebracht.
Redenen te over voor de burgemeester om op 30
oktober alle betrokkenen hartelijk te danken. Hun
-ocr page 8-
Utrechtsche Courant.
Drs. M. N. Acket, Ligging en grenzen van Utrecht.
In: Jaarboekje Oud Utrecht, 1950, p. 77-123. Rap-
port wegens het verrigte, tijdens het woeden der
veepest te Utrecht, in 1813 en 1814, door mr. G.
Wttewaal, secretaris der commissie van landbouw
in de provincie Utrecht. O.a. in:
1. Kops, Staat van den Landbouw in de Vereenigde
Nederlanden gedurende den jare 1814.
Dr.
Z. W. Sneller (ed.) Geschiedenis van den Ne-
derlandschen Landbouw 1795-1940, 1943.
Dr. A. J. v. d. Weyde, Geneeskundigen als Vee-
artsen. In: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 74,
nr. 18, p. 2257-2259. mei 1930.
Over
G. Wttewaal, die plm. 1823 werd benoemd tot
hoogleraar in de landhuishoudkunde te Leiden en
de vele moeilijkheden die hij had te overwinnen
bij zijn strijd tegen de runderpest en tegen de
gedupeerde boeren, leze men De Runderpest, in
de jaaren 1813 en 1814, te Utrecht ontstaan en ge-
stuit. In: I. Scheltema, Geschied- en letterkundig
mengelwerk, III 1823, 2e deel, p. 1-39.
niet genoeg te prijzen inspanningen hadden Gods
zegen gedragen, kon worden geconstateerd. Daar-
om was ook officieel gevraagd ingevolge opdracht
van de Souvereine Vorst in zijn meergenoemd be-
sluit, artikel 4:
„Wij verlangen dat de leeraren der onderschei-
dene godsdienstige gezindheden dezer ramp in
hunne openbare gebeden indachtig zijn, en den
goddelijken zegen afsmeken over de middelen,
welke tot verzachting en verdere afwending der-
zelve zullen worden in het werk gesteld."
P. D. 't Hart (m.m.v. P. Lourens)
Bronnen en literatuur
Notulen van het provisionele gemeentebestuur,
Gem. Archief Utrecht.
,,Statenarchief", Rijksarchief Utrecht.
Topografische atlassen van deze beide archieven.
De onvervangbare kaartenbak van de heer Smilda.
Controle nominatif des habitants de la ville d'Utrecht
et de la Banlieue, 1813, Gem. Acchiei Utrecht.
een roosje (vijftig jaar wederzijdse liefde). Op de
onderrand van het altaar.- PS 128 v. 5.6. Links van
het altaar een staande mannen - rechts een dito
vrouwenfiguur. Achter de man een granaatappel-
boom als symbool van eensgezindheid; achter
de vrouw een rozenstruik, de liefde voorstellende.
Man en vrouw geven elkaar boven het altaar de
rechterhand. Boven hun handen wordt een hoorn
des overvloeds leeggestort door een hand die uit
de wolken reikt. Beneden de grond, waarop altaar
en figuren staan, is te lezen:
van lan. lac. v. Westrenen. en
loh. Cat. Mamuchet v.
Houdringe.
Van twee
grafmonumenten
en een penning (slot)
Bij zijn afscheid als raadslid op 27 augustus 1970
heeft dr. ir. M. van den Brandhof aan de gemeente
De Bilt een penning geschonken, die hij enkele
jaren tevoren op een veiling had verworven. Het
is een exemplaar van de gedenkpenning, die het
echtpaar Van Westrenen-Mamuchet bij gelegenheid
Foto Grontmij, H. C. de Jong.
De tekst van het randschrift „Gods milde hand
kroond 't vrindlijk paaren"
vindt zijn vervolg op de
keerzijde met de woorden ,,'t Dankoffer brand na
vijftig iaaren".
Hier bovenin in Hebreeuwse letters
„Jajhova jehie hakavod" (Aan Jehova zij de eer),
omringd door een wolkenkrans waar overal onder-
uit de zonnestralen schijnen. Links weer het echt-
paar, in dankbaarheid geknield voor het altaar
rechts met daarop een nu volwassen vuur. Op de
van zijn gouden bruiloft in 1759 op de munt te
Utrecht - toen nog geen rijksmunt - had laten
slaan, een in de 18e eeuw niet ongebruikelijke
aardigheid bij een dergelijk belangrijk jubileum.
Op de voorzijde van de penning zien we in het
midden een klokvormig altaar met daarop een zo-
juist ontstoken vuur. De wand van het altaar is
met een mascaron, C-voluten en guirlandes ge-
sierd, waaronder de letter L met aan beide kanten
6
-ocr page 9-
bruari 1772 stierf ook zijn vrouw, in de leeftijd van
81 jaar 7 maanden en 20 dagen. Zij hadden bij
testament van 26 maart 1764 een fonds gesticht
tot ondersteuning van hun nakomelingen die tot
armoede mochten vervallen. Dit fonds zou alleen
ten goede mogen komen van hun mannelijke des-
centen en de dochters van deze zolang zij onge-
huwd waren en de naam Van Westrenen voerden.
De laatste mannelijke afstammeling was hun achter-
kleinzoon Jan André heer van Driebergen. Deze
was kamerheer in buitengewone dienst van koning
Willem III en overleed te Utrecht in 1870. Toen
diens dochter Marie Sophie, de laatste vrouwelijke
nakomeling, in 1873 trouwde met mr. W. K. F. P.
graaf van Bylandt en daarmee haar naam verloor,
is het familiefonds vervallen aan de Ned. Herv.
Diaconie te Utrecht. Het kapitaal bedroeg op dat
ogenblik ƒ264.000,— inschrijving Grootboek Na-
tionale Schuld.
P. H. Damsté
Bronnen en literatuur:
F. van Bevervoorden tot Oldemeule, „Houdringe
(Van Westrenen)" in Utrechtsch laarboekje van
1893.
wand van het altaar de familiewapens Van West-
renen (links) en Mamuchet (rechts), tezamen han-
gond aan een strik. Op de onderrand van het
aar: Psalm 50. v: 23. De grond bevat de signa-
jr I. C. Marme. Beneden de grond: ,,Op den 25.
ugust. 1759".
egelijk met het slaan van de penning heeft men
.narvan ook een ,,Verklaaring" laten drukken.
n exemplaar hiervan berust in het Utrechtse ge-
eentearchief. In deze beschrijving wordt erop
jewezen, dat het boompje achter de man op de
.oorzijde drie vruchten draagt tot teken van de
drie zoons in leven en drie dorre takjes ter ge-
dachtenis aan de drie overleden zoons. De rozen-
struik achter de vrouw vertoont in gelijke symbo-
liek één bloeiende roos en vier dorre takjes. De
drie in 1759 nog in leven zijnde zoons kennen
we al van het grafmonument. De enige dochter was
Isabella, die in 1753 gehuwd was met Willem
Nioolaas baron de Pesters heer van Wulperhorst.
Van het grafmonument weten we, dat Jan Jacob
en Johanna Catharina ook hun diamanten bruiloft
hebben mogen beleven. Jan Jacob overleed op 1
december 1769 en was toen, aldus de gedenkplaat,
84 jaar, 8 maanden en 16 dagen oud. Op 9 fe-
Testament
van een
zoek moest met name zijn geschiktheid kunnen
worden afgeleid. Waren het in de oudheid de Pau-
sen - of door hen aangestelde functionarissen -
die de notarissen aanstelden (het ontstaan van het
notariële ambt stond oudtijds in verband met de
kerkelijke rechtspraak), later (in 1606) zouden de
Staten der provincies de benoeming van notarissen
aan zich trekken. Het Utrechtse Hof zou de „ad-
missie" bekrachtigen, nadat de kandidaat-notaris
aan alle gestelde eisen had voldaan. Vanaf dat mo-
ment moesten de door hen geschreven akten zorg-
vuldiger bijgehouden worden.
Onuitputtelijke bron
De „protocollen" van de in Utrecht „residerende"
notarissen zijn gelukkig grotendeels bewaard ge-
bleven en door het Rijk aan de burgerlijke ge-
meente in bewaring gegeven1). De oudste be-
waard gebleven akten, daterend uit 1564-1571, zijn
van notaris Johan van Haller, tevens pastoor van
St. Jacob2). Over die lange periode van enkele
eeuwen (van 1564-1842)3) werd in tienduizenden
kwesties de tussenkomst van enkele honderden
notarissen gezocht. Meters achtereen rijen zich de
testamenten, huwelijksvoorwaarden, boedelinven-
tarissen, machtigingen, transporten e.d. Samen
vormen zij een schier onuitputtelijke bron voor de
geschiedenis van de stad en de daarin wonende
en werkende burgers.
Er bestaan plannen om binnen niet al te lange tijd
te beginnen met de aanleg van een nauwkeurige
index van alle gegevens, die deze archivalia op-
leveren 4). Een werk van zeer lange adem, dat met
ent.
0  er de functie van de notaris is veel geschreven.
Dr arom is het onderstaande niet samengesteld
01    meer gegevens over het werk van deze door
de Kroon benoemde ambtenaren te vertellen.
Tr uwens: in het korte bestek van dit verhaal kan
ge n gedegen studie van het notarisambt worden
on /ouwd. Vandaar dat ik mij beperk tot een enkele
zir De notaris was in feite de „snelschrijver", die
we d aangesteld om „authentieke" akten op te
ste !en en te ondertekenen. Die ambtelijk geschre-
ve< en gesigneerde stukken hadden kracht van be-
wij , omdat de notaris door het hoogste gevestigde
gezag was benoemd en niemand gerechtigd was
zonder die officiële aanstelling als zodanig op te
trei en. In de 16e eeuw werd de toelating tot het
not .risschap zelfs door een onderzoek vanwege
het Provinciale Hof voorafgegaan. Uit dat onder-
-ocr page 10-
Francois Wttenbogaert, kanunnik van St. Pieter en
eveneens neef van Jacob de Geyn, mag rekenen op:
twee landschappen van dezelfde grootte, ge-
schilderd door Moyses Wttenbroeck in Den
Haag;
een landschap van Carel de Hooch, „daer Poe-
lenburch de beeldekens in gemaeckt heeft";
twee metalen of koperen springende paardjes
van dezelfde grootte, geschroefd op houten voet-
stukken;
een kabinetje, „ingeleyt mit letterhout, goude
laeckenhout ende anders, dat mit twee deurtjes
opgaet en heeft ses schuifflaeden mit vergulde
ringsgens".
De Geyn was zeer vermogend: de gouden ringen
,,mit diamanten en andere gesteenten" en alles wat
hij verder aan goud bezat, was bestemd voor
Maria van Schroyesteyn, oudste dochter van zijn
nicht Anna Wijntgens; aan haar zoon Nicolaas den
Otter
vermaakte hij ,,alle sijne gedruckte boucken
in wat taele die oock sijn, soe gebonden als on-
gebonden" en ,,alle sijn constboecken, soe van
teykeningen als printen ertde alle d'andere losse
teykeningen en printen mit den penne ofte ander-
sins gedaen op copere platen".
Ten slotte werden in het testament nog belangrijke
geldsbedragen bestemd voor verdere familie en
personeel en ook voor de „armen weesen" in het
weeshuis te Amersfoort (ƒ1.200,—).
Het behoeft nauwelijks betoog dat er veel nieuw
licht over onze oude stad zou schijnen, indien
men op de hoogte zou zijn van de inhoud van de
onvoorstelbare bron die de protocollen der Utrecht-
se notarissen vormen. Meer dan dit aan te tonen
heb ik met het schrijven van het bovenstaande
niet bedoeld.
A. Graafhuis
de grootste accuratesse dient te gesc' ieden en als
vervolg op het „project" van de klappering der
registers van transporten en plechten5) uiterst
waardevolle resultaten zal opleveren, die de onder-
zoeker - bedoeld in de meest ruime zin - zeer
te stade zullen komen.
Ter toelichting kan ik volstaan met het noemen
van een akte, die ik vond in het protocol van no-
taris G. Vastert0). Het betreft het testament, dat
3 juni 1641 door Jacob de Geyn, kanunnik van St.
Marie, „zieckelick van lichaem te bedde leggende
edoch sijn verstant, memorie ende vijff sinnen wel
machtich sijnde ..." a«n notaris Vastert werd ge-
dicteerd.
Rembrandts
Aan zijn neef Johan Wttenbogaert, ontvanger van
het kwartier Amsterdam, laat hij na:
,,den grooten blompot daer een tros leliën boven
uut comt", geschilderd door zijn vader, in een
ebben lijst en opgesloten in een houten „casse";
al zijn ,,coquilien" of zeeschelpen, zowel de zui-
vere als de ruwe, onzuivere, en alle mineralen,
stenen en zeegewassen, die zich tegenwoordig
bevinden in zijn logement en op een kamer bo-
ven het kapittelhuis van St. Marie;
een schilderij van Rembrandt, waarop twee oude
mannetjes zitten te disputeren, ,,den eenen heeft
een groot bouck op sijn schoot daer comt een
sonnelicht in";
een schilderij, ook van Rembrandt, waarop een
oud mannetje zit te slapen bij een vuur, zijn
hand in de ,,boesem";
een schilderij met een ,,fraye vrouwetronige mit
een out wijff daerbij", geschilderd door Jan Lie-
vens;
een schilderij met een jong, lachend meisjesge-
zicht, ook van San Lievens;
een koffer met bovenop het nummer twee gete-
kend, met witte ..taetsgens" of nageltjes, en alles
wat bij zijn overlijden in en op deze koffer ge-
vonden wordt;
een schilderij van een boerekermis door Brouwer
Schilder;
twee konterfeitsels met zware kantjes in de lijst;
twee kleine konterfeitsels door Lucas en door
Holbein, en nog één van mr. Roeloff Wess, Heer
van Breder ode.
De secretaris van de Raad van State in "s-Graven-
hage, Maurits Huygens, ontvangt:
zijn eigen konterfeitsels, door Rembrandt ge-
schilderd;
een schilderij van een oude ,,tronigne" die violet
fluweel, met gouden laken gevoerd, op het hoofd
heeft, ,,soe groot als het leven", met een lijst
er omheen;
een zeestorm van Parcelles op een groot paneel;
drie landschappen, „'t eene wat grootachtich
ende de twee even groot", alle drie van Cor-
nelis Vroom van Haerlem.
Noten
1)   Catalogus van het archief der stad Utrecht,
supplement. Utrecht 1914. blz. 29-53 (1564-1796),
77-80 (1796-1809) en 94-96 (1809-1811). Cata-
logus van de Notariële archieven 1811-1842
door dr. A. Ie Cosquino de Bussy. 's-Graven-
hage 1929.
2)   G. A. Utrecht, Collecte Booth, nr. 57 b.
3)   Op 9 juli 1842 werd de wet op het notaris-ambt
in het staatsblad gepubliceerd.
4)   C. A. de Kruyff, Familienamen voorkomende in
de notariële acten. (Handschrift) Bibl. over
Utrecht, nr. 2259*. Bovendien zijn er tal van
notarissen die achterin of voorin het protocol
over een bepaalde periode, bijv. een jaar, een
alfabetisch register hebben opgenomen. Ook
lieten enkele notarissen daarenboven een index
op alle door hen geschreven akten vervaar-
digen.
5)   Archief der stad Utrecht II, nr. 3243.
6)   Archief der stad Utrecht, supplement, nr. 209.
8
-ocr page 11-
VIJFTIG JAAR OUD-UTRECHT
Moge dit flauwe rekensommetje in dit jubileumjaar
onze leden wèl inspireren tot het zelf werven van
nieuwe leden. Een groeiende vereniging kan met
des te meer vertrouwen een nieuwe periode van
50 jaar tegemoet gaan! Een aanmelding kan, heel
eenvoudig, verzonden worden in een ongefran-
keerde envelop, geadresseerd als volgt: Machti-
ging nr. 966, Utrecht.
Feest!
De feestelijkheden tijdens het jubileumjaar zijn
verdeeld in vier evenementen, waaromheen een
aantal excursies zullen plaatsvinden die de ex-
cursiecommissie in petto heeft (zie blz. 10).
Het begin van de viering draagt een officieel ka-
rakter en wordt gevormd door een ontvangst door
het Gemeentebestuur van de Vereniging Oud-
Utrecht.
De uitnodiging treft u hieronder aan.
Het is de grote archivaris van
Utrecht mr. Samuel Muller ge-
weest, die het juiste klimaat schiep
voor de oprichting van de Ver-
eniging Oud-Utrecht. De oprich-
ters erkenden hem als de weg-
bereider, zonder wiens werk-
zaamheid de start in ieder geval toen niet moge-
lijk zou zijn geweest. Zo heeft Muller — zonder
het direct te bedoelen — het terrein geëffend.
Zij die in 1923 Oud-Utrecht stichtten, hebben —
zo sprak een tijdgenoot — dit tijdens zijn leven
nagelaten „omdat zij begrepen hem niet met hen
mee te zullen krijgen, terwijl zij het aanmatigend
zouden gevonden hebben zonder hem te han-
delen".
Het was de toenmalige burgemeester, dr. J. P.
Fockema Andreae, die 18 ingezetenen op 5 febru-
ari 1923 bijeenriep „om te komen tot oprichting
van een vereeniging, die zich met de historie
van de stad zou bezighouden (......)".
Er was vertrouwen genoeg en ook voortvarend-
heid, want al op 12 maart kwamen de negentien
heren bijeen. Nu om de vereniging Oud-Utrecht
netterdaad op te richten, met de omschrijving:
,/ereeniging tot beoefening en tot verspreiding van
de kennis der geschiedenis van Utrecht en om-
streken"; een omschrijving, die in 1949 veranderd
verd in: „vereniging tot beoefening en tot ver-
nreiding van de kennis der geschiedenis van de
'vad en de provincie Utrecht'.
'P 23 november werd de eerste ledenvergadering
ehouden onder voorzitterschap van dr. W. A. F.
-ïannier. Door een intensieve propaganda in de
plaatselijke pers bleken zich al bijna 100 leden
'e hebben aangemeld.
Het ledenbestand nu bedraagt rond 1.450. Was
Ie ledenaanwas in hetzelfde tempo doorgegaan,
dan stonden er nu ruim 6.000 ingeschreven . . .
Uitnodiging
Het Gemeentebestuur van Utrecht no-
digt hierbij alle leden van de Vereniging
Oud-Utrecht uit voor een ontvangst in
het Centraal Museum, Agnietenstraat 1
op vrijdag 9 maart a.s. om 17.30 uur ter
gelegenheid van het feit, dat 50 jaar ge-
leden op initiatief van de toenmalige
Burgemeester dr. J. P. Fockema Andreae
de Vereniging Oud-Utrecht werd opge-
richt.
Een aantal genodigden van buiten de vereniging
zal aanwezig zijn. De Burgemeester zal de ver-
eniging toespreken, waarna onze voorzitter hem
zal antwoorden. Het Gemeentebestuur biedt dan
oud utrecht
46e jaargang - nummer 2 - februari 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37, Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom. Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder. Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
-ocr page 12-
geluidsband. Er zal tevens gelegenheid zijn de
collectie van het Spoorwegmuseum te bezichtigen.
Voor consumpties wordt gezorgd.
In verband met de organisatie verzoeken wij u bij
deelneming aan dit feest, dringend uw opgave
vóór 10 maart schriftelijk of telefonisch te richten
aan de heer J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74,
Maarn, tel. (03432) 19 25 of Minrebroederstraat 25,
tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl).
Een gedetailleerd programma zal worden gepu-
bliceerd in het maart-nummer. Ook mededelingen
omtrent de twee overige evenementen (vliegtocht
boven de provincie en een feestelijke ledenverga-
dering in de herfst) zullen in een later stadium in
het maandblad verschijnen.
een aperitief aan, waarbij uitgebreid gelegenheid
zal zijn elkaar geluk te wensen.
Ledenvergadering
Een informeel karakter draagt de feestelijke leden-
vergadering op 20 maart. Deze zal gehouden wor-
den in het Spoorwegmuseum en beginnen om
19.30 uur.
Na afloop van het huishoudelijke gedeelte zal om
ongeveer 20.30 uur het feestelijke gedeelte be-
ginnen.
Hoogtepunten zullen zijn: een luchtige causerie
door de bekende publicist de heer C. A. Schilp,
het vertonen van historische films en het beluiste-
ren van historische documenten vastgelegd op
Wie weet?
Excursies
De heer F. J. Bingen uit Capelle aan den IJssel
ontdekte onlangs in het stedelijk museum van
Malmö een Nederlandse tolpenning, die daar als
„tramtoken" was beschreven.
Op de afbee!d:ng is echter te zien, dat het hier
niet gaat om een tram-
penning, maar om een
tolpenning voor de
straatweg naar Bavoort,
een gehucht op de weg
van Amersfoort naar
Woudenberg.
Het is de heer Bingen
tot op heden niet ge-
lukt meer over deze
tolheffing en de penning aan de weet te komen.
Mochten er leden zijn, die wat meer licht in deze
zaak kunnen brengen, laten zij dan even contact
opnemen met de heer F. J. Bingen, Tollensstraat
11, Capelle aan den IJssel, tel. (010) 50 55 08. Hij
zal daar bijzonder blij mee zijn.
Het excursieprogramma zoals dat was aangekon-
digd in het december-nummer, is ingrijpend ge-
wijzigd.
Het bezoek aan het onlangs geopende deel van
't Hoogt zal worden verschoven naar begin juni,
als de werkzaamheden daar vorderen zoals de heer
Bals hoopt. Dan zal namelijk het gehele complex
gereed kunnen zijn, met theater, restaurant-terras
en boetieken.
Ook het bezoek aan de in restauratie zijnde St-
Nicolaaskerk moet nog geruime tijd worden uit-
gesteld.
De eerstvolgende activiteiten zullen nu zijn:
Maandag 26 februari: een lezing met dia's door
drs. W. J. van Tent, prov. archeoloog te Amers-
foort, over De opgravingen in 1970 bij Ford Vech-
ten. De lezing wordt gehouden in het Kunsthis-
torisch Instituut, Drift 25 en begint om 20.00 uur.
Hiermee wordt een wens van velen, eens een
archeologisch onderwerp te belichten, vervuld.
Een herhaling van het bezoek aan de Michaëls-
kapel en de Egmontkapel in de Domtoren onder
leiding van architect Th. Haakma Wagenaar, zal
plaatsvinden op zaterdag 14 april om 14.00 uur en
eventueel nog om 16.00 uur.
Het verdere programma zal in het maart-nummer
worden bekendgemaakt.
Contributie
Gebleken is, dat vele leden het bedrag aan con-
tributie voor het jaar 1973 vrijwillig, soms zeer aan-
zienlijk, verhoogd hebben. Onze oprechte dank.
Moge het gebaar van deze leden voor anderen
een aansporing zijn hun contributie thans over te
maken.
Mocht de in het novembernummer ingesloten
acceptgirokaart in het ongerede geraakt zijn, het
postgironummer van de penningmeester is: 575520.
Zoals wij al eerder schreven is het dit jaar meer
dan ooit noodzakelijk u er met de meeste nadruk
op attent te maken dat de vastgestelde ƒ20,—
een minimum-contributie is. Bij voorbaat dank.
Succes
Maarssen!
De toenemende belangstelling voor het verleden
van de eigen woonplaats en de omgeving daarvan,
heeft nu ook in Maarssen geleid tot de oprichting
van een historische vereniging.
Wij wensen de „Historische Kring Maarssen" een
succesrijke ontplooiing toe.
10
-ocr page 13-
UTRECHTS ONBESTORVEN VERLEDEN I
De Korenschoof
Zou het artikel ,,de Utrechtse Telephoonkwestie"
in het maandblad van november 1972 't begin zijn
jan een serie verhalen over het verleden van
Utrecht, dat ver genoeg weg ligt voor vertedering,
maar voor velen dichtbij genoeg voor een schokje
van herkenning?
Een met intense belangstelling aan de schrijver
daarvan gestelde vraag, die middels dit stukje niet
alleen wordt doorgegeven aan de redactie, maar
dat bij de lezing in vele gezinnen herinneringen
zal oproepen aan de ook voor hen opzienbarende
gebeurtenis van woensdag 16 februari 1938. Deze
dag was het nl. voor de laatste maal, dat zij hun
dagelijks brood konden betrekken van één van
de 200 broodbezorgers van de brood- en banket-
bakkerij De Korenschoof of koekjes, gebak en
snoeperijen konden kopen in een van de over de
gehele stad verspreide veertig Korenschoofwinkels.
Kwaliteit
Heden ten dage ontvangt het publiek voorlichting
over kwaliteit en prijs van de dagelijkse levens-
behoeften via pers, radio en televisie, hetgeen
driekwart eeuw geleden niet het geval was. Toch
was het wel nodig, want de consument kende toen
nog niet de betere kwaliteit, het juiste gewicht en
de hygiënischer bereiding van het brood in het
buitenland. Vooral het te lichte gewicht maakte het
brood in ons land, Utrecht inbegrepen, onnodig
te duur.
Met dit beeld voor ogen en om hierin verandering
te brengen, werd besloten tot oprichting van een
broodbakkerij; naderhand uitgebreid met een ban-
ketbakkerij. Aldus aten op 1 februari 1885 vele
Utrechters voor de eerste maal brood van De
Korenschoof; een aantal dat na 50 jaar was uit-
gegroeid tot een kwart van de Utrechtse gezinnen.
Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan kreeg
elke vaste klant een fraaie broodzaag cadeau. Als
vaste klant werd aangemerkt elkeen die een „con-
tröleboekje" had, voorzien van naam en adres en
waarin dagelijks het aan brood bestede bedrag
door de broodbezorger werd genoteerd. In no-
vember van elk jaar werden deze boekjes, tegen
afgifte van een nieuw, ingenomen. Na controle of
de in zeven artikelen gestelde voorwaarden, in
elk boekje afgedrukt, door de klant waren nage-
komen werd 10% van het totaalbedrag van het
boekje aan de consument uitgekeerd. Voor de
laatste maal had deze 100itbetaling vijfendertig
jaar geleden plaats.
Een deel van 'n kranteartikel is eigenlijk het over-
lijdensbericht van de op 53-jarige leeftijd gesloten
grootste brood- en banketbakkerij van Utrecht.
Het luidde als volgt:
„Het verwachte ontslag bij de bakkerij De Koren-
schoof te Utrecht is een feit geworden. De ont-
slagbrieven, die al een week klaar lagen, zijn uit-
gereikt, doch tevens heeft de directie van het be-
drijf een zeer coulante houding tegenover het
personeel aangenomen door de bakkerij niet over
te doen, doch volledig te sluiten. Dit beteekent,
dat de bezorgers hun klanten mogen houden".
De bakkerij heeft gestaan aan de zuidzijde van de
Kaatstraat, reeds van oudsher een van de belang-
rijkste en bedrijvigste straten van de Bemuurde
Weerd en waar thans gevestigd zijn Autodealer
Terberg Utrecht N.V. en de technische afdeling
van Staffhorst muziek N.V.
Harmonie-orkest
Het einde van deze brood- en banketbakkerij bracht
eveneens mede de opheffing van het 15 jaar ►
Middeleeuws
aardewerk
Van 16 maart tot en met 30 april zal in de tu-in-
zaal van het Centraal Museum een tentoonstelling
worden gehouden van middeleeuws aardewerk uit
Utrecht.
De onderzoekingen aan de Hogelanden O.Z. heb-
ben behalve een pottebakkersoven uit omstreeks
1400 ook een grote hoeveelheid aardewerk op-
geleverd die in die oven gebakken is.
De tentoonstelling zal uit twee delen bestaan, nl.:
1.  een typencollectie om de grote variëteit van
vormen die de pottebakkers produceerden te laten
zien. Ook zal er naar worden gestreefd verbanden
te laten zien tussen het Utrechtse materiaal en dat
uit andere plaatsen in Nederland;
2.  een opstelling van het aardewerk in zijn functie
van industrieprodukt (de oven), van handelswaar
en van gebruiksvoorwerp.
In het volgende nummer zal uitvoeriger aandacht
worden besteed aan het aardewerk en de tentoon-
stelling.
11
-ocr page 14-
bestaande, in de stad Utrecht zeer populaire,
harmonie-orkest De Korenschoof. Het uit 60 geüni-
formeerde musici bestaande orkest, hoofdzakelijk
gerecruteerd uit personeel van de bakkerij, ver-
leende medewerking aan vele evenementen. Het
werd dan vooraf gegaan door een 22 man sterk
tamboer- en trompettercorps. De dikke tamboer-
maitre, in zijn rijkelijk met zilveren tressen be-
werkte donkere uniform, het hoofd gedekt met de
beremuts, opende de stoet. Hij was het idool van
heel veel Utrechters. Voor een muzikale omme-
gang in de avonduren waren dertig wit-gejaste
manschappen beschikbaar voor het dragen van
evenzovele brandende petroleumfakkels.
Voor de laatste maal liep dit orkest door Utrechts
straten ter gelegenheid van feestelijkheden ver-
band houdende met de geboorte op 31 januari
1938 van H.K.H. Prinses Beatrix.
En hiermede is dan weer een episode belicht uil
Utrechts onbestorven verleden.
W. F. van Schaverbeke
Bron:
Eigen knipselcollectie.
De collectie
Taets van
Amerongen
Onder de trouwe bezoekers van het gemeentelijk
archief aan de Alexander Numankade te Utrecht
zijn er vast wel, die het bestaan van de collectie
Taets van Amerongen kennen. Vermelding van
deze verzameling is van belang, omdat een aantal
afbeeldingen daaruit thans (t/m 23 februari a.s.) in
het gemeentelijk archief te zien zijn.
was. Het vermoeden was dan ook, dat de verza-
meling voor de stad verloren zou gaan. Gelukkig
was de bankier H. F. Kol ook bij de veiling aan-
wezig. Hij kocht de collectie en deed het royale
gebaar de aquarellen alle ten geschenke aan het
stadsbestuur aan te bieden.
Archivaris Muller schrijft er in zijn verslag over
1898 het volgende over: „Met bijzondere ingeno-
menheid vermelden wij dit zeldzame bewijs van
belangstelling, dat dus ongevraagd en ongedacht
aan de verzamelingen gegeven vv'erd en waardoor
de gemeente in het bezit is gekomen van eene
serie tekeningen, die de algemeene belangstelling
in bijzondere mate gaande maakte. Dat dit het ge-
val was, bleek niet alleen uit den zeer hoogen
prijs, die voor de stukken betaald moest worden,
maar ook uit het buitengewoon drukke bezoek van
de tentoonstelling, die dadelijk nadat de collectie
ontvangen en opgeknapt was, daarvan in het Ste-
delijk Museum gehouden werd".
Tegenspraak
Dat klinkt allemaal erg enthousiast en lijkt in tegen-
spraak te zijn met het oordeel, dat Muller over
de verzameling gaf, toen zij nog niet in het bezit
van de gemeente was en hem gevraa9d werd naar
de waarde en de betekenis van de collectie. In
de brieven, die Muller met het college van burge-
meester en wethouders hierover wisselde, (o.a.
van 16 april 1898) staat o.m. te lezen, dat de 124
in quarto en 24 in folio vervaardigde tekeningen
„niet zeer belangrijk" waren. De aquarellen waren
„voldoende", maar „zonder artistieke waarde".
,De voorstellingen zijn natuurlijK juist, doch zij
missen in den regel het lokale karakter en zijn
geflatteerd, zodat men dikwijls het voorgestelde
gebouw niet dadelijk herkent". Maar natuurlijk
moest er door de gemeente wel een bod worden
gedaan. Al met al was het een unieke gelegenheid
om tegelijk een zo groot aantal reproducties van
oude Utrechtse gebouwen te verkrijgen.
Toen de heer Kol op 27 april daaraan volgend met
zijn voortreffelijke voorstel kwarf orn de verza-
meling te kopen en als geheel aan de gemeente
aan te bieden, was de heer Mulle1" enthousiast.
Advocaat
Willem Hendrik baron Taets van Amerongen
(1830-1898) is als advocaat en op latere leeftijd
als ambtenaar bij het archief (vanaf 1891) niet zo
bekend gebleven. Zijn betekenis is vooral te dan-
ken aan het feit, dat hij in 1880 het plan heeft op-
gevat om „alle huizen, die in de stad Utrecht
werden afgebroken, vooraf te doen aftekensn".
De aquarellen werden in grote aantallen vervaar-
digd door de bekende Utrechtse kunstenaar Antho-
nie Everhardus Grolman (1843-1926) die o.a. in
Berlijn en Neurenberg studeerde, de stad goed
kende, terdege op de hoogte was van de „steeds
voortdurende kleedwisseling" die zich op het
Utrechtse stedelijk erf voltrok en daardoor voor
baron Taets van Amerongen de man bij uitstek
werd om de opdracht tot het vastleggen van schil-
derachtige hoekjes en percelen uit te voeren.
Royaal gebaar
Toen de baron stierf en de tekeningencollectie in
het openbaar geveild werd bleek de belangstelling
zo groot, dat het bod van f 300,—, dat de stad
Utrecht op voorstel van de archivaris mr. S.
Muller Fz. tijdens de verkoping deed, onvoldoende
12
-ocr page 15-
Gezicht op den hoek van
de Oudegracht en Vinken-
burgsteeg (noorder hoek),
Utrecht
26 lan. 1894. Aqua-
rel door Anth. E. Grolman
„Het spreekt wel vanzelf, dat ik U Ed. Achtb. in
overweging geef, den heer Kol te verzekeren van
U Ed. Achtb. warme dankbaarheid voor dit grote
bewijs zijner belangstelling in de gemeentever-
zamelingen". Muller wijst er echter op, dat de aan-
vaarding „ter plaatsing in het gemeentemuseum"
op overwegende bezwaren zal stuiten. „Voor de
uitstelling van de c. 150 meerendeels leelijke teke-
ningen in het museum schijnt mij geene aanleiding
te bestaan", zo meent Muller. Hij vervolgt: „En
zelfs al wilde men over dit bezwaar heenstappen,
dan zou het gebrek aan ruimte de expositie (zelfs
eene zéér beperkte expositie) bepaald verbieden"
en adviseert dan ook de collectie door Grolman
gemaakte aquarellen onder dank te aanvaarden
ter plaatsing in de gemeente-verzamelingen".
Alles verliep naar wens. De heer Kol zal zich
bij het schenken van de verzameling Taets van
Amerongen nauwelijks het verschil tussen „ge-
meente-museum" en „gemeente-verzamelingen"
hebben gerealiseerd. De tekeningen werden snel
op wit karton gezet en direct daarna (vanaf 26 mei
1898) gedurende drie weken in het museum cp
het Hoogland tentoongesteld. Of de belangstelling
groot geweest is weet ik niet. Muller maakte zich
geen illusies. Op 23 mei schreef hij dit aan het
college van burgemeester en wethouders, even-
wel met het verzoek, dat „één persoon den con-
ciërge tijdelijk bijstaat in het bewaken der voor-
werpen". Dat was vooral nodig omdat hij zich
voorstelde om tegelijk met de aquarellen het even
te voren voor de stad aangekochte „panorama"
13
-ocr page 16-
van Herman Saftleven in een ander vertrek te ex-
poseren.
Betekenis
Veertig aquarellen worden, zoals gezegd, tot en
met 23 februari opnieuw getoond. De waarde van
de tekeningen staat in geen verhouding tot het
bedrag van enige honderden guldens, dat door de
heer Kol voor de verzameling werd betaald. Als
topografische documenten zijn de aquarellen van
zeer grote betekenis. Bovendien kan van de col-
lectie Taets van Amerongen gezegd worden, dat
zij de aanleiding werd voor het besluit van het
gemeentebestuur om de collectie op kosten van
de gemeente uit te breiden. Dat men daarbij af-
stapte van de gewoonte om met het „afbeelden"
van een huis te wachten „totdat het dreigde af-
gebroken te worden" en dat men tot op heden
ook om andere redenen opdrachten tot het maken
van topografische tekeningen is gaan geven, doet
niet zo heel veel ter zake. De collectie Taets van
Amerongen is een sieraad voor de stad, van grote
topografische betekenis en als geheel mede de
grondslag geweest voor de unieke prentenverza-
melingen, die ten archieve thans worden bewaard.
A. Graafhuis
IN MEMORIAM
DR. W. van ITERSON
Aan dr. Willem van Iterson, geboren te Ouder-
Amstel 25 mei 1897 en overleden te Zeist
1 januari 1973, heeft de Nederlandse rechtsge-
schiedenis veel te danken. Begunstigd met een
aangeboren grote werkkracht, beschikkend
over een met de jaren aangroeiend documen-
tatiemateriaal, publiceerde hij een reeks ge-
degen, dikwijls zeer verhelderende studies,
meestal in Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis,
Verslagen en mededelingen van de Vereniging
tot uitgaaf der bronnen van het oud-vader-
landsche recht, Rechtsgeleerd magazijn The-
mis, Zeitschrift der Savigny-Stiftung e.d.
Een zeer omvangrijk werk (618 blz.) was zijn
„Geschiedenis der confiscatie in Nederland",
Utrecht 1957, gebaseerd op noord- en zuid-
Nederlandse bronnen. Het boek bevat ook be-
langrijke gegevens voor de provincie Utrecht.
Zowel gedrukte bronnen als archivalia betref-
fende de rechtspraak der stichtse steden, van
het platteland en van de hoge heerlijkheden
zijn er in verwerkt.
De provincie Utrecht had Van Itersons bijzon-
dere voorkeur. Reeds zijn Leidse dissertatie
van 1932 bewees het: „De historische ontwik-
keling van de rechten op de grond in de pro-
vincie Utrecht". Zijn inaugurale rede als hoog-
leraar in het oud-vaderlands recht te Leiden
(1939)' had gedeeltelijk op Utrecht betrekking:
„Willig decreet in Holland en Utrecht".
Maar de voornaamste reden waarom Van Iter-
son in ons maandblad herdacht wordt, is dat
hij met zo veel vruchten van zijn werkzaamheid
het Jaarboekje van Oud-Utrecht heeft willen
verrijken. In de jaren 1949-1969 verschenen
daar 18 uitvoerige, goed gedocumenteerde en
van uitermate serieus archiefonderzoek getui-
gende bijdragen van zijn hand over allerlei op
de provincie Utrecht betrekking hebbende,
soms slechts nog in relicten voortlevende
rechtsverhoudingen. Laat me enkele studies uit
deze reeks in herinnering brengen: Honorifieke
rechten in Utrecht (1949), De geschiedenis van
het pontveer in Rhenen (1953), Open huizen en
ridderhofsteden in het Nedersticht (1954, 1955),
De bisschoppelijke tafelgoederen in het Sticht
(1966). Deze en de overige niet genoemde pu-
blikaties hebben wezenlijk bijgedragen aan de
kwaliteit van het Jaarboekje.
Onder de Utrechtse plaatsen heeft Rhenen
altijd zijn bijzondere aandacht gehad, waar-
schijnlijk wel omdat zijn vader daar notaris is
geweest en hijzelf er jarenlang gewoond heeft.
Behalve enkele artikelen in het Jaarboekje ge-
tuigt van die belangstelling het voortreffelijke
en rijk geïllustreerde boek „De stad Rhenen.
De resultaten van een rechtshistorische studie",
Assen 1960. Het is een exemplaire behandeling
van de ontwikkeling van een stedelijke gemeen-
schap langs rechtshistorische weg, een genre
dat in Nederland nog altijd weinig beoefend
wordt. Dat schrijver de kunst verstond een
moeilijke materie helder ook voor niet-deskun-
digen uiteen te zetten, blijkt ook uit deze pu-
blikatie overduidelijk, evenals ze de haast scru-
puleuze acribie demonstreerde, waarmee Van
Iterson gewoon was van zijn bronnen verant-
woording af te leggen. De klacht in de wereld
der archivarissen, dat historici veel te weinig
van de archieven gebruik maken, gold voor
deze auteur bepaald niet.
Van Itersons langdurig en moeilijk ziekbed
werd nog verzwaard door de hem benauwende
gedachte, dat hij niet meer zou kunnen werken,
terwijl hij nog zo veel plannen had. Toch moet
hij in andere ogenblikken beseft hebben, dat
veel van het werk dat hij wèl tot stand bracht,
van blijvende waarde was.
J. W. C. van Campen
14
-ocr page 17-
Ondermijning
ïistorisch besef
Nieuwcgijn \vi\
plaats-
namen
Jutfaas en
Vrccsn
ijk alsch;
ITen
Binnen •-;•■
1 al te lang* li
d -v.üpn de
plaatenamen
Jutfaas «i Vn
■>. -•.'.-: k niet
nwev in hei
d « nbaar v "■:■'•■■
oineiï. Deze
plaatsen /!;rs
-.-■;■ ' •:■'", JflTl
■ -<■ "heven
om plsal - * •
n ■■!!• "^ voor do
nieuw* gc-
meenU- JJje .
■■ < •■ in dié h
innen tien
laar & 1 uH
. : : •.■• i M
3 ^!nd van
Om ti
■ km dai Nli
ivn seia zo
snci n'
stallen
n w van de
Nieuw
":> in '
•■"■•- .' 23 WHi tt
bettemiïMKi
vr.or n
»■;•) f» wêa-
v.ü;,.-■(>!-.■
. De :
imer 1 I
i Vreeswijk
moei er
v ■' .-■
■<■ !:■ (1 V>T-
vanger
rti ■ ■
."■■ ■. d en
'' ■' ■: I 'i • :
?' uk»** ia
van tv
li .. ;■
':.. «een kerc
, zal 6llc«a
de naa
m Niet
wegsm geideo.
Blijkens berichten in de pers overwegen B. en W.
an de gemeente Nieuwegein de namen van de
oormalige gemeenten Jutphaas en Vreeswijk te
3ten vervallen en te vervangen door resp. Nieuwe-
lein-Noord en Nieuwegein-Zuid.
"Jaar aanleiding hiervan heeft de Vereniging zich
schriftelijk gewend (op 20 januari jl.) tot de raad
der gemeente Nieuwegein met het dringende ver-
doek aan dit voornemen geen gevolg te geven.
Zij staaft haar argumenten op de volgendegronden:
In het algemeen worden bij samenvoeging van ge-
neenten de namen van de oude woonkernen be-
waard. Dit punt wordt toegelicht met een groot
aantal landelijke voorbeelden.
In de tweede plaats wordt gewezen op de zeer
uude namen Jutphaas en Vreeswijk, die reeds van-
af resp. 1165 en ± 930 voorkomen. De eerste
/erschijnt in 1165 het eerst als persoonsnaam,
'heodericus de Judifax, welke later veranderde
n Judifas. De tweede wordt het eerst genoemd in
•iet begin van de 10e eeuw als Fresionowic d.i.
andelsnederzetting der Friezen; in 1217 komt de
naam voor als Vresewik.
en slotte wijst de Vereniging erop, dat men naar
amen als Amsterdam-Noord, Rotterdam-Zuid etc.
echts grijpt bij gebrek aan beter!
[ij besluit haar schrijven met de opmerking, dat
Bericht zoals het verscheen in Het Fmancieele
Dagblad van
9 januari 1973.
uitvoering van het voornemen naar haar mening
,.ondermijning van historisch besef en dientenge-
volge culturele vervlakking zou betekenen".
Inmiddels is bekend geworden, dat de raad van
Nieuwegein het voorstel van B. en W. niet heeft
overgenomen. De namen lutphaas en Vreeswijk
blijven dus.
BOEKBESPREKINGEN
de gemeentelijke verfraaüngspolitiek na 1948.
Ondanks wat feilen een aardig boekje om met meer
waardering naar deze kleine onderdelen van het
stadsbeeld te kijken.
C. A. Schilp, Beelden in de Stad Utrecht (Bureau
Cult. Zaken v. d. gem. Utrecht, 1972), 80 blz., m.
atb. (f 2,50; bij boekhandels
en V.V.V.)
Dit boekje wil inwoners en bezoekers van Utrecht
iets vertellen over de meeste beelden, die her en
der in de stad te vinden zijn. De schrijver doet dit
met behulp van een aantal routes die men zou
kunnen wandelen of fietsen. De korte beschrij-
vingen zeggen iets over de plastieken en hun
makers; soms ook over de plek waar ze geplaatst
zijn, waarbij enkele mislukkingen geconstateerd
moeten worden. Bijna de helft van de besproken
werken is afgebeeld.
Wie wil weten van welke kunstenaars beeldhouw-
werk in Utrecht te vinden is, kan in dit boekje ook
terecht, want het eindigt met een alfabetisch ge-
rangschikte lijst van kunstenaars.
De korte inleiding schetst o.a. de bedoelingen van
S. Laansma. Boerderijen en boerengeslachten te
Renswoude. (offset, particuliere uitgave, Rens-
woude 1972). 156 blz., m. atb. (f21,75 op giro
291490 van S. Laansma te Renswoude).
De schrijver van een in 1966 verschenen werkje
over de historie van Renswoude heeft een hoofd-
stuk daaruit thans uitgebreid tot een studie over
de boerderijen van Renswoude en hun bewoners.
Tienden
In het eerste gedeelte bespreekt hij een 30 boer-
derijen, verdwenen of nog bestaande. Vaak zijn
daaraan familienamen ontleend. Genealogisch
15
-ocr page 18-
wordt op dit verband nader ingegaan in het tweede
gedeelte van dit boek; daarbij komen o.a. de ge-
slachten Imminkhuizen, van de Meent, Overeem,
van de Vliert en van Wolfswinkel met fragment-
genealogieën voor.
In het gedeelte over de boerderijen komen bij elke
hoeve de naam en de ligging ter sprake, evenals
de eigenaars en bewoners. Soms blijkt daarbij iets
uit de geschiedenis van de hoeve zelf. Deze be-
schrijvingen eindigen meestal, voorzover het ar-
chiefmateriaal daarvoor beschikbaar was, met een
rubriekje „tienden". Eigenlijk was het opschrift
„tiendheffers" beter geweest, want wat daarin
vermeld wordt zijn de namen van wie recht hadden
op dit soort belasting op landbouw en veeteelt.
Zou het niet mogelijk zijn geweest om de reële
tienden die opgebracht moesten worden, te ver-
melden? Dan was er wat meer duidelijk geworden
van wat er in Renswoude verbouwd en gefokt
werd. Nu stipt de auteur dit alleen aan in de in-
leiding en laat er ook wat van zien door vermel-
dingen van schapen en bijen in de 18e en 19e
eeuw op de hofstede Aarderoord of de Melm,
dank zij het omvangrijke archief daarvan.
Boerderijonderzoek
Uit deze aanduidingen blijkt wel dat het de auteur
in dit werk meer om de aan de hofsteden verbon-
den families te doen is geweest dan om de hoeven
zelf. Een verbetering van Utrechts achterstand op
het gebied van boerderijonderzoek, die ik in
november signaleerde, kan ik in dit werk dus amper
zien. In de toen aangekondigde bibliografie had
beter een gedeelte uit Laansma's werk uit 1966
vermeld kunnen worden; beter trouwens ook dan
De Beaufort en Jansens beschrijving van Wou-
denberg.
Laansma's Boerengeslachten eindigt met een
overzicht van de vele geraadpleegde bronnen en
de gebruikte literatuur, benevens een verantwoor-
ding van de illustraties. Jammer is het dat die af-
beeldingen, veelal van foto's en schilderijen uit
privé bezit, de eenvoudige offset-techniek niet best
doorstaan hebben.
tegenstelling tot het platteland. Daarvandaan moes-
ten immers de mensen en het voedsel komen om
die stedelijke bevolkingen in stand te houden. De
inwoners hadden trouwens in de stad zelf, of er
buiten, vaak grond die ze zelf bewerkten; veel
middeleeuwse stadjes hebben steeds dit landelijke
karakter behouden. En net als op het platteland
waren de inwoners en het erf waarop ze woonden,
vaak niet vrij maar het eigendom van een ander.
Omgekeerd had de landbevolking ook voordelen
van die steden: overtollige arbeidskrachten konden
daar een bestaan vinden, de stadsmarkt bood af-
zetmogelijkheid voor landbouwprodukten, en ook
kon men daar artikelen inkopen waar op het dorp
niet aan te komen was.
Maar in de buurt van steden die door handel en
nijverheid een grotere betekenis kregen, ontston-
den later in de middeleeuwen wél spanningen.
Die steden wilden militair veilig zijn, verboden
bebouwing om hen heen en braken huizen en zelfs
kastelen af of bezetten ze met burgers, en lieten
de boeren meebouwen aan de stadswallen. Die
steden wilden hun economie beschermen, en pro-
beerden daarom nijverheid op het platteland te ver-
bieden. Deze burgers wilden zeker zijn van levens-
middelen, en daarom probeerden de besturen van
deze soort steden boeren te dwingen om die op
de stadsmarkt te verkopen.
Novum
Dergelijke economisch-sociale aspecten snijdt de
Amerikaanse hoogleraar Nicholas in dit Fibula-
deeltje aan. Hij had het gedrag van de Vlaamse
steden in deze kwestie al dieper bestudeerd. Nu
doet hij het voor de Nederlanden als geheel, wat
een novum is voor de Fibulareeks.
Toch blijkt dat streven voor iemand die gewend
is aan de huidige staten Nederland en België te
denken, in de terminologie telkens weer moeilijk
uit te voeren. Of zou de vertaling, die af en toe
wat moeizaam resultaat biedt, daar soms mede
debet aan zijn? Uit beide huidige staten brengt
Nicholas in hoofdzaak Vlaamse en Hollandse voor-
beelden ter sprake. Verder vooral Groningen, de
enige stad in het Noorden die een tijdje een staat
om zich heen wist te vormen.
Ondanks mijn wat kritische toon, en ondanks het
feit dat er over de Utrechtse steden, Utrecht zelf
uitgezonderd, niet veel in is te vinden, kan ik dit
boekje toch aanbevelen voor wie zich op de hoogte
wil stellen van de ingrijpende betekenis die de op-
komst van de steden voor de maatschappij gehad
heeft.
L. v. T.
Correctie
Een lezer maakte ons erop attent, dat in het artikel
Pestis bovina in Utrecht, geplaatst in het vorige
nummer, de kaartjes I en II en de bijschriften ten
opzichte van elkaar zijn verwisseld. Waarvan akte.
Onze verontschuldigingen.
D. M. Nicolas, Stad en platteland in de Middel-
eeuwen. (Fibulareeks, 47) Bussum, 1971, 120 blz.,
m. afb. (f 7,90).
De steden zijn omstreeks de twaalfde eeuw een
van de belangrijkste verschijnselen geweest die in
de middeleeuwse maatschappij grote veranderingen
teweegbrachten. Tussen de boeren en edelen op
het land ontstonden grotere, dichter op elkaar
levende mensenconcentraties, die andere middelen
van bestaan hadden, andere belangen, en daarom
ook ander recht opeisten en zichzelf wilden be-
schermen.
Aanvankelijk betekende dat alles nog geen grote
16
-ocr page 19-
Feestelijke ledenvergadering
Het Bestuur van de Vereniging
Oud-Utrecht nodigt de leden uit
een feestelijke ledenvergadering
bij te wonen ter gelegenheid van
het 50-jarig bestaan der vereniging
op dinsdag 20 maart a.s. om 19.30
uur in het Spoorwegmuseum, Johan
van Oldenbameveldtlaan 6 te Utrecht. Het huis-
houdelijk gedeelte van de vergadering zal ongeveer
drie kwartier in beslag nemen met de volgende
agendapunten:
1.   Opening.
2.   Notulen van de ledenvergadering van 21 no-
vember 1972.
3.   Jaarverslag van de secretaris over 1972.
4.   Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie (mej.
M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van Campen
en mr. dr. J. Rutgers).
5.   Benoeming van een nieuw lid in de kascom-
missie. Aftredend is mej. M. A. Asselberghs.
6.   Bespreking van de eventuele vliegexcursie op
23 juni a.s.
7.   Verkiezing bestuursleden. Periodiek aftredend
zijn mej. drs. L. van Tongerloo en de heer A.
H. R. Hoogezand; beiden stellen zich herkies-
baar.
Wegens drukke werkzaamheden in verband met
zijn benoeming tot hoogleraar in Delft is dr. ir
C. L. Temminck Groll genoodzaakt het voor-
zitterschap neer te leggen en het bestuur te
verlaten. Het Bestuur heeft de heer A. H. R.
Hoogezand, sinds een half jaar fungerend als
vice-voorzitter, verzocht het voorzitterschap op
zich te nemen. In de ontstane vacature wordt
voorgesteld te benoemen de heer H. L. P.
Leeuwenberg. Namen van tegenkandidaten kun-
nen uiterlijk 16 maart a.s. schriftelijk ingediend
worden bij de wnd. secretaresse.
8.   Rondvraag
9.   Sluiting.
Hierna begint (om ongeveer 20.15 uur) het infor-
mele gedeelte, bestaande uit de volgende onder-
delen:
20.15 uur: Koffie met gebak, aan te bieden door
het Bestuur.
20.30 uur: Toespraak door de voorzitter, gevolgd
door: „Een luchthartige causerie" door de
heer C. A. Schilp.
Diverse evenementen over het gebouw ver-
spreid:
Vertoning van de film van de Utrechtse cine-
ast Jos Stelling „Cort Begrip van de Historie
van Die Stat Utrecht tot de Reformatie", ge-
volgd door de journaalfilm „Utrecht tussen
twee wereldoorlogen".
Het beluisteren van klankbeelden. Impressies
uit de jaren dertig.
De bezichtiging van de gehele collectie van
het Spoorwegmuseum.
Na de causerie van de heer Schilp zullen er diverse
alcoholhoudende en -vrije dranken verkrijgbaar zijn
tegen betaling van f 1,— per glas.
Het einde van de vergadering wordt verwacht om-
streeks 23.00 uur.
Excursies
Dinsdag 3 april: bezoek aan de tentoonstelling
Middeleeuws aardewerk in het Centraal Museum
Agnietenstraat.
Stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra, die een groot
aandeel heeft gehad in de voorbereiding van de
tentoonstelling heeft zich bereid verklaard voor
de leden van Oud-Utrecht een rondleiding te ver-
oud utrecht
46e jaargang - nummer 3 - maart 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
prof. dr. ir. C. L Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37. Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
17
-ocr page 20-
zorgen. Aanvang 8 uur 's avonds. Toegang ƒ1,—
Zaterdag 14 april: voor degenen die in november
moesten worden teleurgesteld, is er een herhaling
van het bezoek aan de Domtoren, waarbij architect
Th. Haakma Wagenaar zal rondleiden naar de
Egmontkapel en de Michaelskapel. Verder zullen
we in de Hervormde School op het Domplein de
Marnixzaal kunnen bezichtigen, de oorspronkelijke
huiskapel van de Kanunniken, waarvan nog een
wand met lavabo (piscina) is bewaard gebleven.
Onder leiding van de heer G. J. van Kamp kunnen
we vervolgens een kijkje nemen in de middel-
eeuwse kelders van hoogstwaarschijnlijk het huis
Rode Poort, en op de binnenplaats van de school
via een smal trapgat afdalen naar een muurrest
van het Romeinse Castellum. Het bezoeken van
de kelders en de Castellummuur is een spannend
karwei: trek niet uw beste goed aan.
Kaarten a ƒ1,— p.p. verkrijgbaar bij De Discus,
Minrebroederstraat 25, tot 7 april. De eerste rond-
leiding is van 14.00—15.15 uur, bij voldoende deel-
name een tweede van 15.30—16.45 uur. Verza-
melen in het poortje van de Hervormde School op
het Domplein.
Zaterdag 12 mei gaat het naar Den Bosch toe. Dit
is een dag-excursie.
Nadere mededelingen in het april-nummer.
Begin juni hopen we een bezoek te brengen aan
het voltooide 't Hoogt, waar dan de winkeltjes,
film- en expositiezaal, het theatertje en het zonne-
terrasje gereed zullen zijn.
Mogelijk in juni ter gelegenheid van het 50-jarig
jubileum ook een rondvlucht boven stad en pro
vincie vanaf Schiphol. Wie vliegt mee? Nadere
bijzonderheden op deze pagina.
In september (8?) varen we langs de Vecht met
uitstapjes naar enkele buitenplaatsen.
Suggesties voor excursies kunt u eventueel ook
schriftelijk (niet telefonisch) insturen bij de Excur-
siecommissie, p/a mevr. E. L. S. Offringa-Boom,
Karel Doormanlaan 204, Utrecht.
deskundige inleiding te laten houden over de ob-
jecten die te zien zullen zijn.
Het Bestuur acht het noodzakelijk om, voordat deze
excursie definitief zal worden vastgesteld, te peiler
of er onder de leden voldoende belangstelling be-
staat om een dergelijke excursie te organiseren.
De kosten van een uur vliegen per Fokker Friend- '
ship bedragen'ca. ƒ 1.900,—, terwijl in het vliegtuig '
plaats is voor 44 personen.
Dit brengt met zich mee, dat de totale excursie-
kosten, inclusief retourrit per bus van Utrecht naar
Schiphol en een lunch etc. circa ƒ65,— zullen be-
dragen. Ondanks de hoogte van dit bedrag is het
Bestuur van mening, dat het toch de moeite waard
is om na te gaan of dit voorstel levensvatbaar is.
Wij verzoeken derhalve degenen die beslist van
plan zijn om van deze unieke gelegenheid gebruik '
te maken, dit te berichten aan de wnd. secreta-
resse. Slechts bij deelname van 44 personen of
een veelvoud daarvan, zal deze excursie doorgang
kunnen vinden.
Het Bestuur wacht uw berichten met belangstelling
af, en verzoekt u, in verband met de organisatie,
uw reactie voor 31 maart in te zenden
■ L
c
<■
c
JUBILEUM-
BRIEFKAARTEN
Ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag geeft
de Vereniging Oud-Utrecht een serie historische
prentbriefkaarten uit, onder het motto Neem de
historie van de stad op in het dagelijks leven in
Vliegtocht
Pieterskerkhof met Pieterskerk en Dom, gezien van-
uit het oosten. Aquarel van P. van Liender (1776).
plaats van haar alleen te bewaren in stoffige
hoekjes. Dit geldt evenzeer voor de stad zelf als
voor iedereen persoonlijk!
Deze uitgave is als gebruiksartikel bedoeld, dus
niet alleen voor verzamelaars.
Als onderwerp werden verschillende aspecten van
het oude Utrecht gekozen, die, tendele indirect,
hun stempel hebben gedrukt op het Utrecht van
vandaag. De voornaamste hiervan zijn: de tegen-
Het komt vrijwel niet voor, dat men in de gelegen-
heid is de provincie Utrecht vanuit de lucht te zien.
Bij normale vliegtochten lopen de routes ten noor-
den en westen van de provincie.
In het Bestuur is de gedachte opgekomen om ter
gelegenheid van het jubileum op 23 juni per Fokker
Friendship van de K.L.M, langs een zorgvuldig
gekozen route de belangrijkste historische centra
en/of vrijstaande monumenten vanuit de lucht te
bekijken. Getracht zal worden voor de vlucht een
18
-ocr page 21-
stelling tussen stad en land; de duidelijke begren-
zing van de stad (stadsmuren en -poorten); de
uitlopers van de stad buiten de poorten (voor-
steden); het door vele kerken beheerste stads-
beeld. Voorts binnen de stad: de tegenstelling tus-
sen stedelijke en kerkelijke wereld met aan de
ene kant stadhuis, pleinen, Oude en Nieuwe
Gracht, en aan de andere kant de immuniteiten
net hun kerken en kerkhoven en in het midden:
Je ruïne van de Dom. En tot slot: de groene Ion-
jen binnen en buiten de stad: de achtertuinen en
de Maliebaan.
Oe serie, die uit twaalf kaarten bestaat, is geheel
samengesteld uit afbeeldingen van 17e, 18e en
19e eeuwse prenten uit het Utrechtse Gemeente
Archief.
De prijs per mapje bedraagt ƒ 5,—. De mapjes
zullen, behalve bij het Gemeente Archief ook ver-
krijgbaar zijn in een aantal boekwinkels, de V.V.V.,
het I.C.U. en de Discus, Minrebroederstraat.
Men kan de mapjes ook bestellen door over-
schrijving van ƒ5,50 op girorekening 575520 ten
name van Penningmeester Oud-Utrecht, met ver-
melding van het aantal mapjes dat men wenst te
ontvangen.
Utrechtse misbaksels uit 1400
om tot grotere waterdichtheid van de „scherf"
te komen. De klei gaat dan „sinteren", waarbij de
kleideeltjes zich geheel samenvoegen en zo een
ondoorlaatbaar geheel gaan vormen. Aan deze
methoden zijn echter een groot aantal beperkin-
gen verbonden die verstrekkende gevolgen gaan
hebben.
In de eerste plaats is niet iedere klei geschikt om
hoge temperaturen te verdragen, bij een te hoge
temperatuur gaat de klei smelten en zakt het
aardewerk in elkaar. Enige misbaksels op de ten-
toonstelling demonstreren dat verschijnsel. (Afb. 2
grape met ingedrukte schouder en scheve hals).
Klei die een temperatuur tot 1200° C. kan ver-
dragen komt lang niet overal voor. Vandaar dat
pottebakkers-centra ontstaan in het Rijngebied bij
Keulen en in het Maasgebied in België en in
Zuid-Limburg. Daar kan men met hoge tempera-
turen gaan bakken.
Het zeer heet stoken van een oven is een lang-
durig werk, zodat het aantal keren dat men een
oven per jaar kan stoken hooguit vijf bedraagt.
Het is begrijpelijk dat men zijn ovens dan graag
zo vol mogelijk laadt. Grote stukken aardewerk
staan bij hoge temperaturen bloot aan zeer sterke
spanningen, waardoor ze snel zullen barsten.
De gevolgen liggen voor de hand: men maakt
geen keukengerei meer, want dat zou door de
geringe produktiesnelheid, de grote plaats die het
in de oven inneemt en door het grote aantal mis-
baksels onevenredig duur worden. Men gaat zich
dan ook toeleggen op tafelgerei in allerlei vorm,
waarbij de hoge, slanke, zogenaamde Jacoba-
kannen * bekende verschijningen worden. Van dit
soort modellen gaan er veel in de oven terwijl
ze ook een geringe spanning hebben.
Laat-middeleeuws aardewerk wordt bij opgravin-
gen algemeen gevonden; pottebakkersovens uit
die tijd zijn daarentegen zeldzaam. Toch zijn het
de ovens met hun bijbehorende storthopen van
misbaksels die ons het inzicht moeten verschaf-
fen, niet alleen in de methode van bakken, maar
ook in de datering, het gebruik, de verspreiding
door middel van handel en de vormenrijkdom van
het materiaal.
Het is dan ook een bijzonder belangrijke gebeur-
tenis geweest dat in september 1972 bij een onder-
zoek aan de Hogelanden O.Z. te Utrecht naar af-
/alhopen van middeleeuwse pottebakkers plotse-
ling de fundamenten van een oven te voorschijn
kwamen (afb. 1).
Het onderzoek geschiedde door samenwerking van
de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem-
onderzoek te Amersfoort, de gemeentelijke archeo-
ioog van Utrecht en de heer H. J. E. van Beuningen
Se Langbroek. De rijkdom aan opgegraven mate-
riaal was dermate groot dat het gerechtvaardigd
eek hiervan een en ander ten toon te stellen.
De directrice van het Centraal Museum en het
Gemeentebestuur van Utrecht stemden hiermee in.
Van 17 maart tot en met 30 april 1973 zal de ten-
toonstelling onder de titel „Utrechtse misbaksels
uit 1400"
te zien zijn in het Centraal Museum te
Utrecht, Agnietenstraat 1.
Het is al zeer lang het streven van de mens ge-
weest vuurvast en waterdicht eet-, drink- en kook-
gerei te hebben. De uitvinding van het aardewerk
in het neolithicum bracht de vuurvastheid. De
waterdichtheid bleef een groter probleem, ten-
minste als men beide eigenschappen in één stuk
aardewerk wilde combineren.
Het opvoeren van de baktemperatuur is één manier
19
-ocr page 22-
Afb. I: Belangrijke gebeurtenis in september 1972
toen plotseling de fundamenten van een potte-
bakkersoven te voorschijn kwamen.
functioneel gebruikt, nl. voor het waterdicht ma-
ken. Likken glazuur op de buitenzijde moeten als
versiering beschouwd worden.
De hoeveelheid blauw-grijs aardewerk neemt ge-
leidelijk aan af om in de loop van de 15e eeuw
geheel te verdwijnen ten koste van het rode
aardewerk met loodglazuur.
De produktiesnelheid ligt door de lagere tempera-
turen veel hoger dan bij het steengoed: het veer-
tien maal in een jaar stoken van een oven zal
vrij normaal geweest zijn. Eén pottebakker kon
een aantal ovens hebben. De markt kan dus ruim
voorzien worden.
Het grote belang van de Utrechtse ovenvondst
(en van alle ovenvondsten) ligt in het feit dat
men een zogenaamd gesloten vondstcomplex
heeft. Al het materiaal hoort bij elkaar en geeft
een momentopname in de aardewerkontwikkeling.
Het is niet onwaarschijnlijk dat er meer ovens ter
plaatse geweest zijn, maar de in Utrecht gedane
vondsten bestrijken geen lange periode.
Datering
Dit brengt meteen de kwestie van de datering naar
voren. Hierbij doet zich de gelukkige omstandig-
heid voor dat in 1969/1970 het Instituut voor Prae-
en Protohistorie in Amsterdam een onderzoek
heeft gedaan in de St. Olofs kapel in die stad.
Daarbij is een flinke hoeveelheid aardewerk ge-
borgen uit een gracht die vanaf ca. 1377 tot 1425
open is geweest. Vooral het aardewerk uit de
bovenste lagen in de gracht (vanaf ca. 1400) is
dermate identiek aan het Utrechtse dat aan import
uit Utrecht gedacht moet worden, waarmee meteen
een datering gegeven zou zijn. Op de tentoon-
stelling is een deel van dit Amsterdamse materiaal
te zien dank zij de bereidwilligheid van het Histo-
risch Museum aldaar. De ligging van de Utrechtse
oven zeer dicht aan de oever van de Vecht ten
noorden van de oude stad is bij uitstek geschikt
Een monopolie-positie in dit tafelgerei krijgen de
pottebakkers uit Siegburg bij Keulen, en in min-
dere mate hun collega's uit Langerwehe en Raeren
bij Aken. Zij slagen erin twee soorten klei door-
een te mengen: één klei met een laag smeltpunt
(ca. 1000° C), die voor de waterdichtheid zorgt
en één klei met een hoger smeltpunt die het aarde-
werk bij een oventemperatuur van 1200° C. in de
vorm houdt. De op deze manier ontstane ceramiek
noemt men r.steengoed". Het is in enorme hoeveel-
heden, vooral via Keulen, uitgevoerd; er wordt
eigenlijk alleen maar tafelgerei in vervaardigd.
Het is duidelijk dat door deze ontwikkeling een
markt vrij kwam voor het meer gewone keuken-
goed.
Lokale pottebakkers moeten er al zeer lang ge-
weest zijn. Zij vervaardigden vooral de zogenaam-
de kogelpotten. Voor deze lieden komt de kans als
de grote centra zich gaan specialiseren (bijv.
Siegburg) of aan de daardoor ontstane concur-
rentie ten onder gaan (Zuid-Limburg).
Eerst zien we dan de opkomst van het blauw-
grijze of gesmoorde aardewerk. Door weinig zuur-
stof in de oven toe te laten (reducerend branden)
en het inwerpen van groen hout ontstaat een
koolstofrijke rook in de oven die zich met het
aardewerk verbindt. Het geeft niet alleen de blauw-
grijze kleur, maar ook een grotere waterdichtheid.
Laat men meer zuurstof toe (oxyderend branden)
dan wordt het aardewerk rood of wit al naar ge-
lang men te maken heeft met ijzerhoudende of
ijzerarme klei. Bij de lage temperaturen die de
lokale pottebakkers kunnen bereiken blijft dit
aardewerk wel erg poreus.
Daarin komt verandering bij de herontdekkiing van
het loodglazuur in de 14e eeuw. De problemen
samenhangend met het glazuren van aardewerk
houden vele geleerden nog bezig; we zullen er
verder niet op ingaan. Zodra we echter aarde-
werken voorwerpen vinden die aan de binnen-
zijde geheel geglazuurd zijn, wordt het glazuur
* Hef fs mij opgevallen dat men in Utrecht over
lacobikannen spreekt. Naar analogie van lacobi-
kerk?
-ocr page 23-
voor de aanvoer van grond- en brandstoffen en
■ voor de afvoer van de produkten.
Moeten we bij Amsterdam aan import denken, bij
j het aardewerk dat de gemeentemusea van Aarden-
burg en Bergen op Zoom en de Stichting In den
Scherminckel in de laatstgenoemde plaats ter be-
schikking stelden ten behoeve van de tentoonstel-
ling, zien we wel een duidelijke verwantschap zon-
der dat van handel over of weer sprake zal zijn
geweest. Het versieren met witbakkende klei op
roodbakkende (de zogenaamde slibversiering) is
een tijdsverschijnsel, zeker als dat de vorm van
op hun staart staande vogels gaan aannemen,
zoals op de borden uit Aardenburg en Utrecht.
Het woord bord brengt ons dan meteen op de
vorm en functie van de verschillende typen die
vervaardigd zijn.
Daarbij zijn vooraf twee opmerkingen te maken.
Ten eerste: het blauw-grijze aardewerk is duidelijk
op zijn retour en arm aan vormen: schalen en
kannen in verschillende vormen en formaten en
een enkele kamerpot. Ten tweede: het drinkgerei
ontbreekt zoals boven verklaard is. Vandaar dat
de gedekte tafel op de tentoonstelling ook steen-
goed zal tonen. Tussen de misbaksels in werden
overigens fragmenten van steengoed kannetjes en
drinkschaaltjes gevonden; de pottebakker zelf
dronk daar dus ook uit.
Het is ondoenlijk alle typen die tot nu toe ge-
vonden zijn hier te beschrijven. Daarom is een
indeling naar gebruik gemaakt.
Koken
Veruit de grootste groep van het gevonden aarde-
werk wordt gevormd door de zogeheten grapen,
die in wezen niets anders zijn dan de aloude
kogelpotten voorzien van oren en drie pootjes
(afb. 2, links met één oor, midden en rechts met
twee oren). De grape in al zijn formaten vormde
zeker de basis van de gewone middeleeuwse keu-
ken, waarin allerlei soorten ,,brij" een voorname
plaats innamen. Opvallend is de vrij dunne wand
en de fijne afwerking van de Utrechtse grape; bij-
Afb. 2: Enkele misbaksels.
zonder zijn de klauw-vormige poten waarop som-
mige grapen staan.
Bakken en braden
In vele formaten komen de koekepannen voor.
Alle hebben ze een platte massieve steel met twee
brede lengtegroeven. Ze zijn altijd van binnen
geglazuurd. Ongeglazuurde exemplaren zijn, zoals
bij wel meer voorwerpen het geval is, halffabri-
katen: éénmaal gebakken, maar nog niet gegla-
zuurd.
Steelpannen op driepootjes komen in twee ver-
schillende soorten voor: óf met een steel zoals
bij een koekepan óf met een laag aangezette steel
die elegant naar boven toe buigt (afb. 2, geheel
rechts).
Braden aan het spit veroorzaakt het neerdruppen
van vet uit het gebraad. Daarom zette men een
vervanger onder het spit, een langwerpige aarde-
werken schaal. Met het zo opgevangen vet werd
het vlees opnieuw bedropen.
Serveergerei
Opvallend is de grote variëteit in schalen, schaal-
tjes (afb. 2 vóór middelste grote kan), grote en
kleine borden, kannen en kommetjes, die ooven-
dien vaak voorzien zijn van slibversiering in de
vorm van halvemaan-vormige strepen, klaverblad-
achtige motieven of hele vogels. Een verklaring
voor deze vormenrijkdom zou de aanwezigheid
van vele welgestelde geestelijke huishoudens in
de bisschopstad kunnen zijn. Van de borden werd
niet gegeten; men gebruikte daarvoor hooguit een
houten plankje en vaak een plak brood. Qua vorm
zijn het natuurlijk wel de voorlopers van onze
borden, maar dan moeten wel eerst de knijpvoetjes
eronder verdwijnen. De grote blauw-grijze scha-
len zijn vermoedelijk uitsluitend keukengoed.
Schenkgerei
Dit doet zich voor in velerlei formaat kannen. De
rode kannen hebben vaak slibversiering op de
schouder en een typische cilindrische hals. Ze
staan op knijpvoetjes of standringen. De drie enor-
me blauw-grijze kannen (afb. 2 achtergrond) die
-ocr page 24-
tentoongesteld zijn, zijn technisch gesproken
meesterwerken. Dat het niet meeviel ze goed te
bakken blijkt misschien uit het feit dat er zeven in
één stortkuil bijeen lagen.
In de bovenste, geglazuurde, schaal van het lampje
(afb. 2, vóór verzakte grape) deed men olie en
een drijvende pit (in het middelnederlands „week"
genoemd, wat hetzelfde woord is als het modern-
Engelse „wiek"). Via het schenklipje kan men de
olie er weer uit gieten; op de onderschotel kan
hij staan, aan de twee oortjes vrij hangen.
Onder diversen vermelden we ten slotte: nacht-
spiegels, een zalfpotje (?) en spaarpotten.
Curiosa zijn een fopkannetje (coll. Keizer) en de
voorwerpen die in wit aardewerk zijn uitgevoerd
en die waarschijnlijk gemaakt zijn van de klei die
voor de slibversiering gebruikt werd.
Bij de afsluiting van het manuscript voor dit artikel
zitten er in het schervenmateriaal zeker ons nog
onbekende vormen verborgen. De tentoonstelling
wil slechts een eerste overzicht over het mate-
riaal zijn. In 1974 hopen de ondergetekenden een
vollediger publikatie het licht te doen zien die door
de Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp
zal worden uitgegeven. Belangstellenden kunnen
op de tentoonstelling hun naam en adres op een
formulier invullen wanneer zij, geheel vrijblijvend,
op de hoogte gesteld willen worden van de ver-
'schijningsdatum, de prijs en andere gegevens over
deze studie.
Indien niet anders vermeld zijn de tentoongestelde
stukken afkomstig uit het bezit van de gemeente
Utrecht of uit de collectie van H. J. E. van Beu-
ningen.
A. Bruijn
dfs. T. J. Hoekstra
UTRECHTS ONDERAARDSE GANGEN
op de kelder van perceel Choorstraat 22, die
op de gracht uitkomt. De eigenaar is arts C.
van Beek in Den Haag. Er wordt overeenge-
komen, dat hij de gang onder bijbetaling van
f 100,
zal overdoen aan de gemeente, die
dan zal overgaan tot demping en het dicht-
metselen van de toegangen.
Alzo wordt besloten en u kunt het allemaal
vinden in de notulen van de Raad 1910 deel
139, waar onder nr. 89 de stukken plus een
fraaie kaart schaal 1
. 50 zo nodig uw hang
naar romantiek nader kunnen bevredigen. De
heer Th. Haakma Wagenaar wist zich nog te
herinneren, dat de vroegere archiefambtenaar,
de bekende heer
G. van Klaveren Pzn., hem
had verteld, dat hij nog in de gang was ge-
weest en dat deze zo vreselijk vuil was ge-
weest, dat de doorgang nauwelijks mogelijk
was.
Mochten er onder de lezers nog mensen zijn,
die gegevens over deze of andere gangen kun-
ne verstrekken, dan is het Gemeentelijk Archief
een en al oor.
Gibo Smilda
ledere rechtgeaarde Utrechter is er heilig van
overtuigd, dat er van hot naar her door de
oude stad gangen lopen, die alle belangrijke
punten met elkaar verbinden. Als kind hoorde
ik al, dat het slechts moed en een gasmasker
zou vereisen om bij wijze van spreken oude
Spanjaarden regimentsgewijze en voorzien van
kuras en musket bovengronds te brengen.
De praktijk heeft deze romantische verhalen
nooit veel vaste voet gegeven. En toch . . .
Tussen het dor geritsel van de bladen van no-
tulen van de fabricage-commissie (ongeveer
openbare werken thans) in het 261ste deel uit
het jaar 1909 duikt er een onderaardse gang
op, waarvan de rechtstandswanden tekenen
van verval gaan vertonen, die de openbare
veiligheid bedreigen. Er moet ingegrepen wor-
den. Het huis Choorsti'at 17, gedeeltelijk met
zijn zijkant gelegen langs de zuidkant van het
Steenweg, heelt daar een eigen stoep liggen,
waarin een trap, die afdaalt naar een onder-
aardse gang, die zich uitstrekt onder Steenweg,
Choorstraat, Hanengeschrei en dan onder de
Kalisbrug een haakse bocht maakt en uitloopt
Bezorging Jaarboek
Op de ledenvergadering van 21
november jl. is wegens financiële
omstandigheden het besluit geno-
men het maandblad in het jaar
1973 niet twaalf, maar tien maal
te laten verschijnen. Zoals bekend
komen de nummers van juli en
augustus te vervallen. Het spreekt vanzelf, dat het
Bestuur alles in het werk stelt om de financiële
positie zodanig te saneren, dat in 1974 en vol-
gende jaren het maandblad weer iedere maand
zal kunnen uitkomen.
Een goede stap in die richting is reeds gezet door
de hulpvaardigheid van enkele leden.
Naar aanleiding van de oproep in het maandblad
van december jl. hebben zich een aantal vrijwil-
ligers aangemeld om de bezorging van het Jaar-
boek ter hand te nemen. Het Bestuur is voor deze
-ocr page 25-
hulp, waarmee een aanzienlijk bedrag bespaard
kan worden, bijzonder erkentelijk en hoopt, dat
nog meer leden dit goede voorbeeld zullen volgen
Er zijn namelijk nog niet voldoende mensen be-
schikbaar om de organisatie rond te krijgen. Een
briefkaart met naam en adres aan de wnd. secre-
taresse, mevr. E. L S. Offringa-Boom, Karel Door-
manlaan 204, is al voldoende.
Wellicht is er op de feestavond van 20 maart al
gelegenheid om onder leiding van de heer Smilda
tot een voorlopige afspraak te komen, maar in
ieder geval krijgen alle aangemelde vrijwilligers in
april hierover nader bericht.
UTRECHTS ONBESTORVEN
VERLEDEN II
Armenzorg
veld, J. C. van Eelde, ds. P. Groote. S. P. ten Holt,
A. W Mees, mr. S. Muller Fzn., ds. A. Snellen en
H. L. Verspijck.
Van de veertien behandelde onderwerpen moeten
er hier vijf worden genoemd, omdat daaruit we!
blijkt de voortvarendheid van dit bestuur.
Allereerst moest worden gezorgd voor de konink-
lijke goedkeuring van de statuten; dan behoorde
er 'n plan te zijn tot werving van leden; verder
moesten onderhandelingen met burgemeester en
wethouders gevoerd worden over spoedige ophef-
fing van de officiële vrijdagse bedeldag. Ook het
maken van een ontwerp voor een „bordje tot
wering van bedelaars", dat door de leden van
de vereniging aan de buitendeurpost kon worden
bevestigd, behoorde met spoed te worden afge-
werkt. Het vijfde punt was: de wenselijkheid de
vereniging een naam te geven, die korter en ge-
makkelijker in het gebruik is. Maar pas op 2 mei
1946, meer dan een halve eeuw later, werd de
naam gewijzigd in Vereniging Zorg en Bijstand.
Het streven van de Vereniging Zorg en Bijstand
naar een bundeling van het particulier initiatief
had tot resultaat dat op 5 augustus 1968 tij nota-
riële akte werd opgericht de Stichting Utrechtse
Federatie voor Maatschappelijk Werk. Een fede-
ratie waarbij reeds een zestal instellingen zijn
aangesloten, maar die steeds bereid blijft tot
samenwerking in nog groter verband.
Tachtig jaar
Dat na ruim tachtig jaar de Vereniging Armenzorg,
zij het in moderne vorm, nog volop actief is, is
mede te danken aan de echtgenote van de heer
Muller. Door het stugge doorzettingsvermogen van
mevr. M. G. Muller-Lulofs en aan het steeds pro-
pageren van haar ideaal, iedereen te overtuigen
van de noodzakelijkheid het lot van de minder be-
deelde mensheid te verbeteren, is het hoofd-
zakelijk te danken dat de Vereniging Armenzorg
niet alleen bestaansrecht verkreeg, maar heden
ten dage nog voortleeft in de Vereniging Zorg
en Bijstand.
De reeds half toegeschoven zware overgordijnen,
van een der kamers in de woning Maliebaan 17.
temperden het daglicht dat zich vermengde met de
milde schijn der staande lampen met zachtgele
kappen. Door dit diffuus licht, de donkere kleuren
van perzisch tapijt en de oude schilderijen in
gouden lijst, hing in de kamer een stemming die
weldadig aandeed
Bij de antieke hangklok — met het zware, glim-
mend gepoetste, gewicht dat schakel na schakel
de koperen ketting langzaam door het uurwerk
naar beneden trok waardoor de minuten nadruk-
kelijk in de vergetelheid werden weggetikt — stond
de heer des huizes; mr. S. Muller Fzn. Vluchtig in-
specteerde hij de getroffen voorbereidingen voor
een belangrijke bijeenkomst die om acht uur zou
aanvangen. Een vergadering die het gevolg was
van maandenlange besprekingen tussen 146 voor-
aanstaande burgers om te komen tot verbetering
van de levensvoorwaarden voor hen, die onder
materiële zorgen gebukt gaan en daardoor zo in
beslag worden genomen, dat geestelijke belangen
geen kans krijgen tot hun recht te komen.
Een werkcommissie uit deze 146 Utrechters ge-
vormd, had reeds statuten en reglementen ont-
worpen om te komen tot oprichting van een ver-
eniging tot verbetering van armenzorg. Bovendien
was in mei 1890 een circulaire gezonden aan te
Utrecht bestaande instellingen van weldadigheid
en aan alle particulieren, van wie door het schen-
ken van giften medewerking mocht worden ver-
wacht om te komen tot verbetering van het lot
der armen. Toen op deze circulaire, vooral van
particulieren, talrijke bewijzen van instemming
werden ontvangen stelde de werkcommissie op 12
juni 1890 een voorlopig bestuur samen, dat op
dinsdag 24 juni 1890 bijeen kwam ten huize van
mr. S. Muller Fzn.
Vijf onderwerpen
Deze eerste bestuursvergadering werd gepresi-
deerd door mr. A. R. Falck. Aan de vergadertafel
hadden verder plaats genomen: ds. A. W. Brons-
23
-ocr page 26-
De heer Graafhuis herinnert eraan, in het decem-
ber-nummer van Oud-Utrecht, dat een halve eeuw
geleden op 5 december 1922 een groot Utrechter
in de ouderdom van bijna 75 jaar is overleden.
Hij herdenkt deze geleerde stadgenoot met de
opsomming van het vele, dat hij verrichtte in het
belang van het historisch archiefwezen. Ik meen
deze herdenking te moeten completeren door het
schrijven van dit artikel waaruit tevens blijkt het
diepgaand medegevoel van Samuel Muller Fre-
derikszoon voor de minder bedeelde mensheid.
W. F. van Schaverbeke
Bron: hef historisch archief van de vereniging
Armenzorg / Zorg en Bijstand.
de hand van de foto's (in alle formaten) de ver-
anderingen in de Bisschopsstad te zien zijn. Bo-
vendien krijgt men een indruk wat er in Utrecht
zoal gebeurt.
Kom-us-kijken is eigenlijk een uitnodiging aan
iedere burger van de stad en aan ieder, die op de
een of andere wijze van Utrecht houdt. En die
uitnodiging heeft zin, omdat er niet zoveel stad-
en landgenoten op de hoogte zijn van alle mooie
en minder mooie situaties en ontwikkelingen.
Men kan op de expositie, op 7 maart geopend
door wethouder W. A. Kieboom van Culturele
Zaken, onder andere zien, dat in Utrecht het Uit-
voerend Comité van de Wereldraad van Kerken
vergaderde, dat Mies Bouwman er haar tv-show
Een van de Acht presenteert, dat het plein Vreden-
burg danig verandert, dat Hoog-Catharijne zich
aandient, dat er gedemonstreerd werd, dat de
nieuwe stadionverlichting het doet, dat Overvecht
bij avond het oog boeit, dat de singels worden
gedempt, en dat beeldhouwwerken en plastieken
de plantsoenen en pleinen versieren.
Uiteraard is er veel meer te zien. Kom-us-kijken
zal u niet teleurstellen.
De tentoonstelling is geopend op werkdagen van
10.00 tot 16.00 uur, 's zaterdags van 9.00 tot 12.00
uur en 's zondags van 14.00 tot 17.00 uur. De
toegang is gratis.
A. Graafhuis
BOEKBESPREKING
Werken van en over Belle van Zuylen
Voor geïnteresseerden in Belle van Zuylen zal het
van belang zijn om te weten dat Simone Dubois,
welbekend van een biografie over en een bundel
vertaalde brieven van deze boeiende 18e-eeuwse
figuur, documentatie over Belle bijeen heeft ge-
bracht in het Documentatieblad (nr. 13, p. 5-19)
van de Werkgroep 18e eeuw. Hierin zijn opge-
nomen al haar uitgegeven werken, met inbegrip
van zes menuetten en een grammofoonplaat met
een clavecimbelsonate, waarbij steeds de biblio-
theek, of andere plaats waar deze werken be-
waard worden, is vermeld.
Verder omvat deze documentatie literatuur over
haar, alfabetisch op auteur gerangschikt, en een
opgaaf van brieven van Belle in enkele Neder-
landse archieven.
Het ligt in de bedoeling van de samenstelster om
dit overzicht later aan te vullen met opgave uit
buitenlandse archieven en bibliotheken.
L.v.T.
Welkom in onze regio
Rijksdienst Monumentenzorg is verhuisd van Voor-
burg naar Zeist, Broederplein 41, per 1 maart jl.
Van harte welkom in onze regio!
Nieuwegein
Zoals wij nog juist in het februari-nummer konden
melden, is de raad van de gemeente Nieuwegein
in zijn vergadering van 25 januari jl. niet akkoord
gegaan met het laten vervallen van de namen
Jutphaas en Vreeswijk
In antwoord op de brief die de Vereniging op
20 januari richtte aan de gemeenteraadsleden van
Nieuwegein, bracht het college van Burgemeester
en wethouders ons van de volgende besluiten op
de hoogte:
1.   De gemeente zal op de kaarten worden aange-
duid als Nieuwegein; aan de topografische dienst
zal worden verzocht de beide kernen als Jutphaas
en Vreeswijk aan te duiden.
2.   Op rijks- en andere wegen dient te worden
verwezen naar ,,Nieuwegein (Jutphaas)" en ,,Nieu-
wegein (Vreeswijk)", mocht dit niet uitvoerbaar
zijn dan kan voor wat de rijkswegen betreft wor-
den volstaan met ,,Nieuwegein".
3.   Op de borden ter aanduiding van de bebouwde
kommen dient te worden /ermeld „Nieuwegein",
terwijl bij elke kom een niet officieel kombord
met het opschrift .Jutphaas" of „Vreeswijk" zal
worden geplaatst.
Volgens persverslagen van de raadsvergadering
bleken de raadsleden vooral uit historische over-
wegingen bezwaren te hebben tegen het voorstel
van B. en W.
Kom-us-kijken
In het gebouw van het Gemeentelijk Archief,
Alexander Numankade 199, wordt tot 6 april a.s.
een tentoonstelling gehouden van foto's, die ge-
maakt werden door de Foto- en Filmdienst van
de stad Utrecht.
De expositie is daarom zo opmerkelijk, omdat aan
-ocr page 27-
Afscheid van
voorzitter Temminck Groll
Tijdens de druk bezochte leden-
vergadering op 20 maart jl. in het
Spoorwegmuseum is dr. ir. C. L.
Temminck Groll, wegens de drukke
werkzaamheden verbonden aan
het hoogleraarsambt te Delft, af-
getreden als voorzitter van Oud-
Utrecht.
Het bestuur had - zij het met spijt - deze reeds
anige tijd geleden genomen beslissing aanvaard.
De overweging, dat zijn nieuwe functie hem echter
in staat zal stellen bij generaties jonge studenten
in hun gekozen toekomstig beroep belangstelling
te kweken voor zaken, voor welker behoud ook
Oud-Utrecht zich sterk maakt, stemt - ondanks
het afscheid als bestuurslid - echter toch tot een
zekere voldoening.
Temminck Groll's banden met ons zijn zeer in-
tensief en van respectabele lengte geworden. Hij
was van 1959 tot 1964 secretaris, vervolgens drie
jaar bestuurslid en ten slotte van 1967 tot nu
voorzitter. Met zijn grote deskundigheid en de
hem aangeboren charme heeft hij het bestuur en
daarmee de vereniging de laatste jaren geleid. De
leden kwamen wellicht het meest met hem in aan-
raking tijdens de talloze excursies die door Tem-
minck Groll werden (in)geleid. Velen werden door
hem enthousiast gemaakt en geïnspireerd.
Wij zijn hem daarvoor zeer erkentelijk, evenals
voor zijn toezegging dat wij in voorkomende ge-
vallen een beroep op zijn deskundigheid mogen
blijven doen. Hopelijk zien wij hem dan ook in de
toekomst nog vaak!
Vanzelfsprekend betrekken wij ook mevrouw Tem-
minck Groll in deze dank, niet alleen als „kracht
achter de schermen", maar ook omdat zij haar
echtgenoot zo vele uren aan Oud-Utrecht heeft
willen afstaan.
Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand
de overvloedige Brabantse koffietafel in de raads-
kelder.
14.00 uur: Gidsen van de VVV staan ons op te
wachten voor een stadswandeling langs beziens-
waardigheden, oude woonhuizen en curiosa.
15.30 uur: Teruggekomen op de Parade wachten
daar de bussen om ons naar het provinciehuis te
brengen. Een bezichtiging van dit ultramoderne
gebouw vormt de waardige afsluiting van deze dag.
Als toegift rijden we dan over de oorspronkelijke
stadswallen aan de zuidzijde. Een unieke situatie
is hier bewaard gebleven, omdat de verdedigings-
wallen nog steeds aan de buitenkant van de stad
zijn gesitueerd gebleven en niet door uitbreiding
ingesloten. Vanaf deze wallen hebben we uitzicht
op het Bosschebroek, een mooi polderlandschap.
± 17.30 uur: Aankomst in Utrecht.
Excursie
's-Hertogenbosch
Zaterdag 12 mei gaat het naar Den Bosch toe. Het
programma van die dag ziet er als volgt uit:
9.00 uur precies: vertrek vanaf de Kruisstraat.
10.00 uur: Aankomst op de Parade, waar een kop
koffie wordt gedronken in de Brasserie.
10.30 uur: Bezichtiging van de Sint-Janskathedraal
onder leiding van rijksarchivaris dr. L. P. L. Pirenne.
12.00 uur: Van daar wandelen we naar het vlak bij
gelegen stadhuis, waar de stadsarchivaris drs. P.
Kuyer ons zal rondleiden.
13.00 uur: Na .dit drukke ochtendprogramma zal er
genoeg eetlust zijn om ons te goed te doen aan
oud utrecht
46e jaargang - nummer 4 - april 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van ferwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
25
-ocr page 28-
Tot 1 mei kunt u inschrijven. Zoals gewoonlijk
bij De Discus, Minrebroederstraat 25 (alleen daar
huis. U kunt zich dan tevoren oriënteren over wat
u te zien krijgt.
en niet telefonisch). Tevens zijn daar a ƒ2,— ver- De kosten voor de tocht bedragen ƒ20,—. Voor
hen die op eigen gelegenheid wensen te gaan
ƒ15,-.
krijgbaar een geïllustreerde gids van de Sint-
Janskathedraal, èn een beschrijving van het stad-
Restauratie „Groenesteijn":
gelukkig compromis
De 50.000 automobilisten die er per etmaal voorbij
stuiven zal het waarschijnlijk niet zijn opgevallen,
maar de geregelde fietsers tussen Utrecht en De
Bilt sloeg in maart 1972 de schrik om 't hart toen
zij zagen hoe het hun zo vertrouwde boerderijtje
met de jaarankers 1751 in de witgepleisterde voor-
gevel, gelegen tussen ,,'t Kalfje" en „Steinen-
burg", werd onttakeld. Terwijl mannen het riet
van het dak trokken lag het er zielig bij als een
geslachte kip die geplukt werd.
Oude boerderijen zijn er tegenwoordig alleen nog
maar om afgebroken te worden, zo werd bitter
geknarsetand en een ieder wierp nog eens een
laatste verdrietige blik op die enige mooie her-
innering aan een ver verleden die er over een
lange afstand straatweg nog te vinden was.
De aardige foto, hierbij afgebeeld en gemaakt in
december 1972, logenstraft op triomfantelijke wijze
de voorbarige jeremiades. Wij mogen ons erop
verheugen de herboren boerderij straks weer door
het groen te zien schijnen van de gespaard ge-
bleven en dan uitgelopen lindebomen.
De bewoners van de boerderij, de familie Van
Leeuwenhoek, konden in augustus 1972 hun huis
weer betrekken. Het is voor hen wel veel gerief-
lijker geworden. De bovenverdieping heeft mede
dank zij nieuwe dakkapellen ter weerszijden - een
concessie aan het gerief -, goede slaapkamers
gekregen; beneden is de opkamer bij de grote
voorkamer getrokken; de plaats waar eens paar-
den gestald stonden, is nu ingericht tot een ple-
zierige eetkeuken; het huis heeft centrale ver-
warming gekregen en zo is er meer. Het spreekt
vanzelf dat het een zaak van geven en nemen is
geweest om de beide doelstellingen, het behoud
van de oude boerderij en het bereiken van een
groter woongemak, met elkaar te kunnen ver-
enigen.
Wij, de voorbijfietsende leken bovengenoemd,
vinden dat de architect de heer H. A. de Vries
uit Houten, de dienst Monumentenzorg van de
gemeente Utrecht (eigenares) en de heer Agter-
berg (erfpachter van het huis met één omliggende
hectare grond) in hun compromis bijzonder ge-
lukkig zijn geslaagd. Dat de witte pleister, die het
wel vriendelijk deed maar er oorspronkelijk niet
op zat, bij de restauratie is weggelaten, mogen
we gerust een winstpunt noemen. De verborgen
bakstenen gevel, die niernand meer kende en die
na een vakkundige behandeling van de stenen
opnieuw moest worden opgetrokken, blijkt van
een verrassende levendigheid te zijn.
Ponycentrum „Groenesteijn" heet het daar nu. De
heer Agterberg heeft nl. achter de boerderij een
grote manege met stal gebouwd waarin hij 24
paarden heeft staan voor algemeen gebruik. De
heer Van Leeuwenhoek, die al zo'n kleine veertig
jaar de boerderij bewoont, heeft nu als vakman de
zorg over de manege en de paarden waarbij uiter-
aard heel wat komt kijken. De deel van de boer-
derij, waarin vroeger Van Leeuwenhoek zijn vee
had staan, wordt nu gebruikt als cantine van het
ponycentrum. Jammer is het dat de hooiberg hele-
maal naar achter de manege heeft moeten reti-
reren.
Het is een goed idee geweest de naam „Groene-
steijn" weer nieuw leven in te blazen. Oud mag
de naam wel heten.
Geschiedenis
Oorspronkelijk behoorde hij, zoals hierna moge
blijken, alleen toe aan een kleine buitenplaats aan
de overzijde van de straatweg. ') Bij acte van
17 Januari 1646 verkocht jonker Gerard Ploos van
Amstel heer van Oude Geijn, 't Geijn, etc. aan
deken en kapittel van Sinter Pieter te Utrecht ,,se-
keren hoff ende erve mette huijsinge daer op
staende genaempt Groenesteijn, leggende aan
de Steenstrate buijten de Wittevrouwenpoorte
t'Utrecht . . . daer de Steenstrate Noortwaerts . . .
naest gelegen [is]". In 1726 wordt dit buitentje
eigendom van de gravin van Aldenburg die van
zichzelf Charlotte Emélie hertogin de la Trémoïlle
heette en die Willem van Oranje en Charlotte de
Bourbon onder haar betovergrootouders telde.
Ruim twee jaar later koopt zij van een andere
eigenaar „twee mergen weijland ten Noorden van
de Biltse Steenstraat . . . met de stallinge, koets-
huijs en verdere opstal daarop staende . . . voor
ƒ1200,—".
26
-ocr page 29-
men de naam ervan gegeven aan het naastge-
legen huis dat tot dan „Groenesteijn" had ge-
heten, wellicht omdat het verwarring gaf dat met
„Groenesteijn" zowel het buitentje als de boer-
derij werd aangeduid.
Het buitentje, waarin laatstelijk een wasserij was
gevestigd, heeft zijn bestaan nog tot 1930 of even
daarvoor weten te rekken en is toen wegens ver-
legging van de Biltse Grift afgebroken. Voor de
boerderij aan de overzijde is de naam „Groene-
steijn" in de daarop betrekking hebbende stuk-
Van toen af vormt „Groenesteijn" aan de Zuid-
zijde en het laatst beschreven bezit aan de over-
zijde van de weg één geheel, wat duidelijk uit-
komt in de diverse transportakten die ervan over
zijn. 2) Het bestanddeel aan de noordzijde van de
straatweg wordt geleidelijk groter en de opstal
wordt op nogal verschillende wijze aangegeven.
Wordt in 1728 gesproken van „stalling en koets-
huis" en in 1749 van een „schuur of stallinge",
in 1762 wordt „de plaisirplaats genaamt Groene-
steijn" verkocht met aan de noordzijde van de
ken tot op den huidigen dag gehandhaafd, al
genoot hij zeker geen algemene bekendheid.
P. H. Damsté
1)   De buitenplaats ,,Groenesteijn" heb ik uit-
voerig besproken in het Jaarboekje van Oud-
Utrecht van
7966 („Langs de Biltse Steen-
straat") en in het Maandblad van februari 1968.
2)   Rijksarchief Utrecht, rechterlijke archieven, inv.
nr. 830.
Vliegtocht
Voor de vliegtocht boven de provincie Utrecht,
in het kader van de jubileumviering, hebben zich
reeds een flink aantal deelnemers gemeld. Voor
zover eventuele liefhebbers zich nog niet hebben
opgegeven, verzoeken wij dezen dat zo spoedig
mogelijk te doen in verband met de organisatie
van dit evenement.
U kunt zich opgeven bij de wnd. secretaresse
mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan
204, tel. 712235 (alleen 's morgens van 9.00 tot
10.30 uur).
Voor gedetailleerder gegevens verwijzen wij u
naar pag. 18 van het maart-nummer.
De gerestaureerde boerderij Groenesteijn aan de
Biltsestraatweg.
Steenstraat „noch een boerewoninge, stallinge en
bakhuis insgelijks genaamt Groenesteijn met om-
trent vier mergen weiland en een stuk warmoe-
siersland . . . strekkende ... tot achter aan de
Blauwcapelsedijk". In 1787 luidt de omschrijving
van de opstal „een tuinmanswoninge, stallinge en
wagenschuur".
Wanneer we de datering van 1751 in de jaarankers
van de boerderij bezien in verband met de onder-
scheidene teksten in de transportakten dan blijkt
het woord „boerewoning" vóór 1751 niet gebruikt
te worden, pas voor het eerst in 1762. Dat in
1751 een ingrijpende vernieuwing heeft plaats-
gevonden waarbij tegelijk de bestemming ver-
anderde, is dus wel waarschijnlijk.
In 1822 is heel „Groenesteijn", zowel het buitentje
aan de zuidzijde van de straatweg als de lande-
rijen met gebouwen aan de noordzijde, gekocht
door de eigenaar van de plaats „Bloeiendaal",
Joost Rudolph Burlage. Deze buitenplaats lag
eveneens aan de zuidzijde van de straatweg,
honderd meter ten westen van „Groenesteijn",
d.w.z. onmiddellijk voorbij het bruggetje naar de
Oostbroekselaan van de stad af gerekend. Nadat
dit „Bloeiendaal" in 1868 was afgebroken, heeft
27
-ocr page 30-
Momentopname
van een
stijlvolle
jubileumviering
2          3
-ocr page 31-
9 maart 1973
1.   Burgemeester Van Tuyll van Serooskerken spreekt zijn welkomstwoord tijdens de ontvangst
in het Centraal Museum.
2.   Voorzitter Temminck Groll dankt het college van B. en W. voor de stijlvolle ontvangst.
3.   Symbolische overhandiging van het eerste mapje met door Oud-Utrecht uitgegeven kaarten.
4.   Ongedwongen conversatie in de stijlkamers van het museum.
20 maart 1973
5.   Begin van de feestelijke ledenvergadering in de hal van het Spoorwegmuseum. Voorzitter Tem-
minck Groll (5e van links) zou later worden opgevolgd door de heer Hoogezand.
6.   Aan de oudste leden werd ter vergadering het lidmaatschap voor het leven aangeboden. Hier
ontvangt de heer Van Hoogenhuyze de oorkonde uit handen van de heer Hoogezand.
7.   De heer Schilp tijdens zijn luchtige causerie, die hij besloot met het lied „Ambtenaar geef ons
een huis".
-ocr page 32-
Gedachten over
Utrechts
binnenstad (1)
a.   Zo groot mogelijke voetgangerswijken, buiter
de thans door verbreding tot verkeerswegen
bestemde straten en wel met name het stad-
huis met wijde omgeving en de Twijnstraat met
omgeving, waarbij een rondgang door een aan-
eenschakeling van interessante straten en dito
verbindingsstegen hoogst belangrijk is.
b.   De wegen langs de grachten, voor zover thans
niet reeds voetgangersgebied, zijn wat schaal
betreft op doorgaand lokaal verkeer berekend,
de grachthuizen zouden qua bewoonbaarheid
enorm aan waarde winnen en als woongebied
weer aantrekkelijk worden, indien lokaal ver-
keer daar toegelaten werd, met een absoluut
verbod tot parkeren op de grachten. Parkeren
uitsluitend in onder- of bovengrondse garages
op de raakpunten van een zo groot mogelijk
voetgangersgebied met de brede verkeers-
straten of singels, daar deze grachtgebieden
harmonisch zijn opgezet en dit nog steeds zijn,
mits parkeren niet wordt toegestaan.
c.   De wegen langs de singels en de verkeers-
straten te bestemmen voor autoverkeer incl.
stadsbussen, met absoluut parkeerverbod. Om
te voorkomen dat omliggende straten dienten-
gevolge probleemgebied worden door gepar-
keerde auto's, het parkeren uitsluitend in par-
keergarages op raakpunten aan singels en ver-
keersstraten.
d.   Wat de bolwerken betreft, zou het misschien
interessant zijn om de mogelijkheid te onder-
zoeken van bescheiden parkeren in de vo-
lumen van de bolwerken, uiteraard met behoud
van de uiterlijke verschijningsvorm der plant-
soenen en bolwerken. Uitbreiding met een bol-
werk op de plaats van de gevangenis op het
Wolvenplein, met ondergrondse parkeergarage,
terassen op diverse niveaus, veel groen, een
restaurant en recreatiemogelijkheden.
e.   Wat de straten in de city betreft, dacht ik dat
men ten behoeve van toerisme en de steeds
groter wordende behoefte aan winkel-, wandel-
en ontmoetingscentra in de binnenstad, er
meer mogelijkheden zijn, dan thans zijn uitge-
buit. Een aaneensluitend voetgangersgebied als
winkelcentrum, dacht ik mogelijk in aansluiting
met de gerealiseerde en reeds geplande voet-
gangersstraten en wel de Zadelstraat en het
gedeelte Mariaplaats in het verlengde en ter
breedte van de Zadelstraat en van de Maria-
straat, verder de Servetstraat, Domplein, Don-
kere en Lichte Gaard, Gaardbrug, Wed, Oude
Gracht met brug in aansluiting met de Lijnmarkt.
f.    De Dom en omgeving: De Zadelstraat - Gaard-
brug - Servetstraat is de toegangsweg tot de
Evenals vele anderen, was ik tien jaar geleden van
mening, dat alle grachten en singels in Utrecht
konden worden behouden. In het Maandblad van
februari '62 en juni '62 pleitte ik daarvoor en voor
voetgangersgebieden in de binnenstad, warenhui-
zen en parkeergarages op de raakpunten van
voetgangersgebied aan verkeerswegen, een snel,
frequent en misschien nieuw te vinden klein open-
baar vervoermiddel in de stad.
Thans is een deel der Weerdsingel en van de
Catharijnesingel gedempt, is wijk C gesloopt en is
dit gebied verkeersknooppunt geworden. De Lange
Jansstraat is verbreed tot verkeersweg. De reeds
geplande en gedeeltelijk gerealiseerde parkeer-
garages in oude stadsdelen, zijn niet meer weg
te denken. Nu zijn er wèl straten en grachtge-
deelten uitsluitend voor voetgangers.
Dit zijn thans gegevens. Maar er is meer ten op-
zichte van tien jaar geleden. Er is nu een wezenlijk
verbeterde mentaliteitsverandering. Er zijn nu veel
meer geïnteresseerden, die in groepen trachten
om met duidelijke inzichten en ideeën te komen,
ik denk hier aan de groepen binnenstad, Claren-
burg, Twijnstraat e.d.
Zoals ik van deze groepen begrijp, ben ook ik
van mening, dat bij de huidige stand van zaken,
Utrecht nog ongekende mogelijkheden heeft, mits
de noodzakelijke beheersing van de mogelijkhe-
den van deze tijd, zoals autoverkeer en het par-
keren van auto's, toch nog wordt ingezien en
verbetering in deze zaken soms impopulaire be-
slissingen nodig maakt.
Het gevaar bestaat, dat zo lang tijd vereist is,
om bij een grotere groep erkenning te vinden
voor de noodzaak van beheersing in het parkeren
en het voorkomen van onnodig hinderen bij het
wonen in een ordelijke en harmonieuze omgeving,
dat intussen verder onherstelbare schade kan
worden toegebracht aan harmonisch gegroeide
wijken, door sloping, toevoeging van gebouwen
van een grotere schaal, of plaatsing van parkeer-
garages in oude stadswijken.
Is het niet zo, dat het nu nog aanwezige waarde-
volle snel dient te worden onderkend en overdacht
hoe dit als onderdeel kan fungeren in een harmo-
nisch geheel, zoals dit o.a. met het gebouw van
,,De Utrecht" aan de Leidseweg is gebeurd? Ik
Jacht van wel.
Als mogelijkheden zie ik de volgende overwe-
gingen:
30
-ocr page 33-
enerzijds de Buurkerk op grotere afstand te
bekijken is, anderzijds het enige Utrechtse
huis in gotische stijl (herbouwd omstreeks
1900) aan een plein komt te liggen in plaats van
aan een te smalle straat. Een laag gehouden
blokje interessante winkeltjes is mijns inziens
denkbaar op dit plein. De aan het Buurkerkhof
oprijzende achterkanten van winkelhuizen van
Zadelstraat en Steenweg zouden misschien te
wijzigen zijn in een aantal boetiekjes, dag-
winkels e.d. op de begane grond.
h. De Twijnstraat en omgeving, zie ik als uit te
breiden tot een aantrekkelijke zelfstandige wijk.
Als men bedenkt welke interessante onder-
werpen hier op een beknopt grondoppervlak
aanwezig zijn, zal het duidelijk zijn, dat die
mogelijkheid er in zit. Zo'n wijk dient niet door-
sneden te worden door auto's, noch door een
stadsbus, maar van elk onderdeel dient onder-
zocht te worden, in hoeverre dat kan bijdragen
tot verlevendiging van de wijk en vervolgens
hoe die harmonisch kunnen worden samen-
gevoegd. De winkelstraat is, dacht ik geleide-
lijk aan voornamer te maken, indien daar een
voetgangersstraat gemaakt wordt met een par-
keergarage aan het begin van de Doelen. De
stadsbus verwijzen naar het singel. Er zijn drie
toegangen tot de werf. De eindtoegangen zijn
te vervangen door zgn. luie trappen (van»
Domtoren, daar behoort mijns inziens geen
snelverkeer, laat staan een stadsbus die zich
onder de Domtoren heen wringt. De doorgang
onder de Domtoren, is in opzet een toegangs-
poort voor Kapittelzaal, Domkerk en Domkerk-
hof. Jammer genoeg heeft ze deze functie van
inleidend motief momenteel niet. Jaren geleden
heer dr. ir. Temminck Groll als wens geopperd,
dat hij het liefst het ontbrekende deel der
Domkerk herbouwd zou zien. Zou het mis-
schien een poging in de goede richting zijn
om de muren inclusief pijlers, toegangen e.d.
van het ontbrekende deel Domkerk, zichtbaar
te maken tot ± 50 cm boven het straatpeil,
waardoor dus het Domplein zou worden afge-
sloten. Als ik me goed herinner, deed architect
Haakma Wagenaar reeds jaren geleden de sug'-
gestie aan de hand om het Domplein af te slui-
ten. Mogelijk zou het Domkerkhof een groene
ruimte kunnen worden. De fraai door Monu-
mentenzorg, onder leiding van de heer Baart
de Lafaille, gerestaureerde panden aan de
Lichte Gaard zouden tot hun recht komen, in-
dien het parkeren langs de smalle Licht Gaard
en op de Gaardbrug verboden zou zijn.
Het Buurkerkhof met Donkerstraat. Het is geen
nieuwe opmerking als ik zeg, dat de pakhuizen
e.d. tussen Buurkerkhof en Donkerstraat zou-
den dienen te worden weggebroken, zodat
TENTOONSTELLING OUD-UTRECHT
Tot en met 27 april wordt er een tentoonstelling
gehouden over de Vereniging Oud-Utrecht in
het Voorlichtingscentrum van de Gemeente,
Lange lansstraat 5, geopend van maandag tot
en met vrijdag van 9.00 tot 16.30 uur en boven-
dien op donderdagavond van 19.00 tot 21.00 uur.
Hier zullen restanten van oude jaarboekjes, van-
af de jaargang 1930, verkocht worden tegen de
volgende prijzen: ingenaaid f 5,
—; gebonden
f 7,50; en drie laatste jaargangen kosten f 15,
—.
Tweemaal per dag, om 12.30 en 16.00 uur,
wordt vertoond de film van los Stelling: ,,Cort
Begrip van historie van die Stat Utrecht tot de
Reformatie". Ook op donderdagavond is er een
filmvoorstelling.
Foto's
Op de tentoonstelling zijn tevens te bezichtigen
de foto's, gemaakt door de Film- en Fotodienst
van de gemeente Utrecht, betreffende de offi-
ciële ontvangst door het Gemeentebestuur op
9 maart
;/. in het Centraal Museum en van de
feestelijke ledenvergadering op 20 maart jl. in
het Spoorwegmuseum.
Ter plaatse kunnen foto-afdrukken besteld wor-
den, die in mei zullen worden toegezonden, ver-
gezeld van een opgave van de kosten (f 3,

per foto), waarna het verschuldigde bedrag per
giro kan worden overgemaakt
op het daarbij
gevoegde gironummer. Voor inlichtingen kan
men zich wenden tot de heer G. 1. Röhner, Ge-
meentelijk Archief, Alexander Numankade 199,
tel. 711814.
Cadeaus
Ter gelegenheid van ons jubileum ontving de
vereniging van de heer F. van Huizen te Baarn
een originele foto, gemaakt tijdens de lustrum-
feesten van de Universiteit in 1906 (of 1911) van
de Oudegracht ter hoogte van de Bezembrug.
Ook op deze plaats onze dank! Een vergroting
van deze fraaie foto is eveneens te zien op de
tentoonstelling.
Van de heer M. Boerdam ontving het bestuur,
eveneens ter gelegenheid van het jubileum, een
fraai gecalligreerd naamdicht. Onze hartelijke
dank!
31
-ocr page 34-
steen). Deze werf ligt aan de westkant, dus
gunstig voor via deze werf toegankelijke even-
tuele restaurants, eethuisjes, en terrassen. Tot
dit gebied behoort de St.-Nicolaaskerk met
kerkhof, waarvan van dit laatste een plantsoen
te maken is, eventueel een markt met de aan-
grenzende, door Monumentenzorg fraai geres-
taureerde huizen. De Doelen zou als woon-
gelegenheid aantrekkelijker gemaakt kunnen
worden, met plaats voor bedrijfjes, dagwinkels
of dergelijke vrije woningen van Maria van
Pallaes, zouden in gerestaureerde vorm en een
passende bewoning, van betekenis in deze wijk
kunnen zijn. In vroeger eeuwen was dit gebied
de havenwijk Trecht. De St.-Nicolaaskerk ont-
leent z'n naam aan deze omstandigheid. Eerst
ongeveer na 1850 ontstonden de woningen aan
de singels. Tot die tijd lagen daar tuinders-
bedrijven. De buitengebieden „Abstede" en
,,Buiten Tolsteeg" zijn altijd tuinders (hove-
niers) gebieden geweest totdat de tuindersbe-
drijven ook daar geleidelijk aan voor woning-
bouw werden bestemd. Het gebied aan de
Oosterkade en Helling is de vestiging geweest
van de schippers, scheepsbouwers, steen-,
pannen- en tegelbakkers. Ik zou me kunnen
voorstellen, dat er ooit de wens zou ontstaan
om de eeuwenoude historie van deze aangren-
zende buitenwijken ,,Abstede" en „Buiten Tol-
steeg" zichtbaar te maken in en buiten het
museum. Manenburg en het plantsoengedeelte
tussen Tolsteegbrug en de brug bij het voor-
malig weeshuis, is een prachtig gedeelte, maar
zou mijns inziens meer bij de wijk betrokken
kunnen worden door een doorbraak naar de
Doelen. Is een eethuisje of dergelijke, op een
hoog gelegen punt van Manenburg een moge-
lijkheid, misschien zelfs zomertheater, mis-
schien een andere vorm van recreatie of een
uitgangspunt voor boottochten.
i. De woonwijken Tuindorp en Oog in Al zijn
opgezet in tijden, dat parkeren van auto's op
grote schaal niet aan de orde was. De straten
zijn in hun verschijningsvorm niet op parkeren
berekend. Beide wijken zouden in hun oor-
spronkelijke en gave opzet aantrekkelijk zijn.
Dit zou bereikt worden, indien parkeren in die
straten verboden wordt. Parkeergarages zou-
den, dacht ik, ook hier de oplossing kunnen
geven. In Oog in Al is ondergronds parkeren
misschien mogelijk ter plaatse en met behoud
van de groen-gebieden.
j. In oude stadswijken lijkt mij erg belangrijk,
dat de structuur van de wijken weer gaaf ge-
maakt wordt, door zo groot mogelijk aaneen-
gesloten gebieden te creëren, met wering van
alle wijkvreemde of voor die wijk schaal-
vreemde elementen, parkeergarages (misschien
ondergronds), renovatie van woningen, speel-
plaatsen, recreatiemogelijkheden. Onder andere
denk ik hierbij aan het gebied van de Lange
Rozendaal, Achter de Wal, Geertekerkhof, een
gedeelte van de Springweg.
k. Wat de werven betreft, is een tiental jaren ge-
leden eens gebleken, dat onafhankelijk van
elkaar dr. ir. Temminck Groll, de heer W
Rozenberg, Lijnmarkt 20 en ik, ooit tot een
gelijk idee gekomen zijn ten aanzien van de
werven, nl. om deze te verbinden door door-
braken onder de bruggen in het verlengde
van de werf en waar dit niet mogelijk zou
zijn, door middel van vlonders onder de brug-
gen door. Nog steeds meen ik dat dit goede
mogelijkheden geeft, bovendien dat de werf
aansluitend aan het Wed a/d Ganzenmarkt, uit
te breiden is met een steiger in de Oude
Gracht, zodat daar een groot restaurant-terras
kan ontstaan, daar de breedte van de gracht
ter plaatse van die bocht, dit mijns inziens toe-
laat.
I. Aan de plantsoenen die Utrecht gelukkig nog
heeft, wordt volkomen onrecht gedaan, door de
ontluistering tengevolge van het parkeren van
auto's. Hoe moet het hoofd van de plantsoen-
dienst, de heer Alff, het ervaren, dat aan het
parkeren een grotere prioriteit wordt gegeven
dan aan harmonisch uit het stadsbeeld op-
rijzende plantsoenen, met de fraaie niveauver-
schillen. Het Servaas Bolwerk is omringd door
een ketting van geparkeerde auto's. Wat Pun-
tenburg betreft is dit plantsoen bij de Heren-
brug veranderd in een autoparkeerplaats.
Overigens is dit plantsoen volkomen opge-
offerd ten behoeve van het noodgebouw van
Tivoli en dit reeds jaren, zodat er velen zullen
zijn die niet weten hoe mooi deze omgeving
ooit geweest is en weer zou kunnen zijn. De
weg door het Hieronymusplantsoen is even-
eens ontsierd door een aaneenschakeling van
auto's, die de geaccidenteerdheid van dit
plantsoen volgt, waardoor hier extra uitkomt,
wat verloren ging door het parkeren. Heeft u
er wel eens bij stil gestaan, hoe fraai de door-
kijk is, vanaf de Kromme Nieuwe Gracht naar
dit plantsoen met singel zonder geparkeerde
auto's in vergelijking met de situatie thans,
waar op dit knooppunt alle wegen die hierop
uitkomen, vol staan met auto's, behalve op
één rijstrook op deze wegen.
27 december 1972
B. C. van Beusekom, Ing. Arch. BNA
In een vervolg op dit artikel, te publiceren in het
mei-nummer, gaat de heer Van Beusekom nader
in op het financiële belang en/of de financiële
realiseerbaarheid van zijn suggesties. (Red.)
32
-ocr page 35-
Gedachten over
Utrechts
binnenstad (2)
In het eerste deel van zijn bijdrage Gedachten over
Utrechts binnenstad, deed de heer Van Beusekom
een aantal suggesties ten aanzien van de stad in
zijn nieuwe situatie. In onderstaand artikel gaat
de schrijver nader in op de economische belangen
en de financiële realiseerbaarheid van zijn over-
wegingen.
ledere suggestie is onvolledig, indien niet het
financiële belang en/of de financiële realiseerbaar-
heid wordt aangegeven. Enkele pogingen in die
richting wil ik wagen.
1.    leder gebouw aan een niet op parkeren ont-
worpen straat, gracht of singel, heeft een veel
grotere waarde, als voor die gebouwen niet
geparkeerd wordt. Het woongenot in z'n oor-
spronkelijke opzet wordt dan hersteld en de
stad als woongebied zou weer aantrekkelijk
worden, dit lijkt mij een bijdrage in de kosten
van een parkeergarage te rechtvaardigen.
2.    Parkeergarages hebben de financiële belang-
stelling van houders van benzinepompen e.d.
aan de parkeergarages.
3.   Niet parkeren in de winkelgebieden motiveert
mogelijk een bijdrage in parkeergarages door
de winkelstand.
4.    Een winkelstraat zonder auto's of stoepen,
wordt als het ware één warenhuis. De schei-
ding tussen linker- en rechterkant van de
straat valt weg, de starre winkelfrontlijn met
z'n afsluitende etalages, kan worden door-
broken, de expositie-mogelijkheden kunnen
worden vergroot, een grotere openheid der
zaken wordt mogelijk, wat speciaal voor restau-
rants grotere mogelijkheden opent. Deze aan-
trekkelijkheid uitbuiten is mijns inziens voor
de middenstand nodig om zich waar te maken
tegenover de anders gerichte mogelijkheden
die het grootwinkelbedrijf heeft; en om als
gegoede middenstand een stad op peil en
levend te houden.
5.   Een aaneengesloten aantrekkelijk winkelcen-
trum van Elisabethstraat t/m Lijnmarkt, als
voetgangersgebied, omvat tevens cultuur-
historische hoogtepunten, als de Oude Gracht
met werven, Stadhuisbrug, Vismarkt, Dom,
Domkerk, Domplein, omgeving Lichte Gaard,
Buurkerkhof e.d. en kan mijns inziens leiden
tot één groot toeristisch aantrekkelijk gebied,
zonder hiaten en tot een grotere welstand van
het gehele gebied.
6.   Wat de woonwijken betreft, is er naar ik meen
een beschikking van het rijk, waarbij gelde-
lijke steun kan worden verkregen voor reha-
bilitatie van woonwijken.
7.   Van groot financieel belang is mijns inziens,
dat de Utrechtse binnenstad getuigt van leven
en gezelligheid en voor toerisme méér inte-
ressant gemaakt wordt, waarbij na zonsonder-
gang en winkelsluiting de stad nog aantrek-
kelijk dient te zijn en meer aantrekkelijk ge-
maakt zou kunnen worden door diverse eve-
nementen en de enorme mogelijkheden van
DRINGEND VERZOEK
Het stemt tot voldoening dat een groot
aantal leden de contributie voor 1973 heb-
ben betaald. Ik hoop dat het een aansporing
is voor diegenen die dit nog hebben na-
gelaten nu zo spoedig mogelijk a in hun
verplichting te voldoen.
De minimum contributie bedraagt f 20,—
en het gironummer van de penningmeester
is 575520. Met omgaande betaling bespaart
u ons administratiekosten. Vriendelijk dank
voor uw medewerking!
De penningmeester
ver- en aanlichting van straten, winkels, wer-
ven, grachten, historische bouwwerken, plant-
soenen e.d., waarbij voldoende hotel-accom-
modatie en misschien goed opgezette cam-
pings in de onmiddellijke omgeving van
Utrecht, van belang kunnen zijn.
8. De binnenstad dient z'n aantrekkelijke woon-
46e jaargang - nummer 5 - mei 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
A H. R Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204. Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
33
:
-ocr page 36-
functie weer te herkrijgen. Zo zou mijns in-
ziens de westzijde van de Korte Nieuwstraat
weer van woningen dienen te worden voor-
zien, dit is volgens mij een financieel belang
voor de stad.
9. Het verfraaien en verlevendigen van een stad,
vergroot de werkgelegenheid in kleiner ver-
band, door aanpassing en door de wenselijk-
heid om niet te willen achterblijven bij de
onmiskenbare vernieuwingen en realisering
van nieuwe inzichten bij de enorme projecten
die in Utrecht worden uitgevoerd. Ik dacht
dat voor Utrecht zelf, dus voor middenstand,
kleine bedrijven en de overige burgerij, juist
de aanpassing aan deze grote projecten van
zo'n enorm belang is en grote mogelijkheden
voor deze groepen inhoudt, mits deze be-
langen snel worden onderkend en in belangen-
groepen duidelijk worden gesteld.
10.    Ik meen te weten, dat er een wet in voor-
bereiding is, om parkeerbelasting te heffen
voor het parkeren op de openbare weg. Mo-
gelijk motiveert dit het bouwen van parkeer-
garages.
11.   De saneringsgelden kunnen worden uitge-
spaard.
Aanpassing
Motivering: Ik besef heel goed, dat dit alles sug-
gesties zijn, die ingeval ze een waarheid bevatten,
geleidelijke aanpassing en een grote zorgvuldig-
heid vereisen om onnodige nadelige gevolgen voor
betrokkenen te voorkomen; suggesties, die on-
vermijdelijk kritiek kunnen uitlokken vanwege de
impopulariteit van sommige, mijns inziens dan
noodzakelijke maatregelen.
Toch meen ik, dat bovengenoemde suggesties aan
Utrecht meer mogelijkheden zouden geven op het
gebied van toerisme, van herstel van de woon-
functie der stadskern, verheffing van de midden-
stand, het verschaffen van werkgelegenheid in
kleiner verband en het ontplooien van initiatieven
in wijkgemeenschappen, gebaseerd op de speci-
fieke mogelijkheden van deze tijd en in die wijk.
Vervolgens dat het wenselijke iets anders is dan
het haalbare, dat men echter het totaal bereikbare
dient te bekijken, alvorens op sommige plaatsen
onherstelbaar te slopen of te bouwen.
Een stad heeft in opzet een woonfunctie, waar
eeuwenlang getracht is om een harmonisch samen-
spel te bereiken tussen afmetingen van gebouwen,
breedte van wegen, relatie tussen weg, water,
groenvoorziening en historische hoogtepunten.
Deze culturele belangen worden nagestreefd door
de overheidsdiensten, als welstandscommissie,
monumentenzorg, plantsoendienst en in het parti-
culiere vlak onder toekenning van subsidies, om-
dat de betreffende objecten financieel niet aan-
trekkelijk zijn. Deze werken worden door de ge-
limiteerde geldmiddelen hiervoor, slechts haalbaar
na spreiding over meerdere jaren.
Ik dacht dat in Utrecht een enorme en duidelijke
inbreng dient te worden geleverd door deze dien-
sten en particulieren, wil men een partij zijn, waar-
van de stem doorklinkt in het samenspel met de
ontwikkelingsmaatschappij van Bredero N.V. Het
is het goed recht van deze laatste, om uitsluitend
een zakelijk doel te beogen en gebaat te zijn bij
grote doorbraken en brede straten, om haar keuze-
pakket van financieel meest aantrekkelijke grote
bouwwerken te kunnen realiseren, maar er dient
dan wel een sterk tegenspel geleverd te worden,
in zoverre Utrecht hierdoor z'n karakter, waarde
en onafhankelijke eigenwaarde zou kunnen verlie-
zen. Nog steeds meen ik, dat datgene waar
Utrecht werkelijk behoefte aan heeft, voorop dient
te staan.
Parkeren
De enige goede manier om een probleem op te
lossen, is een oplossing te zoeken voor de ver-
oorzaker van het probleem. Het probleem is het
parkeren van auto's langs Middeleeuwse straten
en grachten. Dit is een onwezenlijke zaak, die
binnensteden vernielt en het is m.i. van groot be-
Utrechts centrum nu.
lang dat men dit meer gaat onderkennen en er
maar één oplossing is en wel het sterk geconcen-
treerd parkeren in parkeergarages, buiten de bin-
nensteden en grenzend aan de verkeerswegen.
Heeft u er wel eens bij stil gestaan, dat een auto
ontworpen is op bewegen en snelheid. In stilstand
straalt een auto z'n functie niet af en wordt een
dood element. Bij parkeren op grote schaal, werkt
dit dodelijk op het samenspel van straten en plei-
nen, plantsoenen, grachten, singels, gebouwen,
e.d., wat beslist niet het geval is bij een rijdend
voertuig, integendeel door z'n beweging verleven-
digt dit het straatbeeld.
Denkt u zich eens alle geparkeerde auto's weg,
in wijken die daartoe niet ontworpen zijn. Dan
34
-ocr page 37-
Excursies
komen grachten, plantsoenen, gebouwen, e.d. vol-
komen tot hun recht en is er geen behoefte tot
verbreding van straten, het slopen van gebouwen
3.d. Bovendien zou er geen aanleiding meer zijn
jm de binnenstad als woongebied te ontvluchten.
\latuurlijk is het zo, dat veel van deze zaken ook
foor anderen zijn opgemerkt en als wenselijk
erkend worden, maar de complexheid der proble-
men, een directe uitvoering onmogelijk maakt. Dan
s het echter wel zaak, dat men het bereikbare
•iet en in fasen tracht te verwezenlijken, vernie-
tiging van vroeger bereikte waardevolle zaken
voorkomt en inpast in de haalbare situatie en geen
oouwwerken realiseert op strategisch onjuiste
punten. Ik doel hier op parkeergarages, die als
verkeer-aantrekkende elementen op in principe
onjuiste plaatsen, zouden worden gesitueerd.
Het is volkomen begrijpelijk, dat door de gecom-
pliceerdheid van de belangen, altijd wel een argu-
ment is aan te voeren tegen bovengenoemde
visie. Het is niet van belang of er mensen ge-
vonden kunnen worden, die een argument kunnen
aanvoeren tegen deze denkbeelden, maar of er in
de opgesomde signalering, voor Utrecht bruik-
bare gedachten schuilen.
Het bovenstaande betoog, zou samen te vatten
zijn in enkele woorden en wel: „Het parkeren van
auto's langs straten en grachten in oude steden,
wordt op de ranglijst van prioriteiten, op een te
hoge plaats gezet, ten opzichte van het veel be-
langrijker zijnde prettige en ordelijke leefmilieu en
de mogelijk grotere welvaart voor winkelstand en
nijverheid". (Slot).
27 december 1972.
B. C. van Beusekom Ing. Ach. BNA
't Hoogt wordt, zoals we in de dagbladen hebben
kunnen lezen, op 20 juni geopend, te laat om onze
begin juni geplande excursie doorgang te laten
vinden, terwijl eind juni voor ons om organisa-
torische redenen te laat is. Wel willen we onze
leden hierbij attenderen op de openings-veertien-
daagse, waarin ieder op eigen initiatief enkele
activiteiten in dit unieke centrum kan bezoeken.
In plaats daarvan bezoeken we 2 juni de regenten-
kamers van drie Utrechtse hofjes: het Bartholomei
gasthuis in de Lange Smeestraat (gesticht 1407)
met een 17e eeuwse regentenkamer, waarin o.a.
belangwekkende wandtapijten, de Fundatie van
Renswoude, Agnietenstraat, met Rococoregenten-
zaal, met twee 17e eeuwse hofjes, de Beijers-
kameren en het hofje van Pallaes uit 1651. De
derde is de Ridderlijke Duitse Orde Balije van
Utrecht in de Hofstraat. In deze hofjes zullen we
worden rondgeleid door een van de regenten van
de fundaties.
We verzamelen om 2 uur in de Agnietenstraat
Kaarten tot en met 26 mei bij De Discus, Minre-
broederstraat 25 (niet telefonisch) a ƒ 1,50 per
persoon.
V/iegtocht
De Jubileum-Rondvlucht op 23 juni is bijna
volgeboekt.
Haast U! Nog 5 plaatsen vrij!
Opgave bij mevr. E. L. S. Offringa-Boom,
Karel Doormanlaan 204, of telefonisch
712235 (alleen 's morgens van 9-10.30 uur).
Vooraf krijgt u toelichting op wat u kunt
zien en waar u moet kijken.
Verdere informatie persoonlijk aan de deel-
nemers.
Welkom
nieuwe leden!
In de eerste drie maanden van
ons jubileumjaar heeft zich een
groot aantal nieuwe leden aan-
gemeld. Het bestuur van de ver-
eniging heet hen allen van harte
welkom. Wij hopen dat onze ver-
schillende activiteiten u zullen
gaan boeien en dat niet alleen u voor de ver-
eniging, maar Oud-Utrecht ook voor u een ver-
rijking zal blijken te zijn.
Bezorging
Met hartelijke dank voor de betoonde hulpvaardig-
heid kan worden meegedeeld, dat nu voldoende
leden zich hebben aangemeld voor de bezorging
van het Jaarboek. In september zal een bijeen-
komst worden belegd, waarop de organisatie zal
worden besproken.
Weerdbrug
In oktober 1972 heeft de vereniging zich schrif-
telijk tot B. en W. gewend in verband met de
amovering van de Weerdbrug.
In zijn antwoord van 5 april jl. zegt het college
zich er met ons van bewust te zijn, dat de afbraak
van de Weerdbrug van invloed zal zijn op het
stadsgezicht ter plaatse. Mede daarom is dan ook
nader besloten de brug voorlopig slechts gedeel-
telijk te amoveren en daarbij de mogelijkheid tot
renovatie open te houden. Het leuningwerk, de
lantaarnpalen en de kasten van het bewegings-
werk zullen worden opgeslagen. De landhoofden
zullen worden gehandhaafd. Te zijner tijd zal
worden bezien of en zo ja, op welke wijze de
brug dient te worden gerenoveerd.
35
-ocr page 38-
Utrecht als vesting
gevoegd, nl. Bagijnenbolwerk, Wolvenburg, Lucas-
bolwerk Lepelenburg en St.-Marie.
We weten dit alles zo nauwkeurig en gedetailleerd
uit de studie van kolonel W. H. Schukking, met
veel documentatiemateriaal neergelegd in de be-
kende Atlas van Historische Vestingwerken, deel
Utrecht, welke is uitgegeven door de Stichting
Menno van Coehoorn. Dan verschijnt in 1956 de
Monumentenbeschrijving van de Gemeente Utrecht
van de hand van dr. E. J. Haslinghuis, uitgegeven
in de reeks De Nederlandse Monumenten van
Geschiedenis en Kunst.
Dr. Haslinghuis wijdt in zijn standaardwerk een uit-
voerig gedeelte aan de vestingwerken van Utrecht,
kennelijk gebruik makend van de gegevens uit
genoemde atlas, maar verder ook baserend op
veel eigen speurwerk, en dat alles toegelicht met
foto's en verscheidene detailtekeningen.
We leven in de rustige onderstelling dat we van
de bouw van Utrecht als vesting wel alles weten
wat er van te vertellen zou zijn.
We weten dat omstreeks 1340 de stadsvesting-
gracht (waaraan thans zo erbarmelijk wordt ge-
knaagd) met de zware stadsm* ir, de 20 waltorens
en de stadspoorten was voltoo.a en dat toen dus
Utrecht niet alleen juridisch maar ook in feite tot
een sterke gesloten stad was uitgegroeid.
Toen in 1528 Karel V de wereldlijke macht van de
bisschop had overgenomen, liet hij op het Catha-
rijnenveld de dwangburcht Vredenburg bouwen
die in de stadsmuur wordt opgenomen en daar
aan twee zijden op aansluit, kennelijk om met een
Spaanse bezetting de bevolking van Utrecht in
bedwang te houden. Ter beveiliging van buitenaf
worden op keizerlijk bevel een drietal stenen bol-
werken gebouwd nl. Zonnenburg, Manenburg en
Sterrenburg, terwijl aan de noordzijde van de stad
>-"Plattegrond van de stad
Utrecht volgens Braun en
Hogenberg. Door dr. Has-
linghuis gedateerd op
±
1570, in ieder geval vóór
"het begin van de aanleg
van de aarden bolwerken
N^'
in 1577.
dan ook nog het stenen bolwerk Morgenster tot
stand komt om eventueel vijandelijke vaartuigen
van de Vecht uit het binnenvaren van de stad te
beletten.
Bolwerken
Als de 80-jarige oorlog eenmaal is uitgebroken en
de Utrechtse bevolking tegen de Spaanse over-
heersing in verzet komt, worden op last van Prins
Willem van Oranje en in overleg met het stads-
bestuur hier een vijftal aarden bolwerken aan toe-
Op blz. 42 van die beschrijving worden door dr.
Haslinghuis de plattegronden vermeld, die door
hem zijn geraadpleegd of die tenminste door hem
zijn gekend. We zien dan op de kaart van Jacob
van Deventer van ± 1560 (de eerste betrouw-
bare Utrechtse stadsplattegrond) de stad in zijn
middeleeuwse vestinggordel, en dat dan de vier
stenen bolwerken van 1550 reeds zijn voltooid.
Ook de bekende plattegrond uit Civitates Orbis
Terrarum van Braun en Hogenberg van 1570 die
blijkbaar geheel op het plan van Van Deventer
36
-ocr page 39-
Utrecht als vesting
gevoegd, nl. Bagijnenbolwerk, Wolvenburg, Lucas-
bolwerk Lepelenburg en St.-Marie.
We weten dit alles zo nauwkeurig en gedetailleerd
uit de studie van kolonel W. H. Schukking, met
veel documentatiemateriaal neergelegd in de be-
kende Atlas van Historische Vestingwerken, deel
Utrecht, welke is uitgegeven door de Stichting
Menno van Coehoorn. Dan verschijnt in 1956 de
Monumentenbeschrijving van de Gemeente Utrecht
van de hand van dr. E. J. Haslinghuis, uitgegeven
in de reeks De Nederlandse Monumenten van
Geschiedenis en Kunst.
Dr. Haslinghuis wijdt in zijn standaardwerk een uit-
voerig gedeelte aan de vestingwerken van Utrecht,
kennelijk gebruik makend van de gegevens uit
genoemde atlas, maar verder ook baserend op
veel eigen speurwerk, en dat alles toegelicht met
foto's en verscheidene detailtekeningen.
We leven in de rustige onderstelling dat we van
de bouw van Utrecht als vesting wel alles weten
wat er van te vertellen zou zijn.
We weten dat omstreeks 1340 de stadsvesting-
gracht (waaraan thans zo erbarmelijk wordt ge-
knaagd) met de zware stadsm* ir, de 20 waltorens
en de stadspoorten was voltoo.a en dat toen dus
Utrecht niet alleen juridisch maar ook in feite tot
een sterke gesloten stad was uitgegroeid.
Toen in 1528 Karel V de wereldlijke macht van de
bisschop had overgenomen, liet hij op het Catha-
rijnenveld de dwangburcht Vredenburg bouwen
die in de stadsmuur wordt opgenomen en daar
aan twee zijden op aansluit, kennelijk om met een
Spaanse bezetting de bevolking van Utrecht in
bedwang te houden. Ter beveiliging van buitenaf
worden op keizerlijk bevel een drietal stenen bol-
werken gebouwd nl. Zonnenburg, Manenburg en
Sterrenburg, terwijl aan de noordzijde van de stad
>-"Plattegrond van de stad
Utrecht volgens Braun en
Hogenberg. Door dr. Has-
linghuis gedateerd op
±
1570, in ieder geval vóór
"het begin van de aanleg
van de aarden bolwerken
N^'
in 1577.
dan ook nog het stenen bolwerk Morgenster tot
stand komt om eventueel vijandelijke vaartuigen
van de Vecht uit het binnenvaren van de stad te
beletten.
Bolwerken
Als de 80-jarige oorlog eenmaal is uitgebroken en
de Utrechtse bevolking tegen de Spaanse over-
heersing in verzet komt, worden op last van Prins
Willem van Oranje en in overleg met het stads-
bestuur hier een vijftal aarden bolwerken aan toe-
Op blz. 42 van die beschrijving worden door dr.
Haslinghuis de plattegronden vermeld, die door
hem zijn geraadpleegd of die tenminste door hem
zijn gekend. We zien dan op de kaart van Jacob
van Deventer van ± 1560 (de eerste betrouw-
bare Utrechtse stadsplattegrond) de stad in zijn
middeleeuwse vestinggordel, en dat dan de vier
stenen bolwerken van 1550 reeds zijn voltooid.
Ook de bekende plattegrond uit Civitates Orbis
Terrarum van Braun en Hogenberg van 1570 die
blijkbaar geheel op het plan van Van Deventer
36
-ocr page 40-
provinciekaarten, 6 afbeeldingen van enkele ge-
bouwen en 84 Noord- en Zuidnederlandse stads-
plattegronden, alle in kopergravure. Bij de ge-
nummerde exemplaren draagt Utrecht het cijfer 58.
En om nu' nog de kroon te zetten op het gevoel
van betrouwbaarheid: dé Hollandse uitgaven zijn
uitgegeven door de wereldberoemde uitgever van
kaarten en atlassen Willem Jansz. Blaeu ,,woo-
nende te Amsterdam op het Water, in de Vergulde
Sonnewijser".
En wanneer we ons na het bovenstaande nog-
maals de vraag stellen: hoe moeten wij deze af-
wijkende plattegrond beoordelen, en wanneer we
elk idee van een fantasie verwerpen, dan blijft er
mijns inziens maar één aannemelijke oplossing
over. En dat is dat er omstreeks 1610 wel degelijk
een plan heeft bestaan en bekend was ter uit-
breiding van de verdediging van de stad aan West-
en Noordzijde, dat algemeen een spoedige uit-
voering van dit plan toen zo stellig werd ver-
wacht, dat uitgever en graveur, bang zijnde dat
hun kaart spoedig verouderd zou zijn, het verant-
woord hebben gevonden om dit plan alvast maar
op hun kaart in te tekenen. Dat op het laatste mo-
ment, hetzij om politieke of financiële redenen
of misschien wel wegens verminderde oorlogsdrei-
ging van het plan is afgezien, dat het in de ijskast
is geraakt en daaruit nooit weer is te voorschijn
gekomen.
Merkwaardig
Maar dan zou nog de mogelijkheid hebben be-
staan dat er in de vroedschapsvergaderingen over
het al of niet doorgaan van dit plan zou zijn ge-
sproken. Helaas heeft een op mijn verzoek inge-
steld onderzoek in het Gemeentearchief in de oude
vroedschapsresoluties geen nieuw licht opgele-
verd en ook elders in het archief zijn helaas geen
aanwijzingen in die richting gevonden.
Onbegrijpelijk en hoogst merkwaardig blijft het
dat geen der commentatoren over de Utrechtse
stadsplattegronden aan deze afwijking aandacht
heeft besteed. Kolonel Schukking heeft in de door
hem bewerkte delen van de Atlas van historische
vestingwerken in Nederland juist speciaal diverse
niet uitgevoerde plannen en hun ontwerpers dik-
wijls uitvoerig onder de loep genomen. Ook aan
dr. Haslinghuis die, zoals tevoren reeds is geme-
moreerd, deze kaart wèl noemt, is deze afwijking
ontgaan, althans hij maakt er geen melding van.
Hoop
De laatste Hollandse uitgave van Alle de Neder-
landen is verschenen bij Jacob van Meurs op 't
Singel te Amsterdam in een tweedelige octavo
uitgave in 1660. Hierin staan 60 plattegronden van
Nederlandse steden. Utrecht komt daaronder nu
voor op formaat van 13x15 cm in de toestand zoals
deze ook is afgebeeld in alle andere 17de eeuwse
plattegronden van deze stad, dus zonder de vreem-
de bolwerken.
Het is duidelijk dat het vraagstuk met het voren-
staande niet is opgelost, maar het is mijns inziens;
toch goed dat het hier eens scherp wordt gesteld,
in de hoop dat uit oude papieren toch nog eens.
gegevens zouden worden gevonden die zouden
aantonen of de gestelde hypothese al of niet kan
worden bevestigd.
Ir I. D. M. Bardet
P.S.
Nadat dit artikel reeds gezet was en op het punt
stond om afgedrukt te worden, werd ik er door de
heer L. J. Spanjaerdt Speekman, oud-voorzitter en
thans nog adviseur van de Stichting Menno van
Coehoorn op geattendeerd, dat wel degelijk reeds
eerder op deze niet uitgevoerde Utrechtse bas-
tions is gewezen. In de „Catalogus van de topo-
grafische atlas der Stad Utrecht" van 1878 plaatst
mr. S. Muller Fz. bij nr. 17 over een kopergravure
van Guicciardini in een Italiaanse uitgave van 1582
een noot van de volgende inhoud:
N.B Men ziet hierop o.a. drie geprojecteerde doch
onuitgevoerde bolwerken. 1. Aan de Bollaertstoren
een bolwerk met twee punten. 2. Voor het Vree-
burg en 3. Bij den Smeetoren verder een bolwerk
met twee punten op de plaats van Wolvenburg
en twee halve bolwerken aan den Bemuurde Weerd.
En dan verder schrijft mr. B. van 't Hoff in het
Ned. Archievenblad van 1941/43 in een artikel over
de datering van andere Nederlandsche stadsplat-
tegronden over deze kopergravure van Guicciar-
dini van 1582:
Op deze plattegrond zijn drie bastions aan de
Westzijde van de stad (langs de huidige Catha-
rijnesingel) bijgeteekend, die volgens S. Muller Fz.
nooit uitgevoerd zijn. Zie S. Muller Fz. Catalogus
van de topografische atlas der Stad Utrecht
(Utrecht 1878 nr. 17).
Deze kopergravure is, voor zover ik heb kunnen
nagaan, alleen nog ongewijzigd in de beide Hol-
landse uitgaven van 1612 en 1617 overgenomen,
daarna niet meer. In geen van deze korte op-
merkingen van Muller en Van 't Hoff wordt verder
op deze zaak nader ingegaan of commentaar ge-
leverd, zodat het mij alleszins verantwoord lijkt
om in bovenstaand artikel eens wat uitvoeriger
voor deze afwijkende bastions nadere aandacht te
vragen.
1. D. M. B.
Jaarboeken te koop
De heer J. Fortuyn Droogleever, Twelloseweg A 19,
Deventer, is wegens plaatsgebrek genoodzaakt
op te ruimen: 1 serie Jaarboekjes van Oud-
Utrecht 1924 t/m 1952 en 1 serie Jaarboekjes 1924
t/m 1935.
Mogelijk is daarvoor belangstelling onder de leden.
De prijs voor de eerste serie (29 boekjes) is
vastgesteld op ƒ110,—, die voor de tweede serie .
op ƒ50,—.
38
-ocr page 41-
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN III
aangelegd en op 26 mei 1898 voor het publiek
opengesteld.
Bij de troonsbestijging van H.M. Koningin Wilhel-
mina (6 september 1898) kreeg Utrechts gemeente-
bestuur het verzoek een herinneringsboom te
planten in het nieuwe park en het plantsoen de
naam te geven van Wilhelminapark.
De aantrekkelijkheid van het plantsoen werd nog
verhoogd door de opening op 24 augustus 1911
van een paviljoen aan het boveneinde van de
vijver. Een gezellig zitje dat, onder het genot van
een consumptie, een schitterend uitzicht biedt over
het fraaiste deel van het park.
In het park werd op 6 september 1968 een door
de beeldhouwer Mari Andriessen vervaardigd
standbeeld onthuld van H.M. Koningin Wilhelmina,
zoals deze vorstin na vier jaren ballingschap voor
het eerst voet op Nederlandse bodem zette.
De opsomming van deze bijzonderheden zijn be-
doeld als opwekking tot het brengen van een be-
zoek aan het deze maand vijfenzeventig jaar zijnde
Wilhelminapark. Nog is het daar mogelijk onge-
stoord frisse lucht in te ademen. Maar voor hoe-
lang? Een antwoord hierop is zeer moeilijk te
geven, want Utrecht springt met z'n natuurschoon
wel eigenaardig om. Kijk slechts naar Janskerk-
hof, Maliebaan en Lucasbolwerk; ze zijn helaas
verworden tot openlucht parkeerterreinen.
W. F. van Schaverbeke
Bronnen en literatuur:
Utrecht, door dr. A. van Hulzen
Utrecht, stad, mensen en monumenten door
A. Graafhuis
Beelden in de stad Utrecht, door C. A. Sch/7p
Kranteartikelen uit 1948.
foen het woordje inspraak nog niet de betekenis
'ïad die er tegenwoordig aan wordt toegekend en
oen demonstreren onmogelijk was wegens het
grote gebrek aar, behaarden, nodig om de span-
loeken te dragen, ook toen wisten de burgers
:veneens op democratische wijze uiting te geven
lan hun ontevredenheid over door de overheid
lenomen besluiten.
Aldus geschiedde in 1888 met de indiening van
een door 478 Utrechters ondertekende petitie aan
net College van Gedeputeerde Staten te Utrecht,
verzoekende het besluit van de Gemeenteraad tot
aankoop van het Oudwijkerveld voor een bedrag
van ƒ34.500 te vernietigen. Men meende nl. dat
de uitgave van zon groot bedrag — daarbij ge-
Het Wilhelminapark
steund door uitlatingen van vele gemeenteraads-
leden — boven de gemeentelijke draagkracht zou
uitgaan. Maar het genomen besluit bleef gehand-
haafd en de thans levende generatie kan zich
hierover verheugen. Door koop van het Oudwijker-
veld (een zeer vruchtbaar stuk grond dat eens
een eiland was in de Vecht toen deze zo'n duizend
aren geleden ergens als zijtak van de Rijn begon)
verd een recreatie-oord verkregen dat een sieraad
/an onze stad is geworden.
Voor de aanleg was een prijsvraag uitgeschrevei
net als resultaat, dat het ontwerp van de tuin-
irchitect H. Copijn te Groenekan werd bekroond.
Naar dit ontwerp werd, in samenwerking en over-
>eg met plantsoendienst der gemeente, het park
Het Wilhelminapark in 1905.
39
-ocr page 42-
BOEK EN BLAD
J. G. van Cittert-Eymers: Zonnewijzers aan en bij
gebouwen in Nederland, benevens een korte be-
schrijving van twee astronomische torenuurwerken.
Thieme, Zutphen, 1972. 114 blz. m. afb. (f 14,50).
„Ik heb de pest aan zonnewijzers, want ze laten
me bemerken hoe weinig zon we hebben". Dat
zei een Stichtenaar tegen mevr. Van Cittert, toen
zij Nederland afreisde om alle zonnewijzers aan
en bij gebouwen, waarvan zij en haar man ge-
gevens verzameld hadden, zelf te bezichtigen. Het
is een van de amusante opmerkingen waarmee
zij de onvermijdelijk wat technische neerslag van
dat documentatiewerk heeft gelardeerd. Tenminste,
de geheide alpha die ik ben, had wat moeite met
de hoofdstukjes over de beginselen van tijdmeting
en de systemen die bij de bouw van verschillende
typen zonnewijzers toegepast zijn en worden.
Maar mensen die met dezelfde onwiskundige
aanleg behept zijn, kan ik verzekeren dat het hele
boekje toch erg boeiend is. Want al had ik ooit
wel eens zonnewijzers in tuinen gezien en al
kende ik sommige kerken en stadhuizen met zulke
wijzers, tot nu toe was ik nooit verder gekomen
dan de verbazing hoe op zo'n ding nou de tijd
viel af te lezen. Pas door deze beschrijving is
het tot me doorgedrongen dat zonnewijzers ook
behoren tot de documenten van onze cultuurgp
schiedenis.
Ze stammen al uit de verre oudheid en bleven tot
de vorige eeuw onmisbaar. De mechanische uur-
werken die na de middeleeuwen in gebruik kwa-
men, werkten namelijk eerst nog zó onnauwkeurig,
dat de zonnewijzers tot omstreeks 1800 nodig
bleven als controleapparaat en daarom ook wel op
last van stadsbesturen op gebouwen werden aan-
gebracht. Toch moeten ze in méér opzichten vol-
daan hebben dan alleen in dat van tijdmeting,
anders had men er sindsdien geen meer gemaakt,
terwijl de meeste wijzers die nu te vinden zijn,
juist uit de vorige en deze eeuw stammen, met een
steeds toegenomen nauwkeurigheid van tijdaan-
wijzing. Daarvan zijn zij dus óók stenen of me-
talen document: van de ontwikkeling van wiskunde
en astronomie.
Hun verschillende verschijningen weerspiegelen
verder de lust tot vormgeving en de smaak die de
mensen in verschillende tijden daarvoor hadden.
Zelf gaat mevrouw Van Cittert op deze aspecten
niet dieper in, maar zij bepleit terecht dat het erg
goed zou zijn als Monumentenzorg deze objecten
ging registreren. Nu verdwijnen er helaas exem-
plaren (Domtoren!) of worden ondeskundig her-
steld.
Het grootste deel van het ruim geïllustreerde boek-
je bestaat uit een overzicht per provincie alfabe-
tisch op plaatsnaam gerangschikt, met beschrijving
van de wijzers en zo mogelijk historische gegevens
en literatuur.
Mij viel hierbij op dat de middenstrook van ons
land veruit het rijkst is aan zonnewijzers (36 in
Utrecht als ik goed geteld heb); in Brabant komen
ze verhoudingsgewijs het minst voor. Verschillende
tabellen, zoals van plaatsen, makers en opschrif-
ten, vergemakkelijken het gebruik.
Voor het geval u op tochten een zonnewijzer ont-
dekt die niet in deze gids genoemd wordt: mevr.
Van Cittert heeft blanco bladzijden laten mee-
binden voor aantekeningen, en geeft u die vondst
dan vooral aan haar door!
l. v. r.
Utrechts heiligenindustrie en een Brabants klooster
Met een korte bijdrage over een beeldje van de
heilige Laurentius voegt G. de Werd in Antiek
(jg. 7, 1972-1973, nr. 6, p. 476-479, m. afb.) een
nieuwe heilige toe aan de reeks heiligenuitbeel-
dingen in gebakken pijpaarde die ons uit de 15e
eeuw overgeleverd zijn. Het zijn produkten van
een tak van kunstnijverheid die toen in Utrecht
grote betekenis gehad moet hebben.
Dit Laurentiusbeeldje is kort geleden ontdekt in
een muur in het Birgittinessenklooster te Uden,
een klooster merkwaardig om geschiedenis en be-
zittingen. Het is in de 15de eeuw in een plaatsje
bij Den Bosch gesticht, maar toen voortbestaan
in het Staatsgeworden deel van Brabant onmo-
gelijk was geworden is het in 1713 verplaatst naar
Uden, een dorp in het land van Ravenstein dat
niet onder het gezag van de Staten-Generaal
stond. Bij die verplaatsing zijn alle bezittingen mee-
genomen kunnen worden, waaronder een rijkdom
aan middeleeuwse beelden. Deze collectie zal dan
ook het centrum vormen van het Museum voor
Religieuze Kunst, dat deze zomer in dit klooster
geopend zal worden. Naar ik heb horen verluiden,
wordt ook de museumcollectie van het Bossche
bisdom daarheen overgebracht. Voor kunstlief-
hebbers wordt Uden dus wel een plek om te ont-
houden!                                                                L v T
Behoud van
„de Utrecht'
Ten stadhuize vond op 9 mei jl. weer een gesprek
plaats tussen B. en W. en een werkgroep die ijvert
voor het behoud van de gebouwen van de
Utrecht".
In haar toelichting bij Voorstel Behoud Utrecht
legt de werkgroep de nadruk op het gehele
Leidseveergebied als waardevol element in de
stad. De reeks van voorstellen voor dit gebied
wordt uiteraard geopend met „handhaving van de
historisch en kunsthistorisch interessante gebou-
wen van „de Utrecht"." De werkgroep is van
mening, dat haar voorstellen slechts geringe finan-
ciële consequenties zullen hebben.
40
-ocr page 43-
VERGETEN TOPONYMEN
[N SOEST
(gemeente Hoogland) en in de boerderij de Hoef-
slag, aan de Biltsestraat, te Soest. Het zijn topo-
nymen waarbij het ingrijpen van de mens duidelijk
naar voren treedt.
De gemeente Soest behoort wat uitgestrektheid
van haar grondgebied betreft tot een van de mid-
delgrote gemeenten van ons land. Toch is het
grondgebied vroeger aanmerkelijk groter geweest.
Tijdens de Middeleeuwen behoorde de zuidelijke
vlet de steeds intensiever toenemende bebouwing
;n de hiermee gepaard gaande verstedelijking werd
wordt) het agrarisch cultuurbeeld van het oude
Soest totaal verdrongen. Wat er nog van is over-
gebleven zijn slechts schamele resten. Hierdoor is
ie eigen-aard van Soest en ook van plaatsen el-
ders in ons land verloren gegaan. De boeren van
de vorige eeuw, waar zij ook wonen, zijn niet meer
de boeren van weleer. En met het verdwijnen van
de vroegere plattelandsbeschaving, al was die óók
aan veranderingen onderhevig, verdwenen ook de
oude benamingen van boerderijen, akker- en wei-
iartden die eens gemeengoed waren van en voor
iedereen. De binding met de bodem, vroeger zo
kenmerkend voor een dorp als Soest, behoort tot
een voorbij tijdperk.                     /
Het verband tussen mensen en' zijn naaste omge-
ving kwam tot uitdrukking in de benamingen van
huizen en boerderijen; de natuurlijke gesteldheid,
het water, de aard en de vorm van de bodem en
de plantengroei. Daarnaast waren er toponymen,
die op inmenging van de mens duiden: de omhei-
ling, de afsluiting en de bewerking van akkers en
veilanden. Verder waren er nog plaatsnamen, die
mnduidden dat een stuk grond een boerenhoeve
of een huis, aan een bepaalde persoon of/en
familte in eigendom toebehoorde.
Het is'^oit stelsel van naamgeving, dat vele aard-
i ijkskundige en plaatsnamen; toponymen, Wetaen
;>og herinneren. Direct willen wij hieraan toevoegen
lat de herkomst van die namen in onze tijd veelal
,5Jjh vergeten en/daaraan vaak een andere inter- /
iretatie wordt gegeven, dan vroeger het geval was,/'
oen zij vrijwel door iedereen werden begrepen.
ilaag en slag
e Soest is dit het geval met „slaag" en ,,slag",
amen, die nog voortleven in de polder de Slaag
Excursie
Boottocht langs de Vecht
op 8 september.
Voorlopig programma:
Ont-
vangst te Maarssen, met
zo mogelijk, bezoeken aan
Gunterstein en de her-
vormde kerk te Vreeland.
Vertrek: 9.30 uur vanaf de Galeries Mo-
dernes, thuiskomst ong. 17.00 uur.
Kosten: f 10,- per persoon.
Aanmelding: De Discus, Minrebroederstraat
(niet telefonisch) vanaf 21 augustus tot en
met 1 september. Ook per giro is aanmel-
ding mogelijk, op rekening 575520 t.n.v.
Penningmeester Oud-Utrecht (per bestelling
f 0,50 extra voor toezending kaarten). Het
definitieve programma is tegelijk met de
*. kaarten verkrijgbaar.
De consumpties zijn voor eigen rekening.
Aan boord zijn dranken verkrijgbaar. Even-
tueel kunt u uw lunch meenemen.
In het komende nummer hopen wij uitvoe-
riger op de Vechttocht terug te komen.
oud utrecht
46e jaargang - nummer 6 - juni 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder. Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
41
-ocr page 44-
In een oorkonde (1313-1325) waarin een opgave
van de goederen die de heren van Lockhorst van
de Sint Paulus-abdij te Utrecht in leen hadden,
lezen wij:
Dit sijn die goede die de van Lochkhorsten
goedshuse van Sente Pouwels houden.
In de eersten dat goed te Lochorst ende ter
Weteringhe . . .
Ende voert over die Eme Zoesbroec ende Zoes-
maet te Baerne wert, a/soe verre a/se der bure
waerscappe gaet. . . 3)
Wij kunnen dit gebied nauwkeurig lokaliseren. De
helft van het huidige waterschap „De Slach" of
„De Slaag", onder de gemeente Hoogland, aan de
rechteroever van de rivier de Eem gelegen, tot
Soester grondgebied.
Dit land, dat reeds vroeg in de Middeleeuwen door
de Soester buren die op de uitlopende hellingen
van de Eng hun nederzettingen hadden, is waar-
schijnlijk ontgonnen en in cultuur gebracht om
meer gras- en hooiland voor de veestapel te
krijgen.
Oorspronkelijk zal dit gemeenschappelijk gebruikte
grond zijn geweest, doch door één of andere af-
grenzing aan de gemeenschappelijke gronden zijn
onttrokken. *)
Kaart waarop de polder de Slaag voorkomt. Koper-
gravure door Evert
Sljmonszoon Hamersveldt
sculpsit.
De benaming Slaag kan verschillende betekenissen
hebben: grond; deel uit een ontginning, niet ver-
harde weg of weg door de velden. 2) De Slaag
was „der buren waarschap", d.w.z. het gemeen-
schappelijk grondbezit van Soester inwoners, die
hier rechten op konden doen gelden.
Soestermaat was het meest naar het noorden ge-
legen gedeelte van dit gebied, „naar Baarn toe",
want de polder Eemland was Baarns grondgebied.
Tussen de polder De Slaag en de Soestermaat lag
het Soesterbroek. Soestermaat en Soesterbroek
strekten zich even ver landinwaarts als de ernaast
gelegen Slaag.
De Slaag, ter grootte van drie honderd twee en
tachtig dammaten en honderd en acht en tachtig
roeden, had drie Heemraden met een Rent-
meester. 4).
42
-ocr page 45-
Eem, beken enz. van 4 juni 1616. Art. LVIII; lezen
wij:
„Soo ordonneeren wij, dat desen met de naar
volgende Hoefslaginge binnen de stad Amers-
foort en in de Dorpen en Vlecken, in desen ge-
roert, daar men gewoon is publicatie te doen,
door eenen Pander van den Hove van Utrecht,
sa/ worden gepubliceert..."")
(Een pander, oudtijds, een ambtenaar die de ge-
rechtelijke beslagleg-verricht, die voor de schuld-
eiser de panden in beslag neemt en soms ook exe-
cuteert).
Een voorbeeld van een dergelijke publikatie is
die waarin wordt vermeld, dat de „slag" in onder-
houd wordt gegeven aan verschillende boeren te
Soest en hieruit blijkt duidelijk welk deel of slag
wordt bedoeld. 8)
Twintig
Terwille van de plaatsruimte omschrijven wij niet
alle „slagen", doch bepalen wij ons tot de be-
langrijkste. Er komen er niet minder dan twintig
voor.
Acte van Schouw
REGLEMENT
Het Gemeente Bestuur van Soest, heeft inge-
volge Art. 155 van de Grondwet, en den inhoud
van Art. 31 van het Reglement op het Bestuur
ten Platten Lande in de Provincie Utrecht, vast-
gesteld bij 's Konings Besluit van den 23 July
1825. No. 132.
Burgemeester en het Gemeente-Bestuur van
SOEST, zullen Jaarlijks, na vooraf gedane Be-
kendmaking, op Pinkster Dingsdag en in de
Maand van September SCHOUW houden, van
de Maatweg en de Slooten daar naast gelegen,
mitsgaders over de groote en kleine Melmweg,
de Neerweg, de Hooiweg, het Achterwegje, de
Dorps-Brinken en Voetpaden, de Beek langs de
De zorg voor waterkering en waterafvoer bestond
reeds voor 1616. In genoemd jaar werd het water-
schap van de Eem opgericht, welke die taak voor
zich opeiste. Reeds Bisschop Floris van Wevelik-
hoven vaardigde 5 maart 1393 samen met Willem,
heer van Abcoude en Duurstede en burgemees-
teren, schepenen en raden van Amersfoort een
dijkbrief uit voor den Nieuwen Dijk onder den
polder de Slaag, die nog in Davidstijd (Bisschop
David van Boergondië 1456-1496) gold, daar hij
in diens Diversium afgeschreven staat. De Schout
van Zeldrecht (de buurtschap Zeldert te Hoog-
land) werd met het dijkgraafschap belast en zou
naast zich hebben vier heemraden. 5)
De Hoefslag
„Hoefslag" is een samentrekking van de woorden
„hoef; hoeve" en „slach" of „slag". Hieruit blijkt
het karakter van dit toponym. Hoefslag, hufslach,
hoefslach, hoeffslach, hoeveslach, hofslach, hoef-
slagh, hoefslaegh, houfslaech en hoeftslach, zijn
verschillende schrijfwijzen, die dezelfde betekenis
hebben.
1e Hoeve, hove, houve
is een stuk land van een bepaalde grootte.
Oorspronkelijk waarschijnlijk zoveel land als bij
een hofstede (boerderij, hoeve) behoorde.
De grootte der hoeven was niet overal dezelfde.
Bij Elink Sterk. Nadere toelichtingen leest men:
„De grootheid der hoeven was ongelijk; ik vind
die meestal gesteld op 12 en in de prov. Utrecht
op 16 mergen".
Inderdaad was in het Sticht de hoeve in de regel
= 16 mergen (Stichtsche maat) dus = 13.6253
H.A.
2e Slach, Slaeg, Slaag
Slach, d.i. gedeelte (van „slaan" in de zin van
verdelen van een dijk, kade watergang, enz.)
dat aan een hoeve tot onderhoud was aange-
wezen, ook wel slag of dijkslag. Deze betekenis
moet zodanig worden opgevat, dat de grond
waarop de last van het slag of ook van de dijk,
enz. rustte, niet juist een „hoeve" (landmaat)
groot was, maar enig ander deel van de dijk-
plichtige grond omvatte, waarin deze door ver-
schillende wijzen van eigendomsovergang was
gesplitst; hoeve is dus hier op te nemen in de
oorspronkelijke betekenis van het bij een hof-
stede behorend land.
De „hoefslagen" waren verschillend van grootte,
al naar gelang de grootte der landerijen die er
mede „besmet" waren; met andere woorden,
de verdeling geschiedde morgen-morgens gelijk,
hoeve-hoeve gelijk enz., waarbij dikwijls ook de
zwaarte van het onderhoud in aanmerking werd
genomen. 6)
In de Ordonnantie van de Schouw, enz., van de
Bijdrage over
't Hoogt
Het Utrechts Monumentenfonds heeft ons een bij-
drage aangeboden over 't Hoogt ter gelegenheid
van de voltooide restauratie en renovatie van dit
complex. Nu onze aparte excursie naar 't Hoogt
geen doorgang heeft kunnen vinden, hebben wij
dit aanbod uiteraard graag aanvaard om onze
lezers toch nader over dit bijzondere object te in-
formeren. Zie daarvoor pag. 49.
43
-ocr page 46-
Veenhuizen, De Veensloot, achter den Engh, de
Ossendam, het Langeindt, de Bunt, met alle de
Bruggen, Heulen, Dammen en Slooten langs
voorschreven Wegen, of in de Gemeente gelegen
In welke SCHOUW ieder ingelanden, of deszelfs
Nakomelingen, in der tijd, zoodanig zal moeten
deelen, als hierna staat omschreven.
dat de specie daar toe droog en voorhanden is.
De specie welke op den Weg gewerkt wordt, zal
daarop geenszins met bonken of bossen van
ruigten of hout voorzien, mogen worden ge-
worpen, maar dezelve specie, zal behoorlyk ge-
lyk gemaakt, geslecht en in de laagste gaten
van den Weg moeten worden uitgestrooit.
Het Reglement wijst er verder nog op, dat er geen
belemmering door houtopslag mag ontstaan en dat
de wegen zodanig moeten worden opgehoogd, dat
koren, hooi of takkebossen zonder moeilijkheden
kunnen worden vervoerd.
Grote wegen
In Utrecht is ten aanzien van de grote wegen reeds
vroeg meer centraliserend gezag geweest dan el-
ders in ons land. Vooreerst bestond daar in de
vier kwartieren van het Nedersticht de zogenaamde
„Ridderschouw" over de „heerwegen", straten,
dijken ende verlegen slagen, met heulen, sluizen,
zijlen en bruggen, door de Maarschalk jaarlijks in
de dorpen te houden met 3 of 4 „Riddermannen".
Onder dijken hier ook te verstaan „wegen", zoals
deze in de provincie Utrecht ten plattelande meest-
al genoemd worden. Eén en ander was geregeld
in de Placcaten van het Hof betreffende dit onder-
gegeven in 1531-1566. Ook de heerwegen waren
verhoefslaagd over de dorpen, die dan de gebrui-
kers der landen elk een slag gedeelte in onder-
houd toewezen.
Ingelanden zijn de eigenaren van landerijen in een
bedijkt gebied: waterschap of polder.
Camerbeek
Tot dezelfde groep van veldnamen als „slag(en)"
behoort het woord kamer, camere, wat betekent
Art. 1
De tegenwoordige Schouwpligtigen voor het
onderhouden van de Maatweg, te beginnen aan
het einde van voorschr. Weg zijn als volgt:
1   slag
Hend. Eebbenhorst voor 3 Dammaat Oude Maat
een Slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl.
Maat
2  slag
De Wed. Corn. Kok voor 3 Dammaat Oude Maat
een slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl.
Maat
6 slag
Wilh. Legtensteijn op den Weg de Slag Langs
zijn land
20 slag
Willem Schimmel en Hendrik van den Dussel in
Comp. voor een stuk land, gelegen aan de
Nieuwe Ovens, een slag genaamd het Noordgat.
Art. 2
Elk Ingelanden zijn Slag op Voorschr. Maatweg,
als bij art. 1 staat omschreven, aangewezen zyn-
de, gelyk ook langs de Veensloot, zal gehouden
zyn, om ten zyne kosten zyn Slag door het zet-
ten van een paaltje, hoog zes Palmen Nederl.
Maat boven den grond aantwyzen; waarop met
duidelijke Letters hun naam en het nummer van
hun Slag staat uitgedrukt en aldus te onderhou-
den. Het Bestuur zal zulks noodig oordeelende,
de bevoegdheid hebben om te vorderen, dat elk
Eigenaar of deszelfs gelastigde by zyn Slag op
den dag der Schouw present is, als ook ter
plaatse alwaar de Schouw wordt gedreven; dat
alle takken behoorlijk zyn opgeslagen, de paden
opgeruimt en de Beeken en Slooten van Vonders
of Planken zyn voorzien, alles op boete hier
naby art 12 breder omschreven.
Art. 3
De Ingelanden die langs de Maatweg of langs
een der wegen hier boven omschreven, de Sloo-
ten moeten ophalen zullen verpligt zyn dezelve
Slooten goed optehalen, en de Kanten afte-
steken, het overhangend Hout of Wortels op,
of, afteslaan en weg te nemen, en wel te zuive-
ren van alle Ruigten en Biezen, de Modder en
Zandspecie, acht dagen voor het doen der
schouwen, op den Weg te hebben gewerkt ten
einde daar door gelegenheid te geven aan zoo-
danighe Ingelanden die op den Maatweg, langs
de Veensloot, of aldus een Slag is aangewezen,
Een boerderij
in Renswoude
De boerderij „De Melm" onder Renswoude wordt
reeds 299 jaar door hetzelfde geslacht bewoond.
Deze langdurige bewoningsgeschiedenis kan op
bijzondere wijze geboekstaafd worden vanuit het
eigen rijke archief. Dit is nu gedaan door een
lid van deze familie, E. j. Wolleswinkel, de secre-
taris van de historische vereniging Oud-Rens-
woude. Zijn „Kroniek van een Saksische boeren-
hofstede" is in offset uitgevoerd, telt ruim 100
bladzijden en ongeveer 30 foto's. Men kan zich
deze particuliere publikatie aanschaffen door over-
making van ƒ25,- op giro 1966857 t.n.v. E. J
Wolleswinkel, Dorpsstraat 67, Renswoude.
L v. T.
44
-ocr page 47-
,,afgepaald deel", maar op de hogere gronden
schijnt het woord de betekenis te hebben van
jachtgebied (wildernis) in het bijzonder van bos
of met struikgewas begroeide heide. Merkwaardig
is, dat een naam als: Camerbeek té Soest juist
voorkomt op de lager gelegen gronden, terwijl op
de hogere gelegen gronden, deze veldnaam ont-
breekt. Als familienaam komt deze naam in die
tijd (1759) te Soest niet voor.
weilanden, oud cultuurland, een vrij snel stromende
meander, die thans geheel is ingedampt. Nu stroomt
het onstuimige watertje op weg naar de rivier de
Eem langs gebaande wegen, waardoor de herin-
nering aan de veldnaam Camerbeek volkomen is
verdwenen.
Wie weet nu in onze tegenwoordige ti}d nog hoe
deze weilanden vroeger heetten. Éénmaal waren
deze namen voor de oude Soestenaren een reali-
teit, duidelijk en betekenisvol.
Niettemin is het de bedoeling van dit relaas, zon-
der enige wetenschappelijke pretenties hieraan te
verbinden, de oude, thans vergeten veldnamen,
waaraan Soest, zo rijk was, nog eens onder de
aandacht te brengen van velen, die hiervoor be-
langstelling hebben.
E. Heupers
Noten
1)   M. Schönfeld, „Veldnamen in Nederland". Am-
sterdam. 1950. bladz. 132 en 133.
2)   Van Dale. Groot Woordenboek der Neder-
landse Taal. 's-Gravenhage. 1961.
3)   Ph. 1. C. G. van Hinsbergen, „Bronnen voor de
geschiedenis van Zeist". Deel I. Assen. 1957.
bladz. 487.
4)   Nederland in vroeger tijd. Deel XI. Utrecht,
bladz. 246.
5)   D. Th. Enklaar, „Het Landsheerlijk Bestuur in
het Sticht Utrecht". Diss. Utrecht. 1922. bladz.
149.
6)   Mededelingen van de Koninklijke Akademie van
Wetenschappen. Centrale Commissie voor on-
derzoek van het Nederlands Volkseigen. Afde-
ling Naamkunde, te Amsterdam.
7)   Utrechts Placaatboek.
8)   Notulen van den Gemeente-raad van 5 mei 1813
tot 6 October 1851 en van Burgemeester en
Assesoren van 30 april 1851 tot 12 September
1851. (Een bijlage in de vorm van een aanplak
biljet).
9)   M. Schönfeld. a.w. bladz. 133.
Kamp
De naam behoort tot de toponymen als Kamers,
De Kamer, Caemerslach, Kamersbelt, Kamerpias;
Kamer en Camere, en het is ook denkbaar, dat
hier niet alleen aan een „afgepaald" deel moet
worden gedacht, maar dat dit geschied is door
middel van een landmaat. 9) Beslist niet onmogelijk
is, dat gedacht moet worden aan een „kamp" een
stuk land, gelegen aan of langs een beek.
De betreffende akte waarin sprake is van het
transporteren van een stuk weiland genaamd: Ca-
merbeek (in het bezit van de schrijver) laten wij
hier summier volgen:
„Wij lacobus Doekes Schout, gerepraesenteerd
door Rijk Varekamp Scheepen, Tomas Willemse
Wantenaar en lan Gijsbertse Broek moede
Scheepenen van Soest, doen cond dat voor ons
in t Geregt gekomen en gecompareert zijn Hen-
drik Buijs getrouwt met Maria Hendriks weduwe
en boedelhoudster van Wouter lansz Bieshaar,
en deselve Maria Hendriks wonende onder
deese Geregte Mitsgs. lan Jansen Bieshaar, Hen-
drik Hendriksen, en Rutgeris de Beer, als bij
Den Ed. Hove van Utregtaangestelde voogden
over de vier onmondige kinderen van opgemelde
Wouter lansen Bieshaar bij geseijde Maria Hen-
driks in Egt geprocereerd, en verklaarde in crag-
te van presentie van den Ed. Hove van Utregt in
dato den 21 Febuari 1759, te cedeeren, trans-
porteren, opte vragen, en overtegeven, aan en
ten behoeve van Henrik Buijs, zijn huizing en
Erven, twee mergen weijland genaamt Camer-
beek, edog inde ongelden maar bekent op vier-
hondert en vijftig Roeden, daar ten oosten D
Wed Teunis Corssen, ten Zuijden den Soesder
Brink, ten westen Rutgerus den Beer, en ten
Noorden t agterwegje, allomme naast gelegen
zijn, of wie met regt daarnaast gelegen mogte
weezen, zijnde vrij alodiaal goed
..."
Aan de hand van deze beschrijving en bekend met
het feit, dat het Achterweg(je) in 1911 gewijzigd
werd in Noorderweg, kunnen wij deze weilanden
vrij nauwkeurig lokaliseren. Zij lagen (liggen) tus-
sen de huidige Korte Brinkweg, waaraan vroeger
een aantal boerderijen lagen, waarvan de meesten
zijn verdwenen en tot woonhuizen zijn verbouwd,
en de Noorderweg. Vroeger slingerde zich door de
Stadswandelingen
van de V.V.V.
Wij maken u erop attent dat het V.V.V. Utrecht
in deze zomer weer stadswandelingen organiseert.
De gidsen bij deze rondwandelingen zijn voor hun
taak opgeleid door de ons welbekende gemeente-
archivaris, dr. J. E. A. L. Struick. Vertrek: elke
woensdag om 13.30 uur vanaf het V.V.V.-kantoor.
Eindpunt: 't Hoogt. De wandelingen duren ander-
half è twee uur. Prijzen: volwassenen ƒ1,50, kin-
deren ƒ 1,-. Verdere inlichtingen: tel. (030) 31 83 77.
45
-ocr page 48-
Prof. dr. Pieter Harting
Veelzijdig Utrechts hoogleraar
Hieraan kwam abrupt een einde toen vader Har-
ting op 34-jarige leeftijd overleed, waarna de pas
30-jarige weduwe met haar vier kinderen weer
naar haar ouders in Utrecht trok. Hier bezocht
Pieter de Franse school, waarna hij in 1823 op
S'eclics een simpel naambordje, „Hartingstraat" l),
herinnert nog aan prof. dr. Pieter Harting (1812-
1885), een zeer veelzijdig geleerde die bijna 40
jaar lang was verbonden aan de Utrechtse Univer-
siteit. Evenals de hoogleraren Donders, Schroeder
van der Kolk, Mulder e.a. was hij ten nauwste be-
trokken bij de schier stormachtige vooruitgang in
de theoretische en toegepaste natuurwetenschap-
pen gedurende de na-Napoleontische periode van
de 19e eeuw.
Behalve als voortreffelijk docent in de farmaco-
logie, de zoölogie, de vergelijkende anatomie en
de palaeontologie was Harting ook herhaaldelijk
en met succes werkzaam op het sociale vlak,
waarbij hij zich vooral inspande voor de verho-
ging van het ontwikkelings- en levenspeil van de
massa, destijds nog enigszins smalend „werkende
stand" genaamd. Nauwelijks kan men zich voor-
stellen wat voor primitieve en achterlijke toestan-
den nog geen eeuw geleden op menig gebied in
ons land heersten.
Bij de samenstelling van dit artikel werd dankbaar
geput uit de rijke verzameling literatuur, foto's en
objecten die zich bevinden in het Universiteits-
museum aan de Trans, waarbij bijzondere dank
is verschuldigd aan de archivaris en wetenschap-
pelijk medewerker van dit museum, de heer drs.
R. M. Nepveu.
Jeugd en opleiding
Pieter Harting werd geboren 27 februari 1812 als
eerste kind van de Rotterdamse tabaksmakelaar
Dirk Harting en de uit een Utrechtse koopmans-
familie afkomstige Jeanette Blijdenstein. Ook voor
de jeugdige Pieter lag een loopbaan in de tabaks-
handel in het vooruitzicht, doch het lot besliste
anders. De door Napoleon ingevoerde tabaks-
regie, de Engelse blokkade en het Continentale
Stelsel noodzaakten de vader van het jonge gezin
naar een ander beroep uit te zien. De familie ver-
huisde naar Amerongen, waar Harting werk vond
als landmeter en controleur bij de tabaksaanplan-
tingen.
Op 17 november 1813 vluchtte de familie voor de
naderende Kozakken naar Utrecht, dat nog de-
zelfde dag door de Franse bezetting werd ont-
ruimd. Na de Franse overheersing herstelde het
economische leven zich snel en vestigde het jonge
makelaarsgezin zich weer in Rotterdam, waar het
enkele gelukkige en voorspoedige jaren beleefde.
Prof. dr. Pieter Harting. Foto: Universiteitsmuseum,
Utrecht, lac. P. Stolp.
11-jarige leeftijd voorbereidend hoger onderwijs
ging volgen op een door admiraal van Kinsbergen
gesticht Instituut te Elburg, in die tijd een der
beste particuliere onderwijsinrichtingen van ons
land. (De eerste Rijks H.B.S. dateert pas van
1863!).
De zesjarige cursus doorliep hij in vijf jaar en in
september 1828 kon Pieter zich laten inschrijven
46
-ocr page 49-
bij de medische faculteit van de Utrechtse Aca-
demie.
Hij was toen pas ruim zestien jaar en daarmee
een der jongste studenten van zijn jaar. Des-
ondanks verliep zijn studie voorspoedig. Tenge-
volge van de Belgische opstand in 1830 ontstond
een jaar vertraging. Ook Harting maakte namelijk
deel uit van een geheel uit Utrechtse studenten
bestaande Compagnie Vrijwillige Jagers die o.m.
deelnam aan de Tiendaagse Veldtocht.
Na de krijgsverrichtingen werd de studie in ver-
sneld tempo hervat en op 28 november 1835 vol-
tooid met een dissertatie over de St.-Vitusdans
en de kraamvrouwenkoorts. Op 23-jarige leeftijd
mocht Pieter Harting de titel „medicinae doctor"
voeren en vestigde hij zich als geneesheer in
Oudewater .
Arts in Oudewater, professor in Franeker
De zes jaar huisartsenpraktijk in Oudewater waren
geen onverdeeld succes. Het slechts 2.000 inwo-
ners tellende stadje beschikte met Harting mee
over drie dokters, waarbij zich later nog een vierde
voegde. Deze overmaat aan medische hulp maakte
de spoeling dun, waarbij nog kwam dat de hono-
raria zeer laag waren: voor een visite werd slechts
30 cent berekend!
Ook na enkele jaren bleven de inkomsten ontoe-
reikend om in een redelijk levensonderhoud van
het jonge, groeiende gezin te voorzien. Pogingen
om door het vertalen van vakliteratuur wat extra
inkomsten te verwerven, mislukten en de situatie
werd steeds zorgelijker.
De uitkomst kwam van een geheel andere, on-
verwachte kant. Reeds in zijn school- en studenten-
jaren had Harting in zijn vrije tijd veel geëxperi-
menteerd op het gebied van de chemie en vooral
ook de microscopie, waarbij hij de benodigde ap-
paratuur veelal eigenhandig vervaardigde. Als
leerling van het Instituut in Elburg construeerde
hij met behulp van lenzen uit een oude verrekijker
al een samengestelde microscoop, voorts een
balans met de nieuwe gewichten van het metrieke
stelsel en een hoekmeetinstrument voor het doen
van astronomische waarnemingen. Hij was toen
15 a 16 jaar!
Ook in Oudewater bleef in de te kleine praktijk
tijd over voor wetenschappelijk en experimenteel
onderzoek. De resultaten hiervan bleven niet on-
opgemerkt, vooral toen hij in 1839 een artikel pu-
bliceerde in het Tijdschrift voor Natuurkundige
Geschiedenis en Physiologie (Bijdrage tot de
mikroskopische kennis der zachte dierlijke weef-
sels). Behalve een eervolle benoeming tot lid van
het Provinciaal Utrechts Genootschap in 1841
leidde een en ander nog in hetzelfde jaar tot de
status van professor aan het Franeker Athenaeum,
een voortzetting van de al uit 1585 daterende Fra-
neker Universiteit die in 1811 door Napoleon was
opgeheven.
Harting werd hier hoogleraar in de „Kruid-, Schei-
en Artsenijmengkunde" met een salaris van
ƒ1600,- per jaar. Met één slag waren de moeilijk-
heden en zorgen opgelost. Harting zelf schrijft
hierover: ,,Het was alsof wij uit het vagevuur naar
den hemel gingen" . . . 2).
Hoogleraar in Utrecht (1843-1882)
Bevrijd van nijpende materiële zorgen kon Harting
zich in Franeker geheel aan het onderwijs en de
wetenschap wijden. Nieuwe tegenslag dreigde
toen bij een reorganisatie van het Hoger Onder-
wijs het Franeker Athenaeum werd opgeheven.
De vrijkomende hoogleraren werden echter ver-
deeld over die in stand te houden hogescholen
waarbij Harting werd geplaatst in Utrecht als bui-
tengewoon hoogelaar bij de Wis- en Natuurkun-
dige Faculteit. Acht jaar nadat hij in Utrecht af-
studeerde keerde hij er op 31-jarige leertijd als
professor terug!
Zijn Utrechtse periode wordt gekenmerkt door een
grote activiteit op verlerlei gebied. Harting was
een der eersten in ons land die de grote betekenis
inzag van de evolutieleer, nog vóór Darwin zijn
beroemde boek „The origin of species" publi-
ceerde. Ook schreef hij zelf meerdere leerboeken
waaronder een vierdelig standaardwerk over de
microscoop dat zelfs in deze tijd nog voor een
deel zijn waarde heeft behouden.
In het universitaire verenigingsleven nam hij een
werkzaam aandeel, zowel in eigen professorale
kring als in die van zijn leerlingen. Met de leden
van een door hem opgericht gezelschap werden
gedurende de vakanties meerdaagse studie-ex-
cursies ondernomen o.m. naar de Zuiderzee, de
Waddeneilanden, Zeeland en zelfs naar het Ruhr-
gebied.
Herhaaldelijk deed de overheid een beroep op
Hartings veelzijdige kennis der natuurwetenschap-
pen. Onder meer was hij een der samenstellers
van het rapport over de drinkwatervoorziening na
de cholera-epidemie in 1866. Plannen om de grote
steden aan te sluiten op leidingen met ongezui-
verd water uit de grote rivieren konden mede hier-
door slechts ternauwernood worden voorkomen.
Voorts was hij nauw betrokken bij het bodem-
onderzoek, de bestrijding van de aardappelziekte
en de paalworm, de viskwekerij enz. terwijl hij ook
bodemkundige adviezen verstrekte aan ir. Caland
in verband met de toen reeds bestaande plannen
tot afsluiting van de Zuiderzee.
Sociale en politieke bewogenheid
Vooral het ontwikkelingspeil en het welzijn van de
massa hadden Hartings aandacht. Nadat hij tijdens
een vakantiereis in 1866 had geconstateerd dat in
Duitsland reeds algemeen „schoolpligtigheid" be-
stond, nam hij direct na terugkomst het initiatief
voor het invoeren hiervan ook in ons land. Te
zamen met zijn broer ds. Dirk Harting richtte hij
47
-ocr page 50-
het „Schoolpligtigheidsverbond" op, dat ijverde
voor de invoering van een . algemene leerplicht.
Overigens duurde het tot 1900 voor deze ook in
ons land wettelijk werd ingevoerd, waarbij vooral
de nog overal in zwang zijnde kinderarbeid een
ernstig beletsel vormde.
Het drankmisbruik, in de vorige eeuw een ware
volksvijand, vond in Harting een vurig bestrijder.
Jarenlang beheerde hij een spaarkas, waartoe elke
maandagavond zitting w^rd gehouden. Van de in-
gfclagde spaargelden weiden 's winters voedings-
middelen en brandstof verstrekt die centraal
werden ingekocht.
Hoewel hij zich bewust zoveel mogelijk buiten de
politiek hield („politieke koorts kan vooral voor
een beoefenaar van de wetenschap licht verderfe-
lijk worden")2) nam Harting het toch herhaal-
delijk op voor verdrukte minderheden In de Boe-
renoorlog (1880) en bij jodenvervolgingen in Rus-
land (1882) koos hij ondubbelzinnig partij en gaf
hij leiding aan spontane landelijke hulpacties.
Popularisator en futuroloog: Anno 2065
Door het schrijven van talrijke artikelen en het
houden van lezingen slaagde Harting erin bij het
grote publiek en vooral bij de jeugd belangstelling
op te wekken voor de destijds nog miskende en
onbekende natuurwetenschappen. In het Album
der Natuur, een populair-wetenschappelijk tijd-
schrift, verschenen tientallen artikelen van zijn
hand over de meest uiteenlopende onderwerpen
van biologische, zoölogische en geologische aard.
In het in 1849 verschenen boek ,,De magt van het
kleine" beschreef hij o.m. het ontstaan van riffen
en koraaleilanden, een kwestie waarover eeuwen-
lang onzekerheid had bestaan. Als een der eersten
begaf Harting zich ook (nog vóór Jules Verne!) op
het terrein van de science-fiction en de futurologie.
Onder het pseudoniem dr. Dioscorides 3) schreef
hij in 1865 het boekje ,,Anno 2065, een blik in de
toekomst" dat drie drukken beleefde en werd ver-
taald in het Engels, het Duits en het Deens.
Vrijwel alle hierin beschreven, toen nog volkomen
onmogelijke fantasieën, zijn inmiddels werkelijk-
heid geworden, van een verticaal opstijgend „vlieg-
werktuig" tot aan het „optisch telegrafisch con-
tact met andere hemelbollen" toe!
Tijdens een imaginaire vliegtocht van Londen naar
Nieuw-Zeeland ziet hij in de verte ook Utrecht
liggen als een zeer grote stad met een enorm
universiteitscentrum. Op een der hoogste gebou-
wen ontwaart hij de Gouden Zon der Gerechtig-
heid, het profetische wapen van de Utrechtse
Academie! Ook andere fantasieën getuigen van
een waarlijk profetische blik en het boekje is ook
nu nog bijzonder lezenswaard.
Strijd en waardering
Het spreekt vanzelf dat een creatief en vooruit-
strevend man als Harting in zijn lange loopbaan
veel strijd heeft moeten voeren en teleurstellingen
heeft ondervonden. Zelf schrijft hij hierover: „Hij
die gewoon is zelfstandig te denken en te han-
delen en nooit aan de leiband van anderen te lopen
kan niet ontsnappen aan de strijd der tegen elkaar
botsende meningen en hartstochten die hij van tijd
tot tijd op zijn weg ontmoet" 2). Niettemin vonden
zijn grote verdiensten zowel nationaal als in den
vreemde erkenning.
Bij het 300-jarig bestaan van de Leidse Universiteit
in 1875 werd hem, te zamen rnet een aantal binnen-
en buitenlandse geleerden, het ere-doctoraat in de
Wis- en Natuurkunde verleend. Reeds eerder mocht
hij van overheidswege een hoge onderscheiding
ontvangen, vooral op grond van zijn vele popu-
lair wetenschappelijke publikaties. Ook meerdere
buitenlandse huldeblijken vielen hem ten deel,
waaronder een prijs van de Académie des Sciences
Na een 39-jarig hoogleraarschap ging prof. dr.
Pieter Harting in 1882 met emeritaat. Lang heeft
hij hiervan niet meer mogen genieten. Op 3
december 1885 overleed hij op 73-jarige leeftijd
te Amersfoort. Slechts de naam van een wat
achteraf gelegen straat bewaart nog de herinnering
aan een geniaal en veelzijdig geleerde die zich
niet alleen ten volle bewust was van de grote
„magt van het kleine", maar daarenboven nog een
forse bijdrage leverde tot het op een hoger levens-
en ontwikkelingspeil brengen van de 19e eeuwse
„werkende stand". Ook onze generatie plukt hier-
van nog de vruchten en is hem derhalve veel dank
verschuldigd.
G. Koppert
Noten
1)   De Hartingstraat bevindt zich bij het Acade-
misch Ziekenhuis, tussen de Nicolaas Beets-
straat en de Schroeder van der Kolkstraat.
2)   Citaat uit „Mijne herinneringen", een autobio-
grafie door P. Harting, bewerkt door mevr. 1.
G. van Cittert-Eymers en dr. P. I. Kipp. (Am-
sterdam 1961).
3)   Dioscorides was een Griekse geneeskundige
in de Ie eeuw na Chr., een beroemd botanicus
en farmacoloog.
Wie weet?
Ons lid J. Braat, Agavedreef 109 (tel. 613632) las
in het Molenhoek Provincie Utrecht, dat de molen
van Zuilen o.m. werd aangewezen voor de in-
woners van Swesereng. Wie van de lezers kan hem
verteilen waar dat gebied gelegen was?
48
-ocr page 51-
De restauratie van
het centrum 't Hoogt
GESCHIEDENIS
In verband met de overname van het stadsbestuur
door de calvinisten in 1579 en de daaruit voort-
vloeiende veranderingen werd o.m. een groot aantal
kloosterkerken en kapellen geconfisceerd en door
de stad aan andere functies toebedacht. Het grote
Minrebroedersklooster kwam al heel vroeg aan de
beurt: de monniken werden er uitgezet en een
deel van de erven van stadswege verkocht. Een
gedeelte van het klooster werd afgebroken en de
overgebleven ruimten in gebruik genomen als
Statenkamer, Hopliedenkamer, Artillerie- en Zegel-
huis.
In hetzelfde jaar, 1580, werd de Teelingstraat op
de voormalige kloostergrond aangelegd. Daarvóór
bestonden reeds de Slachtstraat en het Kintgens-
haven. De Slachtstraat ontleent zijn naam aan de
bewoners, „Slagters en Penslieden", die daar
waren komen wonen na de bouw van het Vlees-
huis aan het Jansveld.
Gedurende de 17e eeuw werd er hard gewerkt aan
de verbetering van de stadsstructuur en het bou-
wen van nieuwe huizen op voormalige klooster-
erven. Dit werd pas mogelijk nadat door de refor-
matie het stadsbestuur de beschikking kreeg over
de vele kerkelijke terreinen, die tot dan toe de
stedelijke structuur zo'n grillig karakter hadden
gegeven die voor allerlei weinig bebouwde eilan-
den in de stad hadden gezorgd. In dit kader van
stadsverbetering werden in 1643 plannen opgevat
voor de aanleg van 't Hoogt. Een reden te meer
was de bestemming van de refter van het Minre-
broederklooster tot Statenzaal; deze moest na-
tuurlijk een passende voor- en achtertoegang
krijgen.
In hetzelfde jaar werd voor beide een zandstenen
poort ontworpen, maar de rommelige situatie aan
de achterzijde vroeg ook om verbetering. Land-
meter Ruysch kreeg opdracht hier een opmeting
van te maken, die op 19 juni werd ingeleverd.
In de Vroedschapsresolutie van 1 juli 1643 lezen
wij: „Omme de grondt van de ruineuse oude Hop-
luyden Camer ende 'erff daer neffens te doen
meten ende afteeckenen, tot ingang vande Staten
Camer een bequame pleyn te ordonneren, ende
alhier daer van rapport te doen syn gecommi-
teert" enz. Op 17 juni 1644 besloot de Vroed-
schap: „een nieuwe straet te maken uyt de Tee-
lingstraet na der Heeren Staten Camer, ende
gesien de teeckeninge daervan, is goetgevonden
't concept op de breette van 24 è 25 voeten, ende
Hoogt 2, 4, 8 en 10. Reconstructie van de voor-
gevels in hun 17e eeuwse toestand. Schaal 1 :
250.
49
-ocr page 52-
sullen dan aen wedersyden cunnen comen huy-
singen van neeringe. Ende syn d'Heeren Ge-
commden. geauthoriseert om mitten eersten d'erven
daertoe by openbaer opslach te vercopen ende
te handelen met Jan Thomasz., Vleyschhouwer
ende andere geïnteresseerden" enz.
De Slachtstraat, Kintgenshaven, Teelingstraat en
't Hoogt werden nu met elkaar verbonden. De oor-
spronkelijke naam van 't Hoogt was Hoogstraat,
gezien haar duidelijke hogere ligging ten opzicht-3
van Slachtstraat en Kintgenshaven. De naam werd
reeds sp. dig verbasterd tot 't Hoogt.
Voor een deel bleef de combinatie van wonen en
nering in deze straat tot op heden bewaard. Van
grote invloed is echter geweest, dat de Staten-
kamer rond het midden van de vorige eeuw aan
de universiteit toeviel. Daarna werd geleidelijk de
gehele oostelijke helft van de straat door depen-
dances en uitbreidingen in beslag genomen, het-
geen met de nodige veranderingen gepaard ging.
Een kritieke fase brak aan toen 't Hoogt be-
trokken raakte in de sloopplannen voor de ver-
breding van de Lange Jansstraat (een halve eeuw
na het projecteren van deze verbreding, maar
enkele jaren vóórdat deze waarschijnlijk niet meer
zou zijn doorgegaan). Door het ingrijpen van het
Utrechts Monumentenfonds is hier de mogelijkheid
geschapen en opengehouden voor een synthese van
oud en nieuw in dit gedeelte van de stad. De
restauratie is inmiddels voltooid; wanneer volgt het
nieuwe?
BESCHRIJVING
Alvorens de verschillende panden afzonderlijk te
beschrijven enige algemene opmerkingen. Zoals
uit het voorgaande reeds blijkt betreft het „Cul-
tureel Centrum 't Hoogt" een stuk midden-17e-
eeuwse straataanleg in een ouder gebied. We vin-
den hier enkele huizen die in opzet nog geheel
uit de tijd van aanleg dateren (Hoogt 8 en 10), als-
mede een huis dat er misschien net aan vooraf-
ging en zodoende mede de rooilijn van de nieuwe
straat kan hebben bepaald (Hoogt 2 en 4), naast
oudere panden (Slachtstraat 1 en Hoogt 6).
■ 1         ,__„__
SITUATIE voor 1581
■' /
r. . '"■.....J
l
SITUATIE 1643
f?
KADESTRAALPLAN «1830
De ontwikkeling van het Hoogt en omgeving.
a.   Toestand tot 1581: het gebied tussen lanskerk-
hof, Neude en Ganzenmarkt behoort vrijwel ge-
heel tot het kloosterterrein van het Minrebroe-
derklooster.
b.   Situatie in 1643, vlak voor de aanleg van 't
Hoogt met verwerking van de gegevens van
Ruysch.
c.    Situatie rond 1830, volgens het kadastrale mi-
nuutplan. Deze komt min of meer overeen met
de situatie na de aanleg van 't Hoogt.
d.   Nabije toekomst? Situatie na de restauratie en
na het bebouwen van de Lange lansstraat.
L
TOEKn......
-ocr page 53-
HOOGT 4
Geschiedenis. Het huis in zijn huidige vorm is ver-
moedelijk gelijktijdig met het naast gelegen pand
Hoogt 2 gebouwd en heeft daarmee aanvankelijk
een geheel gevormd. Mogelijk is dit de opvolger
van het op de reeds vermelde plattegrond van
Ruysch (1643) aangegeven huis van „Joris, de
Heeren Statenbode", of is misschien het huis
reeds kort vóór de aanleg van 't Hoogt voor deze
gebouwd.
In 1698 kocht Harmen van Delden uit de boedel
van Arnoud Drakenborgh het huis, in twee wo-
ningen verdeeld, waarvan de ene op de hoek en
de andere aan de Hoogstraat stond. Aan de achter-
zijde begrensd door het huis van Johan Clemens
van Franchimont (Slachtstraat 1) en dat van de
erfgenamen van Joachim Jans van Loenen (Hoogt
6).
De samenhang is reeds op het kaartje van 1643
te zien. Via Adrianus Verwey kwamen beide pan-
den in 1749 in handen van Johanna Vinmans. Na
Petronella van Lugtelen, die het geheel in 1753
verwierf met een hypotheek van f 1200,- a 40.j.,
gaan beide panden een gescheiden leven leiden.
In 1781 bedingt Simon Lietman bij de verkoop aan
Dirck Copyn van „het huis met kelders en kluizen"
het levenslange recht op gebruik van twee boven-
kamers. De waarde van het huis wordt in 1782
getaxeerd op ƒ945,-; dit als onderdeel van de
boedel van Dirck Copyn. De weduwe Copyn (Cor-
nelia Nieuwenhuizen) schenkt het huis tien jaar
later bij leven aan haar kinderen. Tijdens de in-
ventarisatie van 1813 wordt het bewoond door
Gerrit Kuyltjens (Kueltjes), oud-militair. In de
loop van de 19e eeuw wordt het huis verdeeld
in een boven- en benedenwoning met gescheiden
ingang.
Beschrijving: De voorgevel van Hoogt 4 sluit met
haar indeling direct aan bij Hoogt 2. Bij de ont-
pleistering kwamen de bogen boven de ramen,
sporen van de bakstenen gootlijst alsook een ge-
profileerd bovenkalf van een van de oorspronke-
lijke kruisvensters te voorschijn.
Plattegrond van de huizen; links de reconstructie
van de 17e eeuwse toestand, rechts de bestaande
toestand vóór de restauratie. Schaal 1 : 500.
Deze gegevens zijn bij de restauratie verwerkt,
waarbij voor de ramen een 18e eeuwse vorm ge-
kozen is. Van een echter bij nummer 2 sinds de
restauratie aanwezige zandstenen lijst onder de
vensters van de bovenverdieping zijn geen sporen
terug gevonden en deze is dan ook niet aange-
bracht. De bij een vrij recente verbouwing aan-
gebrachte twee deuren zijn weer vervangen door
een. Rechts in de voorgevel bevindt zich een
poortje dat toegang geeft tot een steegje dat
ouder is dan 't Hoogt zelf. Dit staat reeds aan-
gegeven op de plattegrond van Ruysch evenals
het daaraan gelegen Hoogt 6. Op de sluitsteen
stond tot voor kort ,,A Thomas Vleeshouwer" in
zwarte letters.
Het in de breedte gebouwde huis bevat op de
begane grond een voorhuis als entree, met links
een verwarmbare zijkamer en een achterkamer.
Bijlkens de gevonden spil is de plaats van de
spiltrap naar boven vanouds tegen de achtermuur
van het woonhuis geweest. Rechts is een door-
gang afgescheiden voor het steegje naar het
achterterrein. In deze doorgang bevindt zich een
geheimzinnig hangkamertje, dat toegankelijk is
via een luik in de vloer van de kamer er boven,
en tot in het verleden bovendien via een doorgang
naar de insteekkamer van Hoogt 8.
De functie is niet duidelijk. Op de verdieping be-
vinden zich nog drie kamers. De balklagen van
moer- en kinderbinten hebben zowel boven als
beneden hun oorspronkelijke sleutelstukken gro-
tendeels bewaard. Van de kelders zijn die onder
de achterkamer en onder de straat voorzien van
een tongewelf, terwijl de kelder onder de zijkamer,
die waarschijnlijk als keuken diende, is afgedekt
met een reeks kleine troggewelfjes op 5 balken.
Een latere tweede aanbouw aan de achterzijde is
bij de restauratie vervallen.
51
-ocr page 54-
Doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6a. Reconstructie
van de 17e eeuwse toestand. Schaal 1 : 400.
Vermoedelijk liep het huis aanvankelijk door ter
plaatse van het huidige Hoogt 6a. Dit zou dan in
zijn geheel bij Siachtstraat 3 gehoord kunnen
hebben. Dit vermoeden wordt versterkt door de
merkwaardige indeling: aan de noordzijde was een
dunne plak van het huis afgescheiden door een
éénsteens binnenmuur, die tot in de kap doorliep.
Deze noordelijke plak hoorde, misschien vanouds,
bij nummer 6a, het achterhuis van Siachtstraat 3
en was vanuit 6 niet toegankelijk. De scheidings-
muur stond in het verlengde van de afscheiding
tussen Siachtstraat 1 en 3.
Door verlenging van het dakvlak naast de achter-
zijde van Siachtstraat 1 ontstond een uitbouwtje,
dat met c i.i 17e eeuws roedenvenster uitkeek
op de binnenplaats van Siachtstraat 3.
Inwendig bestond het zuidelijke deel van het huis
uit één kamer met verdieping en zolder. Beneden
een enkelvoudige balklaag, boven een plafond
van moer- en kinderbalken; beide met sleutel-
stukken. Steektrappen zorgden voor verbinding.
De schoorsteen bevindt zich tegen de zuidelijke
zijmuur.
Bij de restauratie is zoveel mogelijk getracht te
conserveren. Op de begane grond zijn ramen van
19e eeuwse vorm geplaatst, terwijl op de verdie-
ping de kruisvensters zijn hersteld; het uitbouwtje
verdween echter i.v.m. de theaterbouw, evenals
de binnenmuur, terwijl de steektrap door een spil-
trap werd vervangen.
HOOGT 6A
Dit pand is, in verband met zijn zeer geringe archi-
tectonische waarde en zijn zeer verminkte en
bouwvallige toestand, in enigszins gewijzigde vorm
herbouwd en bij de theaterbouw betrokken.
HOOGT 6
Geschiedenis. Dit huis, dat reeds op de platte-
grond van landmeter Ruysch voorkomt, is waar-
schijnlijk ouder dan Hoogt 4. Op deze tekening
staat de eigenaar vermeld Jochem de Vleeshou-
wer, die ook het pand achter het huidige Hoogt 8
bezat. Waarschijnlijk is dit dezelfde persoon,
die als Joachim Jansen, vleeshouwer, wonende
Siachtstraat 3 te boek staat. In 1699 behoort het
toe aan de erfgenamen van Joachim Jans van
Loenen.
Beschrijving. Dit kleine pandje uit de eerste helft
van de 17e eeuw is interessant door het feit dat
het vrij goed bewaard is gebleven.
Boven de overstekende puibalk bevinden zich
twee van de zeer weinige nog authentieke kruis-
vensters in Utrecht. Het bovenste deel van de
voorgevel bestaat uit opnieuw gebruikte moppen.
De pui daaronder is in de 19e eeuw gewijzigd.
In de noordelijke zijgevel zitten een moerbalk
en spant alsmede twee deurkozijnen ingemetseld
in een halfsteens muurtje van latere steen.
Foto voorzijde Hoogt
2, 4, 8, 10 en 12,
vóór de restauratie
(1969).
-ocr page 55-
Doorsnede door Hoogt 8. Reconstructie van de 17e
eeuwse opzet. Schaal 1 : 200.
1
p
i .
1
";
—u----------E
■ ie
1
F
—B—
-ü—
.— —- f3
- ■-_____ h=-
de doorgang onder Hoogt 4 toegankelijk is ge-
weest. De binnenhaard die als werkruimte of als
keuken (zoals nu weer) kan hebben gediend, is
vanuit het steegje apart toegankelijk. Onder voor-
huis en zijkamer ligt een kelder met tongewelf
De stookplaatsen van de zijkamer en de binnen-
haard alsook van de voorkamer boven lagen tegen
de scheidingsmuur.
Hoewel de trap in latere tijd vernieuwd is, heeft
hij zich vanouds waarschijnlijk rechts in het tweede
vak bevonden. Van een 19e eeuwse verbouwing
had de zijkamer een interessante neogotische be-
timmering overgehouden, die helaas bij de restau-
ratie verdwenen is.
In de voorgevel wezen sporen in het metselwerk
op verdwenen natuurstenen frontons boven de
vensters van de verdieping (twee driehoekige en
sen gebogen) en vermoedelijk op een later door
een gootlijst vervangen trapgevel. Bij de restau-
ratie zijn de ramen in 19e eeuwse vorm hersteld,
beneden weer op hun oorspronkelijke hoogte
gebracht en boven wat verkleind. Het bovenste
deel van de voorgevel alsmede de zij- en achter-
gevel moesten wegens bouwvalligheid geheel op-
nieuw worden opgebouwd, waarbij de gegevens
van de oorspronkelijke muren enigszins gewijzigd,
weer werden verwerkt.
De helling van de achtergeveltop is thans flauwer
dan de oorspronkelijke. In de zijgevel werd de
17e eeuwse deur-raam combinatie vervangen door
een grotere deur en kwam het hijsluik te ver-
vallen. In de blinde achtergevel zijn een aantal
bouwsporen weer aangebracht.
Bij de bouw van het huis na de aanleg van
't Hoogt werd kennelijk gebruik gemaakt van
delen van de stal van Jan Thomasz. Men herkent
in de achtergevel van Hoogt 8 de tuitgevel van
dit stalgebouw, dat uiteraard maar één verdieping
had. Deze sluit aan op het ondergedeelte van de
met Hoogt 10 gemeenschappelijke zijmuur, die tot
aan deze topgevel, even onder het plafond van de
begane grond, uit secundair verwerkte moppen
bestaat en daarboven doorgaat in 17e eeuwse
steen. De rechts aan deze topqevel toegevoegde
rand is te verklaren als ophoging ten behoeve van
het wat bredere erachter liggende huis van Jochem
de Vleeshouwer (plattegrond 1643) dat de nok
in dezelfde richting had: dit verklaart ook het feit
dat deze achtergevel van oorsprong blind was.
Bij de aanleg van 't Hoogt werd deze gemeen-
schappelijke muur verhoogd als achtergevel van
no. 8.
HOOGT 8
Geschiedenis. Op de plattegrond van Ruysch staat
ter plaatse van dit huis de stal van vleeshouwer
Jan Thomasz, die schuin daar tegenover op de
hoek van de Teelingstraat woonde. Bij de aanleg
van 't Hoogt werd bij de bouw van het nieuwe
huis kennelijk gebruik gemaakt van delen van
deze stal. In 1735 werd Hendrik van den Mark,
notaris aan het hof van Utrecht, eigenaar van
het huis uit de boedel van Willem van Zuylen,
in leven raadsheer in de vroedschap. Het transport
bevatte ook ,,het regt van den ganck ten westen":
het steegje geeft immers toegang tot de achter-
deur.
Johan Hendrik Hartman Batz kocht het in 1749
en deed het 15 jaar later over aan Mathijs Pisa,
waarbij een hypotheek van f 1600,- werd afge-
sloten.
Dat het huis enig aanzien moet hebben gehad,
blijkt wel uit een hypotheek van ƒ 2000,- a 4%
p.j. in 1775 t.b.v. Franciscus Buurman, professor
in de theologie.
Het pand krijgt later een bijzondere bestemming:
een fabriek van Engelse winkeletalages van Corn.
J. Hutjens, vervolgens meubelfabriek, rijwielhandel
en in 1940 is de nationale jeugdstorm er in ge-
vestigd.
Beschrijving. Dit huis van vijf vakken diep heeft
op de begane grond een voorhuis met verwarm-
bare zijkamer en daarachter een verdiept liggende
binnenhaard met kamer er boven.
In de zijkamer wezen balkgaten op een insteek-
ruimte, van waaruit vroeger het hangkamertje in
53
-ocr page 56-
Doorsnede door Hoogt 10. Reconstructie van de
17e eeuwse opzet. Schaal 1 : 200.
hypotheek „voor de getrouwe administriele van
't exploiteursampt" over.
Ondanks deze geste raakt Nicolaes van Achter-
bergh toch in financiële moeilijkheden. In 1764
wordt uit „de insolvente en geabandoneerde boe-
del" het huis in het openbaar verkocht aan Jan
van Werkhoven. In 1791 gaat het huis over naar
broer Willem, die echter niet lang daarna over-
lijdt. De voogden over zijn kinderen verhuren in
1794 het huis voor zes jaar aan Johannes Hassel-
bach (ƒ165,- p.j).
Op 9 juni 1802 verkopen de kinderen zelf het huis
aan schoolmeester Pieter van Ochten en zijn
vrouw, die een hypotheek van ƒ 700,- nemen bij
Mr. Johannes Lambertus Koen, „secretaris van den
Capittule ten Dom alhier". Deze koopt in 1812
een stal van Jacob Groen en breidt na sloop zijn
tuin hiermee uit.
Waarschijnlijk is dit het erf achter Hoogt 8, zodat
van Ochten hierdoor ook toegang kreeg tot het
steegje.
Na het overlijden van de weduwe van Pieter van
Ochten in 1846 gaat het in een openbare veiling voor
ƒ 3450,- over aan Mejuffrouw Jacoba Maria Em-
mert, die het echter in 1851 reeds doorverkoopt
aan Mathijs A. F. Rensen, koopman en meubel-
maker. Zijn erfgenamen verkopen het in 1879 weer
aan meester timmerman Rijk Diks, voor ƒ5350,-.
Het huis heeft sindsdien een ambachtelijke be-
stemming: achtereenvolgend glas-in-lood, sigaren-
fabriek en boekbinderij.
Twee elementen die in de meeste akten voor-
komen, roepen vragen op. Ten eerste wordt er
van 1678 tot 1879 bij iedere verkoopakte melding
gemaakt van een oudeigen of uitgang van 50
cent of 10 stuivers per jaar ten behoeve van de
stad Utrecht „uijt de cluijse van de huijsinge".
Had Hoogt 10 evenals Hoogt 2 en 4 een kelder
vóór het huis onder de straat?
Ten tweede wordt ook steeds vermeld dat het huis
wordt verkocht „met de staande en leggende
ijzere plaaten". Wat wordt daarmee bedoeld?
Beschrijving. Van de voorgevel van dit huis is
waarschijnlijk in de 18e of 19e eeuw de boven-
helft van de top vervangen door de huidige in-
gezwenkte bekroning. Van de oorspronkelijke 17e
eeuwse opzet zijn echter de onderste klauwstuk-
ken bewaard gebleven.
Verder kwamen bij de ontpleistering boven de
ramen van de begane grond de resten van afge-
hakte geprofileerde zandstenen lijsten te voorschijn.
Vermoedelijk mag men dezelfde lijsten boven de
ramen van de eerste verdieping aannemen. De
dubbele ingang, samenhangend met een vrij re-
HOOGT 10
Geschiedenis. Op 20 november 1644 verkoopt de
op de situatieschets van Ruysch vermelde Aert
van Doorn, postmeester, aan Nicolaas van Mer-
kerck „het geer hoecxken erffs" waarmee zijn
stal grensde ,,aen 't erve bij hem Nicolaes van
Merkerck, omtrent der Ed. Mo. heeren Staten-
camere onlancx gecoft, Onder conditie dat hij,
Merkerck, de gevel der stalle voorschreven, t'sijnen
cost doen affbreecken, ende deselve linie recht
weder doen opmetselen sal, In voegen dat sijns
Merkercks erve daer door als dan mede vier-
cant sal sijn, etc".
Deze muur zal dan voortaan een gemeenschappe-
lijke muur zijn. We zien dus dat Merkerck zijn
erf direct in het begin uitbreidt en een min of
meer rechthoekig model geeft. (De fundamenten
van de gesloopte schuine stalmuur zijn bij de
werkzaamheden aan de achterbouw teruggevon-
den). In 1647 neemt hij een hypotheek van ƒ2000,-
op het huis. Tien jaar later moet zijn weduwe
Cornelia de Man een nieuwe hypotheek van
f 2500,- nemen om de vorige af te lossen, maar
de moeilijkheden worden steeds groter.
Ten slotte wordt, na enige gerechtelijke stappen,
het huis en erf op 4 maart 1678 in het openbaar
geveild om de schuldeisers te kunnen voldoen.
Het wordt gekocht door de advocaat Frederik van
Merkerck en Wilhelmina Brouwer. Op 4 november
1726 verkopen hun erfgenamen het huis, dat tot
1 mei 1727 gehuurd wordt door de schoolmeester
Evert Muller, aan Nicolaes van Achterbergh, waar-
bij een hypotheek gesloten wordt van ƒ2500,-;
27 jaar later nemen de Heeren Staten 's Lands de
54
-ocr page 57-
Doorsnede door Slachtstraat 1 en Hoogt 6. Toe-
stand voor de restauratie met aanduiding van vroe-
gere indeling. Schaal 1
: 250.
SLACHTSTRAAT 1
Dit huis, dat op de kaart van Ruysch in 1643 staat
aangetekend als het huis van Jan Clemens, is dui-
delijk van oudere oorsprong dan de huizen aan 't
Hoogt, maar is in de 17e eeuw en later herhaal-
delijk verbouwd. De muren bestonden grotendeels
uit moppen, terwijl de bovenste strook van de zij-
muur en de top van de achtergevel waarschijnlijk
in de tweede helft van de 16e eeuw opnieuw of
hoger zijn opgemetseld. De wat jongere uitgemet-
selde schoorsteen in deze geveltop was waar-
schijnlijk een opvolger van een oudere. De voor-
gevel was in de 17e eeuw geheel vernieuwd, maar
daarna voor zo grote delen gewijzigd, dat daar
verder weinig conclusies uit te trekken waren. Ver-
moedelijk is dit ooit een trapgevel geweest.
Inwendig vertoont dit huis een balklaag van 5 vak-
ken van moer- en kinderbinten met sleutelstukken
uit de tweede helft van de 16e eeuw. De begane
grond was verdeeld in een voorhuis van drie
vakken, waarin zich mogelijk links achter de trap
bevond en rechts een stookplaats eveneens in het
derde vak. Daarachter was de verhoogd liggende
binnenhaard met stookplaats tegen de achtermuur
en links een zeer groot kruisvenster naast een
klein venster, die uitkeken op de binnenplaats van
Slachtstraat 3.
De kelder onder deze binnenhaard bestond uit
twee tongewelven naast elkaar, en kreeg licht door
een klein venstertje dat uitkwam op dezelfde bin-
nenplaats. De linker ruimte was via een gewelfd
gangetje verbonden met de lager gelegen en door
een zeer vlak tongewelf overdekte voorkelder, die
ook via een luik vanaf de straat toegankelijk was.
Van de verdieping en de zolder valt weinig anders
te vertellen dan dat de eerste behalve van de
voorzijde tevens licht ontving via een venster van
de bovengenoemde binnenplaats en de laatste via
twee kleine bolkozijnen in de achtergevel.
Bij de restauratie van 't Hoogt-complex is ter
plaatse van Slachtstraat 1en 3 het nieuwe theater
ca. gebouwd, waarbij gebruik gemaakt is van zij-
en achtermuur van nummer 1 tot vloerniveau van
de verdieping, inclusief de herstelde balklaag. De
ruimtelijke indeling van de begane grond is geïn-
spireerd op de vroegere opzet met gebruikmaking
van de voorkelder en de vloerniveaus.
SLACHTSTRAAT 3
Dit pand is in verband met zijn bouwvallige toe-
stand en zijn zeer geringe architectonische waarde
bij de bouw van het theater door nieuwbouw
vervangen.
cente splitsing in boven- en benedenwoning, is bij
restauratie weer vervangen door een enkele.
De begane grond heeft aan de voorzijde een smal
voorhuis of hal met daarnaast een zijkamer, die
van oorsprong een insteek gehad moet hebben.
Daarachter bevindt zich een hoger gelegen kamer,
met vermoedelijk bedsteden langs de rechterzijde,
boven de verdiepte binnenhaard, die waarschijn-
lijk als keuken diende. Van deze laatste bestaat
het plafond uit een reeks troggewelfjes rustend
op een balklaag. Vanuit de binnenhaard is de
kelder toegankelijk, die onder de voorste helft van
het huis is gelegen en die voorzien is van twee
kruisgewelven. ■
Langs de binnenhaard, onder de trap en de bed-
steden door, loopt een gang naar het achtererf
en de later toegevoegde aanbouw. De trap be-
stond uit een vierkant portaal met tegenover de
trap uit de hal de toegang tot de achterkamer,
links een kleine spiltrap naar de insteek boven
de zijkamer en rechts de trap naar boven (met
twee spillen; de tweede loopt door tot de zolder).
Bij de restauratie is deze opzet weer ten dele
hersteld. Op de verdieping bevonden zich vóór de
restauratie twee grotere kamers links en twee
kleine rechts; gezien de asymmetrische raaminde-
ling aan de achtergevel kan deze indeling op de
oorspronkelijke berusten.
De zolder heeft over de voorste drie vakken een
vliering en had rechtsachter een klein kamertje of
gemak met een eigen venstertje. In de van oor-
sprong asymmetrisch ingedeelde achtergevel wer-
den bij de restauratie alle vensters op gelijke
breedte gebracht en regelmatig over de gevel
verdeeld. Hierbij kwam het kleine zoldervenstertje
te vervallen. De latere achterbouw werd in ge-
wijzigde vorm vernieuwd.
55
-ocr page 58-
NASCHRIFT
In het jaarverslag van het Utrechts Monumenten-
fonds over 1950 staat vermeld, dat op 1 augustus
van dat jaar de overdracht plaats had van 't Hoogt
6 met poortje en binnenplaats, en dat daarmee
het Fonds een nieuwe fase in zijn bestaan was
ingetreden.
In het verslag van het voorgaande jaar valt te
lezen, dat de onderhandelingen voor deze aankoop
zijn geopend „teneinde een en ander (...) te
restaureren in aansluiting aan het reeds gerestau-
reerde gemeente-eigendom Hoogt 4 - 4bis (...)
Met de verkrijging van de eigendom van dit per-
ceeltje zal het Fonds kunnen meewerken aan de
totstandkoming van een zeer interessant hoekje in
de oude binnenstad." (Twee foto's van Hoogt 2,
vóór en na de restauratie, staan in het betreffende
verslag afgebeeld).
Verder blijkt nog in dit jaar een bijdrage van
ƒ465,- verleend te zijn voor het ontpleisteren en
enigszins wijzigen van de voorgevel van Slacht-
straat 1, niet zozeer om het belang van dit huis
zelf, als wel om het aanzien van Hoogt 2 te ver-
hogen.
Bovengenoemde factoren vormden in feite het be-
gin van het herstelplan, dat uiteindelijk het huidige
,,Cultureel Centrum 't Hoogt" is gaan omvatten.
Nadat de sloopplannen ten behoeve van parkeer-
ruimte ter plaatse van 't Hoogt waren bezworen,
werd op 19 oktober 1970 met de restauratie be-
gonnen. Deze stond onder leiding van het Archi-
tectenbureau Oosting, en werd uitgevoerd door de
N.V. I. Woudenberg.
Tijdens de restauratie stond de nieuwe functie
op de voorgrond. Zo werden de panden Slacht-
straat 1, 3 en Hoogt 6, 6a in de theaterbouw be-
trokken, waarbij zij met uitzondering van Hoogt 6
een nieuw aangepast uiterlijk hebben gekregen,
't Hoogt 8 is omgebouwd tot eethuisje en 10 bevat
een filmzaal, terwijl de verdieping en zolder van
4 en 8 zodanig met elkaar verbonden zijn dat er
vier expositieruimten werden verkregen.
In januari 1973 kon begonnen worden met de ex- .
ploitatie van de expositieruimten, het eethuisje en
het filmhuis. Het theater kon in juni daaropvolgend
worden betrokken.
Bij de beschrijvingen is aansluiting gezocht bij
het boek Het Nederlandse Woonhuis van 1300 tot
1800, door ir. R. Meischke en H. J. Zantkuijl.
F. Kipp
T. Zoetelief
Bronnen en literatuur:
Gemeentelijk Archief Utrecht: Transporten en
plechten, eigendomsbewijzen.
R. Meischke en H. J. Zantkuijl, Het Nederlandse
Woonhuis van 1300 tot 1800, Tjeenk Willink & Zn.,
Haarlem, 1969.
N. van der Monde, Beschrijving. . . der stad
Utrecht, Utrecht 1844, deel 2. Heruitgave Europese
Bibliotheek, Zaltbommel, 1971.
Attentie
Bij bovenstaand artikel over de Restauratie van
't Hoogt was nog afgegeven een zeer informatieve
afbeelding van de plattegrond van dat gebied ge-
tekend in 1643 door Ruysch. Door gebrek aan
ruimte konden wij deze helaas niet plaatsen.
De belangstellende lezer zal een afdruk van deze
plattegrond aantreffen in het volgende nummer.
Red.
Hoogt 4, 6, 6A, 8 en 10 en Slachtstraat 1 en 3 uit
het noorden (achtergevels). Toestand vóór de res-
tauratie. Schaal 1 : 250.
/TV
56
-ocr page 59-
VIJFTIENHONDERD LEDEN!
Zij heeft dit, zoals velen van u persoonlijk hebben
ervaren, op een voortreffelijke wijze gedaan, doch
had tevoren uitdrukkelijk gesteld slechts voor een
korte periode beschikbaar te zijn. Daarom ver-
heugt het ons, dat één van onze jongere bestuurs-
leden, drs. H. L. P. Leeuwenberg, zich thans bereid
verklaard heeft de secretarisfunctie m.i.v. 15 augus-
tus jl. op zich te nemen.
Drs. Leeuwenberg is als Chartermeester verbonden
aan het Rijksarchief in de provincie Utrecht. Met
hem doet tevens weer een professioneel histo-
ricus zijn intrede in het Dagelijks Bestuur van de
vereniging; een reden te meer om hem hartelijk
te verwelkomen. Zijn secretariaats-adres luidt p/a
Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
Mevrouw Offringa danken wij zeer voor haar
enthousiasme en toewijding. Zij heeft voor Oud-
Utrecht steeds erg veel over gehad en blijft dit
gelukkig volhouden, want haar bestuurslidmaat-
schap zal zij continueren.
Namens het bestuur,
A. H. R. Hoogezand
In de afgelopen weken is ons
ledental gestegen tot boven de
1500! Het vijftienhonderdste lid
is de heer B. Veersema, Ecken-
rhode B 4 te Aalst (N.-Br.), die
wij hier een hartelijk welkom
toeroepen.
Het Bestuur is echter, hoewel zeer gelukkig met
dit mooie resultaat, nóg niet tevreden. Om een
bloeiend verenigingsleven ook voor de toekomst
te verzekeren, zou een aantal van 2.000 nodig zijn.
Daarom richten wij ons met een speciaal verzoek
tot onze leden. Helpt u ons nieuwe leden te
werven! Er is vast nog wel iemand in uw om-
geving, die u warm kunt maken voor onze ver-
eniging. In dit jubileumjaar zoudt u hem of haar,
behalve op onze gebruikelijke activiteiten, ook
attent kunnen maken op de uitgave in de herfst
van het jubileumjaarboek, dat gewijd zal zijn aan
cultureel leven in Utrecht in de afgelopen 50 jaar
en dat op geen andere wijze te verkrijgen zal zijn
dan door het lidmaatschap van de vereniging Oud-
Utrecht.
Met een telefoontje of briefkaart naar het secre-
tariaat of onze administratrice kan een nieuw lid
worden aangemeld. Doe in dit jaar eens extra uw
best, en help ons op weg naar de 2000!
Het Bestuur
Reacties
Toponymen in Soest. Waterschap De Eem schrijft
ons n.a.v. E. Heupers' artikel in het vorige nummer
het volgende: Het waterschap De Slaag, waarvan
reeds in 1639 sprake is, is in 1928 opgeheven en
opgenomen in het toen opgerichte waterschap Be-
oosten de Eem. Het waterschap Beoosten de Eem
is op zijn beurt per 1 januari 1973 opgeheven en
opgenomen in het waterschap De Eem.
Zweesereng. In antwoord op de vraag omtrent
Zweesereng van ons lid J. Braat, ontvingen wij
twee reacties. Ir. J. D. M. Bardet bericht ons, dat
Wijziging
secretariaat
Zoals bekend heeft - na het aftreden van dr.
J, E. A. L. Struick - ons bestuurslid mevrouw E. L.
S. Offringa-Boom het secretariaat van Oud-Utrecht
tijdelijk waargenomen.
oud utrecht
46e jaargang -nummer 7-september 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, te!. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
57
"
•f*
-ocr page 60-
Zweesereng op veel provinciekaarten voorkomt,
maar het duidelijkst op de kaart van de Vrijheid
van Utrecht, blz. 441 van de Tegenwoordige Staat,
deel II en in deel 12, blz. 161 als een streek ten
zuidwesten van de Vecht en behorende tot de
heerlijkheid Zuilen beschreven wordt.
Mr. W. Ch. Groen raadpleegde het Aardrijks-
kundig Woordenboek van K. ter Laan, dat aan-
geeft dat Zweesereng een buurt is ten noord-
westen van Utrecht, waar de spoorweg van Utrecht
naar Amsterdam en het Merwedekanaal elkaar
kruisen. Ook raadpleegde hij een kaart van Utrecht
en omstreken, omstreeks de eeuwwisseling uitge-
geven door J. van Druten. Daarop staat het gebied
vermeld ten noorden van de Horstdijk en ten
westen van de Lageweidsedijk, dit is dus ongeveer
het huidige industrieterrein Lage Weide bewesten
het Amsterdam-Rijnkanaal.
tussen
steen- en
panovens
De theekoepels aan de Vecht zijn iedereen bekend.
Wij zien nog in onze gedachten enkele personen
daar zitten en hoofse bewegingen maken. Het uit-
zicht over het kabbelende water werd nu en dan
onderbroken door het verschijnen van een klei-
vletter of een praam vol steen bestemd voor ver-
bouwingen en verfraaiing aan een van de vele
buitenplaatsen.
Maar ook de Vaartserijn heeft theekoepels gekend.
Een vooral uit de Patriottentijd kan dit illustreren.
Op 9 mei 1787 rukten Utrechtse Patriotten uit om
Staatse troepen in Vreeswijk aan te vallen. Vol
goede moed marcheerden zij langs de Vaartserijn;
een van hun officieren ,,riep opgewekt naar enkele
kennissen die aan de overzijde van de Vaart buiten
thee dronken: „Bonsoir dames en heren wij gaan
de soldaten eens bezoeken"."(1).
Als tastbare herinnering aan die tijd staat bij een
rijtje huisjes aan de Oude Kerkweg te Utrecht, nog
net zichtbaar vanaf de Julianabrug, naast het huis
van de familie Stekelenburg een theekoepel. Deze
was vroeger eigendom van de „ovenheer" Ridder
van Rappard en stond toen aan de Vaartserijn.
Maar door de aanleg van de brug is hij verplaatst
en nu is hij gedegradeerd tot een soort afval-
hok".
„Ovenheren" waren eigenaars of pachters van een
steen- of panoven. Zij werden zo genoemd omdat
zij zich ver boven het „gewone volk" verheven
achtten en graag de adel nadeden. Ze waren er
financieel vrij goed aan toe (2). Vooral na 1840
schoten pan- en steenbakkerijen als paddestoelen
uit de grond. De behoefte nam toen door stads-
uitbreidingen en export sterk toe.
Lastig
Ridder van Rappard was een voornaam en lastig
heerschap. Doordeweeks kon men hem tegen-
komen met een wandelstok met zilveren knop;
's zondags zwaaide hij er een met een gouden
knop. Als oud-pannebakker Jan de Vries gaat ver-
tellen over Ridder van Rappard, dan blijkt dat er
ook toen al kattekwaad uitgehaald werd, wat de
ouders maar toelieten omdat er toch weinig aan
Sandwijck
Het Bestuur van Oud-Utrecht heeft zich op 25 juni
jl. schriftelijk gewend tot het College van Bestuur
van de Rijksuniversiteit Utrecht n.a.v. berichten in
de pers met betrekking tot de voorgenomen sloop
van het huis Sandwijck. Het wijst op de betekenis
van dit monumentale huis en verzoekt met de
meeste nadruk af te zien van sloop.
Driebergen-Rijsenburg
Binnenkort zal verschijnen „Driebergen en Rijsen-
burg. Hoe zij ontstonden en groeiden", door Wim
Harzing.
Bij vóór-intekening — voor onze leden tot 10 sep-
tember — is het boek verkrijgbaar ad ƒ 15,50,
daarna kost het ƒ 19,75. Men kan het bestellen bij
de auteur: Dr. Schaepmanlaan 19, Driebergen-
Rijsenburg.
Tentoonstelling
Op 14 september zal in Utrechts Gemeente-archief
een tentoonstelling geopend worden over de ge-
schiedenis van de lutherse, doopsgezinde en re-
monstrantse gemeenten van Utrecht. Dit ter ge-
legenheid van het feit, dat de inventarisering van
hun archieven voltooid is. Deze tentoonstelling
zal ongeveer een maand duren.
Ledenvergadering
Noteert u alvast in uw agenda de datum 8 no-
vember voor de feestelijke ledenvergadering die
gehouden wordt als afsluiting van ons jubileum-
jaar.
58
-ocr page 61-
te doen viel. Natuurlijk was het een sport om zo
dicht mogelijk bij de koepel te komen, naar binnen
te gluren en lawaai te maken, tot ergernis van de
,.ovenheer". Deze greep dan in en strafte zo'n
knaap uit het werkvolk door hem een half uurtje
in de hoek van de theekoepel te zetten.
De dochters van Ridder van Rappard waren in de
ogen van die „schoffies" als „engelen" zo blank
en zo mooi gekleed met zacht ruisende kleding.
Schoffies' eigen zusjes of vriendinnetjes had een
heel ander leven. Al vroeg moesten zij mee helpen,
zoals stenen keren, maar ook stenen dragen, alles
op hun blote voetjes. Wie begin juni de tv-film
,,De Steenbakkers van Columbia" heeft gezien,
zal er nog door huiveren, leder lid van de familie
hielp mee, immers hoe groter de familie was, hoe
groter het inkomen, wat hard nodig was voor de
barre winterdagen want dan stond het werk stil.
Een onbedoeld voordeel daarvan was dat de kin-
deren in de wintermaanden tenminste onderwijs
kregen. Dichtbij, ,,op het schrale end", stond het
schooltje van Meester W. G. v. d. Hulst (3).
Excursie
Boottocht langs de Vecht
op 8 september.
Voorlopig programma:
Ont-
vangst te Maarssen, met
zo mogelijk, bezoeken aan
Gunterstein en de her-
vormde kerk te Vreeland.
Vertrek: 9.30 uur vanaf de Galeries Mo-
dernes, thuiskomst ong. 17.00 uur.
Kosten: ƒ10,- per persoon.
Aanmelding: De Discus, Minrebroederstraat
(niet telefonisch) vanaf 21 augustus tot en
met 1 september. Ook per giro is aanmel-
ding mogelijk, op rekening 575520 t.n.v.
Penningmeester Oud-Utrecht (per bestelling
f 0,50 extra voor toezending kaarten). Het
definitieve programma is tegelijk met de
kaarten verkrijgbaar.
De consumpties zijn voor eigen rekening.
Aan boord zijn dranken verkrijgbaar. Even-
tueel kunt u uw lunch meenemen.
huis dat opzij aan de Rijnsloot (5) ook een thee-
koepel had. Op het punt waar de weg zich ver-
smalt, was eens het bekende „brugje van Wee-
ner" (6), ook al een pannebakkerij, een van die
vele! (zie bijlage).
Verdwenen
De ovens verdwenen één voor één, slechts „West-
raven" is overgebleven. Weeners oven „De Kei-
zer" heeft nu plaats gemaakt voor een school. De
„Keizer" had een gemalin, „De Keizerin"; deze
„woonde" ver weg in Vianen, maar Weener fun-
geerde als „eigenaar" en „postiljon d'amour" tus-
sen beide. Ze hadden ook een kind. Deze oven
stond in Oud-Zuilen en heet „Zonlust". Hopelijk
wordt deze complete oven nog eens „geadop-
teerd" door de Historische Kring Maarssen en
met steun van Gemeente en Rijk tot een museum
omgevormd.
De theekoepel, nu zonder rieten dak en luiken,
wordt vertroeteld(?) door „de jonge Raaf" en is
zo langzamerhand het enige dat is overgebleven
van de jaren van weleer en van het theedrinken
tussen steen- en panovens aan de Vaartserijn.
F. H. Landzaat
(met dank aan de heer G. Smilda
voor zijn advies.)
Noten
;. A. van Hulzen, Utrecht in de Patriottentijd (Zalt-
bommel, 1966), 269.
Velen hadden een bijnaam. Oude vrouw Zuidam
die als het ging regenen snel enkele mannen moest
optrommelen om de stenen met rietmatten af te
dekken, werd ,,de Heks" genoemd. De vader van
Jan Stekelenburg Sr. heette al ,,de Raaf", Jan Ste-
kelenburg Sr. zelf „de oude Raaf" en Jr. nu „de
jonge Raaf". „De oude raaf" heeft na het over-
lijden van Ridder van Rappard, in 1920, de zorg
gehad over de theekoepel en gedacht aan ver-
vlogen jaren, aan de grote brand bij de Gebr.
Ravensteijn in 1904(4) en aan de molen van Boe-
renboom in Utrecht, waar nu de Volkerakstraat is.
Daar dichtbij lag de oven van Van Wijngaarden,
(vroeger een oven van Ravensteijn) met een heren-
59
-ocr page 62-
6. Dit brugje lag bij de oven van Weener, zie
het N.U.D. van 29-1-1955.
Bijlage
Staat der voornaamste fabrieken in 1856 te Utrecht,
ontleend aan het provinciaal verslag over dat jaar:
J. Schillemans Pan- en Vloertegelbakkerij, Buiten
Tolsteeg. J. Gerlings Steenbakkerij; Catharijne-
singel. G. Munnicks van Cleeff Steenbakkerij;
Vaartserijn. Wed. Rose en Zn. Steen- en Panne-
bakkerij; Philosophislaantje (Kruisvaart).
Later, zo na 1860, kwamen er meer ovens bij; de
Vaartserijn was bij uitstek gunstig voor het ver-
voer, en tevens zorgden de omliggende landerijen
voor „beste steenaarde".
Ovens aan de Vaartserijn, in willekeurige volg-
orde: De Zonnebloem, Oven van Weener, Oven
van Jacatra, Oven van Steenis, De Nieuwe Oven,
De Keizer, Oven van Snoek, Oven van Arkel, De
Jodenoven, De Liesbosch van Mijnlieff, Oven van
Wijngaarden, Oven van Ravestein, Oven van
Wenting, Oven van Hoeke, Oven van Stuifzand,
Oven van Mijnlieff (bij Rotsoord). Wie weet er nog
meer te noemen?
2.   Vaak waren zij van geslacht op geslacht als
pan- of steenbakkers de maatschappelijke lad-
der opgeklommen, via een goed huwelijk en
financiële steun. Zo vermeldt een „Gilde-Brief"
uit 1687 reeds namen als v. d. Schroeft en
Plomp; nog in onze eeuw vinden wij deze na-
men terug in Utrecht en Oud-Zuilen; hele fa-
milies emigreerden uit Woerden (De Panne-
bakkerijen) om aan Vecht en Vaartserijn hun
brood te verdienen. De sfeer en omstandig-
heden waren praktisch gelijk, dichtbij een grote
stad, omgeven door weilanden, boeren, een
eigen wereldje, met een eigen taaltje; ook in
de ,,Pannebakkerijen" sprak men iets anders,
maar ook in en buiten de Tolsteeg te Utrecht
was het ruwer en met andere klemtoon.
3.   Zie diens De boom groeide, p. 72 : „door
alcoholisme, inteelt en overmatige arbeid inner-
lijk verzwakt en intellectueel van een bedroe-
vend laag peil"; hij verwijst daarvoor ook naar
zijn Herinneringen van een schoolmeester.
4.   „1661 Westraven 1961".
5.   De Rijnsloot, ook wel de Westravensche we-
tering genoemd, werd gebruikt als vletsloot,
waarvoor de Jutphaaseweg doorgraven moest
worden.
UTRECHTS ONBESTORVEN
VERLEDEN IV
de stad, onderging en ondergaat vele verande-
ringen. Reeds lang verdwenen is de brede poort
die doodliep op een gebouw waarin gevestigd was
het venduhuis van Bresser. Daar werd van alles
geveild, soms heel fraaie en bijzondere dingen.
Die zaak van Bresser had altijd iets aparts. En
tijdens de kermisweek, die elf dagen na de eerste
woensdag in de maand juli aanving, als het gehele
Vreeburg herschapen was in een groot pretpark,
had Bresser ook zijn kermisattractie en kon men
in het venduhuis ,,de dame met de baard" of „het
kalf met de vijf poten" bewonderen.
In 1908, op 25 september, kwam de heer Bresser
met het nieuwste wereldwonder de cinématographe
met de levende beelden, de bioscoop!
Een aantal jaren voordien werden op het witte
doek reeds korte filmpjes vertoond op de ker-
missen in speciale bioscoop-tenten. Tot de be-
kendste exploitanten van zo'n bioscooptent be-
hoorden Albert Frères; Desmet en Willy Mullens.
Zo was dus de eerste bioscoop die onze stad rijk
werd, gevestigd aan het Vredenburg; ingang door
de lange poort, tot achter de huizen van het Vre-
denburg. Daar stond dwars op de binnenplaats
Op mooie dagen zitten op de café-terrassen aan
het Vredenburg in de ochtendzonneschijn en in
de middaguren vele bezoekers. Zij zitten daar,
drinken koffie, thee of een drankje en staren voor
zich uit of naar elkaar of naar hen die het terras
haastig passeren, zwoegend voor hun dagelijks
brood. Toch is het niet altijd zo, dat bezoekers
van zulke terrassen hun tijd uitsluitend verlum-
Bresser
melen. Zeker er wordt wel veel gebabbeld, maar
ook zakelijke gesprekken worden gevoerd en ge-
beurtenissen verhaald die, samengevat, iets ver-
tellen over de tijd die nog niet zo heel lang achter
ons ligt.
Hart van de stad
Het Vredenburg, van oudsher reeds het hart van
60
-ocr page 63-
voor staande, omvademen kan, 15 voeten 5 duimen,
en onder op den grond 22 voeten en 1 duim,
Rijnlandsche maat, in den omtrek. Hij scheen nog
tierig te groeijen, was van eene aanmerkelijke
hoogte, digt van takken, tamelijk gaaf van stam
en naar het scheen niet hol; de onderste zware
takken waren echter aanmerkelijk ingekort; dit
was ettelijke jaren geleden geschied, waarschijn-
lijk, omdat de boom teveel plaats beschaduwde.
Voor dien tijd kon men'er, naar ik vernam, van
den grond af langs die uitgebreide nederwaarts
hangende takken, inklimmen. Deze boom staat
omtrent een half uurtje buiten die stad, aan de lin-
ker zijde van de Roóbrug, als men naar den kant
van Zuilen gaat, een eindje landwaarts in, en al-
daar in eenen boomgaard, ter plaatse, alwaar voor-
heen een Karthuizer Klooster stond, thans eene
boeren Hofstede, welke nog de Certosa heet. Deze
boom is hier dan ook onder den naam van den
Monnikenboom bekend, moet, naar men veronder-
stelt, ten minsten 300 jaren oud zijn, en schijnt
in het midden van eene binnenplaats van het
Klooster gestaan te hebben, blijkens de muren en
kelders, waarvan de overblyfsels eenige jaren ge-
leden in den grond nog zigtbaar waren.
Daar 'er, voor zoo veel ik heb kunnen nagaan,
nergens melding van dit merkwaardig gedenk-
teeken der natuur gemaakt wordt, zend ik u dit
berigt, ten einde het in uw geacht Weekblad te
kunnen mededeelen.                22-7-1811. A.vd.W.
(medegedeeld door P. 't Hart)
het zaaltje, met midden ervoor een houten kassa
alwaar entree-biljetten verkrijgbaar waren; ter
weerszijden dan ingangen naar de zaal. Het was
prettig toeven in dit „huiselijke" zaaltje waar de,
nog steeds, stomme films muzikaal geïllustreerd
werden door een trio bestaande uit pianist, violist
en cellist.
Maar de veilinghouder-bioscoopexploitant, de heer
R. Bresser, was zijn tijd vooruit. Terwijl vele bios-
copen het nog deden met verklarende teksten op
het witte doek, engageerde hij als explicateur Louis
Hartloper. Een acteur die zich volkomen vereen-
zelvigde met de personen op het witte scherm.
Kwam bijv. in de film een droevig moment voor,
dan brak hij tijdens het voordragen van zijn tekst
ook oprecht in snikken uit.
De geluidsfilm
Evenwel, de filmtechniek ging met rasse schreden
vooruit en de charme van die toch wel primitieve
eerste voorstellingen ging tot het verleden be-
horen. Ook de tijd van Louis Hartloper en van de
stomme film raakte voorbij. In 1928 begon immers
de zegetocht van de geluidsfilm.
De Bresser-bioscoop - zoals deze in de volks-
mond werd genoemd - volgde de techniek op de
voet. Na enige in- en uitwendige verbouwingen
staat daar nu sedert 1937, aan de oostzijde van
het Vredenburg, een modern theater. Alleen de
oudere generatie weet dat het ging van Venduhuis
via Bresser-bioscoop naar Vreeburgtheater en dat
op deze plaats in september 1973 vijfenzestig jaar
achtereen rolprenten werden gedraaid. Een ouder-
dom die voor 'n werknemer „functioneel leeftijds-
ontslag" zou betekenen.
Maar voor de Bioscoop Vreeburg, dit theater met
die aparte sfeer, is het slechts een getal dat ver-
langen opwekt naar een bestaan van driekwart
eeuw. Voor de directie moet het ongetwijfeld een
voorrecht zijn om reeds vijfenzestig jaar deel te
hebben aan de cultuurgeschiedenis van Utrecht.
W. F. van Schaverbeke
Bronnen:
Mededelingen van tijdgenoten.
Kranteknipsels van 1928 en 1951.
,M
i i
De Jubileumrondvlucht op 9 juni j.1. is
een geweldig succes geweest. Eén onzer
leden bracht haar enthousiasme als volgt
onder woorden:
Een bus- en vliegtocht
die er zijn mocht.
Een kort woord van dank;
alles was van de bovenste plank.
Eenen Lindenboom
In de Algemeene Konst- en Letterbode voor het
jaar 1811, deel II, p. 67-88 staat de volgende in-
gezonden brief:
Onlangs in de omstreken van Utrecht wandelende,
zag ik eenen Lindenboom van eene ongemeene
dikte, hebbende op de hoogte, daar men hem, 'er
61
-ocr page 64-
Het trekpad langs de Kromme
Rijn tussen Wijk en Cothen
Door het voormalige waterschap het Gemeene-
land van Wijk bij Duurstede slingert zich sedert
vroeger tijden de Kromme Rijn, eens een machtige
rivierarm, thans een gekanaliseerde waterloop die
bij Wijk bij Duurstede door een duikersluis met
de Rijn in verbinding staat.
De Kromme Rijn loopt van Wijk naar Utrecht en
staat daar in verbinding met de Oude Rijn en de
Vecht. Nog steeds is er een weinig scheepvaart
voor vaartuigen tot 30 ton. De belangrijkste functie
is tegenwoordig de natuurlijke afwatering voor
bijna 17.000 ha land. Even ten noorden van Wijk
bij Duurstede neemt de Kromme Rijn de Ame-
rongse Wetering op, bij Cothen de Cother Grift
(grift = graft = gracht van graven) en verder
naar het noorden de Langbroeker Wetering met
de Gooier Wetering als zijtak.
Binnenvaart
In vroeger tijden vormde de Kromme Rijn een
belangrijke verbinding voor de binnenvaart naar
Utrecht. Toen liep langs de oostzijde van de
Kromme Rijn een jaag-, lijn- of trekpad voor de
schuitenvoerders om daar hun paarden langs te
drijven, te jagen. Veelal zat de schipper te paard
en werd daarom dan ook wel „het jagertje" ge-
noemd, mede omdat dit „jagen" te paard om de
schuit te trekken dikwijls aan zijn minderjarige
zoon werd overgelaten. Vandaar ook dat in plaats
van Trekpad de naam Jaagpad in verschillende
streken voorkomt langs waterwegen, zonder dat
die naam met jagen op wild te maken heeft.
Het Trekpad langs de oostzijde van de Kromme
Rijn kwam eind 1670/begin 1671 tot stand nadat
de vroede vaderen van Wijk, de landeigenaren en
pachters, de vroedschap van Utrecht en de Ge-
deputeerde Staten er circa 20 jaar over geruzied
hadden.
Ouder
Een andere thans nog bestaande Trekweg is veel
ouder. Deze werd aangelegd toen daar ter plaatse
nog een afsplitsing liep van de grote rivier noord-
westwaarts van de Steenstraat in Wijk bij Duur-
stede in de richting van Cothen.
Later geraakte die zijarm door dichtslibbing in
onbruik. De naam Trekweg is echter gebleven.
Men maakt hier wel eens de vergissing, dat de
tegenwoordige Trekweg een verbastering zou zijn
van (U)trec(htse)weg of Trechweg, maar dat komt
doordat men niet meer weet, dat langs die Trek-
weg ook eens een watergang liep.
Het Trekpad waar het in dit artikel om gaat, loopt
langs de oostelijke oever van de Kromme Rijn en
is veel jonger. Het traject van Wijk tot Cothen
liep o.a. over het bezit van Willem de Renesse
van Baer baron van Gendt en ressorteerde onder
het waterschap het Gemeeneland, onder de juris-
dictie van Wijk en tevens de supervisie van de
stad en Gedeputeerden van Utrecht1). Uit de
stukken blijkt, dat het pad werd „gemaeckt tot een
peerdt padt". O.a. de pachters van de heer Van
Gendt verklaarden „dat het selve padt niet sal
wesen nadeeligh aent voorscreven goet (bedoeld
wordt het bezit van baron Van Gendt) maer (tot)
merckelik gerijff ende dienstligh ten aensien vant
acces van ons pachters" -)•
Ogenschijnlijk was hiermede alles koek en ei,
doch om niet nader bekende redenen kwam er
een kink in de kabel en kreeg men onenigheid
die zich aanvankelijk ernstig liet aanzien. Baron
Van Gendt had met anderen, o.m. Floris Borre
van Amerongen, landcommandeur der Ridderlijke
Duitse Orde van de Balije in de Nederlanden ge-
vestigd te Utrecht, de Vrouwe van Blauhuys en
de Heer van Brakel landbezit aan de noordzijde
van de Kromme Rijn tussen „Cotens Gerecht ende
Wyck te Duerstede".
Deze gezamenlijke landeigenaars maakten be-
zwaren tegen de aanleg van de Trekweg op grond
van het feit, dat Wijk niettegenstaande hun protest
toch was doorgegaan met de aanleg van het zand-
pad en het leggen van „vonders, heulen (bruggen)
en clapheckens"3). Zij beriepen zich „als Leen-
mannen ende Vasallen" van de Staten van Utrecht
erop, dat zij „bij eede verplicht sijn, ge(en) in-
fractie t' laten geschieden in U Edel Mogenden
regalia (heerlijke rechten) ende leengoederen".
Geweld
Dit was te bewijzen aan de hand van „de wetten
ende plaecaten vande Bischoppen ende Keyser
Carel (V)". 't Recht op het aanleggen van een
„Treckpadt" kwam volgens hen alleen de „Edel
Mogenden", de Staten van Utrecht toe en dus
had de Magistraat van Wijk daar niet over te be-
slissen. Zou deze er toch mee doorgaan, dan
zouden de landeigenaren zich genoodzaakt zien,
op grond van de oude resoluties, zelf het recht
62
-ocr page 65-
in handen te nemen en zo nodig ,,t' se/ve met
geweld te beletten".
De pap wordt echter nooit zo heet gegeten als
ze wordt opgediend. Zo werd het geschil tussen
de landheren met Wijk en Utrecht bijgelegd, ge-
zien de volgende ongedateerde „acte obligatoir",
die op rond 1672 gesteld kan worden, waarvan
de volledige transcriptie luidt:
,,Wij ondergescreve, verstaen hebbende dat de
Heeren Regierders der Stadt Wijck sijn gere-
solveert het Treckpadt langhs den Crommen-
rhijn van Wijck tot Cothen te leggen aende
Oostsijde, mits dat de eijgenaers langhs de
Westsijde het
se/ve padt souden maecken ende
onderhouden, soo beloven wij het voorscreven
padt ider, voor
soo veel wij daer langhs te sijn
geerft te maecken ende onderhouden ende het
selve op te leveren tot love (= een vrijwillig
aangegane verplichting) vande Heeren vande
Schouw tot voorscreven padt gecommitteert
daer onder (ver)bindende onse personen ende
goederen tot submissie als nae Reghten.
(w.g.) Alard Zoudenbalch".
Aldus kwam na vele strubbelingen, welke reeds
vanaf 1651 liepen, eindelijk het Trekpad langs de
Kromme Rijn tot stand, ondanks veel dwarsdrij-
verij van de grootgrondbezitters, o.a. door het
aanplanten en vervolgens verplicht rooien van de
wilgen, evenzo het opruimen van de op verschil-
lende plaatsen geplante doomheggen en doorn-
takken, welke laatste tot ongerief in het bijzonder
voor de schuitenvoerders en schippers, over de
weg waren gelegd. Zelfs werd „een plancke huys-
ken" als obstakel op het land van Joncker Daniël
de Ridden van Rijnesteijn gesloopt, nadat hij voor
het bouwen daarvan was beboet4).
Men meende nog wel feodaal te kunnen optreden
als in de middeleeuwen en zich op oude privileges
te kunnen beroepen, doch de heren „Regierders"
dachten daar anders over. Die tijd was voorgoed
voorbij en de overheid liet zich niet dwingen. Het
trekpad werd aangelegd in de jurisdictie van Wijk
met voorkennis en goedvinden van haar Ed. Mog.
Gecommitteerden en Gedeputeerden van Utrecht.
„De heren Borgermeesters bij dese gelast de Stad
van Wyck aengaende het leggen van dit pad ter
vergaderen vande gemelde Heeren Gedeputeerden
te helpen maintineren" (= handhaven, te helpen
bevorderen) 5).
Zo werd na 20 jaren tegenwerking en plagerij de
„koude oorlog" over het jaagpad langs de Kromme
Rijn in der minne geschikt tussen Ridderschap en
Steden. Een „oorlogje" met obstakels en prikkels
dat niet in de geschiedenisboeken wordt vermeld,
doch thans uit het stof der eeuwen aan het licht
is gebracht en aan de vergetelheid ontrukt.
H. IV. M. J. Kits Nieuwenkamp
Noten
J. Zie het extract uit de Resoluties van de Vroed-
schap der stad Utrecht van maandag 18 dec.
1671 in het oud-gemeentearchief van Wijk bij
Duurstede, omslag
75 d(25).
2.   Verklaring van 18 dec. 1671, ondertekend door:
A. van Ossenberch, (procureur); Claes Bud-
ding; Dierck Aelbertse(n) van Inghen; Willem
Vermerten; Willem Adriaensz. van Noort (pach-
ters).
3.   Oud-gemeentearchief van Wijk bij Duurstede
inv. nr. 75.
4.   Arch. no. 75, omslag d(25) van het Gemeene-
land.
5.   Gedateerd 18 dec. 1671; bron: volgens een
extract uit de resoluties van de Vroedschap
der stad Utrecht; arch. no. 75, omslag d(25)
van het Gemeeneland. Gedrukte inventaris
aanwezig te Wijk bij Duurstede.
Aanvulling
Centrum 't Hoogt
In ons vorige nummer hebben wij u in het voor-
uitzicht gesteld de publikatie van de zeer informa-
tieve plattegrond van 't Hoogt, getekend in 1643
door Ruysch. Nu wij toch de gelegenheid hebben
terug te komen op het artikel betreffende 't Hoogt,
drukken wij tevens af een foto van Hoogt 6 in de
toestand van juli 1951 en een verbeterde tekening
van een doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6a, een
reconstructie van de 17e eeuwse toestand.
Doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6A. Reconstructie
van de 1
7e eeuwse toestand. Schaal ! : 400.
63
-ocr page 66-
f-»"*-»., ,s
De Hceren
Slalen Camcr.
De Heercu Djck
jraef ende Ilccra
Radcu Cao] er
ende de Hcerco
van de Roiesic
Platte Gront teikeninge van verscheijden Erven,
Gangen, Straten, Huijsen ende Hoven, gelegen
alhier binnen Utrecht, ende sijn bij mijn ondersz.
Lantmeter gemeeten ende op de cleijne mate ge-
bracht, door Last van den Heer Johan van der
Nijpoort, oudt Burgemr. der voorschr. Stadt. Actum
den 19 luny 1643. Was getekend: Ruysch. (Uit:
N. van der Monde: Beschrijving
.... der stad
Utrecht).
Hoogt 6 (rechts 6A, achter Slachtstraat 1 en 3). Dit
pand is de kiem geweest waaruit geleidelijk het
restauratieplan voor het Centrum 't Hoogt gegroeid
is. Toestand juli 1951.
-ocr page 67-
LEDENVERGADERING
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de najaarsleden-
vergadering op donderdag 8 november om 19.30 uur
in het Academiegebouw, Domplein 29.
Agenda
1.   Opening.
2.   Notulen van de ledenvergadering van 20 maart
1973.
3.   Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie (mej.
M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van Campen
en mr. A. Rutgers).
4.   Verkiezing van een nieuw bestuurslid wegens
het aftreden van de heer J. C. van der Laan.
Het bestuur stelt als nieuw lid voor de heer
D. A. Belderbos. Namen van eventuele tegen-
kandidaten kunnen schriftelijk worden opgege-
ven bij het secretariaat vóór 6 november.
5.   Benoeming van een nieuw lid van de kascom-
missie wegens periodiek aftreden van mej.
Asselberghs.
6.   Wat eventueel nog ter sprake kan worden ge-
bracht.
7.   Rondvraag.
8.   Sluiting.
Na afloop van de vergadering en daarop aanslui-
tende koffiepauze, zal dr. P. H. Kylstra om 20.45
uur een voordracht houden over de voor de ge-
schiedenis van Utrecht van het midden van de
vorige eeuw zo belangwekkende figuur prof. F. C.
Donders.
Hierna zal hij voor de aanwezigen een rondleiding
verzorgen door het Universiteitmuseum, gevestigd
Trans 8.
Excursies
Voor de Vecht-excursie was
de belangstelling groter dan
de boot zitplaatsen had.
Daarom zal een dergelijke
excursie worden herhaald
in mei. In de eerste plaats
voor de teleurgestelden.
Nadere gegevens volgen nog. In november
wordt in het Gemeente Archief een tentoon-
stelling gehouden van de plantsoenaanleg
door architect Zocher op de Utrechtse
stadswallen. Een doctoraalscriptie van stu-
dente M. Claessens is de aanleiding tot deze
expositie, die verder mede wordt voorbereid
door mevr. drs. A. Becker-Jordens en de
heer R. de Vries van het Gemeente Archief.
Op dinsdag 13 november, 20.00 uur zal een
van de medewerkers onze leden een nadere
toelichting op de expositie geven op het
Gemeente Archief, Alexander Numankade
199. Bij grote belangstelling zal een tweede
rondleiding worden gehouden.
Verder zal in december/januari in het Cen-
traal Museum
de tentoonstelling „Oude
huizen in Utrecht"
worden gehouden als af-
sluiting van de jubileumviering. Aan alle
bouwkundige aspecten van oude huizen zal
aandacht worden besteed. De fragmenten,
aanwezig in het Centraal Museum en te zien
op de expositie, zullen worden aangevuld
met foto's van nog bestaande huizen in
Utrecht. Wij komen er op terug.
oud utrecht
46e jaargang - nummer 8 - oktober 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht
tel. (030) 71 00 44.
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
65
-ocr page 68-
Het Kerkplein van
Rijsenburg
Ter gelegenheid van de officiële ontvangst van
Oud-Utrecht door de Gemeente Utrecht op 9 maart
jl., sprak onze toen scheidende voorzitter, de heer
Temminck Groll, over de oorspronkelijke doelstel-
lingen van onze vereniging, namelijk ,,de liefde
voor Utrecht als stad. In latere jaren is dit uit-
gebreid tot de gehele provincie". En daarna volgde
de opmerking die erop neerkwam, dat er toch nog
wel discrepantie bestond tussen stad en pro-
vincie. Hij sprak de hoop uit, dat hierin verandering
zou komen.
Later, bij de viering in het Spoorwegmuseum,
sprak onze nieuwe voorziter, de heer Hoogezand,
woorden van gelijke strekking.
Om hen bij dit loffelijk streven behulpzaam te
zijn, roep ik de belangstelling bij u op voor het
Kerkplein te Rijsenburg, dat reeds in 1967 door
CRM tot beschermd dorpsgezicht werd verklaard.
In 1971 heeft de gemeente Driebergen-Rijsenburg
hierover een hearing gehouden, maar sindsdien
is er nog steeds niets gebeurd en is alles in de
verloederde toestand gebleven.
Ik vestig uw aandacht op de mooie gave con-
ceptie van beslotenheid van dit plein, zoals blijkt
uit de plattegrond van 1810. Kerkplein en kerk
enerzijds, herberg en flankerend huis en stalge-
bouw anderzijds, vormden een prachtige omslui-
ting van de dorpskern. De doorsnijdende ,,landt-
weg naar Uitrecht" vormde daarvoor geen enkele
belemmering, omdat er immers weinig verkeer was.
...-
Het Kerkplein te Rijsenburg omstreeks 1900.
Indien we de afbeeldingen van het Kerkplein anno
± 1890 vergelijken met die van 1973, dan wordt
het een mens toch wel droef te moede. Alle bomen
zijn praktisch verdwenen en er blijft alleen rijdend
of stilstaand blik over. Vrachtwagens hebben al
een paar maal de ingepote boompjes verpletterd.
Het plein lijkt thans aan de vernieling prijsgegeven,
zowel door personenauto's als door het verkeer
van monsterlijk grote vrachtwagens.
Bovendien worden door dat zware langs dende-
Het Kerkplein op 31 maart 1973 ...
66
-ocr page 69-
rende verkeer scheuren veroorzaakt in de funde-
ringen van de kerktoren. Trouwens, deze kerk en
toren staan bij hun leven te verrotten, ondanks de
toegezegde (maar nog steeds niet gerealiseerde)
hulp door Rijksmonumentenzorg.
Nu heb ik al aan verschillende instanties het plan
voorgelegd om alle gemotoriseerde verkeer over
het Kerkplein — uitgezonderd voor rouw- en trouw-
diensten in de kerk uiteraard — te verbieden; als-
mede een absoluut parkeerverbod.
Het doorgaand verkeer kan gedirigeerd worden
langs Buzziburglaan, Engelenburg, Damhertlaan
enz. en dus niet via Drieklinken, Rijsenburgse
Steech (kleuter- en basisschool).
Als alternatieve parkeerplaats is ruimte waar vroe-
ger een alleraardigste waterpartij was, maar die
door de permanent lage waterstand niet meer te
herstellen is. Thans is het een ten hemel schreiende
smeerboel, een eldorado voor muggen, ratten en
ander ongedierte. En dat in het centrum van ons
dorp. Het is gelegen tussen hotel 't Wapen van
Rijsenburg en het voormalig seminarieterrein.
Mijn voorstel is nu: rioleer voor zover nodig, rooi
wat hout aan de hoge seminariekant en gooi die
hoge wal over dat aan te brengen riool heen;
niveleer het geheel en maak daar een royale
parkeerruimte van (oppervlakte van 3000 tot ±
7000 m2). Ingang voor auto's via Diederichslaan
achter de huizen om en een voetgangersuitgang
op de Rijksweg (trottoir) voor het winkelend pu-
bliek. Uiteraard moet er dan een bebakening
groen-rood licht komen met drukknop (zoals bij
de Traay).
Indien het Kerkplein voor alle verkeer gesloten
wordt, zou Rijkswaterstaat misschien genegen zijn
tot een soort „ruilverkaveling", namelijk als tegen-
prestatie toe te staan dat de nieuw te creëren
parkeerruimte vanaf de Rijksweg toegankelijk
wordt.
Ons Kerkplein kan dan weer met bomen beplant
worden, het plaveisel kan dan gemaakt worden op
de wijze als voor het Slot te Zeist, in plaats van
de huidige Drentse zwerfkeien en zuurkoolstenen.
En in een niet te verre toekomst zie ik ook de
gevels der huizen van het Kerkplein nog eens in
hun oude staat teruggebracht met subsidies van
rijk, provincie en gemeente.
Al ben ik al oud, tóch zou ik dit nog graag be-
leven. Op allen die hierbij de helpende hand zou-
den kunnen reiken, doe ik hierdoor een allerdrin-
gendst beroep.
Rijsenburg                                                Wim Harzing
De Dorpsstraat van Rijsenburg anno ± 1887.
Verloederde waterpartij tussen 't Wapen van Rijsen-
burg en het voormalige Seminarieterrein, anno
1973.
„'t Wapen van Rijsenburg" met Koetshuis, ± 1845.
67
ftl/SENBURG
KERKPLEIN
-ocr page 70-
De verdwenen Rijnloop (i)
Waarnemingen in de bouwput
van V & D Achter Clarenburg
dat met publikatie diende te worden gewacht tot
ook het Geologisch Instituut der Rijks Universiteit
te Utrecht met zijn verslag gereed en de radio-
koolstof datering van de visfuik door het Natuur-
kundig Laboratorium van de Rijks Universiteit te
Groningen bekend zouden zijn.
In de lente van 1971 werden op initiatief van
amateur-archeologen in een bouwput voor Vroom
& Dreesmann tussen Achter Clarenburg en de ge-
dempte Catharijne Singel (Rijnkade) een aantal •
archeologische en bodemkundige waarnemingen
gedaan, waarvan tot op heden alleen die van de
BOUWPUT V4D 1971
situatie
Afb. 1. Plattegrond bouwput met de loop van de
ver lande Rijn en het profiel (A-B) van afb. 2. De
vindplaats van de fuik is aangegeven met een
kruisje. Tek. I.P.P.
Thans is dit het geval en inderdaad is het pas
nu mogelijk definitief orde op zaken te stellen.
Van een dagelijkse begeleiding van de graafwerk-
zaamheden door een stadsarcheoloog (eerst aan-
gesteld op 1 februari 1972) was toen nog geen
sprake en de gemeente, namens wie de stads-
archivaris dr. J. E. A. L. Struick coördinerend op-
trad, moest improviserend gebruik maken van de
toevallig beschikbare krachten der professionele in-
stanties. Van deze heeft het Geologisch Instituut —
het zij hier met erkentelijkheid vermeld — de
basis-gegevens aangedragen, waaraan de archeolo-
eerste fase van de ontgraving — de fundamenten
van middeleeuws muurwerk betreffend — zijn ge-
publiceerd 1).
De in het volgend stadium van diepere ontgraving
aan het licht gekomen voormalige Rijnbedding en
de vondst van een visfuik en aardewerk uit de
prehistorie(?), de Romeinse Keizertijd en de Vroege
en Late Middeleeuwen vormden belangrijk krante-
nieuws, maar het bleek niet direct mogelijk een
afgerond wetenschappelijk verslag uit te brengen
over de door verschillende officiële instellingen
verrichte onderzoekingen.
In het intern aan de Gemeente Utrecht uitgebracht
voorlopige rapport vanwege de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort en
het Instituut voor Prae- en Protohistorie van de
Universiteit van Amsterdam werd dan ook gezegd
68
-ocr page 71-
BOUWPUT ViO 1971
profiel
; : -
V.
rï'EEuWSE Culi iA»G
Afb. 2. Schematisch profiel van de verlande Rijn.
Tek. I.P.P.
diepte in het rivierzand door de dragline-machinist,
de heer A. C. Kruiswijk, geborgen. De vorm van
het potje is te weinig uitgesproken om een zekere
toeschrijving toe te laten. Het toont volgens mede-
deling van drs. J. F. van Regteren Altena (R.O.B.)
nog de meeste verwantschap met de „Henkel-
gefasse" uit de Late Bronstijd, doch is zeer waar-
schijnlijk ook in de Ijzertijd te dateren.
Direct boven de afzettingen sub (1) werd op -S- 257
NAP een wilgetenen fuik gevonden. Deze mat
gische vondsten en de betreffende dateringen ge-
koppeld konden worden.
Wij mogen hiervoor verwijzen naar het uitvoerig
gedocumenteerd, gestencild verslag over het sedi-
mentologisch veldwerk van de hand van mejuffrouw
D. E. C. Dominicus en de heer J. H. van den Berg,
uitgevoerd o.l.v. dr. J. R. Boersma.
In hun verslag tonen de auteurs aan dat de in de
bouwput 2.50 m beneden het straatniveau ontslo-
ten rivierafzettingen deel uitmaken van een grote
meander van de Rijn die blijkens vroegere waar-
nemingen gelopen moet hebben van de Kromme
Nieuwe Gracht, Minrebroederstraat, Ganzenmarkt
over de bouwputten Achter Clarenburg en Wes-
terstraat naar het Centraal Station (de laatste twee
waarnemingen eveneens van 1971). In de geschie-
denis van deze rivier kunnen vier fasen worden
onderscheiden:
(1)   afzettingen van een grote meander van een
zich in het, er althans noordelijk van aangetroffen,
veen insnijdende rivier met oeverwallen;
(2)  na een gedeeltelijke stroomverlegging stroom-
opwaarts neemt het rivierdebiet sterk af en ont-
staat een meer vlechtend rivierpatroon;
(3)   nadat de eerst te ruime bedding voldoende
opgevuld is, ontstaat opnieuw een begin van
meanderen;
(4)  een plotselinge afdamming stroomopwaarts ver-
oorzaakt de opvulling met klei in traag stromend
water van de dan nog slechts 22 meter brede en
twee meter diepe restgeul.
Deze stratigrafie van de rivierbedding is met be-
hulp van het archeologisch materiaal nader te da-
teren (afb. 1 en 2). Aangetroffen werden in de af-
zettingen sub (1) een randscherf en enkele wand-
scherfjes van (een) kookpot(ten), met voorbehoud
te determineren als van het type Ruinen-Wommels
III (ca. 3e eeuw v.C).
Een vrijwel onbeschadigd potje (afb. 3) van even-
eens handgemaakt aardewerk, waarvan alleen het
oor is afgebroken, werd op waarschijnlijk dezelfde
Afb. 3. Kookpotje van handgemaakt aardewerk;
oor afgebroken. Ijzertijd? Eigendom A. C. Kruis-
wijk. Foto I.P.P.
in totaal 95 cm en bestond uit een trechter en
een viskorf, een type visval dat sinds het neoli-
thicum tot op de dag van heden alom in gebruik
is geweest (determinatie drs. F. R. van Iterson
-ocr page 72-
gelijkbaar zijn met 8e-eeuws materiaal uit Dore-
stad (mededeling prof. dr. W. A. van Es).
In de afzettingen sub (3) werd — aan de basis
van de restgeul — te weinig materiaal verzameld
om tot een zekere datering te komen, maar de
fragmentjes maken geen jongere indruk dan de
9e of 10e eeuw. In de kleivulling van de restgeul
sub (4) werden geen vondsten gedaan.
Een terminus ante quem voor de slotfase van de
verlanding van de rivier levert een geringe kunst-
matige ophoging — tot een dikte van 70 cm —
over de verlande geul heen. In deze ophoging —
die zich op ruim twee meter beneden het straat-
niveau bevindt — waren vele ingravingen zoals
kuilen en greppels te zien, waarin mosselen en
aardewerk uit de 12e eeuw werden gevonden.
Van de veelvuldig in de bouwput waargenomen
paalresten en ander houtwerk valt niet te zeggen
bij welk niveau zij hebben gehoord, omdat nergens
een relatie met het profiel kon worden gelegd.
Deze gecombineerde waarnemingen leveren be-
langrijke gegevens op t.a.v. de Rijnloop door
Utrecht vanaf ten minste de eerste tot de twaalfde
eeuw (afb. 4). In het sedimentologisch verslag
wordt als het meest waarschijnlijk gesteld dat de
onderhavige bedding inderdaad van de Rijn is,
omdat deze vanaf de Minrebroederstraat onmoge-
lijk naar het noorden kan hebben gestroomd, van-
wege het aan die zijde aangetroffen veen.
Bovendien kan men vermoeden dat de Neude,
historisch bekend als een drassige plek, tegen de
buitenbocht van de meander Kromme Nieuwe
Gracht-Minrebroederstraat heeft gelegen. De rich-
ting van de stroming zoals die gemeten is in de
bouwput Achter Clarenburg is dezelfde als de ver-
onderstelde stromingsrichting van de Rijnloop in
de Minrebroederstraat-Ganzenmarkt 2). Op de kaart
laat zich de rivierloop in de richting van het Cen-
traal Station stroomafwaarts zonder moeite ver-
binden met de loop van de Oude Rijn, zoals deze
door M. N. Acket 3) aannemelijk werd gemaakt
langs de kronkelende noordwestelijke grens der
Stadsvrijheid (te zien op de kaart van C. Specht,
1696) tussen 't Oog in Al en 't Hof ter Wey (en
dan verder naar Katwijk).                (Wordt vervolgd)
H. H. van Regteren Altena (I.P.P.)
H. Sarfatij (R.O.B.)
Noten
1)  In het Nieuwsbulletin van de Kon. Ned. Oud-
heidkundige Bond 1971, 86-87 (H. Halbertsma).
2)  J. H. Jongkees, Aantekeningen over Utrechts
oudste geschiedenis. Jaarboekje van 'Oud-
Utrecht', 1945-46, p. 54 en 1. M. van Winter,
Utrecht am Rhein, Mittelalterlicher Rheinlauf und
Entstehungsgeschichte der Stadt Utrecht, in: Die
Stadt in der Europaischen Geschichte. Fest-
schrift Edith Ennen. Bonn, 1972, pp. 138-152.
3)  M. N. Acket, Ligging en grenzen van Utrecht,
laarboekje van Oud-Utrecht, 1950, p. 99 e.v.
Scholten, I.P.P.)- Tussen trechter en korfwand was
de fuik bij de mond verzwaard met veldkeien en
een netverzwaarder van rode, hardgebakken klei,
min of meer driehoekig met in het midden een door-
boring. De C14-meting van het wilgenhout van de
fuik verschafte de datering van 1880 ± 35 BP,
dus in de tweede helft van de eerste eeuw na C.
(± 70 n.C). De fuik verkeerde in een dermate
slechte staat, dat slechts een klein gedeelte, de
uiterste punt van de korf, geprepareerd kon worden
(thans in het Centraal Museum).
In de over de fuik liggende afzettingen sub (2)
werd op verschillende diepten verspoeld Romeins
en niet verspoeld vroegmiddeleeuws aardewerk
UTRECHT
■ opgraving
Afb. 4. Situering van de bouwput (1971) voor
Vroom & Dreesmann en van de
deels nog hypo-
thetische
loop van de Rijn door Utrecht.
I   Romeins castellum (1e-3e eeuw), 2-3 kathedraal
en Oud-Munster (7e-8e eeuw), 4-6 kapittel en abdij-
kerken 11e eeuw, 8-10 parochiekerken vóór 1200,
I1   Rijn-V echtverbinding (Oude Gracht), 12 Rijn-
llselverbinding (Vaartse Rijn). Tek. I.P.P.
gevonden. Hiertoe behoren een halsfragment van
een amfoor (2e eeuw) en op een iets hoger ni-
veau (waarin ook verslagen veen) twee terra si-
gillata scherven (volgens determinatie van prof. dr.
W. Glasbergen 2e helft 2e eeuw / 1e kwart 3e
eeuw) alsmede een fragmentje lidiet. Het in rui-
mere mate vertegenwoordigd vroegmiddeleeuws
materiaal bestaat uit wand- en bodemscherven,
waarvan sommige der karakteristieke stukken ver-
70
-ocr page 73-
BOEKBESPREKINGEN
Gouda, zeven eeuwen stad, Hoofdstukken uit de
geschiedenis van Gouda, 1972, 442 blz.
De oudheidkundige Kring „Die Goude" legt bij-
zondere eer in met de bundel opstellen ter gele-
genheid van het 7e eeuwfeest. Een speciale ver-
melding verdient de actieve en kundige gemeente-
archivaris, mr. J. E. J. Geselschap, die maar liefst
7,5 van de 14 artikelen voor zijn rekening wist
te nemen. Gekozen is voor een horizontale samen-
stelling, waarbij geen geschiedverhaal wordt ge-
boden maar een aantal aspecten van stedelijk
leven diepgaand wordt behandeld. Het getuigt van
de grote kwaliteiten onder de leden, dat ieder voor
zich zijn onderwerp kundig, grondig en toch lees-
baar in wist te brengen in het grote geheel.
Het is ondoenlijk alle artikelen te bespreken. Op-
vallend is de studie van V. C. C. J. Pinkse over de
Goudse bierfabricage, de belangrijkste industrie,
die op heldere wijze wordt belicht tegen de achter-
grond van het nationale en internationale econo-
mische leven. De samenhangende artikelen van
mr. J. E. J. Geselschap over het ontstaan van de
stad en de ruimtelijke groei van de plaats, waarbij
de schrijver een meesterlijk gebruik maakt van de
schaarse en moeilijk te hanteren gegevens. Een
keur van artikelen over kerkelijk leven — waar-
om de Middeleeuwse periode ontbreekt, is niet
duidelijk —, verschillende industrieën, de volks-
gezondheid, de liefdadigheid en het onderwijs, de
kunst, geven te zamen een boeiend beeld van
700 —en zelfs meer! — jaren van stedelijke be-
drijvigheid.
Wanneer men toch bepaalde aspecten mist — de
Goudse glazen, de pijpenfabricage — dan is dit
alleen omdat de kwaliteit van de schrijvers ook
deze onderwerpen zo goed naar voren had kunnen
brengen. Alles te zamen genomen een waardevol
werk, dat vele van onze leden een aantal aan-
gename avonden zal kunnen bezorgen.
Warm aanbevolen!
/. E. A. L. Struick
Utrecht in Prent, een geïllustreerd overzicht van
twintig eeuwen Utrechtse Historie samengesteld
door mevr. A. A. S. Kamerling-van Haersma Buma.
Uitgave: Europese Bibliotheek, Zaltbommel, gebon-
den. Prijs f35,
—.
Twintig eeuwen Utrechtse historie in ruim 125 af-
beeldingen met daarnaast een duidelijke uitleg.
Een juweel van een boek, dat te beschouwen is
als een hommage aan de buitengewoon fraaie en
uitgebreide prentenverzameling van het Gemeen-
telijk Archief, waarvan zo vele Utrechters nog geen
weet hebben.
Vijfendertig gulden is niet goedkoop, maar juist een
„prentenboek" vraagt om de beste typografische
verzorging en daar is zeker sprake van.
Utrecht in Prent is voorlopig alleen te verkrijgen
bij Vroom en Dreesmann, in wier opdracht het
boek is uitgegeven.
H.S.
ONTWERP-BEGROTING VOOR 1974
f
37.500,—
n
4.100 —
ii
500,—
ii
500,—
ii
300,—
■ <
100 —
PH
43.000 —
f 20.000
13.750
„ 2.000 —
150,—
350 —
„ 3.500,—
f
43.000,—
Contributieontvangst 1.500 leden a ƒ25,—
Advertenties maandblad
Verkoop jaarboek en maandblad
Lezingen en excursies netto
Subsidie Provincie en Gemeente
Rentebaten
Jaarboek 1974
Maandblad (11 xƒ 1.250,—)
Honoraria (Redactie maandblad; ledenadministratie; boekhouding)
Porti
Eigen contributies
Kosten ledenvergaderingen
Onvoorzien
Gezien de nog steeds stijgende kosten ziet het bestuur zich genoodzaakt op de komende ledenvergadering
voor te stellen de contributie tot minimaal ƒ25,— te verhogen.
71
-ocr page 74-
Oude Kamp j eny
Een onderzoek naar de
bouwgeschiedenis
Gemeentelijk Archief. De originele stukken, die
soms veel meer gegevens bevatten, moeten nog
geraadpleegd worden. Ook het archief van het
kapittel van Oud-Munster dat zeer veel bezittingen
in „Oudelle" had, moet nog bekeken worden, ter-
wijl het archief van het smedengilde wellicht in-
lichtingen kan verschaffen over de periode dat
het huis als smederij in gebruik was. Voorlopig-
heid dus in het documentaire vlak.
Ten tweede: Toen ik Oude Kamp voor de eerste
maal bezocht, was er in het kader van de restau-
ratie al flink gegraven, waardoor het in een aantal
gevallen niet meer mogelijk was samenhangen
tussen verschijnselen te controleren (bijv. tussen
kelder en smidsvuur). Veel gegevens over de oude
situatie zijn evenwel te verwachten bij toekomstig
archeologisch onderzoek in het buurpand (no. 7).
Afb. 1. Overzicht van de voorkamer van Oude
Kamp
5 met in het midden het smidsvuur.
In de zomer van 1972 werd bij de restauratie/
consolidatie van het huis Oude Kamp 5 (fig. 1:2)
een rechthoekige gemetselde bak aangetroffen
(afb. 1 midden). Daar deze bak zich „ondergronds"
bevond, achtte men het raadzaam de gemeente-
lijke archeoloog te waarschuwen. Spoedig kon
vastgesteld worden dat we met een vuurplaats
van een smid in na-middeleeuwse tijd te doen
hadden. Tegelijkertijd bleek echter dat er aan dit
huis nog veel meer te beleven viel. Het volgende
wil een kort en voorlopig verslag zijn van die be-
levenissen.
Het voorlopig karakter van dit verhaal heeft de
volgende twee oorzaken:
Ten eerste: het archiefonderzoek is nog niet af-
gerond. Weliswaar konden de eigenaren van het
huis tussen 1580 en 1811 min of meer nagegaan
worden, waardoor de smederij een vrij vaste da-
tering kreeg, maar dat gebeurde nog slechts via
de klappers op de transporten en plechten in het
72
-ocr page 75-
Een klein proefgaatje gegraven in no. 7 bevestigde
nl. het vermoeden, dat bij het onderzoek in 5 ge-
rezen was nl. dat beide huizen eens één geheel
hebben gevormd.
Voorlopigheid dus in de materiële zaken van deze
gebouwen. Het Utrechts Monumentenfonds, het
Bouwbedrijf Stuyvenberg en Pos, de heren J. C.
Meulenbelt en prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll
zeg ik dank voor de door hen verleende mede-
werking, voor hun belangstelling en voor de vele
nuttige suggesties vooral op bouwkundig gebied.
In hun oudst nu bekende vorm zijn de huizen 5
en 7 een zgn. dwarshuis geweest, dat wil zeggen
een huis dat met zijn lange gevel evenwijdig aan
de straat staat (fig. 2:1).
Bij het onderzoek werd geen spoor teruggevonden
van een oude frontgevel. Weliswaar werd een
fundering van stenen van 30x15x7 aangetroffen,
maar die was duidelijk uit eerder gebruikte ma-
terialen vervaardigd en bovendien stak zij, on-
afgewerkt en al, een halve meter boven het oudst
gevonden vloeroppervlak uit (afb. 4).
Waarschijnlijk zal het huis eens een houten voor-
gevel gehad hebben. Ook de richting van de
balken, evenwijdig aan de straat, kan in die rich-
ting wijzen. Van dichtgezette balklagen in de
achtermuur is niets gevonden. Een muuranker in
het midden van de achterkamer zou op een onder-
slagbalk kunnen wijzen die de toch wel grote
lengte van de overspanning moest ondersteunen.
Onderzoek in de kelder van no. 5 en het algehele
onderzoek van no. 7 zullen naar wij hopen meer
gegevens over de oudste periode opleveren.
Deze hoop bestaat in nog zekere mate met be-
trekking tot de tweede periode (fig. 2:2). Dwars
door de achterkamer van no. 5 loopt in N-Z rich-
ting een fundament (afb. 3; de doorbraak is re-
cent). In de zuidwand van 7 treffen we op dezelfde
hoogte weer een duidelijke naad aan (afb. 2),
terwijl er ook een zeker niveauverschil is in no. 7
op de plaats waar het fundament zou moeten door-
lopen. Het ziet er dus naar uit, dat er een uitleg
van het hele pand naar achter toe heeft plaats-
gevonden. Deze uitleg is echter niet dieper ge-
weest dan 3.20 m.
Net als bij de frontmuur hebben we bij de eerste
uitleg enige moeilijkheden met de datering: de
stenen zijn van middeleeuws formaat, maar ze zijn
secondair verwerkt. Opvallend is het verschil tus-
Afb. 2. Zuidmuur van Oude Kamp 7 met twee
loodvoegen en de latere opbouw en overbouwde
steeg.
Aanwijzingen hiervoor werden gevonden bij de
muur die voor- en achterkamer van 5 scheidt; het
bleek nl. dat deze muur zich in 7 voortzet. In de
onderkant van de zuidmuur van 7 is trouwens een
duidelijk onderscheid in metselwerk vast te stel-
len op de plaats waar de twee muren elkaar
moeten raken (afb. 2, verst verwijderde loodvoeg).
Van deze oorspronkelijke situatie is tot op heden
teruggevonden: de trapgevel aan de noordzijde
van 5, het vermelde onderstuk van de zuidmuur
van 7 en een gedeelte van de verbindingsmuur
aan de achterzijde.
Afb. 3. Overzicht van de achterkamer van Oude
Kamp
5 met van linksonder naar rechtsboven het
fundament van de eerste uitleg en de dwarsmuur
daarop.
sen het eerste (oudste) deel van de zuidmuur van
7 dat vrij behoorlijk in verband gemetseld is, terwijl
de volgende delen een ratjetoe zijn, wat vaak het
73
-ocr page 76-
geval is bij secondaire verwerking van bakstenen.
Een plavuizen vloer uit de 16e eeuw ligt, in ge-
deelte, nog ter plaatse, maar hij is langs de randen
van de muur weggebroken om die muren te kun-
nen zetten.
De uitleg zou op grond van de gegevens dus op
zijn vroegst uit de 16e eeuw kunnen dateren.
Ongeveer tegelijkertijd of iets eerder moet de
scheidingsmuur in het oude gedeelte gezet zijn.
Wellicht heeft men de uitleg gemaakt om na de
verdeling van het oude huis toch de mogelijkheid
te houden, van de ene kamer in de andere te
komen. Van een deur in de scheidingswand is nl.
geen sprake. Wel van een in de wand ingebouwde
haardplaats van een type dat na de 16e eeuw niet
meer voorkomt. Daarmee is de muur dus ook
enigszins gedateerd.
Mogelijkerwijs hebben we met de volgende uitleg
(fig. 2:3) meteen met de splitsing van het huis te
maken. De muren van 7 worden nl. verder door-
getrokken dan die van 5.
Of daarbij de eerste uitleg geheel weggebroken
is, is niet duidelijk: een stookplaats in de achter-
kamer van 5, net op het punt waar de aanhechting
zou moeten zijn, maakte waarneming van een
bouwnaad onmogelijk. Het heeft er echter veel
van dat de hele scheidingsmuur over het funda-
ment van de eerste uitleg heen staat. Alleen de
zuidwand van no. 7 heeft men kennelijk laten staan:
5m
I
I
I
I
I
u
-----------------------
3
Fig. 1. Mogelijke ontwikkeling van de plattegrond
van Oude Kamp
5 en 7: 1. middeleeuws, 2. 16e
eeuw, 3 en 4: 17e eeuw.
74
-ocr page 77-
eens geheel vernieuwd heeft getuige een lood-
voeg.
Lang hebben we vreemd aangekeken tegen de
onmiskenbare moeten van een stookplaats en rook-
kanaal aan de buitenzijde van de middeleeuwse
trapgevel. Ook het onafgewerkte uiterlijk van de
gevel heeft ons er menigmaal toe gebracht hem
te beschouwen als te behoren tot een (afgebroken)
huis aan de noordzijde. Het voorkomen van een
steegje langs het huis, uitkomende op de achter-
terreinen van Nieuwegracht en Herenstraat, deed
ons weer twijfelen, daar zulke steegjes en achter-
uitgangen vaak van een respectabele ouderdom
zijn (zie fig. 1:1)-
De mogelijke oplossing van dit raadsel kwam uit
het archief. In 1604 is er nl. sprake van een
„poortwech daar de camer overgebouwt is".
Uit alles blijkt dat deze „poortwech" ten noorden
van 5 gelegen moet hebben, de haardplaatsen en
rookkanaal zullen dus wel bij de „camer" gehoord
hebben. Een vergelijkbare overbouwing vinden we
overigens aan de zuidzijde van no. 7 (afb. 2).
Met de uitbreiding in de diepte bedoelen we de
aanleg van een kelder. Voor zover we konden
naqaan, moet deze kelder uit de 17e eeuw stam-
men De vloeren van de kamers van 5 werden op-
gehoogd teneinde het gewelf van de kelder geheel
ondergronds te krijgen. De kelder bevindt zich in
de noordhelft van de voorkamer van no. 5. De
plavuizen vloer verdween bij de ophoging onder
een laag aarde' De nieuwe vloer kwam °P de
hoopte te liggen waar de scheiding tussen de oude
• m>a;p stenen van de frontmuur zichtbaar is
en nieuwe oic>
het nieuwe deel, al even rommelig in secondaire
verwerkte steen opgetrokken, is in de muur van de
eerste uitleg ingelast (afb. 2).
Het is denkbaar dat de eerste uitleg van 7, op de
zuidmuur na, is weggebroken en dat die van 5 nog
een tijdlang heeft bestaan en dat 5 pas later
verder is uitgelegd.
Voor deze opvatting pleit dat de noord-achtermuur
van 5 in zijn geheel en in één stuk van nieuwe
steen is opgetrokken (22 a 23x11,5x4,5). De
achtergevel van 5 staat tot en met zijn funda-
menten koud tegen 7 aan.
Met deze laatste uitbreiding van 5 (fig. 2:4) hebben
we de huidige oppervlakte van de beide gebouwen
bewerkt. Volgens het kadastrale minuutplan uit
1821/22 (fig. 1:1) heeft 5 nog enige achteruitbouw-
sels gehad die op dit ogenblik nog in onderzoek
zijn, maar die, gezien de zeer laat 18e eeuwse
achtergevel toch wel uit de (vroege) 19e eeuw
zullen stammen. Zelfs toen nog gebruikte men
middeleeuwse steen als funderingsmateriaal.
Na de vergrotingen in de plattegrond blijven ons
nog de uitbreidingen in de hoogte en in de diepte
over. Het oude huis heeft zeker tot en met de 16e
eeuw slechts één woonlaag gehad. Duidelijk zien
we op afb. 2, dat men no. 7 later verhOOgd heeft.
Hetzelfde is het geval met 5 waar rnen de middel-
eeuwse trapgevel opgetrokken heeft tot een front-
gevel, zodat er een verdieping bij op kon
Zoals boven al vermeld, is het achterhuis van 5
waarschijnlijk in één keer tot zijn huidige hoogte
opgebouwd, waarbij men de achtergaVels later nog
Afb_4. Frontgevel in de voorkamer van Oude KamP
LenrgTd dB J6e"ee^se buizen vloer
de huidige vloerhoogte.
H hikt dan ook aannemelijk, dat de houten voor-
I rnet de aanleg van de kelder verdwenen is
..,* »
mm
-ocr page 78-
het reeds geheel uit zijn omringende grond bloot-
gegraven was. Gelukkig kon nog wel worden vast-
gesteld dat het op een gedeelte van de 16e eeuwse
plavuizen vloer stond, zodat het in ieder geval van
na de 16e eeuw moest dateren. Ook was het
metselwerk aan de buitenzijde van de bak geheel
onafgewerkt, zodat aangenomen moest worden
dat het niet op de grond maar er in gestaan had,
dat wil zeggen in de ophoging die ontstaan was
door de aanleg van de kelder.
Daar het smidsvuur gedeeltelijk ook op puin van
de plavuizen vloer stond, is het waarschijnlijk dat
men een gat in de ophoging gegraven heeft om
het metselwerk te maken. Ook de zeer slordige
buitenkant (afb. 1) wijst daarop. De conclusie is
dat de kelder ouder moet zijn dan het smidsvuur.
In de klappers van de transporten en plechten
komt in 1764 de eerste vermelding van een smid
voor, nl. Johan van Noy. Hij moet er dan al wonen
en vervangen door een stenen muur met in zijn
fundament bakstenen van 30x15x7 cm en in het
opgaande werk 23x11,5x4,5.
Te oordelen naar het steenformaat zouden kelder
en nieuwe verdieping uit dezelfde tijd kunnen
stammen.
De vraag of er al voor de 17e eeuw een kelder
OUDE KAMP
M- - ' ■
rJ
i r
1
1. SITUATIE 1821 - 1822
OUDE KAMP
. •.
Afb. 5. Het diep wegduiken van de oude achtermuur
van Oude Kamp
5 gezien vanuit de voorkamer.
De kelder bevindt zich rechts.
want de vermelding is van een plecht (soort hypo-
theek). Een koopakte op zijn naam is tot nu 'toe
niet gevonden, maar het is mogelijk, dat hij in het
bezit van zijn huis gekomen is door middel van
zijn vrouw Janneke van Haeften wier familie meer
huizen in de buurt bezit. Deze Janneke, inmiddels
weduwe geworden, verkoopt het huis in 1721 aan
Pieter van der Sloot, meester smid; in dat geval
is er ook sprake van een ,,smejerije". In 1725
verkoopt Pieter het huis aan Hendrik Verhagen,
schrijnwerker, die het twee jaar later over doet
aan Govert Vernoy (Vernoy = Van Noy?).
Het bestuderen van de originele stukken zal ho-
pelijk meer duidelijk maken over het wonen en
werken van de smeden in de Oude Kamp.
Drs. T. I. Hoekstra
j-V
- -i_L___.
T—l
2. SITUATIE 1973
F/g. 2. Situering van Oude Kamp 5 en 7; /. 1821-
1822 kadastrale minuut, 2. huidige situatie met
oudere situatie ingestippeld.
geweest is, blijft evenwel open. De achtermuur
van de eerste periode duikt nl. ineens 65 cm de
diepte in vlak voordat de huidige kelder begint
(afb. 5).
Een nader onderzoek in de kelder zal uitkomst
moeten brengen.
Het smidsvuur
Ten slotte terug naar het begin: het smidsvuur.
Archeologisch gezien een wat lastige kwestie daar
Foto's: Gemeentelijke Film- en Fotodienst.
76
-ocr page 79-
Een verdwenen Rijnloop (n)
Waarnemingen in de bouwput
van V & D Achter Clarenburg
De vondst van de visfuik uit de eerste eeuw en
het verspoelde Romeinse aardewerk uit de tweede
en begin derde eeuw bewijzen onomstotelijk dat
de Rijn toen nog een actieve rivier was. Op de
zuidoever lag daar toen, gelijk bekend, het Ro-
meinse castellum (47-ca. 260 n.C). dat is opge-
graven op het Domplein. De gedeeltelijke stroom-
verlegging stroomopwaarts moet, wederom op
grond van het scherven-materiaal in fase 2, tijdens
of kort na de 8e eeuw hebben plaatsgevonden
(mogelijk samenhangend met het ontstaan van de
Lek?), maar het karakter van meanderende rivier
gaat nog niet definitief verloren.
De verlanding, kenbaar aan de kleiopvulling van
de smalle restgeul, heeft eerst na de Karolingische
tijd plaatsgevonden, vermoedelijk kort voor of in
de 12e eeuw, in verband te brengen met het af-
dammen van de Kromme Rijn bij de splitsing met
de Lek (ca. 1100).
Het graven van de Utrechtse stadsgrachten in de
12e eeuw om N-Z-verbindingen te maken tussen
Rijn en Vecht (doorgraving van de Weerd, 1148)
enerzijds en Rijn en IJssel (de Vaartse Rijn, vóór
1127) anderzijds is het antwoord van de stad ge-
weest op deze verlanding. De 12-eeuwse cultuur-
laag boven de restgeul toont ten slotte dat althans
ter plaatse van Achter Clarenburg het graven
der stadsgrachten tot gevolg heeft gehad dat hier
toen de oorspronkelijke rivierloop uit het stads-
beeld verdween.
Onlangs heeft dr. J. M. van Winter in haar in noot
2) aangehaalde publikatie de verschillende theo-
rieën over de Rijnloop door Utrecht kritisch onder-
zocht en er o.m. op gewezen, dat de Rijn in de
Afb. 5. De 95 cm lange wilgetenen visfuik uit plm.
70 na Chr. in situ. Foto Geologisch Instituut.
11e eeuw tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht
nog een goed bevaarbare rivier moet zijn geweest.
In 1007 maken de Noormannen er gebruik van
oud utrecht
november 1973
46e jaargang
nummer 9
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en
de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
DA. Belderbos. Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030)312318
Contributie vanaf 1-1-74 min. f 25—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
77
-ocr page 80-
De functie en een meer exacte datering van de
muur (door H. Halbertsma beschreven in de in
noot 1) geciteerde eerste publikatie van het onder-
zoek) zijn hiermee echter nog niet vast komen te
staan. Blijkens het feit dat vele bakstenen sporen
van secundair gebruik vertonen, kan de muur ook
bij het over de 12e-eeuwse cultuurlaag heenlig-
gende ophogingspakket hebben behoord (het ni-
veau van de insteek kon tijdens de waarneming
al niet meer worden vastgesteld)
Dat langs de westelijke straatzijde van Achter
Clarenburg in de 13e eeuw, zo niet reeds in de
late 12e eeuw bebouwing is geweest stond in elk
geval reeds vast. Onder de Oud-Katholieke kerk
St.-Maria Minor, direct ten zuiden van de bouw-
put, is nog de uit die tijd daterende kelder aan-
wezig van het middeleeuwse grote stenen „Huis
Clarenburch", dat — na reeds een aantal malen
te zijn verbouwd — in 1860 praktisch is gesloopt
ten behoeve van deze kerk 6).
Stenen bebouwing
Bovendien is door prof. Temminck Groll aange-
toond, dat ook het voormalig pand van de Dienst
Openbare Werken (Achter Clarenburg 12-14, te-
genover de Korte Elisabethstraat, dus ter plaatse
van de bouwput) blijkens de uit reuzemoppen
opgemetselde kelder met tongewelf uit een waar-
schijnlijk middeleeuws stenen huis is ontstaan. 7)
De, behalve de reeds genoemde muur verder nog
verspreid gevonden funderingsmuren met o.a. het
restant van een keldertrap, suggereren een niet
onaanzienlijke stenen bebouwing langs Achter
Clarenburg, mogelijk zelfs van meerdere stenen
huizen, al kort nadat de Rijnloop was afgedekt 8).
Het in de bijbehorende houten tonputten gevon-
den oudste aardewerk ondersteunt nl. de datering
in de late 12e of vroege 13e eeuw van het uit-
zonderlijk grote formaat baksteen dat is toegepast
(32/31 x 17/16 x 10/9 cm), nog geheel overeenkom-
stig de tufsteenbroden, die volgens Halbertsma aan
sommige 12e-eeuwse bouwwerken zijn gebezigd.
Eén ervan is de afgebeelde witgele kan (afb. 6)
met streken gele en groengele loodglazuur op de
schouders, handelsimport uit Andenne aan de
Maas, 13e eeuw.
Het belang, zo men wil het aanzien van deze
middeleeuwse bebouwing wordt in het bijzonder
geïllustreerd door enkele fragmenten van een licht-
groen drinkglas, dat samen met 14e-eeuws aarde-
werk door de heer H. Wijnman (R.O.B.) bij het
onderzoek van één der beerputten werd gevonden
en op het Amersfoortse laboratorium werd gepre-
pareerd. Het is vergelijkbaar met het onlangs bij
kasteel Nuwendoorn — één van Floris de Vijfdes
Westfriese burchten — opgegraven, eveneens 14e-
eeuwse drinkglas op hoge voet (afb. 7), een stuk,
dat door zijn zeldzaamheid reeds internationaal de
aandacht heeft getrokken 9). Bodemvondsten van
conserveerbaar middeleeuws glas behoren tot de
om Utrecht aan te vallen; de zand- en tufsteen
uit het Rijnland ten behoeve van de bouw van de
drie grote Utrechtse kapittelkerken en de Sint-
Paulusabdij kan alleen langs deze weg zijn aan-
gevoerd.
Voor de door de schrijfster — gedeeltelijk in het
Afb. 6. Kan met groengele glazuur op de schouder,
Andenne (13e eeuw). Foto R.O.B.
voetspoor van oudere historici — geconstrueerde
Rijnmeander door het noordelijk deel van de stad
lijken echter door de uitkomsten van ons onder-
zoek geen dwingende redenen meer aanwezig. De
discussie over de zgn. 'Lijnpad^Rijn' ten ZW van
de stad (oudere Rijnloop?) laten wij hier buiten
beschouwing, evenals de Rijnlo(o)p(en?) in het
zuidelijk deel van de stad tot aan de Kromme
Nieuwe Gracht, waarover nog te weinig gegevens
bekend zijn. 4)
Door het nieuwe inzicht in de geschiedenis van
de verdwenen Rijnloop door het westelijk deel van
de stad is tevens de vraag gedeeltelijk opgelost
die zich tijdens het begin van het onderzoek voor-
deed, of de één meter brede, op spaarbogen
rustende muur van reuzemoppen 5) in de zuid-
oosthoek van de bouwput — waarvan geen tegen-
hanger werd gevonden die op een huisfundament
had kunnen wijzen — een scheidsmuur van de
immuniteit van St.-Marie is geweest die bepaald
werd door de loop van de verlandende rivier.
Dit laatste kan nu worden uitgesloten, omdat het
onder de muur gevonden aardewerk uit de 12e
eeuw bewijst dat de muur in elk geval na het
verdwijnen van de Rijnloop hier ter plaatse dateert.
78
-ocr page 81-
Afb. 7. Fragment van de kelk van een drink-
glas op hoge voet en vergelijkbaar drinkglas (ge-
restaureerd en aangevuld) gevonden in de gracht
van kasteel Nuwendoorn bij Krabbendam (N.H.).
Lichtgroen glas; midden 14e eeuw. Foto R.O.B.
grote uitzonderingen.
Langs de noordwand van de bouwput werden
sporen van iets later aanvangende bebouwing, uit
de 14e en 15e eeuw aangetroffen, bestaande uit
noord-zuid gerichte, kleine percelen. Op de 16e-
en 17e-eeuwse stadsplattegronden komen zij niet
voor; wij mogen aannemen dat zij in 1528 zijn
gesloopt op last van Karel V bij de aanleg van
kasteel Vredenburg direct ten noorden hiervan.
Hoewel door de Fa. Bredero's Bouwbedrijf Ne-
derland NV. welwillend enkele dagen ter beschik-
king werden gesteld om de ingewikkelde successie
der bouwperioden in de noordoosthoek van de
bouwput vlaksgewijs te onderzoeken, kon hiervan
slechts een zeer onvolledig beeld worden ver-
kregen 10).
Belangrijke gegevens
De Vroom en Dreesmann-bouwput heeft een aan-
tal belangrijke nieuwe gegevens opgeleverd voor
de topografie van Utrecht in de Romeinse tijd en
de middeleeuwen. Alle consequenties daarvan zijn
hier zeker nog niet behandeld of maar aangeduid.
Zij zullen waarschijnlijk nog duidelijker worden nu
op meerdere punten van de middeleeuwse stads-
kern regelmatig gelegenheid bestaat tot het doen
van archeologische waarnemingen en opgravingen.
Aan allen die hebben bijgedragen het hier be-
schreven onderzoek, dat geheel onvoorbereid was,
alsnog in goede banen te leiden, zowel van de
zijde van Gemeentewerken en Archief, als van
Bredero's Bouwbedrijf en zeker ook van de be-
hulpzame gastvrije en enthousiaste bewoners van
het monumentale pand Achter Clarenburg 2, wordt
hier nog eens een warme, late dank gebracht.
H. H. van Regteren Altena (I.P.P.)
H. Sarfatij (R.O.B.)
Noten
4)  Van Winter, op. cit. pp. 141-143. Onze eigen
waarnemingen beperkten zich tot de ondergrond
van de Klaaskerk en de bouwput voor de Willem
Arntz Stichting aan de Lange Nieuwstraat, laar-
verslag 1969-1970, nummer 1, van de Restauratie
vijf hervormde kerken in de binnenstad van
Utrecht, pp. 45-46.
5)  Overgebracht naar en opnieuw opgemetseld op
het grasveld voor het Gemeente Archief aan de
Alexander Numankade 199.
6)  C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen
huizen te Utrecht, 's-Gravenhage, 1963, p.
55.
A. 1. van de Ven, Het huis Clarenburch te
Utrecht, Jaarboekje van 'Oud-Utrecht', 1952, pp.
32-61.
7)  Temminck Groll, op. cit., p. 55. Op de Platte-
grond der stad (1952) met aanduiding der mo-
numenten in E. I. Haslinghuis, De Gemeente
Utrecht, deel II, 1e afl. van de Nederlandse Mo-
numenten van Geschiedenis en Kunst, 1956, p.
79
-ocr page 82-
Twee bijzondere
aanbiedingen voor
Oud-Utrecht-leden
Met het oog op de naderende feestdagen vestigen
wij uw aandacht op twee bijzondere aanbiedingen
voor leden van Oud-Utrecht, die bij uitstek ge-
schikt zijn voor een cadeau.
Ten eerste: Door de firma Multidesign is uitgegeven
een kalender voor 1974 bevattende 12 prachtige
reprodukties van aquarellen (stadsgezichten) uit
ca.
1700. Elk van de reprodukties is gedruk op een for-
maat van 42 x 59,4 cm; de kalender is uitgevoerd
in kunstdruk en verkrijgbaar bij alle Utrechtse boek-
handelaren, Vroom en Dreesmann en de VVV.
tegen de prijs van ƒ9,95.
Voor de leden van Oud-Utrecht evenwel geldt een
speciale korting; wanneer zij de kalender recht-
streeks bestellen bij Multidesign, Oudegracht 41,
Utrecht, tel. 310032, wordt de prijs ƒ6,50, incl. ver-
voerskosten! Wie van deze bijzondere aanbieding
gebruik wil maken moet wel snel handelen, want de
kalender is al in de verkoop en de oplage is be-
perkt!
Ten tweede: De litho's, die speciaaal voor onze ver-
eniging ter gelegenheid van het 850-jarig stads-
recht van Utrecht zijn vervaardigd door William
Kuik,
zijn nog steeds tegen de oude prijs van ƒ 12,50
verkrijgbaar bij het Gemeentelijk Archief, Alexander
Numankade 199. Twee van de tien stadsgezichten
zijn geheel uitverkocht, van de overige 8 resteert
nog een kleine voorraad. Ook hier geldt: haast u,
want eens komt er aan deze zeer bijzondere ge-
legenheid een eind!
XIV, staat de plattegrond van dit huis wel in-
getekend doch ten onrechte aangeduid als vm.
Huis Clarenburch.
8)  Een door de heer W. I. van Weers op eigen
initiatief vervaardigde opmeting van de gedu-
rende
de eerste weken in de bouwput bloot-
gekomen en geamoveerde fundamenten, water-
putten en houtresten bevindt zich in het Ge-
meente Archief.
9)  I. G. N. Renaud, De Nuwendoorn, Alkmaars laar-
boekje, 1970, p. 58. D. B. Harden (Londen) be-
handelde het glas op een voordracht over
middeleeuws glas, die zal worden gepubliceerd
in Rotterdam Papers II, 1977.
10)  Documentatie van dit onderzoek is eveneens
aanwezig op het Gemeente Archief, opgenomen
in het protocolboek van de opgravingen in de
Klaaskerk (1970/71) vanwege het I.P.P., samen-
gesteld door Drs. S. E. van der Leeuw.
Op afb. 1 van het eerste deel van dit artikel in het
oktobernummer is helaas door een technische fout
de loop van de verlande Rijn weggevallen. Wij
hopen, dat deze loop de lezer toch voldoende dui-
delijk is geworden uit afb. 4 op kleinere schaal
(pag. 70).
Expositie uitgesteld
Het heeft in de bedoeling gelegen ter af-
sluiting van het jubileumjaar van de Vereni-
ging Oud-Utrecht een kleine tentoonstelling
te organiseren in het Centraal Museum on-
der het motto ..Utrechtse woonhuizen in de-
pot", waarin aan alle bouwkundige aspecten
van oude huizen aandacht zou worden be-
steed.
De tentoonstelling was gepland in de pe-
riode
8 december tot en met 20 januari.
Wij hebben u daarover reeds bericht in ons
vorig nummer in de rubriek Excursies. He-
laas, in verband met technische en andere
problemen kan deze tentoonstelling niet
doorgaan.
Uitstel betekent in dit geval echter geen af-
stel, want het ligt in de bedoeling deze ex-
positie (in een gewijzigde opzet) te ver-
schuiven naar het nationaal en internationaal
tot monumentenjaar verklaarde 1975.
U kunt in ieder geval tot 19 december naar
de Zocher-tentoonstelling in het Gemeente-
lijk Archief aan de Alexander Numankade
(zie hiernaast).
Jan David Zocher
Wandelingen in
Utrecht
Van de hand van jonkheer H. W. M. van der Wijck
verscheen reeds in het maandblad Oud-Utrecht 1959
(blz. 65—68) een gedegen artikel over het plan-
Zocher.
De tekening van dit op 11 januari 1830 door de'
Utrechtse gemeenteraad goedgekeurde plan is on-
langs in haar oude glorie hersteld en zal centraal
staan op een aan Zocher gewijde expositie.
Dit groots opgezette plan-Zocher is niet volledig
uitgevoerd. Zocher had aan een haven (op de plaats
van het Paardenveld) gedacht, aan de boUw van
80
-ocr page 83-
vele neoclassicistische huizen. Alleen langs de van
Asch van Wijckskade zijn een paar huizen uiteinde-
lijk klaargekomen. De plantsoenen daarentegen —
Jan David Zochel (1791—1870) was een van Neder-
lands meest toonaangevende tuinarchitecten in de
19e eeuw — zijn grotendeels wel gereed gekomen.
Zocher heeft voor deze groene gordel, die de ge-
slechte stadswallen verving, van 1829—1861 plan-
nen uitgewerkt en uitgevoerd.
Ontwerptekeningen van de hand van Zocher, pren-
ten en foto's van de uitgevoerde plantsoenen of
„wandelingen" in Utrecht en tevens foto's van de
„wandelingen" die in Haarlem, Amersfoort en Wijk
bij Duurstede zijn aangelegd, zullen op deze Zocher-
expositie in het Gemeentelijk Archief aan de Ale-
xander Numankade 199 van 8 november tot 19 de-
cember a.s. te zien zijn.
R. de Vries
Contributie
In verband met de voortdurend stijgende
kosten zijn wij genoodzaakt de minimum-
contributie met ingang van 1 januari 1974 te
verhogen tot f25,—.
Voor de betaling van dit bedrag kunt u ge-
bruik maken van de bij dit nummer inge-
sloten acceptgirokaart.
Wilt u wel even controleren of uw naam en
adres op de kaart zijn ingevuld?
Voorts dient deze voorzien te zijn van uw
postgironummer en uw handtekening.
De penningmeester
Alberts Frères en hun sprekende
bioscope
Omstreeks de eeuwwisseling en nog lang daarna
werd de film als een kermisattractie beschouwd.
De rondreizende bioscoop stond dan op het
kermisterrein naast de poffertjeskraam of een
draaimolen. Pas omstreeks 1910 ontstonden bios-
copen zoals wij die nu kennen. In Utrecht waren
de eerste bioscopen de Flora-bioscoop (op 12
november 1909 geopend) en de Scala-bioscoop
(op 9 juli 1912). Voordien moest men dus ge-
noegen nemen met de rondreizende bioscoop. En
dan voornamelijk of uitsluitend in de kermisweek.
H. Grünkorn was de eerste „kinemafotograaf",
die met zijn rondreizende bioscoop Utrecht gedu-
rende de kermisweek bezocht (juli 1898). Hij ver-
toonde toen o.a. de film van het 60-jarige rege-
ringsjubileumfeest van koningin Victoria van Enge-
land. Deze reportage van het overvolle Londen
in juni 1897 leek verdacht veel op een sneeuw-
storm.
In juli 1899 komt Grünkorn terug in Utrecht en
maakt daar de eerste „documentaire" film over
Utrecht. Op 13 juli 1899 gaat deze film over de
Utrechtse brandweer, die een geënsceneerde
brand achter het Ooglijdersgasthuis aan de F. C.
Dondersstraat blust, in première. Deze film ont-
vangt een enthousiaste kritiek in het Utrechtsch
Provinciaal en Stedelijk Dagblad van de volgende
dag: „De personen gelijken zóó goed, dat uitroe-
pen als: 'O, daar heb je hem!' en 'O neen maar,
daar is Jan ook' niet uitbleven. Een welverdiend
applaus weerklonk bij dit laatste tableau. Een be-
zoek is bepaald aan te raden."
Van 1900 tot en met 1903 viel er op kinemafoto-
grafisch gebied tijdens de Utrechtse kermis niets
te beleven.
In die tijd genoten Alberts Frères (de deftiger klin-
kende aangenomen naam van de gebroeders B. A.
en W. Mullens) een grote reputatie als exploi-
Koningin-moeder Emma bezocht in 1904 de Rijks
Munt. Alberts Frères maakt er een filmopname van.
tanten van een „sprekende bioscope".
Vóór 1910 hebben de Alberts Frères de stad
81
-ocr page 84-
schitterend naar den eischen des tijds gemon-
teerd gebouw" de „sprekende bioscope" te visi-
teren. Hier zullen vertoond worden: „gekleurde
projecties: In de diepte der zeeën. Deze film is
totaal gekleurd en vertegenwoordigt een hooge
waarde. Een meesterstuk van kleurschakeering en
het up to date Attractiepunt der Amerikaanse Ten-
toonstelling te St. Louis."
Naast deze feërieke film is er ook plaats ingeruimd
voor actualiteiten als een door Alberts Frères ge-
maakte „opname der huldiging" van Generaal
Heutz te 's-Gravenhage („Aankomst statio.n —
wandelrit door de stad — huldeblijk aan het Hotel
des Indes"). De uitgebreide advertentie vervolgt
met: „de verschillende programma's der avond-
voorstellingen zullen dagelijks door middel van
Electrische lichtschakeiing verkondigd worden."
En nu begint het pas interessant voor de stad
Utrecht te worden: „Speciale opname geschiedt
zaterdagmorgen (16 juli 1904) ten 10'/2 uur in de
Lange Viestraat: Bezoek aan de Fransche Bazar.
Overdruk verkeer der bezoekers en koopsters.
Het beladen van bestelde waren in de automobile,
zenuwachtige bedienden etc." „Zondagmorgen (17
juli 1904) zal eene extra opname geschieden van
den uitgang der Augustinuskerk, Oudegracht, tus-
schen 11 en 111/2 uur." En nu komt de aap uit de
mouw: „Een ieder die deze kerk verlaat kan zich
levend loopend weerzien in de bioscope
Utrecht tweemaal met hun aanwezigheid opge-
luisterd, en wel van 18 t/m 31 juli 1904 en 19 t/m
24 juli 1909. Vooral de eerste keer was van belang
omdat de Alberts Frères toen zo vriendelijk waren
de gelegenheid te baat te nemen in Utrecht „do-
cumentaire" films te maken. De heer Geoffry N.
Donaldson in Rotterdam, die een index van door
Nederlanders gemaakte stomme films samenstelt,
schrijft: „vaak waren die filmpjes slechts 'kiekjes'
of actualiteiten, maar soms waren het kleine speel-
filmpjes waarin plaatselijke bekenden optraden."
Het is jammer, dat vele van dergelijke filmpjes,
die hoe schokkerig dan ook de juiste couleur lo-
cale van de eeuwwisseling weten weer te geven,
in de loop der jaren zijn verdwenen.
In een advertentie van het Utrechtsen Provinciaal
en Stedelijk Dagblad van 15 juli 1904 leest men,
dat „Alberts Frères, Nederlandsen grootste exploi-
tatie op bioscopisch gebied voor de eerste maal
te Utrecht" hun produkten zullen tonen.
Kermisweek
De advertentie van zondag 17 juli 1904, een im-
ponerend allegaartje van typografisch allerlei, is
interessanter. Hierin worden de grootse plannen
van Alberts Frères gedurende de kermisweek ont-
vouwd. Op het Vreeburg, naast de schouwburg,
slaan zij hun tenten op. De Utrechtse bevolking
wordt warm gemaakt om hier in een „nieuw en
Het gestelde doet wat vreemd aan, daar juist deze
Ovenheer uit een 15e eeuw9 adelijk geslacht
stamde.
Wat verder staat dat de „schoffies" de dochters
van de Ridder van Rappard als engelen zagen. Dit
getuigt van een zeer goede opmerkingsgave. Een
van deze dochters leeft namelijk nog en velen met
mij vinden het ook een engel van een vrouw.
Groenekan, A. J. A. M. Lisman
BOEKBESPREKING .
1. H. Willems, Prehistorische vondsten te Groene-
kan, gem. Maartensdijk. In: Westerheem, 22 (1973)
nr. 4, 168
170, m. ath.
Sinds 1971 heeft J. H. Willems in de achtertuin van
zijn huis aan de Groenekanseweg vuurstenen voor-
werpen gevonden: enkele krabbers en klingen en
wat werktuigfragmenten. Niets bijzonder, schrijft hij
zelf, maar wel van belang omdat het aantal pre-
historische vondsten uit de directe omgeving van
Utrecht niet talrijk zijn. Bovendien kan uit deze
vondsten worden afgeleid dat prehistorische men-
sen — een striktere tijdsbepaling laten de voor-
werpen niet toe — niet alleen op de hoge gronden
gewoond hebben, maar ook nog op het zand vlakbij
het veen ten Noorden van Utrecht.                  L. v. T.
Reacties
Op de vraag gesteld op bl. 54 boven het woord
Beschrijving, in het Maandblad nummer 6 - juni
1973 (2e kolom): „met de staande en leggende
ijzere plaaten" is het volgende antwoord te geven.
Het zijn resp. de verticale en horizontale ijzeren
haardplaten van de stookplaatsen, de verticale
soms vlak, eenvoudig of overdadig versierd, de
„leggende" soms met een asgat in het midden
waarboven de vuurkorf stond, soms ook geheel ge-
sloten. Afmetingen zijn zeer verschillend. De laatste
met meestal vrij grote afmetingen, opgelegd op
muurtjes en/of stenen op zijn plat, rondom (drie
zijden) aansluitend aan een houten vloer, teneinde
brandgevaar zoveel mogelijk te beperken. Indien in
combinatie met een plavuizen vloer, min of meer
als luxe te beschouwen omdat daarbij brandgevaar
door wegspattende vonken bijna ontbreekt.
De Bilt, L W. H. Meijer
Betreffende het artikel „Theedrinken tussen steen-
en panovens" in het maandblad van september, wil
ik gaarne twee kleine opmerkingen maken.
Er wordt in geschreven dat de Ovenheren graag
de adel nadeden en daarna wordt de Ridder van
Rappard deze manier van doen toegeschreven.
82
-ocr page 85-
Alberts Frères." Een knap stukje reclame. Oh ja,
dan vergeet ik nog bijna de prijzen der plaatsen te
noemen: 1e rang: 50 et.; 2e rang: 25 et.; 3e rang:
15 et. Voor die tijd toch wel een heel bedrag.
In een advertentie van dinsdag, 19 juli 1904, wordt
naast de Bazaropname en die van de Augustinus-
kerk ook nog de opname van Daantje van Utrecht
aangeprezen.
Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
geeft onder het kopje ,,De kermis" op dinsdag
19 juli 1904 een daverende recensie over Alberts
Frères en hun films: „Onder al hetgeen de kermis
ons te zien geeft, verdient een bijzonder woordje
gewijd te worden aan de bioscope van de heeren
Alberts Frères, standplaats Vreeburg, naast de
schouwburg. Wij hebben er geen berouw van ge-
volg te hebben gegeven aan de uitnoodiging een
voorstelling bij te wonen. De gebroeders Albert
weten wat zij het publiek te zien geven. De won-
derbaarlijkste dingen worden op het doek gepro-
jecteerd." En C. W. Wagenaar voegt er in z'n
„Kijkjes van den Dom" op 30 juli 1904 aan toe:
„Dan behoeft men geen rouwkoop te hebben — en
dat hadden zij ook niet die op de kermis de spre-
kende Bioscoop van Albert Frères bezochten en
er zich vermaakten met de levende beelden die
voor hun oogen voorbij draaiden. De groote bijval
waarin die inrichting zich mocht verheugen, deed
den ondernemer besluiten nog eenige voorstel-
lingen alhier te geven."
Vochtige deken
Die voorstellingen werden van 27 t/m 31 juli 1904
in de grote zaal van Tivoli gegeven. Hiervoor was
vergunning van de brandweer nodig. Op 27 juli
schreven de gebroeders Albert een brief aan Bur-
gemeester en Wethouders van Utrecht. Zij ein-
digden hun zakelijk gestelde brief met: „Een affir-
matief antwoord hopend" en een artistieke onder-
tekening. Op dezelfde dag, 27 juli, gaf de comman-
dant van de Brandweer schriftelijk zijn fiat, d.w.z.
hij stelde in die brief, gericht aan de burgemeester
van Utrecht, wel enkele voorwaarden, waarvan de
laatste nogal komisch aandoet: ,,3e. tijdens de
voorstellingen moet de ondernemer in de onmid-
dellijke nabijheid (van het filmtoestel) hebben eene
vochtige wollen deken ter grootte van 1.80x1.20
m. en twee emmers gevuld met water."
In de kranten van 25, 27 en 31 juli adverteren
Alberts Frères uitbundig. ,,Het programma der
sprekende Bioscope Alberts Frères voor donder-
dagavond (27 juli) 8'/2 uur zal bijzonder opge-
luisterd worden door:
Een verloren leven (drama d'amour)
Het valies van Barnum.
Een schandaal op de tweede Etage.
Jonge wilddieven."
Er wordt — naast de prijzen der plaatsen — nog
aan toegevoegd: „Een verloren leven heeft Enorm
succes."
De grootste trekpleister — en die wordt niet in de
advertenties genoemd, maar wel in „Kijkjes van
den Dom" dd. 30 juli 1904 — moet echter zijn
geweest de filmopname die Alberts Frères maak-
ten van het bezoek van H.M. de Koningin-moeder
Emma op vrijdag 22 juli 1904 aan de Rijks Munt.
In het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
leest men n.a.v. dit bezoek: „Aan beide kanten
van de Oudegracht stond hier een compacte massa
geschaard, die H.M. met een spontaan vreugde-
geroep ontving. Vanwege de gebroeders Albert
stond men hier gereed een biografische opname
van het bezoek te nemen."
Over dit 'kiekje' van Alberts Frères schrijft C. W.
Wagenaar: „Maar zelden zag men er die meer juist
en treffend druk een stukje stadsleven weergeven
als deze recente opname. En het leukst is om te
zien en horen hoe men er zijn bekenden op terug-
vindt, zooals blijkt uit het volgende gesprek
tusschen twee gamins op den derden rang, Zater-
dagavond bij de eerste voorstelling van deze op-
name afgeluisterd: „daar hè je d'ouwe koningin
in d'r bakkie voor de Munt — Kèk ze is buige! —
Flap, daar springt d'r pollefrenier van den bok met
z'n zijje kuiten — zie je die nüwe lange knop-
smeris wel staan bij de brievenbus, nou blèf 'm
maar uit z'n rooilijn hoor! Ze buigen allemaal as
knipmessen hè? eet. etc."
Geen betere explicateur dan Wagenaar zelf bij
deze korte film.
Internationaal
In augustus 1904 zaten Alberts Frères alweer in
Zwolle. Pas vijf jaar later — weer in de kermis-
week — komen Alberts Frères — „Les Rois des
Bioscopes" — in Utrecht terug. Als men hun
advertentie wil geloven met maar liefst „100.000
kilo's bagage". Inmiddels is het „Europas grootst
en luxerieust Reizend Theater" geworden met een
internationaal programma. Voor de kermisbezoe-
kers van toen nog altijd even boeiend („Wilbur
Wright. Hij vliegt gedurende twintig min. door de
groote zaal bij Alberts Frères"), maar voor de
ingezetenen van het Utrecht van nu niet in het
minst.
Wat Alberts Frères met hun „kiekjes" van het
Utrecht van 1904 hebben gedaan? Ze hadden er
toen veel succes mee en zouden het nu nog
hebben, als de „kiekjes" maar bewaard waren
gebleven.
R. de Vries
Bronnen:
Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
(1897-1909); „Kijkjes van den Dom" dd. 30 juli
1904; Notulen van de Utrechtse Brandweer, juli
1904; de kaartenbak van G. Smilda.
83
-ocr page 86-
OUD-UTRECHT IN HET NIEUWS
Al zijn de belangrijkste festiviteiten ter gelegenheid
van het 50-jarig bestaan van de vereniging Oud-
Utrecht inmiddels achter de rug, het jubileumjaar
is nog steeds niet ten einde. Het is daarom mis-
schien wel aardig, de klok nog eens vijftig jaar
terug te draaien en de gebeurtenissen bij het ont-
staan van de vereniging de revue te laten passeren.
Als we ons beperken tot de krantenverslagen, dan
zien we dat er in die tijd vrij veel aandacht werd
besteed aan de eerste levenstekenen van Oud-
Utrecht. Als eerste bericht treffen we in het
Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk Dagblad van
donderdag 8 februari 1923 de volgende aankondi-
ging aan:
„DE GESCHIEDENIS VAN OUD UTRECHT — De
burgemeester neemt het initiatief tot oprichting van
een vereeniging. Wij vernemen, dat de burgemeester
onzer gemeente het initiatief heeft genomen tot de
oprichting van een vereeniging, die een jaarboekje
zal uitgeven, dat behandelen zal onderwerpen, be-
trekking hebbende op de geschiedenis van de stad
Utrecht. Tot die oprichting is besloten, terwijl een
commissie is benoemd, die de plannen nader zal
uitwerken. In die commissie hebben zitting genomen
de heeren dr. J. P. Fockema Andreae, burgemeester,
dr. W. A. F. Bannier, G. A. Evers, dr. W. C. Schuy-
lenburg en C. W. Wagenaar."
Deze geboorte-aankondiging wordt op 22 april 1923
in hetzelfde dagblad gevolgd door een ingezonden
stuk van de oprichters, tevens voorlopig bestuur,
t.w. dr. W. A. F. Bannier (voorzitter), G. A. Evers
(secretaris), W. Graadt van Roggen (penningmees-
ter), dr. K. Heeringa, mr. W. C. Schuylenburg en
C. W. Wagenaar. In dit stuk worden de aanleiding
tot de oprichting en de doelstellingen van de ver-
eniging enthousiast toegelicht.
,,Oude steden hebben een eigenaardige bekoring.
De historische beteekenis der gemeenten moge in
menig opzicht zijn verzwakt, men ziet een oude stad
nog altijd met andere oogen aan dan een stad die
nog geen verleden heeft. De liefde voor
wat de
volksmond zoo gemeenzaam noemt:
„antiek",
schijnt wel ieder mensch aangeboren, lammer mag
het heeten, dat die liefde soms niet en helaas nog
veelvuldiger op zonderlinge wijze tot uiting komt

getuige van vandalisme onzer moderne steden-
schenners
—, maar daarbij spelen veelal onkunde
en onnadenkendheid een voorname rol."
U ziet, protesten tegen stedebouwkundige plannen
zijn niet alleen iets van onze tijd. En de opstellers
gaan verder:
„De een waardeert een oud huis om de fraaie archi-
tectuur, de andere stelt meer belang in hetgeen er in
of met dat huis is voorgevallen: het lief en leed van
geslachten, die ons zijn voorgegaan naar dat stille
land, van waar geen reiziger terugkomt, maar die
toch alle gekend hebben, de Illusie en de Teleur-
stelling, de Droom en de Daad. Oude steden zijn
als stemmen uit het verleden, en daarom vooral
hebben zij door alle eeuwen heen zulk een groote
bekooring (...). Want als de gewone burger van
thans meer en beter de geschiedenis kende van zijn
stad
— stad zijner geboorte dan wel de stad zijner
inwoning
dan zou hij ook anders staan tegenover
het heden van zijn stad. „Wer seine Heimat Hebt,
muss
s/e auch verstehen wollen", heeft lacob.Grimm
geleerd (...)."
En dan besluiten de opstellers als volgt:
„Wil eene vereeniging als Oud Utrecht hare taak
naar behooren kunnen vervullen, dan dient zij zich
verzekerd van den steun van een groot aantal
leden (...). En waar het gebleken is, dat in vele
kringen van onze burgerij tal van personen worden
gevonden, die belang stellen in het verleden van
onze stad, daar heeft het voorlopig bestuur ge-
meend, door de contributie voor het lidmaatschap
der vereeniging zoo laag mogelijk te stellen
vijf
gulden per jaar per persoon
zeer velen de ge-
legenheid te bieden om mede te werken aan het
doel dat „Oud-Utrecht" zich voor ogen stelt:
Utrechts in menig opzicht hoogst belangwekkend
verleden in het gedachten- en gevoelsleven der
Utrechtsche burgerij te doen herleven. Voor nu en
later."
In het Utr. Prov. en Sted. Dagbl. van 20 november
1923 verschijnt een advertentie waarin de leden en
andere belangstellenden opgeroepen worden, de
ledenvergadering van 23 november bij te wonen.
„Ledenvergadering in de Collegezaal van het Bota-
nisch Laboratorium, Lange Nieuwstraat 106, op Vrij-
dag 23 November a.s. des avonds 7 uur, tot vast-
stelling van het Huishoudelijk reglement en de ver-
kiezing van een definitief bestuur. Om 8 uur voor-
dracht van dr. E. I. Haslinghuis, adj.-directeur van
's Rijkscommissie voor Monumentenzorg te 's-Gra-
venhage, over de vier oude kerspelkerken van
Utrecht, toegelicht door lichtbeelden. Tot deze
voordracht zullen ook gaarne niet-leden worden
toegelaten. Aanmelding voor het lidmaatschap aan
het secretariaat: Van Speykstraat 20."
Het aantal leden, dat het huishoudelijk gedeelte van
de vergadering heeft bijgewoond, was blijkbaar ge-
ring. De presentielijst vermeldt tenminste maar 18
namen. De belangstelling voor de lezing van dr.
Haslinghuis is veel groter geweest; in de notulen
van deze vergadering is sprake van plm. 100 toe-
hoorders.
Het Utrechtsch Nieuwsblad van 24 november 1923
besluit zijn verslag over deze eerste bijeenkomst
met: „Oud-Utrecht kan met voldoening op dezen
avond terugzien".
En dat kan de vereniging ook ten opzichte van het
nu bijna afgelopen jubileumjaar, dachten we zol
fop suggestie van een lezer)                   G. J. Röhner
84
-ocr page 87-
In het voorbijgaan
Op de eerste januaridag gaan we elkaar weer veel
heil en zegen toewensen. Een eeuwenoud gebruik,
dat toch elk jaar weer zinvol is hoe de tijden ook
veranderen. Want bij alle technische vooruitgang
blijft de mens zich gebonden voelen aan de kos-
mische ritmiek ons hedendaags geopenbaard in het
dunner worden van de scheurkalender. Onze verre
voorouders kenden, zonder een scheurkalender te
hebben, reeds nieuwjaarsfeesten ter ere van de
god-van-het-licht. Zij hielden offerfeesten waaraan
nauw verbonden waren de offermaaltijden. Door
het gemeenschappelijk eten van de offerspijzen
meenden onze voorouders zich in nauwe verbin-
ding te stellen met de zielen der afgestorvenen en
daardoor mede ook met de goden. Zij trachtten
zelfs de gunst van deze goden te winnen met het
offeren van nabootsingen van de oorspronkelijke
hele of gedeeltelijke dieroffers in de vorm van een
zelf gebakken zoetachtige broodsoort ,,de deuve-
kater".
Naar de herkomst van het woord deuvekater wordt
door etymologen nog steeds gezocht. Zelfs werden
er de naar ons land uitgeweken Hugenoten bijge-
haald; zoals bekend waren deze protestanten ge-
durende een groot deel van de zestiende eeuw in
Frankrijk vogelvrij verklaard. Die refugés vonden
de in ons land gebruikelijke broodjes van vier dui-
ten voor nieuwjaarsviering wat klein van stuk. Zij
vroegen dan ook om broodjes van dubbele grootte;
die ze noemden „deux fois quatre duut", waarvoor
dus tweemaal vier duiten moest worden neerge-
teld. Dit „deux fois quatre" moet dan na verloop
van tijd verbasterd zijn tot „deuvekater".
Hoe het ook zij, wanneer voor het laatst 1973
wordt geschreven en er daarmede weer 'n periode
in het Utrechts stadsgebeuren voorbijging, dan
komt het moment van terugzien. Ongelooflijk is het
dan te bemerken dat al 15 jaar terug de oprich-
tingsvergadering plaats had van het „Comité Bin-
nenstad en Singels" en tien jaar geleden het plan
„Hoog-Catharijne" door de gemeenteraad is be-
sproken; zelfs met 41 stemmen vóór en 2 tegen
werd goedgekeurd. En pas vijf jaar geleden ver-
klaarde de gemeenteraad zich, helaas, akkoord met
het dempen van een deel van de stadsbuiten-
gracht. Maar ook het ogenblik van bezinning op
de toekomst breekt aan; een toekomst waarvan
feitelijk alleen het goede wordt verwacht.
Terugzien op de afgelegde weg en vooruit zien in
de toekomst deden eveneens onze voorouders. Zo
is het wel te begrijpen dat in de loop der eeuwen
rond de tijd van de jaarwisseling velerlei gebruiken
zijn ontstaan. Gebruiken en gewoonten die ons
soms vreemd voorkomen maar die toch, als we
slechts de achtergrond en de gedachtengang van
onze voorouders kennen, goed verklaarbaar zijn.
Men offerde vroeger tijd en moeite door op zelf
bereid gebak te trakteren teneinde in het nieuwe
jaar veel goeds te mogen ontvangen. En dit goede
poogt men ook thans nog, ongeweten, wel te
beïnvloeden door het brengen van offers. Hoe is
het anders verklaarbaar dat op oudejaarsavond de
zelf gebakken lekkernijen nog steeds uitverkoren
zijn! Eveneens is het geven van kleine geldge-
schenken (de nieuwjaarsfooi vroeger veel meer
gebruikelijk dan tegenwoordig) niet alleen nog een
karakteristiek begeleidingsverschijnsel bij de over-
gang van Oud naar Nieuw, maar tevens het bren-
gen van een (financieel) offer.
Slechts een aantal van winter- en feestdagen
scheidt ons nog van het fonkelnieuwe jaar. Redac-
tie, medewerkers en adverteerders spreken hierbij
de hoop uit, dat de feestdagen van 1973 ware
vreugdedagen zullen zijn en dat 1974 een jaar van
oud utrecht
46e jaargang — nummer 10 — december 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:                   A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Secretaris:                  drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
Penningmeester: DA. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030)312318.
Contributie vanaf 1-1-74 min. f 25,—, cjironr. 575520.
Administratie:             mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, fitus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Redactielid:                mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
Eindredactie:              H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
85
."
-ocr page 88-
Afscheid en welkom
Tijdens de ledenvergadering van onze Vereniging,
op 8 november Jl. in het Academiegebouw te
Utrecht, heeft de heer J. C. van der Laan afscheid
genomen als penningmeester van ,,Oud-Utrecht".
Hij werd opgevolgd door de heer D. A. Belderbos.
De heer Van der Laan heeft als penningmeester
sinds 1969 met veel enthousiasme de Vereniging
helpen leiden. Hij maakte de periode van grote
ledenaanwas mee, die zijn taak aanmerkelijk ver-
zwaarde. Het bestuur is hem zeer dankbaar voor
zijn toewijding.
Tot onze vreugde heeft hij zich bereid verklaard
om de kaartverkoop voor excursies te blijven ver-
zorgen.
Als accountant en belastingconsulent is de heer
Belderbos de man aan wie het bestuur met ver-
trouwen de financiële zaken van Oud-Utrecht in
handen geeft.
Wij heten hem van harte welkom en wensen hem
goede jaren toe in ons midden!
Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand
tevredenheid, rechtvaardigheid en verdraagzaam-
heid moge worden. Dit is mogelijk als we evenals
onze voorouders offers brengen gedachtig aan het
spreekwoord: DIE GOED DOET, GOED ONTMOET.
W. F. v. Schaverbeke
Bronnen:
Ons eigen volk in 't feestelijk jaar. D. J. van der Ven
Brood- en gebakvormen en hunne betekenis in de
folklore.                                                  1. H. Nannings
EEN VERRASSENDE
RONDVRAAG
Zelden zal de rondvraag het hoogtepunt van een
vergadering vormen. Op de ledenvergadering van
8 november is dat onze vereniging overkomen. De
ongeveer zestig aanwezigen hebben toen beleefd
hoe Oud-Utrecht opeens f 600,— rijker werd. Dat
kwam zo:
De directeur van het leesgezelschap „Van allerlei
slag", mr. J. Schuttevaer, vertelde hoe dit in 1886
opgerichte gezelschap, ,,dat tal van jaren meer dan
zeventig leden heeft geteld", door ,,de moderne
communicatiemiddelen en het totaal veranderde
levenspatroon" enkele dagen tevoren tot liquidatie
had moeten besluiten, als laatste van dit soort
verenigingen binnen Utrecht.
Waarheen met het batig saldo? Reeds eerder had-
den leden er blijk van gegeven een goede bestem-
ming voor geld te kunnen bedenken. Kreeg in 1910
de Vereeniging Armenzorg de opbrengst van een
coupon Portugal die in een boek gevonden was,
in de tegenwoordige tijd ligt zo'n bestemming ech-
ter niet meer direct voor de hand. Nu werd de
suggestie van secretaresse mevrouw Vaags eens-
gezind aanvaard, om de hele kas aan Oud-Utrecht
te schenken. Daarbij werd tevens geopperd, of in
het Jaarboek niet een artikel opgenomen zou kun-
nen worden over doen en laten van het leesgezel-
schap. Dit zal goed uitgevoerd kunnen worden
dank zij het verenigingsarchief, dat ingevolge een
andere loffelijke suggestie aan het Gemeentelijk
Archief zal worden aangeboden.
Natuurlijk is het bedrag van ƒ600,— door onze
voorzitter dankbaar aanvaard en de toezegging
voor plaatsruimte in het Jaarboek even graag ge-
geven!
Niemand zal een vereniging het lot van opheffing
toewensen, maar mochten andere leden van Oud-
Utrecht dit elders meemaken . . . Aansporing kan
trouwens op minder ingrijpende manier ook uit-
gaan van een van de laatste handelingen binnen
„Van allerlei slag": de Oud-Utrechtse leden heb-
ben bij hun medeleden door uitreiking van het
Jaarboek reclame gemaakt voor onze vereniging.
L. v. T.
Overhaaste sloop
Op 23 oktober is weer eens iets onherstelbaars ge-
beurd: bij verbouwingswerkzaamheden in het NV-
huis-complex tussen Oude Gracht en Springweg te
Utrecht is een muur met middeleeuwse constructie
gesloopt, evenals een compleet gotisch venster met
bakstenen profilering en smeedijzeren traliewerk.
Hoewel de plantekeningen voor de verbouwing in
de afdeling monumenten van Openbare Werken
besproken waren en deze afdeling bovendien
tijdens de sloop werd gewaarschuwd, heeft de af-
braak zijn loop genomen en zijn er zelfs geen
foto's gemaakt.
In een brief aan B. en W. van Utrecht, in afschrift
ook aan gemeenteraad en Monumentenfonds ver-
zonden, heeft het bestuur van onze vereniging dit
voorval als symptomatisch aan de kaak gesteld.
Symptomatisch zowel voor de nonchalance van
velen ten opzichte van historische panden als voor
het falen van de gemeentelijke monumentenzorg.
Daar dit falen echter veroorzaakt wordt door grote
onderbezetting van de monumentenafdeling van
Openbare Werken, dringt het bestuur aan op per-
soneelsuitbreiding. Pas dan zal deze afdeling de
noodzakelijke taken van vooronderzoek bij verbou-
wingen, documentatie van gevonden fragmenten en
voorlichting van eigenaars en bewoners over in~
standhouding van belangrijke elementen in hun hui-
zen naar behoren kunnen verrichten. Wil het ge-
meentebestuur volgens zijn eigen beleidsnota's
86
-ocr page 89-
handelen, dan zal het in het belang van een con-
sistent cultuurbeleid voor de historische binnen-
stad dit personeelsprobleem spoedig moeten ver-
beteren.
In het NUD van 17 november is deze protestbrief in
het kort weergegeven.
als de paus voerden, in dit geval drie weerhaken
in goud.
Oorspronkelijk voerde Adriaan Florenszn., volgens
zijn ogief-zegel in was voorkomende aan een akte
voor Hendrik van Nassau van 25 juni 1510, zijn
enkelvoudig stam- of familieteken, de drie weer-
haken, niet gevierendeeld met de leeuwen, met
randschrift: Adrianus Florensii van Utrecht. Hij was
toen nog professor te Leuven en deken van
St. Pieter aldaar. 3.
Als paus en kardinaal voerde hij zijn wapen gevie-
rendeeld met de leeuwen, beschreven als volgt:
Gevierendeeld: I-IV, drie weerhaken, stormhaken
of wolf shaken, geplaatst (2
1); II—///, een klim-
mende gekroonde leeuw.
Achter het schild de beide schuingekruiste sleutels
van de H. Petrus, apostel en martelaar, eerste bis-
schop van Rome, als pauselijk embleem, terwijl het
schild gedekt is door de pauselijke driekroon of
tiara met de betekenis van de strijdende, lijdende
en triomferende kerk en van de drievoudige pause-
lijke waardigheid: priester, leraar, koning. Het ge-
heel vormt een betekenisvol wapen. In deze vorm
wordt dit wapen aangetroffen op zijn praalgraf in
de S. Maria dell' Anima. 4)
Paus Adriaan VI
en de betekenis
van zijn wapen
Mr. Adriaan Florenszn. van Utrecht (2 maart
1459- Rome 14 september 1523), Hadrianus VI was
de enige Nederlander op de Heilige Stoel, die
regeerde van 9 januari 1522 tot 14 september 1523,
juist 450 jaar geleden. Hij was uit niet onbemid-
delde ouders te Utrecht aan de Oudegracht ge-
boren en was evenals zijn vader een geboren poor-
ter van die stad. Als zijn ouders staan te boek
Floris Boeyens, scheepstimmerman (schuitemaker)
en houtkoper, en Geertruyt N.N.
In 1507 werd hij door keizer Maximiliaan benoemd
tot opvoeder van diens vaderloze kleinzoon, de
latere Karel V. In 1516 werd hij bisschop van
Tortosa. Een jaar later werd hij belast met de lei-
ding van de Spaanse Inquisitie. In hetzelfde jaar
werd hij kardinaal. De 9e januari 1522 werd hij na
een lang conclaaf tot paus gekozen, waarna op
31 augustus zijn kroning volgde in de St. Pieter.
In Italië was paus Adrianus weinig geliefd. Het
geringe begrip dat hij in het algemeen had voor de
Italiaanse toestanden en de Italiaanse mentaliteit
maakte hem vele vijanden. De misstanden waren te
groot en zijn regering te kort. Toch neemt hij een
ereplaats in onder de pausen.
Wat zijn afkomst betreft, die is in tegenstelling met
wat wel eens wordt beweerd inderdaad van „goede
eerlicke" dat wil zeggen niet onbemiddelde, onbe-
sproken ouders. Zijn grootvader was volgens
Boot(h)1) Boeyen of Boyden Janssoon, in 1432
eigenaar o.a. van het huis „Brandaa" bij de Regu-
liersbrug, gehuwd met Gouburg vermoedelijk doch-
ter van Claes Ketelair. Zijn overgrootvader was
Jan Tyman d'Edelssoon, burger van Utrecht in
1378.
Hieruit volgt, dat hij geen aanspraak kon maken
op afstamming van de vooraanstaande Utrechtse
families Ledenberg of Schrevel. Daar het bekend
is dat het patroniem d'Edelssoon afgeleid is van
de oude mansvoomaam Edel 2), stamde hij dus ook
niet uit het geslacht d'Edel of Dedel, niettegen-
staande sommige leden daarvan hetzelfde wapen
ONDEQDETLvan het Af GIET5EL v«. »pGDAü
MONUMENT van ADD1MN FL0QI5ZO0N van
UTREC HT (W59J523, PAUS ONoep oe* naam
vanADDIAANVI .n 1522) in oe k^Qk van.
5.MADIA DELL'ANIMA te ROME.
Op de achterplat van de paus Adriaan-catalogus is
het gevierendeelde wapen geplaatst op een ovaal
schild in een renaissance cartouche volgens Ita-
liaanse stijl. Geheel onderdaan de cartouche is
minuscuul een schaapje of lam afgebeeld, het lam
Gods, Agnus Dei, vertolkende de bescheidenheid
en zachtmoedigheid. Duidelijker is dit figuurtje te
herkennen op de voorzijde van de folder uitge-
geven door het bestuur van de Belgische Poste-
rijen bij de uitgave van de beide herdenkings-
zegels in 1959. De Italiaanse renaissance car-
touche-tekening is beslist niet ouder dan ± 1630,
87
-ocr page 90-
toen men er langzamerhand toe over ging de kleu-
ren op niet gekleurde wapenafbeeldingen aan te
geven d.m.v. arceringen, in den beginne nog (ge-
deeltelijk) aangegeven door kleine letters. Bij deze
afbeelding hebben we met een overgangsvorm te
doen, d.w.z. gedeeltelijk aangegeven door een let-
ter en gedeeltelijk door arcering. Zo zijn de weer-
haken onmiskenbaar aangegeven als zijnde van
„groen" op „zilver", ongearceerd, en de gekroon-
de leeuw op effen zwart. De letter met het verbin-
dingsstreepje aan de kop van de leeuw in het
derde kwartier is vermoedelijk een ,,G" voor gold
= goud, zodat hiermede de (vermoedelijke) kleu-
ren van paus Adriaan zijn vastgesteld. Merkwaar-
dig is nog dat in het derde kwartier bovenaan
heraldisch rechts de leeuw vergezeld gaat van het
teken van de Dierenriem voor leeuw, wat inder-
daad de goudkleur versterkt, aangezien de leeuw
in de Dierenriem steeds als van goud wordt af-
gebeeld.
De letters A. V. kunnen duiden op de heraldische
kleuren a(rgent) = zilver en v(ert) = groen, wat
ook klopt met de arcering van de haken. De vol-
ledige beschrijving van het wapenschild van de
paus, gereconstrueerd naar het cartouche-ontwerp,
luidt aldus:
Gevierendeeld: IIV, in zilver drie weerhaken van
groen, geplaatst (2
1); II—///, in zwart een klim-
mende gekroonde leeuw van goud.
Dit is het meest plausibel naar de beschikbare ge-
gevens, dank zij de catalogus van 1959.
Zinvol geheel
Wat de betekenis van het wapen betreft, kunnen
we kort zijn. Denkelijk hebben wij hier niet met
weerhaken, stormhaken of wolfshaken te doen.
Men kan beter spreken van „enterhaken", in ver-
band met het beroep van Adriaan's vader als
scheepstimmerman (schuitemaker). In wezen was
het een persoonlijk „meesterteken" van het bedrijf
van zijn vader en kan het gerangschikt worden
onder de handelsmerken, overgenomen uit piëteit
en als kenmerk van de afkomst van zijn vader.
De leeuw zal er door hem persoonlijk aan toege-
voegd zijn na 25 juni 1510 en wel vermoedelijk na
9 januari 1522 toen hij tot paus gekozen werd. 5)
Er kunnen twee redenen geweest zijn dat hij juist
de koning der dieren als zijn wapenfiguur koos, die
beide voor de hand liggen:
a.   óf het is het wapenteken van zijn moeder,
b.   öf hij vertolkte met dit wapendier de „moed".
Dat de leeuw gekroond is zou op een persoonlijke
keuze kunnen wijzen, als kerkvorst.
Naar ik meen, is met bovenstaande suggestie be-
tekenis, ontstaan en herkomst van het wapen van
paus Adriaan VI wel verklaard. Het wapen vormt
een logisch en zinvol geheel, ontstaan en gegroeid
uit de historische gebeurtenissen van zijn veel
bewogen leven.
H. W. M 1. Kits Nieuwenkamp
Noten
1)  Cornelis Bootfh) (1605—1678) oud-burgemees-
ter van Utrecht; zie H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp
„Encyclopedie van de Heraldiek", uitg. Elsevier,
1961, blz.
65—66.
2)  Vgl. J. van der Schaar, Woordenboek van voor-
namen, inventarisatie van de doop- en roepnamen
met hun etymologie; uitg, Utr. Aula-boeken 1964.
3)  Catalogus, gedenkboek, Paus Adriaan VI, 1959
en Alg. Rijksarchief 's-Gravenhage, Nass. Domein-
raad Breda, inv. nr. I 373, reg. 2524.
4)  Deze hierbij afgebeelde tekening is van de hand
van de heer Ypey, verbonden aan het R.O.B, te
Amersfoort. Voor een foto van het gehele monu-
ment en de beschrijving van het graf zie men de
catalogus, genoemd in noot 3, pag. 212
—226 met
de afbeeldingen
68 en 72.
5)  Nog als kardinaal, voor zijn kroning, zegelde hij
op 3 juli 1522 reeds met het gevierendeelde wapen
onder een kardinaalshoed; Catalogus H2. 181, no.
290.
Naschrift
Voorgaand artikel was reeds geschreven toen mijn
aandacht getrokken werd door het volgende in ver-
band met het leeuwenkwartier.
1.   Hij zegelde 25 juni 1510 als professor en deken
te Leuven waar hij ook studeerde met de 3 weer-
haken (zie voetnoot 3).
2.   Als paus en als kardinaal voerde hij het gecom-
bineerde gevierendeelde wapen, vermeerderd met
de leeuwen (noten 4 en 5).
3.   Nu is het opmerkelijk dat de gouden leeuw op
zwart oorspronkelijk het wapen is van het voor-
malige hertogdom Brabant en tegenwoordig van
de Belgische provincie Zuid-Brabant, waarin Leu-
ven ligt, de stad die zo'n grote rol speelde in de
beginperiode van paus Adriaan.
Het is aannemelijk, dat Adriaan later, naast zijn
familieteken, de 3 enterhaken, ter herinnering aan
zijn Belgische jeugdjaren de brabantse leeuw in
zijn wapen opnam, waarmede het kwartier, de gou-
den leeuw op zwart, in zijn wapen is verklaard en
het volledige wapen tot zijn recht komt.
K Np.
In het Archiv für Kulturgeschichte (54, 1972,
97
—; 12) heeft Peter Berglar een artikel laten ver-
schijnen over „Die kirchliche und politische Bedeu-
tung des Pontifikats Hadrian VI.". Het heeft wel-
iswaar een Duits-geleerd karakter, maar men kan
zich hieruit toch snel een beeld vormen over de
achtergronden en problemen waarmee Adriaans
pontificaat te maken had.
L. v. T.
88
-ocr page 91-
Guicciardini en de Utrechtse
stadsplattegrond van 1612
meetkunde toen nog in de kinderschoenen stond
en ons realiseren onder welke omstandigheden en
met welke hulpmiddelen gewerkt moest worden,
verdient de tekenaar ruimschoots een eresaluut,
ook wanneer een oudere plattegrond (in casu die
van Braun en Hogenberg uit 1570) hem als uit-
gangspunt heeft gediend.
Momentopname
Nu is uiteraard elke kaart of plattegrond een soort
momentopname. Onmiddellijk rijst dus de vraag
wanneer deze in de uitgave van 1612 afgedrukte
plattegrond getekend kan zijn. En juist omdat zij
een momentopname is, kan zij daar zelf het beste
Op antwoorden.
De lege plek, waar het kasteel Vredenburg heeft
gestaan, springt al dadelijk in het oog. Met de slo-
ping werd begonnen in 1577 en het karwei was gro-
tendeels geklaard in 1582. Het is verleidelijk daar-
uit af te leiden, dat de plattegrond eerst na 1582
getekend is. Maar evenals de tekenaar op het
gereedkomen der bastions vooruitliep, kan hij dat
ook gedaan hebben op het voltooien van de sloop
der citadel. Het is dus veiliger te stellen, dat de
tekening, die in de meest letterlijke zin straks de
graveur van de koperplaat tot handleiding moet
dienen, in elk geval niet vroeger gedateerd kan
worden dan 1577, het jaar waarin zowel deze sloop
als de modernisering en uitbreiding van de vesting-
gordel een aanvang nam.
Als wij vervolgens de vraag opwerpen wanneer de
plattegrond op zijn laatst getekend kan zijn, geeft
zij daar wederom zelf antwoord op.
Enige gebouwen, in de tachtiger jaren van de zes-
tiende eeuw gesloopt, prijken er nog in volle glorie
op. Tussen de titel „Trajectum" en het stadswapen
zien wij de abdij Oudwijk. — Weliswaar te dicht
bij de stad gesitueerd, maar dit vermaarde gebouw
mocht als het even kon toch niet ontbreken. — In
1582 werd de toren van de abdijkerk afgebroken
en tot amotie van het complex besloten. Toen dit
niet snel genoeg ging, staken enige belhamels in
1584 wat er nog overeind'stond in brand, waarna
de laatste resten spoedig werden opgeruimd.
Verder staat vlak naast de Domkerk ook nog de
kapittelkerk van Oudmunster, de St.-Salvatorkerk
met zijn beide torens afgebeeld. Deze werd in 1587
gesloopt. Op de in het mei-nummer afgedrukte
reproduktie op blz. 37 zal men haar evenwel niet
kunnen herkennen. Een witte streep, beginnende
boven de letter J van Trajectum loopt recht van
In zijn artikel „Utrecht als vesting" in het mei-
nummer van dit blad vraagt ir. J. D. M. Bardet na-
dere aandacht voor het merkwaardige feit, dat in
enige verschillende uitgaven van Guicciardini's
destijds zo gewaardeerde en daarom herhaaldelijk
herdrukte werk de Utrechtse stadsplattegrond prijkt
met enkele bastions, die er in werkelijkheid nooit
geweest zijn. Terecht verwondert hij er zich over,
dat — behoudens een paar korte opmerkingen van
mr. S. Muller Fz. en mr. B. van 't Hoff — geen en-
kele historicus het de moeite waard heeft gevon-
den nader in te gaan op het raadsel van de wel
geprojecteerde doch nimmer uitgevoerde bolwer-
ken.
Vooralsnog roept die plattegrond uit de Hollandse
uitgave van 1612 vele vragen op, waarvan zij er
echter enkele gelukkig zelf beantwoordt. Zelfs
geeft zij ons een vingerwijzing in welke richting wij
de oplossing van het vraagstuk der nooit gebouwde
bolwerken moeten zoeken.
Het bekijken van oude plattegronden is vaak een
fascinerende bezigheid. Vele zijn grafische mees-
terwerkjes en een lust voor het oog. Zij leggen
een treffend getuigenis af van de bijna liefdevolle
aandacht voor het detail, de nauwkeurigheid en het
vakmanschap waarmede eerst de tekenaar en later
de graveur werkten. Vooral als zij de stad in vogel-
vlucht afbeelden. Dan valt er veel meer op te zien
dan op de zuivere plattegronden, die immers
slechts twee-dimensionaal zijn. Zo'n fraai en nauw-
keurig werkstuk is ook de Utrechtse plattegrond
van 1612. Singels, grachten en bruggen, walmuren
en -torens, bastions, stadspoorten en molens, ker-
ken en kapellen met hun torens en dakruiters,
openbare gebouwen en kloosters, grote en kleine
huizen, kortom alles wordt ons heel plezierig voor-
geschoteld. En om de kroon op het werk te zetten
verschijnt dan bovenaan in deftig Latijn de naam
van de stad, geflankeerd door provincie- en stads-
wapen, terwijl onderaan op de voorgrond te midden
van liefelijke landouwen een edelman met zijn
dame wandelt, de boer zijn akker ploegt, een
meisje een mand met veldvruchten wegdraagt en
koeien vredig lopen te grazen.
Natuurlijk heeft zo'n vogelvluchtkaart ook „les
défauts de ses qualités". De onderlinge proporties
en afstanden komen nogal eens in het gedrang en
hier en daar moet geschipperd worden om datgene
waarop het accent moet vallen er redelijk duidelijk
op te krijgen. Maar als wij bedenken, dat de land-
89
-ocr page 92-
boven naar onderen over de gehele kaart en door-
snijdt precies de toch al wat klein uitgevallen
St.-Salvator. Dit euvel heeft het in mijn bezit zijnde
exemplaar niet. De gravure draagt in de rechter
benedenhoek het nummer 58 (op de reproduktie
niet te zien want de onderrand is weggevallen) en
is — gemeten van drukrand tot drukrand (de moet,
die de rand van de koperplaat in het papier heeft
gemaakt) — 31,7 bij 23,7 cm groot, de marges dus
niet meegemeten. Groot genoeg om de kerk zonder
moeite te herkennen.
Wat men wèl, zij het dan ook met behulp van een
vergrootglas op de reproduktie in het maandblad
kan waarnemen, is het merkwaardige gebouwtje
aan het Janskerkhof op de noordoosthoek van de
Minrebroederstraat, het twaalfhoekige kapelletje
van de Jeruzalembroederschap, later door Booth
aangeduid als „Palmitentempel". Op de plattegrond
doet het zich voor als een rond torentje. In het
belangwekkende artikel van mr. J. W. C. van
Campen „De Utrechtse Jeruzalembroederschap" in
het Jaarboek 1935 lezen wij op blz. 83 en 84, dat
deze kapel reeds begin april 1581 werd afgebro-
ken.
Afgaande op de welverdiende reputatie van het
werk van Guicciardini verwerpt ir. Bardet de ge-
dachte, dat er — wat de'bolwerken betreft — maar
wat op los gefantaseerd zou zijn. Men zou daar
zelfs aan toe kunnen voegen, dat de topografisch
tekenaar zich klaarblijkelijk de moeite heeft ge-
troost inzage te krijgen van de schetsen of teke-
ningen, misschien wel bestekken, van de sinds
1577 in uitvoering zijnde modernisering der ves-
tingwerken. Zo'n man moet zeker niet in staat wor-
den geacht om bij het in kaart brengen van de
rest der plattegrond de weg van de minste weer-
stand te kiezen en klakkeloos het werk van zijn
voorgangers na te tekenen zonder te verifiëren of
de objecten ter plaatse nog aanwezig waren. Maar
dan moet hij de plattegrond in elk geval vóór april
1581 hebben getekend.
Kleding
Ook bijkomstigheden wijzen daarop. De figuren,
waarmede de voorgrond rechts onderaan is gestof-
feerd, zijn gekleed volgens de op het eind van het
derde kwartaal der zestiende eeuw heersende
mode. De dame in haar open overkleed met schou-
dervleugeltjes, haar ,,fraise" (pijpjes-kraag), haar
mutsje, kort van voren met los over de schouders
vallende mutsedoek. De edelman met zijn schou-
dermantel, zijn wambuis met korte heupstukken,
pijpjes-kraag, schoenen in ,,koemuilen"-vorm en
zijn hoed met de nog vrij smalle rand.
Een niet minder duidelijke taal spreekt het pro-
vinciewapen 1). Wij zien als zodanig nog fungeren
het gouden schild, waarop de rode leeuw (Holland)
met het zilveren kruis (Utrecht) op de schouder.
Met dit wapen zadelde keizer Karel V, na de over-
name der wereldlijke macht in 1528, zijn nieuwe
gewest op en symboliseerde aldus de onder-
geschiktheid van het oude Sticht aan zijn graaf-
schap Holland.
In 1534 kregen Holland en Utrecht dan ook alvast
één gemeenschappelijke stadhouder, iets wat als
een eerste behoedzame schrede op de weg naar
een totale vereniging zou kunnen worden opgevat.
Het is dus best te begrijpen, dat de Staten van
Utrecht bij resolutie van 19 januari 1582 besloten
deze heraldische herinnering aan een tijdperk, dat
regelrecht op de Spaanse tirannie zou uitlopen,
te vervangen door het ook thans nog in gebruik
zijnde gevierendeelde .schild, waarop de Hollandse
leeuw hoffelijk de ereplaatsen (eerste en vierde
kwartier) gunt aan het Stichtse kruis.
Tijdrovend werk
In het naschrift van zijn artikel — dat hij op de val-
reep nog graag in het mei-nummer zag afgedrukt,
omdat het een correctie op zijn oorspronkelijke op-
vattingen inhield — vermeldt de heer Bardet, dat
de onuitgevoerde bolwerken reeds op de platte-
grond in de Italiaanse uitgave van Guicciardini
uit 1582 voorkomen. Het ligt dus voor de hand,
dat — mits de afmetingen kloppen en de grafische
details identiek aan elkaar zijn —, zowel de platte-
grond uit de Italiaanse uitgave van 1582 als die
uit de Hollandse van 1612 met een en dezelfde
koperplaat zijn gedrukt.
Dat moet — en daar hebben wij gelukkig onze
archieven voor — door vergelijking van thans nog
bestaande exemplaren zijn vast te stellen. Onze
plattegrond zou dan oorspronkelijk voor de uitgave
van 1582 vervaardigd kunnen zijn. Aan die uitgave
zal omvangrijk en tijdrovend werk zijn vooraf-
gegaan. De Utrechtse plattegrond zal wel niet de
enige zijn geweest, die opnieuw getekend en ge-
graveerd moest worden. Haar ontstaan hebben wij
begrensd tussen 1577 (begin sloping Vredenburg
en bouw nieuwe bolwerken] en april 1581 (afbraak
kapel van de Jeruzalembroeders). Indien zij reeds
in de uitgave van 1582 opgenomen zou blijken te
zijn, is zij waarschijnlijk reeds in 1580 getekend,
mogelijk zelfs een jaar eerder. Hoeveel malen de
koperplaat voor deze en latere uitgaven dienst
heeft gedaan, weten wij niet. Maar de onvermijde-
lijk optredende slijtage heeft haar blijkbaar toch zo
weinig aangetast, dat zij dertig jaar later, mis-
schien na een kleine opfrisbeurt met de burijn en
bij-gravering van het nummer 58 de Hollandse uit-
gave van 1612 door Blaeu te Amsterdam heeft kun-
nen sieren.
De uitgever heeft zich daarbij blijkbaar beperkt tot
herziening en uitbreiding van de tekst, misschien
zelfs ook van een deel der illustraties. In elk geval
heeft hij zich toen niet tot taak gesteld de platte-
grond van Utrecht topografisch up to date bij te
werken. Naar de juiste toedracht bij de heruitgave
in deze vorm kunnen wij slechts gissen. Zij valt
trouwens buiten ons bestek. Mogen wij daarom
90
-ocr page 93-
is gebleven, zou de tekenaar in 1579 of 1580 ken-
nis hebben kunnen nemen. Zoals hij het op zijn
plattegrond overgenomen heeft, voorzag het plan
allereerst in de aanleg van 6 bolwerken met facen,
schouders en teruggetrokken flanken t.w. 3 aan-
de West-, 1 aan de Noord- en 2 aan de Oostzijde
der stad. Hiervan is het inmiddels al weer ver-
dwenen Mariabolwerk het eerst tot stand gekomen,
maar daar is het aan de Westkant dan ook bij ge-
bleven.
Prioriteit
Vervolgens werden het Lepelenburg, Lucas- en
Begijnebolwerk gebouwd. Bovendien had Anthonisz
op de N.W.- en de N.O.-hoek van de omwalling bij-
zonder zware, dubbelpuntige bolwerken, met
4 facen dus, geprojecteerd. Dat aan het Paarden-
veld is nimmer uitgevoerd; Wolvenburg slechts op
kleiner schaal, gereduceerd tot een enkelvoudig
bolwerk, net als de andere. De Bemuurde Weerd is^
volstaan met aan te nemen, dat de vermaarde car-
tograaf, overstelpt met veel belangrijker en urgen-
ter werk, aan het topografisch illustratiemateriaal
van een heruitgave als deze minder aandacht heeft
kunnen besteden dan aan zijn voortreffelijke zee-
kaarten, van wier degelijkheid en betrouwbaarheid
schip en lading en vooral mensenlevens afhingen.
Bolwerken
Tenslotte de kwestie der bolwerken. Zodra de Prins
van Oranje in 1577 hersteld was in het stadhouder-
schap van Utrecht heeft hij de modernisering en
uitbreiding der vestingwerken met kracht doorge-
drukt. De zaak werd met voortvarendheid aange-
pakt want de militaire situatie was kritiek genoeg.
Het ontwerp was van de Alkmaarse burgemeester
mr. Adriaen Anthonisz, een uiterst bekwaam ves-
tingbouwkundige, die zijn sporen al ruimschoots
had verdiend. 2) Van dit ontwerp, dat — voorzover
wij tot nog toe weten — niet in originalis bewaard
ten van de Bakkerbrug gevonden; het heeft een
afmeting van 27,5 x 27,5 x
7,5 cm. Er komen drie
symbolen op voor, waarvan er twee thuis te
brengen zijn: rechts het rad als teken van de
H. Catharina; in het midden de staf met schelp
van St.-lacob van Compostella. Het linker sym-
bool is nog onverklaard, hoewel sommigen er
een (wat vreemd uitgevallen) Franse lelie in
menen te zien.
Over de functie die de steen eens heeft gehad,
tasten we in het duister. Belangrijk is het daar-
bij vast te stellen of het huidige formaat onge-
veer de oorspronkelijke afmeting van de steen
is. of dat we met een bijgekapt brokstuk te
doen hebben. De vier zijden zijn nogal ge-
havend, zodat de gedachte aan een fragment
gauw opkomt. De compositie en een stukje
vlakke zijde net onder de St.-lacobsstaf sluiten
een oorspronkelijk vierkant model echter niet
uit.
De datering zal in de buurt van de 15e eeuw
liggen.
Mochten er lezers van Oud-Utrecht zijn, die
wellicht iets meer weten over de functie van de
steen en over de betekenis van het linker sym-
bool, dan wacht ondergetekende graag hun sug-
gesties in. De steen zelf is te bezichtigen in de
werkplaats van de gemeentelijke archeoloog
aan het Begijnehof in Utrecht op dinsdagen van
17.00 tot
± 19.30 uur.
Drs. J. T. Hoekstra
Dienst van Openbare Werken
Ravellaan 96, Utrecht,
tel. 91 11 14-412
Tel. werkplaats 31 28 76
Een
versierde steen
uit de
Oude Gracht
Bij de aanleg van het riool in de Oude Gracht
tussen Bezembrug en Viebrug zijn verschillende
oude voorwerpen gevonden. Over de tin-
vondsten hoop ik in een later stadium iets te kun-
nen vertellen. Het hierbij afgebeelde stuk ver-
sierde kalksteen is ongeveer tien meter ten oos-
91
-ocr page 94-
er wel heel bekaaid afgekomen. Aan de verster-
king van deze voorstad volgens de plannen kwam
men eenvoudig niet eens meer toe. Van heel het
grootscheepse en — laten wij er dit direct bij zeg-
gen — uiterst kostbare ontwerp zou uiteindelijk
amper de helft gerealiseerd worden.
Onze plattegrondtekenaar kon dat natuurlijk niet
voorzien. Hij kon slechts waarnemen, dat het werk
volop in uitvoering was. Vrijwel zeker heeft hij het
Mariabolwerk geheel en waarschijnlijk van Lepe-
lenburg, Lucas- en Begijnebolwerk één, misschien
twee voltooid gezien. Welke van de drie hangt af
van de toegekende prioriteit waarvoor de meer
of mindere urgentie van de verschillende onder-
delen van het project bepalend was. Wolvenburg
zou hij hoogstens in statu nascendi gekend kunnen
hebben.
In elk geval heeft hij, door het ontwerp in uitvoe-
ring in zijn plattegrond te verwerken, zich zeker
niet met een Jantje van Leiden van zijn opdracht
afgemaakt. Zijn misrekening was slechts dat het
werk later halverwege zou blijven steken, maar dat
zou enkele jaren later pas blijken. Op de afloop
kon hij niet gaan zitten wachten, want ook voor
hem drong de tijd. Voor de uitgave van 1582 zat
men met smart op hèm te wachten. Hij borg papier
en tekenstift op en vertrok.
Kosten
Wij' kennen niet de financiële achtergrond van het
vestingplan. Maar wij kunnen veilig aannemen, dat
de stad minstens voor het leeuwendeel der enorme
kosten heeft moeten opdraaien. Het heilig vuur zal
bij het verminderen der directe oorlogsdreiging al-
lengs zijn verflauwd. De goedkopere uitvoering van
Wolvenburg wijst daarop. Toen in 1584 bij de dood
van de Prins de grootste pressie ophield, zal men
het welletjes hebben gevonden. De eerste fase was
voltooid; de stad was na- al die financiële ader-
latingen hard aan een adempauze toe en de rest
van het plan ging — om met ir. Bardet te spre-
ken — zo geruisloos mogelijk de ijskast in.
Binnenskamers zal genoeg zijn gezegd, maar
niets genotuleerd, laat staan in vroedschapsresolu-
ties vastgelegd. Utrecht had zich al genoeg voor
het lieve vaderland uitgesloofd en wenste volstrekt
geen initiatieven te ontplooien en op geen enkele
manier slapende honden wakker te maken.
Maar is er dan niets te vinden over die eerste
fase van het vestingproject, -die wèl is uitgevoerd?
Geen vroedschapsresoluties, geen corresponden-
tie, ontwerpen, schetsen, bestekken? Geen begro-
tingen, afrekeningen van leveranties, betalingen
van lonen of aanneemsommen, schadeloosstellin-
gen wegens onteigening? Zou alles later verdon-
keremaand, zoekgeraakt of verloren gegaan zijn?
Het is nauwelijks aan te nemen en met de heer
Bardet betreuren wij het, dat het onderzoek in
het Gemeentelijk Archief tot dusverre niets heeft
opgeleverd. Tenzij dat onderzoek zich niet heeft
uitgestrekt tot de periode 1577—1584. Want dan
zouden wij de moed nog niet behoeven te verlie-
zen! Meer feitenmateriaal zou ons goed van pas
komen. Vaak blijkt dan immers zelfs de meest aan-
nemelijke verklaring, theorie of hypothese lang niet
overal waterdicht te zijn, maar vatbaar voor weer-
legging, verbetering of aanvulling. Maar maakt juist
dat niet het zich verdiepen in de lokale historie tot
zo'n boeiende, ja plezierige zaak?
W. F. Kaldenberg
Noten
1)  T. van der Laars: ,;Wapens, vlaggen en zegels
van Nederland", Amsterdam 1913, blz. 31 en 32.
2)  W. H. Schukking „De oude vestingswerken van
Nederland", Amsterdam, 1941
, blz. 19 en 20.
Oproep
Aan oud-leerlingen van het Utrechts Stedelijk
Gymnasium
In het kader van de voorbereidingen voor de vie-
ring van het 500-jarig bestaan van het Utrechts
Stedelijk Gymnasium in december 1974, heeft zich
een werkgroep gevormd — waarbij ook Oud-
Utrecht is betrokken — die beoogt een tentoonstel-
ling in te richten over de geschiedenis van de
school.
Graag zou deze werkgroep in contact willen komen
met oud-leerlingen en -leraren, die foto's, prijzen of
andere objecten (schriftelijke herinneringen) tij-
delijk ter beschikking zouden willen stellen voor
deze tentoonstelling. Ook exemplaren van ,,De
Hieronymusschool te Utrecht", waarvan twee delen
geschreven zijn door dr. A. Ekker en 1 deel door
dr. C. D. J. Brandt, zijn op korte termijn zeer wel-
kom.
leder die op deze wijze wil helpen, of de aandacht
wil vestigen op oud-leerlingen, die niet tot de leden
van Oud-Utrecht behoren, wordt verzocht zich in
verbinding te stellen met mevrouw C. Schimmel-
penninck, p/a Gemeentelijk Archief, Alexander
Numankade 199 te Utrecht, tel. 71 18 14.
H. de Jong overleden
Op 22 november jl. is overleden de heer H. de
Jong, onder meer oud-redacteur van het Maand-
blad. Hij werd 53 jaar oud. In ons volgende nummer
zal mr. J. W. C. van Campen aan zijn heengaan
een herdenkingsartikel wijden.
92