Boerderijen en boerengeslachten te Renswoude
fS. Laansma), door L. van Tongerloo 15-16 Gouda, zeven eeuwen stad. Hoofdstukken uit de
geschiedenis van Gouda, door J. E. A. L. Struick 71 Prehistorische vondsten te Groenekan, gem. Maar- tensdijk, (J. H. Willems in: Westerheem, 1973), door L. van Tongerloo 82 Stad en platteland in de middeleeuwen (D. M.
Nicholas), door L. van Tongerloo 16 Utrecht in prent, een ge.II. overzicht van twintig
eeuwen Utrechtse historie, (samengest. door A. A. M. Kamerling-Van Haersma Buma), door H. Sneij- der 71 Utrechts heiligenindustrie en een Brabants kloos-
ter (G. de Werd in: Antiek, 1973), door L. van Tongerloo 40 Zonnewijzers aan en bij gebouwen in Nederland,
benevens een korte beschrijving van twee astro- nomische torenuurwerken (J. G. van Cittert- Eymers), door L. van Tongerloo 40 Belle van Zuylen, een documentatie (door Simone
Dubois), door L. van Tongerloo 24 |
||||||
Jubileum-briefkaarten 18-19
— vliegtocht 18, 27, 35, 61
Ledenvergadering 58, 65
Momentopnamen van een stijlvolle jubileumviering
28-29
Nieuwe voorplaat 4
Ontwerp-begroting 1974 71
Oud-Utrecht in het nieuws, door G. J. Röhner 84
Tentoonstelling Oud Utrecht 31 Twee bijzondere aanbiedingen voor Oud-Utrecht 80
Een verrassende rondvraag, door L. van Tongerloo 86
Vijftien honderd leden, door A.H. R. Hoogezand 57
Vijftig jaar Oud Utrecht 9-10 Welkom nieuwe leden 35
Besprekingen
Beelden in de stad Utrecht (C. A. Schilp), door
L. van Tongerloo 15 Een boerderij in Renswoude. Kroniek van een Sak-
sische boerenhofstede (E. J. Wolleswinkel) door L. van Tongerloo 44 |
||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||
oud-utrecht
|
|||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||
Zesenveertigste jaargang 1973
|
|||||||||||||
Uitgave van de vereniging
|
|||||||||||||
IN MEMORIAM CLARE LENNART
|
|||||||||||||||||||
Op 30 december overleed de schrijfster Clare
Lennart, een heel markant lid van onze ver- eniging. Velen van u zullen haar hebben ont- moet op excursies en op vergaderingen die erop gericht waren iets van de historische kwaliteiten van de stad voor het nageslacht te bewaren. Kwaliteiten, die zij zo uitzonderlijk goed onder woorden kon brengen. In haar artikeltjes in het Utrechts Nieuwsblad
speelde dikwijls een of ander plaatselijk aspect een hoofdrol: een gracht, een straat, een boom, een muur. . . Daarnaast ook vaak de rauwheid van de sloop alom in de stad die haar duidelijk persoonlijk verwondde. We willen hier iets aanhalen uit een reeds in
1939 verschenen boek waarin zij de Utrechtse Steenweg als volgt beschrijft: ,, . . . Een straat, die een lengte van eeuwen heeft. Een straat, die bijna goddelijk veelzijdig is: kleurig, boeiend, irriterend, bekoorlijk, schreeuwend lelijk, ver- wonderlijk schoon, vulgair en ontroerend ..." Even verder over de Buurkerk: ,,En boven dit alles staat ruig en getrouw de oude, vierkante |
|||||||||||||||||||
toren. Hij hoort bij de straat, meer dan de Dom.
Die staat er los van ... is er bovenuit gestegen. Maar deze oude toren, die als de oudere en niet brillante broeder van de wereldvermaarde is, heeft deel aan het lief en leed van de straat". En weer iets verder, na iets over chaos: „Het is mogelijk, dat over een jaar of tien alles er stil geworden zal zijn. De straat is niet ge- bouwd voor het moderne verkeer". Dat was vóór 1940! De stad heeft er meer dan dertig jaar voor nodig gehad om tot dit inzicht te komen, heel wat langer dan zij hoopte. Haar eigen leven was korter dan wij hoopten. Maar dat zulke wisselvalligheden inherent zijn aan het leven, drukte zij al uit in de titel die ze dit boek meegaf: „Huisjes van kaarten". En zo loopt, meer algemeen, de nu moeizaam doorbrekende visie, dat „nieuw" en „groter" niets met „goed" en „beter" te maken hebben, door héél haar werk heen. Dat alleen al zal het steeds weer fascinerend maken haar boeken te lezen. C. L. Temminck Groll
|
|||||||||||||||||||
MEDEDELING OMTRENT HET BESTUUR
|
|||||||||||||||||||
Zoals aangekondigd in de mededeling in het num-
mer van november jl. over de kort nadien gehouden ledenvergadering van 21 november, is op die ver- gadering dr. J. E. A. L. Struïck afgetreden als be- stuurslid. De vele lasten op zijn schouders maakten het hem onmogelijk het secretariaat langer op zich te nemen. Wel blijft in een ander verband de zo gewaardeerde relatie met dr. Struick bestaan: hij blijft lid van de redactiecommissie voor het Jaar- boek. De andere werkzaamheden worden verdeeld; het secretariaat wordt voorlopig waargenomen door mevrouw E. L S. Offringa-Boom, Karel Doorman- laan 204, Utrecht, terwijl de band tussen de Ver- eniging en het Gemeentelijk Archief zal worden voortgezet door de heer G. J. Röhner, die op boven- |
genoemde vergadering tot bestuurslid is verkozen
in de ontstane vacature. Op 21 november konden wij de heer Struick al
even bedanken voor het zéér vele werk dat hij voor de Vereniging deed, voor zijn talloze initia- tieven en voor de spontane manier waarop hij zo dikwijls op de bres sprong voor de handhaving van het historisch karakter van de stad Utrecht. Wij willen dat met nadruk op deze
plaats nóg eens doen. En daaraan voegen wij onze bewondering toe voor zijn grote aandeel in de ge- durende de afgelopen jaren geor- ganiseerde tentoonstellingen met allerlei aspecten van Utrecht als |
||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 1 - januari 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||
prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37, Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70, gironr, 575520.
Contributie is minimaal per jaar f 20,—.
mevr. M. Uittenbogaard-van terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||
van mevrouw A. M. Beauchampet-Lorwa, die aftrad
in verband met haar verhuizing naar Egmond. Haar activiteiten lagen in de eerste plaats op het terrein van de excursies, maar ook daarbuiten, onder meer in de overkoepelende commissie voor de binnen- stad kon er vele malen een beroep op haar worden gedaan. Ook aan mevrouw Beauchampet heel veel dank! Namens het bestuur
C. L. Temminck Groll |
||||||||||||
onderwerp en voor zijn aandeel in het directe histo-
rische onderzoek. Het merkwaardige stuk middel- eeuws metselwerk op het voorterrein van het Ge- meentelijk Archief, afkomstig van Achter Claren- burg, vormt daarvan een blijvend getuigenis. Van al deze werkzaamheden, die uiteraard eerder vanuit zijn functie als gemeente-archivaris dan vanuit die als bestuurslid van Oud Utrecht ge- schiedde, heeft de Vereniging in bijzondere mate kunnen profiteren en het bestuur hoopt van harte dat ook in de toekomst te kunnen blijven doen! In dezelfde vergadering werd afscheid genomen |
||||||||||||
PESTIS BOVINA IN UTRECHT
1813-1814 |
||||||||||||
Nauwelijks waren de Fransen in november 1813 uit
Utrecht verdwenen of een nieuw onheil trof de stad. Op 2 december brachten militairen van het Pruisische bevrijdingsleger drie „bovenlandsche koetjes" ter stalling bij slager A. Verkerk, oud 41 jaar, wonende met vrouw, zeven kinderen, één in- wonend meisje van elf jaar en twee dienstmeisjes op nummer 14, Achter het Vleeshuis. Al gauw stierf een van de beesten aan een nare ziekte; de vol- gende dag bleek een tweede dier zó ziek te zijn dat men besloot het te slachten. Het vlees werd op een wagen geladen en meegenomen naar de nieuwe bestemming van de militairen, Jutphaas. Daarheen werd ook de derde koe meegesleept, gesleept, want ook dit dier was ernstig ziek, zelfs zo erg, dat het in Jutphaas moest worden geslacht In Utrecht was intussen een van Verkerks eigen koeien gestorven aan dezelfde kwaal. Ook in andere stallen vertoonden zich symptomen, die men aanvankelijk voor longvuur hield. Maar er stierven meer koeien, o.m. bij J. Verkerk, oud 60 jaar, wonend op Achter het Vleeshuis 26, met echt- genote en zoon Jan van 31 jaar. En het gerucht begon de ronde te doen dat de „gewone vee- ziekte", namelijk de runderpest, heerste. ,,Zo dra dit ter harer kennisse was gekomen", be- sloot het gemeentebestuur maatregelen te nemen. Op 14 december kreeg Jacob Schouten, keur- meester van het vlees, opdracht alle stallen in de stad en de vrijheid te gaan inspecteren. Als ergens een ziek dier werd aangetroffen, moest hij ervoor zorgen dat het niet werd geslacht, maar dat het verloop van de ziekte werd afgewacht. Schouten rapporteerde op 26 december aan het stadsbestuur dat hij de ziekte ook buiten de Weerdpoort had aangetroffen en wel in totaal op vier stallen. Er waren al verscheidene runderen aan gestorven en hij verzocht daarom steun, zodat krachtige maatregelen konden worden genomen. |
||||||||||||
Naar aanleiding van zijn rapport werden hogere
instanties gewaarschuwd en begon de ambtelijke molen op de voorgeschreven wijze te draaien. „Beroken"
In het laatst van de 18e eeuw had de runderpest
herhaaldelijk gewoed en waren daarom maatregelen voorgeschreven, die in Nederland waren vastge- legd in de Wet tot voorkoming en afwending van de runderpest, van 26 december 1799; deze wet was niet ingetrokken toen de Fransen verdwenen en op 21 januari 1814 kon in de krant worden mee- gedeeld, dat de voorschriften van 1799 nog steeds van kracht waren. Schouten had ze al toegepast en de dode dieren op de voorgeschreven diepte van vier voet laten begraven. De besmette stallen werden grondig gereinigd, o.m. door ze op de vereiste wijze te „beroken". Men druppelde daartoe zwavelzuur op een mengsel van fijn zout en gemalen bruinsteen, waardoor een witte, reinigende damp ontstond. Er werd ge- waarschuwd tegen overdadig druppelen, omdat de ademhalingsorganen dan weieens geprikkeld kon- den raken. Geen wonder als men bedenkt, dat uit dit gedruppel chloorgas ontstaat, dat inderdaad een reinigende werking heeft, maar ook als gif- gas zijn mannetje staat. Het middel doet overigens heel wat effectiever
aan dan de berokingen tijdens de runderpest van 1769. Toen „reinigde" men de stallen door de rook van brandend hout en azijnwalm, of van brandend leer en teer. Zuivere lucht zou, zo meende men, hoe onaangenaam ze ook rook, de voortgang van de ziekte onmogelijk maken. De commissaris van het arrondissement schakelde, toen hij door de stedelijke overheid was geïnfor- meerd over de gang van zaken, ogenblikkelijk de provinciale commissie van landbouw in. In 1805 was tot de oprichting van dergelijke commissies |
||||||||||||
esloten; zij hadden een adviserende en eventueel
itvoerende taak. De secretaris van de Utrechtse
ommissie, mr. G. Wttwaal te Houten, heeft in ok-
ober 1815 rapport uitgebracht over de dingen die
jedaan zijn om de epidemie te bezweren. Daaruit
jlijkt, dat de leiding van de strijd bij hem in goede
handen was. Hij had zelf ook vee en leefde de
voorschriften pijnlijk nauwkeurig na, erop toeziend
dat anderen dit ook deden.
Isolatie
Stallen waar de ziekte heerste, werden zo streng
mogelijk geïsoleerd; niemand mocht van een be- smette naar een andere gaan; de keurmeester die af te maken dieren moest taxeren, mocht de stal niet binnengaan en het zieke dier niet aanraken. Touwen waarmee de koe had vastgestaan, werden meebegraven, houtwerk zo nodig verbrand, metalen stalgereedschap werd geschuurd en gereinigd en vaak zelfs in vuur ontsmet. De aarde waarop de zieke in de stal gestaan had, werd weggegraven en op de mesthoop gedeponeerd; deze mest mocht niet worden gebruikt voor hooi- of weilanden. Zieke dieren werden afgemaakt en ook de gezonde stalgenoten moesten onder het mes. Alleen werden die niet begraven maar hun vlees werd aan de armen ter beschikking gesteld. Het afslachten van besmet en ziek vee was in 1799 als de meest doeltreffende bestrijdingswijze be- schouwd, maar men vond het redelijk, dat de ge- iupeerde eigenaars schadeloos gesteld zouden |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Daarom was in de wet van 26 december
1799 hef „Fonds tot voorkoming en afwending der Runderpest" ingesteld, het zogenaamde Veefonds, dat in 1806 een ruimere opdracht had gekregen en om direct te kunnen toeslaan voor een beschikbaar kapitaal van 100.000 gulden moest zorgdragen. Na de Franse tijd was het natuurlijk helemaal niet zeker dat deze guldens inderdaad aanwezig waren en er kwam dan ook wat onrust en verzet. Maar alles bleek in orde te zijn en in de Nederlandsche Staatscourant van 1814, nr. 13, verscheen het be- sluit van 15 januari 1814 van de Souvereine Vorst, waarin o.a. werd gesteld: „Overwegende, dat het van het uiterste belang
is, de voorbehoedmiddelen en maatregelen, welke tot stuiting van den voortgang van die vreesselijke ramp, onder den goddelijken zegen, strekken kunnen, ten spoedigste in werking te brengen; Overwegende, dat de wet van den 26sten De-
cember 1799, op dat onderwerp geëmaneerd ( = genomen, afgekondigd), en ten deze de meest doelmatige verordeningen inhoudende, nimmer is geabrogeerd (— afgeschaft); Overwegende, dat bij die wet, onder anderen, is voorgeschreven het dooden en dadelijk met huid en haar begraven van het besmette vee, onder behoorlijke schadeloosstelling; en willende deze schadeloosstelling, daar, waar die maatregel noodzakelijk is, dadelijk doen uitbetalen aan de eigenaren, |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aart I. Cordon tot stui-
>g van veepest binnen
recht. Posten, opge-
>ven in advertentie in
'irechtsche Courant, 24 nuari 1814:
. Kruitmolen
'. Loevenhoutense
Dijk '. Draaiweg, bij her-
berg Oostindiën . Koningslust
. Minsweerd
. Ezelsdijk
Houtense Pad Brug bij herberg leremie , Lijnpad, bij laan van
heer Croes .. Vleutenseweg
'. Ondiep
'aart afgeleid van To-
Dgrafische Atlas No. U, in Rijksarchief trecht) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Aan Onzen Commissaris-Generaal voor de
Binnenlandsche Zaken wordt geopend een cre- diet van enz., om daarover, naar gelang der om- standigheden, te beschikken, tot daarstelling der noodzakelijke maatregelen tot stuiting van de veepest en tot het verlenen van schadeloosstel- ling aan de eigenaren van het vee, hetwelk, in- gevolge de wet van den 26sten December 1799, zal moeten worden gedood." De slachters konden dus ongehinderd hun gang gaan, tegen een vergoeding voor hun snijdende arbeid van twee gulden per koe. Zij maakten in totaal 300 dieren af, terwijl er aan de pest boven- dien nog 50 stierven. Gelukkig voor de boeren is ook schadeloosstelling verstrekt voor die laatste groep dieren, hoewel dat eigenlijk niet de bedoe- ling was. Al met al zal er een lieve duit mee zijn gemoeid, want uit een taxatierapport van Jacob Schouten blijkt, dat hij voor de dieren op een enkele stal gemiddeld ƒ87 per stuk vergoed wilde zien, variërend van ƒ18 voor een pinkje tot ƒ125 voor een koe. Het had nog veel erger kunnen zijn, want nu bleef
nog ongeveer 80 procent van de veestapel in leven. Wttewaal meldde in zijn rapport dat hij ervan over- tuigd was dat de ziekte uitsluitend door contact tussen de dieren overging, niet via de lucht of bedorven voedsel. Om dat te bewijzen en om de afdoendheid van de genomen maatregelen te con- troleren, had hij twee koeien van buiten het be- smette gebied laten invoeren en in een gereinigde stal laten plaatsen; ze bleven gezond. Om in de besmette zone te komen moesten de dieren langs het cordon sanitaire worden gevoerd, dat om de stad was gelegd zoals wettelijk in 1799 was voor- geschreven. Artikel 3 van het genoemde besluit van de Souvereine Vorst luidde: „Wij bepalen bovendien, dat, tot nader order,
|
alle communicatie van de gemeente van Utrecht,
en verders van alle gemeenten, alwaar de vee- pest zich onverhoopt nog openbaren mogt, met andere districten, ten aanzien van het rundvee, zal worden onmogelijk gemaakt, door het trek- ken van een kordon op den afstand van een half uur, of zoo verre als de commissien van landbouw zulks, uit hoofde van de lokale om- standigheden, noodzakelijk zullen oordelen." Het cordon werd niet door de stadspolitie, die veel
te weinig manschappen telde, bemand, maar de provinciale commissie nam mensen in dienst, die in groepen van drie, elk acht uur wachtlopend, de stad op de strategische punten hermetisch zouden afsluiten. Op een bord werd duidelijk aangegeven, dat de veepest heerste en dat pogingen om vee klandestien in- of uit te voeren met verbeurdver- klaring zouden worden gestraft. Op 24 januari 1814 werd in de krant meegedeeld, dat het cordon gesloten was; tamelijk laat dus en bovendien niet waterdicht, omdat het onmogelijk was vee dat de bevrijdingslegers met zich mee- voerden, net als gewone burgerkoeien in beslag te nemen. Verder was er niet veel kans voor ont- duiking, tenzij de wachtposten, ondanks de strenge controle waaraan zij werden onderworpen, niet goed opletten. Het enige onlogische punt lijkt op kaart I het Lijnpad te zijn; waarom die post niet bij de Leidse Weg stond, is onbekend. Toen de vorstperiode voorbij was herinnerde de commissaris van het arrondissement het stadsbe- stuur eraan, dat vervoer van vee en huiden over het water ook verboden moest worden en gehoor- zaam werden de schippers geïnformeerd. Het was toen al midden februari 1814 geworden en het zou nog lange maanden duren voordat de Souvereine Vorst op 18 juni 1814 kon besluiten dat het cordon was opgeheven. Toen duurde het nog tot 29 juni voordat de burgerij via de krant werd ingelicht en er dus absolute zekerheid bestond dat de ziekte, |
|||||||||
De nieuwe voorplaat
|
Voor het lustrumjaar is voor ons omslag een
beeld gekozen uit het nog ietwat landelijke Utrecht van vijftig jaar geleden. Wij zien hier de merkwaardige muziektent op het Lucas Bolwerk tussen een weelderige be- groeiing. Herkenbaar, en vandaag de dag nog aanwezig, Is het herenhuis op de achter- grond. Behalve dit deel is de omgeving nu veranderd door de bouw (in 1939) van de Stadsschouwburg door Dudok. Ook het park, waar het geparkeerde blik in is doorge- (jr drongen, is al lang niet meer het rustieke k oord van de jaren twintig, zoals Arend van de Pol het nog kon uitbeelden op de aquarel " die nu in de prentverzameling van het Ge- meentelijk Archief wordt bewaard. |
|||||||||
aart II. Cordon tot stui-
ng van veepest bin- en Utrecht, volgens /ttewaal. in mei 1814: 1. Oog in Al
2. Groenendijk
3. Leeuwenstein
■',. Daalse Dijk 5. De Klop
6. Gagelbrug
7. St. Theunisdijk
8. Langendijk ( =
Mr. Tripkade) 9. Blauwkapel
10. Hoofddijk i 1. Abstede
12. Kromme Rijn
13. Covelaarsbrug
14. Houtense Pad
15. Laagravense Dijk
16. Liesbos
17. Chambre
|
||||||||
die sinds begin mei geen slachtoffers meer had
gemaakt, was uitgewoed. De bestrijding ervan had veel en hard werk be-
tekend voor een kleine groep mensen. De plaat- selijke politie had ervoor gezorgd dat er geen vee door de straten werd gedreven waarin stallen met besmette dieren voorkwamen. Samen met de zak- kendragers, bierdragers en dergelijke ambulante «erkers hadden de politiemannen moeten optreden iegen de loslopende honden; die moesten worden qevangen en gedood, terwijl de eigenaar een boete ,an ƒ3 moest betalen. Hondse maatregelen, die i ;hter nodig waren omdat ze het pestvee hadden pgegraven. Daardoor zou, zo vreesde men on- jnks Wttewaals overtuiging, de besmetting zich innen voortplanten, terwijl de stank een bedrei- , ng voor de gezondheid van de mens vormde. '.'. mdat er ook tweebenige gravers waren, die het . iorzien hadden op de huiden, werd besloten hen ior te zijn en de huiden door kerven onbruikbaar I maken. De moeilijkheden werden nog groter toen boeren in de lente hun vee de wei in wilden j gen en daarbij weieens buiten de cordon-perken 'r .nden komen. Als een weiland afgegraasd was, kon onmogelijk verboden worden, dat de beesten i ir een andere wei werden overgebracht. I tar Wttewaal hield alle verplaatsingen goed bij
i liet het cordon naar een grotere afstand van de
• id verleggen. Voor zover de vage aanduidingen
n lokalisering mogelijk maken, zijn de plaatsen
an dit voorjaars-cordon op kaart II aangegeven.
rezen toen natuurlijk weer nieuwe moeilijk-
r .■den. Wttewaal verzucht:
..Ik verviel van de eene zwarigheid in de andere:
door deze uitzetting en vergrooting waren ook te gelijk vele landen binnen het kordon ge- |
bracht, waarvan de eiq ■: r:.ars buiten hetzelve
woonden, en ik zag mij <,izoo genoodzaakt, tegen mijn zin, het vee ook van die lieden in het kor- don te doen brengen. !v1eermalen was nu vee in het kordon gebragt,
doch het uitvoeren van vee had ik tot hiertoe volstrekt geweigerd; doch nu kreeg ik dagelijk- sche aanzoeken van lieden alhier wonende, om hun vee te mogen brengen naar hunnen weiden buiten hetzelve. Ik weigerde dit in de eerste dagen, doch zag al spoedig dat deze lieden hier- door verbazende schade leden, en binnen het- zelve geen gras hadden; ik besloot alzoo, hier- toe de noodige verlofbriefjes af te geven, doch liet dergelijke landen teekenen met het woord kordon , no. 1, of 2 of 3, en rekende deze weiden, als waren dezelve binnen gelegen, waar- om ook geen beest uit of in hetzelve mogt ko- men zonder schriftelijk verlof, en maakte nu van dat alles naauwkeurige lijsten, zoo van de namen der eigenaars, als van het getal der beesten, gelijk van alles zoo veel mogelijk de volledigste aanteekeningen werden gehouden." In buurten waar de ziekte heerste, hield Wttewaal het been stijf; daar moest het rundvee op stal blij- ven. Toen de boeren klaagden dat hun wintervoer opraakte, werd hun op kosten van de landbouw- commissie hooi verstrekt. De bestrijding was moeizaam op gang gekomen
omdat de Franse tijd nog maar net voorbij was en de mensen het eigenlijk druk genoeg hadden aan de nieuwe vrijheid te wennen. Moeizaam ook omdat het winter was en omdat er grote aantallen militairen waren ingekwartierd, wier paarden en koeien in de dicht opeenstaande stallen waren ondergebracht. Redenen te over voor de burgemeester om op 30
oktober alle betrokkenen hartelijk te danken. Hun |
|||||||
Utrechtsche Courant.
Drs. M. N. Acket, Ligging en grenzen van Utrecht.
In: Jaarboekje Oud Utrecht, 1950, p. 77-123. Rap- port wegens het verrigte, tijdens het woeden der veepest te Utrecht, in 1813 en 1814, door mr. G. Wttewaal, secretaris der commissie van landbouw in de provincie Utrecht. O.a. in: 1. Kops, Staat van den Landbouw in de Vereenigde Nederlanden gedurende den jare 1814. Dr. Z. W. Sneller (ed.) Geschiedenis van den Ne- derlandschen Landbouw 1795-1940, 1943. Dr. A. J. v. d. Weyde, Geneeskundigen als Vee- artsen. In: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 74, nr. 18, p. 2257-2259. mei 1930. Over G. Wttewaal, die plm. 1823 werd benoemd tot hoogleraar in de landhuishoudkunde te Leiden en de vele moeilijkheden die hij had te overwinnen bij zijn strijd tegen de runderpest en tegen de gedupeerde boeren, leze men De Runderpest, in de jaaren 1813 en 1814, te Utrecht ontstaan en ge- stuit. In: I. Scheltema, Geschied- en letterkundig mengelwerk, III 1823, 2e deel, p. 1-39. |
|||||||||||||||||
niet genoeg te prijzen inspanningen hadden Gods
zegen gedragen, kon worden geconstateerd. Daar- om was ook officieel gevraagd ingevolge opdracht van de Souvereine Vorst in zijn meergenoemd be- sluit, artikel 4: „Wij verlangen dat de leeraren der onderschei-
dene godsdienstige gezindheden dezer ramp in hunne openbare gebeden indachtig zijn, en den goddelijken zegen afsmeken over de middelen, welke tot verzachting en verdere afwending der- zelve zullen worden in het werk gesteld." P. D. 't Hart (m.m.v. P. Lourens)
Bronnen en literatuur
Notulen van het provisionele gemeentebestuur,
Gem. Archief Utrecht. ,,Statenarchief", Rijksarchief Utrecht. Topografische atlassen van deze beide archieven. De onvervangbare kaartenbak van de heer Smilda. Controle nominatif des habitants de la ville d'Utrecht et de la Banlieue, 1813, Gem. Acchiei Utrecht. |
|||||||||||||||||
een roosje (vijftig jaar wederzijdse liefde). Op de
onderrand van het altaar.- PS 128 v. 5.6. Links van het altaar een staande mannen - rechts een dito vrouwenfiguur. Achter de man een granaatappel- boom als symbool van eensgezindheid; achter de vrouw een rozenstruik, de liefde voorstellende. Man en vrouw geven elkaar boven het altaar de rechterhand. Boven hun handen wordt een hoorn des overvloeds leeggestort door een hand die uit de wolken reikt. Beneden de grond, waarop altaar en figuren staan, is te lezen: van lan. lac. v. Westrenen. en
loh. Cat. Mamuchet v.
Houdringe.
|
|||||||||||||||||
Van twee
grafmonumenten en een penning (slot) |
|||||||||||||||||
Bij zijn afscheid als raadslid op 27 augustus 1970
heeft dr. ir. M. van den Brandhof aan de gemeente De Bilt een penning geschonken, die hij enkele jaren tevoren op een veiling had verworven. Het is een exemplaar van de gedenkpenning, die het echtpaar Van Westrenen-Mamuchet bij gelegenheid |
|||||||||||||||||
Foto Grontmij, H. C. de Jong.
|
|||||||||||||||||
De tekst van het randschrift „Gods milde hand
kroond 't vrindlijk paaren" vindt zijn vervolg op de keerzijde met de woorden ,,'t Dankoffer brand na vijftig iaaren". Hier bovenin in Hebreeuwse letters „Jajhova jehie hakavod" (Aan Jehova zij de eer), omringd door een wolkenkrans waar overal onder- uit de zonnestralen schijnen. Links weer het echt- paar, in dankbaarheid geknield voor het altaar rechts met daarop een nu volwassen vuur. Op de |
|||||||||||||||||
van zijn gouden bruiloft in 1759 op de munt te
Utrecht - toen nog geen rijksmunt - had laten slaan, een in de 18e eeuw niet ongebruikelijke aardigheid bij een dergelijk belangrijk jubileum. Op de voorzijde van de penning zien we in het midden een klokvormig altaar met daarop een zo- juist ontstoken vuur. De wand van het altaar is met een mascaron, C-voluten en guirlandes ge- sierd, waaronder de letter L met aan beide kanten |
|||||||||||||||||
6
|
|||||||||||||||||
bruari 1772 stierf ook zijn vrouw, in de leeftijd van
81 jaar 7 maanden en 20 dagen. Zij hadden bij testament van 26 maart 1764 een fonds gesticht tot ondersteuning van hun nakomelingen die tot armoede mochten vervallen. Dit fonds zou alleen ten goede mogen komen van hun mannelijke des- centen en de dochters van deze zolang zij onge- huwd waren en de naam Van Westrenen voerden. De laatste mannelijke afstammeling was hun achter- kleinzoon Jan André heer van Driebergen. Deze was kamerheer in buitengewone dienst van koning Willem III en overleed te Utrecht in 1870. Toen diens dochter Marie Sophie, de laatste vrouwelijke nakomeling, in 1873 trouwde met mr. W. K. F. P. graaf van Bylandt en daarmee haar naam verloor, is het familiefonds vervallen aan de Ned. Herv. Diaconie te Utrecht. Het kapitaal bedroeg op dat ogenblik ƒ264.000,— inschrijving Grootboek Na- tionale Schuld. P. H. Damsté
Bronnen en literatuur:
F. van Bevervoorden tot Oldemeule, „Houdringe
(Van Westrenen)" in Utrechtsch laarboekje van 1893. |
||||||||||||||
wand van het altaar de familiewapens Van West-
renen (links) en Mamuchet (rechts), tezamen han- gond aan een strik. Op de onderrand van het aar: Psalm 50. v: 23. De grond bevat de signa- jr I. C. Marme. Beneden de grond: ,,Op den 25.
ugust. 1759".
egelijk met het slaan van de penning heeft men
.narvan ook een ,,Verklaaring" laten drukken. n exemplaar hiervan berust in het Utrechtse ge-
eentearchief. In deze beschrijving wordt erop
jewezen, dat het boompje achter de man op de .oorzijde drie vruchten draagt tot teken van de drie zoons in leven en drie dorre takjes ter ge- dachtenis aan de drie overleden zoons. De rozen- struik achter de vrouw vertoont in gelijke symbo- liek één bloeiende roos en vier dorre takjes. De drie in 1759 nog in leven zijnde zoons kennen we al van het grafmonument. De enige dochter was Isabella, die in 1753 gehuwd was met Willem Nioolaas baron de Pesters heer van Wulperhorst. Van het grafmonument weten we, dat Jan Jacob en Johanna Catharina ook hun diamanten bruiloft hebben mogen beleven. Jan Jacob overleed op 1 december 1769 en was toen, aldus de gedenkplaat, 84 jaar, 8 maanden en 16 dagen oud. Op 9 fe- |
||||||||||||||
Testament
van een |
||||||||||||||
zoek moest met name zijn geschiktheid kunnen
worden afgeleid. Waren het in de oudheid de Pau- sen - of door hen aangestelde functionarissen - die de notarissen aanstelden (het ontstaan van het notariële ambt stond oudtijds in verband met de kerkelijke rechtspraak), later (in 1606) zouden de Staten der provincies de benoeming van notarissen aan zich trekken. Het Utrechtse Hof zou de „ad- missie" bekrachtigen, nadat de kandidaat-notaris aan alle gestelde eisen had voldaan. Vanaf dat mo- ment moesten de door hen geschreven akten zorg- vuldiger bijgehouden worden. Onuitputtelijke bron
De „protocollen" van de in Utrecht „residerende"
notarissen zijn gelukkig grotendeels bewaard ge- bleven en door het Rijk aan de burgerlijke ge- meente in bewaring gegeven1). De oudste be- waard gebleven akten, daterend uit 1564-1571, zijn van notaris Johan van Haller, tevens pastoor van St. Jacob2). Over die lange periode van enkele eeuwen (van 1564-1842)3) werd in tienduizenden kwesties de tussenkomst van enkele honderden notarissen gezocht. Meters achtereen rijen zich de testamenten, huwelijksvoorwaarden, boedelinven- tarissen, machtigingen, transporten e.d. Samen vormen zij een schier onuitputtelijke bron voor de geschiedenis van de stad en de daarin wonende en werkende burgers. Er bestaan plannen om binnen niet al te lange tijd
te beginnen met de aanleg van een nauwkeurige index van alle gegevens, die deze archivalia op- leveren 4). Een werk van zeer lange adem, dat met |
||||||||||||||
ent.
|
||||||||||||||
0 er de functie van de notaris is veel geschreven.
Dr arom is het onderstaande niet samengesteld 01 meer gegevens over het werk van deze door
de Kroon benoemde ambtenaren te vertellen. Tr uwens: in het korte bestek van dit verhaal kan ge n gedegen studie van het notarisambt worden on /ouwd. Vandaar dat ik mij beperk tot een enkele zir De notaris was in feite de „snelschrijver", die we d aangesteld om „authentieke" akten op te ste !en en te ondertekenen. Die ambtelijk geschre- ve< en gesigneerde stukken hadden kracht van be- wij , omdat de notaris door het hoogste gevestigde gezag was benoemd en niemand gerechtigd was zonder die officiële aanstelling als zodanig op te trei en. In de 16e eeuw werd de toelating tot het not .risschap zelfs door een onderzoek vanwege het Provinciale Hof voorafgegaan. Uit dat onder- |
||||||||||||||
Francois Wttenbogaert, kanunnik van St. Pieter en
eveneens neef van Jacob de Geyn, mag rekenen op: twee landschappen van dezelfde grootte, ge- schilderd door Moyses Wttenbroeck in Den Haag; een landschap van Carel de Hooch, „daer Poe-
lenburch de beeldekens in gemaeckt heeft"; twee metalen of koperen springende paardjes van dezelfde grootte, geschroefd op houten voet- stukken; een kabinetje, „ingeleyt mit letterhout, goude
laeckenhout ende anders, dat mit twee deurtjes opgaet en heeft ses schuifflaeden mit vergulde ringsgens". De Geyn was zeer vermogend: de gouden ringen
,,mit diamanten en andere gesteenten" en alles wat hij verder aan goud bezat, was bestemd voor Maria van Schroyesteyn, oudste dochter van zijn nicht Anna Wijntgens; aan haar zoon Nicolaas den Otter vermaakte hij ,,alle sijne gedruckte boucken in wat taele die oock sijn, soe gebonden als on- gebonden" en ,,alle sijn constboecken, soe van teykeningen als printen ertde alle d'andere losse teykeningen en printen mit den penne ofte ander- sins gedaen op copere platen". Ten slotte werden in het testament nog belangrijke geldsbedragen bestemd voor verdere familie en personeel en ook voor de „armen weesen" in het weeshuis te Amersfoort (ƒ1.200,—). Het behoeft nauwelijks betoog dat er veel nieuw licht over onze oude stad zou schijnen, indien men op de hoogte zou zijn van de inhoud van de onvoorstelbare bron die de protocollen der Utrecht- se notarissen vormen. Meer dan dit aan te tonen heb ik met het schrijven van het bovenstaande niet bedoeld. A. Graafhuis
|
||||||||||
de grootste accuratesse dient te gesc' ieden en als
vervolg op het „project" van de klappering der registers van transporten en plechten5) uiterst waardevolle resultaten zal opleveren, die de onder- zoeker - bedoeld in de meest ruime zin - zeer te stade zullen komen. Ter toelichting kan ik volstaan met het noemen
van een akte, die ik vond in het protocol van no- taris G. Vastert0). Het betreft het testament, dat 3 juni 1641 door Jacob de Geyn, kanunnik van St. Marie, „zieckelick van lichaem te bedde leggende edoch sijn verstant, memorie ende vijff sinnen wel machtich sijnde ..." a«n notaris Vastert werd ge- dicteerd. Rembrandts
Aan zijn neef Johan Wttenbogaert, ontvanger van
het kwartier Amsterdam, laat hij na:
,,den grooten blompot daer een tros leliën boven
uut comt", geschilderd door zijn vader, in een ebben lijst en opgesloten in een houten „casse"; al zijn ,,coquilien" of zeeschelpen, zowel de zui- vere als de ruwe, onzuivere, en alle mineralen, stenen en zeegewassen, die zich tegenwoordig bevinden in zijn logement en op een kamer bo- ven het kapittelhuis van St. Marie; een schilderij van Rembrandt, waarop twee oude mannetjes zitten te disputeren, ,,den eenen heeft een groot bouck op sijn schoot daer comt een sonnelicht in"; een schilderij, ook van Rembrandt, waarop een
oud mannetje zit te slapen bij een vuur, zijn hand in de ,,boesem"; een schilderij met een ,,fraye vrouwetronige mit
een out wijff daerbij", geschilderd door Jan Lie- vens; een schilderij met een jong, lachend meisjesge-
zicht, ook van San Lievens; een koffer met bovenop het nummer twee gete-
kend, met witte ..taetsgens" of nageltjes, en alles wat bij zijn overlijden in en op deze koffer ge- vonden wordt; een schilderij van een boerekermis door Brouwer
Schilder; twee konterfeitsels met zware kantjes in de lijst;
twee kleine konterfeitsels door Lucas en door Holbein, en nog één van mr. Roeloff Wess, Heer van Breder ode. De secretaris van de Raad van State in "s-Graven-
hage, Maurits Huygens, ontvangt:
zijn eigen konterfeitsels, door Rembrandt ge- schilderd; een schilderij van een oude ,,tronigne" die violet
fluweel, met gouden laken gevoerd, op het hoofd heeft, ,,soe groot als het leven", met een lijst er omheen; een zeestorm van Parcelles op een groot paneel;
drie landschappen, „'t eene wat grootachtich ende de twee even groot", alle drie van Cor- nelis Vroom van Haerlem. |
||||||||||
Noten
1) Catalogus van het archief der stad Utrecht,
supplement. Utrecht 1914. blz. 29-53 (1564-1796), 77-80 (1796-1809) en 94-96 (1809-1811). Cata- logus van de Notariële archieven 1811-1842 door dr. A. Ie Cosquino de Bussy. 's-Graven- hage 1929. 2) G. A. Utrecht, Collecte Booth, nr. 57 b.
3) Op 9 juli 1842 werd de wet op het notaris-ambt
in het staatsblad gepubliceerd. 4) C. A. de Kruyff, Familienamen voorkomende in
de notariële acten. (Handschrift) Bibl. over Utrecht, nr. 2259*. Bovendien zijn er tal van notarissen die achterin of voorin het protocol over een bepaalde periode, bijv. een jaar, een alfabetisch register hebben opgenomen. Ook lieten enkele notarissen daarenboven een index op alle door hen geschreven akten vervaar- digen. 5) Archief der stad Utrecht II, nr. 3243.
6) Archief der stad Utrecht, supplement, nr. 209.
|
||||||||||
8
|
||||||||||
VIJFTIG JAAR OUD-UTRECHT
|
|||||||||||||||||||
Moge dit flauwe rekensommetje in dit jubileumjaar
onze leden wèl inspireren tot het zelf werven van nieuwe leden. Een groeiende vereniging kan met des te meer vertrouwen een nieuwe periode van 50 jaar tegemoet gaan! Een aanmelding kan, heel eenvoudig, verzonden worden in een ongefran- keerde envelop, geadresseerd als volgt: Machti- ging nr. 966, Utrecht. Feest!
De feestelijkheden tijdens het jubileumjaar zijn
verdeeld in vier evenementen, waaromheen een aantal excursies zullen plaatsvinden die de ex- cursiecommissie in petto heeft (zie blz. 10). Het begin van de viering draagt een officieel ka- rakter en wordt gevormd door een ontvangst door het Gemeentebestuur van de Vereniging Oud- Utrecht. De uitnodiging treft u hieronder aan. |
|||||||||||||||||||
Het is de grote archivaris van
Utrecht mr. Samuel Muller ge- weest, die het juiste klimaat schiep voor de oprichting van de Ver- eniging Oud-Utrecht. De oprich- ters erkenden hem als de weg- bereider, zonder wiens werk- zaamheid de start in ieder geval toen niet moge- lijk zou zijn geweest. Zo heeft Muller — zonder het direct te bedoelen — het terrein geëffend. Zij die in 1923 Oud-Utrecht stichtten, hebben — zo sprak een tijdgenoot — dit tijdens zijn leven nagelaten „omdat zij begrepen hem niet met hen mee te zullen krijgen, terwijl zij het aanmatigend zouden gevonden hebben zonder hem te han- delen". Het was de toenmalige burgemeester, dr. J. P.
Fockema Andreae, die 18 ingezetenen op 5 febru- ari 1923 bijeenriep „om te komen tot oprichting van een vereeniging, die zich met de historie van de stad zou bezighouden (......)".
Er was vertrouwen genoeg en ook voortvarend-
heid, want al op 12 maart kwamen de negentien heren bijeen. Nu om de vereniging Oud-Utrecht netterdaad op te richten, met de omschrijving: ,/ereeniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis der geschiedenis van Utrecht en om- streken"; een omschrijving, die in 1949 veranderd verd in: „vereniging tot beoefening en tot ver- nreiding van de kennis der geschiedenis van de 'vad en de provincie Utrecht'. 'P 23 november werd de eerste ledenvergadering ehouden onder voorzitterschap van dr. W. A. F. -ïannier. Door een intensieve propaganda in de plaatselijke pers bleken zich al bijna 100 leden 'e hebben aangemeld. Het ledenbestand nu bedraagt rond 1.450. Was
Ie ledenaanwas in hetzelfde tempo doorgegaan, dan stonden er nu ruim 6.000 ingeschreven . . . |
|||||||||||||||||||
Uitnodiging
Het Gemeentebestuur van Utrecht no-
digt hierbij alle leden van de Vereniging Oud-Utrecht uit voor een ontvangst in het Centraal Museum, Agnietenstraat 1 op vrijdag 9 maart a.s. om 17.30 uur ter gelegenheid van het feit, dat 50 jaar ge- leden op initiatief van de toenmalige Burgemeester dr. J. P. Fockema Andreae de Vereniging Oud-Utrecht werd opge- richt. |
|||||||||||||||||||
Een aantal genodigden van buiten de vereniging
zal aanwezig zijn. De Burgemeester zal de ver- eniging toespreken, waarna onze voorzitter hem zal antwoorden. Het Gemeentebestuur biedt dan |
|||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 2 - februari 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||
prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37, Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom. Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder. Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||
geluidsband. Er zal tevens gelegenheid zijn de
collectie van het Spoorwegmuseum te bezichtigen. Voor consumpties wordt gezorgd. In verband met de organisatie verzoeken wij u bij deelneming aan dit feest, dringend uw opgave vóór 10 maart schriftelijk of telefonisch te richten aan de heer J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (03432) 19 25 of Minrebroederstraat 25, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl). Een gedetailleerd programma zal worden gepu- bliceerd in het maart-nummer. Ook mededelingen omtrent de twee overige evenementen (vliegtocht boven de provincie en een feestelijke ledenverga- dering in de herfst) zullen in een later stadium in het maandblad verschijnen. |
||||||||||||||||||||
een aperitief aan, waarbij uitgebreid gelegenheid
zal zijn elkaar geluk te wensen. Ledenvergadering
Een informeel karakter draagt de feestelijke leden-
vergadering op 20 maart. Deze zal gehouden wor- den in het Spoorwegmuseum en beginnen om 19.30 uur. Na afloop van het huishoudelijke gedeelte zal om
ongeveer 20.30 uur het feestelijke gedeelte be- ginnen. Hoogtepunten zullen zijn: een luchtige causerie
door de bekende publicist de heer C. A. Schilp, het vertonen van historische films en het beluiste- ren van historische documenten vastgelegd op |
||||||||||||||||||||
Wie weet?
|
||||||||||||||||||||
Excursies
|
||||||||||||||||||||
De heer F. J. Bingen uit Capelle aan den IJssel
ontdekte onlangs in het stedelijk museum van Malmö een Nederlandse tolpenning, die daar als „tramtoken" was beschreven. Op de afbee!d:ng is echter te zien, dat het hier niet gaat om een tram- penning, maar om een tolpenning voor de straatweg naar Bavoort, een gehucht op de weg van Amersfoort naar Woudenberg. Het is de heer Bingen tot op heden niet ge- lukt meer over deze tolheffing en de penning aan de weet te komen. Mochten er leden zijn, die wat meer licht in deze zaak kunnen brengen, laten zij dan even contact opnemen met de heer F. J. Bingen, Tollensstraat 11, Capelle aan den IJssel, tel. (010) 50 55 08. Hij zal daar bijzonder blij mee zijn. |
||||||||||||||||||||
Het excursieprogramma zoals dat was aangekon-
digd in het december-nummer, is ingrijpend ge- wijzigd. Het bezoek aan het onlangs geopende deel van
't Hoogt zal worden verschoven naar begin juni, als de werkzaamheden daar vorderen zoals de heer Bals hoopt. Dan zal namelijk het gehele complex gereed kunnen zijn, met theater, restaurant-terras en boetieken. Ook het bezoek aan de in restauratie zijnde St-
Nicolaaskerk moet nog geruime tijd worden uit- gesteld. De eerstvolgende activiteiten zullen nu zijn:
Maandag 26 februari: een lezing met dia's door drs. W. J. van Tent, prov. archeoloog te Amers- foort, over De opgravingen in 1970 bij Ford Vech- ten. De lezing wordt gehouden in het Kunsthis- torisch Instituut, Drift 25 en begint om 20.00 uur. Hiermee wordt een wens van velen, eens een archeologisch onderwerp te belichten, vervuld. Een herhaling van het bezoek aan de Michaëls- kapel en de Egmontkapel in de Domtoren onder leiding van architect Th. Haakma Wagenaar, zal plaatsvinden op zaterdag 14 april om 14.00 uur en eventueel nog om 16.00 uur. Het verdere programma zal in het maart-nummer
worden bekendgemaakt. |
||||||||||||||||||||
Contributie
|
||||||||||||||||||||
Gebleken is, dat vele leden het bedrag aan con-
tributie voor het jaar 1973 vrijwillig, soms zeer aan- zienlijk, verhoogd hebben. Onze oprechte dank. Moge het gebaar van deze leden voor anderen een aansporing zijn hun contributie thans over te maken. Mocht de in het novembernummer ingesloten
acceptgirokaart in het ongerede geraakt zijn, het postgironummer van de penningmeester is: 575520. Zoals wij al eerder schreven is het dit jaar meer dan ooit noodzakelijk u er met de meeste nadruk op attent te maken dat de vastgestelde ƒ20,— een minimum-contributie is. Bij voorbaat dank. |
||||||||||||||||||||
Succes
Maarssen! De toenemende belangstelling voor het verleden
van de eigen woonplaats en de omgeving daarvan, heeft nu ook in Maarssen geleid tot de oprichting van een historische vereniging. Wij wensen de „Historische Kring Maarssen" een succesrijke ontplooiing toe. |
||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||
UTRECHTS ONBESTORVEN VERLEDEN I
De Korenschoof
|
|||||||||||
Zou het artikel ,,de Utrechtse Telephoonkwestie"
in het maandblad van november 1972 't begin zijn jan een serie verhalen over het verleden van Utrecht, dat ver genoeg weg ligt voor vertedering, maar voor velen dichtbij genoeg voor een schokje van herkenning? Een met intense belangstelling aan de schrijver
daarvan gestelde vraag, die middels dit stukje niet alleen wordt doorgegeven aan de redactie, maar dat bij de lezing in vele gezinnen herinneringen zal oproepen aan de ook voor hen opzienbarende gebeurtenis van woensdag 16 februari 1938. Deze dag was het nl. voor de laatste maal, dat zij hun dagelijks brood konden betrekken van één van de 200 broodbezorgers van de brood- en banket- bakkerij De Korenschoof of koekjes, gebak en snoeperijen konden kopen in een van de over de gehele stad verspreide veertig Korenschoofwinkels. Kwaliteit
Heden ten dage ontvangt het publiek voorlichting
over kwaliteit en prijs van de dagelijkse levens- behoeften via pers, radio en televisie, hetgeen driekwart eeuw geleden niet het geval was. Toch was het wel nodig, want de consument kende toen nog niet de betere kwaliteit, het juiste gewicht en de hygiënischer bereiding van het brood in het buitenland. Vooral het te lichte gewicht maakte het brood in ons land, Utrecht inbegrepen, onnodig te duur. Met dit beeld voor ogen en om hierin verandering
te brengen, werd besloten tot oprichting van een broodbakkerij; naderhand uitgebreid met een ban- ketbakkerij. Aldus aten op 1 februari 1885 vele Utrechters voor de eerste maal brood van De Korenschoof; een aantal dat na 50 jaar was uit- gegroeid tot een kwart van de Utrechtse gezinnen. Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan kreeg elke vaste klant een fraaie broodzaag cadeau. Als vaste klant werd aangemerkt elkeen die een „con- tröleboekje" had, voorzien van naam en adres en waarin dagelijks het aan brood bestede bedrag door de broodbezorger werd genoteerd. In no- vember van elk jaar werden deze boekjes, tegen afgifte van een nieuw, ingenomen. Na controle of de in zeven artikelen gestelde voorwaarden, in elk boekje afgedrukt, door de klant waren nage- komen werd 10% van het totaalbedrag van het boekje aan de consument uitgekeerd. Voor de laatste maal had deze 100itbetaling vijfendertig jaar geleden plaats. |
Een deel van 'n kranteartikel is eigenlijk het over-
lijdensbericht van de op 53-jarige leeftijd gesloten grootste brood- en banketbakkerij van Utrecht. Het luidde als volgt: „Het verwachte ontslag bij de bakkerij De Koren-
schoof te Utrecht is een feit geworden. De ont- slagbrieven, die al een week klaar lagen, zijn uit- gereikt, doch tevens heeft de directie van het be- drijf een zeer coulante houding tegenover het personeel aangenomen door de bakkerij niet over te doen, doch volledig te sluiten. Dit beteekent, dat de bezorgers hun klanten mogen houden". De bakkerij heeft gestaan aan de zuidzijde van de
Kaatstraat, reeds van oudsher een van de belang- rijkste en bedrijvigste straten van de Bemuurde Weerd en waar thans gevestigd zijn Autodealer Terberg Utrecht N.V. en de technische afdeling van Staffhorst muziek N.V. Harmonie-orkest
Het einde van deze brood- en banketbakkerij bracht
eveneens mede de opheffing van het 15 jaar ► |
||||||||||
Middeleeuws
aardewerk Van 16 maart tot en met 30 april zal in de tu-in-
zaal van het Centraal Museum een tentoonstelling worden gehouden van middeleeuws aardewerk uit Utrecht. De onderzoekingen aan de Hogelanden O.Z. heb-
ben behalve een pottebakkersoven uit omstreeks 1400 ook een grote hoeveelheid aardewerk op- geleverd die in die oven gebakken is. De tentoonstelling zal uit twee delen bestaan, nl.: 1. een typencollectie om de grote variëteit van
vormen die de pottebakkers produceerden te laten zien. Ook zal er naar worden gestreefd verbanden te laten zien tussen het Utrechtse materiaal en dat uit andere plaatsen in Nederland; 2. een opstelling van het aardewerk in zijn functie
van industrieprodukt (de oven), van handelswaar en van gebruiksvoorwerp. In het volgende nummer zal uitvoeriger aandacht
worden besteed aan het aardewerk en de tentoon- stelling. |
|||||||||||
11
|
|||||||||||
bestaande, in de stad Utrecht zeer populaire,
harmonie-orkest De Korenschoof. Het uit 60 geüni- formeerde musici bestaande orkest, hoofdzakelijk gerecruteerd uit personeel van de bakkerij, ver- leende medewerking aan vele evenementen. Het werd dan vooraf gegaan door een 22 man sterk tamboer- en trompettercorps. De dikke tamboer- maitre, in zijn rijkelijk met zilveren tressen be- werkte donkere uniform, het hoofd gedekt met de beremuts, opende de stoet. Hij was het idool van heel veel Utrechters. Voor een muzikale omme- gang in de avonduren waren dertig wit-gejaste |
|||||||||||||
manschappen beschikbaar voor het dragen van
evenzovele brandende petroleumfakkels. Voor de laatste maal liep dit orkest door Utrechts straten ter gelegenheid van feestelijkheden ver- band houdende met de geboorte op 31 januari 1938 van H.K.H. Prinses Beatrix. En hiermede is dan weer een episode belicht uil Utrechts onbestorven verleden. W. F. van Schaverbeke
Bron:
Eigen knipselcollectie.
|
|||||||||||||
De collectie
Taets van Amerongen Onder de trouwe bezoekers van het gemeentelijk
archief aan de Alexander Numankade te Utrecht zijn er vast wel, die het bestaan van de collectie Taets van Amerongen kennen. Vermelding van deze verzameling is van belang, omdat een aantal afbeeldingen daaruit thans (t/m 23 februari a.s.) in het gemeentelijk archief te zien zijn. |
|||||||||||||
was. Het vermoeden was dan ook, dat de verza-
meling voor de stad verloren zou gaan. Gelukkig was de bankier H. F. Kol ook bij de veiling aan- wezig. Hij kocht de collectie en deed het royale gebaar de aquarellen alle ten geschenke aan het stadsbestuur aan te bieden. Archivaris Muller schrijft er in zijn verslag over
1898 het volgende over: „Met bijzondere ingeno- menheid vermelden wij dit zeldzame bewijs van belangstelling, dat dus ongevraagd en ongedacht aan de verzamelingen gegeven vv'erd en waardoor de gemeente in het bezit is gekomen van eene serie tekeningen, die de algemeene belangstelling in bijzondere mate gaande maakte. Dat dit het ge- val was, bleek niet alleen uit den zeer hoogen prijs, die voor de stukken betaald moest worden, maar ook uit het buitengewoon drukke bezoek van de tentoonstelling, die dadelijk nadat de collectie ontvangen en opgeknapt was, daarvan in het Ste- delijk Museum gehouden werd". Tegenspraak
Dat klinkt allemaal erg enthousiast en lijkt in tegen-
spraak te zijn met het oordeel, dat Muller over de verzameling gaf, toen zij nog niet in het bezit van de gemeente was en hem gevraa9d werd naar de waarde en de betekenis van de collectie. In de brieven, die Muller met het college van burge- meester en wethouders hierover wisselde, (o.a. van 16 april 1898) staat o.m. te lezen, dat de 124 in quarto en 24 in folio vervaardigde tekeningen „niet zeer belangrijk" waren. De aquarellen waren „voldoende", maar „zonder artistieke waarde". ,De voorstellingen zijn natuurlijK juist, doch zij missen in den regel het lokale karakter en zijn geflatteerd, zodat men dikwijls het voorgestelde gebouw niet dadelijk herkent". Maar natuurlijk moest er door de gemeente wel een bod worden gedaan. Al met al was het een unieke gelegenheid om tegelijk een zo groot aantal reproducties van oude Utrechtse gebouwen te verkrijgen. Toen de heer Kol op 27 april daaraan volgend met zijn voortreffelijke voorstel kwarf orn de verza- meling te kopen en als geheel aan de gemeente aan te bieden, was de heer Mulle1" enthousiast. ► |
|||||||||||||
Advocaat
Willem Hendrik baron Taets van Amerongen
(1830-1898) is als advocaat en op latere leeftijd als ambtenaar bij het archief (vanaf 1891) niet zo bekend gebleven. Zijn betekenis is vooral te dan- ken aan het feit, dat hij in 1880 het plan heeft op- gevat om „alle huizen, die in de stad Utrecht werden afgebroken, vooraf te doen aftekensn". De aquarellen werden in grote aantallen vervaar- digd door de bekende Utrechtse kunstenaar Antho- nie Everhardus Grolman (1843-1926) die o.a. in Berlijn en Neurenberg studeerde, de stad goed kende, terdege op de hoogte was van de „steeds voortdurende kleedwisseling" die zich op het Utrechtse stedelijk erf voltrok en daardoor voor baron Taets van Amerongen de man bij uitstek werd om de opdracht tot het vastleggen van schil- derachtige hoekjes en percelen uit te voeren. Royaal gebaar
Toen de baron stierf en de tekeningencollectie in
het openbaar geveild werd bleek de belangstelling zo groot, dat het bod van f 300,—, dat de stad Utrecht op voorstel van de archivaris mr. S. Muller Fz. tijdens de verkoping deed, onvoldoende |
|||||||||||||
12
|
|||||||||||||
Gezicht op den hoek van
de Oudegracht en Vinken- burgsteeg (noorder hoek), Utrecht 26 lan. 1894. Aqua- rel door Anth. E. Grolman |
|||||||||
„Het spreekt wel vanzelf, dat ik U Ed. Achtb. in
overweging geef, den heer Kol te verzekeren van U Ed. Achtb. warme dankbaarheid voor dit grote bewijs zijner belangstelling in de gemeentever- zamelingen". Muller wijst er echter op, dat de aan- vaarding „ter plaatsing in het gemeentemuseum" op overwegende bezwaren zal stuiten. „Voor de uitstelling van de c. 150 meerendeels leelijke teke- ningen in het museum schijnt mij geene aanleiding te bestaan", zo meent Muller. Hij vervolgt: „En zelfs al wilde men over dit bezwaar heenstappen, dan zou het gebrek aan ruimte de expositie (zelfs eene zéér beperkte expositie) bepaald verbieden" en adviseert dan ook de collectie door Grolman gemaakte aquarellen onder dank te aanvaarden ter plaatsing in de gemeente-verzamelingen". |
|||||||||
Alles verliep naar wens. De heer Kol zal zich
bij het schenken van de verzameling Taets van Amerongen nauwelijks het verschil tussen „ge- meente-museum" en „gemeente-verzamelingen" hebben gerealiseerd. De tekeningen werden snel op wit karton gezet en direct daarna (vanaf 26 mei 1898) gedurende drie weken in het museum cp het Hoogland tentoongesteld. Of de belangstelling groot geweest is weet ik niet. Muller maakte zich geen illusies. Op 23 mei schreef hij dit aan het college van burgemeester en wethouders, even- wel met het verzoek, dat „één persoon den con- ciërge tijdelijk bijstaat in het bewaken der voor- werpen". Dat was vooral nodig omdat hij zich voorstelde om tegelijk met de aquarellen het even te voren voor de stad aangekochte „panorama" |
|||||||||
13
|
|||||||||
van Herman Saftleven in een ander vertrek te ex-
poseren. Betekenis
Veertig aquarellen worden, zoals gezegd, tot en
met 23 februari opnieuw getoond. De waarde van de tekeningen staat in geen verhouding tot het bedrag van enige honderden guldens, dat door de heer Kol voor de verzameling werd betaald. Als topografische documenten zijn de aquarellen van zeer grote betekenis. Bovendien kan van de col- lectie Taets van Amerongen gezegd worden, dat zij de aanleiding werd voor het besluit van het |
||||||||||
gemeentebestuur om de collectie op kosten van
de gemeente uit te breiden. Dat men daarbij af- stapte van de gewoonte om met het „afbeelden" van een huis te wachten „totdat het dreigde af- gebroken te worden" en dat men tot op heden ook om andere redenen opdrachten tot het maken van topografische tekeningen is gaan geven, doet niet zo heel veel ter zake. De collectie Taets van Amerongen is een sieraad voor de stad, van grote topografische betekenis en als geheel mede de grondslag geweest voor de unieke prentenverza- melingen, die ten archieve thans worden bewaard. A. Graafhuis
|
||||||||||
IN MEMORIAM
DR. W. van ITERSON Aan dr. Willem van Iterson, geboren te Ouder-
Amstel 25 mei 1897 en overleden te Zeist 1 januari 1973, heeft de Nederlandse rechtsge- schiedenis veel te danken. Begunstigd met een aangeboren grote werkkracht, beschikkend over een met de jaren aangroeiend documen- tatiemateriaal, publiceerde hij een reeks ge- degen, dikwijls zeer verhelderende studies, meestal in Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, Verslagen en mededelingen van de Vereniging tot uitgaaf der bronnen van het oud-vader- landsche recht, Rechtsgeleerd magazijn The- mis, Zeitschrift der Savigny-Stiftung e.d. Een zeer omvangrijk werk (618 blz.) was zijn „Geschiedenis der confiscatie in Nederland", Utrecht 1957, gebaseerd op noord- en zuid- Nederlandse bronnen. Het boek bevat ook be- langrijke gegevens voor de provincie Utrecht. Zowel gedrukte bronnen als archivalia betref- fende de rechtspraak der stichtse steden, van het platteland en van de hoge heerlijkheden zijn er in verwerkt. De provincie Utrecht had Van Itersons bijzon-
dere voorkeur. Reeds zijn Leidse dissertatie van 1932 bewees het: „De historische ontwik- keling van de rechten op de grond in de pro- vincie Utrecht". Zijn inaugurale rede als hoog- leraar in het oud-vaderlands recht te Leiden (1939)' had gedeeltelijk op Utrecht betrekking: „Willig decreet in Holland en Utrecht". Maar de voornaamste reden waarom Van Iter- son in ons maandblad herdacht wordt, is dat hij met zo veel vruchten van zijn werkzaamheid het Jaarboekje van Oud-Utrecht heeft willen verrijken. In de jaren 1949-1969 verschenen daar 18 uitvoerige, goed gedocumenteerde en van uitermate serieus archiefonderzoek getui- gende bijdragen van zijn hand over allerlei op |
||||||||||
de provincie Utrecht betrekking hebbende,
soms slechts nog in relicten voortlevende rechtsverhoudingen. Laat me enkele studies uit deze reeks in herinnering brengen: Honorifieke rechten in Utrecht (1949), De geschiedenis van het pontveer in Rhenen (1953), Open huizen en ridderhofsteden in het Nedersticht (1954, 1955), De bisschoppelijke tafelgoederen in het Sticht (1966). Deze en de overige niet genoemde pu- blikaties hebben wezenlijk bijgedragen aan de kwaliteit van het Jaarboekje. Onder de Utrechtse plaatsen heeft Rhenen altijd zijn bijzondere aandacht gehad, waar- schijnlijk wel omdat zijn vader daar notaris is geweest en hijzelf er jarenlang gewoond heeft. Behalve enkele artikelen in het Jaarboekje ge- tuigt van die belangstelling het voortreffelijke en rijk geïllustreerde boek „De stad Rhenen. De resultaten van een rechtshistorische studie", Assen 1960. Het is een exemplaire behandeling van de ontwikkeling van een stedelijke gemeen- schap langs rechtshistorische weg, een genre dat in Nederland nog altijd weinig beoefend wordt. Dat schrijver de kunst verstond een moeilijke materie helder ook voor niet-deskun- digen uiteen te zetten, blijkt ook uit deze pu- blikatie overduidelijk, evenals ze de haast scru- puleuze acribie demonstreerde, waarmee Van Iterson gewoon was van zijn bronnen verant- woording af te leggen. De klacht in de wereld der archivarissen, dat historici veel te weinig van de archieven gebruik maken, gold voor deze auteur bepaald niet. Van Itersons langdurig en moeilijk ziekbed
werd nog verzwaard door de hem benauwende gedachte, dat hij niet meer zou kunnen werken, terwijl hij nog zo veel plannen had. Toch moet hij in andere ogenblikken beseft hebben, dat veel van het werk dat hij wèl tot stand bracht, van blijvende waarde was. J. W. C. van Campen
|
||||||||||
14
|
||||||||||
Ondermijning
ïistorisch besef |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens berichten in de pers overwegen B. en W.
an de gemeente Nieuwegein de namen van de
oormalige gemeenten Jutphaas en Vreeswijk te
3ten vervallen en te vervangen door resp. Nieuwe- lein-Noord en Nieuwegein-Zuid. "Jaar aanleiding hiervan heeft de Vereniging zich schriftelijk gewend (op 20 januari jl.) tot de raad der gemeente Nieuwegein met het dringende ver- doek aan dit voornemen geen gevolg te geven. Zij staaft haar argumenten op de volgendegronden: In het algemeen worden bij samenvoeging van ge- neenten de namen van de oude woonkernen be- waard. Dit punt wordt toegelicht met een groot aantal landelijke voorbeelden. In de tweede plaats wordt gewezen op de zeer uude namen Jutphaas en Vreeswijk, die reeds van- af resp. 1165 en ± 930 voorkomen. De eerste /erschijnt in 1165 het eerst als persoonsnaam, 'heodericus de Judifax, welke later veranderde n Judifas. De tweede wordt het eerst genoemd in •iet begin van de 10e eeuw als Fresionowic d.i. andelsnederzetting der Friezen; in 1217 komt de
naam voor als Vresewik. en slotte wijst de Vereniging erop, dat men naar
amen als Amsterdam-Noord, Rotterdam-Zuid etc.
echts grijpt bij gebrek aan beter!
[ij besluit haar schrijven met de opmerking, dat
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bericht zoals het verscheen in Het Fmancieele
Dagblad van 9 januari 1973. uitvoering van het voornemen naar haar mening
,.ondermijning van historisch besef en dientenge- volge culturele vervlakking zou betekenen". Inmiddels is bekend geworden, dat de raad van
Nieuwegein het voorstel van B. en W. niet heeft overgenomen. De namen lutphaas en Vreeswijk blijven dus. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BOEKBESPREKINGEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de gemeentelijke verfraaüngspolitiek na 1948.
Ondanks wat feilen een aardig boekje om met meer waardering naar deze kleine onderdelen van het stadsbeeld te kijken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. A. Schilp, Beelden in de Stad Utrecht (Bureau
Cult. Zaken v. d. gem. Utrecht, 1972), 80 blz., m. atb. (f 2,50; bij boekhandels en V.V.V.) Dit boekje wil inwoners en bezoekers van Utrecht
iets vertellen over de meeste beelden, die her en der in de stad te vinden zijn. De schrijver doet dit met behulp van een aantal routes die men zou kunnen wandelen of fietsen. De korte beschrij- vingen zeggen iets over de plastieken en hun makers; soms ook over de plek waar ze geplaatst zijn, waarbij enkele mislukkingen geconstateerd moeten worden. Bijna de helft van de besproken werken is afgebeeld. Wie wil weten van welke kunstenaars beeldhouw-
werk in Utrecht te vinden is, kan in dit boekje ook terecht, want het eindigt met een alfabetisch ge- rangschikte lijst van kunstenaars. De korte inleiding schetst o.a. de bedoelingen van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S. Laansma. Boerderijen en boerengeslachten te
Renswoude. (offset, particuliere uitgave, Rens- woude 1972). 156 blz., m. atb. (f21,75 op giro 291490 van S. Laansma te Renswoude). De schrijver van een in 1966 verschenen werkje
over de historie van Renswoude heeft een hoofd- stuk daaruit thans uitgebreid tot een studie over de boerderijen van Renswoude en hun bewoners. Tienden
In het eerste gedeelte bespreekt hij een 30 boer-
derijen, verdwenen of nog bestaande. Vaak zijn daaraan familienamen ontleend. Genealogisch |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt op dit verband nader ingegaan in het tweede
gedeelte van dit boek; daarbij komen o.a. de ge- slachten Imminkhuizen, van de Meent, Overeem, van de Vliert en van Wolfswinkel met fragment- genealogieën voor. In het gedeelte over de boerderijen komen bij elke
hoeve de naam en de ligging ter sprake, evenals de eigenaars en bewoners. Soms blijkt daarbij iets uit de geschiedenis van de hoeve zelf. Deze be- schrijvingen eindigen meestal, voorzover het ar- chiefmateriaal daarvoor beschikbaar was, met een rubriekje „tienden". Eigenlijk was het opschrift „tiendheffers" beter geweest, want wat daarin vermeld wordt zijn de namen van wie recht hadden op dit soort belasting op landbouw en veeteelt. Zou het niet mogelijk zijn geweest om de reële tienden die opgebracht moesten worden, te ver- melden? Dan was er wat meer duidelijk geworden van wat er in Renswoude verbouwd en gefokt werd. Nu stipt de auteur dit alleen aan in de in- leiding en laat er ook wat van zien door vermel- dingen van schapen en bijen in de 18e en 19e eeuw op de hofstede Aarderoord of de Melm, dank zij het omvangrijke archief daarvan. Boerderijonderzoek
Uit deze aanduidingen blijkt wel dat het de auteur
in dit werk meer om de aan de hofsteden verbon- den families te doen is geweest dan om de hoeven zelf. Een verbetering van Utrechts achterstand op het gebied van boerderijonderzoek, die ik in november signaleerde, kan ik in dit werk dus amper zien. In de toen aangekondigde bibliografie had beter een gedeelte uit Laansma's werk uit 1966 vermeld kunnen worden; beter trouwens ook dan De Beaufort en Jansens beschrijving van Wou- denberg. Laansma's Boerengeslachten eindigt met een
overzicht van de vele geraadpleegde bronnen en de gebruikte literatuur, benevens een verantwoor- ding van de illustraties. Jammer is het dat die af- beeldingen, veelal van foto's en schilderijen uit privé bezit, de eenvoudige offset-techniek niet best doorstaan hebben. |
|||||||||
tegenstelling tot het platteland. Daarvandaan moes-
ten immers de mensen en het voedsel komen om die stedelijke bevolkingen in stand te houden. De inwoners hadden trouwens in de stad zelf, of er buiten, vaak grond die ze zelf bewerkten; veel middeleeuwse stadjes hebben steeds dit landelijke karakter behouden. En net als op het platteland waren de inwoners en het erf waarop ze woonden, vaak niet vrij maar het eigendom van een ander. Omgekeerd had de landbevolking ook voordelen van die steden: overtollige arbeidskrachten konden daar een bestaan vinden, de stadsmarkt bood af- zetmogelijkheid voor landbouwprodukten, en ook kon men daar artikelen inkopen waar op het dorp niet aan te komen was. Maar in de buurt van steden die door handel en
nijverheid een grotere betekenis kregen, ontston- den later in de middeleeuwen wél spanningen. Die steden wilden militair veilig zijn, verboden bebouwing om hen heen en braken huizen en zelfs kastelen af of bezetten ze met burgers, en lieten de boeren meebouwen aan de stadswallen. Die steden wilden hun economie beschermen, en pro- beerden daarom nijverheid op het platteland te ver- bieden. Deze burgers wilden zeker zijn van levens- middelen, en daarom probeerden de besturen van deze soort steden boeren te dwingen om die op de stadsmarkt te verkopen. Novum
Dergelijke economisch-sociale aspecten snijdt de
Amerikaanse hoogleraar Nicholas in dit Fibula- deeltje aan. Hij had het gedrag van de Vlaamse steden in deze kwestie al dieper bestudeerd. Nu doet hij het voor de Nederlanden als geheel, wat een novum is voor de Fibulareeks. Toch blijkt dat streven voor iemand die gewend is aan de huidige staten Nederland en België te denken, in de terminologie telkens weer moeilijk uit te voeren. Of zou de vertaling, die af en toe wat moeizaam resultaat biedt, daar soms mede debet aan zijn? Uit beide huidige staten brengt Nicholas in hoofdzaak Vlaamse en Hollandse voor- beelden ter sprake. Verder vooral Groningen, de enige stad in het Noorden die een tijdje een staat om zich heen wist te vormen. Ondanks mijn wat kritische toon, en ondanks het feit dat er over de Utrechtse steden, Utrecht zelf uitgezonderd, niet veel in is te vinden, kan ik dit boekje toch aanbevelen voor wie zich op de hoogte wil stellen van de ingrijpende betekenis die de op- komst van de steden voor de maatschappij gehad heeft. L. v. T.
Correctie
Een lezer maakte ons erop attent, dat in het artikel
Pestis bovina in Utrecht, geplaatst in het vorige nummer, de kaartjes I en II en de bijschriften ten opzichte van elkaar zijn verwisseld. Waarvan akte. Onze verontschuldigingen. |
|||||||||
D. M. Nicolas, Stad en platteland in de Middel-
eeuwen. (Fibulareeks, 47) Bussum, 1971, 120 blz., m. afb. (f 7,90). De steden zijn omstreeks de twaalfde eeuw een
van de belangrijkste verschijnselen geweest die in de middeleeuwse maatschappij grote veranderingen teweegbrachten. Tussen de boeren en edelen op het land ontstonden grotere, dichter op elkaar levende mensenconcentraties, die andere middelen van bestaan hadden, andere belangen, en daarom ook ander recht opeisten en zichzelf wilden be- schermen. Aanvankelijk betekende dat alles nog geen grote |
|||||||||
16
|
|||||||||
Feestelijke ledenvergadering
|
|||||||||||||||||||
Het Bestuur van de Vereniging
Oud-Utrecht nodigt de leden uit een feestelijke ledenvergadering bij te wonen ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der vereniging op dinsdag 20 maart a.s. om 19.30 uur in het Spoorwegmuseum, Johan van Oldenbameveldtlaan 6 te Utrecht. Het huis- houdelijk gedeelte van de vergadering zal ongeveer drie kwartier in beslag nemen met de volgende agendapunten: 1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 21 no-
vember 1972. 3. Jaarverslag van de secretaris over 1972.
4. Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie (mej. M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van Campen en mr. dr. J. Rutgers). 5. Benoeming van een nieuw lid in de kascom-
missie. Aftredend is mej. M. A. Asselberghs. 6. Bespreking van de eventuele vliegexcursie op
23 juni a.s. 7. Verkiezing bestuursleden. Periodiek aftredend
zijn mej. drs. L. van Tongerloo en de heer A. H. R. Hoogezand; beiden stellen zich herkies- baar. Wegens drukke werkzaamheden in verband met
zijn benoeming tot hoogleraar in Delft is dr. ir C. L. Temminck Groll genoodzaakt het voor- zitterschap neer te leggen en het bestuur te verlaten. Het Bestuur heeft de heer A. H. R. Hoogezand, sinds een half jaar fungerend als vice-voorzitter, verzocht het voorzitterschap op zich te nemen. In de ontstane vacature wordt voorgesteld te benoemen de heer H. L. P. Leeuwenberg. Namen van tegenkandidaten kun- nen uiterlijk 16 maart a.s. schriftelijk ingediend worden bij de wnd. secretaresse. |
8. Rondvraag
9. Sluiting.
Hierna begint (om ongeveer 20.15 uur) het infor-
mele gedeelte, bestaande uit de volgende onder- delen: 20.15 uur: Koffie met gebak, aan te bieden door het Bestuur.
20.30 uur: Toespraak door de voorzitter, gevolgd
door: „Een luchthartige causerie" door de heer C. A. Schilp. Diverse evenementen over het gebouw ver-
spreid: Vertoning van de film van de Utrechtse cine-
ast Jos Stelling „Cort Begrip van de Historie van Die Stat Utrecht tot de Reformatie", ge- volgd door de journaalfilm „Utrecht tussen twee wereldoorlogen". Het beluisteren van klankbeelden. Impressies
uit de jaren dertig. De bezichtiging van de gehele collectie van
het Spoorwegmuseum. Na de causerie van de heer Schilp zullen er diverse
alcoholhoudende en -vrije dranken verkrijgbaar zijn tegen betaling van f 1,— per glas. Het einde van de vergadering wordt verwacht om- streeks 23.00 uur. |
||||||||||||||||||
Excursies
|
|||||||||||||||||||
Dinsdag 3 april: bezoek aan de tentoonstelling
Middeleeuws aardewerk in het Centraal Museum
Agnietenstraat.
Stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra, die een groot
aandeel heeft gehad in de voorbereiding van de
tentoonstelling heeft zich bereid verklaard voor
de leden van Oud-Utrecht een rondleiding te ver-
|
|||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 3 - maart 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||
prof. dr. ir. C. L Temminck Groll, Kromme Nieuwe Gracht 37. Utrecht, tel. (030) 31 27 63.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||
zorgen. Aanvang 8 uur 's avonds. Toegang ƒ1,—
Zaterdag 14 april: voor degenen die in november
moesten worden teleurgesteld, is er een herhaling van het bezoek aan de Domtoren, waarbij architect Th. Haakma Wagenaar zal rondleiden naar de Egmontkapel en de Michaelskapel. Verder zullen we in de Hervormde School op het Domplein de Marnixzaal kunnen bezichtigen, de oorspronkelijke huiskapel van de Kanunniken, waarvan nog een wand met lavabo (piscina) is bewaard gebleven. Onder leiding van de heer G. J. van Kamp kunnen we vervolgens een kijkje nemen in de middel- eeuwse kelders van hoogstwaarschijnlijk het huis Rode Poort, en op de binnenplaats van de school via een smal trapgat afdalen naar een muurrest van het Romeinse Castellum. Het bezoeken van de kelders en de Castellummuur is een spannend karwei: trek niet uw beste goed aan. Kaarten a ƒ1,— p.p. verkrijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat 25, tot 7 april. De eerste rond- leiding is van 14.00—15.15 uur, bij voldoende deel- name een tweede van 15.30—16.45 uur. Verza- melen in het poortje van de Hervormde School op het Domplein. Zaterdag 12 mei gaat het naar Den Bosch toe. Dit
is een dag-excursie.
Nadere mededelingen in het april-nummer.
Begin juni hopen we een bezoek te brengen aan
het voltooide 't Hoogt, waar dan de winkeltjes, film- en expositiezaal, het theatertje en het zonne- terrasje gereed zullen zijn. Mogelijk in juni ter gelegenheid van het 50-jarig
jubileum ook een rondvlucht boven stad en pro vincie vanaf Schiphol. Wie vliegt mee? Nadere bijzonderheden op deze pagina. In september (8?) varen we langs de Vecht met
uitstapjes naar enkele buitenplaatsen. Suggesties voor excursies kunt u eventueel ook
schriftelijk (niet telefonisch) insturen bij de Excur- siecommissie, p/a mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht. |
deskundige inleiding te laten houden over de ob-
jecten die te zien zullen zijn. Het Bestuur acht het noodzakelijk om, voordat deze excursie definitief zal worden vastgesteld, te peiler of er onder de leden voldoende belangstelling be- staat om een dergelijke excursie te organiseren. De kosten van een uur vliegen per Fokker Friend- ' ship bedragen'ca. ƒ 1.900,—, terwijl in het vliegtuig ' plaats is voor 44 personen. Dit brengt met zich mee, dat de totale excursie-
kosten, inclusief retourrit per bus van Utrecht naar Schiphol en een lunch etc. circa ƒ65,— zullen be- dragen. Ondanks de hoogte van dit bedrag is het Bestuur van mening, dat het toch de moeite waard is om na te gaan of dit voorstel levensvatbaar is. Wij verzoeken derhalve degenen die beslist van plan zijn om van deze unieke gelegenheid gebruik ' te maken, dit te berichten aan de wnd. secreta- resse. Slechts bij deelname van 44 personen of een veelvoud daarvan, zal deze excursie doorgang kunnen vinden. Het Bestuur wacht uw berichten met belangstelling
af, en verzoekt u, in verband met de organisatie, uw reactie voor 31 maart in te zenden |
||||||||||||||||||
■ L
c <■
c |
|||||||||||||||||||
JUBILEUM-
|
|||||||||||||||||||
BRIEFKAARTEN
Ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag geeft
de Vereniging Oud-Utrecht een serie historische prentbriefkaarten uit, onder het motto Neem de historie van de stad op in het dagelijks leven in |
|||||||||||||||||||
Vliegtocht
|
|||||||||||||||||||
Pieterskerkhof met Pieterskerk en Dom, gezien van-
uit het oosten. Aquarel van P. van Liender (1776). plaats van haar alleen te bewaren in stoffige
hoekjes. Dit geldt evenzeer voor de stad zelf als
voor iedereen persoonlijk!
Deze uitgave is als gebruiksartikel bedoeld, dus
niet alleen voor verzamelaars.
Als onderwerp werden verschillende aspecten van
het oude Utrecht gekozen, die, tendele indirect,
hun stempel hebben gedrukt op het Utrecht van
vandaag. De voornaamste hiervan zijn: de tegen-
|
|||||||||||||||||||
Het komt vrijwel niet voor, dat men in de gelegen-
heid is de provincie Utrecht vanuit de lucht te zien. Bij normale vliegtochten lopen de routes ten noor- den en westen van de provincie. In het Bestuur is de gedachte opgekomen om ter gelegenheid van het jubileum op 23 juni per Fokker Friendship van de K.L.M, langs een zorgvuldig gekozen route de belangrijkste historische centra en/of vrijstaande monumenten vanuit de lucht te bekijken. Getracht zal worden voor de vlucht een |
|||||||||||||||||||
18
|
|||||||||||||||||||
stelling tussen stad en land; de duidelijke begren-
zing van de stad (stadsmuren en -poorten); de uitlopers van de stad buiten de poorten (voor- steden); het door vele kerken beheerste stads- beeld. Voorts binnen de stad: de tegenstelling tus- sen stedelijke en kerkelijke wereld met aan de ene kant stadhuis, pleinen, Oude en Nieuwe Gracht, en aan de andere kant de immuniteiten net hun kerken en kerkhoven en in het midden: Je ruïne van de Dom. En tot slot: de groene Ion- jen binnen en buiten de stad: de achtertuinen en de Maliebaan. Oe serie, die uit twaalf kaarten bestaat, is geheel |
|||||||||||
samengesteld uit afbeeldingen van 17e, 18e en
19e eeuwse prenten uit het Utrechtse Gemeente Archief. De prijs per mapje bedraagt ƒ 5,—. De mapjes
zullen, behalve bij het Gemeente Archief ook ver- krijgbaar zijn in een aantal boekwinkels, de V.V.V., het I.C.U. en de Discus, Minrebroederstraat. Men kan de mapjes ook bestellen door over- schrijving van ƒ5,50 op girorekening 575520 ten name van Penningmeester Oud-Utrecht, met ver- melding van het aantal mapjes dat men wenst te ontvangen. |
|||||||||||
Utrechtse misbaksels uit 1400
|
|||||||||||
om tot grotere waterdichtheid van de „scherf"
te komen. De klei gaat dan „sinteren", waarbij de kleideeltjes zich geheel samenvoegen en zo een ondoorlaatbaar geheel gaan vormen. Aan deze methoden zijn echter een groot aantal beperkin- gen verbonden die verstrekkende gevolgen gaan hebben. In de eerste plaats is niet iedere klei geschikt om
hoge temperaturen te verdragen, bij een te hoge temperatuur gaat de klei smelten en zakt het aardewerk in elkaar. Enige misbaksels op de ten- toonstelling demonstreren dat verschijnsel. (Afb. 2 grape met ingedrukte schouder en scheve hals). Klei die een temperatuur tot 1200° C. kan ver- dragen komt lang niet overal voor. Vandaar dat pottebakkers-centra ontstaan in het Rijngebied bij Keulen en in het Maasgebied in België en in Zuid-Limburg. Daar kan men met hoge tempera- turen gaan bakken. Het zeer heet stoken van een oven is een lang-
durig werk, zodat het aantal keren dat men een oven per jaar kan stoken hooguit vijf bedraagt. Het is begrijpelijk dat men zijn ovens dan graag zo vol mogelijk laadt. Grote stukken aardewerk staan bij hoge temperaturen bloot aan zeer sterke spanningen, waardoor ze snel zullen barsten. De gevolgen liggen voor de hand: men maakt geen keukengerei meer, want dat zou door de geringe produktiesnelheid, de grote plaats die het in de oven inneemt en door het grote aantal mis- baksels onevenredig duur worden. Men gaat zich dan ook toeleggen op tafelgerei in allerlei vorm, waarbij de hoge, slanke, zogenaamde Jacoba- kannen * bekende verschijningen worden. Van dit soort modellen gaan er veel in de oven terwijl ze ook een geringe spanning hebben. |
|||||||||||
Laat-middeleeuws aardewerk wordt bij opgravin-
gen algemeen gevonden; pottebakkersovens uit die tijd zijn daarentegen zeldzaam. Toch zijn het de ovens met hun bijbehorende storthopen van misbaksels die ons het inzicht moeten verschaf- fen, niet alleen in de methode van bakken, maar ook in de datering, het gebruik, de verspreiding door middel van handel en de vormenrijkdom van het materiaal. Het is dan ook een bijzonder belangrijke gebeur-
tenis geweest dat in september 1972 bij een onder- zoek aan de Hogelanden O.Z. te Utrecht naar af- /alhopen van middeleeuwse pottebakkers plotse- ling de fundamenten van een oven te voorschijn kwamen (afb. 1). Het onderzoek geschiedde door samenwerking van
de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem- onderzoek te Amersfoort, de gemeentelijke archeo- ioog van Utrecht en de heer H. J. E. van Beuningen Se Langbroek. De rijkdom aan opgegraven mate- riaal was dermate groot dat het gerechtvaardigd eek hiervan een en ander ten toon te stellen. De directrice van het Centraal Museum en het Gemeentebestuur van Utrecht stemden hiermee in. Van 17 maart tot en met 30 april 1973 zal de ten- toonstelling onder de titel „Utrechtse misbaksels uit 1400" te zien zijn in het Centraal Museum te Utrecht, Agnietenstraat 1. Het is al zeer lang het streven van de mens ge-
weest vuurvast en waterdicht eet-, drink- en kook- gerei te hebben. De uitvinding van het aardewerk in het neolithicum bracht de vuurvastheid. De waterdichtheid bleef een groter probleem, ten- minste als men beide eigenschappen in één stuk aardewerk wilde combineren. Het opvoeren van de baktemperatuur is één manier |
|||||||||||
19
|
|||||||||||
Afb. I: Belangrijke gebeurtenis in september 1972
toen plotseling de fundamenten van een potte- bakkersoven te voorschijn kwamen. functioneel gebruikt, nl. voor het waterdicht ma-
ken. Likken glazuur op de buitenzijde moeten als versiering beschouwd worden. De hoeveelheid blauw-grijs aardewerk neemt ge- leidelijk aan af om in de loop van de 15e eeuw geheel te verdwijnen ten koste van het rode aardewerk met loodglazuur. De produktiesnelheid ligt door de lagere tempera-
turen veel hoger dan bij het steengoed: het veer- tien maal in een jaar stoken van een oven zal vrij normaal geweest zijn. Eén pottebakker kon een aantal ovens hebben. De markt kan dus ruim voorzien worden. Het grote belang van de Utrechtse ovenvondst
(en van alle ovenvondsten) ligt in het feit dat men een zogenaamd gesloten vondstcomplex heeft. Al het materiaal hoort bij elkaar en geeft een momentopname in de aardewerkontwikkeling. Het is niet onwaarschijnlijk dat er meer ovens ter plaatse geweest zijn, maar de in Utrecht gedane vondsten bestrijken geen lange periode. Datering
Dit brengt meteen de kwestie van de datering naar
voren. Hierbij doet zich de gelukkige omstandig- heid voor dat in 1969/1970 het Instituut voor Prae- en Protohistorie in Amsterdam een onderzoek heeft gedaan in de St. Olofs kapel in die stad. Daarbij is een flinke hoeveelheid aardewerk ge- borgen uit een gracht die vanaf ca. 1377 tot 1425 open is geweest. Vooral het aardewerk uit de bovenste lagen in de gracht (vanaf ca. 1400) is dermate identiek aan het Utrechtse dat aan import uit Utrecht gedacht moet worden, waarmee meteen een datering gegeven zou zijn. Op de tentoon- stelling is een deel van dit Amsterdamse materiaal te zien dank zij de bereidwilligheid van het Histo- risch Museum aldaar. De ligging van de Utrechtse oven zeer dicht aan de oever van de Vecht ten noorden van de oude stad is bij uitstek geschikt |
||||||||
Een monopolie-positie in dit tafelgerei krijgen de
pottebakkers uit Siegburg bij Keulen, en in min- dere mate hun collega's uit Langerwehe en Raeren bij Aken. Zij slagen erin twee soorten klei door- een te mengen: één klei met een laag smeltpunt (ca. 1000° C), die voor de waterdichtheid zorgt en één klei met een hoger smeltpunt die het aarde- werk bij een oventemperatuur van 1200° C. in de vorm houdt. De op deze manier ontstane ceramiek noemt men r.steengoed". Het is in enorme hoeveel- heden, vooral via Keulen, uitgevoerd; er wordt eigenlijk alleen maar tafelgerei in vervaardigd. Het is duidelijk dat door deze ontwikkeling een markt vrij kwam voor het meer gewone keuken- goed. Lokale pottebakkers moeten er al zeer lang ge-
weest zijn. Zij vervaardigden vooral de zogenaam- de kogelpotten. Voor deze lieden komt de kans als de grote centra zich gaan specialiseren (bijv. Siegburg) of aan de daardoor ontstane concur- rentie ten onder gaan (Zuid-Limburg). Eerst zien we dan de opkomst van het blauw- grijze of gesmoorde aardewerk. Door weinig zuur- stof in de oven toe te laten (reducerend branden) en het inwerpen van groen hout ontstaat een koolstofrijke rook in de oven die zich met het aardewerk verbindt. Het geeft niet alleen de blauw- grijze kleur, maar ook een grotere waterdichtheid. Laat men meer zuurstof toe (oxyderend branden) dan wordt het aardewerk rood of wit al naar ge- lang men te maken heeft met ijzerhoudende of ijzerarme klei. Bij de lage temperaturen die de lokale pottebakkers kunnen bereiken blijft dit aardewerk wel erg poreus. Daarin komt verandering bij de herontdekkiing van
het loodglazuur in de 14e eeuw. De problemen samenhangend met het glazuren van aardewerk houden vele geleerden nog bezig; we zullen er verder niet op ingaan. Zodra we echter aarde- werken voorwerpen vinden die aan de binnen- zijde geheel geglazuurd zijn, wordt het glazuur |
||||||||
* Hef fs mij opgevallen dat men in Utrecht over
lacobikannen spreekt. Naar analogie van lacobi- kerk? |
||||||||
voor de aanvoer van grond- en brandstoffen en
■ voor de afvoer van de produkten.
Moeten we bij Amsterdam aan import denken, bij j het aardewerk dat de gemeentemusea van Aarden-
burg en Bergen op Zoom en de Stichting In den Scherminckel in de laatstgenoemde plaats ter be- schikking stelden ten behoeve van de tentoonstel- ling, zien we wel een duidelijke verwantschap zon- der dat van handel over of weer sprake zal zijn geweest. Het versieren met witbakkende klei op roodbakkende (de zogenaamde slibversiering) is een tijdsverschijnsel, zeker als dat de vorm van op hun staart staande vogels gaan aannemen, zoals op de borden uit Aardenburg en Utrecht. Het woord bord brengt ons dan meteen op de vorm en functie van de verschillende typen die vervaardigd zijn. Daarbij zijn vooraf twee opmerkingen te maken.
Ten eerste: het blauw-grijze aardewerk is duidelijk op zijn retour en arm aan vormen: schalen en kannen in verschillende vormen en formaten en een enkele kamerpot. Ten tweede: het drinkgerei ontbreekt zoals boven verklaard is. Vandaar dat de gedekte tafel op de tentoonstelling ook steen- goed zal tonen. Tussen de misbaksels in werden overigens fragmenten van steengoed kannetjes en drinkschaaltjes gevonden; de pottebakker zelf dronk daar dus ook uit. Het is ondoenlijk alle typen die tot nu toe ge-
vonden zijn hier te beschrijven. Daarom is een indeling naar gebruik gemaakt. Koken
Veruit de grootste groep van het gevonden aarde-
werk wordt gevormd door de zogeheten grapen, die in wezen niets anders zijn dan de aloude kogelpotten voorzien van oren en drie pootjes (afb. 2, links met één oor, midden en rechts met twee oren). De grape in al zijn formaten vormde zeker de basis van de gewone middeleeuwse keu- ken, waarin allerlei soorten ,,brij" een voorname plaats innamen. Opvallend is de vrij dunne wand en de fijne afwerking van de Utrechtse grape; bij- Afb. 2: Enkele misbaksels.
|
||||||
zonder zijn de klauw-vormige poten waarop som-
mige grapen staan. Bakken en braden
In vele formaten komen de koekepannen voor.
Alle hebben ze een platte massieve steel met twee brede lengtegroeven. Ze zijn altijd van binnen geglazuurd. Ongeglazuurde exemplaren zijn, zoals bij wel meer voorwerpen het geval is, halffabri- katen: éénmaal gebakken, maar nog niet gegla- zuurd. Steelpannen op driepootjes komen in twee ver-
schillende soorten voor: óf met een steel zoals bij een koekepan óf met een laag aangezette steel die elegant naar boven toe buigt (afb. 2, geheel rechts). Braden aan het spit veroorzaakt het neerdruppen
van vet uit het gebraad. Daarom zette men een vervanger onder het spit, een langwerpige aarde- werken schaal. Met het zo opgevangen vet werd het vlees opnieuw bedropen. Serveergerei
Opvallend is de grote variëteit in schalen, schaal-
tjes (afb. 2 vóór middelste grote kan), grote en kleine borden, kannen en kommetjes, die ooven- dien vaak voorzien zijn van slibversiering in de vorm van halvemaan-vormige strepen, klaverblad- achtige motieven of hele vogels. Een verklaring voor deze vormenrijkdom zou de aanwezigheid van vele welgestelde geestelijke huishoudens in de bisschopstad kunnen zijn. Van de borden werd niet gegeten; men gebruikte daarvoor hooguit een houten plankje en vaak een plak brood. Qua vorm zijn het natuurlijk wel de voorlopers van onze borden, maar dan moeten wel eerst de knijpvoetjes eronder verdwijnen. De grote blauw-grijze scha- len zijn vermoedelijk uitsluitend keukengoed. Schenkgerei
Dit doet zich voor in velerlei formaat kannen. De
rode kannen hebben vaak slibversiering op de schouder en een typische cilindrische hals. Ze staan op knijpvoetjes of standringen. De drie enor- me blauw-grijze kannen (afb. 2 achtergrond) die |
||||||
tentoongesteld zijn, zijn technisch gesproken
meesterwerken. Dat het niet meeviel ze goed te bakken blijkt misschien uit het feit dat er zeven in één stortkuil bijeen lagen. In de bovenste, geglazuurde, schaal van het lampje
(afb. 2, vóór verzakte grape) deed men olie en een drijvende pit (in het middelnederlands „week" genoemd, wat hetzelfde woord is als het modern- Engelse „wiek"). Via het schenklipje kan men de olie er weer uit gieten; op de onderschotel kan hij staan, aan de twee oortjes vrij hangen. Onder diversen vermelden we ten slotte: nacht- spiegels, een zalfpotje (?) en spaarpotten. Curiosa zijn een fopkannetje (coll. Keizer) en de voorwerpen die in wit aardewerk zijn uitgevoerd en die waarschijnlijk gemaakt zijn van de klei die voor de slibversiering gebruikt werd. Bij de afsluiting van het manuscript voor dit artikel |
|||||||||||||||
zitten er in het schervenmateriaal zeker ons nog
onbekende vormen verborgen. De tentoonstelling wil slechts een eerste overzicht over het mate- riaal zijn. In 1974 hopen de ondergetekenden een vollediger publikatie het licht te doen zien die door de Stichting Het Nederlandse Gebruiksvoorwerp zal worden uitgegeven. Belangstellenden kunnen op de tentoonstelling hun naam en adres op een formulier invullen wanneer zij, geheel vrijblijvend, op de hoogte gesteld willen worden van de ver- 'schijningsdatum, de prijs en andere gegevens over deze studie. Indien niet anders vermeld zijn de tentoongestelde
stukken afkomstig uit het bezit van de gemeente Utrecht of uit de collectie van H. J. E. van Beu- ningen. A. Bruijn
dfs. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||
UTRECHTS ONDERAARDSE GANGEN
|
|||||||||||||||
op de kelder van perceel Choorstraat 22, die
op de gracht uitkomt. De eigenaar is arts C. van Beek in Den Haag. Er wordt overeenge- komen, dat hij de gang onder bijbetaling van f 100,— zal overdoen aan de gemeente, die dan zal overgaan tot demping en het dicht- metselen van de toegangen. Alzo wordt besloten en u kunt het allemaal vinden in de notulen van de Raad 1910 deel 139, waar onder nr. 89 de stukken plus een fraaie kaart schaal 1 . 50 zo nodig uw hang naar romantiek nader kunnen bevredigen. De heer Th. Haakma Wagenaar wist zich nog te herinneren, dat de vroegere archiefambtenaar, de bekende heer G. van Klaveren Pzn., hem had verteld, dat hij nog in de gang was ge- weest en dat deze zo vreselijk vuil was ge- weest, dat de doorgang nauwelijks mogelijk was. Mochten er onder de lezers nog mensen zijn,
die gegevens over deze of andere gangen kun- ne verstrekken, dan is het Gemeentelijk Archief een en al oor. Gibo Smilda
|
|||||||||||||||
ledere rechtgeaarde Utrechter is er heilig van
overtuigd, dat er van hot naar her door de oude stad gangen lopen, die alle belangrijke punten met elkaar verbinden. Als kind hoorde ik al, dat het slechts moed en een gasmasker zou vereisen om bij wijze van spreken oude Spanjaarden regimentsgewijze en voorzien van kuras en musket bovengronds te brengen. De praktijk heeft deze romantische verhalen nooit veel vaste voet gegeven. En toch . . . Tussen het dor geritsel van de bladen van no- tulen van de fabricage-commissie (ongeveer openbare werken thans) in het 261ste deel uit het jaar 1909 duikt er een onderaardse gang op, waarvan de rechtstandswanden tekenen van verval gaan vertonen, die de openbare veiligheid bedreigen. Er moet ingegrepen wor- den. Het huis Choorsti'at 17, gedeeltelijk met zijn zijkant gelegen langs de zuidkant van het Steenweg, heelt daar een eigen stoep liggen, waarin een trap, die afdaalt naar een onder- aardse gang, die zich uitstrekt onder Steenweg, Choorstraat, Hanengeschrei en dan onder de Kalisbrug een haakse bocht maakt en uitloopt |
|||||||||||||||
Bezorging Jaarboek
Op de ledenvergadering van 21
november jl. is wegens financiële omstandigheden het besluit geno- men het maandblad in het jaar 1973 niet twaalf, maar tien maal te laten verschijnen. Zoals bekend komen de nummers van juli en augustus te vervallen. Het spreekt vanzelf, dat het |
|||||||||||||||
Bestuur alles in het werk stelt om de financiële
positie zodanig te saneren, dat in 1974 en vol- gende jaren het maandblad weer iedere maand zal kunnen uitkomen. Een goede stap in die richting is reeds gezet door
de hulpvaardigheid van enkele leden. Naar aanleiding van de oproep in het maandblad van december jl. hebben zich een aantal vrijwil- ligers aangemeld om de bezorging van het Jaar- boek ter hand te nemen. Het Bestuur is voor deze |
|||||||||||||||
hulp, waarmee een aanzienlijk bedrag bespaard
kan worden, bijzonder erkentelijk en hoopt, dat nog meer leden dit goede voorbeeld zullen volgen Er zijn namelijk nog niet voldoende mensen be-
schikbaar om de organisatie rond te krijgen. Een briefkaart met naam en adres aan de wnd. secre- |
taresse, mevr. E. L S. Offringa-Boom, Karel Door-
manlaan 204, is al voldoende. Wellicht is er op de feestavond van 20 maart al gelegenheid om onder leiding van de heer Smilda tot een voorlopige afspraak te komen, maar in ieder geval krijgen alle aangemelde vrijwilligers in april hierover nader bericht. |
||||||||||||||
UTRECHTS ONBESTORVEN
|
|||||||||||||||
VERLEDEN II
|
|||||||||||||||
Armenzorg
|
|||||||||||||||
veld, J. C. van Eelde, ds. P. Groote. S. P. ten Holt,
A. W Mees, mr. S. Muller Fzn., ds. A. Snellen en H. L. Verspijck. Van de veertien behandelde onderwerpen moeten
er hier vijf worden genoemd, omdat daaruit we! blijkt de voortvarendheid van dit bestuur. Allereerst moest worden gezorgd voor de konink- lijke goedkeuring van de statuten; dan behoorde er 'n plan te zijn tot werving van leden; verder moesten onderhandelingen met burgemeester en wethouders gevoerd worden over spoedige ophef- fing van de officiële vrijdagse bedeldag. Ook het maken van een ontwerp voor een „bordje tot wering van bedelaars", dat door de leden van de vereniging aan de buitendeurpost kon worden bevestigd, behoorde met spoed te worden afge- werkt. Het vijfde punt was: de wenselijkheid de vereniging een naam te geven, die korter en ge- makkelijker in het gebruik is. Maar pas op 2 mei 1946, meer dan een halve eeuw later, werd de naam gewijzigd in Vereniging Zorg en Bijstand. Het streven van de Vereniging Zorg en Bijstand naar een bundeling van het particulier initiatief had tot resultaat dat op 5 augustus 1968 tij nota- riële akte werd opgericht de Stichting Utrechtse Federatie voor Maatschappelijk Werk. Een fede- ratie waarbij reeds een zestal instellingen zijn aangesloten, maar die steeds bereid blijft tot samenwerking in nog groter verband. Tachtig jaar
Dat na ruim tachtig jaar de Vereniging Armenzorg,
zij het in moderne vorm, nog volop actief is, is mede te danken aan de echtgenote van de heer Muller. Door het stugge doorzettingsvermogen van mevr. M. G. Muller-Lulofs en aan het steeds pro- pageren van haar ideaal, iedereen te overtuigen van de noodzakelijkheid het lot van de minder be- deelde mensheid te verbeteren, is het hoofd- zakelijk te danken dat de Vereniging Armenzorg niet alleen bestaansrecht verkreeg, maar heden ten dage nog voortleeft in de Vereniging Zorg en Bijstand. |
|||||||||||||||
De reeds half toegeschoven zware overgordijnen,
van een der kamers in de woning Maliebaan 17. temperden het daglicht dat zich vermengde met de milde schijn der staande lampen met zachtgele kappen. Door dit diffuus licht, de donkere kleuren van perzisch tapijt en de oude schilderijen in gouden lijst, hing in de kamer een stemming die weldadig aandeed Bij de antieke hangklok — met het zware, glim-
mend gepoetste, gewicht dat schakel na schakel de koperen ketting langzaam door het uurwerk naar beneden trok waardoor de minuten nadruk- kelijk in de vergetelheid werden weggetikt — stond de heer des huizes; mr. S. Muller Fzn. Vluchtig in- specteerde hij de getroffen voorbereidingen voor een belangrijke bijeenkomst die om acht uur zou aanvangen. Een vergadering die het gevolg was van maandenlange besprekingen tussen 146 voor- aanstaande burgers om te komen tot verbetering van de levensvoorwaarden voor hen, die onder materiële zorgen gebukt gaan en daardoor zo in beslag worden genomen, dat geestelijke belangen geen kans krijgen tot hun recht te komen. Een werkcommissie uit deze 146 Utrechters ge- vormd, had reeds statuten en reglementen ont- worpen om te komen tot oprichting van een ver- eniging tot verbetering van armenzorg. Bovendien was in mei 1890 een circulaire gezonden aan te Utrecht bestaande instellingen van weldadigheid en aan alle particulieren, van wie door het schen- ken van giften medewerking mocht worden ver- wacht om te komen tot verbetering van het lot der armen. Toen op deze circulaire, vooral van particulieren, talrijke bewijzen van instemming werden ontvangen stelde de werkcommissie op 12 juni 1890 een voorlopig bestuur samen, dat op dinsdag 24 juni 1890 bijeen kwam ten huize van mr. S. Muller Fzn. Vijf onderwerpen
Deze eerste bestuursvergadering werd gepresi-
deerd door mr. A. R. Falck. Aan de vergadertafel hadden verder plaats genomen: ds. A. W. Brons- |
|||||||||||||||
23
|
|||||||||||||||
De heer Graafhuis herinnert eraan, in het decem-
ber-nummer van Oud-Utrecht, dat een halve eeuw geleden op 5 december 1922 een groot Utrechter in de ouderdom van bijna 75 jaar is overleden. Hij herdenkt deze geleerde stadgenoot met de opsomming van het vele, dat hij verrichtte in het belang van het historisch archiefwezen. Ik meen deze herdenking te moeten completeren door het schrijven van dit artikel waaruit tevens blijkt het diepgaand medegevoel van Samuel Muller Fre- derikszoon voor de minder bedeelde mensheid. W. F. van Schaverbeke
Bron: hef historisch archief van de vereniging
Armenzorg / Zorg en Bijstand. |
||||||||||
de hand van de foto's (in alle formaten) de ver-
anderingen in de Bisschopsstad te zien zijn. Bo- vendien krijgt men een indruk wat er in Utrecht zoal gebeurt. Kom-us-kijken is eigenlijk een uitnodiging aan
iedere burger van de stad en aan ieder, die op de een of andere wijze van Utrecht houdt. En die uitnodiging heeft zin, omdat er niet zoveel stad- en landgenoten op de hoogte zijn van alle mooie en minder mooie situaties en ontwikkelingen. Men kan op de expositie, op 7 maart geopend door wethouder W. A. Kieboom van Culturele Zaken, onder andere zien, dat in Utrecht het Uit- voerend Comité van de Wereldraad van Kerken vergaderde, dat Mies Bouwman er haar tv-show Een van de Acht presenteert, dat het plein Vreden- burg danig verandert, dat Hoog-Catharijne zich aandient, dat er gedemonstreerd werd, dat de nieuwe stadionverlichting het doet, dat Overvecht bij avond het oog boeit, dat de singels worden gedempt, en dat beeldhouwwerken en plastieken de plantsoenen en pleinen versieren. Uiteraard is er veel meer te zien. Kom-us-kijken zal u niet teleurstellen. De tentoonstelling is geopend op werkdagen van
10.00 tot 16.00 uur, 's zaterdags van 9.00 tot 12.00 uur en 's zondags van 14.00 tot 17.00 uur. De toegang is gratis. A. Graafhuis
BOEKBESPREKING
Werken van en over Belle van Zuylen
Voor geïnteresseerden in Belle van Zuylen zal het
van belang zijn om te weten dat Simone Dubois, welbekend van een biografie over en een bundel vertaalde brieven van deze boeiende 18e-eeuwse figuur, documentatie over Belle bijeen heeft ge- bracht in het Documentatieblad (nr. 13, p. 5-19) van de Werkgroep 18e eeuw. Hierin zijn opge- nomen al haar uitgegeven werken, met inbegrip van zes menuetten en een grammofoonplaat met een clavecimbelsonate, waarbij steeds de biblio- theek, of andere plaats waar deze werken be- waard worden, is vermeld. Verder omvat deze documentatie literatuur over
haar, alfabetisch op auteur gerangschikt, en een opgaaf van brieven van Belle in enkele Neder- landse archieven. Het ligt in de bedoeling van de samenstelster om
dit overzicht later aan te vullen met opgave uit buitenlandse archieven en bibliotheken. L.v.T.
Welkom in onze regio
Rijksdienst Monumentenzorg is verhuisd van Voor-
burg naar Zeist, Broederplein 41, per 1 maart jl. Van harte welkom in onze regio! |
||||||||||
Nieuwegein
Zoals wij nog juist in het februari-nummer konden
melden, is de raad van de gemeente Nieuwegein in zijn vergadering van 25 januari jl. niet akkoord gegaan met het laten vervallen van de namen Jutphaas en Vreeswijk In antwoord op de brief die de Vereniging op
20 januari richtte aan de gemeenteraadsleden van Nieuwegein, bracht het college van Burgemeester en wethouders ons van de volgende besluiten op de hoogte: 1. De gemeente zal op de kaarten worden aange-
duid als Nieuwegein; aan de topografische dienst zal worden verzocht de beide kernen als Jutphaas en Vreeswijk aan te duiden. 2. Op rijks- en andere wegen dient te worden
verwezen naar ,,Nieuwegein (Jutphaas)" en ,,Nieu- wegein (Vreeswijk)", mocht dit niet uitvoerbaar zijn dan kan voor wat de rijkswegen betreft wor- den volstaan met ,,Nieuwegein". 3. Op de borden ter aanduiding van de bebouwde
kommen dient te worden /ermeld „Nieuwegein", terwijl bij elke kom een niet officieel kombord met het opschrift .Jutphaas" of „Vreeswijk" zal worden geplaatst. Volgens persverslagen van de raadsvergadering
bleken de raadsleden vooral uit historische over- wegingen bezwaren te hebben tegen het voorstel van B. en W. |
||||||||||
Kom-us-kijken
In het gebouw van het Gemeentelijk Archief,
Alexander Numankade 199, wordt tot 6 april a.s. een tentoonstelling gehouden van foto's, die ge- maakt werden door de Foto- en Filmdienst van de stad Utrecht. De expositie is daarom zo opmerkelijk, omdat aan |
||||||||||
Afscheid van
voorzitter Temminck Groll
|
|||||||||||||||||||||
Tijdens de druk bezochte leden-
vergadering op 20 maart jl. in het Spoorwegmuseum is dr. ir. C. L. Temminck Groll, wegens de drukke werkzaamheden verbonden aan het hoogleraarsambt te Delft, af- getreden als voorzitter van Oud- Utrecht. Het bestuur had - zij het met spijt - deze reeds
anige tijd geleden genomen beslissing aanvaard. De overweging, dat zijn nieuwe functie hem echter in staat zal stellen bij generaties jonge studenten in hun gekozen toekomstig beroep belangstelling te kweken voor zaken, voor welker behoud ook Oud-Utrecht zich sterk maakt, stemt - ondanks het afscheid als bestuurslid - echter toch tot een zekere voldoening. Temminck Groll's banden met ons zijn zeer in-
tensief en van respectabele lengte geworden. Hij was van 1959 tot 1964 secretaris, vervolgens drie |
jaar bestuurslid en ten slotte van 1967 tot nu
voorzitter. Met zijn grote deskundigheid en de hem aangeboren charme heeft hij het bestuur en daarmee de vereniging de laatste jaren geleid. De leden kwamen wellicht het meest met hem in aan- raking tijdens de talloze excursies die door Tem- minck Groll werden (in)geleid. Velen werden door hem enthousiast gemaakt en geïnspireerd. Wij zijn hem daarvoor zeer erkentelijk, evenals voor zijn toezegging dat wij in voorkomende ge- vallen een beroep op zijn deskundigheid mogen blijven doen. Hopelijk zien wij hem dan ook in de toekomst nog vaak! Vanzelfsprekend betrekken wij ook mevrouw Tem-
minck Groll in deze dank, niet alleen als „kracht achter de schermen", maar ook omdat zij haar echtgenoot zo vele uren aan Oud-Utrecht heeft willen afstaan. Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand |
||||||||||||||||||||
de overvloedige Brabantse koffietafel in de raads-
kelder. 14.00 uur: Gidsen van de VVV staan ons op te
wachten voor een stadswandeling langs beziens- waardigheden, oude woonhuizen en curiosa. 15.30 uur: Teruggekomen op de Parade wachten daar de bussen om ons naar het provinciehuis te brengen. Een bezichtiging van dit ultramoderne gebouw vormt de waardige afsluiting van deze dag. Als toegift rijden we dan over de oorspronkelijke stadswallen aan de zuidzijde. Een unieke situatie is hier bewaard gebleven, omdat de verdedigings- wallen nog steeds aan de buitenkant van de stad zijn gesitueerd gebleven en niet door uitbreiding ingesloten. Vanaf deze wallen hebben we uitzicht op het Bosschebroek, een mooi polderlandschap. ± 17.30 uur: Aankomst in Utrecht. |
|||||||||||||||||||||
Excursie
's-Hertogenbosch Zaterdag 12 mei gaat het naar Den Bosch toe. Het
programma van die dag ziet er als volgt uit: 9.00 uur precies: vertrek vanaf de Kruisstraat. 10.00 uur: Aankomst op de Parade, waar een kop koffie wordt gedronken in de Brasserie. 10.30 uur: Bezichtiging van de Sint-Janskathedraal onder leiding van rijksarchivaris dr. L. P. L. Pirenne. 12.00 uur: Van daar wandelen we naar het vlak bij gelegen stadhuis, waar de stadsarchivaris drs. P. Kuyer ons zal rondleiden. 13.00 uur: Na .dit drukke ochtendprogramma zal er
genoeg eetlust zijn om ons te goed te doen aan |
|||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 4 - april 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van ferwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||
25
|
|||||||||||||||||||||
Tot 1 mei kunt u inschrijven. Zoals gewoonlijk
bij De Discus, Minrebroederstraat 25 (alleen daar |
huis. U kunt zich dan tevoren oriënteren over wat
u te zien krijgt. |
|||||||||||||||
en niet telefonisch). Tevens zijn daar a ƒ2,— ver- De kosten voor de tocht bedragen ƒ20,—. Voor
|
||||||||||||||||
hen die op eigen gelegenheid wensen te gaan
ƒ15,-. |
||||||||||||||||
krijgbaar een geïllustreerde gids van de Sint-
Janskathedraal, èn een beschrijving van het stad- |
||||||||||||||||
Restauratie „Groenesteijn":
gelukkig compromis |
||||||||||||||||
De 50.000 automobilisten die er per etmaal voorbij
stuiven zal het waarschijnlijk niet zijn opgevallen, maar de geregelde fietsers tussen Utrecht en De Bilt sloeg in maart 1972 de schrik om 't hart toen zij zagen hoe het hun zo vertrouwde boerderijtje met de jaarankers 1751 in de witgepleisterde voor- gevel, gelegen tussen ,,'t Kalfje" en „Steinen- burg", werd onttakeld. Terwijl mannen het riet van het dak trokken lag het er zielig bij als een geslachte kip die geplukt werd. Oude boerderijen zijn er tegenwoordig alleen nog maar om afgebroken te worden, zo werd bitter geknarsetand en een ieder wierp nog eens een laatste verdrietige blik op die enige mooie her- innering aan een ver verleden die er over een lange afstand straatweg nog te vinden was. De aardige foto, hierbij afgebeeld en gemaakt in december 1972, logenstraft op triomfantelijke wijze de voorbarige jeremiades. Wij mogen ons erop verheugen de herboren boerderij straks weer door het groen te zien schijnen van de gespaard ge- bleven en dan uitgelopen lindebomen. De bewoners van de boerderij, de familie Van Leeuwenhoek, konden in augustus 1972 hun huis weer betrekken. Het is voor hen wel veel gerief- lijker geworden. De bovenverdieping heeft mede dank zij nieuwe dakkapellen ter weerszijden - een concessie aan het gerief -, goede slaapkamers gekregen; beneden is de opkamer bij de grote voorkamer getrokken; de plaats waar eens paar- den gestald stonden, is nu ingericht tot een ple- zierige eetkeuken; het huis heeft centrale ver- warming gekregen en zo is er meer. Het spreekt vanzelf dat het een zaak van geven en nemen is geweest om de beide doelstellingen, het behoud van de oude boerderij en het bereiken van een groter woongemak, met elkaar te kunnen ver- enigen. Wij, de voorbijfietsende leken bovengenoemd,
vinden dat de architect de heer H. A. de Vries uit Houten, de dienst Monumentenzorg van de gemeente Utrecht (eigenares) en de heer Agter- berg (erfpachter van het huis met één omliggende hectare grond) in hun compromis bijzonder ge- lukkig zijn geslaagd. Dat de witte pleister, die het |
wel vriendelijk deed maar er oorspronkelijk niet
op zat, bij de restauratie is weggelaten, mogen we gerust een winstpunt noemen. De verborgen bakstenen gevel, die niernand meer kende en die na een vakkundige behandeling van de stenen opnieuw moest worden opgetrokken, blijkt van een verrassende levendigheid te zijn. Ponycentrum „Groenesteijn" heet het daar nu. De heer Agterberg heeft nl. achter de boerderij een grote manege met stal gebouwd waarin hij 24 paarden heeft staan voor algemeen gebruik. De heer Van Leeuwenhoek, die al zo'n kleine veertig jaar de boerderij bewoont, heeft nu als vakman de zorg over de manege en de paarden waarbij uiter- aard heel wat komt kijken. De deel van de boer- derij, waarin vroeger Van Leeuwenhoek zijn vee had staan, wordt nu gebruikt als cantine van het ponycentrum. Jammer is het dat de hooiberg hele- maal naar achter de manege heeft moeten reti- reren. Het is een goed idee geweest de naam „Groene-
steijn" weer nieuw leven in te blazen. Oud mag de naam wel heten. Geschiedenis
Oorspronkelijk behoorde hij, zoals hierna moge
blijken, alleen toe aan een kleine buitenplaats aan de overzijde van de straatweg. ') Bij acte van 17 Januari 1646 verkocht jonker Gerard Ploos van Amstel heer van Oude Geijn, 't Geijn, etc. aan deken en kapittel van Sinter Pieter te Utrecht ,,se- keren hoff ende erve mette huijsinge daer op staende genaempt Groenesteijn, leggende aan de Steenstrate buijten de Wittevrouwenpoorte t'Utrecht . . . daer de Steenstrate Noortwaerts . . . naest gelegen [is]". In 1726 wordt dit buitentje eigendom van de gravin van Aldenburg die van zichzelf Charlotte Emélie hertogin de la Trémoïlle heette en die Willem van Oranje en Charlotte de Bourbon onder haar betovergrootouders telde. Ruim twee jaar later koopt zij van een andere eigenaar „twee mergen weijland ten Noorden van de Biltse Steenstraat . . . met de stallinge, koets- huijs en verdere opstal daarop staende . . . voor ƒ1200,—". |
|||||||||||||||
26
|
||||||||||||||||
men de naam ervan gegeven aan het naastge-
legen huis dat tot dan „Groenesteijn" had ge- heten, wellicht omdat het verwarring gaf dat met „Groenesteijn" zowel het buitentje als de boer- derij werd aangeduid. Het buitentje, waarin laatstelijk een wasserij was
gevestigd, heeft zijn bestaan nog tot 1930 of even daarvoor weten te rekken en is toen wegens ver- legging van de Biltse Grift afgebroken. Voor de boerderij aan de overzijde is de naam „Groene- steijn" in de daarop betrekking hebbende stuk- |
|||||||||||
Van toen af vormt „Groenesteijn" aan de Zuid-
zijde en het laatst beschreven bezit aan de over- zijde van de weg één geheel, wat duidelijk uit- komt in de diverse transportakten die ervan over zijn. 2) Het bestanddeel aan de noordzijde van de straatweg wordt geleidelijk groter en de opstal wordt op nogal verschillende wijze aangegeven. Wordt in 1728 gesproken van „stalling en koets- huis" en in 1749 van een „schuur of stallinge", in 1762 wordt „de plaisirplaats genaamt Groene- steijn" verkocht met aan de noordzijde van de |
|||||||||||
ken tot op den huidigen dag gehandhaafd, al
genoot hij zeker geen algemene bekendheid. P. H. Damsté
1) De buitenplaats ,,Groenesteijn" heb ik uit-
voerig besproken in het Jaarboekje van Oud- Utrecht van 7966 („Langs de Biltse Steen- straat") en in het Maandblad van februari 1968. 2) Rijksarchief Utrecht, rechterlijke archieven, inv.
nr. 830. Vliegtocht
Voor de vliegtocht boven de provincie Utrecht,
in het kader van de jubileumviering, hebben zich reeds een flink aantal deelnemers gemeld. Voor zover eventuele liefhebbers zich nog niet hebben opgegeven, verzoeken wij dezen dat zo spoedig mogelijk te doen in verband met de organisatie van dit evenement. U kunt zich opgeven bij de wnd. secretaresse
mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, tel. 712235 (alleen 's morgens van 9.00 tot 10.30 uur). Voor gedetailleerder gegevens verwijzen wij u
naar pag. 18 van het maart-nummer. |
|||||||||||
De gerestaureerde boerderij Groenesteijn aan de
Biltsestraatweg. |
|||||||||||
Steenstraat „noch een boerewoninge, stallinge en
bakhuis insgelijks genaamt Groenesteijn met om- trent vier mergen weiland en een stuk warmoe- siersland . . . strekkende ... tot achter aan de Blauwcapelsedijk". In 1787 luidt de omschrijving van de opstal „een tuinmanswoninge, stallinge en wagenschuur". Wanneer we de datering van 1751 in de jaarankers
van de boerderij bezien in verband met de onder- scheidene teksten in de transportakten dan blijkt het woord „boerewoning" vóór 1751 niet gebruikt te worden, pas voor het eerst in 1762. Dat in 1751 een ingrijpende vernieuwing heeft plaats- gevonden waarbij tegelijk de bestemming ver- anderde, is dus wel waarschijnlijk. In 1822 is heel „Groenesteijn", zowel het buitentje aan de zuidzijde van de straatweg als de lande- rijen met gebouwen aan de noordzijde, gekocht door de eigenaar van de plaats „Bloeiendaal", Joost Rudolph Burlage. Deze buitenplaats lag eveneens aan de zuidzijde van de straatweg, honderd meter ten westen van „Groenesteijn", d.w.z. onmiddellijk voorbij het bruggetje naar de Oostbroekselaan van de stad af gerekend. Nadat dit „Bloeiendaal" in 1868 was afgebroken, heeft |
|||||||||||
27
|
|||||||||||
Momentopname
van een stijlvolle jubileumviering |
||||
2 3
|
||||
9 maart 1973
1. Burgemeester Van Tuyll van Serooskerken spreekt zijn welkomstwoord tijdens de ontvangst
in het Centraal Museum. 2. Voorzitter Temminck Groll dankt het college van B. en W. voor de stijlvolle ontvangst.
3. Symbolische overhandiging van het eerste mapje met door Oud-Utrecht uitgegeven kaarten.
4. Ongedwongen conversatie in de stijlkamers van het museum.
20 maart 1973
5. Begin van de feestelijke ledenvergadering in de hal van het Spoorwegmuseum. Voorzitter Tem-
minck Groll (5e van links) zou later worden opgevolgd door de heer Hoogezand. 6. Aan de oudste leden werd ter vergadering het lidmaatschap voor het leven aangeboden. Hier
ontvangt de heer Van Hoogenhuyze de oorkonde uit handen van de heer Hoogezand. 7. De heer Schilp tijdens zijn luchtige causerie, die hij besloot met het lied „Ambtenaar geef ons
een huis". |
||||
Gedachten over
Utrechts binnenstad (1) |
|||||||||
a. Zo groot mogelijke voetgangerswijken, buiter
de thans door verbreding tot verkeerswegen bestemde straten en wel met name het stad- huis met wijde omgeving en de Twijnstraat met omgeving, waarbij een rondgang door een aan- eenschakeling van interessante straten en dito verbindingsstegen hoogst belangrijk is. b. De wegen langs de grachten, voor zover thans
niet reeds voetgangersgebied, zijn wat schaal betreft op doorgaand lokaal verkeer berekend, de grachthuizen zouden qua bewoonbaarheid enorm aan waarde winnen en als woongebied weer aantrekkelijk worden, indien lokaal ver- keer daar toegelaten werd, met een absoluut verbod tot parkeren op de grachten. Parkeren uitsluitend in onder- of bovengrondse garages op de raakpunten van een zo groot mogelijk voetgangersgebied met de brede verkeers- straten of singels, daar deze grachtgebieden harmonisch zijn opgezet en dit nog steeds zijn, mits parkeren niet wordt toegestaan. c. De wegen langs de singels en de verkeers-
straten te bestemmen voor autoverkeer incl. stadsbussen, met absoluut parkeerverbod. Om te voorkomen dat omliggende straten dienten- gevolge probleemgebied worden door gepar- keerde auto's, het parkeren uitsluitend in par- keergarages op raakpunten aan singels en ver- keersstraten. d. Wat de bolwerken betreft, zou het misschien
interessant zijn om de mogelijkheid te onder- zoeken van bescheiden parkeren in de vo- lumen van de bolwerken, uiteraard met behoud van de uiterlijke verschijningsvorm der plant- soenen en bolwerken. Uitbreiding met een bol- werk op de plaats van de gevangenis op het Wolvenplein, met ondergrondse parkeergarage, terassen op diverse niveaus, veel groen, een restaurant en recreatiemogelijkheden. e. Wat de straten in de city betreft, dacht ik dat
men ten behoeve van toerisme en de steeds groter wordende behoefte aan winkel-, wandel- en ontmoetingscentra in de binnenstad, er meer mogelijkheden zijn, dan thans zijn uitge- buit. Een aaneensluitend voetgangersgebied als winkelcentrum, dacht ik mogelijk in aansluiting met de gerealiseerde en reeds geplande voet- gangersstraten en wel de Zadelstraat en het gedeelte Mariaplaats in het verlengde en ter breedte van de Zadelstraat en van de Maria- straat, verder de Servetstraat, Domplein, Don- kere en Lichte Gaard, Gaardbrug, Wed, Oude Gracht met brug in aansluiting met de Lijnmarkt. f. De Dom en omgeving: De Zadelstraat - Gaard-
brug - Servetstraat is de toegangsweg tot de |
|||||||||
Evenals vele anderen, was ik tien jaar geleden van
mening, dat alle grachten en singels in Utrecht konden worden behouden. In het Maandblad van februari '62 en juni '62 pleitte ik daarvoor en voor voetgangersgebieden in de binnenstad, warenhui- zen en parkeergarages op de raakpunten van voetgangersgebied aan verkeerswegen, een snel, frequent en misschien nieuw te vinden klein open- baar vervoermiddel in de stad. Thans is een deel der Weerdsingel en van de Catharijnesingel gedempt, is wijk C gesloopt en is dit gebied verkeersknooppunt geworden. De Lange Jansstraat is verbreed tot verkeersweg. De reeds geplande en gedeeltelijk gerealiseerde parkeer- garages in oude stadsdelen, zijn niet meer weg te denken. Nu zijn er wèl straten en grachtge- deelten uitsluitend voor voetgangers. Dit zijn thans gegevens. Maar er is meer ten op- zichte van tien jaar geleden. Er is nu een wezenlijk verbeterde mentaliteitsverandering. Er zijn nu veel meer geïnteresseerden, die in groepen trachten om met duidelijke inzichten en ideeën te komen, ik denk hier aan de groepen binnenstad, Claren- burg, Twijnstraat e.d. Zoals ik van deze groepen begrijp, ben ook ik
van mening, dat bij de huidige stand van zaken, Utrecht nog ongekende mogelijkheden heeft, mits de noodzakelijke beheersing van de mogelijkhe- den van deze tijd, zoals autoverkeer en het par- keren van auto's, toch nog wordt ingezien en verbetering in deze zaken soms impopulaire be- slissingen nodig maakt. Het gevaar bestaat, dat zo lang tijd vereist is,
om bij een grotere groep erkenning te vinden voor de noodzaak van beheersing in het parkeren en het voorkomen van onnodig hinderen bij het wonen in een ordelijke en harmonieuze omgeving, dat intussen verder onherstelbare schade kan worden toegebracht aan harmonisch gegroeide wijken, door sloping, toevoeging van gebouwen van een grotere schaal, of plaatsing van parkeer- garages in oude stadswijken. Is het niet zo, dat het nu nog aanwezige waarde- volle snel dient te worden onderkend en overdacht hoe dit als onderdeel kan fungeren in een harmo- nisch geheel, zoals dit o.a. met het gebouw van ,,De Utrecht" aan de Leidseweg is gebeurd? Ik Jacht van wel. Als mogelijkheden zie ik de volgende overwe-
gingen: |
|||||||||
30
|
|||||||||
enerzijds de Buurkerk op grotere afstand te
bekijken is, anderzijds het enige Utrechtse huis in gotische stijl (herbouwd omstreeks 1900) aan een plein komt te liggen in plaats van aan een te smalle straat. Een laag gehouden blokje interessante winkeltjes is mijns inziens denkbaar op dit plein. De aan het Buurkerkhof oprijzende achterkanten van winkelhuizen van Zadelstraat en Steenweg zouden misschien te wijzigen zijn in een aantal boetiekjes, dag- winkels e.d. op de begane grond. h. De Twijnstraat en omgeving, zie ik als uit te
breiden tot een aantrekkelijke zelfstandige wijk. Als men bedenkt welke interessante onder- werpen hier op een beknopt grondoppervlak aanwezig zijn, zal het duidelijk zijn, dat die mogelijkheid er in zit. Zo'n wijk dient niet door- sneden te worden door auto's, noch door een stadsbus, maar van elk onderdeel dient onder- zocht te worden, in hoeverre dat kan bijdragen tot verlevendiging van de wijk en vervolgens hoe die harmonisch kunnen worden samen- gevoegd. De winkelstraat is, dacht ik geleide- lijk aan voornamer te maken, indien daar een voetgangersstraat gemaakt wordt met een par- keergarage aan het begin van de Doelen. De stadsbus verwijzen naar het singel. Er zijn drie toegangen tot de werf. De eindtoegangen zijn te vervangen door zgn. luie trappen (van» |
||||||||||||
Domtoren, daar behoort mijns inziens geen
snelverkeer, laat staan een stadsbus die zich onder de Domtoren heen wringt. De doorgang onder de Domtoren, is in opzet een toegangs- poort voor Kapittelzaal, Domkerk en Domkerk- hof. Jammer genoeg heeft ze deze functie van inleidend motief momenteel niet. Jaren geleden heer dr. ir. Temminck Groll als wens geopperd, dat hij het liefst het ontbrekende deel der Domkerk herbouwd zou zien. Zou het mis- schien een poging in de goede richting zijn om de muren inclusief pijlers, toegangen e.d. van het ontbrekende deel Domkerk, zichtbaar te maken tot ± 50 cm boven het straatpeil, waardoor dus het Domplein zou worden afge- sloten. Als ik me goed herinner, deed architect Haakma Wagenaar reeds jaren geleden de sug'- gestie aan de hand om het Domplein af te slui- ten. Mogelijk zou het Domkerkhof een groene ruimte kunnen worden. De fraai door Monu- mentenzorg, onder leiding van de heer Baart de Lafaille, gerestaureerde panden aan de Lichte Gaard zouden tot hun recht komen, in- dien het parkeren langs de smalle Licht Gaard en op de Gaardbrug verboden zou zijn. Het Buurkerkhof met Donkerstraat. Het is geen
nieuwe opmerking als ik zeg, dat de pakhuizen e.d. tussen Buurkerkhof en Donkerstraat zou- den dienen te worden weggebroken, zodat |
||||||||||||
TENTOONSTELLING OUD-UTRECHT
|
||||||||||||
Tot en met 27 april wordt er een tentoonstelling
gehouden over de Vereniging Oud-Utrecht in het Voorlichtingscentrum van de Gemeente, Lange lansstraat 5, geopend van maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 16.30 uur en boven- dien op donderdagavond van 19.00 tot 21.00 uur. Hier zullen restanten van oude jaarboekjes, van- af de jaargang 1930, verkocht worden tegen de volgende prijzen: ingenaaid f 5,—; gebonden f 7,50; en drie laatste jaargangen kosten f 15,—. Tweemaal per dag, om 12.30 en 16.00 uur, wordt vertoond de film van los Stelling: ,,Cort Begrip van historie van die Stat Utrecht tot de Reformatie". Ook op donderdagavond is er een filmvoorstelling. Foto's
Op de tentoonstelling zijn tevens te bezichtigen
de foto's, gemaakt door de Film- en Fotodienst van de gemeente Utrecht, betreffende de offi- ciële ontvangst door het Gemeentebestuur op 9 maart ;/. in het Centraal Museum en van de feestelijke ledenvergadering op 20 maart jl. in het Spoorwegmuseum. |
Ter plaatse kunnen foto-afdrukken besteld wor-
den, die in mei zullen worden toegezonden, ver- gezeld van een opgave van de kosten (f 3,— per foto), waarna het verschuldigde bedrag per giro kan worden overgemaakt op het daarbij gevoegde gironummer. Voor inlichtingen kan men zich wenden tot de heer G. 1. Röhner, Ge- meentelijk Archief, Alexander Numankade 199, tel. 711814. Cadeaus
Ter gelegenheid van ons jubileum ontving de
vereniging van de heer F. van Huizen te Baarn een originele foto, gemaakt tijdens de lustrum- feesten van de Universiteit in 1906 (of 1911) van de Oudegracht ter hoogte van de Bezembrug. Ook op deze plaats onze dank! Een vergroting van deze fraaie foto is eveneens te zien op de tentoonstelling. Van de heer M. Boerdam ontving het bestuur,
eveneens ter gelegenheid van het jubileum, een fraai gecalligreerd naamdicht. Onze hartelijke dank! |
|||||||||||
31
|
||||||||||||
steen). Deze werf ligt aan de westkant, dus
gunstig voor via deze werf toegankelijke even- tuele restaurants, eethuisjes, en terrassen. Tot dit gebied behoort de St.-Nicolaaskerk met kerkhof, waarvan van dit laatste een plantsoen te maken is, eventueel een markt met de aan- grenzende, door Monumentenzorg fraai geres- taureerde huizen. De Doelen zou als woon- gelegenheid aantrekkelijker gemaakt kunnen worden, met plaats voor bedrijfjes, dagwinkels of dergelijke vrije woningen van Maria van Pallaes, zouden in gerestaureerde vorm en een passende bewoning, van betekenis in deze wijk kunnen zijn. In vroeger eeuwen was dit gebied de havenwijk Trecht. De St.-Nicolaaskerk ont- leent z'n naam aan deze omstandigheid. Eerst ongeveer na 1850 ontstonden de woningen aan de singels. Tot die tijd lagen daar tuinders- bedrijven. De buitengebieden „Abstede" en ,,Buiten Tolsteeg" zijn altijd tuinders (hove- niers) gebieden geweest totdat de tuindersbe- drijven ook daar geleidelijk aan voor woning- bouw werden bestemd. Het gebied aan de Oosterkade en Helling is de vestiging geweest van de schippers, scheepsbouwers, steen-, pannen- en tegelbakkers. Ik zou me kunnen voorstellen, dat er ooit de wens zou ontstaan om de eeuwenoude historie van deze aangren- zende buitenwijken ,,Abstede" en „Buiten Tol- steeg" zichtbaar te maken in en buiten het museum. Manenburg en het plantsoengedeelte tussen Tolsteegbrug en de brug bij het voor- malig weeshuis, is een prachtig gedeelte, maar zou mijns inziens meer bij de wijk betrokken kunnen worden door een doorbraak naar de Doelen. Is een eethuisje of dergelijke, op een hoog gelegen punt van Manenburg een moge- lijkheid, misschien zelfs zomertheater, mis- schien een andere vorm van recreatie of een uitgangspunt voor boottochten. i. De woonwijken Tuindorp en Oog in Al zijn
opgezet in tijden, dat parkeren van auto's op grote schaal niet aan de orde was. De straten zijn in hun verschijningsvorm niet op parkeren berekend. Beide wijken zouden in hun oor- spronkelijke en gave opzet aantrekkelijk zijn. Dit zou bereikt worden, indien parkeren in die straten verboden wordt. Parkeergarages zou- den, dacht ik, ook hier de oplossing kunnen geven. In Oog in Al is ondergronds parkeren misschien mogelijk ter plaatse en met behoud van de groen-gebieden. j. In oude stadswijken lijkt mij erg belangrijk,
dat de structuur van de wijken weer gaaf ge- maakt wordt, door zo groot mogelijk aaneen- gesloten gebieden te creëren, met wering van alle wijkvreemde of voor die wijk schaal- vreemde elementen, parkeergarages (misschien |
|||||||
ondergronds), renovatie van woningen, speel-
plaatsen, recreatiemogelijkheden. Onder andere denk ik hierbij aan het gebied van de Lange Rozendaal, Achter de Wal, Geertekerkhof, een gedeelte van de Springweg. k. Wat de werven betreft, is een tiental jaren ge-
leden eens gebleken, dat onafhankelijk van elkaar dr. ir. Temminck Groll, de heer W Rozenberg, Lijnmarkt 20 en ik, ooit tot een gelijk idee gekomen zijn ten aanzien van de werven, nl. om deze te verbinden door door- braken onder de bruggen in het verlengde van de werf en waar dit niet mogelijk zou zijn, door middel van vlonders onder de brug- gen door. Nog steeds meen ik dat dit goede mogelijkheden geeft, bovendien dat de werf aansluitend aan het Wed a/d Ganzenmarkt, uit te breiden is met een steiger in de Oude Gracht, zodat daar een groot restaurant-terras kan ontstaan, daar de breedte van de gracht ter plaatse van die bocht, dit mijns inziens toe- laat. I. Aan de plantsoenen die Utrecht gelukkig nog
heeft, wordt volkomen onrecht gedaan, door de ontluistering tengevolge van het parkeren van auto's. Hoe moet het hoofd van de plantsoen- dienst, de heer Alff, het ervaren, dat aan het parkeren een grotere prioriteit wordt gegeven dan aan harmonisch uit het stadsbeeld op- rijzende plantsoenen, met de fraaie niveauver- schillen. Het Servaas Bolwerk is omringd door een ketting van geparkeerde auto's. Wat Pun- tenburg betreft is dit plantsoen bij de Heren- brug veranderd in een autoparkeerplaats. Overigens is dit plantsoen volkomen opge- offerd ten behoeve van het noodgebouw van Tivoli en dit reeds jaren, zodat er velen zullen zijn die niet weten hoe mooi deze omgeving ooit geweest is en weer zou kunnen zijn. De weg door het Hieronymusplantsoen is even- eens ontsierd door een aaneenschakeling van auto's, die de geaccidenteerdheid van dit plantsoen volgt, waardoor hier extra uitkomt, wat verloren ging door het parkeren. Heeft u er wel eens bij stil gestaan, hoe fraai de door- kijk is, vanaf de Kromme Nieuwe Gracht naar dit plantsoen met singel zonder geparkeerde auto's in vergelijking met de situatie thans, waar op dit knooppunt alle wegen die hierop uitkomen, vol staan met auto's, behalve op één rijstrook op deze wegen. 27 december 1972
B. C. van Beusekom, Ing. Arch. BNA
In een vervolg op dit artikel, te publiceren in het
mei-nummer, gaat de heer Van Beusekom nader in op het financiële belang en/of de financiële realiseerbaarheid van zijn suggesties. (Red.) |
|||||||
32
|
|||||||
Gedachten over
Utrechts binnenstad (2) In het eerste deel van zijn bijdrage Gedachten over
Utrechts binnenstad, deed de heer Van Beusekom een aantal suggesties ten aanzien van de stad in zijn nieuwe situatie. In onderstaand artikel gaat de schrijver nader in op de economische belangen en de financiële realiseerbaarheid van zijn over- wegingen. ledere suggestie is onvolledig, indien niet het
financiële belang en/of de financiële realiseerbaar- heid wordt aangegeven. Enkele pogingen in die richting wil ik wagen. 1. leder gebouw aan een niet op parkeren ont-
worpen straat, gracht of singel, heeft een veel grotere waarde, als voor die gebouwen niet geparkeerd wordt. Het woongenot in z'n oor- spronkelijke opzet wordt dan hersteld en de stad als woongebied zou weer aantrekkelijk worden, dit lijkt mij een bijdrage in de kosten van een parkeergarage te rechtvaardigen. 2. Parkeergarages hebben de financiële belang-
stelling van houders van benzinepompen e.d. aan de parkeergarages. 3. Niet parkeren in de winkelgebieden motiveert
mogelijk een bijdrage in parkeergarages door de winkelstand. 4. Een winkelstraat zonder auto's of stoepen,
wordt als het ware één warenhuis. De schei- ding tussen linker- en rechterkant van de straat valt weg, de starre winkelfrontlijn met z'n afsluitende etalages, kan worden door- broken, de expositie-mogelijkheden kunnen worden vergroot, een grotere openheid der zaken wordt mogelijk, wat speciaal voor restau- rants grotere mogelijkheden opent. Deze aan- trekkelijkheid uitbuiten is mijns inziens voor de middenstand nodig om zich waar te maken tegenover de anders gerichte mogelijkheden |
|||||||||||||||
die het grootwinkelbedrijf heeft; en om als
gegoede middenstand een stad op peil en levend te houden. 5. Een aaneengesloten aantrekkelijk winkelcen-
trum van Elisabethstraat t/m Lijnmarkt, als voetgangersgebied, omvat tevens cultuur- historische hoogtepunten, als de Oude Gracht met werven, Stadhuisbrug, Vismarkt, Dom, Domkerk, Domplein, omgeving Lichte Gaard, Buurkerkhof e.d. en kan mijns inziens leiden tot één groot toeristisch aantrekkelijk gebied, zonder hiaten en tot een grotere welstand van het gehele gebied. 6. Wat de woonwijken betreft, is er naar ik meen
een beschikking van het rijk, waarbij gelde- lijke steun kan worden verkregen voor reha- bilitatie van woonwijken. 7. Van groot financieel belang is mijns inziens,
dat de Utrechtse binnenstad getuigt van leven en gezelligheid en voor toerisme méér inte- ressant gemaakt wordt, waarbij na zonsonder- gang en winkelsluiting de stad nog aantrek- kelijk dient te zijn en meer aantrekkelijk ge- maakt zou kunnen worden door diverse eve- nementen en de enorme mogelijkheden van |
|||||||||||||||
DRINGEND VERZOEK
Het stemt tot voldoening dat een groot
aantal leden de contributie voor 1973 heb- ben betaald. Ik hoop dat het een aansporing is voor diegenen die dit nog hebben na- gelaten nu zo spoedig mogelijk a in hun verplichting te voldoen. De minimum contributie bedraagt f 20,— en het gironummer van de penningmeester is 575520. Met omgaande betaling bespaart u ons administratiekosten. Vriendelijk dank voor uw medewerking! De penningmeester
|
|||||||||||||||
ver- en aanlichting van straten, winkels, wer-
ven, grachten, historische bouwwerken, plant- soenen e.d., waarbij voldoende hotel-accom- modatie en misschien goed opgezette cam- pings in de onmiddellijke omgeving van Utrecht, van belang kunnen zijn. 8. De binnenstad dient z'n aantrekkelijke woon- |
|||||||||||||||
46e jaargang - nummer 5 - mei 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht A H. R Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204. Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||
33
|
|||||||||||||||
:
|
|||||||||||||||
functie weer te herkrijgen. Zo zou mijns in-
ziens de westzijde van de Korte Nieuwstraat weer van woningen dienen te worden voor- zien, dit is volgens mij een financieel belang voor de stad. 9. Het verfraaien en verlevendigen van een stad,
vergroot de werkgelegenheid in kleiner ver- band, door aanpassing en door de wenselijk- heid om niet te willen achterblijven bij de onmiskenbare vernieuwingen en realisering van nieuwe inzichten bij de enorme projecten die in Utrecht worden uitgevoerd. Ik dacht dat voor Utrecht zelf, dus voor middenstand, kleine bedrijven en de overige burgerij, juist de aanpassing aan deze grote projecten van zo'n enorm belang is en grote mogelijkheden voor deze groepen inhoudt, mits deze be- langen snel worden onderkend en in belangen- groepen duidelijk worden gesteld. 10. Ik meen te weten, dat er een wet in voor-
bereiding is, om parkeerbelasting te heffen voor het parkeren op de openbare weg. Mo- gelijk motiveert dit het bouwen van parkeer- garages. 11. De saneringsgelden kunnen worden uitge-
spaard. Aanpassing
Motivering: Ik besef heel goed, dat dit alles sug-
gesties zijn, die ingeval ze een waarheid bevatten, geleidelijke aanpassing en een grote zorgvuldig- heid vereisen om onnodige nadelige gevolgen voor betrokkenen te voorkomen; suggesties, die on- vermijdelijk kritiek kunnen uitlokken vanwege de impopulariteit van sommige, mijns inziens dan noodzakelijke maatregelen. Toch meen ik, dat bovengenoemde suggesties aan
Utrecht meer mogelijkheden zouden geven op het gebied van toerisme, van herstel van de woon- functie der stadskern, verheffing van de midden- stand, het verschaffen van werkgelegenheid in kleiner verband en het ontplooien van initiatieven in wijkgemeenschappen, gebaseerd op de speci- fieke mogelijkheden van deze tijd en in die wijk. Vervolgens dat het wenselijke iets anders is dan het haalbare, dat men echter het totaal bereikbare dient te bekijken, alvorens op sommige plaatsen onherstelbaar te slopen of te bouwen. Een stad heeft in opzet een woonfunctie, waar eeuwenlang getracht is om een harmonisch samen- spel te bereiken tussen afmetingen van gebouwen, breedte van wegen, relatie tussen weg, water, groenvoorziening en historische hoogtepunten. Deze culturele belangen worden nagestreefd door de overheidsdiensten, als welstandscommissie, monumentenzorg, plantsoendienst en in het parti- culiere vlak onder toekenning van subsidies, om- dat de betreffende objecten financieel niet aan- trekkelijk zijn. Deze werken worden door de ge- limiteerde geldmiddelen hiervoor, slechts haalbaar |
|||||||||
na spreiding over meerdere jaren.
Ik dacht dat in Utrecht een enorme en duidelijke inbreng dient te worden geleverd door deze dien- sten en particulieren, wil men een partij zijn, waar- van de stem doorklinkt in het samenspel met de ontwikkelingsmaatschappij van Bredero N.V. Het is het goed recht van deze laatste, om uitsluitend een zakelijk doel te beogen en gebaat te zijn bij grote doorbraken en brede straten, om haar keuze- pakket van financieel meest aantrekkelijke grote bouwwerken te kunnen realiseren, maar er dient dan wel een sterk tegenspel geleverd te worden, in zoverre Utrecht hierdoor z'n karakter, waarde en onafhankelijke eigenwaarde zou kunnen verlie- zen. Nog steeds meen ik, dat datgene waar Utrecht werkelijk behoefte aan heeft, voorop dient te staan. Parkeren
De enige goede manier om een probleem op te
lossen, is een oplossing te zoeken voor de ver- oorzaker van het probleem. Het probleem is het parkeren van auto's langs Middeleeuwse straten en grachten. Dit is een onwezenlijke zaak, die binnensteden vernielt en het is m.i. van groot be- |
|||||||||
Utrechts centrum nu.
|
|||||||||
lang dat men dit meer gaat onderkennen en er
maar één oplossing is en wel het sterk geconcen- treerd parkeren in parkeergarages, buiten de bin- nensteden en grenzend aan de verkeerswegen. Heeft u er wel eens bij stil gestaan, dat een auto ontworpen is op bewegen en snelheid. In stilstand straalt een auto z'n functie niet af en wordt een dood element. Bij parkeren op grote schaal, werkt dit dodelijk op het samenspel van straten en plei- nen, plantsoenen, grachten, singels, gebouwen, e.d., wat beslist niet het geval is bij een rijdend voertuig, integendeel door z'n beweging verleven- digt dit het straatbeeld. Denkt u zich eens alle geparkeerde auto's weg,
in wijken die daartoe niet ontworpen zijn. Dan |
|||||||||
34
|
|||||||||
Excursies
|
||||||||||||||
komen grachten, plantsoenen, gebouwen, e.d. vol-
komen tot hun recht en is er geen behoefte tot verbreding van straten, het slopen van gebouwen 3.d. Bovendien zou er geen aanleiding meer zijn jm de binnenstad als woongebied te ontvluchten. \latuurlijk is het zo, dat veel van deze zaken ook foor anderen zijn opgemerkt en als wenselijk erkend worden, maar de complexheid der proble- men, een directe uitvoering onmogelijk maakt. Dan s het echter wel zaak, dat men het bereikbare •iet en in fasen tracht te verwezenlijken, vernie- tiging van vroeger bereikte waardevolle zaken voorkomt en inpast in de haalbare situatie en geen oouwwerken realiseert op strategisch onjuiste punten. Ik doel hier op parkeergarages, die als verkeer-aantrekkende elementen op in principe onjuiste plaatsen, zouden worden gesitueerd. Het is volkomen begrijpelijk, dat door de gecom- pliceerdheid van de belangen, altijd wel een argu- ment is aan te voeren tegen bovengenoemde visie. Het is niet van belang of er mensen ge- vonden kunnen worden, die een argument kunnen aanvoeren tegen deze denkbeelden, maar of er in de opgesomde signalering, voor Utrecht bruik- bare gedachten schuilen. Het bovenstaande betoog, zou samen te vatten
zijn in enkele woorden en wel: „Het parkeren van auto's langs straten en grachten in oude steden, wordt op de ranglijst van prioriteiten, op een te hoge plaats gezet, ten opzichte van het veel be- langrijker zijnde prettige en ordelijke leefmilieu en de mogelijk grotere welvaart voor winkelstand en nijverheid". (Slot). 27 december 1972. B. C. van Beusekom Ing. Ach. BNA
|
||||||||||||||
't Hoogt wordt, zoals we in de dagbladen hebben
kunnen lezen, op 20 juni geopend, te laat om onze begin juni geplande excursie doorgang te laten vinden, terwijl eind juni voor ons om organisa- torische redenen te laat is. Wel willen we onze leden hierbij attenderen op de openings-veertien- daagse, waarin ieder op eigen initiatief enkele activiteiten in dit unieke centrum kan bezoeken. In plaats daarvan bezoeken we 2 juni de regenten- kamers van drie Utrechtse hofjes: het Bartholomei gasthuis in de Lange Smeestraat (gesticht 1407) met een 17e eeuwse regentenkamer, waarin o.a. belangwekkende wandtapijten, de Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat, met Rococoregenten- zaal, met twee 17e eeuwse hofjes, de Beijers- kameren en het hofje van Pallaes uit 1651. De derde is de Ridderlijke Duitse Orde Balije van Utrecht in de Hofstraat. In deze hofjes zullen we worden rondgeleid door een van de regenten van de fundaties. We verzamelen om 2 uur in de Agnietenstraat
Kaarten tot en met 26 mei bij De Discus, Minre- broederstraat 25 (niet telefonisch) a ƒ 1,50 per persoon. |
||||||||||||||
V/iegtocht
|
||||||||||||||
De Jubileum-Rondvlucht op 23 juni is bijna
volgeboekt.
Haast U! Nog 5 plaatsen vrij!
Opgave bij mevr. E. L. S. Offringa-Boom,
Karel Doormanlaan 204, of telefonisch 712235 (alleen 's morgens van 9-10.30 uur). Vooraf krijgt u toelichting op wat u kunt zien en waar u moet kijken. Verdere informatie persoonlijk aan de deel- nemers. |
||||||||||||||
Welkom
nieuwe leden! In de eerste drie maanden van
ons jubileumjaar heeft zich een groot aantal nieuwe leden aan- gemeld. Het bestuur van de ver- eniging heet hen allen van harte welkom. Wij hopen dat onze ver- schillende activiteiten u zullen gaan boeien en dat niet alleen u voor de ver- eniging, maar Oud-Utrecht ook voor u een ver- rijking zal blijken te zijn. Bezorging
Met hartelijke dank voor de betoonde hulpvaardig-
heid kan worden meegedeeld, dat nu voldoende leden zich hebben aangemeld voor de bezorging van het Jaarboek. In september zal een bijeen- komst worden belegd, waarop de organisatie zal worden besproken. |
||||||||||||||
Weerdbrug
In oktober 1972 heeft de vereniging zich schrif-
telijk tot B. en W. gewend in verband met de amovering van de Weerdbrug. In zijn antwoord van 5 april jl. zegt het college zich er met ons van bewust te zijn, dat de afbraak van de Weerdbrug van invloed zal zijn op het stadsgezicht ter plaatse. Mede daarom is dan ook nader besloten de brug voorlopig slechts gedeel- telijk te amoveren en daarbij de mogelijkheid tot renovatie open te houden. Het leuningwerk, de lantaarnpalen en de kasten van het bewegings- werk zullen worden opgeslagen. De landhoofden zullen worden gehandhaafd. Te zijner tijd zal worden bezien of en zo ja, op welke wijze de brug dient te worden gerenoveerd. |
||||||||||||||
35
|
||||||||||||||
Utrecht als vesting
|
|||||||||||||||
gevoegd, nl. Bagijnenbolwerk, Wolvenburg, Lucas-
bolwerk Lepelenburg en St.-Marie. We weten dit alles zo nauwkeurig en gedetailleerd
uit de studie van kolonel W. H. Schukking, met veel documentatiemateriaal neergelegd in de be- kende Atlas van Historische Vestingwerken, deel Utrecht, welke is uitgegeven door de Stichting Menno van Coehoorn. Dan verschijnt in 1956 de Monumentenbeschrijving van de Gemeente Utrecht van de hand van dr. E. J. Haslinghuis, uitgegeven in de reeks De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Dr. Haslinghuis wijdt in zijn standaardwerk een uit-
voerig gedeelte aan de vestingwerken van Utrecht, kennelijk gebruik makend van de gegevens uit genoemde atlas, maar verder ook baserend op veel eigen speurwerk, en dat alles toegelicht met foto's en verscheidene detailtekeningen. |
|||||||||||||||
We leven in de rustige onderstelling dat we van
de bouw van Utrecht als vesting wel alles weten wat er van te vertellen zou zijn. We weten dat omstreeks 1340 de stadsvesting- gracht (waaraan thans zo erbarmelijk wordt ge- knaagd) met de zware stadsm* ir, de 20 waltorens en de stadspoorten was voltoo.a en dat toen dus Utrecht niet alleen juridisch maar ook in feite tot een sterke gesloten stad was uitgegroeid. Toen in 1528 Karel V de wereldlijke macht van de bisschop had overgenomen, liet hij op het Catha- rijnenveld de dwangburcht Vredenburg bouwen die in de stadsmuur wordt opgenomen en daar aan twee zijden op aansluit, kennelijk om met een Spaanse bezetting de bevolking van Utrecht in bedwang te houden. Ter beveiliging van buitenaf worden op keizerlijk bevel een drietal stenen bol- werken gebouwd nl. Zonnenburg, Manenburg en Sterrenburg, terwijl aan de noordzijde van de stad |
|||||||||||||||
>-"Plattegrond van de stad
Utrecht volgens Braun en Hogenberg. Door dr. Has- linghuis gedateerd op ± 1570, in ieder geval vóór "het begin van de aanleg van de aarden bolwerken |
|||||||||||||||
N^'
|
in 1577.
|
||||||||||||||
dan ook nog het stenen bolwerk Morgenster tot
stand komt om eventueel vijandelijke vaartuigen van de Vecht uit het binnenvaren van de stad te beletten. Bolwerken
Als de 80-jarige oorlog eenmaal is uitgebroken en
de Utrechtse bevolking tegen de Spaanse over- heersing in verzet komt, worden op last van Prins Willem van Oranje en in overleg met het stads- bestuur hier een vijftal aarden bolwerken aan toe- |
Op blz. 42 van die beschrijving worden door dr.
Haslinghuis de plattegronden vermeld, die door hem zijn geraadpleegd of die tenminste door hem zijn gekend. We zien dan op de kaart van Jacob van Deventer van ± 1560 (de eerste betrouw- bare Utrechtse stadsplattegrond) de stad in zijn middeleeuwse vestinggordel, en dat dan de vier stenen bolwerken van 1550 reeds zijn voltooid. Ook de bekende plattegrond uit Civitates Orbis Terrarum van Braun en Hogenberg van 1570 die blijkbaar geheel op het plan van Van Deventer |
||||||||||||||
36
|
|||||||||||||||
Utrecht als vesting
|
|||||||||||||||
gevoegd, nl. Bagijnenbolwerk, Wolvenburg, Lucas-
bolwerk Lepelenburg en St.-Marie. We weten dit alles zo nauwkeurig en gedetailleerd
uit de studie van kolonel W. H. Schukking, met veel documentatiemateriaal neergelegd in de be- kende Atlas van Historische Vestingwerken, deel Utrecht, welke is uitgegeven door de Stichting Menno van Coehoorn. Dan verschijnt in 1956 de Monumentenbeschrijving van de Gemeente Utrecht van de hand van dr. E. J. Haslinghuis, uitgegeven in de reeks De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Dr. Haslinghuis wijdt in zijn standaardwerk een uit-
voerig gedeelte aan de vestingwerken van Utrecht, kennelijk gebruik makend van de gegevens uit genoemde atlas, maar verder ook baserend op veel eigen speurwerk, en dat alles toegelicht met foto's en verscheidene detailtekeningen. |
|||||||||||||||
We leven in de rustige onderstelling dat we van
de bouw van Utrecht als vesting wel alles weten wat er van te vertellen zou zijn. We weten dat omstreeks 1340 de stadsvesting- gracht (waaraan thans zo erbarmelijk wordt ge- knaagd) met de zware stadsm* ir, de 20 waltorens en de stadspoorten was voltoo.a en dat toen dus Utrecht niet alleen juridisch maar ook in feite tot een sterke gesloten stad was uitgegroeid. Toen in 1528 Karel V de wereldlijke macht van de bisschop had overgenomen, liet hij op het Catha- rijnenveld de dwangburcht Vredenburg bouwen die in de stadsmuur wordt opgenomen en daar aan twee zijden op aansluit, kennelijk om met een Spaanse bezetting de bevolking van Utrecht in bedwang te houden. Ter beveiliging van buitenaf worden op keizerlijk bevel een drietal stenen bol- werken gebouwd nl. Zonnenburg, Manenburg en Sterrenburg, terwijl aan de noordzijde van de stad |
|||||||||||||||
>-"Plattegrond van de stad
Utrecht volgens Braun en Hogenberg. Door dr. Has- linghuis gedateerd op ± 1570, in ieder geval vóór "het begin van de aanleg van de aarden bolwerken |
|||||||||||||||
N^'
|
in 1577.
|
||||||||||||||
dan ook nog het stenen bolwerk Morgenster tot
stand komt om eventueel vijandelijke vaartuigen van de Vecht uit het binnenvaren van de stad te beletten. Bolwerken
Als de 80-jarige oorlog eenmaal is uitgebroken en
de Utrechtse bevolking tegen de Spaanse over- heersing in verzet komt, worden op last van Prins Willem van Oranje en in overleg met het stads- bestuur hier een vijftal aarden bolwerken aan toe- |
Op blz. 42 van die beschrijving worden door dr.
Haslinghuis de plattegronden vermeld, die door hem zijn geraadpleegd of die tenminste door hem zijn gekend. We zien dan op de kaart van Jacob van Deventer van ± 1560 (de eerste betrouw- bare Utrechtse stadsplattegrond) de stad in zijn middeleeuwse vestinggordel, en dat dan de vier stenen bolwerken van 1550 reeds zijn voltooid. Ook de bekende plattegrond uit Civitates Orbis Terrarum van Braun en Hogenberg van 1570 die blijkbaar geheel op het plan van Van Deventer |
||||||||||||||
36
|
|||||||||||||||
provinciekaarten, 6 afbeeldingen van enkele ge-
bouwen en 84 Noord- en Zuidnederlandse stads- plattegronden, alle in kopergravure. Bij de ge- nummerde exemplaren draagt Utrecht het cijfer 58. En om nu' nog de kroon te zetten op het gevoel van betrouwbaarheid: dé Hollandse uitgaven zijn uitgegeven door de wereldberoemde uitgever van kaarten en atlassen Willem Jansz. Blaeu ,,woo- nende te Amsterdam op het Water, in de Vergulde Sonnewijser". En wanneer we ons na het bovenstaande nog-
maals de vraag stellen: hoe moeten wij deze af- wijkende plattegrond beoordelen, en wanneer we elk idee van een fantasie verwerpen, dan blijft er mijns inziens maar één aannemelijke oplossing over. En dat is dat er omstreeks 1610 wel degelijk een plan heeft bestaan en bekend was ter uit- breiding van de verdediging van de stad aan West- en Noordzijde, dat algemeen een spoedige uit- voering van dit plan toen zo stellig werd ver- wacht, dat uitgever en graveur, bang zijnde dat hun kaart spoedig verouderd zou zijn, het verant- woord hebben gevonden om dit plan alvast maar op hun kaart in te tekenen. Dat op het laatste mo- ment, hetzij om politieke of financiële redenen of misschien wel wegens verminderde oorlogsdrei- ging van het plan is afgezien, dat het in de ijskast is geraakt en daaruit nooit weer is te voorschijn gekomen. Merkwaardig
Maar dan zou nog de mogelijkheid hebben be-
staan dat er in de vroedschapsvergaderingen over het al of niet doorgaan van dit plan zou zijn ge- sproken. Helaas heeft een op mijn verzoek inge- steld onderzoek in het Gemeentearchief in de oude vroedschapsresoluties geen nieuw licht opgele- verd en ook elders in het archief zijn helaas geen aanwijzingen in die richting gevonden. Onbegrijpelijk en hoogst merkwaardig blijft het dat geen der commentatoren over de Utrechtse stadsplattegronden aan deze afwijking aandacht heeft besteed. Kolonel Schukking heeft in de door hem bewerkte delen van de Atlas van historische vestingwerken in Nederland juist speciaal diverse niet uitgevoerde plannen en hun ontwerpers dik- wijls uitvoerig onder de loep genomen. Ook aan dr. Haslinghuis die, zoals tevoren reeds is geme- moreerd, deze kaart wèl noemt, is deze afwijking ontgaan, althans hij maakt er geen melding van. Hoop De laatste Hollandse uitgave van Alle de Neder-
landen is verschenen bij Jacob van Meurs op 't Singel te Amsterdam in een tweedelige octavo uitgave in 1660. Hierin staan 60 plattegronden van Nederlandse steden. Utrecht komt daaronder nu voor op formaat van 13x15 cm in de toestand zoals deze ook is afgebeeld in alle andere 17de eeuwse plattegronden van deze stad, dus zonder de vreem- de bolwerken. |
|||||||
Het is duidelijk dat het vraagstuk met het voren-
staande niet is opgelost, maar het is mijns inziens; toch goed dat het hier eens scherp wordt gesteld, in de hoop dat uit oude papieren toch nog eens. gegevens zouden worden gevonden die zouden aantonen of de gestelde hypothese al of niet kan worden bevestigd. Ir I. D. M. Bardet
P.S. Nadat dit artikel reeds gezet was en op het punt
stond om afgedrukt te worden, werd ik er door de heer L. J. Spanjaerdt Speekman, oud-voorzitter en thans nog adviseur van de Stichting Menno van Coehoorn op geattendeerd, dat wel degelijk reeds eerder op deze niet uitgevoerde Utrechtse bas- tions is gewezen. In de „Catalogus van de topo- grafische atlas der Stad Utrecht" van 1878 plaatst mr. S. Muller Fz. bij nr. 17 over een kopergravure van Guicciardini in een Italiaanse uitgave van 1582 een noot van de volgende inhoud: N.B Men ziet hierop o.a. drie geprojecteerde doch onuitgevoerde bolwerken. 1. Aan de Bollaertstoren een bolwerk met twee punten. 2. Voor het Vree- burg en 3. Bij den Smeetoren verder een bolwerk met twee punten op de plaats van Wolvenburg en twee halve bolwerken aan den Bemuurde Weerd. En dan verder schrijft mr. B. van 't Hoff in het Ned. Archievenblad van 1941/43 in een artikel over de datering van andere Nederlandsche stadsplat- tegronden over deze kopergravure van Guicciar- dini van 1582: Op deze plattegrond zijn drie bastions aan de
Westzijde van de stad (langs de huidige Catha- rijnesingel) bijgeteekend, die volgens S. Muller Fz. nooit uitgevoerd zijn. Zie S. Muller Fz. Catalogus van de topografische atlas der Stad Utrecht (Utrecht 1878 nr. 17). Deze kopergravure is, voor zover ik heb kunnen
nagaan, alleen nog ongewijzigd in de beide Hol- landse uitgaven van 1612 en 1617 overgenomen, daarna niet meer. In geen van deze korte op- merkingen van Muller en Van 't Hoff wordt verder op deze zaak nader ingegaan of commentaar ge- leverd, zodat het mij alleszins verantwoord lijkt om in bovenstaand artikel eens wat uitvoeriger voor deze afwijkende bastions nadere aandacht te vragen. 1. D. M. B.
Jaarboeken te koop
De heer J. Fortuyn Droogleever, Twelloseweg A 19,
Deventer, is wegens plaatsgebrek genoodzaakt op te ruimen: 1 serie Jaarboekjes van Oud- Utrecht 1924 t/m 1952 en 1 serie Jaarboekjes 1924 t/m 1935. Mogelijk is daarvoor belangstelling onder de leden.
De prijs voor de eerste serie (29 boekjes) is vastgesteld op ƒ110,—, die voor de tweede serie . op ƒ50,—. |
|||||||
38
|
|||||||
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN III
|
||||||||||||
aangelegd en op 26 mei 1898 voor het publiek
opengesteld. Bij de troonsbestijging van H.M. Koningin Wilhel-
mina (6 september 1898) kreeg Utrechts gemeente- bestuur het verzoek een herinneringsboom te planten in het nieuwe park en het plantsoen de naam te geven van Wilhelminapark. De aantrekkelijkheid van het plantsoen werd nog
verhoogd door de opening op 24 augustus 1911 van een paviljoen aan het boveneinde van de vijver. Een gezellig zitje dat, onder het genot van een consumptie, een schitterend uitzicht biedt over het fraaiste deel van het park. In het park werd op 6 september 1968 een door de beeldhouwer Mari Andriessen vervaardigd standbeeld onthuld van H.M. Koningin Wilhelmina, zoals deze vorstin na vier jaren ballingschap voor het eerst voet op Nederlandse bodem zette. De opsomming van deze bijzonderheden zijn be- doeld als opwekking tot het brengen van een be- zoek aan het deze maand vijfenzeventig jaar zijnde Wilhelminapark. Nog is het daar mogelijk onge- stoord frisse lucht in te ademen. Maar voor hoe- lang? Een antwoord hierop is zeer moeilijk te geven, want Utrecht springt met z'n natuurschoon wel eigenaardig om. Kijk slechts naar Janskerk- hof, Maliebaan en Lucasbolwerk; ze zijn helaas verworden tot openlucht parkeerterreinen. W. F. van Schaverbeke
Bronnen en literatuur: Utrecht, door dr. A. van Hulzen Utrecht, stad, mensen en monumenten door A. Graafhuis
Beelden in de stad Utrecht, door C. A. Sch/7p
Kranteartikelen uit 1948. |
||||||||||||
foen het woordje inspraak nog niet de betekenis
'ïad die er tegenwoordig aan wordt toegekend en oen demonstreren onmogelijk was wegens het grote gebrek aar, behaarden, nodig om de span- loeken te dragen, ook toen wisten de burgers :veneens op democratische wijze uiting te geven lan hun ontevredenheid over door de overheid lenomen besluiten. Aldus geschiedde in 1888 met de indiening van
een door 478 Utrechters ondertekende petitie aan net College van Gedeputeerde Staten te Utrecht, verzoekende het besluit van de Gemeenteraad tot aankoop van het Oudwijkerveld voor een bedrag van ƒ34.500 te vernietigen. Men meende nl. dat de uitgave van zon groot bedrag — daarbij ge- |
||||||||||||
Het Wilhelminapark
|
||||||||||||
steund door uitlatingen van vele gemeenteraads-
leden — boven de gemeentelijke draagkracht zou uitgaan. Maar het genomen besluit bleef gehand- haafd en de thans levende generatie kan zich hierover verheugen. Door koop van het Oudwijker- veld (een zeer vruchtbaar stuk grond dat eens een eiland was in de Vecht toen deze zo'n duizend aren geleden ergens als zijtak van de Rijn begon) verd een recreatie-oord verkregen dat een sieraad /an onze stad is geworden. Voor de aanleg was een prijsvraag uitgeschrevei
net als resultaat, dat het ontwerp van de tuin- irchitect H. Copijn te Groenekan werd bekroond. Naar dit ontwerp werd, in samenwerking en over- >eg met plantsoendienst der gemeente, het park |
||||||||||||
Het Wilhelminapark in 1905.
|
||||||||||||
39
|
||||||||||||
BOEK EN BLAD
J. G. van Cittert-Eymers: Zonnewijzers aan en bij
gebouwen in Nederland, benevens een korte be- schrijving van twee astronomische torenuurwerken. Thieme, Zutphen, 1972. 114 blz. m. afb. (f 14,50). „Ik heb de pest aan zonnewijzers, want ze laten me bemerken hoe weinig zon we hebben". Dat zei een Stichtenaar tegen mevr. Van Cittert, toen zij Nederland afreisde om alle zonnewijzers aan en bij gebouwen, waarvan zij en haar man ge- gevens verzameld hadden, zelf te bezichtigen. Het is een van de amusante opmerkingen waarmee zij de onvermijdelijk wat technische neerslag van dat documentatiewerk heeft gelardeerd. Tenminste, de geheide alpha die ik ben, had wat moeite met de hoofdstukjes over de beginselen van tijdmeting en de systemen die bij de bouw van verschillende typen zonnewijzers toegepast zijn en worden. Maar mensen die met dezelfde onwiskundige aanleg behept zijn, kan ik verzekeren dat het hele boekje toch erg boeiend is. Want al had ik ooit wel eens zonnewijzers in tuinen gezien en al kende ik sommige kerken en stadhuizen met zulke wijzers, tot nu toe was ik nooit verder gekomen dan de verbazing hoe op zo'n ding nou de tijd viel af te lezen. Pas door deze beschrijving is het tot me doorgedrongen dat zonnewijzers ook behoren tot de documenten van onze cultuurgp schiedenis. Ze stammen al uit de verre oudheid en bleven tot
de vorige eeuw onmisbaar. De mechanische uur- werken die na de middeleeuwen in gebruik kwa- men, werkten namelijk eerst nog zó onnauwkeurig, dat de zonnewijzers tot omstreeks 1800 nodig bleven als controleapparaat en daarom ook wel op last van stadsbesturen op gebouwen werden aan- gebracht. Toch moeten ze in méér opzichten vol- daan hebben dan alleen in dat van tijdmeting, anders had men er sindsdien geen meer gemaakt, terwijl de meeste wijzers die nu te vinden zijn, juist uit de vorige en deze eeuw stammen, met een steeds toegenomen nauwkeurigheid van tijdaan- wijzing. Daarvan zijn zij dus óók stenen of me- talen document: van de ontwikkeling van wiskunde en astronomie. Hun verschillende verschijningen weerspiegelen
verder de lust tot vormgeving en de smaak die de mensen in verschillende tijden daarvoor hadden. Zelf gaat mevrouw Van Cittert op deze aspecten niet dieper in, maar zij bepleit terecht dat het erg goed zou zijn als Monumentenzorg deze objecten ging registreren. Nu verdwijnen er helaas exem- plaren (Domtoren!) of worden ondeskundig her- steld. Het grootste deel van het ruim geïllustreerde boek-
je bestaat uit een overzicht per provincie alfabe- tisch op plaatsnaam gerangschikt, met beschrijving van de wijzers en zo mogelijk historische gegevens en literatuur. |
|||||||||||||
Mij viel hierbij op dat de middenstrook van ons
land veruit het rijkst is aan zonnewijzers (36 in Utrecht als ik goed geteld heb); in Brabant komen ze verhoudingsgewijs het minst voor. Verschillende tabellen, zoals van plaatsen, makers en opschrif- ten, vergemakkelijken het gebruik. Voor het geval u op tochten een zonnewijzer ont- dekt die niet in deze gids genoemd wordt: mevr. Van Cittert heeft blanco bladzijden laten mee- binden voor aantekeningen, en geeft u die vondst dan vooral aan haar door! l. v. r.
|
|||||||||||||
Utrechts heiligenindustrie en een Brabants klooster
Met een korte bijdrage over een beeldje van de
heilige Laurentius voegt G. de Werd in Antiek (jg. 7, 1972-1973, nr. 6, p. 476-479, m. afb.) een nieuwe heilige toe aan de reeks heiligenuitbeel- dingen in gebakken pijpaarde die ons uit de 15e eeuw overgeleverd zijn. Het zijn produkten van een tak van kunstnijverheid die toen in Utrecht grote betekenis gehad moet hebben. Dit Laurentiusbeeldje is kort geleden ontdekt in een muur in het Birgittinessenklooster te Uden, een klooster merkwaardig om geschiedenis en be- zittingen. Het is in de 15de eeuw in een plaatsje bij Den Bosch gesticht, maar toen voortbestaan in het Staatsgeworden deel van Brabant onmo- gelijk was geworden is het in 1713 verplaatst naar Uden, een dorp in het land van Ravenstein dat niet onder het gezag van de Staten-Generaal stond. Bij die verplaatsing zijn alle bezittingen mee- genomen kunnen worden, waaronder een rijkdom aan middeleeuwse beelden. Deze collectie zal dan ook het centrum vormen van het Museum voor Religieuze Kunst, dat deze zomer in dit klooster geopend zal worden. Naar ik heb horen verluiden, wordt ook de museumcollectie van het Bossche bisdom daarheen overgebracht. Voor kunstlief- hebbers wordt Uden dus wel een plek om te ont- houden! L v T |
|||||||||||||
Behoud van
„de Utrecht' |
|||||||||||||
Ten stadhuize vond op 9 mei jl. weer een gesprek
plaats tussen B. en W. en een werkgroep die ijvert voor het behoud van de gebouwen van de Utrecht". In haar toelichting bij Voorstel Behoud Utrecht
legt de werkgroep de nadruk op het gehele Leidseveergebied als waardevol element in de stad. De reeks van voorstellen voor dit gebied wordt uiteraard geopend met „handhaving van de historisch en kunsthistorisch interessante gebou- wen van „de Utrecht"." De werkgroep is van mening, dat haar voorstellen slechts geringe finan- ciële consequenties zullen hebben. |
|||||||||||||
40
|
|||||||||||||
VERGETEN TOPONYMEN
[N SOEST |
||||||||||||||||||||
(gemeente Hoogland) en in de boerderij de Hoef-
slag, aan de Biltsestraat, te Soest. Het zijn topo- nymen waarbij het ingrijpen van de mens duidelijk naar voren treedt. De gemeente Soest behoort wat uitgestrektheid
van haar grondgebied betreft tot een van de mid- delgrote gemeenten van ons land. Toch is het grondgebied vroeger aanmerkelijk groter geweest. Tijdens de Middeleeuwen behoorde de zuidelijke |
||||||||||||||||||||
vlet de steeds intensiever toenemende bebouwing
;n de hiermee gepaard gaande verstedelijking werd wordt) het agrarisch cultuurbeeld van het oude Soest totaal verdrongen. Wat er nog van is over- gebleven zijn slechts schamele resten. Hierdoor is ie eigen-aard van Soest en ook van plaatsen el- ders in ons land verloren gegaan. De boeren van de vorige eeuw, waar zij ook wonen, zijn niet meer de boeren van weleer. En met het verdwijnen van de vroegere plattelandsbeschaving, al was die óók aan veranderingen onderhevig, verdwenen ook de oude benamingen van boerderijen, akker- en wei- iartden die eens gemeengoed waren van en voor iedereen. De binding met de bodem, vroeger zo kenmerkend voor een dorp als Soest, behoort tot een voorbij tijdperk. / Het verband tussen mensen en' zijn naaste omge-
ving kwam tot uitdrukking in de benamingen van huizen en boerderijen; de natuurlijke gesteldheid, het water, de aard en de vorm van de bodem en de plantengroei. Daarnaast waren er toponymen, die op inmenging van de mens duiden: de omhei- ling, de afsluiting en de bewerking van akkers en veilanden. Verder waren er nog plaatsnamen, die mnduidden dat een stuk grond een boerenhoeve of een huis, aan een bepaalde persoon of/en familte in eigendom toebehoorde. Het is'^oit stelsel van naamgeving, dat vele aard- i ijkskundige en plaatsnamen; toponymen, Wetaen ;>og herinneren. Direct willen wij hieraan toevoegen lat de herkomst van die namen in onze tijd veelal ,5Jjh vergeten en/daaraan vaak een andere inter- / iretatie wordt gegeven, dan vroeger het geval was,/' oen zij vrijwel door iedereen werden begrepen. ilaag en slag
e Soest is dit het geval met „slaag" en ,,slag",
amen, die nog voortleven in de polder de Slaag |
||||||||||||||||||||
Excursie
|
||||||||||||||||||||
Boottocht langs de Vecht
op 8 september. Voorlopig programma: Ont- vangst te Maarssen, met zo mogelijk, bezoeken aan Gunterstein en de her- vormde kerk te Vreeland. Vertrek: 9.30 uur vanaf de Galeries Mo- dernes, thuiskomst ong. 17.00 uur. Kosten: f 10,- per persoon. Aanmelding: De Discus, Minrebroederstraat (niet telefonisch) vanaf 21 augustus tot en met 1 september. Ook per giro is aanmel- ding mogelijk, op rekening 575520 t.n.v. Penningmeester Oud-Utrecht (per bestelling f 0,50 extra voor toezending kaarten). Het definitieve programma is tegelijk met de *. kaarten verkrijgbaar. De consumpties zijn voor eigen rekening.
Aan boord zijn dranken verkrijgbaar. Even- tueel kunt u uw lunch meenemen. In het komende nummer hopen wij uitvoe- riger op de Vechttocht terug te komen. |
||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 6 - juni 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
(wnd.) mevr. E. L. S. Offringa-Boom, Karel Doormanlaan 204, Utrecht, tel. (030) 71 22 35 (uitsl. op
werkdagen van 9.00-10.30).
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder. Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
41
|
||||||||||||||||||||
In een oorkonde (1313-1325) waarin een opgave
van de goederen die de heren van Lockhorst van de Sint Paulus-abdij te Utrecht in leen hadden, lezen wij: Dit sijn die goede die de van Lochkhorsten
goedshuse van Sente Pouwels houden.
In de eersten dat goed te Lochorst ende ter
Weteringhe . . .
Ende voert over die Eme Zoesbroec ende Zoes-
maet te Baerne wert, a/soe verre a/se der bure
waerscappe gaet. . . 3)
Wij kunnen dit gebied nauwkeurig lokaliseren. De
|
|||||||||||
helft van het huidige waterschap „De Slach" of
„De Slaag", onder de gemeente Hoogland, aan de rechteroever van de rivier de Eem gelegen, tot Soester grondgebied. Dit land, dat reeds vroeg in de Middeleeuwen door
de Soester buren die op de uitlopende hellingen van de Eng hun nederzettingen hadden, is waar- schijnlijk ontgonnen en in cultuur gebracht om meer gras- en hooiland voor de veestapel te krijgen. Oorspronkelijk zal dit gemeenschappelijk gebruikte
grond zijn geweest, doch door één of andere af- grenzing aan de gemeenschappelijke gronden zijn onttrokken. *) |
|||||||||||
Kaart waarop de polder de Slaag voorkomt. Koper-
gravure door Evert Sljmonszoon Hamersveldt sculpsit. De benaming Slaag kan verschillende betekenissen
hebben: grond; deel uit een ontginning, niet ver- harde weg of weg door de velden. 2) De Slaag was „der buren waarschap", d.w.z. het gemeen- schappelijk grondbezit van Soester inwoners, die hier rechten op konden doen gelden. |
|||||||||||
Soestermaat was het meest naar het noorden ge-
legen gedeelte van dit gebied, „naar Baarn toe", want de polder Eemland was Baarns grondgebied. Tussen de polder De Slaag en de Soestermaat lag het Soesterbroek. Soestermaat en Soesterbroek strekten zich even ver landinwaarts als de ernaast gelegen Slaag. De Slaag, ter grootte van drie honderd twee en
tachtig dammaten en honderd en acht en tachtig roeden, had drie Heemraden met een Rent- meester. 4). |
|||||||||||
42
|
|||||||||||
Eem, beken enz. van 4 juni 1616. Art. LVIII; lezen
wij: „Soo ordonneeren wij, dat desen met de naar
volgende Hoefslaginge binnen de stad Amers- foort en in de Dorpen en Vlecken, in desen ge- roert, daar men gewoon is publicatie te doen, door eenen Pander van den Hove van Utrecht, sa/ worden gepubliceert..."") (Een pander, oudtijds, een ambtenaar die de ge-
rechtelijke beslagleg-verricht, die voor de schuld- eiser de panden in beslag neemt en soms ook exe- cuteert). Een voorbeeld van een dergelijke publikatie is
die waarin wordt vermeld, dat de „slag" in onder- houd wordt gegeven aan verschillende boeren te Soest en hieruit blijkt duidelijk welk deel of slag wordt bedoeld. 8) Twintig
Terwille van de plaatsruimte omschrijven wij niet
alle „slagen", doch bepalen wij ons tot de be- langrijkste. Er komen er niet minder dan twintig voor. Acte van Schouw
REGLEMENT
Het Gemeente Bestuur van Soest, heeft inge-
volge Art. 155 van de Grondwet, en den inhoud van Art. 31 van het Reglement op het Bestuur ten Platten Lande in de Provincie Utrecht, vast- gesteld bij 's Konings Besluit van den 23 July 1825. No. 132. Burgemeester en het Gemeente-Bestuur van
SOEST, zullen Jaarlijks, na vooraf gedane Be- kendmaking, op Pinkster Dingsdag en in de Maand van September SCHOUW houden, van de Maatweg en de Slooten daar naast gelegen, mitsgaders over de groote en kleine Melmweg, de Neerweg, de Hooiweg, het Achterwegje, de Dorps-Brinken en Voetpaden, de Beek langs de |
|||||||||||
De zorg voor waterkering en waterafvoer bestond
reeds voor 1616. In genoemd jaar werd het water- schap van de Eem opgericht, welke die taak voor zich opeiste. Reeds Bisschop Floris van Wevelik- hoven vaardigde 5 maart 1393 samen met Willem, heer van Abcoude en Duurstede en burgemees- teren, schepenen en raden van Amersfoort een dijkbrief uit voor den Nieuwen Dijk onder den polder de Slaag, die nog in Davidstijd (Bisschop David van Boergondië 1456-1496) gold, daar hij in diens Diversium afgeschreven staat. De Schout van Zeldrecht (de buurtschap Zeldert te Hoog- land) werd met het dijkgraafschap belast en zou naast zich hebben vier heemraden. 5) De Hoefslag
„Hoefslag" is een samentrekking van de woorden
„hoef; hoeve" en „slach" of „slag". Hieruit blijkt het karakter van dit toponym. Hoefslag, hufslach, hoefslach, hoeffslach, hoeveslach, hofslach, hoef- slagh, hoefslaegh, houfslaech en hoeftslach, zijn verschillende schrijfwijzen, die dezelfde betekenis hebben. 1e Hoeve, hove, houve
is een stuk land van een bepaalde grootte.
Oorspronkelijk waarschijnlijk zoveel land als bij een hofstede (boerderij, hoeve) behoorde. De grootte der hoeven was niet overal dezelfde. Bij Elink Sterk. Nadere toelichtingen leest men: „De grootheid der hoeven was ongelijk; ik vind die meestal gesteld op 12 en in de prov. Utrecht op 16 mergen". Inderdaad was in het Sticht de hoeve in de regel
= 16 mergen (Stichtsche maat) dus = 13.6253 H.A. 2e Slach, Slaeg, Slaag
Slach, d.i. gedeelte (van „slaan" in de zin van
verdelen van een dijk, kade watergang, enz.) dat aan een hoeve tot onderhoud was aange- wezen, ook wel slag of dijkslag. Deze betekenis moet zodanig worden opgevat, dat de grond waarop de last van het slag of ook van de dijk, enz. rustte, niet juist een „hoeve" (landmaat) groot was, maar enig ander deel van de dijk- plichtige grond omvatte, waarin deze door ver- schillende wijzen van eigendomsovergang was gesplitst; hoeve is dus hier op te nemen in de oorspronkelijke betekenis van het bij een hof- stede behorend land. De „hoefslagen" waren verschillend van grootte,
al naar gelang de grootte der landerijen die er mede „besmet" waren; met andere woorden, de verdeling geschiedde morgen-morgens gelijk, hoeve-hoeve gelijk enz., waarbij dikwijls ook de zwaarte van het onderhoud in aanmerking werd genomen. 6) In de Ordonnantie van de Schouw, enz., van de |
|||||||||||
Bijdrage over
|
|||||||||||
't Hoogt
|
|||||||||||
Het Utrechts Monumentenfonds heeft ons een bij-
drage aangeboden over 't Hoogt ter gelegenheid van de voltooide restauratie en renovatie van dit complex. Nu onze aparte excursie naar 't Hoogt geen doorgang heeft kunnen vinden, hebben wij dit aanbod uiteraard graag aanvaard om onze lezers toch nader over dit bijzondere object te in- formeren. Zie daarvoor pag. 49. |
|||||||||||
43
|
|||||||||||
Veenhuizen, De Veensloot, achter den Engh, de
Ossendam, het Langeindt, de Bunt, met alle de Bruggen, Heulen, Dammen en Slooten langs voorschreven Wegen, of in de Gemeente gelegen In welke SCHOUW ieder ingelanden, of deszelfs Nakomelingen, in der tijd, zoodanig zal moeten deelen, als hierna staat omschreven. |
|||||||||||
dat de specie daar toe droog en voorhanden is.
De specie welke op den Weg gewerkt wordt, zal daarop geenszins met bonken of bossen van ruigten of hout voorzien, mogen worden ge- worpen, maar dezelve specie, zal behoorlyk ge- lyk gemaakt, geslecht en in de laagste gaten van den Weg moeten worden uitgestrooit. Het Reglement wijst er verder nog op, dat er geen
belemmering door houtopslag mag ontstaan en dat de wegen zodanig moeten worden opgehoogd, dat koren, hooi of takkebossen zonder moeilijkheden kunnen worden vervoerd. Grote wegen
In Utrecht is ten aanzien van de grote wegen reeds
vroeg meer centraliserend gezag geweest dan el- ders in ons land. Vooreerst bestond daar in de vier kwartieren van het Nedersticht de zogenaamde „Ridderschouw" over de „heerwegen", straten, dijken ende verlegen slagen, met heulen, sluizen, zijlen en bruggen, door de Maarschalk jaarlijks in de dorpen te houden met 3 of 4 „Riddermannen". Onder dijken hier ook te verstaan „wegen", zoals deze in de provincie Utrecht ten plattelande meest- al genoemd worden. Eén en ander was geregeld in de Placcaten van het Hof betreffende dit onder- gegeven in 1531-1566. Ook de heerwegen waren verhoefslaagd over de dorpen, die dan de gebrui- kers der landen elk een slag gedeelte in onder- houd toewezen. Ingelanden zijn de eigenaren van landerijen in een
bedijkt gebied: waterschap of polder. Camerbeek
Tot dezelfde groep van veldnamen als „slag(en)"
behoort het woord kamer, camere, wat betekent |
|||||||||||
Art. 1
De tegenwoordige Schouwpligtigen voor het
onderhouden van de Maatweg, te beginnen aan het einde van voorschr. Weg zijn als volgt: 1 slag
Hend. Eebbenhorst voor 3 Dammaat Oude Maat
een Slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl. Maat 2 slag
De Wed. Corn. Kok voor 3 Dammaat Oude Maat
een slag lang 10 Roe of 1 Roe 42 El. Nederl. Maat 6 slag
Wilh. Legtensteijn op den Weg de Slag Langs
zijn land 20 slag
Willem Schimmel en Hendrik van den Dussel in
Comp. voor een stuk land, gelegen aan de Nieuwe Ovens, een slag genaamd het Noordgat. Art. 2
Elk Ingelanden zijn Slag op Voorschr. Maatweg,
als bij art. 1 staat omschreven, aangewezen zyn- de, gelyk ook langs de Veensloot, zal gehouden zyn, om ten zyne kosten zyn Slag door het zet- ten van een paaltje, hoog zes Palmen Nederl. Maat boven den grond aantwyzen; waarop met duidelijke Letters hun naam en het nummer van hun Slag staat uitgedrukt en aldus te onderhou- den. Het Bestuur zal zulks noodig oordeelende, de bevoegdheid hebben om te vorderen, dat elk Eigenaar of deszelfs gelastigde by zyn Slag op den dag der Schouw present is, als ook ter plaatse alwaar de Schouw wordt gedreven; dat alle takken behoorlijk zyn opgeslagen, de paden opgeruimt en de Beeken en Slooten van Vonders of Planken zyn voorzien, alles op boete hier naby art 12 breder omschreven. Art. 3
De Ingelanden die langs de Maatweg of langs
een der wegen hier boven omschreven, de Sloo- ten moeten ophalen zullen verpligt zyn dezelve Slooten goed optehalen, en de Kanten afte- steken, het overhangend Hout of Wortels op, of, afteslaan en weg te nemen, en wel te zuive- ren van alle Ruigten en Biezen, de Modder en Zandspecie, acht dagen voor het doen der schouwen, op den Weg te hebben gewerkt ten einde daar door gelegenheid te geven aan zoo- danighe Ingelanden die op den Maatweg, langs de Veensloot, of aldus een Slag is aangewezen, |
|||||||||||
Een boerderij
in Renswoude De boerderij „De Melm" onder Renswoude wordt
reeds 299 jaar door hetzelfde geslacht bewoond. Deze langdurige bewoningsgeschiedenis kan op bijzondere wijze geboekstaafd worden vanuit het eigen rijke archief. Dit is nu gedaan door een lid van deze familie, E. j. Wolleswinkel, de secre- taris van de historische vereniging Oud-Rens- woude. Zijn „Kroniek van een Saksische boeren- hofstede" is in offset uitgevoerd, telt ruim 100 bladzijden en ongeveer 30 foto's. Men kan zich deze particuliere publikatie aanschaffen door over- making van ƒ25,- op giro 1966857 t.n.v. E. J Wolleswinkel, Dorpsstraat 67, Renswoude. L v. T.
|
|||||||||||
44
|
|||||||||||
,,afgepaald deel", maar op de hogere gronden
schijnt het woord de betekenis te hebben van jachtgebied (wildernis) in het bijzonder van bos of met struikgewas begroeide heide. Merkwaardig is, dat een naam als: Camerbeek té Soest juist voorkomt op de lager gelegen gronden, terwijl op de hogere gelegen gronden, deze veldnaam ont- breekt. Als familienaam komt deze naam in die tijd (1759) te Soest niet voor. |
|||||||||||
weilanden, oud cultuurland, een vrij snel stromende
meander, die thans geheel is ingedampt. Nu stroomt het onstuimige watertje op weg naar de rivier de Eem langs gebaande wegen, waardoor de herin- nering aan de veldnaam Camerbeek volkomen is verdwenen. Wie weet nu in onze tegenwoordige ti}d nog hoe
deze weilanden vroeger heetten. Éénmaal waren deze namen voor de oude Soestenaren een reali- teit, duidelijk en betekenisvol. Niettemin is het de bedoeling van dit relaas, zon- der enige wetenschappelijke pretenties hieraan te verbinden, de oude, thans vergeten veldnamen, waaraan Soest, zo rijk was, nog eens onder de aandacht te brengen van velen, die hiervoor be- langstelling hebben. E. Heupers
Noten
1) M. Schönfeld, „Veldnamen in Nederland". Am-
sterdam. 1950. bladz. 132 en 133. 2) Van Dale. Groot Woordenboek der Neder-
landse Taal. 's-Gravenhage. 1961. 3) Ph. 1. C. G. van Hinsbergen, „Bronnen voor de
geschiedenis van Zeist". Deel I. Assen. 1957. bladz. 487. 4) Nederland in vroeger tijd. Deel XI. Utrecht,
bladz. 246. 5) D. Th. Enklaar, „Het Landsheerlijk Bestuur in
het Sticht Utrecht". Diss. Utrecht. 1922. bladz. 149. 6) Mededelingen van de Koninklijke Akademie van
Wetenschappen. Centrale Commissie voor on- derzoek van het Nederlands Volkseigen. Afde- ling Naamkunde, te Amsterdam. 7) Utrechts Placaatboek.
8) Notulen van den Gemeente-raad van 5 mei 1813
tot 6 October 1851 en van Burgemeester en Assesoren van 30 april 1851 tot 12 September 1851. (Een bijlage in de vorm van een aanplak biljet). 9) M. Schönfeld. a.w. bladz. 133.
|
|||||||||||
Kamp
De naam behoort tot de toponymen als Kamers,
De Kamer, Caemerslach, Kamersbelt, Kamerpias; Kamer en Camere, en het is ook denkbaar, dat hier niet alleen aan een „afgepaald" deel moet worden gedacht, maar dat dit geschied is door middel van een landmaat. 9) Beslist niet onmogelijk is, dat gedacht moet worden aan een „kamp" een stuk land, gelegen aan of langs een beek. De betreffende akte waarin sprake is van het transporteren van een stuk weiland genaamd: Ca- merbeek (in het bezit van de schrijver) laten wij hier summier volgen: „Wij lacobus Doekes Schout, gerepraesenteerd
door Rijk Varekamp Scheepen, Tomas Willemse Wantenaar en lan Gijsbertse Broek moede Scheepenen van Soest, doen cond dat voor ons in t Geregt gekomen en gecompareert zijn Hen- drik Buijs getrouwt met Maria Hendriks weduwe en boedelhoudster van Wouter lansz Bieshaar, en deselve Maria Hendriks wonende onder deese Geregte Mitsgs. lan Jansen Bieshaar, Hen- drik Hendriksen, en Rutgeris de Beer, als bij Den Ed. Hove van Utregtaangestelde voogden over de vier onmondige kinderen van opgemelde Wouter lansen Bieshaar bij geseijde Maria Hen- driks in Egt geprocereerd, en verklaarde in crag- te van presentie van den Ed. Hove van Utregt in dato den 21 Febuari 1759, te cedeeren, trans- porteren, opte vragen, en overtegeven, aan en ten behoeve van Henrik Buijs, zijn huizing en Erven, twee mergen weijland genaamt Camer- beek, edog inde ongelden maar bekent op vier- hondert en vijftig Roeden, daar ten oosten D Wed Teunis Corssen, ten Zuijden den Soesder Brink, ten westen Rutgerus den Beer, en ten Noorden t agterwegje, allomme naast gelegen zijn, of wie met regt daarnaast gelegen mogte weezen, zijnde vrij alodiaal goed ..." Aan de hand van deze beschrijving en bekend met
het feit, dat het Achterweg(je) in 1911 gewijzigd werd in Noorderweg, kunnen wij deze weilanden vrij nauwkeurig lokaliseren. Zij lagen (liggen) tus- sen de huidige Korte Brinkweg, waaraan vroeger een aantal boerderijen lagen, waarvan de meesten zijn verdwenen en tot woonhuizen zijn verbouwd, en de Noorderweg. Vroeger slingerde zich door de |
|||||||||||
Stadswandelingen
van de V.V.V. Wij maken u erop attent dat het V.V.V. Utrecht
in deze zomer weer stadswandelingen organiseert. De gidsen bij deze rondwandelingen zijn voor hun taak opgeleid door de ons welbekende gemeente- archivaris, dr. J. E. A. L. Struick. Vertrek: elke woensdag om 13.30 uur vanaf het V.V.V.-kantoor. Eindpunt: 't Hoogt. De wandelingen duren ander- half è twee uur. Prijzen: volwassenen ƒ1,50, kin- deren ƒ 1,-. Verdere inlichtingen: tel. (030) 31 83 77. |
|||||||||||
45
|
|||||||||||
Prof. dr. Pieter Harting
Veelzijdig Utrechts hoogleraar
|
|||||||||||||
Hieraan kwam abrupt een einde toen vader Har-
ting op 34-jarige leeftijd overleed, waarna de pas 30-jarige weduwe met haar vier kinderen weer naar haar ouders in Utrecht trok. Hier bezocht Pieter de Franse school, waarna hij in 1823 op |
|||||||||||||
S'eclics een simpel naambordje, „Hartingstraat" l),
herinnert nog aan prof. dr. Pieter Harting (1812- 1885), een zeer veelzijdig geleerde die bijna 40 jaar lang was verbonden aan de Utrechtse Univer- siteit. Evenals de hoogleraren Donders, Schroeder van der Kolk, Mulder e.a. was hij ten nauwste be- trokken bij de schier stormachtige vooruitgang in de theoretische en toegepaste natuurwetenschap- pen gedurende de na-Napoleontische periode van de 19e eeuw. Behalve als voortreffelijk docent in de farmaco-
logie, de zoölogie, de vergelijkende anatomie en de palaeontologie was Harting ook herhaaldelijk en met succes werkzaam op het sociale vlak, waarbij hij zich vooral inspande voor de verho- ging van het ontwikkelings- en levenspeil van de massa, destijds nog enigszins smalend „werkende stand" genaamd. Nauwelijks kan men zich voor- stellen wat voor primitieve en achterlijke toestan- den nog geen eeuw geleden op menig gebied in ons land heersten. Bij de samenstelling van dit artikel werd dankbaar
geput uit de rijke verzameling literatuur, foto's en objecten die zich bevinden in het Universiteits- museum aan de Trans, waarbij bijzondere dank is verschuldigd aan de archivaris en wetenschap- pelijk medewerker van dit museum, de heer drs. R. M. Nepveu. Jeugd en opleiding
Pieter Harting werd geboren 27 februari 1812 als
eerste kind van de Rotterdamse tabaksmakelaar Dirk Harting en de uit een Utrechtse koopmans- familie afkomstige Jeanette Blijdenstein. Ook voor de jeugdige Pieter lag een loopbaan in de tabaks- handel in het vooruitzicht, doch het lot besliste anders. De door Napoleon ingevoerde tabaks- regie, de Engelse blokkade en het Continentale Stelsel noodzaakten de vader van het jonge gezin naar een ander beroep uit te zien. De familie ver- huisde naar Amerongen, waar Harting werk vond als landmeter en controleur bij de tabaksaanplan- tingen. Op 17 november 1813 vluchtte de familie voor de
naderende Kozakken naar Utrecht, dat nog de- zelfde dag door de Franse bezetting werd ont- ruimd. Na de Franse overheersing herstelde het economische leven zich snel en vestigde het jonge makelaarsgezin zich weer in Rotterdam, waar het enkele gelukkige en voorspoedige jaren beleefde. |
|||||||||||||
Prof. dr. Pieter Harting. Foto: Universiteitsmuseum,
Utrecht, lac. P. Stolp. |
|||||||||||||
11-jarige leeftijd voorbereidend hoger onderwijs
ging volgen op een door admiraal van Kinsbergen gesticht Instituut te Elburg, in die tijd een der beste particuliere onderwijsinrichtingen van ons land. (De eerste Rijks H.B.S. dateert pas van 1863!). De zesjarige cursus doorliep hij in vijf jaar en in
september 1828 kon Pieter zich laten inschrijven |
|||||||||||||
46
|
|||||||||||||
bij de medische faculteit van de Utrechtse Aca-
demie. Hij was toen pas ruim zestien jaar en daarmee
een der jongste studenten van zijn jaar. Des- ondanks verliep zijn studie voorspoedig. Tenge- volge van de Belgische opstand in 1830 ontstond een jaar vertraging. Ook Harting maakte namelijk deel uit van een geheel uit Utrechtse studenten bestaande Compagnie Vrijwillige Jagers die o.m. deelnam aan de Tiendaagse Veldtocht. Na de krijgsverrichtingen werd de studie in ver- sneld tempo hervat en op 28 november 1835 vol- tooid met een dissertatie over de St.-Vitusdans en de kraamvrouwenkoorts. Op 23-jarige leeftijd mocht Pieter Harting de titel „medicinae doctor" voeren en vestigde hij zich als geneesheer in Oudewater . Arts in Oudewater, professor in Franeker
De zes jaar huisartsenpraktijk in Oudewater waren
geen onverdeeld succes. Het slechts 2.000 inwo- ners tellende stadje beschikte met Harting mee over drie dokters, waarbij zich later nog een vierde voegde. Deze overmaat aan medische hulp maakte de spoeling dun, waarbij nog kwam dat de hono- raria zeer laag waren: voor een visite werd slechts 30 cent berekend! Ook na enkele jaren bleven de inkomsten ontoe-
reikend om in een redelijk levensonderhoud van het jonge, groeiende gezin te voorzien. Pogingen om door het vertalen van vakliteratuur wat extra inkomsten te verwerven, mislukten en de situatie werd steeds zorgelijker. De uitkomst kwam van een geheel andere, on-
verwachte kant. Reeds in zijn school- en studenten- jaren had Harting in zijn vrije tijd veel geëxperi- menteerd op het gebied van de chemie en vooral ook de microscopie, waarbij hij de benodigde ap- paratuur veelal eigenhandig vervaardigde. Als leerling van het Instituut in Elburg construeerde hij met behulp van lenzen uit een oude verrekijker al een samengestelde microscoop, voorts een balans met de nieuwe gewichten van het metrieke stelsel en een hoekmeetinstrument voor het doen van astronomische waarnemingen. Hij was toen 15 a 16 jaar! Ook in Oudewater bleef in de te kleine praktijk
tijd over voor wetenschappelijk en experimenteel onderzoek. De resultaten hiervan bleven niet on- opgemerkt, vooral toen hij in 1839 een artikel pu- bliceerde in het Tijdschrift voor Natuurkundige Geschiedenis en Physiologie (Bijdrage tot de mikroskopische kennis der zachte dierlijke weef- sels). Behalve een eervolle benoeming tot lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap in 1841 leidde een en ander nog in hetzelfde jaar tot de status van professor aan het Franeker Athenaeum, een voortzetting van de al uit 1585 daterende Fra- neker Universiteit die in 1811 door Napoleon was opgeheven. |
|||||||
Harting werd hier hoogleraar in de „Kruid-, Schei-
en Artsenijmengkunde" met een salaris van ƒ1600,- per jaar. Met één slag waren de moeilijk- heden en zorgen opgelost. Harting zelf schrijft hierover: ,,Het was alsof wij uit het vagevuur naar den hemel gingen" . . . 2). Hoogleraar in Utrecht (1843-1882)
Bevrijd van nijpende materiële zorgen kon Harting
zich in Franeker geheel aan het onderwijs en de wetenschap wijden. Nieuwe tegenslag dreigde toen bij een reorganisatie van het Hoger Onder- wijs het Franeker Athenaeum werd opgeheven. De vrijkomende hoogleraren werden echter ver- deeld over die in stand te houden hogescholen waarbij Harting werd geplaatst in Utrecht als bui- tengewoon hoogelaar bij de Wis- en Natuurkun- dige Faculteit. Acht jaar nadat hij in Utrecht af- studeerde keerde hij er op 31-jarige leertijd als professor terug! Zijn Utrechtse periode wordt gekenmerkt door een
grote activiteit op verlerlei gebied. Harting was een der eersten in ons land die de grote betekenis inzag van de evolutieleer, nog vóór Darwin zijn beroemde boek „The origin of species" publi- ceerde. Ook schreef hij zelf meerdere leerboeken waaronder een vierdelig standaardwerk over de microscoop dat zelfs in deze tijd nog voor een deel zijn waarde heeft behouden. In het universitaire verenigingsleven nam hij een werkzaam aandeel, zowel in eigen professorale kring als in die van zijn leerlingen. Met de leden van een door hem opgericht gezelschap werden gedurende de vakanties meerdaagse studie-ex- cursies ondernomen o.m. naar de Zuiderzee, de Waddeneilanden, Zeeland en zelfs naar het Ruhr- gebied. Herhaaldelijk deed de overheid een beroep op
Hartings veelzijdige kennis der natuurwetenschap- pen. Onder meer was hij een der samenstellers van het rapport over de drinkwatervoorziening na de cholera-epidemie in 1866. Plannen om de grote steden aan te sluiten op leidingen met ongezui- verd water uit de grote rivieren konden mede hier- door slechts ternauwernood worden voorkomen. Voorts was hij nauw betrokken bij het bodem- onderzoek, de bestrijding van de aardappelziekte en de paalworm, de viskwekerij enz. terwijl hij ook bodemkundige adviezen verstrekte aan ir. Caland in verband met de toen reeds bestaande plannen tot afsluiting van de Zuiderzee. Sociale en politieke bewogenheid
Vooral het ontwikkelingspeil en het welzijn van de
massa hadden Hartings aandacht. Nadat hij tijdens een vakantiereis in 1866 had geconstateerd dat in Duitsland reeds algemeen „schoolpligtigheid" be- stond, nam hij direct na terugkomst het initiatief voor het invoeren hiervan ook in ons land. Te zamen met zijn broer ds. Dirk Harting richtte hij |
|||||||
47
|
|||||||
het „Schoolpligtigheidsverbond" op, dat ijverde
voor de invoering van een . algemene leerplicht. Overigens duurde het tot 1900 voor deze ook in ons land wettelijk werd ingevoerd, waarbij vooral de nog overal in zwang zijnde kinderarbeid een ernstig beletsel vormde. Het drankmisbruik, in de vorige eeuw een ware
volksvijand, vond in Harting een vurig bestrijder. Jarenlang beheerde hij een spaarkas, waartoe elke maandagavond zitting w^rd gehouden. Van de in- gfclagde spaargelden weiden 's winters voedings- middelen en brandstof verstrekt die centraal werden ingekocht. Hoewel hij zich bewust zoveel mogelijk buiten de
politiek hield („politieke koorts kan vooral voor een beoefenaar van de wetenschap licht verderfe- lijk worden")2) nam Harting het toch herhaal- delijk op voor verdrukte minderheden In de Boe- renoorlog (1880) en bij jodenvervolgingen in Rus- land (1882) koos hij ondubbelzinnig partij en gaf hij leiding aan spontane landelijke hulpacties. Popularisator en futuroloog: Anno 2065
Door het schrijven van talrijke artikelen en het
houden van lezingen slaagde Harting erin bij het grote publiek en vooral bij de jeugd belangstelling op te wekken voor de destijds nog miskende en onbekende natuurwetenschappen. In het Album der Natuur, een populair-wetenschappelijk tijd- schrift, verschenen tientallen artikelen van zijn hand over de meest uiteenlopende onderwerpen van biologische, zoölogische en geologische aard. In het in 1849 verschenen boek ,,De magt van het kleine" beschreef hij o.m. het ontstaan van riffen en koraaleilanden, een kwestie waarover eeuwen- lang onzekerheid had bestaan. Als een der eersten begaf Harting zich ook (nog vóór Jules Verne!) op het terrein van de science-fiction en de futurologie. Onder het pseudoniem dr. Dioscorides 3) schreef hij in 1865 het boekje ,,Anno 2065, een blik in de toekomst" dat drie drukken beleefde en werd ver- taald in het Engels, het Duits en het Deens. Vrijwel alle hierin beschreven, toen nog volkomen onmogelijke fantasieën, zijn inmiddels werkelijk- heid geworden, van een verticaal opstijgend „vlieg- werktuig" tot aan het „optisch telegrafisch con- tact met andere hemelbollen" toe! Tijdens een imaginaire vliegtocht van Londen naar Nieuw-Zeeland ziet hij in de verte ook Utrecht liggen als een zeer grote stad met een enorm universiteitscentrum. Op een der hoogste gebou- wen ontwaart hij de Gouden Zon der Gerechtig- heid, het profetische wapen van de Utrechtse Academie! Ook andere fantasieën getuigen van een waarlijk profetische blik en het boekje is ook nu nog bijzonder lezenswaard. Strijd en waardering
Het spreekt vanzelf dat een creatief en vooruit-
strevend man als Harting in zijn lange loopbaan |
|||||||||
veel strijd heeft moeten voeren en teleurstellingen
heeft ondervonden. Zelf schrijft hij hierover: „Hij die gewoon is zelfstandig te denken en te han- delen en nooit aan de leiband van anderen te lopen kan niet ontsnappen aan de strijd der tegen elkaar botsende meningen en hartstochten die hij van tijd tot tijd op zijn weg ontmoet" 2). Niettemin vonden zijn grote verdiensten zowel nationaal als in den vreemde erkenning. Bij het 300-jarig bestaan van de Leidse Universiteit
in 1875 werd hem, te zamen rnet een aantal binnen- en buitenlandse geleerden, het ere-doctoraat in de Wis- en Natuurkunde verleend. Reeds eerder mocht hij van overheidswege een hoge onderscheiding ontvangen, vooral op grond van zijn vele popu- lair wetenschappelijke publikaties. Ook meerdere buitenlandse huldeblijken vielen hem ten deel, waaronder een prijs van de Académie des Sciences Na een 39-jarig hoogleraarschap ging prof. dr.
Pieter Harting in 1882 met emeritaat. Lang heeft hij hiervan niet meer mogen genieten. Op 3 december 1885 overleed hij op 73-jarige leeftijd te Amersfoort. Slechts de naam van een wat achteraf gelegen straat bewaart nog de herinnering aan een geniaal en veelzijdig geleerde die zich niet alleen ten volle bewust was van de grote „magt van het kleine", maar daarenboven nog een forse bijdrage leverde tot het op een hoger levens- en ontwikkelingspeil brengen van de 19e eeuwse „werkende stand". Ook onze generatie plukt hier- van nog de vruchten en is hem derhalve veel dank verschuldigd. G. Koppert
Noten
1) De Hartingstraat bevindt zich bij het Acade-
misch Ziekenhuis, tussen de Nicolaas Beets- straat en de Schroeder van der Kolkstraat. 2) Citaat uit „Mijne herinneringen", een autobio-
grafie door P. Harting, bewerkt door mevr. 1. G. van Cittert-Eymers en dr. P. I. Kipp. (Am- sterdam 1961). 3) Dioscorides was een Griekse geneeskundige
in de Ie eeuw na Chr., een beroemd botanicus en farmacoloog. |
|||||||||
Wie weet?
Ons lid J. Braat, Agavedreef 109 (tel. 613632) las
in het Molenhoek Provincie Utrecht, dat de molen van Zuilen o.m. werd aangewezen voor de in- woners van Swesereng. Wie van de lezers kan hem verteilen waar dat gebied gelegen was? |
|||||||||
48
|
|||||||||
De restauratie van
het centrum 't Hoogt |
|||||||||
GESCHIEDENIS
In verband met de overname van het stadsbestuur
door de calvinisten in 1579 en de daaruit voort- vloeiende veranderingen werd o.m. een groot aantal kloosterkerken en kapellen geconfisceerd en door de stad aan andere functies toebedacht. Het grote Minrebroedersklooster kwam al heel vroeg aan de beurt: de monniken werden er uitgezet en een deel van de erven van stadswege verkocht. Een gedeelte van het klooster werd afgebroken en de overgebleven ruimten in gebruik genomen als Statenkamer, Hopliedenkamer, Artillerie- en Zegel- huis. In hetzelfde jaar, 1580, werd de Teelingstraat op
de voormalige kloostergrond aangelegd. Daarvóór bestonden reeds de Slachtstraat en het Kintgens- haven. De Slachtstraat ontleent zijn naam aan de bewoners, „Slagters en Penslieden", die daar waren komen wonen na de bouw van het Vlees- huis aan het Jansveld. Gedurende de 17e eeuw werd er hard gewerkt aan
de verbetering van de stadsstructuur en het bou- wen van nieuwe huizen op voormalige klooster- erven. Dit werd pas mogelijk nadat door de refor- matie het stadsbestuur de beschikking kreeg over de vele kerkelijke terreinen, die tot dan toe de stedelijke structuur zo'n grillig karakter hadden |
|||||||||
gegeven die voor allerlei weinig bebouwde eilan-
den in de stad hadden gezorgd. In dit kader van stadsverbetering werden in 1643 plannen opgevat voor de aanleg van 't Hoogt. Een reden te meer was de bestemming van de refter van het Minre- broederklooster tot Statenzaal; deze moest na- tuurlijk een passende voor- en achtertoegang krijgen. In hetzelfde jaar werd voor beide een zandstenen
poort ontworpen, maar de rommelige situatie aan de achterzijde vroeg ook om verbetering. Land- meter Ruysch kreeg opdracht hier een opmeting van te maken, die op 19 juni werd ingeleverd. In de Vroedschapsresolutie van 1 juli 1643 lezen wij: „Omme de grondt van de ruineuse oude Hop- luyden Camer ende 'erff daer neffens te doen meten ende afteeckenen, tot ingang vande Staten Camer een bequame pleyn te ordonneren, ende alhier daer van rapport te doen syn gecommi- teert" enz. Op 17 juni 1644 besloot de Vroed- schap: „een nieuwe straet te maken uyt de Tee- lingstraet na der Heeren Staten Camer, ende gesien de teeckeninge daervan, is goetgevonden 't concept op de breette van 24 è 25 voeten, ende Hoogt 2, 4, 8 en 10. Reconstructie van de voor-
gevels in hun 17e eeuwse toestand. Schaal 1 : 250. |
|||||||||
49
|
|||||||||
sullen dan aen wedersyden cunnen comen huy-
singen van neeringe. Ende syn d'Heeren Ge- commden. geauthoriseert om mitten eersten d'erven daertoe by openbaer opslach te vercopen ende te handelen met Jan Thomasz., Vleyschhouwer ende andere geïnteresseerden" enz. De Slachtstraat, Kintgenshaven, Teelingstraat en 't Hoogt werden nu met elkaar verbonden. De oor- spronkelijke naam van 't Hoogt was Hoogstraat, gezien haar duidelijke hogere ligging ten opzicht-3 van Slachtstraat en Kintgenshaven. De naam werd reeds sp. dig verbasterd tot 't Hoogt. Voor een deel bleef de combinatie van wonen en nering in deze straat tot op heden bewaard. Van grote invloed is echter geweest, dat de Staten- kamer rond het midden van de vorige eeuw aan de universiteit toeviel. Daarna werd geleidelijk de gehele oostelijke helft van de straat door depen- dances en uitbreidingen in beslag genomen, het- geen met de nodige veranderingen gepaard ging. Een kritieke fase brak aan toen 't Hoogt be- trokken raakte in de sloopplannen voor de ver- breding van de Lange Jansstraat (een halve eeuw na het projecteren van deze verbreding, maar enkele jaren vóórdat deze waarschijnlijk niet meer zou zijn doorgegaan). Door het ingrijpen van het Utrechts Monumentenfonds is hier de mogelijkheid geschapen en opengehouden voor een synthese van oud en nieuw in dit gedeelte van de stad. De restauratie is inmiddels voltooid; wanneer volgt het nieuwe? BESCHRIJVING
Alvorens de verschillende panden afzonderlijk te
beschrijven enige algemene opmerkingen. Zoals uit het voorgaande reeds blijkt betreft het „Cul- tureel Centrum 't Hoogt" een stuk midden-17e- eeuwse straataanleg in een ouder gebied. We vin- den hier enkele huizen die in opzet nog geheel uit de tijd van aanleg dateren (Hoogt 8 en 10), als- mede een huis dat er misschien net aan vooraf- ging en zodoende mede de rooilijn van de nieuwe straat kan hebben bepaald (Hoogt 2 en 4), naast oudere panden (Slachtstraat 1 en Hoogt 6). |
||||||||||||||||||||||
■ 1 ,__„__
|
||||||||||||||||||||||
SITUATIE voor 1581
|
||||||||||||||||||||||
■' /
|
||||||||||||||||||||||
r. . '"■.....J
|
||||||||||||||||||||||
l
|
||||||||||||||||||||||
SITUATIE 1643
|
||||||||||||||||||||||
f?
|
||||||||||||||||||||||
KADESTRAALPLAN «1830
|
||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van het Hoogt en omgeving.
a. Toestand tot 1581: het gebied tussen lanskerk-
hof, Neude en Ganzenmarkt behoort vrijwel ge- heel tot het kloosterterrein van het Minrebroe- derklooster. b. Situatie in 1643, vlak voor de aanleg van 't
Hoogt met verwerking van de gegevens van Ruysch. c. Situatie rond 1830, volgens het kadastrale mi-
nuutplan. Deze komt min of meer overeen met de situatie na de aanleg van 't Hoogt. d. Nabije toekomst? Situatie na de restauratie en
na het bebouwen van de Lange lansstraat. |
||||||||||||||||||||||
L
|
||||||||||||||||||||||
TOEKn......
|
||||||||||||||||||||||
HOOGT 4
Geschiedenis. Het huis in zijn huidige vorm is ver-
moedelijk gelijktijdig met het naast gelegen pand Hoogt 2 gebouwd en heeft daarmee aanvankelijk een geheel gevormd. Mogelijk is dit de opvolger van het op de reeds vermelde plattegrond van Ruysch (1643) aangegeven huis van „Joris, de Heeren Statenbode", of is misschien het huis reeds kort vóór de aanleg van 't Hoogt voor deze gebouwd. In 1698 kocht Harmen van Delden uit de boedel
van Arnoud Drakenborgh het huis, in twee wo- ningen verdeeld, waarvan de ene op de hoek en de andere aan de Hoogstraat stond. Aan de achter- zijde begrensd door het huis van Johan Clemens van Franchimont (Slachtstraat 1) en dat van de erfgenamen van Joachim Jans van Loenen (Hoogt 6). De samenhang is reeds op het kaartje van 1643
te zien. Via Adrianus Verwey kwamen beide pan- den in 1749 in handen van Johanna Vinmans. Na Petronella van Lugtelen, die het geheel in 1753 verwierf met een hypotheek van f 1200,- a 40.j., gaan beide panden een gescheiden leven leiden. In 1781 bedingt Simon Lietman bij de verkoop aan Dirck Copyn van „het huis met kelders en kluizen" het levenslange recht op gebruik van twee boven- kamers. De waarde van het huis wordt in 1782 getaxeerd op ƒ945,-; dit als onderdeel van de boedel van Dirck Copyn. De weduwe Copyn (Cor- nelia Nieuwenhuizen) schenkt het huis tien jaar later bij leven aan haar kinderen. Tijdens de in- ventarisatie van 1813 wordt het bewoond door Gerrit Kuyltjens (Kueltjes), oud-militair. In de loop van de 19e eeuw wordt het huis verdeeld in een boven- en benedenwoning met gescheiden ingang. Beschrijving: De voorgevel van Hoogt 4 sluit met
haar indeling direct aan bij Hoogt 2. Bij de ont- pleistering kwamen de bogen boven de ramen, sporen van de bakstenen gootlijst alsook een ge- profileerd bovenkalf van een van de oorspronke- lijke kruisvensters te voorschijn. |
|||||||||
Plattegrond van de huizen; links de reconstructie
van de 17e eeuwse toestand, rechts de bestaande toestand vóór de restauratie. Schaal 1 : 500. |
|||||||||
Deze gegevens zijn bij de restauratie verwerkt,
waarbij voor de ramen een 18e eeuwse vorm ge- kozen is. Van een echter bij nummer 2 sinds de restauratie aanwezige zandstenen lijst onder de vensters van de bovenverdieping zijn geen sporen terug gevonden en deze is dan ook niet aange- bracht. De bij een vrij recente verbouwing aan- gebrachte twee deuren zijn weer vervangen door een. Rechts in de voorgevel bevindt zich een poortje dat toegang geeft tot een steegje dat ouder is dan 't Hoogt zelf. Dit staat reeds aan- gegeven op de plattegrond van Ruysch evenals het daaraan gelegen Hoogt 6. Op de sluitsteen stond tot voor kort ,,A Thomas Vleeshouwer" in zwarte letters. Het in de breedte gebouwde huis bevat op de
begane grond een voorhuis als entree, met links een verwarmbare zijkamer en een achterkamer. Bijlkens de gevonden spil is de plaats van de spiltrap naar boven vanouds tegen de achtermuur van het woonhuis geweest. Rechts is een door- gang afgescheiden voor het steegje naar het achterterrein. In deze doorgang bevindt zich een geheimzinnig hangkamertje, dat toegankelijk is via een luik in de vloer van de kamer er boven, en tot in het verleden bovendien via een doorgang naar de insteekkamer van Hoogt 8. De functie is niet duidelijk. Op de verdieping be- vinden zich nog drie kamers. De balklagen van moer- en kinderbinten hebben zowel boven als beneden hun oorspronkelijke sleutelstukken gro- tendeels bewaard. Van de kelders zijn die onder de achterkamer en onder de straat voorzien van een tongewelf, terwijl de kelder onder de zijkamer, die waarschijnlijk als keuken diende, is afgedekt met een reeks kleine troggewelfjes op 5 balken. Een latere tweede aanbouw aan de achterzijde is bij de restauratie vervallen. |
|||||||||
51
|
|||||||||
Doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6a. Reconstructie
van de 17e eeuwse toestand. Schaal 1 : 400. Vermoedelijk liep het huis aanvankelijk door ter
plaatse van het huidige Hoogt 6a. Dit zou dan in zijn geheel bij Siachtstraat 3 gehoord kunnen hebben. Dit vermoeden wordt versterkt door de merkwaardige indeling: aan de noordzijde was een dunne plak van het huis afgescheiden door een éénsteens binnenmuur, die tot in de kap doorliep. Deze noordelijke plak hoorde, misschien vanouds, bij nummer 6a, het achterhuis van Siachtstraat 3 en was vanuit 6 niet toegankelijk. De scheidings- muur stond in het verlengde van de afscheiding tussen Siachtstraat 1 en 3. Door verlenging van het dakvlak naast de achter-
zijde van Siachtstraat 1 ontstond een uitbouwtje, dat met c i.i 17e eeuws roedenvenster uitkeek op de binnenplaats van Siachtstraat 3. Inwendig bestond het zuidelijke deel van het huis uit één kamer met verdieping en zolder. Beneden een enkelvoudige balklaag, boven een plafond van moer- en kinderbalken; beide met sleutel- stukken. Steektrappen zorgden voor verbinding. De schoorsteen bevindt zich tegen de zuidelijke zijmuur. Bij de restauratie is zoveel mogelijk getracht te
conserveren. Op de begane grond zijn ramen van 19e eeuwse vorm geplaatst, terwijl op de verdie- ping de kruisvensters zijn hersteld; het uitbouwtje verdween echter i.v.m. de theaterbouw, evenals de binnenmuur, terwijl de steektrap door een spil- trap werd vervangen. HOOGT 6A
Dit pand is, in verband met zijn zeer geringe archi-
tectonische waarde en zijn zeer verminkte en bouwvallige toestand, in enigszins gewijzigde vorm herbouwd en bij de theaterbouw betrokken. |
||||||||
HOOGT 6
Geschiedenis. Dit huis, dat reeds op de platte-
grond van landmeter Ruysch voorkomt, is waar- schijnlijk ouder dan Hoogt 4. Op deze tekening staat de eigenaar vermeld Jochem de Vleeshou- wer, die ook het pand achter het huidige Hoogt 8 bezat. Waarschijnlijk is dit dezelfde persoon, die als Joachim Jansen, vleeshouwer, wonende Siachtstraat 3 te boek staat. In 1699 behoort het toe aan de erfgenamen van Joachim Jans van Loenen. Beschrijving. Dit kleine pandje uit de eerste helft
van de 17e eeuw is interessant door het feit dat het vrij goed bewaard is gebleven. Boven de overstekende puibalk bevinden zich twee van de zeer weinige nog authentieke kruis- vensters in Utrecht. Het bovenste deel van de voorgevel bestaat uit opnieuw gebruikte moppen. De pui daaronder is in de 19e eeuw gewijzigd. In de noordelijke zijgevel zitten een moerbalk en spant alsmede twee deurkozijnen ingemetseld in een halfsteens muurtje van latere steen. |
||||||||
Foto voorzijde Hoogt
2, 4, 8, 10 en 12, vóór de restauratie (1969). |
||||||||
Doorsnede door Hoogt 8. Reconstructie van de 17e
eeuwse opzet. Schaal 1 : 200. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de doorgang onder Hoogt 4 toegankelijk is ge-
weest. De binnenhaard die als werkruimte of als keuken (zoals nu weer) kan hebben gediend, is vanuit het steegje apart toegankelijk. Onder voor- huis en zijkamer ligt een kelder met tongewelf De stookplaatsen van de zijkamer en de binnen- haard alsook van de voorkamer boven lagen tegen de scheidingsmuur. Hoewel de trap in latere tijd vernieuwd is, heeft
hij zich vanouds waarschijnlijk rechts in het tweede vak bevonden. Van een 19e eeuwse verbouwing had de zijkamer een interessante neogotische be- timmering overgehouden, die helaas bij de restau- ratie verdwenen is. In de voorgevel wezen sporen in het metselwerk
op verdwenen natuurstenen frontons boven de vensters van de verdieping (twee driehoekige en sen gebogen) en vermoedelijk op een later door een gootlijst vervangen trapgevel. Bij de restau- ratie zijn de ramen in 19e eeuwse vorm hersteld, beneden weer op hun oorspronkelijke hoogte gebracht en boven wat verkleind. Het bovenste deel van de voorgevel alsmede de zij- en achter- gevel moesten wegens bouwvalligheid geheel op- nieuw worden opgebouwd, waarbij de gegevens van de oorspronkelijke muren enigszins gewijzigd, weer werden verwerkt. De helling van de achtergeveltop is thans flauwer
dan de oorspronkelijke. In de zijgevel werd de 17e eeuwse deur-raam combinatie vervangen door een grotere deur en kwam het hijsluik te ver- vallen. In de blinde achtergevel zijn een aantal bouwsporen weer aangebracht. Bij de bouw van het huis na de aanleg van
't Hoogt werd kennelijk gebruik gemaakt van delen van de stal van Jan Thomasz. Men herkent in de achtergevel van Hoogt 8 de tuitgevel van dit stalgebouw, dat uiteraard maar één verdieping had. Deze sluit aan op het ondergedeelte van de met Hoogt 10 gemeenschappelijke zijmuur, die tot aan deze topgevel, even onder het plafond van de begane grond, uit secundair verwerkte moppen bestaat en daarboven doorgaat in 17e eeuwse steen. De rechts aan deze topqevel toegevoegde rand is te verklaren als ophoging ten behoeve van het wat bredere erachter liggende huis van Jochem de Vleeshouwer (plattegrond 1643) dat de nok in dezelfde richting had: dit verklaart ook het feit dat deze achtergevel van oorsprong blind was. Bij de aanleg van 't Hoogt werd deze gemeen- schappelijke muur verhoogd als achtergevel van no. 8. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HOOGT 8
Geschiedenis. Op de plattegrond van Ruysch staat
ter plaatse van dit huis de stal van vleeshouwer Jan Thomasz, die schuin daar tegenover op de hoek van de Teelingstraat woonde. Bij de aanleg van 't Hoogt werd bij de bouw van het nieuwe huis kennelijk gebruik gemaakt van delen van deze stal. In 1735 werd Hendrik van den Mark, notaris aan het hof van Utrecht, eigenaar van het huis uit de boedel van Willem van Zuylen, in leven raadsheer in de vroedschap. Het transport bevatte ook ,,het regt van den ganck ten westen": het steegje geeft immers toegang tot de achter- deur. Johan Hendrik Hartman Batz kocht het in 1749
en deed het 15 jaar later over aan Mathijs Pisa, waarbij een hypotheek van f 1600,- werd afge- sloten. Dat het huis enig aanzien moet hebben gehad,
blijkt wel uit een hypotheek van ƒ 2000,- a 4% p.j. in 1775 t.b.v. Franciscus Buurman, professor in de theologie. Het pand krijgt later een bijzondere bestemming:
een fabriek van Engelse winkeletalages van Corn. J. Hutjens, vervolgens meubelfabriek, rijwielhandel en in 1940 is de nationale jeugdstorm er in ge- vestigd. Beschrijving. Dit huis van vijf vakken diep heeft
op de begane grond een voorhuis met verwarm- bare zijkamer en daarachter een verdiept liggende binnenhaard met kamer er boven. In de zijkamer wezen balkgaten op een insteek- ruimte, van waaruit vroeger het hangkamertje in |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doorsnede door Hoogt 10. Reconstructie van de
17e eeuwse opzet. Schaal 1 : 200. |
|||||||||
hypotheek „voor de getrouwe administriele van
't exploiteursampt" over. Ondanks deze geste raakt Nicolaes van Achter-
bergh toch in financiële moeilijkheden. In 1764 wordt uit „de insolvente en geabandoneerde boe- del" het huis in het openbaar verkocht aan Jan van Werkhoven. In 1791 gaat het huis over naar broer Willem, die echter niet lang daarna over- lijdt. De voogden over zijn kinderen verhuren in 1794 het huis voor zes jaar aan Johannes Hassel- bach (ƒ165,- p.j). Op 9 juni 1802 verkopen de kinderen zelf het huis
aan schoolmeester Pieter van Ochten en zijn vrouw, die een hypotheek van ƒ 700,- nemen bij Mr. Johannes Lambertus Koen, „secretaris van den Capittule ten Dom alhier". Deze koopt in 1812 een stal van Jacob Groen en breidt na sloop zijn tuin hiermee uit. Waarschijnlijk is dit het erf achter Hoogt 8, zodat
van Ochten hierdoor ook toegang kreeg tot het steegje. Na het overlijden van de weduwe van Pieter van
Ochten in 1846 gaat het in een openbare veiling voor ƒ 3450,- over aan Mejuffrouw Jacoba Maria Em- mert, die het echter in 1851 reeds doorverkoopt aan Mathijs A. F. Rensen, koopman en meubel- maker. Zijn erfgenamen verkopen het in 1879 weer aan meester timmerman Rijk Diks, voor ƒ5350,-. Het huis heeft sindsdien een ambachtelijke be- stemming: achtereenvolgend glas-in-lood, sigaren- fabriek en boekbinderij. Twee elementen die in de meeste akten voor-
komen, roepen vragen op. Ten eerste wordt er van 1678 tot 1879 bij iedere verkoopakte melding gemaakt van een oudeigen of uitgang van 50 cent of 10 stuivers per jaar ten behoeve van de stad Utrecht „uijt de cluijse van de huijsinge". Had Hoogt 10 evenals Hoogt 2 en 4 een kelder vóór het huis onder de straat? Ten tweede wordt ook steeds vermeld dat het huis wordt verkocht „met de staande en leggende ijzere plaaten". Wat wordt daarmee bedoeld? Beschrijving. Van de voorgevel van dit huis is
waarschijnlijk in de 18e of 19e eeuw de boven- helft van de top vervangen door de huidige in- gezwenkte bekroning. Van de oorspronkelijke 17e eeuwse opzet zijn echter de onderste klauwstuk- ken bewaard gebleven. Verder kwamen bij de ontpleistering boven de
ramen van de begane grond de resten van afge- hakte geprofileerde zandstenen lijsten te voorschijn. Vermoedelijk mag men dezelfde lijsten boven de ramen van de eerste verdieping aannemen. De dubbele ingang, samenhangend met een vrij re- |
|||||||||
HOOGT 10
Geschiedenis. Op 20 november 1644 verkoopt de
op de situatieschets van Ruysch vermelde Aert van Doorn, postmeester, aan Nicolaas van Mer- kerck „het geer hoecxken erffs" waarmee zijn stal grensde ,,aen 't erve bij hem Nicolaes van Merkerck, omtrent der Ed. Mo. heeren Staten- camere onlancx gecoft, Onder conditie dat hij, Merkerck, de gevel der stalle voorschreven, t'sijnen cost doen affbreecken, ende deselve linie recht weder doen opmetselen sal, In voegen dat sijns Merkercks erve daer door als dan mede vier- cant sal sijn, etc". Deze muur zal dan voortaan een gemeenschappe-
lijke muur zijn. We zien dus dat Merkerck zijn erf direct in het begin uitbreidt en een min of meer rechthoekig model geeft. (De fundamenten van de gesloopte schuine stalmuur zijn bij de werkzaamheden aan de achterbouw teruggevon- den). In 1647 neemt hij een hypotheek van ƒ2000,- op het huis. Tien jaar later moet zijn weduwe Cornelia de Man een nieuwe hypotheek van f 2500,- nemen om de vorige af te lossen, maar de moeilijkheden worden steeds groter. Ten slotte wordt, na enige gerechtelijke stappen, het huis en erf op 4 maart 1678 in het openbaar geveild om de schuldeisers te kunnen voldoen. Het wordt gekocht door de advocaat Frederik van Merkerck en Wilhelmina Brouwer. Op 4 november 1726 verkopen hun erfgenamen het huis, dat tot 1 mei 1727 gehuurd wordt door de schoolmeester Evert Muller, aan Nicolaes van Achterbergh, waar- bij een hypotheek gesloten wordt van ƒ2500,-; 27 jaar later nemen de Heeren Staten 's Lands de |
|||||||||
54
|
|||||||||
Doorsnede door Slachtstraat 1 en Hoogt 6. Toe-
stand voor de restauratie met aanduiding van vroe- gere indeling. Schaal 1 : 250. |
|||||||||
SLACHTSTRAAT 1
Dit huis, dat op de kaart van Ruysch in 1643 staat
aangetekend als het huis van Jan Clemens, is dui- delijk van oudere oorsprong dan de huizen aan 't Hoogt, maar is in de 17e eeuw en later herhaal- delijk verbouwd. De muren bestonden grotendeels uit moppen, terwijl de bovenste strook van de zij- muur en de top van de achtergevel waarschijnlijk in de tweede helft van de 16e eeuw opnieuw of hoger zijn opgemetseld. De wat jongere uitgemet- selde schoorsteen in deze geveltop was waar- schijnlijk een opvolger van een oudere. De voor- gevel was in de 17e eeuw geheel vernieuwd, maar daarna voor zo grote delen gewijzigd, dat daar verder weinig conclusies uit te trekken waren. Ver- moedelijk is dit ooit een trapgevel geweest. Inwendig vertoont dit huis een balklaag van 5 vak- ken van moer- en kinderbinten met sleutelstukken uit de tweede helft van de 16e eeuw. De begane grond was verdeeld in een voorhuis van drie vakken, waarin zich mogelijk links achter de trap bevond en rechts een stookplaats eveneens in het derde vak. Daarachter was de verhoogd liggende binnenhaard met stookplaats tegen de achtermuur en links een zeer groot kruisvenster naast een klein venster, die uitkeken op de binnenplaats van Slachtstraat 3. De kelder onder deze binnenhaard bestond uit
twee tongewelven naast elkaar, en kreeg licht door een klein venstertje dat uitkwam op dezelfde bin- nenplaats. De linker ruimte was via een gewelfd gangetje verbonden met de lager gelegen en door een zeer vlak tongewelf overdekte voorkelder, die ook via een luik vanaf de straat toegankelijk was. Van de verdieping en de zolder valt weinig anders te vertellen dan dat de eerste behalve van de voorzijde tevens licht ontving via een venster van de bovengenoemde binnenplaats en de laatste via twee kleine bolkozijnen in de achtergevel. Bij de restauratie van 't Hoogt-complex is ter plaatse van Slachtstraat 1en 3 het nieuwe theater ca. gebouwd, waarbij gebruik gemaakt is van zij- en achtermuur van nummer 1 tot vloerniveau van de verdieping, inclusief de herstelde balklaag. De ruimtelijke indeling van de begane grond is geïn- spireerd op de vroegere opzet met gebruikmaking van de voorkelder en de vloerniveaus. SLACHTSTRAAT 3
Dit pand is in verband met zijn bouwvallige toe-
stand en zijn zeer geringe architectonische waarde bij de bouw van het theater door nieuwbouw vervangen. |
|||||||||
cente splitsing in boven- en benedenwoning, is bij
restauratie weer vervangen door een enkele. De begane grond heeft aan de voorzijde een smal voorhuis of hal met daarnaast een zijkamer, die van oorsprong een insteek gehad moet hebben. Daarachter bevindt zich een hoger gelegen kamer, met vermoedelijk bedsteden langs de rechterzijde, boven de verdiepte binnenhaard, die waarschijn- lijk als keuken diende. Van deze laatste bestaat het plafond uit een reeks troggewelfjes rustend op een balklaag. Vanuit de binnenhaard is de kelder toegankelijk, die onder de voorste helft van het huis is gelegen en die voorzien is van twee kruisgewelven. ■ Langs de binnenhaard, onder de trap en de bed-
steden door, loopt een gang naar het achtererf en de later toegevoegde aanbouw. De trap be- stond uit een vierkant portaal met tegenover de trap uit de hal de toegang tot de achterkamer, links een kleine spiltrap naar de insteek boven de zijkamer en rechts de trap naar boven (met twee spillen; de tweede loopt door tot de zolder). Bij de restauratie is deze opzet weer ten dele hersteld. Op de verdieping bevonden zich vóór de restauratie twee grotere kamers links en twee kleine rechts; gezien de asymmetrische raaminde- ling aan de achtergevel kan deze indeling op de oorspronkelijke berusten. De zolder heeft over de voorste drie vakken een
vliering en had rechtsachter een klein kamertje of gemak met een eigen venstertje. In de van oor- sprong asymmetrisch ingedeelde achtergevel wer- den bij de restauratie alle vensters op gelijke breedte gebracht en regelmatig over de gevel verdeeld. Hierbij kwam het kleine zoldervenstertje te vervallen. De latere achterbouw werd in ge- wijzigde vorm vernieuwd. |
|||||||||
55
|
|||||||||
NASCHRIFT
In het jaarverslag van het Utrechts Monumenten-
fonds over 1950 staat vermeld, dat op 1 augustus van dat jaar de overdracht plaats had van 't Hoogt 6 met poortje en binnenplaats, en dat daarmee het Fonds een nieuwe fase in zijn bestaan was ingetreden. In het verslag van het voorgaande jaar valt te
lezen, dat de onderhandelingen voor deze aankoop zijn geopend „teneinde een en ander (...) te restaureren in aansluiting aan het reeds gerestau- reerde gemeente-eigendom Hoogt 4 - 4bis (...) Met de verkrijging van de eigendom van dit per- ceeltje zal het Fonds kunnen meewerken aan de totstandkoming van een zeer interessant hoekje in de oude binnenstad." (Twee foto's van Hoogt 2, vóór en na de restauratie, staan in het betreffende verslag afgebeeld). Verder blijkt nog in dit jaar een bijdrage van
ƒ465,- verleend te zijn voor het ontpleisteren en enigszins wijzigen van de voorgevel van Slacht- straat 1, niet zozeer om het belang van dit huis zelf, als wel om het aanzien van Hoogt 2 te ver- hogen. Bovengenoemde factoren vormden in feite het be-
gin van het herstelplan, dat uiteindelijk het huidige ,,Cultureel Centrum 't Hoogt" is gaan omvatten. Nadat de sloopplannen ten behoeve van parkeer- ruimte ter plaatse van 't Hoogt waren bezworen, werd op 19 oktober 1970 met de restauratie be- gonnen. Deze stond onder leiding van het Archi- tectenbureau Oosting, en werd uitgevoerd door de N.V. I. Woudenberg. |
|||||||||
Tijdens de restauratie stond de nieuwe functie
op de voorgrond. Zo werden de panden Slacht- straat 1, 3 en Hoogt 6, 6a in de theaterbouw be- trokken, waarbij zij met uitzondering van Hoogt 6 een nieuw aangepast uiterlijk hebben gekregen, 't Hoogt 8 is omgebouwd tot eethuisje en 10 bevat een filmzaal, terwijl de verdieping en zolder van 4 en 8 zodanig met elkaar verbonden zijn dat er vier expositieruimten werden verkregen. In januari 1973 kon begonnen worden met de ex- . ploitatie van de expositieruimten, het eethuisje en het filmhuis. Het theater kon in juni daaropvolgend worden betrokken. Bij de beschrijvingen is aansluiting gezocht bij
het boek Het Nederlandse Woonhuis van 1300 tot 1800, door ir. R. Meischke en H. J. Zantkuijl. F. Kipp
T. Zoetelief Bronnen en literatuur:
Gemeentelijk Archief Utrecht: Transporten en
plechten, eigendomsbewijzen.
R. Meischke en H. J. Zantkuijl, Het Nederlandse
Woonhuis van 1300 tot 1800, Tjeenk Willink & Zn.,
Haarlem, 1969.
N. van der Monde, Beschrijving. . . der stad
Utrecht, Utrecht 1844, deel 2. Heruitgave Europese
Bibliotheek, Zaltbommel, 1971.
Attentie
Bij bovenstaand artikel over de Restauratie van
't Hoogt was nog afgegeven een zeer informatieve afbeelding van de plattegrond van dat gebied ge- tekend in 1643 door Ruysch. Door gebrek aan ruimte konden wij deze helaas niet plaatsen. De belangstellende lezer zal een afdruk van deze plattegrond aantreffen in het volgende nummer. Red.
|
|||||||||
Hoogt 4, 6, 6A, 8 en 10 en Slachtstraat 1 en 3 uit
het noorden (achtergevels). Toestand vóór de res- tauratie. Schaal 1 : 250. /TV
|
|||||||||
56
|
|||||||||
VIJFTIENHONDERD LEDEN!
|
||||||||||||||||||||||
Zij heeft dit, zoals velen van u persoonlijk hebben
ervaren, op een voortreffelijke wijze gedaan, doch had tevoren uitdrukkelijk gesteld slechts voor een korte periode beschikbaar te zijn. Daarom ver- heugt het ons, dat één van onze jongere bestuurs- leden, drs. H. L. P. Leeuwenberg, zich thans bereid verklaard heeft de secretarisfunctie m.i.v. 15 augus- tus jl. op zich te nemen. Drs. Leeuwenberg is als Chartermeester verbonden
aan het Rijksarchief in de provincie Utrecht. Met hem doet tevens weer een professioneel histo- ricus zijn intrede in het Dagelijks Bestuur van de vereniging; een reden te meer om hem hartelijk te verwelkomen. Zijn secretariaats-adres luidt p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht, tel. (030) 71 00 44. Mevrouw Offringa danken wij zeer voor haar
enthousiasme en toewijding. Zij heeft voor Oud- Utrecht steeds erg veel over gehad en blijft dit gelukkig volhouden, want haar bestuurslidmaat- schap zal zij continueren. Namens het bestuur, A. H. R. Hoogezand
|
||||||||||||||||||||||
In de afgelopen weken is ons
ledental gestegen tot boven de 1500! Het vijftienhonderdste lid is de heer B. Veersema, Ecken- rhode B 4 te Aalst (N.-Br.), die wij hier een hartelijk welkom toeroepen. Het Bestuur is echter, hoewel zeer gelukkig met
dit mooie resultaat, nóg niet tevreden. Om een bloeiend verenigingsleven ook voor de toekomst te verzekeren, zou een aantal van 2.000 nodig zijn. Daarom richten wij ons met een speciaal verzoek tot onze leden. Helpt u ons nieuwe leden te werven! Er is vast nog wel iemand in uw om- geving, die u warm kunt maken voor onze ver- eniging. In dit jubileumjaar zoudt u hem of haar, behalve op onze gebruikelijke activiteiten, ook attent kunnen maken op de uitgave in de herfst van het jubileumjaarboek, dat gewijd zal zijn aan cultureel leven in Utrecht in de afgelopen 50 jaar en dat op geen andere wijze te verkrijgen zal zijn dan door het lidmaatschap van de vereniging Oud- Utrecht. Met een telefoontje of briefkaart naar het secre-
tariaat of onze administratrice kan een nieuw lid worden aangemeld. Doe in dit jaar eens extra uw best, en help ons op weg naar de 2000! Het Bestuur
|
||||||||||||||||||||||
Reacties
|
||||||||||||||||||||||
Toponymen in Soest. Waterschap De Eem schrijft
ons n.a.v. E. Heupers' artikel in het vorige nummer het volgende: Het waterschap De Slaag, waarvan reeds in 1639 sprake is, is in 1928 opgeheven en opgenomen in het toen opgerichte waterschap Be- oosten de Eem. Het waterschap Beoosten de Eem is op zijn beurt per 1 januari 1973 opgeheven en opgenomen in het waterschap De Eem. Zweesereng. In antwoord op de vraag omtrent
Zweesereng van ons lid J. Braat, ontvingen wij twee reacties. Ir. J. D. M. Bardet bericht ons, dat |
||||||||||||||||||||||
Wijziging
secretariaat Zoals bekend heeft - na het aftreden van dr.
J, E. A. L. Struick - ons bestuurslid mevrouw E. L. S. Offringa-Boom het secretariaat van Oud-Utrecht tijdelijk waargenomen. |
||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||
46e jaargang -nummer 7-september 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar ƒ20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, te!. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||||
57
|
||||||||||||||||||||||
"
|
||||||||||||||||||||||
•f*
|
||||||||||||||||||||||
Zweesereng op veel provinciekaarten voorkomt,
maar het duidelijkst op de kaart van de Vrijheid van Utrecht, blz. 441 van de Tegenwoordige Staat, deel II en in deel 12, blz. 161 als een streek ten zuidwesten van de Vecht en behorende tot de heerlijkheid Zuilen beschreven wordt. Mr. W. Ch. Groen raadpleegde het Aardrijks- kundig Woordenboek van K. ter Laan, dat aan- geeft dat Zweesereng een buurt is ten noord- westen van Utrecht, waar de spoorweg van Utrecht naar Amsterdam en het Merwedekanaal elkaar kruisen. Ook raadpleegde hij een kaart van Utrecht en omstreken, omstreeks de eeuwwisseling uitge- geven door J. van Druten. Daarop staat het gebied vermeld ten noorden van de Horstdijk en ten westen van de Lageweidsedijk, dit is dus ongeveer het huidige industrieterrein Lage Weide bewesten het Amsterdam-Rijnkanaal. |
||||||||||||||||||||
tussen
steen- en panovens |
||||||||||||||||||||
De theekoepels aan de Vecht zijn iedereen bekend.
Wij zien nog in onze gedachten enkele personen daar zitten en hoofse bewegingen maken. Het uit- zicht over het kabbelende water werd nu en dan onderbroken door het verschijnen van een klei- vletter of een praam vol steen bestemd voor ver- bouwingen en verfraaiing aan een van de vele buitenplaatsen. Maar ook de Vaartserijn heeft theekoepels gekend.
Een vooral uit de Patriottentijd kan dit illustreren. Op 9 mei 1787 rukten Utrechtse Patriotten uit om Staatse troepen in Vreeswijk aan te vallen. Vol goede moed marcheerden zij langs de Vaartserijn; een van hun officieren ,,riep opgewekt naar enkele kennissen die aan de overzijde van de Vaart buiten thee dronken: „Bonsoir dames en heren wij gaan de soldaten eens bezoeken"."(1). Als tastbare herinnering aan die tijd staat bij een rijtje huisjes aan de Oude Kerkweg te Utrecht, nog net zichtbaar vanaf de Julianabrug, naast het huis van de familie Stekelenburg een theekoepel. Deze was vroeger eigendom van de „ovenheer" Ridder van Rappard en stond toen aan de Vaartserijn. Maar door de aanleg van de brug is hij verplaatst en nu is hij gedegradeerd tot een soort afval- hok". „Ovenheren" waren eigenaars of pachters van een
steen- of panoven. Zij werden zo genoemd omdat zij zich ver boven het „gewone volk" verheven achtten en graag de adel nadeden. Ze waren er financieel vrij goed aan toe (2). Vooral na 1840 schoten pan- en steenbakkerijen als paddestoelen uit de grond. De behoefte nam toen door stads- uitbreidingen en export sterk toe. Lastig
Ridder van Rappard was een voornaam en lastig
heerschap. Doordeweeks kon men hem tegen- komen met een wandelstok met zilveren knop; 's zondags zwaaide hij er een met een gouden knop. Als oud-pannebakker Jan de Vries gaat ver- tellen over Ridder van Rappard, dan blijkt dat er ook toen al kattekwaad uitgehaald werd, wat de ouders maar toelieten omdat er toch weinig aan |
||||||||||||||||||||
Sandwijck
|
||||||||||||||||||||
Het Bestuur van Oud-Utrecht heeft zich op 25 juni
jl. schriftelijk gewend tot het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Utrecht n.a.v. berichten in de pers met betrekking tot de voorgenomen sloop van het huis Sandwijck. Het wijst op de betekenis van dit monumentale huis en verzoekt met de meeste nadruk af te zien van sloop. |
||||||||||||||||||||
Driebergen-Rijsenburg
Binnenkort zal verschijnen „Driebergen en Rijsen-
burg. Hoe zij ontstonden en groeiden", door Wim Harzing. Bij vóór-intekening — voor onze leden tot 10 sep-
tember — is het boek verkrijgbaar ad ƒ 15,50, daarna kost het ƒ 19,75. Men kan het bestellen bij de auteur: Dr. Schaepmanlaan 19, Driebergen- Rijsenburg. |
||||||||||||||||||||
Tentoonstelling
|
||||||||||||||||||||
Op 14 september zal in Utrechts Gemeente-archief
een tentoonstelling geopend worden over de ge- schiedenis van de lutherse, doopsgezinde en re- monstrantse gemeenten van Utrecht. Dit ter ge- legenheid van het feit, dat de inventarisering van hun archieven voltooid is. Deze tentoonstelling zal ongeveer een maand duren. |
||||||||||||||||||||
Ledenvergadering
Noteert u alvast in uw agenda de datum 8 no-
vember voor de feestelijke ledenvergadering die gehouden wordt als afsluiting van ons jubileum- jaar. 58
|
||||||||||||||||||||
te doen viel. Natuurlijk was het een sport om zo
dicht mogelijk bij de koepel te komen, naar binnen te gluren en lawaai te maken, tot ergernis van de ,.ovenheer". Deze greep dan in en strafte zo'n knaap uit het werkvolk door hem een half uurtje in de hoek van de theekoepel te zetten. De dochters van Ridder van Rappard waren in de ogen van die „schoffies" als „engelen" zo blank en zo mooi gekleed met zacht ruisende kleding. Schoffies' eigen zusjes of vriendinnetjes had een heel ander leven. Al vroeg moesten zij mee helpen, zoals stenen keren, maar ook stenen dragen, alles op hun blote voetjes. Wie begin juni de tv-film ,,De Steenbakkers van Columbia" heeft gezien, zal er nog door huiveren, leder lid van de familie hielp mee, immers hoe groter de familie was, hoe groter het inkomen, wat hard nodig was voor de barre winterdagen want dan stond het werk stil. Een onbedoeld voordeel daarvan was dat de kin- deren in de wintermaanden tenminste onderwijs kregen. Dichtbij, ,,op het schrale end", stond het schooltje van Meester W. G. v. d. Hulst (3). |
||||||||||||
Excursie
|
||||||||||||
Boottocht langs de Vecht
op 8 september. Voorlopig programma: Ont- vangst te Maarssen, met zo mogelijk, bezoeken aan Gunterstein en de her- vormde kerk te Vreeland. Vertrek: 9.30 uur vanaf de Galeries Mo- dernes, thuiskomst ong. 17.00 uur. Kosten: ƒ10,- per persoon. Aanmelding: De Discus, Minrebroederstraat (niet telefonisch) vanaf 21 augustus tot en met 1 september. Ook per giro is aanmel- ding mogelijk, op rekening 575520 t.n.v. Penningmeester Oud-Utrecht (per bestelling f 0,50 extra voor toezending kaarten). Het definitieve programma is tegelijk met de kaarten verkrijgbaar. De consumpties zijn voor eigen rekening.
Aan boord zijn dranken verkrijgbaar. Even- tueel kunt u uw lunch meenemen. |
||||||||||||
huis dat opzij aan de Rijnsloot (5) ook een thee-
koepel had. Op het punt waar de weg zich ver- smalt, was eens het bekende „brugje van Wee- ner" (6), ook al een pannebakkerij, een van die vele! (zie bijlage). Verdwenen
De ovens verdwenen één voor één, slechts „West-
raven" is overgebleven. Weeners oven „De Kei- zer" heeft nu plaats gemaakt voor een school. De „Keizer" had een gemalin, „De Keizerin"; deze „woonde" ver weg in Vianen, maar Weener fun- geerde als „eigenaar" en „postiljon d'amour" tus- sen beide. Ze hadden ook een kind. Deze oven stond in Oud-Zuilen en heet „Zonlust". Hopelijk wordt deze complete oven nog eens „geadop- teerd" door de Historische Kring Maarssen en met steun van Gemeente en Rijk tot een museum omgevormd. De theekoepel, nu zonder rieten dak en luiken,
wordt vertroeteld(?) door „de jonge Raaf" en is zo langzamerhand het enige dat is overgebleven van de jaren van weleer en van het theedrinken tussen steen- en panovens aan de Vaartserijn. F. H. Landzaat
(met dank aan de heer G. Smilda
voor zijn advies.)
Noten
;. A. van Hulzen, Utrecht in de Patriottentijd (Zalt-
bommel, 1966), 269. |
||||||||||||
Velen hadden een bijnaam. Oude vrouw Zuidam
die als het ging regenen snel enkele mannen moest optrommelen om de stenen met rietmatten af te dekken, werd ,,de Heks" genoemd. De vader van Jan Stekelenburg Sr. heette al ,,de Raaf", Jan Ste- kelenburg Sr. zelf „de oude Raaf" en Jr. nu „de jonge Raaf". „De oude raaf" heeft na het over- lijden van Ridder van Rappard, in 1920, de zorg gehad over de theekoepel en gedacht aan ver- vlogen jaren, aan de grote brand bij de Gebr. Ravensteijn in 1904(4) en aan de molen van Boe- renboom in Utrecht, waar nu de Volkerakstraat is. Daar dichtbij lag de oven van Van Wijngaarden, (vroeger een oven van Ravensteijn) met een heren- |
||||||||||||
59
|
||||||||||||
6. Dit brugje lag bij de oven van Weener, zie
het N.U.D. van 29-1-1955. Bijlage
Staat der voornaamste fabrieken in 1856 te Utrecht,
ontleend aan het provinciaal verslag over dat jaar: J. Schillemans Pan- en Vloertegelbakkerij, Buiten Tolsteeg. J. Gerlings Steenbakkerij; Catharijne- singel. G. Munnicks van Cleeff Steenbakkerij; Vaartserijn. Wed. Rose en Zn. Steen- en Panne- bakkerij; Philosophislaantje (Kruisvaart). Later, zo na 1860, kwamen er meer ovens bij; de Vaartserijn was bij uitstek gunstig voor het ver- voer, en tevens zorgden de omliggende landerijen voor „beste steenaarde". Ovens aan de Vaartserijn, in willekeurige volg-
orde: De Zonnebloem, Oven van Weener, Oven van Jacatra, Oven van Steenis, De Nieuwe Oven, De Keizer, Oven van Snoek, Oven van Arkel, De Jodenoven, De Liesbosch van Mijnlieff, Oven van Wijngaarden, Oven van Ravestein, Oven van Wenting, Oven van Hoeke, Oven van Stuifzand, Oven van Mijnlieff (bij Rotsoord). Wie weet er nog meer te noemen? |
|||||||||||||||||
2. Vaak waren zij van geslacht op geslacht als
pan- of steenbakkers de maatschappelijke lad- der opgeklommen, via een goed huwelijk en financiële steun. Zo vermeldt een „Gilde-Brief" uit 1687 reeds namen als v. d. Schroeft en Plomp; nog in onze eeuw vinden wij deze na- men terug in Utrecht en Oud-Zuilen; hele fa- milies emigreerden uit Woerden (De Panne- bakkerijen) om aan Vecht en Vaartserijn hun brood te verdienen. De sfeer en omstandig- heden waren praktisch gelijk, dichtbij een grote stad, omgeven door weilanden, boeren, een eigen wereldje, met een eigen taaltje; ook in de ,,Pannebakkerijen" sprak men iets anders, maar ook in en buiten de Tolsteeg te Utrecht was het ruwer en met andere klemtoon. 3. Zie diens De boom groeide, p. 72 : „door
alcoholisme, inteelt en overmatige arbeid inner- lijk verzwakt en intellectueel van een bedroe- vend laag peil"; hij verwijst daarvoor ook naar zijn Herinneringen van een schoolmeester. 4. „1661 Westraven 1961".
5. De Rijnsloot, ook wel de Westravensche we-
tering genoemd, werd gebruikt als vletsloot, waarvoor de Jutphaaseweg doorgraven moest worden. |
|||||||||||||||||
UTRECHTS ONBESTORVEN
VERLEDEN IV |
|||||||||||||||||
de stad, onderging en ondergaat vele verande-
ringen. Reeds lang verdwenen is de brede poort die doodliep op een gebouw waarin gevestigd was het venduhuis van Bresser. Daar werd van alles geveild, soms heel fraaie en bijzondere dingen. Die zaak van Bresser had altijd iets aparts. En tijdens de kermisweek, die elf dagen na de eerste woensdag in de maand juli aanving, als het gehele Vreeburg herschapen was in een groot pretpark, had Bresser ook zijn kermisattractie en kon men in het venduhuis ,,de dame met de baard" of „het kalf met de vijf poten" bewonderen. In 1908, op 25 september, kwam de heer Bresser met het nieuwste wereldwonder de cinématographe met de levende beelden, de bioscoop! Een aantal jaren voordien werden op het witte doek reeds korte filmpjes vertoond op de ker- missen in speciale bioscoop-tenten. Tot de be- kendste exploitanten van zo'n bioscooptent be- hoorden Albert Frères; Desmet en Willy Mullens. Zo was dus de eerste bioscoop die onze stad rijk werd, gevestigd aan het Vredenburg; ingang door de lange poort, tot achter de huizen van het Vre- denburg. Daar stond dwars op de binnenplaats |
|||||||||||||||||
Op mooie dagen zitten op de café-terrassen aan
het Vredenburg in de ochtendzonneschijn en in de middaguren vele bezoekers. Zij zitten daar, drinken koffie, thee of een drankje en staren voor zich uit of naar elkaar of naar hen die het terras haastig passeren, zwoegend voor hun dagelijks brood. Toch is het niet altijd zo, dat bezoekers van zulke terrassen hun tijd uitsluitend verlum- |
|||||||||||||||||
Bresser
|
|||||||||||||||||
melen. Zeker er wordt wel veel gebabbeld, maar
ook zakelijke gesprekken worden gevoerd en ge- beurtenissen verhaald die, samengevat, iets ver- tellen over de tijd die nog niet zo heel lang achter ons ligt. Hart van de stad
Het Vredenburg, van oudsher reeds het hart van
|
|||||||||||||||||
60
|
|||||||||||||||||
voor staande, omvademen kan, 15 voeten 5 duimen,
en onder op den grond 22 voeten en 1 duim, Rijnlandsche maat, in den omtrek. Hij scheen nog tierig te groeijen, was van eene aanmerkelijke hoogte, digt van takken, tamelijk gaaf van stam en naar het scheen niet hol; de onderste zware takken waren echter aanmerkelijk ingekort; dit was ettelijke jaren geleden geschied, waarschijn- lijk, omdat de boom teveel plaats beschaduwde. Voor dien tijd kon men'er, naar ik vernam, van den grond af langs die uitgebreide nederwaarts hangende takken, inklimmen. Deze boom staat omtrent een half uurtje buiten die stad, aan de lin- ker zijde van de Roóbrug, als men naar den kant van Zuilen gaat, een eindje landwaarts in, en al- daar in eenen boomgaard, ter plaatse, alwaar voor- heen een Karthuizer Klooster stond, thans eene boeren Hofstede, welke nog de Certosa heet. Deze boom is hier dan ook onder den naam van den Monnikenboom bekend, moet, naar men veronder- stelt, ten minsten 300 jaren oud zijn, en schijnt in het midden van eene binnenplaats van het Klooster gestaan te hebben, blijkens de muren en kelders, waarvan de overblyfsels eenige jaren ge- leden in den grond nog zigtbaar waren. Daar 'er, voor zoo veel ik heb kunnen nagaan, nergens melding van dit merkwaardig gedenk- teeken der natuur gemaakt wordt, zend ik u dit berigt, ten einde het in uw geacht Weekblad te kunnen mededeelen. 22-7-1811. A.vd.W. (medegedeeld door P. 't Hart)
|
||||||||||||||
het zaaltje, met midden ervoor een houten kassa
alwaar entree-biljetten verkrijgbaar waren; ter weerszijden dan ingangen naar de zaal. Het was prettig toeven in dit „huiselijke" zaaltje waar de, nog steeds, stomme films muzikaal geïllustreerd werden door een trio bestaande uit pianist, violist en cellist. Maar de veilinghouder-bioscoopexploitant, de heer
R. Bresser, was zijn tijd vooruit. Terwijl vele bios- copen het nog deden met verklarende teksten op het witte doek, engageerde hij als explicateur Louis Hartloper. Een acteur die zich volkomen vereen- zelvigde met de personen op het witte scherm. Kwam bijv. in de film een droevig moment voor, dan brak hij tijdens het voordragen van zijn tekst ook oprecht in snikken uit. De geluidsfilm
Evenwel, de filmtechniek ging met rasse schreden
vooruit en de charme van die toch wel primitieve eerste voorstellingen ging tot het verleden be- horen. Ook de tijd van Louis Hartloper en van de stomme film raakte voorbij. In 1928 begon immers de zegetocht van de geluidsfilm. De Bresser-bioscoop - zoals deze in de volks- mond werd genoemd - volgde de techniek op de voet. Na enige in- en uitwendige verbouwingen staat daar nu sedert 1937, aan de oostzijde van het Vredenburg, een modern theater. Alleen de oudere generatie weet dat het ging van Venduhuis via Bresser-bioscoop naar Vreeburgtheater en dat op deze plaats in september 1973 vijfenzestig jaar achtereen rolprenten werden gedraaid. Een ouder- dom die voor 'n werknemer „functioneel leeftijds- ontslag" zou betekenen. Maar voor de Bioscoop Vreeburg, dit theater met
die aparte sfeer, is het slechts een getal dat ver- langen opwekt naar een bestaan van driekwart eeuw. Voor de directie moet het ongetwijfeld een voorrecht zijn om reeds vijfenzestig jaar deel te hebben aan de cultuurgeschiedenis van Utrecht. W. F. van Schaverbeke
Bronnen:
Mededelingen van tijdgenoten.
Kranteknipsels van 1928 en 1951. |
||||||||||||||
,M
|
||||||||||||||
i i
|
||||||||||||||
De Jubileumrondvlucht op 9 juni j.1. is
een geweldig succes geweest. Eén onzer leden bracht haar enthousiasme als volgt onder woorden: Een bus- en vliegtocht
die er zijn mocht.
Een kort woord van dank;
alles was van de bovenste plank.
|
||||||||||||||
Eenen Lindenboom
In de Algemeene Konst- en Letterbode voor het
jaar 1811, deel II, p. 67-88 staat de volgende in- gezonden brief: Onlangs in de omstreken van Utrecht wandelende,
zag ik eenen Lindenboom van eene ongemeene dikte, hebbende op de hoogte, daar men hem, 'er |
||||||||||||||
61
|
||||||||||||||
Het trekpad langs de Kromme
Rijn tussen Wijk en Cothen |
|||||||||
Door het voormalige waterschap het Gemeene-
land van Wijk bij Duurstede slingert zich sedert vroeger tijden de Kromme Rijn, eens een machtige rivierarm, thans een gekanaliseerde waterloop die bij Wijk bij Duurstede door een duikersluis met de Rijn in verbinding staat. De Kromme Rijn loopt van Wijk naar Utrecht en
staat daar in verbinding met de Oude Rijn en de Vecht. Nog steeds is er een weinig scheepvaart voor vaartuigen tot 30 ton. De belangrijkste functie is tegenwoordig de natuurlijke afwatering voor bijna 17.000 ha land. Even ten noorden van Wijk bij Duurstede neemt de Kromme Rijn de Ame- rongse Wetering op, bij Cothen de Cother Grift (grift = graft = gracht van graven) en verder naar het noorden de Langbroeker Wetering met de Gooier Wetering als zijtak. Binnenvaart
In vroeger tijden vormde de Kromme Rijn een
belangrijke verbinding voor de binnenvaart naar Utrecht. Toen liep langs de oostzijde van de Kromme Rijn een jaag-, lijn- of trekpad voor de schuitenvoerders om daar hun paarden langs te drijven, te jagen. Veelal zat de schipper te paard en werd daarom dan ook wel „het jagertje" ge- noemd, mede omdat dit „jagen" te paard om de schuit te trekken dikwijls aan zijn minderjarige zoon werd overgelaten. Vandaar ook dat in plaats van Trekpad de naam Jaagpad in verschillende streken voorkomt langs waterwegen, zonder dat die naam met jagen op wild te maken heeft. Het Trekpad langs de oostzijde van de Kromme Rijn kwam eind 1670/begin 1671 tot stand nadat de vroede vaderen van Wijk, de landeigenaren en pachters, de vroedschap van Utrecht en de Ge- deputeerde Staten er circa 20 jaar over geruzied hadden. Ouder
Een andere thans nog bestaande Trekweg is veel
ouder. Deze werd aangelegd toen daar ter plaatse nog een afsplitsing liep van de grote rivier noord- westwaarts van de Steenstraat in Wijk bij Duur- stede in de richting van Cothen. Later geraakte die zijarm door dichtslibbing in onbruik. De naam Trekweg is echter gebleven. Men maakt hier wel eens de vergissing, dat de tegenwoordige Trekweg een verbastering zou zijn van (U)trec(htse)weg of Trechweg, maar dat komt |
doordat men niet meer weet, dat langs die Trek-
weg ook eens een watergang liep. Het Trekpad waar het in dit artikel om gaat, loopt langs de oostelijke oever van de Kromme Rijn en is veel jonger. Het traject van Wijk tot Cothen liep o.a. over het bezit van Willem de Renesse van Baer baron van Gendt en ressorteerde onder het waterschap het Gemeeneland, onder de juris- dictie van Wijk en tevens de supervisie van de stad en Gedeputeerden van Utrecht1). Uit de stukken blijkt, dat het pad werd „gemaeckt tot een peerdt padt". O.a. de pachters van de heer Van Gendt verklaarden „dat het selve padt niet sal wesen nadeeligh aent voorscreven goet (bedoeld wordt het bezit van baron Van Gendt) maer (tot) merckelik gerijff ende dienstligh ten aensien vant acces van ons pachters" -)• Ogenschijnlijk was hiermede alles koek en ei,
doch om niet nader bekende redenen kwam er een kink in de kabel en kreeg men onenigheid die zich aanvankelijk ernstig liet aanzien. Baron Van Gendt had met anderen, o.m. Floris Borre van Amerongen, landcommandeur der Ridderlijke Duitse Orde van de Balije in de Nederlanden ge- vestigd te Utrecht, de Vrouwe van Blauhuys en de Heer van Brakel landbezit aan de noordzijde van de Kromme Rijn tussen „Cotens Gerecht ende Wyck te Duerstede". Deze gezamenlijke landeigenaars maakten be-
zwaren tegen de aanleg van de Trekweg op grond van het feit, dat Wijk niettegenstaande hun protest toch was doorgegaan met de aanleg van het zand- pad en het leggen van „vonders, heulen (bruggen) en clapheckens"3). Zij beriepen zich „als Leen- mannen ende Vasallen" van de Staten van Utrecht erop, dat zij „bij eede verplicht sijn, ge(en) in- fractie t' laten geschieden in U Edel Mogenden regalia (heerlijke rechten) ende leengoederen". Geweld
Dit was te bewijzen aan de hand van „de wetten
ende plaecaten vande Bischoppen ende Keyser Carel (V)". 't Recht op het aanleggen van een „Treckpadt" kwam volgens hen alleen de „Edel Mogenden", de Staten van Utrecht toe en dus had de Magistraat van Wijk daar niet over te be- slissen. Zou deze er toch mee doorgaan, dan zouden de landeigenaren zich genoodzaakt zien, op grond van de oude resoluties, zelf het recht |
||||||||
62
|
|||||||||
in handen te nemen en zo nodig ,,t' se/ve met
geweld te beletten". De pap wordt echter nooit zo heet gegeten als
ze wordt opgediend. Zo werd het geschil tussen de landheren met Wijk en Utrecht bijgelegd, ge- zien de volgende ongedateerde „acte obligatoir", die op rond 1672 gesteld kan worden, waarvan de volledige transcriptie luidt: ,,Wij ondergescreve, verstaen hebbende dat de
Heeren Regierders der Stadt Wijck sijn gere- solveert het Treckpadt langhs den Crommen- rhijn van Wijck tot Cothen te leggen aende Oostsijde, mits dat de eijgenaers langhs de Westsijde het se/ve padt souden maecken ende onderhouden, soo beloven wij het voorscreven padt ider, voor soo veel wij daer langhs te sijn geerft te maecken ende onderhouden ende het selve op te leveren tot love (= een vrijwillig aangegane verplichting) vande Heeren vande Schouw tot voorscreven padt gecommitteert daer onder (ver)bindende onse personen ende goederen tot submissie als nae Reghten. (w.g.) Alard Zoudenbalch".
Aldus kwam na vele strubbelingen, welke reeds
vanaf 1651 liepen, eindelijk het Trekpad langs de Kromme Rijn tot stand, ondanks veel dwarsdrij- verij van de grootgrondbezitters, o.a. door het aanplanten en vervolgens verplicht rooien van de wilgen, evenzo het opruimen van de op verschil- lende plaatsen geplante doomheggen en doorn- takken, welke laatste tot ongerief in het bijzonder voor de schuitenvoerders en schippers, over de weg waren gelegd. Zelfs werd „een plancke huys- ken" als obstakel op het land van Joncker Daniël de Ridden van Rijnesteijn gesloopt, nadat hij voor het bouwen daarvan was beboet4). Men meende nog wel feodaal te kunnen optreden als in de middeleeuwen en zich op oude privileges te kunnen beroepen, doch de heren „Regierders" dachten daar anders over. Die tijd was voorgoed voorbij en de overheid liet zich niet dwingen. Het trekpad werd aangelegd in de jurisdictie van Wijk met voorkennis en goedvinden van haar Ed. Mog. Gecommitteerden en Gedeputeerden van Utrecht. „De heren Borgermeesters bij dese gelast de Stad van Wyck aengaende het leggen van dit pad ter vergaderen vande gemelde Heeren Gedeputeerden te helpen maintineren" (= handhaven, te helpen bevorderen) 5). Zo werd na 20 jaren tegenwerking en plagerij de
„koude oorlog" over het jaagpad langs de Kromme Rijn in der minne geschikt tussen Ridderschap en Steden. Een „oorlogje" met obstakels en prikkels dat niet in de geschiedenisboeken wordt vermeld, doch thans uit het stof der eeuwen aan het licht is gebracht en aan de vergetelheid ontrukt. H. IV. M. J. Kits Nieuwenkamp
|
Noten
J. Zie het extract uit de Resoluties van de Vroed-
schap der stad Utrecht van maandag 18 dec. 1671 in het oud-gemeentearchief van Wijk bij Duurstede, omslag 75 d(25). 2. Verklaring van 18 dec. 1671, ondertekend door:
A. van Ossenberch, (procureur); Claes Bud- ding; Dierck Aelbertse(n) van Inghen; Willem Vermerten; Willem Adriaensz. van Noort (pach- ters). 3. Oud-gemeentearchief van Wijk bij Duurstede
inv. nr. 75. 4. Arch. no. 75, omslag d(25) van het Gemeene-
land. 5. Gedateerd 18 dec. 1671; bron: volgens een
extract uit de resoluties van de Vroedschap der stad Utrecht; arch. no. 75, omslag d(25) van het Gemeeneland. Gedrukte inventaris aanwezig te Wijk bij Duurstede. |
|||||||||
Aanvulling
Centrum 't Hoogt In ons vorige nummer hebben wij u in het voor-
uitzicht gesteld de publikatie van de zeer informa- tieve plattegrond van 't Hoogt, getekend in 1643 door Ruysch. Nu wij toch de gelegenheid hebben terug te komen op het artikel betreffende 't Hoogt, drukken wij tevens af een foto van Hoogt 6 in de toestand van juli 1951 en een verbeterde tekening van een doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6a, een reconstructie van de 17e eeuwse toestand. |
||||||||||
Doorsnede door Hoogt 4, 6 en 6A. Reconstructie
van de 17e eeuwse toestand. Schaal ! : 400. |
||||||||||
63
|
||||||||||
f-»"*-»., ,s
|
|||||||||||
De Hceren
Slalen Camcr. |
|||||||||||
De Heercu Djck
jraef ende Ilccra Radcu Cao] er ende de Hcerco van de Roiesic |
|||||||||||
Platte Gront teikeninge van verscheijden Erven,
Gangen, Straten, Huijsen ende Hoven, gelegen alhier binnen Utrecht, ende sijn bij mijn ondersz. Lantmeter gemeeten ende op de cleijne mate ge- bracht, door Last van den Heer Johan van der Nijpoort, oudt Burgemr. der voorschr. Stadt. Actum den 19 luny 1643. Was getekend: Ruysch. (Uit: N. van der Monde: Beschrijving .... der stad Utrecht). |
|||||||||||
Hoogt 6 (rechts 6A, achter Slachtstraat 1 en 3). Dit
pand is de kiem geweest waaruit geleidelijk het restauratieplan voor het Centrum 't Hoogt gegroeid is. Toestand juli 1951. |
|||||||||||
LEDENVERGADERING
|
||||||||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de najaarsleden- vergadering op donderdag 8 november om 19.30 uur in het Academiegebouw, Domplein 29. Agenda
1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 20 maart
1973. 3. Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie (mej. M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van Campen en mr. A. Rutgers). 4. Verkiezing van een nieuw bestuurslid wegens
het aftreden van de heer J. C. van der Laan. Het bestuur stelt als nieuw lid voor de heer D. A. Belderbos. Namen van eventuele tegen- kandidaten kunnen schriftelijk worden opgege- ven bij het secretariaat vóór 6 november. 5. Benoeming van een nieuw lid van de kascom-
missie wegens periodiek aftreden van mej. Asselberghs. 6. Wat eventueel nog ter sprake kan worden ge-
bracht. 7. Rondvraag.
8. Sluiting.
Na afloop van de vergadering en daarop aanslui-
tende koffiepauze, zal dr. P. H. Kylstra om 20.45 uur een voordracht houden over de voor de ge- schiedenis van Utrecht van het midden van de vorige eeuw zo belangwekkende figuur prof. F. C. Donders. Hierna zal hij voor de aanwezigen een rondleiding
verzorgen door het Universiteitmuseum, gevestigd Trans 8. |
||||||||||||||||
Excursies
|
||||||||||||||||
Voor de Vecht-excursie was
de belangstelling groter dan de boot zitplaatsen had. Daarom zal een dergelijke excursie worden herhaald in mei. In de eerste plaats voor de teleurgestelden. Nadere gegevens volgen nog. In november wordt in het Gemeente Archief een tentoon- stelling gehouden van de plantsoenaanleg door architect Zocher op de Utrechtse stadswallen. Een doctoraalscriptie van stu- dente M. Claessens is de aanleiding tot deze expositie, die verder mede wordt voorbereid door mevr. drs. A. Becker-Jordens en de heer R. de Vries van het Gemeente Archief. Op dinsdag 13 november, 20.00 uur zal een van de medewerkers onze leden een nadere toelichting op de expositie geven op het Gemeente Archief, Alexander Numankade 199. Bij grote belangstelling zal een tweede rondleiding worden gehouden. Verder zal in december/januari in het Cen- traal Museum de tentoonstelling „Oude huizen in Utrecht" worden gehouden als af- sluiting van de jubileumviering. Aan alle bouwkundige aspecten van oude huizen zal aandacht worden besteed. De fragmenten, aanwezig in het Centraal Museum en te zien op de expositie, zullen worden aangevuld met foto's van nog bestaande huizen in Utrecht. Wij komen er op terug. |
||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||
46e jaargang - nummer 8 - oktober 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht
tel. (030) 71 00 44.
J. C. van der Laan, Tuindorpweg 74, Maarn, tel. (030) 31 50 70. (De Discus, ma. gesl.).
Contributie is minimaal per jaar f 20,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||
65
|
||||||||||||||||
Het Kerkplein van
Rijsenburg |
|||||||||||||
Ter gelegenheid van de officiële ontvangst van
Oud-Utrecht door de Gemeente Utrecht op 9 maart jl., sprak onze toen scheidende voorzitter, de heer Temminck Groll, over de oorspronkelijke doelstel- lingen van onze vereniging, namelijk ,,de liefde voor Utrecht als stad. In latere jaren is dit uit- gebreid tot de gehele provincie". En daarna volgde de opmerking die erop neerkwam, dat er toch nog wel discrepantie bestond tussen stad en pro- vincie. Hij sprak de hoop uit, dat hierin verandering zou komen. Later, bij de viering in het Spoorwegmuseum,
sprak onze nieuwe voorziter, de heer Hoogezand, woorden van gelijke strekking. Om hen bij dit loffelijk streven behulpzaam te |
|||||||||||||
zijn, roep ik de belangstelling bij u op voor het
Kerkplein te Rijsenburg, dat reeds in 1967 door CRM tot beschermd dorpsgezicht werd verklaard. In 1971 heeft de gemeente Driebergen-Rijsenburg hierover een hearing gehouden, maar sindsdien is er nog steeds niets gebeurd en is alles in de verloederde toestand gebleven. Ik vestig uw aandacht op de mooie gave con- ceptie van beslotenheid van dit plein, zoals blijkt uit de plattegrond van 1810. Kerkplein en kerk enerzijds, herberg en flankerend huis en stalge- bouw anderzijds, vormden een prachtige omslui- ting van de dorpskern. De doorsnijdende ,,landt- weg naar Uitrecht" vormde daarvoor geen enkele belemmering, omdat er immers weinig verkeer was. |
|||||||||||||
...-
|
|||||||||||||
Het Kerkplein te Rijsenburg omstreeks 1900.
|
|||||||||||||
Indien we de afbeeldingen van het Kerkplein anno
± 1890 vergelijken met die van 1973, dan wordt het een mens toch wel droef te moede. Alle bomen zijn praktisch verdwenen en er blijft alleen rijdend of stilstaand blik over. Vrachtwagens hebben al een paar maal de ingepote boompjes verpletterd. Het plein lijkt thans aan de vernieling prijsgegeven, zowel door personenauto's als door het verkeer van monsterlijk grote vrachtwagens. Bovendien worden door dat zware langs dende- |
|||||||||||||
Het Kerkplein op 31 maart 1973 ...
|
|||||||||||||
66
|
|||||||||||||
rende verkeer scheuren veroorzaakt in de funde-
ringen van de kerktoren. Trouwens, deze kerk en toren staan bij hun leven te verrotten, ondanks de toegezegde (maar nog steeds niet gerealiseerde) hulp door Rijksmonumentenzorg. Nu heb ik al aan verschillende instanties het plan voorgelegd om alle gemotoriseerde verkeer over het Kerkplein — uitgezonderd voor rouw- en trouw- diensten in de kerk uiteraard — te verbieden; als- mede een absoluut parkeerverbod. Het doorgaand verkeer kan gedirigeerd worden langs Buzziburglaan, Engelenburg, Damhertlaan enz. en dus niet via Drieklinken, Rijsenburgse Steech (kleuter- en basisschool). Als alternatieve parkeerplaats is ruimte waar vroe- ger een alleraardigste waterpartij was, maar die door de permanent lage waterstand niet meer te herstellen is. Thans is het een ten hemel schreiende smeerboel, een eldorado voor muggen, ratten en ander ongedierte. En dat in het centrum van ons dorp. Het is gelegen tussen hotel 't Wapen van Rijsenburg en het voormalig seminarieterrein. Mijn voorstel is nu: rioleer voor zover nodig, rooi wat hout aan de hoge seminariekant en gooi die hoge wal over dat aan te brengen riool heen; niveleer het geheel en maak daar een royale parkeerruimte van (oppervlakte van 3000 tot ± 7000 m2). Ingang voor auto's via Diederichslaan achter de huizen om en een voetgangersuitgang op de Rijksweg (trottoir) voor het winkelend pu- bliek. Uiteraard moet er dan een bebakening groen-rood licht komen met drukknop (zoals bij de Traay). Indien het Kerkplein voor alle verkeer gesloten
wordt, zou Rijkswaterstaat misschien genegen zijn tot een soort „ruilverkaveling", namelijk als tegen- prestatie toe te staan dat de nieuw te creëren parkeerruimte vanaf de Rijksweg toegankelijk wordt. Ons Kerkplein kan dan weer met bomen beplant
worden, het plaveisel kan dan gemaakt worden op de wijze als voor het Slot te Zeist, in plaats van de huidige Drentse zwerfkeien en zuurkoolstenen. En in een niet te verre toekomst zie ik ook de gevels der huizen van het Kerkplein nog eens in hun oude staat teruggebracht met subsidies van rijk, provincie en gemeente. Al ben ik al oud, tóch zou ik dit nog graag be-
leven. Op allen die hierbij de helpende hand zou- den kunnen reiken, doe ik hierdoor een allerdrin- gendst beroep. Rijsenburg Wim Harzing De Dorpsstraat van Rijsenburg anno ± 1887.
Verloederde waterpartij tussen 't Wapen van Rijsen-
burg en het voormalige Seminarieterrein, anno 1973. „'t Wapen van Rijsenburg" met Koetshuis, ± 1845.
67
|
||||||||
ftl/SENBURG
|
||||||||
KERKPLEIN
|
||||||||
De verdwenen Rijnloop (i)
Waarnemingen in de bouwput
van V & D Achter Clarenburg |
|||||||||||||||
dat met publikatie diende te worden gewacht tot
ook het Geologisch Instituut der Rijks Universiteit te Utrecht met zijn verslag gereed en de radio- koolstof datering van de visfuik door het Natuur- kundig Laboratorium van de Rijks Universiteit te Groningen bekend zouden zijn. |
|||||||||||||||
In de lente van 1971 werden op initiatief van
amateur-archeologen in een bouwput voor Vroom & Dreesmann tussen Achter Clarenburg en de ge- dempte Catharijne Singel (Rijnkade) een aantal • archeologische en bodemkundige waarnemingen gedaan, waarvan tot op heden alleen die van de |
|||||||||||||||
BOUWPUT V4D 1971
situatie |
|||||||||||||||
Afb. 1. Plattegrond bouwput met de loop van de
ver lande Rijn en het profiel (A-B) van afb. 2. De vindplaats van de fuik is aangegeven met een kruisje. Tek. I.P.P. Thans is dit het geval en inderdaad is het pas
nu mogelijk definitief orde op zaken te stellen. Van een dagelijkse begeleiding van de graafwerk- zaamheden door een stadsarcheoloog (eerst aan- gesteld op 1 februari 1972) was toen nog geen sprake en de gemeente, namens wie de stads- archivaris dr. J. E. A. L. Struick coördinerend op- trad, moest improviserend gebruik maken van de toevallig beschikbare krachten der professionele in- stanties. Van deze heeft het Geologisch Instituut — het zij hier met erkentelijkheid vermeld — de basis-gegevens aangedragen, waaraan de archeolo- |
|||||||||||||||
eerste fase van de ontgraving — de fundamenten
van middeleeuws muurwerk betreffend — zijn ge- publiceerd 1). De in het volgend stadium van diepere ontgraving
aan het licht gekomen voormalige Rijnbedding en de vondst van een visfuik en aardewerk uit de prehistorie(?), de Romeinse Keizertijd en de Vroege en Late Middeleeuwen vormden belangrijk krante- nieuws, maar het bleek niet direct mogelijk een afgerond wetenschappelijk verslag uit te brengen over de door verschillende officiële instellingen verrichte onderzoekingen. In het intern aan de Gemeente Utrecht uitgebracht
voorlopige rapport vanwege de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort en het Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam werd dan ook gezegd |
|||||||||||||||
68
|
|||||||||||||||
BOUWPUT ViO 1971
profiel |
|||||||||||||||
; : -
|
|||||||||||||||
V.
|
|||||||||||||||
rï'EEuWSE Culi iA»G
|
|||||||||||||||
Afb. 2. Schematisch profiel van de verlande Rijn.
Tek. I.P.P. diepte in het rivierzand door de dragline-machinist,
de heer A. C. Kruiswijk, geborgen. De vorm van het potje is te weinig uitgesproken om een zekere toeschrijving toe te laten. Het toont volgens mede- deling van drs. J. F. van Regteren Altena (R.O.B.) nog de meeste verwantschap met de „Henkel- gefasse" uit de Late Bronstijd, doch is zeer waar- schijnlijk ook in de Ijzertijd te dateren. Direct boven de afzettingen sub (1) werd op -S- 257 NAP een wilgetenen fuik gevonden. Deze mat |
|||||||||||||||
gische vondsten en de betreffende dateringen ge-
koppeld konden worden. Wij mogen hiervoor verwijzen naar het uitvoerig
gedocumenteerd, gestencild verslag over het sedi- mentologisch veldwerk van de hand van mejuffrouw D. E. C. Dominicus en de heer J. H. van den Berg, uitgevoerd o.l.v. dr. J. R. Boersma. In hun verslag tonen de auteurs aan dat de in de bouwput 2.50 m beneden het straatniveau ontslo- ten rivierafzettingen deel uitmaken van een grote meander van de Rijn die blijkens vroegere waar- nemingen gelopen moet hebben van de Kromme Nieuwe Gracht, Minrebroederstraat, Ganzenmarkt over de bouwputten Achter Clarenburg en Wes- terstraat naar het Centraal Station (de laatste twee waarnemingen eveneens van 1971). In de geschie- denis van deze rivier kunnen vier fasen worden onderscheiden: (1) afzettingen van een grote meander van een
zich in het, er althans noordelijk van aangetroffen, veen insnijdende rivier met oeverwallen; (2) na een gedeeltelijke stroomverlegging stroom-
opwaarts neemt het rivierdebiet sterk af en ont- staat een meer vlechtend rivierpatroon; (3) nadat de eerst te ruime bedding voldoende
opgevuld is, ontstaat opnieuw een begin van meanderen; (4) een plotselinge afdamming stroomopwaarts ver-
oorzaakt de opvulling met klei in traag stromend water van de dan nog slechts 22 meter brede en twee meter diepe restgeul. Deze stratigrafie van de rivierbedding is met be-
hulp van het archeologisch materiaal nader te da- teren (afb. 1 en 2). Aangetroffen werden in de af- zettingen sub (1) een randscherf en enkele wand- scherfjes van (een) kookpot(ten), met voorbehoud te determineren als van het type Ruinen-Wommels III (ca. 3e eeuw v.C). Een vrijwel onbeschadigd potje (afb. 3) van even-
eens handgemaakt aardewerk, waarvan alleen het oor is afgebroken, werd op waarschijnlijk dezelfde |
|||||||||||||||
Afb. 3. Kookpotje van handgemaakt aardewerk;
oor afgebroken. Ijzertijd? Eigendom A. C. Kruis- wijk. Foto I.P.P. in totaal 95 cm en bestond uit een trechter en
een viskorf, een type visval dat sinds het neoli- thicum tot op de dag van heden alom in gebruik is geweest (determinatie drs. F. R. van Iterson |
|||||||||||||||
gelijkbaar zijn met 8e-eeuws materiaal uit Dore-
stad (mededeling prof. dr. W. A. van Es). In de afzettingen sub (3) werd — aan de basis van de restgeul — te weinig materiaal verzameld om tot een zekere datering te komen, maar de fragmentjes maken geen jongere indruk dan de 9e of 10e eeuw. In de kleivulling van de restgeul sub (4) werden geen vondsten gedaan. Een terminus ante quem voor de slotfase van de verlanding van de rivier levert een geringe kunst- matige ophoging — tot een dikte van 70 cm — over de verlande geul heen. In deze ophoging — die zich op ruim twee meter beneden het straat- niveau bevindt — waren vele ingravingen zoals kuilen en greppels te zien, waarin mosselen en aardewerk uit de 12e eeuw werden gevonden. Van de veelvuldig in de bouwput waargenomen paalresten en ander houtwerk valt niet te zeggen bij welk niveau zij hebben gehoord, omdat nergens een relatie met het profiel kon worden gelegd. Deze gecombineerde waarnemingen leveren be- langrijke gegevens op t.a.v. de Rijnloop door Utrecht vanaf ten minste de eerste tot de twaalfde eeuw (afb. 4). In het sedimentologisch verslag wordt als het meest waarschijnlijk gesteld dat de onderhavige bedding inderdaad van de Rijn is, omdat deze vanaf de Minrebroederstraat onmoge- lijk naar het noorden kan hebben gestroomd, van- wege het aan die zijde aangetroffen veen. Bovendien kan men vermoeden dat de Neude, historisch bekend als een drassige plek, tegen de buitenbocht van de meander Kromme Nieuwe Gracht-Minrebroederstraat heeft gelegen. De rich- ting van de stroming zoals die gemeten is in de bouwput Achter Clarenburg is dezelfde als de ver- onderstelde stromingsrichting van de Rijnloop in de Minrebroederstraat-Ganzenmarkt 2). Op de kaart laat zich de rivierloop in de richting van het Cen- traal Station stroomafwaarts zonder moeite ver- binden met de loop van de Oude Rijn, zoals deze door M. N. Acket 3) aannemelijk werd gemaakt langs de kronkelende noordwestelijke grens der Stadsvrijheid (te zien op de kaart van C. Specht, 1696) tussen 't Oog in Al en 't Hof ter Wey (en dan verder naar Katwijk). (Wordt vervolgd) H. H. van Regteren Altena (I.P.P.)
H. Sarfatij (R.O.B.) Noten
1) In het Nieuwsbulletin van de Kon. Ned. Oud-
heidkundige Bond 1971, 86-87 (H. Halbertsma). 2) J. H. Jongkees, Aantekeningen over Utrechts
oudste geschiedenis. Jaarboekje van 'Oud- Utrecht', 1945-46, p. 54 en 1. M. van Winter, Utrecht am Rhein, Mittelalterlicher Rheinlauf und Entstehungsgeschichte der Stadt Utrecht, in: Die Stadt in der Europaischen Geschichte. Fest- schrift Edith Ennen. Bonn, 1972, pp. 138-152. 3) M. N. Acket, Ligging en grenzen van Utrecht,
laarboekje van Oud-Utrecht, 1950, p. 99 e.v. |
||||||||||
Scholten, I.P.P.)- Tussen trechter en korfwand was
de fuik bij de mond verzwaard met veldkeien en een netverzwaarder van rode, hardgebakken klei, min of meer driehoekig met in het midden een door- boring. De C14-meting van het wilgenhout van de fuik verschafte de datering van 1880 ± 35 BP, dus in de tweede helft van de eerste eeuw na C. (± 70 n.C). De fuik verkeerde in een dermate slechte staat, dat slechts een klein gedeelte, de uiterste punt van de korf, geprepareerd kon worden (thans in het Centraal Museum). In de over de fuik liggende afzettingen sub (2) werd op verschillende diepten verspoeld Romeins en niet verspoeld vroegmiddeleeuws aardewerk |
||||||||||
UTRECHT
■ opgraving
|
||||||||||
Afb. 4. Situering van de bouwput (1971) voor
Vroom & Dreesmann en van de — deels nog hypo- thetische — loop van de Rijn door Utrecht. I Romeins castellum (1e-3e eeuw), 2-3 kathedraal
en Oud-Munster (7e-8e eeuw), 4-6 kapittel en abdij- kerken 11e eeuw, 8-10 parochiekerken vóór 1200, I1 Rijn-V echtverbinding (Oude Gracht), 12 Rijn-
llselverbinding (Vaartse Rijn). Tek. I.P.P. gevonden. Hiertoe behoren een halsfragment van
een amfoor (2e eeuw) en op een iets hoger ni- veau (waarin ook verslagen veen) twee terra si- gillata scherven (volgens determinatie van prof. dr. W. Glasbergen 2e helft 2e eeuw / 1e kwart 3e eeuw) alsmede een fragmentje lidiet. Het in rui- mere mate vertegenwoordigd vroegmiddeleeuws materiaal bestaat uit wand- en bodemscherven, waarvan sommige der karakteristieke stukken ver- |
||||||||||
70
|
||||||||||
BOEKBESPREKINGEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gouda, zeven eeuwen stad, Hoofdstukken uit de
geschiedenis van Gouda, 1972, 442 blz. De oudheidkundige Kring „Die Goude" legt bij- zondere eer in met de bundel opstellen ter gele- genheid van het 7e eeuwfeest. Een speciale ver- melding verdient de actieve en kundige gemeente- archivaris, mr. J. E. J. Geselschap, die maar liefst 7,5 van de 14 artikelen voor zijn rekening wist te nemen. Gekozen is voor een horizontale samen- stelling, waarbij geen geschiedverhaal wordt ge- boden maar een aantal aspecten van stedelijk leven diepgaand wordt behandeld. Het getuigt van de grote kwaliteiten onder de leden, dat ieder voor zich zijn onderwerp kundig, grondig en toch lees- baar in wist te brengen in het grote geheel. Het is ondoenlijk alle artikelen te bespreken. Op- vallend is de studie van V. C. C. J. Pinkse over de Goudse bierfabricage, de belangrijkste industrie, die op heldere wijze wordt belicht tegen de achter- grond van het nationale en internationale econo- mische leven. De samenhangende artikelen van mr. J. E. J. Geselschap over het ontstaan van de stad en de ruimtelijke groei van de plaats, waarbij de schrijver een meesterlijk gebruik maakt van de schaarse en moeilijk te hanteren gegevens. Een keur van artikelen over kerkelijk leven — waar- om de Middeleeuwse periode ontbreekt, is niet duidelijk —, verschillende industrieën, de volks- gezondheid, de liefdadigheid en het onderwijs, de kunst, geven te zamen een boeiend beeld van 700 —en zelfs meer! — jaren van stedelijke be- drijvigheid. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men toch bepaalde aspecten mist — de
Goudse glazen, de pijpenfabricage — dan is dit alleen omdat de kwaliteit van de schrijvers ook deze onderwerpen zo goed naar voren had kunnen brengen. Alles te zamen genomen een waardevol werk, dat vele van onze leden een aantal aan- gename avonden zal kunnen bezorgen. Warm aanbevolen! /. E. A. L. Struick
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht in Prent, een geïllustreerd overzicht van
twintig eeuwen Utrechtse Historie samengesteld door mevr. A. A. S. Kamerling-van Haersma Buma. Uitgave: Europese Bibliotheek, Zaltbommel, gebon- den. Prijs f35,—. Twintig eeuwen Utrechtse historie in ruim 125 af-
beeldingen met daarnaast een duidelijke uitleg. Een juweel van een boek, dat te beschouwen is als een hommage aan de buitengewoon fraaie en uitgebreide prentenverzameling van het Gemeen- telijk Archief, waarvan zo vele Utrechters nog geen weet hebben. Vijfendertig gulden is niet goedkoop, maar juist een
„prentenboek" vraagt om de beste typografische verzorging en daar is zeker sprake van. Utrecht in Prent is voorlopig alleen te verkrijgen bij Vroom en Dreesmann, in wier opdracht het boek is uitgegeven. H.S.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONTWERP-BEGROTING VOOR 1974
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contributieontvangst 1.500 leden a ƒ25,—
Advertenties maandblad Verkoop jaarboek en maandblad Lezingen en excursies netto Subsidie Provincie en Gemeente Rentebaten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarboek 1974
Maandblad (11 xƒ 1.250,—)
Honoraria (Redactie maandblad; ledenadministratie; boekhouding)
Porti
Eigen contributies
Kosten ledenvergaderingen
Onvoorzien
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezien de nog steeds stijgende kosten ziet het bestuur zich genoodzaakt op de komende ledenvergadering
voor te stellen de contributie tot minimaal ƒ25,— te verhogen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
71
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oude Kamp j eny
Een onderzoek naar de
bouwgeschiedenis |
|||||||||
Gemeentelijk Archief. De originele stukken, die
soms veel meer gegevens bevatten, moeten nog geraadpleegd worden. Ook het archief van het kapittel van Oud-Munster dat zeer veel bezittingen in „Oudelle" had, moet nog bekeken worden, ter- wijl het archief van het smedengilde wellicht in- lichtingen kan verschaffen over de periode dat het huis als smederij in gebruik was. Voorlopig- heid dus in het documentaire vlak. Ten tweede: Toen ik Oude Kamp voor de eerste maal bezocht, was er in het kader van de restau- ratie al flink gegraven, waardoor het in een aantal gevallen niet meer mogelijk was samenhangen tussen verschijnselen te controleren (bijv. tussen kelder en smidsvuur). Veel gegevens over de oude situatie zijn evenwel te verwachten bij toekomstig archeologisch onderzoek in het buurpand (no. 7). Afb. 1. Overzicht van de voorkamer van Oude
Kamp 5 met in het midden het smidsvuur. |
|||||||||
In de zomer van 1972 werd bij de restauratie/
consolidatie van het huis Oude Kamp 5 (fig. 1:2) een rechthoekige gemetselde bak aangetroffen (afb. 1 midden). Daar deze bak zich „ondergronds" bevond, achtte men het raadzaam de gemeente- lijke archeoloog te waarschuwen. Spoedig kon vastgesteld worden dat we met een vuurplaats van een smid in na-middeleeuwse tijd te doen hadden. Tegelijkertijd bleek echter dat er aan dit huis nog veel meer te beleven viel. Het volgende wil een kort en voorlopig verslag zijn van die be- levenissen. Het voorlopig karakter van dit verhaal heeft de
volgende twee oorzaken: Ten eerste: het archiefonderzoek is nog niet af-
gerond. Weliswaar konden de eigenaren van het huis tussen 1580 en 1811 min of meer nagegaan worden, waardoor de smederij een vrij vaste da- tering kreeg, maar dat gebeurde nog slechts via de klappers op de transporten en plechten in het |
|||||||||
72
|
|||||||||
Een klein proefgaatje gegraven in no. 7 bevestigde
nl. het vermoeden, dat bij het onderzoek in 5 ge- rezen was nl. dat beide huizen eens één geheel hebben gevormd. Voorlopigheid dus in de materiële zaken van deze
gebouwen. Het Utrechts Monumentenfonds, het Bouwbedrijf Stuyvenberg en Pos, de heren J. C. Meulenbelt en prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll zeg ik dank voor de door hen verleende mede- werking, voor hun belangstelling en voor de vele nuttige suggesties vooral op bouwkundig gebied. In hun oudst nu bekende vorm zijn de huizen 5 en 7 een zgn. dwarshuis geweest, dat wil zeggen een huis dat met zijn lange gevel evenwijdig aan de straat staat (fig. 2:1). |
|||||||||||
Bij het onderzoek werd geen spoor teruggevonden
van een oude frontgevel. Weliswaar werd een fundering van stenen van 30x15x7 aangetroffen, maar die was duidelijk uit eerder gebruikte ma- terialen vervaardigd en bovendien stak zij, on- afgewerkt en al, een halve meter boven het oudst gevonden vloeroppervlak uit (afb. 4). Waarschijnlijk zal het huis eens een houten voor- gevel gehad hebben. Ook de richting van de balken, evenwijdig aan de straat, kan in die rich- ting wijzen. Van dichtgezette balklagen in de achtermuur is niets gevonden. Een muuranker in het midden van de achterkamer zou op een onder- slagbalk kunnen wijzen die de toch wel grote lengte van de overspanning moest ondersteunen. Onderzoek in de kelder van no. 5 en het algehele onderzoek van no. 7 zullen naar wij hopen meer gegevens over de oudste periode opleveren. Deze hoop bestaat in nog zekere mate met be- trekking tot de tweede periode (fig. 2:2). Dwars door de achterkamer van no. 5 loopt in N-Z rich- ting een fundament (afb. 3; de doorbraak is re- cent). In de zuidwand van 7 treffen we op dezelfde hoogte weer een duidelijke naad aan (afb. 2), terwijl er ook een zeker niveauverschil is in no. 7 op de plaats waar het fundament zou moeten door- lopen. Het ziet er dus naar uit, dat er een uitleg van het hele pand naar achter toe heeft plaats- gevonden. Deze uitleg is echter niet dieper ge- weest dan 3.20 m. Net als bij de frontmuur hebben we bij de eerste
uitleg enige moeilijkheden met de datering: de stenen zijn van middeleeuws formaat, maar ze zijn secondair verwerkt. Opvallend is het verschil tus- |
|||||||||||
Afb. 2. Zuidmuur van Oude Kamp 7 met twee
loodvoegen en de latere opbouw en overbouwde steeg. Aanwijzingen hiervoor werden gevonden bij de
muur die voor- en achterkamer van 5 scheidt; het bleek nl. dat deze muur zich in 7 voortzet. In de onderkant van de zuidmuur van 7 is trouwens een duidelijk onderscheid in metselwerk vast te stel- len op de plaats waar de twee muren elkaar moeten raken (afb. 2, verst verwijderde loodvoeg). Van deze oorspronkelijke situatie is tot op heden teruggevonden: de trapgevel aan de noordzijde van 5, het vermelde onderstuk van de zuidmuur van 7 en een gedeelte van de verbindingsmuur aan de achterzijde. |
|||||||||||
Afb. 3. Overzicht van de achterkamer van Oude
Kamp 5 met van linksonder naar rechtsboven het fundament van de eerste uitleg en de dwarsmuur daarop. sen het eerste (oudste) deel van de zuidmuur van
7 dat vrij behoorlijk in verband gemetseld is, terwijl de volgende delen een ratjetoe zijn, wat vaak het |
|||||||||||
73
|
|||||||||||
geval is bij secondaire verwerking van bakstenen.
Een plavuizen vloer uit de 16e eeuw ligt, in ge- deelte, nog ter plaatse, maar hij is langs de randen van de muur weggebroken om die muren te kun- nen zetten. De uitleg zou op grond van de gegevens dus op
zijn vroegst uit de 16e eeuw kunnen dateren. Ongeveer tegelijkertijd of iets eerder moet de scheidingsmuur in het oude gedeelte gezet zijn. Wellicht heeft men de uitleg gemaakt om na de verdeling van het oude huis toch de mogelijkheid te houden, van de ene kamer in de andere te komen. Van een deur in de scheidingswand is nl. geen sprake. Wel van een in de wand ingebouwde haardplaats van een type dat na de 16e eeuw niet meer voorkomt. Daarmee is de muur dus ook enigszins gedateerd. Mogelijkerwijs hebben we met de volgende uitleg
(fig. 2:3) meteen met de splitsing van het huis te maken. De muren van 7 worden nl. verder door- getrokken dan die van 5. Of daarbij de eerste uitleg geheel weggebroken
is, is niet duidelijk: een stookplaats in de achter- kamer van 5, net op het punt waar de aanhechting zou moeten zijn, maakte waarneming van een bouwnaad onmogelijk. Het heeft er echter veel van dat de hele scheidingsmuur over het funda- ment van de eerste uitleg heen staat. Alleen de zuidwand van no. 7 heeft men kennelijk laten staan: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1. Mogelijke ontwikkeling van de plattegrond
van Oude Kamp 5 en 7: 1. middeleeuws, 2. 16e eeuw, 3 en 4: 17e eeuw. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
74
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens geheel vernieuwd heeft getuige een lood-
voeg. Lang hebben we vreemd aangekeken tegen de
onmiskenbare moeten van een stookplaats en rook- kanaal aan de buitenzijde van de middeleeuwse trapgevel. Ook het onafgewerkte uiterlijk van de gevel heeft ons er menigmaal toe gebracht hem te beschouwen als te behoren tot een (afgebroken) huis aan de noordzijde. Het voorkomen van een steegje langs het huis, uitkomende op de achter- terreinen van Nieuwegracht en Herenstraat, deed ons weer twijfelen, daar zulke steegjes en achter- uitgangen vaak van een respectabele ouderdom zijn (zie fig. 1:1)-
De mogelijke oplossing van dit raadsel kwam uit
het archief. In 1604 is er nl. sprake van een „poortwech daar de camer overgebouwt is". Uit alles blijkt dat deze „poortwech" ten noorden van 5 gelegen moet hebben, de haardplaatsen en rookkanaal zullen dus wel bij de „camer" gehoord hebben. Een vergelijkbare overbouwing vinden we overigens aan de zuidzijde van no. 7 (afb. 2). Met de uitbreiding in de diepte bedoelen we de aanleg van een kelder. Voor zover we konden naqaan, moet deze kelder uit de 17e eeuw stam- men De vloeren van de kamers van 5 werden op- gehoogd teneinde het gewelf van de kelder geheel ondergronds te krijgen. De kelder bevindt zich in de noordhelft van de voorkamer van no. 5. De plavuizen vloer verdween bij de ophoging onder een laag aarde' De nieuwe vloer kwam °P de hoopte te liggen waar de scheiding tussen de oude • m>a;p stenen van de frontmuur zichtbaar is
en nieuwe oic> |
||||||||||
het nieuwe deel, al even rommelig in secondaire
verwerkte steen opgetrokken, is in de muur van de eerste uitleg ingelast (afb. 2). Het is denkbaar dat de eerste uitleg van 7, op de zuidmuur na, is weggebroken en dat die van 5 nog een tijdlang heeft bestaan en dat 5 pas later verder is uitgelegd. Voor deze opvatting pleit dat de noord-achtermuur
van 5 in zijn geheel en in één stuk van nieuwe steen is opgetrokken (22 a 23x11,5x4,5). De achtergevel van 5 staat tot en met zijn funda- menten koud tegen 7 aan. Met deze laatste uitbreiding van 5 (fig. 2:4) hebben
we de huidige oppervlakte van de beide gebouwen bewerkt. Volgens het kadastrale minuutplan uit 1821/22 (fig. 1:1) heeft 5 nog enige achteruitbouw- sels gehad die op dit ogenblik nog in onderzoek zijn, maar die, gezien de zeer laat 18e eeuwse achtergevel toch wel uit de (vroege) 19e eeuw zullen stammen. Zelfs toen nog gebruikte men middeleeuwse steen als funderingsmateriaal. Na de vergrotingen in de plattegrond blijven ons nog de uitbreidingen in de hoogte en in de diepte over. Het oude huis heeft zeker tot en met de 16e eeuw slechts één woonlaag gehad. Duidelijk zien we op afb. 2, dat men no. 7 later verhOOgd heeft. Hetzelfde is het geval met 5 waar rnen de middel- eeuwse trapgevel opgetrokken heeft tot een front- gevel, zodat er een verdieping bij op kon Zoals boven al vermeld, is het achterhuis van 5 waarschijnlijk in één keer tot zijn huidige hoogte opgebouwd, waarbij men de achtergaVels later nog Afb_4. Frontgevel in de voorkamer van Oude KamP
LenrgTd dB J6e"ee^se buizen vloer
de huidige vloerhoogte. |
||||||||||
H hikt dan ook aannemelijk, dat de houten voor-
I rnet de aanleg van de kelder verdwenen is |
||||||||||
..,* »
|
||||||||||
mm
|
||||||||||
het reeds geheel uit zijn omringende grond bloot-
gegraven was. Gelukkig kon nog wel worden vast- gesteld dat het op een gedeelte van de 16e eeuwse plavuizen vloer stond, zodat het in ieder geval van na de 16e eeuw moest dateren. Ook was het metselwerk aan de buitenzijde van de bak geheel onafgewerkt, zodat aangenomen moest worden dat het niet op de grond maar er in gestaan had, dat wil zeggen in de ophoging die ontstaan was door de aanleg van de kelder. Daar het smidsvuur gedeeltelijk ook op puin van de plavuizen vloer stond, is het waarschijnlijk dat men een gat in de ophoging gegraven heeft om het metselwerk te maken. Ook de zeer slordige buitenkant (afb. 1) wijst daarop. De conclusie is dat de kelder ouder moet zijn dan het smidsvuur. In de klappers van de transporten en plechten komt in 1764 de eerste vermelding van een smid voor, nl. Johan van Noy. Hij moet er dan al wonen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vervangen door een stenen muur met in zijn
fundament bakstenen van 30x15x7 cm en in het
opgaande werk 23x11,5x4,5.
Te oordelen naar het steenformaat zouden kelder
en nieuwe verdieping uit dezelfde tijd kunnen
stammen.
De vraag of er al voor de 17e eeuw een kelder
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. SITUATIE 1821 - 1822
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OUDE KAMP
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. •.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 5. Het diep wegduiken van de oude achtermuur
van Oude Kamp 5 gezien vanuit de voorkamer. De kelder bevindt zich rechts. want de vermelding is van een plecht (soort hypo-
theek). Een koopakte op zijn naam is tot nu 'toe niet gevonden, maar het is mogelijk, dat hij in het bezit van zijn huis gekomen is door middel van zijn vrouw Janneke van Haeften wier familie meer huizen in de buurt bezit. Deze Janneke, inmiddels weduwe geworden, verkoopt het huis in 1721 aan Pieter van der Sloot, meester smid; in dat geval is er ook sprake van een ,,smejerije". In 1725 verkoopt Pieter het huis aan Hendrik Verhagen, schrijnwerker, die het twee jaar later over doet aan Govert Vernoy (Vernoy = Van Noy?). Het bestuderen van de originele stukken zal ho- pelijk meer duidelijk maken over het wonen en werken van de smeden in de Oude Kamp. Drs. T. I. Hoekstra
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j-V
- -i_L___.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T—l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. SITUATIE 1973
F/g. 2. Situering van Oude Kamp 5 en 7; /. 1821-
1822 kadastrale minuut, 2. huidige situatie met oudere situatie ingestippeld. geweest is, blijft evenwel open. De achtermuur
van de eerste periode duikt nl. ineens 65 cm de diepte in vlak voordat de huidige kelder begint (afb. 5). Een nader onderzoek in de kelder zal uitkomst
moeten brengen. Het smidsvuur
Ten slotte terug naar het begin: het smidsvuur.
Archeologisch gezien een wat lastige kwestie daar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foto's: Gemeentelijke Film- en Fotodienst.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
76
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verdwenen Rijnloop (n)
Waarnemingen in de bouwput
van V & D Achter Clarenburg |
||||||||||||||||||||||
De vondst van de visfuik uit de eerste eeuw en
het verspoelde Romeinse aardewerk uit de tweede en begin derde eeuw bewijzen onomstotelijk dat de Rijn toen nog een actieve rivier was. Op de zuidoever lag daar toen, gelijk bekend, het Ro- meinse castellum (47-ca. 260 n.C). dat is opge- graven op het Domplein. De gedeeltelijke stroom- verlegging stroomopwaarts moet, wederom op grond van het scherven-materiaal in fase 2, tijdens of kort na de 8e eeuw hebben plaatsgevonden (mogelijk samenhangend met het ontstaan van de Lek?), maar het karakter van meanderende rivier gaat nog niet definitief verloren. De verlanding, kenbaar aan de kleiopvulling van de smalle restgeul, heeft eerst na de Karolingische tijd plaatsgevonden, vermoedelijk kort voor of in de 12e eeuw, in verband te brengen met het af- dammen van de Kromme Rijn bij de splitsing met de Lek (ca. 1100). Het graven van de Utrechtse stadsgrachten in de
12e eeuw om N-Z-verbindingen te maken tussen Rijn en Vecht (doorgraving van de Weerd, 1148) enerzijds en Rijn en IJssel (de Vaartse Rijn, vóór 1127) anderzijds is het antwoord van de stad ge- weest op deze verlanding. De 12-eeuwse cultuur- laag boven de restgeul toont ten slotte dat althans ter plaatse van Achter Clarenburg het graven der stadsgrachten tot gevolg heeft gehad dat hier toen de oorspronkelijke rivierloop uit het stads- beeld verdween. Onlangs heeft dr. J. M. van Winter in haar in noot
2) aangehaalde publikatie de verschillende theo- rieën over de Rijnloop door Utrecht kritisch onder- zocht en er o.m. op gewezen, dat de Rijn in de |
||||||||||||||||||||||
Afb. 5. De 95 cm lange wilgetenen visfuik uit plm.
70 na Chr. in situ. Foto Geologisch Instituut. 11e eeuw tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht
nog een goed bevaarbare rivier moet zijn geweest. In 1007 maken de Noormannen er gebruik van |
||||||||||||||||||||||
oud utrecht
|
||||||||||||||||||||||
november 1973
|
||||||||||||||||||||||
46e jaargang
|
nummer 9
|
|||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
DA. Belderbos. Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030)312318
Contributie vanaf 1-1-74 min. f 25—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||||
77
|
||||||||||||||||||||||
De functie en een meer exacte datering van de
muur (door H. Halbertsma beschreven in de in noot 1) geciteerde eerste publikatie van het onder- zoek) zijn hiermee echter nog niet vast komen te staan. Blijkens het feit dat vele bakstenen sporen van secundair gebruik vertonen, kan de muur ook bij het over de 12e-eeuwse cultuurlaag heenlig- gende ophogingspakket hebben behoord (het ni- veau van de insteek kon tijdens de waarneming al niet meer worden vastgesteld) Dat langs de westelijke straatzijde van Achter Clarenburg in de 13e eeuw, zo niet reeds in de late 12e eeuw bebouwing is geweest stond in elk geval reeds vast. Onder de Oud-Katholieke kerk St.-Maria Minor, direct ten zuiden van de bouw- put, is nog de uit die tijd daterende kelder aan- wezig van het middeleeuwse grote stenen „Huis Clarenburch", dat — na reeds een aantal malen te zijn verbouwd — in 1860 praktisch is gesloopt ten behoeve van deze kerk 6). Stenen bebouwing
Bovendien is door prof. Temminck Groll aange-
toond, dat ook het voormalig pand van de Dienst Openbare Werken (Achter Clarenburg 12-14, te- genover de Korte Elisabethstraat, dus ter plaatse van de bouwput) blijkens de uit reuzemoppen opgemetselde kelder met tongewelf uit een waar- schijnlijk middeleeuws stenen huis is ontstaan. 7) De, behalve de reeds genoemde muur verder nog verspreid gevonden funderingsmuren met o.a. het restant van een keldertrap, suggereren een niet onaanzienlijke stenen bebouwing langs Achter Clarenburg, mogelijk zelfs van meerdere stenen huizen, al kort nadat de Rijnloop was afgedekt 8). Het in de bijbehorende houten tonputten gevon- den oudste aardewerk ondersteunt nl. de datering in de late 12e of vroege 13e eeuw van het uit- zonderlijk grote formaat baksteen dat is toegepast (32/31 x 17/16 x 10/9 cm), nog geheel overeenkom- stig de tufsteenbroden, die volgens Halbertsma aan sommige 12e-eeuwse bouwwerken zijn gebezigd. Eén ervan is de afgebeelde witgele kan (afb. 6) met streken gele en groengele loodglazuur op de schouders, handelsimport uit Andenne aan de Maas, 13e eeuw. Het belang, zo men wil het aanzien van deze
middeleeuwse bebouwing wordt in het bijzonder geïllustreerd door enkele fragmenten van een licht- groen drinkglas, dat samen met 14e-eeuws aarde- werk door de heer H. Wijnman (R.O.B.) bij het onderzoek van één der beerputten werd gevonden en op het Amersfoortse laboratorium werd gepre- pareerd. Het is vergelijkbaar met het onlangs bij kasteel Nuwendoorn — één van Floris de Vijfdes Westfriese burchten — opgegraven, eveneens 14e- eeuwse drinkglas op hoge voet (afb. 7), een stuk, dat door zijn zeldzaamheid reeds internationaal de aandacht heeft getrokken 9). Bodemvondsten van conserveerbaar middeleeuws glas behoren tot de |
|||||||||||
om Utrecht aan te vallen; de zand- en tufsteen
uit het Rijnland ten behoeve van de bouw van de drie grote Utrechtse kapittelkerken en de Sint- Paulusabdij kan alleen langs deze weg zijn aan- gevoerd. Voor de door de schrijfster — gedeeltelijk in het |
|||||||||||
■
|
|||||||||||
Afb. 6. Kan met groengele glazuur op de schouder,
Andenne (13e eeuw). Foto R.O.B. voetspoor van oudere historici — geconstrueerde
Rijnmeander door het noordelijk deel van de stad lijken echter door de uitkomsten van ons onder- zoek geen dwingende redenen meer aanwezig. De discussie over de zgn. 'Lijnpad^Rijn' ten ZW van de stad (oudere Rijnloop?) laten wij hier buiten beschouwing, evenals de Rijnlo(o)p(en?) in het zuidelijk deel van de stad tot aan de Kromme Nieuwe Gracht, waarover nog te weinig gegevens bekend zijn. 4) Door het nieuwe inzicht in de geschiedenis van
de verdwenen Rijnloop door het westelijk deel van de stad is tevens de vraag gedeeltelijk opgelost die zich tijdens het begin van het onderzoek voor- deed, of de één meter brede, op spaarbogen rustende muur van reuzemoppen 5) in de zuid- oosthoek van de bouwput — waarvan geen tegen- hanger werd gevonden die op een huisfundament had kunnen wijzen — een scheidsmuur van de immuniteit van St.-Marie is geweest die bepaald werd door de loop van de verlandende rivier. Dit laatste kan nu worden uitgesloten, omdat het onder de muur gevonden aardewerk uit de 12e eeuw bewijst dat de muur in elk geval na het verdwijnen van de Rijnloop hier ter plaatse dateert. |
|||||||||||
78
|
|||||||||||
Afb. 7. Fragment van de kelk van een drink-
glas op hoge voet en vergelijkbaar drinkglas (ge- restaureerd en aangevuld) gevonden in de gracht van kasteel Nuwendoorn bij Krabbendam (N.H.). Lichtgroen glas; midden 14e eeuw. Foto R.O.B. |
|||||||||
grote uitzonderingen.
Langs de noordwand van de bouwput werden
sporen van iets later aanvangende bebouwing, uit de 14e en 15e eeuw aangetroffen, bestaande uit noord-zuid gerichte, kleine percelen. Op de 16e- en 17e-eeuwse stadsplattegronden komen zij niet voor; wij mogen aannemen dat zij in 1528 zijn gesloopt op last van Karel V bij de aanleg van kasteel Vredenburg direct ten noorden hiervan. Hoewel door de Fa. Bredero's Bouwbedrijf Ne- derland NV. welwillend enkele dagen ter beschik- king werden gesteld om de ingewikkelde successie der bouwperioden in de noordoosthoek van de bouwput vlaksgewijs te onderzoeken, kon hiervan slechts een zeer onvolledig beeld worden ver- kregen 10). Belangrijke gegevens
De Vroom en Dreesmann-bouwput heeft een aan-
tal belangrijke nieuwe gegevens opgeleverd voor de topografie van Utrecht in de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Alle consequenties daarvan zijn hier zeker nog niet behandeld of maar aangeduid. Zij zullen waarschijnlijk nog duidelijker worden nu op meerdere punten van de middeleeuwse stads- kern regelmatig gelegenheid bestaat tot het doen van archeologische waarnemingen en opgravingen. Aan allen die hebben bijgedragen het hier be- schreven onderzoek, dat geheel onvoorbereid was, alsnog in goede banen te leiden, zowel van de |
|||||||||
zijde van Gemeentewerken en Archief, als van
Bredero's Bouwbedrijf en zeker ook van de be- hulpzame gastvrije en enthousiaste bewoners van het monumentale pand Achter Clarenburg 2, wordt hier nog eens een warme, late dank gebracht. H. H. van Regteren Altena (I.P.P.)
H. Sarfatij (R.O.B.) Noten
4) Van Winter, op. cit. pp. 141-143. Onze eigen
waarnemingen beperkten zich tot de ondergrond van de Klaaskerk en de bouwput voor de Willem Arntz Stichting aan de Lange Nieuwstraat, laar- verslag 1969-1970, nummer 1, van de Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht, pp. 45-46. 5) Overgebracht naar en opnieuw opgemetseld op
het grasveld voor het Gemeente Archief aan de Alexander Numankade 199.
6) C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen
huizen te Utrecht, 's-Gravenhage, 1963, p. 55. A. 1. van de Ven, Het huis Clarenburch te Utrecht, Jaarboekje van 'Oud-Utrecht', 1952, pp. 32-61. 7) Temminck Groll, op. cit., p. 55. Op de Platte-
grond der stad (1952) met aanduiding der mo- numenten in E. I. Haslinghuis, De Gemeente Utrecht, deel II, 1e afl. van de Nederlandse Mo- numenten van Geschiedenis en Kunst, 1956, p. |
|||||||||
79
|
|||||||||
Twee bijzondere
aanbiedingen voor Oud-Utrecht-leden Met het oog op de naderende feestdagen vestigen
wij uw aandacht op twee bijzondere aanbiedingen voor leden van Oud-Utrecht, die bij uitstek ge- schikt zijn voor een cadeau. Ten eerste: Door de firma Multidesign is uitgegeven
een kalender voor 1974 bevattende 12 prachtige reprodukties van aquarellen (stadsgezichten) uit ca. 1700. Elk van de reprodukties is gedruk op een for- maat van 42 x 59,4 cm; de kalender is uitgevoerd in kunstdruk en verkrijgbaar bij alle Utrechtse boek- handelaren, Vroom en Dreesmann en de VVV. tegen de prijs van ƒ9,95. Voor de leden van Oud-Utrecht evenwel geldt een
speciale korting; wanneer zij de kalender recht- streeks bestellen bij Multidesign, Oudegracht 41, Utrecht, tel. 310032, wordt de prijs ƒ6,50, incl. ver- voerskosten! Wie van deze bijzondere aanbieding gebruik wil maken moet wel snel handelen, want de kalender is al in de verkoop en de oplage is be- perkt! Ten tweede: De litho's, die speciaaal voor onze ver-
eniging ter gelegenheid van het 850-jarig stads- recht van Utrecht zijn vervaardigd door William Kuik, zijn nog steeds tegen de oude prijs van ƒ 12,50 verkrijgbaar bij het Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199. Twee van de tien stadsgezichten zijn geheel uitverkocht, van de overige 8 resteert nog een kleine voorraad. Ook hier geldt: haast u, want eens komt er aan deze zeer bijzondere ge- legenheid een eind! |
|||||||||||||
XIV, staat de plattegrond van dit huis wel in-
getekend doch ten onrechte aangeduid als vm. Huis Clarenburch. 8) Een door de heer W. I. van Weers op eigen
initiatief vervaardigde opmeting van de gedu- rende de eerste weken in de bouwput bloot- gekomen en geamoveerde fundamenten, water- putten en houtresten bevindt zich in het Ge- meente Archief. 9) I. G. N. Renaud, De Nuwendoorn, Alkmaars laar-
boekje, 1970, p. 58. D. B. Harden (Londen) be- handelde het glas op een voordracht over middeleeuws glas, die zal worden gepubliceerd in Rotterdam Papers II, 1977. 10) Documentatie van dit onderzoek is eveneens
aanwezig op het Gemeente Archief, opgenomen in het protocolboek van de opgravingen in de Klaaskerk (1970/71) vanwege het I.P.P., samen- gesteld door Drs. S. E. van der Leeuw. Op afb. 1 van het eerste deel van dit artikel in het
oktobernummer is helaas door een technische fout de loop van de verlande Rijn weggevallen. Wij hopen, dat deze loop de lezer toch voldoende dui- delijk is geworden uit afb. 4 op kleinere schaal (pag. 70). |
|||||||||||||
Expositie uitgesteld
Het heeft in de bedoeling gelegen ter af-
sluiting van het jubileumjaar van de Vereni- ging Oud-Utrecht een kleine tentoonstelling te organiseren in het Centraal Museum on- der het motto ..Utrechtse woonhuizen in de- pot", waarin aan alle bouwkundige aspecten van oude huizen aandacht zou worden be- steed. De tentoonstelling was gepland in de pe-
riode 8 december tot en met 20 januari. Wij hebben u daarover reeds bericht in ons vorig nummer in de rubriek Excursies. He- laas, in verband met technische en andere problemen kan deze tentoonstelling niet doorgaan. Uitstel betekent in dit geval echter geen af-
stel, want het ligt in de bedoeling deze ex- positie (in een gewijzigde opzet) te ver- schuiven naar het nationaal en internationaal tot monumentenjaar verklaarde 1975. U kunt in ieder geval tot 19 december naar
de Zocher-tentoonstelling in het Gemeente- lijk Archief aan de Alexander Numankade (zie hiernaast). |
|||||||||||||
Jan David Zocher
Wandelingen in
Utrecht |
|||||||||||||
Van de hand van jonkheer H. W. M. van der Wijck
verscheen reeds in het maandblad Oud-Utrecht 1959 (blz. 65—68) een gedegen artikel over het plan- Zocher. De tekening van dit op 11 januari 1830 door de'
Utrechtse gemeenteraad goedgekeurde plan is on- langs in haar oude glorie hersteld en zal centraal staan op een aan Zocher gewijde expositie. Dit groots opgezette plan-Zocher is niet volledig uitgevoerd. Zocher had aan een haven (op de plaats van het Paardenveld) gedacht, aan de boUw van |
|||||||||||||
80
|
|||||||||||||
vele neoclassicistische huizen. Alleen langs de van
Asch van Wijckskade zijn een paar huizen uiteinde- lijk klaargekomen. De plantsoenen daarentegen — Jan David Zochel (1791—1870) was een van Neder- lands meest toonaangevende tuinarchitecten in de 19e eeuw — zijn grotendeels wel gereed gekomen. Zocher heeft voor deze groene gordel, die de ge- slechte stadswallen verving, van 1829—1861 plan- nen uitgewerkt en uitgevoerd. Ontwerptekeningen van de hand van Zocher, pren-
ten en foto's van de uitgevoerde plantsoenen of „wandelingen" in Utrecht en tevens foto's van de „wandelingen" die in Haarlem, Amersfoort en Wijk bij Duurstede zijn aangelegd, zullen op deze Zocher- expositie in het Gemeentelijk Archief aan de Ale- xander Numankade 199 van 8 november tot 19 de- cember a.s. te zien zijn. R. de Vries
|
||||||||||||||
Contributie
In verband met de voortdurend stijgende
kosten zijn wij genoodzaakt de minimum- contributie met ingang van 1 januari 1974 te verhogen tot f25,—. Voor de betaling van dit bedrag kunt u ge-
bruik maken van de bij dit nummer inge- sloten acceptgirokaart. Wilt u wel even controleren of uw naam en adres op de kaart zijn ingevuld? Voorts dient deze voorzien te zijn van uw postgironummer en uw handtekening. De penningmeester
|
||||||||||||||
Alberts Frères en hun sprekende
bioscope |
||||||||||||||
Omstreeks de eeuwwisseling en nog lang daarna
werd de film als een kermisattractie beschouwd. De rondreizende bioscoop stond dan op het kermisterrein naast de poffertjeskraam of een draaimolen. Pas omstreeks 1910 ontstonden bios- copen zoals wij die nu kennen. In Utrecht waren de eerste bioscopen de Flora-bioscoop (op 12 november 1909 geopend) en de Scala-bioscoop (op 9 juli 1912). Voordien moest men dus ge- noegen nemen met de rondreizende bioscoop. En dan voornamelijk of uitsluitend in de kermisweek. H. Grünkorn was de eerste „kinemafotograaf", die met zijn rondreizende bioscoop Utrecht gedu- rende de kermisweek bezocht (juli 1898). Hij ver- toonde toen o.a. de film van het 60-jarige rege- ringsjubileumfeest van koningin Victoria van Enge- land. Deze reportage van het overvolle Londen in juni 1897 leek verdacht veel op een sneeuw- storm. In juli 1899 komt Grünkorn terug in Utrecht en
maakt daar de eerste „documentaire" film over Utrecht. Op 13 juli 1899 gaat deze film over de Utrechtse brandweer, die een geënsceneerde brand achter het Ooglijdersgasthuis aan de F. C. Dondersstraat blust, in première. Deze film ont- vangt een enthousiaste kritiek in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad van de volgende dag: „De personen gelijken zóó goed, dat uitroe- pen als: 'O, daar heb je hem!' en 'O neen maar, daar is Jan ook' niet uitbleven. Een welverdiend |
applaus weerklonk bij dit laatste tableau. Een be-
zoek is bepaald aan te raden." Van 1900 tot en met 1903 viel er op kinemafoto- grafisch gebied tijdens de Utrechtse kermis niets te beleven. In die tijd genoten Alberts Frères (de deftiger klin-
kende aangenomen naam van de gebroeders B. A. en W. Mullens) een grote reputatie als exploi- |
|||||||||||||
Koningin-moeder Emma bezocht in 1904 de Rijks
Munt. Alberts Frères maakt er een filmopname van. tanten van een „sprekende bioscope".
Vóór 1910 hebben de Alberts Frères de stad
|
||||||||||||||
81
|
||||||||||||||
schitterend naar den eischen des tijds gemon-
teerd gebouw" de „sprekende bioscope" te visi- teren. Hier zullen vertoond worden: „gekleurde projecties: In de diepte der zeeën. Deze film is totaal gekleurd en vertegenwoordigt een hooge waarde. Een meesterstuk van kleurschakeering en het up to date Attractiepunt der Amerikaanse Ten- toonstelling te St. Louis." Naast deze feërieke film is er ook plaats ingeruimd
voor actualiteiten als een door Alberts Frères ge- maakte „opname der huldiging" van Generaal Heutz te 's-Gravenhage („Aankomst statio.n — wandelrit door de stad — huldeblijk aan het Hotel des Indes"). De uitgebreide advertentie vervolgt met: „de verschillende programma's der avond- voorstellingen zullen dagelijks door middel van Electrische lichtschakeiing verkondigd worden." En nu begint het pas interessant voor de stad Utrecht te worden: „Speciale opname geschiedt zaterdagmorgen (16 juli 1904) ten 10'/2 uur in de Lange Viestraat: Bezoek aan de Fransche Bazar. Overdruk verkeer der bezoekers en koopsters. Het beladen van bestelde waren in de automobile, zenuwachtige bedienden etc." „Zondagmorgen (17 juli 1904) zal eene extra opname geschieden van den uitgang der Augustinuskerk, Oudegracht, tus- schen 11 en 111/2 uur." En nu komt de aap uit de mouw: „Een ieder die deze kerk verlaat kan zich levend loopend weerzien in de bioscope |
|||||||||||||
Utrecht tweemaal met hun aanwezigheid opge-
luisterd, en wel van 18 t/m 31 juli 1904 en 19 t/m 24 juli 1909. Vooral de eerste keer was van belang omdat de Alberts Frères toen zo vriendelijk waren de gelegenheid te baat te nemen in Utrecht „do- cumentaire" films te maken. De heer Geoffry N. Donaldson in Rotterdam, die een index van door Nederlanders gemaakte stomme films samenstelt, schrijft: „vaak waren die filmpjes slechts 'kiekjes' of actualiteiten, maar soms waren het kleine speel- filmpjes waarin plaatselijke bekenden optraden." Het is jammer, dat vele van dergelijke filmpjes, die hoe schokkerig dan ook de juiste couleur lo- cale van de eeuwwisseling weten weer te geven, in de loop der jaren zijn verdwenen. In een advertentie van het Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk Dagblad van 15 juli 1904 leest men, dat „Alberts Frères, Nederlandsen grootste exploi- tatie op bioscopisch gebied voor de eerste maal te Utrecht" hun produkten zullen tonen. Kermisweek
De advertentie van zondag 17 juli 1904, een im-
ponerend allegaartje van typografisch allerlei, is interessanter. Hierin worden de grootse plannen van Alberts Frères gedurende de kermisweek ont- vouwd. Op het Vreeburg, naast de schouwburg, slaan zij hun tenten op. De Utrechtse bevolking wordt warm gemaakt om hier in een „nieuw en |
|||||||||||||
Het gestelde doet wat vreemd aan, daar juist deze
Ovenheer uit een 15e eeuw9 adelijk geslacht stamde. Wat verder staat dat de „schoffies" de dochters
van de Ridder van Rappard als engelen zagen. Dit getuigt van een zeer goede opmerkingsgave. Een van deze dochters leeft namelijk nog en velen met mij vinden het ook een engel van een vrouw. Groenekan, A. J. A. M. Lisman
BOEKBESPREKING .
1. H. Willems, Prehistorische vondsten te Groene-
kan, gem. Maartensdijk. In: Westerheem, 22 (1973) nr. 4, 168—170, m. ath. Sinds 1971 heeft J. H. Willems in de achtertuin van
zijn huis aan de Groenekanseweg vuurstenen voor- werpen gevonden: enkele krabbers en klingen en wat werktuigfragmenten. Niets bijzonder, schrijft hij zelf, maar wel van belang omdat het aantal pre- historische vondsten uit de directe omgeving van Utrecht niet talrijk zijn. Bovendien kan uit deze vondsten worden afgeleid dat prehistorische men- sen — een striktere tijdsbepaling laten de voor- werpen niet toe — niet alleen op de hoge gronden gewoond hebben, maar ook nog op het zand vlakbij het veen ten Noorden van Utrecht. L. v. T. |
|||||||||||||
Reacties
|
|||||||||||||
Op de vraag gesteld op bl. 54 boven het woord
Beschrijving, in het Maandblad nummer 6 - juni 1973 (2e kolom): „met de staande en leggende ijzere plaaten" is het volgende antwoord te geven. Het zijn resp. de verticale en horizontale ijzeren haardplaten van de stookplaatsen, de verticale soms vlak, eenvoudig of overdadig versierd, de „leggende" soms met een asgat in het midden waarboven de vuurkorf stond, soms ook geheel ge- sloten. Afmetingen zijn zeer verschillend. De laatste met meestal vrij grote afmetingen, opgelegd op muurtjes en/of stenen op zijn plat, rondom (drie zijden) aansluitend aan een houten vloer, teneinde brandgevaar zoveel mogelijk te beperken. Indien in combinatie met een plavuizen vloer, min of meer als luxe te beschouwen omdat daarbij brandgevaar door wegspattende vonken bijna ontbreekt. De Bilt, L W. H. Meijer
Betreffende het artikel „Theedrinken tussen steen-
en panovens" in het maandblad van september, wil ik gaarne twee kleine opmerkingen maken. Er wordt in geschreven dat de Ovenheren graag de adel nadeden en daarna wordt de Ridder van Rappard deze manier van doen toegeschreven. |
|||||||||||||
82
|
|||||||||||||
Alberts Frères." Een knap stukje reclame. Oh ja,
dan vergeet ik nog bijna de prijzen der plaatsen te noemen: 1e rang: 50 et.; 2e rang: 25 et.; 3e rang: 15 et. Voor die tijd toch wel een heel bedrag. In een advertentie van dinsdag, 19 juli 1904, wordt naast de Bazaropname en die van de Augustinus- kerk ook nog de opname van Daantje van Utrecht aangeprezen. Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
geeft onder het kopje ,,De kermis" op dinsdag 19 juli 1904 een daverende recensie over Alberts Frères en hun films: „Onder al hetgeen de kermis ons te zien geeft, verdient een bijzonder woordje gewijd te worden aan de bioscope van de heeren Alberts Frères, standplaats Vreeburg, naast de schouwburg. Wij hebben er geen berouw van ge- volg te hebben gegeven aan de uitnoodiging een voorstelling bij te wonen. De gebroeders Albert weten wat zij het publiek te zien geven. De won- derbaarlijkste dingen worden op het doek gepro- jecteerd." En C. W. Wagenaar voegt er in z'n „Kijkjes van den Dom" op 30 juli 1904 aan toe: „Dan behoeft men geen rouwkoop te hebben — en dat hadden zij ook niet die op de kermis de spre- kende Bioscoop van Albert Frères bezochten en er zich vermaakten met de levende beelden die voor hun oogen voorbij draaiden. De groote bijval waarin die inrichting zich mocht verheugen, deed den ondernemer besluiten nog eenige voorstel- lingen alhier te geven." Vochtige deken
Die voorstellingen werden van 27 t/m 31 juli 1904
in de grote zaal van Tivoli gegeven. Hiervoor was vergunning van de brandweer nodig. Op 27 juli schreven de gebroeders Albert een brief aan Bur- gemeester en Wethouders van Utrecht. Zij ein- digden hun zakelijk gestelde brief met: „Een affir- matief antwoord hopend" en een artistieke onder- tekening. Op dezelfde dag, 27 juli, gaf de comman- dant van de Brandweer schriftelijk zijn fiat, d.w.z. hij stelde in die brief, gericht aan de burgemeester van Utrecht, wel enkele voorwaarden, waarvan de laatste nogal komisch aandoet: ,,3e. tijdens de voorstellingen moet de ondernemer in de onmid- dellijke nabijheid (van het filmtoestel) hebben eene vochtige wollen deken ter grootte van 1.80x1.20 m. en twee emmers gevuld met water." In de kranten van 25, 27 en 31 juli adverteren Alberts Frères uitbundig. ,,Het programma der sprekende Bioscope Alberts Frères voor donder- dagavond (27 juli) 8'/2 uur zal bijzonder opge- luisterd worden door: Een verloren leven (drama d'amour) Het valies van Barnum. Een schandaal op de tweede Etage. Jonge wilddieven." Er wordt — naast de prijzen der plaatsen — nog |
aan toegevoegd: „Een verloren leven heeft Enorm
succes." De grootste trekpleister — en die wordt niet in de
advertenties genoemd, maar wel in „Kijkjes van den Dom" dd. 30 juli 1904 — moet echter zijn geweest de filmopname die Alberts Frères maak- ten van het bezoek van H.M. de Koningin-moeder Emma op vrijdag 22 juli 1904 aan de Rijks Munt. In het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad leest men n.a.v. dit bezoek: „Aan beide kanten van de Oudegracht stond hier een compacte massa geschaard, die H.M. met een spontaan vreugde- geroep ontving. Vanwege de gebroeders Albert stond men hier gereed een biografische opname van het bezoek te nemen." Over dit 'kiekje' van Alberts Frères schrijft C. W.
Wagenaar: „Maar zelden zag men er die meer juist en treffend druk een stukje stadsleven weergeven als deze recente opname. En het leukst is om te zien en horen hoe men er zijn bekenden op terug- vindt, zooals blijkt uit het volgende gesprek tusschen twee gamins op den derden rang, Zater- dagavond bij de eerste voorstelling van deze op- name afgeluisterd: „daar hè je d'ouwe koningin in d'r bakkie voor de Munt — Kèk ze is buige! — Flap, daar springt d'r pollefrenier van den bok met z'n zijje kuiten — zie je die nüwe lange knop- smeris wel staan bij de brievenbus, nou blèf 'm maar uit z'n rooilijn hoor! Ze buigen allemaal as knipmessen hè? eet. etc." Geen betere explicateur dan Wagenaar zelf bij
deze korte film. Internationaal
In augustus 1904 zaten Alberts Frères alweer in
Zwolle. Pas vijf jaar later — weer in de kermis- week — komen Alberts Frères — „Les Rois des Bioscopes" — in Utrecht terug. Als men hun advertentie wil geloven met maar liefst „100.000 kilo's bagage". Inmiddels is het „Europas grootst en luxerieust Reizend Theater" geworden met een internationaal programma. Voor de kermisbezoe- kers van toen nog altijd even boeiend („Wilbur Wright. Hij vliegt gedurende twintig min. door de groote zaal bij Alberts Frères"), maar voor de ingezetenen van het Utrecht van nu niet in het minst. Wat Alberts Frères met hun „kiekjes" van het
Utrecht van 1904 hebben gedaan? Ze hadden er toen veel succes mee en zouden het nu nog hebben, als de „kiekjes" maar bewaard waren gebleven. R. de Vries
Bronnen:
Het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
(1897-1909); „Kijkjes van den Dom" dd. 30 juli 1904; Notulen van de Utrechtse Brandweer, juli 1904; de kaartenbak van G. Smilda. |
||||||
83
|
|||||||
OUD-UTRECHT IN HET NIEUWS
|
||||||||
Al zijn de belangrijkste festiviteiten ter gelegenheid
van het 50-jarig bestaan van de vereniging Oud- Utrecht inmiddels achter de rug, het jubileumjaar is nog steeds niet ten einde. Het is daarom mis- schien wel aardig, de klok nog eens vijftig jaar terug te draaien en de gebeurtenissen bij het ont- staan van de vereniging de revue te laten passeren. Als we ons beperken tot de krantenverslagen, dan zien we dat er in die tijd vrij veel aandacht werd besteed aan de eerste levenstekenen van Oud- Utrecht. Als eerste bericht treffen we in het Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk Dagblad van donderdag 8 februari 1923 de volgende aankondi- ging aan: „DE GESCHIEDENIS VAN OUD UTRECHT — De
burgemeester neemt het initiatief tot oprichting van een vereeniging. Wij vernemen, dat de burgemeester onzer gemeente het initiatief heeft genomen tot de oprichting van een vereeniging, die een jaarboekje zal uitgeven, dat behandelen zal onderwerpen, be- trekking hebbende op de geschiedenis van de stad Utrecht. Tot die oprichting is besloten, terwijl een commissie is benoemd, die de plannen nader zal uitwerken. In die commissie hebben zitting genomen de heeren dr. J. P. Fockema Andreae, burgemeester, dr. W. A. F. Bannier, G. A. Evers, dr. W. C. Schuy- lenburg en C. W. Wagenaar." Deze geboorte-aankondiging wordt op 22 april 1923
in hetzelfde dagblad gevolgd door een ingezonden stuk van de oprichters, tevens voorlopig bestuur, t.w. dr. W. A. F. Bannier (voorzitter), G. A. Evers (secretaris), W. Graadt van Roggen (penningmees- ter), dr. K. Heeringa, mr. W. C. Schuylenburg en C. W. Wagenaar. In dit stuk worden de aanleiding tot de oprichting en de doelstellingen van de ver- eniging enthousiast toegelicht. ,,Oude steden hebben een eigenaardige bekoring. De historische beteekenis der gemeenten moge in menig opzicht zijn verzwakt, men ziet een oude stad nog altijd met andere oogen aan dan een stad die nog geen verleden heeft. De liefde voor — wat de volksmond zoo gemeenzaam noemt: — „antiek", schijnt wel ieder mensch aangeboren, lammer mag het heeten, dat die liefde soms niet en helaas nog veelvuldiger op zonderlinge wijze tot uiting komt — getuige van vandalisme onzer moderne steden- schenners —, maar daarbij spelen veelal onkunde en onnadenkendheid een voorname rol." U ziet, protesten tegen stedebouwkundige plannen zijn niet alleen iets van onze tijd. En de opstellers gaan verder: „De een waardeert een oud huis om de fraaie archi-
tectuur, de andere stelt meer belang in hetgeen er in of met dat huis is voorgevallen: het lief en leed van geslachten, die ons zijn voorgegaan naar dat stille land, van waar geen reiziger terugkomt, maar die toch alle gekend hebben, de Illusie en de Teleur- |
||||||||
stelling, de Droom en de Daad. Oude steden zijn
als stemmen uit het verleden, en daarom vooral hebben zij door alle eeuwen heen zulk een groote bekooring (...). Want als de gewone burger van thans meer en beter de geschiedenis kende van zijn stad — stad zijner geboorte dan wel de stad zijner inwoning — dan zou hij ook anders staan tegenover het heden van zijn stad. „Wer seine Heimat Hebt, muss s/e auch verstehen wollen", heeft lacob.Grimm geleerd (...)." En dan besluiten de opstellers als volgt:
„Wil eene vereeniging als Oud Utrecht hare taak naar behooren kunnen vervullen, dan dient zij zich verzekerd van den steun van een groot aantal leden (...). En waar het gebleken is, dat in vele kringen van onze burgerij tal van personen worden gevonden, die belang stellen in het verleden van onze stad, daar heeft het voorlopig bestuur ge- meend, door de contributie voor het lidmaatschap der vereeniging zoo laag mogelijk te stellen — vijf gulden per jaar per persoon — zeer velen de ge- legenheid te bieden om mede te werken aan het doel dat „Oud-Utrecht" zich voor ogen stelt: Utrechts in menig opzicht hoogst belangwekkend verleden in het gedachten- en gevoelsleven der Utrechtsche burgerij te doen herleven. Voor nu en later." In het Utr. Prov. en Sted. Dagbl. van 20 november
1923 verschijnt een advertentie waarin de leden en andere belangstellenden opgeroepen worden, de ledenvergadering van 23 november bij te wonen. „Ledenvergadering in de Collegezaal van het Bota- nisch Laboratorium, Lange Nieuwstraat 106, op Vrij- dag 23 November a.s. des avonds 7 uur, tot vast- stelling van het Huishoudelijk reglement en de ver- kiezing van een definitief bestuur. Om 8 uur voor- dracht van dr. E. I. Haslinghuis, adj.-directeur van 's Rijkscommissie voor Monumentenzorg te 's-Gra- venhage, over de vier oude kerspelkerken van Utrecht, toegelicht door lichtbeelden. Tot deze voordracht zullen ook gaarne niet-leden worden toegelaten. Aanmelding voor het lidmaatschap aan het secretariaat: Van Speykstraat 20." Het aantal leden, dat het huishoudelijk gedeelte van de vergadering heeft bijgewoond, was blijkbaar ge- ring. De presentielijst vermeldt tenminste maar 18 namen. De belangstelling voor de lezing van dr. Haslinghuis is veel groter geweest; in de notulen van deze vergadering is sprake van plm. 100 toe- hoorders. Het Utrechtsch Nieuwsblad van 24 november 1923
besluit zijn verslag over deze eerste bijeenkomst met: „Oud-Utrecht kan met voldoening op dezen avond terugzien". En dat kan de vereniging ook ten opzichte van het
nu bijna afgelopen jubileumjaar, dachten we zol fop suggestie van een lezer) G. J. Röhner |
||||||||
84
|
||||||||
In het voorbijgaan
|
|||||||||||||||||
Op de eerste januaridag gaan we elkaar weer veel
heil en zegen toewensen. Een eeuwenoud gebruik, dat toch elk jaar weer zinvol is hoe de tijden ook veranderen. Want bij alle technische vooruitgang blijft de mens zich gebonden voelen aan de kos- mische ritmiek ons hedendaags geopenbaard in het dunner worden van de scheurkalender. Onze verre voorouders kenden, zonder een scheurkalender te hebben, reeds nieuwjaarsfeesten ter ere van de god-van-het-licht. Zij hielden offerfeesten waaraan nauw verbonden waren de offermaaltijden. Door het gemeenschappelijk eten van de offerspijzen meenden onze voorouders zich in nauwe verbin- ding te stellen met de zielen der afgestorvenen en daardoor mede ook met de goden. Zij trachtten zelfs de gunst van deze goden te winnen met het offeren van nabootsingen van de oorspronkelijke hele of gedeeltelijke dieroffers in de vorm van een zelf gebakken zoetachtige broodsoort ,,de deuve- kater". Naar de herkomst van het woord deuvekater wordt
door etymologen nog steeds gezocht. Zelfs werden er de naar ons land uitgeweken Hugenoten bijge- haald; zoals bekend waren deze protestanten ge- durende een groot deel van de zestiende eeuw in Frankrijk vogelvrij verklaard. Die refugés vonden de in ons land gebruikelijke broodjes van vier dui- ten voor nieuwjaarsviering wat klein van stuk. Zij vroegen dan ook om broodjes van dubbele grootte; die ze noemden „deux fois quatre duut", waarvoor dus tweemaal vier duiten moest worden neerge- teld. Dit „deux fois quatre" moet dan na verloop van tijd verbasterd zijn tot „deuvekater". Hoe het ook zij, wanneer voor het laatst 1973 wordt geschreven en er daarmede weer 'n periode in het Utrechts stadsgebeuren voorbijging, dan komt het moment van terugzien. Ongelooflijk is het |
|||||||||||||||||
dan te bemerken dat al 15 jaar terug de oprich-
tingsvergadering plaats had van het „Comité Bin- nenstad en Singels" en tien jaar geleden het plan „Hoog-Catharijne" door de gemeenteraad is be- sproken; zelfs met 41 stemmen vóór en 2 tegen werd goedgekeurd. En pas vijf jaar geleden ver- klaarde de gemeenteraad zich, helaas, akkoord met het dempen van een deel van de stadsbuiten- gracht. Maar ook het ogenblik van bezinning op de toekomst breekt aan; een toekomst waarvan feitelijk alleen het goede wordt verwacht. Terugzien op de afgelegde weg en vooruit zien in de toekomst deden eveneens onze voorouders. Zo is het wel te begrijpen dat in de loop der eeuwen rond de tijd van de jaarwisseling velerlei gebruiken zijn ontstaan. Gebruiken en gewoonten die ons soms vreemd voorkomen maar die toch, als we slechts de achtergrond en de gedachtengang van onze voorouders kennen, goed verklaarbaar zijn. Men offerde vroeger tijd en moeite door op zelf bereid gebak te trakteren teneinde in het nieuwe jaar veel goeds te mogen ontvangen. En dit goede poogt men ook thans nog, ongeweten, wel te beïnvloeden door het brengen van offers. Hoe is het anders verklaarbaar dat op oudejaarsavond de zelf gebakken lekkernijen nog steeds uitverkoren zijn! Eveneens is het geven van kleine geldge- schenken (de nieuwjaarsfooi vroeger veel meer gebruikelijk dan tegenwoordig) niet alleen nog een karakteristiek begeleidingsverschijnsel bij de over- gang van Oud naar Nieuw, maar tevens het bren- gen van een (financieel) offer. Slechts een aantal van winter- en feestdagen scheidt ons nog van het fonkelnieuwe jaar. Redac- tie, medewerkers en adverteerders spreken hierbij de hoop uit, dat de feestdagen van 1973 ware vreugdedagen zullen zijn en dat 1974 een jaar van |
|||||||||||||||||
oud utrecht
|
|||||||||||||||||
46e jaargang — nummer 10 — december 1973
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||
Voorzitter: A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Secretaris: drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
Penningmeester: DA. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030)312318. Contributie vanaf 1-1-74 min. f 25,—, cjironr. 575520.
Administratie: mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, fitus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Redactielid: mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
Eindredactie: H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||
85
|
|||||||||||||||||
."
|
|||||||||||||||||
Afscheid en welkom
Tijdens de ledenvergadering van onze Vereniging,
op 8 november Jl. in het Academiegebouw te Utrecht, heeft de heer J. C. van der Laan afscheid genomen als penningmeester van ,,Oud-Utrecht". Hij werd opgevolgd door de heer D. A. Belderbos. De heer Van der Laan heeft als penningmeester sinds 1969 met veel enthousiasme de Vereniging helpen leiden. Hij maakte de periode van grote ledenaanwas mee, die zijn taak aanmerkelijk ver- zwaarde. Het bestuur is hem zeer dankbaar voor zijn toewijding. Tot onze vreugde heeft hij zich bereid verklaard
om de kaartverkoop voor excursies te blijven ver- zorgen. Als accountant en belastingconsulent is de heer
Belderbos de man aan wie het bestuur met ver- trouwen de financiële zaken van Oud-Utrecht in handen geeft. Wij heten hem van harte welkom en wensen hem
goede jaren toe in ons midden! Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand |
|||||||||
tevredenheid, rechtvaardigheid en verdraagzaam-
heid moge worden. Dit is mogelijk als we evenals onze voorouders offers brengen gedachtig aan het spreekwoord: DIE GOED DOET, GOED ONTMOET. W. F. v. Schaverbeke
Bronnen: Ons eigen volk in 't feestelijk jaar. D. J. van der Ven
Brood- en gebakvormen en hunne betekenis in de folklore. 1. H. Nannings |
|||||||||
EEN VERRASSENDE
RONDVRAAG Zelden zal de rondvraag het hoogtepunt van een
vergadering vormen. Op de ledenvergadering van 8 november is dat onze vereniging overkomen. De ongeveer zestig aanwezigen hebben toen beleefd hoe Oud-Utrecht opeens f 600,— rijker werd. Dat kwam zo: De directeur van het leesgezelschap „Van allerlei
slag", mr. J. Schuttevaer, vertelde hoe dit in 1886 opgerichte gezelschap, ,,dat tal van jaren meer dan zeventig leden heeft geteld", door ,,de moderne communicatiemiddelen en het totaal veranderde levenspatroon" enkele dagen tevoren tot liquidatie had moeten besluiten, als laatste van dit soort verenigingen binnen Utrecht. Waarheen met het batig saldo? Reeds eerder had-
den leden er blijk van gegeven een goede bestem- ming voor geld te kunnen bedenken. Kreeg in 1910 de Vereeniging Armenzorg de opbrengst van een coupon Portugal die in een boek gevonden was, in de tegenwoordige tijd ligt zo'n bestemming ech- ter niet meer direct voor de hand. Nu werd de suggestie van secretaresse mevrouw Vaags eens- gezind aanvaard, om de hele kas aan Oud-Utrecht te schenken. Daarbij werd tevens geopperd, of in het Jaarboek niet een artikel opgenomen zou kun- nen worden over doen en laten van het leesgezel- schap. Dit zal goed uitgevoerd kunnen worden dank zij het verenigingsarchief, dat ingevolge een andere loffelijke suggestie aan het Gemeentelijk Archief zal worden aangeboden. Natuurlijk is het bedrag van ƒ600,— door onze voorzitter dankbaar aanvaard en de toezegging voor plaatsruimte in het Jaarboek even graag ge- geven! Niemand zal een vereniging het lot van opheffing
toewensen, maar mochten andere leden van Oud- Utrecht dit elders meemaken . . . Aansporing kan trouwens op minder ingrijpende manier ook uit- gaan van een van de laatste handelingen binnen „Van allerlei slag": de Oud-Utrechtse leden heb- ben bij hun medeleden door uitreiking van het Jaarboek reclame gemaakt voor onze vereniging. L. v. T.
|
|||||||||
Overhaaste sloop
Op 23 oktober is weer eens iets onherstelbaars ge-
beurd: bij verbouwingswerkzaamheden in het NV- huis-complex tussen Oude Gracht en Springweg te Utrecht is een muur met middeleeuwse constructie gesloopt, evenals een compleet gotisch venster met bakstenen profilering en smeedijzeren traliewerk. Hoewel de plantekeningen voor de verbouwing in de afdeling monumenten van Openbare Werken besproken waren en deze afdeling bovendien tijdens de sloop werd gewaarschuwd, heeft de af- braak zijn loop genomen en zijn er zelfs geen foto's gemaakt. In een brief aan B. en W. van Utrecht, in afschrift
ook aan gemeenteraad en Monumentenfonds ver- zonden, heeft het bestuur van onze vereniging dit voorval als symptomatisch aan de kaak gesteld. Symptomatisch zowel voor de nonchalance van velen ten opzichte van historische panden als voor het falen van de gemeentelijke monumentenzorg. Daar dit falen echter veroorzaakt wordt door grote onderbezetting van de monumentenafdeling van Openbare Werken, dringt het bestuur aan op per- soneelsuitbreiding. Pas dan zal deze afdeling de noodzakelijke taken van vooronderzoek bij verbou- wingen, documentatie van gevonden fragmenten en voorlichting van eigenaars en bewoners over in~ standhouding van belangrijke elementen in hun hui- zen naar behoren kunnen verrichten. Wil het ge- meentebestuur volgens zijn eigen beleidsnota's |
|||||||||
86
|
|||||||||
handelen, dan zal het in het belang van een con-
sistent cultuurbeleid voor de historische binnen- stad dit personeelsprobleem spoedig moeten ver- beteren. In het NUD van 17 november is deze protestbrief in
het kort weergegeven. |
als de paus voerden, in dit geval drie weerhaken
in goud. Oorspronkelijk voerde Adriaan Florenszn., volgens
zijn ogief-zegel in was voorkomende aan een akte voor Hendrik van Nassau van 25 juni 1510, zijn enkelvoudig stam- of familieteken, de drie weer- haken, niet gevierendeeld met de leeuwen, met randschrift: Adrianus Florensii van Utrecht. Hij was toen nog professor te Leuven en deken van St. Pieter aldaar. 3. Als paus en kardinaal voerde hij zijn wapen gevie-
rendeeld met de leeuwen, beschreven als volgt: Gevierendeeld: I-IV, drie weerhaken, stormhaken of wolf shaken, geplaatst (2—1); II—///, een klim- mende gekroonde leeuw. Achter het schild de beide schuingekruiste sleutels
van de H. Petrus, apostel en martelaar, eerste bis- schop van Rome, als pauselijk embleem, terwijl het schild gedekt is door de pauselijke driekroon of tiara met de betekenis van de strijdende, lijdende en triomferende kerk en van de drievoudige pause- lijke waardigheid: priester, leraar, koning. Het ge- heel vormt een betekenisvol wapen. In deze vorm wordt dit wapen aangetroffen op zijn praalgraf in de S. Maria dell' Anima. 4) |
||||||||||
Paus Adriaan VI
en de betekenis van zijn wapen Mr. Adriaan Florenszn. van Utrecht (2 maart
1459- Rome 14 september 1523), Hadrianus VI was de enige Nederlander op de Heilige Stoel, die regeerde van 9 januari 1522 tot 14 september 1523, juist 450 jaar geleden. Hij was uit niet onbemid- delde ouders te Utrecht aan de Oudegracht ge- boren en was evenals zijn vader een geboren poor- ter van die stad. Als zijn ouders staan te boek Floris Boeyens, scheepstimmerman (schuitemaker) en houtkoper, en Geertruyt N.N. In 1507 werd hij door keizer Maximiliaan benoemd tot opvoeder van diens vaderloze kleinzoon, de latere Karel V. In 1516 werd hij bisschop van Tortosa. Een jaar later werd hij belast met de lei- ding van de Spaanse Inquisitie. In hetzelfde jaar werd hij kardinaal. De 9e januari 1522 werd hij na een lang conclaaf tot paus gekozen, waarna op 31 augustus zijn kroning volgde in de St. Pieter. In Italië was paus Adrianus weinig geliefd. Het geringe begrip dat hij in het algemeen had voor de Italiaanse toestanden en de Italiaanse mentaliteit maakte hem vele vijanden. De misstanden waren te groot en zijn regering te kort. Toch neemt hij een ereplaats in onder de pausen. Wat zijn afkomst betreft, die is in tegenstelling met wat wel eens wordt beweerd inderdaad van „goede eerlicke" dat wil zeggen niet onbemiddelde, onbe- sproken ouders. Zijn grootvader was volgens Boot(h)1) Boeyen of Boyden Janssoon, in 1432 eigenaar o.a. van het huis „Brandaa" bij de Regu- liersbrug, gehuwd met Gouburg vermoedelijk doch- ter van Claes Ketelair. Zijn overgrootvader was Jan Tyman d'Edelssoon, burger van Utrecht in 1378. Hieruit volgt, dat hij geen aanspraak kon maken
op afstamming van de vooraanstaande Utrechtse families Ledenberg of Schrevel. Daar het bekend is dat het patroniem d'Edelssoon afgeleid is van de oude mansvoomaam Edel 2), stamde hij dus ook niet uit het geslacht d'Edel of Dedel, niettegen- staande sommige leden daarvan hetzelfde wapen |
|||||||||||
ONDEQDETLvan het Af GIET5EL v«. »pGDAü
MONUMENT van ADD1MN FL0QI5ZO0N van UTREC HT (W59J523, PAUS ONoep oe* naam vanADDIAANVI .n 1522) in oe k^Qk van. 5.MADIA DELL'ANIMA te ROME. Op de achterplat van de paus Adriaan-catalogus is
het gevierendeelde wapen geplaatst op een ovaal schild in een renaissance cartouche volgens Ita- liaanse stijl. Geheel onderdaan de cartouche is minuscuul een schaapje of lam afgebeeld, het lam Gods, Agnus Dei, vertolkende de bescheidenheid en zachtmoedigheid. Duidelijker is dit figuurtje te herkennen op de voorzijde van de folder uitge- geven door het bestuur van de Belgische Poste- rijen bij de uitgave van de beide herdenkings- zegels in 1959. De Italiaanse renaissance car- touche-tekening is beslist niet ouder dan ± 1630, |
|||||||||||
87
|
|||||||||||
toen men er langzamerhand toe over ging de kleu-
ren op niet gekleurde wapenafbeeldingen aan te geven d.m.v. arceringen, in den beginne nog (ge- deeltelijk) aangegeven door kleine letters. Bij deze afbeelding hebben we met een overgangsvorm te doen, d.w.z. gedeeltelijk aangegeven door een let- ter en gedeeltelijk door arcering. Zo zijn de weer- haken onmiskenbaar aangegeven als zijnde van „groen" op „zilver", ongearceerd, en de gekroon- de leeuw op effen zwart. De letter met het verbin- dingsstreepje aan de kop van de leeuw in het derde kwartier is vermoedelijk een ,,G" voor gold = goud, zodat hiermede de (vermoedelijke) kleu- ren van paus Adriaan zijn vastgesteld. Merkwaar- dig is nog dat in het derde kwartier bovenaan heraldisch rechts de leeuw vergezeld gaat van het teken van de Dierenriem voor leeuw, wat inder- daad de goudkleur versterkt, aangezien de leeuw in de Dierenriem steeds als van goud wordt af- gebeeld. De letters A. V. kunnen duiden op de heraldische
kleuren a(rgent) = zilver en v(ert) = groen, wat ook klopt met de arcering van de haken. De vol- ledige beschrijving van het wapenschild van de paus, gereconstrueerd naar het cartouche-ontwerp, luidt aldus: Gevierendeeld: I—IV, in zilver drie weerhaken van
groen, geplaatst (2—1); II—///, in zwart een klim- mende gekroonde leeuw van goud. Dit is het meest plausibel naar de beschikbare ge- gevens, dank zij de catalogus van 1959. Zinvol geheel
Wat de betekenis van het wapen betreft, kunnen
we kort zijn. Denkelijk hebben wij hier niet met weerhaken, stormhaken of wolfshaken te doen. Men kan beter spreken van „enterhaken", in ver- band met het beroep van Adriaan's vader als scheepstimmerman (schuitemaker). In wezen was het een persoonlijk „meesterteken" van het bedrijf van zijn vader en kan het gerangschikt worden onder de handelsmerken, overgenomen uit piëteit en als kenmerk van de afkomst van zijn vader. De leeuw zal er door hem persoonlijk aan toege- voegd zijn na 25 juni 1510 en wel vermoedelijk na 9 januari 1522 toen hij tot paus gekozen werd. 5) Er kunnen twee redenen geweest zijn dat hij juist de koning der dieren als zijn wapenfiguur koos, die beide voor de hand liggen: a. óf het is het wapenteken van zijn moeder,
b. öf hij vertolkte met dit wapendier de „moed".
Dat de leeuw gekroond is zou op een persoonlijke keuze kunnen wijzen, als kerkvorst. Naar ik meen, is met bovenstaande suggestie be-
tekenis, ontstaan en herkomst van het wapen van paus Adriaan VI wel verklaard. Het wapen vormt een logisch en zinvol geheel, ontstaan en gegroeid uit de historische gebeurtenissen van zijn veel bewogen leven. H. W. M 1. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||
Noten
1) Cornelis Bootfh) (1605—1678) oud-burgemees-
ter van Utrecht; zie H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp „Encyclopedie van de Heraldiek", uitg. Elsevier, 1961, blz. 65—66. 2) Vgl. J. van der Schaar, Woordenboek van voor-
namen, inventarisatie van de doop- en roepnamen met hun etymologie; uitg, Utr. Aula-boeken 1964. 3) Catalogus, gedenkboek, Paus Adriaan VI, 1959
en Alg. Rijksarchief 's-Gravenhage, Nass. Domein- raad Breda, inv. nr. I 373, reg. 2524. 4) Deze hierbij afgebeelde tekening is van de hand
van de heer Ypey, verbonden aan het R.O.B, te Amersfoort. Voor een foto van het gehele monu- ment en de beschrijving van het graf zie men de catalogus, genoemd in noot 3, pag. 212—226 met de afbeeldingen 68 en 72. 5) Nog als kardinaal, voor zijn kroning, zegelde hij
op 3 juli 1522 reeds met het gevierendeelde wapen onder een kardinaalshoed; Catalogus H2. 181, no. 290. |
|||||||||
Naschrift
Voorgaand artikel was reeds geschreven toen mijn
aandacht getrokken werd door het volgende in ver- band met het leeuwenkwartier. 1. Hij zegelde 25 juni 1510 als professor en deken
te Leuven waar hij ook studeerde met de 3 weer- haken (zie voetnoot 3). 2. Als paus en als kardinaal voerde hij het gecom-
bineerde gevierendeelde wapen, vermeerderd met de leeuwen (noten 4 en 5). 3. Nu is het opmerkelijk dat de gouden leeuw op
zwart oorspronkelijk het wapen is van het voor- malige hertogdom Brabant en tegenwoordig van de Belgische provincie Zuid-Brabant, waarin Leu- ven ligt, de stad die zo'n grote rol speelde in de beginperiode van paus Adriaan. Het is aannemelijk, dat Adriaan later, naast zijn
familieteken, de 3 enterhaken, ter herinnering aan zijn Belgische jeugdjaren de brabantse leeuw in zijn wapen opnam, waarmede het kwartier, de gou- den leeuw op zwart, in zijn wapen is verklaard en het volledige wapen tot zijn recht komt. K Np.
In het Archiv für Kulturgeschichte (54, 1972,
97—; 12) heeft Peter Berglar een artikel laten ver- schijnen over „Die kirchliche und politische Bedeu- tung des Pontifikats Hadrian VI.". Het heeft wel- iswaar een Duits-geleerd karakter, maar men kan zich hieruit toch snel een beeld vormen over de achtergronden en problemen waarmee Adriaans pontificaat te maken had. L. v. T.
|
|||||||||
88
|
|||||||||
Guicciardini en de Utrechtse
stadsplattegrond van 1612 |
|||||||||
meetkunde toen nog in de kinderschoenen stond
en ons realiseren onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen gewerkt moest worden, verdient de tekenaar ruimschoots een eresaluut, ook wanneer een oudere plattegrond (in casu die van Braun en Hogenberg uit 1570) hem als uit- gangspunt heeft gediend. Momentopname
Nu is uiteraard elke kaart of plattegrond een soort
momentopname. Onmiddellijk rijst dus de vraag wanneer deze in de uitgave van 1612 afgedrukte plattegrond getekend kan zijn. En juist omdat zij een momentopname is, kan zij daar zelf het beste Op antwoorden. De lege plek, waar het kasteel Vredenburg heeft
gestaan, springt al dadelijk in het oog. Met de slo- ping werd begonnen in 1577 en het karwei was gro- tendeels geklaard in 1582. Het is verleidelijk daar- uit af te leiden, dat de plattegrond eerst na 1582 getekend is. Maar evenals de tekenaar op het gereedkomen der bastions vooruitliep, kan hij dat ook gedaan hebben op het voltooien van de sloop der citadel. Het is dus veiliger te stellen, dat de tekening, die in de meest letterlijke zin straks de graveur van de koperplaat tot handleiding moet dienen, in elk geval niet vroeger gedateerd kan worden dan 1577, het jaar waarin zowel deze sloop als de modernisering en uitbreiding van de vesting- gordel een aanvang nam. Als wij vervolgens de vraag opwerpen wanneer de
plattegrond op zijn laatst getekend kan zijn, geeft zij daar wederom zelf antwoord op. Enige gebouwen, in de tachtiger jaren van de zes- tiende eeuw gesloopt, prijken er nog in volle glorie op. Tussen de titel „Trajectum" en het stadswapen zien wij de abdij Oudwijk. — Weliswaar te dicht bij de stad gesitueerd, maar dit vermaarde gebouw mocht als het even kon toch niet ontbreken. — In 1582 werd de toren van de abdijkerk afgebroken en tot amotie van het complex besloten. Toen dit niet snel genoeg ging, staken enige belhamels in 1584 wat er nog overeind'stond in brand, waarna de laatste resten spoedig werden opgeruimd. Verder staat vlak naast de Domkerk ook nog de kapittelkerk van Oudmunster, de St.-Salvatorkerk met zijn beide torens afgebeeld. Deze werd in 1587 gesloopt. Op de in het mei-nummer afgedrukte reproduktie op blz. 37 zal men haar evenwel niet kunnen herkennen. Een witte streep, beginnende boven de letter J van Trajectum loopt recht van |
|||||||||
In zijn artikel „Utrecht als vesting" in het mei-
nummer van dit blad vraagt ir. J. D. M. Bardet na- dere aandacht voor het merkwaardige feit, dat in enige verschillende uitgaven van Guicciardini's destijds zo gewaardeerde en daarom herhaaldelijk herdrukte werk de Utrechtse stadsplattegrond prijkt met enkele bastions, die er in werkelijkheid nooit geweest zijn. Terecht verwondert hij er zich over, dat — behoudens een paar korte opmerkingen van mr. S. Muller Fz. en mr. B. van 't Hoff — geen en- kele historicus het de moeite waard heeft gevon- den nader in te gaan op het raadsel van de wel geprojecteerde doch nimmer uitgevoerde bolwer- ken. Vooralsnog roept die plattegrond uit de Hollandse
uitgave van 1612 vele vragen op, waarvan zij er echter enkele gelukkig zelf beantwoordt. Zelfs geeft zij ons een vingerwijzing in welke richting wij de oplossing van het vraagstuk der nooit gebouwde bolwerken moeten zoeken. Het bekijken van oude plattegronden is vaak een
fascinerende bezigheid. Vele zijn grafische mees- terwerkjes en een lust voor het oog. Zij leggen een treffend getuigenis af van de bijna liefdevolle aandacht voor het detail, de nauwkeurigheid en het vakmanschap waarmede eerst de tekenaar en later de graveur werkten. Vooral als zij de stad in vogel- vlucht afbeelden. Dan valt er veel meer op te zien dan op de zuivere plattegronden, die immers slechts twee-dimensionaal zijn. Zo'n fraai en nauw- keurig werkstuk is ook de Utrechtse plattegrond van 1612. Singels, grachten en bruggen, walmuren en -torens, bastions, stadspoorten en molens, ker- ken en kapellen met hun torens en dakruiters, openbare gebouwen en kloosters, grote en kleine huizen, kortom alles wordt ons heel plezierig voor- geschoteld. En om de kroon op het werk te zetten verschijnt dan bovenaan in deftig Latijn de naam van de stad, geflankeerd door provincie- en stads- wapen, terwijl onderaan op de voorgrond te midden van liefelijke landouwen een edelman met zijn dame wandelt, de boer zijn akker ploegt, een meisje een mand met veldvruchten wegdraagt en koeien vredig lopen te grazen. Natuurlijk heeft zo'n vogelvluchtkaart ook „les défauts de ses qualités". De onderlinge proporties en afstanden komen nogal eens in het gedrang en hier en daar moet geschipperd worden om datgene waarop het accent moet vallen er redelijk duidelijk op te krijgen. Maar als wij bedenken, dat de land- |
|||||||||
89
|
|||||||||
boven naar onderen over de gehele kaart en door-
snijdt precies de toch al wat klein uitgevallen St.-Salvator. Dit euvel heeft het in mijn bezit zijnde exemplaar niet. De gravure draagt in de rechter benedenhoek het nummer 58 (op de reproduktie niet te zien want de onderrand is weggevallen) en is — gemeten van drukrand tot drukrand (de moet, die de rand van de koperplaat in het papier heeft gemaakt) — 31,7 bij 23,7 cm groot, de marges dus niet meegemeten. Groot genoeg om de kerk zonder moeite te herkennen. Wat men wèl, zij het dan ook met behulp van een
vergrootglas op de reproduktie in het maandblad kan waarnemen, is het merkwaardige gebouwtje aan het Janskerkhof op de noordoosthoek van de Minrebroederstraat, het twaalfhoekige kapelletje van de Jeruzalembroederschap, later door Booth aangeduid als „Palmitentempel". Op de plattegrond doet het zich voor als een rond torentje. In het belangwekkende artikel van mr. J. W. C. van Campen „De Utrechtse Jeruzalembroederschap" in het Jaarboek 1935 lezen wij op blz. 83 en 84, dat deze kapel reeds begin april 1581 werd afgebro- ken. Afgaande op de welverdiende reputatie van het
werk van Guicciardini verwerpt ir. Bardet de ge- dachte, dat er — wat de'bolwerken betreft — maar wat op los gefantaseerd zou zijn. Men zou daar zelfs aan toe kunnen voegen, dat de topografisch tekenaar zich klaarblijkelijk de moeite heeft ge- troost inzage te krijgen van de schetsen of teke- ningen, misschien wel bestekken, van de sinds 1577 in uitvoering zijnde modernisering der ves- tingwerken. Zo'n man moet zeker niet in staat wor- den geacht om bij het in kaart brengen van de rest der plattegrond de weg van de minste weer- stand te kiezen en klakkeloos het werk van zijn voorgangers na te tekenen zonder te verifiëren of de objecten ter plaatse nog aanwezig waren. Maar dan moet hij de plattegrond in elk geval vóór april 1581 hebben getekend. Kleding
Ook bijkomstigheden wijzen daarop. De figuren,
waarmede de voorgrond rechts onderaan is gestof- feerd, zijn gekleed volgens de op het eind van het derde kwartaal der zestiende eeuw heersende mode. De dame in haar open overkleed met schou- dervleugeltjes, haar ,,fraise" (pijpjes-kraag), haar mutsje, kort van voren met los over de schouders vallende mutsedoek. De edelman met zijn schou- dermantel, zijn wambuis met korte heupstukken, pijpjes-kraag, schoenen in ,,koemuilen"-vorm en zijn hoed met de nog vrij smalle rand. Een niet minder duidelijke taal spreekt het pro- vinciewapen 1). Wij zien als zodanig nog fungeren het gouden schild, waarop de rode leeuw (Holland) met het zilveren kruis (Utrecht) op de schouder. Met dit wapen zadelde keizer Karel V, na de over- name der wereldlijke macht in 1528, zijn nieuwe |
|||||||
gewest op en symboliseerde aldus de onder-
geschiktheid van het oude Sticht aan zijn graaf- schap Holland. In 1534 kregen Holland en Utrecht dan ook alvast
één gemeenschappelijke stadhouder, iets wat als een eerste behoedzame schrede op de weg naar een totale vereniging zou kunnen worden opgevat. Het is dus best te begrijpen, dat de Staten van Utrecht bij resolutie van 19 januari 1582 besloten deze heraldische herinnering aan een tijdperk, dat regelrecht op de Spaanse tirannie zou uitlopen, te vervangen door het ook thans nog in gebruik zijnde gevierendeelde .schild, waarop de Hollandse leeuw hoffelijk de ereplaatsen (eerste en vierde kwartier) gunt aan het Stichtse kruis. Tijdrovend werk
In het naschrift van zijn artikel — dat hij op de val-
reep nog graag in het mei-nummer zag afgedrukt, omdat het een correctie op zijn oorspronkelijke op- vattingen inhield — vermeldt de heer Bardet, dat de onuitgevoerde bolwerken reeds op de platte- grond in de Italiaanse uitgave van Guicciardini uit 1582 voorkomen. Het ligt dus voor de hand, dat — mits de afmetingen kloppen en de grafische details identiek aan elkaar zijn —, zowel de platte- grond uit de Italiaanse uitgave van 1582 als die uit de Hollandse van 1612 met een en dezelfde koperplaat zijn gedrukt. Dat moet — en daar hebben wij gelukkig onze
archieven voor — door vergelijking van thans nog bestaande exemplaren zijn vast te stellen. Onze plattegrond zou dan oorspronkelijk voor de uitgave van 1582 vervaardigd kunnen zijn. Aan die uitgave zal omvangrijk en tijdrovend werk zijn vooraf- gegaan. De Utrechtse plattegrond zal wel niet de enige zijn geweest, die opnieuw getekend en ge- graveerd moest worden. Haar ontstaan hebben wij begrensd tussen 1577 (begin sloping Vredenburg en bouw nieuwe bolwerken] en april 1581 (afbraak kapel van de Jeruzalembroeders). Indien zij reeds in de uitgave van 1582 opgenomen zou blijken te zijn, is zij waarschijnlijk reeds in 1580 getekend, mogelijk zelfs een jaar eerder. Hoeveel malen de koperplaat voor deze en latere uitgaven dienst heeft gedaan, weten wij niet. Maar de onvermijde- lijk optredende slijtage heeft haar blijkbaar toch zo weinig aangetast, dat zij dertig jaar later, mis- schien na een kleine opfrisbeurt met de burijn en bij-gravering van het nummer 58 de Hollandse uit- gave van 1612 door Blaeu te Amsterdam heeft kun- nen sieren. De uitgever heeft zich daarbij blijkbaar beperkt tot
herziening en uitbreiding van de tekst, misschien zelfs ook van een deel der illustraties. In elk geval heeft hij zich toen niet tot taak gesteld de platte- grond van Utrecht topografisch up to date bij te werken. Naar de juiste toedracht bij de heruitgave in deze vorm kunnen wij slechts gissen. Zij valt trouwens buiten ons bestek. Mogen wij daarom |
|||||||
90
|
|||||||
is gebleven, zou de tekenaar in 1579 of 1580 ken-
nis hebben kunnen nemen. Zoals hij het op zijn plattegrond overgenomen heeft, voorzag het plan allereerst in de aanleg van 6 bolwerken met facen, schouders en teruggetrokken flanken t.w. 3 aan- de West-, 1 aan de Noord- en 2 aan de Oostzijde der stad. Hiervan is het inmiddels al weer ver- dwenen Mariabolwerk het eerst tot stand gekomen, maar daar is het aan de Westkant dan ook bij ge- bleven. Prioriteit
Vervolgens werden het Lepelenburg, Lucas- en
Begijnebolwerk gebouwd. Bovendien had Anthonisz op de N.W.- en de N.O.-hoek van de omwalling bij- zonder zware, dubbelpuntige bolwerken, met 4 facen dus, geprojecteerd. Dat aan het Paarden- veld is nimmer uitgevoerd; Wolvenburg slechts op kleiner schaal, gereduceerd tot een enkelvoudig bolwerk, net als de andere. De Bemuurde Weerd is^ |
|||||||||||||
volstaan met aan te nemen, dat de vermaarde car-
tograaf, overstelpt met veel belangrijker en urgen- ter werk, aan het topografisch illustratiemateriaal van een heruitgave als deze minder aandacht heeft kunnen besteden dan aan zijn voortreffelijke zee- kaarten, van wier degelijkheid en betrouwbaarheid schip en lading en vooral mensenlevens afhingen. Bolwerken
Tenslotte de kwestie der bolwerken. Zodra de Prins
van Oranje in 1577 hersteld was in het stadhouder- schap van Utrecht heeft hij de modernisering en uitbreiding der vestingwerken met kracht doorge- drukt. De zaak werd met voortvarendheid aange- pakt want de militaire situatie was kritiek genoeg. Het ontwerp was van de Alkmaarse burgemeester mr. Adriaen Anthonisz, een uiterst bekwaam ves- tingbouwkundige, die zijn sporen al ruimschoots had verdiend. 2) Van dit ontwerp, dat — voorzover wij tot nog toe weten — niet in originalis bewaard |
|||||||||||||
ten van de Bakkerbrug gevonden; het heeft een
afmeting van 27,5 x 27,5 x 7,5 cm. Er komen drie symbolen op voor, waarvan er twee thuis te brengen zijn: rechts het rad als teken van de H. Catharina; in het midden de staf met schelp van St.-lacob van Compostella. Het linker sym- bool is nog onverklaard, hoewel sommigen er een (wat vreemd uitgevallen) Franse lelie in menen te zien. Over de functie die de steen eens heeft gehad,
tasten we in het duister. Belangrijk is het daar- bij vast te stellen of het huidige formaat onge- veer de oorspronkelijke afmeting van de steen is. of dat we met een bijgekapt brokstuk te doen hebben. De vier zijden zijn nogal ge- havend, zodat de gedachte aan een fragment gauw opkomt. De compositie en een stukje vlakke zijde net onder de St.-lacobsstaf sluiten een oorspronkelijk vierkant model echter niet uit. De datering zal in de buurt van de 15e eeuw
liggen. Mochten er lezers van Oud-Utrecht zijn, die
wellicht iets meer weten over de functie van de steen en over de betekenis van het linker sym- bool, dan wacht ondergetekende graag hun sug- gesties in. De steen zelf is te bezichtigen in de werkplaats van de gemeentelijke archeoloog aan het Begijnehof in Utrecht op dinsdagen van 17.00 tot ± 19.30 uur. Drs. J. T. Hoekstra
Dienst van Openbare Werken
Ravellaan 96, Utrecht,
tel. 91 11 14-412
Tel. werkplaats 31 28 76
|
|||||||||||||
Een
versierde steen
uit de Oude Gracht |
|||||||||||||
Bij de aanleg van het riool in de Oude Gracht
tussen Bezembrug en Viebrug zijn verschillende oude voorwerpen gevonden. Over de tin- vondsten hoop ik in een later stadium iets te kun- nen vertellen. Het hierbij afgebeelde stuk ver- sierde kalksteen is ongeveer tien meter ten oos- |
|||||||||||||
91
|
|||||||||||||
er wel heel bekaaid afgekomen. Aan de verster-
king van deze voorstad volgens de plannen kwam men eenvoudig niet eens meer toe. Van heel het grootscheepse en — laten wij er dit direct bij zeg- gen — uiterst kostbare ontwerp zou uiteindelijk amper de helft gerealiseerd worden. Onze plattegrondtekenaar kon dat natuurlijk niet voorzien. Hij kon slechts waarnemen, dat het werk volop in uitvoering was. Vrijwel zeker heeft hij het Mariabolwerk geheel en waarschijnlijk van Lepe- lenburg, Lucas- en Begijnebolwerk één, misschien twee voltooid gezien. Welke van de drie hangt af van de toegekende prioriteit waarvoor de meer of mindere urgentie van de verschillende onder- delen van het project bepalend was. Wolvenburg zou hij hoogstens in statu nascendi gekend kunnen hebben. In elk geval heeft hij, door het ontwerp in uitvoe-
ring in zijn plattegrond te verwerken, zich zeker niet met een Jantje van Leiden van zijn opdracht afgemaakt. Zijn misrekening was slechts dat het werk later halverwege zou blijven steken, maar dat zou enkele jaren later pas blijken. Op de afloop kon hij niet gaan zitten wachten, want ook voor hem drong de tijd. Voor de uitgave van 1582 zat men met smart op hèm te wachten. Hij borg papier en tekenstift op en vertrok. Kosten
Wij' kennen niet de financiële achtergrond van het
vestingplan. Maar wij kunnen veilig aannemen, dat de stad minstens voor het leeuwendeel der enorme kosten heeft moeten opdraaien. Het heilig vuur zal bij het verminderen der directe oorlogsdreiging al- lengs zijn verflauwd. De goedkopere uitvoering van Wolvenburg wijst daarop. Toen in 1584 bij de dood van de Prins de grootste pressie ophield, zal men het welletjes hebben gevonden. De eerste fase was voltooid; de stad was na- al die financiële ader- latingen hard aan een adempauze toe en de rest van het plan ging — om met ir. Bardet te spre- ken — zo geruisloos mogelijk de ijskast in. Binnenskamers zal genoeg zijn gezegd, maar
niets genotuleerd, laat staan in vroedschapsresolu- ties vastgelegd. Utrecht had zich al genoeg voor het lieve vaderland uitgesloofd en wenste volstrekt geen initiatieven te ontplooien en op geen enkele manier slapende honden wakker te maken. Maar is er dan niets te vinden over die eerste fase van het vestingproject, -die wèl is uitgevoerd? Geen vroedschapsresoluties, geen corresponden- tie, ontwerpen, schetsen, bestekken? Geen begro- tingen, afrekeningen van leveranties, betalingen van lonen of aanneemsommen, schadeloosstellin- gen wegens onteigening? Zou alles later verdon- keremaand, zoekgeraakt of verloren gegaan zijn? Het is nauwelijks aan te nemen en met de heer Bardet betreuren wij het, dat het onderzoek in het Gemeentelijk Archief tot dusverre niets heeft opgeleverd. Tenzij dat onderzoek zich niet heeft |
uitgestrekt tot de periode 1577—1584. Want dan
zouden wij de moed nog niet behoeven te verlie- zen! Meer feitenmateriaal zou ons goed van pas komen. Vaak blijkt dan immers zelfs de meest aan- nemelijke verklaring, theorie of hypothese lang niet overal waterdicht te zijn, maar vatbaar voor weer- legging, verbetering of aanvulling. Maar maakt juist dat niet het zich verdiepen in de lokale historie tot zo'n boeiende, ja plezierige zaak? W. F. Kaldenberg
Noten
1) T. van der Laars: ,;Wapens, vlaggen en zegels
van Nederland", Amsterdam 1913, blz. 31 en 32. 2) W. H. Schukking „De oude vestingswerken van
Nederland", Amsterdam, 1941, blz. 19 en 20. |
||||||||||
Oproep
|
|||||||||||
Aan oud-leerlingen van het Utrechts Stedelijk
Gymnasium In het kader van de voorbereidingen voor de vie-
ring van het 500-jarig bestaan van het Utrechts Stedelijk Gymnasium in december 1974, heeft zich een werkgroep gevormd — waarbij ook Oud- Utrecht is betrokken — die beoogt een tentoonstel- ling in te richten over de geschiedenis van de school. Graag zou deze werkgroep in contact willen komen
met oud-leerlingen en -leraren, die foto's, prijzen of andere objecten (schriftelijke herinneringen) tij- delijk ter beschikking zouden willen stellen voor deze tentoonstelling. Ook exemplaren van ,,De Hieronymusschool te Utrecht", waarvan twee delen geschreven zijn door dr. A. Ekker en 1 deel door dr. C. D. J. Brandt, zijn op korte termijn zeer wel- kom. leder die op deze wijze wil helpen, of de aandacht
wil vestigen op oud-leerlingen, die niet tot de leden van Oud-Utrecht behoren, wordt verzocht zich in verbinding te stellen met mevrouw C. Schimmel- penninck, p/a Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199 te Utrecht, tel. 71 18 14. |
|||||||||||
H. de Jong overleden
Op 22 november jl. is overleden de heer H. de
Jong, onder meer oud-redacteur van het Maand- blad. Hij werd 53 jaar oud. In ons volgende nummer zal mr. J. W. C. van Campen aan zijn heengaan een herdenkingsartikel wijden. |
|||||||||||
92
|
|||||||||||