MAANDBLAD
|
||||||||
oudutrecht
|
||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||
Zevenenveertigste jaargang 1974
|
||||||||
Uitgave van de vereniging
|
||||||||
Samuel Muller Fz,
1874-1974
|
||||||||||||||||||||
EXCURSIES in 1974
Het voorlopige programma
voor 1974 laten wij hier- onder volgen. Echter onder voorbehoud van wijzigingen, zowel in data als in pro- gramma-onderdelen. Zoveel mogelijk zal er echter naar gestreefd worden de data te handhaven. Op 27 februari: 20 00 uur, Kunsthistorisch in- stituut, Drift 25. Ter gelegenheid van het feit dat op 2 februari 100 jaar geleden mr. Samuel Muller Fz. werd benoemd tot archivaris der Gemeente Utrecht (5 jaar later volgde zijn aanstelling ook tot rijks- archivaris in deze provincie), spreekt voor ons prof. dr. F. W. N. Hugenholtz over: De historicus Samuel Muller Fz., terwijl mr. F C. J. Ketelaar over Muller en de archief- wetenschap zal spreken. Zie ook het artikel van dr. Struick in dit nummer. Voorts ves- tigen we de aandacht op de tentoonstelling die het Gemeentelijk Archief aan hem wijdt deze zomer. 20 april: Bezichtiging van de restauraties
van de Nicolai- en Jacobi-kerk o.l.v. ir. Hoogervest. 23 april: Jaarvergadering. Pro- gramma in het maart-nummer. 25 mei: Boot- tocht langs de Vecht (herhaling). 13 mei - 22 juni: Tentoonstelling in het Gemeente-Ar- chief, gewijd aan mr. S. Muller Fz. Er wordt een rondleiding georganiseerd. 8 of 15 juni: Excursie in de provincie: Rhenen (Cunera- toren), Grebbeberg (Koningstafel), Streek- museum. Sept./okt.: Tentoonstelling in het Rijksarchief te Utrecht gewijd aan de Evan- gelische Broedergemeente te Zeist. In aan- sluiting op een rondleiding door deze expositie zal het karakteristieke gebouwen- complex van de Broedergemeente te Zeist worden bezocht. Nadere details zullen nog worden bekend gemaakt in het «maandblad. |
||||||||||||||||||||
Honderd jaar geleden, op 2 februari 1874, trad
Samuel Muller op als gemeente-archivaris. De toentertijd 26-jarige geleerde voorzag een grote toekomst in dit werkterrein: onder zijn zorg vielen de archieven en de andere oudheidkundige ver- zamelingen. Uit deze schatkamers, vol kennis over het rijke leven in één der oudste steden in Neder- land bouwde Muller met tomeloze energie, met niets ontziend doorzettingsvermogen en vooral met enorme kundigheid een openbare archiefdienst op, waar de veelheid van de geschiedbronnen toege- licht werd door de prentenverzamelingen, een bibliotheek en door de zgn. oudheidkundige ver- zamelingen, de kern voor het latere Stedelijke Museum van oudheden. De veelzijdige Muller bewoog zich even gemakke-
lijk in de geschiedenis, de kunstgeschiedenis, de rechtsgeschiedenis en de archiefwetenschap. Zijn gigantische werkkracht was erop gericht de be- oefening van de cultuurgeschiedenis mogelijk te maken. In deze opzet heeft Muller een uitzonder- lijke prestatie geleverd door de bestaande rijkdom aan historische gegevens te vergroten, door het geheel toegankelijk te maken voor het publiek en dienstbaar aan de geschiedbeoefening in de ruim- ste zin van het woord. Door een natuurlijke ontwik- keling splitsen zich archief en museum: in 1884 kreeg het archief een eigen behuizing aan de Drift, in 1891 verliet het Museum eveneens het stadhuis voor het huis Het Hogeland aan de Biltstraat. Meer dan stedelijke betekenis
Maar Muller had meer dan stedelijke betekenis:
in 1879 volgde hij de provinciale archivaris op. In zijn streven het Nederlandse archiefwezen een nieuwe vorm te geven paste de vergroting en ver- rijking van deze taak tot beheerder van de rijks- |
||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
januari 1974
|
||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
||||||||||||||||||||
nummer 1
|
||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Pb. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: f 25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus rBandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
Deze dank bergt toch in zich een tegenstelling, die
zijn oorsprong vindt in de contrastrijke persoonlijk- heid van Muller zelf. Zijn grote gaven als beheer- der van archiefbronnen en museale schoonheid, als schrijver en als inspirator kon hij niet dienst- maken aan een groot publiek. Hij heeft de ver- eniging Oud-Utrecht en vooral met zoveel woorden het jaarboek gewild, maar zijn onvermogen zich te uiten buiten de kleine kring van vakgenoten sloot de vervulling van deze hartewens uit. Om onze eerste voorzitter, W. A. F. Bannier, vrij te citeren uit zijn herdenkingsartikel in het eerste Jaarboekje van 1924: Zonder Muller geen „Oud-Utrecht", maar met Muller evenmin. De tragische omstan- digheid dat de eerste grondslagen voor onze ver- eniging pas na zijn heengaan konden worden gelegd, hoeft ons toch niet te weerhouden stil te staan bij het belangrijke feit, nu honderd jaar ge- leden, dat Muller een nauwelijks aarzelend begin maakte met het baanbrekende werk waaruit onze vereniging nog steeds ruimschoots kan putten in diepe dankbaarheid. /. E. A. L Struick
|
|||||||||||
archieven in de provincie. Daarnaast werd hij de
ziel van het Historisch Genootschap, waar hij op de ruimst mogelijke schaal de uitgave van ge- schiedbronnen bevorderde. Archief en Museum boden voor talloos velen een
mogelijkheid het verleden in allerlei opzichten te laten herleven voor een groot publiek. In deze publicistische activiteiten ging Muller voorop: 48 jaar lang schreef hij een indrukwekkende reeks werken bijeen, die te zamen een heel boekenkastje vullen. Wie iets wil weten over het verleden van stad of provincie stuit meteen al op de waarde- volle geschriften van deze monumentale werker. Zo is er alle aanleiding voor onze vereniging om
de harde werker, de scherpzinnige vorser en de vruchtbare schrijver te eren. Zijn verdienste voor ieder lid van onze vereniging is nog nauwelijks minder geworden. Het beeld van Muller in zijn veelomvattende betekenis voor het culturele leven in onze stad Utrecht zal dan ook herdacht worden in een tentoonstelling * in het Gemeentelijk Archief tijdens de zomermaanden van dit jaar. Vooruit- lopende op dit eerbewijs, past het onze vereniging op deze plaats haar dank te betuigen voor de ont- zag inboezemende prestaties van Muller. |
|||||||||||
* Zie ook de berichten over lezing en tentoonstel-
ling in het Excursie-programma op pag. 1. |
|||||||||||
De nieuwe voorplaat
|
|||||||||||
Sinds de verjongingskuur van het Maandblad
hebben al weer drie verschillende gezichten uit de stad Utrecht en enkele van haar zegels de omslag gesierd. Voor 1974 hebben we een afbeelding uitgezocht die bijna de hele provincie in beeld brengt. In komende jaren zullen we afwisselend een prent uit de provincie en een van de stad Utrecht presenteren, om ook op deze manier duidelijker te laten uitkomen dat Oud-Utrecht de geschiedenis van beide wil dienen. De gedeeltelijk gereproduceerde kaart is in
1616 vervaardigd door Petrus Kaerius, de uit-- geweken Gentse kartograaf Pieter van den Keere, voor diens atlas van de 17 Nederlandse gewesten. Haar titel Ultraiectum dominium be- tekent zoveel als de heerlijkheid Utrecht (RA Utrecht, topogr. atlas nr. 14; Bodel Nijenhuis nr. 14). Pas in 1599 had Hornhovius een kaart gemaakt waarop het gewest Utrecht voor het eerst als hoofdmoot voorkwam. Het exemplaar dat het Rijksarchief daarvan bezit, leende zich echter minder voor een goede reproduktie dan de kaart uit 1616. Met de keuze van een oude kaart willen we
tevens een voorproefje geven van de tentoon- stelling over de geschiedenis van de Utrechtse kartografie, die ons in dit jaar te wachten staat. |
|||||||||||
Gedachtenis van H. de Jong
|
|||||||||||||
Het was bepaald geen lege frase dat het be-
stuur bij die gelegenheid getuigde ,,grote eerbied te hebben voor zijn standvastigheid, die niet wilde weten van het vertroebelen van een vast standpunt door een politiek van geven en nemen". Er was nog een andere De long: de journalist
die jaren lang redacteur was van het Gerefor- meerd Weekblad, die medewerkte aan ver- schillende dagbladen voor kerkelijke aange- legenheden en een uitgebreide kennis bezat van de ,,petite histoire" van het kerkelijk leven in Nederland in de 19e en 20e eeuw, wat ook twee boekjes: ..Kerkbank in, kerkbank uit" en ..Preekstoel op, preekstoel af" bewijzen. Ook nadat hij enkele jaren geleden aan de Gelderlander Vakpers kwam en daarvoor iedere morgen naar Nijmegen reisde, bleef hij het kerkelijk leven trouw volgen en schreef o.a. de halfmaandelijkse overzichten in het Utrechts Nieuwsblad van wat er vooral in de protestants- christelijke wereld omging. Hij toonde daarbij niet alleen oog te hebben voor de nuances, gevoeligheden en tegenstellingen in de onder- scheidene kerken, maar wist ook, in een zekere oecumenische gezindheid, waarderend te schrij- ven over wat zich in het groei- en veranderings- proces van andere kerken dan de zijne voltrok. In de morgen van 21 november 1973 is De Jong
plotseling overleden, 53 jaar oud. Toen hij van huis ging, vermoedde niemand dat de dood ginds op hem wachtte. Wie hem goed gekend hebben wisten dat zijn leven gefundeerd is geweest op een sterk geloof in zijn Verlosser en op de verwachting van een eeuwig leven. J. W. C. van Campen
|
|||||||||||||
Ik weet niet meer of Henk de long in 1952
moeilijk over te halen is geweest om het redacteurschap van het Maandblad van Oud- Utrecht op zich te nemen. Eenmaal aanvaard, heeft hij die functie met grote bekwaamheid en met hart voor Utrechts verleden vervuld, veertien jaar lang. Naast zijn journalistieke ervaring had hij een
sterk historisch gevoel, dat hem de betrekke- lijkheid van allerlei zaken deed inzien en tegelijk ruimte liet voor een even kritische als desnoods strijdbare houding ten aanzien van de gebeurtenissen in eigen omgeving. Met name ging hem de singeldemping en wat daar mee samenhing ter harte en in een paar nogal opzienbarende artikelen in het Maandblad gaf hij daarvan duidelijk blijk. Al nam niet ieder hem toen zijn openhartige taal in dank af; ze vertolkte wat de meeste Utrechters in die dagen voelden, dachten, vreesden. Maar toen in 1966 de gemeenteraad zijn aan- vankelijk verzet tegen de demping opgaf en het plan-Kuiper, dat in sommige opzichten minder schade toebracht aan de historische structuur van de stad dan de oorspronkelijke plannen, aanvaardde en het bestuur van Oud- Utrecht met het nodige voorbehoud aan de raad zijn voldoening te kennen gaf over ten minste déze verbetering, maar met de aan- tekening, dat daarnaast nog vele onderdelen van het plan onbevredigend bleven, bleek De Jong de moed van zijn overtuiging te bezitten en legde, niet van zins ook maar met een ge- deeltelijke goedkeuring van het nieuwe plan in te stemmen, zijn redacteurschap neer. Allesbehalve een scherpslijper of doordrijver van nature, meende hij op dit punt, waar zijn geliefd Utrecht in het geding was, pal te moeten staan. |
|||||||||||||
Oud Amelisweerd
|
|||||||||||||
gasten grote schade zal oplopen. Rhijnauwen
demonstreert dat al. Daarom heeft het bestuur zich weer tot het ge-
meentebestuur gewend; dit keer met het voorstel om aan Oud Amelisweerd toch een andere be- stemming te geven. Gesuggereerd zijn: weten- schappelijk gebruik zoals bij Rhijnauwen of be- woning zoals in Renswoude. De Jeugdherberg Centrale zelf zal vermoedelijk ook meer gebaat zijn met een boerderij in de directe omgeving, waarvoor minder beperkingen bij de inrichting en het beheer gesteld zouden behoeven te worden. Een afschrift van deze brief van 21 december is aan B en W van Bunnik gezonden. |
|||||||||||||
Vermoedelijk zal men wel weten dat de gemeente
Utrecht overweegt om Oud Amelisweerd te ver- huren aan de Nederlandse Jeugdherberg Centrale, die van dit huis een dependance wil maken voor de jeugdherberg in Rhijnauwen. Nu is Oud Amelisweerd, dat in zijn huidige vorm
uit 1770 dateert, vooral belangrijk om zijn nog vrijwel volledige betimmering en behangsels uit de 18e eeuw. Het lijkt waarschijnlijk dat dit interieur bij het te verwachten leefpatroon van jeugdherberg- |
|||||||||||||
De „Bibliotheek over Utrecht"
|
||||||||||||||||
Want waar ligt eigenlijk de grens tussen archief
en bibliotheek? Waar deze twee ogenschijnlijk zo verwante verzamelingen onder één dak verenigd zijn en zo nauw „samenwerken", heeft het zin een antwoord op deze vraag te zoeken. Zonder een stukje theorie komen we er dan echter niet uit. Een archief is een „gegroeid" geheel van be-
scheiden die ambtshalve worden ontvangen of |
||||||||||||||||
Het Gemeentelijk Archief op de Alexander Numan-
kade te Utrecht mag zich de laatste jaren in een grote belangstelling verheugen. Steeds meer Utrechtenaren, geïnteresseerd in het verleden van hun stad, weten de weg naar dit moderne archief- gebouw te vinden. Velen reeds hebben zich in de leeszaal gebogen over door ijverige ambtenaren aangedragen resolutieboeken, transportregisters of notarisprotocollen. Om nog maar te zwijgen van de kerkelijke doop-, trouw- en begraafregisters, reek- sen die zoveel aftrek vinden dat, om hun bestaan te rekken, tot microfichering moest worden over- gegaan. Anderen hebben tot hun niet geringe vreugde
ontdekt, dat de gemeente tientallen jaren een oude bouwtekening van hun huis zorgvuldig heeft be- waard en voor een luttel bedrag bereid is, hen in het bezit te stellen van een fotocopie daarvan. Maar ook is het velen reeds bekend, dat achter de grauwe depotmuren meer te vinden is dan de tal- loze archieven en archiefjes van de stad Utrecht, haar kerken, kloosters, gasthuizen en zoveel andere instellingen en verenigingen die eens bin- nen haar muren waren gevestigd. Zij zijn op het spoor gekomen van de prentenverzameling en hebben gemerkt hoe gemakkelijk men daar de tijd vergeet. In het Maandblad van 1971 (p. 87) is op deze aantrekkelijke afdeling al eens de aandacht gevestigd. Nu is het de beurt aan de „Dritte im Bunde": de
„Bibliotheek over Utrecht", nog dieper weggestopt in het gebouw dan de prenten en foto's en dus nog moeilijker te vinden. Trouwens, geen pijlen of borden wijzen de weetgierige bezoeker de weg. De bibliotheek bevindt zich, evenals de archieven, in een van die ruimten waar de kille rust van het „verboden toegang" heerst. Maar al mag men de depots niet betreden, er wordt wel alles aan ge- daan de daar bewaarde schatten tot het publiek te brengen. Tentoonstellingen, excursies en lezingen zijn evenzovele gelegenheden om een keuze uit de bibliotheek „aan den volke" te tonen, terwijl de leeszaalbezoeker met behulp van de systematische catalogus zich een indruk kan vormen van het volledige boekenbezit en alles kan aanvragen wat zijn interesse heeft. Verschil tussen archief en bibliotheek
Daar op de leeszaaltafels ontmoeten de archief-
en bibliotheekstukken elkaar dagelijks en liggen ze broederlijk naast en op elkaar. Geen wonder, dat ze dan ook vaak dóór elkaar worden gehaald. |
||||||||||||||||
Na den Ouden-ftiji.
|
||||||||||||||||
€tmi 1680.
|
||||||||||||||||
tn ttuSou? D. k. v. Nierop
|
||||||||||||||||
Tot Utrecht, <Seb|Utfitbp Ju»h<n van Poolfura,
:*t*#>tatrtj)u$o!. |
||||||||||||||||
Titelblad van ,,Den oprechter) Utrechtschen
Almanach", 1680.
(Bibl. over Utrecht nr. S 3258/7086)
|
||||||||||||||||
opgemaakt door een bestuur of een zelfstandig
handelende functionaris en die naar hun aard be- stemd zijn om onder dat bestuur of die functionaris te berusten. Een archief is dus het product van een administratie. Sinds de middeleeuwen heeft het Utrechtse stads- |
||||||||||||||||
bestuur elke resolutie en handeling van enige
betekenis aan het geduldige perkament of papier toevertrouwd. Onder de handen van de „stads- scriver" en de „scepenclerc" ontstonden de Raads Dagelijkse Boeken (vroedschapsresoluties), de kameraarsrekeningen, de buurspraak- of luid- boeken, de transportregisters en criminele senten- ties. Dit bescheiden begin van het Utrechtse stadsarchief groeide in de loop der eeuwen uit tot de papierlawine van deze tijd, waarin de dagelijkse besluiten en handelingen van een gecompliceerd bestuursapparaat alleen nog maar is bij te houden door een legertje stenotypistes. Zo ontstaat een archief „vanzelf" en zo dreigen de archieven van vandaag de dag de archivaris boven het hoofd te groeien, waardoor deze zich geconfronteerd ziet met de netelige, maar zeer dwingende vraagstukken van de archiefvernietiging. Een bibliotheek komt anders tot stand en wel door
selectie. Hier gaat het om stukken, door koop, ruil of schenking verkregen en door de bezitter bijeen- gebracht naar eigen behoefte, smaak en inzicht. Een bibliotheek is een verzameling. Ook de bibliothecaris ziet in onze tijd een lawine op zich afkomen, maar hij is geheel vrij om alleen datgene op te nemen wat hem interesseert, en zich van al het andere niets aan te trekken. Grensgebied
Natuurlijk bestaat de bovengesignaleerde verwar-
ring alleen daar waar archief en bibliotheek elkaar zeer dicht zijn genaderd: in het grensgebied tussen beide. Het zal niemand bevreemden, dat de notulen van
de raadsvergadering van bijv. 4 september 1883 in het stadsarchief van 1850-1910 worden be- waard, maar hopelijk zal het nu evenmin verbazing wekken, dat de gedrukte verslagen van diezelfde vergaderingen uit de bibliotheek moeten komen. Deze waren nl. niet „bestemd om onder het be- stuur te berusten", integendeel het stadsbestuur wilde ze juist verspreiden, ze publiceerde ze. En |
||||||||
om dezelfde reden vond het Groot Placaatboek,
waarin Van de Water in 1729 alle in zijn tijd nog te achterhalen provinciale en stedelijke verordenin- gen, reglementen en instructies bijeenbracht, een plaats in de stedelijke boekerij, terwijl men voor de oorspronkelijke tekst van deze publikaties naar de archieven, d.w.z. naar de buurspraakboeken en de publikatieboeken wordt verwezen. Om nog even in dit grensgebied te blijven, wat Van de Water deed ten opzichte van de stedelijke en provinciale publikaties, deden anderen met de stadsrekeningen en de rechterlijke en kerkelijke archieven. Zij verzorgden bronnenpublikaties, waar- door de vaak moeilijk te ontcijferen archivalia binnen het bereik van een groter publiek kwamen. De namen van deze archiefkenners duiken in de Utrechtse bibliotheek overal en steeds weer op: Burman, Van der Monde, Dodt van Flensburg, Van Asch van Wijk, Muller, Calkoen . . . allen stad- genoten uit de 19e en 20e eeuw, die uren, nee jaren van hun leven tussen de stoffige archieven op het stadhuis of, na 1883, in het gebouw aan de Drift hebben gesleten en samen een macht aan historisch materiaal bijeengaarden om het daarna te transponeren tot bibliotheekstukken. Dat trans- poneren hield niet meer in, dan de gevonden tek- sten ongewijzigd uit te geven, al of niet van commentaar voorzien. Anderen echter verwerkten hun opgedolven vond-
sten in populaire of wetenschappelijke beschou- wingen en verhalen, en ook deze resultaten kwamen in de bibliotheek terecht. Zo groeide de „Bibliotheek over Utrecht" uit tot een steeds rijkere hulpbron voor de archiefbezoeker, die het wel uit zijn hoofd zal laten een onderzoek te be- ginnen, zonder de catalogus van de bibliotheek te hebben geraadpleegd. Want voor overbodige arbeid is een mensenleven te kort, althans volgens wes- terse begrippen. En zo kan men deze boekerij ook beschouwen als een handreiking van de vroegere onderzoeker aan de huidige. Zij bewaart de resul- taten van eeuwenlange archiefstudie. |
||||||||
Reclame van
schoenen- en laarzenmagazijn B. A. Möller Theys, Choorstraat nr. 1, vóór 1891 Choorstraat nr. D 20.
(Bibl. over Utrecht nr. 2407**15473**) |
||||||||
gevens over de jaar-, paarden- en beestenmarkten,
het varen der trekschuiten, het rijden der post- wagens, het luiden van de poortklok etc; de studentenalmanakken; alle 19e en 20e eeuwse Utrechtse dagbladen, een enkele zelfs teruggaande tot diep in de 18e eeuw, toen de „dagbladen" nog niet dagelijks verschenen; jaarbeurs- en tentoon- stellingscatalogi, adresboeken en telefoongidsen, dienstregelingen en tarievenlijsten van het open- baar busvervoer, plakboeken van burgemeester Fockema Andreae (1914-1933), reclamemateriaal uit de 19e en 20e eeuw en een kostelijke pamflet- tenverzameling uit de patriottentijd en de Bataafse Republiek. Daarnaast is er ook nog heel wat geschreven
materiaal aanwezig. En daarmee doelen we niet in de eerste plaats op de handschriften uit lang ver- vlogen tijd, toen de boekdrukkunst nog moest worden uitgevonden. Voor de met miniaturen en initialen verluchte handschriften uit de Middel- eeuwen kunt u beter uw heil zoeken op de Uni- versiteits Bibliotheek waar, zoals boven reeds bleek, alles wat de stad Utrecht op dit terrein eens heeft bezeten, is ondergebracht. Trouwens dit geldt ook voor de vroegste drukken, de zg. wiegedrukken of incunabelen. De „Bibliotheek over Utrecht" kan slechts op enkele post-incuna- belen bogen, waarvan de belangrijkste en fraaiste is „Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende van Uutrecht. . ." uit 1517, beter bekend onder Vrieslant.. . Met die cronike der bisscoppen \ie benaming „Divisiekroniek". Maar ook nadat de boekdrukkunst tot de gewoon-
ste zaken van de wereld was gaan behoren, werd nog dagelijks naar pen en inkt gegrepen. Tal van geschreven kroniekjes en dagverhalen kan men tussen het vele drukwerk aantreffen, naast ge- schreven studies, vaak verlucht met eigenhandig getekende voorstellingen en afbeeldingen, kenne- lijk opgezet voor eigen genoegen en gebruik in kleine kring, zoals de wapenboeken van Buchelius en Van Engelen en het alleraardigste boekje „Utrecht, historische bijdragen" van C. W. Wage- naar. Dan zijn er nog de dikke portefeuilles met aan-
tekeningen van de veelschrijver N. van der Monde, boekhandelaar en uitgever van beroep, die be- kendheid verwierf door zijn driedelig standaard- werk „Geschied- en oudheidkundige beschrijving van de pleinen, straten, stegen, waterleidingen, wedden, putten en pompen der stad Utrecht" (1844-1846), dat te zamen met het „Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden, merkwaardige bij- zonderheden en statistiek van Utrecht" (1835- 1843) nog steeds bij de liefhebbers van Utrechts geschiedenis genoteerd staat als een onuitputte- lijke bron van topografische en historische ge- gevens. Beroemd èn berucht zijn op het Gemeentelijk
Archief de handschriften van jhr. ir. G. G. Calkoen |
||||||
Toch dateert de „Bibliotheek over Utrecht" pas
uit het jaar 1881. Voordien bestond er wel een stadsbibliotheek, maar geen bibliotheek die de naam „Bibliotheek over Utrecht" waardig was. Aan de archivaris mr. S. Muller Fz. komt de eer toe, deze te hebben losgemaakt uit het stedelijke boekenbezit dat hij bij zijn komst in 1874 op tiet stadhuis aantrof. Hij vond daar een verzameling boeken „zonder vast plan, uit verschillende be- standdelen en als door het toeval samengebracht", zoals hij memoreert in zijn inleiding op de systema- tische catalogus van 1881. „Alleen de stedelijke administratie vond daar wat zij noodig had; het publiek bezat in de academische bibliotheek een oneindig vollediger hulpbron voor studie en zou zich stellig nooit tot deze verzameling wenden, waar geen enkel onderdeel behoorlijk vertegen- woordigd was". De „academische bibliotheek", dit even terzijde,
had haar ontstaan te danken aan een nog oudere stadsbibliotheek, die, gevormd uit in de hervor- mingstijd opgeëiste kloosterbibliotheken en enkele latere schenkingen, en geborgen in het koor van de Janskerk, eeuwenlang een kwijnend bestaan had geleid. Toen echter in 1815 de stedelijke academie tot Rijksuniversiteit werd verheven, schonk het stadsbestuur ook de bibliotheek aan het Rijk, die daardoor de basis van de huidige Universiteitsbibliotheek werd. Maar welke oplossing vond Muller in 1881 voor de
toenmalige stadsbibliotheek? Bij nadere beschou- wing constateerde hij, dat reeds talrijke boeken betreffende de stad Utrecht, die van nut konden zijn voor de studie van haar geschiedenis —waar- onder bovendien vele zeldzame exemplaren —, ten stadhuize aanwezig waren. Daar was iets mee te beginnen. Door deze te scheiden van de rest van het boekenbezit ontstond de „Bibliotheek over Utrecht". In 1881 telde deze bibliotheek 4000, in 1906 ruim
7000 en thans ruim 14000 titels. De huidige systematische catalogus is in prin- cipe nog steeds die van 1881. Een nieuwe sy- stematische en een alfabetische catalogus zijn in voorbereiding. Eenheid in verscheidenheid
Sinds Muller is de doelstelling van de bibliotheek
eigenlijk steeds dezelfde gebleven: het bijeen- brengen van alle gedrukte of geschreven materiaal (uitgezonderd archiefbescheiden), dat voor de ge- schiedenis van Utrecht van belang kan worden geacht. Hieruit blijkt wel, dat de bibliotheek veel meer bevat dan bronnenpublikaties en historische geschriften, gebaseerd op archiefstudie. Om u een idee te geven van de rijk geschakeerde inhoud volgt hier een willekeurige greep: de in vroeger eeuwen zo populaire almanakken, boordevol ge- |
||||||
6
|
||||||
(1857-1935), een groot archiefkenner die uit ge-
brek aan zelfvertrouwen, angst voor kritiek of uit welke overwegingen ook, in zijn Utrechtse tijd nooit tot publiceren is overgegaan. Hij liet een reeks van manuscripten na, merendeels handelen- de over belangwekkende Utrechtse monumenten, ■net name over de kapittelkerken. Calkoen is be- roemd in de kring van Utrechtse geschiedvorsers om de schat van gegevens die hij verzamelde; maar om zijn handschrift is hij berucht. Th. Haakma Wagenaar zegt daarover in het jaarboekje van Oud-Utrecht van 1937: „Hoe verder hij in het labyrinth van archivalia doordringt... hoe kleiner wordt zijn handschrift, men zou het haast wijten aan de perspectief". Op het Gemeentelijk Archief zijn van de meeste van deze geschriften getypte kopieën aanwezig. Dit om u gerust te stellen. Periodieken
Een afzonderlijke vermelding verdient nog de
periodiekenverzameling. Dank zij de waakzaam- heid en activiteit van de tegenwoordige bibliothe- |
||||||||||||||||
caresse, mevrouw C. F. M. J. Schimmelpenninck
van der Oye-Van Dam van Isselt, is deze collectie de laatste jaren in omvang sterk toegenomen. Haar speurzin bracht haar op het spoor van vele kerkelijke, verenigings- en wijkbladen, personeels- organen en jaarverslagen van banken, zieken- huizen, onderwijs- en culturele instellingen, kortom van blaadjes die maar al te vaak van de brieven- bus regelrecht naar de prullemand verhuizen. Is het werkelijk de moeite waard dit allemaal te achterhalen en te bewaren? Op het Gemeentelijk Archief zegt men daar ,,ja" op. Daar verwacht men, dat over tien, twintig jaar, dit vluchtige materiaal gretig aftrek zal vinden, wanneer het erom gaat de Utrechtenaren van de jaren zeventig op heter- daad te betrappen in hun denken en doen. Mochten er onder u, lezers, abonnees schuilen van dit soort lectuur, waagt u er dan eens een telefoontje aan. Het Gemeentelijk Archief (tel. 711814) wil graag als uw prullenmand fungeren! ]. G. Riphaagen
|
||||||||||||||||
Een tinnen lepel uit de Oude Gracht
|
||||||||||||||||
De voorwerpen dateren allen uit de 2e helft van
de 17e eeuw. De ene lepel en het schaaltje zijn met de roos gemerkt; het schaaltje is door D. I. of D. J. gemaakt, het meesterteken op de lepel is moeilijk te ontcijferen. |
||||||||||||||||
Behalve de in het vorige Maandblad gepubliceerde
platte steen, zijn er ook een paar tinnen voor- werpen uit de Oude Gracht te voorschijn gekomen, waarvan twee lepels en een klein schaaltje mij bekend zijn. Het schaaltje is in particuliere han- |
||||||||||||||||
Tinmerk voor keurtin op de
lepel. In de kroon de letters A.V.C. |
||||||||||||||||
In Utrecht merkte men tot omstreeks 1638 met de
gekroonde hamer en de roos samen. Omdat hier van de roos alleen sprake is, komt een datering na 1638 in aanmerking, als we er van uit gaan dat |
||||||||||||||||
den, de ene lepel is in bruikleen afgestaan aan
het Centraal Museum door de heer B. van Hees, de andere lepel bevindt zich in mijn werkplaats aan het Begijnehof. |
||||||||||||||||
de voorwerpen in Utrecht gemaakt zijn. De vor-
men zijn niet erg 18e eeuws, zodat de tweede helft van de 17e eeuw overblijft. Over het exemplaar dat in mijn werkplaats ver- blijft is iets meer mee te delen, vooral i.v.m. het merk dat erop voorkomt. In Utrecht werd al sinds 1473 het tin van minder
allooi (keurtin) gemerkt met het stadswapen. De kwaliteit van tin hangt af van het percentage lood dat erin verwerkt is. Bij keurtin in Utrecht bedroeg dat 16 0n 1473, 1574, 1638 en 1660. Dit percen- tage is een aardige middenweg tussen bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam, die slechts 8% toe- stonden en Zutphen en 's-Hertogenbosch waar men tot 33,3% mocht gaan. De controle op de naleving van de ordonnantie
op het tinwerk was van 1574 tot ongeveer 1638 in handen van Dirk Adriaan Vreemszoon, die het „waardijschap van het tinwerk" vanaf zijn dertien- de jaar als stadsambt in zijn bezit had. Behalve het nagaan van de juiste samenstelling van het tin, wat hij met behulp van twee meester tinne- gieters uitvoerde, hoorde ook het ijken van tinnen en aarden(!) kannen tot Dirk's werk, voor zo ver het kannen betrof waaruit men wijn, bier of edik schonk. De tinnegieters, die een tamelijk zelfstandig deel
van het smedengilde vormden, wendden zich in 1638 tot het stadsbestuur om — nu Dirk Vreem overleden was — verandering in de manier van kwaliteits-controle te verkrijgen. Er werd bepaald dat er voortaan twee keurmeesters zouden zijn afkomstig uit de groep der meester tinnegieters zelf. De ordonnantie die dit regelt, geeft ook een omschrijving van de te gebruiken merken: voor het keurtin blijft het stadswapen met de initialen van de meester voorgeschreven, terwijl voor het fijn tin „de gekroonde roos misgaders de naam van de meester daarin" verplicht wordt. Komt de controle op de kwaliteit dus bij de mees- ter tinnegieters zelf te liggen, het ijken blijft een stadsambt. In 1652 komen we Roeloff van Cuylen- borg tegen als stadsijker. Van beroep is hij stempelsnijder en in die kwaliteit vervaardigt hij in 1658 een nieuw grootzegel voor de stad, nadat het oude exemplaar uit het stadhuis gestolen is (zie Muller p. 15/16). Het oude zegel vertoonde een burcht; het nieuwe moest er anders uitzien om misbruik met het gestolen zegel te voorkomen. Roeloff maakt een zegel waarop het schild met de twee velden voorkomt. Het rode veld geeft hij daarbij een horizontale arcering, iets wat we bij het afgebeelde tinmerk ook zien. In 1711 krijgt de stad weer een nieuw grootzegel en ditmaal is de arcering verticaal. Bekijken we het keurtin merk van Abraham van Someren, die in het midden van de 18e eeuw in Utrecht werkzaam is, dan treffen we ook daar een verticale arcering aan (Dubbe, p. 64). Tenslotte blijkt het verhaal ook min of meer voor |
de koperen stadsmunten op te gaan: tussen 1657
en 1685 komt het stadswapen daarop voor met horizontale arcering van het rode veld, vanaf 1681 met verticale. Het lijkt dan ook niet al te onverantwoordelijk het
stadswapen met horizontale arcering in de tweede helft van de 17e eeuw te plaatsen en daarmee tevens de lepel te dateren. Jammer is dat ik tussen 1643 en 1743 geen lijsten met meester tinnegieters heb kunnen vinden, zodat A.V.C., de maker van de lepel, voorlopig een onbekende zal moeten blijven. Drs. T. 1. Hoekstra
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
Gemeentelijk Archief Utrecht: Gildeboek der Tinne-
gieters 1574-1746 (Cat. van de bij het stadsarchief bewaarde archieven, I, no. 140). ]. C. Overvoorde en J. G. loosting: De Gilden van Utrecht tot 1528, 'sGravenhage 1896/1897. S. Muller Fz.: Beschrijving der Utrechtse Stads- zegels, Utrecht 1916. B. Dubbe: Tin en Tinnegieters in Nederland, Zeist
1965. Catalogus van de koperen munten geslagen door
de Zeven Provincin der Verenigde Nederlanden 1546-1795, Amsterdam 1973. Foto's: Gemeentelijke Film- en Fotodienst. |
||||||||||
Jaarboek
Het Jaarboek 1972 is uitverkocht! Dat is natuur-
lijk een groot compliment aan redactie en auteurs. Maar nu zijn er toch nog mensen, nieuwe leden, die het erg graag willen hebben. Wat zouden zij geholpen zijn als enkele leden er toe konden be- sluiten om hun exemplaar af te staan. We ver- stouten ons om te vermoeden, dat er vast wel zijn wie de inhoud van zo'n bundel wat zwaar op de maag ligt. Zouden zij dan misschien hun Jaarboek 1972 willen opzenden aan mevr. M. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, of bezorgen bij de heer Röhner op het Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199 te Utrecht? Ons lid de heer J. de Roos mist in zijn verzame-
ling het Jaarboek 1945/1946. Wellicht kan een der leden de heer De Roos aan een exemplaar helpen, eventueel voor enige tijd ter inzage uitlenen? Zijn adres is: Zuiderstraat 23, Vreeswijk. De bezorging van het Jaarboek 1973 is een ge-
weldig succes geworden. Vanaf deze plaats betuigen wij degenen die zich
met het rondbrengen belast hebben nog eens onze hartelijke dank! |
|||||||||||
In dit nummer bevindt zich een bijlage van de
Stichting ROVER (Reizigers Openbaar Vervoer). |
|||||||||||
8
|
|||||||||||
Een sociaal conflict in de 18e eeuw
De vroedvrouw van Thamen
|
||||||||||||||||||||
gezegd, dat voortzetting van die arbeid haar was
verboden en dat op overtreding een boete van 25 gulden stond. Zij zag zich daarom genoodzaakt, dit werk te staken, maar zij legde zich niet bij deze toestand neer. Blijkbaar heeft zij een paar jaar besteed om zich voor te bereiden op het exa- men voor het Collegium Medicum te Utrecht. Want op 15 december 1757 is de akte gedateerd, waarin de leden van het Collegium verklaren, dat zij is geëxamineerd ,,in de vroedkunde en 't aan- kleeve van dien" en bekwaam bevonden om „de vroedkunde in deese provincie ten platten lande te exerceeren", waarbij de ondertekenaren verzoch- ten ieder „dien deesen moght vertoond worden, de voorgenoemde" (d.i. Grietje) „in die quali- tydt te erkennen". Toen zij in het jaar daarop haar praktijk in Thamen
hervatte, begonnen de eigenlijke moeilijkheden. De baljuw constateerde, dat zij het verbod van 1755 overtrad, en vorderde van haar betaling van de boete van 25 gulden, onder bedreiging met gese- ling voor het geval zij in de verboden uitoefening mocht volharden. Uiteraard toonde zij de baljuw de examenakte,
maar hierdoor kwam hij niet tot een andere hou- ding, want zij was immers niet door de proost toegelaten om zich als vroedvrouw in de Proos- dijlanden te vestigen. Merkwaardig is nu, dat Grietje niet - zoals men
zou verwachten en zoals kennelijk ook de proost en de baljuw bedoeld hadden - zich voor het ge- recht van Mijdrecht ging verweren tegen de eis van de baljuw. Zij volgde een andere weg en wendde zich rechtstreeks tot Gedeputeerde Staten 's Lands van Utrecht. De hoge heerlijkheid van Sint-Jan, in de elfde eeuw door de bisschop van Utrecht toegekend aan het kapittel, dat de colle- |
||||||||||||||||||||
Ambtelijke bureaucratie en het prestige van locale
gezagsdragers dreigden voor de broodwinning van Grietje van Grieken noodlottig te worden. Maar, ook in de 18e eeuw wist een volksvrouw, die voor haar belangen stond, het wel op te nemen tegen machtige heren als de proost van Sint-Jan en de baljuw van Mijdrecht. Omstreeks het midden van die eeuw woonden
Grietje en haar man te Thamen, een van de dor- pen van de proosdij van Sint-Jan, thans een ge- hucht in de Bovenkerker polder onder de ge- meente Nieuwer Amstel. Zij blijkt met succes de vrouwen, die in Thamen en omgeving en zelfs over de Amstel onder Mijdrecht woonden, bij zwanger- schap en bevalling te hebben bijgestaan en zich zo tot een kundig vroedvrouw te hebben ontwik- keld. Paal en perk
Maar niet alle vrouwen, die zich met de verloskun-
de bezig hielden, waren van dezelfde kwaliteit. De proost van Sint-Jan - alstoen Anthony Pieter van Dishoeck - voelde zich geroepen om in de Proosdijlanden, waarvan hij de hoge heerlijkheid bezat, paal en perk te stellen aan de praktijken van onbekwamen die de volksgezondheid in ge- vaar brachten. Hij liet dus een verordening uit- gaan, waarin bepaald werd, dat slechts zij die konden aantonen, het examen in de verloskunde met goed gevolg te hebben afgelegd, in de Proos- dijlanden konden worden toegelaten tot uitoefening van het beroep van vroedvrouw. Toen de ambtenaren van het baljuwschap van Mij- drecht zich bij Grietje van Grieken vervoegden, kon zij hun geen bewijs tonen, omdat zij zich de kundigheid van vroedvrouw geheel in de praktijk had eigen gemaakt. Op 3 mei 1755 werd haar aan- |
||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
februari 1974
|
||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
nummer 2
|
|||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: f 25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
Architect
ir. P. H. N. Briët
tachtig
jaar
|
||||||||||||||
In principe gaat de vereniging niet zo dikwijls in
op de persoonlijke aangelegenheden van h;ar leden. Een enkele maal wordt er een uitzonde- ring gemaakt en zo willen we graag even de aandacht vestigen op het feit, dat ir. P. H. N. Briët kortgeleden, op 23 januari, zijn 80e ver- jaardag vierde. Van een soort levensbericht wilde hij niets weten: we volstaan daarom met de drie wegen te memoreren, waarlangs hij de doelstellingen van Oud-Utrecht met hart en ziel gediend heeft en nog dient. Allereerst in directe zin als architect. Naast zijn werk als voorzitter van het bureau Hanrath restaureerde hij veel, met name ook in de stad Utrecht: aan de torens, aan de Pieterskerk en -vooral in de beginfase van de woonhuis res- tauraties - aan de huizen. Het is door dat laatste aspect, dat hij stuitte op
Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter lansz. van Cooten en via W. Stooker op Frederick Matthijsz. van Lobbrecht. Het onderzoek naar deze onbekende 17e eeuwse Utrechtse bouw- meesters is sedertdien door hem steeds verder uitgediept. |
||||||||||||||
Het is tenslottte uit waardering voor zijn werk
op deze twee terreinen, dat hem, inmiddels alweer vele jaren geleden, gevraagd is ook in adviserende zin een taak op zich te nemen en wel door zitting te nemen in de Utrechtse Monu- mentencommissie. Wat hij doet, doet hij - zoals een architect van
Monumentenzorg eens opmerkte - zoals hij er- uit ziet: royaal, joyeus, karakteristiek, een dui- delijke exponent, ook van zijn generatie, als een sterke persoonlijkheid, met wie je het niet al- tijd eens hoeft te zijn, maar voor wie je altijd waardering hebt en die zelf ook altijd waarde- ring kan opbrengen voor een standpunt, dat het zijne niet is (als het maar een duidelijk standpunt is!). Zijn gezondheid heeft de laatste jaren wel eens
wat te wensen overgelaten, zijn enthousiasme voor het „vak" heeft daar nooit onder geleden. Oud-Utrecht feliciteert hem van harte, dankt hem van harte en wenst hem en zijn vrouw van ganser harte nog goede jaren toe! C. L. Temminck Groll
|
||||||||||||||
Lezingen van A.W.N, en N.K.V.
|
||||||||||||||
Met de Utrechtse afdelingen van de Archeologi-
sche Werkgemeenschap voor Nederland en het Nederlands Klassiek Verbond is afgesproken om voortaan aan eikaars activiteiten bekendheid te ge- ven, zodat leden over en weer lezingen kunnen horen. Hier volgt de eerste opgave: 22 februari (N.K.V.): dr. J. A. G. van der Veer,
De thuisreis van Odysseus. - Inst. voor Geschie- denis, Kromme Nieuwe Gracht 20. (met dia's) |
||||||||||||||
13 maart (A.W.N.): C. Hoek, Van ontginnings-
boerderij tot middeleeuws kasteel. 5 april (N.K.V.): prof. dr. C. Zwikker, Het Mykeen- se tijdperk. - Inst. voor Klassieke Talen, Drift 29. 10 april (A.W.N.): dr. J. A. Brongers, „1833: Reu- vens in Drente"; n.a.v. zijn boek een overzicht van de geschiedenis van de archeologie De bijeenkomsten van de A.W.N, worden gehou- den in de Pieterskerk. Pieterskerkhof 5. Het aan- vangstijdstip van alle lezingen is 20.00 uur. |
||||||||||||||
11
|
||||||||||||||
Architect
ir. P. H. N. Briët
tachtig
jaar
|
||||||||||||||
In principe gaat de vereniging niet zo dikwijls in
op de persoonlijke aangelegenheden van h'ar leden, Een enkele maal wordt er een uitzonde- ring gemaakt en zo willen we graag even de aandacht vestigen op het feit, dat ir. P. H. N. Briët kortgeleden, op 23 januari, zijn 80e ver- jaardag vierde. Van een soort levensbericht wilde hij niets weten: we volstaan daarom met de drie wegen te memoreren, waarlangs hij de doelstellingen van Oud-Utrecht met hart en ziel gediend heeft en nog dient. Allereerst in directe zin als architect. Naast zijn werk als voorzitter van het bureau Hanrath restaureerde hij veel, met name ook in de stad Utrecht: aan de torens, aan de Pieterskerk en -vooral in de beginfase van de woonhuis res- tauraties - aan de huizen. Het is door dat laatste aspect, dat hij stuitte op
Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz. van Cooten en via W. Stooker op Frederick Matthijsz. van Lobbrecht. Het onderzoek naar deze onbekende 17e eeuwse Utrechtse bouw- meesters /'s sedertdien door hem steeds verder uitgediept. |
||||||||||||||
Het is tenslottte uit waardering voor zijn werk
op deze twee terreinen, dat hem, inmiddels alweer vele jaren geleden, gevraagd is ook in adviserende zin een taak op zich te nemen en wel door zitting te nemen in de Utrechtse Monu- mentencommissie. Wat hij doet, doet hij - zoals een architect van
Monumentenzorg eens opmerkte - zoals hij er- uit ziet: royaal, joyeus, karakteristiek, een dui- delijke exponent, ook van zijn generatie, als een sterke persoonlijkheid, met wie je het niet al- tijd eens hoeft te zijn, maar voor wie je altijd waardering hebt en die zelf ook altijd waarde- ring kan opbrengen voor een standpunt, dat het zijne niet is (als het maar een duidelijk standpunt is!). Zijn gezondheid heeft de laatste jaren wel eens
wat te wensen overgelaten, zijn enthousiasme voor het ,,vak" heeft daar nooit onder geleden. Oud-Utrecht feliciteert hem van harte, dankt hem van harte en wenst hem en zijn vrouw van ganser harte nog goede jaren toe! C. L. Temminck Groll
|
||||||||||||||
Lezingen van A.W.N, en N.K.V.
|
||||||||||||||
Met de Utrechtse afdelingen van de Archeologi-
sche Werkgemeenschap voor Nederland en het Nederlands Klassiek Verbond is afgesproken om voortaan aan eikaars activiteiten bekendheid te ge- ven, zodat leden over en weer lezingen kunnen horen. Hier volgt de eerste opgave: 22 februari (N.K.V.): dr. J. A. G. van der Veer,
De thuisreis van Odysseus. - Inst. voor Geschie- denis, Kromme Nieuwe Gracht 20. (met dia's) |
||||||||||||||
13 maart (A.W.N.): C. Hoek, Van ontginnings-
boerderij tot middeleeuws kasteel. 5 april (N.K.V.): prof. dr. C. Zwikker, Het Mykeen- se tijdperk. - Inst. voor Klassieke Talen, Drift 29. W april (A.W.N.): dr. J. A. Brongers, „1833: Reu- vens in Drente"; n.a.v. zijn boek een overzicht van de geschiedenis van de archeologie De bijeenkomsten van de A.W.N, worden gehou- den in de Pieterskerk. Pieterskerkhof 5. Het aan- vangstijdstip van alle lezingen is 20.00 uur. |
||||||||||||||
11
|
||||||||||||||
Over een ernstig spel en speelse ernst
|
||||||||||||||||||
Men moet daarbij bedenken, dat lang niet alle
studenten altijd deel uitmaakten van het Corps. In de Utrechtse studentenalmanak van 1881 bijv. wordt medegedeeld, dat de Universiteit, in de- cember 1880, 550 studenten telde, waarvan slechts 323 Corpsieden waren. Zeer opmerkelijk is het, dat terwijl twee maal zoveel theologische studenten géén lid waren van het Corps als die hiervan wel deel uitmaakten, bijna alle juridische studen- ten zich bij het Corps hadden aangesloten. Het is opmerkelijk welke moeite en offers het |
||||||||||||||||||
In iedere cultuur treft men wel één of meer vormen
van spel aan. Al spelende leert men. Het kind ver- krijgt door middel van het spel bepaalde vaardig- heden, die het later nodig heeft. Maar het spel vormt tevens een aangename vrijetijdsbesteding voor jong en oud. Een aantal spelen bevordert de teamgeest en kanaliseert de uitingen van de menselijke agressiviteit. J. Huizinga nu heeft erop gewezen, dat men niet slechts diverse spelen aantreft in de cultuur, doch dat deze laatste zich uit in allerlei vormen van spel zodat men oog moet hebben voor de spelaspecten van de cultuur. Zijn befaamde werk „Homo Ludens" is gewijd aan de- ze problematiek. Hij toont daarin aan, dat men bijv. in de rechtspraak en in het krijgsbedrijf, om slechts twee voorbeelden te noemen, allerlei spel- elementen ontmoet. Aan de hand van deze voorbeelden kan men ge-
makkelijk inzien, dat het spel de ernst niet uit- sluit. Integendeel, waar het spel niet met ernst en overgave wordt beoefend, is er sprake van een spelletje, dat snel verveelt. Het spel is een vorm van geritualiseerd gedrag, dat volgens vaste regels dient te worden beoefend. Dat geldt dus niet alleen van het spel in de meest eigenlijke betekenis - men kan hier denken aan schaken, allerlei kaartspelen of voetballen - maar ook een begrafenisplechtigheid verloopt volgens vast- gestelde regels. Juist hierdoor krijgen de mense- lijke emoties de gelegenheid tot uiting, zonder dat deze zich echter ongeremd baan breken. Ook hier treft men dus een geritualiseerd gedrag aan! Ook hier is er sprake van „spelelementen"! Vooral het universitaire leven bezit velerlei spel- facetten. Deze spelen in het bijzonder een grote rol bij allerlei feesten van de universiteit en van de studentenverenigingen. Zo pleegde men van de viering van de lustra der universiteit altijd veel werk te maken. De leden van het Studenten Corps plachten vaak een lustrumspel uit te voeren en zorgden altijd voor een grootse maskeradeop- tocht door de stad. Hierdoor werd steeds weer de nauwe band tussen de burgerij en de universi- taire wereld bevestigd. Uit de zich in de collectie van het Universiteits-
museum bevindende correspondentie en kostuum- ontwerpen en overgebleven kostuums blijkt wel met hoeveel ernst de Corpsstudenten zich hebben in- gezet voor de realisering van dergelijke maskera- deoptochten. |
||||||||||||||||||
VAN DEN
AERTS-HERTOGE
|
||||||||||||||||||
tas.
|
||||||||||||||||||
BINNEN
BRUSSEL:
»-j ÜJf 18 .Januarij 1578.
|
||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||
UTRECHT,
J.L.BEUERS en J.VAN BOEKHOVEN. |
||||||||||||||||||
toch wel beperkte aantal leden van het Corps
zich placht te getroosten voor het welslagen van de maskeradeoptochten en de overige festiviteiten. Laten we enige voorbeelden uit 1881 mogen ge- ven. In dat jaar werd een maskeradeoptocht ge- houden voorstellende de „Intocht van den Aarts- |
||||||||||||||||||
12
|
||||||||||||||||||
i (i:»t» i: t n E <: n r s c H e h o o g e s c ii o o i. i ns i.
|
|||||||||||
K, il. Miinlii.i.-i. .ViiFtslU'Fio
|
li. i.l\. V. Bart>n *ï)ii I leecfirrcn wa
|
||||||||||
sie wordt verzocht snel te beslissen inzake een
te verlenen opdracht. Op 28 december schrijft De Jager echter een woedende brief. Hij vindt het beschamend, dat de Maskeradecommissie in het hele land advertenties heeft geplaatst om iemand te vinden die 75 costumes zal maken. De Jager moet toegeven, dat men een goede keuze heeft gedaan met Faigneart. Doch wat de „zwaarden, degens, dolken, armatures, enz." betreft „staat hij even gelijk als andere Costumiers, die moet hij uit Frankrijk betrekken, die fabriceerd men nog niet eens in België, wat in de uiterste perfectie bij mij vervaardigd wordt en waarvan u noch in België, noch in Frankrijk de weerga vergeefs zoudt zoeken." (spelling, zoals in genoemde brief. N). De Jager wijst erop, zijn hulp vrijwillig te hebben aangeboden. Maar de studenten zullen wel merken, hoe duur nu alles zal gaan worden! Toch was de reputatie van de Firma de Jager niet onaangevochten! Er is een brief van F. A. Swertz en Co. (Magazijn van Tapijten, Meubelgordijnen, Behangselpapieren, Bedden, Matrassen, Dekens enz.) te Utrecht, waarin deze erop wijst, dat de wapens welke De Jager levert er wel mooi uit- zien, doch weinig solide zijn. Hij vestigt de aan- dacht van de Commissie dan ook op een Franse firma, tot wie zij zich beter kan wenden! De Commissie heeft zich ook gericht tot de Minis- ter van Oorlog met een rekwest inhoudende het verzoek om een zeventigtal militaire paarden te mogen gebruiken voor de optocht en deze door studenten te doen berijden. De Minister stelt der- tig paarden of vijftien spannen, bereden of geleid door militairen uit Utrecht, ter beschikking; hij voldeed dus niet geheel aan het oorspronkelijke verzoek. Ook moet de medewerking van verschil- lende militaire muziekcorpsen vermeld worden. Daarnaast werd contact gezocht met de Neder- |
|||||||||||
Hertog Matthias binnen Brussel, 18 januari 1578".
Voor de vervaardiging van de kostuums bijv. werd een beroep gedaan op G. Faigneart, costumier en chef du Théatre Royal de la Monnaie te Brus- sel. Voor het speciale schoeisel riep men de hulp in van D. Zambaux, bottier te Utrecht en tevens fournisseur de la cour. De voorbereiding van de maskeradeoptochten was dus een ernstige aange- legenheid welke zou resulteren in een grandioos spel. Interessant is de wijze, waarop verschillende fir-
ma's zich op uiterst beleefde toon, soms echter ook op een weliswaar hoffelijke doch tegelijk zich zelf niet bepaald geringschattende wijze aan de maskeradecommissie aanbevalen. Zo is er een brief van Stephanus de Jager, „fabrikant van wa- pens, armures, jacht- en luxe wapens", d.d. 23 september 1880, waar hij zich tot ,,De Commissie der aanstaande Utrechtse Masquerade der H.H. Studenten te Utrecht" richt in een kort maar krach- tig betoog, inhoudende de wens om alle costumes en harnachementen, dan wel alleen de wapens te mogen leveren. Hij heeft naar zijn mening alle recht hiertoe, aangezien hij reeds 13 Maskerades heeft „bediend" en bovendien erop rekent, dat de Maskeradecommissie van de Leidse Universiteit desgevraagd „de meest voldoende tevredenheids- betuigingen" zal willen geven. Er is verder con- tact geweest tussen De Jager en de Utrechtse Maskeradecommissie, aangezien er een schrijven d.d. 2 december 1880 over is, waarin de wapen- leverancier ingaat op de hem toegezonden „Platen en Concept Contract". Op 15 december deelt De Jager schriftelijk mede de volgende dag voor een bespreking naar Utrecht te komen. Op 20 decem- ber ontvangt de Maskeradecommissie een schrij- ven, waarin een correctie wordt aangebracht op een inmiddels gedane prijsopgave en de Commis- |
|||||||||||
13
|
|||||||||||
degelijke werk, dat door de toenmalige Corpsstu-
denten is verzet. Hoewel veel verdwenen is, zoals de zegewagen
door de heer H. van Mourik te Utrecht vervaar- digd naar de tekening van de heer C. Rochussen te Rotterdam, is er gelukkig nog het een en an- der van deze festiviteiten overgebleven, waaron- der het harnas dat de hoofdpersoon (de heer R. F. van Heeckeren van Wassenaer.) heeft ge- dragen en dat is vervaardigd door de Firma C. J. Begeer te Utrecht. Dit en andere objecten bevinden zich in het Uni-
versiteitsmuseum te Utrecht. R. M. Nepveu
|
|||||||||||||
landse Rhijnspoorweg-Maatschappij, de Neder-
landsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij, de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwe- gen en de Nederlandsche Centraal Spoorweg, de Nederlandsche Zuid-Oosterspoorweg en de Hol- landsche Ijzeren Spoorweg-Maatschappij, tenein- de extra treinverkeer in de feestweek te bewerk- stelligen. |
|||||||||||||
Wanneer men tenslotte de goed verzorgde Feest-
wijzer beziet en de uitvoerige historische toelich- ting op de Maskerade, dan kan men niet anders dan zijn bewondering uitspreken voor het vele en |
|||||||||||||
Vreemde straatnamen in De Bilt (1)
|
|||||||||||||
benoorden de spoorweg, de Eijckensteinselaan,
Maartensdijkseweg, Ridderoordseweg, Vuurseweg en ... Kouwenlaan. Naar ik meen hebben we hier de oorspronkelijke
vorm van onze Koudelaan, waarbij ik aanneem dat de spelling met ,,ou" op een vergissing be- rust. De laan zal vanwege de vele kraaien „Kauwenlaan" zijn genoemd. In het spraakgebruik kwam de meervouds-n natuurlijk niet tot haar recht en geschreven werd de naam waarschijnlijk nooit omdat er aanvankelijk geen huizen aan stonden en het een zandweg was die geen onder- houd eiste. Toen in 1903 alle straten en wegen officieel ver-
noemd moesten worden en daarbij ook de zo ge- heten ,,Kouwelaan" aan de beurt kwam, zullen burgemeester en wethouders, die de afkomst van de naam waarschijnlijk niet of niet meer wisten en hem aanzagen voor volkse spreektaal, er keu- rig netjes „Koudelaan" van hebben gemaakt. Het vreemdste van het geval is, dat de Koudelaan eigenlijk helemaal niet in De Bilt ligt maar in Baarn. De grens ligt langs de Zuidelijke berm. Dat niettemin De Bilt zich ermee bemoeide, zal wel gekomen zijn doordat de eerste bebouwing aan de zuidzijde van de weg verrees, dus op Bilts grondgebied. (Nu krioelt het daar van de recrea- tie.) De gemeente Baarn heeft pas in 1949 namen ge-
geven aan de lanen in Lage Vuursche en heeft daarbij zoveel mogelijk oude gebruiksnamen toe- gepast. Omdat De Bilt de naam Koudelaan al voerde, besloot de gemeenteraad van Baarn die naam te handhaven. Dat was royaal van Baarn. Het zou anders wel interessant zijn geweest als het Baarnse gemeentebestuur eens had laten blijken wie het daar eigenlijk voor het zeggen had en met een eigen naam voor den dag was ge- komen. P. H. Damsté
|
|||||||||||||
Wie, komende van Bilthoven, het dorp Lage Vuur-
sche bereikt, krijgt juist voor de ingang van het dorp aan zijn linkerhand een zijlaan, die Koude- laan heet. Oorspronkelijk was dit een oude ge- bruiksnaam. Wij menen dat deze wat vreemde naam zich waarschijnlijk als volgt laat verklaren. Lang voordat het gemeentebestuur van De Bilt zich met de straatnaamgeving ging bemoeien ■— dat was pas omtrent de laatste eeuwwisseling — De Koudelaan
waren er al tientallen wegen met ingeburgerde
namen. Daarvoor zorgde de bevolking wel. De gemeenteraad besloot in 1898 tot een officiële straatnaamgeving en wel in dien zin, dat de namen van pleinen, straten, stegen en wateren door burgemeester en wethouders zouden worden vast- gesteld. Dit college maakte van die gedelegeerde bevoegdheid pas vijf jaar later gebruik. Het stelde bij zijn besluit van 24 juli 1903 in totaal 42 namen van straten en wegen vast. (Aanleiding hiertoe is waarschijnlijk geweest het kort na elkaar door particulieren in exploitatie brengen van het Kloos- terpark in De Bilt en het Park Vogelzang ten Zui- den van het station De Bilt, in 1917 Bilthoven genoemd.) In dit besluit lezen we: „de weg op de grens dezer gemeente en Baarn: Koudelaan". Ook toen dus al die vreemde naam. Nu waren van die 42 in 1903 vastgestelde namen 12 nieuwbedachte. De overige 30 waren oude gebruiksnamen en hier- toe behoorde ook de Koudelaan. Tenminste . . . De gemeenteraad had in 1881 een Algemene Politieverordening vastgesteld waarin het grond- gebied van De Bilt in drie wijken werd verdeeld: A, B en C. In artikel 1 werden de straten en wegen opgesomd die elke wijk zou bevatten. Dat waren voor wijk C, d.w.z. het gehele gebied ten Noorden van de spoorlijn: De Leijen (Leijenseweg) en Prin- senlaan (Soestdijkseweg), beide voor zover gelegen |
|||||||||||||
14
|
|||||||||||||
BOEKEN
|
Hollandse provincies en Utrecht betreffen, en dat
onder zijn stadsgezichten Amsterdam en ook weer Utrecht het talrijkst zijn. Een kaart veraanschouwe- lijkt de spreiding van zijn activiteiten, terwijl uit een zeer gecomprimeerde opsomming van zijn — gelokaliseerde — oeuvre opgemaakt kan worden welke gezichten hij in bepaalde plaatsen getekend heeft en in welke verzamelingen een aantal daar- van nu te vinden zijn. L. v. T.
|
|||||||||||||||
beeld
|
||||||||||||||||
Stad
|
||||||||||||||||
en provincie m
|
||||||||||||||||
Annelies Becker-Jordens, Een kabinet van Utrechtse
gezichten. Bussum, Fibula-Van Dishoeck en Cana- letto, 1973. 83 afb. f 55,—. Helaas is het niet mogelijk geweest om in ons blad
een berichtje op te nemen over de prachtige tentoonstelling van tekeningen uit het Utrechtse, die in oktober in het Rijksarchief te zien is ge- weest. In andere vorm kan men er echter toch nog een goede indruk van krijgen, en zelfs een blijvende, als men zich de aankoop van „Een kabinet van Utrechtse gezichten" kan permitteren. De conservatrice van de topografische verzame- lingen in het Utrechts gemeentearchief heeft namelijk zowel het materiaal voor die tentoonstel- ling als voor dit boek uitgezocht. In tegenstelling tot samenstellers van andere delen in deze reeks gewestelijke „kabinetten" kon zij daarvoor putten uit één verzameling topografische tekeningen uit de 17e en 18e eeuw, de zgn. Atlas Munnicks van Cleef. Dat is de collectie van een 19e-eeuwse Utrechtse arts, die na diens dood in 1870 gekocht is door prins Hendrik „de Zeevaar- der", zodat ze lang, zij het vrijwel ontoegankelijk, in de provincie bleef. Aan het begin van de oorlog is ze echter van Soestdijk overgebracht naar Den Haag, waar ze nu in het Koninklijk Huisarchief be- waard wordt. Het is bijzonder waardevol dat deze rijke collectie door dit boekwerk ruimere bekend- heid krijgt. Daar tegenover zinkt het bezwaar dat men tegen de kwaliteit van de reprodukties kan hebben in het niet. In het kader van deze reeks passen slechts korte
onderschriften bij de afbeeldingen en een summiere inleiding. Wie meer wil weten over de collectie en de kunstenaars kan beter de catalogus van de tentoonstelling, „Zicht rond Gooi en Sticht" op- slaan. Voor een van de vertegenwoordigde tekenaars
kan ik verder nog naar een zeer gedocumenteerd artikel verwijzen: A. G. Schulte, Het topografisch werk van Dirk
Verrijk. In: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 71 (1972) 93- 127 (m. afb.; geen betr. Utrecht). Verrijk was een van die 18e-eeuwse beroeps- tekenaars die voor een kennelijk grote klanten- kring stads- en dorpsgezichten geproduceerd hebben. Hij heeft heel Noord-Nederland en ook Brabant en Vlaanderen bereisd. Juist over zijn werkzaamheden in het Zuiden is dit artikel het uitvoerigst, maar de schrijver wijst erop dat de meeste van Verrijks produkten de beide |
||||||||||||||||
De Nederlandse staat
De wording van de Nederlandse staat. Utrecht—
Rome in diplomatiek en diplomatie. 1516-1517. Teksten en documenten, X, Rijksuniversiteit Utrecht afd. Middeleeuwen, uitgegeven door C. A. van Kal- veen, Wolters-Noordhoff, 1971, 160 blz. Het begin van de zestiende eeuw is een historisch ietwat verwaarloosd gebied, een schemerduister tussen de tanende glorie van de Middeleeuwen en de opkomende zon van Renaissance en Reformatie. De bronnenuitgave, die Van Kalveen verzorgde over een karakteristieke reeks feiten rond de afstand van zijn bisschopszetel door Frederik van Baden aan Philips van Bourgondië, bevat belangwekkend materiaal voor deze ontstaanstijd van de Bourgon- dische „Staat der Nederlanden". In de korte in- leiding schildert schr. de hoofdrolspeler Frederik van Baden in zijn positie tegenover het Centrale Habsburgse bestuur. Een biografie van deze kerk- vorst was wenselijk geweest, maar het valt te be- grijpen dat schr. zijn kruit droog houdt voor zijn toekomstige monografie o.a. over deze periode. De beschrijving van de humanistenvriend Philips van Bourgondië levert een goede aanvulling én cor- rectie op en de eenzijdige levensbeschrijving van Gerardus Goldenhauer. De tekening tenslotte van Willem van Chièvres, „de Bourgondiër", d.i. Groot- Nederlander als de architect van een soort Ne- derlandse eenheid voltooit de trits van dramatis personae. Ook het overige deel van de inleiding is kort en toch helder. In de gepubliceerde stukken zelf kunnen wij de achtergrond lezen van de ge- heime diplomatie van de tijd en een indruk krijgen hoe de vernuftige Habsburgse staatslieden een ogenschijnlijk zelfstandig vorstendom beheersten; de pogingen van Frederik van Baden om zijn zelf- standigheid te bewaren en zijn geweten te sussen met de belangwekkende adviezen van de Vaticaan- se jurist Johannes Loaysa, lijken uitsluitend gericht op zijn eigenbelang en op voldoende financiële re- gelingen. Een goede index maakt deze bronnenuitgave nóg |
||||||||||||||||
15
|
||||||||||||||||
waardevoller. Te samen genomen is deze publikatie
aanleiding met hoopvolle verwachting uit te zien naar de a.s. studie van Van Kalveen over het be- stuur van de Utrechtse bisschop tijdens de perio- de waarvan een deel van de bronnen door hem zijn blootgelegd. 1. E. A. L Struick
|
||||||||||||
Van Steentijd
tot Sticht |
||||||||||||
Driebergen en Rljsenburg
Wim Harzing, Driebergen en Rijsenburg, hoe zij
ontstonden en groeiden. Uitgave: Neijedrevsna, Driebergen-Rijsenburg, 1973. Hoezeer beeldhouwer en historisch vorser Wim
Harzing het wel en wee van „zijn" Driebergen- Rijsenburg ter harte gaat, hebben de lezers van het Maandblad in het oktobernummer nog kunnen ver- nemen uit zijn bijdrage: Het Kerkplein van Rijsen- burg, een hartstochtelijk pleidooi voor behoud en restauratie van deze historisch zo belangrijke plaats. Harzing heeft niet alleen een internationale naam
als beeldend kunstenaar, hij heeft ook als schrijver talloze publikaties op zijn naam staan. Nog vorig jaar verscheen van zijn hand het boek-. Kent u ze nog de Driebergenaren en Rijnsburgers. In zijn nieuwste werk behandelt hij de historie van
Driebergen-Rijsenburg vanaf de vroegste geschie- denis. Een belangwekkend stuk geschiedenis, opgetekend
door een man die vergroeid is met zijn dierbare omgeving en die bovendien in staat is dit bevatte- lijk over te brengen, mondeling (dat weten wij uit ervaring) en schriftelijk. Ook voor ons, Utrechters, een waardevol boek, dat,
zo deelde de heer Harzing ons mee, gesigneerd aan 's schrijvers adres verkrijgbaar is. Zijn adres. Dr. Schaepmanlaan 19, Driebergen. H.S.
|
||||||||||||
Het museum Flehite in Amersfoort presen-
teert deze winter een boeiend overzicht van de resultaten die het oudheidkundig bodemonderzoek de afgelopen 20 jaar in provincie en stad Utrecht gehad heeft. Zo valt er het puntje van de visfuik te zien die in het novembernummer van het maand- blad stond, en voorwerpen uit de oven die in maart vorig jaar hier onder de loep ge- nomen werd. Er zijn bijvoorbeeld ook Ka- rolingische munten uit Dorestad te bewon- deren en een prachtig zwaard uit de Brons- tijd, dat bij Jutphaas is opgebaggerd. Om pronkstukken gaat het op deze tentoon- stelling echter niet. Ook niet om volledig- heid. Daarvoor is de tijd tussen ca. 35.000 vóór onze jaartelling en 1527, het einde van het Sticht, natuurlijk te lang, terwijl het vondstenmateriaal te toevallig groeit. De pro- vinciale archeoloog, drs. W. I. van Tent, heeft bij de inrichting van de tentoonstel- ling en met de catalogus inzicht willen ge- ven in het verband van de vondsten met hun omgeving, en in de relatie die bestaan heeft tussen de bewoners en de vier land- schapstypen van onze provincie. Zo wordt o.a. duidelijk waarom in het veengebied, dat immers pas in de middeleeuwen ont- gonnen kon worden, toch voorwerpen uit de Ijzertijd gevonden zijn. Om het vinden van mooie of leuke voor- werpen gaat het immers allang niet meer bij het oudheidkundig bodemonderzoek. Een heel instructief voorbeeld daarvan is de kaart met grafheuvels in de buurt van Rhe- nen, die een amateur-archeologe niet eens door opgraven, maar door waarneming in het terrein heeft kunnen samenstellen. De tentoonstelling duurt tot 22 april, is op werkdagen (behalve maandags!) geopend van 10 - 12 en 2 - 5, op zondagen van 2-5 (eerste paasdag niet), en is toegan- kelijk voor f 1,— (kinderen half geld). Het adres is Westsingel 50, bij de Koppelpoort, dus niet ver van het station. Doen? Vast en zeker! L. v. T.
|
||||||||||||
Kolen
Advertentie in de Utrechtse Courant 1773 no. 60:
De Aanbesteeding van 2000 Tonnen Zwolse of Overijsselse Kooien aan 't Goud- en Zilver Smee- den Gilde en Wolkammers Gilde binnen Utrecht tegen den 25 May 1773 geadverteerd, zal bij provisie geen voortgang hebben. Is er iemand onder de lezers, die kan mededelen welke de herkomst van deze kolen zou kunnen zijn? Gibo Smilda
|
||||||||||||
16
|
||||||||||||
Algemene ledenvergadering
|
|||||||||||||||||||||||
6. Benoeming van twee nieuwe leden in de kas-
commissie. Mej. M. A. Asselberghs a.i. en mr. J. W. C. van Campen treden af. 7. Toelichting excursies, tentoonstellingen en
Mullerherdenking. 8. Rondvraag.
9. Sluiting.
Direct daarna zal mevr. M. Prins-Schimmel haar
toelichting op het Monumentenjaar geven, gevolgd door een koffiepauze van ca. 15 minuten. Om ongeveer 21.00 uur volgt dan de kleurenfilm ,,A future for the past" met een daarop volgende discussie (Zie ook pag. 24) |
|||||||||||||||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van een algemene ledenvergadering op dinsdag 23 april a.s. om 19.30 uur in het Instituut voor Muziekwetenschap- pen, Drift 21 te Utrecht. In het kader van de voorbereidingen op het
Europese Monumentenjaar in 1975 zal mevr. drs. M. Prins-Schimmel, lid van de Werkgroep van het Nationaal Comité Monumentenjaar 1975, een toe- lichting geven op de te ontplooien activiteiten. Tevens zal de film ,,A future for the past" van de Engelse vereniging „Civic Trust" (duur ongeveer 40 min.) worden vertoond, waarin een indruk ge- geven wordt van wat in Engeland van particuliere zijde wordt gedaan aan monumentenbescherming. Aan het slot van de avond zal dan een discussie worden gehouden, zo mogelijk onder begeleiding van enkele deskundigen van buiten de vereniging, over wat de vereniging Oud-Utrecht, al of niet in samenwerking met andere historische verenigingen, hieraan kan doen. Het programma van de avond vangt aan met het
huishoudelijke gedeelte, dat ongeveer drie kwar- tier in beslag zal nemen en waarop de volgende agendapunten aan de orde komen: 1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 8 novem-
ber 1973. 3. Ingekomen stukken en mededelingen.
4. jaarverslag van de secretaris over 1973.
5. Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie (mej. M. A. Asselberghs a.i., mr. J. W. C. van Campen en mr. W. C. Groen). |
|||||||||||||||||||||||
Fout ingebonden jaarboeken
Verschillende leden berichtten ons, dat hun Jaar-
boek 1973 verkeerd is ingebonden: enkele ge- deelten ontbreken, terwijl andere stukken tweemaal voorkomen. Om zo snel mogelijk tot een inventarisatie te
komen, verzoeken wij alle leden even hun jaarboek 1973 hierop na te zien. Mocht u een fout ontdek- ken, dan kunt u uw exemplaar tot uiterlijk 30 april a.s. inruilen bij de heer Röhner, Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199 te Utrecht, evt. per post. Met het oog op afspraken met de drukkerij wijzen
wij u er met nadruk op, dat na 1 mei a.s. geen jaarboeken meer kunnen worden geruild. |
|||||||||||||||||||||||
oud-utrecht
|
|||||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||
nummer 3
|
maart 1974
|
||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19 Utrecht, tel. (030) 31 23 18
Contributie: f25—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||||||
18
|
|||
Hulpmiddelen bij bronnenstudie
|
|||||||||||
EXCURSIES
|
|||||||||||
20 april: Bezichtiging van
de restauraties van de Ja- cobs- en Nicolaaskerk, o.l.v. de architect ir. Hoo- gervest. 14.00 uur bij de Jacobs-
kerk, St.-Jacobsstraat. Te- gen 15.00 uur per bus naar de Nicolaas- kerk. Na afloop een kopje koffie in de „Koffieleut" voor de liefhebbers. Toegangskaarten è f 1,50 bij De Discus, Minrebroederstraat 25 te Utrecht, verkrijg- baar vanaf 2 april. Ook per giro 575520 t.n.v. Oud-Utrecht te bestellen, met f 0,50 extra per bestelling voor de toezending der kaarten. 23 april: Jaarvergadering. Zie elders in dit
nummer. 13 mei-22 juni: Tentoonstelling in het Ge-
meentelijk Archief, gewijd aan mr. S. Muller Fz., met rondleiding. 25 mei: Boottocht langs de Vecht (her-
haling). 8 juni: Naar Rhenen met bezoek aan de
Cuneratoren en -kerk, het Streekmuseum en een wandeling bij de Grebbeberg (Koningstafel). Onderweg lunch. Sept./okt.: Tentoonstelling in het Rijks-
archief te Utrecht gewijd aan de Evan- gelische Broedergemeente te Zeist. In aan- sluiting op een bezoek aan de tentoonstelling zal het gebouwencomplex van de Broeder- gemeente te Zeist, waar nu de Rijksdienst voor Monumentenzorg is gevestigd, worden bezocht. 15 sept.-27 okt.: In het Slot Zuylen een
expositie „Visuele bibliografie van Belle van Zuylen". De expositie zal worden ge- documenteerd met prenten, schilderijen, teksten die een beeld geven van tijd, leven en werk van Belle. Een symposium gaat aan de tentoonstelling
vooraf. Okt./nov.: Kartografie-tentoonstelling in het
Provinciehuis, Achter St. Pieter. Op initia- tief van ir. Bardet wordt onder auspiciën van onze verenigmg een unieke verzameling kaarten geëxposeerd, met medewerking van het kartografisch instituut van prof. C. Koeman van de Rijksuniversiteit te Utrecht. |
|||||||||||
Van het handige boekje van W. Bogtman, Het
Nederlandse handschrift in 1600, dat in 1933 ver- scheen en allang uitverkocht was, heeft zijn zoon in 1973 een herdruk laten verschijnen. Voor ƒ6,75 is het verkrijgbaar bij A. Bogtman, Paulus Potter- laan 14 te Heemstede. Voor wie het niet mocht kennen: het is een hand-
zaam boekje om stukken uit de 16e en 17e eeuw te helpen ontcijferen. Gerangschikt volgens het alfabet, geeft het een aantal schrijfwijzen van hoofd- en kleine letters die men in de bronnen kan tegenkomen. Verder geeft het voorbeelden van veel voorkomende afkortingen en woorden. Natuurlijk was de in 1953 verschenen gids van De Rijksarchieven in Nederland hard aan ver- nieuwing toe. Hoe hard hun inhoud gegroeid is, blijkt alleen al uit de omvang van het eind 1973 gepubliceerde nieuwe overzicht (bijgewerkt tot 1 juli 1972). De 754 bladzijden beslaan twee delen, die tegen f 52,— door de Staatsuitgeverij ge- leverd worden (bij regelrecht bestellen ƒ 55,25 per post, giro 425300, bestelnr. 160-059-00; het kan natuurlijk ook via de boekhandel). Met behulp van deze gids kan men zich snel oriënteren, welke archieven in de rijksarchief- gebouwen in de verschillende provinciehoofdsteden te vinden zijn. Men moet er geen inhoudsopgaven oftewel inventarissen van archieven in verwachten; wel wordt bij elk archief vermeld of er een al dan niet gedrukte inventaris van bestaat. Verder kan men in kort bestek lezen hoe de rijksarchief- diensten gegroeid zijn, en welke taakverdeling er bestaat tussen de drie afdelingen van het Alge- meen Rijksarchief. L. v. T.
|
|||||||||||
Foto hiernaast
De heer W. 1. A. Arntz, weliswaar thans woon-
achtig in Wassenaar maar toch een enthousiast lid van Oud-Utrecht, heeft een bijzondere ontdek- king gedaan. Dank zij een artikel in Die Weltkunst (München) kwam hij op het spoor van een schilderij van de hand van Jan Meerhoud (Gorinchem? - 1677 Amsterdam), voorstellende een gezicht vanuit het westen op Wijk bij Duurstede. Een wel zeer zeldzpam motief! Het schilderijtje bevindt zich nu in een privé-
verzameling. Met de vriendelijke medewerking van de heer Arntz en de Galerie Friederike Pallamar te Wenen zijn wij in staat nevenstaande foto af te drukken. |
|||||||||||
19
|
|||||||||||
De Driekoningenkapel aan de Brigittenstraat
|
|||||||||||||
nu in het kort de geschiedenis van de Drie-
koningenkapel schetsen. De kapel moet omstreeks het midden van de 15e
eeuw gebouwd zijn voor het Tertiarissenconvent ,,in de Wijngaard". Dit in het begin van de 15e eeuw gestichte klooster was gelegen op de hoek van de Nieuwe Kamp en de Brigittenstraat. Beide straten droegen in die tijd een andere naam, nl. „Cruisstraat" en „Campstraat". Ook de nieuwe kapel was aanvankelijk niet aan de Driekoningen toegewijd maar aan „Onze Lieve Vrouwe in de Zonne". Zeer belangrijk voor de toekomst van het zuster- |
|||||||||||||
Gedurende de middeleeuwen kende de stad Utrecht
als bisschopszetel een bloeiend kerkelijk en reli- gieus leven. Verscheidene straatnamen herinneren nog aan de talrijke kloosters en gasthuizen die de Domstad destijds binnen haar muren telde. Aan de Brigittenstraat en het nabijgelegen gedeelte van de Nieuwegracht lagen twee geestelijke gestichten die in hun historie op bijzondere wijze met elkaar te maken hebben gehad, nl. het Brigittenklooster en het gasthuis van de Broederschap ,,St. Maria in Vinea" (wijngaard). Van het Brigittenconvent lag het grootste gedeelte, waaronder de kapel, aan de Nieuwegracht; gasthuis en kapel van de |
|||||||||||||
Brigittenstraat naar het
westen met links de nrs. 7 tim 1. |
|||||||||||||
Broederschap lagen aan de zuidzijde der Brigitten-
straat. De kapel van dit gasthuis, die de benaming „Drie-
koningenkapel" droeg, werd tot nog toe als een meer dan drie eeuwen geleden verdwenen bouw- werk beschouwd. Groot was mijn verrassing toen ik bij een inwendig onderzoek van het pand Brigittenstraat 5 - tot voor kort in gebruik bij uitgeverij Bruna - daarin belangrijke overblijfselen van de kapel aantrof. Gebruikmakend van de uitgebreide aantekeningen van G. G. Calkoen 1) en een geschrift van P. G. Brondgeest 2) zal ik |
|||||||||||||
convent was het nabijgelegen gasthuis van de
Broederschap „St. Maria in Vinea" aan de Nieuwe- gracht. Omdat voor het snel groeiende klooster de behuizing aan de Brigittenstraat te klein werd kwam het omstreeks 1473 tot een ruil met de Broederschap. Deze verhuisde naar de Brigitten- straat, terwijl de zusters het ruime gebouwencom- plex aan de Nieuwegracht betrokken. In 1484 traden de zusters „in de Wijngaard" toe tot de orde van St. Brigitta, waarmee het Brigittencon- vent een aanvang nam. De door de Broederschap overgenomen kapel aan |
|||||||||||||
20
|
|||||||||||||
de Brigittenstraat bleef tot in de 16e eeuw haar
aanvankelijke benaming dragen. Omstreeks 1531 is zij omgedoopt tot „Driekoningenkapel". Na de invoering van de Hervorming in 1580 kwam zij - als zoveel andere kerkelijke goederen - in het bezit van de stad en de Staten. Deze stelden het gebouw met het achtergelegen erf tijdelijk ter beschikking van het Catharijnegasthuis voor het onderbrengen van zieke en gewonde soldaten. In het jaar 1633 scheen een passender bestem- ming voor de voormalige kapel op te doemen. De stad zocht in verband met haar plannen om een academie op te richten een vestigingsplaats daar- voor. De Driekoningenkapel of „kerckgen" was één van de gebouwen waar haar oog op viel. Twee keer werd de kapel bezichtigd door een commissie waaraan de schilder-architect Paulus Moreelse toegevoegd was. In de bevindingen van deze commissie wordt vermeld, dat in de kapel twee „auditoria" boven elkaar lagen. Dit zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een zogenaamde nonnengalerij, zoals die nog te zien is in de kapel van het voormalige Agnietenconvent, thans Aarts- bisschoppelijk Museum. Volgens Calkoen zou deze galerij mogelijkerwijze later aangebracht zijn voor de „sorores" (zusters) die aan de Broederschap waren verbonden. Keuze
Van de andere kant is het niet onmogelijk dat de
galerij er van het begin af in gezeten heeft, daar de kapel immers oorspronkelijk voor een zusters- convent gebouwd is. - De bevindingen van de commissie konden de raad niet voldoende over- tuigen; de definitieve keuze viel ten slotte op het Groot-Kapittelhuis van de Dom. De Driekoningen- kapel bleef dus nog zonder bestemming. Inmiddels gebeurde er iets met de westelijke belending van het gebouw, want op 7 september 1633 werden o.a. met authorisatie van de vroed- schap aan Jacques Verbeeck getransporteerd „de cameren, huisinge ende verderen gedeelte des voorseijde (= Brigitten) convents aen de west- sijde van de Drie Coninge kerck, breedt aen de straet 56 voeten . . . ende sal de westgevell van de voorseijde kerck gemeen wesen ende de deur daer inne comende, bij den voornoemden Verbeeck t'sij- nen costen op de dickte van deselve gevel toege- leijt (= dichtgemaakt) worden". Uit deze akte blijkt dus, dat er één ingang (de enige?) aan de westzijde van de kapel lag, ver- moedelijk direct bereikbaar vanuit het Brigitten- klooster. De zoon van Jacques Verbeeck, Jacob Verbeeck,
die reeds een gedeelte van het Brigittenconvent ten westen van bovengenoemd perceel in zijn bezit had (thans nr. 1), kocht in 1636 de kapel zelf van de stad. In de koopakte wordt omtrent de |
|||||||||
Kapspant van de voormalige Driekoningenkapel
(Brigittenstraat 5). |
|||||||||
situering van de kapel vermeld: „naest zijn Ver-
beeckx vaders nieuwe getimmerde huijsinge". Jacques Verbeeck had dus nadat hij bovengenoemd perceel had gekocht, daarop een nieuw huis laten bouwen, het pand Brigittenstraat nr. 3. De in de akte aangegeven maten van de kapel, 41 voet breed en 30 voet diep, komen omgerekend overeen met het 11 bij 8 meter grote gedeelte van het pand nr. 5, dat de resten van de kapel bevat. De verkoop van de kapel bracht Brondgeest, en later ook Ozinga 3), tot de veronderstelling dat het gebouw direct daarop zou zijn gesloopt. In werkelijkheid heeft men de kapel tot woonhuis verbouwd, waarbij de typische zware eiken ge- welfspanten in spitsboogvorm, die verbonden zijn door een geprofileerde nokrib, grotendeels ge- spaard zijn gebleven (zie foto). Een diepgaand onderzoek van het muurwerk van Brigittenstraat 5 zou wellicht nog meer gegevens over dit historisch kerkgebouw aan het licht kunnen brengen. P. Luykx
1) G. G. Ca/koen, Aantekeningen over kerken,
kloosters en gestichten te Utrecht, uit gedrukte en ongedrukte bronnen verzameld. 1896 (handschr. Gem. Archief Utrecht). 2) P. G. Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis
van het gasthuis, het klooster en de balije van St. Catharina. 1901. 3) M. D. Ozinga, Paulus Moreelse als architect,
in: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 1931, p. 25 noot 5. |
|||||||||
21
|
|||||||||
Toren uit de 14e eeuw
|
|||||||||||||||||
De toren raakt zijn naam kwijt met het ver-
dwijnen van de gildenwaak wanneer Karel V in 1528 de wereldlijke macht van de Utrechtse bisschop overneemt en de politieke en mili- taire rol van de gilden uitgespeeld is. Veel to- rens ruilen hun gildenaam voor een dieren- naam. Onze toren gaat verder als ,,de Leeuw" door het leven. Dat leven strekte zich uit tot 1709 wanneer de Vroedschap in een resolutie van 30 september besluit.....af te breken de |
|||||||||||||||||
In een aantal persberichten is in de loop van
januari van dit jaar melding gemaakt van de rioleringswerkzaamheden aan de van Asch van Wijckskade en aan de daarbij tevoorschijn ge- komen resten van de middeleeuwse stadsmuur. De meest spectaculaire vondst vormde het fun- dament van een ronde toren die gebouwd was op het punt waar de muur het verst naar binnen toe komt en zo de beide inbuigende muurdelen kan bestrijken. Helaas was het niet mogelijk, ondanks de vele hulp van de bij het werk be- trokkenen, het hele torenfundament in het zicht te krijgen (foto). De vraag hoe de toren en de muur aan elkaar
zaten blijft dus (voorlopig) open. Uit de geschreven bronnen is wel een en ander over dit bouwwerk bekend. Tot nu toe heb ik daarvoor alleen nog de ..Aantekeningen om- trent de verdedigingswerken en de verdedi- gingsmiddelen der Stad Utrecht van 1122 tot 1795" van G. G. Calkoen geraadpleegd; zij zijn in getypte vorm op het Gemeentelijk Archief aanwezig. De toren dateert uit de 14e eeuw en is naar
alle waarschijnlijkheid tegelijk met de stads- muur opgetrokken. Het steenformaat van 28 x 14x7 staat m.i. geen hogere ouderdom toe, terwijl hij ook moeilijk van later datum kan zijn omdat hij opgenomen is in het systeem van de gildenwaak, die al in 1341 als iets be- staands vermeld wordt. De bewaking van de stadsmuren en torens was daarbij toevertrouwd aan de leden van de verschillende ambachts- gilden, die ieder hun ,,slag" hadden d.i. het door het gilde te bewaken gedeelte van de stadsversterking. De Wolleweversslag strekte zich uit van de Hopakker tot nabij de Plompe- toren. De toren die zich in dat stuk bevond heette in de tijd vóór 1528 dan ook Wollewe- verstoren, omdat de broeders van dat gilde die waakdienst hadden zich daar ophielden. |
|||||||||||||||||
middelste toren van de drie torens tusschen
Weerdpoort en Plompetoren en wel tot op den wal..." Dit wordt gedaan om restauratiesteen te verkrijgen voor de defecte stadsmuur tussen de Catharijnepoort en het Mariapoortje. De stomp van de Leeuwentoren blijft dan nog on- geveer 120 jaar voortbestaan tot vanaf 1829 vrijwel alle stadsmuren gesloopt worden voor het plan Zocher. drs. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||||
Reactie
|
|||||||||||||||||
len". Het geslacht van Tuyll met name nog het
oud-lid van Ged. St. ir. F. C. C. baron van Tuyll van Zuylen, noemde zich evenals zijn vader heer van Zuylen, Sweserengh, Westbroek enz. Uit dien hoofde meen ik, dat Sweserengh op zich zelf een heerlijkheid was. Wat de reactie van mr. Groen betreft, merk ik op,
dat Sweserengh niet is gelegen ten westen van de Lageweidsedijk, doch ten oosten daarvan. Het ter- |
|||||||||||||||||
Als oud-secretaris van het waterschap de Lage
Weide (1941 - 1968) las ik met belangstelling in het maandblad van september de reacties inzake „Zweesereng", op oude kaarten meestal als „Sweserengh" geschreven. Wat de reactie van ir. Bardet betreft, ben ik het
eens met „een streek ten zuidoosten van de Vecht", doch niet met „behorende tot de heerlijkheid Zui- |
|||||||||||||||||
22
|
|||||||||||||||||
rein ten westen van deze dijk ,,de Lage Weide"
geheten heeft nl. van oudsher behoord tot de ,.Vrij- heid van Utrecht" later gemeente Utrecht; de Lageweidsedijk was hiervan de oostelijke grens. De heerlijkheid Sweserengh lag hier ten oosten van en behoorde later tot de gemeente Zuilen. De ligging en omvang der heerlijkheid S. is zeer duidelijk te zien op de kaart van B. de Roy en G. Hoet (1676), hangende in de bovengang van het Rijksarchief te Utrecht. Ihr. mr. L. M. Rutgers van Rozenburg
|
|||||||||||||||
Wat doet
de
monumentenwacht?
|
|||||||||||||||
Restaureren is een geldverslindende bezigheid.
Helaas heeft dit tot gevolg dat dit zo noodzakelijke werk slechts in traag tempo uitgevoerd kan wor- den. Daardoor gaan grote restauraties, die veel tijd vergen, nóg langer duren en dus weer méér kosten. Soms komen bouwwerken niet eens meer aan herstel toe: vóór dat moment zijn ze al be- zweken. Maar wat gebeurt er met de gebouwen die wél het
geluk beleefd hebben met gemeenschapsgeld gerestaureerd te zijn? Worden ze dan goed ver- zorgd? Anders zijn ze over enkele decennia al weer aan grootscheepse restauratie toe. Maar hoeveel eigenaars zijn kapitaalkrachtig genoeg om hun kasteel, landhuis, zomaar oud huis of hun kerk goed en geregeld te onderhouden? Onder het motto ,.voorkomen is beter dan ge- nezen" is daarom op 23 februari 1973 de stichting „Monumentenwacht Nederland" opgericht, 't Is wel te begrijpen dat deze in Friesland en Gronin- gen, waar veel kleine kerkelijke gemeenten voor- komen en een aantal kerken zelfs al buiten gebruik geraakt is, de eerste afdelingen kregen. Maar op initiatief van de sectie bescherming cul- tuurbezit van de Stichtse Culturele Raad is op 30 januari jl. als 3e afdeling Utrecht opgericht, onder voorzitterschap van de heer F. A. Groen. Gedeputeerde Staten boden voor die gelegenheid gastvrijheid in het Provinciehuis, en spraken bij monde van mevrouw mr. C. Venzelaar-de Boer niet alleen warme sympathie voor de doelstelling uit, maar concretiseerden dat ook in een subsidie- voorstel aan Provinciale Staten, dat in februari behandeld wordt. Hoe werkt deze Monumentenwacht nu? Voor een
abonnement van f 75,— per jaar komen twee technici twee keer per jaar een gebouw inspec- teren. Zij voeren kleinere reparaties meteen zelf uit en stellen voor de eigenaar een rapport op van de verdere werkzaamheden die verricht zou- den moeten worden. Voor de duur van zo'n in- spectie, - gemiddeld 8 uur per object, al zal de eerste keer allicht meer tijd vergen dan volgende bezoeken - wordt een bedrag in rekening gebracht dat nu nog f 20,— per uur beloopt, maar dit zal behoorlijk kunnen dalen als CRM en de provincie inderdaad subsidie toekennen. Verder worden natuurlijk de gebruikte materialen in rekening ge- bracht. Het belangrijkste aspect van zo'n inspectie |
|||||||||||||||
De Bilt in beeld
|
|||||||||||||||
Onder de titel De Bilt in beeld heeft het gemeente-
bestuur van De Bilt een bijzonder aardig boek- werkje uitgegeven, dat op 13 december 1973 plechtig in de openbaarheid is gebracht. Het bevat 17 tekeningen van Biltse buitens, boerderijen en andere bouwsels, die de Amsterdamse kunstenaar Willem G. Hofker in opdracht van het gemeente- bestuur in 1972 en 1973 vervaardigd heeft. Op twee na, die in particulier bezit zijn, hangen de originele tekeningen in het gemeentehuis van De Bilt. Het lijkt me dat ze in deze uitgave goed gereproduceerd zijn, zelfs met het lichte rood dat in enkele potloodtekeningen is aangebracht; de rustige, soms wel wat veel rust suggererende sfeer en het gevoelige karakter van de potlood- voering komen duidelijk over. Ook wie de afge- beelde plekjes niet kent, kan van deze tekeningen genieten. Met vergelijkbaar genoegen heb ik de tekstblad-
zijden gelezen, die mr. Damsté, eveneens op ver- zoek van de gemeente, als pendants voor de tekeningen heeft geschreven. Maar dat die blad- zijden de lezer genoegen bereiden spreekt eigen- lijk vanzelf, vertrouwd als ons zijn historisch en stilistisch goed versneden pen is. Zelfs Lodewijk Napoleon merkte bij zijn kortston- dig verblijf in het Sticht, dat ,,la terre commence au Bilt". Dit spotgoedkope boekje kan het u helpen ontdekken of bevestigen, nog in deze tijd. In de boekhandel verkrijgbaar voor f 4,50; oblong formaat: 21 x 27 cm. L v. T.
|
|||||||||||||||
Oud Amelisweerd
In het stukje over Oud Amelisweerd in het januari-
nummer (pag. 3, tweede kolom) is een nare fout geslopen. In de zin: „Gesuggereerd zijn: weten- schappelijk gebruik zoals bij Rhijnauwen of be- woning zoals in Renswoude", dient men voor Rhijnauwen Rijnhuizen te lezen. |
|||||||||||||||
23
|
|||||||||||||||
vorig jaar al abonnee van de Monumentenwacht
geworden: zij meldde zich als eerste op het be- richt van de oprichting! Ze heeft echter moeten wachten tot de Utrechtse afdeling kon beginnen, waarop zij de 100ste abonnee van de Nederlandse Monumentenwacht werd, beloond met een gratis abonnement voor dit jaar. Hopelijk zal dit actieve voorbeeld stimulerend werken bij andere instanties en particulieren in onze provincie! Secretaris van de afdeling Utrecht is de heer P. E.
Greven, p/a Lange Nieuwstraat 63, Utrecht. Op het moment dat ik deze tekst afsluit, 25 februari, had hij twee aanmeldingen ontvangen. L. v. T.
|
|||||||||||||
is de zorg om een gebouw te vrijwaren voor
inwatering. Lekkages en mankementen aan dak- goten komen een paar jaar na een restauratie soms al voor! De kerkelijke gemeenten worden nu wel in de
eerste plaats benaderd, maar een abonnement op de Monumentenwacht is natuurlijk raadzaam voor iedere eigenaar van een oud pand, of dat nu een officieel monument is of een bouwwerk uit de neogotiek of de Jugendstilperiode. In aansluiting op de kerken zou het nemen van een abonnement allereerst van de burgerlijke gemeenten verwacht mogen worden, omdat bij hen immers vaak de eigendom van de kerktorens berust. De hervormde gemeente van Vreeland was graag |
|||||||||||||
>'
|
|||||||||||||
,Een toekomst voor ons verleden
|
|||||||||||||
Monumentenjaar 1975
|
|||||||||||||
De bijeenkomst in de Pieterskerk, waar Z.K.H.
Prins Claus de openingstoespraak hield, en die werd geleid door de heer H. J. L. Vonhoff, voor- zitter van de werkgroep ,,K" van het Nationaal Comité M 75, heeft de aanwezigen op de hoogte gebracht van de doelstellingen van het comité en in gezamenlijk overleg heeft men uit verschillende hoeken mogelijkheden aangestipt om te komen tot een voor iedere vereniging passende wijze van deelneming aan deze manifestatie. Coördinatie van de verscheidene activiteiten, en samenwerking van verenigingen met gelijke strekking werden als zeer wenselijk gezien. Wat nu kan onze vereniging in dit kader doen?
Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven, wil het Bestuur de ledenvergadering van 23 april a.s. gaarne in het teken zetten van de voorberei- dingen van dit Monumentenjaar 1975; mevrouw M. Prins-Schimmel lid van de werkgroep ,,K" van het Nationaal Comité is uitgenodigd en bereid ge- vonden wat uitgebreider informatie te geven in een causerie, die voorafgaat aan de vertoning van de mooie Engelse film ,,A future for the past", die voor onze ledenvergadering welwillend ter be- schikking is gesteld door de Bond Heemschut. Daarna zal met de leden overleg worden gepleegd over en plannen worden besproken voor een pas- sende bijdrage onzerzijds aan de viering van het Monumentenjaar 1975. Wij hopen op een grote opkomst! Namens het bestuur,
Mevr. E. L. S. Offringa-Boom
|
|||||||||||||
Naar u uit de dagbladen wellicht reeds bekend is,
is er op zaterdag 19 januari jl. onder auspiciën van de Stichting Nationaal Comité Monumenten- jaar 1975 een bijeenkomst gehouden in de Pieters- kerk van vertegenwoordigers van de meeste oudheidkundige verenigingen in ons land als een eerste begin van de voorbereidingen voor het Monumentenjaar 1975. Te uwer informatie volgt hier de kort samen-
gevatte inhoud van de brochure die de deelnemers van het Nationaal Comité ontvingen: De Raad van Europa heeft besloten alle
Europese landen uit te nodigen tot samen- werking, om verder verval en sloop van onvervangbaar architectonisch erfgoed - her- inneringen aan Europese en nationale cultuur van vroeger eeuwen - te voorkomen. In veel landen zijn daartoe inmiddels Nationale Comi- té s opgericht. Ere-voorzitter van het Neder- landse comité is Z.K.H. Prins Claus. De oprichting van Provinciale Comité's is in voor- bereiding. Het is de taak van comités het publiek te
doordringen van de veelal grote historische en culturele waarden van oude particuliere en openbare gebouwen, zowel in de steden en dorpen als op het platteland. Deze actie is in 1973 begonnen en zal tot in 1975 worden voortgezet. Dat jaar - Monumen- tenjaar 1975 - zal de campagne culmineren in een groot Europees congres te Amsterdam. Men wil dan komen tot een Europees Verdrag, waarin de bescherming van het architectonisch erfgoed wordt geregeld. |
|||||||||||||
24
|
|||||||||||||
Financieel jaarverslag over 1973
|
||||||||||||||||||||
Deze sanering is thans vrijwel voltooid, maar 't is
hiermee als met de „dienstregeling" die „spoor- boekje" heet: ondanks de beste zorgen blijft er een foutkans aanwezig, echter met dit verschil, dat uw bestuur wèl verantwoordelijkheid neemt! Maar daartoe doen wij een beroep op uw mede- werking: van de gelegenheid gebruik makend, zij hier vermeld, dat de ledenadministratie wordt ver- zorgd door mevrouw M. Uittenbogaard-van Ter- wisga, Titus Brandsmalaan 17 te Vleuten. Alle berichten van verhuizingen, nieuwe aanmel- dingen, royementen, foutieve naamspellingen, etc. kunnen het beste rechtstreeks aan haar worden gericht. Zij heeft nl. direct contact met de adres- seerafdeling van onze drukkerij, zodat uw bericht zonder omzwervingen - en dus snel - geëffec- tueerd wordt. Zij verricht haar taak in nauwe sa- menwerking met onze contributie-administrateur, de heer A. Buitenhuis, Minrebroederstraat 25bis te Utrecht, die de contributiepostrekening van onze vereniging administreert. Dit is de van ouds bekende postrekening nr. 57.55.20, die vanaf 1 januari jl. is gereserveerd voor de contributie-ad- ministratie en voor excursiegelden. Uw penning- meester houdt er zelf een „eigen" postrekening op na die hij gebruikt voor alle overige betalingen en ontvangsten. Aldus kon in 1973 tot een zekere taakverdeling worden gekomen, waardoor het in- terne administratieve gebeuren langs duidelijke verantwoordelijkheidslijnen soepel kan verlopen. In 1973 heeft het bestuur ook de mogelijkheid onderzocht om de contributie-administratie te auto- matiseren. Alhoewel dit onderzoek nog niet afge- rond is, kan voorlopig geconcludeerd worden, dat naar het schijnt een vereniging met 1500 leden nog wat te klein is voor dit servet. Misschien zal deze periode in de ontwikkeling van onze ver- |
||||||||||||||||||||
Na een aantal jaren, waarin het met de financiën
van de vereniging niet zo best ging, stemt het te meer tot voldoening dat het gedenkwaardige jaar 1973 in dit opzicht een duidelijk keerpunt is ge- weest. We konden dat jaar nl. afsluiten met een batig saldo van ƒ14.989,79, waarmee het in de voorafgaande jaren ontstane deficit geheel kon worden weggewerkt. Bij dit saldo zij overigens wèl vermeld, dat daar een éénmalige gift in zit van ƒ10.000,— afkomstig van een stichting die onbekend wenst te blijven. Haar zeggen wij vanaf deze plaats hartelijk dank. Door haar steun werd het jubileumjaar ook in financieel opzicht een ju- beljaar! Overigens leverde de „normale" exploi- tatie dus een batig saldo op van ƒ4.989,79. Tot dit batig saldo droegen in belangrijke mate bij enerzijds de contributieverhoging van ƒ15,— tot ƒ20,— en anderzijds de ingevoerde bezuini- gingen, met name op het Maandblad (boekdruk werd offsetdruk en verschijning 12 maal werd 10 maal) en op het Jaarboek (postverzending werd bezorging door leden: besparing rond ƒ2.000,—). In 1973 voldeden veel leden aan het verzoek om zo mogelijk iets meer te betalen dan de vastge- stelde contributie. Onze dank aan deze grote groep anonieme helpers! Overigens is de relatief hoge contributieontvangst mede te danken aan de acties, die werden gevoerd om een aantal trage en achterstallige betalers wat aan te sporen. Het gehanteerde middel: de uitreiking van het jubileum- jaarboek afhankelijk te stellen van de contributie- betaling, bleek in de meeste gevallen probaat. En terecht! Gelijktijdig werd de contributie-admini- stratie gesaneerd, waarvoor bergen werk moesten worden verzet, voornamelijk door de coadjutoren van het bestuur; hun zij hier hulde en dank ge- bracht voor hun inzet en enthousiasme! |
||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
nummer 4
|
april 1974
|
||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. -(030) 31 23 18.
Contributie: Minimaal ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
25
|
||||||||||||||||||||
eniging nog ooit vergeleken worden met de pu-
berteit, waarvan de begeleiding vaak niet zó een- voudig is! Komende tot de balanstoelichting: een opmerke-
lijke post wordt gevormd door de voorraden. De voorraad prentbriefkaarten was op de balansdatum |
|||||||||||||||
vrijwel uitverkocht, maar litho's van William Kuik
waren en zijn nog steeds volop aanwezig. Zoals u zult weten zijn dit 9 verschillende litho's, die we voor ƒ 12,50 per stuk verkopen. Er zijn nog ruim 650 litho's voorhanden, die dus een verkoopwaar- de hebben van ƒ8.200,—. Ze zijn, evenals voor- gaande jaren, in de balans gewaardeerd op ƒ 1.000,—, gezien de geringe „omzetsnelheid". Mocht u neiging voelen om die omzetsnelheid wat te verhogen, bent u van harte welkom op het Gemeentelijk Archief. U zult er geen spijt van hebben! De voorraad jaarboeken begint, vooral wat de
oudere jaargangen betreft, snel te slinken. Een aantal jaargangen heeft een duidelijk antiquarisch karakter. Om in het voorraadverloop wat meer lijn te brengen en tevens om commercieel mis- bruik te voorkomen, werd besloten de verkoop te staken als de voorraad 6 stuks of minder be- loopt: die exemplaren zijn te rekenen tot het eigen archief van de vereniging. Voorts is de ver- koopprijs bepaald op het contributiebedrag over het jaar, waarop het boekje betrekking heeft, echter met een minimum van ƒ7,50 voor genaaide en ƒ 10,— voor gebonden exemplaren. Is de voor- raad gedaald tot 20 exemplaren, dan zijn de boek- jes als antiquarisch te beschouwen en wordt de prijs verdubbeld. Wij menen, dat dit een redelijke prijsstelling is, zowel in het belang van de leden, die de kostbare en kostelijke verenigingsvoor- raad niet langer voor een appel en een ei de deur uit zien gaan, als voor belangstellende bui- tenstaanders, die nu een grotere zekerheid heb- ben, dat de jaarboeken in de toekomst optimaal verkrijgbaar blijven. De balanswaardering van deze vooraad geschiedde als vanouds op ƒ1,—. De voorraad maandbladen heeft een wat irregulair karakter: er is vrijwel geen jaargang meer com- pleet. De vraag is zéér incidenteel en wisselvallig. Ze worden steeds verkocht a ƒ 0,75 per stuk. De overige balansposten spreken m.i. voor zich en behoeven nauwelijks toelichting. Ook het ba- lansbeeld is duidelijk en ongecompliceerd. In het vrij hoge bedrag aan geldmiddelen: ƒ 50.500,— is allereerst begrepen aan contribu- ties-1974 „ 16.200,— |
|||||||||||||||
EXCURSIES
|
|||||||||||||||
18 mei-20 juni: Gemeente-
lijk Archief, Alexander Nu- mankade. Tentoonstelling gewijd aan mr. S. Muller Fz, t.g.v. zijn benoeming tot gemeente-archivaris 100 jaar geleden. Rondleiding voor onze leden dinsdag 4 juni des avonds 8.00 uur. 25 mei: Boottocht langs de Vecht (herha-
ling). Bezoek aan Maarssen: Ned. Herv. kerk (res-
tauratie) en de Oudheidkamer in het ge- meentehuis Goudestein. Gastheer is de His- torische kring te Maarssen, die juist 1 jaar bestaat. In Breukelen brengen we een be- zoek aan kasteel Nijenrode. Voor zover de tijd het toelaat, varen we de Vecht nog een eindje verder af tot Over-Holland. Kosten ƒ 10,— p.p. Aanmelding bij De Discus, Minrebroeder-
straat 25, vanaf dinsdag 6 mei. Zij, die vorig jaar moesten worden teleurgesteld, kunnen dit kenbaar maken en genieten nu voorrang. Bij bestelling per giro (reknr. 575520) 50 cent extra voor het toezenden van de kaarten. Lunchpakket meenemen! Dranken (incl. kof- fie) aan boord verkrijgbaar. De geheel ge- restaureerde boot biedt 60 overdekte zit- plaatsen en op het achterdek eventueel nog een aantal plaatsen. Er is sanitair aan boord. Bij de kaarten ontvangt men een uitvoerig programma. 8 juni: Provincietocht naar Rhenen (9-17
uur). Bezoek aan de dan juist gereedgeko- men restauratie van de Cuneratoren en de kerk. Na de lunch bezoek aan het streek- museum in Rhenen en via de stadswal met panoramamolen per bus naar de Grebbeberg voor een uitstap naar de Koningstafel. Kaarten vanaf 20 mei verkrijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat 25 (ook per giro, zie boven). Prijs en uitvoeriger programma in het mei-nummer. Denkt u aan de algemene ledenvergadering
op 23 april om 19.30 uur in het Inst. voor Muziekwetenschappen, Drift 21? |
|||||||||||||||
Blijft f 34.300,-
waaruit te betalen was aan drukkos-
ten en overige lopende nota's ,, 27.200,- |
|||||||||||||||
Daarna blijft een liquiditeit van ƒ 7.100,-
welke te zamen met de kortlopende vorderingen ,, 2.200,-
en de voorraden ,, 1.000,-
|
|||||||||||||||
het eigen vermogen van de vereni-
ging vormt. ƒ 10.300,— Omtrent de Resultatenrekening valt te melden, |
|||||||||||||||
26
|
|||||||||||||||
(vervolg van pag. 26)
dat de contributieopbrengst per lid gemiddeld bij-
na ƒ23,— was, bij een vastgestelde contributie van ƒ 20,—. Op de oorzaken daarvan zijn wij in het voorgaande reeds dieper ingegaan. Het ,,batig saldo lezingen en excursies" ad ƒ1.009,79 is in hoofdzaak een gevolg van de „vliegtocht", die de vereniging een voordeel op- leverde van rond ƒ 675,—. De overige baten en lasten zijn o.i. voldoende
duidelijk omschreven zodat we hier volstaan daar- naar te verwijzen. Het batig saldo over 1973 van ƒ 14.989,79
diende allereerst ter delging van het
deficit per 1 januari 1973 ad ,, 4.718,44 |
|||||||||||||||||||||||||||||
Vereniging Oud-Utrecht
ONTWERP-JAARREKENING OVER 1973
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Balans per 31 december 1973
BEZIT
Geldmiddelen f 50.472,84
Tegoed wegens kortlopende vorde- ringen ,, 2.217,02 Voorraad litho's en prentbriefkaarten ,, 1.000,-—■ Voorraad jaarboeken en maand- bladen ,, 1,— |
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 53.690,86
SCHULD
Nog te betalen wegens:
— drukkosten Jaarboek ƒ 21.691,47
— drukkosten Maandblad ,, 4.061,95
— overige onkosten ,, 1.464,59
Vooruitontvangen contributies-1974 ,, 16.201,50 |
|||||||||||||||||||||||||||||
waarna per 31 december 1973 een
positief vermogen ontstond van f 10.271,35 dat we hard nodig hebben ter financiering van de
gebruikelijke balansposities en van de specifieke initiatieven en activiteiten, die we in portefeuille èn in petto hebben. Tot slot een nadere evaluatie van de vastgestelde
begroting-1974. Een half jaar na dato en tevens na het bekend worden van de uitkomsten-1973, komen wat contouren in zicht. Een duidelijke mee- valler wordt de post „rentebaten" die boven de ƒ1.500,— zal uitkomen (begroot op ƒ100,—). Een duidelijke tegenvaller zal het Jaarboek gaan op- leveren. In 1973 kwamen we met de voor 1974 begrote ƒ20.000,— al niet toe. Bij gelijke omvang en een drukkostenstijging van rond 10% moet voor 1974 gerekend worden met een post van f 24.000,—. Als u dan bedenkt, dat de beschikbare kopij op
dit moment al voldoende is om twee jaarboeken te vullen, dan begrijpt u, dat er van onze jaarboek- redactie enorm veel deskundigheid en inzicht ver- eist wordt om steeds de juiste keuze te doen. Het voor deze redactie beschikbare budget is duide- lijk te laag! Nu we door de „Stichting die onbekend wenst te
blijven" overeind zijn gezet, moeten we niet alleen proberen te blijven staan, maar ook om te gaan lopen: we zullen onze eigen bonen moeten gaan doppen! U kunt uw bestuur daarbij helpen: op de eerste
plaats natuurlijk door uw contributie prompt te voldoen. Mogen wij de ruim 400 leden bij deze hiertoe nogmaals uitnodigen? Maar verder ook bijvoorbeeld door propaganda voor onze vereniging te maken en daardoor nieuwe leden te werven. Veel mensen zijn sterk geïnteresseerd, maar weten van het bestaan van onze vereniging en van haar doelstellingen nau- welijks af! Als a| onze leden eens even zoveel propagandisten waren . . . , we zouden snel toe zijn aan dat servet! |
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 43.419,51
|
|||||||||||||||||||||||||||||
VERMOGEN
Positief kapitaalsaldo
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 10.271,35
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Resultatenrekening over 1973
|
|||||||||||||||||||||||||||||
BATEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Uitkomst Begroting
1973 1974
f 33.840,75 ƒ 37.500,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Contributies
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Advertenties
Maandblad „ 4.360,— ,, 4.100 —
Opbrengst verkoop jaar- boeken en maandbladen ,, 960,15 ,, 500,— Batig saldo verkoop litho's en prentbrief- kaarten ,, 3.066,05 ,, —,— Batig saldo lezingen en excursies ,, 1.009,79 ,, 500,—
Rentebaten ,, 551,24 ,, 100,—
Donaties, subsidies, giften ,, 10.900,— ,, 300 —
Overige baten ,, 57,68 ,, —,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 54.745,66 ƒ 43.000-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
LASTEN
Kosten Jaarboek
Kosten Maandblad Administratie- en portikosten Overige onkosten |
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 21.691,47 f 20.000,—
„ 12.719,17 ,, 15.250 —
„ 2.528,23 „ 3.750 —
„ 2.817,— ,, 4.000,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 39.755.87 ,, 43.000 —
|
|||||||||||||||||||||||||||||
BATIG SALDO
Positief resultaat 1973 ƒ 14.989,79 ƒ
|
|||||||||||||||||||||||||||||
27
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Nog één middel om de zorgen van de jaarboek-
redactie wat te verminderen: stort u een vrijwillige aanvulling op uw contributie op postrekening 575520. Indien de contributiebaten over 1974 ge- middeld 100er lid hoger uit zouden komen, dan kan het Jaarboek 1974 gaan wedijveren met dat van 1973. En dat hopen wij, samen met de jaarboekredactie van harte! Het bestuur
n.h. de penningmeester
VERSLAG VAN DE KAS-COMMISSIE
De kas-commissie, voor 1973 bestaande uit de
leden mej. M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van Campen en mr. W. Chr. Groen, verklaart hiermee de ontwerp-jaarrekening van de vereniging over 1973 met het daarbij behorende jaarverslag te hebben onderzocht en akkoord bevonden. De kas-comm/'ss/e
|
||||||||||||||||
plegen ook na annexaties en combinaties sterke
weerstand te tonen. De gemeente Rotterdam is uit een groot aantal vroeger zelfstandige eenheden samengesteld. Van een zestal treft men de wapens in de voorgevel van het raadhuis aan de Cool- singel aan. Maar Rotterdammers spreken nog steeds over Kralingen, Delfshaven, Charlois, Over- schie, en vanzelfsprekend Pernis, Hoogvliet, enz. Men zou willen zeggen: „houen zo". Gegeven het verschijnsel der meerdorpsgemeen- ten, rijst vanzelf bij de vorming van nieuwe com- binaties telkens weer de vraag, welke naam deze zullen voeren. Hoewel het merendeel der gemeen- ten de naam draagt van een dorp of stad, zijn uitzonderingen talrijk. Friese landelijke gemeenten (niet de elf steden en Heerenveen) dragen niet de dorpsnamen, al zijn de gemeentenamen vaak daar- van afgeleid. Daar is aanstonds duidelijk of de gehele gemeente, Smallingerland bijvoorbeeld, of een van de daarin gelegen plaatsen, bijv. Drach- ten, is bedoeld. In Noord-Brabant loste men het probleem anders op: menige gemeente heet daar naar twee dorpen: Gilzeen Rijen (niet Gilze-Rijen), Etten en Leur, Heeswijk-Dinther. Het resultaat is hetzelfde als in Friesland: gemeente en dorp wor- den onderscheiden. Historie, dagelijkse praktijk en administratie komen alle tot hun recht. Is het niet nodig dat elke plaats een eigen ge- meente vormt, anderzijds behoeft de gemeente niet de naam van een der samen-bestuurde dorpen te dragen. Men keert de zaak echter volstrekt om door een
plaats naar de gemeente te noemen en, sterker nog, daarbij bestaande plaatsnamen onder de ta- fel te schuiven ter wille van een administratief schema. Nieuwegein is, als aparte gemeente-naam, een
stap naar het Friese systeem. Onnodige afbraak zou het echter zijn, indien historische en nog in gebruik zijnde plaatsnamen zouden worden over- woekerd door een kunstmatige naam uit het ad- ministratieve schema. Een landkaart is geen blan- co papier. Bilthoven, T. Olthoff
|
||||||||||||||||
Gemeente- en plaatsnamen
|
||||||||||||||||
Historie of blanco
|
||||||||||||||||
papier
|
||||||||||||||||
Het Maandblad van Oud-Utrecht maakte in Fe-
bruari en Maart 1973 melding van een verheugend raadsbesluit in de gemeente Nieuwegein, de be- stuurlijke combinatie van Jutphaas en Vreeswijk. Naast de naam der gemeente, Nieuwegein, zullen de plaatsen Jutphaas en Vreeswijk hun historische namen behouden. Zij worden dus niet Nieuwegein- Noord, resp. Zuid, zoals eerder was voorgesteld. Ten volle gekeerd is men echter niet. Op grote wegen zullen borden verwijzen naar „Nieuwe- gein", zo besloot men, met tussen haakjes als nadere aanduiding van het „onderdeel": Jutphaas resp. Vreeswijk. Dit schijnt een onderwaardering van bestaande plaatsnamen en overwaardering van (op zich zelf niet onbelangrijke) bestuurlijke in- deling. De tussen haakjes geplaatste toevoeging „gemeente Nieuwegein" achter Jutphaas en Vreeswijk, zou meer recht doen aan situatie en doelmatigheid. Noord-Nederland
Het is niets ongewoons dat een aantal dorpen
bestuurlijk onder één gemeente ressorteert. In Noord-Nederland is dit eerder regel dan uitzonde- ring. Ook Utrecht kent zulke gemeenten: van ouds Soest, thans ook o.m. Lopik en Bunnik. Daarbij bleven de dorpsnamen zoals Cabouw, Jaarsveld, Odijk en Werkhoven gehandhaafd. Oude namen |
||||||||||||||||
Multidesign's reprodukties
Een aantal leden hebben, zoals uit reacties is op
te maken, van de firma Multidesign een paar re- produkties ontvangen van oude Utrechtse stads- gezichten, waarbij zij door dit bedrijf voor de keus gesteld werden ze voor 10 gulden te houden of ze onder antwoordnummer terug te zenden. Ter voorkoming van misverstand wil het bestuur graag aan allen laten weten dat deze activiteit buiten zijn medeweten heeft plaatsgevonden. |
||||||||||||||||
23
|
||||||||||||||||
Slangemuren
|
||||||||||||||||
opgevallen dat het juninummer van vorig jaar met
het artikel over 't Hoogt het eerste voorbeeld be- vatte, laat staan dat het duidelijk zal zijn geworden dat de bouwgeschiedenis van Oude Kamp 5 en 7 in het oktobernummer al het tweede resultaat van dat plan was. Nu is deze proef omgezet in een overeenkomst,
zodat voortaan in de regel twee keer per jaar een uitvoerig artikel over een der restauraties van het Monumentenfonds in het Maandblad te vinden zal zijn. Dat zo'n nummer daardoor grotere omvang krijgt, belast onze kas niet, omdat het Monumen- tenfonds bovendien zo genereus is om deze extra kosten voor zijn rekening te nemen. Als tegen- prestatie geeft Oud-Utrecht boven de gebruike- lijke contributie aan het fonds een donatie van ƒ 100,— per jaar. Natuurlijk zit hieraan voor het Monumentenfonds
het aantrekkelijke aspect dat dergelijke publikaties in een tijdschrift een betere en plezieriger ver- spreidingsvorm hebben dan als aanhangsel bij een jaarverslag. Maar beide partijen zijn vooral ver- heugd over deze afspraak omdat daardoor de oude band duidelijker gestalte krijgt. Het bestuur van Oud-Utrecht en de redactie van dit blad zijn er zeker van dat ook leden en lezers deze verrijking van het Maandblad zullen waarderen. |
||||||||||||||||
De Stichting Kastelen Documentatie is momenteel
geïnteresseerd in het verschijnsel slange- of slin- germuren. Deze merkwaardig gevormde tuinmuren danken hun naam aan hun steunbeerloze con- structie. Men kent ze tot nu toe op buitens uit de 17e tot de 19e eeuw, in enkele gevallen ook in tuinen van kastelen. Men beoogde met hun eigenaardige bouwwijze zonnewarmte te vergaren in de boogvormige nissen, om hierdoor ook in ons klimaat exotische gewassen en vruchten te kunnen kweken. Over dit merkwaardige onderdeel uit de histori-
sche tuinkunst is weinig bekend, laat staan dat er veel over gepubliceerd zou zijn. De stichting hoopt nu haar gegevens over ligging, tijd van ontstaan, wijze van uitvoering en gebruik, en alle verdere bijzonderheden met behulp van inlichtingen uit te breiden, en zo mogelijk tot een publikatie te komen. In onze provincie zijn twee exemplaren slange-
muren welbekend: bij Slot Zuylen en op Sparren- daal in Driebergen. Intussen zijn er al twee an- dere gesignaleerd: een op een binnenterrein aan de Schalkwijkstraat in Utrecht en een tussen kerk en pastorie te Linschoten. Ze blijken dus ook in eenvoudiger omgeving aangelegd te zijn. Verdere gegevens en inlichtingen zijn zeer welkom bij de directeur van de Stichting Kastelen Docu- mentatie, A. I. J. M. Schellart, Van Ostadelaan 23, Muiderberg. L. v. T.
|
||||||||||||||||
Reactie
|
||||||||||||||||
Enige tijd geleden las ik in een nummer van NRC
Handelsblad een berichtje, waar als opschrift boven stond: „In 't Hoogt is voor ieder Utrechter wel iets te vinden". Op de inhoud dier bijdrage, hoe interessant ook
op zichzelf, ga ik hier niet in, maar wel op het lidwoord „'t" („het") in het opschrift ervan. Men sprak namelijk, als mijn geheugen mij ten- minste geen parten speelt, zo'n zestig jaar ge- leden in Utrecht steeds over „De" Hoogt, als men het had over het straatje, dat van de Teelingstraat in oostelijke richting gaat en doodloopt op een hek van de aan de achterzijde der Statenkamer aan het Janskerkhof liggende tuin. Ik kan mij zulks zo goed herinneren, omdat ik in een huis aan die straat (het laatste huis links, van de Kintgenshaven af gerekend) omstreeks 1910 een paar jaren „slöjd"-les heb gehad. Die lessen werden gegeven door de heer H. van Wijland, die dat huis bewoonde, en zijn, als ik mij goed her- inner, beeldschone dochter. De heer Van Wijland was als onderwijzer verbonden aan de „school van Laméris". Mijn vraag nu is: heet het straatje in kwestie tegen-
woordig „het" Hoogt of „de" Hoogt, of mag men zowel het een als het ander zeggen en schrijven? Mr. 1. ]. Beyerman
|
||||||||||||||||
Monumentenfonds
en Oud-Utrecht |
||||||||||||||||
Historisch gezien zou de volgorde in het opschrift
omgekeerd moeten zijn. Immers, onze vereniging mag zich steeds weer realiseren dat zij in 1943 de stoot heeft gegeven tot oprichting van de Stichting Het Utrechts Monumentenfonds en dit idee samen met de gemeente heeft uitgevoerd. Functioneel vindt deze relatie zijn uitdrukking in het feit dat één van de vijf bestuursleden van het fonds door Oud-Utrecht benoemd wordt. Op het ogenblik vervult de heer Hoogezand deze taak. Toch heeft het Monumentenfonds in het kopje de eerste plaats gekregen omdat daar het initiatief is genomen tot het laten verschijnen van artikelen over zijn belangrijkste restauraties in het Maand- blad. Alleen heel nauwkeurige lezers zal het zijn |
||||||||||||||||
29
|
||||||||||||||||
Over restauraties in de provincie hopen we bin-
nen afzienbare tijd ook bijdragen te kunnen laten verschijnen. Om de draad weer op te vatten zullen we deze
keer kijken naar een project dat uitgevoerd wordt en een dat al afgesloten is. Op 3 september van het vorig jaar is het herstelwerk aan de Domtoren, waarop de lift zo lang heeft staan wachten, echt begonnen. Het gebrek aan rijks- en gemeentefi- nanciën waarop de aanbesteding drie jaar eerder vastgelopen was, heeft gemaakt dat het maar een beperkte restauratie kan zijn. Alleen zwaar ver- weerde gedeelten natuursteen zullen vervangen worden, met name bij de galmgaten, evenals de balustrade van de tweede omloop. De torenkolos is ook wel erg blootgesteld aan de inwerking van alle weer en wind. Die hebben bovendien de ijze- ren brugstaven van de restauratie uit het begin van deze eeuw danig doen roesten. Zij zullen nu |
|||||||
Restauratie
Domtoren
en
reconstructie
Mariahoek
In deze jaargang willen we een oude gewoonte
in ere herstellen door nieuws te verstrekken over restauraties in Utrecht. De gegevens hiervoor wor- den geleverd door de afdeling gebouwen en mo- numenten van de dienst van openbare werken. |
|||||||
30
|
|||||||
afgelost worden door bronzen staven, een mate-
riaal dat beter tegen weersinvloeden bestand is. Roest bedreigde ook de ijzeren klokkenstoel uit 1906 dusdanig, dat de klokken sinds de zomer 1973 moesten zwijgen. Er zal nu opnieuw een houten stoel gebouwd worden, van Afrikaans hard- hout, dat langer mee zal gaan dan modern metaal. Deze stellage zal geplaatst worden op een be- tonnen vloer. Die zwaardere constructie is nodig omdat het bouwen van een nieuwe stoel niet al- leen wordt benut om de beiaard te restaureren (eind januari zijn alle klokken uit de toren geta- keld}, maar ook om hem uit te breiden met drie basklokken. De wens hiertoe is in 1929 reeds ge- uit door W. van der Eist in diens beschrijving van de Domklokken *); de uitbreiding is dus geen luxegril maar uitvloeisel van onderzoek naar de ontwikkeling van het klokkenspel in de Domtoren. De Utrechtse Klokkenspelvereniging heeft het initiatief ertoe genomen, J. van der Ende adviseert bij de restauratie en uitbreiding (hopelijk zal hij dit werk in een publikatie kunnen vastleggen!), terwijl het werk wordt uitgevoerd door de firma Eijsbouts te Asten. Als alles naar wens verloopt, rekenen achitect Baart de la Faille en aannemings- bedrijf Jurriëns erop dat de herstelwerkzaamheden in 1975 voltooid zullen worden. Mariahoek
Deze maand een jaar geleden is een totaal ander-
soortig werk voltooid. Een restauratie van de Ma- riahoek zal nooit meer geboekstaafd kunnen wor- den, maar wat we nu dank zij een initiatief van de gemeentelijke monumentenafdeling wèl kunnen zien is een deel van haar plattegrond op het terrein waar zij geprijkt heeft. Allereerst is het terrein achter het gebouw van Kunsten en Wetenschap- pen weer ruim toegankelijk gemaakt door afbraak van de bunker aan de Mariaplaats. Ook de door- gang naast het conservatorium, het vroegere zie- kenhuis Johannes de Deo, is uitnodigender ge- maakt doordat de schuilkelder heeft plaatsge- maakt voor een verdiept pleintje met sierbestrating en bomen-in-de-dop, naar ontwerp van genoemde afdeling. Deze heeft zich ook over het plaveisel van de Mariahoek ontfermd, terwijl verder de doorloop vanuit de Mariahoek naar de Springweg overdag weer is ontsloten, zoals hij tot in de oor- log gefunctioneerd heeft. Tussen het oude Johannes de Deo en K & W was
de kloostergang van St.-Marie wel steeds te zien geweest, maar dat was dan ook het enige dat aan deze in de vorige eeuw afgebroken kapittel- kerk herinnerde. Wie er nu gaat kijken, vindt de pandhof op middeleeuws niveau gebracht en wer- kelijk als tuin aangelegd; een plastiek moet er nog komen. Ten noorden van de hof is bijna het hele schip van de kerk met verschillende steen- soorten in het plaveisel aangegeven, d.w.z. het |
|||||||||||
verloop van de muren, de plaats van pilaren en
zuilen en de gewelftraceeën. Dwarsschip en koor gaan schuil onder K & W; alleen de kapittelzaal kon net in de doorgang tussen dit gebouw en het conservatorium worden afgepaald. Op de bijge- voegde plattegrond is dit alles te zien, met in- begrip van de bomen en de Engelse tuinbanken, die dit plekje tot zo'n kostelijk rustoord in de bin- nenstad gemaakt hebben. Ter plaatse kan men zich de voorbije situatie nog beter voorstellen, doordat die op een plaquette tegen de zijmuur van café 't Glazen Huijs is aangebracht. Thuis is het goed in het Jaarboek van 1971 er nog eens het artikel van Haakma Wagenaar op na te lezen. Mede op zijn aanwijzingen is de platte- grond uitgezet. Opgravingen zijn er niet voor ge- daan, omdat in het vrije terrein de fundamenten ofwel door de bunkerbouw al waren uitgebroken of door Pegusleidingen geblokkeerd liggen. L. v. T.
*) W. van der Eist, De klokken van den Domtoren
te Utrecht, Amsterdam (1929), 91. Zie verder laar- boek 1973, 172, 175. |
|||||||||||
Lezingen in Amersfoort
Konden we in het februarinummer de onderwer-
pen noemen van lezingen die door de A.W.N, en het N.K.V. in Utrecht zijn opgesteld voor Oud- Utrecht-leden, nu kan dit ook nog gedaan worden voor de laatste activiteiten van dit seizoen in Amersfoort. Op 24 april zal F. A. Groen voor Flehite spreken
over „Kastelen en kasteelruïnes in Zuid-Engeland". Op 7 mei behandelt op uitnodiging van de afde- ling Vallei en Eemland van de A.W.N, en de ar- cheologische werkgroep van Flehite P. C. Beunder ,,de Romeinse castella te Zwammerdam en de scheepsvondsten in de haven aldaar". Beide dia- lezingen beginnen om 8 uur 's avonds in de Bree- straat 82. |
|||||||||||
Voorlichtingsfolder
In het Utrechts Nieuwsblad van 18 maart stond
een berichtje over een reactie van het gemeente- bestuur op een brief van ons bestuur. Wanneer de daarin aangekondigde folder, die meer begrip moet wekken voor de omgang met historische panden, klaar is, hopen we er uitvoeriger op terug te komen. Lv.T.
|
|||||||||||
31
|
|||||||||||
omdat de doop van een kind uit een „roomse"
vader in de Dom niet zo voor de hand lag. Het blijft echter allemaal bij gissen, want de Lange Nieuwstraat en de Brigittenstraat zijn toch wel te ver uit elkaar gelegen om die te vereenzelvigen en de handtekening van twee verschillende pre- dikanten van twee verschillende kerken zijn zo dui- delijk in de betreffende akten opgenomen, dat de oplossing van deze dubbele inschrijving onmoge- lijk lijkt. Voorlopig zou ik de aantekening uit het register van de Dom willen schrappen en die in het register van de Geertekerk als de juiste willen erkennen. Doorslaggevend voor mij was, dat ds. Krieger de doop in de Geertekerk verrichtte in aanwezigheid van een getuige en ook, dat de tekst van de doopakte daarenboven nog werd bekrachtigd door twee personen. Het kan daarom bijna niet anders of Johanna Willemse werd op 17 juni 1787 in de Geertekerk gedoopt - en niet in de Dom. A. Graafhuis
|
|||||||||||
Een dubbele doop ...
|
|||||||||||
Tijdens de indicering van de Utrechtse doopboe-
ken - een karwei waaraan onder leiding van de heer Stekelenburg op het Utrechtse Gemeentelijk Archief door tientallen vrijwilligers ijverig gewerkt wordt - kwam een dubbele doop (of althans een dubbele doopinschrijving) aan het licht, die in- teressant genoeg is om te worden vermeld. Het gaat om het dochtertje Johanna van Johannes Willemsen en Mechteld de Glimmert. Het meiske werd volgens het doopboek van de Geertekerk op 17 juni 1787 door haar ouders ten doop gehou- den in aanwezigheid van de getuige en doophef- ster Johanna Maas, lidmaat van de kerk en huis- vrouw van Johannes Verwoerd. Het ouderpaar woonde in de Britesteeg (= Brigittenstraat), de getuige woonde op het „Nicolaay kerkhof". Bo- vendien vermeldt de akte nog de namen van G. J. de Haart en A. van Paddenburg, die zich op 2 juli 1787 met de inhoud van de doopakte akkoord verklaren, terwijl ook ds. W. L. Krieger - die de doopplechtigheid verrichtte - mede ondertekent. Het doopboek van de Dom vermeldt op de zelfde datum de doop van Johanna, dochter van Johan- nes Willemse en Megteltje de Glimmert, op de Lange Nieuwstraat door ds. S. J. Bachiene. Op zichzelf is dit natuurlijk wel een vreemde zaak. Men kan zich nl. - bij vergelijking van de teksten - nauwelijks voorstellen dat er van een verschrij- ving sprake is. Wanneer men zich realiseert, dat ds. Bachiene het kind in de Dom gedoopt heeft en ds. Krieger op dezelfde dag in de Geertekerk hetzelfde doet en dat nog wel in aanwezigheid van twee getuigen dan rijzen er allerlei vragen. In beide gevallen zijn de adressen verschillend. Verwarring is dus uitgesloten. Wat hier aan de hand geweest is, valt niet zo gemakkelijk vast te stellen. Bij controle van de andere doopinschrijvingen van de kinderen van Johannes Willemse en Mechteld de Glimmert is in ieder geval gebleken, dat de vader volgens de akten (in 1784 bij de doop van Jacoba Wilmina Wilmse, in 1785 bij de doop van Geertruy en in 1790 bij de doop van Gerrit) rooms was, terwijl van moeder Mechteld in 1785 wordt verteld, dat zij geen lidmaat van de gereformeerde kerk was. In het jaar 1787 wordt echter noch van de vader, noch van de moeder de een of andere bijzonder- heid medegedeeld. Ter verklaring van deze dubbele doopinschrijving
zou misschien gedacht kunnen worden aan de mogelijkheid, dat de ouders aanvankelijk de be- doeling hebben gehad hun dochtertje in de Dom te laten dopen en dat daarvan tevoren een aante- kening is gemaakt. Van dit plan kan zijn afgeweken, |
|||||||||||
Restauratie hervormde
binnenstadskerken De vijfde aflevering van het bulletin, dat aan dit
grootse project gewijd is, is onlangs verschenen. Het bevat een uiteenzetting van dr. M. A. Vente over de waarde van het Domorgel en over het mede door hem opgestelde restauratieplan voor dit instrument. Voor zover mogelijk zal het in de toestand van zijn bouwjaar, 1831, worden her- steld, zowel in klankkleur als in zijn mat-witte uiterlijk. In de drie nog te verschijnen nummers van deze
jaargang blijft de Dom het centrale onderwerp, mede „dank zij" de herdenking van zijn rampjaar. De vorige jaargang bood artikelen met name over de Klaaskerk en de Jacobi en een interview met ir. T. van Hoogevest, de restauratiearchitect (on- der wiens leiding we 20 april laatstgenoemde ker- ken kunnen gaan bezichtigen). Ik noem de gevarieerde inhoud van deze bulletins, in de hoop dat u er zich óók op zult abonneren. Dat kunt u doen door f 25,— te storten op giro 61 65 17 t.n.v. de Kerkvoogdij der Ned. Hervormde Gemeente te Utrecht; voor ƒ5,— méér krijgt u er een ringband bij (exclusief porto). Daardoor steunt u niet alleen het restauratiefonds voor die onkos- ten die niet door subsidies gedekt worden, maar komt u zelf in het bezit van een fraaie documen- tatie over Buurkerk, Dom, Janskerk, Jacobi en Nicolaïkerk. De even verzorgde jaarverslagen zoudt u er nog bij kunnen nemen (ƒ 2,50 resp. ƒ5,— voor de eerste twee, excl. porto; afhaal- adres: Bernadottelaan 11, Utrecht). L. v. T.
|
|||||||||||
32
|
|||||||||||
Herinneringen van een oud-inwoner
|
||||||||||||||||||||
De tram in Utrecht rond 1910
|
||||||||||||||||||||
In het Maandblad van november 1970 wijdde ik
een bespreking aan het in de zomer van dat jaar verschenen boekje van onze oud-minister van Bui- tenlandse Zaken mr. J. W. Beyen, getiteld „De zin van het nutteloze", met als ondertitel „Rare- kiek van de 19e-eeuwse jaren der 20e eeuw". Ik ben toen zo vrij geweest enige kleine aanvul- lingen en verbeteringen te geven op wat de thans, als ik mij niet vergis, 76 jaar oude schrijver hierin over Utrecht in de eerste twee decaden der 20e eeuw vertelt. Ook ik ken deze periode of tenminste een groot
deel daarvan vrij goed, want al ben ik iets jonger, of liever iets minder oud dan mr. Beyen, toch kan ik mij tal van toestanden en gebeurtenissen in en om Utrecht uit de jaren 1908 tot 1919 nog goed herinneren. Evenals dat met mijn vader in 1875 het geval was
geweest, ben ik met mijn ouders - of liever zijn mijn ouders met mij en mijn vier jaar oudere zhs- ter, min of meer toevallig in Utrecht komen wo- nen en wel kort na mijn zevende verjaardag, die ik nog in mijn geboorteplaats, Den Helder, had gevierd. In de zomer toch van 1908 was mijn va- der, die als eerste-luitenant der artillerie van 1896 tot 1908 in Den Helder in garnizoen had gelegen, tot kapitein bij het „zware wapen" bevorderd en overgeplaatst naar Utrecht, waar hij belast werd met het commando over de zevende compagnie van het voor een deel in die stad in garnizoen liggende Eerste Regiment Vestingartillerie (1 R. Vg. A.). Bij ditzelfde regiment was hij te Utrecht in 1890, na van 1886 tot 1890 de K(oninklijke) M(ili- taire) A(cademie) te Breda bezocht te hebben, tot tweede-luitenant der artillerie benoemd en be- ëdigd. Op het Utrechtse garnizoen van vóór de |
Eerste Wereldoorlog kom ik, naar ik hoop, later
nog terug. Ik ben in 1908, ook weer zoals met mijn vader in
1875 het geval was geweest leerling geworden van de „Openbare school voor Lager Onderwijs voor jongens der vijfde klasse" aan het Schoolplein. Dit was een der beide opleidingsscholen voor gym- nasium en HBS. voor jongens. Daar ik mijn eerste lagere schooljaar in Den Hel- der had doorgebracht, werd ik leerling der tweede klasse. Laméris
Weinig heeft mijn vader, toen hij in 1881 de school
aan het Schoolplein verliet, kunnen voorzien, dat hij 27 jaar later zijn zoon als leerling dierzelfde school zou laten inschrijven en nog minder, dat hij bij die gelegenheid begroet zou worden door de heer D. Laméris, die in 1875 tot hoofd van die toen gloednieuwe school was benoemd en dat na 1908 nog zes Jaar lang zou blijven. Over deze des- tijds in Utrecht bekende figuur, vader van de be- roemde hoogleraar in de chirurgie prof. dr. H. L. La- méris 1), vertel ik later nog iets meer. In 1913 heb ik de school aan het Schoolplein ver- laten, maar ben toen niet zoals miin vader naar de Rijks Hogere Burgerschool aan de Kruisstraat ge- gaan en evenmin naar een der andere toen in Utrecht bestaande Hogere Burgerscholen, maar naar het Stedelijk Gymnasium, dat dit jaar zijn vijfhonderdjarig bestaan gaat vieren. Deze school was toen nog gevestigd in het bekende gebouw aan het Janskerkhof, naast de „Statenkamer", maar had ook een gevel met ingang aan de Minre- broedersstraat. Rector dezer „instelling van Voor- bereidend Hoger Onderwijs", zoals zij tot de in- |
|||||||||||||||||||
47e jaargang
|
||||||||||||||||||||
nummer 5
|
mei 1974
|
|||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: f25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
me), drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||||
voering van de Mammoetwet in 1968 zou blijven
heten, was dr. N. J. Singels, die in een villa aan het Wilhelminapark woonde bij de Burgemeester Reigerstraat. Ook op deze school kom ik waar- schijnlijk later nog uitvoeriger terug. Aan dit gymnasium heb ik in 1919 het einddiploma alpha behaald. Onder de rijksgecommitteerden die toen nog drie in getal waren was de Utrechtse hoogleraar prof. dr. G. W. Kernkamp, bij wie ik la- ter nog college zou gaan lopen en examens en tentamens afleggen. Ik ben n.l. na mijn eindexa- men aan de Utrechtse Rijksuniversiteit eerst rech- ten en vervolgens geschiedenis gaan studeren, maar die periode valt buiten mijn jeugdherinne- ringen. Paardetram
Na deze inleiding, die wat langer is uitgevallen
dan in mijn bedoeling lag, kom ik tot het eigenlijke onderwerp van deze eerste aflevering jeugdherin- neringen, die ik van tijd tot tijd in dit blad hoop te kunnen publiceren. Dit onderwerp, waarover ook mijn tweede bijdrage nog zal handelen is: Trams en tramwegen in en bij Utrecht omstreeks 1910. De U(trechtse) T(ramweg) M(aatschappij) had op 14 september 1906 de dienst op haar verschillen-
de paardetramlijnen in de stad gestaakt. Sinds- dien was de paardetram vrijwel uit het Utrechtse straatbeeld verdwenen waarin zij gedurende bijna dertig jaren een belangrijke plaats had ingeno- men. Haar plaats werd overgenomen door de elek- trische trams van de G(emeente) T(ram) U(trecht), waarvan de eerste op 20 juni 1906, de laatste op 15 januari 1913 door de straten van de hoofdstad
van het Sticht zou rijden.2) Toch liepen er in de zomer van 1908 nog paar-
detrams door enkele straten van de oude Bisschop- stad, echter niet op stadslijnen, maar op interlokale of intercommunale tramlijnen, n.l. over Jutphaas naar Vreeswijk en via De Bilt naar Zeist. De eerstgenoemde tramlijn dateerde uit 1883 en had haar beginpunt tot 1906 gehad op het Stations- plein, doch in de eerste helft van dat jaar was het in verband met de aanleg van de „Ringlijn" der G.T.U. verplaatst naar de Westerkade bij de Vaartse Rijnbrug. Van deze gelegenheid maak ik meteen gebruik -
al ga ik daarmede andermaal het kader mijner jeugdherinneringen te buiten - om te vertellen, dat de tramlijn Utrecht-Vreeswijk gedurende de eerste tien jaren van haar bestaan met stoom- tractie is geëxploiteerd. De trams op deze lijn zijn de eerste en tevens de laatste stoomtrams ge- weest, die ooit door de straten van Utrecht heb- ben gereden. Jammer genoeg is er geen enkele afbeelding van bekend; mocht een lezer er soms een hebben of weten, waar er zich een bevindt, dan houd ik mij uiteraard voor een seintje dienaangaan- de aanbevolen. Er zullen overigens, dunkt mij, |
|||||||
niet veel bewoners van Utrecht zijn, die ooit van
het bestaan van deze stoomtram hebben gehoord, terwijl er natuurlijk onder hen nauwelijks meer iemand zal zijn, die hem nog zelf heeft zien rijden: zo iemand zou op zijn minst 85 jaar oud moeten zijn. Nu ik toch eenmaal buiten mijn boekje ben gegaan, kan ik meteen ook nog wel vertellen, dat deze stroomtramlijn een der weinige tot uitvoering ge- komen tramlijnen is geweest, waarmede haar eer- ste exploitante, de IJsselstoomtramwegmaatschap- pij, in het laatste kwart der vorige eeuw het vaste- land van Zuid-Holland en het zuidwestelijk deel van Utrecht had willen overdekken. Een der ande- re inderdaad aangelegde lijnen was de stoom- tramlijn Gouda-Oudewater, die nog geen 25 jaar heeft bestaan, n.l. van 15 jan. 1884 tot 7 augustus 1907. Zij was trouwens slechts het westelijk deel van een tramlijn, die van Gouda over Oudewater en Montfoort naar Utrecht zou hebben moeten lo- pen, maar waarvan het oostelijk gedeelte in de (teken)pen is gebleven. Haar einde in 1907 was hoogstwaarschijnlijk een gevolg van het feit, dat Oudewater precies een jaar daarvoor, n.l. op 7 augustus 1906 een paardetramverbinding met het aan de spoorweg Gouda-Woerden-Utrecht van de „SS." gelegen stationnetje Oudewater-Papekop had gekregen. Een florissante lijn is de lijn Gouda- Oudewater ook vóór zij op 7 aug. 1907 de laatste stoom uitblies nooit geweest. De paardetractie3) op deze lijn heeft geduurd tot enige tijd na de Eerste Wereldoorlog. Merk- waardigerwijze deed de maatschappij, bij wie se- dert 1893 de exploitatie van deze lijn berustte, zich zelf min of meer concurrentie aan door het exploiteren van een dienst met stoombootjes van Utrecht over Jutphaas naar Vreeswijk en terug. De exploitante hiervan was de Tram- en Barge- dienst ,,Vereeniging". Uniek
Wij zagen reeds, dat het beginpunt van deze inter-
communale tramlijn sedert 1906 gelegen was aan de Westerkade; het eindpunt te Vreeswijk lag halverwege de helling van de weg langs het Mer- wedekanaal naar de zuidelijke Lekdijk, bij de wes- telijke schutsluis van dat kanaal. Deze ligging leid- de tot het bestaan van twee fenomenen, die al- thans voorzover mij bekend, uniek waren in Neder- land. Ten eerste moest de tram bij aankomst op het
eindpunt direct op de handrem worden gezet ten- einde te voorkomen dat zij, eventueel onder mede- sleping van het paard, weer in de richting Utrecht terug zou gaan rijden. Na deze manipulatie, die zowel door de conducteur als door de koetsier uitgevoerd kon worden (zowel op het voor- als op het achterbalkon kon de handrem worden bediend) werd het paard (ik meen, dat het er altijd of bijna altijd maar één was) onder geleide van de koetsier |
|||||||
34
|
|||||||
naar de op enige afstand van het eindpunt, links
van de weg gelegen paardestal gebracht, die deel uitmaakte van de kleine remise, waar de enkele tramwagens die op deze lijn reden, 's nachts wer- den „gestald". De tramwagen bleef onder de hoe- de van de conducteur op het eindpunt staan tot het uur van vertrek was aangebroken. Dan had deze functionaris, die zich inmiddels op het voor- balkon had geposteerd, niets anders te doen dan de handrem los te draaien en de tramwagen suk- kelde, schijnbaar uit zich zelf, de helling af om, eventueel onder gebruikmaking van de handrem, juist tot stilstand te komen op de plaats, waar de koetsier met een al dan niet „vers" paard stond te wachten. Na het paard voor de tram te hebben gespannen klom de koetsier op het voorbalkon, de conducteur verhuisde naar het achterbalkon, de rem werd zo nodig losgedraaid en de terugrit naar Jutphaas en Utrecht kon beginnen. Wissels
De ongeveer tien kilometer lange tramlijn telde,
als mijn herinnering mij tenminste geen parten speelt, in het geheel zes wissels, twee bij het vertrekpunt op de Westerkade (ik heb ze echter bij mijn weten nimmer „actief" zien gebruiken) twee te Jutphaas. waar de trams naar en van Vreeswijk elkaar konden kruisen en twee bij de remise te Vreeswijk. De gehele lijn had enkel spoor. Dit lag, van
Vreeswijk af gerekend, langs de westelijke oever van het Merwedekanaal en de Vaartse Rijn, aan de oostzijde van de Weg U.-Vreeswijk die eigendom was van de gemeente Utrecht en ook door haar beheerd en onderhouden werd. Slechts op één punt week het daar van af, n.l. waar het Merwedekanaal en de Vaartse Rijn samen komen. Van Jutphaas af gerekend liep het spoor bij de brug over het Merwedekanaal op dat punt schuin naar links over de weg langs de westelijke kanaaloeverboog dan met een bocht naar rechts achter de bij die brug staande brugwachterswo- ning om en kruiste dan de zo even genoemde weg nogmaals, maar nu met een rechte hoek, lag vervolgens in het brugdek van de brug en bereikte even later, met een bocht naar links de westelijke oever van de Vaartse Rijn om die ver- der tot het eindpunt te blijven volgen. Behalve de zo juist genoemde brug lagen er in het traject Utrecht-Vreeswijk nog twee andere bruggen in de lijn, de eerste iets ten zuiden van het dorp Jutphaas over de „Doorslag", de ver- binding tussen het Merwedekanaal en de Holland- se IJssel, en even ten zuiden van de overwegen over de spoorlijnen Utrecht-'s-Hertogenbosch en Utrecht-Arnhem de Jeremiebrug over de Kruis- vaart, die een verbinding vormde tussen de Vaart- se Rijn en de Leidse- of Oude Rijn. Nog jaren na de Eerste Wereldoorlog heeft een klein stukje |
|||||||||
EXCURSIES
Ook de tweede zomerex-
cursie is gericht op de pro- vincie. 8 juni bustocht naar Rhe-
nen. Vertrek 9 uur precies vanaf de Kruisstraat, Utrecht. 10 uur koffie in het veerhuis De Stichtse Oever, waarna be- zichtiging van de Cunerakerk (met o.a. re- naissance-oxaal) en de -toren, o.l.v. me- vrouw A. v. d. Bunt, conservatrice van het streekmuseum in Rhenen, Plm. 12 uur kof- fietafel in De Koerheuvel, 's Middags be- zichtiging van het streekmuseum en een wandeling over de resten van stadswallen. Tegen 3 uur vertrek per bus naar de Greb- beberg, van waar een uitstap naar de „Ko- ningstafel" (bij gunstig weer). De provin- ciaal archeoloog W. J. van Tent zal daar een uiteenzetting geven over de historie van dit romeinse overblijfsel. Na een kopje thee wordt de terugreis aan-
vaard om te ongeveer 17 uur in Utrecht te- rug te zijn. Kosten van deelname ƒ20,— p.p., voor hen
die met eigen vervoer wensen te gaan, ƒ 15,— p.p. Kaarten vanaf 21 mei bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht (ook per giro: 57 55 20 t.n.v. Oud-Utrecht, met ƒ 0,50 extra per bestelling voor toezending der kaarten). Eén introducee per lid toege- staan. 4 juni 8 uur 's avonds: rondleiding door dr.
J. E. A. L. Struick langs de tentoonstelling gewijd aan mr. S. Muller Fz in het Gemeen- telijk Archief, Alexander Numankade (de tentoonstelling vanaf 18 mei tot 20 juni). In september: voor de velen die 20 april te- leurgesteld moesten worden is er een her- haling van het bezoek aan de Jacobi- en Klaaskerk. Voorts een bezoek aan de tentoonstelling
in het Rijksarchief t.g.v. 300-jarig bestaan van de Evangelische Broedergemeente, ge- volgd door een bezoek aan de gebouwen van Rijksmonumentenzorg in Zeist. Sept./okt.: Bezoek aan de tentoonstelling „Belle van Zuylen" op het Slot Zuylen. Okt./nov.: Kartografietentoonstelling in het Provinciehuis. |
|||||||||
tramspoor in een der landhoofden van de Jeremie-
brug de herinnering bewaard aan de tramweg Utrecht-Vreeswijk, maar daar dit nu reeds sedert lang verdwenen is, valt in Utrecht thans geen en- kele stoffelijke herinnering eraan meer te vinden. |
|||||||||
35
|
|||||||||
met 14 september 1907 zowel elektrische als paar-
detrams hadden gereden, de eerste van de GTU, de tweede van de STM. De routes hadden echter slechts op één punt door dezelfde straat gelopen en dat nog slechts gedurende drie maanden, n.l. van 16 juni tot en met 14 september 1907. In die periode had men aan de ene kant van het gedeelte Maliebaan tussen Nachtegaalstraat en Maliesingel elektrische en aan de andere zijde paardetrams zien rijden! 3) In het boekje van wijlen Jan Reeskamp over de
elektrische trams in de stad en de provincie Utrecht, dat in 1970 is verschenen en wasrvan ik een exemplaar van de in 1972 verschenen bijge- werkte druk bezit, staat dat dit het geval is ge- weest van maart 1908 tot en met 19 augustus 1909 (blz. 42). Deze trekdiensten zouden van maart t.e.m. 26 november 1908 zijn verricht door motor- wagens van de ..eerste" lijn vier en van 27 novem- ber 1908 tot en met 19 augustus 1909 door motor- wagens van lijn 2. Dit klopt echter niet met wat hierover wordt medegedeeld in het - overigens niet door overzichtelijkheid uitmuntende - ,,Lij- nenoverzicht met alle routewijzigingen der G.T.U." op blz. 34 en 35. Volgens dit overzicht zou de dienst op de ..eerste" lijn 4 gestaakt zijn op 16 oktober 1908; de volgende dag zou volgens Rees- kamp lijn 4 zijn gecombineerd met lijn 2 (blz. 35). Maar volgens datzelfde overzicht (blz. 34) zou het traject C.S.-Museumbrug van lijn 2 eerst op 27 november 1908 in dienst zijn gesteld. De ene of de andere bewering moet onjuist zijn. |
||||||||||
De andere paardetram, die de stad Utrecht nog
bezat toen ons gezin in de zomer van 1908 daar kwam wonen, was de paardetram Utrecht-De Bilt- Zeist. Maar het was toen reeds ongeveer een half jaar een oneigenlijke paardetram, want sedert maart 1908 werden zijn rijtuigen van het Centraal Station en terug gesleept door motorwagens van de G.T.U. Eerst bij de Museumbrug begon, resp. eindigde de paardetractie. Deze werd op 19 augus- tus 1909, toen de tramlijn naar Zeist geëlektrifi- c'eerd werd, definitief beëindigd. De stal van de paarden stond op de zuidoostelijke hoek van de Willem Barentszstraat en de Heemskerkstraat, zo- dat de paarden van en naar de Museumbrug en- kele honderden meters moesten afleggen onder geleide van een koetsier. Een eind verderop stond in de zomer van 1908 aan
de Willem Barentszstraat, aan de westzijde tussen de Heemskerkstraat en de Cornelis Houtmanstraat, nog de tramremise van de G.T.U.-lijn Stations- plein-Museumbrug met een paardestal. De G.T.U. had nl. naast haar smalspoortramlijnen in Utrecht van 1901 tot 1907 ook een breedspoortramlijn be- zeten, die op het zojuist genoemde traject reed. Hierbij werd gebruik gemaakt van de rails van de tramlijn Utrecht-Zeist, die daar in 1901 reeds meer dan twintig jaar lagen en die een spoorwijdte van 153 mm had. De G.T.U. had dan ook voor deze lijn enkele afzonderlijke tramwagens voor breed spoor moeten aanschaffen en ook een afzonderlijke re- mise ervoor moeten bouwen, want zij konden na- tuurlijk niet „gestald" worden in de remise aan de noordzijde van het plein voor het Maliebaanstation, waar de andere tramwagens 's nachts werden op- geborgen. Dit in 1874 geopende stationsgebouw, werd in 1908 nog door vele bewoners van Utrecht aangeduid als „station van de Oosterspoorweg". Deze spoorweg liep van Amsterdam over Hilver- sum, Amersfoort, Apeldoorn en Deventer naar Twente en had een zijtak Hilversum-Utrecht. In 1908 reeds was het Maliebaanstation een, althans voor passagiersvervoer weinig gebruikt station: bijna alle reizigers naar en van Hilversum maakten gebruik van de halte Biltstraat. Het voormaliqe station Maliebaan trekt thans als Spoorwegrm, seum jaarlijks meer bezoekers dan in de laatste jaren van zijn bestaan als spoorwegstation! Burgh-Haamstede mr. 1. 1. Beyerman |
||||||||||
Om „De Utrecht"
Op 21 december 1973 heeft de werkgroep Be-
houd „De Utrecht" een verzoekschrift aan de Kroon gericht tot vernietiging, of althans schor- sing in afwachting van nader onderzoek, van het Utrechtse raadsbesluit van 31 augustus 1973 om de panden van „De Utrecht" te laten slopen. Bij dit verzoekschrift ontbrak een ondertekening na- mens onze vereniging, omdat binnen de beperkte tijd waarin deze zaak geregeld moest worden, geen contact gelegd kon worden met het dage- lijks bestuur. Inmiddels heeft dit uit betrouwbare bron verno-
men dat een nieuwe raming de toekomstige be- hoefte aan kantoorruimte in Hoog Catharijne la- ger geschat heeft, en dat daarom al gedacht wordt aan de mogelijkheid om de omvang van het Hoog Catharijne-plan te moeten verkleinen. Het bestuur heeft dit nieuwe aspect aangegrepen om zich op 3 april jl. alsnog bij het verzoekschrift van de werkgroep aan te sluiten. In het licht van deze in- formatie bezien zou de sloop van „De Utrecht"- panden immers opnieuw ter discussie gesteld moe- ten worden. |
||||||||||
') Van de vier zoons en vier dochter van de heer
Laméris waren de oudste twee, van wie de latere hoogleraar weer de oudste was, nog in Zwolle ge- boren, waar de heer Laméris vóór zijn benoeming in Utrecht hoofd ener O.L.S. was geweest. 2) Het is wel aardig - al ga hiermede eigenlijk bui-
ten het kader mijner jeugdherinneringen, die eerst in de zomer van 1908 beginnen - er hier even op te wijzen, dat er in Utrecht van 20 juni 1906 tot en |
||||||||||
36
|
||||||||||
RESTAURATIE VAN TWEE SCHOUWEN
|
||||||||
3egin van dit jaar zijn in Utrecht twee 15e-eeuw-
;e schouwen gerestaureerd. De ene bevindt zich n het pand Achter Clarenburg 2, de andere, pas /orig jaar bekend geworden, in een van de achter- -ïuizen van Kromme Nieuwe Gracht 68. Utrecht kent een aantal zeer fraaie gothische schouwen. Over het algemeen hebben zij een be- werkt fries, veelal met drie medaillons, verder een hollijst als kroonlijst en een geprofileerde archi- traaf die in de pilasters doorloopt. De schouwen waar het hier om gaat, zijn van een veel eenvoudiger karakter. Zij hebben wel een tufstenen kroonlijst, maar het fries is bij beiden onversierd, terwijl de geprofileerde architraaf ont- breekt. Het is niet onmogelijk dat de eenvoudige uitvoering te maken heeft met hun plaats in min- der belangrijke op de verdieping gelegen vertrek- ken. Dit is des te aannemelijker als men bedenkt dat een veel rijker uitgevoerde gothische schouw, die zich nu in het Centraal Museum bevindt uit het pand Kromme Nieuwe Gracht 68 afkomstig is. Onderling is er verschil aan te wijzen in construc- tie en materiaalgebruik. De schouw in Achter Cla- renburg 2 heeft twee houten consoles die het bakstenen fries dragen. Dit fries is ingenieus ge- metseld uit staande, enigszins taps toelopende moppen waardoor gewelfwerking ontstaat. De hou- ten consoles zijn bepleisterd en worden onder- steund door naar voren buigende vlakke pilasters die eindigen in kraagstenen met een kraagprofiel. Bij de schouw in een achterhuis van Kromme Nieu- we Gracht 68 is de constructiewijze omgekeerd. Het fries wordt hier gedragen door een houten voor- latei, die op twee zandstenen schoorstenen rust. |
||||||||
Hoewel dergelijke schouwen vaak gepolychromeerd
waren zijn hier alleen op de schouw in Achter Clarenburg 2 restanten van rode kleur op het fries aangetroffen; verder bij beide alleen kalklagen. Ook van haardstenen is geen spoor gevonden, vermoedelijk doordat die pas in de 16e eeuw toe- gepast werden. De restauratie bestond bij beide schouwen uit
herstel van fries en boezem. Bij de schouw van Kromme Nieuwe Gracht 68 was de houten latei vergaan, waardoor de boezem uiteenviel. Vermoe- delijk was dit gebeurd omdat het materiaal niet vuurbestendig was. Bij de schouw van Achter Cla- renburg 2 was het fries tot voor twee jaar nog intact, zij het dat sommige bakstenen loszaten, maar tengevolge van heiwerk in de naaste om- geving begaf ook dit fries het. Gelukkig waren de bakstenen en de tufstenen lijst onbeschadigd, zodat ze opnieuw ingemetseld konden worden. A. Verlaan
Bij de foto's:
Links de schouw in Kromme Nieuwe Gracht 68,
boven die in Achter Clarenburg 2. |
||||||||
37
|
||||||||
Pieter Valck
Timmerman en kanonnier van Wijk
ten tijde van prins Maurits |
|||||||||
Een gelukkig toeval leidde ertoe, dat ik in map
nr. 198 van het oud-Gemeentearchief van Wijk bij Duurstede, die stukken betreffende de verster- king van de stad en het kasteel bevat, een onge- dateerde opgave aantrof over aanwezige artille- rie met toebehoren. Deze map met stukken staat in de inventaris genoteerd op de jaren 1624-1626. Deze datering meen ik voor twee van de vijftien stukken te moeten betwijfelen, te weten voor het eerste en laatste stuk. Dit laatste stuk is de be- doelde artillerielijst, die als opschrift draagt: „Lys- te van Canon binnen der Stadt Wyck". Men kan zich hiermee een oordeel vormen over de stads- verdediging in het begin van de 17e eeuw. In margine staat bovenaan geschreven: ,,Deze stucken comen alle de Stadt toe ende ge- meten synde met voeten van 10 duym van t' laet- gat af wert vier duym afgetrocken. Metale stucken
1 Halve slang schietende 31/2 £, lanck 10 voet
6 duym.
1 Halve slang schietende 3 £, lanck 10 voet.
1 Metale stuckge schietende 3 £, lanck 8 voet
8 duym.
4 Valconetten ') schietende 1 £, lanck 8 voet
6 duym.
Somma van metale stuckgens" (= 7)
Hierna volgen de ijzeren stukken.
1 Ysere slang schietende 11/2 £, lanck 10 voet
10 duym.
1 Ysere stuckge schietende 1 % £, lanck 9
voet 10 duym.
4 Ysere bussen sonder camers.
Lepels, wissers ende ansetters tot de voor-
screven stucken, van yder 1.
Cogels
Van 3'/2£........ VIII (stuks).
Van 3 £........ VIII (stuks).
Van iy2£........ XI (stuks).
Van 1 £........ XVI (stuks).
Ammunitien van Oorloge
Polver...........2800 £.
Lont............1000 £.
Loot........... . 2800 £.
Twee groote haspels met haere pinnen . . 2.
|
Nota
Aldaer is gantsch geen voorraet van materialen.
Is geen cannonier, Maer een borger synde een timmerman, genaemt Pieter Valck van Dordrecht, out 39 Jaren die by de Magistraat wert gebruyct tot cannonier. Heeft gedient eerst als soldaet nau (= nu) als timmerman in Oostende int beleg. Is daer na vier Jaren timmerman geweest binnen Moers (= Meurs) onder Sybrant Hermanis van der Goude alwaer hy Instructie gecregen van 't busschieten. Heeft geen tractement." (Dit laatste met andere hand geschreven). Inderdaad, de versterking van de stad en het kas-
teel zag er toentertijd bedroevend uit. Maar de vraag werpt zich op bij dit ongedateerde stuk, wanneer was dat „toentertijd"? Zeker niet om- streeks 1624-1626. Immers, er wordt in het stuk gesproken over „Moers" (= Meurs), de toegang tot het land van Kleef en dat Pieter Valck bij het opmaken van deze geschut lijst aanwezig was bij het beleg van Oostende, getuige het woordje „nau" (= nu) in de zin: „Heeft gedient eerst als soldaet nau (= nu, vgl. nou = spreektaal, Van Dale) als timmerman in Oostende int beleg". Wel- nu, Meurs werd in 1597 door Maurits veroverd, terwijl het befaamde beleg van Oostende van 1601-1604 plaatsvond. De Wijkse geschutlijst dient dus tussen 1597 en 1604 opgesteld te zijn en aangezien Valck destijds, volgens aangehaalde „Nota", het beleg van Oostende meemaakte, is het evident, dat de lijst tussen de jaren 1601 en 1604 moet zijn onstaan niet tussen 1624 en 1626. 't Meest merkwaardig is evenwel, dat in de tijd van de 80-jarige oorlog, rond 1600, Wijk bij Duur- stede zo slecht bewapend was met slechts 7 slangen (lichte kanonnen), 2 kleine stukken ge- schut en 4 (donder)bussen „sonder camers", ter- wijl dit alles bediend moest worden door één ka- nonnier (timmerman) die toenmaals nog schitter- de door afwezigheid, aangezien hij zich te Oosten- de bevond bij het beleg. Hoe kon op die manier en dan nog slechts door
één man de stad en het kasteel in tijden van nood alleen worden verdedigd met het weinige wat hem ten dienste stond zonder verdere hulp? De enige verklaring is, dat men hier geen oorlogsgeweld duchtte en inderdaad het gevechtsterrein meer buiten de grenzen gelegen was. Een en ander neemt echer niet weg, dat een dergelijke zorge- |
||||||||
38
|
|||||||||
boosheid en zeker in die tijden ten enenmale on-
verantwoord was. Een ding is echter gelukkig, dat dit zorgeloze beleid geen nadelige gevolgen heeft gehad. Doorn, H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp ') Een falconet. ook wel valconet geschreven, Is
een soort geschut uit de /6e en 17e eeuw, beho- rende tot het lichte type van ,,slangen", lang en van betrekkelijk klein kaliber, waardoor het een grote draagkracht heeft. NASCHRIFT
Pieter Valck zal er nooit van gedroomd hebben
dat zijn nevenbaantje aanleiding zou worden tot een pennestrijd. Die is tussen de heer Kits Nieu- wenkamp en mij gevoerd over de datering van Wijks artillerielijst, waarbij de interpretatie van het hele stuk in het geding is gekomen. De schrijver heeft erin toegestemd dat ik onze visies aan de lezers voorleg. De redactie wil namelijk voorko- men dat iemand de door K.N. aangenomen date- ring zonder meer zou overnemen. K.N. meent de lijst te kunnen dateren tussen de jaren 1601 en 1604, omdat hij Valck in Oostende aanwezig ziet ten tijde van het beleg van die stad - en dat duurde van 1601 tot 1604. Daartoe leest hij het woordje ,.nau" als „nu" (op grond van het huidige spraakgebruik „nou" en omdat Verdam's Middelnederlandsch Handwoordenboek ,,nau" met „kort" vertaalt en „nou" met ,,nu, thans"). Boven- dien vat hij „daer na" in de volgende zin op als „nadat", zijns inziens weer op grond van Verdam, èn omdat hij Valck het beleg van Meurs laat mee- maken, dat in 1597 veroverd werd. Om dit laatste punt draait volgens mij alles. In de beschrijving van Valcks loopbaan wordt helaas niet gerept van het beleg van Meurs. Als je er dus dat jaar 1597 niet in hoeft onder te brengen, kom je ook niet in de noodzaak de volgorde van het stuk om te keren, waarbij de schrijver zich bovendien aan zorgwekkende taalkundige verkla- ringen (moet) wagen. Eén voorbeeld hiervan: het Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal, aan- gewezen hulpmiddel voor 16e-17e-eeuws Neder- lands, verklaart „nau" als schrijfwijze van „nauw", in alle letterlijke en figuurlijke betekenissen daar- van, bijv. ternauwernood, en niet als een spelling van „nu" - trouwens, dit kleine maar belangrijke verschil is zelfs in beknopte vorm bij Verdam te lezen. Ik lees dus „gewoon": Valck was tijdens het be-
leg van Oostende soldaat en (ook) heel even tim- merman, was daarna vier jaar timmerman in Meurs, waar hij les kreeg in geschutsbediening, vestigde zich (daarna) in Wijk bij Duurstede als timmer- man waar hij tevens door de magistraat gebruikt werd als kanonnier. Tel ik deze chronologische gegevens op, dan kom ik uit in 1608 als jaar waar- |
|||||||||
in op z'n allervroegst deze inventarisatie in Wijk
opgesteld zou kunnen zijn: 1604 einde beleg van Oostende + 4 jaar verblijf in Meurs. Maar toen stond het Twaalfjarig Bestand voor de deur, niet zo'n logisch moment om te willen weten hoeveel kanonnen je stad heeft, 't Lijkt logischer om dat na te gaan als er strijd te verwachten valt, dus, doorrekenend, tegen de tijd dat de wapenstilstand met Spanje zou aflopen, 1621. Zo kom ik tot de slotsom dat de datering van de map in de Wijkse inventaris niet zo onaannemelijk is als K.N. meent. De langdurige vredestoestand kan tevens verkla- ren waarom Wijks verdedigingsmiddelen zo pover waren. Bij de vijandelijke inval in 1629 werd hier- aan dan ook wel gedokterd door de Staten Gene- raal (zie J. P. Arend, Algemeene geschiedenis des vaderlands, voortgezet door O. van Rees en W. G. Brill, III 4, Amsterdam, 1868, 398, 405, en L. van Aitzema, Saken van staet en oorlogh, I, Den Haag, 1669, 871). L. v. T.
|
|||||||||
Een dubbele doop ... (II)
Mijn artikeltje, dat in het vorige maandblad werd
gepubliceerd, behoeft enige aanvulling. De Brite- steeg heb ik nl. voor de Brigittenstraat gehouden, terwijl dit de Vrouwjuttenstraat moet zijn. Tenmin- ste zo willen het enkele lezers van mijn verhaal. Ik ben blij met hun reactie, omdat het de door mij getrokken conclusie, dat Johanne Willemsen in de Geertekerk gedoopt werd (en niet in de Dom) alleen maar versterkt. Immers de Vrouwjuttenstraat en de Geertestraat liepen in elkaar over en de Geertekerk was vlakbij. Het feit, dat in de 2e doopakte (van 2 juli 1787) de
Lange Nieuwstraat genoemd wordt doet daaraan niets af, omdat tot in de vorige eeuw enkele hui- zen in de Vrouwjuttenstraat (nrs. 315-329) aan de Lange Nieuwstraat waren genummerd (nrs. 133- 109). Op 2 plaatsen werd de naam Britesteeg ge- vonden: 1. in een akte van overeenkomst van 19 juli 1810 worden 2 kameren vermeld „staande en gelegen binnen deze Stad naast eikanderen in de Brietesteeg La A oud No. 195 en 196, Nieuw No. 355, 356.1) Dit is al een bewijs voor de stelling dat de Britesteeg en de Vrouwjuttenstraat identiek zijn. Met name omdat het adresboek van 1866 de Vrouwjuttenstraat de nummers 314-368 meegeeft, 2. aan het einde van de akte van huwelijksvoor- waarden dd. 21 oktober 1810 voor de landbouwer Louis Verheul, weduwnaar van Aaltje Claasje van Capell, bruidegom, wonende in Gerveskop en Mar- rigje Vulto, dochter van Gerrit Vulto en Cornelia van Bentum, bruid, wonende te Bunnik. Een van |
|||||||||
39
|
|||||||||
de getuigen is de „linnenwever" Jan Hendrik van
der Slot „wonende in de Vrouwjuttestraat of Brie- testeeg".2) Mocht men nog twijfelen, dan is hier het bewijs. Vermoedelijk berust de door mij als juist veron-
derstelde associatie Britesteeg = Brigittenstraat op het feit dat bij Van der Monde3) de naam Brigittenstraat zowel in de toelichting op de Brigit- tenstraat als in die op de Vrouwjuttenstraat voor- komt. Mede dank zij de hulp van de heren Brink- huis en Smilda is thans de zaak wel recht gezet. A. Graafhuis
') Register van transporten en plechten, Utrecht
III, nr. 986, deel 1810-1811 blz. 389. 2) Protocol van notaris Cornelis lohannes Nagt-
glas. Rechterlijke archieven sedert 1811, nr. 227, deel 1821, akte nr. 2671. 3) N. van der Monde, Utrechts Straten, pleinen,
stegen ... II, 304-306. |
in hetzelfde jaar verschenen aflevering van het
Bulletin van de Koninklijke Oudheidkundige Bond. Die bevat een rapport over de noodzaak tot be- scherming van historische buitenplaatsen en par- ken, dat door deze Bond aan de staatssecretaris van CRM is aangeboden (fig. 72, 1973, 1 - 12). Een medewerker van Monumentenzorg, jhr. drs. H. W. M. van der Wyck, formuleerde daarin de problematiek en wees onder zeven buitenplaatsen van internationaal niveau ook Heemstede aan. In een apart artikel ging hij veel dieper in op het ka- rakter van het interieur en de parkaanleg, die bei- de door hem aan Marot worden toegewezen (jg. 72, 1973, 13 - 22). Met het gelijktijdige veel groot- sere park van Zeist beschouwt hij Heemstede als hoogtepunt in de Nederlandse tuinkunst. L. v. T.
|
||||||||||
De Dom 1674-1974
De herdenking van de stormramp in 1674, waar-
voor bijzonder veel werk verzet is en wordt, is deze maand begonnen met een tentoonstelling in de Domkerk onder het motto „De Dom voor en na de ramp van 1674". Ze is tot 1 oktober te bezich- tigen, dinsdags tot en met zaterdags tussen 2 en 4 uur. Men kan er tevens mapjes met 10 ansicht- kaarten kopen, die o.a. tekeningen van Saenredam en De Beyer reproduceren. |
|||||||||||
Heemstede bij Houten
A. J. A. M. Lisman, Heemstede, gelegen in de
provincie van Utrecht (met een voorwoord van C. Dekker), (Alphen/Rijn, Repro-Holland, 1973), 70 blz., oblong, m. afb. (f23,—). In 1973 lijkt het lot van het rampzalig vervallen-
de kasteel Heemstede bij Houten een gunstige wending genomen te hebben. Misschien zal boven- genoemde boek van A. Lisman nog een stootje in de goede richting geven. Het aaneengesloten platengedeelte ervan bevat reprodukties van de hele serie gravures die I. Moucheron omstreeks 1700 van het buiten maakte, in de tijd dat het vooral om zijn parkaanleg wijd vermaard was. Tus- sen het tekstgedeelte bevinden zich verder nog vele tekeningen, gravures en foto's over ex- en interieur van het Houtense kasteel, een paar ook van de Oude Heemstede die vroeger niet ver er vandaan bij Jutphaas lag. De tekst bestaat uit een chronologische beschrijving van de beide ge- bouwen en hun eigenaars (deze ook apart in ta- bellen overzichtelijk gemaakt). De glansperiode rond 1700 wordt natuurlijk het uitvoerigst behan- deld, maar ook de trieste lotgevallen uit de laatste jaren worden gememoreerd. Hoe men zich de ver- houding van het jongere Heemstede tot het oude denken moet, blijft in het verhaal overigens on- zeker, al is in de huidige situatie dat oude huis natuurlijk niet belangrijk. Wie zich wat nader wil oriënteren over het Houten-
se Heemstede kan ik toevallig verwijzen naar een |
|||||||||||
Utrechtse liederen
In maart presenteerde Utrechts nieuwste uitge-
verij, Vava, zich met het eerste produkt van haar kleine fonds, dat zich bewust tot Utrecht wil be- perken. Dit was Arie Niemijers „Utrechts lied- boekje", dat zeven sonnetten telt die bij verschil- lende punten in de stad, associërend tussen nu en vroeger, weemoedig-wrange gedachten registreren. Handgeschreven en verlucht, zal dit boekje in slechts 200 genummerde exemplaren vooral iets zijn voor verzamelaars, (prijs: f6,—; giro: 1803848 t.n.v. A. van Nimwegen, Utrecht). Met het oog op een volgende uitgave is de jonge uitgever nu doende Utrechtse straat- en kermis- liederen te verzamelen. Met hulp uit onze vereni- ging zou hij zeer gebaat zijn. Zijn belangstelling „gaat uit naar alle min of meer „verhalende" lie- deren, zowel mondeling, schriftelijk, als in druk overgeleverd". Elke inlichting op dit gebied wordt graag ingewacht door: A. van Nimwegen, ws. „Zonrondom", Leidsekade t.o. 96, Utrecht. L. v. T.
|
|||||||||||
40
|
|||||||||||
De orkaan van 1674
'DE DONDER-BASUYNE GODTS'
|
|||||||||||||||||||||||
Het treffendste verhaal over de „orkaan" 1), die 3
;euwen geleden West-Europa teisterde en vooral :>ok in de stad Utrecht grote verwoestingen tot gevolg had, staat te lezen in een Statenbijbel, die j.a. aan de Utrechtse familie Smaling behoord ïeeft en in de gereformeerde kerk aan de ^loyaards van den Hamkade te pronk ligt2). Omdat men uit de 17e eeuwse formulering van wat er geschiedde het beste kan afleiden hoe men toen het natuurgeweld beleefde, volgt hier allereerst de volledige tekst, die werd genoteerd door de in 1622 geboren Jacob Pietersen: 1674 den 22 lulij ouden stijl3) op den biddach die
men alle maent hiel(t) quammer tsavons ontreni tusschen seven en acht uren een donder en blicksem op met sulcken stereken windt dat bij menschen gedenck sulcken noijt geweest is hier te landt, ende dede oock sulcken groote onge- meene schade, dat sulckx hier noijt gehoort is, den Domskerck gans ingeslagen, den sint lacobs toorn geheel off gewaijt, het dack van de kerek een groot stuck in gevallen, beijde toorns van St. Pieterskerck omgewaijt, de kerek meest in- gevallen, de eene toorn vande Klaeskerck om- gevallen, de Buerkerck een groot deel van dack ingeslagen met noch soo veel huysen en grooten gebouwen schaedeloos gemaeckt, seven kooren moolens ongeworpen met noch eeniege saech- moolens met soo menicht boomen uyt eert om ver geworpen soo dat Godt almachtich hier ge- toont heeft dat hij te vreesen is. (zie afb.) Op het laatste aspect zal in dit artikel de nadruk
vallen. Men was ervan overtuigd, en dat niet alleen toen maar ook vandaag de dag nog wel - te denken valt aan de cycloon van 1925 in Borculo en de watersnood van 1953 - dat Gods straffende hand |
|||||||||||||||||||||||
achter het natuurgeweld stak en steekt. Nog in
1674 verscheen in Amsterdam „voor de Liefheb- bers" de „Donder-Basuyne Godts, Geblasen over Hollandt en Uytert", waarin op rijm verslag gedaan werd van wat er allemaal gebeurd was 4). De Droef- heid vertelt aan de Vreugde: lek was een Bee-dagh uyt, als men in alle
Kercken,
De Boet Basuyne blies, tot weer van Sondens-Wercken,
(Herstellingh van de Staet)5) het Preecken was nau uyt,
Daer klonck Godts Donderstem, met ijsselijck^ |
|||||||||||||||||||||||
EXCURSIES
21 augustus: een rondvaart
door de Utrechtse gracht- (en), en o.a. een uitstap naar een werfkelder. Kaar- ten a ƒ2,50 (kinderen half geld) 's avonds bij de boot. Vertrek bij Galeries Mo- demes aan de Oude Gracht, 7.30 uur. 14 september: herhaling van een bezoek
aan de restauraties van de Jacobi- en Klaas- kerk, olv architect Th. Haakma Wagenaar. In de eerste plaats bedoeld voor hen, die 20 april teleurgesteld moesten worden. Kaarten vanaf 3 september bij De Discus, a f 1,50. Voorts sept./okt.: „Belle van Zuylen", ten-
toonstelling Slot Zuylen. Zie verder in het mei-nummer. |
|||||||||||||||||||||||
juni 1974
|
|||||||||||||||||||||||
nummer 6
|
|||||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tei. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||||
41
|
|||||||||||||||||||||||
geluyt.
De Locht scheen enckel vyer, de groote Hagelsteenen,
De schrickelijke Wint smeet hooge Meulens heenen,
Dreef dack en Glasen in, Velt Schou en Gevels neer,
Trock dicke Boomen uyt, smeet hondert voeten veer.
|
||||||||||||||||||||||||
Stont binnen Uyters-poort, maar kende
Uytert niet;
Het was er al in Rou, vol kerremen en weene,
Veel Straten lagen woest, onbruyckbaar van de Steene.
Veel Huysen Gevelloos, van dack en glas
ontbloot.
Veel Boomen uytgeruckt, veel Mensch en Beesten doot.
De Kerrick van de Dom, 't vermaerde Werelts-wonder,
Dat soo veel Eeuwen heught, dat ley oock hallef onder.
De lacobs-Tooren af, de andre stomp of neer,
Haar Heylighdommen woest, geschonden of om-veer.
|
||||||||||||||||||||||||
lek ginck doen naer het Sticht, daar lage
gantsche streeken
En Dorrepen ter neer, die door Godts tooren
beeken
Soo hadde gepasseert, een bange teugh gedaen
Men sagh er Schuur, noch Stal, geen Huys
noch Tooren staan
|
||||||||||||||||||||||||
+vHfoÜS |
|
||||||||||||||||||||||||
Sr.
|
||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||
(int-
|
||||||||||||||||||||||||
»♦»
|
||||||||||||||||||||||||
(V
|
||||||||||||||||||||||||
-jij
|
||||||||||||||||||||||||
Vermelding van de stormramp in een familiebijbel.
Mijn hart van droefheydt sloot, al was ick
droefheydt selve
lek sagh dat jammer aan, dat vroeten en dat delve,
Dat soecken in de puyn met jammerent geluyt,
Den een die trocker Goet, den ander menschen uyt.
Tot ick te Uytert quam, gelade met verdriet,
|
||||||||||||||||||||||||
Mijn Hayr te berrich rees, ick storte Trane-beke,
Beweende Syons-Breuck, het Lantschap scheen te spreke.
Waeckt op vergruysde sticht, bekeert U
Nederlant,
Eer ick van U vertreck, mijn Kandelaer ver plant. Godt kan ons haest verdoen, hij hoeft geen
France handen 6),
Hij blaest en het verstuyft, schut Kerreken en Landen
|
||||||||||||||||||||||||
42
|
||||||||||||||||||||||||
De ruïne van de Domkerk gezien vanuit
het (noord)westen. Een zwart-krijt-teke- ning uit Saftlevens ,,ooggetuigeverslag". (G.A. Utrecht). |
|||||||||||
't Is seecker (seyd de Vreught) veel Helden
sijn gevallen,
Maar leven in haar Naam, men sa/ haar Roem uytschallen:
Haar Ziele praalt bij Godt, die Lof klinckt op haer Serck
Sij sturven voor het Landt, haar Vrijigheydt en Kerck
Wij bidden Hemels Vriendt, wij buygen knie
en hart
Gunt ons U Heyl en Hulp, heelt Heelder Hollandts smart
Stort Zeegen, Zeegen-Son, verdrijft het Oorlooghs-doncker,
Dempt moorden, roof, en brandt, geeft vreught, en vree gefloncker.
En op de melodie van het „Wilhelmus" volgt dan
in 8 coupletten een zegezang op de prins van Oranje. Het 6e vers luidt: Bekeert U dan van Sonde
Vernedert Nederlandt En slaet u Vijandt wonde Versterckt Oranjes handt: Danckt, Godt, wiens eygen hande U slaafse Banden slaackt, |
|||||||||||
Keert Huys en Hooven om, ö vreest
lehovaas hant
Bout op der Eeuwen Rots, niet op het Werelts sant.
|
|||||||||||
Na deze lange litanie geeft de „Vreughde" in een
„Victory-Basuyne" haar oordeel over de rampen die de Nederlanden en Europa troffen. Zij heeft echter geen aandacht voor het in puin gevallen Utrecht. Het gaat haar alleen maar om de politieke situatie. De Fransen, die in juni 1672 de stadwaren binnengetrokken, waren immers nog maar net ver- dwenen, Oranje had het „velt" gehouden en zijn nieuwe regeringsreglement kunnen afkondigen, alles bijeen redenen genoeg om zich te verblijden, zo meent zij: Hij maeyt de Lelies af7), hij breydelt het gewelf
Wij waren eerst te swack, de Vijandt aen 't geplonder
Prins Willem went het om, en schiet er lustigh onder
Al kraeyt de France Haen, haelt eerst een
goeye haau,
De leeuw blijft onvertsaght, hij roert zijn Helden-klaau.
|
|||||||||||
43
|
|||||||||||
't Geen schatten, rust en sweet
Bij na een Eeuw verslond, en daer soo menigh
Braven
Sijn konst, sijn sorgh, en kragt, had noestigh aen-besteet.
|
|||||||||
Tot wonder aller Lande,
Van vier weer seven maackt. De Haagse predikant lohan van Vollenhoven
dichtte niet lang daarna aan de hand van psalm 135 : 7 — Hij doet dampen opstijgen
van de einden der aarde,
Hij maakte bliksemen bij den regen
Hij doet den wind uit zijn schatkamers uitgaan —
Over de „Verwoestinge van Bozra in Edom"8),
zoals deze in het 34e hoofdstuk van de profetieën van Jesaja beschreven wordt. Zijn bedoeling was om in 4-regelige verzen (waarbij de melodie is aangegeven) het „Onweder en Stormwind", die Utrecht teisterden, met dit Oud-Testamentische verhaal te vergelijken, natuurlijk om er de nodige lering uit te trekken. Of hij daarin geslaagd is, wordt gaarne aan de lezer overgelaten. Hier zijn enkele van zijn 39 verzen: Soo even heeft dien storm, den Dom daer
neer gedreven,
En plotseling in puyn, in gruys en stof verkeerd. Het scheen door schrander konst kon dat
gestel niet swichten,
Soo vast, soo sterck gebouwd; En God beveeld maer een, van dees geswinde schichten,
Daer door de grondslagh werd te morsselen gedouwd.
De steunsels dwars verset, en uyt haer plaets
gewrongen,
Hoe nauw aen een gehecht
En sulk een swaer gewicht, verdrayd, en soo
verdrongen
Dat kruyn, en welffsel op den drempel sijn
gelecht.
Want 't was als of de aerd wou van de Grond
verbeuren,
En door een sulffer vlam,
Met vreesselijck geluyd, de woleken open scheuren,
En dat de laatste uur, de Wereld over quam. Daer door soo wonder stuck, werd in der yl
verslonden
't Geen Eeuwen scheen te staen,
Dat in een oogenblick, geen steen of steen gevonden
Wierd van dit machtigh werek, door 't schricklyck fel Orcaen.
Soo dat dat Hooft-cieraed leyd in sijn gruys
begraven,
|
|||||||||
Van Vollenhoven maakte met zijn verzen een grote
indruk op zijn tijdgenoten. In ieder geval waren er veertien van hen - misschien op verzoek van de uitgever of van Van Vollenhoven - bereid om een soort „aanbeveling" te dichten, bestemd om vóór de „lofgedichten" te worden gedrukt. Johan Pluimer vindt de volgende woorden: Vollenhoven, hoe heeft zich mijn geest
verwondert:
Door uwe helde-zang op uwe stichtzen Dom?
Gy maakt rr.y waarelijk op dat muzijk schier si om,
Nu zulken hooge toon in uwe vaerzen dondert. Naar dat dan endelijk de droefheid was
geweeken,
Zag elk de vruchten aan van 't vreeselijk gewelt:
Veel eeuwen arbeids in een oogenblik gevelt;
Daar over honderd jaar de weereld van zal spreeken.
In 6 regels vervolgt J. de Wees:
Het schriklijk onweer sloeg den grooten
Dom-Kerck needer,
Dat trof het Sticht in 't hart', doch vroome Zielen 't meest';
Maar Vollenhovens hand, van een Godvrugten geest'
Gedreven, die verheft 't gevallen Gods Huys weeder;
Zijn stichtelijk Gezang verdooft het droef misbaar,
En zijne Pen, verstrekt een nieuwe Kerk-pylaar. en Govert Bidloo vraagt zich af:
't Alout gesticht leit neergesmeeten,
De Dom Kerck, Utrechts Pronk gebouw, Van een gesloopt, uyt een gereeten, Zet Utrecht over al in rouw. Was dan na zoo veel ramp, en lyen: Na 't schrikkelijke Krijgs-gewelt, Uw ondergang niet te vermyen, Maar van het noodlot vast gestelt! In het door mij geraadpleegde exemplaar prijst -
als laatste van de 14 en met eigen hand ge- schreven - Wilhelmus de Ridder op de volgende wijze het werk van Van Vollenhoven aan: |
|||||||||
44
|
|||||||||
God is een wesen aller wesen,
Te eer en, duchten en te vresen, Hij is een God die wonderen doet, Waardoor den mensch verbaast staen moet. Als hij sijn stem maar eens gaet geven
Hij doet het alles schricken, beven, De stemme van sijn Majesteijt Die goet verselt met heerlijckheijd. Hij smijt daardoor den hoogen ceder
Op Libans top geplant ter neder. Sijn stem maeckt dat de steenrots splijt, En dat de hinde jongen smijt. Dees stemme liet sich onlanghs hooren
Tot Utrecht; maar dat had geen ooren, veel min een hert om te verstaen Wat haar dees stem quam seggen aen. Men sagh de lucht van verre broeijen,
En stracx men hoort het brullen loeijen En donderen met groot getier, De stormwint huijlt, het blixemvier. Schiet nae de aerd'de donder schooten
Die rollen gints en weer, en stooten Ter neder al wat haar ontmoet, En smijten 't alles onder voet. Men siet dat kercken, toorens, huijsen
Met eenen slagh tot stof vergruijsen, De domkerck selfd dat swaer gebouw Dat d'eeuwen als verduuren souw. Dat boven alles uijt quam kijcken,
En als vorstinne stond te prijcken Van alle kercken in het rond, Dat leijt door eenen slagh te grond. En plotselijck ter neer gesoncken,
Dat werck dat uijt een rots gekloncken, En eeuwigh scheen te sullen staan, Is in een ogenblick vergaen. Soo quam die grooten Heer der Heeren,
Door dese stem aen Utrecht leeren, Te doen recht en gerechtigheijd Naedat hij eenen ruijmen tijd. Getracht had door sijn boetgesanten
Sijn vrede haar in 't hart te planten Maar Utrecht had het woort van God Veracht, versmeten, ja bespot. Soo was 't dan recht dat Utrecht hoorden
Een harder stem, dewijl 't de woorden Die liefflijck waren ende soet Veracht had met een trots gemoet. |
|||||||||
Het onderzoek naar de gevolgen van de
„storm" van 1 augustus 1674, die het schip van de Utrechtse Dom neerhaalde en ook elders in ons land, met name in Noord- Holland veel schade aanrichtte, begon in 1971 door een zg. „paleografische werk- groep" van het Utrechtse Gemeentelijk Archief. Deze werkgroep bestond het laatste jaar uit de dames: mevrouw drs. H. Borsje- Hillebrand, mevrouw C. F. M. Engelbrecht- Schmid, mejuffrouw I. van Rie te Utrecht, mejuffrouw drs. J. C. Weehuizen te De Bilt en de heren mr. H. Engelbrecht te Utrecht en J. H. M. Stokman te Bodegraven. Zonder hen en enkele van hun voorgangers zou aan het gebeuren in 1674 maar nauwelijks aan- dacht kunnen worden besteed en zou dit artikel wellicht nimmer op papier zijn gezet. Op de al genoemde expositie zullen de resultaten van het archiefonderzoek worden getoond, samen met het vermaarde door de 17e eeuwse kunstenaar Herman Saftleven getekende „ooggetuigeverslag". Aan deze tekeningen werd een doctoraal-scriptie ge- wijd door drs. A. F. E. Kipp te Utrecht. Alles zal worden samengebracht in een catalogus waarnaar hier met nadruk wordt verwezen. |
|||||||||
Och dat nu Utrecht leerde opmercken
Op sulcken woord, op sulcke wercken Want dees stem is een predikant Die boete roept tot kerck en lant. En wat s/j' 't land al aen komt seggen
Van Vollenhoven uijt gaet leggen In Sijn weergadeloos gedicht T' is waerdigh dat het in ons Sticht. Met gouden lettren word geschreven
En oock in 't herte in gedreven
Van ider die het hoort off leest
Niet door poncoen, maar 's Heeren geest.
Soo sal met het gedicht oock leven
Des dichters naem, die 't heeft geschreven En sal noijt rotten noch vergaen Soolangh het Sticht in 't Sticht sal staen. Maar onwaerdeerbre Vollenhoven,
U dicht gaet verr'mijn lof f te boven, En daarom sal ick swijgen stil, T' onbreeckt aen kracht, en niet aen wil. In de vaderlandse geschiedenis is wel meer over
de „orkaan" van 3 eeuwen geleden geschreven. De bedoeling van dit verhaal is - aan de hand van |
|||||||||
45
|
|||||||||
Wijk
bij Duurstede
of een andere stad? |
|||||||||||||
enkele voor de hand liggende oorspronkelijke uit-
gaven - te wijzen op het oordeel van de mens over het natuurgeweld en vooral op het feit hoe men achter het „tempeest" van vroeger en achter het natuurgeweld van vandaag vaak de hand van de Schepper van hemel en aarde zag en ziet'). A. Graafhuis
|
|||||||||||||
1) Weerkundigen beweren dat begrippen als
,,storm" en ,,orkaan" hier niet passen. Het gaat om een ,,koufront" dat vergezeld ging van zware wind- stoten, hagel, bliksem en donder. 2) De bijbel werd in 1890 door Grietje Smal ing
aan de Gereformeerde kerk geschonken voor de kansel van de Westerkerk. Zie Utr. Kerkblad van W-W-1971. 3) Dat wil zeggen 1 augustus 1674 volgens onze
kalender. 4) De Donder-basuyne Godts geblasen over Hol-
landt en Uytert op den 1. Augustus 1674, zijnde Beedach 's avondts tusschen 7 en 8 uuren .... f' Amsterdam. Gedruckt voor de Liefhebbers. 1674. (Bibl. over Utrecht nr. 789, G(emeentelijk) A(rchief) U(trecht). 5) Het gewest Utrecht was met alle mogelijke
middelen buiten de ,,Unie" gehouden. 6) Dit wijst natuurlijk op de Franse bezetting.
7) De Franse lelie.
8) Lof-Gedichten, op de Verwoestinge van Bozra.
Stichtelijck en beweeghlijck op de komst der regel- maet gebracht, en schriftmatig uytgebreyt, door lohan van Vollenhoven. Behelsende het neder- storten van den Utrechtsen Dom-kerck. Utrecht bij Willem Clerck op de Neude (z.j.). (Vriendelijk ter inzage verstrekt door H. 1. de Soeten te Utrecht.) 9) Op een aantal aspecten van het natuurgeweld
van drie eeuwen geleden zal de aandacht worden gevestigd tijdens een tentoonstelling, welke vanaf 1 augustus as. in het Centraal Museum wordt ge- houden. Dat kan o.m. omdat er op het Gemeentelijk Archief, dat bij het organiseren van tentoonstel- lingen met genoemd museum samenwerkt, veel onderzoek is verricht. |
|||||||||||||
De in het maart-nummer gepubliceerde foto van het
houten paneel, dat Wijk bij Duurstede zou voor- dellen, geeft me aanleiding enig commentaar te geven. Op de eerste plaats heb ik contact opgenomen
met het Rijksbureau voor kunsthistorische docu- mentatie in Den Haag, waar men bleek te beschik- ken over de door de Galerie Friederike Pallamar te Wenen in 1973 uitgegeven catalogus. Op bladzijde 88 daarvan stond de navolgende om- schrijving: „Seltener hollandischer Landschaftsmaler, der in
Heuschen (bedoeld is Heusden), Dordrecht, Utrecht und Amsterdam gearbeitet hat. Seine weiten Flusslandschaften, mit dunnen Farben in braunen Schattierungen gemalt, erinneren in ihrem idyllischen Reiz stark an Jan van Goyen und Aert van der Neer, unter welchen Namen noch manches von Meerhouds Gemalden geführt wird. Werk:
RHEINBLICK AUF WIJK BEI DUURSTEDE. Holz:
27,2x33,7 cm. Voll bezeichnet. Eine kunsthisto- risch besonders interessante Stadt-Ansicht des Meisters. Bliek von den Ufern des Rheins, der hier Lek genannt wird, auf die alte Stadt mit ihrer go- tischen Kriche aus dem 14. Jahrhundert, Stadttor mit Stadmauern und das alte Schloss aus dem 13.-15. Jahrhundert, in dem die Bischöfe von Utrecht residierten und Philipp von Burgund. Provenienz:
Sammlung N. M. Friberg, Stockholm 1950. Privat-
besitz in Basel, 1973.
Literatur:
A. Bredius, JAN MEERHOUD, in Thieme-Becker,
Band XXIV, p. 333, Leipzig 1930."
Met interesse heb ik de afbeelding bestudeerd. Ze
lijkt me een nogal vrije vertaling van wat Wijk bij Duurstede - van uit het oosten en niet vanuit het |
|||||||||||||
Reactie op "Kolen"
Op de vraag van Gibo Smilda in het februarinum-
mer heeft mej. dr. J. Hollestelle ons de volgende in- lichting verstrekt. Bij die ..Zwolse of Overijsselse Kooien" moet men niet aan steenkolen denken. Het gaat hier om houtskool, dat vervaardigd werd uit turf die in de kop van Overijssel gewonnen werd. Zwolle was een bekend centrum voor dit produkt. Hiermee zijn dus de geografische namen verklaard. Goud- en zilversmeden worden in de geciteerde advertentie genoemd omdat zij houtskool in hun bedrijf gebruikten als een zacht te verwarmen ondergrond bij het smeden van voorwerpen. |
|||||||||||||
46
|
|||||||||||||
Hoewel het paneel topografisch niet juist is, vind ik
de afbeelding wel aantrekkelijk. Ze ademt een vriendelijke sfeer uit, waarin veel romantische fa- cetten arn hun trekken komen. Tot slot de vraag: als het paneel Wijk bij Duurstede niet zou voorstellen, welke plaats dan wel? Ik heb daarover nagedacht en getracht een vergelijking te trekken met de hierbij afgebeelde staalgravure uit ca. 1860 van J. H. Rennefeld naar een tekening van E. Koster, waarbij een fantasie van Dorestad is afgebeeld. Ook daar vind ik geen enkel Wijks her- kenningspunt. Wél is het mogelijk de torens van het kasteel en die van de kerk te vergelijken met |
||||||||||||||
westen - moet zijn geweest. Topografisch vrij
nauwkeurige tekenaais als bijv. De Beyer en Bulthuis geven een geheel andere indruk. Indrukken
1. Dat er links in het beeld zoveel bosschages
zijn geweest, komt me niet waarschijnlijk voor. Daar bevindt zich ook vandaag nog steeds een uit- gebreid polderlandschap met weinig bomen en heesters. 2. De stadswal wordt nogal merkwaardig onder-
broken doo; een soort opgaande weg, die bij een |
||||||||||||||
.Dorestad". Staalgravure uit ca. 1860
door J. H. Rennefeld naar een tekening van E. Koster. (Eigendom van de gem. Wijk bij Duur-
stede; foto: G. A. Utrecht) |
||||||||||||||
stadspoort uitkomt. Als die poort de Leuterpoort
moet voorstellen dan strijdt ook dit onderdeel met de werkelijkheid, omdat de Leuterpoort voorzover ik weet, beschikte over twee puntige torens. In 1659 kwam na afbraak van die torens de welbeken- de schors- of runmolen „Rijn en Lek" daarop te staan. 3. De op de afbeelding voorkomende standert-
molen heeft nooit op de wal gestaan. Men verge- lijke het beroemde schilderij van Jacob van Ruis- dael, dat vanuit dezelfde richting werd geschilderd in omstreeks dezelfde tijd. 4. De torens van kasteel Duurstede lijken nogal
kolossaal. Zoveel grote torens heeft het nimmer gehad. De enige ook op oudere prenten voorko- mende grote toren is de nog steeds bestaande en in 1952 gerestaureerde bourgondische toren. 5. In de verte schijnt er aan de horizon boven de
rivier als het ware een of andere grote stad op te rijzen. Ook dit herkenningspunt is mij in deze af- beelding van Wijk bij Duurstede vreemd, maar wel- licht is dit niet eens de bedoeling van de schilder geweest. |
||||||||||||||
die op het paneel van Jan Meerhoud. Dan zou je
zeggen, dat er enige overeenstemming is. Ik zelf heb wel eens gedacht aan de Tower of London toen ik de vier gelijkvormige robuste hoektorens zag, maar dan lijkt me de omvang van de stad toch nogal minimaal. De lezer zal begrijpen dat het geheel niet overvloeit
van duidelijkheid. Daarom zou ik zeggen, wie mis- schien meer licht over deze voorstellingen kan laten schijnen, laat hij zich melden. Ik ben in elk geval zeer geïnteresseerd. 1. C. 1. M. Rouppe van der Voort
|
||||||||||||||
M 75
|
||||||||||||||
Onder het opschrift M 75 zullen we af en toe
nieuws vermelden over de voorbereidingen voor en het verloop van het Monumentenjaar 1975. Op de ledenvergadering van 23 april jl. is immers ook onze vereniging begonnen met de be- zinning op dat thema, waarvoor mevrouw Offringa in het maartnummer een inleiding had geschreven. In de eerste plaats hoort het bestuur graag sugges- |
||||||||||||||
47
|
||||||||||||||
ties over een klein, financieel voor ons haalbaar
project, dat in 1975 ergens in de provincie geres- taureerd zou kunnen worden. Verder is internationaal en nationaal de mogelijk-
heid geopend om gemeenten, verenigingen of or- ganisaties en personen te onderscheiden vanwege hun bijzondere inzet voor monumenten en hun om- geving. Ook hierbij willen de leden hun bestuur misschien wel helpen nadenken om tot een goed voorstel te komen. Criteria voor toekenning van een onderscheiding aan gemeenten zijn het voeren van een beleid dat aan de oude stads- of dorps- kern ten goede komt door middel van planologische bescherming en zorg voor individuele monumenten, beplanting e.d. Bij personen, bedrijven enz. zal |
gelet worden op hun bijzondere verdiensten (orga-
nisatorische, publicistisch, financieel of anderszins) voor de verzorging van een monument of voor de rehabilitatie van een historische stads- of dorps- kern. Ten slotte maken we u attent op het „Boek van de
Maand" dat van 6 juni tot 6 juli tegen gereduceerde prijs verkrijgbaar is. Daar het bij het schrijven van dit bericht nog niet beschikbaar was, moet de titel duidelijk maken dat het aandacht wil wekken voor het culturele erfgoed van Nederland: „Met het oog op onderweg; een tocht in woord en beeld langs monumenten in Nederland". Red.
|
|||||||||||||||
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN V
|
||||||||||||||||
primitief geregeld, want van vaste en geregelde be-
steldiensten was geen sprake. De stadsbesturen maakten voor de verzending van hun correspon- dentie gebruik van betrouwbare personen. Hun vertrek naar een andere stad werd meestal te voren aangekondigd, waardoor ook de burgerij van de diensten van deze briefdragers (tegen betaling) ge- bruik kon maken. Het oude Sticht, met haar adel, hoge geestelijkheid en vele kloosters, heeft onge- twijfeld al vroeg talrijke briefdragers door haar stadspoorten zien komen en gaan. Met de verbreiding van de lees- en schrijfkunst nam ook het verzenden van brieven door de bur- gerij toe, waardoor de inkomsten van de briefdra- gers belangrijk stegen. Dit was voor enkele steden in ons land aanleiding zelf de posterijen te gaan verzorgen. Voor de uitvoering daarvan werden dan „comptoirhouders" aangesteld. Ook in Utrecht kwam er een stedelijke posterij tot stand. Het postkantoor werd ondergebracht in het stadhuis. Uitgezonderd de twee vroedschapsleden die het oppertoezicht hadden, bestond in 1775 het personeel uit één postmeester (jaarsalaris ƒ 1000,-) twee kantoorhouders (salaris voor elk ƒ300,- 's jaars) één assistent en drie briefbestellers (jaar- salaris assistent f60,-; briefbesteller ƒ312,-). De 15e januari 1799 werden bij de wet de posterijen nationaal verklaard. Alles moest evenwel voorlopig op de oude voet blijven doorgaan tot een algemene herziening van het postwezen zou plaats hebben, De verantwoordig der ontvangen gelden moest echter geschieden ten gunste van de overheids- schatkist. Allen die meenden door deze maatregel |
||||||||||||||||
Een klooster voor adellijke maagden, die willen
leven naar de ideeën van de heilige Franciscus, stond eens aan de westzijde van de Neude. Dit Ceciliaklooster moet daarvóór de kasteelachtige woning geweest zijn van de welgeborene Gijs- brecht van Amstel. Daar dronk hij graat Floris V onverbreekbare trouw en vriendschap toe alvorens hij hem, met Herman van Woerden, buiten Utrecht verraderlijk vermoordde. In 1647 werd het klooster aangekocht door de ge- |
||||||||||||||||
De postzegelkathedraal
|
||||||||||||||||
meente Utrecht teneinde de provinciale munt (in
1814 Rijksmunt geworden) te kunnen verplaatsen van de Muntstraat hoek Kromme Nieuwegracht naar de Neude. En in 1918 besloot het stadsbestuur de gebouwen aan de westzijde van de Neude, de zuidzijde van de Potterstraat en de Noordzijde van de Drakenburchstraat te slopen. Op de vrij gekomen ruimte zou dan een nieuw postkantoor verrijzen waarin de drie diensten, posterijen, tele- grafie en telefonie, gezamenlijk konden worden ondergebracht. Met het slopen en het metselen van de fundering
waren zestien maanden gemoeid, met de bouw - naar het ontwerp van architect J. Crouwel - bijna vijf jaar. Er is dus wel even gelegenheid iets te ver- tellen over het postwezen in de stad Utrecht. Het vervoer van brieven was in vroeger tijden zeer |
||||||||||||||||
48
|
||||||||||||||||
Gez/cht op het stadhuis
' waarin gevestigd *0.000000i3M] 't postcomptoir (1784) |
|||||||||||
aanspraak op schadevergoeding te kunnen maken
konden zich hierover tot de landsregering wenden. Overeenkomstig de door de Staat te maken rege- ling zou dan over een schade-uitkering later worden beslist. Voor Utrecht was de schadepost belangrijk, want
de laatste tien jaar had het postkantoor ruim ƒ210.000,- opgebracht. Deze opbrengst werd door Utrecht aangewend tot verzorging der armen en de Aalmoezenierskamer zou zonder deze baten in moeilijkheden komen. Drie jaar lang duurde het voor een schaderegeling tot stand kwam; 'n rege- ling waartegen Utrecht bezwaar maakte. De rege- ring bleef evenwel op haar stuk staan en ten slotte moest'Utrecht met de berekende schadevergoeding akkoord gaan en werd deze gedurende 25 jaar in maandelijkse termijnen ontvangen. Verkeer
In 1806 was het hoofdpostkantoor gevestigd aan
de Kromme Nieuwegracht hoek Jansdam, want de ruimte in het stadhuis was te klein geworden. Na zo'n twintig jaar werd op verplaatsing van het kan- toor aangedrongen, omdat de postdiligence met in- en uitladen in de ochtend uren op de smalle Kromme Nieuwegracht het verkeer stremde. Ver- huizing naar de Drift volgde in 1829 en in 1853 naar het Janskerkhof. De openstelling voor het publiek was aldaar van 5 tot 23 uur en van 24 uur tot 2 uur. Vijf postbestellingen per dag zorgden voor een prima service aan de burgerij. Nadat vanaf 1 mei 1865 het kantoor gevestigd was aan de Rijnkade hoek Vredenburg werd het in 1867 ver- plaatst naar Achter de Dom. Door al deze verhuizingen zijn een tweetal jaar-
tallen, belangrijk voor de posterijen, ongenoemd gebleven. Op 1 september 1850 trad namelijk de postwet in werking waarbij het monopolie van briefvervoer aan de Staat kwam en Utrecht gele- genheid kreeg driemaal daags per spoor brieven te verzenden, dus voortaan was het niet meer alleen |
aangewezen op postwagens en stoomboten. Verder
was het van 1 januari 1852 af mogelijk (na 12 april 1877 verplicht) brieven te frankeren met postzegels, vervaardigd in het muntgebouw aan de Neude. En daar op de plek waar eens de eerste Neder- landse postzegels werden gedrukt verrees het nieuwe P.T.T.-gebouw. Bij de niet-officiële inge- bruikname van dit gebouw speelde de toen 21 -ja- rige postfanfare „Onder Ons". Dat was op 11 augustus 1924, aanstonds 'n halve eeuw geleden. W. F. van Schaverbeke Literatuur
Geschiedenis van het postwezen in de stad Utrecht,
Hoofdbestuur PTT., Den Haag, 1939.
P. Louwerse, Vaderlandsche geschiedenis.
A. G. Wetsch, Geschiedenis van stad en provincie.
|
||||||||||
Catalogus Samuel Muller
De laatste dag waarop de tentoonstelling over Sa-
muel Muller in het Gemeentelijk Archief te Utrecht bezichtigd kan worden, is 20 juni. Vermoedelijk ver- schijnt dit blad te laat om vergeetachtige belang- stellenden aan hun voorgenomen bezoek te her- inneren. Laten zij dan proberen om alsnog in het bezit te komen van de catalogus (prijs: f 5,—)! Dr. Struick en enkele van zijn medewerkers heb- ben hierin interessante bijdragen verzorgd over verschillende facetten van Mullers veelzijdige per- soonlijkheid - Muller als archivaris, bibliothecaris, historicus en in zijn zorg voor de prentenverza- meling -, die voorafgegaan worden door een be- schrijving van zijn levensloop. De uitgave bevat ook een vijftiental illustraties, waaronder een kos- telijke karikatuur van Muller, getekend door de kunsthistoricus Vogelsang. L. v. T. |
|||||||||||
49
|
|||||||||||
Restauratie
Nieuwegracht 39 |
||||||||||
Niet altijd behoeft een restauratie spectaculaire
architectuur-historische of archeologische vondsten op te leveren om van grote betekenis te kunnen zijn. Dat blijkt uit de in september 1973 voltooide restauratie van Nieuwegracht 39. Terecht werd dit huis het meest verwaarloosde van de gracht ge- noemd. De restauratie - die in juni 1972 een aanvang nam
- werd in opdracht van Het Utrechts Monumenten- fonds, onder de directie van het bureau Oosting, uitgevoerd door het Bouwbedrijf Stuyvenberg en Pos B.V. Er ontstonden niet alleen drie riante woonhuizen, maar bovendien werd de gracht ver- rijkt met twee kleurrijke gevels. Met het in 1967, eveneens door het Monumentenfonds, gerestau- reerde Nieuwegracht 37 is het beeld van foto 1 ontstaan. Drie bouwelementen
Het complex bestaat al heel lang uit drie bouw-
elementen, ook al viel daar door de laatste be- woningsvorm (er woonden 17 studenten) weinig meer van te herkennen. Aan de gracht zijn twee bouwlichamen gesitueerd. Het noordelijke is een smal langgerekt huis (uitwendig 13.20 x gemiddeld 3.60 m) van 7 spantvakken diep. De voorgevel is opgetrokken in een rode baksteen (formaat 4.7 x 11 x 23), afgewisseld met banden in gele baksteen, van hetzelfde formaat en bekroond door een trap- gevel beëindigd met een pilaster, waaronder een natuurstenen leeuwenkopje. In de gevel zijn op de beganegrond duidelijke restanten van een poort aanwezig. Het zuidelijke huis is breder (gemiddeld 5.50 m) en voorzien van een eenvoudige lijstgevel. Achter deze beide huizen ligt dan een 15 m diepe binnenplaats, afgesloten door het derde bouw- lichaam, het achterhuis (8.40 x 6.00 m). In tekening 1 wordt de huidige situering toegelicht. Voor de restauratie was het zuidelijke voorhuis
zeer ondiep (9.50 m). Een klein plaatsje met een bouwsel, dat één kamer bevatte en afgedekt werd door een kapje sloot het voorhuis af van de binnenplaats. Op tekening nr. 2 is deze oude toe- stand aangegeven. Bij de restauratie werd - ten- einde een bruikbare woonruimte te scheppen - het |
||||||||||
Foto /. Nieui.veg.sc/it 39 na de restauratie.
|
||||||||||
zeer onderkomen bouwsel gesloopt en het voorhuis
in de diepte met 3.00 m uitgebreid. Daarmede werd voorrang gegeven aan bewoningseisen boven schilderachtigheid. Aanvankelijk voorzag het restauratieplan in het
transformeren van de lijstgevel van het zuidelijke voorhuis in een trapgevel. Bij het voortgezette onderzoek direct bij de aanvang van het werk wer- den evenwel noch in de voorgevel, noch inwendig sporen gevonden die een zodanige wijziging his- torisch verantwoord zouden hebben gemaakt. Op- merkelijk is ten slotte dat in het bovendeel van |
||||||||||
50
|
||||||||||
Foto 2. Toestand in 1877.
|
|||||||
deze gevel moppen (formaat 6.5 x 15 x 29-30 cm)
zijn verwerkt. Vooralsnog lijkt het 't meest voor de hand te liggen dat deze secundair zijn gebruikt. De voor(trap)gevel van het noordelijke huis heeft
tijdens de restauratie twee kruisvensters gekregen. Gewoonlijk zijn van een dergelijk eenvoudig huis geen tekeningen of foto's aan de archieven te ont- futselen. In dit geval was evenwel de uit 1877 daterende foto beschikbaar, die hierbij als foto 2 is afgedrukt. Het daarop zichtbare kruisvenster leverde voldoende gegevens op om tot reconstruc- tie te besluiten. De foto leverde bovendien de aanwijzingen voor het vervangen van de aanwezige stuclijst boven de onderpui door een houten met tandlijst. Poortweg
In dit huis zijn tevens verdere restanten van de
eeds genoemde poortweg gevonden. Foto 3 toont de bestrating die tijdens de restauratie, na het ver- wijderen van de beganegrondvloer, zichtbaar werd. Dok de op de foto zichtbare dichtgemetselde |
|||||||
Tekening 1: huidige situering.
|
|||||||
51
|
|||||||
vensteropening wijst op het bestaan van deze
doorgang. Daarnaast bleken in de voorgevel - naast de gemetselde boog met drie natuurstenen blokken - ook natuurstenen schampstenen opgenomen. Het archief levert over deze poortweg duidelijke gegevens. De naspeuringen van de heer G. i. Röhner in de verzameling akten van transporten en plechten leverden o.m. op de akte van 19 sep- tember 16901), waarbij Gerardus Josephus van Blokland aan Cornelis van Veldhuijzen verkoopt: „sekere huysinge, plaets en hof, staende ende gelegen alhier binnen Utrecht in de Romerburger- straat . . . ende daer en boven noch een stallinge daerachter met de poortweg ende camere daer boven op de Nieuwe graft uytcomende naest de |
|||||||||||
~1
|
|||||||||||
Foto 3. Bestrating die tijdens de restauratie zicht-
baar werd. |
|||||||||||
huysinge van de here Vincent Stalpart van der
Wiele mitsgaders noch seeckere huysinge staende aan de westsyde van de nieuwe graft omtrent de Pauwelsbrugh naest de voorschreven poortweg . . ." De oudste gevonden akte, waarin de poortweg wordt vermeld is die van 16 mei 16261) (de akten |
|||||||||||
Tekening 2.
|
|||||||||||
52
|
|||||||||||
van transporten en plechten van vóór 1626 zijn
helaas nog niet geklapperd) waarbij een plecht ( = hypotheek) wordt gevestigd op een ,,huysinge ende hoffstede staende en gelegen aen de west- sijde van de Nieugraft bij Sinte Pauwelsbrugh daer Dirck van Weede noortwaerts ende die here Van Wolffsweert met zeeckere poortwech Zuytwaerts naestgelegen sijn . . ." Wapenschild
De familie Van Weede werd eerder aangetroffen
als eigenaar van de tgw. huizen Nieuwegracht 35 en 37. Het bij de restauratie van Nieuwegracht 37 in de voorgevel aangetroffen wapenschild bleek dat van de familie Van Weede te zijn 2). De gevel- architectuur van dit huisje vertoont een sterke ver- wantschap met de in de eerste helft van de 17de eeuw door de Amsterdamse bouwmeester Hendrick de Keyser gebouwde woonhuizen. Tijdens de restauratie van nr. 37 werden sporen van door- gangen gevonden in de zijmuur van nr. 35. Daaruit mag worden geconcludeerd dat dit huisje een tot dan toe nog open terrein opvulde. In 1699 werden beide huizen door de erven van Vincent Stalpart van der Wiele en Johanna van Weede verkocht: nr. 37 bij akte van 24 februari 16991) aan Gijsbert van Vianen en nr. 35 bij akte van 28 maart 16991) aan de Domheer Wilhelmus van der Nijpoort. Dit laatste, ook nu nog door het materiaal van de bouwmuren en de kapconstructie als 15de eeuws te herkennen grote huis, grensde volgens de omschrijving in de akte ,,agter" tegen „'t erff Cornelis van Velthuysen". Geconcludeerd mag m.i. uit het voorgaande worden
dat de poortweg reeds in 1626 en het huis daar- boven en die ter weerszijden daarvan in 1690 in ieder geval bestonden. Indien de genoemde akte van 16 mei 1626 het tgw. nr. 37 betreft (en alles pleit daarvoor) dat valt de bouwdatum - mede gezien de bouwtrant - rond die datum te stellen. De poortweg behoorde ongetwijfeld bij het als de tgw. huizen Hamburgerstraat 23 en 25 te iden- tificeren uit circa 1400 daterende grote huis3). Achtergevel
In 1795 blijkt de poortweg (die nu ten name van
pastoor Van Schendel staat) nog steeds aanwezig (akte van 15 december 1795)'). Voor mijn gevoel moet de poortweg toch kort daarna buiten gebruik zijn geraakt omdat de bouw van het achterhuis van nr. 39 in het eerste kwart van de 19de eeuw valt te dateren. De achtergevel van dit huis (die bij de restauratie geheel gespaard kon blijven) is echter van veel oudere datum (17de eeuw) en toont - in de aanwezigheid van vlechtingen - dat t.p. een ouder gebouw gestaan heeft. Was dat wellicht de „stallinge" waarover in de reeds genoemde akte |
|||||||||
Kadastrale situering.
|
|||||||||
van 19 september 1690 gesproken wordt? Of de
achtergevel de oostgevel van de stalling vormde en Nieuwegracht 35 een minder diep erf had (de kadastrale situering - zie tekening nr. 3 - geeft aanleiding tot veronderstellingen) zodat de poort- weg tot het grote huis aan de Hamburgerstraat toe liep is een onopgeloste, en in het kader van deze restauratie ook minder belangwekkende vraag. W. Thoomes
|
|||||||||
1) Archief der stad Utrecht, II, nr. 3243.
2) laarverslag Stichting Het Utrechts Monumenten-
fonds, 1966-1967, blz. 12-13. 3) Temminck Groll, Het middeleeuwse stenen huis
te Utrecht, blz. 103. |
|||||||||
53
|
|||||||||
Vreemde straatnamen in De Bilt (2)
|
||||||||||
geven, helpt ons evenmin. Die Herenweg is een
Heerweg en onder Heerwegen werden verstaan „die wegen daar die koopman of vreemde man te wagen van die een Stad tot d'ander, of van dat een groot Dorp tot het ander vaart",1) een definitie waaraan ons vijf meter brede en honderd meter lange, doodlopende straatje met aan weerszijden 19e-eeuwse arbeiderswoningen bepaald niet vol- deed. Eerst na jaren hoorde ik hoe onze naam Herenweg
in de wereld zou zijn gekomen. Het verhaal is af- komstig van een in het straatje geboren en geto- gen vrouw die enige jaren geleden op ongeveer 80-jarige leeftijd is overleden en die het op haar beurt bij overlevering van haar ouders had. Nu ongeveer een eeuw geleden woonde aan de Herenweg een jong getrouwd echtpaar, later oom en tante van onze zegsvrouw, hij arbeider zoals alle buurtbewoners daar. De vrouw had door haar uiter- lijke bekoring de aandacht getrokken van een jongeman uit een van de aanzienlijke families in de omgeving. Deze placht de vrouw geregeld thuis te bezoeken. Zijn paard bond hij dan vast aan het hekje voor het huis. Van verheimelijking was dan ook niet in het minst sprake. Ook niet tegenover de man. Integendeel, hij was het die menigmaal zijn vrouw het afgesproken bezoek moest helpen her- inneren, met de woorden: „Maria, denkt Ge eraan dat den heer vanmiddag komt". (Dit „den" in de eerste naamval, door onze zegsvrouw uitdrukkelijk zo geciteerd, kan de geloofwaardigheid van haar verhaal alleen maar verhogen. Wij ontmoeten dit restant van een vroeger veel algemener gebruik wel meer in de 19e eeuw. De nog kersverse spel- ling De Vries en Te Winkel had zich dan ook nog niet meester gemaakt van het conservatieve plat- teland.) De straat was niet alleen volkomen op de hoogte, maar ging ook geheel akkoord met het ge- val. Had men het paard zien staan, dan constateer- de men „den heer is bij Maria" en de bezoeker werd door iedere buurtbewoner vriendelijk en be- leefd gegroet.2) Hoe lang deze omgang heeft ge- duurd weten we niet, maar in ieder geval zo lang dat, aldus werd ons verteld, het veelvuldig en al- gemeen gebruik van de aanduiding „den heer" het volk in de onmiddellijke omgeving de naam „He- renweg" in de mond heeft gegeven. Het is natuurlijk een goed ding dat dergelijke na- zweren van feodale verhoudingen zijn uitgewoe- kerd; dat het volk te veel gevoel van eigenwaarde heeft gekregen om zich nu nog tot zoiets te ver- lagen; dat de lonen dusdanig zijn gestegen dat de |
||||||||||
Er bestaan twee soorten straatnamen: zij die van-
zelf, bij de bevolking, zijn ontstaan en later door de overheid zijn gelegaliseerd, en de bedachte, de kunstnamen. De eerste groep is in het algemeen het meest interessant. Er behoren dikwijls heel oude namen toe waarvan de oorsprong soms moeilijk of niet meer is terug te vinden. Het kan ook voorkomen dat een naam, ofschoon niet eens erg oud, zich nog maar op het nippertje laat verklaren; dat de zin ervan, die alleen in de overlevering ver- ankerd ligt, op het punt staat voor goed de ver- getelheid in te duiken en zich nog net bij de staart laat vatten. Iets van dien aard doet of deed zich vrij onlangs voor bij een straatnaam in De Bilt. Wanneer de bus naar Bilthoven stopt bij de halte |
||||||||||
De Herenweg
|
||||||||||
Hessenweg-Looidijk, kan men als passagier zien
hoe van rechts een bescheiden zijstraatje op de Hessenweg uitkomt. Het is de Herenweg. Het straatnaambordje is pas in 1954 aangebracht, maar de straat en haar naam zijn al een honderd jaar oud. Dit is als volgt te verklaren. De huisjes aan de straat waren officieel genummerd als Hessen- weg en de naam Herenweg was niet anders dan een gebruiksnaam die door de spraakmakende ge- meente in het leven was geroepen. Hot straatje liep na honderd meter dood en had, behalve met de Hessenweg, met geen enkele straat verbinding. Dit alles werd anders toen het uitbreidingsplan ,,De Akker" werd verwezenlijkt. Het hele gebied tussen Hessenweg en Soestdijkseweg kwam in exploitatie en werd met straten doorsneden. De Herenweg werd doorgetrokken en kreeg directe verbinding met andere wegen. Nu moest de straat ook een eigen naam hebben en de gemeenteraad besloot op 27 september 1954 de oude naam Herenweg te handhaven. Vreemd
Ik had mij dikwijls afgevraagd wat de mensen
mocht hebben bewogen tot een naam die in casu toch wel vreemd genoemd mag worden. Van een gelijksoortige afleiding als die van de naam He- renstraat in Utrecht, die teruggaat op de Heren van Oudmunster, kon hier geen sprake zijn. De naam Herenweg waarmee wij op oude kaarten de grote weg van Utrecht naar Arnhem wel vinden aange- |
||||||||||
vrouw van een arbeider niet meer in de verleiding
komt met schande - een tot voor kort nog levend begrip - het schamele gezinsinkomen te vergroten, enz. . Wat mede verdween is een rustieke gemoe- delijkheid die niet zo zwaar tilde, een stukje folklore en een fin-de-siècle-atmosfeer, waarin voor som- mige 20e-eeuwers iets van vertedering hangt. Wie aan zijn verderfelijke nostalgie wil toegeven moet maar naai een novelle van Schnitzler grijpen. Mis- schien komt hij dan ook nog eens over de Heren- weg, of daaromtrent. Hoe het de dramatis personae verder is gegaan? |
Het arbeidersechtpaar is na een lang huwelijks-
leven in De Bilt overleden. De vriend des huizes trouwde ,,in zijn stand" en heeft tal van jaren een belangrijke positie in het openbare leven vervuld waarbij hij aller achting genoot. Hij stierf kinder- loos tijdens de eerste wereldoorlog. P. H. Damsté
|
||||||||||||||
1) Groot Utrechts Placaatboek van Johan van de
Water, Deel II, pag. 302. 2) Met ,,heer" moet hier niet aan de ambachtsheer
worden gedacht. |
|||||||||||||||
Het recht
op wapenborden en rouwkassen in de kerken |
|||||||||||||||
omgeven werd door een brede, diepe ornamen-
tieke lijst. Hierbinnen werd het wapen met de kwar- tierwapens afgebeeld, veelal onder toevoeging van de degen met de handschoenen, de sporen, de helm enz. van de overledenen, en met diens bio- grafische gegevens. Over het recht om wapenborden en rouwkassen in
de kerken op te hangen, is in de literatuur weinig bekend. Te noemen valt het lezenswaardig artikel van de heer A. Graafhuis in het Maandblad van 1960, getiteld „Over het ontstaan van het gebruik om wapenborden in de kerken op te hangen".1) De vraag naar het begin van de gewoonte om bij het begraven van (aanzienlijke 2)) personenen hun wapenbord in de kerk aan te brengen heeft Graafhuis nergens bevredigend beantwoord gevon- den, waarbij hij verschillende schrijvers noemt: Schotel, Buchelius, Muller, Cornelis van Alkemade e.a.. In ieder geval kende men dit gebruik reeds ver vóór de reformatie. De oudst gevonden aan- wijzing dateert van 1467 bij de uitvaart van Philips de Goede, hertog van Bourgondië, die in dat jaar te Brugge overleed. Bergner zegt in zijn „Hand- buch der kirchlichen Kunstaltertümer in Deutsch- land" 3) dat „Totenschilde" reeds in de 14e eeuw voorkwamen, en verder: „die Mode ist von den Ritterorden ausgegangen". Het is mogelijk dat er bij overlijden eerst wapenborden gemaakt zijn die men ter kennisgeving boven de voordeur van het sterfhuis ophing. De menselijke ijdelheid zal hier- bij ook wel een woordje hebben meegesproken. Later zal men deze borden in de kerken opgehan- gen hebben en ze vanwege hun meer blijvend karakter steeds mooier opgesierd hebben.4) Het is zeker niet algemeen bekend dat er voor het aanbrengen van deze heraldische borden en kassen bepaalde voorwaarden gesteld werden. Graafhuis schrijft hierover in zijn artikel: „De opbrengst van de wapenborden werd immers in dienst van de kerkelijke armenzorg uitgegeven? En zo dacht ook het burgerlijke bestuur er over. Op 11 juli 1653 namelijk besloot de Utrechtse vroedschap dat niet alleen van yder wapenbordt 't welck in |
|||||||||||||||
Vóór 1795 kwamen rouw- of wapenborden en rouw-
kassen in bijna alle kerken voor. De eenvoudige gaven het hoofd- of stamwapen van de overledene weer als schild, doorgaans gedekt door een (fan- tasie)kroon, of als volledig wapen bestaande uit schild met helm, helmteken en dekkleden. Daar- bij werd dan de naam en vaak ook de geboorte- en overiijdensdatum vermeld, doch niet altijd en vaak onvolledig. In uitgebreidere vorm werden op de borden de kwartierwapens met de namen af- gebeeld, meestal alleen de schilden, al of niet ge- dekt door een kroon, van de ouders, grootouders, overgrootouders enz. van degene op wie het rouw- bord betrekking had. De respectievelijk 4, 8, 16 of meer kwartieren werden op rouwborden in een an- dere volgorde gerangschikt dan op een kwartier- staat. Ze stonden doorgaans boven, dus niet naast elkaar: heraldisch rechts 1 - 2 heraldisch links
5 - 6
3 - 4
7 - 8
Onder een rouwkas verstaat men meer in het bij-
zonder een „cabinet d'armes", dat evenals een rouwbord een zwart fond had, met goud afge- biesd, maar meer de vorm had van een nis die |
|||||||||||||||
5.H
|
|||||||||||||||
de kerck opgehangen wordt, maer ook van de-
geene die voorgedragen ofte in een capelle ofte kercke nedergeset wordt ... 24 gulden betaald moest worden ten behoeve van de armen. En even later - op 23 januari 1654 - in aansluiting op de resolutie van 11 juli 1653 .verstaet' dezelfde vroed- schap dat mede gehouden sullen wesen ten be- hoeve van den armen te betalen de 24 gulden die een wapenbordt alleenlick voor haer huysinge op- hangen". Er waren dus blijkbaar (ook toen nog 2) mensen, die het wapenbord niet in de kerk brach- ten.5) Toeval
Bij een historisch onderzoek naar de geschiedenis
van een dozijn vicarieën, die rond de 17e eeuw in de Wijkse Grote of St. Janskerk bestonden, trof ik bij toeval in map 555 van het Wijkse gemeente- archief stukken aan die bepalingen bevatten om- trent het aanbrengen van namen, merken en heral- dische gegevens in deze kerk. Voor het aanbren- gen en het onderhoud van dergelijke borden moest jaarlijks een vrij hoog recht aan de kerk worden betaald. Op 18 maart 1644 wordt hiervoor aange- geven: „Ende degene die in de kerkck een wa- penbort sall comen te hangen sall voor de ge- rechticheyt van deselve betaelen ses gulden". Hoe groter bord, hoe meer kwartieren, des te hoger het bedrag. Hiernaar werden welstand en voornaam- heid afgemeten. Een kladstaat bevat nog een aan- vulling, gedateerd 8 juli 1646: „Te ontbieden alle diegene die eenige wapens, mereken ofte namen opte grafsteden hebben doen stellen ende haer af te vorderen den titul waeruut sulx is geschiet". Daaronder is nog toegevoegd:.....sonder daertoe
gerechticht te syn ende dat met voorweten van
de Kerckmeester in der tydt". In de eerste helft van de 18e eeuw zijn deze be- palingen herhaald en is het recht verhoogd. Na- dien werd over deze aangelegenheid niets meer aangetroffen. Hieruit blijkt dus dat in de St. Janskerk te Wijk bij
Duurstede niet alleen op wapenborden en rouw- '<assen een geldelijk recht verplicht werd gesteld, doch tevens op het aanbrengen van wapens, mer- ken en namen op de zerken. Ook blijkt het een vrij prijzige aangelegenheid geweest te zijn, als alleen voor de eenvoudigste vorm al een recht van ƒ6,— betaald moest worden, wat neerkomt op zeker ƒ90,— in de tegenwoordige tijd. Om in aanmerking te komen voor het aanbrengen van een wapen moest men het wettig bewijs leveren en ter beoordeling voorleggen aan de kerkmees- ter. Dit wapenrecht (tevens „merekenrecht") was toenmaals dus wel degelijk vastgelegd, althans te Wyk bij Duurstede. De heffing is vermoedelijk ontstaan door de desolate toestand van de kerk- goederen, in het bijzonder in de 17e eeuw. Wat dat overleggen van het wapenbewijs voor de |
|||||||
kerkmeester betreft, dat zal niet veel te betekenen
gehad hebben, doch op zijn minst zal men het prak- tisch gebruik, het daadwerkelijk voeren van het wapen hebben moeten aantonen. Dit kon gemakke- lijk geschieden wanneer men een zegeldrukker, ring of cachet kon laten zien, zeker wanneer men dat gebruikte bij het zegelen van (officiële) stuk- ken ter bekrachtiging, zoals dat vóór 1795 bij het bekleden van officiële functies gebruikelijk was. In de tweede helft van de 18e eeuw begon de vervalperiode van de heraldiek, die tot diep in de 19e eeuw duurde. Rond 1850 trad een opleving in dank zij het baanbrekend werk van J. B. Rietstap, vervolmaakt in zijn Handboek en zijn Armorial Général. Het duurde echter nog tot medio 1971 eer een registratie van niet-adellijke wapens van overheidswege werd ingesteld6), zodat deze ein- delijk rechtszekerheid verkregen. Het is met recht de kroon op het voorbereidende werk van de ker- kelijke instanties in vroeger eeuwen. Reeds ten tijde van de reformatie zijn de kerken in ons land en ook daarbuiten dikwijls zwaar ge- schonden. Aan het einde van de 18e eeuw, na de Franse revolutie, moesten de borden en kassen verdwijnen. De families konden ze terugkopen. Stelde men er geen belang in, dan werden ze verbrand. Dit lot heeft het merendeel, spijtig ge- noeg voor de historie, ondergaan. Dit decreet heb- ben wij hier te danken aan de patriotse jurist Pieter Paulus (1754 - 1796). Ook de grafzerken met wapens moesten het toen ontgelden, evenals monumenten waarvan wapenschilden werden uitge- hakt. Deed men dit op zijn manier behoorlijk, dan werden alleen de wapens weggehakt, zodat in sommige gevallen de blanco schilden met de helmtekens en verdere entourage intact gebleven zijn. De kerk van Geertruidenberg, die van Ame- rongen, en verschillende kerken in de noordelijke provincies behoren tot de uitzonderlijke gevallen, waar de wapenschilden ongemoeid zijn gebleven. De Utrechtse verzamelingen met gegevens van rouwborden, waaronder die van Van Buchell (Bu- chelius) (1565 - 1641) tot een van de belangrijkste gerekend mag worden, 21 portefeuilles met dui- zenden met de hand gekleurde wapens en af- beeldingen van grafzerken, berusten in de Utrecht- se rijks- en gemeentearchieven en in de universi- teitsbibliotheek. Doorn, H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp ') Jg. 33, blz. 69-74.
2) Toevoeging van mij.
3) Leipzich, 1905, blz. 300.
4) Zie ook het genoemde artikel van Graafhuis,
noot 3 en 9. 5) Aldaar, p. 74.
6) Door de Stichting tot beheer van Rijks-genea-
logische verzamelingen. Documentatiecentrum voor Familiekunde, ondergebracht in het Centraal Bu- reau voor Genealogie te 's-Gravenhage. |
|||||||
56
|
|||||||
Evenementen op het Slot Zuylen
DE ACTUALITEIT
VAN BELLE VAN ZUYLEN
|
|||||||||||||||||||||||||
Selle van Zuylen komt de laatste jaren steeds meer
in de actualiteit. In verschillende landen zijn studies en dissertaties over haar verschenen en enkele |
|||||||||||||||||||||||||
Eeuw, die zich met onderwerpen op ieder gebied
betreffende deze eeuw bezighoudt, een Symposium te wijden aan deze op het Slot Zuylen in 1740 ge- boren schrijfster, van wie men zeggen mag dat ze in Nederland sterk werd verwaarloosd. Dit jaar, op 12, 13 en 14 september, zal deze wens |
|||||||||||||||||||||||||
EXCURSIES
|
|||||||||||||||||||||||||
14 september: 14.00 uur
herhaling van een bezoek aan de restauraties van de Jacobi- en Klaaskerk, o.l.v. architect Th. Haakma Wa- genaar. Kaarten vanaf 3 september
a ƒ 1,50 bij De Discus. Per giro, no. 575520, met 50 et extra voor de toezending der kaar- ten. Vervoer van de Jacobi- naar de Klaaskerk
is inbegrepen. 15 september-27 oktober: tentoonstelling
Belle van Zuylen in het Slot Zuylen. Excursie-datum in het september-nummer. 11 oktober-20 december: tentoonstelling 300 jaar Evangelische Broedergemeente te Zeist, in het Rijksarchief te Utrecht. Voorafgegaan door een rondleiding over de tentoonstelling in het Rijksarchief o.l.v. de heer mr. H. Leeuwenberg, per bus naar Zeist voor een bezichtiging van het gebou- wencomplex van de Broedergemeente o.l.v. prof. C. L. Temminck Groll. Excursie-datum in het volgende nummer. |
|||||||||||||||||||||||||
Be//e van Zuylen, door Quentin de la Tour (1766).
Musée d'Art et d'Histoire, Genève. van haar werken zijn in Zwitserland herdrukt. Het
was sinds lang de wens van de Werkgroep 18e |
|||||||||||||||||||||||||
augustus 1974
|
|||||||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||||
nummer 7
|
|||||||||||||||||||||||||
oud-utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: f25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||||||
57
|
|||||||||||||||||||||||||
iemand die als Nederlandse in Nederland werd ge-
boren en er tot haar 31ste woonde, vertaald moet worden om het voor de Nederlandse lezer toegan- kelijk te worden. Levend in de 18e eeuw be- schouwde Belle van Zuylen het Frans als de taal die zich steeds meer over de wereld zou versprei- den, omdat het toen volgens haar de taal was waar- in men zich het helderst en het eenvoudigst kon uitdrukken. Zij was echter niet méér op Frankrijk gesteld dan op andere landen, haar kritische geest heeft daar herhaaldelijk blijk van gegeven. Voor de lezer van vandaag is het echter nog steeds moeilijk werken van Belle van Zuylen - Madame de Charrière in de originele taal, laat staan in verta- ling, te bemachtigen. Van het grote aantal brieven waarover men thans beschikt is zelfs in de origi- nele taal tot nu toe slechts een klein gedeelte ver- schenen. Heel het basiswerk, d.w.z. een kritische uitgave van haar werken en brieven, moet eerst in de originele taal geschieden, alvorens over te kun- nen gaan tot verantwoorde vertalingen. Plannen voor een uitgave - eerst in de originele taal en daarna in vertaling - zijn al in een vergevorderd stadium en er bestaat goede hoop dat hiermee spoedig zal kunnen worden gestart. Vóór alles een brievenschrijfster
Van haar kinderjaren af heeft Belle veel brieven
geschreven, van die periode uit haar leven is he- laas echter niets teruggevonden. Door publikaties van Saint-Beuve in 1839 en de antwoorden van een gouvernante van Belle, die haar op haar vijftiende jaar al complimenteerde voor haar stijl, weten we dat van het begin af haar brieven opmerkelijk waren. Haar onlangs vrijgekomen brieven aan Ben- jamin Constant, waarvan tot nu toe - zoals van andere correspondentie - slechts fragmenten be- kend waren, behoren tot de allerbeste die de epis- tolaire literatuur heeft opgeleverd. Ook voor haar romans koos Belle de briefvorm, wat in de 18e eeuw trouwens een veel voorko- mende vorm was. Aan een neef schreef ze beschei- den over haar werken: „Ze zijn niet anders en niet beter dan mijn gewone brieven." Men kan zich afvragen waarom een schrijfster van
een zo uitzonderlijke kwaliteit zolang op een „re- vival" heeft moeten wachten. Philippe Godet, haar Zwitserse biograaf, heeft omstreeks 1900 gepro- beerd al haar brieven uit te geven, maar er bestond toen bij het publiek nog niet voldoende belangstel- ling om dit plan uit te kunnen voeren. Het bleef bij een gecoupeerde uitgave van alleen haar brieven aan Constant d'Hermenches. We kunnen slechts hopen dat de groeiende inter-
nationale belangstelling die er thans bestaat einde- lijk de oude wens van Saint-Beuve en Philippe Godet in vervulling zal doen gaan. Simone Dubois
|
|||||||
eindelijk worden verwezenlijkt en zullen een 14-tal
sprekers uit binnen, en buitenland aandacht beste- den aan verschillende aspecten van het werk en het leven van Belle van Zuylen, die in februari 1771 trouwde met de heer Ch.-E. de Charrière en zich daarna in Colombier (Neuchatel) vestigde. De plannen voor het Symposium vonden onmiddel- lijk veel bijval, het aantal deelnemers, van ver- schillende landen, overtrof spoedig het aantal beschikbare plaatsen. Men mag zeggen dat deze internationale belangstelling volkomen beantwoordt aan de wens van de jonge Belle die „van het land van iedereen" wilde zijn. Een ander evenement dat de aandacht op deze
schrijfster zal vestigen, is een tentoonstelling die eveneens op het Slot Zuylen zal plaats vinden en wel van 15 september af tot 20 oktober a.s. Deze laatste datum is toevallig haar geboortedag en het is tevens 200 jaar geleden dat Belle voor het laatst in Nederland was en in Utrecht, Zuylen en Den Haag verbleef. Deze tentoonstelling komt tot stand op initiatief
van de Werkgroep 18e Eeuw en wordt verwezen- lijkt in samenwerking met het Centraal Museum en het Gemeentelijk Archief Utrecht, het Letterkun- dig Museum, Den Haag en de Stichting Slot Zuylen. Men zou het een soort geïllustreerde biografie kunnen noemen: prenten, portretten, foto's, eerste drukken en werken over haar zullen een beeld geven van het werk en het leven van Belle van Zuylen. Op het Symposium zullen eveneens de muzikale
activiteiten van Mme de Charrière worden belicht: prof. M. Flothuis zal er aandacht aan besteden en zowel romances, als menuetten en sonates zullen ten gehore worden gebracht. Waarom Belle van Zuylen?
Men hoort soms beweren dat aan Mme de Char-
rière het lot is voorbehouden het domein te blijven van de happy few. Men doet haar hiermee onrecht aan, het is zeker haar bedoeling niet geweest; wel integendeel. Door haar stijl, die vrij is van elke literaire opschik, boeit zij de lezer van vandaag nog steeds. Zij heeft haar eeuw diep aangevoeld en doorleefd, maar door haar denkbeelden is zij van alle tijden. Een mooie illustratie hiervan was de reactie van iemand die enige tijd terug zijn auto- radio aanzette en voor het eerst een vertaald frag- ment hoorde voorlezen uit een brief van Mme de Charrière. Hij reageerde hierop als volgt: ,,lk zette op een willekeurig moment mijn autoradio aan. Ik viel midden in enkele fragmenten proza, die zó spattend origineel waren en zó afweken van wat gewoonlijk aan cliché's door de luidspreker geperst wordt, dat zij mij onmiddellijk boeiden. (. . .) Frag- menten van meer dan anderhalve eeuw oud doch springlevend . . ." Het is natuurlijk uitzonderlijk dat het werk van |
|||||||
58
|
|||||||
Herrnhurters
|
||||||||||||||||||
het onderwijs, muziek, bouwkunst, en de Hern-
hutse economie in ethiek en praktijk. De schrijvers hebben ernaar gestreefd om hun wetenschappelijk verantwoorde studies te leveren in een vorm die voor een breder publiek leesbaar is. Dat moet er dan niet tegen op zien Duits en Engels te lezen. De omvang van deze geïllustreerde bundel, „Unitas Fratrum" (= Bruder-Unitat), zal ca. 350 bladzijden bedragen. Door onze zomerpauze is er slechts kort gelegen-
heid om op dit belangrijke boek in te tekenen. Tot 1 septerr.ber kunt u dat doen door f 25,— te storten op giro 30549 van de Algemene Bank Nederland te Zeist, t.g.v. rek. nr. 55 84 222 09 van de Evange- lische Broedergemeente, onder vermelding van Unitas Fratrum. Na die datum wordt de prijs f 32,50. L. v. T.
|
||||||||||||||||||
In de herfst zal in het Rijksarchief een tentoonstel-
ling gehouden worden over de Evangelische Broe- dergemeente. Aanleiding daartoe is het feit dat de inventarisering van haar archieven voltooid is, die na de grote brand van 1967 op het Zeister Broeder- plein voor betere bewaring naar het Rijksarchief zijn overgebracht. Deze archieven zijn niet alleen belangrijk voor de
geschiedenis van de Herrnhutters in Nederland en Suriname, maar ook voor de cultuurgeschie- denis in het algemeen. Er wordt dan ook niet volstaan met een catalogus bij de tentoonstelling. Zeventien specialisten uit Europa, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika hebben een bundel artikelen geschreven, waarin eerst de wereldwijde ontwik- keling van deze christelijke gemeenschap beschre- ven wordt en daarna enkele aspecten extra behan- deld worden: theologie, apostolaat en spiritualiteit, |
||||||||||||||||||
geveltoppen kwamen de ontwerptekeningen ge-
reed, die voor de top geheel op ware grootte. (Geen van de panden was zo smal als het onze en Jan de Beyer had de gevel een meter te breed getekend.) Beeldhouwer Geerlings uit Rotterdam, die ook
veel werk voor de Laurenskerk maakte, voerde de top uit. In overleg met de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg werd hiervoor de Franse kalksteensoort Anstrude uitgekozen, die fijn van korrel is en zeer weervast. Wat kleur betreft komt die het dichtst bij de oorspronkelijk toegepaste zandsteen, die immers niet meer gebruikt mag worden. Op bijgaande tekening is weergegeven hoe de bouwgeschiedenis vermoedelijk is geweest. a. Het begon met een pand bestaande uit begane
grond en zolder, dat zonder eigen muren tussen de panden 2 en 4 gebouwd werd, maar met een gewelfde werfkelder die uitkomt op de Oude- gracht. In de zijgevel met nr. 4 vonden we een oud geheel scheef gezakt kozijn (k). Pand nr. 4 is ouder dan nr. 3. In de achtergevel van pand a. werd op de zolder een oud eiken bolkozijn met links een luikje en rechts glas in lood-sponningen, de binnenzijde afgeschuind met kapellen, gevon- den (b.k.). Het pandje a. was voorzien van eiken gebint. Een muurstijl (m.s.) hiervan bevindt zich nog achter het pleisterwerk links achter de spil- trap. De moppen van het metselwerk van de belendende percelen wijzen op een middeleeuws ontstaan. b. In een volgende fase is het achterhuis er bij
|
||||||||||||||||||
De
restauratie
van
Lichte Gaard 3
|
||||||||||||||||||
//
|
't Craentgen"
|
|||||||||||||||||
Aan de prachtige gevelwand van de Lichte Gaard
te Utrecht is weer een pand in de oude staat hersteld. Alleen bij het hoekpand, nr. 1, laat de restauratie nog op zich wachten. Dr. R. de Raad, eigenaar van nr. 3, besloot na overleg met de dienst Monumenten van de Ge- meente zijn huis te laten restaureren, te meer daar bekend was, dat juist dit pand voordat de hals- gevel verwijderd werd een waardevol geheel vormde met de naastliggende panden. Bij het ontwerpen van de restauratie van het pand en vooral ook van de top gaven de tekeningen van Jan de Beyer „Gezicht op de Domtoren uit het westen met een gedeelte van de Vismarkt en Maartensbrug, 1746" belangrijke informatie. Met medewerking van de dienst Monumenten en met een indrukwekkend aantal foto's van Amsterdamse |
||||||||||||||||||
59
|
||||||||||||||||||
■isf
■git |
|||||||||
gebouwd, dat hogere verdiepingen heeft. Dat het
vloerpeil veel lager geweest is liet een doorgang (d) zien in de achtergevel, welke nu nog maar 1 m boven de vloer uitkomt. c. Later is het voorhuis ook verhoogd, twee bouw-
lagen kwamen nog boven de begane grond, met weer een zolder. Misschien is dit in 1731 gebeurd, toen de halsgevel geplaatst werd. Nu, bij de restauratie, is het bolkozijn (b.k.) in de
achter-zijgevel geplaatst, weer met een luikje en
glas in lood, zodat het zijn oude functie opnieuw
vervult.
Bij het herstellen van de kap zijn op de muurplaten
|
|||||||||
de rondhouten sparren weer aangebracht, die met
de ruiter en de gordingen een hecht verband vormen; het dakbeschot en isolatie zijn toege- voegd. De balklagen zijn waar mogelijk gebleven met hun gave consoles, waar nodig zijn ze aan- vuld, evenals de vloeren. Tijdens het schoonmaken van het plafond op de begane grond in het achter- huis bleek dat dit een zeer interessant patroon had: schilderwerk uit de 17e eeuw, echte volks- kunst, prachtig van kleur, dat wel sterk beschadigd was, maar gaaf hersteld kon worden. De oude stookplaats is in het plafond nog te herkennen. Met flakkerend kaarslicht moet het in ,,'t Craent- gen", zoals dit pand genoemd werd, goed toeven geweest zijn. |
|||||||||
1,0
|
|||||||||
goed aansluit. Op 15 juni heeft de opening plaats
gevonden. 1. C. Meulenbelt, Architect B.N.A.
|
|||||||||
Op de puibalk boven de ingang is de naam weer
aangebracht, maar ook in de topgevel is de tap- kraan van bier- of wijnvat gebeeldhouwd. De onderpui kon helaas niet meer met de luifel uit- gevoerd worden, zoals deze voorkomt op de tekeningen en etsen van Jan de Beyer, in verband met het verkeer. Bij een bezoek aan het pand zult u zich af en toe
moeten bukken. De verdiepinghoogte is zeer ge- ring, wat de sfeer wel ten goede komt. Het werk is uitgevoerd door het aannemersbedrijf
Stuyvenberg en Pos. Het pand bevat nu behalve het woonhuis ook een antiekwinkel, wat bij de sfeer en gezelligheid van dit deel van de stad |
|||||||||
Op de foto's:
Lichtegaard 3: voor en na de recente restauratie
en een fragment van de tekening van 1. de Beyer die model stond voor de restauratie. De tekeningen van de vermoedelijke bouw-
geschiedenis van het pand Lichte Gaard 3 zijn, om technische redenen, aan het einde van het artikel terechtgekomen. De lezer vindt ze op de pagina's 62 en 63. |
|||||||||
61
|
|||||||||
De vermoedelijke bouwgeschiedenis van
het pand Lichte Gaard 3 ,,'t Craentgen". |
|||||||
62
|
|||||||
63
|
|||||||
De Dom in puin
|
||||||||||||
Flirtation
|
||||||||||||
Op allerlei manieren is al aandacht besteed aan
de avond van 1 augustus 1674, die vooral voor de stad Utrecht zo rampzalig is verlopen. Mocht dit in vakantiebesognes zijn ondergegaan, dan herinner ik hier even aan de tentoonstelling in het Centraal Museum, die nog tot 22 september bezichtigd kan worden. Pamfletten en ooggetuigeverslagen, schil- derijen, prenten en tekeningen (Saftlevens repor- tage van de bouwvallen!), bewaarde bouwfragmen- ten en maquettes brengen de situatie vóór de ramp en de aangerichte schade in beeld. In de ruim geïl- lustreerde catalogus lichten artikelen de historische, klimatologische en kunsthistorische aspecten van de ramp toe. Vier dinsdagavondlezingen, te begin- nen op 27 augustus, zullen enkele thema's nog ver- der uitwerken: de stad in 1674, Saftlevens tekenin- gen, meteorologische verklaring van de ramp, ver- woestingen veroorzaakt door constructiefouten in de Domkerk. Ik ontleen deze gegevens aan voorinformatie van
het Centraal Museum, zoals het ons die voortaan eigener beweging zal verstrekken. Ter herinnering aan de kleine expositie in de Dom- kerk verwijs ik naar het meinummer, en naar het aprilnummer voor de restauratiebulletins. L.v.T.
|
||||||||||||
Als de vakanties hun einde n: deren dan is
het alsof iets onbepaalds neerdaalt ook over onze stad; een soort loomheid en 'n verlan- gen om het lekker lui zijn en niets doen voort te zetten. Helaas, zodra basisscholen de jeugd weer oproepen om het leven van hun onderwijzers zo veel mogelijk te ver- gallen moet ook de publicist zijn taak her- vatten. Al peinzend over het te schrijven onderwerp dwalen zijn gedachten af. Nog nagenietend over het geflirt aan 't strand verscheen verder terug in de tijd ook nog dat leuke vriendinnetje van de zangschool in de Brigittenstraat. De zangschool .,Bel Can- to" van Catharina van Rennes, de zeer be- kende, in 1940 overleden, Utrechtse zang- kunstenares, zanglerares en conr.poniste. Op verzoek van onze toenmalige burge- meester Fockema And.eae componeerde Catharina van Rennes in 1929 het Stedelied van Utrecht; een lied dat het volkslied van Utrechts burgerij moest worden, maar dat bij de bevolking niet aansloeg en daardoor in de vergetelheid wegzonk. Over honderd jaar zal aan dit lied wellicht weer eens aan- dacht worden geschonken, zoals hieronder gebeurt met het Stedelied van Utrecht in 1855 geschreven door Helvetius van den Bergh. Met de weergave van een drietal coupletten
van de 29 uit dit bijna honderdtwintig jaar oude lied wordt de flirtation met twee stede- liederen besloten. Gedoog dat U mijn zang omvat,
O grijze Stad
Die frissche jeugd blijft toonen.
Met regt zijt Ge op Uw schoonheid prat.
En wordt het voorregt hoog geschat
Van op Uw grond te wonen.
De singels, die U, zes in tal,
Met gracht en al, Zoo pittoresk omringen, Behoefden slecht een waterval, Om met een Duitsch romantisch dal N ar de eerekroon te dingen. Ziezoo, daar ligt mijn rijmlaarstaf:
Mijn lied is af.
Vindt gij 't, geleerde heeren,
Wat al te kreupel, saai of laf?
Die kwaad gedaan heeft, moog' tot straf
Het driemaal declameren.
|
||||||||||||
Schuiframen
|
||||||||||||
Over schuiframen, hier ook wel Engelse schuifra-
men - en, hoe aardig, in Engeland weer dutchwin- dows genoemd, vond ik in het boekje „Utrecht" door J. D. C. van Dokkum (1918), uit de serie „Ons Mooie Nederland", op blz. 140, betreffende Huize ter Meer te Maarssen, het volgende: „De heer Van Lockhorst" die in de 18e eeuw den nieuwen bouw tot stand bracht, ging er prat op, dat zijn huis het eerste in Nederland was, dat schuiframen had. Dat was een noviteit, welke in die dagen weinig minder opzien baarde dan een tiental jaren geleden de uit- vinding van de vliegmachine en de Marconi- graaf . . ." In het boekje over Het Slot van Zeist, door me-
vrouw Aleid W. van de Bunt, uit 1969, staat op blz. 10: „Maar dan is toch het hoofdgebouw aan de beurt, dat gaat prijken met een absolute nieuwig- heid. Jacob Roman (de bouwmeester) brengt hier voor de eerste keer in de Nederlandse bouwge- schiedenis „schuiframen" aan". Blijft voor mij de vraag of het nu Huize ter Meer of Het Slot van Zeist was, dat als eerste in Nederland schuiframen bezat. Wie kan daarop het antwoord geven?
Groenekan A. 1. A. M. Lisman |
||||||||||||
G4
|
||||||||||||
DE BEELDENLAAN
OP OUD-AMELISWEERD
|
|||||||||||||||||||||||
linkerhand vruchten. Ook op een naast hem staan-
de boomstam bevindt zich een vruchtenfestoen. |
|||||||||||||||||||||||
Ze hebben niets van de mysterieuze beelden-
groepen in een doolhoftuin te Bomarzo bij Viterbo, waarvan Hella Haasse zin en herkomst heeft getracht te benaderen (De tuinen van Bomarzo, 1968). Het zijn zes forse, reële beelden, rechts en links geplaatst langs een gedeelte van de laan die het huis Oud-Amelisweerd regelrecht verbindt met de Weg naar Rhijnauwen. Een trouw bewandelaar van het in 1953 open- gestelde „Bos van Oud-Amelisweerd" - bezit van de gemeente Utrecht al ligt het op grondgebied van Bunnik -, die ze in alle jaargetijden en bij iedere weersgesteldheid heeft geobserveerd en er steeds meer vertrouwd mee is geworden, ging zich natuurlijk op den duur afvragen wat dat voor beelden zijn, wie ze gemaakt heeft, hoe ze daar terecht zijn gekomen. Laten we eerst eens zien wat de beelden voor-
stellen. Vier ervan zijn verbeeldingen, symbolen van de
jaargetijden: 1. Flora (Lente): een jonge vrouw met opzij ge-
wend hoofd. Van de linker tegen de borst geheven hand hangt een guirlande van rozen neer; de rechterhand houdt een festoen van bloemen vast. Om de rechterbovenarm bevindt zich een band, waardoor de slip van een kleed getrokken is, dat achter haar om naar de grond valt. 2. Ceres. (Zomer): een wat rijpere vrouwenfiguur,
waarvan de rechterhand een guirlande van koren- aren laat afhangen. Achter haar, tot halver hoogte en op de voorgrond korenschoven. De linkerhand rust op een boven die schoven geplaatste meloen of pompoen. 3. Bacchus (Herfst): een zware mannenfiguur met
druiventrossen om hoofd en middel, houdt in de |
|||||||||||||||||||||||
EXCURSIES
5 oktober: Bezoek aan de
tentoonstelling Belle van Zuylen in het Slot Zuylen, met rondleiding. 14 uur: vertrek per bus vanaf de Kruisstraat; 16 uur vertrek uit Zuylen te- rug naar Utrecht. Kaarten vanaf dinsdag 24 september ver-
krijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht a ƒ5,—. Per giro, no. 575520, met 50 et. extra voor de toezending der kaarten. De Discus is 's maandags gesloten tot 13.30
uur. 9 november: Tentoonstelling Driehonderd
jaar Evangelische Broedergemeente. 1330 u.: Rondleiding in het Rijksarchief, A. Numankade 31, Utrecht, door mr. H. Leeu- wenberg, onder wiens leiding de tentoon- stelling tot stand kwam. Vandaar per bus naar Zeist voor een be- zichtiging van het gebouwencomplex van de Broedergemeente o.l.v. prof. C. L. Tem- minck Groll. 17 uur vertrek per bus uit Zeist naar Utrecht. Kaarten vanar dinsdag 29 oktober a ƒ 5,—,
verkrijgbaar op bovenvermelde wijze. Bij eigen vervoer is de prijs f 3,50. |
|||||||||||||||||||||||
september 1974
|
|||||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
nummer 8
|
||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||||
65
|
|||||||||||||||||||||||
4. Hiems (Winter): een oude, zwaar bebaarde
man. Om het lichaam is een van de rechter- schouder afhangend kleed gedrapeerd. Rechts van hem bevindt zich een kleine pot waaruit een vlam opstijgt. De linkerhand houdt hij, om haar te ver- warmen, boven de vlam. Italiaanse afkomst
Een dergelijke, aan de klassieke oudheid ontleende
groep figuren is sedert de Renaissance een ge- liefd motief bij park- of stadsversiering. Dat in Florence de vier jaargetijden in barokke verbeel- ding, twee aan twee, op de Ponte a santa Trinita over de Arno staan, wordt hier slechts als één voorbeeld uit vele vermeld. Ook daar is l'Estate - de zomer - met een korenschoof en l'Automno - de herfst - met druiventrossen geornamenteerd. Italië is van nature het land van de openlucht- beelden. Ook de Amelisweerdse beelden zijn van Italiaanse
afkomst. De maker heeft drie van de vier op het voetstuk gesigneerd: 1. Angelus Marinallio (met de toevoeging SP =
SCulpsit(?));
2. Vicentinus . Hace (?), met onvoltooid (?) jaartal
MDCC; 4. Angeli Marinallio.
De beeldhouwer Angelo Marinali (geb. 29 mei 1654
te Bassano, overleden te Vicenza(?) in 1720(?)), werkte alleen of ook met twee broers te Venetië, Verona en Vicenza. Vandaar tekenden ze werk uit hun atelier ook wel met Vicentino of iets der- gelijks. Voor zover na te gaan zijn de meer dan levens-
grote beelden van zeer goede kunststeen, een soort afgietsel als men wil, een techniek die ook in de 18e eeuw al bekend was. Behalve deze vier staan nog twee andere figuren
aan de laan op Amelisweerd, wat kleiner van formaat, van andere hand blijkbaar, wat onpersoon- lijker van expressie. Naar de attributen te oor- delen, stellen ze waarschijnlijk voor: 5. Apollo: een jonge man met een pijlenkoker op
de rug en een naast hem staande cither. 6. Hercules(?) of lason(7): een tamelijk jeugdige
man, die in de opgeheven rechterhand een beker(?) vasthoudt; zijn elleboog steunt op een afgeknotte stam, waarvan een dierenvel afhangt, waarin de kop van een dier nog zichtbaar is (gulden vlies(?)). Om het middel een gordel van wingerdblad. De linkerhand houdt tegen de dij een bosje eikeblad met eikels vast. Dit beeld staat op een sierlijke rococo-sokkel, terwijl de andere vijf beelden door onversierde vierkante voetstukken gedragen wor- den. Deze zes beelden hebben lange tijd gestaan in
|
het park van het kasteel Beverweerd, onder Werk-
hoven. Hoe en wanneer zij daar kwamen schijnt niet meer bekend te zijn, al komt de gedachte op aan het midden van de 19e eeuw, toen H. J. C. J. baron van Heeckeren het huis door architect C. Kramm al te hartgrondig deed verbouwen. In de loop van zeven eeuwen was Beverweerd nooit anders dan door huwelijken of vererving in handen van nieuwe eigenaars overgegaan. Tot in 1958 mevrouw L. gravin von Castell zu Castell,
geb. van Rechteren Limpurg kasteel en park, zon- der de bijbehorende landerijen, verkocht aan het „Religieus Genootschap der Vrienden (Quakers)", dat te voren te Ommen (Vilsteren) een lagere school met internaat in stand hield. Als „Inter- nationale school Beverweerd", sedert september 1959 onder bestuur van de Stichting voor Quaker-
scholen in het kasteel voortgezet en uitgebreid, werd zij in 1972, toen de dagelijkse leiding in han- den van niet-leden van het Genootschap was over- gegaan, omgedoopt in „Stichting Internationale Scholen Beverweerd/Vilsteren". Vreemde geschiedenis
Zijn de beelden in 1958 mee van eigenaar ver-
anderd? Het is een vreemde geschiedenis. Het Genootschap verkeerde in de stellige overtuiging dat de beelden in de verkoop begrepen zouden zijn. Maar op de morgen dat de overdracht van het kasteel zou plaats hebben, liet mevrouw Cas- tell (zoals zij door haar pachters genoemd werd) de beelden, zonder enige kennisgeving, weg- voeren. Eigenzinnig was deze dame, die ook het wapenschild in de gevel van het kasteel deed weghakken, wel. Het Genootschap, in die tijd druk bezig met de
inrichting van het complex tot opleidings-internaat, heeft zich na vergeefse protesten tenslotte bij de situatie neergelegd, waaraan de oude huiver van de Quakers voor rechtsgedingen mede debet zal zijn geweest. Mevrouw Castell heeft daarna de beelden in
eeuwigdurend bruikleen aan de gemeente Utrecht afgestaan. En deze achtte een laan op Oud- Amelisweerd die, merkwaardigerwijze de naam Beeldenlaan droeg maar geen beelden had, de aangewezen plaats om de schenking onder dak te brengen, onder het bladerdak van de langs die laan oprijzende bomen, wel te verstaan. Het is wonderlijk, hoe goed ze, over en weer versprin- gend geplaatst, het daar doen. Ze zijn opnieuw een sieraad van een landgoed, waar ieder ze kan gaan bewonderen. Of zou men, om zich ergernis te besparen, maar
liever niet gaan kijken? Na een tiental jaren van ongestoord staan, zijn
ook deze beelden object geworden van de heden- |
|||||
Al deze vernielingen moeten in combinatie en met
expresselijk meegebracht materiaal hebben plaats gehad. Een af en toe rondfietsende plantsoen- wachter en het sporadisch ritje van een politie- auto kunnen blijkbaar dergelijke kwaadwilligheden niet voorkomen. J. W. C. van Campen
Naschrift van de redactie
De afdeling gebouwen en monumenten van de
Dienst van Openbare Werken heeft begin dit jaar een rapport opgesteld over de schade die deze beelden door vandalen en weersinvloeden te lijden hebben. Hierin zijn voorstellen gedaan voor betere conservering en opstelling in een meer bescherm- de omgeving. Als het gemeentebestuur hiertoe besluit, zullen de beelden dus binnen hopelijk afzienbare tijd een gunstiger lot krijgen. |
||||||||||||
daagse destructie-zucht, die zich overal, ook in
Utrecht, doet gelden. Een kleine kroniek van de vernielingen binnen één
jaar: Eind maart 1973: de hand die de oude man boven
het vuurtje houdt, afgeslagen. (Eerder was al een brok van de korenschoofpartij van Ceres afge- hakt). |
||||||||||||
Tijdschrift over kastelen
België kent een tijdschrift dat onder de schone
titel „De woonstede door de eeuwen heen" vier keer per jaar beschrijvingen publiceert over kastelen en andere historische woonhuizen in de stad en op de buiten. Met ingang van het lopende jaar geeft de Koninklijke Vereniging der Histo- rische Woonsteden van België dit blad nu uit samen met de Nederlandse Kastelenstichting; de redactie is daartoe met een paar Nederlanders uitgebreid. Men kan zich voor ƒ 22,— op dit tijd- schrift abonneren bij de Nederlandse Kastelen- stichting, Van Ostadelaan 23, Muiderberg (N.H.). Ik heb inmiddels twee nummers ervan gezien. De halve inhoud van het maartnummer was gewijd aan kasteel Het Nijenhuis en de daarin bewaarde kunstschatten, bekend als de verzameling van de Stichting Hannema-De Stuers Fundatie. Uiteraard is het D. Hannema zelf die twee artikelen hier- over heeft verzorgd. Voor juni heeft E. A. Canne- man een bijdrage over de Walenburg geschreven. In de Belgische artikelen, die overigens de meer- derheid uitmaken, komen behalve kastelen ook oude hoeven en stadshuizen aan bod. De schrij- vers gaan niet alleen in op de architectonische kant van de behuizingen maar ook op de inrichting en op de geschiedenis van de bewoners. De levensgewoonten van ons buurland maken dat de inhoud in feite gehalveerd kan worden. Alle artikelen verschijnen namelijk zowel in het Frans als in het Nederlands. Gelukkig is de illustratie- mogelijkheid zó overvloedig dat die niet bij de anderstalige versie herhaald wordt. L v. 7.
|
||||||||||||
De Winter aan de Beeldenlaan op Oud-Amelisweerd.
|
||||||||||||
Tussen 19 en 22 april 1973: vijf van de zes beelden
werden met een gemene rode verf besmeurd, het ergst Hercules, over wie wel een halve emmer uitgegoten leek; de rest werd over de andere beelden verdeeld. Na enige tijd is de verf, zo goed of slecht het ging, door een van de ge- meentediensten verwijderd. 23 januari 1974: Apollo achterover van zijn voet-
stuk gegooid aangetroffen. Eind februari was hij weer overeind gezet. Tegelijk bleek Hercules' knie- schijf (vermoedelijk al een vroegere restauratie) afgeslagen te zijn. De dader of een vinder legde de knieschijf naast het beeld op het voetstuk. 4 maart 1974: de knieschijf is verdwenen, hetzij weggenomen of in veiligheid gebracht. Van Apollo is de boven zijn koker uitkomende pijlenbundel afgeslagen, evenals een hoek van het voetstuk. |
||||||||||||
67
|
||||||||||||
Oude kaarten van de provincie Utrecht
|
||||||||
In tegenstelling tot andere provincies heeft Utrecht
bij mijn weten nog niet eerder een tentoonstelling aan de oude kartografie van het gewest gewijd. Bij de oudsten onder de kaartenliefhebbers leeft nog de goede herinnering aan de zeer belangrijke tentoonstellingen in het Stedelijk Museum van Amsterdam, van 1917 (kaarten van Hollands Noorderkwartier) en 1921 (kaarten van Holland tussen Maas en IJ). In tegenstelling tot de spectaculaire veranderingen
in het kaartbeeld van Noord- en Zuid-Holland, heeft de provincie Utrecht in de loop der eeuwen niet zo veel opvallende topografische veranderin- gen ondergaan. Misschien is dat wel de reden dat er nooit eerder een tentoonstelling aan de oude kartografie van Utrecht gewijd werd. De bestuursstructuur, hoewel erg interessant, heeft niet, zoals bij de vele waterschappen in Noord- Holland tot een voortdurende stroom van polder- kaarten geleid. De bisschoppen en de kapittels zijn niet kaart-minded geweest, hetgeen blijkt uit het achterwege blijven van voor het publiek be- stemde kaarten. - De bisschoppen en kapittel- besturen hebben daarentegen wel een goede grondboekhouding van hun bezit aangelegd, waar- van de zgn. kaartboeken op de tentoonstelling getuigen. - Utrecht, een gewest met centrum- functie, dient zich op de kaarten goed te presen- teren. Helaas moet opgemerkt worden dat de grote landelijke bedrijven die in de stad Utrecht hun zetel hebben tot op heden nauwelijks van de land- kaart gebruik gemaakt hebben om zich te mani- festeren. Tot zover enkele bezwarende getuigenissen tegen
de omstandigheden die het de kaartenliefhebber moeilijk gemaakt hebben om een goed afgebakend beeld van de ontwikkeling van Utrecht's karto- grafie te krijgen. Daarom valt het erg te prijzen dat ir. J. D. M. Bardet het initiatief tot deze ten- toonstelling genomen heeft, want er is wel degelijk een uniek en interessant overzicht van de oude kaarten van Utrecht te geven. De opgave tot duidelijke presentatie is echter moeilijker dan bij de meeste andere provincies, omdat Utrecht ten dele overlapt wordt door „buitengewestelijke" kaarten. (Landen van Woerden; Gooiland; Amstel- land). Vooral in de 16e en in de eerste helft van de 17e
eeuw is de presentatie van de provincie als een |
regionale eenheid nog niet algemeen in de karto-
grafie toegepast. De verzamelaar van overzichts- kaarten zal daarom genoodzaakt zijn om bijv. ook kaarten van Holland in zijn collectie op te nemen. Aan het bovengenoemde initiatief is tevens een verdieping in de studie van de oudste overzichts- kaart van de provincie te danken: de kaart van Cornelius Anthonisz Hornhovius uit 1599. Blijk- baar moest de dwang van het schrijven van een tekst voor de catalogus de aanleiding tot een verdiepte studie zijn, hetgeen weer geleid heeft tot de tekst voor een facsimile-uitgave. Met medewerking van het Rijksarchief in de pro- vincie Utrecht en de Universiteitsbibliotheek te Leiden heeft de Uitgeversmaatschappij Canaletto BV te Alphen aan den Rijn een heruitgave van de kaart van Hornhovius verzorgd, die voorzien van een uitvoerige beschrijving op de tentoonstelling verkrijgbaar is. (Schaft men zich deze uitgave op de tentoonstelling aan, dan kost deze ƒ 8,50; koopt men tevens de catalogus (ƒ 6,50), dan betaalt men dus f 15,—. Normaal kost de kaart ƒ 10,—-. Red.) Ofschoon de provincie Utrecht, in tegenstelling tot Holland, in de 17e eeuw niet rijk bedeeld werd met overzichtskaarten is de produktie van niet voor het publiek bestemde kaarten zeer aanzien- lijk. Hiermee wordt bedoeld: de handschriftkaarten van de grondboekhouding, vaak verzameld in zgn. kaartboeken. Het grootgrondbezit van kerk en ridderschap, karakteristiek voor de provincie Utrecht, wordt op de tentoonstelling in een aantal fraaie handschriftkaarten en kaartboeken tot uit- drukking gebracht, waarvoor met dankbaarheid gewag gemaakt wordt van de medewerking van het Rijksarchief. Parkstreken
Een van de mooiste karaktertrekken van de oude
kartografie van Utrecht is de sprekende uitbeelding van de parkstreken langs de Vecht, in het Kromme Rijngebied, op de Heuvelrug, enz. De bekendste onder deze topografische kaarten zijn op de ten- toonstelling bijeengebracht, maar er zullen zich onder de getoonde objecten toch ook exemplaren bevinden die niet algemeen bekend zijn. Weinig bekend is ook de rol die Utrecht in de militaire kaartering gespeeld heeft. Zowel de Hollandse als de Gelderse Waterlinie hebben op het grondgebied van de provincie reeds in de 18e |
|||||||
68
|
||||||||
eeuw zeer gedetailleerde topografische kaarten
opgeleverd. Deze militaire kaarten in handschrift, daterend uit het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw, werden pas in 1960 uit het Geniearchief naar het Algemeen Rijksarchief over- gebracht en voor het publiek opengesteld. Het is de eerste maal dat zij in Utrecht tentoongesteld worden. Een ander aspect, uniek voor een rivierprovincie,
is de goed ontwikkelde kaartering van de rivier de Lek, waarvan fraaie voorbeelden uit de 18e eeuw getoond worden. Getracht is om de ingewikkelde geschiedenis van
de ontwikkeling van de kartografie van Utrecht op een overzichtelijke wijze te etaleren en in een catalogus te beschrijven. Daarbij is dankbaar ge- |
bruik gemaakt van de medewerking van personen,
die reeds ervaring bezaten met het speurwerk naar de oude kaarten van Nederland in het alge- meen, en van Utrecht in het bijzonder. Wellicht dat deze tentoonstelling en de toelichten- de tekst in de catalogus het begin vormen van een specialisering in de studie van de historische kartografie van Utrecht, want er valt op dat terrein een achterstand t.o.v. andere Nederlandse ge- westen in te halen. De Bilt Prof. dr. ir. C. Koeman Tentoonstelling: „Kaartmakers van het Sticht",
historische kartografie van de provincie Utrecht. Provinciehuis, Achter St. Pieter 20, 4 oktober - 8 november van 10.00 tot 16.00 uur. |
||||||||||
Driehonderd jaar geleden overleed:
IJSBRAND VAN DIEMERBROECK
|
|||||||||||
Magdalena Sassen. Op 1 november 1627 werd hij,
na in Utrecht de Latijnse school doorlopen te hebben, in Leiden als student in de medicijnen ingeschreven2). Hij werd daar in de „Leer van Hippocrates" ingewijd door Heurnius jr. (1577- 1652) en Falcoburgius (1581 -1680). Zijn studie heeft Van Diemerbroeck in Frankrijk afgesloten met het halen van de doctorshoed in Angers in 16343). Deze universiteitsstad, hoofd- stad van het hertogdom Anjou, had in de Noorde- lijke Nederlanden een zekere vermaardheid. Talrijke studenten promoveerden er, onder wie de ge- broeders Johan en Cornelis de Witt op 22 december 16454) Reinier de Graaf, bekend om zijn experi- mentele onderzoekingen van de alvleesklier en de geslachtsorganen, zou 31 jaar later het voorbeeld van zijn Utrechtse leermeester Van Diemerbroeck navolgen. Hij promoveerde eveneens in Angers op 23 juni 1665 5). Angers, dat reeds sedert 1364 een universiteit had,
kan in zekere zin vergeleken worden met de uni- versiteit van Harderwijk in Nederland, waar men weliswaar geen volledige studie kon volgen, doch wel promoveren 6). Terug in Nederland
Na zich nog enige tijd als legerarts in Poitier te
hebben opgehouden 7), vestigde Van Diemerbroeck zich in 1635 als arts te Nijmegen. Hier maakte hij de pestepidemie van 1635 mee, die tot de ergste behoort, die Nijmegen en omgeving ooit heeft ge- teisterd. Zesduizend Nijmegenaren overleden, bijna |
|||||||||||
We schrijven het jaar 1649. Er heerst onrust en
een ontevreden stemming onder de medische studenten in Utrecht. De reden hiervan is het feit, dat er na het vertrek van de hoogleraar Willem van der Straaten (1593-1681) naar het hof in 's-Gravenhage, te weinig colleges worden gegeven en er te weinig gelegenheid is om in het openbaar te disputeren of te promoveren. Vanaf 17 maart 1636, één dag na de plechtige opening van de Utrechtse Academie, had Van der Straaten college gegeven '); doch het ambt van lijfarts van Frederik Hendrik was in 1648 niet langer te combineren met het hoogleraarschap in Utrecht. Te veel werd hij weggeroepen naar Den Haag of naar het leger te velde om de Prins in deze laatste jaren van de 80-jarige oorlog bij te staan. Geruime tijd was er reeds verlopen, voordat er
een opvolger voor Van der Straaten was gevonden en om de „dolerende studenten", die ongeduldig werden, „niet langer op te houden", werd ten slotte IJsbrand van Diemerbroeck (1609-1674) bereid gevonden om de vrijgekomen hoogleraars- stoel in te nemen. Aanvankelijk werd hij als buiten- gewoon, doch in april 1651 als gewoon hoogleraar benoemd, om samen met zijn aanwezige ambtge- noot Hendrikus Regius (1598-1679) de Medische Faculteit uit te maken. Zijn studieperiode
IJsbrand van Diemerbroeck werd op 13 december
1609 te Montfoort geboren als zoon van Gijsbrecht van Diemerbroeck, burgemeester van Montfoort en |
|||||||||||
rekening nemen. Na langdurige beraadslaging
werd ten slotte overeengekomen, dat de kosten van het transport van de kadavers door de Vroed- schap zouden worden betaald en dat voor het overige, naast de geheven entreegelden voor deze openbare „vertoningen", Van Diemerbroeck zelf financieel zou bijspringen 14). Reeds in het begin liet de collegiale samenwerking
tussen de beide hoogleraren Regius en Van Diemerbroeck te wensen over. Ook later zijn er vele botsingen tussen hen geweest. Nog vóór de bezetting van Utrecht door de Fransen in het Rampjaar 1672 was Regius met zijn gezin naar Amsterdam uitgeweken. Van Diemerbroeck nam „in sijn absentie de affaires van de Academie" waar en examineerde en promoveerde de studen- ten. Na de terugkeer van Regius in 1673 maakte deze aanspraak op de emolumenten, die Van Diemerbroeck had getrokken, hetgeen weer aan- |
|||||||||
de helft van het aantal inwoners in die dagen 8).
Van Diemerbroeck heeft actief deelgenomen aan de bestrijding van deze epidemie en zijn ervarin- gen daarbij opgedaan te boek gesteld. In 1646 verscheen in Arnhem zijn De Peste libri quatuor. De stedelijke regering van Nijmegen erkende in 1636 zijn goede diensten tijdens deze epidemie bewezen, door hem tot stadsmedicus aan te stellen op een traktement van „hondert daeler jaerlicx"9). De Utrechtse periode
Na 1644 zien we Van Diemerbroeck, die onenig-
heid had gekregen met zijn mede-,,staddoctoer", Emanuel van Mandeville 10), Nijmegen verlaten en zich naar Utrecht begeven. Hier, in de geboorte- stad van zijn echtgenote, Elisabeth van Gessel, is hij eerst medicus doctor en wordt hij later tot hoogleraar aan de universiteit benoemd. Van Diemerbroeck heeft het zeker aan zijn familie- relaties in Utrecht te danken gehad - zijn schoon- vader was provinciaal geneesheer -, dat men over het bezwaar is heengestapt, dat hij tot de Remon- strantse Broederschap behoorde n). Bij zijn aan- stelling was uitdrukkelijk verklaard, dat de vroegere resolutie om alleen belijders van de „ware Christe- lijke Gereformeerde religie" tot ambtenaar te benoemen, „in haar geheel bleef" '2). Maar ook de faam, die Van Diemerbroeck tijdens de pest- epidemie in Nijmegen had verworven, zal hebben meegewerkt om hem in de vrijgekomen hoog- leraarsplaats te benoemen. Van Diemerbroeck aanvaardde zijn ambt als hoog-
leraar met het uitspreken van een rede, getiteld Oratio de reducenda ad medicinam chirurgia. Zijn jaarwedde bedroeg duizend gulden, waarbij nog kwam tachtig gulden als wijn- en tabbaardgeld 12). In het Academiejaar 1655- 1656 was Van Diemer- broeck rector van de Senaat. In de eerste vijftig jaren van het bestaan van de Utrechtse universi- teit schijnt het reeds dikwijls te zijn voorgekomen, al wordt er zelden in de senaatsnotulen melding van gemaakt, dat de aftredende rector magnificus aan zijn rectoraatsoverdracht een rede over een bepaald onderwerp vooraf liet gaan. Van Diemer- broeck hield zulk een voordracht op 16 maart 1656, die getiteld was: „An literatis magistratus politicus sit demandus?" 13). Door de reeds vermelde familieverhouding tussen
Van Diemerbroeck en Van Gessel kon de eerst- genoemde in de gelegenheid worden gesteld om de studenten in het Catharijne Gasthuis klinische lessen aan het ziekbed te geven, zoals dit ook voorheen door Van der Straaten was gedaan. De verzorging van de anatomische demonstraties gaven Van Diemerbroeck in Utrecht veel zorgen. Enerzijds was er een gebrek aan kadavers, ander- zijds wilde de stedelijke regering de hoge kosten die daaraan verbonden waren, nie voor haar |
|||||||||
llsbrand van Diemerbroeck (1609-1674), gravure
van 1. Edeling naar Romein de Hooghe. Rechts op de achtergrond de dom van Utrecht. Atlas van Grolle, Rotterdam. leiding was tot het schrijven van requesten aan
Vroedschap en Senaat15). Onder de studenten, die Van Diemerbroeck onder
zijn leerlingen telde, moet met name Reinier de |
|||||||||
7')
|
|||||||||
7) 1. G. Graevius, Orationes quas Ultrajecti habuit,
Lugdi Batavorum (1717) 264. 8) F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen, Arnhem
(1956) 82. 9) Raadsignaat van Nijmegen van 16 juli 1636.
10) L. J. Rogier, Uit de Geschiedenis van de be-
oefening der geneeskunde inzonderheid te Nij- megen, Numaga VII (1960) 134-200. 11) E. D. Baumann, l.c. 94.
12) G. W. Kernkamp, De Utrechtse Universiteit,
Deel I, 1636- 1815, Utrecht (1936) 100. 13) Ibid. 111.
14) Ibid. 245.
15) Ibid. 174.
16) Album Studiosorum Academiae Rheno-Trajec-
tinae MDCXXXVI - MDCCCXXXVI, Utrecht (1886) Kol. 55. De inschrijving geschiedde onder het rectoraat van lohannes Leusden (1661), de datum is niet vermeld; zie G. A. Lindeboom, Reinier de Graaf, Leven en werken, Delft (1973) 17. Verdere literatuur
Banga, 1. Geschiedenis van de vroegere genees-
kunde en van hare beoefenaren in Nederland, 2 delen, Leeuwarden, 1868. Baumann, E. D. Uit drie eeuwen Nederlandse Ge-
neeskunde, Meulenhoff, Amsterdam, z.j. Baumann, E. D. Een lijfarts der Oranjes in de XVIIde eeuw, Utrecht, z.j. Houtzager, H. L. Reinier de Graaf, Spiegel Histo-
riael. 8ste jaarg. nr. 7/8, blz. 420-423, 1973. Houtzager, H. L. llsbrand van Diemerbroeck (1609 - 1674), Scientiarum Historiae (ter perse), 1974. Japikse, N. Johan de Witt, I. M. Meulenhoff, Am- sterdam, 1918. Kernkamp, G. W. De Utrechtse Universiteit (1636 -
1815) Deel I, Oosthoek's u/tg. mij. Utrecht, 1936. Lindeboom, G. A. Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde, Haarlem, 1972. Lindeboom, G. A. Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland, Bussum, 1972. Lindeboom, G. A. Reinier de Graaf, Leven en werken. Elmar B.V., Delft, 1973. Rogier, L. 1. Uit de geschiedenis van de beoefe- ning der geneeskunde inzonderheid te Nijmegen, in: Numaga, VII, 134-200, 1960. |
|||||||||||
(1641 -1673) genoemd worden, die door zijn
igenoemde onderzoekingen wereldvermaard- kreeg 16). Mede onder leiding van Van Diemer- ick heeft De Graaf zich de kennis en vaardig- in de ontleedkundige anatomie eigen gemaakt, rvan hij later in Leiden en Delft veel profijt '* gehad. het einde van zijn professoraat heeft Van
nerbroeck zijn ontleedkundige studiën te boek
?ld. Anatomè corporis Humanis plurimis novis
■ntis instructa etc. (1672), waarin hij ook de
wste ontdekkingen op dit gebied opnam.
Her bekend dan Van Diemerbroeck's verdien-
op het gebied van de anatomie en de pest
jn gebundelde uitgave van ziektegeschiedenis-
welke in 1664 te Utrecht verscheen onder de
Disputationes practicae in morbis capitis,
\cis et intimi ventris 17). In die dagen, toen van
redelijke verklaring en behandeling van
liatrische patiënten nauwelijks sprake was,
Van Diemerbroeck verschillende gevallen
psychose en neurose duidelijk besproken in
"isputationes.
illeen door zijn geschriften, doch ook door
:it, dat IJsbrand van Diemerbroeck één der 3 hoogleraren is geweest van de Utrechtse rsiteit, neemt hij een vooraanstaande plaats ie rij van beroemde mannen uit onze boeien- 3dische historie. Dr. H. L. Houtzager
|
|||||||||||
n academische lessen opende Van der
*en met een redevoering, getiteld Quam da, utilis et necessaria sit nostri incognitio ■natomen. Zie E. D. Baumann, Uit drie eeuwen rlandse Geneeskunde, Meulenhoff, Amster- 'z.j.) 57. 5um Studiosorum Academiae Lugd. Bat.
'XV - MDCCCLXXV, ts-Gravenhage (1875) Kol. De inschrijving geschiedde onder het recto- >an lohannus Polyandrus. Twee jaar eerder ijn broer Gerard als student in Leiden inge- jen (l.c, Kol. 185), onder het rectoraat van Uus Walaeus op 5 juni 1625. ieuw Nederlands Biografisch Woordenboek 3W) Deel III, 287. . Japikse, Johan de Witt, Amsterdam (1928) 21.
. L. Houtzager, Reinier de Graaf, Spiegel
riael VIII (1973), 420-423.
rankrijk kende destijds 15 oude universiteiten
vel te: Parijs (1200), Toulouse (1223), Mont-
>r (1284), Orléans (1305), Cahors (1322),
■rs (1364), Orange (1365), Aix (1409), Döle
2), Caen (1436), Valence (1454), Nantes (1460),
-ges (1463), Bordeaux (1472) en Reims (1548).
P. D. Borchenin, Étude sur les académies
testantes en France, These, Paris (1882).
|
|||||||||||
Herinnering en vraag
Op de verkleinde reproduktie van de kaart van
Petrus Kaerius (Pieter van de Keezen), die als voorplaat van het Maandblad dienst doet, vind ik, gewapend met een vergrootglas, ten noordoosten van de stad een streek, waarin niet anders ge- schreven staat dan „Melaten". Vermoedelijk een verbastering uit de 17e eeuw of vroeger van |
|||||||||||
71
|
|||||||||||
fabrieken: de beenzwart- en de loodwitfabriek.
Mijn vraag is nu: was het toeval of met een be- paalde bedoeling dat deze Finsen-inrichting bijna op dezelfde plaats werd gesticht als waar in 1616, het jaar van de uitgave van de kaart, een grote ruimte voor „melaten" was aangewezen en een gebouw „Bethlem", wellicht bestemd voor ver- pleging van deze lijders? Zeer waarschijnlijk is deze Finsen-inrichting reeds
lang ondergebracht bij een der grote ziekenhuizen en gebeurt de behandeling in onze tijd met toe- passing van radium-actieve bestraling. Was dr. Finsen een der eersten bij de behandeling van lupus? Aalst-Waalre D. Veersema |
|||||||||||||||
„melaatsen". Ook komt dicht bij de Vecht de naam
Bethlem voor waarmee wellicht een kloosterlijk gebouw van de Karthuizers wordt aangeduid, waarin de lijders aan melaatsheid (in de 20e eeuw ,,lupus" genoemd) konden worden afgezonderd en verpleegd. Nu werd later, begin 20e eeuw, aan het noordelijk
uiteinde van de stad een inrichting gebouwd, waarin patiënten die aan lupus leden, werden be- handeld volgens de nieuwe methode van dr. Finsen (een Zweed) de zgn. stralenbehandeling. Op mijn speurtochten, ongeveer 75 jaar geleden, kwam ik er af en toe met de paardentram die daar bij de Vecht (de Hoge-landen) eindigde, een eind voorbij de twee om hun kwade reuk beruchte |
|||||||||||||||
De Roy's kaart van Utrecht
|
|||||||||||||||
Reeds lang ligt de heruitgave van de „Nieuwe
kaart van den lande van Utrecht" bij mij op een aankondiging in het Maandblad te wachten. Nu deze fraaie uitgave voor gereduceerde prijs ver- krijgbaar zal zijn op de tentoonstelling van histo- rische kaarten betreffende onze provincie wil ik graag van tevoren een indruk geven van zijn inhoud. Het is een werkstuk van een ingenieur-landmeter,
Bernard de Roy, aan wie de Utrechtse Staten in 1676 opdracht hadden gegeven om hun gewest in kaart te brengen. Twintig jaar later verscheen de kaart bij de Amsterdamse uitgever Nicolaas Vis- scher. Waarom de totstandkoming zoveel tijd heeft moeten vergen, heeft de conservator van de kaartenverzameling der Amsterdamse universiteits- biblotheek, drs. A. H. Sijmons, die de heruitgave van een inleiding voorzien heeft, niet kunnen achterhalen. Het is o.a. mogelijk dat De Roy's werkwijze de Staten teleurgesteld heeft. Zorgvul- dig blijkt hij namelijk de stad Utrecht en haar omgeving opgemeten te hebben, terwijl ook het gebied rond Amersfoort er goed op staat dank zij een iets oudere kaart daarvan. Andere delen van de provincie heeft hij echter veel minder nauw- keurig weergegeven. Als geheel blijft De Roy's werk dan ook onder het niveau van de kaart- makers van de Hollandse hoogheemraadschappen. Maar voor het gewest Utrecht is zijn kaart, vooral in de tweede door anderen herziene druk uit 1743, ruim een eeuw gezaghebbend geweest. Van de herzieningen uit de tweede druk zijn enkele voorbeelden in de inleiding opgenomen. Verder zijn daaraan ook de wapens ontleend en de mooie gezichten op Utrecht, Amersfoort, Montfoort, Rhenen en Wijk bij Duurstede van de graveur |
Thomas Doesburgh. De reproductieuitgave is in
1973 verschenen bij Canaletto in een reeks her- drukken van oude kaartwerken. Ze is ongeveer een kwart kleiner dan de oorspronkelijke uitgave, die eerv schaal van 1 : 50.000 had. Toch heeft dit nog geleid tot een boekformaat van 39 bij 48 cm. Het boek is gestoken in het groene kunstleer met eenvoudige goudopdruk dat ook de „Kabinetten" van deze uitgeverij siert. Wie de kaart als wand- versiering wil gebruiken, waarvoor hij oorspronke- lijk ook bestemd was, kan zich voor ƒ 28,50 een losbladig exemplaar aanschaffen. Op de eerste verdieping van het Rijksarchief hangt een gemon- teerd ingekleurd exemplaar van de tweede druk van deze kaart. Op de tentoonstelling in het Provinciehuis (Achter
Sint Pieter 20, Utrecht, 4 oktober - 8 november, van 10.00 tot 16.00 uur) zal dit kaartboek verkrijg- baar zijn tegen gereduceerde prijs. L. v. T. |
||||||||||||||
Oproep
|
|||||||||||||||
Zijn er onder onze leden wellicht nog oud-leer-
lingen van het Stedelijk Gymnasium in Utrecht, die destijds in beheer gehad hebben archieven of gedeelten daarvan van de schoolverenigingen Isthmia, Amor, Melpomene en andere, en daar nog restanten van bezitten. Willen zij zich zo spoedig mogelijk in verbinding stellen met me- vrouw Schimmelpenninck van het Gemeentelijk Archief, Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. 711814. Dit met het oog op de tentoonstelling die wordt
ingericht t.g.v. het vijfhonderdjarig bestaan van het U.S.G. |
|||||||||||||||
72
|
|||||||||||||||
Statutenwijziging "Oud-Utrecht"
|
||||||||||||||
Verleden jaar werd tijdens de voorjaars-leden-
vergadering aangekondigd, dat het bestuur voor- nemens was spoedig een wijziging van de statuten van onze vereniging aan de orde te stellen. De thans van kracht zijnde statuten dateren - afgezien van een wijziging in 1949, betrekking hebbend op de uitbreiding van het werkterrein van de ver- eniging - uit 1927 en zijn duidelijk aan aanpassing en vernieuwing toe. Thans is het zover. Dezer dagen wordt aan ieder
lid separaat toegezonden de concept-tekst voor nieuwe statuten, opgesteld door ons lid notaris F. H. Ebell, in nauw overleg met het dagelijks bestuur. In de bestuursvergadering van 3 septem- ber jl. werd de u voor te leggen tekst aangenomen. Het is de bedoeling, dat deze in de najaars-leden- vergadering op 14 november a.s. zal worden be- handeld en - al of niet geamendeerd - goed- gekeurd. Als vervolgens ook de Koninklijke goedkeuring is verkregen wordt zij van kracht. De definitieve tekst zal integraal worden gepubliceerd in het Jaarboek 1975. Daarmee zal Oud-Utrecht dan, naar de overtuiging van uw bestuur, statuten bezitten overeenkomstig de geest van deze tijd. De belangrijkste wijzigingen zijn vervat in de artikelen 3, 4, 5, 6, 10, 19 en 21, Wij vragen daar- voor speciaal uw aandacht. Voor de nu lopende procedure tot wijziging der
statuten geldt artikel 10 van de huidige statuten. Wij laten het hier in extenso volgen: „Art. 10. Voorstellen tot wijziging der statuten of
tot ontbinding der vereeniging kunnen slechts worden gedaan door het bestuur of door ten minste 75 leden. In het laatste geval moeten de voorstellen schriftelijk worden ingediend bij het |
||||||||||||||
bestuur, dat uiterlijk 4 weken nadien een leden-
vergadering zal uitschrijven ter behandeling der voorstellen. Zij kunnen niet in behandeling genomen worden,
tenzij zij ten minste 14 dagen vóór de vergadering schriftelijk aan de leden zijn medegedeeld. Amendementen kunnen niet worden behandeld, tenzij zij zoo tijdig schriftelijk aan het bestuur wor- den medegedeeld, dat zij 3 dagen vóór de ver- gadering ter kennis van de leden kunnen worden gebracht. De voorstellen kunnen niet in stemming worden
gebracht, wanneer niet minstens de helft der leden aanwezig is. Kan uit dien hoofde over de voorstel- len niet worden beslist, dan schrijft het bestuur, met vermelding van het onderwerp op den op- roepingsbrief, een tweede vergadering uit, welke binnen 4 weken na de vorige moet worden ge- houden en waarin alsdan door de aanwezige leden wordt beslist. De voorstellen behoeven voor hun aanneming een
meerderheid van 2/3 der geldig uitgebrachte stem- men. Wijzigingen in de statuten treden niet in werking,
alvorens daarop de nadere Koninklijke goed- keuring is verkregen". Zoals uit alinea 4 van dit artikel blijkt, moet in de
ledenvergadering waarin over statutenwijziging wordt beslist, minstens de helft der leden aan- wezig zijn, willen voorstellen in stemming kunnen worden gebracht. Hoewel het bestuur rekent op een grote opkomst, vleit het zich niet met de hoop, dat op 14 november a.s. de helft van onze ca. 1600 leden aanwezig zal zijn. In verband daarmee wordt, indien het vereiste aantal leden om 19.30 |
||||||||||||||
47e jaargang - nummer 9 - oktober 1974
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||
73
|
||||||||||||||
uur bij opening van de vergadering niet aanwezig
is, deze terstond weer gesloten. Om 20.00 uur diezelfde avond wordt dan de statutair binnen 4 weken na de vorige te houden tweede vergadering (met dezelfde agenda) uitgeschreven, „waarin als- dan door de aanwezige leden" - met een meerder- heid van 2/3 der geldig uitgebrachte stemmen - „wordt beslist". Indien u op deze concept-statuten amendementen
wilt indienen, verzoeken wij u deze vóór 5 novem- ber a.s. schriftelijk (conform art. 10 hierboven vermeld) in te dienen bij het secretariaat. Het bestuur zal dan de nodig geachte maatregelen nemen om e.e.a. ter kennis van de leden te bren- gen, daarbij het kostenaspect (porti!) nauwlettend in het oog houdend. In afwachting van het definitief tot stand komen
van de statutenwijziging beraadt het bestuur zich op een aanpassing van het huishoudelijk reglement aan de nieuwe situatie. Voorstellen daartoe zullen u t.z.t. worden gedaan. Wij rekenen graag op de actieve medewerking van
een zo groot mogelijk aantal leden. Namens het bestuur:
A. H. R. Hoogezand, voorzitter.
|
||||||||||||||||||||
Ledenvergadering
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de najaars-leden- vergadering op donderdag 14 november om 19.30 uur in het Instituut voor Muziekwetenschap, Drift 21 te Utrecht. |
||||||||||||||||||||
Agenda
1. Opening.
2. Notulen van de ledenvergadering van 23 april
1974. 3. Ingekomen stukken en mededelingen.
4. Begroting 1975 met voorstel tot contributie-
verhoging. 5. Voorstel tot statutenwijziging.
6. Toelichting excursies 1975.
|
||||||||||||||||||||
Rondvraag.
Sluiting. |
||||||||||||||||||||
7.
|
||||||||||||||||||||
Ter voldoening aan de vereiste procedure bij
wijziging van de statuten, zoals die in artikel 10 van de vigerende statuten staat omschreven, schrijft het bestuur, indien blijkt dat op deze ver- gadering het statutair voorgeschreven quorum van stemgerechtigde leden niet aanwezig is, een tweede vergadering uit op dezelfde avond en in hetzelfde gebouw om 20.00 uur, waarvan de agenda gelijkluidend zal zijn (zie de toelichting door de voorzitter op pag. 73). Na afloop van de vergadering en de daarop aan-
sluitende koffiepauze zal een film worden ver- toond. |
||||||||||||||||||||
Utrechts landschap
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van
Staatsbosbeheer zal er van 17 september tot en met 3 november in het Centraal Museum een tentoonstelling gehouden worden, die gewijd zal zijn aan het landschap in de provincie Utrecht. Rectificatie "Herrnhutters"
De in het augustusnummer vermelde inschrijvings-
termijn is een vergissing. Nog tot 1 november kunt u intekenen op de bundel „Unitas Fratrum". |
||||||||||||||||||||
Om "De Utrecht"
Afbraak van de gebouwen van „De Utrecht" dreigt
werkelijkheid te worden. Op 14 augustus heeft de minister van Binnenlandse Zaken ons bestuur ge- schreven dat „uit de namens de Werkgroep Be- houd „De Utrecht" aangevoerde argumenten niet is gebleken, dat de raad niet tot de omstreden besluitvorming had mogen komen; voor vernietiging als gevraagd, bestaat dan ook geen aanleiding". Op het nieuwe argument waarmee ons bestuur zich bij het rekest van de werkgroep had aan- gesloten (zie het meinummer) wordt verder niet gereageerd. De hoop kan worden opgegeven, want bij het ter
perse gaan van dit nummer waren de slopers al volop bezig. |
||||||||||||||||||||
EXCURSiES
9 november: Tentoonstelling Driehonderd
jaar Evangelische Broedergemeente. 13.30 uur: Rondleiding in het Rijksarchief, Alexander Numankade 31, Utrecht, door mr. H. Leeuwenberg, onder wiens leiding de tentoonstelling tot stand kwam. Vandaar per bus naar Zeist voor een be- zichtiging van het gebouwencomplex van de Broedergemeente o.l.v. prof. C. L. Temminck Groll. 17 uur vertrek per bus uit Zeist naar Utrecht. Kaarten vanaf dinsdag 29 oktober a f 5,—,
verkrijgbaar op bovenvermelde wijze. Bij eigen vervoer is de prijs ƒ 3,50. |
||||||||||||||||||||
JA
|
||||||||||||||||||||
Ontwerp - begroting voor 1975
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het Maandblad, dat voor 1974 exacter kon
worden begroot, is voor 1975 een kostenstijging van 15orzien. Bij de „overige activiteiten" is rekening gehouden
met onze deelname in het kapitaal van een nieuwe Stichting, die de uitgave van een reeks Historische Monografieën over het Sticht zal gaan verzorgen. Onder de „beheerskosten" is een post opgenomen
voor een vast secretariaat. De noodzaak daarvan dringt zich op, deels om de al te zware taak van de secretaris te ontlasten, deels om de continuïteit van het bestuursapparaat te vergroten. Al worden op bijna alle punten hogere inkomsten
verwacht, het is duidelijk, dat bij deze lasten- verzwaring niet te ontkomen is aan een beduiden- de verhoging van de contributie. Het Bestuur heeft daarom na rijp beraad besloten om aan de a.s. najaarsledenvergadering voor te stellen om de contributie voor 1975 te bepalen op ƒ 30,—. Overwogen is, of dit bedrag voor veel leden niet
te hoog is, en of de oplossing niet gezocht zou moeten worden in beperking van Verenigingsuit- gaven en -activiteiten. Het Bestuur heeft gemeend deze weg niet te moeten inslaan, daar deze op den duur zou leiden tot steeds verdere terugtrekking. Juist in deze tijd eist de ideologie van onze Ver- eniging een zeer actief beleid, dat kan steunen op een positieve mentaliteit bij haar leden. Anderzijds is onderkend, dat er leden zijn, die
duidelijk moeite zullen hebben om deze contributie te betalen. Daarom stelt het Bestuur zich voor om ten laste van 1974 een fondsje te vormen, waar- mee in specifieke gevallen ter beoordeling van het Bestuur, de helpende hand kan worden geboden. Voorts is in de nieuwe ontwerp-statuten voorzien in een Jeugdlidmaatschap met een gereduceerde contributie. Het Bestuur vertrouwt de hoofdlijnen van haar be-
leid met het bovenstaande voldoende duidelijk te hebben weergegeven. Uiteraard staat dit beleid en de daarop gebaseerde begroting ter discussie in de a.s. najaarsledenvergadering. Het Bestuur
n.h. de penningmeester
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BATEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LASTEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de begroting-1975
Door een gewijzigde administratieve opzet is -
voornamelijk bij de lasten - een andere rubricering toegepast. Thans zijn alle aan ieder hoofdstuk direct toerekenbare kosten daaronder opgenomen. De ongekende scherpe stijging van de papierprijs
vormt - te samen met de gebruikelijke prijsver- hogingen - de voornaamste oorzaak van de grote lastenverzwaring. Daarbij komt, hetgeen reeds ver- meld is bij de Jaarrekening over 1973, dat de begroting voor het Jaarboek-1974 aanzienlijk te laag zal blijken: Deze post zal vermoedelijk de ƒ 25.000,— te bovengaan. Daarvan uitgaande is de raming voor de einde-1975 te maken Jaarboek- kosten gesteld op ƒ 30.350,—. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
75
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN VI
|
||||||||||||
Na een bestaan van bijna een halve eeuw ver-
dween op 26 april 1918 het park Nieuweroord achter een houten schutting, nadat het vóór die verdwijning nog bijna twee decennia als een van de mooiste Utrechtse openbare parken had dienst gedaan. Deze grote tuin van uitheemse schoon- heid werd vervangen door ruim 22 miljoen bak- stenen. Onder leiding van de architect dr. ir. G. W. van Heukelom werden deze stenen op elkaar gevoegd door een laag hard wordende specie en stond er op 2 mei 1921 een indrukwekkend bak- stenen gebouw dat een oppervlakte beslaat van |
houden. Zonder stroom immers konden de polder-
gemalen niet werken en voor een ondergelopen land voelden de Duitsers uiteraard niets. Boven- dien was ook stroom nodig om te kunnen tele- foneren. En telefoneren deden de Duitsers, maar ook, zij
het dan illegaal, de verzetsstrijders. Wolter Heukels
Een Utrechtse verzetsgroep, daartoe speciaal in
dienst getreden bij de Deutsche Reichsbahn, be- trok het derde administratiegebouw (Hgb. III) van de spoorwegen. Het heette om het gebouw te beschermen tegen terroristen, maar in werkelijk- heid was het om van de daar aanwezige telefoon- lijnen gebruik te kunnen maken en gesprekken af te luisteren. Zwaar, maar machtig-goed werk is toen in Hgb. III verricht. Dat dit werk een spel- met-de-dood was, bleek ook hier. Afgeluisterde gesprekken, die van belang waren voor het Geal- lieerd Hoofdkwartier in Nijmegen, werden door- gegeven aan de telefooncentrale van het postkan- toor op de Neude. Voor de gesprekken met Nijmegen zorgde daar de grote verzetsman Wolter Heukels. Dit kostte hem later zijn leven. Op een terrein aan de Vleutenseweg bij de machinefabriek Stork-Jaffa N.V. werd hij op 22 januari 1945 ge- fusilleerd. Dat het september-maandsalaris voor het Utrechtse
spoorwegpersoneel, aanwezig in een kluis van het Hgb. III, en passant in jute zakken op 'n bakfiets naar de bank Vlaer & Kol aan de Oudegracht werd gebracht, mag als een spectaculaire daad van sabotage niet onvermeld blijven. Dit is dan het verhaal van het verzet in Hgb. III, tijdens de spoorwegstaking die dertig jaar geleden begon en die wel heeft bijgedragen tot een sneller einde van de oorlog, hoewel niemand had voorzien dat deze staking - met alle daaruit voortvloeiende moeilijkheden - nog bijna acht maanden moest duren. Vrijheid
De ontreddering die de Duitsers teweeggebracht
hebben, de verwoestingen door het oorlogsgeweld ontstaan, de gesneuvelden van leger, vloot, lucht- macht en koopvaardij, aan de omgekomenen uit het verzet, de dertigduizend spoorwegstakers, aan dit alles denkt de huidige generatie bijna niet |
|||||||||||
Hoofdgebouw
|
||||||||||||
85 bij 105 meter. Het is het derde administratie-
kantoor van de Nederlandse Spoorwegen, door een tunnel verbonden met het tweede kantoorgebouw, dagtekenende van 1895, terwijl dit kantoor door middel van een stenen luchtbrug aansluit op het van 1870 daterende eerste hoofdgebouw (Hgb. I). Toen in mei 1940 de Duitse horden ons land haden overweldigd, sloot de directie van de Neder- landse Spoorwegen, noodgedwongen, een akkoord met de Duitsers. Het eerste lid van die overeen- komst was: wij houden het bedrijf in eigen hand. Hoewel vaak moeilijk, is deze voorwaarde steeds nageleefd, want nazi's kregen bij de spoorwegen geen voet aan de grond. Het tweede lid van het akkoord luidde: wij zullen uw vervoersopdrachten met zorg en stiptheid uitvoeren. Ook dit beding is, ondanks alle moeilijkheden, nagekomen tot half september 1944. Want op zondag 17 september van dat jaar, 's avonds om kwart voor zes, gaf onze toen in Londen zetelende regering, via de B.B.C, het spoorwegpersoneel opdracht tot alge- hele staking. Op staken hadden de Duitsers de doodstraf ge-
steld. Niettegenstaande deze bedreiging was op maandag 18 september 1944 het spoorwegverkeer goeddeels lamgelegd. De bezetter liet in allerijl zo'n vierduizend man spoorwegpersoneel uit Duits- land komen en bracht het treinverkeer, uitsluitend in z'n eigen belang, met heel veel moeite weer op gang. Begin oktober kwamen er elke week enige treinen met steenkolen uit Duitsland, in hoofdzaak bestemd om de elektrische centrales op gang te |
||||||||||||
76
|
||||||||||||
documentatie over Maarssense families en het
eerste gedeelte van een langer stuk over architect Alfred Tepe. De redactie verdient een gelukwens met deze inhoud en een succeswens om dit peil te behouden (opvoeren mag natuurlijk altijd!). De twee archeologische lezingen die in november gehouden zullen worden, zijn alleen voor leden toegankelijk. Andere activiteiten vallen weer in Loosdrecht te
signaleren. Deze kring is er zich namelijk goed van bewust dat ds. Joannes de Mol precies 200 jaar geleden in Oud-Loosdrecht een porselein- fabriek stichtte. In oktober vinden daarom de vol- gende evenementen plaats: er wordt een boekje uitgegeven (Europese Bibliotheek, Zaltbommel) over de sociaal-voelende predikant en de fabriek, het Loosdrechtse dorpsleven en de armenzorg in de 18e eeuw; in een school, die op dezelfde plek staat als de vroegere fabriek, wordt een kleine tentoonstelling gehouden en een schimmenspel vertoond over het leven van ds. de Mol (als 18e- eeuwse „televisie") - het beroemde porselein zelf blijft als steeds te zien in slot Sypesteyn; in de kerk tegenover de school zal de unieke diaserie van F. baron van Heeckeren van Waliën geprojec- teerd worden, waarop details van het porselein veel beter te zien zijn dan op de voorwerpen zelf. Het origineelste nummer is de speciale kerk- dienst op 20 oktober, waarin de predikant zijn preek zal baseren op de intreetekst van ds. de Mol, Openbaring 3:18 ... Voor wie naar ik hoop door dit alles nieuwsgierig
is geworden en een kijkje wil gaan nemen in Loos- drecht, laat ik plaatsen en ijtden volgen: Ireneschool, Oud Loosdrechtsedijk 233, Oud Loos- drecht; 19 en 21 oktober 10.30-17.00 uur: ten- toonstelling, schimmenspel; Herv. kerk, tegenover de school; 19 oktober 19.30
uur: diaserie; Slot-museum Sypesteyn, Nw. Loosdrechtsedijk 150,
Nieuw Loosdrecht; 19 en 20 oktober 13.30- 17.00 uur. L. v. T.
|
|||||||||||
meer, want het nieuwe geslacht accepteert de door
hun ouders heroverde vrijheid als vanzelfsprekend.
W. F. van Schaverbeke
Literatuur:
A. Graafhuis, Utrecht, stad mensen en monumenten,
1963.
L. de long, De bezetting, 5, Amsterdam, 1965.
Krantenknipsels van 1932 en 1955.
|
|||||||||||
Nieuws uit
verenigingen in de provincie Sinds ik gegevens verzamelde voor het overzicht
van de historische verenigingen in de provincie, vorig jaar in het Jaarboek gepubliceerd, zijn enkele kringen me op de hoogte blijven houden van hun activiteiten. Graag wil ik daarvan iets doorgeven aan lezers en leden van Oud-Utrecht. Oud Woudenberg werd destijds niet als een bij- zonder levendig gezelschap gepresenteerd. Intus- sen is ,,de zo gewenste verzameling dia's" ge- vormd. Allerlei mensen bleken opeens oude foto's en briefkaarten te hebben en ter beschikking te willen stellen, zodat een 200 dia's gemaakt konden worden. Ze zijn ook al op verscheidene onder- houdende avonden voor groepen uit de dorps- gemeenschap vertoond. „Een tijdschrift verschijnt liefst spoedig" na de
oprichting, schreef ik vorig jaar. Dat is door Loosdrecht en Maarssen in dit jaar bevestigd, terwijl ze daarbij een vervolg op hun oprichtings- wedloop ten beste gegeven hebben. Loosdrecht heeft dit keer gewonnen door al in maart en april de eerste twee „Historische Kringeltjes" te produ- ceren. Dit heeft geen grotere pretentie (voorlopig, denk ik zo) dan een dun gestencild contactblaadje voor de leden te zijn, waarin onder coördinatie van de bestuurssecretaresse berichten, een artikel- tje of wat kleinere ontboezemingen opgenomen worden. Maarssen kwam pas in juni op de tijdschriften-
markt, omdat het een „echte" periodiek wilde, waarvan de vormgeving echter wat tegenslag te verduren kreeg. Nu ligt er voor mij een 18 blad- zijden tellend tijdschrift, groter dan het Maandblad, in heel behoorlijke offset-uitvoering, met vijf arti- kelen, over de onlangs overleden schilder Willem van Leusden, Maarssens oude postkantoor, een archeologische beschouwing, een greep uit R. Pos' |
|||||||||||
Kaartmakers
Wij vestigen nog even uw aandacht op de
tentoonstelling Kaartmakers van het Sticht, georganiseerd door onze Vereniging. Deze interessante expositie is tot 8 november te bezichtigen in het Provinciehuis, Achter St. Pieter 20, Utrecht. Op werkdagen geopend van 10.00 tot 16.00
uur, 's zaterdags van 10.00 tot 14.00 uur. Toegang gratis. Voor nadere informatie ver- wijzen wij u naar het artikel van prof. dr. ir. C. Koeman in ons septembernummer. |
|||||||||||
77
|
|||||||||||
Huibert Vogelzang
Een Bilthovense kolonist
|
|||||||||
Duurstede, kennelijk de notaris van Vogelzang die
natuurlijk de kosten moest betalen. lagtlust
Vogelzang kreeg van de domeinen tien hectare
heidegrond in erfpacht voor 99 jaar, tegen een jaarlijkse canon van in totaal f 8,—. De plaats van zijn grond werd in de notariële akte aldus aan- gegeven dat deze ten noorden grensde aan 's Rijks domeinen, ten oosten aan het Israëlitisch Kerkhof en 's Rijks domeinen, ten zuiden aan de heer Dumont - dit moest zijn Diemont - en ten westen aan de Prinsche Laan of Soesdijkerstraatweg. Het Jodenkerkhof, waarvan nu alleen nog maar het zuidwestelijke hoekje van 10 bij 10 meter eigen- dom is van de Israëlitische gemeente te Utrecht, had in 1838 nog zijn oorspronkelijke grootte van ongeveer een hectare. Diemont was de toenmalige eigenaar van „Jagtlust", dat zich ten oosten van de Soestdijkseweg in noordelijke richting uitstrekte tot de tegenwoordige Boslaan. De erfpachtsuitgifte geschiedde onder het speciale beding, dat de grond zou moeten worden ont- gonnen en tot cultuur gebracht. Toen de spoorlijn er nog niet was - die kwam pas in 1863 klaar - liep de Jan Steenlaan over de Soestdijkseweg door en vormde een geheel met de oostelijke helft van de tegenwoordige Prins Bernhardlaan. Langs deze route brachten de boeren uit de Leijen en de Nieuwe Wetering hun schapen naar de hei waar zij ook hun plaggen staken om die te kunnen mengen met de schapenmest. Ontginning
Huibert Vogelzang heeft in 1840 in de zuidweste-
lijke hoek van zijn grond, d.w.z. op de hoek van de Soestdijkseweg en de tegenwoordige Nachte- gaallaan, een huis gebouwd met een stal en een schuur. De oudste topografische kaart van Neder- land geeft ons een indruk van de wijze waarop Vogelzang aan zijn ontginningsverplichting heeft voldaan. Van blad 32, waarop de gemeente De Bilt voorkomt, is de eerste druk in 1856 ver- schenen, maar de terreinverkenningen daarvoor zijn al in 1847 en 1848 verricht. Op deze kaart is duidelijk te zien dat Vogelzang de westelijke helft van zijn tien hectare grond tot bouwland heeft ontgonnen en de oostelijke helft heeft bebost. De |
|||||||||
De kaart van Petrus Kaerius van het Dominium
Ultraiectum uit het jaar 1616, waarvan een gedeelte de kaft van ons Maandblad siert, geeft ons heel wat informatie. Dat de polders tussen De Meern en Jutphaas uit weiland bestaan, heeft de tekenaar bijvoorbeeld met een koe aangegeven. In beperk- ter mate zou dit symbool er ook nu nog wel mee door kunnen, het verkeersplein Oudenrijn en der- gelijke kleinigheden natuurlijk daargelaten. Maar het schaap op de plaats van Bilthoven is bepaald niet meer van deze tijd. Weliswaar heeft het zich na door Kaerius geconterfeit te zijn nog meer dan twee eeuwen aldaar weten te handhaven, maar toen zijn we de hei - want dat schaap is niets anders dan een aanduiding voor heide ■ geleidelijk aan door bossen en landbouwgronden gaan ver- vangen. Het zijn niet uitsluitend de grootgrondbezitters
geweest die zich met de ontginning van de grote heidevelden tussen Maartensdijk en Zeist hebben beziggehouden. Zo is de oostelijke helft van wat wij nu Bilthoven-Zuid noemen gekoloniseerd door een ondernemende boer uit de Betuwe. Ofschoon hij met zijn gezin maar kort in onze gemeente heeft gewoond, is zijn familienaam hier achter- gebleven in de titel van het allereerste wegenplan van Bilthoven. En, zoals zo dadelijk nog zal blij- ken, zijn ook namen van wegen in dit plan aan die familienaam ontleend, Schaapsdrift
Op 25 januari 1837 richtte Huibert Vogelzang,
landbouwer in de gemeente Ravenswaay, een brief aan de agent van het domein in de provincie Utrecht waarin hij vroeg een stuk heide, gelegen tussen de Straatweg, de zgn. Paltzerweg en het Jodenkerkhof, in erfpacht te mogen ontvangen. Hij wilde daar een boerenwoning bouwen en de grond in cultuur brengen. De burgemeester van De Bilt, om advies gevraagd, had geen bezwaar „alleen diende in het oog te worden gehouden dat de zgn. Paltzerweg welke dient voor schaapsdrift als anders vrij en ongehinderd blijft", zo schreef hij in zijn antwoord van 2 februari. De definitieve beschikking van de Permanente Commissie uit het Amortisatie-Syndicaat viel pas op 18 juli en de notariële akte werd eerst op 29 maart 1838 ge- passeerd voor notaris Van Strijen te Wijk bij |
|||||||||
/8
|
|||||||||
en gemeenschappelijke schuur, genaamd „Vogel-
zang". Ook op de bij de catalogus behorende kavelkaart vinden we deze naam ter plaatse ver- meld. De grootte van de twee kavels die te samen de voormalige grond van Vogelzang uitmaakten, is blijkens de catalogus ruim tien hectare, wan- neer we de Soestdijkseweg niet meerekenen waarvan de ondergrond toen nog eigendom was van de belendende eigenaren. In 1900 kwamen de tien hectare ,.Vogelzang" en ook de gronden aan de westzijde van de Soest- dijkseweg in handen van de in Utrecht gevestigde |
|||||||||||||
erfpachtsverhouding heeft waarschijnlijk al na
enkele jaren door koop en verkoop haar einde gevonden. Vogelzang maakt de indruk in hart en nieren een
pionier te zijn geweest. In 1854 verlaat hij De Bilt al weer om zich met zijn gezin in de Haarlemmer- meer te gaan vestigen die toen nog maar amper droog was. Zijn Biltse bezittingen had hij enige jaren eerder al verkocht aan jhr. H. van den Bosch die in 1843 Diemont als eigenaar van „Jagtlust" was opgevolgd. De overlevering wil dat Huibert Vogelzang in zijn boerderij aan de Soestdijkseweg |
|||||||||||||
De stippellijn geeft de 10 hectare
heidegrond aan die Huibert Vogel- zang in 1837 van het domein in erfpacht heeft ontvangen. |
|||||||||||||
„Maatschappij tot Exploitatie van bouwterreinen
aan het Station de Bilt", directeur L. H. Wester- hout. Deze begon met de oude huizen die oor- spronkelijk de boerderij, schuur en stal van Vogelzang waren geweest, te slopen. Voorlopig kwam daarvoor niets in de plaats. Wel vroeg en kreeg Westerhout in 1900 en 1901 vergunning voor de bouw van een tiental villa's noordelijker aan de Soestdijkseweg. De onderhandelingen met de gemeente in 1902
over de aanleg van wegen en straatverlichting vergden nogal wat tijd, maar in het voorjaar van 1903 vond dan toch de aanbesteding plaats. Bij |
|||||||||||||
ook een tapperij had gevestigd, maar in het ge-
meentearchief zijn daarover geen gegevens te vinden. Naam bleef
De naam „Vogelzang" bleef aan de boerderij ver-
bonden. Toen in 1882 een openbare verkoping van het gehele landgoed „Jagtlust" met de toen daarbij behorende buitenplaats „Meijenhagen" plaats vond, waarvan de gedrukte veilingcatalogus bewaard is gebleven, werden de opstallen die oorspronkelijk door onze kolonist Huibert waren opgericht, daarin omschreven als „drie woningen |
|||||||||||||
79
|
|||||||||||||
Herrnhutters
in vijf continenten
|
|||||||||||||||||||
besluit van burgemeester en wethouders van 24
juli 1903 krijgt „het Park nabij het station" de naam „Park Vogelzang" en worden tevens de tien daarin gelegen wegen van namen voorzien. Het valt op dat daarbij alleen de wegen ten oosten van de Soestdijkseweg, d.w.z. die over de vroeger aan Huibert Vogelzang toebehoord hebbende grond zijn aangelegd, namen van zangvogels krijgen: Nachtegaallaan, Merellaan en Vinkenlaan. Ten westen van de straatweg worden het Spoorlaan, Prins Hendriklaan, Kruislaan, enz. Het bestand aan vogelnamen is enkele jaren ge- leden op grote schaal uitgebreid toen het bestem- mingsplan Bilthoven-Centrum II tot uitvoering kwam. Het was een gelukkige omstandigheid dat dit plan zich juist bezijden het oude territorium van Huibert Vogelzang uitstrekte zodat het ge- meentebestuur alleszins verantwoord was ook andere dan alleen zangvogels te vernoemen. Om te besluiten met het plekje waar Vogelzang van omstreeks 1840 tot 1854 zelf heeft gewoond, de oude opstallen werden, zoals wij zagen, in 1900 afgebroken. In 1914-1916 verrees op die zelfde plaats een grote villa die Johannes Reijsen- bach, oud-president van de Javasche Bank, voor zich liet bouwen volgens het ontwerp van de Bilthovense architect, tevens kunstschilder, Herman van der Haar die zelf precies er tegenover woonde aan de Soestdijkseweg (nu het huis van dr. Van Dam). De heer Reijsenbach noemde zijn nieuwe villa „HOREV" wat betekende: Hoop op rust en vrede. Later, toen de familie Kersemakers er een pension in dreef, heette het huis „Pension Theo- dora". In 1954 is de villa verkocht aan de Ver- eniging tot bevordering van de Landbouwtuigpaard- fokkerij in Nederland, die er ook nu nog in gevestigd is. P. H. Damsté
|
|||||||||||||||||||
Toen in oktober 1967 een uitslaande brand aan het
Broederplein een deel van het historische ge- bouwencomplex van de Evangelische Broeder- gemeente te Zeist verwoestte - na restauratie vestigde zich hier Rijksmonumentenzorg - besloot de Oudstenraad de gelukkig bewaardgebleven archieven bij het Rijksarchief in Utrecht een vei- liger onderkomen te verschaffen. Toen dan ook de |
|||||||||||||||||||
©jinmmn
rijit nrpuiftfljffo v » tuffrrlt oinPfff
ourittt pofli'UrrrJrfrii.
|
|||||||||||||||||||
tQXlE MAGtïE 0EFS
|
|||||||||||||||||||
Nog meer oude kaarten
In de maand oktober wordt in het Gemeenlands-
huis van het Groot-Waterschap van Woerden (Havenstraat 30 te Woerden) een kleine expositie van historisch kaartmateriaal gehouden. De Stichts- Hollandse Historische Vereniging doet dit naar aanleiding van de komende herindeling van het waterschap en omdat zij dit jaar een van de water- schapskaarten, daterend uit 1670, zal publiceren. De uitgeverij Canaletto zal deze uitgave in boek- vorm en losbladig verzorgen. Het samenvallen van deze Woerdense tentoonstelling met de onze (4 oktober - 8 november) is daarom niet helemaal toevallig. Inlichtingen over openingstijden en sluitingsdatum
verstrekt mevr. E. de Leeuw-Mielard, Marius Bauer- straat 30, Woerden, telefoon 03480 - 44 60. |
|||||||||||||||||||
j pron4«5^t)i«o«'ii£Ct«n|
Cr |Kffyt*on4sni»o'/4«y5 tidni |
|||||||||||||||||||
afr fc|jtiii4&fhu% (i tui ai mi.
^% sd. |
|||||||||||||||||||
Bladzijde uit een gezangboek van de Oude Tsjechi-
sche Broeder-Uniteit, Ivancice 1576 (cat. nr. 7). organisatoren van de aan het piëtisme gewijde
tentoonstelling „Vromen en Verlichten" in het Aartsbisschoppelijk Museum besloten de Herrn- |
|||||||||||||||||||
30
|
|||||||||||||||||||
hutters hier uit te lichten, lag het dan ook voor de
hand een aparte tentoonstelling over deze kleine, doch relatief invloedrijke groep van 18e-eeuwse pleitbezorgers van de oecumenische gedachte in het Rijksarchief te houden. Deze is onder titel „Erfgoed van Herrnhut" op 12
oktober geopend door bisschop Günther Hasting uit Herrnhut (D.D.R.) en is te bezichtigen tot en met 20 december. Het spreekt vanzelf, dat een belangrijk gedeelte
van de expositie handelt over de Broedergemeente te Zeist, maar de geschiedenis van deze in Neder- land vrij bekende gemeente wordt geplaatst tegen de achtergrond van de historische ontwikkeling van deze beweging op internationaal niveau. Ook de typische kenmerken van de kerkelijke en sociale organisatie der Herrnhutters, zoals het zendings- werk, de economische bedrijvigheid en de aan het christelijk communisme verwante sociale ordening (althans in de vroege periode) worden uitvoerig toegelicht. Aparte vermelding verdient de muziek- beoefening binnen de gemeenten, die zowel het kerklied als de instrumentale en koormuziek om- vatten. Talloze composities van Herrnhutter com- ponisten in verschillende archieven getuigen hier nog van. Verspreiding
Met de vestiging van enkele moravische vluchte-
lingen, leden van de oude Tsjechische Broeder- Uniteit, in 1722 op het landgoed van Ludwig |
„Prospect van nieuw Zeyst". Ontwerp voor de
bebouwing van Broeder- en Zusterplein. Gewasse pentekening in O.I.-inkt door William Heek, 1749 (cat. nr. 277). Nicolaus graaf van Zinzendorf (1700-1760) in de
Oberlausitz (tegenwoordig in de uiterste zuidoost- hoek van de D.D.R.) neemt de geschiedenis van de hernieuwde Broedergemeente een aanvang. Vanuit deze gemeente, Herrnhut genoemd ( = onder de hoede des Heren), verspreidde de be- weging zich onder de energieke leiding van graaf van Zinzendorf spoedig over Europa en Amerika. In de nieuw gestichte gemeenten trachtten Luthe- ranen, Calvinisten en Wederdopers broederlijk naast elkaar het christelijke ideaal te verwezen- lijken. In 1736 werd bij IJsselstein de eerste Nederlandse nederzetting der Herrnhutters geves- tigd, 's-Heerendijk genoemd. Vanwege de tegen- werking die zij met name van de zijde der ortho- doxe predikanten ondervond besloot men uit te wijken naar een plaats, waar men meer vrijheid genoot. In 1745 kocht de rijke Amsterdamse koopman Cornelis Schellinger slot en heerlijkheid (en daarmee het recht een eigen schout aan te stellen) te Zeist, waar in 1746 met de bouw van het nog bestaande complex werd begonnen. 's-Heerendijk werd verlaten en verkocht voor de sloop. Onlangs zijn door de Archeologische Werk- groep van IJsselstein ter plaatse opgravingen verricht, waarbij een verrassende collectie ge- |
||||||
8!
|
|||||||
bruiksvoorwerpen naar boven werd gebracht. Een
gedeelte hiervan is op de tentoonstelling te zien. |
Uit deze zendingsactiviteiten ontstond de Evan-
gelische Broedergemeente in Suriname. |
|||||||||||||||
Suriname
Reeds vroeg werd door de Herrnhutters zendings-
werk georganiseerd. In Noord-Amerika werden gemeenten gesticht, zoals het van de beurs- berichten bekende Bethlehem in Pennsylvania, van waaruit de Indianen als gelijken werden benaderd. Op Groenland en Labrador werden al vroeg zen- dingsposten uitgezet. In de 18e en 19e eeuw trok- ken missionarissen naar Zuid-Afrika, Voor-lndië, Tibet, Australië, centraal Afrika, terwijl vergeefse pogingen werden gedaan door te dringen in de mohammedaanse wereld. Maar bijzonder actief en succesvol waren de
Broeders in Suriname, waar zij in 1735 via Am- sterdam arriveerden. De bloeiperiode van de zen- ding onder Indianen viel tussen 1740 en 1816. Na aanvankelijke tegenwerking van de zijde van de plantage-eigenaren nam het werk onder de slaven- bevolking in de vorige eeuw een enorme vlucht. |
Op de tentoonstelling wordt ook aandacht besteed
aan de Oude Broeder-Uniteit in Tsjechoslowakije (gesticht in 1757); voorts aan de liturgie, de be- strijding en verdediging, de opvoeding en de scholen, de muziek, de bedrijven. Hoewel men dat in een archiefgebouw zou verwachten, is de expo- sitie niet uitsluitend uit archiefstukken opgebouwd. Vele schilderijen (o.a. uit Herrnhut), tekeningen, gravures, voorwerpen visualiseren de geschreven getuigenissen. Een kamer in de stijl van een Herrn- hutter familie rond 1900 is in een van de ruimten ingericht. Een geïllustreerde catalogus van meer dan 500 nummero is voor een redelijk goedkope prijs (exacte bedrag op moment van schrijven nog onbekend) verkrijgbaar. De openingstijden zijn 10.00-15.00 uur op werkdagen. Groepen kunnen een rondleiding krijgen op avonden en zaterdagen na afspraak. H. L. Ph. Leeuwenberg
|
|||||||||||||||
Juliana van Stolbergschool
|
||||||||||||||||
De oudste openbare basisschoo
van Utrecht |
||||||||||||||||
,,Wij hebben de eer bij dezen ter Uwer Kennis te
brengen, dat bij Resolutie van Heeren Burgemees- teren en Raden van den 20 october des afgelopen laars 1823 is bepaald, dat tot het oprichten eener School voor het primair onderrigt aan meisjes binnen de Stad laarlijks van Stadswege zal worden verleend eene toelage van driehonderd en vijftig gulden, onder deze voorwaarde evenwel, dat de Regering dezer Stad of eene Kommissie uit dezelve in het Schoolwezen de vereischte inzage bekome, gelijk zulks ten aanzien der Latijnsche Scholen plaats heeft". Met dit citaat uit een brief van het stadsbestuur
aan ,,de Heeren uitmakende de Plaatselijke School Kommissie te Utrecht" was de oprichting van de eerste openbare lagere school in onze stad een feit. Die school stond overigens niet op het Pieters- |
kerkhof, maar was gevestigd in de Poort van Lok-
horst aan de Lange N:euwstraat. Uit het jaarverslag van de schoolcommissie over 1859 blijkt dat de school van de Lange Nieuwstraat is overgebracht naar een door het gemeentebestuur aangekochte woning aan het Pieterskerkhof (wijk F no. 345). Zij telde in dat jaar tussen de 60 en 69 leerlingen en was de enige school van de 4e soort. In de „Verordeningen en Reglementen betreffende de regeling van het openbaar onderwijs te Utrecht" staat als artikel 1: , Vanwege de Gemeente wordt openbaar onderwijs
gegeven in scholen, welke naarmate de uitbreiding van het onderwijs en het verschillend bedrag der schoolgelden in vier soorten verdeeld worden". De Ie soort waren de zogenaamde armenscholen en daarvan waren er rond 1865 drie, aan het Nicola.kerkhof, aan de Van Wijckstraat en aan |
|||||||||||||||
82
|
||||||||||||||||
Achter Clarenburg. De ouders betaalden geen
schoolgeld. Aan het Oudkerkhof stond de enige school van de 2e soort, ook wel „tussenschool" genoemd, waarvan de ouders per week 12 cent schoolgeld moesten betalen. Er was eveneens één school van de 3e soort, de
burgerschool, zich bevindend aan de Lange Nieuw- straat. Het schoolgeld was daar ƒ 12,— per jaar. De enige school van de 4e soort aan het Pieters- kerkhof was uitsluitend bestemd voor meisjes. De ouders betaalden f 60,— per jaar. In 1870 wordt gesproken over een tweede school van de 4e soort, maar nu voor jongens en wel aan het Schoolplein. De mogelijkheden die het schoolgebouw bood
waren beperkt. Weliswaar was er door het aan- brengen van een gasleiding sinds 1884 gelegen- heid om ,,'s middags kunstlicht te ontsteken", maar de hygiënische toestanden lieten te wensen over. Sommige klassen hadden het privaat achter in het lokaal en op de bovenverdieping hadden vier lokalen slechts één privaat. De ouders schreven een brief aan het gemeentebestuur waar- in zij hun teleurstelling uitspraken over het feit dat in de begroting van 1891 geen gelden zijn uitge- trokken voor de verbouwing of vernieuwing van de school aan het Pieterskerkhof, die zich in een onhoudbare toestand bevindt, ,,tot grote schade voor de gezondheid van de leerlingen die haar moeten bezoeken en voor het onderwijs dat er wordt gegeven". Kosten
Zij wijzen het argument van de hand dat er geen
ruimte zou zijn om de school tijdens de verbouwing onder te brengen, noemen zelfs twee panden aan de Kromme Nieuwe Gracht die daarvoor in aan- merking zouden kunnen komen. Verder merken zij op: ,,Evenmin kunnen de kosten een bezwaar uitmaken, zoo lang groote sommen aan luxe uit- gaven worden besteed en meerdere luxe uitgaven worden voorgesteld, als onder andere op de be- groting voor het jaar 1891 de vernieuwing van de Maliebrug, waarvoor eene kapitale som van twee en twintig duizend gulden is uitgetrokken". Nog hetzelfde jaar besluit het gemeentebestuur de school te verbouwen. Tijdens de verbouwing zal onderwijs worden gegeven in het gebouw „Het Ijzeren Hek" gelegen aan de Breedstraat (thans Gewestelijk Arbeidsbureau). De Juliana van Stolbergschool heeft een bewogen
historie achter de rug, die binnen het bestek van „Oud-Utrecht" door deze impressie wel kan wor- den geduid maar niet beschreven. Was het ruim een eeuw lang een bloeiende school, met in 1956 nog 240 leerlingen, vanaf de jaren zestig kwam er met de ontvolking van de binnenstad een terug- gang met als absoluut dieptepunt 1968 toen er |
slechts 113 leerlingen stonden ingeschreven, ver-
deeld over vier leerkrachten. Na die tijd kwam nieuwe groei. In 1974 telt de school zes onder- wijzers die les geven aan 165 leerlingen. Wie deze levende 150-jarige wil ontmoeten is op zondag 3 november a.s. van harte welkom in het schoolgebouw Pieterskerkhof 10, waar van 11.00 uur tot 14.00 uur een tentoonstelling is te bezich- tigen, die u een beter beeld kan geven van 150 jaar lager onderwijs in de stad Utrecht, dan in deze graag geschreven regels mogelijk was. Utrecht, september 1974 R. L. Röhner S. Verbeeck
|
||||||||
Oude Kerk te Zeist
In de latere jaren van zijn leven heeft H. J. van
Eekeren, oud-leraar biologie aan het christelijk lyceum en president-kerkvoogd van de Ned. herv. gemeente te Zeist, het archief van deze gemeente geïnventariseerd. Zijn grote kennis van dit mate- riaal stelde hem in staat een aantal artikelen over de Oude Kerk en aanverwante onderwerpen te publiceren in „Hervormd Zeist". Nog tijdens zijn leven kwam de archief- en studie- commissie van de Van de Poll-stichting met hem overeen, dat zij mede met behulp van zijn aan- tekeningen die artikelen zou omwerken tot een volledig boek. Thans is deze bewerking en uit- breiding door ds. P. Kuijper, voorzitter van de commissie, voltooid. Om financiële redenen zal het boek in vier deeltjes gaan verschijnen, het eerste komt dit najaar uit, de rest zal in 1975 en 1976 volgen. Bronvermeldingen worden achterin elk deel opgenomen. Aan het illustratiemateriaal is veel aandacht besteed. Het eerste deel behandelt de omvang van het
kerspel Zeist, de kerkwegen, de heuvel waarop de Oude Kerk staat, haar houten voorgangster(s), en de zwerfstenen die onder de kerk gevonden zijn. In het tweede deel zal de romaanse kerk ter sprake komen, waarna in deel drie het huidige gebouw aan de beurt komt. In de laatste aflevering zullen de herbergen en het huis „Veelzigt", die vlak bij de kerk gestaan hebben, besproken worden. Ook verschillende overzichten, zoals van pastoors en predikanten, en een persoons- en plaatsnamen- register zullen daarin verschijnen. De prijs zal voor begunstigers van de stichting ca. f 10,— bedragen. Voor anderen zal het eerste bandje in de Zeister boekhandel vermoedelijk voor ongeveer f 12,50 verkrijgbaar zijn. L. v. T.
|
|||||||||
83
|
|||||||||
Beroepssport in 1825
|
||||||||
Sport was in het begin van de vorige eeuw een
soort kermisattractie. Dat is weer eens gebleken uit een aantal kranteadvertenties en -verslagen, die de heer G. Smilda toevallig onder ogen kreeg bij zijn onvermoeibare speurwerk op het Gemeente- lijk Archief. In de Utrechtse Courant van 16 sep- tember 1825 vond hij de volgende aankondiging: ,,Met permissie der Edele Achtbare Regering der stad Utrecht, zal de beroemde Hardlooper PETER WEEBER, aanstaande Zaturdag den 17. dezer, des avonds ten vijf uren, van de Wittevrouwen-Poort, tot Zeijst, tot voor de Plaats Beekroijen, in den tijd van 45 minuten, heen, en zal aldaar 10 minuten vertoeven, den zelfden weg in 48 minuten terug afleggen; het geëerde Publiek wordt als toe- schouwer op gezegden tijd uitgenoodigd en voor zijn vertrek kan ieder naar welgevallen geven, het geene hij verkiest. Met permissie der Edele Achtbare Regering dezer
stad. De beroemde Hardlooper KAREL GIESE, (welke op onderscheidene plaatsen de bewonde- ring heeft weggedragen, en onder anderen voor het rijtuig van HH.KK.HH. den Prins en de Prinses der Nederlanden, den weg van Leuven naar Luik heeft afgelegd), zal op Zondag den 18. September 1825, des namiddags ten half vijf uren, eenen Wed- loop verrigten, van het Maliehuis, naar het Loge- ment Het Hof van Holland, te Zeijst; welke weg hij in 40 minuten zal afleggen, en na 10 minuten te Zeijst vertoefd te hebben, in 45 minuten dezelve weg terug afleggen. Hij noodigt de Liefhebbers uit, hem met Rijtuigen te verzeilen, daar hij zijne kunst op geen prijs kan stellen, laat hij aan de aanschouwers zelve over, hem nagenoegen te be- talen. Is thans gelogeerd in het Logement den Vergulden Engel, buiten de Katharijne Poort alhier." Een verslag van deze ,,prestatielopen" - wellicht één van de oudste specima van Nederlandse sport- journalistiek - vinden we in de krant van 21 sep- tember 1825. ..Utrecht den 20. September. De Hardlooper Peter
Weeber, welke aangekondigd had om binnen den tijd van 45 minuten van de Wittevrouwen Poort naar Zeijst te loopen, aldaar 10 minuten te ver- toeven en dienzelfden weg in 48 minuten terug af te leggen, heeft gepasseerden Zaturdag dien weg binnen den bepaalden tijd volbragt. De tweede Hardlooper Karel Giese, welke den volgenden dag in 40 minuten van het Maliehuis naar Zeijst en, na 10 minuten vertoevens, van daar |
||||||||
in 45 minuten zoude terug loopen, heeft dien wed-
loop, binnen dezen bepaalden tijd volbragt; zijnde ten half vijf ure, precies, van het Maliehuis ver- trokken, en tien minuten voor zes ure, aan hetzelve huis terug geweest, zoo dat hij dien wedloop in 60 minuten, en dus vijftien minuten minder dan den bepaalden tijd, volbragt heeft. De toevloed der menigte, en het groot getal paar-
den en rijtuigen, bezettede den weg zoodanig, dat er nauwelijks plaats was om te kunnen loopen." Het succes van deze sportmanifestatie was, zoals uit dit verslag wel blijkt, erg groot. Op verzoek van zijn „supporters" besluit Carel Giessen dan ook om nog voor een tweede maal in Utrecht zijn hardloopkunsten te vertonen. ,,Met voorkennis van de Edele Achtbare Regering
der stad Utrecht, en op aanzoek van een zeer aan- zienlijk gedeelte van het geëerd Publiek, zal de Ondergeteekende het genoegen hebben, eenen Wedloop te doen van 8 reizen rondom de Malie- baan, in den tijd van één uur, zijnde de omtrek van gezegde Baan, berekend op 16 minuten gaans. Deze Wedloop zal geschieden op Zaturdag den 24. dezer mits droog weer zijnde, des namiddags ten half vijf uren, en anders op Maandag den 26. dezer, ten zelfde tijde. De Wedlooper zal zijnen loop van het Maliehuis beginnen in een extra cos- tume gekleed zijn. De inzameling der vrijwillige giften zal na den afloop plaats hebben, als wan- neer hij ter dankzegging aan het Publiek, ten slotte, nog eene extra snelle loop om gezegde Maliebaan verrichten zal. Hij beveelt zich tot de goedgunstige bijwoning, in de toegenegendheid van het geëerde Publiek." Utrecht den 22. September 1825 CARL G IESEN
beroemde Hardlooper van Zijne Koninklijke
Hoogheid den Prins van Oranje. In de Utrechtsche Courant van maandag 26 sep- tember 1825 vinden we tenslotte nog een verslagje van dit wel zeer professionele sportgebeuren. ..Utrecht den 25. September. De hardlooper Carl Giesen, welke had aangenomen de Maliebaan in den tijd van een uur, acht malen rond te loopen, heeft gisteren zijnen wedloop in vier minuten min- der dan hij bepaald had, volbragt, en daarna nog eenmaal de Maliebaan rondgeloopen in de tijd van vijf minuten. De toevloed der menigte was bij deze gelegenheid weder aanmerkelijk." G. 1. Röhner
|
||||||||
84
|
||||||||
De Broedergemeente te Zeist
Korte bouwgeschiedenis van
slot en pleinen |
||||||||||||||||||||
Op de rand van de Heuvelrug aan een later dicht-
geslibde Rijnarm moet al vroeg een nederzetting geweest zijn. Onder bisschop Boudewijn II werd rond 1180 de eerste stenen kerk van Zeist ge- bouwd. Hiervan is nog de kern van de tufstenen toren over. De kerk zelf, een ruime zaal van 11 x 22 m, waarvan de muren in kistwerk waren uitge- voerd, werd tussen 1841 en 1843 vervangen door een Engels getinte neogotische kerk naar ontwerp van Nicolaas Kampersdijk. Uitziende over het wijde land van de voormalige
Rijnbedding stond wat westelijker een 13e-eeuwse ridderhofstad. Die was in de 17e eeuw zeer ver- vallen en kwam in 1677 met de Hoge Heerlijkheden Zeist en Driebergen in handen van Willem Adriaan van Nassau Odijk, zoon van Lodewijk van Nassau Beverweerd, een bastaardzoon van Prins Maurits. Hij besloot tot afbraak van het gehele oude kasteel. De nieuwbouw van het slot begon met de twee zijvleugels; omstreeks 1685 werd het hoofdgebouw aangevat. De ontwerper was Jacob Roman, bouw- meester van Stadhouder Willem III, die in 1688 koning van Engeland werd. Voordien was er echter al zeer intensief contact met de Engelse bouw- kunst, want terwijl de zijvleugels van het slot naar gewoonte van de tijd kruiskozijnen in de ramen kregen, werden in het hoofdgebouw schuiframen gemaakt. In Engeland had Sir Christopher Wren in 1683 bij
het bouwen van Winchester Palace dergelijke ramen voor het eerst toegepast. Volgens de Zweedse architect Tessin, die in 1687 ons land bezocht, paste Roman deze ramen behalve bij het slot te Zeist ook toe bij Paleis het Loo en het Huis Honselersdijk. De kozijnstijlen zijn niet vervaardigd |
||||||||||||||||||||
uit één stuk hout, maar vier stukken hout om-
sluiten een gewichtkoker. In de 19e eeuw werden deze ,,Engelse" vensters
van het slot te Zeist vervangen door empire- vensters, maar bij de laatste restauratie zijn de oude schuiframen zoveel mogelijk gereconstrueerd. Daarbij valt het op dat de ruiten vrijwel vierkant zijn. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat het glas in die tijd niet meer dan ongeveer 10 duim in het vierkant mat. Door de verbetering van de glas- fabricage werd het rond 1700 mogelijk rechthoekige ruiten met een grotere hoogte te maken. In 1745 kocht Cornelis Schellingen ijzerhandelaar te Amsterdam en afkomstig uit een doopsgezinde familie, slot en heerlijkheid Zeist van de Nassau's met de bedoeling het als Nederlandse zetel van de Evangelische Broedergemeente te bestemmen. Unieke aanleg
Reeds in 1747 ontstond er een afgerond plan, met
een unieke stedebouwkundige aanleg, voor de bouw van het complex dat we nu als Broeder- en Zusterplein kennen. Het Broederhuis werd al in 1748 voltooid. Tot 1792 is er aan het complex ge- bouwd, geheel klaar is het echter nooit gekomen. De kerk aan het Zusterplein werd in 1770 voltooid. Voordien werd er gekerkt in een zijvleugel van het slot, dat inmiddels in 1768 eigendom was gewor- den van Maria Agnes von Zinzendorff. Koopman Schellinger verhuisde naar Broederplein 27 waar hij tot 1778 woonde. Het slot is in 1808 van de Herrnhutters overgegaan in particulier bezit en werd in 1924 gemeente-eigendom. In de jaren 1960-1969 is het gerestaureerd door de achitect Baron van Asbeck. |
||||||||||||||||||||
november 1974
|
||||||||||||||||||||
nummer 10
|
||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
||||||||||||||||||||
85
|
||||||||||||||||||||
De Herrnhutters voorzagen grotendeels in hun
financiële behoeften - onder meer voor de zending in Suriname - door het uitoefenen van verscheidene ambachten, zoals de zijde- en bandweverij G. van Wees (uitgegroeid tot de textielgroothandel van Wees en Weiss, die in 1967 bij de fatale brand een gedeelte van het Broederhuis in beslag nam), een kaarsenmakerij en zeepziederij en een aarde- werkfabriek die volgens Duitse traditie kachels maakte. In de kantine van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg is zo'n bewaard gebleven kachel opgesteld. Deze kantine is gehuisvest in de vroegere landbouwschuur, die werd gebruikt voor het agrarische bedrijf op de uitgestrekte landerijen van de Herrnhutters. Aan de zuid-oostzijde van het gebouwencomplex langs het Broederplein is de voormalige brouwerij te vinden, welk gebouw nog gerestaureerd moet worden. Sfeer
Nadat in 1967 het Broederhuis in vlammen was
opgegaan, rijpte al spoedig het plan om na de restauratie de Rijksdienst voor de Monumenten- zorg in het gebouw te vestigen. Deze dienst was al lange tijd aan het zoeken naar een andere ruimte. De hoofdindeling van de verwoeste vleugel paste zeer goed en er zijn slechts geringe ingrepen nodig geweest om aan de eisen van de toekom- stige bewoners te voldoen. Alleen voor de kost- bare bibliotheek en de archieven ontbrak de nodige ruimte. Om in deze behoefte te voorzien is gebruik gemaakt van het nimmer voltooide plan uit 1747 dat de gelegenheid bood een nieuwe zijvleugel aan te bouwen, een vleugel die aan het Zusterplein destijds wel was gebouwd. Architect Baron van Asbeck heeft de eenvoudige
sfeer van het Broederhuis ook in de aanbouw weten te bewaren en is er in geslaagd van het geheel een goed bruikbaar kantoorgebouw te maken. Het is er goed werken, maar het is ook een gebouw waar bezoekers graag komen, waar zij in de gangen door middel van in vitrines op- gestelde voorwerpen uit de restauratiewereld hun kennis over het Nederlandse monumentenbezit kunnen vergroten, en waar zij de bibliotheek en documentatie kunnen raadplegen. H. Janse,
architect Rijksdienst
voor de Monumentenzorg
Naschrift
De redactie verbindt aan dit stuk graag opnieuw
een verwijzing naar de tentoonstelling over de Herrnhutters, die nog tot en met 20 december in het Rijksarchief bezichtigd kan worden (attentie: op werkdagen van 10.00-17.00 uur! Alexander Numankade 201, Utrecht). Tevens wijst zij erop dat de vraag van A. J. A. M. |
|||||||||
Lisman in het augustusnummer impliciet door de
heer Janse beantwoord is. Een uitvoeriger uiteen- zetting over de toepassing van schuiframen is te vinden in zijn boek Vensters (Nijmegen, 1972), p. 57 e.v. |
|||||||||
Wie weet waar?
Wie kan deze foto localiseren?
Aan welke vrij smalle weg langs een water hebben deze winkels in kruidenierswaren en ,,Gemaakte goederen, garen en band" ge- floreerd? De heer Smilda heeft deze prent- briefkaart al aan heel wat mensen vergeefs voorgelegd. Hij is er zelfs niet zeker van of het een plek is in Utrecht of in een andere plaats. Huisnummers zijn op het origineel niet te ontwaren. Alleen van de naam van de garen- en bandwinkelier valt nog iets te maken: H. M. .AND, misschien nog één letter langer, terwijl de D ook een O of G zou kunnen zijn. Herkent een van de lezers dit gezicht? |
|||||||||
86
|
|||||||||
we raad van de stad Utrecht, belast met de op-
dracht een onderzoek in te stellen naar de moge- lijkheden van de oprichting van een Academie. Doch verder vernemen wij over deze zaak voor- eerst geheel niets meer. Pas een goede honderd jaar later rezen er plannen om een seminarie te stichten. Berichten hierover stammen uit de jaren 1580 en 1581 en uit 1586. In het laatste jaar had de reformatie der Hiëronymusschool plaats. Utrecht werd toen korte tijd door een zeer streng calvinis- tisch bestuur geregeerd. Voor Leiden dreigde in dat jaar het gevaar, dat de eveneens streng orthodoxe Leicester de Leidse Academie naar Utrecht zou overbrengen. Noch dit laatste, noch de oprichting van een
seminarie werd verwezenlijkt. Aan het streng cal- vinistische bewind kwam een einde. De in 1586 succesvolle rector Sarcerius kwam terug naar de Hiëronymusschool en bracht deze wederom tot bloei. In 1595 nu liet het stadsbestuur de Hiërony- muskerk gereed maken om er publieke voordrach- ten in te laten houden. De Hiëronymusschool verkreeg hiermede een bovenbouw, die eventueel had kunnen uitgroeien tot een Academie. Zo doceerde Sarcerius, die de titel professor kreeg, rechtswetenschap (de Instituten), terwijl er ook andere vakken werden gedoceerd. Deze toestand heeft slechts weinige jaren geduurd en werd allengs weer teniet gedaan. Opmerkelijk is het dat deze ontwikkelingen parallel
lopen met die te Amersfoort. Beide steden hebben aldus gepoogd tot de stichting ener Academie te komen. Beide voornemens zijn toen niet verwerke- lijkt. In 1634 zou echter de wens van Utrecht toch wor-
den vervuld. Utrecht kreeg een Illustre School, doch deze stond geheel los van de Hiëronymus- school. De Illustre School was echter nog niet een volwaardige Universiteit. Er ontbrak nog één der voor een Universiteit noodzakelijke faculteit, nl. de medische. En het was nog niet mogelijk academische examina af te leggen. Ook was er nog geen rector magnificus. Relatie
Al stond de Illustre School geheel los van de
Hiëronymusschool, wel bestond er tussen beide een nauwe relatie. In de letterenfaculteit benoemde men nl. Justus Liraeus en Antonius Aemilius. Justus Liraeus was tot dusverre de weliswaar ge- leerde, doch niet met al te grote leiderscapaciteiten begiftigde rector van de Hiëronymusschool ge- weest. En het stadsbestuur zat in wezen met hem in de maag, want de school maakte een periode van verval door. Op 4 november 1633 bepaalde men, dat er een commissie naar Liraeus zou gaan om hem voor te stellen af te treden, terwijl hij erop zou kunnen rekenen „jaerlicx een eerlijck tracte- ment" te ontvangen. Men wist nl., dat de vroegere |
||||||||
De
Hiëronymusschool
en de Universiteit van Utrecht |
||||||||
Op 4 december a.s. zal het feit worden herdacht,
dat precies vijfhonderd jaar geleden enige Broe- ders des Gemenen Levens, afkomstig uit het fra- tershuis te Delft, een hun door een erflating ten deel gevallen pand aan de Kromme Nieuwe Gracht betrokken. Het is bekend, dat zij reeds zeer spoedig een school stichtten, welke zij naar één hunner beschermheiligen de Hiëronymusschool noemden. Het Utrechts Stedelijk Gymnasium nu is de nazaat van déze school. Aangezien men, hoewel eigenlijk niet geheel terecht, 4 december ook als de begindatum van de school aanneemt, viert men dit jaar tevens het gedenkwaardige feit, dat het huidige U.S.G. de moderne belichaming van een vijfhonderd jaar oude school vormt. In verband hiermede zal er een tentoonstelling worden gehouden in het Universiteitsmuseum, welke vanaf 4 december 1974 tot medio januari 1975 te bezichtigen zal zijn. Men zal hier een beeld kunnen krijgen van de lange geschiedenis van het Gymnasium, dat afwisselend perioden van grote bloei en van diep verval heeft gekend. Aangezien de oud-rector van het Gymnasium dr. J. A. G. van der Veer een uitvoerig artikel, dat in het jaarboek van Oud-Utrecht zal verschijnen, heeft gewijd aan de vijfhonderd jaren omspannende historie der school, is het niet gewenst hier, zij het in kort bestek nogmaals deze geschiedenis te be- handelen. Aangezien echter de bovengenoemde tentoonstelling in het Utrecht Universiteitsmuseum zal worden gehouden, is het wellicht interessant wat dieper in te gaan op de betrekkingen, die er in de loop der tijden tussen de Hiëronymusschool en de Universiteit hebben bestaan. Het is van belang eerst even stil te staan bij de stichtingsgeschiedenis der Academie. Immers, er is een periode geweest waarin de bovenbouw van de Hiëronymusschool had kunnen uitgroeien tot een Illustre School. Doch de ontwikkelingen zijn een andere richting uitgegaan. Seminarie
Reeds vroeg, nl. in 1470 werd er een commissie,
bestaande uit leden van de oude en van de nieu- |
||||||||
87
|
||||||||
Antonius Aemilius bereid was weer terug te keren.
En onder zijn leiding had de school gefloreerd. Op 23 december bracht de commissie verslag uit en deelde mede, dat Liraeus niet bereid was om af te treden en dat hij de commissie ervan had over- tuigd niet de schuld te dragen voor de achteruit- gang der school. Hij zou zijn tegengewerkt door „eenige affgunstige ende quaetwillige, die hem gesocht hadden verdacht en odieux te maeken". Zelfs was hij een keer aangevallen en „int aensicht verradelick gesneeden". Salaris
De commissie stelde derhalve voor hem een pro-
fessoraat in de letteren aan te bieden met behoud van zijn salaris (ƒ 700) en vrij wonen. Alzo ge- schiedde het, dat Justus Liraeus werd benoemd tot hoogleraar in de humaniora, welke benoeming door hem werd aangenomen. In zijn plaats keerde An- tonius Aemilius terug als rector der Hiëronymus- school en werd deze tevens een hoogleraarschap aangeboden. Hij ontving voor zijn professoraat in de geschiedenis en de functie van rector samen ƒ1300; tevens werd er zorg gedragen voor zijn verhuizing. De Illustre School werd reeds in 1636 een volwaar-
dige Academie. Er kwam nu ook een medische faculteit; als hoogleraar hierin werd benoemd G. Stratenus, die reeds in 1621 als stadsarts en als „lector et demonstrator anatomiae" was aan- gesteld. In deze laatste kwaliteit trad hij eerst op in de Hiëronymuskerk en even later in het koor van de Pieterskerk. Prof. Kernkamp, de historicus die een groot en groots werk heeft gewijd aan de geschiedenis van de Utrechtsche Universiteit wijst er echter op, dat dit medische onderwijs buiten het kader van de bovengenoemde uitbreiding van het programma van de Hiëronymusschool viel. In ieder geval heeft Stratenus wel korte tijd in de kerk van deze school gedoceerd. Hoogleraren
Verschillende leraren der school zijn later in
Utrecht of elders hoogleraar geworden. Terwille van de beperking noemen we hier nog slechts prof. dr. J. F. Reitz. Deze was sinds 1728 rector van de Hiëronymusschool. Op 31 januari 1746 aan- vaardde hij het ambt van buitengewoon hoogleraar in de welsprekendheid („oratoriae et poëseos"). Weinige jaren later zou hij prof. dr. A. Drakenborch, die van 1716 tot 1748 hoogleraar in de faculteit der letteren alsmede curator van de Hiëronymusschool was, opvolgen als ordinarius. Reitz was niet slechts een strijdvaardig rector, die alles in het werk had gesteld om de financiële tegemoetkoming t.o.v. de docenten te verbeteren, hij was ook als hoogleraar een kritisch ingesteld man, die de moed had misstanden duidelijk aan de kaak te stellen. Zo heeft hij in 1768 een rectorale |
|||||||||||
rede gehouden, welke ten doel had verkeerde
toestanden in de Academie te signaleren en er een oplossing voor te bieden. Op 21 januari 1771 bepaalde de vroedschap, dat
,,uit consideratie van deszelvs hoge ouderdom en toenemende lichaamszwakheid en veelvuldige dien- sten, aan de schooien en Academie gedaan" vrij- stelling van het geven van publieke colleges aan hem zou worden verleend. Verder bleef hij gewoon in dienst van de Universiteit. Reitz is ook nog scholarch (inspecteur van onderwijs) geweest; zo bleef hij betrokken bij de gang van zaken in zijn oude school. Op 21 maart 1778 overleed hij. Niet alleen enige docenten der school zijn hoog- leraar te Utrecht of elders geworden, ook enkele leerlingen zijn dat geworden. We noemen hier o.a.: de theologen A. Essenius (1618-1677), F. Burman (1671-1719) en H. J. Royaards (1794-1854): de juris- ten H. Moreelse (1615-1666) en A. Matthaeus (1635-1710); de medici H. Regius (1598-1679) en A. G. C. Suerman (1809-1840) en uit de letteren- faculteit Joh. Leusden (1624-1699; hij was een leerling van Liraeus!), G. de Vries (1648-1705; hij was tevens hoogleraar in de theologie) en Rycklof M. van Goens (1748-1810). Ten slotte noemen we nog de hoogleraar in de wis- en natuurkunde R. van Rees (1825-1868). De hier genoemden vormen echter nog slechts een keuze uit de Utrechtse hoogleraren, die op de Hiëronymusschool zijn ge- weest. Over hen die elders hoogleraar zijn ge- worden kan hier niet worden uitgewijd. Nauwe banden
Wat in dit korte artikel genoemd is moge de lezer
er echter van overtuigen, dat er gedurende de lange geschiedenis der Hiëronymusschool en de wat kortere van de Utrechtse Academie nauwe banden tussen deze twee onderwijsinstellingen hebben bestaan. Mogen wij er ten slotte nog op wijzen, dat ook de voorzitter van de Staten van Utrecht, die zich zo verdienstelijk heeft gemaakt ten behoeve van de omzetting van de Illustre School in een Academie, dr. J. van Asch van Wijck (1585-1645), een leerling is geweest van de Hiëronymusschool! |
|||||||||||
Universiteitsmuseum
|
|||||||||||
Drs. R. M. Nepveu
|
|||||||||||
Literatuur:
De Utrechtsche Academie, I, 1636-1815, doorG. W.
Kernkamp (Utrecht, 1936). Acta et decreta senatus, vroedschapsresolutiën en
andere bescheiden betreffende de Utrechtsche Academie, uitg. d. G. W. Kernkamp, dln., (Wer- ken Historisch Genootschap, 3e. s., 65, 68, 71) (Utrecht, 1936-1940). |
|||||||||||
38
|
|||||||||||
Over enkele bewoners van
het Huis Voordaan |
|||||||||||||||
Het Huis „Voordaan" onder Maartensdijk met zijn
uitgestrekte bossen en lanen aan Babelsteeg en Westlaan, dat gedurende tal van jaren in het bezit was van het geslacht Calkoen, ligt zoals algemeen bekend is meer bepaald ten noorden van de Groenekanse dijk op een halve km ten oosten van het vanouds zo bekende, in 1842 afgebrande doch weer herbouwde „herbergje, waar de Groenekan uithangt". Toen A. J. van der Aa in 1848 het Xle deel van zijn „Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden" deed uitkomen behoorde het aan de (in het volgende jaar daar overleden) mr. Abraham Calkoen, en had het een oppervlakte in totaal van 160 bunders. De ,.Tegenwoordige Staat" van Utrecht zwijgt echter nog geheel over Voordaan en evenmin vond het een aanduiding op zijn kaart van het Overkwartier van Utrecht: de schrijver volstond met een telling van het aantal der huizen „aan de groene Kanne, drie en twintig" en de vermelding „Omtrent S. Maartensdyk vindt men verscheiden Lustplaatsen" n). Het goed was reeds een oude „hoffstede" toen
het in de eerste helft van de XVIIe eeuw toe- behoorde aan een vertegenwoordiger der familie Daey. Het geslacht, waarvan de naam ook Daye en Day (Deij) gespeld werd, zou volgens de be- kende genealoog C. J. Polvliet afstammen van een ongenoemde Engelse officier, die in het gevolg van Robert Dudley, graaf van Leicester naar de Nederlanden was gekomen. Wanneer deze mede- deling juist is, dan kan het nauwelijks anders zijn, dan dat deze officier identiek is geweest met |
|||||||||||||||
Medard Nauwinck gezegd Daye, die de 24e juli
1610 is opgetreden als gouverneur van de Schen- kenschans en die, gedurende geruimen tijd in Staatse dienst, ook nog in februari 1623 het com- mando had over een compagnie te voet2), 's Mans tegenwoordigheid op de Schenkenschans wordt bovendien bevestigd bij de kerk aldaar door een oude grafsteen (64 x 115 cm), die blijkens een 7-regelig opschrift de herinnering levendig houdt aan Catharina Maria de waarschijnlijk onge- huwde dochter van „Medard Nawinck genaemt Daey, Capitein Commandant in Fort vans' Graven- werd" (of Schenkenschans), die overleed op 13 juni 1611. Boven dit opschrift is een alliantiewapen op de zerk uitgehakt: een gedeeld schild met in 1. een verlaagde keper (zoals in Engelse wapens
dikwijls voorkomt), van boven vergezeld van twee sterren (6) en onder van een roos (Daey); en in 2. drie arenden, 2 en 1, vergezeld in de schild-
voet van een lelie. Helm met wrong en dek- kleden en als helmteken de roos uit 1. Het 2e of vrouwelijke wapen, dat met de arenden en de lelie, zal naar alle waarschijnlijkheid dat van de moeder der overledene hebben voorgesteld, gelijk in de heraldiek behalve geestelijken ook bij ongehuwde personen veelal gebruikelijk was. Zoals Polvliet's genealogie reeds liet doorscheme-
ren hebben de Daey's op het huis Voordaan ge- woond en wel in ieder geval Martijn of Martin Daey en diens eerste vrouw Johanna Machteld van Doorn, die waarschijnlijk de dochter was van Ael- bert, postmeester van Prins Maurits, en van |
|||||||||||||||
V .».-
|
|||||||||||||||
s '., Het gedeelte met
Groenekan uit een
'..' 17e-eeuwse kaart van het gerecht van
» Oostveen enz., die in , 1776 en 1798 is herzien. ; Perceel 283 van De loncheere is het
4, oorspronkelijke j/ Voordaan §tJL (Gemeentehuis -gsn; Maartensdijk, ï&ï burgemeesterskamer; :M. . foto R.A. Utrecht). |
|||||||||||||||
;< ///■. r—.
|
|||||||||||||||
- hit: ■'):...-:■:':,,
|
|||||||||||||||
89
|
|||||||||||||||
ter eenre ende den voornoemden van der Eem ter
andere sijde is ontstaen, ter saake van de huijere die de gewesene bruijcker vande voorsz. hoff- steede ende landen daer aen noch was preten- deerende, metten gevolgen en aencleven van dien". Wijze beslissing
De gemachtigde werd door de comparante zonder
restricties en dus zo volledig mogelijk bevoegd gemaakt tot handelend optreden met de weder- partij en dat moet wel betekend hebben, dat Opina, misschien wel uit vrees voor een naderend proces, met niet anders dan bekwame spoed een defini- tieve streep onder de verwikkelingen verlangde. Zonder twijfel lag een hofstad als Voordaan voor haar, nu zij zich te Alkmaar bij en met naaste familie gevestigd had, te zeer verwijderd. En de definitieve verkoop zal daarom een wijze beslissing zijn geweest, gedachtig aan de vermanende klas- sieke woorden: metiri se quemque suo modulo ac pede, verum est! Alkmaar Mr. I. Belonje |
|||||||||
Joosgen Aerts. De vrouw tenminste overleed ter
plaatse op 16 juli 1646, nadat een kind haar aldaar in de dood was voorgegaan op 12 maart 1643. Marten Daey Pieterszoon, te Breda geboren in 1604, heeft, hoewel niet onafgebroken, in Brazilië op het Recief gediend tussen 1629 en 1641. In 1650 verkreeg hij een compagnie infanterie te Amsterdam en bij commissie van de Staten-Gene- raal van 28 april 1645 werd hij tot Majoor benoemd in verband met het destijds in het verschiet komen- de „groote dessein" tegen Vlaanderen 3). Grotere bekendheid dan tengevolge van zijn mili- taire charges verkreeg hij evenwel door het feit dat zijn tweede vrouw Obrecht, Oopjen ofwel Opina Coppit, die te Amsterdam geboren was op 19 januari 1611 als dochter van dr. Hendrik en Celitgen Princen, met haar eerste man, Marten Soolmans door niemand minder dan Rembrandt op twee levensgrote portretten geschilderd is gewor- den, zoals mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen in het zojuist aangehaalde artikel in „Amstelodamum" op overtuigende wijze duidelijk heeft gemaakt. In ge- noemde bijdrage worden foto's afgebeeld van de pendantstukken, die voor Nederland definitief ver- loren zijn gegaan. Zolang Martin Daey leefde - hij stierf te Amster-
dam op 11 september 1659 - heeft Opina Coppit haar bezit „de hoffsteede genaemt Fortaen mette landen daertoe behoorende geleegen aen de Groenekant", derhalve het huis Voordaan cum annexis, kunnen behouden, maar nadat zij ten tweeden male weduwe geworden was en de bezit- ting klaarblijkelijk voor zich en haar kind uit het tweede huwelijk uit de boedel van haar echtgenoot Daey verkregen dan wel behouden had, heeft zij gemeend het verworvene toch maar van de hand te doen. Een koper vond zij in de persoon van „monsieur" IJsbrand van der Eem, de schout van het Utrechtse dorp Lopik. Ontdekking
Toevallig ontdekte ik een akte, waaruit blijkt, dat
deze verkoop allerminst zonder moeilijkheden tot stand is gebracht. Dat vloeit namelijk voort uit een procuratie van 17 maart 1661, waarbij Opina Cop- pit, die toen te Alkmaar was gaan wonen en zich noemde ,,laest weduwe van wijlen de Heer Maer- ten Daij in sijn leven Cappeteijn van een Com- pagnie Infanterij ten dienste der Stadt Amsterdam", persoonlijk compareerde voor notaris en getuigen, zowel voor zichzelf en als moeder-voogdes over het door haar tweede man nagelaten kind4). Deze volmacht werd afgegeven op de koopman Sr. Nicolaes de Gyselaer, wonende te Amsterdam6). De aldus aangewezene mocht nu in naam van de constituante, zo dit mogelijk zou blijken, accor- deren met de koper der hofstede „over soodanige questie als tusschen haer constituante cum socijs |
|||||||||
Naschrift
De vraag van mr. Belonje aan de redactie om zijn
artikel te willen illustreren, heeft heel wat actie teweeggebracht, en naar het zich laat aanzien niet zonder resultaten. Voor illustratiemateriaal werd ik door het gemeente-
huis van Maartensdijk verwezen naar mej. E. M. de Bouter te Groenekan. Zij bleek veel meer materiaal te bezitten dan alleen ansichten van het huidige huis Voordaan. Heel belangrijk was hierbij een kopie van een artikel, dat op 1 november 1927 verschenen was in Het Nieuws, een blad voor Maartensdijk en omgeving, en dat dank zij de interesse van mevr. A. Copijn-de Feyer voor Groenekans geschiedenis bewaard is gebleven. De schrijver, G. G. C, behandelde in dat artikel de wordingsgeschiedenis van het grote landgoed Voordaan op een dusdanige manier, alsof hij al z'n fiches met perceelsgewijze aantekeningen uit transportakten letterlijk had laten afdrukken. Al is dat een saaie manier, ze geeft wel garantie voor betrouwbaarheid. Die indruk werd bevestigd door enkele kopieën en aantekeningen die mej. De Bouter zelf gemaakt en van mr. Damsté gekregen had uit het rechterlijk archief van Oostveen ( = Maartensdijk). Zo bleek dat ook G. G. C. daarrn gewerkt had. Achteraf gezien was dit ook vanzelf- sprekend, toen mr. Damsté deze schrijver iden- tificeerde als G. G. Calkoen. Het lijkt daarom de moeite waard aan diens materiaalrijke artikel grotere bekendheid te geven. Vooruitlopend op publikatie van die gegevens kan als aanvulling op het artikel van mr. Belonje nu alvast meegedeeld worden, dat Maarten Daey de |
|||||||||
90
|
|||||||||
hofstede Voordaan in 1642 kocht van jhr. Hendrik
van Eede. Verder zal Calkoens stuk aantonen dat perceel 283 op de hierbij afgebeelde kaart de oorspronkelijke hofstede Voordaan omvat, en de interpretatie mogelijk maken dat die woning wel eens op een ander punt van het latere landgoed gestaan kan hebben dan het huidige huis: mis- schien is de „boerderij" De Kettinghoeve de eigen- lijke opvolger van het oude Voordaan. L. v. T.
') Vgl. Aardr. Woordenboek der Nederlanden IV,
Gorinchem 1843, blz. 881 en XI, Gorinchem 1848, blz. 832 en de „Tegenwoordige Staat" van Utrecht XXII, Amsterdam 1772, blz. 165, kaart f.o. blz. 241. - Zie voor de juiste situatie het blad 426 „Maars- sen" van de ,,Chromo-topografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden", schaal 1 : 25.000 en inzake het geslacht Calkoen (van Voordaan) Louis Calkoen „Calkoen", z. pi. 1923, blz. 60; loh. E. Elias „De Vroedschap van Amsterdam", II, Haar- lem 1905, blz. 474 en 969 en voorts Nederland's Adelsboek passim. 2) Uitvoeriger mededelingen over hem in F. J. G.
ten Raa en F. de Bas „Het Staatsche Leger 1568- 1795", III, Breda 1915, blz. 273 onder k. Schenken- schans met noot 1. Zie ook „De Wapenheraut" II, 1898, blz. 41. 3) Ten Raa en De Bas „Het Staatsche Leger" IV,
Breda 1918, blz. 313; voorts ook voor het navol- gende Dr. I. H. van Eeghen „Marten Soolmans en Oopjen Coppit", Maandblad „Amstelodamum" XL///, (956, blz. 85 evv. 4) Opina is ook te Alkmaar overleden, op 1 novem-
ber 1689 en werd er begraven in de Grote- of St. Laurenskerk op de 6e daarna in graf koor n°. 25 „4 poosen geluijt en te laet". - De procuratie werd verleden voor notaris Jacob Walichsz. Brede- roe te Alkmaar op 17 maart 1661 (inventaris notarieel archief Alkmaar deel 236, fol. 225; ge- tuigen waren de Alkmaarse schepen Hendrik Heijckens en Egbert lacobsz. backer). 5) Noch „Nederlands Adelsboek" XL, 1940, blz.
23112 sub VII, noch „Nederland's Patriciaat" XXII, 1935/6, blz. 178 sub VII noemt zijn sterfdatum. Hier blijkt echter, dat De Gyselaer in maart 1661 nog in leven was. |
|||||||||||||
Cadeau-tip
|
|||||||||||||
Wie met sinterklaas of kerst aan iemand een
bijzonder geschenk wil geven, kan op het Gemeentelijk Archief (Alexander Numankade 199, Utrecht) proberen een keuze te maken uit 8 van de 10 litho's die William D. Kuik twee jaar geleden voor onze vereniging ver- vaardigde. Alleen zijn impressies van de politiepost aan de Wittevrouwenstraat en van de Nieuwegracht zijn uitverkocht. Een belangrijk aspect van deze koopmogelijk- he':d is, dat de oude prijs van f 12,50 nu nog gehandhaafd wordt, en dat terwijl de waarde van deze beperkte litho-oplaag alleen maar groter wordt! |
|||||||||||||
Utrechtse liederen
|
|||||||||||||
De Dom jatten, door Peter Vos; vier tekeningen
in een mapje; oplaag 800 ex.; f 1,50. Op de Neu daar staat een tent, Utrechtse straat- en gelegen- heidspoëzie; 56 p.; 500 ex.; ƒ6,75. In de boek- handel verkrijgbaar. Adres van de uitgever: A. van Nimwegen, ws. „Zonrondom", Leidsekade f.o. 96, Utrecht. Al een half jaar na haar eerste publikatie brengt
Véva, „de uitgeverij die zoveel Utrecht in haar fonds doet", twee nieuwe publikaties uit. Het zijn: een herdruk van Peter Vos' tekeningen „De Dom jatten" (uit 1963, de Korte Nieuwstraat staat er nog smalletjes op) en „Op de Neu daar staat een tent". Dit laatste draagt de ondertitel Utrechtse straat- en gelegenheidspoëzie. Op onze oproep in het meinummer om materiaal voor deze uitgave heeft dr. A. van Hulzen gereageerd. Aan zijn grote verzameling gelegenheidsgedichten zijn dan ook verscheidene voorbeelden ontleend. Het bundeltje bevat 35 vermakelijke kreupelrijmen: Wijk C-liederen, zangen op de Franse Bazar, een ontboezeming van Speenhoff op 't oude postkan- toor en een anonieme ode op de leeuwen voor 't nieuwe; het titelgedicht onthult dat je in die tent kan poepen voor een cent; Dolman verongelukte met zijn luchtballon maar Olieslagers vliegmachine hield 't boven de stad; hobbelende autobussen, ontsnappende delinquenten - te veel onderwerpen om allemaal te noemen. De uitgever hoopt nog tot een vollediger uitgave
te kunnen komen. Van elke aanvulling, variant of onbekende tekst zal hij dan ook graag kennis nemen. Zou in die toekomstige uitgave het mis- schien ook mogelijk zijn om enkele wijzen van straatliederen op te nemen? Gezongen ofwel ge- galmd komen ze toch pas echt tot leven. L. v. T.
|
|||||||||||||
Castellum Zwammerdam
Voor de afdeling Utrecht van het Nederlands
Klassiek Verbond zal dr. J. K. Haalebos uit Nij- megen op 22 november een lezing houden over het castellum Zwammerdam. Instituut voor Ge- schiedenis, Kromme Nieuwe Gracht 20, Utrecht, 's avonds om 8 uur. |
|||||||||||||
91
|
|||||||||||||
Restauratie
Loeff Berchmakerstraat 38
|
|||||||||||
lagen en een door lekkages vergane verdiepings-
vloer, kortom rijp voor de sloop. Eigen mankracht
Het is de Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude
Stadswijken geweest die er bij B. en W. op aan- drong het pand weer geschikt te maken voor be- woning, waarbij de Werkgroep zich voorstelde dit met eigen mankracht uit te voeren. Dit resulteerde eind 1972 in een opdracht aan de afdeling gebouwen en monumenten van de Dienst Openbare Werken voor het opstellen van een herstelplan. Hierbij werd uitgegaan van een bouw- |
|||||||||||
Dit jaar zijn de herstelwerkzaamheden voltooid
aan het pand Loeff Berchmakerstraat 38 te Utrecht. Hoewel al eerder in het N.U.D. hiervan melding is gemaakt, verdient deze wat ongewone restauratie toch nog wel enige toelichting. Het pand is door de gemeente Utrecht voor de sloop aangekocht, in de tijd toen de plannen voor verbreding van de Jacobijnenstraat nog hoogtij vierden. Van sloop is het gelukkig voor dit pand nooit gekomen, wel heeft het langdurig in verwaar- loosde toestand ten prooi aan weer en wind ge- staan. Diverse malen heeft de brandweer moeten uitrukken om een begin van brand te blussen, waarbij het huis zeer veel schade opliep aan kap en zolderbalklaag. Eind 1972 was de toestand waarin het pand zich bevond ruïneus, zonder dak- pannen met verkoolde kapspanten en zolderbalk- |
|||||||||||
Links: de toestand voor de restauratie, rechts
daarna. |
|||||||||||
92
|
|||||||||||
Kozijndetail en
balklaag |
|||||||||
kundige consolidatie van het pand door een aan-
nemer en het aftimmeren en schilderen van het interieur door de toekomstige bewoners. Na op- levering zou het pand dan in beheer gegeven worden van het Utrechts Monumentenfonds. Helaas is er geen archiefonderzoek gedaan naar de bouwgeschiedenis, zodat deze uit de bouwsporen moest worden afgelezen. Het huis dateert van oorsprong uit de 16e eeuw, zoals kan worden opgemaakt uit de zijgevel in de Pauwstraat, die is gemetseld in moppen formaat i 26 x 13 x 5 a 6, met ontlastingsbogen boven de kozijnen waaronder eiken lateien. De kapspanten met eiken krommers dateren eveneens uit die tijd. De voorgevel, gemetseld in Utrechtse steen for-
maat 23 x 11,5 x 4, is in de 17e eeuw opgetrokken (mogelijk ter vervanging van een houten gevel). De oorspronkelijke eiken kruiskozijnen zijn nu nog aanwezig, met dien verstande dat de eiken roeden, het kalf en de middenstijl in de 19e eeuw zijn uitgezaagd en vervangen door schuiframen. De reconstructietekening geeft het beeld weer van de mogelijke zeventiende-eeuwse toestand van de voorgevel. Tijdens de restauratie zijn restanten gevonden van de eiken puibalk die tot anderhalve meter doorliep in de zijgevel in de Pauwstraat. (Zie foto puibalk). De achtergevel is een staalkaart van vier eeuwen
metselwerk waaruit weinig valt op te maken. |
|||||||||
Het interieur bevat nog moer- en kinderbalklagen
met eenvoudige 17e-eeuwse balkconsoles. Van een kelder zijn geen overtuigende sporen gevon- den. Rond de eeuwwisseling is op de begane grond namelijk een betonvloer op puin aange- bracht, en het kostte te veel geld en te veel moeite voor de bewoners om het puin volledig te ver- wijderen. Pakhuis
In het eerste kwart van de negentiende eeuw is
het huis ingrijpend verbouwd waarbij het zijn huidige uiterlijk verkreeg met de gepleisterde gevels, schuiframen en rechte gootlijst. Aange- nomen mag worden dat men toen de trap- of tuit- gevel heeft gesloopt. Verder is het huis begin deze eeuw verbouwd tot pakhuis met bovenwoning waarbij de lelijke pakhuisdeuren zijn aangebracht. Hoewel het pand niet voorkomt op de Rijksmonu- mentenlijst is door de minister van C.R.M, wel een subsidie toegezegd in de restauratiekosten van de monumentale onderdelen van het pand. Herstel
De nog aanwezige kozijnen en de restanten van de
puibalk rechtvaardigen een restauratie van de voorgevel in zijn zeventiende-eeuwse toestand. Toch is gekozen voor handhaving en herstel van het negentiende-eeuwse uiterlijk, voornamelijk ter- wille van het typische straatbeeld dat deze gevel |
|||||||||
93
|
|||||||||
vormt samen met de gevel van het andere hoek-
huis, Loeff Berchmakerstraat 36. Uiteraard speel- den ook de kosten hierbij een rol. Inmiddels zijn voor het pand Loeff Berchmaker- straat 36 en Pauwstraat 15 ook restauratieplannen gemaakt. Betrokken
Bij de uitvoering van het werk zijn de toekomstige
bewoners betrokken geweest. Onder andere het vooronderzoek, afbikken van muren, sloopwerk, het aanbrengen van zowel de houten vloeren als de plavuizen vloer en het binnenschilderwerk is door hen gedaan. Het herstel van kap, gevels en balklagen is uitgevoerd door het aannemersbedrijf R. Middelkoop. Verder is gebruik gemaakt van materiaal uit het depot historisch bouwmateriaal van de Dienst Openbare Werken, o.a. een eiken spiltrap, een moerbalk, kinderbinten, plavuizen, dakpannen en baksteen. De totale kosten be- dragen na aftrek van het subsidie ƒ 30.000,—. „Monument"
Samenvattend kan worden gezegd dat het hier
geen restauratie betreft met een grote R, maar het behoud en herstel van een eenvoudig „monument", waar de restaurateurs veel genoegen aan beleefd hebben. Hopelijk zal de stad Utrecht dit aan het resultaat ook beleven. A. Ver laan
|
||||||||||
iiiinn bil
■«■■■■■■ ■■■■■■■■
mi ■■ ■* ii ■■ ■■ ■■
■I II ■« 18 ■■ ■■ ■■
|
||||||||||
Zo zou pand Loeff Berchmakerstraat 38 er in de
17e eeuw uitgezien hebben. |
||||||||||
___il__ __„
|
||||||||||
Zolder
|
||||||||||
Onze lantaarnconsoles
A. Graafhuis en C. A. Baart de la Faille, Reliëfs in
blauw. Lantaarnconsoles langs de Utrechtse grach- ten. Utrecht'Antwerpen, Het Spectrum, 1974; 95 blz., merendeels foto's; f8,50. Eindelijk is het lang verwachte boekje over de lan-
taarnconsoles aan de Utrechtse grachten ver- schenen. Dank zij subsidies van de gemeente en twee fondsen is het voor een koopje verkrijgbaar. Achter in het boekje is een compleet overzicht van de consoles te vinden die sinds 1953 gemaakt zijn, gerangschikt per gracht en met vermelding van de beeldhouwers, maar zonder jaar van ver- vaardiging. Uit het totaal van 201 is een keuze van 60 stenen gedaan. De schrijvers hebben gezorgd voor een korte inleiding, waarin ook de groei van de grachtwerven beschreven wordt, en door onder- houdende en leerrijke toelichtingen bij de foto's; een dienende rol, om de afbeeldingen des te meer tot hun recht te laten komen En die opnamen van A. G. Ubaghs en naamloze fotografen van het Ge- meentelijk Archief verdienen dan ook grote waar- dering. Op hun beurt dienen zij het werk van de beeldhouwers zo op zeer bijzondere wijze! 't Originele idee om versierde kraagstenen onder de straatlantaarns aan de werfmuren te plaatsen, heeft nu eenmaal tot gevolg dat de reliëfs moeilijk en soms zelfs helemaal niet door voorbijgangers te bekijken zijn. Deze foto's stellen ons daartoe pas goed in staat. Ze zijn soms van zo dichtbij opgeno- men ofwel zo sterk uitvergroot, dat niet alleen de dolle, verrassende en knap gecomponeerde voor- stellingen, maar ook de structuur van de blauwe hardsteen en de beitelsporen duidelijk waargeno- men kunnen worden. Eigenlijk zouden er afbeeldingen bij deze bespre-
king geplaatst moeten worden om een goede in- druk te geven van dit boekje. Maar iets in die trant bewaren we tot het volgend jaar. L v. T.
|
|||||||||||
kaart van Hornhovius (1599) en op de kaart van
Balthasar Floris van Berkenrode van 1628, terwijl op de kaart van Bernard de Roy van plm. 1690 daar ter plaatse staat: Lazerus-Huys. Dit laatste neemt wel elke twijfel aan de betekenis van het woord melaten of melaeten weg. Het huis stond buiten de Gildpoort aan de noord- zijde van de Steen-Straet van Utrecht naar De Bilt, ongeveer op de plaats van het bekende, nu dicht- gespijkerde, café Het Kalfje. Op latere provincie- kaarten van F. de Wit, van Nic. Visscher en ten- slotte op de kaart van de Vrijheid van de Stad Utrecht van 1757 staat aangegeven „Melaten, nu Rijnenburg". Toen had het gebouw zijn bestemming van leprozerie dus reeds verloren. Dr. F. Ketner heeft in een artikel in het Jaarboek van Oud-Utrecht van 1951 duidelijk gemaakt, dat het oudste leprozenhuis van Utrecht heeft gestaan in Abstede nabij de Kromme Rijn en dat de ver- plaatsing naar de Steenweg moet hebben plaats- gehad tussen 1475 en 1485 naar terreinen die reeds geruime tijd voor dit doel waren verworven en waar toen een nieuw en ruimer leprozenhuis werd gebouwd. Herinnering
Het Bethlehem-klooster stond in de „Nieuwe Weert
buyten Utrecht", of zoals dr. Broers in zijn His- torische wandelingen in Utrecht (blz. 289) zegt „in het Gebied van Hoogelanden". Het stond dus ten westen van de Vecht tussen de Daelschedijk en de Vecht. De Bethlehemweg, een zijstraat van de Amsterdamsestraatweg, houdt de herinnering aan dat klooster nog levend, evenals de namen Brigit- tenstraat, Magdalenastraat, Servaes Bolwerk, Annastraat, Kruisstraat Predikherenstraat, Witte- vrouwenstraat en zoveel andere de herinnering aan het bestaan van even zoveel reeds lang ver- dwenen kloosters wakker houden. Dit klooster is daar in 1423 gevestigd ten behoeve van „sommige susteren van St. Cecilien die cranck waren, om daer te wonen ende rumer locht te hebben, tot een uuthoff van die van St. Cecilien" (D. van Heel in Archief Aartsbisdom Utrecht, 1939, blz. 211). Deze zusters hadden zich gesteld onder de regels van de derde Orde van St. Franciscus. Het waren dus geen Karthuizer monniken zoals de heer Veersema veronderstelt. Het staat wel vast, dat deze kloosterlingen zich ook met de verzorging en verpleging van zieken occupeerden, maar uit niets blijkt, dat zij zich op de behandeling van melaatsen hadden gespeciali- seerd. Van enige relatie van dit Bethlehem-klooster rnet het leprozenhuis aan de Biltsestraatweg is dan ook niets gebleken. Het Bethlehem-klooster is in 1581 verkocht en kort
daarna afgebroken. De Finseninrichting heeft de heer Veersema nog
gekend een eind voorbij de beruchte beenzwart- |
|||||||||||
Melaeten
|
|||||||||||
In het septembernummer van ons Maandblad stelt
de heer Veersema uit Aalst-Waalre de vraag of het toeval of met een bepaalde bedoeling was, dat de Finseninrichting bijna op dezelfde plaats was ge- sticht als waar in 1616 een grote ruimte voor melaten was aangewezen. Op dezelfde plaats stond een gebouw, Bethlem, dat wellicht bestemd was voor lijders aan deze ziekte. Het woord „melaten" heeft de heer Veersema
inderdaad goed gelezen. Hetzelfde staat op de |
|||||||||||
95
|
|||||||||||
en loodwitfabrieken. Deze industrieën stonden op
de oostoever van de Vecht en de plaats heeft dus geen enkele relatie met het Bethlehem-klooster, noch met het leprozenhuis. Ik meen, dat hiermede de vraag van de heer
Veersema volledig beantwoord is. Ir. 1. D. M. Bardet
Naschrift
Ook de heer Smilda zond ons naar aanleiding van
de vraag over „Melaten" en de Finseninrichting enkele gegevens uit zijn documentatie. Daar som- mige ervan niet genoemd worden door de heer Bardet, geven we ze als aanvulling hieronder. Melaten- of Lazarushuisjes: stichtingsbrief uit 1571. In 1600 is er een herberg in gevestigd, die in 1656 wordt opgeheven. In 1657 worden huis en kapel verkocht. Op 4 april 1826 wordt een boerderij genaamd de Lazarushuisjes, gesplitst in drie woningen, publiek verkocht. St. Anthoniegasthuis: omstreeks 1435 gesticht aan
de Vecht nabij de tegenwoordige Hoogstraat. Het herbergde arme reizigers en na 1603 behoeftige vrouwen en kinderen. In 1747 waren er nog prove- niers. Ongeveer op de plaats van dit gasthuis is in 1906 het Finseninstituut gevestigd, overgeplaatst vanuit Rotterdam. Het stond onder leiding van dr. Bollaan. Redactie
|
|||||||||||
dat de stoomtractie door paardentractie was ver-
vangen in verband met het regelmatig te water raken van rijtuigen uit schrik voor de stoomtram '). Persoonlijk heb ik vele malen in de paardentram naar Vreeswijk gezeten, alsook in het bootje naar llsselstein 2). Volgens mijn herinnering /'s eerst het bootje naar Vreeswijk opgeheven, daarna de tram naar Vreeswijk (omstreeks 1922) en tenslotte het bootje naar llsselstein, welke plaats geen andere verbinding met Utrecht had. Na de opheffing der paardentractie (die dus enige tijd vóór 1922 moet hebben plaats gehad, B.) werden een of twee tram- wagens getrokken door een Fordbusje, waarop voorop - 's avonds verlicht - een groot bord prijkte met het woord TRAM, zulks ter aanduiding, dat dit vervoermiddel, richting Vreeswijk rijdende, niet bij machte was rechts te houden. Bij één tramwagen werd er getrokken door één paard, bij twee of drie - drie was het maximum - wagens trokken twee paarden. Nog lang heb ik in mijn bezit gehad de dienstregeling van de Tram- en Bargedienst Ver- eniging (rose van kleur), onder meer vermeldende een halte aan de Liesbos". Tot zover de brief van jhr. mr. Rutgers van Rozen-
burg. Verder maak ik van deze gelegenheid gebruik om
een fout te verbeteren die voor komt in mijn bij- drage in het meinummer (blz. 34, 1e kol., regel 26 v.o.): daar staat in plaats van 1939 vermeld 1913, wat zou betekenen, dat er nog geen drie jaar elektrische trams door Utrecht zouden hebben gereden! Inderdaad is zulks, zij het met enige kleine onderbrekingen in 1940 en 1945/46 geduren- de bijna 43 jaar het geval geweest, als men ten- minste de periode 13 juni 1945 tot en met 2 mei 1949 meetelt, waarin uitsluitend trams reden van de N.B.M., die de tramlijn naar Zeist sedert 1 januari 1927 exploiteerde. De laatste elektrische tram van de GTU had reeds op zondag 15 januari 1939 tussen Stationsplein en Stadionlaan gereden. De GTU heeft dus slechts 32'/2 jaar bestaan. Mr. 1. 1. Beyerman
|
|||||||||||
Stoomtram
Utrecht-Vreeswijk
Wat mijn vraag betreft naar een afbeelding van de
trams die tussen Utrecht en Vreeswijk hebben gereden, ik heb zelf een dergelijke afbeelding ge- vonden. Zij staat op blz. 9 van het in de serie „Trams en tramlijnen" verschenen boekje „Stoom- trams in het centrum van Nederland" van de hand(en) van H. de Herder, H. A. van Lith en A. J. J. Bink. Een uit een locomotief en drie wagons bestaande tramtrein naar Vreeswijk staat daar juist op de brug over het Merwedekanaal, half op Utrechts en half op Jutphaas grondgebied. Overigens heb ik ook nog enkele brieven ontvan- gen over die stoomtram. Ik hoop t.z.t. gelegenheid te hebben op deze brieven, waarin tal van interes- sante bijzonderheden over Utrecht in het eerste kwart van deze eeuw, terug te komen. Alleen uit het schrijven van jhr. mr. L. M. Rutgers van Rozen- burg te Zeist, laat ik een gedeelte volgen: ,,Wat de stoomtram Utrecht-Vreeswijk betreft, mijn moeder, die in 1895 op achtjarige leeftijd in Utrecht kwam wonen, herinnert zich slechts de paarden- tractie. In mijn jeugd heeft men mij steeds verteld, |
|||||||||||
') Deze reden wordt niet vermeld in ,,Stoomtrams
in het Centrum van Nederland"; alleen de voort- durende klachten over de door rook en roet der locomotieven veroorzaakte hinder. 2) Van het bestaan van deze stoombootdienst was ik, evenmin als een bejaarde correspondent uit Amsterdam op de hoogte. Overigens is de be- wering van jhr. Rutgers, dat llsselstein geen andere verbinding met Utrecht had, niet geheel juist, want er heeft, blijkens de boven reeds vermelde tekst, althans tijdelijk, een aanvullende busdienst lut- phaas-llsselstein bestaan, die eveneens geëxploi- teerd werd door de Usseltramwegmaatschappij. |
|||||||||||
96
|
|||||||||||
Het „Maximiliaanraam"
van Otto Mengelberg (1867-1924)
|
|||||||||||||||||||||||
Op 16 december was het 50 jaar geleden dat Otto
Mengelberg te Utrecht overleed. In de stad waar deze kunstenaar het grootste deel van zijn leven gewoond en gewerkt heeft, mogen wij wel even bij dit feit stilstaan. Het is een gelukkige omstandigheid dat deze her-
denking valt in een periode van hernieuwde be- langstelling voor de neogotiek. Immers als glaze- nier en beeldhouwer heeft Mengelberg meegewerkt aan de verfraaiing van talloze neogotische kerken in ons land. Velen zullen zich de tentoonstelling „'t Gat in de
Biltstraat" herinneren, in 1973 georganiseerd door het Aartsbisschoppelijk Museum. De afbraak (zomer 1972) van de Onze Lieve Vrouw ten Hemel- opneming aan de Biltstraat was de aanleiding voor deze expositie. Tot de stukken die tijdens de sloop nog konden worden gered, behoort het raam van Mengelberg dat wij hierbij afbeelden. Op de foto zien wij het raam op zijn oorspronkelijke plaats in de kerk, schitterend in het daglicht, terwijl het op de tentoonstelling door kunstlicht tot leven moest worden gebracht. Thans wordt het gedeeltelijk gespaard gebleven raam bewaard in het Aarts- bisschoppelijk Museum te Utrecht. Zeven ramen
In de kerk aan de Biltstraat maakte het deel uit
van een groep van 7 ramen, voorstellende de 7 Sacramenten. Dit raam representeert de H. Eucha- ristie, zoals de tekst beneden op het raam aan- geeft: „Het Allerh(eiligst) Sacr(amen)t des Altaars", met daaronder de woorden die Christus bij het Laatste Avondmaal heeft gesproken. In de rechter benedenhoek vinden wij de datering 14-6-1917, een datum die de woorden ernaast „Procedamus in |
|||||||||||||||||||||||
Pace" (Laten wij voortgaan in vrede) wel duidelijk
maakt! Afgezien van de beide voorstellingen die zich
links en rechts van de geknielde figuur in het midden bevinden (links: her offer van Melchise- dech, rechts: her mannawonder; d.w.z. oudtesta- mentische voorafbeeldingen van de Eucharistie)1) staat het raam in het teken van het Eucharistie- wonder dat in 1345 plaatsvond te Amsterdam (zie de tekst op het tapijt dat boven de reeds geciteer- de teksten hangt: „'t H. Sacrament van Mirakel ter H. Stede Amsterdam")2). Hoe is het te ver- klaren dat juist deze geschiedenis zo'n belangrijke rol gespeeld heeft in Mengelbergs Eucharistie- conceptie? Wij moeten dan teruggaan naar het jaar 1895. Mengelberg maakte toen een fraaie pen- tekening voor de gedichtenbundel „Van het H. Sacrament van Mirakel tot Amsterdam" van Mgr. |
|||||||||||||||||||||||
BESTUURSMEDEDELING
Het bestuur deelt mede dat de leden-
vergadering van 14 november ƒ/. niet is afgesloten omdat de bespreking van de statutenwijziging veel tijd in beslag nam. De vergadering zal daarom worden voort- gezet op donderdag 23 januari 1975, weer om 19.30 uur in het Instituut voor Muziek- wetenschap, Drift 21 te Utrecht. Na be- spreking van de statuten zullen de resteren- de punten van de agenda afgehandeld worden, te weten de toelichting op de excursies 1975, de rondvraag en de sluiting. |
|||||||||||||||||||||||
47e jaargang
|
december 1974
|
||||||||||||||||||||||
nummer 11
|
|||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester:
Administratie:
Redactielid: Eindredactie:
|
|||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3)23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
|
|||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||
98
|
|||
veiling echter van katholieke zijde is geboycot, is
het te verklaren dat Mengelberg het boekje pas 6 jaar na de veiling uit de restanten heeft ge- kocht. Het moet voor hem, na de samenwerking met Schaepman in 1895, een waardevol bezit zijn geweest. Wanneer wij nu weten dat Mengelberg in 1917 het
raam ontwierp, terwijl in zijn bibliotheek het boekje van Marius aanwezig was, dan wordt ons veel duidelijk. Afgezien van de beide engelen en het bedevaartprentje, die ook voorkomen op de teke- ning van 1895, treft ons op het raam dan vooral de centrale voorstelling van keizer Maximiliaan. Deze is nl. rechtstreeks ontleend aan prentje nr. 10 van Boëtius a Bolswert5). Het is ook op de centrale voorstelling dat Mengelberg zijn raam heeft gesigneerd (zie de monogrammen op de beide kaarsen). Is het vreemd dat Mengelberg, die gedoopt werd
met de namen Otto Maria Maximiliaan, met dit raam bijzonder geïnspireerd werk heeft geleverd? Alfred M. M. Dekker
') Op de schilden onder deze voorstellingen lezen
wij: ,,Melchisedec rex Salem, profe(rens) Panem et Vin(um)" [Genesis 14, 18] en ,,iste est panem [lees: panis] quem Deus ded(it) vobis" [Exodus 16, 151 2) Zie over dit wonder en de ter plaatse aan de
Kalverstraat gestichte kerk (,,Kapel ter Heilige Stede", de latere „Nieuwe Zyds Capel", gesloopt in 1908) de studie van 1. F. M. Sterck, De Heilige Stede in de geschiedenis van Amsterdam (Amster- dam 1928; titeluitgave Hilversum 1938). 3) Zie de ,,Bibliographische Aanteekeningen" over
dit boekje van 1. F. M. Sterck in: Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, 43 (1925), pp. 122- 186. 4) Men moet weten dat Maximiliaan in 1484, door
zijn belofte de H. Stede te bezoeken, is genezen van een ernstige ziekte. Hij heeft na zijn genezing de H. Stede met geschenken vereerd, waaronder een geschilderd glasraam met zijn beeltenis in geknielde biddende houding; vgl. de afb. in het boek van Sterck, t.o.p. 121. Van het raam waren in 1832 nog fragmenten aanwezig. 5) Het prentje zal misschien op zijn beurt het in
noot 4 genoemde raam tot voorbeeld hebben ge- had. Toch komt een afbeelding van Maximiliaan in knielende biddende houding wel vaker voor (zie bv. de houtsnede ,,Maximiliaan hoort Mis te Augs- burg" uit ca. 1518 van Hans Weiditz). Naast Mengelberg werd ook Vondel rechtstreeks door dit prentje van Boëtius a Bolswert beïnvloed in de vss. 39-45 van ,,Eeuwgetij der Heilige Stede" (zie: 1. Scheerbom, ,,Vondel geïnspireerd door Boëtius a Bolswert", in: Studiën, N.R. 56e jrg., deel 102 (1924), tweede halfjaar, pp. 69-71). |
||||||||
dr. H. J. A. M. Schaepman (1844 - 1903). De bundel
verscheen te Utrecht bij Wed. J. R. van Rossum in 1895. Ik acht het zeer waarschijnlijk dat Mengelberg
voor het maken van zijn tekening o.a. gebruik heeft gemaakt van het bekende boekje over het Amsterdamse Mirakel van Leonardus Marius: Amstelredams eer ende opcomen, door de denck- waerdighe miraklen aldaer geschied, aen ende door het H. Sacrament des Altaers. Anno 1345 (Antwerpen 1639)3). In de rijke bibliotheek van Schaepman was een
exemplaar van dit werkje aanwezig (zie de veiling- catalogus van zijn bibliotheek, Den Haag 1903, N-. 1033). Het ligt dus voor de hand dat Mengel- berg Schaepmans exemplaar heeft mogen ge- bruiken. Het boekje bevat 16 prentjes van Boete Adamsz. van Bolswert (ca. 1580-1633). Reminis- centies aan twee van deze prentjes (nrs. 4 en 13) vinden wij in Mengelbergs tekening terug: twee engelen geknield voor een monstrans, en de tekst „Ecce panis angelorum" (Zie het brood der enge- len), vs. 63 van Thomas van Aquino's hymne ,,Lauda, Sion, Salvatorem", als aanhef gebruikt door Cornelis Gijsbertsz. Plemp (1574-1638) van zijn gedichtje onder prent nr. 4. Centraal op de tekening staat de afbeelding van het bedevaart- prentje (met de haard van het Mirakel) uit 1518 van Jacob Cornelisz. van Oostsanen (t 1533); deze houtsnede staat in verschillende 16de eeuwse mirakelboekjes afgedrukt. Voorts vinden wij op de tekening afbeeldingen van
Cornelis Broere (1803-1860), met een citaat van vs. 95 uit zijn „Dithyrambe op het Allerheiligste" (1845); van Leonardus Marius (1588-1652), met een citaat uit het reeds genoemde boekje, p. 4 (het definitieve bewijs dat Mengelberg het boekje kende); van Voost van den Vondel (1587 - 1679) met de ,,Altaergeheimenissen" (1645) in de hand, maar citerend vs. 9 uit zijn „Eeuwgetij der Heilige Stede t'Amsterdam" (1645); en van keizer Maximiliaan (1459 - 1519)4) in staande houding, met een citaat van vss. 39/40 uit hetzelfde gedicht van Vondel. Men ziet dat Mengelberg zich terdege in zijn onderwerp had verdiept. Schaepman
Nu wil het toeval dat ik in 1966 een exemplaar
heb kunnen kopen van het bovengenoemde werkje van Marius, dat eertijds heeft toebehoord aan Otto Mengelberg. Mengelberg heeft hierin genoteerd dat hij het in juli 1909 kocht uit de bibliotheek van . . . Schaepman! Deze bibliotheek werd in 1903 bij M. Nijhoff te 's-Gravenhage geveild. Omdat de |
||||||||
Otto Mengelberg, „Maximiliaanraam" uit de O.LV.
ten Hemelopneming aan de Biltstraat, Utrecht (foto: Aartsbisschoppelijk Museum). |
||||||||
99
|
||||||||
Utrechtse scholen rond 1800
|
||||||||
Natuurlijk bemoeide de overheid zich met het
onderwijs. Zo werd immers meegewerkt aan de oplossing van het armenprobleem. De stads- regering hield echter de ontwikkeling aan het onderwijsfront ook in de gaten om te grote con- currentie tegen te gaan. Te veel onderwijzers zou betekenen, dat de goeden de moed zouden ver- liezen, zittend tegenover hun lege klassen. Daar- door zou de kwaliteit van hun onderwijs achteruit gaan; ze zouden bijverdiensten zoeken, bijvoor- beeld als huisonderwijzer, wat de gang van zaken in hun scholen niet zou bevorderen. Om producent en consument te beschermen besloot de overheid daarom een maximum-aantal vast te stellen. Uit diezelfde gilde-achtige overwegingen werd ver- boden een nieuwe school te dicht in de buurt van een reeds bestaande te vestigen dan wel in zo'n geval meer dan een gering aantal leerlingen te nemen. De kwaliteit van de onderwijzer kreeg ook steeds
meer aandacht. Hij mocht, sinds de komst van de Fransen, geen propaganda meer maken voor enige godsdienst; hij moest van 1814 af toezien op de naleving van de vaccinatievoorschriften. En als hij op een kerkelijke of overheidsschool werkte moest hij toezien op de reinheid van de leerlingen. Het is natuurlijk de vraag in hoeverre in de praktijk de hand werd gelicht met al deze voorschriften; de toezichthoudende commissies konden niet overal tegelijk zijn. Maar de gezamenlijke inspan- ningen veroorzaakte een toestand die een gevoel van tevredenheid rechtvaardigde, want in 1825 kon worden vastgesteld dat er bijna geen analfabeten meer waren onder de kinderen. Die gezamenlijke inspanningen werden voor het grootste gedeelte geleverd door de onderwijzers en hun leerlingen in de meestal overvolle lokalen. Ze maakten lange dagen. De derde leer- en fabrieksschool van de gereformeerde diaconie begon om 7 uur 's ochtends, of vroeger als het „bequame Dag" was; de 100 leerlingen bleven tot 7 a 8 uur 's avonds psalmzingen, pennen snij- den, catechismus leren, lezen, rekenen en spin- nen. De meester lette erop dat ze niet vloekten, geen ruzie zochten en zich niet aan „zondige dertelheid" te buiten gingen. Hij hield presentie- lijsten bij, want als de kinderen van bedeelden niet gewassen, gereinigd en gezuiverd van onge- dierte aanwezig waren zouden de ouders geen bedeling ontvangen. Kostscholen
Twee beschrijvingen van de gang van zaken in
kostscholen in en om Utrecht mogen niet in het |
||||||||
Velen hielden zich in het laatste deel van de 18e
eeuw bezig met het onderwijs. Verlichte geesten bedreven de mode van de pedagogie; praktijk- mensen probeerden het nieuwe voor de klas toe te passen; theoretici schreven er over en hielden deftige lezingen voor even deftige gezelschappen, ook in Utrecht. De praktijk, dat waren de ongeveer 200 studenten
die zich koesterden aan de borst van de alma mater, voorgelicht als ze werden door de 13 hoog- leraren die zo'n 2500 gulden per jaar verdienden. De praktijk waren ook de talloze leerlingen die breien, weven, spinnen, dansen, schermen, boek- houden, tekenen en muziek onder de knie pro- beerden te krijgen. Of de rector en de docenten aan de Latijnsche School, die voor een inkomen van 1000 è 1500 gulden per jaar een 75-tal leer- lingen hielpen bij de voorbereiding van een mooie carrière. ' Trapje lager
Een trapje lager stond het onderwijs aan de
Franse en Engelse scholen, ongeveer onze Mavo of Havo afhankelijk van de kwaliteit van de onder- wijzer. Men leerde er Frans, Engels, Nederlands, Mathesis en andere „nuttige wetenschappen" zo- als aardrijkskunde, geschiedenis, fabelkunde en natuurlijk de beginselen van de godsdienst. Veel van deze scholen hadden leerlingen intern voor 400 a 500 gulden per jaar. Ook waren er heel wat mensen die hun brood
verdienden in het basisonderwijs. De armen- scholen van de gemeente en van de diverse ker- ken werden geleid door onderwijzers met een salaris van 450 a 500 gulden per jaar; sinds 1806 moesten ze, wanneer hun school meer dan 70 leerlingen telde, een „ondermeester" te hulp roepen die 75 gulden per jaar verdiende. Verder waren er huisonderwijzers, in 1795 nog 19, in 1813 nog maar 6. Hun inkomen zal laag zijn geweest, want in de patentbelasting, die sinds 1806 werd geëist van vrijwel iedereen die een bedrijf of be- roep uitoefende, werden ze in de laagste klasse aangeslagen. Net als de kinderschoolhouders, meestal gehuwde vrouwen of weduwen, die aan kinderen van 3 a 5 jaar de beginselen van reke- nen, schrijven en lezen onderwezen. Er was blijk- baar nogal wat animo voor dit beroep, want het gemeentelijk bestuur kreeg elk jaar een paar ver- zoeken om een kinderschool te mogen overnemen of beginnen. Tenslotte waren er nog onderwijzers, die een
particuliere school hielden '). |
||||||||
100
|
||||||||
Zo fotografeerde Paul van Vliet op 6
november 1974 de trieste restanten van de gebouwen van „De Utrecht" aan de Leidseweg. Alle acties, onder meer die van de werkgroep Behoud ,,De Utrecht", hebben niet mogen baten. Een uniek stukje Utrecht wordt meedogenloos neergehaald . . . Dat kan allemaal in 1974. Nog een geluk, dat men in de jaren '50 bij de reconstructie van de Jacobsstraat de Jacobikerk heeft laten staan! |
|||||||||
stof verborgen blijven. De eerste neem ik uit het
boekje van F. Nagtglas, Voor honderd jaren. Uit de papieren van een tijdgenoot (Utrecht, 1886). „Bijzondere omstandigheden gaven aanleiding, dat ik reeds als zesjarig knaapje in Juni 1780 naar eene kostschool werd gezonden. Het was een groote overgang uit de vroolijke woning in de stad, waar mijn vader den eersten regeeringspost bekleedde, naar het ongezellige gebouw, niet ver van de oude sombere Paulus-poort, in de smalle Korte Nieuwstraat te Utrecht. De meester, door- gaans de monsieur genoemd, daar het eene Fran- sche school heette, was een voor dien tijd veel- wetend en verlicht man, die, de nieuwere denkwijze toegedaan zijnde, de plak, als vrijgeboren kinderen onwaardig, verbannen had; wat echter niet belette dat het rietje nog wel eens in handen kwam en er ook nu en dan oorvegen uitgedeeld werden. In dien tijd was op de kostscholen, zelfs op die welke een grooten naam hadden, alles op een eenvoudigen voet ingericht en onze meester - die, naar ik geloof, heimelijk wel eens een destijds verboden boek van Rousseau gelezen had - was van meening, dat men jeugdige knapen zo weinig mogelijk met de gemakken des levens in aan- |
|||||||||
raking moest brengen. Zijne echtgenoote - eene
lange, magere vrouw, die wij dikwijls ergerden door haar matres te noemen - kwam tot hetzelfde besluit, maar langs een anderen weg. Zij was als zeer rechtzinnig en kerksch bekend en daar de drukke school haar verhinderde naar hartewensch de oefeningen te bezoeken, streefde zij er naar om van de zes of zeven kostkinderen zooveel voordeel als mogelijk was te trekken, ten einde de zaken spoedig aan kant te kunnen doen. Des zomers werden wij ten vijf ure, des winters ten zeven ure gewekt, en ontbeten met een paar sneden roode-weitsbrood en een glas bier, dat soms, doch alleen als de felle vorst ijsbloemen op de ruiten van ons slaapvertrek had geteekend, door warm water en melk vervangen werd. Om negen ure begon de school. In de ruime, met steenen bevloerde kamer, welke door een viertal slagvensters met kleine glazen, waardoor men op eene sombere binnenplaats keek, niet best verlicht was, vonden wij de zoogenoemde externes reeds vereenigd. Het was onder de zestig knapen een rumoer van belang, doch allen zwegen plotse- ling stil, zoodra de deur openging en meester binnentrad. Nog zie ik hem, in zijn gemakkelijken |
|||||||||
101
|
|||||||||
kwamen de kinderen de hele dag nauwelijks buiten
het lokaal. En 's nachts was het ook niet gezond in die scholen: „In de meeste deezer schooien slaapen de kinderen twee aan twee in zoo genaam- de pavillioentjes op een en deselve kamer". Bedorven lucht
Het stonk in die scholen, zoals ieder kon merken,
die na het uitgaan van een klas „zig schielijk uit de versche lucht in de schoolkamer" begaf. De luchtverontreiniging werd verergerd door branden- de kachels en stoven, zodat minder nog dan onze twintigste-eeuwse lokalen die in de 18e eeuw herinneringen zullen hebben opgeroepen aan voor- jaar en rozegeur. En dat, terwijl toch ieder moest weten „dat de lucht die reeds ingeademt is, niet weder adembaar" is. Soms vertoonden de kin- deren dan ook bij het verlaten van de school tekenen van flauwte en bedwelmdheid. In de overvolle lokalen kregen de kinderen geen lichaamsbeweging, ze zaten de hele dag voorover aan hun tafels wat een onverantwoorde druk op borst en middenrif betekende. Eigenlijk moest er een apart lokaal zijn waar de kinderen zich konden voorbereiden op de maaltijden met wat sport en spel. Daardoor zouden ze de vaak overvloedige maaltijden ook beter aan kunnen. Ham, aardap- pelen, rundvlees, rookvlees, grauwe erwten enz. Als de leerlingen na zo'n kopieus gesmikkel weer aan hun voorovergebogen werk gingen kregen ze soms hartkloppingen. Lichter voedsel of een forse wandeling ter bevordering van de spijsvertering dienden als noodzakelijk te worden beschouwd. Benauwd en benauwend was het samenslapen. „Des nachts zijn door de warme dekking zoo wel de uitwaassemende als de inslurpende vaaten open", zodat de kinderen allerlei ziekteverwekken- de stoffen van elkaar konden overnemen in de ernstig bedorven lucht. „Ook kan het bij een slaapen noch andere gevolgen hebben. Kinderen krijgen op hun elfde jaar en zomtijds vroeger, ge- waarwordingen, die hun ten vollen onbekent, en noodzaakelijke verwondering moeten baaren. Zij worden hetzelve zomtijds op dezelve tijd gewaar. Niets is natuurlijker dan dat zij elkaar hunne ge- waarwording mede deelen. Ja zomtijds vergelijken. Uit deze gewaarwording kunnen allengskens andre voortvloeyen, die de schrikkelijkste gevolgen heb- ben, waar van in het werk van den beroemden Tyssot3) ontelbaare voorbeelden zijn aangehaalt, ja waar van zelfs in onze gemeenebest voorbeel- den te vinden zouden zijn". De oplossing van deze problemen zag onze in-
leider in kleinere scholen buiten het centrum van de steden. Arme kinderen zeggen we nu, in de twintigste
eeuw. En dan te bedenken, dat het hier niet de kinderen der armen betrof. Die gingen naar een baas, na de armenschool. Die moesten maar met |
|||||||
kamerjapon van blauw chits met roode bloemen,
langzaam naar den katheder gaan; eerst werd het korte pruikje rechtgeschoven, dat de kapper onder het mededeelen der laatse stadsnieuwtjes, kort te voren had komen opmaken; vervolgens werd de school met ernstigen blik overzien en eindelijk de bos ganzepennen ter hand genomen om voor groot, middelsoort en klein schrift of voor kunstige krulletters te vermaken. Welk een ontzaglijk wezen was die meester in onze oogen! Het onderwijs ving telkens aan met een lang formuliergebed en het zingen van een psalm, waarmede het ook ten twaalf ure eindigde; daarna werd het strafwerk opgegeven, doch lichamelijke kastijding werd, zooals ik zeide, maar zelden toe- gepast; de aan de lessenaar bevestigde plak zag ik nooit gebruiken, evenmin de roede die aan den wand hing, terwijl de donkere kast onder de trap, „het kot", doorgaans ledig was. Om één uur ge- bruikten wij het zeer eenvoudige middagmaal, want slechts ééns in het jaar werd er warm vleesch gegeten, en wel de harst der koe, in November voor de huishouding geslacht; ook aardappelen kwamen btj velen toen nog weinig op tafel. Van twee tot vier ure zaten wij weder op de smalle houten banken in het schoolvertrek, en na een speeluur begon de avondles, waaraan slechts wei- nige externes deel namen. Om half acht soupeer- den wij met karnemelk, en het heette dat wij tegen acht ure naar bed gingen. Het ontbrak echter ook niet aan uitspanningen.
Aan de Maliebaan, waarvan de acht lanen enkele jaren te voren tot bij de Biltstraat waren door- getrokken, had onze meester een koepel met een zoogenoemden theetuin gehuurd, waarin aan ieder der kostjongens een stukje grond was aangewezen om naar wensch te bebouwen, en waar zij wed- ijverden om de fraaiste bloemen te kweken". Deftig
Het tweede kostschool-beeld ontleen ik aan een
inleiding die in 1791 werd gehouden voor de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen2). Dit deftig en ijverig genootschap moet hebben gehuiverd bij het aanhoren van de mij onbekende inleider in zijn Verhandeling over de inrichting der kostscholen. In theorie was het wel goed voor kinderen om een poosje op een kostschool te zitten: ze groei- den dan niet geïsoleerd op en werden door een onpartijdige autoriteit geobserveerd. In de prak- tijk waren er echter veel bezwaren te noemen, vooral omdat elke onderwijzer zoveel mogelijk leerlingen in zijn establissement wilde opnemen. ,,Het school als school bestaat uit eene kamer die dikwerf naar de even reedigheid der scholieren, geene behoorlijke ruimte heeft; de kinderen zijn, in deselve door elkander, aan lange schuins op loopende tafels op banken geplaatst", 's Winters, en als er een binnenplaats ontbrak, |
|||||||
102
|
|||||||
heid bij Scherenberg. Begonnen als koopman, zou
hij zijn gaven als ondernemer wel eens hebben kunnen overschatten - in 1810 verkocht hij zijn tapijtweverij -, terwijl hij verder met zichzelf in de knoop zou hebben kunnen komen door óók filan- troop te willen zijn. Een geannoteerd exemplaar van deze studie ligt
ter inzage bij de schrijver op het Instituut voor Geschiedenis, Kromme Nieuwe Gracht 20 te Utrecht. L v. T,
|
||||||||||||
hun gewaarwordingen leren leven. Die wasemden
wel thuis. Maar die misten daardoor ook op hun oude dag de fijne herinnering aan heerlijke kost- schooljaren. P. D. 't Hart
') De meeste gegevens over deze schoolse zaken
heb ik ontleend aan de notulen van de Burge- meesters. a) G.A. Utrecht, Nutsarchief nr. 367.
3) S. A. Tissot (1728-1797), Zwitsers arts wiens boek De l'onanisme als het laatste woord op het gebied van de masturbatie en de verschrikkelijke gevolgen daarvan werd beschouwd en vlijtig ver- taald is in vele talen. |
||||||||||||
Wie weet waar?
Twee lezers reeds hebben gereageerd op het
„zoekplaatje" in het vorige nummer van Oud- Utrecht. De heer C. F. W. Rietveld uit Harderwijk berichtte ons, dat zijn echtgenote ± 65 jaar ge- leden de school van Lustig bezocht aan de Weerd- singel. Zij meent, dat het bedoelde pand stond aan de Bemuurde Weerd tussen beide sluizen bij de Korenschoof. Mejuffrouw Witjens meldde ons vrijwel zeker te
weten dat het pand zich bevond aan de Zonstraat, en dat het water op de voorgrond de Minstroom moet zijn. We houden u en de heer Smilda op de hoogte
van verdere reacties. |
||||||||||||
Een armenfabriek
in Utrecht Bezig met een groots onderzoek naar de bevolking
van Utrecht op het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw, dat te zijner tijd in een disser- tatie moet uitmonden, doet P. D. 't Hart af en toe nevenprodukten van zijn naspeuringen in tijd- schriften verschijnen. Zijn bijdrage over Utrechtse scholen in dit nummer heeft zeer lang op de redactietafel gelegen, en zal wel in dezelfde tijd geschreven zijn als het artikel over een Utrechtse armenfabriek dat vorig jaar in het oktobernummer van Spiegel Historiael verscheen. Die armenfabriek was een idee van de Baarnse tapijtfabrikant Scherenberg. Er waren rond 1805 al in verschillende plaatsen koehaarspinnerijen, waar kinderen van bedeelden voor hem werkten. Voor hem een voordelige zaak om aan garen voor zijn tapijten te komen, voor de gemeentebesturen een aanlokkelijk idee om iets aan het bedelarij- probleem te doen. Daarom ging ook Utrecht op zijn gedegen voorstel in. Na het opstellen van een nauwkeurig reglement (de kinderen zouden na de 9 a 10-urige werkdag ook nog 2 uur onderwijs genieten) begon de koehaarspinschool in 1807 in het voormalig Magdalenaklooster aan de Magda- lenasteeg met 38 kinderen. De eerste maanden leek alles geweldig te lopen, maar al gauw merk- ten de regenten van de Aalmoezenierskamer dat Scherenberg een te groot optimist was èn zijn eigen belangen te goed in het oog hield. Vier jaar volgen van gekrakeel over en weer, van werken en stilliggen van de spinnerij, tot er na 1811 niets meer over dit project gevonden kan worden. De schrijver probeert het falen te verklaren uit dubbelzinnigheid bij de regenten en halfslachtig- |
||||||||||||
Artikelen van Ketner
Op het Rijksarchief is de goede gedachte tot uit-
voering gekomen om een aantal artikelen van dr. F. Ketner in een bundel uit te geven en ze zo, mede door toevoeging van een index op persoons- en plaatsnamen, makkelijker toegankelijk te maken. Het zijn zijn artikelen over het officialaat en het notariaat in het bisdom, de Tolnaers als stads- klerken van Utrecht, de elect-bisschop Jan van Nassau, en over de betekenis van ,,vicus" in de Utrechtse oorkonden, dat in 1960 in het Jaarboekje verscheen. Eén niet eerder gepubliceerde studie behandelt de manier waarop Butkens in de 17e eeuw echte Utrechtse oorkonden heeft gebruikt om valse stukken te produceren voor de genea- logie van de familie van Lynden. Deze „Stichtse Studiën" behoren tot Ketners be- langrijkste. Zijn betekenis voor de Nederlandse historiografie is in het Jaarboek van 1971 door Hugenholtz afgewogen. Dit artikel is tevens in de bundel herdrukt. De offset-uitgave is voor f 15,— verkrijgbaar op
het Rijksarchief. L v. 7.
|
||||||||||||
103
|
||||||||||||
Port-Royal en Utrecht
Nu het Rijksarchief zijn nieuwste fonds van inter-
nationaal niveau heeft gepresenteerd, kijk ik even terug naar een tentoonstelling in het voorjaar, toen stukken uit zijn andere collectie van wereldfaam de eer genoten in de Archives Nationales te Parijs bezichtigd te kunnen worden. Deze Franse inte- resse was in het bijzonder gewekt in 1972. Toen verscheen namelijk, na een arbeid van tientallen jaren, de „Inventaire des pièces d'archives fran- gaises se rapportant è l'abbaye de Port-Royal des Champs et de son cercle et a la résistance contre la bulle Unigenitus et a l'Appèl (ancien Fonds d'Amersfoort)". Ter gelegenheid daarvan werd toen in het Rijksarchief een expositie gewijd aan de band tussen Port-Royal en de provincie Utrecht, een gebeuren waaraan in het Maandblad spijtig genoeg geen aandacht werd besteed. Uit de lange titel van de inventaris wordt be- grijpelijk waarom Fransen zich zouden kunnen interesseren voor archiefstukken in Holland, ter- wijl de publikatie van de inventaris in de reeks Archives internationales d'Histoire des Idees ook wel duidt op een bijzondere inhoud. Voor niet- ingewijden een korte verklaring. Port-Royal was een klooster bij Versailles, dat in het midden van de 17e eeuw grote bekendheid kreeg door zijn vroomheidsbeleving onder jansenistische invloed, door de geleerden en kunstenaars die zich tot dit oord aangetrokken voelden en door de strijd waar- in het klooster en zijn vrienden, onder wie Pascal, gewikkeld raakten met de Jezuïeten, Rome en Lodewijk XIV. Geleidelijk wonnen de laatsten het, zodat velen moesten uitwijken. Zoals gebruikelijk vonden zij een toevluchtsoord in de Republiek. Hier hadden zij al goede contacten met die rooms- katholieke geestelijken die in dezelfde tijd na een conflict met Rome de wat nu oud-katholieke kerk heet gingen vormen. Daardoor komt het dan ook, dat de papieren die deze Fransen meebrachten of al vóór de verwoesting van Port-Royal in de Republiek in veiligheid gebracht hadden, fonds Amersfoort genoemd worden. In Amersfoort zijn zij namelijk lang bewaard in het oud-katholiek seminarie. L. v. T.
|
||||||||||||||
die in het voorjaar klaar zal moeten komen, wor<
o.a. het restauratieatelier ondergebracht. De dar door vrijkomende ruimte zal dienst gaan doen " zaal voor lezingen en vergaderingen. R
|
||||||||||||||
Provinciale
Historische Bibliografie Sinds kort is de bibliografie van de geschiede
van onze provincie Utrecht bruikbaarder gema» door een register van onderwerpen. Door de toevoeging is een goudmijn aan informatie on sloten, die de richting wijst naar allerlei boeki en artikelen over het Stichtse verleden. Voor belangstellende, die zich in de vroegere gebeur nissen verdiepen wil, is dit naslagwerk praktis. onmisbaar. Er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar vor
het betrekkelijk geringe bedrag van f 35,—. G gadigden kan ik aanraden de bibliografie met h register te bestellen bij de heer G. J. Röhnt Alexander Numankade 199 te Utrecht, tel. 03' 71 1814. Dr. ]. E. A. L. Stru
|
||||||||||||||
Vijfhonderd jaar
Stedelijk Gymnasium In het kader van het 500-jarig bestaan van H
Utrechts Stedelijk Gymnasium heeft de heer A. M. Dekker in het Leuvense tijdschrift Humanist* Lovaniensia een artikel gepubliceerd over de 1 en 17e eeuwse jaarlijkse schoolzangen van Utrechtse rectoren. In dit artikel komt de te! voor van drie onbekende cantilenae Martinian; van Georgius Macropedius. |
||||||||||||||
Historische afdeling
tijdelijk gesloten De historische afdeling van het Centraal Musei.
is tot midden april 1975 gesloten. De arche logische verzameling van het Provinciaal Utrechtse Genootschap is eveneens niet te bezichtigen. D zalen die lange tijd door ruimtegebrek aan d historische afdeling onttrokken waren, zullen n een ingrijpende verbouwing hieraan weer worde toegevoegd. In deze herinrichting zijn ook ee kleine expositieruimte voor prenten en tekeningei een penningenkabinet en een studieverzamelir voor porselein en keramiek opgenomen. |
||||||||||||||
Uitbreiding
Gemeentearchief Het is verbazingwekkend om aan een zo nieuw
gebouw als waarin de gemeente Utrecht haar archiefdienst huisvest, nu al weer uitbreidings- werken te zien uitvoeren. In de nieuwe vleugel, |
||||||||||||||
104
|
||||||||||||||
REGISTER MAANDBLAD 47/1974
|
||||||||
Lijst van schrijvers
|
||||||||
Bardet, J. D. M. Melaeten 95-96
Belonje, J. Over enkele bewoners van het Huis
Voordaan 89-90 Beyerman, J. J. De of 't Hoogt 29
— De tram in Utrecht 33-36
— Stoomtram Utrecht-Vreeswijk 96
Campen, J. W. C. van. Gedachtenis van H. de Jong 3 — De beeldenlaan op Oud-Amelisweerd 65-67
Damsté, P. H. Vreemde straatnamen in De Bilt, 1 14
— ld., 2 54-55
— Huibert Vogelzang. Een Bilthovense kolonist
78-80
Dekker, A. M. M. Het ,,Maximiliaanraam" van Otto
Mengelberg (1867-1924) 97-99 Doeleman, F. De vroedvrouw van Thamen. Een
sociaal conflict in de 18e eeuw 9-10 Dubois, S. De actualiteit van Belle van Zuylen.
Evenementen op het Slot Zuylen 57-58 Graafhuis, A. Een dubbele doop ... 32, 39-40
— De orkaan van 1674 „De donder-basuyne
Godts" 41-46 Hart, P. D. 't. Utrechtse scholen rond 1800 100-103
Hoekstra, T. J. Een tinnen lepel uit de Oude Gracht
7-8
— Toren uit de 14e eeuw 22
Hollestelle, J. „Kolen" 46 Hoogezand, A. H. R. Statutenwijziging „Oud- Utrecht" 73-74 Houtzager, H. L, Driehonderd jaar geleden overleed IJsbrand van Diemerbroeck 69-71 Janse, H. De Broedergemeente te Zeist. Korte bouwgeschiedenis van slot en pleinen 85-86 Kits Nieuwenkamp, H. W. M. J. Pieter Valck. Timmerman en kanonnier van Wijk ten tijde van prins Maurits 38-39 — Het recht op wapenborden en rouwkassen in
de kerken 55-56 Koeman, C. Oude kaarten van de provincie Utrecht 68-69 Leeuwenberg, H. L. Ph. Herrnhutters in vijf conti- nenten 80-82 Lisman, A. J. A. M. Schuiframen 64 |
Luyckx, P. De Driekoningenkapel aan de Brigitten-
straat 20-21 Meulenbelt, J. C. De restauratie van Lichte Gaard
3 't Craentgen 59-63 Nepveu, R. H. Over een ernstig spel en speelse
ernst 12-14 — De Hiëronymusschool en de Universiteit van
Utrecht 87-88 Offringa-Boon, E. L. S. Monumentenjaar 1975. „Een toekomst voor ons verleden" 24 Olthoff, T. Gemeente- en plaatsnamen. Historie of blanco papier 28 Riphagen, J. De „Bibliotheek over Utrecht" 4-7 Röhner, G. J. Beroepssport in 1825 84 Röhner, R. L. en S. Verbeek. Juliana van Stolberg- school. De oudste openbare basisschool van Utrecht 82-83 Rouppe van der Voort, J. C. J. M. Wijk bij Duur- stede of een andere stad? 45-46 Rutgers van Rozenburg, L. M. Reactie (Zweese- reng, Sweserengh) 22 Schaverbeke, W. F. van. Utrechts onbestorven verleden. V. De postzegelkathedraal 48-49
VI. Hoofdgebouw III 76-77
Smilda, G. Kolen 16 Sneijder, H. Driebergen en Rijsenburg (Wim Harzing: Driebergen en Rijsenburg, hoe zij ont- stonden en groeiden, 1973), bespreking 16 Struick, J. E. A. L. Samuel Muller Fz, 1874-1974. 1-2
— De Nederlandse Staat (De wording van de
Nederlandse staat. Utrecht-Rome in diplomatiek en diplomatie, 1516-1517. Teksten en documenten, X. Uitgeg. C. A. van Kalveen, 1971), bespreking 15-16
— Provinciale historische bibliografie 104
Temminck Groll, C. L. Architect ir. P. H. N. Briët tachtig jaar 11 Thoomes, W. Restauratie Nieuwegracht 39 50-53 Veersema, D. Herinnering en vraag (Melaten) 71-72
Verbeek, S. Zie: R. L. Röhner.
Verlaan, A. Restauratie van twee schouwen 37 — Restauratie Loeff Berchmakerstraat 38 92-94
|
|||||||
Het recht op wapenborden en rouwkassen in de
kerken (H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp) 55-56 Schuiframen (A. J. A. M. Lisman) 64
Slangemuren (L. van Tongerloo) 29
Wat doet de Monumentenwacht? (L. van Tongerloo)
23-24
Wie weet waar (foto) 86, 103 Utrecht-stad
Een armenfabriek in Utrecht (L. van Tongerloo)
103
Beroepssport in 1825 (G. J. Röhner) 84
De „Bibliotheek over Utrecht", (J. Riphagen) 4-7
De Dom 1674-1974 (tentoonstelling) 40 De Dom in puin (tentoonstelling) 64
Restauratie Domtoren en reconstructie Mariahoek
(L. van Tongerloo) 30-31 De orkaan van 1674 (A. Graafhuis) 41-46
De Driekoningenkapel aan de Brigittenstraat (P.
Luyckx) 20-21 Een dubbele doop (A. Graafhuis) 32, 39-40
Flirtation (Stedelied van Utrecht door Helvetius van
den Bergh) 64 De Hiëronymusschool en de Universiteit van
Utrecht (R. H. Nepveu) 12-14 De of 't Hoogt (J. J. Beyerman) 29
Juliana van Stolbergschool. De oudste openbare
basisschool in Utrecht (R. L. Röhner en S. Verbeek) 82-83
Het „Maximiliaanraam" van Otto Mengelberg
(A. M. M. Dekker) 97-99 Melaten (D. Veersema) 71-72
ld. (J. D. M. Bardet) 95-96
Over een ernstig spel en speelse ernst (R. H.
Nepveu) 12-14 Restauratie Hervormde binnenstadskerken (L. van
Tongerloo) 32 Restauratie van twee schouwen (A. Verlaan) 57
Restauratie Nieuwegracht 39 (W. Thoomes) 50-53 Restauratie van Lichtegaard 3 (J. C. Meulenbelt) 58-63
Restauratie van Loeff Berchmakerstraat 38 (A.
Verlaan) 93-94 Oproep Stedelijk Gymnasium (500 jaar) 72, 104
|
||||||||
Tongerloo, L. van. Van Steentijd tot Sticht (ten-
toonstelling) 16 — Wat doet de Monumentenwacht? 23-24
— Restauratie hervormde binnenstadskerken 32
— Restauratie Domtoren en reconstructie Maria-
hoek 30-31 — Slangemuren 29
— De Dom in puin (tentoonstelling) 64
— Nieuws uit de verenigingen 77
— Port-Royal en Utrecht 104
— Naschrift artikel J. Belonje 90
— Idem artikel H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 39
— Boekbesprekingen:
— Stad en provincie in beeld (A. Becker-Jordens.
Een kabinet van Utrechtse gezichten, 1973) 15-16 — De Bilt in beeld (W. Hofker, tekeningen,
1973) 23 — Hulpmiddelen (W, Bogtman, Het Nederlandse
handschrift in 1600, herdr., 1973) 19 — Heemstede bij Houten (A. J. A. M. Lisman,
Heemstede, gelegen in de provincie Utrecht, 1973) 40 — Catalogus Samuel Muller 49
— Unitas Fratrum 59
— Tijdschrift over kastelen (De woonstede door
de eeuwen heen) 67 — De Roy's kaart van Utrecht 72
— Oude kerk te Zeist (H. J. van Eekeren, 1974) 83
—■ Onze lantaarnconsoles (A. Graafhuis en C. A. Baart de la Faille, Reliëfs in blauw. Lantaarn- consoles langs de Utrechtse grachten, 1974) 95 — Utrechtse liederen (Arie Niemijer, Utrechts
liedboekje, 1974) 40 — ld. (Peter Vos, De Dom jatten, 1974) 91
— Artikelen van Ketner 103
— Een armenfabriek in Utrecht 103
|
||||||||
Ujst van artikelen
Algemeen
Castellum Zwammerdam (lezing) 90
Kolen (G. Smilda) en reactie (J. Hollestelle) 16, 46
M 75 24, 47 |
||||||||
Stoomtram Utrecht-Vreeswijk (J. J. Beyerman) 96
De tram in Utrecht (J. J. Beyerman) 33-36 Een tinnen lepel uit de Oudegracht (T. Hoekstra)
7-8
Toren uit de 14e eeuw (T. Hoekstra)
Om ,,de Utrecht" 74 Foto: restanten van „De Utrecht" 101
Utrechts onbestorven verleden (W. F. van Schaver-
beke) V. De postzegelkathedraal 48-49
VI. Hoofdgebouw III 76-77
Utrechtse scholen rond 1800 (P. D. 't Hart) 87-88 Uitbreiding Gemeentearchief 104 Historische afdeling Centraal Museum 104 |
|||||||||||
Over enkele bewoners van het Huis Voordaan
(J. Belonje) 89-90 Personen
Architect ir. P. H. N. Briët tachtig jaar (door C. L.
Temminck Grol!) 11 De actualiteit van Belle van Zuylen (Simone
Dubois) 57-58 Gedachtenis van H. de Jong (J. W. C. van Campen)
3
Samuel Muller Fz, 1874-1974 (J. E. A. L. Struick)
1-2
Pieter Valck. Timmerman en kanonnier van Wijk
ten tijde van prins Maurits (H. W, M. J. Kits Nieuwenkamp) 38-39 Huibert Vogelzang. Een Bilthovense kolonist (P. H.
Damsté) 78-80 300 jaar geleden overleed IJsbrand van Diemer-
broeck (H. L. Houtzager) 69-71 Oud-Utrecht
De voorplaat 2
Algemene ledenvergaderingen 17, 74
Bestuursmededelingen 97
Excursies 1, 19, 26, 35, 41, 57, 65, 74 Financieel jaarverslag 25-28
Ontwerp begroting 75
Jaarboek 8, 1 7
Statutenwijziging 73-74
Monumentenfonds en Oud-Utrecht 29
De litho's van William Kuik 91
Boekbesprekingen
Een kabinet van Utrechtse gezichten (A. Becker-
Jordens), L. van Tongerloo 15 De Nederlandse staat (C. A. van Kalveen uitg), J. E. A. L. Struick 15-16 Driebergen en Rijsenburg (W. Harzing), H. Sneijder 16
De Bilt in beeld (W. Hofker), L. van Tongerloo 23
Het Nederlandse handschrift in 1600 (W. Bogtman, herdr.) L. van Tongerloo 19 Utrechts liedboekje (Arie Niemijer), L. van Ton-
gerloo 40 De Dom jatten (Peter Vos), L. van Tongerloo 91 Kasteel Heemstede gelegen in Utrecht (A. J. A. M. Lisman), L. van Tongerloo 40 Catalogus Samuel Muller, L. van Tongerloo 49 Unitas Fratrum, L. van Tongerloo 59, 74 De Roy's kaart van Utrecht, L. van Tongerloo 72 De woonstede door de eeuwen heen, L. van Tongerloo 67 Oude kerk te Zeist (H. J. van Eekeren), L. van Tongerloo 83 Reliëfs in blauw (A. Graafhuis en C. A. Baart de la Faille), L. van Tongerloo 95 Artikelen van Ketner, L. van Tongerloo 103 Provinciale historische bibliografie, J. E. A. L. Struick 104 |
|||||||||||
Utrecht-provincie
Lezingen in Amersfoort 31
Vreemde straatnamen in De Bilt, (P. H. Damsté)
14, 54-55
Driebergen en Rijsenburg (W. Harzing, bespreking
door H. Sneijder) 16 Oud-Amelisweerd 3, 23
De beeldenlaan op Oud-Amelisweerd (J. W. C. van
Campen) 65-67 Sweserengh 22
De vroedvrouw van Thamen. Een sociaal conflict
in de 18e eeuw (F. Doeleman) 9-10 Wijk bij Duurstede (foto) 18
Wijk bij Duurstede of een andere stad (J. C. J. M.
Rouppe van der Voort) 46-47 De Broedergemeente te Zeist, Korte bouwgeschie-
denis van slot en pleinen (H. Janse) 85-86 Gemeente- en plaatsnamen (T. Olthoff) 28
Herrnhutters in vijf continenten (H. L. Ph. Leeuwen-
berg) 80-82 Nieuws uit de verenigingen (L. van Tongerloo) 77 Oude kaarten (C. Koeman) 68-69 Port-Royal en Utrecht (L. van Tongerloo) 104 Provinciale historische bibliografie 104 Stoomtram Utrecht-Vreeswijk (J. J. Beyerman) 96 Stad en provincie in beeld (A. Becker-Jordens, boekbespreking door L. van Tongerloo) 15-16 Het recht op wapenborden en rouwkassen in ker- ken (H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp) 55-56 Van Steentijd tot Sticht (tentoonstelling), L. van
Tongerloo 16 Utrechts landschap (tentoonstelling), n.a.v. 75 jaar
Staatsbosbeheer 74 Kaartmakers van het Sticht (tentoonstelling) 77
Nog meer oude kaarten (tentoonstelling Woerden) 80
|
|||||||||||
Huizen - kastelen
Oud-Amelisweerd
ld. (J. W. C. van Campen)
|
|||||||||||
3, 23
65-67 |
|||||||||||