-ocr page 1-
MAANDBLAD
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
Zevenenveertigste jaargang 1974
Uitgave van de vereniging
-ocr page 2-
Samuel Muller Fz,
1874-1974
EXCURSIES in 1974
Het voorlopige programma
voor 1974 laten wij hier-
onder volgen. Echter onder
voorbehoud van wijzigingen,
zowel in data als in pro-
gramma-onderdelen. Zoveel
mogelijk zal er echter naar
gestreefd worden de data te handhaven. Op
27 februari:
20 00 uur, Kunsthistorisch in-
stituut, Drift 25. Ter gelegenheid van het
feit dat op 2 februari 100 jaar geleden
mr. Samuel Muller Fz. werd benoemd tot
archivaris der Gemeente Utrecht (5 jaar
later volgde zijn aanstelling ook tot rijks-
archivaris in deze provincie), spreekt voor
ons prof. dr. F. W. N. Hugenholtz over: De
historicus Samuel Muller Fz., terwijl mr. F
C. J. Ketelaar over Muller en de archief-
wetenschap zal spreken. Zie ook het artikel
van dr. Struick in dit nummer. Voorts ves-
tigen we de aandacht op de tentoonstelling
die het Gemeentelijk Archief aan hem wijdt
deze zomer.
20 april: Bezichtiging van de restauraties
van de Nicolai- en Jacobi-kerk o.l.v. ir.
Hoogervest. 23 april: Jaarvergadering. Pro-
gramma in het maart-nummer. 25 mei: Boot-
tocht langs de Vecht (herhaling). 13 mei -
22 juni: Tentoonstelling in het Gemeente-Ar-
chief, gewijd aan mr. S. Muller Fz. Er wordt
een rondleiding georganiseerd. 8 of 15 juni:
Excursie in de provincie: Rhenen (Cunera-
toren), Grebbeberg (Koningstafel), Streek-
museum. Sept./okt.: Tentoonstelling in het
Rijksarchief te Utrecht gewijd aan de Evan-
gelische Broedergemeente te Zeist. In aan-
sluiting op een rondleiding door deze
expositie zal het karakteristieke gebouwen-
complex van de Broedergemeente te Zeist
worden bezocht. Nadere details zullen nog
worden bekend gemaakt in het «maandblad.
Honderd jaar geleden, op 2 februari 1874, trad
Samuel Muller op als gemeente-archivaris. De
toentertijd 26-jarige geleerde voorzag een grote
toekomst in dit werkterrein: onder zijn zorg vielen
de archieven en de andere oudheidkundige ver-
zamelingen. Uit deze schatkamers, vol kennis over
het rijke leven in één der oudste steden in Neder-
land bouwde Muller met tomeloze energie, met
niets ontziend doorzettingsvermogen en vooral met
enorme kundigheid een openbare archiefdienst op,
waar de veelheid van de geschiedbronnen toege-
licht werd door de prentenverzamelingen, een
bibliotheek en door de zgn. oudheidkundige ver-
zamelingen, de kern voor het latere Stedelijke
Museum van oudheden.
De veelzijdige Muller bewoog zich even gemakke-
lijk in de geschiedenis, de kunstgeschiedenis, de
rechtsgeschiedenis en de archiefwetenschap. Zijn
gigantische werkkracht was erop gericht de be-
oefening van de cultuurgeschiedenis mogelijk te
maken. In deze opzet heeft Muller een uitzonder-
lijke prestatie geleverd door de bestaande rijkdom
aan historische gegevens te vergroten, door het
geheel toegankelijk te maken voor het publiek en
dienstbaar aan de geschiedbeoefening in de ruim-
ste zin van het woord. Door een natuurlijke ontwik-
keling splitsen zich archief en museum: in 1884
kreeg het archief een eigen behuizing aan de Drift,
in 1891 verliet het Museum eveneens het stadhuis
voor het huis Het Hogeland aan de Biltstraat.
Meer dan stedelijke betekenis
Maar Muller had meer dan stedelijke betekenis:
in 1879 volgde hij de provinciale archivaris op. In
zijn streven het Nederlandse archiefwezen een
nieuwe vorm te geven paste de vergroting en ver-
rijking van deze taak tot beheerder van de rijks-
oudutrecht
januari 1974
47e jaargang
nummer 1
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Pb. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: f 25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus rBandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
-ocr page 3-
Deze dank bergt toch in zich een tegenstelling, die
zijn oorsprong vindt in de contrastrijke persoonlijk-
heid van Muller zelf. Zijn grote gaven als beheer-
der van archiefbronnen en museale schoonheid,
als schrijver en als inspirator kon hij niet dienst-
maken aan een groot publiek. Hij heeft de ver-
eniging Oud-Utrecht en vooral met zoveel woorden
het jaarboek gewild, maar zijn onvermogen zich te
uiten buiten de kleine kring van vakgenoten sloot
de vervulling van deze hartewens uit. Om onze
eerste voorzitter, W. A. F. Bannier, vrij te citeren
uit zijn herdenkingsartikel in het eerste Jaarboekje
van 1924: Zonder Muller geen „Oud-Utrecht",
maar met Muller evenmin. De tragische omstan-
digheid dat de eerste grondslagen voor onze ver-
eniging pas na zijn heengaan konden worden
gelegd, hoeft ons toch niet te weerhouden stil te
staan bij het belangrijke feit, nu honderd jaar ge-
leden, dat Muller een nauwelijks aarzelend begin
maakte met het baanbrekende werk waaruit onze
vereniging nog steeds ruimschoots kan putten in
diepe dankbaarheid.
/. E. A. L Struick
archieven in de provincie. Daarnaast werd hij de
ziel van het Historisch Genootschap, waar hij op
de ruimst mogelijke schaal de uitgave van ge-
schiedbronnen bevorderde.
Archief en Museum boden voor talloos velen een
mogelijkheid het verleden in allerlei opzichten te
laten herleven voor een groot publiek. In deze
publicistische activiteiten ging Muller voorop: 48
jaar lang schreef hij een indrukwekkende reeks
werken bijeen, die te zamen een heel boekenkastje
vullen. Wie iets wil weten over het verleden van
stad of provincie stuit meteen al op de waarde-
volle geschriften van deze monumentale werker.
Zo is er alle aanleiding voor onze vereniging om
de harde werker, de scherpzinnige vorser en de
vruchtbare schrijver te eren. Zijn verdienste voor
ieder lid van onze vereniging is nog nauwelijks
minder geworden. Het beeld van Muller in zijn
veelomvattende betekenis voor het culturele leven
in onze stad Utrecht zal dan ook herdacht worden
in een tentoonstelling * in het Gemeentelijk Archief
tijdens de zomermaanden van dit jaar. Vooruit-
lopende op dit eerbewijs, past het onze vereniging
op deze plaats haar dank te betuigen voor de ont-
zag inboezemende prestaties van Muller.
* Zie ook de berichten over lezing en tentoonstel-
ling in het Excursie-programma op pag. 1.
De nieuwe voorplaat
Sinds de verjongingskuur van het Maandblad
hebben al weer drie verschillende gezichten uit
de stad Utrecht en enkele van haar zegels de
omslag gesierd. Voor 1974 hebben we een
afbeelding uitgezocht die bijna de hele provincie
in beeld brengt. In komende jaren zullen we
afwisselend een prent uit de provincie en een
van de stad Utrecht presenteren, om ook op
deze manier duidelijker te laten uitkomen dat
Oud-Utrecht de geschiedenis van beide wil
dienen.
De gedeeltelijk gereproduceerde kaart is in
1616 vervaardigd door Petrus Kaerius, de uit--
geweken Gentse kartograaf Pieter van den
Keere, voor diens atlas van de 17 Nederlandse
gewesten. Haar titel Ultraiectum dominium be-
tekent zoveel als de heerlijkheid Utrecht (RA
Utrecht, topogr. atlas nr. 14; Bodel Nijenhuis
nr. 14). Pas in 1599 had Hornhovius een kaart
gemaakt waarop het gewest Utrecht voor het
eerst als hoofdmoot voorkwam. Het exemplaar
dat het Rijksarchief daarvan bezit, leende zich
echter minder voor een goede reproduktie dan
de kaart uit 1616.
Met de keuze van een oude kaart willen we
tevens een voorproefje geven van de tentoon-
stelling over de geschiedenis van de Utrechtse
kartografie, die ons in dit jaar te wachten staat.
-ocr page 4-
Gedachtenis van H. de Jong
Het was bepaald geen lege frase dat het be-
stuur bij die gelegenheid getuigde ,,grote
eerbied te hebben voor zijn standvastigheid,
die niet wilde weten van het vertroebelen van
een vast standpunt door een politiek van geven
en nemen".
Er was nog een andere De long: de journalist
die jaren lang redacteur was van het Gerefor-
meerd Weekblad, die medewerkte aan ver-
schillende dagbladen voor kerkelijke aange-
legenheden en een uitgebreide kennis bezat
van de ,,petite histoire" van het kerkelijk leven
in Nederland in de 19e en 20e eeuw, wat ook
twee boekjes: ..Kerkbank in, kerkbank uit" en
..Preekstoel op, preekstoel af" bewijzen.
Ook nadat hij enkele jaren geleden aan de
Gelderlander Vakpers kwam en daarvoor iedere
morgen naar Nijmegen reisde, bleef hij het
kerkelijk leven trouw volgen en schreef o.a. de
halfmaandelijkse overzichten in het Utrechts
Nieuwsblad van wat er vooral in de protestants-
christelijke wereld omging. Hij toonde daarbij
niet alleen oog te hebben voor de nuances,
gevoeligheden en tegenstellingen in de onder-
scheidene kerken, maar wist ook, in een zekere
oecumenische gezindheid, waarderend te schrij-
ven over wat zich in het groei- en veranderings-
proces van andere kerken dan de zijne voltrok.
In de morgen van 21 november 1973 is De Jong
plotseling overleden, 53 jaar oud. Toen hij van
huis ging, vermoedde niemand dat de dood
ginds op hem wachtte. Wie hem goed gekend
hebben wisten dat zijn leven gefundeerd is
geweest op een sterk geloof in zijn Verlosser
en op de verwachting van een eeuwig leven.
J. W. C. van Campen
Ik weet niet meer of Henk de long in 1952
moeilijk over te halen is geweest om het
redacteurschap van het Maandblad van Oud-
Utrecht op zich te nemen. Eenmaal aanvaard,
heeft hij die functie met grote bekwaamheid
en met hart voor Utrechts verleden vervuld,
veertien jaar lang.
Naast zijn journalistieke ervaring had hij een
sterk historisch gevoel, dat hem de betrekke-
lijkheid van allerlei zaken deed inzien en
tegelijk ruimte liet voor een even kritische als
desnoods strijdbare houding ten aanzien van
de gebeurtenissen in eigen omgeving. Met
name ging hem de singeldemping en wat daar
mee samenhing ter harte en in een paar nogal
opzienbarende artikelen in het Maandblad gaf
hij daarvan duidelijk blijk. Al nam niet ieder
hem toen zijn openhartige taal in dank af; ze
vertolkte wat de meeste Utrechters in die
dagen voelden, dachten, vreesden.
Maar toen in 1966 de gemeenteraad zijn aan-
vankelijk verzet tegen de demping opgaf en
het plan-Kuiper, dat in sommige opzichten
minder schade toebracht aan de historische
structuur van de stad dan de oorspronkelijke
plannen, aanvaardde en het bestuur van Oud-
Utrecht met het nodige voorbehoud aan de
raad zijn voldoening te kennen gaf over ten
minste déze verbetering, maar met de aan-
tekening, dat daarnaast nog vele onderdelen
van het plan onbevredigend bleven, bleek De
Jong de moed van zijn overtuiging te bezitten
en legde, niet van zins ook maar met een ge-
deeltelijke goedkeuring van het nieuwe plan in
te stemmen, zijn redacteurschap neer.
Allesbehalve een scherpslijper of doordrijver
van nature, meende hij op dit punt, waar zijn
geliefd Utrecht in het geding was, pal te
moeten staan.
Oud Amelisweerd
gasten grote schade zal oplopen. Rhijnauwen
demonstreert dat al.
Daarom heeft het bestuur zich weer tot het ge-
meentebestuur gewend; dit keer met het voorstel
om aan Oud Amelisweerd toch een andere be-
stemming te geven. Gesuggereerd zijn: weten-
schappelijk gebruik zoals bij Rhijnauwen of be-
woning zoals in Renswoude. De Jeugdherberg
Centrale zelf zal vermoedelijk ook meer gebaat
zijn met een boerderij in de directe omgeving,
waarvoor minder beperkingen bij de inrichting en
het beheer gesteld zouden behoeven te worden.
Een afschrift van deze brief van 21 december is
aan B en W van Bunnik gezonden.
Vermoedelijk zal men wel weten dat de gemeente
Utrecht overweegt om Oud Amelisweerd te ver-
huren aan de Nederlandse Jeugdherberg Centrale,
die van dit huis een dependance wil maken voor
de jeugdherberg in Rhijnauwen.
Nu is Oud Amelisweerd, dat in zijn huidige vorm
uit 1770 dateert, vooral belangrijk om zijn nog
vrijwel volledige betimmering en behangsels uit de
18e eeuw. Het lijkt waarschijnlijk dat dit interieur
bij het te verwachten leefpatroon van jeugdherberg-
-ocr page 5-
De „Bibliotheek over Utrecht"
Want waar ligt eigenlijk de grens tussen archief
en bibliotheek? Waar deze twee ogenschijnlijk zo
verwante verzamelingen onder één dak verenigd
zijn en zo nauw „samenwerken", heeft het zin een
antwoord op deze vraag te zoeken.
Zonder een stukje theorie komen we er dan echter
niet uit.
Een archief is een „gegroeid" geheel van be-
scheiden die ambtshalve worden ontvangen of
Het Gemeentelijk Archief op de Alexander Numan-
kade te Utrecht mag zich de laatste jaren in een
grote belangstelling verheugen. Steeds meer
Utrechtenaren, geïnteresseerd in het verleden van
hun stad, weten de weg naar dit moderne archief-
gebouw te vinden. Velen reeds hebben zich in de
leeszaal gebogen over door ijverige ambtenaren
aangedragen resolutieboeken, transportregisters of
notarisprotocollen. Om nog maar te zwijgen van de
kerkelijke doop-, trouw- en begraafregisters, reek-
sen die zoveel aftrek vinden dat, om hun bestaan
te rekken, tot microfichering moest worden over-
gegaan.
Anderen hebben tot hun niet geringe vreugde
ontdekt, dat de gemeente tientallen jaren een oude
bouwtekening van hun huis zorgvuldig heeft be-
waard en voor een luttel bedrag bereid is, hen in
het bezit te stellen van een fotocopie daarvan.
Maar ook is het velen reeds bekend, dat achter de
grauwe depotmuren meer te vinden is dan de tal-
loze archieven en archiefjes van de stad Utrecht,
haar kerken, kloosters, gasthuizen en zoveel
andere instellingen en verenigingen die eens bin-
nen haar muren waren gevestigd. Zij zijn op het
spoor gekomen van de prentenverzameling en
hebben gemerkt hoe gemakkelijk men daar de tijd
vergeet. In het Maandblad van 1971 (p. 87) is op
deze aantrekkelijke afdeling al eens de aandacht
gevestigd.
Nu is het de beurt aan de „Dritte im Bunde": de
„Bibliotheek over Utrecht", nog dieper weggestopt
in het gebouw dan de prenten en foto's en dus
nog moeilijker te vinden. Trouwens, geen pijlen of
borden wijzen de weetgierige bezoeker de weg.
De bibliotheek bevindt zich, evenals de archieven,
in een van die ruimten waar de kille rust van het
„verboden toegang" heerst. Maar al mag men de
depots niet betreden, er wordt wel alles aan ge-
daan de daar bewaarde schatten tot het publiek te
brengen. Tentoonstellingen, excursies en lezingen
zijn evenzovele gelegenheden om een keuze uit de
bibliotheek „aan den volke" te tonen, terwijl de
leeszaalbezoeker met behulp van de systematische
catalogus zich een indruk kan vormen van het
volledige boekenbezit en alles kan aanvragen wat
zijn interesse heeft.
Verschil tussen archief en bibliotheek
Daar op de leeszaaltafels ontmoeten de archief-
en bibliotheekstukken elkaar dagelijks en liggen
ze broederlijk naast en op elkaar. Geen wonder,
dat ze dan ook vaak dóór elkaar worden gehaald.
Na den Ouden-ftiji.
€tmi 1680.
tn ttuSou? D. k. v. Nierop
Tot Utrecht, <Seb|Utfitbp Ju»h<n van Poolfura,
:*t*#>tatrtj)u$o!.
Titelblad van ,,Den oprechter) Utrechtschen
Almanach", 1680.
(Bibl. over Utrecht nr. S 3258/7086)
opgemaakt door een bestuur of een zelfstandig
handelende functionaris en die naar hun aard be-
stemd zijn om onder dat bestuur of die functionaris
te berusten. Een archief is dus het product van
een administratie.
Sinds de middeleeuwen heeft het Utrechtse stads-
-ocr page 6-
bestuur elke resolutie en handeling van enige
betekenis aan het geduldige perkament of papier
toevertrouwd. Onder de handen van de „stads-
scriver" en de „scepenclerc" ontstonden de Raads
Dagelijkse Boeken (vroedschapsresoluties), de
kameraarsrekeningen, de buurspraak- of luid-
boeken, de transportregisters en criminele senten-
ties. Dit bescheiden begin van het Utrechtse
stadsarchief groeide in de loop der eeuwen uit tot
de papierlawine van deze tijd, waarin de dagelijkse
besluiten en handelingen van een gecompliceerd
bestuursapparaat alleen nog maar is bij te houden
door een legertje stenotypistes. Zo ontstaat een
archief „vanzelf" en zo dreigen de archieven van
vandaag de dag de archivaris boven het hoofd te
groeien, waardoor deze zich geconfronteerd ziet
met de netelige, maar zeer dwingende vraagstukken
van de archiefvernietiging.
Een bibliotheek komt anders tot stand en wel door
selectie. Hier gaat het om stukken, door koop, ruil
of schenking verkregen en door de bezitter bijeen-
gebracht naar eigen behoefte, smaak en inzicht.
Een bibliotheek is een verzameling.
Ook de bibliothecaris ziet in onze tijd een lawine
op zich afkomen, maar hij is geheel vrij om alleen
datgene op te nemen wat hem interesseert, en zich
van al het andere niets aan te trekken.
Grensgebied
Natuurlijk bestaat de bovengesignaleerde verwar-
ring alleen daar waar archief en bibliotheek elkaar
zeer dicht zijn genaderd: in het grensgebied tussen
beide.
Het zal niemand bevreemden, dat de notulen van
de raadsvergadering van bijv. 4 september 1883
in het stadsarchief van 1850-1910 worden be-
waard, maar hopelijk zal het nu evenmin verbazing
wekken, dat de gedrukte verslagen van diezelfde
vergaderingen uit de bibliotheek moeten komen.
Deze waren nl. niet „bestemd om onder het be-
stuur te berusten", integendeel het stadsbestuur
wilde ze juist verspreiden, ze publiceerde ze. En
om dezelfde reden vond het Groot Placaatboek,
waarin Van de Water in 1729 alle in zijn tijd nog te
achterhalen provinciale en stedelijke verordenin-
gen, reglementen en instructies bijeenbracht, een
plaats in de stedelijke boekerij, terwijl men voor
de oorspronkelijke tekst van deze publikaties naar
de archieven, d.w.z. naar de buurspraakboeken en
de publikatieboeken wordt verwezen.
Om nog even in dit grensgebied te blijven, wat
Van de Water deed ten opzichte van de stedelijke
en provinciale publikaties, deden anderen met de
stadsrekeningen en de rechterlijke en kerkelijke
archieven. Zij verzorgden bronnenpublikaties, waar-
door de vaak moeilijk te ontcijferen archivalia
binnen het bereik van een groter publiek kwamen.
De namen van deze archiefkenners duiken in de
Utrechtse bibliotheek overal en steeds weer op:
Burman, Van der Monde, Dodt van Flensburg, Van
Asch van Wijk, Muller, Calkoen . . . allen stad-
genoten uit de 19e en 20e eeuw, die uren, nee
jaren van hun leven tussen de stoffige archieven
op het stadhuis of, na 1883, in het gebouw aan
de Drift hebben gesleten en samen een macht aan
historisch materiaal bijeengaarden om het daarna
te transponeren tot bibliotheekstukken. Dat trans-
poneren hield niet meer in, dan de gevonden tek-
sten ongewijzigd uit te geven, al of niet van
commentaar voorzien.
Anderen echter verwerkten hun opgedolven vond-
sten in populaire of wetenschappelijke beschou-
wingen en verhalen, en ook deze resultaten
kwamen in de bibliotheek terecht. Zo groeide de
„Bibliotheek over Utrecht" uit tot een steeds
rijkere hulpbron voor de archiefbezoeker, die het
wel uit zijn hoofd zal laten een onderzoek te be-
ginnen, zonder de catalogus van de bibliotheek te
hebben geraadpleegd. Want voor overbodige arbeid
is een mensenleven te kort, althans volgens wes-
terse begrippen. En zo kan men deze boekerij ook
beschouwen als een handreiking van de vroegere
onderzoeker aan de huidige. Zij bewaart de resul-
taten van eeuwenlange archiefstudie.
Reclame van
schoenen- en
laarzenmagazijn
B. A. Möller Theys,
Choorstraat nr. 1,
vóór 1891
Choorstraat nr. D 20.
(Bibl. over Utrecht
nr. 2407**15473**)
-ocr page 7-
gevens over de jaar-, paarden- en beestenmarkten,
het varen der trekschuiten, het rijden der post-
wagens, het luiden van de poortklok etc; de
studentenalmanakken; alle 19e en 20e eeuwse
Utrechtse dagbladen, een enkele zelfs teruggaande
tot diep in de 18e eeuw, toen de „dagbladen" nog
niet dagelijks verschenen; jaarbeurs- en tentoon-
stellingscatalogi, adresboeken en telefoongidsen,
dienstregelingen en tarievenlijsten van het open-
baar busvervoer, plakboeken van burgemeester
Fockema Andreae (1914-1933), reclamemateriaal
uit de 19e en 20e eeuw en een kostelijke pamflet-
tenverzameling uit de patriottentijd en de Bataafse
Republiek.
Daarnaast is er ook nog heel wat geschreven
materiaal aanwezig. En daarmee doelen we niet in
de eerste plaats op de handschriften uit lang ver-
vlogen tijd, toen de boekdrukkunst nog moest
worden uitgevonden. Voor de met miniaturen en
initialen verluchte handschriften uit de Middel-
eeuwen kunt u beter uw heil zoeken op de Uni-
versiteits Bibliotheek waar, zoals boven reeds
bleek, alles wat de stad Utrecht op dit terrein
eens heeft bezeten, is ondergebracht. Trouwens
dit geldt ook voor de vroegste drukken, de zg.
wiegedrukken of incunabelen. De „Bibliotheek
over Utrecht" kan slechts op enkele post-incuna-
belen bogen, waarvan de belangrijkste en fraaiste
is „Die cronycke van Hollandt, Zeelandt ende
van Uutrecht. . ." uit 1517, beter bekend onder
Vrieslant.. . Met die cronike der bisscoppen \ie
benaming „Divisiekroniek".
Maar ook nadat de boekdrukkunst tot de gewoon-
ste zaken van de wereld was gaan behoren, werd
nog dagelijks naar pen en inkt gegrepen. Tal van
geschreven kroniekjes en dagverhalen kan men
tussen het vele drukwerk aantreffen, naast ge-
schreven studies, vaak verlucht met eigenhandig
getekende voorstellingen en afbeeldingen, kenne-
lijk opgezet voor eigen genoegen en gebruik in
kleine kring, zoals de wapenboeken van Buchelius
en Van Engelen en het alleraardigste boekje
„Utrecht, historische bijdragen" van C. W. Wage-
naar.
Dan zijn er nog de dikke portefeuilles met aan-
tekeningen van de veelschrijver N. van der Monde,
boekhandelaar en uitgever van beroep, die be-
kendheid verwierf door zijn driedelig standaard-
werk „Geschied- en oudheidkundige beschrijving
van de pleinen, straten, stegen, waterleidingen,
wedden, putten en pompen der stad Utrecht"
(1844-1846), dat te zamen met het „Tijdschrift
voor geschiedenis, oudheden, merkwaardige bij-
zonderheden en statistiek van Utrecht" (1835-
1843) nog steeds bij de liefhebbers van Utrechts
geschiedenis genoteerd staat als een onuitputte-
lijke bron van topografische en historische ge-
gevens.
Beroemd èn berucht zijn op het Gemeentelijk
Archief de handschriften van jhr. ir. G. G. Calkoen
Toch dateert de „Bibliotheek over Utrecht" pas
uit het jaar 1881. Voordien bestond er wel een
stadsbibliotheek, maar geen bibliotheek die de
naam „Bibliotheek over Utrecht" waardig was.
Aan de archivaris mr. S. Muller Fz. komt de eer
toe, deze te hebben losgemaakt uit het stedelijke
boekenbezit dat hij bij zijn komst in 1874 op tiet
stadhuis aantrof. Hij vond daar een verzameling
boeken „zonder vast plan, uit verschillende be-
standdelen en als door het toeval samengebracht",
zoals hij memoreert in zijn inleiding op de systema-
tische catalogus van 1881. „Alleen de stedelijke
administratie vond daar wat zij noodig had; het
publiek bezat in de academische bibliotheek een
oneindig vollediger hulpbron voor studie en zou
zich stellig nooit tot deze verzameling wenden,
waar geen enkel onderdeel behoorlijk vertegen-
woordigd was".
De „academische bibliotheek", dit even terzijde,
had haar ontstaan te danken aan een nog oudere
stadsbibliotheek, die, gevormd uit in de hervor-
mingstijd opgeëiste kloosterbibliotheken en enkele
latere schenkingen, en geborgen in het koor van
de Janskerk, eeuwenlang een kwijnend bestaan
had geleid. Toen echter in 1815 de stedelijke
academie tot Rijksuniversiteit werd verheven,
schonk het stadsbestuur ook de bibliotheek aan
het Rijk, die daardoor de basis van de huidige
Universiteitsbibliotheek werd.
Maar welke oplossing vond Muller in 1881 voor de
toenmalige stadsbibliotheek? Bij nadere beschou-
wing constateerde hij, dat reeds talrijke boeken
betreffende de stad Utrecht, die van nut konden
zijn voor de studie van haar geschiedenis —waar-
onder bovendien vele zeldzame exemplaren —,
ten stadhuize aanwezig waren. Daar was iets mee
te beginnen. Door deze te scheiden van de rest
van het boekenbezit ontstond de „Bibliotheek over
Utrecht".
In 1881 telde deze bibliotheek 4000, in 1906 ruim
7000 en thans ruim 14000 titels.
De huidige systematische catalogus is in prin-
cipe nog steeds die van 1881. Een nieuwe sy-
stematische en een alfabetische catalogus zijn
in voorbereiding.
Eenheid in verscheidenheid
Sinds Muller is de doelstelling van de bibliotheek
eigenlijk steeds dezelfde gebleven: het bijeen-
brengen van alle gedrukte of geschreven materiaal
(uitgezonderd archiefbescheiden), dat voor de ge-
schiedenis van Utrecht van belang kan worden
geacht. Hieruit blijkt wel, dat de bibliotheek veel
meer bevat dan bronnenpublikaties en historische
geschriften, gebaseerd op archiefstudie. Om u een
idee te geven van de rijk geschakeerde inhoud
volgt hier een willekeurige greep: de in vroeger
eeuwen zo populaire almanakken, boordevol ge-
6
-ocr page 8-
(1857-1935), een groot archiefkenner die uit ge-
brek aan zelfvertrouwen, angst voor kritiek of uit
welke overwegingen ook, in zijn Utrechtse tijd
nooit tot publiceren is overgegaan. Hij liet een
reeks van manuscripten na, merendeels handelen-
de over belangwekkende Utrechtse monumenten,
■net name over de kapittelkerken. Calkoen is be-
roemd in de kring van Utrechtse geschiedvorsers
om de schat van gegevens die hij verzamelde;
maar om zijn handschrift is hij berucht. Th. Haakma
Wagenaar zegt daarover in het jaarboekje van
Oud-Utrecht van 1937: „Hoe verder hij in het
labyrinth van archivalia doordringt... hoe kleiner
wordt zijn handschrift, men zou het haast wijten
aan de perspectief". Op het Gemeentelijk Archief
zijn van de meeste van deze geschriften getypte
kopieën aanwezig. Dit om u gerust te stellen.
Periodieken
Een afzonderlijke vermelding verdient nog de
periodiekenverzameling. Dank zij de waakzaam-
heid en activiteit van de tegenwoordige bibliothe-
caresse, mevrouw C. F. M. J. Schimmelpenninck
van der Oye-Van Dam van Isselt, is deze collectie
de laatste jaren in omvang sterk toegenomen.
Haar speurzin bracht haar op het spoor van vele
kerkelijke, verenigings- en wijkbladen, personeels-
organen en jaarverslagen van banken, zieken-
huizen, onderwijs- en culturele instellingen, kortom
van blaadjes die maar al te vaak van de brieven-
bus regelrecht naar de prullemand verhuizen.
Is het werkelijk de moeite waard dit allemaal te
achterhalen en te bewaren? Op het Gemeentelijk
Archief zegt men daar ,,ja" op. Daar verwacht men,
dat over tien, twintig jaar, dit vluchtige materiaal
gretig aftrek zal vinden, wanneer het erom gaat
de Utrechtenaren van de jaren zeventig op heter-
daad te betrappen in hun denken en doen.
Mochten er onder u, lezers, abonnees schuilen
van dit soort lectuur, waagt u er dan eens een
telefoontje aan. Het Gemeentelijk Archief (tel.
711814) wil graag als uw prullenmand fungeren!
]. G. Riphaagen
Een tinnen lepel uit de Oude Gracht
De voorwerpen dateren allen uit de 2e helft van
de 17e eeuw. De ene lepel en het schaaltje zijn
met de roos gemerkt; het schaaltje is door D. I.
of D. J. gemaakt, het meesterteken op de lepel is
moeilijk te ontcijferen.
Behalve de in het vorige Maandblad gepubliceerde
platte steen, zijn er ook een paar tinnen voor-
werpen uit de Oude Gracht te voorschijn gekomen,
waarvan twee lepels en een klein schaaltje mij
bekend zijn. Het schaaltje is in particuliere han-
Tinmerk voor keurtin op de
lepel. In de kroon de
letters A.V.C.
In Utrecht merkte men tot omstreeks 1638 met de
gekroonde hamer en de roos samen. Omdat hier
van de roos alleen sprake is, komt een datering
na 1638 in aanmerking, als we er van uit gaan dat
den, de ene lepel is in bruikleen afgestaan aan
het Centraal Museum door de heer B. van Hees,
de andere lepel bevindt zich in mijn werkplaats
aan het Begijnehof.
-ocr page 9-
de voorwerpen in Utrecht gemaakt zijn. De vor-
men zijn niet erg 18e eeuws, zodat de tweede
helft van de 17e eeuw overblijft.
Over het exemplaar dat in mijn werkplaats ver-
blijft is iets meer mee te delen, vooral i.v.m. het
merk dat erop voorkomt.
In Utrecht werd al sinds 1473 het tin van minder
allooi (keurtin) gemerkt met het stadswapen. De
kwaliteit van tin hangt af van het percentage lood
dat erin verwerkt is. Bij keurtin in Utrecht bedroeg
dat 16 0n 1473, 1574, 1638 en 1660. Dit percen-
tage is een aardige middenweg tussen bijvoorbeeld
Amsterdam en Rotterdam, die slechts 8% toe-
stonden en Zutphen en 's-Hertogenbosch waar
men tot 33,3% mocht gaan.
De controle op de naleving van de ordonnantie
op het tinwerk was van 1574 tot ongeveer 1638 in
handen van Dirk Adriaan Vreemszoon, die het
„waardijschap van het tinwerk" vanaf zijn dertien-
de jaar als stadsambt in zijn bezit had. Behalve
het nagaan van de juiste samenstelling van het
tin, wat hij met behulp van twee meester tinne-
gieters uitvoerde, hoorde ook het ijken van tinnen
en aarden(!) kannen tot Dirk's werk, voor zo ver
het kannen betrof waaruit men wijn, bier of edik
schonk.
De tinnegieters, die een tamelijk zelfstandig deel
van het smedengilde vormden, wendden zich in
1638 tot het stadsbestuur om — nu Dirk Vreem
overleden was — verandering in de manier van
kwaliteits-controle te verkrijgen. Er werd bepaald
dat er voortaan twee keurmeesters zouden zijn
afkomstig uit de groep der meester tinnegieters
zelf. De ordonnantie die dit regelt, geeft ook een
omschrijving van de te gebruiken merken: voor het
keurtin blijft het stadswapen met de initialen van
de meester voorgeschreven, terwijl voor het fijn
tin „de gekroonde roos misgaders de naam van
de meester daarin" verplicht wordt.
Komt de controle op de kwaliteit dus bij de mees-
ter tinnegieters zelf te liggen, het ijken blijft een
stadsambt. In 1652 komen we Roeloff van Cuylen-
borg tegen als stadsijker. Van beroep is hij
stempelsnijder en in die kwaliteit vervaardigt hij
in 1658 een nieuw grootzegel voor de stad, nadat
het oude exemplaar uit het stadhuis gestolen is
(zie Muller p. 15/16). Het oude zegel vertoonde
een burcht; het nieuwe moest er anders uitzien
om misbruik met het gestolen zegel te voorkomen.
Roeloff maakt een zegel waarop het schild met de
twee velden voorkomt. Het rode veld geeft hij
daarbij een horizontale arcering, iets wat we bij
het afgebeelde tinmerk ook zien. In 1711 krijgt de
stad weer een nieuw grootzegel en ditmaal is de
arcering verticaal. Bekijken we het keurtin merk
van Abraham van Someren, die in het midden van
de 18e eeuw in Utrecht werkzaam is, dan treffen
we ook daar een verticale arcering aan (Dubbe,
p. 64).
Tenslotte blijkt het verhaal ook min of meer voor
de koperen stadsmunten op te gaan: tussen 1657
en 1685 komt het stadswapen daarop voor met
horizontale arcering van het rode veld, vanaf 1681
met verticale.
Het lijkt dan ook niet al te onverantwoordelijk het
stadswapen met horizontale arcering in de tweede
helft van de 17e eeuw te plaatsen en daarmee
tevens de lepel te dateren. Jammer is dat ik tussen
1643 en 1743 geen lijsten met meester tinnegieters
heb kunnen vinden, zodat A.V.C., de maker van de
lepel, voorlopig een onbekende zal moeten blijven.
Drs. T. 1. Hoekstra
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
Gemeentelijk Archief Utrecht: Gildeboek der Tinne-
gieters 1574-1746 (Cat. van de bij het stadsarchief
bewaarde archieven, I, no. 140).
]. C. Overvoorde en J. G. loosting: De Gilden
van Utrecht tot 1528, 'sGravenhage 1896/1897.
S. Muller Fz.: Beschrijving der Utrechtse Stads-
zegels, Utrecht 1916.
B. Dubbe: Tin en Tinnegieters in Nederland, Zeist
1965.
Catalogus van de koperen munten geslagen door
de Zeven Provincin der Verenigde Nederlanden
1546-1795, Amsterdam 1973.
Foto's: Gemeentelijke Film- en Fotodienst.
Jaarboek
Het Jaarboek 1972 is uitverkocht! Dat is natuur-
lijk een groot compliment aan redactie en auteurs.
Maar nu zijn er toch nog mensen, nieuwe leden,
die het erg graag willen hebben. Wat zouden zij
geholpen zijn als enkele leden er toe konden be-
sluiten om hun exemplaar af te staan. We ver-
stouten ons om te vermoeden, dat er vast wel zijn
wie de inhoud van zo'n bundel wat zwaar op de
maag ligt. Zouden zij dan misschien hun Jaarboek
1972 willen opzenden aan mevr. M. Uittenbogaard,
Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, of bezorgen bij
de heer Röhner op het Gemeentelijk Archief, Alex.
Numankade 199 te Utrecht?
Ons lid de heer J. de Roos mist in zijn verzame-
ling het Jaarboek 1945/1946. Wellicht kan een der
leden de heer De Roos aan een exemplaar helpen,
eventueel voor enige tijd ter inzage uitlenen? Zijn
adres is: Zuiderstraat 23, Vreeswijk.
De bezorging van het Jaarboek 1973 is een ge-
weldig succes geworden.
Vanaf deze plaats betuigen wij degenen die zich
met het rondbrengen belast hebben nog eens onze
hartelijke dank!
In dit nummer bevindt zich een bijlage van de
Stichting ROVER (Reizigers Openbaar Vervoer).
8
-ocr page 10-
Een sociaal conflict in de 18e eeuw
De vroedvrouw van Thamen
gezegd, dat voortzetting van die arbeid haar was
verboden en dat op overtreding een boete van
25 gulden stond. Zij zag zich daarom genoodzaakt,
dit werk te staken, maar zij legde zich niet bij
deze toestand neer. Blijkbaar heeft zij een paar
jaar besteed om zich voor te bereiden op het exa-
men voor het Collegium Medicum te Utrecht.
Want op 15 december 1757 is de akte gedateerd,
waarin de leden van het Collegium verklaren, dat
zij is geëxamineerd ,,in de vroedkunde en 't aan-
kleeve van dien" en bekwaam bevonden om „de
vroedkunde in deese provincie ten platten lande te
exerceeren", waarbij de ondertekenaren verzoch-
ten ieder „dien deesen moght vertoond worden,
de voorgenoemde" (d.i. Grietje) „in die quali-
tydt te erkennen".
Toen zij in het jaar daarop haar praktijk in Thamen
hervatte, begonnen de eigenlijke moeilijkheden. De
baljuw constateerde, dat zij het verbod van 1755
overtrad, en vorderde van haar betaling van de
boete van 25 gulden, onder bedreiging met gese-
ling voor het geval zij in de verboden uitoefening
mocht volharden.
Uiteraard toonde zij de baljuw de examenakte,
maar hierdoor kwam hij niet tot een andere hou-
ding, want zij was immers niet door de proost
toegelaten om zich als vroedvrouw in de Proos-
dijlanden te vestigen.
Merkwaardig is nu, dat Grietje niet - zoals men
zou verwachten en zoals kennelijk ook de proost
en de baljuw bedoeld hadden - zich voor het ge-
recht van Mijdrecht ging verweren tegen de eis
van de baljuw. Zij volgde een andere weg en
wendde zich rechtstreeks tot Gedeputeerde Staten
's Lands van Utrecht. De hoge heerlijkheid van
Sint-Jan, in de elfde eeuw door de bisschop van
Utrecht toegekend aan het kapittel, dat de colle-
Ambtelijke bureaucratie en het prestige van locale
gezagsdragers dreigden voor de broodwinning van
Grietje van Grieken noodlottig te worden. Maar,
ook in de 18e eeuw wist een volksvrouw, die
voor haar belangen stond, het wel op te nemen
tegen machtige heren als de proost van Sint-Jan
en de baljuw van Mijdrecht.
Omstreeks het midden van die eeuw woonden
Grietje en haar man te Thamen, een van de dor-
pen van de proosdij van Sint-Jan, thans een ge-
hucht in de Bovenkerker polder onder de ge-
meente Nieuwer Amstel. Zij blijkt met succes de
vrouwen, die in Thamen en omgeving en zelfs over
de Amstel onder Mijdrecht woonden, bij zwanger-
schap en bevalling te hebben bijgestaan en zich
zo tot een kundig vroedvrouw te hebben ontwik-
keld.
Paal en perk
Maar niet alle vrouwen, die zich met de verloskun-
de bezig hielden, waren van dezelfde kwaliteit.
De proost van Sint-Jan - alstoen Anthony Pieter
van Dishoeck - voelde zich geroepen om in de
Proosdijlanden, waarvan hij de hoge heerlijkheid
bezat, paal en perk te stellen aan de praktijken
van onbekwamen die de volksgezondheid in ge-
vaar brachten. Hij liet dus een verordening uit-
gaan, waarin bepaald werd, dat slechts zij die
konden aantonen, het examen in de verloskunde
met goed gevolg te hebben afgelegd, in de Proos-
dijlanden konden worden toegelaten tot uitoefening
van het beroep van vroedvrouw.
Toen de ambtenaren van het baljuwschap van Mij-
drecht zich bij Grietje van Grieken vervoegden,
kon zij hun geen bewijs tonen, omdat zij zich de
kundigheid van vroedvrouw geheel in de praktijk
had eigen gemaakt. Op 3 mei 1755 werd haar aan-
oudutrecht
februari 1974
47e jaargang
nummer 2
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: f 25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
-ocr page 11-
Architect
ir. P. H. N. Briët
tachtig
jaar
In principe gaat de vereniging niet zo dikwijls in
op de persoonlijke aangelegenheden van h;ar
leden. Een enkele maal wordt er een uitzonde-
ring gemaakt en zo willen we graag even de
aandacht vestigen op het feit, dat ir. P. H. N.
Briët kortgeleden, op 23 januari, zijn 80e ver-
jaardag vierde. Van een soort levensbericht
wilde hij niets weten: we volstaan daarom met
de drie wegen te memoreren, waarlangs hij de
doelstellingen van Oud-Utrecht met hart en ziel
gediend heeft en nog dient.
Allereerst in directe zin als architect. Naast
zijn werk als voorzitter van het bureau Hanrath
restaureerde hij veel, met name ook in de stad
Utrecht: aan de torens, aan de Pieterskerk en
-vooral in de beginfase van de woonhuis res-
tauraties - aan de huizen.
Het is door dat laatste aspect, dat hij stuitte op
Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter lansz.
van Cooten en via W. Stooker op Frederick
Matthijsz. van Lobbrecht. Het onderzoek naar
deze onbekende 17e eeuwse Utrechtse bouw-
meesters is sedertdien door hem steeds verder
uitgediept.
Het is tenslottte uit waardering voor zijn werk
op deze twee terreinen, dat hem, inmiddels
alweer vele jaren geleden, gevraagd is ook in
adviserende zin een taak op zich te nemen en
wel door zitting te nemen in de Utrechtse Monu-
mentencommissie.
Wat hij doet, doet hij - zoals een architect van
Monumentenzorg eens opmerkte - zoals hij er-
uit ziet: royaal, joyeus, karakteristiek, een dui-
delijke exponent, ook van zijn generatie, als een
sterke persoonlijkheid, met wie je het niet al-
tijd eens hoeft te zijn, maar voor wie je altijd
waardering hebt en die zelf ook altijd waarde-
ring kan opbrengen voor een standpunt, dat
het zijne niet is (als het maar een duidelijk
standpunt is!).
Zijn gezondheid heeft de laatste jaren wel eens
wat te wensen overgelaten, zijn enthousiasme
voor het „vak" heeft daar nooit onder geleden.
Oud-Utrecht feliciteert hem van harte, dankt
hem van harte en wenst hem en zijn vrouw
van ganser harte nog goede jaren toe!
C. L. Temminck Groll
Lezingen van A.W.N, en N.K.V.
Met de Utrechtse afdelingen van de Archeologi-
sche Werkgemeenschap voor Nederland en het
Nederlands Klassiek Verbond is afgesproken om
voortaan aan eikaars activiteiten bekendheid te ge-
ven, zodat leden over en weer lezingen kunnen
horen. Hier volgt de eerste opgave:
22 februari (N.K.V.): dr. J. A. G. van der Veer,
De thuisreis van Odysseus. - Inst. voor Geschie-
denis, Kromme Nieuwe Gracht 20. (met dia's)
13 maart (A.W.N.): C. Hoek, Van ontginnings-
boerderij tot middeleeuws kasteel.
5 april (N.K.V.): prof. dr. C. Zwikker, Het Mykeen-
se tijdperk. - Inst. voor Klassieke Talen, Drift 29.
10 april (A.W.N.): dr. J. A. Brongers, „1833: Reu-
vens in Drente"; n.a.v. zijn boek een overzicht
van de geschiedenis van de archeologie
De bijeenkomsten van de A.W.N, worden gehou-
den in de Pieterskerk. Pieterskerkhof 5. Het aan-
vangstijdstip van alle lezingen is 20.00 uur.
11
-ocr page 12-
Architect
ir. P. H. N. Briët
tachtig
jaar
In principe gaat de vereniging niet zo dikwijls in
op de persoonlijke aangelegenheden van h'ar
leden, Een enkele maal wordt er een uitzonde-
ring gemaakt en zo willen we graag even de
aandacht vestigen op het feit, dat ir. P. H. N.
Briët kortgeleden, op 23 januari, zijn 80e ver-
jaardag vierde. Van een soort levensbericht
wilde hij niets weten: we volstaan daarom met
de drie wegen te memoreren, waarlangs hij de
doelstellingen van Oud-Utrecht met hart en ziel
gediend heeft en nog dient.
Allereerst in directe zin als architect. Naast
zijn werk als voorzitter van het bureau Hanrath
restaureerde hij veel, met name ook in de stad
Utrecht: aan de torens, aan de Pieterskerk en
-vooral in de beginfase van de woonhuis res-
tauraties - aan de huizen.
Het is door dat laatste aspect, dat hij stuitte op
Ghijsbert Thönisz. van Vianen en Peter Jansz.
van Cooten en via W. Stooker op Frederick
Matthijsz. van Lobbrecht. Het onderzoek naar
deze onbekende 17e eeuwse Utrechtse bouw-
meesters
/'s sedertdien door hem steeds verder
uitgediept.
Het is tenslottte uit waardering voor zijn werk
op deze twee terreinen, dat hem, inmiddels
alweer vele jaren geleden, gevraagd is ook in
adviserende zin een taak op zich te nemen en
wel door zitting te nemen in de Utrechtse Monu-
mentencommissie.
Wat hij doet, doet hij - zoals een architect van
Monumentenzorg eens opmerkte - zoals hij er-
uit ziet: royaal, joyeus, karakteristiek, een dui-
delijke exponent, ook van zijn generatie, als een
sterke persoonlijkheid, met wie je het niet al-
tijd eens hoeft te zijn, maar voor wie je altijd
waardering hebt en die zelf ook altijd waarde-
ring kan opbrengen voor een standpunt, dat
het zijne niet is (als het maar een duidelijk
standpunt is!).
Zijn gezondheid heeft de laatste jaren wel eens
wat te wensen overgelaten, zijn enthousiasme
voor het ,,vak" heeft daar nooit onder geleden.
Oud-Utrecht feliciteert hem van harte, dankt
hem van harte en wenst hem en zijn vrouw
van ganser harte nog goede jaren toe!
C. L. Temminck Groll
Lezingen van A.W.N, en N.K.V.
Met de Utrechtse afdelingen van de Archeologi-
sche Werkgemeenschap voor Nederland en het
Nederlands Klassiek Verbond is afgesproken om
voortaan aan eikaars activiteiten bekendheid te ge-
ven, zodat leden over en weer lezingen kunnen
horen. Hier volgt de eerste opgave:
22 februari (N.K.V.): dr. J. A. G. van der Veer,
De thuisreis van Odysseus. - Inst. voor Geschie-
denis, Kromme Nieuwe Gracht 20. (met dia's)
13 maart (A.W.N.): C. Hoek, Van ontginnings-
boerderij tot middeleeuws kasteel.
5 april (N.K.V.): prof. dr. C. Zwikker, Het Mykeen-
se tijdperk. - Inst. voor Klassieke Talen, Drift 29.
W april (A.W.N.): dr. J. A. Brongers, „1833: Reu-
vens in Drente"; n.a.v. zijn boek een overzicht
van de geschiedenis van de archeologie
De bijeenkomsten van de A.W.N, worden gehou-
den in de Pieterskerk. Pieterskerkhof 5. Het aan-
vangstijdstip van alle lezingen is 20.00 uur.
11
-ocr page 13-
Over een ernstig spel en speelse ernst
Men moet daarbij bedenken, dat lang niet alle
studenten altijd deel uitmaakten van het Corps. In
de Utrechtse studentenalmanak van 1881 bijv.
wordt medegedeeld, dat de Universiteit, in de-
cember 1880, 550 studenten telde, waarvan slechts
323 Corpsieden waren. Zeer opmerkelijk is het, dat
terwijl twee maal zoveel theologische studenten
géén lid waren van het Corps als die hiervan
wel deel uitmaakten, bijna alle juridische studen-
ten zich bij het Corps hadden aangesloten.
Het is opmerkelijk welke moeite en offers het
In iedere cultuur treft men wel één of meer vormen
van spel aan. Al spelende leert men. Het kind ver-
krijgt door middel van het spel bepaalde vaardig-
heden, die het later nodig heeft. Maar het spel
vormt tevens een aangename vrijetijdsbesteding
voor jong en oud. Een aantal spelen bevordert
de teamgeest en kanaliseert de uitingen van de
menselijke agressiviteit. J. Huizinga nu heeft erop
gewezen, dat men niet slechts diverse spelen
aantreft in de cultuur, doch dat deze laatste zich
uit in allerlei vormen van spel zodat men oog moet
hebben voor de spelaspecten van de cultuur. Zijn
befaamde werk „Homo Ludens" is gewijd aan de-
ze problematiek. Hij toont daarin aan, dat men
bijv. in de rechtspraak en in het krijgsbedrijf, om
slechts twee voorbeelden te noemen, allerlei spel-
elementen ontmoet.
Aan de hand van deze voorbeelden kan men ge-
makkelijk inzien, dat het spel de ernst niet uit-
sluit. Integendeel, waar het spel niet met ernst
en overgave wordt beoefend, is er sprake van
een spelletje, dat snel verveelt. Het spel is een
vorm van geritualiseerd gedrag, dat volgens vaste
regels dient te worden beoefend. Dat geldt dus
niet alleen van het spel in de meest eigenlijke
betekenis - men kan hier denken aan schaken,
allerlei kaartspelen of voetballen - maar ook
een begrafenisplechtigheid verloopt volgens vast-
gestelde regels. Juist hierdoor krijgen de mense-
lijke emoties de gelegenheid tot uiting, zonder
dat deze zich echter ongeremd baan breken.
Ook hier treft men dus een geritualiseerd gedrag
aan! Ook hier is er sprake van „spelelementen"!
Vooral het universitaire leven bezit velerlei spel-
facetten. Deze spelen in het bijzonder een grote
rol bij allerlei feesten van de universiteit en van
de studentenverenigingen. Zo pleegde men van de
viering van de lustra der universiteit altijd veel
werk te maken. De leden van het Studenten Corps
plachten vaak een lustrumspel uit te voeren en
zorgden altijd voor een grootse maskeradeop-
tocht door de stad. Hierdoor werd steeds weer
de nauwe band tussen de burgerij en de universi-
taire wereld bevestigd.
Uit de zich in de collectie van het Universiteits-
museum bevindende correspondentie en kostuum-
ontwerpen en overgebleven kostuums blijkt wel met
hoeveel ernst de Corpsstudenten zich hebben in-
gezet voor de realisering van dergelijke maskera-
deoptochten.
VAN DEN
AERTS-HERTOGE
tas.
BINNEN
BRUSSEL:
»-j ÜJf 18 .Januarij 1578.
1
UTRECHT,
J.L.BEUERS en J.VAN BOEKHOVEN.
toch wel beperkte aantal leden van het Corps
zich placht te getroosten voor het welslagen van
de maskeradeoptochten en de overige festiviteiten.
Laten we enige voorbeelden uit 1881 mogen ge-
ven. In dat jaar werd een maskeradeoptocht ge-
houden voorstellende de „Intocht van den Aarts-
12
-ocr page 14-
i (i:»t» i: t n E <: n r s c H e h o o g e s c ii o o i. i ns i.
K, il. Miinlii.i.-i. .ViiFtslU'Fio
li. i.l\. V. Bart>n *ï)ii I leecfirrcn wa
sie wordt verzocht snel te beslissen inzake een
te verlenen opdracht. Op 28 december schrijft De
Jager echter een woedende brief. Hij vindt het
beschamend, dat de Maskeradecommissie in het
hele land advertenties heeft geplaatst om iemand
te vinden die 75 costumes zal maken. De Jager
moet toegeven, dat men een goede keuze heeft
gedaan met Faigneart. Doch wat de „zwaarden,
degens, dolken, armatures, enz." betreft „staat hij
even gelijk als andere Costumiers, die moet hij
uit Frankrijk betrekken, die fabriceerd men nog
niet eens in België, wat in de uiterste perfectie
bij mij vervaardigd wordt en waarvan u noch in
België, noch in Frankrijk de weerga vergeefs
zoudt zoeken." (spelling, zoals in genoemde brief.
N). De Jager wijst erop, zijn hulp vrijwillig te
hebben aangeboden. Maar de studenten zullen
wel merken, hoe duur nu alles zal gaan worden!
Toch was de reputatie van de Firma de Jager niet
onaangevochten! Er is een brief van F. A. Swertz
en Co. (Magazijn van Tapijten, Meubelgordijnen,
Behangselpapieren, Bedden, Matrassen, Dekens
enz.) te Utrecht, waarin deze erop wijst, dat de
wapens welke De Jager levert er wel mooi uit-
zien, doch weinig solide zijn. Hij vestigt de aan-
dacht van de Commissie dan ook op een Franse
firma, tot wie zij zich beter kan wenden!
De Commissie heeft zich ook gericht tot de Minis-
ter van Oorlog met een rekwest inhoudende het
verzoek om een zeventigtal militaire paarden te
mogen gebruiken voor de optocht en deze door
studenten te doen berijden. De Minister stelt der-
tig paarden of vijftien spannen, bereden of geleid
door militairen uit Utrecht, ter beschikking; hij
voldeed dus niet geheel aan het oorspronkelijke
verzoek. Ook moet de medewerking van verschil-
lende militaire muziekcorpsen vermeld worden.
Daarnaast werd contact gezocht met de Neder-
Hertog Matthias binnen Brussel, 18 januari 1578".
Voor de vervaardiging van de kostuums bijv. werd
een beroep gedaan op G. Faigneart, costumier
en chef du Théatre Royal de la Monnaie te Brus-
sel. Voor het speciale schoeisel riep men de hulp
in van D. Zambaux, bottier te Utrecht en tevens
fournisseur de la cour. De voorbereiding van de
maskeradeoptochten was dus een ernstige aange-
legenheid welke zou resulteren in een grandioos
spel.
Interessant is de wijze, waarop verschillende fir-
ma's zich op uiterst beleefde toon, soms echter
ook op een weliswaar hoffelijke doch tegelijk zich
zelf niet bepaald geringschattende wijze aan de
maskeradecommissie aanbevalen. Zo is er een
brief van Stephanus de Jager, „fabrikant van wa-
pens, armures, jacht- en luxe wapens", d.d. 23
september 1880, waar hij zich tot ,,De Commissie
der aanstaande Utrechtse Masquerade der H.H.
Studenten te Utrecht" richt in een kort maar krach-
tig betoog, inhoudende de wens om alle costumes
en harnachementen, dan wel alleen de wapens te
mogen leveren. Hij heeft naar zijn mening alle
recht hiertoe, aangezien hij reeds 13 Maskerades
heeft „bediend" en bovendien erop rekent, dat de
Maskeradecommissie van de Leidse Universiteit
desgevraagd „de meest voldoende tevredenheids-
betuigingen" zal willen geven. Er is verder con-
tact geweest tussen De Jager en de Utrechtse
Maskeradecommissie, aangezien er een schrijven
d.d. 2 december 1880 over is, waarin de wapen-
leverancier ingaat op de hem toegezonden „Platen
en Concept Contract". Op 15 december deelt De
Jager schriftelijk mede de volgende dag voor een
bespreking naar Utrecht te komen. Op 20 decem-
ber ontvangt de Maskeradecommissie een schrij-
ven, waarin een correctie wordt aangebracht op
een inmiddels gedane prijsopgave en de Commis-
13
-ocr page 15-
degelijke werk, dat door de toenmalige Corpsstu-
denten is verzet.
Hoewel veel verdwenen is, zoals de zegewagen
door de heer H. van Mourik te Utrecht vervaar-
digd naar de tekening van de heer C. Rochussen
te Rotterdam, is er gelukkig nog het een en an-
der van deze festiviteiten overgebleven, waaron-
der het harnas dat de hoofdpersoon (de heer
R. F. van Heeckeren van Wassenaer.) heeft ge-
dragen en dat is vervaardigd door de Firma C. J.
Begeer te Utrecht.
Dit en andere objecten bevinden zich in het Uni-
versiteitsmuseum te Utrecht.
R. M. Nepveu
landse Rhijnspoorweg-Maatschappij, de Neder-
landsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij, de
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwe-
gen en de Nederlandsche Centraal Spoorweg, de
Nederlandsche Zuid-Oosterspoorweg en de Hol-
landsche Ijzeren Spoorweg-Maatschappij, tenein-
de extra treinverkeer in de feestweek te bewerk-
stelligen.
Wanneer men tenslotte de goed verzorgde Feest-
wijzer beziet en de uitvoerige historische toelich-
ting op de Maskerade, dan kan men niet anders
dan zijn bewondering uitspreken voor het vele en
Vreemde straatnamen in De Bilt (1)
benoorden de spoorweg, de Eijckensteinselaan,
Maartensdijkseweg, Ridderoordseweg, Vuurseweg
en ... Kouwenlaan.
Naar ik meen hebben we hier de oorspronkelijke
vorm van onze Koudelaan, waarbij ik aanneem
dat de spelling met ,,ou" op een vergissing be-
rust. De laan zal vanwege de vele kraaien
„Kauwenlaan" zijn genoemd. In het spraakgebruik
kwam de meervouds-n natuurlijk niet tot haar
recht en geschreven werd de naam waarschijnlijk
nooit omdat er aanvankelijk geen huizen aan
stonden en het een zandweg was die geen onder-
houd eiste.
Toen in 1903 alle straten en wegen officieel ver-
noemd moesten worden en daarbij ook de zo ge-
heten ,,Kouwelaan" aan de beurt kwam, zullen
burgemeester en wethouders, die de afkomst van
de naam waarschijnlijk niet of niet meer wisten
en hem aanzagen voor volkse spreektaal, er keu-
rig netjes „Koudelaan" van hebben gemaakt.
Het vreemdste van het geval is, dat de Koudelaan
eigenlijk helemaal niet in De Bilt ligt maar in
Baarn. De grens ligt langs de Zuidelijke berm.
Dat niettemin De Bilt zich ermee bemoeide, zal
wel gekomen zijn doordat de eerste bebouwing
aan de zuidzijde van de weg verrees, dus op Bilts
grondgebied. (Nu krioelt het daar van de recrea-
tie.)
De gemeente Baarn heeft pas in 1949 namen ge-
geven aan de lanen in Lage Vuursche en heeft
daarbij zoveel mogelijk oude gebruiksnamen toe-
gepast. Omdat De Bilt de naam Koudelaan al
voerde, besloot de gemeenteraad van Baarn die
naam te handhaven. Dat was royaal van Baarn.
Het zou anders wel interessant zijn geweest als
het Baarnse gemeentebestuur eens had laten
blijken wie het daar eigenlijk voor het zeggen had
en met een eigen naam voor den dag was ge-
komen.
P. H. Damsté
Wie, komende van Bilthoven, het dorp Lage Vuur-
sche bereikt, krijgt juist voor de ingang van het
dorp aan zijn linkerhand een zijlaan, die Koude-
laan heet. Oorspronkelijk was dit een oude ge-
bruiksnaam. Wij menen dat deze wat vreemde
naam zich waarschijnlijk als volgt laat verklaren.
Lang voordat het gemeentebestuur van De Bilt
zich met de straatnaamgeving ging bemoeien ■—
dat was pas omtrent de laatste eeuwwisseling —
De Koudelaan
waren er al tientallen wegen met ingeburgerde
namen. Daarvoor zorgde de bevolking wel. De
gemeenteraad besloot in 1898 tot een officiële
straatnaamgeving en wel in dien zin, dat de namen
van pleinen, straten, stegen en wateren door
burgemeester en wethouders zouden worden vast-
gesteld. Dit college maakte van die gedelegeerde
bevoegdheid pas vijf jaar later gebruik. Het stelde
bij zijn besluit van 24 juli 1903 in totaal 42 namen
van straten en wegen vast. (Aanleiding hiertoe is
waarschijnlijk geweest het kort na elkaar door
particulieren in exploitatie brengen van het Kloos-
terpark in De Bilt en het Park Vogelzang ten Zui-
den van het station De Bilt, in 1917 Bilthoven
genoemd.) In dit besluit lezen we: „de weg op de
grens dezer gemeente en Baarn: Koudelaan". Ook
toen dus al die vreemde naam. Nu waren van die
42 in 1903 vastgestelde namen 12 nieuwbedachte.
De overige 30 waren oude gebruiksnamen en hier-
toe behoorde ook de Koudelaan. Tenminste . . .
De gemeenteraad had in 1881 een Algemene
Politieverordening vastgesteld waarin het grond-
gebied van De Bilt in drie wijken werd verdeeld:
A, B en C. In artikel 1 werden de straten en wegen
opgesomd die elke wijk zou bevatten. Dat waren
voor wijk C, d.w.z. het gehele gebied ten Noorden
van de spoorlijn: De Leijen (Leijenseweg) en Prin-
senlaan (Soestdijkseweg), beide voor zover gelegen
14
-ocr page 16-
BOEKEN
Hollandse provincies en Utrecht betreffen, en dat
onder zijn stadsgezichten Amsterdam en ook weer
Utrecht het talrijkst zijn. Een kaart veraanschouwe-
lijkt de spreiding van zijn activiteiten, terwijl uit
een zeer gecomprimeerde opsomming van zijn —
gelokaliseerde — oeuvre opgemaakt kan worden
welke gezichten hij in bepaalde plaatsen getekend
heeft en in welke verzamelingen een aantal daar-
van nu te vinden zijn.
L. v. T.
beeld
Stad
en provincie m
Annelies Becker-Jordens, Een kabinet van Utrechtse
gezichten. Bussum, Fibula-Van Dishoeck en Cana-
letto, 1973. 83 afb. f
55,—.
Helaas is het niet mogelijk geweest om in ons blad
een berichtje op te nemen over de prachtige
tentoonstelling van tekeningen uit het Utrechtse,
die in oktober in het Rijksarchief te zien is ge-
weest. In andere vorm kan men er echter toch nog
een goede indruk van krijgen, en zelfs een
blijvende, als men zich de aankoop van „Een
kabinet van Utrechtse gezichten" kan permitteren.
De conservatrice van de topografische verzame-
lingen in het Utrechts gemeentearchief heeft
namelijk zowel het materiaal voor die tentoonstel-
ling als voor dit boek uitgezocht.
In tegenstelling tot samenstellers van andere delen
in deze reeks gewestelijke „kabinetten" kon zij
daarvoor putten uit één verzameling topografische
tekeningen uit de 17e en 18e eeuw, de zgn. Atlas
Munnicks van Cleef. Dat is de collectie van een
19e-eeuwse Utrechtse arts, die na diens dood in
1870 gekocht is door prins Hendrik „de Zeevaar-
der", zodat ze lang, zij het vrijwel ontoegankelijk,
in de provincie bleef. Aan het begin van de oorlog
is ze echter van Soestdijk overgebracht naar Den
Haag, waar ze nu in het Koninklijk Huisarchief be-
waard wordt. Het is bijzonder waardevol dat deze
rijke collectie door dit boekwerk ruimere bekend-
heid krijgt. Daar tegenover zinkt het bezwaar dat
men tegen de kwaliteit van de reprodukties kan
hebben in het niet.
In het kader van deze reeks passen slechts korte
onderschriften bij de afbeeldingen en een summiere
inleiding. Wie meer wil weten over de collectie
en de kunstenaars kan beter de catalogus van de
tentoonstelling, „Zicht rond Gooi en Sticht" op-
slaan.
Voor een van de vertegenwoordigde tekenaars
kan ik verder nog naar een zeer gedocumenteerd
artikel verwijzen:
A. G. Schulte, Het topografisch werk van Dirk
Verrijk. In: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 71
(1972) 93- 127 (m. afb.; geen betr. Utrecht).
Verrijk was een van die 18e-eeuwse beroeps-
tekenaars die voor een kennelijk grote klanten-
kring stads- en dorpsgezichten geproduceerd
hebben. Hij heeft heel Noord-Nederland en ook
Brabant en Vlaanderen bereisd.
Juist over zijn werkzaamheden in het Zuiden is dit
artikel het uitvoerigst, maar de schrijver wijst erop
dat de meeste van Verrijks produkten de beide
De Nederlandse staat
De wording van de Nederlandse staat. Utrecht
Rome in diplomatiek en diplomatie. 1516-1517.
Teksten en documenten, X, Rijksuniversiteit Utrecht
afd. Middeleeuwen, uitgegeven door C. A. van Kal-
veen, Wolters-Noordhoff, 1971, 160 blz.
Het begin van de zestiende eeuw is een historisch
ietwat verwaarloosd gebied, een schemerduister
tussen de tanende glorie van de Middeleeuwen en
de opkomende zon van Renaissance en Reformatie.
De bronnenuitgave, die Van Kalveen verzorgde over
een karakteristieke reeks feiten rond de afstand
van zijn bisschopszetel door Frederik van Baden
aan Philips van Bourgondië, bevat belangwekkend
materiaal voor deze ontstaanstijd van de Bourgon-
dische „Staat der Nederlanden". In de korte in-
leiding schildert schr. de hoofdrolspeler Frederik
van Baden in zijn positie tegenover het Centrale
Habsburgse bestuur. Een biografie van deze kerk-
vorst was wenselijk geweest, maar het valt te be-
grijpen dat schr. zijn kruit droog houdt voor zijn
toekomstige monografie o.a. over deze periode. De
beschrijving van de humanistenvriend Philips van
Bourgondië levert een goede aanvulling én cor-
rectie op en de eenzijdige levensbeschrijving van
Gerardus Goldenhauer. De tekening tenslotte van
Willem van Chièvres, „de Bourgondiër", d.i. Groot-
Nederlander als de architect van een soort Ne-
derlandse eenheid voltooit de trits van dramatis
personae. Ook het overige deel van de inleiding
is kort en toch helder. In de gepubliceerde stukken
zelf kunnen wij de achtergrond lezen van de ge-
heime diplomatie van de tijd en een indruk krijgen
hoe de vernuftige Habsburgse staatslieden een
ogenschijnlijk zelfstandig vorstendom beheersten;
de pogingen van Frederik van Baden om zijn zelf-
standigheid te bewaren en zijn geweten te sussen
met de belangwekkende adviezen van de Vaticaan-
se jurist Johannes Loaysa, lijken uitsluitend gericht
op zijn eigenbelang en op voldoende financiële re-
gelingen.
Een goede index maakt deze bronnenuitgave nóg
15
-ocr page 17-
waardevoller. Te samen genomen is deze publikatie
aanleiding met hoopvolle verwachting uit te zien
naar de a.s. studie van Van Kalveen over het be-
stuur van de Utrechtse bisschop tijdens de perio-
de waarvan een deel van de bronnen door hem zijn
blootgelegd.
1. E. A. L Struick
Van Steentijd
tot Sticht
Driebergen en Rljsenburg
Wim Harzing, Driebergen en Rijsenburg, hoe zij
ontstonden en groeiden. Uitgave: Neijedrevsna,
Driebergen-Rijsenburg, 1973.
Hoezeer beeldhouwer en historisch vorser Wim
Harzing het wel en wee van „zijn" Driebergen-
Rijsenburg ter harte gaat, hebben de lezers van het
Maandblad in het oktobernummer nog kunnen ver-
nemen uit zijn bijdrage: Het Kerkplein van Rijsen-
burg, een hartstochtelijk pleidooi voor behoud en
restauratie van deze historisch zo belangrijke
plaats.
Harzing heeft niet alleen een internationale naam
als beeldend kunstenaar, hij heeft ook als schrijver
talloze publikaties op zijn naam staan. Nog vorig
jaar verscheen van zijn hand het boek-. Kent u ze
nog de Driebergenaren en Rijnsburgers.
In zijn nieuwste werk behandelt hij de historie van
Driebergen-Rijsenburg vanaf de vroegste geschie-
denis.
Een belangwekkend stuk geschiedenis, opgetekend
door een man die vergroeid is met zijn dierbare
omgeving en die bovendien in staat is dit bevatte-
lijk over te brengen, mondeling (dat weten wij uit
ervaring) en schriftelijk.
Ook voor ons, Utrechters, een waardevol boek, dat,
zo deelde de heer Harzing ons mee, gesigneerd
aan 's schrijvers adres verkrijgbaar is. Zijn adres.
Dr. Schaepmanlaan 19, Driebergen.
H.S.
Het museum Flehite in Amersfoort presen-
teert deze winter een boeiend overzicht
van de resultaten die het oudheidkundig
bodemonderzoek de afgelopen 20 jaar in
provincie en stad Utrecht gehad heeft. Zo
valt er het puntje van de visfuik te zien
die in het novembernummer van het maand-
blad stond, en voorwerpen uit de oven die
in maart vorig jaar hier onder de loep ge-
nomen werd. Er zijn bijvoorbeeld ook Ka-
rolingische munten uit Dorestad te bewon-
deren en een prachtig zwaard uit de Brons-
tijd, dat bij Jutphaas is opgebaggerd.
Om pronkstukken gaat het op deze tentoon-
stelling echter niet. Ook niet om volledig-
heid. Daarvoor is de tijd tussen ca. 35.000
vóór onze jaartelling en 1527, het einde van
het Sticht, natuurlijk te lang, terwijl het
vondstenmateriaal te toevallig groeit. De pro-
vinciale archeoloog, drs. W. I. van Tent,
heeft bij de inrichting van de tentoonstel-
ling en met de catalogus inzicht willen ge-
ven in het verband van de vondsten met
hun omgeving, en in de relatie die bestaan
heeft tussen de bewoners en de vier land-
schapstypen van onze provincie. Zo wordt
o.a. duidelijk waarom in het veengebied,
dat immers pas in de middeleeuwen ont-
gonnen kon worden, toch voorwerpen uit de
Ijzertijd gevonden zijn.
Om het vinden van mooie of leuke voor-
werpen gaat het immers allang niet meer bij
het oudheidkundig bodemonderzoek. Een
heel instructief voorbeeld daarvan is de
kaart met grafheuvels in de buurt van Rhe-
nen, die een amateur-archeologe niet eens
door opgraven, maar door waarneming in
het terrein heeft kunnen samenstellen.
De tentoonstelling duurt tot 22 april, is op
werkdagen (behalve maandags!) geopend
van 10 - 12 en 2 -
5, op zondagen van
2-5 (eerste paasdag niet), en is toegan-
kelijk voor f 1,
(kinderen half geld). Het
adres is Westsingel 50, bij de Koppelpoort,
dus niet ver van het station. Doen? Vast
en zeker!
L. v. T.
Kolen
Advertentie in de Utrechtse Courant 1773 no. 60:
De Aanbesteeding van 2000 Tonnen Zwolse of
Overijsselse Kooien aan 't Goud- en Zilver Smee-
den Gilde en Wolkammers Gilde binnen Utrecht
tegen den 25 May 1773 geadverteerd, zal bij
provisie geen voortgang hebben.
Is er iemand onder de lezers, die kan mededelen
welke de herkomst van deze kolen zou kunnen
zijn?
Gibo Smilda
16
-ocr page 18-
Algemene ledenvergadering
6.   Benoeming van twee nieuwe leden in de kas-
commissie. Mej. M. A. Asselberghs a.i. en mr.
J. W. C. van Campen treden af.
7.   Toelichting excursies, tentoonstellingen en
Mullerherdenking.
8.    Rondvraag.
9.   Sluiting.
Direct daarna zal mevr. M. Prins-Schimmel haar
toelichting op het Monumentenjaar geven, gevolgd
door een koffiepauze van ca. 15 minuten.
Om ongeveer 21.00 uur volgt dan de kleurenfilm
,,A future for the past" met een daarop volgende
discussie (Zie ook pag. 24)
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van een algemene
ledenvergadering op dinsdag 23 april a.s. om
19.30 uur in het Instituut voor Muziekwetenschap-
pen, Drift 21 te Utrecht.
In het kader van de voorbereidingen op het
Europese Monumentenjaar in 1975 zal mevr. drs.
M. Prins-Schimmel, lid van de Werkgroep van het
Nationaal Comité Monumentenjaar 1975, een toe-
lichting geven op de te ontplooien activiteiten.
Tevens zal de film ,,A future for the past" van de
Engelse vereniging „Civic Trust" (duur ongeveer
40 min.) worden vertoond, waarin een indruk ge-
geven wordt van wat in Engeland van particuliere
zijde wordt gedaan aan monumentenbescherming.
Aan het slot van de avond zal dan een discussie
worden gehouden, zo mogelijk onder begeleiding
van enkele deskundigen van buiten de vereniging,
over wat de vereniging Oud-Utrecht, al of niet in
samenwerking met andere historische verenigingen,
hieraan kan doen.
Het programma van de avond vangt aan met het
huishoudelijke gedeelte, dat ongeveer drie kwar-
tier in beslag zal nemen en waarop de volgende
agendapunten aan de orde komen:
1.   Opening.
2.    Notulen van de ledenvergadering van 8 novem-
ber 1973.
3.    Ingekomen stukken en mededelingen.
4.   jaarverslag van de secretaris over 1973.
5.   Rekening en verantwoording van de penning-
meester met verslag van de kascommissie
(mej. M. A. Asselberghs a.i., mr. J. W. C. van
Campen en mr. W. C. Groen).
Fout ingebonden jaarboeken
Verschillende leden berichtten ons, dat hun Jaar-
boek 1973 verkeerd is ingebonden: enkele ge-
deelten ontbreken, terwijl andere stukken tweemaal
voorkomen.
Om zo snel mogelijk tot een inventarisatie te
komen, verzoeken wij alle leden even hun jaarboek
1973 hierop na te zien. Mocht u een fout ontdek-
ken, dan kunt u uw exemplaar tot uiterlijk 30 april
a.s. inruilen bij de heer Röhner, Gemeentelijk
Archief, Alexander Numankade 199 te Utrecht,
evt. per post.
Met het oog op afspraken met de drukkerij wijzen
wij u er met nadruk op, dat na 1 mei a.s. geen
jaarboeken meer kunnen worden geruild.
oud-utrecht
47e jaargang
nummer 3
maart 1974
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19 Utrecht, tel. (030) 31 23 18
Contributie: f25—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
17
-ocr page 19-
18
-ocr page 20-
Hulpmiddelen bij bronnenstudie
EXCURSIES
20 april: Bezichtiging van
de restauraties van de Ja-
cobs- en Nicolaaskerk,
o.l.v. de architect ir. Hoo-
gervest.
14.00 uur bij de Jacobs-
kerk, St.-Jacobsstraat. Te-
gen 15.00 uur per bus naar de Nicolaas-
kerk. Na afloop een kopje koffie in de
„Koffieleut" voor de liefhebbers.
Toegangskaarten è f 1,50 bij De Discus,
Minrebroederstraat 25 te Utrecht, verkrijg-
baar vanaf 2 april. Ook per giro 575520
t.n.v. Oud-Utrecht te bestellen, met f 0,50
extra per bestelling voor de toezending der
kaarten.
23 april: Jaarvergadering. Zie elders in dit
nummer.
13 mei-22 juni: Tentoonstelling in het Ge-
meentelijk Archief, gewijd aan mr. S. Muller
Fz., met rondleiding.
25 mei: Boottocht langs de Vecht (her-
haling).
8 juni: Naar Rhenen met bezoek aan de
Cuneratoren en -kerk, het Streekmuseum
en een wandeling bij de Grebbeberg
(Koningstafel). Onderweg lunch.
Sept./okt.: Tentoonstelling in het Rijks-
archief te Utrecht gewijd aan de Evan-
gelische Broedergemeente te Zeist. In aan-
sluiting op een bezoek aan de tentoonstelling
zal het gebouwencomplex van de Broeder-
gemeente te Zeist, waar nu de Rijksdienst
voor Monumentenzorg is gevestigd, worden
bezocht.
15 sept.-27 okt.: In het Slot Zuylen een
expositie „Visuele bibliografie van Belle
van Zuylen". De expositie zal worden ge-
documenteerd met prenten, schilderijen,
teksten die een beeld geven van tijd, leven
en werk van Belle.
Een symposium gaat aan de tentoonstelling
vooraf.
Okt./nov.: Kartografie-tentoonstelling in het
Provinciehuis, Achter St. Pieter. Op initia-
tief van ir. Bardet wordt onder auspiciën
van onze verenigmg een unieke verzameling
kaarten geëxposeerd, met medewerking van
het kartografisch instituut van prof. C.
Koeman van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
Van het handige boekje van W. Bogtman, Het
Nederlandse handschrift in 1600,
dat in 1933 ver-
scheen en allang uitverkocht was, heeft zijn zoon
in 1973 een herdruk laten verschijnen. Voor ƒ6,75
is het verkrijgbaar bij A. Bogtman, Paulus Potter-
laan 14 te Heemstede.
Voor wie het niet mocht kennen: het is een hand-
zaam boekje om stukken uit de 16e en 17e eeuw
te helpen ontcijferen. Gerangschikt volgens het
alfabet, geeft het een aantal schrijfwijzen van
hoofd- en kleine letters die men in de bronnen
kan tegenkomen. Verder geeft het voorbeelden
van veel voorkomende afkortingen en woorden.
Natuurlijk was de in 1953 verschenen gids van
De Rijksarchieven in Nederland hard aan ver-
nieuwing toe. Hoe hard hun inhoud gegroeid is,
blijkt alleen al uit de omvang van het eind 1973
gepubliceerde nieuwe overzicht (bijgewerkt tot 1
juli 1972). De 754 bladzijden beslaan twee delen,
die tegen f 52,— door de Staatsuitgeverij ge-
leverd worden (bij regelrecht bestellen ƒ 55,25 per
post, giro 425300, bestelnr. 160-059-00; het kan
natuurlijk ook via de boekhandel).
Met behulp van deze gids kan men zich snel
oriënteren, welke archieven in de rijksarchief-
gebouwen in de verschillende provinciehoofdsteden
te vinden zijn. Men moet er geen inhoudsopgaven
oftewel inventarissen van archieven in verwachten;
wel wordt bij elk archief vermeld of er een al dan
niet gedrukte inventaris van bestaat. Verder kan
men in kort bestek lezen hoe de rijksarchief-
diensten gegroeid zijn, en welke taakverdeling er
bestaat tussen de drie afdelingen van het Alge-
meen Rijksarchief.
L. v. T.
Foto hiernaast
De heer W. 1. A. Arntz, weliswaar thans woon-
achtig in Wassenaar maar toch een enthousiast
lid van Oud-Utrecht, heeft een bijzondere ontdek-
king gedaan. Dank zij een artikel in Die Weltkunst
(München) kwam hij op het spoor van een schilderij
van de hand van Jan Meerhoud (Gorinchem? -
1677 Amsterdam), voorstellende een gezicht vanuit
het westen op Wijk bij Duurstede. Een wel zeer
zeldzpam motief!
Het schilderijtje bevindt zich nu in een privé-
verzameling. Met de vriendelijke medewerking van
de heer Arntz en de Galerie Friederike Pallamar
te Wenen zijn wij in staat nevenstaande foto af te
drukken.
19
-ocr page 21-
De Driekoningenkapel aan de Brigittenstraat
nu in het kort de geschiedenis van de Drie-
koningenkapel schetsen.
De kapel moet omstreeks het midden van de 15e
eeuw gebouwd zijn voor het Tertiarissenconvent
,,in de Wijngaard". Dit in het begin van de 15e
eeuw gestichte klooster was gelegen op de hoek
van de Nieuwe Kamp en de Brigittenstraat. Beide
straten droegen in die tijd een andere naam, nl.
„Cruisstraat" en „Campstraat". Ook de nieuwe
kapel was aanvankelijk niet aan de Driekoningen
toegewijd maar aan „Onze Lieve Vrouwe in de
Zonne".
Zeer belangrijk voor de toekomst van het zuster-
Gedurende de middeleeuwen kende de stad Utrecht
als bisschopszetel een bloeiend kerkelijk en reli-
gieus leven. Verscheidene straatnamen herinneren
nog aan de talrijke kloosters en gasthuizen die de
Domstad destijds binnen haar muren telde. Aan
de Brigittenstraat en het nabijgelegen gedeelte van
de Nieuwegracht lagen twee geestelijke gestichten
die in hun historie op bijzondere wijze met elkaar
te maken hebben gehad, nl. het Brigittenklooster
en het gasthuis van de Broederschap ,,St. Maria
in Vinea" (wijngaard). Van het Brigittenconvent
lag het grootste gedeelte, waaronder de kapel,
aan de Nieuwegracht; gasthuis en kapel van de
Brigittenstraat naar het
westen met links de
nrs. 7 tim 1.
Broederschap lagen aan de zuidzijde der Brigitten-
straat.
De kapel van dit gasthuis, die de benaming „Drie-
koningenkapel" droeg, werd tot nog toe als een
meer dan drie eeuwen geleden verdwenen bouw-
werk beschouwd. Groot was mijn verrassing toen
ik bij een inwendig onderzoek van het pand
Brigittenstraat 5 - tot voor kort in gebruik bij
uitgeverij Bruna - daarin belangrijke overblijfselen
van de kapel aantrof. Gebruikmakend van de
uitgebreide aantekeningen van G. G. Calkoen 1)
en een geschrift van P. G. Brondgeest 2) zal ik
convent was het nabijgelegen gasthuis van de
Broederschap „St. Maria in Vinea" aan de Nieuwe-
gracht. Omdat voor het snel groeiende klooster
de behuizing aan de Brigittenstraat te klein werd
kwam het omstreeks 1473 tot een ruil met de
Broederschap. Deze verhuisde naar de Brigitten-
straat, terwijl de zusters het ruime gebouwencom-
plex aan de Nieuwegracht betrokken. In 1484
traden de zusters „in de Wijngaard" toe tot de
orde van St. Brigitta, waarmee het Brigittencon-
vent een aanvang nam.
De door de Broederschap overgenomen kapel aan
20
-ocr page 22-
de Brigittenstraat bleef tot in de 16e eeuw haar
aanvankelijke benaming dragen. Omstreeks 1531
is zij omgedoopt tot „Driekoningenkapel". Na de
invoering van de Hervorming in 1580 kwam zij -
als zoveel andere kerkelijke goederen - in het
bezit van de stad en de Staten. Deze stelden het
gebouw met het achtergelegen erf tijdelijk ter
beschikking van het Catharijnegasthuis voor het
onderbrengen van zieke en gewonde soldaten.
In het jaar 1633 scheen een passender bestem-
ming voor de voormalige kapel op te doemen. De
stad zocht in verband met haar plannen om een
academie op te richten een vestigingsplaats daar-
voor. De Driekoningenkapel of „kerckgen" was
één van de gebouwen waar haar oog op viel. Twee
keer werd de kapel bezichtigd door een commissie
waaraan de schilder-architect Paulus Moreelse
toegevoegd was. In de bevindingen van deze
commissie wordt vermeld, dat in de kapel twee
„auditoria" boven elkaar lagen. Dit zou kunnen
wijzen op de aanwezigheid van een zogenaamde
nonnengalerij, zoals die nog te zien is in de kapel
van het voormalige Agnietenconvent, thans Aarts-
bisschoppelijk Museum. Volgens Calkoen zou deze
galerij mogelijkerwijze later aangebracht zijn voor
de „sorores" (zusters) die aan de Broederschap
waren verbonden.
Keuze
Van de andere kant is het niet onmogelijk dat de
galerij er van het begin af in gezeten heeft, daar
de kapel immers oorspronkelijk voor een zusters-
convent gebouwd is. - De bevindingen van de
commissie konden de raad niet voldoende over-
tuigen; de definitieve keuze viel ten slotte op het
Groot-Kapittelhuis van de Dom. De Driekoningen-
kapel bleef dus nog zonder bestemming.
Inmiddels gebeurde er iets met de westelijke
belending van het gebouw, want op 7 september
1633 werden o.a. met authorisatie van de vroed-
schap aan Jacques Verbeeck getransporteerd „de
cameren, huisinge ende verderen gedeelte des
voorseijde (= Brigitten) convents aen de west-
sijde van de Drie Coninge kerck, breedt aen de
straet 56 voeten . . . ende sal de westgevell van de
voorseijde kerck gemeen wesen ende de deur daer
inne comende, bij den voornoemden Verbeeck t'sij-
nen costen op de dickte van deselve gevel toege-
leijt (= dichtgemaakt) worden".
Uit deze akte blijkt dus, dat er één ingang (de
enige?) aan de westzijde van de kapel lag, ver-
moedelijk direct bereikbaar vanuit het Brigitten-
klooster.
De zoon van Jacques Verbeeck, Jacob Verbeeck,
die reeds een gedeelte van het Brigittenconvent
ten westen van bovengenoemd perceel in zijn
bezit had (thans nr. 1), kocht in 1636 de kapel zelf
van de stad. In de koopakte wordt omtrent de
Kapspant van de voormalige Driekoningenkapel
(Brigittenstraat 5).
situering van de kapel vermeld: „naest zijn Ver-
beeckx vaders nieuwe getimmerde huijsinge".
Jacques Verbeeck had dus nadat hij bovengenoemd
perceel had gekocht, daarop een nieuw huis laten
bouwen, het pand Brigittenstraat nr. 3. De in de
akte aangegeven maten van de kapel, 41 voet
breed en 30 voet diep, komen omgerekend overeen
met het 11 bij 8 meter grote gedeelte van het
pand nr. 5, dat de resten van de kapel bevat.
De verkoop van de kapel bracht Brondgeest, en
later ook Ozinga 3), tot de veronderstelling dat
het gebouw direct daarop zou zijn gesloopt. In
werkelijkheid heeft men de kapel tot woonhuis
verbouwd, waarbij de typische zware eiken ge-
welfspanten in spitsboogvorm, die verbonden zijn
door een geprofileerde nokrib, grotendeels ge-
spaard zijn gebleven (zie foto). Een diepgaand
onderzoek van het muurwerk van Brigittenstraat 5
zou wellicht nog meer gegevens over dit historisch
kerkgebouw aan het licht kunnen brengen.
P. Luykx
1)   G. G. Ca/koen, Aantekeningen over kerken,
kloosters en gestichten te Utrecht, uit gedrukte en
ongedrukte bronnen verzameld. 1896 (handschr.
Gem. Archief Utrecht).
2)  P. G. Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis
van het gasthuis, het klooster en de balije van
St. Catharina. 1901.
3)  M. D. Ozinga, Paulus Moreelse als architect,
in: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 1931, p. 25
noot 5.
21
-ocr page 23-
Toren uit de 14e eeuw
De toren raakt zijn naam kwijt met het ver-
dwijnen van de gildenwaak wanneer Karel
V
in 1528 de wereldlijke macht van de Utrechtse
bisschop overneemt en de politieke en mili-
taire rol van de gilden uitgespeeld is. Veel to-
rens ruilen hun gildenaam voor een dieren-
naam. Onze toren gaat verder als ,,de Leeuw"
door het leven. Dat leven strekte zich uit tot
1709 wanneer de Vroedschap in een resolutie
van 30 september besluit
.....af te breken de
In een aantal persberichten is in de loop van
januari van dit jaar melding gemaakt van de
rioleringswerkzaamheden aan de van Asch van
Wijckskade en aan de daarbij tevoorschijn ge-
komen resten van de middeleeuwse stadsmuur.
De meest spectaculaire vondst vormde het fun-
dament van een ronde toren die gebouwd was
op het punt waar de muur het verst naar binnen
toe komt en zo de beide inbuigende muurdelen
kan bestrijken. Helaas was het niet mogelijk,
ondanks de vele hulp van de bij het werk be-
trokkenen, het hele torenfundament in het zicht
te krijgen (foto).
De vraag hoe de toren en de muur aan elkaar
zaten blijft dus (voorlopig) open.
Uit de geschreven bronnen is wel een en ander
over dit bouwwerk bekend. Tot nu toe heb ik
daarvoor alleen nog de ..Aantekeningen om-
trent de verdedigingswerken en de verdedi-
gingsmiddelen der Stad Utrecht van 1122 tot
1795" van G. G. Calkoen geraadpleegd; zij zijn
in getypte vorm op het Gemeentelijk Archief
aanwezig.
De toren dateert uit de 14e eeuw en is naar
alle waarschijnlijkheid tegelijk met de stads-
muur opgetrokken. Het steenformaat van 28 x
14x7 staat m.i. geen hogere ouderdom toe,
terwijl hij ook moeilijk van later datum kan zijn
omdat hij opgenomen is in het systeem van
de gildenwaak, die al in 1341 als iets be-
staands vermeld wordt. De bewaking van de
stadsmuren en torens was daarbij toevertrouwd
aan de leden van de verschillende ambachts-
gilden, die ieder hun ,,slag" hadden d.i. het
door het gilde te bewaken gedeelte van de
stadsversterking. De Wolleweversslag strekte
zich uit van de Hopakker tot nabij de Plompe-
toren. De toren die zich in dat stuk bevond
heette in de tijd vóór 1528 dan ook Wollewe-
verstoren, omdat de broeders van dat gilde die
waakdienst hadden zich daar ophielden.
middelste toren van de drie torens tusschen
Weerdpoort en Plompetoren en wel tot op den
wal
..." Dit wordt gedaan om restauratiesteen
te verkrijgen voor de defecte stadsmuur tussen
de Catharijnepoort en het Mariapoortje. De
stomp van de Leeuwentoren blijft dan nog on-
geveer 120 jaar voortbestaan tot vanaf 1829
vrijwel alle stadsmuren gesloopt worden voor
het plan Zocher.
drs. T. J. Hoekstra
Reactie
len". Het geslacht van Tuyll met name nog het
oud-lid van Ged. St. ir. F. C. C. baron van Tuyll
van Zuylen, noemde zich evenals zijn vader heer
van Zuylen, Sweserengh, Westbroek enz. Uit dien
hoofde meen ik, dat Sweserengh op zich zelf een
heerlijkheid was.
Wat de reactie van mr. Groen betreft, merk ik op,
dat Sweserengh niet is gelegen ten westen van de
Lageweidsedijk, doch ten oosten daarvan. Het ter-
Als oud-secretaris van het waterschap de Lage
Weide (1941 - 1968) las ik met belangstelling in het
maandblad van september de reacties inzake
„Zweesereng", op oude kaarten meestal als
„Sweserengh" geschreven.
Wat de reactie van ir. Bardet betreft, ben ik het
eens met „een streek ten zuidoosten van de Vecht",
doch niet met „behorende tot de heerlijkheid Zui-
22
-ocr page 24-
rein ten westen van deze dijk ,,de Lage Weide"
geheten heeft nl. van oudsher behoord tot de ,.Vrij-
heid van Utrecht" later gemeente Utrecht; de
Lageweidsedijk was hiervan de oostelijke grens.
De heerlijkheid Sweserengh lag hier ten oosten
van en behoorde later tot de gemeente Zuilen.
De ligging en omvang der heerlijkheid S. is zeer
duidelijk te zien op de kaart van B. de Roy en
G. Hoet (1676), hangende in de bovengang van het
Rijksarchief te Utrecht.
Ihr. mr. L. M. Rutgers van Rozenburg
Wat doet
de
monumentenwacht?
Restaureren is een geldverslindende bezigheid.
Helaas heeft dit tot gevolg dat dit zo noodzakelijke
werk slechts in traag tempo uitgevoerd kan wor-
den. Daardoor gaan grote restauraties, die veel
tijd vergen, nóg langer duren en dus weer méér
kosten. Soms komen bouwwerken niet eens meer
aan herstel toe: vóór dat moment zijn ze al be-
zweken.
Maar wat gebeurt er met de gebouwen die wél het
geluk beleefd hebben met gemeenschapsgeld
gerestaureerd te zijn? Worden ze dan goed ver-
zorgd? Anders zijn ze over enkele decennia al
weer aan grootscheepse restauratie toe. Maar
hoeveel eigenaars zijn kapitaalkrachtig genoeg om
hun kasteel, landhuis, zomaar oud huis of hun
kerk goed en geregeld te onderhouden?
Onder het motto ,.voorkomen is beter dan ge-
nezen" is daarom op 23 februari 1973 de stichting
„Monumentenwacht Nederland" opgericht, 't Is
wel te begrijpen dat deze in Friesland en Gronin-
gen, waar veel kleine kerkelijke gemeenten voor-
komen en een aantal kerken zelfs al buiten
gebruik geraakt is, de eerste afdelingen kregen.
Maar op initiatief van de sectie bescherming cul-
tuurbezit van de Stichtse Culturele Raad is op
30 januari jl. als 3e afdeling Utrecht opgericht,
onder voorzitterschap van de heer F. A. Groen.
Gedeputeerde Staten boden voor die gelegenheid
gastvrijheid in het Provinciehuis, en spraken bij
monde van mevrouw mr. C. Venzelaar-de Boer
niet alleen warme sympathie voor de doelstelling
uit, maar concretiseerden dat ook in een subsidie-
voorstel aan Provinciale Staten, dat in februari
behandeld wordt.
Hoe werkt deze Monumentenwacht nu? Voor een
abonnement van f 75,— per jaar komen twee
technici twee keer per jaar een gebouw inspec-
teren. Zij voeren kleinere reparaties meteen zelf
uit en stellen voor de eigenaar een rapport op
van de verdere werkzaamheden die verricht zou-
den moeten worden. Voor de duur van zo'n in-
spectie, - gemiddeld 8 uur per object, al zal de
eerste keer allicht meer tijd vergen dan volgende
bezoeken - wordt een bedrag in rekening gebracht
dat nu nog f 20,— per uur beloopt, maar dit zal
behoorlijk kunnen dalen als CRM en de provincie
inderdaad subsidie toekennen. Verder worden
natuurlijk de gebruikte materialen in rekening ge-
bracht. Het belangrijkste aspect van zo'n inspectie
De Bilt in beeld
Onder de titel De Bilt in beeld heeft het gemeente-
bestuur van De Bilt een bijzonder aardig boek-
werkje uitgegeven, dat op 13 december 1973
plechtig in de openbaarheid is gebracht. Het bevat
17 tekeningen van Biltse buitens, boerderijen en
andere bouwsels, die de Amsterdamse kunstenaar
Willem G. Hofker in opdracht van het gemeente-
bestuur in 1972 en 1973 vervaardigd heeft. Op
twee na, die in particulier bezit zijn, hangen de
originele tekeningen in het gemeentehuis van De
Bilt. Het lijkt me dat ze in deze uitgave goed
gereproduceerd zijn, zelfs met het lichte rood dat
in enkele potloodtekeningen is aangebracht; de
rustige, soms wel wat veel rust suggererende
sfeer en het gevoelige karakter van de potlood-
voering komen duidelijk over. Ook wie de afge-
beelde plekjes niet kent, kan van deze tekeningen
genieten.
Met vergelijkbaar genoegen heb ik de tekstblad-
zijden gelezen, die mr. Damsté, eveneens op ver-
zoek van de gemeente, als pendants voor de
tekeningen heeft geschreven. Maar dat die blad-
zijden de lezer genoegen bereiden spreekt eigen-
lijk vanzelf, vertrouwd als ons zijn historisch en
stilistisch goed versneden pen is.
Zelfs Lodewijk Napoleon merkte bij zijn kortston-
dig verblijf in het Sticht, dat ,,la terre commence
au Bilt". Dit spotgoedkope boekje kan het u
helpen ontdekken of bevestigen, nog in deze tijd.
In de boekhandel verkrijgbaar voor f 4,50; oblong
formaat: 21 x 27 cm.
L v. T.
Oud Amelisweerd
In het stukje over Oud Amelisweerd in het januari-
nummer (pag. 3, tweede kolom) is een nare fout
geslopen. In de zin: „Gesuggereerd zijn: weten-
schappelijk gebruik zoals bij Rhijnauwen of be-
woning zoals in Renswoude", dient men voor
Rhijnauwen Rijnhuizen te lezen.
23
-ocr page 25-
vorig jaar al abonnee van de Monumentenwacht
geworden: zij meldde zich als eerste op het be-
richt van de oprichting! Ze heeft echter moeten
wachten tot de Utrechtse afdeling kon beginnen,
waarop zij de 100ste abonnee van de Nederlandse
Monumentenwacht werd, beloond met een gratis
abonnement voor dit jaar. Hopelijk zal dit actieve
voorbeeld stimulerend werken bij andere instanties
en particulieren in onze provincie!
Secretaris van de afdeling Utrecht is de heer P. E.
Greven, p/a Lange Nieuwstraat 63, Utrecht. Op
het moment dat ik deze tekst afsluit, 25 februari,
had hij twee aanmeldingen ontvangen.
L. v. T.
is de zorg om een gebouw te vrijwaren voor
inwatering. Lekkages en mankementen aan dak-
goten komen een paar jaar na een restauratie
soms al voor!
De kerkelijke gemeenten worden nu wel in de
eerste plaats benaderd, maar een abonnement op
de Monumentenwacht is natuurlijk raadzaam voor
iedere eigenaar van een oud pand, of dat nu een
officieel monument is of een bouwwerk uit de
neogotiek of de Jugendstilperiode. In aansluiting
op de kerken zou het nemen van een abonnement
allereerst van de burgerlijke gemeenten verwacht
mogen worden, omdat bij hen immers vaak de
eigendom van de kerktorens berust.
De hervormde gemeente van Vreeland was graag
>'
,Een toekomst voor ons verleden
Monumentenjaar 1975
De bijeenkomst in de Pieterskerk, waar Z.K.H.
Prins Claus de openingstoespraak hield, en die
werd geleid door de heer H. J. L. Vonhoff, voor-
zitter van de werkgroep ,,K" van het Nationaal
Comité M 75, heeft de aanwezigen op de hoogte
gebracht van de doelstellingen van het comité en
in gezamenlijk overleg heeft men uit verschillende
hoeken mogelijkheden aangestipt om te komen tot
een voor iedere vereniging passende wijze van
deelneming aan deze manifestatie. Coördinatie van
de verscheidene activiteiten, en samenwerking
van verenigingen met gelijke strekking werden als
zeer wenselijk gezien.
Wat nu kan onze vereniging in dit kader doen?
Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven,
wil het Bestuur de ledenvergadering van 23 april
a.s. gaarne in het teken zetten van de voorberei-
dingen van dit Monumentenjaar 1975; mevrouw M.
Prins-Schimmel lid van de werkgroep ,,K" van het
Nationaal Comité is uitgenodigd en bereid ge-
vonden wat uitgebreider informatie te geven in
een causerie, die voorafgaat aan de vertoning van
de mooie Engelse film ,,A future for the past", die
voor onze ledenvergadering welwillend ter be-
schikking is gesteld door de Bond Heemschut.
Daarna zal met de leden overleg worden gepleegd
over en plannen worden besproken voor een pas-
sende bijdrage onzerzijds aan de viering van het
Monumentenjaar 1975. Wij hopen op een grote
opkomst!
Namens het bestuur,
Mevr. E. L. S. Offringa-Boom
Naar u uit de dagbladen wellicht reeds bekend is,
is er op zaterdag 19 januari jl. onder auspiciën
van de Stichting Nationaal Comité Monumenten-
jaar 1975 een bijeenkomst gehouden in de Pieters-
kerk van vertegenwoordigers van de meeste
oudheidkundige verenigingen in ons land als een
eerste begin van de voorbereidingen voor het
Monumentenjaar 1975.
Te uwer informatie volgt hier de kort samen-
gevatte inhoud van de brochure die de deelnemers
van het Nationaal Comité ontvingen:
De Raad van Europa heeft besloten alle
Europese landen uit te nodigen tot samen-
werking, om verder verval en sloop van
onvervangbaar architectonisch erfgoed - her-
inneringen aan Europese en nationale cultuur
van vroeger eeuwen
- te voorkomen. In veel
landen zijn daartoe inmiddels Nationale Comi-
té s opgericht. Ere-voorzitter van het Neder-
landse comité is Z.K.H. Prins Claus. De
oprichting van Provinciale Comité's is in voor-
bereiding.
Het is de taak van comités het publiek te
doordringen van de veelal grote historische
en culturele waarden van oude particuliere en
openbare gebouwen, zowel in de steden en
dorpen als op het platteland.
Deze actie is in 1973 begonnen en zal tot in
1975 worden voortgezet. Dat jaar - Monumen-
tenjaar 1975 - zal de campagne culmineren in
een groot Europees congres te Amsterdam.
Men wil dan komen tot een Europees Verdrag,
waarin de bescherming van het architectonisch
erfgoed wordt geregeld.
24
-ocr page 26-
Financieel jaarverslag over 1973
Deze sanering is thans vrijwel voltooid, maar 't is
hiermee als met de „dienstregeling" die „spoor-
boekje" heet: ondanks de beste zorgen blijft er
een foutkans aanwezig, echter met dit verschil,
dat uw bestuur wèl verantwoordelijkheid neemt!
Maar daartoe doen wij een beroep op uw mede-
werking: van de gelegenheid gebruik makend, zij
hier vermeld, dat de ledenadministratie wordt ver-
zorgd door mevrouw M. Uittenbogaard-van Ter-
wisga, Titus Brandsmalaan 17 te Vleuten.
Alle berichten van verhuizingen, nieuwe aanmel-
dingen, royementen, foutieve naamspellingen, etc.
kunnen het beste rechtstreeks aan haar worden
gericht. Zij heeft nl. direct contact met de adres-
seerafdeling van onze drukkerij, zodat uw bericht
zonder omzwervingen - en dus snel - geëffec-
tueerd wordt. Zij verricht haar taak in nauwe sa-
menwerking met onze contributie-administrateur,
de heer A. Buitenhuis, Minrebroederstraat 25bis
te Utrecht, die de contributiepostrekening van
onze vereniging administreert. Dit is de van ouds
bekende postrekening nr. 57.55.20, die vanaf 1
januari jl. is gereserveerd voor de contributie-ad-
ministratie en voor excursiegelden. Uw penning-
meester houdt er zelf een „eigen" postrekening op
na die hij gebruikt voor alle overige betalingen
en ontvangsten. Aldus kon in 1973 tot een zekere
taakverdeling worden gekomen, waardoor het in-
terne administratieve gebeuren langs duidelijke
verantwoordelijkheidslijnen soepel kan verlopen.
In 1973 heeft het bestuur ook de mogelijkheid
onderzocht om de contributie-administratie te auto-
matiseren. Alhoewel dit onderzoek nog niet afge-
rond is, kan voorlopig geconcludeerd worden, dat
naar het schijnt een vereniging met 1500 leden
nog wat te klein is voor dit servet. Misschien zal
deze periode in de ontwikkeling van onze ver-
Na een aantal jaren, waarin het met de financiën
van de vereniging niet zo best ging, stemt het te
meer tot voldoening dat het gedenkwaardige jaar
1973 in dit opzicht een duidelijk keerpunt is ge-
weest. We konden dat jaar nl. afsluiten met een
batig saldo van ƒ14.989,79, waarmee het in de
voorafgaande jaren ontstane deficit geheel kon
worden weggewerkt. Bij dit saldo zij overigens
wèl vermeld, dat daar een éénmalige gift in zit
van ƒ10.000,— afkomstig van een stichting die
onbekend wenst te blijven. Haar zeggen wij vanaf
deze plaats hartelijk dank. Door haar steun werd
het jubileumjaar ook in financieel opzicht een ju-
beljaar! Overigens leverde de „normale" exploi-
tatie dus een batig saldo op van ƒ4.989,79.
Tot dit batig saldo droegen in belangrijke mate
bij enerzijds de contributieverhoging van ƒ15,—
tot ƒ20,— en anderzijds de ingevoerde bezuini-
gingen, met name op het Maandblad (boekdruk
werd offsetdruk en verschijning 12 maal werd 10
maal) en op het Jaarboek (postverzending werd
bezorging door leden: besparing rond ƒ2.000,—).
In 1973 voldeden veel leden aan het verzoek om
zo mogelijk iets meer te betalen dan de vastge-
stelde contributie. Onze dank aan deze grote
groep anonieme helpers! Overigens is de relatief
hoge contributieontvangst mede te danken aan
de acties, die werden gevoerd om een aantal trage
en achterstallige betalers wat aan te sporen. Het
gehanteerde middel: de uitreiking van het jubileum-
jaarboek afhankelijk te stellen van de contributie-
betaling, bleek in de meeste gevallen probaat.
En terecht! Gelijktijdig werd de contributie-admini-
stratie gesaneerd, waarvoor bergen werk moesten
worden verzet, voornamelijk door de coadjutoren
van het bestuur; hun zij hier hulde en dank ge-
bracht voor hun inzet en enthousiasme!
oudutrecht
47e jaargang
nummer 4
april 1974
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. -(030) 31 23 18.
Contributie: Minimaal ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
25
-ocr page 27-
eniging nog ooit vergeleken worden met de pu-
berteit, waarvan de begeleiding vaak niet zó een-
voudig is!
Komende tot de balanstoelichting: een opmerke-
lijke post wordt gevormd door de voorraden. De
voorraad prentbriefkaarten was op de balansdatum
vrijwel uitverkocht, maar litho's van William Kuik
waren en zijn nog steeds volop aanwezig. Zoals u
zult weten zijn dit 9 verschillende litho's, die we
voor ƒ 12,50 per stuk verkopen. Er zijn nog ruim
650 litho's voorhanden, die dus een verkoopwaar-
de hebben van ƒ8.200,—. Ze zijn, evenals voor-
gaande jaren, in de balans gewaardeerd op
ƒ 1.000,—, gezien de geringe „omzetsnelheid".
Mocht u neiging voelen om die omzetsnelheid
wat te verhogen, bent u van harte welkom op het
Gemeentelijk Archief. U zult er geen spijt van
hebben!
De voorraad jaarboeken begint, vooral wat de
oudere jaargangen betreft, snel te slinken. Een
aantal jaargangen heeft een duidelijk antiquarisch
karakter. Om in het voorraadverloop wat meer
lijn te brengen en tevens om commercieel mis-
bruik te voorkomen, werd besloten de verkoop
te staken als de voorraad 6 stuks of minder be-
loopt: die exemplaren zijn te rekenen tot het
eigen archief van de vereniging. Voorts is de ver-
koopprijs bepaald op het contributiebedrag over
het jaar, waarop het boekje betrekking heeft,
echter met een minimum van ƒ7,50 voor genaaide
en ƒ 10,— voor gebonden exemplaren. Is de voor-
raad gedaald tot 20 exemplaren, dan zijn de boek-
jes als antiquarisch te beschouwen en wordt de
prijs verdubbeld. Wij menen, dat dit een redelijke
prijsstelling is, zowel in het belang van de leden,
die de kostbare en kostelijke verenigingsvoor-
raad niet langer voor een appel en een ei de
deur uit zien gaan, als voor belangstellende bui-
tenstaanders, die nu een grotere zekerheid heb-
ben, dat de jaarboeken in de toekomst optimaal
verkrijgbaar blijven. De balanswaardering van
deze vooraad geschiedde als vanouds op ƒ1,—.
De voorraad maandbladen heeft een wat irregulair
karakter: er is vrijwel geen jaargang meer com-
pleet. De vraag is zéér incidenteel en wisselvallig.
Ze worden steeds verkocht a ƒ 0,75 per stuk.
De overige balansposten spreken m.i. voor zich
en behoeven nauwelijks toelichting. Ook het ba-
lansbeeld is duidelijk en ongecompliceerd. In het
vrij hoge bedrag aan geldmiddelen: ƒ 50.500,—
is allereerst begrepen aan contribu-
ties-1974                                                     „ 16.200,—
EXCURSIES
18 mei-20 juni: Gemeente-
lijk Archief, Alexander Nu-
mankade. Tentoonstelling
gewijd aan mr. S. Muller Fz,
t.g.v. zijn benoeming tot
gemeente-archivaris 100
jaar geleden.
Rondleiding voor onze leden dinsdag 4 juni
des avonds 8.00 uur.
25 mei: Boottocht langs de Vecht (herha-
ling).
Bezoek aan Maarssen: Ned. Herv. kerk (res-
tauratie) en de Oudheidkamer in het ge-
meentehuis Goudestein. Gastheer is de His-
torische kring te Maarssen, die juist 1 jaar
bestaat. In Breukelen brengen we een be-
zoek aan kasteel Nijenrode. Voor zover de
tijd het toelaat, varen we de Vecht nog een
eindje verder af tot Over-Holland.
Kosten ƒ 10,— p.p.
Aanmelding bij De Discus, Minrebroeder-
straat 25, vanaf dinsdag 6 mei. Zij, die vorig
jaar moesten worden teleurgesteld, kunnen
dit kenbaar maken en genieten nu voorrang.
Bij bestelling per giro (reknr. 575520) 50 cent
extra voor het toezenden van de kaarten.
Lunchpakket meenemen! Dranken (incl. kof-
fie) aan boord verkrijgbaar. De geheel ge-
restaureerde boot biedt 60 overdekte zit-
plaatsen en op het achterdek eventueel nog
een aantal plaatsen.
Er is sanitair aan boord.
Bij de kaarten ontvangt men een uitvoerig
programma.
8 juni: Provincietocht naar Rhenen (9-17
uur). Bezoek aan de dan juist gereedgeko-
men restauratie van de Cuneratoren en de
kerk. Na de lunch bezoek aan het streek-
museum in Rhenen en via de stadswal met
panoramamolen per bus naar de Grebbeberg
voor een uitstap naar de Koningstafel.
Kaarten vanaf 20 mei verkrijgbaar bij De
Discus, Minrebroederstraat 25 (ook per giro,
zie boven). Prijs en uitvoeriger programma in
het mei-nummer.
Denkt u aan de algemene ledenvergadering
op 23 april om 19.30 uur in het Inst. voor
Muziekwetenschappen, Drift 21?
Blijft f 34.300,-
waaruit te betalen was aan drukkos-
ten en overige lopende nota's              ,, 27.200,-
Daarna blijft een liquiditeit van              ƒ    7.100,-
welke te zamen met de kortlopende
vorderingen                                                ,,    2.200,-
en de voorraden                                      ,,     1.000,-
het eigen vermogen van de vereni-
ging vormt.                                                ƒ 10.300,—
Omtrent de Resultatenrekening valt te melden,
26
-ocr page 28-
(vervolg van pag. 26)
dat de contributieopbrengst per lid gemiddeld bij-
na ƒ23,— was, bij een vastgestelde contributie
van ƒ 20,—. Op de oorzaken daarvan zijn wij in
het voorgaande reeds dieper ingegaan.
Het ,,batig saldo lezingen en excursies" ad
ƒ1.009,79 is in hoofdzaak een gevolg van de
„vliegtocht", die de vereniging een voordeel op-
leverde van rond ƒ 675,—.
De overige baten en lasten zijn o.i. voldoende
duidelijk omschreven zodat we hier volstaan daar-
naar te verwijzen.
Het batig saldo over 1973 van               ƒ 14.989,79
diende allereerst ter delging van het
deficit per 1 januari 1973 ad                   ,, 4.718,44
Vereniging Oud-Utrecht
ONTWERP-JAARREKENING OVER 1973
Balans per 31 december 1973
BEZIT
Geldmiddelen                                             f 50.472,84
Tegoed wegens kortlopende vorde-
ringen                                                         ,, 2.217,02
Voorraad litho's en prentbriefkaarten    ,, 1.000,-—■
Voorraad jaarboeken en maand-
bladen                                                         ,, 1,—
ƒ 53.690,86
SCHULD
Nog te betalen wegens:
—  drukkosten Jaarboek                           ƒ 21.691,47
—  drukkosten Maandblad                       ,, 4.061,95
—  overige onkosten                                 ,, 1.464,59
Vooruitontvangen contributies-1974        ,, 16.201,50
waarna per 31 december 1973 een
positief vermogen ontstond van              f 10.271,35
dat we hard nodig hebben ter financiering van de
gebruikelijke balansposities en van de specifieke
initiatieven en activiteiten, die we in portefeuille
èn in petto hebben.
Tot slot een nadere evaluatie van de vastgestelde
begroting-1974. Een half jaar na dato en tevens
na het bekend worden van de uitkomsten-1973,
komen wat contouren in zicht. Een duidelijke mee-
valler wordt de post „rentebaten" die boven de
ƒ1.500,— zal uitkomen (begroot op ƒ100,—). Een
duidelijke tegenvaller zal het Jaarboek gaan op-
leveren. In 1973 kwamen we met de voor 1974
begrote ƒ20.000,— al niet toe. Bij gelijke omvang
en een drukkostenstijging van rond 10% moet
voor 1974 gerekend worden met een post van
f 24.000,—.
Als u dan bedenkt, dat de beschikbare kopij op
dit moment al voldoende is om twee jaarboeken
te vullen, dan begrijpt u, dat er van onze jaarboek-
redactie enorm veel deskundigheid en inzicht ver-
eist wordt om steeds de juiste keuze te doen. Het
voor deze redactie beschikbare budget is duide-
lijk te laag!
Nu we door de „Stichting die onbekend wenst te
blijven" overeind zijn gezet, moeten we niet alleen
proberen te blijven staan, maar ook om te gaan
lopen: we zullen onze eigen bonen moeten gaan
doppen!
U kunt uw bestuur daarbij helpen: op de eerste
plaats natuurlijk door uw contributie prompt te
voldoen. Mogen wij de ruim 400 leden bij deze
hiertoe nogmaals uitnodigen?
Maar verder ook bijvoorbeeld door propaganda
voor onze vereniging te maken en daardoor
nieuwe leden te werven. Veel mensen zijn sterk
geïnteresseerd, maar weten van het bestaan van
onze vereniging en van haar doelstellingen nau-
welijks af! Als a| onze leden eens even zoveel
propagandisten waren . . . , we zouden snel toe zijn
aan dat servet!
ƒ 43.419,51
VERMOGEN
Positief kapitaalsaldo
ƒ 10.271,35
Resultatenrekening over 1973
BATEN
Uitkomst Begroting
1973                 1974
f 33.840,75 ƒ 37.500,—
Contributies
Advertenties
Maandblad                          „ 4.360,— ,, 4.100 —
Opbrengst verkoop jaar-
boeken en maandbladen ,, 960,15 ,, 500,—
Batig saldo verkoop
litho's en prentbrief-
kaarten                                ,, 3.066,05 ,, —,—
Batig saldo lezingen
en excursies                        ,, 1.009,79 ,, 500,—
Rentebaten                          ,, 551,24 ,, 100,—
Donaties, subsidies,
giften                                   ,, 10.900,— ,, 300 —
Overige baten                     ,, 57,68 ,, —,—
ƒ 54.745,66 ƒ 43.000-
LASTEN
Kosten Jaarboek
Kosten Maandblad
Administratie-
en portikosten
Overige onkosten
ƒ 21.691,47     20.000,—
„ 12.719,17    ,,   15.250 —
„ 2.528,23    „    3.750 —
„ 2.817,—    ,,    4.000,—
ƒ 39.755.87 ,, 43.000 —
BATIG SALDO
Positief resultaat 1973 ƒ 14.989,79 ƒ
27
-ocr page 29-
Nog één middel om de zorgen van de jaarboek-
redactie wat te verminderen: stort u een vrijwillige
aanvulling op uw contributie op postrekening
575520. Indien de contributiebaten over 1974 ge-
middeld 100er lid hoger uit zouden komen,
dan kan het Jaarboek 1974 gaan wedijveren met
dat van 1973. En dat hopen wij, samen met de
jaarboekredactie van harte!
Het bestuur
n.h. de penningmeester
VERSLAG VAN DE KAS-COMMISSIE
De kas-commissie, voor 1973 bestaande uit de
leden mej. M. A. Asselberghs, mr. J. W. C. van
Campen en mr. W. Chr. Groen, verklaart hiermee
de ontwerp-jaarrekening van de vereniging over
1973 met het daarbij behorende jaarverslag te
hebben onderzocht en akkoord bevonden.
De kas-comm/'ss/e
plegen ook na annexaties en combinaties sterke
weerstand te tonen. De gemeente Rotterdam is
uit een groot aantal vroeger zelfstandige eenheden
samengesteld. Van een zestal treft men de wapens
in de voorgevel van het raadhuis aan de Cool-
singel aan. Maar Rotterdammers spreken nog
steeds over Kralingen, Delfshaven, Charlois, Over-
schie, en vanzelfsprekend Pernis, Hoogvliet, enz.
Men zou willen zeggen: „houen zo".
Gegeven het verschijnsel der meerdorpsgemeen-
ten, rijst vanzelf bij de vorming van nieuwe com-
binaties telkens weer de vraag, welke naam deze
zullen voeren. Hoewel het merendeel der gemeen-
ten de naam draagt van een dorp of stad, zijn
uitzonderingen talrijk. Friese landelijke gemeenten
(niet de elf steden en Heerenveen) dragen niet de
dorpsnamen, al zijn de gemeentenamen vaak daar-
van afgeleid. Daar is aanstonds duidelijk of de
gehele gemeente, Smallingerland bijvoorbeeld, of
een van de daarin gelegen plaatsen, bijv. Drach-
ten, is bedoeld. In Noord-Brabant loste men het
probleem anders op: menige gemeente heet daar
naar twee dorpen: Gilzeen Rijen (niet Gilze-Rijen),
Etten en Leur, Heeswijk-Dinther. Het resultaat is
hetzelfde als in Friesland: gemeente en dorp wor-
den onderscheiden. Historie, dagelijkse praktijk en
administratie komen alle tot hun recht.
Is het niet nodig dat elke plaats een eigen ge-
meente vormt, anderzijds behoeft de gemeente
niet de naam van een der samen-bestuurde dorpen
te dragen.
Men keert de zaak echter volstrekt om door een
plaats naar de gemeente te noemen en, sterker
nog, daarbij bestaande plaatsnamen onder de ta-
fel te schuiven ter wille van een administratief
schema.
Nieuwegein is, als aparte gemeente-naam, een
stap naar het Friese systeem. Onnodige afbraak
zou het echter zijn, indien historische en nog in
gebruik zijnde plaatsnamen zouden worden over-
woekerd door een kunstmatige naam uit het ad-
ministratieve schema. Een landkaart is geen blan-
co papier.
Bilthoven, T. Olthoff
Gemeente- en plaatsnamen
Historie of blanco
papier
Het Maandblad van Oud-Utrecht maakte in Fe-
bruari en Maart 1973 melding van een verheugend
raadsbesluit in de gemeente Nieuwegein, de be-
stuurlijke combinatie van Jutphaas en Vreeswijk.
Naast de naam der gemeente, Nieuwegein, zullen
de plaatsen Jutphaas en Vreeswijk hun historische
namen behouden. Zij worden dus niet Nieuwegein-
Noord, resp. Zuid, zoals eerder was voorgesteld.
Ten volle gekeerd is men echter niet. Op grote
wegen zullen borden verwijzen naar „Nieuwe-
gein", zo besloot men, met tussen haakjes als
nadere aanduiding van het „onderdeel": Jutphaas
resp. Vreeswijk. Dit schijnt een onderwaardering
van bestaande plaatsnamen en overwaardering van
(op zich zelf niet onbelangrijke) bestuurlijke in-
deling. De tussen haakjes geplaatste toevoeging
„gemeente Nieuwegein" achter Jutphaas en
Vreeswijk, zou meer recht doen aan situatie en
doelmatigheid.
Noord-Nederland
Het is niets ongewoons dat een aantal dorpen
bestuurlijk onder één gemeente ressorteert. In
Noord-Nederland is dit eerder regel dan uitzonde-
ring. Ook Utrecht kent zulke gemeenten: van ouds
Soest, thans ook o.m. Lopik en Bunnik. Daarbij
bleven de dorpsnamen zoals Cabouw, Jaarsveld,
Odijk en Werkhoven gehandhaafd. Oude namen
Multidesign's reprodukties
Een aantal leden hebben, zoals uit reacties is op
te maken, van de firma Multidesign een paar re-
produkties ontvangen van oude Utrechtse stads-
gezichten, waarbij zij door dit bedrijf voor de keus
gesteld werden ze voor 10 gulden te houden of
ze onder antwoordnummer terug te zenden. Ter
voorkoming van misverstand wil het bestuur graag
aan allen laten weten dat deze activiteit buiten zijn
medeweten heeft plaatsgevonden.
23
-ocr page 30-
Slangemuren
opgevallen dat het juninummer van vorig jaar met
het artikel over 't Hoogt het eerste voorbeeld be-
vatte, laat staan dat het duidelijk zal zijn geworden
dat de bouwgeschiedenis van Oude Kamp 5 en 7
in het oktobernummer al het tweede resultaat van
dat plan was.
Nu is deze proef omgezet in een overeenkomst,
zodat voortaan in de regel twee keer per jaar een
uitvoerig artikel over een der restauraties van het
Monumentenfonds in het Maandblad te vinden zal
zijn. Dat zo'n nummer daardoor grotere omvang
krijgt, belast onze kas niet, omdat het Monumen-
tenfonds bovendien zo genereus is om deze extra
kosten voor zijn rekening te nemen. Als tegen-
prestatie geeft Oud-Utrecht boven de gebruike-
lijke contributie aan het fonds een donatie van
ƒ 100,— per jaar.
Natuurlijk zit hieraan voor het Monumentenfonds
het aantrekkelijke aspect dat dergelijke publikaties
in een tijdschrift een betere en plezieriger ver-
spreidingsvorm hebben dan als aanhangsel bij een
jaarverslag. Maar beide partijen zijn vooral ver-
heugd over deze afspraak omdat daardoor de
oude band duidelijker gestalte krijgt. Het bestuur
van Oud-Utrecht en de redactie van dit blad zijn er
zeker van dat ook leden en lezers deze verrijking
van het Maandblad zullen waarderen.
De Stichting Kastelen Documentatie is momenteel
geïnteresseerd in het verschijnsel slange- of slin-
germuren. Deze merkwaardig gevormde tuinmuren
danken hun naam aan hun steunbeerloze con-
structie. Men kent ze tot nu toe op buitens uit
de 17e tot de 19e eeuw, in enkele gevallen ook
in tuinen van kastelen. Men beoogde met hun
eigenaardige bouwwijze zonnewarmte te vergaren
in de boogvormige nissen, om hierdoor ook in
ons klimaat exotische gewassen en vruchten te
kunnen kweken.
Over dit merkwaardige onderdeel uit de histori-
sche tuinkunst is weinig bekend, laat staan dat er
veel over gepubliceerd zou zijn. De stichting hoopt
nu haar gegevens over ligging, tijd van ontstaan,
wijze van uitvoering en gebruik, en alle verdere
bijzonderheden met behulp van inlichtingen uit te
breiden, en zo mogelijk tot een publikatie te
komen.
In onze provincie zijn twee exemplaren slange-
muren welbekend: bij Slot Zuylen en op Sparren-
daal in Driebergen. Intussen zijn er al twee an-
dere gesignaleerd: een op een binnenterrein aan
de Schalkwijkstraat in Utrecht en een tussen kerk
en pastorie te Linschoten. Ze blijken dus ook in
eenvoudiger omgeving aangelegd te zijn.
Verdere gegevens en inlichtingen zijn zeer welkom
bij de directeur van de Stichting Kastelen Docu-
mentatie, A. I. J. M. Schellart, Van Ostadelaan 23,
Muiderberg.
L. v. T.
Reactie
Enige tijd geleden las ik in een nummer van NRC
Handelsblad een berichtje, waar als opschrift
boven stond: „In 't Hoogt is voor ieder Utrechter
wel iets te vinden".
Op de inhoud dier bijdrage, hoe interessant ook
op zichzelf, ga ik hier niet in, maar wel op het
lidwoord „'t" („het") in het opschrift ervan.
Men sprak namelijk, als mijn geheugen mij ten-
minste geen parten speelt, zo'n zestig jaar ge-
leden in Utrecht steeds over „De" Hoogt, als men
het had over het straatje, dat van de Teelingstraat
in oostelijke richting gaat en doodloopt op een
hek van de aan de achterzijde der Statenkamer
aan het Janskerkhof liggende tuin.
Ik kan mij zulks zo goed herinneren, omdat ik in
een huis aan die straat (het laatste huis links, van
de Kintgenshaven af gerekend) omstreeks 1910
een paar jaren „slöjd"-les heb gehad. Die lessen
werden gegeven door de heer H. van Wijland, die
dat huis bewoonde, en zijn, als ik mij goed her-
inner, beeldschone dochter. De heer Van Wijland
was als onderwijzer verbonden aan de „school van
Laméris".
Mijn vraag nu is: heet het straatje in kwestie tegen-
woordig „het" Hoogt of „de" Hoogt, of mag men
zowel het een als het ander zeggen en schrijven?
Mr. 1. ]. Beyerman
Monumentenfonds
en Oud-Utrecht
Historisch gezien zou de volgorde in het opschrift
omgekeerd moeten zijn. Immers, onze vereniging
mag zich steeds weer realiseren dat zij in 1943
de stoot heeft gegeven tot oprichting van de
Stichting Het Utrechts Monumentenfonds en dit
idee samen met de gemeente heeft uitgevoerd.
Functioneel vindt deze relatie zijn uitdrukking in
het feit dat één van de vijf bestuursleden van het
fonds door Oud-Utrecht benoemd wordt. Op het
ogenblik vervult de heer Hoogezand deze taak.
Toch heeft het Monumentenfonds in het kopje de
eerste plaats gekregen omdat daar het initiatief
is genomen tot het laten verschijnen van artikelen
over zijn belangrijkste restauraties in het Maand-
blad. Alleen heel nauwkeurige lezers zal het zijn
29
-ocr page 31-
Over restauraties in de provincie hopen we bin-
nen afzienbare tijd ook bijdragen te kunnen laten
verschijnen.
Om de draad weer op te vatten zullen we deze
keer kijken naar een project dat uitgevoerd wordt
en een dat al afgesloten is. Op 3 september van
het vorig jaar is het herstelwerk aan de Domtoren,
waarop de lift zo lang heeft staan wachten, echt
begonnen. Het gebrek aan rijks- en gemeentefi-
nanciën waarop de aanbesteding drie jaar eerder
vastgelopen was, heeft gemaakt dat het maar een
beperkte restauratie kan zijn. Alleen zwaar ver-
weerde gedeelten natuursteen zullen vervangen
worden, met name bij de galmgaten, evenals de
balustrade van de tweede omloop. De torenkolos
is ook wel erg blootgesteld aan de inwerking van
alle weer en wind. Die hebben bovendien de ijze-
ren brugstaven van de restauratie uit het begin
van deze eeuw danig doen roesten. Zij zullen nu
Restauratie
Domtoren
en
reconstructie
Mariahoek
In deze jaargang willen we een oude gewoonte
in ere herstellen door nieuws te verstrekken over
restauraties in Utrecht. De gegevens hiervoor wor-
den geleverd door de afdeling gebouwen en mo-
numenten van de dienst van openbare werken.
30
-ocr page 32-
afgelost worden door bronzen staven, een mate-
riaal dat beter tegen weersinvloeden bestand is.
Roest bedreigde ook de ijzeren klokkenstoel uit
1906 dusdanig, dat de klokken sinds de zomer
1973 moesten zwijgen. Er zal nu opnieuw een
houten stoel gebouwd worden, van Afrikaans hard-
hout, dat langer mee zal gaan dan modern metaal.
Deze stellage zal geplaatst worden op een be-
tonnen vloer. Die zwaardere constructie is nodig
omdat het bouwen van een nieuwe stoel niet al-
leen wordt benut om de beiaard te restaureren
(eind januari zijn alle klokken uit de toren geta-
keld}, maar ook om hem uit te breiden met drie
basklokken. De wens hiertoe is in 1929 reeds ge-
uit door W. van der Eist in diens beschrijving van
de Domklokken *); de uitbreiding is dus geen
luxegril maar uitvloeisel van onderzoek naar de
ontwikkeling van het klokkenspel in de Domtoren.
De Utrechtse Klokkenspelvereniging heeft het
initiatief ertoe genomen, J. van der Ende adviseert
bij de restauratie en uitbreiding (hopelijk zal hij
dit werk in een publikatie kunnen vastleggen!),
terwijl het werk wordt uitgevoerd door de firma
Eijsbouts te Asten. Als alles naar wens verloopt,
rekenen achitect Baart de la Faille en aannemings-
bedrijf Jurriëns erop dat de herstelwerkzaamheden
in 1975 voltooid zullen worden.
Mariahoek
Deze maand een jaar geleden is een totaal ander-
soortig werk voltooid. Een restauratie van de Ma-
riahoek zal nooit meer geboekstaafd kunnen wor-
den, maar wat we nu dank zij een initiatief van de
gemeentelijke monumentenafdeling wèl kunnen zien
is een deel van haar plattegrond op het terrein
waar zij geprijkt heeft. Allereerst is het terrein
achter het gebouw van Kunsten en Wetenschap-
pen weer ruim toegankelijk gemaakt door afbraak
van de bunker aan de Mariaplaats. Ook de door-
gang naast het conservatorium, het vroegere zie-
kenhuis Johannes de Deo, is uitnodigender ge-
maakt doordat de schuilkelder heeft plaatsge-
maakt voor een verdiept pleintje met sierbestrating
en bomen-in-de-dop, naar ontwerp van genoemde
afdeling. Deze heeft zich ook over het plaveisel
van de Mariahoek ontfermd, terwijl verder de
doorloop vanuit de Mariahoek naar de Springweg
overdag weer is ontsloten, zoals hij tot in de oor-
log gefunctioneerd heeft.
Tussen het oude Johannes de Deo en K & W was
de kloostergang van St.-Marie wel steeds te zien
geweest, maar dat was dan ook het enige dat
aan deze in de vorige eeuw afgebroken kapittel-
kerk herinnerde. Wie er nu gaat kijken, vindt de
pandhof op middeleeuws niveau gebracht en wer-
kelijk als tuin aangelegd; een plastiek moet er
nog komen. Ten noorden van de hof is bijna het
hele schip van de kerk met verschillende steen-
soorten in het plaveisel aangegeven, d.w.z. het
verloop van de muren, de plaats van pilaren en
zuilen en de gewelftraceeën. Dwarsschip en koor
gaan schuil onder K & W; alleen de kapittelzaal
kon net in de doorgang tussen dit gebouw en het
conservatorium worden afgepaald. Op de bijge-
voegde plattegrond is dit alles te zien, met in-
begrip van de bomen en de Engelse tuinbanken,
die dit plekje tot zo'n kostelijk rustoord in de bin-
nenstad gemaakt hebben. Ter plaatse kan men
zich de voorbije situatie nog beter voorstellen,
doordat die op een plaquette tegen de zijmuur
van café 't Glazen Huijs is aangebracht.
Thuis is het goed in het Jaarboek van 1971 er
nog eens het artikel van Haakma Wagenaar op
na te lezen. Mede op zijn aanwijzingen is de platte-
grond uitgezet. Opgravingen zijn er niet voor ge-
daan, omdat in het vrije terrein de fundamenten
ofwel door de bunkerbouw al waren uitgebroken
of door Pegusleidingen geblokkeerd liggen.
L. v. T.
*) W. van der Eist, De klokken van den Domtoren
te Utrecht, Amsterdam (1929), 91. Zie verder laar-
boek 1973, 172, 175.
Lezingen in Amersfoort
Konden we in het februarinummer de onderwer-
pen noemen van lezingen die door de A.W.N, en
het N.K.V. in Utrecht zijn opgesteld voor Oud-
Utrecht-leden, nu kan dit ook nog gedaan worden
voor de laatste activiteiten van dit seizoen in
Amersfoort.
Op 24 april zal F. A. Groen voor Flehite spreken
over „Kastelen en kasteelruïnes in Zuid-Engeland".
Op 7 mei behandelt op uitnodiging van de afde-
ling Vallei en Eemland van de A.W.N, en de ar-
cheologische werkgroep van Flehite P. C. Beunder
,,de Romeinse castella te Zwammerdam en de
scheepsvondsten in de haven aldaar". Beide dia-
lezingen beginnen om 8 uur 's avonds in de Bree-
straat 82.
Voorlichtingsfolder
In het Utrechts Nieuwsblad van 18 maart stond
een berichtje over een reactie van het gemeente-
bestuur op een brief van ons bestuur. Wanneer de
daarin aangekondigde folder, die meer begrip
moet wekken voor de omgang met historische
panden, klaar is, hopen we er uitvoeriger op terug
te komen.
Lv.T.
31
-ocr page 33-
omdat de doop van een kind uit een „roomse"
vader in de Dom niet zo voor de hand lag.
Het blijft echter allemaal bij gissen, want de Lange
Nieuwstraat en de Brigittenstraat zijn toch wel te
ver uit elkaar gelegen om die te vereenzelvigen
en de handtekening van twee verschillende pre-
dikanten van twee verschillende kerken zijn zo dui-
delijk in de betreffende akten opgenomen, dat de
oplossing van deze dubbele inschrijving onmoge-
lijk lijkt. Voorlopig zou ik de aantekening uit het
register van de Dom willen schrappen en die in het
register van de Geertekerk als de juiste willen
erkennen. Doorslaggevend voor mij was, dat
ds. Krieger de doop in de Geertekerk verrichtte
in aanwezigheid van een getuige en ook, dat
de tekst van de doopakte daarenboven nog werd
bekrachtigd door twee personen.
Het kan daarom bijna niet anders of Johanna
Willemse werd op 17 juni 1787 in de Geertekerk
gedoopt - en niet in de Dom.
A. Graafhuis
Een dubbele doop ...
Tijdens de indicering van de Utrechtse doopboe-
ken - een karwei waaraan onder leiding van de
heer Stekelenburg op het Utrechtse Gemeentelijk
Archief door tientallen vrijwilligers ijverig gewerkt
wordt - kwam een dubbele doop (of althans een
dubbele doopinschrijving) aan het licht, die in-
teressant genoeg is om te worden vermeld.
Het gaat om het dochtertje Johanna van Johannes
Willemsen
en Mechteld de Glimmert. Het meiske
werd volgens het doopboek van de Geertekerk
op 17 juni 1787 door haar ouders ten doop gehou-
den in aanwezigheid van de getuige en doophef-
ster Johanna Maas, lidmaat van de kerk en huis-
vrouw van Johannes Verwoerd. Het ouderpaar
woonde in de Britesteeg (= Brigittenstraat), de
getuige woonde op het „Nicolaay kerkhof". Bo-
vendien vermeldt de akte nog de namen van
G. J. de Haart en A. van Paddenburg, die zich op
2 juli 1787 met de inhoud van de doopakte akkoord
verklaren, terwijl ook ds. W. L. Krieger - die de
doopplechtigheid verrichtte - mede ondertekent.
Het doopboek van de Dom vermeldt op de zelfde
datum de doop van Johanna, dochter van Johan-
nes Willemse en Megteltje de Glimmert, op de
Lange Nieuwstraat door ds. S. J. Bachiene.
Op zichzelf is dit natuurlijk wel een vreemde zaak.
Men kan zich nl. - bij vergelijking van de teksten
- nauwelijks voorstellen dat er van een verschrij-
ving sprake is. Wanneer men zich realiseert, dat
ds. Bachiene het kind in de Dom gedoopt heeft
en ds. Krieger op dezelfde dag in de Geertekerk
hetzelfde doet en dat nog wel in aanwezigheid
van twee getuigen dan rijzen er allerlei vragen.
In beide gevallen zijn de adressen verschillend.
Verwarring is dus uitgesloten.
Wat hier aan de hand geweest is, valt niet zo
gemakkelijk vast te stellen. Bij controle van de
andere doopinschrijvingen van de kinderen van
Johannes Willemse en Mechteld de Glimmert is in
ieder geval gebleken, dat de vader volgens de
akten (in 1784 bij de doop van Jacoba Wilmina
Wilmse, in 1785 bij de doop van Geertruy en in
1790 bij de doop van Gerrit) rooms was, terwijl
van moeder Mechteld in 1785 wordt verteld, dat
zij geen lidmaat van de gereformeerde kerk was.
In het jaar 1787 wordt echter noch van de vader,
noch van de moeder de een of andere bijzonder-
heid medegedeeld.
Ter verklaring van deze dubbele doopinschrijving
zou misschien gedacht kunnen worden aan de
mogelijkheid, dat de ouders aanvankelijk de be-
doeling hebben gehad hun dochtertje in de Dom
te laten dopen en dat daarvan tevoren een aante-
kening is gemaakt. Van dit plan kan zijn afgeweken,
Restauratie hervormde
binnenstadskerken
De vijfde aflevering van het bulletin, dat aan dit
grootse project gewijd is, is onlangs verschenen.
Het bevat een uiteenzetting van dr. M. A. Vente
over de waarde van het Domorgel en over het
mede door hem opgestelde restauratieplan voor
dit instrument. Voor zover mogelijk zal het in de
toestand van zijn bouwjaar, 1831, worden her-
steld, zowel in klankkleur als in zijn mat-witte
uiterlijk.
In de drie nog te verschijnen nummers van deze
jaargang blijft de Dom het centrale onderwerp,
mede „dank zij" de herdenking van zijn rampjaar.
De vorige jaargang bood artikelen met name over
de Klaaskerk en de Jacobi en een interview met
ir. T. van Hoogevest, de restauratiearchitect (on-
der wiens leiding we 20 april laatstgenoemde ker-
ken kunnen gaan bezichtigen).
Ik noem de gevarieerde inhoud van deze bulletins,
in de hoop dat u er zich óók op zult abonneren.
Dat kunt u doen door f 25,— te storten op giro
61 65 17 t.n.v. de Kerkvoogdij der Ned. Hervormde
Gemeente te Utrecht; voor ƒ5,— méér krijgt u er
een ringband bij (exclusief porto). Daardoor steunt
u niet alleen het restauratiefonds voor die onkos-
ten die niet door subsidies gedekt worden, maar
komt u zelf in het bezit van een fraaie documen-
tatie over Buurkerk, Dom, Janskerk, Jacobi en
Nicolaïkerk. De even verzorgde jaarverslagen
zoudt u er nog bij kunnen nemen (ƒ 2,50 resp.
ƒ5,— voor de eerste twee, excl. porto; afhaal-
adres: Bernadottelaan 11, Utrecht).
L. v. T.
32
-ocr page 34-
Herinneringen van een oud-inwoner
De tram in Utrecht rond 1910
In het Maandblad van november 1970 wijdde ik
een bespreking aan het in de zomer van dat jaar
verschenen boekje van onze oud-minister van Bui-
tenlandse Zaken mr. J. W. Beyen, getiteld „De
zin van het nutteloze", met als ondertitel „Rare-
kiek van de 19e-eeuwse jaren der 20e eeuw".
Ik ben toen zo vrij geweest enige kleine aanvul-
lingen en verbeteringen te geven op wat de thans,
als ik mij niet vergis, 76 jaar oude schrijver
hierin over Utrecht in de eerste twee decaden der
20e eeuw vertelt.
Ook ik ken deze periode of tenminste een groot
deel daarvan vrij goed, want al ben ik iets jonger,
of liever iets minder oud dan mr. Beyen, toch kan
ik mij tal van toestanden en gebeurtenissen in en
om Utrecht uit de jaren 1908 tot 1919 nog goed
herinneren.
Evenals dat met mijn vader in 1875 het geval was
geweest, ben ik met mijn ouders - of liever zijn
mijn ouders met mij en mijn vier jaar oudere zhs-
ter, min of meer toevallig in Utrecht komen wo-
nen en wel kort na mijn zevende verjaardag, die
ik nog in mijn geboorteplaats, Den Helder, had
gevierd. In de zomer toch van 1908 was mijn va-
der, die als eerste-luitenant der artillerie van 1896
tot 1908 in Den Helder in garnizoen had gelegen,
tot kapitein bij het „zware wapen" bevorderd en
overgeplaatst naar Utrecht, waar hij belast werd
met het commando over de zevende compagnie
van het voor een deel in die stad in garnizoen
liggende Eerste Regiment Vestingartillerie (1 R. Vg.
A.). Bij ditzelfde regiment was hij te Utrecht in
1890, na van 1886 tot 1890 de K(oninklijke) M(ili-
taire) A(cademie) te Breda bezocht te hebben,
tot tweede-luitenant der artillerie benoemd en be-
ëdigd. Op het Utrechtse garnizoen van vóór de
Eerste Wereldoorlog kom ik, naar ik hoop, later
nog terug.
Ik ben in 1908, ook weer zoals met mijn vader in
1875 het geval was geweest leerling geworden van
de „Openbare school voor Lager Onderwijs voor
jongens der vijfde klasse" aan het Schoolplein.
Dit was een der beide opleidingsscholen voor gym-
nasium en HBS. voor jongens.
Daar ik mijn eerste lagere schooljaar in Den Hel-
der had doorgebracht, werd ik leerling der tweede
klasse.
Laméris
Weinig heeft mijn vader, toen hij in 1881 de school
aan het Schoolplein verliet, kunnen voorzien, dat
hij 27 jaar later zijn zoon als leerling dierzelfde
school zou laten inschrijven en nog minder, dat hij
bij die gelegenheid begroet zou worden door de
heer D. Laméris, die in 1875 tot hoofd van die
toen gloednieuwe school was benoemd en dat na
1908 nog zes Jaar lang zou blijven. Over deze des-
tijds in Utrecht bekende figuur, vader van de be-
roemde hoogleraar in de chirurgie prof. dr. H. L. La-
méris 1), vertel ik later nog iets meer.
In 1913 heb ik de school aan het Schoolplein ver-
laten, maar ben toen niet zoals miin vader naar de
Rijks Hogere Burgerschool aan de Kruisstraat ge-
gaan en evenmin naar een der andere toen in
Utrecht bestaande Hogere Burgerscholen, maar
naar het Stedelijk Gymnasium, dat dit jaar zijn
vijfhonderdjarig bestaan gaat vieren. Deze school
was toen nog gevestigd in het bekende gebouw
aan het Janskerkhof, naast de „Statenkamer",
maar had ook een gevel met ingang aan de Minre-
broedersstraat. Rector dezer „instelling van Voor-
bereidend Hoger Onderwijs", zoals zij tot de in-
47e jaargang
nummer 5
mei 1974
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: f25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
me), drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
33
-ocr page 35-
voering van de Mammoetwet in 1968 zou blijven
heten, was dr. N. J. Singels, die in een villa aan
het Wilhelminapark woonde bij de Burgemeester
Reigerstraat. Ook op deze school kom ik waar-
schijnlijk later nog uitvoeriger terug.
Aan dit gymnasium heb ik in 1919 het einddiploma
alpha behaald. Onder de rijksgecommitteerden die
toen nog drie in getal waren was de Utrechtse
hoogleraar prof. dr. G. W. Kernkamp, bij wie ik la-
ter nog college zou gaan lopen en examens en
tentamens afleggen. Ik ben n.l. na mijn eindexa-
men aan de Utrechtse Rijksuniversiteit eerst rech-
ten en vervolgens geschiedenis gaan studeren,
maar die periode valt buiten mijn jeugdherinne-
ringen.
Paardetram
Na deze inleiding, die wat langer is uitgevallen
dan in mijn bedoeling lag, kom ik tot het eigenlijke
onderwerp van deze eerste aflevering jeugdherin-
neringen, die ik van tijd tot tijd in dit blad hoop te
kunnen publiceren. Dit onderwerp, waarover ook
mijn tweede bijdrage nog zal handelen is: Trams
en tramwegen in en bij Utrecht omstreeks 1910.
De U(trechtse) T(ramweg) M(aatschappij) had op
14  september 1906 de dienst op haar verschillen-
de paardetramlijnen in de stad gestaakt. Sinds-
dien was de paardetram vrijwel uit het Utrechtse
straatbeeld verdwenen waarin zij gedurende bijna
dertig jaren een belangrijke plaats had ingeno-
men. Haar plaats werd overgenomen door de elek-
trische trams van de G(emeente) T(ram) U(trecht),
waarvan de eerste op 20 juni 1906, de laatste op
15  januari 1913 door de straten van de hoofdstad
van het Sticht zou rijden.2)
Toch liepen er in de zomer van 1908 nog paar-
detrams door enkele straten van de oude Bisschop-
stad, echter niet op stadslijnen, maar op interlokale
of intercommunale tramlijnen, n.l. over Jutphaas
naar Vreeswijk en via De Bilt naar Zeist.
De eerstgenoemde tramlijn dateerde uit 1883 en
had haar beginpunt tot 1906 gehad op het Stations-
plein, doch in de eerste helft van dat jaar was
het in verband met de aanleg van de „Ringlijn"
der G.T.U. verplaatst naar de Westerkade bij de
Vaartse Rijnbrug.
Van deze gelegenheid maak ik meteen gebruik -
al ga ik daarmede andermaal het kader mijner
jeugdherinneringen te buiten - om te vertellen,
dat de tramlijn Utrecht-Vreeswijk gedurende de
eerste tien jaren van haar bestaan met stoom-
tractie is geëxploiteerd. De trams op deze lijn
zijn de eerste en tevens de laatste stoomtrams ge-
weest, die ooit door de straten van Utrecht heb-
ben gereden. Jammer genoeg is er geen enkele
afbeelding van bekend; mocht een lezer er soms
een hebben of weten, waar er zich een bevindt, dan
houd ik mij uiteraard voor een seintje dienaangaan-
de aanbevolen. Er zullen overigens, dunkt mij,
niet veel bewoners van Utrecht zijn, die ooit van
het bestaan van deze stoomtram hebben gehoord,
terwijl er natuurlijk onder hen nauwelijks meer
iemand zal zijn, die hem nog zelf heeft zien rijden:
zo iemand zou op zijn minst 85 jaar oud moeten zijn.
Nu ik toch eenmaal buiten mijn boekje ben gegaan,
kan ik meteen ook nog wel vertellen, dat deze
stroomtramlijn een der weinige tot uitvoering ge-
komen tramlijnen is geweest, waarmede haar eer-
ste exploitante, de IJsselstoomtramwegmaatschap-
pij, in het laatste kwart der vorige eeuw het vaste-
land van Zuid-Holland en het zuidwestelijk deel
van Utrecht had willen overdekken. Een der ande-
re inderdaad aangelegde lijnen was de stoom-
tramlijn Gouda-Oudewater, die nog geen 25 jaar
heeft bestaan, n.l. van 15 jan. 1884 tot 7 augustus
1907. Zij was trouwens slechts het westelijk deel
van een tramlijn, die van Gouda over Oudewater
en Montfoort naar Utrecht zou hebben moeten lo-
pen, maar waarvan het oostelijk gedeelte in de
(teken)pen is gebleven. Haar einde in 1907 was
hoogstwaarschijnlijk een gevolg van het feit, dat
Oudewater precies een jaar daarvoor, n.l. op 7
augustus 1906 een paardetramverbinding met het
aan de spoorweg Gouda-Woerden-Utrecht van de
„SS." gelegen stationnetje Oudewater-Papekop
had gekregen. Een florissante lijn is de lijn Gouda-
Oudewater ook vóór zij op 7 aug. 1907 de laatste
stoom uitblies nooit geweest.
De paardetractie3) op deze lijn heeft geduurd
tot enige tijd na de Eerste Wereldoorlog. Merk-
waardigerwijze deed de maatschappij, bij wie se-
dert 1893 de exploitatie van deze lijn berustte,
zich zelf min of meer concurrentie aan door het
exploiteren van een dienst met stoombootjes van
Utrecht over Jutphaas naar Vreeswijk en terug.
De exploitante hiervan was de Tram- en Barge-
dienst ,,Vereeniging".
Uniek
Wij zagen reeds, dat het beginpunt van deze inter-
communale tramlijn sedert 1906 gelegen was aan
de Westerkade; het eindpunt te Vreeswijk lag
halverwege de helling van de weg langs het Mer-
wedekanaal naar de zuidelijke Lekdijk, bij de wes-
telijke schutsluis van dat kanaal. Deze ligging leid-
de tot het bestaan van twee fenomenen, die al-
thans voorzover mij bekend, uniek waren in Neder-
land.
Ten eerste moest de tram bij aankomst op het
eindpunt direct op de handrem worden gezet ten-
einde te voorkomen dat zij, eventueel onder mede-
sleping van het paard, weer in de richting Utrecht
terug zou gaan rijden. Na deze manipulatie, die
zowel door de conducteur als door de koetsier
uitgevoerd kon worden (zowel op het voor- als op
het achterbalkon kon de handrem worden bediend)
werd het paard (ik meen, dat het er altijd of bijna
altijd maar één was) onder geleide van de koetsier
34
-ocr page 36-
naar de op enige afstand van het eindpunt, links
van de weg gelegen paardestal gebracht, die deel
uitmaakte van de kleine remise, waar de enkele
tramwagens die op deze lijn reden, 's nachts wer-
den „gestald". De tramwagen bleef onder de hoe-
de van de conducteur op het eindpunt staan tot
het uur van vertrek was aangebroken. Dan had
deze functionaris, die zich inmiddels op het voor-
balkon had geposteerd, niets anders te doen dan
de handrem los te draaien en de tramwagen suk-
kelde, schijnbaar uit zich zelf, de helling af om,
eventueel onder gebruikmaking van de handrem,
juist tot stilstand te komen op de plaats, waar de
koetsier met een al dan niet „vers" paard stond
te wachten. Na het paard voor de tram te hebben
gespannen klom de koetsier op het voorbalkon, de
conducteur verhuisde naar het achterbalkon, de
rem werd zo nodig losgedraaid en de terugrit
naar Jutphaas en Utrecht kon beginnen.
Wissels
De ongeveer tien kilometer lange tramlijn telde,
als mijn herinnering mij tenminste geen parten
speelt, in het geheel zes wissels, twee bij het
vertrekpunt op de Westerkade (ik heb ze echter
bij mijn weten nimmer „actief" zien gebruiken)
twee te Jutphaas. waar de trams naar en van
Vreeswijk elkaar konden kruisen en twee bij de
remise te Vreeswijk.
De gehele lijn had enkel spoor. Dit lag, van
Vreeswijk af gerekend, langs de westelijke oever
van het Merwedekanaal en de Vaartse Rijn, aan de
oostzijde van de Weg U.-Vreeswijk die eigendom
was van de gemeente Utrecht en ook door haar
beheerd en onderhouden werd.
Slechts op één punt week het daar van af, n.l.
waar het Merwedekanaal en de Vaartse Rijn samen
komen. Van Jutphaas af gerekend liep het spoor
bij de brug over het Merwedekanaal op dat punt
schuin naar links over de weg langs de westelijke
kanaaloeverboog dan met een bocht naar rechts
achter de bij die brug staande brugwachterswo-
ning om en kruiste dan de zo even genoemde
weg nogmaals, maar nu met een rechte hoek,
lag vervolgens in het brugdek van de brug en
bereikte even later, met een bocht naar links de
westelijke oever van de Vaartse Rijn om die ver-
der tot het eindpunt te blijven volgen.
Behalve de zo juist genoemde brug lagen er in
het traject Utrecht-Vreeswijk nog twee andere
bruggen in de lijn, de eerste iets ten zuiden van
het dorp Jutphaas over de „Doorslag", de ver-
binding tussen het Merwedekanaal en de Holland-
se IJssel, en even ten zuiden van de overwegen
over de spoorlijnen Utrecht-'s-Hertogenbosch en
Utrecht-Arnhem de Jeremiebrug over de Kruis-
vaart, die een verbinding vormde tussen de Vaart-
se Rijn en de Leidse- of Oude Rijn. Nog jaren na
de Eerste Wereldoorlog heeft een klein stukje
EXCURSIES
Ook de tweede zomerex-
cursie is gericht op de pro-
vincie.
8 juni bustocht naar Rhe-
nen. Vertrek 9 uur precies
vanaf de Kruisstraat,
Utrecht. 10 uur koffie in
het veerhuis De Stichtse Oever, waarna be-
zichtiging van de Cunerakerk (met o.a. re-
naissance-oxaal) en de -toren, o.l.v. me-
vrouw A. v. d. Bunt, conservatrice van het
streekmuseum in Rhenen, Plm. 12 uur kof-
fietafel in De Koerheuvel, 's Middags be-
zichtiging van het streekmuseum en een
wandeling over de resten van stadswallen.
Tegen 3 uur vertrek per bus naar de Greb-
beberg, van waar een uitstap naar de „Ko-
ningstafel" (bij gunstig weer). De provin-
ciaal archeoloog W. J. van Tent zal daar een
uiteenzetting geven over de historie van dit
romeinse overblijfsel.
Na een kopje thee wordt de terugreis aan-
vaard om te ongeveer 17 uur in Utrecht te-
rug te zijn.
Kosten van deelname ƒ20,— p.p., voor hen
die met eigen vervoer wensen te gaan,
ƒ 15,— p.p. Kaarten vanaf 21 mei bij De
Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht (ook
per giro: 57 55 20 t.n.v. Oud-Utrecht, met
ƒ 0,50 extra per bestelling voor toezending
der kaarten). Eén introducee per lid toege-
staan.
4 juni 8 uur 's avonds: rondleiding door dr.
J. E. A. L. Struick langs de tentoonstelling
gewijd aan mr. S. Muller Fz in het Gemeen-
telijk Archief, Alexander Numankade (de
tentoonstelling vanaf 18 mei tot 20 juni).
In september: voor de velen die 20 april te-
leurgesteld moesten worden is er een her-
haling
van het bezoek aan de Jacobi- en
Klaaskerk.
Voorts een bezoek aan de tentoonstelling
in het Rijksarchief t.g.v. 300-jarig bestaan
van de Evangelische Broedergemeente, ge-
volgd door een bezoek aan de gebouwen
van Rijksmonumentenzorg in Zeist.
Sept./okt.: Bezoek aan de tentoonstelling
„Belle van Zuylen" op het Slot Zuylen.
Okt./nov.: Kartografietentoonstelling in het
Provinciehuis.
tramspoor in een der landhoofden van de Jeremie-
brug de herinnering bewaard aan de tramweg
Utrecht-Vreeswijk, maar daar dit nu reeds sedert
lang verdwenen is, valt in Utrecht thans geen en-
kele stoffelijke herinnering eraan meer te vinden.
35
-ocr page 37-
met 14 september 1907 zowel elektrische als paar-
detrams hadden gereden, de eerste van de GTU,
de tweede van de STM. De routes hadden echter
slechts op één punt door dezelfde straat gelopen
en dat nog slechts gedurende drie maanden, n.l.
van 16 juni tot en met 14 september 1907. In die
periode had men aan de ene kant van het gedeelte
Maliebaan tussen Nachtegaalstraat en Maliesingel
elektrische en aan de andere zijde paardetrams
zien rijden!
3) In het boekje van wijlen Jan Reeskamp over de
elektrische trams in de stad en de provincie
Utrecht, dat in 1970 is verschenen en wasrvan ik
een exemplaar van de in 1972 verschenen bijge-
werkte druk bezit, staat dat dit het geval is ge-
weest van maart 1908 tot en met 19 augustus 1909
(blz. 42). Deze trekdiensten zouden van maart
t.e.m. 26 november 1908 zijn verricht door motor-
wagens van de ..eerste" lijn vier en van 27 novem-
ber 1908 tot en met 19 augustus 1909 door motor-
wagens van lijn 2. Dit klopt echter niet met wat
hierover wordt medegedeeld in het - overigens
niet door overzichtelijkheid uitmuntende - ,,Lij-
nenoverzicht met alle routewijzigingen der G.T.U."
op blz. 34 en 35. Volgens dit overzicht zou de
dienst op de ..eerste" lijn 4 gestaakt zijn op 16
oktober 1908; de volgende dag zou volgens Rees-
kamp lijn 4 zijn gecombineerd met lijn 2 (blz. 35).
Maar volgens datzelfde overzicht (blz. 34) zou het
traject C.S.-Museumbrug van lijn 2 eerst op 27
november 1908 in dienst zijn gesteld. De ene of
de andere bewering moet onjuist zijn.
De andere paardetram, die de stad Utrecht nog
bezat toen ons gezin in de zomer van 1908 daar
kwam wonen, was de paardetram Utrecht-De Bilt-
Zeist. Maar het was toen reeds ongeveer een half
jaar een oneigenlijke paardetram, want sedert
maart 1908 werden zijn rijtuigen van het Centraal
Station en terug gesleept door motorwagens van
de G.T.U. Eerst bij de Museumbrug begon, resp.
eindigde de paardetractie. Deze werd op 19 augus-
tus 1909, toen de tramlijn naar Zeist geëlektrifi-
c'eerd werd, definitief beëindigd. De stal van de
paarden stond op de zuidoostelijke hoek van de
Willem Barentszstraat en de Heemskerkstraat, zo-
dat de paarden van en naar de Museumbrug en-
kele honderden meters moesten afleggen onder
geleide van een koetsier.
Een eind verderop stond in de zomer van 1908 aan
de Willem Barentszstraat, aan de westzijde tussen
de Heemskerkstraat en de Cornelis Houtmanstraat,
nog de tramremise van de G.T.U.-lijn Stations-
plein-Museumbrug met een paardestal. De G.T.U.
had nl. naast haar smalspoortramlijnen in Utrecht
van 1901 tot 1907 ook een breedspoortramlijn be-
zeten, die op het zojuist genoemde traject reed.
Hierbij werd gebruik gemaakt van de rails van de
tramlijn Utrecht-Zeist, die daar in 1901 reeds meer
dan twintig jaar lagen en die een spoorwijdte van
153 mm had. De G.T.U. had dan ook voor deze lijn
enkele afzonderlijke tramwagens voor breed spoor
moeten aanschaffen en ook een afzonderlijke re-
mise ervoor moeten bouwen, want zij konden na-
tuurlijk niet „gestald" worden in de remise aan de
noordzijde van het plein voor het Maliebaanstation,
waar de andere tramwagens 's nachts werden op-
geborgen. Dit in 1874 geopende stationsgebouw,
werd in 1908 nog door vele bewoners van Utrecht
aangeduid als „station van de Oosterspoorweg".
Deze spoorweg liep van Amsterdam over Hilver-
sum, Amersfoort, Apeldoorn en Deventer naar
Twente en had een zijtak Hilversum-Utrecht. In
1908 reeds was het Maliebaanstation een, althans
voor passagiersvervoer weinig gebruikt station:
bijna alle reizigers naar en van Hilversum maakten
gebruik van de halte Biltstraat. Het voormaliqe
station Maliebaan trekt thans als Spoorwegrm,
seum jaarlijks meer bezoekers dan in de laatste
jaren van zijn bestaan als spoorwegstation!
Burgh-Haamstede                       mr. 1. 1. Beyerman
Om „De Utrecht"
Op 21 december 1973 heeft de werkgroep Be-
houd „De Utrecht" een verzoekschrift aan de
Kroon gericht tot vernietiging, of althans schor-
sing in afwachting van nader onderzoek, van het
Utrechtse raadsbesluit van 31 augustus 1973 om
de panden van „De Utrecht" te laten slopen. Bij
dit verzoekschrift ontbrak een ondertekening na-
mens onze vereniging, omdat binnen de beperkte
tijd waarin deze zaak geregeld moest worden,
geen contact gelegd kon worden met het dage-
lijks bestuur.
Inmiddels heeft dit uit betrouwbare bron verno-
men dat een nieuwe raming de toekomstige be-
hoefte aan kantoorruimte in Hoog Catharijne la-
ger geschat heeft, en dat daarom al gedacht wordt
aan de mogelijkheid om de omvang van het Hoog
Catharijne-plan te moeten verkleinen. Het bestuur
heeft dit nieuwe aspect aangegrepen om zich op
3 april jl. alsnog bij het verzoekschrift van de
werkgroep aan te sluiten. In het licht van deze in-
formatie bezien zou de sloop van „De Utrecht"-
panden immers opnieuw ter discussie gesteld moe-
ten worden.
') Van de vier zoons en vier dochter van de heer
Laméris waren de oudste twee, van wie de latere
hoogleraar weer de oudste was, nog in Zwolle ge-
boren, waar de heer Laméris vóór zijn benoeming
in Utrecht hoofd ener O.L.S. was geweest.
2) Het is wel aardig - al ga hiermede eigenlijk bui-
ten het kader mijner jeugdherinneringen, die eerst
in de zomer van 1908 beginnen - er hier even op
te wijzen, dat er in Utrecht van 20 juni 1906 tot en
36
-ocr page 38-
RESTAURATIE VAN TWEE SCHOUWEN
3egin van dit jaar zijn in Utrecht twee 15e-eeuw-
;e schouwen gerestaureerd. De ene bevindt zich
n het pand Achter Clarenburg 2, de andere, pas
/orig jaar bekend geworden, in een van de achter-
-ïuizen van Kromme Nieuwe Gracht 68.
Utrecht kent een aantal zeer fraaie gothische
schouwen. Over het algemeen hebben zij een be-
werkt fries, veelal met drie medaillons, verder een
hollijst als kroonlijst en een geprofileerde archi-
traaf die in de pilasters doorloopt.
De schouwen waar het hier om gaat, zijn van een
veel eenvoudiger karakter. Zij hebben wel een
tufstenen kroonlijst, maar het fries is bij beiden
onversierd, terwijl de geprofileerde architraaf ont-
breekt. Het is niet onmogelijk dat de eenvoudige
uitvoering te maken heeft met hun plaats in min-
der belangrijke op de verdieping gelegen vertrek-
ken. Dit is des te aannemelijker als men bedenkt
dat een veel rijker uitgevoerde gothische schouw,
die zich nu in het Centraal Museum bevindt uit
het pand Kromme Nieuwe Gracht 68 afkomstig is.
Onderling is er verschil aan te wijzen in construc-
tie en materiaalgebruik. De schouw in Achter Cla-
renburg 2 heeft twee houten consoles die het
bakstenen fries dragen. Dit fries is ingenieus ge-
metseld uit staande, enigszins taps toelopende
moppen waardoor gewelfwerking ontstaat. De hou-
ten consoles zijn bepleisterd en worden onder-
steund door naar voren buigende vlakke pilasters
die eindigen in kraagstenen met een kraagprofiel.
Bij de schouw in een achterhuis van Kromme Nieu-
we Gracht 68 is de constructiewijze omgekeerd. Het
fries wordt hier gedragen door een houten voor-
latei, die op twee zandstenen schoorstenen rust.
Hoewel dergelijke schouwen vaak gepolychromeerd
waren zijn hier alleen op de schouw in Achter
Clarenburg 2 restanten van rode kleur op het fries
aangetroffen; verder bij beide alleen kalklagen.
Ook van haardstenen is geen spoor gevonden,
vermoedelijk doordat die pas in de 16e eeuw toe-
gepast werden.
De restauratie bestond bij beide schouwen uit
herstel van fries en boezem. Bij de schouw van
Kromme Nieuwe Gracht 68 was de houten latei
vergaan, waardoor de boezem uiteenviel. Vermoe-
delijk was dit gebeurd omdat het materiaal niet
vuurbestendig was. Bij de schouw van Achter Cla-
renburg 2 was het fries tot voor twee jaar nog
intact, zij het dat sommige bakstenen loszaten,
maar tengevolge van heiwerk in de naaste om-
geving begaf ook dit fries het. Gelukkig waren
de bakstenen en de tufstenen lijst onbeschadigd,
zodat ze opnieuw ingemetseld konden worden.
A. Verlaan
Bij de foto's:
Links de schouw in Kromme Nieuwe Gracht 68,
boven die in Achter Clarenburg 2.
37
-ocr page 39-
Pieter Valck
Timmerman en kanonnier van Wijk
ten tijde van prins Maurits
Een gelukkig toeval leidde ertoe, dat ik in map
nr. 198 van het oud-Gemeentearchief van Wijk bij
Duurstede, die stukken betreffende de verster-
king van de stad en het kasteel bevat, een onge-
dateerde opgave aantrof over aanwezige artille-
rie met toebehoren. Deze map met stukken staat
in de inventaris genoteerd op de jaren 1624-1626.
Deze datering meen ik voor twee van de vijftien
stukken te moeten betwijfelen, te weten voor het
eerste en laatste stuk. Dit laatste stuk is de be-
doelde artillerielijst, die als opschrift draagt: „Lys-
te van Canon binnen der Stadt Wyck". Men kan
zich hiermee een oordeel vormen over de stads-
verdediging in het begin van de 17e eeuw.
In margine staat bovenaan geschreven:
,,Deze stucken comen alle de Stadt toe ende ge-
meten synde met voeten van 10 duym van t' laet-
gat af wert vier duym afgetrocken.
Metale stucken
1 Halve slang schietende 31/2 £, lanck 10 voet
6 duym.
1 Halve slang schietende 3 £, lanck 10 voet.
1 Metale stuckge schietende 3 £, lanck 8 voet
8 duym.
4 Valconetten ') schietende 1 £, lanck 8 voet
6 duym.
Somma van metale stuckgens" (= 7)
Hierna volgen de ijzeren stukken.
1 Ysere slang schietende 11/2 £, lanck 10 voet
10 duym.
1 Ysere stuckge schietende 1 % £, lanck 9
voet 10 duym.
4 Ysere bussen sonder camers.
Lepels, wissers ende ansetters tot de voor-
screven stucken, van yder 1.
Cogels
Van 3'/2£........      VIII (stuks).
Van 3 £........      VIII (stuks).
Van iy2£........        XI (stuks).
Van 1 £........      XVI (stuks).
Ammunitien van Oorloge
Polver...........2800 £.
Lont............1000 £.
Loot........... . 2800 £.
Twee groote haspels met haere pinnen . . 2.
Nota
Aldaer is gantsch geen voorraet van materialen.
Is geen cannonier, Maer een borger synde een
timmerman, genaemt Pieter Valck van Dordrecht,
out 39 Jaren die by de Magistraat wert gebruyct
tot cannonier. Heeft gedient eerst als soldaet nau
(= nu) als timmerman in Oostende int beleg. Is daer
na vier Jaren timmerman geweest binnen Moers
(= Meurs) onder Sybrant Hermanis van der Goude
alwaer hy Instructie gecregen van 't busschieten.
Heeft geen tractement." (Dit laatste met andere
hand geschreven).
Inderdaad, de versterking van de stad en het kas-
teel zag er toentertijd bedroevend uit. Maar de
vraag werpt zich op bij dit ongedateerde stuk,
wanneer was dat „toentertijd"? Zeker niet om-
streeks 1624-1626. Immers, er wordt in het stuk
gesproken over „Moers" (= Meurs), de toegang
tot het land van Kleef en dat Pieter Valck bij het
opmaken van deze geschut lijst aanwezig was bij
het beleg van Oostende, getuige het woordje
„nau" (= nu) in de zin: „Heeft gedient eerst als
soldaet nau (= nu, vgl. nou = spreektaal, Van
Dale) als timmerman in Oostende int beleg". Wel-
nu, Meurs werd in 1597 door Maurits veroverd,
terwijl het befaamde beleg van Oostende van
1601-1604 plaatsvond. De Wijkse geschutlijst dient
dus tussen 1597 en 1604 opgesteld te zijn en
aangezien Valck destijds, volgens aangehaalde
„Nota", het beleg van Oostende meemaakte, is het
evident, dat de lijst tussen de jaren 1601 en 1604
moet zijn onstaan niet tussen 1624 en 1626.
't Meest merkwaardig is evenwel, dat in de tijd
van de 80-jarige oorlog, rond 1600, Wijk bij Duur-
stede zo slecht bewapend was met slechts 7
slangen (lichte kanonnen), 2 kleine stukken ge-
schut en 4 (donder)bussen „sonder camers", ter-
wijl dit alles bediend moest worden door één ka-
nonnier (timmerman) die toenmaals nog schitter-
de door afwezigheid, aangezien hij zich te Oosten-
de bevond bij het beleg.
Hoe kon op die manier en dan nog slechts door
één man de stad en het kasteel in tijden van nood
alleen worden verdedigd met het weinige wat hem
ten dienste stond zonder verdere hulp? De enige
verklaring is, dat men hier geen oorlogsgeweld
duchtte en inderdaad het gevechtsterrein meer
buiten de grenzen gelegen was. Een en ander
neemt echer niet weg, dat een dergelijke zorge-
38
-ocr page 40-
boosheid en zeker in die tijden ten enenmale on-
verantwoord was. Een ding is echter gelukkig, dat
dit zorgeloze beleid geen nadelige gevolgen heeft
gehad.
Doorn,                       H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
') Een falconet. ook wel valconet geschreven, Is
een soort geschut uit
de /6e en 17e eeuw, beho-
rende tot het lichte type van ,,slangen", lang en
van betrekkelijk klein kaliber, waardoor het een
grote draagkracht heeft.
NASCHRIFT
Pieter Valck zal er nooit van gedroomd hebben
dat zijn nevenbaantje aanleiding zou worden tot
een pennestrijd. Die is tussen de heer Kits Nieu-
wenkamp en mij gevoerd over de datering van
Wijks artillerielijst, waarbij de interpretatie van het
hele stuk in het geding is gekomen. De schrijver
heeft erin toegestemd dat ik onze visies aan de
lezers voorleg. De redactie wil namelijk voorko-
men dat iemand de door K.N. aangenomen date-
ring zonder meer zou overnemen.
K.N. meent de lijst te kunnen dateren tussen de
jaren 1601 en 1604, omdat hij Valck in Oostende
aanwezig ziet ten tijde van het beleg van die stad
- en dat duurde van 1601 tot 1604. Daartoe leest
hij het woordje ,.nau" als „nu" (op grond van het
huidige spraakgebruik „nou" en omdat Verdam's
Middelnederlandsch Handwoordenboek ,,nau" met
„kort" vertaalt en „nou" met ,,nu, thans"). Boven-
dien vat hij „daer na" in de volgende zin op als
„nadat", zijns inziens weer op grond van Verdam,
èn omdat hij Valck het beleg van Meurs laat mee-
maken, dat in 1597 veroverd werd.
Om dit laatste punt draait volgens mij alles. In de
beschrijving van Valcks loopbaan wordt helaas
niet gerept van het beleg van Meurs. Als je er
dus dat jaar 1597 niet in hoeft onder te brengen,
kom je ook niet in de noodzaak de volgorde van
het stuk om te keren, waarbij de schrijver zich
bovendien aan zorgwekkende taalkundige verkla-
ringen (moet) wagen. Eén voorbeeld hiervan: het
Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal, aan-
gewezen hulpmiddel voor 16e-17e-eeuws Neder-
lands, verklaart „nau" als schrijfwijze van „nauw",
in alle letterlijke en figuurlijke betekenissen daar-
van, bijv. ternauwernood, en niet als een spelling
van „nu" - trouwens, dit kleine maar belangrijke
verschil is zelfs in beknopte vorm bij Verdam te
lezen.
Ik lees dus „gewoon": Valck was tijdens het be-
leg van Oostende soldaat en (ook) heel even tim-
merman, was daarna vier jaar timmerman in Meurs,
waar hij les kreeg in geschutsbediening, vestigde
zich (daarna) in Wijk bij Duurstede als timmer-
man waar hij tevens door de magistraat gebruikt
werd als kanonnier. Tel ik deze chronologische
gegevens op, dan kom ik uit in 1608 als jaar waar-
in op z'n allervroegst deze inventarisatie in Wijk
opgesteld zou kunnen zijn: 1604 einde beleg van
Oostende + 4 jaar verblijf in Meurs. Maar toen
stond het Twaalfjarig Bestand voor de deur, niet
zo'n logisch moment om te willen weten hoeveel
kanonnen je stad heeft, 't Lijkt logischer om dat
na te gaan als er strijd te verwachten valt, dus,
doorrekenend, tegen de tijd dat de wapenstilstand
met Spanje zou aflopen, 1621. Zo kom ik tot de
slotsom dat de datering van de map in de Wijkse
inventaris niet zo onaannemelijk is als K.N. meent.
De langdurige vredestoestand kan tevens verkla-
ren waarom Wijks verdedigingsmiddelen zo pover
waren. Bij de vijandelijke inval in 1629 werd hier-
aan dan ook wel gedokterd door de Staten Gene-
raal (zie J. P. Arend, Algemeene geschiedenis des
vaderlands, voortgezet door O. van Rees en
W. G. Brill, III 4, Amsterdam, 1868, 398, 405, en
L. van Aitzema, Saken van staet en oorlogh, I,
Den Haag, 1669, 871).
L. v. T.
Een dubbele doop ... (II)
Mijn artikeltje, dat in het vorige maandblad werd
gepubliceerd, behoeft enige aanvulling. De Brite-
steeg heb ik nl. voor de Brigittenstraat gehouden,
terwijl dit de Vrouwjuttenstraat moet zijn. Tenmin-
ste zo willen het enkele lezers van mijn verhaal.
Ik ben blij met hun reactie, omdat het de door mij
getrokken conclusie, dat Johanne Willemsen in
de Geertekerk gedoopt werd (en niet in de Dom)
alleen maar versterkt. Immers de Vrouwjuttenstraat
en de Geertestraat liepen in elkaar over en de
Geertekerk was vlakbij.
Het feit, dat in de 2e doopakte (van 2 juli 1787) de
Lange Nieuwstraat genoemd wordt doet daaraan
niets af, omdat tot in de vorige eeuw enkele hui-
zen in de Vrouwjuttenstraat (nrs. 315-329) aan de
Lange Nieuwstraat waren genummerd (nrs. 133-
109). Op 2 plaatsen werd de naam Britesteeg ge-
vonden: 1. in een akte van overeenkomst van 19
juli 1810 worden 2 kameren vermeld „staande en
gelegen binnen deze Stad naast eikanderen in de
Brietesteeg La A oud No. 195 en 196, Nieuw No.
355, 356.1) Dit is al een bewijs voor de stelling
dat de Britesteeg en de Vrouwjuttenstraat identiek
zijn. Met name omdat het adresboek van 1866 de
Vrouwjuttenstraat de nummers 314-368 meegeeft, 2.
aan het einde van de akte van huwelijksvoor-
waarden dd. 21 oktober 1810 voor de landbouwer
Louis Verheul, weduwnaar van Aaltje Claasje van
Capell, bruidegom, wonende in Gerveskop en Mar-
rigje Vulto, dochter van Gerrit Vulto en Cornelia
van Bentum, bruid, wonende te Bunnik. Een van
39
-ocr page 41-
de getuigen is de „linnenwever" Jan Hendrik van
der Slot „wonende in de Vrouwjuttestraat of Brie-
testeeg".2) Mocht men nog twijfelen, dan is hier
het bewijs.
Vermoedelijk berust de door mij als juist veron-
derstelde associatie Britesteeg = Brigittenstraat
op het feit dat bij Van der Monde3) de naam
Brigittenstraat zowel in de toelichting op de Brigit-
tenstraat als in die op de Vrouwjuttenstraat voor-
komt. Mede dank zij de hulp van de heren Brink-
huis en Smilda is thans de zaak wel recht gezet.
A. Graafhuis
') Register van transporten en plechten, Utrecht
III, nr. 986, deel 1810-1811 blz. 389.
2)  Protocol van notaris Cornelis lohannes Nagt-
glas. Rechterlijke archieven sedert 1811, nr. 227,
deel 1821, akte nr. 2671.
3)  N. van der Monde, Utrechts Straten, pleinen,
stegen ... II, 304-306.
in hetzelfde jaar verschenen aflevering van het
Bulletin van de Koninklijke Oudheidkundige Bond.
Die bevat een rapport over de noodzaak tot be-
scherming van historische buitenplaatsen en par-
ken, dat door deze Bond aan de staatssecretaris
van CRM is aangeboden (fig. 72, 1973, 1 - 12).
Een medewerker van Monumentenzorg, jhr. drs.
H. W. M. van der Wyck, formuleerde daarin de
problematiek en wees onder zeven buitenplaatsen
van internationaal niveau ook Heemstede aan. In
een apart artikel ging hij veel dieper in op het ka-
rakter van het interieur en de parkaanleg, die bei-
de door hem aan Marot worden toegewezen (jg.
72, 1973, 13 - 22). Met het gelijktijdige veel groot-
sere park van Zeist beschouwt hij Heemstede als
hoogtepunt in de Nederlandse tuinkunst.
L. v. T.
De Dom 1674-1974
De herdenking van de stormramp in 1674, waar-
voor bijzonder veel werk verzet is en wordt, is
deze maand begonnen met een tentoonstelling in
de Domkerk onder het motto „De Dom voor en na
de ramp van 1674". Ze is tot 1 oktober te bezich-
tigen, dinsdags tot en met zaterdags tussen 2 en
4 uur. Men kan er tevens mapjes met 10 ansicht-
kaarten kopen, die o.a. tekeningen van Saenredam
en De Beyer reproduceren.
Heemstede bij Houten
A. J. A. M. Lisman, Heemstede, gelegen in de
provincie van Utrecht (met een voorwoord van
C. Dekker), (Alphen/Rijn, Repro-Holland, 1973), 70
blz., oblong, m. afb. (f23,
).
In 1973 lijkt het lot van het rampzalig vervallen-
de kasteel Heemstede bij Houten een gunstige
wending genomen te hebben. Misschien zal boven-
genoemde boek van A. Lisman nog een stootje
in de goede richting geven. Het aaneengesloten
platengedeelte ervan bevat reprodukties van de
hele serie gravures die I. Moucheron omstreeks
1700 van het buiten maakte, in de tijd dat het
vooral om zijn parkaanleg wijd vermaard was. Tus-
sen het tekstgedeelte bevinden zich verder nog
vele tekeningen, gravures en foto's over ex- en
interieur van het Houtense kasteel, een paar ook
van de Oude Heemstede die vroeger niet ver er
vandaan bij Jutphaas lag. De tekst bestaat uit
een chronologische beschrijving van de beide ge-
bouwen en hun eigenaars (deze ook apart in ta-
bellen overzichtelijk gemaakt). De glansperiode
rond 1700 wordt natuurlijk het uitvoerigst behan-
deld, maar ook de trieste lotgevallen uit de laatste
jaren worden gememoreerd. Hoe men zich de ver-
houding van het jongere Heemstede tot het oude
denken moet, blijft in het verhaal overigens on-
zeker, al is in de huidige situatie dat oude huis
natuurlijk niet belangrijk.
Wie zich wat nader wil oriënteren over het Houten-
se Heemstede kan ik toevallig verwijzen naar een
Utrechtse liederen
In maart presenteerde Utrechts nieuwste uitge-
verij, Vava, zich met het eerste produkt van haar
kleine fonds, dat zich bewust tot Utrecht wil be-
perken. Dit was Arie Niemijers „Utrechts lied-
boekje", dat zeven sonnetten telt die bij verschil-
lende punten in de stad, associërend tussen nu en
vroeger, weemoedig-wrange gedachten registreren.
Handgeschreven en verlucht, zal dit boekje in
slechts 200 genummerde exemplaren vooral iets
zijn voor verzamelaars, (prijs: f6,—; giro: 1803848
t.n.v. A. van Nimwegen, Utrecht).
Met het oog op een volgende uitgave is de jonge
uitgever nu doende Utrechtse straat- en kermis-
liederen te verzamelen. Met hulp uit onze vereni-
ging zou hij zeer gebaat zijn. Zijn belangstelling
„gaat uit naar alle min of meer „verhalende" lie-
deren, zowel mondeling, schriftelijk, als in druk
overgeleverd". Elke inlichting op dit gebied wordt
graag ingewacht door: A. van Nimwegen, ws.
„Zonrondom", Leidsekade t.o. 96, Utrecht.
L. v. T.
40
-ocr page 42-
De orkaan van 1674
'DE DONDER-BASUYNE GODTS'
Het treffendste verhaal over de „orkaan" 1), die 3
;euwen geleden West-Europa teisterde en vooral
:>ok in de stad Utrecht grote verwoestingen tot
gevolg had, staat te lezen in een Statenbijbel, die
j.a. aan de Utrechtse familie Smaling behoord
ïeeft en in de gereformeerde kerk aan de
^loyaards van den Hamkade te pronk ligt2). Omdat
men uit de 17e eeuwse formulering van wat er
geschiedde het beste kan afleiden hoe men toen
het natuurgeweld beleefde, volgt hier allereerst de
volledige tekst, die werd genoteerd door de in
1622 geboren Jacob Pietersen:
1674 den 22 lulij ouden stijl3) op den biddach die
men alle maent hiel(t) quammer tsavons ontreni
tusschen seven en acht uren een donder en
blicksem op met sulcken stereken windt dat bij
menschen gedenck sulcken noijt geweest is hier
te landt, ende dede oock sulcken groote onge-
meene schade, dat sulckx hier noijt gehoort is,
den Domskerck gans ingeslagen, den sint lacobs
toorn geheel off gewaijt, het dack van de kerek
een groot stuck in gevallen, beijde toorns van
St. Pieterskerck omgewaijt, de kerek meest in-
gevallen, de eene toorn vande Klaeskerck om-
gevallen, de Buerkerck een groot deel van dack
ingeslagen met noch soo veel huysen en grooten
gebouwen schaedeloos gemaeckt, seven kooren
moolens ongeworpen met noch eeniege saech-
moolens met soo menicht boomen uyt eert om
ver geworpen soo dat Godt almachtich hier ge-
toont heeft dat hij te vreesen is. (zie afb.)
Op het laatste aspect zal in dit artikel de nadruk
vallen. Men was ervan overtuigd, en dat niet alleen
toen maar ook vandaag de dag nog wel - te denken
valt aan de cycloon van 1925 in Borculo en de
watersnood van 1953 - dat Gods straffende hand
achter het natuurgeweld stak en steekt. Nog in
1674 verscheen in Amsterdam „voor de Liefheb-
bers" de „Donder-Basuyne Godts, Geblasen over
Hollandt en Uytert", waarin op rijm verslag gedaan
werd van wat er allemaal gebeurd was 4). De Droef-
heid vertelt aan de Vreugde:
lek was een Bee-dagh uyt, als men in alle
Kercken,
De Boet Basuyne blies, tot weer van
Sondens-Wercken,
(Herstellingh van de Staet)
5) het Preecken
was nau uyt,
Daer klonck Godts Donderstem, met ijsselijck^
EXCURSIES
21 augustus: een rondvaart
door de Utrechtse gracht-
(en), en o.a. een uitstap
naar een werfkelder. Kaar-
ten a ƒ2,50 (kinderen half
geld) 's avonds bij de boot.
Vertrek bij Galeries Mo-
demes aan de Oude Gracht, 7.30 uur.
14 september: herhaling van een bezoek
aan de restauraties van de Jacobi- en Klaas-
kerk, olv architect Th. Haakma Wagenaar.
In de eerste plaats bedoeld voor hen, die
20 april teleurgesteld moesten worden.
Kaarten vanaf 3 september bij De Discus,
a f 1,50.
Voorts sept./okt.: „Belle van Zuylen", ten-
toonstelling Slot Zuylen.
Zie verder in het mei-nummer.
juni 1974
nummer 6
47e jaargang
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tei. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
41
-ocr page 43-
geluyt.
De Locht scheen enckel vyer, de groote
Hagelsteenen,
De schrickelijke Wint smeet hooge Meulens
heenen,
Dreef dack en Glasen in, Velt Schou en
Gevels neer,
Trock dicke Boomen uyt, smeet hondert
voeten veer.
Stont binnen Uyters-poort, maar kende
Uytert niet;
Het was er al in Rou, vol kerremen en weene,
Veel Straten lagen woest, onbruyckbaar van
de Steene.
Veel Huysen Gevelloos, van dack en glas
ontbloot.
Veel Boomen uytgeruckt, veel Mensch en
Beesten doot.
De Kerrick van de Dom, 't vermaerde
Werelts-wonder,
Dat soo veel Eeuwen heught, dat ley oock
hallef onder.
De lacobs-Tooren af, de andre stomp of neer,
Haar Heylighdommen
woest, geschonden of
om-veer.
lek ginck doen naer het Sticht, daar lage
gantsche streeken
En Dorrepen ter neer, die door Godts tooren
beeken
Soo hadde gepasseert, een bange teugh gedaen
Men sagh er Schuur, noch Stal, geen Huys
noch Tooren staan
+vHfoÜS |
Sr.
i
(int-
»♦»
(V
-jij
Vermelding van de stormramp in een familiebijbel.
Mijn hart van droefheydt sloot, al was ick
droefheydt selve
lek sagh dat jammer aan, dat vroeten en
dat delve,
Dat soecken in de puyn met jammerent geluyt,
Den een die trocker Goet, den ander
menschen uyt.
Tot ick te Uytert quam, gelade met verdriet,
Mijn Hayr te berrich rees, ick storte Trane-beke,
Beweende Syons-Breuck, het Lantschap
scheen te spreke.
Waeckt op vergruysde sticht, bekeert U
Nederlant,
Eer ick van U vertreck, mijn Kandelaer ver plant.
Godt kan ons haest verdoen, hij hoeft geen
France handen 6),
Hij blaest en het verstuyft, schut Kerreken
en Landen
42
-ocr page 44-
De ruïne van de Domkerk gezien vanuit
het (noord)westen. Een zwart-krijt-teke-
ning uit Saftlevens ,,ooggetuigeverslag".
(G.A. Utrecht).
't Is seecker (seyd de Vreught) veel Helden
sijn gevallen,
Maar leven in haar Naam, men
sa/ haar Roem
uytschallen:
Haar Ziele praalt bij Godt, die Lof klinckt
op haer Serck
Sij sturven voor het Landt, haar Vrijigheydt
en Kerck
Wij bidden Hemels Vriendt, wij buygen knie
en hart
Gunt ons U Heyl en Hulp, heelt Heelder
Hollandts smart
Stort Zeegen, Zeegen-Son, verdrijft het
Oorlooghs-doncker,
Dempt moorden, roof, en brandt, geeft
vreught, en vree gefloncker.
En op de melodie van het „Wilhelmus" volgt dan
in 8 coupletten een zegezang op de prins van
Oranje. Het 6e vers luidt:
Bekeert U dan van Sonde
Vernedert Nederlandt
En slaet u Vijandt wonde
Versterckt Oranjes handt:
Danckt, Godt,
wiens eygen hande
U slaafse Banden slaackt,
Keert Huys en Hooven om, ö vreest
lehovaas hant
Bout op der Eeuwen Rots, niet op het
Werelts sant.
Na deze lange litanie geeft de „Vreughde" in een
„Victory-Basuyne" haar oordeel over de rampen
die de Nederlanden en Europa troffen. Zij heeft
echter geen aandacht voor het in puin gevallen
Utrecht. Het gaat haar alleen maar om de politieke
situatie. De Fransen, die in juni 1672 de stadwaren
binnengetrokken, waren immers nog maar net ver-
dwenen, Oranje had het „velt" gehouden en zijn
nieuwe regeringsreglement kunnen afkondigen,
alles bijeen redenen genoeg om zich te verblijden,
zo meent zij:
Hij maeyt de Lelies af7), hij breydelt het gewelf
Wij waren eerst te swack, de Vijandt aen 't
geplonder
Prins Willem went het om, en schiet er
lustigh onder
Al kraeyt de France Haen, haelt eerst een
goeye haau,
De leeuw blijft onvertsaght, hij roert zijn
Helden-klaau.
43
-ocr page 45-
't Geen schatten, rust en sweet
Bij na een Eeuw verslond, en daer soo menigh
Braven
Sijn konst, sijn sorgh, en kragt, had noestigh
aen-besteet.
Tot wonder aller Lande,
Van vier weer seven maackt.
De Haagse predikant lohan van Vollenhoven
dichtte niet lang daarna aan de hand van psalm
135 : 7
Hij doet dampen opstijgen
van de einden der aarde,
Hij maakte bliksemen bij den regen
Hij doet den wind uit zijn schatkamers uitgaan
Over de „Verwoestinge van Bozra in Edom"8),
zoals deze in het 34e hoofdstuk van de profetieën
van Jesaja beschreven wordt. Zijn bedoeling was
om in 4-regelige verzen (waarbij de melodie is
aangegeven) het „Onweder en Stormwind", die
Utrecht teisterden, met dit Oud-Testamentische
verhaal te vergelijken, natuurlijk om er de nodige
lering uit te trekken. Of hij daarin geslaagd is,
wordt gaarne aan de lezer overgelaten. Hier zijn
enkele van zijn 39 verzen:
Soo even heeft dien storm, den Dom daer
neer gedreven,
En plotseling in puyn, in gruys en stof verkeerd.
Het scheen door schrander konst kon dat
gestel niet swichten,
Soo vast, soo sterck gebouwd;
En God beveeld maer een, van dees geswinde
schichten,
Daer door de grondslagh werd te morsselen
gedouwd.
De steunsels dwars verset, en uyt haer plaets
gewrongen,
Hoe nauw aen een gehecht
En sulk een swaer gewicht, verdrayd, en soo
verdrongen
Dat kruyn, en welffsel op den drempel sijn
gelecht.
Want 't was als of de aerd wou van de Grond
verbeuren,
En door een sulffer vlam,
Met vreesselijck geluyd, de woleken open
scheuren,
En dat de laatste uur, de Wereld over quam.
Daer door soo wonder stuck, werd in der yl
verslonden
't Geen Eeuwen scheen te staen,
Dat in een oogenblick, geen steen of steen
gevonden
Wierd van dit machtigh werek, door 't
schricklyck fel Orcaen.
Soo dat dat Hooft-cieraed leyd in sijn gruys
begraven,
Van Vollenhoven maakte met zijn verzen een grote
indruk op zijn tijdgenoten. In ieder geval waren er
veertien van hen - misschien op verzoek van de
uitgever of van Van Vollenhoven - bereid om een
soort „aanbeveling" te dichten, bestemd om vóór
de „lofgedichten" te worden gedrukt. Johan Pluimer
vindt de volgende woorden:
Vollenhoven, hoe heeft zich mijn geest
verwondert:
Door uwe helde-zang op uwe stichtzen Dom?
Gy maakt rr.y waarelijk op dat muzijk schier
si om,
Nu zulken hooge toon in uwe vaerzen dondert.
Naar dat dan endelijk de droefheid was
geweeken,
Zag elk de vruchten aan van 't vreeselijk
gewelt:
Veel eeuwen arbeids in een oogenblik gevelt;
Daar over honderd jaar de weereld van zal
spreeken.
In 6 regels vervolgt J. de Wees:
Het schriklijk onweer sloeg den grooten
Dom-Kerck needer,
Dat trof het Sticht in 't hart', doch vroome
Zielen 't meest';
Maar Vollenhovens hand, van een Godvrugten
geest'
Gedreven, die verheft 't gevallen Gods Huys
weeder;
Zijn stichtelijk Gezang verdooft het droef
misbaar,
En zijne Pen, verstrekt een nieuwe Kerk-pylaar.
en Govert Bidloo vraagt zich af:
't Alout gesticht leit neergesmeeten,
De Dom Kerck, Utrechts Pronk gebouw,
Van een gesloopt, uyt een gereeten,
Zet Utrecht over al in rouw.
Was dan na zoo veel ramp, en lyen:
Na 't schrikkelijke Krijgs-gewelt,
Uw ondergang niet te vermyen,
Maar van het noodlot vast gestelt!
In het door mij geraadpleegde exemplaar prijst -
als laatste van de 14 en met eigen hand ge-
schreven - Wilhelmus de Ridder op de volgende
wijze het werk van Van Vollenhoven aan:
44
-ocr page 46-
God is een wesen aller wesen,
Te eer en, duchten en te vresen,
Hij is een God die wonderen doet,
Waardoor den mensch verbaast staen moet.
Als hij sijn stem maar eens gaet geven
Hij doet het alles schricken, beven,
De stemme van sijn Majesteijt
Die goet verselt met heerlijckheijd.
Hij smijt daardoor den hoogen ceder
Op Libans top geplant ter neder.
Sijn stem maeckt dat de steenrots splijt,
En dat de hinde jongen smijt.
Dees stemme liet sich onlanghs hooren
Tot Utrecht; maar dat had geen ooren,
veel min een hert om te verstaen
Wat haar dees stem quam seggen aen.
Men sagh de lucht van verre broeijen,
En stracx men hoort het brullen loeijen
En donderen met groot getier,
De stormwint huijlt, het blixemvier.
Schiet nae de aerd'de donder schooten
Die rollen gints en weer, en stooten
Ter neder al wat haar ontmoet,
En smijten 't alles onder voet.
Men siet dat kercken, toorens, huijsen
Met eenen slagh tot stof vergruijsen,
De domkerck selfd dat swaer gebouw
Dat d'eeuwen als verduuren souw.
Dat boven alles uijt quam kijcken,
En als vorstinne stond te prijcken
Van alle kercken in het rond,
Dat leijt door eenen slagh te grond.
En plotselijck ter neer gesoncken,
Dat werck dat uijt een rots gekloncken,
En eeuwigh scheen te sullen staan,
Is in een ogenblick vergaen.
Soo quam die grooten Heer der Heeren,
Door dese stem aen Utrecht leeren,
Te doen recht en gerechtigheijd
Naedat hij eenen ruijmen tijd.
Getracht had door sijn boetgesanten
Sijn vrede haar in 't hart te planten
Maar Utrecht had het woort van God
Veracht, versmeten, ja bespot.
Soo was 't dan recht dat Utrecht hoorden
Een harder stem, dewijl 't de woorden
Die liefflijck waren ende soet
Veracht had met een trots gemoet.
Het onderzoek naar de gevolgen van de
„storm" van 1 augustus 1674, die het schip
van de Utrechtse Dom neerhaalde en ook
elders in ons land, met name in Noord-
Holland veel schade aanrichtte, begon in
1971 door een zg. „paleografische werk-
groep" van het Utrechtse Gemeentelijk
Archief. Deze werkgroep bestond het laatste
jaar uit de dames: mevrouw drs. H. Borsje-
Hillebrand, mevrouw C. F. M. Engelbrecht-
Schmid, mejuffrouw I. van Rie te Utrecht,
mejuffrouw drs. J. C. Weehuizen te De Bilt
en de heren mr. H. Engelbrecht te Utrecht
en J. H. M. Stokman te Bodegraven. Zonder
hen en enkele van hun voorgangers zou aan
het gebeuren in 1674 maar nauwelijks aan-
dacht kunnen worden besteed en zou dit
artikel wellicht nimmer op papier zijn gezet.
Op de al genoemde expositie zullen de
resultaten van het archiefonderzoek worden
getoond, samen met het vermaarde door de
17e eeuwse kunstenaar Herman Saftleven
getekende „ooggetuigeverslag". Aan deze
tekeningen werd een doctoraal-scriptie ge-
wijd door drs. A. F. E. Kipp te Utrecht. Alles
zal worden samengebracht in een catalogus
waarnaar hier met nadruk wordt verwezen.
Och dat nu Utrecht leerde opmercken
Op sulcken woord, op sulcke wercken
Want dees stem is een predikant
Die boete roept tot kerck en lant.
En wat s/j' 't land al aen komt seggen
Van Vollenhoven uijt gaet leggen
In Sijn weergadeloos gedicht
T' is waerdigh dat het in ons Sticht.
Met gouden lettren word geschreven
En oock in 't herte in gedreven
Van ider die het hoort off leest
Niet door poncoen, maar 's Heeren geest.
Soo sal met het gedicht oock leven
Des dichters naem, die 't heeft geschreven
En sal noijt rotten noch vergaen
Soolangh het Sticht in 't Sticht sal staen.
Maar onwaerdeerbre Vollenhoven,
U dicht gaet verr'mijn lof f te boven,
En daarom sal ick swijgen stil,
T' onbreeckt aen kracht, en niet aen wil.
In de vaderlandse geschiedenis is wel meer over
de „orkaan" van 3 eeuwen geleden geschreven.
De bedoeling van dit verhaal is - aan de hand van
45
-ocr page 47-
Wijk
bij Duurstede
of een
andere stad?
enkele voor de hand liggende oorspronkelijke uit-
gaven - te wijzen op het oordeel van de mens over
het natuurgeweld en vooral op het feit hoe men
achter het „tempeest" van vroeger en achter het
natuurgeweld van vandaag vaak de hand van de
Schepper van hemel en aarde zag en ziet').
A. Graafhuis
1)   Weerkundigen beweren dat begrippen als
,,storm" en
,,orkaan" hier niet passen. Het gaat om
een ,,koufront" dat vergezeld ging van zware wind-
stoten, hagel, bliksem en donder.
2)   De bijbel werd in 1890 door Grietje Smal ing
aan de Gereformeerde kerk geschonken voor de
kansel van de Westerkerk. Zie Utr. Kerkblad van
W-W-1971.
3)   Dat wil zeggen 1 augustus 1674 volgens onze
kalender.
4)   De Donder-basuyne Godts geblasen over Hol-
landt en Uytert op den 1. Augustus 1674, zijnde
Beedach 's avondts tusschen 7 en 8 uuren
....
f' Amsterdam. Gedruckt voor de Liefhebbers. 1674.
(Bibl. over Utrecht nr. 789, G(emeentelijk) A(rchief)
U(trecht).
5)   Het gewest Utrecht was met alle mogelijke
middelen buiten de ,,Unie" gehouden.
6)   Dit wijst natuurlijk op de Franse bezetting.
7)   De Franse lelie.
8)   Lof-Gedichten, op de Verwoestinge van Bozra.
Stichtelijck en beweeghlijck op de komst der regel-
maet gebracht, en schriftmatig uytgebreyt, door
lohan van Vollenhoven. Behelsende het neder-
storten van den Utrechtsen Dom-kerck. Utrecht bij
Willem Clerck op de Neude (z.j.). (Vriendelijk ter
inzage verstrekt door H. 1. de Soeten te Utrecht.)
9)   Op een aantal aspecten van het natuurgeweld
van drie eeuwen geleden zal de aandacht worden
gevestigd tijdens een tentoonstelling, welke vanaf
1 augustus as. in het Centraal Museum wordt ge-
houden. Dat kan o.m. omdat er op het Gemeentelijk
Archief, dat bij het organiseren van tentoonstel-
lingen met genoemd museum samenwerkt, veel
onderzoek is verricht.
De in het maart-nummer gepubliceerde foto van het
houten paneel, dat Wijk bij Duurstede zou voor-
dellen, geeft me aanleiding enig commentaar te
geven.
Op de eerste plaats heb ik contact opgenomen
met het Rijksbureau voor kunsthistorische docu-
mentatie in Den Haag, waar men bleek te beschik-
ken over de door de Galerie Friederike Pallamar
te Wenen in 1973 uitgegeven catalogus.
Op bladzijde 88 daarvan stond de navolgende om-
schrijving:
„Seltener hollandischer Landschaftsmaler, der in
Heuschen (bedoeld is Heusden), Dordrecht, Utrecht
und Amsterdam gearbeitet hat.
Seine weiten Flusslandschaften, mit dunnen Farben
in braunen Schattierungen gemalt, erinneren in ihrem
idyllischen Reiz stark an Jan van Goyen und Aert
van der Neer, unter welchen Namen noch manches
von Meerhouds Gemalden geführt wird.
Werk:
RHEINBLICK AUF WIJK BEI DUURSTEDE. Holz:
27,2x33,7 cm. Voll bezeichnet. Eine kunsthisto-
risch besonders interessante Stadt-Ansicht des
Meisters. Bliek von den Ufern des Rheins, der hier
Lek genannt wird, auf die alte Stadt mit ihrer go-
tischen Kriche aus dem 14. Jahrhundert, Stadttor
mit Stadmauern und das alte Schloss aus dem
13.-15. Jahrhundert, in dem die Bischöfe von Utrecht
residierten und Philipp von Burgund.
Provenienz:
Sammlung N. M. Friberg, Stockholm 1950. Privat-
besitz in Basel, 1973.
Literatur:
A. Bredius, JAN MEERHOUD, in Thieme-Becker,
Band XXIV, p. 333, Leipzig 1930."
Met interesse heb ik de afbeelding bestudeerd. Ze
lijkt me een nogal vrije vertaling van wat Wijk bij
Duurstede - van uit het oosten en niet vanuit het
Reactie op "Kolen"
Op de vraag van Gibo Smilda in het februarinum-
mer heeft mej. dr. J. Hollestelle ons de volgende in-
lichting verstrekt. Bij die ..Zwolse of Overijsselse
Kooien" moet men niet aan steenkolen denken. Het
gaat hier om houtskool, dat vervaardigd werd uit
turf die in de kop van Overijssel gewonnen werd.
Zwolle was een bekend centrum voor dit produkt.
Hiermee zijn dus de geografische namen verklaard.
Goud- en zilversmeden worden in de geciteerde
advertentie genoemd omdat zij houtskool in hun
bedrijf gebruikten als een zacht te verwarmen
ondergrond bij het smeden van voorwerpen.
46
-ocr page 48-
Hoewel het paneel topografisch niet juist is, vind ik
de afbeelding wel aantrekkelijk. Ze ademt een
vriendelijke sfeer uit, waarin veel romantische fa-
cetten arn hun trekken komen.
Tot slot de vraag: als het paneel Wijk bij Duurstede
niet zou voorstellen, welke plaats dan wel? Ik heb
daarover nagedacht en getracht een vergelijking te
trekken met de hierbij afgebeelde staalgravure uit
ca. 1860 van J. H. Rennefeld naar een tekening van
E. Koster, waarbij een fantasie van Dorestad is
afgebeeld. Ook daar vind ik geen enkel Wijks her-
kenningspunt. Wél is het mogelijk de torens van
het kasteel en die van de kerk te vergelijken met
westen - moet zijn geweest. Topografisch vrij
nauwkeurige tekenaais als bijv. De Beyer en
Bulthuis geven een geheel andere indruk.
Indrukken
1.    Dat er links in het beeld zoveel bosschages
zijn geweest, komt me niet waarschijnlijk voor.
Daar bevindt zich ook vandaag nog steeds een uit-
gebreid polderlandschap met weinig bomen en
heesters.
2.    De stadswal wordt nogal merkwaardig onder-
broken doo; een soort opgaande weg, die bij een
.Dorestad". Staalgravure uit ca. 1860
door J. H. Rennefeld naar een tekening
van E. Koster.
(Eigendom van de gem. Wijk bij Duur-
stede; foto: G. A. Utrecht)
stadspoort uitkomt. Als die poort de Leuterpoort
moet voorstellen dan strijdt ook dit onderdeel met
de werkelijkheid, omdat de Leuterpoort voorzover
ik weet, beschikte over twee puntige torens. In
1659 kwam na afbraak van die torens de welbeken-
de schors- of runmolen „Rijn en Lek" daarop te
staan.
3.    De op de afbeelding voorkomende standert-
molen heeft nooit op de wal gestaan. Men verge-
lijke het beroemde schilderij van Jacob van Ruis-
dael, dat vanuit dezelfde richting werd geschilderd
in omstreeks dezelfde tijd.
4.    De torens van kasteel Duurstede lijken nogal
kolossaal. Zoveel grote torens heeft het nimmer
gehad. De enige ook op oudere prenten voorko-
mende grote toren is de nog steeds bestaande en
in 1952 gerestaureerde bourgondische toren.
5.    In de verte schijnt er aan de horizon boven de
rivier als het ware een of andere grote stad op te
rijzen. Ook dit herkenningspunt is mij in deze af-
beelding van Wijk bij Duurstede vreemd, maar wel-
licht is dit niet eens de bedoeling van de schilder
geweest.
die op het paneel van Jan Meerhoud. Dan zou je
zeggen, dat er enige overeenstemming is. Ik zelf
heb wel eens gedacht aan de Tower of London
toen ik de vier gelijkvormige robuste hoektorens
zag, maar dan lijkt me de omvang van de stad
toch nogal minimaal.
De lezer zal begrijpen dat het geheel niet overvloeit
van duidelijkheid. Daarom zou ik zeggen, wie mis-
schien meer licht over deze voorstellingen kan
laten schijnen, laat hij zich melden. Ik ben in elk
geval zeer geïnteresseerd.
1. C. 1. M. Rouppe van der Voort
M 75
Onder het opschrift M 75 zullen we af en toe
nieuws vermelden over de voorbereidingen voor
en het verloop van het Monumentenjaar 1975.
Op de ledenvergadering van 23 april jl. is
immers ook onze vereniging begonnen met de be-
zinning op dat thema, waarvoor mevrouw Offringa
in het maartnummer een inleiding had geschreven.
In de eerste plaats hoort het bestuur graag sugges-
47
-ocr page 49-
ties over een klein, financieel voor ons haalbaar
project, dat in 1975 ergens in de provincie geres-
taureerd zou kunnen worden.
Verder is internationaal en nationaal de mogelijk-
heid geopend om gemeenten, verenigingen of or-
ganisaties en personen te onderscheiden vanwege
hun bijzondere inzet voor monumenten en hun om-
geving. Ook hierbij willen de leden hun bestuur
misschien wel helpen nadenken om tot een goed
voorstel te komen. Criteria voor toekenning van
een onderscheiding aan gemeenten zijn het voeren
van een beleid dat aan de oude stads- of dorps-
kern ten goede komt door middel van planologische
bescherming en zorg voor individuele monumenten,
beplanting e.d. Bij personen, bedrijven enz. zal
gelet worden op hun bijzondere verdiensten (orga-
nisatorische, publicistisch, financieel of anderszins)
voor de verzorging van een monument of voor de
rehabilitatie van een historische stads- of dorps-
kern.
Ten slotte maken we u attent op het „Boek van de
Maand" dat van 6 juni tot 6 juli tegen gereduceerde
prijs verkrijgbaar is. Daar het bij het schrijven van
dit bericht nog niet beschikbaar was, moet de
titel duidelijk maken dat het aandacht wil wekken
voor het culturele erfgoed van Nederland: „Met het
oog op onderweg; een tocht in woord en beeld
langs monumenten in Nederland".
Red.
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN V
primitief geregeld, want van vaste en geregelde be-
steldiensten was geen sprake. De stadsbesturen
maakten voor de verzending van hun correspon-
dentie gebruik van betrouwbare personen. Hun
vertrek naar een andere stad werd meestal te voren
aangekondigd, waardoor ook de burgerij van de
diensten van deze briefdragers (tegen betaling) ge-
bruik kon maken. Het oude Sticht, met haar adel,
hoge geestelijkheid en vele kloosters, heeft onge-
twijfeld al vroeg talrijke briefdragers door haar
stadspoorten zien komen en gaan.
Met de verbreiding van de lees- en schrijfkunst
nam ook het verzenden van brieven door de bur-
gerij toe, waardoor de inkomsten van de briefdra-
gers belangrijk stegen. Dit was voor enkele steden
in ons land aanleiding zelf de posterijen te gaan
verzorgen. Voor de uitvoering daarvan werden dan
„comptoirhouders" aangesteld.
Ook in Utrecht kwam er een stedelijke posterij tot
stand. Het postkantoor werd ondergebracht in het
stadhuis. Uitgezonderd de twee vroedschapsleden
die het oppertoezicht hadden, bestond in 1775 het
personeel uit één postmeester (jaarsalaris ƒ 1000,-)
twee kantoorhouders (salaris voor elk ƒ300,- 's
jaars) één assistent en drie briefbestellers (jaar-
salaris assistent f60,-; briefbesteller ƒ312,-).
De 15e januari 1799 werden bij de wet de posterijen
nationaal verklaard. Alles moest evenwel voorlopig
op de oude voet blijven doorgaan tot een algemene
herziening van het postwezen zou plaats hebben,
De verantwoordig der ontvangen gelden moest
echter geschieden ten gunste van de overheids-
schatkist. Allen die meenden door deze maatregel
Een klooster voor adellijke maagden, die willen
leven naar de ideeën van de heilige Franciscus,
stond eens aan de westzijde van de Neude. Dit
Ceciliaklooster moet daarvóór de kasteelachtige
woning geweest zijn van de welgeborene Gijs-
brecht van Amstel. Daar dronk hij graat Floris V
onverbreekbare trouw en vriendschap toe alvorens
hij hem, met Herman van Woerden, buiten Utrecht
verraderlijk vermoordde.
In 1647 werd het klooster aangekocht door de ge-
De postzegelkathedraal
meente Utrecht teneinde de provinciale munt (in
1814 Rijksmunt geworden) te kunnen verplaatsen
van de Muntstraat hoek Kromme Nieuwegracht
naar de Neude. En in 1918 besloot het stadsbestuur
de gebouwen aan de westzijde van de Neude,
de zuidzijde van de Potterstraat en de Noordzijde
van de Drakenburchstraat te slopen. Op de vrij
gekomen ruimte zou dan een nieuw postkantoor
verrijzen waarin de drie diensten, posterijen, tele-
grafie en telefonie, gezamenlijk konden worden
ondergebracht.
Met het slopen en het metselen van de fundering
waren zestien maanden gemoeid, met de bouw -
naar het ontwerp van architect J. Crouwel - bijna
vijf jaar. Er is dus wel even gelegenheid iets te ver-
tellen over het postwezen in de stad Utrecht.
Het vervoer van brieven was in vroeger tijden zeer
48
-ocr page 50-
Gez/cht op het stadhuis
' waarin gevestigd
*0.000000i3M] 't postcomptoir (1784)
aanspraak op schadevergoeding te kunnen maken
konden zich hierover tot de landsregering wenden.
Overeenkomstig de door de Staat te maken rege-
ling zou dan over een schade-uitkering later worden
beslist.
Voor Utrecht was de schadepost belangrijk, want
de laatste tien jaar had het postkantoor ruim
ƒ210.000,- opgebracht. Deze opbrengst werd door
Utrecht aangewend tot verzorging der armen en de
Aalmoezenierskamer zou zonder deze baten in
moeilijkheden komen. Drie jaar lang duurde het
voor een schaderegeling tot stand kwam; 'n rege-
ling waartegen Utrecht bezwaar maakte. De rege-
ring bleef evenwel op haar stuk staan en ten slotte
moest'Utrecht met de berekende schadevergoeding
akkoord gaan en werd deze gedurende 25 jaar in
maandelijkse termijnen ontvangen.
Verkeer
In 1806 was het hoofdpostkantoor gevestigd aan
de Kromme Nieuwegracht hoek Jansdam, want de
ruimte in het stadhuis was te klein geworden. Na
zo'n twintig jaar werd op verplaatsing van het kan-
toor aangedrongen, omdat de postdiligence met
in- en uitladen in de ochtend uren op de smalle
Kromme Nieuwegracht het verkeer stremde. Ver-
huizing naar de Drift volgde in 1829 en in 1853
naar het Janskerkhof. De openstelling voor het
publiek was aldaar van 5 tot 23 uur en van 24 uur
tot 2 uur. Vijf postbestellingen per dag zorgden
voor een prima service aan de burgerij. Nadat
vanaf 1 mei 1865 het kantoor gevestigd was aan de
Rijnkade hoek Vredenburg werd het in 1867 ver-
plaatst naar Achter de Dom.
Door al deze verhuizingen zijn een tweetal jaar-
tallen, belangrijk voor de posterijen, ongenoemd
gebleven. Op 1 september 1850 trad namelijk de
postwet in werking waarbij het monopolie van
briefvervoer aan de Staat kwam en Utrecht gele-
genheid kreeg driemaal daags per spoor brieven
te verzenden, dus voortaan was het niet meer alleen
aangewezen op postwagens en stoomboten. Verder
was het van 1 januari 1852 af mogelijk (na 12 april
1877 verplicht) brieven te frankeren met postzegels,
vervaardigd in het muntgebouw aan de Neude.
En daar op de plek waar eens de eerste Neder-
landse postzegels werden gedrukt verrees het
nieuwe P.T.T.-gebouw. Bij de niet-officiële inge-
bruikname van dit gebouw speelde de toen 21 -ja-
rige postfanfare „Onder Ons". Dat was op 11
augustus 1924, aanstonds 'n halve eeuw geleden.
W. F. van Schaverbeke
Literatuur
Geschiedenis van het postwezen in de stad Utrecht,
Hoofdbestuur PTT., Den Haag, 1939.
P. Louwerse, Vaderlandsche geschiedenis.
A. G. Wetsch, Geschiedenis van stad en provincie.
Catalogus Samuel Muller
De laatste dag waarop de tentoonstelling over Sa-
muel Muller in het Gemeentelijk Archief te Utrecht
bezichtigd kan worden, is 20 juni. Vermoedelijk ver-
schijnt dit blad te laat om vergeetachtige belang-
stellenden aan hun voorgenomen bezoek te her-
inneren. Laten zij dan proberen om alsnog in het
bezit te komen van de catalogus (prijs: f 5,—)!
Dr. Struick en enkele van zijn medewerkers heb-
ben hierin interessante bijdragen verzorgd over
verschillende facetten van Mullers veelzijdige per-
soonlijkheid - Muller als archivaris, bibliothecaris,
historicus en in zijn zorg voor de prentenverza-
meling -, die voorafgegaan worden door een be-
schrijving van zijn levensloop. De uitgave bevat
ook een vijftiental illustraties, waaronder een kos-
telijke karikatuur van Muller, getekend door de
kunsthistoricus Vogelsang.                               L. v. T.
49
-ocr page 51-
Restauratie
Nieuwegracht 39
Niet altijd behoeft een restauratie spectaculaire
architectuur-historische of archeologische vondsten
op te leveren om van grote betekenis te kunnen
zijn. Dat blijkt uit de in september 1973 voltooide
restauratie van Nieuwegracht 39. Terecht werd dit
huis het meest verwaarloosde van de gracht ge-
noemd.
De restauratie - die in juni 1972 een aanvang nam
- werd in opdracht van Het Utrechts Monumenten-
fonds, onder de directie van het bureau Oosting,
uitgevoerd door het Bouwbedrijf Stuyvenberg en
Pos B.V. Er ontstonden niet alleen drie riante
woonhuizen, maar bovendien werd de gracht ver-
rijkt met twee kleurrijke gevels. Met het in 1967,
eveneens door het Monumentenfonds, gerestau-
reerde Nieuwegracht 37 is het beeld van foto 1
ontstaan.
Drie bouwelementen
Het complex bestaat al heel lang uit drie bouw-
elementen, ook al viel daar door de laatste be-
woningsvorm (er woonden 17 studenten) weinig
meer van te herkennen. Aan de gracht zijn twee
bouwlichamen gesitueerd. Het noordelijke is een
smal langgerekt huis (uitwendig 13.20 x gemiddeld
3.60 m) van 7 spantvakken diep. De voorgevel is
opgetrokken in een rode baksteen (formaat 4.7 x
11 x 23), afgewisseld met banden in gele baksteen,
van hetzelfde formaat en bekroond door een trap-
gevel beëindigd met een pilaster, waaronder een
natuurstenen leeuwenkopje. In de gevel zijn op de
beganegrond duidelijke restanten van een poort
aanwezig. Het zuidelijke huis is breder (gemiddeld
5.50 m) en voorzien van een eenvoudige lijstgevel.
Achter deze beide huizen ligt dan een 15 m diepe
binnenplaats, afgesloten door het derde bouw-
lichaam, het achterhuis (8.40 x 6.00 m). In tekening
1 wordt de huidige situering toegelicht.
Voor de restauratie was het zuidelijke voorhuis
zeer ondiep (9.50 m). Een klein plaatsje met een
bouwsel, dat één kamer bevatte en afgedekt werd
door een kapje sloot het voorhuis af van de
binnenplaats. Op tekening nr. 2 is deze oude toe-
stand aangegeven. Bij de restauratie werd - ten-
einde een bruikbare woonruimte te scheppen - het
Foto /. Nieui.veg.sc/it 39 na de restauratie.
zeer onderkomen bouwsel gesloopt en het voorhuis
in de diepte met 3.00 m uitgebreid. Daarmede werd
voorrang gegeven aan bewoningseisen boven
schilderachtigheid.
Aanvankelijk voorzag het restauratieplan in het
transformeren van de lijstgevel van het zuidelijke
voorhuis in een trapgevel. Bij het voortgezette
onderzoek direct bij de aanvang van het werk wer-
den evenwel noch in de voorgevel, noch inwendig
sporen gevonden die een zodanige wijziging his-
torisch verantwoord zouden hebben gemaakt. Op-
merkelijk is ten slotte dat in het bovendeel van
50
-ocr page 52-
Foto 2. Toestand in 1877.
deze gevel moppen (formaat 6.5 x 15 x 29-30 cm)
zijn verwerkt. Vooralsnog lijkt het 't meest voor de
hand te liggen dat deze secundair zijn gebruikt.
De voor(trap)gevel van het noordelijke huis heeft
tijdens de restauratie twee kruisvensters gekregen.
Gewoonlijk zijn van een dergelijk eenvoudig huis
geen tekeningen of foto's aan de archieven te ont-
futselen. In dit geval was evenwel de uit 1877
daterende foto beschikbaar, die hierbij als foto 2
is afgedrukt. Het daarop zichtbare kruisvenster
leverde voldoende gegevens op om tot reconstruc-
tie te besluiten. De foto leverde bovendien de
aanwijzingen voor het vervangen van de aanwezige
stuclijst boven de onderpui door een houten met
tandlijst.
Poortweg
In dit huis zijn tevens verdere restanten van de
eeds genoemde poortweg gevonden. Foto 3 toont
de bestrating die tijdens de restauratie, na het ver-
wijderen van de beganegrondvloer, zichtbaar werd.
Dok de op de foto zichtbare dichtgemetselde
Tekening 1: huidige situering.
51
-ocr page 53-
vensteropening wijst op het bestaan van deze
doorgang. Daarnaast bleken in de voorgevel - naast
de gemetselde boog met drie natuurstenen blokken
- ook natuurstenen schampstenen opgenomen.
Het archief levert over deze poortweg duidelijke
gegevens. De naspeuringen van de heer G. i.
Röhner in de verzameling akten van transporten
en plechten leverden o.m. op de akte van 19 sep-
tember 16901), waarbij Gerardus Josephus van
Blokland aan Cornelis van Veldhuijzen verkoopt:
„sekere huysinge, plaets en hof, staende ende
gelegen alhier binnen Utrecht in de Romerburger-
straat . . . ende daer en boven noch een stallinge
daerachter met de poortweg ende camere daer
boven op de Nieuwe graft uytcomende naest de
~1
Foto 3. Bestrating die tijdens de restauratie zicht-
baar werd.
huysinge van de here Vincent Stalpart van der
Wiele mitsgaders noch seeckere huysinge staende
aan de westsyde van de nieuwe graft omtrent de
Pauwelsbrugh naest de voorschreven poortweg . . ."
De oudste gevonden akte, waarin de poortweg
wordt vermeld is die van 16 mei 16261) (de akten
Tekening 2.
52
-ocr page 54-
van transporten en plechten van vóór 1626 zijn
helaas nog niet geklapperd) waarbij een plecht ( =
hypotheek) wordt gevestigd op een ,,huysinge
ende hoffstede staende en gelegen aen de west-
sijde van de Nieugraft bij Sinte Pauwelsbrugh daer
Dirck van Weede noortwaerts ende die here Van
Wolffsweert met zeeckere poortwech Zuytwaerts
naestgelegen sijn . . ."
Wapenschild
De familie Van Weede werd eerder aangetroffen
als eigenaar van de tgw. huizen Nieuwegracht 35
en 37. Het bij de restauratie van Nieuwegracht 37
in de voorgevel aangetroffen wapenschild bleek
dat van de familie Van Weede te zijn 2). De gevel-
architectuur van dit huisje vertoont een sterke ver-
wantschap met de in de eerste helft van de 17de
eeuw door de Amsterdamse bouwmeester Hendrick
de Keyser gebouwde woonhuizen. Tijdens de
restauratie van nr. 37 werden sporen van door-
gangen gevonden in de zijmuur van nr. 35. Daaruit
mag worden geconcludeerd dat dit huisje een tot
dan toe nog open terrein opvulde.
In 1699 werden beide huizen door de erven van
Vincent Stalpart van der Wiele en Johanna van
Weede verkocht: nr. 37 bij akte van 24 februari
16991) aan Gijsbert van Vianen en nr. 35 bij akte
van 28 maart 16991) aan de Domheer Wilhelmus
van der Nijpoort. Dit laatste, ook nu nog door het
materiaal van de bouwmuren en de kapconstructie
als 15de eeuws te herkennen grote huis, grensde
volgens de omschrijving in de akte ,,agter" tegen
„'t erff Cornelis van Velthuysen".
Geconcludeerd mag m.i. uit het voorgaande worden
dat de poortweg reeds in 1626 en het huis daar-
boven en die ter weerszijden daarvan in 1690 in
ieder geval bestonden. Indien de genoemde akte
van 16 mei 1626 het tgw. nr. 37 betreft (en alles
pleit daarvoor) dat valt de bouwdatum - mede
gezien de bouwtrant - rond die datum te stellen.
De poortweg behoorde ongetwijfeld bij het als de
tgw. huizen Hamburgerstraat 23 en 25 te iden-
tificeren uit circa 1400 daterende grote huis3).
Achtergevel
In 1795 blijkt de poortweg (die nu ten name van
pastoor Van Schendel staat) nog steeds aanwezig
(akte van 15 december 1795)'). Voor mijn gevoel
moet de poortweg toch kort daarna buiten gebruik
zijn geraakt omdat de bouw van het achterhuis van
nr. 39 in het eerste kwart van de 19de eeuw valt
te dateren. De achtergevel van dit huis (die bij de
restauratie geheel gespaard kon blijven) is echter
van veel oudere datum (17de eeuw) en toont - in
de aanwezigheid van vlechtingen - dat t.p. een
ouder gebouw gestaan heeft. Was dat wellicht de
„stallinge" waarover in de reeds genoemde akte
Kadastrale situering.
van 19 september 1690 gesproken wordt? Of de
achtergevel de oostgevel van de stalling vormde
en Nieuwegracht 35 een minder diep erf had (de
kadastrale situering - zie tekening nr. 3 - geeft
aanleiding tot veronderstellingen) zodat de poort-
weg tot het grote huis aan de Hamburgerstraat toe
liep is een onopgeloste, en in het kader van deze
restauratie ook minder belangwekkende vraag.
W. Thoomes
1)   Archief der stad Utrecht, II, nr. 3243.
2)   laarverslag Stichting Het Utrechts Monumenten-
fonds, 1966-1967, blz. 12-13.
3)   Temminck Groll, Het middeleeuwse stenen huis
te Utrecht, blz. 103.
53
-ocr page 55-
Vreemde straatnamen in De Bilt (2)
geven, helpt ons evenmin. Die Herenweg is een
Heerweg en onder Heerwegen werden verstaan
„die wegen daar die koopman of vreemde man te
wagen van die een Stad tot d'ander, of van dat een
groot Dorp tot het ander vaart",1) een definitie
waaraan ons vijf meter brede en honderd meter
lange, doodlopende straatje met aan weerszijden
19e-eeuwse arbeiderswoningen bepaald niet vol-
deed.
Eerst na jaren hoorde ik hoe onze naam Herenweg
in de wereld zou zijn gekomen. Het verhaal is af-
komstig van een in het straatje geboren en geto-
gen vrouw die enige jaren geleden op ongeveer
80-jarige leeftijd is overleden en die het op haar
beurt bij overlevering van haar ouders had.
Nu ongeveer een eeuw geleden woonde aan de
Herenweg een jong getrouwd echtpaar, later oom
en tante van onze zegsvrouw, hij arbeider zoals alle
buurtbewoners daar. De vrouw had door haar uiter-
lijke bekoring de aandacht getrokken van een
jongeman uit een van de aanzienlijke families in
de omgeving. Deze placht de vrouw geregeld thuis
te bezoeken. Zijn paard bond hij dan vast aan het
hekje voor het huis. Van verheimelijking was dan
ook niet in het minst sprake. Ook niet tegenover de
man. Integendeel, hij was het die menigmaal zijn
vrouw het afgesproken bezoek moest helpen her-
inneren, met de woorden: „Maria, denkt Ge eraan
dat den heer vanmiddag komt". (Dit „den" in de
eerste naamval, door onze zegsvrouw uitdrukkelijk
zo geciteerd, kan de geloofwaardigheid van haar
verhaal alleen maar verhogen. Wij ontmoeten dit
restant van een vroeger veel algemener gebruik
wel meer in de 19e eeuw. De nog kersverse spel-
ling De Vries en Te Winkel had zich dan ook nog
niet meester gemaakt van het conservatieve plat-
teland.) De straat was niet alleen volkomen op de
hoogte, maar ging ook geheel akkoord met het ge-
val. Had men het paard zien staan, dan constateer-
de men „den heer is bij Maria" en de bezoeker
werd door iedere buurtbewoner vriendelijk en be-
leefd gegroet.2) Hoe lang deze omgang heeft ge-
duurd weten we niet, maar in ieder geval zo lang
dat, aldus werd ons verteld, het veelvuldig en al-
gemeen gebruik van de aanduiding „den heer" het
volk in de onmiddellijke omgeving de naam „He-
renweg" in de mond heeft gegeven.
Het is natuurlijk een goed ding dat dergelijke na-
zweren van feodale verhoudingen zijn uitgewoe-
kerd; dat het volk te veel gevoel van eigenwaarde
heeft gekregen om zich nu nog tot zoiets te ver-
lagen; dat de lonen dusdanig zijn gestegen dat de
Er bestaan twee soorten straatnamen: zij die van-
zelf, bij de bevolking, zijn ontstaan en later door
de overheid zijn gelegaliseerd, en de bedachte, de
kunstnamen. De eerste groep is in het algemeen
het meest interessant. Er behoren dikwijls heel
oude namen toe waarvan de oorsprong soms
moeilijk of niet meer is terug te vinden. Het kan ook
voorkomen dat een naam, ofschoon niet eens erg
oud, zich nog maar op het nippertje laat verklaren;
dat de zin ervan, die alleen in de overlevering ver-
ankerd ligt, op het punt staat voor goed de ver-
getelheid in te duiken en zich nog net bij de staart
laat vatten. Iets van dien aard doet of deed zich
vrij onlangs voor bij een straatnaam in De Bilt.
Wanneer de bus naar Bilthoven stopt bij de halte
De Herenweg
Hessenweg-Looidijk, kan men als passagier zien
hoe van rechts een bescheiden zijstraatje op de
Hessenweg uitkomt. Het is de Herenweg. Het
straatnaambordje is pas in 1954 aangebracht, maar
de straat en haar naam zijn al een honderd jaar
oud. Dit is als volgt te verklaren. De huisjes aan
de straat waren officieel genummerd als Hessen-
weg en de naam Herenweg was niet anders dan
een gebruiksnaam die door de spraakmakende ge-
meente in het leven was geroepen. Hot straatje liep
na honderd meter dood en had, behalve met de
Hessenweg, met geen enkele straat verbinding. Dit
alles werd anders toen het uitbreidingsplan ,,De
Akker" werd verwezenlijkt. Het hele gebied tussen
Hessenweg en Soestdijkseweg kwam in exploitatie
en werd met straten doorsneden. De Herenweg
werd doorgetrokken en kreeg directe verbinding
met andere wegen. Nu moest de straat ook een
eigen naam hebben en de gemeenteraad besloot
op 27 september 1954 de oude naam Herenweg te
handhaven.
Vreemd
Ik had mij dikwijls afgevraagd wat de mensen
mocht hebben bewogen tot een naam die in casu
toch wel vreemd genoemd mag worden. Van een
gelijksoortige afleiding als die van de naam He-
renstraat in Utrecht, die teruggaat op de Heren van
Oudmunster, kon hier geen sprake zijn. De naam
Herenweg waarmee wij op oude kaarten de grote
weg van Utrecht naar Arnhem wel vinden aange-
-ocr page 56-
vrouw van een arbeider niet meer in de verleiding
komt met schande - een tot voor kort nog levend
begrip - het schamele gezinsinkomen te vergroten,
enz. . Wat mede verdween is een rustieke gemoe-
delijkheid die niet zo zwaar tilde, een stukje folklore
en een fin-de-siècle-atmosfeer, waarin voor som-
mige 20e-eeuwers iets van vertedering hangt. Wie
aan zijn verderfelijke nostalgie wil toegeven moet
maar naai een novelle van Schnitzler grijpen. Mis-
schien komt hij dan ook nog eens over de Heren-
weg, of daaromtrent.
Hoe het de dramatis personae verder is gegaan?
Het arbeidersechtpaar is na een lang huwelijks-
leven in De Bilt overleden. De vriend des huizes
trouwde ,,in zijn stand" en heeft tal van jaren een
belangrijke positie in het openbare leven vervuld
waarbij hij aller achting genoot. Hij stierf kinder-
loos tijdens de eerste wereldoorlog.
P. H. Damsté
1)   Groot Utrechts Placaatboek van Johan van de
Water, Deel II, pag. 302.
2)   Met ,,heer" moet hier niet aan de ambachtsheer
worden gedacht.
Het recht
op wapenborden
en rouwkassen
in de kerken
omgeven werd door een brede, diepe ornamen-
tieke lijst. Hierbinnen werd het wapen met de kwar-
tierwapens afgebeeld, veelal onder toevoeging van
de degen met de handschoenen, de sporen, de
helm enz. van de overledenen, en met diens bio-
grafische gegevens.
Over het recht om wapenborden en rouwkassen in
de kerken op te hangen, is in de literatuur weinig
bekend. Te noemen valt het lezenswaardig artikel
van de heer A. Graafhuis in het Maandblad van
1960, getiteld „Over het ontstaan van het gebruik
om wapenborden in de kerken op te hangen".1)
De vraag naar het begin van de gewoonte om
bij het begraven van (aanzienlijke 2)) personenen
hun wapenbord in de kerk aan te brengen heeft
Graafhuis nergens bevredigend beantwoord gevon-
den, waarbij hij verschillende schrijvers noemt:
Schotel, Buchelius, Muller, Cornelis van Alkemade
e.a.. In ieder geval kende men dit gebruik reeds
ver vóór de reformatie. De oudst gevonden aan-
wijzing dateert van 1467 bij de uitvaart van Philips
de Goede, hertog van Bourgondië, die in dat jaar
te Brugge overleed. Bergner zegt in zijn „Hand-
buch der kirchlichen Kunstaltertümer in Deutsch-
land" 3) dat „Totenschilde" reeds in de 14e eeuw
voorkwamen, en verder: „die Mode ist von den
Ritterorden ausgegangen". Het is mogelijk dat er
bij overlijden eerst wapenborden gemaakt zijn die
men ter kennisgeving boven de voordeur van het
sterfhuis ophing. De menselijke ijdelheid zal hier-
bij ook wel een woordje hebben meegesproken.
Later zal men deze borden in de kerken opgehan-
gen hebben en ze vanwege hun meer blijvend
karakter steeds mooier opgesierd hebben.4)
Het is zeker niet algemeen bekend dat er voor het
aanbrengen van deze heraldische borden en kassen
bepaalde voorwaarden gesteld werden. Graafhuis
schrijft hierover in zijn artikel: „De opbrengst van
de wapenborden werd immers in dienst van de
kerkelijke armenzorg uitgegeven? En zo dacht ook
het burgerlijke bestuur er over. Op 11 juli 1653
namelijk besloot de Utrechtse vroedschap
dat niet alleen van yder wapenbordt 't welck in
Vóór 1795 kwamen rouw- of wapenborden en rouw-
kassen in bijna alle kerken voor. De eenvoudige
gaven het hoofd- of stamwapen van de overledene
weer als schild, doorgaans gedekt door een (fan-
tasie)kroon, of als volledig wapen bestaande uit
schild met helm, helmteken en dekkleden. Daar-
bij werd dan de naam en vaak ook de geboorte-
en overiijdensdatum vermeld, doch niet altijd en
vaak onvolledig. In uitgebreidere vorm werden op
de borden de kwartierwapens met de namen af-
gebeeld, meestal alleen de schilden, al of niet ge-
dekt door een kroon, van de ouders, grootouders,
overgrootouders enz. van degene op wie het rouw-
bord betrekking had. De respectievelijk 4, 8, 16 of
meer kwartieren werden op rouwborden in een an-
dere volgorde gerangschikt dan op een kwartier-
staat. Ze stonden doorgaans boven, dus niet naast
elkaar:
heraldisch rechts 1   - 2 heraldisch links
5  - 6
3  - 4
7  - 8
Onder een rouwkas verstaat men meer in het bij-
zonder een „cabinet d'armes", dat evenals een
rouwbord een zwart fond had, met goud afge-
biesd, maar meer de vorm had van een nis die
5.H
-ocr page 57-
de kerck opgehangen wordt, maer ook van de-
geene die voorgedragen ofte in een capelle ofte
kercke nedergeset wordt ... 24 gulden betaald
moest worden ten behoeve van de armen. En even
later - op 23 januari 1654 - in aansluiting op de
resolutie van 11 juli 1653 .verstaet' dezelfde vroed-
schap dat mede gehouden sullen wesen ten be-
hoeve van den armen te betalen de 24 gulden die
een wapenbordt alleenlick voor haer huysinge op-
hangen". Er waren dus blijkbaar (ook toen nog 2)
mensen, die het wapenbord niet in de kerk brach-
ten.5)
Toeval
Bij een historisch onderzoek naar de geschiedenis
van een dozijn vicarieën, die rond de 17e eeuw
in de Wijkse Grote of St. Janskerk bestonden, trof
ik bij toeval in map 555 van het Wijkse gemeente-
archief stukken aan die bepalingen bevatten om-
trent het aanbrengen van namen, merken en heral-
dische gegevens in deze kerk. Voor het aanbren-
gen en het onderhoud van dergelijke borden moest
jaarlijks een vrij hoog recht aan de kerk worden
betaald. Op 18 maart 1644 wordt hiervoor aange-
geven: „Ende degene die in de kerkck een wa-
penbort sall comen te hangen sall voor de ge-
rechticheyt van deselve betaelen ses gulden". Hoe
groter bord, hoe meer kwartieren, des te hoger het
bedrag. Hiernaar werden welstand en voornaam-
heid afgemeten. Een kladstaat bevat nog een aan-
vulling, gedateerd 8 juli 1646: „Te ontbieden alle
diegene die eenige wapens, mereken ofte namen
opte grafsteden hebben doen stellen ende haer af
te vorderen den titul waeruut sulx is geschiet".
Daaronder is nog toegevoegd:.....sonder daertoe
gerechticht te syn ende dat met voorweten van
de Kerckmeester in der tydt".
In de eerste helft van de 18e eeuw zijn deze be-
palingen herhaald en is het recht verhoogd. Na-
dien werd over deze aangelegenheid niets meer
aangetroffen.
Hieruit blijkt dus dat in de St. Janskerk te Wijk bij
Duurstede niet alleen op wapenborden en rouw-
'<assen een geldelijk recht verplicht werd gesteld,
doch tevens op het aanbrengen van wapens, mer-
ken en namen op de zerken. Ook blijkt het een
vrij prijzige aangelegenheid geweest te zijn, als
alleen voor de eenvoudigste vorm al een recht
van ƒ6,— betaald moest worden, wat neerkomt
op zeker ƒ90,— in de tegenwoordige tijd. Om in
aanmerking te komen voor het aanbrengen van
een wapen moest men het wettig bewijs leveren
en ter beoordeling voorleggen aan de kerkmees-
ter. Dit wapenrecht (tevens „merekenrecht") was
toenmaals dus wel degelijk vastgelegd, althans te
Wyk bij Duurstede. De heffing is vermoedelijk
ontstaan door de desolate toestand van de kerk-
goederen, in het bijzonder in de 17e eeuw.
Wat dat overleggen van het wapenbewijs voor de
kerkmeester betreft, dat zal niet veel te betekenen
gehad hebben, doch op zijn minst zal men het prak-
tisch gebruik, het daadwerkelijk voeren van het
wapen hebben moeten aantonen. Dit kon gemakke-
lijk geschieden wanneer men een zegeldrukker,
ring of cachet kon laten zien, zeker wanneer men
dat gebruikte bij het zegelen van (officiële) stuk-
ken ter bekrachtiging, zoals dat vóór 1795 bij het
bekleden van officiële functies gebruikelijk was.
In de tweede helft van de 18e eeuw begon de
vervalperiode van de heraldiek, die tot diep in de
19e eeuw duurde. Rond 1850 trad een opleving in
dank zij het baanbrekend werk van J. B. Rietstap,
vervolmaakt in zijn Handboek en zijn Armorial
Général. Het duurde echter nog tot medio 1971
eer een registratie van niet-adellijke wapens van
overheidswege werd ingesteld6), zodat deze ein-
delijk rechtszekerheid verkregen. Het is met recht
de kroon op het voorbereidende werk van de ker-
kelijke instanties in vroeger eeuwen.
Reeds ten tijde van de reformatie zijn de kerken
in ons land en ook daarbuiten dikwijls zwaar ge-
schonden. Aan het einde van de 18e eeuw, na de
Franse revolutie, moesten de borden en kassen
verdwijnen. De families konden ze terugkopen.
Stelde men er geen belang in, dan werden ze
verbrand. Dit lot heeft het merendeel, spijtig ge-
noeg voor de historie, ondergaan. Dit decreet heb-
ben wij hier te danken aan de patriotse jurist
Pieter Paulus (1754 - 1796). Ook de grafzerken
met wapens moesten het toen ontgelden, evenals
monumenten waarvan wapenschilden werden uitge-
hakt. Deed men dit op zijn manier behoorlijk,
dan werden alleen de wapens weggehakt, zodat
in sommige gevallen de blanco schilden met de
helmtekens en verdere entourage intact gebleven
zijn. De kerk van Geertruidenberg, die van Ame-
rongen, en verschillende kerken in de noordelijke
provincies behoren tot de uitzonderlijke gevallen,
waar de wapenschilden ongemoeid zijn gebleven.
De Utrechtse verzamelingen met gegevens van
rouwborden, waaronder die van Van Buchell (Bu-
chelius) (1565 - 1641) tot een van de belangrijkste
gerekend mag worden, 21 portefeuilles met dui-
zenden met de hand gekleurde wapens en af-
beeldingen van grafzerken, berusten in de Utrecht-
se rijks- en gemeentearchieven en in de universi-
teitsbibliotheek.
Doorn,
                           H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
') Jg. 33, blz. 69-74.
2)   Toevoeging van mij.
3)   Leipzich, 1905, blz. 300.
4)   Zie ook het genoemde artikel van Graafhuis,
noot 3 en 9.
5)   Aldaar, p. 74.
6)  Door de Stichting tot beheer van Rijks-genea-
logische verzamelingen. Documentatiecentrum voor
Familiekunde, ondergebracht in het Centraal Bu-
reau voor Genealogie te 's-Gravenhage.
56
-ocr page 58-
Evenementen op het Slot Zuylen
DE ACTUALITEIT
VAN BELLE VAN ZUYLEN
Selle van Zuylen komt de laatste jaren steeds meer
in de actualiteit. In verschillende landen zijn studies
en dissertaties over haar verschenen en enkele
Eeuw, die zich met onderwerpen op ieder gebied
betreffende deze eeuw bezighoudt, een Symposium
te wijden aan deze op het Slot Zuylen in 1740 ge-
boren schrijfster, van wie men zeggen mag dat ze
in Nederland sterk werd verwaarloosd.
Dit jaar, op 12, 13 en 14 september, zal deze wens
EXCURSIES
14 september: 14.00 uur
herhaling van een bezoek
aan de restauraties van de
Jacobi- en Klaaskerk, o.l.v.
architect Th. Haakma Wa-
genaar.
Kaarten vanaf 3 september
a ƒ 1,50 bij De Discus. Per giro, no. 575520,
met 50 et extra voor de toezending der kaar-
ten.
Vervoer van de Jacobi- naar de Klaaskerk
is inbegrepen.
15 september-27 oktober: tentoonstelling
Belle van Zuylen in het Slot Zuylen.
Excursie-datum in het september-nummer.
11 oktober-20 december:
tentoonstelling
300 jaar Evangelische Broedergemeente te
Zeist, in het Rijksarchief te Utrecht.
Voorafgegaan door een rondleiding over de
tentoonstelling in het Rijksarchief o.l.v. de
heer mr. H. Leeuwenberg, per bus naar
Zeist voor een bezichtiging van het gebou-
wencomplex van de Broedergemeente o.l.v.
prof. C. L. Temminck Groll.
Excursie-datum in het volgende nummer.
Be//e van Zuylen, door Quentin de la Tour (1766).
Musée d'Art et d'Histoire, Genève.
van haar werken zijn in Zwitserland herdrukt. Het
was sinds lang de wens van de Werkgroep 18e
augustus 1974
47e jaargang
nummer 7
oud-utrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: f25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
57
-ocr page 59-
iemand die als Nederlandse in Nederland werd ge-
boren en er tot haar 31ste woonde, vertaald moet
worden om het voor de Nederlandse lezer toegan-
kelijk te worden. Levend in de 18e eeuw be-
schouwde Belle van Zuylen het Frans als de taal
die zich steeds meer over de wereld zou versprei-
den, omdat het toen volgens haar de taal was waar-
in men zich het helderst en het eenvoudigst kon
uitdrukken. Zij was echter niet méér op Frankrijk
gesteld dan op andere landen, haar kritische geest
heeft daar herhaaldelijk blijk van gegeven.
Voor de lezer van vandaag is het echter nog steeds
moeilijk werken van Belle van Zuylen - Madame de
Charrière in de originele taal, laat staan in verta-
ling, te bemachtigen. Van het grote aantal brieven
waarover men thans beschikt is zelfs in de origi-
nele taal tot nu toe slechts een klein gedeelte ver-
schenen. Heel het basiswerk, d.w.z. een kritische
uitgave van haar werken en brieven, moet eerst in
de originele taal geschieden, alvorens over te kun-
nen gaan tot verantwoorde vertalingen. Plannen
voor een uitgave - eerst in de originele taal en
daarna in vertaling - zijn al in een vergevorderd
stadium en er bestaat goede hoop dat hiermee
spoedig zal kunnen worden gestart.
Vóór alles een brievenschrijfster
Van haar kinderjaren af heeft Belle veel brieven
geschreven, van die periode uit haar leven is he-
laas echter niets teruggevonden. Door publikaties
van Saint-Beuve in 1839 en de antwoorden van een
gouvernante van Belle, die haar op haar vijftiende
jaar al complimenteerde voor haar stijl, weten we
dat van het begin af haar brieven opmerkelijk
waren. Haar onlangs vrijgekomen brieven aan Ben-
jamin Constant, waarvan tot nu toe - zoals van
andere correspondentie - slechts fragmenten be-
kend waren, behoren tot de allerbeste die de epis-
tolaire literatuur heeft opgeleverd.
Ook voor haar romans koos Belle de briefvorm,
wat in de 18e eeuw trouwens een veel voorko-
mende vorm was. Aan een neef schreef ze beschei-
den over haar werken: „Ze zijn niet anders en niet
beter dan mijn gewone brieven."
Men kan zich afvragen waarom een schrijfster van
een zo uitzonderlijke kwaliteit zolang op een „re-
vival" heeft moeten wachten. Philippe Godet, haar
Zwitserse biograaf, heeft omstreeks 1900 gepro-
beerd al haar brieven uit te geven, maar er bestond
toen bij het publiek nog niet voldoende belangstel-
ling om dit plan uit te kunnen voeren. Het bleef bij
een gecoupeerde uitgave van alleen haar brieven
aan Constant d'Hermenches.
We kunnen slechts hopen dat de groeiende inter-
nationale belangstelling die er thans bestaat einde-
lijk de oude wens van Saint-Beuve en Philippe
Godet in vervulling zal doen gaan.
Simone Dubois
eindelijk worden verwezenlijkt en zullen een 14-tal
sprekers uit binnen, en buitenland aandacht beste-
den aan verschillende aspecten van het werk en
het leven van Belle van Zuylen, die in februari 1771
trouwde met de heer Ch.-E. de Charrière en zich
daarna in Colombier (Neuchatel) vestigde.
De plannen voor het Symposium vonden onmiddel-
lijk veel bijval, het aantal deelnemers, van ver-
schillende landen, overtrof spoedig het aantal
beschikbare plaatsen. Men mag zeggen dat deze
internationale belangstelling volkomen beantwoordt
aan de wens van de jonge Belle die „van het land
van iedereen" wilde zijn.
Een ander evenement dat de aandacht op deze
schrijfster zal vestigen, is een tentoonstelling die
eveneens op het Slot Zuylen zal plaats vinden en
wel van 15 september af tot 20 oktober a.s. Deze
laatste datum is toevallig haar geboortedag en het
is tevens 200 jaar geleden dat Belle voor het laatst
in Nederland was en in Utrecht, Zuylen en Den
Haag verbleef.
Deze tentoonstelling komt tot stand op initiatief
van de Werkgroep 18e Eeuw en wordt verwezen-
lijkt in samenwerking met het Centraal Museum
en het Gemeentelijk Archief Utrecht, het Letterkun-
dig Museum, Den Haag en de Stichting Slot Zuylen.
Men zou het een soort geïllustreerde biografie
kunnen noemen: prenten, portretten, foto's, eerste
drukken en werken over haar zullen een beeld
geven van het werk en het leven van Belle van
Zuylen.
Op het Symposium zullen eveneens de muzikale
activiteiten van Mme de Charrière worden belicht:
prof. M. Flothuis zal er aandacht aan besteden en
zowel romances, als menuetten en sonates zullen
ten gehore worden gebracht.
Waarom Belle van Zuylen?
Men hoort soms beweren dat aan Mme de Char-
rière het lot is voorbehouden het domein te blijven
van de happy few. Men doet haar hiermee onrecht
aan, het is zeker haar bedoeling niet geweest; wel
integendeel. Door haar stijl, die vrij is van elke
literaire opschik, boeit zij de lezer van vandaag
nog steeds. Zij heeft haar eeuw diep aangevoeld
en doorleefd, maar door haar denkbeelden is zij
van alle tijden. Een mooie illustratie hiervan was
de reactie van iemand die enige tijd terug zijn auto-
radio aanzette en voor het eerst een vertaald frag-
ment hoorde voorlezen uit een brief van Mme de
Charrière. Hij reageerde hierop als volgt: ,,lk zette
op een willekeurig moment mijn autoradio aan. Ik
viel midden in enkele fragmenten proza, die zó
spattend origineel waren en zó afweken van wat
gewoonlijk aan cliché's door de luidspreker geperst
wordt, dat zij mij onmiddellijk boeiden. (. . .) Frag-
menten van meer dan anderhalve eeuw oud doch
springlevend . . ."
Het is natuurlijk uitzonderlijk dat het werk van
58
-ocr page 60-
Herrnhurters
het onderwijs, muziek, bouwkunst, en de Hern-
hutse economie in ethiek en praktijk. De schrijvers
hebben ernaar gestreefd om hun wetenschappelijk
verantwoorde studies te leveren in een vorm die
voor een breder publiek leesbaar is. Dat moet er
dan niet tegen op zien Duits en Engels te lezen. De
omvang van deze geïllustreerde bundel, „Unitas
Fratrum" (= Bruder-Unitat), zal ca. 350 bladzijden
bedragen.
Door onze zomerpauze is er slechts kort gelegen-
heid om op dit belangrijke boek in te tekenen. Tot
1 septerr.ber
kunt u dat doen door f 25,— te storten
op giro 30549 van de Algemene Bank Nederland te
Zeist, t.g.v. rek. nr. 55 84 222 09 van de Evange-
lische Broedergemeente, onder vermelding van
Unitas Fratrum. Na die datum wordt de prijs f 32,50.
L. v. T.
In de herfst zal in het Rijksarchief een tentoonstel-
ling gehouden worden over de Evangelische Broe-
dergemeente.
Aanleiding daartoe is het feit dat de
inventarisering van haar archieven voltooid is, die
na de grote brand van 1967 op het Zeister Broeder-
plein voor betere bewaring naar het Rijksarchief
zijn overgebracht.
Deze archieven zijn niet alleen belangrijk voor de
geschiedenis van de Herrnhutters in Nederland
en Suriname, maar ook voor de cultuurgeschie-
denis in het algemeen. Er wordt dan ook niet
volstaan met een catalogus bij de tentoonstelling.
Zeventien specialisten uit Europa, de Verenigde
Staten en Zuid-Afrika hebben een bundel artikelen
geschreven, waarin eerst de wereldwijde ontwik-
keling van deze christelijke gemeenschap beschre-
ven wordt en daarna enkele aspecten extra behan-
deld worden: theologie, apostolaat en spiritualiteit,
geveltoppen kwamen de ontwerptekeningen ge-
reed, die voor de top geheel op ware grootte.
(Geen van de panden was zo smal als het onze
en Jan de Beyer had de gevel een meter te breed
getekend.)
Beeldhouwer Geerlings uit Rotterdam, die ook
veel werk voor de Laurenskerk maakte, voerde de
top uit.
In overleg met de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg werd hiervoor de Franse kalksteensoort
Anstrude uitgekozen, die fijn van korrel is en zeer
weervast. Wat kleur betreft komt die het dichtst
bij de oorspronkelijk toegepaste zandsteen, die
immers niet meer gebruikt mag worden.
Op bijgaande tekening is weergegeven hoe de
bouwgeschiedenis vermoedelijk is geweest.
a.   Het begon met een pand bestaande uit begane
grond en zolder, dat zonder eigen muren tussen
de panden 2 en 4 gebouwd werd, maar met een
gewelfde werfkelder die uitkomt op de Oude-
gracht. In de zijgevel met nr. 4 vonden we een oud
geheel scheef gezakt kozijn (k). Pand nr. 4 is
ouder dan nr. 3. In de achtergevel van pand a.
werd op de zolder een oud eiken bolkozijn met
links een luikje en rechts glas in lood-sponningen,
de binnenzijde afgeschuind met kapellen, gevon-
den (b.k.). Het pandje a. was voorzien van eiken
gebint. Een muurstijl (m.s.) hiervan bevindt zich
nog achter het pleisterwerk links achter de spil-
trap. De moppen van het metselwerk van de
belendende percelen wijzen op een middeleeuws
ontstaan.
b.    In een volgende fase is het achterhuis er bij
De
restauratie
van
Lichte Gaard 3
//
't Craentgen"
Aan de prachtige gevelwand van de Lichte Gaard
te Utrecht is weer een pand in de oude staat
hersteld. Alleen bij het hoekpand, nr. 1, laat de
restauratie nog op zich wachten.
Dr. R. de Raad, eigenaar van nr. 3, besloot na
overleg met de dienst Monumenten van de Ge-
meente zijn huis te laten restaureren, te meer daar
bekend was, dat juist dit pand voordat de hals-
gevel verwijderd werd een waardevol geheel
vormde met de naastliggende panden.
Bij het ontwerpen van de restauratie van het pand
en vooral ook van de top gaven de tekeningen
van Jan de Beyer „Gezicht op de Domtoren uit het
westen met een gedeelte van de Vismarkt en
Maartensbrug, 1746" belangrijke informatie. Met
medewerking van de dienst Monumenten en met
een indrukwekkend aantal foto's van Amsterdamse
59
-ocr page 61-
■isf
■git
gebouwd, dat hogere verdiepingen heeft. Dat het
vloerpeil veel lager geweest is liet een doorgang
(d) zien in de achtergevel, welke nu nog maar
1 m boven de vloer uitkomt.
c. Later is het voorhuis ook verhoogd, twee bouw-
lagen kwamen nog boven de begane grond, met
weer een zolder. Misschien is dit in 1731 gebeurd,
toen de halsgevel geplaatst werd.
Nu, bij de restauratie, is het bolkozijn (b.k.) in de
achter-zijgevel geplaatst, weer met een luikje en
glas in lood, zodat het zijn oude functie opnieuw
vervult.
Bij het herstellen van de kap zijn op de muurplaten
de rondhouten sparren weer aangebracht, die met
de ruiter en de gordingen een hecht verband
vormen; het dakbeschot en isolatie zijn toege-
voegd. De balklagen zijn waar mogelijk gebleven
met hun gave consoles, waar nodig zijn ze aan-
vuld, evenals de vloeren. Tijdens het schoonmaken
van het plafond op de begane grond in het achter-
huis bleek dat dit een zeer interessant patroon
had: schilderwerk uit de 17e eeuw, echte volks-
kunst, prachtig van kleur, dat wel sterk beschadigd
was, maar gaaf hersteld kon worden. De oude
stookplaats is in het plafond nog te herkennen.
Met flakkerend kaarslicht moet het in ,,'t Craent-
gen", zoals dit pand genoemd werd, goed toeven
geweest zijn.
1,0
-ocr page 62-
goed aansluit. Op 15 juni heeft de opening plaats
gevonden.
1. C. Meulenbelt, Architect B.N.A.
Op de puibalk boven de ingang is de naam weer
aangebracht, maar ook in de topgevel is de tap-
kraan van bier- of wijnvat gebeeldhouwd. De
onderpui kon helaas niet meer met de luifel uit-
gevoerd worden, zoals deze voorkomt op de
tekeningen en etsen van Jan de Beyer, in verband
met het verkeer.
Bij een bezoek aan het pand zult u zich af en toe
moeten bukken. De verdiepinghoogte is zeer ge-
ring, wat de sfeer wel ten goede komt.
Het werk is uitgevoerd door het aannemersbedrijf
Stuyvenberg en Pos. Het pand bevat nu behalve
het woonhuis ook een antiekwinkel, wat bij de
sfeer en gezelligheid van dit deel van de stad
Op de foto's:
Lichtegaard 3: voor en na de recente restauratie
en een fragment van de tekening van 1. de Beyer
die model stond voor de restauratie.
De tekeningen van de vermoedelijke bouw-
geschiedenis van het pand Lichte Gaard 3 zijn,
om technische redenen, aan het einde van het
artikel terechtgekomen. De lezer vindt ze op de
pagina's 62 en 63.
61
-ocr page 63-
De vermoedelijke bouwgeschiedenis van
het pand Lichte Gaard 3 ,,'t Craentgen".
62
63
-ocr page 64-
De Dom in puin
Flirtation
Op allerlei manieren is al aandacht besteed aan
de avond van 1 augustus 1674, die vooral voor de
stad Utrecht zo rampzalig is verlopen. Mocht dit in
vakantiebesognes zijn ondergegaan, dan herinner
ik hier even aan de tentoonstelling in het Centraal
Museum,
die nog tot 22 september bezichtigd kan
worden. Pamfletten en ooggetuigeverslagen, schil-
derijen, prenten en tekeningen (Saftlevens repor-
tage van de bouwvallen!), bewaarde bouwfragmen-
ten en maquettes brengen de situatie vóór de ramp
en de aangerichte schade in beeld. In de ruim geïl-
lustreerde catalogus lichten artikelen de historische,
klimatologische en kunsthistorische aspecten van
de ramp toe. Vier dinsdagavondlezingen, te begin-
nen op 27 augustus, zullen enkele thema's nog ver-
der uitwerken: de stad in 1674, Saftlevens tekenin-
gen, meteorologische verklaring van de ramp, ver-
woestingen veroorzaakt door constructiefouten in
de Domkerk.
Ik ontleen deze gegevens aan voorinformatie van
het Centraal Museum, zoals het ons die voortaan
eigener beweging zal verstrekken.
Ter herinnering aan de kleine expositie in de Dom-
kerk verwijs ik naar het meinummer, en naar het
aprilnummer voor de restauratiebulletins.
L.v.T.
Als de vakanties hun einde n: deren dan is
het alsof iets onbepaalds neerdaalt ook over
onze stad; een soort loomheid en 'n verlan-
gen om het lekker lui zijn en niets doen
voort te zetten. Helaas, zodra basisscholen
de jeugd weer oproepen om het leven van
hun onderwijzers zo veel mogelijk te ver-
gallen moet ook de publicist zijn taak her-
vatten. Al peinzend over het te schrijven
onderwerp dwalen zijn gedachten af. Nog
nagenietend over het geflirt aan 't strand
verscheen verder terug in de tijd ook nog
dat leuke vriendinnetje van de zangschool in
de Brigittenstraat. De zangschool .,Bel Can-
to" van Catharina van Rennes, de zeer be-
kende, in 1940 overleden, Utrechtse zang-
kunstenares, zanglerares en conr.poniste.
Op verzoek van onze toenmalige burge-
meester Fockema And.eae componeerde
Catharina van Rennes in 1929 het Stedelied
van Utrecht; een lied dat het volkslied van
Utrechts burgerij moest worden, maar dat
bij de bevolking niet aansloeg en daardoor
in de vergetelheid wegzonk. Over honderd
jaar zal aan dit lied wellicht weer eens aan-
dacht worden geschonken, zoals hieronder
gebeurt met het Stedelied van Utrecht in
1855 geschreven door Helvetius van den
Bergh.
Met de weergave van een drietal coupletten
van de 29 uit dit bijna honderdtwintig jaar
oude lied wordt de flirtation met twee stede-
liederen besloten.
Gedoog dat U mijn zang omvat,
O grijze Stad
Die frissche jeugd blijft toonen.
Met regt zijt Ge op Uw schoonheid prat.
En wordt het voorregt hoog geschat
Van op Uw grond te wonen.
De singels, die U, zes in tal,
Met gracht en al,
Zoo pittoresk omringen,
Behoefden slecht een waterval,
Om met een Duitsch romantisch dal
N ar de eerekroon te dingen.
Ziezoo, daar ligt mijn rijmlaarstaf:
Mijn lied is af.
Vindt gij 't, geleerde heeren,
Wat al te kreupel, saai of laf?
Die kwaad gedaan heeft, moog' tot straf
Het driemaal declameren.
Schuiframen
Over schuiframen, hier ook wel Engelse schuifra-
men - en, hoe aardig, in Engeland weer dutchwin-
dows genoemd, vond ik in het boekje „Utrecht"
door J. D. C. van Dokkum (1918), uit de serie „Ons
Mooie Nederland", op blz. 140, betreffende Huize
ter Meer te Maarssen, het volgende: „De heer Van
Lockhorst" die in de 18e eeuw den nieuwen bouw
tot stand bracht, ging er prat op, dat zijn huis het
eerste in Nederland was, dat schuiframen had. Dat
was een noviteit, welke in die dagen weinig minder
opzien baarde dan een tiental jaren geleden de uit-
vinding van de vliegmachine en de Marconi-
graaf . . ."
In het boekje over Het Slot van Zeist, door me-
vrouw Aleid W. van de Bunt, uit 1969, staat op blz.
10: „Maar dan is toch het hoofdgebouw aan de
beurt, dat gaat prijken met een absolute nieuwig-
heid. Jacob Roman (de bouwmeester) brengt hier
voor de eerste keer in de Nederlandse bouwge-
schiedenis „schuiframen" aan".
Blijft voor mij de vraag of het nu Huize ter Meer of
Het Slot van Zeist was, dat als eerste in Nederland
schuiframen bezat.
Wie kan daarop het antwoord geven?
Groenekan                                        A. 1. A. M. Lisman
G4
-ocr page 65-
DE BEELDENLAAN
OP OUD-AMELISWEERD
linkerhand vruchten. Ook op een naast hem staan-
de boomstam bevindt zich een vruchtenfestoen.
Ze hebben niets van de mysterieuze beelden-
groepen in een doolhoftuin te Bomarzo bij Viterbo,
waarvan Hella Haasse zin en herkomst heeft
getracht te benaderen (De tuinen van Bomarzo,
1968). Het zijn zes forse, reële beelden, rechts en
links geplaatst langs een gedeelte van de laan
die het huis Oud-Amelisweerd regelrecht verbindt
met de Weg naar Rhijnauwen.
Een trouw bewandelaar van het in 1953 open-
gestelde „Bos van Oud-Amelisweerd" - bezit van
de gemeente Utrecht al ligt het op grondgebied
van Bunnik -, die ze in alle jaargetijden en bij
iedere weersgesteldheid heeft geobserveerd en er
steeds meer vertrouwd mee is geworden, ging
zich natuurlijk op den duur afvragen wat dat voor
beelden zijn, wie ze gemaakt heeft, hoe ze daar
terecht zijn gekomen.
Laten we eerst eens zien wat de beelden voor-
stellen.
Vier ervan zijn verbeeldingen, symbolen van de
jaargetijden:
1.    Flora (Lente): een jonge vrouw met opzij ge-
wend hoofd. Van de linker tegen de borst geheven
hand hangt een guirlande van rozen neer; de
rechterhand houdt een festoen van bloemen vast.
Om de rechterbovenarm bevindt zich een band,
waardoor de slip van een kleed getrokken is, dat
achter haar om naar de grond valt.
2.  Ceres. (Zomer): een wat rijpere vrouwenfiguur,
waarvan de rechterhand een guirlande van koren-
aren laat afhangen. Achter haar, tot halver hoogte
en op de voorgrond korenschoven. De linkerhand
rust op een boven die schoven geplaatste meloen
of pompoen.
3.  Bacchus (Herfst): een zware mannenfiguur met
druiventrossen om hoofd en middel, houdt in de
EXCURSIES
5 oktober: Bezoek aan de
tentoonstelling Belle van
Zuylen in het Slot Zuylen,
met rondleiding.
14 uur: vertrek per bus
vanaf de Kruisstraat; 16
uur vertrek uit Zuylen te-
rug naar Utrecht.
Kaarten vanaf dinsdag 24 september ver-
krijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat
25, Utrecht a ƒ5,—. Per giro, no. 575520,
met 50 et. extra voor de toezending der
kaarten.
De Discus is 's maandags gesloten tot 13.30
uur.
9 november: Tentoonstelling Driehonderd
jaar Evangelische Broedergemeente.
1330 u.: Rondleiding in het Rijksarchief,
A. Numankade 31, Utrecht, door mr. H. Leeu-
wenberg, onder wiens leiding de tentoon-
stelling tot stand kwam.
Vandaar per bus naar Zeist voor een be-
zichtiging van het gebouwencomplex van
de Broedergemeente o.l.v. prof. C. L. Tem-
minck Groll. 17 uur vertrek per bus uit
Zeist naar Utrecht.
Kaarten vanar dinsdag 29 oktober a ƒ 5,—,
verkrijgbaar op bovenvermelde wijze. Bij
eigen vervoer is de prijs f 3,50.
september 1974
47e jaargang
nummer 8
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 31 23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
65
-ocr page 66-
4. Hiems (Winter): een oude, zwaar bebaarde
man. Om het lichaam is een van de rechter-
schouder afhangend kleed gedrapeerd. Rechts van
hem bevindt zich een kleine pot waaruit een vlam
opstijgt. De linkerhand houdt hij, om haar te ver-
warmen, boven de vlam.
Italiaanse afkomst
Een dergelijke, aan de klassieke oudheid ontleende
groep figuren is sedert de Renaissance een ge-
liefd motief bij park- of stadsversiering. Dat in
Florence de vier jaargetijden in barokke verbeel-
ding, twee aan twee, op de Ponte a santa Trinita
over de Arno staan, wordt hier slechts als één
voorbeeld uit vele vermeld. Ook daar is l'Estate -
de zomer - met een korenschoof en l'Automno -
de herfst - met druiventrossen geornamenteerd.
Italië is van nature het land van de openlucht-
beelden.
Ook de Amelisweerdse beelden zijn van Italiaanse
afkomst. De maker heeft drie van de vier op het
voetstuk gesigneerd:
1.   Angelus Marinallio (met de toevoeging SP =
SCulpsit(?));
2.   Vicentinus . Hace (?), met onvoltooid (?) jaartal
MDCC;
4.   Angeli Marinallio.
De beeldhouwer Angelo Marinali (geb. 29 mei 1654
te Bassano, overleden te Vicenza(?) in 1720(?)),
werkte alleen of ook met twee broers te Venetië,
Verona en Vicenza. Vandaar tekenden ze werk uit
hun atelier ook wel met Vicentino of iets der-
gelijks.
Voor zover na te gaan zijn de meer dan levens-
grote beelden van zeer goede kunststeen, een
soort afgietsel als men wil, een techniek die ook
in de 18e eeuw al bekend was.
Behalve deze vier staan nog twee andere figuren
aan de laan op Amelisweerd, wat kleiner van
formaat, van andere hand blijkbaar, wat onpersoon-
lijker van expressie. Naar de attributen te oor-
delen, stellen ze waarschijnlijk voor:
5.  Apollo: een jonge man met een pijlenkoker op
de rug en een naast hem staande cither.
6.   Hercules(?) of lason(7): een tamelijk jeugdige
man, die in de opgeheven rechterhand een beker(?)
vasthoudt; zijn elleboog steunt op een afgeknotte
stam, waarvan een dierenvel afhangt, waarin de
kop van een dier nog zichtbaar is (gulden vlies(?)).
Om het middel een gordel van wingerdblad. De
linkerhand houdt tegen de dij een bosje eikeblad
met eikels vast. Dit beeld staat op een sierlijke
rococo-sokkel, terwijl de andere vijf beelden door
onversierde vierkante voetstukken gedragen wor-
den.
Deze zes beelden hebben lange tijd gestaan in
het park van het kasteel Beverweerd, onder Werk-
hoven. Hoe en wanneer zij daar kwamen schijnt
niet meer bekend te zijn, al komt de gedachte op
aan het midden van de 19e eeuw, toen H. J. C. J.
baron van Heeckeren het huis door architect C.
Kramm al te hartgrondig deed verbouwen.
In de loop van zeven eeuwen was Beverweerd
nooit anders dan door huwelijken of vererving in
handen van nieuwe eigenaars overgegaan. Tot in
1958   mevrouw L. gravin von Castell zu Castell,
geb. van Rechteren Limpurg kasteel en park, zon-
der de bijbehorende landerijen, verkocht aan het
„Religieus Genootschap der Vrienden (Quakers)",
dat te voren te Ommen (Vilsteren) een lagere
school met internaat in stand hield. Als „Inter-
nationale school Beverweerd", sedert september
1959  onder bestuur van de Stichting voor Quaker-
scholen in het kasteel voortgezet en uitgebreid,
werd zij in 1972, toen de dagelijkse leiding in han-
den van niet-leden van het Genootschap was over-
gegaan, omgedoopt in „Stichting Internationale
Scholen Beverweerd/Vilsteren".
Vreemde geschiedenis
Zijn de beelden in 1958 mee van eigenaar ver-
anderd? Het is een vreemde geschiedenis. Het
Genootschap verkeerde in de stellige overtuiging
dat de beelden in de verkoop begrepen zouden
zijn. Maar op de morgen dat de overdracht van
het kasteel zou plaats hebben, liet mevrouw Cas-
tell (zoals zij door haar pachters genoemd werd)
de beelden, zonder enige kennisgeving, weg-
voeren. Eigenzinnig was deze dame, die ook het
wapenschild in de gevel van het kasteel deed
weghakken, wel.
Het Genootschap, in die tijd druk bezig met de
inrichting van het complex tot opleidings-internaat,
heeft zich na vergeefse protesten tenslotte bij de
situatie neergelegd, waaraan de oude huiver van
de Quakers voor rechtsgedingen mede debet zal
zijn geweest.
Mevrouw Castell heeft daarna de beelden in
eeuwigdurend bruikleen aan de gemeente Utrecht
afgestaan. En deze achtte een laan op Oud-
Amelisweerd die, merkwaardigerwijze de naam
Beeldenlaan droeg maar geen beelden had, de
aangewezen plaats om de schenking onder dak te
brengen, onder het bladerdak van de langs die
laan oprijzende bomen, wel te verstaan. Het is
wonderlijk, hoe goed ze, over en weer versprin-
gend geplaatst, het daar doen. Ze zijn opnieuw
een sieraad van een landgoed, waar ieder ze kan
gaan bewonderen.
Of zou men, om zich ergernis te besparen, maar
liever niet gaan kijken?
Na een tiental jaren van ongestoord staan, zijn
ook deze beelden object geworden van de heden-
-ocr page 67-
Al deze vernielingen moeten in combinatie en met
expresselijk meegebracht materiaal hebben plaats
gehad. Een af en toe rondfietsende plantsoen-
wachter en het sporadisch ritje van een politie-
auto kunnen blijkbaar dergelijke kwaadwilligheden
niet voorkomen.
J. W. C. van Campen
Naschrift van de redactie
De afdeling gebouwen en monumenten van de
Dienst van Openbare Werken heeft begin dit jaar
een rapport opgesteld over de schade die deze
beelden door vandalen en weersinvloeden te lijden
hebben. Hierin zijn voorstellen gedaan voor betere
conservering en opstelling in een meer bescherm-
de omgeving. Als het gemeentebestuur hiertoe
besluit, zullen de beelden dus binnen hopelijk
afzienbare tijd een gunstiger lot krijgen.
daagse destructie-zucht, die zich overal, ook in
Utrecht, doet gelden.
Een kleine kroniek van de vernielingen binnen één
jaar:
Eind maart 1973: de hand die de oude man boven
het vuurtje houdt, afgeslagen. (Eerder was al een
brok van de korenschoofpartij van Ceres afge-
hakt).
Tijdschrift over kastelen
België kent een tijdschrift dat onder de schone
titel „De woonstede door de eeuwen heen" vier
keer per jaar beschrijvingen publiceert over
kastelen en andere historische woonhuizen in de
stad en op de buiten. Met ingang van het lopende
jaar geeft de Koninklijke Vereniging der Histo-
rische Woonsteden van België dit blad nu uit
samen met de Nederlandse Kastelenstichting; de
redactie is daartoe met een paar Nederlanders
uitgebreid. Men kan zich voor ƒ 22,— op dit tijd-
schrift abonneren bij de Nederlandse Kastelen-
stichting, Van Ostadelaan 23, Muiderberg (N.H.).
Ik heb inmiddels twee nummers ervan gezien. De
halve inhoud van het maartnummer was gewijd
aan kasteel Het Nijenhuis en de daarin bewaarde
kunstschatten, bekend als de verzameling van de
Stichting Hannema-De Stuers Fundatie. Uiteraard
is het D. Hannema zelf die twee artikelen hier-
over heeft verzorgd. Voor juni heeft E. A. Canne-
man een bijdrage over de Walenburg geschreven.
In de Belgische artikelen, die overigens de meer-
derheid uitmaken, komen behalve kastelen ook
oude hoeven en stadshuizen aan bod. De schrij-
vers gaan niet alleen in op de architectonische
kant van de behuizingen maar ook op de inrichting
en op de geschiedenis van de bewoners.
De levensgewoonten van ons buurland maken dat
de inhoud in feite gehalveerd kan worden. Alle
artikelen verschijnen namelijk zowel in het Frans
als in het Nederlands. Gelukkig is de illustratie-
mogelijkheid zó overvloedig dat die niet bij de
anderstalige versie herhaald wordt.
L v. 7.
De Winter aan de Beeldenlaan op Oud-Amelisweerd.
Tussen 19 en 22 april 1973: vijf van de zes beelden
werden met een gemene rode verf besmeurd, het
ergst Hercules, over wie wel een halve emmer
uitgegoten leek; de rest werd over de andere
beelden verdeeld. Na enige tijd is de verf, zo
goed of slecht het ging, door een van de ge-
meentediensten verwijderd.
23 januari 1974: Apollo achterover van zijn voet-
stuk gegooid aangetroffen. Eind februari was hij
weer overeind gezet. Tegelijk bleek Hercules' knie-
schijf (vermoedelijk al een vroegere restauratie)
afgeslagen te zijn. De dader of een vinder legde
de knieschijf naast het beeld op het voetstuk.
4 maart 1974: de knieschijf is verdwenen, hetzij
weggenomen of in veiligheid gebracht. Van Apollo
is de boven zijn koker uitkomende pijlenbundel
afgeslagen, evenals een hoek van het voetstuk.
67
-ocr page 68-
Oude kaarten van de provincie Utrecht
In tegenstelling tot andere provincies heeft Utrecht
bij mijn weten nog niet eerder een tentoonstelling
aan de oude kartografie van het gewest gewijd.
Bij de oudsten onder de kaartenliefhebbers leeft
nog de goede herinnering aan de zeer belangrijke
tentoonstellingen in het Stedelijk Museum van
Amsterdam, van 1917 (kaarten van Hollands
Noorderkwartier) en 1921 (kaarten van Holland
tussen Maas en IJ).
In tegenstelling tot de spectaculaire veranderingen
in het kaartbeeld van Noord- en Zuid-Holland,
heeft de provincie Utrecht in de loop der eeuwen
niet zo veel opvallende topografische veranderin-
gen ondergaan. Misschien is dat wel de reden
dat er nooit eerder een tentoonstelling aan de
oude kartografie van Utrecht gewijd werd. De
bestuursstructuur, hoewel erg interessant, heeft
niet, zoals bij de vele waterschappen in Noord-
Holland tot een voortdurende stroom van polder-
kaarten geleid. De bisschoppen en de kapittels
zijn niet kaart-minded geweest, hetgeen blijkt uit
het achterwege blijven van voor het publiek be-
stemde kaarten. - De bisschoppen en kapittel-
besturen hebben daarentegen wel een goede
grondboekhouding van hun bezit aangelegd, waar-
van de zgn. kaartboeken op de tentoonstelling
getuigen. - Utrecht, een gewest met centrum-
functie, dient zich op de kaarten goed te presen-
teren. Helaas moet opgemerkt worden dat de grote
landelijke bedrijven die in de stad Utrecht hun
zetel hebben tot op heden nauwelijks van de land-
kaart gebruik gemaakt hebben om zich te mani-
festeren.
Tot zover enkele bezwarende getuigenissen tegen
de omstandigheden die het de kaartenliefhebber
moeilijk gemaakt hebben om een goed afgebakend
beeld van de ontwikkeling van Utrecht's karto-
grafie te krijgen. Daarom valt het erg te prijzen
dat ir. J. D. M. Bardet het initiatief tot deze ten-
toonstelling genomen heeft, want er is wel degelijk
een uniek en interessant overzicht van de oude
kaarten van Utrecht te geven. De opgave tot
duidelijke presentatie is echter moeilijker dan bij
de meeste andere provincies, omdat Utrecht ten
dele overlapt wordt door „buitengewestelijke"
kaarten. (Landen van Woerden; Gooiland; Amstel-
land).
Vooral in de 16e en in de eerste helft van de 17e
eeuw is de presentatie van de provincie als een
regionale eenheid nog niet algemeen in de karto-
grafie toegepast. De verzamelaar van overzichts-
kaarten zal daarom genoodzaakt zijn om bijv. ook
kaarten van Holland in zijn collectie op te nemen.
Aan het bovengenoemde initiatief is tevens een
verdieping in de studie van de oudste overzichts-
kaart van de provincie te danken: de kaart van
Cornelius Anthonisz Hornhovius uit 1599. Blijk-
baar moest de dwang van het schrijven van een
tekst voor de catalogus de aanleiding tot een
verdiepte studie zijn, hetgeen weer geleid heeft
tot de tekst voor een facsimile-uitgave.
Met medewerking van het Rijksarchief in de pro-
vincie Utrecht en de Universiteitsbibliotheek te
Leiden heeft de Uitgeversmaatschappij Canaletto
BV te Alphen aan den Rijn een heruitgave van de
kaart van Hornhovius verzorgd, die voorzien van
een uitvoerige beschrijving op de tentoonstelling
verkrijgbaar is. (Schaft men zich deze uitgave op
de tentoonstelling aan, dan kost deze ƒ 8,50; koopt
men tevens de catalogus (ƒ 6,50), dan betaalt men
dus f 15,—. Normaal kost de kaart ƒ 10,—-. Red.)
Ofschoon de provincie Utrecht, in tegenstelling
tot Holland, in de 17e eeuw niet rijk bedeeld werd
met overzichtskaarten is de produktie van niet
voor het publiek bestemde kaarten zeer aanzien-
lijk. Hiermee wordt bedoeld: de handschriftkaarten
van de grondboekhouding, vaak verzameld in zgn.
kaartboeken. Het grootgrondbezit van kerk en
ridderschap, karakteristiek voor de provincie
Utrecht, wordt op de tentoonstelling in een aantal
fraaie handschriftkaarten en kaartboeken tot uit-
drukking gebracht, waarvoor met dankbaarheid
gewag gemaakt wordt van de medewerking van
het Rijksarchief.
Parkstreken
Een van de mooiste karaktertrekken van de oude
kartografie van Utrecht is de sprekende uitbeelding
van de parkstreken langs de Vecht, in het Kromme
Rijngebied, op de Heuvelrug, enz. De bekendste
onder deze topografische kaarten zijn op de ten-
toonstelling bijeengebracht, maar er zullen zich
onder de getoonde objecten toch ook exemplaren
bevinden die niet algemeen bekend zijn.
Weinig bekend is ook de rol die Utrecht in de
militaire kaartering gespeeld heeft. Zowel de
Hollandse als de Gelderse Waterlinie hebben op
het grondgebied van de provincie reeds in de 18e
68
-ocr page 69-
eeuw zeer gedetailleerde topografische kaarten
opgeleverd. Deze militaire kaarten in handschrift,
daterend uit het eind van de 18e en het begin
van de 19e eeuw, werden pas in 1960 uit het
Geniearchief naar het Algemeen Rijksarchief over-
gebracht en voor het publiek opengesteld. Het is
de eerste maal dat zij in Utrecht tentoongesteld
worden.
Een ander aspect, uniek voor een rivierprovincie,
is de goed ontwikkelde kaartering van de rivier
de Lek, waarvan fraaie voorbeelden uit de 18e
eeuw getoond worden.
Getracht is om de ingewikkelde geschiedenis van
de ontwikkeling van de kartografie van Utrecht op
een overzichtelijke wijze te etaleren en in een
catalogus te beschrijven. Daarbij is dankbaar ge-
bruik gemaakt van de medewerking van personen,
die reeds ervaring bezaten met het speurwerk
naar de oude kaarten van Nederland in het alge-
meen, en van Utrecht in het bijzonder.
Wellicht dat deze tentoonstelling en de toelichten-
de tekst in de catalogus het begin vormen van
een specialisering in de studie van de historische
kartografie van Utrecht, want er valt op dat terrein
een achterstand t.o.v. andere Nederlandse ge-
westen in te halen.
De Bilt                                     Prof. dr. ir. C. Koeman
Tentoonstelling: „Kaartmakers van het Sticht",
historische kartografie van de provincie Utrecht.
Provinciehuis, Achter St. Pieter 20, 4 oktober - 8
november van 10.00 tot 16.00 uur.
Driehonderd jaar geleden overleed:
IJSBRAND VAN DIEMERBROECK
Magdalena Sassen. Op 1 november 1627 werd hij,
na in Utrecht de Latijnse school doorlopen te
hebben, in Leiden als student in de medicijnen
ingeschreven2). Hij werd daar in de „Leer van
Hippocrates" ingewijd door Heurnius jr. (1577-
1652) en Falcoburgius (1581 -1680).
Zijn studie heeft Van Diemerbroeck in Frankrijk
afgesloten met het halen van de doctorshoed in
Angers in 16343). Deze universiteitsstad, hoofd-
stad van het hertogdom Anjou, had in de Noorde-
lijke Nederlanden een zekere vermaardheid. Talrijke
studenten promoveerden er, onder wie de ge-
broeders Johan en Cornelis de Witt op 22 december
16454) Reinier de Graaf, bekend om zijn experi-
mentele onderzoekingen van de alvleesklier en de
geslachtsorganen, zou 31 jaar later het voorbeeld
van zijn Utrechtse leermeester Van Diemerbroeck
navolgen. Hij promoveerde eveneens in Angers op
23 juni 1665 5).
Angers, dat reeds sedert 1364 een universiteit had,
kan in zekere zin vergeleken worden met de uni-
versiteit van Harderwijk in Nederland, waar men
weliswaar geen volledige studie kon volgen, doch
wel promoveren 6).
Terug in Nederland
Na zich nog enige tijd als legerarts in Poitier te
hebben opgehouden 7), vestigde Van Diemerbroeck
zich in 1635 als arts te Nijmegen. Hier maakte hij
de pestepidemie van 1635 mee, die tot de ergste
behoort, die Nijmegen en omgeving ooit heeft ge-
teisterd. Zesduizend Nijmegenaren overleden, bijna
We schrijven het jaar 1649. Er heerst onrust en
een ontevreden stemming onder de medische
studenten in Utrecht. De reden hiervan is het feit,
dat er na het vertrek van de hoogleraar Willem
van der Straaten (1593-1681) naar het hof in
's-Gravenhage, te weinig colleges worden gegeven
en er te weinig gelegenheid is om in het openbaar
te disputeren of te promoveren. Vanaf 17 maart
1636, één dag na de plechtige opening van de
Utrechtse Academie, had Van der Straaten college
gegeven '); doch het ambt van lijfarts van Frederik
Hendrik was in 1648 niet langer te combineren
met het hoogleraarschap in Utrecht. Te veel werd
hij weggeroepen naar Den Haag of naar het leger
te velde om de Prins in deze laatste jaren van de
80-jarige oorlog bij te staan.
Geruime tijd was er reeds verlopen, voordat er
een opvolger voor Van der Straaten was gevonden
en om de „dolerende studenten", die ongeduldig
werden, „niet langer op te houden", werd ten
slotte IJsbrand van Diemerbroeck (1609-1674)
bereid gevonden om de vrijgekomen hoogleraars-
stoel in te nemen. Aanvankelijk werd hij als buiten-
gewoon, doch in april 1651 als gewoon hoogleraar
benoemd, om samen met zijn aanwezige ambtge-
noot Hendrikus Regius (1598-1679) de Medische
Faculteit uit te maken.
Zijn studieperiode
IJsbrand van Diemerbroeck werd op 13 december
1609 te Montfoort geboren als zoon van Gijsbrecht
van Diemerbroeck, burgemeester van Montfoort en
-ocr page 70-
rekening nemen. Na langdurige beraadslaging
werd ten slotte overeengekomen, dat de kosten
van het transport van de kadavers door de Vroed-
schap zouden worden betaald en dat voor het
overige, naast de geheven entreegelden voor deze
openbare „vertoningen", Van Diemerbroeck zelf
financieel zou bijspringen 14).
Reeds in het begin liet de collegiale samenwerking
tussen de beide hoogleraren Regius en Van
Diemerbroeck te wensen over. Ook later zijn er
vele botsingen tussen hen geweest. Nog vóór de
bezetting van Utrecht door de Fransen in het
Rampjaar 1672 was Regius met zijn gezin naar
Amsterdam uitgeweken. Van Diemerbroeck nam
„in sijn absentie de affaires van de Academie"
waar en examineerde en promoveerde de studen-
ten. Na de terugkeer van Regius in 1673 maakte
deze aanspraak op de emolumenten, die Van
Diemerbroeck had getrokken, hetgeen weer aan-
de helft van het aantal inwoners in die dagen 8).
Van Diemerbroeck heeft actief deelgenomen aan
de bestrijding van deze epidemie en zijn ervarin-
gen daarbij opgedaan te boek gesteld. In 1646
verscheen in Arnhem zijn De Peste libri quatuor.
De stedelijke regering van Nijmegen erkende in
1636 zijn goede diensten tijdens deze epidemie
bewezen, door hem tot stadsmedicus aan te stellen
op een traktement van „hondert daeler jaerlicx"9).
De Utrechtse periode
Na 1644 zien we Van Diemerbroeck, die onenig-
heid had gekregen met zijn mede-,,staddoctoer",
Emanuel van Mandeville 10), Nijmegen verlaten en
zich naar Utrecht begeven. Hier, in de geboorte-
stad van zijn echtgenote, Elisabeth van Gessel, is
hij eerst medicus doctor en wordt hij later tot
hoogleraar aan de universiteit benoemd.
Van Diemerbroeck heeft het zeker aan zijn familie-
relaties in Utrecht te danken gehad - zijn schoon-
vader was provinciaal geneesheer -, dat men over
het bezwaar is heengestapt, dat hij tot de Remon-
strantse Broederschap behoorde n). Bij zijn aan-
stelling was uitdrukkelijk verklaard, dat de vroegere
resolutie om alleen belijders van de „ware Christe-
lijke Gereformeerde religie" tot ambtenaar te
benoemen, „in haar geheel bleef" '2). Maar ook
de faam, die Van Diemerbroeck tijdens de pest-
epidemie in Nijmegen had verworven, zal hebben
meegewerkt om hem in de vrijgekomen hoog-
leraarsplaats te benoemen.
Van Diemerbroeck aanvaardde zijn ambt als hoog-
leraar met het uitspreken van een rede, getiteld
Oratio de reducenda ad medicinam chirurgia. Zijn
jaarwedde bedroeg duizend gulden, waarbij nog
kwam tachtig gulden als wijn- en tabbaardgeld 12).
In het Academiejaar 1655- 1656 was Van Diemer-
broeck rector van de Senaat. In de eerste vijftig
jaren van het bestaan van de Utrechtse universi-
teit schijnt het reeds dikwijls te zijn voorgekomen,
al wordt er zelden in de senaatsnotulen melding
van gemaakt, dat de aftredende rector magnificus
aan zijn rectoraatsoverdracht een rede over een
bepaald onderwerp vooraf liet gaan. Van Diemer-
broeck hield zulk een voordracht op 16 maart 1656,
die getiteld was: „An literatis magistratus politicus
sit demandus?" 13).
Door de reeds vermelde familieverhouding tussen
Van Diemerbroeck en Van Gessel kon de eerst-
genoemde in de gelegenheid worden gesteld om
de studenten in het Catharijne Gasthuis klinische
lessen aan het ziekbed te geven, zoals dit ook
voorheen door Van der Straaten was gedaan.
De verzorging van de anatomische demonstraties
gaven Van Diemerbroeck in Utrecht veel zorgen.
Enerzijds was er een gebrek aan kadavers, ander-
zijds wilde de stedelijke regering de hoge kosten
die daaraan verbonden waren, nie voor haar
llsbrand van Diemerbroeck (1609-1674), gravure
van 1. Edeling naar Romein de Hooghe. Rechts op
de achtergrond de dom van Utrecht. Atlas van
Grolle, Rotterdam.
leiding was tot het schrijven van requesten aan
Vroedschap en Senaat15).
Onder de studenten, die Van Diemerbroeck onder
zijn leerlingen telde, moet met name Reinier de
7')
-ocr page 71-
7)  1. G. Graevius, Orationes quas Ultrajecti habuit,
Lugdi Batavorum (1717) 264.
8)  F. Gorissen, Stede-atlas van Nijmegen, Arnhem
(1956) 82.
9)  Raadsignaat van Nijmegen van 16 juli 1636.
10)  L. J. Rogier, Uit de Geschiedenis van de be-
oefening der geneeskunde inzonderheid te Nij-
megen,
Numaga VII (1960) 134-200.
11)  E. D. Baumann, l.c. 94.
12)  G. W. Kernkamp, De Utrechtse Universiteit,
Deel I, 1636- 1815, Utrecht (1936) 100.
13)  Ibid. 111.
14)  Ibid. 245.
15)  Ibid. 174.
16)  Album Studiosorum Academiae Rheno-Trajec-
tinae MDCXXXVI - MDCCCXXXVI, Utrecht (1886)
Kol.
55. De inschrijving geschiedde onder het
rectoraat van lohannes Leusden (1661), de datum
is niet vermeld; zie G. A. Lindeboom,
Reinier de
Graaf, Leven en werken, Delft (1973) 17.
Verdere literatuur
Banga, 1. Geschiedenis van de vroegere genees-
kunde en van hare beoefenaren in Nederland, 2
delen, Leeuwarden, 1868.
Baumann, E. D. Uit drie eeuwen Nederlandse Ge-
neeskunde, Meulenhoff, Amsterdam, z.j.
Baumann, E. D. Een lijfarts der Oranjes in de
XVIIde eeuw, Utrecht, z.j.
Houtzager, H. L. Reinier de Graaf, Spiegel Histo-
riael. 8ste jaarg. nr. 7/8, blz. 420-423, 1973.
Houtzager, H. L. llsbrand van Diemerbroeck (1609 -
1674), Scientiarum Historiae (ter perse), 1974.
Japikse, N. Johan de Witt, I. M. Meulenhoff, Am-
sterdam, 1918.
Kernkamp, G. W. De Utrechtse Universiteit (1636 -
1815) Deel I, Oosthoek's
u/tg. mij. Utrecht, 1936.
Lindeboom, G. A. Inleiding tot de geschiedenis
der geneeskunde, Haarlem, 1972.
Lindeboom, G. A. Geschiedenis van de medische
wetenschap in Nederland, Bussum, 1972.
Lindeboom, G. A. Reinier de Graaf, Leven en
werken. Elmar B.V., Delft, 1973.
Rogier,
L. 1. Uit de geschiedenis van de beoefe-
ning der geneeskunde inzonderheid te Nijmegen,
in: Numaga, VII, 134-200, 1960.
(1641 -1673) genoemd worden, die door zijn
igenoemde onderzoekingen wereldvermaard-
kreeg 16). Mede onder leiding van Van Diemer-
ick heeft De Graaf zich de kennis en vaardig-
in de ontleedkundige anatomie eigen gemaakt,
rvan hij later in Leiden en Delft veel profijt
'* gehad.
het einde van zijn professoraat heeft Van
nerbroeck zijn ontleedkundige studiën te boek
?ld. Anatomè corporis Humanis plurimis novis
■ntis instructa etc. (1672), waarin hij ook de
wste ontdekkingen op dit gebied opnam.
Her bekend dan Van Diemerbroeck's verdien-
op het gebied van de anatomie en de pest
jn gebundelde uitgave van ziektegeschiedenis-
welke in 1664 te Utrecht verscheen onder de
Disputationes practicae in morbis capitis,
\cis et intimi ventris 17). In die dagen, toen van
redelijke verklaring en behandeling van
liatrische patiënten nauwelijks sprake was,
Van Diemerbroeck verschillende gevallen
psychose en neurose duidelijk besproken in
"isputationes.
illeen door zijn geschriften, doch ook door
:it, dat IJsbrand van Diemerbroeck één der
3 hoogleraren is geweest van de Utrechtse
rsiteit, neemt hij een vooraanstaande plaats
ie rij van beroemde mannen uit onze boeien-
3dische historie.
Dr. H. L. Houtzager
n academische lessen opende Van der
*en met een redevoering, getiteld
Quam
da, utilis et necessaria sit nostri incognitio
■natomen. Zie E. D. Baumann, Uit drie eeuwen
rlandse Geneeskunde, Meulenhoff, Amster-
'z.j.) 57.
5um Studiosorum Academiae Lugd. Bat.
'XV - MDCCCLXXV, ts-Gravenhage (1875) Kol.
De inschrijving geschiedde onder het recto-
>an lohannus Polyandrus. Twee jaar eerder
ijn broer Gerard als student in Leiden inge-
jen (l.c, Kol. 185), onder het rectoraat van
Uus Walaeus op
5 juni 1625.
ieuw Nederlands Biografisch Woordenboek
3W) Deel III, 287.
. Japikse, Johan de Witt, Amsterdam (1928) 21.
. L. Houtzager, Reinier de Graaf, Spiegel
riael VIII (1973), 420-423.
rankrijk kende destijds 15 oude universiteiten
vel te: Parijs (1200), Toulouse (1223), Mont-
>r (1284), Orléans (1305), Cahors (1322),
■rs (1364), Orange (1365), Aix (1409), Döle
2), Caen (1436), Valence (1454), Nantes (1460),
-ges (1463), Bordeaux (1472) en Reims (1548).
P. D. Borchenin, Étude sur les académies
testantes en France, These, Paris (1882).
Herinnering en vraag
Op de verkleinde reproduktie van de kaart van
Petrus Kaerius (Pieter van de Keezen), die als
voorplaat van het Maandblad dienst doet, vind ik,
gewapend met een vergrootglas, ten noordoosten
van de stad een streek, waarin niet anders ge-
schreven staat dan „Melaten". Vermoedelijk een
verbastering uit de 17e eeuw of vroeger van
71
-ocr page 72-
fabrieken: de beenzwart- en de loodwitfabriek.
Mijn vraag is nu: was het toeval of met een be-
paalde bedoeling dat deze Finsen-inrichting bijna
op dezelfde plaats werd gesticht als waar in 1616,
het jaar van de uitgave van de kaart, een grote
ruimte voor „melaten" was aangewezen en een
gebouw „Bethlem", wellicht bestemd voor ver-
pleging van deze lijders?
Zeer waarschijnlijk is deze Finsen-inrichting reeds
lang ondergebracht bij een der grote ziekenhuizen
en gebeurt de behandeling in onze tijd met toe-
passing van radium-actieve bestraling. Was dr.
Finsen een der eersten bij de behandeling van
lupus?
Aalst-Waalre                                           D. Veersema
„melaatsen". Ook komt dicht bij de Vecht de naam
Bethlem voor waarmee wellicht een kloosterlijk
gebouw van de Karthuizers wordt aangeduid,
waarin de lijders aan melaatsheid (in de 20e eeuw
,,lupus" genoemd) konden worden afgezonderd
en verpleegd.
Nu werd later, begin 20e eeuw, aan het noordelijk
uiteinde van de stad een inrichting gebouwd,
waarin patiënten die aan lupus leden, werden be-
handeld volgens de nieuwe methode van dr. Finsen
(een Zweed) de zgn. stralenbehandeling.
Op mijn speurtochten, ongeveer 75 jaar geleden,
kwam ik er af en toe met de paardentram die daar
bij de Vecht (de Hoge-landen) eindigde, een eind
voorbij de twee om hun kwade reuk beruchte
De Roy's kaart van Utrecht
Reeds lang ligt de heruitgave van de „Nieuwe
kaart van den lande van Utrecht" bij mij op een
aankondiging in het Maandblad te wachten. Nu
deze fraaie uitgave voor gereduceerde prijs ver-
krijgbaar zal zijn op de tentoonstelling van histo-
rische kaarten betreffende onze provincie wil ik
graag van tevoren een indruk geven van zijn
inhoud.
Het is een werkstuk van een ingenieur-landmeter,
Bernard de Roy, aan wie de Utrechtse Staten in
1676 opdracht hadden gegeven om hun gewest in
kaart te brengen. Twintig jaar later verscheen de
kaart bij de Amsterdamse uitgever Nicolaas Vis-
scher. Waarom de totstandkoming zoveel tijd
heeft moeten vergen, heeft de conservator van de
kaartenverzameling der Amsterdamse universiteits-
biblotheek, drs. A. H. Sijmons, die de heruitgave
van een inleiding voorzien heeft, niet kunnen
achterhalen. Het is o.a. mogelijk dat De Roy's
werkwijze de Staten teleurgesteld heeft. Zorgvul-
dig blijkt hij namelijk de stad Utrecht en haar
omgeving opgemeten te hebben, terwijl ook het
gebied rond Amersfoort er goed op staat dank zij
een iets oudere kaart daarvan. Andere delen van
de provincie heeft hij echter veel minder nauw-
keurig weergegeven. Als geheel blijft De Roy's
werk dan ook onder het niveau van de kaart-
makers van de Hollandse hoogheemraadschappen.
Maar voor het gewest Utrecht is zijn kaart, vooral
in de tweede door anderen herziene druk uit 1743,
ruim een eeuw gezaghebbend geweest.
Van de herzieningen uit de tweede druk zijn enkele
voorbeelden in de inleiding opgenomen. Verder
zijn daaraan ook de wapens ontleend en de mooie
gezichten op Utrecht, Amersfoort, Montfoort,
Rhenen en Wijk bij Duurstede van de graveur
Thomas Doesburgh. De reproductieuitgave is in
1973 verschenen bij Canaletto in een reeks her-
drukken van oude kaartwerken. Ze is ongeveer
een kwart kleiner dan de oorspronkelijke uitgave,
die eerv schaal van 1 : 50.000 had. Toch heeft dit
nog geleid tot een boekformaat van 39 bij 48 cm.
Het boek is gestoken in het groene kunstleer met
eenvoudige goudopdruk dat ook de „Kabinetten"
van deze uitgeverij siert. Wie de kaart als wand-
versiering wil gebruiken, waarvoor hij oorspronke-
lijk ook bestemd was, kan zich voor ƒ 28,50 een
losbladig exemplaar aanschaffen. Op de eerste
verdieping van het Rijksarchief hangt een gemon-
teerd ingekleurd exemplaar van de tweede druk
van deze kaart.
Op de tentoonstelling in het Provinciehuis (Achter
Sint Pieter 20, Utrecht, 4 oktober - 8 november,
van 10.00 tot 16.00 uur) zal dit kaartboek verkrijg-
baar zijn tegen gereduceerde prijs.                L. v. T.
Oproep
Zijn er onder onze leden wellicht nog oud-leer-
lingen van het Stedelijk Gymnasium in Utrecht,
die destijds in beheer gehad hebben archieven
of gedeelten daarvan van de schoolverenigingen
Isthmia, Amor, Melpomene en andere, en daar
nog restanten van bezitten. Willen zij zich zo
spoedig mogelijk in verbinding stellen met me-
vrouw Schimmelpenninck van het Gemeentelijk
Archief, Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
711814.
Dit met het oog op de tentoonstelling die wordt
ingericht t.g.v. het vijfhonderdjarig bestaan van
het U.S.G.
72
-ocr page 73-
Statutenwijziging "Oud-Utrecht"
Verleden jaar werd tijdens de voorjaars-leden-
vergadering aangekondigd, dat het bestuur voor-
nemens was spoedig een wijziging van de statuten
van onze vereniging aan de orde te stellen. De
thans van kracht zijnde statuten dateren - afgezien
van een wijziging in 1949, betrekking hebbend op
de uitbreiding van het werkterrein van de ver-
eniging - uit 1927 en zijn duidelijk aan aanpassing
en vernieuwing toe.
Thans is het zover. Dezer dagen wordt aan ieder
lid separaat toegezonden de concept-tekst voor
nieuwe statuten, opgesteld door ons lid notaris
F. H. Ebell, in nauw overleg met het dagelijks
bestuur. In de bestuursvergadering van 3 septem-
ber jl. werd de u voor te leggen tekst aangenomen.
Het is de bedoeling, dat deze in de najaars-leden-
vergadering op 14 november a.s. zal worden be-
handeld en - al of niet geamendeerd - goed-
gekeurd. Als vervolgens ook de Koninklijke
goedkeuring is verkregen wordt zij van kracht. De
definitieve tekst zal integraal worden gepubliceerd
in het Jaarboek 1975. Daarmee zal Oud-Utrecht
dan, naar de overtuiging van uw bestuur, statuten
bezitten overeenkomstig de geest van deze tijd.
De belangrijkste wijzigingen zijn vervat in de
artikelen 3, 4, 5, 6, 10, 19 en 21, Wij vragen daar-
voor speciaal uw aandacht.
Voor de nu lopende procedure tot wijziging der
statuten geldt artikel 10 van de huidige statuten.
Wij laten het hier in extenso volgen:
„Art. 10. Voorstellen tot wijziging der statuten of
tot ontbinding der vereeniging kunnen slechts
worden gedaan door het bestuur of door ten
minste
75 leden. In het laatste geval moeten de
voorstellen schriftelijk worden ingediend bij het
bestuur, dat uiterlijk 4 weken nadien een leden-
vergadering zal uitschrijven ter behandeling der
voorstellen.
Zij kunnen niet in behandeling genomen worden,
tenzij zij ten minste 14 dagen vóór de vergadering
schriftelijk aan de leden zijn medegedeeld.
Amendementen kunnen niet worden behandeld,
tenzij zij zoo tijdig schriftelijk aan het bestuur wor-
den medegedeeld, dat zij 3 dagen vóór de ver-
gadering ter kennis van de leden kunnen worden
gebracht.
De voorstellen kunnen niet in stemming worden
gebracht, wanneer niet minstens de helft der leden
aanwezig is. Kan uit dien hoofde over de voorstel-
len niet worden beslist, dan schrijft het bestuur,
met vermelding van het onderwerp op den op-
roepingsbrief, een tweede vergadering uit, welke
binnen 4 weken na de vorige moet worden ge-
houden en waarin alsdan door de aanwezige leden
wordt beslist.
De voorstellen behoeven voor hun aanneming een
meerderheid van 2/3 der geldig uitgebrachte stem-
men.
Wijzigingen in de statuten treden niet in werking,
alvorens daarop de nadere Koninklijke goed-
keuring is verkregen".
Zoals uit alinea 4 van dit artikel blijkt, moet in de
ledenvergadering waarin over statutenwijziging
wordt beslist, minstens de helft der leden aan-
wezig zijn, willen voorstellen in stemming kunnen
worden gebracht. Hoewel het bestuur rekent op
een grote opkomst, vleit het zich niet met de hoop,
dat op 14 november a.s. de helft van onze ca.
1600 leden aanwezig zal zijn. In verband daarmee
wordt, indien het vereiste aantal leden om 19.30
47e jaargang - nummer 9 - oktober 1974
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der
geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
oudutrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)19 86.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91 (tevens redactie-adres).
73
-ocr page 74-
uur bij opening van de vergadering niet aanwezig
is, deze terstond weer gesloten. Om 20.00 uur
diezelfde avond wordt dan de statutair binnen 4
weken na de vorige te houden tweede vergadering
(met dezelfde agenda) uitgeschreven, „waarin als-
dan door de aanwezige leden" - met een meerder-
heid van 2/3 der geldig uitgebrachte stemmen -
„wordt beslist".
Indien u op deze concept-statuten amendementen
wilt indienen, verzoeken wij u deze vóór 5 novem-
ber a.s. schriftelijk (conform art. 10 hierboven
vermeld) in te dienen bij het secretariaat. Het
bestuur zal dan de nodig geachte maatregelen
nemen om e.e.a. ter kennis van de leden te bren-
gen, daarbij het kostenaspect (porti!) nauwlettend
in het oog houdend.
In afwachting van het definitief tot stand komen
van de statutenwijziging beraadt het bestuur zich
op een aanpassing van het huishoudelijk reglement
aan de nieuwe situatie. Voorstellen daartoe zullen
u t.z.t. worden gedaan.
Wij rekenen graag op de actieve medewerking van
een zo groot mogelijk aantal leden.
Namens het bestuur:
A. H. R. Hoogezand, voorzitter.
Ledenvergadering
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de najaars-leden-
vergadering op donderdag 14 november om 19.30
uur in het Instituut voor Muziekwetenschap, Drift
21 te Utrecht.
Agenda
1.    Opening.
2.    Notulen van de ledenvergadering van 23 april
1974.
3.    Ingekomen stukken en mededelingen.
4.    Begroting 1975 met voorstel tot contributie-
verhoging.
5.   Voorstel tot statutenwijziging.
6.   Toelichting excursies 1975.
Rondvraag.
Sluiting.
7.
Ter voldoening aan de vereiste procedure bij
wijziging van de statuten, zoals die in artikel 10
van de vigerende statuten staat omschreven,
schrijft het bestuur, indien blijkt dat op deze ver-
gadering het statutair voorgeschreven quorum van
stemgerechtigde leden niet aanwezig is, een
tweede vergadering uit op dezelfde avond en in
hetzelfde gebouw om 20.00 uur, waarvan de agenda
gelijkluidend zal zijn (zie de toelichting door de
voorzitter op pag. 73).
Na afloop van de vergadering en de daarop aan-
sluitende koffiepauze zal een film worden ver-
toond.
Utrechts landschap
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van
Staatsbosbeheer zal er van 17 september tot en
met 3 november in het Centraal Museum een
tentoonstelling gehouden worden, die gewijd zal
zijn aan het landschap in de provincie Utrecht.
Rectificatie "Herrnhutters"
De in het augustusnummer vermelde inschrijvings-
termijn is een vergissing. Nog tot 1 november kunt
u intekenen op de bundel „Unitas Fratrum".
Om "De Utrecht"
Afbraak van de gebouwen van „De Utrecht" dreigt
werkelijkheid te worden. Op 14 augustus heeft de
minister van Binnenlandse Zaken ons bestuur ge-
schreven dat „uit de namens de Werkgroep Be-
houd „De Utrecht" aangevoerde argumenten niet
is gebleken, dat de raad niet tot de omstreden
besluitvorming had mogen komen; voor vernietiging
als gevraagd, bestaat dan ook geen aanleiding".
Op het nieuwe argument waarmee ons bestuur
zich bij het rekest van de werkgroep had aan-
gesloten (zie het meinummer) wordt verder niet
gereageerd.
De hoop kan worden opgegeven, want bij het ter
perse gaan van dit nummer waren de slopers al
volop bezig.
EXCURSiES
9 november: Tentoonstelling Driehonderd
jaar Evangelische Broedergemeente.
13.30 uur: Rondleiding in het Rijksarchief,
Alexander Numankade 31, Utrecht, door mr.
H. Leeuwenberg, onder wiens leiding de
tentoonstelling tot stand kwam.
Vandaar per bus naar Zeist voor een be-
zichtiging van het gebouwencomplex van de
Broedergemeente o.l.v. prof. C. L. Temminck
Groll. 17 uur vertrek per bus uit Zeist naar
Utrecht.
Kaarten vanaf dinsdag 29 oktober a f 5,—,
verkrijgbaar op bovenvermelde wijze. Bij
eigen vervoer is de prijs ƒ 3,50.
JA
-ocr page 75-
Ontwerp - begroting voor 1975
Voor het Maandblad, dat voor 1974 exacter kon
worden begroot, is voor 1975 een kostenstijging
van 15orzien.
Bij de „overige activiteiten" is rekening gehouden
met onze deelname in het kapitaal van een nieuwe
Stichting, die de uitgave van een reeks Historische
Monografieën over het Sticht zal gaan verzorgen.
Onder de „beheerskosten" is een post opgenomen
voor een vast secretariaat. De noodzaak daarvan
dringt zich op, deels om de al te zware taak van
de secretaris te ontlasten, deels om de continuïteit
van het bestuursapparaat te vergroten.
Al worden op bijna alle punten hogere inkomsten
verwacht, het is duidelijk, dat bij deze lasten-
verzwaring niet te ontkomen is aan een beduiden-
de verhoging van de contributie. Het Bestuur heeft
daarom na rijp beraad besloten om aan de a.s.
najaarsledenvergadering voor te stellen om de
contributie voor 1975 te bepalen op ƒ 30,—.
Overwogen is, of dit bedrag voor veel leden niet
te hoog is, en of de oplossing niet gezocht zou
moeten worden in beperking van Verenigingsuit-
gaven en -activiteiten. Het Bestuur heeft gemeend
deze weg niet te moeten inslaan, daar deze op den
duur zou leiden tot steeds verdere terugtrekking.
Juist in deze tijd eist de ideologie van onze Ver-
eniging een zeer actief beleid, dat kan steunen op
een positieve mentaliteit bij haar leden.
Anderzijds is onderkend, dat er leden zijn, die
duidelijk moeite zullen hebben om deze contributie
te betalen. Daarom stelt het Bestuur zich voor om
ten laste van 1974 een fondsje te vormen, waar-
mee in specifieke gevallen ter beoordeling van het
Bestuur, de helpende hand kan worden geboden.
Voorts is in de nieuwe ontwerp-statuten voorzien
in een Jeugdlidmaatschap met een gereduceerde
contributie.
Het Bestuur vertrouwt de hoofdlijnen van haar be-
leid met het bovenstaande voldoende duidelijk te
hebben weergegeven. Uiteraard staat dit beleid en
de daarop gebaseerde begroting ter discussie in
de a.s. najaarsledenvergadering.
Het Bestuur
n.h. de penningmeester
BATEN
Vaststelling
Begroting
1974
1975
Contributies
ƒ37.500 —
f 46.500 —
Advertenties Maandblad
,, 4.100 —
,, 5.000 —
Verk. Jaarb. & Maandbl.
500,—
„ 1.000 —
Verk. litho's Kuyk
—.—
,, 1.000 —
Opbr. excursies
,, 800 —
—,—
Subsidies e.d.
,, 300 —
300 —
Rentebaten
100 —
,, 2.500 —
ƒ43.300 —
f 56.300,—
LASTEN
Jaarboek
ƒ22.100 —
ƒ 30.350,—
Maandblad
„16.550 —
,, 18.900 —
Overige activiteiten
700 —
,, 1.700 —
Beheerskosten
,, 3.450 —
,, 4.850 —
Overige lasten
,, 500 —
500 —
ƒ 43.300 —
ƒ 56.300,—
Bij de begroting-1975
Door een gewijzigde administratieve opzet is -
voornamelijk bij de lasten - een andere rubricering
toegepast. Thans zijn alle aan ieder hoofdstuk
direct toerekenbare kosten daaronder opgenomen.
De ongekende scherpe stijging van de papierprijs
vormt - te samen met de gebruikelijke prijsver-
hogingen - de voornaamste oorzaak van de grote
lastenverzwaring. Daarbij komt, hetgeen reeds ver-
meld is bij de Jaarrekening over 1973, dat de
begroting voor het Jaarboek-1974 aanzienlijk te
laag zal blijken: Deze post zal vermoedelijk de
ƒ 25.000,— te bovengaan. Daarvan uitgaande is de
raming voor de einde-1975 te maken Jaarboek-
kosten gesteld op ƒ 30.350,—.
75
-ocr page 76-
UTRECHTS
ONBESTORVEN VERLEDEN VI
Na een bestaan van bijna een halve eeuw ver-
dween op 26 april 1918 het park Nieuweroord
achter een houten schutting, nadat het vóór die
verdwijning nog bijna twee decennia als een van
de mooiste Utrechtse openbare parken had dienst
gedaan. Deze grote tuin van uitheemse schoon-
heid werd vervangen door ruim 22 miljoen bak-
stenen. Onder leiding van de architect dr. ir. G. W.
van Heukelom werden deze stenen op elkaar
gevoegd door een laag hard wordende specie en
stond er op 2 mei 1921 een indrukwekkend bak-
stenen gebouw dat een oppervlakte beslaat van
houden. Zonder stroom immers konden de polder-
gemalen niet werken en voor een ondergelopen
land voelden de Duitsers uiteraard niets. Boven-
dien was ook stroom nodig om te kunnen tele-
foneren.
En telefoneren deden de Duitsers, maar ook, zij
het dan illegaal, de verzetsstrijders.
Wolter Heukels
Een Utrechtse verzetsgroep, daartoe speciaal in
dienst getreden bij de Deutsche Reichsbahn, be-
trok het derde administratiegebouw (Hgb. III) van
de spoorwegen. Het heette om het gebouw te
beschermen tegen terroristen, maar in werkelijk-
heid was het om van de daar aanwezige telefoon-
lijnen gebruik te kunnen maken en gesprekken af
te luisteren. Zwaar, maar machtig-goed werk is
toen in Hgb. III verricht. Dat dit werk een spel-
met-de-dood was, bleek ook hier. Afgeluisterde
gesprekken, die van belang waren voor het Geal-
lieerd Hoofdkwartier in Nijmegen, werden door-
gegeven aan de telefooncentrale van het postkan-
toor op de Neude. Voor de gesprekken met
Nijmegen zorgde daar de grote verzetsman Wolter
Heukels. Dit kostte hem later zijn leven. Op een
terrein aan de Vleutenseweg bij de machinefabriek
Stork-Jaffa N.V. werd hij op 22 januari 1945 ge-
fusilleerd.
Dat het september-maandsalaris voor het Utrechtse
spoorwegpersoneel, aanwezig in een kluis van het
Hgb. III, en passant in jute zakken op 'n bakfiets
naar de bank Vlaer & Kol aan de Oudegracht werd
gebracht, mag als een spectaculaire daad van
sabotage niet onvermeld blijven.
Dit is dan het verhaal van het verzet in Hgb. III,
tijdens de spoorwegstaking die dertig jaar geleden
begon en die wel heeft bijgedragen tot een sneller
einde van de oorlog, hoewel niemand had voorzien
dat deze staking - met alle daaruit voortvloeiende
moeilijkheden - nog bijna acht maanden moest
duren.
Vrijheid
De ontreddering die de Duitsers teweeggebracht
hebben, de verwoestingen door het oorlogsgeweld
ontstaan, de gesneuvelden van leger, vloot, lucht-
macht en koopvaardij, aan de omgekomenen uit
het verzet, de dertigduizend spoorwegstakers, aan
dit alles denkt de huidige generatie bijna niet
Hoofdgebouw
85 bij 105 meter. Het is het derde administratie-
kantoor van de Nederlandse Spoorwegen, door een
tunnel verbonden met het tweede kantoorgebouw,
dagtekenende van 1895, terwijl dit kantoor door
middel van een stenen luchtbrug aansluit op het
van 1870 daterende eerste hoofdgebouw (Hgb. I).
Toen in mei 1940 de Duitse horden ons land
haden overweldigd, sloot de directie van de Neder-
landse Spoorwegen, noodgedwongen, een akkoord
met de Duitsers. Het eerste lid van die overeen-
komst was: wij houden het bedrijf in eigen hand.
Hoewel vaak moeilijk, is deze voorwaarde steeds
nageleefd, want nazi's kregen bij de spoorwegen
geen voet aan de grond. Het tweede lid van het
akkoord luidde: wij zullen uw vervoersopdrachten
met zorg en stiptheid uitvoeren. Ook dit beding
is, ondanks alle moeilijkheden, nagekomen tot half
september 1944. Want op zondag 17 september
van dat jaar, 's avonds om kwart voor zes, gaf
onze toen in Londen zetelende regering, via de
B.B.C, het spoorwegpersoneel opdracht tot alge-
hele staking.
Op staken hadden de Duitsers de doodstraf ge-
steld. Niettegenstaande deze bedreiging was op
maandag 18 september 1944 het spoorwegverkeer
goeddeels lamgelegd. De bezetter liet in allerijl
zo'n vierduizend man spoorwegpersoneel uit Duits-
land komen en bracht het treinverkeer, uitsluitend
in z'n eigen belang, met heel veel moeite weer op
gang. Begin oktober kwamen er elke week enige
treinen met steenkolen uit Duitsland, in hoofdzaak
bestemd om de elektrische centrales op gang te
76
-ocr page 77-
documentatie over Maarssense families en het
eerste gedeelte van een langer stuk over architect
Alfred Tepe. De redactie verdient een gelukwens
met deze inhoud en een succeswens om dit peil
te behouden (opvoeren mag natuurlijk altijd!).
De twee archeologische lezingen die in november
gehouden zullen worden, zijn alleen voor leden
toegankelijk.
Andere activiteiten vallen weer in Loosdrecht te
signaleren. Deze kring is er zich namelijk goed
van bewust dat ds. Joannes de Mol precies 200
jaar geleden in Oud-Loosdrecht een porselein-
fabriek stichtte. In oktober vinden daarom de vol-
gende evenementen plaats: er wordt een boekje
uitgegeven (Europese Bibliotheek, Zaltbommel)
over de sociaal-voelende predikant en de fabriek,
het Loosdrechtse dorpsleven en de armenzorg in
de 18e eeuw; in een school, die op dezelfde plek
staat als de vroegere fabriek, wordt een kleine
tentoonstelling gehouden en een schimmenspel
vertoond over het leven van ds. de Mol (als 18e-
eeuwse „televisie") - het beroemde porselein zelf
blijft als steeds te zien in slot Sypesteyn; in de
kerk tegenover de school zal de unieke diaserie
van F. baron van Heeckeren van Waliën geprojec-
teerd worden, waarop details van het porselein
veel beter te zien zijn dan op de voorwerpen
zelf. Het origineelste nummer is de speciale kerk-
dienst op 20 oktober, waarin de predikant zijn
preek zal baseren op de intreetekst van ds. de
Mol, Openbaring 3:18 ...
Voor wie naar ik hoop door dit alles nieuwsgierig
is geworden en een kijkje wil gaan nemen in Loos-
drecht, laat ik plaatsen en ijtden volgen:
Ireneschool, Oud Loosdrechtsedijk 233, Oud Loos-
drecht; 19 en 21 oktober 10.30-17.00 uur: ten-
toonstelling, schimmenspel;
Herv. kerk, tegenover de school; 19 oktober 19.30
uur: diaserie;
Slot-museum Sypesteyn, Nw. Loosdrechtsedijk 150,
Nieuw Loosdrecht; 19 en 20 oktober 13.30-
17.00 uur.
L. v. T.
meer, want het nieuwe geslacht accepteert de door
hun ouders heroverde vrijheid als vanzelfsprekend.
W. F. van Schaverbeke
Literatuur:
A. Graafhuis, Utrecht, stad mensen en monumenten,
1963.
L. de long, De bezetting, 5, Amsterdam, 1965.
Krantenknipsels van 1932 en 1955.
Nieuws uit
verenigingen
in de provincie
Sinds ik gegevens verzamelde voor het overzicht
van de historische verenigingen in de provincie,
vorig jaar in het Jaarboek gepubliceerd, zijn
enkele kringen me op de hoogte blijven houden
van hun activiteiten. Graag wil ik daarvan iets
doorgeven aan lezers en leden van Oud-Utrecht.
Oud Woudenberg werd destijds niet als een bij-
zonder levendig gezelschap gepresenteerd. Intus-
sen is ,,de zo gewenste verzameling dia's" ge-
vormd. Allerlei mensen bleken opeens oude foto's
en briefkaarten te hebben en ter beschikking te
willen stellen, zodat een 200 dia's gemaakt konden
worden. Ze zijn ook al op verscheidene onder-
houdende avonden voor groepen uit de dorps-
gemeenschap vertoond.
„Een tijdschrift verschijnt liefst spoedig" na de
oprichting, schreef ik vorig jaar. Dat is door
Loosdrecht en Maarssen in dit jaar bevestigd,
terwijl ze daarbij een vervolg op hun oprichtings-
wedloop ten beste gegeven hebben. Loosdrecht
heeft dit keer gewonnen door al in maart en april
de eerste twee „Historische Kringeltjes" te produ-
ceren. Dit heeft geen grotere pretentie (voorlopig,
denk ik zo) dan een dun gestencild contactblaadje
voor de leden te zijn, waarin onder coördinatie
van de bestuurssecretaresse berichten, een artikel-
tje of wat kleinere ontboezemingen opgenomen
worden.
Maarssen kwam pas in juni op de tijdschriften-
markt, omdat het een „echte" periodiek wilde,
waarvan de vormgeving echter wat tegenslag te
verduren kreeg. Nu ligt er voor mij een 18 blad-
zijden tellend tijdschrift, groter dan het Maandblad,
in heel behoorlijke offset-uitvoering, met vijf arti-
kelen, over de onlangs overleden schilder Willem
van Leusden, Maarssens oude postkantoor, een
archeologische beschouwing, een greep uit R. Pos'
Kaartmakers
Wij vestigen nog even uw aandacht op de
tentoonstelling Kaartmakers van het Sticht,
georganiseerd door onze Vereniging. Deze
interessante expositie is tot 8 november te
bezichtigen in het Provinciehuis, Achter
St. Pieter 20, Utrecht.
Op werkdagen geopend van 10.00 tot 16.00
uur, 's zaterdags van 10.00 tot 14.00 uur.
Toegang gratis. Voor nadere informatie ver-
wijzen wij u naar het artikel van prof.
dr. ir. C. Koeman in ons septembernummer.
77
-ocr page 78-
Huibert Vogelzang
Een Bilthovense kolonist
Duurstede, kennelijk de notaris van Vogelzang die
natuurlijk de kosten moest betalen.
lagtlust
Vogelzang kreeg van de domeinen tien hectare
heidegrond in erfpacht voor 99 jaar, tegen een
jaarlijkse canon van in totaal f 8,—. De plaats van
zijn grond werd in de notariële akte aldus aan-
gegeven dat deze ten noorden grensde aan 's Rijks
domeinen, ten oosten aan het Israëlitisch Kerkhof
en 's Rijks domeinen, ten zuiden aan de heer
Dumont - dit moest zijn Diemont - en ten westen
aan de Prinsche Laan of Soesdijkerstraatweg. Het
Jodenkerkhof, waarvan nu alleen nog maar het
zuidwestelijke hoekje van 10 bij 10 meter eigen-
dom is van de Israëlitische gemeente te Utrecht,
had in 1838 nog zijn oorspronkelijke grootte van
ongeveer een hectare. Diemont was de toenmalige
eigenaar van „Jagtlust", dat zich ten oosten van
de Soestdijkseweg in noordelijke richting uitstrekte
tot de tegenwoordige Boslaan.
De erfpachtsuitgifte geschiedde onder het speciale
beding, dat de grond zou moeten worden ont-
gonnen en tot cultuur gebracht. Toen de spoorlijn
er nog niet was - die kwam pas in 1863 klaar -
liep de Jan Steenlaan over de Soestdijkseweg
door en vormde een geheel met de oostelijke
helft van de tegenwoordige Prins Bernhardlaan.
Langs deze route brachten de boeren uit de Leijen
en de Nieuwe Wetering hun schapen naar de hei
waar zij ook hun plaggen staken om die te kunnen
mengen met de schapenmest.
Ontginning
Huibert Vogelzang heeft in 1840 in de zuidweste-
lijke hoek van zijn grond, d.w.z. op de hoek van
de Soestdijkseweg en de tegenwoordige Nachte-
gaallaan, een huis gebouwd met een stal en een
schuur. De oudste topografische kaart van Neder-
land geeft ons een indruk van de wijze waarop
Vogelzang aan zijn ontginningsverplichting heeft
voldaan. Van blad 32, waarop de gemeente De
Bilt voorkomt, is de eerste druk in 1856 ver-
schenen, maar de terreinverkenningen daarvoor
zijn al in 1847 en 1848 verricht. Op deze kaart is
duidelijk te zien dat Vogelzang de westelijke helft
van zijn tien hectare grond tot bouwland heeft
ontgonnen en de oostelijke helft heeft bebost. De
De kaart van Petrus Kaerius van het Dominium
Ultraiectum uit het jaar 1616, waarvan een gedeelte
de kaft van ons Maandblad siert, geeft ons heel
wat informatie. Dat de polders tussen De Meern
en Jutphaas uit weiland bestaan, heeft de tekenaar
bijvoorbeeld met een koe aangegeven. In beperk-
ter mate zou dit symbool er ook nu nog wel mee
door kunnen, het verkeersplein Oudenrijn en der-
gelijke kleinigheden natuurlijk daargelaten. Maar
het schaap op de plaats van Bilthoven is bepaald
niet meer van deze tijd. Weliswaar heeft het zich
na door Kaerius geconterfeit te zijn nog meer dan
twee eeuwen aldaar weten te handhaven, maar
toen zijn we de hei - want dat schaap is niets
anders dan een aanduiding voor heide ■ geleidelijk
aan door bossen en landbouwgronden gaan ver-
vangen.
Het zijn niet uitsluitend de grootgrondbezitters
geweest die zich met de ontginning van de grote
heidevelden tussen Maartensdijk en Zeist hebben
beziggehouden. Zo is de oostelijke helft van wat
wij nu Bilthoven-Zuid noemen gekoloniseerd door
een ondernemende boer uit de Betuwe. Ofschoon
hij met zijn gezin maar kort in onze gemeente
heeft gewoond, is zijn familienaam hier achter-
gebleven in de titel van het allereerste wegenplan
van Bilthoven. En, zoals zo dadelijk nog zal blij-
ken, zijn ook namen van wegen in dit plan aan
die familienaam ontleend,
Schaapsdrift
Op 25 januari 1837 richtte Huibert Vogelzang,
landbouwer in de gemeente Ravenswaay, een
brief aan de agent van het domein in de provincie
Utrecht waarin hij vroeg een stuk heide, gelegen
tussen de Straatweg, de zgn. Paltzerweg en het
Jodenkerkhof, in erfpacht te mogen ontvangen. Hij
wilde daar een boerenwoning bouwen en de grond
in cultuur brengen. De burgemeester van De Bilt,
om advies gevraagd, had geen bezwaar „alleen
diende in het oog te worden gehouden dat de zgn.
Paltzerweg welke dient voor schaapsdrift als
anders vrij en ongehinderd blijft", zo schreef hij
in zijn antwoord van 2 februari. De definitieve
beschikking van de Permanente Commissie uit het
Amortisatie-Syndicaat viel pas op 18 juli en de
notariële akte werd eerst op 29 maart 1838 ge-
passeerd voor notaris Van Strijen te Wijk bij
/8
-ocr page 79-
en gemeenschappelijke schuur, genaamd „Vogel-
zang". Ook op de bij de catalogus behorende
kavelkaart vinden we deze naam ter plaatse ver-
meld. De grootte van de twee kavels die te samen
de voormalige grond van Vogelzang uitmaakten,
is blijkens de catalogus ruim tien hectare, wan-
neer we de Soestdijkseweg niet meerekenen
waarvan de ondergrond toen nog eigendom was
van de belendende eigenaren.
In 1900 kwamen de tien hectare ,.Vogelzang" en
ook de gronden aan de westzijde van de Soest-
dijkseweg in handen van de in Utrecht gevestigde
erfpachtsverhouding heeft waarschijnlijk al na
enkele jaren door koop en verkoop haar einde
gevonden.
Vogelzang maakt de indruk in hart en nieren een
pionier te zijn geweest. In 1854 verlaat hij De Bilt
al weer om zich met zijn gezin in de Haarlemmer-
meer te gaan vestigen die toen nog maar amper
droog was. Zijn Biltse bezittingen had hij enige
jaren eerder al verkocht aan jhr. H. van den Bosch
die in 1843 Diemont als eigenaar van „Jagtlust"
was opgevolgd. De overlevering wil dat Huibert
Vogelzang in zijn boerderij aan de Soestdijkseweg
De stippellijn geeft de 10 hectare
heidegrond aan die Huibert Vogel-
zang in 1837 van het domein in
erfpacht heeft ontvangen.
„Maatschappij tot Exploitatie van bouwterreinen
aan het Station de Bilt", directeur L. H. Wester-
hout. Deze begon met de oude huizen die oor-
spronkelijk de boerderij, schuur en stal van
Vogelzang waren geweest, te slopen. Voorlopig
kwam daarvoor niets in de plaats. Wel vroeg en
kreeg Westerhout in 1900 en 1901 vergunning
voor de bouw van een tiental villa's noordelijker
aan de Soestdijkseweg.
De onderhandelingen met de gemeente in 1902
over de aanleg van wegen en straatverlichting
vergden nogal wat tijd, maar in het voorjaar van
1903 vond dan toch de aanbesteding plaats. Bij
ook een tapperij had gevestigd, maar in het ge-
meentearchief zijn daarover geen gegevens te
vinden.
Naam bleef
De naam „Vogelzang" bleef aan de boerderij ver-
bonden. Toen in 1882 een openbare verkoping
van het gehele landgoed „Jagtlust" met de toen
daarbij behorende buitenplaats „Meijenhagen"
plaats vond, waarvan de gedrukte veilingcatalogus
bewaard is gebleven, werden de opstallen die
oorspronkelijk door onze kolonist Huibert waren
opgericht, daarin omschreven als „drie woningen
79
-ocr page 80-
Herrnhutters
in vijf continenten
besluit van burgemeester en wethouders van 24
juli 1903 krijgt „het Park nabij het station" de naam
„Park Vogelzang" en worden tevens de tien
daarin gelegen wegen van namen voorzien. Het
valt op dat daarbij alleen de wegen ten oosten van
de Soestdijkseweg, d.w.z. die over de vroeger
aan Huibert Vogelzang toebehoord hebbende grond
zijn aangelegd, namen van zangvogels krijgen:
Nachtegaallaan, Merellaan en Vinkenlaan. Ten
westen van de straatweg worden het Spoorlaan,
Prins Hendriklaan, Kruislaan, enz.
Het bestand aan vogelnamen is enkele jaren ge-
leden op grote schaal uitgebreid toen het bestem-
mingsplan Bilthoven-Centrum II tot uitvoering
kwam. Het was een gelukkige omstandigheid dat
dit plan zich juist bezijden het oude territorium
van Huibert Vogelzang uitstrekte zodat het ge-
meentebestuur alleszins verantwoord was ook
andere dan alleen zangvogels te vernoemen.
Om te besluiten met het plekje waar Vogelzang
van omstreeks 1840 tot 1854 zelf heeft gewoond,
de oude opstallen werden, zoals wij zagen, in
1900 afgebroken. In 1914-1916 verrees op die
zelfde plaats een grote villa die Johannes Reijsen-
bach, oud-president van de Javasche Bank, voor
zich liet bouwen volgens het ontwerp van de
Bilthovense architect, tevens kunstschilder, Herman
van der Haar die zelf precies er tegenover woonde
aan de Soestdijkseweg (nu het huis van dr. Van
Dam). De heer Reijsenbach noemde zijn nieuwe
villa „HOREV" wat betekende: Hoop op rust en
vrede. Later, toen de familie Kersemakers er een
pension in dreef, heette het huis „Pension Theo-
dora". In 1954 is de villa verkocht aan de Ver-
eniging tot bevordering van de Landbouwtuigpaard-
fokkerij in Nederland, die er ook nu nog in
gevestigd is.
P. H. Damsté
Toen in oktober 1967 een uitslaande brand aan het
Broederplein een deel van het historische ge-
bouwencomplex van de Evangelische Broeder-
gemeente te Zeist verwoestte - na restauratie
vestigde zich hier Rijksmonumentenzorg - besloot
de Oudstenraad de gelukkig bewaardgebleven
archieven bij het Rijksarchief in Utrecht een vei-
liger onderkomen te verschaffen. Toen dan ook de
©jinmmn
rijit nrpuiftfljffo v » tuffrrlt oinPfff
ourittt pofli'UrrrJrfrii.
tQXlE MAGtïE 0EFS
Nog meer oude kaarten
In de maand oktober wordt in het Gemeenlands-
huis van het Groot-Waterschap van Woerden
(Havenstraat 30 te Woerden) een kleine expositie
van historisch kaartmateriaal gehouden. De Stichts-
Hollandse Historische Vereniging doet dit naar
aanleiding van de komende herindeling van het
waterschap en omdat zij dit jaar een van de water-
schapskaarten, daterend uit 1670, zal publiceren.
De uitgeverij Canaletto zal deze uitgave in boek-
vorm en losbladig verzorgen. Het samenvallen
van deze Woerdense tentoonstelling met de onze
(4 oktober - 8 november) is daarom niet helemaal
toevallig.
Inlichtingen over openingstijden en sluitingsdatum
verstrekt mevr. E. de Leeuw-Mielard, Marius Bauer-
straat 30, Woerden, telefoon 03480 - 44 60.
j pron4«5^t)i«o«'ii£Ct«n|
Cr |Kffyt*on4sni»o'/4«y5 tidni
afr fc|jtiii4&fhu% (i tui ai mi.
^%
             sd.
Bladzijde uit een gezangboek van de Oude Tsjechi-
sche Broeder-Uniteit, Ivancice 1576 (cat. nr. 7).
organisatoren van de aan het piëtisme gewijde
tentoonstelling „Vromen en Verlichten" in het
Aartsbisschoppelijk Museum besloten de Herrn-
30
-ocr page 81-
hutters hier uit te lichten, lag het dan ook voor de
hand een aparte tentoonstelling over deze kleine,
doch relatief invloedrijke groep van 18e-eeuwse
pleitbezorgers van de oecumenische gedachte in
het Rijksarchief te houden.
Deze is onder titel „Erfgoed van Herrnhut" op 12
oktober geopend door bisschop Günther Hasting
uit Herrnhut (D.D.R.) en is te bezichtigen tot en
met 20 december.
Het spreekt vanzelf, dat een belangrijk gedeelte
van de expositie handelt over de Broedergemeente
te Zeist, maar de geschiedenis van deze in Neder-
land vrij bekende gemeente wordt geplaatst tegen
de achtergrond van de historische ontwikkeling
van deze beweging op internationaal niveau. Ook
de typische kenmerken van de kerkelijke en sociale
organisatie der Herrnhutters, zoals het zendings-
werk, de economische bedrijvigheid en de aan het
christelijk communisme verwante sociale ordening
(althans in de vroege periode) worden uitvoerig
toegelicht. Aparte vermelding verdient de muziek-
beoefening binnen de gemeenten, die zowel het
kerklied als de instrumentale en koormuziek om-
vatten. Talloze composities van Herrnhutter com-
ponisten in verschillende archieven getuigen hier
nog van.
Verspreiding
Met de vestiging van enkele moravische vluchte-
lingen, leden van de oude Tsjechische Broeder-
Uniteit, in 1722 op het landgoed van Ludwig
„Prospect van nieuw Zeyst". Ontwerp voor de
bebouwing van Broeder- en Zusterplein. Gewasse
pentekening in O.I.-inkt door William Heek, 1749
(cat. nr. 277).
Nicolaus graaf van Zinzendorf (1700-1760) in de
Oberlausitz (tegenwoordig in de uiterste zuidoost-
hoek van de D.D.R.) neemt de geschiedenis van
de hernieuwde Broedergemeente een aanvang.
Vanuit deze gemeente, Herrnhut genoemd ( =
onder de hoede des Heren), verspreidde de be-
weging zich onder de energieke leiding van graaf
van Zinzendorf spoedig over Europa en Amerika.
In de nieuw gestichte gemeenten trachtten Luthe-
ranen, Calvinisten en Wederdopers broederlijk
naast elkaar het christelijke ideaal te verwezen-
lijken. In 1736 werd bij IJsselstein de eerste
Nederlandse nederzetting der Herrnhutters geves-
tigd, 's-Heerendijk genoemd. Vanwege de tegen-
werking die zij met name van de zijde der ortho-
doxe predikanten ondervond besloot men uit te
wijken naar een plaats, waar men meer vrijheid
genoot. In 1745 kocht de rijke Amsterdamse
koopman Cornelis Schellinger slot en heerlijkheid
(en daarmee het recht een eigen schout aan te
stellen) te Zeist, waar in 1746 met de bouw van
het nog bestaande complex werd begonnen.
's-Heerendijk werd verlaten en verkocht voor de
sloop. Onlangs zijn door de Archeologische Werk-
groep van IJsselstein ter plaatse opgravingen
verricht, waarbij een verrassende collectie ge-
8!
-ocr page 82-
bruiksvoorwerpen naar boven werd gebracht. Een
gedeelte hiervan is op de tentoonstelling te zien.
Uit deze zendingsactiviteiten ontstond de Evan-
gelische Broedergemeente in Suriname.
Suriname
Reeds vroeg werd door de Herrnhutters zendings-
werk georganiseerd. In Noord-Amerika werden
gemeenten gesticht, zoals het van de beurs-
berichten bekende Bethlehem in Pennsylvania, van
waaruit de Indianen als gelijken werden benaderd.
Op Groenland en Labrador werden al vroeg zen-
dingsposten uitgezet. In de 18e en 19e eeuw trok-
ken missionarissen naar Zuid-Afrika, Voor-lndië,
Tibet, Australië, centraal Afrika, terwijl vergeefse
pogingen werden gedaan door te dringen in de
mohammedaanse wereld.
Maar bijzonder actief en succesvol waren de
Broeders in Suriname, waar zij in 1735 via Am-
sterdam arriveerden. De bloeiperiode van de zen-
ding onder Indianen viel tussen 1740 en 1816. Na
aanvankelijke tegenwerking van de zijde van de
plantage-eigenaren nam het werk onder de slaven-
bevolking in de vorige eeuw een enorme vlucht.
Op de tentoonstelling wordt ook aandacht besteed
aan de Oude Broeder-Uniteit in Tsjechoslowakije
(gesticht in 1757); voorts aan de liturgie, de be-
strijding en verdediging, de opvoeding en de
scholen, de muziek, de bedrijven. Hoewel men dat
in een archiefgebouw zou verwachten, is de expo-
sitie niet uitsluitend uit archiefstukken opgebouwd.
Vele schilderijen (o.a. uit Herrnhut), tekeningen,
gravures, voorwerpen visualiseren de geschreven
getuigenissen. Een kamer in de stijl van een Herrn-
hutter familie rond 1900 is in een van de ruimten
ingericht. Een geïllustreerde catalogus van meer
dan 500 nummero is voor een redelijk goedkope
prijs (exacte bedrag op moment van schrijven nog
onbekend) verkrijgbaar. De openingstijden zijn
10.00-15.00 uur op werkdagen. Groepen kunnen
een rondleiding krijgen op avonden en zaterdagen
na afspraak.
H. L. Ph. Leeuwenberg
Juliana van Stolbergschool
De oudste openbare basisschoo
van Utrecht
,,Wij hebben de eer bij dezen ter Uwer Kennis te
brengen, dat bij Resolutie van Heeren Burgemees-
teren en Raden van den 20 october des afgelopen
laars 1823 is bepaald, dat tot het oprichten eener
School voor het primair onderrigt aan meisjes
binnen de Stad laarlijks van Stadswege zal worden
verleend eene toelage van driehonderd en vijftig
gulden, onder deze voorwaarde evenwel, dat de
Regering dezer Stad of eene Kommissie uit
dezelve in het Schoolwezen de vereischte inzage
bekome, gelijk zulks ten aanzien der Latijnsche
Scholen plaats heeft".
Met dit citaat uit een brief van het stadsbestuur
aan ,,de Heeren uitmakende de Plaatselijke School
Kommissie te Utrecht" was de oprichting van de
eerste openbare lagere school in onze stad een
feit.
Die school stond overigens niet op het Pieters-
kerkhof, maar was gevestigd in de Poort van Lok-
horst aan de Lange N:euwstraat. Uit het jaarverslag
van de schoolcommissie over 1859 blijkt dat de
school van de Lange Nieuwstraat is overgebracht
naar een door het gemeentebestuur aangekochte
woning aan het Pieterskerkhof (wijk F no. 345).
Zij telde in dat jaar tussen de 60 en 69 leerlingen
en was de enige school van de 4e soort. In de
„Verordeningen en Reglementen betreffende de
regeling van het openbaar onderwijs te Utrecht"
staat als artikel 1:
, Vanwege de Gemeente wordt openbaar onderwijs
gegeven in scholen, welke naarmate de uitbreiding
van het onderwijs en het verschillend bedrag der
schoolgelden in vier soorten verdeeld worden".
De Ie soort waren de zogenaamde armenscholen
en daarvan waren er rond 1865 drie, aan het
Nicola.kerkhof, aan de Van Wijckstraat en aan
82
-ocr page 83-
Achter Clarenburg. De ouders betaalden geen
schoolgeld. Aan het Oudkerkhof stond de enige
school van de 2e soort, ook wel „tussenschool"
genoemd, waarvan de ouders per week 12 cent
schoolgeld moesten betalen.
Er was eveneens één school van de 3e soort, de
burgerschool, zich bevindend aan de Lange Nieuw-
straat. Het schoolgeld was daar ƒ 12,— per jaar.
De enige school van de 4e soort aan het Pieters-
kerkhof was uitsluitend bestemd voor meisjes. De
ouders betaalden f 60,— per jaar. In 1870 wordt
gesproken over een tweede school van de 4e
soort, maar nu voor jongens en wel aan het
Schoolplein.
De mogelijkheden die het schoolgebouw bood
waren beperkt. Weliswaar was er door het aan-
brengen van een gasleiding sinds 1884 gelegen-
heid om ,,'s middags kunstlicht te ontsteken",
maar de hygiënische toestanden lieten te wensen
over. Sommige klassen hadden het privaat achter
in het lokaal en op de bovenverdieping hadden
vier lokalen slechts één privaat. De ouders
schreven een brief aan het gemeentebestuur waar-
in zij hun teleurstelling uitspraken over het feit dat
in de begroting van 1891 geen gelden zijn uitge-
trokken voor de verbouwing of vernieuwing van de
school aan het Pieterskerkhof, die zich in een
onhoudbare toestand bevindt, ,,tot grote schade
voor de gezondheid van de leerlingen die haar
moeten bezoeken en voor het onderwijs dat er
wordt gegeven".
Kosten
Zij wijzen het argument van de hand dat er geen
ruimte zou zijn om de school tijdens de verbouwing
onder te brengen, noemen zelfs twee panden aan
de Kromme Nieuwe Gracht die daarvoor in aan-
merking zouden kunnen komen. Verder merken
zij op: ,,Evenmin kunnen de kosten een bezwaar
uitmaken, zoo lang groote sommen aan luxe uit-
gaven worden besteed en meerdere luxe uitgaven
worden voorgesteld, als onder andere op de be-
groting voor het jaar 1891 de vernieuwing van de
Maliebrug, waarvoor eene kapitale som van twee
en twintig duizend gulden is uitgetrokken".
Nog hetzelfde jaar besluit het gemeentebestuur de
school te verbouwen. Tijdens de verbouwing zal
onderwijs worden gegeven in het gebouw „Het
Ijzeren Hek" gelegen aan de Breedstraat (thans
Gewestelijk Arbeidsbureau).
De Juliana van Stolbergschool heeft een bewogen
historie achter de rug, die binnen het bestek van
„Oud-Utrecht" door deze impressie wel kan wor-
den geduid maar niet beschreven. Was het ruim
een eeuw lang een bloeiende school, met in 1956
nog 240 leerlingen, vanaf de jaren zestig kwam
er met de ontvolking van de binnenstad een terug-
gang met als absoluut dieptepunt 1968 toen er
slechts 113 leerlingen stonden ingeschreven, ver-
deeld over vier leerkrachten. Na die tijd kwam
nieuwe groei. In 1974 telt de school zes onder-
wijzers die les geven aan 165 leerlingen.
Wie deze levende 150-jarige wil ontmoeten is op
zondag 3 november a.s. van harte welkom in het
schoolgebouw Pieterskerkhof 10, waar van 11.00
uur tot 14.00 uur een tentoonstelling is te bezich-
tigen, die u een beter beeld kan geven van 150
jaar lager onderwijs in de stad Utrecht, dan in
deze graag geschreven regels mogelijk was.
Utrecht, september 1974                      R. L. Röhner
S. Verbeeck
Oude Kerk te Zeist
In de latere jaren van zijn leven heeft H. J. van
Eekeren, oud-leraar biologie aan het christelijk
lyceum en president-kerkvoogd van de Ned. herv.
gemeente te Zeist, het archief van deze gemeente
geïnventariseerd. Zijn grote kennis van dit mate-
riaal stelde hem in staat een aantal artikelen over
de Oude Kerk en aanverwante onderwerpen te
publiceren in „Hervormd Zeist".
Nog tijdens zijn leven kwam de archief- en studie-
commissie van de Van de Poll-stichting met hem
overeen, dat zij mede met behulp van zijn aan-
tekeningen die artikelen zou omwerken tot een
volledig boek. Thans is deze bewerking en uit-
breiding door ds. P. Kuijper, voorzitter van de
commissie, voltooid. Om financiële redenen zal
het boek in vier deeltjes gaan verschijnen, het
eerste komt dit najaar uit, de rest zal in 1975 en
1976 volgen. Bronvermeldingen worden achterin
elk deel opgenomen. Aan het illustratiemateriaal is
veel aandacht besteed.
Het eerste deel behandelt de omvang van het
kerspel Zeist, de kerkwegen, de heuvel waarop de
Oude Kerk staat, haar houten voorgangster(s), en
de zwerfstenen die onder de kerk gevonden zijn.
In het tweede deel zal de romaanse kerk ter sprake
komen, waarna in deel drie het huidige gebouw
aan de beurt komt. In de laatste aflevering zullen
de herbergen en het huis „Veelzigt", die vlak bij
de kerk gestaan hebben, besproken worden. Ook
verschillende overzichten, zoals van pastoors en
predikanten, en een persoons- en plaatsnamen-
register zullen daarin verschijnen.
De prijs zal voor begunstigers van de stichting ca.
f 10,— bedragen. Voor anderen zal het eerste
bandje in de Zeister boekhandel vermoedelijk voor
ongeveer f 12,50 verkrijgbaar zijn.
L. v. T.
83
-ocr page 84-
Beroepssport in 1825
Sport was in het begin van de vorige eeuw een
soort kermisattractie. Dat is weer eens gebleken
uit een aantal kranteadvertenties en -verslagen,
die de heer G. Smilda toevallig onder ogen kreeg
bij zijn onvermoeibare speurwerk op het Gemeente-
lijk Archief. In de Utrechtse Courant van 16 sep-
tember 1825 vond hij de volgende aankondiging:
,,Met permissie der Edele Achtbare Regering der
stad Utrecht, zal de beroemde Hardlooper PETER
WEEBER, aanstaande Zaturdag den 17. dezer, des
avonds ten vijf uren, van de Wittevrouwen-Poort,
tot Zeijst, tot voor de Plaats Beekroijen, in den tijd
van 45 minuten, heen, en zal aldaar 10 minuten
vertoeven, den zelfden weg in 48 minuten terug
afleggen; het geëerde Publiek wordt als toe-
schouwer op gezegden tijd uitgenoodigd en voor
zijn vertrek kan ieder naar welgevallen geven, het
geene hij verkiest.
Met permissie der Edele Achtbare Regering dezer
stad. De beroemde Hardlooper KAREL GIESE,
(welke op onderscheidene plaatsen de bewonde-
ring heeft weggedragen, en onder anderen voor
het rijtuig van HH.KK.HH. den Prins en de Prinses
der Nederlanden, den weg van Leuven naar Luik
heeft afgelegd), zal op Zondag den 18. September
1825, des namiddags ten half vijf uren, eenen Wed-
loop verrigten, van het Maliehuis, naar het Loge-
ment Het Hof van Holland, te Zeijst; welke weg
hij in 40 minuten zal afleggen, en na 10 minuten
te Zeijst vertoefd te hebben, in 45 minuten dezelve
weg terug afleggen. Hij noodigt de Liefhebbers
uit, hem met Rijtuigen te verzeilen, daar hij zijne
kunst op geen prijs kan stellen, laat hij aan de
aanschouwers zelve over, hem nagenoegen te be-
talen. Is thans gelogeerd in het Logement den
Vergulden Engel, buiten de Katharijne Poort alhier."
Een verslag van deze ,,prestatielopen" - wellicht
één van de oudste specima van Nederlandse sport-
journalistiek - vinden we in de krant van 21 sep-
tember 1825.
..Utrecht den 20. September. De Hardlooper Peter
Weeber, welke aangekondigd had om binnen den
tijd van 45 minuten van de Wittevrouwen Poort
naar Zeijst te loopen, aldaar 10 minuten te ver-
toeven en dienzelfden weg in 48 minuten terug af
te leggen, heeft gepasseerden Zaturdag dien weg
binnen den bepaalden tijd volbragt.
De tweede Hardlooper Karel Giese, welke den
volgenden dag in 40 minuten van het Maliehuis
naar Zeijst en, na 10 minuten vertoevens, van daar
in 45 minuten zoude terug loopen, heeft dien wed-
loop, binnen dezen bepaalden tijd volbragt; zijnde
ten half vijf ure, precies, van het Maliehuis ver-
trokken, en tien minuten voor zes ure, aan hetzelve
huis terug geweest, zoo dat hij dien wedloop in
60 minuten, en dus vijftien minuten minder dan den
bepaalden tijd, volbragt heeft.
De toevloed der menigte, en het groot getal paar-
den en rijtuigen, bezettede den weg zoodanig, dat
er nauwelijks plaats was om te kunnen loopen."
Het succes van deze sportmanifestatie was, zoals
uit dit verslag wel blijkt, erg groot. Op verzoek
van zijn „supporters" besluit Carel Giessen dan
ook om nog voor een tweede maal in Utrecht zijn
hardloopkunsten te vertonen.
,,Met voorkennis van de Edele Achtbare Regering
der stad Utrecht, en op aanzoek van een zeer aan-
zienlijk gedeelte van het geëerd Publiek, zal de
Ondergeteekende het genoegen hebben, eenen
Wedloop te doen van 8 reizen rondom de Malie-
baan, in den tijd van één uur, zijnde de omtrek
van gezegde Baan, berekend op 16 minuten gaans.
Deze Wedloop zal geschieden op Zaturdag den
24. dezer mits droog weer zijnde, des namiddags
ten half vijf uren, en anders op Maandag den 26.
dezer, ten zelfde tijde. De Wedlooper zal zijnen
loop van het Maliehuis beginnen in een extra
cos-
tume gekleed zijn. De inzameling der vrijwillige
giften zal na den afloop plaats hebben, als wan-
neer hij ter dankzegging aan het Publiek, ten slotte,
nog eene extra snelle loop om gezegde Maliebaan
verrichten zal. Hij beveelt zich tot de goedgunstige
bijwoning, in de toegenegendheid van het geëerde
Publiek."
Utrecht den 22. September 1825
CARL G IESEN
beroemde Hardlooper van Zijne Koninklijke
Hoogheid den Prins van Oranje.
In de Utrechtsche Courant van maandag 26 sep-
tember 1825 vinden we tenslotte nog een verslagje
van dit wel zeer professionele sportgebeuren.
..Utrecht den 25. September. De hardlooper Carl
Giesen, welke had aangenomen de Maliebaan in
den tijd van een uur, acht malen rond te loopen,
heeft gisteren zijnen wedloop in vier minuten min-
der dan hij bepaald had, volbragt, en daarna nog
eenmaal de Maliebaan rondgeloopen in de tijd van
vijf minuten. De toevloed der menigte was bij deze
gelegenheid weder aanmerkelijk."
G. 1. Röhner
84
-ocr page 85-
De Broedergemeente te Zeist
Korte bouwgeschiedenis van
slot en pleinen
Op de rand van de Heuvelrug aan een later dicht-
geslibde Rijnarm moet al vroeg een nederzetting
geweest zijn. Onder bisschop Boudewijn II werd
rond 1180 de eerste stenen kerk van Zeist ge-
bouwd. Hiervan is nog de kern van de tufstenen
toren over. De kerk zelf, een ruime zaal van 11 x
22 m, waarvan de muren in kistwerk waren uitge-
voerd, werd tussen 1841 en 1843 vervangen door
een Engels getinte neogotische kerk naar ontwerp
van Nicolaas Kampersdijk.
Uitziende over het wijde land van de voormalige
Rijnbedding stond wat westelijker een 13e-eeuwse
ridderhofstad. Die was in de 17e eeuw zeer ver-
vallen en kwam in 1677 met de Hoge Heerlijkheden
Zeist en Driebergen in handen van Willem Adriaan
van Nassau Odijk, zoon van Lodewijk van Nassau
Beverweerd, een bastaardzoon van Prins Maurits.
Hij besloot tot afbraak van het gehele oude kasteel.
De nieuwbouw van het slot begon met de twee
zijvleugels; omstreeks 1685 werd het hoofdgebouw
aangevat. De ontwerper was Jacob Roman, bouw-
meester van Stadhouder Willem III, die in 1688
koning van Engeland werd. Voordien was er echter
al zeer intensief contact met de Engelse bouw-
kunst, want terwijl de zijvleugels van het slot naar
gewoonte van de tijd kruiskozijnen in de ramen
kregen, werden in het hoofdgebouw schuiframen
gemaakt.
In Engeland had Sir Christopher Wren in 1683 bij
het bouwen van Winchester Palace dergelijke
ramen voor het eerst toegepast. Volgens de
Zweedse architect Tessin, die in 1687 ons land
bezocht, paste Roman deze ramen behalve bij het
slot te Zeist ook toe bij Paleis het Loo en het Huis
Honselersdijk. De kozijnstijlen zijn niet vervaardigd
uit één stuk hout, maar vier stukken hout om-
sluiten een gewichtkoker.
In de 19e eeuw werden deze ,,Engelse" vensters
van het slot te Zeist vervangen door empire-
vensters, maar bij de laatste restauratie zijn de
oude schuiframen zoveel mogelijk gereconstrueerd.
Daarbij valt het op dat de ruiten vrijwel vierkant
zijn. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat het glas
in die tijd niet meer dan ongeveer 10 duim in het
vierkant mat. Door de verbetering van de glas-
fabricage werd het rond 1700 mogelijk rechthoekige
ruiten met een grotere hoogte te maken.
In 1745 kocht Cornelis Schellingen ijzerhandelaar
te Amsterdam en afkomstig uit een doopsgezinde
familie, slot en heerlijkheid Zeist van de Nassau's
met de bedoeling het als Nederlandse zetel van de
Evangelische Broedergemeente te bestemmen.
Unieke aanleg
Reeds in 1747 ontstond er een afgerond plan, met
een unieke stedebouwkundige aanleg, voor de
bouw van het complex dat we nu als Broeder- en
Zusterplein kennen. Het Broederhuis werd al in
1748 voltooid. Tot 1792 is er aan het complex ge-
bouwd, geheel klaar is het echter nooit gekomen.
De kerk aan het Zusterplein werd in 1770 voltooid.
Voordien werd er gekerkt in een zijvleugel van het
slot, dat inmiddels in 1768 eigendom was gewor-
den van Maria Agnes von Zinzendorff.
Koopman Schellinger verhuisde naar Broederplein
27 waar hij tot 1778 woonde. Het slot is in 1808
van de Herrnhutters overgegaan in particulier bezit
en werd in 1924 gemeente-eigendom. In de jaren
1960-1969 is het gerestaureerd door de achitect
Baron van Asbeck.
november 1974
nummer 10
47e jaargang
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3123 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
85
-ocr page 86-
De Herrnhutters voorzagen grotendeels in hun
financiële behoeften - onder meer voor de zending
in Suriname - door het uitoefenen van verscheidene
ambachten, zoals de zijde- en bandweverij G. van
Wees (uitgegroeid tot de textielgroothandel van
Wees en Weiss, die in 1967 bij de fatale brand
een gedeelte van het Broederhuis in beslag nam),
een kaarsenmakerij en zeepziederij en een aarde-
werkfabriek die volgens Duitse traditie kachels
maakte. In de kantine van de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg is zo'n bewaard gebleven kachel
opgesteld. Deze kantine is gehuisvest in de
vroegere landbouwschuur, die werd gebruikt voor
het agrarische bedrijf op de uitgestrekte landerijen
van de Herrnhutters. Aan de zuid-oostzijde van het
gebouwencomplex langs het Broederplein is de
voormalige brouwerij te vinden, welk gebouw nog
gerestaureerd moet worden.
Sfeer
Nadat in 1967 het Broederhuis in vlammen was
opgegaan, rijpte al spoedig het plan om na de
restauratie de Rijksdienst voor de Monumenten-
zorg in het gebouw te vestigen. Deze dienst was
al lange tijd aan het zoeken naar een andere
ruimte. De hoofdindeling van de verwoeste vleugel
paste zeer goed en er zijn slechts geringe ingrepen
nodig geweest om aan de eisen van de toekom-
stige bewoners te voldoen. Alleen voor de kost-
bare bibliotheek en de archieven ontbrak de nodige
ruimte. Om in deze behoefte te voorzien is gebruik
gemaakt van het nimmer voltooide plan uit 1747
dat de gelegenheid bood een nieuwe zijvleugel aan
te bouwen, een vleugel die aan het Zusterplein
destijds wel was gebouwd.
Architect Baron van Asbeck heeft de eenvoudige
sfeer van het Broederhuis ook in de aanbouw
weten te bewaren en is er in geslaagd van het
geheel een goed bruikbaar kantoorgebouw te
maken. Het is er goed werken, maar het is ook
een gebouw waar bezoekers graag komen, waar
zij in de gangen door middel van in vitrines op-
gestelde voorwerpen uit de restauratiewereld hun
kennis over het Nederlandse monumentenbezit
kunnen vergroten, en waar zij de bibliotheek en
documentatie kunnen raadplegen.
H. Janse,
architect Rijksdienst
voor de Monumentenzorg
Naschrift
De redactie verbindt aan dit stuk graag opnieuw
een verwijzing naar de tentoonstelling over de
Herrnhutters, die nog tot en met 20 december in
het Rijksarchief bezichtigd kan worden (attentie:
op werkdagen van 10.00-17.00 uur! Alexander
Numankade 201, Utrecht).
Tevens wijst zij erop dat de vraag van A. J. A. M.
Lisman in het augustusnummer impliciet door de
heer Janse beantwoord is. Een uitvoeriger uiteen-
zetting over de toepassing van schuiframen is te
vinden in zijn boek Vensters (Nijmegen, 1972),
p. 57 e.v.
Wie weet waar?
Wie kan deze foto localiseren?
Aan welke vrij smalle weg langs een water
hebben deze winkels in kruidenierswaren en
,,Gemaakte goederen, garen en band" ge-
floreerd? De heer Smilda heeft deze prent-
briefkaart al aan heel wat mensen vergeefs
voorgelegd. Hij is er zelfs niet zeker van
of het een plek is in Utrecht of in een
andere plaats. Huisnummers zijn op het
origineel niet te ontwaren. Alleen van de
naam van de garen- en bandwinkelier valt
nog iets te maken: H. M. .AND, misschien
nog één letter langer, terwijl de D ook een
O of
G zou kunnen zijn. Herkent een van
de lezers dit gezicht?
86
-ocr page 87-
we raad van de stad Utrecht, belast met de op-
dracht een onderzoek in te stellen naar de moge-
lijkheden van de oprichting van een Academie.
Doch verder vernemen wij over deze zaak voor-
eerst geheel niets meer. Pas een goede honderd
jaar later rezen er plannen om een seminarie te
stichten. Berichten hierover stammen uit de jaren
1580 en 1581 en uit 1586. In het laatste jaar had
de reformatie der Hiëronymusschool plaats. Utrecht
werd toen korte tijd door een zeer streng calvinis-
tisch bestuur geregeerd. Voor Leiden dreigde in
dat jaar het gevaar, dat de eveneens streng
orthodoxe Leicester de Leidse Academie naar
Utrecht zou overbrengen.
Noch dit laatste, noch de oprichting van een
seminarie werd verwezenlijkt. Aan het streng cal-
vinistische bewind kwam een einde. De in 1586
succesvolle rector Sarcerius kwam terug naar de
Hiëronymusschool en bracht deze wederom tot
bloei. In 1595 nu liet het stadsbestuur de Hiërony-
muskerk gereed maken om er publieke voordrach-
ten in te laten houden. De Hiëronymusschool
verkreeg hiermede een bovenbouw, die eventueel
had kunnen uitgroeien tot een Academie. Zo
doceerde Sarcerius, die de titel professor kreeg,
rechtswetenschap (de Instituten), terwijl er ook
andere vakken werden gedoceerd. Deze toestand
heeft slechts weinige jaren geduurd en werd
allengs weer teniet gedaan.
Opmerkelijk is het dat deze ontwikkelingen parallel
lopen met die te Amersfoort. Beide steden hebben
aldus gepoogd tot de stichting ener Academie te
komen. Beide voornemens zijn toen niet verwerke-
lijkt.
In 1634 zou echter de wens van Utrecht toch wor-
den vervuld. Utrecht kreeg een Illustre School,
doch deze stond geheel los van de Hiëronymus-
school. De Illustre School was echter nog niet een
volwaardige Universiteit. Er ontbrak nog één der
voor een Universiteit noodzakelijke faculteit, nl.
de medische. En het was nog niet mogelijk
academische examina af te leggen. Ook was er nog
geen rector magnificus.
Relatie
Al stond de Illustre School geheel los van de
Hiëronymusschool, wel bestond er tussen beide
een nauwe relatie. In de letterenfaculteit benoemde
men nl. Justus Liraeus en Antonius Aemilius.
Justus Liraeus was tot dusverre de weliswaar ge-
leerde, doch niet met al te grote leiderscapaciteiten
begiftigde rector van de Hiëronymusschool ge-
weest. En het stadsbestuur zat in wezen met hem in
de maag, want de school maakte een periode van
verval door. Op 4 november 1633 bepaalde men,
dat er een commissie naar Liraeus zou gaan om
hem voor te stellen af te treden, terwijl hij erop
zou kunnen rekenen „jaerlicx een eerlijck tracte-
ment" te ontvangen. Men wist nl., dat de vroegere
De
Hiëronymusschool
en de
Universiteit
van Utrecht
Op 4 december a.s. zal het feit worden herdacht,
dat precies vijfhonderd jaar geleden enige Broe-
ders des Gemenen Levens, afkomstig uit het fra-
tershuis te Delft, een hun door een erflating ten
deel gevallen pand aan de Kromme Nieuwe
Gracht betrokken. Het is bekend, dat zij reeds zeer
spoedig een school stichtten, welke zij naar één
hunner beschermheiligen de Hiëronymusschool
noemden. Het Utrechts Stedelijk Gymnasium nu is
de nazaat van déze school. Aangezien men, hoewel
eigenlijk niet geheel terecht, 4 december ook als
de begindatum van de school aanneemt, viert men
dit jaar tevens het gedenkwaardige feit, dat het
huidige U.S.G. de moderne belichaming van een
vijfhonderd jaar oude school vormt.
In verband hiermede zal er een tentoonstelling
worden gehouden in het Universiteitsmuseum,
welke vanaf 4 december 1974 tot medio januari
1975
te bezichtigen zal zijn. Men zal hier een beeld
kunnen krijgen van de lange geschiedenis van het
Gymnasium, dat afwisselend perioden van grote
bloei en van diep verval heeft gekend.
Aangezien de oud-rector van het Gymnasium dr.
J. A. G. van der Veer een uitvoerig artikel, dat in
het jaarboek van Oud-Utrecht zal verschijnen,
heeft gewijd aan de vijfhonderd jaren omspannende
historie der school, is het niet gewenst hier, zij het
in kort bestek nogmaals deze geschiedenis te be-
handelen. Aangezien echter de bovengenoemde
tentoonstelling in het Utrecht Universiteitsmuseum
zal worden gehouden, is het wellicht interessant
wat dieper in te gaan op de betrekkingen, die er in
de loop der tijden tussen de Hiëronymusschool en
de Universiteit hebben bestaan.
Het is van belang eerst even stil te staan bij de
stichtingsgeschiedenis der Academie. Immers, er
is een periode geweest waarin de bovenbouw van
de Hiëronymusschool had kunnen uitgroeien tot
een Illustre School. Doch de ontwikkelingen zijn
een andere richting uitgegaan.
Seminarie
Reeds vroeg, nl. in 1470 werd er een commissie,
bestaande uit leden van de oude en van de nieu-
87
-ocr page 88-
Antonius Aemilius bereid was weer terug te keren.
En onder zijn leiding had de school gefloreerd. Op
23 december bracht de commissie verslag uit en
deelde mede, dat Liraeus niet bereid was om af te
treden en dat hij de commissie ervan had over-
tuigd niet de schuld te dragen voor de achteruit-
gang der school. Hij zou zijn tegengewerkt door
„eenige affgunstige ende quaetwillige, die hem
gesocht hadden verdacht en odieux te maeken".
Zelfs was hij een keer aangevallen en „int aensicht
verradelick gesneeden".
Salaris
De commissie stelde derhalve voor hem een pro-
fessoraat in de letteren aan te bieden met behoud
van zijn salaris (ƒ 700) en vrij wonen. Alzo ge-
schiedde het, dat Justus Liraeus werd benoemd tot
hoogleraar in de humaniora, welke benoeming door
hem werd aangenomen. In zijn plaats keerde An-
tonius Aemilius terug als rector der Hiëronymus-
school en werd deze tevens een hoogleraarschap
aangeboden. Hij ontving voor zijn professoraat in
de geschiedenis en de functie van rector samen
ƒ1300; tevens werd er zorg gedragen voor zijn
verhuizing.
De Illustre School werd reeds in 1636 een volwaar-
dige Academie. Er kwam nu ook een medische
faculteit; als hoogleraar hierin werd benoemd
G. Stratenus, die reeds in 1621 als stadsarts en
als „lector et demonstrator anatomiae" was aan-
gesteld. In deze laatste kwaliteit trad hij eerst op
in de Hiëronymuskerk en even later in het koor
van de Pieterskerk. Prof. Kernkamp, de historicus
die een groot en groots werk heeft gewijd aan de
geschiedenis van de Utrechtsche Universiteit wijst
er echter op, dat dit medische onderwijs buiten het
kader van de bovengenoemde uitbreiding van het
programma van de Hiëronymusschool viel. In
ieder geval heeft Stratenus wel korte tijd in de
kerk van deze school gedoceerd.
Hoogleraren
Verschillende leraren der school zijn later in
Utrecht of elders hoogleraar geworden. Terwille
van de beperking noemen we hier nog slechts
prof. dr. J. F. Reitz. Deze was sinds 1728 rector van
de Hiëronymusschool. Op 31 januari 1746 aan-
vaardde hij het ambt van buitengewoon hoogleraar
in de welsprekendheid („oratoriae et poëseos").
Weinige jaren later zou hij prof. dr. A. Drakenborch,
die van 1716 tot 1748 hoogleraar in de faculteit der
letteren alsmede curator van de Hiëronymusschool
was, opvolgen als ordinarius.
Reitz was niet slechts een strijdvaardig rector, die
alles in het werk had gesteld om de financiële
tegemoetkoming t.o.v. de docenten te verbeteren,
hij was ook als hoogleraar een kritisch ingesteld
man, die de moed had misstanden duidelijk aan de
kaak te stellen. Zo heeft hij in 1768 een rectorale
rede gehouden, welke ten doel had verkeerde
toestanden in de Academie te signaleren en er een
oplossing voor te bieden.
Op 21 januari 1771 bepaalde de vroedschap, dat
,,uit consideratie van deszelvs hoge ouderdom en
toenemende lichaamszwakheid en veelvuldige dien-
sten, aan de schooien en Academie gedaan" vrij-
stelling van het geven van publieke colleges aan
hem zou worden verleend. Verder bleef hij gewoon
in dienst van de Universiteit. Reitz is ook nog
scholarch (inspecteur van onderwijs) geweest; zo
bleef hij betrokken bij de gang van zaken in zijn
oude school. Op 21 maart 1778 overleed hij.
Niet alleen enige docenten der school zijn hoog-
leraar te Utrecht of elders geworden, ook enkele
leerlingen zijn dat geworden. We noemen hier o.a.:
de theologen A. Essenius (1618-1677), F. Burman
(1671-1719) en H. J. Royaards (1794-1854): de juris-
ten H. Moreelse (1615-1666) en A. Matthaeus
(1635-1710); de medici H. Regius (1598-1679) en
A. G. C. Suerman (1809-1840) en uit de letteren-
faculteit Joh. Leusden (1624-1699; hij was een
leerling van Liraeus!), G. de Vries (1648-1705; hij
was tevens hoogleraar in de theologie) en Rycklof
M. van Goens (1748-1810). Ten slotte noemen we
nog de hoogleraar in de wis- en natuurkunde R. van
Rees (1825-1868). De hier genoemden vormen
echter nog slechts een keuze uit de Utrechtse
hoogleraren, die op de Hiëronymusschool zijn ge-
weest. Over hen die elders hoogleraar zijn ge-
worden kan hier niet worden uitgewijd.
Nauwe banden
Wat in dit korte artikel genoemd is moge de lezer
er echter van overtuigen, dat er gedurende de
lange geschiedenis der Hiëronymusschool en de
wat kortere van de Utrechtse Academie nauwe
banden tussen deze twee onderwijsinstellingen
hebben bestaan. Mogen wij er ten slotte nog op
wijzen, dat ook de voorzitter van de Staten van
Utrecht, die zich zo verdienstelijk heeft gemaakt
ten behoeve van de omzetting van de Illustre
School in een Academie, dr. J. van Asch van Wijck
(1585-1645), een leerling is geweest van de
Hiëronymusschool!
Universiteitsmuseum
Drs. R. M. Nepveu
Literatuur:
De Utrechtsche Academie, I, 1636-1815, doorG. W.
Kernkamp (Utrecht, 1936).
Acta et decreta senatus, vroedschapsresolutiën en
andere bescheiden betreffende de Utrechtsche
Academie, uitg. d. G. W. Kernkamp, dln., (Wer-
ken Historisch Genootschap, 3e. s.,
65, 68, 71)
(Utrecht, 1936-1940).
38
-ocr page 89-
Over enkele bewoners van
het Huis Voordaan
Het Huis „Voordaan" onder Maartensdijk met zijn
uitgestrekte bossen en lanen aan Babelsteeg en
Westlaan, dat gedurende tal van jaren in het bezit
was van het geslacht Calkoen, ligt zoals algemeen
bekend is meer bepaald ten noorden van de
Groenekanse dijk op een halve km ten oosten van
het vanouds zo bekende, in 1842 afgebrande doch
weer herbouwde „herbergje, waar de Groenekan
uithangt". Toen A. J. van der Aa in 1848 het Xle
deel van zijn „Aardrijkskundig Woordenboek der
Nederlanden" deed uitkomen behoorde het aan de
(in het volgende jaar daar overleden) mr. Abraham
Calkoen, en had het een oppervlakte in totaal van
160 bunders. De ,.Tegenwoordige Staat" van
Utrecht zwijgt echter nog geheel over Voordaan
en evenmin vond het een aanduiding op zijn kaart
van het Overkwartier van Utrecht: de schrijver
volstond met een telling van het aantal der huizen
„aan de groene Kanne, drie en twintig" en de
vermelding „Omtrent S. Maartensdyk vindt men
verscheiden Lustplaatsen" n).
Het goed was reeds een oude „hoffstede" toen
het in de eerste helft van de XVIIe eeuw toe-
behoorde aan een vertegenwoordiger der familie
Daey. Het geslacht, waarvan de naam ook Daye
en Day (Deij) gespeld werd, zou volgens de be-
kende genealoog C. J. Polvliet afstammen van een
ongenoemde Engelse officier, die in het gevolg
van Robert Dudley, graaf van Leicester naar de
Nederlanden was gekomen. Wanneer deze mede-
deling juist is, dan kan het nauwelijks anders zijn,
dan dat deze officier identiek is geweest met
Medard Nauwinck gezegd Daye, die de 24e juli
1610 is opgetreden als gouverneur van de Schen-
kenschans en die, gedurende geruimen tijd in
Staatse dienst, ook nog in februari 1623 het com-
mando had over een compagnie te voet2),
's Mans tegenwoordigheid op de Schenkenschans
wordt bovendien bevestigd bij de kerk aldaar door
een oude grafsteen (64 x 115 cm), die blijkens
een 7-regelig opschrift de herinnering levendig
houdt aan Catharina Maria de waarschijnlijk onge-
huwde dochter van „Medard Nawinck genaemt
Daey, Capitein Commandant in Fort vans' Graven-
werd" (of Schenkenschans), die overleed op 13
juni 1611. Boven dit opschrift is een alliantiewapen
op de zerk uitgehakt: een gedeeld schild met in
1.   een verlaagde keper (zoals in Engelse wapens
dikwijls voorkomt), van boven vergezeld van twee
sterren (6) en onder van een roos (Daey); en in
2.   drie arenden, 2 en 1, vergezeld in de schild-
voet van een lelie. Helm met wrong en dek-
kleden en als helmteken de roos uit 1. Het 2e of
vrouwelijke wapen, dat met de arenden en de lelie,
zal naar alle waarschijnlijkheid dat van de moeder
der overledene hebben voorgesteld, gelijk in de
heraldiek behalve geestelijken ook bij ongehuwde
personen veelal gebruikelijk was.
Zoals Polvliet's genealogie reeds liet doorscheme-
ren hebben de Daey's op het huis Voordaan ge-
woond en wel in ieder geval Martijn of Martin
Daey en diens eerste vrouw Johanna Machteld van
Doorn, die waarschijnlijk de dochter was van Ael-
bert, postmeester van Prins Maurits, en van
V .».-
s '., Het gedeelte met
Groenekan uit een
'..' 17e-eeuwse kaart van
het gerecht van
» Oostveen enz., die in
, 1776 en 1798 is herzien.
; Perceel 283 van
De loncheere is het
4, oorspronkelijke
j/ Voordaan
§tJL (Gemeentehuis
-gsn; Maartensdijk,
ï&ï burgemeesterskamer;
:M. . foto R.A. Utrecht).
;< ///■. r—.
- hit: ■'):...-:■:':,,
89
-ocr page 90-
ter eenre ende den voornoemden van der Eem ter
andere sijde is ontstaen, ter saake van de huijere
die de gewesene bruijcker vande voorsz. hoff-
steede ende landen daer aen noch was preten-
deerende, metten gevolgen en aencleven van
dien".
Wijze beslissing
De gemachtigde werd door de comparante zonder
restricties en dus zo volledig mogelijk bevoegd
gemaakt tot handelend optreden met de weder-
partij en dat moet wel betekend hebben, dat Opina,
misschien wel uit vrees voor een naderend proces,
met niet anders dan bekwame spoed een defini-
tieve streep onder de verwikkelingen verlangde.
Zonder twijfel lag een hofstad als Voordaan voor
haar, nu zij zich te Alkmaar bij en met naaste
familie gevestigd had, te zeer verwijderd. En de
definitieve verkoop zal daarom een wijze beslissing
zijn geweest, gedachtig aan de vermanende klas-
sieke woorden: metiri se quemque suo modulo ac
pede, verum est!
Alkmaar                                                 Mr. I. Belonje
Joosgen Aerts. De vrouw tenminste overleed ter
plaatse op 16 juli 1646, nadat een kind haar aldaar
in de dood was voorgegaan op 12 maart 1643.
Marten Daey Pieterszoon, te Breda geboren in
1604, heeft, hoewel niet onafgebroken, in Brazilië
op het Recief gediend tussen 1629 en 1641. In
1650 verkreeg hij een compagnie infanterie te
Amsterdam en bij commissie van de Staten-Gene-
raal van 28 april 1645 werd hij tot Majoor benoemd
in verband met het destijds in het verschiet komen-
de „groote dessein" tegen Vlaanderen 3).
Grotere bekendheid dan tengevolge van zijn mili-
taire charges verkreeg hij evenwel door het feit
dat zijn tweede vrouw Obrecht, Oopjen ofwel
Opina Coppit, die te Amsterdam geboren was op
19 januari 1611 als dochter van dr. Hendrik en
Celitgen Princen, met haar eerste man, Marten
Soolmans door niemand minder dan Rembrandt op
twee levensgrote portretten geschilderd is gewor-
den, zoals mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen in het
zojuist aangehaalde artikel in „Amstelodamum" op
overtuigende wijze duidelijk heeft gemaakt. In ge-
noemde bijdrage worden foto's afgebeeld van de
pendantstukken, die voor Nederland definitief ver-
loren zijn gegaan.
Zolang Martin Daey leefde - hij stierf te Amster-
dam op 11 september 1659 - heeft Opina Coppit
haar bezit „de hoffsteede genaemt Fortaen mette
landen daertoe behoorende geleegen aen de
Groenekant",
derhalve het huis Voordaan cum
annexis, kunnen behouden, maar nadat zij ten
tweeden male weduwe geworden was en de bezit-
ting klaarblijkelijk voor zich en haar kind uit het
tweede huwelijk uit de boedel van haar echtgenoot
Daey verkregen dan wel behouden had, heeft zij
gemeend het verworvene toch maar van de hand
te doen. Een koper vond zij in de persoon van
„monsieur" IJsbrand van der Eem, de schout van
het Utrechtse dorp Lopik.
Ontdekking
Toevallig ontdekte ik een akte, waaruit blijkt, dat
deze verkoop allerminst zonder moeilijkheden tot
stand is gebracht. Dat vloeit namelijk voort uit een
procuratie van 17 maart 1661, waarbij Opina Cop-
pit, die toen te Alkmaar was gaan wonen en zich
noemde ,,laest weduwe van wijlen de Heer Maer-
ten Daij in sijn leven Cappeteijn van een Com-
pagnie Infanterij ten dienste der Stadt Amsterdam",
persoonlijk compareerde voor notaris en getuigen,
zowel voor zichzelf en als moeder-voogdes over
het door haar tweede man nagelaten kind4). Deze
volmacht werd afgegeven op de koopman Sr.
Nicolaes de Gyselaer, wonende te Amsterdam6).
De aldus aangewezene mocht nu in naam van de
constituante, zo dit mogelijk zou blijken, accor-
deren met de koper der hofstede „over soodanige
questie als tusschen haer constituante cum socijs
Naschrift
De vraag van mr. Belonje aan de redactie om zijn
artikel te willen illustreren, heeft heel wat actie
teweeggebracht, en naar het zich laat aanzien niet
zonder resultaten.
Voor illustratiemateriaal werd ik door het gemeente-
huis van Maartensdijk verwezen naar mej. E. M. de
Bouter te Groenekan. Zij bleek veel meer materiaal
te bezitten dan alleen ansichten van het huidige
huis Voordaan. Heel belangrijk was hierbij een
kopie van een artikel, dat op 1 november 1927
verschenen was in Het Nieuws, een blad voor
Maartensdijk en omgeving, en dat dank zij de
interesse van mevr. A. Copijn-de Feyer voor
Groenekans geschiedenis bewaard is gebleven.
De schrijver, G. G. C, behandelde in dat artikel
de wordingsgeschiedenis van het grote landgoed
Voordaan op een dusdanige manier, alsof hij al
z'n fiches met perceelsgewijze aantekeningen uit
transportakten letterlijk had laten afdrukken. Al is
dat een saaie manier, ze geeft wel garantie voor
betrouwbaarheid. Die indruk werd bevestigd door
enkele kopieën en aantekeningen die mej. De
Bouter zelf gemaakt en van mr. Damsté gekregen
had uit het rechterlijk archief van Oostveen ( =
Maartensdijk). Zo bleek dat ook G. G. C. daarrn
gewerkt had. Achteraf gezien was dit ook vanzelf-
sprekend, toen mr. Damsté deze schrijver iden-
tificeerde als G. G. Calkoen. Het lijkt daarom de
moeite waard aan diens materiaalrijke artikel
grotere bekendheid te geven.
Vooruitlopend op publikatie van die gegevens kan
als aanvulling op het artikel van mr. Belonje nu
alvast meegedeeld worden, dat Maarten Daey de
90
-ocr page 91-
hofstede Voordaan in 1642 kocht van jhr. Hendrik
van Eede. Verder zal Calkoens stuk aantonen dat
perceel 283 op de hierbij afgebeelde kaart de
oorspronkelijke hofstede Voordaan omvat, en de
interpretatie mogelijk maken dat die woning wel
eens op een ander punt van het latere landgoed
gestaan kan hebben dan het huidige huis: mis-
schien is de „boerderij" De Kettinghoeve de eigen-
lijke opvolger van het oude Voordaan.
L. v. T.
') Vgl. Aardr. Woordenboek der Nederlanden IV,
Gorinchem 1843, blz. 881 en XI, Gorinchem 1848,
blz. 832 en de „Tegenwoordige Staat" van Utrecht
XXII, Amsterdam 1772, blz. 165, kaart
f.o. blz. 241.
- Zie voor de juiste situatie het blad 426 „Maars-
sen" van de ,,Chromo-topografische Kaart van het
Koninkrijk der Nederlanden", schaal 1 : 25.000 en
inzake het geslacht Calkoen (van Voordaan) Louis
Calkoen „Calkoen", z. pi. 1923, blz. 60; loh. E.
Elias „De Vroedschap van Amsterdam", II, Haar-
lem 1905, blz. 474 en 969 en voorts Nederland's
Adelsboek passim.
2)   Uitvoeriger mededelingen over hem in F. J. G.
ten Raa en F. de Bas „Het Staatsche Leger 1568-
1795", III, Breda 1915, blz. 273 onder k. Schenken-
schans met noot 1. Zie ook
„De Wapenheraut" II,
1898, blz. 41.
3)   Ten Raa en De Bas „Het Staatsche Leger" IV,
Breda 1918, blz. 313; voorts ook voor het navol-
gende Dr. I. H. van Eeghen „Marten Soolmans en
Oopjen Coppit", Maandblad „Amstelodamum"
XL///, (956, blz. 85 evv.
4)   Opina is ook te Alkmaar overleden, op 1 novem-
ber 1689 en werd er begraven in de Grote- of
St. Laurenskerk op de
6e daarna in graf koor n°.
25 „4 poosen geluijt en te laet". - De procuratie
werd verleden voor notaris Jacob Walichsz. Brede-
roe te Alkmaar op 17 maart 1661 (inventaris
notarieel archief Alkmaar deel 236, fol. 225; ge-
tuigen waren de Alkmaarse schepen Hendrik
Heijckens en Egbert lacobsz. backer).
5)   Noch „Nederlands Adelsboek" XL, 1940, blz.
23112 sub VII, noch „Nederland's Patriciaat" XXII,
1935/6, blz. 178 sub VII noemt zijn sterfdatum.
Hier blijkt echter, dat De Gyselaer in maart 1661
nog in leven was.
Cadeau-tip
Wie met sinterklaas of kerst aan iemand een
bijzonder geschenk wil geven, kan op het
Gemeentelijk Archief (Alexander Numankade
199, Utrecht) proberen een keuze te maken
uit 8 van de 10 litho's die William
D. Kuik
twee jaar geleden voor onze vereniging ver-
vaardigde. Alleen zijn impressies van de
politiepost aan de Wittevrouwenstraat en
van de Nieuwegracht zijn uitverkocht. Een
belangrijk aspect van deze koopmogelijk-
he':d is, dat de oude prijs van f 12,50 nu
nog gehandhaafd wordt, en dat terwijl de
waarde van deze beperkte litho-oplaag
alleen maar groter wordt!
Utrechtse liederen
De Dom jatten, door Peter Vos; vier tekeningen
in een mapje; oplaag 800
ex.; f 1,50. Op de Neu
daar staat een tent, Utrechtse straat- en gelegen-
heidspoëzie;
56 p.; 500 ex.; ƒ6,75. In de boek-
handel verkrijgbaar. Adres van de uitgever: A. van
Nimwegen, ws. „Zonrondom", Leidsekade
f.o. 96,
Utrecht.
Al een half jaar na haar eerste publikatie brengt
Véva, „de uitgeverij die zoveel Utrecht in haar
fonds doet", twee nieuwe publikaties uit. Het zijn:
een herdruk van Peter Vos' tekeningen „De Dom
jatten" (uit 1963, de Korte Nieuwstraat staat er
nog smalletjes op) en „Op de Neu daar staat een
tent". Dit laatste draagt de ondertitel Utrechtse
straat- en gelegenheidspoëzie. Op onze oproep
in het meinummer om materiaal voor deze uitgave
heeft dr. A. van Hulzen gereageerd. Aan zijn grote
verzameling gelegenheidsgedichten zijn dan ook
verscheidene voorbeelden ontleend.
Het bundeltje bevat 35 vermakelijke kreupelrijmen:
Wijk C-liederen, zangen op de Franse Bazar, een
ontboezeming van Speenhoff op 't oude postkan-
toor en een anonieme ode op de leeuwen voor 't
nieuwe; het titelgedicht onthult dat je in die tent
kan poepen voor een cent; Dolman verongelukte
met zijn luchtballon maar Olieslagers vliegmachine
hield 't boven de stad; hobbelende autobussen,
ontsnappende delinquenten - te veel onderwerpen
om allemaal te noemen.
De uitgever hoopt nog tot een vollediger uitgave
te kunnen komen. Van elke aanvulling, variant of
onbekende tekst zal hij dan ook graag kennis
nemen. Zou in die toekomstige uitgave het mis-
schien ook mogelijk zijn om enkele wijzen van
straatliederen op te nemen? Gezongen ofwel ge-
galmd komen ze toch pas echt tot leven.
L. v. T.
Castellum Zwammerdam
Voor de afdeling Utrecht van het Nederlands
Klassiek Verbond zal dr. J. K. Haalebos uit Nij-
megen op 22 november een lezing houden over
het castellum Zwammerdam. Instituut voor Ge-
schiedenis, Kromme Nieuwe Gracht 20, Utrecht,
's avonds om 8 uur.
91
-ocr page 92-
Restauratie
Loeff Berchmakerstraat 38
lagen en een door lekkages vergane verdiepings-
vloer, kortom rijp voor de sloop.
Eigen mankracht
Het is de Werkgroep Herstel Leefbaarheid Oude
Stadswijken geweest die er bij B. en W. op aan-
drong het pand weer geschikt te maken voor be-
woning, waarbij de Werkgroep zich voorstelde dit
met eigen mankracht uit te voeren.
Dit resulteerde eind 1972 in een opdracht aan de
afdeling gebouwen en monumenten van de Dienst
Openbare Werken voor het opstellen van een
herstelplan. Hierbij werd uitgegaan van een bouw-
Dit jaar zijn de herstelwerkzaamheden voltooid
aan het pand Loeff Berchmakerstraat 38 te Utrecht.
Hoewel al eerder in het N.U.D. hiervan melding is
gemaakt, verdient deze wat ongewone restauratie
toch nog wel enige toelichting.
Het pand is door de gemeente Utrecht voor de
sloop aangekocht, in de tijd toen de plannen voor
verbreding van de Jacobijnenstraat nog hoogtij
vierden. Van sloop is het gelukkig voor dit pand
nooit gekomen, wel heeft het langdurig in verwaar-
loosde toestand ten prooi aan weer en wind ge-
staan. Diverse malen heeft de brandweer moeten
uitrukken om een begin van brand te blussen,
waarbij het huis zeer veel schade opliep aan kap
en zolderbalklaag. Eind 1972 was de toestand
waarin het pand zich bevond ruïneus, zonder dak-
pannen met verkoolde kapspanten en zolderbalk-
Links: de toestand voor de restauratie, rechts
daarna.
92
-ocr page 93-
Kozijndetail en
balklaag
kundige consolidatie van het pand door een aan-
nemer en het aftimmeren en schilderen van het
interieur door de toekomstige bewoners. Na op-
levering zou het pand dan in beheer gegeven
worden van het Utrechts Monumentenfonds.
Helaas is er geen archiefonderzoek gedaan naar de
bouwgeschiedenis, zodat deze uit de bouwsporen
moest worden afgelezen. Het huis dateert van
oorsprong uit de 16e eeuw, zoals kan worden
opgemaakt uit de zijgevel in de Pauwstraat, die is
gemetseld in moppen formaat i 26 x 13 x 5 a 6,
met ontlastingsbogen boven de kozijnen waaronder
eiken lateien. De kapspanten met eiken krommers
dateren eveneens uit die tijd.
De voorgevel, gemetseld in Utrechtse steen for-
maat 23 x 11,5 x 4, is in de 17e eeuw opgetrokken
(mogelijk ter vervanging van een houten gevel).
De oorspronkelijke eiken kruiskozijnen zijn nu nog
aanwezig, met dien verstande dat de eiken roeden,
het kalf en de middenstijl in de 19e eeuw zijn
uitgezaagd en vervangen door schuiframen. De
reconstructietekening geeft het beeld weer van de
mogelijke zeventiende-eeuwse toestand van de
voorgevel. Tijdens de restauratie zijn restanten
gevonden van de eiken puibalk die tot anderhalve
meter doorliep in de zijgevel in de Pauwstraat.
(Zie foto puibalk).
De achtergevel is een staalkaart van vier eeuwen
metselwerk waaruit weinig valt op te maken.
Het interieur bevat nog moer- en kinderbalklagen
met eenvoudige 17e-eeuwse balkconsoles. Van
een kelder zijn geen overtuigende sporen gevon-
den. Rond de eeuwwisseling is op de begane
grond namelijk een betonvloer op puin aange-
bracht, en het kostte te veel geld en te veel moeite
voor de bewoners om het puin volledig te ver-
wijderen.
Pakhuis
In het eerste kwart van de negentiende eeuw is
het huis ingrijpend verbouwd waarbij het zijn
huidige uiterlijk verkreeg met de gepleisterde
gevels, schuiframen en rechte gootlijst. Aange-
nomen mag worden dat men toen de trap- of tuit-
gevel heeft gesloopt. Verder is het huis begin
deze eeuw verbouwd tot pakhuis met bovenwoning
waarbij de lelijke pakhuisdeuren zijn aangebracht.
Hoewel het pand niet voorkomt op de Rijksmonu-
mentenlijst is door de minister van C.R.M, wel een
subsidie toegezegd in de restauratiekosten van de
monumentale onderdelen van het pand.
Herstel
De nog aanwezige kozijnen en de restanten van de
puibalk rechtvaardigen een restauratie van de
voorgevel in zijn zeventiende-eeuwse toestand.
Toch is gekozen voor handhaving en herstel van
het negentiende-eeuwse uiterlijk, voornamelijk ter-
wille van het typische straatbeeld dat deze gevel
93
-ocr page 94-
vormt samen met de gevel van het andere hoek-
huis, Loeff Berchmakerstraat 36. Uiteraard speel-
den ook de kosten hierbij een rol.
Inmiddels zijn voor het pand Loeff Berchmaker-
straat 36 en Pauwstraat 15 ook restauratieplannen
gemaakt.
Betrokken
Bij de uitvoering van het werk zijn de toekomstige
bewoners betrokken geweest. Onder andere het
vooronderzoek, afbikken van muren, sloopwerk,
het aanbrengen van zowel de houten vloeren als
de plavuizen vloer en het binnenschilderwerk is
door hen gedaan. Het herstel van kap, gevels en
balklagen is uitgevoerd door het aannemersbedrijf
R. Middelkoop. Verder is gebruik gemaakt van
materiaal uit het depot historisch bouwmateriaal
van de Dienst Openbare Werken, o.a. een eiken
spiltrap, een moerbalk, kinderbinten, plavuizen,
dakpannen en baksteen. De totale kosten be-
dragen na aftrek van het subsidie ƒ 30.000,—.
„Monument"
Samenvattend kan worden gezegd dat het hier
geen restauratie betreft met een grote R, maar het
behoud en herstel van een eenvoudig „monument",
waar de restaurateurs veel genoegen aan beleefd
hebben. Hopelijk zal de stad Utrecht dit aan het
resultaat ook beleven.
A. Ver laan
iiiinn  bil
■«■■■■■■   ■■■■■■■■
mi ■■ ■*   ii ■■ ■■ ■■
■I II ■«   18 ■■ ■■ ■■
Zo zou pand Loeff Berchmakerstraat 38 er in de
17e eeuw uitgezien hebben.
___il__ __„
Zolder
-ocr page 95-
Onze lantaarnconsoles
A. Graafhuis en C. A. Baart de la Faille, Reliëfs in
blauw. Lantaarnconsoles langs de Utrechtse grach-
ten. Utrecht'Antwerpen, Het Spectrum, 1974;
95
blz., merendeels foto's; f8,50.
Eindelijk is het lang verwachte boekje over de lan-
taarnconsoles aan de Utrechtse grachten ver-
schenen. Dank zij subsidies van de gemeente en
twee fondsen is het voor een koopje verkrijgbaar.
Achter in het boekje is een compleet overzicht
van de consoles te vinden die sinds 1953 gemaakt
zijn, gerangschikt per gracht en met vermelding
van de beeldhouwers, maar zonder jaar van ver-
vaardiging. Uit het totaal van 201 is een keuze van
60 stenen gedaan. De schrijvers hebben gezorgd
voor een korte inleiding, waarin ook de groei van
de grachtwerven beschreven wordt, en door onder-
houdende en leerrijke toelichtingen bij de foto's;
een dienende rol, om de afbeeldingen des te meer
tot hun recht te laten komen En die opnamen van
A. G. Ubaghs en naamloze fotografen van het Ge-
meentelijk Archief verdienen dan ook grote waar-
dering. Op hun beurt dienen zij het werk van de
beeldhouwers zo op zeer bijzondere wijze!
't Originele idee om versierde kraagstenen onder
de straatlantaarns aan de werfmuren te plaatsen,
heeft nu eenmaal tot gevolg dat de reliëfs moeilijk
en soms zelfs helemaal niet door voorbijgangers te
bekijken zijn. Deze foto's stellen ons daartoe pas
goed in staat. Ze zijn soms van zo dichtbij opgeno-
men ofwel zo sterk uitvergroot, dat niet alleen de
dolle, verrassende en knap gecomponeerde voor-
stellingen, maar ook de structuur van de blauwe
hardsteen en de beitelsporen duidelijk waargeno-
men kunnen worden.
Eigenlijk zouden er afbeeldingen bij deze bespre-
king geplaatst moeten worden om een goede in-
druk te geven van dit boekje. Maar iets in die trant
bewaren we tot het volgend jaar.
L v. T.
kaart van Hornhovius (1599) en op de kaart van
Balthasar Floris van Berkenrode van 1628, terwijl
op de kaart van Bernard de Roy van plm. 1690
daar ter plaatse staat: Lazerus-Huys.
Dit laatste neemt wel elke twijfel aan de betekenis
van het woord melaten of melaeten weg.
Het huis stond buiten de Gildpoort aan de noord-
zijde van de Steen-Straet van Utrecht naar De Bilt,
ongeveer op de plaats van het bekende, nu dicht-
gespijkerde, café Het Kalfje. Op latere provincie-
kaarten van F. de Wit, van Nic. Visscher en ten-
slotte op de kaart van de Vrijheid van de Stad
Utrecht van 1757 staat aangegeven „Melaten, nu
Rijnenburg". Toen had het gebouw zijn bestemming
van leprozerie dus reeds verloren.
Dr. F. Ketner heeft in een artikel in het Jaarboek
van Oud-Utrecht van 1951 duidelijk gemaakt, dat
het oudste leprozenhuis van Utrecht heeft gestaan
in Abstede nabij de Kromme Rijn en dat de ver-
plaatsing naar de Steenweg moet hebben plaats-
gehad tussen 1475 en 1485 naar terreinen die
reeds geruime tijd voor dit doel waren verworven
en waar toen een nieuw en ruimer leprozenhuis
werd gebouwd.
Herinnering
Het Bethlehem-klooster stond in de „Nieuwe Weert
buyten Utrecht", of zoals dr. Broers in zijn His-
torische wandelingen in Utrecht (blz. 289) zegt „in
het Gebied van Hoogelanden". Het stond dus ten
westen van de Vecht tussen de Daelschedijk en
de Vecht. De Bethlehemweg, een zijstraat van de
Amsterdamsestraatweg, houdt de herinnering aan
dat klooster nog levend, evenals de namen Brigit-
tenstraat, Magdalenastraat, Servaes Bolwerk,
Annastraat, Kruisstraat Predikherenstraat, Witte-
vrouwenstraat en zoveel andere de herinnering
aan het bestaan van even zoveel reeds lang ver-
dwenen kloosters wakker houden.
Dit klooster is daar in 1423 gevestigd ten behoeve
van „sommige susteren van St. Cecilien die cranck
waren, om daer te wonen ende rumer locht te
hebben, tot een uuthoff van die van St. Cecilien"
(D. van Heel in Archief Aartsbisdom Utrecht, 1939,
blz. 211). Deze zusters hadden zich gesteld onder
de regels van de derde Orde van St. Franciscus.
Het waren dus geen Karthuizer monniken zoals de
heer Veersema veronderstelt.
Het staat wel vast, dat deze kloosterlingen zich
ook met de verzorging en verpleging van zieken
occupeerden, maar uit niets blijkt, dat zij zich op
de behandeling van melaatsen hadden gespeciali-
seerd. Van enige relatie van dit Bethlehem-klooster
rnet het leprozenhuis aan de Biltsestraatweg is
dan ook niets gebleken.
Het Bethlehem-klooster is in 1581 verkocht en kort
daarna afgebroken.
De Finseninrichting heeft de heer Veersema nog
gekend een eind voorbij de beruchte beenzwart-
Melaeten
In het septembernummer van ons Maandblad stelt
de heer Veersema uit Aalst-Waalre de vraag of het
toeval of met een bepaalde bedoeling was, dat de
Finseninrichting bijna op dezelfde plaats was ge-
sticht als waar in 1616 een grote ruimte voor
melaten was aangewezen. Op dezelfde plaats stond
een gebouw, Bethlem, dat wellicht bestemd was
voor lijders aan deze ziekte.
Het woord „melaten" heeft de heer Veersema
inderdaad goed gelezen. Hetzelfde staat op de
95
-ocr page 96-
en loodwitfabrieken. Deze industrieën stonden op
de oostoever van de Vecht en de plaats heeft dus
geen enkele relatie met het Bethlehem-klooster,
noch met het leprozenhuis.
Ik meen, dat hiermede de vraag van de heer
Veersema volledig beantwoord is.
Ir. 1. D. M. Bardet
Naschrift
Ook de heer Smilda zond ons naar aanleiding van
de vraag over „Melaten" en de Finseninrichting
enkele gegevens uit zijn documentatie. Daar som-
mige ervan niet genoemd worden door de heer
Bardet, geven we ze als aanvulling hieronder.
Melaten- of Lazarushuisjes: stichtingsbrief uit 1571.
In 1600 is er een herberg in gevestigd, die in 1656
wordt opgeheven. In 1657 worden huis en kapel
verkocht. Op 4 april 1826 wordt een boerderij
genaamd de Lazarushuisjes, gesplitst in drie
woningen, publiek verkocht.
St. Anthoniegasthuis: omstreeks 1435 gesticht aan
de Vecht nabij de tegenwoordige Hoogstraat. Het
herbergde arme reizigers en na 1603 behoeftige
vrouwen en kinderen. In 1747 waren er nog prove-
niers. Ongeveer op de plaats van dit gasthuis is
in 1906 het Finseninstituut gevestigd, overgeplaatst
vanuit Rotterdam. Het stond onder leiding van
dr. Bollaan.
Redactie
dat de stoomtractie door paardentractie was ver-
vangen in verband met het regelmatig te water
raken van rijtuigen uit schrik voor de stoomtram
').
Persoonlijk heb ik vele malen in de paardentram
naar Vreeswijk gezeten, alsook in het bootje naar
llsselstein
2). Volgens mijn herinnering /'s eerst het
bootje naar Vreeswijk opgeheven, daarna de tram
naar Vreeswijk (omstreeks 1922) en tenslotte het
bootje naar llsselstein, welke plaats geen andere
verbinding met Utrecht had. Na de opheffing der
paardentractie (die dus enige tijd vóór 1922 moet
hebben plaats gehad, B.) werden een of twee tram-
wagens getrokken door een Fordbusje, waarop
voorop - 's avonds verlicht - een groot bord prijkte
met het woord TRAM, zulks ter aanduiding, dat dit
vervoermiddel, richting Vreeswijk rijdende, niet bij
machte was rechts te houden. Bij één tramwagen
werd er getrokken door één paard, bij twee of drie
- drie was het maximum - wagens trokken twee
paarden. Nog lang heb ik in mijn bezit gehad de
dienstregeling van de Tram- en Bargedienst Ver-
eniging (rose van kleur), onder meer vermeldende
een halte aan de Liesbos".
Tot zover de brief van jhr. mr. Rutgers van Rozen-
burg.
Verder maak ik van deze gelegenheid gebruik om
een fout te verbeteren die voor komt in mijn bij-
drage in het meinummer (blz. 34, 1e kol., regel 26
v.o.): daar staat in plaats van 1939 vermeld 1913,
wat zou betekenen, dat er nog geen drie jaar
elektrische trams door Utrecht zouden hebben
gereden! Inderdaad is zulks, zij het met enige
kleine onderbrekingen in 1940 en 1945/46 geduren-
de bijna 43 jaar het geval geweest, als men ten-
minste de periode 13 juni 1945 tot en met 2 mei
1949 meetelt, waarin uitsluitend trams reden van
de N.B.M., die de tramlijn naar Zeist sedert 1
januari 1927 exploiteerde. De laatste elektrische
tram van de GTU had reeds op zondag 15 januari
1939 tussen Stationsplein en Stadionlaan gereden.
De GTU heeft dus slechts 32'/2 jaar bestaan.
Mr. 1. 1. Beyerman
Stoomtram
Utrecht-Vreeswijk
Wat mijn vraag betreft naar een afbeelding van de
trams die tussen Utrecht en Vreeswijk hebben
gereden, ik heb zelf een dergelijke afbeelding ge-
vonden. Zij staat op blz. 9 van het in de serie
„Trams en tramlijnen" verschenen boekje „Stoom-
trams in het centrum van Nederland" van de
hand(en) van H. de Herder, H. A. van Lith en
A. J. J. Bink. Een uit een locomotief en drie wagons
bestaande tramtrein naar Vreeswijk staat daar juist
op de brug over het Merwedekanaal, half op
Utrechts en half op Jutphaas grondgebied.
Overigens heb ik ook nog enkele brieven ontvan-
gen over die stoomtram. Ik hoop t.z.t. gelegenheid
te hebben op deze brieven, waarin tal van interes-
sante bijzonderheden over Utrecht in het eerste
kwart van deze eeuw, terug te komen. Alleen uit
het schrijven van jhr. mr. L. M. Rutgers van Rozen-
burg te Zeist, laat ik een gedeelte volgen:
,,Wat de stoomtram Utrecht-Vreeswijk betreft, mijn
moeder, die in 1895 op achtjarige leeftijd in Utrecht
kwam wonen, herinnert zich slechts de paarden-
tractie. In mijn jeugd heeft men mij steeds verteld,
') Deze reden wordt niet vermeld in ,,Stoomtrams
in het Centrum van Nederland"; alleen de voort-
durende klachten over de door rook en roet der
locomotieven veroorzaakte hinder.
2) Van het bestaan van deze stoombootdienst was
ik, evenmin als een bejaarde correspondent uit
Amsterdam op de hoogte. Overigens is de be-
wering van jhr. Rutgers, dat llsselstein geen andere
verbinding met Utrecht had, niet geheel juist, want
er heeft, blijkens de boven reeds vermelde tekst,
althans tijdelijk, een aanvullende busdienst lut-
phaas-llsselstein bestaan, die eveneens geëxploi-
teerd werd door de Usseltramwegmaatschappij.
96
-ocr page 97-
Het „Maximiliaanraam"
van Otto Mengelberg (1867-1924)
Op 16 december was het 50 jaar geleden dat Otto
Mengelberg te Utrecht overleed. In de stad waar
deze kunstenaar het grootste deel van zijn leven
gewoond en gewerkt heeft, mogen wij wel even
bij dit feit stilstaan.
Het is een gelukkige omstandigheid dat deze her-
denking valt in een periode van hernieuwde be-
langstelling voor de neogotiek. Immers als glaze-
nier en beeldhouwer heeft Mengelberg meegewerkt
aan de verfraaiing van talloze neogotische kerken
in ons land.
Velen zullen zich de tentoonstelling „'t Gat in de
Biltstraat" herinneren, in 1973 georganiseerd door
het Aartsbisschoppelijk Museum. De afbraak
(zomer 1972) van de Onze Lieve Vrouw ten Hemel-
opneming aan de Biltstraat was de aanleiding voor
deze expositie. Tot de stukken die tijdens de sloop
nog konden worden gered, behoort het raam van
Mengelberg dat wij hierbij afbeelden. Op de foto
zien wij het raam op zijn oorspronkelijke plaats in
de kerk, schitterend in het daglicht, terwijl het op
de tentoonstelling door kunstlicht tot leven moest
worden gebracht. Thans wordt het gedeeltelijk
gespaard gebleven raam bewaard in het Aarts-
bisschoppelijk Museum te Utrecht.
Zeven ramen
In de kerk aan de Biltstraat maakte het deel uit
van een groep van 7 ramen, voorstellende de 7
Sacramenten. Dit raam representeert de H. Eucha-
ristie, zoals de tekst beneden op het raam aan-
geeft: „Het Allerh(eiligst) Sacr(amen)t des Altaars",
met daaronder de woorden die Christus bij het
Laatste Avondmaal heeft gesproken. In de rechter
benedenhoek vinden wij de datering 14-6-1917, een
datum die de woorden ernaast „Procedamus in
Pace" (Laten wij voortgaan in vrede) wel duidelijk
maakt!
Afgezien van de beide voorstellingen die zich
links en rechts van de geknielde figuur in het
midden bevinden (links: her offer van Melchise-
dech,
rechts: her mannawonder; d.w.z. oudtesta-
mentische voorafbeeldingen van de Eucharistie)1)
staat het raam in het teken van het Eucharistie-
wonder dat in 1345 plaatsvond te Amsterdam (zie
de tekst op het tapijt dat boven de reeds geciteer-
de teksten hangt: „'t H. Sacrament van Mirakel
ter H. Stede Amsterdam")2). Hoe is het te ver-
klaren dat juist deze geschiedenis zo'n belangrijke
rol gespeeld heeft in Mengelbergs Eucharistie-
conceptie? Wij moeten dan teruggaan naar het jaar
1895. Mengelberg maakte toen een fraaie pen-
tekening voor de gedichtenbundel „Van het H.
Sacrament van Mirakel tot Amsterdam" van Mgr.
BESTUURSMEDEDELING
Het bestuur deelt mede dat de leden-
vergadering van 14 november
ƒ/. niet is
afgesloten omdat de bespreking van de
statutenwijziging veel tijd in beslag nam.
De vergadering zal daarom worden voort-
gezet op donderdag 23 januari 1975, weer
om 19.30 uur in het Instituut voor Muziek-
wetenschap, Drift 21 te Utrecht. Na be-
spreking van de statuten zullen de resteren-
de punten van de agenda afgehandeld
worden, te weten de toelichting op de
excursies 1975, de rondvraag en de sluiting.
47e jaargang
december 1974
nummer 11
oudutrecht
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris:
Penningmeester:
Administratie:
Redactielid:
Eindredactie:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, Alexander Numankade 201, Utrecht,
tel. (030) 71 00 44.
D. A. Belderbos, Kromme Nieuwegracht 19, Utrecht, tel. (030) 3)23 18.
Contributie: Minimum: ƒ25,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407)1986.
mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 33 23 15 (werk).
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 6160 91 (tevens redactie-adres).
i
-ocr page 98-
98
-ocr page 99-
veiling echter van katholieke zijde is geboycot, is
het te verklaren dat Mengelberg het boekje pas
6 jaar na de veiling uit de restanten heeft ge-
kocht. Het moet voor hem, na de samenwerking
met Schaepman in 1895, een waardevol bezit zijn
geweest.
Wanneer wij nu weten dat Mengelberg in 1917 het
raam ontwierp, terwijl in zijn bibliotheek het boekje
van Marius aanwezig was, dan wordt ons veel
duidelijk. Afgezien van de beide engelen en het
bedevaartprentje, die ook voorkomen op de teke-
ning van 1895, treft ons op het raam dan vooral
de centrale voorstelling van keizer Maximiliaan.
Deze is nl. rechtstreeks ontleend aan prentje nr.
10 van Boëtius a Bolswert5). Het is ook op de
centrale voorstelling dat Mengelberg zijn raam
heeft gesigneerd (zie de monogrammen op de
beide kaarsen).
Is het vreemd dat Mengelberg, die gedoopt werd
met de namen Otto Maria Maximiliaan, met dit
raam bijzonder geïnspireerd werk heeft geleverd?
Alfred M. M. Dekker
') Op de schilden onder deze voorstellingen lezen
wij: ,,Melchisedec
rex Salem, profe(rens) Panem
et Vin(um)" [Genesis 14, 18] en ,,iste est panem
[lees: panis] quem Deus ded(it) vobis" [Exodus
16, 151
2Zie over dit wonder en de ter plaatse aan de
Kalverstraat gestichte kerk (,,Kapel ter Heilige
Stede", de latere „Nieuwe Zyds Capel", gesloopt
in 1908)
de studie van 1. F. M. Sterck, De Heilige
Stede in de geschiedenis van Amsterdam (Amster-
dam 1928; titeluitgave Hilversum 1938).
3Zie de ,,Bibliographische Aanteekeningen" over
dit boekje van 1. F. M. Sterck in: Bijdragen voor
de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, 43
(1925), pp. 122- 186.
4Men moet weten dat Maximiliaan in 1484, door
zijn belofte de H. Stede te bezoeken, is genezen
van een ernstige ziekte. Hij heeft na zijn genezing
de H. Stede met geschenken vereerd, waaronder
een geschilderd glasraam met zijn beeltenis in
geknielde biddende houding; vgl. de afb. in het
boek van Sterck, t.o.p. 121. Van het raam waren
in 1832 nog fragmenten aanwezig.
5Het prentje zal misschien op zijn beurt het in
noot 4 genoemde raam tot voorbeeld hebben ge-
had. Toch komt
een afbeelding van Maximiliaan in
knielende biddende houding wel vaker voor (zie
bv. de houtsnede ,,Maximiliaan hoort Mis te Augs-
burg" uit ca. 1518 van Hans Weiditz). Naast
Mengelberg werd ook Vondel rechtstreeks door
dit prentje van Boëtius a Bolswert beïnvloed in de
vss. 39-45 van ,,Eeuwgetij der Heilige Stede" (zie:
1. Scheerbom, ,,Vondel geïnspireerd door Boëtius
a Bolswert", in: Studiën, N.R.
56e jrg., deel 102
(1924), tweede halfjaar, pp. 69-71).
dr. H. J. A. M. Schaepman (1844 - 1903). De bundel
verscheen te Utrecht bij Wed. J. R. van Rossum
in 1895.
Ik acht het zeer waarschijnlijk dat Mengelberg
voor het maken van zijn tekening o.a. gebruik
heeft gemaakt van het bekende boekje over het
Amsterdamse Mirakel van Leonardus Marius:
Amstelredams eer ende opcomen, door de denck-
waerdighe miraklen aldaer geschied, aen ende
door het H. Sacrament des Altaers. Anno 1345
(Antwerpen 1639)3).
In de rijke bibliotheek van Schaepman was een
exemplaar van dit werkje aanwezig (zie de veiling-
catalogus van zijn bibliotheek, Den Haag 1903,
N-. 1033). Het ligt dus voor de hand dat Mengel-
berg Schaepmans exemplaar heeft mogen ge-
bruiken. Het boekje bevat 16 prentjes van Boete
Adamsz. van Bolswert (ca. 1580-1633). Reminis-
centies aan twee van deze prentjes (nrs. 4 en 13)
vinden wij in Mengelbergs tekening terug: twee
engelen geknield voor een monstrans, en de tekst
„Ecce panis angelorum" (Zie het brood der enge-
len), vs. 63 van Thomas van Aquino's hymne
,,Lauda, Sion, Salvatorem", als aanhef gebruikt
door Cornelis Gijsbertsz. Plemp (1574-1638) van
zijn gedichtje onder prent nr. 4. Centraal op de
tekening staat de afbeelding van het bedevaart-
prentje (met de haard van het Mirakel) uit 1518
van Jacob Cornelisz. van Oostsanen (t 1533); deze
houtsnede staat in verschillende 16de eeuwse
mirakelboekjes afgedrukt.
Voorts vinden wij op de tekening afbeeldingen van
Cornelis Broere (1803-1860), met een citaat van
vs. 95 uit zijn „Dithyrambe op het Allerheiligste"
(1845); van Leonardus Marius (1588-1652), met
een citaat uit het reeds genoemde boekje, p. 4
(het definitieve bewijs dat Mengelberg het boekje
kende); van Voost van den Vondel (1587 - 1679) met
de ,,Altaergeheimenissen" (1645) in de hand, maar
citerend vs. 9 uit zijn „Eeuwgetij der Heilige Stede
t'Amsterdam" (1645); en van keizer Maximiliaan
(1459 - 1519)4) in staande houding, met een citaat
van vss. 39/40 uit hetzelfde gedicht van Vondel.
Men ziet dat Mengelberg zich terdege in zijn
onderwerp had verdiept.
Schaepman
Nu wil het toeval dat ik in 1966 een exemplaar
heb kunnen kopen van het bovengenoemde werkje
van Marius, dat eertijds heeft toebehoord aan Otto
Mengelberg. Mengelberg heeft hierin genoteerd
dat hij het in juli 1909 kocht uit de bibliotheek
van . . . Schaepman! Deze bibliotheek werd in 1903
bij M. Nijhoff te 's-Gravenhage geveild. Omdat de
Otto Mengelberg, „Maximiliaanraam" uit de O.LV.
ten Hemelopneming aan de Biltstraat, Utrecht
(foto: Aartsbisschoppelijk Museum).
99
-ocr page 100-
Utrechtse scholen rond 1800
Natuurlijk bemoeide de overheid zich met het
onderwijs. Zo werd immers meegewerkt aan de
oplossing van het armenprobleem. De stads-
regering hield echter de ontwikkeling aan het
onderwijsfront ook in de gaten om te grote con-
currentie tegen te gaan. Te veel onderwijzers zou
betekenen, dat de goeden de moed zouden ver-
liezen, zittend tegenover hun lege klassen. Daar-
door zou de kwaliteit van hun onderwijs achteruit
gaan; ze zouden bijverdiensten zoeken, bijvoor-
beeld als huisonderwijzer, wat de gang van zaken
in hun scholen niet zou bevorderen. Om producent
en consument te beschermen besloot de overheid
daarom een maximum-aantal vast te stellen. Uit
diezelfde gilde-achtige overwegingen werd ver-
boden een nieuwe school te dicht in de buurt van
een reeds bestaande te vestigen dan wel in zo'n
geval meer dan een gering aantal leerlingen te
nemen.
De kwaliteit van de onderwijzer kreeg ook steeds
meer aandacht. Hij mocht, sinds de komst van de
Fransen, geen propaganda meer maken voor enige
godsdienst; hij moest van 1814 af toezien op de
naleving van de vaccinatievoorschriften. En als hij
op een kerkelijke of overheidsschool werkte moest
hij toezien op de reinheid van de leerlingen. Het
is natuurlijk de vraag in hoeverre in de praktijk
de hand werd gelicht met al deze voorschriften;
de toezichthoudende commissies konden niet
overal tegelijk zijn. Maar de gezamenlijke inspan-
ningen veroorzaakte een toestand die een gevoel
van tevredenheid rechtvaardigde, want in 1825 kon
worden vastgesteld dat er bijna geen analfabeten
meer waren onder de kinderen.
Die gezamenlijke inspanningen werden voor het
grootste gedeelte geleverd door de onderwijzers
en hun leerlingen in de meestal overvolle lokalen.
Ze maakten lange dagen. De derde leer- en
fabrieksschool van de gereformeerde diaconie
begon om 7 uur 's ochtends, of vroeger als het
„bequame Dag" was; de 100 leerlingen bleven
tot 7 a 8 uur 's avonds psalmzingen, pennen snij-
den, catechismus leren, lezen, rekenen en spin-
nen. De meester lette erop dat ze niet vloekten,
geen ruzie zochten en zich niet aan „zondige
dertelheid" te buiten gingen. Hij hield presentie-
lijsten bij, want als de kinderen van bedeelden
niet gewassen, gereinigd en gezuiverd van onge-
dierte aanwezig waren zouden de ouders geen
bedeling ontvangen.
Kostscholen
Twee beschrijvingen van de gang van zaken in
kostscholen in en om Utrecht mogen niet in het
Velen hielden zich in het laatste deel van de 18e
eeuw bezig met het onderwijs. Verlichte geesten
bedreven de mode van de pedagogie; praktijk-
mensen probeerden het nieuwe voor de klas toe
te passen; theoretici schreven er over en hielden
deftige lezingen voor even deftige gezelschappen,
ook in Utrecht.
De praktijk, dat waren de ongeveer 200 studenten
die zich koesterden aan de borst van de alma
mater, voorgelicht als ze werden door de 13 hoog-
leraren die zo'n 2500 gulden per jaar verdienden.
De praktijk waren ook de talloze leerlingen die
breien, weven, spinnen, dansen, schermen, boek-
houden, tekenen en muziek onder de knie pro-
beerden te krijgen. Of de rector en de docenten
aan de Latijnsche School, die voor een inkomen
van 1000 è 1500 gulden per jaar een 75-tal leer-
lingen hielpen bij de voorbereiding van een mooie
carrière.                                                                        '
Trapje lager
Een trapje lager stond het onderwijs aan de
Franse en Engelse scholen, ongeveer onze Mavo
of Havo afhankelijk van de kwaliteit van de onder-
wijzer. Men leerde er Frans, Engels, Nederlands,
Mathesis en andere „nuttige wetenschappen" zo-
als aardrijkskunde, geschiedenis, fabelkunde en
natuurlijk de beginselen van de godsdienst. Veel
van deze scholen hadden leerlingen intern voor
400 a 500 gulden per jaar.
Ook waren er heel wat mensen die hun brood
verdienden in het basisonderwijs. De armen-
scholen van de gemeente en van de diverse ker-
ken werden geleid door onderwijzers met een
salaris van 450 a 500 gulden per jaar; sinds 1806
moesten ze, wanneer hun school meer dan 70
leerlingen telde, een „ondermeester" te hulp
roepen die 75 gulden per jaar verdiende. Verder
waren er huisonderwijzers, in 1795 nog 19, in 1813
nog maar 6. Hun inkomen zal laag zijn geweest,
want in de patentbelasting, die sinds 1806 werd
geëist van vrijwel iedereen die een bedrijf of be-
roep uitoefende, werden ze in de laagste klasse
aangeslagen. Net als de kinderschoolhouders,
meestal gehuwde vrouwen of weduwen, die aan
kinderen van 3 a 5 jaar de beginselen van reke-
nen, schrijven en lezen onderwezen. Er was blijk-
baar nogal wat animo voor dit beroep, want het
gemeentelijk bestuur kreeg elk jaar een paar ver-
zoeken om een kinderschool te mogen overnemen
of beginnen.
Tenslotte waren er nog onderwijzers, die een
particuliere school hielden ').
100
-ocr page 101-
Zo fotografeerde Paul van Vliet op 6
november 1974 de trieste restanten
van de gebouwen van „De Utrecht"
aan de Leidseweg. Alle acties, onder
meer die van de werkgroep Behoud
,,De Utrecht", hebben niet mogen
baten. Een uniek stukje Utrecht wordt
meedogenloos neergehaald . . . Dat kan
allemaal in 1974. Nog een geluk, dat
men in de jaren
'50 bij de reconstructie
van de Jacobsstraat de Jacobikerk
heeft laten staan!
stof verborgen blijven. De eerste neem ik uit het
boekje van F. Nagtglas, Voor honderd jaren. Uit de
papieren van een tijdgenoot
(Utrecht, 1886).
„Bijzondere omstandigheden gaven aanleiding, dat
ik reeds als zesjarig knaapje in Juni 1780 naar
eene kostschool werd gezonden. Het was een
groote overgang uit de vroolijke woning in de
stad, waar mijn vader den eersten regeeringspost
bekleedde, naar het ongezellige gebouw, niet ver
van de oude sombere Paulus-poort, in de smalle
Korte Nieuwstraat te Utrecht. De meester, door-
gaans de monsieur genoemd, daar het eene Fran-
sche school heette, was een voor dien tijd veel-
wetend en verlicht man, die, de nieuwere denkwijze
toegedaan zijnde, de plak, als vrijgeboren kinderen
onwaardig, verbannen had; wat echter niet belette
dat het rietje nog wel eens in handen kwam en
er ook nu en dan oorvegen uitgedeeld werden.
In dien tijd was op de kostscholen, zelfs op die
welke een grooten naam hadden, alles op een
eenvoudigen voet ingericht en onze meester - die,
naar ik geloof, heimelijk wel eens een destijds
verboden boek van Rousseau gelezen had - was
van meening, dat men jeugdige knapen zo weinig
mogelijk met de gemakken des levens in aan-
raking moest brengen. Zijne echtgenoote - eene
lange, magere vrouw, die wij dikwijls ergerden
door haar matres te noemen - kwam tot hetzelfde
besluit, maar langs een anderen weg. Zij was als
zeer rechtzinnig en kerksch bekend en daar de
drukke school haar verhinderde naar hartewensch
de oefeningen te bezoeken, streefde zij er naar
om van de zes of zeven kostkinderen zooveel
voordeel als mogelijk was te trekken, ten einde
de zaken spoedig aan kant te kunnen doen.
Des zomers werden wij ten vijf ure, des winters
ten zeven ure gewekt, en ontbeten met een paar
sneden roode-weitsbrood en een glas bier, dat
soms, doch alleen als de felle vorst ijsbloemen
op de ruiten van ons slaapvertrek had geteekend,
door warm water en melk vervangen werd. Om
negen ure begon de school. In de ruime, met
steenen bevloerde kamer, welke door een viertal
slagvensters met kleine glazen, waardoor men
op eene sombere binnenplaats keek, niet best
verlicht was, vonden wij de zoogenoemde externes
reeds vereenigd. Het was onder de zestig knapen
een rumoer van belang, doch allen zwegen plotse-
ling stil, zoodra de deur openging en meester
binnentrad. Nog zie ik hem, in zijn gemakkelijken
101
-ocr page 102-
kwamen de kinderen de hele dag nauwelijks buiten
het lokaal. En 's nachts was het ook niet gezond
in die scholen: „In de meeste deezer schooien
slaapen de kinderen twee aan twee in zoo genaam-
de pavillioentjes op een en deselve kamer".
Bedorven lucht
Het stonk in die scholen, zoals ieder kon merken,
die na het uitgaan van een klas „zig schielijk uit
de versche lucht in de schoolkamer" begaf. De
luchtverontreiniging werd verergerd door branden-
de kachels en stoven, zodat minder nog dan onze
twintigste-eeuwse lokalen die in de 18e eeuw
herinneringen zullen hebben opgeroepen aan voor-
jaar en rozegeur. En dat, terwijl toch ieder moest
weten „dat de lucht die reeds ingeademt is, niet
weder adembaar" is. Soms vertoonden de kin-
deren dan ook bij het verlaten van de school
tekenen van flauwte en bedwelmdheid.
In de overvolle lokalen kregen de kinderen geen
lichaamsbeweging, ze zaten de hele dag voorover
aan hun tafels wat een onverantwoorde druk op
borst en middenrif betekende. Eigenlijk moest er
een apart lokaal zijn waar de kinderen zich konden
voorbereiden op de maaltijden met wat sport en
spel. Daardoor zouden ze de vaak overvloedige
maaltijden ook beter aan kunnen. Ham, aardap-
pelen, rundvlees, rookvlees, grauwe erwten enz.
Als de leerlingen na zo'n kopieus gesmikkel weer
aan hun voorovergebogen werk gingen kregen ze
soms hartkloppingen. Lichter voedsel of een forse
wandeling ter bevordering van de spijsvertering
dienden als noodzakelijk te worden beschouwd.
Benauwd en benauwend was het samenslapen.
„Des nachts zijn door de warme dekking zoo wel
de uitwaassemende als de inslurpende vaaten
open", zodat de kinderen allerlei ziekteverwekken-
de stoffen van elkaar konden overnemen in de
ernstig bedorven lucht. „Ook kan het bij een
slaapen noch andere gevolgen hebben. Kinderen
krijgen op hun elfde jaar en zomtijds vroeger, ge-
waarwordingen, die hun ten vollen onbekent, en
noodzaakelijke verwondering moeten baaren. Zij
worden hetzelve zomtijds op dezelve tijd gewaar.
Niets is natuurlijker dan dat zij elkaar hunne ge-
waarwording mede deelen. Ja zomtijds vergelijken.
Uit deze gewaarwording kunnen allengskens andre
voortvloeyen, die de schrikkelijkste gevolgen heb-
ben, waar van in het werk van den beroemden
Tyssot3) ontelbaare voorbeelden zijn aangehaalt,
ja waar van zelfs in onze gemeenebest voorbeel-
den te vinden zouden zijn".
De oplossing van deze problemen zag onze in-
leider in kleinere scholen buiten het centrum van
de steden.
Arme kinderen zeggen we nu, in de twintigste
eeuw. En dan te bedenken, dat het hier niet de
kinderen der armen betrof. Die gingen naar een
baas, na de armenschool. Die moesten maar met
kamerjapon van blauw chits met roode bloemen,
langzaam naar den katheder gaan; eerst werd
het korte pruikje rechtgeschoven, dat de kapper
onder het mededeelen der laatse stadsnieuwtjes,
kort te voren had komen opmaken; vervolgens
werd de school met ernstigen blik overzien en
eindelijk de bos ganzepennen ter hand genomen
om voor groot, middelsoort en klein schrift of
voor kunstige krulletters te vermaken. Welk een
ontzaglijk wezen was die meester in onze oogen!
Het onderwijs ving telkens aan met een lang
formuliergebed en het zingen van een psalm,
waarmede het ook ten twaalf ure eindigde; daarna
werd het strafwerk opgegeven, doch lichamelijke
kastijding werd, zooals ik zeide, maar zelden toe-
gepast; de aan de lessenaar bevestigde plak zag
ik nooit gebruiken, evenmin de roede die aan den
wand hing, terwijl de donkere kast onder de trap,
„het kot", doorgaans ledig was. Om één uur ge-
bruikten wij het zeer eenvoudige middagmaal, want
slechts ééns in het jaar werd er warm vleesch
gegeten, en wel de harst der koe, in November
voor de huishouding geslacht; ook aardappelen
kwamen btj velen toen nog weinig op tafel. Van
twee tot vier ure zaten wij weder op de smalle
houten banken in het schoolvertrek, en na een
speeluur begon de avondles, waaraan slechts wei-
nige externes deel namen. Om half acht soupeer-
den wij met karnemelk, en het heette dat wij tegen
acht ure naar bed gingen.
Het ontbrak echter ook niet aan uitspanningen.
Aan de Maliebaan, waarvan de acht lanen enkele
jaren te voren tot bij de Biltstraat waren door-
getrokken, had onze meester een koepel met een
zoogenoemden theetuin gehuurd, waarin aan ieder
der kostjongens een stukje grond was aangewezen
om naar wensch te bebouwen, en waar zij wed-
ijverden om de fraaiste bloemen te kweken".
Deftig
Het tweede kostschool-beeld ontleen ik aan een
inleiding die in 1791 werd gehouden voor de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen2). Dit deftig
en ijverig genootschap moet hebben gehuiverd bij
het aanhoren van de mij onbekende inleider in zijn
Verhandeling over de inrichting der kostscholen.
In theorie was het wel goed voor kinderen om
een poosje op een kostschool te zitten: ze groei-
den dan niet geïsoleerd op en werden door een
onpartijdige autoriteit geobserveerd. In de prak-
tijk waren er echter veel bezwaren te noemen,
vooral omdat elke onderwijzer zoveel mogelijk
leerlingen in zijn establissement wilde opnemen.
,,Het school als school bestaat uit eene kamer die
dikwerf naar de even reedigheid der scholieren,
geene behoorlijke ruimte heeft; de kinderen zijn,
in deselve door elkander, aan lange schuins op
loopende tafels op banken geplaatst",
's Winters, en als er een binnenplaats ontbrak,
102
-ocr page 103-
heid bij Scherenberg. Begonnen als koopman, zou
hij zijn gaven als ondernemer wel eens hebben
kunnen overschatten - in 1810 verkocht hij zijn
tapijtweverij -, terwijl hij verder met zichzelf in de
knoop zou hebben kunnen komen door óók filan-
troop te willen zijn.
Een geannoteerd exemplaar van deze studie ligt
ter inzage bij de schrijver op het Instituut voor
Geschiedenis, Kromme Nieuwe Gracht 20 te
Utrecht.
L v. T,
hun gewaarwordingen leren leven. Die wasemden
wel thuis. Maar die misten daardoor ook op hun
oude dag de fijne herinnering aan heerlijke kost-
schooljaren.
P. D. 't Hart
') De meeste gegevens over deze schoolse zaken
heb ik ontleend aan de notulen van de Burge-
meesters.
a) G.A. Utrecht, Nutsarchief nr. 367.
3) S. A. Tissot (1728-1797), Zwitsers arts wiens
boek De l'onanisme als het laatste woord op het
gebied van de masturbatie en de verschrikkelijke
gevolgen daarvan werd beschouwd en vlijtig ver-
taald is in vele talen.
Wie weet waar?
Twee lezers reeds hebben gereageerd op het
„zoekplaatje" in het vorige nummer van Oud-
Utrecht. De heer C. F. W. Rietveld uit Harderwijk
berichtte ons, dat zijn echtgenote ± 65 jaar ge-
leden de school van Lustig bezocht aan de Weerd-
singel. Zij meent, dat het bedoelde pand stond
aan de Bemuurde Weerd tussen beide sluizen bij
de Korenschoof.
Mejuffrouw Witjens meldde ons vrijwel zeker te
weten dat het pand zich bevond aan de Zonstraat,
en dat het water op de voorgrond de Minstroom
moet zijn.
We houden u en de heer Smilda op de hoogte
van verdere reacties.
Een armenfabriek
in Utrecht
Bezig met een groots onderzoek naar de bevolking
van Utrecht op het einde van de 18e en het begin
van de 19e eeuw, dat te zijner tijd in een disser-
tatie moet uitmonden, doet P. D. 't Hart af en toe
nevenprodukten van zijn naspeuringen in tijd-
schriften verschijnen. Zijn bijdrage over Utrechtse
scholen in dit nummer heeft zeer lang op de
redactietafel gelegen, en zal wel in dezelfde tijd
geschreven zijn als het artikel over een Utrechtse
armenfabriek dat vorig jaar in het oktobernummer
van Spiegel Historiael verscheen.
Die armenfabriek was een idee van de Baarnse
tapijtfabrikant Scherenberg. Er waren rond 1805
al in verschillende plaatsen koehaarspinnerijen,
waar kinderen van bedeelden voor hem werkten.
Voor hem een voordelige zaak om aan garen voor
zijn tapijten te komen, voor de gemeentebesturen
een aanlokkelijk idee om iets aan het bedelarij-
probleem te doen. Daarom ging ook Utrecht op
zijn gedegen voorstel in. Na het opstellen van een
nauwkeurig reglement (de kinderen zouden na de
9 a 10-urige werkdag ook nog 2 uur onderwijs
genieten) begon de koehaarspinschool in 1807 in
het voormalig Magdalenaklooster aan de Magda-
lenasteeg met 38 kinderen. De eerste maanden
leek alles geweldig te lopen, maar al gauw merk-
ten de regenten van de Aalmoezenierskamer dat
Scherenberg een te groot optimist was èn zijn
eigen belangen te goed in het oog hield. Vier jaar
volgen van gekrakeel over en weer, van werken
en stilliggen van de spinnerij, tot er na 1811 niets
meer over dit project gevonden kan worden.
De schrijver probeert het falen te verklaren uit
dubbelzinnigheid bij de regenten en halfslachtig-
Artikelen van Ketner
Op het Rijksarchief is de goede gedachte tot uit-
voering gekomen om een aantal artikelen van dr.
F. Ketner in een bundel uit te geven en ze zo,
mede door toevoeging van een index op persoons-
en plaatsnamen, makkelijker toegankelijk te maken.
Het zijn zijn artikelen over het officialaat en het
notariaat in het bisdom, de Tolnaers als stads-
klerken van Utrecht, de elect-bisschop Jan van
Nassau, en over de betekenis van ,,vicus" in de
Utrechtse oorkonden, dat in 1960 in het Jaarboekje
verscheen. Eén niet eerder gepubliceerde studie
behandelt de manier waarop Butkens in de 17e
eeuw echte Utrechtse oorkonden heeft gebruikt
om valse stukken te produceren voor de genea-
logie van de familie van Lynden.
Deze „Stichtse Studiën" behoren tot Ketners be-
langrijkste. Zijn betekenis voor de Nederlandse
historiografie is in het Jaarboek van 1971 door
Hugenholtz afgewogen. Dit artikel is tevens in de
bundel herdrukt.
De offset-uitgave is voor f 15,— verkrijgbaar op
het Rijksarchief.
L v. 7.
103
-ocr page 104-
Port-Royal en Utrecht
Nu het Rijksarchief zijn nieuwste fonds van inter-
nationaal niveau heeft gepresenteerd, kijk ik even
terug naar een tentoonstelling in het voorjaar, toen
stukken uit zijn andere collectie van wereldfaam
de eer genoten in de Archives Nationales te Parijs
bezichtigd te kunnen worden. Deze Franse inte-
resse was in het bijzonder gewekt in 1972. Toen
verscheen namelijk, na een arbeid van tientallen
jaren, de „Inventaire des pièces d'archives fran-
gaises se rapportant è l'abbaye de Port-Royal des
Champs et de son cercle et a la résistance contre
la bulle Unigenitus et a l'Appèl (ancien Fonds
d'Amersfoort)". Ter gelegenheid daarvan werd
toen in het Rijksarchief een expositie gewijd aan
de band tussen Port-Royal en de provincie Utrecht,
een gebeuren waaraan in het Maandblad spijtig
genoeg geen aandacht werd besteed.
Uit de lange titel van de inventaris wordt be-
grijpelijk waarom Fransen zich zouden kunnen
interesseren voor archiefstukken in Holland, ter-
wijl de publikatie van de inventaris in de reeks
Archives internationales d'Histoire des Idees ook
wel duidt op een bijzondere inhoud. Voor niet-
ingewijden een korte verklaring. Port-Royal was
een klooster bij Versailles, dat in het midden van
de 17e eeuw grote bekendheid kreeg door zijn
vroomheidsbeleving onder jansenistische invloed,
door de geleerden en kunstenaars die zich tot dit
oord aangetrokken voelden en door de strijd waar-
in het klooster en zijn vrienden, onder wie Pascal,
gewikkeld raakten met de Jezuïeten, Rome en
Lodewijk XIV. Geleidelijk wonnen de laatsten het,
zodat velen moesten uitwijken. Zoals gebruikelijk
vonden zij een toevluchtsoord in de Republiek.
Hier hadden zij al goede contacten met die rooms-
katholieke geestelijken die in dezelfde tijd na een
conflict met Rome de wat nu oud-katholieke kerk
heet gingen vormen. Daardoor komt het dan ook,
dat de papieren die deze Fransen meebrachten
of al vóór de verwoesting van Port-Royal in de
Republiek in veiligheid gebracht hadden, fonds
Amersfoort genoemd worden. In Amersfoort zijn
zij namelijk lang bewaard in het oud-katholiek
seminarie.
L. v. T.
die in het voorjaar klaar zal moeten komen, wor<
o.a. het restauratieatelier ondergebracht. De dar
door vrijkomende ruimte zal dienst gaan doen "
zaal voor lezingen en vergaderingen.
R
Provinciale
Historische Bibliografie
Sinds kort is de bibliografie van de geschiede
van onze provincie Utrecht bruikbaarder gema»
door een register van onderwerpen. Door de
toevoeging is een goudmijn aan informatie on
sloten, die de richting wijst naar allerlei boeki
en artikelen over het Stichtse verleden. Voor
belangstellende, die zich in de vroegere gebeur
nissen verdiepen wil, is dit naslagwerk praktis.
onmisbaar.
Er zijn nog enkele exemplaren beschikbaar vor
het betrekkelijk geringe bedrag van f 35,—. G
gadigden kan ik aanraden de bibliografie met h
register te bestellen bij de heer G. J. Röhnt
Alexander Numankade 199 te Utrecht, tel. 03'
71 1814.
Dr. ]. E. A. L. Stru
Vijfhonderd jaar
Stedelijk Gymnasium
In het kader van het 500-jarig bestaan van H
Utrechts Stedelijk Gymnasium heeft de heer A.
M. Dekker in het Leuvense tijdschrift Humanist*
Lovaniensia een artikel gepubliceerd over de 1
en 17e eeuwse jaarlijkse schoolzangen van
Utrechtse rectoren. In dit artikel komt de te!
voor van drie onbekende cantilenae Martinian;
van Georgius Macropedius.
Historische afdeling
tijdelijk gesloten
De historische afdeling van het Centraal Musei.
is tot midden april 1975 gesloten. De arche
logische verzameling van het Provinciaal Utrechtse
Genootschap is eveneens niet te bezichtigen. D
zalen die lange tijd door ruimtegebrek aan d
historische afdeling onttrokken waren, zullen n
een ingrijpende verbouwing hieraan weer worde
toegevoegd. In deze herinrichting zijn ook ee
kleine expositieruimte voor prenten en tekeningei
een penningenkabinet en een studieverzamelir
voor porselein en keramiek opgenomen.
Uitbreiding
Gemeentearchief
Het is verbazingwekkend om aan een zo nieuw
gebouw als waarin de gemeente Utrecht haar
archiefdienst huisvest, nu al weer uitbreidings-
werken te zien uitvoeren. In de nieuwe vleugel,
104
-ocr page 105-
REGISTER MAANDBLAD 47/1974
Lijst van schrijvers
Bardet, J. D. M. Melaeten                                  95-96
Belonje, J. Over enkele bewoners van het Huis
Voordaan                                                              89-90
Beyerman, J. J. De of 't Hoogt                                29
—  De tram in Utrecht                                       33-36
—  Stoomtram Utrecht-Vreeswijk                           96
Campen, J. W. C. van. Gedachtenis van H. de
Jong                                                                              3
—  De beeldenlaan op Oud-Amelisweerd 65-67
Damsté, P. H. Vreemde straatnamen in De Bilt, 1
14
—  ld., 2                                                               54-55
—  Huibert Vogelzang. Een Bilthovense kolonist
78-80
Dekker, A. M. M. Het ,,Maximiliaanraam" van Otto
Mengelberg (1867-1924)                                     97-99
Doeleman, F. De vroedvrouw van Thamen. Een
sociaal conflict in de 18e eeuw                           9-10
Dubois, S. De actualiteit van Belle van Zuylen.
Evenementen op het Slot Zuylen                     57-58
Graafhuis, A. Een dubbele doop ...           32, 39-40
—  De orkaan van 1674 „De donder-basuyne
Godts"                                                                  41-46
Hart, P. D. 't. Utrechtse scholen rond 1800
100-103
Hoekstra, T. J. Een tinnen lepel uit de Oude Gracht
7-8
—  Toren uit de 14e eeuw                                      22
Hollestelle, J. „Kolen"                                             46
Hoogezand, A. H. R. Statutenwijziging „Oud-
Utrecht" 73-74
Houtzager, H. L, Driehonderd jaar geleden overleed
IJsbrand van Diemerbroeck 69-71
Janse, H. De Broedergemeente te Zeist. Korte
bouwgeschiedenis van slot en pleinen 85-86
Kits Nieuwenkamp, H. W. M. J. Pieter Valck.
Timmerman en kanonnier van Wijk ten tijde van
prins Maurits 38-39
—  Het recht op wapenborden en rouwkassen in
de kerken                                                             55-56
Koeman, C. Oude kaarten van de provincie
Utrecht                                                                  68-69
Leeuwenberg, H. L. Ph. Herrnhutters in vijf conti-
nenten 80-82
Lisman, A. J. A. M. Schuiframen                            64
Luyckx, P. De Driekoningenkapel aan de Brigitten-
straat                                                                    20-21
Meulenbelt, J. C. De restauratie van Lichte Gaard
3 't Craentgen                                                     59-63
Nepveu, R. H. Over een ernstig spel en speelse
ernst                                                                     12-14
—  De Hiëronymusschool en de Universiteit van
Utrecht                                                                 87-88
Offringa-Boon, E. L. S. Monumentenjaar 1975.
„Een toekomst voor ons verleden"                        24
Olthoff, T. Gemeente- en plaatsnamen. Historie of
blanco papier                                                            28
Riphagen, J. De „Bibliotheek over Utrecht" 4-7
Röhner, G. J. Beroepssport in 1825 84
Röhner, R. L. en S. Verbeek. Juliana van Stolberg-
school. De oudste openbare basisschool van
Utrecht 82-83
Rouppe van der Voort, J. C. J. M. Wijk bij Duur-
stede of een andere stad? 45-46
Rutgers van Rozenburg, L. M. Reactie (Zweese-
reng, Sweserengh) 22
Schaverbeke, W. F. van. Utrechts onbestorven
verleden.
V.    De postzegelkathedraal                                48-49
VI.  Hoofdgebouw III                                            76-77
Smilda, G. Kolen                                                      16
Sneijder, H. Driebergen en Rijsenburg (Wim
Harzing: Driebergen en Rijsenburg, hoe zij ont-
stonden en groeiden, 1973), bespreking               16
Struick, J. E. A. L. Samuel Muller Fz, 1874-1974.
1-2
—  De Nederlandse Staat (De wording van de
Nederlandse staat. Utrecht-Rome in diplomatiek en
diplomatie, 1516-1517. Teksten en documenten, X.
Uitgeg. C. A. van Kalveen, 1971), bespreking
15-16
—  Provinciale historische bibliografie                 104
Temminck Groll, C. L. Architect ir. P. H. N. Briët
tachtig jaar                                                                11
Thoomes, W. Restauratie Nieuwegracht 39 50-53
Veersema, D. Herinnering en vraag (Melaten)
71-72
Verbeek, S. Zie: R. L. Röhner.
Verlaan, A. Restauratie van twee schouwen 37
—  Restauratie Loeff Berchmakerstraat 38 92-94
-ocr page 106-
Het recht op wapenborden en rouwkassen in de
kerken (H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp)          55-56
Schuiframen (A. J. A. M. Lisman)                           64
Slangemuren (L. van Tongerloo)                            29
Wat doet de Monumentenwacht? (L. van Tongerloo)
23-24
Wie weet waar (foto)                                       86, 103
Utrecht-stad
Een armenfabriek in Utrecht (L. van Tongerloo)
103
Beroepssport in 1825 (G. J. Röhner)                     84
De „Bibliotheek over Utrecht", (J. Riphagen) 4-7
De Dom 1674-1974 (tentoonstelling)                       40
De Dom in puin (tentoonstelling)                            64
Restauratie Domtoren en reconstructie Mariahoek
(L. van Tongerloo)                                               30-31
De orkaan van 1674 (A. Graafhuis)                   41-46
De Driekoningenkapel aan de Brigittenstraat (P.
Luyckx)                                                                  20-21
Een dubbele doop (A. Graafhuis)               32, 39-40
Flirtation (Stedelied van Utrecht door Helvetius van
den Bergh)                                                                 64
De Hiëronymusschool en de Universiteit van
Utrecht (R. H. Nepveu)                                       12-14
De of 't Hoogt (J. J. Beyerman)                             29
Juliana van Stolbergschool. De oudste openbare
basisschool in Utrecht (R. L. Röhner en S. Verbeek)
82-83
Het „Maximiliaanraam" van Otto Mengelberg
(A. M. M. Dekker)                                               97-99
Melaten (D. Veersema)                                       71-72
ld. (J. D. M. Bardet)                                            95-96
Over een ernstig spel en speelse ernst (R. H.
Nepveu)                                                                 12-14
Restauratie Hervormde binnenstadskerken (L. van
Tongerloo)                                                                  32
Restauratie van twee schouwen (A. Verlaan) 57
Restauratie Nieuwegracht 39 (W. Thoomes) 50-53
Restauratie van Lichtegaard 3 (J. C. Meulenbelt)
58-63
Restauratie van Loeff Berchmakerstraat 38 (A.
Verlaan)                                                                93-94
Oproep Stedelijk Gymnasium (500 jaar) 72, 104
Tongerloo, L. van. Van Steentijd tot Sticht (ten-
toonstelling)                                                               16
—  Wat doet de Monumentenwacht?                23-24
—  Restauratie hervormde binnenstadskerken 32
—  Restauratie Domtoren en reconstructie Maria-
hoek                                                                      30-31
—  Slangemuren                                                       29
—  De Dom in puin (tentoonstelling)                    64
—  Nieuws uit de verenigingen                              77
—  Port-Royal en Utrecht                                       104
—  Naschrift artikel J. Belonje                               90
—  Idem artikel H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 39
—  Boekbesprekingen:
—  Stad en provincie in beeld (A. Becker-Jordens.
Een kabinet van Utrechtse gezichten, 1973) 15-16
—  De Bilt in beeld (W. Hofker, tekeningen,
1973)                                                                          23
—  Hulpmiddelen (W, Bogtman, Het Nederlandse
handschrift in 1600, herdr., 1973)                           19
—  Heemstede bij Houten (A. J. A. M. Lisman,
Heemstede, gelegen in de provincie Utrecht,
1973)                                                                          40
—  Catalogus Samuel Muller                                  49
—  Unitas Fratrum                                                    59
—  Tijdschrift over kastelen (De woonstede door
de eeuwen heen)                                                      67
—  De Roy's kaart van Utrecht                              72
—  Oude kerk te Zeist (H. J. van Eekeren, 1974) 83
—■ Onze lantaarnconsoles (A. Graafhuis en C. A.
Baart de la Faille, Reliëfs in blauw. Lantaarn-
consoles langs de Utrechtse grachten, 1974) 95
—  Utrechtse liederen (Arie Niemijer, Utrechts
liedboekje, 1974)                                                      40
—  ld. (Peter Vos, De Dom jatten, 1974)               91
—  Artikelen van Ketner                                        103
—  Een armenfabriek in Utrecht                            103
Ujst van artikelen
Algemeen
Castellum Zwammerdam (lezing)                           90
Kolen (G. Smilda) en reactie (J. Hollestelle) 16, 46
M 75                                                                    24, 47
-ocr page 107-
Stoomtram Utrecht-Vreeswijk (J. J. Beyerman) 96
De tram in Utrecht (J. J. Beyerman)
                 33-36
Een tinnen lepel uit de Oudegracht (T. Hoekstra)
7-8
Toren uit de 14e eeuw (T. Hoekstra)
Om ,,de Utrecht"
                                                      74
Foto: restanten van „De Utrecht"                        101
Utrechts onbestorven verleden (W. F. van Schaver-
beke)
V.    De postzegelkathedraal                               48-49
VI.   Hoofdgebouw III                                           76-77
Utrechtse scholen rond 1800 (P. D. 't Hart) 87-88
Uitbreiding Gemeentearchief
                                 104
Historische afdeling Centraal Museum
                104
Over enkele bewoners van het Huis Voordaan
(J. Belonje)
                                                           89-90
Personen
Architect ir. P. H. N. Briët tachtig jaar (door C. L.
Temminck Grol!)
                                                        11
De actualiteit van Belle van Zuylen (Simone
Dubois)
                                                                 57-58
Gedachtenis van H. de Jong (J. W. C. van Campen)
3
Samuel Muller Fz, 1874-1974 (J. E. A. L. Struick)
1-2
Pieter Valck. Timmerman en kanonnier van Wijk
ten tijde van prins Maurits (H. W, M. J. Kits
Nieuwenkamp)
                                                     38-39
Huibert Vogelzang. Een Bilthovense kolonist (P. H.
Damsté)
                                                                78-80
300 jaar geleden overleed IJsbrand van Diemer-
broeck (H. L. Houtzager)
                                   69-71
Oud-Utrecht
De voorplaat                                                               2
Algemene ledenvergaderingen                          17, 74
Bestuursmededelingen                                             97
Excursies 1, 19, 26, 35, 41, 57, 65, 74
Financieel jaarverslag                                         25-28
Ontwerp begroting                                                   75
Jaarboek                                                                8, 1 7
Statutenwijziging                                                  73-74
Monumentenfonds en Oud-Utrecht                        29
De litho's van William Kuik                                   91
Boekbesprekingen
Een kabinet van Utrechtse gezichten (A. Becker-
Jordens), L. van Tongerloo
                                      15
De Nederlandse staat (C. A. van Kalveen uitg),
J. E. A. L. Struick 15-16
Driebergen en Rijsenburg (W. Harzing), H. Sneijder
16
De Bilt in beeld (W. Hofker), L. van Tongerloo 23
Het Nederlandse handschrift in 1600 (W. Bogtman,
herdr.) L. van Tongerloo
                                          19
Utrechts liedboekje (Arie Niemijer), L. van Ton-
gerloo
                                                                         40
De Dom jatten (Peter Vos), L. van Tongerloo 91
Kasteel Heemstede gelegen in Utrecht (A. J. A. M.
Lisman), L. van Tongerloo 40
Catalogus Samuel Muller, L. van Tongerloo 49
Unitas Fratrum, L. van Tongerloo 59, 74
De Roy's kaart van Utrecht, L. van Tongerloo 72
De woonstede door de eeuwen heen, L. van
Tongerloo
                                                                   67
Oude kerk te Zeist (H. J. van Eekeren), L. van
Tongerloo
                                                                   83
Reliëfs in blauw (A. Graafhuis en C. A. Baart de
la Faille), L. van Tongerloo 95
Artikelen van Ketner, L. van Tongerloo 103
Provinciale historische bibliografie, J. E. A. L.
Struick 104
Utrecht-provincie
Lezingen in Amersfoort                                           31
Vreemde straatnamen in De Bilt, (P. H. Damsté)
14, 54-55
Driebergen en Rijsenburg (W. Harzing, bespreking
door H. Sneijder)
                                                     16
Oud-Amelisweerd                                                 3, 23
De beeldenlaan op Oud-Amelisweerd (J. W. C. van
Campen)
                                                               65-67
Sweserengh                                                               22
De vroedvrouw van Thamen. Een sociaal conflict
in de 18e eeuw (F. Doeleman)
                           9-10
Wijk bij Duurstede (foto)                                         18
Wijk bij Duurstede of een andere stad (J. C. J. M.
Rouppe van der Voort)
                                       46-47
De Broedergemeente te Zeist, Korte bouwgeschie-
denis van slot en pleinen (H. Janse)
               85-86
Gemeente- en plaatsnamen (T. Olthoff)                 28
Herrnhutters in vijf continenten (H. L. Ph. Leeuwen-
berg)
                                                                     80-82
Nieuws uit de verenigingen (L. van Tongerloo) 77
Oude kaarten (C. Koeman)
                               68-69
Port-Royal en Utrecht (L. van Tongerloo)
           104
Provinciale historische bibliografie
                       104
Stoomtram Utrecht-Vreeswijk (J. J. Beyerman) 96
Stad en provincie in beeld (A. Becker-Jordens,
boekbespreking door L. van Tongerloo) 15-16
Het recht op wapenborden en rouwkassen in ker-
ken (H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp) 55-56
Van Steentijd tot Sticht (tentoonstelling), L. van
Tongerloo
                                                                   16
Utrechts landschap (tentoonstelling), n.a.v. 75 jaar
Staatsbosbeheer
                                                       74
Kaartmakers van het Sticht (tentoonstelling) 77
Nog meer oude kaarten (tentoonstelling Woerden)
80
Huizen - kastelen
Oud-Amelisweerd
ld. (J. W. C. van Campen)
3, 23
65-67