maandblad
|
|||||||||||||||||||||
^ maannmaa ^
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||
Negenenveertigste jaargang 1976
|
|||||||||||||||||||||
Uitgave van de Vereniging
|
|||||||||||||||||||||
l uJfc
|
|||||||||||||||||||||
1 ml
|
|||||||||||||||||||||
Cl. IUV
|
|||||||||||||||||||||
W. Th. Reaktie n.a.v. Samoureus-schip-
122
functioneel gebruik:
51 |
|||||||||||||||||||||
Geveke,
pers
Godschal
Stichting
|
|||||||||||||||||||||
REGISTER MAANDBLAD 49/1 976
Lijst van schrijvers |
|||||||||||||||||||||
Graafhuis, A. Tot leringe, maar niet tot vermaak
(tent.) 36-38 Haakma Wagenaar, Th. De Domtoren en zijn klok-
ken 33-35 — reaktie n.a.v. De Zeister paardentram (A. v. Hulzen) 122 Hart, P. D. 't Utrecht wijst Feyenoord af 5-7 Heupers, Engelbert. Klootschieten 41-42 Hoogezand, A. H. R. Gaan, blijven en komen in be- stuuren redactie 43 Hulzen, A. van. De Zeister paardentram 49-50 Kesteren, P. v. Hout en marmer imiteren 82-84 Kits Nieuwenkamp, H. W. M. J. Wat zijn Samou- reus-schippers? 52-53 |
|||||||||||||||||||||
Aalderink, H. J. Vreeland vroeger en nu 122
Bardet, C. J. De restauraties van 1975 26
Bax.A.F. JohanWagenaar, 1862-1941 27-28
Berents, D. A. Schaakproblemen 123-125 Copijn, Jörn. Bomen en hun groeiomgeving
113, 1 16
Dekker, Alfred M. M. Kasteel Vredenburg in neo-
latijnse poëzie van de 16e tot de 18e eeuw 118-121 Dekker, D. Het schuitenhuis te Maarssen 22-23 Doeleman, F. C. L. ten Cate. Tot glorie der gerech- tigheid. De geschiedenis van het brandmerken als lijf- straf in Nederland [bespr.] 99-100 |
|||||||||||||||||||||
— De Stichtse Historische reeks 10
— Historische kring IJsselstein 13-14
— Opnieuw: Samenwerking historische verenigin-
gen 48 — M'75 en Sandwijck 54
— Naschrift bij „Dorestad", een beeld van een
opgraving 81-82 — Zeist (tent.) 100
— Boekenschouw (zie onder die rubriek) 7-8,
14-16,20,31-32,38,96, 109-110, 128
Uittenbogaard, W. Jaarverlag 1975, begroting 1977 86-88 |
|||||||
— De houten gildebeker van het timmerlieden- of St.
Josephsgild te Wijk bij Duurstede 107-108, 125-126
Kits Nieuwenkamp, J. F. K. Wat is de toekomst van
kasteel Amerongen en wat doet de Stichting Utrecht- se kastelen? 57-58 Kipp, (A.) F. (E.) Janskerkhof 1 op poten? 29 — Muurschilderingen ontdekt in Wed 5-7 30-31
— Middeleeuwen in prentbriefkaaren 46-47
— Vredenburg 96-97,101,111
— Briefkaarten van Utrecht in oude foto's
4,10,30, 110-111
— Geveltekenfonds 4, 17, 46
Lehr, André. De restauraties van de Dom- beiaard 45-46 Marx-van Ankum, G. Betere samenwerking histori- sche kringen bepleit 23-24 Offringa-Boom, E. L. S. De propagandacommissie stelt zich voor 43 Penders, Jean. Steen voor steen-weg: beschermd stadsgezicht 114-115 — Een bedreigd hofje bij de Keizerstraat 116-117
Poelgeest-Spatkowa, V. R. van. Portret van Utrecht in de dertiger jaren, door Cornelius Carolus Stephan Crone 102-106 Puffelen, Adriaan E. van. Utrechtse bevolkingsaan- was door Duitse immigratie 90-96 Röhner, G. J. Restauratie Utrechtse binnenstads- kerken 14 — en G. Smilda, Wie weet waarom? 39
— Wie weet waar? 31,38,45,54,76,84,100
— De Hofpomp 39-40
— Geertekerk 47
— Geschenken 112
Rouppe v. d. Voort, L C. J. M. „Dorestad", een beeld van een opgraving 81 Schaverbeke, F. v. Utrechts onbestorven verleden IX 127 Schoonheim, F. Hoe bekend was kasteel Vredenburg? 80 Smilda, G. en G. J. Röhner: Wie weet waarom? 39 Snoep, D. P. Heropening historische afdeling van het Centraal Museum 11-13 — Vredenburg 75-76
— Amerongen, nooit weg! 76
Staal, C. Van Heuvelrug tot Eemvallei, door A. P. de Kleuver, [bespr]. 109-110 — J. van Lief land 112
— Oud Utrecht en het onderwijs 128
Struick, J. E. A. L. C. A. van Kalveen. Het bestuur van bisschop en Staten in het Nedersticht, Oversticht en Drenthe, [bespr]. 3-4 — H. A. van Oerle. Leiden binnen en buiten de
stadsvesten [bespr.] 55 Temminck Groll, C. L. Zeventien jaar Vreeburg 77-79
Tent, W. J. van. Archeologische kroniek van de pro-
vincie Utrecht, 1970-71 59-74 Tongerloo, L. van. Bij de nieuwe voorplaat 2 — Zicht in 't Sticht, (tent.) 4, 45
— Restauratie Utrechtse binnenstadskerken 8
|
|||||||
lijst van artikelen
Algemeen
Bomen en hun groeiomgeving - Jörn Copijn
113, 116
Hout en marmer imiteren - P. v. Kesteren 82-84
Klootschieten - Engelbert Heupers 41-42
Monumentenfonds 13
Monumentenjaar nog niet vergeten (bespr.) - L. v.
Tongerloo 20
Petite histoire - C. Staal 112
Wat zijn Samoureus-schippers? - H. W. M. J. Kits
Nieuwenkamp 52-53
- reaktie - W. Th. Geveke 122
Schaakproblemen - D. A. Berents 123-125 Utrecht wijst Feyenoord af - P. D. 't Hart 5-7 Utrechts onbestorven verleden IX - F. v. Schaverbeke 127 Utrecht-Stad
300 jaar aalmoezenierszorg. Geschiedenis van de
Roomsen-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht, 1674-1746 en van de Oude R.K. aalmoezenierskamer te Utrecht 1746-1974, door H. J. W. Verhey - L. v. Tongerloo [bespr.] 24 Beiaardconcerten 52
Boothstraat 6, de geschiedenis van een gebouw, door
J. W. C. van Schaik - L. v. Tongerloo, [bespr.] 96 Catharijnesingel in de bocht - F. Kipp 28-29
Heropening historische afdeling van het Centraal Mu-
seum - D. P. Snoep 11-13 De restauraties van de Dombeiaard - André Lehr 45-46
De Domtoren en zijn klokken - Th. Haakma
Wagenaar 33-35 Memorandum Domtoren, door Th. Haakma Wagenaar
- L. v. Tongerloo, [bespr.] 38
Huis Drakenburg, bouwgeschiedenis, art.- L. v. Ton- gerloo, [bespr.] 7-8 Fotopuzzel: Wie weet waar? G. J. Röhner 31,38,45,54,76,84, 100
Briefkaarten van Utrecht in oude foto's - A. F. E.
Kipp 110-111 Middeleeuwen in prentbriefkaarten - A. F. E. Kipp
46-47
|
|||||||
Geertekerk - G. J. Röhner [bespr.] 47
Eeuwfeest in een nieuw pak; uitg. t.g. van 100 jarig
bestaan gem. reinigingsdienst... - L. v. Tongerloo, [bespr.] 96 Een bedreigd hofje bij de Keizerstraat - Jean
Penders 116-117 De Hofpomp-G.J. Röhner 39-40
Janskerkhof 1 op poten? F. Kipp 29
Werken aan functioneel gebruik: Stichting interieur
Jacobikerk - J. Godschalk 51 Over Utrechtse kanunniken, door Cornelia M. Ridde-
rikhof, art. - L v. Tongerloo, [bespr.] 38 Zes eeuwen molens in Utrecht, door W. A. G. Perk - L
v. Tongerloo [bespr.] 1 5 Grepen uit de Nijestraat door G. J. Röhner en C. F. M. J.
Schimmelpenninck van der Oije - L v. Tongerloo, [bespr.] 96 De restauraties van 1975 21
Restauratie van Utrechtse binnenstadskerken - L. v.
Tongerloo 8 - G. J. Röhner 14
Three unknown „Cantilenae Martinianae', . . . door Alfred M. M. Dekker n.a.v. 500 jarig bestaan Stedelijk Gymnasium, art. - L. v. Tongerloo, [bespr.] 38 Steen voor steen-weg: beschermd stadsgezicht - Jean Penders 114-115 Tot leringe, maar niet tot vermaak... (tent.) - A. Graafhuis 36-38 Portret van Utrecht in de dertiger jaren door Cornelius Carolus Stephan Crone - V. R. van Poelgeest- Spatkowa 102-106 Tentoonstelling opgraving op het Vreeburg 43 Vredenburg - D. P. Snoep 75-76 Zeventien jaar Vreeburg - C. L. Temminck Groll 77-79 — naschrift redaktie 79-80
Hoe bekend was kasteel Vredenburg? - F. Schoonheim 80 Vredenburg - A. F. E. Kipp 96-97 Vreeburg, nu en straks - A. F. E. Kipp 1 01 Foto's Vreeburg - A. F. E. Kipp 1 11 Kasteel Vredenburg in neolatijnse poëzie van de 16e tot de 18e eeuw-Alfred M. M. Dekker 118-121 Muurschilderingen ontdekt in Wed 5-7 - A. F. E. Kipp 30-31
Utrecht-Provincie
Gereformeerde lidmaten van Amersfoort, 1619-
1672, bew. door J. G. Smit - L. v. Tongerloo, [bespr.] 109 Archeologische kroniek van de provincie Utrecht
1970-71 - W. J. van Tent 59-74 Uit de geschiedenis van Baarn, T. Pluim - L. v. Tonger-
loo, [bespr.] 96 Het bestuur van bisschop en Staten in het Neder- sticht, Oversticht en Drenthe, 1483-1520 door C. A. van Kalveen - J. E. A. L. Struick, [bespr.] 3-4 Utrechtse bevolkingsaanwas door Duitse immigratie - Adriaan E. van Puffelen 90-96 „Dorestad", een beeld van een opgraving - L. C. J. M. Rouppe v. d. Voort, met naschrift L. v. Tongerloo, [expositie] 81-82 |
||||||
De houten gildebeker van het timmerlieden- of St. Jo-
sephsgild te Wijk bij Duurstede - H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 107-108,125-126 Een streekdorp, bijdrage tot de historische geografie
van de gemeente Eemnes, door A. P. de Klerk, - L. v. Tongerloo, [bespr.] 32 Over grenspalen, schamppalen en gerechtspalen, art.
- L. v. Tongerloo, [bespr.] 8
Adressen historische en archeologische verenigingen in (en om) provincie Utrecht 56 Betere samenwerking historische kringen bepleit - G. Marx-van Ankum 23-24 Opnieuw: Samenwerking historische verenigingen - L v. Tongerloo 48 Bijdrage tot de geschiedenis van Leusden tot 1811, door C. van den Hengel - L. v. Tongerloo, [bespr.] 32 Het schuitenhuis te Maarssen - D. Dekker 22-23 Over de ridderhofstad Bolenstein te Maarssen, H. Bes- selaar, art. - L. v. Tongerloo, [bespr.] 38 Map M 75 - tekeningen - L. v. Tongerloo, [bespr.] 20 Monumentenjaar nog niet vergeten - L. v. Tongerloo, [bespr.] 20 Bijdrage tot de geschiedenis van de Johanniter Orde en haar Commanderij Montfoort, - L v. Tongerloo, [bespr.] 128 Oudewater, 1570-1580, vrijheid en gezag; - L. v. Tongerloo, [bespr.] 31-32 Petite histoire (Amersfoort en Vreeswijk), adv. 40 - (De Bilt) 50
De restauraties van 1975 - C. J. Bardet 26 Restauratie kerk en plein Rijsenburg: het begin is er! 18-19 Soest in grootvaders tijd, door E. Heupers - L v. Ton- gerloo, [bespr.] 15-16 Vreeland vroeger en nu - H. J. Aalderink 121-122 Wie weet waarom? (adv.) - G. J. Röhner en G. Smilda 39 Historische kring IJsselstein - L. v. Tongerloo 1 3-14 Zeist, landgoed Dijnselburg, art. - L. v. Tongerloo, [bespr.] 7-8 Zeist, tentoonstelling - L v. Tongerloo 100 De Zeister paardentram - A. v. Hulzen 49-50 - reaktie - Th. Haakma Wagenaar 122
Zicht in 't Sticht, [tentoonstelling] - L. v. Tongerloo 4,45
Van Heuvelrug tot Eemvallei, natuur, historie en folk-
lore van Zuidoost Utrecht, door A. P. de Kleuver, - C. Staal, [bespr.] 109-110 In een lieflijk landschap; wandelingen door de historie
van Maarn, Doorn, Langbroek, Cothen, Leersum en Amerongen, door E. J. Demoed - L. v. Tongerloo, [bespr.] 15-16 De Stichtse Historische Reeks - L. v. Tongerloo 10-11
Huizen Kastelen
Amerongen, nooit weg - D. P. Snoep 76
Wat is de toekomst van kasteel Amerongen en wat
doet de Stichting Utrechtse Kastelen? - J. F. K. Kits Nieuwenkamp 57-58 Over de ridderhofstad Bolenstein te Maarssen, art.
door H. Besselaar - L. v. Tongerloo, [bespr.] 38 |
||||||
ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan
het einde van de Gouden Eeuw 55 door L. v. Tongerloo: Restauratiebulletin Utrechtse
binnenstadskerken 8 — A. Graafhuis, Reliëfs in blauw (herdr.) 8
— Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond 7-8
— Hans Redeker. Willem van Leusden 14-15
— B. J. Nichting. Van de Dom af gehoord 15
— W. A. G. Perks. Zes eeuwen molens in Utrecht 1 5
— P. H. Bogaard. The flowering Orchard; genealogy
of an American branch of the Bogaard family ... 15 — E. J. Demoed. In een lieflijk landschap; wandelin-
gen door de historie van Maarn, Doorn, Langbroek, Cothen, Leersum en Amerongen. 15-16 — E. Heupers. Soest in grootvaders tijd 15-16
— Gerrit van Straalen. Tollestich. Rinke Doornekamp,
Een Dom Boekje. Beknopt Utrechts Bijnamen- lexicon 16 — Map M'75 -tekeningen 20
— H. J. W. Verhey, 300 jaar aalmoezenierszorg. Ge-
schiedenis van de Roomsch-katholieke Aalmoeze- nierskamer te Utrecht (1674-1746)... 20 — Inventarisreeks Utrechts Rijksarchief 31
— J. G. M. Boon (samenst.) 1570-1580 Oudewater,
vrijheid en gezag 31-32 — C. van den Hengel, Bijdrage tot de geschiedenis
van Leusden tot 1811 32 — A. P. de Klerk. Een streekdorp. Bijdrage tot de his-
torische geografie van de gemeente Eemnes tot ca. 1450 32 — Album van Woerden en Omstreken 1873, 20
oorspr. foto's met begeleidende tekst van Nico Plomp 32 — Th. Haakma Wagenaar. Memorandum Domtoren
38
— Comelia M. Ridderikhof, artikel Utrechtse kanunni-
ken in: Versl. en Mededel. Ver. tot uitgave der bron- nen van Oud-Vaderlandsche recht, XIV, nr. 1, blz. 71- 125 38 — Alfred M. M. Dekker, Three unknown „Cantilenae
Martinianae" ... in: Humanistica Lovaniensia, XXIII blz. 188-227 38 — H. Besselaar over de ridderhofstad Bolenstein te
Maarssen in: La Maison d'hier et d'aujourd'hui, no. 23 38 — Eeuwfeest in een nieuw pak; uitg. ter gelegenheid
van 100-jarig bestaan van de gém. Reiningingsdienst... 96 — G. J. Röhner en C. F. M. Schimmelpenninck van
der Oije-van Dam van Isselt, Grepen uit de Nijestraat 96 — J. W. C. van Schaik. Boothstraat 6, de geschiede-
nis van een gebouw 96 — T. Pluim. Uit de geschiedenis van Baarn; herdr. 96
— Gereformeerde lidmaten van Amersfoort 1619-
1672, bewerkt door J.G.Smit 109 — Bijz. aflev. Bulletin Ned. Oudheidk. Bond n.a.v. res-
tauratie van Het Loo 110 — Bijdragen tot de geschiedenis van de Johanniter
Orde en haar Commanderij Montfoort 128 |
||||||||||||
Huis Drakenburg, bouwgeschiedenis, art. - L. v. Ton-
gerloo, [bespr.] 8 M 75 en Sandwijck- L. v. Tongerloo 54
Vredenburg 43, 75-76, 77-79, 80, 96-97, 100,
101, 111, 118-121
Personen Utrechts onbestorven verleden IX (Jeltje de Bosch
Kemper en Betsy Perk) - F. v. Schaverbeke 127 Portret van Utrecht in de dertiger jaren door C. C. S.
Crone - V. R. van Poelgeest-Spatkowa 102-106 Willem van Leusden, door Hans Redeker - L. v. Ton-
gerloo, [bespr.] 14-15 J. van Liefland - C. Staal (uit de Utr. Prov. en Stads- courant) 112 Johan Wagenaar, 1862-1941 (tent. Haags gemeen- temuseum) - A. F. Bax 27-28 Oud-Utrecht
algemene ledenvergadering 25, 85
bestuursmededelingen, - A. H. R. Hoogezand
1-2,43
concept huishoudelijk reglement 89-90
excursies 1,9, 19,25,33,41,49,57,77
lezingen: Hoog Catharijne en Oud-Utrecht - door J. de
Vries 9 — Bomen en hun groeiomgeving - Jörn Copijn 113
financiën: jaarverslag 1975 88 - begroting 1 977 - W. Uittenbogaard 88
— contributie 2, 10, 19
fotopuzzel: Wie weet waar? - G. J. Röhner 31,38,45,54,76,84, 100
geveltekenfonds - A. F. E. Kipp 4, 17, 46
jaarboek 8, 100
maandblad: bij de nieuwe voorplaat 2
prentbriefkaarten - A. F. E. Kipp 4, 10, 30, 46-47,
110-1 11
propganda: - commissie stelt zich voor - E. L. S.
Offringa-Boom 43 - Oud-Utrecht en het onderwijs - C. Staal 128
geschenken 112 |
||||||||||||
Diversen
Ruilbeurs
|
||||||||||||
10
|
||||||||||||
Boekenschouw
door F. Doeleman: C. L. ten Cate, Tot glorie der ge-
rechtigheid. De geschiedenis van het brandmerken als lijfstraf in Nederland 99-100 door A. Graafhuis: Jan Juffermans. Met stille trom.
Beeldende kunst en Utrecht sinds 1900 99 doorG.J. Röhner: Geertekerk 47
— Vredenbgrg 100
door C. Staal: A. P. de Kleuver. Van Heuvelrug en Eemvallei. Natuur, historie en folklore van Zuidoost- Utrecht 109-110 door J. E. A. L. Struick: C. A. van Kalveen. Het bestuur van bisschop en Staten in het Nedersticht, Oversticht en Drenthe, 1483-1520 3-4 — H. A. van Oerle. Leiden binnen en buiten de stads-
vesten; de geschiedenis van de stedebouwkundige |
||||||||||||
Wisseling Penningmeesterschap en Secretariaat
|
||||||||||||||||||||||||||
Tijdens de algemene najaarsledenvergadering op
19 november j.l. zijn twee belangrijke bestuurs- functies in andere handen overgegaan: het pen- ningmeesterschap en het secretariaat. De heer D. A. Belderbos, penningmeester sinds ! 973, zag zich wegens al te grote drukte in zijn dagelijks werk gedwongen een einde te maken aan zijn veel tijd eisende verenigingsfunctie, die hij overigens met grote energie en veel enthou- siasme vervulde. Samen met de heer Buitenhuis, administrateur, heeft hij in betrekkelijk korte tijd de financiële administratie van onze vereniging grondig vernieuwd. Zijn zakelijk inzicht heeft daar- bij de verenigingskas aanzienlijk versterkt! Naast dit alles heeft hij zich evenmin onbetuigd gelaten als in het bestuur zaken van algemeen beleid aan de orde waren. In het bijzonder moge hierbij zijn aandeel in de voorbereidingsfase van de nieuwe statuten van Oud-Utrecht worden ge- memoreerd. Het verheugt ons daarom te kunnen vermelden, dat de heer Belderbos zich uitdrukke- lijk bereid heeft verklaard ons in voorkomende gevallen van advies te blijven dienen. Drs. H. L. Ph. Leeuwenberg, secretaris eveneens sinds 1973, heeft ruim een jaar geleden al ons te kennen gegeven dat hij eind 1975 wegens studie- redenen zijn plaats in het bestuur zou moeten opgeven. Wat leeftijd betreft een van de jongeren, vervulde hij op een manier, die niet anders dan zeer inhoudsvol genoemd kan worden een sleu- telpositie binnen de vereniging. Met een zekere Bourgondisch aimabele zwier bracht hij soms een uitgesproken mening naar voren die tijdens de vele bestuursvergaderingen die hij bijwoonde vaak aanleiding gaf tot een verlevendiging van de dis- |
||||||||||||||||||||||||||
cussie, maar altijd bijdroeg tot een verantwoorde
besluitvorming.
Twee activiteiten van de heer Leeuwenberg mogen
in het bijzonder worden vermeld. De eerste is
zijn grote aandeel in de totstandkoming van de op
initiatief van wijlen ir. Bartfet tijdens het najaar
|
||||||||||||||||||||||||||
Excursies
|
||||||||||||||||||||||||||
Lezing Dom-beiaard
De spectaculaire recon-
ciruclie van de Dom-bei- o.üid is voor onze ver- eniging aanleiding bij een drietal aspecten van deze restauratie stil te staan. |
||||||||||||||||||||||||||
Woensdag 11 februari, des
avonds 8.00 uur zal een trio deskundigen, t w. architect Th. Haakma Wagenaar - de bouwkundige aspecten, de heer André Lehr
van de klokkengieterij Eijsbouts de techniek- van het klokkengieten en stadsbeiaardier Chr. Bos de muzikale kwaliteiten van de Dom-beiaard belichten. De lezing vindt p'aata in he'. Museum Van Speeldoos tot Pierement, Achter de Dom 12. Wij nodigen onze leden van harte uit deze
avond bij te wonen. (Zie ook het artikel over de Dom-beiaard in het maandblad 1975, blz. 33-34) |
||||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
nummer 1
|
januari 1976
|
||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
||||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Dr. D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 3155 41.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17. Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f 30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
H. Sneljder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91, eindredactie.
Mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26, historie.
Oasedreef 2.
|
||||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||||
van 1974 in het Provinciehuis gehouden tentoon-
stelling „Kaartmakers van het Sticht"; de tweede zijn rol in de redactie van het eerste boek in de nieuwe Stichtse Historische Reeks, „Van Standen tot Staten", verschenen in mei J.l. ter gelegenheid van de herdenking 600 jaar Staten van Utrecht. Het bestuur dankt zowel de heer Belderbos als de heer Leeuwenberg hartelijk voor de vriendschap- pelijke en doeltreffende samenwerking en wenst beiden alle goeds voor de toekomst. Gelukkig zijn de opvolgers intussen begonnen zich in de overgenomen functies in te werken. Het zijn de heer W. Uittenbogaard, die tot Penningmeester werd benoemd (nadat hij reeds vele jaren van ons bestuur deel uitmaakte) en Dr. D. P. Snoep, in het dagelijks leven werkzaam als Conservator bij het Centraal Museum te Utrecht, die het Se- cretariaat heeft overgenomen. Wij heten hen van harte welkom in het Dagelijks bestuur en wensen hun voldoening gevende jaren toe voor hen zelf, zowel als in het belang van Oud-Utrecht. Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand, voorzitter
|
||||||||||
Bij de nieuwe voorplaat
|
||||||||||
Het monumentenjaar is wel verstreken,
maar de monumenten blijven natuurlijk on- ze aandacht vragen. In het decembernum- mer heeft ons bestuurslid Kipp beschreven wat het doel en de werkwijze zijn van het geveltekenfonds, dat op zijn idee door on- ze vereniging in het monumentenjaar is op- |
||||||||||
Contributie 1976
De op 19 november J.l. gehouden ledenvergade-
ring besloot de contributie voor het verenigingsjaar 1976 onveranderd vast te stellen op f 30,—. Zo- als toen werd uiteengezet is dat bedrag net vol- doende om de kosten te bestrijden van het uitge- ven van het Maandblad en het Jaarboek, alsmede van het organiseren van excursies, lezingen en dergelijke „gebruikelijke activiteiten" van Oud- Utrecht. De financiële middelen om tegenvallers op te
vangen en om nieuwe - weinig kosten met zich brengende - activiteiten te ontplooien zullen bij een contributiebedrag, groot f 30,—, klein zijn. Ik meen daarom aan het begin van het vereni- gingsjaar 1976 een beroep op alle leden te moeten doen om, binnen de ieder voor zich ten dienste staande mogelijkheden, het financieel beheer van de Vereniging zoveel mogelijk te helpen verlich- ten. Dit zou u kunnen doen door niet alleen uw contributie voor 1976 zo tijdig mogelijk te voldoen, maar ook door - vóór u het contributiebedrag in- vult - te bezien of u dat bedrag vrijwillig naar boven zou kunnen afronden. Wanneer u meent daartoe te kunnen overgaan dan kunt u er van verzekerd zijn dat elke vrijwillige verhoging wel- kom is. Met deze toelichting beveel ik graag de bij dit
Maandblad ingesloten girokaart in ieders belang- stelling aan. W. Uittenbogaard
penningmeester |
||||||||||
gericht. De redactie wil dit fonds nu goed
in uw herinnering laten blijven door de voorplaat van dit jaar te wijden aan één groep uit de vele tekens die aan gevels voorkomen: gevelstenen. De foto's van 12 stenen, die ik in het Centraal Museum en het Museum Flehite uitzocht, zijn door Frans Kipp zó gerangschikt, dat ze een ons in- ziens fraaie indruk geven van de vele ge- velsteentypen. Nummeren we de stenen, links boven be-
ginnen en rechts onder eindigend, van 1 tot 12, dan bevinden de originelen van de nummers 2, 3, 6 - 8, 10 en 12 zich in de tuin van het Centraal Museum, en de num- mers 1, 4, 5, 9 en 11 in Flehite. Eén voor- beeld van hun oorspronkelijke verblijfplaat- sen: de stoere tabaksplant kenmerkte tot een brand in 1905 een 17e-eeuws tabaks- pakhuis aan het Zand in Amersfoort. L. v. T.
|
||||||||||
Boeiend boek over boeiende tijd
|
|||||||
C. A. van Kalveen, Het bestuur van bisschop en
Staten in het Nedersticht, Oversticht en Drenthe, 1483-1520, (Bijdragen van het Instituut voor Mid- deleeuwse Geschiedenis der Rijksuniversiteit Utrecht, 36), Groningen, H. D. Tjeenk Willink, 1974, XXXII en 540 blz.; f 60.— In zijn lijvige boek - 420 bladzijden tekst - heeft
dr. Van Kalveen een grondig beeld gegeven van een boeiende tijd. In 1483 was een bloedige oor- log tussen bisschop David van Bourgondië en het opstandige Nedersticht op onbevredigende wijze geëindigd. De interventie van Maximiliaan van Habsburg en van Gelderse huursoldaten hadden de boeren vooral, maar ook de stedelingen onbe- schrijfelijke ellende bezorgd. Sinds deze opstand matigde de bisschop zijn aanspraken op gezag, zijn onderdanen toonden zich ook verzoenend en het wrakke bouwwerk van de bisschoppelijke staat kon worden opgelapt en bewaard worden voor annexatie door de buurvorsten. Het bleef een heel zware opgave de binnenlandse vrede te behou- den en de buitenlandse druk te weerstaan. Wan- neer in 1527 een opstand gevolgd wordt door een Gelderse inval ten gunste van de rebellen, is het met de Stichtse en Overijsselse zelfstandigheid snel gedaan. In 1528 worden beide gebieden op- genomen in de Bourgondisch-Habsburgse landen, waaruit Nederland en België ontstaan zijn. 1528 was een mooi eindpunt geweest voor dit boek. De auteur heeft 1520 gekozen als afslui- tingsjaar, omdat zijn aandacht voor een belang- rijk deel uitging naar de financiën van het bis- dom. En zo gaat het verhaal als een nachtkaars uit. Een slotbeschouwing wordt dan ook niet ge- geven, helaas! Waardevol
Desondanks een boek dat overloopt van waarde-
volle gegevens, dat voorzien is van een indruk- wekkend notenapparaat en dat allerlei gevestigde meningen omverwerpt of verstrekt. Apart, vernuf- tig en arbeidsintensief was de scherpzinnige en diepgravende analyse van de financiële en fiscale politiek. Ook de diplomatieke verwikkelingen en ontwikkelingen krijgen veel aandacht. Lichte lec- tuur biedt de schrijver ons niet: een proefschrift leent zich daar ook niet zo voor, omdat het ge- bruik van de bronnen nauwgezet verantwoord moet worden. |
Over bronnen gesproken, het is een raadsel waar-
om in de veelheid van archiefmateriaal de rijke gegevens uit het Algemeen Rijksarchief te Brussel en de landelijke stukken uit diezelfde tijd, die naar het Habsburgse ,,Haus-Hof-und Staatsarchiv" te Wenen zijn afgedwaald, niet benut zijn. Was het werkelijk voldoende te volstaan met de selectie gedrukte bronnen uit die rijke archieffondsen? De materie is grondig en met veel inzicht behan- deld. Toch roept de indeling van het werk de vraag op of de overzichtelijkheid niet zwaar ge- leden heeft onder de groepering naar bepaalde onderwerpen. Een grote lijn van doorlopende ge- beurtenissen en ontwikkelingen bestaat niet. De geduldige en geïnteresseerde vak-historicus zal minder vermoeid raken dan de belangstellende minder deskundige leek, maar het blijft een feit dat de opbouw weinig logisch is. Een enkel voor- beeld: Hoofdstuk VII behandelt de IJsselsteinse oorlog van 1511. Dan volgen twee hoofdstukken over het drost- en rentambt Coevorden en Dren- the, waarbij de lezer uitgenodigd wordt terug te gaan naar het jaar . . . 1395 en met de schrijver door te lopen naar 1518. In hoofdstuk IX keert de auteur weer op zijn
schreden terug en behandelt de regeringsperiode van bisschop Frederik van Baden, 1496-1517. Was het nu niet mogelijk geweest de hoofdstukken VIII en IX (en ook hoofdstuk XI, dat gelukkig aan het einde Deventer, Kampen en Zwolle 1490-1520 behandelt) apart te plaatsen als de uitweidingen die zij vormen? Aan de lezer was dan een wel- kome tegemoetkoming geboden. Nu lijdt het op zich bijzonder waardevolle verhaal onder een ge- brek aan altijd noodzakelijke stroomlijning. Zonder al te veel op details in te gaan, enkele opmerkingen. Storend is een zetfout op p. 14 waar een regel uit p. 17 voorkomt en bovendien noot 130 tot 139 geworden is, uiteraard buiten de ver- antwoordelijkheid van de auteur. Iets anders ligt de betiteling van Floris van Egmond, heer van IJsselstein en leenman van de graaf van Holland, d.w.z. van Karel V als „condottiere in dienst van Habsburg", Floris trad hier zelfstandig op als heer van IJsselstein en niet krachtens zijn officiële func- tie van Bourgondisch officier, wat wel iets héél anders dan huursoldaat is. Op p. 186 komt de Bourgondische gezant „Thorson d'Or" voor: al- leen een ingewijde weet dat met deze fraaiklinken- de naam Thomas Isaacsz. bedoeld is die als |
||||||
heraut van het Gulden Vlies naar zijn symbolische
kleding genoemd werd. Op. p. 201 herhaalt de schrijver kritiekloos de roddelpraat, dat de Bour- gondische legeraanvoerder Jan van Wassenaar door de wrede hertog Karel van Gelre in een kooi gevangen werd gehouden. De overigens ver- dienstelijke bronnenuitgave van mr. ir. An. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland VI, 1, CLIX-CLX geeft als enige garan- tie van de waarheid van dit stukje sensatie „naar men verzekert". Al met al is het te betreuren dat een ondoorzich-
tige opzet en indeling, een gebrek aan overzicht en het ontbreken van een slotbeschouwing af- breuk doen aan een waardevol werk, waarin veel onschatbare informatie verstrekt wordt en waarin toestanden en ontwikkelingen diepgaand geana- lyseerd worden. J. E. A. L. Struick
|
Financiën
geveltekenfonds |
|||||||||||||||
Wie nu al geldelijk wil helpen aan de herverschij-
ning van Hendrik IV (zie het vorig nummer), kan sen bijdrage overmaken op girorekening 56066 t.n.v. de penningmeester van Oud-Utrecht, te Vleuten onder vermelding van „geveltekenfonds". G. 1. R.
|
||||||||||||||||
Zicht in't Sticht
Tot en met de laatste dag van februari bestaat de
mogelijkheid om in Museum Flehite de tentoonstel- ling Zicht in 't Sticht te bekijken. Stelt u een bezoek echter niet te lang uit, want deze tentoon- stelling is veel te bijzonder om gemist te mogen worden! Eindelijk kan Flehite op ruimere schaal exposities
brengen, dank zij de uitbreiding met het aan- grenzende huis, Breestraat 76, dat op 26 septem- ber 1975 gerestaureerd in gebruik genomen is. Het eerste nummer van het nieuwe verenigings- orgaan, De Flehitaan, heeft toen een en ander in beeld en woord gebracht van de bouwhistorie van dit muurhuis en de fraaie restauratie ervan. Alleen dit aspect al maakt op het ogenblik een bezoek aan Flehite extra de moeite waard. Maar de huidige tentoonstelling moet voor elke liefhebber van topografische tekeningen een bij- zondere belevenis vormen! Het ruimtegebrek be- lemmerde Flehite tot nu toe namelijk zó, dat bij- voorbeeld het hele prentenkabinet voor het pu- bliek een gesloten boek moest blijven (zie Jaar- boek Oud-Utrecht, 1973, 49, 55 - 56). Met het belangrijkste onderdeel ervan, de naar zijn schen- ker genoemde collectie Coenen van 's Gravesloot, kunnen we op deze tentoonstelling, en dat nog maar voor een gedeelte, kennis maken. Wat zijn er een mooie Van Lienders, Proncks, De Beyers, Lutgers, en anonieme tekeningen en aquarellen uit de hele provincie te zien! Veel van die voorstellingen zijn opgenomen in
de agenda - 1976 die Flehite ten bate van zijn verenigingskas uitgegeven heeft, maar die zal wel uitverkocht zijn als dit Maandblad verschijnt. De tentoonstellingscatalogus kon om financiële rede- nen helaas niet geïllustreerd worden. L. v. T.
t/m 29 februari: Museum Flehite, Westsingel 50,
Amersfoort, di - za 10 - 12, 2 - 5, zo 2 - 5 (maan- dags gesloten) |
||||||||||||||||
Fr entbriefkaarten
|
||||||||||||||||
Onderstaande foto en elf andere prent-
briefkaarten, door Oud-Utrecht uitgegeven ter gelegenheid van het Monumentenjaar, zijn te verkrijgen bij het Gemeentelijk Ar- chief, het ICU, de VVV en bij diverse boek- handels. |
||||||||||||||||
Gezicht op de zuidoosthoek van de Neude
met de ingang van de Schoutenstraat en de Telephooncentrale (rechts). Deze hoek is goed herkenbaar, maar hoe- veel aantrekkelijker is de Neude met vrij- wel dezelfde huizen aan een marktplein in plaats van aan een straat rond een par- keerterrein, zoals tegenwoordig! F.K.
|
||||||||||||||||
Op Fyenoord zal de
leesles waarschijnlijk niet in zo'n ruim lokaal zijn gegeven als hier, in de R'damse gevangenis ± 1840. |
|||||||||
Utrecht wijst Feyenoord af
|
|||||||||
ontwikkeld naar voren werden gebracht.
Alsof het Utrechtse gemeentebestuur eind 1814 nog niet genoeg aan het hoofd had werd het door de Gouverneur van de provincie uitgenodigd om propaganda te maken voor een spinschool el- ders. Onder andere moest reclamemateriaal in de vorm van een programma van de wezeninrichting annex spinschool die in 1812 op Feyenoord bij Rotterdam was gesticht worden doorgestuurd. Naar de besturen van de weeshuizen. Met de boodschap dat de soevereine vorst het plan steun- de en dat er dus kinderen uit de gewenste leef- tijdsklassen moesten worden heengestuurd. De kinderen zouden op Feyenoord goed worden beziggehouden: van 5 tot 9, 10 tot 14 en 16 tot 20 uur zouden ze dagelijks in touw zijn. Van deze twaalf uren was er één bestemd voor „oefening van eerstnoodige wetenschappen", te weten re- kenen, schrijven en lezen. (U ziet, aan overhe- den en besturen lag het niet als er nog kinderen analfabeet bleven.) Voor het slapen was 8 uur per dag uitgetrokken. De rest van de tijd en de zondag waren vrij, behalve dat er dan gestudeerd moest worden op natuur-, aardrijks- en zede- kunde en geschiedenis. Luieren was er dus nau- welijks bij. De kinderen werden fors gevoed; wat eenzijdig
misschien, maar dat was in die tijd gewoon. Het programma beloofde per dag '/2 pond brood, % pond vlees, yA pond gerst of 1/2 pond peulvruch- |
|||||||||
Hoe regenten
een vorstelijk plan tegenwerkten Hoog en laag hield zich in de negentiende eeuw
bezig met de vraag hoe er een eind moest wor- den gemaakt aan de armoede. Moest het lande- lijk gebeuren of was het een zaak voor de ker- kelijke autoriteiten in de gemeente waar de ar- men woonden? Moest er iets met de belastingen gebeuren of wa-
ren de armen gewoon te lui en moest hen des- noods met grove maatregelen ijver worden ge- leerd? In de praktijk werd nogal eens gekozen voor
werkverschaffing, bijvoorbeeld in de vorm van een school waar aan arme kinderen het spinnen en weven werd geleerd. Allerlei vliegen in één klap: de kinderen van de straat zonder dat het veel kostte; met een beetje geluk zou zo'n school zichzelf bedruipen omdat de kinderen immers pro- duceerden; in elk geval zou hen de luiheid wor- den afgeleerd. Uit het volgende zal blijken dat er ook wel bezwaren tegen de plannen die werden |
|||||||||
ten, aardappelen, wortelen of groente (dit afhan-
kelijk van 't seizoen). Verder zout, azijn en een kwart pint bier bij het
ochtendbrood, „tot de ontnugtering". Er werd brood van goede kwaliteit beloofd. Niet dus afge- keurd brood, zoals ook wel gebeurde. De andere voedingsmiddelen die zijn genoemd werden bij- eengekookt tot zogenaamde Rumfordse soep. Zo te zien een redelijk programma waarin de kin- deren veel konden leren. Dat ze hard moesten werken was in die tijd normaal. Gevaar voor hun gezondheid zat daar niet in. Elke week zouden ze bovendien worden „gezuiverd, gereinigd en van schoon linnen voorzien" evenals van schone bed- delakens. Toch weigerden de weeshuisbesturen van Utrecht
kinderen te leveren. Meestal na een breedsprakige inleiding vol loftuitingen op Willem die het alle- maal zo goed wist aan te pakken. Maar niet min- der resoluut. Om verschillende redenen. Allereerst was er het geldgebrek. De Franse tijd had de geldmiddelen uitgeput, de inkomsten wa- ren zeer sterk afgenomen en de bodem van de schatkisten was niet eens meer bedekt. Er was dus geen geld om het „entreegeld" te betalen, terwijl er bovendien jaarlijks nog f 50,— zou moeten worden bijgedragen in de kosten van de kinderen. Dat was wel minder dan de complete verzorging van een kind in een weeshuis kostte: ongeveer f 120,—. Maar de wezen werden al jong uitbesteed in pleeggezinnen waar ze mee- werkten voor de kost. Zo een „besteding" kostte het weeshuis jaarlijks maar een gulden of vijf- endertig, in elk geval minder dan Feyenoord kostte. Een tweede bezwaar was, dat de kinderen er niet
méér leerden dan spinnen, wolkammen en huis- houdelijk werk. De r.k. regenten herinnerden aan hun eigen ervaring met een spinschool: die moest om het algemeen verzet van de kinderen worden gesloten. Dat lijkt op inspraak of zo iets, maar het zal wel betekenen dat de kinderen deserteer- den en saboteerden. Ze haatten het werk en le- verden zeer slecht garen af. Verschillende anderen kwamen met hetzelfde ar- gument: de kinderen verfoeiden dat werk, omdat er geen rekening werd gehouden met hun per- soonlijke aanleg. Allemaal moesten ze nu hetzelf- de beroep leren; in de textielnijverheid nog wel terwijl „de kwijnende staat der fabrieken van dien aart, in ons land, geen hoop oplevert, dat deze kinderen, wanneer hun getal eenigszins aan- merkelijk wordt, alle hierin een genoegzaam be- staan zoude kunnen vinden." Dat wist iedereen: in de textiel waren weinig kansen om een „eerlijk bestaan te vinden, waardoor zij zich tot den kring van geachte leden der maatschappij kunnen verheffen." Als derde bezwaar tegen opsturen naar Feyenoord |
werd genoemd, dat de kinderen in het eigen huis
niet gemist konden worden, omdat ze allerlei noodzakelijk werk deden. Zo hadden de r.k. wees- meisjes, beroemd om hun naaiwerk, in 1814 net voor alle wezen in het tehuis nieuwe kleren ge- maakt. Het zou toch wel erg nadelig zijn ze nu naar Feyenoord te sturen. Daar zouden ze alweer in nieuwe gestichtskleren worden gestoken, be- taald van de entreegelden. Voor een meisje ƒ 50,—, voor een jongen ƒ 40,—. Jongens kleden was duidelijk goedkoper dan meisjes: een korte bruine „buis" met opstaande kraag, lange grijze broek, grijze muts met groene rand, terwijl een meisje, behalve natuurlijk het nodige ondergoed, een bruin jak met groene liggende kraag, een grijze rok, een groen voorschoot en een zwarte muts droeg. Plus kousen en schoenen. Het laatste argument tegen het wegzenden van de kinderen was, dat men de directeur van Feyenoord niet kende. Het werd alleen maar door de r.k. regenten uitgesproken, de rest heeft het wellicht uit pure eerbied voor Willem binnenge- houden. Er was met die onbekende man geen enkele garantie dat het instituut goed zou blijven draaien als de overheid het niet langer subsidieer- de. In Nederland waren al meer van dergelijke in- stellingen mislukt. Ze voelden er niets voor hun wezen aan zulke teleurstellingen bloot te stellen. Er zat voor de burgemeester van Utrecht weinig anders op, dan de gouverneur te melden dat er geen Utrechtse wezen zouden worden opge- stuurd, omdat er geen geld voor was. De andere argumenten liet hij weg. Het is zinvol de gehanteerde argumenten eens
wat nader te bezien. De geldnood was heel dui- delijk. Jarenlang was de economie van Nederland niet van het lage pitje afgehaald. Het erge was ir zulke omstandigheden dat de opbrengst van collectes dan juist daalde, terwijl er extra veel werk moest worden gedaan. In die situatie is het geheel logisch dat men niet meer geld uitgeeft dan hoogst noodzakelijk is. En uitbesteden was nu eenmaal goedkoper. De pleegouders konden immers van de werkkracht van hun pupil profi- teren en kregen geld toe. Een vorm van uitbuiting waarschijnlijk, want bij wie konden de kinderen klagen als ze zich misbruikt voelden? Het was gewoon dat ze veel uren werkten. Ook in het weeshuis zelf immers. Pas als de pleegouders grof lichamelijk geweld gebruikten zou het te erg worden; een gewoon flink pak slaag was, en is in veler ogen nog steeds, te beschouwen als een gezonde opvoedkundige maatregel. „Spaart Uw zoon de roede niet" staat er immers in de Bijbel. Toch zou het niet rechtvaardig zijn de regenten te verwijten dat ze de kinderen aan uitbuiting blootstelden om goedkoop van de zorgen af te komen. Een zuinig bestuur kan nooit kwaad en de kinderen bleven in de buurt zodat tegen al te |
|||||
6
|
||||||
kinderen gericht was op het vinden van een plaats
binnen de eigen klasse. De opleiding behoefde er dus niet op te zijn gericht flink vooruit te ko- men, maatschappelijk op te klimmen. God had immers iedereen in zijn eigen klasse en stand ge- plaatst; wie deze ordening verstoorde schiep on- rust. Ook in het bezwaar dat men de leider van Feye-
noord niet kende, klinkt bezorgdheid voor het lot van de kinderen door. Het feit dat Willem deze man vertrouwde was blijkbaar niet voldoende om de nuchtere regenten te overtuigen. Wilden ze zich niet van hogerhand laten beroven van hun taak: verzorging van de wezen? Zaten er niet-in- de-stukken-vermelde egoïstische redenen achter? Misschien waren ze er wel van overtuigd dat kin- derarbeid op de voorgestelde manier nooit iets kon opleveren. Ze kregen wel gelijk. Misschien moeten we zeg-
gen: „natuurlijk, want er werden bijna geen kin- deren uit andere plaatsen naar Feyenoord ge- stuurd". Het kan ook best komen doordat de di- recteur inderdaad onbekwaam was en er niet in slaagde met de hem verleende subsidie zijn be- drijf rendabel te maken. Of was de subsidie on- voldoende om de eerste kosten van zo'n bedrijf te helpen overwinnen? In het bronnenmateriaal is geen antwoord te vinden. Wel een mooi verhaal dat in het Rotterdams Jaarboekje van 1939 door mr. H. C. Hazewinkel is verteld. Van harte aan- bevolen. Weer mislukte een plan; de arme kinderen bleven
in Utrecht. Zo liepen ze de kans mis dat artikel 27 van het Feyenoord program op hen werd toe- gepast: „De kinderen wordt handleiding gegeven tot muzikaal gezang, gerigt zoo veel zulks over- eenstemt met hun stand en dan aard van hun werk, vermits eene vrolijke opgeruimdheid veel toebrengt tot de verëischte vlugheid van een goed werkman, alsmede om daar door onschuldigde vermaken van goeden smaak voor hen te vermeer- deren." Je moet er niet aan denken! P. D. 't Hart
|
||||||||||||||||||
gekke dingen kon worden gewaakt. Echte zorg
voor de belangen van de kinderen kan er na- melijk best ook achter hebben gezeten. Kijk maar naar het tweede bezwaar dat tegen het plan werd aangevoerd: ze zouden geen goed beroep leren. Er was immers inderdaad geen behoefte aan drommen nieuwe spinners, zeker niet nadat de eerste spinmachines in Nederland waren geïnstal- leerd. Nu was spinnen wel zo ongeveer het enige werk waarmee men een massa kinderen tegelijk kon bezighouden zonder dat intensief toezicht noodzakelijk was. En er waren ook mensen die zeiden dat de kinderen na een paar jaar spinnen, eenvoudige arbeid die toch nog geld opbracht, best een ander beroep konden leren. Ze zouden dan eventueel gemakkelijk een bijverdienste voor hun oude dag kunnen vinden ook. Maar de regenten constateerden terecht, dat er |
||||||||||||||||||
VOORWAARDEN, vofef m welte G: ff: TBS BOEVEN,
in «fenefe Iitftta en Fabriek, gemtigd te Bjlmord, Provintie Zuki-Hoikmd, Kinderen uit Godshuizen en Liefdadige Geftichten overneemt. |
||||||||||||||||||
A 111 x 11, t.
!>e Klnéci-ca worden omgewnsea «111,10(14 ï«rw., w mut dsttlvc h da Mrf*. beftw-rf» ta 4e verwerkte»; n ftbrkeering rw Wolle, Ciconwn of
Zijde. tMdicV tMrómftw»diSb«sfei. «etielYe geraden nttkat, worden gebexigd, ca uk t)cn ©aderdoia «n so jtren in bet ïnfliret verpleegd, voarMumÓch* de *er- ptigtfng 01 onderwerph»* uu de ram «n h« O Immer F«niUi«; In welke beide gev.Het. de KfcHhrm duklljk, met ia mchnmiac ia hepdmg ia Art; 5 gemuit, worden ovrf*fro. A »ti 1.
Dneln tOrnferen «otom voJkomen g«so«l n tril *» «U« ligelmin»^breken
«s befawttentk ongtnakkra lijn; wordende die peoc*, welke door oBgneetb» xiekto» beXOgt of «twfcntnH tot de verci*chte werkMamhedfi. ongefchlkt wnfikll. •M de GodahBben ra LteÊkÜgc Offichicn teniggepvcn. AtTJ 3.
Voer kdnr Meitje w.inJt betaald ƒ501- en roor ieder jong» / 40:. voor boa»
«ttmtiag. beftmée is Uniform- en Onderkleederen, te betslea te en» Mj bei ■Wfgmutt der Kbltkre». of, In gevat >te«eb« voor de Gocbluüsa) ea Liefdadig» GdUc&int te «wr mop bennren, gedurende bet errfie jar in qutroüeo, too tl* bij bet volgende Artikel Is omfebxerea. Wwdetvto
!■ Kïwdere» tot gelijke wsarde medegegevra, of, indien de Armen-Dfwiieti ge- •eende «iwKln »lvm «Ode» ef««a£i«a. geswide rawM'i u. de Godtkricai ca Uefibdlgc Gedichten tot d« einde gmuiaiëerd, es teven* au de TTlwIum «hgereikt «lic todtwige Gelden, Goederen, Kieederen, Ltimens ent:, ifi vt.tgen* te boadeae ««meeke«tef boven de Ytwroocmd» uiinmjwg ecu bont» bebotf** mogt iljji op|tt>«rf of «njrekofit. E» dadelijk de Kleederen, wunnatle de Rfadra. word»
InWmt KttfMa, «w en weer blaam dr 1 tijd *n »i«t w.keo itw|g AtTI 4.
Wijden wordt woe leder Kind bemld een toetag «• ƒ50:.'ijaarïl}»». U
..na.nlin. Mr toama «a> ƒ i»tto:- Mk, te wctvai: b« Mrifa «?oam«I W| bet 1 Iliii te Xtoètm «• d* wwtgt r«mi« n* dri. tot dik ToorbmJing op elke eerfta ie rwfcHjiwi d^. Art: 5. En iMrit*Itjk wordt *«or ieder Kind, bJmen des tijd ma «e> }nr twt MKnt
moeiende «Hu», wdanlg <ht de Codrf»l«o dwdoor rm dnefn wwtan ou- Uit, dt «orfchirre roelaag tot /looi-, e» Uaoen den ti)i ta twee )«reo sh- |
||||||||||||||||||
Provincie
Bladerend in afleveringen van het Bulletin van
de Kon. Ned. Oudheidkundige Bond kwam ik en- kele berichten en artikelen tegen die betrekking hebben op onze provincie. In de jaargang 1974 was dat een kort verslag van de bevindingen van het Instituut voor Prehistorie te Leiden bij het onderzoek van een grote grafheuvel, die op het landgoed Dijnselburg in de gemeente Zeist zal moeten wijken voor de aanleg van de nieuwe autrostada naar Amersfoort. De heuvel was reeds sterk verstoord, er deden zich dan ook nog |
||||||||||||||||||
a>, lot / 751- '.jaariljk-
|
||||||||||||||||||
wavnn. ra gcreaj Kinderen rk* angten verw^derm, /ao
ƒ><:- -.mm Jobb», vootdrltlee<lcren, «elke dejetae a argetrolkea. |
||||||||||||||||||
veel meer behoefte was aan geschoolde ambachts-
lieden. Ons kan in deze redenering alleen maar storen dat de gehele opvoeding van deze wees- |
||||||||||||||||||
slechts enkele crematieresten voor. Alleen een
greppel bracht de archeologen op een datering in de tweede helft van de Midden-Bronstijd; rond 1100 voor onze jaartelling, als ik 't wel heb; niet uitzonderlijk voor het oude woongebied dat de Heuvelrug is. Verder wil ik graag attenderen op een artikeltje
van T. Brouwer, verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, ook in de jaargang 1974, over „Grenspalen, schamppalen en gerechts- palen". Hij geeft daarin een voorlopige inventa- risering van deze onaanzienlijke objecten in een groot deel van Nederland. Ook in het Utrechtse signaleert hij er een aantal. U kent ze vast wel, van wandelingen bij de Hollandse Rading bijvoor- beeld. Doordat ze lang niet allemaal geregistreerd zijn, zijn er al vele verdwenen, terwijl dat met andere nog wel zal gebeuren als de documentatie niet snel vordert. Mededelingen in de trant van de heer Janmaat in ons augustusnummer (p. 55) kunnen daarvoor ook een bijdrage leveren. In de lopende jaargang is - toch nog, heb ik de neiging om te zeggen - een door H. van der Wal verzorgde bijdrage te vinden over „De bouw- geschiedenis van het huis Drakenburg te Utrecht", het huis dat sinds de in 1968 afgesloten restauratie zo erg mooi nieuw-oud staat te doen aan de Oude Gracht. De oudste bouwsporen wijzen op een tufstenen huis uit de 11e eeuw. Verhoging en andere wijzigingen in baksteen stammen uit het eind van de 13e en uit de 14e eeuw. Vermeldens- waard is dat bij deze dateringsproblemen ook de jaarringen van enkele dennenhouten balken een rol hebben gespeeld, waarop men in het Rheini- sche Landesmuseum in Trier heeft zitten tellen. L v. T.
|
|||||||||||||
telen en een paar vrouwelijke heiligen in de Jaco-
bi. Verder een opname langs het gewelf van de kerk om te laten zien hoe zulke stenen in het kruispunt van de gewelfribben zitten, een platte- grond van de gewelven en een korte beschrijving van alle gewelfstenen met voorstellingen. De kleurenfoto's zijn ook als groot-formaat brief- kaart te koop, uitsluitend als stel van acht, voor f 8,50, bij het City-pastoraat, Achter de Dom 1, tel. 31 04 03. L. v. T.
|
|||||||||||||
Jaarboek 1975
|
|||||||||||||
Het is gebleken, dat er bij het inbinden van de
jaarboeken 1975 zo nu en dan een ongelukje is gebeurd. Mocht u bij het doorlezen van uw jaar- boek ontdekken dat er iets is misgegaan, dan kunt u het mislukte exemplaar omruilen bij de heer G. J. Röhner, p/a Gemeentelijk Archief, Alex. Numankade 199 te Utrecht. Het bestuur van onze vereniging (en met name
de penningmeester...) wil hierbij tevens haar dank uitspreken aan allen, die zich ingezet heb- ben om de bezorging van de jaarboeken opnieuw tot een succes te maken. G. 1. R.
Rectificatie
Door onopgehelderde oorzaak is tijdens het druk-
ken een belangrijke zinsnede weggevallen. Het betreft de Kroniek over 1974, waarbij vermeld moet staan: „Samengesteld door J. C. Janssen, medewerker van het Bureau Voorlichting en Pu- blic Relations van de Gemeente Utrecht". Juist omdat de heer Janssen zich ieder jaar zoveel moeite getroost bij het samenstellen van de Kro- niek en de redactie steeds weer verblijdt door de zeer stipte inzending van zijn kopij, betreuren wij deze omissie zeer en wij betuigen langs deze weg graag onze oprechte spijt! De Jaarboekredactie
|
|||||||||||||
Restauratie
Utrechtse binnenstadskerken
Vorige maand is er zo'n bijzondere aflevering ver-
schenen van het Restauratiebulleting van de vijf hervormde kerken in de Utrechtse binnenstad, dat er wel weer eens gewezen mag worden op deze publikatie, die zijn derde jaargang er nu met lof op heeft zitten. Voor ƒ 30,— per jaar krijgen abonnees in kwartaalafleveringen geleidelijk een mooie documentatie over deze kerken. Naar de kerken toe gedacht betekenen deze bedragen steun aan het fonds voor niet-subsidiabele on- kosten bij de restauratie. Het gironummer van de kerkvoogdij der Nederlands hervormde gemeente Utrecht is 616517. Wat het bijzondere in die jongste aflevering dan
was? Kleurenfoto's van zeven gewelfstenen met apos- |
|||||||||||||
Reliëfs in blauw
Voor wie het nog niet ontdekt mocht hebben, en
wie dus nog in de hoop zou leven ooit een exem- plaar van het boekje met de Utrechtse lantaarn- consoles te zullen bemachtigen: 'Reliëfs in blauw' is ongewijzigd herdrukt en verkrijgbaar voor f 12,50. |
|||||||||||||
Hoog-Catharijne en Oud-Utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Op dinsdagavond 23 maart aanstaande,
's avonds om 20.15 uur organiseert onze vereniging voor haar leden een besloten bijeenkomst in het Centraal Museum, Agnietenstraat 1 te Utrecht. Wij hebben dr. J. de Vries, president-directeur van de Verenigde Bedrijven Bredero N.V. be- reid gevonden tijdens deze bijeenkomst de visie te geven van deze onderneming op het heden en de toekomst van de oude Utrechtse binnenstad. Wij zijn ervan overtuigd dat deze vorm van gedachtenwisseling - onze leden worden van harte uitgenodigd vragen te stellen - de behoefte van Oud-Utrechtom mee te denken met de actuele vragen rond Utrecht's toekomst, zal kunnen be- antwoorden. In het najaar zal de vereniging, als tegen-
hanger van deze gedachtenwisseling, een informatieve bijeenkomst organise- ren van vertegenwoordigers van buurt- comités en -verenigingen, waarin de acti- viteiten van onze vereniging aan de hun- ne getoetst zal kunnen worden. Gezien de te verwachten toeloop op de
discussieavond van 23 maart aanstaan- de, wordt de leden verzocht gratis toe- gangskaarten voor deze besloten bijeen- |
|||||||||||||||||||||||||
komst bij de receptie van het Centraal
Museum, vanaf zaterdag 13 maart af te halen. |
|||||||||||||||||||||||||
Excursies
|
|||||||||||||||||||||||||
Zaterdag 20 maart naar
Museum Sypesteyn, dat een representatieve verzame- ling van het Loosdreohtse porselein bezit. Loosdrechts porselein is gemaakt van 1771-1782 in Loosdrecht o.l.v. de predikant J. de Moll. Een tweetal deskundigen, drs. P. J. A. van Mensen en drs. Van der Goes, zullen ons rondleiden, na een inleiding vooraf. Programma: Vertrek bus Kruisstraat Utrecht 13.30 uur. Aankomst bij Sypesteyn 14.00 uur. Na rondleiding kan in de tuinen wor- den gewandeld en/of een kopje thee ge- dronken. Terugkomst in Utrecht uiterlijk 17.00 uur. Kosten: ƒ 7,50 p.p. (inclusief lezing en entree) bij eigen vervoer ƒ4,—. Kaarten vanaf dinsdag 2 maart verkrijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht of door overmaking van het bedrag op girono. 575520 t.n.v. Vereniging Oud- Utrecht (met 50 cent extra per bestelling voor de toezending der kaarten). De Discus is 's maandagsochtends gesloten! Dinsdag 23 maart 's avonds 20.15 uur lezing
in het Centraal Museum, zie hiernaast. Noteert u ook vast: zaterdag 1 mei dag-
excursie naar Het Loo. |
|||||||||||||||||||||||||
februari 1976
|
|||||||||||||||||||||||||
nummer 2
|
|||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
|||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462) 23 62.
Dr. D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1. Utrecht, tel. (030) 3155 41.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f 30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91, eindredactie.
Mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26, historie.
Oasedreef 2.
|
|||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
|||||||||||||||||||||||||
De Stichtse
Historische Reeks _^ In het januari-nummer 1975 schreef ik iets over
besprekingen die in de provincie aan de gang waren om te komen tot oprichting van een stich- ting die grotere wetenschappelijke studies over historische onderwerpen uit het (Neder)Sticht zou kunnen publiceren. Nu de stichting aan deze taak is begonnen wil ik wat meedelen over haar vorm en activiteiten. Op 26 mei 1975 werd de akte gepasseerd door
notaris J. J. de Jong te Woerden; wel wat later dan we vorig jaar dachten. Dat moet u maar wijten aan de zorg die de herdenkingsbundel voor de Staten, het eerste deel van de reeks, eiste. Toen de betrokkenen door hun verlichtingszuchten heen waren, kon er gewerkt worden aan hei samenstellen van het bestuur en de commissies voor de financiën en de redactie. In het stichtingsbestuur hebben alle deelnemende verenigingen zitting. Dat zijn, in volgorde van hun leeftijd, het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Flehite, Oud-Utrecht, de (Zeister) Van de Poll-stichting, Oud Wouden- berg, de Stichts-Hollandse vereniging, Tussen Kromme Rijn en Lek, en Oud-Renswoude. Alleen Niftarlake, dat wèl bijdroeg in het stichtingskapi- taaltje, heeft nog geen gelegenheid gevonden om een bestuurslid te benoemen. Deelname voor de overige en voor alle toekomstige verenigingen staat (a raison van ƒ10,—) steeds open. Het secretariaat en het beheer der penningen hebben de vertegenwoordiger van Oud-Utrecht en een lid van de Stichts-Hollandse vereniging op zich genomen, respectievelijk W. Uittenbogaard (Prof. T. Brandsmalaan 17, Vleuten) en drs. R. G. Daniels (Schagen 9, Linschoten). Voor het voor- zitterschap is een bekwaam en geïnteresseerd „buitenstaander" gevonden, mr. P. J. Verdam. Dit drietal zal als dagelijks bestuur, dat o.a. het werk van de beide commissies moet coördineren, heel wat meer te doen hebben dan de andere leden van het grote bestuur, dat hooguit een paar keel per jaar zal hoeven te vergaderen. Ook al heeft Oud-Utrecht het subsidie uit het fonds dat onze vereniging al meermalen heeft geholpen, geheel overgedragen aan de stichting, toch stelt het nu aanwezige kapitaal niet zoveel voor. Dat komt omdat de verkoop van de Staten- bundel tot nu toe wat is tegengevallen. Het ligt echter voor de hand, dat de afzet van dat deel opnieuw gestimuleerd zal worden als het in vak- tijdschriften besproken wordt èn wanneer deel twee op de markt komt. Hoe het daarmee staat? Omdat ik zelf in de
redactie zit, kan ik beter daarover wat vertellen |
|||||||||||||||
PRENTBRIEFKAARTEN
De vereniging Oud-Utrecht heeft een prentbrief-
kaartenserie uitgegeven: Utrechts stadsbeeld 100 jaar geleden op foto's.
Niet omdat op het ogenblik alles uit grootmoeders tijd moet zijn, maar omdat foto's van een eeuw geleden zulke bijzonder interessante beelden ge- ven van de stad in die tijd. Het is de grens van oud en nieuw a.h.w.; na die tijd komt er een stroomversnelling in de ontwikkeling in de stad, en daarmee veel verbouwingen en veranderingen. Naast deze evolutie loopt er ook één in de weer- gave van het stadsbeeld. De fotografie komt net op tijd om dit beeld van vóór de „omwenteling" van 1870 vast te kunnen leggen op de gevoelige plaat. Naast hun documentaire waarde zijn ze van groot
belang als brug over de kloof tussen het heden en het verleden dat we eigenlijk alleen uit teke- ningen en prenten kennen, en daar mee graag associëren. En bovendien zijn er gewoon erge leuke foto's bij, zodat ik hoop dat dit thema en daarmee de briefkaarten bij velen in de smaak zullen vallen. Commentaar op de foto's komt in de loop van
dit jaar in de nummers van Oud-Utrecht. Ze zijn vanaf nu te krijgen in het Gemeentelijk Archief, het Centraal Museum, het Informatie- Centrum aan de Lange Jansstraat, de boekhan- dels Fisscher in de Lange Elizabethstraat, Van Wijk aan de Oude Gracht en bij het kantoor van Groot- Utrecht. De kaarten zijn verkrijgbaar in mapjes van
12 stuks voor ƒ6,—. |
|||||||||||||||
Contributie
|
|||||||||||||||
In dit nummer van het maandblad is de accept-
girokaart bijgesloten, waarmee u de contributie over het jaar 1976 kunt voldoen. Door omstan- digheden is het helaas niet gelukt, om de kaarten aan het januari-nummer toe te voegen. |
|||||||||||||||
Ruilbeurs
|
|||||||||||||||
Met het oog op research zou ik graag in
het bezit komen van een telefoon- of adres- boek van de stad Utrecht uit de periode 1930-1940. Desgewenst heb ik authentieke Nederlandse
prentbriefkaarten van rond de eeuwwisse- ling in ruil. J. de Ruijter Korver, W. v. Abcoudeplein 4,
Utrecht, tel. 030-71 37 18. |
|||||||||||||||
10
|
|||||||||||||||
dan bijvoorbeeld over de mogelijkheid om contri-
buant van de stichting te worden, want dat is een van de zaken waarover de vierkoppige finan- ciële commissie nadenkt. De vijf mensen die met de secretaris de redactie-
commissie vormen, zijn - evenals trouwens de leden van de financiële groep - op deskundigheid gekozen en dus niet om een binding met bepaalde /erenigingen. In oktober zijn wij vlijtig en kritisch aan het lezen gegaan. Enkele manuscripten waren al eerder ontvangen, terwijl er sindsdien nog neer, gedeeltelijk in ontwerp, zijn bijgekomen. Onze kritische blik heeft verschillende afwijzingen 'ot resultaat gehad. Redenen daarvoor waren niet sltijd gebrek aan kwaliteit, maar ook overwegin- gen als „niet geschikt in dit beginstadium", „niet passend in het karakter van de reeks", of ,,er is kort geleden over hetzelfde onderwerp een publi- |
catie verschenen". Toekomstige gegadigden kan
ik dan ook namens de redactie het advies geven om zo vroeg mogelijk via de secretaris contact te zoeken, zodat we gezamenlijk over de aanpak kunnen spreken. Het zou zo jammer zijn voor iemand die vol goede moed een manuscript aan- biedt, om te horen te krijgen „als u zus of zo, dan zou . . . , maar nu moeten we het afwijzen". Onze laatste bijeenkomst, begin januari, eindigde
tamelijk hoopvol. Als alles loopt zoals we toen verwachtten en beredeneerden, dan zouden tegen het eind van dit jaar zelfs twee boeken tegelijk ter perse kunnen zijn. Het lijkt me nu echter nog wat voorbarig tegenover de betrokken schrijvers om te zeggen wat de onderwerpen zullen zijn. Te zijner tijd komt daarover natuurlijk nog infor- matie. L. v. T. |
||||||||||||||
Heropening Historische Afdeling
van het Centraal Museum |
|||||||||||||||
Archeologiezaal met de
vitrines „godsdienst" en „gebruiksvoorwer- pen" tijdens de Ro- meinse overheersing. (Foto: Centraal Museum). |
|||||||||||||||
van ons land, achtereenvolgens Rotterdam, Am-
sterdam en ten slotte Utrecht, historische stads- verzamelingen opnieuw gepresenteerd worden. Er is enige jaren een zekere malaise geweest in |
|||||||||||||||
Op 12 december jl. is de Historische Afdeling van
het Centraal Museum na een algemene herinrich- ting geopend. Het is geen toeval dat nu pas in drie grote steden |
|||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||
de belangstelling voor stad en eigen land. Deze
is mogelijk verklaarbaar uit een wat modieus en dogmatisch volgehouden vooruitzien, dat uit de jaren '60 dateert; een zich vooral niet te veel bekommeren om wat achter ons ligt. Chauvinistische begrippen „traditie", „heemkun- de", „oudheidkunde" en „volkskunde" hadden toen nog een verdachte klank. Daarbij kwam nog dat de vaak pompeus aandoende of domweg als onesthetisch ervaren historische objecten hele- maal niet aan het museale schoonheidsideaal van toen beantwoordd3n. Ze bezaten nog altijd dat politiek-historisch bijsmaakje, dat zich niet zo- maar onder tafel liet schuiven. Het tegenwoordige gemak waarmee we bepaalde aspecten uit ons vaderlands verleden toetsen aan situaties uit onze tijd, maakt het een museum met enige behoefte aan actualiteit alleen maar gemak- kelijk. De herleving van de belangstelling voor de geschiedenis van eigen bodem, volkskunde, heem- kunde als tegenwicht tegen de stad en landschap opslorpende bebouwing en beplaveiing is vol- strekte noodzaak. Als deze maar niet alleen ge- voed wordt door de ook al weer dreigende nostal- gie naar het pure onbedorven, zogenaamd milieu- veilige bestaan van vóór de wereldoorlogen. Nostalgie
Een historische collectie van een museum moet
het zich tot zijn taak rekenen deze hierboven genoemde aspecten in zijn opzet te betrekken. En vervolgens het verleden gaan vergelijken met het nu. Niet met het oogmerk in het onhistorische begrip „L'histoire se répète" te vervallen, maar wel met de relativerende oude gedachte dat er „niets nieuws onder de zon is". Zo kan de pre- sentatie van de historische collectie in staat zijn de dreigende aantasting van bestaande structuren in een stedelijke samanleving te signaleren. Er moet dan wel gewaakt worden niet in die mal- lotige en kritiekloze nostalgie van „Ontdek je plekje" te gaan vervullen. In de nieuwe opstelling van de historische ver-
zameling van de stad Utrecht staat flexibiliteit voorop. Er wordt met name gestreefd naar een tentoonstellingsachtige opzet die kan rouleren. Ook in deze afdeling van de verzamelingen van het Centraal Museum is namelijk het ijsbergeffect aanwezig. Dit heeft dan ook tot gevolg dat er van capita selecta is uitgegaan, d.w.z. er zijn thema's gekozen die aan de hand van de verza- meling getoond kunnen worden. In de doorgebroken zolderverdieping van het Cen- traal Museum is toch ook van een soort chrono- logie uitgegaan. Die tijdsindeling komt vooral tot uitdrukking in het nieuwe Munten- en Penningen- kabinet, waarin de thans opeenvolgende perioden van de Utrechtse muntslag getoond worden. De rijke muntverzameling van het museum is aan- |
|||||||
gevuld met bruiklenen uit het Koninklijk Munten-
en Penningenkabinet in Den Haag, zodat hier een bijna volledig overzicht van de bisschoppelijke en stedelijke muntslag gegeven kan worden. In het entree-halletje zullen, steeds wisselend, recente bodemvondsten uit stad of provincie, min of meer gedocumenteerd, getoond worden. Chronologisch is ook de zaal met archeologische voorwerpen opgezet. Een keuze uit de collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap, de vanouds welkome gast in het Centraal Museum, is hier gecombineerd met een selectie van de archeologica uit het bezit van de Provincie, terwijl belangrijke bruiklenen uit Rhenen, het Rijks- museum van Oudheden te Leiden, de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amers- foort en van particulieren dit overzicht van de Stichtse archeologie toelichten. Thema's
Na de hieraan aansluitende vroegste geschiede-
nis van de stad Utrecht vervolgt de expositie met een zaal topografie. Daar worden losse thema's met betrekking tot de stadsbeschrijving toegelicht. Omwalling, werven, poorten, Rijnloop zijn van die thema's die door schilderijen en objecten geïllustreerd en door tamelijk uitvoerige teksten toegelicht worden. Aan de hand van deze teksten wordt de bezoeker in staat gesteld zich in bepaalde thema's te verdiepen. In de volgorde van de genummerde tekstpanelen zit wel, zij het onnadrukkelijk, de loop van de Utrechtse geschie- denis besloten. De volgende zaal. gewijd aan de Middeleeuwen,
legt de nadruk op Utrecht als kerkstad. Thema's als „kanunniken", „kerkenkruis", „immuniteit", „Dom", „kloosters" of „liefdadigheid" komen hier als losse groep3n aan de orde. Het aspect dat zo moeilijk te visualiseren valt, „het leven van het gewone volk" - low life - in tegenstelling tot de rijke overblijfselen van „de gevestigde orde" worden getoond aan de hand van de resultaten van opgravingen. De verzameling stedelijke archeologica, meestal kort geleden door de stads- archeoloog opgedolven, wordt dan in aparte „low life'-vitrines getoond. De contrasten vallen ooms duidelijk op. Ook uit de volgende zalen blijkt dat er vooral
naar contrasten gestreefd is. In de zaal van de burgerij wordt aandacht gegeven aan de straf- rechtspraak die in alle gruwelijkheid tegenover de burgemeesterlijke waardigheid getoond wordt en ook hier vormt de „low life"-vitrine het pendant van het „establishment". De doorlopende lijn van de Utrechtse politieke
geschiedenis, waarin het verzet van de lagere burgerij tegenover de stedelijke regentenaristocra- tie en het centraaliserende stadhouderlijk gezag |
|||||||
12
|
|||||||
Historische Kring
IJsselstem Alweer een nieuweling! Op 7 november 1975
zorgde een notaris ervoor, dat de Stichting „Historische Kring IJsselstein" officieel tot leven kwam om belangstelling te wekken voor de ge- schiedenis in het algemeen en voor die van de Lopikerwaard en IJsselstein in het bijzonder. Con- necties met Maarssen komen hierin tot uiting. Maar de voorbereiding was al een jaar eerder begonnen door vier inwoners van IJsselstein met de staf van het streekarchivariaat Zuidwest- Utrecht. Wijs geworden door de scha die de zgn. Heemkennissenkring in 1968 aan de animo van historieliefhebbers had toegebracht, wilden zij zich niet aan grote ondernemingen vertillen. Een half jaar zouden zij proberen wat ideeën te ont- wikkelen en alles zorgvuldig notuleren. Verder zocht ieder één medestander uit. Zo gingen er twaalf het tweede proefhalfjaar in. Zij verzamel- den enkele archiefjes van particulieren en bedrij- ven, en legden de hand op een paar films en fotomateriaal van vóór de oorlog. Daardoor kon- den zij in bejaardentehuizen ook al een paar dia- avonden verzorgen. Werkgroep
Onder deze goede ontwikkeling was de stichtings-
akte gerijpt en kon de kring zich eind november 1975 aan de buitenwacht presenteren met behulp van de bekende spreker van Monumentenzorg die in M '75 vaker is opgetreden. Twintig van de zestig bezoekers vulden een eenvoudig vragen- lijstje in waarmee zij hun interessen enigszins konden aangeven. Een nader gesprek met hen leidde tot de vorming van een werkgroep. De 22 leden van deze werkgroep hebben allen kortlopende of langduriger karweien op zich ge- nomen, bijv. het verwerven van een bepaald bedrijfsarchief of van een polderkast (een mede- delingenkastje van een polderbestuur), het opstel- len van historische wandelroutes (IJsselstein heeft geen VVV), inventarisering van bijnamen, recor- derinterviews met bejaarden, bestudering van oude gebouwen; archeologie is er natuurlijk ook bij. Na deze opsomming laat ik die van het beroep
der leden volgen: aannemer, ambtenaar PPD, bankdirecteur (secr), binnenhuisarchitect, kandi- daat-notaris, hoofd plantsoenendienst, hoofdonder- wijzer, huisvrouw (3 - een van hen is penning- meester), inkoper, jurist, leraar klassieke talen, medewerker architectenbureau, melkboer, onder- wijzer, opticien, schilder (voorz.), sportleraar, teenhandelaar, werktuigbouwkundige. Een bekend beeld vermoed ik bij meer historische verenigin- |
|||||||||
wordt aangestipt, komt vooral in de Patriottenzaal
aan de orde. Juist in de late 18e eeuw heeft Utrecht een belangrijke rol gespeeld in de demo- cratisering van ons staatsbestel. Een rol, die, mede door een iets relativerender instelling ten jpzichte van het huis Oranje, pas in deze eeuw door historici geaccepteerd werd. De Patriottische oewegingen in en om Utrecht konden door een betrekkelijk ruim aantal objecten gevisualiseerd worden. Vooral in de zalen Kerkstad, Burgerij en Patriotten moet de politieke verdeel- en beheers- echniek „divide en impera" tot uitdrukking komen. in de nabije toekomst zal het museum in staat
lijn de verdere lijn van de geschiedenis over de zolderruimte te gaan vervolgen. De verdere begeleiding van deze historische ver- zameling zal worden uitgebreid met bijschriften bij de objecten. Ringbandvellen, passend in het nu reeds functionerend ringbandsysteem, gevuld met kleinere catalogi en andere informatie, waar- op men zich kan abonneren, zullen bepaalde onderwerpen toelichten. Soms ook zal men op deze vellen globale toelichting op de inhoud van een zaal kunnen aantreffen. Deze informatiebladen zullen ook los verkrijgbaar worden. Door dit systeem is het ook mogelijk die thema's te combineren die moeilijk te tonen zijn. Want er is zoveel niet te zien: sociale geschiedenis, woningbouw, gilden, politiek, handel, lonen en prijzen etc. Thema's, die op een ander tijdstip wellicht in andere samenhang getoond kunnen gaan worden. D. P. Snoep |
|||||||||
Monumentenfonds
In november stuurden wij aan 784 leden van Oud-
Utrecht, die nog geen begunstiger waren van Het Utrechts Monumentcnfonds, het verzoek het werk van het Fonds in de toekomst te gaan steu- nen. Het is bijzonder prettig dat van die bijna 800 leden er 213 aan ons verzoek gehoor gaven. Samen schreven ze bij hun aanmelding bijna ƒ3.000,— op onze postrekening over. Wij beseffen echter ook dat 571 leden, om onge- ■wijfeld veelsoortige redenen, nog niet reageer- den. Eén van die redenen kan zijn dat de accept- girokaart bij de nog af te handelen post bleef iggen. In die - hopelijk vele - gevallen vragen vij de kaart nu alsnog in te zenden. In één van Ie volgende nummers van het Maandblad maken A/e het resultaat bekend. De werkgroep Publiciteit van
Het Utrechts Monumentenfonds Dorstige Hartsteeg 21 tel. 31 17 61. |
|||||||||
13
|
|||||||||
drag aan de kring geven, ƒ25,—!
Deze kring maakt zich niet, zoals de Baarnse, druk om de sinds jaar en dag gesloten oudheid- kamer. De plannen van de gemeente zelf om een streekmuseum in te richten in het oude stad- huisje, waarvan de restauratie in dit jaar klaar zal komen, schijnen serieus genoeg te zijn. Tot zover onze kennismaking met deze kring in IJsselstein. In de loop van dit jaar hoop ik deze serie voort te zetten met de presentatie van nieu- welingen in het Zuidoosten van de provincie. L v. T.
Secretariaat van de Stichting „Historische Kring
llsselstein": W. I. A. van Wijk, Kloosterstraat 11, llsselstein. Wijziging t.o.v. de adressenlijst in het oktober-
nummer, p. 70: Tussen Vecht en Eem: mr. F. W. R. Nuboer, Van Beeverlaan 11, Laren. Oud-Utrecht: zie colofon. Restauratie
binnenstadskerken In het januarinummer van het maandblad zijn een
achttal kleurenfoto's van gewelfstenen in de Ja- cobikerk aangekondigd. Deze foto's zijn verkrijg- baar bij het City-pastoraat, Achter de Dom 1 én bij het Gemeentelijk Archief. De prijs bedraagt geen ƒ8,50, zoals abusievelijk vermeld werd, maar slechts ƒ4,50. GJ.R. |
||||||||||||
gen. Opvallend is het grote aandeel van de nieu-
welingen in IJsselstein: veel meer dan de helft is er na de oorlog, ja zelfs pas in de laatste jaren komen wonen. Verslagen
Intussen moet het beeld van de werkgroep nog
afgerond worden. Maandelijks komen de leden bijeen om hun schriftelijke verslagen te bespreken en ervaringen uit te wisselen. Met dat materiaal hopen zij tevens de basis te kunnen leggen voor een tijdschriftje. In december hebben de leden op het Rijksarchief voorlichting gekregen over daar bewaarde archivalia die op IJsselstein betrekking hebben. Een belangrijk hulpmiddel voor hun acti- viteiten hebben zij tenslotte gecreëerd in lees- mappen. In twee rondes circuleren die; men mag de map twee dagen houden om de inhoud door te nemen, voegt eraan toe wat men op algemeen of plaatselijk historievlak belangrijk vindt voor elkaar - knipsels, tentoonstellingsfolders, boeken -, en haalt er weer uit wat men drie weken tevoren erin deed. Misschien hebben sommige verenigin- gen iets aan dit idee? In december is de kring ook begonnen donateurs
te werven. Toen ik het dagelijks bestuur sprak, 16 december, waren er al 25 gewonnen. Hun wor- den lezingen en excursies en, in de toekomst, een periodiek geboden voor ƒ 10,— (industrieën betalen ƒ25,—). Het trof mij dat de werkgroep- leden naast hun grotere inzet ook een groter be- |
||||||||||||
Boeken.sch.ouw
|
||||||||||||
Nu kortgeleden bij drie tentoonstellingen is ge-
bleken, hoe het werk van de etser-schilder Willem van Leusden steeds groeidende belangstelling ge- niet, mag in het Maandblad nog wel even de aandacht gevestigd worden op het werkje dat Hans Redeker over, en naar zijn eigen woorden ook voor, deze bescheiden kunstenaar heeft ge- schreven. Het is een eerste verkenning, bestemd voor een algemeen geïnteresseerd publiek; een zeer verzorgde uitgave, dank zij steun van het Fentener van Vlissingenfonds buitengewoon billijk verkrijgbaar. Maar op dit boek zelf, dat twee jaar geleden verschenen en dus al herhaaldelijk be- sproken is, wil ik verder niet ingaan. Een heel ander aspect juist van de in 1974 over- leden Van Leusden, geboren Utrechter en lang- jarig Maarssenaar, wil ik hier naar voren halen: zijn liefde voor de historie. Die uitte hij niet al- |
||||||||||||
leen op kunstzinnig gebied door de etsprocédés
van Hercules Seghers te ontraadselen, maar ook door zijn belangstelling voor de historie van zijn woonplaats, o.a. zich uitend in zijn werk in de monumentencommissie en zijn mede-streven naar oprichting van een historische vereniging. De His- torische Kring Maarssen mocht dan ook later Van Leusdens ets van het sluishuisje in Maarssen als afbeelding op het omslag van haar tijdschrift plaatsen. De eerste aflevering van dat tijdschrift opende
met een In memoriam voor de kunstenaar, terwijl de redactie in de tweede jaargang de hoop uit- sprak binnenkort nog een weergave van gesprek- ken met hem te kunnen publiceren. Daarin zul- len andere punten aan de orde komen dan Rede- ker aan zijn publiek heeft aangeboden. |
||||||||||||
14
|
||||||||||||
Hans Redeker, Willem van Leusden. Utrecht/Ant-
werpen, Het Spectrum, 1974. 96 blz., met veel III.; f 9,50. •
Ons lid B. J. Nichting heeft in 1974 een aantal van
de artikeltjes die hij in „Groot Utrecht" schreef over historische aspecten van de stad Utrecht, in boekvorm mogen zien verschijnen. Met illustraties in de vorm van sterk vergrote prentbriefkaarten, een eenvoudige duidelijke letter op goed papier en een stijlvolle band heeft de uitgeverij er een mooi cadeau-boek van gemaakt, dat de gestelde prijs inderdaad wel nodig zal hebben. Maar ver- dienen deze genoeglijke krantenvertellingen echt deze kostbare bijzetting in de boekenkast? 8. 1. Nichting, Van de Dom af gehoord. Alphen/
Rijn, Repro-Holland, 1974. 128 blz., m. III., oblong- formaat; f 24,50. |
|||||||||||
familie Bogaard die in 1849 met een groep Afge-
scheidenen naar de Verenigde Staten emigreerde. De royaal opgezette genealogie vind ik in haar soort erg overzichtelijk. Indices bevatten niet alleen voor- en achternamen evenals plaatsna- men, maar ook beroepen. De kwaliteit van de band en het papier doen bijna vergeten dat voor het drukprocédé gebruik is gemaakt van het een- voudigste off setwerk-met-schrijfmachi neletter. P. H. Bogaard, The Flowering Orchard; genealogy
of an American branch of the Bogaard family that lived in the medieval Dutch town of Utrecht, covering the period hom about 1320 to 1974. De Meern, 1974. Voor f 45,— verkrijgbaar bij de schrijver, Park Voorn 3, De Meern 2543; giro 95452. |
|||||||||||
Als afsluiting van deze serie nog twee boeken die
door medeleden geschreven zijn. Het gaat daarbij om Demoeds ,,ln een lieflijk landschap" uit 1974 en „Soest in grootvaders tijd" van Heupers, dat in 1975 verscheen. Beiden hebben al heel wat publikaties op hun naam staan. Uit hun boeken- produktie herinner ik slechts aan de beschrijving van dorpen langs de Veluwezoom door Demoed, dat aanvankelijk ook al zo'n mooie titel droeg als dit jongere werk, „Van een groene zoom aan een vaal kleed", en aan Heupers' „Beeld van Eem- land". Een levensbeschrijving van laatstgenoemde en een overzicht van zijn documentatiewerk en publikaties is opgenomen in zijn nieuwe boek over Soest. Demoed heeft zijn aantrekkelijke titel ontleend
aan Craandijk, een van de wandelende en schrij- vende predikanten uit de vorige eeuw. Trekkend naar en door Maarn, Doorn, Langbroek, Cothen, Leersum en Amerongen, wordt de lopende lezer of - naar keuze - lezende wandelaar attent ge- maakt op zijn omgeving en wordt hem alle moge- lijke gedetailleerde informatie geboden over de huizen en andere bouwwerken, de wegen, de ontwikkelingen in het landschap, de kerk- en bestuursgeschiedenis van deze zes dorpen. Heel veel documentatiearbeid zit verwerkt om de zicht- bare aanknopingspunten heen! Register
Een nadeel van deze opzet vind ik, dat in de tekst
af en toe lange opsommingen van burgemeesters en dergelijke figuren voorkomen. Als zulke lijsten per gemeente apart waren opgenomen, zouden ze het verhaal mijns inziens niet onderbroken en bovendien het opzoeken vergemakkelijkt hebben. Daar namelijk een persoonsnamenindex ontbreekt, moet men op het idee komen om bijvoorbeeld een schout van Amerongen in het zaakregister te zoeken onder „Amerongen, gerechtsbestuur". |
|||||||||||
Nog een Oud-Utrecht-lid mocht in 1974 een boek
van zijn hand in druk zien verschijnen; ik bedoel Perks' studie over de molens van de stad Utrecht, die intussen natuurlijk al algemeen bekend is. Nu ik er toe kom om dit - alweer mooi uitgege- ven - boek dopr te nemen, kan ik 't niet laten om naast mijn waardering voor het vele materiaal dat hierin geboden wordt ook een paar beden- kingen uit te spreken. De geleide-schrijver noem- de terloops de aanduiding „kaleidoscopisch beeld". Dat ontstaat door de aaneenrijging van al die molengeschiedenissen. De overzichtelijkheid zou dunkt mij gebaat zijn
geweest met een hoofdstuk waarin algemene za- ken, zoals de waterstaat, de verdedigingswerken, de molentypen en de industrieën die zij in ver- schillende tijden dienden, samengevat zouden zijn. De registers en de woordenlijst zien er geweldig uit, maar vertonen natuurlijk toch lacunes; waar is bijvoorbeeld de volmolen gebleven? Moeilijker lijkt mij nog voor niet-Utrechtse en anderszins niet-ingewijde gebruikers, om met de bronvermel- dingen verder te werken. Deze lijst is namelijk niet alleen onvolledig ten opzichte van wat in de tekst genoemd wordt, maar ook ondoorzichtig ten aan- zien van bronnen in (welke?) archieven en ge- drukte boeken of artikelen. W. A. G. Perks, Zes eeuwen molens in Utrecht.
Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1974. 292 blz., m. III.; f 29.50. •
Ook P. H. Bogaard, van wie juist een genealogi-
sche bijdrage in het Jaarboek verschenen is, be- hoort tot onze leden. Gaat dat artikel over de Utrechtse familie Van den Bongard die uit Bocholtz stamde, eerder gaf hij voor eigen rekening een Engelse studie uit over een tak van de Utrechtse |
|||||||||||
15
|
|||||||||||
Dat dit register er wèl in voorkomt, is plezierig.
Alleen is dit moeilijkste van alle soorten registers het gemakkelijkst toegankelijk voor kritiek. Als er geen „schouten" in staan, waarom dan bijvoor- beeld wèl het trefwoord „predikanten"? Waarom zijn boekweit e.d., en schapenteelt niet apart ver- meld of zelfs maar onder trefwoorden als „land- bouw" en „veeteelt" opgenomen? Nóg een aan- merking op de nauwkeurigheid, en impliciet op de bruikbaarheid veroorloof ik me. De herkomst van de gegevens wordt achterin gedeeltelijk in noten verantwoord. Maar waar is dan het familie- archief-Swellengrebei te vinden, waaruit twee keer geciteerd wordt (pag. 117-118 en 197; overigens twee bijna identieke maar ongecoördineerde pas- sages)? Van minder gewicht, maar wel wat slor- dig werken, zijn dingen als het ontbreken van het zaakregister in de inhoudsopgave; het vermelden van het ene boek in de noten met jaar van uit- gave en het andere zonder; het noemen van „Oud-Utrecht": is dat Jaarboek of Maandblad? Is in noot 12 van hoofdstuk II dezelfde auteur bedoeld als in hoofdstuk VII noot 10? Toch lijkt me dit boek qua inhoud, vooral voor oude en nieuwe inwoners, een veelomvattende interessante introductie in de ontwikkeling van deze plaatsen, ook al zal een begrip als marke- verhoudingen hun wel niet helemaal duidelijk wor- den. De mooie illustraties zijn weergaven van voornamelijk 19e-eeuwse litho's en 18e-eeuwse gravures. Maar voor dit wel fraai en toch niet vlekkeloos uitgegeven boek (rechte regels en kantlijnen vormsn geen regelmaat) moeten de kopers wel erg diep in hun beurs grijpen! E. 1. Demoed, In een lieflijk landschap; wande-
lingen door de historie van Maarn, Doorn, Lang- broek, Cothen, Leersum en Amerongen. Zalt- bommel, Europese Bibliotheek, 1974. 304 blz., m. III. f74,50. |
||||||||
historisch materiaal staan de gegevens over het
klooster en de jongensherinneringen aan Anna Paulowna, ontleend aan een feuilleton uit de jaren '20. Bij de overige verhalen over heksen, gestor- venen, dwaallichten en ander spooktuig, die de schrijver kennelijk aan oude Soestenaren ont- leend heeft, staat niets naders vermeld. Ik ver- moed dat hij de verantwoording daarvan gedepo- neerd zal hebben bij de Commissie voor Onder- zoek van het Nederlands Volkseigen, waarvoor hij al zo lang als medewerker-in-het-veld volks- verhalen verzameld heeft. Maar al vertonen zulke overleveringen een tijde-
lozer karakter dan die herinneringen aan ean bepaalde koningin, ze hebben natuurlijk even goed tot het leven van mensen in het verleden be- hoord, zodat we van hen esn zeer onvoldoende beeld zouden krijgen als we van die opvattingen geen kennis zouden nemen. Als dat dan ook nog op zo leesbare manier mogelijk is, kan dit boek zeker als een aanwinst voor de historische litera- tuur over onze provincie beschouwd worden. Engelbert Heupers, Soest in grootvaders tijd. Den
Haag, Kruseman's Uitgeversmaatschappij b.v., 1975. 158 blz., m. ill, f20,—. •
Tenslotte nog iets naar aanleiding van het jongste
Jaarboek. Wie het artikel van Mac Lean over de verwerving van de natuurwetenschappelijke col- lecties aan de Utrechtse universiteit tussen 1815 en 1848 leest, vraagt zich wellicht af wat er met al die instrumenten gebeurd is. Die vraag kan dan zijn antwoord vinden in het Universiteitsmu- seum (Trans 8, Utrecht), want dat bewaart en ex- poseert een groot deel van die aankopen. • LVT-
Herinneringen aan het oude Tolsteeg, is de onder-
titel die Gerrit van Straalen meegaf aan zijn aller- aardigste boekje Tollestich. Het is een feuilleto- nistisch verhaaltje doorspekt met authentiek Utrechts dialect. De tekeningen zijn van de schrij- ver zelf. Een Dom Boekje, heet de verzameling hele en hal-
ve waarheden en een enkele leugen, getekend en verteld door Rinke Doomekamp. Het is 't kleinste boek dat ik ooit las (afm. 11x8 cm). Allemaal gekke verhaaltjes samengevoegd in een grappige vormgeving. Meer als vingeroefening voor een groter werk be-
schouw ik het Beknopt Utrechts Bijnamenlexicon. En mocht dat ooit uitkomen, dan zal de samen- steller zijn blik tot over Zeven Steegjes en Wijk C moeten verruimen. Gerrit van Straalen, Tollestich, f6,50; Rinke Door-
nekamp, Een Dom Boekje, f 6,—; Beknopt Utrechts Bijnamenlexicon, f 6,75. Alle uitgaven van Vava, Utrecht H.S. |
||||||||
Op dit punt heeft Heupers' boek over Soest
meteen een groot voordeel: het kost bijna maar een kwart van het andere. Redenen daarvoor zijn dat het, half zo dik en kleiner van formaat, ge- drukt is op een andere kwaliteit papier. De vele illustraties vertonen daardoor helaas een groot gebrek aan scherpte, terwijl de inkting van de letters niet regelmatig gebeurd is. De inhoud is vrijwel totaal anders dan die van Demoeds boek, en dat niet allean door de be- perking tot één plaats. Op de hoofdstukken over de leefomstandighedsn in de vorige eeuw en over de herkomst van oude straatnamen na zit er namelijk weinig in dat tot de gebruikelijke historie- beschrijving van een dorp behoort. Het bevat in hoofdzaak volksverhalen, half en half in Soester spraak weergegeven. Het dichtst bij „normaal" |
||||||||
16
|
||||||||
Oproep Geveltekenfonds
|
|||||||||||||||||||||||||
De voorbereidingen voor het project „Het Utrechts
geveltekenfonds" zijn in volle gang. Binnen enkele weken zal de stichting er zijn en niet lang daarna kunnen wij beginnen. U weet natuurlijk waar het om gaat. Zo niet: leest
u het dan nog eens na in het decembernummer van het maandblad. Eigenlijk zouden wij u het resultaat van de eerste
poging om het aanbrengen van een gevelteken willen laten zien. Dat kan helaas nog niet, maar dit betekent niet, dat er niets gebeurt. Er wordt gewerkt aan het opnieuw aanbrengen van het beeld van keizer Hendrik IV in de gevel van het huis op de hoek van de Mariaplaats en de Mariastraat. De heer Maigret was zo enthousiast over onze plan- nen, dat hij een gedeelte van de kosten voor zijn rekening gaat nemen. Bravo . . . , wie volgt? Tot op heden heeft zich een zestal leden van onze |
vereniging aangemeld om hulp te bieden. Wanneer
u dit maandblad ontvangt, zijn zij al bij elkaar ge- weest om de opzet van de uitvoering van de aan- gekondigde plannen met ons te bespreken. De eerste aanzet voor de stad Utrecht zou kunnen zijn, dat een inventarisatie van de zichtbare ken- merken der Utrechtse grachtpanden wordt gemaakt. Er moeten dus mensen zijn, die de huizen langs de Utrechtse grachten gaan bestuderen en precies gaan optekenen, wat zij met het blote oog kunnen waarnemen. Met behulp van die inventarisatie (in een uniform kaartsysteem) kan worden nagegaan, welke panden er vooral in aanmerking komen om te worden aangepakt. Er zijn al enkele eigenaren, die belangstelling hebben getoond. En die belang- stelling zal geleidelijk aan groter worden, dachten wij zo! Wat nog niet precies bekend is, is het volgende: |
||||||||||||||||||||||||
Geve/steen van het huis
Oude Gracht WZ 23. |
|||||||||||||||||||||||||
nummer 3
|
maart 1976
|
||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
|||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennit
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
|||||||||||||||||||||||||
A. H. R Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Dr D. P Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 554).
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17. Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexender Numankade 199. Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
H. Sneijder. Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91, eindredactie.
Mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26. historie
Oasedreef 2.
|
|||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
|||||||||||||||||||||||||
17
|
|||||||||||||||||||||||||
Geeft u zich dus uiterlijk 1 april op als deelnemer
aan het geveltekenplan. Wij zullen trachten de uitvoering hiervan zo goed mogelijk te organiseren. Deze oproep geldt niet alleen voor burgers van
de stad Utrecht, maar voor alle inwoners van de hele Utrechtse provincie. Want het gebied, dat de vereniging Oud-Utrecht bestrijkt, omvat niet alleen de stad, maar ook de regio. Dus als leden van onze vereniging, bijvoorbeeld in Wijk bij Duurstede, geïnteresseerd zijn in onze plannen en daarvoor tijd beschikbaar hebben en willen stellen, dan kunnen ook zij zich aanmelden. Nogmaals, het gaat om iedereen in de provincie Utrecht, die het geveltekenplan een goed hart toedraagt en daad- werkelijk wil bijdragen aan de verwezenlijking van de plannen, waarvan wij vinden dat ze belangrijk genoeg zijn om er aan te beginnen. A. Graafhuis/F. Kipp
|
|||||||||||||
moeten wij aannemen, dat wij met de zes hier-
boven genoemde leden van onze vereniging het gehele project gaan uitvoeren, of zijn er onder onze leden nog méér actievelingen, die hulp willen èn kunnen bieden? Aan deze leden zeggen wij: geeft u in ieder geval op. Er is erg veel werk aan de winkel, dat alleen kan slagen als het goed wordt voorbereid. Let op: tot 1 april a.s. kunt u zich bij de heer Röhner van het Gemeentelijk Archief (030-71 18 14) aanmelden. Natuurlijk kunt u ook halverwege aan de uitvoering gaan mee- doen, maar het zou veel plezieriger zijn, wan- neer u ons van het begin af aan behulpzaam zou kunnen zijn. Behalve de zes leden, die zich al hebben opgegeven, is veel meer mankracht nodig. Want wij stellen ons voor, dat wij in enkele jaren tijd samen iets tot stand gaan brengen, dat iedere burger straks - en naar wij hopen binnen niet al te lange tijd - ook werkelijk kan waarnemen. |
|||||||||||||
Het besin is er!
|
|||||||||||||
Restauratie
kerk en plein Rijsenburg |
|||||||||||||
m
|
|||||||||||||
Hoe mooi het vroeger was (omstreeks 1900)
|
|||||||||||||
18
|
|||||||||||||
Een aantal malen hebben wij in het maandblad
aandacht besteed aan de vervallen toestand waarin kerk en plein van Rijsenburg zich bevinden (zie de nummers van oktober 1973 en juni 1975). Dank zij de bezielende inspanning van onder meer beeldhouwer en publicist Wim Harzing is het dan eindelijk gekomen tot de eerste voorbereidingen tot restauratie van de r.-k. kerk. De Stichting „Vroeger en Nu", waarvan Harzing secretaris is, heeft het torentje van de kerk geadopteerd. Dat betekent wel, dat de Stichting plm. f 15.000,— moet opbrengen, zijnde de tien procent die niet door rijk, provincie en gemeente wordt gesubsi- dieerd. De Stichting beschikt nu over ongeveer f 8.000,—. Wim Harzing, in ons blad geen onbekende, tekent
hierbij het volgende aen: „Mogelijk is er onder onze leden een aantal, die
aan de niet aflatende pogingen om tot restauratie van kerk en plein te komen, adhesie willen be- tuigen door ook een bijdrage te leveren om tot realisatie te komen: namelijk revalidatie van dit unieke bouw-conglomeraat. Empire-bouw die in geheel Nederland zijn weerga niet vindt. De restau- ratie van de kerk is begonnen, maar ook met het Kerkplein heeft men ingrijpende plannen. De ge- meente is voornemens alle vrachtverkeer over het plein te verbieden en aan personenauto's wel toe te staan het plein op te rijden, maar achter om de kerk het plein te verlaten. Een en ander in overleg met Rijkswaterstaat. Hopelijk neemt dit laatste niet te veel tijd in beslag. Verder hebben de Stichting „Vroeger en Nu" als
ook de winkeliers op het plein aangedrongen op het verbieden van lang-parkeerders. Zeer hoop- gevend is, dat bij monde van een afvaardiging van het comité „Kerkplein" (o.a. de daar gevestigde zakenlieden) werd medegedeeld, dat men geen bezwaar had tegen herstel van de oude, oorspron- kelijke raamindeling, zodat de gevelbedervende grote winkelruiten zouden kunnen worden ver- vangen." |
||||||||||||||
Hen kon reeds worden meegedeeld dat ook toen
deze kaart niet was bijgevoegd. Bij dit nummer behoort u de accept-girokaart voor overmaking van uw contributie over '76 wèl aan te treffen. Ik zou deze gaarne in uw aandacht willen aanbevelen. Daarbij zou ik ook mijn in het januari- nummer opgenomen verzoek willen herhalen om - vóór u het contributiebedrag invult - te willen bezien of u dat bedrag (minimum ƒ30,—) vrijwillig naar boven zou kunnen 'afronden', teneinde daar- mee het bestuur in staat te stellen om in 1976 eventueel voorkomende tegenvallers op te vangen en om op bescheiden schaal nieuwe, weinig kos- tende, activiteiten te ontplooien, w Uittenbogaard penningmeester
|
||||||||||||||
EXCURSIE
|
||||||||||||||
Zaterdag 1 mei excursie
naar Het Loo in Apeldoorn. Programma: vertrek bus Kruisstraat Utrecht 9.00 uur, aankomst op Het Loo 10.00 uur. Na een kopje koffie houdt de heer W. H. Borst, lid van onze vereniging en voorzitter van de Stichting Konings Loo, een inleiding over de bouw en restauratie van het Loo en over de vroegere bewoners. Aansluitend hierop bezichtiging van de voorlopige museumruimte en de stallen. Na deze rondgang gebruiken we de koffie- maaltijd in het restaurant op het terrein. 's Middags in de Wapenzaal een lezing met lichtbeelden door mevrouw L. Ft. M. van Everdingen-Meijer te Velp, medewerkster voor het historisch tuinonderzoek bij het bureau van ir. J. B. baron van Asbeck te Driebergen. Zij zal vertellen over ontstaan en geschiedenis van de tuin en de Lusthof „Het Loo" te Apeldoorn. Tot slot een wandeling in de tuinen en het park, met o.a. de huisjes van Wilhelmina en het honden- en paardenkerkhof. Terug in Utrecht plm. 17.00 uur. Kosten ƒ 20,— p.p. (inclusief koffie, entree, lunch en buskosten). Bij eigen vervoer f 14—. Kaarten vanaf dinsdag 6 april verkrijgbaar
bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht, of door overmaking van het ver- schuldigde op girono. 575520 t.n.v. Ver- eniging Oud-Utrecht (met 50 cent extra per bestelling voor de toezending van kaartjes). N.B. De Discus is des maandagsochtends gesloten. Noteert u alvast ook: dinsdagavond 27 april
Algemene ledenvergadering. |
||||||||||||||
Contributie 1976
|
||||||||||||||
Op blz. 2 van het januari-nummer van het Maand-
blad vroeg ik reeds uw aandacht voor de betaling van de contributie over 1976. Door een ongeluk- kige samenloop van omstandigheden was het evenwel niet mogelijk de accept-girokaarten bij dat nummer te voegen, hetgeen door middel van een invoegstrookje werd meegedeeld. Dank zij een goedbedoelde genius trof u in het februari-nummer wederom de aankondiging aan dat een accept-girokaart zou zijn bijgevoegd. U vond die kaart echter niet bij dat nummer. Velen waren bevreesd dat de kaart zoek was geraakt en schreven of telefoneerden naar bestuursleden. |
||||||||||||||
19
|
||||||||||||||
Monumentenjaar
nog niet verseten |
||||||||||||||||||||||||||||||
respondeert met een beschrijving op een aparte
lijst. Hierdoor zijn de tekeningen ook uitermate geschikt om ingelijst (of alleen in een passe- partout) aan de wand gehangen te worden. De prijs is ongekend laag, nl. slechts ƒ 9,50 (dus nog geen 2 kwartjes per tekening), waardoor deze geen belemmering hoeft te zijn de map aan te schaffen. De map is verkrijgbaar bij het secretariaat van het
Provinciaal Comité Utrecht Monumentenjaar 1975, Paushuize, Kromme Nieuwe Gracht 49 te Utrecht (kamer 20) en op de gemeente-secretarieën van Benschop, Harmelen, IJsselstein, Kamerik, Lin- schoten, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater en Vleuten-De Meern. Tevens wordt de map per post toegezonden na
overmaking van ƒ 12,— (f 9,50 + bijdrage ver- zendkosten) op girorekening 75651 van de Crediet- en Effectenbank n.v. te Utrecht onder vermelding van: „t.g.v. M-75, map tekeningen". Het is de bedoeling van het Provinciaal Comité om, als uit de verkoop van deze eerste map blijkt, dat hier voldoende belangstelling voor bestaat, opdracht te geven om van een ander deel van de provincie een map tekeningen te maken. Na verloop van tijd zal dan een nieuwe „topo- grafische atlas" ontstaan. L. v. T. |
||||||||||||||||||||||||||||||
Geheel overeenkomstig de bedoelingen van het
monumentenjaar heeft het Provinciaal Comité Utrecht Monumentenjaar 1975 de op zich genomen taak om door middel van diverse activiteiten meer belangstelling en begrip voor de monumenten te wekken, niet per 31 december 1975 neergelegd. Alleen worden deze activiteiten thans door het overgebleven dagelijks bestuur van het Comité gecontinueerd. Een nieuwe activiteit van het Provinciaal Comité is
de uitgave van mappen met hedendaagse tekenin- gen van monumenten en dorpsgezichten in de provincie Utrecht. Bij wijze van proef is onlangs de eerste map met
20 tekeningen uit elf gemeenten in het zuid-weste- lijk deel van de provincie verschenen. De sfeervolle tekeningen van de Utrechtse teke- naar C. J. Th. Schut zijn op sublieme wijze ge- reproduceerd en in een fraaie map gestoken. Op de voorzijde van deze map is als ondergrond een oude kaart van het betreffende gebied afgedrukt. Onder de tekeningen staat een cijfertje, dat cor- |
||||||||||||||||||||||||||||||
i ■? 1 J
TTTTm
|
||||||||||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||||||||||
*.«■
|
||||||||||||||||||||||||||||||
%
|
||||||||||||||||||||||||||||||
jj h:
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|t
|
||||||||||||||||||||||||||||||
i.,tf>
|
||||||||||||||||||||||||||||||
:-f4.üAt!jiSföfert"i'
|
||||||||||||||||||||||||||||||
'#*';
|
||||||||||||||||||||||||||||||
20
|
||||||||||||||||||||||||||||||
De restauraties van 1975
(stad)
|
|||||||||
Van de Dienst van Openbare Werken, Afdeling
Gebouwen en Monumenten, ontvingen wij de vol- gende opgave van voltooide restauraties in 1975 en restauraties waarmee in 1975 werd begonnen. Voltooide restauraties in 1975:
Reconstructie Domplein
Domtoren met carillon
Donkeregaard 13 (spiltrap)
Drift 19 (2de fase)
Geertestraat 23 (voorgevel)
Jeruzalemstraat 8-10 (1ste fase)
Kapelweg 13 (2de fase)
brug voor pand Kromme Nieuwegracht 7
Kromme Nieuwegracht 24
Lange Nieuwstraat 53-55
pomp Mariaplaats
Nieuwegracht 43 (2de fase)
Nieuwegracht 62
Oudegracht 175
Predikherenstraat 7
Springweg 74
|
|||||||||
Voor Clarenburg 3
Werfmuren, nl. bij Oudegracht 350, 352, 354, 360,
366, 368, 370 en Nieuwegracht 119, 121, 123. Twee werftrappen (nieuw) bij Nieuwegracht 121 en Oudegracht 205. Restauraties waarmee in 1975 werd aangevangen:
Jagerskade 13-15
Janskerkhof 21 Jansveld 11 (kap) Kromme Nieuwegracht 68 Loeff Berchmakerstraat 36 met Pauwstraat 15 Nieuwegracht 161 Nieuwegracht 165 Oudegracht 279 Oude Kamp 5 (2de fase) Zakkendragersteeg 22-40 Werfmuren Springweg 74 voor en na de restauratie.
(Foto's: Gemeentelijke Film- en Fotodienst). |
|||||||||
21
|
|||||||||
Het Schuitenhuis te Maarssen
|
||||||||||||
schuitenhuis echter niet voorkomt. Nu is het moge-
lijk dat Stoopendaal het schuitenhuis niet belang- rijk vond, maar we mogen eerder veronderstellen dat er nog geen schuitenhuis was. Immers, des- kundige schattingen (o.a. van Monumentenzorg èn restaurateurs) dateren het schuitenhuis op de tweede helft van de achttiende eeuw. Men wijst daarbij op de boerenvlechting in het metselwerk van de achtergevel en op de steensoort. Een schuitenhuis van steen opgetrokken is zeld- zaam. We hebben vele oude afbeeldingen van Vecht- en Amstelhuizen bekeken, maar slechts één maal konden we een stenen botenhuis onder- scheiden en wel op een gravure van het oude Goudesteyn van Jan van den Heyden (1665). Wat onmiddellijk opvalt, zijn de zijgevels die ,,uit |
||||||||||||
Er zijn drie wegen die naar het schuitenhuis aan
de Vecht leiden. Wij kiezen de weg die in het cen- trum van Maarssen bij de Vechtbrug begint. Vandaar volgen we de rechteroever, richting Breukelen. Zo zullen we na een klein kwartier wandelen langs de Herengracht en het Zandpad ons doel bereiken, waarbij de gevels van de grachtenhuizen zeker onze aandacht zullen trekken evenals - een paar honderd meter verder op het jaagpad - het fraaie hek van Doornburgh, dat daar in het begin van de achttiende eeuw geplaatst is. Het schuitenhuis, dat in het Monumentenjaar bijna
geheel is gerestaureerd met handhaving c.q. ver- werking van de oorspronkelijke materialen, werd waarschijnlijk in de tweede helft van de achttiende |
||||||||||||
Het schuitenhuis
na de restauratie (eigen opname). het lood" zijn gezet. Sommigen beweren dat dit is
gedaan om wateroverlast van het schuine pannen- dak op de muren te voorkomen. Anderen menen dat men op deze wijze de zijgevels kon bescher- men tegen de wagenwielen van het gerij op het smalle pad tussen botenhuis en oorspronkelijke woning. Voor de eerste mening geldt als bewijs, dat de
houten regengoten pas omstreeks 1930 zijn aan- gebracht en dat de theorie van de wielen niet op- gaat, omdat de steunberen het pad nog smaller maakten. De andere mening gaat er echter van uit, dat de
steunberen, waarvan er ook twee aan de binnen- kant van de zijgevels zijn geplaatst, eveneens later zijn aangebracht nl. toen men geconfronteerd werd met het drukverschil op de zijgevels bij afwijkende waterstanden in voor- en najaar. |
||||||||||||
eeuw gebouwd. Er zijn geen schriftelijke bronnen
die dit kunnen bevestigen, maar wel aanwijzingen dat deze schatting juist is. Tot 1812 lagen tussen het schuitenhuis en Doorn-
burgh de buitenplaatsen Elzenburg en Somers- bergen, bewoond door de familie Nepveu. Na sloping van deze plaatsen in het genoemde jaar kwam de vrijgekomen grond bij Doornburgh. Vol- gens mondelinge overlevering werd daarbij betwist of het eigendomsrecht op het schuitenhuis ook bij Doornburgh moest komen. In ieder geval zit de oorspronkelijke toegangsdeur in de zijgevel aan de kant van Doornburgh, hetgeen het metselwerk en de hardstenen stoep bij die deur, die bij de restau- ratie is gehandhaafd, kunnen getuigen. Van Elzenburg, dat in 1637 werd gebouwd, maakte Stoopendaal („Zegenpralende Vecht") in het begin van de achttiende eeuw een gravure, waarop het |
||||||||||||
22
|
||||||||||||
Deze specifieke ambachtelijke restauratie vergde
veel arbeidsuren, wat in verband met de werkloos- heid in de bouw wel gunstig was, maar wat tevens inhield, dat de kosten, geraamd op ƒ 75.000,— vrij hoog werden. Het schuitenhuis zal slechts bescheiden woon-
ruimte kunnen bieden, maar na deze grondige restauratie tot in lengte van jaren een sieraad voor de Vechtstreek zijn, waarmee we Maarssen en de eigenaar, aan wie we veel dank verschul- digd zijn voor de gegevens voor dit artikel, van harte gelukwensen. Maarssen, D. Dekker Betere samenwerking
historische kringen bepleit ,,Wie zijn we, wat doen we en hoe kunnen wij
samen werken?" Om een antwoord te krijgen op deze vragen, nam de Historische Kring Loosdrecht het initiatief de verenigingen in haar regio, die zich op een of andere wijze bezig houden met het uitdiepen van de historie bij elkaar te roepen. De reacties waren zeer positief. Alle verenigingen stuurden één of meer afgevaardigden naar de bijeenkomst die zaterdagmiddag 7 februari was belegd op kasteel-museum Sypesteyn in Nieuw Loosdrecht. Vertegenwoordigd waren Oud Muiderberg, Tussen
Vecht en Eem, Baarn, Curtevenne, Albertus Perk uit Hilversum, Ankeveen, Naerdinclant (de archeo- logische groep), Vreeland, Oud-Utrecht, Maarssen en de gastheer uiteraard. Gespreksleider was S. Pos van Loosdrecht. Een der aanwezigen vertolkte aller gevoelens door
op te merken, dat naar zo'n bijeenkomst ver- langend was uitgezien. De afgevaardigden van Tussen Vecht en Eem trokken het boetekleed aan, omdat naar hun mening deze Stichting eigenlijk de organisatie op zich had moeten nemen. De volgende bijeenkomsten worden dan ook door haar voorbereid. Het eerste onderwerp was instelling van een
streekarchief. Het nut hiervan werd door niemand betwist. De noodzaak ervan wordt verhaast nu het archief van Stad en Lande (de Erfgooiers) naar het archiefdepot in Schaarsbergen dreigt te verdwijnen. Naarden treft voorbereidingen voor een archief- kelder, waarin dit archief veel beter toegankelijk kan blijven. Verschillende andere plaatsen blijken een goede archiefruimte te hebben. Een streek- archivaris kan door verschillende gemeenten te samen worden aangesteld. Helaas zijn veel ge- meentebesturen niet bepaald ,,historie-lievend". Het bestuur van Albertus Perk zal een brief op- |
|||||||
Wanneer we de degelijke constructie van het
schuitenhuis vergelijken met de slordige verbin- ding tussen steunberen en huis, mogen we inder- daad aannemen dat de steunberen van jongere datum zijn. De bouwers hadden meer problemen. Immers, de
voorgevel diende evenwijdig aan de Vecht te lopen en de zijgevels parallel aan de sloot. Maar de sloot staat niet haaks op de Vecht. Hierdoor konden de zijgevels ook niet haaks op de voor- gevel aansluiten en werden ze niet even lang. Bovendien werd het negen meter lange botenhuis bij de voorgevel breder dan bij de achtergevel. Ondanks deze moeilijkheden wisten de bouwers met groot vakmanschap en een zuiver gevoel voor verhoudingen een oer-degelijk botenhuis te creëren, waarvan een bijzondere bekoring uitgaat. Zo blijkt de fundering onder het maaiveld met een breedte van 65 cm op palen te staan, die ongeveer 11/2 meter lang zijn. De voorgevel heeft tufstenen voluten (slakkenhuizen). Het is niet denkbeeldig, dat de ramen in de beide topgevels oorspronkelijk luiken waren. In de jaren dertig moesten, noodgedwongen door
het optreden van scheuren, zware trekstangen met ontsierende kikkerplaten een verder verval tegen- gaan. Tevens werden toen de vermolmde balken van de verdieping-vloer van aanzetstukken voor- zien. In dezelfde periode is het botenhuis in een woonruimte veranderd door het aanbrengen van draairamen in de voor- en achtergevel en het leg- gen van een vloer op de begane grond. Er kwam een toegangsdeur aan de kant van de Timmer- manslaan en een schoorsteen met stookgelegen- heid. Het verval zette zich echter voort en degra- deerde het voormalige schuitenhuis tot bergplaats voor fietsen en tuinmeubilair. Nu na 5 jaar voorbereiding en onderhandelen,
waarbij de nimmer aflatende ijver van de eigenaar H. J. van Hal alle bewondering verdient, is, dank zij de medewerking van de Rijksdienst voor Monu- mentenzorg, gemeentelijke instanties en de His- torische kring Maarssen, onder leiding van archi- tect B. O. van den Berg een geslaagde restauratie tot stand gekomen. Grote waardering hebben we voor de vondst van
de verzonken deur met trapje, waardoor het dak, getooid met blauwzwarte „verglaasde" oud-Hol- landse pannen, geheel vrij kwam. De lelijke schoorsteen is verdwenen en de ontsierende kikkerplaten zijn vervangen door de originele ankerijzers. Door het verwijderen van de dikke, ondefinieerbare verflagen op de binnenwand kon men de vrijgekomen handvormstenen met een speciale kalksamenstelling weer keurig ,,platvol" aaneen voegen. De buitenkant van de gevels werd gereinigd en hierna met veel geduld en vakman- schap in „knipwerk" gevoegd. |
|||||||
23
|
|||||||
wordt overigens bewaard in het archief van de
Kamer). Bovendien drong het herdenkingstijdstip hem. Die laatste factor verklaart vermoedelijk wat rim-
peltjes in dit schone boek - ik doel daarbij op onregelmatig gebruik van interpunctietekens, hoofd- letters en cursief. Dat ik het werkelijk fraai uitge- voerd vind, daarvan legt de band die de delen van de Stichtse Historische Reeks omhult resp. gaat omhullen wel getuigenis af! Bij het register moet de gebruiker in de gaten houden dat het wel alle personen bevat (zelfs auteurs uit de noten), en vele zaken (met name instellingen en kastelen), maar geen plaatsen. Amersfoort bijvoorbeeld ont- moet men daar dus alleen via het seminarie; voor andere vermeldingen moet men het boek zelf maar doorwerken. Daarin staat heel veel dat die moeite waard is.
Natuurlijk gaat het over bedelingen in geld en nature aan armen, over vrijwoningen, over zorg voor wezen en oude lieden, en over de verande- ringen in dit patroon na 1900. Maar ook andere sociale activiteiten komen uitvoerig aan de orde: onderwijs en gezondheidszorg, met inbegrip van een kinderkoloniehuis in Soesterberg (om kinderen beter bestand te maken tegen „het tegenwoordige snelle en inspannende leven", oordeelden regen- ten in 1908!) en de begraafplaats in het Pand van St. Marie. Verder wordt de financiële basis voor deze activiteiten nauwkeurig uiteengezet in hoofd- stukken over collectanten en weldoeners. Het eerste en het laatste hoofdstuk zijn gewijd aan de regenten en de lotgevallen van de Kamer, waarbij uiteraard het kerkelijk conflict uit het begin van de 18e eeuw een rol speelt omdat het leidde tot bewaring van deze Kamer in oud-katholieke han- den. Een niet zo voor de hand liggend fragment gaat over een muziekgezelschap waarbinnen de oprichting van de Aalmoezenierskamer voorbereid zou kunnen zijn; 20 jaar later werd Frans Hemony lid van dit Muziekcollege van de H. Maagd Maria. De gegevens voor dit alles konden voor een heel groot gedeelte in het eigen archief gevonden wor- den. Veel bronnenmateriaal is in de tekst opge- nomen; 22 stukken, voornamelijk reglementen, zijn als bijlagen toegevoegd. Uit eigen bezit stamt ook het grootste deel van de illustraties, zoals de schilderingen die Jan Kobell, later oprichter van Kunstliefde, als weesjongen voor de regenten- kamer maakte. L. v. 7. H. J. W. Verhey, 300 jaar aalmoezenierszorg.
Geschiedenis van de Roomsch-Katholieke Aal- moezenierskamer te Utrecht (1674-1746) en van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974). Rotterdam, 1974. 334 blz., m. ill. Voor f 45,— (incl. f 5,— portokosten) uit- sluitend te verkrijgen bij de penningmeester O.R.K.A. te Utrecht, giro 1073 79. |
||||||
stellen, gericht aan alle gemeentebesturen, om
deze te wijzen op de dringende noodzaak van een streekarchivaris. Onbekend is nog, dat de provin- cies Utrecht *) en Noord-Holland f 50.000,— op de begroting hebben gezet om streekarchieven op poten te zetten. Misschien kunnen deze bedragen samengevoegd worden. Verder werd het punt documentatie besproken. Het
is van groot belang dat de historische verenigingen een uniform (liefst eenvoudig) systeem gaan ge- bruiken. Er werd een commissie in het leven geroepen, die zal bestuderen welk systeem het best functioneert. Verenigingen, die reeds een bepaald systeem gebruiken toonden zich bereid tot aanpassing aan een nieuwe ordening. Tenslotte werd besproken hoe gezamenlijke publi- katies het licht kunnen zien. Iemand opperde zelfs voorzichtig om te samen een jaarboek uit te geven. Dr. de Vrankrijker zette hier als vakman enige vraagtekens bij. De kosten zijn zeer hoog en er moeten hoge eisen worden gesteld aan de kwali- teit. Beter en goedkoper is het goede artikelen door te spelen naar een regionaal-historisch tijd- schrift, zoals bijv. de Historische Vereniging Hol- land uitgeeft. Oud-Utrecht verzorgt zelf een jaarboek. Verder werd op de vergadering nog gesuggereerd
elkaar de jaarverslagen toe te sturen, zodat iedere vereniging hier iets uit kan halen voor de eigen programma's, ruilabonnementen te nemen op el- kaars periodieken en eventueel gecombineerde avonden te verzorgen. Loosdrecht, G. Marx-van Ankum
*) Noot van de redactie: Volgens nadere inlichting
is dit wat Utrecht betreft niet juist. Boekenschouw
Ter gelegenheid van haar 300-jarig bestaan heeft
de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht in 1974 haar geschiedenis in boekvorm laten verschijnen. Reeds lang was daarvoor onder- zoek gedaan door de vroegere rijksarchivaris Van de Ven, die tevens régent-archivaris was van de Aalmoezenierskamer, en chartermeester Brinkhuis. Toen lichamelijk falen Van de Ven echter belette het onderzoek op schrift te zetten, heeft H. J. W. Verhey, secretaris van het oud-katholiek episco- paat, die taak op zich genomen. Dat moet nog wel een hele onderneming geweest zijn, niet alleen om thuis te raken in de aantekeningen van een ander, maar ook - hij heeft toch zeker zijn eigen opvat- tingen gehad over de compositie - omdat er nog aanvullend onderzoek gedaan zal moeten zijn. Anderzijds heeft hij van Brinkhuis' genealogisch materiaal over alle regenten betrekkelijk weinig opgenomen in zijn laatste hoofdstuk (dat materiaal |
||||||
24
|
||||||
LEDENVERGADERING
18 MEI Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
hierbij de leden uit tot het bijwonen van een Alge- mene Ledenvergadering op dinsdag 18 mei a.s. om 19.30 u in het Centraal Museum te Utrecht. Na het huishoudelijk gedeelte der vergadering zal om ca. 20.30 u een lezing gehouden worden door drs. T. J. Hoekstra, onder de titel „Stadsarcheolo- gie". Tevens zullen onder zijn leiding de op de Historische Afdeling van het museum opgestelde stadsarcheologica bezichtigd worden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanvang van de vergadering, waarin de vaca-
ture zal worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te worden meegedeeld. Excursies. Rondvraag. Sluiting. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
") Wegens ziekte van de heer D. A. Belderbos, die
zoals bekend voor het financieel beheer over 1975 nog verantwoordelijk was, is het tot onze spijt on- mogelijk in dit Maandblad het gebruikelijke finan- ciële overzicht te publiceren. Ter vergadering zullen u hierover nadere mededelingen bereiken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De restauraties van 1975
(provincie)
|
|||||||||
De kap van het kasteel „Oudegein" te Jutphaas
kon worden hersteld. Zonder dat er een subsidie kon worden toegezegd
is men in de gemeente Montfoort begonnen met de restauratie van de kapel van de voormalige Com- manderij van St. Jan. Het in zeer slechte staat verkerende koor van de
Hervormde Kerk van Linschoten is gereed. Het werk werd voortgezet met de restauratie van het schip van de kerk, dat zich eveneens in zeer slechte staat bevond. De restauratie van het raadhuis te IJsselstein werd
voortgezet. Tot de werken die in het kader van de reeds ge-
noemde rehabilitatieregeling gerestaureerd konden worden behoren de pandjes aan de Dorpsstraat te Renswoude. Het pandje no. 26 is in het verslagjaar klaargekomen. Na aankoop door de gemeente van het blok nr. 20-22-24 werd een begin gemaakt met met de restauratie hiervan, terwijl verwacht wordt dat thans ook de volgende pandjes behouden kun- nen blijven. In Amersfoort kwamen de volgende restauraties
van woonhuizen gereed: Havik 11-13, Bloemendaal- sestraat 24, Muurhuizen 119, Nieuwstraat 10, Valk- straat 25 en het hek voor het pand Zuidsingel 38. Het pand Breedstraat 76 is in september 1975 ge- opend, het museum Flehite heeft daarmee een be- langrijke uitbreiding ondergaan. In Bunnik kwam het pand Kerkstraat 2-4-6 gereed.
Het werk is uitgevoerd met subsidie voor de aan- vullende werken. Over de Hamtoren te Vleuten is reeds in 1975 een
artikel in maandblad van Oud-Utrecht verschenen. De restauratie van deze toren is afgesloten. Door het Nationaal Comité Monumentenjaar 1975
werd, naast een aantal particulieren en verenigin- gen die werkzaam zijn in de provincie, aan de ge- meente Loenen aan de Vecht een onderscheiding uitgereikt. Het is te wensen dat het uitreiken van deze onder-
scheidingen mede een stimulans zal zijn voor de restauratieplannen in 1976. C. J. Bardet |
|||||||||
Het monumentenjaar is weer voorbij. De belang-
stelling voor het monument is alom toegenomen, maar helaas is de mogelijkheid om subsidie toe te zeggen niet vergroot. In de provincie zijn het voor- al de kleinere monumenten die bepalend zijn voor het karakter van het landschap, en daarom is het vaak zo ontmoedigend als er geen subsidie be- schikbaar kan worden gesteld. Met behulp van het fonds dat in het kader van M'75 werd gevormd, zal worden getracht de helpende hand te bieden aan de meest bedreigde objecten in de provincie. In 1975 kon met een 50 tal restauraties worden be-
gonnen. Hierbij zijn de restauraties in de stad Utrecht niet meegerekend. (Zie hiervoor Oud- Utrecht van maart 1976). Begonnen werd met het herstel van de rieten da-
ken van 16 boerderijen, verspreid liggend in de provincie. Vooruitlopend op een door verschillende gemeen-
ten op te stellen beleidsplan in het kader van de rehabilitatie van woonhuizen met waarde als monu- ment werd reeds voor 19 panden een subsidie toe- gezegd. In deze werken kan thans door de ministe- ries van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk èn Volkhuisvesting en Ruimtelijke Orde- ning worden gesubsidieerd. In de plaatsen Ameron- gen, Amersfoort, Cothen, Loenen, Oudewater, Rens- woude, Utrecht, Vreeland, Wijk bij Duurstede en IJsselstein wordt aan een dergelijk beleidsplan ge- werkt. Voor twee werken is subsidie toegezegd uit de
gelden die beschikbaar kwamen voor extra werk- gelegenheid, het reeds jaren met sloop bedreigde voormalige raadhuis in Rhenen en de te herbouwen koepel op het terrein van Rijksstraatweg 147 te Loenersloot. Na het beschikbaar komen van aanvullende gelden
kon na een periode van stilstand worden begon- nen aan de eindfase van de restauratie van kasteel „Renswoude", die hopelijk nog in 1976 kan worden afgesloten. De nieuwe eigenaar van kasteel „Oudaen" te
Breukelen begon met de werkzaamheden die voor het behoud en de directe bewoonbaarheid van het kasteel nodig waren. Zodra verdere middelen be- schikbaar komen zal de restauratie worden voort- gezet. |
|||||||||
26
|
|||||||||
Tentoonstelling in Haags Gemeentemuseum
Johan Wagenaar (1862-1941)
|
|||||||||
Aan het werk van onze bekende Utrechtse toon-
kunstenaar Johan Wagenaar (1862-1941) is in de serie „Grepen uit de muziekbibliotheek" een kleine tentoonstelling gewijd in het Haags Gemeente- museum. Deze is te zien tot en met 2 mei. Hier- onder een portret van deze onvergetelijke kunste- naar. |
|||||||||
Johan Wagenaar! Hij was een vast begrip in het Ne-
derlandse, vooral het Utrechtse, muziekleven. Het peil dat zijn voorganger Richard Hol had bereikt, wist hij voort te zetten en tot een hoogtepunt te brengen. Op 1 november 1862 werd hij in Utrecht geboren.
Zijn gehele leven is hij zich een rasechte Utrech- ter blijven voelen, ook toen hij in 1919 voorgoed naar Den Haag vertrok. Hij was een begaafd kind, onweerstaanbaar voelde
hij zich tot de muziek aangetrokken en evenals Catharina van Rennes kon men hem wel ergens op straat vinden achter een draaiorgel aanlopend, waarvan hij thuis de wijsjes naspeelde. Het draai- orgel-repertoire van die tijd was waarlijk niet mis: bekende opera-fragmenten en andere min of meer populaire deuntjes zetten zich in hem vast en vormden als het ware de grondslag van zijn latere dramatische composities. Een geheel andere indruk maakte op hem het or-
gel in de Domkerk. Als kleine jongen werd hij er dikwijls naar toe getrokken en eenmaal binnen de kerk, bleef hij aan de grond genageld staan luis- teren, volkomen gefascineerd door de machtige orgelklanken die Richard Hol, destijds organist van de Domkerk, aan het imposante instrument wist te ontlokken. Hij kon weinig vermoeden dat hij Richard Hol nog eens als organist zou opvol- gen ... Op school was hij een goede leerling, zodat men
er in die tijd niet aan dacht hem muziek te laten studeren, ware het niet dat de contrabassist van het Utrechtsen Stedelijk Orkest en een zekere klok- kenmaker uit Utrecht het buitengewone talent van de jongen hadden ontdekt. Zij gaven de ouders de raad Johan een muzikale opleiding te doen ge- ven. En zo betrad hij in 1875 als leerling de Utrechtse Toonkunstmuziekschool, het z.g.n. „Kei- zerrijk", waarvan Richard Hol directeur was. Van hem ontving hij orgelles en compositieleer, Wil- lem Petri en later Th. L. van der Wurff gaven hem pianoles, daarnaast wijdde Gerrit Veerman, |
|||||||||
Johan Wagenaar (foto: B. Frequin, Voorburg).
concertmeester bij het Utrechtsch Stedelijk Or-
kest, hem in in de geheimen van het vioolspel. In 1885 behaalde hij zijn Toonkunstdiploma waar- na hij aan de Utrechtse Toonkunstmuziekschool werd aangesteld als pianoleraar en een paar ja- ren later leraar in soloklasse. Bovendien onder- wees hij in de theorie- en compositievakken. Hij nam ook nog orgellessen bij Samuel de Lange en reeds in 1888 volgde hij Richard Hol op als orga- nist van de Domkerk. Het dirigeren van koren was bij Johan Wagenaar
in voortreffelijke handen. De Utrechtsche Man- nenzangvereeniging stond onder zijn leiding. Bo- vendien nam hij na het overlijden van jhr. J. C. M. van Riemsdijk in 1895 diens Utreohtsch A Cappella Koor over, dat speoiaal op de oude poly- fonie was ingesteld. Zelf componeerde hij nog verschillende voortreffelijke koorwerkjes in de oude stijl ten behoeve van zijn koor. k |
|||||||||
27
|
|||||||||
opluchting van de muziekstad Utrecht, van de hand.
Echter, toen hem opnieuw een directeursfunctie werd aangeboden, ditmaal door het Koninklijk Con- servatorium in Den Haag, gaf hij wèl gevolg aan deze uitnodiging. Heel muzikaal Utrecht stond nu op stelten, men
bewoog hemel en aarde om Wagenaar op zijn be- sluit te doen terugkomen, doch tevergeefs. Wou- ter Paap schrijft: „men had het gevoel dat er een stuk uit de ziel van de stad werd gesneden". Het waren de minder gunstige financiële omstandighe- den, die Wagenaar noopten van betrekking te ver- anderen. In 1919 vertrok hij dan ook voorgoed naar Den Haag, doch zijn hart bleef bij Utrecht. Nog vele jaren bleef hij het Toonkunstkoor in Utrecht dirigeren. Daarbij kwam nu nog het Haag- se Toonkunstkoor. Op 17 juni 1941 overleed hij in Den Haag. A. F. Bax
|
|||||||||||
Prof. Engelmann, gehuwd met de pianiste Emma
Braudes, was een bekend voorvechter van Brahms. Bij hem op de Maliebaan kwamen vele bekende persoonlijkheden bijeen: Brahms, het echtpaar Ro- bert en Clara Schumann, jhr. J. C. M. van Riems- dijk, Julius Röntgen, e.a. Johan Wagenaar speelde daar kwartet (altviool)
en door prof. Engelmann leerde hij de Duitse componist Heinrich von Herzogenberg kennen. Teneinde zich nog eens extra te bekwamen in de contrapuntische stijl, ging Johan bij hem een jaar in Berlijn studeren (1892). Toen Richard Hol in 1904 overleed, volgde Johan Wagenaar hem op als directeur van de Toonkunst- muziekschool; daarnaast was hij dirigent van Toon- kunstkoren, niet alleen in Utrecht, maar ook in Arnhem en Leiden. Toen hem in 1912 een aanbod werd gedaan om directeur te worden van het Amsterdams Conservatorium, sloeg hij dit, zeer tot |
|||||||||||
Catharijnesingel in de bocht
|
|||||||||||
Bij de behandeling van de raadsvoordracht over
het beschermd stadsgezicht (juni 1973) is de hui- zenrij tussen Vaartsestraat en Bleekstraat die op karakteristieke wijze de singelbocht aldaar be- heerst, buiten de grens gelaten alleen in verband met reeds lang bestaande plannen voor een zuid- tangent. Uitdrukkelijk werd daarbij gesteld dat deze bebou-
wing op zichzelf evenzeer binnen het beschermd |
|||||||||||
stadsgezicht thuishoorde als andere delen van de
singelwand. Daar inmiddels de ideeën over de verkeersstructuur in en rond de Utrechtse binnen- stad zodanig zijn gewijzigd dat ingrijpende wijzi- gingen in deze singelbocht niet meer te verwachten zijn, zou volgens Oud-Utrecht, als consequentie daarvan, het gemeentebestuur er bij de minister op aan moeten dringen ook dit gedeelte binnen de grenzen van het beschermd stadsgezicht op te |
|||||||||||
28
|
|||||||||||
Janskerkhof 1 op poten?
|
|||||||||||||||
nemen. Bewoners van de desbetreffende huizen
hebben de volgende brief gericht aan de koningin: |
|||||||||||||||
Aan Hare Majesteit de Koningin.
Mevrouw,
Ondergetekenden, allen bewoners van huizen gele-
gen aan het gedeelte van de Catharijnesingel te Utrecht tussen de Vaartsestraat en de Bleekstraat, vragen beleefd Uwer Majesteits welwillende aan- dacht voor het volgende: Blijkens een bericht in het Utrechts Nieuwsblad
van 16 januari /'./. zal o.a. ook de gevelwand van de huizen aan de buitenkant van de Singels gaan behoren tot het beschermde stadsgezicht. Bij nader onderzoek naar de juiste begrenzing
daarvan, verricht op kamer 47 van het Stadhuis, is tot hun grote bevreemding gebleken, dat het in de aanhef genoemde gedeelte van de Catharijnesin- gel niet tot het beschermde stadsgezicht zal be- horen. |
|||||||||||||||
Op het gemeentelijk verzoek om het op de monu-
mentenlijst staande pand Janskerkhof 1 te mogen slopen in verband met de verbreding van de Lange Jansstraat werd door de minister enkele jaren ge- leden negatief beslist omdat de noodzaak niet kon worden aangetoond. Door de ontwikkelingen rond het verkeer in de
Zadelstraat en de consequentie daarvan voor an- dere straten heeft de gemeente zich opnieuw tot de minister gewend met het verzoek om in deze nieuwe situatie een doorbraak door het pand te mogen realiseren. Oud-Utrecht meent hierover nogmaals te moeten
reageren, aangezien volgens haar ook thans de noodzaak voor deze verminking niet is aangetoond, in die zin, dat met behoud van het pand een rede- lijke oplossing niet mogelijk zou zijn. Terughou- dendheid is hier van des te groter belang omdat :
|
|||||||||||||||
Dit heeft hen uitermate pijnlijk getroffen, omdat
juist deze rij huizen één van de mooiste en meest karakteristieke gedeelten van negentiende eeuwse Utrechtse Singelgezichten is. ledere onbevooroordeelde behoeft hiervoor maar
vanaf de Tolsteegbrug of vanuit het plantsoen bij het bolwerk Sterrenburg in de richting van voor- noemde huizenrij te kijken, om dit ten volle te kun- nen beamen. Het is daarom, dat zij zich tot Uwe Majesteit wen-
den met het eerbiedige verzoek alles in het werk te willen stellen om te bereiken dat eerder genoem- de huizenrij alsnog tot beschermd stadsgezicht wordt verklaard, opdat dit stadsbeeld niet voor het nageslacht verloren gaat. Met de meeste hoogachting
verblijven zij
van Uwe Majesteit
de dw. dm.,
w.g. P. E. Visser
|
|||||||||||||||
het om méér gaat dan alleen de aantasting van een
monument. Het Janskerkhof staat terecht bekend als Utrechts gaafste historische plein. Maar deze gaafheid is een broos bezit, zeker waar de zuide- lijke helft door vroegere ingrepen meer of minder is. aangetast. Een doorbraak door Janskerkhof 1 kan de genadeslag daarvoor betekenen. Terwijl juist hier de hoek van het plein een duidelijk accent nodig heeft en de aansluitende bebouwing een overgang van straat naar plein zou moeten mar- keren, dreigt hier nu een niet minder duidelijk negatief accent. Tekst en foto:
F. Kipp |
|||||||||||||||
Oud-Utrecht onderschrijft het bovenstaande gaarne,
en heeft ter ondersteuning van dit initiaitef een brief gericht aan het gemeentebestuur. F. Kipp
Foto: Gem. Film- en Fotodienst
|
|||||||||||||||
29
|
|||||||||||||||
PRENTBRIEFKAARTEN
VAN DE OUDEGRACHT |
bouwde kelders zijn feitelijk een variant hierop.
De bomen stonden vrijwel zonder uitzondering in de strook vlak langs de werfmuren. Helaas is het monumentale karakter van de Oude- gracht sterk veranderd, doordat men in de laatste decennia deze regel niet heeft onderkend en de bomen verspreid over de werf is gaan planten. Tegelijkertijd is de genoemde diversiteit (ondanks of dankzij de grote daaraan bestede zorg) sterk teruggelopen, doordat werven en muren groten- deels in gemeente-eigendom overgingen (ten be- hoeve van herstel), de beschoeiingen door door- lopende kademuren werden vervangen, de werven doorlopend bestraat en van bouwsels en afschei- dingen zijn ontdaan, veel muren ingrijpend wer- den vernieuwd, en vooral doordat werven, kelders en water grotendeels hun gebruikskarakter hebben verloren. Worden de grachten een kijkmonument in plaats van een gebruiksmonument? De kaarten zijn verkrijgbaar in mapjes van 12 stuks voor ƒ6,—- op de adressen zoals vermeld in het februari-nummer. F. Kipp
|
|||||||||||
In onderstaande foto is bijzonder goed vastge-
legd het typische karakter en de sfeer van de Oudegracht zoals in de loop der eeuwen zijn ont- staan en die eigenlijk pas na de laatste eeuwwisse- ling wezenlijk zijn veranderd. Dit geldt zowel voor de totaliteit van het grachtbeeld als voor de werven in het bijzonder. Slechts zelden staan we erbij stil dat we thans eigenlijk met een uitgekleed geheel te maken hebben, omdat een groot deel van het wervenkarakter in de loop van deze eeuw en voor- al in de laatste decennia verdween. De grote di- versiteit hing samen met het feit dat de werven in hoofdzaak gebruiksgoed voor handel en ambacht en particulier eigendom waren. Huis, werfkelder, werfmuur, werfperceel en be- |
||||||||||||
Muurschilderingen ontdekt
in Wed 5-7 |
||||||||||||
Pottenmarkt op de Bakkerburg. Oudegracht rich-
ting Stadhuis, c. 7890. schoeiing hoorden in principe bij elkaar en werden
door dezelfde eigenaar op zijn eigen tijd onderhou- den (of niet) en aan de behoefte aangepast. Terwijl de gebruiksrichting van de straat de lengte- richting is, is die van de werven hoofdzakelijk overdwars: de relatie kelderwerkplaats-werf voor ambacht, de relatie keldermagazijn-werf-gracht voor handel. Het zou dan ook beter zijn de werven „benedenerf" of „voorerf" te noemen dan „bene- denstraat" waartoe het huidige karakter aanleiding geeftt. Dit benedenerf kan al of niet bestraat zijn (met
allerlei verschillende materialen) en eventueel door hekken of muurtjes afgescheiden, met uitzondering van de strook langs het water die openbaar toe- gankelijk moest blijven. Vanouds trof men er tal van bouwsels aan, va-
riërend van afdakje of schuurtje tot werkplaats; hieruit is ook de bebouwing aan Lijnmarkt, Choor- straat en Donkere Gaard ontstaan. Ook de uitge- |
||||||||||||
30
|
||||||||||||
Eén van de vele verrassingen die het (bouw-)histo-
risch onderzoek van het pand Wed 5-7, waarvoo een restauratie wordt voorbereid, tot op heden heeft opgeleverd, is een grote 15e eeuwse muur- schildering van opvallende kwaliteit. Deze bevindt zich in een kamer op de begane grond en beslaat de bovenzöne van de achtermuur; oorspronkelijk heeft deze schildering mogelijk rondom het toenmalige vertrek doorgelopen. Koppen
Een voorlopig onderzoek bracht een aantal koppen
aan het licht, waarvan enkele met een fraaie muts getooid zijn en de meeste een helm dragen. Op dit moment valt nog niets te zeggen omtrent het thema van de voorstelling. Het verder blootleggen en conserveren van de schildering zijn in voorberei- ding. F. Kipp
|
||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||
Bij toeval werd ik gewaar dat het Utrechtse Rijks-
archief zich nu ook gevoegd heeft in de rij van Rijksarchieven die een Inventarisreeks uitgeven. Zulke reeksen, in eenvoudige offsetuitvoering, verzekeren een regelmatige publikatiemogelijkheid van het inventarisatiewerk, dat deze archiefdien- sten verrichten ten behoeve van de mensen die onderzoek willen doen in bij die diensten bewaar- de archieven. Om een indruk te geven volgt hier een opgave van de inventarissen die het afge- lopen jaar in de nieuwe reeks zijn verschenen: 7. G. C. M. van Dijck, Arch. v. d. balije van Utrecht
der Johanniterorde, 1251-1815. 2. C. Dekker, Arch. v. d. heerlijkheid Harmelen
ca., 1585-1964. 3. T. M. Lisman-Schaap, Arch. v. d. jachtgerecht in
de prov. Utrecht, 1680-1702, 1749-1795. 4. C. Dekker, De archieven v. d. herv. gemeenten
Bunnik en Vechten, 1626-1966, Odijk, 1626-1965, Werkhoven, 1636-1952. 5. C. J. van Hasselt-von Ronnen, Fam. arch. van
Westrenen, 1549-1883. 6. W. van Bruggen, Archivalia afkomstig v. d.
tiendkommissies, 1909-1938. In 1976 zullen verschijnen:
7. C. Dekker, Arch. v. h. huis Oudegein en de
heerlijkheid 't Gein, 1295-1960. 8. E. T. Suir, Arch. v. h. Regulierenklooster Vreden-
daal buiten Utrecht, 1399-1530. 9. E. T. Suir, Arch. v. d. verenigde waterschappen
onder Wijk bij Duurstede, 1540-1969. Deze inventarissen zijn verkrijgbaar op het Rijks-
archief in Utrecht, Alexander Numankade 201, Utrecht, tel. 030-710044. Postrekening 109918. Omdat de mogelijkheid tot het verkrijgen van een boekwerk over ,,de Oudewaterse moord" afge- lopen zomer verstopt zat in een klein bericht over de herdenking van 1575 besteed ik nog even aan- dacht hieraan. Vijf auteurs - F. R. Biesta, J. G. M. Boon, B. J. van der Saag, C. R. Schoute en L. C. Schreuders - hebben niet alleen de gebeurtenissen van het rampjaar beschreven, maar het hele achtste decennium van de 16e eeuw en Oudewaters positie daarin. Zo komt dus ook het begin van de wederopbouw aan de orde. De eindindruk is, dat de Spaanse inname niet zo'n rampzalige uitwer- king heeft gehad als de woorden moord en uit- moording zouden doen denken - ook al valt niet precies te becijferen hoeveel huizen en bewoners |
||||||||||||
WIE WEET WAAR ?
|
||||||||||||
De redactie van het
Maandblad wil aan de leden van onze vereniging de mogelijkheid bieden om de verworven kennis van stad en provincie Utrecht nu eens te spuien. Wij hebben het plan om in de toekomst regelmatig een foto te plaatsen, waarvan u mag proberen de juiste lokatie te achterhalen. Het ligt in de bedoeling
om in deze puzzelreeks zowel de stad als de provincie te betrekken. Voor deze eerste
opgave zijn we in de stad gebleven. Weet u waar dit is? Uw oplossingen kunt u voor 10 mei per briefkaart sturen aan de Vereniging Oud- Jtrecht, Alexander Numankade 199 te Utrecht,
i.a.v. de heer G. J. Röhner.
Onder de goede oplossingen zal een
Hornhovius-kaartmap verloot worden.
|
||||||||||||
31
|
||||||||||||
overweldigd zijn. De vele illustraties ondersteunen
de beschrijving goed. Een aanzienlijk gedeelte van het boek bestaat uit bronnen; als grootste voor- beelden noem ik twee eigentijdse beschrijvingen van beleg en inname en het oudste poortersboek met namen uit de periode 1577 tot 1607. 1570- 1580, Oudewater, vrijheid en gezag, samen-
gesteld door 1. G. M. Boon. Uitgave Gemeente- bestuur van Oudewater, 1975. 231 blz, f 22,50. Beste/adres: Stadhuis Oudewater. •
De historische doctoraalscriptie van C. van den
Hengel over de dorpen van de gemeente Leusden vond zijn aansporing in jeugdsentiment met betrek- king tot de streek van herkomst. Zeker niet alle historici zullen hem zon motivering kwalijk nemen, zoals hijzelf vreesde. Zo'n sentiment vormt juist een grote stimulans tot onderzoek; slechts de uitwerking ervan kan zonodig gerechtvaardigde kritiek oproepen. Daar er veel belangstelling bleek te bestaan voor
zijn geschrift heeft hijzelf (met verklaringen voor zijn haastwerk) voor een nieuwe en aangevulde uitgave gezorgd. Het stencillen is slecht gebeurd, zodat een rommelig en af en toe oogvermoeiend boekwerk is ontstaan. Maar de echte belangstel- lenden zullen wel over dit bezwaar kunnen heen- stappen. Zij kunnen er immers, ook al signaleert de schrijver spijtig alle onderwerpen waaraan hij niet is toegekomen, veel stof van hun gading vin- den, tegen een veel wijdere achtergrond dan Leus- den alléén (af en toe mijns inziens wat al te ruim). Een grote rol speelt het ontginningsproces; dan krijgt zee veel aandacht het bedrijf van landbouw en veeteelt, inclusief de bezitsverhoudingen ten aanzien van de grond. Verder komen ook de dage- lijkse leefomstandigheden van de boeren aan de orde, het kerkelijk wel en wee, en de invloed van Amersfoort op dit stuk platteland. De meeste ge- gevens uit de bronnen stammen uit de 17e en 18e eeuw. Kritiek op zijn stijl snijdt Van den Hengel bij voor-
baat af door duidelijk te maken dat hij onder de be- langstellende lezers zowel leken - weggetrokken, gebleven en nieuwbakken Leusdenaren - als ama- teur- en beroeps-historici verwacht. Vooral voor de laatste groep heeft hij zijn studie óók het ka- rakter van naslagwerk willen geven. Uitvoerige en nauwkeurige naam- en zakenregisters dienen dan ook tot ontsluiting van het geboden materiaal. Op dit punt heb ik dus dit keer niets aan te merken! Alleen een paar opmerkinkjes die de ge- bruiker kunnen helpen: Bij de noten moet men er- op bedacht zijn dat ,,nr. 1156" en dergelijke cjj- fergroepen zonder nadere aanduiding van vind- plaats verwijzen naar de rechterlijke archieven in het Rijksarchief. Verder merkte ik dat de tekst van de tweede noot 120 (op. p. 42) ontbreekt. |
||||||
C. van den Hengel, bijdrage tot de geschiedenis
van Leusden tot 1811. Twee gestencilde delen (Leiden, 1974). Voor f20,— inclusief porto ver- krijgbaar bij de schrijver: President Kennedylaan 91, Oegstgeest, giro 549344. •
Omdat ze min of meer binnen hetzelfde genre valt
attendeer ik alsnog op een sociaal-geografische kandidaatsscriptie uit 1974, die gewijd is aan de ontginningsgeschiedenis van Eemnes. A. P. de Klerk heeft dit stuk, dat eigenlijk al in 1969 ge- schreven was, gebaseerd op literatuur en gedrukte bronnen. Uiteraard speelt de studie van mej. Ma- ris er een grote rol in. Deze gestencilde uitgave raadpleegde ik door bemiddeling van de Universi- teitsbibliotheek uit het Geografisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht. A. P. de Klerk, Een streekdorp. Bijdrage tot de
historische geografie van de gemeente Eemnes tot ca. 1450. Adam, 1974. 88 eenzijdig getypte blzn. •
De Stichting Stichts-Hollandse Bijdragen voegde
vorig jaar met het 15e deel weer een aardige uit- gave aan haar reeks toe. Het is een herdruk van een „Album over Woerden en Omstreken" dat in 1873 met 20 foto's verscheen. Daarvan zijn nu - het is curieus om je dat te realiseren! - nog maar twee exemplaren bekend. Nico Plomp heeft er te- gelijk een nieuw boek van gemaakt door elke foto van een bladzij toelichting te voorzien. Boven- dien beschrijft hij met behulp van het gemeente- verslag in een inleiding de levensomstandigheden te Woerden in 1873. Ook uit de bijlage, waarin alle inwoners met hun beroep worden afgedrukt zoals ze in het kohier voor de hoofdelijke omslag in verschillende belastingcategorieën voorkomen, kan men een indruk krijgen van de toenmalige occu- patie en financiële draagkracht van de Woerde- naars. Plomp vermoedt dat een Duitse fotograaf, die afwisselend in Batavia, Woerden en Singa- pore werkte, de maker van de foto's geweest moet zijn. Omdat ikzelf een grootvader heb gehad die als fotograaf in de jaren '80 uit Duitsland naar Indië is getrokken, na ook nog even bij een foto- graaf aan de Van Asch van Wijckskade in Utrecht gewerkt te hebben, ben ik opeens nieuwsgierig ge- worden hoeveel Duitsers wel bijgedragen zullen hebben aan de ontwikkeling van de fotografie hier en in onze koloniën! Album van Woerden en Omstreken 1873; twintig
oorspronkelijke foto's, met begeleidende tekst van Nico Plomp. Woerden, 1975 (Stichts-Hollandse Bij- dragen, 15). 52 blz., oblong-formaat. Voor f 18,50 verkrijgbaar bij mevr. E. de Leeuw-Mielard, Marius Bauerstr. 30, Woerden, 03480-44 60. L v. T.
|
||||||
32
|
||||||
De Domtoren en zijn klokken
|
||||||||||||||||||||||||||
Op 11 februari jl. hield de heer Th. Haakma Wa-
genaar voor onze vereniging en de Utrechtse Klokkespelvereniging een causerie onder de titel De klokken in de Domtoren. Voor degenen die er geen kennis van genomen hebben, drukken wij hierbij de tekst af. Voor de feitelijke gegevens be- treffende de restauratie van de beiaard, wijzen wij u nog eens op de bijdrage van stadsbeiaardier Chris Bos in ons maandblad van mei 1975. De antieken kenden geen torens behalve vuurto-
rens (Alexandrië) en militaire uitkijktorens. Ook de eerste grote christelijke kerken kenden geen torens (de Hagia Sophia, de dom van Aken). Pas in de middeleeuwen ontwikkelt zich de toren als van verre herkenbaar waarmerk van het kerkgebouw. Voor West-Europa is de .dom van Aken, hoezeer typologisch stammend uit een vóór-christelijke en deels zelfs prehistorische vormtraditie, - een dui- delijk begin van een ontwikkeling. Het middeleeuwse kerkgebouw verzinnebeeldigt „het hemels Jerusalem". De koepel is daarin de hemelkoepel en domineert. Dit symbool houdt tot in de moderne tijd als traditie stand (St.-Jan Den Bosch, St.-Pieter Rome, St.-Bavo kathedraal Haar- lem). Het keizerlijk voorgebouw aan de dom van Aken wordt geflankeerd door twee statietrappen. Uit dit voorgebouw ontwikkelt zich de symboliek van de poort naar de civitas Dei (stad Gods). De beide wenteltrappen worden bij elke navolging van dit voorbeeld hoger en moeten de contouren van de hemelse stadspoort uitbeelden. Functioneel wordt dit voorgebouw als in de 10e eeuw de kerk- klokken in afmeting en betekenis toenemen en in het westelijk torencomplex plaats krijgen. Hierme- |
||||||||||||||||||||||||||
de ontstaat het twee-torenfront. De torens aan de
westzijde gaan nu domineren. De inrichting van de tweelingtorens wordt over- genomen bij de kleinere parochiekerken, welke maar één toren aan het westeinde hebben, en komt in beginsel altijd neer op een indeling in vier ge- ledingen, ongeacht de uiterlijke geveldispositie: I een ruimte, welke betrokken is bij het gewijde
kerkinterieur; I een ruimte zonder eigen bestemming, welke al-
leen dient om de functionele geleding, nl. III de klokkenkamer boven de nok van het kerk-
dak te verheffen; IV de afdekking van de toren, welke zich in de
gothiek tot een rijke bekroning ontwikkelt, t |
||||||||||||||||||||||||||
Excursie
|
||||||||||||||||||||||||||
Zaterdag 12 juni: Bustocht
naar Beiaardmuseum te As- ten. Klokkengieter André Lehr zal ons daar rond- leiden. Alle bijzonderheden over
deze excursie vindt u in ons vorige maandblad (april, pag. 25). Nog even dit ter herinnering: kaarten zijn vanaf dinsdag 18 mei verkrijg- baar bij De Discus ('s maandags gesloten) of te bestellen per giro 5755520 t.n.v. Ver- eniging Oud-Utrecht met f 0,60 extra voor porto t.b.v. de toezending der kaarten. De kosten zijn: ƒ 12,— per persoon. Zie verder dus ons april-nummer. |
||||||||||||||||||||||||||
mei 1976
|
||||||||||||||||||||||||||
nummer 5
|
||||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennla
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
||||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87. Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Dr. D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Uittenbogaard. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91, eindredactie.
Mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52. Utrecht, tel. (030) 62 12 26, historie.
Oasedreef 2.
|
||||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||||||||||
De luiklokken hangen in ruimte III, de kleinere
klokken, waarop wordt gebeierd, vinden daar even- eens plaats. De mechanisch aangeslagen uurklok op een toren
komt in het midden van de 14e eeuw in gebruik. Klokken
Voorlopig is daarvoor geen traditionele plaats. Uit
deze tijdaankondiging ontwikkelt zich de „voor- slag", aanvankelijk bestaande uit slechts enkele kleine klokken, ten slotte uitgroeiend tot een me- chanisch bediende reeks klokken, het carillon. In de meeste na 1500 opgerichte torens vindt dit klokkenspel een plaats in de tot bekroning uitge- groeide geleding IV. Elke toren kent tweemaal een kritieke fase in de
uitvoering van zijn bouw. Allereerst als de klokke- stoel op zijn definitieve hoogte is geplaatst. Func- tioneel beantwoordt de „clocher" of „campanile" dan aan zijn bestemming. Het kost moeite de fond- sen te vergaren voor het in steen ombouwen van die klokkestoel. Dikwijls blijft de verdere bouw in dit stadium achterwege. Lukt het de stenen klokke- kamer op te trekken, idealiter met een stenen ge- welf ter bescherming van de klokken tegen brand, dan is het weer de vraag of een bouwkapitaal is te vinden om de bekroning in steen uit te voeren. Torens, waarvan de bouw bij de eerste crisis bleef steken, zijn bijv. Veere, Zierikzee, Buurtoren te Utrecht. Voorbeelden van torens, waarvan de klokkekamer
tot uitvoering kwam terwijl daarna de bouw niet meer vorderde, zijn bijv. Dordrecht, Brielle, St. Rombouts Mechelen, kathedraal Reims, Notre Dame. De Notre Dame in Parijs bewaart een van de machtigste vroeg-gothische klokkestoelen, welke nog als zelfstandige houten torens binnen de stenen klokkekamer zijn te herkennen. De Domtoren
De oudste vermelding van een klok, de „campana
episcopalis" in de domtoren dagtekent van 1342. Stellig waren de Utrechtse kerken reeds eerder en dus ook de romaanse dom in het bezit van klokken. Maar het jaartal 1342 kan verband houden met begin van de tweede bouwcampagne van de toren. Het niveau van de voor luiklokken geëigende klok-
kekamer was de eerste jaren nog niet bereikt, zo- dat deze klok, mogelijk meer dan één klok, een voorlopige plaats zal hebben gekregen aan de westzijde van wat tegenwoordig de Egmondkapel wordt genoemd. Omstreeks 1350 zal de bouw zover zijn gevorderd,
dat aan het oprichten van de definitieve klokke- stoel kon worden begonnen, stellig een zelf- standige houten klokketoren, eenvoudiger dan - maar gelijkend op die van de Notre Dame te Parijs. |
||||||
Ongeveer 1370 is de stenen klokkekamer, het
tweede vierkant van de toren, om deze houten binnentoren opgetrokken en is het niveau van de tweede omgang bereikt. Er is bij de bouw van de stenen klokkekamer rekening gehouden met de mogelijkheid om zeer grote klokken aan het gelui toe te voegen, dan wel een grote klok te vervan- gen. Aan de noordzijde is daarvoor een grote klok- kepoort op de eerste omgang uitgespaard. Op de binnenplaats van het achtkant vallen zes stenen consoles op uit de bouwtijd, waarvan de betekenis alleen maar kan worden uitgelegd als oplegpunten van een klokkestoel voor een niet luidende klok. Hier heeft dus waarschijnlijk lang voorde voltooiing van de toren de eerste uurklok een plaats gehad. Het is denkbaar dat daar tevens de klokjes van een voorslag werden ondergebracht, hoewel de oudste vermelding daarvan dateert van 1479, als zes klokjes worden gegoten voor het vernieuwde uurwerk. Inmiddels, mogelijk in 1479, is de uurklok boven
in het achtkant opgehangen zoals door Droochsloot en Saenredam is vastgelegd. Enorm gelui
In 1505 en '06 wordt de grote berchvrede of klokke-
stoel opgeruimd, de klokken, minstens vijf in getal, worden vervangen door een enorm gelui van 13 klokken, waarvan er in ieder geval 12 een plaats kregen in de klokkekamer. De nieuwe berchvreda was geheel anders van samenstel en indeling. Al- lereerst werd een zware gemetselde onderbouw boven het niveau van de eerste omgang gebouwd, bestaande uit meer dan een meter zware muren, gekoppeld door ronde schoorbogen van 60 cm dik- te. De grote klokkepoort werd door het nieuwe metselwerk met een meter versmald en dus voor- taan voor zijn doel onbruikbaar. Voor het door- laten van de nieuwe klokken was men nu genood- zaakt de hijsopeningen in de gewelven van de door- gang en van de Michaelskapel op grove wijze te vergroten. Op de stenen onderbouw werd een zware klokke-
stoel van eikenhout geconstrueerd, waarin 12 klok- ken op één niveau plaats vonden. Of de 13e klok in een verhoogde klokkestoel dan wel in de dak- ruiter van de kerk was aangebracht, is niet duide- lijk. Carillon
Wat in de daarop volgende eeuw is gebeurd is niet
op de voet te volgen. Saenredam toont ons de toren met een uitgebreid klokkespel en wij weten dat voor de vervaardiging van het 35 klokken om- vattende Hemony-carillon 21 klokken van de voor- afgaande beiaard plus de grote boven onder het achtkantgewelf hangende uurklok en de 6 kleinste luiklokken werden ingeleverd. Voor de nieuwe He- mony-beiaard werd een nieuwe klokkestoel opge- |
||||||
34
|
||||||
O 5 10 15 7on
|
||||||||||
1342 M35O 11370 15O6
hshijtruimt» k:.ko*tvrlonn" p.-MoMrtnpoort ts.talrator- uzuurklok uwzuurwtrk v= voorslag
• • boogvnwaring na 13*2 ^r mttttlwtrk J505- 1507 De klokken tussen 1342 en 1506.
|
||||||||||
in verontrustende mate openbaarde.
Een doortastend besluit werd genomen door de ge- hele stoel te vervangen door een constructie in hout en wel in bilinga. Het uitstekende ontwerp daarvoor kwam tot stand in overleg met de firma Eysbouts en is van de hand van de architect Baart de la Faille afd. monumenten bij de Openbare Wer- ken. De in 1974 gebouwde beiaardstoel is de grootste, meest monumentale en schoonste welke de toren in zijn 6'/2 eeuw heeft gekend. Th. Haakma Hagenaar
|
||||||||||
richt, welke pas bij de restauratie in het begin van
deze eeuw is vervangen. Het houten model in het Centraal Museum toont ons deze beiaardstoel, waarvan destijds geen opmeting of foto is gemaakt. Bij de genoemde restauratie is een stalen beiaard- stoel naar ontwerp van ir. Dwars in het achterkant op de plaats van de houten voorganger gebouwd. Klanktechnisch is een stalen luistoel niet ideaal en een ijzer-constructie vergt regelmatig onderhoud. In de oorlogsjaren liet dit onderhoud uiteraard te wensen over, zodat roestvorming zich plotseling |
||||||||||
35
|
||||||||||
Tot leringe, maar niet tot vermaak...
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Origineel is de titel „Recht en Slecht" niet, maar
zij doet het goed als motief voor een expositie die op 22 mei a.s. in het gebouw van de Gemeente- lijke Archiefdienst alhier wordt geopend. Zij toont de resultaten van een onderzoek dat in 1970 door een paleografische werkgroep werd begonnen in Misdaad motief van expositie
de criminele informaties van de schout en in het
sententieregister van het Utrechtse gerecht tussen 1550 en 1575. Wat is er gedaan? Tien leden van deze werkgroep
transcribeerden archiefstukken, verhoren van ver- dachte personen door de schout, die in het Utrechtse |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsarchief bewaard worden (archief I, nr. 657).
Hieruit werd bekend wie de overtreders waren, wat hun misdaad precies was en hoe zij tot hun ver- grijp gekomen waren. Kortom: er ontstond een beeld van de achtergronden van de misdaad in die periode van 25 jaar. Vervolgens werden zo getrouw mogelijke afschriften
van de vonnissen, die door burgemeesteren en schepenen der stad in die jaren werden gewezen, gemaakt. Zo kreeg men ook een idee van de straf, die gegeven werd, van de motivering die aan de eis van de schout ten grondslag lag, van de ver- schillen tussen eis en straf. W Afbeelding van de terechtstelling van de Weder-
doper. Hendrick Eemken in 1562. (G.A.U. Hist. atlas Q62.1) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen alle gegevens op papier stonden, werd de
gedachte om aan de verkregen „registratie van misdaad en straf" in het Utrecht van zo'n 400 jaar geleden een tentoonstelling te wijden, geboren. Deze onderneming kon alleen maar tot een goed einde worden gebracht dank zij de spontane mede- werking van andere instanties, o.a. het Centraal Museum en de Amsterdamse Vrije Universiteit. Deze inmenging van „buiten af" dwong ook tot hernieuwd en aanvullend onderzoek in en buiten Utrecht. Er werden rechtshistorische bronnen ge- raadpleegd, grafieken gemaakt en het was mogelijk een onderverdeling te maken van straffen in lichte, zwaardere en doodstraffen. De misdadigers zelf kwamen in al hun triestheid als het ware tevoor- schijn. Arm en soms ook jong zwierven zij van de ene plaats naar de andere en vervielen vaak van kwaad tot erger. Herman Floriszoon, geboren te Nijmegen, had in
mei 1557 geld gestolen uit de buidel van een jonge vrouw, die met kaas en boter op de markt stond. De schout nam dit vergrijp hoog op en eiste dat Herman voor de tijd van 6 jaar uit de stad moest worden verbannen, op straffe van plaatsing op de kaak (= houten platform) en geseling. Veel erger in dat zelfde jaar was de misdaad van ene Rochus Reyerszoon, alias Stalebeen, die zich samen met enkele anderen op „prophane ende on- gewijde plaetsen" aan diefstal schuldig gemaakt had en uit een kerk (welke wordt niet vermeld) een kelk, pateen en geld wist te ontvreemden. De schout liet de bestraffing van de kerkrover graag aan burgemeesteren en schepenen over, die zeer streng vonnisten. Rochus moest „mitter koerde" (= aan de galg) worden gestraft, terwijl boven zijn lichaam e enhouten kelk werd aangebracht als be- wijs voor de toeschouwers, dat de kerkroof hem zwaar werd aangerekend. Een opvallend misdrijf werd in de zomer van 1560
gepleegd door Jan Symonszoon, die in de buurt van Antwerpen geboren was. Hij werd ervan be- schuldigd in de bisschopsstad „Duytsche Liedekes" soo geestelijck als weerlick" te hebben verkochten in het openbaar geveild. De straf komt ons bepaald licht voor: de liedjes worden in beslag genomen en Jan moet onmiddellijk de stad verlaten. Simuleren kwam nogal eens voor. In september 1563 had Philips de Buge het in dit opzicht nogal bont gemaakt. Dat hij gebedeld had, was tot daar aan toe. Veel erger was, dat hij het daarbij had laten voorkomen alsof zijn hand „geleempt of ge- minct en ware, als die niet en is", dat hij op deze wijze „d'selve bedelerie een coluer" had gegeven en ten slotte dat hij zich bediende van een certifi- caat waarop stond, dat hij al zijn goederen kwijt- geraakt was „om die goeden luyden alsoo tot ael- moessen te pronocheren". Dat hij na een gevoelige geseling op de kaak voor goed de stad werd uit- gezet valt dan nog mee! De straffen varieerden |
|||||||
van verbanning uit de stad tot de dood door het
vuur. De „snijder" Hendrick Eemken, die bekent dat hij met het „doopsel" dat hij in zijn jeugd ont- vangen had niet meer tevreden was en die zich opnieuw had laten dopen door - zoals in de aan- klacht vermeld wordt-„vreemden ende ketterschen leeraers, lerende contrarie onsen heyligen cryste- lycken gelove". Bovendien had hij geheime bijeen- komsten bezocht en was hij niet te bewegen om van de dwalingen zijns weegs terug te keren. De schout eiste executie „mitten viere" omdat het plak- kaat van Zijne Koninklijke Majesteit (Philips II) dat voorschreef, alsmede verbeurd-verklaring van al zijn goederen. Burgemeesteren en schepenen vonnisten conform op 10 juni 1562. Wederdopers werden, zoals hieruit blijkt, streng
aangepakt. Twee dames wisten aan de dood te ontkomen, omdat zij zich met succes beriepen op „die brieven van gratie bij de hoocheyt van de her- toginne van Parma". Misschien ontvingen zij ge- nade omdat zij zich van de „ketterschen opinyen" hadden bekeerd. Vermoedelijk werd hen daarom ook de wat merkwaardige straf opgelegd om na de dag van het vonnis (10 december 1562) gedurende drie jaar in de stad te blijven en in die tijd in „hoor parochiekercke alle sonnendage te horen 't ser- moen ende hoochmisse". Een ander tragische gebeurtenis: Juth Aertsdochter,
weduwe van Jan die heylige Backer heeft tegen betaling op 30 januari 1554 in de Dom een kind te vondeling gelegd. Zij kende de moeder nauwe- lijks maar had alles willen doen om het kind te redden. Omdat zij niet in staat was het kind zelf te verzorgen - zij was weduwe - was zij met het kind op haar arm naar de Dom gelopen en had het bundeltje daar neergelegd. Op een afstand bleef zij kijken hoe iemand zich over het vonde- lingetje zou ontfermen, maar het liep allemaal an- ders. Zij werd door de rakkers van de schout ge- pakt en hoorde al spoedig dat de doodstraf tegen haar geëist werd. Deze eis was vergezeld van het advies om na Juth's dood haar goederen verbeurd te verklaren en uit de opbrengst het kind te ali- menteren tot de moeder „gemonstreert" was. Maar gelukkig ontliep zij deze straf. Wel werd zij op de kaak gesteld „mit een poep in haer arm" zodat ieder kon zien wat zij gedaan had; ook werden haar bezittingen ten behoeve van het kind „verbon- den". Vermoedelijk mocht zij het leven behouden omdat
de heren van het gerecht bij het bepalen van de straf op 27 februari 1554 rekening wilden houden met het feit, dat ene Gerrit Gerritszoon uit Jutphaas zijn persoon en goederen tot haar ondersteuning wilde verbinden en daarmede een eerlijke en reële „executie" van het vonnis garandeerde. Deze gebeurtenissen en nog vele andere kunt u tegenkomen bij een bezoek aan de expositie „Recht en Slecht" die van 22 mei tot 3 juli a.s. van 10-16 |
|||||||
37
|
|||||||
restauratie van 1901 - 1931" en „Tekeningen en
foto's", in totaal 159 blz. beslaand - is voor ƒ20,— verkrijgbaar bij het Informatie Centrum Utrecht aan de Lange Jansstraat 5. |
||||||||||||||||
uur geopend is (zaterdags van 9-12 uur, zondags
gesloten).
U zult dan een indruk krijgen van enkele facetten
van het leven van onze voorouders en de rol die
misdaad en straf daarin speelden. Ter leringe, wel
te verstaan, helaas niet tot vermaak!
A. Graafhuis
|
||||||||||||||||
Artikelen
|
||||||||||||||||
Dit keer wil ik nog drie artikelen over heel ver-
schillende onderwerpen signaleren, die in 1974 verschenen zijn. Het zwaarste staat in de Vers/a- gen en Mededeelingen van de Vereeniging tot Uit- gaaf der Bronnen van het Oud-V'aderlandsche Recht (XIV, nr. 1, 71-125), onder het opschrift Ad- viezen van juristen van de universiteit van Orléans over het bestuur in het bisdom Utrecht, 1316. Cornelia M. Ridderikhoff behandelt daarin een kwestie waarover de kanunniken in de stad Utrecht zich in de winter van 1315 op 1316 e;g opgewon- den moeten hebben. Aanleiding was de door ge- welddadige actie van de burgerij afgedwongen uit- tocht van het St.-Walburgskapittel uit Tiel naar Arnhem. De bisschop had na overleg met het Dom- kapittel die verhuizing goedgekeurd. Alléén met het Domkapittel - dat was de bron van het conflict. Oudergewoonte bestuurden de andere kapittels in de stad het Utrechtse bisdom immers mee. Dat was echter een unieke toestand vergeleken met an- dere bisdommen, en dus was het te verwachten dat het Domkapittel telkens weer probeerde de elders geldende hoofdrol te gaan spelen, maar even vanzelfsprekend was 't dat de andere kapit- tels zich daartegen met hand en tand te weer stel- den. Beide partijen wendden zich daarom in 1315 tot de universiteit van Orléans die destijds een beroemd juridisch centrum was. Voor de bestude- ring van „het oude Utrechtse gezelschapsspel vier plus één is één", zoals de schrijfster de functione- ring van de hoogste bestuurslaag in het bisdom omschrijft, bieden de afgedrukte adviezen èn haar uitvoerige inleiding belangrijk materiaal. •
De bijdrage van Alfred M. M. Dekker, Three un-
known ,,Cantilenae Martinianae" fay Georgius Ma- cropedius: a contribution to the study of the Utrecht Carmina scholastica, ter ere van het 500- jarig jubileum van het Stedelijk Gymnasium ver- schenen in Humanistica Lovaniensia (XXIII, 188- 227 ), bevat eveneens bronnen, namelijk de tekst van enkele tot nog toe onbekende liederen die deze rector van de Hiëronymusschool voor zijn leerlingen dichtte en toonzette en die zij op de vooravond van het St.-Maartensfeest plachten op te voeren. Meestal behandelde Macropedius daarin religieuze thema's, maar één van de tot nu toe bekend geworden liederen is een lofzang op de stad Utrecht. Dekker vermoedt dat het in de jaren 1541-1545 geschreven is, en vindt het een in dit door humanisten veel bedreven genre uitstekend werk. |
||||||||||||||||
WIE WEET WAAR? (2)
|
||||||||||||||||
De tweede
opgave in de puzzelreeks heeft ook betrekking op de stad Utrecht. Weet u waar het is? Uw oplossing kunt u - uiterlijk 11 juni - sturen aan de Vereniging Oud-Utrecht, Alexander Numankade 199 te Utrecht. Onder de goede oplossingen zal opnieuw een Hornhovius- kaartmap verloot worden. |
||||||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||||
Wie enkele jaren geleden de rondleiding van Haak-
ma Wagenaar heeft meegemaakt, waarbij hij aan buiten- en binnenkant van de Domtoren als een detective de bedoelingen van de bisschoppelijke torenbouwers naging om hen als vestingbouwers te ontmaskeren, of wie alleen maar in de pers heeft gelezen dat hij deze boeiende visie heeft vastge- legd in een memorandum aan Burgemeester en Wethouders van Utrecht, in wier opdracht hij de bouwgeschiedenis van de Domtoren moest onder- zoeken met het oog op de inmiddels afgesloten herstellingen, heeft wellicht iets aan de volgende mededeling. Zijn „Memorandum Domtoren", in drie delen - „Architectuur en bouwgeschiedenis", „De |
||||||||||||||||
38
|
||||||||||||||||
De Hof pomp
|
||||||||||||||||||
Uiteraard is het in het Latijn gesteld, wat helaas
het genot voor de meeste huidige lezers toch wel sterk bemoeilijkt. - Zou een Oud-Utrecht-lid zich niet tot een vertaling geroepen voelen? - Verder bevat Dekkers inleiding de nieuwste gegevens over Macropedius en een overzicht van alle lie- deren voor de jaarlijkse opvoering door de Latijnse scholieren. |
||||||||||||||||||
In de jaren 1837 en 1838 is het gebouw van het
Provinciaal Gerechtshof, op de hoek van de Ham- burgerstraat en de Korte Nieuwstraat, geheel verbouwd naar een ontwerp van de architect C. Kramm. De eerste steen werd op 2 september 1837 gelegd en de inwijding van het nieuwe ge- rechtsgebouw vond op 28 september 1838 plaats. In de conciërgewoning aan de Korte Nieuwstraat bevond zich een welput, die vanouds bekend was als de „Hofpomp". Toen de plannen voor de verbouwing van het
Hofgebouw bekend werden, vreesden de om- wonenden dat de pomp, waar zij tot dan toe hun - uitstekende - water uit hadden geput, zou gaan verdwijnen. Deze vrees maakten zij bij het stads- bestuur bekend. Aangezien het terrein van het gerechtsgebouw, waar de pomp zich nu eenmaal bevond, eigendom van het Rijk was, zonden Burgemeester en Wethouders van Utrecht op 25 mei 1837 een brief aan Gedeputeerde Staten. Hierin werd meegedeeld, dat de bewoners van de Korte Nieuwstraat, „benevens die van een ge- deelte der Hamburgerstraat en Trans sedert onheugelijke tijden, niet alleen het ongestoorde gebruik van de gezegde pomp gehad hebben, maar dat als een bewijs van hunne aanspraak daarop, zij voor het onderhoud derzelve een jaar- lijksche uitkering hebben betaald, dewelke bij hen door eenen A. Kuilenburg werd uitgehaald en bij den tijdelijken conciërge van de regtbank van eersten aanleg overgebragt. Wij gevoelen wel, dat zoodanig als nu het plan bestaat tot de gedachte vertimmering, de voorschreven pomp op de tegen- woordige plaats, niet wel zal kunnen blijven, maar dat er toch middelen zouden zijn aan te wenden, waardoor het gebruik der pomp ten behoeve der regthebbenden te behouden is, het geen wij van te meer belang achten bij de bekendheid, dat men in den omtrek aldaar zeer slecht water heeft, en er zelfs sommigen zijn, die hetzelfde geheel mis- sen, terwijl zoals bekend is de gedachte pomp zeer goed water oplevert..." Verplaatst
Op 30 juni ontving men van het College van Ge-
deputeerde Staten bericht, dat „zij niet ongenegen zijn aan het verlangen te voldoen". De pomp zou naar de westzijde van het gebouw worden ver- plaatst en de omwonenden konden er - onder een aantal voorwaarden - gebruik van blijven maken. Die bepalingen waren de volgende: 1. diegenen, die van de pomp gebruik wensten te maken, moesten zich hiertoe opgeven. Men was |
||||||||||||||||||
Over de ridderhofstad Bolenstein te Maarssen is
in het 23e nummer van La Maison d'Hier et d'Aujourdhui respectievelijk De Woonstede door de Eeuwen heen (sept. 1974) een korte beschrij- ving te vinden van de hand van H. Besselaar. Min- stens zo belangrijk als de tekst dunken mij de vele illustraties, die niet alleen bestaan uit oude afbeel- dingen en moderne foto's maar ook uit de recon- structietekeningen van de eigenaar, architect B. O. van den Berg, die de bouwgeschiedenis verduide- lijken. L.v.T. |
||||||||||||||||||
WIE WEET WAAROM?
|
||||||||||||||||||
ADVERTENTIE.
FRANKEN. GULDENS. PONDEN!
8. HEEFT ZE.
Hl. WEET HET.
VIKTUM YOBILIT iT.
ltOi:ii. ER BUITEN.
DE DAG BREEKT AAN. EENMAAL. |
||||||||||||||||||
FRANKEN. GULDENS. PONDEN!
$• HEEFT ZE.
lf. WEET HET.
VlltllH N0BIL1TAT.
KOEL. ER BUITEN.
SE DAG. AANBREKEN DOET HIJ . EENMAAL. |
||||||||||||||||||
Deze twee raadselachtige advertenties trof
de heer G. Smilda, Wolter Heukelslaan 58, aan in de Utrechtsche Provinciale & Stads- courant van december 1854. Mocht één van de lezers of lezeressen van het maandblad in staat zijn de betekenis hiervan te doorgronden, dan houdt hij zich graag aanbevolen voor de oplossing! G. ]. R.
|
||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||
In juli 1846 besloot Gedeputeerde Staten om, „door
de voortdurende ongesteldheid van den hoog- bejaarden buurtschout der Korte Nieuwstraat, L. van der Wolk, vooral sedert het overlijden van diens zoon", het beheer over de pomp op te dragen aan de conciërge van het Hofgebouw, wiens woning „onmiddellijk nabij de voorsz. Hof- pomp gelegen is". In 1871 onderzocht de Gezondheidscommissie de
kwaliteit van het water van de openbare pompen. Uit dit onderzoek bleek, dat het water uit de pomp aan de Korte Nieuwstraat zonder bezwaar te drin- ken was. Omstreeks 1884 werd een begin gemaakt met de
aansluiting van een groot aantal pompen op de waterleiding. De aan de Staat toebehorende pomp op het terrein van het Gerechtsgebouw viel hier- buiten: zij werd in juli 1890 voor het openbaar gebruik afgesloten. G. 1. Röhner
Bronnen:
Broers, Historische wandelingen.
Van der Monde, Straten, stegen enz.
laarverslagen gemeente Utrecht.
Collectie Rechtskundige Rapporten G.A.U.
Notulen Burgemeester en Wethouders.
Van de hofpomp is geen enkele afbeelding te
achterhalen.
|
||||||||||||
verplicht om ten behoeve van het onderhoud
van de pomp jaarlijks één gulden te betalen; 2. als de pomp verplaatst was, zou er een afge-
sloten kast omheen komen. De gebruikers moesten op eigen kosten een sleutel van deze kast laten maken; 3. na gebruik van de pomp moest de kast afge-
sloten worden. Als men dit zou nalaten, werd men „verstoken van het genot van de pomp"; 4. de gebruikers van de pomp zouden hun sleutel
aan niemand mogen afgeven. Er werd een lijst opgesteld van potentiële belang-
stellenden en bewoners van totaal 29 huizen ver- klaarden zich schriftelijk akkoord met deze voorwaarden. De buurtschout van de Korte Nieuw- straat, L. van der Wolk, werd aangesteld om tegen een „perceptieloon" van 15 0e jaarlijkse bijdrage van ƒ 1,— op te halen en af te dragen bij de provinciale griffie. In januari 1839 - de verbouwing van het Gerechts-
hof en de verplaatsing van de pomp waren inmid- dels voltooid - gaven vier ondertekenaars te kennen af te willen zien van het gebruik van de pomp. Zij weigerden dan ook de hen aangeboden sleutel. Burgemeester en Wethouders verzocht daarop aan Gedeputeerde Staten om te willen adviseren hoe in dit geval en in toekomstige soortgelijke gevallen gehandeld moest worden. Uit het antwoord bleek, dat Gedeputeerde Staten van mening was dat het Rijk - als eigenaar van de pomp - èn de intekenaars een wederzijdse ver- bintenis waren aangegaan, die niet eenzijdig kon worden verbroken. Op de vraag wat te doen met eventuele toekomstige verzoeken tot gebruik- making van de pomp, werd geantwoord dat der- gelijke belangstellenden afgewezen dienden te worden. Op 7 maart 1839 berichtte B. & W. aan G.S. dat de bewoners „zich niet zullen onttrekken aan de voldoening der jaarlijkse kosten van onder- houd dier pomp". Voorwaarden
Maar hiermee was nog geen einde gekomen aan
de problemen rond de Hofpomp. Op 5 september 1839 diende de kamerbehanger A. A. F. W. van Zuijlen, een bewoner van de Korte Nieuwstraat, bij B. & W. een verzoekschrift in waarin ook hij toestemming vroeg om van de pomp gebruik te mogen maken. Opnieuw werd aan Gedeputeerde Staten advies gevraagd. Het antwoord was nu gunstig: .....dat wij er alzoo niets tegen hebben,
dat door of van wegen UEdA aan dien persoon
een sleutel der gezegde pomp worde afgegeven mits hij zich onderwerpe aan de voorwaarden waartoe de overige bruikers zich indertijd hebben verbonden". In november 1839 vond dezelfde procedure nog een keer plaats bij de aanvraag van Wijnand van Driel uit de Abraham Dolesteeg. |
||||||||||||
Petite histoire
|
||||||||||||
Utrechtscbe Provinciale en Stads-courant
AMERSFOORT den 11. Februari 1853 — Te Amersfoort had zondag in het huisgezin van J. van der Hoven eene vergiftiging plaats. De huisvrouw had den geel-koperen deksel van een koffijkan in de snijbonen gedaan, om deze eene ligt groene kleur te geven. Het ge- hele gezin van 8 personen was vergiftigd. Dr. A. de Jong, bij tijds geroepen, is het even- wel gelukt, dit huisgezin in 't leven te behou- den. |
||||||||||||
Utrechtsche Provinciale en Stadscourant
UTRECHT den 29. September 1851 — Eenige ingezetenen van Vreeswijk zien verlangend uit naar eenen bekwamen en fatsoenlijken MED. DOCTOR, welke geen gebruik maakt van sterkendrank, en zich ook weet te onthouden van verkeerden omgang met vrouwen, zulk een geneesheer zoude voorzeker alhier goede praktijk bekomen. Eenige ingezetenen van Vreeswijk. |
||||||||||||
40
|
||||||||||||
Klootschieten
Geliefd spel gaf te veel hinder |
||||||||||||||||||||||||||
Klootschieten is een oude volkssport, die volgens
de bekende folklorist J. ter Gouw in de vorige eeuw naast balslaan, kegelen, klotsen, ringrijden, beugelen en boogschieten tot de geliefde spelen van het Nederlandse volk behoorde '), Nu geniet deze tak van sport nog slechts bekendheid in het oosten van het land: Twente en een deel van de Graafschap (Zutphen)2). Deze sport wordt daar nog hartstochtelijk beoefend en er bestaan ver- schillende klootschietersverenigingen, die in de winter, wanneer de gewassen van het land zijn, onderlinge wedstrijden organiseren. Zij strijden dan verbeten om een gouden of zilveren kloot, beker en/of medailles. De kloot is een harde houten bal, die door zes
pillen lood dwars door het hout van de kloot is verzwaard. Het spel wordt door twee partijen ge- speeld. Vooraf is door wederzijdse partijen monde- ling afgesproken, waar en wanneer de wedstrijd zal worden gehouden, hoeveel deelnemers er aan mee zullen doen en hoe groot de afstand zal zijn waarover de kloot moet worden gegooid. De kloot - vrij zwaar - wordt onderhands gegooid. De werper neemt een aanloop van circa 10 a 15 meter, springt dan hoog op en werpt met een krachtige uithaal van zijn arm de kloot zo ver mogelijk weg. De arm waarmee wordt gegooid strijkt hierbij dicht langs het lichaam. Dit is de voorgeschreven manier van gooien. Het zogenaam- de slingeren is niet toegestaan. Winnaar is de man, die zijn kloot in het geringste aantal worpen het eerst over de eindstreep werpt. Na afloop van het klootschietersfestijn wordt het feest besloten met een maaltijd, waar dan dikwijls herinneringen aan vorige wedstrijden en behaalde overwinningen worden opgehaald. |
De overwinning werd gevierd met het drinken van
veel bier en/of iets straffers uit een klein glaasje. Dit veroorzaakte nog wel eens luidruchtigheid, die soms ontaardde in een fikse vechtpartij. Kloot- schieters waren gauw aangebrand en de clubeer werd fel verdedigd. Keuren en verbodsbepalingen van stadsbesturen
Bij de toenemende bevolking in de steden en be-
timmering veroorzaakten deze spelen, vooral het klootschieten, hoe langer hoe meer overlast. Het spel vereiste veel ruimte voor de spelers en de zware kloot was nog wel eens een gevaar voor wandelaars en andere voorbijgangers. Er werden dan ook verbodsbepalingen door de overheid uit- gevaardigd die het klootschieten moesten tegen- |
|||||||||||||||||||||||||
Py/-i ircipc Op 6 juli kunnen we een
kijkje nemen bij de opgra- vingen door stadsarcheo- loog Hoekstra op het Vree- burg, 's Avonds om 7 en 8 uur zal een groep van 20 mensen kunnen worden rondgeleid. Kaartjes vanaf vandaag bij de Discus
('s maandagsochtends gesloten), Minrebroe- derstraat 25, Utrecht (buiten Utrecht-stad ook telefonisch 315070). Bij overtekening zal er in augustus nogmaals zo'n rondleiding plaatsvinden (zie juli-nummer). Over de herhaling van de excursie naar Het Loo meer nieuws in het volgend nummer. |
||||||||||||||||||||||||||
nummer 6
|
juni 1976
|
|||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||||
oud-utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
||||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
Dr. D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: ƒ30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
H. Sneijder, Oasedreef 2, Utrecht, tel. (030) 61 60 91, eindredactie.
Mej. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62)2 26, historie
Oasedreef 2.
|
||||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||||
41
|
||||||||||||||||||||||||||
gaan. Eerst werd het verboden binnen de stad of
vaste, later ook buiten de stad of poorten. Te Leiden werd in 1463 door de vroedschap een keur uitgevaardigd, waarbij het verboden was dit spel binnen tien roeden afstands van een kerk, klooster, gasthuis of een geestelijk gesticht te beoefenen. Kloosterlingen en zieken klaagden, dat zij hinder hadden van het lawaai dat gemaakt werd door spelers en omstanders tijdens het spel. In 1485 was dit het geval ook in Deventer. In de Middeleeuwen had men buiten de steden dikwijls de beschikking over een groot open veld. Daarom legde men kolf-, kegel- en kaatsbanen aan, waar deze volksspelen werden gehouden en waar ook het schieten met de kloot plaatsvond. Deze banen zijn nagenoeg allemaal verdwenen. Slechts enkele oude straatnamen herinneren aan die spelen. Utrecht heeft zijn Maliebaan behouden al vinden er sinds onheugelijke tijden geen balspelen meer plaats. Een maliebaan is een kolfbaan en een malie is niets anders dan een houten kolf waar- mee in de maliebaan geslagen werd. Het wandelend publiek had veel last van deze spelen, die meestal op zondag plaats vonden en druk werden bezocht. De vroedschap van Utrecht zag zich dan ook meermalen genoodzaakt een verbodsbepaling tegen dit spel uit te vaardigen, want het regende klachten van de gegoede bur- gerij, die op zondag ongestoord op de Maliebaan wilde kunnen wandelen en converseren met elkaar. Deze verbodsbepalingen hielpen echter niet. In 1763 en wel op 17 mei van dat jaar volgde nogmaals zulk een verbod: „tegens het werpen van klooten tot verhindering der wandelaars. Schout, burgemeesters en die van den gerechte der stad Utrecht, zijn van mening dat niettegen- staande ernstige waarschuwingen, men sig weder- om begint te verstouten des sondaags geduuren- de den godsdienst, langs de straaten en wegen binnen de stad met eetwaren en snoesteryen om te roepen en dat ook in de kerken, gedurende predikatiën en andere publieke plaatsen, daar cate- chisatie wordt gehouden veel geraas en rumoer wordt gemaakt en ongeregeldheden voorkomen tot kleinachting (d.i. minachting) van de openbare godsdienst en grote ergernis van velen". De verkoop van eetwaren en snuisterijen was er niet alleen de oorzaak van dat deze keur werd uitgevaardigd, maar „de heeren van den gerechte zijn ook ontwaar geworden dat men tot verhinde- ring van de wandelaars, en anderen opnieuw onderneemt langs de Maliebaan, deser stads cin- gels en verdere wegen, niet alleen op den ge- melten dag des Heeren, maar ook op andere dagen met de kloot te schieten, met steenen als anders te werpen, te kolven, alsmede enz. ..." Op het platteland van Utrecht waren deze spelen ook bekend bij boeren en andere inwoners van de |
||||||||
dorpen en de kleine steden. Zij waren evenzo ge-
interesseerd in dat soort spelen als de burgerij in de grote steden. Het is echter moeilijk vast te stellen waar de spelen werden gehouden, al zijn er wel plaatsaanduidingen blijven bestaan waaruit is op te maken dat het kolven, kaatsen of kloot- schieten werd beoefend. Keuren en ordonnantiën die hierover meer licht zouden doen schijnen zijn er niet omdat van de spelen nauwelijks of in het geheel geen hinder werd ondervonden en zij niet werden verboden. Men had immers volop de ruimte om te spelen. Toch zijn er oude akten die hierover iets los laten en waarin namen genoemd worden, die in die richting wijzen. Te Soest vonden wij een tweetal koopaktes uit
1794, die doen veronderstellen, dat kolven vroeger ook in Soest werd gespeeld 3). In deze aktes wor- den de namen (toponymen) van twee akkers ge- noemd: de Rollebaan en het Kolfbaantje, beiden op de Eng gelegen, die echter in de huidige bebouwing zijn opgegaan. Kolven, kegelen en klootschieten zijn van de open-
bare wegen verdrongen en maakten plaats voor andere spelen, die om minder ruimte vroegen en minder gevaarlijk werden geacht voor de omgeving. Soest Engelbert Heupers ') 1. ter Gouw, De Volksvermaken (Haarlem, 1871)
blz. 30. 2) G. B. Vloedbeld, Klootscheeters Wedstried
(Enschede, 1969). 3) Deze aktes zijn in particulier bezit. Eigendom
van P. van den Breemer Azn. te Soest. |
||||||||
Tentoonstelling opgravingen
op het Vreeburg Vanaf 11 juni aanstaande wordt in een van de be-
nedenzalen van het Centraal Museum een kleine Aktua-tentoonstelling gehouden over de recente op- gravingen op het Vreeburg van de restanten van het kasteel Vredenburgh. De tentoonstelling geeft een kort historisch over-
zicht in beeld en woord van de geschiedenis van het fort en probeert daarna suggesties te geven voor de mogelijkheid om delen van de nu blootge- legde fundamenten te bewaren. Op de expositie zal men het verloop van het on- derzoek, dat staat onder leiding van de stadsar- cheoloog drs. T. J. Hoekstra, door middel van re- cente uit de bodem opgegraven voorwerpen en van korte wekelijkse bulletins van de stand van zaken, kunnen volgen. Televisie-opnamen van opgravingen en interviews
in de bouwput zullen door middel van video-ap- paratuur op de tentoonstelling te zien zijn. |
||||||||
42
|
||||||||
Gaan, blijven en komen
in bestuur en redactie |
||||||||||||||
Utrecht en wij herhalen die op deze plaats graag.
Gelukkig laat mej. Van Tongerloo dit maandblad voorlopig nog niet los! Wij zijn blij, dat zij zich bereid verklaarde deel van de redactie te blijven uitmaken, zodat we de initialen ,,L. v. T." voor- alsnog in de kolommen niet hoeven te missen. Wie wél de redactie van ons maandblad verlaat
per 1 juli a.s. is de heer H. Sneijder, die sinds januari 1973 optrad als eindredacteur en tevens de opmaak verzorgde. Hij deed dit met een grote inzet en toewijding, waarvoor wij hem zeer erkentelijk zijn. Ook bij hem was het de wens de spaarzame vrije tijd een andere besteding te geven, die de doorslag gaf tot zijn besluit. Opvolger van de heer Sneijder wordt het jeugdig
lid van de propaganda-commissie, drs. Casper Staal. Met vertrouwen zien wij zijn inbreng tege- moet en wensen hem veel voldoening met zijn werk ten behoeve van Oud-Utrecht. Ten slotte en volledigheidshalve de mededeling,
dat tijdens de ledenvergadering voorzitter en se- cretaris, die ook aftredend waren, werden herko- zen in hun functie. Namens het bestuur
A. H. R. Hoogezand Voorzitter |
||||||||||||||
Tijdens de algemene voorjaarsledenvergadering op
18 mei j.l. is, zoals aangekondigd, mej. drs. L. van Tongerloo als bestuurslid afgetreden doordat zij zich bij het aflopen van haar mandaat niet her- kiesbaar had gesteld Het bestuur heeft begrip voor haar argument, dat
zij - na een periode van 5 jaar - haar vrije tijd anders wil besteden, maar laat haar ongaarne gaan. Wij zullen haar inbreng in de vergaderingen, haar initiatieven vooral ook, missen. Eén daarvan is het memoreren in het bijzonder waard, nl. de Stichting „Stichtse Historische Reeks". Deze was haar idee, waarvan de verwerkelijking werd bevorderd en vooral versneld door het initiatief van het Pro- vinciaal Bestuur van Utrecht om t.g.v. 600 jaar Staten van Utrecht in 1975 een gedenkboek uit te geven. Onder de titel „Van Standen tot Staten" kon dit als eerste deel van de Reeks verschijnen. Het tweede deel is, hoe kan het anders, momenteel in voorbereiding. Tijdens de ledenvergadering is haar al dank ge-
bracht voor haar inbreng in het werk van Oud- |
||||||||||||||
De propagandacommissie
stelt zich aan u voor |
||||||||||||||
veranderingen waren het gevolg. Het meest zicht-
baar voor de ledon waren de nieuwe jasjes, waar- in Maandblad en Jaarboek verschenen; niet alleen trouwens het uiterlijk, ook de inhoud onderging een verandering: als het even kon werd bij de samen- stelling rekening gehouden met de actualiteit en het aantal illustraties werd sterk uitgebreid. Ook het excursieprogramma onderging merkbaar verandering; niet alleen de frequentie maar ook de mogelijkheden werden groter en de belangstel- ling steeg eveneens. Aan de presentatie van de vereniging naar buiten werd grote aandacht be- steed; belangrijke gebeurtenissen zoals het 850- jarig bestaan van Utrecht als stad en ons eigen 50-jarig jubileum werden aangegrepen om de aan- dacht te trekken en een flinke ledenaanwas was daarvan het gevolg. In die zeven jaar werd het ledental van 1000 gebracht op bijna 1600 leden. Een mooi resultaat! De kostenstijgingen bleven evenwel niet bepaald |
||||||||||||||
Maar weinig leden van Oud-Utrecht zullen weten,
dat het bestuur sinds ongeveer een jaar bijge- staan wordt door een commissie, die zich speciaal bezighoudt met de ledenwerving en alles wat daar- bij komt kijken. Het wordt dus wel eens tijd, deze commissie aan u voor te stellen. Zoals het een historische vereniging betaamt, dui- ken we daarbij eerst even in het verleden! Al jaren is het bestuur aan het werk om haar le- dental te vergroten en vooral jongere mensen aan te trekken; „vernieuwing en verjonging" was zo'n jaar of zeven geleden het parool, waarmee, toen een paar vacatures ontstonden, enkele jongere be- stuursleden werden aangetrokken en aangezet mee te helpen Oud-Utrecht aan te passen aan de eisen die een veranderende samenleving stelt. Nieuwe ploeg
Onder de bezielende leiding van de „senioren"
ging deze nieuwe ploeg aan het werk, en vele |
||||||||||||||
43
|
||||||||||||||
reikt. Om aan de dringende behoefte tussentijds
te kunnen voldoen werd een eenvoudig vouwblad vervaardigd in een kleine oplage, die op dit ogen- blik dienst doet. De plannen voor de definitieve folder zijn op dit moment zo ver gevorderd, dat de commissie begin september met de verspreiding denkt te kunnon beginnen, waarmee aan een jaren- lang schrijnende behoefte is voldaan. Ondertussen werd een begin gemaakt met het con- cretiseren van een paar goede ideeën: in februari werd begonnen met een advertentiecampagne, te- gen Pasen werd, in samenwerking met het Utrechts Nieuwsblad een puzzeltocht op touw gezet; aan de prijsuitreiking (zie foto) werd een propagan- da-avond verbonden die door vrijwel alle ruim 300 deelnemers werd bezocht en die 20 nieuwe leden opleverde; Oud-Utrecht doet mee aan de uitgave van een historische kalender, die in augustus op de markt komt en in de herfst hopen we zelfs een kwartetspel te kunnen gaan uitgeven, dit alles met het doel de naam en doelstellingen van Oud-Utrecht op grote schaal te verbreiden. Daarnaast zijn er nog tal van andere ideeën, die de ledenwerving moeten stimuleren. Een daarvan is de leden zelf, u dus, ertoe te be-
wegen zelf ook eens iets te doen. leder heeft im- mers in zijn omgeving wel een kennis, vriend, of familielid, waarvan vermoed zou kunnen worden dat hij of zij er wel voor zou kunnen voelen lid te worden van Oud-Utrecht. Nu weten wij wel, dat het niet iedereen gegeven is als colporteur op te treden en dat er allerlei redenen zijn, waarom men aan zoiets niet toekomt. De Propagandacommissie heeft dit probleem onder-
kend en heeft een speciaal „wervingsbriefje" op- gesteld, waarin op meer persoonlijke wijze dan in een folder kan gebeuren, aandacht wordt gevraagd voor onze vereniging. Graag doet de Propaganda- commissie hier een beroep op alle leden van Oud- Utrecht: wilt u ons een handje helpen, stuurt u dan eens de naam en het adres van iemand uit uw kennissenkring van wie u vermoedt dat er een potentieel lid van O.U. „inzit". Wij zorgen dan voor de verzending van zo'n wervingsbriefje naar het adres. Onze secretaris, dr. D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat te Utrecht, tel. 31 55 41 zal de namen graag in ontvangst nemen. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw hulp. Van de Propagandacommissie zult u in de toekomst naar wij hopen nog wel meer horen en vooral merken! E. L. S. Offringa-Boom
|
|||||||||||||
achter en ondanks herhaalde contributieverhogin-
gen en genereuze giften bleef het punt financiën zo'n groot probleem, dat het duidelijk was dat de vereniging alleen dan met vertrouwen de toekomst tegemoet kon zien, wanneer nogmaals binnen enkele jaren het ledental drastisch zou kunnen wor- den vergroot. Om even concreet te zijn, het be- stuur hoopt nog dit jaar op 1700 leden, terwijl in de toekomst een getal van 2000 als haalbaar wordt geacht. Zomaar vanzelf gaat dat natuurlijk niet, daar moet
iets aan worden gedaan; en omdat de eigenlijke bestuurstaken al omvangrijk genoeg geworden zijn besloot het bestuur een commissie in te stellen, die dit belangrijke punt en alles wat daaraan vast- zit, apart zou gaan behartigen. Mevrouw N. Schimmelpenninck van der Oye en de heren H. Bijlsma, A. van Hulzen, J. Schuttevaêr, G. Smilda en C. Staal werden bereid gevonden hun schouders onder dit werk te zetten en eind augus- tus 1975 begonnen deze vrijwilligers onder aanvoe- ring van onze toenmalige secretaris de heer H. Leeuwenberg met een degelijk grondwerk, bestaan- de uit het diepgaand van gedachten wisselen over de doelstellingen, het verleden en de toekomst van Oud-Utrecht. |
|||||||||||||
UN-adjunct-hoofdredacteur Timmers rijkt hier een
hoofdprijs uit aan de jongste winnares, de 8-jarige Joyce Scheidemans: een vliegtocht voor twee per- sonen boven Utrecht. (Foto: Roei Troost) Vele plannen werden gevormd, ideeën kwamen
naar voren, acties werden beraamd en toen de heer Leeuwenberg wegens zijn aftreden als secre- taris in het najaar werd opgevolgd door onderge- tekende, bleek zoveel voorbereidend werk te zijn gedaan, dat kon worden overgegaan tot inventari- satie van de plannen en een begin kon worden ge- maakt met de uitvoering. Het belangrijkste werk bleek te zijn het vervaardi-
gen van een nieuwe folder; geen eenvoudige op- gaaf, omdat binnen een beperkt budget toch een zo goed mogelijke uitvoering moest worden be- |
|||||||||||||
Redactieadres
Wij maken u erop attent, dat het redactieadres
vanaf 1 juli 1976 zal luiden: Alex. Numankade 199, Utrecht, tel. (030)71 18 14 (G. J. Röhner). |
|||||||||||||
44
|
|||||||||||||
De restauratie
van de Dombeiaard
In ons vorig maandblad publiceerden wij de eau-
serie die de heer Th. Haakma Wagenaar hield voor Oud-Utrecht en de UKV op 11 februari jl. De heer Haakma Wagenaar maakte ons attent op het ont- breken in de redactionele inleiding van de namen van de andere twee sprekers. Dat waren de heren Chris Bos en André Lehr. Van deze laatste expert volgt hieronder de tekst van zijn causerie. De negentiende eeuw was een periode van verval
voor de beiaardkunst. Speelklokken werden be- schouwd als gegeven grootheden met een onver- gankelijk karakter. In die tijd was dit voor een belangrijk deel terecht. Zo er al iets aan oude beiaarden werd gedaan, betrof dit steeds de in- richting (tractuur). Op het einde van de 19e eeuw ontstond er een
herwaardering voor de beiaardkunst. Het resul- teerde voor de Hemony-beiaarden in een duidelijke uitspraak: blijf van Hemony-klokken af; het zijn niet te evenaren kunstwerken; extreem: het zou van hoogmoed getuigen zelfs maar een aanmer- king op een Hemony-klok te maken; deze kunnen niet slecht zijn. Op het einde van de 19e eeuw werd in Engeland de
stemkunst herontdekt. Men vond de moderne ge- stemde klok echter killer van klank dan de klokken van Hemony. Men voerde als reden aan: oude klokken zijn gestemd in de reine stemming (hoewel niemand wist wat dit precies inhield); hedendaagse in de evenredig zwevende stemming. Men stelde dat die laatste stemming nivelleert en daarom mo- derne klokken minder mooi (zouden) klinken. Op het einde van de 19e eeuw werd de beiaard- bespeelkunst in Vlaanderen nieuw leven ingebla- zen. Men besefte dat voor een goede bespeling onder meer nodig is een perfect ingericht instru- ment. Men maakte de fout door de tractuur van de beiaard van Mechelen als de enig juiste te propa- geren. In dat kader werden vele beiaarden tussen de beide wereldoorlogen heringericht, naar het voorbeeld van Mechelen. Zodoende verdwenen oude tracturen op de schroothoop. Naar Hemony- klokken werd nog altijd en uitsluitend met ontzag gekeken en geluisterd. Er werd niets aan gedaan. Verandering
Na de laatste oorlog kwam geleidelijk aan veran-
dering. Men begon te beseffen dat niet alle Hemo- ny-klokken zo mooi zijn als een bewonderende blindheid doet vermoeden. Bovendien werden al- lengs de gevolgen van de luchtverontreiniging merkbaar. En ten slotte kwam vast te staan dat |
|||||||||||||
WIE WEET WAAR? (3)
Opnieuw hebben we
een plekje in de stad Utrecht voor u uitgezocht, dat dient als puzzelobject in onze reeks WIE WEET WAAR. Een kleine aanwijzing: de foto is gemaakt in de binnenstad en wel in de omgeving van het lanskerkhof. Oplossingen kunt u vóór 16 juli opsturen aan de Vereniging Oud-Utrecht, Alexander Numankade 199 te Utrecht. Onder de goede
oplossingen zullen een Hornhoviuskaartmap en drie mapjes prentbriefkaarten en stads- gezichten rond de eeuwwisseling verloot worden. Op de eerste ,,Wie weet waar" uit het april-
nummer van het maandblad zijn 14 oplossin- gen binnengekomen, die allemaal goed wa- ren. Het enige juiste antwoord is dan ook: Kromme Nieuwegracht 34 (St. Gregorius- school). Na loting is de prijs (een Hornhovius-kaart-
map) gegaan naar: R. L. H. M. Pijls, Dor- beendreef 44 te Utrecht. |
|||||||||||||
Zicht in 't Sticht
|
|||||||||||||
In het januarinummer heb ik de lof gezongen van
de tentoonstelling in museum Flehite, waardoor men eindelijk goed kennis kon nemen van de be- langrijke topografische collectie-Coenen van 's Gravesloot. Inmiddels blijkt deze tentoonstel- ling langdurig verlengd te zijn. Belt u toch maar wel voor alle zekerheid het museum (033 - 1 99 87), om te voorkomen dat u in juli misschien een ver- geefse reis zou ondernemen. Hoewel - als u het vergrote Flehite nog niet gezien zou hebben zou zo'n bezoek in geen geval een totale misser zijn. Verder ben ik er door een paar mensen op gewezen, dat er na de opening van de tentoonstelling wél een geïllustreerde catalogus is verschenen. Bij hetzelfde illustratiemateriaal als in de agenda-1976 van de vereniging Flehite biedt deze catalogus beknopte beschrijvingen, zonder opgaaf van afme- tingen en collectienummer. L. v. T.
|
|||||||||||||
45
|
|||||||||||||
Hemony de middentoonstemming gebruikte.
Rond de jaren zestig vindt de doorbraak plaats: men aanvaardt dat Hemony-klokken gestemd mo- gen en kunnen worden. Alleen op die wijze kan de consequentie van de luchtverontreiniging wegge- nomen worden. Gelijktijdig worden principiële vra- gen geïntroduceerd: in welke mate moet er her- stemd worden; welke klankafwijkingen kunnen ge- accepteerd worden; in hoeverre zijn wensen vanuit de historie met die vanuit de muziekpraktijk te ver- enigen. In de jaren zestig was alle aandacht op het restau-
reren van de klokken zélf gericht. De daarbij be- horende inrichting was vrijwel altijd eigentijds. Pas later brak het besef door dat niet alleen speel- klokken zo origineel mogelijk gerestaureerd moeten worden, doch bovendien de daarbij behorende in- richting, althans, wanneer men oorspronkelijke klanken wil beluisteren. Ook in dit opzicht kan een conflictsituatie ontstaan: v/at prevaleert, historie of muziek? Of zijn beide verenigbaar? André Lehr
Zie ook artikel in GAMMA, tweemaandelijks tijd-
schrift voor muziek en grammofoonplaten, 27e jg., nr. 6, nov.-dec. '75. |
het oog op het feit, dat de bekende gegevens stel-
lig kunnen worden aangevuld. 3. Pas in het laatste stadium kan dan worden
overgegaan tot hérplaatsing en/of restauratie van geveltekens, in de ruimste zin des woords. Met het oog op het onder 3 vermelde zullen de
geveltekens, die het eerst voor restauratie in aan- merking komen - en die men nu reeds kent - wor- den doorgegeven. De bedoeling is nl. om snel en zichtbaar voor de burgerij van de activiteiten van de werkgroep blijk te geven. G. J. R.
|
|||||||||||||
Middeleeuwen in
prentbriefkaart |
||||||||||||||
Onderstaande foto maakt deel uit van één van de
boeiendste fotoseries in het Gemeentelijk Archief, een reeks photographieën van de stad ca. 1870 door W. C. van Dijk gemaakt vanaf de eerste om- loop van de Domtoren in alle windrichtingen. Zij vormen te zamen een vrijwel compleet panorama en een bijzonder waardevolle documentatie. Dit geldt in de eerste plaats de gehele indruk en de sfeer. Een golvende zee van pannendaken waar alleen kerken, molens en bomen bovenuit steken. En een zee die begrensd is: achter de gesloten ring van hoog geboomte langs de singels begint |
||||||||||||||
Geveltekenfonds
|
||||||||||||||
Op 17 mei jl. heeft de eerste bijeenkomst plaats-
gevonden van de werkgroep, die zich zal gaan be- zighouden met de uitvoering van het gevelteken- plan. De tien aanwezigen besloten, dat de realisering
van het plan in drie fasen zal gaan geschieden: 1. Begonnen wordt met een zo uitgebreid moge-
lijke inventarisatie van alle geveltekens - gevelste- nen, uithangborden, muurankers, opschriften e.d. - die in de (binnen)stad te vinden zijn. Deze inven- tarisatie geschiedt door alle leden van de werk- groep, die elk een gedeelte van de stad zullen gaan onderzoeken. De verschillende gegevens zul- len op speciaal daartoe bestemde lijsten worden genoteerd. Deze eerste inventarisatie is vooral be- doeld om een indruk te krijgen van het aantal aanwezige geveltekens en van de staat waarin deze verkeren. Bovendien kan dan ook worden vastge- steld welke soorten geveltekens er zijn. 2. Vervolgens zal een - zo mogelijk tamelijk diep-
gaand - historisch onderzoek plaatsvinden naar de geschiedenis van huizen die voor een dergelijk his- torisch onderzoek in aanmerking komen. Dit met |
||||||||||||||
46
|
||||||||||||||
het landschap. Minstens even interessant zijn ook
de vele details. In grote lijnen is de middeleeuw- se en deels 17e eeuwse structuur van de stad gaaf bewaard gebleven: veel wijzigingen waren tot dan toe vrij oppervlakkig. Hetzelfde geldt ook voor de bebouwing. Aangevuld
Deze foto biedt een gezicht vanaf de Domtoren
naar het zuiden, op een zonnige middag omstreeks vier uur. Als houvast ziet men in het midden de Korte en de Lange Nieuwstraat. Op de voorgrond rechts staat nog juist het dak van Wed 5-7, waar- voor thans een restauratie in voorbereiding is, op de foto. Ter wille van de herkenbaarheid zijn dit huis alsmede Wed 3Aen 9 aangevuld tot op straat- niveau. Boven Wed 7 steekt nog een middeleeuws achterhuis met trapgevel uit. Aan de linkerzijde staat net het begin van de Trans op de foto, met op de hoek een 17e eeuws huis met trapgevel. Voor de rest wordt de onderhelft van de foto gro- tendeels in beslag genomen door het terrein van de voormalige Paulusabdij, waardoorheen kort na 1618 de Korte Nieuwstraat werd aangelegd. Duidelijk
Merkwaardig duidelijk demonstreert deze foto dat
deze straat eigenlijk altijd een nieuw element is gebleven in de veel oudere structuur van zijn mid- deleeuwse omgeving. Aan de linkerzijde treft men nog een groot deel van het abdijcomplex aan, dat het Gerechtshof tot behuizing dient. Ondanks de verbouwing door C. Kramm in 1837/38 tekenen zich nog duidelijk twee armen van de kloostergang af alsmede de daaraan gelegen abdijzaal (links) en tegen de zuidelijke arm de gebouwen aan het voorplein (pas in en na 1956 werd dit interessante complex grotendeels door nieuwbouw vervangen). Maar ook aan de rechterzijde ligt achter de 17e eeuwse schil, met z'n karakteristieke sprong even voorbij het midden, een veel oudere middel- eeuwse bebouwing. Vooraan ziet men een groot huis met trapgevels, en achter genoemde sprong ligt het huis „De Gaerde" (t.p.v. de huidige Regen- tesseschool) dat vanouds via een poort vanuit de Hamburgerstraat toegankelijk was. Achter dit wereldje begint de Lange Nieuwstraat
nog met op de hoek de trapgevel die Jan de Beijer in 1746 tekende. Rechts steekt de Lutherse Kerk alias Ursulakapel boven de huizen uit, links wat verderop de Catharijnekerk nog echt als klooster- kerk zonder de in 1901 toegevoegde toren en westelijke uitbouw. In het verschiet ziet men het zware singelgeboomte met daarvoor op een rijtje de Fundatie van Renswoude, het Agnietenklooster met kapel, en van de Klaaskerk niet veel meer dan de torens. Daarachter ten slotte de molen Kranen- burg aan de Kromme Rijn, terwijl in de verte de |
bossen van Amelisweerd de horizon vormen.
Ter vergelijking is een foto van de huidige situatie afgebeeld, genomen in mei 1976 vanaf precies hetzelfde standpunt. Met bedenke dat vrijwel alle grote verschillen dateren van de laatste 20 jaar! F. Kipp
|
|||||||||||
Nevenstaande foto en elf andere zijn als mapje
prentbriefkaarten uitgegeven door Oud-Utrecht en te verkrijgen voor f6,— bij de Gemeentelijke Archiefdienst, het I.C.U., het Centraal Museum en bij diverse boekwinkels. |
||||||||||||
Zó is het nu . . .
|
||||||||||||
Geertekerk
|
||||||||||||
Onlangs heeft het Bureau Voorlichting en Public
Relations van de gemeente Utrecht een boekje het licht laten zien, waarin de geschiedenis van de Geertekerk behandeld wordt. Dit boekje maakt deel uit van een serie uitgaven van het bureau Voor- lichting, waarin al eerder boekjes over de geschie- denis van Utrecht, over de Domkerk en de Pieters- kerk verschenen zijn. Mochten deze aardige en beknopte uitgaven nog
aan uw Utrecht-bibliotheek ontbreken, dan kunt u ze o.a. verkrijgen bij het I.C.U., Lange Jans- straat 5 en bij de Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199. G. J. R.
|
||||||||||||
47
|
||||||||||||
Opnieuw:
samenwerking historische verenigingen
|
|||||||||
Voor ons maartnummer schreef mevrouw Marx-van
Ankum een verslag over de bijeenkomst die haar kring, Loosdrecht, op 7 februari met een aantal historische verenigingen belegd had om tot een betere samenwerking te komen. Deze berichtge- ving werd door de Amersfoortse Courant van 13 april gesignaleerd. Zonder daarvan te weten organiseerde de afdeling
Utrecht van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland op 13 mei een dergelijke contactbijeen- komst in Amerfoort. Een paar jaar geleden had zij ook al zo'n initiatief ontplooid, maar dat is dood- gelopen. Intussen is er kennelijk meer behoefte aan kennismaking en samenwerking gegroeid. In dit kader mag ik dunkt mij best herinneren aan het initiatief van Oud-Utrecht uit 1974, waaruit de Stichting Stichtse Historische Reeks is ontstaan, een samenwerkingsverband van - tot nu toe - acht historische verenigingen en het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Weten- schappen. Regelmaat
Zowel op de Loosdrechtse als op de Amersfoortse
contactbijeenkomst kwam men nu tot het besluit om zoiets regelmatig te doen, bijv. twee keer per jaar. Ik opper maar, of de beide initiatiefnemers dan soms kunnen denken aan onderlinge afstemming van deze activiteit? In Amersfoort waren vertegenwoordigers aanwe-
zig van de afdelingen Naerdincklant, Utrecht en Vallei en Eemland van de AWN en van de histo- rische gezelschappen Baerne, Loosdrecht, Oud- Muiderberg en Oud-Utrecht, tussen Vecht en Eem, de Van de Poll Stichting, Vreeland Vroeger en Nu, en IJsselstein. Daar deze bijeenkomst bijna geheel anders van samenstelling was dan de Sypesteynse, nam de presentatie van elks activiteiten veel tijd in beslag. De rest van de agenda kwam dus wat in de verdrukking. Zo was binnen het punt „af- stemming van werkzaamheden" alleen ruimte om Baerne en de AWN-afdeling Vallei en Eemland te helpen om op z'n minst tot een goed contact op archeologisch terrein te komen. Een verzoek aan de Stichtse Culturele Raad om de provinciale bibliografie weer op gang te brengen, kon ik in zoverre meteen beantwoorden door de mededeling dat er juist verkennende besprekin- gen met dat doel begonnen waren. De afgevaar- digde van Oud-Muiderberg wist dank zij zijn lid- maatschap van diezelfde Raad in Noord-Holland te |
|||||||||
melden dat men in die provincie al hard bezig is met
zo'n bibliografie. Op een vraag naar betere documentatie onthulde
hij dat er in Haarlem binnenkort een documentatie- centrum ten behoeve van de Nederlandse amateur- historici te verwachten valt, opgezet door Spie- gel Historiael. Periodieken
Net als op Sypesteyn werden er ook verschillende
voorstellen gedaan om kennis te kunnen nemen van eikaars periodieken. Vanuit IJsselstein vroeg men of de Stichtse Culturele Raad niet voor ge- zamenlijke publikatiemogelijkheid zou kunnen zor- gen. Weer met die pet op, kon ik zeggen dat zo'n suggestie zelfs al naar de verenigingssecretariaten onderweg was. De Oud-Utrechters die de leden- vergadering van mei hebben bezocht, weten al dat ons bestuur dit plan heeft gelanceerd bij de SCR. Het is juist aan deze Raad gericht omdat die zeven jaar geleden reeds een aanloop daartoe heeft ge- nomen (zie Jaarboek Oud-Utrecht, 1973, 65). De hoofdzaak van het voorstel is, om het Maand- blad en de periodieken van de andere historische verenigingen te beëindigen en gezamenlijk een historisch tijdschrift voor de provincie Utrecht op te zetten. Alle deelnemende verenigingen zou- den hierin toch ook hun eigen gezicht kunnen be- waren, door specifiek op hun leden gerichte mede- delingen en artikeltjes bijv. op 4 pagina's in het hart van elk nummer op te nemen. Als voordelen van dit idoe kunnen o.a. genoemd worden: brede- re bekendheid met eikaars activiteiten, betere lay- out tegen minder kosten, grotere aantrekkelijkheid, ook voor deskundige auteurs èn voor adverteer- ders, terwijl het redactiewerk voor die verenigin- gen die eerder zelf een periodiek verzorgden min- der zou worden. Daar dit plan de mogelijkheid opent om een aantal
telkens terugkerende wensen te vervullen, werd de bijeenkomst gesloten met een ,,tot ziens op 23 juni in Utrecht". Dat is namelijk de datum waarop de SCR de verenigingen uitgenodigd heeft voor de bespreking van dat tijdschriftplan. Het is waarschijnlijk wel eens handig om de se- cretariaatsadressen van de bij de bijeenkomsten van dit jaar betrokken verenigingen bij de hand te heb- ben. Helaas kunnen ze door ruimtegebrek niet nu gepubliceerd worden. In het volgende maandblad zal dat wel gaan. L. v. T.
|
|||||||||
48
|
|||||||||
De Zeister paardentram
|
||||||||||||||||||||||||
Excursies
|
||||||||||||||||||||||||
Op 3 augustus laatste ge-
legenheid om de Vreden- burg te bekijken! Stads- archeoloog Hoekstra zal weer 2 groepen van 20 mensen rondleiden, om 6 en om 7 uur 's avonds. Verzamelen bij het hek tegenover Lampe. Op 5 augustus zal architect Haakma Wage-
naar voor liefhebbers een avondbeklimming van de Domtoren verzorgen, zodat men tegelijk de beiaard kan horen spelen. De maximaal 30 deelnemers moeten zich wel realiseren dat ze 70, misschien 90 meter hoog zullen klimmen. Verzamelen om 7.15 uur bij de ingang van de toren. Kaartjes vanaf vandaag bij de Discus ('s
maandagsochtends gesloten), Minrebroeder- straat 25, Utrecht (van buiten de stad ook tel. 030-315070). Voor de Vredenburg gratis, voor de Domtoren f 1,50. De excursie naar het Loo zal vermoedelijk
eind oktober worden herhaald. Nadere ge- gevens in het septembernummer. |
||||||||||||||||||||||||
De paardentram Utrecht-Zeist rijdt hier door de
Voorstraat, c. 1905. Foto: Top.atlas G.A.U. Op 19 mei 1879 werd de tramlijn van de Gildbrug
in de Biltstraat naar Zeist door de gemeentebe- sturen van Zeist, De Bilt en Maartensdijk officieel geopend. Op 20 mei gaf de krant er het volgende verslag van: De opening van den tramweg Utrecht-Zeist heeft
gister plaats gegrepen. Ten 10 uur vereenigden zich de direktie met den ingenieur van den weg, aannemers en eenige genoodigden aan de Gild- brug, Maliebaan, en vertrokken in twee groote rij- tuigen ',), uit de Haarlemsche fabriek der heeren Beijnen, elk met twee paarden bespannen. Deze rijtuigen zijn zwaarder dan de Brusselsche, die thans in de week in Utrecht gebruikt worden1), maar ze zijn even goed afgebouwd en verdienen den lof, die er algemeen aan wordt gebracht. De koetsiers en kondukteurs hadden zich met een rui- ker versierd; de flinke paarden waren net getuigd; alles zag er goed uit. Aan de Bilt werd het ge- meentebestuur afgehaald; te Zeist stond evenzeer het gemeentebestuur met den sekretaris, die mede instapten. Men deed toen nogmaals den toer naar de Gildbrug en terug naar Zeist. Op de beide dor- |
||||||||||||||||||||||||
juli 1976
|
||||||||||||||||||||||||
nummer 7
|
||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennii
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 6541.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17. Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f 30,—, gironr. 575520.
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030)3153 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26.
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||
49
|
||||||||||||||||||||||||
pen was uit bijna alle huizen en op de weg uit
verschillende buitens en woningen de vlag uitge- stoken, terwijl de bevolking overal haar belang- stelling in de onderneming te kennen gaf. Voor beide gementen en voor allen, die langs den weg woonachtig zijn, is de tramdienst dan ook van hoog gewicht; men ziet dit reeds vrij algemeen in en zal dat steeds meer en meer ondervinden. Te Zeist werd gedejeuneerd. Daarna werden de in aanbouw zijnde stal en bergplaats voor rijtuigen met woning, die weldra gereed zullen wezen, be- zichtigd, en werd door de heeren, die aan de Bilt en te Utrecht moesten zijn, de terugreis aangeno- men. De rit had telkens met goeden uitslag plaats. De
weg3j 's blijkbaar met beleid gelegd, de rijtuigen ]) zijn uitnemend goed, de paarden krachtig, de koet- siers geraken reeds gewend, alles belooft dus een goeden loop der zaken. Te Utrecht werden door elkaar per dag reeds 700 personen vervoerd2). Is de deelneming van het publiek naar Zeist in de- zelfde mate, dan mag men zich verheugen in de toekomst. De beide diligences naar Zeist *) hebben de staking van hun dienst reeds aangekondigd. Thans is de dienstregeling slechts voorloopig. In prijs en vertrekuren zal echter, als de Gildbrug gereed is, groote wijziging komen en zullen o.a. de prijzen van 't station naar de Gildbrug en van daar naar de Bilt en van de Bilt naar Zeist 10 cents elk zijn. Men is nu slechts in een overgangs- tijdperk. Nu kostte een rit eerste klas van Utrecht (Malie-
baan) naar Zeist of omgekeerd 45, van Utrecht (Maliebaan) naar De Bilt of omgekeerd 30 en van De Bilt naar Zeist of omgekeerd 25 cent; voor de tweede klas waren deze prijzen 30, 20 en 15 cent. Op 20 mei kon ook het publiek van de tram naar Zeist gebruik maken en op 1 juli van dat jaar reden |
||||||||||||||||
deze trams van het Utrechtse stationsplein over de
inmiddels gereed gekomen Gildbrug rechtstreeks door naar De Bilt en Zeist. Er was bij enkelen nog wel kritiek op het nieuwe
vervoermiddel. Zo zouden de rails te gevaarlijk zijn voor de rijtuigen en wagens en sommige voer- lieden hadden al door het breken van assen en wielen behoorlijke schade opgelopen. Koetsiers en voerlieden zagen bovendien de tram als een ge- duchte concurrent en en ze sarden soms de tram- bestuurders door lang op de rails voor de tram te blijven rijden, zodat de tram dan niet op kon schieten. Er waren er ook die vonden dat de maat- schappij te weinig trams liet rijden, terwijl anderen juist vonden, dat ze er te veel liet rijden. Ook waren er, die zich ergerden aan het gebel van de paardetram, waardoor volgens hen het veel te luid- ruchtig werd in de straten van de stad. Enkelen wensten zelfs Jan en Dieges (zie noot 4) weer te- rug. De Stichtsche Tramway Maatschappij deed echter
haar best en liet in de kermisweek van 21-26 juli 1879 zelfs nog 's nachts om 12 uur een tram van de Neude naar Zeist rijden. Weldra kon men de Zeister paardetram niet meer missen en bij het Utrechtse stadsbeeld van omstreeks 1900 is deze tram niet meer weg te denken. A. van Hulzen
|
||||||||||||||||
J. De tramwagens werden in het begin ook rijtui-
gen genoemd. 2. De paardetram, die sinds 28 april van het sta-
tionsplein naar de Gildbrug reed. 3. De tramweg, de rails.
4. De diligences van Paul Dieges, die sinds 1 mei
1850, en van lan van Wijk, die sinds 1863 van Utrecht naar Zeist hadden gereden. |
||||||||||||||||
Petite Histoire
|
||||||||||||||||
meente Bestuur bovengenoemde Jan van
Maurik heeft gecondemneerd in de boeten van twee zilvere ducatons, in gevolge 't Reglement op den 17 Januarij 1769 dien- aangaande gearresteerd; en is de voorsz. boeten door Jan van Maurik op den 2 Julij 1799 voldaan. Jan van Mauriks bakkerij lag aan de Dorps-
straat nr. 34 in De Bilt; thans is het een winkel van Moolenbeek's Bakkerijen. Ook het pand waar Anthonij van Mijdregt zijn bakkerij had - nu Dorpsstraat 18 - heeft nog steeds dezelfde bestemming. Daarin is op heden gevestigd Banketbakkerij Top vlh Dan. G. Wernsen. Voor een Jood" worden de ge- wichten 10, 15 en 50 gram vermeld; ver- moedelijk is in dit geval het laatste bedoeld. Een zilveren ducaton was ongeveer 3 gulden waard. De naam Van Maurik komt in De Bilt niet meer voor. Wel leven er nog diverse nazaten van Jan in het dorp. |
||||||||||||||||
Notulen van de vergaderingen van het ge-
recht Oostbroek en De Bilt cum suis. Op Maandag den 1 Julij 1799 is 't Gemeen- te Bestuur vergadert en open rechdag ge- houden. Is goedgevonden bij de bakkers op deesen
dorpe 't brood te gaan weegen, en is bevon- den dat 't brood bij Anthonij van Mijdregt in ordre was en de vereiste wigt of zwaarte had. Bij Jan van Maurik was volgens het zeggen van hem geen brood in huijs en is dus op dat moment aldaar geen brood gewoegen. Het Gemeente Bestuur evenwel, sustineerende dat Jan van Maurik nog brood in huijs had, heefd door een parteklier aldaar om brood gezonden en heefd hierop een witte wijts- brood van 2 pond ontfangen, dat door ge- melde Jan van Maurik was gebakken en ver- kogt. En is nadat het Gemeente Bestuur het zelve brood heeft gewoegen, bevonden dat 't 3H lood te ligt was, waaromme 't Ge- |
||||||||||||||||
50
|
||||||||||||||||
Werken aan functioneel gebruik
Stichting Interieur Jacobikerk
|
|||||||||||
De restauratie van één van Utrechts oudste ker-
ken, de Jacobikerk, bevindt zich thans in een zeer ver gevorderd stadium. Gezien deze ontwikkeling is het noodzakelijk dat een reeds jarenlang be- staand comité dat ijverde voor het aanbrengen van gebrandschilderde ramen in deze kerk iets van zich laat horen. De vraag moet worden gesteld: „Wat is er in die jaren gedaan en wat zijn de plannen?". Toen enige jaren geleden met de restauratie van de kerk werd begonnen, kwam ook het plan voor het aanbrengen van de gebrandschilderde ramen weer ter sprake. De plannen van het comité werden aan alle betrokken partijen voorgelegd en uit de daarop volgende besprekingen met o.a. de restau- ratiecommissie bleek, dat over het aanbrengen van deze ramen nog al grote onzekerheden bestonden van de zijde van Monumentenzorg. Het college van kerkvoogden der hervormde gemeente, de res- tauratiecommissie en de architect adviseerden dan ook te denken aan andere mogelijkheden met betrekking tot het besteden van de gelden die het comité beheerde. Impasse
De plannen van het comité raakten hierdoor in een
impasse. Het werd een onwezenlijke zaak gelden te blijven inzamelen voor een doel dat nooit zou kunnen worden verwezenlijkt. Er werd naar andere mogelijkheden gezocht om alsnog een wezenlijke bijdrage te kunnen leveren in het kader van de restauratie. Eind 1974 werd de oplossing gevonden in de op-
richting van een stichting onder de naam: „Stich- ting Interieur Jacobikerk". De doelstellingen werden als volgt geformuleerd:
„Het leveren van bijdragen aan, door het bestuur van de stichting nader te bepalen functionele on- derdelen, betrekking hebbende op het interieur van de Jacobikerk te Utrecht, overeenkomstig het oor- spronkelijk gebruik in, en in overeenstemming met de architectonische vormgeving van deze kerk, één en ander in overleg met de beherende instantie van die Jacobikerk." Het stichtingsbestuur heeft intussen plannen be-
raamd die zeer zeker belangstelling zullen krijgen. In eerste instantie gaan de gedachten uit naar het aanbrengen van een koororgel, waardoor o.a. muzi- kale evenementen een bijdrage kunnen gaan leveren aan het meer functioneel worden van oude kerk- gebouwen. Een luchter, naar het model van de reeds aanwezige te vervaardigen, is in bestelling. Het dagelijks bestuur van de Stichting bestaat uit de volgende leden: ing. J. Godschalk, Rotterdam, |
voorzitter; mej. drs. Y. Attema, Utrecht, secreta-
resse/penningmeesteresse.
Het bestuur meent hiermede te hebben gehandeld
naar de wensen van allen die achter dit doel staan,
maar ook namens hen die voorheen hun bijdragen
schonken of hun medewerking verleenden.
|
||||||||||
Interieur van de Jacobikerk, c. 1905
Foto: Top. atlas G.A.U. Door de oprichting van de Stichting is bovendien
een verantwoorde bestemming van de gelden ge- garandeerd. Bijdragen
Het bestuur verzoekt thans allen die menen op
doeltreffende wijze een bijdrage te kunnen leveren ter verwezenlijking van de gestelde doelen, daad- werkelijk en/of financiële hulp te verlenen. U kunt zich daartoe in verbinding stellen met de secretares- se, Springweg 130 b, Utrecht, tel. 030-3182 60, of uw bijdrage storten op girorekening nr. 614493 t.n.v. de Stichting Interieur Jacobikerk. Ing. J. Godschalk
|
|||||||||||
51
|
|||||||||||
BEIAARDCONCERTEN
Vaste bespelingen door de stadsbeiaardier Chris
Bos: • marktbespeling: iedere zaterdagmorgen van
11.00 tot 12.00 uur op het carillon van de Domtoren. • dinsdagavondbespeling: iedere dinsdagavond in
juni, juli en augustus van 19.30 tot 20.30 uur op het carillon van de Nicolaikerk. Inlichtingen over de Stichting Utrechtse Klokken-
spelvereniging en de programma's van de zomer- avondbespelingen: F. Kipp, Nieuwe Gracht 181, Utrecht, tel. 31 53 32. ZOMERAVONDBESPELINGEN
ledere donderdagavond in de zomer wordt er van
20.00tot21.00 uur een zomeravondconcert gegeven op het beiaard van de Dom of de Nicolai. |
|||||||||||||||||||
29 juli DOM
5 augustus DOM
12 augustus DOM
19 augustus NICOLAI
26 augustus DOM
2 september DOM
|
Jo Haazen, stadsbeiaardier
van Antwerpen Bernard Winsemius, stads- beiaardier van Haarlem Jacques Maassen, stads- beiaardier van Breda Chris Bos, stadsbeiaardier van Utrecht Roei Smit, stadsbeiaardier
van Deventer Chris Bos, stadsbeiaardier
van Utrecht |
||||||||||||||||||
Het nieuwe klavier van de Dombeiaard
(foto F. Kipp) |
|||||||||||||||||||
JOHAN
WAGENAAR 1862-1941
|
|||||||||||||||||||
WAT ZIJN SAMOUREUS-
SCHIPPERS? Er bestonden in Wijk bij Duurstede een tiental
verschillende gilden waaronder het gilde van de „Samoureusschippers". Wie waren zij, wat deden zij? Het woord „samoureus" schijnt vrij onbekend te
zijn. Slechts in een paar gedrukte bronnen komt het voor en dan nog onvolledig. De grote Van Dale geeft onder het trefwoord „samoreus": een soort grote aak voor de binnenvaart op Sambre en Maas. Dat is vrijwel alles wat ik ook elders gevonden heb. In oude archieven kwam ik slechts een paar keer het woord „samoureus" tegen in verband met de scheepvaart en dan in 't bijzonder op de grote rivieren, namelijk in het oud-archief van Veenen- daal. In Wijk bij Duurstede bestond tot mijn grote verwondering zelfs een gilde, waarin de „samou- reusschippers" waren ondergebracht. Volgens vriendelijke mededeling van de conserva- tor van het Rijksmuseum ,.Nederlands Scheepvaart Museum" te Amsterdam, de heer J. A. van den Bergen, behoort de samoreus tot de categorie rivierschepen, later ook wel „keulenaars" ge- noemd; de naam „samoreus" is een samentrekking van Sambre en Meuse. Van genoemde heer ont- ving ik de hierbij gaande afbeelding. Behalve turf |
|||||||||||||||||||
In het april-nummer van dit Maandblad is van de
hand van mejuffrouw A. F. Bax een artikel versche- nen over Johan Wagenaar, de Utrechtse musicus. Dit naar aanleiding van het feit dat zij in het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling over zijn werk had ingericht. De expositie was aldaar te zien tot en met 2 mei en op initiatief van mej. Bax heeft de Gemeentelijke Archiefdienst het plan op- gevat om ook in Utrecht, Wagenaars geboortestad, een overzicht van zijn leven en werk te geven. Het is de bedoeling de inhoud van de Haagse ten- toonstelling over te nemen en aan te vullen met materiaal uit de Utrechtse archieven. De resultaten hiervan kunt u gaan bekijken van 18 juli tot 27 augustus bij de Gemeentelijke Archiefdienst Alexander Numankade 199 Werkdagen van 10.00 tot 16.00 uur |
|||||||||||||||||||
52
|
|||||||||||||||||||
_ k
|
|||||||||||||||||||
vervoerden de samoreuzen hout volgens Nic. Wit-
sen (1671), terwijl Le Comte naast hout enige tien- tallen algemene koopmansgoederen noemt. Het waren dus vrachtvaarders in 't algemeen.') Dat zij zich in de 17e eeuw ook te Veenendaal op- hielden in de tijd van het vervenen, behoeft ons daarom niet te verwonderen. Hieronder volgt een uittreksel van een Wijkse or-
donnantie van 1637 2). De aanhef luidt: Ordonnantie waernaer de samoureusschippers haer luijden int lossen vanden torff alhier aen landt comende sullen hebben te reguleren. Art. 1 Geeft de volgorde aan wanneer de Samoureusen
aan lant comen om torff te lossen. Art. 2 Bepaalt dat de eerste samoureusschipper alhier
aen lant comende 't sij bij avont ofte des morgens (sijn inhebbende turff vercocht wesende) twee da- gen aenden anderen sal lossen ten waer dat het den tweeden dagh sondagh, bededagh off eenen anderen hijligen dage ware in welcken gevalle hij cal vervolgen des daeghes daeraen. Art. 3 Bij slecht weer zodat het lossen niet kan plaats
vinden zal de tijd waarin het werk stilligt aangete- kend worden en wanneer de regen aanhoudt, zal de volgende dag verder worden gelost tot de twee dagen die voor het lossen toegestaan zijn, zijn verstreken. Art. 4 In het geval 2 turfschepen van 1 schipper na el-
kaar aankomen en tussentijds een derde schip van een ander, dan zal de eerst aangekomen schipper zijn tweede schip bij beurte lossen mits dat d'eer- ste aengecomene met lossen sullen voorgaen. Art. 5 Ende sal een lichter (een soort vaartuig van gerin-
ge diepgang o.a. tot vervoer van de lading uit grotere schepen) met torff geladen d'helft vande tijd tot lossinge genieten die de samoureusen toe- geleijt is, ende gaen bij beurte als voornoemt. Art. 6 Ende bij soo verre twee geladen turf... (helaas is
pag. 101 uitgescheurd, zodat de rest van dit artikel tot en met art. 13 ontbreekt). Art. 14 Sullen alle de schippers die eenige turff tot Wijck
willen lossen hem gehouden wesen naer de in- houde deses te reguleren, op poene (= boete) van te verbeuren bijde contraventeur telcken reijse een oudschilt tot prouffijte vande keurmeesters. Art. 15 Wanneer geschillen tussen de schippers betreffen-
de het lossen niet kunnen worden bijgelegd, dan zullen de keurmeesters in deze arbitreren, en die in ongelijcken wort bevonden sal vervallen inde boete voorscreven, welke boete door de keur- meester zal worden geheven ende uijtgepandt. Art. 16 Alle kwesties zullen lopen over de keurmeesters
die daertoe geauthoriseert ende gecommitteert |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
sijn.
Deze punten zijn bij de regierders deser stede
Wijck geresolveert en zij verordonneren bij deze een iegelijcken samoureusschipper hun daernae te reguleren op de poene daerinne begrepen. Aldus gearresteert ende geresolveert bij nieuwen ende ouden raad op den VII November 1637 ende gepu- bliceert opden XXI December des selven jaers. Onder stont in kennisse van mij
Secretaris ende was onderteekent
G. Schaghen 1637.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Samoureus (foto: Ver. Ned. Hist. Scheep-
vaartmuseum, Amsterdam) De betekenis en de doelstelling van het begrip sa-
moureusschippers is met het voorgaande thans wel volledig verklaard. Het was een categorie van binnenschippers, die naast turf ook hout en andere stukgoederen vervoerden, voornamelijk langs de grote rivieren tot in België. Hun vaartuigen waren grote platboomde aken met weinig diepgang 3). Reeds op 28 juni 1579 had dit gilde een dergelijk stuk van het stadsbestuur ontvangen, de „Ordon- nantie van den magistraat op het schuitenvoer- dersgilde". In 1623 en 1745 zijn hieraan nieuwe bepalingen toegevoegd 4). Jammer genoeg is deze perkamenten brief volgens de ambtenaar archief- zaken der gemeente Wijk bij Duurstede, de heer L. C. J. M. Roupe van der Voort, echter bezwaar- lijk te copiëren. Zeist H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 1. Dit blijkt ook uit het in noot 4 genoemde - on-
beholpen en beschadigde - 18e-eeuwse stuk, waarin o.a. staat: Voort sal men om alle vrach- ten werpen. 2. Oud-archief te Wijk bij Duurstede, inv. nr. 28,
Ordonnantieboek (1557-1688), 1 dl. in drie af- zonderlijk gepagineerde stukken, 3e stuk, pag. 100. 3. Zie op het trefwoord ,,keulenaar" in Van Dale.
4. Oud-archief Wijk bij Duurstede, inv. nr. 621,
opgeborgen bij charterreeks nr. 31. Onder inv. nr. 622 berust nog een onvolledig 18e-eeuwse stuk, getiteld „Augmentatie van de schippers- gildebrief". |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie weet waar (4)
De nieuwe opgave in onze fotopuzzelreeks WIE
WEET WAAR is - dachten wij - niet zo moeilijk. Het is opnieuw een afbeelding van een plekje in de Utrechtse binnenstad, waar u ongetwijfeld al vele malen langsgelopen bent. Uw oplossing kunt u vóór 18 augustus sturen aan: Redaktie Maandblad Oud-Utrecht, Alex. Numanka- de 199 te Utrecht. Onder de goede inzendingen zullen opnieuw een
Hornhovius-kaart en drie mapjes prentbriefkaarten van Utrecht rond de eeuwwisseling verloot wor- den. Het juiste antwoord van puzzel nr. 2 was: Breed-
straat 1. Na loting onder de acht goede oplossin- gen is de prijs (een Hornhovius-kaart) gegaan naar: F. J. Harms, Com. Houtmanstraat 26 te Utrecht. |
|||||||||||||
M 75 EN SANDWIJCK
|
|||||||||||||
wijck vormt nu een nieuw voorbeeld om te kun-
nen constateren dat dit gelukkig niet voor niets gebeurd is. Want zoals het College van Bestuur op 25 mei jl. aan de Universiteitsraad schreef, „ten departemente was onder invloed van het monu- mentenjaar 1975 grotere belangstelling gerezen voor de instandhouding en restauratie van monu- mentale gebouwen in het bezit van rijksinstellin- gen. Eind 1975 bleek men met betrekking tot Sand- wijck bereid de mogelijkheden van bijzondere fi- nanciering te bevorderen, indien de universiteit met plan tot restauratie zou komen". Het stelde daar- om voor, het eerder genomen sloopbesluit te her- roepen en een renovatieplan op te stellen. De tijden veranderen, en wij in hen ... dit voorstel is op 23 juni als hamerstuk door de vergadering van de Universiteitsraad afgehandeld! Bij dit plan zal ook onderzocht moeten worden hoe het huis en het landgoed, dat al sinds 1966 bij de hortus in gebruik is, door de universiteit benut kunnen worden. In het huis kan natuurlijk geen bureau of instituut ondergebracht worden waarbij sterke uitbreiding te verwachten valt. Om voorbarig enthousiasme te voorkomen vermeld
ik er wel bij dat de financiële regelingen voor de restauratie, die in het universiteitsblad ,,U" van 30 april jl. op 3 a 3'/2 miljoen geschat werd, nog alle- maal gemaakt moeten worden. Maar er is tenmin- ste weer hoop voor Sandwijck. L.v.T.
|
|||||||||||||
Wie de laatste maanden eens langs Sandwijck
reed, zal misschien wel gedacht hebben: dat wordt er ook niet mooier op; nou ook nog dichtgetim- merd; zou het het lot van 't Kalfje gaan delen? Gelukkig mag het planken front van dit huis als signaal van een betere toekomst begrepen worden. De afdeling bouwzaken van het universiteitsbureau heeft in november 1975 dit werk, tegelijk met het waterdicht maken van het landhuis, namelijk uitge- voerd bij wijze van „noodverband" om het ge- bouw voor verder verval te behoeden. Of het „verband" goed werkt, wordt sindsdien regelmatig gecontroleerd. Is de universiteit dan „om"? Enkele jaren geleden
dachten haar bestuursorganen toch alleen maar aan sloop? Een protestbrief van onze vereniging daartegen (Maandblad, 46 (1973) 58) werd ten ge- volge van die vastberaden opstelling op 3 juli 1973 door het College van Bestuur slechts voor kennis- geving aangenomen. Pas de ministeriële weigering om het huis en de overige bebouwing op het land- goed aan de Biltsche Grift van de monumentenlijst af te voeren, remde deze plannen af. Terwijl de universiteit vergeefs naar een koper zocht die haar van dit lastige object zou verlossen, werd 1975 tot monumentenjaar verklaard. Sand- |
|||||||||||||
54
|
|||||||||||||
Boekenschouw
|
de Gouden Eeuw, waarin de stad nog driemaal ver-
groot werd. De kaarten, die dit hele proces toelich- ten niet alleen, maar ook op hun eigen manier ver- tellen, zijn een wonder van nauwkeurigheid en dui- delijkheid. Node missen wij een moderne stads- plattegrond, die voor de niet ingewijde de herken- baarheid mogelijk gemaakt zou hebben. Het raamwerk van de straten, de wegen en de ves- tingwerken heeft de schrijver gevuld met de be- woners, die hij laat zien in hun aantal, hun be- drijfsbezigheid en in hun godsdienstige leven. De vele kaarten vertellen op deze punten beter het verhaal van de menselijke activiteiten dan de tekst, die tot bijzaak wordt. De schrijver heeft de wind in de zeilen gehad: Lei-
den is een betrekkelijk jonge stad met een door- zichtige, weinig ingewikkelde plattegrond, die zich geleidelijk uit één voorstedelijke kern en één naast- gelegen nederzetting ontwikkeld heeft. De ver- schillende middeleeuwse en latere uitbreidingen zijn goed gedocumenteerd uit de rijke bronnen, m.n. het stedeboek sinds 1348, de inbrengboeken 1540-1811 en het Register Vetus, het oude register uit 1585. Deze voordelen heeft de auteur grondig en uitputtend benut. Onvermijdelijk kleven er Schönheitsfehler aan het
imposante werk. De uiteenzettingen zijn zelfs voor een ter zake geschoolde lezer moeilijk te volgen. Raadselachtig bijv. is de verwijzing naar een con- cordantieregister op bladzijde 87 en nogmaals bij de kaart en 7a en 7b, dat met de beste wil van de wereld niet terug te vinden is en ook in de opgave van bronnen en litteratuur niet genoemd wordt. Evenzo wordt op bladzijde 85 verwezen naar „bij- lagen" zonder verdere aanduiding. Op bladzijde 187 o.a. wordt de Middeleeuwse maat van de roede niet nader verklaard; vergelijking met andere ste- den of met onze tijd wordt daardoor onmogelijk. De belangrijke vraag hoe hoog de torens waren wordt op bladzijde 254-257 alleen beantwoord voor de toren Oostenrijk; jammer van de nauwkeurige tekening op schaal! Van de weinige drukfouten valt alleen te vermelden dat dr. ir. J. C. Visser ouder was dan wij wol dachten, aangezien hij al in 1865 een artikel publiceerde (litteratuur bij kaart 2). Ten slotte was een kleine handleiding hoe dit werk moet worden gebruikt welkom geweest even- als een concluderende samenvatting. Alles te zamen genomen een boeiend boek, een goudmijn van informatie; ieder die zich voor stads- geschiedenis interesseert, zal dit dankbaar be- amen. ;. E. A. L Struick
|
||||||||||
Het formidabele werk van Van Oerle en zijn part-
time medewerkers te bespreken is te vergelijken met een bergtocht aan de hand van een ervaren klimmer, die tegelijk een ongewoon deskundig geo- loog is. De hele geschiedenis van de rotsforma- tie herleeft voor de beide wandelaars naar de top, waar zij, voldaan en vermoeid, genieten van het grandioos gezicht op al het schone en interessante wat in een lange ontwikkelingsperiode tot stand is gekomen. En dan gaat de recensent weer naar beneden met zijn rijkdom aan kennis, ervaring en inzicht om zijn belevenissen uit te bazuinen. In 35 jaar hard en grondig werk is een diepgravend beeld gegeven van 1700 jaren sociaal gebeuren in de Leidse stedelijke gemeenschap. Geen enkel as- pect is overgeslagen, niet één detail ontbreekt in de systematische opbouw, men kan zich eigenlijk alleen maar verbazen dat het mogelijk was zo'n compact resultaat te leveren in 460 bladzijden tekst en in 59 veelzeggende kaarten. Wij mogen in Nederland trots zijn op dit werk, dat door allure en grondigheid zo wat alles overtreft wat op dit ge- bied is verschenen. Zelfs vergelijkbare studies zo- als van Visser over Schoonhoven en Delft, van Rörig, Keyser en Frölich - om maar enkele werken te noemen - evenaren ondanks alle verdiensten de hier behaalde resultaten niet. Met eindeloos ge- duld, met scherp inzicht en met voortreffelijk kar- tografisch werk is de ontwikkelingsgang vanaf het prille voorstedelijke begin verteld en getekend. Vernuftig is de methode om van buitenaf de oud- ste stadskern te benaderen en pas daarna de groei vanuit de oorsprong te tonen. Het verhaal begint in de Romeinse tijd met een beschrijving van het landschap waar voor het eerst de mens greep op begint te krijgen. Wij zien het landschap groeien, waarin een voorstedelijke kern - de burcht op een eilandje in de Rijn - gevormd wordt. Stap voor stap kan de lezer dan het ont- staan van de stad en de 7 verschillende stadsuit- breidingen op de voet volgen. Deze betrouwbare reconstructie van de verschillende processen is geleverd door het gebruik van al het beschikbare bronnenmateriaal en met een weergaloos geduld en vermogen tot combinatie van gegevens. Fantasieën of onlogische gedachtensprongen, die maar al te vaak dit soort werken ontsieren, zijn niet binnen geslopen in de sluitende redeneringen. Verder behandelt de schrijver de voorsteden, de stadsvrijheid en de stadsverdediging om te beslui- ten met - hoe kan het anders? - de spannende gloriedagen van Leidens beleg en ontzet. Opge- lucht vervolgen wij dan onze reis door de tijd naar |
|||||||||||
H. A. van Oerle, Leiden binnen en buiten de stads-
vesten; de geschiedenis van de stedebouwkundi- ge ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan het einde van de Gouden Eeuw. 2 delen, E. ]. Brill, Leiden, 1975, f360,—. |
|||||||||||
55
|
|||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ARCHEOLOGIE
EN
12 NUMMERS
|
||||||||||||||||||||||||||||
Excursies
|
||||||||||||||||||||||||||||
Over de herhaling van
de excursie naar het Loo volgen in septem- ber nadere mededelin- gen. Eind oktober of begin
november hopen we nog een bezoek te brengen aan Montfoort, waar weer een gedeelte van de Johannitercom- manderij gerestaureerd is. Ook daarover meer in het septembernummer. |
||||||||||||||||||||||||||||
Het is de redaktie een groot genoegen wéér een
omvangrijk nummer te kunnen aanbieden, en dat nog wel in de zomer, terwijl het de laatste jaren om financiële redenen noodzakelijk was geworden dan een of twee afleveringen over te slaan. Dit nummer dankt zijn omvang aan het verslag van
de provinciaal archeoloog over de eerste jaren van zijn werkzaamheden, 1970 en 1971. Uiteraard houdt deze kroniek de belofte in zich dat er meer zullen volgen. Bovendien is het de bedoeling dat de stadsarcheoloog, wiens werk in 1972 begon, zich volgend jaar bij deze verslaggeving zal aan- sluiten. Voor de beide archeologen is hieraan het plezierige aspekt verbonden, dat hun verslagen een ruimere opzet en verbreiding kunnen krijgen; zij hopen de achterstand in enkele jaren in te lopen, om daarna zo kort mogelijk na elk jaar de kroniek over de archeologische aktiviteiten te laten volgen. De redaktie meent met deze nieuwe rubriek die grote groep lezers een genoegen te doen die in archeologie geïnteresseerd is, terwijl zij alle leden weer het oude aantal van twaalf maand- bladen kan bezorgen. Financieel wordt dit groten- deels mogelijk gemaakt door de respektieve werk- gevers van de archeologen, provincie en gemeente Utrecht. L. v. T.
|
||||||||||||||||||||||||||||
Wat is de
toekomst voor
Kasteel Amerongen
en wat doet de
Stichting
Utrechtse Kastelen Het stond onlangs in de krant: „Verkoop dreigt
voor kasteel Amerongen" en ,,Erfgenamen willen geld zien". De voorzitter van de N.C.M. (Stichting Nationale Contactcommissie Monumentenbescher- ming), de heer H. J. L. Vonhoff, burgemeester van Utrecht, betrok het lot van kasteel Amerongen in zijn openingsrede van de Nationale Monumenten- studiedag 1976 op 3 juni ].l. te Utrecht, gehouden in het bijzijn van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, mr. H. W. van Doorn. Een belangrijk punt dus. Maar een antwoord op de vraag, wat de toekomst
voor kasteel Amerongen is, werd nog niet gegeven. En de tijd dringt. Ook de Stichting Utrechtse Kastelen kan dat ant-
woord (nog) niet geven, hoewel haar doelstelling toch is de in de provincie Utrecht aanwezige kas- |
||||||||||||||||||||||||||||
9
jott 1976
|
||||||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||||||
nummer ,
|
||||||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: |
||||||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Uittenbogaard. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tei. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f 30,—, gironr. 575520. mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030)3153 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26.
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||||||
Administratie:
Redactie: |
||||||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||||||
57
|
||||||||||||||||||||||||||||
: • ■ "
|
|||||||||||
■'t:.
|
|||||||||||
Kasteel Amerongen (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg)
|
|||||||||||
een geringe jaarlijkse bijdrage (minimum f 10,—)
begunstiger van de Stichting te worden. Reeds velen maakten van de mogelijkheid gebruik hun belangstelling voor het Utrechtse kasteel daad- werkelijk te tonen. Maar nog steeds te weinig voor het vele en belangrijke werk dat gedaan moet worden. Na de eerste jaren van oriëntatie lijken nu de jaren van „doen" te zijn aangebroken, dankzij een permanent secretariaat en fiscaat die voor een hechte, administratieve bodem zorgen, twee consuls die het veldwerk doen en een slag- vaardig bestuur. De Stichting heeft daarbij echter de morele steun nodig van velen, mede om zich bij de drie overheden rijk, provincie en gemeente en het publiek sterk te maken. De Stichting heeft ook graag u als begunstiger binnen haar organisatie. Aanmelding kan geschie- den bij het secretariaat, Maliesingel 5 te Utrecht (tel. 030-31 93 98) of door inzending van het bij deze aflevering van het Maandblad Oud-Utrecht gevoegde invulformulier. Vleuten J. F. K. Kits Nieuwenkamp *) De redaktie wil hierbij graag wijzen op een
recente concretisering van deze doelstelling, en wel de Beknopte geschiedenis van de Ridderhof- stad Den Ham te Vleuten, verzorgd door de schrij- ver van bovenstaande oproep. Met een beschrijving van het verleden en de huidige staat van de toren en van zijn restauratie en een overzicht van de bewoners is dit rijk geïllustreerde boekje voor slechts f 2,50 verkrijgbaar bij het secretariaat van de Stichting. |
|||||||||||
telen en historische landhuizen in de ruimste zin,
met de daarbij behorende omgeving te behoeden voor verval en ondergang en te bevorderen, dat deze kastelen en historische landhuizen een pas- sende bestemming behouden casu quo verkrijgen. Het behoeft niet veel betoog, om aan te tonen, dat hierbij veel werk is te verrichten: wie kent niet de problemen rondom Sandwijck, Nieuw Amelisweerd, Heemstede, Hamtoren, Vuylcoop, Duurstede, Heren- wege enz. Daarvoor zet de Stichting Utrechtse Kastelen zich
in, opgericht op 24 december 1969, als jongste loot aan de stam der provinciale kastelenstichtin- gen (Stichting Vrienden van de Gelderse Kastelen, de Overijsselse Kastelenstichting en de Limburgse Kastelenstichting). De Stichting tracht haar doel te bereiken door o.a.
het opmaken en bijhouden van een inventaris van de in de provincie aanwezige en verdwenen kas- telen, alsmede het samenstellen van een zo vol- ledig mogelijke documentatie van de betrokken objecten; het wekken van belangstelling voor de kastelen en het bevorderen van de studie van hun geschiedenis; het uitgeven van studieresultaten en monografieën betreffende kastelen *) en het orga- niseren van excursies, lezingen en tentoonstel- lingen. Voorts kan als middel om het doel te be- reiken gebruikt worden het verwerven van de eigendom van kastelen en het beheren en onder- houden daarvan. Om genoemd doel te kunnen bereiken dient de
Stichting zich gesteund te voelen door sympathi- santen, die dat kenbaar kunnen maken door voor |
|||||||||||
58
|
|||||||||||
ARCHEOLOGISCHE KRONIEK VAN DE
PROVINCIE UTRECHT |
|||||||||||||
over de jaren 1970-1971
samengesteld door W. J. VAN TENT, proviciaal archeoloog
|
|||||||||||||
Inleiding
Al lang werd van verschillende zijden de vraag
gesteld, of het niet mogelijk was een kroniek te doen verschijnen van archeologische vondsten en publikaties in de provincie Utrecht. Een dergelijke kroniek bestond tot dusver niet. Wel levert de provinciaal archeoloog elk jaar trouw een verslag in bij het provinciaal bestuur, maar dit is een ambtelijk stuk, slechts bedoeld voor intern gebruik. Dit laatste niet omdat het zo geheim is, maar om- dat het veel droge details over administratieve werkzaamheden bevat, die voor de louter archeo- logisch geïnteresseerde lezer nauwelijks van be- lang zijn. Trouwens, wie toch behoefte voelt om deze verslagen te lezen, kan ze vinden in de Jaar- verslagen van de Rijksdienst voor het Oudheid- kundig Bodemonderzoek, vanaf 1971. Een oplossing is nu gevonden, doordat de redactie van het Maandblad Oud-Utrecht zich bereid heeft verklaard zijn pagina's voor de provinciaal archeo- loog open te stellen. Het resultaat is deze eerste kroniek, die de jaren 1970 en 1971 behandelt. Gehoopt wordt, dat er nog vele zullen volgen, en dat de achterstand kan worden ingehaald, hetzij door voorlopig meer kronieken per jaar te laten verschijnen, hetzij door meer dan één jaar per kroniek te behandelen. Tenslotte mag niet onver- meld blijven, dat het provinciaal bestuur deze nieuwe opzet mogelijk maakt door ruime finan- ciële hulp. Een kroniek vermeldt voornamelijk de gebeurte-
nissen (onderzoekingen, vondsten, publikaties), die in de verslagperiode hebben plaats gevonden. Het zal echter blijken, dat nu en dan ook oudere vondsten worden genoemd, met name, indien zij nog niet eerder aan de provinciaal archeoloog bekend werden. Men moet verder beseffen, dat een kroniek als deze de functie heeft van een summier overzicht, niet, althans niet in de eerste plaats, van een definitieve publikatie van vondsten en onderzoekingen. Alleen wanneer het gaat om een enkele geïsoleerde vondst, of om een zeer klein onderzoek, kan een uitgebreidere behandeling elders achterwege blijven. In alle andere gevallen dienen de korte berichten in de kroniek slechts ter signalering; voor serieus geïnteresseerden wijzen zij bovendien de weg hetzij naar een meer |
gedetailleerde publikatie, hetzij naar de documen-
tatiegegevens van de ROB, te Amersfoort, of van het provinciaal depot, te Utrecht. Tenslotte moet nog worden vermeld, dat de stad Utrecht op deze plaats in het geheel niet zal worden besproken: te zijner tijd zal namelijk de stadsarcheoloog, drs. T. J. Hoekstra, in dit zelfde tijdschrift een stede- lijke archeologische kroniek het licht doen zien. De berichten, waarbij aan het eind geen auteur Is genoemd, of waarbij de naam van de provinciaal archeoloog is vermeld, zijn voor verantwoordelijk- heid van de samensteller van deze kroniek. Voor zo ver mogelijk, is bij elk vondstbericht de huidige verblijfplaats van de vondsten (DEP) opgenomen. Aan het eind van het artikel is een verklaring van de afkortingen opgenomen. De foto's zijn alle af- komstig van de ROB. Enkele tekeningen zijn ge- maakt door medewerkers van de tekenkamer van deze Dienst, de meeste door de heer F. Kneefel, medewerker van de stadsarcheoloog. Uit de kroniek zelf blijkt wel, hoe groot en onmisbaar het aandeel van de Utrechtse amateur-archeologen is geweest. Aan hen is deze kroniek daarom wel zeer speciaal gewijdl |
||||||||||||
Bijzondere gebeurtenissen
Op 1 januari 1971 trad de samensteller van deze
kroniek officieel in functie als provinciaal archeo- loog van Utrecht. De verslagperiode (1970-1971) behelst daarom niet alleen zijn officiële, maar ook zijn officieuze werkzaamheden in de provincie. Op 1 december 1971 werd in het Provinciehuis te Utrecht de Provinciale stuurgroep archeologie ge- installeerd. Deze stuurgroep heeft ten doel de provinciaal archeoloog van advies te dienen en zijn werk te begeleiden. Voorzitter is Mw. Mr. C. Ven- zelaar-de Boer, gedeputeerde voor cultuur. Van 9 december 1970 tot 15 maart 1971 werd in
het Museum Flehite, te Amersfoort, een tentoon- stelling gehouden, getiteld „Schoon gevormd en goed gebakken - 2000 jaar aardewerk". Er werd aardewerk geëxposeerd daterend uit de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling tot en met ca. 1900 n.C, gedeeltelijk afkomstig van Utrechtse vindplaatsen. Het geheel werd begeleid |
|||||||||||||
59
|
|||||||||||||
door een geïllustreerde catalogus, waaraan de
samensteller van deze kroniek meewerkte. Onderzoekingen, vondsten
en publikaties Deze rubriek is alfabetisch gerangschikt naar
gemeente. AMERONGEN
1. Even ten noordoosten van de Rijksstraatweg,
tussen Amerongen en Eist (U.), ontdekte Mw. Ch. H. Delfin, te Eist (U.), een tweetal mogelijke graf- heuvels. Zij werden opgemeten en gedocumen- teerd. De beide heuvels vormen waarschijnlijk een uitloper van de grote grafheuvelconcentratie in de gemeente Rhenen. Zie aldaar voor een verdere bespreking. 2. De Burgwal. Op een perceel bouwland, ten
zuidoosten van het sportpark ,,De Burgwal", werd door Mw. Ch. H. Delfin een groot aantal kleine aardewerkscherfjes opgeraapt. De vondsten lagen over het gehele perceel verspreid, maar con- centreerden zich in het noordoosten, waar het terrein, vóór de egalisatie door de gemeente, tot een kopje opliep. Bijna al het materiaal dateert uit de UZ: het is handgevormd, zacht gebakken, fijn gemagerd (soms met scherfgruis of organische bestanddelen) en draagt zelden versiering. Er zijn echter ook enige latere scherven bij: o.a. één, die mogelijk afkomstig is van een KAROL ruwwandige kookpot, en een aantal fragmenten (Paffrath, blauw-grijs en steengoed), die uit de 12e-15e eeuw n.C. dateren. Toen de gemeente Amerongen waarschuwde, dat
het sportpark „De Burgwal" over de vindplaats zou worden uitgebreid, leek het nuttig wat meer gegevens te verzamelen over de gesteldheid van het terrein. Op 21-10-1970 werden daarom twee kleine proefputjes gegraven, beide in de buurt van het eerder genoemde kopje. Het eerste putje leverde slechts een aantal elkaar versnijdende ME greppels op, in het tweede werd echter, onder een ongeveer 80 cm dik esdek, een duidelijke paalkuil waargenomen. Uit de vulling van deze paalkuil kwamen 3 randscherven (Afb. 1) en 15 wand- scherven van handgevormd UZ aardewerk. Op grond van alle bovenstaande gegevens mag
worden aangenomen, dat op dit terrein, onder een oud bouwlanddek van plaatselijk zeker 80 cm dikte, de resten van een UZ nederzetting schuil gaan. Over de grootte van de nederzetting valt niets definitiefs te zeggen. In westelijke richting worden nog UZ scherven gevonden tot aan de Rijksstraat- weg. Ten zuiden en ten oosten van ons perceel is het terrein bedekt door een laag vrij recent opgebrachte grond, afkomstig van een vuilstort- plaats, zodat oppervlaktevondsten geen uitsluitsel geven. Aan de noordzijde zal de situatie altijd wel |
||||||||
Afb. 1. Amerongen - De Burgwal: scherven uit
paalgat. Schaal: 1 : 4. |
||||||||
onduidelijk blijven, daar zich hier het sportpark
bevindt. LIT: W. J. van Tent, Amerongen, in: Nieuws-
bulletin KNOB 1970, afl. 12, *153-*154. DEP: prov. depot. BAARN
1. In de tuin Dillenburglaan 34, op de westhelling
van de Baarnse Berg, vond A. Houben een 3 cm lang stuk van de punt van een laat-NEOL dolk uit Limburgs-Belgische vuursteen. Het fragment heeft een D-vormige dwarsdoorsnede. De vlakke kant is niet bewerkt, de bolle kant geretoucheerd langs de randen en bovenop geslepen. Voor een datering komt de tijd der hybride bekers in aanmerking (ca. 2200-1900 v.C.). Rond Baarn komen deze vrij veel voor (Van der
Waals, Prehistorie disc wheels, 1964, fig. 14. Hier- aan toe te voegen 1d-beker uit Zeven Bergjes te Laren en zigzagbeker op de zuidoosthoek van Gooiland). Een vergelijkbare dolk van Limburgs- Belgische vuursteen stamt uit de zandgroeve GTO- Koppel naast de Zeven Bergjes te Laren (bruik- leen Farjon-Manssen in De Vaart te Hilversum). LIT: J. A. Bakker en R. R. Newell, Baarn, in: Nieuwsbulletin KNOB 1970, afl. 4, *42-*43. 2. Eembrugge. In april 1970 waarschuwde de
Grontmij, dat er een nieuwe, brede sloot werd gegraven aan de zuidwestrand van het terrein, waarin zich de resten van het al in de 13e eeuw genoemde kasteel Ter Eem bevinden. Ondanks de vrij ongunstige omstandigheden was het mogelijk, op ongeveer 70 m ten noordwesten van de nieuwe weg Baarn-Bunschoten, in beide slootwanden een uit horizontaal liggende zoden opgebouwde wal vast te stellen (Afb. 2). Deze zodenwal liep bijna precies noord-zuid en, had een breedte van onge- veer 3,5 m. Aan de oostzijde werd hij begeleid |
||||||||
60
|
||||||||
door een - loodrecht op de wal gemeten - ca.
7,5 m brede strook, waarin de profielen tot een diepte van minstens 1,5 m beneden het maaiveld bestonden uit donkere, venige klei, met veel houts- kool en puin. |
|||||||||||||
BUNNIK
|
|||||||||||||
1. Vechten. Al in 1969 was duidelijk, dat een
gedeelte van het terrein tussen het ROM castellum Fectio en Rijksweg 12 aan de wegenbouw zou moeten worden opgeofferd. In het kader van de uitgebreide reconstructiewerken aan deze weg zal namelijk op dit punt een oprit worden aangelegd. Daar juist hier nieuwe gegevens te verwachten v/aren over de nu geheel opgevulde Rijnarm, waaraan, zoals reeds bekend, Fectio was gelegen, en over de constructies langs de oever, werd een opgraving noodzakelijk geacht. Deze begon op 22 juni 1970 en duurde tot december van dat jaar, toen het wassende grondwater verder werken onmogelijk maakte. Wetenschappelijke leiding had de samensteller van deze kroniek, de dagelijkse leiding berustte bij de heren R. Woudstra en M. J. A. de Haan. beiden van de ROB. De opgraving besloeg een strookvormig terrein met een lengte van ruim 300 m. De breedte van de strook bedroeg bijna overal ca. 15 m. Alleen vlakbij de militaire afrit naar het 19e eeuwse Fort Vechten, die de oostgrens van het onderzochte terreingedeelte vormt, kon de opgraving ca. 25 m in zuidelijke richting worden uitgebreid (Afb. 3). |
|||||||||||||
Afb. 2. Baarn-Eembrugge: zodenwal bij kasteel
Ter Eem. De waargenomen verschijnselen doen denken aan
een wal met aansluitende gracht. Waarschijnlijk zijn zij een onderdeel van de grote schanswerken, die in de 16e eeuw rondom het kasteel blijken te liggen (zie D. Th. Enklaar, Een Stichtsch kasteel op het eind der Middeleeuwen, in Jaarboekje Oud- Utrecht 1928, 39-46, vooral afb. 1). LIT: W. J. van Tent, Eemnes (sic), in: Nieuws- bulletin KNOB 1970, afl. 12, *154. |
|||||||||||||
DE BILT
In augustus 1970 werd op het terrein van het
Meteorologisch Instituut door de heer J. W. H. Meijer, te De Bilt, een ronde ME waterput aan- getroffen. De bodem van de put lag op ca. 4,5 m beneden het huidige maaiveld. De put zelf was opgebouwd uit - soms duidelijk secundair ge- bruikte - baksteen; afmetingen: (onderste 1% m) 30,5 x 15,5 x 7,5 cm, (daarboven) 28/28,5 x 14,5 x 6,5 cm. De stenen in de bovenste lagen waren gemetseld met specie, die daaronder waren gebed in klei. De wand van de kuil, waarin de put was opgezet, bleek aan één zijde verstevigd te zijn door middel van verticale houten planken. Door de hele opvulling van de put heen werden scherven van blauw-grijs aardewerk en steengoed aange- troffen; datering: 14e-15e eeuw. Waarschijnlijk heeft de waterput behoord tot het Vrouwenklooster, dat hier tot het eind van de 16e eeuw heeft gestaan. |
|||||||||||||
Afb. 3. Bunnik -Vechten: situatie. 1. Plaats van
het ROM castellum; 2. zuidelijke oever van de ROM Rijn; 3. opgravingssleuf 1970; 4. weg van tufsteenblokken, opgegraven in 1969. In deze zuidelijke uitbreiding van de opgraving
werd de verwachte, ongeveer oostnoordoost-west- zuidwest verlopende Rijnbedding uit de ROM tijd inderdaad aangetroffen. De opvulling bestond deels uit alternerende laagjes zand en klei, afkom- stig van natuurlijke opslibbing, deels uit dikke, naar het noorden afhellende lagen sterk veront- reinigde, venige grond - kennelijk nederzettings- afval, die opzettelijk in de rivier was gestort. Vooral deze stortgrond leverde een overvloed van vondsten op, voornamelijk uit de 2e eeuw n.C. |
|||||||||||||
61
|
|||||||||||||
Hieronder bevonden zich veel voorwerpen van
metaal, zoals een bronzen emmertje (1e eeuw n.C-, Afb. 4), en van organisch materiaal, zoals een stuk leer met bronsbeslag (Afb. 5), die in het kennelijk zuurstofarme milieu goed bewaard zijn gebleven. Interessant was de vondst van een houten voor- werp, dat veel lijkt op een modern schaakstuk, een loper (Afb. 6). Over dit alles heen liep een bijna horizontale puinlaag, die o.m. aardewerkscherven uit de eerste helft van de 3e eeuw n.C. bevatte. Hoewel de bedding niet in haar geheel kon worden onderzocht, mag op grond van bovenstaande ge- gevens worden aangenomen, dat de Rijnarm, waar- aan Fectio heeft gelegen, rond 200 n.C. volledig was opgevuld, zowel door natuurlijke oorzaken als door menselijk ingrijpen. |
||||||||||
Afb. 6. Bunnik - Vechten: houten voorwerp.
In samenhang met de genoemde stortlagen werd
ook veel staand en liggend paalwerk aangetroffen. Het was gerangschikt in rechthoekig ombuigende rijen, loodrecht op en evenwijdig aan de oever (Afb. 7). Daar uit de profielopbouw duidelijk bleek, dat de rivier nauwelijks meer functioneerde, toen deze palen werden geplaatst, kunnen zij geen steigo - of kadeconstructie gevormd hebben voor het meren van schepen. Veel waarschijnlijker is, dat de palenrijen hebben gefungeerd als grond- kering in een laat stadium van de beddingopvulling. Wij moeten ons deze laatste dan voorstellen als een systematische, mogelijk perceelsgewijze uit- bouw van de zuidelijke oever, waardoor de rivier- arm tenslotte geheel werd afgedamd. Waarom men hiertoe overging, is niet duidelijk. Ongetwijfeld zal het verlangen naar landaanwinst (voor de burger- lijke nederzetting bij het castellum?) een belang- rijke factor geweest zijn. Militaire en waterstaat- kundige overwegingen kunnen echter ook een rol hebben gespeeld. Op een later tijdstip heeft het water zich opnieuw
een weg gebaand door de oorspronkelijke bedding, waarbij de ROM stortlagen gedeeltelijk zijn opge- ruimd. Het restant van deze doorbraak is een kronkelende, ongeveer oost-west verlopende p*roomgeul, die over de volle lengte van de op- graving kon worden vervolgd. De breedte was ca. 20 m, de diepte minstens 2 m. De opvulling be- stond onderin uit grind en grof zand, bovenin uit zavelige tot zware klei. De geschiedenis van het stroompje kon aan de hand van deze opeenvolging makkelijk worden gereconstrueerd. Het grind op de bodem van de geul wijst op hoge stroomsnelheden |
||||||||||
Afb. 4. Bunnik-Vechten: bronzen emmertje.
|
||||||||||
Afb. 5. Bunnik - Vechten: leer met bronsbeslag.
62 |
||||||||||
Afb. 7. Bunnik-Vechten: houtwerk in ROM Rijnbedding.
|
|||||||||
De datering van de doorbraakgeul biedt moeilijk-
heden. Zij versnijdt alle waargenomen verschijn- selen uit de ROM tijd, ook de al genoemde puin- laag uit de 1e helft van de 3e eeuw n.C. Zij moet dus na ca. 250 zijn ontstaan. Terminus ante quem is de tufsteenweg, die immers werd aangelegd, toen de geul al grotendeels was dichtgeslibd. Ook deze tufsteenweg is echter niet precies te dateren. Misschien mogen wij in dit verband den- ken aan de tijd kort na 722. In dat jaar kreeg namelijk de Angelsaksische zendeling Willibrord van Karel Martel de bouwvallen van het castellum Fectio ten geschenke (D. P. Blok, De Franken, 1968, 41). Het is niet onmogelijk, dat deze daarna zijn gebruikt als steengroeve voor de herbouw van de Utrechtse kerken, die door de Friese koning Radbod waren verwoest (D. P. Blok, ibid., 36-38). In dat geval zal een stevige weg door het drassige voorterrein hard nodig geweest zijn om het ver- voer op grote schaal van zware bouwmaterialen mogelijk te maken. De dwars gelegde stenen zijn ook eerder karakteristiek voor een ME dan een ROM weg (R. G. Collingwood and I. Richmond, The Archaeology of Roman Britain, 1969, 6). Vond- sten, die de boven ontwikkelde hypothese zouden kunnen bevestigen, zijn echter niet gedaan. LIT: (W. J. van Tent,) Van Steentijd tot Sticht, 1973/1974, vindplaats 19; W. J. van Tent, Excava- tions along the Limes, in: Berichten ROB 23, 1973 (1975), vooral 128-131. DEP: ROB en prov. depot. |
|||||||||
bij het ontstaan ervan: de doorbraak zelf zal dus
met tamelijk veel geweld gepaard zijn gegaan. De zavel tot zware klei in de hogere opvullingslagen tonen echter aan, dat de geul vrij spoedig zo ver moet zijn verland, dat er nog slechts een drassige laagte van overbleef. Het was nu duidelijk, dat de al in 1969 ontdekte weg van tufsteenblokken (Afb. 3, 4, en Afb. 8; zie verder: C. A. Kalee en W. J. van Tent, Vechten, gem. Bunnik, in: Nieuwsbulletin KNOB 1969, afl. 9, "101) gediend heeft om deze moerassige depressie, het laatste restant van de doorbraakgeul, te overbruggen. |
|||||||||
Afb. 8. Bunnik - Vechten: weg van tufsteenblokken.
|
|||||||||
63
|
|||||||||
2. Vechten. Tot de vondsten uit de brandplek in
de westelijke slootwand langs de Achterdijk (Nieuwsbulletin KNOB 1969, afl. 9, M00-M01) be- horen, naar eerst thans blijkt, vele aaneenpassende fragmenten van een door het vuur aangetaste am- foor (M. H. Callender, Roman amphorae, 1965, type 2). De door Callender (p. 12) genoemde amforen van
dit type dateren uit de tweede helft van de 1e eeuw voor-eerste helft van de 1e eeuw na Chr. Enkele voorbeelden kunnen in 72 (Pompeii) en tussen 90-130 (Caerleon) gedateerd worden. Tijdens een waarneming in december 1967 zijn onder meer enkele fragmenten van de amfoor, als- mede een fragment van een t.s.-bakje Drag. 35 (datering ca. 70-80) in het bewaard gebleven deel van de brandplek aangetroffen. Het merendeel van de scherven is door mevrouw M. de Bruyn en mevrouw P. M. Zwart, beiden te Bunnik, gevonden in uitgeworpen grond van de bermsloot. De brand- plek is waarschijnlijk grotendeels vergraven. LIT: C. A. Kalee en C. Isings, Vechten, in: Nieuws- bulletin KNOB 1970, afl. 3, *34-*35. 3. Vechten. De acht Romeinse munten van Clau-
dius II Gothicus en Gallienus, alsmede „een vrijwel compleet glazen balsamarium", waarvan door de „vinder" Vechten als vindplaats opgegeven was (Nieuwsbulletin KNOB 1960, afl. 8, M66), blijken niet uit Vechten afkomstig te zijn. LIT: C. Isings en C. A. Kalee, Vechten, in: Nieuws-
bulletin KNOB 1970, afl. 3, *35. 4. Vechten. Nabij het castellumterrein „De Burg"
zijn enkele jaren geleden door mej. M. Sikkema, te Arnhem, vele t.s.-fragmenten gevonden. Hier- onder bevinden zich een wandfragment Drag. 37 (versiering: boogschutter F. Oswald, Index of Figure Types on terra sigillata, type 268 en gras- pollen), Zuid-Gallië, datering: 80-90; wandfragment Drag. 37, stijl DIVIX. F (J. A. Stanfield and G. Simpson, Central Gaulish Potters, 1958, pi. 115- 116), Midden-Gallië, 160-195; twee wandfragmen- ten Drag, 37, La Madeleine, MA; bodemcentrum- fragment Drag. 15/17 of 18, stempel: OF PATRC, Patricius (i) (F. Oswald, Index of Potters' Stamps, 232-233), Zuid-Gallië, 70-90; bodemfragment Drag. 18 (wrsch.), stempel ]F PONTI (Oswald, o.c, 243), Zuid-Gallië, 70-90. Tot de vondsten behoort verder een maskerfrag-
ment van witgrijze pijpaarde. Bewaard gebleven zijn een groot deel van de neus, een deel van de mondopening en aanduiding van een snor. Door de heer C. G. Oostveen, pachter van een deel van „De Burg", is omstreeks 1966 een as van Caligula (37-41) gevonden. Vz. kop van Caligula n.l.i C CAESAR [AVG] GERMANICVS PON M TR POT; kz. Vest'a zittend "n.l., VESTA, S.C. RIC I, 117, nr. 30. LIT: C. A. Kalee, Vechten, in: Nieuwsbulletin
KNOB 1970, afl. 7, *68-*69. 5. Odijk. Bij de reconstructie van de Burgweg
bleek op ca. 1/2 m onder het weggebroken recente wegdek een „knuppelweg" te liggen van takken |
||||||||||
en stammetjes, die loodrecht op de richting van de
weg gerangschikt waren. Onder de „knuppelweg" bevond zich een ca. 20 cm dikke laag blauw-grijze klei, waaruit fragmenten gele baksteen en scherf- jes geglazuurd aardewerk te voorschijn kwamen. De weg moet dus na-ME zijn. De vondst werd gemeld door de heer L. M. J. de Keyzer, te Houten. |
||||||||||
COTHEN
|
||||||||||
1. De Dom. Op de al bekende oude woongrond
„De Dom", ten zuiden van Cothen, hebben de heren Kees Vernooy en Ad van Bemmel, beiden te Cothen, nieuwe vondsten gedaan, vooral bij het verbreden en opnieuw traceren van de sloot, die de vindplaats aan de zuidoostkant begrenst. De belangrijkste vondst is ongetwijfeld een bronzen follis op naam van Constantius Caesar (zoon van Constantijn), geslagen te Trier 330-332 n.C. Cf. RIC 540, officina I (determinatie Kon. Penning- kabinet, Den Haag). Hij kwam te voorschijn uit de vulling van een oudere, maar toch vrij recente sloot, waar boven genoemde nieuwe sloot ge- deeltelijk doorheen gegraven is. De munt lag dus niet in situ. Daar echter op dit terrein nooit grond van elders is aangevoerd, hoeft aan zijn herkomst van deze vindplaats niet getwijfeld te worden. Bij het uit de sloot afkomstige aardewerk over- heerst het inheemse, handgevormde materiaal. Het is zacht gebakken en fijn verschraald met zand of organische bestanddelen. Versiering (Kammstrich) komt één maal voor, besmijting een enkele keer. Normaal is opzettelijke ruwing van de beneden- wand. Van de randscherven is een aantal weer- gegeven in Afb. 9: zij zijn afkomstig van een kom- metje (Afb. 9, 1), een bord (Afb. 9, 2), situla- achtige schaaltjes (Afb. 9, 3-5) en wijdmondige potten (Afb. 9, 6-10). Alle afgebeelde scherven zijn donker gepolijst en waarschijnlijk verschraald met fijn zand. Datering: late UZ-ROM. Onder het draai- schijfaardewerk bevindt zich niet alleen enig ROM, maar ook KAROL materiaal, o.a. een wandscherf van Badorf-aardewerk met radstempelversiering en een randscherf van het type Dorestad V (W. A. van Es, Excavations at Dorestad; a Pre-preliminary Report 1967-1968, in: Berichten ROB 19, 1969, 183-207, vooral 201 en Fig. 21). Latere vondsten ontbreken evenmin, zoals blijkt uit een op het terrein gevonden koperen oord van de stad Roer- mond, geslagen 1606-1612 (determinatie Kon. Penningkabinet, Den Haag). Enige tijd later werden hier door de heer Kees
Vernooy nog wat scherven opgeraapt van de ge- ploegde akker: o.a. een randscherf van hand- gevormd UZ aardewerk, donker gepolijst en met fijn zand gemagerd (Afb. 9, 11), een randscherf van een terra sigillata bord Drag. 31/Lud. Tq (eind 2e eeuw-eerste helft 3e eeuw n.C.) en twee wand- scherven van het baksel Dorestad 14 (W. A. van Es, o.c, 201 en Fig. 22), de één met radstempel-, de ander met golflijnversiering (KAROL; Afb. 9, 12 |
||||||||||
64
|
||||||||||
Afb. 9. Cothen - De Dom: aardewerk. Schaal: 1 : 4.
en 13). Het nederzettingsterrein „De Dom" ligt op
de stroomrug van het z.g. Houtense systeem (De Bodem van Utrecht, 1966, 8). Deze strook hoge grond, die zich vanaf Wijk bij Duurstede, ten zuiden van Cothen langs, tot voorbij Houten uit- strekt, is vanaf de UZ een geliefd woongebied geweest. Er ligt dan ook een keten van oude nederzettingen op, die alle vondsten uit de latere UZ, de ROM tijd en soms latere periodes hebben opgeleverd. Van deze nederzettingen is „De Dom" zeker niet de minst belangrijke. LIT: W. J. van Tent, Cothen, in: Nieuwsbulletin KNOB 1970, afl. 12, *151-*152, en 1972, afl. 1, *16. DEP: prov. depot, munt bij Kees Vernooy. 2. Bij de ontgronding van een perceel oude boom- gaard tussen de Provinciale weg (oost) en de Trekweg, direct ten westen van de „Wilhelmina- hoeve", kwamen ROM grondsporen en vondsten aan het licht. Het perceel is gelegen op de Houtense stroomrug (zie boven), die hier een hoogte van ruim 4 m + NAP bereikt. De sporen werden onmiddellijk onder de 0,3 a 0,5 m dikke, doorwerkte bovenlaag zichtbaar in het schone rivierzand. Het interessantste grondspoor is wel een ca. 2 m brede en, gerekend vanaf het maaiveld, 0,7 m diepe greppel met ronde bodem, die bijna het gehele ontzande perceelsgedeelte kaarsrecht en zonder enige vertakking doorsneed. |
|||||||
Zij verscheen al direct in de verticale wand aan de
uiterste noordwestgrens van de ontgronding, zodat wij mogen aannemen, dat zij in het aansluitende perceel nog doorloopt. Binnen de ontgronding kon zij over een afstand van ca. 74 m worden vervolgd, om dan plotseling te eindigen. Het verloop van de greppel was ongeveer westnoordwest-oostzuidoost, dus gedeeltelijk evenwijdig aan de Rijnsloot (een restbedding van de Rijn?), die het perceel aan de noordoostzijde begrenst. De andere grondsporen zijn: een langwerpige kuil ten zuiden van de grep- pel (ca. 5 m lang en 11/2 m breed), een ingraving ten noorden van de greppel, waarvan de aard niet kon worden vastgesteld (mogelijk natuurlijk?), en twee paalkuilen, die op één plaats aan weerszijden van de greppel lagen. Andere sporen zijn niet waargenomen. Alle sporen hadden een verontreinigde, kleiïge
vulling. Alle leverden zij ook vondsten op. Het merkwaardige is, dat deze bijna geheel bestaan in Romeins importaardewerk. Slechts de ingraving ten noorden van de lange greppel bevatte twee scherven inheems aardewerk, terwijl enige KAROL en ME scherfjes los op het terrein zijn gevonden. Significante verschillen tussen de vondsten uit de verschillende sporen konden niet worden vast- gesteld. Vermeldenswaard is de bodem van een terra sigillata bord Drag. 31, met het stempel |
|||||||
65
|
|||||||
IVLIANVS (lulianus, werkzaam in Rheinzabern en
Westendorf, rond 200 n.C.) - losse vondst van het terrein. Datering van het ROM materiaal: tweede helft 2e en eerste helft 3e eeuw n.C. In een eerder artikel (zie beneden) heeft de samen- steller van deze kroniek de idee geopperd, dat de gevonden sporen, vooral de lange greppel, zouden kunnen samenhangen met de Limes, de grens van het ROM rijk. Hij deed dit op grond van de samen- stelling van het vondstmateriaal (alleen import), de kaarsrechte lijnvoering van de greppel en de situering ervan direct ten zuiden van en evenwijdig aan de Rijnsloot, waarschijnlijk de restbedding van een (ROM?) Rijnloop. Hoewel hij tegenwoordig niet meer zo overtuigd is van de sterkte van het eerste argument in deze periode van de ROM tijd (eind 2e/begin 3e eeuw n.C), wil schrijver dezes zijn hypothese toch niet geheel laten varen, gezien de twee laatste argumenten, die hun waarde hebben behouden. De eigenaar van het terrein, de heer Van Eek, was
te allen tijde bereid medewerking te verlenen bij het onderzoek. De heer Kees Vernooy, te Cothen, deed waardevolle waarnemingen en verzamelde vele van de hier besproken vondsten. LIT: W. J. van Tent, Cothen, in: Nieuwsbulletin KNOB 1972, afl. 1, *14-*16. DEP: prov. depot, enkele vondsten bij Kees Vernooy. 3. In 1965 of 1966 heeft de heer B. Middelweerd,
thans wonende te Montfoort, op het perceel Dorps- straat 5, een tweetal Romeinse munten gevonden. Uit het grind vlak ten westen van het woonhuis kwam een as van Caligula te voorschijn, die in 37-38 te Rome is geslagen (BMC 45). Het stuk is tot een hanger verwerkt; dicht bij de rand is het doorboord. Ongeveer 30 cm onder het maaiveld, op een vier-
tal meters ten oosten van het huis, op het terrein van een vroegere boomgaard, is een as van Hadrianus aan het licht gekomen. Deze as is ge- slagen tussen 119 en 138 (cf. BMC 1348). In het bezit van de heer Middelweerd is verder nog een follis van Constantinus I, die te Trier is vervaardigd tussen 310 en 313 (RIC 868; determ. J. H. Evers, Kon. Penningkabinet, Den Haag). Het is niet onmogelijk dat deze eveneens op het- zelfde perceel is gevonden, maar hierover bestaat geen enkele zekerheid. LIT: J. E. Bogaers, Cothen, in: Nieuwsbulletin
KNOB 1970, afl. 8, *83. 4. De Zemelen. Op het terrein ,,De Zemelen"
werd door de heer A. de With, te Cothen, aan de oppervlakte een aarden panfluit gevonden (Afb. 10). Naar het baksel te oordelen zou het stuk uit de 15e of 16e eeuw n.C. kunnen dateren. DEP: bij vinder.
5. Op een bouwterrein aan de Beatrixstraat wer-
den ME scherven, 12e eeuws en later, gevonden. De vondsten werden door de gemeente Cothen gemeld. |
|||||||||
Afb. W. Cothen - De Zemelen: aarden panfluit.
|
|||||||||
HOUTEN
|
|||||||||
1. Begin 1971 heeft de heer L. M. J. de Keyzer,
te Houten, een tot nog toe onbekende nederzetting ontdekt. Deze kwam aan het licht bij de aanleg van de noordelijke oprit voor de nieuwe Schalk- wijkse verkeersbrug over het Amsterdam-Rijn- kanaal, ongeveer 400 m ten noordwesten van boer- derij „De Poel". In de wanden van de noordelijke bermsloot werden een plaatselijk zeker 35 cm dikke woonlaag, greppels, kuilen en paalgaten waargenomen, die wijzen op een intensieve be- woning. De sporen waren geconcentreerd in een oude, aan de oppervlakte van het terrein niet meer zichtbare depressie, het restant van een minstens 40 m brede stroomgeul, die het gebied in een boog van oost naar noord doorsneed. Deze geul moet bij het begin van de bewoning al grotendeels ver- land zijn geweest. Waarschijnlijk waren er slechts de al genoemde depressie en een ca. 10 a 15 m brede restbedding van over. Beide werden tijdens de bewoning verder opgevuld met vuile, houts- koolrijke nederzettingsafval, die scherp afsteekt bij de schone kleiïge en zandige sedimenten in de rest van de geul (Afb. 11). Buiten de depressie werden geen sporen waargenomen. Wel traden plaatselijk fosfaatconcentraties in de zandige ondergrond op. Waarschijnlijk waren dus ook de oorspronkelijk wat hoger gelegen oevers van de geul bewoond, maar zijn de resten hiervan door egalisatie verdwenen. |
|||||||||
66
|
|||||||||
Village beyond the Imperial Frontier, 1967), te
dateren rond 200 n.C. Dit type is karakteristiek voor het kustgebied. Datering van het inheemse aardewerk als geheel: late UZ-ROM tijd. De ROM import valt in de 2e en de eerste helft van de 3e eeuw n.C. Aparte vermelding verdient een groot fragment van een versierde terra sigil- lata kom Drag. 37 (Afb. 13, 1; tekening C. A. Kalee). Het oppervlak is oranje-bruin van kleur, de breuk licht oranje. Versiering: gladiator, H. Rieken und C. Fischer, Die Bilderschüsseln der römischen Töpfer von Rheinzabern, 1963, M 220b of c, binnen groot, glad dubbel-medaillon; man met drietand en dolk, E. Fölzer, Die Bilderschüsseln der ost- gallischen Sigillata-Manufakturen, 1913, Taf. XXIX, 499 (Trier! hier echter ca. 1 cm kleiner afgedrukt); hond, Ricken-Fischer, o.c, 146; haas, Ricken- Fischer, o.c, T 163a; 16-stralige rozetten, onge- veer a,ls Ricken-Fischer, o.c, O 55-56; dubbel- blaadjes, Ricken-Fischer, o.c, P 138a; onduidelijk randfries. Fabrikaat van Rheinzabern; datering ongeveer eerste helft 3e eeuw n.C. (determinatie C. A. Kalee, Utrecht). De nederzetting is gelegen aan de zuidwestrand
van de Houtense stroomrug (De bodem van Utrecht, 1966, 8 en 10), op betrekkelijk laag terrein (ca. 1,7-2,1 m + NAP), niet ver van het grote komgebied van Schalkwijk. Misschien geeft deze lage ligging de verklaring voor het volkomen ont- breken van na-ROM vondsten: het terrein kan In die tijd te nat zijn geweest. De nabij gelegen vind- plaatsen ten zuidoosten van Loerik (zie beneden, nr. 2) en ten noordwesten van de Wickenburg hebben wel vroeg-ME materiaal opgeleverd, maar zij liggen dan ook grotendeels boven de 2,5 m lijn. LIT: W. J. van Tent, Houten, in: Nieuwsbulletin KNOB 1971, afl. 11/12, *139-*140. DEP: prov. depot. |
||||||||||
Afb. U. Houten: opgevulde geul, zichtbaar in
slootwand. Voor zo ver na te gaan zijn de vondsten afkomstig
uit de woonlaag en de vulling van de restbedding. Behalve een bronzen gespje (Afb. 13, 2) en enig ondetermineerbaar ijzerwerk, bestaan zij geheel in aardewerkfragmenten, vooral inheems, maar ook ROM import. Het inheemse materiaal is zonder uitzondering
handgevormd, zacht gebakken en verschraald met zand (in enkele gevallen vrij grof), scherfgruis, of organische bestanddelen. Versiering komt nauwe- lijks voor, besmijting wat vaker: op ongeveer 15% van de scherven. Ook polijsting is zeldzaam, van de meeste scherven is het oppervlak ruw. Van de randscherven wordt een aantal weergegeven in Afb. 12. Nrs. 1 en 4 hebben een gepolijst opper- vlak, de rest is ruwwandig. Nr. 3 is met scherf- gruis gemagerd, nr. 7 met organische bestand- delen, de rest met zand. Een vreemde eend in de bijt is de lange, uitstaande hals (Afb. 12, 1). Hij is waarschijnlijk afkomstig van een engmondige pot type Wijster UIA (W. A. van Es, Wijster, a Native |
||||||||||
Afb. 12. Houten: inheems aardewerk. Schaal: 1 :4.
|
||||||||||
67
|
||||||||||
Afb, 13. Houten: terra sigillata en bronzen gespje. Schaal: 1 : 2.
|
|||||||||||
het moet in ieder geval wel een kostbaar stuk
geweest zijn: één zijde van het „lemmet" is geheel gevuld met een versiering van ingeciseleerde, in |
|||||||||||
2. Loerik. Op het boven al genoemde nederzet-
tingsterrein onder Loerik, een buurtschap in de gemeente Houten, heeft de heer L. M. J. de Keyzer, te Houten, in de loop van 1970 en 1971 nieuwe, interessante vondsten gedaan. Op de ongeveer noord-zuid lopende rug, die de westelijke tak van de Rietsloot aan de oostzijde begeleidt, kwamen na het ploegen scherven van inheems en ROM aardewerk te voorschijn. Zij zijn moeilijk nader te dateren dan late UZ-ROM tijd. Direct ten westen van de Binnenweg, ongeveer 100 m ten noorden van Dina's Hoeve, heeft de heer De Keyzer enige scherven van een knikpotje opgeraapt (Afb. 14). Het is op de draaischijf ver- vaardigd; het baksel is steengoed-achtig hard en met fijn zand verschraald; het oppervlak is tamelijk ruw („schuurpapierachtig") en egaal rood-bruin van kleur; op de breuk is het baksel donkergrijs. De bovenwand is versierd door middel van een radstempel. Het profiel kan niet geheel gerecon- strueerd worden, daarom is de hoogte niet precies bekend: zij zal ongeveer 10,5 cm bedragen hebben. Het potje is een vertegenwoordiger van K. Böhner, Die frankischen Altertümer des Trierer Landes, 1958, type C3. Datering: eind 6e en 7e eeuw n.C. Ongeveer 50 m verder naar het noordwesten trof de heer De Keyzer een merkwaardig bronzen voor- werp aan (Afb. 15). Het heeft de vorm van een mesje (totale lengte 12,2 cm), maar kan nauwelijks als zodanig gebruikt zijn, omdat de „snede" overal wel 0,2 è 0,3 cm dik is. Is zijn functie dus onzeker, |
|||||||||||
Afb. 14. Houten-Loerik: MEROV knikpotje. Schaal:
1 :4. |
|||||||||||
elkaar grijpende ranken, de andere draagt een
inscriptie van eveneens ingeciseleerde letters. Zij luidt: +SEVVIN ME FECIT, Sewin heeft mij ge- maakt. Dr. J. L. van der Gouw, Provinciaal Inspec- teur van de archieven in Zuid-Holland, was zo vriendelijk de inscriptie te determineren. De vorm van de letter M en de uitvoering van de E's wijzen volgens hem op een datering rond 1200 n.C, met een marge van enkele tientallen jaren ervoor of erna. |
|||||||||||
Afb. 15. Houten-Loerik: bronzen voorwerp met inscriptie.
|
||||||||||
blijkens de scherven van een geoorde blauw-grijze
kan (datering: eind 14e eeuw), die direct op de resten van de oven rustten. (Door de samensteller verkorte weergave van:) |
||||||||||
Tenslotte vond de heer De Keyzer nog een ge-
ëmailleerd bronzen mesheftje, totale lengte 8,5 cm, op het land direct ten oosten van de Binnenweg. Het heft loopt uit in een vrouwefiguur, gekleed in een jak met brede kraag, die een z.g. rommelpot onder de arm houdt. Datering: 16e-17e eeuw n.C. LIT: W. J. van Tent, Houten, in: Nieuwsbulletin KNOB 1971, afl. 11/12, *140-*141. DEP: bij vinder. 3. 't Goy. Leden van de AWN, afd. Utrecht, die
sinds 1966 oudheidkundige verkenningen uitvoeren in het „Kromme-Rijngebied", hebben in 1968 en 1970 langs de Beusichemseweg talrijke vondsten uit de ROM tijd gedaan. Het vondstenmateriaal omvat o.a. fragmenten van
Zuid-Gallische terra sigillata-kommen Dragendorff 29, datering 2 ex: Claudius, 1 ex: Nero, 2 ex: Nero-Vespasianus; een wandfragment Drag. 37, datering: Vespasianus-Domitianus alsmede een bodemfragment (Drag. 18?) met stempel (waar- schijnlijk): OFAQV (Aquitanus, Zuid-Gallië, Clau- dius-Nero) en een bodemfragment (Drag. 33?) met stempel: VAREDOFE, retrograad (Varedo, Oost- Gallië, llb-c). Tot de vondsten behoren verder een randfragment
van een geverniste beker P. Stuart, Gewoon aarde- werk uit de Romeinse legerplaats en de bijbe- horende grafvelden te Nijmegen, 1963, type 2; 3 kruikhalsfragmenten, datering: Ma; 7 randfragmen- ten van wrijfschalen Stuart, o.c, type 149; 7 rand- fragmenten van ruwwandige terra nigra-achtige potten H. Brunsting, Het grafveld onder Hees bij Nijmegen, 1937, pi. 7, nr. 7; randfragmenten van ruwwandige potten Stuart, o.c, type 201 (2 ex), 203 (9 ex), 211 (4 ex) en randfragmenten van 3 dolia. Onder het inheemse aardewerk bevinden zich pot-
ten met zwak S-vormig profiel, op de randen ver- sierd met nagel/vingertopindrukken. LIT: C. A. Kalee, 't Goy, in: Nieuwsbulletin KNOB 1970, afl. 10, *99. 4. 't Goy. In 1970 en 1971 werd door leden van de
Historische Vereniging „Tussen Rijn en Lek" een ME baksteenoven onderzocht in de buurt van het voormalige kasteel 't Goy. Het was een z.g. veld- oven, afmetingen (binnenwerks) 4,65 x 9,90 m, met de lengteas ongeveer noord-zuid gericht. Hij was opgebouwd van ongebakken stenen, afmetingen 29/29'/2 x 131/2/14 x 7/71/2 cm, en bezat acht (na een herstelling zeven) stookopeningen in de lange zijden. Aan de korte zijden waren openingen voor het in- en uitladen van de oven (Afb. 16). De oven wordt in verband gebracht met de her-
bouw van het kasteel 't Goy na 1357. Vóór 1400 is hij in ieder geval weer buiten gebruik geraakt, |
||||||||||
Afb. 16. Houten-'t Goy: noordelijke afsluiting van
steenoven. LIT: L. M. J. de Keyzer en P. M. Heijmink Liesert,
De middeleeuwse steenoven in 't Goy bij Houten, in: Tussen Rijn en Lek 6, 1972, nr. 1, 5-15. 5. 't Goy. Op de wal rond het boven al genoemde kasteelterrein vond Mw. P. M. Zwart, te Bunnik, een groot fragment van een verguld bronzen ridder- insigne (Afb. 17). Datering: eerste helft 14e eeuw n.C. |
||||||||||
Afb. 17. Houten-'t Goy: ME verguld bronzen
ridderinsigne. |
||||||||||
opgebrachte grond, waarin zich veel ME en vooral
17e/18e eeuwse scherven bevonden. Daar niet bekend is, vanwaar (Utrecht?) deze grond is aan- gevoerd, moet de werkelijke herkomst van het scherfje een vraagteken blijven. LIT: W. J. van Tent, Loenen a/d Vecht, in: Nieuws- bulletin KNOB 1972, afl. 11, *132. DEP: prov. depot. MAARN
|
|||||||||||
Niet ver van deze plaats vond Mw. Zwart een
zilveren muntje, een denarius van Holland, ge- slagen in het begin van de regering van Graaf Floris V (1252(56)-1296). Determinatie Kon. Pen- ningkabinet, Den Haag. DEP: bij vinder. LEUSDEN
Stoutenburg. Langs de Hessenweg, ten oosten van
boerderij Midden-Daatselaar, werd een brede, ongeveer west-oost verlopende dekzandrug afge- graven. Daarbij werden door de heer G. van Westerlaak, te Stoutenburg, enige vondsten ge- daan, zowel vuursteenmateriaal als aardewerk- scherven. Het vuursteenmateriaal is waarschijnlijk van
MESOL ouderdom. Het enige herkenbare werktuig is een knoopschrabbertje, de rest is afval. Interes- sant is daarbij overigens een afslagje van Wom- mersomme-kwartsiet. Deze steensoort komt slechts op één plaats, Wommersomme in België, aan de oppervlakte en werd alleen in het MESOL als grondstof voor werktuigen gebruikt (mededeling A. Bruijn, ROB). De vondst schijnt er dus op te wijzen, dat de MESOL bewoners of bezoekers van de rug contacten met het zuiden hadden. Het aardewerk is te dateren in de (vroege?) UZ. Het is handgevormd, over het algemeen dikwandig en altijd grof gemagerd, soms zelfs met steengruis. Het oppervlak is meestal vrij ruw, al komen op- zettelijke ruwing of besmijting zelden voor. Enkele wandscherven dragen versiering: kamversiering, verticale groeven, opgeknepen lijsten, rijen verti- cale of horizontale nagelindrukken en paarsgewijs in v-vorm gestelde vingertopindrukken. Eén rand- scherf heeft duidelijk een sterk uitstaande, rechte hals en een onversierde, van boven afgeplatte rand. De andere randscherven schijnen alle s- vormige profielen te hebben. De meeste dragen vingertop- en vingernagelindrukken boven op de rand, één zelfs vrij diep ingestoken putjes. LIT: W. J. van Tent, Stoutenburg, in: Nieuwsbulletin KNOB 1972, afl. 1, *16-*17. DEP: bij vinder. LOENEN a/d VECHT
In 1969 heeft de heer S. Pos, te Hilversum, tijdens
graafwerkzaamheden voor het recreatiecentrum Mijnden, een randscherf gevonden van een ROM terra sigillata bord Drag. 18. Datering: vierde kwart 1e eeuw n.C. (determinatie Dr. C. Isings, Utrecht, en Prof. Dr. W. Glasbergen, Amsterdam). De vindplaats ligt tussen boerderij „Welgelegen", aan de Bloklaan, en het riviertje de Drecht. Helaas zijn de vondstomstandigheden zodanig, dat be- twijfeld moet worden, of de scherf inderdaad uit Loenen afkomstig is. Zij werd namelijk aangetrof- fen in een ongeveer 25 cm dikke laag kennelijk |
|||||||||||
Maarsbergen. Direct ten noorden van de weg die
kasteel Maarsbergen met Maarn verbindt ligt een kapitale grafheuvel, die in 1941 door Dr. F. C. Bursch en Mr. A. L. Tromp werd onderzocht. Bij die gelegenheid werden een vroege Veluwse klok- beker en een polsbeschermer gevonden in een graf met lijksilhouet binnen standspoor. Om de heuvel voor pollenanalytisch en C14-onder- zoek te bemonsteren, en om het profiel opnieuw te kunnen bestuderen, werd op 13 en 14 mei (1971) het in 1941 gespaarde midden-zuid profiel opnieuw opgegraven, hetgeen mogelijk was dank zij de hulp van drie studentes. Vastgesteld kon worden dat de primaire klokbekerheuvel opgeworpen moet zijn over een ondiep schachtgraf, met een stand- spoor onder de voet. De heuvel werd later twee tot driemaal opgehoogd. Een verslag van het onder- zoek van 1941 en van 1971 verschijnt binnenkort in de Oudheidkundige Mededelingen van het Rijks- museum van Oudheden te Leiden. LIT: J. N. Lanting en J. D. van der Waals, Maars- bergen, in: Nieuwsbulletin KNOB 1971, afl. 10, *127; J. N. Lanting en J. D. van der Waals, Laat- Neolithische grafheuvels bij Vaassen en Maars- bergen, in: Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden LH, 1971, 93-127. |
|||||||||||
____________NIEUWEGEIN
1. In 1946 of 1947 werd, bij werkzaamheden aan
de haven van Scheepswerf „De Liesbosch", direct ten oosten van het Merwedekanaal, een bronzen zwaard opgebaggerd. Lange tijd bleef het onop- gemerkt, maar in 1969 werd de vondst ter kennis gebracht van Drs. H. Sarfatij, provinciaal archeo- loog van Zuid-Holland, en tenslotte gepubliceerd. Het zwaard is 42,3 cm lang, zijn grootste breedte is 12,9 cm. Op grond van verschillende kenmerken, o.a. de botheid van de beide snijkanten, moet worden aangenomen, dat het uitsluitend voor ceremonieel gebruik heeft gediend. Datering: midden-BT. LIT: J. J. Butler and H. Sarfatij, Another Bronze
Ceremonial Sword by the Plougrescant-Ommer- schans Smith, in: Berichten ROB 20-21, 1970-1971, 301-309; (W. J. van Tent,) Van Steentijd tot Sticht, 1973/1974, vindplaats 18 (voor de afbeelding). DEP: J. W. F. Stals, te Rijswijk. |
|||||||||||
70
|
|||||||||||
2. Het Gein. Over de plaats van de 13e eeuwse
stad Het Gein en het latere ME klooster werd een
korte studie gepubliceerd.
LIT: R. J. Ooyevaar, Onderzoek naar de historische
gegevens van het Gein en het aldaar gelegen
klooster Nazareth, in: Westerheem XIX, 1970,
213-219.
|
dit beeld de oorspronkelijke verspreiding goed
weergeeft, daar sommige bospercelen zich door hun dichte ondergroei niet lenen voor een nauw- keurige verkenning. Wel kan met vrij grote zeker- heid gezegd worden, dat de heuvels de hoogste punten in hun omgeving schijnen te mijden: slechts enkele liggen er vlak onder, de meeste worden verder heuvelafwaarts aangetroffen, tot ongeveer de 25 m hoogtelijn. In het op deze hoogte begin- nende bouwland zullen de sporen van eventuele heuvels wel volledig zijn uitgewist. Er zijn overi- gens flauwe aanwijzingen, b.v. ronde, lichte plekken in akkerland, dat ook hier nog enkele heuvels zijn geweest. Tijdens een werkkamp van de AWN in 1971 werden
enige heuvels van de groep op de zuidhelling van de Elsterberg door middel van kleine proefsleufjes onderzocht. Alle aangesneden heuvels, ook de langwerpige, bleken door mensenhanden te zijn opgeworpen. In één ronde heuvel werd duidelijk een randstructuur, een greppel, waargenomen. De meeste heuvellichamen leverden ook wat aarde- werkscherven op, zowel laat-NEOL/vroege BT (Afb. 19, 2-4; nr. 3 is versierd door middel van een wikkeldraadstempel) als UZ (Afb. 19, 1). |
||||||||||||
RHENEN
1. Door de speurzin van Mw. Ch. H. Delfin,-te
Eist (U.), is in de bossen op de zuidelijke helling van de Utrechtse Heuvelrug een groot aantal mogelijke grafheuvels (her)ontdekt. Wel waren sommige ervan reeds in de 19e eeuw, waar- genomen (W. J. de Boone, Oude vondstberichten - Rhenen, in: Westerheem XIII, 1964, 64-68), maar deze waarnemingen zijn eigenlijk nooit goed ge- documenteerd. Alle heuvels, zowel de oude als de nieuwe, zijn in 1970 en 1971 verkend en gekar- teerd. In totaal gaat het om één langwerpige en ruim 20
ronde heuvels. De langwerpige heuvel is ca. 45 m lang, 10 m breed en ruim 1 m hoog. Zijn lengteas is ongeveer oost-west gericht. De diameters van de ronde heuvels variëren tussen 9 en 20 m (in drie kwart van de gevallen tussen 13 en 19 m), hun hoogtes tussen een paar dm en ca. 1 % m. Als wij de al bekende heuvels in de beschouwing betrek- ken, kunnen wij over de ligging het volgende zeg- gen. Het lijkt, alsof de heuvels zich in drie groepen scheiden, en wel van west naar oost: één op de zuidelijke helling van de Elsterberg (bij deze groep behoort de langwerpige heuvel), een tweede op de zuidelijke helling van de Sparreboomsche Berg en een derde - met over het algemeen wat forsere heuvels (b.v. Afb. 18) - op de westelijke helling van de Lijster Eng. Het is overigens niet zeker, of |
|||||||||||||
Afb. 19. Rhenen: aardewerk uit verschillende
grfaheuvels. Schaal: 1 : 4. De niet onderzochte heuvels kunnen natuurlijk
niet met zekerheid tot grafheuvels bestempeld worden. Bij de meeste kan dit echter wel met vrij grote waarschijnlijkheid, niet alleen vanwege hun gelijkenis met werkelijke grafheuvels, maar ook om twee andere redenen. In de eerste plaats heeft de Utrechtse Heuvelrug
in dit gebied weinig micro-relief, zodat de door Mw. Delfin opgespoorde heuvels, op enkele on- duidelijke uitzonderingen na, tamelijk abrupt uit de effen verlopende hellingen oprijzen. Zij maken niet de indruk natuurlijk gevormde stuifheuvels te zijn. In de tweede plaats blijken vele van de heu- vels kennelijk zó naar grafheuvel te „ruiken", dat zij al de aandacht hebben getrokken van - helaas onbekende - schatgravers: depressies in het opper- vlak, dikwijls in of nabij het centrum, wijzen erop, dat zij vroeger al eens zijn „onderzocht" (enkele ervan stammen misschien nog van Reuvens' ver- kenningen in 1834 - De Boone, o.c, 66-68). In het |
|||||||||||||
Afb. 18. Rhenen: grafheuvel, behorend tot de
derde groep. |
|||||||||||||
71
|
|||||||||||||
centrum van één der heuvels, die in niets afwijkt
van de meeste andere, was een dergelijke, kenne- lijk vrij recente, schatgraverskuil nog in volle glorie aanwezig. In één der wanden van de kuil trof de samensteller van deze kroniek een aantal BT scherven aan, Hilversum-Drakestein aardewerk, alle behorend tot één en dezelfde pot. Deze gegevens zijn niet voldoende om te bewijzen, dat alle gekarteerde heuvels inderdaad grafheuvels zijn. Zij vormen echter wel een sterke aanwijzing daartoe. LIT: W. J. van Tent, Amerongen/Rhenen, in: Nieuws-
bulletin KNOB 1970, afl. 12, *152-*153; G. C. J. M. Hollanders en Th. G. van Dijk, Algemeen verslag A.W.N.-studie- en werkkamp 1971, in: Westerheem XX, 1971, 237-242; (W. J. van Tent,) Van Steentijd tot Sticht, 1973/1974, vindplaats 9 (de daar afge- drukte grafheuvelkaart geeft de stand van het onderzoek eind 1973 aan). DEP: prov. depot. 2. Eist (U.) - Christinastraat. Toen in 1971 een
aantal huizenblokken werd gebouwd aan de Chris- tinastraat, ontdekte Mw. Ch. H. Delfin de resten van een uitgebreide UZ nederzetting. Tijdens de bouwwerkzaamheden werd daarna geprobeerd door middel van frequente verkenningen en enkele proefputjes zo veel mogelijk te weten te komen over de aard van de nederzetting. Vooral Mw. Delfin heeft zich daarbij geweerd, maar andere |
leden van de AWN waren ook van tijd tot tijd
behulpzaam. Van de nederzetting zelf werden slechts een paar
paalgaten en kuilen, sommige met houtskoolrijke vulling, waargenomen. Plattegronden van ge- bouwen konden niet worden gereconstrueerd, maar dit is geen wonder, gezien het fragmentaire karak- ter van de waarnemingen. Een betere graadmeter voor het belang van de nederzetting is de grote hoeveelheid scherven (ruim 700 stuks), die werd verzameld. De verspreiding van de scherven be- strijkt bijna de gehele nieuwbouw aan weerszijden van de Christinastraat, behalve misschien het meest oostelijke deel. Wij mogen aannemen, dat de uitbreiding van de nederzetting minstens met dit verspreidingsbeeld samenvalt. Alle vondsten zijn te dateren in de UZ. Het aarde- werk is handgevormd en bijna altijd tamelijk dik- wandig. De magering bestaat uit zand, dat meestal fijn, slechts een enkele keer iets grover is. Het oppervlak is in de meeste gevallen ruw, al komen opzettelijke ruwing of besmijting niet vaak voor. Polijsting is relatief zeldzaam, wandversiering eveneens. De versieringselementen, die voor- komen, zijn: Kammstrich, groeven, golflijnen, vingernagelindrukken en opgeknepen lijsten. Rand- versiering is veel minder uitzonderlijk. Afb. 20 geeft een kleine selectie van het aardewerk; nr. 1 is direct onder de rand enigszins gepolijst, maar |
|||||||
Afb. 20. Rhenen-Elst: aardewerk van de Christinestraat. Schaal: 1 : 4.
72 |
||||||||
verder ruwwandig, nr. 5 is geheel gepolijst, de rest
Is ruw van oppervlak. Uitzonderlijk zijn de scher- ven van een engmondige, buikige pot met een versiering van vingernagelindrukken en golflijnen (Afb. 20, 1). Helaas kunnen vorm en versiering van deze pot niet in hun geheel worden gerecon- strueerd, vandaar de wat primitieve manier, waarop in Afb. 20 wordt gepoogd toch een indruk van deze beide elementen te geven. Nr. 9 is kennelijk af- komstig van een schaaltje. Van de andere vond- sten zijn vermeldenswaard: een aarden spinklosje (Afb. 21) en drie fragmenten van blauwe glazen armbanden uit de La Tène-periode (late UZ; A. Peddemors, Latèneglasarmringe in den Nieder- landen, in: Analecta Praehistorica Leidensia VIII, 1975, 93-145, nrs. 170-172 van de catalogus). |
||||||||||||||
*3siK
|
||||||||||||||
Afb. 22. Rhenen-Achterberg: aardewerk uit weg-
cunet. Schaal: 1 : 4. 4. Op de hellingen van de Donderberg, ten wes-
ten van Rhenen, heeft de heer A. Radstaak, toen nog woonachtig te Rhenen, enige scherven ge- vonden. Inheems, handgevormd:
1 randscherf met s-vormig profiel, afgeronde rand,
fijne (organische?) magering en glad oppervlak; 1 wandscherf, fijn-zandig gemagerd, gepolijst, met een versiering van brede riggels, waarop kleine, schots en scheef staande groefjes zijn aange- bracht. Datering: waarschijnlijk 2e/3e eeuw n.C. ROM import: enkele scherven van gevernist en ruwwandig
draaischijfaardewerk, waaronder één van een ge- verniste jachtbeker, bruin-rood op wit; datering: ca. 2e eeuw n.C. Later aardewerk: 1 randscherf van hard, grijs draaischijfaardewerk,
violet op de breuk, met omgeslagen, puntig uit- lopende rand; datering: KAROL. LIT: W. J. van Tent, Rhenen, in: Nieuwsb .letin KNOB 1970, afl. 12, *154. DEP: bij vinder. 5. Tijdens het boven genoemde werkkamp van de
AWN in 1971 werd ook een gedetailleerde hoogte- meting uitgevoerd van het halfronde aardwerk op de Heimenberg, waarschijnlijk een (vroeg-?) ME burcht. In verband daarmee werd een bezoek ge- bracht aan de heer J. G. Veenhof, boswachter van het gebied. Hij bleek een aantal scherven in bezit te hebben, afkomstig van het binnenterrein van het aardwerk. Hieronder bevond zich 1 fragment van een bolle bodem, waarschijnlijk KAROL. 6. Aan de noordoever van de Rijn werden bij lage
waterstand door Mw. Ch. H. Delfin, te Eist (U.), in de rivier uitstekende houtconstructies gezien. Helaas bleven zij slechts kort zichtbaar, zodat zij niet nader konden worden verkend. Mogelijk zijn het oude kribben. |
||||||||||||||
Afb. 21. Rhenen-Elst: spinklosje, gevonden aan
de Christinastraat. Schaal: 1 : 2. DEP: prov. depot.
3. Achterberg. Bij de aanleg van een nieuwe weg
in de dorpskom van Achterberg kwamen op twee plaatsen aardewerkscherven aan het licht. Zij werden door Mw. Ch. H. Delfin, te Eist (U.), ver- zameld. Tegenover de kerk vond zij in een dwarssleufje
voor de riolering drie wandscherven van hand- gevormd aardewerk. Eén ervan is met kwartsgruis gemagerd (BT?), de twee andere met zand. Van de laatste draagt één een versiering met vinger- topindrukken op de schouder (UZ of ROM). Ongeveer 200 m naar het oosten kwamen uit de wand van het wegcunet, op ca. 30 a 40 cm be- neden het maaiveld, nog meer scherven van hand- gevormd aardewerk te voorschijn. Het baksel is met zand gemagerd. De wandscherven zijn bijna alle besmeten, de randscherven (Afb. 22) gepolijst, op één na (Afb. 22, 3), die tot bijna op de rand besmeten is. Een datering in de 2e of 3e eeuw n.C. is waarschijnlijk. Op de storthopen langs het cunet verzamelde Mw.
Delfin nog wat losse scherven. Daaronder bevindt zich ook wat draaischijfaardewerk, waarschijnlijk ME. Eén randscherfje zou KAROL kunnen zijn. Grondsporen werden nergens waargenomen. DEP: prov. depot. |
||||||||||||||
________WIJK BIJ DUURSTEDE________
1. Dorestad. Het grote onderzoek in de KAROL
handelsnederzetting Dorestad, dat in 1967 begon, werd ook in de jaren 1970 en 1971 voortgezet. Het |
||||||||||||||
73
|
||||||||||||||
staat onder leiding van Prof. Dr. W. A. van Es.
De campagne 1970. Er werd voor ca. 10 ha opgegraven op verschil-
lende punten. a. In het uitbreidingsplan De Engk werd een ge-
deelte van een grafveld opgegraven, dat naar alle waarschijnlijkheid tot Dorestad gerekend mag worden. Het bevatte uitsluitend skeletgraven. b. In de zuidwesthoek van het uitbreidingsplan
De Heul werd een klein ROM grafveldje aange- sneden. Het bestond uit crematie- en skeletgraven; datering: ca. 150-270 n.C. c. In het oostelijk deel van het uitbreidingsplan
De Heul werd eveneens een grafveld onderzocht. Het bevatte skeletgraven uit de KAROL tijd. Toen alle graven waren verwijderd, tekenden zich de plattegrond van een klein rechthoekig gebouwtje en nog andere grondsporen af: waarschijnlijk een kerkje met toebehoren. d. Tenslotte vond op het terrein, waar de Rond-
weg-Noord aansluiting heeft op de Cothenseweg, een opgraving plaats. Hier werd de aanwezigheid van een rij dicht naast elkaar gelegen huisplatte- gronden vastgesteld. (Door de samensteller verkorte weergave van:)
LIT: W. A. van Es, Wijk bij Duurstede, Dorestad, in: Nieuwsbulletin KNOB 1972, afl. 2, *30-*31. 2. Op een perceel weiland aan de Landscheiding,
in de noordwesthoek van de gemeente, vond de heer A. van Bemmel, te Cothen, na het diep- ploegen een scherfje van geel, grof gemagerd draaischijfaardewerk, met omgeslagen, puntig toe- lopende rand. Datering: KAROL. Bij het graven van een funderingssleuf in de
Peperstraat, in het centrum van het stadje, heeft de heer E. B. M. van Leeuwen twee muntjes ge- vonden, en wel een zilveren penning van bisschop Boudewijn II van Utrecht (1178-1196) en een zil- veren schelling van de stad Kampen, geslagen ca. 1615-1620 (determinatie Kon. Penningkabinet, Den Haag). LIT: W. J. van Tent, Wijk bij Duurstede, in: Nieuws-
bulletin KNOB 1970, afl. 12, *154-*155. DEP: bij de vinders. 3. In het kader van de restauratiewerkzaamheden
werd in de tweede helft van 1971 een onderzoek uitgevoerd binnen de muren van de Nederlandse Hervormde kerk, eertijds gewijd aan Johannes de Doper. De leiding van het onderzoek had Drs. H. Halbertsma, ROB. De eerste fase van het gebouw bleek een éénbeukige kruiskerk te zijn, gebouwd op een plaats, waar voordien nog geen bebouwing was geweest. Haar huidige vorm kreeg de kerk eerst onder bisschop David van Bourgondië (1456- 1496). (Door de samensteller zeer sterk bekorte weer-
gave van:) H. Halbertsma, Wijk bij Duurstede, in: Bulletin
KNOB 73, 1974, 45-46. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IJSSELSTEIN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eiteren. In volkstuintjes, gelegen in deze buurt-
schap, zijn door de heer R. J. Ooyevaar, te IJssel- stein, veel aardewerkscherven gevonden. De meeste zijn ME of later. Er is echter 1 randscherf onder van het KAROL Badorf aardewerk met radstempelversiering. Vermeldenswaard is verder de vondst van een benen dobbelsteentje. DEP: bij vinder. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZEIST
Door de heren K. W. Galis, te Zeist, en S. Pos,
te Hilversum, werden enige grafheuvels gemeld op het voormalige landgoed Dijnselburg. Het onder- zoek is nog gaande. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
74
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VREDENBURG
|
||||||||||
De ontwikkelingen op en om het Vreeburg zijn ge-
lukkig nog net op tijd in een kleine stroomver- snelling geraakt. Toen op 1 juni de ,.Opgraving op het Vreeburg"-tentoonstelling in het Centraal Mu- seum opende en de autoriteiten van Openbare Werken tegenover de pers uiterst sombere gelui- den lieten horen, had niemand kunnen geloven dat zoals nu nog zoveel discutabel gesteld bleek te kunnen worden. De aankondiging in het laatste juli-nummer van het maandblad ,,laatste gelegen- heid om de Vredenburg te bekijken" is achterhaald. De uitvoerige commentaren in het Utrechts Nieuwsblad en de verdere pers; de publiciteit rond de tentoonstelling; de oprichting van het Ac- tiecomité Vredenburg ... nooit weg, op instigatie van de Stichting Jr Jacob van Eyck en mede ge- steund door de Vereniging Oud-Utrecht; de uit- gave en de verkoop van het Witboek, het affiche en de gravure van Dekker, geven op zijn minst blijk van de ongemeen grote belangstelling van de burgerij voor dit restant van de Utrechtse stads- geschiedenis. Vanuit allerlei richtingen werd en wordt nagedacht
hoe essentiële onderdelen van het fort bewaard zouden kunnen blijven. Op de openbare vergade- ring van de raadscommissies voor Ruimtelijke Ordening, Cultuur en Financiën zijn enkele maar helaas nog te weinig positieve geluiden te horen geweest. De archeologische onderzoekperiode is tenminste verlengd. Hoewel ongewild de schijn gewekt mag zijn dat de
Vereniging zich met het gebeuren op het Vreeburg niet bezig gehouden heeft, moet er met nadruk op gewezen worden dat al in december 1971 namens de toenmalige voorzitter en secretaris - Temminck Groll en Struick - een schrijven met een platte- grond aan de raad gericht werd, waarin o.m. met klem werd gewezen tenminste de noordoostelijke bouwdelen van het fort - het noord-oost bastion dus - te bewaren: Hooggeachte dames en heren,
In de noordoosthoek van het plein Vredenburg bevindt zich ondergronds het laatste bastion van het kasteel Vredenburg, zoals op bijgaande detail- tekening is aangegeven. Als een uitnemend en zeldzaam voorbeeld van vroeg-zestiende eeuwse architectuur is dit bouwonderdeel een waardevol bezit, dat stellig verdient een functie te krijgen in onze stad. In deze omgeving zal te zijner tijd een muziekcentrum gebouwd worden, waarvan de plan- nen nog niet exact zijn vastgesteld. Op grond van deze situatie verzoeken wij u de
volgende maatregelen te willen treffen: Allereerst dient een grondig onderzoek te worden |
ingesteld naar de bouwdelen van het kasteel Vre-
denburg, die zich nog ter plaatse bevinden. Hoe- wel deze resten zich onder het trottoir en de rijweg bevinden, maken de hechtheid van het metselwerk en de tegenwoordige technische mogelijkheden een dergelijke opgraving van binnenuit, althans ten dele, mogelijk. Door eventueel aan te brengen stutten zou verzakking kunnen worden voorkomen. De bouwhistorische en culturele waarde van de genoemde architectuur weegt ruimschoots op te- gen de te maken kosten. Bovendien is onderzoek naar de toestand van het terrein vóór dat de bouw- activiteiten beginnen en de kosten geraamd wor- den een noodzakelijke voorwaarde, wil men niet voor onplezierige en kostbare verrassingen komen te staan bij de stichting van bedoeld muziekcentrum. Door dit voorafgaand onderzoek zullen niet alleen aanzienlijke uitgaven en aanmerkelijk tijdverlies worden voorkomen, maar kan ook rekening gehou- den worden met alle bestaande mogelijkheden. Onze vereniging en vele andere Utrechtse ingeze- tenen zullen het op prijs stellen op de hoogte te komen van ligging en uiterlijk van dit laatste bas- tion van het kasteel Vredenburg. Op de tweede plaats stellen wij u voor, de hoogst-
waarschijnlijk nog aanwezige ruimtes te betrekken in het ontwerp voor een muziekcentrum, wanneer de gedachte, dat op deze plaats te maken, wordt uitgewerkt. Vermoedelijk zullen de ruimten, die een uniek karakter hebben, juist door hun ondergrond- se ligging bruikbaar kunnen zijn in de totale opzet. Afgezien van de genoemde kunsthistorische waar- de, zal de opneming van dit eeuwenoude complex van geschutskelders, gangen en kamers een waar- devolle bijdrage kunnen leveren tot het te bouwen muziekcentrum. Wanneer bovendien dit bastion in samenhang met het muziekcentrum voor het pu- bliek wordt opengesteld, dan zal Utrecht een cul- turele en toeristische attractie rijker worden. Vergelijkbaar is het Romeinse keizerlijke paleis, dat zich onder het nieuwe stadhuis te Keulen be- vindt en dat een drukbezochte trekpleister vormt. |
|||||||||
In het maandblad werd toen eveneens een uitge-
breid artikel over de nog te behouden delen van het fort gepubliceerd. Januari 1976 - zou de brief ooit in de discussie rond het schetsontwerp be- trokken zijn? - delen B & W Oud-Utrecht naar aan- leiding van dit vijf jaar oude schrijven mee, dat het „bedoelde bastion zich niet op de plaats bevindt waar het muziekcentrum zal verrijzen". In het be- geleidend schrijven, dat het college aan de „drie commissies van de 3e augustus" aanbiedt, betreu- ren B & W het dat door een begripsverwarring misverstanden zijn ontstaan. Zij interpreteerden bastion is gelijk buitenzijde van het bolwerk. De |
||||||||||
75
|
||||||||||
binnenkant met de buitenkant bedoelden de au-
teurs. Met andere woorden het toegangscomplex blijkt wel degelijk binnen de bouwplaats van het muziekcentrum te vallen. Het totaal dient dus op de een of andere wijze
behouden te blijven. Hylkema's suggestie (Monumentencommissie) om
op deze mogelijkheid nu al het onderzoek te rich- ten is de meest vruchtbare. Hij wordt hierin ge- steund o.a. door het actiecomité. Wethouder Har- teveld zal naar zijn zeggen dit incorporeren alleen kunnen verwezenlijken met steun van de overheid, ofwel rijk en provincie. Hierover zullen de onder- handelingen in de directe toekomst moeten gaan. D. P. Snoep
|
||||||||||||||
WIE
|
||||||||||||||
WEET
|
||||||||||||||
WAAR?
|
||||||||||||||
AMERONGEN
nooit weg!
|
||||||||||||||
De ere-voorzitter van onze vereniging,
mr. P. J. Verdam, is een van de initiatief- nemers die pleiten voor het behoud van kasteel Amerongen met alles erop, eraan en erin. Want vooral de inboedel is niet los te denken van dit buitengewoon fraaie Stichtse lustslot. Gecombineerd met een rijk familie-archief is het zeer waarschijnlijk mogelijk veel over de ont- staansgeschiedenis en de totale inrich- ting van het huis te weten te komen. Vooral deze bewaarde samenhang is voor ons land nogal zeldzaam. Temeer reden is er voor het bijeenhouden van het geheel omdat het hier om een in- richting en meubilering van een huis gaat, waaraan een groep kunstenaars en schrijnwerkers van top-klasse hebben meegewerkt. Het is te hopen, dat de nodige financiële
tegemoetkomingen gevonden kunnen worden, die de juridische perikelen rond het kasteel ten gunste van een onver- deeld Amerongen mee helpen oplossen. D. P. Snoep
|
||||||||||||||
In het kader van deze - voorlopig laatste - WIE
WEET WAAR, willen wij u, omdat het tenslotte nog zomer is, een korte wandeling laten maken door de Utrechtse binnenstad. De route, die u moet volgen om de oplossing van deze puzzel te vinden, is als volgt: Start bij de Domkerk, Voetiusstraat, rechtsaf Ach-
ter de Dom, Pausdam, Achter St. Pieter, Pieters- kerkhof, Pieterstraat, Kromme Nieuwegracht, Kei- straat, Oudkerkhof, Stadhuis. Onder de goede oplossingen worden weer de be-
kende Hornhovius-kaarten en mapjes prentbrief- kaarten verloot. Let u wel op: de foto geeft de situatie weer rond
1940, maar is desondanks toch gtfed te herken- nen. Veel succes! De oplossing van WIE WAT WAAR nr. 3 (juni-
nummer) is Boothstraat 12. Na loting onder de acht goede inzendingen zijn de prijzen gegaan naar: W. J. C. van Rossum, Park Aremberg 40, De Bilt (kaartmap Hornhovius); J. A. M. Cox, Heren- straat 6, Utrecht; A. P. J. Hendriks, Jeruzalemstr. 8, Utrecht; M. E. Veenendaal-Nicolaï, Eykmanlaan 395, Utrecht (mapjes prentbriefkaarten). |
||||||||||||||
76
|
||||||||||||||
lunch en buskosten). Bij eigen vervoer ƒ 14,—.
Kaarten vanaf vandaag bij de Discus verkrijg- baar (Minrebroederstraat 25, Utrecht, of door overmaking van het bedrag op giro 57 55 20 t.n.v. Vereniging Oud-Utrecht, met 60 cent extra per bestelling voor de toezending van de kaartjes). U kunt uw girokaart ook aan De Discus opsturen, zodat uw bestelling alvast genoteerd staat. N.B. De Discus is maandagochtend gesloten. Naar Montfoort gaan we op zaterdagmiddag
13 november om de zojuist gerestaureerde Commanderije van St. Jan te bezichtigen, leder kan op eigen gelegenheid reizen (lijn- dienst VAGU, bus 85, vertrek vanaf Jaarbeurs- plein, Utrecht, elke tien minuten voor heel en half uur). Op dit moment ontbreken nadere gegevens. U
kunt een (gratis) deelnemerskaartje afhalen (of bestellen met 60 cent portovergoeding) bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht, waarbij u dan tevens informatie ontvangt over 't ont- moetingspunt in Montfoort en 't programma, die bij het insturen van de kopij nog niet bekend waren. |
||||||||||||||||||||||||||
Zaterdag 23 oktober: excursie
naar Het Loo in Apeldoorn. Programma: vertrek bus Kruis- straat Utrecht 9.00 uur; aan- komst op Het Loo 10.15 uur. Na een kop koffie houdt de heer W. H. Borst, voorzitter van de Stichting Konings Loo, een inleiding over de bouw en restauratie van het Loo en de vroegere bewoners. Aansluitend hierop be- zichtiging van de voorlopige museumruimte en de stallen. Vervolgens een koffiemaaltijd in het restaurant,
op het terrein, waarna in de Wapenzaal Mevrouw L. R. M. van Everdingen-Meijer uit Velp, medewerkster voor het historisch tuin- onderzoek bij het bureau van ir. J. B. baron van Asbeck te Driebergen, zal vertellen over ont- staan en geschiedenis van tuin en Lusthof „Het Loo" te Apeldoorn. Tot slot een wandeling in de tuinen en het park,
met o.a. de huisjes van Wilhelmina en het honden- en paardenkerkhof. Terug in Utrecht ± 17.30 uur. Kosten f 20,— p.p. (inclusief koffie, entree, |
||||||||||||||||||||||||||
Zeventien jaar Vreeburg
|
||||||||||||||||||||||||||
Werken de vondsten bekijken en opmeten. Dat het
werk daar op geen enkele wijze ook maar enige hinder of vertraging door mocht ondervinden sprak toen vanzelf. Belangstelling van buitenaf was er niet. Ondertussen boden deze waarnemingen toch de ge-
legenheid om de plattegrond van het kasteel, waar- van de ontwerptekening bekend was, nauwkeurig ten opzichte van de omgeving te localiseren. Zie het bericht in het Maandblad van Oud-Utrecht 1959, p. 146 en de plattegronden in jrg. 1960, p. 14-18, voorts een aanvullend bericht op p. 79. Eind 1961 lag de zaak al iets anders. Toen het plan |
||||||||||||||||||||||||||
Hoe de discussies over wat er van het kasteel en
het klooster kan worden opgenomen in het muziek- centrum zullen aflopen, is op het ogenblik dat ik dit schrijf, nog niet bekond. Maar op zichzelf zit aan het feit, dat deze discussies plaats vonden, een zo belangrijk aspect, dat ik daar even op wil ingaan. Zeventien jaar geleden kreeg ik voor het eerst iets
van het kasteel in het zicht tijdens rioolwerk- zaamheden ten behoeve van de Jaarbeurs. Men beschouwde het vinden van de fundamenten als een hinderlijke storing in de werkzaamheden. Ik kon vanuit mijn functie bij de dienst van Openbare |
||||||||||||||||||||||||||
nummer 9
|
september 1976
|
|||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Reductie: |
||||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum. Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Ulttenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f30,—, gironr. 575520. mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner. p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14, actualiteit. C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030)3153 28. Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26. Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||||
77
|
||||||||||||||||||||||||||
werd opgemaakt voor verlaging van het plein ten
behoeve van het parkeren van auto's, werd reke- ning gehouden met mogelijke vondsten. Hoewel ook toen het onderzoek geen énkele vertraging in het werkschema mocht brengen, was dit zo op- gesteld, dat de interessantste hoek zo lang mo- gelijk voor waarnemingen beschikbaar bleef. Via de D.A.C.W. kon enige hulpkracht worden ver- kregen (de Heidemij verzorgde de komst van vier mannen, waarvoor de gemeente ƒ0,10 per man per uur moest betalen!) Het was winter en het werd een koud en sneeuwig
onderzoek. Toch is er veel gemeten en gefotogra- feerd. Het ging vooral om het vasïleggen van de „bovenste plak", die later omwille van de plein- verlaging zou worden gesloopt. Verschillende over- welvingen waren toen nog intact. Dr. Renaud van de R.O.B, en ik hebben tijdens dat onderzoek wel overpeinsd hoe interessant een compleet openge- legd Vreeburgkasteel (toen nog) zou kunnen zijn. Hoewel er zeker wel enige belangstelling bestond, werden opmerkingen in die richting toch voorname- lijk als niet serieus bedoelde grapjes van een paar zonderlingen beschouwd. Het was ook toen, dat er voor het eerst iets in het zicht kwam van het klooster. Nog niet het mooie tufstenen fragment van de kloosterkerk, maar wel het een en ander van de woongebouwen (zie Maandblad Oud-Utrecht 1961, p. 129). Bijzonder in- teressant was dat kon worden vastgesteld, dat er bij de bouw van het kasteel van het ontwerp was afgeweken om één van de kloostergebouwen te kunnen sparen. Juist op het punt waar ook nu over- leg over plaats vindt, waar we zouden willen dat het muziekcentrum anders zou worden uitgevoerd dan het ontwerp voorstelt - om nu de toen verleg- de toegang tot het (onder de straat gelegen) n.o- bastion te kunnen sparen. Op de oude vogelvlucht- afbeeldingen ziet men het kloostergebouw ook al- tijd afgebeeld. In 1966 wordt een fragment van de buitenkade-
muur van het kasteel aangetroffen. (Graafhuis en Baart de la Faille, Oud-Utrecht 1967, p. 24). In 1970 vermeldt de redacteur Kieboom op p. 18 het vinden van de westzijde onder de Rijnkade, ter- wijl in twee artikelen van A. van Hulzen (p. 85 en 90) op de historie van het kasteel wordt inge- gaan. In 1971 worden de werken grootschaliger: er komt
een parkeergarage onder het plein en er komt méér van het kasteel in zicht dan ooit tevoren. Voor het eerst ook is de belangstelling groter: velen bezichtigen de fundamenten, ze worden uit- voerig gefotografeerd, er komt meer aandacht in de pers. De vraag of het z.o.bastion - dat toen ge- heel bloot lag - niet kon worden opgenomen in de garage is meermalen gesteld. Tot serieus overwe- gen van de mogelijkheden kwam het niet en het bastion werd opgeblazen. Die gebeurtenis vormde de aanleiding tot een
pleidooi van de Vereniging Oud-Utrecht bij het |
|||||||||||
JCHAM.1N VC«T*M VOlCtH10
|
|||||||||||
1959
|
|||||||||||
7966
|
|||||||||||
78
|
|||||||||||
gemeentebestuur om bij de toekomstplannen van
het begin af rekening te houden met het n.o.bas- tion; reeds dan is er al sprake van de bouw van een muziekcentrum (Struick en Kieboom, 1971, p. 89-92). In begin 1972 (p. 8) meldt de redacteur, dat het gemeentebestuur toezegt dat te zullen doen. Nu zijn we in 1976 en de kranten staan vol over de vondsten; er zijn discussies met rijk, provincie en gemeente gaande over de wenselijkheid om zo- veel mogelijk van de gevonden restanten te spa- ren. Er vindt een onderzoek plaats van een om- vang zoals Utrecht nog niet gekend heeft. Natuurlijk: er is in de afgelopen jaren teveel langs elkaar heen gepraat, een meer uitvoerige informa- tie op een eerder tijdstip zou de architect de gele- genheid hebben gegeven meer rekening te houden met wat er te verwachten was; een kans is hier zeker gemist. Maar dat er in de zeventien jaar die ik de revue
heb laten passeren een enorme omwenteling heeft plaats gevonden in de belangstelling voor wat uit eerdere tijdperken dateert, en in de bereidheid om daarmee rekening te houden bij het maken van plannen - vrijwel alle raadsfracties waren voor het opnemen van zoveel mogelijk onderdelen van het kasteel en klooster in het muziekcentrum -, blijkt eveneens uit dit verhaal. En daar moeten we het straks van hebben! Het is dan wel jammer dat het kasteel Vreeburg
niet nóg ergens een bastion met toebehoren heeft gehad... C. L. Temminck Groll
1959. Gevonden gedeelten van de zuidmuur bij
aanleg riolering. (Mb. OU. 1959, p. 146) 1961. De toen nog overwelfde plee-groep van het noordoostelijke bastion, (foto: C. L. Temminck Groll) 1966. Hoek van de noordoostelijke kademuur,
gevonden bij de bouw van C & A. (foto: G.A.U.) 1970. Muurzuil met gewelf aanzetten van het noord- westelijke bastion, (foto: F. Kipp) 7977. Schietgat van het zuidoostelijke bastion. (foto: F. Kipp) 7976. Toegangscomplex van het noordoostelijke
bastion tijdens de huidige opgraving, (foto: Gem. Fotodienst) Toekomstmuziek: gewelfribben van het thans nog
verborgen noordoostelijke bastion, (foto: C. L. Temminck Groll) |
||||||||||
7970
|
||||||||||
7977
|
||||||||||
/976
|
||||||||||
Naschrift van de redaktie
Hoewel het kasteel Vredenburg inderdaad helaas
niet nóg ergens een geheel complete hoek met bastion verborgen houdt om het nageslacht een nieuwe en laatste kans te geven in de door prof. Temminck Groll beschreven reeks, kan thans worden gemeld dat de genoemde ontwikkeling gelukkig toch nog een stap verder is gevorderd dan werd vermoed toen de laatste regel van bovenstaand verhaal werd geschreven. Op 19 augustus j.l. heeft nl. de gemeenteraad, in |
||||||||||
Toekomstmuziek
|
||||||||||
79
|
||||||||||
onder de straat, en heeft een binnenruimte met
gewelfaanzetten van voldoende hoogte, aansluitend op de thans te bewaren toegang. Wat de rest betreft: in ieder geval wordt het tuf- stenen fragment van de romaanse kloosterkerk zorgvuldig op ongeveer dezelfde plaats in het nieuwe gebouw ingepast; zomogelijk met de beide steunberen die dateren van een 14e eeuwse ver- bouwing. Voorts zal geprobeerd worden een aan- tal interessante losse of los te maken onderdelen, - waaronder een deel van de keurig gemetselde 13e eeuwse kloosterriolering, - te conserveren en in het Muziekcentrum een plaats te geven. Helaas zijn de pogingen om ook de curieuze zes- hoekige geschutskelder tegen de noordmuur van het kasteel in het complex te integreren - en wel als onderdeel van het Informatiecentrum -, uit- eindelijk mislukt. Hier kwam het hoogtepunt voor de val: het meest indrukwekkend was deze ruimte toen het laatste van de drie dichtgemetselde schietgaten geopend werd eri de „vloer" van het fundament was ontgraven en schoon geveegd; diezelfde dag begon de sloop. |
||||||||||||||
plaats van een eerder voorstel waarbij de binnen-
zijde van het noordoostelijke bastion (het zgn. toegangscomplex) grotendeels zou verdwijnen, be- sloten tot een planwijziging waarbij nu een zo groot mogelijk geheel van het bastioncomplex wordt gespaard. Dit houdt in dat nu de toegang met trap, plee-groep, kelderingang en een deel van het hellende keistraatje grotendeels buiten de te maken kelderverdieping gelaten en voorlopig ge- conserveerd worden. De bedoeling is dat deze elementen, alsmede een groot deel van de ooste- lijke buitenmuur, straks bij de uitwerking van het ontwerp voor de pleininrichting weer tot leven komen en dat er dan wordt bekeken hoe deze het best zichtbaar gemaakt kunnen worden en tot hun recht kunnen komen. Dit alles is bij architect Hertzberger in goede handen. Hopelijk komt er later - misschien voor een volgende generatie - een gelegenheid om ook het onder de straat ge- legen gedeelte van het noordoostelijke bastion weer op een of andere wijze bij dit geheel te betrekken. Dit moet in principe niet voor onmoge- lijk gehouden worden: het bastion zit er tot vlak |
||||||||||||||
Hoe bekend was
kasteel Vredenburg ? |
||||||||||||||
Dit vermeende onrecht werd blijkbaar belangrijk
genoeg geacht om het pas jaren later officieel door middel van getuigenverklaringen te laten vast- leggen, hoewel uit de akte niet blijkt dat de vica- ris en de landeigenaar nog in leven waren zodat beiden alsnog gerechtelijk vervolgd zouden kunnen worden. Eén moeilijkheid deed zich echter voor bij het op-
maken van deze getuigenverklaring: de drie ge- tuigen wisten niet meer exakt het gebeurde te da- teren. Daar dit toch zo goed mogelijk diende te geschie-
den, verklaarden de drie dat deze dubbele huur- betaling met alle onrechtmatigheden van dien, plaats had gevonden „omtrent een derdendeel van hondert jaren ende langer geleden, soe lange dat men timmeden aen 't huys tot Wtrecht, genaempt Vreedburch, sonder nochtans den pressissen dach ende tijt te weten (. . .)". Bij schout en schepenen van Sloten en Osdorp was
de bouw van kasteel Vredenburg naar het blijkt voldoende bekend om het als goede tijdsaandui- ding in de akte te laten opnemen, wat toch op- merkelijk is. Het ziet er naar uit dat het muziekcentrum ook op
deze wijze de geschiedenis in zal gaan, mede we- ■gens de opnieuw aan het oppervlak gebrachte „Vreedburch "-resten. F. Schoonheim
|
||||||||||||||
Nu de kwestie van het al dan niet inpassen van
de dwangburcht in het te bouwen muziekcentrum landelijke bekendheid heeft gekregen, kunnen we de vraag stellen in hoeverre men ruim 400 jaar ge- leden op de hoogte was van de bouwaktiviteiten rondom het Johanniterklooster. Zelfs in een klein dorp in het Hollandse gingen deze aktiviteiten blijkbaar niet aan het oog (en oor) voorbij, getuige het gepasseerde voor schout en schepenen van Sloten en Osdorp. Op 2 juni 1571 legden daar drie getuigen, allen inwoners van over de zestig jaar, verklaringen af aangaande een zogenaamde „overhuer". De persoon waartegen deze drie in het bijzonder getuigden, was Cornelis Arisz. van den Hoven, eertijds vicaris (bedienaar) van het St. Antonis altaar in de Sloter kerk. Deze Cornelis zou ten onrechte Frans Dirxsz.,
pachter van een stuk land, dubbele huur hebben laten betalen. Hoewel Pieter Pontiaensz., eigenaar van het land, protesteerde toen de vicaris bij de huurder het geld kwam opeisen, hadden de drie getuigen toch sterk de indruk dat hier sprake was van doorgestoken kaart. Dit mede wegens het feit dat de vicaris en de landeigenaar ,,mit vrunt- schap" de plaats verlieten waar de huurder het mes op de keel was gezet. |
||||||||||||||
Bron: Gemeente-archief Amsterdam, archief her-
vormde gemeente Sloten, Cartularium, opge- maakt 1597-98, pag. VII e.v. |
||||||||||||||
80
|
||||||||||||||
„Dorestad", een beeld van een opgraving
|
||||||||||
met „VW-Museum" duidelijk de weg; ga je je op
de Markt nèt afvragen waar de Volderstraat is, dan blijk je er, het stadhuis aan de linkerhand voorbijlopend, precies in uitte komen. De openings- tijden van de expositie zijn dagelijks van 10.00 - 12.30 en 13.30 - 16.30 uur. De bezichtiging kost f Ir-■
Maar wie de zaken goed wil opnemen moet f 4,50
neertellen. Dat komt omdat je eigenlijk meteen de beschrijving moet kopen, want bij de voorwerpen zelf ligt geen toelichting. Er zijn wel uitvoerige teks- ten aangebracht over de historische gegevens die van Dorestad bekend zijn en van de aroheologische die er nu bij komen - bijvoorbeeld Dorestad als handelscentrum, huizen, aanlegsteigers, voedsel en handel. Diezelfde teksten staan in het boekje en maken dit dus tot een prettig en goed overzichtje van onze huidige kennis omtrent Dorestad. Verder vormen kaarten (niet in het boekje afgedrukt) een duidelijke illustratie. Alleen dunkt mij dat op de kaart met vindplaatsen van Dorestadse munten ook aangegeven zou kunnen worden om welke aantallen het daarbij gaat en, voor zover dat ten- minste bekend is, uit welke periode. En waarom is het overzicht van de opgravingsterreinen nog niet bijgewerkt na 1974? Voor de internationale ver- maardheid, die ik deze tentoonstelling zeker toe- wens - er liepen Franssprekenden toen ik er was -, zou overigens aanbrenging van tenminste één vreemde taal niet overbodig lijken. Maar de Ne- derlandse bezoekers, juist ook de vele jeugdige die ik er ontmoette, die niet extra het boekje willen kopen, hebben in de huidige vormgeving ook niet zoveel aan de in natura of fotografisch tentoon- gestelde voorwerpen. Wat bereikt een kennelijk didaktisch bedoelde reeks dia's „Hoe wordt ge- graven?" als er geen uitleg bij wordt geboden? Zijn de wandteksten in feite niet te lang, wèl ge- schikt voor een boekje dat je thuis kunt nalezen, maar te tijdrovend als je op een tentoonstelling ronddrentelt? En kun je het beste een bepaalde route volgen of doet de looprichting er niet toe? Dat zijn nogal wat kritische opmerkingen! Maar ik zou juist zo graag bij een museumpje „in een uithoek" goede aantrekkingskracht zien, en die wordt niet alleen bereikt door het geboden ma- teriaal als historisch belangrijk te bestempelen. Uit de opgravingsresultaten van de laatste jaren (vgl. Maandblad, 48 (1975) 15 over de eerste pe- riode) licht ik nog een belangrijk facet. We wisten wel ongeveer wanneer Dorestad een nederzetting van Europese bekendheid is geweest, maar nu staat het vast dat het (opgegraven gedeelte) tus- sen ongeveer 700 en 850 bewoond is geweest. Het hout van opgegraven waterputten heeft daarvoor |
||||||||||
Het zal de moeste lezers van dit blad inmiddels
wel bekend zijn dat de Rijksdienst voor het Oud- heidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) te Amers- foort nu reeds gedurende bijna negen jaren bezig is met de opgraving van wat eens „Dorestad" heeft geheten. Deze vroeg-middeleeuwse neder- zetting ging in de tweede helft van de 9e eeuw definitief te gronde als gevolg van een complex van omstandigheden. De legendarische naam bleef eeuwen lang voort-
bestaan totdat men door toevallige omstandigheden in 1841 opnieuw met deze voorbije realiteit werd geconfronteerd. Dr. L. J. F. Janssen leidde in 1841/42 - na enkele wilde graverijen in 1838/39 - de eerste opgraving, gevolgd door een tweede wat minder spectaculaire in de jaren 1879/80. Deze laatste werd uitgevoerd door J. F. Croocke- wit. Vanaf dat moment duurde het tot 1923 voor- aleer men opnieuw de spade in de grond stak om een derde zij het zeer plaatselijk onderzoek te doen. Deze keer had dr. J. H. Holwerda de leiding. De grote hernieuwde aanpak van het onderzoek door prof. dr. W. A. van Es, dat - door nood ge- dreven - zijn aanvang nam in 1967, heeft geheel nieuwe gezichtspunten over „Dorestad" aan het licht gebracht. Onder meer is duidelijk geworden, dat de nederzetting zich heeft uitgestrekt vanaf het noordelijkste deel van de bebouwde kom nabij de Langbroekseweg tot voorbij kasteel Duurstede. Het gehele onderzoek vindt zijn neerslag in de expositie welke met financiële en materiële hulp van vele zijden is ingericht in het nieuwe pied è terre van de Stichting Kantonnaal en Stedelijk Museum in Volderstraat 15/17 te Wijk bij Duur- stede. De bezoeker krijgt door de gehele opzet een degelijke indruk van de opvattingen, die de wetenschap momenteel heeft over „Dorestad". Het is te hopen, dat deze belangrijke expositie niet alleen een plaatselijke of gewestelijke maar zelfs landelijke en mogelijk internationale vermaardheid zal krijgen. Het karakter van Dorestad als handels- centrum tijdens zijn bloeiperiode zal daartoe zeker bijdragen. L. C. J. M. Rouppe van der Voort
|
||||||||||
Om de voortgaande opgravingen te Wijk bij Duur-
stede weer eens te belichten plaatsen wij als- nog bovenstaand stukje, dat enige tijd geleden op ons verzoek werd geschreven maar helaas niet eerder geplaatst kon worden. Zelf nieuwsgierig naar de expositie ben ik er van de zomer een kijkje gaan nemen. Om anderen ook daartoe op te wekken geef ik eerst een paar prak- tische aanwijzingen. In Wijk wijzen oranje bordjes |
||||||||||
81
|
||||||||||
gingen als putten, konden daardoor vrijwel tot op
het jaar nauwkeurig gedateerd worden. Het Rhei- nische Landesmuseum in Trier, dat een dergelijke datering uitvoerde voor het huis Drakenburg in Utrecht (zie p. 8 van deze jaargang), heeft ook dit onderzoek verricht, samen met het Forstbota- nisches Institut in Hamburg. L.v.T. |
||||||||||||||
als bewijs gediend. Die bleken namelijk van eike-
bomen gemaakt te zijn die in de buurt van Mainz gestaan hebben. Voor dat gebied heeft men tabel- len en curven van jaarringen van bomen kunnen opstellen, die al teruggaan tot vóór onze jaartel- ling; veel verder dan voor ons land. De wijn- fusten die na gebruik in Dorestad de grond in- |
||||||||||||||
Hout en marmer imiteren
|
||||||||||||||
ervaring waren vereist om de juiste grondkleur te
treffen. De geïnteresseerde schilder bleef, niet bij het imi-
teren van eikehout. Ook teakhout dat na ca. 1900 meer algemeen in gebruik kwam, notehout, es- doorn, ahorn, essen, grenen, mahoniehout enz.; ook witte en gekleurde marmersoorten werden in de 19e eeuw veel geïmiteerd. Deze eeuw vormde wel een hoogtepunt. Denken we maar aan Ouden- bosch in Noord-Brabant, waar op het eind van de 19e eeuw een copie van de St. Pieter in Rome werd gebouwd en van onder tot boven als marmer werd geschilderd! In deze eeuw ontstonden er speciale particuliere schildersscholen. In Brussel o.a. was de vermaarde school van Van der Kelen, bezocht door jongelui uit vele landen. In Nederland bestond de bekende hout- en marmerschool van Van der Burg te Rotterdam. Na de eeuwwisseling heeft het imiteren zich tot on- geveer 1945 nog wel weten te handhaven. De syn- thetische verfbereiding en de opkomst van de nieuwe kleurbeweging na 1945 hebben het daarna vrijwel geheel doen verdwijnen. Dit wordt o.a. ge- illustreerd door de schildersambachttentoonstellin- |
||||||||||||||
De laatste jaren wordt bij het restaureren van
historische of monumentale gebouwen door de architect-restaurateur het gebrek aan goede hout- en marmerschilders betreurd. Men moet zulke schil- ders met een kaarsje zoeken. Waarom komt dit hout- en marmerimiteren niet of bijna niet meer voor? In 1951 heb ik voor het Schildersblad (uitg. Eisma
te Leeuwarden) een historisch overzicht geschre- ven over opkomst, bloei en verval van deze huis- schilderstechniek. Dat was een zeer uitgebreid en geïllustreerd verslag. In dit Maandblad zal ik mij echter moeten beperken tot een korte beschrijving. De tegenzin van baanbrekende architecten omtrent de eeuwwisseling - men denke aan P. J. H. Cuy- pers (1827 - 1921) - om allerlei imitaties aan hun bouwwerken toe te staan, heeft langzamerhand de imitatiezucht doen verminderen en tenslotte bijna geheel doen verdwijnen. Eerlijkheid in het gebruik van het materiaal was toentertijd het devies, zoals o.a. schoon metselwerk i.p.v. pleisterwerk. Ik weet mij nog goed te herinneren dat de zeer be- kende Utrechtse architect Houtzagers in 1910 geen geïmiteerd eikehout op deuren e.d. wenste, althans niet zoals de schilder dit (soms) zo graag uitvoerde: met hartstuk (soms met barstjes of scheurtjes), knoesten en spiegels, d.w.z. de glan- zende wormachtige vormpjes in eikehout die ont- staan door een bepaalde wijze van zagen op de houtzagerijen. Hij kón nog toestaan, wanneer de opdrachtgever imitatie van eikehout wenste, dat de eikehoutsaus heel rustig gekamd werd. „Rus- tig gekamd" wil zeggen dat brede of smalle stalen kammen door de bruine oliesaus werden getrok- ken. De oliesaus werd gemaakt van voornamelijk ongebrande en gebrande siena, omber, of kassel- se aarde, aangemaakt in lijnolie, plus nog enkele ingrediënten om het drogen en het zgn. „staan" te bevorderen. Het maken van deze bruine olie- saus (soms werd ook wel watersaus voor werk van mindere kwaliteit gebruikt) en het maken van de grondkleur van het werkstuk was niet ieders werk. Enige kennis van de grondstoffen en enige |
||||||||||||||
De oude schilderswinkel in de Sikkens Lak-
fabrieken te Sassenheim. |
||||||||||||||
82
|
||||||||||||||
gen, waarop altijd een grote plaats was ingeruimd
voor geschilderde hout- en marmersoorten op pa- nslen. Na 1950 verdween dit onderdeel geheel van de tentoonstellingen. Heel eigenaardig is het feit dat in schildersbladen
thans weer enkele berichten en adressen opdui- ken waar men deze oude techniek opnieuw wil gaan onderwijzen. Wanneer is men begonnen met het imiteren van
marmer? In Griekenland zouden reeds voorbeel- den van deze techniek zijn aan te wijzen, die uit- gevoerd waren in een plastische en gekleurde stuc- massa of in frescotechniek.1) Dat de Romeinen dit van de Grieken overgenomen hebben spreekt welhaast vanzelf. Het bekendste voorbeeld daar- van vinden we in Pompeji, waar wanden van hui- zen ingedeeld werden in vakken met een plint, lambrizering en een fries alsof er architectuuron- derdelen op waren aangebracht. Door middel van een gekleurde stucspecie imiteerde men daarbij gekleurde marmersoorten. Men noemt dit incrusta- tietechniek. Ik heb nooit enige vermelding gevon- den van houtimitatie door de Romeinen. Ook onze huisschilder en stucadoor maakte tot ca. 1940 een soort stucmarmer, door met verdunde Oostindische inkt en met behulp van een vogel- vlerk (ganzewiek) of penselen een imitatie van wit marmer aan te brengen op het harde en glad- glimmende stucwerk van lambrizeringen. Tijdens de Middeleeuwen schijnt men niet de nei- ging gehad te hebben om aan bouwwerken mar- mer te imiteren. Wèl zien we op schilderijen van de zgn. Vlaamse primitieven altaren, kolommen in kerken of paleizen en schilderijomlijstingen bui- tengewoon knap geschilderd alsof ze van marmer zijn. Als voorbeeld noem ik Jan van Eijcks „Ma- donna in de kerk". Op achterkanten van deze laat-middeleeuwse schilderijen komt verschillende malen geschilderde nabootsing van marmer voor.2) De huisschilder zoals wij die nu kennen bestond
toen nog niet. Er werden wel wapens, opberg- kisten, sleutelstukken aan balken of andere on- derdelen van de huisinrichting ge- of beschilderd, maar dit gebeurde door kunst- of decoratieschil- ders. Het eiken houtwerk in het huis werd in de was gezet; aan de buitenkant werd het soms met lijnolie bestreken, soms werd er niets op gedaan, terwijl het ijzerwerk zwart werd geverfd. De teer- kwast komt pas in de 16e eeuw voor. Het imiteren van marmer werd tijdens de Renais- sance weer algemeen. Dat wij de allereerste schilders van marmer en
soms ook wel van hout moeten zoeken bij de kunst- en decoratieschilders is na te gaan bij de meesterschilder Lambertus Simis (2e dr. 1829), bij de kunstschilder-theoreticus Gerard de Lairesse (1711), bij Arnold van Houbraken (1719), Carel van Mander en andere schrijvers. In het paleis op de Dam komt naast veel wit mas- sief marmer ook veel geschilderd marmer voor. Een beschrijving uit 1914 karakteriseert de toe- |
||||||||||
Schouw in de Barokkamer (± 1660) in het Cen-
traal Museum te Utrecht. De getorste kolommen zijn van massief marmer, de latei of boezembalk is geïmiteerd. Foto: Centraal Museum. |
||||||||||
passing van deze techniek door Zeisenius, bij
de verbouwing in 1808 voor Lodewijk Napoleon, als volgt: „Wel heeft hij de prachtige galerijen door houten schotten moeten vervangen, o gruwel, als marmer geschilderd, in kamers verdeeld en daarmede jammerlijk geschonden".3) Die schot- ten zijn bij de laatste restauratie weer verwijderd. Ik heb toen tot ca. 1960 met een collega nog enige weken wit marmer geschilderd in het paleis. Ik be- perk mij nu tot een aantal Utrechtse voorbeelden van hout- en marmerimitatie. In het Centraal Museum staat in de barokkamer |
||||||||||
Schoorsteen in
de Lodewijk XIV- kamer in het Centraal Museum te Utrecht. De schoorsteen- mantel is van massief marmer; de boezem is geïmiteerd marmer. (Foto: Centraal Museum). |
||||||||||
83
|
||||||||||
werk van kinderen: „een typisch Brabants schil-
dersgebruik en een vrolijk bedrijf voor het kroost van de patroon".6) Kindervoetjes geven natuur- lijk een kleinere en fijnere afdruk. De beste verzameling van hout- en marmerimita- ties in ons land is te vinden in Sikkens Lakfabrie- ken te Sassenheim. In een expositieruimte heeft C. P. Tromp een buitengewoon fraaie collectie van oude schildersmaterialen, gereedschappen, boeken en voorbeelden van oude schilderstech- nieken opgebouwd. Bij het openluchtmuseum van het Zuiderzeemu-
seum in Enkhuizen wordt gewerkt aan het inrich- ten van een oude schilderswinkel in het „Am- bachtbuurtje". Een huis is er al voor bestemd en er is ook al veel materiaal voor verzameld, maar de krappe financiën vertragen de uitvoering van dit plan. In Utrecht zelf tenslotte biedt de schildersschool
Nimeto aan de Smijerslaan ook gelegenheid om met het oude schildersambacht kennis te maken. In de kelder is een oude schilderswerkplaats van omstreeks 1900 ingericht, terwijl op de bovenver- dieping (in een der gangen) een aantal voorbeel- den geschilderd marmer te zien is, dat waarschijn- lijk tussen 1900 en 1940 vervaardigd is door Kos. Koolhaalder uit Rotterdam. Bezichtiging daarvan kan men aanvragen bij de directeur. P. van Kesteren
1) J. A. P. Meere, in het maandblad Verf en kleur,
sept. 1937. 2) Van Eyck en zijn tijdgenoten. Amsterdam, z.j.,
38; L. van Puyvelde. De Vlaamsche Primitieven. Parijs, 1941. 25, gekleurde plaat II, ongekleurde afb. 16. 3) H. Brugman en A. W. Weissman. Het stadhuis
van Amsterdam. Amsterdam, 1914. 34. 4) S. Muller Fzn. Oude huizen te Utrecht. Utrecht,
1911. PI. XXXV. In dit werk nog enkele voor- beelden van geïmiteerde schoorsteenmantels en -boezems: PI. XXXVII Janskerkhof 16, PI. XLII Achter St. Pieter. 5) o.c. PI. XLIV.
6) Lambert Tegenbosch. Knaapen, drie eeuwen
schilderen, 1652 - 31 mei 1952. (Z.p., 1952). 21. |
|||||||||||
een schouw, waarvan de dragende getorste kolom-
men uit wit geaderd zwart marmer vervaardigd zijn. Dit marmer is in de latei of draagbalk bij- zonder knap geïmiteerd. In de Lodewijk XlV-ka- mer bestaat de mantel van de schoorsteen uit een roodachtig massief marmer, terwijl dit op de boe- zem weer geïmiteerd is. S. Muller Fzn. beschreef in de kapittelkamer van de Pieterskerk „een schoorsteenmantel met ronde steenen pilaren en platte pilasters".*) Deze hele schoorsteenmantel is echter een imitatie van zwart marmer met witte aders, dat in kwaliteit overigens achter staat bij de schouw in de barokkamer van het Centraal Mu- seum. Het jaartal op de afsluitende lijst tegen het plafond dateert dit werk op 1650. In deze kerk be- vindt zich nog een houten epitaaf voor Hendrik van Asch van Wijck (t 1784), dat ook een geschil- derde marmerimitatie is. Mullers Oude Huizen laat zien dat de voordeur van
Kromme Nieuwegracht 33, die nu donker groen gelakt is, als geïmiteerd eikehout geschilderd is geweest.5) Dat was gedaan door de huisschilder Moeskop, een groot vakman. In mijn gezellentijd, rond 1910, gingen wij daar in de schafttijd van half 9 tot 9 uur wel langs om dit knappe stuk werk te bewonderen. Aan het Servaasbolwerk, eni- ge grote herenhuizen vanaf de Keukenstraat, woonde omstreeks 1905 mevrouw Grothe. De voor- deur van haar huis, dat tegen het eind van de 19e eeuw gebouwd was, was ook zo meesterlijk licht-eiken geïmiteeid, dat wij daarop gewezen werden door onze leraar van de ambachtsschool. Deze deur was „gehout" door de huisschilder Linschoten, werkzaam bij de schilderspatroon van de Ende aan het Pieterskerkhof. Linschoten sleep de deur ongeveer elk jaar af met fijne puimsteen, een viltdop en water, werkte hem dan weer bij en verniste hem, waardoor hij tientallen jaren een pronkstuk van houtimitatie was. Nu is hij in een ondefinieerbare houtsoort gehout. Langs de wan- den van de schilderswerkplaatsen van Roskam, die gevestigd was in het huisje tussen de steun- beren van de Janskerk, kon men een fraaie serie hout- en marmerimitaties bewonderen. Die waren ook gemaakt door Linschoten. Op de overgang van de 19e naar de 20e eeuw werden de houten vloeren op de bovenverdiepin- gen ook wel geverfd in een lichtbruine grondverf. Als die laag droog was werd hierover met een spons een donkerder bruine watersaus gestre- ken. In de nog natte watersaus werd met de blote voeten getrappeld, achteruitgaande, zodat de afdrukken van de tenen te zien waren. Dit gaf het effekt van een soort wortelhout. Dit alles werd afgedekt met een blanke vloervernis. Men noemde dit trappelwerk, blotevoetenverf of walswerk. In België en het zuiden van Nederland gebruikte men er de naam van een wortelhoutsoort voor. Ongeveer 15 jaar geleden heb ik dit nog gezien In een kasteel ergens aan de Vecht. In een ge- denkboekje voor het schildersbedrijf Knaapen te Geldrop wordt het trappelwerk voorgesteld als |
|||||||||||
Wie weet waar
U heeft de oplossing nog tegoed van de puzzel
uit het juli-nummer van het maandblad (WIE WEET
WAAR nr. 4). Welnu, 21 inzenders wisten het
juiste antwoord: het huis Oudaen, Oudegraoht
no. 99.
Loting leverde de volgende winnaars op:
Mej. J. M. Th. E. Rahr, Achter St. Pieter 4, Utrecht
(Hornhovius-kaart);
Drs. W. H. J. Dekker, Springweg 97 bis, mej.
H. M. Rinkel, Griftstraat 43 bis, Utrecht, R. C. J.
van Maanen, Spieghelstraat 42, Leiden (mapjes
prentbrief kaarten).
|
|||||||||||
84
|
|||||||||||
Ledenvemaderm
|
||||||||||||||||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt
de leden uit tot het bijwonen van de algemene najaarsledenvergadering op woensdag 17 november a.s. om 19.30 uur in het gebouw van de Gemeente- lijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199 te Utrecht. |
maatschap, dit kenbaar te maken bij de pen-
ningmeester 7. Begroting 1977
8. Tussentijdse verkiezing bestuursleden
Mevrouw E. L. S. Offringa-Boom heeft helaas de wens te kennen gegeven haar werk als bestuurslid van de Vereniging Oud-Utrecht te beëindigen. Zij zal evenwel lid blijven van de redactie van het Jaarboek. Volgens artikel 12 lid 8 stelt het bestuur voor
te benoemen in deze vacature drs. C. Staal te Utrecht, thans reeds werkzaam als lid van de redactie van het Maandblad en van de Propa- gandacommissie. In de vacature Van Tongerloo stelt het be-
stuur voor, voorlopig niet te voorzien. Volgens artikel 12 lid 8 der statuten kunnen tegenkandidaten schriftelijk gesteld worden door tenminste tien leden. De namen van de tegenkandidaten dienen tenminste drie dagen vóór de aanvang der vergadering, waarin de vacature zal worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te worden meegedeeld. 9. Excursies
10. Vaststelling van het Huishoudelijk Reglement
(concept in dit Maandblad) 11. Rondvraag
12. Sluiting
In verband met de behandeling van het Huishoude-
lijk Reglement zal - bij wijze van uitzondering - geen lezing kunnen plaatsvinden na de najaars- ledenvergadering. |
|||||||||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||||||||||
1. Opening
2. Notulen van de algemene voorjaarsledenver-
gadering van 18 mei 1976 3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Rekening en verantwoording van de penning-
meester over het jaar 1975 en verslag van de accountant 5. Aanwijzing accountant als bedoeld in artikel 18
der statuten 6. Contributie 1977
Het bestuur stelt voor de contributie - sinds
1 januari 1975 niet verhoogd - te brengen op ƒ35,— per jaar. Tevens wil het bestuur over- gaan tot twee nieuwe vormen van lidmaat- schap, nl. één voor jeugdleden tot de leeftijd van 25 jaar en één voor' leden boven de 65 jaar. De contributie voor deze beide catego- rieën kan worden gesteld op ƒ25,— per jaar. Indien de ledenvergadering deze contributie- voorstellen overneemt, dienen diè leden der vereniging, die in één van de beide groepen vallen en prijs stellen op deze vorm van lid- |
||||||||||||||||||||||||
oktober 1976
|
||||||||||||||||||||||||
nummer 10
|
||||||||||||||||||||||||
49e jaargang
|
||||||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorjitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie:
|
||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 S5 41.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f 30,—, gironr. 575520. mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3bis, Utrecht, tel. (030)31 53 28.
MeJ. drs. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52. Utrecht, tel. (030)62 12 26.
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
||||||||||||||||||||||||
85
|
||||||||||||||||||||||||
Financieel jaarverslag over 1975
|
|||||||||||||||||||||
Bijgeboekt werd het voordelig
resultaat over 1975 ad.......6.811,15
zodat het kapitaal per ultimo 1975
bedraagt..........ƒ 15.646,26
|
|||||||||||||||||||||
Financieel jaarverslag over 1975
Op de komende najaarsvergadering zal u de hierna
afgedrukte ontwerp-jaarrekening over 1975 ter goedkeuring worden aangeboden, waarop nog de navolgende toelichtingen worden verstrekt. |
|||||||||||||||||||||
Opgemerkt dient te worden dat de gift gedaan in
1975 ad ƒ10.000,— door een fonds dat anoniem wenst te blijven, in het onderhavige jaar ten goede is gekomen aan het bestaande Propagandafonds, dat hiermede de mogelijkheid heeft haar activitei- ten te vergroten en uit te breiden, hetgeen zal moeten leiden tot een vergroting van het ledental. Daardoor is het mogelijk geworden tot een sluiten- de begroting te komen bij een voor 1976 niet ver- hoogde contributie. |
|||||||||||||||||||||
Balanspositie
Het verenigingskapitaal per 1 januari
1975 bedroeg volgens de voorgaande jaarrekening.........ƒ 18.835,11
Hierop is in 1975 gecorrigeerd de gift
ontvangen in 1974 welke alsnog ten goede is gekomen aan de Stichting Stichtse Historische Reeks ad.....10.000 —
zodat het gecorrigeerde kapitaal werd ƒ 8.835,11
|
|||||||||||||||||||||
per 31 dec. per 31 dec.
Het liquiditeitsbeeld was 1975 1974
Aanwezige geldmiddelen..........ƒ 51.400,— f 49.200 —
waarin begrepen aan vooruitontvangen contributies ,, 1.100,— ,, 1.500,—
f 50.300,— ƒ 47.700 —
Schulden op korte termijn...........49.700,— ,, 45.300 —
Liquiditeitsoverschot...........f 600,— f 2.400,—
Kortlopende vorderingen..........,, 3.200,— ,, 5.600,—
Voorraden.................11.800,— „ 800 —
|
|||||||||||||||||||||
Tesamen het verenigingskapitaal vormend van . . ƒ 15.600,-
|
ƒ 8.800 —
|
||||||||||||||||||||
Het relatief hoge bedrag aan geldmiddelen is voor
wat het beschikbare deel betrof steeds bij onze bankier zodanig belegd geweest, dat dit optimaal rente droeg. Opmerkelijk is ook het hoge bedrag aan voorraden, dat voor ruim ƒ11.200,— bestond uit per de balansdatum aanwezige prentbriefkaar- ten. De hierna afgedrukte resultatenrekening vertoont
een positief saldo van ƒ6.800,—, dat alleszins bevredigend genoemd mag worden als men be- denkt dat de gift ad ƒ10.000,— in 1975 gereser- veerd is t.g.v. het propagandafonds. De kosten van Jaarboek en Maandblad kwamen lager uit dan was begroot, terwijl ook de batenkant een wat gunsti- ger beeld te zien geeft. De post nagekomen baten betreft een bate ad ƒ3.200,— uit 1974. De post algemene kosten bestaat uit kosten met betrekking |
tot de recente statutenwijziging en administratie-
en accountantskosten. Geconstateerd kan worden dat onze vereniging in
financieel opzicht 1975 met een redelijk positief resultaat heeft afgesloten. Dankzij de giften van een anoniem fonds, waarvoor wij zeer dankbaar zijn, is het mogelijk geworden te zorgen voor vol- doende werkkapitaal voor de nieuw opgerichte Stichting Stichtse Historische Reeks, waarvan onze vereniging mede initiatiefnemer is en voor het reeds bestaande propagandafonds, die daar- door zijn activiteiten kan uitbreiden hetgeen aan onze vereniging zeker ten goede zal komen. |
||||||||||||||||||||
W. Uittenbogaard
penningmeester |
|||||||||||||||||||||
BALANSEN PER 31 DECEMBER 1975 EN 1974
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1974
x ƒ1.000 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. f 15.646,26 9
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. f 50.748,99 47
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 66.395,25 56
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RESULTATENREKENING OVER 1975
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1975
Uitkomst Begroting |
Begroting
1976 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baten
Contributies........
Advertenties Maandblad ....
Opbrengst verkopen.....
Donaties, subsidies en giften . .
Nagekomen baten voorgaande jaren Rentebaten ........ Lasten
Jaarboek .........
Maandblad.........
Beheerskosten.......
Overige activiteiten.....
Algemene kosten......
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 46.500,— f 51.000,—
„ 5.000,— ,, 5.000,—
„ 2.000,— „ 3.750,—
300,— „ 500,—
,, 2.500,— „ 1.000,—
f 56.300— f 61.250,— |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 46.598,94
„ 5.145 — ,, 2.718,60 520,— „ 3.192,13 „ 3.014,71 f 61.189,38 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 26.663,75 f 30.350,— f 33.000 —
,, 19.025,09 „ 18.900,— „ 22.000 —
„ 5.001,30 „ 4.850,— „ 5.000,—
782,55 „ 1.700,— „ 750 —
,, 2.905,54 „ 500,— „ 500 —
ƒ 54.378,23 f 56.300,— f 61.250,—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saldo
Voordelig resultaat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f -.- f -■-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f 6.811,15
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Accountantsverklaring
Wij hebben de ontwerp-jaarrekening 1975 van de Vereniging Oud-Utrecht gecontroleerd. Op
grond van dit onderzoek zijn wij van oordeel dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Vereniging per 31 december 1975 en van het resultaat over 1975. Utrecht, 9 september 1976
P. J. Schade, Registeraccountants
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
87
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de begroting voor 1977
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ons een genoegen u voor het jaar 1977 de
navolgende ontwerp-begroting ter goedkeuring voor te leggen. Deze behoeft nog op enkele punten toelichting.
De contributies zijn voor 1977 als volgt samen- gesteld: — voor leden in de leeftijdscategorie van 25 tot 65
jaar wordt de contributie voorgesteld op ƒ35,— per jaar, terwijl voor leden jonger dan 25 jaar en voor leden van 65 jaar of ouder een gere- duceerde contributie zal gaan gelden van f 25,-. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hopen sommige leden in de leeftijdscategorie van
25— en 65+ de normale contributie zullen willen blijven bijdragen. Uitgaande van het huidige ledenbestand en reke-
ning houdsnd met eon gunstige ontwikkeling daar- van voor de toekomst is voor het jaar 1977 de totale contributiebate begroot op ƒ52.500,—. Het werk van de propagandacommissie zal in deze voor onze vereniging van groot belang zijn! De kosten van Jaarboek en Maandblad zullen wij zoveel als nuttig en nodig is in 1977 trachten te beperken, waarbij echter als extra last de B.T.W.- verhoging van 2 % zal gaan meetellen. De begroting sluit desondanks met een tekort van ƒ1000,—, wat het bestuur echter in verband met de contributievoorstellen enerzijds en de huidige vermogenspositie van de vereniging anderzijds voor één jaar aanvaardbaar acht. Namens het bestuur, W. Uittenbogaard
penningmeester |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee wordt aan een lang gekoesterde wens
binnen de vereniging voldaan. Aan het invoeren van deze maatregel is echter in het eerstkomende jaar een financieel risico verbonden. Daar de leeftijd van de ledsn bij de administratie n.l. niet bekend is, zal in 1977 niet exact te bepa- len zijn wat de totale contributie-bate gaat bedra- gen, waarbij nog opgemerkt dient, dat naar wij |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONTWERP-BEGROTING VOOR 1977
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baten
Contributies........
Advertenties Maandblad ....
Opbrengst verkopen.....
Donaties, subsidies en giften . .
Nagekomen baten voorgaande jaren Rentebaten ........
Tekort..........
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lasten
Jaarboek .....
Maandblad.....
Beheerskosten . . .
Overige activiteiten Algemene kosten Positief resultaat 1975
88 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Concept huishoudelijk reglement
|
||||||||
(Zie punt 10 agenda najaarsledenvergadering)
|
||||||||
Artikel 1
Het verenigingsjaar valt samen met het kalender-
jaar. Artikel 2
De in artikel 6 van de Statuten bedoelde contri-
butie/bijdrage wordt jaarlijks in de Algemene najaarsledenvergadering vastgesteld. Deze con- tributie/bijdrage kan, op voorstel van het bestuur, met een bepaald bedrag worden verlaagd voor de leden waarvan de leeftijd meer dan 65, respectie- velijk minder dan 25 jaar is bij het begin van het betrokken kalenderjaar. Artikel 3
Het Bestuur bestaat uit ten minste 9 leden.
Artikel 4
De leden van het Dagelijks Bestuur treden om de
drie jaar af en wel zo, dat ieder jaar één D.B.-lid aan de beurt van aftreden is. Het volgend rooster is van kracht:
de voorzitter treedt af tijdens de voorjaarsleden-
vergadering in 1979 de secretaris treedt af tijdens de voorjaarsleden-
vergadering in 1980 de penningmeester treedt af tijdens de voorjaars-
ledenvergadering in 1981 de voorzitter treedt af tijdens de voorjaarsleden-
vergadering in 1982 enzovoort. Zijn er meer dan drie D.B.-leden, dan kunnen er
in één jaar twee of meer leden aftreden, echter met dien verstande dat nooit voorzitter, secretaris en penningmeester tegelijk aftreden. Artikel 5
Taak Bestuur Het Bestuur is belast met de (dagelijkse) leiding
en de uitvoering van de besluiten van de Algemene Ledenvergadering. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd initiatieven en
besluiten te nemen, welke tot de competentie van het Bestuur behoren, onder gehoudenheid van de genomen actie mededelingen te doen aan de ande- re leden van het Bestuur. Artikel 6
Taak voorzitter De voorzitter leidt de vergaderingen. Bij verhinde-
|
ring van beperkte duur - maximaal twee maanden -
wordt de voorzitter vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur. In andere gevallen wijst het Bestuur voor de
periode van de verhindering - maximaal één jaar - een waarnemend-voorzitter aan. Artikel 7
Taak secretaris Tot de taak van de secretaris behoort:
a. het voeren van de briefwisseling namens het
Bestuur. b. het uitbrengen van het door het Bestuur goed-
gekeurde Jaarverslag op de Algemene Voor- jaarsledenvergadering. c. het dragen van de verantwoordelijkheid voor de
notulen. d. het dragen van de verantwoordelijkheid voor
het bijhouden en verwerken van de ledenlijst. e. het zorgdragen voor het archief.
Artikel 8
Taak penningmeester
Tot de taak van de penningmeester behoort:
a. het beheren van de geldmiddelen van de Ver-
eniging. b. het innen van de contributies en bijdragen.
c. het beleggen van de gelden van de Vereniging.
d. het uitbrengen op de Algemene Voorjaars-
ledenvergadering van een tevoren door het Bestuur goedgekeurd verslag over de ontvang- sten en uitgaven in het afgelopen jaar en van de stand van de financiën per ultimo van dat jaar. e. het opstellen van een tevoren door het Bestuur
goedgekeurde begroting voor het komende jaar en het aan de Algemene Najaarsledenvergade- ring overleggen daarvan. Artikel 9
De in de artikelen 7 en 8 omschreven deeltaken
kunnen door het Bestuur in overleg met de secre- taris, respectievelijk met de penningmeester, wor- den gedelegeerd. Artikel 10
1. Het Bestuur kent voor het verwezenlijken van
de doelstellingen van de Vereniging vaste Com- missies en Commissies ad hoc. 2. De leden van een Commissie, als bedoeld in
het 1e lid van dit artikel worden benoemd door het Bestuur. 3. Ten minste één lid van het Bestuur heeft zitting
in een Commissie. |
|||||||
ontvangen zo nodig een bijdrage in te maken reis-
en verblijfkosten en in de telefoon- en portokosten. Artikel 14
Het Bestuur heeft het recht niet-leden tot lezingen,
excursies en/of andere evenementen toe te laten. |
|||||||||||||||||
4. Een Commissie treedt niet naar buiten op dan
na overleg met het Dagelijks Bestuur, tenzij bij haar instelling anders is bepaald. 5. Instelling en taakomschrijving van een Com-
missie behoren tot de competentie van het Bestuur. Artikel 11
De leden van de in artikel 10 bedoelde vaste
Commissies worden telkenjare in de Algemene Najaarsledenvergadering benoemd/herbenoemd. Artikel 12
Het Bestuur kan voor het verwezenlijken van
bepaalde doelstellingen Commissies ad hoc instel- len. Bij de instelling worden taak en bevoegdheden van deze Commissies nader omschreven. Artikel 13
De leden van het Bestuur en van de Commissies
|
|||||||||||||||||
Artikel 15
Op voorstel van het Bestuur of van tenminste tien
leden van de Vereniging kan door de Algemene Ledenvergadering worden besloten tot wijziging van het Huishoudelijk Reglement met gewone meer- derheid van de uitgebrachte geldige stemmen. Stemmen bij volmacht is niet toegestaan. |
|||||||||||||||||
Artikel 16
In alle gevallen, waarin dit Huishoudelijk Reglement
niet voorziet, beslist het Bestuur. |
|||||||||||||||||
Utrechtse bevolkingsaanwas door
Duitse immigratie Tweede helft van de achttiende eeuw
|
|||||||||||||||||
Mijdrecht. Kerkelijke afschrijvingen waren hiertoe
ontvangen uit de stad Utrecht, uit Pfalzdorf (een jonge Zuid-Duitse kolonie bij Goch), alsook uit Elburg en Mijdrecht. Deze jongelui hadden in hun jonge leven dus al met verscheidene plaatsen te naken gehad. Vele oostelijke immigranten kwamen via een korter
of langer verblijf in andere Nederlandse gewesten en plaatsen naar de stad Utrecht en omgeving. Ook waren het militairen en ex-militairen die tal- rijke garnizoensplaatsen, zelfs in de Zuidelijke Nederlanden en soms een koloniaal verblijf achter de rug hadden. In het Utrechtse stedelijke archief- materiaal komt de vermelding voor van een immi- grant die tot de lutherse gemeente van Batavia (Djakarta) heeft behoord. Een ander bracht een kerkelijk attest mee van de lutherse gemeente te Paramaribo. De mengeling van kerkelijke gezindten vond in de
kerkboeken soms neerslag in een gemengd huwe- lijk. Huwelijken tussen personen van de lutherse en calvinistische gezindten werden voor Duitsers vergemakkelijkt doordat in de Pruisische provin- cies - bij voorbeeld Kleef en Mark - de regering een eenheidskerk bevorderde. Huwelijken van Duitse rooms-katholieken met Nederlands-hervorm- den konden voordelig zijn bij het verkrijgen van een kleine overheidsbetrekking. Een Joods geval eindigde via lutherse belijdenis in Nederlands- hervormd lidmaatschap. Zeventien keren bleek uit de kerkboeken in de |
|||||||||||||||||
Geografisch en cultuurhistorisch biedt de provincie
Utrecht het beeld van een overgangsgebied, wat zich tot in de hoofdstad ervan weerspiegelt in de architectuur die zowel oostelijk-middeleeuwse facetten als meest achttiende-eeuwse herenhuisstijl omvat. De bevolking bood met name in de acht- tiende eeuw (waarvan vooral de tweede helft ons hier zal bezig houden) ruime kerkelijke schakering, alsook een mengeling van burgerlijke en adellijke, militaire en agrarische, ambachtelijke en dienst- verlenende immigratie van over de oostgrens. In de stad Utrecht kwam hierdoor de lutherse ge- meente tot bloei, die tevens de geestelijke ver- zorging van de wijde omtrek op zich nam. In het midden van de achttiende eeuw werd hiervoor een grote kerk gebouwd, die er nog prijkt, niet ver- stopt achter een huisgevel. Echter vond er, als overal in de Republiek, enige aanpassing van het kerkinterieur plaats aan die van de Nederlands- hervormde kerkruimten. Ook in de tweede eeuwhelft lag de arbeidsmarkt
voor immigranten verspreid over de hele Repu- bliek, met het zwaartepunt in het westen. Hierom werd er door immigranten heel wat rondgetrokken. Te Goch in het voormalige hertogdom Kleef - welk gebied zovele Utrechtse immigranten heeft ge- leverd - werd voor de evangelische gemeente aldaar vermeld, dat op 10 oktober 1796 Gerrit Laurentz van den Velden, „jongeman" (d.i. onge- trouwd), te Utrecht in dienst bij officier Von Gol- pent, trouwde met Anna Paulina Schermertz uit |
|||||||||||||||||
90
|
|||||||||||||||||
stad Utrecht bloedverwantschap tussen niet-gelijk-
tijdig geïmmigreerden: de eerstgekomene bood onderdak of werk aan de nakomer. In Rotterdam stond weieens een eerder gekomen familielid borg voor de later gekomene. Herkomst
Bij het historisch-demografisch onderzoek betref-
fende immigratie van over de oostgrens (behalve voor Utrecht is deze door mij verricht voor Delft, Rotterdam, Den Haag en voor enige jaren uit het Amsterdamse archief) valt de grote verscheiden- heid op in herkomst van de vele Duitse immigran- ten. Doordat hiervoor in de meeste plaatsen hoofdzakelijk slechts de kerkboeken beschikbaar zijn gebleven, is onevenwichtigheid in de gegevens onvermijdbaar, ofschoon juist deze kerkelijke ge- |
||||||||||||||
te kunnen wijzen. In elk geval werden voor Den
Haag „Gereformeerden, Luthersen en Roomsen" onderscheiden naast bij voorbeeld de „Joodse Natie". Hierdoor is er - in tegenstelling tot Utrecht en Amsterdam - het aandeel van de verscheidene kerkelijke gezindten aan de immigratie becijfer- baar geworden. In Den Haag domineerden de „Reformierten". Als garnizoensstad (met o.a. Nas- sause subsidietroepen, d.w.z. calvinistische), rege- rings- en hofstad telde Den Haag vele voorname en ook gewone bewoners die stamden uit gebieden waar de calvinistische gezindte domineerde. Voor Utrecht - als garnizoensplaats en stad met hof- houdingen - is het aantal „Reformierten" eveneens belangrijk geweest onder de immigranten. Voor stad èn wijde omgeving echter was hiernaast het lutherse aandeel groot, zodat de lutherse kerk- |
||||||||||||||
De Lutherse kerk in 1747.
Kopergravure van H. Spil-
man.
G.A.U. Top. Atlas Kt 7.5.
|
||||||||||||||
3>e IXrTHS'.RSCHJS KKHK 1* VTMXCHT .
|
||||||||||||||
boeken aldaar belangrijk zijn. Ook mede hierom
zijn de daarin vermelde bijkomstige gegevens van belang. Hierin is anecdotisch materiaal vervat van sociaal-historische aard, terwijl het meermalen helpt, het historisch-demografische materiaal fijner te geleden. Een tabellarisch overzicht van de oostelijke ge-
bieden waaruit de immigranten zijn gekomen is in 1975 gepubliceerd. Een anecdotisch beeld van zeer wijde aantrekking èn uitstraling levert de Utrechtse universiteit. Naast een geval van een Heidelbergse hoogleraar staat namelijk dat van de Amerikaanse theologiestudent omstreeks 1770. Predikant Living- stone leerde niet slechts de theologie verder te doorgronden te Utrecht, maar bekwaamde zich er tevens in het spreken van de Nederlandse taal. Zo was hij beter in staat om zijn hospes, de Utrechtse brander van Duitse afkomst GosuTnus |
||||||||||||||
gevens van onschatbare waarde blijken. Te Am-
sterdam bestond geen stedelijke registratie: ieder- een mocht zich in de metropool vestigen, die steeds behoefte had aan arbeidskrachten. Slechts bruiden en bruidegoms vonden er registratie. De rooms-katholieke kerkelijke gegevens zijn te Utrecht van geen waarde en ontbreken in Amster- dam. In beide steden echter bieden de lutherse kerkboeken voldoende steun voor het geografisch groeperen van de immigranten naar herkomst- gebieden. De Utrechtse kerkboeken - nog lang in de Duitse (kerk-)taal gesteld - zijn bovendien tamelijk rijk aan extra gegevens. Het Haagse materiaal is erg summier betreffende plaatsen en gebieden van herkomst, maar alleen in Den Haag registreerde de gemeente tevens de kerkelijke gezindte, waarschijnlijk om bij verval tot behoeftig- heid de betreffende kerkelijke armbesturen hierop |
||||||||||||||
91
|
||||||||||||||
voerd over Kuilenburg (dus vlak ten zuiden van
het Sticht), in opvolging van de Waldeck-Pyrmonts en Erbachs. Het illustreert, dat eveneens de Midden-Nederlandse adel, juist als die van ooste- lijk Nederland Duitse penetratie in de rangen heeft gekend. Meestal werden hofhoudingspersoneel en militairen
als groep kerkelijk ingeschreven. De adellijke patroon en bevelhebber stond op vervulling van de godsdienstplichten. Dit was in 1746 gebeurd met personeel van de dubbele hofhouding van het vorstelijk echtpaar van Saksen-Hilburghausen. Een hoofdofficier uit diens regiment, afkomstig uit Ber- lijn en inwonend bij de vorst, was luthers com- municant in 1761. Vermoedelijk tot dezelfde kring behoorde graaf Fr. Wilhelm Hack (elders Haak genoemd) uit Berlijn, die met zijn Berlijnse hof- meester kerkelijk werd vermeld in 1759; evenals baron van Borzig, uit de omgeving van Berlijn. De vorst van Nassau-Usingen vond in o.a. 1749 en 1750 kerkelijke vermelding, alsook het personeel in zijn dienst. De legeroverste baron Salomon Johan van Garsdorff stelde in 1772 prijs op het Utrechtse burgerschap, waarvoor hij de gebruike- lijke som van vijf en twintig gulden betaalde. Een edelman uit Holstein had in 1762 een dienaar die kerkelijk werd vermeld. Een van de graven van Wittgenstein, een „Reformierte" uit Hachenburg (een plaatsnaam die in Nederland is ingeburgerd als familienaam), verkreeg in 1775 het burgerrecht a f 25,—. Van de graaf van Oldenburg was in 1760 de kamerdienaar luthers communicant. Zijn heer was vóór dit jaar overleden, wat vermeld werd. Baron Christoffel Albert van Hamerstein uit de Palts, trouwde te Utrecht in 1775 in de lutherse kerk de douairière barones van Goltz. De Sak- sische edelman C. F. von Frenden had een knecht als luthers communicant in 1760. De graaf van Nassau-Calso (?) leidde een regiment waarvan een piqueur uit Celle in Hannover luthers communicant werd in 1753. Voor 1748 werd een piqueur bij een Hessisch vorst kerkelijk vermeld, eveneens uit Hessen afkomstig. Uit bovenstaande opsomming kan o.a. worden af-
geleid, dat de statige achttiende-eeuwse stads- huizen in de Stichtse hoofdstad niet alleen door de koopmansstand werden bewoond. Naast de Duitse adel verbleef er - vooral 's winters - de oostelijk-Nederlandse adel, die 's zomers op Utrechtse, Gelderse en zelfs Overijsselse land- goederen woonde. Bovendien woonden in de hoofdstad Nederlandse militaire bevelhebbers. Zij allen hadden echter ten dele Duits personeel in dienst. In 1772 werd een dienstbode van de graaf van Wijhe kerkelijk geregistreerd. Een uit Nassau- Weilburg afkomstige jager stond in dienst van generaal van Hardenbroek in 1765. Voor de jonk- heer van Cannenberg, die omstreeks 1749 in de stad woonachtig was, is zulk dienstpersoneel niet in de kerkboeken naar voren gekomen, evenmin als voor de heer majoor Kasembrood, wonend bij |
|||||||
Erkelens, over te halen naar Amerika te komen,
wat deze na 1772 deed, waardoor deze tot Neder- lander geworden Duitser vervolgens Amerikaan werd. Militairen en huispersoneel
Opvallend is in de Utrechtse immigratie in de
tweede helft van de achttiende eeuw het aandeel van leden van Duitse subsidieregimenten en -batal- jons, hun adellijke bevelhebbers en hofhoudingen, alsook van de vele ambachtslui onder de (ex-)mili- tairen. Evenals in Den Haag en Delft hebben hierbij de vele kleine Nassause en Hessische vorstendommen een belangrijke rol gespeeld. Rotterdam betrok vanouds zijn troepen uit „Schot- land" (Schotland, Wales, Ierland, maar ook Enge- land zelf), wat een Engelse immigratie tot gevolg heeft gehad, die tot in Den Haag heeft door- gewerkt. Amsterdam duldde geen Staatse (sub- sidie-)troepen binnen de veste, wat de legering van troepen in het Utrechtse heeft bevorderd. Buitenlandse bevelhebbers wierven in en rond hun eigen vorstendom zelf hun legeronderdeel aan, volgens nauwkeurig omschreven contracten met de Staten-Generaal in Den Haag. Deze comman- danten brachten hun hofhouding mee. Generaal Hirzel, bevelhebber van het Zwitserse regiment nummer 1 (1786-1794), had o.a. twee Zwitserse hofmeesters in dienst. De Hannoveraanse baron Otto Dick van Schrader was te Utrecht een luthers communicant in 1750. Jonkheer Zwellingschel „uit Duitsland" woonde omstreeks 1755 in de Boter- straat. De nog ongetrouwde graaf van Regteren, afkomstig uit Hannover, was luthers communicant in 1749 op kerkelijk attest uit Schmalförden in het graafschap Diepholz aan de Hunte bij de Wezer. De graaf van Nassau-Beverweert woonde afwis- selend op het slot Beverweert en in Paushuize. Zijn lijfknecht kwam uit het Hannoverse en werd te Utrecht als luthers communicant toegelaten in 1757. Deze bleef zijn heer dienen van 1756 tot 1788. Coenraad van Saksen werd in 1751 genoemd in de lutherse kerkboeken. De vorst van Württem- berg bracht zijn hofhouding mee. Hiervan werden een „domestique", een kassier en een kamer- dienaar in 1746 toegelaten als lutherse communi- canten. De gebroeders de baronnen van Gunterode uit Hanau hadden daarvandaan een hofmeester meegebracht, die in 1762 werd ingeschreven in het lutherse kerkregister. De vorst van Anspach bevond zich minstens in 1748 en 1749 in de stad, toen er zowel zijn hofpredikant als zijn reispredi- kant kerkelijke vermelding vonden. De vorst en de vorstin van Saksen-Hilburghausen hielden uit- voerig hof. Hij was langdurig militair bevelhebber. Velen van hun bedienden - zowel die in dienst van de vorstin als die ten dienste van de vorst stonden - werden herhaaldelijk kerkelijk vermeld, evenals vele militairen uit dit vorstelijke regiment. Eerder had een familielid, Ernst Frederik van Saksen- Hilburghausen, van 1714 tot 1720 het bestuur ge- |
|||||||
92
|
|||||||
warmoeziers en jachtopzieners veelvuldig voor, en
als uit Duitsland afkomstig. De beide reeksen land- goederen in het Sticht zijn, evenals de gordel van landgoederen om Den Haag, mede tot stand ge- komen door de handarbeid van immigranten van over de oostgrens. Hierbij teerden de landgoedbezitters zelden aan
kapitaal in. Wachtend op toekomstige houtkap, werd meer dan eens een vorm van nijverheid gevestigd op een buitenplaats. Andere door het handelskapitaal opgezette of voortgezette platte- |
|||||||||||
de Plompetoren, minstens van 1749 tot 1759. Maar
de heer D'Allain, heer van Giesenburg, werd in 1749 en in 1769 genoemd bij luthers-kerkelijke registratie van zijn dienaren; en lutherse registratie wijst op Duitse herkomst. Een ongetrouwde jager van Zijne Hoogheid te Soestdijk was afkomstig uit Varel in Oost-Friesland. Dit bleek toen hij in 1743 een Utrechts meisje trouwde. De graaf van Boetzelaar - van een geslacht dat in Duitsland en in de Republiek goederen bezat - bracht omstreeks 1764 landgoedsknechten mee uit het Kleefse Asperen. Overige immigranten
De permanente aanwezigheid van legeronderdelen
in de stad Utrecht en de zeer wijde omgeving heeft een economische factor gevormd. Het weide- gedeelte van het Sticht kon de hooileveranties verzorgen voor cavalerie- en koetspaarden. Haver kan uit het oostelijk gedeelte van de provincie zijn gekomen. Paardenmarkten ontbraken niet. Kaas, toen nog een volksvoedsel, werd eveneens in het Utrechtse weidegebied bereid, al had de derde veepest-epidemie (1768 tot 1773) scheuring van grasland tot gevolg, die echter slechts van tijdelijke aard is geweest. De vleesvoorziening kon gewaarborgd worden door de vetweiderij, ook van Deense ossen, die na een lange trek vermagerd in het midden en westen van de Republiek aan- kwamen en aldaar sappig gras vonden. Of ze werden in nauwe ossenstallen vetgemest, waar- voor al sinds de tweede helft van de zestiende eeuw ook veekoeken (uit oliezaden-residu's) wer- den gebruikt. Duitse niet-ervende boeren- en kotterszonen vonden door een en ander een ruime arbeidsmarkt op het Utrechtse platteland. De arbeidsvraag was juist in de tweede helft van de achttiende eeuw nog aanzienlijk vergroot door- dat toen zovele buitenplaatsen werden aangelegd: vooral ten noordwesten en zuidoosten van de stad Utrecht, respectievelijk door Amsterdamse en Utrechtse heren. Dit leverde arbeidsplaatsen op voor o.a. grondwerkers, tuinlieden en boswerkers uit Duitse gebieden. De aloude Nederlandse tuin- bouw was op deze landgoederen niet afwezig. De verbouw van handelsgewassen vond in deze zelfde tijd uitbreiding. Zonder boomkwekerijen was er geen aanleg mogelijk geweest van landgoederen. Het Duitse bevolkingsoverschot - mede veroorzaakt door feodaliteit, stedelijke heerszucht (de ver- plichte stadsmarkt) en achterstand in de landbouw- beoefening - kon de gewenste arbeidskracht leveren; en het zilverbezit in de Republiek kon aantrekkelijke lonen in baar geld hier tegenover stellen. De immigrant-landarbeider valt achteraf echter moeilijker te signaleren, ook al omdat hier- bij ten dele van seizoenmigratie sprake is geweest. Men denke slechts aan de hannekenmaaiers. Maar in de Utrechtse kerkboeken en in ander archief- materiaal komen de grondarbeiders, tuinmans- knechts, tuinlieden, tuinmansbazen, houtvesters, |
|||||||||||
-Tri-U'
|
|||||||||||
Hoefsmederij op de hoek van het Jacobikerkhof
en de Rozenstraat. Detail van een gewassen teke- ning in O.l. inkt van J. Ouwater, c. 1785. Top. atlas G.A.U. Jb 2.24. |
|||||||||||
landsnijverheid vond men langs de Lek en de
Oude Rijn, en enigszins in het Eemland: de steen- bakkerijen, die zowel klei als leem verwendden. Westfaalse steenbakkersgezellen vonden arbeid in deze toen al zes eeuwen oude industrie, die in onze tijd in de provincie Utrecht en elders ten dele is opgevolgd door de prefab-betonnijverheid. Be- halve door immigratie werden in de steenindustrie de arbeidersplaatsen bezet door seizoenarbeiders. De Duitse „Ziegler" kwamen vooral in de volgende eeuw veelal uit Lippe en Ravensberg. Ten zuiden van de provincie Utrecht, nl. in de Betuwe, is Duitse plattelandsimmigratie aangetoond, vooral uit het Kleefse en het overige Neder-Rijnse gebied. In de Betuwe werden ze „Bovenlanders" genoemd. In de stad Utrecht ontbrak de nijverheid evenmin. Vele immigranten werkten en woonden in de „suikerhuizen", de raffinaderijen: een verkeers- industrie die vooral voor de zich nog steeds uit- breidende Rijnhandel een begeerd handelsgoed |
|||||||||||
93
|
|||||||||||
op de wens van de voornamen om de aloude
tinnen gebruiksvoorwerpen te vervangen door zilvergerief. Timmer- en bouwlieden vonden volop werkgelegenheid. Juist toen heeft de stad Utrecht aan de aloude, kerkelijk en „Gelders" beïnvloede architectuur de typische herenhuisstijl toegevoegd van het westen, zodat deze grachtenhuizen niet onderdoen voor die in Delft, Leiden en Amsterdam. De Nederlandse landhuisstijl - welke de Engelse Queen Anne-stijl en de Amerikaanse koloniale stijl heeft beïnvloed - heeft het Sticht bezaaid met juwelen van architectuur. Tot de verwezenlijking van deze stadsarchitectuur en buitenplaatsbouw hebben zowel Nederlands handelskapitaal als Duits adellijk kapitaal bijgedragen, terwijl Duitse hand- arbeid en vakmanschap de realisatie tot stand hebben gebracht. De zware geldsubsidies van de Staten-Generaal zijn niet geheel weggevloeid naar het buitenland; maar zij hebben een belangrijke economische injectie betekend in het Utrechtse, evenals bij voorbeeld in en om Den Haag. Duitse topfunctionarissen bij de scheepsbouw, in de brouwerijen, branderijen en suikerhuizen en in de „comptoirs" van de kooplui hebben het Neder- landse kapitaal in stad en provincie Utrecht ge- holpen toe te nemen. In dit tweede-eeuwfeestjaar van de Verenigde
Staten van Noord-Amerika dient erop te worden gewezen, dat beide republieken smeltkroezen vormden van allerlei nationaliteiten, èn dat beide landen een voldoend sterk en geheel eigen karak- ter vertoonden om grote minoriteiten te kunnen opslorpen en omvormen tot respectievelijk Neder- landers en Amerikanen. Voor de Republiek van de Generale Staten - zoals ons land over de oost- grens werd genoemd - was deze absorbtie eertijds gelukt met de minoriteiten uit Wallonië en Portugal, en vervolgens met die uit Scandinavië en Bohemen. Met beide laatstgenoemde vormen van immigratie was de gestaag voortgaande „individuele trek" begonnen naar de Republiek, waaraan de immi- granten van over de oostgrens eveneens deel- namen, en die voor deze laatste groep heeft ge- duurd tot in het eerste kwart van onze eeuw. Uit honderden en nog eens honderden Duitse plaatsen (steden, minuscuul kleine stadjes, dorpen, gehuch- ten, kerspelen en buurtschappen) trokken af en toe enigen - meest jongelui, maar lang niet altijd - weg naar die welvarende Republiek in het westen, die een bestaan kon bieden, welke de eigen geboorte- grond hun nog onthield. |
|||||||||
leverde. Verder was er een munt gevestigd, die
van meer dan provinciaal belang is geweest. Voor de koophandel overzee bleef gemunte specie van belang. Voor het koopverkeer met de Duitse lan- den was deze meest vervangen door de wissel- handel, maar in Silezië bij voorbeeld kon de Neder- landse textielhandelaar het niet zonder gemunt geld stellen. Deze Utrechtse munt kon smeden gebruiken. Hetzelfde gold voor paard- en wiel- beslag. Juist in de achttiende eeuw vond het ijzeren hoefbeslag meer volledig ingang. Boven- dien werd toen in het algemeen meer ijzer ver- wend dan vroeger, ook buiten de stad. Men denke slechts aan de fraaie inrijhekken van de buiten- plaatsen. Menige Duitse smidsknecht vond werk in de dorpjes waarlangs de landgoederenketens lagen. In de volgende eeuw zou de Hollandtrek van Duitse smeden zeer sterk toenemen; ten zui- den van de provincie o.a. naar Tiel, waaruit aldaar in onze eeuw enige belangrijke metaalwaren- fabrieken zijn ontstaan. In de stad Utrecht èn in de omgeving was er voor
Westfaalse wevers minder arbeid dan voor smeden, brouwers en kleermakers, maar de archivalische gegevens wekken de indruk dat de meeste betrek- kingen beschikbaar waren als huispersoneel in de vele, ook nieuwe herenhuizen in de stad, alsook op de buitenplaatsen. De Duitse koophandel - die over de oostgrens juist in de tweede helft van de achttiende eeuw gestadig groeide - was eveneens in de stad vertegenwoordigd. Na de afschaffing van zowel de gildedwang als de burgerrechts- belemmeringen in de revolutiejaren op het eind van de eeuw zou zich in de volgende eeuw een belangrijke middenstand gaan ontwikkelen, die mede een sterk Duitse inslag zou vertonen. Deze immigratie heeft plaatsgevonden vanuit vrij- wel elk Duitstalig gebied. Naast de economische factoren hebben omstandigheden meegewerkt als de historische betrekkingen met Kleef, Bentheim, Lingen, Munsterland, Oost-Friesland, Nassause gebiedjes; alsook de Neder-Duitse en Neder- Rijnse taaiverwantschap. Uit Zwitserland o.a. keer- den leden van de latere generaties doopsgezinden „terug" naar hun land van oorsprong. Al deze immigranten behoorden tot velerlei rangen en standen. De Utrechtse academie telde Duitse professoren naast Duitse studenten (in de theo- logie en de medicijnen vooral). Een Duits vervaar- diger van mathematische instrumenten voor de academie verkreeg hierom gratis het burgerrecht. Chirurgijns en predikanten kwamen mee met hof- houdingen en regimenten, evenals hofmeesters, hofdames, kameniers, koks, piqueurs en jagers, stalknechten en wapensmeden. De achttiende- eeuwse lust tot verfraaiing - een internationaal verschijnsel en dus geen teken van specifiek Nederlandse decadentie - trok steenhouwers, met- selaars, schrijnwerkers, galanteriewinkeliersters en juweliers. Er was werk voor pruiken- en voor muilenmakers. De Duitse zilverwerker speelde in |
|||||||||
Aantallen immigranten
Tussen 1745 en 1795 zijn in de stad Utrecht ruim
6000 nieuwe burgers officieel toegelaten, meestal na er al geruime tijd woonachtig te zijn geweest. Ruim 600 hiervan of tien procent waren uit Duitse gebieden gekomen. Bijna een vijfde deel ervan kwam uit het land van Kleef en omgeving (b.v. Geldern). Deze grote Neder-Rijnse moot is een |
|||||||||
94
|
|||||||||
verblijfsduur schommelde tussen 1 jaar of minder
(33 personen) en 50 jaren (1 geval). 12 personen verbleven meer dan een periode te Utrecht. Dit wijst op de „treklust". Levenslange contracten voor arbeid bestonden in feite niet. Men moest hierdoor van werk naar werk trekken. Vrouwelijk personeel trouwde weg. Er was een grote verscheidenheid in beroepen. Het
geraadpleegde archiefmateriaal bevat de volgende vermeldingen en aantallen Duitse werknemers: |
||||||||||||||||
specifiek verschijnsel voor het Utrechtse, evenals
voor de Betuwe. In dezelfde periode werden 1250 „inwoners" ge-
registreerd: zij verkregen een eigenaardig stad- Utrechts „recht van inwoning", dat schijnt onder- scheiden te moeten worden van dat van het inwonen in andermans huis, en dat een ander begrip ver- tegenwoordigt dan het Leeuwardense „bijwoner" en het Keulse „Beisass". Hiervan waren ruim 230 personen of 5 procent Duitsers. Gedurende deze vijftig jaren zijn 2700 luthersen van de provincie Utrecht geregistreerd in de boeken van de lutherse kerkgemeente in de stad Utrecht. Hiernaast werden, als vermeld, grote groepen militairen en huispersoneel en masse en zonder vermelding van namen geboekt in dezelfde |
||||||||||||||||
bakkersbedrijf
boekenbedrijf bouwbedrijf brouwerijen/branderijen
confituriers (1 vrouw) |
12
8
13
60
3
|
|||||||||||||||
Het Suikerhuis aan het Lucas Bolwerk. Aquarel van A. Oberman, 1808. Top. atlas G.A.U.
|
||||||||||||||||
kerkregisters. De Nederlands-hervormde gemeente
aldaar schreef hoofdzakelijk stedelijke immigranten van over de oostgrens in. Jaarlijks liet zij gemid- deld ruim 460 Nederlanders en immigranten toe als confirmanten. Ruim 10 procent hiervan kwam voor rekening van de Duitse immigratie. De Joden werden meest buiten de vroegere vorstbisschops- stad gehouden. Men vond ze o.a. te Maarssen en Amersfoort. Verblijfsduur en beroepen
De duur van het verblijf in Utrecht en wijde om-
geving kon slechts voor 165 gevallen worden nagegaan, wat als graadmeter moet volstaan. De |
herbergiers/logementhouders
(belangrijk voor immigranten) 19
adel ' 34
hofhouding 30
huispersoneel (veel vrouwelijk) 179
instrumentvervaardiging 9
kantoor 4
kleermakersbedrijf , 36
paardenverzorging 33
koophandel 17
tuinlieden 58
leerbedrijf 11
schoen- en muilenmakers 14
pruikenmakers 5
|
|||||||||||||||
95
|
||||||||||||||||
industrieglas. Evenals bij voorbeeld te Leerdam
was hierbij van Duits vakmanschap sprake. De Duitse glasblazersfamilies kwamen meest uit Hessen en Paderborn, waarheen verscheidenen af en toe terugkeerden, namelijk wanneer het bedrijf stil kwam te liggen wegens noodzakelijke oven- vernieuwingen. Ofschoon de economische ontwikkeling van deze
stad in de tweede helft van de achttiende eeuw geen blijvend stijgende curve heeft gekend als bij Schiedam, Rotterdam en Amsterdam het geval is geweest, heeft de Amersfoortse magistraat steeds naar verbetering van de economische toestand gestreefd, vooral door de vestiging van nieuwe beroepen aan te moedigen. Er bleef hier dus een arbeidsmarkt en bijgevolg mogelijkheid voor im- migratie, ook van over de oostgrens. Deze vond soms plaats via Amsterdam of Utrecht, maar meestal door de noordoostelijke provincies. Ver- scheidenen van deze immigranten trokken later verder het Utrechtse in, zodat de hoofdstad hier- van een deel heeft gekregen. Samenvatting
Samenvattend kan worden gezegd, dat ook stad
en gewest Utrecht in de tweede helft van de 18e eeuw immigranten nodig hebben gehad, en dat deze trek van over de oostgrens er een bijdrage heeft betekend in de opbouw van de bevolking. Typerend voor het Utrechtse archiefmateriaal is wel, dat hierin zovele tuinlieden en zoveel huis- bedienden staan vermeld, alsmede adellijke per- sonen. Verder is er een overgang waar te nemen van militair naar een burgerlijk beroep. Flessen- fabricage, tabaksteelt en baksteennijverheid ver- wijden het geografische beeld in het noorden tot Amersfoort en omgeving, in het westen langs de Oude Rijn, en in het zuiden tot in de Betuwe. Den Haag Adriaan E. van Puffelen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder kwamen de beroepen voor van „Commit-
thant op het groote veer", „Ordinair groefbidder", Franse-kostschoolhoudster (uit Frans-Duits ge- mengd gebied), kamerbehanger, zilverwerker, grondwerker, landarbeider. Er waren studenten en er kwam een rentenier voor. Van verscheidene ambachtslui, winkeliers en huisbedienden blijkt, dat ze eerst als militair hierheen zijn gekomen. Amersfoort
Voor de enige andere grote stad in het Sticht,
Amersfoort, moet de immigratie van over de oost- grens eveneens belangrijk worden geacht. In de late middeleeuwen had deze stad geprofiteerd van de economische bloei der IJsselsteden. Ook later nog dreven de „Hessen" (de Hessische jaarmark- ten te Frankfort aan de Main namen nog steeds in belangrijkheid toe) hun handel met Amsterdam via Amersfoort. De admiraliteit van Amsterdam had er een buitenkantoor. Bovendien heeft deze stad zich meer dan de vroegere vorstbisschops- stad Utrecht onderscheiden door een liberale houding tegenover vreemden. Hiervan trokken stad en omgeving voordeel, o.a. door de gedeelte- lijk door Joden gedreven tabaksteelt, tabaks- industrie en tabakshandel (ofschoon de beide laatste langzamerhand door Amsterdam waren op- gezogen), evenals de Zuiderzee- en IJsselhandel. De stad was een centrum geweest voor de bom- bazijnweverij, en in de omgeving ontstonden de eerste Nederlandse glasblazerijen voor eenvoudig |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vredenburg
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden van een tufstenen voorganger en van
houtbouw, daterend van vóór het kloostertijdperk. Aan de noordzijde sloot bij dit hoofdgebouw de kloostergang, tevens begraafplaats, aan (B), die dit gebouw met de kerk verbond. Het tufstenen ge- deelte valt net buiten de foto (C). De ruimte (D) is vermoedelijk een aanbouw uit de kasteeltijd. Het in 1528 op last van Karel V ontworpen kasteel Vreeburg betrof hoofdzakelijk een degelijke om- muring met hoekbastions, gebouwd rond (en deels op de plaats van) dit klooster. Hiervan viel de noordoosthoek binnen het opgravingsterrein: (N) en (O) zijn de 3y2 m. dikke noordelijke en ooste- lijke buitenmuur van het kasteel, waarbuiten de dichtgestorte gracht ligt. Bij (P) en (0) zijn resten van de binnenmuur gevonden; de totale dikte van de omwalling bedroeg ruim 14 m. Het kloosterhoofdgebouw (A) werd aanvankelijk geheel intact gelaten en stak dus door de omwal- ling heen, Later werd deze zwakke plek ongedaan |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een foto die inmiddels een stuk geschiedenis is
geworden, daterend van juli 1976, toen nog slechts een deel van het opgravingsterrein in het onder- zoek was betrokken. Hoewel in een latere fase de situatie veel duide-
lijker werd is op deze foto een aantal elementen reeds goed herkenbaar. Men lette vooral op de menging van klooster en kasteel, waarbij moet worden vermeld, dat er in de kasteeltijd onderdelen van het kloostercomplex zijn gesloopt, terwijl de bestaande gebouwen elders juist werden uitgebreid (op de foto is de noordzijde onder). Van het klooster ziet men tussen de vier hoekpun-
ten (A) de fundamenten van het 13e eeuwse twee- beukige hoofdgebouw, Later werden hier resten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
96
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foto: Gemeentelijke Film- en Fotodienst
|
||||||||||||
gemaakt en werd de muur (R) door het klooster-
gebouw heen getrokken, met daarnaast een gang (S). In het midden onder ziet men tenslotte het toegangscomplex van het noordoostbastion, de zgn. Vlaamse Toren (T) is de afrit en toegang tot |
de kelderruimte in het bastion, met keienstraatje;
(U) is de kelder onder de verdwenen toegang tot de beganegrondruimte; (V) is de in de muur op- genomen traptoren en (W) is de toiletgroep. A. F. E. Kipp
|
|||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||
De plaatsvervangend directeur J. Landkroon heeft
dit gedeelte verzorgd. Tot een verrassing wordt de inhoud, wanneer hij óók een schets blijkt te be- vatten over de vijf eeuwen voorgeschiedenis, waar- aan W. A. G. Perks de titel „Van slijkburgers tot gemeentereiniging" meegaf. Van hem is trouwens, zoals de inleiding van de directeur laat uitkomen, het idee voor deze herdenkingsuitgave afkomstig. Ik vind het jammer dat de twee schrijvers over de periode rond 1900 hun stukken niet helemaal op elkaar hebben afgestemd. Jammer is ook dat er geen verband gelegd wordt tussen de instelling van de gemeentelijke reinigingsdienst en de be- zorgdheid over de woonomstandigheden die door de choleraepidemieën ontstond, zoals die in het |
||||||||||||
Achter de titel ,,Eeuwfeest in een nieuw pak" valt
wel een herdenkingsuitgave te vermoeden, maar dat het er een van de Utrechtse Reinigingsdienst blijkt te zijn, is een hele ontdekking. Als honderd- jarige heeft deze dienst in maart niet alleen een nieuw pak aangetrokken, d.w.z. een nieuwe be- huizing voor zijn hoofdbureau gekregen op het voormalig Werkspoorterrein, maar heeft hij zich ook in feestkostuum gestoken met behulp van een aantrekkelijk uitgegeven boekje. Natuurlijk biedt dat een beschrijving van het reini- gingswerk in deze 100 jaar, evenals een overzicht van het huidige takenpakket (waartoe ook ont- smetting, havens en markten behoren), de opbouw van de dienst, het wagenpark en botenbestand. |
||||||||||||
97
|
||||||||||||
Jaarboek 1972 beschreven is. Zo zal er nog wel
meer te wensen zijn, maar beide schrijvers hebben in elk geval heel wat gegevens verwerkt, en al komen die misschien wat eentonig over doordat ze nogal eens het karakter van een opsomming heb- ben, de tekst bevat veel interessante mededelin- gen: wat slijkburgers waren; dat afstammelingen van de varkens die in de middeleeuwen als onbe- zoldigd straatveger dienst deden, zich in de 19e eeuw rond vraten op de Vaalt; hoe machteloos het oude stadsbestuur was in het schoonhouden van straten en grachtwater - de vroegere buitenlandse verbazing over het boenende Holland kan vast niet op Utrechtse bodem ontstaan zijn! -; de toepassing van huisvuil als mest vanaf circa 1600 tot de opleving in dat handelsprodukt tijdens de eerste wereldoorlog; de geleidelijke en door oorlogen en crisis weer afgeremde mechanisering van het be- drijf; de arbeidsvoorwaarden van het personeel. De verleiding is groot om leuke details aan te stippen, maar ik beperk me tot één notitie die me in grote verbazing bracht; hoe kan het bekend zijn dat in 1943 een werknemer gefusilleerd is zonder dat men weet wie het geweest is? Tenslotte kan ik als service van deze dienst mee- delen, dat écht geïnteresseerde leden van Oud- Utrecht het boekje gratis kunnen verkrijgen. Laten ze dan nummer (030-) 44 38 21 bellen en verder vragen naar toestel 30. Eeuwfeest in een nieuw pak. Uitgegeven ter ge-
legenheid van het 100-jarig bestaan van de gemeentelijke Reinigingsdienst en het in gebruik nemen van de nieuwe hoofdpost van de Reini- gings-, Markt- en Havendienst. Utrecht, 1976. 96 blz., ruim geïllustreerd. |
De leden van Oud-Utrecht zal het bijzonder inte-
resseren dat dit ruim geïllustreerde boekje bij het Gemeentearchief (Alex. Numankade 199) en bij de firma Greep (Lange Nieuwstraat 19) voor ƒ7,— verkrijgbaar (af te halen!) is. G. I. Röhner en C. F. M. 1. Schimmelpenninck van
der Oije-van Dam van Isselt, Grepen uit de Nije- straat. Utrecht 1976, 58 blz., met illustraties. Restauratie kan ook de aanleiding vormen tot een
publikatie, zoals bijvoorbeeld met het Kunsthisto- risch Instituut aan de Drift zes jaar geleden het geval was. Nu is het een ander pand van de uni- versiteit dat de geschiedenis van zijn bebouwing en bewoners in druk zag verschijnen naar aanlei- ding van een kleine restauratie in het interieur. Een medewerker van de hier gehuisveste afdeling Voorlichting verzorgde vanuit zijn belangstelling voor oude huizen deze publikatie over Booth- straat 6. Dat is een van die zeldzame huizen in Nederland, waar een gevelsteen een beroemde bewoner (die overigens dit huis slechts huurde) in herinnering houdt: Nicolaas Beets. Maar de auteur grijpt in zijn beknopte overzicht terug tot de tijd toen het gebouwd werd als een der kanunniks- woningen van de Janskerk. Mede door de afbeel- dingen krijgen we een goede indruk van de royale aanleg van zo'n woning. Hoe over dit perceel dan ook een straat aangelegd kon worden maakt het gedeelte over een andere vermaarde bewoner/ eigenaar, Cornelis Booth, duidelijk. Met een sum- miere beschrijving van het huis in zijn huidige staat eindigt de tekst. De uitvoering is erg simpel, dat wil zeggen een-
voudige offsetdruk van de universiteit zelf, voor- bereid op een gewone typmachine die wel wat veel strepen onder namen heeft aangebracht. Maar wie daarover zou kniezen, zou zichzelf tekort doen; het boekje wordt immers van universiteitswege ook ter beschikking gesteld voor geïnteresseerde Oud-Utrechters, die het - voorzover de voorraad althans nog niet is uitgeput - kunnen afhalen aan de balie van Boothstraat 6. Misschien is het han- diger om even 31 56 49 te bellen. 1. W. C. van Schaik, Boothstraat 6, De geschiede-
nis van een gebouw. Utrecht 1976, 33 blz., met Hl. Met betrekking tot de herdruk van Pluim's ge-
schiedenis van Baarn kan ik niet meer doen dan enkele gegevens weergeven uit een folder. Het boek verscheen oorspronkelijk in 1932 en schijnt nu antiquarisch zeer gezocht en prijzig - f 300,— tot f 500,—! - te zijn. De inhoud heeft niet alleen betrekking op Baarn, maar o.a. ook op De Vuursche, Soestdijk en de Eem. T. Pluim, Uit de geschiedenis van Baarn. Herdruk,
Baarn, 1975, 292 blz., 45 afb. Gebonden in rood linnen met goudopdruk: f 95,—; bibliofiele uitgave in half leder, 50 exx., f 195,—. L. v. T. |
||||||||
Voor een wandeling door de Lange Nieuwstraat
staan twee medewerkers van de Utrechtse Ge- meentelijke Archiefdienst klaar om als gidsen op te treden. Ze houden geen lange betogen bij elk huis, vaak wijzen ze in het voorbijgaan slechts op een detail, alleen bij opvallende gebouwen stallen ze meer wetenswaardigs uit. Zo kunnen we bij het Kleine Vleeshuis horen over de lotgevallen van de Utrechtse slagers, terwijl bij de Willem Arntsz- stichting niet alleen de ontwikkeling van de zorg voor krankzinnigen wordt uitgelegd maar ook wie Willem Arntsz eigenlijk was. De gidsen waar- schuwen de wandelaars-in-spe dat ze de geschie- denis van deze straat niet diep hebben opgedolven. De titel van het hiermee aangekondigde boekje, „Grepen uit de Nijestraat", geeft dat ook aan. In die titel zit bovendien een leuke woordspeling. Het schildersbedrijf Greep aan de Lange Nieuwstraat wilde namelijk zijn honderdjarig bestaan extra aan- dacht geven, en een vraag om advies aan de Gemeentelijke Archiefdienst heeft daarop tot dit aardige resultaat geleid. Ik krijg de neiging om te zeggen: welk bedrijf volgt? |
|||||||||
98
|
|||||||||
Natuurlijk is het altijd al een riskante zaak geweest
om in enkele regels het vaak moeizame werk van anderen te introduceren en naar waarde te schat- ten. Een goed afgewogen oordeel is ook over de betekenis van het boek van Jan Juffermans in één pennestreek niet haalbaar. Vast staat in ieder ge- val wel, dat het boek direkt na de verschijning nogal wat tromgeroffel heeft teweeg gebracht. Laat ik voorop stellen, dat ik wel blij ben met deze beschrijving van de „beeldende kunst en Utrecht sinds 1900". Dat komt vooral omdat er een hele- boel documentaire, anecdotische en andere bijzon- derheden boven water zijn gekomen, die de moeite van het weten ten volle waard zijn. En denkt u vooral niet, dat „Met Stille Trom" alles bevat en dat het laatste woord nu gezegd is. De schrijver stemt dit in de aankondiging van het boek ook volmondig toe. Een voordeel van het boek vind ik de lay-out. Rus-
tig en goed ingedeeld is - helaas alleen maar in zwart/wit - een keuze tussen teksten en afbeel- dingen gedaan. Bovendien bevindt zich achter in het boek een lijst van de beeldende kunstenaars, die het oog van de schrijver passeerden en voor wie hij op de een of andere manier de aandacht vraagt. Daarover kun je ook alleen maar positief zijn, omdat met name de kenner van de beeldende kunst en Utrecht in één oogopslag kan nagaan, wie wel en wie niet in de prijzen viel. Voor mij is de vraag dan ook niet meer zo belangrijk of Juffer- mans ook nog aan andere kunstenaars had moeten denken. Een andere zaak is of de titel van het boek wel zo gelukkig gekozen is. Met stille trom ga je naar de begraafplaats en neem je voorgoed af- scheid. En Juffermans zal toch niet willen sugge- reren, dat het allemaal voorbij is als het gaat om de beeldende kunst in een stad als Utrecht. Want, la- ten we wèl wezen, de beeldende kunstenaar van nu en morgen staat er borg voor, dat het verhaal altijd zal doorgaan. Dat brengt mij zomaar op de gedachte om van de-
ze gelegenheid gebruik te maken om iets anders recht te zetten. Het kan best waar zijn, dat Utrecht rond de eeuwwisseling er duf en saai en benepen bij lag, zoals in de aankondiging staat. Maar dat weet ik nu zo langzamerhand wel. En.....on- derscheidde de vierde stad van ons land zich toen zó van andere steden? Ik dacht van niet. Het zou daarom beter zijn om af te spreken, dat zo'n nega- tief overkomend verhaal over Utrecht niet meer te onpas wordt doorverteld. Gewoon omdat het on- billijk en een tikkeltje onwaarachtig is. Tenslotte nog dit. Ik ben benieuwd naar de reak- ties van de kunstenaars zelf. A. Graafhuis
lan luffermans, Met Stille Trom. Beeldende kunst
en Utrecht sinds 1900. Utrecht/Antwerpen. Bruna 1976. f39,50. |
De in 1970 onder de Pieterskerk te Utrecht ge-
vonden menselijke schedel, waarvan het voor- hoofdsbeen duidelijke sporen van brandmerken vertoonde, heeft C. L. ten Cate aanleiding gege- ven tot een historisch onderzoek van deze straf- rechtelijke maatregel in de Nederlanden in het al- gemeen. Het resultaat is samengevat in een interes- sant en rijk gedocumenteerd boek, dat eerder van een jurist verwacht zou worden dan van een che- micus. Niettemin heeft deze ook de juridische materie op verantwoorde wijze bijeengebracht en geordend. Daarbij heeft hij de juristen zeker een grote dienst bewezen door vele gegevens te publi- ceren uit de Bataafse en Napoleontische periode, welke - zoals Feenstra in 1952 schreef - nog steeds een door de rechtshistorici verwaarloosd tijdvak is. Bovendien bezit de praktijk van het aanbrengen van tekens in de levende huid een biochemisch en een preventief-medisch aspect, waarover de scheikundige een licht kan laten schijnen dat de jurist niet gemakkelijk ontsteken zal. Het is jammer, dat juist de eerste zin, waarmee
de auteur zijn voorwoord begint, een terminologi- sche fout bevat: men mag de Pieterskerk, een van de kerken die tezamen het kerkenkruis vormen waarvan de Dom het middelpunt is, niet „een van de vier kruiskerken van de Dom" noemen. Ten onrechte ook noemt hij op bladzijde 32 de voor- naamste middeleeuwse stad van Henegouwen „het voorheen Vlaamse Valenciennes". De zorg- vuldigheid, waarmee de schrijver bij het vermel- den van het rescript van keizer Constantijn van 315 de lezer op bladzijde 42 verwijst naar Codex 9.47.17 wordt wat ontsierd door de nodeloze plaat- sing van het woordje „lex" voor de 9, waar - als het dan moest - alleen „liber" zou mogen staan. Een kleine omissie is het ontbreken van een na- dere plaatsaanduiding in noot 55, waar naar de uitgave van Fruin van de keuren van Zeeland wordt verwezen zonder de bladzijden 238, 239 te noemen. Dat na lezing van de 228 bladzijden druks van
dit werk slechts bij laag tij deze spaarzame spij- kers konden worden gevonden, moge een bewijs zijn van de voortreffelijkheid van deze studie. Boeiende hoofdstukken vormen de onderzoekingen van de tekens, waarmede de veroordeelden „ge- sleuteld" werden, en van de langzame humanise- ring van deze maatregel. Merkwaardig is niet al- leen de herleving in 1813 van het brandmerk, nadat het door invoering van de code pénal in 1810 was afgeschaft, maar ook van 1848 tot 1854 de gestadige formele oplegging van deze maat- regel, die dan even consequent door een gratie- verlening weer werd te niet gedaan. Een uitvoe- rige opsomming van plaatsen in Nederland en België, waar nog brandijzers te vinden zijn, met een levendige beschrijving van deze werktuigen, kan een leidraad zijn voor hen die zich in deze „ruige" materie nader wensen te verdiepen. Hel- |
||||||
99
|
|||||||
dere illustraties en een goed alfabetisch register
verhogen de waarde van dit boek. C. L. ten Cate, Tot glorie der gerechtigheid. De
geschiedenis van het brandmerken als lijfstraf in Nederland. (uH) „Unoffical History" ofwel Geschie- denis buiten het boekje, Amsterdam 1975, Weten- schappelijke Uitgeverij. Prijs ƒ 34,50. F. Doeleman
|
|||||||||||||||
Mededelingen
|
|||||||||||||||
Zeist
Van 16 oktober t/m 7 november a.s. is in het slot
Zeist een tentoonstelling te bezichtigen onder de titel „Hoe oud is Zeist?" Een antwoord op deze vraag kunt u krijgen op dinsdag t/m vrijdag van 10-17 uur en op zaterdag en zondag van 14-17 uur. De tentoonstelling wordt georganiseerd door de Van de Poll-stichting in verband met haar 25- jarig bestaan. |
|||||||||||||||
VREDENBURG
De opgravingen op het Vredenburg hebben tijdens
de zomermaanden in het middelpunt van de be- langstelling gestaan. Dit heeft zich o.m. geuit in een aanzienlijke reeks publikaties en artikelen. Op twee ervan wil de redaktie de aandacht nog even vestigen. Het zijn beide uitgaven van de stichting Jr. Jacob van Eijck, die zich, zoals bekend veron- dersteld mag worden, bijzonder heeft ingezet voor de conservering van de restanten van kasteel en klooster. De één is een reproduktie van een kopergravure
van C. Decker, vervaardigd na 1577. Het formaat is 31,5 x 46 cm. Aan de achterzijde geeft dr. A. van Hulzen in het kort een beschrijving van de geschie- denis van het Vredenburg. Zij is voor slechts ƒ0,50 verkrijgbaar bij het Centraal Museum en de Ge- meentelijke Archiefdienst. De tweede uitgave van de stichting Jr. Jacob van
Eijck (in samenwerking met het bureau Voorlich- ting van de gemeente Utrecht) is een boekwerk met de simpele, maar alles omvattende titel „Vredenburg". Na een voorwoord van wethouder Th. Harteveld, een verantwoording van Pascal A. Rijnders, directeur van de stichting Jr. Jacob van Eijck en een inleiding van dr. A. van Hulzen, treft de lezer een vijftal artikelen aan, die al eerder gepubliceerd zijn. In de eerste plaats de „Proeve eener geschiedenis van het kasteel Vredenburg" van J. H. van Bolhuis, die in 1838 verscheen in het Tijdschrift van N. van der Monde. Vervolgens is een artikel van W. Graadt van Roggen uit het Jaarboekje van Oud-Utrecht van 1932 opgenomen. Het Maandblad van onze vereniging is eveneens vertegenwoordigd dank zij een artikel van dr. A. van Hulzen uit 1970 en een bijdrage van prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll over de opgravingen in de jaren 1959 en 1960, die in het Maandblad van 1960 gestaan heeft. De bundel wordt besloten met een zeer recent foto-artikel van drs. T. Hoekstra over de laatste opgravingen: „Afscheid in foto's". Het is ontleend aan de „Timmerwerf", het perso- neelsorgaan van de dienst van Openbare Werken. Al met al is het een bundel die de Vredenburg- geïnteresseerde zich niet mag laten ontgaan. Om de prijs hoeft u het niet te laten: voor ƒ5,— is hij verkrijgbaar bij het Centraal Museum, de Gemeen- telijke Archiefdienst en het Informatie Centrum der gemeente Utrecht. G. J. R.
|
|||||||||||||||
Vredenburg
Foto's van de Vredenburg-opgravingen zijn tot 27
november te bezichtigen en te bestellen bij het In- formatiecentrum van de gemeente Utrecht, het Cen- traal Museum en de Gemeentelijke Archiefdienst. Een afdruk van 18x24 cm. kost u ƒ4,—. |
|||||||||||||||
Bezorging Jaarboek
De Jaarboekredactie heeft dringend behoefte aan
uitbreiding van het aantal vrijwilligers, dat de be- zorging van het Jaarboek op zich heeft genomen. Door de inzet van deze enthousiaste leden kan het
bestuur jaarlijks een bedrag van ± ƒ3.000,— op portikosten besparen! Maar doordat de groep be- zorgers nog te klein is, is de last voor sommigen wat al te zwaar. Wie bereid is ook een gedeelte van de boeken te gaan bezorgen (tussen St. Nico- laas en Kerstmis) wordt graag verwelkomd door mevr. Offringa, Karel Doormanlaan 204 te Utrecht, tel. 71 22 35. |
|||||||||||||||
WIE WEET WAAR
U heeft nog de oplossing tegoed van de
laatste WIE WEET WAAR uit het augustus- nummer van het Maandblad. De hierin afge- drukte foto stelde voor: Achter St. Pieter27. Na loting zijn de prijzen gegaan naar: R. J. Smorenburg, Arnhemse Bovenweg 72, Driebergen (Hornhovius-kaart), mevr. C. van Dam, Lingestraat 22, Utrecht en mevr. J. Mann, Opaalweg 11, Utrecht (mapjes prent- briefkaarten). |
|||||||||||||||
100
|
|||||||||||||||
-
|
|||||||||||||||
^REEBURG, nu en straks
|
|||||||||||||||||||||||||
planwijziging werd vermeld dat mogelijk maakte
alsnog een belangrijk deel van o.a. het noordoos- telijke bastioncomplex te behouden, kan thans een voorproefje worden getoond van de volgende stap de conservering hiervan en de integratie in mu- ziekcentrum on plein. Architect Hertzberger heeft hiervoor inmiddels een
schetsontwerp gemaakt dat letterlijk een boeien:! en veelbelovend perspectief levert. Hieruit blijkt dat het bewaarde gedeelte van het kasteel Vreeburg niet alleen „geconserveerd" wordt maar dat er op interessante wijze van de thans aanwezige moge- lijkheden gebruik wordt gemaakt om dit fragment ook zichtbaar te maken en te laten „beleven". Het is de bedoeling de oostelijke kasteelmuur aan de aldaar geprojecteerde horecaruimte te koppelen en tevens middels een terras en een vijver, die de grachtsituatie weer oproept, bij het plein te betrek- ken. De nabije toekomst zal het resultaat op ware grootte laten zien! A F. E. Kipp
|
|||||||||||||||||||||||||
de loop van deze zomer kwam er tijdens het
heologisch onderzoek op het Vreeburg gedu- de enkele maanden aanvankelijk steeds meer oorschijn, om daarna in de loop van anderhalve and systematisch weer te verdwijnen, en voor- 3d. is begrijpelijk dat dit laatste voor zeer veel
ïsen een grote teleurstelling betekende en
rdt opgevat als vrijwel complete mislukking van
gezamenlijke pogingen om van de gevonden
jkken historie iets wezenlijks voor heden en toe-
mst te bewaren.
>ewel het te betreuren is dat de recente geschie-
nis niet tot uitvoeriger mogelijkheden heeft mo- n leiden, is er veel meer resultaat bereikt dan g kort geleden voor mogelijk kon worden ge- uden. aansluiting op „17 jaar Vreeburg" van prof. C.
. Temminck Groll in het septembernummer en het ijbehorende naschrift, waarin reeds het besluit tot |
|||||||||||||||||||||||||
et meest oostelijke gedeelte van het Muziekcentrumcomplex op het Vreeburg met het bewaarde en
•integreerde kasteelfragment, naar het westen. Men ziet een gedeelte van de oostelijke kasteelmuur n van het noordoostbastion (met schietgat onder de brug); een vijver neemt de plaats van de oor-
pronkelijke gracht in. Schetsontwerp van architect H. Hertzberger.
|
|||||||||||||||||||||||||
november 1976
|
|||||||||||||||||||||||||
49e jaargang - nummer 11
|
|||||||||||||||||||||||||
oud-utrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: |
|||||||||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87. Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum: f30,—, glronr. 575520. mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14
C. H. Staal, Zuilenstraat 3bis, Utrecht, tel. (030)3153 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030 62 12 26.
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||||||
Administratie:
Redactie: |
|||||||||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
|||||||||||||||||||||||||
101
|
|||||||||||||||||||||||||
PORTRET VAN UTRECHT IN DE
DERTIGER JAREN door Cornelius Carolus Stephan Crone
|
|||||||||
in genegen gedachtenis aan onze trouwe
Utrechtse vrienden;
Ernst en Eiizabeth Viervant Tukker
heeft Bryn Griffiths een treffend gedicht gewijd.5)
Wouter Paap werkt die hechte band tussen de topografie van Utrecht en Crono als volgt uit in zijn fascinerend boek: „Hij had de namen van straten en plsinen nodig omdat voor hem de topo- grafie ten naLwste mot het wezen van de stad ver- bonden was. Hy zocht in zijn proza de stad in de suggestie van de taal te vangen, haar eigen atmos- feer op te roepen, en zo werd Utrecht met haar voer hot stadsbeeld dikwijls zo onvervangbaar ty- perende Gtraatnamen, haar liedjes, haar deuntjes en haar carillonmuziek het innerlijk bestanddeel, de essentie van zijn werk." 6) De leiddraad bij mijn keuze van de veertien frag-
menten uit „Het Feestelijke Leven" en „Muziek over het Water" (de paginering is die van de ver- zamelbundel „De Schuiftrompet", eerste uitgave, met illustraties van C. leke en Karel Thole) is de volgende. Ter inleiding: beide verhalen spelen zich af binnen het stadsgedeelte, ongeveer gelegen tussen de lijnen Bemuurde Weerd/Lauwerecht/Lu- casbol werk/Ma lies ingel/Wilhelm inapark/Absteder- dijk/Catharijnesingel en de „uitjes" van de bewo- ners hiervan naar de Vecht. De twee hoofdperso- nen, Henk Buysman (als kleine jongen: „het Buys- mannetje") van „Het Feestelijke Leven" en Leen- tje Griffioen van „Muziek over het Water" maken binnen die grenzen 19, respektievelijk 13 wande- lingen. In het geheel noemt Crone ongeveer 120 namen van straten en pleinen in Utrecht, benevens van enige Vecht-buitens en een enkele straatnaam in Maarssen. Hieruit zijn veertien fragmenten gekozen, die rou-
tes vormen. Er is geen volledige catalogus ge- maakt van de 120 straatnamen: alleen die komen voor, welke „een omgeving" hebben, d.w.z. deel uitmaken van een aaneengesloten, overigens zeer geserreerde beschrijving, en niet alleen de functie hebben van route-aanduiding. Het fragment - geen route - van pag. 195 van „De Schuiftrompet" uit „Muziek over het Water", ont- leent zijn plaatsing daaraan, dat het „vadertje's" beeld completer maakt, vadertje, die het middel- punt is van route VII en die al ingeleid werd in route VI. De route's VIII tot en met XI uit „Het Feestelijke Leven" hebben als reden van hun ver- schijning temidden van de reeks „Muziek over het |
|||||||||
Cornelius Carolus Stephan Crone werd geboren in
1914 en overleed in 1351, dit jaar dus 25 jaar ge- leden. Hij was pas 37 jaar en heeft weinig proza nagelaten. Als het belangrijkste is te beschouwen het tweetal lange verhalen: „Het Feestelijke Le- ven" en ,,Muziek over het Water" in de verzamel- bundel „De Schuiftrompet", waarvan tot dusver twee uitgaven zijn verscnenen, de eerste in 1946, de laatste in 1972. Op een geheel eigen wijze tekent Crone portret-
ten: van volwassenen in gemis en wroeging, van kinderen vol binnenprotjes en geluksverwachting en in de derde plaats van de stad Utrecht, in het bijzonder van de oude wijk rondom Domtoren en Klaaskerk, waar die mensenlevens zich voltrokken in de crisistijd van de dertiger jaren. Gabriël Smit waarschuwde al enkele jaren geleden dat, wie nog zou willen zoeken naar het stadsbeeld "an Crone, er niets meer van terug zou vinden '). Wie nu toch nog, hardnekkig, iets van die tover van het oude Utrecht wil beleven (vgl. Clare Len- nart in haér portret van de stad: „Dit is een lange straat. Ze loopt van C. en A. tot in de Middeleeu- wen" 2), kan niet beter terecht dan bij Crone, want - zegt Wouter Paap: „In de romans die Utrecht tot plaats van handeling hebben komen topografische benamingen praktisch niet voor. Anders was dit bij de door-en-door Utrechtse prozaschrijver C. C. S. Crone." „- het wemelt van straatnamen -" 3). Wam de Moor breidt dit uit met de zeer terechte opmerking: „En dan behoeft men helemaal geen Utrechter te zijn om bekoord te worden door die prachtige namen van Utrechtse plekjes en straatjes die in dit werk een welluidend gedicht door het proza heen vormen " 4) Als voorbeelden noemt De Moor om. Manen- borch, het Klaasje (de Klaastoren), Vrouwjutten- keien, Dorstige Hartsteeg, Lichte Gaard, Oog in Al, Paddemoesje. Hieraan kan men toevoegen: het Ondiep, Ledig Erf, Bemuurde Weerd, Wijde Doe- len, Buiten Wittevrouwen, Hqnengeschrei, Lauwe- recht, Schalkwijkslurfje, de Fligenstegen. En de buitens aan de Vecht, waarlangs de personages van Crone hun tochtjes maken: Swaenen-Vecht, Diedrichsteyn, Goudestein, en Crone's ,,C. en A.": ae fabriek De Beenzwart van de Hogelanden. Wam de Moor noemt die namen een welluidend gedicht; aan de tover, die van namen kan uitgaan |
|||||||||
102
|
|||||||||
ater"-routes, dat ze het grote Vecht/Maarssen
uk uit route VI completeren,
n nu volgen dan de veertien routes, veertien teke- ingen met de schrijverspen van C. C. S. Crone. Uit: Het Feestelijke Leven
oute I: Trans - Domplein - Achter Sint Pieter -
Veronymusplantsoen - Lepelenburg Servaasbol- erk Manenborch - de Klaastoren - Geertebol- <erk Het Feestelijke Leven" begint:
Een man kwam op de drempel van zijn huisdeur staan om het draaiorgel beter te horen. Hij zag, hoe de kinderen van de scholen aan het Dom- plein en Achter Sint Pieter door de muziek wa- ren aangelokt, maar werd opgeschrikt door de orgelman met het centenbakje. Toen hij naar zijn vestzak tastte, merkte hij, dat hij pas half was aangekleed. Het draaiorgel reed al verder. Hij hoorde het gefluit van een slagersjongen, die plotseling haast had. Zijn huis leek hem opeens veel triestiger en hij maakte zich klaar voor een wandeling. In het Hieronymusplantsoen wees alles erop, dat
het lente werd. Hij dacht aan het landschap, dat op het draaiorgel geschilderd stond. Daarna ging hij langs Lepelenburg en Servaasbolwerk naar Manenborch. Hij voelde zijn ulster als een stuk winter, waarin hij gevangen was. Het klok- kenspel van de Klaastoren klonk vreemd door de morgennevel heen. Het werd al zonniger. Bij het Geertebolwerk ging hij op een bankje zitten Hier was hij eens geweest, toen zijn vrouw nog verloofde was. De wind blies over het singelwa- ter en lichtjes schitterden in alle golfjes." (p. 77) |
|||||||||||
C. C. S. Crone.
Foto: Letterk. Museum, Den Haag. |
|||||||||||
De zon begon een spel van licht en schaduw
met de spitsen en kantelen van het Roomse weeshuis, waar de vlag werd uitgestoken. Op de singelglooiing lag een man met open ogen, maar die zagen verder dan dit feestelijke leven. Van alle kanten holden mensen toe. De agent drong hen terug, totdat een juffrouw heel gedienstig met een laken kwam; samen spreidden ze het over de dode uit. Het wit kreeg natte plekken; de dreg werd weggebracht. Die het haastigst waren werkten zich met voeten en met ellebo- gen uit de kring. Aan het weeshuis hing de vlag nu al te wapperen; de stenen leeuwtjes keken grimmig van het hoog bordes. De vrouw op de Abstederbrug zag hen niet; kleintjes liep ze onder de treurwilgen. Ze merk- te, hoe de zwanen op de Maliesingel dreven, sommige met de kop in hun vleugels gekoesterd, maar de meeste sierlijk met de hals omhoog, alsof ze wisten, dat hun snavel wel goed kleurde bij dit feest. Toen bedacht ze ook, dat het Oranjezonnetje de glinstering in die lichtloze ogen aan de overkant had veroorzaakt. Ze hoor- de het uurspel over het water klinken; het Klaas- je had veel noten op zijn zang. Het leek, of ze rond haar hoofd krijgertje deden, het ene oor in en hetzelfde weer uit, of het andere. Negen sla- |
|||||||||||
Het Feestelijke Leven" eindigt met een route (II):
-ombokstraat - Damstraat - l/Vilhelminaplantsoen - leertestraat - Sterrenburg - Catharijnesingel - rans:
In do verte schetterde een fanfare. Er was weer
feest in de Geertestraat. Hij stond buiten het hek en dacht aan het Buysmannetje. Ze bliezen Vrouw Arebei en Van Stralen, wat heb je een glimmende hoed. Onder de bomen bij Sterren- burg staarde hij in de nevel over de Catharijne- singel en herinnerde zich de man, die meende zich tegen zijn kraaien te kunnen verzetten.7) Hij voelde slaap en wandelde naar huis. Bij zijn ontwaken klonk opnieuw muziek. Hij ging op de drempel van de voordeur staan om het draaiorgel beter te horen. (p. 137) Uit: Muziek over het Water
oute III: het Roomse Weeshuis - Abstederbrug -
'aliesingel - het Klaasje (de Klaastoren) et eerste hoofdstuk, „Oranjebitter", begint:
|
|||||||||||
103
|
|||||||||||
gen gaf de klok. Wie weet, was het beter ver-
dronken te zijn.8) Er rammelde een cacaobusje voor haar gezicht;
een cent voor het koninginnefeest bezat ze niet. De kinderen holden al verder. Een meisje met een sjerp om rende tegen haar op. Ze zette het weer overeind. Het huilde niet, maar het paard met de vrolijke linten aan zijn tuig was niet meer in te halen. (p. 177) |
ninginnefeest. 's Avonds liepen de weeskinderen
met oranjelampionnetjes de stoepen op en af. Tegen October huurde Gijs een bovenhuisje in de Groenestraat. Over haar ontrouw sprak hij nooit; zijn zwijgen kwelde haar. De winter zette in, het W3rd een witte Kerstmis. Ze had de lamp met rood papier en hulst versierd. Er klonk muziek van hoempa's uit de verte; ze bliezen het Ere zij God. Het uurspel van het Klaasje kwam er tussen door. Haar man liet erg lang op zich wachten, schrikte ze. Over de singel dwaalde ze hem tegemoet. De kapper op de Abstederdijk had hem niet in zijn salon gezien; hij deed de deur beleefd achter haar dicht. Op de Kromme Rijnbrug rinkelden de bellen van een arreslee: ze durfde haar ogen niet geloven, zo was Ma- nenborch betoverd door de sneeuw. In het natte vliesje ijs lagen de logge schepen feestelijk verschoond; de woonschuit had een denne- boompje op de voorplecht staan. Tot in de Wijde Doelen hoorde ze de meeuwen schreeuwen. Gijs was nog niet thuis; het werd een bange nacht. Toen de morgen aanbrak, zocht ze hem bij men- sen, die hij wel eens had bedeeld; ze vond hem niet. Een kloeke bolknak kreeg ze voor hem mee van een sigarenmaker uit het Achterom. „Die rookt mijnheer vandaag gezellig bij u op" voorspelde hij. Jan Floep in de Kleine Eligen- steeg ontheiligde de Kerstdag door een kraam te timmeren, waarmee hij, als de vorst maar aan- hield, binnen een week jassen stond te bewaren op de vijver van het Wilhelminapark. Hij begreep niet, hoe ze haar man kon verliezen; gisteren- avond om een uur of twaalf had hij hem trou- wens op de Oude Gracht ontmoet. Ze slenterde weer naar de Groenestraat, (p. 209) |
|||||||||||
Uit: Muziek over het Water
Route IV: Bloesemstraat - Maliebaan - Lievendaal -
Schalkwijkslurf je - Nieuwe Gracht - Domcarillon - Brigittenstraat - Achter Sint Pieter - Keistraat - (modezaak Lacet en Janssen) - de Drift - Janskerk- hof - op de weg naar Vianen Leentje nam de vlucht (van uit de Bloesem-
straat). Over de spoorbrug drentelde ze naar de Malie-
baan. De mensen keerden terug van de parade. Ze ging, waarheen zij zich bewogen, maar voor haar was alles anders. Bij Lievendaal leek het rustiger, üe bieef er even staan. Er kwamen twee agenten. Ze liep het Schalkwijkslurfje in. De Nieuwe Gracht was feestelijk van vlaggen en van mensen. Er snaterden kinderen, die oranje mutsen droegen en misschien wel ranja zouden drinken. Het Domcarillon speelde Holland's vlag, je bent mijn glorie en Wilt heden nu treden voor God den Here. Uit de Brigittenstraat galm- de ver geroep van officiële wegwijzers. Achter Sint Pieter zag ze een man, die een zeehond vertoonde en met zijn centenbakje heel hard bij haar rammelde. In de Keistraat stond een jongen met marmotjes, of een aapje onder zijn kiel. Ze keek de andere kant maar uit, alsof de mode- platen van Lacet en Janssen ook voor haar daar hingen. Op de hoek van de Drift werd een oran- jespeldje op haar borst geplant. De schooier trok het er weer net zo af. Ze ging het Janskerk- hof op. Onder de bomen wemelde het van kun- stenmakers. Op de weg naar Vianen . . . (p. 181) |
||||||||||||
Uit: Muziek over het Water
Route VI: Voorstraat - Peterseliesteeg - Predikhc-
renhof - Kraanstraat - Lauwerecht- Jagerskade -het Zandpad - de Vecht - de Beenzwart van de Hoge- landsn - Swaenen Vecht - Diedrichsteijn - op Maarsscn aan - de Vecht - Maarssen - Lange Gracht - Zandpad - Goudestein - Vegtoever - D/e- pendaalse Dijk „Schipper, mag ik overvaren?" zongen de kin-
deren op de Voorstraat. De verkeersagent lach- te en liet de sijsjes kwelen. Ze kwam voorbij de Peterseliesteeg; daar was geen feest te merken. Op het Predikherenhof zat een poes met een oranje hoedje aan haar staart. Een meisje liep te snikken naast haar grote zus, die zo gemeen kon knijpen. De Kraanstraat was met slingers en met lampions versierd. De zon werd door het water bij de sluis weerkaatst in duizend lichtjes, die bewogen. Er klonk geknal van rotjes en van ze- venklappcrs uit de Lauwerecht. De buurt leek minder grauw met al die vlaggen. Alida, wat doe je daar? hoorde ze op de Jagerskade zingen. |
||||||||||||
Uit: Muziek over het Water
Route V: Groenestraat - het Klaasje - Absteder-
dijk - Kromme Rijnbrug - Manenborch - Wijde Doelen - het Achterom - Kleine Eligensteeg - Wil- helminapark - Oude Gracht - Groenestraat De zomer kroop voorbij. De appelboom beloofde
weer een flinke vracht voor de familie, schreef tante Ada Griffioen uit Breukelen; aan de ge- vraagde geldsom kon ook zij hen niet helpen. Leentje staaarde naar buiten. Door haar tranen heen zag ze de wingerdblaadjes op de wind be- wegen aan het raamkozijn. Er wapperden overal vlaggen langs de gracht; dan was het zeker ko- |
||||||||||||
104
|
||||||||||||
geld bij de bocht. De vlaggen kabbelden het
heftigst, waar het bootje voer. De weg ging verderop weer Zandpad heten. Daar praalde tus- sen eiken en kastanjes Goudestein; de letters blonken op het statig hek. Een prinsendriekleur waaide boven de begonia's. Bij Vegtoever zoch- ten de zieken gezondheid in een tuin vol gera- niums. Het koepeltje stond eenzaam in de hoek; de godjes lachten in hun bogen. Leentje hoorde het geschetter van de hoempa's op de Diepen- daalse Dijk. (p. 183) |
|||||||||||||
„Vadertje" staat in het middelpunt van de volgende
kleine fragmenten: Route VII: Burgemeester Reigerstraat - bloemist
Dirkse - Oudwijkerdwars - Tolsteegsingel - Geerte- brug - Vrouwjuttenkeien - het Klaasje Hij zag een meisje met haar springtouw naast
hem huppelen; in een rasje ging ze trouwen met een edelman. Daarna liep hij naar Dirkse in de Burgemeester Reigerstraat om er het zon- dags bloemstuk te bekijken, maar de ruit was mat beslagen. Door de Oudwijkerdwars en over de Tolsteegsingel dwaalde hij terug. Het werd al avond, merkte hij; de lampen hingen treurig in de mist. Op de Geertebrug hield hij een poosje stil. De mensen schoven vaag als schimmen langs de balie; over de Vrouwjuttenkeien wag- gelde een dronkelap. Er dreven bleke blaadjes in de gracht; ze gleden zo rustigjes onder hem door. Hij moest op huis aan, zong het Klaasje; moeder wachtte met de soep. (p. 196) De dagen hielden geen minuutje rust. De win- gerdblaadjes bloosden weer, de rozen staarden naar de grond met waterhoofdjes van de regen. In October was haar moeder jarig; vader ver- raste haar altijd opnieuw met chrysanten. Leen- tje zag hem met zijn bolhoed voor zich staan; hij zou graag wandelen, maar niemand wilde mee. Sinds zij haar jongen had, zei hij; toen trok hij zwaar aan zijn sigaar. Haar kus was gauw gegeven, dacht hij nog in het Hieronymus- plantsoen. Hij zag een meisje met haar spring- touw naast hem huppelen . . . (p. 195) |
|||||||||||||
Kermis op het Vreeburg. Tekening van C. Icke,
1947, uit de eerste druk van „De Schuiftrompet".
Foto: G.A.U.
|
|||||||||||||
Toen ze omkeek, was er niemand dan een krui-
deniertje, dat zijn stoep aanveegde. Op het Zandpad zag ze plotseling zichzelf, zoals ze lang geleden touwtje sprong .... Leentje keek over de Vecht. Er zwierden meeu- wen in de lucht en op het water. Ze zag het rood-wit-blauw bewegen aan de huizen en fa- brieken op de overkant. De Beenzwart van de Hogelanden was hier niet te ruiken. „Vadertje" zei ze'). Er kwam een matroos met zijn meisje. Langs Swaenen-Vecht en Diedrichsteijn liep ze daarna op Maarssen aan. Haar herinnering zette de meidoorns in bloei. Met een gebloemde jurk aan lag ze in het gras; ze kon er haast om hui- len, dat het allemaal zo mooi leek: de vlinders, die krijgertje fladderden, de bijen met hun zoel gezoem, de wolken en de vogels. Zwaluw, waar- heen is uw vlucht? dacht ze, want nergens kon het beter zijn. Een oude schuit dreef in de Vecht; er zwommen
waterhoentjes. Leentje hoorde meisjesstemmen van de overkant; ze riepen naar de grote broer, die in het water kunstjes deed. Het werd weer koninginnedag. In Maarssen trokken kinderen in optocht naar het burgemeestershuis. Oranje boven zongen ze; de schooljuffrouw liep met de bloemen. De Lange Gracht lag mooi weerspie- |
|||||||||||||
Route VIII t/m XI:
Vecht en Merwedekanaal komen ook in vier heel
korte fragmenten in „Het Feestelijke Leven" voor, in combinatie met Ezelsdijk - Inundatiekanaal - Zandpad - het huis Rosendaal -; Oog in Al Later fietste hij (Henk Buysman) met haar (zijn
verloofde Claartje) langs de Vecht en het Mer- wedekanaal. Op het gras van de bermen lagen ze naar de wolken en het water te kijken, (p.81) Daarna wandelden ze over de Ezelsdijk en, de Inundatiekade naar de asphaltweg, die Zandpad |
|||||||||||||
105
|
|||||||||||||
Het laatste hoofdstuk, met de titelnaam van
gehele novelle: „Muziek over het Water", eind met een lange dooltocht: Route XIV: Rijnlaan - Mijdrechtstraat - Ledig Er
Wijde Doelen - Nieuwe Gracht - voorbij de Mc dalenabrug - Zuilenstraat - het Klaasje - Achter i Dom - Begjnekade - W'.ttevrouwensingel Het werd een kille avond met een kring van ■
vel om de maan. Bij de Begijnekade stond troepje heilsoldaten God te loven en ze ha ten zich voorzeker niet; tot op de Wittevrouv* singel klonk hun zalvend lied haar in de ot (p. 221) |
|||||||||||||||
heette. Bij het huis Rosendaal gingen ze op het
gras langs de Vecht liggen, (p. 96) De muziek begon weer. Buysman dacht aan een kerkorgel en wazig in de wierook een processie. Hij zag het Merwedekanaal zoals het 's avonds was met de gekleurde lichten van de schepen. Bij Oog in Al hoorde hij doedelzakken en gehin- nik van paarden, (p. 123) De weken daarna lag ze (Claartje op haar sterf-
bed) naar het plafond te kijken. In hun HBS-tijd had ze met Henk langs de Vecht en het Merwe- dekanaal naar de wolken gestaard en er figuren in gezocht, (p. 126) |
|||||||||||||||
Uit: Muziek over het Water
Route XII: Bartholomeïbrug - Sterrenbos - Willems-
plantsoen - Manenborch - Lucasbolwerk - Witte- vrouwenkade Ze hingen (Gijs en Leentje Griffioen) over de
balie van de Bartholomeïbrug en keken, hoe de kalme avondlucht onrustig werd weerspiegeld door het singelwater. De huizen van het Sterren- bos konden wel flaporen hebben, waaraan van geen kus het geluidje ontging; de vrouwen uit het hofje waren item zoveel monden. In het Wil- lemsplantsoen krasten de kraaien. Door haar voiletje met de pluisbolletjes zag ze de kastanje- bomen in hun bloei van duizend kaarsjes. Ze moest nog even ruiken aan de meidoornbloe- sems. Bij Manenborch bleef ze staan voor een treurwilgje; het leek haast vrolijk met zijn lente- blaadjes. De zwanen snoepten er wat van. Op het Lucasbolwerk klonk muziek uit de tent; de mensen wiegden stil hun hoofden in de scheme- ring. Leentje snoof de geur van de seringen. „Zijn het er dan zoveel?" vroeg ze. Maar dat was op de Wittevrouwenkade, waar ... (p. 192) |
|||||||||||||||
Amsterdam
|
|||||||||||||||
V. R. van Poelgeest-Spatkc
|
|||||||||||||||
!) In: de Volkskrant van 2/12/1972.
2) „Huisjes van Kaarten", 1962.
3) „Literair leven in Utrecht tussen de beide
reldoorlogen", 1970. 4) In: de Tijd van 28/10/1972, artikel: „Utrecht
stukjes en beetjes; de ontroerend mooie Ir pendeken van C. C. S. Crone". 5) In: Critical Quarterly, vol. 8, no. 4, 19.
„What's in a name": „What's in a name, some say,
But the shelled, bitter folly of things . . .
Yes, why, then, the stir in the belly
at the fall of a word
That bolts a picture into the dumb mind?"
en:
„Memory floods a scène into the mind's holle
As I walk home to a lasting pain."
6) Nog twee werken waarin Crone vermeld wordf
„Utrecht", tekst van Clare Lennart, foto's va Wim Steffen; het ,,Utrecht"-nummer van „Maa! staf", okt./nov. 1965. 7) Slaat op een sprookje dat Buysman aan zij
dochter Eefje had verteld toen deze, evene zijn vrouw Claartje, nog leefde. 8) De echtgenoot van Leentje - Gijs Griffioe»
heeft zich zelf verdronken. ') Leentje was toentertijd een touwtje-springe
klein meisje, wandelend met haar vader; ,,\ dertje" is het middelpunt van route VII en v: het fragment van pag. 195, waarin hij tot h' zelfde herinneringsbeeld terugkeert als de volwassen dochter. 10) In route XIII worden de „Meiklokken" gemerr.
reerd; deze krijgen meer uitwerking in ,,H Feestelijke Leven", pag. 127: „De Meiklokk van de Dom speelden de mooiste liedjes; jonge wingerdblaadjes ritselden ze zachtj mee." |
|||||||||||||||
Uit: Muziek over het Water
Route XIII: Dom - Runnebaan - Magdalenabrug -
Onder de Linden '- Sterrenbos Ze wist niet, hoeveel weken wittebrood er al
verstreken waren. De bomen voor hun huis be- gonnen uit te botten, merkte ze, en op een avond daarna klonken de Meiklokken10) over de gracht. Ze ging met Gijs meteen een luchtje scheppen tot de Runnebaan; hun lenteliedjes neuriede ze zachtjes mee___Zo mooi als dat
keer waren de kastanjebomen nooit geweest,
vermoedde ze. Wie voorbij de Magdalenabrug Onder de Linden liep, en nergens stilstond van bewondering, was zeker stekeblind. Ze wandelde met Gijs de singels langs; daar bleek het voor- jaar ook niet mis. Ze had een aardig plannetje gesmeed en trok hem naar het Sterrenbos.... Ze zag seringen bloeien en magnolia's, (p. 197) |
|||||||||||||||
106
|
|||||||||||||||
De houten gildebeker van het timmerlieden-
of St. Josephsgild te Wijk bij Duurstede |
|||||||||
St. Josephsgild uit 1678, die gebruikt werd bij de
gildemaaltijden op de teerdagen. Momenteel wordt deze houten nap of kroes bewaard op het stadhuis aan de Markt. Helaas is het stuk niet meer gaaf. de houten gedraaide voet ontbreekt. Aangezien de bodem van de beker zwaar is aangetast door houtworm is de voet daardoor waarschijnlijk zoek- geraakt. Op de plaats van de oorspronkelijke be- vestiging in de bodem zit een gat. Een ogenblik werd gedacht dat we hier te doen zouden hebben met een sierbeker, die op een gil- dekast werd vastgezet met een houten pen. Dit is echter minder waarschijnlijk, omdat er inderdaad houten gildebekers bekend zijn en wij hier met een gilde van „houtbewerkers" te doen hebben. De beker moet wel bij de gildemalen op de teer- dagen voor het feestbier gebruikt zijn. Het zal een prestatie geweest zijn de 28 cm. hoge beker in één teug uit te drinken, zoals het gezegde aan de binnenzijde van het deksel weergeeft. De beker is gepolychromeerd: het opschrift en de onderschriften zijn evenals de banden in goud uitgevoerd; de tekst in het deksel is in zwart aan- gebracht op witte ondergrond. Op het beschadig- de gedeelte van de binnenrand van het deksel vindt men het merkteken L3, een registratienum- mer dat blijkbaar is aangebracht volgens het sys- teem van een oudere collectie of museum. Op de Tentoonstelling van Oude en Nieuwe Kunst- nijverheid te 's-Gravenhage werd de beker des- tijds (19 mei 1888) ingezonden door het gemeente- bestuur van Wijk bij Duurstede. Het stuk werd toen als volgt beschreven in de omschrijving van de ingezonden voorwerpen: „Een houten drinkbeker met deksel hoog 28 cm.
Op de bovenhelft is tussen twee verheven randen geschilderd: Die in het hout, met werck of handel sich geneert:
Heeft Joseph als Patroon dees houte-nap vereert. Op de onderhelft twee wapenschilden. Verder de woorden: Oudermans indertijdt Dirck Willem 1678 Wijborg
en de Cock van Josephs-Gildt. Het deksel is aan de onderzijde met de volgende woorden beschilderd: Die met een Veegh, Dees kroes maeckt leegh,
Wel voor een Man passeren can. DVB." Tot zover de beschrijving van 1888. Het is niet onmogelijk dat de letters DVB in het midden van het deksel als DWB gelezen dienen te worden-, |
|||||||||
Bekend zijn de middeleeuwse vakverenigingen, de
gilden, die het gehele bedrijf beheersten. Men had ze in groten getale, de brouwers-, kleermakers-, wijnkopers-, metselaars-, kuipers-, bakkers-, kno- penmakers-, schippers- en timmerliedengilden, enz. Zo ook te Wijk bij Duurstede. In de Franse tijd (1795) werden zij officieel opgeheven. De tijden waren veranderd en ook de economische toestan- den. Een voortzetting in gewijzigde vorm van de oude gilden zijn de moderne vakverenigingen. Toch handhaafden zich resten van het oude, zelfs nog aangeduid met de benaming „gilden". Traditie heeft nu eenmaal een taai leven; in 't bij- zonder overoude zeden en volksgewoonten weten, vooral wanneer daar op de een of andere manior een bepaald vermaak of feestelijkheid aan ver- bonden is, zich door de eeuwen heen staande te houden. Soms lijden zij een min of meer kwijnend bestaan, doch bij de verhoogde belangstelling voor folklore sedert de laaste decennia, ook hier te lande, wordt aan die oude volksgewoonten en gebruiken nieuw leven ingeblazen. Uiteraard een verheugend verschijnsel in deze, helaas, in vele opzichten vervlakkende tijd. Gezamenlijk maakten gildebroeders op de zoge-
naamde teerdagen goede sier doordat zij de pot van de betaalde boeten verteerden, zeker eens, doch veelal tweemaal per jaar. En men kan er op rekenen, dat het daar lustig toeging, ja ontaardde in wilde bras- en zwelgpartijen, waarbij het mes maar al te los in de schede zat. Ernstige vechtpar- tijen waren dan ook schering en inslag op die teerdagen, waarbij de toegekende boeten weer dienst moesten doen om de pot voor een volgende teerdag te stijven, zoals ook bij het timmerlieden- gilde St. Joseph te Wijk bij Duurstede het geval bleek te zijn met alle gevolgen van dien, waarover straks nader. Bij de oudste gilden was een uiterst belangrijk
stuk van de eigendommen of inventaris de oude gildekist, waarin de ledenlijst der gildebroeders werd bewaard en de keur of verordening, waarbij de rechten van het gilde waren omschreven en be- vestigd. Dikwijls waren dit prachtstukken, fraai be- schilderd, zoals bijv. de bakkersgildekist in 't Museum van Oudheden te Groningen. Een fraaie gildekist uit het verleden is Wijk bij Duurstede niet rijk, doch wel een merkwaardige houten gedraaide beker van het timmerlieden- of |
|||||||||
107
|
|||||||||
sen en de oudermannen en broeders van dat gi.
als gevoegden. Jacob Jordenssen was wege dronkenschap ten lesgeleden teerdagens (vermc delijk 19 maart 1658) door het gilde beboet meende nu niet meer door de officier vervolgd kunnen worden, met welk standpunt het gilde zii verenigde. Volgens het archiefstuk vielen er tu sen Jacob lordensz. ende Jan Gerritszindroncke schap woorden daerop sij ge ... (onleesbaar) eni voorts hantgemeen sijn geworden ende waero\ sij beijden beboet wirde bij de voorzegde gil ende dievolgens haren gildebrieff, out gebrul ende privilegie ende neffens alle andere gik ende collegien in diergelijcke materie de correc alleen altijts hebben gedaan, enz. Aan een jonger afschrift van de „Gildebrieff v
der timmerluyden ofte Ste Josephs-gilde" d.d. maart 1670 2) wordt het volgende ontleend. De nieuwe gildebrief werd uitgegeven omdat r gelijcks meer ende meer onverstant, donckerh ende andere inconventienten ontstaen onder voor screven gildebroeders op d'interpretatie en recht verstan van hare oude Gildebrieven ende gevolge van dien, versoeckende seer diensteh van ons gem (onleesbaar) verleent te wor, eenen nieuwen Gildenbrieff in forma continere. seeckere gedresseerde articulen. Soo ist dat ■ desen aengesien, ende omme alle twist ende i verstant te verhoeden, ende te doen cesseren n voorgaende rijpe deliberatie daerover gehouc enz. Kennelijk vulde de overheid deze vernieu' gildebrief aan met nieuwe bepalingen, om weer te vervallen in moeilijkheden zoals gere bij het geval van Jacob Jordenssoon en Jan ' ritsz in 1658. Uit de nieuwe gildebrief van 1670 blijkt tev
dat onder het timmermansgilde te Wijk bij D stede vielen die tripmaekers, dat zijn de ht. werkslieden die houten „tripjes" maakten, plank in de vorm van de voetzool met twee hou* klosjes, welk houten schoeisel veei door vrouv. werd gedragen. Tevens diegenen die met ploegh wercken, vermoedelijk zij die het houten gar< voor de ploegen maakten, ploegmakers. Evenei die houtcopers, die niet van het handwerck o selver geen meester ende sijn sullen, enz. mochten dus niet het vak van timmerman uitoe nen, doch zich alleen met het kopen en verkop van hout generen. De originele gildebrief was b segelt met stadts groote uythangende segel g druckt in groenen wassche. - Met het bezegel- van deze akte zijn we tevens aan het einde va deze beschrijving van de merkwaardige Wijks gildebeker en rest alleen nog de verklaring e beschrijving van de beide wapenschilden. Zeist H. W. M. J. Kits Nieuwenkamt (Slot volr
|
|||||||||
De houten gildebeker van het timmerlieden- of
St. Josephsgild te Wijk bij Duurstde.
Foto: Van Brienen, Zeist.
duidende op de naam van de ouderman van het
gilde, Dirck VJijborg. Dat is onduidelijk door de ijzeren pal door het deksel ter bevestiging van do knop bovenop het deksel. Ten aanzien van het timmermans- of St. Josephs-
gilde kan nog opgemerkt worden, dat in 1621 een nieuwe gildebrief door de overheid werd uitge- geven, uitgaande van een ouder stuk, zodat men veilig kan aannemen dat het St. Josephs-gilde al vóór 1600 bestond. St. Joseph, de patroonsheilige van de timmerlieden, had zijn naamdag op 19 maart, zodat men mag aannemen dat de voor- naamste teerdag met gildemaaltijd van het St. Josephsgilde te Wijk bij Duurstede in het vroege voorjaar, op 19 maart plaats vond. Zoals bekend was de H. Joseph de echtgenoot van de Allerhei- ligste Maagd. Uit de Evangelieverhalen is alleen bekend, dat hij uit de stam van David was en timmerman van beroep. Dat het ook niet altijd pais en vree was onder de
gildebroeders in Wijk bij Duurstede blijkt uit een rekest voor schout Johan van Isendoorn uit 16581) betreffen :>a ten proco+jre, door hem gevoerd te- gen het lid van het St. Josephsgilde Jacob Jordens- |
|||||||||
') Inv. nr. 617, oud-Gem.-arch. Wijk bij Duurste
2) Inv. nr. 28, Ordonnantieboek dl. 1557 fol. 1 oud-Gem.-arch. Wijk bij Duurstede. |
|||||||||
108
|
|||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||
De vragen die genealogische zoekers aan archieven
stellen, zijn zo groot in aantal en vaak ook in om- vang, dat de archiefambtenaren onmogelijk snel genoeg aan al hun wensen naar een gerieflijke raadpleging van het materiaal kunnen voldoen. Beide partijen zijn dus gebaat wanneer er publika- ties verschijnen die de gezochte archiefstukken als het ware thuis bezorgen; dat ontlast de studiezalen ook nog van soms overstelpend bezoek. De heer Putman in Bussum heeft zo'n initiatief genomen. Hij wil allerlei bronnen ontsluiten die betrekking hebben op het oude kwartier Eemland, d.w.z. het noordoosten van de provincie, waartoe nog behoorden De Vuursche, Soest, Leusden, Woudenberg, Maarsbergen en Renswoude. In een door hem begonnen en gefinancierde reeks wil hij niet alleen aantekeningen laten verschijnen die hijzelf gemaakt heeft, maar ook materiaal dat anderen over dit gebied verzameld hebben. Als eersteling is vorig jaar verschenen een door J. G. Smit vervaardigde bewerking van het gereformeer- de lidmatenboek van Amersfoort over de periode 1619 tot 1672. Dit is veel meer dan een klapper, een namenindex met verwijzingen naar de betref- fende bladzijden. Eigenlijk is het een complete uitgave van het lidmatenboek, waarbij alleen (!) de namen gealfabetiseerd en de bijzonderheden kolomsgewijs gerangschikt zijn. Van de manier waarop hij de oorspronkelijke aantekeningen ver- werkt heeft, legt de bewerker zorgvuldig verant- woording af. Een gelijkwaardige zorgvuldigheid heeft de uitgever aan de presentatie besteed. Dit is werkelijk stencilwerk van klasse! Het introductiewoord van de rijksarchivaris in onze provincie laat uitkomen dat over de opzet van deze reeks overleg gepleegd is met het rijksarchief. Zoals hij dit werk vanuit de archiefdienst verwel- komt, zo zal deze serie zeker ook door genea- logische en historische vorsers dankbaar begroet worden. Gereformeerde lidmaten van Amersfoort 1619 -
1672, bewerkt door J. G. Smit. (Eemlandse Klap- pers, I) Bussum, 1975. XI en 99 blz. Verkrijgbaar door storting van f 15,— op rekening 64.42.35.438 bij Slavenburg's Bank te Bussum, ten name van ]. H. M. Putman, Gooilaan 8, Bussum. L v. T.
|
werkte de auteur een twintigtal artikelen die hij
eerder schreef voor het dagblad De Vallei. Het is een onderhoudend boek. Dat komt niet al- leen vanwege de vaardige pen van De Kleuver, dat komt evenzeer door de keus van zijn onder- werpen. Natuur, historie en folklore, zegt de on- dertitel van de bundel. Maar deze drie zijn niet in afzonderlijke delen van het boek bijeen gezet. His- torische gegevens en anekdotes, natuurhistorische verkenningen en folkloristische beschrijvingen wis- selen elkaar af. Daarbij blijkt de auteur een man die zijn oren en ogen wijd open heeft; hij is een nauwgezet vorser, schilder en tekenaar. Al lezend ervaar je dat telkens. Eén probleem heb ik echter met het werk: het
heeft geen register. Ik kan me voorstellen dat de auteur het samenstellen van een register een nare bezigheid vond. Maar de bruikbaarheid van het boek zou er wel mee gediend zijn. Zoals het thans voor me ligt, staat me alleen de hoofdstukindeling ter beschikking, als ik iets terug wil vinden wat ik net gelezen heb. Dat is omslachtig werk dat alleen feilloos verloopt bij lezers met een foto- grafisch geheugen. Daarmee zijn we niet allen be- giftigd. De foto's die het boek mede illustreren, doen het
goed. Ongelukkig ben ik echter met de sperwer op horst die Jan Versteeg Sr. maakte. Na allerlei diskussies in kringen van vogelfotografen (ik wijs hier b.v. op Het Vogel jaar 24 (1976), 2) dient naar mijn mening een dergelijke foto de goede zaak niet meer. Dit is geen aanval op de fotograaf persoonlijk die best een zeer kundig ornitholoog kan zijn, dit is een aanval op de fotografie in het algemeen die - nu fotoapparatuur een algemene uitrusting aan het worden is voor de amateurs - als een tweede soort stroperij vogels in hun meest kwetsbare situaties (b.v. met jongen op het nest) probeert te „schieten". In het februari-nummer van deze jaargang bespra-
ken we het werk van E. J. Demoed, dat over de- zelfde streek handelt. Een vergelijking tussen bei- de boeken vind ik moeilijk. Demoed geeft routes met uitvoerige informatie. Hij streeft naar volledig- heid. De Kleuver geeft een serie artikelen. Hij neemt een onderwerp en daar vertelt hij over. Daarbij wijst hij je zo de weg, dat je het zelf kunt gaan zien of beleven. De Kleuvers boek kun je dan meenemen, dat van Demoed is daarvoor te zwaar en te groot. Of wij de bundel van De Kleuver kunnen aanbe-
velen? Ja! En met name moet u dan eens letten op de integratie en kombinatie van natuur en kui- tuur. Deze twee zijn mijns inziens onafscheidelijk met elkaar verbonden. Maar hoevaak tref je ze |
|||||||||
In „Van Heuvelrug en Eemvallei" van de publi-
cist Adriaan P. de Kleuver mogen we een ge- zellig en instruktief boek over het zuidoosten van 3 provincie Utrecht begroeten. Voor dit werk be- |
||||||||||
109
|
||||||||||
samen aan? We hebben, meer dan terecht is, de
neiging dat in vakjes onder te brengen wat eigen- lijk onscheidbaar is. C. S. Adriaan P. de Kleuver. Van Heuvelrug en Eem-
vallei. Natuur, historie en folklore van Zuidoost- Utrecht. Wageningen, 1976. 168 blz. geill. f 15,90. |
||||||||||||||||
volgen de ministeriële stukken aan dé Tweede
Kamer en de daar gehouden beraadslagingen, die leidden tot verwerping van de plannen. In een breed opgezet en zeer gedocumenteerd artikei toont buitenplaatsdeskundige-bij-uitstek van der Wijck aan, dat alleen restauratie van de 19e-eeuw- se toestand aanvaardbaar is. Trouwens in de hele discussie, hoe ver men mag gaan met het in-de- tijd-terug-restaureren, ja of men wel toestanden mag creëren die in feite nooit aan een object be- staan hebben, zal deze bijdrage zeker wel van be- lang blijven. Van deze bijzondere aflevering zijn zolang de
voorraad strekt exemplaren verkrijgbaar bij de fa. E. J. Brill, Oude Rijn 33 a te Leiden, tel. 071 - 14 66 46; de kosten bedragen (excl. verzending) ƒ15,—. L.v.T. |
||||||||||||||||
Sommigen onder de excursiegar.gers naar Het Loo
vinden het misschien interessant om achteraf nog eens wat meer te lezen over de omstreden restau- ratieplannen voor dat complex. De Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond heeft de jong- ste aflevering van zijn Bulletin (jg. 75, nrs. 3/4) geheel daaraan gewijd. Architect van Asbeck en mej. Erkelens motiveren hun restauratieopzet. Dan |
||||||||||||||||
Briefkaarten
van Utrecht in oude foto's
|
||||||||||||||||
waarbij interessante restauratieplannen ter tafel
kwamen. Ten tijde van deze foto waren de dis- cussies echter achter de rug en was men bezig met de bouw van de Fruithal (arch. Calkoen), die later plaats maakte voor de uitbreiding van de Jaarbeurs. Van daaraf biedt de foto een gezicht op de oostwand van het Vreeburg (links vanaf nr. 8) met het begin van de Drieharingsteeg en de Elisa- bethstraat en de kop van de houten Schouwburg (rechts). |
||||||||||||||||
Van de vele mensen op dezo foto van het Vree-
burg in 1892 dacht wellicht niemand aan de resten van het kasteel Vredenburg die zich vlak onder de straat, onder hun voeten bevonden. Misschien echter ook wel, want het was slechts kort geleden dat aan de westzijde van het plein het Spanjaardsoord, het zuidwestelijke bastion, gro- tendeels werd gesloopt voor de aanleg van de Rijnkade. Ook in die tijd leverde de sloop van dit nog compleet bewaarde geheimzinnige bastion he- vige discussies in en buiten de gemeenteraad op. |
||||||||||||||||
Het Vreeburg naar
het zuidoosten tij- dens paardenmarkt. Rechts Schouwburg en ingang Lange Eli- sabethstraat. 1892. 110
|
||||||||||||||||
De fotograaf E. T. van de Waereld staat kennelijk
net binnen do bouwplaats (zie de schutting) en heeft dankzij zijn hoge standpunt bovendien een interessant uitzicht op de Buurtoren (let op de Waakklok in het koepeltjel), de Domtoren, en de achterzijde van de indrukwekkende middeleeuwse huizen Fresenburg (links) en Blankenburg (midden) aan de bocht van de Oude Gracht, beide in een |
|||||||||||||
veel completere vorm dan wij ze nu kennen.
Wellicht ten overvloede zij hierbij vermeld dat de serie foto's, die door Oud-Utrecht als prentbrief- kaart is uitgegeven en waar deze er één van is, nog steeds te krijgen is bij de Gemeentelijke Ar- chiefdienst, Centraal Museum, IC.U. en diverse boekwinkels, A. F. E. Kipp
|
|||||||||||||
Een van de prent-
briefkaarten: de pot- tenmarkt op de Bak- kerbrug, c. 1890. |
|||||||||||||
Foto's Vreeburg
Zoals reeds in het vorige nummer werd
aangekondigd, is het mogelijk foto's te bestellen die door de gemeentelijke film- en fotodienst zijn gemaakt tijdens de op- gravingen op het Vreeburg, l.v.m. de grote belangstelling is een in- teressante selectie van 37 foto's ge- maakt die als fotoboek ter inzage ligt bij: ■ Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Nu-
mankade 199 I.C.U., Lange jansstraat 5 Centraal Museum, Agnietenstraat 1 alwaar U Uw bestelling ook op kan ge- ven tot 27 november. Van 3-31 december kunt U de bestelde foto's ophalen en betalen bij de Ge- meentelijke Archiefdienst. De kosten zijn ƒ4,— per stuk, formaat 18x24 cm. Er is vast iets voor U bij! F. K.
|
Ledenwerfaktie
Ondanks dat het goed gaat met de toename van
het aantal leden van onze vereniging - eind augus- tus 1620 - wil het bestuur tcch een poging doen om nog dit jaar in de buurt van het magische ge- tal van 1700 te komen. Daarom roepen wij U, leden van Oud-Utrecht, op om eens na te gaan of er in Uw omgeving nog potentiële leden voor onze ver- eniging te vinden zijn. En om U hierin een beetje te stimuleren: voor ie'der nieuw lid dat U tussen 20 november en 31 december 1976 voor Oud- Utrecht werft, ontvangt U een mapje prentbrief- kaarten (waarde ƒ 6,—). En om het geheel nog aantrekkelijker te maken:
ook het nieuwe lid ontvangt dan zo'n mapje. Namen en adressen kunt U sturen aan: Vereniging
Oud-Utrecht, p/a Alex. Numankade 199 te Utrecht. G.J.R.
|
||||||||||||
111
|
|||||||||||||
petite histoire
|
|||||||||||||||
Utrechtsche Provinciale en Stads-cou-
rant dd. 20 november 1854 no. 275. Onze gachte stadgenoot, de kunstschil-
der VAN LIEFLAND, is dezer dagen door het Ministerie van Marine in Frankrijk uitgenodigd geworden om een exem- plaar van het door hem uitgevonden Reddingstoestel, de HYDROBAAT ge- heeten, naar Parijs op te zenden, ten einde het Fransche gouvernement zich met dit belangwekkend werktuig bekend zou mogen maken. Wij hopen in de ge- legenheid te zullen worden gesteld van daarover nadere mededelingen aan onze lezers te kunnen doen. De afgelopen herfstvakantie in Parijs
heb ik in de Seine gezocht. Het resul- taat was echter negatief. Of het minis- terie van Marine zag de HYDROBAAT niet zo zitten (lees: drijven), zodat de Utrechtse uitvinder gedesillusioneerd huiswaarts keerde, of de HYDROBAAT heeft na gedane diensten een plaatsje gevonden op de Marché aux Puces. Maar alle gekheid op een stokje: wie kent een afbeelding van de HYDRO- BAAT? C. S. |
|||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||
1. van Liefland, c. 1850. Tekening
in kleuren door W. de Famars.
Iconografische Atlas G.A.U.
|
|||||||||||||||
Geschenken
|
|||||||||||||||
Nu de feestdagen weer in het verschiet komen
wil de redaktie graag de aandacht vestigen op een aantal zaken die erg geschikt zijn om aan familie, kennissen en vrienden ten geschenke te geven. — mapje van 12 prentbriefkaarten „Utrecht in oude
foto's". Prijs ƒ6,—. — Facsimile-uitgave van een kaart van de Provin-
cie Utrecht door Cornelis Anthonisz. Hornho- vius (1599) 2e uitgave door Clement de Jonghe (derde kwart 17e eeuw). Prijs f 10,—. — Catalogus van de tentoonstelling ,,Kaartmakers
van 't Sticht". Prijs ƒ6,50. — Originele, genummerde litho's van William D.
Kuik. Verkrijgbaar zijn nog afbeeldingen van de Wittevrouwenstraat, de Kloosterhof, het Vre- |
|||||||||||||||
denburg, de Molen aan de Kromme Rjn, het
Buurkerkhof, Flora en het Maliebaar.stalion. Prijs nog steeds slechts ƒ 12,50. — „Grepen uit de Nijestraat", een geïllustreerde wandeling door de Lange Nieuwstraat. Prijs f7,-. Al deze uitgaven zijn te koop bij de Gemeentelijke
Archiefdienst, Alexander Numankade 199 te Utrecht. De prentbriefkaarten en de kaartmap kunt u ook verkrijgen bij het Centraal Museum, Agnie- tenstraat 1. Het Informatie Cenrum Utrecht, Lange Jansstraat 5 heeft voor u de prentbriefkaarten in voorraad. G. J. R.
|
|||||||||||||||
112
|
|||||||||||||||
BOMEN EN HUN GROEIOMGEVING
|
|||||||||||||||||||
De verschijningsvorm van bomen heeft al in de
oudhei'd de mens gefascineerd. Deze mens be- schouwde de boom als een levend wezen, waarin goden en geesten woonden die hem goed of kwaad konden doen. De groeikracht van de boom was het leven zelf, de oerbron waaruit alles ont- stond. Over de hele wereld treffen wij deze vormen van
boomverering aan. In deze verering zag de mens hoe de takken van de kruin de gehele kosmos om- vatten en de wortels de aarde bijeenhielden. De stam was het centrum der aarde. Dit was het beeld dat de profeet Jesaja en Johannes op Pat- mos in hun visioenen zagen: de wereldboom, tegen de stormen beschut, en uit zijn kruin vielen als vruchten de sterren. In de germaanse mythologie is dit levenssymbool
de wereldes Yggdrasil. De Saksen noemden de wereldboom Irmensul, de zuil van het gehele volk. In de Annales Larissensis wordt over Karel de Grote verteld dat hij in 772 in een veldslag tegen de Saksen, na de verovering van de Eresburg ook het heiligdom de Irminsul heeft vernietigd, een ge- voelige slag voor de Saksen. Ook wij kennen nog een aantal bomen die lange tijd in het centrum van de mensengemeenschap stonden. In ons land zijn het in de meeste gevallen linden, die al eeuwen op een dorpsplein deze taak vervullen. Het is de boom waaronder de recht- spraak plaats vond, de „tinsboom" en waaronder de oogstfeesten en bruiloften werden gevierd. De vorm van deze boom was in de oudheid een drie- ètage-linde, later veranderde deze vorm vaak tot een twee- of een-étage-linde. |
|||||||||||||||||||
Dinsdag 25 januari 1977 des avonds 8
uur zal de boomchirurg Jörn Copijn uit Groenekan in de tuinzaal van het Cen- traal Museum voor ons een lezing met lichtbeelden houden over Bomen en hun groeiomgeving
Toegangskaarten voor dsze lezing kunt
u vanaf dinsdag 11 januari, kostenloos afhalen bij de Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht. |
|||||||||||||||||||
Zo vinden wij o.a.
— een doorgegroeide drie-étagelinde in Sambeek
(Br.), leeftijd ca. 600 jaar; — een twee-étagelinde in Nuenen (Br.), ca. 500
jaar oud; — een doorgegroeide étagelinde op de Heuvel in
Tilburg en voor de kerk in Hilvarenbeek. Het beeld van de een-étagelinde treffen wij in
Etten-Leur aan, de zogenaamde „moederboom", en in Oisterwijk. Ook de leilinden en knotlinden voor de boerde-
rijen hebben, naast hun schaduwgevende funktie, dit oerbeeld in zich. Uit het voorgaande blijkt dat daar waar de boom
een centrale funktie voor de mens vervulde, hij eeuwenlang kon blijven groeien. Zo werden in Duitsland diverse zelfs duizendjarige linden be- Zie verder pag. 116
|
|||||||||||||||||||
49e jaargang - nummer 12 - december 1976
Vereniging tot beoefening en tot verspreiding van de kennis
der geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht |
|||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||
MAANDBLAD
Voorzitter:
Secretaris: Penningmeester: Administratie:
Redactie: |
|||||||||||||||||||
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462) 23 62.
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnletenstraat 1, Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
W. Uittenbogaard. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86
Contributie: Minimum. / 30,—, gironr. 575520. mevr M Uittenbogaar.d-van Terwisga, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel. (030) 71 18 14.
C H. Staal. Zuilenstraat 3bis. Utrecht, tel (030)3153 28.
Mej. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030 62 12 26.
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
|||||||||||||||||||
Redactieadres:
|
|||||||||||||||||||
113
|
|||||||||||||||||||
... en op 19 november.
|
||||||||||||||||||
Steenweg, gezien vanaf de Mariaplaats op
5 november... Foto's, Jean Penders
|
||||||||||||||||||
BESCHERMD STADSGEZICHT:
|
||||||||||||||||||
Steen voor steen -weg
|
||||||||||||||||||
Wat niemand meer voor mogelijk had gehouden
in ons Beschermd Stadsgezicht: opeens is er een stuk Steenweg weg. Na het drama van Bakkerstraat 25, een monumen-
taal pand waarvan B & W begin april de sloop toe- stond, hadden we dit niet meer verwacht. Want In het antwoord van B & W (na de sloop) op de pro- testbrief van Werkgroep Herstel Leefbaarheid (vóór de sloop) lezen we als argumenten onder andere: — Beschermd Stadsgezicht is wel ingegaan op 13
februari 1976, maar we zijn nog wat soepel met aanvragen van daarvóór (hoewel: de Raad had al veel eerder besloten dat B & W moest handelen in de geest van Beschermd Stadsgezicht), — dat Beschermd Stadsgezicht geen bescherming
geeft aan individuele panden, — dat de eigenaar en de architect B & W vertrou-
wen gaven in „passende nieuwbouw in de histori- sche context". |
||||||||||||||||||
beschermd stadsgezicht....
|
||||||||||||||||||
■^hKTRi
|
||||||||||||||||||
laten we tot tien tellen___
|
||||||||||||||||||
vóór we 't beschermen.
114 |
||||||||||||||||||
Toen we op 11 maart in de krant lazen dat de
Hema (eigendom van Bijenkorf-Beheer) achter de Oudegracht wilde uitbreiden vreesden we het erg- ste. Er staat dan wel „het is nog niet bekend of er voor nieuwbouw dan wel voor verbouwing zal worden gekozen", we begrepen plotseling waarom B & W al in 1974 enkele panden aan het Joden- rijtje van het „Voorstel tot aanvulling van de Rijksmonumentenlijst" geweerd had. Dan zou de Hema het risico lopen de panden in de kennelijk toen al geplande nieuwbouw te moeten opnemen, zoals de huisjes in de Zakkendragerssteeg opge- nomen zijn in Bischot. Daarom vreesden we dat bij de ter visielegging van het bouwplan de in- spraak niet veel kans zou krijgen. Maar nu: gèèn goe'dgekeurd bouwplan, toch mas- sale sloop van 5 panden aan de Steenweg, de hele oostzijde van het Jodenrijtje, de hele westzijde van de Lauwersteeg. Hoe kan dat nu: — Beschermd Stadsgezicht geldt al 10 maanden,
— het betreft bepaald geen „individueel pand",
— en wat het vertrouwen in de eigenaar en de ar-
chitect betreft: het gat In de Lange Viestraat wekt weinig vertrouwen in de eigenaar, en dat het bouw- plan voor de nieuwe Hema maar niet door de Schoonheidscommissie komt (die toch hèèl wat in de binnenstad „aanvaardbaar acht" waar ons de |
||||||||||
Beschermd Stadsgezicht, zone B.
|
||||||||||
Lauwersteeg, richting Steenweg'; voor de stoop.
|
||||||||||
rillingen van over de rug lopen), doet ons van de
architect niets goeds verwachten. En waarom heeft B & W het bij een dergelijke firma niet nodig gevonden om in de sloopvergun- ning een termijn te stellen waarbinnen er ook in- derdaad gebouwd moet worden? Zo komen we bij de griezelige kern van de zaak: een sloopver- gunning waaraan geen bouwplan is gekoppeld valt buiten de bescherming die Beschermd Stadsge- zicht ons voorspiegelt. Een griezelig gat in de wet, een griezelig gat in de Steenweg. Want wat doet B & W als het volgende bouwplan, of desnoods het vorige, weer door Bijenkorf-Be- heer wordt ingediend? Weer afkeuren, en het risico lopen dat de Hema vertrekt? Of goedkeuren, waar- bij men zich dan niet teveel kan aantrekken van Schoonheidscommissie, CRM (via Beschermd Stadsgezicht) en inspraak. Het gaat dan toch niet meer om een sinds de middeleeuwen gegroeide structuur, waarvan de mogelijkheden uitgangspunt zouden moeten zijn voor een nieuw plan, maar om „alles beter dan dat gat". Het is hoogst ongebruikelijk om een sloopvergun-
ning af te geven zonder goedgekeurd bouwplan. Welke grote belangen B & W hiermee ook heeft willen dienen, de reden is zeker niet het aange- haalde archeologische onderzoek. Trouwens, als ik déze vroede vaderen dat hoor zeggen slaat me de schrik om het hart: onze stad heeft zóveel archeo- logisch interessante plekjes ... 22 november 1976 Jean Penders |
||||||||||
115
|
||||||||||
Vervolg van pagina 113
handeld. Eén van de grootste staat in Heede, met
een stamomvang van 21 m. (Heede ligt ca. 8 km oostelijk van Boertagne). Deze boom is zeer ge- zond en kan met een goede verzorging nog eeuwen blijven staan. Ook kennen wij deze voorbeelden onder de eiken,
zoals de Kroezeboom op de Fleringer es en de Kroezeboom van Ruurlo. Een ander voorbeeld van bomen die een bijna on-
beperkte levensontwikkeling doormaakten, zijn: — de Sequoia's gigantia in Californië, USA (stam-
omvang 30 m, 3000 jaar); — de Pinus aristata in de White Mountains, USA
(6000 jaar); — de Cryptomenica japonica, Japan (6000 jaar);
— de Dracena (Drakebloedsboom), Teneriffe (3000
jaar); — de Apebroodboom, Kenia (6000 jaar).
Wij kunnen hieruit konkluderen dat, wanneer een
boom een optimale standplaatsomgeving heeft, waarbij de doorwortelingsruimte, de grondstruk- tuur en de vochtvoorziening een ongestoorde vruchtbare eenheid vormen, oen boom onbeperkt kan blijven groeien. Dat geldt ook voor de meeste in ons land aanwezige houtsoorten. Alleen dienden deze in het verleden slechts voor een economisch doel. De tijden veranderen steeds sneller en door de
voortschrijdende urbanisatie blijft er weinig levens- ruimte voor deze bomen over. Het is de taak van de mens om levensruimte voor de boom te schep- pen. Dit is in de meeste gevallen ook mogelijk. |
||||||||||||
De boomchirurgie heeft zich in alle facetten van
de ver?orging gericht op de groeimogelijkheden en de gezonde ontwikkeling van de boom. Vooral in de toekomst zal in ons technologisch tijdperk op de vragen ten aanzien van deze ontwikkeling ■een antwoord moeten worden gegeven. Jörn Copijn, boomchirurg
|
||||||||||||
Een bedreigd hofje bij de Keizerstraat
|
||||||||||||
Tegen de voorgenomen uitbreiding van de bedrijfs-
ruimte van B.V. Drukkerij Storm, Keizerstraat 5 en 21, heeft Werkgroep Herstel Leefbaarheid bezwaar aangetekend. Als de plannen uitgevoerd worden, worden twee monumenten aangetast, en is de kans vrijwel verkeken om een bijzonder leuk hofje te redden, en weer een woonfunctie te geven. De drukkerij is een vrij klein bedrijf, in deze om-
geving zeker niet zo storend als de grootschalige bedrijven (b.v. het Utrechts Nieuwsblad). Als het bedrijf geen behoefte had aan een (kleine) uitbrei- ding, zou er nu niet zo'n probleem zijn, kleine be- drijven kunnen voor wat levendigheid in de stad zorgen. Nu het bedrijf wel wil uitbreiden, is het moment gekomen om de vraag te stellen of het hier nog thuis hoort; de uitbreiding op déze plaats betekent de ondergang van het nog vrij gave hof- je. Niet alleen wordt de structuur dusdanig gewij- zigd dat het hofje veel van zijn charme verliest - een huisje en de toegangspartij verdwijnen - na de uitvoering van de bouwplannen is het binnen afzienbare termijn niet denkbaar de huisjes aan de zuidzijde weer een woonfunctie te geven: na die investering is het niet redelijk drukkerij Storm te vragen te verhuizen. |
Drukkerij Storm zou nu misschien wel willen ver-
huizen naar een andere plaats in of bij de oude stad, als de Gemeente een redelijk voorstel doet. En dat betekent dan dat er twee monumenten en het grootste deel van het hofje vrijkomen, en voor bewoning in te richten zijn. Dit kan dan het uit- gangspunt zijn voor het erbij betrekken van de huisjes aan de noordzijde van het hofje, en even- tueel ook het middeleeuwse huis aan de oostzijde: dat is de visuele afsluiting van het geheel. Zo zou het beleid van B&W „bevorderen wonen in de bin- nenstad" beter waargemaakt kunnen worden, dan door het keer op keer ontheffing verlenen van de Voorschriften Bebouwde Kom, die hier de uit- breiding van bedrijfsruimte moeten tegen gaan. Het plan van de Werkgroep bevat de volgende on- derdelen: A — Keizerstraat 21. Monument volgens het
Gemeentelijk Voorstel tot uitbreiding van de Rijks- monumentenlijst. Panden van deze lijst dienen behandeld te worden als monumenten, en dat ge- beurt niet door toe te staan dat de toestand van de begane grond geheel verdwijnt, evenals de kelder. Ook de indeling van de rest van het pand wordt gewijzigd. Als de schuur, die er zich achter |
|||||||||||
116
|
||||||||||||
bevindt, moet verdwijnen, zou dit niet de bedrijfs-
ruimte, maar de open ruimte van het hofje ten goede moeten komen. In de achtergevel van het pand zit een lelievormig
middeleeuws muuranker, dat nu ook in gevaar is. Keizerstraat 21 bevat ook de toegang naar het hofje: ook deze verdwijnt (alleen komt elders een inrijpoort voor machines). B — Keizerstraat 5. Komt ook voor op de Aan-
vullende Monumentenlijst. Ook in dit pand dreigt het nodige breekwerk. Voor het hofje is met name de zijgevel (begane grond) van het achterdeel van belang: die past nu goed bij het hofje, en zou volgens plan verdwijnen. C — De zuidzijde van het hofje: 4 huisjes (inwen-
dig doorgebroken naar Keizerstraat 5). Van deze huisjes zou er een moeten verdwijnen. Deze 4 huis- jes zijn met vrij weinig moeite om te bouwen tot klei- ne woningen. Historisch onderzoek naar deze huis- jes is overigens wenselijk: een oude trapgevel aan de oostzijde geeft hiertoe aanleiding. D — De noordzijde van het hofje: 2 huisjes, die
geen eigendom zijn van de drukkerij, die er wel één in gebruik heeft. Als de Gemeente besluit de gebouwen van de drukkerij voor bewoning in te richten, is de volgende stap het verwerven en voor bewoning inrichten van ook deze kant van het hofje. E — Het grote middeleeuwse huis dat aan de
oostzijde van het hofje staat, achter Lange Juffer- straat 10 „Het Hoge Huis" geheten. Het is een mooi huis met twee originele trapgevels, monument en is hard toe aan een opknapbeurt. Omdat het voor de hand ligt het in te richten voor bewoning, in samenhang met het hofje, zou het verwerven en opknappen van dit pand de kroon kunnen zijn op de herleving van het hofje. CONCLUSIE
Samenvattend verzoekt de Werkgroep Burgemees-
ter en Wethouders: 1 — geen toestemming te verlenen aan de uitbrei-
ding van de bedrijfsruimte ten koste van het hof- je, en de aantasting van twee monumenten. 2 — de drukkerij een aanbod te doen voor over-
plaatsing binnen of bij de oude stad. 3 — hierbij de vrijkomende panden te verwerven,
en voor bewoning in te richten. Hierbij moet ons inziens gedacht worden aan de relatief goedkope methode van de „alternatieve restauratie" (de toe- komstige bewoners doen het werk, samen met een aannemer). 4 — te zoeken naar mogelijkheden voor het ver-
werven en opknappen van de huisjes aan de noord- zijde van het hofje, en zomogelijk ook van het mid- deleeuwse pand aan de oostzijde. 5 — het wonen in de binnenstad daadwerkelijk te
bevorderen, en niet zo vaak ontheffing te verlenen van de bepalingen die ontworpen zijn om dit te be- vorderen. Jean Penders
|
|||||||||
Korte Jufferstraat
|
|||||||||
Toegang
|
|||||||||
Nobeistraat
|
|||||||||
Keizerstraat
|
|||||||||
117
|
|||||||||
Kasteel Vredenburg
in Neolatijnse poezië van de 16e tot en met de 18e eeuw |
||||||
De recente opgravingen van de resten van kasteel Vredenburg hebben interessant materiaal opgeleverd
van bouwkundig en historisch belang; de brokstukken die de lezer in dit artikel worden gepresenteerd zijn van literair-historische aard. Het zijn enkele specimina van Neolatijnse dichtkunst waarin het kasteel bezongen wordt. In chronologische volgorde laat ik de teksten volgen met bijvoeging van een Nederlandse vertaling. I. Opschrift boven de hoofdpoort (1529).
In gouden letters stonden boven de hoofdpoort van het kasteel de volgende dichtregels (2 hexameters)
te lezen '): Arx dicor Pacis, a Quinto condita Carlo,
Grata bon/s statio, sed ferrea virga malignis. Vredenburg word ik genoemd, door Karel de Vijfde gebouwd, voor vriend een welkome bescherming, voor vijand daarentegen een ijzeren roede. Dit opschrift, volgens Buchelius daterend van 1529, is naar mijn mening vervaardigd door Georgius
Macropedius, die zich juist in deze tijd als rector van de Hieronymusschool te Utrecht vestigde. We weten nl. dat hij ook enkele Latijnse disticha voor de bolwerken heeft gemaakt2); bovendien vertoont de eerste dichtregel grote overeenkomst met een nog onder III te citeren vers van Macropedius. Definitief bewijs voor Macropedius' auteurschap kan echter niet geleverd worden. II. Janus Secundus (1533).: -
De Latijnse gedichten (vooral de 19 Basia, 'Kusjes') van Janus Secundus (1511-1536) zijn door de
eeuwen heen veel gelezen. Hij mag dan ook, samen met zijn tijdgenoot Erasmus, tot de meest bekende Neolatijnse auteurs van Nederlandse bodem gerekend worden. Een aardige bijkomstigheid voor Utrecht is dat zijn verzamelde gedichten voor het eerst in deze stad zijn uitgegeven door de drukker Herman van Borculo (1541)3). Secundus heeft vriendschappelijke contacten onderhouden met de schilder Jan van Scorel4). Vóór zijn
vertrek naar Spanje (mei 1533) zond hij Scorel twee brieven, de eerste in verzen, de tweede in proza. In de metrische brief (hexameters) staat de passage die voor ons van belang is5): Expectatque diem, qua tecum cernere clari
Moenia Traiecti, turritaque templa Deorum Possit, et ingentem Caesar quam Carolus arcem Tutandis posuit populis, Pacique dicavit. Hij (se. Secundus) ziet uit naar de dag waarop hij met U (se. Scorel)
kan aanschouwen de muren van het roemrijke Utrecht, de kerken met hun
torens, en de reusachtige burcht die Keizer Karel ter bescherming van
het volk heeft laten bouwen en aan de Vrede heeft toegewijd.
Of de wens van Secundus om Utrecht te bezoeken in vervulling is gegaan, valt niet met zekerheid vast
te stellen. Tegen het eind van zijn leven is hij secretaris geweest van de Utrechtse bisschop George van Egmond. Deze vertoefde echter vrijwel doorlopend buiten zijn bisdom. Secundus is te St. Amand ge- storven, waar George van Egmond commendatair abt was van de Benedictijnerabdij. III. Georgius Macropedius (ca. 1541-45).
Georgius Macropedius (1487-1558) geniet in de literatuurgeschiedertis bekendheid door zijn twaalf Latijnse
toneelstukken. Als rector van de Utrechtse Hieronymusschool (ca. 1529-1556) heeft hij ook Latijnse schoolzangen gedicht, die jaarlijks door de leerlingen op Sint Maartensavond werden uitgevoerd. In een schoolzang uit de jaren 1541-45 wordt kasteel Vredenburg vermeld. Deze ode De Traiectinae 118
|
||||||
Civitatis laudibus, een lofzang op de stad Utrecht, beschrijft als het ware een wandeling door Utrecht6).
Wanneer Macropedius in vs. 85, na de omgeving van Utrecht te hebben beschreven, bij kasteel Vreden- burg (valida Pacis ab Arce) de stad zelf ingaat, bezingt hij in twee asclepiadeïsche strophen (vss. 89-96) het kasteel als volgt: Arcem dico novam, turrigeram, quadram,
Quae a Quinto validis condita Carolo Muris, munia munit, Et nostrae urbis asylon est.
Salve lux patriae, gloria civium,
Vrbi insigne decus, terror et hostibus, Quae concordiam in omni Et clero et populo efficis. Ik doel op de nieuwe, vierkantige burcht, met torens voorzien,
die, door Karel de Vijfde met stevige muren gegrondvest, de
vestingwerken versterkt6a), en een toevluchtsoord voor onze stad is.
Gegroet, glorie van het land, roem der burgers, schitterend sieraad
voor de stad, en schrik voor de vijand, gij die volledige eendracht
voor clerus en volk bewerkstelligt.
Zoals reeds onder I is opgemerkt, vertoont vs. 90 van deze ode overeenkomst met het eerste vers van
het opschrift boven de hoofdpoort. IV. Arnoldus Buchelius (1583).
De Utrechtse polyhistor Aernout van Buchell (1565-1641) heeft zeer veel manuscripten nagelaten, waarin
hij in principe alles wat hem interesseerde heeft opgetekend. Deze notities, brieven, gedichten etc. be- vatten veel waardevol materiaal. Helaas is zijn schriftelijke nalatenschap nog niet in haar geheel bestu- deerd. Enkele belangrijke geschriften (bv. het beroemde Diarium) zijn weliswaar opnieuw uitgegeven, maar veel wacht nog op een bewerker. Onder zijn Latijnse jeugdgedichten bevinden zich twee epigrammen op kasteel Vredenburg7). Zij zijn
gemaakt in 1583, dus na de afbraak van het kasteel8). In zijn jeugd heeft Buchelius de burcht echter ongeschonden kunnen aanschouwen. In Arcem Vltraiectinam, cui nomen Pacis inditum').
Arx Pacis dicor, lassis ego civibus urbem Defendi, et pacis maxima causa fui;
Et per me rursum sunt pass/ incommoda c/ves. Causaque sic belli causaque pacis eram. De Utrechtse burcht waaraan de naam van de Vrede is gegeven.
|
|||||||||
.1»X VianTACIS A QVli/n CöMDtTA CAtU
STJLTIÓ OMTX tUtll SX3 THLXU Vltik JUUCJHJ • |
|||||||||
Aernout van Buchell (1592): gekleurde pentekening
van kasteel Vredenburg. UB Utrecht, hs. 798, fol. 12 recto (verkleind). (Foto UB Utrecht) |
|||||||||
119
|
|||||||||
Vredenburg word ik genoemd; voor de uitgeputte burgers heb ik de stad
verdedigd, en ben ik een belangrijke oorzaak van vrede geweest.
Ook door mij daarentegen hebben de burgers ongemak geleden.
Aldus was ik zowel oorzaak van oorlog als van vrede.
Eadem loquitur.
Arx ego Traiecti quae maxima gloria nuper,
Eversa in cineres facta aliena luo.
Felix si nunquam miseram tenuisset iberus. Plectimur insontes, perfidus hostis abit.
Sed mea culpa fuit, simul et peccavimus ambo, Hosti debueram bella movere meo.
Disce meo casu patriam defendere, quisquis Aeternum factis nomen habere veilt.
De burcht spreekt.
Ik die nog kort geleden als burcht Utrechts grootste roem was,
boet nu - veranderd in een puinhoop - voor de daden van een ander.
Ik zou gelukkig geweest zijn als de Spanjaard mij ongelukkige nooit in
zijn bezit had gehad. Onschuldig word ik gestraft, de trouweloze vijand
is er vandoor. Maar het is mijn eigen schuld geweest, tegelijk ook
hebben wij beide gezondigd: ik had tegen mijn vijand de oorlog moeten
beginnen. Laat een ieder die zich door zijn daden een eeuwige naam
wil verwerven, uit mijn ongeluk leren zijn vaderstad te verdedigen.
V. Constantijn Huygens (1649).
In de Momenta desultoria (tweede druk, Den Haag 1655) van Constantijn Huygens (1596-1687) komt een
reeks 'Utrechtse epigrammen' voor, waarvan het laatste Vredenburg tot onderwerp heeft (het werd ge- maakt op 9 jan. 1649). Deze epigrammen zijn uitvoerig besproken door dr. P. M. M. Geurts, „De Utrechtse epigrammen van Constantijn Huygens", in: Jaarboekje van Oud-Utrecht 1962, pp. 71-90. Ik kan hier dan ook volstaan met de tekst van het distlchon en de vertaling van dr. Geurts. Area Castri Vreburgi, nunc Forum equinum.
Pac/s ego quondam gessi male nomina, pacis,
Moenia sic inter moenia facta forum, est. Het terrein van het kasteel Vreeburg, thans paardenmarkt.
Vroeger droeg ik de naam „Vrede(burg)" ten onrechte; dat, zoals
thans het geval is, vestingmuren een marktplein zijn geworden te midden
van de huizen van de stad, is inderdaad een bewijs van vrede.
VI. Sebald Fulco Rau (1782).
Sebald Fulco Rau (1765-1807), zoon van de Utrechtse hoogleraar Sebald Rau (Ravius), publiceerde In
1782 een Latijns gedicht Traiectum ad Rhenum, waarin de roemrijke geschiedenis van Utrecht wordt bezongen10). Hij droeg het gedicht op aan de Utrechtse raad, die de dedicatie op 29 april 1782 aan- nam11). Het gedicht bestaat uit 378 hexameters, in vloeiend Latijn geschreven12). De passage over Vredenburg bestrijkt de verzen 268-299. Ze is te uitgebreid om hier in extenso te citeren. Bovendien Is het grootste gedeelte van deze verzen gewijd aan de belegering van het kasteel. Het fragment waarin iets over het kasteel zelf en zijn ligging wordt meegedeeld (vss. 273-276) moge hier als laatste In de reeks volgen. Scilicet immanem longe lateque superbos
H/c monstrasse aditus arcem, quam nomine falso
Fatorum ignari cives de pace vocarant,
Fama refert, et certa docent vestigia molis.
Volgens de overlevering, en getuige de tastbare resten van het reusachtige
bouwwerk, vertoonde de geweldige burcht, die de burgers ten onrechte
In hun onwetendheid met de loop der dingen naar de Vrede hadden genoemd,
op deze plek zijn wijd en zijd fier zich verheffende toegangen.
120
|
||||
Bovenstaande bloemlezing bewijst dat kasteel Vredenburg - in volle glorie, én als ruïne - Neolatijnse
dichters van de zestiende tot diep in de achttiende eeuw heeft weten te inspireren. Alfred M. M. Dekker
NOTEN
') Volgens een geschreven aantekening van Antonis van Santen (zie Tijdschrift van N. van der Monde,
1838, p. 75). Aernout van Buchell citeert de regels in zijn Traiecti Batavorum Descriptio (uitgegeven
door S. Muller, in: Bijdragen en Mededeeiingen van het Historisch Genootschap, 27 (1906), pp. 131-268),
p. 165, met in vs. 2 de variant: „Statio grata bonis", welke volgorde metrisch minder goed loopt. (Zie
afbeelding).
2) Cf. GA Utrecht, Rekening van de Tweede Kameraar, 1550-51, fol. 22 verso; Buchelius, Descriptio
(ed. S. Muller), pp. 162 en 166. 3) loannis Secundi Hagiensis Opera. Nunc primum in lucem edita. Traiecti Batavorum Harmannus
Borculous excudebat. Anno XLI (1541). In 1969 verscheen van deze belangrijke editie een facsimile- uitgave bij B. de Graaf, Nieuwkoop. 4) Zie A. M. M. Dekker, „Secundiana. Janus Secunpp. 342-354.
Joannes Scorellus", in: Hermeneus, 42 (1970/71), dus - Joannes Schosserus - Hermannus Borculous -
5) Janus Secundus, Epistolarum Liber II, ep. III, vss. 12-15.
6) Zie A. M. M. Dekker, „Three unknown 'Cantilenae Martinianae' by Georgius Macropedius: a contrl-
bution to the study of the Utrecht Carmina Scholastica", in: Humanistica Lovaniensia, 23 (1974), pp. 188-227. 6a) muris munia munit: etymologiserend klankspel (munia = moenia).
7) UB Utrecht, hs. 836 {Farrago Poematum iuvenilium Arnoldi Buchellii Batavi), fol. 18 recto en verso:
Epigrammatum Liber primus, epigr. (3) en (4). 8) In zijn Descriptio (ed. S. Muller), p. 166 vermeldt Buchelius dat hij ,,ante annos novem" (9 jaar ge-
leden) het eerste van de twee epigrammen gemaakt had; wanneer we bedenken dat de Descriptio in 1592 op schrift is gesteld, dan moet het epigram dus dateren van 1583. Dit geldt waarschijnlijk ook voor het tweede epigram. 9) De tekst van dit epigram wordt door Buchelius ook medegedeeld in zijn Descriptio (ed. S. Muller),
p. 166 (cf. noot 8). Varianten: plurima i.p.v. maxima (vs. 2) en rursus i.p.v. rursum (vs. 3). 10) Sebaldi Fulconis Ravii Seb. f II. Traiectum ad Rhenum. Accedunt Constantini Hugenii de eodem
argumento Epigrammata (Traiecti ad Rhenum, sumtu auctoris, literis Postianis, 1782). Ex. UB Utrecht (X. oct. 953). ") Zie J. A. Wijnne - L. Miedema, Resoiutiën van de Vroedschap van Utrecht betreffende de Academie
Jtrecht 1888-1900), p. 425. ') Zie het oordeel van P. Hofman Peerlkamp, Liber de Vita, Doctrina et Facultate Nederlandorum qul
armina Latina composuerunt (Haarlem 1838), pp. 545/46. |
||||||
VREELAND VROEGER EN NU
e Studiegroep „Vreeland, vroeger en nu" is zo'n lachend nog wat uitgehaalde geintjes met tijdgeno-
5 jaar geleden gevormd rond een man „die er al ten en huidige bewoners op te halen.
ïg belangstelling voor had", in een tijd dat het Het kleine groepje „dook erin": oude foto's en
chtdorp Vreeland zijn zelfstandigheid dreigde oude kaarten. Dia's van zoals het nu was. Verhalen
'ijt te raken door een voorgestelde samenvoe- uit geschriften werden overgetypt, gegevens gere-
.g met Loenen. Belangstelling voor de geschie- gistreerd, plaatjes en prenten verzameld, banden
nis van het oude Vredelant, zijn oude gebouwen werden volgepraat door de oude échte Vreelan-
n oudere inwoners die zo aardig over vroeger ders totdat... die ene middag kwam: met een
onden vertellen ... volop belangstelling in een handomdraai in een verloren ogenblik klitte een
reigende tijd. Zal 't blijven, zal 't verdwijnen? I minister die nog nooit in Vreeland was geweest
'ertellingen in het plaatselijke weekblad „De Vree- het goede, oude dorp samen met het (héél andere)
'ndpost" over het kasteel, de stad die dorp werd, Loenen. Loenen wordt nu „Groot Loenen" zei deze
:in inwoners en het gebeuren. Dia-avonden waar man ... ontaktisch.
de gezichten tegenover huidige plaatjes werden En met die samenvoeging slonk het studiegroepje
zet, waar toen oude Vreelanders „als jong" op tot 'n minimum!
t scherm stonden om in de zaal na de vertoning Wat er overbleef was er mee begonnen zou je
121
|
||||||
maakt van het verworven materiaal en de bronnen
elders. Aan de weg wordt er niet meer getim- merd ... en het al dunner geworden groepje is wegens vertrek naar elders „van 'n goeie" zelfs nog gehalveerd! Oudere inwoners, ze zijn er wei- nig meer; de nieuwelingen van verre gekomen hebben slechts zijdelings even interesse, gaan 's morgens vroeg het dorp uit en komen er laat weer in terug, zijn soms ineens helemaal weer ver- dwenen. Maar waaraan begonnen is, daar wordt mee door-
gegaan; het is nooit af! Vreeland en de Vecht- streek zijn interessant genoeg. Daarbij komt, dat het aantal onderwerpen waarvoor belangstelling is en waarvan studie gemaakt wordt zó groot is, dat er voorlopig nog materiaal genoeg is: de visserij, de veenderij, de landbouw in de Vechtstreek; de bouwwijzen, de gewoonten van de inwoners, de ambachten, de gebruiken, de verhaaltjes! De scheepvaart op het kanaal en de Vecht; de bier- brouwerij, de goudleerindustrie, ja alles wat in en om Vreeland leeft, woont en werkt, vroeger en nu, is interessant genoeg om er even of lang bij stil te blijven staan. En wat je niet dicht bij de deur vindt dat haal je elders in archieven, verzamelin- gen, musea, belangstellenden, ja waar al niet van- daan. Eén vraag, één zorg blijft: wie zal het Vree- land-werk voortzetten en verder beheren wanneer die kern er ooit niet meer zal zijn?! De gemeente, waarvan wij nimmer enige belangstelling konden krijgen . . . Voorlopig gaan we maar gewoon door! |
|||||||||||||||||
kunnen zeggen: twee mannen die door dit alles
er wèl een hoeveelheid materiaal en gegevens bij hadden gekregen en waar nodig werden opgetrom- meld te schrijven, te vertellen èn te vertonen over het Vreeland van vroeger... En zó is het (bijna) nu nogl Het is de zéér kleine kern die is blijven bestaan en die het werk doet wat in zijn ogen gedaan moet worden: het ordenen van oude en nieuw verworven gegevens, prentjes en plaatjes, tijdschriften en boeken; het maken van dia's en foto's, want ook het ,,nu" is straks interessant; het verstrekken van gevraagde gegevens, maken van tekeningen èn het paraat zijn bij grondverzettingen. U allen kent wel het gamma van werkzaamheden van zo'n paar enthousiastelingen die in dit geval hun ogen gericht hielden op Vreeland en de streek langs De Vecht. Zo nu en dan een enkele opleving „naar buiten".
Schoolkinderen, die gegevens moeten hebben om een scriptie over eigen dorp te maken; een oude Vreelander uit de vreemde die zijn dorp weer eens bezoekt; contact in Amerika met de Vereni- ging van Vreelanders, zo'n 2000 man die de naam dragen van Vreeland, de naam van ons dorp; een grootse foto-tentoonstelling in het kader van M'75. Ondertussen druppelde regelmatig materiaal bin-
nen en werd materiaal verworven, ansichtkaarten, foto's, prentjes, boeken en wat al niet meer. Er kwamen verzoeken om artikelen te leveren, maar al naar men méér en méér weet komt de gedachte toch eigenlijk nog veel te weinig te weten. Er kwam géén boek, géén artikel en géén lezing meer, er werd en wordt alleen gedegen studie ge- |
|||||||||||||||||
H. J. Aalderink
|
|||||||||||||||||
Vreeland
|
|||||||||||||||||
Lezersreakties
|
|||||||||||||||||
In het frans lopen de uitdrukkingen ,,voiture-res-
taurant" - „wagon-lit" door elkaar. Maar in het nederlands is „tramwagen" lekentaai en „restau- ratiewagen" een germanisme. De heer W. Th. Geveke te De Bilt is naar aan- leiding van het artikel van H. W. M. J. Kits Nieu- wenkamp in zijn eigen „scheepsdocumentatie" ge- doken. Hij heeft daar dan ook nog de volgende aanvulling uit opgediept. „In de 17e eeuw waren er rivierschepen welke Samoreus of Keulenaar werden genoemd. De Franse benaming voor dit soort rivieraken was Samoreux. Zij voerden op Amsterdam via de Vaartse Rijn en de Vecht naar Muiden en dan via de Zuiderzee. In Amsterdam lagen zij aan de Keulse Kade. Later werd de route veranderd en ging men bin- nendoor naar Amsterdam waar werd aangelegd aan de Amstel bij de Hogesluis. De brug aldaar heette vroeger dus „Samoreuzenbrug". Waarvan aktel
|
|||||||||||||||||
Op twee artikelen die in het juli-nummer van het
maandblad stonden heeft de redaktie reakties ont- vangen. In de eerste plaats stuurde de heer Th. Haakma
Wagenaar te Utrecht ons de volgende aanvulling op het artikel van dr. A. van Hulzen. „In het jongste nummer van uw maandblad (no. 7 '76) lees ik op blz. 50'voetnoot 1 bij het artikel over de Zeister paardetram van dr. A. van Hulzen: „De tramwagens werden in het begin ook rijtuigen genoemd". Ik moge opmerken dat nog heden ten dage door vaklieden uit spoor- en tramkringen onderscheid wordt gemaakt tussen wagens en rij- tuigen. Elk railvoertuig, dat personen vervoert, wordt in
het vak-idioom aangeduid met rijtuig (restauratie- rijtuig, slaaprijtuig, metrorijtuig enz.) In het engels voor open en gesloten goederenmaterieel „wa- gons" en „Van", voor personenmaterieel „car" en „carriage". In het duits is alles wat rijdt „Wagen". |
|||||||||||||||||
G.J.R.
|
|||||||||||||||||
122
|
|||||||||||||||||
SCHAAKPROBLEMEN
|
||||||||||
Het jaar 1416 was een goed jaar voor ontvoerin-
gen. In de oude Utrechtse rechtsboeken treft men wel vaker iets aan over dit misdrijf: in 1400 be- trof het de dochter van een goede man, in 1411 een weduwe die buiten de stad woonde en nog in 1415 een meisje uit Kortenhoef. De laatstgenoem- de poging was overigens geen succes, want de ontvoerder, Herman Stael, hield het meisje welis- waar enige tijd ergens in het Gooi gevangen, maar hij moest haar toch weer naar haar ouders laten terugkeren. Nu echter, in 1416, werden bij de ste- delijke raad maar liefst twintig mannen als ont- voerders aangeklaagd. |
||||||||||
moesten komen verantwoorden. De mannen kre-
gen een geleide aangeboden dat hen vrijwaarde tegen vervolging wegens andere misdrijven; men zou ze alleen wegens ontvoering berechten. Toen na twee weken bleek dat geen van de be- klaagden was komen opdagen, werd de oproep herhaald: als ze zich niet binnen veertien dagen kwamen melden, zou de raad hen bij verstek be- rechten. En omdat ze na deze termijn nog niet ver- schenen waren, werd op Sint Lambrechtsavond (16 september) inderdaad een vonnis geveld: de zaak was voldoende onderzocht, de mannen waren schuldig en zij werden ieder voor honderd jaar uit de stad en de stadsvrijheid verbannen. Mochten ze toch binnen de étadsmijl (het gebiad tussen Het Gein en Maarssen) komen, dan zou men hen ter dood brengen. Treffend zijn de overeenkomsten met de schaking
van Liesbeth van der Horst in hetzelfde jaar. Ook zij werd door tien mannen overvallen en ontvoerd, ook zij kwam op een onbekende manier terug bij haar familie. Liesbeth was niet alleen de dochter van Jan van
der Horst, een andere burger van de stad, maar bovendien via haar moeder Alijd de kleindochter van het raadslid Jacob Sloyer. Grootvader was een van de steunpilaren van de Lichtenbergse partij in Utrecht en toen in de woelingen van Sint Bene- dictusdag 1413 de Lokhorstse partij de macht in handen had genomen, moest Jacob vluchten. Hij werd verbannen en ontburgerd; zelfs zijn kinderen verloren het burgerrecht, behalve zijn zoon Hendrik. In 1415 kreeg hij na een nieuwe staatsgreep het burgerschap terug en mocht hij weer in de stad ko- men, waar hij tot lid van de raad werd gekozen. Het was deze Jacob die de klacht indiende. Bij de ontvoerders vinden we naast mensen met schilderachtige namen, zoals Propere Hein, weer een aantal verwanten. Daar waren Frederik Borre en Jacob Borre en Hendrik Borre; verder was er Elias, de knecht van Hendrik Borre. Ook hier wer- den de beklaagden ,,ingeboden" en van een ge- leide voorzien, ook hier werd na een paar weken het gebod herhaald. De veroordeling bij verstek is niet bewaard gebleven, maar het is waarschijnlijk dat hij gelijkluidend is geweest: honderdjarige verbanning uit het stedelijke rechtsgebied. Waarom komen in zo vele gevallen de schakers niet opdagen? Waarom treffen we zo'n groot aantal daders aan? En om welke redenen pleegde men ontvoeringen? |
||||||||||
Geertruida en Liesbeth
Toen Geertruida van Weede door tien mannen
overvallen werd, bevond ze zich op de Stadsweide. Dit gebied - men spreekt nu nog wel van Lage en Hoge Weide - was toen gemeenschapsbezit dat door de stad aan verschillende boeren verpacht werd. Het meisje, de dochter van Wouter van Weede, burger van Utrecht, was geheel onthutst. Zij verzette zich, want, zoals ze later voor de rechtbank zou verklaren, de ontvoering geschiedde geheel tot horen ondanc (tegen haar wil). Wie waren nu deze tien boosdoeners? Boven aan de lijst staat Gijsbrecht Jan Gijsbrechtszoonszoon en elders in de stukken komen we zijn twee bas- taardbroeders tegen. Herman en Egbert heetten ze volgens latere bronnen. Verder waren er twee Splinters van den Slyc, de een Splinter Geliszoon geheten en de ander Splinter Gijsbrechtszoon. Waarschijnlijk waren ze neven van elkaar, mogelijk ook familie van Gijsbrecht. Van de Splinters was er één in 1414 tijdelijk ontburgerd wegens schuld. Verdere deelnemers zoals Hein de Man en Ruige Peter hebben geen duidelijke banden met de beide families. Geertrui.da werd waarschijnlijk meegenomen naar
een plaats buiten het stedelijke rechtsgebied, maar rond Pasen was ze weer thuis. Hoe ze thuiskwam (ontsnapt, vrijgelaten?) vermelden de bronnen niet. Samen met haar verwanten diende zij een klacht in bij de raad, het hoogste bestuurscollegge van de stad dat tevens de rechtbank voor strafzaken was. De beslissingen van de raad werden gewoon- lijk na het luiden van de stadsklok afgekondigd op de „Plaetse", de ruimte voor het stadhuis. Op de zaterdag na Pasen liet het college bekendmaken dat de ontvoerders zich binnen veertien dagen |
||||||||||
123
|
||||||||||
Om vast te stellen of de ontvoerde vrijwillig was
meegegaan, plaatste men in het Duitse Rijk wel twee staken voor het gerecht. Bij de ene staak ging dan de ontvoerder staan, bij de andere de voogd. De vrouw maakte haar keuze bekend door naar een van de beide palen te lopen. Liep ze naar de schaker, dan volgde er geen straf; liep ze echter naar haar voogd, dan was er sprake van vrouwen- roof en werd de dader zeer zwaar gestraft. Ont- voering van minderjarigen werd in principe altijd zwaar gestraft. Men veroordeelde de daders tot le- venslange verbanning of tot het afhakken van de hand of tot de dood. De ontvoerders hadden er natuurlijk belang bij om
iedere schijn van dwang te vermijden. Maar al te makkelijk kon men zich voorstellen dat een meisje zich onder bedreiging met geweld bij een onge- wenste bruidegom moest neerleggen. In de Utrechtse vonissen treffen we vrij vaak een vrouw aan als mededeplichtige; vrijwel zeker was deze als chaperonne in de arm genomen. Zo kon men tevens de goede naam van het meisje en haar familie be- schermen. Het blijkt dat in de late middeleeuwen in Europa
steeds meer rijke erfdochters werden geschaakt om vooral economische redenen. Inderdaad waren de geschaakten in Utrecht vaak van goede familie. Om aan deze praktijken paal en perk te stellen was door de raad besloten dat een meisje dat vrij- willig meeging met een schaker, haar recht op erfenis verloor. In werkelijkheid echter zal het met dit onterven niet zo'n vaart hebben gelopen. In de middeleeuwen was crimineel gedrag een zaak van de maagschap, de familie en vrienden. Niet alleen werden aanvallen op een familielid door de maagschap gewroken, maar ook werden verboden daden vaak door verwanten en hun vrienden en knechten uitgevoerd. Zo waren ook de ontvoerin- gen een onderneming van familieleden. Het is geen gewaagde veronderstelling dat de beklaagden bo- venaan de lijst, Gijsbrecht Jan Gijsbrechtszoon en Frederik Borre, de bruidegoms moesten zijn waar- door de maagschap aan een aanzienlijke familie geparenteerd raakte. Als ze geslaagd waren in hun opzet, zou er een verzoening gevolgd zijn en ver- moedelijk een rijk huwelijk. In beide gevallen wei- gerde het meisje echter haar medewerkingen daar- door was het schaken opeens van een voordelig spel tot een zeer ernstig misdrijf geworden. Een huwelijk zat er niet meer in en dus liet men het slachtoffer maar lopen. De mannen kwamen zich niet verantwoorden omdat ze de zeer zware straf- fen vreesden. Honderdjarige verbanning was in vele gevallen de straf die de raad oplegde uit machte- loosheid omdat de beklaagde niet verscheen. De daders bleven liever buiten het stedelijke rechts- gebied dan het risico te lopen dat men ze een hand of het hoofd afhakte. |
||||||||||||||
De raadsburgemeester en de schepenburgemeester
in de ceremoniële dracht:
rode „kovels" of mantelkappen met zilveren bellen.
De raad nam de besluiten in strafprocessen maar
de schepenen moesten doodstraffen uitspreken.
Achter de heren twee stadsdienaars.
Uit: Antonius Matthaeus, De Nobilitate,
Amsterdam 1686, p. 1132.
|
||||||||||||||
Een goede partij
Het doel van een ontvoering was in die tijd ge-
woonlijk niet het verkrijgen van een losgeld maar het sluiten van een huwelijk. Dat blijkt wel uit het feit dat de ontvoerden in Utrecht bijna altijd van het vrouwelijk geslacht waren en - voor zover na te gaan - van huwbare leeftijd. Een duidelijk voor- beeld hiervan is de ontvoering in 1411 van Mar- griete Hendrik Janszoonsdochter, die op weg van de markt naar huis werd overvallen door Hendrik Peterszoon en drie anderen. Later is ze kennelijk met hem getrouwd. In de vroege middeleeuwen kende men naast het
normale huwelijk, dat als het ware een koopover- eenkomst was tussen de bruidegom en de voogd (meestal de vader) van de bruid, ook een soort roofhuwelijk, waarbij de jongedame werd ont- voerd. Hierbij was het van belang of het meisje met het gebeuren instemde of niet. Vond het feit tegen haar wil plaats, dan noemde men het vrou- wenroof of in het latijn raptus, een term die ook voor verkrachting gebruikt werd. Anders was het gewoon een schaking. |
||||||||||||||
D. A. Berents
|
||||||||||||||
Bunnik
|
||||||||||||||
Bronnen. De vonnissen en aanvullende gegevens
zijn te vinden in de desbetreffende jaren van het |
||||||||||||||
124
|
||||||||||||||
Utrechtse Buurspraakboek en het Raads Dagelijks
Boek (G. A. Utrecht I nr. 13 en 16). Voor de wet- geving: S. Muller Fz., De middeleeuwsche rechts- bronnen der stad Utrecht, 3 dln, 's-Gravenhage 1883-1885 en R. H/s, Das Strafrecht des deutschen Mittelalters, 2 dln, Leipzig 1920-1935. |
Als redaktie kunnen wij makkelijker reklame maken
dan de schrijver zelf voor zijn boek Misdaad in de Middeleeuwen, een onderzoek naar de criminaliteit in het laat-middeleeuwse Utrecht, We herinneren u aan de folder van de Stichtse Historische Reeks in het novembernummer. |
||||||||||||
De houten Gildebeker van het timmerlieden
of St. Josephgilde te Wijk bij Duurstede (II) |
|||||||||||||
ledige wapen gebruiken o.a. mr. Ysbrand Cornelisz.
de Koek in 1787 te Schiedam 4) en Willem de Cock in 1678 overman van het St. Josephgilde te Wijk, afgebeeld op de hier behandelde houten gilde- beker in het stadhuis. |
|||||||||||||
De beschrijving van de beide wapenschilden van
de twee oudermannen, op de onderhelft van de beker, luidt als volgt. Het wapenschild van ouderman Dirck Wijborg (Wy-
borch) vertoont: Een schild van keel (= rood) beladen met 3
wijnperen van goud met steeltjes van natuurlijke kleur, geplaatst (2-1). ;r .'•'-'' Het wapen .van ouderman Willem de Cock is:
Gedwarsbalkt van keel (= rood) en zilver van
zes stukken het rood beladen met acht vogel- tjes (eendjes?) van zilver geplaatst (3-2-3). Dit wapen De Cock is een variant op het wapen
van het bekende riddermatige geslacht (Van) Cuyck. In hoeverre beide families met elkaar ver- band houden is mij onbekend. Dat kan zijn door huwelijk, afstamming of eventueel via bastaardij. Wel is bekend, dat reeds in 1383 een Jacob Jarmz. de Cock voorkomt als burger van Wijk bij Duur- stede met dit wapen '). Het verschil tussen de wa- pens van beide families bestaat hierin dat Van Cuyck twee rode dwarsbalken voert op goud, het goud beladen met acht ,,merletten", dat zijn vogel- tjes zonder snavel en poten. Ook de emails, dat zijn de metalen goud en zilver, zijn omgewisseld. De kleuren komen verschillend voor, alsmede de afbeelding van de breedte van de balken, maar steeds het grondmotief van 2 balken als zij van normale breedte zijn tenzij met 3 en zoomsgewijs geplaatste merletten (3-2-3), die ook wel heral- disch „omgewend" staan.2) Diverse leden De Cock voeren de 8 merletten (3-2-3) zonder de dwarsbal- ken, waarvan de oudste, Claes de Koek schepen van Wijk, reeds in 1538.3) Evenzo komt de naam De Cock in de eerste decennia van de 16e eeuw te Wijk bij Duurstede voor, wanneer in 1514 een zekere Jan die Cock van de stad 13 roeden land in erfpacht ontvangt. Een Ysbrand de Cock 1795 te 's-Gravenhage in de
Voorhoutbuurt voert het schild van blauw. Ver- schillende leden voeren de 8 merletten (3-2-3) zón- der de dwarsbalken, terwijl anderen weer het vol- |
|||||||||||||
Ouderman Willem de Cock 1678
Zouden we misschien in de 8 merletten, 8 mer-
letten k u i ke n s te zien hebben? In dat geval is het wapen „sprekend" afgeleid van de naam (van) (C)Kuyk = (kuiken). De Cock zou dan ge- sproten zijn uit een Cuyck, waarvan een lid moge- lijk een apotheker geweest kan zijn, oudtijds ook ,,cock" = kok genoemd, aangezien een apotheker voor de bereiding veel medicijnen kookte. Voorals- nog blijft deze naamsafleiding een veronderstel- ling, aangezien enig bewijs daartoe ten enenmale ontbreekt. Het is aannemelijk, dat de familie oorspronkelijk
uit het „Land van Cuyck" stamt en er verschil- lende families van die naam bestaan of bestaan hebben, welke hun naam aan de streek van her- |
|||||||||||||
125
|
|||||||||||||
komst ontleenden, zonder dat alle tot èèn en de-
zelfde stamvader behoeven te worden terugge- bracht, m.a.w. geen afstammelingen behoeven te zijn van de oude heren van Cuyck. In dat geval kunnen we dan bij verschillende naamdragers met een wapenusurpatie te doen hebben, zij het onder verschillende varianten. Ten aanzien van het wapen Wyborg(h), treffen wij
in 1664 een Wilhelm (Willem) Wyborch (Wyborg(h) als schepen en in 1686 als burgemeester te Wijk bij Duurstede aan. Hij was tevens dijkmeester. Hij voert 3 peren met stelen naar boven.4) Helmteken: een dito peer tussen een vlucht. Antony Wyborch, chef van de stadsspeellieden van Utrecht, ontving in 1601 van de graaf van Culemborg 300 gld. voor muziek op de bruiloft van de graaf. Voornoemde burgemeester van Wijk, Wilhelm Wyborg was ge- huwd met Clara Molemans die te Culemborg in 1695 als zijn weduwe testeerde.5) In een m.s. wapenboek van grafzerken en grafbor- den te Utrecht (in particulier bezit) komt een bord voor, destijds hangende in de Dom, voorstellende een alliantiewapen Wyborch & Boon, waarbij de wapenfiguren van het wapen Wyborch geen peren doch appels vertonen! - Het Armorial Général van Rietstap geeft als wapen: in groen 3 zilveren lindebladeren! Denkelijk heeft men hier de ronde appelvorm, op een onduidelijke afbeelding, voor lindebladeren aangezien. Gerardus Wyborgh, in 1654 leerling van het gymnasium te Tiel, komt met zijn wapen voor in een album amicorum van Joh. van Aelhuysen6) beschreven als zijnde: 3 rode meerbladeren op goud! Ook hier weer de min of meer ronde vorm, die op een onduidelijke afbeel- ding aan meerbladeren doen denken. Om gelijke reden voert Diederik Cornelis Wyborgh, in 1713 regent van de St. Joriskerk te Amersfoort weer 3 peren,7) evenals genoemde Dirck Wyborgh op de gildebeker. Dezelfde voert in 1681 als schepen van Wijk bij Duurstede 3 pruimen,8) waar men op dat moment de wapenfiguren voor aanzag! Willem Wyborgh, in 1658 schepen van Wijk, voert 3 ap- pels9); Egbert Wyborgh, in 1759 secretaris van Amersfoort10), 3 eikels. Cuyniera Wyborgh, ge- huwd met Matthijs van 't Sant in 1737 te Hedel, testeert in 1748 als diens weduwe en zegelt we- derom met 3 lindebladeren! De baronnen Sweerts de Landas Wyborgh voeren (onofficieel) als Wy- borgh-kwartier: 3 hulstbladeren. De appels van Wyborg(h)
In het Museum Flehite te Amersfoort bevindt zich
een prachtige gave, gebeeldhouwde zerk met het Wyborch-wapen: onmiskenbaar 3 appels. Hier ligt de oplossing van het probleem. Wyborg(h), is evenals Groenincx, Bes, Appel, Peer, Cool, enz. een vruchten- of groentenaam, aangezien ,,Wy- burg" de naam is van een oude appelvariëteit, -soort of -ras, aldus voorkomende op een stuk in het archief van de graven van Culemborg anno |
||||||||||||
1657 met een lijst van namen van een 16-tal appel-
soorten. Hierbij wordt een appelsoort of variëteit genoemd: „Wijburg"!! Een en ander volgens wel- willende mededeling van dr. A. R. Kleyn te Zeist. |
||||||||||||
Ouderman Dirck Willem Wijborg (Wyborgh) 1678
Inderdaad, niet alleen de genealogie doch niet min-
der de heraldiek is een terrein van ongekende mo- gelijkheden en verrassingen. Wie had achter de Wijkse peren Wijborg een appel „wijburg" gezocht? Het is dan ook daarom dat we de heer Kleyn bijzonder erkentelijk zijn voor zijn mededeling als unieke vondst. De wapenfiguren in het wapen Wy- borgh (verschillende spelwijze) te Wijk bij Duur- stede zijn dus géén (wijn)peren doch oorspronke- lijk appels. Eén bedenking dient echter overwogen. De moge-
lijkheid bestaat, dat de ,,wijburg-appel" zijn naam heeft ontleend aan de kweker of teler, zoals dat o.a. ook met de „notaris-appel" het geval is, des- tijds geteeld door notaris Wilbrink te Lunteren. De „wijburg-appel" kan de naam van een fruitteler dragen, doch het is evengoed mogelijk, dat reeds lang vóór een mogelijke fruitteler Wybo(u)rg het familiewapen óf met appels óf met peren beladen was. De appel werd dan genoemd naar het goed of de kwekerij van herkomst. Aldus hebben we hier te doen met een naamsover-
eenkomst, met een „bedekt sprekend" wapen, af- geleid van de naam van herkomst van een product, afkomstig van „de Wyborgh", 't zij dan al of niet van een kweker van die naam. Opmerkelijk blijft, dat de familienaam oorspronkelijk uit het fruitland de Betuwe en omgeving afkomstig is . .. ! |
||||||||||||
H. W. M. 1. Kits Nieuwenkamp
|
||||||||||||
Zeist
|
||||||||||||
126
|
||||||||||||
6)De Nederl. Leeuw, jrg. 1911, kol. 119.
7) Geneal. en Herald. Gedenkwaardigheden in en
uit de kerken van de prov. Utrecht pag. 32, 33. 8) Kap. ten Dom, Rijksarchief Utrecht.
9) Charters varia, collectie de Stuers, Rijksarchief
Utrecht 10) Crim. prot, Hof van Gelre.
|
|||||||||||||
Noten:
') Collectie Booth, Rijksarchief Utrecht.
2) Vgl. het Armorial Général van Rietstap.
3) Civ. proc. Hof van Gelre.
4) Zie de volmachten G/d. Leenkamer.
5) Protocol notaris Hammius.
|
|||||||||||||
UTRECHTS ONBESTORVEN
VERLEDEN |
|||||||||||||
(IX)
|
|||||||||||||
Een misverstand tussen bestuur en leidster was
voor Betsy Perk aanleiding in 1872 af te treden in tegenstelling met freule Jeltje die tot in hoge ouderdom (in 1916 overleden op bijna 80-jarige leeftijd) in velerlei opzichten de ziel van haar or- ganisatie bleef. De verenigingen (op 1 januari 1953 gefusioneerd)
bewogen zich eerst op het gebied van „nuttige en fraaie handwerken", naderhand uitgebreid met „kunstnaaldwerk" gemaakt door vrouwen uit de beschaafde stand die genoodzaakt waren geheel of ten dele in eigen onderhoud te voorzien. Deze handwerken, vervaardigd met door de verenigingen gratis verstrekte materialen, werden dan verkocht. Uit de opbrengsten daarvan en uit de leden-contri- butie werd en wordt naast materiële ook morele steun verleend aan minder bevoorrechte vrouwen waar voor hun welzijn een handreiking noodzake- lijk is. De thans meer dan een eeuw oude Algemene
Nederlandse Vrouwenvereniging „Tesselschade- Arbeid Adelt" in Amsterdam begonnen, breidde zich over het gehele land uit (in 1971 meer dan 10.000 leden). In grote steden zijn winkels, in kleinere plaatsen verkoopadressen voor afzet van de met naald en draad gemaakte luxe- en gebruiks- artikelen. Zo'n „T.A.A.-verkoopplaats" is ook in onze stad te vidnen. Al bijna zeventig jaar wordt naaldkunst-handwerk verkocht of op speciale be- stelling vervaardigd in de winkel aan de Keistraat no. 1; een straat waarin de haast van ons heden- daagse leven nauwelijks merkbaar is. F. van Schaverbeke
127 |
|||||||||||||
Een huis in de rij. Een onopvallende middenstands-
woning in een van de oude straten van Utrecht's binnenstad. In dat huis is het voortgaan van de tijd hoorbaar door het slagwerk van de Domtoren en zichtbaar zijn er de resultaten van honderd jaar uit de belevingswereld van de vrouwen van toen en nu. In het een eeuw geleden eenmaal per week ver- schijnende „Volksblad" schreef de uitgever-redak- teur Jhr. Jerenimo de Bosch Kemper (jurist, eco- noom, historicus en hoogleraar te Amsterdam): „De beste diensten die de hogere standen aan de lage- re kunnen bewijzen is het openen van wegen tot meer algemene ontwikkeling in verschillende rich- ting. Daartoe is nodig vermeerdering van kennis en kunde, maar vooral opwekking van zedelijke wilskracht". De dochter van de hiervoor genoemde hoogleraar
Freule Jeltje de Bosch Kemper leefde zo bewust mee met de ideeën van haar vader, dat zij zich in 1870 mengde in de toen opgewonden strijd voor vrouwen-emancipatie. In het ook in die tijd verschijnende speciale vrouw-
wenblad „Onze Roeping" van Betsy Perk werd eveneens gewezen op de belangrijkheid voor jonge vrouwen om een vak te leren. Kortom het waren de jaren waarin de neiging tot
uitbreiding van het vrouwelijk arbeidsveld zich be- gon te ontplooien en er ontstonden organisaties die daarbij de helpende hand wilden bieden. De Algemene Nederlandse Vrouwenvereniging „Ar- beid Adelt" onder leiding van Betsy Perk begon haar werk op 17 oktober 1871 en een half jaartje later „Tesselschade" (8 april 1872) met als presi- dente freule Jeltje. |
|||||||||||||
Oud-Utrecht
en het onderwijs |
||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||
MONTFOORT
De deelnemers aan de tweede excursie naar Mont-
foort zullen uitkijken naar een berichtje, waar zij het boek over de Commanderij zouden kunnen krij- gen. Ik kan nu laten weten dat het op het Ge- meentearchief, Alex. Numankade 199 te Utrecht voor ƒ10,— af te halen is. Het kan ook bij het stadhuis In Montfoort besteld worden (03484 - 1200); als men het zich laat toezenden moet men uiteraard op een extra bedrag aan portokosten rekenen. Deze prijs, mogelijk geworden o.a. door het ge-
meentebestuur zelf, kan in geen enkel opzicht een beletsel zijn om deze publicatie over de Johanniter commanderij te Montfoort te verwerven. 2e is om verschillende redenen het bezitten waard. Terug- grijpend en aansluitend op zijn artikel in het Jaar- boekje van 1967 over de kloostergang van de commanderij, beschrijft Temminck Groll de juist voltooide restauratie van de kapel. Bovendien pre- senteert hij dit complex als een van die gebouwen in ons land, die omstreeks 1550 de eerste renais- sance-opschik gingen vertonen, en oppert hij de mogelijkheid dat de Utrechtse architect Willem van Noort de ontwerper geweest zou kunnen zijn. In het grootste artikel van deze bundel biedt L. A. M. van Sasse van IJsselt niet alleen gelegenheid om zich te informeren over de commanderij te Montfoort, maar ook om meer te weten te komen over de Johanniterorde, en meer in het bijzonder over het Nederlandse district daarvan, de zgn. ba- lije van Utrecht. Ook deze bijdrage bevat een hy- pothese en wel omtrent de reden van een zo late stichting - een uitwijkplaats voor de balijer, als de regering in Brussel hem de Utrechtse grond soms te heet zou stoken. (Ik vermoed overigens dat bo- venaan p. 71 een verwijzing is weggevallen naar een artikel van W. Hofman over de bewuste kaart in het tijdschrift Holland, 7 (1975)). F. R. Biesta en G. Schut geven ons enig inzicht in de omvang en de geleidelijke afbrokkeling van landerijen en gebouwen van de Montfoortse commanderij. En- kele van de bronnen die daarvoor ter beschikking staan, hebben zij bij hun bijdrage opgenomen. Deze inhoudsbeschrijving laat wel zien dat deze bundel allerminst een plaatselijk gelegenheidsgeschrift is, maar betekenis heeft voor de geschiedenis van het Nedersticht in de hele 16e eeuw. Tenslotte mag ik nog vaststellen dat de uitgave zoals we van druk- kerij Wocopi gewend zijn geraakt, er weer keurig verzorgd uitziet. L v. T.
Bijdragen tot de geschiedenis van de lohanniter
Orde en haar Commanderij Montfoort. Samenge- steld door het Streekarchivariaat Zuid-West Utrecht. Uitgegeven door het stadsbestuur van Montfoort, 1976. 115 blz., ge/7/, f 10 —(excl. porto). |
||||||||||
De Vereniging Oud-Utrecht heeft iets van een vol-
gestouwd pakhuis: onder haar 1600 leden ligt een massa kennis over stad en provincie opgetast, Daarnaast zijn er talloze personen en instellingen die dolgraag iets meer over de historie van stad en provincie zouden willen weten. Tot deze groep kan men leerkrachten uit het basisonderwijs reke- nen: nogal eens doen zij een beroep op de ver- eniging ter begeleiding van een ekskursie of een projekt over de stad Utrecht. Deze situatie lijkt de propagandakommissie voor de hand liggend en principieel juist. Spreekt de doelstelling van de vereniging niet over het bevorderen van kennis en belangstelling? En waar wordt dit deel van onze doelstelling beter gepraktizeerd dan in samenwer- king met het onderwijs? Daarom nodigde de propagandakommissie 9 no-
vember j.l. alle scholen van de stad Utrecht en naaste omgeving uit voor een bijeenkomst in het Centraal Museum. Een kennismakingsbijeenkomst tussen de vereniging en een honderdveertigtal leer- krachten uit het basisonderwijs en van de pedago- gische akademies. Het programma van de avond had een korte doch
duidelijke opzet. Na een woord van welkom dat m.n. besteed werd aan het waarom van deze bij- eenkomst, hield Dr. A. van Hulzen een lezing over de geschiedenis van het Vreeburg. Zeker na alles wat deze zomer is voorgevallen, een aktueel on- derwerp. Daarop volgde een kort relaas over de vereniging
zelf. Voor de koffie gaf Dr. D. Snoep een uitleg over de opzet van de historische afdeling in het museum. Na de koffie kon ieder die op eigen ge- legenheid bezichtigen. De voorgenomen rondlei- ding was vanwege de grote opkomst geen reële zaak. Met een reproduktie van een 16e eeuwse gravure
van het Vreeburg en de nodige andere informatie ging ieder om 10 uur weer naar huis. Of deze bijeenkomst geslaagd mag heten? De pro- pagandakommissie vindt van wel. De onderwijs- krachten vellen hun oordeel wellicht pas als ze een les over het Vreeburg voorbereid en gege- ven hebben. In ieder geval wordt een dergelijke bijeenkomst
in het voorjaar nog eens belegd. Eén keer in het half jaar mag een vereniging als de onze hun die bij uitstek bezig zijn met de kennis en de belang- stelling voor de geschiedenis te bevorderen, wel eens een helpende hand reiken. Dat heet serviceverlening en dienstbaarheid. C.S.
|
||||||||||
128
|
||||||||||