.g maandblad m
oudutrecht
|
|||||||||||
Vijftigste jaargang 1977
|
|||||||||||
Uitgave van de Vereniging
|
|||||||||||
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
|
|||||||||||
REGISTER MAANDBLAD 50/1 977
Lijst van schrijvers Baaren, G. van. Stichting het Utrechts gevelteken-
fonds (eindelijk) opgericht 92 Belonje, J. Het afscheidsconcert van de Mozarts te Utrecht 130-131 — Een Utrechtse „Hofstede" aan de Kromme Nieuwegracht 64-65 Beusekom, W. van. De dichter Vondel, de schilder Ovens en Godart van Reede van Amerongen 124-1 25 Brinkman, J. Stinseplanten op kasteel Zuylen 25-27 Dekker, W. H. J. De „weduwe met de baard" 107 Driel, W. W. van. De Scholarchen of curatoren van de Sint Hieronymusschool, later het Stedelijk Gymna- |
|||||||||||
sium van Utrecht, 1587-1969 73-77
Duim, F. J. L. van. Boekenschouw 83-84
Gerards, E. De commanderij der Johanniters te
Montfoort 97-101,109-112 Graafhuis.A. Nog eens Mozart 154
— Toren en kerk van Sint Jacob 21-22
- enH.W. Versteeg. (Zie onder: Versteeg) 78-80
- Boekenschouw 10-11,23
Greven, P. De monumentenwacht, een organisatie waar groei in zit 34 Haakma Wagenaar, Th. Monicakerk 56 Hart, P. D.'t. Schuldeisers dringen aan 2-7 — Klantenwerving per advertentie omstreeks
1800 114-116 Hendriks, A. P. J. Kromme Nieuwegracht 70; met rectificatie 89-91,108 Hoekstra, T. J. Schaakstuk Vredenburg 33 |
|||||||||||
— Vredenburgse Varia (1-5) 64,80,94,104,112
— Archeologische kroniek van de provincie Utrecht,
— Stad Utrecht 134-150
Hoogezand, A. H. R. Huishoudelijk reglement 46 — Bestuursmutaties 2,60
— Endelhoven, 2 jaar na monumentenjaar 85
Jong, E. de. Architect van Ravesteyn in Utrecht (tent.) 126-128 Jordens, A. L. Oude schoolfoto's in Houten (tent.) 48 — Historische dag in Slot Zeist 62
— Stadspark en buitenplaats (tent.) 94
Kater, T. De Utrechtse afdeling van de Kon.Ned.Na- tuurhistorische Ver. bestaat 75 jaar 133-134, 154 Ketner, F. Boekenschouw 120 Kipp, A. F. E. Gereedgekomen restauraties 28-29 — Oudegracht 1 33, een huis in de bocht 37-41
Kits Nieuwenkamp, H. W. M. J. Een en ander over armenzorg en de vroegere pot- of armmeesters van Wijk bij Duurstede 63 — Bedelaars en vagebonden uit Wijk geweerd77-
78 Kits Nieuwenkamp, J. F. K. Kasteel Amerongen
voor de veilinghamer gered 13-16 Landzaat, G. H. Twee gedateerde dakpannen uit
187 5 en 1884 103-104 Lucassen, J. Boekenschouw 82-83
Meijere, J. A. L, de. Een reactie op de boeken-
schouw 68-70 — Nogmaals het Jodenrijtje 129-130
Mulder, B. „Een parochie onderweg" 60 Penders, J. Lange Jansstraat-Nobelstraat, tijd voor nieuw beleid 45-46 — Beschermd stadsgezicht 57-58
— Doe meer met minder geweld 61-62
— Leidsche Veer, toch nog een kans 113-114
Perks, W. A. G. Het eerste jaar van de Bell Telepho- ne Compagnie te Utrecht 128-129 Röhner, G. J. Nationale monumentenstudiedag 1977 48 — Wijk C en de Jacobikerk (boekenschouw) 24
— Boekenschouw 72,131
Rosier, M. Het lot van de Monicakerk 53-55 Schimmelpenninck van der Oye, C.F.M.J. Boeken- schouw 70 Schoonheim, F. De kerk van Oud-Zuilen 102 Schuttevaêr, J. De provincie Utrecht in de grondne- vel der bestuurlijke reorganisatie 49-51 Sterk, J. Jan van Scorel en het Centraal museum (tent.) 42-45 Staal, C. Bericht over de Martinuskerk 52-53 — Boekenschouw 11, 23, 35-36, 72, 81-82, 154-
155 Tent, W. J. van. Archeologische kroniek van de
prov. Utrecht, (Vleuten-de Meern, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist) 1 50-1 53 Thoomes, W. De restauratie van Oudegracht
279 121-124 Tongerloo, L. van. Boekenschouw 7-9, 9-10, 12,
23-25, 29-30, 35-36, 70-72, 82, 1 55-156 |
|||||
- De tuin van Kasteel Sijpesteyndent.) 57-58
Trienekens, G. Door de tuin geleid (boekenschouw) 67-68 Uittenbogaard, W. Financiëeel jaarverslag over 1976 31-32 Versteeg, H. W. en A. Graafhuis Het Utrechtse Jo- denrijtje, een middeleeuws Jodenhofje 78-80 Werkhoven, P. J. K. van. Doodslag in de zeventien- de eeuw 93 Wilmer, C. C. S. „Een parochie onderweg" (boekenschouw) 95-96 Lijst van artikelen
Algemeen Doodslag in de zeventiende eeuw - P. J. K. van
Werkhoven 93 Floris V, eerste bouwer aan Europese ruimte (tent.) 81
Levende stenen (cursus) - L. v. Tongerloo 23-24, 108 De Monumentenwacht, een organisatie waar groei in zit - P. Greven 34 Nationale monumentenstudiedag 1977 - G. J.
Röhner 48 Archeologisch reisboek voor Nederland (R. H. J. Klok)
- L. v. Tongerloo 72
Petite histoire 156 Romeinse grensversterkingen in Nederland - A. V. M. Hubrecht 86-89 Stadspark en buitenplaats (tent.) - A. L. Jordens 94 Een Zeeuwse messensnijder Pieter Brouwer (tent. in Rhenen) 108 Utrecht-stad
Een parochie onderweg: St. Anthoniuskerk - B.
Mulder 60 - CCS. Wilmer 95-96
Archeologische kroniek stad Utrecht - T. J. Hoekstra 134-150 Beschermd stadsgezicht, Keizerstraat - J. Penders 57-58
Doe meer met minder geweld, (Hema-bouw aan de
Steenweg)-J. Penders 61-62 Nieuw Utrechts bijnamenlexikon - C. Staal met re-
actie W. J. Dekker 82, 107 Het eerste jaar van de Bell Telephone Compagnie te Utrecht - W. A. G. Perks 128-129 Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht, uitgeg. door W. J. Alberts, Dl. 2, 3e stuk - F. Ketner 120 Archief van de ver. Gods- en gasthuizen, 1817-1925, inventaris J. N. v. d. Meulen - G. J. Röhner 132 Een Utrechtse „Hofstede" aan de Kromme Nieuwe- gracht - J. Belonje 64-65 De scholarchen of curatoren van de Sint Hieronymus- school, later het Stedelijk gymnasium van Utrecht, 1 587-1969-W.W. v. Driel 73-77 Hema en Hofje Keizerstraat 10 De Faïence- en tegelfabriek „Holland" te Utrecht (W. |
|||||
Een rariteit, het provinciaal tijdschrift - L. v.
Tongerloo 9-10 De provincie Utrecht in de grondnevel der bestuurlijke
reorganisatie - J. Schuttevaêr 49-51 Klantenwerving per advertentie omstreeks 1800 - P.
D.'t Hart 114-116 Het Utrechtse geveltekenfonds (eindelijk) opgericht -
G.v. Baaren 92 Utrechtse en Overijsselse plooierijen - F. J. L. v.
Duim 83-84 Archeologische kroniek van de provincie Utrecht (V-Z)
-W. J. v.Tent 150-153 Inventarissen Rijksarchief 1976 provincie Utrecht - L.
v. Tongerloo 82 The Castles of the bishop of Utrecht and their f unction
(H. L. Janssen) - L. v. Tongerloo 132 Amersfoort-Flehite - L. v. Tongerloo 29-30
De Amersfoorters als binnenlandse emigranten (J.
Huisman) - L. v. Tongerloo 30 Amerongen, Monumentenjaar bouwt een vereniging -
L. v. Tongerloo 7-9 Kasteel Amerongen voor de veilinghamer gered - J. F.
K. Kits Nieuwenkamp 13-16 Petite histoire: Cothen 66
Dopen in de r.k. parochie Hamersveld (J. H. M. Put-
man) - L. v. Tongerloo 1 32 Haastrecht (A. J. Kohier) - L. v. Tongerloo 36 Oude schoolfoto's in Houten (tent.) - A. L. Jordens 48 Endelhoven (Maarssen) 2 jaar na Monumentenjaar - A. H. R. Hoogezand 85 De commanderije der Johanniters te Montfoort - E. Gerards 97-101,109-112 Verslag provinciaal comité Utrechts Monumentenjaar 1975-L.v. Tongerloo 12 De kerk van Oud-Zuilen - F. Schoonheim 102 Rhenen Streekmuseum (tent.). Een Zeeuwse messen- snijder Pieter Brouwer 108 De tuin van Kasteel Sypesteyn - L. v. Tongerloo (tent.) 58-59 Rapport werkgroep Vechtlandschap - C. Staal 11, 23 Het begon met Vechten (C. Dekker) - L. v. Tongerloo 70 Regulierenklooster Vredendaal, (invent. Rijksarchief prov. Utrecht, E. T. Suir) 82 Hervormde kerk Vleuten (invent. Rijksarchief, prov. Utrecht, J. H. M. Putman) 82 Waterschappen Rijn en Dijk, Vechter- en Oudwulver- broek, Lee- en Rietsloot (invent. Rijksarchief prov. Utrecht) 82 Bibliografie van het land van Woerden, door N. Plomp - L. v. Tongerloo 35,48 Een en ander over armenzorg in Wijk bij Duurstede - H.W. M.J. Kits Nieuwenkamp 63 Bedelaars en vagebonden uit Wijk geweerd - H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp 77-78 Waterschappen en polders onder Wijk bij Duurstede (inventaris Rijksarchief prov. Utrecht, E. T. Suir) 82 Een historische dag in Slot Zeist - A. L. Jordens 62 Stinse planten op kasteel Zuylen - J. Brinkman 25-27 |
||||||
Schippers) - L. v. Tongerloo 35
Gidsje Jacobikerk - G. J. Röhner 72
Wijk C en de Jacobikerk (A. Graafhuis en A. Kool) - G.
J. Röhner 24 Toren en kerk van Sint Jacob - A. Graafhuis 21-22
Het Utrechtse Jodenrijtje, een middeleeuws Joden- hofje - A. Graafhuis en H. W. Versteeg 78-80 Nogmaals het Jodenrijtje - J. A. L de Meijere129- 131 Kromme Nieuwegracht 29 (J. W. C. van Schaik) - G.
J. Röhner 131 Kromme Nieuwegracht 70 - A. P. J. Hendriks 89-91
— rectificatie 108
Lange Jansstraat-Nobelstraat, tijd voor nieuw beleid - J.Penders 45-46 Leidsche Veer, toch nog een kans - J. Penders 113- 1 14 Bericht over de Martinuskerk - C. Staal 52-53
Leed in de provincie (A. Niermeijer) - C. Staal 82
Monicakerk-Th. Haakma Wagenaar 56
Het lot van de Monicakerk - M. Rosier 53-55
De Utrechtse Kanunnik Philippus Morus, neolatijns
dichter (P. M. M. Geurts) - L v. Tongerloo 154-156 Het afscheidsconcert van de Mozarts te Utrecht - J. Belonje 130-131 — reactie A. Graafhuis 154
De Utrechtse afdeling van de Kon.Ned.Natuurhistori- sche Ver. 75 jaar - T. Kater 133-134, 154 Architect Van Ravesteyn in Utrecht - E. de Jong 126- 128 Gereedgekomen restauraties - A. F. E. Kipp 28-29
Restauratie Oudegracht 133-A. F. E. Kipp 37-41 Restauratie van Oudegracht 279 - W. Thoomes121- 124 Schuldeisers dringen aan - P. D. 't Hart 2-7
De N.V.Kunstaardewerkfabriek St. Lucas te Utrecht
(W. Schippers) - L. v. Tongerloo 12 Door de tuin geleid - G. Trienekens 67-68
Het Utrechts Geveltekenfonds (eindelijk) opgericht -
G.v. Baaren 92 Schaakstuk Vredenburg - T. J. Hoekstra 33
Bij de nieuwe voorplaat (Vredenburg) - G. J. Röhner 1
Vredenburgse varia - T. J. Hoekstra 64, 80, 94, 104, 112 Rapport Flora en vegetatie van het Vaaltgasfabriekter-
rein (Bert Maes en Harry Weijs) - C. Staal 36 Stichting en status van het Wittevrouwenklooster te
Utrecht (J. C. W. van Campen) - L. v. Tongerloo 82 Wandelgids van Utrecht (J. E. A. L. Struick) - C. Staal 154-155 Utrecht bij gaslicht (A. v. Hulzen) - A. Graafhuis 10-11
Utrecht-provincie
Algemeen Gemeenten Bunnik, Odijk, Werkhoven, Rijnauwen, in-
vent. Rijksarchief prov. Utrecht (W. B. Heins) 82 De Utrechtse gemeenten in 1815 - L. v. Tongerloo 70 Tweede map met tekeningen van C. J. Th. Schut - L. v. Tongerloo 71,81-82 |
||||||
Kastelen-Huizen
Amerongen, Monumentenjaar bouwt een vereniging -
L. v. Tongerloo 7-9 Kasteel Amerongen voor de veilinghamer gered, J. F.
K. Kits Nieuwenkamp 13-16 De dichter Vondel, de schilder Ovens en Godart van
Reede van Amerongen - W. v. Beusekom 124-1 26 Endelhoven, 2 jaar na het Monumentenjaar 1975 - A. H. R. Hoogezand 85 Huis Oudegein, (inventaris Rijksarchief prov. Utrecht,
C. Dekker) - L. v. Tongerloo 82 De tuin van Kasteel Sypesteyn, (tent.) - L. v.
Tongerloo 58-59 Regulierenklooster Vredendaal (inventaris Rijksarchief
prov. Utrecht, E. T. Suir) - L. v. Tongerloo 82 Schaakstuk kasteel Vredenburg - T. J. Hoekstra 33
Vredenburgse varia - T. J. Hoekstra 64,80,94, 104, 112
Kasteel Vredenburg, beleg en afbraak, (tent.) 105
Stinseplanten op kasteel Zuylen - J. Brinkman 25-27 Personen
Gerard Honthorst, J. A. L. de Meyere 17
Godart van Reede van Amerongen, W. v.
Beusekom 124-125 Families van Lijnden van Sandenberg, Van Persijn, in-
vent. Rijksarchief prov. Utrecht (H. A. J. van Schie), L. v. T. 82 De Utrechtse kanunnik Philippus Morus, neolatijns
dichter (P. M. M. Geurts), L. v. Tongerloo 1 54-1 56 Het afscheidsconcert van de Mozarts te Utrecht, J. Belonje 130-131 —reaktie A. Graafhuis 154
Architect Van Ravesteyn in Utrecht, E. de Jong126-
128 Jan van Scorel in Utrecht (tent.) 18-20
Jan van Scorel en het Centraal museum, J. Sterk
42-45
|
||||||||||||
Röhner - G. J. - A. Graafhuis en A. Kool, Wijk C en de
Jacobikerk 24 — Gidsje Jacobikerk 72
— J. W. C. van Schaik, Kromme Nieuwegracht
29 131 — J. N. v. d. Meulen, Inventaris van het archief der
ver. gods-en gasthuizen 1817-1925 132 Staal, C. - Rapport werkgroep Vechtlandschap 1 1-12, 23 — Bert Maes en Harry Weys, Flora en vegetatie van
het Vaaltgasfabriekterrein 35-36 Verslag nationale monumentenstudiedag 1976 72 — Nieuw Utrechts bijnamenlexikon 82
— A. Niermeijer, Leed in de provincie 82
— J. E. A. L. Struick, Wandelgids van Utrecht154-
155 Tongerloo, L. van - Verslag prov. comité Utrechts mo-
numentenjaar 1975 12 — W. Schippers, De N.V. Kunstaardewerkfabriek St.
Lucas te Utrecht 12 — N. Plomp, Bibliographie voor het land van
Woerden 35,48 — W. Schippers, De Faïence- en tegelfabriek „Hol-
land" te Utrecht 35 — Flehite 29-30,35
— A. J. Kölker, Haastrecht 36
— J. Huisman, De Amerfoorters als binnenlandse
emigranten 30 — De Utrechtse gemeenten in 181 5 70
— C. Dekker, Het begon met Vechten 70
— C. J. Th. Schut, Tweede map met tekeningen71,
81 — G. T. Haneveld, Oude medische gebouwen van
Nederland 72 — R. H. J. Klok, Archelogisch reisboek door
Nederland 72 — J. W. C. van Campen, Stichting en Status van het
Wittevrouwenklooster te Utrecht 82 — Inventarissen Rijksarchief, prov. Utrecht 1976 82
C. Dekker, Huis Oudegein 82 E. T. Suir, Het Regulierenklooster Vredendaal 82 E. T. Suir, Waterschappen en polders onder Wijk bij Duurstede 82
W. B. Heins, Gemeenten Bunnik, Odijk, Werkho-
ven, Rijnauwen 82 H. A. J. van Schie, Families Van Lijnden van San- denberg, Van Persijn 82 N. S. L. Meiners, J. A. van Vuuren, en E. T. Suir, Waterschappen Rijn en Dijk, Vechter- en Oudwulver- broek, Lee-en Rietsloot 82 — Putman, J. H. M. Hervormde gemeente Vleuten 82
— Levende stenen (cursus) 23-24,108
— J. H. M. Putman, Dopen r. k. parochie Hamersveld
1695-1811 132 — H. L. Janssen, The castles of the bishop of Utrecht
and their function . . .. 132 — P. M. M. Geurts, De Utrechtse kanunnik Philippus
Morus, neolatijns dichter 155-156 C. C. S. Wilmer - B. Mulder, Een parochie onderweg 95-96
|
||||||||||||
Oud-Utrecht
algemene ledenvergadering
bestuursmutaties
contributie
excursies
financiën
geveltekenfonds
huishoudelijk reglement
jaarboek
maandblad; bij de voorplaat
propagandacommissie
|
||||||||||||
30, 118
2,60
2,24, 101
16,27,48,60,95, 118
31-32, 119
92
12,46-47
20, 106-107
1
117, 131
|
||||||||||||
Boekenschouw
Duim, F. J. L. van - W. F. Wertheim en A. H. Wer-
theim-Gijse Weenink, Burgers in verzet tegen regentenheerschappij 83-84 Graafhuis - A. A. v. Hulzen, Utrecht bij gaslicht10-1 1,
23 Ketner, F. - Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de
Dom, uitgeg. door W. J. Alberts. Dl. 2, 3e stuk 120 Lucassen, J. - H. K. Roessingh, Inlandse tabak 82-83 |
||||||||||||
BIJ DE
NIEUWE
VOORPLAAT
|
||||||||
Dit jaar wordt de omslag van het Maandblad gesierd
door een detail van een kopergravure door C. Decker uit 1656. Deze kopergravure, „Het slot Vredenburg tot Uytrecht", is een vogelvlucht-weergave van de si- tuatie rondom het Vredenburg in c. 1 540. Dat de keuze van een nieuwe voorplaat ditmaal op
het Vredenburg gevallen is, zal wellicht niemand ver- bazen. Immers, in het afgelopen jaar heeft dit plein in het middelpunt van de belangstelling gestaan en het is te verwachten dat het in 1977 niet veel anders zal zijn. Hiervoor zijn twee redenen aan te wijzen: de voortzetting van de bouw van het muziekcentrum én de herdenking van het feit dat 400 jaar geleden het kasteel Vredenburg werd afgebroken. Over beleg en afbraak van de dwangburcht zal de Gemeentelijke Ar- chiefdienst in het najaar een tentoonstelling organise- ren. De redaktie heeft het plan om in de loop van het jaar
een aantal details uit deze kopergravure nader te (laten) belichten. Maar ter „oriëntatie" nu alvast dit: aan de linkerzijde zijn de zgn. „Vlaamse Toren" (in het noorden) en de „Hollandse Toren" te zien. Tussen de huizen en de slotgracht bevindt zich een bleekveld en, met nummer 8 aangegeven, een schavot. Op de achtergrond verrijst de toren van de Jacobikerk.
Voor deze kerk is 1977 ook een belangrijk jaar; op 5 maart wordt zij na een grondige restauratie officieel heropend. G. J. /?,
|
||||||||
Gezicht op het kasteel Vredenburg uit het zuiden in
vogelvlucht, c. 1540. Kopergravure van C. Decker, 1656. G.A.U. Top. Atlas De 15 Verkleinde foto van voorpagina.
|
||||||||
Wisseling bestuursleden
|
Neerlandicus, die velen al kennen als lid van de redac-
tie van dit Maandblad en van de propagandacommis- sie, wensen we een goede en voldoening gevende tijd toe, zowel ten bate van Oud-Utrecht als van hemzelf. Namens het bestuur A. H. R. Hoogezand, voorzitter |
|||||||||||||||
Tijdens de najaarsledenvergadering op 17 november
j.l. heeft mevrouw E. L. S. Offringa-Boom afscheid ge- nomen als bestuurslid van Oud-Utrecht. Zij meende, na gedurende een periode van 7 jaar als zodanig werkzaam te zijn geweest, haar plaats aan iemand anders te kunnen afstaan om vervolgens haar vrijko- mende tijd aan andere activiteiten te gaan besteden. Gelukkig blijft mevrouw Offringa aan als lid van de re- dactiecommissie van het Jaarboek. Het bestuur is blij met deze laatste beslissing. Wij
hebben haar in de betrekkelijk lange periode van haar bestuurslidmaatschap leren waarderen om haar en- thousiasme, haar inzicht, haar kordaatheid en haar werkkracht; vier facetten van haar persoonlijkheid, waarvan onze vereniging in ruime mate heeft geprofi- teerd. Of het nu ging om het waarnemen (gedurende een vol jaar) van het secretariaat, om het organiseren van de bezorging van het Jaarboek, om het begelei- den van de propagandacommissie of om welke be- stuurstaak dan ook, nooit deden wij vergeefs een be- roep op haar. En wat ze deed, deed ze goed. Bescheiden als ze is, besteedt mevrouw Offringa nooit
zo erg veel woorden aan haar vrijwillig op zich geno- men taken. In deze geest zullen we ook dit afscheids- woord niet te lang maken; het bestuur hoopt alleen, dat er nog een lange reeks van Jaarboeken van Oud- Utrecht zal verschijnen, waarin haar naam voorkomt als lid van de redactiecommissie! Als haar opvolger in het bestuur werd gekozen over- eenkomstig de voordracht drs. C. Staal. Deze jeugdige |
||||||||||||||||
Contributie 1977
|
||||||||||||||||
De algemene najaarsledenvergadering heeft op 17
november 1976 ingestemd met het bestuursvoorstel om de contributie voor 1977 te brengen op ƒ35,—. De vergadering besloot voorts om - in afwijking van het bestuursvoorstel - de contributie voor leden boven de leeftijd van 65 jaar te stellen op ƒ 30,— en om voor leden jonger dan 26 jaar de minimum-contributie te bepalen op ƒ 20,—. De leden, die hetzij in de groep 65 + , hetzij in die van
26- vallen en die prijs stellen op een lidmaatschap te- gen gereduceerde prijs dienen dat onder mededeling van hun leeftijd c.q. geboortedatum kenbaar te maken aan ondergetekende. Ter betaling van de contributie 1977 zal u bij één van
de eerstvolgende nummers van het Maandblad een accept-girokaart worden toegezonden. Voor onze ad- ministratie zou het prettig zijn wanneer u met betaling van uw contributie 1977 wacht tot u de accept- girokaart hebt ontvangen, maar als u voordien al wenst te betalen kan dat uiteraard met gebruikma- king van een „blauwe girokaart" door overschrijving van het contributiebedrag op girorekening 575520 t.n.v. de Vereniging Oud-Utrecht, contributierekening, te Utrecht. W. Uittenbogaard, penningmeester
|
||||||||||||||||
Schuldeisers dringen aan
|
||||||||||||||||
Onze voorvaderen hebben wat afgeweend! Lees maar
eens in hun geschriften en u zult begrijpen hoezeer we de uitvinder van de zakdoek dankbaar mogen zijn. Het is bijna niet te geloven dat zo rond 1800 de men- sen zich echt zo tranenrijk en breedsprakig plachten uit te drukken als de romanfiguren van auteurs uit die tijd. Toch is het echt waar; wie zou trouwens die boe- ken hebben gelezen als de schrijvers hun personen geen rollen lieten spelen die op zijn minst een beetje levensecht waren? Men was toen nog niet zo gehard tegen vreugde en kommer als wij met onze radio- en t.v.-programma's. Hoe levensecht dat gejammer wel was bleek me weer
eens toen ik een paar brieven in handen kreeg van mensen die geld van de gemeente Utrecht tegoed hadden. Die brieven werden in 1815 en '16 geschre- ven, toen dus de Bataafse en Franse jaren net voorbij waren. In die periode van laat ik het maar bezetting |
||||||||||||||||
noemen hadden allerlei middenstanders goederen en
diensten geleverd waarvan de gemeente de onkosten zou betalen. Nu was het in die jaren van administra- tief onbenul niet ongewoon als leveranciers hun vaak wat slordige nota's pas zeer laat indienden. De ge- meente kontroleerde dan de zaak en als alles in orde bleek en de ambtenaren niet al te laks of overwerkt waren volgde betaling. Maar de bezettingsjaren, 1795-1813, waren duur geweest. De prijzen waren gestegen, het onderhoud van de Fransen had veel ge- kost, de inkomsten waren over bijna de gehele linie teruggelopen. Daar bovenop kwam nog het steeds hogere bedrag dat het gemeentebestuur aan de zorg voor de armen moest besteden. Het behoeft dan ook niemand te verbazen, dat de gemeente niet in staat was geweest zijn rekeningen allemaal te betalen. Toch had men het wel wat erg bont gemaakt, want toen in 1815 werd uitgerekend hoe groot de achter- |
||||||||||||||||
stallige schuld wel was bleek, dat er nog rekeningen
van 1795 lagen. Nu kan het best zijn dat de stad eerst even met betalen had gewacht om te proberen het geld van hogere autoriteiten vergoed te krijgen. Bij- voorbeeld voor goederen en diensten aan de Fransen bewezen en geleverd. Maar intussen zaten veel kleine mannen zonder het hun toekomende geld: in totaal ruim 85.000 gulden. Daarvan moest alleen al ƒ16.930 worden betaald
aan vervoerders die allerlei transporten hadden ver- zorgd. Verder waren er veel ambachtslieden die werk |
jaar van de hele periode. De opwinder van het horolo-
gie van de Jacobikerk had nog ƒ 66,— tegoed, twee klokkeluiders nog ƒ 125,— en zo waren er meer. En, zoals later weer bleek, voor een bedrag dat veel groter was dan de ƒ85.000 waarover zojuist is gesproken: er zijn nota's pas later ingediend. En er zijn direkt na het vertrek van de Fransen leveranties gedaan waar- voor de betaling op zich liet wachten. Maar laten we ons voorlopig even bezig houden met die 85.000 gul- den. De achterstand was niet over alle jaren gelijkelijk verdeeld: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UK KI.USII, kO/.lkkK.N IK flKMIIl.
21Ï NovemlxM- IHI.'I.
Afbeelding van de aankomst der eerste kozakken voor de Wittevrouwenpoort.
Uit: Utrechtsche Volksalmanak 1865, p. 145. G.A.U. Hist. atlas T 13.1. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hadden verricht, leveranciers die in goed vertrouwen
goederen op rekening hadden verstrekt en mensen die om de een of andere reden hun betaling van loon uit de stadskas niet hadden ontvangen. Ik kan het niet nalaten u een paar voorbeelden te noemen. De bedra- gen heb ik allemaal afgerond omdat ik me niet kan voorstellen dat er iemand gelukkig is met de weten- schap hoeveel stuivers en penningen iemand precies te vorderen had. Er waren leveringen geweest van kaarsen, touw, ste-
nen, stro en lakens voor de kazernering en wijn voor de „Geertruidekerk", De illuminatiën kostten in 1810 minstens ƒ3720,-, in 1811 ƒ 370,-. „Minstens" want ik weet alleen maar dat deze rekeningen in 1815 nog niet waren betaald. Verder waren er talloze verbouwingen en reparaties uitgevoerd. En dan waren er nog een paar salarissen niet betaald over 1811 en 1812. Over 1813 wordt in het stuk waar ik deze in- formatie aan ontleen niet gesproken, maar ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het in dat jaar beter zal zijn geweest: het was wel het slechtste |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voordat u nu denkt dat 1812 en 1813 duidelijk goed-
kope jaren zijn geweest voor de stad herinner ik u er- aan dat het om onbetaalde rekeningen gaat. Het kan best zijn dat het stadsbestuur in die jaren erg zuinig is geweest, maar ook, dat de rekeningen toen vrij vlot zijn betaald of nog niet binnen waren! En voor 1810 en 1811 geldt, dat het best mogelijk is dat de stad toen extra veel heeft uitgegeven of extra weinig reke- ningen kontant heeft betaald. Opluchting
Er zal bij die schuldeisers wel een dubbele zucht van
verlichting zijn opgegaan toen de Fransen vertrokken. Het leek dat vrijheid en betaling hen nu toelachten. De goede oude tijd zou immers terugkomen. En ik denk |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waren. Maar ook voor hen was het niet gemakkelijk
het hoofd boven water te houden. Zij hadden zich aan het kontrakt gehouden. Nu was het zo, dat de billijk- heid en de goede trouw vorderen allezints dat einde- lijk van stads wege daaraan voldaan worde. Er staat echt ,,eindelijk", terwijl anderen al sinds 1 795 wacht- ten. De grote ondernemer van Pesch was blijkbaar ontevreden. Van kruiperigheid was geen sprake. Ook de professoren staken hun onvrede niet onder
stoelen en banken toen ze in 1816 bij de burgemees- ter en raad van de stad aanklopten. Om hun klacht te begrijpen moet u zich eerst weer herinneren dat Ne- derland in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd. Eén van de gevolgen was, dat de oude Utrechtse universiteit werd gedegradeerd tot een ordinaire „école secondai- re". Dat betekende een verlies van aanzien en salaris voor de profs. Al in 1815 was er in het gemeentebestuur gesproken
over de vergelijkende staat van de hoegrootheid der jaarwedden aan Heeren Professoren der Utrechtsche Academie bij derzelver aanstelling of naderhand toe- gekend, met het montant der sommen, welke hun na- volgende begroting-staten der stad Utrecht, in de ja- ren 1811, 1812 en 1813 tijdens de vernietiging der Hooge school, als Hoog-Leeraren van een Ecole Se- condaire zijn uitbetaald. Elk van de heren bleek er in die drie jaren meer dan een jaarsalaris op te kort te zijn gekomen. In totaal ging het om ƒ28.965,—, een fors bedrag zelfs voor 16 heren met een jaarinkomen dat varieerde van ƒ 700,- tot ƒ 2500,- Toen het gepraat va.n het gemeentebestuur geen re- sultaat opleverde stuurden de profs er in 1816 een brief overheen. Geen smekend request, daarvoor wa- ren ze zelf te hoge heren in de Utrechtse gemeen- schap. Daarom geen aanhef vol eerbied maar De on- dergeteekende Professoren aan de Akademie te Utrecht oordeelen het noodig, zich tot Uweled. achtb. te wenden, over ééne van hunne gewigtige aangele- genheden. Zij hadden zich steeds ('t zij zonder roem gezegd) van hun taak gekweten, hetgeen hun dan ook eene wederzijdsche aanspraak geeft, op de gave ver- vulling van de voorwaarden der bedongen besolding. Gedurende den tijd onzer onderdrukking door eenen vreemden overheerscher, is de stads regeering belet geworden om, aan hare verplichting ten dezen aan- zien, te voldoen; en heeft zij slechts, voor zekere, dan eens meerdere, dan eens mindere gedeelten, naar de willekeur der gebiedende oppermacht, de besolding der Hoogleeraren voldaan. Doch die ijzeren schepter is verbrijzeld. Orde en recht zijn hersteld, onder de billijke en weldadige regeering van onzen geerbiedig- den Koning. Het zou allemaal best wat korter gezegd kunnen wor-
den, net als de rest: Dat dit achterstallige van der Pro- fessoren besolding daarna {= na de bespreking van bovengenoemde „vergelijkende staat",) nog niet is betaald geworden, schrijven zij (= de hooggeleerden,) ook geenszins toe aan ongezindheid van de (...) Re- gering; maar aan de omstandigheden van tijden, die andere dringender uitgaven uit Stads kas vorderden. |
||||||
niet dat ze daarbij dachten aan de toch wat grauwe
sfeer van stilstand en verval van rond 1790, nee, ze zullen wel aan de goede gouden eeuw hebben ge- dacht. Al gauw bleek dat ze veel te optimistisch waren ge-
weest, want waar zou de stad het benodigde geld vandaan hebben moeten halen? Heel Nederland was in de afgelopen jaren immers sterk verarmd, handel en nijverheid hadden enorme klappen te inkasseren gekregen, het aantal bedelaars steeg beangstigend. Financieel had de stad het niet best en er zat voor de schuldeisers weinig anders op dan maar weer te wachten, tot een nieuw geluk hun ten deel zou vallen. Intussen zat het het stadsbestuur wel dwars dat er een zo grote achterstand in betaling was en in 1815 werd een plan uitgewerkt om van de schuld af te ko- men. Het liefst zou men in één keer hebben betaald, maar daar waren de stedelijke bezittingen te gering voor. Verder uitstel kon echter ook niet worden goed- gekeurd, want de billijkheid en het belang der credi- teuren echter vorderd, dat een aanvang worde ge- maakt, met dezelver betaling, naar mate van de voor- handen zijnde middelen. Aan de hogere autoriteiten werd voorgesteld een betaling van ƒ20.000,— per jaar goed te vinden. Daartoe zouden wat stedelijke belastingen worden aangewend en wat huizen wor- den verkocht. Het eerst zouden de rekeningen uit de periode 1795-1809 worden betaald. De schuldeisers kregen geen rente uitgekeerd want dat werd door de minister van binnenlandse zaken niet goedgevonden toen de burgemeester het voorstelde. Maar dat von- den de schuldeisers blijkbaar niet eens erg: ze hadden nu tenminste een redelijke kans dat hun rekeningen binnen een paar jaar betaald zouden worden. Er wa- ren er enkelen die echter niet van plan bleken zo kalmpjes met de armen over elkaar te gaan zitten af- wachten. Zij behoorden niet eens tot de oudere schuldeisers. Van die sprekende minderheid wil ik er drie aan het woord laten. U zult dan vanzelf wel be- grijpen waarom ik begonnen ben met te praten over tranen en breedsprakigheid. Maanbrieven De textielfabrikant Adriaan van Pesch schreef in mei
1815, mede namens een aantal andere leveranciers, een request aan het stadsbestuur. Geen herinnering aan de rekeningen die eerder waren gestuurd, nee, in die tijd verzocht men netjes, gaf men met verschul- digde eerbied te kennen dat men aanspraak op beta- ling maakte. In zijn request herinnerde Van Pesch het gemeentebestuur eraan dat hij, evenals zijn vrienden, op herhaald verzoek van het toenmalige stadsbestuur leveranties had gedaan aan de geallieerde troepen die in 1813 een poosje in en om Utrecht hadden gelegen. Ze hadden schoorvoetend aan het verzoek voldaan, vrezend blijkbaar dat het met de betaling niet goed zat. Maar het stadsbestuur had hen bij herhaling ver- zekerd dat ze binnen 14 dagen hun geld zouden ont- vangen: ƒ 11.130,—. Die veertien dagen waren nu, na meer dan een jaar, wel voorbij. Intussen hadden ze niet bij het stadsbestuur om hun
geld willen zeuren, inziend dat het moeilijke tijden |
||||||
Daarom heeft eene zekere kieschheid Professoren te-
rug gehouden, van op de betaling hunner achterstal- lige besolding, aantedringen. Nu brachten ze hunne regtmatige vorderingen onder het oog van U weled. achtb. omdat de financiële toestand voor de stad was verbeterd. En ze herinnerden eraan, dat zij nooit naar elders hadden gesolliciteerd en aantrekkelijke aanbie- dingen hadden afgeslagen. Een beetje dreigend zou je zo zeggen: pas op, betaal nu eindelijk eens, anders gaan we! |
dood op 6-12-1833 werd hij trouw in de patentbelas-
ting aangeslagen als touwslager, matte- en zeilmaker en winkelier van zijn eigen produkten. Tot 1824 ging het hem goed: 16, zelfs 20 werklieden in dienst. Zou- den het aan het grote wiel draaiende kinderen zijn ge- weest of zouden die niet zijn meegeteld? Na '24 wor- den er minder werklieden genoemd; zou Gersen de belasting hebben opgelicht? Er was enige aarzeling ten aanzien van zijn oprechtheid en geen wonder want in 1823 had hij nog 12 werklieden in dienst en |
|||||||||||
Slot van de brief met de handtekeningen van de „Meeren Professoren". G.A.U., Stadsarchief V, nr. 103.1816.
|
||||||||||||
De tranen
In 1810 verrichtte de mattemaker H. A. Gersen zeil-
makerswerk voor de stad. Hij woonde op de Neude met zijn vrouw en dochtertje, in 1813 zonder inwo- nend huishoudelijk personeel. In 1806 en 1807 be- taalde hij ƒ 5,— in de patentbelasting ' ) waaruit we mogen afleiden dat hij geen grootbedrijf leidde als touwslager, maar ook beslist niet tot de allerkleinsten gerekend mocht worden. Dat blijkt uit de informatie die we in latere jaren over hem hebben ook: tot zijn |
||||||||||||
in 1824 geen. De kontroleur van de belasting noteer-
de daarom in het register van 1825 de knegts te veri- fiëren, maar er werd niet genoteerd dat fraude was ontdekt. Ook in 1826 was er echter aanleiding om maar eens te kontroleren of zijn opgave dat hij alleen arbeidde wel juist was. Misschien omdat men zich zijn vroegere opgaven herinnerde, misschien ook omdat het voor een touwslager wel erg moeilijk is om zijn werk alleen te doen. Maar er werd niet genoteerd dat er een foute opgave was gedaan en dus moeten we |
||||||||||||
annemen dat het Gersen in die jaren niet al te best
ing. Of dat hij zijn schaapjes op het droge had. Maar /aarom zou hij dan in de volgende jaren weer meer rbeiders in dienst hebben genomen: in 1828 15 /erklieden, in 1 830 nog 10? Laten we hem maar een /isselend succesvol middelgroot ondernemer noe- len, die ondanks de kontroles van de belastingdienst en goede naam had en in 1819 een medaille won oor de kwaliteit van zijn goederen. In 1815 meldden e burgemeesters van hem dat zij over hem niet dan llezints gunstige getuigenissen konden geven. Zij chreven dat naar aanleiding van Gersens request aan Ie koning waarin hij om het monopolie van levering an het een of ander vroeg. In diezelfde tijd zijn er neer bewijzen van zijn ondernemingsgeest. Hij was oen net 30 jaar oud en juichte in 1814 dat het hem litstekend ging, en dus zijn arbeiders ook, omdat hij ;on uitbreiden dank zij de hulp van het gemeentebe- ituur dat een geschikt gebouw voor hem beschikbaar ïad gesteld. Dat gebouw zal wel een leegstaande ka- :erne zijn geweest. In 1819 was Gersen er tenminste :ozeer aan gewend van die ruimten gratis gebruik te nogen maken, dat hij een boos request aan de koning ituurde toen het stadsbestuur besloot die ongebruikte jebouwen te verkopen, om met de opbrengst de ach- erstallige schulden te kunnen aflossen. Een beetje /erbaasd reageerde de burgemeester Wij hebben met zeel verwondering uit genoemde rekweste gezien dat ien rekwestrant eene genotene gunst thans in een /erp/ichtinge zoude willen overbrengen en dan daar- 3an te willen toeschrijven het geheel te gronden gaan /an deszelfs fabriek alzoo in het in kwestie zijnde lo- caal slechts een klein getal kinderen met spinnen werkzaam waren en hij aan een ander gedeelte van deze stad zijne voornaamste werkplaats is hebbende en bovendien voor eene kleine huur een ander derge- lijk locaal alhier kan bekomen. Met andere woorden, de goede Gersen kon weieens een beetje overdrijven, want de gemeente had hem minstens sinds 1814 flink gesteund door hem ruimte ter beschikking te stellen. En een paar maanden later in 1814 vroeg en verkreeg hij het recht gebruik te maken van een deel van de stadswal om zijn groeiende touwslagerij op te kunnen uitoefenen. Hoe kwam deze aktieve zaken- man er in 1815 nu toe om huilerig te smeken om be- taling van de rekening uit 1 810? Het ging om een be- drag van ƒ254,—; een kleinigheid zo te zien, als u tenminste vergeet dat er in die tijd velen waren die met zo'n bedrag als jaarsalaris moesten zien rond te komen. Als we het met alle geweld willen uitdrukken in onze inflatieguldens dan komen we dunkt me zo rond het wettelijk voorgeschreven minimuminkomen uit. Dat maakt het veel begrijpelijker dat Gersen zeurde om zijn geld. Temeer daar hij klaagde te zijn ge- ruïneerd. Dat lijkt me overdreven, maar wie weet? Misschien schreef hij ook omdat hij voorrang wilde hebben van betaling. De gemeente zou immers eerst de rekeningen van vóór 1810 betalen. Hij behoefde zich echt geen zorgen te maken dat er aan de juist- heid van zijn nota werd getwijfeld. Dat kwam nogal |
|||||||
eens voor. De leverancier had bijvoorbeeld geen ijze-
ren bewijs ter beschikking en moest dan maar hopen dat de ambtenaren en burgemeesters hem geloofden. Maar Gersens rekening deugde aan alle kanten. En toch kronkelde hij dit request Aan de WelEde/e Heeren Burgemeesteren en
Regeerders der Stad Utrecht. We/Edele Heeren!
Men vergunne mij, dat ik mij thans tot U Burgervade-
ren wende, tot U, dien het afdrogen der bange tranen van leed en tegenspoed, zoo vaak den zoetsten wel- lust gaf. UWelEdele achtbaare Heeren zal reeds be- kend zijn, dat het weinige slechts, hetwelk ik door vlijt en spaarzaamheid had bijeen verzameld, en tot de on- omgangelijkste noodwendigheid behoorde tot voort- zetting mijner mattenfabriek, mij ten eenemaa/e is ont- roofd, en daardoor buiten staat ben gesteld, om deze, voor de Maatschappij niet al/een belangrijke fabriek voort te zetten; maar, hoezeer moeten niet de huisge- zinnen mijner arme werklieden en kinderen zelfs hier- van de gevolgen gevoelen en betreuren, en de Maat- schappij ontstooken zijn, daarvan het gewenschte nut te trekken. Neen zeker WelEdele achtbaare Heeren Burgemeesteren ik mag, ja ik kan niet onbescheiden zijn: maar dewijl er niets meer voor mij overig is, wen- de ik mij tot U, o WelEdele achtbaare Heeren, om U WelEdelen allerootmoedigst te bidden, mij, mijne nog te goed hebbende gelden, voor reeds zoo lange aan den lande afgeleverde goederen in het jaar achttien- honderd en tien, bedragende de somma van twee honderd vier en vijftig guldens en elf stuivers waare het mogelijk te doen geworden. De billijke aanspraak, de gewijde rechten der -
menschheid wachten niet alleen op uwer aller mede- doogen, maar ook op eene dadelijke hulp en onder- steuning. Reeds meer malen, WelEdele achtbaare Heeren Burgemeesteren! hebben Uwe goedheid, mij zoo zeer getroffen, dat ik mij niet bedwingen kan U WelEdele achtbaare Heeren thans openlijk mijn rein- sten dank voor deze zoo genoeglijke blijken van Uwe goedheid op het ernstigst te betuigen, terwijl ik te- vens U We/Edele achtbaare Heeren! op het plechtigst durve verzekeren, mij Uwe bewezene gunst hoe lan- ger hoe meer waardiger te maken. En U WelEdele achtbaare Heeren! dien het lot van
Uwen Natuurgenoot (zo noemde men toen een mede- mens!) nog soms een reine traan kan ontlokken, zal eene glanzende eeuwigheid, aam geene zijde van het statig graf verrukkend tegenstralen, die zich vaak bo- ven dit toneel van wentelingen van leed en jammeren verheft, en daar met eenen vervoerden blik het loon van uwe grootsche en edele daden vinden. |
|||||||
't Welk doende
Hendrik Adrianus Gersen |
|||||||
') Vrijwel iedereen die een beroep of bedrijf uitoe-
fende moest sinds 1806 een patent kopen d.w.z. be- lasting betalen naar rato van zijn omzet en het aantal personeelsleden dat hij in dienst had. In patentregis- ters werd keurig (?) aantekening gehouden van de be- taalde sommen, met vermelding van de naam en het beroep van de betrokkene, later ook van het adres en de omzet van het winkelbedrijf. Het materiaal voor dit verhaal heb ik verzameld uit de
notulen van het stadsbestuur en de bijbehorende stukken, de volkstelling van 1813 en de patentregis- ters, alles in het G.A. te Utrecht. |
||||||||||||||||
Wat een gevlei en gesmeer. Terwijl hij niet om een
genadegave vroeg maar om geld dat hem echt toe- kwam. Dit is geen schuldeiser maar een schuldsme- ker. Toen kenden de mensen tenminste nog de ver- houdingen, was er nog eerbied voor het gezag enzo. Ja ja, maar je zult zelf verplicht zijn om op die manier je te vernederen voor je broodje! |
||||||||||||||||
De Meern
|
||||||||||||||||
P. D. 't Hart
|
||||||||||||||||
AMERONGEN
|
||||||||||||||||
MONUMENTENJAAR BOUWT EEN
VERENIGING |
||||||||||||||||
zich onder hen veel meer nieuwbakken Amerongers
dan echte oude bevonden. Die moesten toch ook warm te krijgen zijn voor behoud van het karaktervan hun dorp? Dat lukte boven verwachting met de vol- gende actie. In het Monumentenjaar moest natuurlijk ook in Amerongen iets zichtbaars tot stand komen. Zo ontstond het idee om de pomp op het Marktplein te restaureren. Onder leiding van het VVV is daarvoor in augustus een klinkend feest gehouden in het dorp en in de kasteeltuin, waaraan het hele dorp in historische kledij heeft meegedaan en dat veel bekijks van buiten heeft getrokken. Van de opbrengst plus de bijdrage die de gemeente beschikbaar stelde is die pomp dan ook hersteld. Na deze lange inleiding gaan we op de avond van 28
oktober 1976 in Amerongen kijken hoe zich de nieu- we vereniging aan een aantal genodigden presen- teert. Sinds de 14e september is ze er namelijk echt, toen bovengenoemde notaris de akte van de Heem- kundige Stichting „Amerongen" verleed. Als we eerst wat rondlopen in de Raadszaal, zien we allerlei voor- werpen uitgestald: timmermansgereedschap, ansich- ten, oude schoolattributen en spullen die vroeger in het huishouden gebruikt werden. Van een stel oude veilingbiljetten weet iemand ons te vertellen dat de notaris z'n hele collectie, met biljetten vanaf 1801, aan de toekomstige oudheidkamer heeft geschonken. Geen wonder dat we de nieuwe museumconsulente voor onze provincie ook onder de gasten zien. Dan schikt het negenkoppige bestuur zich achter zijn tafel. De voorzitter (de al genoemde prentenverzame- laar) zet eerst de doelstellingen van de nieuwe stich- ting uiteen: — verwerving, onderhoud, restauratie en registratie
van roerende en onroerende objecten, die van belang zijn of kunnen worden voor de historie van Ameron- gen |
||||||||||||||||
In februari van het vorig jaar eindigde ik de kennisma-
king met de Stichting Historische Kring IJsselstein door de hoop uit te spreken nog in dat jaar nieuwelin- gen in het Zuidoosten van Utrecht te kunnen voorstel- len. Dat dit niet meer gelukt is, valt weliswaar ook aan de beperkingen van de redactie te wijten, maar bo- vendien heeft kasteel Amerongen natuurlijk veel ener- gie opgeëist van de historisch geïnteresseerden in die hoek van de provincie, met recht en gelukkig ook met goed resultaat. Anderzijds kan men ook stellen dat deze affaire er juist toe heeft bijgedragen dat de plan- nen om in Amerongen een historische vereniging op te richten sneller vorm kregen. Die plannen waren ontstaan in 1975. Al twee winters
had het Nut, in het kader van de cursusprojecten die de Culturele Raad in de provincie uitzet, o.a. een cur- sus georganiseerd over de historie van Amerongen. Die werd opgeluisterd door dia's van een geboren en getogen inwoner, al jarenlang wethouder, een man die een indrukwekkende verzameling prentbriefkaar- ten en andere afbeeldingen van oud-Amerongen heeft opgebouwd. Bij deze avonden kreeg hij medewerking van een welbekende ambtenaar van de Provinciale Planologische Dienst - in deze bijdragen heb ik me nu eenmaal aangewend geen namen te noemen; in het Jaarboek 1973 wees ik hem aan als iemand die zelfs van vijf verenigingen lid was. In 1975 trok een derge- lijke dia-avond in het Nut veel publiek. Toen opperde de notaris het idee om een oudheidkamer in te rich- ten. Het begin daarvoor lag om zo te zeggen te wach- ten in een timmerwerkplaats, waarvan de baas al in '49 was gestorven, maar die door diens vrouw precies in de oude staat gelaten was. Toen zij in '75 overleed bleken de erfgenamen gelukkig bereid de hele inrich- ting af te staan. Die werd voorlopig in de kelders van het gemeentehuis opgeborgen. Dat qudheidkameridee had wel weerklank gevonden onder de Nutsbezoekers; alleen was 't zo jammer dat |
||||||||||||||||
'- perken
|
||||||||
heb
warel ijzer |
||||||||
krcxiienX-^ u'
|
||||||||
Gedeelte van de Veldnamenkaart van Amerongen, waarop aangegeven de tabaksschuren en de namen der
weilanden en bospercelen (uitgave van de Heemkundige Stichting Amerongen, 1976). 8
|
||||||||
omgeving in Amerongen, waartoe het bestuur even
attent wil zijn op oude voorwerpen als op goed onder- houd van bestaande panden. Als ik na afloop ook nog vraag wat de verzorgers van
de laatstgenoemde activiteiten van hun beroep zijn, blijken ze in het restauratievak te zitten, als uitvoerder respectievelijk metselaar. Om dit „sociale" punt even af te maken: er zitten ook nog een employé van de spoorwegen en een expediteur in het bestuur, het enige vrouwelijke lid komt „van het kasteel", terwijl de notaris penningmeester en een onderwijzer secre- taris geworden is. Dan vraag ik ook maar door naar de reden waarom men de stichtingsvorm koos. Terwille van de continuïteit. Doordat de gemeente volgens de statuten drie van de maximaal elf bestuursleden moet benoemen, wordt voorkomen dat er „inteelt" zou kunnen ontstaan. In het geval van liquidatie is trou- wens ook vastgelegd dat het gemeentebestuur een instelling met een gelijkaardig doel moet aanwijzen waaraan de bezittingen zullen overgaan. Maar dat wenst natuurlijk niemand de jonge heem-
kundige stichting toe, integendeel, dat zij spoedig het op gang komen van haar plannen moge beleven. De snelle groei van het aantal donateurs - nu ik dit op 20 december schrijf, zijn het er al 76, verdeeld in 19 ge- boren Amerongers en 57 van buiten gekomenen - versterkt de kracht van die wens. L. v. T.
1) U kunt in het bezit van deze duidelijke kaart ko-
men voor ƒ7,50, öf voor ƒ5,— als u donateur bent - en dat kunt u worden door u op te geven bij de secretaris, D. Pezarro, Utrechtsestraatweg 37, Amerongen, 03434- 11 96; de donateursbijdra- ge is bepaald op ƒ 10,—. |
||||||||||||
— expositie van de verworven voorwerpen
— informatieverwerving en -verstrekking over de ge-
schiedenis van Amerongen en omgeving — uitgave van publicaties die met dit alles verband
houden — en natuurlijk vorming van financiën om deze doel-
einden te kunnen verwezenlijken. Eén publicatie kunnen de aanwezigen al meteen ver-
werven: een kaart waarop alle veldnamen zijn ingete- kend die twee bestuursleden - meergenoemde verza- melaar en een metselaar - al jaren lang hadden geno- teerd zonder dat ze van eikaars hobby wisten. Hun ge- gevens zijn nu samengebracht, terwijl ter vergelijking een fragment van een 1 7e-eeuwse kaart in het geheel is opgenomen.1) Een dergelijke kaart van oude namen van straten en
huizen is een van de vele plannen die vervolgens aan bod komen. Lezingen horen daar natuurlijk ook bij, en de opbouw van een fototheek, en het vastleggen van de verhalen van oude inwoners op de band. Maar dan worden zaken genoemd waarvan ik ophoor, want die lijken me origineel voor een historische club in deze provincie. Er zal een depot van oude bouwmaterialen aangelegd worden. Eén bestuurslid gaat boerderijen en andere panden opmeten, een ander wil inwoners van advies dienen bij verbouwing, of proberen hen te overreden om door kleine wijzigingen hun huis een historisch verantwoord uiterlijk te geven! Nu gaat me ook dagen, dat met zulk soort activiteiten wel eens de benaming Heemkundige Stichting zou kunnen samenhangen - ook al zoiets dat in deze pro- vincie geen gangbare uitdrukking is. Bij navraag wordt dit bevestigd. Eerst was er wanhopig naar een onaf- gezaagde naam gezocht, maar toen het begrip heem- kunde voorgesteld werd had men er zich wel in kun- nen vinden. Juist omdat men veel meer wil bereiken dan een oudheidkamer: instandhouding van zijn leef- |
||||||||||||
Een rariteit
|
||||||||||||
het provinciaal tijdschrift
|
||||||||||||
duidelijke afwijzing op zak, velen in de rol van verken-
ners. Uit de meeste reacties op het Oud-Utrechtse plan klonk vrees, vrees ten aanzien van onkosten en ledenverlies; twijfel ook, of de leden wel belang zou- den stellen in historische informatie van buiten de ei- gen woonplaats. Eén aanwezige waagde het om die ledenzorg van een stapel zoutkorrels te voorzien: men moest eigenlijk een enquête houden om te zien óf de besturen wel zo goed de mening van hun leden ver- tolkten; de spreekster zelf - secretaresse van de Utrechtse afdeling van de Archeologische Werkge- meenschap Nederland - meende dat de kwestie dan |
||||||||||||
Een beknopt zinnetje in de notulen van de sectie Be-
scherming Kultuurbezit van de Stichtse Culturele Raad luidt: „provinciaal historisch tijdschrift - reakties naar aanleiding van de bijeenkomst in de Fundatie van Renswoude erg negatief; geen basis om op door te gaan". Maar zo begin ik met het slot van mijn verhaal, terwijl
ik nog moet beschrijven hoe die bijeenkomst zelf ver- liep, die zoals ik in het juninummer schreef, op 23 juni 1976 gehouden is. Elf van de 19 uitgenodigde binnen- en rand-Utrechtse verenigingen hadden ver- tegenwoordigers gezonden, een enkeling met een |
||||||||||||
Hema en Hofje Keizerstraat
|
||||||||||||
wel eens heel anders zou kunnen blijken te liggen.
Dit stelde de voorzitter, de directeur van de Culturele Raad, in de gelegenheid een compromis voor te stel- len. Wat vond men van een gezamenlijk proefnum- mer, waarin elke vereniging zou kunnen plaatsen wat zij zou willen? Een enquête onder de leden zou eraan verbonden kunnen worden. Hierop waren de positieve reacties wat groter in aantal, maar de meesten moes- ten eerst ruggespraak houden. Dat intern overleg leverde in de herfst de in de aanhef
al vermelde negatieve reacties op, ook van verenigin- gen die in juni niet hadden kunnen komen. De enige positieve uitzondering was natuurlijk de A.W.N.- afdeling Utrecht. Maar zelfs de vereniging die eerder bij de Raad naar hulp voor publicaties geïnformeerd had, was intussen veel te druk geworden met een eigen blad- al deed zij nu wel enkele positieve sug- gesties. De hete zomer, zal ik maar zeggen, was niet bevorder-
lijk voor de groei van het tere plantje dat ik op 23 juni nog zag ontkiemen. Van de ene beeldspraak in de an- dere tuimelend: ik heb het bijgezet in mijn rariteiten- kabinet. Na een periode van rust - dat heeft deeg toch soms nodig ? - komt er vast een ander plan uit te voor- schijn. L. v. T.
P.S. Hoe staat het eigenlijk met de onderlinge tijd-
schriftenruil? |
||||||||||||
Namens Oud-Utrecht zijn 9 december jongstleden
twee brieven naar de Raad van de Gemeente Utrecht verzonden. Samengevat luidt de inhoud ervan als volgt: De vereniging heeft er bij de Raad met klem op aan-
gedrongen dat een zorgvuldig onderzoek plaats vindt naar de motieven voor de sloping van een aantal pan- den ten behoeve van de uitbreiding van de Hema. De panden lagen binnen zone B van Beschermd Stadsge- zicht. Voor het desbetreffende gebied was nog geen bouwplan goedgekeurd. Deze zeer af te wijzen gang van zaken doet sterk denken aan de tientallen over- eenkomstige gevallen, waardoor in de afgelopen de- cennia zoveel binnenstadskernen kaal geslagen wer- den. Drukkerij Storm aan de Keizerstraat wil uitbreiden,
maar tast daardoor restanten aan van het hofje achter de panden Keizerstraat 5 en 21. In het kader van het bevorderen van het wonen in de binnenstad zou dit hofje beter voor bewoning dan voor bedrijfsvoering geschikt zijn te maken. Bedrijfsuitbreidingen in de na- bijheid van een middeleeuws huis (Lange Jufferstraat 10) is ontoelaatbaar (zie verder Maandblad van Oud- Utrecht 1976, decembernummer blz. 1 16-1 17). |
||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||
„Utrecht bij gaslicht"
|
||||||||||||
Ik zou het boek „Utrecht bij gaslicht" - waarbij de le-
zing bij deze van harte wordt aanbevolen - willen ty- peren als een kaleidoskoop, die talloze trieste en mooie beelden laat zien. Die trieste en mooie beelden worden als het ware over elkaar geschoven, mis- schien wel met de bedoeling om op die manier een aanvaardbaar gemiddelde te bereiken, dat de belang- stellende lezer wel moét bevredigen. Van Hulzen begint zijn boek met de vreugdekreten
van de apotheker Hendrik Keeteli bij het vertrek van de Fransen in 1813 en eindigt met een beschrijving van het 25 jarig bestaan van de Utrechtse afdeling van de S.D.A.P., in 1919 in de grote zaal van „Tivoli" gevierd. |
||||||||||||
De beoordeling van het boek van ons actieve medelid
dr. A. van Hulzen hoort zeker thuis in een blad als het onze. Maar toch.... de publicaties, die tot op heden van zijn hand verschenen zijn ons zó bekend en ook buiten onze kring zó gewaardeerd, dat een „beoorde- ling" er eigenlijk weinig toe doet. Het lijkt er op, dat Van Hulzen vanaf het moment, dat hij leraar-af was, zich pas echt met het vak „geschie- denis" is gaan bezighouden. U moet dat natuurlijk niet verkeerd uitleggen, maar ik ontkom gewoon niet aan de indruk, dat hij al heel lang van plan is geweest om zijn formidabele kennis van de stad dienstbaar te stel- len aan veel ruimere groep van belangstellenden, dan toen hij de aankomende onderwijzeressen en onder- wijzers onder zijn hoede had. 10
|
||||||||||||
Schrijver, uitgever en burgerij: proficiat.
Dr. A. van Hulzen, Utrecht bij gaslicht.
Den Haag, Kruseman's Uitgevers Maatschappij b.v.,
1976.217 blz., m. UI. f 29,50.
De Werkgroep Vechtlandschap, een gecombineerde
werkgroep van Staatsbosbeheer en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bijgestaan door een aantal deskundigen, heeft een omvangrijk rapport gepubli- ceerd over het landschap in de Vechtstreek. Het is een degelijk werkstuk, uitgebreid geïllustreerd en voorzien van vele duidelijke kaarten. Een uitputtende bespreking van dit rapport geven we niet. Het in al zijn facetten te beoordelen, valt buiten het bestek van deze boekenschouw. Wél deze, wel- licht te summiere, aankondiging, leder die zich op welke wijze ook bezig houdt met de |
||||||||||
Natuurlijk was die periode van 1813-1919 niet hele-
maal de tijd van het gaslicht. Wél was het een eeuw van weinig fundamentele veranderingen. In het boek van Van Hulzen vindt men er de bewijzen van: kunt u zich voorstellen, dat in 1923 nog 9000 woningen in Utrecht nog geen brievenbus hadden, dat het paard en de wagen in die tijd het straatbeeld bepaalden, dat de voetganger net een eeuw geleden in bescherming genomen werd door een aarzelende aanzet tot aanleg van trottoirs en dat je twee cent kwijt was wanneer je met een ezel de Willemsbrug wilde passeren. Pas in 1843 kwam de spoorlijn van Amsterdam naar Utrecht tot stand en in 1852 werd in Utrecht de eerste post- zegelvan ons land gedrukt. Maar anderzijds hield de cholera enkele malen huis,
werd er tot 1848 op het schavot nabij de comedie op het Vredenburg gevonnist (pas in 1870 werd de doodstraf afgeschaft), werd de stadswal - met de poorten erbij - gewoon geslecht, werden de kinderen in het Gereformeerd Burgerweeshuis verre van de kermis gehouden en verschenen er almanakken voor de dienstboden om deze fatsoenlijk en onderdanig te houden. Het volksbadhuis aan het Koekoeksplein was voor „de mindere man", aan de Catharijnekade kon- den de gegoede burgers terecht. Prachtig vond ik het verhaal van de man, die in 1912
op het terras van het Haags Koffiehuis op het Vreden- burg is neergestreken en over het verleden mijmert, toen de kermis nog kermis was en er gelegenheid was om een week vrijuit te genieten van anders onbereik- bare vermaken. En dan de tekenen van de vooruitgang: „Toet", ik
schrik op, 't is hier geen plaats voor soezen. „Toet, toet!" Auto's dringen door de menigte, ik let op de nummers M. zoveel, een Geldersche auto, een oogenblik later snort een Amsterdamsche taxi voorbij. Men gaat er mee even een kopje koffie drinken in Zeist, weg afstanden!" In 1928 was het nog erger. De Palmpaardenmarkt op
het Vredenburg mocht dan veel gezellig vertier in de binnenstad brengen: „'t Bekende Hoogenbergsteegje (waar nu een gedeel-
te van het C. en A. gebouw op staat) naast het Haag- sche Koffiehuis is meer dan levensgevaarlijk. Want het is geheel en al domein der viervoeters geworden. Zelfs de Korte Viestraat en de Willemstraat behooren tot de gedeelten, waar uitkijken en op je tellen passen de boodschap is". Het boek van Van Hulzen „Utrecht bij gaslicht" lijkt op
de Winkel van Sinkel, waar a||es te koop was. Op dit boek moet een vervolg kon-, en. Het gaslicht werd elektrisch licht en als ik dit schrijf is er bij de straatver- lichting in Utrecht juist de laatste gloeilamp vervan- gen. En deze gebeurtenissen moeten vastgelegd wor- den voor het te laat is. Eén oprnerking tot slot: het is jammer dat het boek geen regjster heeft. |
||||||||||
Petite Histoire
|
||||||||||
UTRECHT den 3. April 1855 - J. Morgan, te
Jaarsveld, stelt ter bezigtiging bij B. Kobus, op het Vreeburg, te Utrecht een buitengewoon GROOTE OS, schilderachtig fraai, zwaar, fijn en vet. - Nationale eerzucht drijft deze Os zich te vertoonen, te meer daar reeds twee jaren lang een uitheemsche Os de kroon van 't Nederland- sche Vee heeft afgestoken; thans duldt deze Os geen uitheemsche kroon meer! UTRECHT den 16. Februari 1855 - STADGE-
NOOTEN. In de Zwaansteeg alhier woont de weduwe Stuyvenberg met zes kinderen, waarvan de meesten niets verdienen kunnen. De vrouw is door ligchaamsgebreken buiten staat te werken. Zij ontvangt wel de hoogste bedeeling van de Hervormde Diaconie en eenigen onderstand van hare betrekkingen, maar dit alles is ontoe- reikend. De huisbaas heeft nu gedurende dit barre weder het dak afgebroken, deuren en ven- sters weggenomen en de bedstede gesloopt, zo- dat haar toestand ellendig is. Velen hebben mij reeds in staat gesteld haar te helpen; doch er is meer nodig. Die het te huis beter heeft dan zij en de haren, verzoek ik vriendelijk mij voor dat huisgezin eene kleinigheid te doen toekomen. Ik zal er melding van maken in de Utrechtsche Courant. Dr. H. J. Broers |
||||||||||
11
|
||||||||||
Vechtstreek in heden, verleden en toekomst, mag dit
rapport niet aan zijn aandacht laten ontsnappen. De combinatie van cultuurhistorie en natuurwetenschap- pelijke aspecten is op heden een zaak die niet genoeg aandacht kan krijgen; vooral omdat in het verleden deze beide aspecten veelal gescheiden behandeld werden, met alle gevolgen vandien. Daarom van harte ter kennisname aanbevolen. Het Vechtlandschap. Rapport van de Werkgroep
Vechtlandschap. 1976. 160 blz. geul. Niet verkrijg- baar. C.S.
Het Provinciaal Comité utrecht voor het Monumen-
tenjaar 1975 heeft een verslag opgesteld van zijn ac- tiviteiten. Omdat ook de ervaringen met de verschillen- de projecten opgedaan hierin zijn vastgelegd, hoopt het comité dat dit verslag van nut zal kunnen zijn bij het opzetten van dergelijke zaken in de toekomst. Maar dan zou toch bijvoorbeeld eerst beter onder- zocht moeten worden waarom het schoolproject ge- talsmatig wél, en het bejaardenproject niet een suc- ces is geworden. En wat zullen zulke projecten op lan- gere termijn uitwerken? Zal een nu 12-jarig persoon- tje dat dapper schrijft „ik vind ook dat we de monu- menten moeten houden, niet afbreken" er over tien jaar nog zo over denken? Het verbaasde me na de uit- voerige voorgeschiedenis van de restauratie van de kasteelhuisjes te Renswoude niets meer over de vor- deringen van dat herstelproject na 21 januari 1975 te lezen; in het Monumentenjaar is immers het eerste gerestaureerde blokje weer in gebruik genomen? Met genoegen daarentegen zag dit redactielid, hoe een van de bijlagen, een stuk van F. A. Groen over histo- risch boerderijonderzoek, treffende gelijkenis vertoont met de kopij van zijn artikel over dat onderwerp in het Maandblad van april 1975. Het rapport is verspreid onder bij monumenten
geïnteresseerde personen en instanties; de onkosten zijn alleen in de Statenexemplaren opgenomen; het is verder niet verkrijgbaar. Het korte maar glansvolle bestaan van „de N.V.
Kunstaardewerkfabriek St. Lucas te Utrecht" is door W. Schipper nauwkeurig onderzocht en beschreven in het tijdschrift Antiek (jg. 11 (1976/77), nr. 1, 39-51, m. IR.). Misschien realiseert u zich na de lezing van dit artikel dat u eigenlijk wat waardevols in de kast hebt staan! Van 1909 tot 1927 ontstonden aan de Stroo- steeg de vazen met hun als metaal glanzend uiterlijk, die de fabriek haar faam in binnen- en buitenland be- zorgden. Verplaatsing naar Maarssen bracht onvol- doende soelaas uit de inzinking die de exportverlam- ming van de Eerste Wereldoorlog aan de fabriek be- zorgd had: na een vijftal jaren werd de produktie ge- heel gestaakt. |
||||||||||||||
Huishoudelijk Reglement
aangenomen |
||||||||||||||
Op 1 7 november j.l. werd ook het nieuwe Huishoude-
lijk Reglement van onze vereniging, zij het met enkele wijzigingen van het concept, door de ledenvergade- ring vastgesteld. Binnenkort zal het in het Maandblad integraal worden afgedrukt. Aan allen, die tijdens de vergadering hun bijdragen aan de discussie leverden zegt het bestuur hartelijk dank! Namens het bestuur,
A. H. R. Hoogezand, voorzitter
|
||||||||||||||
MAANDBLAD
|
||||||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||||||
50e jaargang - nummer 1 - oktober 1976
|
||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
23 62. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030)31 55 41. Penningmeester:
W. Uittenbogaard. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel.
(03407) 19 86. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 18 14. C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26. Redactieadres:
Alex. Numankade 1 99, Utrecht.
|
||||||||||||||
L. v. T.
|
||||||||||||||
Kasteel Amerongen voor de veilinghamer gered
|
||||||||||
Met een overzicht van de geschiedenis
|
||||||||||
Foto: Rijksdienst voor de Monumentenzorg
|
||||||||||
In het julinummer van 1976 van Oud-Utrecht werd de
indringende vraag gesteld „Wat is de toekomst voor Kasteel Amerongen en wat doet de Stichting Utrecht- se Kastelen"? Welnu, de combinatie Kasteel Amerongen en Stich-
ting Utrechtse Kastelen zal nog vaak gehoord worden, want op 3 januari j.l. werd de Stichting Utrechtse Kas- telen eigenaresse van het kasteel. Hiermee is dus ook de vraag beantwoord wat de S.U.K. heeft gedaan: ko- pen om daarmee te voorkomen, dat kasteel, landgoed en inboedel via de veilingmeester geheel versnipperd zou worden verkocht aan de hoogst biedenden. Wat was het geval? De erven van Godard Johan George Carel graaf van Aldenburg Bentinck en zijn echtgenote Augustine Wilhelmine Louise Adrienne gravin van Bylandt, waren het niet geheel eens over de wijze, waarop het historische goed zou moeten |
||||||||||
worden beheerd. De gedachten gingen in eerste in-
stantie uit naar verkoop aan het rijk, waardoor het unieke bezit als geheel voor Nederland behouden zou blijven. Met het rijk werd jaren onderhandeld, zelfs werd ten lange leste de prijs bepaald. Een prijs die in feite niet de werkelijke waarde van het goed verte- genwoordigde, maar waarin tot uitdrukking kwam de wens van de familie om - zoals dit sinds 1678 was geschied - het huis in zijn oorspronkelijke staat geheel te bewaren. Voor het rijk bleef het echter een vraag of de aankoop verantwoord was. De ministervan C.R.M., mr. H. van Doorn vond - ondanks de druk van buitenaf - niet de vrijheid tot zaken te komen. Dit was voor de erfgenamen aanleiding wegen te zoeken om het bezit op andere wijze te gelde te maken, daar handhaving van de huidige situatie niet kon voortduren. De verkoop door één der grote veilinghuizen dreigde. |
||||||||||
13
|
||||||||||
In de pers verschenen alarmerende berichten.
Voor de in 1969 opgerichte Stichting Utrechtse Kas- telen was dit het sein om in te springen. Met name de voorzitter van deze Stichting, drs. J. W. Janssen, pak- te deze zaak grondig en vastberaden aan. Amerongen mocht niet uiteenvallen. Daarmee zou grote schade worden toegebracht aan niet alleen een stuk Utrechtse historie, maar ook Nederlandse en zelfs Europese en wereldgeschiedenis. Burgemeester H. J. L. Vonhoff van Utrecht vergeleek het dreigende verlies van Amerongen met het verdwijnen van het missaal uit de Kathedraal van Den Bosch, een gebeur- tenis die voor jhr. mr. V. E. L. de Stuers aanleiding was voor zijn artikel „Holland op zijn smalst" in een num- mer van „De Gids" van 1873, dat op zijn beurt weer aanleiding was voor de inmiddels gegroeide aandacht voor het monument. Op zeer diplomatieke en zakelijke wijze slaagde het
daartoe opgerichte actiecomité - waarin onder voor- zitterschap van de heer prof. dr. F. H. M. Grapperhaus o.a. zitting hadden prof. dr. J. van Gelder, de voorzitter van de Stichting Utrechtse Kastelen de heer drs. J. W. Janssen, burgemeester H. J. L. Vonhoff van Utrecht en burgemeester jhr. mr. O. R. van den Bosch van Amerongen - erin het getij gunstig te keren. Het gelukte het actiecomité namelijk ten behoeve van de S.U.K. een renteloze lening te verkrijgen. Met deze toezegging wist men van de minister van C.R.M, de toezegging te verkrijgen, dat het rijk met ruim twee miljoen over de brug zou komen. Overleg, geduld en loyale medewerking van de eigenaren leidden ertoe, dat in december 1976 overeenstemming werd be- reikt ! Op 3 januari j.l. vond de officiële overdracht plaats ten
overstaan van notaris J. E. Stolk te Amerongen. Amerongen is hiermee dus behouden. Het woord is nu aan de S.U.K. om de renteloze leningen binnen 5 jaren terug te betalen. Daartoe zullen vele acties ge- voerd moeten worden. Veel werk zal daarbij moeten worden verricht. Hulp en financiële bijstand van niet alleen Amerongers, niet alleen Utrechters, maar van alle inwoners van Nederland is daarbij noodzakelijk. Maar terug in de historie van het Huis Amerongen - dat in 1673 door de Fraj]s.e_n werd verwoest en toen - ook met hulp - weer werd opgebouwd tot wat het nu is. Eerder werd Amerongen verwoest in 1420 door Jan van Abcoude, in 1427 door de Geldersen en in 1585 door de Spanjaarden. Uit het boek „Het Kasteel Amerongen en zijn bewo-
ners" door mej. A. W. J. Mulder (n.v. Leitner-Nypels Maastricht 1949) ontleen ik de volgende gegevens. In 1232 komt Amerongen voor als „Emmeringen" en Hemur-Enge. In 1286 blijken de gebroeders Hendrik en Diederic Borre een huis te Amerongen te bouwen. Dit Huis werd leenroerig aan Holland in tegenstelling tot de onmiddellijke omgeving. Diverse geschillen leidden er echter toe, dat Amerongen toch een door en door Utrechts bezit (ridderhofstad in 1597) is ge- worden, waarvan de bewoners in het gewest Utrecht een belangrijke rol hebben gespeeld. 14
|
Het geslacht Borre van Amerongen heeft tot in het
begin van de 15e eeuw huis en heerlijkheid bezeten. In 1470 wordt Amerongen verkocht aan Willem van Swieten en in 1480 wordt het Huis verkocht aan Gijs- bert van Hemert. Diens kleinzoon verkoopt Ame- rongen in 1557 aan Goert van Reede (1516-1585), ridder, heer van Saesfeldt, die in 1544 was gehuwd met Geertruid van Nijenrode, erfdochter van Zuyle- stein (1525-1605). Met deze echtelieden doet het geslacht van Reede zijn intrede op Amerongen. Drie eeuwen lang blijven zowel Huis als Heerlijkheid vast in handen van de leden van dit geslacht. Het kasteel was toentertijd een versterkt gebouw, gelegen binnen een slotgracht, door een ophaalbrug volkomen te iso- leren. Oorspronkelijk had het kasteel twee torens, waarvan de ene tevens tot toegangspoort diende. Aan weerszijden van die ingang bevonden zich de vleugels van het woonhuis, gelegen om een binnenplaats. De andere toren bevond zich aan de achterzijde. Amerongen was een Hoge Heerlijkheid en de bewo- ners van het Huis oefenden de hoge jurisdictie uit. Het geslacht Van Reede is afkomstig uit het Munster- se (Bocholt). Goert van Reede wordt in 1 543 vermeld als compa-
rant op de Landdagen van Zwolle en Deventer en in 1544 als Drost van Lage en Diepenheim. Na de aankoop van Amerongen in 1557 wordt hij in hetzelfde jaar opgenomem in de Ridderschap van Utrecht. Van 1 555 tot 1564 was hij hoofdschout van de stad Utrecht en Raad-ordinaris in den Hove van Utrecht. Goert van Reede ging over tot de hervorming. Niet al-
leen zijn gezin, maar ook alle omwonenden en de pas- toor, die de eerste dominee van Amerongen werd. In 1585 gaat Amerongen over op zoon Frederik (1550-1611), die ten eerste huwde (1591) Cornelia van Oostrum (+ 1600) en ten tweede (1610) Catha- rina van Merveldt (t 1625),die opzijn beurt in 1611 Amerongen nalaat aan Godard van Reede, heer van Amerongen, Ginkel en Eist (1593-1641), die in 1612 huwde met Anna van den Boetselaer (1584-1650). Hij werd in 1618 door de Staten-Generaal benoemd tot Raad der admiraliteit van Rotterdam en in 1621 van Middelburg en in 1639 volgde zijn aanstelling tot gecommitteerde in de vergadering van de Staten- Generaal namens het gewest Utrecht. Op 20-jarige leeftijd erft in 1641 Godard Adriaan Ba- ron van Reede (1621-1691) het kasteel Amerongen. Vijftig jaar lang was hij heer van Amerongen en in die tijd heeft Amerongen de grootste verandering in uiter- lijk ondergaan: van middeleeuws huis tot een statig 17e eeuws bouwwerk, geheel onder zijn leiding en die van zijn echtgenote Margaretha Turnor (1613- 1700) opgetrokken, een kasteel, dat weldra grote ver- maardheid verwierf in binnen- en buitenland, èn om het bijzonder fraaie bouwwerk, dat was ontstaan èn om de roem van de bewoner, die op velerlei gebied uitnemende diensten aan de Staten en aan de Prins van Oranje had bewezen. |
|||||
Godard Adriaan huwde in 1643 met Margaretha Tur-
nor, de dochter van een Engels kapitein, die in Neder- landse dienst gesneuveld was en van Salomé van Meetkercken. Zij hadden één zoon, Godard, geboren in 1644, die de titel Heer van Ginkel voerde. Vanaf het begin van het huwelijk van Godard Adriaan en Margaretha was het Margaretha er steeds om te doen Amerongen tot een sieraad en tevens tot een model te maken van een Stichts kasteel. |
|||||||||
Hoogheit" geheel op de hoogte hield van de stand
van zaken. In hetzelfde jaar werd de enige zoon van Godard, de
Heer van Ginkel, kolonel van een regiment ruiters, dat onmiddellijk onder de Prins diende. Over deze enige zoon kan men heel wat bijzonderhe- den lezen in de correspondentie van Margaretha Tur- nor aan haar echtgenoot van 1667 tot 1691, het sterfjaar van Godard Adriaan. Deze correspondentie is bewaard gebleven in enige portefeuilles, die zich in het huisarchief van Amerongen bevinden. In februari 1673 verschijnt de officier La Fosse met 12 ruiters namens de Hertog van Luxemburg op het kasteel. Zij hadden bevel het gehele huis uit te bran- den. De Fransen lieten het huis ontruimen, droegen bossen hout en stro aan en brandden zo het hele huis uit. Ook de stallen en andere gebouwen werden ver- nietigd. Het gehele gebouwencomplex brandde uit, behalve de zuidwestelijke toren. Margaretha Turnor neemt onmiddellijk maatregelen om te redden wat te redden valt. De schade wordt ze- ker op honderdduizend gulden geraamd. Hoewel directe opbouw niet mogelijk was, werd toch al op 23 maart 1673 geschreven aan de bouwmees- ter van de Keurvorst, Matthijs Schmitts te Berlijn om met hem te overleggen of hij uit Berlijn voor hout kon zorgen. Deze Schmitts was Michael Matthias Schmidts in 1626 in Breda geboren en in Berlijn in 1692 overleden. Het zal deze architect geweest moeten zijn die de
plannen voor het nieuwe huis heeft opgezet. Overigens blijkt dit nergens uit en in 1674 wordt de herbouw geheel in eigen beheer en onder leiding van Margaretha uitgevoerd: in de toen in de mode zijnde stijl, strak en fors, zonder veel uiterlijke ornamenten, doch juist door die uiterlijke eenvoud, vorstelijk en statig. Het Huis is gereed in 1680, latere restauraties en moderniseringen (o.a. door Cuypers) handhaafden het 17e eeuwse karakter. Ook wat betreft de meubile- ring. Alles is gebleven zoals het toen was. De gehele geschiedenis van deze herbouw is in de ar- chieven van Amerongen terug te vinden. Godard Adriaan overlijdt op 9 oktober 1691 te Ko- penhagen, waarop het Huis overgaat op Godard Ba- ron van Reede, (1644-1703), Vrijheer van Ameron- gen, Heer van Ginkel, Lievendael en Eist, 1 e graaf van Athlone, baron van Aghrim, die in 1666 huwde met Ursula Philipotte van Raesfeld (1643-1721), erfdoch- tervan Middachten. Dit echtpaar werd gezegend met 14 kinderen, waar-
van er 12 in leven bleven. De Heer van Ginkel boekte de nodige overwinningen
in Ierland, hetgeen Jacobus II en zijn aanhangers be- lette vaste voet in Ierland te behouden of te krijgen, terwijl de macht van Koning-Stadhouder Willem III in Ierland voorgoed gevestigd was. Als beloning ontving hij de titel van Graaf van Athlone en werd Generaal der Cavallerie der Verenigde Nederlanden. Een andere Nederlander, die zich in die tijd onderscheidde was |
|||||||||
Plafond van de voorhal met de wapens Van Reede-
Turnor en Heerlijkheid Amerongen Godard Adriaan aanvaardde steeds belangrijker amb-
ten en was zelf meer afwezig dan aanwezig op Ame- rongen, maar Margaretha beheerde het geheel in zijn geest en elk detail werd aan zijn oordeel onderwor- pen. Door zijn uithuizigheid werd veel met elkaar ge- correspondeerd. Deze correspondentie - die na 1673 de gehele herbouw van het Huis behelst - is nagenoeg geheel op het Huis bewaard gebleven. Een unieke ver- zameling! Als Nederlands ambassadeur werden hem vele op-
drachten naar het buitenland verstrekt. Joost van den Vondel wijdt het volgende gedicht aan hem naar aanleiding van een door Jurriaan Ovens in 1660 geschilderd portret, dat samen met een portret van Margaretha nog op Amerongen aanwezig is: „De schilder mengelde, om Heer Godart af te malen, oprechte rustigheid en ridderlijcken zwier. In d'oogen, daer men deer van Utrecht uit ziet stralen, Madrid zal juichen op den glans van Amerongen. En 't bisschoppelijke Sticht, wanneer de Staetsgezant, onthaelt op het groot paleis, door eene staet van ton- gen. Het bontgenootschap sterckt van 't Vrije Nederlant."
In 1672 verliet de Heer van Amerongen weer het land om te trachten hulp te krijgen van de verschillende Duitse vorsten, want de Republiek werd van vele zij- den bedreigd. Het rampjaar 1672 toonde al spoedig, dat het gevaar niet denkbeeldig was, toen de Engel- sen en Fransen tesamen met Munster en Keulen de Republiek aanvielen. Prins Willem III werd aanvoer- der, stadhouder van 5 provinciën en kapitein-generaal en admiraal. Godard vernam deze verheffing als gezant in Berlijn,
hetgeen hem verheugde, omdat hij sinds 1670 „Sijn |
|||||||||
15
|
|||||||||
Op Amerongen heeft de Keizer de acte van afstand
van al zijn waardigheden getekend. Dit gebeurde in één der bovenkamers van het Kasteel. Tafel en inktko- ker die bij deze gebeurtenis werden gebruikt zijn nog op Amerongen te zien. Van de nakomelingen van laatstgenoemde Graaf Ben-
tinck heeft de Stichting Utrechtse Kastelen op 3 janu- ari 1977 het Kasteel Amerongen gekocht met de op- dracht d^t unieke goed op verantwoorde wijze voor het nageslacht te bewaren. Het is aan allen die de waarde van dit kasteel weten
te schatten om de S.U.K. daartoe in staat te stellen. Zoals reeds gesteld moet binnen 5 jaar een bedrag van ruim 2 miljoen gulden aan renteloze leningen worden terugbetaald. Door het voeren van acties zal dit bedrag op tafel moeten komen. Het kasteel is ieders steun waard. Bijdragen worden gaarne verwacht op gironummer 2032139 van de Stichting Utrechtse Kastelen te Utrecht. J. F. K. Kits Nieuwenkamp Bestuurslid Stichting Utrechtse Kastelen Foto's:
L J. P. de Waal te Schelluinen
Bronnen:
Het Kasteel Amerongen en zijn bewoners door A. W.
J. Mulder (1949)
Afbraak of restauratie door dr. C. A. van Swigchem
(1966)
Kastelenboek provincie Utrecht door ir. J. D. M. Bar-
det(1966)
Middeleeuwse Kastelen in Nederland door P. E. van
Fteijen(1976)
|
||||||||||
Toegang tot de grote zaal.
Hans Willem Bentinck (1649-1709) ook een vriend
van Willen III, die de titel kreeg van Graaf van Port- land, wiens nazaat Godard John Charles George Graaf van Aldenburg Bentinck (1857-1940) in 1879 het Huis Amerongen erft. Laatstgenoemde twee generaties Van Reede hebben
het meeste aan Amerongen bijgedragen. Na het overlijden van de Heer van Ginkel in 1703 gaat Amerongen over op zijn zoon Frederik Christiaan (1668-1719), 2e Graaf van Athlone, die in 1715 huwde met Henriëtte van Nassau Zuylenstein (1688- 1757). In 1719 ging Amerongen over op hun zoon Godard Adriaan (1716-1736), 3e Graaf van Athlone en na diens overlijden op zijn broer Frederik Willem (1717-1747), 4e Graaf van Athlone, die huwde Loui- se Isabella Hermelijne van Wassenaar Duivenvoorde (1719-1756). Hun zoon Frederik Christiaan Reinhard (1743-1808), sinds 1 790 Rijksgraaf van Reede, werd de 5e Graaf van Athlone en opvolgende Heer van Amerongen en Heer van Middachten. Hij huwde in 1765 Anna Alisabeth Christina van Tuyll van Seroos- kerken (1745-1819). Hun kleindochter Elisabeth Mary is vanaf 1852 Vrou-
we van Amerongen. Zij huwde in 1842 Frederic Wil- liam Child Villiers (1815-1871) en transporteert op 31 juli 1879 Amerongen, Ginkel, Eist, Lievendael en Eek en Wiel aan haar neef Godard John George Carel Graaf van Aldenburg Bentinck (1857-1940) en zij le- gateert hem in 1897 Zuylestein, Leersum en Waije- stein, als nakomeling van de 5e graaf van Athlone. Hij werd geboren op Middachten en werd op 22-jarige leeftijd Heer van Amerongen en zou dat meer dan 60 jaar blijven. Graaf Bentinck vestigde zich in 1879 onmiddellijk op
Amerongen en stelde orde op zaken. In 1884 huwde hij met Augustine Wilhelmine Louise Adrienne Gravin van Bylandt (1861-1916). In 1918 vroeg de Nederlandse regering aan Graaf
Bentinck of de gevluchte Duitse keizer met zijn gevolg voorlopig op Amerongen mocht verkeren. Hij stemde toe en dat betekende, dat de Keizer met 49 personen zijn intrek nam op het kasteel. Er was gastvrijheid ge- vraagd voor 6 dagen, het verblijf duurde echter 1'/2 jaar. 16
|
||||||||||
Excursie-programma
Voorjaarslezing drs. A. Hubrechts over de
Romeinse grensversterkingen in Neder- land. datum: 3 maart 1977, plaats en uur:
Kunsthistorisch Instituut, Drift 25 om 20.00 uur. In april (2 en 16) bezichtiging van de
Hamtoren te Vleuten. In mei/juni onze jaarlijkse dag-excursie naar het land van Heusden en Altena en voorts een gezamenlijke excursie met de Utrechtse Klokkenspelvereniging. We ho- pen ook dit jaar de fietstocht naar het stoomgemaal bij Nijkerk te kunnen onder- nemen (voldoende regenwater is wel een voorwaarde). Voor augustus staat weer een Dom-beklimming op het programma samenvallend met een carillonbespeling. Voor het najaar denken we aan een be- zoek aan oude tegelbakkerij. N.B. Zie ook nog de in dit maandblad gevoegde bijlage. |
||||||||||
RECTIFICATIE
Bij het ter perse gaan van het Jaar-
boek Oud-Utrecht 1976 is de re- constructieschets op blz. 24-25, behorende bij het artikel „Nieuwe gegevens over Gerard van Hont- horsts beschilderd plafond uit 1622" van J. A. L. de Meyere, fou- tief afgedrukt. De gecorrigeerde reconstructie
treft u hierbij aan. |
|||||
17
|
|||||
JAN VAN SCOREL IN UTRECHT
|
|||||||||||
Altaarstukken en schilderijen omstreeks 1 540
Documenten
Technisch Onderzoek Tentoonstelling in het Centraal Museum
van 5 maart - 1 mei '77 |
|||||||||||
Een „uomo universele"
Jan van Scorel is een van de belangrijkste kunste-
naars, die in het Utrechtse verleden een rol hebben gespeeld. Hij was in zijn eigen tijd (1495 - 1 562) al zo beroemd dat de 16de eeuwse Italiaanse schrijver van kunstenaarsbiografieën Vasari hem in zijn boek op- nam; ook in „Het Schilderboeck" van Carel van Man- |
|||||||||||
aard, die met schilderen soms weinig te maken had-
den: hij organiseerde feestelijke intochten voor Karel V (1 549) en ontwierp er decoraties voor, hij had be- langstelling voor archeologie, hij restaureerde het Lam Gods van Van Eyck (in Gent), hij musiceerde en dichtte maar ondernam ook waterbouwkundige pro- jecten. Door zijn contacten met allerlei geleerden en deelname aan diplomatieke missies voor het Utrecht- se kapittel was hij meer een man van de wereld dan de gemiddelde kunstenaar-handwerksman uit zijn tijd. Een „uomo universale" (universele mens) was Jan van Scorel en de bijnaam „Leonardo van het Noorden" zou hem uitstekend gepast hebben. Na een succesvol leven, dat absoluut niet beantwoordt aan het tegenwoordig nog overheersende beeld van het „miskende" genie, dat door velen nog aan het kunste- naarschap gekoppeld wordt, stierf Jan van Scorel in 1562. Zó belangrijk werd hij toen al geacht, dat hij een eigen grafmonument in de Utrechtse Mariakerk kreeg, een eer die slechts de grootsten als Dürer, Titi- aan en Michelangelo elders te beurt viel. Problemen rond de atelierproductie
Hoewel er heel wat bekend is over Scorels levens-
wandel, zijn er toch altijd nog problemen blijven be- staan, die om opheldering vragen. Het was in Scorels tijd niet ongewoon dat een kunstenaar veel werken in zijn atelier met leerlingen samen maakte of voor het grootste deel door hen liet uitvoeren. Bij atelierpro- ducten, veelal altaarstukken, is het dan ook heel moeilijk vast te stellen of men te maken heeft met de hand van de meester of de leerlingen. Van Scorels leerlingen en medewerkers weet men weinig af, maar het moeten er meerdere geweest zijn. In elk geval had hij omstreeks 1540, toen hij een aantal grote op- drachten kreeg, een atelier in Utrecht. Vroeger heb- ben kunsthistorici en kenners deze problemen meest- al opgelost door het vergelijken van de stijl van ver- schillende schilders uit dezelfde tijd, van de werken onderling van één schilder of uit een schildersatelier en van de onderdelen binnen één schilderstuk. Op grond van de conclusies die uit dergelijke „stilisti- sche" vergelijkingen getrokken werden schreef men de stukken toe aan kunstenaars van wie men de na- men kende, of men verzon „noodnamen" als „Mees- ter van ...". Zo kwam men wel verder, maar niet ver genoeg. |
|||||||||||
Portret van Jan van Scorel door Anthonie Mor; Socie-
ty of Antiquaries, Londen der (1604) is een uitvoerige levensbeschrijving van
Scorel te vinden. Hieruit en uit overgebleven docu- menten is vrij veel over deze veelzijdige schilder be- kend. Zo weet men bijvoorbeeld dat hij in 1519 op weg was naar Italië, waar hij tot 1524 bleef. Hij werd in Rome conservator van de pauselijke verzamelingen, als opvolger van Rafaël. Hier maakte hij zich bepaalde Italiaanse schilderstechnieken eigen, waardoor hij zich van zijn Nederlandse collega's zou gaan onder- scheiden. In 1524 kwam hij naar Utrecht, waar hij ka- nunnik van de Mariakerk werd. Jan van Scorel was niet alleen schilder. Hij was een
typerend voorbeeld van een kunstenaar uit de Renais- sance, de periode waarin kunst en wetenschap hand in hand gingen. Hij ontplooide activiteiten van diverse 18
|
|||||||||||
In 1955 werd in het Centraal Museum een tentoon-
stelling van werken van Jan van Scorel en enkele tijd- genoten gehouden, die volgens de hierboven beschre- ven „stilistische benaderingen" was samen gesteld. Naar aanleiding daarvan kwam nieuw en ook natuur- wetenschappelijk onderzoek naar Scorels werk op gang. Vooral het onderzoek met moderne technische middelen naar de materiële opbouw van schilderijen bleek verrassende gegevens op te leveren. Altaarstukken
Altaarstukken, bestaande uit meerdere panelen (lui-
ken) nemen binnen het werk van veel Noordneder- landse schilders uit de 15de en 16de eeuw een be- langrijke plaats in. Het zijn vaak zeer grote, soms inge- wikkeld samengestelde altaren, die in opdracht van kerkbesturen gemaakt werden. Er zijn minstens 15 al- taarstukken met name bekend, waarvan mag worden aangenomen dat ze door Scorel zelf of in zijn atelier gemaakt zijn. Een aantal ervan is verloren gegaan en alleen uit beschrijvingen bekend zoals bijvoorbeeld het altaarstuk voor de Mariakerk in Utrecht en de Nieuwe Kerk in Delft. Het zeer grote altaarstuk dat Scorel omstreeks 1540 voor de abdij van Marchien- nes (Noord Frankrijk) maakte, door Carel van Mander beschreven als een van zijn belangrijkste werken, was ook als verdwenen beschouwd, maar werd op won- derlijke wijze teruggevonden door J. Guillouet, con- servator van het Museum in Douai (Noord Frankrijk): in de vijftiger jaren ging hij per fiets in de omgeving van Douai op zoek naar kunstwerken die tijdens de Franse Revolutie verspreid geraakt waren en trof daarbij eerst twee zijpanelen van Scorels altaarstuk aan, die in een kerkje als vensterluik dienden en bij zijn tweede bezoek tot kastplanken verzaagd bleken te zijn; korte tijd later vond hij twee panelen in een an- der kerkje en in 1973 ontdekte deze ondernemende conservator het belangrijkste deel van het altaar weer in een ander kerkje, zodat het grote veelluik nu op één paneel na compleet is. Dit Stefanus- en Jacobus- altaar uit het Museum van Douai vormt een hoogte- punt op de tentoonstelling in Utrecht. De tentoonstelling - een drieluik
De tentoonstelling „Jan van Scorel in Utrecht" ver-
schilt in opzet volkomen van de tentoonstelling in 1955. Ze heeft tot doel inzicht te geven in a. de veelzijdigheid van Jan van Scorel,
b. de problematiek rond zijn atelierproductie/altaar-
stukken omstreeks 1540 en c. de nieuwe methoden van technisch wetenschap-
pelijk onderzoek. Een „drieluik" dus, dat beschouwd kan worden als
een „stand van zaken in het onderzoek naar het leven
en werk van Jan van Scorel".
De tentoonstelling laat dit als volgt zien:
a. Documenten, schilderijen, prenten en tekeningen
|
|||||||
Luik van het altaar van Marchiennes; Musée de la
Chartreuse, Douai |
|||||||
19
|
|||||||
geven een beeld van Scorel als „uomo universale".
b. Er is een aantal belangrijke altaarstukken van Sco-
rel bijeengebracht, waardoor de unieke gelegen- heid geschapen is tot directe onderlinge vergelij- king; de aanwezigheid van het verloren gewaande Stefanus- en Jacobus-altaar is hierbij van groot belang. c. Aan de hand van fotomontages, beschrijvingen en
een dia-klankbeeld worden nieuwe technische me- thoden van onderzoek, zoals de infrarood- reflectografie gedemonstreerd. Deze methode maakt het mogelijk om de óndertekening onder de verflaag te bestuderen, waardoor een nieuw in- zicht verkregen wordt in de werkwijze van de kun- stenaar. Op grond van datgene wat de infrarood- reflectografie aan het licht brengt kan men weer toeschrijvingen doen aan de meester zelf of aan bepaalde leerlingen. De infrarood-reflectografie is ontwikkeld door J. R. J. van Asperen de Boer; met behulp van zijn methode kwam de Amerikaanse kunsthistorica Molly Faries tot nieuwe resultaten in het onderzoek naar Scorels atelierproductie. |
||||||||||||||
'
|
||||||||||||||
Middenpaneel van het altaar uit Douai: de Steniging
van Stefanus De uitvoerige catalogus met bijdragen van o.a.
dr. J. R. J. van Asperen de Boer, dr. Molly Faries, prof. dr. J. G. van Gelder, drs. J. A. L de Meijere en dr. D. P. Snoep zal de tentoonstelling verder toelichten. Hij kost/ 15,-. De globale opzet van de Scorel-expositie is eveneens
verkrijgbaar. Deze wordt toegelicht in een „ringband- vel", dat de abonnees van het ringbandsysteem van het museum zal worden toegezonden. |
||||||||||||||
Reflectogram dat de ondertekening laat zien van de
kop van de figuur links onder |
||||||||||||||
zich, in de mistige, regenachtige of koude en gladde
dagen van december, met een zware tas aan de arm van het ene naar het andere adres begaven, soms voor een tweede of derde keer, wanneer er niemand thuis was en de brievenbus te klein(! ! !), net zolang tot ook het allerlaatste moeilijk bestelbare boek was afgeleverd, heel hartelijk danken voor hun moeite. Be- halve de financiële meevaller, waarvoor we beslist een betere bestemming kunnen vinden, doet het daadwerkelijk meeleven van zoveel leden ons bijzon- der goed! Heel hartelijk dank dus. En ... we hopen in het najaar weer een beroep op u te mogen doen. Het Bestuur
|
||||||||||||||
Dank aan bezorgers Jaarboeken
|
||||||||||||||
In december jl. heeft het overgrote deel van onze le-
den het Jaarboek thuisbezorgd gekregen door een in de buurt wonend medelid, dat zich heeft gevoegd bij het team van vrijwillige jaarboekbezorgers. Op de op- roep in de herfst hebben zich 14 nieuwe mensen op- gegeven, zodat nu 43 leden (waaronder natuurlijk alle bestuursleden) samen 1339 jaarboeken hebben rond- gebracht, wat een besparing opleverde van ruim ƒ 3000,— op de portokosten! Letterlijk dus zéér de moeite waard! Langs deze weg willen wij dan ook graag allen die 20
|
||||||||||||||
Toren en kerk van Sint Jacob
|
||||||||||||
noordsijde van 't groot orgel, in een grafsteede, die de
heeren kerckmeesters omtrent 64 jaaren daarna aan zijn zoonszoon, ter erkentenisse van zijn grootvaders diensten, gunstelijk vereerden." De verhuizing naar de tegenwoordige plaats schijnt geschied te zijn tussen 1820 en 1835. De bekende lage torenspits - die u op 18e eeuwse
plaatjes wel aantreft - dateert van vlak na de woeste orkaan van 1 augustus 1674. Wat er toen precies ge- beurde werd exact getekend én opgetekend. U be- hoeft er de catalogus van de tentoonstelling „De Dom in puin " - die in 1974 in het Centraal Museum gehou- den werd - maar op na te slaan. De toren met zijn 37 klokken tellende beiaard - me- rendeels van de gebroeders Pierre en Francois Hemo- ny - viel toen gedeeltelijk op de kerk en gedeeltelijk op straat. Die beiaard was in een afzonderlijk torentje te- gen de oostzijde van de spits opgesteld. In april 1757 waren de uurwijzers van de Jacobikerk blijkbaar in een zo slechte staat, dat de vroedschap aan het adres van de kerkmeesters het verzoek doet om de kosten verbonden aan een grondige reparatie - „met kopere plaaten en verguld" - bekend te maken. De tijd was nauwelijks meer af te lezen. Enkele maanden later - op 8 augustus 1757 - komt vast te staan, dat een be- drag van ƒ 1.400,— nodig zal zijn om de wijzers en wijzerborden te herstellen, te verven en te vergulden. Kennelijk hadden de edelachtbare heren daar niet op gerekend. Zij hielden echter de eer aan zich en gingen accoord met de uitvoering van de werkzaamheden, onder voorwaarde dat daarmee niet eerder begonnen zou worden dan „in het aanstaande voorjaar". En het duurde tot 12 juni 1758 voor de uiteindelijke machti- ging aan de kerkmeesters werd verleend. De windvaan boven op de toren toont een schelp, het teken dat herinnert aan de bedevaarten die naar de Spaanse plaats Santiago di Compostella werden ge- houden. De bedevaartgangers namen de schelp, die ze daar aan het strand vonden mee naar huis om te bewijzen, dat zij de zware tocht hadden volbracht. Volgens de legende was Jacobus naar Spanje gereisd om daar het evangelie te verkondigen, echter zonder veel succes. Aan de oevers van de Ebro verscheen hem de heilige Maria, die hem inspireerde tot het bouwen van een kerk rondom de pilaar, die zij in han- den had. De zeer interessante bijzonderheden staan vermeld in
het prachtige boek, dat in 1974 in de Fibula-reeks werd uitgegeven ')• De schelp is ook nu nog in de kerk terug te vinden. Het teken staat op enkele banken en ook in het middelse koorhek onder de engelfiguurtjes. Dit laatste leidt als vanzelf naar de bediening van het doophekje. Daarover staat iets te lezen in de resolu- ties van de kerkmeesters van Sint Jacob en wel op 4 februari 1696 2). Dan wordt de bediening toegewezen aan de koster en voorzanger Cornelis van Essen - „volle preuve hebbende" - en wiens bekwaamheid |
||||||||||||
De toren van de parochiekerk van Sint Jacob valt ei-
genlijk het meeste op bij het bekijken van de maandblad-omslag van dit jaar. Er is in het verleden al heel wat over kerk en toren geschreven. Ik volsta maar met het standaardwerk van jhr. mr. Th. H. F. van Riemsdijk te noemen dat in 1882 bij de bekende Leid- se uitgever E. J. Brill van de persen rolde. |
||||||||||||
■Hl
|
||||||||||||
Exterieur van de Jacobikerk gezien vanuit het zuid-
oosten. Men houdt het erop, dat de oudste vermelding van de
Sint Jacob dateert uit 1173. Het verhaal deed toen de ronde, dat „het lichaam des Heeren" uit de kerk ge- stolen was. Abt Hildebrand van de Sint Paulus-abdij meende in het feit, dat direct na het bekend worden van de diefstal de Rijn buiten zijn oevers trad, de straf van God te moeten zien. Hij riep de burgerij op om boete te doen. En gelukkig had hij succes, want na de boete-processie duurde het nog slechts 3 dagen tot het water ging zakken en het gevaar geweken was. U weet misschien, dat de Jacobikerk een kluizenares
heeft gekend. Het was Alyt Ponciaens, die zich tegen het einde van de 15e eeuw in een kleine cel, ge- bouwd in de zuidwand van de kerk, liet insluiten. Van- uit haar cel - niet groter dan 1 bij 2 meter - had zij via een binnenvenster uitzicht op het koor in de kerk, waar de priester zijn sacrale handelingen verrichtte. Een ander persoon, die de aandacht verdient is de be-
kende Hubert Duifhuis, wiens grafsteen onder het or- gel nóg te zien is. Hij werd na zijn overlijden in 1 581 bijgezet „in 't middelpant van de Jacobiekerk aan de |
||||||||||||
21
|
||||||||||||
dergebracht. De oorspronkelijke 14e eeuwse hoofdin-
gang is nu weer geopend en geeft een verbinding van de kerk met dit wijkcentrum. In de kerk valt op dat de preekstoel naar opzij is ver-
plaatst en dat een groot doopvont, ontwerp Pieter d'Hont, in het liturgisch centrum staat opgesteld. De vuil-rose kleur van muren en gewelven heeft plaats gemaakt voor gewitte wanden en overwelving. Op de gewelfribben en sluitstenen is de oorspronkelijke be- schildering in het zicht gebracht of aangevuld. Het in 1882 verwijderde stadssilhouet is naar de toen vast- gelegde documentatie weer in contouren op de oor- spronkelijke plaats aangebracht in de zuidelijke zij- beuk. Aan het westeinde van de kerk zijn de resten van een muurschildering, een kluizenaar en een Chris- toffel met Christuskind blootgelegd, evenals de resten van muurschilderingen onder de toren. Het orgel werd geheel opgeschilderd en moet inwendig nog worden gerestaureerd. De meeste traceringen zijn naar de vormen zoals Saenredam deze in 1636 vastgelegd heeft, herplaatst. De kerk heeft een verwarming ge- kregen. |
|||||||||||||||
A. Graafhuis
|
|||||||||||||||
Noten:
|
|||||||||||||||
Gedeelte van het koorhek met engelfiguurtjes en
schelp. boven elke twijfel verheven was. Zijn werk bestond uit
het zetten van de stoelen nodig bij doop en huwelijk tot en met het schoonhouden van het hekje toe. 's Winters was hij verplicht „de keerssen op de gestoel- tens in het hekje" te ontsteken. Opmerkelijk is, dat hem in hetzelfde besluit wordt opgedragen aan Gijs- bertje Eylingh jaarlijks een bedrag van ƒ 25,— te be- talen en dat die uitkering in 1752 nog aan dezelfde Gijsbertje plaats vindt. Het gebeurde wel vaker, dat ie- mand in een bepaalde functie werd aangesteld onder een dergelijke voorwaarde. Wat de kerk betreft: de restauratie die 7 jaar in beslag
nam is net achter de rug. Op 5 maart 1977 vindt de officiële heropening van de kerk plaats. De wijkge- meente trok er op de 1e Kerstdag van het vorig jaar al in. Wat is er na de restauratie zoal veranderd?
De vroeger in de kerk gebouwde kosterswoning is ge-
heel verwijderd. Ter plaatse is op de begane grond een zaal voor wijkaktiviteiten ingericht. Boven deze zaal is de ruimte weer bij het kerkinterieur betrokken. Dit gedeelte is teruggebracht in de toestand van na de beschieting uit het kasteel Vredenburg, d.w.z. de toen vernielde gewelven zijn niet herbouwd, maar de zol- dering met keperbeschildering uit c. 1577 is weer in het zicht gekomen. In de vroegere woningen langs de westzijde van de
kerk zijn nu de vertrekken voor het wijkcentrum on- 22
|
|||||||||||||||
') Drs. J. van Herwaarden, Pelgrimstochten, Bussum.
1974.
2) GA.U. Bew. Arch. II, nr. 373 - Resolutieboek van de Jacobikerk, 1624-1796.
|
|||||||||||||||
Foto's: Gemeentelijke Fotodienst
|
|||||||||||||||
Gezicht in de zuidelijke zijbeuk vanuit het oosten met
de houten zolder met keperbeschildering. |
|||||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rectificaties
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunst toen lanceerde; ik wilde dat pas na verloop van
tijd doen, wanneer de eerste reclamegolf afgeëbd zou zijn. Want aandacht verdient die cursus maar al te zeer, omdat hij niet alleen kennis omtrent oude bouw- werken wil vergroten, maar ook verrijken door ze in het verband van hun „gewone" omgeving te plaatsen, terwijl hij bovendien veel meer ingaat op simpele bouwsels en meer practische informatie over het bouwvak verschaft dan doorgaans in boeken te vin- den is. Een kort overzicht van de 48 lessen kan dit verduide-
lijken. In de eerste helft worden uiteraard de verschil- lende bouwstijlen behandeld met hun regionale bij- zonderheden, maar ook onderwerpen als het leren on- derscheiden van de onderdelen van een gebouw, en de aspecten die het bouwen in vroeger tijd kenmerk- ten, zowel sociaal en financieel als technisch (bv. toe- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de vorige Boekenschouw is een naam weggevallen:
A. Graafhuis schreef over A. van Hulzens „Utrecht bij gaslicht". Het rapport Vechtlandschap is in herdruk; zal verkrijg-
baar zijn door storting van f 35,— op giro 54430 van Staatsbosbeheer Utrecht onder vermelding van „rap- port Vechtlandschap". |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levende stenen
Opzettelijk heb ik in het Monumentenjaar geen aan-
dacht besteed aan de cursus die de Stichting ter be- vordering van de kennis van de Nederlandse bouw- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reconstructie van het huis
Oude Gracht 175 in Utrecht, zoals het er omstreeks 1300 uitzag. Het huis bezat toen een gebintenkap. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Thans niet aanwezig:
kap, kinderbinten, kor- belen, muurstijlen, kel- dergewelf |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanhout
span of spoor
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fliering of worm
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapbint
korbeel spantbeen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muurplaat
nieuwe constructie hooit
bij kap met gebinten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapgebint
of spant |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eiken
27 x 27 cm
h.o.h. 2.60 m
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
balkgebint
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moerbalk of bint
ribben of kinderbinten
muurstijl |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.balkanker
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude constructie
hoort bij sporendak |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dennen—^
42 x 1 1 cm h.o.h. 90 cm |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkelvoudige balklaag
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DWARSDOORSNEDE RECONSTRUCTIE
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 5 m.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 : 2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voorbeeld van een van de verhelderende tekeningen in de cursus Levende Stenen.
23
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelicht aan de Dom). Uit de tweede cursushelft, waar-
in allerlei soorten bouwsels aan de orde komen, noem ik speciaal de simpele: boerderijen, hofjes, woon- huisinterieurs, straatmeubilair, pakhuizen en molens. De serie is opgezet volgens het bekende systeem van schriftelijke cursussen. Maandelijks ontvangt men twee lessen. Bij twee uur studie per week vergt de hele cursus ongeveer twee jaar. Of men de stof echt verwerkt heeft blijkt uit de vragen die men moet be- antwoorden en de correcties die men daarop ont- vangt. Extra hulpmiddelen zijn natuurlijk foto's en te- keningen in de teksten, maar ook literatuuropgaven bij elk onderwerp, en verder enkele diabijeenkomsten en excursies. Het leren „zien" door er zelf op uit te gaan en als 't enigszins lukt zelf dingen te tekenen wordt gestimuleerd doordat er bij zoveel mogelijk les- sen één opdracht van die aard in het huiswerk is op- genomen. Verder nog wat zakelijke gegevens: de (gesubsidieer-
de) cursus kost ƒ 130 als men meteen bij inschrij- ving het hele bedrag wil storten; anders kan het onder verhoging met een tientje in twee termijnen worden overgemaakt. Een inschrijvingsformulier is te beko- men door een lege ongefrankeerde envelop met uw afzendersadres te zenden aan Stichting Nederlandse Bouwkunst, antwoordnummer 34, Leiden, of tele- foonnummer 071 - 89 32 34 te draaien. Als 't finan- cieel geen bezwaar is en u er de tijd voor hebt, kan ik alleen maar aanraden om daartoe over te gaan! Méér dan de aandacht die ik er nu aan besteed heb, ver- dient deze cursus om door zeer velen gevolgd te wor- den. [_ v j Wijk C en de Jacobikerk
Ter gelegenheid van de opening van de gerestaureer-
de Jacobikerk op 5 maart a.s. zal er een boekje ver- schijnen, dat getiteld is: „Wijk C en de Jacobikerk, te- rugblik en toekomstverwachting". Deze uitgave van Publiciteitscommissie Restauratie Binnenstadskerken Utrecht, is samengesteld door ds. A. Kool en adjunct- archivaris A. Graafhuis. In kort bestek wordt de lezer de geschiedenis van de Jacobikerk voorgehouden en wordt de rol die de kerk in Wijk C gespeeld heeft (en nog speelt) verduidelijkt. Een belangrijk deel van het boekje wordt vooral gevormd door afbeeldingen van Wijk C en de Wijk C-ers. De illustraties zijn van korte toelichtingen voorzien en zijn voor een groot deel af- komstig uit de openbare verzamelingen van de stad, maar zij zijn ook door particulieren - vaak oude bewo- ners van de wijk - ter beschikking gesteld. Zo wordt de lezer door middel van de dikwijls niet eer- der gepubliceerde foto's een blik gegund in het leven van de oude Wijk C-ers. De Oranjestraat, de vereni- ging „Oranjepark", de groentenmarkt, Oranje Ka, Piet het Joodje; alles en iedereen passeert de revue in een bonte stoet. De Olympische titel van Wijk C-er in hart en nieren Anton Geesink wordt hierbij ook niet verge- ten. De schrijvers zeggen in hun inleiding: „laat dit boekje een aansporing zijn voor hen die zich met de 24
|
|||||||||||||
toekomst van Wijk C bezig houden". En daar wil ik mij
van ganser harte bij aansluiten I Het boekje is te verkrijgen door overschrijving van
ƒ 6,25 op postgirorekening nr. 19 89 29 van de pen- ningmeester van de Hervormde Wijkgemeente Jaco- bikerk te Utrecht. Vanaf 5 maart a.s. is het voor de prijs van ƒ 4,95 af te halen bij de Jacobikerk, het In- formatiecentrum van de gemeente Utrecht, het Cen- traal Museum en de Gemeentelijke Archiefdienst. Het zal niet in de boekhandel te koop zijn. G. J. Ft.
Graafhuis, A. en ds. A. Kool, Wijk C en de Jacobikerk.
Utrecht, Publiciteitscommissie Restauratie Binnen- stadskerken Utrecht, 1977.48 blz.,m. Hl. f 4,95. |
|||||||||||||
Contributie 1977
|
|||||||||||||
In het januari-nummer van het Maandblad werd de
contributie-regeling voor dit jaar reeds vermeld (blz. 2). Om herhalingen te voorkomen moge daar - voor zover nodig - naar verwezen worden. Bij dit nummer is de accept-girokaart bijgesloten, waarmee u de contributie voor het lopende jaar kunt voldoen. Teneinde een zo goed mogelijk financieel beleid te
kunnen voeren doe ik gaarne een beroep op u allen om, bij voorkeur met gebruikmaking van deze accept- girokaart, uw contributie zo spoedig als dat u mogelijk is te voldoen. W. Uittenbogaard, penningmeester
|
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
50e jaargang - nummer 2 - februari 1977
|
|||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tol. (03462)
23 62. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030)31 55 41. Pennfng meester:
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel.
(03407) 19 86.
Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 18 14. C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26. Redactieadres:
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
|||||||||||||
STINSEPLANTEN OP KASTEEL ZUYLEN
|
|||||||
vroeger tijden in ere worden hersteld, zij het met een
eigen interpretatie, - ook dit aspekt in een vergelijkba- re vorm opduikt. Bepaalde planten zijn „mode". Als ik eraan denk hoe ik als kind, met moeder wande-
lend in een park, ademloos naar een metershoge reu- zenbereklauw staarde, die daar, onbereikbaar op een klein eilandje, stond te bloeien en ik zie hoe twintig jaar later diezelfde bereklauw bezig is zich te ontwor- stelen aan de te kleine voortuintjes van de huizen van nu, om zich te vestigen langs wegen en dijken, dan denk ik dat we er in de toekomst een nieuwe, door de mens aangeplante groep plantesoorten bij krijgen. Als item stel ik voor „dreefplanten". Zoals de stinseplan- ten nu, zullen de reuzebereklauw en de springbalse- mien misschien een herinnering zijn aan de houding die mensen tegenover planten hebben, en een weer- spiegeling van de hedendaagse, alternatieve smaak. Terug nu naar de stinseplanten. Ik heb al gezegd dat
de herkomst van vele stinseplanten buiten onze gren- zen gezocht moet worden. Zijn er ook wilde planten onder, die tot de natuurlijke flora van ons land beho- ren? Inderdaad.
Er komen in ons land wilde planten voor die zó mooi
zijn dat ze lange tijd voor verwilderde sierplanten wer- den gehouden. De gedachte erachter was: „Zo iets moois in ons kouwe landje? Kan niet! Je hebt hier toch almaar onkruid". Pas na uitgebreid onderzoek is komen vast te staan van een groot aantal van dit soort planten (velen behorend tot de lelie-achtigen) dat hun voorkomen in ons land een logische aanvul- ling vormt op de groeiplaatsen in onze buurlanden. Begrijpelijk is dat men deze wilde „tuinplanten" ijverig uitstak en ze op eigen grond plantte. Onderzoek heeft uitgewezen dat de meeste wilde gele narcissen die wild in de dalen van Drentse beken voorkwamen, ver- huisd zijn naar de erven van boerderijen in de nabij- heid. Hetzelfde lot deelde de stengelloze sleutel- bloem, bijna even opvallend als haar op het ogenblik in potjes verhandelde, veredelde nazaten. Een reden om te veronderstellen dat sommige soor-
ten stinseplanten zich spontaan gevestigd hebben, is de overeenkomst van het milieu in dergelijke parken en het natuurlijke, waar de soort in thuis hoort. Veel stinseplanten vinden we wild in voedselrijke loofbos- sen op vochtige grond, dikwijls op heuvelachtig ter- rein. Zulke bossen zijn te vinden in Zuid-Limburg en de Achterhoek of, iets verder van huis, in bossen vlak over de Duitse grens. In stinsen is de grond ook voedselrijk door bemesting;
het bos is er aangeplant en de sterke bodembewe- 25
|
|||||||
Wanneer u bij het bezoeken van oude kastelen en bui-
tens gewend bent ook even een kijkje te nemen in de tuin die daar meestal bij hoort, is het u vast wel eens opgevallen dat daar opmerkelijke dingen te zien zijn. De aanleg dwingt bewondering af, er staan majestu- euze bomen van een paar honderd jaar of u ziet plant- jes, die heel opvallend bloeien en waarvan u de naam niet kent. Over die planten gaat dit verhaal. De naam stinseplant is gereserveerd voor een kleine
groep planten van verschillende herkomst en heeft te maken met het friese woord „stinse" of „state", een versterkte, adellijke hofstede, waar genoemde planten veel voorkomen. Andere vindplaatsen zijn de buiten- plaatsen langs de Vecht en gebieden in een strook langs de binnenduinrand. Eigenlijk komen stinseplan- ten steeds voor op „historische" grond; oude stads- wallen, kasteelboerderijen, kerkhoven en pastorieën, terwijl we ze in minder parkachtige, „echte" natuur- gebieden vaak vergeefs zoeken. Hierdoor en door het feit dat de meeste stinseplanten een opvallende voorjaarsbloei vertonen en dikwijls bijzonder mooi zijn, lijkt het erop dat ze in het verle- den zijn aangeplant. Met name de talloze bol- en knol- gewassen onder hen laten zich gemakkelijk verplan- ten en breiden zich door middel van broedknolletjes snel uit. Ik noem enkele voorbeelden. Een bekende, zeer algemeen voorkomende stinseplant is het sneeuwklokje. Hoewel het massaal kan optreden en helemaal past in de bestaande vegetatie, zet het in Nederland vrijwel nooit vrucht, zodat het zich alleen over grote afstanden kan verspreiden als de mens het daarbij een handje helpt. Dit geschiedt om niet on- begrijpelijke redenen al eeuwen, en de herkomst van het sneeuwklokje staat dan ook allerminst vast. Een aantal soorten komt vrijwel zeker van ver buiten onze grenzen, zoals de Italiaanse aronskelk en de blauwe anemoon, die echt wild in Zuid-Europa voor- komen. De winterakoniet die uit dezelfde contreien stamt, kent u wellicht beter; deze soort wordt veel in moderne stadstuintjes gekweekt. We moeten ons realiseren dat er in vroeger eeuwen,
vooral bij rijke lieden een behoefte bestond tot het vergaren van zeldzame dingen en kennelijk is er een grote belangstelling voor en uitwisseling van bijzon- dere, gemakkelijk verzendbare bolgewasjes met het buitenland geweest. Men heeft in enkele gevallen bestellijsten van Nederlandse tuinlieden gevonden, waarop namen van planten, in de Alpen in het wild voorkomend, vermeld zijn. Het is opmerkelijk dat heden ten dage, - in een tijd
waarin velen zich laten inspireren door het verleden, waarin zelfs gebruiksvoorwerpen en gewoontes uit |
|||||||
ging, kenmerk van het natuurlijk milieu (ontstaat
doordat het op hellend terrein ligt), wordt hier gecreëerd door de steeds terugkerende hark-, spit- en schoffelaktiviteiten van de tuinman. Enkele soorten die, naast de meer specifieke en zeld- zame, vrijwel steeds op buitenplaatsen en dergelijke voorkomen, zijn het speenkruid, een stervormig bloei- end familielid van de boterbloemen, en de bosane- moon. Vooral van de bosanemoon komen afwijkende vormen voor, zoals lilablauwe (normaal zijn ze wit met iets rose) of gevuldbloemige. Speenkruid is een voorbeeld van een plant die wel
nooit zal zijn aangeplant om de eenvoudige reden dat ze uit zichzelf snel bezit neemt van geschikt terrein. De bosanemoon is in dat opzicht veel minder opdrin- gerig; dit is een plant die zich nu eens spontaan zal hebben gevestigd, dan weer aangeplant is. Wanneer u eens iets van de sfeer der stinseplanten wilt proeven, is een tochtje langs de Vecht beslist aan te bevelen. Doel is het kasteel Zuylen, waar we in de tuin een schitterend voorbeeld vinden van een stinse- flora. De tuin en het kasteel zijn beide te bezichtigen. Eind april is de meest geschikte tijd om te gaan. Kies er een zonnige dag voor uit, want veel voorjaarsbloe- men zijn bij bewolkte hemel „wegens omstandighe- den gesloten", waardoor het effekt veel minder is. In deze tijd zien de grasvelden om het slot zachtlila van de voorjaarshelmbloem, een plantje met leuke bloempjes die iets op een vogeltje lijken. Volksnamen zijn „vogeltje op de kruk" en „hennetjes en haantjes". Ertussen staat een witte krokussoort. Op andere plaatsen onder de bomen ziet de grond eruit alsof er zo'n moderne sprei met van die drukke bloemetjes over is uitgespreid. Het stikt van de bosanemoontjes, scilla's en maartse viooltjes. Ertussen het blad van boshyacintjes; die komen wat later. Een heel opval- lend blad heeft de Italiaanse aronskelk. Het is vrijwel pijlvormig en glanzend donkergroen met lichte ner- ven. De bloem, of liever gezegd bloeiwijze, is een gla- zig groene puntmuts, gevormd door een schutblad dat de gele bloeikolf omgeeft, waardoor er slechts een stukje van te zien is. Als u er een neus voor hebt vindt u op Zuylen ook de
gele anemoon. Vanwege het plukgevaar (het betreft een zeer zeldzame soort) vermeld ik het plekje niet. Heel mooi en gelukkig onbereikbaar voor het publiek is een groep knikkende vogelmelk aan de voorzijde van de muur die de slottuin aan de Vechtzijde begrenst. Je kunt de grote trossen hangende bloe- men, die een unieke, doorschijnende grijsgroene kleur hebben, van de weg af zien. Ik hoop dat u nog tijd heeft voor de rondleiding op het
slot. , _ . ,
J. Brinkman
Het Slot Zuylen en de kasteeltuin zijn geopend van 15
maart tot 15 november. De openingstijden zijn op weekdagen van 9.00-12.30
uur en van 13.30-17.00 uur. Op zondagen van 13.30-17.00 uur. |
|||||
26
|
|||||
Excursie-programma
Op 2 en 16 april een excursie naar de Hamto-
ren in Vleuten. Aankomst bij de toren te 14.00 uur precies. De heer J. F. K. Kits Nieuwenkamp zal over de onlangs gereedgekomen restauratie van deze toren en haar vroegere geschiedenis iets vertellen en ons rondleiden. In de toren is sinds kort gehuisvest de Boedhistengroep in Nederland. De leider van de groep is bereid iets over zijn groep te vertellen. Vervoer naar Vleuten op eigen gelegenheid (fiets, auto, bus). Er rijdt een bus, no. 47, rich- ting Breukelen vanaf busstation Utrecht, uit- stappen Vleuten - halte Hervormde kerk. Daar het plein oversteken en wandelen richting Har- melen. In tien minuten staat u voor de toren. Opgave vanaf heden bij De Discus, Minrebroe- derstraat 25, Utrecht, tel. 31 5070. Bij De Dis- cus èn tijdens de excursie is te koop een boekje over de Hamtoren, geschreven door de heer Kits Nieuwenkamp, è ƒ 4,75. Op zaterdag 7 mei, de nationale Molendag,
des middags een tocht langs Utrechtse molens (een herhaling in kort bestek van de excursie gehouden in 1 975) bij voldoende deelname. Vertrek vanaf de Kruisstraat, Utrecht, te 13.00 uur, terug in Utrecht plm. 1 7.00 uur. Kosten ƒ7,50 (bus), bij eigen vervoer ƒ3,50. Op- gave vanaf heden bij De Discus, of per girono. 575520 t.n.v. penningmeester Oud-Utrecht te Vleuten, met 60 cent extra voor de toezending der kaartjes. 4 juni gaat de Klokkenspelvereniging Utrecht
naar 77e/, waar het nationale beiaardconcours wordt gehouden. Er is weer de mogelijkheid samen dit concours bij te wonen. Het beiaard- concours vindt 's middags plaats, vanaf 12.00 uur is er een rijdende beiaard met vocale muziek, het thema van het Holland Festival dit jaar. Tijdens het concours kan er rustig gezeten worden in het park bij de kerk, of kan er deel- genomen worden aan een stadswandeling. Meer informatie in het volgende nummer, er wordt een bustocht georganiseerd. Onze jaarlijkse dagexcursie gaat ditmaal naar
het stadje Heusden en het nabijgelegen Bokho- ven. Noteert u alvast de datum: 71 juni. Meer informatie in het volgende nummer. De „Monumenten per fiets"-tocht is een suc-
ces geworden. In de nazomer zal een derge- lijke tocht te voet worden gemaakt. N.B. ,,De Discus" is 's maandags tot 13.30 uur
gesloten. |
|||||
27
|
|||||
Gereedgekomen restauraties
|
|||||||||||||||
de belangrijke plaats in het stadsbeeld toegezegde
herbouw is thans voltooid. Hierbij is er o.m. naar ge- streefd de genoemde kerkmuur in het huis goed tot z'n recht te laten komen. 4. Teelingstraat 1: Tegelijkertijd met het voorgaande
werd ook dit nabijgelegen pand herbouwd; jarenlang stonden hiervan alleen droeve resten overeind. 5. Voor Clarenburg 7: Van dit van oorsprong oudere,
maar in 1643 grotendeels vernieuwde huis werd in de 19e eeuw de voorgevel aangepast. Overigens bleef het vrij goed bewaard en overleefde gelukkig de plannen voor verbreding van h'et Achter Clarenburg. Na het herstel is hierin een open bakkerij gevestigd, zodat men hier ook binnen een kijkje kan nemen (zie Maandblad 1971, pag. 33-35). 6/7. Loefbergmakerstraat 36/'Pauwstraat 15: Na het
recentelijk herstelde nummer 38 werd nu ook het an- dere hoekpand van de Pauwstraat gerestaureerd. Evenals 38 is dit van oorsprong een 17e eeuws huis |
|||||||||||||||
Velen onder u zullen zaterdag 5 maart van de gebo-
den gelegenheid gebruik hebben gemaakt om een negental kortgeleden gereedgekomen gemeentelijke restauraties te bezichtigen, die voor het merendeel in het monumentenjaar M,75 zijn gestart. Mocht u deze gelegenheid hebben gemist, dan moet u toch op eigen gelegenheid deze panden nog eens langsgaan. In het Informatiecentrum van de gemeente Utrecht is er een foto-tentoonstelling over te bezichtigen. De komende maanden zal aan verschillende objecten
uitvoerig aandacht worden besteed; nu wordt vol- staan met een kort overzicht. |
|||||||||||||||
0. Wed 5-7: Dit pand is het oudste van de reeks, maar
valt er een beetje buiten aangezien de restauratie hier eerst ruim over een maand zal starten. Het is het mid- dendeel van een c. 1200 ontstaan claustraal huis van het kapittel van Oudmunster, waarvan het muurwerk grotendeels uit tufsteen bestond (Wed 3-9). Dit mid- dendeel werd c. 1350 verhoogd en aanzienlijk uitge- breid, waarna er in de 17e eeuw een tweetal nieuwe woningen in werd geformeerd achter een nieuwe ge- vel. Van alle drie de bouwfasen zijn duidelijke ele- menten bewaard gebleven. |
|||||||||||||||
1. Oude Gracht 133: Dit bescheiden pand aan de Bak-
kerbrug bleek veel interessanter dan was verwacht: het is het eerste en momenteel enige Utrechtse voor- beeld van een „houten huis", vermoedelijk daterend uit de 14e eeuw. Daarom is bij de restauratie het houtskelet zowel in het interieur als aan de zijde van de Bakkerstraat weer in ere hersteld (Meer hierover in het aprilnummer van het Maandblad). |
|||||||||||||||
2. Oude Kamp 7: Dit pand, dat in de middeleeuwen
één geheel vormde met het eveneens gerestaureerde nummer 5, presenteert zich thans voornamelijk als een 18e eeuws koetshuis met stal en hooizolder (zie Maandblad 1972, pag. 72-76). 3. Minderbroederstraat 2: Dit huis is tegen het eind
van de 16e eeuw verrezen op de plaats van de direct na de hervorming gesloopte Minderbroederkerk, waarvan alleen de noordmuur (tegen de klooster- gang) bewaard bleef. De oorspronkelijke trapgevel is in de 19e eeuw verbouwd tot lijstgevel. In de loop der tijd werd op de binnenplaats achter het huis een tweede huis gebouwd. Wegens bouwvalligheid wer- den beide panden in 1969 gesloopt. De daarbij i.v.m. 28
|
|||||||||||||||
Het gerestaureerde huis Jagerskade 13-14
(Foto: Gemeentelijke Fotodienst) |
|||||||||||||||
Oudegracht 267
Oudegracht 279/281 Oudegracht 32 Oude Kamp 5 Oude Kamp 7 Teelingstraat 1 Voor Clarenburg 7 Werfmuren B. Voltooide rehabilitaties in 1976
Achter St.-Pieter 4 (achterhuis)
Drift 3 (kap) Lange Nieuwstraat 18 Lijnmarkt 48 C. Restauraties waarmede in 1976 werd aange-
vangen Janskerkhof 22
Janskerkhof 23 Oudegracht 198 Werfmuren D. Rehabilitaties waarmede in 1976 werd aan-
gevangen Achter de Dom 28-30
Boothstraat 14-16 Lange Smeestraat 32 Springweg 106 Twijnstraat 32 Voorstraat 45 |
|||||||||||||||
dat men zich met een trapgevel moet voorstellen zo-
als er aan het eind van de straat nog drie staan. Bij het herstel is van de in de 19e eeuw gegroeide toestand uitgegaan. Het vormt één geheel met het achterlig- gende Pauwstraat 1 5. 8. Jagerskade 13-15: Van de oude bebouwing langs
de Vecht, die reeds in de Middeleeuwen een concen- tratie vertoonde bij de Rode Brug, resteren thans voornamelijk nog een aantal boerderijen (waaronder die aan de Loevenhoutse dijk), alsmede als oudste huis het pand dat nu eenzaam aan de Jagerskade staat, maar dat oorspronkelijk deel uitmaakte van een min of meer gesloten bebouwing. 9. Loevenhoutsedijk 2: Deze boerderij die van oor-
sprong achter de bovengenoemde gesloten bebou- wing stond, is door de restauratie weer een zeer aan- trekkelijk geheel geworden, waarin een afdelingspost van Plantsoenen en Bestratingen is gehuisvest. Van de vroegere deel wordt dankbaar gebruik gemaakt voor het wagenpark. Goede groenvoorzieningen zul- len hier nog wonderen kunnen doen, maar daar valt nauwelijks aan te twijfelen. A. F. E. Kipp
|
|||||||||||||||
In aansluiting hierop: van de Dienst van Openbare
Werken, afdeling gebouwen en monumenten, ontvin- gen wij het volgende overzicht van de gemeentelijke restauratiewerkzaamheden in 1976. A. Voltooide restauraties in 1976
Jagerskade 13-15
Janskerkhof 21
Jansveld 1 KIste fase)
Kromme Nieuwegracht 68
Loeff Berchmakerstraat 36 - Pauwstraat 15
Loevenhoutsedijk 4-6
Minrebroederstraat 2
Nieuwegracht 161
Oudegracht 133
|
|||||||||||||||
TER OVERNAME
Bijna alle maandbladen en jaarboekjes Oud-
Utrecht 1945-1976, tegen onkostenvergoe- ding, evenals andere zaken Utrecht betreffen- de, zoals „Oude Huizen" van mr. S. Muller Fzn en foto's uit dit boek. P. v. Kesteren,
Mr. Sickeszlaan 7, Utrecht
tel. (030) 71 00 18
|
|||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||||
Nog zijn er exemplaren verkrijgbaar van de week-
agenda voor 1977 die Flehite weer ten bate van de restauratie van haar museum heeft doen verschijnen. Natuurlijk is iedereen al ruim voorzien van dit nuttige hulpmiddel om achter zichzelf aan te hollen. Maar het bedrag van ƒ 15,— (excl. porto) zou een welbestede uitgave kunnen zijn om 78 reproducties te verwerven van tekeningen van en etsen naar Jan de Beijer, die museum Flehite dankzij de topografische collectie |
|||||||||||||||
Coenen van 's-Gravesloot bezit. Het zijn dus 18e-
eeuwse „gezichten" uit de hele provincie; bij een paar is zelfs vergelijking mogelijk tussen De Beijers teke- ning en de ets die daarnaar gemaakt en in de handel gebracht is. Besteladres: Stichting Museum Flehite, Breestraat 82, Amersfoort; tel. (033) 1 99 87. We blijven nog even in de sfeer van Flehite. In het
laatste nummer van de 8e jaargang van het tijdschrift 29
|
|||||||||||||||
Flehite, dat in december verscheen, staat een lezens- en, wat de grote steden betreft, veel meer in Amster-
waard artikel over „De Amersfoorters als binnenland- dam en Rotterdam dan in Den Haag. Tenslotte wijst se emigranten". Professor J. Huisman geeft daarmee de schrijver op de mogelijkheid om ook de omgekeer- een voorbeeld, hoe de volkstelling uit 1 947, gezeefd de beweging te onderzoeken: welke plaatsen van her- uitgegeven in het „Nederlands Repertorium van Fami- komst zijn te vinden onder de familienamen van de in- lienamen", o.a. kan helpen om opheldering te geven woners van Amersfoort? over de binnen-nederlandse migratie. Hij is dat nage- Beide onderzoeken zouden natuurlijk evengoed voor
gaan voor de namen Amersfoort, Van Amersfoort en enkele plaatsnamen onder de rook van die stad. De ________________
grootste concentraties hiervan komen voor in de (Zie verder pag. 35)
naaste omgeving zowel van Gelderland als Utrecht ---------------------------
|
||||||||||
LEDENVERGADERING
|
||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Voorjaarsle-
denvergadering op 26 april a.s. in het Centraal Museum, Agnietenstraat 1 te Utrecht om 20.00 uur. |
||||||||||
Agenda
1. Opening
2. Notulen van de Algemene Najaarsledenvergadering van 17/11/1976
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Rekening en verantwoording van de penningmeester over het jaar 1 976 en verslag van de accountant
5. Voorstel voor schenking aan Stichting Utrechtse Kastelen ten behoeve van Kasteel Amerongen
6. Verslag van de secretaris over het jaar 1976
7. Bestuursmutaties:
a. Mevr. B. E. Buys-de Geus heeft de wens te kennen gegeven het bestuur van de Vereniging te willen ver-
laten. Drs. Tj. Hoekstra, stadsarcheoloog van Utrecht, heeft zich bereid verklaard deze vacature te willen ver-
vullen. Het bestuur stelt voor de Hoekstra te benoemen. b. Dhr. W. Uittenbogaard ziet zich om gezondheidsredenen genoodzaakt het penningmeesterschap neer
te leggen. Hij zal evenwel lid blijven van de Redactie van het Jaarboek. Het bestuur heeft de heer J. F. J. Hoeting, accountant te Bilthoven, bereid gevonden als nieuwe pen-
ningmeester te fungeren. Het bestuur stelt voor hem in deze functie te benoemen. Volgens artikel 12, lid 8 der Statuten, kunnen tegencandidaten schriftelijk gesteld worden door tenmin-
ste 10 leden. De namen van de tegencandidaten dienen tenminste 3 dagen voor de aanvang der ver- gadering, waarin de vacatures zullen worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te zijn medegedeeld. 8. Mededelingen over excursies
9. Wat verder ter tafel komt
10. Rondvraag 1 1. Sluiting.
|
||||||||||
Na afloop van de vergadering zal er een rondleiding plaats vinden op de tentoonstelling „Jan van Scorel in
Utrecht". |
||||||||||
30
|
||||||||||
FINANCIEEL JAARVERSLAG OVER 1976
|
||||||||
Op de komende voorjaarsvergadering zal u de hierna afgedrukte jaarrekening over 1976 ter goedkeuring wor-
den aangeboden. Op de in deze jaarrekening vervatte cijfers kunnen nog de navolgende toelichtingen worden verstrekt. |
||||||||
Balanspositie
Het verenigingskapitaal per 1 januari 1976 bedroeg volgens de voorgaande jaarrekening . . . ƒ15.646,25
Toegevoegd werd het voordelig saldo over 1976 ad ................. „15.062,—
zodat het verenigingskapitaal per ultimo 1976 bedroeg................ƒ30.708,25
Het liquiditeitsbeeld was ,„-,- o, _, ,aic
per 31 dec. 1976 per 31 dec. 1975
Aanwezige geldmiddelen.................. ƒ62.800,- ƒ51.400,—
Daarin begrepen aan vooruitontvangen contributies ....... „ 700,— „ 1.000,—
ƒ62.100,- ƒ50.300,-
Schulden op korte termijn ................. ,, 49.800,— „ 49.700,—
Liquiditeitsoverschot ................... ƒ12.300,- ƒ 600,-
Kortlopende vorderingen.................. ,, 9.600,— „ 3.200,—
Voorraden ....................... „ 8.800,— „11.800,—
Tesamen het verenigingskapitaal vormend van ......... ƒ30.700,— ƒ15.600,—
|
||||||||
Uit bovenstaande opstelling blijkt dat de liquiditeitspositie van ae vereniging per ultimo 1976 t.o.v. 1975 aan-
zienlijk verbeterd is. De geldmiddelen zijn voor wat het beschikbare deel betrof steeds bij onze bankier zodanig belegd geweest, dat
deze optimaal rente droegen. Het voordelige saldo over 1976 ad ƒ 15.062,— is ten gunste geboekt van het verenigingskapitaal. De hierna afgedrukte resultatenrekening vertoont een positief saldo van ƒ 1 5.062,—, hetgeen bevredigend is te
noemen. Het positieve saldo is voornamelijk ontstaan door een gift ad ƒ20.000,—, welke op de resultaten- rekening onder het hoofd „Donaties etc." is verantwoord. Het spreekt vanzelf dat wij deze gever, die onbekend wenst te blijven, bijzonder erkentelijk zijn. De kosten van het Maandblad kwamen voor het jaar 1976 ruim ƒ7.000,— hoger uit dan was begroot. Deze begrotingsoverschrijding ontstond doordat meerdere nummers van het Maandblad in een grotere omvang verschenen. Daartoe werd overgegaan om een aantal aangeboden artikelen te kunnen plaatsen terwijl zij nog actueel waren. De in 1976 voor het eerst geplaatste „archeologische kroniek van de provincie Utrecht" kon in het
Maandblad opgenomen worden dank zij een door het provinciaal bestuur beschikbaar gestelde integrale vergoeding van de daaraan verbonden kosten. Elimineren we de gift ad ƒ20.000,- dan blijkt dat er over 1976 een exploitatietekort is van ruim ƒ5.000,—,
hetgeen zijn oorzaak vindt in de eerder aangehaalde meerkosten van het Maandblad. W. Uittenbogaard
penningmeester 31
|
||||||||
BALANSEN PER 31 DECEMBER 1976 EN 1975
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1976 1975
x ƒ 1.000 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1976 1975
x ƒ 1.000 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORRADEN
Prentbrief kaa rten
Litho's..... |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIGEN VERMOGEN
Kapitaal .....
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 8.500,- 11
300,- 1 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. ƒ30.709,- 16
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SCHULDEN
OP KORTE TERMIJN
Te betalen en
vooruitontvangen posten Reservering voor
propaganda..... |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 8.800,- 12
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VORDERINGEN
OP KORTE TERMIJN
Te vorderen en
vooruitbetaalde posten LIQUIDE MIDDELEN
Geldmiddelen ....
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
. ƒ41.678,-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 9.615,-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 8.905,-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ62.877,- 51
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ81.292,- 66
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ81.292,- 66
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RESULTATENREKENING OVER 1976
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contributies........... ƒ46.598,94
Advertenties Maandblad.....
Opbrengst verkopen.......
Donaties subsidies en giften . . .
Rente baten..........
Overige baten .........
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lasten
Jaarboek ............
Maandblad ..........
Beheerskosten.........
Overige aktiviteiten.......
Algemene kosten........
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Saldo
Resultaat
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ACCOUNTANTSVERKLARING
Wij hebben de jaarrekening van de Vereniging Oud-Utrecht gecontroleerd. Als gevolg van het ontbre-
ken van voldoende interne controle inzake de ontvangstenverantwoording hebben wij ons geen oor- deel kunnen vormen omtrent de jaarrekening als geheel. Utrecht, 7 maart 1977
P. J. Schade, registeraccountants
w.g. drs. H. Scheer
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
32
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schaakstuk
|
||||||||||||
hebben. De hoogte van dit uit hoorn gemaakte stuk
bedraagt slechts 2,9 cm. Opvallend zijn de simpele middelen waarmee men het karakter van een typische (kasteel)toren uit die tijd heeft aangegeven: een aan- tal horizontale en verticale ingevijlde lijnen suggere- ren een gevelverdeling met lisenen of steunberen, op de gevel aan de rechterkant zijn met drie heel kleine puntjes werpgaten aangeduid. Bij het beschouwen van een dergelijk klein „kunst-
werk" blijft de altijd intrigerende vraag: wie heeft er (op de rand van de put?) mee gespeeld? T. J. Hoekstra
(met toestemming van auteur en redactie overgeno-
men uit De Timmerwerf, personeelsorgaan Dienst Openbare Werken Utrecht, jg. 30 (1976) nr. 5). |
||||||||||||
Veel is er op het Vredenburg gevonden. Naast de
enorme muurresten en fundamenten hebben ook de kleinigheden aandacht gekregen: zelfs spelden zijn te- voorschijn gekomen. Zij werden niet in hooibergen aangetroffen, maar in putten. Over het hele terrein verspreid lagen 27 van deze nuttige dingen, in ge- bruikstijd variërend van de late 12e eeuw tot de late 1 6e eeuw. Sommige (water)putten leverden helemaal geen vondsten op, de beerputten daarentegen waren meestal rijk aan weggeworpen voorwerpen. Bijzonder waren de 12e-/13e-eeuwse waterputten
bestaande uit een grote, uitgeholde eikestam. In de afgebeelde put lag helemaal op de bodem een inter- essant voorwerp, nl. de toren van een schaakspel, zo- dat we - naast de enorme (verdwenen) torens van het kasteel Vredenburg - nu ook een miniatuur exemplaar |
||||||||||||
Put D op het Vreeburg, waarin in september 1976 de
schaak-toren is gevonden (foto Gem. Fotodienst) |
||||||||||||
Het uit hoorn vervaardigde schaakstuk (foto Gem. Fo-
todienst) |
||||||||||||
33
|
||||||||||||
DE MONUMENTENWACHT
een organisatie waar groei in zit
|
||||||||
Hij lijkt wat op de wegenwacht, met dit verschil dat je
die pas roept wanneer je auto het laat afweten, terwijl de monumentenwacht er juist is om narigheid te voorkómen. Je hoeft hem ook niet te roepen, hij komt uit eigen
beweging, ongeveer tweemaal per jaar (in elk geval driemaal in de twee jaar) en hij inspekteert het objekt, dat door de eigenaar daarvoor is aangemeld, van top tot teen. Die „hij" is de Monumentenwacht Utrecht, die in onze
provincie waakt over het behoud van een aantal mo- numenten. In concreto gaat het om twee bekwame vakmensen,
die met een bedrijfswagen, uitgerust met bouwmate- rialen en gereedschappen, de provincie doorkruisen. Inspekteren is hun hoofdtaak en dat gebeurt dan ook grondig. Vooral daken, goten en waterafvoeren krij- gen bijzondere aandacht, omdat ons vochtige klimaat één van de grootste bedreigers vormt van het monu- mentenbestand. Maar er wordt op meer dingen gelet, want houtworm in de kap is minstens zo funest als een lekke goot en een loszittende schoorsteenplaat of een gammel haantje op de toren vormen al een direkt gevaar bij windkracht 7. Zo zijn er tientallen voorbeelden te geven en bijna al-
lemaal zijn ze terug te voeren tot één oorzaak: achter- stallig onderhoud. Als de eigenaar of gebruiker van een pand door een
lekkage of ander symptoom ontdekt dat er iets mis moet zijn, is de kwaal meestal al zover doorgewoe- kerd, dat herstel veel meer tijd (en dus geld) vergt, dat nodig geweest zou zijn, wanneer in een vroeg stadium was ingegrepen. Dit geldt óók voor objekten die kortgeleden zijn geres-
taureerd, want hoe defaitistisch het ook moge klin- ken: de dag nadat een restauratie is voltooid treedt het verval opnieuw in. De Monumentenwacht werkt dus preventief. Hij sig-
naleert, rapporteert, én repareert, want de kleine ge- breken als het dichten van een gaatje in de goot, het rechtleggen of vervangen van een paar leien, het vast- zetten van loden strips enz. enz. worden tijdens de in- spektie verholpen. Van elke inspektie wordt een rapport opgemaakt;
daarin worden ook - en vooral - de grotere manke- menten vermeld, wat voor de eigenaar een signaal moet zijn om spoedig een aannemer in te schakelen. Tijdens de duizenden inspekties die in de afgelopen vier jaren, dat de Stichting Monumentenwacht Neder- land funktioneert, zijn verricht, werd slechts bij hoge uitzondering een objekt puntgaaf aangetroffen. 34
|
In Utrecht ging in januari 1 974 een afdeling van start.
Deze heeft thans het toezicht over + 1 50 objekten van uiteenlopende aard: kerken, raadhuizen, kastelen, buitenplaatsen, boerderijen en woonhuizen. Utrecht was de derde afdeling na Friesland en Gronin- gen; inmiddels zijn daar Drenthe, Noord-Brabant en Zeeland bijgekomen. In Noord-Holland is een afdeling in oprichting en Zuid-Holland en Limburg staan al op de stoep. De ene afdeling helpt de andere oprichten, waardoor ervaring en deskundigheid direkt kunnen worden overgedragen. Door de centrale ligging van de provincie Utrecht
wordt veelvuldig een beroep gedaan op „onze" mo- numentenwacht om andere afdelingen van de grond te helpen. Hierdoor heeft de Utrechtse ploeg het be- hoorlijk druk, maar dat betekent niet dat het aantal objekten in deze provincie niet zou kunnen worden uitgebreid, zeker wanneer de afdelingen in de buur- provincies zelfstandig gaan draaien. De Monumentenwacht kost natuurlijk geld, maar hij
zal zichzelf op den duur een x-aantal malen terugver- dienen. Dat is niet alleen voor het Rijk en de Pro- vincies, die in de personeelskosten subsidiëren, een aantrekkelijk perspektief, maar ook voor de eigenaars van de objekten, voor wie het onderhoud vaak een zware last betekent. Dankzij die subsidies kunnen de kosten, welke aan de
abonnees worden doorberekend, laag blijven. Een abonnement kost ƒ 75,— per jaar voor één objekt; voor het tweede objekt (van dezelfde eigenaar) be- draagt de prijs ƒ 65,— en voor elk volgend objekt ƒ 50,—. Het abonnementsgeld kan gezien worden als vergoeding van voorrijkosten en kosten van admini- stratie (rapporten). Voor de inspektie zelf wordt een vergoeding in rekening gebracht van ƒ 16,25 per manuur (tarief 1977). De gebruikte materialen gaan tegen kostprijs. Het sekretariaat van de afdeling Utrecht is gevestigd
op het buro van de Stichtse Culturele Raad, Maria- plaats 51 te Utrecht (tel. 030-31 03 07). Opgaven kunnen desgewenst telefonisch worden gedaan, waarna een aanmeldingsformulier wordt toegezon- den. Kent u de slogan van het Monumentenjaar '75 nog:
„Een toekomst voor ons verleden"? Uw Monumentenwacht werkt er dagelijks aan! P. Greven
|
|||||||
Boekenschouw
|
|||||||||
kunnen maken. Kon ten aanzien van de hele provincie
ook maar eens goed nieuws te brengen zijn over de verbetering en voortzetting van haar bibliografie! Lv.T.
|
|||||||||
andere Stichtse plaatsnamen, die voor de burgerlijke
stand herkomstnaam zijn geworden, uit te voeren zijn! Dat decembernummer was tevens het laatste van het
zelfstandige tijdschrift Flehite. Met het begin van dit jaar is de band met gelijknamige vereniging en museum veel nauwer geworden. Onder doorgaande jaargangnummering wordt het voortaan uitgegeven door de Stichting Museum Flehite en is het tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereniging Flehite. De redaktie is met leden uit die groepen in omvang ver- dubbeld, terwijl het uiterlijk van het blad vergroot en verfraaid is. Dat het abonnementsgeld daarbij niet kon achterblijven laat zich denken; het bedraagt nu ƒ 20,— (voor instellingen ƒ 30,—), maar als lid van de vereniging krijgt men het 4 keer per jaar gratis. Lv.T.
De Stichting Stichts-Hollandse Bijdragen heeft een
bundel uitgegeven die zijn nut voor het historisch on- derzoek van een gedeelte van de provincie Utrecht ongetwijfeld zal bewijzen: een bibliografie voor het Land van Woerden, verzorgd door N. Plomp. De aan- zet hiertoe ontstond in de door ZWO gesubsidieerde Werkgroep Interdisciplinair Historisch Streekonder- zoek Woerden, waarvan we in de toekomst meer goeds mogen verwachten. Even een toelichting voor die lezers, die misschien
niet vertrouwd zijn met het woord bibliografie. Die term zou je kunnen omschrijven als: overzicht van boeken - in wijdere zin alles wat geschreven is - over een bepaald onderwerp. Een bibliografie vormt dus op zichzelf geen lectuur om in één ruk uit te lezen, maar ze verwijst naar literatuur die je over een of ander the- ma kunt bekijken. Deze bibliografie is ingedeeld in 10 rubrieken, d.w.z.
eerst de literatuur over de hele regio en het Groot- Waterschap van Woerden, en dan over de 8 gemeen- ten binnen dit gebied. De ordening per rubriek is alfa- betisch, wat alleen bij Woerden, met bijna 400 titels, tot wat tijdrovend zoeken kan leiden; de overige rubrieken zijn veel kleiner van omvang. Vage titels hebben een verduidelijkende toevoeging gekregen. Wat niet is opgenomen wordt door de samensteller in de inleiding verantwoord. Het geheel wordt afgeslo- ten met een index op auteursnaam. De samensteller ontvangt graag aanvullingen en ver- beteringen. Men denkt namelijk aan het uitbrengen van supplementen - een bibliografie is nu eenmaal nooit volledig en af -, reden waarom deze uitgave los- bladig is gepresenteerd. Voordat het zover is stelt de Stichting zich echter voor
ook over Montfoort een bibliografie te doen verschij- nen, waarvan ik dan maar al te graag melding hoop te |
|||||||||
Weer bevat Antiek (jg. 11 (1976/77) nr. 7, 598-612)
materiaal voor minnaars van kunstnijverheid en geïnteresseerden in de nijverheidsgeschiedenis van de stad Utrecht. W. Schipper, die eerder over hel St. Lucas-aardewerk schreef (zie januari-nummer van het Maandblad) biedt een volgend resultaat van zijn on- derzoekingen: „De Faience- en Tegelfabriek „Holland" te Utrecht". De geschiedenis van dit bedrijf aan de Vaartse Rijn reikt terug tot diep in de 18e eeuw, maar tegen het eind van de 19e eeuw onderging het een grote verandering. Een nieuwe eigenaar trok twee ontwerpers aan van de Haagse plateelfabriek „Rozen- burg"; vorm en versiering van de vazen en borden die de nieuwe fabriek produceerden hebben dan ook gro- te overeenkomst met produkten van de Haagse en andere Hollandse plateelbakkerijen. De andere af- deling van de Utrechtse fabriek „Holland" vervaardig- de eerst tegels met oudhollandse motieven, maar ging dankzij een nieuwe medewerker enkele jaren later ook op moderne decors over. De grootste bloei lag in de jaren 1909 tot 1912; de Eerste Wereldoor- log kon de fabriek, zoals vele in deze bedrijfstak, niet overleven, in tegenstelling tot St. Lucas. De vergelij- kingen die de schrijver in artistiek en economisch op- zicht trekt tussen deze beide Utrechtse bedrijven, maken dit artikel tevens tot een complement op zijn vorige. Een volgend nummer van Antiek zal echter wel enkele storende drukfeilen moeten oplossen. Lv.T.
Twee biologen van de Werkgroep Herstel Leefbaar-
heid Oude Stadswijken, Bert Maes en Harry Weijs, hebben een rapport samengesteld over de Flora en vegetatie van het Vaaltgasfabriekterrein te Utrecht. In 1882 begon de gemeente Utrecht, toen na een langdurig proces de concessies van de gasfabriek op het Vreeburg waren beëindigd vanwege de gevaar- lijke situaties aldaar, aan de Blauwkapelseweg een eigen gasfabriek. Deze fabriek kwam te liggen naast de gemeentelijke „Aschvaalt" die daar op het terrein van „Koningslust" aan de Biltse Grift in 1840 in gebruik was genomen. In de zestiger jaren van deze eeuw is de gasfabriek
gesloten en zijn de gashouders gesloopt. Vuilstort vindt slechts op beperkte schaal nog plaats. Zestien hectaren grond liggen er al enkele jaren braak en de natuur heeft er raad mee geweten. Bij de inven- tarisatie die in juni 1976 plaats vond, noteerden de onderzoekers maar liefst 258 verschillende soorten planten, struiken en bomen; 224 daarvan behoorden tot de wilde flora. Een bloemrijk geheel. 35
|
|||||||||
Na overleg kwamen de wijkbewoners en de gemeen-
te overeen 14% ha. van dit terrein te bestemmen voor wijkpark. Maar dit park zal van de Utrechtse parken mn. hierin verschillen, dat de thans aanwezige vege- tatie zoveel mogelijk ingepast gaat worden. Plannen een deel van het terrein te beheren als heemtuin, lig- gen klaar. Ook zouden de kademuren van de havens extra zorg moeten krijgen. Door de restauraties van de werfmuren langs de grachten zijn al heel wat typisch Utrechtse vegetaties verloren gegaan. Op het vaalt- gasfabriekterrein zijn ze te reconstrueren. Voor de bewoners van de 19e eeuwse groenarme wijken, de scholen in dit deel van de stad en voor de stad als leefmilieu van de Utrechter is het plan een lofwaardig initiatief. Het rapport moet bij de realisatie ervan een ruim gebruikt middel zijn. Wetenschappelijke gege- vens, aanwijzingen, suggesties, wensen, beheers- en behoudsvoorstellen draagt het in zeer ruime mate aan. C.S.
Bert Maes en Harry Wei/s. Flora en vegetatie van het
Vaaltgasfabriekterrein. Een onderzoek naar spontane begroeiingen in de stad Utrecht. Utrecht, 1976 (gestencild}. |
|||||||||||||||||||||
heeft dit boek zeker belang: systematisch biedt het
een schat aan informatie. Zou men het echter alleen eens willen lezen om reilen en zeilen van zon ,,stadje" te leren kennen, dan zal het wel tegenvallen, want vlot geschreven is het niet. Dan was het deel dat en- kele jaren eerder over Woerden in dezelfde reeks ver- scheen, veel leesbaarder. L. v. T.
A. J. Kölker, Haastrecht; hoofdstukken uit het ont-
staan en de ontwikkeling van „die Steede ende Lan- den van Haestregt" tot het begin van de 19e eeuw, (Hollandse Studiën, 6, Dordrecht, 1974). 244 blz., met enkele ill.; f 34,75. |
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
|
|||||||||||||||||||||
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||
Haastrecht
De Historische Vereniging Holland zond ons al weer
enige tijd geleden het zesde deel van haar Historische Studiën, dat de geschiedenis van een plaats behan- delt die dicht tegen Utrechts gebied aanligt en in de middeleeuwen zelfs in het land lag waar de macht van de Utrechtse bisschop en de Hollandse graaf bot- sten: Haastrecht. Het is geschreven door iemand die tijdens inventarisering van het gemeentearchief ruim- schoots gelegenheid gehad heeft met Haastrechts historie vertrouwd te raken. Als hoofdschotel biedt hij een verhandeling over inrichting en functionering van het plaatselijk bestuur tot 1811, waarin ook de men- sen optreden die daarbij betrokken waren (inclusief de vroedvrouwen). Het voorgerecht bestaat uit een schets van de ontginningen, de heren van Haastrecht, de naam en de omvang van de plaats - geen licht ver- teerbaar kostje. Tenslotte komen economische aspec- ten, onderwijs, kerk en armen op tafel, waarvan de godsdienstige verhoudingen de gevuldste schotel vor- men. Qua tijd komen de meeste gegevens uit de 16e tot en met de 18e eeuw. Het geheel is sterk uit gedrukte en ongedrukte bron-
nen opgebouwd, waarvan de schrijver overvloedig verantwoording aflegt. Trouwens, ook de literatuur- lijst heeft, voor een kleine plaats als Haastrecht, ook al noemde het zich vroeger stad, niet geringe af- metingen. De index opeigennamen maakt een zeer betrouwbare indruk. Als bijdrage tot de bestudering van bewoningscentra 36
|
|||||||||||||||||||||
50e jaargang - nummer 3 - maart 1977
|
|||||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
23 62. |
|||||||||||||||||||||
Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. 1030) 31 55 41. |
|||||||||||||||||||||
Penningmeester:
W. Uittenbogaard. Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel.
IO34O7) 19 86, girorekening 575520.
Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel, (03407) 19 86. |
|||||||||||||||||||||
Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 18 14. C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej. L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030) 62 12 26 |
|||||||||||||||||||||
Redactieadres:
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||
125-
|
|||||||||||||
OUDEGRACHT 133
|
|||||||||||||
EEN HUIS IN DE BOCHT
|
|||||||||||||
Bij de foto (boven:) Gevelwand Oudegracht bij de
Bakkerstraat; reconstructie van de begin 1 7de eeuw- se toestand- |
|||||||||||||
Het beeld dat men van middeleeuwse huizen in
Utrecht heeft, wordt in het algemeen beheerst door de stenen huizen, en in het bijzonder door de grote zogenaamde stadskastelen langs de Oudegracht, als Oudaen (99), Drakenburg (114), Fresenburg (113), Blankenburg (121) etc. Hoewel de Oudegracht als ge- heel ook nu nog als één der belangrijke karakteristie- ke elementen van het middeleeuwse Utrecht mag worden beschouwd, dient men zich goed te realise- ren dat het eigenlijke middeleeuwse stadsbeeld, dat tot ver in de 17e eeuw voortleefde, voor een belang- rijk deel juist door „houten huizen" van een veelal be- scheidener aard werd bepaald. De beste indruk van dit stadsbeeld geeft een aan Jacob Ruysdael toege- schreven tekening uit ca. 1650 (zie afb. 1) die ons een blik gunt vanaf de Bakkerbrug op de westzijde van de Oudegracht waar Oudaen (rechts) en Fresen- burg (links) met hun kantelen en hun veel forsere schaal tot een geheel andere wereld lijken te horen dan de gewone huizen die de eigenlijke grachtwand vormen. In tegenstelling tot de genoemde stadskastelen is van
de overvloed aan gewone huizen vrijwel niets bekend. Het is om deze reden dat het pand Oudegracht 133, waarvan de restauratie in januari jl. gereed kwam, van zo groot belang is. Maar alvorens hier verder op in te gaan, moet eerst nog iets gezegd worden over het begrip „houten huizen". Bekijkt men tekeningen van de 17de- en 18de-eeuwse stadsgezichten, dan is men wellicht geneigd de daarop afgebeelde gevel- wanden te verdelen in stenen en houten huizen. In werkelijkheid zijn stenen en houten huizen weliswaar twee heel verschillende families, maar het zijn ook twee uitersten waartussen allerlei tussenvormen be- staan. De houten huizen op deze tekeningen zijn vrij- wel allemaal zgn. „3/«-huizen", d.w.z. stenen huizen |
|||||||||||||
met een houten voorgevel uit de 1 5de en 1 6de eeuw.
Van echte houten huizen, waarbij de constructie op een houtskelet berust met wandvullingen die uit vlechtwerk met leem, beplanking of steen kunnen be- staan, was waarschijnlijk toen reeds weinig meer over. Van oorsprong moet het overgrote deel van de bouwmassa in de middeleeuwse steden uit houten huizen hebben bestaan. De grote stadsbranden die zich daardoor vaak gemakkelijk en snel konden uit- breiden, zoals tal van berichten ons leren, waren aan- leiding tot allerlei keuren en verordeningen die tot doel hadden het brandgevaar te verminderen en der- gelijke rampen binnen de perken te houden. Deze keuren hebben tot een langdurig „verstenings-
proces" geleid waarvan de 17de- en 18de-eeuwse |
|||||||||||||
afb. 1
|
|||||||||||||
37
|
|||||||||||||
tekeningen en prenten ons de laatste, en voor het
stadsbeeld zeer belangrijke, fase laten zien. De vroegste verordeningen hebben betrekking op de brandgevaarlijke rieten daken. Reeds sedert 1368 verleent Utrecht overheidssteun bij het vervangen van rieten daken door „harde dekking" (daktegels, leien e.d.) en na 1390 wordt harde dekking verplicht. Daarna worden stenen zijmuren verplicht gesteld om te kunnen dienen als brandmuren en komen stook- plaatsen met schoorstenen in zwang. Spoedig komen ook de stenen achtergevels aan de beurt. Als laatste blijven tenslotte de houten voorgevels over waaraan men zeer gehecht moet zijn geweest, wellicht in ver- band met hun flexibiliteit. De verstening hiervan heeft in de 17de en 18de eeuw een hardnekkige strijd ge- kost. Het eerste regelrechte verbod op het maken van houten gevels dateert in Utrecht van 1610. Later vol- gen strenge verboden op onderhoud ervan (1636, 1643) en op iedere herstelling (1663, 1687, 1718). Als reden wordt niet alleen brandgevaar aangevoerd, maar nu ook het feit dat zij tot ,,merckelijck discieraet deser Stad" strekken: ze vallen uit de toon. Pas kort voor 1800 is de laatste houten gevel in Utrecht ver- dwenen. Aangezien bij de 3/4-huizen alleen de voorgevel door
een stenen versie vervangen behoefde te worden, kan men thans bij ogenschijnlijk jongere huizen nog tal van verrassingen verwachten. Tenslotte moet om misverstanden te voorkomen nog
worden vermeld, dat naast het versteningsproces van de houten huizen óók invloed van de houtbouw op het oorspronkelijke stenen huis tot tussenvormen heeft geleid. Zo kan men middeleeuwse huizen met een gedeeltelijk (en soms zelfs geheel) houtskelet van muurstijlen en korbelen tegenkomen die vanouds een stenen voorgevel hebben gehad. Dan zijn echter de muurstijlen vrij plat en de balken eigenlijk in de muur opgelegd. Het pand Oudegracht 133, gelegen bij de Bakkerbrug
tussen de Bakkerstraat en de Hamsteeg, zag er vóór de restauratie als een bescheiden 18de-eeuws huis uit, van een voor zijn omgeving opvallend klein for- maat. Het heeft echter tijdens de" voorbereidende werkzaamheden steeds meer van zijn ware aard laten zien en bleek het eerste en voorlopig (?) enige Utrechtse voorbeeld van een „echt houten huis" te zijn, en mogelijk nog uit de 14de eeuw te dateren (misschien zal de opgraving in de bouwput van de Hema nog verdere gegevens over houten huizen in Utrecht kunnen verschaffen). Bovendien is het een in- teressant document van het genoemde geleidelijke versteningsproces van de stad. Beschrijving
Het huis heeft thans bovengronds een oppervlak van
ca. 4 x 6,5 m, is drie balkvakken diep en bestaat uit 38
|
||||||||
afb.2 ± 1620
|
||||||||
kelder, beganegrond, verdieping en zolder van resp.
2,70, 2,70 en 2,50 m hoog. Bij het onderzoek bleek dat belangrijke delen van het houtskelet nog aanwe- zig dan wel aantoonbaar waren. Dit bestond oor- spronkelijk uit ankerbalkgebinten met doorlopende stijlen en eenvoudige korbelen; de moerbalken boven beganegrond en verdieping staken in de stijl en wa- ren daarin behalve met houten pennen tevens met een hameranker verankerd. Tussen de stijlen zaten veldregels ter hoogte van de verdiepingsvloer, alsme- de halverwege daarboven en daaronder; op de stijlen lag een wurmt als „muurplaat", waar de stijlen met een pen doorheen staken. De vloeren rustten mogelijk beide, maar zeker van de verdieping, op kinderbalken. De kap bestond uit spanten met krammers. Het hele skelet was van eikehout, op één grenen moerbalk na, die blijkens het telmerk wel tot de oorspronkelijke op- zet lijkt te behoren (zie afb. 4). De vlakvulling van de zijwanden bestond aan de zijde
van de Bakkerstraat mogelijk vanouds uit halfsteens metselwerk in moppen van ca. 30 x 15 x 71/, cm, die in een regelmatig klezorenverband waren gemetseld tussen de veldregels (zie afb. 5). Aan de zijde van de Hamsteeg bestond de vulling van de voorste twee |
||||||||
afb. 3 situatie ±1821
|
||||||||
Een verhaal apart zijn de tongewelfde kelders, die
met hun gezamenlijk oppervlak van ca. 6 x 18 m veel uitgebreider zijn dan het bescheiden huis dat erbovenop staat (zie afb. 4). In de geheel betegelde kelder onder het huis is aan de zijde van de Hamsteeg nog een stookplaats met een smuigervormige schouw en resten van een gemetseld fornuis aanwe- zig, die aansluit op een schoorsteen buiten langs het huis. Aan de zijde van de Bakkerstraat is nog duidelijk de plaats van de gootsteen, pomp en aanrecht te her- kennen. Via een deur met geprofileerd kozijn komt men van hier in de kelder onder de straat, alwaar zich aan de rechterzijde een ingebouwd privaat onder een afdakje bevindt. Vervolgens komt men bij de dwars- gelegen kelder onder de Bakkerbrug die een uitgang heeft naar het water en die mogelijk vroeger een tweede had naar de werf aan de zuidzijde; hier is ech- |
|||||||||
aft. 4
Doorsnede naar noord, met de Bakkerbrug (ca.
1400), west (ca. 1600) en zuid (ca. 1800)
vakken oorspronkelijk vermoedelijk uit een beplan-
king; rond 1 600 werd deze kennelijk door baksteen vervangen. Het achterste vak aan deze zijde bestond mogelijk vanouds uit moppen, omdat hiertegen op de begane grond een stookplaats was gelegen, vermoe- delijk een schouw met bakstenen wangen. De achter- muur bestond uit rommelig jonger metselwerk waarin een derde gebint deels nog aanwezig en voor de rest aantoonbaar was. De trap heeft zich mogelijk vroeger in het tweede vak links bevonden. |
|||||||||
afb.5
|
|||||||||
afb. 6 ± 1820
|
|||||||||
39
|
|||||||||
1^2»*^^»^ -'
|
|||||||||||
afb. 7 Het houtskelet vóór,
|
tijdens.
|
||||||||||
en na de restauratie
gen... onder een dack" (29-8-1582). Om „goede
correspondentie, vruntschap ende naebuijrschap te onderhouden" wordt overeengekomen dat enerzijds het keldervenster (in de straat) van Jan Lambertsz.'s kelder die „streckt bezijden all langes dije zijdellmuij- re van der huijsinge van Adrijaen Cornelisz." te allen tijde daar ongehinderd zal mogen blijven, terwijl an- derzijds Adrijaen „in de zijdellmuijre van zijne hoeck- huijs ten eeuwijge daege sall mueghen maecken, breecken ende houden slachveijnsteren tzijnder ne- ringhe bequaem ende notelijck zijnde". De conclusie uit dit alles is als volgt: Oudegracht 133 en Bakkerstraat 1 zijn vanouds twee helften van één middeleeuws huis onder één dak (zie afb. 4). Zij zijn vermoedelijk in de tweede helft van de 16de eeuw gescheiden; Aert Aertsz. is nog eigenaar van beide, maar sinds 1582 leiden zij een zelfstandig le- ven. Aan de scheiding zelf is duidelijk te zien dat deze niet uit de bouwtijd stamt of bij de opzet hoort: een compleet en van oorsprong open houten gebint werd met rommelig metselwerk dichtgezet, dat op een pla- vuizen vloer rust in plaats van op het keldergewelf. De grens tussen de beide in hoogte wat verschillende keldergewelven ligt ongeveer een meter naar voren, terwijl de dunne scheidingsmuur in de kelder juist grotendeels achter de muur erboven staat en een gro- te knik vertoont. Blijkens de transportakte van 25-10- 1 582 zou deze ook nog later zijn ontstaan. De zijkelder onder de Bakkerstraat schijnt te zijn ont- staan als eigen toegang tot de gracht voor het achter- ste huis en is eerst later halverwege dichtgezet en bij Oudegracht 133 getrokken. Vervolgen we de verdere geschiedenis van het huis,
dan blijkt uit een anonieme tekening van ca. 1620 (zie afb. 2) dat de houten voorgevel inmiddels is ver- vangen door een trapgevel in baksteen. Vermoedelijk is tezelfdertijd de wand aan de zijde van de Hamsteeg door muurwerk vervangen. Adrijaen Cornelisz. ver- koopt het pand in deze vorm in 1615 aan de bakker Beernt Stevensz., maar kennelijk was dit geen succes, |
|||||||||||
ter helaas een transformatorhuis ingebouwd. Vanuit
deze brugkelder komt men tenslotte in een vierde,, smallere kelder die naast het huis onder de Bakker- straat gelegen is. Historische achtergrond
Gelukkig komen archivalia ons te hulp met nadere in-
formatie. Op dit moment dateren de oudste beschik- bare gegevens van 1581, net nog op tijd om ons de oorspronkelijke opzet te verduidelijken. Op 25 april van dat jaar verkoop Aert Aertsz., bakker en eigenaar van Oudegracht 133, de achterste helft van zijn huis (thans Bakkerstraat 1) aan Jan Lambertsz., die hoe- denmaker is en kennelijk dit gedeelte reeds bewoont en gebruikt. Speciaal wordt hierbij vermeld: „mitsga- ders die cluijse streckende totte stadtgragte toe en aende gragt vuijtgaende". Bij akte van 5-1-1582 worden nog nadere afspraken vastgelegd: Jan Lam- bertsz. heeft bedongen dat als hij of zijn nakomelin- gen „tot enijger tijd begeerden mette voorschreven zijne huijsinge hoger te vaeren ofte timmeren, zullen tselve mogen doen opte oude fondamenten tot zijne gelieven ende meesten oorbaer". Hetzelfde geldt ook voor Aert. (Inderdaad moet blijkens de achtermuur en afbeeldingen Bakkerstraat 1 korte tijd later grondig zijn verbouwd en verhoogd.) Voorts zal Jans privaat via de kelder van Aert mogen afvoeren, terwijl Aert een behoorlijke goot aan zijn huis zal maken om Jan geen wateroverlast te bezorgen. Kort daarop verkoopt Aert ook de voorste helft van zijn huis aan een hoedenmaker, Adrijaen Cornelisz. (transport 25-10-1582), „met noch de kelder strec- kende onder die huijsinge van Jan Lambertsz. achter d'voorschr. huijsinge gelegen en daertoe noch een cluijse streckende onder dije backerbrugge", terwijl bepaald wordt dat de achtermuur een gemene muur zal zijn. Reeds van tevoren worden afspraken gemaakt over
de zijkelder onder de Bakkerstraat, getuige een akte waarin sprake is van „twee huijsingen ofte woenin- 40
|
|||||||||||
want nog geen twee maanden later verkoopt hij het
opnieuw en wel aan Hendrick van Outhuysen. Via diens weduwe, Dirck Gerritss. van Groll (29-5-1622), Jan Jansz. van Arnhem (7-5-1632) en Johannes Fransburg komt het huis in 1 714 in bezit van Willem Verkerk, wederom een bakker. |
|||||||||||
De restauratie
Zoals reeds vermeld bleken bij het onderzoek van het
pand belangrijke onderdelen van het houtskelet nog aanwezig. Latere wijzigingen bestonden vooral hierin, dat de onderste helft van de stijlen en de meeste kor- belen werden verwijderd, zodat de oorspronkelijke steunconstructie nu kwam te hangen aan wat in feite geen dragende muren waren. Verder werden op één vak na de kinderbinten door tussenliggers vervangen en werd een spant vernieuwd. Bij de restauratie, die alleen het casco betreft, is be-
sloten tot completering van het geamputeerde skelet, zowel om de basisconstructie weer gezond te maken, als om de historische waarde van dit unieke docu- ment goed tot zijn recht te laten komen. Op de bega- negrond werd de kinderbalklaag weer aangebracht; voor de rest is ernaar gestreefd de gegroeide situatie en bruikbare onderdelen zoveel mogelijk te handha- ven. Geslaagde toevoegingen zijn de onderpui en de houten spiltrap. Het is te hopen dat door een goede bestemming dit
pand in het hart van Utrecht spoedig weer in het da- gelijks leven zal worden opgenomen en dat daarbij ook de kelders zullen kunnen worden betrokken. A.F. E Kipp.
|
|||||||||||
Wanneer in 1752 de meesterbakker Jan Keijzer en
zijn vrouw Anna Verkerk overgaan tot verkoop aan de meester steenhouwer Jan Verkerk wordt het huis omschreven als „zekere Huijzinge ... zijnde vanouds een backerije, met zijn kelders en kluijzen . . . alsmede het ovenbort met het Fournuijs. ..". Ook bij de ver- koop aan de meester timmerman Boudewijn Catz (1 773) en aan Petronella Booij (1 781) wordt het huis betiteld als „vanouds een Bakkerije". Het is aantrek- kelijk om te veronderstellen dat de bakkerij zich gedu- rende vele generaties in de betegelde kelder zal heb- ben bevonden. Tegen die tijd moet inmiddels de trap- gevel door de huidige voorgevel zijn vervangen, zoals die afgebeeld is op een aquarel van ca. 1820 in het gemeentelijk archief (zie afb. 6). Daarbij werd het eer- ste vak om de hoek van de Bakkerstraat meever- nieuwd. Afgezien van wijzigingen aan onderpui en vensters zal het huis hierop een ieder bekend voorko- men. |
|||||||||||
Met toestemming van auteur en redactie overgeno-
men uit De Timmerwerf, personeelsorgaan van de Dienst van Openbare Werken Utrecht, jg. 31 (1977) nr. 1. |
|||||||||||
41
|
|||||||||||
JAN VAN SCOREL
|
||||||||
EN HET CENTRAAL MUSEUM
|
||||||||
gen, bij het tweede ook schilderijen en tekeningen
waarvan men zich kan afvragen of ze ooit in zijn ate- lier, dat rond 1540 aan het eind van de Nieuwe Gracht was, gemaakt dan wel geweest zijn, en met het derde element heeft men bijna alle geëxposeerde schilderijen als met een dikke saus overgoten; en dit alles is in één zaal ondergebracht. Kortom, voldoende duidelijkheid door een zekere eenheid is er niet; met het grote publiek, waarvoor elk element op zichzelf al moeilijk te verteren aspecten heeft, zoals de afstand van het verleden, de „kennerschap" en de techniek, wordt weinig mededogen getoond. 1) Daarbij komt nog dat er in de presentatie enige storende fouten zijn geslopen, die door nauwkeurig na-checken vóór de opening voorkomen hadden kunnen worden. Enkele voorbeelden: bij nr. 14, Vierlingh's tractaat, lag tot voor kort het rode lintje een alinea te hoog, en bij de nrs. 45 en 46 zoekt men vergeefs naar opname C. Ook mist men een uitleg over de mate van uitklappen van veelluiken op werk-, zon- en feestdagen. Een voordeel van de opstelling is wel dat de Lochorst- triptiek uit ± 1526 geconfronteerd wordt met het magnifieke grote altaarstuk uit Marchiennes van ± 1540, waardoor de evolutie van Scorers kunst in ca. 14 jaar in het oog springt. Doen de houdingen en proporties van de voorgestelde figuren op het eerste stuk nog onhandig aan, op het veelluik ziet men een levendig, dynamisch en virtuoos spel van ingewikkel- de houdingen van goed geproportioneerde figuren, waarvan anatomische details zeer geprononceerd zijn weergegeven. Dit gaat gepaard met een stralend co- loriet en veel vertoon van exotische oosterse typen en kledij, reminiscenties aan Scorel's pelgrimage naar Palestina, want de zo vaak door kunstenaars als bron voor orientalia gebruikte „reportage" van Pieter Coecke van Aelst, Moeurs et fachons de faire de Turcz, verscheen pas in 1 553. Aan de hand van het grote veelluik kan men zich tevens een idee vormen van de pracht van Scorel's altaarstukken die zich vóór de beeldenstorm te Utrecht in de Mariakerk en in an- dere kerken elders in de Noordelijke Nederlanden be- vonden. De catalogus begint met een lijstje bruikleengevers,
een inhoudsopgave, een voorwoord van de museum- directrice, een Duitse kaart (waaruit? is er geen Ne- derlandse te vinden?), een rijtje jaartallen met voor Scorel's biografie belangrijke feiten, waarbij het in de catalogus van de vorige Scoreltentoonstelling ver- melde vicariaat van de schilder bij de Janskerk 2) weggelaten is, evenals de door Van Mander genoem- de contacten met Jan Gossaert 3), twee belangrijke zaken waarvan in de rest van de catalogus ook geen |
||||||||
Tot 1 mei 1 977 kan men in het Centraal Museum te
Utrecht de tentoonstelling „Jan van Scorel in Utrecht" zien; daarna verhuist ze naar Douai. Er waren twee belangrijke aanleidingen voor deze ex- positie over Jan van Scorel, een van de belangrijkste, meest producerende en best betaaide Noord- Nederlandse schilders uit de 16e eeuw, die door zijn kerkelijk ambt, dat van kanunnik, een bevoorrechte maatschappelijke positie had, en, afgezien van een korte onderbreking, van 1 524 tot aan zijn dood, in 1562, te Utrecht woonde en werkte. In de eerste plaats was er de kunsthistorisch zeker sensationeel te noemen terugvinding door J. Guillouet van het bijna volledige grootste altaarstuk en een zijluik van een van de twee kleinere, die Scorel omstreeks 1540 le- verde aan de abdij van Marchiennes in Noord- Frankrijk. En in de tweede plaats waren er de vorde- ringen in het onderzoek naar het leven en het werk van de schilder, die in hoofdzaak tot stand waren ge- bracht door Molly Faries. Zij voegde aan een bronnen- publicatie en een ongepubliceerd proefschrift over de schilder, een voornamelijk stijlkritisch onderzoek be- treffende diens werk toe, waarbij zij, in samenwerking met J. R. J. van Asperen de Boer, van diverse geavan- ceerde technieken gebruik maakte. Met één hiervan, de infrarood-reflectografie, konden de ondertekenin- gen, d.w.z. de eerste opzet van de voorstelling op de panelen, die op Scorei's werken al voor een groot deel met het blote oog te zien zijn, geheel zichtbaar gemaakt en bestudeerd worden. Hierbij bleek dat ze in wezen niet erg verschillen van diens tekeningen op papier. Men kon tevens het aandeel van zijn mede- werkers of leerlingen herkennen aan hun van dat van de meester zelf afwijkende „handschrift". Het was blijkens aankondigingen in de plaatselijke pers de bedoeling om van de expositie een manifesta- tie te maken die ook voor het grote publiek aantrek- kelijk zou zijn. Het resultaat is een tentoonstelling, waarin drie ver-
schillende elementen behandeld worden: documen- ten en andere voorwerpen welke betrekking hebben op Scorel's levensloop, een aantal schilderijen en te- keningen van de meester en zijn assistenten uit + 1540, en het stijlkritisch-technisch onderzoek. Daarbij heeft men een vrij uitgebreide catalogus sa- mengesteld, die voor een, gezien de omvang, redelijke prijs verkrijgbaar is, en wordt er een instructieve licht- beeldenserie over de structuur van paneelschilderijen en de natuurkundige aspecten van de bestudering er- van vertoond. Op de tentoonstelling lopen de drie bo- vengenoemde elementen door elkaar: bij het eerste toont men ook schilderijen van Scorel en zijn leerlin- 42
|
||||||||
van St. Maarten ofwel het Domkapittel, geen be-
moeienis met het bisschoppelijk bestuur of de bis- schopskeuze", hetgeen pertinent onjuist is. Ook in de rest van zijn artikel schiet hij menige historische bok, waardoor hij blijk geeft bitter weinig van de staatkun- dige en politieke geschiedenis van het Sticht af te weten. Daarom leek het raadzaam hier het een en an- der wat betreft die geschiedenis recht te zetten. De bisschop van Utrecht had niet alleen het geestelijk gezag over zijn diocees dat zo'n beetje de gehele Noordelijke Nederlanden omvatte, maar was ± 1 520 ook wettig wereldlijk landsheer, onder de keizer van het Roomse Rijk, van het Neder- en Oversticht en Drenthe. Hij werd onder normale omstandigheden, en dat was ondanks alles in 1524 ook bij Hendrik van Beieren het geval, gekozen door de 5 Utrechtse kapit- tels alsmede door de proosten van St. Walburgis te Arnhem, St. Lebuinus te Deventer, St. Maarten te Emmerik en St. Plechelmus te Oldenzaal 4). Sinds de uitvaardiging van de bekende Landbrief in 1375 werd het landsheerlijk bestuur van de bisschop in het Ne- dersticht mede bepaald door de inbreng van de Sta- ten of Standen. De eerste, de geestelijke stand, werd gevormd door de 5 kapittels van Utrecht. Toen elect 5) Hendrik van Beieren in 1525 een zware be- lasting wilde invoeren om de dreiging van Karel van Gelre af te kunnen kopen, ontstond er onrust te Utrecht onder de burgers. Door manipulatie van de anti-Habsburgse en pro-Gelderse factie in de Staten, joegen zij hun stadsbestuur de poorten uit. In 1527 kwam het tot een regelrechte opstand van de stad Utrecht en de pro-Gelderse factie van de Staten te- gen de elect, en werden troepen van Karel van Gelre de stad binnen gehaald. Inmiddels waren velen uit de stad geweken, zo ook Jan van Scorel, die naar Haar- lem ging. Op 1 juli 1528 sloeg Hendrik van Beieren met behulp van troepen van Karel V de ,,conroedsen"-opstand op gewelddadige wijze neer. Hij deed echter ook afstand van zijn ambt; Karel V kreeg toen het wereldlijk gezag over het Nedersticht en het nominatierecht voor de Utrechtse bisschops- zetel; van de politieke macht van de Staten liet hij niet veel over en de privileges en keuren van de stad Utrecht werden ingrijpend gewijzigd, ook die van de gilden, om infiltratie en manipulatie vanuit andere standen te voorkomen 6). De nieuwe bisschop, die slechts geestelijk gezag had, werd kardinaal Willem van Enckenvoirt, die een grote vriend was ge"weest van paus Adriaan VI, en bij de H. Stoel te Rome als curieprelaat de belangen van Karel V behartigde; hij heeft zich nimmer in zijn diocees vertoond. In het aldus gepacificeerde Utrecht, waar toen ook de Vredenburg verrees, kreeg Jan van Scorel bij het ka- pittel van St. Marie, waar hij tot dan toe slechts vica- ris was, een kanunnikschap aangeboden. Deze pre- bende was in juli 1 528 vrijgekomen doordat de on- fortuinlijke kanunnik mr. Antonis Venrode tegelijk met een kanunnik van Oudmunster, mr. Godert Kuinre- torff, als een van de voornaamste „conroedsen" door elect Hendrik in een zak in de Lek bij Wijk bij Duurste- 43
|
||||||||
gewag meer wordt gemaakt. Dan volgen zes artikelen
van met de voorbereidingen van de expositie betrok- kenen. Het eerste is van prof. J. G. van Gelder, die een' bondige bibliografische geschiedenis van de Scorelli- teratuur tot op heden geeft. Daarna is de man aan het woord, die dat, wat van de door Scorel aan de abdij van Marchiennes geleverde schilderstukken over was, terug vond, J. Guillouet. Hij vertelt van zijn speurac- ties in de Franse provincie naar resten van het ver- strooide kunstbezit van de tijdens de Revolutie opge- heven geestelijke instellingen, om ze te registreren en te documenteren. Daarbij zag hij op zekere dag op het hout, waarmee een raam in een dorpskerkje was ver- duisterd, door een verschimmelde vernislaag heen, als een spook het silhouet van een engel verschijnen, en dat was het begin van zijn in etappe's verlopende grote ontdekking. Daarna volgt een beknopt en helder verslag van Molly Faries over de resultaten van haar onderzoek, waarbij zij van zeer uiteenlopende metho- den gebruik heeft gemaakt. Het vierde artikel is een soort biografie van de schilder-kanunnik door D. P. Snoep. Deze beweert reeds op de eerste bladzijde van zijn betoog: „De kanunniken, verbonden aan het kapittel van St. Marie, hadden in tegenstelling tot dat |
||||||||
De steniging van Stefanus. Paneel van het Stefanus-
en Jacobus-altaarstuk, door Jan van Scorel gemaakt voor de Abdij van Marchiennes, omstreeks 1540. Douai, Musée de la Chartreuse. (Foto Centraal Museum).
|
||||||||
de verdronken was 7). Scorel moet deze prebende op
voorspraak van Rome hebben gekregen, want voor in oneven maanden vrijkomende prebenden gold een pauselijk nominatierecht. Eerst was hij non capitularis en kreeg hij de helft van het kanunniksinkomen; als alles in orde was, zou hij na 6 jaar en 4 maanden als capitularis de volle som ontvangen 8). In 1536 werd kardinaal-bisschop Van Enckenvoirt opgevolgd door een nieuwe bisschopskandidaat van de keizer, George van Egmond. Op p. 31 wordt opgemerkt dat Karel V in 1515 als landsheer over de Noordelijke Nederlanden gehuldigd werd; graaf van Holland en Zeeland was juister ge- weest. En op p. 32 suggereert Snoep dat al onder Ka- rel Ven George van Egmond de nieuwe bisdommen- indeling plaats had; dit gebeurde echter pas in 1 559, zoals in elk geschiedenisboekje staat, onder koning Philips II; aartsbisschop werd toen Egmond's opvol- ger, Frederik Schenck van Tautenburch. Bij het ver- haal over de intochten wordt het belangrijkste aspect ervan, het feodaal-staatsrechtelijke, vergeten: de per- soonlijke bekrachtiging door de nieuwe landsheer van de rechten van zijn onderdanen. In het relaas over Scorel's dijkbouw-avontuur in 1552-1553 wordt de mogelijkheid geopperd dat hij metselmethoden van de volgens Snoep toen nog „splinternieuwe" Vredenburg toepaste. Het is even- wel vrij duidelijk dat de schilder-kanunnik het recept voor waterbouwkundige werken van Vitruvius volg- de, de architect en ingenieur van keizer Augustus. Daarbij werd, behalve van bekistingen van balken en kabels, gebruik gemaakt van tras 9). Voor de berei- ding van dit bouwmateriaal kon Scorel de tufsteen van de Brittenburg goed gebruiken 10). Het vijfde artikel, van J. A. L. de Meyere, geeft een kort overzicht van literatuur over schildertechniek, en de bronnen over die van Scorel. De interpretatie van de passage uit Guicciardini is waarschijnlijk onjuist; er moet daar meer aan de voorstellingen dan aan de techniek van Scorers schilderijen gedacht worden. Tevens legt De Meyere uit hoe een paneelschilderij in elkaar zit en bespreekt hij natuurwetenschappelijke methoden bij het onderzoek van schilderijen. In het laatste artikel doet J. R. J. van Asperen de Boer ver- slag van het laboratoriumonderzoek dat gedaan is naar Scorel's verfgebruik en werkwijze; daarbij bleek o.m. dat hij een bepaalde tint blauw volgens Italiaan- se methode verkreeg. Na de artikelen volgen de catalogusnummers, die rij-
kelijk voorzien zijn van illustraties alsmede van goede vertalingen van de diverse Latijnse teksten en inscrip- ties. Alleen mist men ook hier een functiebeschrijving van een veelluik. En bij Van Buchell's tekening van Scorel's grafmonument (nr. 23) is het bijschrift „ex la- pide caeruleo" geïnterpreteerd als „Carrarisch mar- mer", hoewel Van Buchell de tombe blauw kleurde; het was natuurlijk gewoon hardsteen. Voor hij stierf en zelf een monument kreeg had Jan van Scorel op zijn eigen manier al een soort monu- 44
|
ment voor een overleden kunstbroeder in de Maria-
kerk opgericht. In 1 553 had hij door een timmerman luikjes laten maken voor het door Diederik van Rys- wyck, van 1 539-1 562 11) kanunnik van St. Marie en tevens proost van St. Clemens te Wissel (bij Kleef), aan de kerk geschonken schilderij, dat in 1 553 12) en 1562 13) in het koor hing. Na de beeldenstorm, waarbij verschillende voorwerpen uit de kerk verdwe- nen waren, hing het in 1 578 in de „thesaurie offt sa - cristie" 14). Waarschijnlijk omstreeks 1600 zag Aer- nout van Buchell het en noteerde: „In domo capitulari pictura est ex// templo delata satis scabra et caduca cum seq: elogio. ANDREAS MANTEGNA Mantuanus ob insignem pingendi artem// a Mantuano principe opimis firmatus stipendijs; & in equestrê/ ordinem relatus, atque ab INNOcentio VIII pont. Max. honore/' muneribusque ornatus pingebat. vixit annis LXVI. obijt/ a° post Christum natum MDXVII . Mu- nus Domini/Theodorici a Ryswyck ecclae coll. D. cle-
mentis in Wissel ppositi, ety/huius templi Canonici a° LV a virgineo partu" 1 5). (Vertaling: In het kapittelhuis is een uit de kerk over-
gebracht schilderij, dat nogal vuil en gammel is, met het volgende opschrift: Andrea Mantegna van Man- tua, om zijn uitstekende schilderkunst door de vorst van Mantua met rijke beloningen aangemoedigd; en in de ridderstand opgenomen, en ook door paus Inno- centius VIII van eer en geschenken voorzien, schilder- de (dit). Hij heeft 66 jaar geleefd (en) is overleden in het jaar na Christus' geboorte 1517. Ge- schenk van Heer Diederik van Ryswyck, proost van de
collegiale kerk van St. Clemens te Wissel, en kanun- nik van deze kerk in het jaar (15)55 na de maagde- lijke geboorte.) Het is helaas niet meer mogelijk vast te stellen of het inderdaad een schilderij was van de grote Italiaanse meester (+ 1431-1506); geen van de jaartallen van de tekst klopt, de erin vermelde fei- ten wel) en evenmin blijkt wat erop was voorgesteld. Duidelijk is echter wel dat Jan van Scorel de auteur van de tekst was, die hij kennelijk op de luikjes had geschilderd 16). Daarmee wilde hij wellicht ook aan- tonen dat andere schilders het evenals hij tot hoog aanzien hadden gebracht. Al met al is het evident dat prof. Van Gelder's opmer-
king bij zijn artikel in de catalogus: „Een nieuwe kriti- sche monografie dient stellig nog geschreven te wor- den" (p. 1 5) zeer terecht is. Een dergelijk werk zou niet alleen licht doen schijnen op de schilder en zijn werk, doch ook op zijn omgeving en zijn tijd. Jos Sterk
Noten
1) Over het potentieel gevaar voor overdosering van
het publiek, zie ook G. D. van Wengen, Educatief werk in musea, Groningen, 1 975, p. 56. 2) Cat. Jan van Scorel, Centraal Museum, Utrecht,
1955, p. 20. 3) Carel van Mander, Het Leven der Doorluchtighe
Nederlantsche en Hoogduytsche Schilders, Haarlem, 1604,fol.235. |
|||||
Tegenwoordige Staat... van Utrecht, Amsterdam,
1758,1, pp. 179, 184. 9) Vitruvius, De architectura, II, 6, 1-6, V, 12,2-3.
10) In 1552 werden er een 40-tal blokken voor
bouwdoeleinden weggehaald. H. Dijkstra en F. C. J. Ketelaar, Brittenburg, raadsels rond een verdronken ruïne, Bussum, 1965, pp. 15-16. 11) Rijksarchief Utrecht, Archief kapittel St. Marie nr.
64,fol. 14. 12) Molly A. Faries, Jan van Scorel. Additional docu-
ments from the church records of Utrecht, Oud- Holland, 1 970, p. 22. 13) Arch. St. Marie, nr. 258, inventaris dd. 24-11-
1562,fol. 3 r°. 14) Arch. St. Marie, nr. 258, inventaris dd. 25-9-
1578,fol. 1 r°. 1 5) Arnoldus Buchelius, Monumenta passim in tem-
plis ac monasteriis Traiectinae urbis atque agri inven- ta, Gemeentelijk Archief Utrecht, hs. 1840, fol. 61 r°. 16) Uit de cesuur in de zojuist weergegeven tekst van Van Scorel blijkt welk gedeelte op welk luikje stond. |
||||||||||||
4) Vgl. het nptarieel verslag van de gang van zaken
bij Hendrik van Beieren's verkiezing in J. J. Dodt van Flensburg, Archief voor kerkelijke en wereldsche ge- schiedenissen inzonderheid van Utrecht, Utrecht, I, 1838, 2e stuk, pp. 1-14. 5) Elect = gekozen, niet geconfirmeerde bisschop.
6) Over de opstand zijn twee boeken geschreven, die
nog in de eerste helft van de 16e eeuw verschenen: Henricus Bommelius, Descriptio belli Ultrajectiniinter Carolum Ducem Gelrium, & Henricum Bavarum, Epi- scopum Ultrajectinum, Marpurg, 1542, en Lambertus Hortensius Montfortius, Secessionum Ultrajectinarum et bellorum ab anno 24. supra MCCCCC. usque ad translationem episcopatus ad Burgundos libri VII, Ba- zel, 1546. Het laatste werk verscheen in een bewer- king van Aernout van Buchell opnieuw in diens be- faamde Beka en Heda editie, gedrukt in 1643. Vgl. ook J. E. A. L. Struick, Utrecht door de eeuwen heen, Utrecht, 1968, pp. 126-129. 7) Hortensius, o.c, (ed. Buchelius), pp. 1 60, 1 69.
8) De statuten van het kapittel onvolledig bij Dodt,
o.c, 111,(1843), pp. 337-370. Vgl. ook (J. Wagenaar), |
||||||||||||
LANGE JANSSTRAAT-NOBELSTRAAT
|
||||||||||||
TIJD VOOR EEN NIEUW BELEID
|
||||||||||||
De vergeefse poging van Lodewijk Napoleon om de
Lange Viesteeg (-straat) te verbreden 1) is één van de vele in de lange geschiedenis van de steeds weer be- pleite oost-west doorbraken door de oude stad. De talrijke plannen die er in deze eeuw al ontworpen zijn, zijn herhaaldelijk besproken en becritiseerd in Oud- Utrecht. 2) In de eerste helft van deze eeuw zijn de Lange Vie-
straat en de Potterstraat verbreed, en in 1968 kan de Gemeente over de Lange Jansstraat melden 3): „Met de lang verwachte verbreding kon in 1968 eindelijk een begin worden gemaakt. (. . .) Nu is het zover, al- thans bijna. Want ook na de verbreding van de Lange Jansstraat zal er nog een flessehals in deze „rechte lijn" zijn: de Nobelstraat." Ook aan de noordelijkere doorbraak V. „terstraat-Jacobijnenstraat-Breedstraat- Wittevrouwenstraat werd gewerkt: „We doelen op de doorbraak in de Oude Gracht bij het Jacobikerkhof (.. .) een eerste stap op weg naar verwezenlijking van |
||||||||||||
1970: hoekhuis Neude-Lange Jansstraat (Lorjé) en-
kele dagen voor de sloop. (foto's Jean Penders)
|
||||||||||||
45
|
||||||||||||
een van de voornaamste oost-west verbindingen
door de binnenstad." De sloop waarop hier gedoeld wordt kostte ons twee beschermde monumenten, om „verkeerstechnische redenen" voor een doorbraak die nu allang van de baan is. We kunnen ons daarom gelukkig prijzen dat het de
Gemeente niet gelukt is om voor de eerst genoemde verbinding via Lange Jansstraat-Nobelstraat de „ver- keerstechniche noodzaak" aan te tonen van een doorbraak door het eveneens beschermde Janskerk- hof 1 (waarover meer in het aprilnummer van vorig jaar, pg. 29, en van 1971, pg. 27 en 30). Toch is er nog alle reden tot ongerustheid: in de voordracht van B & W aan de gemeenteraad „reconstructie Lange Jansstraat", die momenteel aan de orde is, wordt voorgesteld de straat tot twee rijstroken te verbreden, met een slag om de arm voor verbreding met een der- de rijstrook. We lezen dan: „Overigens zal na een der- gelijke uitbreiding aan de zuidzijde van de Lange Jansstraat, ter plaatse van de aansluiting op het Janskerkhof geen ruimte meer beschikbaar zijn voor voetgangers, tenzij de Minister van CRM alsnog be- reid zou zijn toestemming te verlenen tot het maken van een verbinding via de begane grond door het op de monumentenlijst geplaatste pand Janskerkhof 1." Overigens wordt de grondverbetering voor die derde rijbaan nu wel alvast aangebracht. „Verkeerstechnische redenen" zijn ook de oorzaak van de dreigende sloop van drie panden in de Nobel- straat, nl. de nummers 7, 9, 11. Ze staan als „beeld- ondersteunend" op de waarderingskaart van Be- schermd Stadsgezicht, en zijn beslist „beeldbepa- lend" voor deze hoek van het Janskerkhof (zie foto). Moderne hoogbouw is ervoor in de plaats gedacht. De verkeerstechnische „noodzaak" houdt in de ver- breding van de Nobelstraat van twee tot drie rijbanen, en dat is merkwaardig, omdat er van Ambachtstraat tot Lucasbolwerk toch maar plaats is voor twee rijba- nen. Dat zou dus een flessehals geven bij de Am- bachtstraat, met alle gevaren van dien voor de fiet- sers. Trouwens, we zagen al dat de Lange Jansstraat ook „maar" twee rijbanen krijgt, en „na deze verbre- ding is dan kans dat onze leerlingen tussen de ver- keersgolven door veilig over kunnen steken wel hele- maal verkeken", klaagt men vanuit de school aan het Janskerkhof 4). Dezelfde raadsvoordracht over de Lange Jansstraat
leert ons: „Een en ander zou opnieuw kunnen worden bezien, wanneer in verband met de bouw van het mu- ziekcentrum op het Vredenburg aldaar slechts één rij- strook voor het autoverkeer beschikbaar blijft en daarmee de intensiteit in west-oostrichting wordt verminderd." Zo blijkt dat er hier aan de hand van an- tieke plannen vooruitgelopen wordt op een beslissing over de verbinding door de oude stad. Voor de bereid- heid op herbezinning zal „Het Pandje" een toetssteen worden, nu de kwestie door verschillende groeperin- gen bij de Gemeenteraad is aangekaart. 31 maart Jean Penders |
||||||||||
1977 Een hoekje van het Janskerkhof, met in het
midden de bedreigde huizen in de Nobelstraat. |
||||||||||
Noten:
1) N. van der Monde: Beschrijving van de pleinen,
straten, stegen......deel 3, pag. 3. 2) Zie bijvoorbeeld Maandblad Oud-Utrecht 1959,
pag. 1-10en 59-65. 3) Jaarverslag 1968, uitgave Bureau Voorlichting
van de Gemeente Utrecht, pag. 9,13,14. 4) „School wacht op het eerste slachtoffer", Stads-
blad 30 maart 1977, pag. 1. |
||||||||||
HUISHOUDELIJK REGLEMENT
Zoals bekend stelde de Najaarsledenvergadering in
november j.l. het nieuwe huishoudelijk reglement van Oud-Utrecht vast. In dit nummer is de tekst daarvan afgedrukt. Wij danken iedereen, die de moeite heeft gedaan aan
het tot stand komen mee te werken; in het bijzonder geldt dit voor IV^evrouw Mr. B. Kortenhoff-Neppérus, die het concept'opstelde i.o.m. het bestuur en Notaris Mr. A. J. Kronenberg, die aan enkele speciale onder- werpen veel aandacht besteedde. Namens het bestuur,
A.H.H. Hoogezand Voorzitter |
||||||||||
46
|
||||||||||
HUISHOUDELIJK REGLEMENT
|
||||||||
Artikel 1
De in artikel 6 van de Statuten bedoelde contributie/bijdrage wordt
jaarlijks in de Algemene Najaarsledenvergadering vastgesteld. Deze contributie/bijdrage kan, op voorstel van het Bestuur, met een be- paald bedrag worden verlaagd voor de leden waarvan de leeftijd meer dan 65, respectievelijk minder dan 26 jaar is bij het begin van het be- trokken kalenderjaar. Artikel 2
Het Bestuur bestaat uit ten minste 9 leden.
Artikel 3
De leden van het Dagelijks Bestuur treden om de drie jaar af en wel
zo, dat ieder jaar één D.B.-lid aan de beurt van aftreden is. Het volgend rooster is van kracht:
de voorzitter treedt af tijdens de Voorjaarsledenvergadering in 1979,
de secretaris treedt af tijdens de Voorjaarsledenvergadering in 1980,
de penningmeester treedt af tijdens de Voorjaarsledenvergadering in
1981, de voorzitter treedt af tijdens de Voorjaarsledenvergadering in 1982,
enzovoort. Zijn er meer dan drie D.B.-leden, dan kunnen er in één jaar twee of
meer leden aftreden, echter met dien verstande dat nooit voorzitter, secretaris en penningmeester tegelijk aftreden. Artikel 4
Het Bestuur is belast met de (dagelijkse! leiding en de uitvoering van
de besluiten van de Algemene Ledenvergadering. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd initiatieven en besluiten te nemen, welke tot de competentie van het Bestuur behoren, onder gehouden- heid van de genomen actie mededeling te doen aan de andere leden van het Bestuur. Artikel 5
Taak voorzitter
De voorzitter leidt de vergaderingen.
Artikel 6
Vervanging voorzitter
Bij verhindering van beperkte duur - maximaal twee maanden - wordt
de voorzitter vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur. In andere gevallen doet het Bestuur voor de periode van de verhinde-
ring - maximaal één jaar - een voorstel aan de Algemene Ledenverga- dering een waarnemend-voorzitter te benoemen. Artikel 7
Taak secretaris
Tot de taak van de secretaris behoort:
a. het voeren van de briefwisseling namens het Bestuur;
b. het uitbrengen van het door het Bestuur goedgekeurde Jaarver-
slag op de Algemene Voorjaarsledenvergadering; c. het bijhouden van de notulen;
d. het dragen van de verantwoordelijkheid voor het bijhouden en ver-
werken van de ledenlijst; e. het zorgdragen voor het archief.
|
||||||||
Artikel 8
Taak penningmeester
Tot de taak van de penningmeester behoort:
a. het beheren van de geldmiddelen van de Vereniging;
b. het innen van de contributies en bijdragen;
c. het beleggen van de gelden van de Vereniging;
d. het uitbrengen op de Algemene Voorjaarsledenvergadering van
een tevoren door het Bestuur goedgekeurd verslag over de ont- vangsten en uitgaven in het afgelopen jaar en van de stand van de financiën per ultimo van dat jaar; e. het opstellen van een tevoren door het Bestuur goedgekeurde be-
groting voor het komende jaar en het aan de Algemene Najaarsle- denvergadering overleggen daarvan. Artikel 9
Bij het verrichten van de in de artikelen 7 en 8 omschreven deeltaken
kan het Bestuur in overleg met de secretaris, respectievelijk met de penningmeester, worden bijgestaan door anderen. Artikel 10
1. Het Bestuur kent voor het verwezenlijken van de doelstellingen
van de Vereniging vaste Commissies en Commissies ad hoc. 2. In elke Commissie heeft ten minste één lid van het Bestuur zitting.
3. Een Commissie treedt niet naar buiten op dan na goedkeuring
door het Dagelijks Bestuur, tenzij bij haar instelling anders is be- paald. 4. Tot de bevoegdheid van het Bestuur behoren instelling, taakom-
schrijving en opheffing van een Commissie. Artikel 11
De leden van de in artikel 10 lid 1 bedoelde vaste Commissies wor-
den telken jare tijdens de Algemene Najaarsledenvergadering door het Bestuur benoemd/herbenoemd. Artikel 12
Het Bestuur kan voor het verwezenlijken van bepaalde doelstellingen
Commissies ad hoc instellen. Bij de instelling worden taak en bevoegdheden van deze Commissies
nader omschreven. Artikel 13
De leden van het Bestuur en van de Commissies ontvangen zo nodig
een bijdrage in te maken reis- en verblijfkosten en in de telefoon- en portokosten. Artikel 14
Het Bestuur heeft het recht niet-leden tot lezingen, excursies en/of
andere evenementen toe te laten. Artikel 15
Op voorstel van het Bestuur of van ten minste tien leden van de Ver-
eniging kan door de Algemene Ledenvergadering worden besloten tot wijziging van het Huishoudelijk Reglement. Artikel 16
Stemming over zaken geschiedt mondeling, tenzij schriftelijke stem-
ming wordt verlangd. Over personen wordt schriftelijk gestemd, tenzij de vergadering an-
ders beslist. Artikel 17
In alle gevallen, waarin noch de Statuten, noch dit Huishoudelijk Re-
glement voorziet, beslist het Bestuur. |
||||||||
47
|
||||||||
Nationale Monumentenstudiedag 1977
De Nationale Monumentenstudiedag wordt georgani-
seerd door de Stichting Nationale Contactcommissie Monumentenbescherming, in samenwerking met de Raad der Europese Gemeenten, sectie Nederland. Deze dag, met als thema „vernieuwde stad, vernielde stede?', zal worden gehouden op 16 juni 1977 in het Jaarbeurs Congrescentrum te Utrecht. De kosten voor deelname bedragen ƒ 27,50 per per- soon. Voor deelnemers bestaat gelegenheid aan te zitten aan een gemeenschappelijke lunch, waarvan de kosten ƒ 1 3,50 per persoon bedragen. U kunt zich opgeven voor deelname aan de Nationale Monumentenstudiedag en aan de lunch door storting van de betreffende bedragen op postrekening 2966786 t.n.v. de Stichting Nationale Contactcom- missie Monumentenbescherming, p/a Wassenaarse- weg 220, Den Haag, onder vermelding van ,,Nationa- le Monumentenstudiedag 1977" (vóór 9 mei). Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij het secretari- aat van de Stichting. Het adres is: Wassenaarseweg 220, Den Haag, tel. 070-264426. G. J. R. Boekenschouw
Bij de bespreking van de bibliografie over Woerden
(in het Maandblad van maart) is het naschrift wegge- vallen. Voor de volledigheid volgt één en ander nu hier: N. Plomp, Bijdrage tot een beknopte bibliografie be-
treffende het Land van Woerden (Woerden, 1976); enkelzijdig gestencilde losbladige uitgave; f 20,— excl. porto (f 15,- voor leden Stichts-Holl. Ver.); te bestellen bij mevr. E. de Leeuw-Mielard, Marius Bau- erstraat 30, Woerden, 03480- 1 4460. |
||||||||||||||||||||
Excursie-programma
|
||||||||||||||||||||
4 mei: molentocht. Zie vorige nummer.
4 juni: De Utrechtse Klokkenspelvereniging organi- seert samen met onze vereniging een bustocht naar het nationale beiaardconcours, dat dit jaar in Tiel zal plaatsvinden. Vertrek uit Utrecht des ochtends te 9 uur vanaf de
Kruisstraat. De prijs voor de bustocht bedraagt ƒ 8,— p.p. Een programma is verkrijgbaar bij De Discus, waar vanaf heden ook de kaarten verkrijgbaar zijn. Zie voor bestelling per giro hieronder. 7/ juni gaat de tocht naar Heusden, een oud ves- tingstadje aan de Bergse Maas, en naar Ammerzo- den. Vertrek vanaf de Kruisstraat te Utrecht te 9 uur.
De prijs voor deze excursie bedraagt inclusief de lunch, entrees, koffie ƒ22,—. Wie liever op eigen ge- legenheid wil lunchen, kan volstaan met de excursie- kosten a ƒ 12,—. Bij eigen vervoer bedragen de prij- zen resp. ƒ 1 7,— en ƒ 7,50. Bij betaling uw keuze dui- delijk aangeven. Kaarten met programma vanaf he- den verkrijgbaar bij De Discus, Minrebroederstraat 25 te Utrecht. N.B. De Discus is 's maandags tot 13 uur gesloten!
Bestelling van uw kaarten is ook mogelijk per giro- nummer 57 55 20 t.n.v. penn. Oud-Utrecht te Vleu- ten, met 60 cent extra voor de toezending der kaar- ten. Duidelijk aangeven voor welke excursie u gireert! |
||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||
Oude schoolfoto's in Houten
|
||||||||||||||||||||
Van 22 tot en met 29 april 1 977 wordt in het dorps-
huis ,,de Grund" in Houten een tentoonstelling ge- houden van oude foto's van de openbare en katholie- ke scholen in Houten. In een algemeen gedeelte worden voorbeelden gege-
ven van onderwijsvernieuwingen aan het begin van deze eeuw. Zo zijn er de oude uitgaven te zien van ,,0t en Sien" en ,,Blond en Bruin ' van Jan Ligthart en Jetses. Natuurlijk zijn oude schoolbanken, een telraam en
een schoolbord aanwezig. Naast dit algemene ge- deelte is een groot aantal borden gewijd aan de oude klassefoto's, die vanaf c. 1910 jaarlijks gemaakt wer- den. Vele malen komen dezelfde onderwijzers en on- derwijzeressen op de afbeeldingen voor. Het is ver- makelijk om te zien hoe stijf en strak alle leerlingen naar het kastje van de fotograaf staan te kijken. Dan zijn de foto's van leerlingen tegenwoordig heel wat ongedwongener. In ieder geval voor (oud-) inwoners van Houten aan-
bevelenswaardig. A. L. Jordens |
||||||||||||||||||||
50e jaargang
|
april 1977
|
|||||||||||||||||||
nummer 4
|
||||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R, Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tet. (03462)
23 62.
Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030)31 55 41.
Penningmeester:
W. Uittenbogaard, Titus Brandsmalaan 17, Vleuten, tel.
(03407) 1986, girorekening 575520.
Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030)
62 12 26.
Redactieadres:
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||
48
|
||||||||||||||||||||
DE PROVINCIE UTRECHT IN DE GRONDNEVEL DER
BESTUURLIJKE REORGANISATIE |
|||||||||
De gemeente is de basis van onze Staatsinrigting. Zij is - zoals Boissevain het ergens uitdrukt - de bron, waaruit
de Staat zijn krachten moet putten. De provincie daarentegen is een politisch ligchaam, dat zich niet teveel naar boven noch naar beneden moet uitbreiden. Niet naar boven, om niet eene voor de aigemeene landszaak schadelijke en gevaarlijke magt in den Staat te worden. Niet teveel naar beneden, om het gemeenteleven niet te verdringen of te onderdrukken. Mr. H. J. Smidt, in: Handelingen der Tweede Kamer 1872-1873, blz. 982.
Zo hebben wij de provincie kunnen volgen in haar ontwikkeling van een oorspronkelijk wat onaandoenlijk be-
stuursapparaat, zich niet met meer macht bekledende dan strikt nodig was, tot een dynamisch lichaam, op de bres staande voor behoud en ontplooiing van de eerste grondwaarden der samenleving. Legio rapporten heeft zij, vaak in samenwerking met anderen, het licht doen zien. Mr. J. Schuttevaer, Op de vleugelen der Provinciewet, in: Van Standen tot Staten, 1975, blz. 245.
De hiervoor beschreven taken van de provincie in de toekomst vragen om bestuurlijke eenheden van de schaal
van de huidige provincies. - Taken als ruimtelijke ordening, milieuhygiëne, waterstaat en sociaal-economische aangelegenheden vereisen die schaal, terwijl de andere taken even goed op het niveau van de bestaande pro- vincies kunnen worden uitgeoefend. Bovendien maakt vergroting van het aantal echte decentralisatie van rijks- taken illusoir. Mr. A. H. A. Lutters, Gedeputeerde staten, hun taken en bevoegdheden. Academisch proefschrift
1976. |
|||||||||
Een nieuw Handboek en een nieuw
Provinciekantoor Op 3 februari j.l. voltrok zich op Paushuize in alle stilte
een belangrijk feit. Daar overhandigde mr. J. V. Rijp- perda Wierdsma, eens medewerker van mr. S. J. R. de Monchy, schrijver van het in 1947 verschenen Handboek voor het Nederlandse Provincierecht, het eerste exemplaar van de met verlangen tegemoetge- ziene tweede druk van dit standaardwerk aan mr. P. J. Verdam, commissaris der Koningin in de provincie Utrecht. Dit geschiedde in tegenwoordigheid van de naaste familie van de schrijver, van de bewerker van de nieuwe druk, dr. A. H. Günther, oud-secretaris ge- neraal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te- zamen met de heer J. Mulder, directeur financiën Bin- nenlands Bestuur van dit Ministerie. Ook de directeur van de uitgeverij Tjeenk Willink te Zwolle en de grif- fiers van bijna alle provincies, elk vergezeld van een lid van gedeputeerde staten waren aanwezig. Uit dit nieuwe Handboek blijkt de evolutie, door de decennia heen, van de provincie. Traag en aarzelend eerst na het ontstaan van de Provinciale Wet, in 1850, geesteskind van Thorbecke, sneller allengs, om eerst bewust en weloverwogen verder te gaan, toen in 1962, na de vervanging van de Provinciale Wet door de huidige Provinciewet, een aantal belemme- |
|||||||||
Gedeputeerde Letscher drijft de eerste heipaal voor
het toekomstig Provinciekantoor in de vette kleigrond van Rijnsweerd. (Foto: David van Dijk) ■ W 49
|
|||||||||
ringen, welke de ontwikkeling der provincie in de weg
hadden gestaan, waren weggenomen. En het moder- niseringsproces is nog allerminst ten einde. De „huis- houding der provincie", een schier onbeperkt rekbaar begrip, vraagt steeds meer en, naarmate de provinci- ale geldmiddelen minder karig vloeien dan vroeger, is het mogelijk in vele stijgende behoeften te voorzien. Daarnaast wordt de provincie in toenemende mate
geroepen tot de uitvoering van allerlei nieuwe wet- ten, b.v. op het gebied van de milieuhygiëne, de ruim- telijke ordening, de welzijnsbehartiging. Is het verwonderlijk, dat de huisvesting van het per- soneel der provincie alom ging tekortschieten? Nadat Zeeland en Gelderland, waar de oorlog zwaar had huisgehouden, aan de beurt waren geweest, volgden Zuid-Holland, Noord-Brabant, Drenthe en Overijssel. En het was een trots moment, toen op 21 augustus 1975 de heer C. H. Letschert, lid van gedeputeerde staten van Utrecht, bij een stralende zon en onder grote belangstelling de eerste heipaal dreef in de vet- te kleigrond van het uitbreidingsplan Rijnsweerd. De eerste stap voor de bouw van een nieuw Provincie- kantoor was gezet. Met de bange vraag, voor welke provincie en ter be-
hartiging van welke taken dit kantoor eens zou die- nen, hielden slechts weinig feestgangers zich bezig. Een nieuw statuut
der provincie Ziedaar de in vragende vorm gegoten titel van het
laatste hoofdstuk van de nieuwe editie van het Hand- boek, waaruit blijkt, dat de huidige bestuurlijke orga- nisatie in velerlei opzichten om modernisering vraagt. Maar omtrent de vraag wat moet geschieden zijn de
meningen verdeeld. Reeds een aantal jaren hebben zich bij herhaling zware wolken aan de bestuurlijke hemel samengepakt. Wolken, die naar de klassieke hoofdverdeling afwisselend het karakter droegen van vederwolken, stapelwolken en laagwolken. Variaties, veroorzaakt, doordat het depressiegebied, waar zij hun oorsprong vonden, telkens door andere weergo- den werd bevolkt. Om van onze beeldspraak af te stappen: de achtereenvolgende Ministers en Staats- secretarissen van Binnenlandse Zaken hebben met onbezweken ijver vele en veelsoortige initiatieven ge- nomen, welke verstrekkende reorganisaties van het binnenlands bestuur beoogden, vergezeld gaande van plannen tot omsmeding van de bestaande provinciale en gemeentelijke indeling. In het kort gezegd: het rijk zou een aantal belangrijke taken naar de provincies afstoten, terwijl van de gemeenten - op menig terrein, naar werd gesteld, niet meer berekend voor haar hui- dige taak - eveneens een gedeelte dier taken naar de provincies zouden overgaan. Maar om het de provin- cies mogelijk te maken hun huidige en toekomstige 50
|
||||||||
taken naar behoren te vervullen, moesten zij kleinere
gebieden gaan omvatten. Eerst werd gedacht aan on- geveer 45 gewesten, later aan ongeveer 25 provin- cies nieuwe stijl. Wij kunnen ons niet begeven in een bespreking van de achtereenvolgens gedane wets- voorstellen en van de plannen, welke het nimmer tot wetsvoorstellen hebben gebracht. Dat de depressie- stroom nog niet was geëindigd, bleek, toen Minister De Gaay Fortman en Staatssecretaris Polak enige da- gen na de laatste jaarwisseling twee wetsontwerpen indienden, één betreffende de toekomstige taakver- deling tussen rijk, provincie en gemeente en één tot vorming van 24 provincies. Groningen, Friesland en Zeeland komen bij dit laatste voorstel ongeschonden uit de smeltkroes, Drenthe nagenoeg. De overige 8 provincies zullen in 20 provincies worden gehakt. Het doet denken aan gebroken chocoladeletters, die, on- smakelijk en onherkenbaar geworden, na Sinterklaas in de etalages worden aangetroffen, wachtend op ko- pers, bereid om zich tegen afbraakprijzen over deze restanten te ontfermen. Bezwaren te over
Evenmin als de vorige voorstellen hebben deze wets-
ontwerpen een gunstig onthaal gevonden. Wij maken melding van twee commentaren. NRC-Handelsblad van 6 januari vreest voor oeverloze discussies, niet al- leen over de wijziging in de taakverdeling tussen pro- vincie en gemeente, maar ook over de toekomstige grenzen der gemeenten, waarvan blijkens het voor- stel er circa 500 zullen moeten verdwijnen. Men ver- lieze niet uit het oog, aldus dit blad, dat wijzigingen van gemeentegrenzen vaak jaren vragen, als zij al tot stand komen. Utrecht kan daarover meepraten. Wij denken slechts aan de in de ijskast belande voorstel- len tot samenvoeging van Scherpenzeel, Renswoude en Woudenberg en van Nigtevecht en Nederhorst den Berg, om nog maar te zwijgen van de slepende onder- handelingen inzake Montfoort en Linschoten. De Volkskrant van 5 januari merkt met kwalijk verholen tegenzin op: ,,Bijna alles wat het strikt plaatselijke te boven gaat verdwijnt naar de provincies of naar de vage praatclubs van beroepsbestuurders die met mooie namen als „medebewind" of „complementair bestuur" worden opgesierd. Dit gezamenlijk uitoefe- nen van taken door meerdere bestuurslagen vernevelt de verantwoordelijkheid en de democratische contro- le door de gekozen organen." Beeld der nieuwe provincie
Utrecht Van de 47 Utrechtse gemeenten zijn er 10, 8 en 4
respectievelijk toegedacht aan Gooi- en Eemland, Midden-Holland en Amstelland, terwijl 18 in de Betu- we gelegen gemeenten aan de nieuwe provincie Utrecht zullen worden toegevoegd. Hoe schril steekt deze conceptie af bij die van gedeputeerde staten van Utrecht, toen zij, nog geen 10 jaar geleden, in |
||||||||
Als bestuursrechtelijke overweging verwijzen wij naar
de o.i. nog steeds actuele brief, waarmee de griffiers der 11 provincies zich op 26 november 1974 geza- menlijk richtten tot alle colleges van gedeputeerde staten, met de woorden: „Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat in het kader der meningsvor- ming over de toekomstige organisatie ook van gezag- hebbende en zelfs officiële zijde, standpunten worden vertolkt en uitspraken worden gedaan, die niet altijd gefundeerd zijn op objectief vastgestelde feiten en toestanden, ja in sommige gevallen zelfs getuigen van een gebrek van kennis en inzicht in de werkelijke situatie en omstandigheden." In dit verband onzer- zijds de vraag, hoe men denkt te kunnen voorzien in de benoeming van 13 extra commissarissen der Ko- ningin, 13 extra griffiers enzovoort. En terwijl ons land thans in totaal 66 gedeputeerden kent - in iedere pro- vincie zes - gaan de gedachten der nieuwe wetsont- werpen uit naar 6, 7 of 8 gedeputeerden per provin- cie. Reeds thans is in ons verpolitiekte Nederland het vinden van gedeputeerden van kwaliteit geen een- voudige zaak, maar waar moeten die ongeveer hon- derd extra gedeputeerden ineens vandaan komen? Op financieel gebied moet bedacht worden dat met
de verwezenlijking van de thans aanhangig gemaakte plannen - de aanloopkosten buiten beschouwing ge- laten - jaarlijks, ruwweg berekend, een bedrag van 400 miljoen gemoeid zal zijn. Wie zal dat betalen, wie heeft dat besteld? En dan - last but not least - de onweegbare factoren,
de imponderabilia. In alle provincies is een groeiende belangstelling voor het historische, voor het eigene, waarneembaar. Organisaties, zich bewegende op het gebied van cultuur, van recht en geschiedenis der provincie verheugen zich in een bloeiend bestaan. Niet voor niets heeft onze Koningin in haar bij de her- denking van het honderdjarig bestaan van de Provin- ciale Wet op 4 juni 1950 gehouden rede gewaagd van: „elf provinciën, ieder voor zich rijk aan mogelijk- heden en verscheiden naar de aard van haar inwo- ners, vormend tezamen het ene Nederland." Is aan dit aspect in de dorre ontwerpen wel aandacht geschon- ken? Op Minister De Gaay Fortman achten wij toepasselijk
de dichtregels: „Ik zal de halmen niet meer zien, noch oogsten ook de volle schoven." Of hij de daarop vol- gende woorden: „Maar leer mij in de oogst geloven, waarvoor ik dien," ook tot de zijne wil maken? Moge de tijd leiden tot bezinning en tot een oplos- sing, waarbij het onze vereniging Oud-Utrecht moge- lijk worde gemaakt haar taak in het belang van onze provincie, zoals wij die kennen en liefhebben, te blij- ven vervullen. |
||||||||||
De ontworpen nieuwe provincie Utrecht (10).
|
||||||||||
hun nota „Oog op Utrechts toekomst" de noodzaak
bepleitten om, uit overwegingen van ruimtelijke orde- ning het Gooi en een gedeelte van Zuidelijk Flevoland aan Utrecht toe te voegen. Een weinig doordacht denkbeeld, dat korte tijd veel deining veroorzaakte, maar waarvan, toen het kansloos was gebleken, later nimmer is gerept. Burgemeester Vonhoff van Utrecht heeft in zijn
Nieuwjaarsrede van 4 januari als een der eersten zijn stem tegen deze voorgenomen verminking van onze provincie verheven, naar voren brengende, dat men, wat het midden en het westen van ons land betreft, alle gevoel voor wat historisch geworden was, scheen te hebben verloren: „Utrecht krijgt wat dat betreft de vorm van een onthoofde lap spek- Ik vind dat betreurenswaardig, omdat ik daaruit meen te mo- gen concluderen, dat hiermee niet een bijdrage wordt geleverd aan hetgeen toch zou moeten worden be- oogd, namelijk een nieuwe bestuurlijke eenheid die geloofwaaridg is en die contactmogelijkheden bevor- dert." Onze toekomstvisie
Wij kunnen slechts enkele overwegingen noemen,
welke stellig bij de beoordeling van dit probeem van betekenis zijn: politieke, bestuursrechtelijke, financië- le en onweegbare. Politieke: Lutters ziet in zijn proef- schrift bestuurlijke reorganisatie als een politieke zaak: „De voorbereiding van een voorstel vergt zeker een periode van vier jaar. Nu de politieke grondslag van een regering bij de verkiezingen gemakkelijk kan veranderen, betekent dit, dat geen enkel voorstel ooit de eindstreep zal halen." Daaraan zouden wij dan de vraag willen verbinden, of er nu niets meer buiten de politieke sfeer kan blijven. |
||||||||||
Mr. J. Schuttevaêr
51 |
||||||||||
Bericht over de Martinuskerk
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vijf jaar geleden stond in dit maandblad een artikel
waarin een vurig pleidooi werd gehouden voor het behoud van neogotische kerken in het Utrechtse stadsbeeld (Mbl. OU. 45 (1972), 34-38). De ontwik- kelingen hebben sindsdien niet stil gelegen. Er zijn drie redenen op deze zaak thans terug te komen. Aan de Amsterdamsestraatweg is onlangs de Ludge- ruskerk met de grond gelijk gemaakt. Ter plaatse bouwt de woningbouwvereniging „Juliana" negenen- negentig wooneenheden. In het artikel van 1972 werd over deze kerk nog niet gesproken. Op de Monicakerk en haar perikelen wordt elders in dit nummer uitvoerig ingegaan. Moeten we aan de Oudenoord het ergste vrezen? Iets positiefs valt te berichten over de Martinuskerk
aan de Oudegracht. In 1972 stond het er met deze kerk droef voor. Ten gebruike van de eredienst zat ze ver in de rode cijfers en als plek in de binnenstad zou de grond ongetwijfeld een hoge waarde hebben. Op 1 september1974 werd de kerk gesloten. De dreiging van sloop werd acuut. Uit het Centrum, informatiebulletin van de drie
Utrechtse binnenstadsparochies, vernemen we sum- mier wat er sinds die dag allemaal gebeurd is. |
Eerst toonde de KRO interesse de kerk te gebruiken
voor het omroeppastoraat. Vervolgens was er kontakt met de gemeente Utrecht en de Werkgroep Moskee om de kerk als bedehuis voor mohammedanen in te richten. In 1975 werd gedacht over een kulturele be- stemming en later in het jaar had de stichting Buiten- landse Gastarbeiders interesse. Al deze besprekingen liepen op niets uit behalve op dit ene: de kerk was nog niet gesloopt! Was dat niet de kern van het be- toog in 1972? In februari 1 976 werd de kerk op de Monumentenlijst
geplaatst. Hopelijk is thans het bouwwerk aan de Ou- degracht door zijn meest kritieke periode heen. Kerk en pastorie worden verkocht aan de Delftse architekt D. de Maar. De pastorie gaat hij zelf bewonen, de kerk wil hij als ekspositieruimte gaan benutten. We hopen dat dit bouwsel in de handen van een architekt veilig blijkt. Het „Kottesyndroom" waarover in het artikel van
1972 sprake was, is in het koopkontrakt ondervan- gen: zonder verlof van het aartsbisdom mag de kerk niet voor godsdienstige doeleinden worden gebruikt. Wat eerder met de Willibrorduskerk gebeurde, is hier onmogelijk. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Martinuskerk, gezicht in het schip. September
1972. (Foto: Gem. Fotodienst). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De St. Martinuskerk, gezicht op het priesterkoor. Sep-
tember 1972. (Foto: Gem. Fotodienst). 52
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ze zijn van de hand van meerdere kunstenaars en de
voorstellingen zijn op Utrecht toegespitst. Een kost- baar bezit. Het beeld van Martinus te paard, de Utrechtse stads-
patroon, opgericht in 1948 als dank voor het feit dat God en Martinus Utrecht spaarden voor een bombar- dement in de meidagen van 1940 (Utrecht zou na Rotterdam het doelwit van de Duitse bommenwer- pers zijn) en dat zij de stad in de andere oorlogsjaren vrijwaarden voor al te veel leed, krijgt wellicht een an- dere plaats. Tussen de betrokkenen (parochie, ge- meente en bisdom) vindt overleg plaats dit geliefde beeld een zo goed mogelijke plaats elders te geven. C. Staal
|
|||||||||||
Het interieur van de Martinuskerk is al grotendeels op
andere plaatsen terecht gekomen. De banken staan in de kerk van Loo bij Duiven (Geld.). Het orgel bevindt zich in een protestantse kerk te Gouda. Kleine meu- belstukken, kerkelijk vaat- en smeedwerk worden ge- bruikt in de Catharinakerk aan de Lange Nieuwstraat. Wat nog niet een nieuwe plaats kon krijgen , is toe- vertrouwd aan de zorgen van dr. G. Wellen, landelijk adviseur kerkelijk kunstbezit. Alleen het zandstenen hoogaltaar van Mengelberg en
het triomfkruis zijn grote stukken waar nog geen be- stemming voor is. Laten we voor de glazen het beste hopen. Het Gregorius- en Ceciliaraam dat Heinrich Geuer in 1 903 voor de kerk vervaardigde, heeft - bo- ven de ingang - zwaar geleden van de keien en straat- stenen, maar de andere ramen zijn in redelijke staat. |
|||||||||||
Het lot van de Monicakerk
|
|||||||||||
Wie langs de Oudenoord in Utrecht komt, treft de
Monicakerk, op de hoek van de Herenweg, in erbar- melijke toestand. Kapotte ramen bieden een trooste- loze aanblik. Alleen de toren bleef door zijn 70 meter hoogte buiten het bereik van vernielzucht, en prijkt eenzaam boven het verkeer, temidden van moderne kantoorflats. Het ziet er naar uit dat dit eens zo fiere neogotische
bouwwerk het zoveelste slachtoffer is geworden van de moderne ontwikkelingen op kerkelijk, ekonomisch, en sinds kort ook op planologisch gebied. Het komplex, dat uit kerk, kloostergebouw en pastorie
bestaat, werd naar het ontwerp van de Franse archi- tekt E. J. Margry gebouwd als r.k. kloosterkerk buiten de oude stad, in 1886. Het representatieve uiterlijk van de kerk, opgebouwd
uit neogotische en neoromaanse elementen, met fraaie roosvensters en een spitse toren, is, in tegen- stelling tot het exterieur van de neogotische kerken in de binnenstad (Willibrordus en Martinus), bepalend voor het stadsbeeld ter plaatse, terwijl de toren een beeldbepalend element vormt in de wijde omgeving en in het stadssilhouet. Toen de gemeente in het eind van de 19e eeuw groeide, is de kerk dienst gaan doen als parochiekerk voor de wijk Pijlsweerd, die als het ware om de kerk is heen gegroeid. Het is nu vijf jaar geleden dat de Monicakerk wegens
vermindering van kerkgangers en om financiële rede- nen gesloten werd. Sindsdien, maar ook daarvoor al, hebben verschillen-
de personen en instanties hun gedachten laten gaan over wat er met de Monica of op de plaats van de Monica zou moeten gebeuren. |
|||||||||||
In 1971, een jaar vóór de sluiting, werd de suggestie
gedaan de toren van de Monica te laten staan en er- omheen een plantsoen aan te leggen met speelgele- genheid voor de kinderen. Het kerkbestuur ging echter in zee met projektontwik-
kelaars, die plannen ontwikkelden voor de bouw van kantoorflats op het Monicaterrein. Toen deze plannen in 1973 aan het licht kwamen, zetten het buurtkomité Pijlsweerd, de stichting „De Moskee" en de werkgroep Neogotiek zich gezamen- lijk in voor het behoud van het Monicakomplex. Het belangrijkste argument voor behoud was de nieuwe funktie die het komplex zou kunnen vervullen: de kerk als moskee voor het grote aantal moslims in de direk- te omgeving, en de bijgebouwen als buurtcentrum, beide funkties waar dringend behoefte aan was. Sloop en behoud werden tegen elkaar uitgespeeld. De kerk beleefde woelige dagen van bezettingen, die de buurtakties kracht moesten bijzetten. Het kloostergebouw bleek tegen vergoeding in ge- bruik genomen te kunnen worden en bood ruimte aan verschillende aktiviteiten. De pastorie werd gekraakt en verschafte onderdak
aan zon 20 woningzoekenden. Om de moslims de gelegenheid te geven met het
kerkbestuur te onderhandelen over aankoop van de kerk, trok de gemeente de reeds verleende sloopver- gunning voor de kerk in. Het onderhandelen met het kerkbestuur werd de moslims echter onmogelijk ge- maakt door hun konkurrentiepositie met de projekt- ontwikkelaars. Vanwege het tijdelijk karakter van de intrekking van de sloopvergunning bleef de grondprijs onbetaalbaar hoog. De vraagprijs voor de kerk was twee miljoen, wat de moslims deed besluiten naar een goedkopere gelegenheid uit te kijken. 53
|
|||||||||||
De Monicakerk te Utrecht, waarvan de toren een belangrijk herkenningspunt is in een stadsdeel dat al
veel aan identiteit heeft ingeboet. (foto: M. Rosier) |
||||||||
Een storm van protesten richtte zich tegen dit plan.
Een aantal bezwaren richtte zich tegen de sloop van
de Monica.
Uit het recent verschenen kommentaar van B. & W.
op deze bezwaren lijkt het lot van de Monica te zijn
bezegeld.
In de rest van dit betoog zou ik nader in willen gaan
op de argumenten die B. & W. aanvoert ter rechtvaar- diging van de sloop van de Monicakerk. Dit kommen- taar, geciteerd uit de „Inventarisatie ingediende be- zwaarschriften tegen het ontwerpbestemmingsplan Kaatstraat e.o.", bijlage II p. 7, luidt als volgt: De Monicakerk blijft niet gehandhaafd. Het kerkbe- stuur van de Monicakerk (eigenaar) heeft geen enkel belang bij handhaving van dit gebouw. De kerk heeft niet een zodanige monumentale waarde, dat aankoop en restauratie door de gemeente gewenst is. Boven- dien moet er rekening mee worden gehouden, dat te- genover de zeer hoge restauratie- en onderhoudskos- ten geen enkele opbrengst staat en dat een zinvolle bestemming voor de kerk na restauratie niet kan wor- den gevonden. Het ontbreken van voldoende monumentale waarde
en een zinvolle bestemming zijn in dit betoog de be- langrijkste argumenten voor sloop. Ten eerste wil ik hierbij opmerken dat die monumen- |
||||||||
Door het wegvallen van de belangrijkste funktie voor
het kerkgebouw en nadat intussen Pijlsweerd ook een buurthuis elders had gekregen, vervielen de be- langrijkste argumenten voor het behoud van de kerk. Zo leek de beslissing ten gunste van sloop, nadat de kerk ook nog ten prooi gevallen was aan vernielzucht, onvermijdelijk. Wel gingen er stemmen op voor het behoud van de toren, die in de nieuwbouwplannen opgenomen zou moeten worden. Een nieuw perspektief opende zich toen in 1976 de projektontwikkelaars afzagen van de koop van de kerk, daar gebleken was dat er te veel koncessies ge- daan moesten worden om hun oorspronkelijke plan- nen te realiseren. Door deze situatie werd de gelegenheid geopend de
mogelijkheden tot het gebruik van de kerk opnieuw te bezien. In plaats daarvan verscheen eind 1976 echter het
ontwerp-bestemmingsplan Kaatstraat e.o., waarin de Monica geheel van de kaart werd geveegd, op de bij- gebouwen na. Dit ontwerp-bestemmingsplan was het gevolg van projektontwikkelingen rond het gebied van de Kaatstraat, tegenover de Monica. Op de plaats van de toren is een woonblok van 57 woningen voor huisvesting van bijzondere groepen geprojekteerd, terwijl in plaats van de kerk groenvoorzieningen zijn aangegeven. 54
|
||||||||
tale waarde iets zeer subjektiefs is. Want wie bepaalt
wat belangrijk is voor geschiedenis en kunst, het kri- terium waaraan een monument moet voldoen? De monumentale waarde van de Monica is, door de Rijksdienst voor Monumentenzorg althans, gekoppeld aan de landelijke situatie, waarbinnen de werken van Margry zijn beoordeeld. Een zekere subjektiviteit speelt hier ook mee, en het aangeven van duidelijke kriteria voor de kunsthistorische waarde is niet altijd even eenvoudig. Een konkreter uitgangspunt zou zijn het monumen-
taal belang van de Monica in haar omgeving, in de Utrechtse situatie te beoordelen, met name haar rol in de stedebouwkundige struktuur en het stadsbeeld. Daarnaast is de kerk en vooral de toren door detaille- ring, ornamentiek en verhoudingen bijzonder fraai te noemen. In een stadsdeel dat toch al veel aan karak- ter en identiteit heeft ingeboet zou de Monica een goede taak kunnen vervullen. Voor de bewoners van Pijlsweerd zou de sloop van de
Monica wel een zeer onrechtvaardige zaak zijn. Ter- wijl aan de restauratie van bijvoorbeeld de Jacobikerk miljoenen is besteed, zou hun „enige mooie gebouw van de buurt" tegen de vlakte moeten. Daarbij komt nog dat de Monica met veel minder geld te herstellen is. Vervolgens zou ik wat de zinvolle bestemming van de
kerk betreft willen opmerken dat ruimtezoekende in- stanties nooit de reële kans hebben gekregen gebruik van de Monica in overweging te nemen. Een toekom- stige funktie als moskee behoort nog steeds tot de mogelijkheden. Ondanks hulp van de gemeente bij het zoeken naar een andere ruimte om als moskee in te richten, hebben de moslims tot op heden daarmee geen resultaten geboekt. De ligging van de Monica, midden tussen stadsdelen
waarin veel Marokkaanse en Turkse gezinnen wonen, is zeer gunstig voor een moskee. De richting van de kerk is gunstig, zoals ook het interieur, waarin zich vrijwel geen figuratieve voorstellingen bevinden, een uitzonderlijke situatie voor een neogotische kerk, die bij andere neogotische kerken in Utrecht niet te vin- den is. Gebruik van de Monica als moskee zou ook in over-
eenstemming zijn met de destijds geuite wens van de oud-parochianen van de Monicakerk. Duidelijk is dat het argument van de hoge kosten van restauratie en onderhoud waar geen inkomsten te- genover staan, vervalt zodra de kerk een bestemming zou hebben. Bovendien zou bij een kerk als de Monica eerder spra-
ke moeten zijn van een grondige opknapbeurt dan van een echte restauratie. Tot slot nog enkele opmerkingen over de toren. Ter-
wijl in 1973 nog sprake was van het behoud van de toren, de enige neogotische toren die Utrecht bezit, wordt daar nu met geen woord meer over gerept. Al eerder is gezegd dat de toren een belangrijke plaats in het stadsbeeld van Utrecht inneemt. Naar onze mening is het mogelijk door aanpassing |
||||||||
Monicatoren vanaf de Herenweg, Pijlsweerd.
I'foto: M. Rosier) |
||||||||
van de geplande bouwblokken, zonder dat dit ten
koste van het oorspronkelijke aantal woningen hoeft te gaan, de toren van de Monica te handhaven als identiteitssymbool voor de wijk. Een dergelijk alternatief plan wordt door architekt
Haakma Wagenaar op de volgende pagina geschetst. Verder zou men het een vreemde samenloop van om- standigheden kunnen noemen, dat juist op dit mo- ment elders in de stad een bijna twee eeuwen gele- den gesloopt torentje weer opgebouwd wordt. Dit gebeurt bij de restauratie van de Janskerk, waar veel geld wordt uitgetrokken om met een reeds lang uit het stadsbeeld verdwenen torentje het gezicht op het Janskerkhof te verfraaien. Hieruit zouden wij onze konklusies moeten trekken
voor het wezenlijk belang van een toren in stedelijk verband. Begin juni vinden de diskussies over het voorstel-
bestemmingsplan Kaatstraat e.o. in de verschillende raadskommissies plaats. Alleen de gemeenteraad kan de Monica nog redden. Manya Rosier
55 |
||||||||
Monicakerk
|
||||||||||||
De toren van de St. Monicakerk is, indien de kerk hou
worden gesloopt, als zelfstandig object te behouden. Hij steunt of leunt nergens op het kerkgebouw en staat blijkens zetting-scheuren geheel op eigen be- nen. Voor een werkelijke restauratie, welke miljoenen zou
kosten, komt hij zeker nu niet in aanmerking. Een grondige onderhoudsbeurt is daarentegen dringend nodig. De leibedekking is voor een groot deel verdwe- nen, een dakkapel ontbreekt, luiken in de spits zijn weg of zijn niet meer te sluiten. Het uurwerk is ver- waarloosd en deels vernield. Het is alleszins mogelijk de toren, welke een onmis-
baar en vertrouwd waarmerk in zijn omgeving is, te behouden. Indien het silhouet van de spits en de bo- vengeleding onaangetast blijft, is het denkbaar de on- derbouw te integreren in een nieuwe aansluitende bebouwing. Ook zou de toren als een vrijstaande toe- gangspoort naar een plantsoenachtig binnenterrein kunnen worden gezien. |
||||||||||||
Voor wie plezier in het probleem heeft mogelijkheden
te over om een stadswijk te rehabiliteren. Maar niet te lang wachten, anders wordt die onderhoudsbeurt een miljoenen-aangelegenheid, terwijl op dit moment drie en een halve ton voldoende zou zijn. Th. Haakma Wagenaar
|
||||||||||||
2ETTIWCEN IN DE 5T MONICAKFRK RONDOM
|
||||||||||||
p 1^77 ïL
E.M.VANTHIFNEN,
C» QROTF ZETTiviq
|
||||||||||||
, OPGENOMEN
TH.HAAKMA WAqENAAR. EN A= HAAR.SCHEUR.
|
||||||||||||
BIJLJ.SE
|
||||||||||||
56
|
||||||||||||
Beschermd stadsgezicht
|
|||||||||||
In beide raadscommissievergaderingen lichtte de
werkgroep Herstel Leefbaarheid toe: - dat nadrukkelijk voorgesteld was een andere vesti-
gingsplaats binnen de binnenstad te zoeken, - dat er geen vrijstelling verleend kon worden omdat
er wel volkshuisvestelijke bezwaren zijn: een be- woond pand, dat officieel geheel woning is, wordt be- drijf, en de illegale onttrekking wordt zo bepaald niet bestraft, - dat er ook stedebouwkundige bezwaren zijn, die
|
|||||||||||
Keizerstraat: een restauratieplan dat niet door-
ging. Tussen de drukker wordende Nobelstraat en het uit-
dijende complex van het Utrechts Nieuwsblad ligt een rustig hofje, bestaande uit twee rijen 1 7e eeuwse ka- meren (mogelijk van oudere oorsprong) achter Kei- zerstraat 5 en 21 (twee 17e eeuwse huizen). Het ge- heel wordt gedomineerd door „het Hoge Huis", een groot middeleeuws pand achter Lange Jufferstraat 10, waarbij het hofje vroeger hoorde. In Keizerstraat 5 zit drukkerij Storm, die de hele zuidelijke rij huisjes bij zijn bedrijf betrokken heeft; de twee noordelijke huisjes en het middeleeuwse pand zijn in handen van het Utrechts Nieuwsblad, en Keizerstraat 21 is van Storm. Drukkerij Storm diende bij de gemeente een bouw-
plan in, dat de mogelijkheden om het geheel weer voor bewoning geschikt te maken ernstig zou beper- ken: al vallen de meeste kameren buiten de bedrijfs- uitbreiding, de toegangspartij en het eerste deel van het hofje verdwijnen wel, en Keizerstraat 21 wordt in- wendig geheel verbouwd. Dit leidde tot een bezwaarschrift, dat in het decem-
bernummer beschreven werd (pg. 116) en een brief van Oud-Utrecht (zie januari, pg. 10). Dit werd nog ondersteund door schriftelijke vragen die raadsleden bij B & W indienden. Ook de gemeentelijke monu- mentencommissie boog zich over de zaak, en advi- seerde eveneens het bouwplan af te wijzen. Het idee om de panden weer voor bewoning in te richten werd nog versterkt toen bleek dat Keizerstraat 21 officieel geheel woonruimte was (in tegenstelling tot de offi- ciële gegevens van de tervisie legging), waarin inder- daad nog gewoond werd, met alleen op de begane grond een opslagruimte van Storm, in feite dus een il- legale onttrekking woonruimte. Na al deze bezwaren kwam het bouwplan in twee raadscommissies, met als standpuntbepaling van B & W „dat er in redelijkheid geen aanleiding kan be- staan de voor de uitvoering van het bouwplan nodige vrijstelling van art. 3, lid 3 van de verordening „Voor- schriften bebouwde kom 1958" te weigeren" (een bepaling ter bescherming van de woonfunctie, die verbiedt in dit gebied een niet-woning te vergroten). De argumenten: - het bedrijf moet niet, zoals voorgesteld, uit de bin-
nenstad verwijderd worden, - de voorgestelde uitbreiding is zo gering dat deze
geen volkshuisvestelijke of stedebouwkundige be- zwaren met zich meebrengt, - vanwege de ligging in Beschermd Stadsgezicht is
het bouwplan aan de Rijksdienst voor de Monumen- tenzorg voorgelegd, die geen bezwaar maakte. „Daar- uit blijkt mede dat er van aantasting, zoals door de Werkgroep wordt verondersteld, geen sprake is". |
|||||||||||
Muuranker in de Keizerstraat.
|
|||||||||||
(Foto: Jean Penders)
|
|||||||||||
niet teniet gedaan worden door het passeren van de
Rijksdienst: deze kan, ondanks Beschermd Stadsge- zicht, in feite geen sloop tegen houden (behalve van een beschermd monument), en dit is dus geen criteri- um voor de waarde van een gebouw. De mening van de monumentencommissie is relevanter om de aan- tasting te beoordelen. In de eerste commissievergadering (openbare wer-
ken, grondzaken en volkshuisvesting) werden de be- zwaren door diverse raadsleden ondersteund, en zij vroegen dan ook om het advies van de monumenten- commissie. De wethouder volkshuisvesting stelde: „het is onnodig om de monumentencommissie ook 57
|
|||||||||||
nog eens apart te horen, omdat die, via haar voorzit-
ter, vertegenwoordigd is in de bebouwingscommis- sie, die geen bezwaar had tegen het bouwplan. Bo- vendien is de beoordeling door de Rijksdienst wel vol- doende, want u weet, de Rijksdienst is, vergeef me het woord, erg klierig". Hij gaf hierbij een voorbeeld, dat echter op een subsidieaanvraag sloeg. Van de af- deling volkshuisvesting werd nog verteld dat de ont- trekking woonruimte inderdaad illegaal was, „maar als het bedrijf die ruimte nou eenmaal nodig heeft? Bovendien is de onderhoudstoestand van het pand zo slecht, dat we op verzoek zeker een onbewoonbaar- verklaring zouden hebben afgegeven. Het niet verle- nen van een ontheffing van de „voorschriften be- bouwde kom" zou zeker een geval van „onbehoorlijk bestuur" zijn". De wethouder besloot: „We kunnen niet aan één
bouwplan ons hele binnenstadsbeleid gaan ophan- gen". Dank zij de brief van Oud-Utrecht kwam de kwestie
ook nog ter sprake in de commissie ruimtelijke orde- ning. Hier werd door de wethouder ruimtelijke orde- ning toegegeven dat de monumentencommissie niet in de bebouwingscommissie is vertegenwoordigd. Helaas werd van de zijde van volkshuisvesting hierop medegedeeld dat de monumentencommissie de visie Van Herstel Leefbaarheid niet deelde (hoewel het te- gendeel inmiddels in de krant gestaan had), en later dat er helemaal geen advies van de monumenten- commissie was binnengekomen. |
|||||||||||||
Het bleek dat B & W de verplaatsing van het bedrijf
nog niet hadden overwogen, dat het bedrijf wel be- reid was om te verhuizen, en dat er in de oude stad bijna 50 bedrijven leegstaan. Bovendien bleek dat het bouwplan in strijd was met het eerder door de raad aanvaarde uigangspunt dat in dit gebied het wonen in ieder geval niet af mag nemen 1). Na anderhalf uur discussie, waarbij alle raadsleden op één na tegen het bouwplan waren, besloot de wethouder de zaak op- nieuw in B & W te brengen. De uitkomst hiervan is nu bekend: „Na ampele over-
weging menen wij ons aanvankelijk ingenomen standpunt te moeten handhaven", en de bouwver- gunning is verleend. B & W is van mening dat er toch niet gesproken kan worden van volkshuisvestelijke of stedebouwkundige bezwaren. Bovendien blijft er van het geheel voldoende over om een eventuele restau- ratie mogelijk te maken. De dreiging van een volgende uitbreiding, nu ont-
kend, zal alleen tegengegaan kunnen worden door de resterende kameren en de huizen aan de Keizerstraat op de monumentenlijst te plaatsen. Jean Penders
|
|||||||||||||
1) Struktuurplan binnenstad Utrecht, lijst van beslis-
punten, november 1975, punt 07. |
|||||||||||||
De tuin van kasteel Sypesteyn
|
|||||||||||||
In de laatste jaren is de belangstelling voor oude tui-
nen snel gegroeid. Ook zij zijn dokumenten van onze kuituur, die maar al te snel onleesbaar worden als hun aanleg niet met zorg en kennis in stand gehou- den wordt. Bijgaand tentoonstellingsbericht laat zien hoe de be-
heerders van kasteel Sypesteyn nu ook meer aan- dacht gaan besteden aan hun tuin. In de opzet van jhr. Van Sypesteyn speelde die namelijk een even zware rol als de bouw en inrichting van zijn zoge- naamde voorvaderlijke kasteel. Tuinkunst was im- mers een van zijn grote interesses. Tussen 1902 en 1907, nog vóór de bouw van het kasteel, leidde hij persoonlijk de aanleg van de tuin en het park. Het lijkt dus alsof we hier met een vrij jonge aanleg te
doen hebben. Maar de historieminnende jonkheer wilde zijn kasteel, dat er uit moest zien alsof het om- 58
|
streeks 1 600 gebouwd was, natuurlijk een tuin geven
die bij die tijd paste. Daarin hadden volgens hem ook middeleeuwse elementen een plaats behouden, en die had hij willen creëren in een kruidentuin en een boomgaard. Maar om onbekende redenen is daarvan weinig tot niets terecht gekomen: alleen oude appel- en peersoorten zijn in de boomgaard te vinden (P-Q- R). Onderdelen die de tuinopvattingen circa 1600 goed demonstreren zijn de slot- of rozentuin (E) direkt achter het kasteel en het voorplein (G) rechts ervan. Het park (M-N-0) en de doolhof, achter rozentuin en
boomgaard, hebben echter een later karakter gekre- gen. De brede lindenlaan bijvoorbeeld met een sloot in de lengteas van het kasteel vormt een „vista", een typisch onderdeel van de barokke tuinarchitektuur. Vraagt men zich af welke keus Van Sypesteyn rond
1905 gemaakt heeft uit het beschikbare assortiment |
||||||||||||
bomen en heesters, dan blijkt hij zeer veelzijdig te
werk gegaan te zijn: voor bijna de helft liet hij planten wat ook elders veel geplant werd, maar heel veel exemplaren uit zijn aanleg blijken voor ons land in die tijd tamelijk uniek te zijn. Daar het huidige bestand vrij grote overeenkomst vertoont met dat uit de periode-Van Sypesteyn, kunnen we konstateren dat deze kasteeltuin naast zijn historisch karakter ook dat van een bescheiden arboretum vertoont. Wèl zal er het nodige moeten gebeuren om vervallen gedeelten te verjongen, oude bomen te vervangen of te behan- delen en wellicht de kruidentuin alsnog aan te leggen. Wie geen kans ziet om de tentoonstelling te bezoe- ken maar toch meer van dit onderwerp wil weten, wijs ik op een artikel in het aprilnummer van het vak- blad Groen, waaraan ik bovenstaande gegevens ont- leende. Het is geschreven door Irene Dankelman. Het onderzoek dat daarachter steekt heeft ze uitvoeriger beschreven in een doktoraalskriptie, die o.a. in de bi- bliotheek van het Biohistorisch Instituut der Rijksuni- versiteit Utrecht (Nieuwegracht 187) geraadpleegd kan worden. Haar onderzoeksresultaten zijn ook ver- werkt in de tentoonstelling op Sypesteyn. L. v. T.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kasteel-museum
Sypesteyn |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van 21 mei - 1 juli zal op Kasteel Sypesteyn te
Nieuw Loosdrecht een tentoonstelling gehouden worden, gewijd aan de tuin en het park van het kasteel. In deze tentoonstelling zullen de ver- schillende onderdelen van de tuin besproken worden aan de hand van oude voorbeelden, zo- als boeken, prenten, schilderijen en tuinobjecten, en vergeleken worden met de uiteindelijke vorm die het geheel verkreeg. In de catalogus zal uitgebreid aandacht ge-
schonken worden aan de ideeën van jonkheer C. H. C. A. van Sypesteyn, die de tuin ontwierp en zijn opvattingen neerlegde in het in 1910 gepu- bliceerde werk ,,Oud-Nederlandsche Tuinkunst". Kasteel Sypesteyn is geopend:
dinsdag t/m zaterdag van 10.00 tot 12.30 en 13.30 tot 17.00 uur, zondag van 13.30 tot 1 7.00 uur, maandag gesloten. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond niet de diverse onderdelen van tuin en park. ca 1907 De
huidige situatie wijkt hier slechts weinig van at |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
59
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-Ir
|
|||||||||||||||||||||||||
Bestuursmutaties
Tijdens de voorjaarsledenvergadering op 26 april j.l.
namen mevrouw B. E. Buys-de Geus en de heer W. Uittenbogaard afscheid als bestuurslid. Mevrouw Buys verwierf bekendheid in de Vereniging als lid van de enthousiaste excursiecommissie en de heer Uit- tenbogaard was lang werkzaam als redactielid van het Jaarboek; een bezigheid die hij overigens zal con- tinueren. Verleden jaar kwam daar voor hem het pen- ningmeesterschap nog bij. Beiden waren bestuurslid sinds 1969 en hebben dus
mede leiding gegeven aan de geleidelijke omvorming van Oud-Utrecht gedurende de laatste jaren, een om- vorming die zijn weerslag vond in de nieuwe statuten van de Vereniging. Het bestuur is beiden zeer dank- baar voor hun aandeel in de grote hoeveelheid werk, die e.e.a. meebracht. Een dank die gestalte kreeg in de aanbieding van een boek als blijvende herinnering aan de afgelopen Oud-Utrechtse jaren. Tot opvolger van mevrouw Buys benoemde de leden-
vergadering drs. T. J. Hoekstra, stadsarcheoloog van Utrecht, met wie wederom een professioneel histori- cus het bestuur kwam versterken. Als penningmees- ter werd de heer J. F. J. Hoeting benoemd, accoun- tant te De Pilt. Wij zijn blij met hun komst en wensen hen veel succes! |
|||||||||||||||||||||||||
Excursie-programma
|
|||||||||||||||||||||||||
Op dit moment is de intekening voor de excursie van
11 juni in volle gang. Wij kunnen nu reeds meedelen, dat de excursie naar Heusden en Ammerzoden in sep- tember, vermoedelijke datum 24 sept, herhaald zal worden bij voldoende deelname. Aanmelding vanaf heden bij De Discus. Kosten zie aprilnummer. Ook zal er in september, vermoedelijk de 1 7e, nog- maals gelegenheid zijn voor bezichtiging van de Ham- toren. Aanmelding vanaf heden. Wij willen erop wij- zen, dat ook wanneer geen kosten aan een excursie zijn verbonden, het wel noodzakelijk is een kaartje te halen bij De Discus (evt. telefonisch op te geven), in verband met het aantal deelnemers per excursie. In augustus zal weer een avondbeklimming van de
Domtoren mogelijk zijn tijdens een beiaardbespeling. De fietstocht naar het stoomgemaal bij Nijkerk is afhankelijk van vele faktoren. Wij zouden de specialis-
ten onder onze leden, die hiervoor belangstelling heb- ben (een beperkt aantal per eigen auto is ook moge- lijk) willen uitnodigen zich hiervoor op te geven bij De Discus (liefst per briefkaart). Wij nemen dan persoon- lijk nader kontakt met hen op. Aanmelding verplicht tot niets. |
|||||||||||||||||||||||||
Namens het bestuur,
A. H. R. Hoogezand voorzitter |
|||||||||||||||||||||||||
De Discus is gevestigd te Utrecht, Minrebroederstraat
25. Telefoon 31 5070. De Discus is 's maandagsoch- tends gesloten tot 1 3.00 uur. |
|||||||||||||||||||||||||
„Een parochie onderweg"
Ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van de Sint
Antoniuskerk in de Kanaalstraat te Utrecht verschijnt in de maand juli a.s. een gedenkboek onder de titel: „een parochie onderweg"; het boek is samengesteld door de huidige pastoor van de parochie, B. Mulder o.p. met een voorwoord van de heer A. Graafhuis, adj. gem.-archivaris van Utrecht. Het boek bevat ongeveer 100 pagina's met tekst en
250 foto's, verzameld uit archieven, kranten en fami- liebezittingen. De uitgever is de drukkerij van Rossum bv/Gerard
Wissink te Utrecht. Tot 1 juni a.s. kan men bij vóór-intekening het boek
bestellen tegen de gereduceerde prijs van ƒ 12,50, na 1 juni kost het boek ƒ 15,—. Men kan bestellen door storting van ƒ 12,50 (tot 1 juni) op gironummer 37 52207 t.n.v. Jubileumcom- missie St. Antoniusparochie, Kanaalstraat 200 te Utrecht, ofwel bij de heer J. v. Bueren, Leidseweg 69bis of aan de pastorie. De opbrengst van het boek komt ten goede aan de re-
novatie van de kerk in de Kanaalstraat. B. Mulder o.p.
60
|
|||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||||||
mei 1977
|
|||||||||||||||||||||||||
50e jaargang
|
nummer 5
|
||||||||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462)
23 62.
Secretaris:
D- P Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030) 31 55 41.
Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645,
girorekening 575520. Administratie:
mevr, M, Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 1 9 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030) 71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej. L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030)
62 12 26.
Redactieadres:
Alex. Numankade 199. Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||||||
Doe meer met minder geweld
|
||||||||||
Hoe aan de Steenweg een heel blok huizen verdween
voor de uitbreiding van de Hema werd besproken in het decembernummer (1976, pag. 114 e.v.). Oud-Utrecht schreef de Gemeenteraad hierover een
protestbrief; in de Gemeenteraadscommissievergade- ring hierover verklaarde de wethouder dat de waarde- ring die verschillende raadsleden uitspraken voor de gevels in de stegen hem ontging, en de kwetsbare binnenstad noemde hij dan ook gebaat, ook uit archi- tectonisch oogpunt, bij een snelle nieuwbouw. Voor het Beschermende Stadsgezicht biedt dit een
weinig hoopvol perspectief, maar deprimerender is nog het standpunt van de Rijksdienst voor de Monu- mentenzorg, zoals dat te lezen valt in haar antwoord op een protest tegen het hanteren van Beschermd Stadsgezicht: „Alhoewel ik in zijn algemeenheid met u van mening
kan zijn dat bouwplannen als deze een inbreuk bete- kenen op de kleinschaligheid van het oorspronkelijke bebouwingspatroon van onze oude binnensteden, is er door een successievelijke verandering van het ge- bruik en de functie van onze stadscentra niet aan te ontkomen. (...) In het onderhavige geval ben ik van mening dat een noodzakelijk geworden uitbreiding van het Hema-complex geen overwegende bezwaren hoeft te betekenen voor de instandhouding van het stadsgezicht ter plaatse." Zo blijkt dat zelfs daar eco- nomische belangen een reden zijn om de meest be- dreigde gebieden het minst te beschermen. Na de sloop kwam de volgende versie van de Hema-
nieuwbouw op tafel, en werd nu door de Schoon- heidscommissie goedgekeurd. De verdienste van deze commissie is geweest dat het grootschalige blok aan de Steenweg in de huidige versie „de herinnering aan vijf panden oproept", een compromis waarvan Bijenkorf-Beheer verklaarde dat het niet van harte tot stand is gekomen; een heel wat zakelijker ontwerp had de voorkeur. Toch is de Steenweggevel nog steeds te grootschalig, en het is triest dat de Schoon- heidscommissie het niet nodig vond dat ook aan de gevels van Lauwersteeg en Jodenrijtje iets veranderd werd. De „herinnering" aan de oude structuur is hier nog teveel gevraagd: saaie lange gevels en een enorm plat dak in plaats van meer dan tien gevels, terwijl Beschermd Stadsgezicht (hier zone B) de be- scherming suggereert van „aard, type, hoogte, afme- tingen van de bebouwing, alsmede de bekapping". Essentiëler is nog dat een heel stuk binnenstad nu
één winkel wordt, terwijl het vroeger aparte wonin- |
||||||||||
„Toekomst Lauwersteeg? (vergelijk foto dec.no. pg.
115). |
||||||||||
gen en winkels waren. Die grootschaligheid in functie
(èn in vorm) is in tegenspraak met het standpunt van de Gemeenteraad bij de aanwijzing tot Beschermd Stadsgezicht: „Geven juist het kleinschalige winkel- areaal en de ambachtelijke bedrijven de binnenstad haar bijzondere charme, de grootschalige vestigingen kunnen door disharmohiërende bebouwing hieraan in belangrijke mate afbreuk doen, zodat dergelijke be- stemmingen niet in het beschermde gebied zullen kunnen worden toegelaten." Het bouwplan werd ter visie gelegd, inspraak was
mogelijk via bezwaarschriften. Maar B & W had keu- ze voor behoud van oude elementen al uitgesloten door de voorbarige sloopvergunning en was ook niet van plan verdere op- en aanmerkingen serieus te ne- men: immers in het antwoord op de protesten tegen de sloop schreef B & W al dat bij de sloop „naar onze mening met zekerheid mocht worden gesteld dat in |
||||||||||
61
|
||||||||||
redelijkheid geen aanleiding zou kunnen bestaan onze
medewerking aan de uitvoering van het bouwplan te onthouden", hetgeen inhield dat er ook geen bezwa- ren aanvaard zouden kunnen worden. De twintig be- zwaarschriften die binnenkwamen werden dan ook als „niet relevant" terzijde geschoven, met al de erin uitgewerkte stedebouwkundige en volkshuisveste- lijke bezwaren. In verband met deze gang van zaken is de Werkgroep
Herstel Leefbaarheid bij de Raad van State in beroep gegaan tegen de beslissing van B & W, en het is nu |
afwachten of de economische belangen ook op dat
niveau het laatste woord hebben. Hoopvol is de groeiende belangstelling voor het ge-
meentelijk cultuurbeleid. Studenten aan de HEAO (hoger economisch en administratief onderwijs) te Utrecht hebben recent een werkstuk gemaakt over het Hema-project. Hun conclusie: zonder redelijke ar- gumenten heeft B & W voor de belangen van Bijen- korf Beheer alle andere belangen laten wijken. |
|||||||||||||||||
25 mei 1977.
|
||||||||||||||||||
Jean Penders
|
||||||||||||||||||
Historiese dag in Slot Zeist
|
||||||||||||||||||
niek opgericht met als doel grote historiese industrië-
le komplexen te behouden en voor publiek toeganke- lijk te maken. Een vereniging van vrienden van deze Stichting biedt daarbij steun. De historiese verenigingen kunnen steun verlenen
door waarnemingen ter plaatse te doen, te inventari- seren, eventuele noodtoestanden te signaleren en voor behoud aan te dragen bij de Monumentenraad in Zeist. De financiële konsekwenties van behoud zijn over het
algemeen erg groot, omdat het meestal om grote komplexen gaat. Na de lezing werd in de kelder van het Slot gezamen-
lijk de lunch gebruikt. Hier was ruime gelegenheid el- kaar wat nader te leren kennen en spreken. De middag was gewijd aan een inventarisatie van
ideeën en denkbeelden over een samenwerkingsver- band. De gedachten over de frekwentie van samen- komsten liepen nogal uiteen - van om de twee maan- den tot een maal per jaar. Onderlinge informatie door middel van een blad kan een nauwer kontakt vergro- ten. Bij de musea is grote behoefte aan steun van de verenigingen met het oog op de vragen van scholie- ren naar kant en klaar materiaal voor skripties. Verder zullen de musea zelf naar buiten moeten met projek- ten, die vanuit de kollektie zijn opgebouwd. De historiese verenigingen kunnen vanuit publikaties materiaal leveren naar het wetenschappelijk onder- wijs voor onderzoek. Er is vanuit de musea duidelijk behoefte aan geld,
kennis en mogelijkheden voor inventarisatie, beschrij- ving, konservering en restauratie. Al met al voldoende gegevens om over te diskussië-
ren binnen de Sektie Bescherming Kultuurbezit, die kan worden beschouwd als koördinatrice. Omstreeks half vier trok iedereen weer haars of zijns weegs na een prettige en nuttige dag. |
||||||||||||||||||
Op zaterdag 14 mei 1977 werd voor de eerste maal
een historiese dag voor alle historiese verenigingen en musea en oudheidkamers gehouden in het slot te Zeist. De dag was georganiseerd door een aantal leden van
de Sektie Bescherming Kultuurbezit van de Stichtse Culturele Raad. In zijn openingswoord noemde de heer Vermeer,
voorzitter van de Raad, een aantal facetten van sa- menwerking: — kursussen paleografie en archiefonderzoek
— centrale dokumentatie van sprekers en onderwer-
pen voor lezingen — gezamenlijk informatieblad over aktiviteiten, ex-
kursies enz. — centraal depot en restauratie-atelier
— kursussen voor beheerders van musea en oud-
heidkamers — streekkonservatoren
— bijeenkomsten voor persoonlijk kontakt en uitwis-
seling van ideeën Als onderwerp van gezamenlijke interesse was voor
deze bijeenkomst de industriële archeologie gekozen. De heer J. M. Bos, konservator ambachten en bedrij- ven van het Nederlands Openluchtmuseum in Arn- hem hield een inleiding over deze materie. Met indus- triële archeologie wordt bedoeld de massaproduktie voor een grote markt, waarbij machines de taak van het handwerk hebben overgenomen en andere krachtbronnen de mensenkracht hebben overgeno- men. Industriële produktie is al heel oud - de Romei- nen vervaardigden al olielampjes in massaproduktie. In ambachtelijke bedrijven wordt van elk produkt slechts een exemplaar of hooguit enkele exemplaren gemaakt. Aan de hand van voorbeelden licht de heer Bos beide
begrippen nader toe o.a. de ontwikkeling van de tex- tielnijverheid van huisindustrie tot fabrieksproduktie. Gelukkig krijgen steeds meer mensen belangstelling voor dit facet van het verleden en zo is in 1976 de Stichting Beheer Monumenten van Bedrijf en Tech- |
||||||||||||||||||
De Bilt.
|
A.L. Jordens
|
|||||||||||||||||
62
|
||||||||||||||||||
Een en ander over armenzorg en de vroegere pot- of armmeesters van
Wijk bij Duurstede (I)
|
|||||||||||||
bier en dat voor en aleer de verteeringe sal worden
gedaen. Anders was men blijkbaar bang, dat men het na een dronk niet meer binnen kreeg. Reeds in 1687 was er een vrij behoorlijk georgani-
seerde „werkverschaffing", gezien o.a. een extract uit de magistraatsresolutiën van 7 febr. 1687, waarin men o.a. kan lezen dat de ontvangers van de stads Impositien (= imposten, belastingen), kameraar, kerk- en potmeester voortaan maandelijks rekening en ver- antwoording moeten afleggen ter secretarie van de leveranties ende arbeijts luijden, die sij in die maent te werck hebben gestelt, wat sij hebben geween (= gedaan) en verdient, waer aen dat sulcx is verbruijckt ende waer aen dat sij hebben gearbeijt, neffens de bedonge somme vande leverantie ende arbeijts loon, en daer en boven een memorie van het cleijn ver- schot dat sij in die maent hebben gedaen. In het oud-gemeente-archief zijn nog veel andere
stukken aangaande de armenpot aanwezig. O.a. een instructie voor de broederschap van de armenpot van circa 1640; rekeningen met acquitten en bijlagen; een register met de bezittingen van omstreeks 1680; een lijst der oortjes van elke gulden uit 1747; rente- brieven; plechten; gerechtsbrieven; schuldbekente- nissen; rekesten en extracten. Het oudste stuk is een register met authentieke afschriften van de eigen- domsbewijzen van de armenpot, 1543-1618, doch waarin ook andere akten in afschrift voorkomen. In dit deel bevindt zich voorin een afschrift van bo- vengenoemde fundatiebrief van de armenpot. Het deel is ontstaan ten gevolge van een in de fundatie- brief voorkomende bepaling: Item alle brieven, den pot toebehoerende, sullen die
potmeesters laten in clerckxboick copiëren ende au- tentizeeren. Uit het voorgaande volgt, dat zowel de St.-Janskerk
als het Ewoud- en Elizabethgasthuis, de Armenpot en de Magistraat der stad met elkaar te maken hadden en samenwerkten, welke band helaas in latere jaren verslapte en uiteindelijk vrijwel geheel verloren ging. De veranderde tijdsomstandigheden waren daaraan ook debet. (Wordt vervolgd)
|
|||||||||||||
Volgens de stichtingsbrief des Potts binnen Wyck
ghefundert van den ghemeenen borger der plaet van Wyck tot onderhouden der rechscamelen huyssar- men binnen Wyck van 4 febr. 1 545') werden er door de magistraat vier potmeesters aangesteld. Later werd dit getal op vijf gebracht. Een van hen was be- herend potmeester. In de 18e eeuw was er slechts één potmeester die tevens kerkmeester was. De pot- meester was rekenplichtig aan de magistraat. Wat de inkomsten van het armengeld in de 1 7e eeuw
betreft, geeft ons daarover nr. 108 uit het oud- gemeente-archief van Wijk bij Duurstede uitsluitsel. Dit is een instructie voor de ontvanger der stadsim- posten, die der gebeneficeerde goederen, die van het schild- en schellinggeld, de kameraar, de potmeester, de ontvanger van het huisgeld en de rentmeester van het Ewoud- en Elizabethgasthuis uit 1685. Inkomsten voor de armen; armengeld
a. Van alle bruidsparen zal volgens een resolutie
van 6 apr. 1685 zowel bij inschrijving door de magis- traat, het gerecht, de kerkeraad of door de predikant armengelt gevorderd worden van ten minste 10 stui- vers, van de middelsoort of 2e klasse ƒ 1,— en van de 1e klasse of vermogenste elk vier gulden. Het beoor- delen van de klasse waarin men wordt aangeslagen staat aan degene die de inschrijving verricht met uit- zondering van hen die buiten Wijk gaan trouwen en waarvan zowel bruid als bruidegom beiden hier wo- nen. Zij zullen volgens voorgaande resoluties ƒ6,— blijven betalen voor het aantekenen bij het lichten van de attestatie. b. Voorts werd er voor de armen vanaf 1685 alle
veertien dagen door de stad een openbare collecte gehouden na de ochtend-predicatie met een gesloote busse. De Heere Hoofd Officier en de Commissarissen hebben er maar op toe te zien, dat het armengeld naar behoren binnenkomt en aan de armbezorgers wordt voldaan. Tevens dient in alle Herbergen van Wijk een besloote
Busch opgehangen te worden om een duyt van de gulden van alle vercoopinge (en) (ver)huuringe etc. die onder de bant geschieden in te vorderen. c. En eveneens dat van de vercoopers ende ver-
huurders van alle publicque vercoopinge ende ver- huuringe van huyse. Erve en landeryen, boomvrugten, Coorn op 't velt door diegene die de condities opstelt gevorderd zal worden een duyt vgn de gulden ten be- hoeve van de armen. d. Elke Ouderman van de gilden en de buurmees-
ters zullen verplicht zijn uit de gilden en buurten in te vorderen en over te dragen 1 5 stuivers van elke ton |
|||||||||||||
H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
|
|||||||||||||
Zeist
|
|||||||||||||
1) Arch. nr. 583 oud-Gemeente-archief Wijk bij
Duurstede. 2) Arch. nr. 108 oud-Gemeente-archief Wijk bij
Duurstede |
|||||||||||||
63
|
|||||||||||||
Vredenburgse varia (I)
|
|||||||||||||
schieten van 't groff geschut gebroecken ende gebor-
sten waeren ende dat op nyeuwe jaersnacht, daeraen verdient xiis, dan viiien januariiA°XXXII. Het nieuwe jaar 1 532 is dus wel zó terdege ingeluid
dat zelfs heiligen niet gespaard bleven, want: In de- zelve capelle verbindtloet ende gestopt een glas daer sint Johan innestaet, verdient vi s. Ondanks de voor de hand liggende associatie zal de
bovenvermelde capelle niet de kloosterkerk van de Johanniters geweest zijn, want die was afgebroken t.b.v. de noordelijke muur van het kasteel. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||
Bij het bewerken van de schriftelijke gegevens over
het kasteel Vredenburg (rekeningen, bestekken, in- ventarissen e.d.) komen zo nu en dan zaken tevoor- schijn die niet van onmiddellijk belang zijn voor de bouwgeschiedenis en verdere geschiedenis van het kasteel, maar waarvan het toch de moeite waard is ze uit het handschriftstadium te halen. Ik stel me voor die voorvallen en zaken op gezette tijden zonder veel commentaar in het Maandblad af te drukken. In de bouwrekening van 1532 (R.A.U. Recht. Arch.
386-1 fo. 9v) komt de volgende post voor: Die voornoemde Jan Vuyteweerdt (glaesmaecker bin- nen Utrecht)... Eerst zes glaesen verlapt ende ver- bintloet staende in de capelle die, overmits 't los- |
|||||||||||||
Een Utrechtse „Hofstede"
aan de Kromme Nieuwegracht |
|||||||||||||
der houtvesterij van Holland en West-
Friesland.Tengevolge van diens dood was het vererfd op 's-mans dochter jv. Isabelle van Tienen, die te Alk- maar leefde als de echtgenote van de baljuw- dijkgraaf van de Zijpe en de Wieringerwaard, tevens dijkgraaf van het Geestmerambacht Nanning van Veen. Deze erflater, niemand minder dan schout van Utrecht, overste, gouverneur van Geertruidenberg en van de Schenkenschans bij Emmerik was gehuwd ge- weest met jv. Geertruijdt, bastaarddochter van Arnol- dus of Adriaan van Duivenvoorde 3). Het gerechtigde echtpaar wenste het ouderlijke huis in 1 649 van de hand te doen. Bij bovengemelde acte verleende het opdracht aan jr. Casper van der Burch heer van Velthuijsen te Utrecht om dit in samenwer- king met de broeder der vrouw jr. Arent van Tienen heer van Berlicum te leveren en dus op te dragen aan Johan Baptista Cappeluer. Het werd daarbij omschre- ven als te zijn met kelders, cluysen, glasen, glaesraemtgen, ende al-
len synen toebehoiren, mitsgaders allen t'gene daer aen aert ende nagel vast is, staende ende gelegen binnen uijtrecht voorsz, aende suytzyde van de Nieu- wegracht tusschen sinte Maertens dam ende de Je- rusalems stege daer de E. Gijsbert van der Woert schepen derselver stadt oostwaerts, ende de Ed: Jon- ker Johan van Bodeck, 4) westwaerts naest gelegen syn, streckende voor metter werff ende sluijse uytte voorsz nieuwe grachte tot achter aende gemeene gang toe, met oock een uytganck in deselve gemeene ganck tot in de Jerusalems stege met alle alsulcke gerechticheden vrydommen ende servituijten als de- selve huijsinge specterende syn sulcx die overleden |
|||||||||||||
Het zozeer doorwrochte werk van prof. dr. C. L. Tem-
minck Groll over de Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht bevat van die monumenten een opsomming, waarvoor wij niet dankbaar genoeg kunnen zijn. Het vormt dan ook een voortreffelijke handleiding voor ie- dere historisch belangstellende, die van een verschei- denheid van woningen uit de oude stad zoveel moge- lijk bizonderheden wil kennen. De schrijver heeft dui- delijk een bouwkundig doel nagestreefd, zodat men niet verwachten mag telkenmale ook nog gegevens aangaande de eigenaren of bewoners van de ter spra- ke gebrachte percelen in zijn boek opgenomen te zien. Maar ondanks deze noodzakelijke beperking zijn ter bereiking van meerdere duidelijkheid hier en daar dergelijke mededelingen toch zelfs niet achterwege gebleven. 1) Onlangs nu kwam mij een acte onder ogen, die een
merkwaardige aanvulling over zon Utrechts huis van betekenis inhield. Zij staat geboekt in het protocol van de Alkmaarse notaris Pieter Fransz. en is geda- teerd 13 juni 1649. 2). Het valt op, dat de bezitting, die het onderwerp van dit stuk uitmaakt daarin wordt aangeduid, niet enkel als een „huis", maar uitdrukke- lijk als seeckere huijsinge erff ende hoffstede ge- noemd wordt. Juist die toevoeging van het begrip hoffstede bij deze omschrijving wijst er op, dat het pand-in-kwestie gelijk vanouds meermalen gebruike- lijk was, gezien behoorde te worden - en men denke hier bepaald aan het woord „ridderhofstad" - als een bizonder belangrijke bezitting, ja mogelijk zelfs als een edelmanswoning. Tevoren had dit huis naar luid der acte toebehoord
aan jonker Jacob van Tienen, in leven meesterknaap |
|||||||||||||
64
|
|||||||||||||
Gezicht op de zuid-west toegang van de Kromme
Nieuwe Gracht, met Paushuize, 7 765. Aquarel van Jan de Beijer (Top. atlas Gem. Archief- dienst Utrecht). vander comparanten voorn' vader op henluyden ge-
devolveert, ende ten behoeue vanden selven getrans- porteert is volgens de brieven daer van zynde, op den lasten van een duijsent vijff en seventich gulden capi- taels, die ten behoeue der stadt van Uytrecht daer op gevesticht sijn - zonder verdere belastingen, enz. Over het algemeen beperkte men zich bij protocolla- ties ook van het soort als de hier in het uitzicht gestel- de tot de strict in juridische zin noodzakelijke maar vaak vrij slordige omschrijvingen. Waarbij men het er soms op aan liet komen om belendingen aan te halen van eigenaren, die misschien al een eeuw tevoren overleden warend). Eigenlijk hebben wij daarop in ons recht slechts één uitzondering gekend, welke slechts de korte periode van weinig jaren heeft gegol- den. Dat was toen tijdens de inlijving bij Frankrijk in bepaalde gevallen een soort van „illustratie" van het betrokken pand werd geëist: een zorgvuldige be- schrijving tot in onderdelen van het gebouw 5). Het is dan ook daarom dat de tekst in de machtiging van 1649 hier min of meer tot verwondering strekt. - Overigens komt het huis voor, gelijk de ene belending bewijst, op een prent van Jan de Beyer van 1736 voorstellende de Kromme Nieuwe Gracht (zie ook jaarboekje van Oud-Utrecht 1945-1946 tegenover blz. 140). Het valt in het gesignaleerde geval bovendien op, dat
niet enkel de kelders genoemd worden, maar zelfs de glasen en de glaesraemptgen, vvelk laatste bericht |
|||||||
bezwaarlijk anders kan worden vertolkt dan te zijn
een aanduiding van een hoeveelheid geschilderde glasramen (glas in lood), hetwelk stellig op bizondere betekenis, maar wellicht ook op hoge ouderdom van het woonhuis wijst. Dubbel jammer daarom, dat dit alles nu onherroepe-
lijk verdwenen is. Alkmaar Mr. J. Belonje
1) „Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun
relatie met die van andere Noordwesteuropese ste- den" 's-Gravenhage 1963. 2) Deel 137 notarieel archief Alkmaar fol°. 39.
3) „De Brabantse Leeuw" XX, 1971, blz. 173-178;
„De Nederlandsche Leeuw" XXXI, 1913, kol. 220 en XLII, 1924, kol. 351; zie ook mijn „Gedenkwaardig- heden" N.-Holland I, Utrecht 1928, blz. 40 sub 83 en blz. 41 sub 88. 4) V. Bodeck v. Marwitz; vgl. P. C. Bloys van Tres-
long Prins „Gedenkwaardigheden" Utrecht, Utrecht 1919, blz. 3, 4 en 251; „Gothaisches Genealogisches Taschenbuch der freiherrlichen Heuser" VII, 1857, S.60; XXIV, 1874, S. 59; „De Navorscher" XLV, 1895, blz. 1 50 en 521 en meer andere bronnen aan- gehaald op blz. 62 van H. L. Kruimel „Genealogisch Repertorium", I, Den Haag 1972. 5) Bedoeld is hier de niet in onze latere wetgeving
overgenomen verplichting op grond van het voor- schrift van art. 675 der „Code de procédure civile", aldus uitgedrukt: „II faut indiquer la qualité d'étages et les fenêtres sur la rue, la maniere dont la maison est couverte, et autres circonstances semblables"; cf. J.-B.-J. Paillet „Manuel de Droit Francais", Paris 1820, p. 882 suba. |
|||||||
65
|
|||||||
Petite Histoire
|
||||||||||||
De voormalige R.K.-St. Petrus en Pauluskerk te Cothen, eind Kerkweg, hoek Hinkerweg.
(foto: coll. C. Vernooy, Cothen)
|
||||||||||||
Uit: Utrechtsche Provinciale en Stads-courant
dd. 4 December 1858 nr. 287 |
||||||||||||
Uit: Utrechtsche Provinciale en Stads-courant
dd. 12 Februari 1859 no. 37 V.N., zich refereerende aan zijne Advertentie,
geplaatst in de Utrechtsche Courant van 4 Dec. I.I., waarin hij zich beklaagde, dat de Prediking der drie Paters Missionarissen te Cothen, zoo weinig goede uitwerking had gehad te hem- waarts, betreffende de gelden die hij had ge- leend of goed vertrouwen aan zekere baas J. en vrouw M., en welke men tot nog toe wei- gerde terug te geven, terwijl hij zijn hoop te kennen gaf, dat het eerstvolgende Jubilé ge- lukkiger voor Hem op de gemoederen zoude werken; acht zich verplicht publiek te maken, dat het genoemde Jubilé voor Hem even wei- nig heeft uitgewerk, als de prediking des Pa- ters, wel dat men schrikkelijke verwenschingen en vervloekingen heeft uitgebraakt achter zij- nen rug; doch dit geeft geen GELD, men zoude beter doen met te betalen, in plaats van die ui- terlijke betooning van berouw des harten te la- ten blijken. |
||||||||||||
COTHEN, Prov. Utrecht
Voor eenigen tijd had er te Cothen eene Missie
plaats, door drie Paters Missionarissen, de pre- diking der genoemde Eerw. Heeren scheen ui- terlijk zeer op het gemoed der meeste gemeente-leden te werken, dientengevolge kreeg zekere v. N. eenige hoop, dat hij de ƒ1420,— welke hij vroeger aan baas J. en vrouw M. op goed vertrouwen zonder bewijs geleend had, nu toch zoude terug ontvangen, daar hij genoemde personen in de kerk zoo zeer had zien schrijen, tranen van berouw; tot heden is v. N. in zijn hoop bedrogen, en heeft niets ontvangen van de geschokte gemoede- ren; v. N. gehoord hebbende, dat eerlangs een Jubilé zal plaats hebben, welligt door die zelfde Paters, hoopt, dat hij bij deze gelegenheid ge- lukkiger zal zijn. |
||||||||||||
66
|
||||||||||||
Door de tuin geleid
|
||||||||
opgerichte verenigingen in Utrecht nooit voltooid;
naast de steeds nog aanwezige Volksbond treedt van de dertiger jaren af tot op de huidige dag het Alge- meen Verbond te Amsterdam als de grote beheerder en de door de Gemeente gerespecteerde gespreks- partner op de voorgrond. Na de tweede wereldoorlog is er feitelijk geen nieuwe
ontwikkeling bij de volkstuinders te bespeuren, wel bij de Gemeentelijke overheid. Haar taak inzake de ruimtelijke ordening brengt haar ertoe eerst de tuinen op te heffen en elders tijdelijk onder te brengen en vervolgens de complexen in struktuurplannen defini- tief onder te brengen.Volkstuinen zijn een onderwerp van overheidszorg geworden en vallen voortaan on- der „Sport en Openluchtrecreatie". Tot zover de korte samenvatting en nu enige punten
van kritiek. Als een te vermijden misser moet be- schouwd worden dat de schrijvers inzake de ontwik- keling van het volkstuinwezen in Nederland vóór de realisatie van het eerste complex in Utrecht geen ge- bruik hebben gemaakt van het voortreffelijk werk van ds. J. Bruinwold Riedel, Arbeiderstuinen in buiten- en binnenland, Utrecht 1905, hoewel een citaat van deze schrijver indirekt wel in hun boek terecht is ge- komen (blz. 21). Misschien hadden de schrijvers dan ook iets meer van het verzet van de S.D.A.P.- gemeenteraadsleden begrepen tegen de oprichting van het eerste complex in 1912. Aldaar hadden zij kennis kunnen nemen van de personen aan wie en de voorwaarden waaronder de tuingronden aan de spoorwegbaan Hilversum-Utrecht door de direktie van de Hollandsche Uzeren Spoorwegmij ter beschik- king werden gesteld. Ter verduidelijking: er mocht ge- teeld worden door niet „H.S.M.-vijandige" beambten tegen inhouding van het bedrag waarvoor zij vruchten zouden genieten. De betreffende beambten waren verenigd in de Anti-Sociaal-Democratische Bond van Nederlandsch Spoorwegpersoneel „Recht en Plicht", welke bond de aanvraag tot beschikbaarstelling had ingediend. Ik zou zo zeggen wat de naam en voor- waarden betreft, duidelijker kan het niet. Dat slechts twee gemeenteraadsleden tegen waren, beiden S.D.A.P.-ers zegt overigens meer over het toenmalige kiesrecht dan over de omvang van het verzet. Para- graaf 2.7 handelt over de Utrechtse hoveniers, welke door de stadsuitbreiding van 1896 in enkele tiental- len jaren van hun gronden verdreven zijn. Dat, zoals de schrijvers ons willen doen geloven, vele hoveniers in de volkstuin een alternatief gevonden hebben, lijkt mij op het eerste gezicht al zeer onwaarschijnlijk. Hoe het ook zij, feitelijke gegevens waarop hun mening zou kunnen zijn gebaseerd heb ik in „Door de tuin ge- leid" niet aangetroffen. |
||||||||
De voorbereidingen voor een nieuwe beleidsnota in-
zake sport en openluchtrecreatie zijn voor Bureau Sport en Openluchtrecreatie van de Gemeente Utrecht aanleiding geweest om in samenwerking met het Bureau Voorlichting een boekje over het Utrecht- se volkstuinwezen te doen verschijnen. Het valt dui- deiijk in twee gedeelten uiteen. In de hoofdstukken I t/m IV (86 blz.) wordt een historisch overzicht gege- ven van de aanvang, de groei en de opgetreden ver- anderingen op dit terrein, terwijl in de twee volgende en laatste hoofdstukken de uitkomsen zijn verwerkt van een tweetal enquêtes, gehouden onder de volks- tuinders en hun verenigingen. Aangezien het histo- risch gedeelte omvangrijk en van een goede kwaliteit is, lijkt een bespreking in een historisch tijdschrift op zijn plaats. Laat ik trachten door middel van een korte samenvat-
ting het uitvoerig geschetste beeld in hoofdlijnen weer te geven. De pogingen om in Utrecht volkstui- nen, toen nog arbeiderstuinen genoemd, op te richten en de realisatie van de eerste tuinen vallen, hoewel aan de late kant, nog geheel in de periode dat voorna- me lieden zich het lot van de arbeiders aantrokken en trachtten hierin op praktische wijze verbetering aan te brengen. Welke motieven op de achtergrond ook meespeel-
den, zijzelf zagen in de volkstuinen een middel tot ze- delijke en materiële verheffing van de achtergebleven groepen. In dit kader past het mislukte initiatief van „De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen" rond 1906, de geslaagde opzet van de Volksbond tegen Drankmisbruik aan de Ezelsdijk in 1 912 en de oprich- ting van School- en Werktuinen in 1919 wederom op initiatief van Het Nut. Het is duidelijk dat in deze con- ceptie de tuinder uitsluitend de rol van de nederige gebruiker mocht spelen en het doet dan ook komisch aan dat de schrijvers anno 1977 vaststellen, dat de „opvattingen van de tuinders zélf van minder verhe- ven aard waren. De volkstuinders zagen hun acitivtei- ten, zeker gedurende de eerste tijd, slechts in het licht van het streven om hun uiterst karige inkomen wat op te voeren". 1) Het verzet tegen deze positie da- teert uit het einde der twintiger jaren en is duidelijk overgewaaid uit andere steden, met name Amster- dam. Daar werd in 1929 het Algemeen Verbond van Volks-
tuindersverenigingen opgericht. Tegelijk met de op- positie tegen de beschermheren gaat ook het karak- ter van de tuinen zich wijzigen: het nut maakt plaats voor het genoegen, de groente
wijkt gedeeltelijk voor bloemen en tussen de regels leest men: hoe meer bloemen hoe respectabeler. Reëel is de emancipatie van de volkstuinders en hun |
||||||||
67
|
||||||||
Zonder dat de twee wereldoorlogen hun stempel heb-
ben gedrukt op de ontwikkeling in het volkstuinwezen is het natuurlijk volkomen terecht dat de schrijvers op het wel en wee gedurende deze jaren nader in zijn ge- gaan. Echter wordt de betekenis van de volkstuinen voor de voedselproduktie zwaar overschat. Ter hun- ner ontlasting dient gezegd te worden, dat dit een al- gemeen verschijnsel is. Het volgende rekensommetje kan hieromtrent inzicht verschaffen: In 1943 stond de 9.076.000 inwoners van Nederland 2354000 ha. kultuurgrond ter beschikking. 2) Laten wij de gevorm- de voorraden voedsel wegvallen tegen de export naar Duitsland gedurende de bezetting, dan komt het erop neer, dat per hectare 3,9 inwoners werden gevoed. De totale oppervlakte volkstuinen in Utrecht inclusief de omgespitte plantsoenen bedroeg 34 ha. Verme- nigvuldigt men deze oppervlakte op basis van het in- tensieve gebruik van de grond met b.v. de factor 1,5 dan zouden de volkstuinen in de voeding van zo'n 200 Utrechtenaren volledig hebben voorzien. Op de 171658 inwoners per 31 december 1943 betekent dit 0,1 % ofwel verwaarloosbaar. Dat de betekenis van de volkstuinen de reële bijdrage verre overtreft ligt zuiver op het psychologische vlak. Zij gaven zowel de gemeentelijke overheid als de burger het gevoel niet geheel machteloos te staan, waren een teken midden in de stad van de nood en hebben daarnaast aan een zeer beperkt aantal personen een extra kop geleverd op het gedistribueerde rantsoen waardoor voor deze groep de voedingsproblemen konden worden opge- lost. Tenslotte moet mij nog van het hart, dat gezien de
aard van de enquête en het niet ondervragen van per- sonen op de wachtlijst en andere gegadigden een re- cente tendens in het volkstuinwezen gemist lijkt te worden, namelijk de terugkeer naar de nutstuin van |
||||||||||||
lieden die het enkel begonnen is om op een betaalba-
re wijze voor zichzelf natuurzuivere kruiden en groen- ten te verkrijgen. Hoewel het hun niet zo zeer om bloemen te doen is, lijkt mij ook dit motief niet „van minder verheven aard." Borduren we voort op de visie van de S.D.A.P.-
gemeenteraadsleden geuit in 1912, dan zijn we nu aangeland in fase 3 van de ontwikkeling. Eerst smeert de kapitalist zijn arbeiders tuintjes aan om hen braaf te houden en het loon te kunnen drukken. Vervolgens zoekt de inmiddels verburgerde werknemer een tuin- tje om de spanning in het bedrijfsleven aan te kun- nen, zo hij al niet bezweken is (2/5 gedeelte van de volkstuinders bestaat nu al uit niet meer in het arbeidsproces actieven). Tenslotte is het eigen moes- tuintje nog de enige mogelijkheid zich aan het op kwalijke wijze verkregen massaprodukt te kunnen onttrekken. Waarmee maar gezegd wil worden dat volkstuinieren niet meer kan zijn dan „Kurieren am Symptome". Zou er toch iets waars inzitten? De schrijvers hebben
het vraagstuk in ieder geval niet onderkend. Gerard Trienekens
1. Zieblz. 119.
2. Gegevens uit C.B.S., Jaarcijfers voor Nederland
1943-1946. „Door de tuin geleid" uitgegeven door het Bureau
Sport en Openluchtrecreatie van de gemeente Utrecht, in samenwerking met het Bureau Voorlich- ting. Utrecht, april 1977. Verkrijgbaar voor f 5,50 bij het Informatie Centrum Utrecht, Lange Jansstraat 4, en bij de Gemeentelijke Archiefdienst, A/exander Nu- mankade 199. |
||||||||||||
Een reaktie op de boekenschouw
|
||||||||||||
De publicatie is een gelegenheidsuitgave naar aanlei-
ding van het 100-jarig bestaan van het schildersbe- drijf Ph. J. Greep, gevestigd in de Lange Nieuwstraat te Utrecht. De idee van het bedrijf Greep verdient alle lof. Het ligt voor de hand dat men voor een opdracht als
deze, namelijk het samenstellen van een boekje met facetten uit de geschiedenis van de straat waar het bedrijf Greep gevestigd is, de Gemeentelijke Archief- dienst in de arm neemt. Daar immers mag men de ex- perts ter zake verwachten. In een soort verantwoording aan het slot van het
boekje - ik zag liever een ter verantwoording aan het begin - (p. 51) wordt de lezer erop attent gemaakt dat |
||||||||||||
In het Maandblad van Oud-Utrecht heeft de rubriek
„Boekenschouw" een vaste plaats. Voor de leden van de Vereniging is deze rubriek een belangrijke bron van informatie. Men mag dan ook een kritische bena- dering verwachten van degenen die de betreffende boeken bespreken. Op gezag van de deskundigheid van de bespekers ko-
pen vele leden de boeken. Op voorbeeldige wijze besprak F. Doeleman in het
Maandblad van oktober 1976 het boek Tot glorie der gerechtigheid van C. L. ten Cate. Met de overige boekbesprekingen is dat wel eens anders gesteld. Grepen uit de Nyestraat van G. J. Röhner en C. F. M. J. Schimmelpenninck van der Oye-van Dam van Is- selt, wil ik opnieuw ter discussie stellen. |
||||||||||||
68
|
||||||||||||
Onder de vele vragen die bij het doorlezen van Gre-
pen uit de Nyestraat opdoemen, is ook de vraag naar de beweegredenen die de samenstellers ertoe heb- ben aangezet en de maatstaven die ze hebben aange- legd om bepaalde facetten wèl en andere niet te be- lichten. Waarom krijgt de lezer een aantal bijzonder- heden voorgeschoteld over de geschiedenis van het Agnietenklooster dat slechts zeer indirect te maken heeft met de lange Nieuwstraat, terwijl de St. Paulus- abdij - later Provinicaal Gerechtshof - nauwelijks ter sprake komt? Aan Jacob Bellamy worden enkele zin- nen gewijd: niet bepaald voldoende om achter het belang van deze figuur te komen. Maar Hieronymus van Alphen moet op dezelfde pagina (p. 8) met veel minder tevreden zijn: Van 1 785 tot 1 789 heeft Hiero- nymus van Alphen er gewoond. Over het Kleine Vleeshuis krijgen we heel wat bijzon-
derheden; zelfs een gedetailleerde beschrijving van het gebouw (p. 10): Het is een rechthoekig gebouw met een lage puntgevel. De ingang, in het midden van de gevel, is afgedekt met een segmentboog met daarboven een venster, eveneens met een segment- boog. Hierboven hangt een houten ossekop. Het ge- bouw is van kloostermoppen opgetrokken,... etc. etc. Men waant zich voor het belangrijkste gebouw in de Lange Nieuwstraat. Blijkt hieruit reeds dat het moeilijk viel de hoofdzaken
van de bijzaken te scheiden, dan is dat ook het geval voor de beschrijving van de geschiedenis van het ge- bouw. Deze historie springt van de 15de en 16de eeuw over naar de 19de en 20ste eeuw; over de tus- senliggende periode niets. Waarom vermelden de auteurs op p. 43 de legende
van de H. Ursula? Relatie met het Ursula-klooster? Waarom dan niet de legende van Catharina e.a.? Mis- schien was het aardiger geweest te wijzen op dat deel uit de legende waarin verteld wordt dat Ursula met haar elfduizend maagden uitrustte op de Hei- ligenberg bij Amersfoort. Bisschop Ansfried (995- 1010) stichtte op de Heiligenberg een klooster. Een opvolger verplaatste in 1058 het klooster naar Utrecht, waar het de naam kreeg van St. Paulusabdij. Inderdaad, men kan discussiëren over wat men al dan
niet opneemt in een dergelijk boekje: tenslotte zijn het „grepen". Maar de informatie moet wel juist zijn, anders noem ik het „misgrepen". Dat de gegevens jammer genoeg niet altijd juist zijn blijkt op vele plaatsen. Op p. 18 schrijven de auteurs: „In 1815 worden het Catharijneklooster en -gasthuis getrans- formeerd tot inkwartieringskazerne en militair loge- ment." Reeds vóór 1815 was het complex echter in gebruik als kazerne. Na het vertrek van de franse be- zetters in 1815 behield het zijn militaite bestemming. Het wordt dan als „passantenhuis" gebruikt voor de huisvesting van reizende militaire troepen. Jammer dat de auteurs nalieten om te vermelden dat het voormalige Catharijnegasthuis nog één keer, namelijk |
|||||||
aan het „verhaal" geen al te diepgaand onderzoek ten
grondslag ligt. De auteurs vervolgen: Het waren slechts „grepen uit de Nyestraet". Maar hopelijk ziet u deze oude Utrechtse straat voortaan toch met an- dere ogen, met meer begrip voor zijn lange, boeiende historie en met meer besef voor zijn aloude functie: de drukke, bedrijvige achterstraat. . . Welk lezers-publiek hadden de auteurs op het oog bij
het samenstellen van hun publicatie? Het feit dat zij geen diepgaand onderzoek hebben ingesteld laat ver- onderstellen dat men aan een „populair" boekje de voorkeur gaf: een vlot geschreven en prettig leesbaar „verhaal" voor de doorsnee-klant van het bedrijf Greep. Of hebben de auteurs toch hoger gemikt? Van dit laatste klinkt iets door in de noten (p. 53-55): voor de doorsneelezer zijn vermeldingen als G.A.U.I. nr. 515. A.B., nr. 117 en R.A.U., archief R.U., nr. 823 een niet te ontcijferen geheimtaal. Als de noten bedoeld zijn als een „wetenschappelijke verantwoording" dan rijzen er, bij het lezen van de tekst, vele vragen naar de bronnen waarop de auteurs zich gebaseerd heb- ben. Zo bijvoorbeeld op p. 3: . . . de Lange Nieuw- straat is ontstaan als achterstraat. . .. Juist hier zou men meer informatie willen hebben, omdat het pro- bleem of de Nieuwstraat écht wel een achterstraat was, onder experts nog wel eens onderwerp van ge- sprek is. Niet voor niets heeft men tijdens opgravin- gen in het najaar 1965 gezocht naar het al dan niet aanwezig zijn van een Romeinse weg op die plaats. Afgezien van de willekeur die gebruikt is bij het ver-
wijzen naar en het gebruiken van noten, valt de slor- digheid op waarmee het noten-apparaat is samenge- steld. Men hoeft het rijtje maar langs te lopen om te constateren dat zelden de pagina's of folio's aangege- ven zijn; soms is jaar en plaats van uitgave aangege- ven, dan weer niet etc. Convent degradeert van grote c (noot 76-77) naar kleine c (noot 82-83). Ook in de tekst is dat het geval: Nyestraat op de omslag wordt Nyestrate op p. 3 en Nyestraet op p. 51. Het zijn klei- ne slordigheden die men als onbelangrijk van de hand zou kunnen wijzen, ware het niet dat deze kunnen lei- den tot onjuistheden. Zo staat bijvoorbeeld op p. 21 een transcriptie uit een vroedschapresolutie van 30 september 1 596. De transcriptie eindigt: . . . met ee- nijge timmeringhe ofte alieratie . . .. Noot 36 geeft als verklaring voor alieratie: aanvoeren van rechtsgron- den of bewijzen. Leest men de transcriptie enkele malen opnieuw dan blijft het slot van het citaat vreemd aandoen. Bekijkt men de originele tekst op het archief dan komt men tot de conclusie dat de tekst foutief getranscribeerd is. Er staat niet alieratie, maar alienatie. De betekenis is totaal anders en het citaat wordt dan wel duidelijk. Deze enkele voorbeelden maken duidelijk hoe publi-
caties als „Grepen uit de Nyestraat" bestaande on- juistheden als een blok blijven meeslepen, maar bo- vendien nieuwe onjuistheden de wereld insturen. |
|||||||
69
|
|||||||
tijdens de cholera-epidemie in 1849, dienst deed als
(nood)ziekenhuis. Jammer ook dat nergens vermeld wordt dat de ziekenzaal werd ingericht tot een der eerste gymnastiekzalen van ons land: bijna 125 jaar bewees de Olympiazaal diensten aan talloze sportlief- hebbers. Dat dit laatste - de Olympiazaal zoals vele Utrechters
zich dat nog weten te herinneren - in Grepen uit de Nyestraat niet ter sprake komt, is typerend. Het boek- je beantwoordt aan het geijkte patroontje dat men van de geschiedenisboekjes op school kent: de ge- schiedenis van keizers, prinsen, prelaten en gezanten. De „lower history" - Jan met de pet en tante Nel die er leefden en werkten en het straatbeeld bepaalden - vinden we nergens terug. Daardoor is het onmogelijk de oude Utrechtse straat met andere ogen te zien, met meer begrip voor zijn lange, boeiende historie en met meer besef voor zijn aloude functie: de drukke, bedrijvige achterstraat... J.A. L. de Meyere
Aangezien deze „Reaktie op de boekenschouw" niet
zozeer kritiek levert op de rubriek „Boekenschouw", dan wel op het boekje „Grepen uit de Nijestraat" wil- len de samenstellers van dit boekje hierbij (kort) rea- geren. 1. Het boekje „Grepen uit de Nijestraat" is bepaald
niet geschreven voor professionele (kunst) historici, maar is inderdaad bedoeld voor - de heer De Meyere vermoedde het reeds - de lezer met een (potentiële) doorsnee historische belangstelling. 2. Waarom zou een „populair" historisch boekje
niet voorzien mogen zijn van een verklarend notenap- paraat? De niet-geinteresseerde lezer kan het tenslot- te laten voor wat het is, de wei-geïnteresseerde lezer heeft de mogelijkheid wat dieper op bepaalde zaken in te gaan. 3. Een verklaring voor de „geheimtaal" in de noten
is zeer eenvoudig te vinden bij zorgvuldige bestude- ring van het notenapparaat. 4. Volgens mededeling van stadsarcheoloog Hoek-
stra hebben recente onderzoekingen uitgewezen dat de aanwezigheid van een Romeinse weg op de plaats van de Lange Nieuwstraat uitgesloten mag worden geacht. 5. Het lezen van oud schrift is geen sinecure: noch
het oorspronkelijk vermelde „alteratie", noch de ver- betering in „alienatie" van de heer De Meyere blijken juist te zijn. Er staat nl. „alteratie" (= verandering, verbouwing). Voor diegenen wier interesse gewekt is: het boekje
„Grepen uit de Nijestraat" is nog steeds verkrijgbaar en wel bij de Fa. Greep in de Lange Nieuwstraat en bij de Gemeentelijke Archiefdienst aan de Alex. Numan- kade. Het kost f 7,-. C. Schimmelpenninck van der Oye
G. J. Röhner |
||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||
Zowel voor hen die na 1972 lid van Oud-Utreent zijn
geworden als voor hen die destijds te laat in aktie kwamen zal het goed zijn om te weten dat er een her- druk is verschenen van „De Utrechtse gemeenten in 181 5". Voor de inhoud van deze uitgave verwijs ik - meer plaatsruimte openlatend voor nieuwe publika- ties - naar het augustusnummer van 1972. Afgehaald bij de bibliotheek van de Provinciale Griffie (Achter St. Pieter 20, Utrecht) kost het boekje ƒ 8,-; toezen- ding vergt ƒ4,— méér, over te maken op giro 1 34535 van hoofd interne zaken prov. griffie Utrecht. |
||||||||||||
Dekkers Historisch overzicht van Bunnik, Odijk en
Werkhoven, dat in 1967 in een boekje over de ge- meente Bunnik en in het tijdschrift Tussen Rijn en Lek verscheen, is eind vorig jaar opnieuw uitgegeven. Deze voor een algemeen publiek bestemde (er komen
geen verwijzingen naar bronnen en literatuur in voor en oude toestanden worden zoveel mogelijk ver- klaard) maar vanuit grote kennis van zaken geschre- ven tekst verdiende een aparte uitgave zeker. Er is bo- vendien het nodige aan veranderd. In de eerste plaats heeft de saaie titel van 1967, al omschreef hij de in- houd wel duidelijk, plaats gemaakt voor een dubbelzinnig-opwindende. Belangrijker zijn natuurlijk de wijzigingen in de tekst. Afgezien van wat kleine preciseringen in jaartallen, plaatsen en getallen heeft de schrijver vooral het gedeelte betreffende de Ro- meinse tijd en enkele zaken uit de middeleeuwen her- zien, en de paragraaf over het onderwijs uitgebreid. De opvallendste verandering vormen de vele illustra- ties, gevonden in het Rijksarchief en in particuliere verzamelingen en ook speciaal voor deze uitgave ge- tekend door Jan Rodrigo. Ook qua presentatie is dit boekje zo een aantrekke-
lijke uitgave geworden. Voor de desondanks wat hoog klinkende prijs diene de volgende toelichting. De Rotary Club Bunnik wil met het batig saldo van de opbrengst de Openbare Bibliotheek ,,De Rijnstreek" helpen om het verlies te herstellen dat deze door stormschade in januari 1976 geleden heeft. Omdat de afzet vlot verloopt, zal het zaak zijn om een even- tuele aankoop niet uit te stellen. |
||||||||||||
C. Dekker, Het Begon met Vechten. Odijk, 1975. 95
blz., rijk geïll. f 12,50 (excl. porto). Verkrijgbaar bij G. M. Staal, De Meent 20, Odijk, 03405-1750. |
||||||||||||
70
|
||||||||||||
op andere archeologische monumenten in de naaste
omgeving èn op zaken elders in het land die met het besproken object verwant zijn - ook al worden ze in dit boek niet allemaal besproken. Uit de inleiding blijkt wat de schrijver verstaat onder het begrip archeologische monumenten. Hij karakteri- seert daar namelijk kort de objecten die we verder volgens geografische volgorde tegenkomen: hune- bedden, grafheuvels, akkercomplexen uit de prehisto- rie, Romeinse wegen en gebouwen, terpen en dijken, verhoogde woonplaatsen en vluchtbergen, verdedi- gingswallen, terreinen van voormalige kerken, kloos- ters en kastelen. Uit onze provincie bespreekt hij het voormalige slot Abcoude, de plattegrond van de „stad" Bunschoten, de walburcht op de Grebbeberg en het Cunerabergje te Rhenen; behalve het myste- rieuze laatste geval drie voorbeelden uit de middel- eeuwen. Daarmee kom ik tot een enkele aanmerking. Hoeveel
interessants de lezer in dit boek ook zal vinden, hij moet wel genoegen nemen met de selectie die hem voorgelegd wordt. De overwegingen die tot deze keu- ze geleid hebben vindt hij in het boek niet terug. Ver- der is het jammer dat er geen index is opgenomen, want er staat juist door de waardevolle verwijzingen naar vergelijkbare monumenten elders in het land veel meer gids-materiaal in dan het geografisch inde- lingsprincipe, hoe overzichtlijk ook gepresenteerd, suggereert. Het ligt immers niet voor de hand om bij- voorbeeld onder het Limburgse Elsloo een tip op te doen die je in IJsselstein kunt gebruiken. Tenslotte vind ik dat de fraaie uitvoering van dit reisboek een keerzijde heeft: het is te zwaar om ermee rond te lo- pen. Het reisboek langs de oude medische gebouwen
heeft onmiddellijk het practische voordeel lichter in gewicht te zijn, al is het dan wat minder mooi uitge- geven en toch duurder dan het vorige werk. Ook hier- bij is geen index aangebracht, maar mijn indruk is dat dit hier een geringer gebrek is omdat de behandeling strikt per plaats binnen de successieve provincies ge- houden is. Alleen de 60 bladzijden tellende inleiding zal men dan toch eerst moeten doorlezen om van het alfabetische gedeelte het volle profijt te kunnen trek- ken. Om weer een voorbeeld te geven: anders mist men bij Amersfoorts St. Joris de toelichting op de „schraapsleuven". Die inleiding is tevens een aan de gebouwen „opge-
hangen" korte geschiedenis van de geneeskunst. Zo- wel daar als in het alfabetische gedeelte blijkt trou- wens hoe ruim de schrijver de benaming oude medi- sche gebouwen genomen heeft. Natuurljik zijn dat gasthuizen en pesthuizen, militaire hospitalen en chi- rurgijnskamers, maar ook kruidentuinen en begijnho- ven en heiligenbeelden, ja zelfs gevelstenen, en ge- neeskrachtige bomen en wateren worden besproken, evenals de specialismen die de heiligen hadden ten opzichte van bepaalde ziekten. Verder laat de schrij- ver niet na aardige niet-medische bijzonderheden te |
|||||||
Tweede map met tekeningen van C. J. Th. Schut
In ons Maandblad van maart 1976 vestigden wij de
aandacht op het initiatief van het Provinciaal Comité Utrecht Monumentenjaar 1975 tot de uitgave van mappen met hedendaagse tekeningen van monu- menten, stads- en dorpsgezichten in de provincie U- trecht. De proef met de eerste map met 20 tekeningen uit elf
gemeenten in het zuidwestelijk deel van de provincie is - zoals wij trouwens wel verwacht hadden - dusda- nig geslaagd, dat thans de tweede map is versche- nen. Deze map bevat 20 tekeningen van Amersfoort en
omstreken, waarvan er elf aan de stad Amersfoort zijn gewijd, hetgeen - gelet op het aantal monumen- ten in deze stad - alleszins verantwoord is. Evenals bij de eerste map is ook thans de sfeer in deze tekeningen weer bijzonder goed getroffen. De bijlage met gegevens m.b.t. de onderwerpen op de tekeningen is gelukkig wat uitgebreider dan bij de eerste map. Ondanks prijsstijgingen is ook deze map erg laag in
prijs: hij kost slechts ƒ 10,— en is verkrijgbaar bij het secretariaat van het Provinciaal Comité Utrecht Mo- numentenjaar 1975, Paushuize, Kromme Nieuwe Gracht 49 te Utrecht, op de gemeentesecretarieën in het onderhavige gebied, te weten: Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Eemnes, Leusden en Soest en bij het museum Flehite te Amersfoort en het VW-kantoor in Baarn. Bestelling is mogelijk bij de Dienst voor geldwerken
en administratie, Eemstraat oost 58, Amersfoort. De kosten bedragen ƒ12,50 (ƒ10,— + bijdrage ver- zendkosten). Van harte aanbevolen! In het seizoen dat zich het beste leent voor het bezoe-
ken van bezienswaardigheden wil ik attenderen op twee werken die wat buiten het algemene kader van „kunstreisboeken" vallen. Het ene gidst ons speciaal langs oude medische gebouwen, het andere uitslui- tend langs archeologische monumenten. Overigens laten beide boeken zich beslist ook thuis goed lezen. Het laatstgenoemde boek biedt per provincie (de IJs-
selmeerpolders als 12e gerekend) een selectie van 3 tot 8 zogenaamde archeologische monumenten. De schrijver wil hiermee voorbeelden geven uit de be- schavingsgeschiedenis van ons land vanaf het paleo- lithicum tot en met de late middeleeuwen. Niet om ze tot overlopen recreatieplekjes te maken natuurlijk, maar om „fijnproevers", zoals hij ze noemt, informa- tie te geven en om hen te winnen voor de bescher- ming van deze objecten. De monumenten worden volgens eenzelfde schema
beschreven. Daarin komen behalve de ligging en een beknopte literatuurverwijzing niet alleen hun geschie- denis en soms een uitvoerige beschrijving van reeds verricht onderzoek aan bod, maar ook wordt gewezen |
|||||||
71
|
|||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recentelijk is verschenen het verslag van de Nationa-
le Monumentenstudiedag die 3 juni 1976 in Utrecht werd gehouden. Dit gedrukte verslag dat 35 pagina's tekst bevat, opent met de inleidingen die op deze dag werden uitgesproken; aan het woord komen prof. Grapperhaus, de voorzitter van M'75, burgemeester Vonhoff, hoofddirecteur Jesserun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de voorzitter van Heem- schut de heer Hoegen en de bioloog Dick Hillenius. Verder zijn opgenomen een woordelijk verslag van de forumdiscussie en een gerubriceerd overzicht van alle aan het forum gerichte vragen, opmerkingen en sug- gesties, waar nodig voorzien van een antwoord. Het verslag is te bestellen door overmaking van ƒ2,50 plus ƒ1,50 verzendkosten op postgironummer 2966786 t.n.v. de Stichting NCM, p/a Wassenaarse- weg 220, Den Haag. C.S.
In de reeks gidsjes over de Utrechtse kerken is na de
boekjes over de Pieterskerk, de Dom en de Geerte- kerk nu ook een beschrijving van de Jacobikerk ver- schenen. Wie deze serie kent, weet dat men voor weinig geld in het bezit kan komen van rijk geïlus- treerde boekwerkjes, die bij een bezoek aan één der genoemde kerken hun nut zeker zullen bewijzen. En dat is bepaald ook weer het geval bij dit boekje over de Jacobikerk. Het is verschenen ter gelegenheid van de onlangs gereedgekomen restauratie van de kerk. Het gidsje is voor ƒ 1,50 verkrijgbaar in de boekhan- del, in de Jacobikerk, bij de WV, bij het Informatie- centrum Utrecht en bij de Gemeentelijke Archief- dienst. G. J. R.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertellen, zoals de bekende romance die in Zaltbom-
mel begon. Gaan we ook hier na wat uit het Utrechtse vermeld
wordt, dan blijken Amersfoort en Utrecht uitvoerig en Wijk bij Duurstede en IJsselstein kort aan bod te ko- men. Of hiermee alles op dit gebied beschreven is? Enkele
steekproeven geven me de indruk dat literatuuropga- ven niet altijd juist of recent zijn. Bepaald vreemd staat het, bij het Catharijne gasthuis in Utrecht niet de bundel „Het Catharijneconvent" te vinden, waaraan de auteur nota bene zelf meegewerkt heeft. Of kon- den publicaties uit 1975, die ik op meer plaatsen.mis- te, niet meer opgenomen worden? De auteur ontwa- pent kritische lezers echter door erop te wijzen dat er nog pas weinig gedaan is op dit veld van onderzoek, zodat hij veel zelf ter plaatse moest bezichtigen en documenteren. Ook hij hoopt met deze neerslag van zijn naspeuringen bij te dragen tot het behoud van de relicten uit ons, deels zelfs nog levende, medische verleden. L. v. T.
G. T. Haneveld, Oude medische gebouwen van Ne-
derland. Amsterdam 1976.218 blz., gei'll. f 36.50 R. H. J. Klok, Archeologisch reisboek voor Nederland. Haarlem 1977. 366 blz., geïll. f 34,50. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50e jaargang - nummer 6 - juni 1977
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87. Breukelen. tel '03462)
23 62. Secretaris: D P Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1.
Utrecht, tel. (030131 55 41. Penningmeester: J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645,
girorekening 575520 Administratie:
mevr. M Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
1 7. Vleuten, tel. I03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner. p/a Alexander Nurnankade 199, Utrecht, tel
(030) 71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej L. van Tongerloo, Euterpedreef 52. Utrecht, tel. (030)
62 12 26.
Redactieadres
Alex. Numankade 1 99, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Excursie-programma
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Donderdag 11 augustus 19.30 uur beklimming
van de Domtoren met zomeravondconcert van K. Borghuis. Kaartjes è ƒ 1,50 bij De Discus, Minrebroeder-
straat 25, Utrecht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Scholarchen of Curatoren van de
Sint Hieronymusschool, later het Stedelijk Gymnasium van Utrecht. 1587-1969 |
||||||||
pen. Het duurde dan ook tot 7 maart 1 586, alvorens
zij de aanzegging van het definitieve ontslag ontvin- gen. Op 11 april daaropvolgend werden rector Joan- nes Arcerius en de schoolmeesters Anthonis Gijs- bertss., Bernardusz. Weerdecroon, Johannes Cesari- us, Ysbrant Janss. en Jan Cornelis van Everdingen als hun opvolgers geïnstalleerd. Hiermede kwam een de- finitief einde aan de particuliere status. De stad had duidelijk ingegrepen en het bestuur van de school aan zich getrokken. De nieuwe rector werkte, gesteund door een raadscommissie, een nieuw schoolregle- ment uit; en de heren die als Scholarchen of Scholer- chen te boek stonden en die op de naleving van de opgestelde voorschriften toezicht moesten uitoefe- nen werden bij vroedschapsresolutie van 20 novem- ber 1 587 aangesteld. Het is deze laatste datum wel- ke als stichtingsdatum is te beschouwen van het ge- zelschap dat later als college van curatoren van het Stedelijk Gymnasium tot 1969 in het belang van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs in de stad Utrecht werkzaam is gebleven. Van de vier Scholarchen die benoemd werden, kwa-
men er twee uit de raad van Utrecht. De twee andere, de zogenaamde „Buytenscholarchen" kwamen in eerste instantie uit de kerkeraad van de Nederduit- sche Hervormde Gemeente. Later werd één van hen vervangen door een aan de Hooge School verbonden hoogleraar. De Scholarchen hadden, zoals gezegd, als eerste opdracht sedert 1 587, zich in te zetten voor het juiste toezicht op de school. Samen met de rector namen zij de beslissingen in alle „voorvallende sa- ken", de school betreffende. Daarnaast bezaten zij, blijkens de eerder genoemde resolutie, samen met de rector tevens de supervisie „over alle andere particu- liere duytsche ofte francoise schooien ". Het is daarom onjuist te stellen dat het college van Scholarchen er alleen geweest zou zijn voor de Hiero- nymusschool. Tot het jaar 1816 heeft men ook ande- re scholen als taakgebied moeten beschouwen. Hoewel de bevoegdheden van de Commissie vrij dui-
delijk vallen af te leiden uit de diverse vroedschapsre- soluties uit de 17e en 18e eeuw, kan men toch be- merken dat de begeleiding van het onderwijs, vooral in de beginperiode, de stadsvaderen niet altijd even gemakkelijk is gevallen. Begrijpelijk is deze situatie wel, daar het stedelijk bestuur voor het eerst direkt, d.w.z. bestuurlijk, met het onderwijs te maken kreeg. 73
|
||||||||
Inleiding
Een kleine 400 jaar heeft het Stedelijk Gymnasium te
Utrecht, zelf al meer dan 500 jaar oud, het toezicht gekend van een commissie welke daartoe van stads- wege was aangesteld. Aangaande de historische ontwikkelingen van deze
commissie is tot op heden vrij weinig bekend geble- ken; en in een enkel geval bleek zelfs een aanvulling noodzakelijk. Het artikel hierna volgend wil pogen enige opheldering te verschaffen. De gegevens werden bijeengebracht tijdens de inver- tarisatie van de door het College nagelaten archivalia, welke zich onder de verzamelingen van de gemeente Utrecht bevinden. „De Scholarchen van de Sinte Hieronymusschool"
1587-1798 Sedert de oprichting, door de Broeders des Gemee-
nen Levens in 1474, heeft de Hieronymusschool tot omstreeks de jaren 1580 een particulier karakter ge- dragen. De gebeurtenissen rond de kerkelijke refor- matie in de Nederlanden echter, maakten in die tijd een reorganisatie van de school onvermijdelijk. De di- rekte aanleiding werd gevonden in de aankoop, in het jaar 1571, door de Heren van de vijf Stichtse Kapit- tels') met de bedoeling om de Hieronymusschool te gaan gebruiken als seminarium. Een onderwijsinstel- ling welke toch zeker in de aartsbisschoppelijke hoofdstad niet mocht ontbreken. Een duidelijker paapser tint had men Utrecht waarschijnlijk niet kun- nen geven. Begrijpelijk is dan ook de beslissing van de vroedschap op 13 november 1581, om een com- missie van twee raadsheren in het leven te roepen die de gang van zaken op het seminarium moest gaan controleren en van wie een voorstel werd verwacht over de wijze „dairop men de schole van Sinte Hiero- nymus soude mogen reformeren". Dit besluit had geen direkte gevolgen. De kerkhervor- ming die vooral in het Utrechtse met allerlei tegen- stellingen en onverwachte conflicten gepaard ging, gaf de vroede vaderen vermoedelijk nauwelijks de ge- legenheid om zich met de problemen rond de Hiero- nymusschool in te laten. Bovendien was het zaak om de gewenste veranderingen met de nodige voorzich- tigheid te realiseren. Rector Reinierus Sarcerius en zijn medewerkers stonden namelijk zowel bij de leer- lingen als bij de ouders in hoog aanzien. Een direkt ontslag had ongetwijfeld een conflictsituatie gescha- |
||||||||
*^w? ,\i
|
||||||||||||||||||
^•^
|
||||||||||||||||||
Resolutie van de Vroed-
schap, d.d. 20 november 1587; waarbij de Scholar- chen van stadswege worden aangesteld. G. A. U. Stadsarchief I, no.
121; jaar 1587; folio 162 r+v |
||||||||||||||||||
oraties, geruime tijd in de Pieterskerk te Utrecht heeft
plaats gevonden. De positie van de Scholarchen is tot aan het einde
van de 18e eeuw nagenoeg ongewijzigd gebleven. De ontwikkelingen die toen echter op gang kwamen hadden voor het college ook nogal verstrekkende ge- volgen. „De Fransche Periode en de Scholarchen".
1798-1813 Nadat de Franse legers onder leiding van generaal Pi-
chegru de Nederlanden hadden veroverd, en zij de pa- triottisch gezinden in de gelegenheid hadden gesteld de „Bataafsche republiek" te stichten, vond er binnen „Les Pays Bas" op de diverse bestuurlijke niveaus een duidelijke omwenteling plaats. Het is de tijd van „Les Comités", waarin praktisch alle voormalige bestuur- lijke organen in hun oude vorm verdwijnen. Zo ook de Scholarchen; „Gehoon advis van Gecommitteerden etc op het
voorstel door dit Bestuur den 20 augusti 1.1, in hunne handen gesteld, verstaat het Bestuur dat de Scholar- chen of oprichters der Stads Kleine Schooien, als zijn- |
||||||||||||||||||
Hoewel een preciese weergave van wat er zich in dit
verband heeft afgespeeld niet is te geven, valt als al- gemene lijn wel het volgende te bespeuren: 1. Het College van Scholarchen was een orgaan dat
het stadsbestuur moest adviseren over kwesties het leerplan van de school en de benoeming van de leer- krachten betreffende. Merendeels werden de adviezen van de Commissie
gevolgd door een stedelijke bekrachtiging. Ten gevol- ge daarvan ontstond de situatie dat het College in fei- te als „wetgevend lichaam" werd beschouwd. 2. De Scholarchen hadden een niet te onderschat-
ten praktische invloed, doordat zij de bekwaamheden van de docenten en de studieresultaten van de leer- lingen beoordeelden. Zouden we aangaande dit laatste punt de Scholar-
chen projecteren in het huidige onderwijssysteem, dan zou een vergelijking met een examencommissie zich gaan opwerpen. In 1747 kreeg men de bevoegdheid om de jaarlijkse
prijzen toe te kennen aan die leerlingen die zich in het afgelopen studiejaar hadden onderscheiden. Een voorrecht dat tot dan toe aan de rector was voorbe- houden; en welk festijn, gepaard gaande met vele 74
|
||||||||||||||||||
gustus 1815, no. 14. Hierin worden de nieuwe rege-
lingen voor het hoger onderwijs gegeven. Het 26e artikel luidt: „In alle steden, alwaar zich Latijnse scholen bevinden,
zal vanwege de stedelijke regering een kollegie van ten minste drie personen; onder de naam van curato- ren of scholarchen, het bestuur over deze scholen hebben, en bepaaldelijk zorg dragen, dat het onder- wijs op dezelve ingericht zij en blijve op den voet als bij het reglement zal worden voorgeschreven." De gouverneur dringt er vervolgens op aan, om indien
het College er nog niet zou zijn, dit ten spoedigste te benoemen en de namen van de leden aan hem te doen weten. Enkele dagen later beantwoordt men de missive, en geeft de samenstelling van het College van Scholarchen zoals dit in 1813 was aangesteld. In de maanden die volgen tot aan de inwerkingtre- ding van de Hoger Onderwijswet in augustus 1816 wordt het dan weer opnieuw benoemde College op de taken en de bevoegdheden gewezen welke men binnen de wet kan verwachten. In grote lijnen blijken deze overeen te komen met die welke de Scholar- chen van de Hieronymusschool tot dan toe hadden gekend. In zoverre mag men de staatsregeling als een bevestiging zien van het beleid dat de stad Utrecht ten aanzien van de Hieronymusschool had gevoerd. Een belangrijke verandering wordt wel dat men van nu af aan verantwoording verschuldigd blijft aan de secretaris van Binnenlandse Zaken; onder wie de on- derwijszaken toen nog ressorteerden. In 1827 krijgen de Curatoren er een taak bij, hen op- gedragen door het stadsbestuur. Het waren de „Broe- ders" die reeds in de beginperiode van de Hierony- musschool zich het lot aantrokken van begaafde leer- lingen wier ouders onbemiddeld waren. Om deze jon- gens toch aan de school te laten studeren verschaf- ten zij hen onderdak in twee tehuizen, die in de twee- de helft van de 1 5e eeuw waren gesticht. De tehui- zen, het „Willibrordi" en het „Domus Pauperum" ge- naamd, smolten in 1607 samen, en werden in het jaar 1800 opgeheven. De goederen en het huis zelf werden verkocht en de vrijgekomen gelden kwamen in het fonds „Het Collegium Willibrordi ac Domus Pauperum". Het was de bedoeling om uit de op- brengst van de diverse beleggingen tegemoetkomin- gen te verstrekken aan die leerlingen die anders door financiële omstandigheden de school niet konden doorlopen. Het beheer van het fonds wordt aan het College van Curatoren opgedragen, dat de gelden te- vens aanwendt om de prijsuitreikingen te bekostigen. Door de nieuwe wet op het Hoger Onderwijs in 1876, komt er een einde aan de diverse „Latijnse Scholen", zoals deze sinds de regeling van 1816 hadden be- staan. Het een en ander was het gevolg van de op- komst van de Hogere Burger Scholen, die een aan- sluiting tot het universitaire onderwijs vormden. Het betekende een duidelijke verruiming van het „Voor- bereidend Onderwijs", met als gevolg een noodzake- lijke reorganisatie. Het College van Curatoren wordt 75
|
||||||
de Amptenaren wier werkzaamheden sederd de op-
richting van een Committé van Publiek onderwijs zijn komen te cesseren, bij deze uit hunne Posten worden ontslagen; en zal hiervan bij Extract dezes aan voor- noemde Scholarchen worden kennis gegeven, om te strekken tot derzelverinformatie"2) Het „Committé van Publiek Onderwijs" vervangt hier-
bij het voormalig College, en neemt het gehele onder- wijs binnen Utrecht voor haar rekening. Dat niet een ieder met het uitschakelen van de oude situatie tevreden was, blijkt een jaar later uit een op- zienbarende gebeurtenis, welke plaats heeft tijdens de promotie en de prijsuitreikingen in de Pieterskerk. De toenmalige rector Jan Frederik Reitz was wegens ziekte verhinderd de samenkomst bij te wonen en moest het uitspreken van de jaarrede aan zijn conrec- tor Phillippe Huygen overlaten. Huygen, zelf ook lid van de voor de Hieronymusschool beroemde familie Reitz, greep de gelegenheid echter aan om zijn gal te spuwen over de activiteiten van de zijns inziens él te patriottische Scholarchen. De verbouwereerde Heren, tegenover hem op de eerste rij gezeten, wisten totaal niet wat hen overkwam. De conrector, ongetwijfeld veel bijval oogstend, was er blijkbaar zo zeker van dat de Engelsen en Russen, die een inval deden in Noord- Holland, er in zouden slagen de Fransen te verdrijven; dat hij meende het College al te moeten voorspellen dat ze spoedig zou worden afgezet. Helaas voor Huy- gen pakte het anders uit. De Engelsen en Russen wer- den uit Noord-Holland verdreven en de conrector mocht vertrekken. In 1802 gaat het stadsbestuur er toe over de taken
van het „Committé van Publiekelijk Onderwijs" over twee nieuwe Colleges te verdelen. Een apart College wordt benoemd voor het toezicht op de „Neder- duitsch- of Byzondere Scholen", terwijl de Utrechtse Academie en de Hieronymusschool onder het gezag van de „Gecommiteerden tot de Academische Zaken en Scholarchen" komen te staan. Tot 1813 handhaaft deze situatie zich. Dan worden door de „Provisionele Regering der stad Utrecht", welke na het vertrek der Fransen het bestuur tijdelijk op zich had genomen, nieuwe gecommiteerden be- noemd. De frans georiënteerde commissieleden wor- den vervangen, maar desondanks mag men de in- vloed van hun politieke en maatschappelijke ideeën, die dankzij de „Franse tijd" hun intrede hadden ge- daan, niet geheel als afgedankt beschouwen. De ver- houdingen die in Nederland, in vergelijking met voor 1795, duidelijk anders blijven liggen bepalen ook de plaats die de Scholarchen spoedig zullen gaan krijgen in het nieuwe „Koninkrijk der Nederlanden". „Het College van Curatoren van het Stedelijk
Gymnasium". 1813-1969 Op 20 november 1815 ontvangt het stedelijk bestuur
van Utrecht een missive van de gouverneur van de Provincie, Van Tuyl; waarin deze mededeling doet over de publicatie van het Koninklijk Besluit van 2 au- |
||||||
De heren Curatoren van het Stedelijk Gymnasium, 1924. Icon. Atlas Gem. Arch. Utrecht.
|
|||||||
duitse bezetter. Voor enkele ouders van de leerlingen
werd de houding van dit nieuwe Curatorium aanlei- ding om zich tot de overige ouders te wenden via een circulaire. Hierin verzocht men de jaarlijkse prijsuitrei- king te boycotten. Hun oproep vond gehoor. In 1945 werden de collaborateurs dan ook direkt ontslagen. Na bijna 100 jaar werden op 1 augustus 1969 de be- palingen van de Hoger Onderwijswet betreffende de Gymnasia vervangen door voorschriften neergelegd in de „Wet op het Voortgezet Onderwijs", onderdeel van de z.g. Mammoetwet. Dientengevolge ontvielen aan het College van Curatoren alle bevoegdheden. Een besluit dat zij, zo blijkt uit de afscheidsrede van de president-curator jhr. mr. C. J. A. de Ranitz, gehou- den tijdens de jaarsluiting van 1969, met gemengde gevoelens opvolgen. Zo lezen wij: „Zoals ik in mijn openingswoord reeds eerder heb
aangevoerd, heeft de gemeenteraad geen aanleiding gezien om op grond van zijn autonome bevoegdhe- den tot handhaving van Curatoren te besluiten. Daar- bij is als motivering gegeven dat de taken, die het College van Curatoren had, toevallen aan de onder- wijsinspectie en de nieuwe ingestelde vertegenwoor- digende organen, te weten Oudercommissie, Ouder- raad en Schoolraad. Wèl is gevolg gegeven aan de suggestie van Curatoren om een adviescollege van deskundigen in te stellen, /net als taak om gevraagd |
|||||||
bij de wet wel gehandhaafd, maar het accent van de
officiële taak van Curatoren, aanvankelijk besturend, kwam meer te liggen op het houden van toezicht en het advies uitbrengen aan Burgemeester en Wethou- ders. Het is waarschijnlijk aan de plaats die het Colle- ge hier in Utrecht innam te danken dat B. en W. aan Curatoren, door middel van gemeentelijke verorde- ningen, toch verschillende bestuursbevoegdheden bleven toekennen. Ook de naam van de school wordt gewijzigd. Sprak
men sinds de oprichting van de „Hieronymusschool", en sinds 1816 van de „Latijnse Scholen", van nu af aan is de benaming „Stedelijk Gymnasium". In 1879, als gevolg van de nog nieuwe Hoger Onder- wijswet, gaat de Inspecteur der Gymnasia naast de heren Curatoren als behartiger van de gymnasiale be- langen optreden. De inspecteur moest, volgens de verordeningen tot regeling van het Stedelijk Gymna- sium, gehoord worden in zaken zoals het benoemen en ontslaan van de rector en de leraren. In hetzelfde jaar krijgt het Curatorium een secretaris aangewezen, die daarvoor door B. en W. was aangesteld. In hun bestaan hebben de Curatoren tweemaal een openlijke aanval te verduren gekregen. De eerste maal betrof de al eerder genoemde rede van conrec- tor Huygen; de tweede maal vond plaats in 1942. Het Curatorium was in het begin van de oorlog '40-'45 in haar geheel vervangen door sympathisanten van de 76
|
|||||||
lijk" en bestuurlijk tot voornamelijk adviserend terug-
gebracht. Bij het overgeven van de resterende taken aan andere instanties en het vaarwel zeggen aan het gymnasium, geeft het de pupil een allerlaatst advies mee voor de toekomst. „Stedelijk Gymnasium van Utrecht"
„Sapere aude" „Durf wijs te zijn"
W. W. van Driel
|
||||||||||||||
en ongevraagd aan de rector en de schoolraad advies
uit te brengen over onderwijskundige aangelegenhe- den van het Stedelijk Gymnasium. Dit laatste achten wij stellig een winstpunt, doch wij betreuren het dat - als ik het goed zie uit gevoelsoverwegingen - de haam College van Curatoren voor dit adviesorgaan niet is gehandhaafd, gelijk elders wel is geschied. Het is niet de bedoeling om ons op de valreep negatief op te stellen tegenover het nu ingenomen standpunt. Slechts hebben wij gemeend, enige maanden gele- den, tegen het uitschakelen van dit College een waar- schuwend geluid te moeten laten horen, waar wij la- cunes vrezen met betrekking tot de begeleiding van de rector en het lerarencorps in dagelijkse zaken en de huishouding der school en wellicht ook ten aan- zien van het decorum van het gymnasium. Het Colle- ge zal thans ophouden te bestaan. De taken die gedu- rende enige eeuwen door vele tientallen van zijn le- den zijn vervuld zullen door andere instanties worden overgenomen. Het Willibrordusfonds zal de Curatoren als beheerders verliezen en het beheer zal aan Burge- meester en Wethouders terugvallen." Bijna 400 jaar heeft het College van Curatoren zijn
stempel gedrukt op het U.S.G. gedrukt. Het doorbrak in 1 587 de particuliere status en in de loop der tijden werden de bevoegdheden van hoofdzakelijk „wette- |
||||||||||||||
'} Dom, Oudmunster, Sint Jan, Sint Pieter, Sint Ma-
rie. 2) Uit de notulen van het Stedelijk Bestuur van
Utrecht, d.d. 19-11-1798. Literatuuropgave:
C. D. J. Brandt. „De Hieronymusschool te Utrecht",
deel 3. Utrecht 1924. C. J. A. de Ranitz. „Afscheidsrede van het College van
Curatoren." Utrecht 1969. J. A. Wynne Miedema. „Resolutiën van de Vroed-
schap van Utrecht betreffende de Academie." Utrecht 1900. |
||||||||||||||
Bedelaars en vagebonden uit Wijk geweerd (II)
|
||||||||||||||
In vervolg op mijn bijdrage over de armenzorg en de
vroegere pot- of armmeesters te Wijk bij Duurstede is mogelijk het volgende nog van belang voor een nade- re studie van de oude sociale omstandigheden en het armwezen. Volgens de ordonnantie van de magistraat tot wering
van de vreemde bedelaars uit 1610 1), welke vrij moeilijk te lezen is en waarvan het papier op verschil- lende plaatsen door ouderdom en vocht is aangetast en vergaan, is het een yder kenlycken dat het Gast- huys, den Armen Poth ende Diaconen beurs alhier ge- fundeert ende ingestelt zijn tot behoeft ende onder- houdinge vande rechten noot Armen deser stede ende men bevynt dat den selven noot Armen inco- men ende uuytteylingen van dien grootel. . . (papier vergaan) door vee/e vreemde bedelaers, vagebonden ende ledichgangers die uyt andere provincies, steden ende plaetssen komen, wederrechtelijk worden geïncasseerd. Ook de handtreykinge (giften, fooien) van de Borgemeesteren, Kerckmeesters ende voorts vande Ingesetenen worden niet versmaad, met als gevolg, dat gehele families in Wijk bleven wonen, tot groot ongerief van de Wijkse burgerij en van de inge- zeten Wijkse armen. Men zou hier een parallel kun- nen trekken met het tegenwoordige woonwagenpro- |
||||||||||||||
bleem. Men besluit dan ook, dat de stad dient gesuy-
vert ten eijnden den gegeven incomen vanhet voor- screven Gasthuys, Pott, Diaconenbeurs ende die handreyckinge vanden goede burgerey ende Inwoon- deren aan de ingezeten stadsarmen ten goede zal ko- men en niet aan buitenstaanders. Men hoopt volgens deze ordonnantie (alleen) alle die Armen deser stede ende vreyheit van dien te onderhouden ende noot- wendighe onderstan te doen. En dat voorts aen geen- derhander persoonen sullen behoeven geven cost ende onderhout tangens die straten, voor kercken ofte poorten ofte op eenige andre plaetssen deser stede ofte vrijheyt. 1. Het eerste artikel herhaalt de opsomming van
hen die uitgesloten worden van de armenzorg waar- aan nog worden toegevoegd vreemde ende uytheem- sche, zowel mannen als vrouwen, jonck ende oudt ende blinden ende voorts andere vreemde persoonen van Aelmoessen levende buyten de vrijheyt ende Jurisdictie van Wyck. Ook zij die niet konden bewij- zen dat zij gedurende drie jaren binnen Wijk gewoond hadden en zich behoorlijk hadden gedragen moesten met vrouw en kinderen Wijk verlaten en mochten zich niet meer in de stad vertonen zonder behoorlyck con- |
||||||||||||||
77
|
||||||||||||||
sent, op poene (= boete) van (onleesbaar) ende tewa-
ter ende te broode geste/t, geschavotteert, ofte an- dersins gecorrigeert te worden. 2. Ook de burgerij wordt verboden vreemdelingen
te huisvesten ofte cameren te verhuyren, tenzij sulcks binnen drie dagen daer naer aen Schout ende Bur- gemr. werde aengebrocht ende daer bij gepresenteert soedanige vreemde ingecomen personen om bij haer geexamineert ende ondervraecht te worden naer be- hooren ende dienvolgende toegelaten ofte geordon- neert te worden te vertrekken, op pene (= boete) van een outschilt van twee ende veertich stuiver ende ur- bitrale correctie tot discretie als vorens. Niemand mag bedelaers ende vagebonden, zowel mannen of vrouwen jonck ofte out langer als eenen nacht in huis houden op die verbeurte van een outschilt. 3. Ende sullen dessulcke Personen niet mogen
gaan bedelen voor de stadt, voor die tooren ende huysen vande Borgeren, voor die kercke ofte op ter straeten noch oock eenige Aelmissen eyschen vande Pothmeesters, Gasthuysmeesters, Diaconen, Conven- te, doch zij moeten zich vervoegen bij de burgemees- ter, die hun nootdruft (klachten) aan de magistraat zal voorleggen om handtreyken (ondersteuning) te be- werkstelligen. 4. Voorts werdt well scherpelyck bevolen, dat an-
dere schamele persoonen, jonck ende out, binnen de- ser stede ende vryheyt geboren, die reeds jaren te Wijk gewoond hebben en zich in stilheyt gedragen hebbende, niet mogen proberen door bedelen langs de huizen meer te verkrijgen dan hun door de pot- meesters wordt uitgereikt noch Aelmoesen (te) ey- |
||||||||||||
schen, bidden ofte ontvangen, voor off inde kercken,
opte straeten, merckten, voor die poorten, op kermis- off feestdagen, op begravinge van dooden, op bruy- lofften, maeltijden, op hoochtijden, Corssavonden (= kerstavonden), off Nieuwe Jaren, directelyck off indi- rectelyck. 5. Schamele kynderen, zowel jongers ofte meys-
kens en out genoch om den kost te soecken, daarvan zullen de ouders dienen zorg te dragen dat zij een am- bacht zullen leren: passementwercker (franjemaker, koorden- en kwastenmaker) ofte lintwerckster, brey- en, enz., waarvoor een vergoeding wordt gegeven ge- durende de leertijd. Wanneer zij niet willen, zullen zij de stad moeten verlaten. Hieruit volgt dat reeds van de eerste decennia van de 1 7e eeuw af het door de overheid gesubsidieerde vakonderwijs voor de onver- mogenden is ingevoerd. Alles tot beter onderhout van alle goede ende schamele personen daer aen die Ael- moesen behouden zijn. Ook de werktijden worden vastgesteld. Giften in natura, zoals eetbare waar was het de bur-
gers!!) verboden te geven. Hiervoor moesten de pot- meesters of diakenen zorgdragen, om de giften zo eerlijk mogelijk te verdelen. Verboden was het ook te geven aan alle die met me-
laetsheyt ofte lazerije zijn besmett, terwijl die tevens werden uitgewezen. Dat was een hard gelag, doch men had toenmaals nog geen afdoende medicamen- ten tegen deze zo zeer gevreesde ziekte. Zeist H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
1). Arch. no. 79, oud-gem.-arch. Wijk bij Duurstede
|
||||||||||||
Het Utrechtse Jodenrijtje,
een middeleeuws Jodenhofje |
||||||||||||
Dit artikel werd geschreven naar aanleiding van een
verzoek van de stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra om alle bijzonderheden over het Jodenrijtje te rangschik- ken. Dit was nodig in het kader van zijn onderzoek naar de bewoners van het Jodenrijtje in het verleden, in verband met de nieuwbouw van de tot het concern Koninklijke Bijenkorf Beheer behorende warenhuis „de Hema" tussen de Oudegracht en de Steenweg. Wij bevinden ons in de eerste jaren van de 14e eeuw
in het hart van de bisschopsstad. Plaats van hande- ling: de Oudegracht bij de Bakkersbrug. Aan de gracht woont de adel. Hun huizen verheffen
zich groots en kolosaal, hecht en sterk. Rondom staan 78
|
||||||||||||
talloze, veel kleinere huisjes voor de gewone man, die
in de directe omgeving van die grote rijkdom werk en handel verwacht. Letterlijk „aan de voet" van die „versterkte" huizen en bijna geheel van hout. De meeste huizen in de oude binnenstad hadden een
heuse hooiberg. Het was bovendien heel gewoon om op de nog niet geplaveide straten kippen, schapen en varkens tussen de mensen te zien. Niemand lette er op. Het hoorde allemaal bij het straatbeeld van toen. Voor de stad Utrecht was er één uitzondering. De „immuniteiten" rond de kapittelkerken - de gebieden waar de kapittelheren het voor het zeggen hadden - waren door „roosters" o.m. voor het wandelend ge- dierte afgesloten. Zo hadden de kanunniken het ge- |
||||||||||||
behoefte had aan een achteruitgang, al was het al-
leen maar voor de aanvoer van proviand. Van het per- ceel is overigens nog bekend, dat zich onder het huis en de Bakkerbrug een tongewelfde „cluis" bevond en dat het een poortweg had, die tot aan de Steenweg doorliep en ook toegankelijk was voor de buren en de bewoners van de achterhuizen. Weldra verschenen er meer huisjes of „cameren" aan de reeds genoemde poortweg. Het echte „boerenerf" ontwikkelde zich tot een waardevol bebouwd geheel, dat heel gemakkelijk de kom van een kleine daarbij behorende buurt zou kunnen worden. Niets weer- houdt ons nog om het „Jodenrijtje" te introduceren. De naam „Jodenrijtje" is gemakkelijk te verklaren. In
de middeleeuwen woonden de joden er bij elkaar. Zij concentreerden zich vaak in het oude stadscentrum, vlakbij de markt, omdat er alleen déér nog wat te ver- dienen viel. Ook in Utrecht was dit het geval: in de „Boegaertstraat of Bomgaertstraat" - in de directe omgeving van de „Bakkerbrug" - lag het jodenkwar- tier, de „Jodenrije". Zij - de joden - werden in hun aparte wijk gewoon tussen de burgers getolereerd, tot er omstreeks het midden van de 14e eeuw in veel steden in de lage landen een nieuwe golf van gruwe- lijke vervolgingen om zich heen greep, waardoor ve- len moesten vluchten en waaraan velen ten offer vie- len. 3) Voor ons verhaal is vooral van belang, dat er op en in
de naaste omgeving van de Bakkerbrug eeuwen gele- den al een belangrijk economisch centrum tot ont- wikkeling kwam en dat zich daar vlakbij joden geves- tigd hadden om aan de kost te komen. Op de Bakker- brug zelf was één van de drie ijzeren stadsmaten op- gesteld, waarmee zakken werden gemeten. De zak- kendragers verzamelden zich op gezette tijden op de brug en sjouwden de aangevoerde producten - zoals turf en aardappelen - in zakken de stad in. Deze tradi- tie heeft zich eeuwenlang voortgezet. Talrijke afbeel- dingen in de topografische atlas van de gemeente Utrecht bewijzen bovendien dat ook op de andere bruggen en langs endere gedeelten van de Oude- gracht handel gedreven werd. Tussen de Bakker- en Bezembrug bijvoorbeeld werden beschuit en appels van de hand gedaan, terwijl er ook haring verkocht werd. Verderop werden zuivel- en hoendermarkten gehouden en voorbij het stadhuis waren de vis- en zoutmarkten gevestigd. De betekenis van de plaats om en nabij de Bakker-
brug wordt nog duidelijker, wanneer men bedenkt dat vlakbij, tot diep in de 16e eeuw aan de Steenweg - tegenover de noordelijke ingang van de Buurkerk - de raad der stad in het raedhuis „vergaderde,, en dat de schepenen aan de westzijde van de Buurkerk in „der stadt rechthuijs" bijeen kwamen. Op de hoek van het Massegast stond het Lakenhuis en ook het hoofdkwartier van de gilden, het Oudermannenhuis, lag in de buurt. 79
|
|||||||
Het Jodenrijtje in 1974.
Foto: Gem. Fotodienst Utrecht. |
|||||||
wild. 1) Maar dat betekent natuurlijk niet, dat zij op
hun eigen terrein hun eigen vee niet hadden. Op de hoek van de Oudegracht en de Bakkerstraat lag
een erf, dat aan de broeders van het Heilige Geest- huis toebehoorde. Het was een hofstede, dus een erf met een huis erop. Het Heilige Geesthuis was een in- stelling, die in 1307 door ene heer Erembrecht en zijn vrouw Sophie in het leven was geroepen, en waarvan de broeders sedertdien liefdadig werkzaam waren. In 1334 werd hier bedoelde hofstede tussen de Bakker- straat en de hofstede van Jan Vrenken in erfpacht uit- gegeven aan Mechtelt de dochter van stichter Erem- brecht. Uit deze akte weten wij, dat het perceel zich van voren tot achteren, van de gracht tot aan de nieu- we Steenweg toe uitstrekte. 2) Het is dus wel duidelijk, dat achter het betreffende
huis aan de gracht een erf lag ter lengte van de Bak- kerstraat. Dat erf had de aanblik van een echt „boerenerf" compleet met schuren, hoender- en turf- hokken en kleine bakhuizen ten behoeve van het huishouden van alle dag. Begrijpelijk, dat men grote |
|||||||
Het Jodenrijtje lag bijna verscholen tussen het drukke
markt- en straatgevoel. En juist dat onopvallende ka- rakter bood de bewoners nogal eens voordelen, met name wanneer men een goed heenkomen moest zoe- ken. (Toen men enkele jaren geleden het straatje voor het publiek wilde afsluiten, waren 2 kleine hekjes al voldoende.) Wanneer men door het kleine poortje aan de gracht
het Jodenrijtje in wandelde, stond men al gauw voor de „rij" al genoemde „cameren" of huisjes, die van hout waren opgetrokken en vaak eigen kleine groene erfjes en tuintjes hadden. Het waren er ongeveer 12. Hier woonden de joodse gezinnen, die zich waar- schijnlijk door het verplicht dragen van de zogenaam- de jodenhoed of door een ander kledingstuk van de rest van de burgers onderscheidden. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Nijmegen, vormden de Joden hier een vrij kleine groep. Om een goede indruk van het geheel te krijgen moet
men zich voorstellen, dat eeuwen geleden in Utrecht de meeste straten en pleinen nog niet geplaveid wa- ren. Soms moest men letterlijk tot aan de knieën door de modder waden. Dit gold zeker ook voor het Joden- rijtje. Bovendien moet men er op bedacht zijn, dat de houten „cameren" bij brand net zo kwetsbaar waren als de vele met riet of stro gedekte huizen. De later aangelegde brandtrap naar de werf tegenover het Jo- denrijtje is er tot op heden het bewijs van, dat men snel over bluswater wilde beschikken, zoals ook op veel plaatsen elders langs de Utrechtse grachten. 4) De Joden hebben het ook in Utrecht niet gemakkelijk
gehad. Om ons tot de 14e en 1 5e eeuw te beperken volgt hier ter toelichting de tekst van het besluit van de raad der stad van dinsdag St.Katrinenavond 24 november 1444 om de Joden uit de stad Utrecht te verbannen. „Sleten ende overdroegen scepen, rade ende ouder-
mans dat gene Joden, Jodinnen off hoir goede binnen der stadt ofte statvrijheit comen off wesen en sellen, noch ergent, dair die stat bewijnt heeft. Ende quamen zij hier(e)nboven dair in, so soude men se in vange- nisse leggen ende hoir goeden houden ter tijt toe sij beteringe dairoff gedaan hadden, tottes raets goet- duncken." 5) |
|||||||||||
Duidelijk blijkt, dat het hier vooral om de handeldrij-
vende joden en jodinnen ging en ook om hun koop- waren. Wat zij verdiend en in bezit hadden zou wor- den geconfisceerd tot zij genoegdoening gegeven hadden. Na het verbod van 1444, werden de joden omstreeks 1480 weer in de stad toegelaten. Wat er in de latere jaren met het Jodenrijtje gebeurd
is komt in het kort op het volgende neer. In 1629 wa- ren er 18 „cameren" in het straatje. 6) In de 18e eeuw nam het aantal toe tot 29, meestal door een- voudige arbeidslieden bewoond. 7) De kadastrale kaart van 1813 8) vermeldt aan de oostzijde 13 wo- ningen en de Franse opgave van dat jaar 9) rekent er de 4 nog bij, die als woning geen dienst meer deden. De huisjes werden later veelal bij de percelen getrok- ken, waarachter zij gelegen waren; soms werden zij als magazijn of als achteruitgang gebruikt. Thans zijn alle „cameren" gesloopt. Boven de ingang
herinnert slechts een naambordje nog aan het enige jodenbuurtje, dat de stad Utrecht heeft gekend. H. W. Versteeg
A. Graafhuis Noten: 1) dr. mr. S. Muller Fz., Schetsen uit de middel-
eeuwen I, blz. 169 2) Bewaarde archieven der stad Utrecht, I, nr. 387
3) Jac. Zwarts, Synagogen te Utrecht in: Feest-
boekje van de inwijding der Utrechtse Synagoge op 14dec. 1926 4) N. van der Monde, Straten, pleinen en stegen
van Utrecht, III, blz. 45 5) Archief der stad Utrecht I, nr. 13 (des Raads da-
gelijks boek 1444, fol. 122) 6) Archief der stad Utrecht, II, nr. 1166 (Ligger van
het huisgeld in de acht kwartieren van de stad. 1629) 7) Archief der stad Utrecht, II nr. 643 (Ligger van
de klepgelden in de verschillende gedeelten van de acht compagniën der stad). 1 777 en nr. 1185 (Ligger van de haardsteden in de stad en de Bemuurde weerd. 1715) 8) Topografische atlas Rijksarchief Utrecht, nr. 14
bis (Kaarten van 1813, sectien C. Mariaplaats 1e blad) 9) Archief der stad Utrecht III, nr. 613 (Controle
Nominatif des habitants de la ville d'Utrecht et de la banlieu, 1813.) |
|||||||||||
Vredenburgse Varia (2)
|
|||||||||||
Dat er in de 16e eeuw nog vrij noordelijk wijn ver-
bouwd werd, is wel bekend. Dat de kloosterlijke wijn- bouw van het Catharijne Convent gewoon voortgezet werd, nadat ter plaatse het kasteel Vredenburg verre- zen was, blijkt uit de volgende post van de bouwreke- 80
|
|||||||||||
ning van 1532 (R.A.U. Rechterlijke Archieven 386-1
fo33r.): Anthonis Pouwelsz., mandemaecker binnen Utrecht,
... Noch voor de gardenier om die wijngaert te bin- den bloemen gelindt ende anders, mit acht bossen |
|||||||||||
In de hoofdpoort bevond zich de gevangenis com-
pleet met het voor een dergelijke ruimte klassieke etensluikje! In latere rekeningen zullen regelmatig posten voorkomen die betrekking hebben op het on- derhoud van gevangenen. Ongebruikt bleven gevan- genis en luikje kennelijk niet, maar of er ooit produc- ten uit de bovenvermelde wijngaard doorgegeven werden ... ? |
|||||||||||||||||
latten, vier bossen platte latten ende teen, tsamen
XXIII s.... Een heel wat minder lieflijk aspect van het kasteel
komt naar voren uit de rekeningpost met betrekking tot Willem van Renen, sloetmaker binnen Utrecht, (R.A.U. Rechterlijke Archieven 386-2, Ao 1534, fo 18r.): Noch elff crammen over die grundelen van de grundelsloeten, mit 1= benevens) een grundelsloet- ken daer men die gevangen binnen die poerte t'eeten doer geeft, mit zijn henxelen ende anders daertoe die- nende, tsamen tot XXI s. |
|||||||||||||||||
T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||||
Floris V, eerste bouwer aan Europese ruimte
|
|||||||||||||||||
Van 11 t/m 31 juli 1977 wordt door de Stichting Co-
mité Oud Muiderberg in de Oranje Nassau-school aan de Graaf Florislaan in Muiderberg een bijzondere zo- mertentoonstelling ingericht. Aanleiding tot een ten- toonstelling over Graaf Floris V (27 juni 1296 bij de Muiderberg vermoord) is het gegeven dat volgens de moderne geschiedenis-visie deze graaf een der eer- sten is geweest, die zich als ideaal stelde een verbond van landen, waarbinnen de handel en het personen- verkeer zich vrij en ongehinderd door tolgrenzen zou kunnen ontwikkelen. Als Duits leenheer verbond hij zich met zowel de Engelse als de Franse koning om dit te bereiken, zeer tegen de zin van andere Holland- se heren en graven. Op het hoogtepunt van zijn stre- ven, op 40-jarige leeftijd, en na een als verzoening bedoelde feestmaaltijd met zijn rivalen werd hij uitge- nodigd mee ter valkenjacht te gaan, waarbij hij ge- vangen werd genomen, enkele dagen later gevolgd door een gewelddadige dood, toen Muiderberger en Naarder boeren en burgers „hun" graaf wilden bevrij- den. De moord op Der Keerlen God - zoals zijn rivalen Flo-
ris V hebben genoemd - is bij alle Nederlanders vanaf de lagere schooljaren bekend. Maar dat er jaarlijks |
|||||||||||||||||
tientallen Engelse, Franse en Duitse geleerden en his-
torici een soort pelgrimage naar het dorp Muiderberg maken is tot nu toe aan veler aandacht ontsnapt. Op de tentoonstelling zal men een volledig overzicht
krijgen van de fantasieën van eeuwenoude artisten. De beroemde collectie historieprenten „Atlas van Stolk" uit Rotterdam zal al haar afbeeldingen uit de 16de, 17de, 18de en 19de eeuw in speciale passe- partouts beschikbaar stellen voor deze expositie. Niet alleen geïnteresseerden in de historische feiten, maar ook kunst-historici zullen bij deze eenmalige opstel- ling van afbeeldingen over één feit hun hart kunnen ophalen! Uit de incunabelen-collectie van de Koninklijke Biblio-
theek te Den Haag komt bovendien het enigst beken- de exemplaar van de eerste uitgave-in-druk van Melis Stoke's levensbeschrijving van graaf Floris. Het ge- heel wordt nog verduidelijkt door de middeleeuwse wapens, waarmee de graaf 21 wonden werden toe- gebracht (die dodelijk zouden zijn). Het Koninklijk Ne- derlands Legermuseum te Leiden staat in bruikleen originele stukken af. |
|||||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||||||
RECTIFICATIE
Vorige maand bespraken wij in de Boekenschouw de
tweede map met tekeningen van C. J. Th. Schut. Om- dat hierbij vergissingen gemaakt zijn m.b.t. de plaat- sen waar dez map verkrijgbaar is, volgen hier de juis- te adressen. Gemeentesecretariën van Bunschoten, Eemnes,
Leusden en Soest. |
|||||||||||||||||
In Baarn op het gemeentehuis en bij de V.V.V.
In Amersfoort bij de Dienst voor Geldverkeer en Administraties, Eemstraat Oost 48, bij het museum Flehite en bij de V.V.V. Bovendien is de map in Utrecht verkrijgbaar bij het
secretariaat van het Provinciaal Comité Utrecht Mo- numentenjaar 1975, Paushuize, Kromme Nieuwe- gracht 49 te Utrecht. |
|||||||||||||||||
81
|
|||||||||||||||||
Tot nu toe was mij Van Campen's artikel over het
voormalige Wittevrouwenklooster in Utrecht ont- gaan, maar ik wil hieraan nog graag aandacht beste- den, omdat het eindelijk de traditie doorbreekt dat dit klooster zonder meer tot de Norbertijner of Premon- stratenser orde behoord zou hebben. Van Campen heeft nu kunnen aantonen dat het oorspronkelijk een Magdalenaklooster was, d.w.z. dat het behoorde tot een (ook in het wit geklede) orde die in 1227 officieel erkend was voor de opvang van bekeerde lichte vrou- wen. Het Utrechtse convent was toen misschien al net gesticht; in elk geval blijkt het er te zijn in 1248. Maar al in de 13e eeuw blijkt het zich ook al te ver- wijderen van zijn oorspronkelijke opzet: steeds meer wordt het een huis voor vrouwen uit voorname, meestal Utrechtse families. Later pas heeft het zich, zoals veel kloosters van deze groep, aangesloten bij de Norbertijnen; in 1 518 is dit volledig duidelijk, maar Van Campen vermoedt dat dit besluit al in de 14e eeuw genomen zal zijn. Een overzicht van de priorin- nen en zusters tot ca. 1600 vergemakkelijkt ons in- zicht in de sociale herkomst van deze kloostervrou- wen. J. W. C. van Campen, Stichting en status van het Wit-
tevrouwenklooster te Utrecht, in: Archief voor de Ge- schiedenis van de Katholieke Kerk in Neder/and, 1 7 (1975) 101 - 130. Het Rijksarchief in de provincie Utrecht heeft in het
voorjaar weer een rits inventarissen wereldkundig ge- maakt: Huis Oudegein, door C. Dekker.
Regulierenklooster Vredendaal, door E. T. Suir. Waterschappen en polders onder Wijk bij Duurstede, door E. T. Suir. Gemeenten Bunnik, Odijk, Werkhoven, Rijnauwen,
doorW. B. Heins. Families Van Lijnden van Sandenberg, Van Persijn,
door H. A. J. van Schie. Waterschappen Rijn en Dijk, Vechter- en Oudwulver-
broek, Lee- en Rietsloot, door N. S. L. Meiners, J. A. van Vuuren en E. T. Suir. Hervormde gemeente Vleuten, door J. H. M. Putman.
Alle hebben het verschijningsjaar 1976, en vormen achtereenvolgens de nummers 7 tot en met 13 van deze reeks inventarissen. L.v.T.
Veel titels beloven eerder te veel dan te weinig. Het
boek van Roessingh hoort duidelijk tot de laatste groep. De teelt van inlandse tabak, die begin 17e eeuw in Nederland in zwang kwam en ongeveer 10 jaar geleden in Rhenen/Elst eindigde, was beslist niet zo onbelangrijk als men soms wel meent. In de topja- ren in het begin van de 18e eeuw bedroeg de totale binnenlandse produktie 1 5 tot 18 miljoen pond per jaar, een hoeveelheid in waarde gelijk staande aan de, zeer belangrijke, kaasproduktie van heel Noord- Holland. Tijdens de Amerikaanse vrijheidsoorlog werd |
||||||
Bestelling per post is mogelijk door overmaking van
ƒ 12,50 (ƒ 10,— + bijdrage verzendkosten) op post- rekening 75651 t.n.v. Crediet- en Effectenbank n.v. te Utrecht, onder vermelding van „M'75, 2e map teke- ningen". Terwijl de grote uitgeverijen steeds meer vercommer-
cialiseren, uit zijn op geldelijk gewin en derhalve wei- nig tot geen brood zien in kleine, locale uitgaven, schieten op meerdere plaatsen in ons land locale uit- geverijtje als paddestoelen uit de grond. In Vava bezit Utrecht zon uitgeverijtje. Dit voorjaar bracht ze twee werkjes uit; twee werkjes die met elkaar gemeen hebben dat beide vinden dat Utrecht eigenlijk een provinciestadje is. De hoogmoed waaraan de stad zeker de laatste jaren lijdt, wordt in deze twee uitgaven een gelukkig (weliswaar te licht) tegenwicht geboden. Het Nieuw Utrechts Bijnamenlexicon is een uitbrei-
ding van het eerder verschenen Beknopt Utrechts Bij- namenlexicon uit 1975, dat nog slechts antiquarisch verkrijgbaar is. Dat al na twee jaar! Een stad met zoveel bijnamen is een dorp aan de ri- vier. Door met dit lexicon Utrecht deze spiegel voor te houden, is Vava een worm die knaagt aan de wortel van een zeer grote boom. De boom merkt daar weinig van, maar hij wordt beknibbeld. Dat vind ik een geluk- kig en positief te waarderen verschijnsel. De samenstellers ambiëren een Groot Lexicon uit te gaan geven. Ze weten echter dat ze nog allerminst volledig zijn. Hier een bijdrage mijnerzijds. Ik mis de Weduwe-met-de-Baard: ze dreef een uitge- verij en boekhandel in het pand hoek Oudkerkhof- Achter het Stadhuis en had een ruime sortering kerk- boeken en religieuze artikelen. Uzeren Hein was de bijnaam van Hendricus van den
Wetering, aartsbisschop van Utrecht. Zijn pastoors en kapelaans vreesden zijn gestrengheid en hielden hem voor onsterfelijk hoezeer dit laatste in strijd was met hun eigen prediking. Het valt te raden dat ieder met stomheid was geslagen toen Magere Hein hem onder een diakenwijding kwam halen. Van Arie Niemeijer, die zich ironisch „de meest
Stichtse sonnettenbakker" noemt, is het gedichten- bundeltje Leed in de provincie. De titel van de bundel verraadt hoe provinciaal Utrecht in dit werkje wezen moet en hoe droef. De bundel stelt je niet teleur. Utrecht is voor de dichter een halfvergane stad waar het treurig is en nevelig; waar een borrel en het weer voor een diffuus licht zorgen in de stegen en Onder de Linden. Ik heb de gedichten met genoegen gelezen. Ik mag u raden ze ook ter hand te nemen. C.S.
Nieuw Utrechts Bijnamenlexicon. Utrecht (Uitgeverij
Vava), 1977. Oplage 700 exx.. prijs f 7,25. Arie Niemeijer. Leed in de provincie. Utrecht (Uitgeve- rij Véva), 1977. Oplage 400 exx., prijs f 7,50. 82
|
||||||
singh is tot het meest recente Nederlandse boek over
dit onderwerp tot nu toe, de studie van J. J. Herks uit 1967 „De geschiedenis van de Amersfoortse tabak". Roessingh is het op vele plaatsen niet eens met Herks, zodat, de ruimere probleemstelling en vooral het veel ruimere bronnenmateriaal van Roessingh in aanmerking genomen, welhaast van een revisie ge- sproken kan worden; met name wat betreft de Neder- landse produktie en het verband daarvan met de kon- junktuur en de buitenlandse handel (bijv. Roessingh p. 224, 237, 239, 277, 422, 428/9, 455). Kortom, deze dissertatie is een zeer belangrijk en goed werk dat zijn belang ontleent aan de uitwerking van veel problemen rond de Nederlandse tabaksteelt en dat ook een nieuwe paragraaf toevoegt aan de sociaal-ekonomische geschiedenis van de Utrechtse Heuvelrug. Jan Lucassen H. K. Roessingh: Inlandse tabak. Expansie en con-
tractie van een handelsgewas in de 17e en 18e eeuw in Nederland. Wageningen 1976. A.A.G. Bijdragen 20. 594 blz. (Te-
vens verschenen als proefschrift Landbouwhoge- school Wageningen 1976; en als deel IX in de Gel- dersche Historische Reeks bij de Walburg Pers te Zut- phen voor f 60,—). Utrechtse en Overijsselse plooierijen?
Steeds meer komt het begin van de 18e eeuw in de
belangstelling, hetgeen dan ook voor het echtpaar Wertheim aanleiding was een boek te schrijven over Stichtse en Overstichtse onlusten in het begin van het tweede stadhouderloze tijdperk. Het is niet de ge- makkelijkste periode van onze vaderlandse geschie- denis en de schrijvers zien het dan ook als hun taak een poging te ondernemen om een enigszins samen- hangend beeld over deze periode te scheppen, waar weinig over is gepubliceerd en waarvoor het nodige speurwerk verricht diende te worden. Mevrouw Wert- heim kent de situatie, gezien haar dissertatie in 1973 over „Democratische bewegingen in Gelderland 1672-1795", waarin ruime aandacht aan een verge- lijkbare situatie wordt besteed, de veel belangrijker Gelderse onlusten („De Plooierijen"). Via een inleiding over Plooierijen in het episch cen-
trum (Gelderland) en periferie (Utrecht en Overijssel), gaat het over de onlusten in Utrecht en Overijssel. Door het wegvallen van de stadhouder kwam er in de gewesten, waar zijn gezag ernstig was gevoeld, een reactie. In Utrecht, Overijssel en Gelderland was in 1675 een regeringsreglement ingesteld, dat als voor- waarde gold voor deze gewesten om tot de Unie te- rug te keren. De reactie streefde veelal naar herstel van oude privileges, die vaak teruggingen tot vóór de Habsburgse tijden; „door Willem's dood is de electie weer vervallen in de boezem van de burgerij, „waaruit deselve originaliter gesproten" is". De zittende regen- ten in de bestuurscolleges, die hun positie vaak via coöptatie en steun van Willem III hadden verkregen, wensten niet verder terug te gaan dan de oligarchie 83
|
||||||
deze produktie nog een keer benaderd, maar hierna
niet meer. Toch schat Roessingh de produktie in 1814 nog op 7 miljoen pond, maar vanaf 1880 zet een konstante achteruitgang in. Het boek biedt echter meer dan een minutieuze be-
schrijving van de binnenlandse produktie. Ter sprake komt het aarzelend begin van het gebruik van tabak aan het einde van de 16e eeuw en de maatschappe- lijke aanvaarding van dit nieuwe genotmiddel. Verder is hij zeer uitvoerig over de manier waarop de nieuwe teelt werd ingevoerd. Hij vergelijkt dit met de proble- men die zich voordoen bij de invoering van nieuwe gewassen en teeltmethoden in de huidige ontwikke- lingslanden. In Nederland vond de invoering van de commerciële teelt plaats door kooplieden uit de stad (vnl. Amsterdam), zij interesseerden grondeigenaren en planters voor de nieuwe teelt. Met name grote ge- zinnen begonnen dit arbeidsintensieve gewas te ver- bouwen, meestal in een vorm waarbij een grondeige- naar grond en mest beschikbaar stelde in ruil voor de helft van de opbrengst. Zodoende kon men met veel handen en weinig kapitaal een akkertje met tabak verbouwen. Interessant is de beschrijving van alle uit- vindingen en verbeteringen welke hier spoedig optra- den en welke de teelt, aldus aangepast aan de Neder- landse omstandigheden, voordeliger maakten. De produktieschommelingen worden verklaard aan de hand van veranderingen in de internationale ta- bakshandel en in de binnenlandse verwerkende in- dustrie (het tabakspinnen, -sausen e.d.). Hiertoe wer- den de internationale publikaties (met name die van J. M. Price) en behalve talloze Nederlandse archieven, ook stukken uit Parijs, Stockholm en Londen geraad- pleegd. Vooral dit laatste archief leverde verrassend veel gegevens over de Nederlandse produktie op. Hier blijkt duidelijk dat slechts deze brede internationale oriëntatie voldoende verklaringen kan leveren voor een dergelijk probleem. Hoewel tabak op vele plaatsen in Nederland ver-
bouwd is, zijn er toch enkele streken waar de produk- tie geconcentreerd was. Het betreft hier de Utrechtse Heuvelrug, de oost- en zuidrand van de Veluwe, het Gelderse rivierengebied en de Liemers. Met name in het eerste gebied zullen de lezers van dit tijdschrift geïnteresseerd zijn. Roessingh geeft hierover een schat aan gegevens, met name over de plaatsen Amersfoort, Rhenen en Amerongen. Van de eerste twee raadpleegde hij het oud-archief, voor Ameron- gen haalde hij veel gegevens uit het opstel uit 1786 „Beschrijving van den tabaksteelt, omtrend Ameron- gen, medegedeeld in eenen brief aan den verzame- laar (door A. d. V.).,, Voor Rhenen verdient vermelding de in bijlage 4.2. opgenomen statistiek van de Burry- tiend (1658-1809) en de in bijlage 4.7. opgenomen statistiek van de Rhenense stadswaag (1633-1795). Ook in de illustraties komt de provincie Utrecht ruim aan bod door de opname van veel foto's van tabaks- schuren in en om Rhenen. Voor Amersfoort doet zich natuurlijk de vraag voor
wat de verhouding van dit nieuwe boek van Roes- |
||||||
van het eerste stadhouderloze tijdperk. Zij werden
Oude Plooi genoemd en de uitgesloten regenten Nieuwe Plooi of zoals de schrijvers deze laatste groep noemen: een democratische beweging, die streefde naar vergroting van de inspraak van de burgers en die onder hun leiders leden van uitgesloten regenten ken- den. Daar er duidelijke verschillen zijn in de onlusten in
Utrecht en Overijssel in vergelijking met Gelderland, wordt de term Plooierijen niet in de archiefstukken gebruikt en zou dit volgens de schrijvers erop duiden, dat de in verzet komende burgerij in de verschillende steden van Utrecht en Overijssel, zich weinig bewust was van de noodzaak tot gemeenschappelijke actie, zoals in Gelderland. In Utrecht waren in vergelijking met de overige ge-
westen in 1702 minder problemen ontstaan. Verzet was er bij de kleine steden in de Statenvergadering vooral tegen de bevoordeelde positie van de stad Utrecht. In de stad Utrecht zou er van herstel van de invloed van de burgerij niets komen. Terugkeer van afgezette regenten vond nauwelijks plaats. Onlusten vonden plaats in 1703 in Amersfoort en Rhenen; de uitwerking hiervan zou echter gering zijn. In Amers- foort zou het nog het heftigst zijn toegegaan zoals reeds in het hier verwerkte artikel van Hovy te lezen valt. Er ontstond daar een zo ernstige situatie, dat de Staten van Utrecht de rust herstelden tussen de re- gentenoligarchie en burgerij met militair optreden en terechtstelling van de burgerleiders der Amersfoortse „Nieuwe Plooi". De situatie in de stad Rhenen werd onrustig toen hier voor de eerstvolgende magistra- tenkeur, na de afschaffing van het regeringsregle- ment, moeilijkheden tussen de zittende regenten en de uitgesloten regenten samen met de burgerij plaats vonden over de wijze, waarop de keur moest geschie- den. De staten stelden vast, dat niet mocht worden afgeweken van de situatie van na 1651. De onlusten in Overijssel waren vergeleken met Utrecht omvangrijker en deden zich vooral voor in de steden Deventer, Vollenhove, Steenwijk en enige ja- ren later in Hasselt. In Deventer zou de strijd uiteinde- lijk niet veel meer zijn dan een „ordinaire factiestrijd". De staten van Overijssel hadden na de eerste serie onlusten in 1703 een plakkaat afgekondigd (infernaal plakkaat), dat op een complete beperking van alle burgerlijke vrijheden in de kleine steden neerkwam; een opmerkelijk document, waar terecht veel aan- dacht aan wordt geschonken. Na de onrust zouden de regenten sterker dan te voor
een gesloten oligarchie vormen, waaruit blijkt, dat de bewegingen dood lopen. De schrijvers wensen „de Plooierijen als voorbode te zien van de grote sociale omwentelingen in Europa van het eind van de eeuw". De nadruk wordt ook steeds gelegd op het aandeel van de burgerij in de onlusten, waarbij de bekende stelling van mevrouw Wertheim naar voren komt over „een miskend burgerlijk ontwaken", dat een ieder uit de droom moet helpen, dat het geen reactionaire be- weging was. Het is dus de doorlopende lijn in de ge- schiedenis van Plooierijen tot Patriottentijd en verder. 84
|
|||||||||||
De geschiedsopvatting van de schrijvers wordt het
sterkst benadrukt aan het slot, „de felheid, waarmee de heersende oligarchische machten zich tegen de aanspraken van de stedelijke burgers hebben verzet, als duidelijkst bewijs van de klassestrijd", waarop de lezer het ietwat moeilijk begint te krijgen. Het is te hopen, dat de interessante inhoud aanzet mag geven tot verdere bestudering van de onlusten, waarover wordt gesteld, dat het lijkt of een groot aantal voor- vallen uit deze periode uit de geschiedenis is geschre- ven. Er worden opmerkelijke staaltjes gegeven over de wijze, waarop door historici in het verleden „De Plooierijen" werden behandeld. Hoe echter deze op- merking over onnauwkeurigheid te rijmen valt met bijvoorbeeld (p. 117) het niet ingrijpen van de graaf van Athlone in het Nijmeegse kwartier in 1703, is niet duidelijk. De Graaf was zeer zeker eind januari niet in het zuiden in strijd verwikkeld, daar zijn troe- pen in winterkwartier waren en hijzelf 1 5 dagen later in Utrecht zijn laatste adem uitblies. F.J.L. van Duim
W. F. Wertheim en A. H. Wertheim - Gijse Weenink,
Burgers in verzet tegen regenten-heerschappij: onrust in Sticht en Oversticht (1703-1706). A'dam 1976. paperback, geïll., 144blz.,f 13,90. |
|||||||||||
Excursie-programma
Donderdag 1 1 augustus 79.30 uur be-
klimming van de Domtoren met zomer- avondconcert van K. Borghuis. Kaartjes a ƒ 1,50 bij De Discus, Minre- broederstraat 25, Utrecht. |
|||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||
50e jaargang - nummer 7 - juli 1977
Voorzitter:
A. H R Hoogezand. Zandpad 87. Breukelen. te) '03462)
23 62.
Secretaris
D P Snoep p a Centraal Museum. Agnietenstraat 1.
Utrecht, tel. {030} 31 55 41 Penningmeester:
J. F. J. Hoeting. Tempeltaan 3, De Bilt. tel. (030) 760645,
girorekening 575520- Administratie:
mevr. M Uittenbogaard-van Terwisga, TituS Brandsmalaan
17 Vleuten, tel, (03407» 19 86. Redactie
G. J Rohner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel
(030) 71 18 14.
C. H. Stasi. Zuitenstraat 3 bis. Utrechi. tel. (030) 31 53 28
Mej L van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, te!. (030)
62 12 26.
Redactieadres:
Alex. Numankade 199. Utrecht.
|
|||||||||||
ENDELHOVEN
2 jaar na het monumentenjaar
|
||||||||||||
zaken. Op dit moment willen wij volstaan met het on-
voorstelbare en verbijsterende gebrek aan verant- woordelijkheidsgevoel te signaleren van Maarssen's Gemeentebestuur ten opzichte van een onvervang- baar en uniek monument. Het is te hopen, dat het Mi- nisterie van CRM het standpunt van de Rijksdienst voor Monumentenzorg blijft delen, dat afvoeren van Endelhoven van de monumentenlijst ontoelaatbaar is. Sterker nog: het is te wensen dat Provincie of Rijk de Gemeente op enigerlei wijze kunnen verplichten tot herbouw. Anderhalf jaar na afloop van het Monumentenjaar
1975 mag een schromelijke verwaarlozing als die van Endelhoven, nota bene door een Gemeentebestuur, niet voor kennisgeving worden aangenomen! A. H. R. Hoogezand
Voorzitter Oud-Utrecht |
||||||||||||
Onvoorstelbaar en verbijsterend is de houding van het
Maarssense Gemeentebestuur t.a.v. het aan die Ge- meente in eigendom toebehorende 17de eeuwse Vechthuis Endelhoven. Aangekocht in 1963, werd dit voorbeeld van vroege
landhuisbouw aan de Vecht langzamerhand door de eigenaar aan een steeds sneller verval prijsgegeven. Dit resulteerde op 2 juni j.l. in een onvermijdelijk ge- worden instorting. Endelhoven wist zich niet langer staande te houden is
een haast schaamteloos eufemisme hiervoor, opgete- kend door een journalist van het U.N. uit de mond van één van de verantwoordelijke leden van Maarssen's College van B & W.l Het heeft weinig zin op deze plaats de lange lijdens-
weg van Endelhoven te memoreren. Dag- en streek- bladen deden dit reeds uitvoerig. Bovendien signa- leerde ons Maandblad van oktober 1975 de gang van |
||||||||||||
De bouwval Endelhoven (Utrechts Nieuwsblad d.d. 29 juni 1977; foto CA. Otten)
|
||||||||||||
85
|
||||||||||||
Romeinse grensversterkingen
in Nederland |
||||||||||||||
Toen ik op 3 maart voor de vereniging Oud-Utrecht
een lezing hield over bovengenoemd onderwerp, werd mij door de redactie van het Maandblad ge- vraagd een stuk hierover in te leveren. En, hoewel er personen zijn die meer deskundig zijn op dit gebied, ben ik toch op dit verzoek ingegaan, omdat ik telkens bemerk hoe moeilijk het is eenvoudige literatuur hier- over te vinden. Het onderstaande is een samenvatting, waarbij de na-
druk ligt op de gedeelten, die de Utrechtse lezer kun- nen interesseren. Er zijn in de afgelopen 60 jaar langs de Rijn in Neder-
land de sporen van een aantal vestingen gevonden en de lacunes in deze reeks worden telkens door nieuwe vondsten aangevuld. Om zich een voorstelling te ma- ken van de Rijn als grensrivier van het Romeinse Rijk moet men uitgaan van de Neder-Rijn vanaf onze te- genwoordige Oostgrens - met kleine wijzigingen - tot aan Wijk bij Duurstede, dan de Kromme Rijn - even- eens met afwijkingen - tot Utrecht en verder naar het Westen de Oude Rijn tot bij Katwijk. |
||||||||||||||
stamt de oudste aanleg waarschijnlijk uit die tijd. Van
West naar Oost zijn er castella of vondsten die op een militaire bezetting wijzen, gevonden in: Valkenburg (Z.-H.), Leiden-Roomburg, Alphen a/d Rijn, Zwam- merdam, Woerden, De Meern, Utrecht, Vechten (Bun- nik), Maurik en Kesteren. Daar moet nog bij genoemd worden: de resten die sinds de 16de eeuw op het strand bij Katwijk tevoorschijn kwamen en de ,,Brit- tenburg" werden genoemd. En tenslotte Nijmegen, waar de verschillende opeenvolgende castra zijn ge- vonden en nog steeds worden onderzocht. In het dorp Valkenburg konden als gevolg van de ver-
nielingen tijdens de gevechten in mei 1940 om het ernaast gelegen vliegveld uitgebreide opgravingen worden verricht (A. E. van Giffen, Biologisch-Archaeo- logisch Instituut, R.U. Groningen) in de jaren 1941- 1953. Vanaf 1962 konden nadere onderzoekingen worden gedaan (W. Glasbergen e.a.. Instituut voor Prae- en Protohistorie, Amsterdam) waardoor de ver- schillende bouwperioden en de daarbijbehorende plattegronden steeds beter bekend worden. |
||||||||||||||
Maquette van het Romeinse castellum bij Valkenburg (Z.-H.)
|
||||||||||||||
Tijdens de regering van Augustus was Drusus, zijn
stiefzoon, opperbevelhebber in Gallië (12-9 v. C). Volgens een schriftelijke overlevering was er toen al een serie forten langs de Rijn aangelegd. Hiervan ken- nen we misschien de sporen van een legioensvesting (castra) te Nijmegen en van een hulptroepenvesting (castellum) te Vechten bij Bunnik. Onder de regering van keizer Claudius kreeg de commandant Corbulo, die bezig was het Friese gebied te pacificeren, in 47 n.C. opdracht zijn troepen op de linker Rijnoever terug te trekken. Van de meeste vestingen die nu zijn teruggevonden, |
De onderzoekingen te Roomburg, even ten oosten van
Leiden (J. H. Holwerda, Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, 1927; J. E. Bogaers, Rijksdienst voor het Oud- heidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort, 1962) le- verden nog geen duidelijke resultaten op, maar moge- lijk is het noordelijke uiteinde van de gracht van Cor- bulo hier teruggevonden. In Alphen a/d Rijn zijn de vondsten, waaronder dak-
pannen met stempels van legereenheden een aanwij- zing voor een militaire bezetting. Bij Zwammerdam deed zich in 1968 een goede gele-
|
|||||||||||||
86
|
||||||||||||||
Stempel op dakpanfragment gevonden bij De Meern (Centraal Museum).
|
||||||||
lagen van de oudste legerplaats werd een opzienba-
rende vondst gedaan: 50 gouden munten (aurei). waarvan de oudste exemplaren uit de tijd van Augus- tus en de jongste uit de tijd van Nero zijn plus nog twee unieke stukken die in 68 in het vrije Gallië zijn geslagen. Er is een hypothese dat dit het spaargeld van een soldaat is geweest die y3 van zijn soldij of 6 aurei per jaar opzij heeft gelegd (A. C. Haak en A. Za- doks-Josephus Jitta, Jrb. v. Munt- en Penningkunde 1960). Ze zijn nu in het Centraal Museum te zien. Stempels op fragmenten van dakpannen geven een aanwijzing over de militaire eenheden die in deze ves- ting kunnen hebben gelegen. Zo is er een stempel die luidt: COH II HISP PED d.w.z. van de Cohors secunda Hispanorum peditata, de tweede cohorte van voet- volk, oorspronkelijk in Spanje gerecruteerd. Een groot aantal zijn er van EX(ercitus) GER(manicus) INF(erior), d.i. het leger van de provincie Neder-Germanië. Een belangrijke vondst zijn de fragmenten van een
stenen boog, die behoren bij de jongste, stenen bouwfase van het hoofdgebouw (principia), opgesteld in de kelder van het Centraal museum. Een gedeelte van de vertrekken aan de zuidzijde van het hoofdgebouw kon niet worden uitgegraven, om- dat op die plaats het standbeeld van Jan van Nassau staat opgesteld. Wellicht kan in de toekomst op die plek een nuttig aanvullend onderzoek worden ver- richt. Uit de vondsten heeft men afgeleid dat de vesting
omstreeks 260 n.C. verlaten is. Over de loop van de Rijn in de Romeinse tijd, die met
een boog om het castellum heenliep, verwijs ik naar de artikelen in Maandblad Oud-Utrecht 46 (1973), n.a.v. de bouwput van V. & D. Achter Clarenburg, waarbij o.a. een visfuik werd gevonden, de door C14- methode in de tweede helft van de eerste eeuw n.C. werd gedateerd. Voor de vesting te Vechten (2 km ten westen van
Bunnik, ten zuiden van de snelweg) verwijs ik aller- eerst naar het gedeelte daarover in de Archeologische |
||||||||
genheid voor een onderzoek in te stellen op een ter-
rein waar de amateur-archeologen al een concentra- tie van Romeins materiaal hadden geconstateerd. Voor de bouw van een psychiatrische inrichting was de grond aangekocht en zo kwam bij de opgraving een castellum vrijwel in zijn geheel tevoorschijn (W. Glasbergen en J. K. Haalebos, I.P.P., Amsterdam). De plattegrond van het hoofdgebouw is bewaard en ge- consolideerd in de tuin van de nu gebouwde inrich- ting. In de daaropvolgende jaren werden tussen de vesting en de Oude Rijn een aantal schepen uit de Ro- meinse tijd gevonden, waarvan één dankzij een lande- lijke actie behouden kon worden. In Woerden zijn het de vondsten, voornamelijk van
aardewerk, maar ook dakpannen met stempels, die wijzen op een militaire nederzetting (J. E. Bogaers en J. K. Haalebos, Instituut Oude Geschiedenis en Arche- ologie, Nijmegen). Bij De Meern zijn eerst in 1957, 1960 en later in
1973 opgravingen gedaan (J. H. Jongkees en C. Isings en C. A. Kalee, Archeologisch Instituut, Utrecht). Hoewel de omwalling van een castellum niet is gevonden, zijn er nu sporen van een soldaten- barak ontdekt. Er zijn dakpanfragmenten gevonden met stempels van de COH(ors) CLASSICA P(ia) F(idelis) D(omitiana). In Utrecht werd het castellum op en nabij het Dom-
plein ontdekt (A. E. van Giffen, C. W. Vollgraff en G. van Hoorn). De Romeinse naam Traiectum was be- kend uit het Itinerarium (reisboek) van Antoninus uit de 4e eeuw. De aanleiding was een onderzoek naar de ligging van de Heilige Kruiskapel. De verslagen werden met financiële steun van de Vereniging Oud- Utrecht gepubliceerd! (Tjeenk Willink, Haarlem, 1934-1938). De resten van de vroegste vesting in houtbouw stam-
men waarschijnlijk uit het jaar 48 n.C, toen de grens van het rijk langs de Rijn werd geconsolideerd. Dit werd door de aardewerkvondsten aangetoond. In de |
||||||||
87
|
||||||||
Plattegrond van het castellum te Utrecht, Se periode, ca. 200 - ca. 260
|
||||||||
Kroniek van W. J. van Tent in Maandblad Oud-Utrecht
49 (1976), 61-64. Daarnaast lijkt het me voor de le- zers van dit blad nuttig om een overzicht van de op- gravingen te geven. Bij de aanleg van het fort „De Burg" in 1867 heeft
men al sporen van de vesting ontdekt (M. Nahuys, „Overblijfsels van Romeinsche bezettings- of leger- plaatsen in de Provincie Utrecht", Utrechtsche Volks- almanak 1868, 137). Verschillende grafstenen en wij- altaren, die zich nu in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevinden, werden toen gevonden. (W. Pley- te, Nederlandsche Oudheden, 16 (1901), 66-71. In 1892-1894 werden opgravingen verricht door S. Muller Fzn, waarvan het verslag te vinden is in de Aantekeningen van het Provinciaal Utrechtsch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen, 1905. J. H. Holwerda verrichtte een onderzoek vanuit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden in de jaren 1914, 1920 en 1921. Zijn assistent A. E. Remou- champs zette deze onderzoekingen in 1922 en 1928 voort en in zijn verslag toonde hij aan dat er verschil- lende opeenvolgende castella waren geweest. |
||||||||
In de jaren 1931-1937 werden weer door het Rijks-
museum van Oudheden o.l.v. W. C. Braat opgravingen ondernomen. Hij vond een aanlegkade van 500 m langs de later verlande Rijn, die hij in de tijd van Tibe- rius (13-37) kan dateren. Op grond hiervan identifi- ceerde hij de daarbij behorende vesting met de vloot- basis die Germanicus in 16 n.C. op het eiland der Ba- taven gebruikte voor zijn expeditie naar de Eems- mond. In 1 946 en 1947 vond een onderzoek door A. E. van
Giffen plaats. De resultaten hiervan zijn gedeeltelijk in de tekeningen van R. Woudstra te vinden. In 1969 en 1970 wordt er door W. J. van Tent (R.O.B. Amersfoort) gegraven. De vondsten werden getoond in de expositie „Van Steentijd tot Sticht", museum Flehite, december 1973 - april 1974. Ten noorden van Maurik langs een oude bocht van de
Rijn kon dankzij de hulp van de A.W.N., werkgroep Midden- en West-Betuwe, veel archeologisch materi- aal, dat gedeeltelijk bij baggerwerkzaamheden naar boven kwam, worden geborgen. Bij het grote aantal |
||||||||
88
|
||||||||
stempels op dakpannen die werden gevonden, trok
vooral die van de COHORS II THRACUM (equitata) d.w.z. een eenheid Thracische ruiters, de aandacht. Deze en andere vondsten wijzen op een militaire ba- sis. (J. E. Bogaers en J. K. Haalebos, Inst. O.G.A., Nij- megen). Bij Kesteren werd mede door de aktiviteit van de His-
torische Kring Kesteren en Omstreken veel Romeins materiaal gevonden. Hoewel eerst getwijfeld werd of het een militaire nederzetting betrof zijn er nu meer aanwijzingen in die richting (R. S. Hulst, R.O.B., Amersfoort). Het zou te ver voeren om in te gaan op de opgravin-
gen van de castra te Nijmegen die sinds 1917 hebben plaatsgevonden (Rijksmuseum van Oudheden, Lei- den; R.O.B., Amersfoort; Inst. O.G.A., Nijmegen). Wel verdient het vermelding dat dit de meest uitgebreide onderzoekingen zijn van de enige legioensvesting in Nederland. Ze worden steeds voortgezet en er is een plan om in 1978 in het musea Kam een tentoonstel- ling over de resultaten van de laatste 10 jaar te hou- den. Nijmegen A. V. M. Hubrecht
|
||||||||||||
Fragmenten van een stenen boog
van het hoofdgebouw te Utrecht
(Centraal Museum)
|
||||||||||||
Kromme Nieuwegracht 70t
|
||||||||||||
nenstad gevestigd (te) groot bedrijf koopt voor zijn
uitbreiding een aantal aangrenzende panden op en verbouwt deze. Na de verbouwing zijn de deuren en met hen de huisnummers van de aangrenzende pan- den verdwenen. Zo verging het in 1963 de huizen aan de Kromme Nieuwegracht vanaf de Jeruzalemstraat tot aan 80bis, inclusief het pand Kromme Nieuwe- gracht 72, dat men aanvankelijk, blijkens een teke- ning uit het jubileumboekje van de Tiel-Utrecht1), zijn eigen gezicht wilde laten behouden. Het is nu even- wel een onderdeel van een quasi-zelfstandig, leven- loos rijtje. Zo zal het naar alle waarschijnlijkheid ver- gaan met het geplande kantoorpand Kromme Nieu- wegracht 702). Staande op de Pausdam en kijkend naar het oosten
zien we een belangrijk stukje beschermd stadsgezicht, |
||||||||||||
Een oplettend wandelaar in de Utrechtse binnenstad
zal het opvallen dat in veel straten de huisnummering rare sprongen maakt. Zo zien we in de Mariastraat links van het poortgebouwtje met nummer 28 een winkel met nummer 12. En op de Nieuwegracht vin- den we de nummers 87 en 121 direct naast elkaar. De verklaring hiervoor is, dat, op beide plaatsen, ooit
een aantal - inpandige - huisjes stonden. Ook op een andere manier verdwijnen er huisnummers. Men zal vergeefs zoeken naar Oudegracht 174, 176, 180 en 182. Zeven in de dertiger jaren afgebroken huizen maakten plaats voor twee grote gebouwen. Een recentere en modernere aanpak waardoor huis-
nummers verdwijnen is de volgende. Een in de bin- |
||||||||||||
89
|
||||||||||||
waarvan zon 75% (huizen, gracht, werven, bruggen)
op de Rijksmonumentenlijst staat. Aan dit stukje, in het verleden al geschonden door de genoemde quasi- zelfstandigheid van een aantal panden van de Tiel- Utrecht, zal door toevoeging van weer zon stukje le- venloosheid, verder afbreuk worden gedaan. Wat is er hier dan aan de hand? Alvorens daarop in te gaan kan een „korte inhoud van het voorafgaande" leerzaam zijn. Op de hoek van de Kromme Nieuwegracht en de
oostzijde van de Jeruzalemstraat stond een middel- eeuws huis, Kromme Nieuwegracht 70. Dit huis, door C. L Temminck Groll beschreven3), herbergde vanaf 1925 de door B. Renden en F. van der Meijden ge- stichte Nieuwe Muziekschool4). Tevens woonde er de conciërge, de heer Lancee. In 1951, het pand is ge- deeltelijk nog bewoond, blijkt de muziekschool het verlaten te hebben. In dat jaar dienen de architecten F. Reitsma en W. C. van Rossum een bouwplan in dat de hedendaagse bestuurderen zou doen watertanden. Het plan behelst het schoonmaken van de gevels (de-
ze waren gepleisterd) en het in vroeger staat brengen daarvan. Door een inwendige verbouwing zal op elke laag (3x) een ruime woning worden ingericht en in de achterbouw aan de zijde van de Jeruzalemsteeg, het- |
||||||||||||
zij 4 kleine woninkjes voor alleenstaanden, dan wel 2
woningen voor kleine gezinnen. B. en W. gaan met het geheel akkoord, mits gekozen wordt voor de twee gezinswoningen. Op 18 juni 1954 echter, ontvangen B. en W. een brief van geheel andere strekking. De twee genoemde architecten schrijven namens de Uit- geversmaatschappij Neerlandia, dat deze voornemens is Kromme Nieuwegracht 70 te laten s/open. Met de werkzaamheden zal 21 juni a.s. begonnen worden. Het voornemen bestaat het pand te herbouwen boven de te handhaven fundering; een herbouwplan zal u te zijner tijd toegezonden worden. Men beseffe wel dat de brief geen verzoek om een
sloopvergunning inhoudt, doch een koele kennisge- ving betreft. Het pand wordt inderdaad gesloopt en de fundamenten en de kelderbogen blijven - en zitten ook nu nog - in de grond. Achttien jaar later vist de gemeente Utrecht bij de
verkoop van de Neerlandiapanden aan de Kromme Nieuwegracht achter het net. De Verenigde Bedrijven Bredero N.V. is de nieuwe eigenaar. Tussen de N.V. en de gemeente vindt een stevig overleg plaats, maar hetgeen uit de bus komt is slechts zeer ten dele wat laatstgenoemde in de nota Kernbeeld en in de Be- leidsschets voor ogen heeft gestaan. Van de door de N.V. gedane concessies komen er slechts twee voor die benaming in aanmerking: |
||||||||||||
Kromme Nieuwegracht 70 in 1954 (foto G.A.U.).
|
1. Het pand Kromme Nieuwegracht 68 zal worden
gerestaureerd en blijft geheel bestemd als woon- ruimte. 2. Het binnenterrein mag na kantoortijd en in de
weekeinden gebruikt worden als speelgelegen- heid 5). Op de restauratie na zijn de genoemde afspraken
nooit nagekomen. Bovendien wordt onttrekking aan de eerstgenoemde afspraak door B. en W. nota bene gesanctioneerd. Dit moge blijken uit het volgende. Op 25 mei van dit jaar schrijven B. en W. aan de omwo- nenden van het perceel Kromme Nieuwegracht 70 een brief waarin zij mededelen dat ter inzage ligt een plan tot het oprichten van een kantoorpand op het terrein aan de Kromme Nieuwegracht 66-68/hoek Jeruzalemstraat. (Nummer 70 verdwijnt nu officieel). En voorts: Het plan is in strijd met artikel 3 lid 3 van de verordening Voorschriften voor de bebouwde kom 1958. Wij zijn voornemens gebruik te maken van onze bevoegdheid vrijstelling te verlenen van voor- noemde bepaling. Artikel 3 lid 3 nu, zegt, dat de ver- groting van een gebouw of een gedeelte daarvan, dat niet de aard van woonruimte heeft, niet is toegestaan. Het pand 68 heeft wel de aard van woonruimte en kan dan ook nooit met een kantoorpand worden ver- groot. We ontmoeten hier de wel zeer eigenaardige situatie dat een woonhuis met een kantoorpand uit- gebreid gaat worden. Toepassing van artikel 3 lid 3 is |
|||||||||||
V
|
||||||||||||
90
|
||||||||||||
Boog onder Kromme Nieuwegracht 70, gezien vanuit de werfkelder, maart 1954.
Op de achtergrond Jeruzalemstraat 8 (foto auteur). |
|||||||||
echter alleen mogelijk als men accepteert, dat de af-
spraak dat Kromme Nieuwegracht 68 geheel als woonruimte bestemd zal blijven, gevioleerd wordt. Men zal inmiddels begrepen hebben dat de bouwheer het geplande kantoorpand geen eigen voordeur heeft toegedacht. Maar er is meer. De middeleeuwse kelder wordt niet hersteld. Ook het herstel van de werfkelder is niet in het bouwplan opgenomen. Onder het op te richten kantoorpand is zelfs in het geheel geen kelder geprojecteerd, maar slechts een z.g. kruipruimte. Dit betekent dat Utrechts trots er een dode werfkelder bij krijgt, want ook vanaf de straat is deze werfkelder niet bereikbaar. Deze ontwikkeling, verval van werven en werfkelders, begunstigd door het bewust creëren van een dode werfkelder lijkt mij, ook voor Utrechtse be- stuurderen onaanvaardbaar. A. P. J. Hendriks
|
|||||||||
Noten:
1) J. W. Niemeyer, Het huis van de Tiel-Utrecht,
1961. 2) Tegen het bouwplan „Kromme Nieuwegracht 70"
zijn van 4 zijden bezwaarschriften binnengekomen. Maar wie heeft er ooit gehoord van een (gedeeltelijk) gegrond verklaard bezwaar inzake een bouwplan in de Utrechtse binnenstad? 3) C. L. Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen
in Utrecht en hun relatie met die van andere noord- west-europese steden, 1963, 66. 4) Wouter Paap, Muziekleven in Utrecht tussen de
beide wereldoorlogen, 1972', 73. 5) Gedrukte Verzameling 1972, Nr. 2628 OW/SO,
d.d. 22-8-1972. Zie ook de hierbij behorende voor- dracht van Burgemeester en Wethouders, behandeld in de avondvergadering van 31 -8-1972. |
|||||||||
91
|
|||||||||
Stichting Het Utrechts Gevelteken Fonds (eindelijk) opgericht
|
||||||||
Er lag een moeizame weg tussen het besluit van de
ledenvergadering van Oud-Utrecht op 19 november 1975 tot oprichting van een Geveltekenfonds (zie Maandblad Oud-Utrecht dec. 1975) en de daadwer- kelijke oprichting op 6 mei 1977. Gelukkig is in deze periode wel het één en ander ge- beurd. Een groep van 21 vrijwilligers heeft de gevelte- kens in de binnenstad van Utrecht geïnventariseerd. Thans moet hieromtrent het nodige archiefonderzoek worden verricht, hetgeen hopelijk met hetzelfde en- thousiasme zal worden gedaan als de inventarisatie. Het is bijzonder verheugend, dat de Stichting Het Utrechts Gevelteken Fonds een startsubsidie heeft gekregen uit de opbrengst van de verkoop van de Zo- merpostzegels. Het bestuur is als volgt samengesteld:
namens de vereniging Oud-Utrecht: de heren W. J. C. van Rossum (voorzitter), A. Graafhuis (penningmees- ter), D. P. Snoep (plv. voorzitter) en C. J. Bardet, namens de gemeente Utrecht: de heer J. F. Versnel, namens de provincie Utrecht: de heer G. van Baaren (secretaris). Volgens de statuten stelt de Stichting zich ten doel
„het handhaven, c.q. terugbrengen, restaureren en |
||||||||
doen gebruiken van geveltekens, grenspalen en
grensstenen in de ruimste zin, mede ten einde de be- langstelling voor plaatselijke of algemene toestanden of omstandigheden in het verleden of de huidige toe- stand te bevorderen. Het werkgebied der stichting omvat de Provincie en
aangrenzende gebieden." Hieraan heeft het bestuur nog uitdrukkelijk toege-
voegd: het stimuleren van de belangstelling voor ge- veltekens, het inventariseren, documenteren en be- studeren daarvan. Een van de eerste taken van de nieuwe stichting zal
zijn het verder uitwerken en uitvoeren van de plannen tot plaatsing van een replica van het beeld van Keizer Hendrik IV in de gevel van het pand op de hoek van de Mariaplaats en de Mariastraat, waar het oorspronke- lijke beeld tot 1965 heeft gestaan. Van de ontwikke- lingen hieromtrent zullen wij u in het Maandblad op de hoogte houden. Op de eerste bestuursvergadering zijn in grote lijnen
de plannen voor de komende jaren uitgestippeld: — afronden van de inventarisatie en documentatie
van geveltekens in de binnenstad van Utrecht (met behulp van de groep vrijwilligers); — inventarisatie en documentatie van geveltekens
e.d. in de provincie Utrecht (het is per slot van re- kening een provinciale stichting); — inventarisatie en documentatie van geschilderde
huisnamen; — inventarisatie en documentatie van verdwenen ge-
veltekens, huisnamen e.d.; — naast de herplaatsing van Hendrik IV zal getracht
worden voor eind 1978 3 è 4 geveltekens ca. te restaureren. Het zal u duidelijk zijn, dat met name de restauratie
van de geveltekens veel geld vergt. Giften en donaties zijn dan ook van harte welkom op de bankrekening van de Stichting bij de Crediet- en Effectenbank n.v. te Utrecht (rek.nr. 69.97.60.550, giro van de bank: 75651). De stichting zal ook zoveel mogelijk trachten individu-
ele vragen te beantwoorden en behulpzaam te zijn bij het aanvragen van subsidies voor de restauratie van geveltekens e.d. Woont u dan ook in een huis met een gevelsteen
waar u meer van wilt weten, of heeft u juist een on- derzoek ingesteld naar een gevelsteen? Aarzel dan niet om contact op te nemen met het Gevelteken- fonds. Het secretariaat is gevestigd in Paushuize, Kromme Nieuwegracht 49 te Utrecht, tel. (030) 321632, toestel 396. Op dit adres kunt u zich ook aanmelden, indien u mee wilt werken aan de inventa- risatie van geveltekens ca. in de provincie. 6. van Baaren
|
||||||||
92
|
||||||||
Doodslag in de 17de eeuw
|
||||||||||
4e. zes jaren lang moet de dader jaarlijks een schepel
rogge uitdelen aan alsulcke arme persoonen als deselven hantdadigen goetdunken sal; voor de eerste maal dient dit te geschieden op 20 febr. 1630. Op die voorwaarden zal de familie van het slachtoffer
nu ende ten eeuwigen daegen versoent ende verac- cordeert blijven. Naar toenmalige maatstaven betekenden de genoem-
de bedragen ongetwijfeld een zware belasting voor de dader. Meen echter niet dat door die onderlinge rege- ling de zaak geheel was afgedaan; het recht moest zijn loop hebben. De dader moest voor zijn berechting de notariële acte overleggen aan het Hof van Utrecht, dat dan afzag van de oplegging van lijf- of gevange- nisstraf en volstond met een boete. In het Register van Criminele Sententiën (R.A. Utr. nr.
99-7) vinden wij dan ook op 14 september 1629 de submissie van Bastiaen Petersz voerman wonende inde Gerechte van Seijst, over het exces bij hem ge- perpetreert aende persoon van Adriaen Jacobsz ne- dergeslaeghen. Gelet op het request van de dader en het advies van de Procureur Generaal wordt Bastiaan veroordeeld tot een amende van 48'gulden plus de gerechtskosten. Een dergelijke wijze van behandeling van doodslag
doet ons thans wellicht wat merkwaardig aan, voor die tijd was het echter een normale zaak. Een kort on- derzoekje in de reeds genoemde Criminele Sententiën toont aan dat b.v. in 1622 vijf soortgelijke submissies werden behandeld door het Hof van Utrecht. Veelal moet de oorzaak gezocht worden in een overmatig drankgebruik, zoals b.v. in de zaak die 26 nov. 1622 voor het Hof diende. De Eemnes-Buitendijker Gerrit Rutgersoon had in de herberg van Rijck Peters Pijll wat biertjes genuttigd en wilde even naar buiten omme sijn water te maecken. Hij werd daarbij gehin- derd door de Binnendijker Gosen Evertsz en in de daarop volgende ruzie moest Gosen het leven laten. Geïnteresseerden kan in dit verband lezing worden
aanbevolen van het boek Misdaad in de Middel- eeuwen, geschreven door D. A. Berents en versche- nen in de Stichtse Historische Reeks. Weliswaar be- perkt dit werk zich tot de late middeleeuwen, doch van grote veranderingen in de rechtspraak is in de 17de eeuw nog geen sprake en het verschaft een boeiend beeld van dit aspect van het leven onzer voorouders. |
||||||||||
Tijdens een onderzoek in het protocol van de Utrecht-
se notaris Bartholomeus van Eek (Gem. Arch. Utr., S 207c) viel mijn oog op een typisch voorbeeld van de wijze waarop in de 17de eeuw een geval van doodslag werd behandeld. Medio december 1628 was Adriaan Jacobsz van Ros-
sum gedood door Bastiaan Petersz en op 25 februari 1629 zien wij de familie van het slachtoffer enerzijds en de dader c.s. anderzijds bij voornoemde notaris verschijnen: Op huijden date onderschreven sijn Weijntghen
Dircks, weduwe van Jacob Arisz van Rossum, woo- nende in 't Goij, Willem Jacobsz van Rossum ende Adriaen Dircksz als getrouwt hebbende Metgen Ja- cobs van Rossum, soe voor haerlieden selven alse heurluijden sterekmaeckende ende de rato caverende voor Dirck Jacobsz van Rossum woonende tot Leij- den, Cornelis Jacobsz van Rossum, Cunera ende An- driesgen Jacobsdochters van Rossum, Gerrit Heyn- dricksz In den Enge, Dirck Willemsz van Rossum, Wil- lem Arisz coster in 't Goij, Gijsbert Gijsbertsz Holl, Ro- chus Arisz Bieser ende Tonis Jansz Bouwman, moe- der, broeders, susters, ooms, naeste vrunden & arbi- ters van Adriaen Jacobsz van Rossum nedergeslage- ne ter eenre, Ende den Ed: Aris Foeijt cappiteyn deser stadt
Utrecht, Cornelis Arisz Verheull schout tot Seijst, Dirck Aertsz Hoeven ende Cornelis Jelisz beijde woonende aen de Bilt, Hendrick Jansz van Cauwen- hoven, alle tesaemen versocht sijnde van Bastiaen Petersz hantdadige woonende tot Seijst, ter andere sijde, mitten anderen overcoemen, veraccordeert & getransigeen nopende den dootslach bij de vsz. Basti- aen Petersz ontrent thien weecken geleden tzijnen groot leetwesen aende voorn. Adriaen Jacobsz van Rossum begaen ... Gestipuleerd wordt dat Adriaan's moeder, broers, zus-
ters enz. de dader den selven nederslach remineren ende vergeven sullen doch hieraan worden wel een aantal voorwaarden verbonden, t.w.: 1e. betaling van alle begrafeniskosten en andere on-
kosten die verband houden met de doodslag; 2e. betaling van 150 carolus guldens, te voldoen in
twee termijnen; de eerste op 28 febr. 1629 en de tweede op 1 meid.o.v.; 3e. betaling van 12 car. guldens omme uitgekeert te
worden aen alsulcke armen ende behouftigen persoonen als dieselve vrunden van den nederge- slagene believen sal; |
||||||||||
Hilversum
|
||||||||||
P. J. K. van Werkhooven
93 |
||||||||||
Stadspark en Buitenplaats
|
||||||||||||||
In het Maandblad van mei j.l. werd de groeiende be-
langstelling voor de tuinkunst gememoreerd in ver- band met een tentoonstelling in kasteel Sypesteyn in Loosdrecht. Tezelfdertijd is een expositie ingericht in de Vleeshal van Haarlem, die eveneens over oude tui- nen handelt en die de titel Stadspark en Buitenplaats meekreeg. Het is dit jaar namelijk 75 jaar geleden, dat de Dienst
voor de Hout en Plantsoenen van Haarlem werd inge- steld. Dit jubileum is voor het Frans Halsmuseum aan- leiding geweest wat meer over de Haarlemmerhout (het oudste rekreatiebos) en vooral over de geschie- denis van de parken rond de buitenplaatsen in Zuid- Kennemerland te vertellen. Deze lusthoven zijn gedu- rende ruim twee eeuwen aangelegd door 5 generaties tuinarchitekten, die vanuit Haarlem werkten: J. G. Mi- chael (1730-1800), J. D. Zocher sr. (1763-1817), J. D. Zocher jr. (1791-1870), L. P. Zocher (1820-191 5) en LA. Springer (1855-1940). In een speciaal dubbelnummer van het tijdschrift Wo- nen-TA/BK (uitgegeven door de Koninklijke Drukkerij en Uitgeverij v/h C. de Boer jr. N.V. te Hilversum) wor- den verschillende aspekten van de geschiedenis van de tuinkunst en fasen in de overgang naar een inte- gratie van de tuinen in het woongebied beschreven en geïllustreerd met voorbeelden. Naast de beschrijving van de lusthoven, aangelegd
voor het genoegen van rijke kooplieden, wordt de ont- wikkeling naar een ruimtelijke en natuurlijke beleving door grote groepen van de bevolking belicht, tot aan |
het volkspark, dat in de tweede helft van de 19de
eeuw ontstond. Tot slot wordt er een pleidooi gehouden om de groe-
ne vlekken in de stadsplattegrond van Haarlem weer volledig in hun oorspronkelijke waarde terug te bren- gen en een verdere verarming en verval te verhinderen. De tentoonstelling zelf is de illustratie van de geschre-
ven tekst. Met korte teksten worden verschillende on- derdelen van de tentoonstelling verklaard, maar zon- der enige kennis van de geschiedenis van de tuin- kunst ofwel zonder de begeleidende uitgave is het niet eenvoudig alle mogelijkheden van het gebodene te onderkennen. In het kort wordt de ontwikkeling van de Renaissan-
cetuin, de barok- en de rokokotuin toegelicht. Dan volgt een biografie van de 5 tuinarchitekten. Het ver- volg van de tentoonstelling is gewijd aan de ontwer- pen voor de buitenplaatsen en stadsparken, die in Zuid-Kennemerland en Haarlem aangelegd zijn. Op Huize Beeckesteijn bij Velzen is de ontwikkeling van het landgoed zelf met de daaraan grenzende bui- tenhuizen nog eens extra uitgediept in een aparte ten- toonstelling in aansluiting op die in Haarlem. Het is verheugend, dat het groen in het leefmilieu meer de aandacht krijgt in een tijd, waarin de indus- trie en de auto steeds meer beslag op onze omgeving leggen. De beide tentoonstellingen duren tot en met 4 sep-
tember. A_ L Jordens |
|||||||||||||
broken werd om tot tarras (=tras) vermalen te wor-
den. Op fo.39v vervoert Pieter van Brabant nog eens 160 tonnen tarras van Rhenen, ditmaal tot an de voors. starckte om aldaer gebruijct te worden. Nu wordt echter alleen maar gezegd dat hij dat doet in zijn schepinge. Naast de zameroes en de bouck of bock, komt bij het
vrachtvervoer te water ook veelvuldig de schouw voor, vooral als het transport van turf betreft. Zeven schouwen zwarten oestveensche torffs worden op 16 maart 1 534 geleverd door Herman Gijsbertsz., alias Buijs, veenman, en o.a. gebruijct... op ter wachte, nacht ende dach (fo. 43r). Dat er inderdaad in 1 534 dag en nacht gewaakt werd is ook op te maken uit de werkzaamheden van Cornelis die Haen, meester tim- merman, die op 27 december 1 534 een lange reke- ning (van twee bescreven bladeren) betaald krijgt, waarin opgenomen een loen (=leuning) aen een trap- pe op tie wal daer die knechten (=soldaten) dach ende nacht die wacht houden (fo. 35v). Gelukkig dat ze een turfvuur hadden om zich te warmen in hun waeckhuijskens. T. J. Hoekstra
|
||||||||||||||
Vredenburgse Varia (3)
|
||||||||||||||
In het Maandblad Oud-Utrecht van juli 1976 (52-53)
verschaft H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp enige gege- vens over Samoureusschippers. In het december- nummer van dat zelfde jaar (p. 122) geeft W. Th. Ge- veke daarop nog enige aanvulling. Ik ben hen daar dankbaar voor, want de volgende post uit de bouwrekening van het Vreeburg uit 1534 (RAU 386-2, fo 39r) zou mij anders voorlopig onduidelijk gebleven zijn: Pieter van Brabant, woenende tot Eist, betaelt die somme van vier ponden, thien scell. vuyt zaecke van arbeijtsloen bij hem verdient in 't brengen mit zijn zameroes zeeckere menichte van duijststeen, geladen tot Renen... Hij krijgt zijn rekening betaald op 27 mei 1534. Uitladen doet hij aan de Vaart(se Rijn), vanwaar de steen in een bouck (ook bock ge- noemd) tot aan het Vredenburg vervoerd wordt. Met de vermelde duijststeen moet wel tufsteen be- doeld zijn. Uit een andere post blijkt die n.l. afkomstig te zijn van het kasteel Ter Horst bij Rhenen dat afge- 94
|
||||||||||||||
:
|
||||||||||||||
Petite Histoire
|
|||||||||||||||||||
vreeze dat dit berigt de schoone sekse met schrik zal
vervullen, en dat men weldra enkel gesluijerde dames zien zal. |
|||||||||||||||||||
Uit: Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant dd.
24 augustus 1860 Boeren wedevrouws en dogters
Een knappen roomse boer in de 40 jaar weduwnaar
met weinig kinderen die op een goede huurplaats woont en niet heel onbemiddeld is die wil trouwen met een boeren wedn. of dogter tussen 35 en 50 jaar en ook wat bemiddeld. Zij die daar zin in heeft, gelief dit te kennen te geven in een digt gelakte brief met het woord trouwen op het adres bij de boekverkoper Maarschalkerweerd in de Vinkeburgsteeg franco te U- trecht |
|||||||||||||||||||
Excursie-programma
|
|||||||||||||||||||
De excursie naar Heusden en kasteel Ammersoyen
géat door, maar... één week later, nl. / oktober. Het programma is bij De Discus verkrijgbaar, alwaar U ook een kaartje kunt halen of per giro bestellen. Prijs voor de bustocht incl. lunch op het kasteel ƒ22,—, bij ei- gen vervoer ƒ 17,—. De herhaling kan alleen doorgang vinden bij voldoen-
de deelname. Wilt U zich vóór 15 september opge- ven? Bij niet-doorgaan ontvangt men na 1 5 sept. be- richt. Bij bestelling per giro, no. 57 5520 t.n.v. Oud Utrecht te Utrecht, 60 cent extra overmaken voor de toezending van kaarten en programma. |
|||||||||||||||||||
Uit: Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant dd.
22 september 1860 Als een bewijs met welk een kracht de photographie
voorwaarts streeft, vermelden wij de bijzonderheid, dat in Engeland thans eene camera obscura wordt ge- bruikt, die men pistool camera heeft genoemd, omdat men haar gedurende de verlichting, even als een zak- pistool, in de hand kan houden en losdrukken. De ge- heele donkere kamer is slechts 3 rijnl. duim lang en 11/2 duim breed. Zoodra men heeft losgedrukt springt het voorwerpglas bloot, maar het is op hetzelf- de tijdstip als het ware weder bedekt. Er is dan 1/10 sekonde verloopen, en het portret of het beeld van het landschap is gereed. Op eene uitgebreidheid van 3/8 bij 1/2 duim werd de eerste bladzijde van de Ti- mes alzoo overgenomen. De portretten worden na- derhand 100 maal vergroot. Men kan met dien toestel uit de vrije hand werken zonder voetstuk. Het is te |
|||||||||||||||||||
De excursie naar de Hamtoren te Vleuten zal geen
doorgang vinden, wegens onvoldoende aanmeldin- gen. Eventuele herhaling volgend voorjaar. N.B. De Discus is 's maandags tot 13.30 uur gesloten I
|
|||||||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||||||||
„Een parochie onderweg. Beelden uit het 75-jarig be-
staan van de Sint Antonius Parochie te Utrecht". Onder deze titel heeft pastoor B. Mulder een jubi- leumboek samengesteld, waarin hij de geschiedenis van zijn parochie vanaf haar stichting in 1902 de re- vue laat passeren. Dit fotoboek kwam voor een belangrijk deel tot stand
door de hulp van vele enthousiaste parochieleden, die |
belangrijke bouwstenen aandroegen. Na het selecte-
ren van duizenden foto's werd tenslotte dit boek sa- mengesteld, dat dan ook niet meer dan een beeldver- haal beoogt te zijn als herinnering aan % eeuw paro- chieleven. Het is bedoeld voor iedereen die zich, op welke wijze
dan ook, met de parochie van de Antoniuskerk aan de Kanaalstraat verbonden voelt. Ook voor hen, die niet |
||||||||||||||||||
95
|
|||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een beeldverhaal is bedoeld, laat juist het fotoge-
deelte echter hier en daar aan duidelijkheid te wensen over. Terecht schrijft pastoor Mulder in zijn inleiding dat dit
boek, dat allereerst voor de eigen parochieleden is be- doeld, geen enkele pretentie van volledigheid heeft - dat zou ook nauwelijks haalbaar zijn geweest - maar de relatie tussen tekst en afbeeldingen is helaas niet altijd even duidelijk. De teksten zijn beknopt en over- zichtelijk: het is merkbaar dat de schrijver zich met hart en ziel aan deze taak heeft gewijd en, ondanks de onvermijdelijke beperkingen, er naar heeft gestreefd om een hommage te brengen aan allen, die zich eens voor zijn parochie hebben ingezet. Juist daarom is het jammer dat de meeste foto's „hun eigen taal spre- ken", maar door hun summiere onderschriften vaak wat moeilijk zijn te verstaan. Bij de fraaie en verzorgde uitvoering van „Een paro-
chie onderweg" dient zeker ook gewezen te worden op de omslagfoto in kleur van een gebrandschilderd raam met de voorstelling van de patroonheilige Anto- nius, dat de glazenier Willem Mengelberg in 1936 vervaardigde. Het is een goed gekozen omslag voor een boek, dat veel Utrechtse lezers en kijkers verdient. C. C. S. Wilmer
Een parochie onderweg. Beelden uit het 75-jarig be-
staan van de Sint Antonius Parochie te Utrecht. Utrecht 1977. Prijs f 19,50. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
actief bij het kerkelijk leven betrokken zijn, maar die
de naam „Sint Antonius" niet vreemd in de oren klinkt, zoals de buurtbewoners van de wijken Lombok en Transvaal, is dit een interessant herinneringsboek, vooral om de vele sociale gebeurtenissen, die zich rond deze kerk hebben afgespeeld. De schrijver heeft voor een indeling in drie hoofdstuk- ken gekozen, die elk worden ingeleid door een korte tekst, waarna de afbeeldingen het eigenlijke verhaal moeten vertellen. Het eerste hoofdstuk, „Bouw en opbouw", handelt
naast de bouwgeschiedenis - de Sint Antoniusparo- chie werd als dochterkerk van de toenmalige Sint Do- minicusparochie gesticht - over de sociale zorg in de nieuwe wijken, met name de opvang en het onderwijs van kinderen. In het tweede hoofdstuk, „Ontwikkeling en vooruit-
gang", besteedt pastoor Mulder veel aandacht aan het verenigingsleven. Hij roept daarmee een zeer inte- ressant beeld op van het sociale leven in de eerste de- cennia van de 20ste eeuw. In het laatste hoofdstuk, „Terugblik en uitzicht",
maakt de schrijver heel zinvol de balans op van alles wat de parochie de afgelopen 75 jaar heeft bewogen. Vooral de moeilijke 60er jaren, waarin de vernieu- wingsmode ook niet aan de Antoniuskerk voorbij ging, staan in schril contrast met „het rijke roomsche leven" uit het begin van de parochiegeschiedenis. Hoewel „Een parochie onderweg" in de eerste plaats
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50e jaargang - nummer 8 - augustus 1977
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
23 62.
Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Ag nieten straat 1,
Utrecht, tel. (030)31 55 41.
Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030)760645,
girorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 1 9 86.
Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel
<030> 71 18 14.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28,
Mej. L. van Tongerloo. Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030)
62 12 26.
Redactieadres
Alex. Numankade 1 99, Utrecht.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
96
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE COMMANDERIJ
DER JOHANNITERS TE MONTFOORT. |
|||||||||||||
In november vorig jaar heeft de vereniging Oud-
Utrecht een bezoek gebracht aan de pas gerestau- reerde commanderij der Johanniters te Montfoort. Burgemeester H. M. de Jonge heette de leden wel- kom en vertelde in het kort iets over de geschiedenis van het mooie gebouw. In dit artikel willen we enkele bekende en minder bekende feiten uit die geschiede- nis verzamelen. De Johanniterorde
De orde der Johanniters werd gesticht in het jaar
1099 in Jerusalem, onder de naam van de „Orde van het Hospitaal van Sint Jan". Na enige omzwervingen via Ptolomais, Cyprus en Rhodos (Ridders van Rho- dus), vestigde de orde haar zetel op het eiland Malta (1530), waarnaar de Ridders genoemd werden: Rid- ders van Malta of Maltezer Ridders. Thans is de zetel der orde te Rome. In Nederland bestaat sinds 1919 een afdeling van de Souvereine Orde van Malta. De balije Brandenburg in Duitsland is omstreeks 1536 tot het Protestantisme overgegaan. In 1810 werd deze opgeheven, maar enige tijd later, in 1852, door Frederik Willem IV weer opgericht. In Nederland werd in 1909 weer een afdeling van de balije Brandenburg der Ridderlijke Orde van het Hospitaal van Sint Jan te Jerusalem opgericht, die zich in 1946 afscheidde van de Orde in Duitsland en een zelfstandige vereniging |
vormde. Sinds 1958 draagt deze nederlandse tak de
naam: Johanniter Orde in Nederland. Van de taken die de orde zich gesteld had: verpleging en verzorging van pelgrims, zieken, enz. (te Jerusalem en in het H. Land) en het strijden voor het christen- dom, is voornamelijk de verzorging der zieken het be- langrijkste gebleven. De tegenwoordige Johanniter Orde in Nederland heeft dan ook enkele ziekenhuizen, o.a. in Bennekom. Het ordeteken, een achtpuntig kruis, d.w.z. een vier-
armig kruis, waarvan elke arm uitloopt in twee pun- ten, symboliseert de „verzorgende" taak van de Orde. De acht punten herinneren namelijk aan de acht zalig- heden uit de Bergrede, zoals die staan beschreven in het evangelie volgens Mattheus: Zalig de armen van geest, want hunner is het konink- rijk der hemelen. Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden.
Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beerven. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.
Zalig de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. |
||||||||||||
Gezicht op het raadhuis en
de vroegere commanderij. Gewassen tekening in O.I.- inkt door P. van Looi?) (1731-1784) (eigendom van Hare Majes-
teit de Koningin). |
|||||||||||||
3*t» '
|
|||||||||||||
É
|
|||||||||||||
97
|
|||||||||||||
droegen een rode wapenrok met wit kruis, waarover
een korte rode cape met wit kruis. Later mochten ze de rode cape vervangen door de lange zwarte mantel met het achtpuntige witte kruis, de klederdracht der priesters. De Johanniter-priesters waren belast met het opdra-
gen der heilige missen en het verlenen van geestelijke bijstand aan ordeleden, armen en zieken. In principe had elke commanderij een eigen priester of kapelaan. De hoofdtaak der broeder of diendende broeders (ser- vientes, sergents) was de ziekenverpleging en de ver- zorging der armen. Daarnaast verrichtten ze allerlei nevendiensten in de huizen der orde zoals die van bakker, timmerman, kok, enz. De Johanniters legden een eed of gelofte van gehoor-
zaamheid, armoede en zuiverheid af. De tekst hiervan luidde: Ego voveo Deo omnipotenti et eius matri im- maculatae virgini Mariae et Sancti Joanni Baptistae me observaturum, perpetuo Deo iuvante, veram obe- dientiam cuilibet superiori qui mihi a Deo et ab ipso ordine dabitur, item me victurum absque proprio, et |
||||||||
Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want
hunner is het koninkrijk der hemelen. De organisatie van de ridderorde viel samen met de landen, waar zij vestigingen had. Men kende een verdeling in acht landen (vgl. het or- deteken, het kruis met de acht punten) of acht linguae (talen, tongen, naties) of provincies: Provence, Au- vergne, Frankrijk, Italië, Arragon, Engeland, Duitsland, Castilië. Deze provincies waren onderverdeeld in groot-prioraten en balijen, en deze op hun beurt in commanderijen. Nederland behoorde tot de provincie Duitsland, die bestuurd werd door de groot-prior of prior-generaal van Heitersheim. De balije van Utrecht, waartoe ook de commanderij van Montfoort behoor- de, was onderhorig aan de genoemde groot-prior. De Johanniter-orde had drie soorten leden: ridders, priesters en broeders. De taak van de ridders bestond uit de zorg voor de zieken en de armen; daarnaast kre- gen ze een militaire opdracht. Zij konden alleen toege- laten worden als zij stamden uit een riddermatig ge- slacht. Zij doorliepen een noviciaatstijd. De ridders |
||||||||
Montfoort in de 17de eeuw (stedenatlas van Blaeu; Rijksarchief Utrecht).
|
||||||||
98
|
||||||||
vloed van de burggraven, die de katholieke gods-
dienst bleven beschermen. Maar 6 maart 1583 ver- schijnt de eerste predikant te Montfoort, Mathias Pe- terz. Dijkman. Burggraaf Jan was gedwongen door een schrijven van Gedeputeerde Staten van Utrecht hem toe te laten. Zonder moeilijkheden is dit allemaal niet verlopen. Pastoor Romualdus van Pentere had de „gouden handschoen" niet aangedaan. (Uitdrukking die betekent, dat men veel moest betalen om een ker- kelijk functie te krijgen). In 1594 vindt er op last van de groot-prior een visita-
tie plaats van het klooster te Montfoort. De tekst van het visitatie-verslag moge hier volgen: „Montfort, membrum in Utrecht. Ist gelegen in Stifft Utrecht in der Statt Monfort, eth- wa 20 Meil wegss von der Statt Utrecht von dem ge- wesene Baiulivo zu Utrecht Bernhardt von Duven anno 1544 erst fundiert und erbawet. Darin ist Com- mendatarius modernus Herr Johannes Ridder, dess Ordens gewesen 35 Jahr; durch Erfordern des Herren Baiulivi uf Utrecht erschienen, der Visitation sich ge- horsamblichen unndergeben und folgende Gelegen- heit seiner Commenda mittes leiblichen Aidss ange- zeiget. De ecclesia et eius ornamentis (Over de kerk en haar
„versierselen") Es habe in der Statt uf der Hoffstrat ein klein Sacellum
(Kapel) mit einem Altar in honorem Sti. Joannis Bap- tistae consecratum, welches noch seie in Esse, alleine aber alle darufgestandene Ornamenta und Bildtwerck abgerissen. In selbigem Sacello thue er noch zur Zeit Sacrum (H. Mis lezen), aber heimblichen. Darin gehö- rig ein kupffem vergukten Kelch und sonsten keine Kleinodien mehr gefunden. An Messgewandt seie vorhanden ein Carsufel von rotem Sammet verb(l)üemt met eingewercktem Goldt, mit seiner Al- ben und Zugehör. Item ein Carsufel von rotem Treipe. Item zween Chorröck von schwartzem Lacken sonder Atinentien. Item zwei Behangsells umb groiss Gestuel von roten Treipfen. Item zwei alte Antependia vor Al- taren. De domo et eius utensilibus. (Over het huis en zijn ge-
bruiksvoorwerpen) Item bei der Capellen intra Emunitatem (muren) eine
Behausung von Steinen uffgebawet, zimblicher Weite in seinem Bezirck gelegen, mit Hausgerath, Lein- wandt, Zinen und andern Kuchengeschirr; item Beth, Bethladen und allem Zugehör nottürfftiglichen verse- hen, welches es verbessert hate, auch femer zu ver- bessern angelobt. De proventibus. (Over de inkomsten)
„Hab in Willeskop 11 Morgen Weid- unnd Sehelandt verpacht jahrlichs vor 54 Gulden. Item int Blocklandt 4 Morgen, jarlichss 20 Gulden. Item inn Kortte Block- landt 4 Morgen, 22 Gulden. Item int Blocklandt 16 Morgen, 100 Gulden. Item uf Isefelt 3 Morgen, 12 Gulden. Item in Kattenbroich 6 Morgen 4 Hont, 40 Gulden. Item in Pulssbroich 7 Morgen 40 Gulden. Erbgeltrenten uff Widerloss. Item auss dem Bailivat zu Utrecht lossbar Renthen |
|||||||
castitatem servaturum. (Ik beloof aan God almachtig
en aan zijn moeder, de onbevlekte maagd Maria en aan Sint Jan de Doper, dat ik, met Gods voortdurende hulp, de ware gehoorzaamheid zal onderhouden te- genover iedere overste, die door God of door de orde over mij gesteld zal worden; tevens beloof ik, dat ik zonder eigendom zal leven en dat ik de zuiverheid zal bewaren). De commanderij van Montfoort
De commanderij van Montfoort is de jongste stichting
van de oorspronkelijke Johanniterorde in Nederland. 'Als klooster heeft ze bovendien slechts een kortston- dig bestaan gehad, van ±1544 tot ± 1630. In de ge- drukte literatuur zijn, misschien daarom, over dit merkwaardige grote gebouw en zijn gering aantal be- woners, weinig bijzonderheden bekend. Wat bekend is, blijkt telkens weer door de verschillende geschied- schrijvers van hun voorgangers overgenomen. Bernard van Du(i)ven, balier van de Johanniter-orde in Utrecht, is geboren in Montfoort. Hij mag de stichter, niet de eerste commandeur van Montfoort genoemd worden zoals abusievelijk wel gedacht wordt. Zijn fa- milie bezat huizen in Montfoort, en met name in de Hofstraat. Deze huizen konden een goede aanzet vor- men voor een op te richten klooster in de westelijke gebieden van Utrecht. Toch lijkt het merkwaardig, dat hij hier, in deze kleine
stad, een commanderij stichtte, terwijl er in Harmelen, Oudewater, Buren en Waarder al dergelijke kloosters bestonden. Heeft hij er een „streek"-ziekenhuis van de orde willen vestigen? Of misschien een wervings- centrum voor ordeleden? De kapel is erg groot opge- zet, te groot voor het kleine aantal Johanniters, dat er in de honderd jaar van zijn bestaan geleefd heeft. In een artikel in het gelegenheidsboekje Bijdragen tot de geschiedenis van de Johanniter Orde en haar Com- manderij te Montfoort, uitgegeven bij de opening van de kapel in oktober 1976, geeft Jonkheer mr. L. A. M. van Sasse van IJsselt, een geheel eigen en originele visie op dit vraagstuk. Bernard van Duven benoemde als eerste comman-
deurvan Montfoort Gerrit Zas (1 547-1571). Van deze Gerrit Zas is bekend, dat hij tot 15 mei 1574 tevens heemraad van de Lekdijk is geweest. In deze zelfde tijd heeft ook de kunstschilder Anthonius van Block- landt, gezegd van Montfoort, in de kleine Stichtse stad geleefd. Dat Van Blocklandt de invloed van de Johanniters on-
dergaan moet hebben, mogen we afleiden uit het feit, dat hij na zijn reis naar Rome, in 1 572, niet terugkeert naar zijn laatste woonplaats Delft, maar zich vestigt te Utrecht en wel in het Catharijneconvent der Johanni- ters. Met velen van zijn familie is hij daar ook begra- ven geweest. De tijd van Johan Ridder, van 1571 tot 1596 com-
mandeur van Montfoort, wordt gekenmerkt door de vorderingen van de Hervorming in Montfoort. De beel- denstorm was in 1566 nog voorbijgegaan aan de klei- ne stad, waarschijnlijk vanwege de grote macht en in- |
|||||||
99
|
|||||||
jarliches 50 gulden. --Summa lateris 338 Gulden.--
Item bei dem Erbgenamen Wilhelms von Houff losbar 50 Gulden. Item an Maximilian von Baxenn 60 gul- den. Item an Dederich Derichssohn zu Worden 60 Gulden. Item an Frantz von Schnick 62 0ulden. Item ein Renth auss einem alten Stall 11 Gulden. Summa summarum der Einkombsten zu Montfort 58 0ulden, thuet Reinischen Müntzen 215 Goltgul- den 20 Stüfer. De exitibus (Over de uitgaven)
Vor reparation der Kirchen und dess Hauses, den zu
Ablösung einer Leibrenthen von 13 Gl. brab. jahrlich, uffgenomen an Haubtgeldt 100 Dhaler jeden pro 30 Stüfer, davon gibt man jarlichss 9 Gl 7% Stüfer. Item von einer Kuchenmagd Belohnung jarlich 16 Gl. Item vor einen Jungen, Kleidung unnd Lohn, 25 Gulden. Item obgemelten Rethen durch Ordinantien von Her- ren Statten werden jarlich gekürtzet 30 Gulden. Summa exituum 80 Gulden 7% Stüfer, thut Reinisch 29 Goltgulden 41% Stüfer. Von dem Einkombsten abgezogen bleibt dem Hernn vor Haushaltung unnd andere extraordinari Kriegssuncosten 185 Goltgulden 32% Stüfer. Tot zover dit verslag van de visitatie der commanderij.
Als in 1598 de beeldenstorm ook Montfoort treft blijft de commanderij waarschijnlijk gespaard. De stukken maken althans geen melding ervan. Tijdens de ambtsperiode van commandeur Johannes van Hoen (1617?- 1630, 1635?) treft Montfoort een ramp: de Grote of Sint Janskerk wordt tengevolge van blikseminslag voor een groot deel verwoest. De grote brand vernielde meer dan 70 huizen en beschadigde vele gebouwen. Brandende stukken hout werden ver weggeslingerd, waardoor de schade in de onmiddel- lijke omgeving van de kerk beperkt bleef. De com- manderij, op een steenworp afstand van de kerk, leed dan ook geen schade. Vele mensen in Montfoort, die toch al een schamel bestaan hadden, waren nu ge- heel geruïneerd. Een grote actie is gehouden om gel- den te verzamelen. De commandeur zal zich bij de hulpacties niet onbetuigd hebben gelaten. Met de we- deropbouw van de kerk is men pas in 1633 begon- nen. Omtrent de restauratie van de toren staat in de notulen van de vroedschap, dat de tijdelijke klok in de uitgebrande toren niet voldeed: Den 16 novembris 1630 is bij den heer officier, Burgemeester ende ge- rechte goetgevonden, dat men tot gerieff van de bor- gers ende arbeitsvolck die de clock vermits de dom- pheyt in den toren qualijck connen hoeren des mor- gens te ses uyren, 's middachs te twaelff uyren ende savonts te acht uyren de clock hangende in de Com- mandeuri-kerk telkens eens sal luyden. Worden tot dien eynde de heeren burgemeesters gecomitteert omme met den coster dienaengaende te handelen. Actum, etc.. . Volgens het Necrologium dioecesis HarlemensisALYjSt
van gestorvenen van het bisdom Haarlem), geschre- ven door Buggaeus, overleed Johannes van Hoen in 1635; volgens andere bronnen in 1630. Hij was de laatste katholieke commandeur in Montfoort: Cuius 100
|
||||||||
Plattegrond van het centrum van Montfoort (tekening
J. R. van Ommen). |
||||||||
ultimum catholicum commendatoren ... Hoen.
In 1 580 hadden de Staten reeds bepaald, dat de be- noeming van de conventualen aan hen zou komen, en 8 februari 1 603, dat de (groot) prior prebenden noch commanderijen zou mogen vergeven. In 1605 trok- ken de Staten dit recht ook werkelijk aan zich. De commandeur werd sindsdien benoemd door de prins- stadhouder. Het zijn de zo genaamde commandeurs „Nieuwe stijl". Het religieuze karakter van de conven- ten en commanderijen verviel na 1630; de inkomsten uit de goederen werden seculiere prebenden, waar menigeen op aasde. De afzonderlijke commanderijen werden na de dood van de laatste commandeur door de overheid in beheer genomen en onder een rent- meeester gesteld. De protestantse commandeurs wa- ren louter prebendaat. De commanderij particulier bezit
In de loop van de 17de en 18de eeuw hebben de Sta-
ten en Stad van Utrecht veel van de bezittingen en goederen van de verscheidene commanderijen ver- kocht. De commanderij van Montfoort is zo in het be- zit gekomen van de familie van Mansfeld. Vrouwe Magdalena van Paluda, weduwe van wijlen de maar- schalk Johan van Mansfeld klaagt (februari 1670), dat haar huis te Montfoort, van ouds genaamd de com- manderije te hoog in de belasting is aangeslagen. De Fransen blazen op hun verwoestende tocht door de provincie Utrecht wel het kasteel van Montfoort in de lucht, maar de kerken en kapellen laten ze met rust. In 1690 heet de nieuwe eigenaar van de com- manderij Thomas Snel. Deze heeft in 1691 het toren- |
||||||||
klaarden deze kinderen voor notaris Swartendijk, dat
zij tot geruststellinge van haare gem. moeder en tot voorkominge van alle disputen die onder een over de verdeelinge der gem. goederen soude konnen ont- staan malkanderen hadden belooft en beloofde bij de- zen, alle de goederen, die haare voorn, moeder sal ko- men na te laaten en ook die goederen, die haare voorn, beyde overledene mans reeds nagelaaten heb- ben, onder malkanderen in egale portien te zullen ver- deelen. En zo geschiedde het. Vijfjaar later, op 13 no- vember 1741, verklaren zij na het overlijden van hun moeder, dat zij de vaste goederen behoorende tot den boedel ende nalaatenschap van de voorn, hare Moe- der en Schoonmoeder neffens onder den anderen bij blinde boetinge hadden gescheyden ende verdeeld. Voor Mechteld van Stekelenburg compareerde hierbij haar echtgenoot Jan van Veldhuijzen. De beide ande- re dochters waren ongehuwd. Als Dirk Monincx overlijdt laat hij de commanderij na
aan zijn zoon Gerardus. Van deze Gerardus weten we, dat hij de commanderij als grutterij in gebruik heeft gehad. Wanneer de commanderij als grutterij is inge- richt, en in welke mate er een verband is te leggen tussen bakkerij en grutterij, is niet met zekerheid te zeggen. Na zijn overlijden op 19 november 1824 laat deze
Gerardus Monincx de commanderij na aan zijn doch- ter Maria Theodora. Deze vrouw blijft ongehuwd. Zij oefent het beroep uit van gruttersche, hierbij geassis- teerd door Jan van Harmelen, gruttersknecht, die ook bij haar inwoonde op de Hoogstraat. In een testament van 19 october 1842 bepaalt Maria Theodora Mo- nincx, dat zij aan haar nicht Catharina Ludovica van Meurs bijna al haar bezittingen vermaakt te rekenen van den dag van mijn overlijden. Zij overlijdt op 26 ok- tober 1842. Eerst op 2 maart 1849 worden de eigen- dommen, waaronder het huis met plaats en de grutte- rij in het kadaster overgeschreven op naam van Ca- tharina Ludovica van Meurs. Deze Catharina L. van Meurs, koopvrouwe en grondeigenaresse, was op 7 februari 1823 in het huwelijk getreden met Arie van Vuuren Gz., uit welk huwelijk werden geboren Helena Alida (2 september 1827) en Petrus Theodurus (20 november 1838). (wordt vervolgd) Montfoort E. Gerards
Kontributie 1977
Nog niet alle leden onzer vereniging hebben hun con-
tributie over het jaar 1977 gestort op de girorekening van de penningmeester (no. 575.520). Ter vermijding van extra werkzaamheden, o.a. bij de verzending van het Jaarboek 1977 doet het bestuur een beroep op de leden, welke hun contributie over 1977 nog niet hebben betaald, deze betaling nu ten spoedigste te verrichten. De contributie voor 1977 is vastgesteld op ƒ 35,— per
lid (voor leden ouder dan 65 jaar ƒ 30,- en voor le- den jonger dan 25 jaar ƒ 20,-). j, f. Hoeting penningmeester.
|
|||||||
tje van de kapel afgebroken, waarschijnlijk om practi-
sche redenen. Als Gerrit Hectorsz Monincx op 24 september 1700
uit de failliete boedel van de weduwe van Wouter Snel voor 280 gulden Een huysinge ende erve met een thuyn daaragter en het gene daar verder aan de- pendeert, van outs genaamt de commanderije" aan- koopt, brengt hij het commanderijcomplex voor bijna twee eeuwen in het bezit van zijn familie. Bij dit com- plex behoort „het gewesene commandeurskerckie en sulcs het jegenwoordigh aan diverse perceelen ver- deelt is en bewoond werd". Nadat Gerrit Hectorsz Moninxc op 16 mei 1705 te
Montfoort is overleden, wordt zijn nalatenschap op 29 april 1706 geïnventariseerd bij zijn nagelatene weduwe en boedelhoudster Agatha Dirks Ruwen. In deze inventarisatie vindt men o.a.: staat nog te ont- fangen wegens geleverde winkelwaren (waar onder eenige quade schulden sijnj sekere somme van pen- ningen, welke neffens de tarwe op de solder leggende ter goeder trouwen bij de inventarisante zijn geesti- meert te samen op den somme van vijff honderd gul- den". Wellicht heeft Gerrit Hectorsz Monincx zelf hier- mee de eerste aanzet gegeven tot wat later de grutte- rij is geworden. Uit het huwelijk van Gerrit Hectorsz. en Agath Dirks Ruwen werden drie kinderen geboren: Aletta, Cornelia en Dirk Gerritsz. Wanneer Agatha Dirks Ruwen op 16 mei 1706 voor de tweede maal in het huwelijk treedt met Gijsbertus van Stekelenburg brengt de bruid volgens de acte van den laasten dag aprill des jaars een duysend zeven honderd en ses in o.a. een huijsinge ende erve gele- gen aan de zuijdzijde van de Hoogstraat binnen de voorz. stede Montfoort genaamd de Commandurije bij de voorgenoemde bruijd bewoont wordende. Op 25 juli 1708 verkoopt enen Harmen van Loenen aan deze Gijsbertus seecker huijs ende erve staande ende gelegen binnen dese Steede Montfoort, aan de Zuijtzijde van de Hoogstraat op den hoek van de Hof- straat, belent ten oosten en zuyden den acceptant nom nomine uxoris (in naam van zijn bruid), ten noor- den de Hoogstraet ende ten westen de Hofstraet voornoemt. Op 27 januari 1731 bepaalt Agatha Dirks Ruwen, dat
haar zoon Dirk Monincx in zijne keuze zal hebben omme het huys ende erve met den verderen opstal als mede het kerkje staande binnen dese Stad, en jegen- woordig bij de testatrice bewoond en gebruijkt, mits- gaders het huijsje en erf bij Pieter Ketel in huure ge- bruijkt wordende als ook de winkel in 't voorhuis en bakkerije met alle 't geene daar toe behoord, uijt den gesepareerden boedel te moogen aannemen, voor ende omme eene somma van een duijsent twee hon- den guldens, dewelke onder denselver erfgenamen verdeijlt zullen moeten worden, ofte den voornoem- den haren zoon in minderinge van desselfs erfportie toegerekent worden. De talrijke overige bezittingen zullen in gelijke porties verdeeld worden onder haar kinderen Aletta, Cornelia en Dirk Monincx en Machtil- da (Metchteld) van Stekelenburg. 11 September ver- |
|||||||
101
|
|||||||
De kerk van Oud-Zuilen
|
|||||||||||||
Het nu zo rustig bij het oude Slot gelegen dorpje kan
zich buigen over een lange historie, welke teruggaat tot diep in de middeleeuwen. Het kerkelijk leven in Zuilen heeft zich de eerste
eeuwen rond het slot afgespeeld. De kasteelheren bouwden er een kapel bij, waarin een kapelaan de diensten aan het altaar verrichtte. Na de reformatie werden de gemeenteleden, waaronder nu ook de dorpsbewoners, door de classis Amersfoort bediend. De eerste vaste predikant te Zuilen, proponent Henri- cusTeeckman, werd beroepen in 1652. Niet onopgemerkt blijft de verbondenheid van de eigenaars van het kasteel met de kerk. Met name het door de ambachtsvrouwe F. M. van Weede geschon- ken 19de eeuwse pijporgel getuigt hiervan. Zoals zovele randgemeenten werd ook de zich snel uitbreidende burgerlijke gemeente Zuilen, met name het nieuwe gedeelte tot aan de Marnixlaan, door de stad opgeslokt. Slechts het oude gedeelte van Zuilen, aan de Vecht bij het slot, ontkwam hieraan: in 1966 werd het gebied rond het dorp en kasteel tot be- schermd dorpsgezicht verklaard en sinds 1954 res- sorteerde dit gedeelte burgelijk onder Maarssen. Op kerkelijk gebied werd de gemeente Zuilen, zowel Nieuw- als Oud-Zuilen, per 1 januari 1970 opgeheven en opgenomen in de Utrechtse kerkelijke wijk 15. |
In 1972 werden de archieven van deze hervormde
gemeente Zuilen, waaronder de archieven van de ker- keraad, diaconie en kerkvoogdij, bij het Utrechtse Ge- meente-archief in bewaring gegeven. Twee jaar later waren de archieven geordend en be- schreven, waarbij gebleken was dat zich hierin zulk onbekend en niet-gepubliceerd materiaal bevond, dat besloten werd tot het schrijven van een artikel. Het ligt in de bedoeling dat deze geschiedenis van het kerkgebouw van Oud-Zuilen een plaats zal krijgen in het Jaarboek 1977. De afbeelding is een anonieme tekening in krijt en
penseel, met een waarschijnlijk eind 1 7de eeuws on- derschrift in potlood. Het moet de toestand weergeven vóór de restauratie
van 1593. Vanaf die tijd tot de brand in 1847 zijn er verschillende afbeeldingen van het kerkgebouw ge- vonden, zodat mede aan de hand daarvan een goed beeld werd verkregen van de geschiedenis van dit be- dehuis. |
||||||||||||
F. Schoonheim
|
|||||||||||||
Amsterdam
|
|||||||||||||
De kerk van Oud-Zuilen
(Foto U.B. Leiden, Collectie Bode/ Nijenhuis)
|
|||||||||||||
102
|
|||||||||||||
Twee gedateerde dakpannen uit 1875 en 1884
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor. Deze pacht dan van de Heer van Zuylen de
Steenovens aen het Santpad.') Bij een archeologisch onderzoek ter plaatse vond ik enkele funderingen te- rug, waarbij een tegelvloerkeldertje. De stichtingsda- tum van deze oven zou 1623 zijn 2). Een Gouds pijpje met een merk in de hiel, dat daar eveneens gevonden werd, dateert uit 1620. Rond 1860 treffen we weer een Jan Voorsteegh aan.
Een nakomeling van de achttiende eeuwse pannen- bakker zal een pannenbakkerij aan de Dorpsstraat hebben. De oven stond naast Huize Diedrichsteyn. Op Diedrichsteyn zou later de bekende Weener (in de volksmond de vlugge eend) wonen en kantoor hou- den. Het ging goed met de steen- en pannenbakkerijen in |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dakpannen zijn bij duizenden terug te vinden. Het zijn
produkten waar we gewoonlijk aan voorbij gaan, he- laas ten onrechte. Vaak wordt vergeten dat men dit massaprodukt nog maar kort geleden met de hand vervaardigde en dat de pannen stuk voor stuk moes- ten worden gemaakt. Pas na 1880 ontstonden er ma- chines die dit handwerk gingen overnemen, al zal het ambachtelijk dakpannen maken nog wel tot in deze eeuw zijn doorgegaan De machines persten de pan en soms vinden we de firmanaam als een soort visite- kaartje daarin afgedrukt. Zo treffen we vaak een stoomdakpannenfabriek. Tevens leren deze stempels ons iets over de handel in dakpannen. De pannen blij- ken over een groot gebied verspreid: in Utrecht treft men pannen uit Tegelen, het Stichtse produkt dekt Maastrichtse huizen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Panoven te Oud-Zuilen, 1971
(foto Openluchtmuseum, Arnhem) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van twee dakpanvondsten wil ik hier melding maken.
Tijdens een lezing die ik gaf over de historie van de steen- en pannenbakkerijen, maakte de heer v. Beek, direkteur van de Woerdense Dakpanindustrie, mij erop attent dat er bij een familielid van hem een dak- pan gevonden was die volgeschreven stond met na- men. Verdere gegevens had hij niet. Bij eerste lezing van de namen op de pan ontdekte ik direkt al enkele bekenden: ik trof Jan Voorsteegh en de familienaam Delfgau. Beide namen brachten mij meteen terug naar de panoven die aan de Vecht bij Oud-Zuilen anno 1875 en daarvoor gelegen was. In 1738 komt tezelfder plaatse al een Jan Voorsteegh |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Vechtstreek in het midden van de 19e eeuw. Er
was een ruime afzet voor de produktie en in 1851 treffen we er de volgende bedrijven3): |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cornelis Delfgou
Oudt 17 jaar Gebooren te Maarzen in het jaar = 67 ZUILEN Tenslotte: enkele jaren geleden gaf ik een aanzet om
de dakpanoven die gelegen was tussen de huizen aan de Dorpsstraat te Oud-Zuilen en die eens behoorde aan de firma Weener, te behouden voor het nage- slacht. Ik dacht daarbij: mag dat a.u.b. Het is de laat- ste! Ik stelde voor deze fabriek in te richten als mu- seum voor dit in de Vechtstreek geheel verdwenen ambacht. Hoewel van alle kanten blijken van instemming op-
klonken, staat het complex er nog steeds in een be- labberde toestand bij. De gemeente Maarssen en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg schijnen te sla- pen maar of deze slaap zo onschuldig is, blijft voor mij de vraag. Het is jammer dat het bedrijfsarchief ligt te verschim-
melen, dat de oude werktuigen bij de Gemeentelijke Reinigingsdienst liggen te verrotten, dat de gebouwen waarin een eerlijk ambacht werd uitgeoefend, tot puin staan te vergaan en langzaam verkrotten. |
||||||||||||||||||||
mmam
|
||||||||||||||||||||
Ovenmonden van de panoven te Oud-Zuilen 1971.
(foto Openluchtmuseum, Arnhem) Op de rode Hollandse pan van 1875 prijken de vol-
gende namen: |
||||||||||||||||||||
G.H. Landzaat
|
||||||||||||||||||||
Schalkwijk
1) Mbl. OU 45 (1972), 56
2) idem, 54
3) Blib. Prov. Utrecht
«) Mbl. OU 45 (1972), 54
|
||||||||||||||||||||
1875
Jan Voorsteegh
Toon Koning Hien Koning Toon Smit Tounus Delfgou Hien de Jager Manus Bos Willem de Goede Hein de Koning |
||||||||||||||||||||
Kees Bloemedaal
Bet Smit Ari van Doorn Otto Delfgau Cornelis Koning Hannes Gode Toon de Jager Tomas Delfgau Jan de Koning Cornelis Gode |
||||||||||||||||||||
al de knechten bij de weduwe Voorsteegh
Bestudering van de negentien namen leert dat het
aantal werknemers in 1875 slechts twee meer is dan dat van 1623. Nu zijn er echter geen vrouwelijke ar- beidskrachten bij. In 1623 waren dat er vier: twee af- draegsters en twee upsetsters4). Negentien personen schijnen nodig geweest te zijn om een oven optimaal te laten branden, hoewel een zekere P. W. L. het ad- vies geeft in een artikel Nijverheid in Van der Mondes Tijdschrift, dat een oven ook rendabel geëxploiteerd kan worden met dertien man werkvolk. De tweede dakpan waarop ik de aandacht wil ves-
tigen, dateert van 1884. Hij is grijs en vervaardigd door een Delfgou, een naam die op de andere pan drie maal voorkwam. Ik kon deze pan bekijken bij de heer C. A. Delfgou te Amerongen, die werkzaam is bij een architectuur en stedebouwkundig bureau te Utrecht. De appel valt niet ver van de boom. Hij toonde mij een gecalligrafeerde dakpan die zijn grootvader Cornelis Delfgou ooit maakte. De inscriptie op de pan spreekt voor zich: 104
|
||||||||||||||||||||
Vredenburgse Varia (4)
|
||||||||||||||||||||
Bijzonder rijk aan details zijn die afdelingen van de
bouwrekeningen die het geleverde ijzerwerk groff ende cleijn tot onderwerp hebben. Van spijkers tot de kettingen voor de valbruggen treft men er in aan. Uit de rekening van 1535 (RAU Rechterlijke Archieven 386-3), die de laatste grote bouwcampagne tot on- derwerp heeft, blijkt op fo 21 r dat het kasteel een brievenbus bezeten heeft, al moest die term kennelijk nog uitgevonden worden: meester Adriaen, grofsmidt ende busmaecker, borger t'Utrecht heeft tussen 6 ok- tober en 28 december 1535 gemaakt die ijserkens in 't gat dak men die briefkens in werp voor (het) voorste poorthuijsken. Wil de huidige postbode vaak niet meer tot aan de deur komen, hier mocht men het kas- teel kennelijk niet verder naderen. Intrigerend blijft overigens wat het voor briefkens geweest zijn, want echte brieven gingen per bode. T. J. Hoekstra
|
||||||||||||||||||||
Kasteel Vredenburg.
beleg en afbraak in 1576-1577 |
|||||||||||
(met een helder betoog over de beginjaren van de 80-
jarige oorlog), dr. A. van Hulzen met de geschiedenis van het kasteel Vredenburg van 1528-1577), ir. E. Muller (met een artikel over de manier van oorlogvoe- ren in de begintijd van de 80-jarige oorlog) en mevr. J. G. Riphaagen (met een artikel "Rekening en verant- woording" over de financiële kant van het beleg). In haar artikel waarvoor de gegevens geput zijn uit de rekeningen over de jaren 1576-1577 van de kame- raar, komen heel wat interessante bijzonderheden aan het licht. Behalve een bijdrage voor de catalogus heeft mevr. Riphaagen ook nog een artikel voor het Jaar- boek van Oud-Utrecht geschreven over de legendari- sche Trijn van Leemput, die als eerste op 2 mei 1577 het houweel in de kasteelmuren zette en daarmee aan haar stadgenoten het voorbeeld gaf om met de af- braak van het kasteel te beginnen. Aan Trijn van Leemput is, hoewel zij nauwelijks in de artikelen van de catalogus genoemd wordt, ruimschoots aandacht besteed op de expositie zelf. De lijst van ten toon te stellen voorwerpen telt onge-
veer 175 nummers. Interessant is onder andere de nog nooit eerder in Utrecht geëxposeerde tekening van het kasteel Vredenburg, omstreeks 1577 ge- maakt door de bekende Duitse vestingbouwkundige Daniël Specklin. De tentoonstelling is van maandag tot en met vrijdag
geopend van 10.00-16.00 uur en op zaterdag van 10.00-12.00 uur. De toegang is gratis. De rijk geïlus- treerde catalogus zal ca. ƒ 6,— kosten. |
|||||||||||
Van 15 oktober tot en met 17 december a.s. organi-
seert de Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Nu- mankade 199, een tentoonstelling over het kasteel Vredenburg. Twee jaar geleden is de basis voor deze expositie gelegd door een groep enthousiaste men- sen, die de cursus nederlandse paleografie van de Ge- meentelijke Archiefdienst hebben gevolgd. Samen met de archiefmedewerkster mevr. J. G. Riphaagen hebben zij de rekeningen van de kameraar (tegen- woordig: comptabele) over het beleg en de afbraak van het kasteel Vredenburg in de jaren 1576-1577 getranscribeerd en geïnterpreteerd. Dit jaar is het alweer vier eeuwen geleden dat het kasteel, dat slechts een halve eeuw dienst heeft ge- daan, door de Utrechtse bevolking met de grond gelijk werd gemaakt. Sindsdien is er heel wat geschreven over het korte bestaan van het kasteel. Vooral Bor en Bolhuis hebben zich er intensief mee bezig gehouden. In 1976 kwam het kasteel weer in de belangstelling, toen de stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra in een vrij korte spanne tijds op het Vreeburg over de ligging en de preciese indeling van het fort interessante vond- sten deed. Hij heeft zijn medewerking aan deze expo- sitie verleend door een groot aantal op het Vreeburg opgegraven voorwerpen voor de tentoonstelling in bruikleen af te staan en door een artikel over zijn be- vindingen naar aanleiding van die opgravingen in de catalogus te publiceren. Zijn artikel wordt verduide- lijkt door een speciaal voor deze expositie gemaakte plattegrond van het kasteel. Andere auteurs van arti- kelen in deze catalogus zijn: mr. drs. J. C. Andries |
|||||||||||
Beleg van het kasteel Vredenburg
1577. Kopergravure door Hogenberg. (Topogr. Atlas GAU) |
|||||||||||
105
|
|||||||||||
BIJZONDERE NAJAARSVERKOOP
VAN OUDE JAARBOEKJES |
|||||||||
Op dit moment beschikt de Vereniging over een grote
voorraad oude jaarboekjes die zij middels deze adver- tentie onder de aandacht van haar leden en andere geïnteresseerden wil brengen. Een vereniging als Oud Utrecht, die in haar doelstelling zegt dat ze de kennis van stad en provincie Utrecht wil bevorderen en ver- spreiden, heeft er geen enkele baat bij rekken vol be- hartenswaardige literatuur te laten vergelen. Mis- schien zoekt iemand zelfs stad en land af om een vroeger verschenen jaarboek dat zijn interesse heeft, ooit eens op de kop te tikken. Daarom deze „uitverkoop" en een vaststelling van de
nieuwe prijzen. De inflatie laat ook onze vereniging niet ongemoeid. Vanaf heden is de volgende regeling betreffende de
prijzen van kracht. U zult zien dat u als lid een aanmerkelijk voordeel hebt
wanneer u voor Oudjaar uw kollektie Utrechtse ge- schiedschrijving zou willen verrijken. De verkoopprijs van exemplaren 1930-1969 be-
draagt ƒ 12,50 ingenaaid en ƒ 15,- ingebonden. Voor leden van de Vereniging bestaat de gelegenheid om tot en met 31 december 1977 de boeken te ver- krijgen tegen de oude verkoopprijs van resp. ƒ 5,- en ƒ 7,50. Voor de jaargangen 1970-1976 bedraagt de prijs
ƒ 15,-. Leden van de Vereniging betalen tot en met 31 december 1977 ƒ 12,50. Het register over de jaren 1924-1953 kost ƒ 5,-.
Bij gelijktijdige afname van meerdere exemplaren van
verschillende jaargangen wordteen reduktie van 10% gegeven. Betaling geschiedt kontant bij de heer G. J. Röhner
van de Gemeentelijke Archiefdienst. Daar kunt u de boekjes afhalen. Eventuele verzendkosten worden in rekening gebracht. De volgende jaarboeken zijn soms in beperkte aantal-
len voorradig. Van ieder jaarboek geven we een zéér beknopte inhoud. 1930: Henricus v. d. Wetering - In de Middeleeuwen bezoeken Duitse
keizers en koningen Utrecht - De eenhoornen van St. Marie - Begraaf- plaatsen en begraven te Utrecht - Jans Kameren v. d. Meer - De Stadskelder - De omgeving van de Voetiussteeg - Het tolhuis aan de Vleutenseweg - |
|||||||||
1944: Polsbroek - Utrechtse gast- en ziekenhuizen - Utechtse begij-
nen - Stichtse St. Catharinaverering - Utrechtse sleuteldragers (1672) - De Biltse schipper - Collegium Mustcum Ultrajectinum - Het Zwarte
Paard aan de Amsterdamse straatweg - Burgemeester W. Boer (1818-1879)- 1949: Bisschop Bernhold - Opgravingen in de Janskerk (1948) -
Stichtse adel - Gildenborch aan de Vaart - Honorifieke rechten in Utrecht - Hagepreken en beeldenstorm - Tabaksbouw Rhenen - De Meidagen van '40 - 1954: Trecht en Utrecht - Kaatsen bij de Janskerk - De Hoofdwacht -
Open huizen en ridderhofsteden - Huis en familie Tjepma - 1955: Kardinaal de Jong - De driehoek van St. Marie - Open huizen en
ridderhofsteden (2) - Utrechts kindertehuis (1825-1917) - Prof. Vo- gelsang - 1957: St. Paulusabdij - Een Utrechts bouwmeester te Xanten - Far-
macie - Petronellakapel te De Bilt - Utrechts gewestelijke grenzen sinds 1795 - E. Fles (1857-1948) 1968: Strijdhamer uit Oud Zuilen - Trecht - Jan van Meerthen (1509)
- Opgravingen Mariëndaal - Paus Adriaan IV - Krijgsvolk (1 586-1 588)
- J. Kriex en de Utrechtse Bank van Lening (1637) - Handelsfirma Trip
(1820-18901- 1960: Noormannentijd - ,,Vicus " in Utrechtse oorkonden - Paus Adri-
aan VI - Breukelerveen (1552) - Beyerskameren - De familie Pelt - Statenjachten en stadsjacht - Engets reisverslag Utrecht en Zeist (1792)- 1961: Willem Amtsz (1 5de eeuw) - Oude kerk van Vreeswijk - Wind-
watermolen aan de Vlist - Jacob Marot - Doorgaande en opgaande hoeven - L. en G. Praalder, mathematici (18de eeuw) - Utrechtse Cou- rant (1792)- 1962: Amersfoort in de Middeleeuwen - Constantijn Huygens - Oud-
wijk en Oudwijkerveld - Natewisch - Agnes Blok - De artsen Pelt (1 7de eeuw) - Tekenonderwijs (18de eeuw) - 1963: Wijkse veer - Het bos te Eist - Lopikerkapel - Aftichelen langs
de Oude Rijn - Adr. v. Wijngaarden {18de eeuw) - J. en J. Versteegh, tekenen (19de eeuw) - Oudheidkundige kommissies in de provincie Utrecht - M. D. de Bruyn (1809-1881) - 1964: Cuneratoren te Rhenen - Schoolmeesters te Zegveld - Onder-
wijs in de provincie (1830-1850) - Japans gezantschap (1862)- 1965: Utrechtse deken (15de eeuw) - Privileges op Vredenburg -
Joost van Aemstel - De Roethard te Overlangbroek - Ossen uit Jutland - A. des Amorie v. d. Hoeven (1 821 -1848) -
1966: Bisschoppelijke tafelgoederen - Kaïn en Abel in de Dom - Eem
land (1500} - Nieuwe Gracht 94 - Amersfoort en Soest (18de eeuw) - Biltse Steenstraat - Gezelschap Natura (18 53-1 921) - 1967: Compostel - Molen van Ruisdael - Rijsenburg - Lambalgen -
Commanderije van Montfoort - Buskruittoren aan de Vecht - Belastin- gen (1793) - De rosière van Utrecht - 1968: Sacramentsverering Amersfoort (1340-1440) - O.L. Vrouwen-
berg te IJsselstein - Rhenen 11415-1418) - Amersfoortse tabaksteelt (1 7de eeuw) - Heelmeester Jacob van Diden (1 8de eeuw) - Utrechtse stadsgeschiedenis (1668) - Brooduitdeling (17de - 20ste eeuw) - De Uithof - 1969: Kleefs leen onder Woudenberg - Aardbevingsverschijnselen
(1755)- Dorpsscholen (1735) - Koorddanser (1756) - Zuilen en Oost- broek - Overheidsbedrog {Ambachtskinderhuis) - Willem Adriaan v. Nassau-Odijk en het Zeister Slot - |
|||||||||
106
|
|||||||||
1970: De Ned. Herv. kerk te Maarssen - Utrecht en de stadhouders -
De Hoeve te Bilthoven - Braoduitdeling (15751 - Examen in Abcoude (18de eeuw) - De Portugees Joodse Natie te Maarssen - Rijschool van Utrecht (1641-1971) - Soest - Austerlitz - Mr. C. Martens (1602- 1 649) - 1971: Dr. F. Ketner (20ste eeuw) - Dr. Labouchere en middeleeuws
Utrecht - Albert Einstein en de universiteit - Poppenhuis in het Cen- traal Museeum - Boerderij- en veldnamen te Soest - De opkerk te Do- restad - Contractboek (1656-1790) - Amersfoort en Holland (1410- 1430)- 1973: Utrecht (1923-1973) - 50 jaar Oud Utrecht - Historische vere-
nigingen in de provincie - 50 jaar toneel in Utrecht - 50 jaar literatuur in Utrecht - 50 jaar Utrechts muziekleven - 50 jaar monumentenzorg in stad en provincie - 50 jaar musea in de stad - 1974: Utrechts Stedelijk Gymnasium (1474-1974) - Nieuwe Gracht
187 - De tornado van 1 674 - Johannes de Wit Stevensz. (1 6e eeuw) - Het Glashuis te Amersfoort - De Cellebroeders - Dr. Hastinghuis - Zil- versmeden Van Vianen - 1975: 600 jaar Staten van Utrecht - Verkiezingen (1 825-1848) - Res-
taureren - Utrechtse Rijnloop - Natuurwetenschappelijke kollekties (1815-1848) - Moderne beeldhouwkunst -Utrechts Leesgezelschap - Genealogie Van den Bongard - Het grote Gild van Soest - 1976: Gerard Honthorst - Gilden te Utrecht - Slavenburg s Bank - Ter
Hul te Bunnik - Maskerades aan de universiteit - Renswoude en Em- mikhuizen - Kommissaris des Konings (1 850) - Bestraffing in de 16de |
|||||||||||||
Excursie-programma
|
|||||||||||||
Zaterdag 22 oktober gaat de excursie naar Kasteel
Amerongen. Daar de groepen niet groter dan 25 è 30 personen mogen zijn, staat er op uw toegangsbewijs een nummer. De nummers 1-30 moeten om twee uur op het plein voor het kasteel aanwezig zijn. De num- mers 31 -60 om drie uur. De kosten van deelneming aan de excursie bedragen
ƒ 5,— p. persoon. Na afloop van de rondleiding kunt u
de kerk bezichtigen.
Vervoer naar Amerongen op eigen gelegenheid.
Bus 50 rijdt vanaf het busstation Utrecht.
Kaarten vanaf 4 oktober af te halen bij de Discus,
Minrebroederstraat 25 te Utrecht. Tel. (030) 315070.
|
|||||||||||||
DE „WEDUWE MET DE BAARD"
|
|||||||||||||
gaven droegen nog steeds de door zijn grootmoeder
gekozen firmanaam: „Uitgeverij Wed. J. R. van Rossum". Voor rooms-ka-
tholiek kerkmuzikaal Nederland werd de muziekhan- del en uitgeverij van „de Weduwe" een begrip. De muziekuitgeverij bestond tot 1970, de boekhandel leeft sedert 1971 voort onder de naam: Van Rossum- Standaardboekhandel. Nu was bovengenoemde kleinzoon in het bezit van
een weelderige baardgroei, en zo was de overgang van ,,de Weduwe" naar „de Weduwe met de Baard" een kleine stap die voor de hand lag! Wie aan deze weduwe „een oogje wil wagen" hij neme ter hand: Gregoriusblad, 94 (1970), 184 W. H. J. Dekker
Literatuur:
K. W. J. van Rossum, Van Rossum. Genealogie van
een Stichts Geslacht 1691-1971. Wijk bij Duurstede- Utrecht. (Utrecht 1971); Supplement 1 (Utrecht 1976); Oorspronkelijk als twee artikelen in Gens No- stra, 26(1971) 100-113,201-209. E. Stam, Van Rossum, „Kerkmuziekuitgever", in Gre- goriusblad, 84 (1963), 220-223. P. Visser, „Kerkmuziekuitgeverij in Nederland", in Gregoriusblad, 93 (1969), 79-83 P. Visser, „Van Rossum exit", Gregoriusblad, 94 (1970), 183-185. W. van de Pas, De strijd om het katholieke boek, Am-
sterdam 1949, passim. 107
|
|||||||||||||
In zijn recensie van het Nieuw Utrechts Bijnamenlexi-
con (Maandblad Oud-Utrecht, 50 (1977), 82) gaf C. S(taal) tevens twee aanvullingen voor het besproken werk; als eerste de „Weduwe met de Baard". Deze „mannin" zou een uitgeverij en boekhandel gedreven hebben in het pand Oudkerkhof - Achter het Stad- huis. Nu wil het mij voorkomen, dat vrouwen - zo men wil
weduwen - met een baard minder zeldzaam zijn dan mannen met een baard die weduwe genoemd wor- den. Toch is dit laatste hier het geval: onze bijnaam betreft een man! In het pand „Agter het Stadhuys" had zich sinds
1 651 een boekverkoper gevestigd. In 1797 treffen we Gerhardus Banning (1779-1829) in deze boekhandel aan; zijn kinderloos gebleven we- duwe Barbara Banning-van Rossum (1771-1843) droeg in 1830 de zaak van haar man over aan haar neef Johannes Richardus van Rossum (1809-1856). Bij diens overlijden in 1856 zette zijn weduwe Maria Theodora van Rossum-Wennekendonk (1809-1884) de zaak voort onder de naam „Wed. J. R. van Ros- sum". Haar kleinzoon Johannes Franciscus Theodorus van Rossum (1866-1948) ging zich naast het uitge- ven van boeken tevens meer toeleggen op het uitge- ven van kerkmuziek, waarmee zijn vader Theordorus Gerardus Johannes van Rossum (1836-1908) overi- gens reeds in 1883 een begin gemaakt had. Zijn uit- |
|||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||||
Rectificatie
Een van de foto's bij het artikel van A. P. J.
Hendriks over het huis Kromme Nieuwegracht 70 (Mbl. augustus 1977, blz. 91) is voorzien van een onderschrift waarin een fout is geslo- pen. De opname is niet, zoals vermeld, ge- maakt in 1 Ö54, maar in 1977. |
||||||||||||||||
In het februarinummer is de aandacht gevestigd op de
cursus Levende Stenen, waarmee de Stichting Neder- landse Bouwkunst de kminis van de bouwkunst in ons land wil bevorderen. Onlangs ontving de redaktie een bericht over nieuwe aktiviteiten. Wat die inhouden, la- ten we de Stichting zelf aankondigen: Met ingang van augustus 1977 wordt een kwartaal- blad uitgegeven onder de naam Levende Stenen.
In dit blad worden artikelen opgenomen die voor ie-
dereen met belangstelling voor de bouwkunst van ons land het lezen waard zijn. Voorts ligt het in de bedoeling in het blad een zo vol-
ledig mogelijke opsomming te geven van tentoonstel- lingen en nieuwe uitgaven op het gebied van de bouwkunst. Ontplooit u of uw vereniging, instelling of instantie
aktiviteiten op genoemd gebied dan wordt u verzocht om deze in voorkomend geval aan het adres van de redaktie (Postbus 736, 2300 AS - Leiden) door te ge- ven. |
||||||||||||||||
Tentoonstelling
In het Streekmuseum te Rhenen wordt van 10
ytn 30 oktober a.s. een kleine tentoonstelling gehouden over één van de laatste Zeeuwse messensnijders, Pieter Brouwer, nu wonend te Rhenen. Op deze tentoonstelling wordt een aantal van zijn messen getoond, maar ook an- dere voorwerpen die bij de volkskunst horen, zoals pijpekassen, pijpewroeters, naaldenko- kers en broodplanken, alles volgens de traditie versierd. Een door Pieter Brouwer zelf geschreven kata-
logus is verkrijgbaar. De openingstijden van het museum zijn: maandag ym vrijdag 10-12 en 14-17 uur. Zondag en dinsdag gesloten. Toe- gang gratis. |
||||||||||||||||
Ook zijn alle gegevens over de door de stichting te
organiseren excursies in het blad opgenomen. Belangstellenden kunnen zich abonneren door over- making van slechts ƒ 9,- (per jaar) op gironummer 3266682 t.n.v. de Stichting Nederlandse Bouwkunst te Leiden, onder vermelding van: ,.abonnement Le- vende Stenen". Het aantal excursies zal naar verhouding met vorig
jaar voor deelnemers aan de cursus worden verdub- beld. Deze excursies (w.o. ook een paar dia-bijeen- komsten) bestaan uit stadswandelingen onder leiding in o.a. plaatsen als Leiden, Zwolle, Middelburg en Gouda; dia-bijeenkomsten in Amersfoort, met daaraan voor-
afgaand of aansluitend een zgn. vrije stadswandeling aan de hand van een routebeschrijving; plattelandsexcursies in o.a. Arnhem bestaande uit een rondrit - per bus - langs kastelen, boederijen, molens ed. en een bezoek aan het Nederlands Openluchtmu- seum. Niet aan de cursus deelnemende belangstellenden
kunnen voortaan aan sommige excursies van de stichting deelnemen. Alle gegevens daarover worden in de eerste uitgave van Levende Stenen vermeld (voor abonnement zie hierboven) of worden u op aan- vraag verstrekt door het bureau van de Stichting Ne- derlandse Bouwkunst, Postbus 736, 2300 AS - Lei- den. Telefoon(071) 89 32 34. 108
|
||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||
50e jaargang - nummer 9 - september 1977
|
||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel I03462)
23 62. Secretaris: D. P. Snoep, p/a Centraal Museum. Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030)31 55 41. Penningmeester: J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 76 06 45,
girorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel.
(030)71 18 14
C. H. Staal. Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
Mej, L. van Tongerloo, Euterpedreef 52, Utrecht, tel. (030)
62 12 26
Redactieadres:
Alex. Numankade 199, Utrecht,
|
||||||||||||||||
DE COMMANDERIJ
DER JOHANNITERS TE MONTFOORT (2) |
||||||||||
Wijzigingen aan de gebouwen
Tot 1970 heeft de kapel van de commanderij dienst
gedaan als graanpakhuis. Door de groei van het be- |
||||||||||
Helena Alida erft in 1876(17 september) na het over-
lijden van haar moeder de grutterij. Maar op 13 okto- ber 1887 vestigt zij zich samen met haar broer Petrus Theodorus en diens gezin te Oudenbosch in Noord- Brabant. Als enkele maanden later de grutterij ver- kocht wordt, is de oudste zoon van Petrus Theodorus namens zijn tante aanwezig bij het opmaken van de officiële verkoopacte ten huize van notaris de Gelder. In 1888 komt de commanderij in eigendom van de fa- milie van Kooten. Op 17 januari van dat jaar koopt Ja- cob van Kooten tijdens een openbare verkoping ten overstaan van notaris Willem de Gelder in het loge- ment „De Gouden Leeuw", een gebouw zijnde van- ouds de grutmolen te Montfoort op den hoek van de Hof straat en de Peperstraat. Op dezelfde verkoping worden o.a. ook een herenhuis
aan de zuidzijde van de Hoogstraat en een stuk tuin- grond, de zgn. kloostertuin verkocht. Na openbare voorlezing van de diverse verplichtingen en bepalin- gen heeft de veiling als volgt plaats. Het trekgeld be- draagt één procent van de inzetsom. Het perceel wordt ingezet op veertien honderd gulden door Gijs- bertus Tromp, koopman, wonende te Montfoort, en bij afslag boven die som afgemijnd op vijf en twintig gulden door Jacobus van Kooten, en door dezen alzoo gebracht op veertien honderd vijf en twintig gulden, voor welke som het perceel voorlopig aan denzelfde is gebleven. De generale massa van al de percelen wordt bij afslag afgemijnd door Gualterus Albertus de Gelder, candidaat notaris, wonende te Montfoort, waardoor de toewijzing der massa aan hem plaats heeft, wat door hem wordt aangenomen onder voor- behoud zijn lastgever nog nader te noemen. Op de 18de januari 1 888 verklaart hij de aankoop van de grutmolen gedaan te hebben voor en ten behoeve van Jacob van Kooten, koopman, wonende te Montfoort, voor eene som van veertien honderd vijf en twintig gulden, waarna Jacob van Kooten verklaart zulks aan te nemen en de acte getekend wordt. Als gemachtig- de van Helena Alida van Vuuren treedt bij de verko- ping op Adrianus Cornelius Antonius van Vuuren, zoon van haar broer Petrus Theodorus. Het is wellicht interessant in dit verband op te merken, dat deze A. C. A. van Vuuren later een bekend persoon is geworden. Hij was o.a. lid van de Tweede Kamer der Staten-Ge- neraal, waar hij ondervoorzitter was van de R.K. fractie. Hij is ook wethouder geweest van Den Haag. Jacob van Kooten heeft het perceel pas op de eerste mei 1888 In eigen gebruik kunnen aanvaarden, om- dat het tot op dat moment nog verhuurd was. |
||||||||||
Gezicht op de Commanderij vanuit het Raadhuis,
1954. Pentekening door Chris Schut. Foto: Rijksar- chief Utrecht. drijf heeft het gebouw helaas noodgedwongen scha-
de moeten lijden. Zo werd bijvoorbeeld al vóór 1915 de smalle toegangspoort uitgebroken en verbreed om het vervoer per wagen te vereenvoudigen. Bij de res- tauratie is de „oude" ingangsdeur weer in ere her- steld. In de zijgevel aan de Peperstraat werd om- streeks dezelfde tijd ook een opening gehakt om toe- gang te verkrijgen tot een paardestal, die achterin de commanderij was ingericht. Van deze toegang is nu alleen aan de binnenkant van de kapel nog iets te |
||||||||||
109
|
||||||||||
Oudere literatuur
Vanaf 1 700 hebben we de geschiedenis van de com-
manderij, in grote lijnen, gevolgd aan de hand van ar- chiefstukken, die grotendeels in het Rijksarchief te Utrecht berusten. In de gedrukte literatuur vinden we namelijk geen nieuws. Wat vermeld wordt, is telkens een herhaling van het reeds bekende. De Ridders van Maltha hebben hier mede een kommandeurschap ge- had, behorende onder de Balije van Utrecht (Groot al- gemeen historisch woordenboek, 1 732, deel 7, 304). En nog in 1 772: De Ridderorde van Maltha plagt, van ouds, eene commanderij te Montfoort te hebben, en een Huis in de Hoffstraat, die van 't Kasteel naar de IJsselpoort loopt. Zij is nog in wezen, en behoort on- der de balije van Utrecht. De kommandeur wordt te- genwoordig door den Prins Erfstadhouder aangesteld (Tegenwoordige Staat, deel 10, 108). Zelfs in 1820 schrijft Van Zutphen nog (Aardrijkskunde der provin- cie Utrecht, 116): De Duitsche Ridders plagten ter de- zer stede een huis in de Hoffstraat te hebben. Pas in 1846 wordt aan de gewone formule iets nieuws toe- gevoegd: .. . Het kerkje der commanderij, in de Hof- straat, waar zij (de Johanniters) ook een huis gehad hebben, is thans ingericht tot een grutterij (A. J. v. d. Aa, Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden). Vanaf het begin van deze eeuw begint men te „inven- |
||||||||||
zien; bij de restauratie heeft men de buitenkant van
de muur weer dichtgemetseld, de ruimte in de bin- nenmuur is benut als kast. Voor het graanpakhuis werd ook de vloer ongeveer vijfendertig centimeter verlaagd. Hierdoor kwam deze op gelijke hoogte te liggen met de Hofstraat, waardoor er geen problemen meer waren voor het in- en uitrijden van de wagens. Echter niet alleen de groei van het bedrijf leidde tot veranderingen. Bij de ondertekening van de koopacte verplichtte Jacob van Kooten zich ook o.a. tot het vol- gende: Voor den eersten mei aanstaande ten zijnen koste al de ramen, vensters en deuren, rechtstreeks of zijdelings uitzicht of toegang gevende op of tot het eerste perceel te doen toemetselen en aan de buiten- zijde doen aanpleisteren en overwitten, terwijl hij in de muren grenzende aan het eerste perceel geene an- dere vensters, lichten of openingen mag maken, noch in het algemeen zoodanige werken mag daarstellen die hem op het eerste perceel uitzicht zouden geven. Tot in 1947 werd het vervoer gedaan per paard en wagen. Rond de eeuwwisseling maakte men voor het kleinere vervoer ook gebruik van de hondekar. Daar- na werd ook deze langzame vorm van vervoer gelei- delijk vervangen door de vrachtauto's. Vóór 1950 werd in het gebouw in hoofdzaak een veevoederbe- drijf geëxploiteerd. Het graan werd per schip vanaf de havens van Rotterdam over de Hollandse IJssel aan- gevoerd. In 1950 echter werd de kapel van de com- manderij tevens ingericht als graanmaalderij. Eén van de eerste molenaars was Johannes Blankers. Vanaf 1920, hij was toen 23 jaar, is hij in het bedrijf werk- zaam gebleven tot 1970, zij het de laatste jaren niet meer in vast dienstverband. Als in 1970 de firmant Jacob van Kooten, bij gebrek
aan een opvolger, besluit het bedrijf te beëindigen, is er een einde gekomen aan een tijdperk van enkele eeuwen grutterij en graanpakhuis in de vroegere ka- pel van de commanderij van de ridders van Sint Jan. 110
|
||||||||||
De kapel vóór de restauratie, gezien vanuit de Hof-'
straat (Utrechts Nieuwsblad 19 juli 1973). |
||||||||||
tariseren". De Voorlopige lijst van Nederlandsche mo-
numenten van geschiedenis en kunst, deel 1, provin- cie Utrecht, vermeldt in 1908, dat van de Commande- rij van Sint Jan nog staat: een deel van de kruisgang, een poortje (c. 1525) en de kapel, thans pakhuis, met tamelijk bewaarden gevel (gebeeldhouwd poortje, 2e kwartaal 16e eeuw). Op een muur achter de com- manderij bevinden zich twee gebeeldhouwde conso- les en een leeuw. De overlevering voegt er nog bij, dat eene onderaard-
sche gang vandaar voert naar de kerk. Gaarne zouden wij Montfoort dit sprookje laten, maar tegen de nuch- terheid van nauwkeurige dieptepeilingen, in de Hof- straat verricht bij den aanleg van gasbuizen in 1910 om de waarheid van dit verhaal te onderzoeken, kan het zich niet staande houden, tenzij de gang zich zou bevinden op eene diepte grooter dan vier meter. De restauraties
In 1926 blijkt de kapel zeer vervallen te zijn. Het ge-
meentebestuur wil graag een waardige bestemming geven aan dit bouwwerk, maar het geld ontbreekt. Toch krijgt de eveneens in verval verkerende klooster- gang naast de kapel als eerste een restauratie-beurt, in 1965/1967. De kloostergang wordt weliswaar ge- restaureerd, maar op de plaats van de oude comman- deurswoning staat nu een modern bankgebouw, dat |
|||||||||
Wat er overbleef van de restauratiestelling in de storm
van 2 op 3 januari 1976 (foto auteur). scherp contrasteert met de omringende middeleeuw-
se gebouwen (stadhuis, kapel der Johanniters, Grote kerk). Na de gang zou de kapel aan de beurt komen. Reeds
in 1946 zijn er besprekingen van het gemeentebe- stuur met de eigenaar, de heer J. van Kooten ge- weest, om de commanderij te kopen. Over de voor- waarden van beide zijden kon men het heel goed eens worden, maar de gemeente kon het financieel niet aan om de gebouwen te restaureren. De subsidiere- geling was toen ook nog niet zo goed. Bovendien had men geen bestemming dit gebouw waardig. Ook later heeft men nog pogingen gedaan om een oplossing te vinden. Maar eindelijk is het dan zover. De 25ste juni 1971 werd op de agenda van de gemeenteraadsver- gadering toegevoegd: Aankoop perceel Hofstraat 5. De koopprijs bedroeg ƒ40.000,—. Het resultaat van de vergadering was, dat de gemeente kon overgaan tot de aankoop van dit pand, ofwel het gebouw van ouds geheten de kapel van de Johanniters. De kosten van de restauratie werden geraamd op ƒ 300.000,—, waarvan het rijk 40 0.000000e+000n de provincie 10or hun rekening zouden nemen. Op 3 april 1973 raasde een zware storm over de provincie, waarbij ook Montfoort niet gespaard bleef; met name het dak van de com- manderij leed zeer veel schade. Alle omstandigheden tezamen hadden er derhalve voor gezorgd, dat het hele gebouw hard aan restauratie toe was. Maar om- dat een subsidie-regeling bij CRM pas na 1975 in be- handeling kon worden genomen en herstel van het dak niet zo lang kón wachten, werd aan de raad een krediet gevraagd voor het uitvoeren van noodherstel- werkzaamheden. CRM heeft zich in beginsel bereid |
|||||||||
De kapel na de restauratie gezien vanuit de Comman-
derijestraat (particuliere opname). |
|||||||||
111
|
|||||||||
verklaard tegemoet te komen in de kosten van dit
noodherstel. Deze kosten zijn door het bureau voor restauratie, van dr ir C. L. Temminck Groll te Utrecht geraamd op ƒ13.000,—. Het aannemingsbedrijf Woudenberg uit Ameide (dat samen met architect Temminck Groll ook al de kloostergang restaureerde) zal het werk uitvoeren. De noodherstelkosten zullen in de toekomst begrepen worden bij de uiteindelijke res- tauratiekosten. De raad geeft het krediet. April 1974 is het restauratieplan klaar. Op 12 juni 1975 krijgt het aannemingsbedrijf Woudenberg de officiële opdracht om de kapel te restaureren. Een maand later beginnen de werkzaamheden. Men ver- wacht ongeveer juli-augustus 1976 klaar te zijn. Even lijkt het er op, dat er nog moeilijkheden komen. In de nacht van vrijdag 2 op zaterdag 3 januari 1976 komt de stelling rond de commanderij met daverend ge- weld naar beneden tijdens een zeer zware storm. Ge- lukkig wordt niemand persoonlijk getroffen door het neerstortende staal en hout. Eindelijk was het zover, dat na talloze wederwaardig-
heden de oude kapel van de Johanniter orde een be- stemming kreeg. 16 oktober 1976 had de officiële opening plaats als trouw- en raadzaal van de gemeen- ten Montfoort en Willeskop. Het was een sobere vie- ring, aangepast aan de stijl van het gebouw. Enige Jo- hanniter Ridders zetten de plechtigheid luister bij. De straat tegenover de kapel, de enige in Montfoort die nog geen officiële naam had, is bij deze gelegen- heid Commanderijestraat genoemd. Montfoort E. Gerards Commandeurs van Montfoort
GerritZas 1547-1571
Johan Ridder 1571-1596
Johan van Hoen 1617-1630(1635?)
In de bronnen wordt in dezelfde tijd als Gerrit Zas ge-
noemd Gerard Antonisz van der Ketell. Naar de me- ning van Jonkheer van Sasse van IJsselt is dit een en dezelfde persoon. Zas is zijn vaders geslacht, Ketell is zijn moeders naam. Lijst van eigenaars van de kapel der commanderij
vanaf 1700 1700-1705 Gerrit Hectorsz. Monincx (overleden 16
mei 1705) 1705-1741 Agatha Dirks Ruwen, weduwe van Gerrit
Hectorsz Monincx 1741-1815 Dirk Gerritsz Monincx
1815-1824 Gerardus Monincx {geboren 5 januari
1741, overleden 19 november 1824) 1825-1842 Maria Theodora Monincx (geboren 6 au-
gustus 1772, overleden 26 oktober 1842) 1842-1875 Catharina Ludovica van Meurs (nicht
van vorige eigenares; geboren 24 au- gustus 1806, overleden 8 november 1875) 1876-1888 Helena Alida van Vuuren (dochter van
|
|||||||
vorige eigenares; geboren 2 september
1827, overleden te Oudenbosch in
Noord-Brabant)
1888-1905 Jacob van Kooten (geboren 3 juni 1827, overleden 14 januari 1905)
1905-1914 Jan van Kooten (geboren 19 februari 1860, overleden 26 juni 1943)
1914-1971 Jan van Kooten (geboren 15 juli 1891, overleden 30 december 1973)
1971-1971 Jacob van Kooten (nl. 22 maart tot 11 november; geboren 2 maart 1922)
1 971 -.... Gemeente Montfoort. Literatuurlijst
— Aa, A. J. v. d., Aardrijkskundig woordenboek der
Nederlanden, Gorinchem 1864, p. 1064 — Buggaens, Joannes, Necrologium diocesis Harle-
mensis, Katholiek 60 (1871) p. 74 — Groot, algemeen, historisch, geographisch, genea-
logisch en oordeelkundig woordenboek, door D. van Hoogstraten, Amsterdam 1732, VII, p. 304-5 — Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlan-
den, elfde en twaalfde deel, behelzende eene be- schrijving van de provincie van Utrecht, Amster- dam 1758, 1772 — Visitatieverslagen van de Johanniterkloosters in
Nederland (1495, 1540, 1549), uitgeg. door E. Wiersum en A. Ie Cosquino de Bussy, Bijdr. Med. Hist. Gen. 48 (1927) p. 322-4 — Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten
van Geschiedenis en Kunst, 1, de provincie Utrecht, Utrecht 1908, p. 98 — Zutphen, A. van, Aardrijks- en Geschiedkundige
beschrijving der provincie Utrecht, z.pl. 1820, p. 116 Vredenburgse Varia (5)
Landloperij kwam in de 16de eeuw - als in de eeuwen
daarvóór en daarna - veel voor, maar werd door de autoriteiten niet erg op prijs gesteld. Toch maakte men kennelijk onderscheid tussen reguliere misda- digers en het zwervende volk. Boeven kwamen bij- voorbeeld in de vangenisse boven die poerte (RAU Rechterlijke Archieven 386-3, 1 535, fo 21 r). Voor de vagebonden waren er echter andere onderkomens: grofsmid Adriaen (zie Vredenburgse Varia 4) levert tussen 26 maart en 16 juli 1 535 zeven glasroeijen op een van der turwanten cameren (als boven fo 18r). Turwanten is hetzelfde als truwant, ons huidige tra- want, dat bedelaar of landloper betekent. Bij glasroe- den horen (venster)glazen. Op fo 23v van dezelfde re- kening lezen we dan ook dat Adriaen Jacopsz., glaes- muecker t'Uijtrecht... in een van dertarvanten camer gemaict (heeft) een nijeu glas, houdende v'/3 voet. elcke voet tot I s. lx d. ende in der selver camer een glas gerepareert ende verloet, daerinne gedaan twe voeten nijeu loots, verdient vil s., facit xvlll s. HU d. ob. Zouden de trawanten wat onrustig geweest zijn in hun logies? T. J. Hoekstra |
|||||||
112
|
|||||||
Leidsche Veer, toch nog een kans
|
|||||||||||
„Cityschil 1), een visie op Leidscheveergebied, wijk-C,
Bemuurde Weerd en Lauwerecht" van Werkgroep Herstel Leefbaarheid. Dit rapport geeft voor ieder van deze gebieden ook voorstellen voor gewenste ontwik- kelingen, hier en daar nogal afwijkend van de ge- meentelijke visie. Voor het Leidscheveergebied wordt sterk gepleit voor handhaving van de historische be- bouwing van het Leidsche Veer. Verenigde Bedrijven Bredero NV hebben op het rap- port gereageerd met een brief die tot nadenken stemt: ze wijzen de ideeën van de werkgroep niet principieel af. Ze twijfelen wel aan de huidige kwaliteit van de Leidsche Veer-panden, maar dat betekent echter niet, dat met huidige architectuur niet een soortgelijke straatwand kan worden gerealiseerd. Wij denken in ieder geval aan een grote verscheidenheid aan gebou- wen met ieder een eigen architectuur. Hierdoor komt er een omgeving, waarin de aanwezige historische panden uitstekend zullen passen, dit in te- genstelling tot de vroegere plannen voor dit deelge- bied van Hoog Catharijne. De werkgroep heeft daar- om aanvragen ingediend voor plaatsing op de Rijks- monumentenlijst van de belangrijkste panden: Leidsche Veer 23 dateert van ongeveer 1500, en heeft behalve zijn oorspronkelijke muurwerk ook nog |
|||||||||||
De structuur van het Leidsche Veer en omgeving is
het resultaat van eeuwenlange rivierbewegingen en de daarmee gepaard gaande bodemafzettingen en hoogteverschillen. Het Leidsche Veer was reeds vroeg bebouwd. Op een stadspanorama van ongeveer 1560 zien we reeds een tamelijk gesloten bebouwing in de richting van de Catharijnepoort. Het Leidsche Veer, vroeger de Vleutenseweg geheten, lag aan de oude Rijnloop, waarlangs zich even buiten de ommuurde stad een handelswijk ontwikkelde. Zo begint het historisch overzicht van het gebied Leid-
sche Veer te Utrecht in het recent verschenen rapport -' Voorstel Leidsche Voergebied
|
|||||||||||
Te handhaven historisch waardevolle
bebouwing Bestaande bebouwing te handhaven of
nieuwbouw Nieuwbouw, max. 4-5 lagen met voor-
namelijk woonfunktie Nieuwbouw, max. 4-5 lagen Nieuwbouw, max. 6-8 lagen met par- keergarage, wonen en daktuinen Nieuwbouw, max. 9 - 10 lagen
|
|||||||||||
Leidsche Veer met rechts no. 23. Foto: Jean Penders.
|
|||||||||||
113
|
|||||||||||
zijn balklaag met gotische sleutelstukken, en de eiken
kap met zes paar krommers en korbelen. In de 18de eeuw is de gevel als lijstgevel opgetrokken. Het ge- heel is vrij uniek als middeleeuws eenlaags huis met nog zoveel originele onderdelen. Een boerderij-achtig pand is het om de hoek gelegen Hoenderstraat 10-12, dat vermoedelijk in opzet 16de eeuws is (kloostermoppen) met een 18de eeuwse verhoging. Oorspronkelijk balkwerk is nog aanwezig. Door de hoge kap (met vóór wolfeind) is het geheel erg markant. Uit de 17de eeuw stammen Leidsche Veer 19, 31 en
35. Nummer 19 bewaart uit die tijd zijn zadeldak, balkwerk en een (nu dichtgezet) kruisvenster in de achtergevel. De mooi gedetailleerde neo-renaissance- voorgevel dateert van ongeveer 1875. Leidsche Veer 31 bewaart uit de 17de eeuw (of eer- der) nog zijn kapconstructie met krommers (schild- dak). Aan de achterzijde heeft het pand een kelder en opkamer. De huidige voorgevel stamt uit het midden van de vorige eeuw en heeft een rijke detaillering in de raam- en deuromlijstingen en kroonlijst. Nummer 35 heeft een zadeldak met vóór een wolfeind. Leidsche Veer 27 is 18de eeuws in zijn huidige opzet, maar de zijmuren zijn nog gedeeltelijk middeleeuws. De voorgevel (±1880) heeft een oudere gevelsteen In de Koetswaege die goed verzorgd is: de wagen is enigszins in perspectief weergegeven en de huif is ge- deeltelijk uitgeholdl Ligt hier een taak voor ons Gevel- tekenfonds? |
||||||||||||||||
Gevelsteen op no. 27. Foto.Jean Penders.
|
||||||||||||||||
Tot slot het hoekpand Leidsche Veer 1 7 - Hoender-
straat 2, Café Daalhuisen. Het gebouw in Amsterdam- se-schoolstijl heeft goede details in het metselwerk zoals de hoekoplossingen en de deuren, ramen kap en zelfs interieur zijn nog origineel. Jean Penders
|
||||||||||||||||
') Rapport „Cityschil" is verkrijgbaar Achter Claren-
burg 2, Utrecht. |
||||||||||||||||
Klantenwerving per advertentie
omstreeks 1800 |
||||||||||||||||
konden geen krant betalen. Die kregen hun nieuws
wel op straat, in de winkels of de kroeg. Oud nieuws, opgeblazen met de fantasie van veel vertellers waar- schijnlijk. Of ze probeerden een oude krant te pakken te krijgen, van hun baas bijvoorbeeld als ze iets bij- zonders te weten wilden komen. Daarom stonden er ook personeelsadvertenties in de krant. Nieuws- en Advertentieblad
De Utrechtsche Courant was een nieuws- en adver-
tentieblad, meestal twee kantjes groot en drie è vier keer per week verschijnend. Het nieuws vulde in het algemeen de helft van de krant; soms was er zoveel, dat er advertenties werden weggelaten. Soms kon niet eens de hele krant worden gevuld en bleef een groot deel onbedrukt. Aan plaatjes om de overgeble- ven ruimte mee te vullen dacht men niet. Nee, alleen tekst, in kleine lettertjes, op grauw papier, vol gezwol- len proklamaties en vreemde woorden. Geen blad dus, dat de gewone man voor zijn ontspanning ter |
||||||||||||||||
Een belangrijke bron van informatie over het verleden,
zo mag men de oude kranten die in bibliotheken en archieven meterslang een sta-in-de-weg zijn wel noe- men. Wie bijvoorbeeld de Utrechtsche Courant van omstreeks 1800 doorbladert komt van alles over die tijd te weten, ook wat betreft de kranten zelf en de opvattingen die men er op na hield omtrent de voor- lichtende funktie ervan. De advertenties vertellen ook het een en ander over de Utrechters en de dingen waar ze behoefte aan hadden. Maar eerst moet de vraag worden beantwoord, om welke Utrechters het ging-
Het jaarabonnement op de krant kostte ƒ 5,50. Dat
lijkt weinig, maar omdat zeer velen met ongeveer evenveel geld een hele week moesten zien rond te ko- men zullen er maar betrekkelijk weinig mensen zich de weelde van een abonnement hebben kunnen per- mitteren. Het gaat dus om de laat ik maar zeggen wat beter gesitueerde Utrechters; de armsten konden niet eens lezen en de meesten uit de arbeidende stand |
||||||||||||||||
114
|
||||||||||||||||
best opvallend. Ook maakte men graag gebruik van
hoofdletters, maar dat deed iedereen, zodat krach- tiger middelen nodig waren. Vooral de verkopers van Almanaks moesten wat opvallends verzinnen. In dat artikel was nogal wat konkurrentie en het verouderde snel, net als onze agenda's. Om niet met een onver- koopbare voorraad van dat seizoens-artikel te blijven zitten werden advertenties geplaatst, met lokkende opschriften. HA! HA! REPJE! REPJE! LIEFHEBBERS VAN LAGGEN. En dan de opmerking dat er nog maar een paar te koop waren, zoals in een echte adverten- tie moet worden verteld. VOOR LIEFHEBBERS VAN LACHEN! LOOP! LOOP! EN KOOP! Nog een klein par- tijtje is er te bekomen ... Zo lokte men klanten, als op de markt. Ik vermoed, dat de talrijke verontwaardigde medede-
lingen dat er over iemand werd geroddeld ook adver- tenties waren, dus een wervende bedoeling hadden. Deze bijvoorbeeld: Nadien JOHANNES RAS, Gosewi- nusz. Koopman in Inlandsche Waaren, alhier, ter oo- ren gekomen is, dat men heeft kunnen goedvinden, tegen alle waarheid aan, te verspreiden; dat hy onder voorwendzel van niets anders dan Inlandsche Waaren te verkopen, ook vreemde en NB. wel bepaald Engel- sche Waaren verkoopt; zoo beloofd hy aan elk en een ygelyk, welke hem zal kunnen overtuigen, vreemde Waaren (hier onder moet niet begrepen worden vreemde Saay tot voering, want die zyn aan hem toe- gestaan te moogen verkopen) verkogt, of zelvs ook geleven te hebben, geduurende dien tyd, in dewelke hy zig vrywillig verbonden heeft om geene andere dan Inlandsche Waaren te zullen verkopen, een Premie van honderd Goude Dukaten, en wanneer binnen den tyd van vier weeken het bovengenoemde verspreiden aan hem niet bewezen is geworden, zal hy en een yder het daarvoor houden moeten, dat de versprei- ders daar van geene bewyzen, hoe ook genaamd, hebben gehad, en dus voor Lasteraars en Eerroovers moeten gehouden worden; welker getal in onze te- genswoordige tyd niet gering is. - Ik, heb my verpligt gevonden dit bovengemelde aan het Publiek voor te dragen, om dat myn stilzwygen voor geen Schuldbe- kentenis zoude gehouden worden, daar ik anders, (terwyl ik my zelven in deeze volkomen onschuldig kenne) de verspreiders van dien laster met een verag- tend stilzwygen had kunnen beantwoorden.'') Men hoopte in die tijd de vervallen economie er weer boven op te helpen door uitsluitend Nederlands fabri- kaat te gebruiken, vooral tegen de Engelse konkurren- tie die machinaal vervaardigde textiel op de markt bracht. Maar intussen lokte Gosewinusz op deze ma- nier mensen naar zijn o zo betrouwbare zaak. Zonder zijn adres te vermelden overigens: Utrecht was ken- nelijk met zijn ongeveer 30.000 inwoners nog klein genoeg. Ik wil deze eerste advertentiebijdrage besluiten met
twee mooie voorbeelden. U moet zich voorstellen dat ze over de hele breedte van de krant gedrukt stonden. De afbeelding van een derde advertentie is op 75% van de ware grootte, zodat u ook weet hoe breed de |
|||||||||||||
hand nam, wel de volhardende lezer die informatie
wilde verwerven. Op de achterkant en in de marge stonden de adver-
tenties; van alles door elkaar en vaak meer dan de helft van de krant vullend. Zij laten zien wat de lezers aan extra zaken nodig hadden. Want voor de gewone bevoorrading ging men naar de bekende winkeliers, de markt, de kermis ofwel men liet zich door de rond- trekkende marskramers helpen. Maar het ongewone, het buitenkansje werd per advertentie meegedeeld. Misschien trouwens ook wel door de stadsomroeper, maar dat kan nu niet meer worden nagespoord. Die advertenties zagen er heel anders uit dan wij ge- wend zijn. Dat kan komen doordat de techniek nog niet ver genoeg ontwikkeld was. Maar ook om andere redenen ontbraken de schreeuwerige en schetterende aankondigingen, waarin tegenwoordig het gewone of overbodige wordt voorgeschoteld als een begerens- waardige schat. Ik noem een paar van die redenen. Er was niet zon felle konkurrentie, niet zon uitgebreid assortiment; misschien remden oude gilde-ideeën de behoefte aan konkurrerende verkoop wat af. Er was ook niet zon behoefte aan opvallend adverteren, om- dat de lezers hun krant wel helemaal gespeld zullen hebben. Radio en T.V. waren er nog niet, zodat men tijd had om alles te lezen. Daarom werden er ook zo- veel boeken per advertentie aangekondigd. Aan el- kaar verdringen en overschreeuwen hadden de mees- te kooplieden buiten de markt nog geen behoefte. Misschien ook vonden ze dat niet deftig. De advertentiepagina zag er dan ook even saai uit als de rest van de krant. Te vergelijken met de rijen kleine advertenties waarin tegenwoordig nog oude fornuizen en maar één keer gebruikte kampeertenten te koop worden aangeboden. Zonder bloterige juffrouwen die stralend en uitdagend het tweedehands kinderfietsje aan staan te prijzen. Gewoon een mededeling: me- neer A. zoekt dit, biedt dat aan. Zoals ook de kleine buurtwinkelier doet. En dat is precies de sfeer van de meeste middenstandsbedrijven rond 1800: geen da- gelijks geschetter nodig, want de klanten kwamen toch wel. Konkurrerende advertenties
En toch, er waren mensen die het bijzondere dat zij
aan te bieden hadden met wat meer overtuigings- kracht onder de aandacht van de lezers wilden bren- gen dan hun kollega's deden. Ze konden dat doen door op de grote kwaliteiten te wijzen: volgens ken- ners van uitstekende smaak schreven ze dan, of ze prezen hun artikel aan als uitstekend geschenk met de jaarwisseling of voor sinterklaas. Men kon ook probe- ren door opvallende tekentjes in het oog te vallen. Sterretjes voor de tekst bijv. of groepjes andere aan- dachttrekkers: |
|||||||||||||
8 « i o o ;
|
|||||||||||||
+ o + o ; N.B. N.B. H.B. enz.
|
|||||||||||||
Allemaal heel klein, maar in de grauwe krant van toen
|
|||||||||||||
115
|
|||||||||||||
De GEHEIME iet VOORDTEELING 01 het weer Ceml DER OMHELSING.
h Een Werk, het welk de ecrtkverborgenheid der Natuur, welke in eenen kring van natuurlykeverfd:)nfcfcn, die door den Menlek
als te gering voor zynen aandacht fchynt brfchouwt te worden, en nochthands zyne geheele opgetoogeneverrukking verdiendt, opwrx Natuurkundigewyze, ineen vloeiend verband van zaaken. onderhoudende voordraagt. De Jongeling zal er alles invinden, wat Iiy vr I- ligt fchroomt te vriagen en echter hoog noodig heeft te weeten, hier vindthy onderricht en raad, zonder datby behoeft te Haarneten ofte bloofen ; de Jonge Dochter, natuurlyk nog veel febroomharriger, nog meerder vcrieegen, behoeft niet langer onkundig tebJyvcn dan zv wil eene enkele kezing van dit werk, zal niet Moor haarenieuwtgierigheid bevrcedTgen, maar haar vcrfland met kundigheden verryken, welke zy, veelligt, andcis, fcevendang nooit te wwen gekomen zoo xyn; voor hun weke zich in den Eclit ftaat ftaan tf, begseven, kan het als een Gids befchouwd worden, die hun onfeilbaar to; het echte genot der lkfde en al derzelver geneugtens moet getó- den en In het Huwelyfc een suet doen fmaaken, aan wiens aanwezen zy anders nooit gedacht zouden hebben; voorde Jonge zwrwtr yrornr, kan t onontbecriyk genoemd worden: voor haar bevat het alle» hi »Ues; Haar legt het den toeftand bloot waar in zy zich bevindt, wyst baar als met den vinger aan wat zy doen en laten moet en «egt haar, vooraf, wat Baar overkomen zal; de Echte Lieden in "t g(- meen, doet ha hunnen (laat uit een geheel tnder en veel wysgeeriger oogpunkt befchomven, en kan hun, als 't ware, met een gelukkig gevolg, tot een .futaur/tmuiig Wetboek ies Hxvtljk; verftrckken. Zoo dat djt werk alles bevat, wat in (laat is om het wentetuwaar- dlge omtrent de yteetcHlylc Vereeniging der Sexra, zoo in derzelver nmiurlyk en geoorloofd gebruik, als het gevaarlyk misbruik daat van, kenbaar te msakeri." Is gedrukt in gr. 8vo., c» wordt voor %6 St. Üitgégeeven te Groningen , by Oomkens , Spoormaker ca Zuidema; te Lennarden, by Cahais en van Süch; te Deremer, by Karsftnberg, en 'Brouwer; te AmRetdam, by Van der Burgh, vas I», -Weege en Roos; te Utrecht, by VAN DER SCHROEFF, WiM & Altheer en Emenes; en voords alom. I |
|||||||||||
Om te bewijzen dat ik het niet uit mijn duim zuig: een advertentie uit de Stichtsche Courant van 21-7-1797 no. 48
(Foto Gem Archiefdienst Utrecht)
|
|||||||||||
krant was; alleen moet u niet vergeten, dat er nog een
met mededelingen en advertenties volgeschreven marge van ongeveer 3 cm overdwars naast stond. Ik denk zomaar dat ze niet ongelezen zijn overgeslagen. De VENUSZIEKTE, die door haar jammerlijke gevol- gen daagelyks veele elendige voorwerpen (wij zouden zeggen „slachtoffers" tH.) maakt, niettegenstaande haare beginzelen zeer gering kunnen wezen als een KUSCH enz., is inderdaad tot heden toe veel te on- achtzaam behandeld, thans wordt daarom den tydge- noot aangebooden eene ONFEILBAARE GENEESWIJ- ZE derzelven, zoo duidelyk beschreeven dat zy ook zonder GENEESHEER ter hand genomen kan worden. Een Werkje derhalven door middel van 't welke veele jonge Lieden te schaamachtig om hunnen toestand te openbaaren by de gezondheid en 't leven bewaard kunnen blyven, veele behoedmiddelen tegen de be- smettingen de regelen die in den ommegang met VROUWEN moeten gevolgd worden wil men zich niet bederven, JONGE VROUWEN en VRYSTERS zelve kunnen zich thans van een Handboek voorzien, het welk haar van groot nut kan wezen, de Huwelyks be- dryven benevens het verwekken van de Minnelust, en het bedwingen van dezelven, wordt ten breedsten verhandelt, zynde alles doorvlochten met de heil- zaamste Raadgevingen vooral aan Jonggetrouwden om SCHOONE KINDEREN te krygen.2) En dat alles kon men te weten komen voor maar 24 stuivers. DE GEHEIMEN DER VOORDTEELING en het Waar Ge- not der OMHELZING. Handelende over de Manlyke teeldeelen, het Manlyk Zaad; de Vrouwelyke Teeldee- len; de Maandelyksche Reiniging; de Bevruchtiging; de onderscheidene stellingen, betreffende de Voord- teeling; de Zwangerheid, Geboorte, Gedrochtelyke Geboorte, Overbevruchting, Tweelings Geboorte en Moedervlekken; het Genot der Omhelzing; Tyd en Wys der Omhelzing; over de Gebreken, die, in het Al- gemeen, met opzicht tot de Voordteeling, plaats heb- ben; over de algemeene Middelen en Proeven, om de onvolkomene Vruchtbaarheid weg te neemen; over de naaste Gevolgen van eenen Onreinen Byslaap, be- neffens de zekersten Behoedmiddelen tegen de Be- smetting. 3) Ook niet mis voor 36 stuivers! Het zijn al- |
|||||||||||
lebei echte advertenties, hoe gebrekkig ook geformu-
leerd; met de eerste woorden wordt al direkt de aan- dacht gevangen. Er zullen best kinderen vanwege hun rode oren uit deze kranten zijn gejaagd. Ik moet er toch nog een paar opmerkingen over kwijt.
Allereerst over die Venusziekte. Utrecht was een gar- nizoensstad met een sterk wisselende militaire bevol- king. Dus kwam er prostitutie voor. Maar ook voor de domstedelijke juffers dreigden gevaren in allerlei klei- ne hoekjes. Daar werd zomaar in de krant naar verwe- zen, wie weet extra omdat met de komst van de Fran- se Revolutie niet alleen groter vrijheid maar ook meer militairen in de stad waren gearriveerd. Daar moest tegen worden gewaarschuwd, ook in de betere krin- gen, want de armsten lazen geen krant en konden geen boek kopen. En andere opvallende zaak is de ze- kerheid waarmee genezing wordt beloofd. Nu waren advertenties van kwakzalvers geen zeldzaamheid en het is dus mogelijk dat dit verhaal met een korreltje zout is genomen. Bovendien vraag ik me af, hoe die schaamachtige jongeren het in de boekwinkel te pak- ken hebben gekregen. Een titel wordt niet genoemd! Of zouden ze naar het boek over de Venusziekte heb- ben gevraagd, om zich daarna in hun kamer aan zelf dokteren over te geven? Het zal wel een boek vol breedsprakige en ingewikkelde redeneringen zijn ge- weest waarin misschien nog iets meer dan wijze spreuken stond. De advertentie knoopt mooi aan bij de angst van de voor besmetting bevreesde jongeren om naar de arts te gaan. Tot slot die lessen in liefde. Zou er echt meer in hebben gestaan dan een betoog over hoe het allemaal zakelijk toeging? Zo te zien ging het ook nog over methoden om er van te genieten. Een onverwachte voorloper van de variatieboeken van de NVSH? Die zijn kennelijk nóg steeds nodig. De Meern P. D. 't Hart Noten
') Utr. Courant 7-11-1781 (N.B. 1780-1784. vierde
Engelse oorlog!).
2) Stichtsche Courant 23-11-1795
3) Utr. Courant 5-6-1797.
|
|||||||||||
116
|
|||||||||||
OUD-UTRECHT HEEFT
EEN NIEUWE LEDENWERVINGSFOLDER |
|||||||
In dit Maandblad vindt u de nieuwe ledenwervingsfolder van de Vereniging Oud-Utrecht. We hebben nu een
folder die er mag zijn en die aantrekkelijk is om ter hand te nemen. Een speciale donatie maakte ons dit moge- lijk. Een historische vereniging presenteert zich denkend aan haar toekomst. Al deze elementen vindt u in deze fol-
der terug. Op de voorkant prijkt een deel van de gravure die Jan Wandelaar in 1729 vervaardigde als titelprent voor het
Groot Placaatboek van de Staten van Utrecht en van het bestuur van de stad Utrecht. Op een troon die gesierd is met het wapen van het bisdom en de provincie, zetelt het Sticht Utrecht. Ze is getooid met een mijter en te- gen haar zetel leunen een bisschopsstaf en een lans. Van keizer Karel V ontvangt ze de gezegelde plakkaten. De Vrijheid met lans en vrijheidshoed helpt de keizer en verplet de kop van de dwingeland Alva. Op de banderol le- zen we - in een wat wonderlijk aandoend latijn -: non curamus vestros privilegios (wij slaan geen acht op uw privileges). Aan de binnenzijde van de folder treft u foto's aan. Deze werden welwillend ter beschikking gesteld door het
Utrechts Gemeentearchief, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en het Rijksarchief in de provincie Utrecht. Ze geven beelden uit stad en provincie. Naast oude ook nieuwe. De foto's uit de provincie zijn van bijschriften voorzien, bij die van de stad was dat niet nodig. Voor Utrechtenaren zijn alle plekken bekend. De Domtoren ont- breekt. Die is al zovaak gebruikt, dat we het eens zonder hem doen. De provinciekaart is een verkleining van de kaart die Henk Koopsin 1950 ontwierp voorde Provinciale Utrecht-
se Bond voor Vreemdelingenverkeer. Waarom die vermenging van provincie en stad in de voor u liggende folder?
Oud-Utrecht is een provinciale vereniging. Ze is niet de enige historische vereniging in het Utrechtse. Op locaal
en regionaal niveau zijn vele kleinere kringen, genootschappen en verenigingen werkzaam. Aan hun bestaan zou Oud-Utrecht niets op of af willen doen, ook al wordt dat wel eens gesuggereerd. We sluiten deze folder niet voor niets in dit Maandblad bij. Het is immers een folder om nieuwe leden te wer-
ven. Laten we eens proberen of we allemaal één nieuw lid kunnen vinden. Dat we van 1600 ineens naar 3200 leden zouden gaan, is natuurlijk een utopie. Dat beseffen wij ook. Maar dat er meer dan 1600 geïnteresseerden in de gehele provincie Utrecht te vinden zouden moeten zijn, daarvan zijn wij overtuigd. Gebruik daarom uw fol- der. Benader eens iemand persoonlijk. U zult merken: voor de een is dat een reden om zich nu toch maar eens als lid
op te geven, voor de ander is het bestaan van Oud-Utrecht een openbaring. Het blijkt dat velen door allerlei om- standigheden de weg naar onze vereniging nog niet wisten te vinden. U heeft nu aan één folder niet genoeg?
Mocht u meer nodig hebben bv. op lezingen, ekskursies of bij andere aktiviteiten, er is een ruime voorraad. Ze
zijn gratis verkrijgbaar. Neemt u even kontakt op met de heer G. J. Röhner, A. Numankade 199 te Utrecht. (030 - 711814tijdens kantooruren). |
|||||||
de propagandakommissie
|
|||||||
117
|
|||||||
Najaarsledenvergadering met divertissement
|
|||||||||||||
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de algemene najaarsleden-
vergadering op donderdag 24 november a.s. om 19.30 uur in het gebouw van de Fundatie van Renswoude, Ag- nietenstraat 5 te Utrecht. Na afloop van de vergadering zal vanaf ± 20.30 uur door Simon Halie een klein concert gegeven worden op de
19de eeuwse tafel-piano van Van Lodesteyn, élève van de Fundatie, met muziek van Van Beethoven en minder bekende componisten. Prof. dr. F. W. N. Hugenholtz zal een inleiding geven op het functioneren der Fundatie, terwijl D. P. Snoep een
aantal kunsthistorische aspecten van het interieur zal belichten. De avond wordt besloten met een tweede bespe- ling op Van Lodesteyns „Hammerklavier". |
|||||||||||||
Agenda van de najaarsledenvergadering:
1. Opening
2. Notulen van de algemene voorjaarsledenvergadering van 26 april 1977
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Aanwijzing registeraccountant voor controle jaarstukken 1977;
het bestuur stelt voor Mr. P. J. Schadée te Utrecht 5. Begroting 1978
6. Herbenoeming Commissies;
het bestuur stelt voor de thans werkzame leden her te benoemen
7. Mededelingen over
a. Jaarboek
b. Maandblad
c. Excursies
d. Propagandacommissie
8. Rondvraag
9. Sluiting
|
|||||||||||||
Excursie-programma
|
|||||||||||||
voor ons (bij voldoende deelname), die we
niet mogen verklappen. Het belooft wèl een leuke avond te worden. De toegang is gra- tis, wèl een kaartje halen (leden buiten de stad Utrecht kunnen telefonisch een kaartje reserveren) bij De Discus, Minrebroeder- straat 25, Utrecht, tel. 31 50 70. NB De Discus is 's maandagsochtends tot
13.30 uur gesloten! |
|||||||||||||
Dinsdag 15 november 's avonds acht uur
precies, bezoek aan de tentoonstelling „Vredenburg gekraakt, beleg en afbraak van een dwangburcht, 1576-77", in het Ge- meentelijk Archief, Alexander Numankade 199, Utrecht. Er wordt voor ons een rondleiding gegeven
o.l.v. Mevrouw J. G. Riphaagen, medewerk- ster aan het archief en aan deze tentoon- stelling. Zij heeft bovendien een verrassing |
|||||||||||||
118
|
|||||||||||||
Bij de begroting voor 1978
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ons een genoegen u voor het jaar 1978 de on-
derstaande ontwerp-begroting ter goedkeuring voor te leggen. Ter toelichting hierop diene het volgende.
Wij stellen u voor de contributie voor 1978 onveran- derd vast te stellen op ƒ 35,— per jaar, voor leden ou- der dan 65 jaar op ƒ 30,— en voor leden jonger dan 26 jaar op ƒ 20,-. Ondanks een te verwachten aanhoudende kostenstij-
ging vnl. voor de uitgave van ons Maandblad en Jaar- boek vertrouwen wij het financieel evenwicht tussen baten en lasten in 1978 te kunnen bewaren, enerzijds door een vergroting van het ledental en dus hogere contributie-baten en anderzijds door het voeren van een efficiënt beleid. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze propaganda-commissie zal actief blijven en re-
kent op uw aller medewerking in haar streven naar vergroting van het aantal leden. Onze redacties van het Maandblad en het Jaarboek zullen trachten, met behoud van de kwaliteit van deze uitgaven, de lasten voor de vereniging zo veel mogelijk te beperken. Gebaseerd op reële verwachtingen zullen in 1978 ba- ten en lasten in evenwicht zijn en kunnen wij u der- halve een sluitende ontwerp-begroting voor dat jaar aanbieden. Namens het bestuur,
J. F. J. Hoeting penningmeester. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONTWERP-BEGROTING VOOR 1978
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vastge-
stelde begro- ting 1977 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Concept-
begro- ting 1978 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit-
komst 1976 BATEN -------------- Contributies.................. ƒ 50.228,-
Advertenties Maandblad............. ƒ 4.865,-
Winst verkopen voorraden ............ ƒ 848,—
Donaties, giften ................ ƒ20.367,-
Rentebaten .................. ƒ 1.627-
Overige baten ................. ƒ 210,—
Totaal baten.................. ƒ78.145-
LASTEN
Jaarboek................... ƒ31.402-
Maandblad .................. ƒ24.820-
Beheerskosten................. ƒ 4130,-
Overige activiteiten............... ƒ 1.271 -
Algemene kosten................ ƒ 1,410,-
ƒ63.083-
Afwaardering voorraden ............. ƒ ___ Totaal lasten ................. ƒ 63 083 -
RESULTAAT
v°°rdeli9................... ƒ15.062-
Nadelig ................... ƒ _'_
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
119
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bronnen ontleend. Lonen vindt men samengevat in de
tabellen E 1-22. Kortom een vrijwel onuitputtelijke bron voor de kennis van het 1 5de en 16de eeuwse Utrecht is hiermee ontsloten. F. Ketner
|
|||||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||||||
Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te
Utrecht, uitgegeven door W. Jappe Alberts, tweede deel, derde stuk (rekeningen 1507/08-1528/29). Rijks Geschhiedkundige publicatiën, grote serie 155. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1976. XIII en 851 blzn. f 130-(excl. BTW). |
|||||||||||||||||
De derde band van de uitgave van de rekeningen van
de Domfabriek over het tijdvak 1395-1529 is nu vol- tooid door de zorg van dr. W. J. Alberts (1507-1529). De eerste verscheen reeds in 1946 als posthuum
werk van dr. N. B. Tenhaeff en werd in dit Maandblad uitvoerig besproken (20 (1947), 51-56). De tweede band (1480-1507) publiceerde dr. Alberts
in 1969; hij werd in dit Maandblad nog niet aan- gekondigd, vandaar dat ik er hier soms op terug grijp. De drie genoemde banden worden officieel Deel II, 1e, 2e en 3e stuk genoemd, zulks in verband met Mullers en Tenhaeffs oorspronkelijke opzet van de Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht, die voorzag in een eerste deel. Dat zou bevat- ten: a) een algemene inleiding, tevens bouwgeschie- denis van de Dom; b) het cartularium van de Domfa- briek, aangevuld met kapittelnotulen en notarisproto- collen. Inmiddels verschenen publicaties hebben a) overbodig gemaakt, terwijl een eventuele uitgave van b) nadere bestudering vergt. De door Alberts uitgegeven banden II 2 en 3 verschil-
len, wat editie betreft, in één belangrijk opzicht van II 1: behoudens enkele uitzonderingen is de tekst volle- dig uitgegeven, terwijl Tenhaeff zich vaak van excerp- ten bediende. Zij omvatten het tijdvak 1480-1529, waarin het schip van de Dom, dat door de storm van 1674 instortte, gebouwd werd. Behalve voor de bouwgeschiedenis zijn deze rekeningen voor talloze andere aspecten hoogst waardevol: zo worden bij- voorbeeld de financiering van de Dombouw, het 1 5de en 16e eeuwse economische leven in Utrecht en de noordelijke Nederlanden, en het sociale, geestelijke en culturele leven in die tijd, min of meer uitvoerig be- licht. Zij wemelen van namen van Utrechtse am- bachtslieden en kunstenaars, die meehielpen aan de bouw van het schip: onder leiding van de architekt werkten in de bouwloods steenhouwers, metselaars, timmerlieden, leidekkers; smeden, glazemakers, goudsmeden, schilders enz. waren de constante leve- ranciers. De zeer belangrijke rubrieken Exposita extra- ordinaria vermelden onder meer uitgaven voor het schrijven, verluchten en binden van boeken in de sa- cristie, in later tijd vaak door de broeders van St. Hie- ronymus. Veel gegevens bieden de rekeningen voor de kennis
van de prijzen: tabel B geeft deze aan voor granen, wijn en was. Bovendien zijn vele prijsreeksen in dr. N. W. Posthumus' Prijsgeschiedenis, II (1964), aan deze |
|||||||||||||||||
Ons redaktielid mej. L. van Tongerloo is ver-
huisd. Haar nieuwe adres kunt u vinden in het kolofon. |
|||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||||
50e jaargang- nummer 10 - oktober 1977
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87 Breukelen tel '03462)
23 62
Secretaris
D. P. Snoep, p^a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030) 31 56 41.
Penningmeester:
J. F. J. Hoetinq, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645,
girorekening 57 5520.
Administratie:
mevr. M Uittenbopaard-van Terwisga, Tilus Brandsmalaan
17. Vleuten, tel. (O3407i 19 86.
Redactie:
G J. Róhner. p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel
1030) 71 18 14
C. H Staal. Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tal. (030) 31 53 28
Mej. L. van Tongerloo, Couwenhoven 62-45, Zeist,
tel. (03404) 5 14 78
Redactieedres:
Alex. Numankade 199, Utrecht.
|
|||||||||||||||||
120
|
|||||||||||||||||
Utrechts
monumenten
fonds
|
||||||||||||
De restauratie van Oudegracht 279
|
||||||||||||
!i—ii—ü
TJJ
|
||||||||||||
Meer dan een jaar lang (van augustus 1975 tot no-
vember 1976) - en daarmee veel langer dan gehoopt - heeft het huis Oudegracht 279-279bis/hoek Lange Smeestraat in de steigers gestaan. In die tijd werd - in opdracht van Het Utrechts Monumentenfonds, onder de directie van architect J. C. Meulenbelt - door het Aannemersbedrijf I. Woudenberg en Zonen te Rhenen een gedeeltelijke restauratie uitgevoerd. Gedeeltelijk omdat het inwendige van beganegrond en verdieping, alsmede de onder en naast het huis (onder de Lange Smeestraat) gelegen kelders niet werden aangepakt. Wel werd tijdens het werk besloten om ook de kap van het naastliggende huis üudegracht 281 te restau- reren. Met dat huis nr. 281 heeft 279 lange tijd één geheel gevormd. Bouwsporen in de kap maar ook de archiefbronnen (de heer Röhner verrichtte opnieuw het archiefonderzoek) maken dat duidelijk. Bij akte van 5 november 1636 ') wordt het huis „De Rooster" (Oudegracht 279) door Gillis van Hattum overgedra- gen aan Jan van Wijckersloot. Het naast liggende huis ,,De drie Ringen" (thans nr. 281) was opdat moment (sinds 14 juni 1632) ook reeds in handen van de fa- milie Van Wijckersloot. Het lijkt verantwoord te ver- onderstellen dat het deze familie was die het huis daarna met een verdieping verhoogde, een nieuwe (thans nog aanwezige) kap gaf en een nieuwe voorge- vel. Hoe deze gevel eruit zag laat het bovendeel van de gevel van nr. 281 zien. (Het benedendeel van deze gevel werd helaas in 1958 op een ontsierende wijze „gemoderniseerd"; foto nr. 1 geeft een beeld van de toestand vóór de verminking). De vensters zijn wel in de tweede helft van de negentiende eeuw vernieuwd maar de zeventiende-eeuwse korfbogen die de oor- spronkelijk aanwezige kruisvensters bekroonden zijn nog aanwezig. Beide huizen blijven ruim honderd jaar eigendom van
de familie Van Wijckersloot: op 26 maart 1739 dra- gen Maria Margaretha van Wijckersloot c.s. de eigen- dom over aan Adriana Odé geb. Van der Nijpoort, die nog diezelfde dag doorverkoopt aan Paulus van Vlis- singen '). In de akte van 5 november 1 636 wordt het huis als
volgt beschreven: ,,huysinge, brouwerije ende melte- rije met den eest2) ende allen sijnen toebehooren met alle 't geene daerinne aert ende nagelvast is, mitsga- ders de kelder, kluijs, bodem ende boort staende ende gelegen binnen Utrecht aen de westzijde van de Ou- degraft opden hoeckvan den westsmeesteech". Het is duidelijk dat ter plaatse een bierbrouwerij ge- vestigd was. Het was daarmee niet de enige brouwerij |
||||||||||||
Oudegracht 279 in 1928.
in de stad hoewel het aantal in die tijd wel kleiner was
geworden. Op 14 april 1610 verklaarde de kopersla- ger Gerrit Thonissz van Puffliet3) dat hij over de zestig brouwerijen in Utrecht had gekend maar dat daar nu - omdat ook op de dorpen brouwerijen waren opgericht - nog maar 22 van over waren. Het is te verleidelijk hier bovendien niet te vermelden de ordonnantie van Burgemeester en Vroedschap van 15 februari 16924) waarin deze de brouwers verbieden om water uit de stadsgrachten bij het brouwen van bier te gebruiken nu door langdurige vorst de waterstand laag is: „de graften sodanig sijn vervuylt ende het water stincken- de geworden (..-.) en dat te beduchten staet, dat daardoor siecktens ende ongesontheden souden wor- den gecauseert". In ieder geval was de brouwerij reeds voor 1636 in
het huis in gebruik: in 1623 weigert de eigenaar van het huis De Rooster, Claes Pauwelsz Verriet5) tien gulden aan de gildecamer van het brouwersgilde te betalen. De akte (van 23 maart 1621 ')) waarbij deze Verriet 121
|
||||||||||||
De restauratiewerken omvatten allereerst de kap met
dakkapellen en schoorstenen. Veel steun bij de vorm- geving gaven twee foto's van het huis uit 1928 en 1 943 6); de oudste foto drukken we hierbij af (foto nr. 1). Op grond van die foto werd besloten weer kappen op de schoorstenen van beide huizen aan te brengen. Behoudens enige verbetering van de dakkapellen (die o.m. weer stenen zijwangen kregen) bleef de kap on- gewijzigd. De spanten verkeerden nog in goede staat zodat met vervanging van de sporen en aanbrengen van beschot kon worden volstaan. Uit de foto's bleek ook dat de gevels eerst in de der- tiger jaren waren geschilderd hetgeen een einde maakte aan de uitvoerige gedachtenwisseling over het al dan niet opnieuw schilderen. Besloten werd de zijgevel in schoon werk uit te voeren en de voorgevel (waarvan het voegwerk nog in goede staat verkeert) opnieuw te schilderen. Dat van het pothuis uit een schoorsteen naar boven
liep was duidelijk in de gevel zichtbaar. De plaats er- van maar ook de afmeting van het buiten de gevel uit- stekende deel konden worden bepaald toen bij het openhakken van de muur het oude kanaal - voorzover het in de bouwmuur stak - nog aanwezig bleek te zijn. De schoorsteen is dan ook heraangebracht. Nauwe- lijks merkbare veranderingen aan de gevels vormen de vernieuwde sierankers (die daardoor helaas iets van de speelsheid verloren, die het oude handwerk kenmerkt), het kapje boven de opening waardoorheen - van de zolder uit - een hijsbalk naar buiten kan wor- den gestoken en het verdwijnen van de reeds overge- schilderde muurreclame voor „steenkolen, cokes, bri- quetten en houtskolen " een van de gedenktekens van de jarenlange functie van het huis als steenkolenhan- del. Deze functie is overigens ook in het gehandhaaf- de bovenlicht boven de voordeur vermeld. Bijzondere problemen leverde nog de slechte toe- stand van de balklagen in het langs de Smeestraat gelegen deel van het huis. Bij het vooronderzoek le- ken deze nog hecht en dus te handhaven. Zowel de moerbalken op zolderniveau als die een verdieping la- ger moesten echter worden vervangen toen tijdens de werkzaamheden bleek dat ze waren gelast. Daardoor werden de werkzaamheden aan de er onder gelegen vertrekken uiteraard ook ingrijpender. De oude keu- |
||||||||
Oudegracht 2 79 vóór restauratie.
|
||||||||
het huis koopt is vooral door de omschrijving belang-
wekkend: het gehele huis „aen twee woeningen ge- maeckt met breder cluyse, bodem ende boort, oock d'kelder onder den urewerckmaecker's huijs" uitko- mende; met al het hout van „coetsen, kasten, slaep- bancken ender ander kistwerck daer inne sijnde". Als zijn weduwe op 25 februari 1 630 ') het huis verkoopt wordt het vermeld als „brouwerije, melterije, den eest, rosmolen". Het ziet er dus naar uit dat Verriet hier begon met het uitoefenen van het brouwersvak. In de negentiende eeuw is het huis De Rooster op-
nieuw grondig verbouwd: het kreeg de uiterlijke ge- daante zoals we die nu kennen door een volledige ge- daanteverwisseling van de voorgevel en een aanpas- sing van de zijgevel. Opmerkelijk is verder dat bij het huis ook een kelder
behoort die onder de Lange Smeestraat ligt en die van de brug afloopt tot vóór het huis Lange Smee- straat 4 en zo vele meters lang is. Die kelder blijkt vol- gens de transportakte van 5 november 1636 ]) „door gunninge ende consent van de Ed. Vroetscap der stadt Utrecht aldaer gemaeckt wesende d'selve cluijs beswaert met een jaerlicxe uijtgangh van seven gul- den ten behoeve van de stadt Utrecht". Tot nu toe is niet duidelijk geworden wanneer de Vroedschap deze toestemming verleende, maar Het Utrechts Monu- mentenfonds betaalt deze zeven gulden nog steeds aan de stad. |
||||||||
122
|
||||||||
ven voet (maximale bij keur vastgestelde maat). Ook
De Vrieze stelt dat veelal kleine neringdoenden (hij noemt schoenlappers, kruiers, porders en mangelhui- zen) de pothuizen voor de uitoefening van hun bedrijf gebruikten. Soms echter dienden ze ook om de woon- ruimte van het aangrenzende huis te vergroten. Het nu gerestaureerde pothuis Oudegracht 279 ver- keerde in bijzonder onderkomen staat: kozijnen en ra- men verrot, het zink op het dak vergaan waardoor overal lekkages optraden, het ijzeren trapje naar het bovenhuis verroest. Een dergelijk buiten het eigenlijke huis uitstekend bouwsel vergt ook regelmatig ingrij- pend onderhoud. Van Campen7) vermeldt dat de eigenaar van het huis in 1740 van de Vroedschap toestemming kreeg „. .. in de Smeesteeg boven de ingang van zijn kelder, den trog11) te repareren en verlengen". En dat is zeker niet de laatste keer ge- weest. Bij het grondig herstel werden ook enige wijzigingen
aangebracht. De belangrijkste daarvan is dat het pot- huis door hardstenen platen werd afgedekt. Volgens De Vrieze10) is dat de oorspronkelijke vorm. Maar het is ook een afdoende vorm, die in Amsterdam nog veel voorkomt. Het trapje naar het bovenhuis werd niet meer in ijzer maar in natuursteen met balusters uitge- voerd. Aparte vermelding verdient dan nog de her- inrichting van het inwendige van het pothuis (waarin de keuken van het benedenhuis is ondergebracht). In |
|||||||||
kenvloer op de tweede verdieping (van gesmoorde
plavuizen in zand gelegd op de houten vloer) waar- over recentelijk vloerbedekking van zeil was geplakt kon weer in het zicht worden gebracht. De restauratie omvatte ook het herstel van de na-
tuurstenen stoep vóór het huis en van het pothuis. Omdat dit één van de weinige pothuizen is die Utrecht nog bezit (en onder die weinige zeker de fraaiste) ver- dient het hier bijzondere aandacht. Van Campen vermeldt in 1969 7) dat Utrecht in 1950 nog vier pothuizen bezat, waarvan er twee in het be- gin van de vijftiger jaren werden gesloopt. In het Maandblad van Oud-Utrecht wordt kort daarop nog een vijfde exemplaar genoemd 8). Haslinghuis9) geeft als omschrijving „hokje, uitgebouwd voor de ingang van een kelder, waar kleine handwerkslieden hun be- drijf uitoefenden". Van Campen zet vraagtekens bij de verklaring van de naam door Haslinghuis: zo genoemd naar de potten en pannen bij de ingang van een kel- der. Amsterdam bezit nog veel meer pothuizen (ook rela-
tief) dan Utrecht. J. de Vrieze'O) zet uiteen dat er vele soorten pothuizen waren, zowel qua verschijnings- vorm als qua gebruik. Zo zijn er die geen verbinding hebben met het huis waartegen ze gebouwd zijn en dan afzonderlijk verhuurd werden. De hoogte van de pothuizen boven de straat is zeer verschillend: tot ze- |
|||||||||
Doorsnede met kelder
onder de Lange Smeestraat. |
|||||||||
123
|
|||||||||
deze keuken werd veel aandacht besteed aan het her-
stel van het bestaande tegelwerk. Daarin zijn twee ta- bleaux, voorstellende een kat en een hond en elk zes tegels (2 x 3) groot, aanwezig die een heel bijzondere waarde aan het geheel geven. De restauratie van het huis Oudegracht 279 trok,
naarmate de steigers werden verwijderd, steeds meer de aandacht van de voorbijgangers. Dat is niet ver- wonderlijk voor dit markante woonhuismonument op dit markante punt. W. Thoomes
1. Archief der stad Utrecht, 11, nr. 3243.
2. Een eest is een verwarmde vloer voor het drogen
van de mout. 3. Archief der stad Utrecht, protocol notaris Steven
Pelt. S 190. 4. Archief der stad Utrecht, nr. 412.
5. B.A. II, nr. 44x Rekeningen van de busmeester
van het brouwersgilde 1622-1623. 6. Topografische atlas der gemeente Utrecht.
7. J. C. van Campen, Pothuizen in Utrecht. In
Maandblad Oud-Utrecht, februari 1969. blz. 15 en 16. 8. Maandblad Oud-Utrecht, april 1969. blz. 40.
9. Dr. E. J. Haslinghuis, Bouwkundige termen,
1970. blz. 287. 10. Ons Amsterdam, 1957. blz. 205-208.
11. Trog (of trochj is oud (Utrechts?) woord voor pot-
huis. |
||||||||||
Oudegracht 279 na restauratie.
|
||||||||||
De dichter Vondel, de schilder Ovens
en Godart van Reede van Amerongen |
||||||||||
In het februarinummer van 1977 van het Maandblad
Oud-Utrecht schreef het bestuurslid van de Stichting Utrechtse Kastelen, de heer J. F. K. Kits Nieuwen- kamp een instructief artikel onder de titel Kasteel Amerongen voor de veilinghamer gered. Hij voegde er tevens een overzicht van de geschiedenis van het kas- teel en zijn bewoners aan toe. Eén van de belangrijkste bewoners was Godard Adri-
aan Baron van Ree(de) (1621 -1691), die op 20-jarige leeftijd het kasteel erfde en vijftig jaar lang heer van Amerongen zou blijven, hoewel hij door staatszaken heel veel afwezig was. Gelukkig was zijn vrouw Mar- garetha Tumor (1613-1700) een voortreffelijke slot- vrouwe en beheerde zij het familiebezit geheel in de gee,st van haar man, die als rondreizend afgezant van de Staten veel in het buitenland vertoefde. Zo werd hij tijdens de Noordse oorlog (1655-1660) naar Dene- marken gestuurd, dat aan de kant van Polen tegen Zweden streed, een oorlog waardoor onze Oostzee- handel ernstig werd bedreigd. Als hij van deze zen- 124
|
ding is teruggekeerd, staat hij in juni 1660 al weer
met een gezantschap klaar in Amsterdam om voor onderhandelingen naar Spanje te vertrekken. Kort voor zijn vertrek wordt dan zijn portret geschilderd door de schilder Jurgen (Jurriaan) Ovens, een schilde- rij dat nog altijd op Amerongen aanwezig is. Deze Ovens was in 1629 te Tönning in Holstein gebo-
ren en kwam in 1642 naar Amsterdam, waar hij een leerling werd van Rembrandt. Deze was toen als ba- rokschilder op het toppunt van zijn roem. Hij schilder- de toen nog naar de smaak van de tijd en werd door het publiek zeer gewaardeerd. (Juist in dit jaar, het sterfjaar van Saskia, valt de grote kentering in zijn ontwikkeling en vermindert zijn populariteit.) In 1654 vinden we Ovens als hofschilder in het gevolg van Hedwich Eleonore, dochter van Frederik III van Hol- stein-Gottorp, die als bruid van Karel X Gustaaf van Zweden naar Stockholm vertrekt. Het schijnt dat, als deze heerszuchtige vorst de Noordse oorlog begint, |
|||||||||
in 's-Gravenhage werd voor hem ingericht, zodat hij
gemakkelijk van Scheveningen uit naar Engeland kon oversteken. Johan Maurits liet de koning, als aanden- ken voor zichzelf, schilderen door Ovens, die blijkbaar in die tijd een gevierd portrettist was. De stad Amster- dam zond Karel II, nadat hij in het Mauritshuis door Engelse afgevaardigden was gehuldigd, een deputatie om hem uit te nodigen tot een bezoek aan Amster- dam. De burgemeesters van de stad gaven Vondel al- vast opdracht een welkomstgedicht te schrijven. De aanbieding ervan aan Karel is evenwel niet doorge- gaan: reeds op 26 mei landde deze in Dover. Om toch in de gunst te geraken van de nieuwe vorst nodigde Amsterdam Maria Stuart, de zuster van Karel II en weduwe van stadhouder Willem II, uit tot een bezoek aan de stad, samen met haar 10-jarige zoontje, de la- tere Willem III. Drie dagen lang werden ze met vorste- lijke eer ontvangen. Ook hierover schreef Vondel en- kele gedichten. Godart van Reefde) maakte deze fees- telijkheden mee en in deze tijd schilderde Ovens dus zijn portret. Vondel schreef zijn bijschrift in de vorm van een z.g.
Shakespearesonnet en ontleende het Latijnse motto aan Vergilius' Aeneïs I, 588. Het betekent: En hij schitterde in helder licht. In regel 4 en 5 spreekt de dichter over koning Frederik III van Denemarken, toen hij in 1649 Godart vereerde met de ridderorde van de Olifant. |
||||||||||||
Ovens het maar veiliger vindt weer naar Amsterdam
te vertrekken. In 1656 is hij daar terug, wordt burger van Amsterdam en werkt samen met Govert Flinck aan opdrachten om het nieuwe Amsterdamse stad- huis met schilderijen te versieren. In 1663 is hij hof- schilder aan het hof van Christiaan Albrecht van Hol- stein-Gottorp, maar ten gevolge van oorlogshandelin- gen trekt hij zich terug in Friedrichstadt, vlakbij zijn geboorteplaats, waar hij woont tot zijn dood in 1678. Het Utrechts Centraal Museum bezit een mans- en een vrouweportret van Ovens uit het jaar 1656. Zijn betekenis als schilder wordt niet hoog aangeslagen. Als Vondel in juni 1660 het portret, dat Ovens van
Godart van Ree(de) had gemaakt, ziet, vaart deze al op de Spaenschen oceaen. In bovengenoemd artikel van de heer Kits Nieuwen-
kamp worden twee fragmenten uit het gedicht van Vondel geciteerd, helaas moeilijk te verstaan door de onvolledigheid, door foutieve interpuncties en door het wegvallen van een letter (staet-straet). Ook de spelling is zeker niet in overeenstemming met de schrijfwijze die Vondel toepaste. Op de kortgeleden gehouden excursie naar Kasteel Amerongen bleek op- nieuw, dat er belangstelling voor Vondels gedicht be- stond. Er is dus zeker aanleiding om hieronder het gedicht in
zijn geheel te laten volgen. |
||||||||||||
Vondel vertelt verder, hoe Godart op het ogenblik dat
hij zijn gedicht schrijft, als afgezant op weg is naar Koning Philips IV van Spanje (1621-1665). Al be- weert de dichter, dat Philips bliksemt tegen de vloek- waardige Turken, in werkelijkheid was deze een slap- pe figuur, van wie geen kracht uitging. Madril, d.w.z. Spanje zal juichen, als de gezant op het paleis ontvan- gen zal worden, gaande door een haag van vertegen- woordigers van verschillende volken. Het nuchtere doel intussen van het gezantschap was de vriend- schap van d'avontstar, d.w.z. Spanje, de ster van het westen, te verkrijgen, aangezien de zevenstar (de Ze- ven Provinciën) zich zowel van Engelse als van Franse zijde bedreigd voelde in haar handelsbelangen. We kunnen nü van mening zijn, dat Vondel nogal
overdreven is geweest in zijn loftuitingen, zeker is dat uit zijn gedicht blijkt, dat Godart van Reede, heer van Amerongen, een figuur van betekenis is geweest in de toenmalige nationale en internationale politiek. W. van Beusekom
|
||||||||||||
BY SCHRIFT
Op dafbeeldinge van den hooghedelgeboren Heere, GODART VAN REE.
Baron tot Amerongen, Gecommitteerde ter vergaderinge der
hooghmogende heeren Staeten generael 8tc. voorheene Gezant
by den koning van Denemarck. nu aen den Koning van Spanje &c.
Staende op zijn vertreck door OVENS geschilden.
CLARAQUE IN LUCE REFULSIT.
De Schilder mengelde, om heer GODART af te maelen.
Oprechte rustigheit, en ridderlijcken zwier
In d'oogen, daer men d'eer van Uitrecht uit ziet straelen; Gelijckze Frederick ontvonckten met hun vier,
Toen hy op 't Baltisch hof den borstschilt hem vereerde: Nu bruist hy moedigh door den Spaenschen oceaen
Naer Flippus, die in oost en weste triomfeerde, En blixemt op den vloeck der Turksche halve maen.
Madril zal juichen op den glans van Amerongen, En 't bisschoplijcke Sticht, wanneer de staetgezant.
Onthaelt op 't groot palais, door eene straet van tongen. Het bontgenootschap sterckt van 't vrye Nedertant.
Dan welkomt davontstar de zevenstar der Staeten. Op 's helts getrouheit magh de vryheit zich verlaeten. J. v. Vondel
In het voorjaar van 1660 was er veel te doen in Am-
sterdam, wat verband hield met de ontwikkelingen In Engeland. Op 8 mei was Karel II Stuart, na de periode van Cromwell, uitgeroepen tot koning van Engeland. Op dat ogenblik vertoefde hij te Breda. Het huis van Johan Maurits van Nassau-Siegen (het Mauritshuis) |
||||||||||||
Literatuur:
De werken van Vondel 9, Amsterdam, 1936
Catalogus der schilderijen. Centraal museum. Utrecht,
1933
Maandblad Oud-Utrecht 50(1977), 2
P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse stam 3.
Amsterdam, 1962
125
|
||||||||||||
Architect Van Ravesteyn in Utrecht
|
||||||||||
De naam Van Ravesteyn zal bij veel inwoners van
Utrecht de herinnering oproepen aan het voormalige Centraal Station, dat met zijn zwierige elegante lijnen en beelden het stationsplein beheerste; herinnering ook aan de lichte ruime hal, die zelfs op de drukste dagen de indruk gaf niet „vol" te zijn, en die aan Riet- veld de uitspraak ontlokte „heel Utrecht is er door ver- helderd". Dat Sybold van Ravesteyn (geboren 18 februari 1889
te Rotterdam) nog meer in Utrecht heeft gebouwd is misschien minder bekend. Opgeleid als civiel-ingenieur van 1906 tot 1912 komt
hij in 1918 naar Utrecht om te werken aan het door de spoorwegarchitect Van Heukelom ontworpen der- de administratiekantoor voor de Spoorwegen in het Moreelse Park. Door de bouwactiviteit daar wordt hij gestimuleerd tot het zelf ontwerpen, eerst van meu- bels, later architectuur. Vanaf 1920, als hij lid is van de Utrechtse kunstkring,
raakt hij bekend met de Utrechtse kunstenaarswereld en ontmoet er onder andere Rietveld. Diens De Stijl-meubelen hebben invloed op de eerste grote ontwerpen van Van Ravesteyn: de verbouwing van zijn eigen huis aan de Admiraal van Gendstraat 31, en het slaapkamerameublement voor de Utrecht- se maecenas, bibliofiel en bankdirecteur Radermacher Schorer. Via Willem Maas, ontwerper van de boekhandel Ke-
mink in de Domstraat, komt hij in contact met De Ge- meenschap, de Utrechtse groep van jonge katholieke schrijvers en literatoren, waaronder Jan Engelman. Zijn bijdragen aan deze groep bestaan uit een ont- |
||||||||||
werp voor meubels in hun kantoorpand Oude Gracht
55, en uit een flink aantal puntige architectuurkritie- ken (tussen 1925 en 1935), waarin in toenemende mate een verlangen naar decoratieve schoonheid dui- delijk wordt - opvallend, omdat Van Ravesteyn in deze tijd ook nauw verbonden is met de toen zeer moderne architectuur van de Nieuwe Zakelijkheid, die van de- coratie niets moet hebben. De Gemeenschap heeft hem zeker in dat verlangen gestimuleerd, ondermeer door hem een voorliefde bij te brengen voor de Itali- aanse (en Barokke) cultuur en kunst. Voor Radermacher Schorer verbouwde hij in 1927/28 diens woning aan het Wilhelminapark 12; hij ontwerpt er de meubels voor, het terras en de tuin. In de kiem zijn hier de elementen aanwezig van zijn latere zwierige en krullende stijl. (Een groot deel van de meubels is nu in de collectie van het Centraal Mu- seum). Van Ravesteyns werk is in de late twintiger en vroege
dertiger jaren nog rechtlijnig. De betonnen seinhuizen die hij ontwierp waren internationaal beroemd. In Utrecht was deze stijl het meest zichtbaar aan de ver- bouwing van de drukkerijen Lumax en Van Rossum (ongeveer 1932), en de meubelontwerpen voor een zaal inde H.B.S. aan de Asch van Wijckskade (1931). Van Ravesteyns meest opvallende en onlangs op de Monumentenlijst geplaatste werk hier in de stad, staat aan de Prins Hendriklaan 1 1 2. Het werd ontwor- pen in de jaren 1932/33. Iedereen op weg naar Rhij- nauwen of de Uithof zal het in gele steen opgetrokken woonhuis met zijn in het oogspringende ronde raam en rondgebogen woonkamer en terras wel eens opge- |
||||||||||
Utrecht, woonhuis van de
architect, 1932. (Pr. Hen- driklaan 112) |
||||||||||
126
|
||||||||||
Utrecht, kantoren voor de
„Tiet-Utrecht", 1936. Inte- rieur van de vergaderzaal. (Kromme Nieuwe Gracht 80) |
|||||||||
vallen zijn, niet wetend dat de architect er al 44 jaar in
een welhaast onveranderd interieur woont. In dit huis zien we voor het eerst in Van Ravesteyns architectuur het gebruik van de elegante gebogen lijn, die hier nog samengaat met het gebruik van rechte lijnen. Deze gebogen lijn wordt tot krul in de tweede verbou- wing van de Tiel-Utrecht kantoren aan de Kromme Nieuwe Gracht 80 uit 1936. Het ontwerp voor de ver- gaderzaal van de directeuren met de golvende, aan theaterdécors herinnerende lambrizeringen en de krullende stalen meubelen, zorgde voor veel kritiek bij Utrecht, seinhuis, 1938 (Leidse Veer viadukt).
|
|||||||||
zijn collega's van de moderne richting, zozeer zelfs dat
Van Ravesteyn op een speciaal daartoe belegd archi- tecten-weekend zijn ideeën moest verdedigen: zo be- toogde hij dat de moderne architectuur arm aan fan- tasie was, ornament zou weer schoonheid moeten brengen, beeldhouwwerk zou door silhouetwerking de gebouwen opnieuw beleven. Deze ideeën zijn vooral geïnspireerd door een reis naar Rome in 1936, waarop hij in werkelijkheid onder de indruk van de Ita- liaanse Barok komt én van de imposante architectuur- plannen van Mussolini. (Deze belangstelling voor het toen fascistische Italië deelde hij met zijn stadsge- noot, de schilder Pyke Koch). In Utrecht was het Cen- traal Station (1938-41), gelijk met de Diergaarde Blij- dorp in Rotterdam, de realisatie van deze voor Neder- land zeer ongewone opvattingen. Wie gaat kijken naar het nog bestaande viadukt aan het Leidse Veer met de beeldengroep van Hekman, vindt nog iets van deze onmiskenbare Van Ravesteynstijl terug. Op deze plaats stond ook een van zijn opvallendste seinhuizen uit 1938, dat na de oorlog afgebroken is. Na het Centraal Station wordt er door Van Ravesteyn
in Utrecht niet veel meer gebouwd. Bij de moderne architecten uit de gratie vanwege zijn bouwstijl en ideeën, ontwerpt hij na de oorlog toch nog een groot aantal stations. De reden daarvoor is dat Van Ravesteyn vanaf 1912 werkzaam is bij de Spoorwegen, vanaf 1921 als architect voor het zuide- lijk sporenrayon. Zo bouwt hij bijvoorbeeld in 1949 het station van Gpuda in een Italianiserende neo-klas- sieke stijl. In 1952 bouwt hij het station van Den Bosch. Bij dit
station hanteert hij de baksteenstijl die we in Utrecht terugvinden in de werkplaatsen van het Centrale Autoherstel Bedrijf aan de Cartesiusweg. Met de bouw van het station C.S. Rotterdam in 1957 slaat de architect tenslotte weer een modernere rich- ting in. Ook zijn laatste werk is in deze stijl opgetrok- |
|||||||||
127
|
|||||||||
ken: een benzinestation dat in 1963 gebouwd wordt
op de Aquamarijnlaan 61 in Utrecht. Door deze veelheid van stijlen noemde een criticus hem onlangs „een kameleon uit overtuiging". Behalve het werk dat Van Ravesteyn in Utrecht tot
stand bracht, en dat een goede doorsnede van zijn ontwikkeling als architect en interieurontwerper te zien geeft, ontstonden tal van werken buiten de Dom- stad: een overzicht van het gehele oeuvre is te zien op een tentoonstelling die van 19 november 1977 tot 8 januari 1978 in het Centraal Museum gehouden wordt. Door foto's, tekeningen, meubels en maquet- tes wordt getracht iets van de verscheidenheid van deze omstreden bouwmeester weer te geven. |
Ook is er een diaprogramma in kleur, met onder ande-
re dia's van de nog in Utrecht aanwezige ontwerpen. Voor wie dieper op de zaken wil ingaan is er een cata- logus te koop a ƒ 15,—, en een begeleidend vouwblad è ƒ 1,50. Tevens zullen er gedurende de tentoonstelling een
aantal lezingen worden gehouden: 1. een inleiding op het werk van Van Ravesteyn.2. De Gemeenschap, 3. de Nieuwzakelijke architectuur. Voor deze serie kan men zich inschrijven bij het Cen-
traa Museum. Nadere aankondigingen op het maand- affiche van het museum. Erik de Jong
|
|||||||||||
Het eerste jaar
van de Bell Telephone Compagnie te Utrecht |
||||||||||||
In 1880 was het Amsterdam dat als eerste stad in
ons land aan de International Belltelephone Compag- ny te New York, een concessie voor de aanleg en exploitatie van een plaatselijk telefoonnet verleende. De concessie werd al spoedig overgedragen aan de Nederlandsche Bell Telephoon Maatschappij. Een jaar later waren er reeds 382 aanvragen in de hoofdstad, waarvan in dat jaar niet meer dan 49 aansluitingen tot stand kwamen. Nadat Rotterdam, Arnhem en Groningen in 1882 wa-
ren gevolgd, kwamen Den Haag, Haarlem en Zaan- dam in 1883 en eindelijk Utrecht en Dordrecht in 1884. Bedroeg het aantal aanvragen te Utrecht aan- vankelijk 76 (waarvan 44 op 1 februari waren aange- sloten), op het einde van het jaar waren deze aantal- len resp. 97 en 93. De maatschappij had het aantal aansluitingen voor de
verschillende steden getaxeerd: voor Amsterdam was dit 2500, voor Rotterdam 1050 en voor Utrecht 300. Het was te verwachten dat te Amsterdam een grote belangstelling zou bestaan, maar het risico moest ge- dekt worden. Vandaar dat het tarief per wooneenheid werd gesteld op ƒ 118,—. Voor de aangrenzende ge- meenten Nieuwer Amstel en Ouder Amstel, die op het Amsterdamse net waren aangesloten, werd in 1882 en 1883 resp. ƒ 150,- en ƒ250,- gevraagd. Ook Rotterdam en Den Haag vielen onder een hoog tarief nl. resp. ƒ 118,— en ƒ 115,—. De andere aansluitin- gen in Nederland, met uitzondering van Kralingen (ƒ 1 50,-) en Zwijndrecht (ƒ 100,-) kostten ƒ 60,-. Welke mogelijkheden bood een telefoon in die begin-
jaren. In de eerste plaats waren het de plaatselijke gesprek-
ken. Deze konden door een abonnee thuis gevoerd |
||||||||||||
worden, terwijl het voor niet-aangeslotenen mogelijk
was vanuit een publiek telefoonstation op te bellen. In Utrecht waren drie van die stations: een in het kan- toor van de maatschappij op de Neude (3e huis vanaf de Schoutenstraat richting Vinkenburgstraat), een tweede op het station der Staatsspoorwegen 3e per- ron (voor doorgaande reizigers), en een derde in de vestibule van het station Maliebaan van de Hollandse Ijzeren Spoorwegmaatschappij. Voor plaatselijk ver- keer waren abonnementskaartjes voor het gebruik in deze publieke stations verkrijgbaar a raison van ƒ2.— voor tien kaartjes. Het gebruik van een toestel was in die beginjaren wel
heel wat anders dan nu bijna een eeuw later. Wilde men toen een gesprek voeren, dan moest eerst de kruk aan het toestel een paar malen rondgedraaid worden, zonder de hoorn van de haak te nemen. Daarna pas nam men de hoorn en moest er gewacht worden op een vraag van het Centraal Bureau. Was het gewenste nummer opgegeven, dan moest er ge- wacht worden op het woord „voorwaarts", dat door de telefoniste werd gegeven als zij de verbinding tot stand had gebracht. Dan moest de hoorn aan de haak worden gehangen en na de kruk te hebben gedraaid en de hoorn opgenomen, kon men het gesprek voeren. Wanneer een gesprek geëindigd was, moest de hoorn weer aan de haak worden ge- hangen en de kruk éénmaal worden gedraaid. Deed men dit laatste niet, dan bleef de verbinding bestaan. Voorts kon van de telefoon gebruik worden gemaakt voor het verzenden van telegrammen. Van de aange- slotenen, die van deze telegramservice gebruik wen- sten te maken werd een vaste jaarlijkse bijdrage van ƒ 5,— gevraagd. Boven de seinkosten moest ƒ 0,05 |
||||||||||||
128
|
||||||||||||
Wanneer we de aangeslotenen in groepen verdelen,
zien we dat er 11 waren, die betrekking hadden op het openbaar vervoer, d.w.z. op kantoren en functio- narissen van de Staatsspoorwegen, de H.Y.S.M. en de tram. Dan waren er 6 stalhouderijen en 9 ten behoeve van stedelijke instellingen. Daarnaast vormden de ho- tels en confiserieën een groep van 7 nummers. De vrije beroepen waren vertegenwoordigd door 2 advo- caten en een arts. De telefoonmaatschappij belastte zich ook met het
aanleggen van particuliere leidingen, dus buiten het telefoonnet om. In een fabriek, kantoor of hotel kon- den ten hoogste 20 lijnen worden aangelegd, met on- derlinge communicatiemogelijkheid. Deze voorziening kon worden gekocht of gehuurd. Curiositeitshalve moge nog worden vermeld, dat in 1891 de aanleg van een 180 kilometer lange tele- foonlijn met 2 draden tussen Amsterdam en Gronin- gen gereed kwam. De lijn tussen Amsterdam en Rot- terdam was toen reeds enige tijd in gebruik. De Bilt W.A.G.Perks |
||||||||||||
per telegram betaald worden, zowel door de verzen-
der als de ontvanger. Eerst in 1887 werd het mogelijk intercommunale ge-
sprekken te voeren. In genoemd jaar verleende het Rijk hiervoor concessie. Wie zulke gesprekken wilde voeren, moest jaarlijks een bedrag van ƒ 10,— stor- ten. Daarnaast werd een depot gevraagd om ge- sprekskosten te dekken. Voor elke verbinding moest ƒ 0,50 voor een gesprek van 3 minuten betaald wor- den. De duur van zulk een gesprek was hoogsten 6 minuten. Daarna werd het afgebroken en moest een hernieuwde aanvraag op zijn beurt wachten. Was bin- nen één minuut na oproep geen antwoord ontvangen, dan was ƒ0,25 verschuldigd. Dringende gesprekken hadden voorrang tegen dubbel tarief. Gedurende het jaar 1884 werden in Utrecht 26633 telefoonverbindingen tot stand gebracht. Wanneer we het gemiddeld aantal aangeslotenen (tussen 1 februa- ri 1884 en 1 januari 1885) nemen, dan werden per abonnee gemiddeld 392 gesprekken gevoerd. Hiervan waren 1260 telegramopdrachten (gemiddeld 18 per aangeslotene). Zoals gezegd bedroeg het aantal aansluitingen op 1
januari 1885 93. De nummers waren niet aansluitend doch lagen verspreid tussen 1 en 300. Uit de volgorde der nummers is niet op te maken of er van een wijk- verdeling sprake is geweest. |
||||||||||||
Zie over de telefoon ook: M. W. Derks-Verhagen en P.
H. Ki/ïstra. „Majestuuse langzaamheid. De Utrechtse „Telephoonkwestie" 75 jaar geleden". In: Mbl. OU. 45 (1972), 82-86 (Red.). |
||||||||||||
Nogmaals het Utrechtse Jodenrijtje
|
||||||||||||
In het Maanblad Oud-Utrecht van juli l.l. publiceerden
H. W. Versteeg en A. Graafhuis een bijdrage onder de titel „Het Utrechtse Jodenrijtje, een middeleeuws Jo- denhofje". Dat artikel werd geschreven naar aanlei- ding van een verzoek van de stadsarcheoloog drs. T. J. Hoekstra om alle bijzonderheden over het Jodenrij- tje te rangschikken. Versteeg en Graafhuis zullen zeer zeker niet de pre-
tentie hebben om te beweren dat in hun artikel alle gegevens over het Utrechtse Jodenrijtje te vinden zijn. Ik vermoed dat hier slechts sprake is van de eerste re- sultaten van hun onderzoek. Ongetwijfeld zal verder speurwerk nog meer aanvullende gegevens opleve- ren, die een beter inzicht kunnen geven in de tot op he- den nauwelijks bekende geschiedenis van de Joden in Utrecht. Temeer is dit van belang omdat in de publi- caties van Gans, Soetendorp, Zwarts en anderen niet zeer veel te vinden is voor wat betreft Utrecht. Men dient zich op de eerste plaats af te vragen of de
Joden in Utrecht wel een relatief belangrijke rol ge- speeld hebben. Met een hoge graad van zekerheid |
kan hierop negatief worden geantwoord. De vele ver-
bodsbepalingen dwongen de Joden er toe zich prak- tisch uitsluitend toe te leggen op handel. Utrecht was hiervoor minder interessant dan bijvoorbeeld Amster- dam, waar bovendien een toleranter houding werd aangenomen. In iedei geval was er te Utrecht een klein groepje Jo-
den gevestigd. Men hoeft er het „Placaatboek" van Johan van de Water maar op na te slaan om iets meer te weten te komen over de houding die men in de af- gelopen eeuwen te Utrecht aannam ten opzichte van Joden. Het artikel van Versteeg en Graafhuis licht ons vooral
in over de localisatie van de Joden in Utrecht. Er blijft echter, ook op dat gebied, nog heel wat in het duister. Twee vragen - met enkele kanttekeningen - zou ik naar aanleiding van bovenvermeld artikel aan de orde willen stellen: waarom hebben de Joden zich op die specifieke plaats in Utrecht gevestigd? En, op de tweede plaats, wat is de betekenis van de term „Jo- denrijtje"? . 129
|
|||||||||||
De vraag naar de reden(en) waarom de Joden zich
uitgerekend in de buurt van de hoek Oude Gracht- Bakkerbrug gingen vestigen, is complexer dan het op het eerste gezicht lijkt. Van primair belang voor Joden was de nabijheid van commercieel en financieel im- portante punten in de stad. Joden dreven handel en waren niet zelden lommerdhouders. De buurt waar ze zich in Utrecht vestigden, lag wat dat betreft, zeer gunstig. Bovendien had het Utrechtse ghetto het voordeel dat het (on)opvallend veilig verscholen lag. Slechts één plaats in Nederland is vergelijkbaar met de Utrechtse situatie: de Groningse Joderije aan het Gedempte Boterdiep. Ik geloof niet, zoals Versteeg en Graafhuis suggereren, dat de nabijheid van het „raed- huis" als politiek en juridisch centrum meespeelde. Hoe ideaal de plaats ook was, toch blijft nog de vraag
hoe het praktisch gezien mogelijk was om zich daar te vestigen. Hebben de Joden daar huisjes laten bouwen of gekocht? Hadden ze protectie? De vraag blijft open. Misschien is de oplossing te vinden in de archiefstuk- ken van het H. Geesthuis. Op de gronden van het HEMA-complex aan de Oude Gracht bevond zich vroeger Groot Schorenburg of Scorrenburgh, dat in 1307 eigendom was van het H. Geesthuis. Mogelijk in opdracht van het H. Geesthuis werden in de Boe- gaertstraat of -poort huisjes - cameren - gebouwd. |
|||||||||||||||
Kort na de bouw is er sprake van de Joderije die Boe-
gaertpoort te heeten plach. Al vroeg na de bouw van de huisjes waren er dus blijkbaar Joden gevestigd. De gegevens zijn echter voorlopig te schaars om verdere conclusies te trekken. Mogelijk zal verder onderzoek nadere gegevens opleveren. Tenslotte het probleem van de term Joderye. Men is
onmiddellijk geneigd te denken aan Joden-rij, een reeks huisjes bestemd voor Joden. Ik vraag mij af of deze interpretatie correct is. Moet men bij de term Jo- derye niet veeleer denken aan één zelfstandig woord als weverij, wasserij etc? Zou het woord Joderye dan niet veel dichter staan bij het franse Juiverie dat Jo- denwijk betekent (maar ook de negatieve betekenis heeft van woekerhandel)? Verdam geeft in het ,,Mid- delnederlandsch Woordenboek" voor „Joderye" ook de uitleg: Jodenbuurt; de Joden. Dat zou betekenen dat Jodenrijtje een (latere) verbastering is. Het ver- schil in betekenis is in het kader van historisch onder- zoek niet zonder belang. Filologische interpretatie zou, in deze contekst zeker, wenselijk zijn. De geschiedenis van de Utrechtse Jodëye wacht op verder onderzoek. |
|||||||||||||||
Vianen
|
J. A. L. de Meyere
|
||||||||||||||
Het afscheids-concert van de Mozart's te Utrecht
|
|||||||||||||||
Leopold Mozart gaf op zijn terugreis uit Holland over
Haarlem en Amsterdam in april 1766 nog een af- scheidsconcert te Utrecht. Deze muzikale gebeurtenis van de eerste rang heeft reeds meermalen de aan- dacht van historici getrokken. Op de meest karakteris- tieke wijze heeft zich hierover uitgelaten W. Lievense in diens geschrift getiteld „De Familie Mozart op be- zoek in Nederland; een reisverslag" 1). Een citaat daaruit, betrekking hebbende op het genoemde af- scheidsconcert moge ik hier thans laten volgen: Leopold meldde slechts de volgende personen: M(on-
sieur) Ie Baron et Baronesse d'Hammerstein, M(on- sieujr Johnson Le Fils, M(onsieu/r Kirchner Violinist. M(onsieu)r Winter en M(onsieu)r Gorge. Wie baron en baronesse van Hammerstein waren is niet bekend. De naam Johnson komt in de ledenlijst van het Collegi- um Musicum pas in 1767 voor. Mr. Winter en Mr. Gorge waren respectievelijk hoornist en violist bij het Collegium. Zij hadden de functie van „meester", wat Leopold echter niet verhinderde om bij hun namen „capitale Esel" te plaatsen, een qualificatie, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat... |
|||||||||||||||
Dat nu de baron en barones d'Hammerstein on-
geïdentificeerd zouden moeten blijven komt mij be- paald niet noodzakelijk voor. De Van Hammerstein's namelijk hadden in de 18de eeuw belangrijke relaties met Utrecht. Immers, Anna Juliana barones van Diest, de oudste dochter van Frederik Wilhelm ridder, baron van Hamb, heer van Tiessinga, die aldaar in 1686 tot Domproost was aangesteld en van Anna van Goor, trouwde als erfvrouw van de Utrechtse ridderhofstad Doorn in het Overkwartier met Arnold CarJ baron von Hammerstein-Hammerstein, heer op Öge en Honrath, geboren in 1662, overste in de Friese lijfgarde en op- perjagermeester van de prins van Oranje, zoon van Johann Ludwig, majoor in dienst der Verenigde Ne- derlanden 2) en Mechteld van T(h)ienen tot Berlicum (overl. 1702). Hij stierf kinderloos in augustus 1755 en zijn vrouw volgde hem vijf jaar nadien in de dood 3). Van Arnold Carl von Hammerstein vererfde alle bezit
op zijn broeder Moritz Hektor Casimir, die op 4 no- vember eveneens kinderloos overleed, hetgeen zijn nalatenschap deed vererven op de kinderen van Christoph Ludwig von Hammerstein, ook wel ge- |
|||||||||||||||
130
|
|||||||||||||||
noemd Christoph Ludolf en zelfs Christoph Rudolf4).
Eén van de kinderen van de laatstaangehaalde nu was Christoph Albrecht von Hammerstein, geboren 3 mei 1707, overleden 24 april 1785 en begraven te Düs- seldorf; generaal-majoor in dienst der Verenigde Ne- derlanden, die een eerste huwelijk aanging in 1754 met Johanna van der Beer weduwe Cuilenburg, gebo- ren 1693 en overleden 7 december 1762. Hij trouw- de opnieuw te Voorburg 22 oktober 1765, blijkens de in de kerk gemaakte notitie: „Christoffle Aelbr. baron de Hammersteyn et Jeanne Henriette Constantia Comtesse de Manteuffol, douairière de Golze at- testation d'Utrecht et de la Have"5). Deze tweede vrouw nu moet geweest zijn Sophia Henriette Johanna Constantia Rijksgravin von Man- teuffel zu Kerstin, geboren 1717, douairière van Bal- thasar Friedrich von der Goltz, die op 20 april 1785 overleed. Zij was de dochter van Ernst Christoph, Poolse en keurvorstelijk Saxise geheimraad en staats- minister en van Gottliebe Blodewsky6). Het kan daarom bezwaarlijk anders zijn dan dat deze generaal Christoph Albrecht met zijn tweede vrouw Henriette gravin von Manteuffel degenen waren, die als eersten genoemd zijn door Leopold Mozart toen hij zijn afscheidsconcert te Utrecht in 1766 gegeven heeft, getuige vooral ook de maatschappelijke positie van die bezoekers. Alkmaar J. Belonje |
|||||||||||||||
') Hilversum 1965, 39.
2) Blijkens een acte, verleden voor de Alkmaarse no-
taris Arent van der Goes (deel 359 notarieel ar- chief Alkmaar, no. 101) dd. 7 mei 1688 was hij „Capiteijn Luijtenant van een Compagnie paerden van de Vorst van Vrieslant" en in mei 1703 was hij reeds majoor; geboren 1650; overl. Roermond 1714. Hij trouwde 2. in 1703 Judith Wilhelmina Pieck tot Enspick, die als zijn weduwe overleed 9 jan. 1739. Vgl. „De Wapenheraut" 13 (1909) 239 en „Genealogische en Heraldische Bladen" 9 (1914)223. 3) Vgl. bldz. 323/4 „Geneal. en Herald. Bladen"
(1913); A. Fahne „Geschichte der Westphalischen Geschlechter", Cöln 1858, 198/9; „Register Leen- actenboeken Ge/re Kwartier v. Nijmegen", 302, 603; F. J. L. Kramer, Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, I, Amsterdam 1901, 70, 118 en 267 en J. H. Hora Siccama, Aanteekenin- gen op de Journalen van Constantijn Huygens den Zoon, Amsterdam 1915, 304. *) Fahne t.a.p. 199 en „GenealogischesTaschenbuch
der Freiherrlichen Heuser", II, 1849, 182. 5) „Maandblad Oud-Utrecht" 49 (1976). 92; jaartal,
plaats èn naam zijn hier onjuist; vgl. De Wapenhe- raut" VII (1903), 417. 6) „Gothaisches Genealogisches Taschenbuch der
Adeligen Heuser"III, 1902,596. |
|||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||||
Temidden van Deense donjons, Engelse en Franse
kastelen, een Duitse waterburcht en een fortkerk in Zwitserland de 30 kastelen van de Utrechtse bis- schoppen ten tonele voeren: dat was de bijdrage van een Utrechtse mediëvist-archeoloog op het 8ste in- ternationale colloquium voor de bestudering van het middeleeuwse kasteel. Het was een première. Want ook al zijn sommige van die bisschoppelijke kastelen in Utrecht, Overijssel en Drenthe wel min of meer be- studeerd, nog nooit hebben ze gezamenlijk het onder- werp van een studie gevormd. Op dit punt heeft de Nederlandse wetenschap nog een achterstand in te lopen ten opzichte van het buitenland. Vorstelijke kas- telen waren namelijk niet alleen vanuit militair oog- punt belangrijk. Ook in bestuurlijk opzicht - het aspect dat de auteur in zijn bijdrage behandelt - dienden ze om het territorium van een vorst te helpen vormen en consolideren. „Die Burgenpolitik des Mittelalters", schreef een andere burchtonderzoeker onlangs, „war gutenteils Burgenpolitik". En omdat de bisschoppen van Utrecht in die tijd immers óók wereldlijk vorst wa- ren, is het de moeite waard om na te gaan of hun burchtenpolitiek in dat Europese kader paste. De conclusie van deze studie luidt, dat zij met het
131
|
|||||||||||||||
De afdeling Public Relations, Voorlichting en Docu-
mentatie van de Rijksuniversiteit Utrecht heeft on- langs een boekje uitgegeven, dat een korte geschie- denis bevat van het huis Kromme Nieuwegracht 29. Deze publicatie, samengesteld door J. W. C. van Schaik, is - zolang de voorraad strekt - gratis verkrijg- baar op het adres Boothstraat 6. G. J. R.
|
|||||||||||||||
FOLDER
|
|||||||||||||||
In het Maanblad van oktober introduceerde de
Propagandacommissie de nieuwe ledenwer- vingsfolder van de vereniging Oud-Utrecht. Deze folder zou in dat maandblad bijgesloten worden. Echter, u zult het ongetwijfeld ge- merkt hebben, het bijsluiten heeft helaas niet plaatsgevonden. Graag wil de redaktie deze fout herstellen en u
deze maand de nieuwe folder aanbieden, waar- bij wij u voor een toelichting verwijzen naar het Maandblad van oktober, pag. 117. |
|||||||||||||||
bouwen van kastelen niet de vorming van hun we-
reldlijk territoir voorbereidden; Wèl probeerden zij op deze manier het reeds gevormde gebied naar buiten te verdedigen en vervolgens naar binnen te beheersen en te besturen. Vergeleken met territoria van wereld- lijke vorsten kregen de burchten van de Utrechtse bis- schoppen de functie van bestuurscentrum pas laat, in de 14de en 15de eeuw, waarbij de hulp van de grote steden, die voor hun economie belang hadden bij een rustig, goed bestuurd land, een opvallend facet is. De beknopte maar duidelijke schets van deze ontwik- keling doet ons uitzien naarde uitvoerige behandeling van deze kastelengroep, die de schrijver in petto heeft! L. v. T.
H. L. Janssen, „The castles of the bishop of Utrecht
and their function in the politica! and administrative development of the bishopric", in: Chateau Gaillard, Etudes de castellologie médièvale 8 (1977), 135 - 157 (uitg. door het Centre de recherches archéologi- ques médièvale de l'Université de Caenj. |
|||||||||||||
Het bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht in
bewaring gegeven archief van de Verenigde Gods- en Gasthuizen is onlangs toegankelijk geworden dank zij een inventaris, samengesteld door mej. J. N. van der Meulen. In 1817 zijn de verschillende gasthuizen, die aan het
begin van de 19e eeuw nog bestonden, samenge- voegd. Financiële problemen waren hiervoor hoofdza- kelijk de reden. Na deze samenvoeging bleven nog slechts twee gasthuizen bestaan, nl. het Bartholo- meïgasthuis aan de Lange Smeestraat en het Apos- telgasthuis aan de Lange Jufferstraat, resp. als bejaar- dentehuis en als (academisch) ziekenhuis. In 1872 werd het ziekenhuis verplaatst naar de Catharijnesin- gel, waar het tot 1925 onderdeel bleef uitmaken van de Verenigde Gods- en Gasthuizen. Het Bartholo- meïgasthuis aan de Lange Smeestraat is nog steeds als bejaardentehuis in gebruik en in de aloude regen- tenzaal vinden nog regelmatig vergaderingen plaats van het College van regenten der Verenigde Gods- en Gasthuizen. De inventaris, die onontbeerlijk is als leidraad bij de
bestudering van het bijna 40 meter lange archief, is voor f 10— verkrijgbaar bij de Gemeentelijke Archief- dienst, Alex. Numankade 199 te Utrecht. G. J. R.
J. N. van der Meulen, Inventaris van het archief der
Verenigde Gods- en Gasthuizen, 1817-1925. Uitgave van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, 1977; 56 pag. m. Hl. f 10,—. |
|||||||||||||
Vorig jaar hebben we in deze rubriek kennis gemaakt
met het eerste deel „Eemlandse klappers". Dat was een ontsluiting van een Amersfoorts lidmatenboek uit de 17de eeuw. Dit jaar heeft de particuliere initiatief- nemer en uitgever van deze serie zelf een deel ver- zorgd. Hiermee worden de twee 18de-eeuwse doop- boeken van de parochie Hamersveld toegankelijk ge- maakt, dat wil zeggen een gebied dat óók mensen uit Amersfoort, Hoevelaken, Woudenberg en Scherpen- zeel omvat. Mijn indruk is dat dit weer zorgvuldig ge- daan is. Een vooruitgang ten opzichte van het eerste deel vind ik het, dat in dit deel ook indices op de ver- schillende naamsaanduidingen van personen en een index op geografische namen zijn opgenomen. Beroe- pen zijn jammer genoeg indertijd weinig genoteerd, al valt er soms wel iets op te maken uit de omschrijving van de woning. Een verklarend woordenlijstje is na- tuurlijk handig voor die gebruikers die het Latijn niet machtig zijn. Maar in de samenstelling daarvan zijn wel wat steken gevallen, waarvan ik er enkele nu pro- beer op te halen: Cubilo = kamertje; gemini = tweelingen; haeretici = van
(een) ketter (het kan ook ketters betekenen, maar in dit ver- band is, ook bij volgende voorbeelden, steeds de tweede naamval bedoeld); Infantium = van (de) kinderen; mendican- tium = van bedelaars; mendici = van (een) bedelaar; de af- korting inf. staat voor infantis; onderaan p. 10 moet venit mijns inziens met „zij" (Joanna) vertaald worden, terwijl no- vus (eerste naamval mannelijk enkelvoud) rustici (denkelijk weer tweede naamval mannelijk enkelvoud i.p.v. eerste naamval mannelijk meen/oud) ook bij mij broddelwerk blijft. L. v. T.
Dopen r.k. parochie Hamersveld 1695-1811, bewerkt
doorJ. H. M. Putman, Bussum 1977,89 blz. (verkrijg- baar door storting van f 15,— op 64.42.35.438 bij Slavenburg's Bank te Bussum t.n.v. J. H. M. Putman). |
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
50e jaargang - nummer 11 - november 1977
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87. Breukelen. tel '03462)
23 62
Secretaris:
D. P. Snoep p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1,
Utrecht, tel. (030) 31 5541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645,
girorekening b7bö2O.
Administratie:
mevr. M Uittenbugaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17. Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Redactie:
G J Röhner. p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tg!
(030) 71 18 14.
C. H Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel (030) 3 1 53 28
Mej, L. van Tongertoo, Couwenhoven 62-45, Zeist,
tel. (03404) 5 14 78
Redactieadres:
Alex Numankade 1 99. Utrecht.
|
|||||||||||||
132
|
|||||||||||||
De Utrechtse afdeling
van de Koninklijke Nederlandse
Natuurhistorische Vereniging
bestaat 75 jaar
|
||||||||
die zijn lezingen voor de afdeling altijd met grappen
doorspekte. Hij was van mening dat je de Utrechters met de na-
tuur vertrouwd moest maken. Daarom organiseerde hij avondlijke wandelingen in de bossen van Rhijnau- wen. Toen kon je daar nog de nachtegalen horen zin- gen. Deze excursies trokken een groot publiek. In het voorjaar trok hij er om 2 uur 's nachts per fiets op uit om de zon te zien opkomen boven de Leusder- hei. Wel honderd liefhebbers volgden hem. Achterin de colonne reed een fietsemaker; om de lekker ban- den te plakken. Waar ging de afdeling zoal op excursie?
Zo ongeveer een halve eeuw geleden zag de omge- ving van het oude Utrecht er wel een beetje anders uit dan thans. Er waren toen drie denkbeeldige militaire zones, waarbinnen niet in steen en in beperkte mate slechts in hout gebouwd mocht worden. Die zoge- naamde verboden kringen maakten deel uit van de Utrechtse waterlinie. Hierin bevond zich in een krans om de stad een aantal forten, waarvan het fort bij Rhijnauwen het grootst en het belangrijkste was. Dit fort is in de loop der jaren natuurhistorisch van groot belang geworden. De stad kon zich vanwege die knellende militaire kop-
pelriemen niet uitbreiden. De stedelijke bebouwing ging vlak achter de linie in zuidelijke, westelijke en noordelijke richting over in een schitterend landelijk weidegebied en in oostelijke richting in een prachtig overgangsgebied naar de Utrechtse heuvelrug. Zuid- oostelijk van de stad lag het Kromme-Rijngebied met zijn iepe-essenbossen op de oude landgoederen. Oude ridderhofsteden met prachtige parkbossen met een bijzonder rijke ondergroei van struiken en hogere plantensoorten. Het landgoed Rhijnauwen werd in 1928 als eerste buitenplaats door de gemeente voor het publiek opengesteld. In al deze gebieden gingen de vroegere N.N.V.-ers op
excursie en verrijkten zij hun kennis van de levende natuur. Er was soms zoveel te zien dat men op zo'n excursiedag de tijd vergat. Zo blijkt uit een verslag van een tocht in de omgeving van Scherpenzeel dat men met twee rijtuigen van het hotel De Holevoet naar het station gebracht moest worden om den laatsten trein te halen. 133
|
||||||||
Het afgelopen jaar, precies 11 maart, vierde de afde-
ling Utrecht van de Koninklijke Nederlandse Natuur- historische Vereniging (K.N.N.V.) haar 75-jarig jubi- leum. Dat is geen eeuwfeest. Maar wanneer in het Jaarboek
Oud-Utrecht 1977 een artikel is opgenomen over het Natuurkundig Gezelschap, dat dit jaar zijn tweede eeuwfeest gedenkt, dan is het alleszins interessant ook aan een jongere vereniging, die vooral op het vlak van de biologie haar aktiviteiten ontplooit, eens aan- dacht te schenken. De afdeling Utrecht van de Nederlandse Natuurhisto-
rische Vereniging - het predicaat Koninklijk werd in 1951 verleend - is opgericht kort nadat de landelijke vereniging het levenslicht zag. Wie waren toen lid van de Utrechtse N.N.V.-afdeling?
Het Utrecht van zo'n 75 jaar geleden telde nog geen 105.000 inwoners. De bevolking bestond uit arbei- ders, ambtenaren en wat zakenlieden. De arbeiders werkten in de industrie als Werkspoor, de zakenlieden hadden hun nering in de stad. En de ambtenaren za- ten bij de spoorwegen, het garnizoen, de gemeente, de provincie en niet te vergeten bij de universiteit en het onderwijs van de stad. Uit de oude stukken blijkt, dat juist uit dat onderwij-
zers- en lerarengilde de oude gangmakers voortkwa- men. Latere hoofdbestuursleden, waaronder dr. Joh. van Burkom, dr. C. van Steenis, dr. de Munnik, de la- tere directeur van de H.B.S., dr. Carel van Rijsinge en nog meer prominenten waren in hun jonge jaren de leidende figuren in de afdeling. Een bekende persoonlijkheid in de twintiger jaren was
de leraar Natuurlijke Historie, de natte his zoals de bio- logie toen heette, de heer Stakman. Op de vergade- ringen was hij altijd degene die iets uit de natuur meebracht om aan de leden te laten zien en er wat van te vertellen. Een gewoonte die dr. Van Burkom ons in verscheidene brieven heeft aangeprezen om het behoud van de belangstelling en de zelfwerk- zaamheid van de leden te bevorderen. De oude jaarverslagen maken melding van legendari- sche personen, die oudere leden zich nog zullen herin- neren, zoals de hortulanus van de botanische tuin aan de Nieuwegracht, de heer Budde. Het was een man |
||||||||
Na de tweede wereldoorlog kwamen vooral bij de ste-
den de omliggende excursieterreinen door de enorme uitbreidingsdrang in gevaar. Niet het minst door de uitbreiding van de bevolking, die nu door nieuwe mo- gelijkheden als auto's, autobussen, motoren en brom- fietsen meer in de gelegenheid kwam de vrije tijd in de natuur door te brengen. Voormannen als dr. Jac. P. Thijsse, hebben in de be-
gintijd van de N.N.V. begrepen, dat deze naar buiten trekkende massa zou moeten gaan letten op alles wat de natuur aan schoons te zien geeft. Niet altijd is het onze afdeling naar den vleze gegaan.
In de jaren 1920, de zogenaamde Roaring Twenties, is het tot een ernstige crisis gekomen, waarbij het be- stuur het niet meer zag zitten en er sprake is geweest van het opheffen van de afdeling. De toenmalige voorzitster mevr. Rutten-Pekelharing vooral, had geen lust om de liefhebbers er bij te blijven slepen. Uit de daarvan overgebleven stukken maak ik op, dat het vooral dr. C. van Steenis en mej. Van Dunnewold en later professor De Graaff de doorzetters waren, die de afdeling uit het opheffingsravijn gesleept hebben. Mej. Van Dunnewold heeft het zeer lang volgehouden als bestuurslid en secretaresse, want het werd ten- slotte een 40-jarig jubileum, waarbij haar het erelid- maatschap werd verleend. Deze periode van opbloei duurde tot omstreeks 1940,
waarna tot 1945 door de oorlogsomstandigheden de werkzaamheden van de afdeling op een laag pitje ble- ven staan. Maar na de oorlog was het weer mej. Van Dunnewold die met hernieuwde ijver voortging met het vele werk dat het secretariaat met zich mee bracht. In de naoorlogse dagen tot heden is de landelijke ver-
eniging gestaag gegroeid en ook de afdeling Utrecht zag het ledental verdubbelen. In deze periode was de heer Nieuwenhuizen 20 jaar lang voorzitter, waarmee hij bij zijn aftreden in 1967 het erelidmaatschap van de afdeling verwierf. Naast de N.N.V. bestonden er jongerenorganisaties
voor natuurstudie. Het kontakt met deze organisaties heeft zijn ups en downs gekend. Voor de oorlog van '40-'45 stimuleerde het landelijk bestuur van de N.N.V. het oprichten van z.g.n. jongerengroepen. Deze groepen onderscheidden zich van de andere N.N.V.- ers door het houden van ruigere excursies en door er in de weekenden met een tent op uit te trekken. Tot 1947 was de Utrechtse jongerengroep aktief. In dat jaar werd de groep tijdens de laatste vergadering in „Ons Honk" te Lage Vuursche opgeheven. Het werk werd door gewestelijke besturen overgenomen. We komen nu aan de laatst afgelopen jaren. Een peri-
ode die gekenmerkt wordt door een gestadige groei van het aantal leden in de afdeling. Maar een groei die niet blijkt in te houden, dat het vormen van werkgroe- pen daardoor in gunstige zin wordt beïnvloed, on- |
||||||||||||||||||
Korte inleiding en verklaring bij de
archeologische kroniek 1972-1973 |
||||||||||||||||||
Vorig jaar verscheen in het augustusnummer van het
Maandblad een archeologische kroniek over 1970- 1971. Daarbij werd ook een „stedelijke" kroniek aan- gekondigd. Bij nadere beschouwing leek het toch zin- niger de „stedelijke" kroniek in de „provinciale" te in- corporeren: immers de stad Utrecht hoort toch echt wel in de provincie thuis. Nu doet zich evenwel een complicerend verschijnsel
voor: u zult deze aflevering van de kroniek zien begin- nen met Utrecht en eindigen met Zeist, de nummering van de afbeeldingen begint bij 21. Door omstandighe- den bleek het niet mogelijk de plaatsen van A tot U op tijd archeologisch te beschrijven. U houdt dat dus te- goed in een van de volgende maandbladen. De hierbij gaande lijst van afkortingen is voorlopig. Hij zal in zijn definitieve vorm met het deel A-U verschijnen, even- als de algemene inleiding, waarin o.a. de gulle subsi- diënten bedankt zullen worden. T. J. Hoekstra en W. J. van Tent
|
||||||||||||||||||
Voorlopige afkortingenlijst bij de Archeo-
logische Kroniek van de provincie Utrecht 1972-1973 |
||||||||||||||||||
Archeologisch Instituut van de Rijksuniver-
siteit Utrecht Archeologische Werkgemeenschap Neder-
land Biologisch-Archeologisch Instituut
Centraal Museum Utrecht Deponering vondsten Dienst Openbare Werken, Utrecht Gemeentelijke Archiefdienst, Utrecht Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie, Amsterdam Karolingisch (ca 750-900 n.C.) Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond Literatuur Maandblad Oud-Utrecht
(latere) Middeleeuwen (ca 1000-1500 n.C.) Neolithisch (ca 4000-1700 v. C.) neue Folge Paleolithisch (7-8000 v.C.)
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem- onderzoek, Amersfoort Romeins (ca 0-400 n.C.) |
||||||||||||||||||
AIU
AWN BAI
CMU
DEP
DOW
GAU
IPP
KAROL
KNOB LIT
MBOU
ME
NEOL
n.F.
PALEOL
ROB
|
||||||||||||||||||
(vervolg op pagina 154] ROM
|
||||||||||||||||||
134
|
||||||||||||||||||
—
|
|||||||||||
\5
|
|||||||||||
100 200 300 400
|
|||||||||||
Afb. 21. Overzichtskaart van de Utrechtse binnen-
stad. De cijfers verwijzen naar de genummerde be- schrijvingen van het op die plaats verrichte onder- zoek. |
|||||||||||
1,50 m een deel van een eikehouten bak op drie lig-
gers waargenomen en ingemeten; de onderkant van de liggers bevond zich op minus 0,40 m NAP. Aanvankelijk kon voor deze bak geen verklaring ge-
vonden worden en al evenmin voor het kleine (late) formaat van de bakstenen waaruit de poeren waren opgetrokken. Uit archiefonderzoek bleek echter dat de stadsmuur ter plaatse aan het einde van de 17e eeuw sterk in verval was, zodat de Vroedschap op 6 juni 1692 besloot „om de bouw-vallige muyr van deser stads wallen bij St. Servaas heek metten eersten (= |
|||||||||||
puin kwamen fragmenten van grotere bakstenen voor
(breed: 15 é 16, dik: 7,5 è 8 cm). Poer 3 is vermoedelijk voor ongeveer de helft in zicht geweest n.l. over een lengte van 1,20 m (afb. 23). Dit- maal kon de volledige doorsnede haaks op de stads- buitengracht worden vastgesteld: 2,40 m; de aanleg- diepte was minus 0,44 m NAP, de bewaarde hoogte ca. 1,50 m. Het steenformaat bedroeg 22 a 23 x 1 1 è 12 x4,5; 10 lagen: 54 cm. De onderste dertien lagen waren gestapeld, gedeeltelijk door de tas stenen on- gewijzigd neer te zetten. Aan de oostzijde van poer 3 werd over een lengte van |
|||||||||||
136
|
|||||||||||
Afb. 22. Zuideinde van de Nieuwe Gracht met de plaats van de poeren aan de Agnietenstraat (1, 2 en 3) en de
paien onder de Servaasbrug. 137
|
||||
stadsbuitengracht werden in maart 1972 op twee
plaatsen fragmenten van ca. 60 meter lengte van de zgn. singelmuur waargenomen (dat is de grondkeren- de muur of schoeiing aan de buitenzijde van de gracht). Het verloop van de stukken is ingemeten door DOW, afd. Landmeten en Karteren. Op één plaats was het mogelijk nauwkeuriger onder- zoek te verrichten (afb. 21, 4a en afb. 24). Daarbij bleek dat de muur tot ca. 0,55 m in het zand gefun- deerd was op minus 0,19 m NAP. Het steenformaat van de oorspronkelijke muur bedroeg 29 a 30 x 14 è 15x6,5 è 7 cm; 10 lagen: 80 cm. De bewaarde hoogte reikte tot + 267 NAP. In de 18e eeuw heeft een grondige herstelling van de waterkant van de muur plaats gehad d.m.v. een klamp die in dikte vari- eerde van 48 cm in het noorden tot 22 cm in het zui- den. Het steenformaat van de klamp was 23 x 11 x 4 cm; 10 lagen: 50 cm. De beklamping begon onderaan op +0,87 m NAP. Een waarneming meer naar het noorden (afb. 21, 4b
en afb. 25) gaf als onderkant van de singelmuur daar een diepte van minus 1,15 m NAP. De reden van deze diepere fundering was het feit dat ter plaatse geen zand was, maar een dikke veenlaag, afgedekt door een kleilaag van 50 a 60 cm dikte, waarin veel zoet- waterslakken. De bovenkant van het veen bevond zich op minus 0,65 m NAP. Het is (nog) niet duidelijk wanneer dit deel van de
stadsbuitengracht zijn singelmuur gekregen heeft. Gezien het steenformaat komen de 14e en 1 5e eeuw in aanmerking. Bestudering van de schutmeestersre- keningen kan wellicht uitkomst brengen. De oudste |
|||||||||||
Afb. 23. Agnietenstraat. Poer 3.
|
|||||||||||
onmiddellijk) te doen onderstutten met steene pila-
ren ..." (Vroedschapsresoluties A° 1692, in GAU). In 1717 is het echter weer mis: „De heer Cameraar van Muyden heeft.. .kennisse gegeven dat de muer van de stadts wal bij 't Servaes heek zeer was gescheurt, van zijn pylaren afgeweken en dreygde voorover te storten" (Vr. res. 11-1-1717). De Vroedschap besluit het herstel „tot beter saisoen te laten berusten". Op 28 juni 1717 brengt de cameraar verslag uit over de stand van de werkzaamheden en dan wordt ook me- degedeeld wie de veroorzakers zijn van de verzakkin- gen: „ ... is veroorsaakt door de loykuypen daar kort onder leggende" (Vr. res. 28-6-1717). Men draagt de Heren Gecommitteerden tot de Bermen op, na te gaan of ook elders langs de stadswal looierskuipen dichter dan 10 è 12 voet bij de muur liggen. De looi- ersbakken die gevaarlijk zijn voor de stadsmuur zullen verwijderd moeten worden. De aan het licht gekomen poeren zullen zeker de „pi-
laren" zijn, waarvan in 1692 en 1717 sprake is, ter- wijl de houten bak overeenkomst vertoont met de houten looiersbak die aan de Twijnstraat aan de Werf gevonden is (zie aldaar). 3. Van Asch van Wi/ckskade
Bij rioleringswerkzaamheden tussen de Van Asch van
Wijcksstraat en de oostzijde van het Begijne Bolwerk, die begonnen in oktober 1973, bleek de te graven sleuf precies de buitenkant van de bakstenen stads- muur te volgen. Daar de interessantste ontdekkingen zich in 1974 presenteerden, zal op dit onderzoek in de kroniek van dat jaar nader worden ingegaan. Wel kan de vondst - ter hoogte van de Van Asch van Wijcks- straat - vermeld worden van een hardstenen kogel (Q 45 cm, gewicht ca. 90 ka) die aan de buitenkant van de muur lag. Nu siert hij de historische afdeling van het Centraal Museum Utrecht. LIT: T. J. Hoekstra, Iets over de middeleeuwse stads- muren van Utrecht, in: De Timmerwerf, 1974-1, p. 2- 5, en in: Gemeentewerken, 1974-4, p. 88-89. 4. Catharijnesingel
Bij de aanleg van de Catharijnebaan in de voormalige
|
|||||||||||
Afb. 24. Catharijnesingel. Singelmuur; links de 18e
eeuwse herstelling. |
|||||||||||
138
|
|||||||||||
Afb. 25. Catharijne-
singel. Singelmuur op de hoek van de Singel en het Leidse Veer. |
||||||||||
DEP: ROB en Stichting „Het Nederlandse Gebruiks-
voorwerp". 6. Jacobikerkhof iJacobikerk)
Tijdens de restauratie van de Jacobikerk werd - in de-
cember 1973 - aan de noord-westhoek van de (in- pandige) toren met hulp van de AWN afd. Utrecht en andere vrijwilligers een onderzoek op beperkte schaal ingesteld. Gevonden werden de funderingen van een smallere zijbeuk dan de huidige. Het muurwerk was tot op grote diepte weggehakt om plaats te maken voor graven. De aanlegdiepte bevond zich op +1,10 m NAP. De onderkant van de torenfundering, waar- mee die van het smalle zijschip één geheel vormde, kon niet vastgesteld worden; die fundering liep in ie- der geval een halve meter dieper met een flinke ver- snijding naar het westen. De ongestoorde grond kwam tot +1,50 m NAP. De onderkant van de zijschipmuur rustte direct op het
schone rivierzand, dat van boven afgesloten werd door alternerende klei- en zandbaantjes. De aanleg- |
||||||||||
vermelding van een singelmuur in Utrecht is van
1348 (GAU, Arch. Stad 1,328).
LIT: zie onder Van Asch van Wijckskade.
5. Hogelanden O.Z.
In samenwerking met de ROB (A. Bruijn en H. F. Wijn-
man) en de Stichting „Het Nederlandse Gebruiksvoor- werp werd van 11 t/m 15 september 1972 een on- derzoek ingesteld naar de restanten van een middel- eeuws pottebakkersbedrijf aan de Hogelanden O.Z., vlak bij de Vecht, op de plaats van de voormalige loodwitfabriek. De resultaten waren boven verwachting. Weliswaar
was bij een onderzoek in 1971 al veel materiaal te- voorschijn gekomen uit de kuilen, waarin de potte- bakkers hun misbaksels gooiden, maar behalve nog meer van dergelijke afvalgaten (afb. 26), werd ook de oven zelf gevonden (afb. 27), al waren daar slechts de onderste twee lagen van één helft met de stookkuil van over gebleven. O.a. aan de hand van in Amsterdam gevonden materi-
aal (zie: J. Baart e.a. p. 54-55 en 241-256.) werden oven en misbaksels gedateerd in het eerste kwart van de 15e eeuw. De publicatie over de pottebakkersin- dustrie en haar producten is in een vergevorderde staat van voorbereiding. Nadat nog in de eerste week van januari 1973, voor-
afgaand aan de bouw van de dr. Henri van der Hoe- venkliniek, een hoeveelheid misbaksels geborgen was, werd van 19 maart t/m 30 april 1973 een selec- tie uit de producten van de oven in het Centraal Mu- seum Utrecht tentoongesteld onder de titel „Utrecht- se Misbaksels uit 1400". LIT: T. J. Hoekstra: Industrie in Utrecht, in: De Tim-
merwerf, 1972-6 p. 7-10. A. Bruijn en T. J. Hoekstra, Utrechtse Misbaksels uit 1400, in; MB0U 1973-3, p. 19-22. A. Bruijn en T. J. Hoekstra, Utrechtse Misbak- sels uit 1400, in: Spiegel Historiael, 1973-4, p. 246- 249. H. J. E. van Beuningen, A. Bruijn en T. J. Hoek- stra, Pottersvuren langs de Vecht (in voorbereiding). J. Baart e.a., Opgravingen in Amsterdam, Amsterdam 1977. |
||||||||||
Afb. 26. Hogelanden O.Z. Kuil met misbaksels, be-
kroond door vier grote blauw-grijze waterkannen (fo- to: T. J. Hoekstra). 139
|
||||||||||
Afb. 27. Hogelanden
O.Z. Restanten van de ronde pottebakkerso- ven; bovenaan de stookgang en de stook- kuil. |
|||||||||
breedte van het fundament bedroeg 1,50 m; het was
vervaardigd in een soort kistwerk (afb. 28). Belangrijk is de vaststelling dat de toren van het begin af aan inpandig geweest is. Op grond van het metsel- verband - een gedegenereerd Vlaams verband - en het steenformaat (32 x 16 x 8 cm) kan de bouw van de toren en van het smalle zijschip op „rond 1300" gesteld worden. Als „losse vondst" mag nog vermeld worden een
grafsteen (afb. 29) met de symbolen van dezelfde hei- ligen als die op een baggervondst uit de Oude Gracht staan (zie aldaar). UT: Th. Haakma Wagenaar, Verslag Bouwhistorische
Begeleiding Restauratie Binnenstadskerken, in: Jaar- verslag 1973/1974 Restauratie vijf Hervormde ker- ken in de binnenstad van Utrecht, Utrecht (1976), p. 43 en 48. NB. Het lijkt mij niet waarschijnlijk - zoals Haakma Wagenaar stelt - dat het smalle zijschip eer- der gefundeerd is dan de toren. 7. Jansveld ca.
In rioolsleuven die in september en oktober 1973 in
het Jansveld, de Korte Slachtstraat en de Boothstraat gegraven werden, werd gekeken naar mogelijke ge- gevens omtrent de Rijnloop in dat deel van de stad. De vraag die daarbij centraal stond, was of de Voor- straat een herkenbare en dateerbare waterloop ge- weest is. In het Jansveld werd op ca +0,70 m NAP rivierzand
met een kleidekje gevonden, maar de bovenkant daarvan was vergraven en afgedekt door een laatmid- deleeuws ophogingspakket. In de klei en in het zand zijn geen voorwerpen gevonden, zodat de tijd van af- zetting volkomen onzeker blijft. |
|||||||||
Afb. 28. Jacobikerk. Aanzet van de fundering van
het smalle zijschip (links onder) en de torenfundering met versnijdingen (rechts). |
|||||||||
140
|
|||||||||
In de Boothstraat werd het zand al op +2,00 m NAP
aangetroffen. Deze straat heeft dus de laat-middel- eeuwse vergraving niet meegemaakt, wat te verkla- ren is uit het feit dat hij pas in 1658 aangelegd is als doorbraak vanuit de St. Jans-immuniteit. Uit een sloot met venige vulling op de hoek van het Jansveld en de Kleine Slachtstraat kwam een leren messchede tevoorschijn samen met midden-14e eeuws steengoed en aardewerk. De schede (afb. 30) is 16,5 cm lang en versierd zowel d.m.v. stempel- als snijtechniek. Gedeelten van het riempje voor bevesti- ging aan de gordel zijn nog aanwezig. De sloot, die in de richting van het Jansveld lag, is niet de bekende immuniteitssloot, die nl. dichter naar het Janskerkhof toe gelegen heeft. Daar er geen jonger materiaal dan het bovenvermelde in de sloot gevonden is, zal hij dus nog in de 14e eeuw in onbruik geraakt zijn. 8. Kromme Nieuwe Gracht 39
Onder leiding van drs. W. J. van Tent, provinciaal ar-
cheoloog van Utrecht, werd in april 1973 door leden van de AWN afd. Utrecht een onderzoek ingesteld in de kelder van het bovenvermelde huis. Doel van het onderzoek was na te gaan in hoeverre de Kromme Nieuwe Gracht al van Romeinse oorsprong is. Welis- waar werden in oeverwalachtige afzettingen Romein- se scherven gevonden, maar die waren vermengd met materiaal uit de 11 e en 12e eeuw na Chr. In de oever waren vele paaltjes geslagen, maar gezien de geringe oppervlakte waarover het onderzoek zich uitstrekte, kon daaruit geen herkenbare structuur ge- distilleerd worden. De AWN heeft een rapport van het onderzoek gemaakt. 9. Lange Nieuwstraat (Catharijne Convent)
Gedurende de beide jaren die deze kroniek beslaat werd door de AWN afd. Utrecht onderzoek gedaan in de pandhof van het Catharijne Convent. Twee vragen stonden daarbij centraal: liep er een Romeinse weg van het castellum (Domplein) naar het zuiden door de pandhof, en: heeft de pandhof een vierde (noordelijke) arm gehad en hoe zag die er in fundament uit? Sporen van een Romeinse weg zijn niet gevonden, maar wel een tonput met twee „pingsdorf" tuitpotten en een „andenne" kan, alles uit de late 12e eeuw (afb. 31). De resultaten met betrekking tot de vierde arm zijn
|
||||||||
Afb. 29. Jacobikerk. Groot fragment van een graf-
steen met de symbolen van Maria (lelie), Jacobus de Meerdere (staf en schelp) en Catharina (zwaard). Ver- moedelijk is het rad van Catharina op het afgebroken deel te zien geweest. pas in 1974/1975 tevoorschijn gekomen en zullen in
de volgende kroniek ter sprake komen. LIT: Th. G. van Dijk, Het tweede Catharijne Convent te Utrecht, in: Jaarverslag van de AWN afd. Utrecht, 1974, gestencild, ongepagineerd. T. J. Hoekstra, Het Catharijne Convent te Utrecht, aspecten van een on- derzoek, in: Het Catharijne Convent, Monument met Toekomst, Utrecht 1975, p. 39-48. 10. Lange Nieuwstraat (terrein Willem Arntsz Stich-
ting.) Eind april 1972 werden bij grondwerkzaamheden
voor de nieuwbouw van de Willem Arntsz Stichting 302 munten gevonden, 7 gouden en 295 zilveren. Deze schat is tijdens de belegering van Utrecht door bisschop David van Bourgondië in 1483 in de grond geraakt. Van de eventuele verpakking is niets terug- gevonden. Zeer bijzonder is het in de schat aanwezige geld dat tijdens de belegering in de stad Utrecht ge- slagen is. (Op 21 januari 1975 zijn de munten, die alle door de
Willem Arntsz Stichting verworven konden worden, in langdurig bruikleen aan het Centraal Museum Utrecht afgestaan. Ter gelegenheid van de overdracht zijn ze tentoongesteld geweest in de hal van het museum onder de titel „Een verborgen schat geborgen"). LIT: Dr. H. Enno van Gelder, Utrecht, in: Nieuwsbulle- |
||||||||
Afb. 30. Jansveld. Leren messchede met gestempelde en gesneden versiering (lengte: f 6,5 cm).
|
||||||||
141
|
||||||||
fundeerd. Door de muur heen liep een vermoedelijk
originele, overkluisde riooldoorgang met een hoogte van 1,05 m (afb. 32). Onmiddellijk ten noorden van de riooldoorgang werd de muur naar binnen toe 1,20 m dikker. Een verklaring voor deze verdikking is niet zo- maar te geven; mogelijkerwijs heeft het iets te maken met een verzwaarde aanleg voor een waltoren. Ca. 7 meter naar het noordwesten werd nog een 85 cm dikke muur doorsneden. In 1933 heeft men die ook reeds gezien, toen met een boogvormige opening (grondboog?); zie GAU, Hist. Atlas M. 003. De functie van de muur is niet duidelijk. LIT: zie onder Van Asch van Wijckskade. 12. Lunetten (uitbreidingsplan)
Leden van de AWN afd. Utrecht „beliepen" het terrein
van het uitbreidingsplan „Lunetten" in de hoop aan oppervlaktevondsten bewoningsconcentraties of an- dere sporen van menselijke activiteit te ontdekken. Alleen rond de voormalige boerderij De Koppel werd wat - laat-middeleeuws - aardewerk gevonden. 13. Nieuwe Gracht(Servaasbrug)
Bij de aanleg van het verversingsgemaal aan het zuid-
einde van de Nieuwe Gracht kwam in het najaar van 1972 de Servaasbrug droog te staan. Het middel- eeuwse gedeelte van deze brug (aan de stadszijde, zie afb. 22) vertoonde gedeeltelijk nog origineel werk met een steenformaat van 30x15x7,5 cm. Uiter- aard kwamen ook latere herstellingen voor. Zo staat er in de Vroedschapsresoluties van 23 mei 1740 te lezen dat de „cluijs" van deze brug „geborsten" was en dat men besluit - „ter voorkoming van ongeluk- ken" - „tot het doen herstellen van 't defectueuse aan gezeijde brugge en die weder in goede staat te bren- gen". Opvallend waren de zware palen die langs de weste-
lijke muur van de brug in het zand stonden (afb. 22 en 33). Tussen de palen en de muur bevonden zich zwa- re planken, waartegenaan de muur gemetseld was |
||||||||||||
Afb. 31. Lange Nieuwstraat. Catharijne Convent. De
- gerestaureerde - inhoud van de tonput, gevonden in de pandhof. |
||||||||||||
tin KNOB, 1972-10 p. 122*. Dez., Muntvondst in
Bouwput, in: MBOU 1972-10, p. 73-74. Dez., Munt- vondsten, Utrecht 1972, in: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 1971/1972, p. 174-182 (Tevens als overdruk als tentoonstellingscatalogus bij de boven- vermelde tentoonstelling in het CMU.). Dez., in: De Geuzenpenning, 1972-4, p. 53-54. DEP: CMU. 11. Lepelenburg
Bij rioleringswerkzaamheden in het Lepelenburg werd
in augustus 1972 de middeleeuwse stadsmuur door- sneden, die daar ongeveer noord-zuid liep. Vóór de aanleg van het Lepelenburg en de andere aarden bol- werken in 1578/1580 had de stadsmuur aan de oostzijde van Utrecht een vrijwel recht verloop, hier en daar onderbroken door een waltoren. Het gevonden gedeelte had een aanlegbreedte van 3 meter en was op +0,80 m NAP direct op het zand ge- |
||||||||||||
Afb. 43. Oude Gracht. Platte kalksteen met de sym-
bolen van Maria, Jacobus de Meerdere en Catharina (zie ook afb. 29). |
||||||||||||
Afb. 32. Lepelenburg. Rioolopening met bakstenen
vloer door de stadsmuur. |
||||||||||||
142
|
||||||||||||
(zie ook onder Oude Gracht). De brug is gefundeerd
op een dicht net van paaltjes. 14. Oude Gracht
Bij de aanleg van een riool in de Oude Gracht in het
najaar van 1973 kwam een deel van de gracht tussen Jansbrug en Viebrug langs de oostelijke kademuur droog te liggen. Een aantal baggervondsten werd daarbij gedaan, die gedeeltelijk in het MBOU gepubli- ceerd zijn. Veel nieuws is daarover dan ook niet te zeggen, behalve dat alle drie symbolen op de platte kalksteen (afb. 34) nu geidentificeerd zijn aan de hand van een grafsteen uit de Jacobikerk (afb. 29); van links naar rechts zijn het: Maria (lelie), Jacobus de Meerdere (pelgrimsstaf en schelp) en Catharina (resp. zwaard en rad). Bij het maken van proefsleuven voor de bovenge-
noemde riolering (in februari 1973) kwam in een haaks over de werf gelegen sleufje tegenover de Dra- kenburgstraat een 14e eeuwse grachtbeschoeiing te- voorschijn. Deze kademuur had een dikte van 85 cm en was gemaakt uit bakstenen van 32 cm lang. Aan de grachtzijde van deze muur werd een beplanking gevonden die door eiken palen tegen de muur aange- houden werd (afb. 35). 80 cm verderop in de richting van de gracht stonden weer twee - losse - eiken pa- len. Daar de schoeiingsmuur 2,10 m uit de huidige gracht-
wand lag en - met zijn waterkant - slechts 1,05 m uit de tegenwoordige werfkeldermuur, moet aangeno- men worden dat in de 14e eeuw de gracht meer naar het oosten gelegen heeft en de werf smaller is ge- weest. Mogelijkerwijs is de gracht in zijn geheel wel breder geweest, (zie voor de houten constructie ook onder Nieuwe Gracht, Servaasbrug). LIT: T. J. Hoekstra, Een versierde steen uit de Oude Gracht, in: MBOU, 1973-10, p. 91. T. J. Hoekstra, Een tinnen lepel uit de Oude Gracht, in: MBOU, 1974-1, p. 7-8. / 5. Oude Gracht Bijlhouwerbrug)
Bij werkzaamheden op de overkluizing van de Bijlhou- werbrug in mei 1972 werden één tot drie lagen met- selwerk in gebogen vorm aangetroffen met een steenformaat van 27x13x5,7 cm. Het muurfrag- ment zelf had een breedte van 1,23 m en had de vorm van een cirkelsegment met zijn open kant naar het westen. Op grond van het steenformaat zou een 16e eeuwse datering mogelijk zijn. Toch is het vooralsnog volstrekt onduidelijk wat de betekenis van deze „fun- dering" is. Met de oude noch de nieuwe Tolsteeg- poort kan het in verband gebracht worden. LIT: C. L. Temminck Groll, Restauraties in Utrecht, in: MBOU, 1958-1, p. 2-5. 16. Oude Gracht 36
In de zomer van 1972 verrichtte een aantal leden van
de AWN afd. Utrecht een klein onderzoek in de ach- tertuin van het pand Oude Gracht 36. Behalve een 16e eeuwse beerput die al geleegd was kwam er een |
|||||||||
Afb. 33. Nieuwe Gracht. Servaasbrug: in het zand
geslagen palen die planken tegen de fundering hou- den. |
|||||||||
Afb. 35. Oude Gracht. Schoeiingsmuur met hout-
constructie gezien naar de landzijde. |
|||||||||
143
|
|||||||||
oost-west gericht fundament tevoorschijn bestaande
uit twee poeren met een spaarboog daartussen. Steenformaat 30 x 15 x 7 cm. Daar geen connectie met andere muren te vinden was, kan over de beteke- nis van dit muurfragment weinig gezegd worden. 7 7. Oude Kamp 5
Tijdens de restauratie van het pand Oude Kamp 5
werd in het najaar van 1972 een onderzoek naar de bouwgeschiedenis van het huis ingesteld n.a.v. te- voorschijn gekomen fundamenten. In de eerste helft van de 18e eeuw was in het huis een smederij gevestigd, zoals o.a. bleek uit de in de voorkamer bewaard gebleven resten van een bakste- nen smidsvuur. In oorsprong vormde het pand één geheel met Oude
Kamp 7: de achtermuur van de voorkamer liep dóór tot in dat buurpand. In de late middeleeuwen vormde die achtermuur tevens de buitenmuur, zodat van een breed en ondiep huis sprake was, dat slechts één woonlaag en een kap had. Na de opdeling is nr 5 tot twee maal toe naar achteren uitgelegd en verhoogd met een verdieping, waarbij de kap gedeeltelijk mee omhoog gegaan is. In 1975/1976 is Oude Kamp 7 onderzocht. In de Kro-
niek(en) van die jaren zal nader op beide panden wor- den ingegaan. LIT: T. J. Hoekstra, Industrie in Utrecht, in: De Tim
merwerf 1972-6, p. 7-10. T. J. Hoekstra, Oude Kamp 5 en 7, een onderzoek naar de bouwgeschiedenis, in: MBOU, 1973-8, p. 72-76. C. L Temminck Groll, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht, 's-Gravenha- ge1963,p. 127. 18. Predikherenkerkhot 9
In maart en april 1972 werden enige verkenningen
uitgevoerd in de kelder en in de tuin van het pand Pre- dikherenkerkhof 9. Schamele restanten van het Domi- nicanen- of Predikherenklooster werden waargeno- men. In de noordelijke kelder aan de straatzijde be- |
|||||||||
vindt zich een noord-zuid lopend fundament van grote
bakstenen (31è32x15d16x8cm). Onder de zui- delijke keldermuur maakte het een hoek naar het oos- ten. In de noordoost hoek van de kelder is een stapel- put, die overbouwd is door de keldermuren. Enige sa- menhang met het fundament kon door verstoring niei aangetoond worden. Wel kwam er uit de put veel grof baksteenpuin (afmetingen van 30 tot 34x15 è 16x7 è 8,5 cm). Een waterput die gedeeltelijk onder de zuidelijke muur
van de kelder stak, kon niet onderzocht worden, maar zal, gezien zijn plaats, wel tot de kloosterperiode be- horen. De tijdsbepaling van de restanten kan met enige voor-
zichtigheid op grond van de baksteenformaten ge- steld worden op de tweede helft van de 13e eeuw. Het Dominicanenklooster werd in 1252 gesticht en brandde af met de grote stadsbrand van 1253. In 1583 wordt het - na in 1 566 en 1579 zwaar van de beeldenstorm te hebben geleden - afgebroken. Pas in het midden van de 17e eeuw verschijnen er woonhui- zen langs het Predikherenkerkhof. Een klein proefgat in de tuin leverde slechts een puin- pakket op, mogelijkerwijs van een uitbraaksleuf. Bij de verbouwing van het pand Predikherenkerkhof 7 en bijbehorende gebouwen aan de Breedstraat in 1960 zijn ook resten van het klooster waargenomen en opgetekend. Tekeningen en opmetingen blijken echter onvindbaar. LIT: C. L. Temminck Groll, Vondsten en restauraties in
Utrecht, in: MBOU, 1961-2, p. 19. 19. Strosteeg, 1972 (parkeergarage)
Van 23 mei t/m 8 juni werd een opgraving gedaan op de plaats waar aan de Strosteeg een parkeergarage moest verrijzen, (afb. 36, 1972). Door onvoorziene omstandigheden werd de onderzoeksduur zeer be- kort, zodat helaas alleen zeer globale en onvolledige gegevens verkregen konden worden. Aan de zuidkant van de Strosteeg hebben twee grote |
|||||||||
Afb. 36. Strosteeg. Overzicht van de onderzoekingen in 1972 en 1973. De grote middeleeuwse huizen (1972)
zijn zeer schematisch en zonder periodisering weergegeven. |
|||||||||
144
|
|||||||||
Afb. 37. Strosteeg (1972). „Rug-aan-rug" haard
met stenen haardpotring (half) en plavuizenvloer. |
||||||||||||
Afb. 39. Strosteeg (1972). Put in de kelder achter
huis I met gestapeld„binnenputje". NB. De keldermu- ren lopen over de putrand heen! |
||||||||||||
middeleeuwse huizen gestaan, waarbij vooral huis nr
II opviel door zijn dikke funderingen van bijna een me- ter, bestaande uit zware poeren met spaarbogen daartussen. Nr. I lijkt een van oorsprong breed en on- diep huis, dat later (?) is opgedeeld en naar achteren toe uitgelegd (met kelders). Het steenformaat van de frontmuur van huis I bedroeg 30 x 15 x 7 cm. De meest westelijke tussenmuur had een „rug-aan-rug" haard met blauw-grijze haardpotten onder een na- tuurstenen ring (afb. 37 en 38), terwijl nog een deel van een keper gelegde plavuizenvloer over was. |
In de kelder achter dit deel van het huis, die uit de 16e
eeuw stamde, bevond zich - gedeeltelijk onder de kel- dermuur - een put (afb. 36, B), waarin zich een eigen- aardig stapelputje bevond (afb. 39). Even ten oosten van huis II lag een grote beerput (afb. 36, C), waarvan de kap in de 18e eeuw hersteld was. Over die kap heen liep een muurfragment van middel- eeuwse steen, dat gemetseld was in de vorm van een haard (!) (afb. 40). Erg onduidelijk is het „tussenstuk" tussen de huizen I
en II. Er waren aanwijzingen dat de muurresten die daar gevonden zijn, ouder zijn dan de huizen I en II zelf. Ook wat 13e eeuws materiaal dat vlakbij gevon- den is, duidt op bewoning uit de tijd vóór (of tijdens de voorgangers van) de beide huizen. Op de allerlaatste dag waarop onderzoek mogelijk was, werd nog een vroeg-15e eeuws beerputje ge- leegd (afb. 36, A), waaruit o.a. de twee kookkannetjes of grapen van afb. 41 kwamen. Dr. J. Jansen van het Instituut voor Veterinaire Parasi-
tologie en Parasitaire Ziekten van de RU Utrecht on- derzocht de mest uit deze put op parasieteneieren. Uit Afb. 40. Strosteeg (1972). Haardfragment (let op
„inbochting") over put C. |
|||||||||||
Afb. 38. Strosteeg (1972). Blauw-grijze haardpot
uit een van de haarden van afb. 37. |
||||||||||||
145
|
||||||||||||
vond zich de in één keer meegemetselde stortkoker,
terwijl een oost-west gericht tongewelf het geheel af- gedekt had. De put was gemaakt in baksteen van het formaat 30x15x7,5 cm (afb. 42). De put had een buitengewoon rijke inhoud, beginnend met materiaal uit het tweede kwart van de 14e eeuw en doorlopend tot het eerste kwart van de 15e eeuw. Of de put daar- nè - en vóór de 18e/19e eeuw - in gebruik is geble- ven, kon niet worden vastgesteld omdat de bovenste lagen met de ronde put al machinaal verwijderd wa- ren. Evenmin is het vooralsnog duidelijk bij welk per- ceel de put gehoord heeft: bij een huis aan de Oude Gracht of bij één aan de Strosteeg? Het is in het kader van deze kroniek niet wel doenlijk de hele inhoud van de put te beschrijven. Daarom een paar grepen. Op afb. 43 staat een verzameling 14e eeuws aardewerk afgebeeld, die de verhouding in de put goed weerspiegelt: er zat ongeveer evenveel lo- caal gemaakt roodbakkend aardewerk in als uit Sieg- burg geïmporteerd steengoed. Het blauw-grijze aar- dewerk - eveneens lokaal vervaardigd - vormde een veel kleiner deel, nl. 1/3 van ieder van de beide ande- re groepen. Het hoge percentage importwaar geeft de rijkdom van de put en haar gebruikers goed aan. Ook het voorkomen van veel glas duidt op een bovenge- middelde welvaart van de gebruikers. De glazen voor- werpen zijn inmiddels gepubliceerd door Dr. C. Isings (AIU) en H. F. Wijnman (ROB). Een bijzonder voorwerp is het tinnen pelgrimsinsigne
(afb. 44). Uit welk pelgrimsoord het afkomstig is, is niet bekend. Evenmin is de betekenis van het rand- schrift duidelijk. Vergelijk voor een gelijksoortig exem- plaar: J. Baart e.a., p. 389. Het beendermateriaal is - voor zover verzameld - gedetermineerd door drs. L. H. van Wijngaarden-Bakker (IPP). Behalve resten van rund, schaap, geit, varken (weinig I), kat, vogels en vis- sen, werden vier hondeschedels gevonden, die uit- voerig beschreven zijn (zie LIT). Prof. dr. F. P. Jonker (Laboratorium voor Paleobotanie en Palynologie, RU Utrecht) was zo vriendelijk de pit- ten en zaden te determineren. Interessant was daarbij de enorme hoeveelheid vijgepitten. Verder kwamen veel voor: pitten van de zure kers (en een paar van de zoete kers) en druivepitten. Braam, kroosjespruim en mispel werden in vrij grote aantallen gevonden, even- als wandfragmenten van de walnoot. Van de fram- boos werd één pitje herkend. Aan onkruidzaden kwa- men tevoorschijn die van uitstaande melde, melkgan- zevoet, kleine klaproos, knopige duizendknoop, scha- penzuring, vogelmuur en diverse zeggesoorten. Dr. J. Jansen (Laboratorium voor Veterinaire Parasito- gie en Parasitaire Ziekten, RU Utrecht) onderzocht monsters op het voorkomen van parasieten. Op één gram materiaal kwamen 60 spoelwormeieren (Asca- ris lumbricoides) en 2730 zweepwormeieren (Trichu- ris trichura) voor. LIT: L. H. van Wijngaarden-Bakker en G. F. Uzereef,
Mittelalterliche Hunde aus den Niederlande, in: Zeit- schriftfür Saugetierkunde, Bd. 42 (1977) H. 1, p. 13- 36. J. Baart e.a.. Opgravingen in Amsterdam, Amster- |
|||||||||||
Strosteeg (1972). Twee kookkannetjes uit
|
|||||||||||
Afb. 41.
putA. |
|||||||||||
één gram kwamen ca 4300 eieren van Ascaris lum-
bricoides (spoelworm van de mens) en ca 8450 eie- ren van Trichuris trichura (zweepworm van de mens). Strosteeg, 1973a (put achter parkeergarage)
Bij de aanleg van een riool rond de parkeergarage aan de Strosteeg (zie boven) werd op 23 mei 1973 een beerput aangetroffen (afb. 36, 1973 a). Aanvankelijk liet het zich aanzien dat er een 18e of 19e eeuwse beerput in een middeleeuwse kelder gemaakt was. Nadat evenwel de (ronde) put machinaal verwijderd was, bleek dat de „kelder" eveneens een put was met een omvang van 4,00 x 2,25 meter. Op 23, 24 en 25 mei is hij vrijwel geheel uitgegraven, waarbij bleek dat hij doorliep tot ca minus 0,25 m NAP, d.w.z. tot onge- veer 5 meter onder de straat. In de zuidwest hoek be- |
|||||||||||
Afb. 42. Strosteeg (1973a). Interieur van de grote
beerput achter de parkeergarage. Rechts van de stort- koker een restant van het gewelf. |
|||||||||||
146
|
|||||||||||
Afb. 43. Strosteeg (1973a). Keramiek uit de grote put. Steengoed drinkgerei uit Siegburg, keukengoed van
rood aardewerk, verm. uit Utrecht en twee blauw-grijze schalen, die eveneens in de keuken thuishoren en locaal gefabriceerd zijn. |
||||||||||
20. Twijnstraat aan de Werf
In de maanden oktober en november 1972 werd een
onderzoek ingesteld op een klein terreintje aan de Twijnstraat aan de Werf/hoek Naauwe Watersteeg. Alleen de noordelijke helft van het perceel werd on- derzocht. Doel van het onderzoek was o.a. meer te weten te komen over de daar nog aanwezige originele oever van de Oude Gracht. Immers aan de Twijnstraat zijn geen werfkelders, zodat het oorspronkelijke talud van de gracht - die daar ter plaatse bovendien nog een deel van de rivier is - bewaard is gebleven. Met dat doel voor ogen werden de sleuven haaks op het water gegraven (afb. 45). In de dichtstbijzijnde |
||||||||||
dam 1977, p. 389. C. Isings en H. F. Wijnman, in:
Journal of Glass Studies (1977), ter perse. Strosteeg 45, 1973b
In het interieur van het zeer kleine huisje Strosteeg 45
(afb. 36, 1973b) werd een 19e eeuwse put gevon- den, benevens een haardplaatsje van oudere datum aan de oostelijke wand. Bij onderzoek bleek dat het huisje ontstaan was door „invulling" van een ruimte tussen twee huizen (waarvan het oostelijke nu afge- broken is). De beide zijmuren van het huisje zijn dan ook ouder dan de voor- en achtergevel en de kap. De documentatie vond plaats in april 1973. |
||||||||||
Afb. 44. Strosteeg (19 73a). Tinnen pelgrimsinsigne; voor- en achterzijde.
|
||||||||||
147
|
||||||||||
Afb. 45. Twijnstraat
aan de Werf. Overzicht van het opgravingster- rein gezien in de rich- ting van de Oude Gracht. |
||||||||
sleuven - dus hoog op de oever aan de oostelijke kant
van het terrein - werden flinke zand- en kleiophogin- gen gevonden met daarin laat 12e eeuws materiaal (haakoor, spinsteentje). De zand- en kleilagen waren duidelijk door water afgezet. Hieruit mag geconclu- deerd worden dat het water in die tijd nog veel bewe- ging en niveauverschil vertoonde. Verder naar de gracht toe - en vooral in de sleuf even- wijdig aan de straat - werd de grond modderig terwijl er veel laat-13e eeuws materiaal gevonden werd (vroeg-steengoed). M.i. is dat een teken van het tot rust komen van het water in de late 13e eeuw, iets dat samenvalt met de eerste vermelding van de wer- ven, (zie hierover: F. Ketner, Mickelenborch bij de Gaardbrug, in: MBOU, 1948, p. 43-45.) De eerste bouwactiviteiten op het opgravingsterrein -
afgezien van een aantal palen, die geen samenhang te 148
|
zien gaven - werden gevormd door wat muurfrag-
menten en een daarbij behorende latrinekoker met af- voer naar de gracht, vlak bij de straat. Het steenfor- maat van de koker bedroeg: 3Ox14è 15 x 6 è 7 cm. Uit de latrine kwam een kannetje van geel aardewerk met op de bovenste helft een bruine ijzerengobe te- voorschijn (afb. 46). Het is afkomstig uit de omgeving van Worms en wordt in de 14e eeuw gedateerd. Ver- gelijkbare kannetjes zijn in Nederland bekend uit Dordrecht en Nijmegen. Helaas kon geen duidelijk bouwwerk aan de latrine verbonden worden. Enig houvast komt er pas weer in de 16e eeuw met de constructies aan de noordzijde van het terrein (rechts op afb. 45). Hier liggen drie looiersbakken van baksteen (24 x 12 è 13 x 5,5 cm). Ook de afvoergoot ten zuiden (= links) van de latrine stamt uit die tijd. De functie van de bakken kon worden vastgesteld door het feit dat vnl. in de (half)ronde bak veel haren, een |
|||||||
paar stukjes leer, eikenschors en kalk gevonden wer-
den. Eigenaardig is dat de bakken gedeeltelijk afgebroken
zijn toen de op de foto zichtbare muur werd gebouwd; er moet dus een verandering in de perceelsscheiding hebben plaats gevonden. De oostelijke bak heeft geen resten van opstaande wanden meer, omdat hij ver- vangen geweest is door een eikehouten bak op drie liggers (afb. 47). Uit deze houten bak kwamen veel pijpekoppen tevoorschijn, die gedateerd konden wor- den tussen 1625 en 1640 (det. P. Smiesing). In het midden van de 17e eeuw moet het bedrijf dus wel beëindigd zijn geweest. Uit de kuil die op afb. 47 on- der de bakken zichtbaar is, kwam 15e eeuws materi- aal, o.a. het (Utrechtse) bordfragment op afb. 48. Na de looierijen wordt het weer anderhalve eeuw on- duidelijk wat er met het terrein aan de hand is, totdat in 1807 de winkelier en uitdrager Dirk Serree er drie huisjes op laat bouwen, die in 1962 gesloopt zijn. UT: T. J. Hoekstra, Industrie in Utrecht, in: De Tïm- merwerf, 1972-6, p. 7-10. 21. Vredenburg
In een eendags onderzoek werd op 9 mei 1973 ge-
zocht naar een stuk van de (buiten)begrenzing van het zuidoostelijk bastion van het kasteel Vredenburg, dat bij de aanleg van een parkeergarage in 1971 groten- deels verdwenen was. Alleen van de zuidzijde van het |
|||||||||
Afb. 46. Twijnstraat aan de Werf. Kannetje uit de
latrine koker. |
|||||||||
Afb. 47. Twijnstraat aan de Werf. Houten looiersbak. Links de scheidingsmuur tussen de twee stenen bakken.
Het muurfragment rechts is pas later in de bak gebouwd toen deze al in onbruik was geraakt. Op de voorgrond onder de bak de 15e eeuwse kuil, die in de oeverwai is ingegraven. Let op de schuin in de rich- ting van de gracht afhellende zand/kleilagen. |
|||||||||
149
|
|||||||||
van een 19 cm hoge haan van aardewerk. Aan zijn lin-
kerkant heeft hij een grote (schenk?)opening (afb. 49), aan zijn rechterkant een klein (lucht?)gaatje (afb. 50). De kleuren van het dier zijn geel, groen (staart en vleugels) en rood (de opgelegde stukjes). De vondst werd gedaan in februari 1972. DEP: vinder. In diezelfde maand werd in de lange oostelijke wand
van dezelfde bouwput een oeverwalprofiel gezien en ingemeten door leden van de AWN afd. Utrecht. De zandlagen bevonden zich ten noordwesten van de bouwput van V & D waar in 1971 een riviertak uit de Romeinse tijd en later gevonden werd. Het zand in de Westerstraat reikte tot+1,60 m NAP. UT: H. H. van Regteren Altena en H. Sarfatij, De ver- dwenen Rijnloop, in: MBOU, 1973-8, p. 68-70 en 1973-9, p. 77-80. |
||||||||||||||||
Afb. 48. Twijnstraat aan de Werf. Fragment van een
rood aardewerken bord met slibversiering. Vermoede- lijk Utrechts fabrikaat. |
||||||||||||||||
bastion is nog een schil overgebleven. Teneinde
enigszins nauwkeurig het hele bastion in het plaveisel te kunnen aangeven, werd de buitenrand opgezocht en vastgelegd. 22: Westerstraat e.o.
Bij het uitgraven van de bouwput voor het deel van
het complex Hoog Catharijne tussen de Stationsstraat en de Westerstraat werd door de heer W. Hak uit een waterput een zonderling voorwerp gehaald in de vorm |
||||||||||||||||
VLEUTEN-DE MEERN
|
||||||||||||||||
De verbreding van 't Zand en de Castellumlaan in De
Meern was aanleiding tot een archeologisch onder- zoek op de plaats van het hier vermoede fort uit de ROM tijd. Op verzoek van de provinciaal archeoloog werd dit onderzoek uitgevoerd door het Archeolo- gisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht, on- |
||||||||||||||||
Afb. 49. Westerstraat e.o. Haan van aardewerk
117e eeuw?) met „schenktuit". |
||||||||||||||||
Afb. 50. Westerstraat e.o. Andere zijde van dezelfde
haan met „luchtgaatje". |
||||||||||||||||
150
|
||||||||||||||||
der leiding van Dr. C. Isings en C. A. Kalee. Het vond
plaats van 23 oktober t/m 6 december 1977. Ondanks de barre weersomstandigheden slaagden de opgravers erin resten bloot te leggen van een noord- zuid gericht gebouw uit de ROM tijd, waarschijnlijk een deel van een soldatenbarak. Opmerkelijk waren de vele haardplekken, opgebouwd uit ter plaatse stuk geslagen dakpannen en vloertegels, stukken natuur- steen, brokken verbrande huttenleem en zelfs een fragment van een maalsteen. Ook werden enkele standgreppels - greppels waarin palen hebben ge- staan - waargenomen: mogelijk sporen van tussen- wanden in het gebouw. Zij vormden vertrekjes van ca 3,2-3,6 m. Alle waargenomen sporen zijn te dateren in de twee-
de helft van de 1e en het eerste kwart van de 2e eeuw n.C. Sporen van latere ROM bewoning zijn ken- nelijk op dit deel van het castellumterrein (door latere afgraving?) verdwenen. (Door de samensteller sterk verkorte weergave van:)
LIT: C. Isings en C. A. Kalee, De Meern (gem. Vleuten- DeMeern), in: Bulletin KNOB 74, 1975, afl. 1,53-54. |
||||||||||||||
Afb. 51. Woudenberg-Bergzicht: NEOL scherven
met wikkeldraadversiering. |
||||||||||||||
WIJK BIJ DUURSTEDE
|
||||||||||||||
WOUDENBERG
|
||||||||||||||
1. Door A. Bruijn, medewerker van de ROB, werd niet
ver van zijn huis, aan de Voskuilerdijk, een ronde ver- hevenheid ontdekt: mogelijk een prehistorische graf- heuvel. De heuvel werd gekarteerd, maar nog niet verder onderzocht. 2. In 1972 werd bekend, dat in 1967, bij graafwerk-
zaamheden ten westen van de uitspanning Bergzicht, aan de Doornse weg, belangwekkende vondsten uit het late NEOL waren gedaan. Vinder was J. C. A. Hulst, te Amersfoort, die de vondsten welwillend ter beschikking stelde voor documentatie. De vondsten bestaan zowel uit vuursteenmateriaal als
aardewerk. Het eerste omvat, behalve enkele afsla- gen, een fragment van een pijlpunt van het z.g. ,,bar- bed and tanged" type, een klein mesje en een krab- bertje. Het aardewerk is handgevormd en, met uitzon- dering van één klokbekerscherfje, dikwandig. Interes- sant is de wikkeldraadversiering, die op een aantal wandscherven voorkomt (afb. 51). De vondsten werden gedaan binnen een cirkel met een straal van ca 10 m. Het is daarom niet onmoge- lijk, dat zij afkomstig zijn van een grafheuvel, die bij de graafwerkzaamheden werd vernield. Dit vermoeden wordt nog versterkt door de ontdekking, eveneens door J. C. A. Hulst, van een andere grafheuvel enige tientallen meters verder naar het westen. Deze heuvel is een mooi exemplaar, naar het schijnt bijna geheel onbeschadigd. Hij heeft een diameter van ca 18 m en is ca 1 m hoog. Het is da bedoeling, dat hij door leden van de AWN precies wordt ingemeten en gedocu- menteerd. DEP: bij vinder. |
||||||||||||||
In de verslagperiode heeft het zwaartepunt van het
onderzoek, dat hier al sinds 1967 door de ROB wordt uitgevoerd, gelegen in het havengebied van Dorestad, direct ten oosten van de Hoogstraat. In de KAROL tijd lag op deze plaats een brede, ongeveer zuid-noord verlopende rivierbedding, die de hoofdtak vormde van het Rijnsysteem. De situatie was toen dus wezenlijk anders dan nu: toen vond de hoofdafvoer van het Rijnwater plaats naar het noorden en was de Lek be- trekkelijk onbelangrijk, nu gaat bijna al het Rijnwater door de Lek naar het westen en is van de noordelijke tak slechts een smal stroompje - de Kromme Rijn - overgebleven. In 1972 en 1973 werd de KAROL Rijnbedding op een
drietal plaatsen aangesneden („Hoogstraat I, II en III"). Daarbij bleek, dat de eigenlijke bedding niet ge- durende de gehele KAROL periode op dezelfde plaats heeft gelegen, maar geleidelijk naar het oosten is op- geschoven: er werd een z.g. „meander" gevormd. Door dit proces ontstond aan de westkant, dus aan de kant van de nederzetting, een lage, vochtige oever- vlakte, die het steeds moeilijker maakte vanaf de oude hoge oever (de „Hoogstraat") de schepen te bereiken. Men heeft geprobeerd dit euvel te verhelpen door evenwijdige, west-oost verlopende dammen door het oeverterrein aan te leggen, die met veel paalwerk werden versterkt (afb. 52). Duidelijk was in de ver- schillende opgravingsvlakken te zien, dat deze dam- men telkens moesten worden verlengd om de steeds verder naar het oosten wijkende rivier bij te houden. Op sommige plaatsen werd hierdoor een lengte be- reikt van niet minder dan 200 m. |
||||||||||||||
151
|
||||||||||||||
Afb. 52. Wijk bij Duurstede-Dorestad: paalwerk in de KAROL Rijnbedding; in het profiel is duidelijk het dam-
lichaam te zien. |
|||||||||||
Duurstede in de winter van 1841/2, in: Archeologie
en historie - opgedragen aan H. Brunsting bij zijn ze- ventigste verjaardag, Bussum 1973, 477-494; H. E. van Gelder, Wijk bij Duurstede, in: Nieuwsbulletin KNOB 1972, afl. 4, "58 en: Muntvondst Wijk-bij- Duurstede, in: Nieuwsbulletin KNOB 1973, afl. 3, *28-*29 (over de schatvondsten). |
|||||||||||
Ook het onderzoek in de nederzetting zelf werd voort-
gezet. Het leverde belangrijke aanvullende, maar geen fundamenteel nieuwe gegevens op. Zowel in de nederzetting als in de bedding werden grote hoeveelheden vondsten gedaan. Interessant zijn twee schatvondsten, één van 25 zilveren munten uit de tijd van koning Pippijn de Korte (754-768) en één van 32 eveneens zilveren munten uit de tijd van de keizers Karel de Grote (768-814) en Lodewijk de Vro- me (814-840). De vondsten uit de bedding maken duidelijk welke functie de rivier had: zo wijst het be- trekkelijk grote aantal ijzeren bootshaken op de scheepvaart, een houten viskaar op de visvangst. LIT: W. A. van Es en W. J. H. Verwers, Wijk bij Duur- stede (Dorestad), in: Bulletin KNOB 74, 1975, afl. 3, 131-134; zie verder: D. Eckstein en W. A. van Es, Dendrochronologische Untersuchungen von Dauben- brunnen aus der frühmittelalterliche Siedlung Dore- stad, Holland, in: Die Kunde n.F. 23, 1972, 220-226; W. A. van Es, Die neuen Dorestad-Grabungen 1967- 1972, in: H. Jankuhn, W. Schlesinger und H. Steuer (Hrsg.), Vor- und Frühformen der europaïschen Stadt im Mittelalter, Göttingen 1973, 202-217; W. A. van Es, Vis uit Dorestad voor mijnheer Calkoen, in: Wes- terheem 23, 1974, 89-94 (over de viskaar); W. A. van Es en W. J. H. Verwers, Het beenderdelven te Wijk bij |
|||||||||||
IJSSELSTEIN
In oktober en november 1972.hebben leden van de
AWN een kleine proefgraving ondernomen op het ter- rein, waar in de ME de nederzetting Eiteren heeft ge- legen, enkele honderden meters ten noordwesten van IJsselstein. Het voornaamste doel van deze proefgra- ving was de al in 1200 genoemde parochiekerk van Eiteren te localiseren. Inderdaad werden funderingsresten van een rond ge-
sloten koor met steunberen aangetroffen. Zij beston- den uit grote, secundair gebruikte bakstenen, die niet waren gemetseld, maar gestapeld, met zand tussen de stenen. Waarschijnlijk zijn deze resten te dateren |
|||||||||||
152
|
|||||||||||
vaardigd op basis van een natuurlijke afslag en bezit
een vlakke retouche (bewerking). Over de datering be- staat enige onzekerheid: R. R. Newell, van het BAI te Groningen, beschouwt het stuk als NEOL, maar A. Bruijn, van de ROB te Amersfoort, sluit de mogelijk- heid niet uit, dat het vroeger gedateerd moet worden, en wel in het PALEOL. De borer is zeker NEOL. 2. Niet ver van de in de vorige kroniek (1970-71, p.
74) genoemde grafheuvel op het voormalige land- goed Dijnselburg werd door leden van de AWN een prehistorisch scherfje gevonden, mogelijk van NEOL bekeraardewerk. DEP: AWN.
3. Met hulp van de heren Van der Toorn en Arkes,
beide te Zeist, werd enig onderzoek verricht naar de juiste plaats van het voormalige ME versterkte huis Oud-Blikkenburg. Aan de hand van oude gegevens kon de situatie van de nog aanwezige fundamenten vrij nauwkeurig worden vastgesteld. Gemeld werd, dat daar zelfs een hele appelboom eens in een onder- aards gewelf is verdwenen! |
||||||||||
in de 14e-15e eeuw en kunnen zij dus niet tot de
oudste kerk behoord hebben. Wel werd een skelet ontdekt, dat gedeeltelijk was vernield bij de aanleg van de gevonden fundamenten, en dat dus ouder moet zijn. Dit vormt een aanwijzing voor een begraaf- plaats bij een ouder, misschien zelfs het oudste, kerk- gebouw, dat dan niet ver uit de buurt gelegen kan hebben. De naam Eiteren komt voor het eerst ca 900 n.C.
voor. Bovendien is van het terrein een randscherf van het KAROL Badorfer aardewerk bekend. Het is daar- om aannemelijk, dat de nederzetting al in de 9e eeuw heeft bestaan. Sporen uit deze periode werden tijdens het onderzoek echter niet aangetroffen, hoewel het vlak tot op de vaste grond werd uitgediept. LIT: R. J. Ooyevaar, Eiteren bij IJsselstein, in: Wester- heem 21, 1972, 120-124; R. J. Ooyevaar en W. J. van Tent, IJsselstein, in: Nieuwsbulletin KNOB 1973, afl. 4, *42; R. J. Ooyevaar en W. J. van Tent, Een proefgraving te Eiteren, gem. IJsselstein, in: Wester- heem 22, 1973, 104-107. |
||||||||||
ZEIST
|
||||||||||
1. Den Dolder. In 1972 werd door H. Fokkens, te De
Bilt, gemeld, dat bij de aanleg van de S6, een aantal jaren geleden, enig vuursteenmateriaal was gevon- den. Het meeste is onbewerkt, maar er zijn twee dui- delijke werktuigen bij: een „borer" en een krabber. Vooral de laatste is interessant (afb. 53). Hij is ver- Afb. 53. Zeist: vuurstenen krabber. Schaal 1 :2.
|
||||||||||
153
|
||||||||||
(vervolg van pagina 134)
danks enkele lofwaardige pogingen in deze richting
gedaan. Het ziet er naar uit, dat veel mensen lid wor- den om gezellig te wandelen en en-passant wat op te steken, of 's zomers met de K.N.N.V. te gaan kampe- ren. In de laatste 10 jaar is de natuurbeschermingsge-
dachte bij velen gaan leven, toen duidelijk werd dat ons leefmilieu dermate verontreinigd wordt door onze afvalstoffen, dat recreatie in de vrije natuur niet altijd meer verademend op ons gestel werkt. Aan de water-, bodem- en luchtverontreiniging moet een halt wor- |
||||||||||||||||
den toegeroepen. Allerlei actiegroepen verheffen hun
stem tegen natuurbedreigende bestemmingsplannen. Ook de overheid ziet deze moeilijkheden en de in- spraak en de hoorzittingen doen hun intrede in het maatschappelijk leven. Enkele actiegroepen boeken successen tegen natuurbedreigende wegenplannen. Schoolvoorbeelden hiervan zijn de werkgroep „De Leidse Baan" en de „werkgroep Amelisweerd" Het deelnemen van K.N.N.V.-ers aan deze actiegroe- pen voor het geven van advies inzake de natuurhisto- rische aspecten van de betreffende actie is, naar ik meen, een zaak die gestimuleerd dient te worden. T. Kater
|
||||||||||||||||
Nog eens Mozart
|
||||||||||||||||
De bijdrage van de heer Belonje over het concert dat
Mozart in april 1766 in Utrecht heeft gegeven, deed mij meteen grijpen naar een van de oudere jaargan- gen van ons Maandblad, en wel dat van 1956. Daar schreef ik namelijk - naar aanleiding van de 200e ge- boortedag van de beroemd gebleven musicus - over dezelfde gebeurtenis. De mededelingen van de heer Belonje beschouw ik
als een welkome aanvulling op de personalia, die ik ruim 20 jaar geleden wist te verzamelen. Over Baron van Hammerstein en zijn vrouw kon ik maar weinig vertellen, nu kennen wij hem wat beter. |
||||||||||||||||
In het Maandblad van 1956 kunt u de toen voorhan-
den zijnde bijzonderheden vinden over de Utrechtse amateurs, die samen met de jonge Mozart concer- teerden: „Monsieur Johnson Le Fils, Monsieur Kirch- ner Violonist, Monsieur Winter en Monsieur Gorge. Slaat u het nog maar eens op. Jammer, dat de heer
Belonje dat vóór het schrijven van zijn verhaal ook niet even gedaan heeft. Maar het zij hem vergeven. Fijn, dat zijn aanvulling er nu is. A. Graafhuis
|
||||||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||||
Dit najaar is een boekje verschenen waaraan stadsge-
noot en vreemdeling al lange tijd behoefte hadden: een gids die toerist en Utrechtenaar kan begeleiden op wandelingen door de binnenstad van Utrecht. De gemeente-archivaris schreef tien wandelingen. Bruna verzorgde de uitgave en hield daarbij voor ogen dat de uitgave een gids betrof. Het boekje is handzaam van formaat en kan in iedere jaszak. De prijs is billijk in verhouding tot de geboden 200 pagina's tekst en de overvloed aan illustraties. Tegen de goedkope pa- piersoort die gebruikt werd, heb ik geen enkel be- zwaar. Graag had ik direkt hierop de konklusie „alle lof" wil-
len laten volgen, doch de eerlijkheid gebiedt me enke- le opmerkingen te maken. Het lofwaardig initiatief is niet foutloos in de boekhandel gekomen. 154
|
Allereerst komen er vreemde onnauwkeurigheden
voor. De Jellingsteen op het Domplein (p. 64) heeft niets van doen met de Willibrordherdenking in 1939. De steen is een deens geschenk aan de Universiteit die in 1936 een eeuwfeest vierde. In de kloostergang (p. 63) zit niet, zoals de auteur ver- meldt, een lezende monnik op de fontein die Leo Brom vervaardigde in 1916. Zoals P. H. Damsté in het Maandblad (1968), 32-37 omstandig uiteenzette, zit de schrijvende kanunnik Hugo Wstinc op de fon- tein, die door Jan Eloy Brom werd vervaardigd 1). De Buurkerk (p. 42) zou van de tornado van 1674 geen grote schade ondervonden hebben. Slechts de koepel van de toren kwam naar beneden. Dat ook het grote dak instortte en in zijn val de beide halve topge- vels aan het westeinde van de zijbeuken ter weerszij- |
|||||||||||||||
zoveel materiaal verwerkt in een zo beknopt bestek,
wel eens een slippertje. Maar een auteur die een zo groot gezag geniet, had dit niet mogen overkomen. Een gids die - lijkt me - op ruime schaal gebruikt zal worden, geeft fouten, onnauwkeurigheden en menin- gen een autoriteit. Die gaan dan een eigen leven lei- den en zullen onuitroeibaar blijken, als onkruid in de moestuin. Overigens - dat mag ik na deze kanttekeningen zeker
niet verhelen - heb ik me geamuseerd over en ge- steund gevoeld in sommige kritische opmerkingen over de huidige stad. De auteur weet ze kwistig in zijn wandelingen in te vlechten. Dit impliciete tijdsbeeld van Utrecht Anno 1977 geeft dit boek een dimensie meer dan de gemiddelde wandelgids. |
|||||||||||||
de van de toren meesleurde, wordt niet vermeld. De
Buurkerk was wel degelijk slachtoffer van de tornado. De biechtstoelen in de Catharinakerk (p. 129) zijn niet van de beeldhouwer Mengelberg. Ze dateren van 1 856 en Van Kent was de maker. Mengelbergs be- moeiingen met de neogotische restauratie van de kerk zijn van na de benoeming van Van Heukelum als kapelaan in 1859. Vervolgens komen er zaken ter sprake die te betwijfe-
len zijn. Of nieuwe Gracht 63 (p. 140) de woning van de landscommandeur der Johanniters is geweest, is nimmer vastgesteld. Zijn woning kennen we uit een 1 6e eeuws visitatierapport; schriftelijk dus. Nummer 63 heet meestal het brouwhuis. De Boothstraat (p. 83) zou ontstaan zijn door de opof- feringsgezindheid van burgemeester Booth. (De straat) is terecht naar hem genoemd, te meer omdat hij zijn eigen huis aan deze doorbraak opofferde. Dat lijkt me niet juist. Door de erven en bebouwing van Mr. Maarten van Seijpesteijn te kopen, kreeg Booth grond in handen waaroverheen het stadsbestuur een verbinding tot stand wenste te brengen tussen Jans- kerkhof en Voorstraat. De stad had, voordat Booth tot koop overging, beloofd dit op haar kosten te doen. Booth staat een stuk grond af en amoveert de huiska- pel en een schuur, niet zijn eigen huis. Hierdoor kwam Booths pas verworven huis aan een straat te liggen en stond het niet langer op een binnenterrein. Tenslotte vinden we in de gids een serie privémenin- gen. Over estetische opvattingen in menig passage zou breedvoerig te discussiëren zijn. Dat doen we hier niet. leder heeft zo zijn eigen mening. Dat is ieders goed recht. Diskutabel echter vind ik dergelijke meningen als ze
de historie geen recht doen. Over het oksaal van de Catharinakerk bijvoorbeeld. Het heeft geen pas, vind ik, dat je het beter wil weten dan de 16e eeuwse bou- wers van de kerk. Zij brachten in de kerk een oksaal aan; Buchelius beschrijft het. In 1636 timmert Adri- aen Andriessen van Lobbrecht een preekstoel en dooptuin ter plaatse waar eerder het oksaal stond. Als de restaurateurs in de 19e eeuw op dezelfde plaats weer een oksaal zetten, maar een 20ste eeuwse ar- chitekt dit bouwsel verwijdert, komt deze architekt wel tegemoet aan liturgische en estetische wensen van de tweede helft van deze eeuw, maar negeert hij de geschiedenis van het interieur. Hij mag het ritme van de kerk dan boeiend vinden, voor mij is het een- zelfde akt als de afbouw van de Roermondse Mun- sterkerk. Het gaat me te ver als de auteur schrijft dat het pompeuze oksaal gelukkig niet langer een kooraf- sluiting vormt. Zelfs als een pagina verder de vraag wordt geoffreerd:
Of moet men de verwijdering van de neogotiek ten gunste van het herstel van de oorspronkelijke II) toe- stand betreuren, zoals vele vereerders van de bijna overal verdwenen neogotische interieurs doen? Dit waren in grote lijnen mijn opmerkingen bij dit boekje. Ik ging exemplarisch te werk. Ik vind het jam- mer dat ik ze moet maken, ledere auteur maakt, als hij |
|||||||||||||
J. E. A. L. Struick. Wandelgids van Utrecht.
Utrecht/Antwerpen, 1977. Prijs f 7,50. |
|||||||||||||
C.S.
|
|||||||||||||
') Overigens bevindt de auteur zich in goed gezel-
schap als hij deze fout maakt. De nieuwste editie van het Kunstreisboek (1977) heeft het over: „een bronzen monnikfiguur door Jan Brom, 1913", (p. 322). |
|||||||||||||
Publikaties over de Utrechtse kapittels zijn niet dik ge-
zaaid, over de individuele leden ervan evenmin, en nu komen in 1977 opeens twee kanunniken voor het voetlicht! De 1 5de-eeuwse Evert Zoudenbalch, in ons nieuwe jaarboek beschreven, is overigens geen verge- ten figuur. Philippus Morus daarentegen zal veruit de meesten van ons totaal onbekend zijn, en toch heeft hij zelfs een boek aan zich gewijd gekregen. Als ik zijn vader noem, Antonie Mor van Dashorst, die zulke knappe portretten geschilderd heeft van bijvoorbeeld Alva en Willem van Oranje, zullen velen echter wel begrijpen dat we met die zoon Filips in de tweede helft van de 16de eeuw zitten. Hij dankt zijn levensbe- schrijving aan P. M. M. Geurts, die sinds zijn promotie in 1941 tot in 1975 verbonden is geweest aan de Universiteitsbibliotheek te Utrecht; in 1962, het jaar waarin hij conservator van de handschriftenafdeling werd, publiceerde het jaarboekje van Oud-Utrecht een artikel van hem over de Utrechtse epigrammen van Constantijn Huygens. Dat hem sindsdien Filips Mor is gaan bezighouden komt omdat er van die kanunnik, van wie wel bekend was dat hij humanist geweest was, een band onuitgegeven gedichten en toneelstuk- ken in de collectie handschriften van de Universiteits- bibliotheek berust. Het ambt van kanunnik was in de familie Mor geen
nieuwigheid: een halfbroer van Antonie was kanunnik in het kapittel van St. Marie. Voor zijn zoon Filips wist Antonie door zijn goede hofrelaties een kanonikaat in het kapittel van Oudmunster te verwerven, terwijl de jongeman nog in Leuven studeerde. Of hij daar of la- ter in Spanje werkelijk het magistraatsexamen in de 155
|
|||||||||||||
artes afgelegd heeft, moet ueurts onbeslist laten.
Eveneens moet het een open mogelijkheid blijven dat deze zoon van een beroemde vader ook zelf geschil- derd heeft; lid van het schildersgilde is hij blijkens één archiefvermelding wel geweest. De beschrijving van zijn lotgevallen gaat verder, in nauwe aansluiting op de gegevens uit het kapittelarchief, in op zijn gecom- pliceerde relatie tot Gerarda Steil en strafmaatregelen van het kapittel wegens zijn verkwistend dronke- mansbestaan. En passant krijgen we bij dergelijke punten een indruk hoe zo'n kapittel functioneerde. Tenslotte vond dit onrustige leven zijn vroege einde in Portugal of onderweg naar Noord-Afrika, waar de Portugese koning in 1578 een kruistocht probeerde te houden waarvoor Filips Mor zich als mathematicus en/of als historiograaf - de auteur is daarin wat ondui- delijk - aangemeld moet hebben. Om zijn schuldeisers te ontlopen, of om elders katholiek terrein te herwin- nen dat Spanje in de Nederlanden aan de ketters ver- loren moest laten gaan? Het is in elk geval wel een ander einde dan dat van een gezapig rentenier, zoals Muller het kanunniksbestaan zag! Het terrein waarop positief over deze Mor gesproken kan worden beslaat een groter deel van dit boek: dat van de schrijver en dichter, die bevriend was met an- dere Latijn schrijvende dichters zoals Jan van Hout en Janus Dousa sr. In de gedichten van deze laatste ko- men we het dichtste bij de mens Filips Mor. Het is plezierig dat de schrijver juist die vertaald heeft, want de zeer technische bespreking van de wijze waarop de Utrechtse codex is samengesteld, is, hoe noodza- kelijk ook in een werk van deze aard, toch kost die de „gewone" lezer moet laten staan. Terwille van de beoordeling welke gedeelten van de Utrechtse codex door Mor zelf geschreven zijn, is het hele handschrift in facsimile opgenomen. Overigens met de eigenaardigheid dat deze bladzijden, evenals enkele bijlagen, ongepagineerd zijn. Een ander vreemd trekje van deze uitgave stip ik hier tegelijk maar aan: de fraaie band van een internationale serie doet niet verwachten dat de tekst met doodgewone schrijfmachineletters op weliswaar mooi papier te- recht is gekomen. Maar op deze toon wil ik de laatste bespreking die ik
als redactielid schrijf niet eindigen. Een ander oordeel van Muller was immers, dat de kapittels de belangrijk- ste èn minst bekende zijn onder de geestelijke stich- tingen. Daarom verwelkom ik elke bijdrage hiertoe maar al te graag, en hoop ik daarvoor later zelf ook gegevens te kunnen aandragen. L. v. T.
P. M. M. Geurts, „De Utrechtse kanunnik Philippus
Morus, neolatijns dichter. Met aanhangsel Werken van Philippus Morus", Bibliotheca Humanistica et Re- forrnatorica 21, Nieuwkoop, B. de Graaf, 1977. 151 blz., 95 tol. en 12 ongenummerde pagina's f 75,—. |
||||||||||||
Petite Histoire
|
||||||||||||
Uit: Utrechtsche Provinciale en Stads-Courant dd.
22 september 1860 Als een bewijs met welk een kracht de photographie
voorwaarts streeft, vermelden wij de bijzonderheid, dat in Engeland thans eene camera obscura wordt ge- bruikt, die men pistool camera heeft genoemd, omdat men haar gedurende de verlichting, even als een zak- pistool, in de hand kan houden en losdrukken. De ge- heele donkere kamer is slechts 3 rijnl. duim lang en 1 0uim breed. Zoodra men heeft losgedrukt springt het voorwerp-
glas bloot, maar het is op hetzelfde tijdstip als het ware weder bedekt. Er is dan 1/10 sekonde verloo- pen, en het portret of het beeld van het landschap is gereed. Op eene uitgebreidheid van 3/8 bij '/2 duim werd de eerste bladzijde van de Times alzoo overge- nomen. De portretten worden naderhand 100 maal vergroot. Men kan met dien toestel uit de vrije hand werken zonder voetstuk. Het is te vreeze dat dit berigt de schoone sekse met schrik zal vervullen, en dat men weldra enkel gesluijerde dames zien zal. |
||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||
50e jaargang - nummer 12 - december 1977
|
||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R Hoogejand, Zandpad 87. Breukelen, tel. (03462)
23 62.
Secretaris:
D. P Snoep p/a Centraal Museum. Agnietenstraat 1
Utrecht, tel. (030)31 55 41.
Penningmeester:
J. F. J. Hoetinq, Tempellaan 3. De Bilt. tel. 1030) 760645,
girorekening 57 56 20
Administratie:
mevr M Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan
17 Vleuten, tel IO34O7i 19 86.
Redactie.
G J Röhner. p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 18 14,
C H Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28
Mej. L. van Tongerloo, Couwenhoven 62-45, Zeist,
tel. (03404) 5 14 78
Redactieadres
Alex. Numankade 1 99. Utrecht.
|
||||||||||||
156
|
||||||||||||