maandblad
|
||||||||||
^
|
||||||||||
<g
|
||||||||||
oudutrecht
|
||||||||||
Eenenvijftigste jaargang 1978
|
||||||||||
Uitgave van de Vereniging
|
||||||||||
T
|
|||||||||||||||
*e. 92S.
Register Maandblad 51/1978
|
|||||||||||||||
— Een streep door de (jaar)rekening, ofwel de
brand van het pestgasthuis Leeuwenbergh. 89 - 92 Kipp, A. F. E. De Utrechtse klokken en Th. Haakma Wagenaar. 58-59 Kits Nieuwenkamp, H. W. M. J. Iets over het bijen- houden en de bijenteelt te Wijk bij Duurstede. 18-19 Knolle, P. De drie Van Lienders: Utrechtse teke- naars uit de 18de eeuw. 93-96 Meischke, R. De gothiek en het wonder van Wagenaar. 57 - 58 Meulen, J. N. v. d. Een duik in de archieven: Hoe Cathrijn een kind kreeg. 21 — De nieuwe weiervarene Utrechtse keuken -
meid, confituurmaakster en huis-doctores, 79 - 80 — Grepen uit de archieven: Burengerucht. 118
Muller, E. De ridderhofstad Den Engh te Vleuten. 121-125
Nepveu, R. M. Anna Maria van Schürmann. 61-64
Overgaauw, H. A. N.a.v. Vredenburgse Varia 7. 86 Penders, J. Waterstraat 13 en 15; de lotgevallen van een hofje. 42 - 45 Röhner, G. J. De Sneltram. 2-3,23
— Boekenschouw. 116,128
Schaik, A. H. M. v. Dr. Grosheide neemt afscheid van de Universiteitsbibliotheek (bespr). 85 - 86 — Boekenschouw. 47,71-72,78,79
Schuttevaêr, J. Amelisweerd, een heet hangijzer. 127
Smiesing, P. K. Utrechtse
pijpenrmkers. 73 - 76
Soer, I. J. Jacobus, Pieter Jan en Paul van Liender
en de stad Utrecht. 34-35
Staal, C. H. Het Historisch Kostuumcentrum. 1 1 -
12
— Een nieuwe inrichting van de tuinzaal. 64-65
— Bij een nieuwe voorplaat. 1 - 2
— De Maarnse Vinkenbuurt. 65-66
— Symposion over de Utrechtse
binnenstadskerken. 111 - 1 12 — Boekenschouw. 20, 79, 117 - 118
Staveren, J. v. Symposion over middeleeuwse kerken. 128 Temminck Groll, C. L Ir. P. H. N. Briët. 30 — Th. Haakma Wagenaar als Oud-
Utrechtenaar. 55 - 57 — Zie J. C. W. v. Campen.
Vries, B. de Boekenschouw. 1 9
Werkhooven, P. J. K. v. Jutfaas in de gouden
eeuw. 124-125 |
|||||||||||||||
Lijst van schrijvers
|
|||||||||||||||
Baaren, G. van. Geveltekenfonds zoekt
vrijwilligers. — Hendrik komt eraan!
Belonje, J. Achttienhoven bleef achter.
— Had Wickenburg een leenkamer?
|
|||||||||||||||
30
31 110-111
9- 10 |
|||||||||||||||
Binsbergen, J. v. Herinneringen aan het Ie Regiment
Veldartillerie. 87 - 88 Brinkman, J. Het kraken van Japanse noten; een
beschouwing rond Ginkgo biloba. 66 - 69 Campen, J. W. C. v. en C. L. Temminck Groll. In me-
moriam W. A. M. Harzing. 97 — Naar wie was de Mengelberglaan genoemd? 105
Damsté, P. H. Wat betekent Akaboa? 83 — E. v. Akaboa. 98
— Bijenhouden en bijenteelt te Wijk bij
Duurstede. 35 Endlich, H. Sinterklaas rond 1920. 109-110 Eyl, I. Mijn belevenissen in het Jaarbeursrestaurant in de twintiger jaren. 4-8 — Mijn bioscooptijd in het Utrechtse Rembrandt
Theater. 13-17 Faas, C. M. Het Schriftmuseum J. A. Dortmond. 113-115
Graafhuis, A. De Kovelaarstraat (bespr). 99 - 100
— , zie: P. Hofmans en —
Hugenholtz, F. W. N. Fundatie van Renswoude; pro-
blemen met een testament. 1,25-29; 11,37-41
Hart, P. D. 't. Een oproer in Utrecht. 115-116 — De Utrechtsche Courant en de volksgezond-
heid omstreeks 1800. I, 69-71; 11,81 -82;
III, 125- 126 Hees, P. v. De „trawanten " van het kasteel Vreden-
burg; een oplossing. 108 Hoekstra, T. J. Vredenburgse Varia (6)21;
(7)45-46;
(8) 52 - 53 Hofmans, P. G. M. en A. Graafhuis. Trawanten
van het kasteel Vredenburg. 78,98 Hoogevest, T. v. Th. Haakma Wagenaar en de
Utrechtse kerken. 58 - 59 Jordens, A. L. Historische dag. 46
Jong, E. de . Boekenschouw. 20
Kaajan, H. J. Ph. G. Historische schets van de
Leeuwenberghgemeente, 49 - 52 |
|||||||||||||||
Herinneringen aan het 1 e Regiment Veldartillerie. J.
v. Binsbergen 87 -88 De Sneltram. G.J. Röhner. 2-3,23
Sinterklaas rond 1920. H. Endlich Sr. 109 - 110
De Utrechtsche Courant en de volksgezondheid, 1,2 en 3. P. D. 't Hart. 69 - 71; 81 - 82; 125 - 126 Archiefkursus. 82
|
||||||||||||||
Lijst van artikelen
|
||||||||||||||
Utrecht stad
Een duik in de archieven: Hoe Cathrijn een kind kreeg.
(ABC-straat) — J. N. v.d. Meulen. 21 Een nieuwe inrichting van de tuinzaal. (Centraal Mu-
seum)-C. Staal 64-65 Fundatie van Renswoude; problemen met een testa- ment. F. W. N. Hugenholz. 25-29; 37-41 Groenewoude. Zie: Verdwenen stadsbeelden. 119 Het Historisch Kostuumcentrum. C. H. Staal. 11-12
Mijn belevenissen in het Jaarbeursrestaurant in de
twintiger jaren. I. Eyl. 4-8 Het kraken van Japanse noten; een beschouwing
rond Ginkgo biloba. (Hortus botanicus). J. Brinkman. 66 - 69 De Kovelaarstraat. A. Graafhuis. 99-100
Burengerucht (Lauwerecht). J. N. v. d. Meulen. 118
Historische schets van de Leeuwenberghgemeente. H.J. Ph. G. Kaajan. 49-52 Een streep door de (jaar)rekening, ofwel de brand van
het pestgasthuis Leeuwenbergh. H. J. Ph. G. Kaajan. 89-92 Hendrik komt eraan! (Mariaplaats).
G. v. Baaren. 31 Naar wie was de Mengelberglaan genoemd? J. W. C.
v. Campen. 150 Symposium over gerestaureerde kerken in Utrecht. 77
Symposion over de Utrechtse binnenstadskerken. C. H. Staal. 111-112 Symposion over middeleeuwse kerken.
J. v. Staveren. 128 Mijn bioscooptijd in het Utrechtse Rembrandt Thea-
ter. I. Eyl. 13-17 Restauraties in de stad Utrecht, 1977. 22 Bij een nieuwe voorplaat. (Sterrenburg). C. H. Staal. 1 Tivoli. (Petite Histoire). . 24 Vredenburgse Varia 6,7,8. TJ. Hoeksta. 21; 45- 46; 52 - 53 Naar aanleiding van Vredenburgse Varia 7. H.
A. Overgaauw. 86 Trawanten van het kasteel Vredenburg. P. G.
M. HofmansenA. Graafhuis. 78,98 De „trawanten" van het kasteel Vredenburg; een op-
lossing. P. v. Hees. 108 Waterstraat 1 3 en 1 5. J. Penders. 42 - 45 |
||||||||||||||
Exposities
|
||||||||||||||
Fototentoonstelling „Kijk op Utrecht." 47
Tentoonstelling Anna Maria van Schuurman. 78
Het Historisch Kostuumcentrum. 11-12
Een nieuwe inrichting van de tuinzaal. 64 - 65
Jacobus, Pieter Jan en Paul van Liender en de stad
Utrecht. 34 - 35 De drie Van Lienders: Utrechtse tekenaars uit de 18de
eeuw. 93 - 96 |
||||||||||||||
Utrecht provincie
Achttienhoven bleef achter. J. Belonje. 110-111
Amelisweerd. 48 Amelisweerd, een heet hangijzer.
J. Schuttevaêr. 127 Amersfoort. 100 jaar Flehite. Boekenschouw. 118
Wat betekent Akaboa? (De Bilt). P.A. Damsté. 83 E. v. Akaboa. (De Bilt). P. A. Damsté. 98 Huis Groenewoude. 119
Jutfaas in de gouden eeuw. P. J. K.
v. Werkhooven. 124-125 Kromme Rijn en Langbroekerwetering. Map
tekeningen. 41 De Maarnse Vinkenbuurt. C. Staal. 65-66
Oostwaard gebied. 120
De ridderhofstad Den Engh te Vleuten.
E. Muller. 121-125 Had Wickenburg een leenkamer? J. Belonje. 9-10
Iets over het bijenhouden en de bijenteelt te Wijk bij Duurstede. H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp. 18-19 Bijenhouden en bijenteelt te Wijk bij Duurstede. P. H. Damsté. 35 Boekenschouw ('t Goy). C. H. Staal. 20,117
Boekenschouw (Weldaet der scholen). B. de
Vries. 19 Personen
J. Bellamy. Zie: Boekenschouw. 71
Ir. P. H. N. Briët. C. L. Temminck Groll. 30
CCS. Crone. Zie: Boekenschouw. 78-79
Het schriftmuseum J. A. Dortmond. C.
M. Faas. 113-115 Dr. Grosheide neemt afscheid van<le Universiteitsbi-
bliotheek. A. H. M. v. Schaik. 85-86 Th. Haakma Wagenaar en de Utrechtse kerken. T. v. Hoogevest. 58 - 59 |
||||||||||||||
Utrecht stad diversen
De nieuwe weiervarene Utrechtse keukenmeid, confi-
tuurmaakster en huis-doctores. J.N. v.d. Meulen. 79-80
Een oproer in Utrecht. P. 't Hart. 115-116
Utrechtse pijpenmakers. P. K. Smiesing. 73-76
|
||||||||||||||
Boekenschouw
Booy, E. P. de. Weldaet der scholen. 19
Dorestad - nummer Spiegel Historiael. 1 1 7
100 jaar Flehite. 118
Fotovouwbladen Rijksdienst voor
Monumentenzorg. 20 Graafhuis, A. en J. v. d. Werf. In en om de
Nicolaïkerk. 116 Hamerslag, L. Een glazen La Tène-ringetje uit
Nieuwegein. 1 17 Hofman, H. F. e.a. Uit bibliotheektuin en
informatieveld. 85 - 86 Isings, C. en C. A. Kallee. Een glazen kan met het
stempel Felix Fecit uit Vechten 117 Jansen, G. De straat, een portret. 99 - 100
Jongerius, M. De holle stad. 72,79
Kallee, C. A. Een terra sigillata-scherfje uit 't Goy
(Gem. Houten). 117 KNOB-Bulletin. Discussie over de problematiek van de
architectuur-restauratie. 118 Mededelingen van het Centaal Museum. 47, 79
Mielen, E. C. C. S. Crone. Kroniek van een
Utrechts schrijver. 78 - 79 Nicolaïkerk Utrecht. 1 1 6
Pietersen, F. Munten van de stad Utrecht. 117
Praas, J. Utrechtse sonetten van weleer. 71,79
Utrecht Fotoboek. 20 Valkenburg, E. Ode aan Utrecht. 71,79
Warffemius, A. Opgravingen te 't Goy. 20
Winsemius, D. Maria van Schuurman. 78
|
||||||||||||
Th. Haakma Wagenaar als Oud-Utrechtenaar. C.
L. TemminckGroll. 55-57 De gothiek en het wonder van Wagenaar.
R. Meischke. 57 - 58 De Utrechtse klokken en Th. Haakma Wagenaar. A.
F. E. Kipp. 58-59 In memoriam W. A. M. Harzing. J. W. C. v. Cam-
pen en C. L. TemminckGroll. 97 Jacobus, Pieter Jan en Paul van Liender en de stad
Utrecht. I. J. Soer. 34-35 De drie Van Lienders: Utrechtse tekenaars uit de 1 8de
eeuw. P. Knotle. 93-96 Naar wie is de Mengelberglaan genoemd? J. W. C.
v. Campen. 105 F. W. Mengelberg. Zie: Boekenschouw. 1 1 7
|
||||||||||||
Vereniging Oud-Utrecht
|
||||||||||||
algemene ledenvergadering.
contributie.
excursies.
financiën.
geveltekenfonds.
historische dag.
jaarboek.
maandblad.
nieuwe leden.
propaganda.
secretaris.
|
32, 106
12,72,80,82,96,
4,36,48, 106, 113, 128 32-33, 107 31 46 20, 126
7,24 10,31,60, 72,99
7,23,80 48 |
|||||||||||
BIJ DE NIEUWE VOORPLAAT
|
||||||||
Sinds de redaktie van het maandblad zich beijvert het
tijdschrift ieder jaar van een aardige voorkant te voor- zien, heeft zij daarbij steeds voor ogen gehouden, dat zowel stad als provincie Utrecht middels de kaft aan hun trekken dienen te komen. Zo is de omslag het ene jaar stedelijk, het andere jaar provinciaal getint. In 1978 wordt dit wisselend schema doorbroken: u vindt een prent op de kaft, die over de stad gaat. Daarbij doet zich ook een nieuwigheid voor. Was tot nog toe de kunstenaar wiens werkstuk wij benutten, altijd - vaak zelfs eeuwen - overleden, thans gebruik- ten wij een voorstelling van een levend kunstenaar. De lithografie op de omslag is een fragment van een prent, groot 36 x 48 cm, die we bij dit inleidend re- daktioneeltje volledig afdrukken. De prent heet „Bo- men rond mijn huis" en is in 1976 in een klein aantal vervaardigd door de Utrechtse graficus en schilder Hans van Dokkum. Hans van Dokkum werd op 23 oktober 1908 te Rot-
terdam geboren. Zijn opleiding ontving hij in Amster- dam. Als graficus beoefent hij de etstechniek, de li- |
||||||||
thografie en hij vervaardigt hout- en linoleumsnedes.
Op zijn eigen persen drukt hij zijn werk. Zijn onder- werpen zijn velerlei, maar portretten, ruimtelijke kom- posities en fantasieën, die gebaseerd zijn op bepaalde thema's, genieten zijn voorkeur. Naast de grafische technieken houdt Van Dokkum zich bezig met schilderen. In olieverf en aquarel maakt hij portretten en landschappen. Hans van Dokkum woont op het bolwerk Sterrenburg en dat brengt ons terug naar de lithografie. Midden- boven en rechts op de prent vinden we zijn huis en atelier. Daartussen bevindt zich op een papieren rol de stadsplattegrond, die Joan Blaeu van Utrecht vervaar- digde in 1649. Aan de oostzijde van het 17e eeuwse Utrecht, in de rechteronderhoek van de omwalling, ligt het bolwerk Sterrenburg met daarop reeds het huis waarin de graficus thans woont en werkt. Links van het plan van Blaeu zien we door de bomen de Geertekerk, een van de opvallendste bouwwerken uit de naaste omgeving van het bastion. Zeer vaag iets daarboven schemert door de takken een 17de eeuws |
||||||||
H. v. Dokkum, „Bomen rond mijn huis". Lithografie, 1976.
|
||||||||
panorama op de stad. Het stadsgezicht van A. Rade-
maker stond model: naast de Bijlhouwerstoren Ster- renburg. Dit alles omgeven door bomen, zoals Van Dokkum ze
ziet uit de verschillende vensters van zijn huis. De prent „Bomen rond mijn huis" kun je noemen een kol- lage om Sterrenburg in tijd en ruimte. Sterrenburg mogen we niet laten passeren zonder
iets over zijn historie te zeggen. Het verdedigingswerk werd aangelegd in de jaren 1554-1558 door de stadsbouwmeester Willem van Noort. Hij hanteert hier een fortificatietechniek, die Italiaans van oorsprong is en die keizer Karel V in Utrecht laat toepassen bij de bouw van Zonnenburg, Manenburg, Morgenster en Stoutenburg. Sterrenburg is namelijk pas de laatste naam die het bastion draagt. Na Stoutenburg heet het Sterkenburg. Nog la- ter - ongetwijfeld naar analogie van de namen van de andere bastions - Sterrenburg. In de muur van het bolwerk werd een beeldhouwwerk
dat de god Mars voorstelt, ingemetseld. Als in de eerste helft van de 19de eeuw Utrecht zijn |
poorten en wallen sloopt en op de puin door architekt
Zocher wandeldreven laat aanleggen, blijft Sterren- burg behouden. Bij de verbreding van de singel ten behoeve van de zg. Keulse vaart in 1854, wordt dit bolwerk ten dele geamoveerd. De „huysinge" uit de 17de eeuw blijft staan. Het beeld van Mars treffen we in 1928 aan in de kol-
lektie van het Centraal Museum. In 1962 wordt het fragment links van de ingang van het woonhuis in de muur aangebracht. „Bomen rond mijn huis" is een andersoortige omslag
dan het maandblad tot nu toe had. De redaktie stelt het op prijs, dat een Utrechtse graficus een initiatief nam en voorstelde met een van zijn prenten de orn- slag van 1978 te maken. Of van de boven genoemde wisseling provincie - stad wordt afgestapt? Nee. Vol- gend jaar, als Nederland de Unie van Utrecht her- denkt, wil de redaktie een voorplaat, die weer betrek- king heeft op de provincie. Heeft iemand een aardig idee? Wij houden ons aanbevolen. C.S.
|
||||||||||||
DE SNELTRAM
|
|||||||||||||
Het zal ook de leden van Oud-Utrecht niet ontgaan
zijn dat er binnenkort van de' Utrechtse Gemeenteraad een beslissing kan worden verwacht over de aanleg van een raillijn door de binnenstad. U heeft weliswaar dank zij vele publicaties inmiddels kennis kunnen ne- men van alle mogelijke feiten en opinies, maar de re- daktie van het Maandblad is 'och van mening dat een samenvatting van de gebeurtenissen tot nu toe zeker op zijn plaats is. In 1 968 wordt door Gedeputeerde Staten van Utrecht
en de Minister van Volkshuisvesting besloten om Nieuwegein - een samenvoeging van de gemeenten Jutphaas en Vreeswijk - te laten uitgroeien tot een stad van 50.000 inwoners. Dit heeft tot gevolg dat er een stelsel van openbaar vervoer moet worden ont- wikkeld dat Nieuwegein gaat verbinden met de stad en de regio Utrecht. Gezien de nauwe aan- en afvoer- wegen over het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekka- naal is het te voorzien dat het vervoer van en naar Nieuwegein op grote moeilijkheden zal stuiten. Wel- nu, een railverbinding op eigen baan lijkt dan ook een goede oplossing. De gemeenten Nieuwegein en IJs- selstein gaan in 1971 accoord met de aanmelding van het raillijn project bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat; dit in verband met het verkrijgen van de subsidie, die het Rijk ter beschikking stelt aan ge- meenten ten behoeve van het wegverkeer en het openbaar vervoer in en om de steden. B. en W. van Utrecht sluiten zich enige tijd later aan bij de gemeen- tebesturen van Nieuwegein en IJsselstein. 2
|
|||||||||||||
Het zou te ver voeren om hier uitgebreid in te gaan op
de gang van zaken met betrekking tot de besluitvor- ming; daarvoor wil ik graag verwijzen naar het rap- port, genoemd aan het eind van dit verhaal. Op 20 maart 197 5 stemt de Utrechtse Gemeenteraad in met het volgende: 1. de aanleg van een raillijn-tra- cé via het Kanaleneiland (Benelux/aan), 2. het voor- lopig eindpunt wordt zodanig gesitueerd dat door- trekking door de binnenstad in een later stadium mo- gelijk is (Smakkelaarsveld). |
|||||||||||||
Montagefoto van de Sneltram in de Nobelstraat.
Foto: Werkgroep Sneltram |
|||||||||||||
Waarom nu die doortrekking?
Een aantal onderzoekingen in de laatste jaren heeft
een reeks cijfers opgeleverd die een indicatie kunnen zijn voor de te verwachten verkeersstromen tussen Nieuwegein en Utrecht. Zo heeft één van deze bere- keningen uitgewezen dat in het jaar 1990 22.500 personen tot de Nieuwegeinse beroepsbevolking kun- nen worden gerekend. Onder de voorwaarden dat er zich geen werkgelegenheid in Nieuwegein zal ontwik- kelen en dat al deze mensen in Utrecht zullen gaan werken, moet men rekening houden met een sterke verkeersstroom tussen Utrecht en Nieuwegein. Ech- ter, het is inmiddels bekend dat de gemeente Nieuwe- gein streeft naar een ruime eigen werkgelegenheid en naar een hoogwaardig voorzieningenpakket voor de bevolking. Er is al een getal van 16.000 arbeidsplaat- sen genoemd. Het is duidelijk dat er dan ook met een beduidend geringere verkeersstroom tussen Utrecht en Nieuwegein gerekend moet worden, wat wellicht een exploitatietekort van de raillijn tot gevolg kan hebben. De beide ex-ministers Gruyters en Wester- terp hebben daarom ook aangedrongen op doortrek- king van de raillijn naar de Uithof en Zeist, in de ver- wachting dat het exploitatietekort dan lager wordt. Welke zijn nu de het meest geformuleerde bezwaren
tegen de doortrekking van de raillijn? Het is nog maar de vraag of het aantal reizigers van en naar de Uithof en Zeist wel groot genoeg zal zijn om het bovengenoemde exploitatietekort op te hef- fen. Een groep Utrechtse ambtenaren heeft berekend dat dit zeker niet het geval zal zijn en de duitse ver- keersdeskundige prof. Schaechterle is van mening dat een sneltram naar Zeist alleen rendabel te maken is als er voldoende woningbouw langs het traject ge- pleegd wordt. Het is ook lang niet zeker dat de rei- zigers naar de Uithof, die her en der in de stad wonen, gebruik gaan maken van het openbaar vervoer. Gezien de gunstige ligging in de Uithof, de goede bereik- baarheid en de ruime parkeermogelijkheid is het zelfs hoogst onwaarschijnlijk dat het openbaar vervoer naar het Universiteitscentrum massaal gebruikt gaat worden. Evenmin kan een groot vervoersaanbod van en naar Zeist verwacht worden. De toekomstige sneltram zal veel verder van de Zeis- ter woningen af komen te liggen dan de huidige bus- lijnen. Het autoverkeer zal zoveel mogelijk geweerd moeten
worden van de route die de raillijn gaat volgen. Dit leidt er b.v. toe dat het autoverkeer van en naar het centrum in plaats van de Leidseveertunnel gebruik moet gaan maken van de Daalsetunnel, met allerlei sluiproutes door Pijlsweerd, Vogelenbuurt en over de Weerdsingel als gevolg. Doortrekking van het snel- tram-tracé door de binnenstad kan er mogelijkerwijs in resulteren dat de befaamde (of liever beruchte) „Noord-tangent" zijn kop weer op gaat steken. Over de gevolgen van de aanleg van de raillijn voor de
|
||||||||||
De meest waarschijnlijke route van de sneltram door
de binnenstad.
Foto: Werkgroep Sneltram.
|
||||||||||
oude binnenstad is ook wel het één en ander te zeg-
gen. Er zal een aantal panden gesloopt moeten wor- den (Nobelstraat, Kruisstraat), geluidshinder, aan- tasting van groenvoorzieningen, kans op schade aan monumenten (de Janskerk) - een argument dat m.i. te makkelijk wordt afgedaan met „Dat zal wel mee- vallen" -; het zijn allemaal zaken die moeilijk zijn te rij- men met de aanwijzing van de Utrechtse binnenstad tot „Beschermd Stadsgezicht". Uiteraard zijn er nog veel meer argumenten pro en
contra de raillijn aan te voeren, maar de meeste ervan zult u inmiddels wel kennen: de kranten staan er -te- recht- vol van. Het zal u na lezing van het bovenstaande duidelijk zijn
dat schrijver dezes niet bepaald gelukkig zal zijn met een beslissing van de Utrechtse gemeentelijke politici en bestuurderen, die een doortrekking van de raillijn door de Utrechtse binnenstad tot gevolg heeft. En ik kan mij nauwelijks voorstellen dat het standpunt van de leden en het bestuur van de vereniging Oud- Utrecht erg veel anders zal zijn. 7-1-1978 G.J.Röhner Bronnen:
Aapport Sneltram Nieuwegein/IJsselstein-Utrecht;
een analyse van het besluitvormingsproces.
Publicaties Werkgroep Sneltram
Utrechts Nieuwsblad 10 december 1977; 2, 3, 4, en
5 januari 1978
|
||||||||||
De redaktie wil u, lezers van het Maand-
blad, graag in de gelegenheid stellen om uw mening te geven over de vraag of de raillijn Nieuwegein-Utrecht al dan niet moet worden doorgetrokken door de Utrechtse binnenstad. U kunt dat schriftelijk doen vóór 27 januari 1978 bij: Redaktie Maandblad Oud-Utrecht, Alex. Numankade 199, Utrecht. In het februarinummer hopen we dan een aantal van de meningen te pu- bliceren. |
||||||||||
Mijn belevenissen in het
Jaarbeursrestaurant in de twintiger jaren |
||||||||||
Inleiding
Hoewel in dit maandblad veelal artikelen verschijnen over Utrechtse wetenswaardigheden van enkele eeuwen
terug - opgediept uit de archivalia - vindt u deze keer een bijdrage die een stukje jongere geschiedenis tot leven wekt. Deze belevenissen werden neergeschreven door de violist/journalist Ido Eyl. De fragmentarische herinneringen
dateren uit de twintiger jaren toen Eyl lid was van het café-ensemble in het oude Jaarbeursrestaurant; samen met de foto's geven ze een aardig beeld van het Utrechtse amusementsleven in de „gay-twenties'. Ido Eyl werd geboren op 1 augustus 1894 in Rotterdam en behaalde als leerling van de bekende violist Andrée Spoor ondermeer zijn diploma solospel aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. In het begin van de twintiger jaren woont hij in Utrecht, waar hij een tijdje een lespraktijk heeft. Maar weldra
trekt de amusementskant van de muziek hem meer en ook de journalistiek. Na van 1922 tot 1925 in Parijs gewoond te hebben als correspondent voor het Nederlands Toonkunstenaars-
blad, keert hij terug naar de Domstad waar hij in ongeveer 1927 gaat spelen in het café-ensemble van het Jaar- beursrestaurant. Ook treedt hij in deze tijd op als Stehgeiger. Na dit werk drie jaar gedaan te hebben, speelt hij van 1930 tot 1935 als kapelmeester en filmillustrator in het
Rembrandtheater, dat dan nog geheel van houten lambrizeringen, pluchen fauteuils, smeedijzeren lampen en ornamenten voorzien is. Zijn herinneringen aan deze periode, waarin de film nog „stom " was en voorzien werd van „levende" muziek,
zult u in een volgend nummer kunnen aantreffen. E. de J.
|
||||||||||
Ter kennismaking
Na in 1925 drie jaar als journalist en violist in Parijs te
hebben gewerkt, ben ik weer naar Nederland terugge- keerd. Vrij spoedig kreeg ik van verschillende strijkjes aanbiedingen om als Stehgeiger te fungeren, doch die van Piet Jochemse, de leider van de Central Four uit het Utrechtse Jaarbeursrestaurant, trok mij het mees- te aan. Maar ik moet bekennen dat ik nog nooit in een café-ensemble had gespeeld, toen Jochemse mij voor een proefspel had uitgenodigd. Hij nam mij aan, nadat ik enkele vioolsoli van Kreisler en een deel van het vi- oolconcert van Wieniawski had voorgespeeld (afb. 1). Daar stond je dan, die eerste matinee in het café van het Jaarbeursrestaurant, dat bij de opening in 1922 nog Café-Restaurant „Central" werd genoemd. Repe- teren was er niet bij en er lagen zon vijf- è zeshon- derd orkestnummers op je te wachten om van blad te worden gespeeld - om van de tientallen schlagers- van-de-dag niet te spreken. De dienst was zwaar voor een ongeroutineerde steh-
geiger, die aan het nachtleven nog niet gewend was. Maar allengs ging het beter. Ik begon te ontdekken dat het musiceren van een café-strijkje meer was dan alleen onderhoudende muziek te spelen voor tea- ende dames en borrelende heren. Ik ontdekte dat je een interveniërende taak had. Voor de één om zijn slecht humeur weg te spelen, voor de ander om zijn of haar affecties en flirtjes te omlijsten met melodieën |
||||||||||
als Parlez moi d'amour van Lenoir, Partir, c'est mourir
un peu van Tosti of Avant de mourir van Boulanger. Dagelijks was de tearoom gevuld door jonkvrouwen en wederhelften van industriëlen, academici en za- kenlieden: persoonlijkheden uit de stad en provincie Utrecht. Maar de tearoom werd ook bezocht door jon- ge vliegtuigsergeanten en -officieren uit Soesterberg, „tandenpeuters" (tandartsstudenten) en andere zoe- kers op het pad van avontuur en romantiek. Je had dan tot taak die stemmingen te peilen; discreet en vooral niet te opdringerig. Met grote omzichtigheid ging je hierbij te werk om er achter te komen met welk soort muziek mevrouw A of met welk soort mu- ziek meneer B het best gediend kon zijn. Soms wer- den die wensen eenvoudigweg kenbaar gemaakt. Het was dan zaak die wensen in het onuitputtelijk reser- voir van je herinneringen op te bergen en te rubrice- ren, om dat wensmuziekje in te zetten zodra mevrouw A of meneer B weer op de tearoom verscheen: een honneur, die trefzeker gevoelige snaren beroerde. Is niet ieder mens ontvankelijk voor zo'n delicaat eerbe- wijs? Tien tegen één dat de begroting der voorgeno- men vertering doorbroken werd door de tourneetjes voor de „muziek" (dit was de benaming voor het strijkje), die er prompt op volgden. Zo waren beiden tevreden: de dame en/of de heer in
de tearoom, het strijkje op het podium en, als Dritte im Bunde de heer Hartje, de directeur van het Jaar- |
||||||||||
mans, die het „oh zo goed" wist waaraan het schortte
bij Kampong, Hercules en U.V.V., wanneer zij verloren hadden, en de gebroeders Van Leur, waarvan de oud- ste in de tweede helft van zijn carrière nog tot ober van het restaurant werd bevorderd. Ook herinner ik me nog kelner Racké uit het restaurant, die zo aan- doenlijk Leise flehen meine Lieder van Schubert kon zingen, wanneer er nog geen cliënten waren. En laten we vooral onze trouwe wachters aan de poort niet vergeten, die in hun goud-gegalonneerde uniformen het voorrecht genoten alle binnenkomende gasten het eerst te begroeten en tevens hun vraag- baak te zijn: portier T. Gijscen, die vanaf de opening in 1921 tot 1928 in dienst van het Jaarbeursrestaurant is geweest, opgevolgd door portier H. van Rooijen. Rooie vos
Onze reputatie als vertolkers van de Zigeunermuziek
was groot en breidde zich snel uit, wat tot gevolg had, dat wij door de studenten van de Studenten-sociëteit tot hun lijf-ensemble werden geproclameerd. Nu was er onder de novieten een student in de rech- ten, die Vos heette en sprekend op mij leek. Dit bete- kende dat hij, evenals ik, rood haar had. Vanaf die tijd werd ik door de studenten „rooie vos" genoemd en voor hun dies- en installatie-avonden op de studen- tensociëteit onder die naam in het Jaarbeursrestau- rant opgebeld. Tijdens die nachtfeesten speelden we overwegend
zigeunermuziek. Er werd gezopen en geschreeuwd dat het een lieve lust was en het waren vooral die op- zwepende czardassen, die velen tot dansen inspireer- den. Als wij dan na afloop in de vroege morgen, zo tegen
vijf of zes uur, lopend onder het prille groen van ont- luikende bomen naar huis gingen, verjoegen we alle drank- tabaks- en etensluchten uit onze longen, in de wetenschap vijf en twintig gulden rijker te zijn gewor- den (een heel bedrag voor die tijd), ongeacht de tip, die Piet Jochemse veilig in zijn diepe broekzak had opgeborgen ter verdeling op de matinee, die negen uur later weer zou beginnen. Dan prepareerden wij ons weer voor het geraffineerde
spel van geven en nemen bij de muzikale omlijsting der sentimenten, die onder het genot van thee's-com- plet, sherry's, coctails en robuuste borrels de ruimte van de tearoom weer zouden vullen. En dit alles alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Italiaanse zangers in het Jaarbeurscafé
Ik was als nieuweling in het vak de ontgroeningstijd
nog maar nauwelijks te boven. Wat heb ik geleden en wat hebben de collega's gelachen om mijn gewillig „happen". Dat dagelijks .voeren' onder het werk was bedoeld om mij ,op de kast' te krijgen. Dit lukte de collega's meestal zonder veel moeite. Ik hapte op alles wat zij mij maar voorwierpen, maar tenslotte kreeg ik het door. Vanaf die tijd werd mijn „muzische" volwassenheid door de ensemble-leden erkend en |
||||||||
1. „The Central Three", het trio van het Jaarbeurs-
restaurant; v.l.n.r. Ido Eyl, viool. Piet Jochemse, pia- no, Arie van Leeuwen, violoncel. Foto: Ido Eyl. |
||||||||
beursrestaurant, voor wie de hoge kasnoteringen als
milde gaven uit de hemel waren. Een bedrijf als het Jaarbeursrestaurant met zijn café, tearoom, restau- rant en vele nachtpartijen zou niet kunnen bestaan zonder het brein, dat dit alles bestuurde. Dit brein was C. Hartje, die dagelijks van 's morgens tien tot na slui- ting middernacht overal aanwezig was om een wa- kend oog te houden op de uitvoering van zijn directie- ven. Maar de uitvoering daarvan kwam toch wel in hoofd-
zaak neer op de schouders van de kelners, die met zwaar-beladen plateaus tevens hun hersenen moes- ten inschakelen, want vergissingen in bediening en afrekening werden niet door alle cliënten even mild- dadig opgenomen, ledere kelner had zo zijn vaste kern van klanten, die het liefst door hem bediend wilden worden. Zon traditie-figuur was onder andere Jan Frederiks, de „rooie" kelner van de leestafel (vanwege zijn rood haar dan). Een geheel andere figuur was ober Fijnje van de tea-
room, een aristocraat van uiterlijk en in optreden. Ver- der kelner Van Vlaardingen uit het café, met zijn aan flegma grenzende gemoedelijkheid; kelner Haver- |
||||||||
werd ik als volwaardig medewerker in hun midden
opgenomen. Dit leidde tot mijn voorstel om tijdens de vrijdag-
avond-opera en -operetteconcerten echte Italiaanse zangers en zangeressen te engageren, die door ons ensemble zouden worden begeleid. Het gelukte ons zangers als Caruso, Chaliapin, Urlus, Tauber en Gigli en zangeressen als Geraldine Ferrer, Mary Garden en vele andere opera- en operettesterren te engageren. Het publiek stroomde van heinde en ver toe. Men hoorde die prachtige stemmen wel, maar zag de zan- gers niet. Reikhalzend keek men in alle richtingen. Er waren er zelfs, die rond het podium hun inspecties de- den om het geheim te ontdekken. Men begreep er niets van. Tenslotte hebben wij het mysterie opgelost. Een ge-
huurde Edison-grammofoonkast-met-pick-up stond naast de repertoirekast op het podium. Onder het spe- len zette de bassist ongemerkt de pick-up op de draai- ende schijf. Hij deed dit zo trefzeker, dat de zanger of zangeres steeds op het juiste moment inviel. Vaak klopten de toonsoorten niet met onze muziek. Dan speelde de pianist een modulerend tussenspel, waar- na wij dan inzetten. Het succes was grandioos en voor het publiek uit die
twintiger jaren was deze kunstgreep een ware trou- vaille. Het genoot van al die prachtige stemmen en heerlijke opera- en operette-muziek en liet zich daar- voor gaarne in het ootje nemen. |
Onze nachtfeesten
In schrille tegenstelling tot onze opera- en operette-
concerten stonden onze nachtfeesten, die tijdens de voor- en najaarsbeurzen gedurende zeven dagen in het grote restaurant gegeven werden. Dan kwam in het café een plaatsvervangend strijkje en speelde ons ensemble in het tot een mondaine feestzaal ingerichte restaurant, waar van half vier 's middags tot half vier 's nachts ononderbroken feest werd gevierd op een wijze, waarbij het Parijse Réveillon maar kinderspel was. Eén van deze nachtfeesten herinner ik mij nog leven-
dig. Dit feest (afb. 2) stond in het teken van de one- step Oh, Catharina, het grote succes van 1925. Onze rok en smoking waren verwisseld voor de dracht der Indianen en de voor dit feest geëngageerde slagwer- ker Koster leende zijn familienaam om ons ensemble te metamorfoseren in Retsok-band. Hoe gekker, hoe mooier, was het devies in die dagen (afb. 3). De dansscholen in Utrecht en omgeving hadden het drukker dan ooit, want tientallen families van middel- bare leeftijd wijdden zich met hartstochtelijke overga- ve aan Terpsichore, voor dit feest tot de muze van de |
||||||
2. De grote restaurantzaal tijdens het Parijse Nacht-
feest. Foto: Ido Eyl. |
|||||||
salondans gepromoveerd. De resultaten bleven door
de stijfheid van de jaren wel wat onder de maat, maar de champagne stroomde rijkelijk uit de ontkurkte fles- sen en de whiskeys en cognacs-Napoléon volbrach- ten wat de dansmeesters in hun stoomcursussen niet tot stand vermochten te brengen: stramme ledema- ten tot souplesse om te buigen. De foxtrots, one- steps, ragtime's, slow-walzes, tango's en charlestons en niet te vergeten die verrukkelijke Weense walsen, waarmede de ouderen de jongeren nog een lesje kon- den geven, waren er niet minder om. En dan die stem- mingspotpourri's, geput uit de Franse successen van rond 1900: het was Parijs op z'n best. Lijf aan lijf danste men op de te kleine dansvloer en aan het plezier scheen geen einde te willen komen. Totdat het klokje van gehoorzaamheid de feestenden weer tot de werkelijkheid terugbracht. Dan werd het een geroep van je welste: „ „Muziek", (dat was je ver- zamelnaam) nog een foxtrot", riep de één.....Mu- ziek", nog een tango", smeekte de ander. Het publiek bleek onverzadigbaar. En om de stemming nog één keer tot z'n hoogtepunt te doen oplaaien, speelden we tot slot Oh, Catharina, het succes, in welks teken dit nachtfeest al zeven dagen en nachten had ge- staan. Dit betekende het onverbiddelijk einde. We hadden het klokje van gehoorzaamheid reeds verre overschreden. Tzigane-violist
Geheel anders dan onze nachtfeesten waren de bele-
venissen tijdens de restaurantdienst, die dagelijks plaats vond. Daar werd ik van Stehgeiger Tzigane-vio- list, die, spelend langs de tafeltjes, contacten moest leggen voor de eventuele muziekwensen, die weer dienden als voorbereiding voor de tip. Dit Tzigane- werk vereiste een groot psychologisch inzicht, want niet iedere cliënt was van dit spelen aan tafel gediend. Ook was zwijgzaamheid en discretie geboden, wan- neer een heer met een andere dame dan zijn wettige echtgenote in het restaurant verscheen. Ook deze si- tuatie moest je bij het binnenkomen ogenblikkelijk doorzien. Het werd dan een voorzichtig aftasten tot hoever je gaan kon met je aanmoedigingen voor een speciale muziekwens. De ene dame zag hierin een sti- mulering van de gezelligheid, die haar straks geen windeieren zou leggen; de andere zag het als een be- laging van haar financiële vooruitzichten en keek je van de tafel weg. Zo herinner ik mij in een duur restaurant waar ik
speelde, een achtenswaardig Utrechter van middelba- re leeftijd te hebben ontmoet in gezelschap van een beeldschone jonge vrouw, die niet zijn echtgenote was. Met haar was hij zo in conversatie verdiept, dat hij zijn omgeving volledig vergat. Ik liep al eens langs zijn tafel om aandacht te trekken, kuchte eens, maar niets hielp. Toen probeerde ik het met zijn lievelings- wens, die ik in het Jaarbeursrestaurant zo vaak voor hem had gespeeld: een kleine potpourri van joodse melodieën, waarop hij zo verzot was. Verschrikt keek |
||||||||||
Wijzigingen in redactie
Maandblad
en Propagandacommissie
|
||||||||||
In de maandbladredactie werd afscheid genomen van
Louise van Tongerloo, die met haar bekende LvT tal van artikelen en boekbesprekingen signeerde. Als re- dactielid heeft ze jarenlang onschatbare diensten aan de vereniging bewezen. Dit soms ondankbare werk continueert ze gelukkig als redactielid van het Jaar- boek. Het Maandblad werd versterkt door Erik de Jong, kunsthistorisch student en A. H. M. van Schaik, historicus en docent, beiden te Utrecht. Uit de Propagandacommissie stapte de heer H. Bijls-
ma, wiens energieke aanpak door mevrouw R. Schui- temaker-Koster wordt overgenomen. DPS
|
||||||||||
hij op en toen hij mij ontwaarde, voelde hij zich zeer
onzeker. Hij wist zich betrapt, terwijl hij had gedacht in dit restaurant veilig te zijn. Er ontstond een klein pantomimespel. Veelbetekenend legde hij zijn wijs- vinger op de lippen, waarop ik, met begrip voor de moeilijke situatie, waarin hij verkeerde, tot tweemaal toe met het hoofd een flegmatisch „ja" toeknikte. Een moeilijke situatie was hiermede opgelost en onze Utrechtse cliënt kon zich verder veilig en rustig aan zijn escapade overgeven. Cementje
Maar ook moest je trefzeker kunnen vaststellen of een
binnenkomende gast van plan was een'normaal of ex- ceptioneel hoge vertering te maken. Ook moest je aanvoelen of hij voor de afrekening voldoende poen op zak had. Zon cliënt met veel geld op zak en bereid een hoge vertering te maken noemde men in caféjar- gon een „cementje". In de regel zijn zulke klanten vorstelijke „tip"gevers
voor de kelners en de musici. Dat door de directie, de kelners en de muziek een bij-
zondere aandacht aan zon cementje werd besteed, laat zich gemakkelijk begrijpen. Kunstenaars
Dat dirigenten en solisten van wereldnaam het Jaar-
beursrestaurant als hun pied-è-terre beschouwden, wanneer zij met het Utrechtsch Stedelijk Orkest moesten optreden, lag voor de hand. Wat waren wij nerveus wanneer een pianist als La- mond of Cortot, een violist als Hubermann, Schmuller |
||||||||||
Wij zochten die ontspanning in paardrijden en lieten
ons inschrijven in de manege van Emerson, achter het Vreeburg. Daar leerden we de knepen van het vak, zo- dat wij reeds na enkele maanden met de heer Emer- son uit rijden gingen. Die tochten waren voor ons heerlijke ontspannende evenementen. Dit duurde tot- dat de heer Hartje ons een pijnlijke boodschap had over te brengen. Onder het uitdrukkelijk voorbehoud dat hij ons geen verbod wilde opleggen en wij vrij wa- ren in de keuze van onze ontspanning, bracht hij ons de bezwaren over uit de wereld van de Utrechtse up- per ten: de edele paardensport werd door de drie mu- sici van het Jaarbeursrestaurant geëncanailleerd. We begrepen direct deze wenk en daar het om vaste gasten van het Jaarbeursrestaurant ging en wij de heer Hartje niet in moeilijkheden wilden brengen, ver- plaatsten we onze ritten naar de bossen van Zeist. Van capituleren hebben wij niet willen weten. |
||||||||||||
of Thibaud, een cellist als Casals en een dirigent als
Willem Mengelberg, Otto Klemperer of Pierre Mon- teux binnenkwamen om nog vóór hun concert te ko- men dineren. Dan durfden we onze instrumenten haast niet te hanteren. Maar ongedwongener ging het toe wanneer Esther de
Boer-van Rijk, Buziau, Speenhof of Pisuisse als gasten verschenen. Of als generaal Snijders, de opperbevel- hebber van land-, lucht- en zeemacht, in een beschei- den hoekje van het restaurant zijn maaltijd nuttigde. Ook het café kende zijn bijzondere gasten. Officieren van de luchtmacht in Soesterberg, zoals Fokker, Van Heijst, Poelman, Koppen en Versteeg behoorden tot de habitués van ons café, evenals de bekende Utrechtse kunstschilder Ad. de Winter, die op geen enkel Jaarbeursfeest ontbrak. Ja, het Jaarbeurscafé en -restaurant was een wereld
apart in het centrum van ons land. Paardrijden elitesport?
Het was hard werken in die twintiger jaren, toen wij,
musici in het amusementsbedrijf, de bescherming van sociale wetten nog niet kenden. We werkten zeven dagen per week, zonder vrije dag. Ook hadden wij geen vacantie of bescherming tegen ziekte of onge- val. Voor ontspanning waren wij aangewezen op de vrije ochtend-uren. De een ging biljarten, de ander ging uit vissen of speelde kaart in het een of ander ca- fé. |
||||||||||||
Krimpen/IJssel
|
||||||||||||
Ido Eyl
|
||||||||||||
3. Het muziekensemble in Indiaans kostuum tijdens
het Parijse Nachtfeest. Foto: Ido Eyl. |
||||||||||||
HAD WICKENBURG EEN LEENKAMER?
|
|||||||
Vele jaren geleden gaf een oude, nu reeds lang over-
leden vriend mij een oud charter ten geschenke, waarvan hij niet in staat was geweest mij de her- komst kenbaar te maken. Het bestond uit een geheel beschreven stukje perkament, afmetingen 21 bij 22 cm, met onderaan slechts één in het midden uithan- gende staart, waarvan het zegel helaas volkomen ver- dwenen was. Het document had de volgende inhoud:
lek Dirck van Oestrum knaep doe kondt allen luyden dat voer my ende voer die mennen van leen hier na- bescreuen gecomen is Dirck van Euerdingen ende droech op ende gaff ouer in mynen handen als in des leenheeren handen een halve hoeve lants gelegen tot Schoenrewoert op Ouer Heycop daer oestwerts naest gelant leyt Floris Geritssz. Ter seluer tyt soe is noch gecomen voer mij Dirck van Oestrum knaep ende voer die mannen van leen hier nabescreuen Roe/off van Wely Janssz ende droech mij op ende gaff ouer in my- nen handen alse in des leenheeren handen, alsulcke ouergifte alse hy eertyts inden jare zeuen ende veer- tich, den negentienden octobris van dese voorsz halue hoeue lants voer my leenheer voerss ende voer Steven de Wit ende Gerrit Willemssz als leenmannen van Dirck van Euerdingen ontfangen heeft ende daer toe alsulcke verlidinge ende verleninge alse ick die voersz Roeloff van Wely inden jaere negen ende veer- tich des dynsdages voer Petri ad vincula vande voerg. halue hoeue lants verlyt ende verleent hebbe, ende zy vertegen daer off tot mynre behoeft ende van alle rechts ende toeseggens dat zij daer an hadden ende mede van allen brieuen die daer of ruerende zyn, also die mannen van leen wysden dat recht was ende sy mit recht sculdich waren te doen also dat sy daer nyet meer aen en behielden noch verwachtende en were ende ick mynen vryen wille daer mede doen mochte. Dat gedaen wesende ter seluer tyt soe verlyde ende verleende ick, verlei ende verleene mits desen Joffrau Alydt Geritsdochter van Eek die halue hoeue lants voorg. also die hier voerbescreuen ende bepaelt staet, te hauden van my ende myne nacomelingen Joffrau Alydt van Eek voersz ende hoeren nacomelingen tot eenen goeden onversterffelicken erffleen, te verheer- gewaeden alst versterft ofte verschijnt mit een paer witter hantschoe. Ende auer Joffrau Alydt van Eek voorsz heeft my manscap huid ende eedt gedaen Ge- rit van Eek hoeren brueder, mit vorwaerden dat Jof- frau Agniet van Wyck eerst Taets van Amerongens huysfrau 1), de voorsz joffrau Alydts moeder, dese voorsz halue hoeue lants opte seuentien goede gou- den keyser Carolus gulden van twyntich stuuers tstuck des siaers erffelicke losrenten die men lossen mach mit eens driehondert ende zess der seluer gul- den, die heer Egbert ter Brugge priester op huyden |
|||||||
datum van desen daer wt beloefticht verlyt ende ver-
leent zyn, hebben besitten ende gebruyeken sal tot hoeren rechten lyfttochte ende tot lijftochten rechte duerende also lange alse zy in leuende liue wesen sel ende nyet langer, behaudelicken mij ende een ygelic- ken zyns rechts. Hier waren ouer ende aen daer dit geschiede Ghysbert Pieck 2) ende Willem van Culen- borch van Rysenborch 3) als leenmannen van Keye, Mat. als erffheer des forstdoms van Gelre ende des lants van Utrecht om gebrecks wille mynre mannen van leen op dese tyt ende meer goeder luyden. Des toerconde soe hebbe ick Dirck van Oostrum knaep voersz mynen segel wthangende aen desen brieft ge- daen. Gegeuen int jaer ons heeren duysent vyffhon- den ende vyftich opten yersten dach in April. Het zegel onder de brief gehangen was, zoals gezegd is, dat van de leenheer geweest. Dat stelde dan voor een éénkoppige (gouden) adelaar (gepoot en gebekt van rood op blauw); de helm moet gekroond zijn ge- weest met als helmteken de figuur uit het schild, uit- komende tussen een gewone (gouden) vlucht.4) De naam van de leenkamer, uit hoofde waarvan Dirck van Oostrum als leenheer optreden kon, wordt tegen het gebruik in bij deze acte in het geheel niet opgege- ven. Het zal daarom van belang zijn om eens na te gaan, wie deze jonker Dirck, die zich als knaep aan- kondigde, geweest is. Genoemd wordt hij als zoon van Claes tot Wickenburg en van Matthea van Malsen (ex matre van Arckel). Hij was geboren 28 september 1509 en overleed op 28 oktober 1603 te Wijk-bij- Duurstede, waar in de kerk zijn grafsteen met een la- tijns opschrift en vier kwartieren bewaard bleef. Hij fungeerde daar als schout, als gasthuismeester en als kastelein op het bekende bisschoppelijke kasteel. Met Wickenburg werd hij beleend in 1530 en 1 582 terwijl hij reeds in 1 533 getrouwd was met Heilwich van Ab- coude van Meerten, de dochter van Willem en Wolte- ra van der Haer, overleden 25 december 1575. 6) Over Dirck's bezit, het ten westen van Wijk-bij-Duur- stede in 't Goy gelegen Wickenburg lichtte de be- faamde geograaf A. J. van der Aa ons uitvoerig in. 7) En het lijkt nu min of meer voor de hand te liggen, dat de gezochte leenkamer juist aan dit goed verknocht zal zijn geweest, ook al aangezien wij over meer be- langrijke vermogens-bestanddelen van de man geen enkele inlichting hebben. Merkwaardig is overigens, dat wij betreffende het denombrement slechts zeer weinig aan de weet komen, immers daarin is slechts sprake van 't Huys the Wickenborgh mit eenre halven hoeven lants alse dat gelegen is in Holtense kirspel bij den Ghoij of mitter hofstede ende mitten smalen tien- den ende... 8) In tegenstelling met het Hollandse leenrecht nu was
bij dat wat gold in het Sticht van Utrecht niet vereist, 9
|
|||||||
van Stephania de Gruijter en 2. Maria van Buren
dochter van Joost en Anna van Cuijlenburg, overl. 1558; zie Heraldieke Bibliotheek, N.R. IV (1882) 147/8. 3) Hij was jr. Willem, zoon van Gerrit van Culem-
borg van Vianen van Rijsenburg en van Ermgard van Pallaes, drost van Culemborg, lid der Ridderschap van Utrecht en een der Verbonden Edelen, overl. juli 1 596, gehuwd met jv. Anna Pieck, dochter van Gijs- bert tot Wolfswaard en 2. Maria van Buren Joost- dochter; vgl. bldz. 168 van de Genealogische en He- raldische Bladen IV (1909) en de vorige noot. 4) Dit wapen komt o.a. voor op de grafsteen van jr.
Floris van Jutphaas van Wijnestein, kapitein, overl. 1644, op het koor der Grote- of S. Laurenskerk te Alk- maar, zie mijn Gedenkwaardigheden... N.-Holland, I, Utrecht 1928, 28 sub 22 en 184 sub 712; W. J. Ba- ron d'Ablaing van Giessenburg, Wapenboek der Rid- ders van de Duitsche Orde Balije van Utrecht sedert 1581, 's-Gravenhage 1871, nc. 97/8; J. B. Rietstap, De Wapens van den Nederlandschen Adel; Groningen 1890, 373 waar telkens in tegenstelling met het wa- penboek-MS. der Collectie-Coenen van 's-Gravesloot, thans in mijn bezit, het wapen onvolledig beschreven is 5) Bloys van Treslong Prins, Gedenkwaardighe-
den ... Utrecht, 296 sub 58. 6) Vgl. De Nederlandsche Leeuw XXIV (1906) kol.
267/8. 7) Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden,
XII.Gorinchem 1849,274. 8) Maris, Repertorium I, 106/7 sub 127. Er zij op
gewezen, dat er geen leenkamer van Wickenburg ge- noemd wordt in de staten, gegeven in de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven XLIII, deel I (1920) 51 evv. |
|||||||||||
dat de leenbrief op straffe van nietigheid één of meer
daarin achterwege gelaten bijkomende rechten van het leen, die stuk voor stuk expressis verbis moest be- vatten. Daarom dan ook bestaat hier de mogelijkheid, dat Wickenburg niettemin een leenkamer gehad heeft. Zodat wij dus uit den aard der zaak en voors- hands, behoudens tegenbewijs, kunnen aanvaarden, dat Jr. Dirck van Oostrum in het geval van zijn hier af- gedrukte leenbrief inderdaad gefungeerd heeft als vertegenwoordigend leenheer wegens zijn „Wicken- burg". Alkmaar J. Belonje 1) Zij zal geweest zijn jv. Agniet van Wijck van Ab-
coude; vgl. P. C. Bloys van Treslong Prins, Genealogi- sche en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken der Provincie Utrecht, Utrecht 1919, 238. Hendrik Taets Johansz. beleend met Wijnestein 6 mei 1508, 8 april 1518, 27 oktober 1525 en 28 juni 1529; vervolgens Jan van Eek na de dood van Hen- drik Taets zijn oom op 18 augustus 1552. Licentia testandi voor laatstgenoemde met zijn vrouw Alijdt van Eek 30 december 1569; zij hadden huwelijkse voorwaarden gemaakt 14 maart 1562. Zie A. Johan- na Maris, Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen uit het Landsheerlijke Tijdvak, I, De Nederstichtse Leenacten (1394-1581), 's-Gravenhage 1956, 155/6; Jacobus Kok, Vaderlandsch Woordenboek, XIII, Amsterdam 1785, 77 en De Nederlandsche Leeuw XXXII (1914) kol. 273 (waar de genealogie Van Eek een onontgonnen veld van arbeid wordt ge- noemd!) en kol. 372. 2) Hij was jr. Gijsbert Pieck, zoon van Costen tot
Wolfswaard, burgemeester van Tiel, overl. 553; hij trouwde 1. Maria van Zuylen van Nijeveld, dochter van Frederik tot Bergambacht en 's-Heer Aartsberg en |
|||||||||||
NIEUWE LEDEN
|
|||||||||||
,,0p en neer, op en neer", schijnt drs. P. in een van zijn
liedjes te zingen. Dit refreintje zou geschreven kunnen zijn op de ledenaanwas van onze vereniging. Het le- denaantal gaat op en neer, maar - en dat is altijd leuk te kunnen zeggen - meer óp dan neer. Uiteindelijk groeit onze vereniging. Om onze leden die groei wat konkreter voor ogen te
stellen en om de nieuwe leden binnen de vereniging van harte welkom te heten, zullen we in het Maand- blad eens in de zoveel tijd melding maken van hen die nieuw zijn in ons midden. Hier volgt de lijst namen van hen die zich dit najaar als
lid meldden: ir. L. H. A. M. Boekwijt, De Meern
prof. dr. R. Braams, Utrecht 10
|
mevr. J. W. van Brussel, Bilthoven
ing. D. L Exalto, Utrecht
A. Fielmich, Utrecht
G. Fielmich, Utrecht
G. Hengstman, Utrecht
W. G. Kooistra, Utrecht
G. J. L. Lenssen, Odijk
A. P. J. Miltenburg, Utrecht
H. Quee, Utrecht
mevr. E. E. Richter, Utrecht
Juliette Roding, Utrecht
J. H. van Tongeren, Maarssenbroek
mevr. A. C. Vermeulen, Utrecht
Lydia van der Vlerk, Utrecht
C. Vocking, Utrecht
mevr. W. A. M. Vavra, Nieuwegein
mr. H. A. M. Wijnne, Utrecht
|
||||||||||
HET HISTORISCH KOSTUUM CENTRUM
|
|||||||||||
Loeff Berchmakerstraat 50, Utrecht
|
|||||||||||
Een interessante kollektie historische kostuums is
voor Utrecht behouden gebleven. Toen in 1974 na bijna honderdvijftig jaar het toneel- kledingverhuurbedrijf J. N. Mulder de deuren sloot, omdat de eigenaar overleed en de verhuur van toneel- kostuums een nieuwe kostumier te weinig brood op de plank kon brengen, was het niet denkbeeldig, dat de gigantische kollektie kostuums, ongesorteerd, her en der verspreid zou raken of zelfs verdwijnen. Een half jaar later, in 1975, overleed notaris F. H. Ebell, die boven het bedrijf aan de Loeff Berchmaker- straat zijn kantoren had. Het was altijd zijn wens ge- weest, dat de verbintenis tussen het pand Loeff Berchmakerstraat en de kostuums niet verbroken zou worden. Op energiek initiatief van Fred van der Laken en Ansje
van Dijk-de Vries ging deze wens in vervulling. Als do- centen textiele vormgeving en kostuumgeschiedenis hadden zij altijd al de wens een historisch kostuum- centrum op te zetten. De kans werd nu geboden. Nog in 1975 werd de stichting „Historisch Kostuum Cen- trum" opgericht. In de winter van 1976-1977 kon de stad voor het
eerst kennis maken met dit centrum door middel van een expositie, die Sinterklaas, zijn kleding en de volks- |
|||||||||||
gebruiken om dit feest, belichtte.
Dit jaar toont het Historisch Kostuum Centrum in een expositie, die tot 1 april 1978 duurt, een deel van zijn kollektie onder de titel Versneden verleden. Het thema van deze expositie is, hoe zorgvuldig of on-
zorgvuldig menig huisvrouw, kleermaker, coupeuse of naaister de schaar of het mes zette in lap of kleding- stuk. De redenen kunnen zeer verschillend zijn: het bewaren van mooie borduursels, het vergroten of ver- kleinen ten behoeve van een nieuwe funktie, aanpas- sing aan de eisen van een nieuwe mode, zuinigheid of schaarste bij een krappe beurs, geldelijk gewin in de antiekhandel, enz., enz. In een goed opgezette tentoonstelling worden deze
aspekten getoond. Daarnaast richtte het Centraal Laboratorium een
ruimte in, waar ieder informatie kan opdoen over ver- zorging en conservering van oude textiel. Een heel duidelijke begeleiding en een nuttige zaak, want in menig kast en op menig zolder liggen kostbare textiel en curieuse kledingstukken weggemoffeld. Hoe is de kollektie ontstaan?
Ze is gevormd uit twee componenten. Allereerst be-
|
|||||||||||
De fourniturenwinkel,
anno 1900.
(foto: H. K. C. Utrecht).
|
|||||||||||
11
|
|||||||||||
vat ze de particuliere verzameling die de kostuumhis-
toricus Fred van der Laken in de loop der jaren aanlegde. Ze is aangevuld met de kostuums, die, na zorgvuldig onderzoek, tussen de maskeradepakken van de firma Mulder vandaan kwamen. Het was een juiste hypothese, dat zich in een honderdvijftigjarig kostuumverhuurbedrijf 18de en 19de eeuwse toilet- ten zouden bevinden. Het Historisch Kostuum Centrum noemt zich een cen-
trum want een museum alleen wil het niet zijn. Dat het centrum doelstellingen heeft, die ook veel van de huidige musea nastreven, valt niet te loochenen. De naam centrum is echter gekozen om duidelijk te laten uitkomen, dat meerdere funkties op gelijkwaardige wijze aan bod moeten komen. Conservering en beschrijving is een van de vier funk-
tieterreinen, waarop het centrum werkzaam wil zijn. Vervolgens nemen informatie en edukatie een zeer belangrijke plaats in. Dat is in de opstelling duidelijk. Groet accent krijgt ten derde de onderwijsondersteu- nende funktie. Uit de taken die het centrum zich ge- steld heeft, haal ik naar voren de studiepakketten en de scriptiedienst. Twee onderdelen, waaraan inder- daad grote behoefte blijkt te bestaan in allerlei schooltypen. Ook zou het Historisch Kostuum Centrum aan repre-
sentatieve vragen tegemoet willen komen. De drie huizen van het centrum vormen een groot pand. Terwijl het midden en het rechter deel voor steeds wisselende exposties en projekten zijn inge- richt, waarbij ruimschoots gebruik werd gemaakt van de inrichting die de firma Mulder voor haar kostuums gebruikte, is in het linker deel een 19de eeuwse four- niturenwinkel ingericht. Daarbij werd ook gebruik ge- maakt van de betimmering en meubilering van de fir- ma. Het Centraal Museum heeft ook een kostuumafdeling.
In hoeverre overlappen beide instellingen elkaar? In de kollekties historische kostuums gebeurt dit. Beide instellingen bezitten ruime en goed gekwalificeerde europese verzamelingen, die ieder op hun beurt zo omvangrijk zijn, dat de meeste stukken niet tentoon- gesteld of anderszins gebruikt (kunnen) worden. Het Historisch Kostuum Centrum heeft daarentegen ook een niet-europese verzameling, die zowel uit edu- katief als kostuumhistorisch oogpunt waardevol is. Wat de aktiviteiten van beide instellingen betreft, die vertonen overeenkomsten en verschillen. Maar daarin zit voor de bezoeker ternauwernood enige overlap. De interesse in oude kostuums, in klederdrachten en allerlei zaken die hiermee verband houden, o.a. de so- ciologische waarde en de edukatieve begeleiding in al haar vormen, is zo arbeidsintensief, dat twee instellin- gen, ieder met hun eigen gezicht, recht van bestaan hebben. Dit laatste zou zeker in financieel opzicht ook mogelijk
moeten worden. Tot op heden wordt alles bij het His- torisch Kostuum Centrum uit eigen beurs betaald. Ik wens het Historisch Kostuum Centrum veel succes toe en vooral veel bezoekers. C. Staal |
|||||||||||||
Het Historisch Kostuum Centrum is geopend op don-
derdag, vrijdag, zaterdag en zondag van 13.00-17.00 uur. Informaties over rondleidingen op deze en andere tij-
den zijn verkrijgbaar bij dhr. F. v. d. Laken, Loeff Berchmakerstraat 50, Utrecht, (tel. 030-31 53 97), en mevr. A. v. Dijk-de Vries. (Bij geen gehoor: 01720-2 14 36). |
|||||||||||||
CONTRIBUTIE 1978
De algemene najaarsledenvergadering
heeft 24 november 1977 de contributie 1978 vastgesteld op ƒ35,—; voor leden ouder dan 65 jaar op ƒ 30,— en voor leden jonger dan 26 jaar op ƒ 20,—. Bij dit maandblad is een acceptgirokaart bij- gesloten, waarmede u de contributie voor het lopende jaar kunt voldoen. De leden, die behoren tot de groep 65+ of 26- en die gebruik willen maken van een lidmaatschap tegen gereduceerde prijs, ge- lieve hun geboortedatum op de achterzijde van de girokaart te vermelden. Aan alle leden der vereniging wordt ver- zocht de contributie voor 1978, bij voorkeur met gebruikmaking van de bijgesloten giro- kaart, zo spoedig mogelijk te voldoen. J. F. J. Hoe ting
penningmeester |
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
51e jaargang - nummer 1 - januari 1978
|
|||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
2362. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel.(030)315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 1814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 5328.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
887532
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||
12
|
|||||||||||||
Mijn bioscooptijd
in het Utrechtse Rembrandt Theater |
||||||||||||||
Inleiding
In het januarinummer beschreef de violist Ido Eyl zijn herinneringen aan de tijd dat hij - van 1927 tot 1930 -
werkzaam was als „Stehgeiger" in het Jaarbeursrestaurant. Zoals aangekondigd wordt dit relaas voortgezet met notities uit de jaren 1930-'35, toen Eyl „filmillustrator"
was in het Rembrandttheater aan de Oude Gracht. Dat het illustreren van de toen nog stomme films inderdaad een beroep met zeer specifieke vaardigheden was, blijkt overduidelijk uit deze herinneringsfragmenten. Niet al- leen de film en de filmmuziek hebben sindsdien grote veranderingen ondergaan, ook het toenmalige „theater" - nu „bios" - heeft een totaal ander aanschijn gekregen. De oude foto's van het Rembrandttheater tonen dit dui- delijk en illustreren treffend de door Eyl geschetste atmosfeer rond de vroege film. Ido Eyl speelde in het begin van de dertiger jaren ook in het Vara-septet, dat met hem 436 programma's de
ether in zond. De komst van de geluidsfilm pleegde uiteindelijk broodroof en zo treffen we Eyl in 1952 als lid aan van het Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Eduard Flipse. Over deze laatste schreef hij een biografie. De hier weergegeven Utrechtse muziek-herinneringen zijn hier welkom, juist omdat de amusementsmuziek veelal een stiefkind is van de officiële (muziek) geschiedschrijving. Ten onrechte, want zij heeft vaak voor velen, zij het op de achtergrond, een belangrijke rol gespeeld in de cultuur van de twintiger en dertiger jaren. |
||||||||||||||
E.deJ.
brandt Theater te Utrecht, ik deze uitnodiging met
beide handen aangreep. Ik had echter nog nooit een film geïllustreerd, laat staan een bioscooporkest ge- leid. Hij had evengoed aan een straatmaker kunnen vragen voor hem het vioolconcert van Brahms te spe- len. Die proefillustratie werd dan ook een volkomen mis- |
||||||||||||||
Verandering van werkkring
Het gesprek met de heer Hartje had een diepere in-
druk op ons gemaakt dan wij uiterlijk wilden toege- ven. Het was dus begrijpelijk dat, toen de directeur van het Flora Theater in Den Haag, les Barnstijn, mij uitnodigde voor een proefillustratie om met hem mee te gaan als kapelmeester-filmillustrator naar het Rem- |
||||||||||||||
7. Het Rembrandt jazz-symfonisch orkest in actie
|
||||||||||||||
(Foto: Ido Eyl)
13 |
||||||||||||||
Mijn eerste film
Mijn eerste film was een cowboy-film met veel knok-
scènes. Dinsdagsmorgens werd de film proefgedraaid om de aantekeningen voor de illustraties te maken. Zo bleven mij de woensdag en donderdag voor de illu- stratie over. Inmiddels had ik mijn repertoire met circa 200 orkestwerkjes aangevuld. Ik voelde mij al een hele Piet, maar in mijn onervarenheid had ik niet gere- kend op de in een film te verwerken verscheidenheid van situaties en karakteruitbeeldingen. En daartoe bleken die 200 muziekwerkjes niet toereikend te zijn. Ook kwam ik tot de ontdekking dat je met een ge- slaagde illustratie alleen er ook nog niet was. Zo'n il- lustratie moet ook worden uitgevoerd en dit feit heb ik op wel pijnlijke wijze moeten ervaren. De grote knokscène had ik met een ouverture van Snoek geïllu- streerd. Op de generale repetitie instrueerde ik onze 70-jarige slagwerker bij deze scène zoveel mogelijk lawaai op zijn slaginstrumenten te maken, om vooral de Wijk-C'ers op de eerste rang op te zwepen. |
|||||||||||||
lukking. Zo herinner ik mij nog voor een liefdesscène
een melodie uit de operette Rose Marie van Friml te hebben gekozen en de lengte ervan op vier minuten te hebben geschat. In werkelijkheid bleek deze melodie in één minuut te zijn uitgespeeld. Door deze viermaal te laten herhalen, wat ik de musici met wanhopige handgebaren trachtte duidelijk te maken, redde ik voorlopig de voorstelling. Doch binnen tien minuten zat ik hopeloos vast. De gehele voorstelling zou in 't honderd zijn gelopen, wanneer de kapelmeester-pia- nist van het orkest, collega Delgman, niet resoluut had ingegrepen door zijn musici te gebaren te stop- pen: hij zou de film met piano-improvisaties wel tot een goed einde brengen. Het publiek had van deze catastrofe niets bemerkt. De
kans om als kapelmeester-filmillustrator in het Rem- brandt Theater te worden aangenomen, leek mij ech- ter nihil en toen na afloop van de filmvoorstelling de heer Barnstijn naar mij toekwam, vreesde ik het erg- ste. Maar tot mijn stomme verbazing werd ik toch aangenomen. „Je zult het wel leren", zei hij. Zo begon ik dan opnieuw in Utrecht, waar ik met de zeven musici kennis maakte, die hun nieuwe kapel- meester wantrouwend monsterden. Zij waren al van mijn sof in het Flora Theater op de hoogte gesteld. |
|||||||||||||
Op de repetitie ging alles naar wens, maar op de eer-
ste avondvoorstelling liep alles in 't honderd. De knokscène naderde en ik trachtte tevergeefs de aan- dacht van de slagwerker te trekken. Hij kon door een grote spiegel, die aan de wand van de orkestbak was opgehangen, de film volgen. Dit was nodig voor de vele effecten, die bij een film en ook tijdens het varié- té geïmproviseerd moesten worden. De knokscène komt op het doek en het zeven man sterke orkest zet de ouverture fortissimo in. Maar wat wij ho- ren ... geen slagwerk. Ik keek op en zag Kees rustig in een boek lezen. Hoe ik ook probeerde de aandacht van onze slagwerker te trekken, hij bleef onverstoord doorlezen. Dat hierdoor het verwachte effect op de Wijk-C'ers uitbleef, maakten zij ons wel duidelijk door luid-joelend en schreeuwend hun ontevredenheid de zaal in te slingeren. Onze 70-jarige bleef onverstoord in zijn boek verdiept. Na afloop van de voorstelling riep ik hem bij mij en zei: „Hoe kan je nu bij zo'n scène een boek gaan lezen? Zag je die knokpartij dan niet?" Doch zijn stoïcijns antwoord was: „Ik zag 'm wel, maar ik bemoei me d'r liever nie mee". Daar had ik nou twee dagen lang zitten zweten om de muziek voor die film bij elkaar te brengen. En hoe vaak heb ik niet gevochten tegen de opwelling het maar op te geven. Ik doorzag het niet en vroeg mij af wat ik eigenlijk was begonnen. Die strijd heeft zo'n twee weken geduurd, toen, als door een wonder, mij alles duidelijk werd. Dat was met de derde film: de Wolgabootsman, met William Boyd in de hoofdrol. Om de Russische volksmelodie de Wolgabootsman als leidmotief groepeerde ik fragmenten uit de vijfde en zesde Symfonie van Tsjaikovski; fragmenten uit de opera Boris Godounov van Moussorgski, de ouvertu- res Roeslan en Loedmilla en Het leven van de czaar, beide van Glinka. Verder muziek van Scriabin, Glazou- nov en delen uit de Notenkraker-suite van Tsjaikovski. Een groot Russisch mannenkoor zong achter het val- |
|||||||||||||
De voorgevel van het Rembrandt theater, Oude-
gracht 73, omstreeks 1930. (Foto: Top. Atlas GAUi |
|||||||||||||
2.
|
|||||||||||||
14
|
|||||||||||||
De hal van het Rembrandt
Theater omstreeks 1930. (Foto: Top. Atlas GAU) Bezat de filmillustrator deze eigenschappen niet, dan
gebeurde het vaak dat bij een dramatische scène een bekende aria uit een overbekende opera van bijvoor- beeld Puccini of een andere romantische opera-com- ponist werd gespeeld. Een melodie, die oorspronkelijk was gecomponeerd ter muzikale uitdrukking van een geheel andere handeling of situatie. Of men speelde bij een dramatische of geagiteerde scène het allegro van een ouverture van Snoek, Mouton of Razigade; gelegenheids-filmmuziek van componisten uit de twintiger en dertiger jaren. Men vroeg zich in die tijd niet af of zulk soort muziek de aard of het karakter van de scène wel muzikaal verantwoord had weergege- ven. De hoofdzaak was dat er muziek bij de film klonk. De middelmatige filmillustrator van vroeger verwerkte bij voorbeeld in een anderhalf uur durende hoofdfilm niet meer dan tien è twaalf muziekstukken, terwijl een filmillustrator, die zijn vak verstond en het filmverhaal vooral muziek-psychologisch trachtte te benaderen, vaak veertig a zestig muziekfragmenten nodig had om alle gevoelssituaties en -handelingen muzikaal uit te beelden. De in die dagen vaak gestelde vraag „Mag een filmil-
lustratie uit de stomme filmtijd een kunstvorm wor- den genoemd?", kan dan met een volmondig „ja" worden beantwoord. Hoe werd een filmillustratie voorbereid?
Het is dinsdagmorgen tien uur. Op het balkon van het
Rembrandt Theater staat een kleine tafel met afge- schermde lamp. Op de tafel een horloge en een noti- tieblok. Nadat de lichten in de zaal zijn gedoofd, komt de eerste acte van de nieuwe film op het doek. In een afwisselend close-up ziet men de haven van New York met een binnenvarend groot passagiers- schip en een drukbezochte kroeg, waarin een man 15
|
||||||
scherm volksmelodieën en -dansen, zodat deze derde
filmillustratie een groot succes werd. Ja, film-illustreren was een kwestie van zien, psycho- logisch inzicht, theatergevoel en een grote repertoire- kennis van enige duizenden orkestwerken. Waarom de bioscoopbezoeker in de stomme-film-
tijd de muziek niet hoorde Dat het succes van een film niet alleen afhankelijk
was van de wijze waarop een illustratie werd uitge- voerd, doch meer nog hoe deze tot stand werd ge- bracht, wil ik met een enkel voorbeeld duidelijk ma- ken. Een typisch verschijnsel bij de vertoning van een stomme film was, dat de bioscoopbezoeker zich zel- den de muzikale omlijsting van zo'n film realiseerde. Hij hoorde haar eenvoudig niet... hij onderging haar. Zo kon het gebeuren dat, wanneer iemand na een filmvoorstelling gevraagd werd: „Hoe vond je de mu- ziek?" hij antwoordde: „Nu je het mij vraagt... eigen- lijk heb ik in 't geheel geen muziek gehoord!" Als toe- schouwer was hij zó onder de indruk van het filmver- haal - het spel dus - dat de muziek alleen nog in zijn onderbewustzijn werkte. Dat het de muziek was, die een integrerende rol tijdens de voorstelling vervulde, realiseerde hij zich eenvoudigweg niet. Maar was de film niet goed geïllustreerd dan hoorde
men vaak de opmerking: „Wat was de muziek van- avond slecht!" In dit geval had men de muziek los van het filmverhaal gehoord en klonk deze als een storend element. Een film goed illustreren wilde zeggen: de muziek en de handeling zó scherp op elkaar afstem- men dat de aandacht van de toeschouwer uitsluitend op het filmverhaal werd geconcentreerd en men daar- door de muziek niet hoorde of zich realiseerde. Dit was een vaardigheid die slechts aan weinigen uit die tijd was gegeven. |
||||||
dat vóór de generale repetitie en vaak ook daarna aan
verschillende details nog gesleuteld moest worden. Een voorbeeld: „Seventh Heaven"
Nu kan men zich bij het illustreren letterlijk aan de
muzikale karakter- en situatietekening houden, maar men kan ook door contrastwerking de uitbeelding van bepaalde dramatische scènes versterken. Als voor- beeld hiervan noem ik de film Seventh Heaven, met Janet Ganor en Farrel in de hoofdrollen. In deze film komt een scène voor waarin Farrel, aan het front blind geschoten, doch officieel door de auto- riteiten als gesneuveld aangegeven, zich een weg baant door de menigte, die de triomferende Franse troepen op hun intocht in Parijs juichend en dansend begeleidt. Deze scène heb ik met de populaire Franse oorlogsmars La Madeion de la victoire geïllustreerd, die de sfeer en stemming zeer suggestief weergaf. In haar kamer op de zevende etage wacht Janet Ga- nor in haar bruidstoilet getooid, haar verloofde op ... zij gelooft niet in het officiële doodsbericht. Angstig en vertwijfeld om haar reactie, nu hij blind is, staat Farrel beneden in de trappenhal, die naar de ze- vende etage (seventh heaven) voert. Hier komt een sterk dramatisch element in de handeling en men zou geneigd zijn dit dramatisch gebeuren met een hierme- de overeenstemmende muziek te illustreren. Ik zocht echter door een tegenstelling het dramatisch
effect te verhogen. Dit was mogelijk, omdat close-ups ons steeds confronteerden met die zegevierende in- tocht in Parijs. Het lag dus voor de hand de oorlogs- mars zacht gespeeld te laten doorklinken, wat een on- gekend contrast schiep. Maar ook met andere middelen kunnen dramatische
spanningen worden opgevoerd. Zo heb ik in de scène waarin beide geliefden verbijsterd tegenover elkaar |
|||||||||
zich door de dichte menigte heenwringt. Deze beel-
den herhalen zich enkele malen. Welk beeld moet nu door muziek worden omlijst? De haven of die kroeg? In een fractie van een seconde moet de beslissing val- len en de notitie gemaakt, want de film draait door en onherroepelijk raak je de greep op het filmverhaal kwijt, wanneer je te lang weifelt. Daarna komt de vraag: „Hoe moet het gekozen beeld worden geïllustreerd?" Is dit niet in één gedachteflits te bepalen, dan is een vage aantekening ook voldoen- de. Maar uit die eerste beelden heb je het plot van het
verhaal nog niet ontdekt. Het is dus zaak dat zo vlug mogelijk op te sporen, omdat anders het verhaal als droog zand aan elkaar komt te hangen. Ook moet je de verschillende situaties in een acte razendsnel door- zien, de tijdsduur daarvan op je horloge aflezen en aantekenen, en het karakter van de muziek daarbij in grote lijnen aangeven. Hier is dus sprake van een bliksemsnel reageren, han-
delen en beslissen, scène na scène, acte na acte. Mijn tijdschema's varieerden zo van een halve minuut tot twee minuten, zodat een acte van gemiddeld een kwartier twaalf è vijftien muziekfragmenten vorderde. Daar een normale film gewoonlijk uit vier acten be- stond, betekende dit een verwerking van circa achten- veertig tot zestig muziekfragmenten. Was het proefdraaien achter de rug - de film werd
nooit voor een tweede maal gedraaid - dan kwam de volgende dag de grote moeilijkheid om uit die berg van aantekeningen het verhaal te reconstrueren en voor elk aangegeven detail de meest passende mu- ziek te vinden. Bij elke filmillustratie was het weer een gevecht om
de juiste keuze te doen, en het gebeurde niet zelden. |
|||||||||
De foyer van het Hém-
brandt Theater omstreeks 1930. (Foto: Top. Atlas GAU) |
|||||||||
16
|
|||||||||
staan, de muziek geheel doen zwijgen. Hierdoor werd
de spanning zo verhevigd, dat je in de zaal het snikken kon horen. Nog vele films hebben mij de mogelijkheid geboden
met sterke muziekdramatische effecten grote cli- maxen te scheppen. Eén film wil ik hier in 't bijzonder nog noemen: De Koning der Koningen, het leven uit- beeldend van Jezus op aarde; een kunstwerk, dat 110 achtereenvolgende uitverkochte voorstellingen heeft gehaald. Dat voor het illustreren van een film een groot en mo-
dern muziekrepertoire nodig is, laat zich nu gemakke- lijker begrijpen en het duurde dan ook nauwelijks een jaar of mijn repertoire was tot ruim vijfduizend orkest- werken uitgegroeid. Vier jaar lang is dit unieke repertoire mij van dienst
geweest bij het illustreren van de ruim tweehonderd films, die in het Rembrandt Theater zijn vertoond. Dit duurde totdat de eerste geluidsfilm haar intrede deed. „The Jazzsinger" (1927) heette het krakerige klank- product, waarin de beroemde „neger"zanger Al Jol- son zijn smartelijke lied „Sonny Boy" zong. Die ge- luidsfilm betekende tevens het einde van de stomme film èn van het prachtige kunstwerk, dat het illustre- ren van een film genoemd mag worden. Van toen af aan kon het filmmuziekrepertoire aan de spreekwoor- delijke kapstok worden gehangen. Toch heeft mijn re- pertoire, enig in Nederland, circa zevenenveertig jaar later een nieuwe bestemming gekregen. Het Neder- lands Filmmuseum bewaart dit unieke materiaal als een waardevol muziek-historisch document uit de tijd, dat de stomme film met haar levende film-illustratie- ve muziek nog als een kunstvorm mocht worden be- schouwd. |
||||||||||||||
de organist begeleid, en de komische één-acter. Hier-
mede was het filmisch gedeelte van de repetitie afge- werkt. Na een korte onderbreking begon dan de repetitie met
de artiesten, wat vaak een precaire onderneming was. Meestal kwamen de artiesten vermoeid op de repeti- tie na een week hard werken in een ander theater, het afbreken na de laatste voorstelling van hun requisie- ten en het vroeg afreizen naar hun aansluitend enga- gement. Zij waren dikwijls niet in staat hun indicaties en speciale wensen behoorlijk kenbaar te maken, vooral wanneer de taal een barrière vormde. Het kwam dan ook dikwijls voor dat zij 's avonds op het toneel, wanneer zij, uitgerust, in volle actie waren, tempi vlugger namen dan 's morgens was afgespro- ken, of dat er ergens een reprise moest worden ge- maakt, waarover op de repetitie niet was gesproken. Het was dan zaak hen tijdens de voorstelling op te vangen en in alles mee te gaan. Dit vereiste van de kapelmeester en de slagwerker een grote slagvaardig- heid en souplesse, plus een hoge mate van intuïtief aanvoelen van de gewijzigde situaties op het toneel. Gelukkig bezaten wij beiden de aanleg voor dit alles, zodat brokken uitbleven. „Ik begrijp er niets van", zei- den de artiesten vaak, wanneer ik hen in de pauze in hun loge opzocht om te vernemen of zij nog wensen hadden. „Gisteravond hadden wij met- de muziek nog de grootste moeilijkheden en bij u is alles zo vlot ge- gaan alsof wij al dagenlang met elkaar samenwer- ken". Ja, artiesten begeleiden is een vak apart. |
||||||||||||||
De artiesten en de filmvoorstelling
Als show waren de artiesten de laatste levende scha-
kel naar de hoofdfilm. Als zodanig hebben de arties- ten in het programma een belangrijke rol gespeeld. Ik heb dan ook steeds grote bewondering gehad voor die keiharde werkers in het artiestenvak, waaronder de Nederlanders Kees Pruis, Nap en Chris de ia Mar, Louise Fleuron, Louis en Heintje Davids, Lou Bandy en Willy Derby, Marcel Berger, Dumas, Harry Nollus, Alex de Haas, Meijer Hamel en de wereldberoemde illusio- nist Okito, artiestennaam voor het grote Nederlandse goochelaarsgeslacht Bamberger. Gedurende vijf jaar heb ik in het Rembrandt Theater te
Utrecht en één jaar in het Lutusca Theater te Rotter- dam circa tweehonderdtachtig artiestennummers be- geleid en aan gesigneerd fotomateriaal met opschrif- ten zo'n kleine tweehonderd foto's voor mijn archief kunnen bewaren. Ja, het waren heerlijke jaren in de stomme-filmtijd,
waarin het levende optreden der artiesten samenviel met de levende film-illustratieve muziek, die nog een tegenwicht vormden voor de dreigende mechanise- ring van alles wat met de film te maken had. |
||||||||||||||
Een repetitie
De vrijdag was altijd een zware dag voor de musici.
Dan stond op het weekprogramma, buiten de twee avondvoorstellingen, een generale repetitie, die om half negen begon en om een of twee uur in de namid- dag eindigde. Reeds om half negen zaten de musci en kapelmeester
bijeen voor het mondeling doornemen van het film- materiaal op coupures en andere aanduidingen, die op de hoofdfilm betrekking hadden. Was dit achter de rug dan volgde het doorspelen van de nieuwe muziek in de film-van-de-week. Daarna volgde het proef- draaien van de hoofdfilm met de muziek-illustratie. Dit geschiedde hoofdzakelijk voor de kapelmeester, die controleren moest of de muziek met de aanteke- ningen, die tijdens het proefdraaien waren gemaakt, met de scènes op het doek klopte. Zwakke gedeelten of een verkeerd gekozen muziekfragment konden dan na de repetitie nog worden veranderd. Na het proefdraaien van de hoofdfilm volgde in de re- gel het nog niet geïllustreerde bij-programma, be- staande uit het journaal, de natuurfilm, meestal door |
||||||||||||||
Krimpen/IJssel
|
||||||||||||||
Ido Eyl
17 |
||||||||||||||
Iets over het bijenhouden
en de bijenteelt te Wijk bij Duurstede |
||||||||||
die echter onbekend, dan is de zwerm voor de vinder,
die er een herkenningsteken bij legt. Hij kan dan rustig een korf halen; zijn eigendomskenmerk is de waar- borg en het wordt geëerbiedigd. Algemeen was het volksgeloof, dat de bijen zingen in de Kerstnacht om twaalf uur. Het houden van bijenkorven moest worden aangege-
ven. In het oud-gemeente-archief van Wijk bij Duurs- tede bevindt zich één folio-vel met aangiften van bij- enhouders, lopende van 1679-1720 3). In de gedruk- te inventaris staat er tussen haakjes aan toegevoegd (fragment). In hoeverre dat juist is en waarop geba- seerd, wordt er niet bij vermeld. Gezien de doorlopen- de reeks van maart 1679 tot maart 1720, lijkt mij het stuk op zichzelf te staan en ook niet afkomstig uit een foliant, aangezien er geen sporen (gaatjes) van bind werk in het folio-blad voorkomen, noch een pagine- ring. Denkelijk is deze opgave over ca. 40 jaren alles wat er
over de aangiften van het bijenhouden bestaan heeft. Men begon met aan te tekenen in de zeventiger jaren van de 17e eeuw en eindigde in de twintiger jaren van de 18e eeuw. Over het tijdsverloop van de 40 jaren werden er 16
aangiften gedaan. Een uittreksel volgt hierna: |
||||||||||
Bijemoer, blijf staan,
Wil niet verder gaan,
Breng mij honing en was,
Waar Maria 't kindje Jezus mee genas.
Het is over het gehele land bekend, dat de honingbij
sedert de oudste tijden een huisdier is geweest en dat niet alleen. Zij had deel aan het dagelijks gebeuren van het gezin. Zo zegde men ze vroeger o.a. het over- lijden van de boer en diens vrouw aan. Ter Laan beschrijft b.v., dat in zijn jeugd te Kolham verteld werd, dat de boer, de bijenhouder of iemker bij het overlijden van de boerin langs de korven ging, aanklopte en zei: lem(e), dien vrouw is dood. Bij Wijk bij Duurstede, even over de rivier de Lek te
Valburg in de Over-Betuwe, is volgens Lantermans het hierboven vermelde rijmpje bekend.') En zo be- staan er tal van andere gebruiken en rijmpjes over bij- en in ons land en daar buiten. Op de Veluwe brengt men een zwarte streep aan op de linkerzijde van de korf als teken van rouw. 2) Ook zijn toverspreuken be- kend tegen het uitzwermen (wegvliegen) van een bij— enzwerm. Een uitvliegende bijenzwerm, het resultaat van het
zgn. zwermen, behoort aan de eigenaar van de korf. Is |
||||||||||
18 mrt. 1679: geeft de huisvrouw van Jan Gerritsz. van Beekbergen aan dat zij een biestede heeft in een
boomgaard aan de Hooghstraet afkomstig van de erfgenamen van oud-burgemeester Jo-
han Schagen.
30 mrt. 1679: Maeghjen Philip(sen) huisvrouw van Theunis Volcken wonende aan de Wijckersloot op de hofstede van 't kapittel te Wijk bij Duurstede.
3 apr. 1679: Roeloft Jansz. de Cruijff'idem staet op sijn eijgen woningh.
23 apr. 1679: Jan Cool sijn biestede aan de Stroobansche capelle aan de Wijcksche- en Caterschewegh
in de boomgaard aldaar gelegen.
26 mrt. 1680: geeft schepen van der Sluijs aan voor Willem Maxfen), getrouwd hebbende de weduwe
van Mercelis Dirixzn. van Velpen, een biestede gelegen aenden Overdijck op het vervallen
hui/s. 2 april 1680: de dochter van AnthonijEnthoven geeft aan een biestede in een boomgaard aan de Trecht-
wegh, belend aan Tri/ntie Lodewijcx Cruyff en aan Jaspar Jansz. van (den) Heijligenbergh enz. 7 apr. 1680: schepen van der Sluys brengt aan voor Willem Maxen, gehuwd met de weduwe van Mer-
chelis Dirczn. van Velpen, een biestede in een boomgaard belendend ten noorden aan de
Steenstraet en ten zuiden aan de weduwe van Jan Helbergh. 8 spt. 1680: de ritmeester Severau een biestede bij zijn woning aan de ...? en beneden den doornboom
int Wijckse gerecht.
27 mrt. 1680: heeft burgemeester Luis aangebracht een biestede bij zijn woning aan de Stadtscingel of
Borghwal enz. met nog een biestede in zijn boomgaardje aan de Hooghstraet voor Gijsbert
van Bemmel.
20feb. 1685: heeft Steven Jacobsz. aangebracht een biestede staande op de vervalle hoffstede met 5 mergen landts waar Jacob Cornelisz. van Utrecht gewoond heeft.
23 mrt. 1692: heeft Gerrit Evertsz. aangebracht een biestede staande op de hofstede van Cornelia van der Meern gelegen aan de Noortbijtweerd waar zij op wonen.
18
|
||||||||||
29 apr. 1692: heeft Thomas Vosch van Avesaet besloten een biestede te maken in de boomgaard van
ouds genaamd Stroijbaense Capelle, gelegen bij het Coterpadt.
19 apr. 1711: Steven van Utrecht brengt aan een bijestede en dat hij die zal zetten aan de Noort in een boomgaardje, belend aan Hend(rick) Verwen en Gerrit van Roven pachters.
19 apr. 1711: dezelfde brengt aan een bijestede te zullen zetten op de hofstede van Johan Hinricx aan de Noort.
24jun. 1717: Nicolaas van Ossenberch bracht aan een bijestede in zijn boomgaardje aan de Hoogstraat, belend aan Gerrit van Elden en aan de andere zijde Peter Kool, enz.
23 mrt. 1720: Corn(elis) van Vogelpoel bracht aan een bijestede in zijn boomgaardje aan de Nagtegaal. |
||||||||||||||||||||
Tot zover de opgaven van het folio-blad. We krijgen
de indruk dat de opgave eenmalig was en wel ge- schiedde wanneer de iemker een nieuwe biestede (bijenstal) op zijn eigendom wilde plaatsen. Een bijenmarkt vindt men van oudsher nog steeds in het (Utrechtse) Veenendaal. Uiteraard een gunstig ge- legen plaats met aan de ene kant het Gelderse, de heide, en aan de andere kant het Utrechtse en de Be- tuwe, de boomgaarden. Ter Laan zegt in zijn Folkloristisch Woordenboek
(1949): In de tijd dat iedere boer nog zijn bijen hield. |
||||||||||||||||||||
was de teelt van zoveel belang, dat er ook nu nog de
weersvoorspellingen van overgebleven zijn. Hij geeft geen voorbeeld van een rijmpje uit het Utrechtse. |
||||||||||||||||||||
Zeist
|
||||||||||||||||||||
H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp
|
||||||||||||||||||||
1) Zie o.a. K. ter Laan Folkloristisch Woordenboek, 1949,
58. Ter Laan geeft geen verklaring van dit rijmpje. 2) Idem, 58.
3) Arch. no. 148: Register van aangiften van het plaatsen
van bijenkorven, 1679-1720 (fragment): 1 omslag. |
||||||||||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||||||||
Als derde deel in de Stichtse Historische Reeks is ver-
schenen De weldaet der scholen, een studie van En- gelina P. de Booy over het onderwijs op het Utrechtse platteland in de 17e en 18e eeuw. Met dit werk wordt een leemte opgevuld in onze kennis van het platte- landsonderwijs vóór de 19e eeuw. De laatste jaren bestaat er van de zijde van sociaal-economische his- torici een toenemende belangstelling voor het onder- wijs in het verleden, maar het onderzoek richt zich voornamelijk op de 19e eeuw, o.a. vanwege de betere toegankelijkheid en overzichtelijkheid van het bron- nenmateriaal. Mevrouw de Booy is echter niet terug- gedeinsd voor omvangrijk en gedetailleerd bronnen- onderzoek en zij is er in geslaagd om met materiaal uit vele, uiteenlopende bronnen verzameld, een we- tenschappelijk verantwoord beeld te schetsen van de situatie op de Stichtse dorpsscholen in de 17e en 18e eeuw. In het eerste, algemene deel van het boek richt de
aandacht zich op de inhoudelijke kant van het onder- wijs, de leeromstandigheden en de maatschappelijke positie van de onderwijzers. Zo kunnen we bevoorbeeld lezen hoe onze voorou-
ders soms met 60 andere kinderen onderwijs kregen in een lokaaltje, waar ook de warme maaltijd voor het schoolmeestersgezin moest worden bereid, of waar een varken huisde achter een schot. Tevens wordt uit- voerig aandacht geschonken aan de verhouding tus- sen kerk en school en de veranderingen daarin tegen het einde van de 18e eeuw, toen het leerstellig onder- wijs werd afgeschaft. Het eerste deel wordt besloten met een onderzoek naar schrijfvaardigheid bij huwe- lijkspartners in het begin van de 19e eeuw, als indica- tie voor de resultaten van het onderwijs. |
||||||||||||||||||||
In het tweede deel wordt een gedetailleerde beschrij-
ving gegeven van elf dorpen, n.l. Jutphaas, Linscho- ten. Zuilen, Westbroek, Abcoude, Baambrugge, Bun- nik, Soest, Leusden, Amerongen en Leersum. Hier wordt niet alleen gelet op zaken zoals het aantal leerlingen, het traktement van de schoolmeester, de toestand van het schoolgebouw e.d., maar ook op de godsdienstige samenstelling van de bevolking en op de sociale en economische ontwikkeling van het dorp. Deze laatste factoren zijn van grote invloed op de schrijfvaardigheid gebleken. Voor degenen met be- langstelling voor de geschiedenis van een van de dor- pen zal een dergelijke beschrijving zeer veel interes- sant materiaal bevatten, maar voor anderen is het tocht wel wat al te gedetailleerd. Dat geldt soms ook voor het eerste deel. Hoewel getracht is niet teveel details in de tekst te verwerken door te verwijzen naar de uitvoerige bijlagen, komt hier en daar de leesbaar- heid wat in het gedrang door de vele informatie. Dat geldt met name voor de stukken over de schoolorde en de onderwijswetgeving. Maar daartegenover staan boeiende passages over gebruikte leerboeken, de gang van zaken op school e.d. Het boek is erg fraai uitgevoerd, goed en grondig gedocumenteerd en bo- vendien van leuke illustraties voorzien. |
||||||||||||||||||||
Amsterdam
|
||||||||||||||||||||
Boudien de Vries
|
||||||||||||||||||||
E. P. de Booy, De weldaet der scholen. Het platte-
landsonderwijs in de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19de eeuw. (Stichting Historische Reeks deel 3) Haarlem, 1977, 374 blz. met Hl. f 70,-. (Te- vens verschenen als proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht, 1977.) 19
|
||||||||||||||||||||
ring waren er op het eind van de vorige eeuw twee
van dergelijke kolommetjes aanwezig als markering van de oprijlaan naar de boerderij. Als stoep van de boerderij was een altaarsteen in ge- bruik. Ook deze is opgegraven. Het plan bestaat de al- taarsteen te plaatsen in de doopkapel van de huidige R.K. kerk van 't Goy. C.S.
* Bij de uitgeverij Westers te Utrecht is onlangs een bij-
zonder geslaagd fotoboek over de stad Utrecht ver- schenen. In bijna 150 foto's, waarvan een aantal in kleur, wordt een beeld gegeven van de stad met haar enerzijds middeleeuwse, anderzijds twintigste eeuw- se karakter. De foto's van gebouwen en stadsgezich- ten zijn bijzonder fraai en - heel plezierig - niet zo obli- gaat als in sommige andere fotoboeken over Utrecht. Maar wat bij het bekijken van het boek vooral opvalt is het beeld dat geschetst wordt van de Utrechter die in zijn stad leeft, werkt, studeert en recreëert; een beeld dat het boek weliswaar sterk dateert, maar ook des te aardiger maakt. De Gemeentelijke Fotodienst, fotobureau Hulskamp,
A. M. Stamrood, Hans Vossen en Aerophoto Schiphol hebben in dit opzicht voortreffelijk werk geleverd. De foto's zijn voorzien van bijschriften in het neder- lands, frans, duits en engels. Mede daardoor zal het zijn weg naar de geïnteresseerde koper wel weten te vinden. G. J. R. Utrecht. Fotoboek, uitgegeven i.s.m. het bureau Voor-
lichting van de gemeente Utrecht. Westers, Utrecht, 80 blz. f 17,50. Verkrijgbaar bij de boekhandel en de V.V.V. |
|||||||||
„Een kerk, boerderij, kasteel, molen of oude woonhui-
zen in een straat passeren we dagelijks. Het zijn mo- numenten, waarvan je kunt aflezen hoe onze voorou- ders hebben geleefd, gewoond, gewerkt." Deze zin is afkomstig uit één van de fotovouwbladen die de Rijksdienst voor de Monumentenzorg kosteloos verstrekt. Dat de belangstelling voor onze monumenten (het
„meubilair van ons land") is toegenomen, blijkt wel uit het feit dat Monumentenzorg om de vele aanvra- gen om informatie sneller te kunnen beantwoorden, deze foto-vouwbladen in een serie van vijf heeft uit- gegeven. Eerder verschenen al „Boerderijen" en „Vechten voor Molens", nu aangevuld met „Woon- huizen-Monumenten", „Kerken-Monumenten", „Kas- telen en Buitenplaatsen". Hoe beperkt ook, is deze zeer leuk uitgevoerde serie
door de heldere teksten en goede illustraties een aar- dige inleiding op het hoe en wat van de nederlandse bouwkunst èn de taak en functie van Monumenten- zorg. De diverse onderwerpen worden telkens in een kader
gezet: naast definities (wat is nu eigenlijk een kas- teel?) worden stijlen, historische ontwikkelingen, or- namenten, exterieurs en interieurs als ook technische details (b.v. de benamingen van de bouwkundige on- derdelen van een kerk) behandeld. Gedemonstreerd aan de hand van voorbeelden uit de middeleeuwen tot in deze eeuw. Daarmee wordt tevens het belang van het jonge monument aangegeven. Nuttig zijn ook de literatuurlijsten en de adressen van die verenigin- gen die zich met de bestudering van bepaalde gebou- wen bezighouden. Verwacht mag worden dat ook veel scholen van deze
vouwbladen gebruik zullen maken voor scripties en dergelijke. In dat geval is het jammer dat de foto's op het aan twee zijden bedrukte vouwblad elkaar zeer vaak overlappen, en dus voor uitknippen ter illustratie van een werkstuk ongeschikt zijn. Was het typografisch niet mogelijk geweest zoveel mogelijk de tekst aan de ene kant te laten samenval- len met de foto's aan de andere kant? E. d. J.
De foto-vouwbladen zijn gratis verkrijgbaar door een
briefkaart te versturen aan de Rijksdienst voor Monu- mentenzorg, afdeling Voorlichting, Broederplein 41, postbus 1001, Zeist, met vermelding van de gewenst foto vouwbladen. *
Een bijdrage van een pagina uit het Bulletin van de
Koninklijke Nederlandse Oudeheidkundige Bond 76 (1977), 4/5, 239, breng ik onder de aandacht van onze lezers. A. Warffemius bespreekt een maaslands kapiteel, dat
tijdens graafwerkzaamheden bij de boerderij „de Ze- melen", 3 km ten oosten van 't Goy bij Houten, ge- vonden is. Het achtkantige kolommetje met kapiteel zou afkomstig kunnen zijn uit de kerk van 't Goy, die tussen 1817 en 1853 afbrandde. Volgens overleve- |
|||||||||
Dank aan de bezorgers
van de jaarboeken In de laatste week van december en de eerste van het
nieuwe jaar gingen weer een aantal leden van de ver- eniging op pad om de jaarboeken 1977 te bezorgen. Allen die zich inzetten om met een (zware) tas de boe- ken in hun wijk of gemeente rond te brengen, willen we hier van harte daarvoor bedanken. Het hoeft geen betoog, dat de vereniging grote baat heeft bij de inzet van alle bezorgers. Iedereen weet hoe hoog tegenwoordig de porti zijn. Thans kan dit bedrag geheel ten goede komen aan andere aktivitei- ten van de vereniging. Nogmaals alle bezorgers hartelijk dank. En, we hopen het komend najaar weer een beroep op u en anderen te mogen doen. Het bestuur
|
|||||||||
20
|
|||||||||
EEN DUIK IN DE ARCHIEVEN
|
|||||||||||||||||||
Hoe Cathrijn een king kreeg
Cathrijn Henricksdochter, de weduwe van Evert Hen-
rickszoon, was in 1557 ongeveer 50 jaar oud en zij woonde in de A.B.C.-straat te Utrecht. Op zondagmor- gen 28 februari van dat jaar om 7 uur kreeg zij onver- wacht bezoek van een jonge vrouw, die haar vertelde Marie te heten en uit Gouda afkomstig te zijn. Zij had een kind bij zich van een half jaar, dat Jan gedoopt was en dat zij liever kwijt dan rijk wasl Zij deed de weduwe het volgende voorstel: als Cathrijn de baby te vondelinge legde, zou Marie haar een gulden ge- ven. Cathrijn stemde toe, want een dergelijk bedrag werd haar niet elke dag aangebodenI Afgesproken werd dat de weduwe haar geld zou krijgen in de ver- ste herberg buiten de Catharijnepoort. De beide vrou- wen gingen dadelijk op pad; zwijgend liepen zij met de baby door de stad, die zo vroeg op de zondagmor- gen nog verlaten was. Cathrijn legde de kleine Jan te vondeling op de stoep van het schoolmeestershuis van de Pieterskerk. Marie legde bij het kind nog wat „reetscap" neer; zodra zij dat gedaan had, zette zij het op een lopen en voordat Cathrijn er erg in had, was zij spoorloos verdwenen. Verontrust begon de weduwe in de stille straten te zoeken en toen ze haar speur- tocht moest opgeven, liep ze naar de herberg buiten de Catharijnepoort, waar zij haar beloning zou ontvan- gen. Natuurlijk was Marie ook daar niet te bekennen |
|||||||||||||||||||
en Cathrijn omschreef haar als volgt aan de waard: zij
was iets langer dan zijzelf, zij had een Hollandse huik op haar hoofd en zij droeg een zwarte tabberd en een rode rok. De waard wist zeker, dat deze vrouw niet in zijn herberg gesignaleerd was en Cathrijn wandelde ontnuchterd terug naar het centrum van de stad. Merkwaardigerwijs keerde zij terug naar de plaats waar zij de baby had achtergelaten en zij zag dat de „choraeltgens" van de Pieterskerk al om de vondeling heen stonden. Op de een of andere manier zal Ca- thrijn zich verdacht gedragen hebben, want zij werd ont- dekt en gevangen gezet in het huis Hasenberch. Op 5, 6 en 9 maart werd zij uitvoerig aan de tand gevoeld en op 10 maart werd het vonnis uitgesproken. De on- gelukkige Cathrijn moest in het openbaar op het scha- vot worden geplaatst met een pop in haar armen, op- dat een ieder kon zien wat zij misdaan had. Bovendien was zij verplicht het vondelingetje te onderhouden, wat een zware last voor de arme weduwe betekende. En dat, terwijl zij had gehoopt een gulden rijker te kunnen worden I |
|||||||||||||||||||
De Bilt
|
|||||||||||||||||||
J. N. van der Meuten
|
|||||||||||||||||||
Bron: Criminele informaties, Stadsarchief I, nr. 657
(G.A.U.). |
|||||||||||||||||||
werken door de snee, die zeer groet was, van de
thoornen te werpen (RAU, R.A. 379-10, fo 92r). Als Albert van Loo, auditeur van de Rekenkamer in Den Haag, in februari 1546 op dienstreis naar Utrecht moet, ontvangt hij boven zijn dagvergoeding van 28 schell. nog een extra toelage van 7E 9 schell. voor de hele tocht overmits den groten voorst (= vorst) ende andere onweere (= slecht weer) (RAU, R.A. 379-10, fo71r). Tien jaar later levert Jacob Janss. twee oesvaten (=
hoosvaten) om die sneu daarmede van den wat te werpen ende die paijen (= paden) daermede te m«- *en(RAU, R.A. 379-16, fo 114v). Daar de windrichting een belangrijke factor bij weer en weersverandering is, zal men op Vredenburg vaak gekeken hebben naar vier van de vijff coeperen (= ko- peren) weerhaenkens staende boven uptie vier waeckhuijskens gemaict up ten vier puncthoornen der voors. starckte die op 6 december 1 546 geleverd worden door Jan Jaspaetsz., coeperslager ende bor- ger t'Uijtrecht. (RAU, R.A., 379-10, fo 80r). Jan Wil- lemsz. schilder, verft ze voor 18 schell. per stuk (ibid. fo 92r). T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||||||
Vredenburgse Varia 6
|
|||||||||||||||||||
Het weer in de 16e eeuw kon al net zo slecht zijn als
tegenwoordig, getuige een aantal rekeningposten van Vredenburg. In oktober 1535 is er sprake van onwerkbaar weer als
de metzers, opperluijden, zantvoerders ende andere arbeijders bezig zijn die twee punctoirns (d.w.z. de twee buitenste torens) rontsomme te payveijen (= plaveien) om 't regenwater te losen. Zij doen dat werk van 18 tot 28 oktober den sonnendach (24-10-1535) met twee dagen dattet regenden dair nijet inne begre- pen (RAU. Recht Arch. 379-3 fo 35v). In 1543/1544 is het weer mis: Lenart Schoemaker, knecht (= soldaat) leggende in des keijser dienst uptie voors. starcte (= Vreeburg) ...In 't reijnigen, vuytoe- zen (= leeghozen), zuyeren en de schoenmaecken vijff kelderen bijnnen die voors. starckte, die overmits groote stortinge van regenwater vol water wae- ren... 15 schell. (RAU, R.A. 379-9, fo 70v). In 1545/1546 is dezelfde Lenart weer de man die de gevolgen van barre weersomstandigheden moet weg- |
|||||||||||||||||||
21
|
|||||||||||||||||||
RESTAURATIES
|
|||||||||||
4. Eligenstraat 63
5. Haverstraat 20 t/m 26
6. Jacobsgasthuissteeg, ongenummerd
7. Lange Smeestraat 32/32 bis
8. Nieuwegracht 199/201
9. Nieuwegracht 203
10. Nieuwegracht 16, 18 en 20
11. Nieuwegracht 62
12. Nieuwegracht 64
13. Nieuwegracht 88
14. Nieuwekamp 15/15 bis en 13
15. Oudegracht 213, 21 5 en 217
16. Pausdam 3
17. Springweg 20
18. Springweg 70
19. Springweg 72
20. Spcingweg 78
21. Springweg 106
22. Springweg 108
23. Van Asch van Wijckskade 19
24. Van Asch van Wijckskade 25
|
|||||||||||
Van de Dienst van Openbare Werken (ofwel de RO-
VU), afdeling gebouwen en monumenten, ontvingen wij het volgende overzicht van de gemeentelijke res- tauratiewerkzaamheden in 1977. A. In 1977 voltooide restauraties:
1. Jacobikerk
2. Janskerkhof21,22,23
3. Nieuwegracht 159
4. Oudegracht 133
5. Oudegracht 245 (kruiskozijnen)
6. Oudegracht 198
7. Oudegracht 226
8. Servaasbolwerk 1, Leeuwenberghkerk (kap)
9. Vismarkt 4
10. Werfmuren
11. Zakkendragerssteeg 22-40
12. Zuilenstraat 23
B. In 1977 voltooide restauraties, waarvoor een sub-
sidie in het kader van de rehabilitatieregeling is ver- leend: 1. 1e Achterstraat 1
2. Boothstraat 14-16
3. Doelenstraat 2-4-6-8
4. Geertekerkhof 5
5. Geertestraat 8
6. Lange Smeestraat 21/21 bis
7. Lange Smeestraat 32
8. Nieuwegracht 165
9. Nieuwegracht 203
10. Oudegracht 327
11. Pausdam3
12. Springweg 106
13. Springweg 108
14. Voorstraat 45/45 bis
C. In 1977 aangevangen restauraties:
1. Adelaarsstraat 30, Molen Rijn en Zon (zie foto)
2. Janskerkhof 26, Janskerk
3. Kromme Nieuwegracht 28 (voorgevel)
4. Oudegracht 351
5. Wed 5-7
|
|||||||||||
D. In 1977 aangevangen restauraties, waarvoor een
subsidie in het kader van de rehabilitatieregeling is verleend: 1. Achter de Dom 28/30
2. Breijerscameren (Gasthuisstraat 2-16, Witte-
vrouwensingel 13, 14 en 21 t/m 25) 3. Doelenstraat 2-4-6-8
22
|
|||||||||||
19 december 1977: de gerestaureerde kap van de
molen Rijn en Zon aan de Adelaarstraat wordt opge- takeld- Foto: Gem. Fotodienst Utrecht.
|
|||||||||||
DE SNELTRAM
|
|||||||||||||
In het januarinummer van het Maandblad vroeg de
Redaktie de lezers om te reageren op een artikel over de eventuele doortrekking van het sneltram-tracé Nieuwegein-Utrecht door de Utrechtse binnenstad naar Zeist. Welnu, slechts drie reakties zijn ontvan- gen, een gering aantal dat misschien veroorzaakt is door de korte termijn waarin inzending mogelijk was of door een algehele instemming met het verhaal in het januari-Maandblad.l?) Zoals beloofd volgen hier wat fragmenten uit de ont-
vangen reakties: Doortrekking van de raillijn door de binnenstad is niet
alleen schadelijk voor het beschermde binnenstads- gezicht, maar ook volstrekt overbodig. Er is genoeg openbaar vervoer door de binnenstadf...) Een raillijn kost ook waanzinnig veel geld, terwijl er overal bezui- nigd moet worden (Mevr. L. Terken, Utrecht). Het College van B. en W. moet van Utrecht geen tweede Amsterdam maken, met de bodemloze put, die „Metro" heet! (...) Als men zo nodig de auto uit de stad en van de weg wil hebben moet er wel een |
doordacht vervoerssysteem komen en geen systeem
dat weinig moeilijkheden oplost, maar alleen erbij brengt (L. Hamerslag, IJsselstein). Een sneltramverbinding behoort niet door een ver- keersdruk stadsdeel te gaan, waar bovendien al bus- sen voor dezelfde verbinding zorgen. Voor een snelle- re verbinding zijn buiten de stad om mogelijkheden genoeg en het gemoderniseerde busstation geeft vol- doende overstapgelegenheid. (...) Er moet zo veel mogelijk tegen geprotesteerd worden. Frappez, frap- pez toujours! (Mevr. J. L. Acket-van Riemsdijk, Utrecht). Tot zover deze korte reakties. U heeft inmiddels uit de
kranten kunnen vernemen dat het College van Burge- meester en Wethouders op 11 januari j.l. besloten heeft om de Gemeenteraad voor te stellen het snel- tram-tracé niet door te trekken door de Utrechtse bin- nenstad. Over de gevolgen van één en ander hoop ik in een vol-
gend Maandblad nog terug te komen. G. J. R. |
||||||||||||
het opsporen van feiten en objecten, die een deel van
de Utrechtse geschiedenis in ons midden tegenwoor- dig stellen, gelukt. In de brieven werd geregeld de vraag gesteld of Oud-
Utrecht nog eens op de proppen zou komen met een dergelijke wandeling. De propagandacommissie is in- derdaad van plan vaker een dergelijke activiteit te organiseren. De commissie is ervan overtuigd dat de vereniging door dit soort activiteiten voor een grotere en andere groep Utrechters ook interessant wordt. Groot Utrecht is een huis-aan-huis-blad. Een dergelijke wandeling, vooral als daar zoveel schoolkinderen aan deelnemen, levert nauwelijks of geen nieuwe leden op. Dat is de commissie zich be- wust maar dat vindt ze niet erg. Naast ledenwerving is ook het gezicht van de vereniging een zaak, die de propagandacommissie ter harte gaat. Daarom is ze ook niet teleurgesteld in het aantal van 74 inzendin- gen. Nu konden alle deelnemers een mapje met twaalf ansichtkaarten van oude stadsgezichten ont- vangen. Een persoonlijke benadering vindt de commissie wen-
selijk. Die levert op den duur door mond-op-mond-re- clame wel degelijk nieuwe leden op. Propagandacommissie
23 |
|||||||||||||
DE KERSTWANDELTOCHT
|
|||||||||||||
In samenwerking met Groot Utrecht organiseerde de
propagandacommissie van Oud-Utrecht een kerst- wandeltocht in de naaste omgeving van het Dom- plein. In de krant van 14 december was daar bijna een hele pagina aan gewijd. Uit de brieven bij de 74 antwoordformulieren die we
ontvingen, viel op te maken dat alle deelnemers het een leuk initiatief voor rond de kerstdagen hebben ge- vonden. Onder de inzenders bevonden zich veel kin- deren, zowel uit de hoogste klassen van de basis- school als uit de onderbouw van het vervolgonder- wijs. Uit allerlei namen en adressen viel op te maken, dat vaak gezins- en familieleden gezamenlijk op pad gingen. Als grootste groep liepen 28 leden van de wandelsportvereniging ..De Vechtkanters" uit Zuilen de speurtocht. De wandeling had een uitgesproken educatief karak-
ter. Door middel van vragen wilde de samensteller, de heer A. van Hulzen, de wandelaar meer gedetailleerd kennis laten nemen van het Domplein en zijn onmid- dellijke omgeving. Blijkens de ingevulde formulieren is |
|||||||||||||
De redaktieportefeuille raakt leeg
Jaren aaneen heeft u in ons maandblad geen enkele
oproep om copy kunnen lezen. De redaktie bezat zo'n volle portefeuille, die zo regelmatig werd aangevuld, dat zij soms zelfs in innerlijke tweestrijd geraakte over de vraag, welke bijdragen een maandje konden wach- ten en welke de hoogste prioriteit genoten. |
Thans raakt onze portefeuille leeg.
Daarom deze oproep. Laat ieder die altijd al plannen
had over dit of dat onderwerp eens te schrijven, zijn
pen pakken en tot de daad komen. Laat ieder die nog
niet toekwam aan de finishing touch van zijn of haar
bijdrage, die aanbrengen.
De redaktie wacht in spanning.
Redaktie
|
|||||||||||||||||
Excursie-programma
6 maart om 20.00 uur, een bezoek aan het Universi-
teitsmuseum, Trans 8 te Utrecht. Dr. P. Kylstra zal de rondleiding verzorgen. Kaartjes zijn kosteloos verkrijg- baar vanaf 21 februari bij De Discus, Minrebroeder- straat 25, Utrecht. Tel. (030) 31 50 70. |
||||||||||||||||||
Petite Histoire
|
||||||||||||||||||
ATTENTIE S.V.P.
De gewezene Persoon, belast geweest met
de surveillance aan het PARK TIVOLI, be- rigt door deze aan de geëerde en belang- stellende leden en bezoekers van het Park, dat hij, op den 3. September door den on- dernemer, den heer A. J. ABSPOEL, uit ge- noemde betrekking is ontslagen, op grond dat zich den 2. September weder twee da- mes de vrijheid hebben aangenomen, on- der bevestiging van de daartoe aan hen be- leefd gedane vraag bij het binnenkomen of zij leden waren, door hen met Ja! werd be- vestigd, het Park zijn binnengelaten; doch in het Park zijnde, voor niet-leden zijn er- kend. Weshalve de gewezene Persoon zich ver-
pligt acht, de twee dames die gebleken zijn, de dames JONGBLOED uit de Maria- straat te wezen, zijn hartelijker) dank te be- tuigen, dat zij zoo ijverig hebben medege- werkt om iemand zijne betrekking te doen verliezen op eene zoo laakbare wijze. Hij wenscht, dat het hen in hunne carrière, steeds zonder onaangenaamheden te on- dervinden, WELG Al Utrecht, den
4Sept. 1867 De gewezen Persoon belast
met het toezigt van het genoemde PARK TIVOLI. G. VAN RIJN Uit: Utrechtsen Provinciaal en Stedelijk
Dagblad d.d. 4 september 1867. |
||||||||||||||||||
22 april wordt een bezoek gebracht aan kasteel Ou-
daen en Breukelen. Nadere mededelingen volgen. 23 mei vindt een stadswandeling plaats voor leer-
krachten in het basisonderwijs en studenten aan de pedagogische academies. Tijd en startplaats van deze ook voor leden toegankelijke avondexcursie worden nog nader aangekondigd. |
||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||||
51e jaargang - nummer 2 - februari 1978
|
||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462)
2362. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. {030)31 5541. Penningmeester.
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel.
(030)711814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 5328.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
887532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
||||||||||||||||||
24
|
||||||||||||||||||
Fundatie van Renswoude
PROBLEMEN MET EEN TESTAMENT(I)
|
||||||||
Toen Maria Duyst van Voorhout, Vrijvrouwe van
Renswoude en Emmikhuizen (geb. 22 jan. 1622), op 26 april 1754 stierf in haar huis op het Janskerkhof, werd haar testament van 1 749 morte geconfirmeert. Zij had een dochtertje gehad dat jong gestorven was, en liet haar niet onaanzienlijk vermogen, na aftrek van een aantal legaten, na aan de regenten van drie wees- huizen in de steden waarmee zij een zekere binding had gevoeld, Delft, Den Haag en Utrecht. Deze regen- tencolleges moesten elk een nieuwe stichting (funda- tie) in het leven roepen en besturen om aan de be- gaafdste wezen uit de door hen bestuurde tehuizen de gelegenheid te geven verder te leren. Zo ontstonden in genoemde steden de Fundaties van de Vrijvrouwe van Renswoude, die op grond van de bepalingen van dat testament tot op vandaag functioneren; het zijn drie geheel zelfstandige stichtingen, elk met een ei- gen geschiedenis. Zij onderhouden een vrij los contact met elkaar. De zichtbaarste band wordt gevormd door het feit dat de financiën van alle drie worden gecon- troleerd door éénzelfde college van auditeurs van re- kening, aangewezen door de drie gemeenten, die bij traditie hun burgemeester benoemen. Eens in de paar jaar houden de fundaties een generale bijeenkomst, waarop gemeenschappelijke problemen worden be- handeld. De geschiedenis van de Utrechtse fundatie is uitvoe-
rig beschreven door Van Lier '); belangstellenden wil ik daar graag naar verwijzen. Wat ik wil doen, is laten zien hoe het werken op grond van een ruim twee eeuwen oud testament zo zijn problemen geeft en hoe men die poogt op te lossen. De principiële moei- lijkheid is natuurlijk dat een testament enerzijds din- gen regelt voor de toekomst (in dit geval voor een zeer verre toekomst), maar dat de erflater die toe- komst niet kent en bij het stellen van regels voor die toekomst noodzakelijk uit moet gaan van de eigen si- tuatie, die hij wel kent. Hoogstens kan de erflater- en dat geldt in hoge mate voor de Vrijvrouwe - door mid- del van een testament een toekomstvisie proberen te verwerkelijken. Maria Duyst van Voorhout, omtrent wier leven en denken overigens helaas weinig bekend is, maakt de indruk een vooruitstrevende vrouw te zijn geweest, bezield van achttiende-eeuwse opvoedings- idealen en gegrepen door de in die tijd in zwang zijnde voorliefde voor natuurkundig-technische kennis. En dat is niet zonder belang: regenten zijn er doorgaans van uitgegaan dat de Vrijvrouwe een moderne vrouw was. Dat leidt ertoe, dat men bij de oplossing van pro- blemen waarover het testament niet spreekt, zich af- |
||||||||
vraagt wat de Vrijvrouwe zou hebben gedaan als ze
nu geleefd had: een even noodzakelijke als gewaagde redeneertrant. Zelfs in gevallen waarin de letter van het testament heel duidelijk is en nieuwe ontwikkelin- gen formeel onmogelijk maakt, is de alweer noodza- kelijke redenering: het testament heeft naast de letter ook een geest; wat wij doen is in de geest van de Vrij- vrouwe, want als zij nu haar testament had gemaakt, zou zij zeker......
Interessant daarbij is natuurlijk dat regenten in de
18de, de 19de en de 20ste eeuw telkens andere denkbeelden hadden over de geest van dat testa- ment. Handelen in de geest van de Vrijvrouwe was telkens anders, omdat die geest alleen bestaat in de geesten van opeenvolgende regentengeneraties. De geschiedenis van het werken met dit testament (de geschiedenis van de interpretatie daarvan) is dan fei- telijk de geschiedenis van het denken van mensen aan wie in de loop van der tijden het charitatieve werk was opgedragen. Ik wil dat illustreren met een paar voorbeelden. Daartoe citeer ik allereerst de meest es- sentiële passage uit het testament: ... institueere ik tot mijn eenige, en universeele
Erfgenamen het Stads Kinderhuis der stad Utrecht; Item het Weeshuis der stad Delft; ende het Wees- huis van 's Gravenhage, yder voor een derde portie, met expresse begeerte, dat het inkomen van de goederen, die ik aan dezelve respectivelijk zal ko- men natelaaten, moeten worden geëmploijeerd om ieder in den haaren, na dat het voorschreeve in- koomen zal toedragen, om eenige van de verstan- digste, schranderste, en bekwaamste jongens, niet jonger als vijftien jaaren, maar wel daar boven in derzelver huizen aftezonderen, en aantezetten; het- zij in de Mathesis, teekenen, of schilderkonst. Beeldhouwen, of Beeldsnijden, oeffeningen in zwaare dijkagien tot behouding van ons land tegen zwaare overstroomingen van t'water; of dergelijke libre konsten; en de onkosten van buiten de voor- schreeve huizen in andere steeden te woonen uit de voorschreeve revenuen zullen moeten worden gesupporteerd, en betaalt;......... Uit deze tekst is voor het vervolg van belang het
woord jongens; de eisen waaraan die jongens moeten voldoen; de opsomming van de vakken waarin mag worden gestudeerd; en tenslotte de zin waarin de mo- gelijkheid wordt geopend dat jongens voor hun studie elders kunnen wonen. 25
|
||||||||
Die interpretatiegeschiedenis begon al meteen in
1754, toen de drie regentencolleges zich gingen be- raden over de toekomst. Zij startten met het maken van een reglement dat in april 1756 in werking trad, en tot 1959 heeft gegolden. Hoewel ik mij tot de ge- schetste problemen moet beperken, noem ik toch eerst twee reglementaire bepalingen die er niets mee te maken hebben, maar die resp. te belangrijk en te aardig zijn om ze over te slaan. In art. 1 schiepen de regenten de materiële mogelijk-
heden tot het afzonderen. Dat kon ofwel door in het weeshuis (in Utrecht dus in het Stadsambachtskin- derhuis) ruimten daarvoor te appropriëeren ofwel door iets nieuws te bouwen. De Utrechtse regenten kozen de laatste mogelijkheid. Zij besloten in 1755 tot nieuwbouw, gaven in 17 56 opdracht aan de steenhouwer Verkerk om een gebouw neer te zetten naast het toenmalige kinderhuis, dat gevestigd was in het voormalige Agnietenklooster, dus ongeveer op de plaats van het Centraal Museum. In 1761 was het pand klaar; het staat er nog steeds, met zijn midden- gevel recht tegenover de Lange Nieuwstraat en zijn twee vleugels, waarvan in de 19e eeuw de rechtse ter beschikking werd gesteld van het Kinderhuis (na de opheffing daarvan is die vleugel in gebruik bij het Mu- seum). Dit initiatief van de Utrechtse regenten heeft aldus gezorgd voor een stuk stadsverfraaiing, maar het betekende ook dat een aanzienlijk deel van het ka- pitaal tot op heden niet rente gevend is vastgezet. Art. 1 7 gaf blijk van de dankbaarheid van de regenten en hun toekomstige élèves: Aan ijder van de afgezonderde jongens zal eenig
weekgeld na proportie van derzelverjaaren werden uitgereijkt, en eenmaal des jaars op den 26 April met eene maaltijd daar toe door de Heeren Regen- ten te ordonneeren de gedagtenisse van de Vrou- we Testatrice gevierd werden, des dat wanneer den 26 April valt op een Zondagh, zulks tot den volgenden Maandagh zal worden verschoven. De herdenking van de sterfdag van Maria Duyst van
Voorhout zou natuurlijk niet tot in alle eeuwigheid een dag van grote droefheid blijven. Het werd een soort feestje dat de naam Grootjesdag kreeg en dat tot aan de opheffing van het kinderhuis aanleiding bleef tot een tractatie. Bij gebrek aan stadskinderen en inwo- nende élèves houden regenten de dag in ere met een slokje wijn. De godsdienst.
Terug nu naar onze problemen Regenten meenden in
1756 in de geest van de Vrijvrouwe te handelen door te bepalen in art. 13: k Zo ras de jongens afgezonderd zijn, en in de sepa- rate wooninge onder de directie van de binnevader en de binnemoeder overgebragt, zullen dezelve door de binnevader verder werden geoeffent in het lezen, schrijven en cijfferen, en in de gronden van de Godsdienst, als hier voren, art. 5 is ge- zegd, ...... |
||||||
De letter van deze bepalingen is op de meeste plaat-
sen nog altijd duidelijk genoeg. De Vrijvrouwe zegt dat sommige jongens uit de weeshuizen verder mo- gen leren en daartoe financieel in staat worden ge- steld; dat die jongens verstandig moeten zijn, is ook nu nog een redelijke eis waaraan een bursaal dient te voldoen. Dat die jongens moeten worden afgezonderd van de andere wezen, is een nog steeds uitvoerbare eis en ook een redelijke, al was het alleen maar om enige rust voor de studie te waarborgen. Evenzo is het nog steeds redelijk en uitvoerbaar, dat zij zo nodig ter- wille van het volgen van onderwijs elders mogen wo- nen; immers Utrecht hoeft niet voor alle vormen van onderwijs een eigen mogelijkheid te bieden. Uiterst problematisch is echter voor 20ste-eeuwers de op- somming van het vakkenpakket. Bij de meeste vakken kunnen wij ons nog wel wat voorstellen, maar wat te doen met dergelijke libre konstenl Eén ding missen wé in het testament, namelijk een bepaling wat er met het geld moet gebeuren als er eens een slecht jaar zou zijn, zonder verstandige jon- gens in het weeshuis. Zouden de gelden dan mogen worden besteed voor niet in de weeshuizen opgeno- men jongens? Evenmin was voorzien (maar dat was in 1749 ook nauwelijks te voorzien), dat er in het ge- heel geen gestichtswezen meer zouden zijn. Wat dan? Opmerkelijk is het tenslotte dat de enige eisen die aan toekomstige élèves werden gesteld, van intellectuele aard waren. Geen eisen worden geformuleerd van morele of godsdienstige aard. Was dat opzet? Of sprak het zo vanzelf dat er niet over hoefde te worden gesproken? Hier vooral klemt de vraag: wat was de geest van de Vrijvrouwe? Kijken we nu even naar het huidige beleid van de
Utrechtse (en andere) fundaties, dan zien we dat re- genten, naar hun overtuiging werkend op grond van het testament en naar hun idee in de geest van de Vrijvrouwe, met de revenuen van het toevertrouwde kapitaal helpen de studie te financieren van niet- weeskinderen, jongens en meisjes, aanhangers van elke mogelijke godsdienst of levensovertuiging, stu- derend in alle mogelijke vormen van voortgezet en hoger onderwijs. Indien dat op hun weg zou komen, dan zou de Utrechtse fundatie geen problemen heb- ben met het verschaffen van een beurs aan een Ka- tholiek meisje uit een volledig gezin, theologie stude- rend aan de Katholieke Theologische Hogeschool te Utrecht. Dit laatste voorbeeld zal bij de lezer terecht de vraag oproepen: Kan dat nu wel op grond van het geciteerde testament? Is het daarmee niet volledig in strijd en handelen jullie dus niet illegaal? Geloven jul- lie werkelijk, dat je zo doende in de geest van de Vrij- vrouwe handelt? Het is niet te ontkennen dat er nogal wat over te doen is geweest voor het zover was. Ge- neraties regenten hebben eindeloos over het testa- ment gediscussieerd, zelfs nog op de jongste generale bijeenkomst van 1976. Over die discussies gaat het vervolg van dit stuk; het is de geschiedenis van de in- terpretatie van een testament. 26
|
||||||
Gezicht op de voorgevel
van de Fundatie van Renswoude vanuit de Lange Nieuwstraat (de- tail), 1972. Foto: Gemeentelijke Fo-
todienst Utrecht (Top. Atlas GA.U.Zh 2.15.1). |
|||||||||
De verwijzing naar art. 5 (lees 4) leert dat men met
Godsdienst bedoelde de waare Christelijke Gerefor- meerde Religie. Dat was duidelijke taal, die overigens steeds minder duidelijk werd naarmate de tijd voort- schreed. Welk protestants kerkgenootschap uit 1856 was hoeder van de waare Christelijke Gereformeerde Religie? En welk genootschap was dat in 1956? Be- stond die Religie uit 1 7 56 nog wel? Zeker was: die re- ligie was protestant, maar daarmee hielden de zeker- heden ook wel op. Er waren tot 1959 -het moment van de nieuwe statuten, de eerste na 1756!-twee richtingen onder de regenten: de ene groep redeneer- de dat het protestantisme vast stond, dat men zich daaraan diende te houden zonder verder binnen het protestantisme te discrimineren. De andere groep meende dat de ware gereformeerde religie uit het jaar 1 756 niet meer exact in die vorm bestond en dat der- halve deze bepaling uit het reglement als onuitvoer- baar moest worden beschouwd en geheel terzijde ge- schoven. Deze richting - vooral in Utrecht te vinden - voelde zich gesterkt door de overweging, dat de be- paling afkomstig was van een toevallig stel regenten en niet van de Vrijvrouwe zelf, die immers in haar tes- tament over de godsdienst in alle talen had gezwe- gen. Natuurlijk meende deze richting de geest van de Vrijvrouwe uitstekend te kennen: zij was een moderne vrouw geweest die niet had willen discrimineren op religieuze gronden. Daar is wel wat tegen in te bren- |
|||||||||
gen. De Vrijvrouwe heeft de gelden bedoeld voor de
kinderen uit drie weeshuizen die ze goed kende. Nu waren dit soort tehuizen in de 18de eeuw, ook als dat niet met zoveel woorden in de naam tot uiting kwam en zeker als ze bindingen hadden met de overheid, protestant. De Vrijvrouwe wist dat wezen uit die te- huizen in protestantse geest waren opgevoed; de re- crutering van de fundatie-élèves was door haar tot de bewoners van die tehuizen beperkt en alle élèves wa- ren dan ook onvermijdelijk protestant. Ze hoefde al- leen daarom al een bepaling omtrent de religie niet in haar laatste wil op te nemen. Regenten moesten dat wel, omdat zij de vakken wilden opsommen waarin moest worden les gegeven. Er is historisch gesproken daarom geen grond voorhanden om een tegenstelling te construeren tussen een, als uiterst liberaal voorge- stelde, Vrijvrouwe en, als wat stijve Calvinisten voor- gestelde, regenten. Natuurlijk was de toestand in deze aan verandering
onderhevig. De weeshuizen te Delft en Den Haag zijn en blijven tehuizen op protestantse grondslag, het Stadsambachtskinderhuis is een overheidsinstelling die niet op levensbeschouwelijke basis staat, al eiste de instructie van de binnenvader tot 1917 natuurlijk toch wel dat deze protestant moest zijn. Nadien is het verschil tussen Delft en Den Haag aan de ene kant en Utrecht ter andere verscherpt. Dat wordt nog duidelij- ker, als men weet dat de regenten van het Stadsam- |
|||||||||
27
|
|||||||||
bachtskinderhuis (steeds identiek met die van de Fun-
datie, die niets met de overheid te maken heeft) door de gemeenteraad van Utrecht werden benoemd. On- der die regenten bevonden zich steeds een wethouder en twee raadsleden, aan wie natuurlijk geen enkele eis op godsdienstig gebied werd gesteld. Van de Utrechtse regenten, in het geloof van elkander ver- schillend, was dan ook moeilijk te verwachten dat zij als één man pal zouden staan voor het protestants ka- rakter van de fundatie. Er ontstond hierdoor een con- troverse tussen de regenten van Delft en Den Haag enerzijds, die de religieuze binding wensten te hand- haven, en die van Utrecht anderzijds, die onderling verdeeld waren en in de jaren 1930 stevig met elkan- der discussieerden, er natuurlijk niet uit kwamen en adviezen van buiten gingen inwinnen. De Utrechtse gemeente-archivaris adviseerde in 1934 en zei - ik meen ten onrechte - dat er geen eisen mochten wor- den gesteld, omdat het testament er niet van spreekt. Hij achtte het reglement van 1756 het werk van een aantal personen die vanuit hun toevallige situatie iets hadden bepaald. Volgens hem prevaleerde het testa- ment en hoefde men zich aan het reglement daarom niet te storen. Dit advies klonk sommige regenten aangenaam in de oren, anderen echter niet en die an- deren wisten het zo ver te krijgen dat er nog een advi- seur werd ingeschakeld, een juridisch hoogleraar, Hora Siccama, die nog in het zelfde jaar meende dat testament en reglement een onverbrekelijke eenheid vormden, en dat er dus wel degelijk eisen op het punt van de godsdienst moesten worden gesteld. Op 19 februari 1936 besluit Utrecht, na stemming, het laat- ste advies te volgen. Na de oorlog gaat de discussie voort en neemt zij een
komische wending. In 1956 trad de wet op de stich- tingen in werking en dat vergde van de fundaties, dat zij zich daaraan statutair aanpasten, omdat het testa- ment niet voldeed aan de eisen welke in art. 3 van de wet aan stichtingsacten worden gesteld. Daarom werden er snel zeer korte statuten, van 5 artikelen, opgesteld, waarvan het derde het doel van de stich- ting omschrijft; in dit artikel wordt het testament let- terlijk (letterlijk? zie hierna) geciteerd. De statuten werden vastgesteld in 1959 en zij vervangen vanaf dat moment formeel het testament. Het testament bestaat alleen nog maar in de vorm van een kort ci- taat in de statuten. Toen er aan de formele eis van de wet was voldaan en
er statuten waren, werd van alles mogelijk: een testa- ment kan niet gewijzigd worden, statuten kunnen dat wel, met instemming van de rechter. Omdat het doel van de stichting nog onder woorden was gebracht in de oude bewoordingen van het testament en de we- reld natuurlijk niet in 1 754 was blijven stilstaan, acht- ten alle fundaties het gewenst, dat doel nader te om- schrijven, uit te werken en op de hoogte van de tijd te brengen. De statuten van 1959 waren dan ook nog niet van kracht, of gedrieën ging men een statutenwij- ziging voorbereiden. Moest er nu in de nieuwe statu- |
ten een godsdienstclausule worden opgenomen of
niet? De regenten van Utrecht meenden sinds 1960 in meerderheid van niet; Delft en Den Haag van wel. Utrecht gebruikte een nieuw en bepaald niet sterk ar- gument. Kennelijk bij gebrek aan betere argumenten stelde men nota bene dat de statuten van 1959 niet van de godsdienst repten en daarom moest er niet op de zaak worden teruggekomen. Het was een drogre- den. Die statuten van 1959 repten vrijwel nergens over en dienden alleen maar om de fundatie even snel tot een stichting in de zin van de wet te maken en dat wist men in Utrecht natuurlijk best. Er volgden uitvoe- rige discussies in woord en geschrift met Delft en Den Haag, die terecht niet onderste boven waren van de Utrechtse redenaties. Utrecht had nog een pijl op de boog: het verdedigde warm de gedachte dat de statu- ten der drie fundaties uniform moesten zijn en daar- om stelde men voor geen godsdienstclausule op te nemen; iedere fundatie was dan vrij een eigen opna- mepolitiek te volgen. Dat viel ook al zeer slecht. Delft wilde een godsdienstclausule en dan desnoods de uniformiteit maar opofferen. Den Haag kwam daarop met een compromis: het voorstel luidde dat zou wor- den opgenomen een bepaling, dat de levensbeschou- wing van de élèves diende aan te sluiten bij die van het gelieerde kinderhuis. De Utrechtse regenten von- den dat geen fraaie oplossing maar konden zich er mee verenigen, zeggend: ons kinderhuis stelt geen le- vensbeschouwelijke eisen, dus voor ons is dit een loze bepaling. Na nog wat heen en weer geschrijf, waarin het woord levensbeschouwing het moest afleggen te- gen godsdienstige gezindte, was iedereen accoord met iedereen, was de uniformiteit gered en Delft kreeg als eerste door de rechtbank zijn statuten goed- gekeurd, in 1964. Utrecht verzocht dezelfde advocaat die de Delftse zaak had behartigd, ook de Utrechtse statutenwijziging bij de rechtbank aanhangig te ma- ken, en wenste statuten die gelijk waren aan die van Delft. Toen genoemde advocaat voor de zekerheid vroeg of de godsdienstclausule voor de Utrechtse fun- datie wel enige zin had, antwoordde Utrecht - hoe snel was de eigen vurige wens naar uniformiteit ver- geten!: heeft geen zin, laat maar weg. En zo heeft Utrecht het probleem van de godsdienst opgelost. De andere fundaties voelen zich thans, ruim tien jaar na de statutenwijziging, lichtelijk door hun eigen statuten gehinderd, en lichtelijk beduvelddoor Utrecht, wat men zich kan voorstellen. De niet-weeskinderen
Sinds ongeveer 1900 deden zich gelukkige ontwikke-
lingen voor die ertoe leidden, dat het aantal wezen dat in speciale weeshuizen moest worden onaerge- bracht, ging afnemen. Hoe gezegend dat ook was voor de kinderen, het gaf de fundaties die hun kinde- ren moesten halen uit de weeshuizen, een in gewicht toenemend probleem, in eerste instantie van financië- le aard: wat te doen als het geld dat jaarlijks uit de rente op het vermogen beschikbaar komt, niet kan worden opgebruikt, omdat er geen gegadigden zijn? |
||||||
28
|
|||||||
De regenten van déze eeuw, die niet met een tijdelijk
verschijnsel maar met een structureel probleem te maken hebben, wensten, na enige tijd van oppotten, toch iets meer zinvoller met het geld te handelen. In 1917 besloot men, dat het op die wijze vergroten van het vermogen niet de bedoeling van de Vrijvrouwe was geweest; men ging handelen in haar geest en be- sloot een subsidie te geven aan iemand van buiten het kinderhuis. Dat was - in vele opzichten, waarover straks meer - een hele stap. Het blééf ook bij die ene, twintig jaar lang, al bezon men zich wel op de geoor- loofdheid van een herhaling. Die leek mogelijk te wor- den, toen in 1937 een eerste wet op de stichtingen in ontwerp aan de Kamer werd aangeboden. Dat zou de verplichting met zich mee brengen statuten te redige- ren en daarvan zou men gebruik willen maken om de doelstelling op dit punt te verruimen. Men had de for- mulering in overleg met de andere fundaties al klaar, toen bleek dat het wetsontwerp helemaal niet verder zou worden behandeld. In de gedachte dat de schuld daarvan niet bij hen te zoeken was, besloten ze te doen alsof er statuten bestonden. Daar zou dan in hebben gestaan - wat er in 1965 ook werkelijk in is gekomen - dat bij afwezigheid van jongens uit het Stadsambachtskindemuis andere jongens, die overi- gens aan de gestelde eisen voldoen, in de fundatie kunnen worden opgenomen. Daarmee was weer een probleem uit de wereld; de fundaties subsidiëren sinds 1939 ook niet-weeskinderen. Dat eerste stapje van 1917, het subsidiëren van een kind van buiten, was in meerdere opzichten een no- vum, waarvan men in Utrecht zelf toch wel erg ge- schrokken is. Wat wilde het geval? De gesubsidieerde was geen jongen maar een meisje en dat studeerde nog aan de universiteit ook, medicijnen nog wel. Dit meisje staat in de annalen van de fundatie ook niet te boek als élève; die term bleef voor de echte ex-stads- kinderen gereserveerd. Tegenover auditeurs van reke- ning spraken regenten, hun bursalenbestand samen- vattend, over; de élèves en de gesubsidieerde Mejuf- frouw S. Daar ontmoeten we tenslotte twee uiterst netelige
problemen in één klap, de universitaire studie en het meisje. (Wordt vervolgd)
F. W. N. Hugenholtz |
|||||||||||
Elèves met attributen van hun vakken, geschilderd
door oud-élève J. Cracoo(1777). Foto:Gemeentelijke Fotodienst Utrecht. |
|||||||||||
Ik zei al, dat het testament met die mogelijkheid geen
rekening had gehouden. Het is merkwaardig dat de eerste regenten in 1756 al
wel met die eventualiteit rekenden. Zij bepaalden in art. 5 dat; als er te weinig potentiële élèves zouden zijn op een gegeven moment, in de gesepareerde wo- ninge van het zelve Godshuis... geene aparte ména- ge zal behoeven te worden aangelegd, oftewel geen aparte huishouding en met name geen aparte keuken zou hoeven te werken. De élèves en hun leermeesters zouden dan in hun gesepareerde woning eten van de maaltijden die in het Godshuis zouden worden bereid. Het probleem werd dus wel onderkend, de oplossing ervan was financieel even voordelig als anderszins problematisch: er bleef natuurlijk geld over. Kennelijk meende men, terecht, dat geld bij het kapitaal te moeten voegen. Men vergete niet dat de bouw van een eigen huis een flinke hap uit het aanvangskapitaal had genomen. |
|||||||||||
1) A. J. S. van Lier. De Fundatie van de Vrijvrouwe van
Renswoude binnen de stad Utrecht, 1754 - 26 april - 1954. Utrecht, 1954. |
|||||||||||
29
|
|||||||||||
Gevelteken Fonds zoekt vrijwilligers
|
|||||||||||||
Het Gevelteken Fonds heeft vrijwilligers nodig; meer
dan die, welke thans in werkgroepverband de gevelte- kens in de binnenstad van Utrecht hebben geïnventa- riseerd. Reeds in de Maandbladen van Oud-Utrecht van de-
cember 1975 en maart 1976 hebben oproepen ge- staan. Misschien hebt u deze niet gezien, of zei u toen: dat is niets voor mij, door de stad lopen en kij- ken waar geveltekens zijn. Hoewel dit inventariseren zeer belangrijk is en in feite de basis vormt voor het werk van de Stichting, is er nog veel meer te doen, waaraan u misschien wèl uw medewerking wilt verle- nen. Enkele voorbeelden? — archiefonderzoek omtrent de geveltekens, welke
inmiddels door de genoemde werkgroep zijn geïnventariseerd; — archiefonderzoek naar de geschiedenis van de hui-
zen, waarvan de geveltekens bekend zijn; — onderzoek naar huisnamen;
— documenteren van de gevelstenen van het Cen-
traal Museum, welke permanent in de Nicolaas- kerk in Utrecht tentoon zullen worden gesteld; — fotograferen van de geveltekens;
— inventarisatie van de geveltekens in de provincie;
— inventariseren van de geveltekens in Utrecht bui-
ten de singels. |
Zoals u ziet is er nog veel te doen voor enthousiaste
vrijwilligers. Denkt u vooral niet, dat het werk van de werkgroep nutteloos is. Het tegendeel is het geval I Mede aan de hand van de inventarisatie van de werk- groep probeert het Stichtingsbestuur geveltekens in ere te herstellen en zullen huisnamen (opnieuw) wor- den aangebracht. De documentatie van de gevelstenen van het Centraal
Museum zal worden gebruikt bij de permanente ten- toonstelling in de Nicolaaskerk. Omtrent onderzochte geveltekens kan in het Maandblad Oud-Utrecht wor- den gepubliceerd. Tevens kan dit materiaal als basis dienen voor een eventueel uit te geven boek. Een belangrijk punt is echter de bescherming van de geveltekens, waarvoor de inventarisatie een aanzet vormt. Bent u inmiddels enthousiast geworden? Doe dan
mee en neem contact op met de heer Röhner van de werkgroep, op de Gemeentelijke Archiefdienst (tele- foon 030 - 71 18 14) of de heer Van Baaren van de Stichting, op het provinciehuis (telefoon 030 - 32 1 6 32, toestel 396). Kom naar de bijeenkomst van de werkgroep en de Stichting, welke op woens- dag 19 april a.s. om 20.00 uur in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199 te Utrecht zal worden gehouden. Tot ziens. G. van Baaren
|
||||||||||||
Ir. P. H. N. Briët
|
|||||||||||||
Kort na zijn 84e verjaardag overleed, op
17 febr., architekt Paul Henri Nicolaas Briët. Hoewel hij zijn bureau in Hilversum had, heeft hij zich altijd zeer bij de stad Utrecht betrokken gevoeld. Tot voor enkele jaren nog was hij lid van de Utrechtse monumentencommissie. Ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag gingen we wat nader op zijn werk in (Maandblad Oud- Utrecht 47 (1974), 11). De oud-rayon architekt van de Rijksdienst voorde Monumentenzorg D. Verheus zei eens; er bestaat duidelijk verwant- schap tussen architekten en hun werk: Briët, stoer van bouw, detailleert fors en stoer. Ik herinner mij - naast vele andere mooie teke- ningen - een met veel vaart en vaardigheid op- gezet torenkruis-met-haan op ware grootte: een blad van ca 8 meter lengte. Vandaar mis- schien ook zijn duidelijk voorkeur voor het ro- maans ') en voor de klassicistische fase van het midden van de 17e eeuw 2) boven de go- |
|||||||||||||
tiek en de 18e eeuw. Overigens had toch een
van zijn belangrijkste werken - en zeker zijn „hoogste" - betrekking op de wereld van de gotiek: de zeer geslaagde herbouw van de vlak voor het einde van de oorlog opgeblazen toren van Doesburg. Hij was een man van grote allure, een artiest
èn een zeer goed vakman, zeker niet altijd ge- makkelijk, maar steeds bereid een ingenomen standpunt te herzien, wanneer een argumenta- tie hem overtuigend voorkwam. Met hem valt voor ons weer een van de zeer markanten van zijn generatie weg - we zullen hem missen. C. L. Temminck Groll
'I Zie: Nieuwsbull.KMO.B. 1955, kol. 239-242,
Nieuwshull. K.N.O.B. 1956. kol. 65-68 en Bouwkundig Weekblad 1956, 22 en 360-361 !) Zie: Bouwundig Weekblad 1953, 33-47 en
Maandblad Oud-Utrecht 1956, 40-43 en 62-65. |
|||||||||||||
30
|
|||||||||||||
LEDEN WERVEN LEDEN
|
|||||||||||||||
Onze actie begint aan te slaan. Hieronder volgt een opgave van de sedert onze publicatie in het januarinummer
1978 toegetreden leden.
Hartelijk welkom en ... helpt het sneeuwbalsysteem in stand houden.
|
|||||||||||||||
Josien Aberson, Utrecht
W. Appel, Utrecht A. de Baar, Willemstad (Curacao)
G. Barents-Vermeer, De Bilt J. E. Barmen, 't Loo
J. de Beer, Nieuwegein
C. J. Bolee, Utrecht
F. van Bönninghausen-Bruinsma, Utrecht
C. 0. Bouwstra, Delft
H. Diks, Utrecht
B. A. M. J. Diephuis, Oud-Loosdrecht
Dorpsbibliotheek, Leersum dr. P. A. C. Douwes, Utrecht
dr. R. C. Engelberts, Utrecht A. Enkiaar-Meijer, Utrecht
E. Eijkhout, Utrecht
M. M. E. Geerlof, Gouda
Gemeentelijk Vervoerbedrijf, Utrecht R. B. van Gemert, Utrecht F. Godschalk, Utrecht
J. S. Goldhoorn-de Klerck, Utrecht
ir. A. Grijns, Bunnik B. Harmelink, Utrecht
J. Hendriks, Utrecht ing. D. Jansen, Utrecht J. de Jong, Utrecht |
H. Jonkman-van der Meulen Utrecht
D. Keuning, Noordwijk
mej. M. J. Koerten, Utrecht
G. van Lunteren, Utrecht
drs. J. van der Molen, Utrecht
A. L. Montauban, Bijlmermeer
G. Noordzij-v. d. Werk, Utrecht
A. J. W. Otto-van Stralen, Driebergen
Paters Minderbroeders, Utrecht drs. J. Plantinga, Utrecht
dr. J. B. Proost, Doorn
l.van Rie, De Bilt
Th. Rienks, Vinkeveen
H. Sitvast, Amsterdam
W. Timmer, IJsselstein
mevr. L. Thomassen, Utrecht
R. Volkers, Maartensdijk
P. J. Voorips, Nieuwegein
M. C. Vulto-Bastiaanse, Utrecht
B. G. Wiegenraad, Maarssen
drs. W. P. C. van Willigenburg, Utrecht
A. Zwartenkot-Bergsma, Utrecht J. van Zanten, Harmelen namens de propagandacommissie,
mr. J. SchuttevSer. |
||||||||||||||
meend het plan niet te moeten laten varen, maar ge-
noegen te moeten nemen met het compromis, waar- bij een kunstenaar het beeld namaakt. Het bestuur van de Stichting is er zich van bewust, dat deze be- slissing aanvechtbaar is, maar zag in de gegeven om- standigheden geen andere oplossing. De jonge kunstenaar Evert van Kooten Niekerk uit Utrecht heeft de opdracht gekregen het beeld te ver- vaardigen. Hij maakt - mede aan de hand van foto's van het houten beeld - een kleimodel, waarbij de ont- brekende delen (handen, voeten, rijksappel en scep- ter) worden gecompleteerd. Van dit kleimodel maakt hij een gietvorm van gips en giet daarin een zand- steenkleurig soort lichtgewicht gietcement. De opdracht is gegeven en de Stichting hoopt, dat het beeld rond de eerste verjaardag van de Stichting (6 mei) kan worden geplaatst. Of dit zal lukken, zult u ze- ker uit de pers kunnen vernemen. 6. van Baaren
31 |
|||||||||||||||
Hendrik komt er aan!
|
|||||||||||||||
Het beeld van keizer Hendrik IV komt weer aan de ge-
vel van het pand Mariastraat, hoek Mariaplaats. In het Maandblad Oud-Utrecht van augustus 1977 werd reeds melding gemaakt van de oprichting van de Stichting Het Utrechts Gevelteken Fonds, welke als eerste taak had het uitwerken en uitvoeren van de plannen tot plaatsing van een replica van het beeld van keizer Hendrik IV. Het heeft de Stichting echter niet meegezeten. Voor
het maken van een replica van het oorspronkelijke houten beeld door middel van een afgietsel werd geen toestemming verkregen van het Centraal Mu- seum, omdat gevreesd werd, dat het houten beeld hierdoor zou verkleuren. Aangezien er reeds jaren is getracht Hendrik weer aan
de gevel aangebracht te krijgen heeft de Stichting ge- |
|||||||||||||||
Ledenvergadering van Oud-Utrecht
|
||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Voor-
jaarsledenvergadering op 20 april a.s. in het Bartholomeï-gasthuis, Lange Smeestraat 40 te Utrecht om 19.30 uur. Agenda:
1. Opening
2. Notulen van de Algemen Najaarsledenvergadering van 24/1 1/1977
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Verslag van de secretaris over het jaar 1977
5. Verslag van de penningmeester over het jaar 1977; jaarrekening penningmeester en accountants-
verklaring 6. Bestuursmutaties. Periodiek aftredend zijn de bestuursleden mevrouw J. C. Jongbloed-Gerritsen en
de heren dr. P. H. Kylstra, G. J. Röhner en C. H. Staal. Alle bestuursleden stellen zich herkiesbaar. Volgens artikel 12, lid 8 der Statuten kunnen tegencandidaten schriftelijk gesteld worden door ten
minste 10 leden. De namen van de tegencandidaten dienen ten minste 3 dagen vóór de aanvang der vergadering, waarin de vacatures zullen worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te worden medegedeeld. 7. Mededelingen over excursies
8. Wat verder ter tafel komt
9. Rondvraag
10. Sluiting Na afloop van de vergadering om + 20.30 uur zal door mevrouw A. M. L. E. Mulder-Erkelens, conserva-
trice textilia van het Rijksmuseum te Amsterdam, een lezing gehouden worden over de wandtapijten van Maximiliaan van der Gucht in het Bartholomeï-gasthuis. De heer W. A. Wijburg, secretaris-rentmeester van dit gasthuis, zal een korte inleiding houden op de geschiedenis en de functie van het gebouw. D. P. Snoep,
secretaris |
||||||
Financieel jaarverslag over 1 977
Op de komende voorjaarsvergadering zal u de hierna afgedrukte jaarrekening over 1977 ter goedkeuring wor-
den aangeboden. Bij deze jaarrekening, welke door het bestuur is vastgesteld, kunnen nog de volgende toelich- tingen worden gegeven. In 1977 bedroeg het saldo van baten en lasten ƒ5.905,—, welk batig saldo is toegevoegd aan het vermogen
der vereniging. Het eigen vermogen nam hierdoor in 1977 toe van ƒ 30.709,— tot ƒ 36.614,—. De liquiditeitspositie verbeterde in 1977 met ongeveer ƒ 9.000,— voornamelijk door het voordelig saldo van baten en lasten en door de verkoop van oude jaarboeken. Besloten is om van de voorraad prentbriefkaarten een gedeelte beschikbaar te houden om aan nieuwe leden of
bij bijzondere evenementen gratis te verstrekken. Dit gedeelte van de voorraad is per einde 1977 niet meer ge- waardeerd, zodat in de resultatenrekening over 1977 onder de benaming Herwaardering voorraden een last van ƒ 5.050,— opgenomen moest worden. Op het Propagandafonds zijn de kosten van de propagandafolder ad ƒ 6.200,— in mindering gebracht, waarna
uit de eigen middelen der vereniging in 1977 ƒ2.650,— aan het fonds is toegevoegd. Onder contributies zijn de bijdragen van 1.621 leden verantwoord. Per einde 197 7 hadden 54 leden hun contri-
butie van dat jaar nog niet voldaan. In 1977 ontving de vereniging een donatie van ƒ 10.000,-, welke gift verantwoord is onder het hoofd „Dona-
ties en giften". De gever, die onbekend wenst te blijven, zijn wij bijzonder erkentelijk. 32
|
||||||
De kosten van het Jaarboek zijn in 1977 lager dan in 1976 en dan was begroot voor 1977, hoofdzakelijk door
een kleinere omvang van het Jaarboek 1977.
De kosten van het Maandblad zijn in 1977 hoger dan in 1976 en dan was begroot voor 1977, omdat in vele
maanden van 1977 het Maandblad meer pagina's bevatte en door hogere kosten van de drukker.
Het voordelig saldo van baten en lasten over 1977 bedroeg ƒ 5.905,—; elimineren we echter de donatie van
ƒ 10.000,— dan resulteert een tekort van ƒ 4.095,—.
J. F. J. Hoeting,
penningmeester |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BALANSEN PER 31 DECEMBER 1977 EN 1976
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorraden ......
Vorderingen op korte termijn
Liquide middelen .... |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RESULTATENREKENING OVER 1977 EN 1976
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baten
Contributies......
Advertenties .....
Winst verkoop voorraden .
Donaties en giften . . . Rente ........ Lasten
Jaarboek ......
Maandblad .....
Overige activiteiten . .
Beheerskosten .... Algemene kosten . . . Herwaardering voorraden Storting Propagandafonds Resultaat......
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ79.419-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ62.500-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ78.859,-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ63.797,-
ƒ15.062- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ACCOUNTANTSVER KLARING
Wij hebben de jaarrekening 1977 van de Vereniging Oud-Utrecht gecontroleerd. Op grond van dit on-
derzoek zijn wij van oordeel dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de sa- menstelling van het vermogen per 31 december 1977 en van het resultaat over 1977. Utrecht, 17 februari 1978
Mr. P. J. Schade Accountants bv.
Drs. H. Scheer
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacobus, Pieter Jan en Paul van Liender
en de stad Utrecht |
|||||||||||
onderscheiden is van die van zijn broer Paul.
Pieter Jan is de enige van de familie die voor zijn broodwinning schilderde. Het mooiste voorbeeld van zijn schilderkunst zijn de wandschilderingen uit het voormalige Nederlands Hervormde Diaconie wees- huis, die in 1760 toen dit weeshuis nog een particu- liere woning was van de familie van Dorssen, werden aangebracht. Zij zijn nu in bezit van het Centraal Mu- seum te Utrecht. Van deze schilderingen geven alleen |
|||||||||||
„Jacobus, Pieter Jan en Paul van Liender en de stad
Utrecht" is de titel van de tentoonstelling, die in het Utrechtse Gemeentearchief, Alex. Numankade 199, van 11 maart tot 27 april te bezichtigen is. Jacobus (1696-1759), arts en botanicus, was de amateur, die zijn kleuren zelf mengde, lid en zelfs de- ken was van het Schildergenootschap, en leermeester van zijn neven Pieter Jan (1727-1779) en Paulus (1731-1797). Jacobus maakte meer aquarellen in Italiaanse stijl
met fantasie-landschappen dan topografische. Zijn werk is door zijn eigen gemaakte kleuren en speciale tekenstijl gemakkelijk te herkennen. Pieter Jan heeft kennelijk meer in opdracht gewerkt, gezien zijn enorme oeuvre. Daarin valt het op, dat zijn grootste produktiviteit in de vijftiger jaren valt. Hij heeft verscheidene reizen naar Duitsland en Frank- rijk gemaakt. Zijn stijl is zeer precies, hoewel die in Ja- tere jaren toch losser wordt en dan soms moeilijk te |
|||||||||||
Gezicht op de wal tussen de Wittevrouwenpoort en
de Weerdpoort uit het noordwesten met de Plompe- toren en de toren de Vos. fcat. 70) Gewassen pentekening; f 759; gesigneerd Paul van Liender. (Gem. Arch. Utrecht) |
|||||||||||
34
|
|||||||||||
het deurstuk en het schoorsteenstuk Utrechtse af-
beeldingen. De rest is gebaseerd op fantasie-Rijnland- schappen. Uit die zelfde tijd dateren ook zijn andere schilderingen met als onderwerp vooral de Oude- gracht waar hij zelf en zijn familie bij de Gaardbrug woonden. Paul van Liender die in ± 1760, na een op- leiding in de handel te Amsterdam, naar Haarlem ver- trok als houtkoper en pas in de negentiger jaren naar Utrecht terugkeerde, heeft veel samengewerkt met zijn vriend Jan de Beyer. Hij was namelijk ook graficus in welke hoedanigheid hij meewerkte aan topografi- sche atlassen van Fouquet (Amsterdam) en A. van Bemmel (Amersfoort). Pauls grote liefde was het tekenen van bomen, wat hij
uitleefde in bosgezichten. Hiervan heeft hij er een zeer groot aantal gemaakt. Ook reisde hij samen met De Beyer naar Duitsland, o.a. voor het maken van Het |
verheerlijkt Kleefsland, waarvan hij het grafische werk
voor zijn rekening nam. Dankzij kunstverzamelaars en uitgevers hebben deze
topografische tekenaars een belangrijke bijdrage ge- leverd aan stedenbouw, landschapsarchitektuur en monumentenzorg. Buiten Utrecht werden zeer veel dorps- en stadsge-
zichten door Pieter Jan en Paul gemaakt, waarvan on- dergetekende bezig is een documentatie samen te stellen waarschijnlijk is nog niet alles boven water ge- komen. /. J. Soer
|
||||||||||||||||
Openingstijden tentoonstelling: dagelijks van 10.00-
16.00 uur, ook zaterdag; zondags van 13.00-16.00 uur.
|
|||||||||||||||||
BIJEN HOUDEN EN BIJENTEELT
TE WIJK BIJ DUURSTEDE |
|||||||||||||||||
Ter aanvulling op het interessante artikel van de heer
Kits Nieuwenkamp over het bovenstaande onderwerp in het Maandblad van februari, een tweetal opmerkin- gen. In het Utrechts Placaatboek van Johan v. d. Water
vindt men in deel I blz. 638/9 een placaat over het houden en zetten van bijen van 8 april 1614. Daarin staan diverse regels die bijenhouders in acht moesten nemen, maar er staat niet de verplichting in, dat een imker van het houden of zetten van een bijenstal aan- gifte moest doen bij het plaatselijk bestuur. Wij zou- den hieruit kunnen afleiden dat de 16 aangiften die de heer Kits Nieuwenkamp in zijn artikel citeert, moeten berusten op een stedelijke ordonnantie van Wijk bij Duurstede. Ter Laan geeft in zijn Folkloristisch Woordenboek
blijkbaar geen rijmpje uit het Utrechtse met betrek- king tot bijen. In mijn boekje „Uit het verleden van De Bilt" (De Bilt 1960) wijdde ik een hoofdstuk aan „Sint Laurentius-10 augustus". Daarin citeer ik het volgen- de rijmpje: |
|||||||||||||||||
Van dit vers volgt dan een verklaring die mij blijkbaar
van deskundige zijde was verstrekt. (Ik zelf weet n.l. niets van bijen.) Voor mogelijke belangstellenden laat ik die explicatie hier volgen. „Meer eigenaardig dan dichterlijk, en bovendien voor een leek op bijengebied niet erg duidelijk. De betekenis van het rijmpje is - of was, want het heeft aan betekenis veel ingeboet - het volgende. Wanneer de zomerdracht van de bijen ach- ter de rug was, er m.a.w. geen hoofddracht (klaver, lindebloesem, boekweit, koolzaad, enz.) meer over- schoot waarop de bijen konden halen, dan werden zij zonder vorm van proces „afgeslacht", door uitzwave- ling of anderszins. Tegenwoordig worden de bijen dan veelal naar de
heide gebracht, waar dan de tijd voor het winnen van de heidehoning nog moet komen. Voor het ouder- wetse afslachten van de bijen was 10 augustus blijk- baar de voorgeschreven dag." |
|||||||||||||||||
Met Sint Laurèns
Krijgen de bijen op d'rpens |
|||||||||||||||||
P. H. Damsté
35 |
|||||||||||||||||
EXCURSIES
|
|||||||||||||
26 april een stadswandeling voor leer-
krachten uit het basisonderwijs en leerlin- gen van de pedagogische akademies. (Eer- der werd op deze plaats 23 mei aangekon- digd). Er wordt gewandeld door het zuidelijk deel
van de oude binnenstad. Dezelfde dag ver- schijnt de route van deze wandeling met vragen voor de leerlingen van de hogere klassen van het basisonderwijs in Groot Utrecht. Deze wandeling is ook open voor onze le-
den. Start 19.00 uur op het Domplein. Kos- ten zijn aan deze wandeling niet verbonden, wel worden belangstellenden verzocht zich te melden bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht, in verband met het aantal deel- nemers. |
|||||||||||||
12 april een bezoek aan de tentoonstelling
over Van Liender in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst (zie ook elders in dit nummer). Mevrouw drs. I. J. Soer zal ons vanaf 20.00 uur rondleiden. De toe- gang is gratis; aanmelding bij de Discus is niet nodig. |
|||||||||||||
22 april bezoek aan Huize Oudaen aan de
Vecht te Breukelen. De bewoners, de heer
en Mevrouw Dukes ontvangen ons in hun middeleeuwse huis, dat wordt gerestau- reerd in de oorspronkelijke toestand. Vertrek 10.15 uur vanuit de Kruisstraat, Utrecht. We drinken een kopje koffie op Queekhoven, waarna de directeur van de Eduard van Beinum Stichting iets over huis en stichting zal vertellen en laten zien. Een van de bewoners van het huis verzorgt daarna een concert voor ons. Queekhoven bezit een prachtige tuin met veel zeldzame boomsoorten, waarin we vrij kunnen wan- delen. Om 12.30 uur wordt hier de lunch gebruikt. Om half twee wandelen we naar Oudaen,
een afstand van ongeveer 20 minuten lo- pen; we worden er ontvangen door de fami- lie Dukes, die haar huis, waar de restauratie nog in volle gang is, voor ons openstelt. Om 1 7.00 uur zijn we in de Kruisstraat te- rug. De kosten voor deze excursie bedragen to-
taal ƒ 19,00. Kaartjes kunnen vanaf vandaag worden af-
gehaald bij De Discus, Minrebroederstraat 25, Utrecht ('s maandags tot 13.30 geslo- ten!), of per giro besteld (let op; nieuw giro- nummer 3878331 t.n.v. Excursiecommissie Oud-Utrecht, Minrebroederstraat 25, Utrecht, met 60 cent extra voor de toezen- ding der kaarten). Bij de kaartjes ontvangt u ook een foldertje
over de geschiedenis van het huis Oudaen. Eigen vervoer is wel mogelijk; er kan echter geen reduktie op de prijs worden gegeven. |
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
51e jaargang-nummer 3-maart 1978
|
|||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R Hoogezand. Zandpad 87. Breukelen, tel. (03462)
23 62. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum. Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. (0301315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 55 20. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 19 86. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 1814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 5328.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
887532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||
36
|
|||||||||||||
Fundatie van Renswoude
PROBLEMEN MET EEN TESTAMENT (2)
|
||||||||
volgens onderwijzer in mathesis en geografie. Ook
een wijnroeier (er waren er d-ie bij de eerste honderd) eindigde als leraar in de mathesis. Vergeten we ten- slotte de twee piano- of orgelmakers niet; één hunner, J. van Lodesteijn, studeerde in Parijs en vervaardigde onder meer de tafelpiano die nog eigendom is van de fundatie. Dit moge een indruk geven van wat de 18de eeuw
onder Libre konsten verstond, kunst en technische vakken, laat ons zeggen op het niveau van de M.T.S. We mogen gerust stellen dat hiermee dankzij de Vrij- vrouwe een aantal wezen uit het Stadsambachtskin- derhuis zich een behoorlijke, soms zelfs zeer goede, maatschappelijke positie heeft weten te verwerven. Ongeveer een eeuw lang heeft de toepassing van het reglement op dit punt dan ook geen problemen opge- roepen. Maar na het midden van de vorige eeuw blij- ken er élèves te zijn met aspiraties voor andere vor- men van voortgezet onderwijs, zelfs voor het hoger onderwijs. Maar was het volgen van universitaire stu- dies wel toegestaan? Deze vraag werd enerzijds principieel ontkennend be-
antwoord, maar anderzijds en via de praktijk toch ook positief, althans in die zin dat precedenten geschapen werden die het principe op den duur ondermijnden. Het principe was op zich zelf erg duidelijk: de Vrijvrou- we sprak in haar testament niet van enige universitai- re studie, de oudste regenten in hun eerste interpreta- tie van het testament evenmin. Geen wonder trou- wens, het zal bij geen achttiende-eeuwer ook maar opgekomen zijn dat wezen, die op kosten van stichtin- gen werden onderhouden, ooit naar een universiteit zouden kunnen gaan. En toch ging de poort van de academie omstreeks 1840 voor de élèves open. Sindsdien immers werd de studie in de medicijnen toegestaan. Kennelijk heeft men gemeend dat de van ouds gepropageerde studie voor chirurgijn de studie in de medicijnen impliceerde. Men ging voorbij aan het feit dat in 1756 een chirurgijn echt wel wat an- ders was dan een doctor medicinae. Hoe dat zij, sinds 1840 zijn er universitaire studenten in de fundaties. Een hele doorbraak, zal men zeggen, maar zo be- schouwden regenten zelf hun beslissing allerminst. Zij stelden overigens wel het probleem in zijn algemeen- heid aan de orde, zo ruim waren ze wel. De Generale bijeenkomsten van 1861, 1864 en 1867 kwamen echter tot de slotsom dat testament en reglement de jongens geen toegang tot andere studies konden bie- den dan de medische. Delft nam in 1867 overigens 37
|
||||||||
De Universitaire studie
In haar testament (geciteerd in de vorige aflevering)
wenste de Vrijvrouwe van Renswoude de jongens aan te zetten tot studie in de Mathesis, tekenen, schilde- ren, beeldhouwkunst, waterstaatkundige vakken of „dergelijke libre konsten". Uit het woord „dergelijke" blijkt dat de Vrijvrouwe de bij name genoemde vakken tot de vrije kunsten rekende en dat de regenten de be- voegdheid kregen jongens te laten studeren in aan- verwante vakken. Het reglement van 1 756 gaf regen- ten de gelegenheid een aantal van dergelijke vakken op te sommen. Art. 16: „Werdende door de vrije kunsten, waar
toe dezelve zullen mogen werden geschikt ver- staan, het schilderen, beeld- en steenhouwen, het scheepstimmeren, het maken van Molens, Sluij- sen en Dijkagien, de Architectuur zoo Civiel als militair, de navigatie en stuurmanskonst, het ma- ken van mechanische en astronomische Instru- menten en orlogien, de chirurgie, en zodanige an- dere, als de Heeren Regenten van de Godshuijsen met de Heeren Executeurs in het vervolg zullen oordelen daar mede toe te behooren, zijnde het timmeren, metzelen of diergelijke handwerken voor zo verre de kennisse van dien tot de archi- tectuur of andere van de bovenstaande vrije kun- sten absolut gerequireert word, daar onder mede begrepen". Op het eerste gezicht lijken daar mogelijkheden tot
verdergaande uitbreiding in te zitten, maar die vrijheid wordt danig ingeperkt doordat regenten alleen die vakken tot het toegestane pakket mogen rekenen, die absoluut nodig zijn voor de studie van de reeds opge- somde: een soort hulpvakken dus. Behalve uit het regle- ment kunnen we de vakken ook leren kennen uit de praktijk. Ik telde de eerste honderd élèves (1761- 1851) en kwam tot de volgende uitkomst: Chirurgijns staan met 19 man aan de kop, gevolgd door 16 man die hun technische opleiding gebruikten als militairen bij land- en zeemacht, 14 jongens kwamen in allerlei functies bij de waterstaat (drie van hen als molenma- ker), 6 werden klokkemaker, 5 instrumentmaker. Ook de kunstvakken uit het testament zijn vertegenwoor- digd: 5 kunstschilders, 2 beeldhouwers, 5 graveurs en 1 tekenleraar. Allerlei combinaties gaven aanleiding tot afwisselende carrières: zo leerde er een voor met- selaar, maar die werd later eerst boekhouder en ver- |
||||||||
Tekenoefening van een
élève; de achtertrap van de Fundatie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mniiinii
IJijiiiiiiiiiu
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sten en Wetenschappen". We kunnen gerust stellen
dat dit alleen maar in die zin „in de geest van de Vrij- vrouwe" was, dat zij wellicht de universitaire studie had genoemd als zij in de 19de eeuw had geleefd. De Utrechtse regenten hadden natuurlijk gelijk als zij stel- den dat met de term libre konsten in de 19de eeuw niet meer kon worden gewerkt; hij was volstrekt ach- terhaald en buiten gebruik geraakt. Maar de betekenis die zij eraan gaven was in elk geval niet overeenkom- stig de 18de-eeuwse inhoud. De zeven vrije kunsten, de artes liberales, stamden uit het middeleeuws onderwijssysteem. Tezamen hadden deze kunsten de basisfaculteit gevormd waarbovenop studies in theo- logie, rechten en medicijnen, als hogere faculteiten waren gebouwd. Tot de zeven behoorden taalkundige vakken, filosofische (vooral) en een aantal B-vakken, arithmetica, geometria, musica, astronomia, die eeuwen laten zouden worden verenigd in de faculteit |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een geheel eigen standpunt in en dat was geen won-
der. De stad bezat een Polytechnische School, waar op hoog maar nog geen universitair niveau, juist aller- lei vakken werden onderwezen die precies pasten in het testament. De Delftse regenten meenden dan ook dat de vakken van hun opleidingsinstituut gelijk te stellen waren met de libre konsten. De andere funda- ties brachten daar niet veel tegenin, temeer omdat de Polytechnische School (nog) geen unive: ji'eit of ho- geschool was en het principe dus overeind kon blij- ven. Sindsdien bleef de vraag wat rusten, tot hij in 1889
weer aan de orde kwam en weer met een negatief re- sultaat. Maar plotseling, op de volgende Generale bij- eenkomst, 1893, kwam de Utrechtse fundatie in alle progressiviteit met een interpretatie van de term libre konsten die hele vergezichten opende. „Libre kon- sten", zegt Utrecht, moet worden uitgelegd als „Kun- 38
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er fel tegen en Utrecht was verdeeld. Het resultaat
laat zich raden, uitstel. Pas in 1913 kwam men er weer op terug. Het punt in kwestie kwam toen kort in discussie maar de meningen liepen nog steeds niet parallel en de drie fundaties waren er zo op gesteld dat in deze principiële zaak één lijn getrokken zou worden, dat de bespreking wederom tot niets leidde. In 1917 waagde men weer een poging; ditmaal blijkt uit het verslag de mening van Delft niet, maar de an- deren waren er nu voor en desondanks werden geen besluiten genomen. Dat moest nog twee jaar wach- ten. In 1919 waren, na discussies die intussen dertig jaar hadden geduurd, allen vóór de opname van meis- jes. Toch had Utrecht voor zichzelf uit de besprekin- gen van 1917 al een conclusie getrokken; het meen- de toen bevoegd te zijn subsidie te verlenen voor de studie van een meisje, de in de vorige aflevering ge- noemde „Mejuffrouw S". Het is niet vast te stellen in hoeverre bij de besluitvor-
ming in deze jaren de ontwikkelingen in onze binnenlandse politiek, de doorbreking van het exclu- sieve mannenkiesrecht bijvoorbeeld, een rol hebben gespeeld. Het lijkt mij dat er ook binnen de fundaties, zeker in Utrecht, een factor meespeelde, namelijk de huisvesting van de élèves. Juist in de jaren rond de eerste wereldoorlog werd over de huisvesting ge- praat; er waren uitwonende élèves, wegens studiere- denen en de bezetting van het Utrechtse fundatiege- bouw was zeer gering. Omstreeks deze tijd werd dan ook het besluit genomen een einde te maken aan het inwonen van élèves. Ik durf te veronderstellen dat deze ontwikkeling de opname van meisjes gemakke- lijker heeft gemaakt; als alle élèves uitwonend zouden zijn, vermeed men het levensgrote probleem van de gemengde huisvesting. Hiermee zou mijn verhaal ten einde kunnen zijn, ware
het niet dat zich een voor de moderne toeschouwer komische ontwikkeling heeft voorgedaan: het besluit van 1919 blijkt niets te hebben betekend. Regenten hebben zich toen bepaald niet op de borst geslagen wegens hun trots op de grote stap vooruit, integen- deel, ze zaten er danig mee in de maag.. . in feite moest alles weer opnieuw beginnen. In april 1925 waren de Utrechtse regenten in hun maandelijkse vergadering bijeen. Zij moesten consta- teren dat er toen te weinig „verstandige" jongens aanwezig waren en dat er geld overbleef. Dus dan maar eens uitkijken of er soms ook vrouwelijke gega- digden zouden zijn? Neen, ons reglement laat dat in het geheel niet toe en zo'n geheiligd document mo- gen we niet zo maar overtreden. Men voegde derhal- ve de overgebleven rente toe aan het kapitaal! Van alle progressiviteit van 1919 was niets meer over en het gemeenschappelijke besluit van dat jaar was ver- geten of verdrongen. Kort daarna zijn regenten op ge- heel onverwachte wijze over de drempel geduwd en wel door een in goeden doen verkerend „oudkind" van het Stadsambachtkinderhuis, de heer Kasteleijn, die samen met zijn vrouw een fonds stichtte, het KasteleijnBeijerinckfonds, bestemd voor verdere stu- 39
|
||||||
van Wiskunde en Natuurwetenschappen. De andere
vakken van de zeven werden de kern van de eveneens veel later opgerichte faculteiten van Letteren en Wijs- begeerte. De libre konsten waren door de Utrechtse interpreta-
tie ver verwijderd geraakt van hun achttiende-eeuwse en zelfs zeventiende-eeuwse contekst en terugge- keerd tot hun oorspronkelijke betekenis. Door deze uitlegging, zou men zeggen, was de weg geopend voor de studie in de Letteren en Wijsbegeerte en die in de Wis- en Natuurkunde. In de laatstgenoemde vakken was, dankzij Delft, de weg al vrij; Letteren was dus nieuw. Merkwaardig was dat in de Utrechtse op- vatting de studie in de Rechten ook mogelijk werd. Theologie, met de Rechten toch ook een van de middeleeuwse bovenfaculteiten, bleef, om niet na te speuren redenen, buiten beschouwing. Overigens werd van deze verruiming van het vakkenpakket nauwelijks gebruik gemaakt. Sinds 1893 en tot 1927 noteer ik élèves studerend voor civiel ingenieur in Delft, voor arts, apotheker, chemicus, tandarts. Geen studies dus die eigenlijk al niet waren toegestaan. Toch was het besluit van 1893 niet zonder effect, want de consequentie dwong regenten in 1927, toen een élève theologie wenste te studeren, de lijn door te trekken en toestemming te verlenen. Daarmee was de laatste stap gezet, zo leek het althans. Utrechtse re- genten gingen, tot niet geringe verbazing der andere fundaties, op 15 oktober 1969 toch nog weer een stapje verder door een beurs te verlenen aan een RK- priesterstudent. „Geheel in de geest van de Vrijvrou- we", zo zelfs dat er, naar ik mij tamelijk zeker herin- ner, slechts betrekkelijk kort over is gepraat. Het der- de probleem was definitief de wereld uit en op dit mo- ment geeft de fundatie beurzen aan allen die enige vorm van voortgezet of hoger onderwijs genieten, mits woonachtig in stad of provincie of aldaar onder- wijs volgend. Aan allen, óók aan meisjes. De meisjes
Een heel probleem! Van jongens uit het testament
kun je moeilijk meisjes maken. Sinds de schepping van Eva is dat niet meer voorgekomen. Bij dit punt werd het duidelijk hoezeer de personen en de achter- gronden van de regenten hun rol hebben gespeeld. In een en hetzelfde regentencollege kon een wisseling van personen gemakkelijk tot verandering van mening aanleiding geven. Het pleit voor de drie colleges dat zij al vrij vroeg begonnen zijn aan discussies over het vraagstuk, en wel op de Generale bijeenkomst van 1889. Tijdens die bijeenkomst was Delft het meest vooruitstrevend, het was vóór opname van meisjes, omdat dit in de geest van de Vrijvrouwe zou zijn ge- weest. Delft had daarin ongetwijfeld gelijk, zou de his- toricus van nu zeggen. Maar omdat Den Haag er- tegen was en Utrecht zich - het tegendeel blijkt niet uit het verslag - op de vlakte hield, werd de knoop niet doorgehakt en - regenten hadden de tijd - het punt aangehouden tot de volgende keer. Vier jaar later bleef Delft nog steeds vóór, Den Haag verklaarde zich |
||||||
Technische tekening van
J. Maurer, êlève van 1790 tot 1799, later „opzichter van een stoommachine" en mo- lenmaker. |
||||||||||||||
'VS-
m
|
||||||||||||||
die van kinderen van beiderlei kunne. Het beheer van
het Fonds werd door hen opgedragen aan de regen- ten van de Utrechtse fundatie. Deze geste heeft in het regentencollege de impasse doorbroken en sinds 1931 was het meisjesprobleem in Utrecht in beginsel opgelost. Het vermogen van de fundatie zelf werd aangewend voor jongens, eventuele meisjes konden worden opgenomen in het K.-B.fonds, en zo hoefde men niet verder te strijden over het principe. Zo niet bij de andere fundaties, waar de letter van de wet bleef strijden met de vermeende geest. Een Ge- nerale bijeenkomst van 1952 kwam er weer niet uit en weer werd een beslissing uitgesteld. 1919 bleek inderdaad geheel vergeten. Laten we hiertj niet voor- bij zien aan het onloochenbare feit dat regenten niet meer tegen vrouwenstudie waren, dat zij in meerder- heid niets liever wilden dan meisjes in de gelegenheid stellen verder te studeren, maar dat de meerderheid van de colleges toch op het standpunt stond dat om 40
|
zuiver formeel-juridische redenen de mogelijkheid
daartoe ontbrak. Wat er daarna precies is gebeurd onttrekt zich helaas aan de waarneming. Er is een kans dat de telefoon ons hier parten speelt; het kan zijn dat er telefonisch contact heeft plaatsgevonden, brieven zijn er niet. Overigens kan niemand van de thans nog in functie zijnden zich van zaak meer iets herinneren, zodat het ook mogelijk is dat er geen en- kel contact is geweest. Een feit is dat in de eerste sta- tuten, die van 1959, gelijkluidend voor de drie funda- ties, het meisjesprobleem blijkt te zijn opgelost. Wat was het geval? In art. 3 van die statuten, dat ik al eer- der noemde, werd het doel der fundaties omschreven en men heeft dat gedaan met behulp van de bewoor- dingen van het testament. Zoals ik schreef was dit een noodmaatregel; zo spoedig mogelijk zouden de fundaties gaan werken aan een wijziging, waarin de doelstelling opnieuw geformuleerd zou worden, meer aangepast aan de eisen van de tijd. |
|||||||||||||
ste jaren juist door meisjes een groter beroep op de
fundatie wordt gedaan dan door jongens. Gelukkig weer een probleem. Zo werk* op grond van een testament uit 1749 een
Utrechtse stichting in 1978. Zij geeft aanvullende studiebeurzen aan 15 tot 20 élèves per jaar en vervult daarmee - op bescheiden schaal - nog haar oorspron- kelijke functie, zij het op aangepaste wijze. Dat die functie nog bestaat, is misschien wel het merkwaar- digst. Wat in 1749 nodig was, is dat in 1978, on- danks alle vele en goede voorzieningen van over- heidswege, nog steeds. En dus kan Grootjesdag, 26 april, de sterfdag van Maria Duyst van Voorhout, nog altijd in gepaste eerbied worden gevierd. Zij zal nooit hebben kunnen dromen dat haar te beurt zou vallen wat slechts heiligen is voorbehouden: nog na eeu- wen feestelijk te worden herdacht op haar sterfdag. Een merkwaardige vrouw!
F. W. N. Hugenholtz
Rectificatie
De Vrijvrouwe van Renswoude is niet, zoals op pag. 26
stond, geboren in 1 622, maar in 1 662.
|
|||||||||||
In 1959 luidde art. 3:
„Ingevolge de bewoordingen van het testament"
(en nu vergelijke men de door mij eerder geciteer- de tekst!) moet het inkomen.....worden gëem- ployeerd om, naar het voorschreven inkomen zal
toedragen, enige van de verstandigste, schran- derste en bekwaamste jongelieden, niet jonger dan vijftien jaren maar wel daarboven, in het Stadsambachtskinderhuis. . . te Utrecht af te zon- deren en aan te zetten, hetzij in de Mathesis, .. ." etc etc. Onder het mom van een letterlijk citaat uit het testa-
ment was de doelstelling omschreven, maar een liste- ling, die historisch niet meer te achterhalen is, wijzigde het woord jongens in het woord jongelieden, terwijl hij het deed voorkomen of dit in het testament zo was gesteld. Juridisch lijkt mij dit een wat bedenkelijke vondst, maar voor de regenten was het wel een uit- komst! Deze statuten vervingen vanaf 1959 het tes- tament en de jongens waren hun monopolie kwijt. Eventuele bezwaarden onder de regenten, die zich ja- renlang op de letter van het testament hadden beroe- pen, waren nu hun enige argument kwijt en met een goed geweten konden nu ook meisjes in hun verdere studie worden geholpen. Dankzij een foefje, maar de geest van de Vrijvrouwe zal dat de euveldader graag vergeven hebben. Daarmee was dus het vierde probleem opgelost. Toch
heeft zich sindsdien, dus in het meest recente verle- den, in Utrecht op dit punt nog iets nieuws voorge- daan. Omstreeks 1 960 ontving deze fundatie een niet onbelangrijk legaat, een kapitaal waarvan de inkom- sten die van de eigenlijke fundatie en die van het Kas- teleijn-Beijerinckfonds ver overtreffen. Deze dankbaar aanvaarde erfenis had echter een beperkende bepa- ling: er mogen slechts studies van jongens mee wor- den gefinancierd, zo wilde het de erflater-vrijgezel. In zekere zin keerde daarmee voor de Utrechtse fundatie het probleem weer terug. Het vermogen van de fun- datie zelf, het oorspronkelijke vermogen dus, steekt voor het allergrootste deel in het huis. Wel heeft de fundatie maatregelen genomen die ertoe leiden dat de hoge onderhoudskosten voor dit historisch erfgoed zoveel mogelijk worden goedgemaakt door in- komsten die door het huis verkregen kunnen worden, toch is het zo dat van het oorspronkelijk vermogen maar een klein deel rentedragend is. Uit het eigenlijke fundatie-kapitaal komt dus jaarlijks maar weinig ter beschikking van onze bursalen. Daarnaast is er het K.- B.-fonds. Deze beide fondsen accepteren de vrouwen- studie. Het grootste fonds waarover de fundatie be- schikt kent echter de genoemde beperkende bepaling. Het kost de secretaris-rentmeester jaarlijks de nodige hoofdbrekens de lasten zo te verdelen dat aan alle aanvragen kan worden voldaan op zodanige wijze dat op het jongste fonds uitsluitend de studiekosten voor manlijke bursalen komen te rusten. Dat wordt moei- lijk, want regenten hebben geconstateerd dat de laat- |
|||||||||||
Map tekeningen
Kromme Rijn en
Langbroekerwetering
|
|||||||||||
De tekenaar Chris Schut uit Utrecht heeft in opdracht
van het Provinciaal Comité Utrecht Monumentenjaar 1975 een derde serie tekeningen van monumenten, stads- en dorpsgezichten gemaakt. Het gaat hier om twintig tekeningen, die betrekking
hebben op het gebied van Kromme Rijn en Langbroe- kerwetering. Na het grote succes van de twee voorgaande map-
pen, waarvan inmiddels herdrukken zijn verschenen, is besloten deze derde map uit te brengen. Chris Schut heeft tekeningen gemaakt in Bunnik, Werkhoven, Cothen, Houten, Tull en 't Waal, Schalk- wijk, Langbroek en Wijk bij Duurstede. De twintig te- keningen zijn vakkundig gereproduceerd en in een fraaie map gestoken, waarop een oude kaart van het betreffende gebied is afgedrukt. De map kost ƒ11,- en is verkrijgbaar op de gemeentesecretarieën van Bunnik, Cothen, Houten, Langbroek en Wijk bij Duur- stede en bij het secretariaat van het Provinciaal Comi- té Utrecht Monumentenjaar 1975, Kromme Nieuwe Gracht 49 te Utrecht (kamer 1 1). De map wordt ook per post toegezonden na overma- king van ƒ 13,50 (ƒ 1 1,- + verzendkosten) op girore- kening 75651 van de Crediet- en Effectenbank n.v. te Utrecht, onder vermelding van: „M" 75, tekeningen Kr. Rijngebied". Bij voldoende belangstelling voor deze derde map zal
er zeker een vierde komen! |
|||||||||||
41
|
|||||||||||
WATERSTRAAT 1 3 EN 1 5
De lotgevallen van een hofje |
||||||||
Hofjes in Nederland is een boek over vrijwoningen,
een vorm van liefdadige stichtingen die in de 14e eeuw opkomt. Het voormalige Vijf Zuster-huis in Utrecht, in 1375 gesticht, zou reeds de vorm van een hofje ge- had hebben, lezen we hierin. (1) Maar waar moeten we dat oudste hofje van Nederland zoeken? De inte- ressante Memorie van sommighen ende verscheyden Provens ende Ghasthuysen ende Goodtscameren, enz. van 1 603 (2) vertelt: „Noch by Meyen poortghen achter St. Jacobs
kerck staet een vyff susterhuys, daer vyff arme vrouwen in wonen ende elck heeft, neffens de huysfestinghe, vier sacken turff ende acht gulden aen geit toe siaers alle jaer, gefondeert by Joff. Alydt. .. in memoriam sororum suarum numero simul V." Zo komen we bij de Jacobikerk in de Waterstraat, bij
de Jan Meyenstraat (Meyenpoortghen). De merkwaar- dige naam blijkt afkomstig van juffrouw Alydt, die ter nagedachtenis aan haar vijf zusters, vijf arme vrou- wen vrije woning gaf en nog een preuve (uitkering) toe. Een pachtbrief van 1338 vermeldt dat toen aan Aley-
den van der Hoochstraten eene hofstede overgegeven werd gelegen in de Watersteghe bi Sinte Jacobs. Om- streeks 1357 staat zij dit huis af voor de stichting van vijf Godskameren, het Vijfzusterhuis, aan een poort- weg, een steegje dat oorspronkelijk doorliep tot de Oranjestraat. (3) Het grote huis dat afgestaan wed voor de Stichting, werd niet opgedeeld in vijf vrijwo- ningen (zoals ook wel eens gebeurde) maar moest vermoedelijk door de huuropbrengst (of verkoopF de bouw en het onderhoud van de kamerenwoningen bekostigen, die volgens het gebruikelijke patroon op het erf van het stamhuis werden gebouwd. Van der Monde meldt in 1845, dat de kamerwonin-
gen nog aanwezig zijn onder beheer van de admini- strateuren der Gereformeerde Diakonie. Maar in 1894 blijken ze zo bouwvallig geworden te zijn, dat de kerk- voogden ze laten slopen en door nieuwbouw vervan- gen: Thans (1895) zijn er 4 benedenwoninger en 1
bovenwoning. Vier daarvan kunnen door kerkv /egden beurtelings vergeven worden aan gemeenteleden, die zij daarvoor geschikt achten, terwijl het recht van ver- geven der 5e woning berust bij de kerkmeester der 42
|
Jacobikerk. De bewoner dezer laatste is belast met
eenig toezicht op de daar ter plaatse gelegen goede- ren. (4) Als adressen worden gegeven: Waterstraat 15 (1.5 moet een drukfout zijn voor 15): 2 vrijwoningen (boven- en benedenwoning); Jan Meyenstraat 1 en 3: 2 vrijwoningen. De vijfde woning is kennelijk Jan Meyenstraat 5, maar die wordt op an- dere wijze vergeven. Als we nu de oude Vijfzusteren - kameren zoeken,
moeten we op ongeveer dezelfde plaats zijn; de tekst van 1895 spreekt van vernieuwen op de hoek Water- straat Jan Meyenstraat. Als we op de kadastrale mi- nuutkaart van ±1821 kijken - toen waren ze er im- mers nog - moeten we ze terug kunnen vinden. Het eerste wat daarbij opvalt is de verbreding van de Jan Meyenstraat (het Muipoortje) die blijkbaar met de ver- nieuwing gepaard is gegaan: een hele rij huizen ver- dween. Dit waren vermoedelijk van oorsprong ook vrijwonin-
gen, want de Jan Meyenstraat zelf had er in 1603 al 1 5, waarvan er in 1845 nog 10 als zodanig fungeren. Als deze strook vervalt, komen we aan de strook waarop nu de panden Waterstraat 1 5, Jan Meyen- straat 1, 3, 5, liggen met daarnaast Waterstraat 13. Tussen deze beide stroken vinden we een steegje met ten westen ervan drie kleine huizen (c 106, 107, 108), waarachter een open plaatsje, met twee huisjes aan de oostzijde (c 109, 1 10). Deze twee liggen inge- sloten door het terrein van Waterstraat 13 (c 111) met een huis aan de straat en een doorgang naar de grond achter de twee huisjes. Het lijkt ons dat we nu de poortweg met een hofje er-
achter gevonden hebben, evenals de vijf kameren. Waterstraat 13 zou dan logischerwijs de plaats van het stamhuis moeten zijn, het huis dat Aleyd van der Hoochstraten in 1338 overnam. Fascinerend wordt dit pand als we ter plaatse gaan kijken en ontdekken dat het huidige Waterstraat 13 vermoedelijk nog een middeleeuws pand is! Hiervan is de zijgevel van kloostermoppen vanuit de Jan Meyenstraat tussen de vrijwoningen van 1894 door duidelijk te zien. Opval- lend is ook een middeleeuws muuranker met drake- kop in de voorgevel. De kap is vermoedelijk rond 1900 vervangen. De vraag is nu natuurlijk of dit ver- moedelijk middeleeuwse pand in grote lijnen nog de huysinge van Aleyd van der Hoochstraten is. Sloopplannen
De grote sloop van Wijk C begon rond 1930 voor de
aanleg van de St. Jacobsstraat. Ter hoogte van de |
|||||||
nu is de hoek Waterstraat - Jan Meyenstraat gesloopt
gedacht, waarlangs aan de Oudegrachtzijde dan een expeditieweg voor de winkels aldaar zou komen. Dit marktplein is nog te vinden in Ontwikkelingsmogelijk- heden wijk C, een gemeentelijk stuk van feb. 1973, en al is de expeditieweg dan inmiddels verdwenen, de hele Jan Meyenstraat en de helft van het blok aan de Waterstraat zijn nog „weggedacht". Deze rigoreuze aanpak staat in schril contrast met de dan toch al le- vende gedachte aan een beschermd stadsgezicht en de uiteindelijke vorm hiervan toont dan ook een men- geling van „stromingen" in het gemeentelijk appa- raat: de bebouwing aan de Oudegracht maar ook de Jacobikerk zelf vallen binnen het beschermd stadsge- zicht (terwijl de kerk toch al beschermd monument is); die uitstulping in wijk C heeft alléén zin als de hui- zen naast de Jacobikerk er ook in opgenomen wor- den. Maar bescherming van de Waterstraat durft de gemeente niet aan, omdat ze daar de handen vrij wil hebben. Een typerende inkonsekwentiel Een keerpunt
Begin 1973 neemt de Werkgroep Herstel Leefbaar-
heid kontakt op met de gemeente om een plan te ont- wikkelen voor het opknappen van de leegstaande panden Waterstraat 11 en 13. No. 1 5 en Jan Meyen- straat 1 t.m. 5 waren in goede staat en bewoond en zijn dat nu nog. Waterstraat 11 is een pand dat in de tweede helft van
de vorige eeuw grondig is vernieuwd en konstruktief in een goede toestand verkeert, met uitzpndering van de deels weggebroken achtergevel (inmiddels ge- dicht). De voorgevel levert een positieve bijdrage aan het straatbeeld. Het uitgangspunt van de Werkgroep was een
alternatieve restauratie: een aannemer voert een be- perkte cascorestauratie uit, de toekomstige bewoners 43
|
||||||||
Waterstraat was in de plannen van Berlage en Hols-
boer van 1920 en 1924 op de kruising met de St. Ja- cobsstraat een marktplein ontworpen; de hoek bij de Jan Meyenstraat bleef toen nog buiten schot. Die plannen van Berlage stelden overal in de stad ver- keersdoorbraken voor, en hadden weinig oog voor schilderachtige hoekjes, onder het motto dat die hoekjes bij nader inzien toch niet zo waardevol ble- ken. Terecht kritiseert Blijstra: Een vast punt is altijd, dat het af te breken perceel,
monument of stadsdeel bouwvallig is. Nu kan men iets dat bouwvallig is ook restaureren, maar als men het weg wil hebben zegt men natuurlijk dat dit te duur of de moeite niet waard is. Een zin om bij de rest van dit verhaal in het geheugen te houden! Het plan van de markt is als een lapjesmarkt terug te vinden in het tweede rapport van Kuiper (1965), maar |
||||||||
Uit: Utrecht op z'n smalst.
Werkgroep Herstel Leefbaarheid, 1975
|
||||||||
Omdat er toch duidelijke toezeggingen gedaan zijn
door de gemeente, probeert Herstel Leefbaarheid in juni 1974 weer schot in de zaak te krijgen. Met suc- ces: de betrokken wethouder draagt de afdeling Ge- bouwen en Monumenten de begeleiding op van een uitgebreider plan, te maken door de Werkgroep en de bewonersgroep. Dit plan, stuurt de Dienst Openbare Werken begin 1 97 5 naar B & W. Een verrassing
De begroting voor 1976 levert in november 1975
voor Herstel Leefbaarheid een verrassing op: het blijkt dat een architekt opdracht gekregen heeft voor een nieuwbouwplan op de plaats van de te slopen no's 1 1 en 13. Dit terwijl er nooit antwoord is gekomen op het ingediende opknapplan! In februari 1976 wordt deze beslissing dan door de wethouder in een gesprek meegedeeld aan het Wijk C-Comité en 14 april einde- lijk in een brief aan Herstel Leefbaarheid. Wat blijkt hieruit? Bij de Jan Meyenstraat zullen nieuwbouwwoningen komen, en de toegangsweg hiervoor zal de Jan Meyenstraat zijn. In de huidige si- tuatie is zij daarvoor te smal. Het is daarom dat Wa- terstraat 15 moet worden afgebroken. Hierdoor zou echter een lelijke hoeksituatie ontstaan, omdat het pand Waterstraat 13 nu hoekpand zou worden. De geschiedenis herhaalt zich: nu de markt uit de plannen verdwenen is, plant men een wegverbreding waarbij net als in 1 894 de straat een rij huizen breder moet worden. Bovendien zou volgens de dienst - die nota bene samen met de bewonersgroep het verbou- wingsplan opstelde - de Werkgroep niet in staat zijn het plan uit te voeren! En het opknappen zou - nu de panden niet meer in de weg staan - opeens te duur blijken te zijn! Hierop reageerden Herstel leefbaarheid en het Wijk C-
Comité in een gezamenlijk protest. De inspraak rond Waterstraat 11-13 en de Jan Meyenstraat stelt zo niet veel voor. Herwaardering
Al deze protesten blijken toch niet voor niets.
Ook de gemeentelijke Adviesraad voor de Binnenstad is niet overtuigd van de noodzaak van de sloop van Waterstraat 11, 13 en 1 5 en in de gemeenteraad klinken tevens kritische geluiden. Het gevolg is dat de gemeente besluit in afwachting van nader onderzoek de mogelijkheid van behoud van deze panden open te houden. Hoewel de opvolgers van het Vijfzusterenhuis door
het kerkbestuur van de Jacobikerk in 1976 vanwege de sloopplannen aan de gemeente zijn verkocht, schij- nen de bewoners van no. 5 zich de opdracht van 1894 te herinneren: toezicht te houden op de omge- ving. Het Wijk C-Comité opereert namelijk van hieruit en heeft in november 1 977 een nieuwe oplossing ge- lanceerd. Het stelt voor de Jan Meyenstraat niet te verbreden. Jan Meyenstraat 1 en Waterstraat 15, die |
|||||||||
Muuranker Waterstraat 13. Foto: Jean Penders.
|
|||||||||
doen datgene wat niet persé door de vakman hoeft te
gebeuren, met als gevolg dat de kosten behoorlijk ge- drukt worden. Dit principe is met succes toegepast bij Loeff Berchmakerstraat 38 (Maandblad Oud-Utrecht 47 (1974), 92 ev.) en recentelijk bij Doelenstraat 2 t/m 8. Omdat de eventuele sloop van dit deel van de Water-
straat toch nog jaren op zich zou laten wachten, zag de gemeentelijke afdeling Gebouwen en Monumen- ten er wei wat in en men stelde met Herstel Leefbaar- heid een voorlopig plan op. Kosten no. 1 1 ƒ 23.000,— en no. 13 ƒ37.500,—. Het geheel zou daarna onder het beheer van de BAH (Stichting Bijzondere en Aan- vullende Huisvesting) komen. Officieel was het sloopplan niet herroepen, maar van
uitstel kan afstel komen en aan voorlopige bewoning in afwachting van sloop danken heel wat Utrechtse monumenten hun leven (o.a. Wed 5/7, Achter Claren- burg 2). In juli 1973 gaat de inmiddels gevormde be- wonersgroep van ongeveer tien man enthousiast aan het werk. Maar dezelfde dag nog bericht de gemeente dat er een kink in de kabel is gekomen; het werk stopt. Oorzaak is vermoedelijk dat er bij de BAH twij- fels zijn gerezen over deze manier van werken; men heeft liever kant en klare panden. |
|||||||||
44
|
|||||||||
gegeven is hierbij dat de Stichting Stadsherstel inte-
resse heeft voor het opknappen van no. 13. Een her- bezinning en een grondig technisch onderzoek, ge- richt op behoud, is op zijn plaats. En vooral: de histori- sche gegevens dienen in de afweging betrokken te worden. Is het niet hoogst merkwaardig dat al vele malen over dit vermoedelijk middeleeuwse pand is beslist, zonder dat de gemeente ooit enig bouwhisto- risch onderzoek heeft verricht? In deze omgeving, pal tegenover de voor veel geld gerestaureerde Jacobi- kerk, is een zeer zorgvuldig gemeentelijk beleid toch wel op zijn plaats. Wijk C is al te veel onnodig ver- minkt. Jean Penders
|
|||||||||||||
beide in goede staat verkeren, kunnen dan behouden
blijven. Waterstraat 11 en 13 zijn van groot belang voor de historische omgeving; als de gemeente op- knappen te duur vindt kunnen ze verkocht worden met opknapverplichting. De gemeente onderzoekt hierop de panden opnieuw
en komt voor Waterstraat 11 en 13 op opknapkosten van minstens ƒ 700.000,—. Haar konklusie: dit plan gaat te veel de (hogere) nieuwbouwprijs benaderen en is dus onuitvoerbaar. Hier rijzen enige vraagtekens. Waarom is duurdere
nieuwbouw te verkiezen boven historische gebou- wen? In 1973 ging het om ƒ60.500,—. Kennelijk ging men toen uit van een voordeliger manier dan de hier voorgestelde. Werkgroep Herstel Leefbaarheid plaatst bovendien vraagtekens bij de betrouwbaar- heid van dit technisch onderzoek en merkt op dat in ieder geval de uitvoering van hun plan in 1973 heel wat geld bespaard zou hebben. De gemeente overweegt nu het behoud (en opknap-
pen) van Jan Meyenstraat 1 en Waterstraat 15 en verkoop van Waterstraat 1 1 (met opknapverplichting) evenals no. 13 maar met hier de mogelijkheid van nieuwbouw, met een soortgelijke voorgevel vanwege het straatbeeld. Een betere oplossing
Gezien de hele voorgeschiedenis zou de verkoop van
Waterstraat 13 met toestemming voor sloop wel een vorm van onbehoorlijk bestuur zijn. Immers er zijn door de gemeente vanaf 1973 toezeggingen gedaan voor opknapplannen en deze beloften zijn niet nage- komen. Nu het argument dat no. 13 hoekpand moet worden gaat vervallen zou het overleg met Herstel Leefbaarheid heropend moeten worden. Een nieuw |
|||||||||||||
1) Cardozo, R. L., e.a., Hofjes in Nederland, Haarlem,
1977,p.8 2) Lapp van Waveren, J., Memorie van sommighen
ende verscheyden Provens ende Ghasthuysen ende Goodtscameren, die binnen de stadt van UTRECHT den armen gehantreyckt ende gedeylt worden, 1603, in: Kronyk van het historisch ge- nootschap te Utrecht, XV, 1859, III, 5, Utrecht, 1859, p.99 3) van der Monde, N., Geschied- en oudheidkundige
beschrijving van de pleinen, straten, stegen, waterleidingen, wedden, putten en pompen der stad Utrecht, Utrecht, 1845, deel II, p. 268 en 271 4) Van Ebbenhorst Tengbergen, J., Liefdadige en an-
dere nuttige instellingen te Utrecht, Utrecht, 1895, p.
70,71, 76 5) Blijstra, R., 2000 jaar Utrecht, Utrecht, 1969, p.
190 |
|||||||||||||
Vredenburgse Varia 7
|
|||||||||||||
over het boven vermelde schilderwerk een zgn. attes-
tatie van de controleur (= opzichter) Johan van Frens. De vele interessante zaken die daar in staan, maken het raadzaam hem hier in zijn geheel af te drukken. (N.B. de spelling en het handschrift zijn execrabel). lek Johan van Frens, contreloir op Co Mats. sterekten
van Vredenborch bynnen der stadt van Utrecht, attes- tere myts desses dat Gerit Huijgens van Honthorst op de vors. sterekte in den hoff op 't worborch een cae- mer gehell geschilden hefft myt loeffwerck ende an- ders ende aen den solder gemackt ii grote briffen oich gehell voell werek. Ende is dat huijs in den hoff daer den gardenyr in plach te woenen, dat welcke den Spanschen Captein voer hem (= zichzelf) hefft genoe- men ende sulcks hefft laeten macken, dat welcke mijn 45
|
|||||||||||||
Tot nu toe hebben we in deze stukjes nog weinig
„bekende" personen ontmoet. In dit en in het volgen- de varium zal dat anders zijn. We schrijven inmiddels 1574 en de Tachtigjarige
Oorlog is duidelijk merkbaar: het kasteel heeft een Spaans en een Duits garnizoen naast zijn normale be- zetting. Van de wonderlijkste plaatsen wordt gemeld dat de Spaengiaerdts er liggen, zoals bijv. in de brou- werij. Dat geldt dan wel voor de gewone soldaten, want de Spaanse kapitein, d'Avila, had voor zichzelf een huis(je) gereserveerd op de voorburcht. Hij was met de toestand waarin dat verkeerde kennelijk niet tevreden en hij laat dan ook de schilder komen o.a. om de kamer m/f Loeffwerck te laten versieren. De rekening over 1 574 is er niet meer, maar wel zijn ca. 100 bijlagen bewaard gebleven. Zo hebben we |
|||||||||||||
den gegeven. Als Johan van Frens dan vervolgens
heeft vastgesteld en geattesteerd dat het werk naar behoren geschied is, kan de rentmeester der domBi- nen tot uitbetaling overgaan. Helaas is de quitantie die door Gerrit zelf ondertekend zou zijn, niet bewaard gebleven. Wat moeten we ons zo ongeveer van het resultaat
van Gerrit's werk voorstellen? Een kamer geheel beschilderd met lofwerk doet een
druk geheel vermoeden met veel blad en ranken, de- coratief schilderwerk dus. Iets aan de zolder krijgt ook zijn verf, maar het is vooralsnog volstrekt onduidelijk wat we onder briffen moeten verstaan. Het enige wat we weten is dat ze, net als de rest van de kamer, ge- heel vol geschilderd zijn. (Met dank aan drs. J. A. L. De Meyere voor gegevens
over Honthorst en het schilderwerk). T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||||||
heer Numan gesyn hefft ende geconsentert. Waeraen
den vors. Gerit verdynt hefft t'samen X £ van XL groe- ten vlaems 't pont. Welcke vors. som van X £betalt is wt handen van Loys van Bueghem, Ftaet des Conincxs ende sijnen Mats Rentmeyster Generael van de De- meynen 's lants van Utrecht. Oirconde mijn gewont- lijcke Hanteijcken hyr ondergestelt. Actum den XXVIII mayAo.XVcLXXIIII.. |
|||||||||||||||||||
Johan van Frens
|
|||||||||||||||||||
Somme X £
(RA.U., RA. 388, ongenummerd).
|
|||||||||||||||||||
De kapitein woont dus in het tuinmans huis en laat
daar ornamentaal schilderwerk verrichten door nie- mand minder dan de grootvader van de later beroem- de Gerard van Honthorst. De heer Albert Numan, eer- ste rekenmeester van de Hollandse rekenkamer (die wegens de „troebele tijden" naar Utrecht is ver- plaatst) heeft zijn goedkeuring aan de werkzaamhe- |
|||||||||||||||||||
HISTORISCHE DAG
|
|||||||||||||||||||
In verband met de beperkte ruimte in de St. Aegten-
kapel is het niet mogelijk meer dan 80 personen aan de bijeenkomst te laten deelnemen. Het is dus zaak u zo snel mogelijk op te geven om teleurstelling te voor- komen. In aansluiting op datgene wat er besproken is op de
Historische Dag in 1977 in Zeist zou het voor ieder een plezierig zijn öf tijdens de bijeenkomst of vantevo- ren bij de Stichtse Culturele Raad te laten weten öf er in het werkgebied van de kring in het afgelopen jaar monumenten van de industriële archeologie zijn geïnventariseerd öf dat er op enigerlei wijze aan ge- werkt is. Opgave voor de Historische Dag is mogelijk bij
mevr. A. L. Jordens, museumkonsulente,
Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, Utrecht, met naam, adres, woonplaats, lid/donateur van welke
historische vereniging, tesamen met overschrijving van ƒ 12,50 op giro 173931 van de Stichtse Culture- le Raad te Utrecht, onder vermelding van deelname Historische Dag Amersfoort. Opgaven kunnen tot 7 mei a.s. worden gedaan en zul-
len in volgorde van binnenkomst worden genoteerd. |
|||||||||||||||||||
Alle leden en donateurs van Historische Verenigingen
en verzamelingen in de provincie Utrecht worden hierbij uitgenodigd deel te nemen aan de Historische Dag op 20 mei 1978 in de St. Aegtenkapel, 't Zand te Amersfoort. Het programn.a ziet er als volgt uit:
10.15 - 10.30 uur: aankomst, koffie
10.30 - 1 1.00 uur: opening en mededelingen
11.00 - 1 1.30 uur: hoe is de historische
belangstelling te stimuleren?
lezing door de heer D. Pezarro, medeoprichter van de heemkundigekring Amerongen. 11.30 - 1 1.45 uur: pauze - koffie
11.45 - 12.1 5 uur: wat is de betekenisvan
archiefonderzoek i.v.m. historisch
onderzoek, lezing door de heer A. Graafhuis, adjunkt-archivaris van de gemeente Utrecht 12.15 - 13.00 uur: diskussie
13.00-14.00 uur: lopende lunch
14.00 - 15.00 uur: monumentenzorg in Amersfoort,
lezing door de h< e; C. v. d. Braber, van het bureau monumentenzorg in Amersfoort, gevolgd door een diskussie 15.00 - 15.30 uur: thee en sluiting bijeenkomst
15.30 - 16.30 uur: wandeling door de stad.
De kosten aan deze dag verbonden zijn ƒ 12,50 voor
koffie, lunch en thee. |
|||||||||||||||||||
In de hoop velen te mogen begroeten in Amersfoort,
|
|||||||||||||||||||
A. L. Jordens.
|
|||||||||||||||||||
46
|
|||||||||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||
door de Parkstraat wordt bewaard. Een boeiend ach-
tergrondverhaal met illustraties en een beknopte bi- bliografie maakt van de aanwinst van zo'n betrekkelijk klein object toch iets waar je even voor gaat zitten. Verder worden gereleveerd: aanwinsten voor de zil- vercollectie en de kostuumafdeling en de aankoop van een Romeins hangertje van barnsteen in de vorm van een maskertje. Het werd gevonden bij de Fortweg te Vechten in 1977, bij de verbreding van rijksweg 12. Een aantal studenten van het Kunsthistorisch Insti-
tuut alhier maakte een studie van de Utrechtse schil- der Jan van Bijlert (1598-1671), leerling van Abra- ham Bloemaert en behorend tot de zogenaamde „Utrechtse Carvaggisten". Hij was een belangrijk man in zijn geboortestad, bekleedde herhaaldelijk een functie in het St. Lucasgilde en was ook regent van het St. Jobsgasthuis. Het onderzoek beperkte zich tot enkele schilderijen in het Centraal Museum, waarvan sommige na zorgvuldige iconografische studie in een nieuw licht kwamen te staan. Hoe zon onderzoek in zijn werk gaat wordt hier kort
en goed uit de doeken gedaan. AHMvS
Centraal Museum Utrecht. Mededelingen nummer
20/21, februari 1978. |
|||||||||||||
Het laatste nummer van de Mededelingen van het
Centraal Museum is voor het overgrote deel gevuld met brieffragmenten van de ene Brabantse kunste- naar aan de andere: Nathalie van den Eerenbeemt aan Har Sanders en vice versa. Wie telkens de afzender is wordt niet vermeld, terwijl dat lang niet altijd direct duidelijk is zoals de auteurs schijnen te menen. Het is best een gezellige schrijverij: over het werk en hoe je dat moet aanpakken, over het eigen, persoon- lijk leven, wat Leed uit de Provincie en ook enige in- ternationale Wereldsmart. Waar het hier om te doen is, zijn de twee toegevoeg-
de en volledige brieven van 9 en 10 november 1977 waarin beide schrijvers verslag doen van een dagje in het Utrechts Museum, en wat hen daar zoal boeit. Erg leuk en aanstekelijk gedaan! Zowel de Maliebaan als de Agnietenstraat worden met een bezoek vereerd. Nathalie van den E. wijdt een eervolle vermelding aan de vriendelijke dames die de tosti's bruin bakken in de koffiekamer en ze laat weten dat de secretaris van onze vereniging haar doet denken aan wijlen de dich- tervorst Adriaan Roland Holst. Van de rubriek aanwinsten zij vermeld de aankoop
van een begrafenispenning van Jodocus van Loden- steyn (1620-1 677), de piëtistische theoloog en predi- kant, adept van de grote Voetius en bewoner van het huis „Het Park" tegenover de Herenbrug ter hoogte van Maliesingel 24 en 25, waaraan de herinnering |
|||||||||||||
Fototentoonstelling
„Kijk op Utrecht" Van 12 mei tot en met 11 juni wordt in het ge-
bouw van de gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199 in Utrecht, een fo- totentoonstelling gehouden onder het motto Kijk op Utrecht. De belangrijkste ontwikkelingen van de stad in
de laatste 10 jaar zijn door de Fotodienst, die eveneens 10 jaar bestaat, neergelegd in enkele honderden opnamen. Zo zijn er foto's van de opbouw van Hoog Ca-
tharijne, de verandering, die het Vredenburg onderging, belangrijke restauraties en uiteraard ontbreken de beelden van de talrijke stadsver- nieuwingsactiviteiten niet. De tentoonstelling is van maandag tot en met
zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur en op zondag van 14.00 uur tot 17.00 uur geopend. De toegang is gratis.
|
|||||||||||||
Tentoonstelling Gemeentelijke Fotodienst
|
|||||||||||||
KIJK OP
UTRECHT
|
|||||||||||||
47
|
|||||||||||||
AMELISWEERD
|
|||||||||||||||||||
Met de kleinst mogelijke meerderheid besloot in
1976 de Utrechtse gemeenteraad, dat een deel van Amelisweerd gekapt moest worden om ruimte te ma- ken voor Rijksweg 27. Met deze beslissing stelde zij het particulier vervoer boven de rekreatieve mogelijk- heden voorde Utrechtse burgerij. De uitvoering van de werkzaamheden nadert thans de dead line. In het najaar zullen cirkelzagen de bomen aan hun einde brengen. Niet voordat alle pogingen zijn aangewend Amelisweerd volledig te behouden, mag men het hoofd in de schoot leggen. Alles moet in het werk zijn gesteld om deze noodlot- tige beslissing ongedaan te maken, in welk vergevor- derd stadium van uitvoering de werkzaamheden zich ook mogen bevinden. Onder leiding van mr. P. A. Oosting is een laatste of-
fensief van start gegaan. Allereerst bleef de gemeente tot op heden in gebreke door geen antwoord te geven |
|||||||||||||||||||
op de ruim 1100 ingediende bezwaarschriften. Ver-
volgens legde Rijkswaterstaat naast zich neer dat zij vier mogelijkheden voor aanleg van Rijksweg 27 en hun respektievelijke gevolgen op het omringende landschap zou bestuderen. De Rijkswaterstaat koos in een vroeg stadium voor de zgn. vliesconstructie en werkte dit type wegaanleg zo uit, dat de situatie ver- geleken met de gedane toezeggingen, zelfs aanzienlijk verslechterde. De maximale breedte van de weg wordt 175 m, de maximale diepte 13 m. Bij monde van haar secretaris richtte de Vereniging Oud-Utrecht de volgende adhaesiebetuiging aan het Comité tot Behoud van Amelisweerd. 7 april 1978
|
|||||||||||||||||||
Namens het bestuur van de Vereniging Oud-
Utrecht laat ik u hierbij weten dat wij in principe gaarne uw actie adhaesie betuigen om te komen tot een nieuw onderzoek inzake een mogelijke to- tale consolidering van het landgoed Amelisweerd. Onze vereniging is te allen tijde bereid medewer- king of bekendheid te geven aan ontwikkelingen, die dit natuurgebied ongerept kunnen laten. w.g. D. P. Snoep
secretaris |
|||||||||||||||||||
EXCURSIES
|
|||||||||||||||||||
donderdag 25 mei bezoek aan het zojuist geres-
taureerde Catharijneconvent aan de Lange Nieuwstraat. De rondwandeling door het kloos- tercomplex vangt aan om 19.45 uur. Plaats van samenkomst: Nieuwegracht 63. Kosten zijn aan deze rondleiding niet verbonden, l.v.m. het aantal deelnemers wordt u vriendelijk verzocht u op te geven bij De Discus, Minrebroe- derstraat 25, Utrecht. zaterdag 3 juni naar Museum Kam te Nijme-
gen. Als vervolg op de lezing van de heer A. V. M.
Hubrecht voor onze vereniging over de Romeinse grensversterkingen in Nederland bezoeken we het Museum Kam te Nijmegen, waar de heer Hubrecht conservator is. Hij zal ons rondleiden langs de vele Romeinse vondsten uit de stad. 's Middags bestaat de gelegenheid voor een stadswandeling, met o.a. een bezoek aan de Ste- venskerk en de gerestaureerde Commanderije van St. Jan. Daar bevindt zich o.a. een schilderij- encollectie. De reis wordt individueel per trein gemaakt. In de middagpauze kan op eigen gele- genheid geluncht worden. Wel wordt u vriendelijk verzocht u aan te melden
bij De Discus, Minrebroederstra?' 25, Utrecht (tel. 030-315070). U krijgt daar J-j informatie met welke trein we gezamenlijk kunnen vertrek- ken. Uiterlijk 11.00 uur moet u aanwezig zijn bij Mu-
seum Kam in Nijmegen. |
|||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||
51e jaargang-nummer 4-april 1978
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
2362. Secretarts:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel.(030)315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 1814. C.H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030) 88 7532. E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||||||||
48
|
|||||||||||||||||||
HISTORISCHE SCHETS
VAN DE LEEUWENBERGHGEMEENTE
(c. 1890-1960)
|
|||||||||
In de afgelopen jaren kan het nauwelijks een Utrech-
ter zijn ontgaan dat in de binnenstad een groots opge- zet restauratieplan van de oude middeleeuwse kerken in etappes wordt gerealiseerd. Slechts het herstel van één der gebouwen, te weten de Leeuwenberghkerk, zou vanwege haar excentrische ligging weieens aan de aandacht van het grote publiek ontsnapt kunnen zijn. Dit gebouw, gelegen aan het Servaas Bolwerk, werd als enige destijds ook niet direct als bedehuis maar als pesthuis aan de rand van de stad Utrecht nog net binnen de wallen opgericht. Dankzij een schenking van Agnes van Leeuwenbergh voor het stichten van een pesthuis, zoals een steen in de muur nog vermeldt, was het in de zestiende eeuw mogelijk hier dit fraaie en voor zijn tijd moderne gasthuis te doen verrijzen (1). Na deze korte uiteenzetting, die nodig was om de
naam de Leeuwenberghgemeente te verklaren, is het nodig om te komen tot het motief, dat ertoe geleid heeft dit artikel te schrijven. Dit is namelijk gelegen in het feit, dat de inventarisator van het archief van deze gemeente steeds weer opnieuw moest constateren, dat men in Utrecht zo weinig wist van de huidige „be- woners" van dit gebouw. Bij bestudering van de notu- lenboeken etc. bleek dat het hier om de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden en de Nederlandse Pro- testanten Bond ging die met elkaar dit gebouw voor hun diensten gebruiken. Het komt wenselijk voor om eerst het ontstaan van de
Vereniging en de Bond in Nederland onder de aan- dacht van de lezer te brengen, daar de kennis hierover in de meeste gevallen slechts tot de kring van de Vrij- zinnigen is beperkt. De Nederlandse Protestanten Bond in Nederland
In 1870 werd ertoe overgegaan om in Nederland in
navolging van de Deutsche Protestanten Verein de Nederlandse Protestanten Bond (N.P.B.) op te richten, waarbij de leden zich als doel voorstelden om zoveel mogelijk de religie met de cultuur te verenigen (2). Een bevordering van het religieuse leven binnen en buiten de kerk stond hierbij voorop. Alvorens hier ech- ter werkelijk mee te kunnen beginnen moest er nog een groot dilemma binnen de N.P.B, uit de weg wor- den geruimd. Men moest het er over eens worden of dit in binnen- of buitenkerkelijk verband zou worden gedaan. Prof. dr. L. W. E. Rauwenhoff was een voor- stander van het eerste idee, daar de kerkmens zo doende bij het gebeuren betrokken zou blijven, terwijl prof. mr. C. W. Opzoomer op den duur een afschei- |
|||||||||
ding van de Vrijzinnigen verwachtte, voor wie de
N.P.B, dan als opvangcentrum zou kunnen fungeren. Met het uittreden van dr. C. J. Niermeijer, secretaris van de N.P.B., kwam er aan dit geschil een einde toen hij in 1903 besloot om het recht van de Vrijzinnigen in de toekomst voortaan binnen de Nederlandse Her- vormde kerk te gaan verdedigen. Hiermee was het fundament gelegd voor wat enkele jaren later de V.v.V.H. zou gaan worden. De Vereniging van Vrijzinnig Hervormden in
Nederland De Vereniging van Vrijzinnig Hervormden (V.v.V.H.) is
een onderafdeling van de Nederlandse Hervormde Kerk. Met name door het verdwijnen van de „moder- ne" predikanten uit de grote steden was er een groe- pering binnen de N.H Kerk, die van mening was dat dit element bewaard moest blijven, daar zij anders hetzelfde lot zou ondergaan als de Remonstranten in de zeventiende en de Afgescheidenen in de negen- tiende eeuw. Haar ideaal was dan ook één kerk met daarbinnen een zo groot mogelijke pluriformiteit. Met dit oogmerk werd in 1904 in Friesland de eerste afde- ling opgericht (3). Daar men hier met een organisatie te maken had bin-
nen de bestaande kerkelijke organisatie, kon er geen eigen kerkeraad worden gevormd. Bovendien was de moederkerk het niet eens met deze jongste ontwikke- lingen, waardoor zij allerminst bereid was in dit stadi- um bevoegdheden af te staan aan de nieuw ontstane afdelingen. Hierin moet onder andere de oorzaak wor- den gezocht, dat men ertoe kwam de organisatievorm van een vereniging te kiezen, waarvan men dus lid kon worden. Eén van de vereisten om toegelaten te worden was, dan men allereerst lidmaat van de N.H. Kerk moest zijn. Hieruit blijkt haar afhankelijke positie maar al te zeer. Het archief van de afdeling Utrecht is daarom van zo'n belang, omdat het hoofdbestuur van de V.v.V.H. toen er een dermate groot aantal afdelin- gen was ontstaan, dat coördinatie noodzakelijk werd, Utrecht als zijn zetel koos, waar het nu nog steeds op de Nieuwe Gracht 27 is gevestigd. Door zo dicht naast het hoofdbestuur te functioneren, kon zij in Utrecht op meer gebieden dan elders experimenteren. Het was in ditzelfde gebouw dat de VPRO het levens- licht zag. Na bovenstaande informatie kan het nauwelijks ie-
mand meer verbazen, dat deze beide organisaties, die zoveel met elkaar gemeen hebben, tegenwoordig heel |
|||||||||
49
|
|||||||||
het feit, dat de notulen in hetzelfde deel zijn afge-
schreven. De kas werd in zijn geheel overgedragen aan de V.v.V.H., terwijl ertoe werd overgegaan om statuten en een huishoudelijk reglement op te stellen. Of dit nodig was omdat die van de kiesvereniging niet voldeden, valt moeilijk uit te maken daar er niets als zodanig is overgeleverd. Tot omstreeks 1930 wordt zowel de benaming V.v.V.H. Godsdienst en Vrijheid gebezigd naast die van V.v.V.H. sec. Nadat in 1919 tevergeefs was gepoogd om een pre- dikantsvacature bij de N.H. gemeente door een vrijzin- nige predikant te laten vervullen, kreeg in 1934 de Leeuwenberghgemeente met de benoeming van ds. J. R. Immink een ook door de N.H. gemeente geac- cepteerde predikant. In al de tussenliggende jaren was de V.v.V.H. gedwongen geweest om gebruik te maken van de diensten van ds. J. P. C. Poldervaart, die zij samen met de N.P.B, in 1919 als predikant had aangesteld. Dit was daarom des te moeilijker voor hen te verdragen, omdat zij reeds na twee jaar, door- dat de N.H. gemeente haar niet genoeg geld gaf, haar financiële verplichtingen niet meer kon nakomen. Desalniettemin bleef ds. J. P. C. Poldervaart ook on- der de V.v.V.H. werkzaam. Bij de aanstelling van ds. A. Hoekstra in 1930 kon de V.v.V.H. gelukkig weer een gedeelte voor haar rekening nemen. Deze gang van zaken had er in de twintiger jaren reeds toegeleid dat een aantal Vrijzinnigen besloten om het lidmaatschap van de N.H. kerk op te zeggen. Dit impliceerde echter, dat zij tevens geen lid meer van de V.v.V.H. zouden kunnen blijven. Er werd toen geadviseerd om zich in dat geval bij de Waalse - gemeente aan te sluiten. Deze tijdelijke oplossing bleek niet te voldoen en werd kort nadien weer afge- schaft (9). In 1930 zochten de Vrijzinnigen, onder welke ook de
Doopsgezinden en Remonstranten moeten worden gerekend, wanneer men het in een breder kader be- kijkt, elkaar zo zeer, dat de totstandkoming van een federatie van Vrijzinnig-religieuze groeperingen voor de deur leek te staan (10). Het zou echter nog tot de jaren vijftig duren alvorens deze samenwerking ge- stalte zou krijgen. Hierdoor niet ontmoedigd stichtten de N.P.B, en de
V.v.V.H. in navolging van de afdelingen in 's-Graven- hage, die echter wel de Doopsgezinden, Luthersen en Remonstranten voor samenwerking hadden weten te interesseren, een Vrijzinnig Christelijke Unie (11). Ook ditmaal was dit initiatief slechts een kort leven be- schoren toen op grond van organisatorische redenen van de N.P.B, de samenwerking in 1931 verminderde. Mede door het bescluit van deze zelfde N.P.B, in 1936 om meer naar de kerken toe te gaan werken, was het met ingang van 1936 weer mogelijk een nauwere samenwerking met de V.v.V.H. tot stand te brengen. Alleen de financiën stonden het doorvoeren van een totale fusie in de weg, daar beide een afde- ling waren van een organisatie met een hoofdbestuur boven zich, waaraan zij verantwoording schuldig wa- ren. |
|||||||
goed in een samenwerkingsverband kunnen opereren.
Maar eerst moet worden nagegaan wanneer en op welke gronden men daartoe gekomen is. We volgen eerst de ontwikkeling van de afdelingen van Utrecht van de N.P.B, en V.v.V.H. verder. De N.P.B., afdeling Utrecht
Hoewel aan de hand van de archivalia de preciese op-
richtingsdatum van de afdeling Utrecht niet was te achterhalen, moet dit kort na het oprichten van de landelijke organisatie in 1870 zijn geweest. In de jaar- verslagen van 1874 wordt er in ieder geval melding gemaakt van deze afdeling (4). Het notulenboek van 1892-1898 is het oudste suk, waaruit bekend is dat Utrecht tot de zogenaamde kerkhoudende afdelingen behoorde, hetgeen zoveel wil zeggen dat de afdeling zelf kerkdiensten belegde (5). Naast de kerkdiensten organiseerde men reeds vroeg
maandelijkse bijeenkomsten, waarbij de behandeling van onderwerpen als de centrale positie van de mens, het realiseren van medemenselijkheid, steeds weer centraal stond. In dit opzicht was de N.P.B, haar tijd ver vooruit. Al deze aktiviteiten werden echter niet ontplooid in de
Leeuwenberghkerk, maar in de Pieterskerk, het ge- bouw van de Waalse gemeente, waar de N.P.B, om de veertien dagen bijeenkwam. Men zag echter vanaf het begin uit naar een eigen kerkgebouw wat blijkt uit de instelling van een fonds voor een eigen gebouw. Dit resulteerde in 1900 in de aankoop van het pand Boothstraat 7 (6). In 1952 werd door ds. J. P. C. Pol- dervaart het Damescomité tot verfraaiing van de kerk- zaal opgericht om het geheel een gezelliger karakter te geven. Nadat dit doel bereikt was en het comité la- ter ook een groot aandeel had gehad in de interieur- verzorging van de Leeuwenberghkerk, die in 1930 werd betrokken, werd dit handwerkende damescomi- té meer een discussiegezelschap. Het werd nadien al gauw een ongeschreven wet, dat de vrouw van de predikant hiervan de voorzitster was (7). De V.v.V.H. afdeling Utrecht
Nadat in 1891 door de N.H. gemeente het besluit was
genomen de kerkeraad niet langer te machtigen tot het behartigen van de belangen van verschillende richtingen binnen dezelfde kerk, maar dit aan de stemgerechtigde leden over te laten, werd de positie van de Vrijzinnigen bedreigd. Dientengevolge werd er nog hetzelfde jaar op 13 april 1891 de kerkelijke kies- vereniging Godsdienst en Vrijheid opgericht, die in 1892 met vier eigen kandidaten kwam voor de ver- kiezingen van de notabelen, bestuurlijk college van de N.H. gemeente ter plaatse (8). De bestuursvorm van kerkelijke kiesvereniging werd
reeds in 1908 verlaten, toen men in navolging van de organisatie van afdelingen in de verschillende plaat- sen in Nederland, ook voor Utrecht besloot een afde- ling van de V.v.V.H. op te richten. Dat dit in de praktijk nauwelijks een verandering betekende blijkt wel uit |
|||||||
50
|
|||||||
(Foto: GAU. Top. At/. Zk. 13.18)
|
||||||||||
Gezicht op het Leeuwenberghgasthuis, circa 1900.
|
||||||||||
Met de benoeming van een eigen predikant in 1934
in de persoon van ds. J. R. Immink kreeg de gemeente spoedig een eigen gezicht. De financiering van ge- bouw en predikant was uiteindelijk dan toch in het voordeel van de Vrijzinnigen beslecht, die in het begin hun kerkelijke bijdrage aan de N.H. Kerk moesten be- talen en hiervan slechts 10% terugkregen. Dit was in de jaren dertig ongeveer 70 0esalniettemin zou het nog tot 1 944 duren voordat de V.v.V.H. zelf kerkdien- sten mocht gaan organiseren (1 2). Met name voor die tijd werden zij t.o.v. de bijzondere diensten als niet handelingsbekwaam door de moederkerk behandeld, zoals uit de archivalia wel blijkt. De gemeente werd zwaar getroffen toen haar ds. J. R.
Immink in 1944 op bezoek in het Academisch Zieken- huis bij een van zijn gemeenteleden, door het lucht- bombardement werd ontnomen. Zijn naam staat on- der andere op de plaquette, die in de hal van het her- bouwde pand is aangebracht. Hij liet een bloeiende gemeente achter, die, toen zijn van de Duitsers het verbod kreeg vanwege de massale opkomst voortaan nog bijeen te komen, direct tot de organisatie van huisbijeenkomsten overging. In 1946 vulde ds. C. B. Burger, in kerkelijke kringen
bekend om zijn bijdragen aan het Liedboek van de Kerken, de vacature. Hij was de eerste predikant van Hervormde zijde die hier officieel werd beroepen. Hiervoor werd de figuur van predikant „met een bij- zondere opdracht" gekozen (1 3). Inmiddels waren de tijden ook veranderd en wilde de N.H. gemeente een verstarring van haar kant voorko- men. Zij zocht een nauwere samenwerking met de |
Leeuwenberghgemeente binnen het kader van
Gemeenteopbouw (14). Lekenkringen en gespreks- groepen mochten zich in deze tijd, zoals uit het archief blijkt, in een ruime belangstelling verheugen. Hier- naast onderhielden de wijkcommissies in de verschil- lende wijken de kontakten tussen de leden van de ge- meente, die verder van elkaar af woonden, dan dit in een gewone kerkelijke gemeente meestal het geval is. In 1 950 werd mevrouw ds. C. P. Thomsen als tweede predikant toegevoegd, terwijl in 1954 zelfs in samen- werking met de Doopsgezinde en Remonstrantse ge- meente een hulppredikante voor het Ondiep werd aangesteld. Hier kwam ds. G. M. Spelberg, de latere ziekenhuispredikant, aanvankelijk benoemd voor een halve dagtaak in 1962 ook nog eens bij. Belangstellenden zij ook nog gewezen op de verschil- lende kontaktorganen van N.P.B, en V.v.V.H., die in dit archief zijn opgenomen. Tenslotte dient nog de aandacht gevraagd te worden
voor de archieven van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Gemeenschap, afdeling Utrecht en de Vrijzinnig Chris- telijke Jongeren Bond, afdeling Utrecht. De eerstgenoemde organisatie, welke waarschijnlijk in 1926 (1 5) werd opgericht, was met name gericht op de jeugd tussen de 1 5 en 18 jaar. De notulen be- ginnen pas in 1945, waarin sprake is van een hero- prichting van de V.C.J.G. Dit zal ongetwijfeld samen- hangen met de oorlog, die in dit jaar werd beëindigd. Er is evenals dit bij de Leeuwenberghgemeente het geval is, veel van de ledenadministratie overgebleven, waardoor het mogelijk is om een indruk te krijgen van |
|||||||||
51
|
||||||||||
de omvang van de gemeente, resp. de jeugdafde-
ling (16). Haar aktiviteiten strekten zich met name uit tot het
organiseren van een tweewekelijkse „Jeugdkerk". De V.C.J.B., evenals voornoemde V.C.J.G. een onder- afdeling van de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale, richtte zich meer op de leeftijdsgroep van 18-30-ja- rigen. Zij belegde samenkomsten om de jeugd te be- trekken bij het kerkelijk gebeuren. In 1946 kwam voor het eerst een nummer van haar contactorgaan De Blaasbalg uit (17). Wanneer men dit kerkelijk archief op zijn waarde
schat, moet geconstateerd worden dat het alle facet- ten van het kerkelijk leven bevat. Bovendien zal bij raadpleging tevens blijken hoe groot het contact met verschillende maatschappelijke instellingen reeds in deze jaren was. Interieur van Leeuwenbergh
Om de buitenstaander toch ook enigszins een indruk
te geven volgt hier een korte vermelding van de aan- kleding van het gebouw. Preekstoel, doopvont en avondmaalstafel zijn alle ont-
worpen door ir. van Heukelom en uitgevoerd in hout, wat in deze kerk met zijn houten gewelven verreweg het meest op zijn plaats is (18). De gebrandschilderde ramen zijn uitgevoerd door J.
H. E. Schelling, glazenier uit Arnhem. Diens ontwer- pen en mallen werden in het archief aangetroffen en zijn overgebracht naar de Topografische Atlas van het GAU. De beeldengroep, voorstellende het verraad van Jezus
in de Hof van Gethsemané, is afkomstig van Wilhelm Grosz. Het Flentroporgel, dat hier in 1953 door bijdragen van
de gemeente ter vervanging van het oude orgel kon |
worden geïnstalleerd en dat geregeld voor concerten
is gebruikt vanwege haar goede kwaliteit, vervol- |
|||||||||||||
maakt het geheel (19).
|
||||||||||||||
H. J. Ph. G. Kaajan
|
||||||||||||||
(1) Over de geschiedenis van het gebouw, zie J. W. C. van
Campen. „Leeuwenbergh" In: Jaarboek Oud-Utrecht 1931,77e.v. (2) G. D. Boerlage. De Nederlandse Protestanten Bond. 's-
Gravenhage, z.j.; A. A. Hoytink. 100 jaar N.P.B. (1870/1970). Zp, zj. C. N. Impeta. Kaart van kerkelijk Nederland. Kampen,
1964.87. (3) C. IM. Impeta. Kaart van kerkelijk Nederland, Kampen
1964.92 J. Lindeboom De beweging der Vrijzinnige Hervormden
in de N.H. kerk. Assen, 1934. (4) Bibliotheek GAU: Jaarverslag over 1874/1875.
(5) H. J. PH. G. Kaajan, Inventaris van de Leeuwenbergh-
gemeente te Utrecht, c. 1890-1960. inv. nrs. 288- 290. (6) Notulen van de Cie. voor godsdienstoefeningen, 25
apr. 1898. inv. nr. 288. (7) H. J. Hulst-van Hiel. ODITH in: In en om Leeuwenbergh.
1966. 1. (8) inv. nr. 1.
(9) inv. nrs. 2, 3, 78.
(10) inv. nr. 81.
(11) inv. nr. 74.
(12) inv. nrs. 55, 56.
(13) inv. nrs. 205, 211.
(14) Jaarboekje van de N.P.B., afd. Utrecht, 1948/1949. 25
e.v. (15) Deze datering geschiedde op grond van een aanteke-
ning achterop een foto, gemaakt t.g.v. een jubileum. (16) inv. nrs. 263-283.
(17) De jaargangen 1945-1958 zijn overgebracht naarde
bibliotheek van het GAU. (18) Jaarboekje van de N.P.B. afd. Utrecht, 1940. 9.
(19) inv. nrs. 170, 183,243.
|
||||||||||||||
Vredenburgse Varia 8
|
||||||||||||||
eerder begint dan tot nu toe werd aangenomen (2).
Rentmeester van het Weeshuis, gesticht door Everard Zoudenbalch (3), moet toch een verantwoordelijke functie zijn geweest. Maar wat was de verhouding tussen het Elisabeth
Gasthuis (of Weeshuis) en Vredenburg? Om te begin- nen is er een ruimtelijke relatie. Het complex van het gasthuis ligt in de „omarming" van het kasteel en diens voorburcht (zie afb.). Eigenlijk is het vreemd dat t het in de jaren 1529-1533 niet méé geconfisqueerd is met het Johaniter klooster en de huizen aan de noord- en oostzijde van het fort. Heeft men om een of andere reden de regenten van het Weeshuis niet aan- gedurfd, zodat een „speerpunt" in het kasteelcomplex kon blijven bestaan? Hoe dat ook zij, bij de belegering van 1576/1577 hebben de gebouwen van het gast- huis geweten waar ze lagen: na afloop waren ze |
||||||||||||||
Er zijn met het Vredenburg bekende namen verbon-
den, soms op onverwachte wijze, zoals in Varium 7 bleek. In het nu te beschrijven geval is de verbinding nog verrassender en onverwachter. Er gaat werkelijk iets door je heen als je leest onder het hoofdstuk „Ander vuytgeven ... tot behoeff der Cancelrije staende bij Vredenborch ...": „Betaelt Jan Jacobs, van Lemput, rentmeijster van St. Elysabetten gasthuijs, die somme van twijntich pondt... ter cau- se van een jaer huijren van der huijsinge ende camere daer den hoogen Raidt des Coenincx haer residentie in houdende is, blijckende bij twee quintancies (ver- schenen den thienden augusti ao XVcIvii) hier overge- levert, ergo hier die voors. xx £.(1) In 1557 dus al een samenhang van Leemput en Vre- denburg, die niet eens zó zijdelings is als men wel zou denken. Eerst echter even de opmerking vooraf dat de maatschappelijke stijging van J. J. van Leemput nog |
||||||||||||||
52
|
||||||||||||||
Fragment uit de vogel-
vlucht-kaart van Braun en Hogenberg uihca. 1570 (Gemeentelijk Archief Utrecht, Topo- grafische Atlas Ab 30) A: Hoofdburcht, B: Voorburcht, C: St. Elisabeths Gast- huis of Weeshuis, (foto: Fotodienst Gemeente Utrecht) |
|||||||||||
zwaar beschadigd! Het was een van de redenen
waarom het weeshuis in 1 582 verplaatst werd naar het Regulierenklooster aan de Oude Gracht. Naast de ruimtelijke verbinding was er een organisa-
torische band. Vredenburg fungeerde immers behalve als dwangburcht voor de stad ook als gevangenis voor de „provincie" (4). Misdadigers moesten even- wel berecht worden. De daarbij passende verhoren werden - zeker als ze met tortuur gepaard gingen - in de poort van het kasteel afgenomen, maar er waren buiten het slot ook ruimten voor gerechtelijke arbeid. In de volgende post komen beide plaatsen voor; „Be- taelt den vier dienders van den procureur-gene- rael... vuyt zaecke zij op Vredenborch met mijn hee- ren van den Raide geweest ende aldaer sekere gevan- gen voer mijn heeren voers. gebracht hebben om geëxamineert te worden; mitsgaders dat zij des sna- middags voer den hove alhier van Vredenborch ge- bracht hebben twee gevangen, oic om gehoert te worden, ende deselve weder boven geleijt heb- ben ..." (5). Waar zich de verhoorvertrekken buiten het kasteel be-
vinden, komen we te weten uit een acte van Karel V van 10 februari 1545, waarbij ingegaan wordt op een verzoek van de regenten van het Weeshuis: „Wij heb- ben ontfangen die oitmoedighe suplicatie van den re- geerders van Sinte Elisabeth Gasthuijs binnen deser onser stadt van Utrecht, inhoudende dat de beste ca- meren, kelderen ofte cluijsen aen den gasthuijs we- sende, gebruijckt worden bij onsen lieven ende ge- |
trouwen die Stadthouder, d'eerste ende andere Rae-
den t' Utrecht, soe men daer die pleijtcamer, greffie, secreet ende vertreckcamer houdt" (6). Er wordt be- paald dat de huur 20 £ 's jaars zal bedragen. Boven- dien wordt goedgevonden dat 60 £ achterstallige huur vereffend wordt: het Hof zat er dus al drie jaar zonder dat er één penning huur betaald was (7). Van- af 1 545 is jaarlijks - via de rentmeester van de domei- nen in Utrecht - 20 £ huur aan het Weeshuis betaald, in 1 557 dus aan Jan Jacobs, van Leemput. Twintig jaar later zal zijn vrouw de Utrechtse geschiedenis in gaan als slopende furie. T. J. Hoekstra
|
||||||||||
(1) Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven, 379-17, fo
114v.
(21 J. G. Riphagen: Een standbeeld voor Trijn van Leemput. In: Jaarboek Oud Utrecht 1977, p. 85-112;
(3) E. T. Suir: Even Zoudenbalch, domkanunnik te Utrecht in
de tweede helft van de 15e eeuw. In: Jaarboek Oud Utrecht 1977, p 7-55. (4) Vredenburgse Varia 5. In: Maandblad Oud Utrecht
1977-10,p 112. (5) Rijksarchief Utrecht, Rechterlijke Archieven, 379-17 fo
116v. (6) Gemeentelijk Archief Utrecht, Bewaarde Archieven II,
1029. (7) Vóór 1542 was het hof kennelijk op het kasteel zelf ge-
vestigd: „Baernt Schou, steenhouwer binnen Utrecht, ... van zes haecxsteen, twee dienende ande gevange- nisse ende vier in de greffe voor den Raedt aldaer (=starckte Vredenborch)". Rijksarchief Utrecht, Rechter- lijke Archieven 386-1, fo 21 rv, dd. 29-3-1532. |
|||||||||||
53
|
|||||||||||
Beelden van Keizer Hendrik IV
op de Mariaplaats te Utrecht |
||||||||||
Keizer Hendrik de Vierde (1050-1106) stichtte met
Koenraad van Zwaben (1076-1099), 22ste bisschop van Utrecht in 1081 de kapittelkerk Maria Maior te Utrecht. Eeuwen lang tot 1844 stond er een groot houten
standbeeld van de Keizer boven op de nok van het koordak op de uiterste punt, een weinig gebruikelijke plaats. Een opvallend beeld op een opvallende plaats, op ie-
dere afbeelding van de kerk duidelijk te zien. Sinds wanneer staat er op dat punt een beeld? Geen gemakkelijke vraag! Dat dit al kort na de bouw van het nieuwe gotische koor in 1421 het geval is ge- weest, is niet waarschijnlijk. De rekeningen, bewaard gebleven van 1530 af, spreken herhaaldelijk van herstelwerkzaamheden en schilderen met loodwit van beelden van de Keizer en van Maria, de patrones der kerk, maar het betreft hier beelden op de begane grond (1). Zo in 1539:. . . voor de reparatie van de hand, de
scepter en het zwaard van het standbeeld van de Kei- zer, staande vóór het paradisum (de voorhof aan de westzijde). Tussen 1 542 en 1 560 staan de twee beel- den aan de oostzijde bij het koor. In 1569 wederom aan de westzijde. Een reparatie aan het Keizersbeeld op het koor wordt het eerst in 1 545 vermeld. In 1563 maakt Rijck Henrickz. van Beest een gepoly- chromeerd houten beeld (hoogte 1 58 cm). Dit zou tot 1781 op het dak gestaan hebben. Daarna is het on- dergebracht in de kapittelzaal van de Pieterskerk. In 1 874 wordt het door de archivaris van de provincie Utrecht naar het Nederlandsch Museum voor Ge- schiedenis en Kunst te 's-Gravenhage gezonden, van daar in 1883 naar het Rijksmuseum te Amsterdam overgebracht, waar het zich nu nog bevindt (2). Heeft dit beeld werkelijk ruim twee eeuwen in weer en wind op het dak gestaan? De waarschijnlijk nog oude polychromie wijst daar niet op. In de historische afdeling van het Centraal Museum te
Utrecht bevindt zich een schilderij, dat eens de kapit- telzaal van de Mariakerk sierde. Het werd in 1641 in opdracht van het kapittel geschilderd door de Utrecht- se schilder Jan van Bijlert (1603-1671) en stelt de Keizer voor in vol ornaat met zwaard en scepter (3). Hij draagt een kuras en beenharnas, dat afwijkt van het beeld van Rijck Hendricksz. van Beest. Is er na 1641 een nieuw beeld gemaakt met dit schilderij als voorbeeld? Of omgekeerd? Op 12 juni 1844 wordt het laatste dakbeeld, vervaar-
digd door een zekere Koopman van zijn hoge stand- punt naar de begane grond gebracht. Het laatste deel van de Mariakerk wordt gesloopt. Op bevel van de Commissie tot den Bouw van het Gebouw voor Kun- |
sten en Wetenschappen wordt het naar het Archief
ten Stadhuize overgebracht (4). Later bevindt het zich gerestaureerd in het Stedelijk Museum te Utrecht (5). Zijn de grote keizerskroon met een middellijn van bij- na 25 cm en het 125 cm grote zwaard thans in het Centraal Museum van dit beeld afkomstig? Na 1844 wordt toch het ontbreken van het keizers- beeld als een gemis gevoeld. „De Heer Le Fèvre heeft dit feit in herinnering gehouden door een dergelijk beeld in den gevel van zijn tabakswinkel te plaat- sen." (6). Is dit het beeld, het negentiende eeuwse kleine hou-
ten beeld (105 cm) van een tot nu toe onbekende ma- ker dat tot 1965 op de hoek van de Mariaplaats en de Mariastraat aan de gevel hing? Bij het opschilderen van de gepleisterde gevel, waar-
achter drie huizen verborgen zijn, werd het beeld tel- kens in dezelfde kleur meegeschilderd. (7). Dat heeft uiteindelijk verval niet kunnen voorkomen. In slechte toestand - de beide handen met rijksappel en zwaard zijn verdwenen, de voeten ontbreken ge- deeltelijk - wordt het naar het Centraal Museum over- gebracht, zorgvuldig tegen verder verval behandeld en zo prijkt het nu op de Historische afdeling. Het staat naast het schilderij van Jan van Bijlert en de overeenkomst van kleding, harnas en beenharnas is frappant. Vele vragen die er rezen bij dit oppervlakkig onder-
zoek bleven onbeantwoord. Ligt hier niet een taak voor de enthousiaste vrijwilligers van de Werkgroep Geveltekens voor nader archief onderzoek? Eén ding staat gelukkig vast: binnenkort komt er op de negen- tiende eeuwse plaats een nieuwe twintigste eeuwse versie, door de Utrechtse beeldhouwer Evert van Kooten Niekerk in modern materiaal vervaardigd, van de middeleeuwse keizer op zijn Mariaplaats als opvolger van talrijke voorgaande beelden. De Bilt W. J. C. van Rossum (1) Utrecht, Rijksarchief. Ook vermeld in G. G. Calkoen, De
kapittelkerk van St. Marie te Utrecht, handschrift deel II blz. 175. Gemeentelijk Archief Utrecht. (2) Catalogus van de beeldhouwwerken in het Rijksmuseum
te Amsterdam, (1940) nr. 124 NM 41, (1973) nr. 41, p. 72. (3) Catalogus der Schilderijen in het Centraal Museum te
Utrecht (1933) nr. 47 blz. 23,(1952) nr. 56, p. 27. (4) L. E. Bosch, Artikel in: Utrechtsche Volksalmanak voor
1845, blz. 77 (Utrecht 1845). (5) Dr. H. J. Broers, Utrecht, Historische Wandelingen, her-
ziene uitgave door C. W. Wagenaar, blz. 108 (Utrecht 1909). (6) Dr. H. J. Broers, Utrecht, Historische Wandelingen, 2e
druk blz. 135 (Utrecht 1875). (7) Mededeling van Architect Th. Haakma Wagenaar.
|
|||||||||
54
|
||||||||||
TH. HAAKMA WAGEN AAR
ALS OUD-UTRECHTENAAR |
|||||||||||||||||
De 70ste verjaardag van de architect Th. Haakma Wagenaar is aanleiding om de aandacht te vestigen op de
vele en veelzijdige bijdragen die deze kenner van middeleeuwse architectuur en geschiedenis, en die van Utrecht in het bijzonder, op historisch terrein heeft geleverd. In dit nummer wordt door verschillende auteurs een aantal aspecten hiervan belicht en met tekeningen van Haakma Wagenaar geïllustreerd. |
|||||||||||||||||
Een voorbeeld: toen hij twee jaar oud was, werd de
spits van de Domtoren vernieuwd; hij heeft de oude dus niet bewust gekend. De commissie was van me- ning, dat de bestaande helling niet de oorspronkelijke was en stelde een steilere helling voor. Haakma Wa- genaar krijgt (later) zijn twijfels en vergelijkt alle be- staande oude afbeeldingen met van de zelfde stand- punten uit genomen foto's. Een en ander wordt bij- eengebracht in een artikel in het jaarboek van Oud Utrecht 1938 (4). Hoe overtuigend dit artikel ook was, tóch blijft menigeen geloven dat de commmissie juis- te beslissingen had genomen. In de trant van „wel aardig uitgezocht, maar Cuypers c.s. zullen het toch wel bij het rechte eind gehad hebben". Het bewijs |
|||||||||||||||||
TH. HAAKMA WAGENAAR
EN DE STAD UTRECHT |
|||||||||||||||||
Eén ding hebben beiden gemeen: de Domtoren. Het
was de Domtoren, die niet alleen Toon Haakma Wa- genaar tot zijn vak bracht, maar die ook de manier be- paalde, waarop hij dat zou gaan uitoefenen: waar is hij intensiever mee bezig geweest dan met de gotiek? Hoewel ik het uiteraard niet meemaakte, kan ik me voorstellen, hoè de Domtoren hem als jongen fasci- neerde, biologeerde. Hij moet de restauratie met ar- gusogen gevolgd hebben, want hij weet vrijwel van dag tot dag, waar men mee bezig was. Uit dit waarne- men groeide een onovertroffen kennis van dit unieke monument, waarvan 't belang buiten onze grenzen ei- genlijk nooit voldoende is onderkend - ook déérvoor heeft hij een verklaring. Gelukkig kunnen we sedert 1975 enigermate delen in deze kennis dankzij het „Memorandum Domtoren"(1). Weliswaar was de op- laag aan de kleine kant en deed de reproduktietech- niek de verzichtstekeningen niet geheel recht - we moeten dus trachten het uitkomen van een „tweede verbeterde (maar dan in technische zin) druk" te be- vorderen (2)! -, maar de essentie van zijn visie is daar- in toch vastgelegd. Een visie (3), die verhelderend werkt op het inzicht in het totale middeleeuws bou- wen, op de vanzelfsprekendheid waarmee tradities werden gecontinueerd en waarop sacrale aspekten de vorm beïnvloedden. Zo maakt hij duidelijk, welk een beveiligende werking
de Michaelskapel als gewijde ruimte had voor de bis- schop, die zich daarboven in geval van nood kon te- rugtrekken. De indruk die, V/2 eeuw vóór de bouw van de Domtoren, de moord op aartsbisschop Thomas Becket in de kathedraal van Canterbury op de hele Christenheid had gemaakt toont wel aan, hóe zwaar het „gewijd zijn" van een ruimte ook bij politieke strijd meetelde! Details, proporties, onregelmatigheden ziet en over-
ziet Haakma Wagenaar altijd net iets eerder dan een ander, en hij houdt ze beter vast. Vanuit een arsenaal aan kennis komt hij daardoor dikwijls tot verrassende hypotheses over de ontwikkelingsgeschiedenis van een gebouw of van een gebouwvorm. Hypotheses, die hij daarna langs alle denkbare lijnen tracht te verifië- ren. |
|||||||||||||||||
Tekening 3 De zwarte krijgslieden zijn de aanvallers,
de witte behoren tot de bisschoppelijke lijfwacht. De
sacrale ruimte (Michaëlskapel) is gespikkeld aangeduid. |
|||||||||||||||||
Uit: Th. Haakma Wagenaar, Memorandum Domtoren.
Architectuur en bouwgeschiedenis, 1975 |
|||||||||||||||||
55
|
|||||||||||||||||
Maar dit artikeltje zou blijkens de titel, niet geheel aan
het aspekt „Domtoren" worden gewijd. Het is verlei- delijk, maar daarvoor zou een samenspel met de be- sprokene nodig zijn, die in een „verjaardagsfelicitatie" als deze niet goed mogelijk is. In 1936 voltooide hij zijn boek over de Buurkerk (6), een werk dat in feite als zijn proefschrift is op te vatten. Hij studeerde aan de School voor Bouwkunst in Haarlem. Promoveren was van daaruit niet mogelijk - als hij dat overwogen zou hebben. In feite presenteert hij in dit boek een manier om een gecompliceerd middeleeuws gebouw op zijn bouwgeschiedenis te onderzoeken, die hem in andere samenhang zeker de doctorstitel had bezorgd. Als architekt voert hij een bescheiden aantal zeer zorgvuldige restauraties uit, in stad en provincie (7), een enkele maal daarbuiten. Zijn werkwijze, het zelf uitwerken van vrijwel ieder detail, maakt een grote produktie onmogelijk. Hij heeft ook weinig gebouwd, maar wel enkele verbouwingen uitgevoerd. Voor mij is het de restauratie van het huis Drakenburg, Oude- gracht 114, geweest, waarbij we het meest kontakt hadden en waarbij ik van zijn zorgvuldigheid en visie kon profiteren. Van zijn vele historische studies noem ik met name
die over de Mariakerk (8) en over de Bijlhouwerstoren, omdat juist daarin weer zo sterk naar voren komt hoe hij vanuit één objekt een beeld weet op te bouwen over de relatie tussen de middeleeuwers en hun bouwwerken. Over zijn enorm belangrijke funktie als onderzoe-
ker/dokumentator bij de restauratie van de Vijf Her- vormde Kerken in Utrecht wordt elders in dit nummer gesproken. Ik eindig daarom met enkele opmerkingen over Haak-
ma Wagenaars commissie werk. Vele jaren had hij zit- ting in het gemeentelijk Welstandstoezicht (9); met een kijk op het „echte" en het „onechte" in de nieuwe architektuur, die gestoeld is op de kennis van zeer es- sentiële uitgangspunten bij het bouwen, die hij uit zijn vele studies over oude architektuur destilleerde. Sinds enkele jaren maakt hij nu deel uit van de ge- meentelijke monumentencommissie. Deze dankt aan hem een groot aantal, op scherpe waarneming - te- gen de achtergrond van een fenomenale kennis van de stad - berustende en van veel fantasie getuigende, adviezen. Van een enkel advies, dat bij de helaas ver- loren slag op de toren van de Monicakerk, neem ik hierbij de suggestieve „mogelijke oplossing" - schets (met bijbehorende toelichting) - over. Het heeft, als bij Gerrit Rietveld, een tijd geduurd voor
men in wat bredere kring doorhad, dat er door Toon Haakma Wagenaar zeer bijzondere dingen worden gepresteerd. Hij is nu tot ieders verbazing 70 en het inzicht breekt door, dat Utrecht in haar midden heeft, wat Meischke elkders in dit nummer noemt „het won- der van Wagenaar". C. L. Temminck Groll
|
|||||||||||||||
voor de juistheid van zijn visie kwam pas 20 jaar later.
Er werd een opmeting gevonden van de constructie van de kap, zoals deze was vóór de restauratie. Ge- zien tegen de achtergrond van de inmiddels sterk toe- genomen kennis van middeleeuwse houtconstruc- ties (5) kon deze oude kap zonder meer als 14e eeuws geïdentificeerd worden! Het zal nog wel even duren, voor er wederom een grondige aanpak van de Domtoren zal plaatsvinden, maar men beschikt dan, dankzij het „Memorandum", over adviezen, waaraan een halve eeuw van studie ten grondslag ligt en die men zeker goed ter harte zal nemen! |
|||||||||||||||
C(3)
|
|||||||||||||||
rif MOHANDUM - St M0MICAKL7ZK
|
|||||||||||||||
Een derde mogelijkheid zou zijn: aankoop van
het gehele terrein mèt gebouwen door de ge- meente, sloop van het kerkgebouw, mogelijk ook van het kloostergebouw en behoud van de toren. De toren zou dan vrijstaand in een te ontwer-
pen plein- en plantsoenaan/eg moeten worden gezien passend in een bestemmings- en her- zien verkeersplan van de gemeente. Voorbeel- den van vrijstaande torens, waarvan het aan- sluitende kerkgebouw werd afgebroken, zijn binnen en buiten de landsgrenzen aan te wij- zen. In Parijs valt de Tour St. Jacques te noe- men. Soissons heeft haar torenfront van de af- gebroken Abdij St. Jean de Vignes. In Leeuwarden de Oldehove, in Amersfoort de O.L. Vrouwetoren, in Zierikzee de St. Lievens Monstertoren - om het bij de meest bekende gevallen te laten. |
|||||||||||||||
Uit: Th. Haakma Wagenaar, Memorandum
Monicakerk. 1973 |
|||||||||||||||
56
|
|||||||||||||||
nooit geweest is. Proberen om de stoutste dromen
van vroeger te grijpen en te overtreffen. Als je even mee mag kijken door de ogen van Toon is er geen steen meer die in rust is, alles beweegt en groeit, le- der profiel zet zich voort, vindt een beëindiging, die gelijk weer een inleiding is tot iets nieuws. Vormen volgen uit elkaar en komen eerst tot rust in de laatste fialen, hoog in de strakke en ijle avondlucht. Wanneer Toon een pijlerbasement bekijkt ziet hij met-
een het kapiteel, de scheibogen, het triforium, de ge- welfribben en de balustrade op het dak die erbij ho- ren. Het is een even scherp als creatief zien. Een zien dat zich vaak als bij voorkeur op het onvoltooide schijnt te richten, om dan met een onbedwingbaar gemak en plezier het verhaal af te maken. Een blik die ook gemakkelijk een breuk in het verloop herkent en bespeurt op welk punt de ene meester het werk van de andere heeft overgenomen. Waar wij één gothisch gebouw zien staan, ziet hij er minstens drie of vier te gelijk en door elkaar heen. Gebouwen zoals elk van de meesters gemaakt zou hebben wanneer hij het werk van de fundering tot het dak had kunnen afmaken. Men kan zich een Wagenaar niet anders voorstellen dan in Utrecht, de meest gothische stad van ons land. Het is alsof door een wonder een der middeleeuwse dombouwmeesters in leven is gebleven als een prae- historische diersoort en zo af en toe nog wel eens door de straten wandelt, aanspreekbaar is en ant- woord geeft op onze vele vragen. Het is een dom- bouwmeester die niet alleen precies op de hoogte is van wat hij zelf deed, doch ook alle verhalen kent die in zijn geliefde en vertrouwde bouwloods de ronde doen over zijn voorgangers en daarover met smaak kan vertellen. In een nuchtere bui zou men zich wel eens kunnen af-
vragen: wat is die Wagenaar nou eigenlijk, de laatste middeleeuwse bouwmeester of het eindpunt (en wel- licht ook het hoogtepunt) van de neo-gothiek. Sprong de vonk, die zo kenmerkend voor hem is, op hem over van Jan van den Doem of van dr. P. J. H. Cuypers? In het laatste geval schijnt het wonder Wagenaar in deze natuurwetenschappelijke tijd iets gewoner. Im- mers de vonk hoefde minder ver te springen, hetgeen ons waarschijnlijker voorkomt. Toch is het de vraag. Want is de tijd eigenlijk wel een
dimensie en is de gothiek soms niet dichterbij dan de neogothiek? Kan die vonk uit de middeleeuwen niet heel goed over springen door de geleiding van de ge- bouwen die uit die tijd bewaard bleven, die Wagenaar van zijn jeugd af hebben omringd en waarvoor hij zo- veel enthousiaster is dan voor de neo-gothische pro- ducten. Wij maken vaak de fout de bouwstijlen teveel tijdgebonden te zien. De gothiek is een manier van denken die ook nu nog beoefend kan worden. Al zijn gothische „verwezenlijkingen" wat moeilijk tegen- woordig (1), gothische gedachten blijven mogelijk. De vaardigheid waarmee Wagenaar dergelijke gedachten 57
|
||||||||||
(1) Th. Haakma Wagenaar, Memorandum Domtoren, Archi-
tectuur en bouwgeschiedenis, Gemeente Utrecht, april 1975. De opdracht werd verstrekt op 6 okt. 1970 door de hoofddirekteur van Openbare Werken, de heer J. H. Hogendoorn. (2) Het zelfde geldt voor zijn onderzoek met planreconstruc-
ties van de toren van Zierikzee, gepubliceerd in het Bul- letin KNOB 1971, p. 31, Het voltooiingsontwerp voor de St. Lievens Monstertoren te Zierikzee. Hoewel de tekeningen binnen het kader van de moge-
lijkheden van dit orgaan, zeer goed gereproduceerd zijn, is het toch nog wel héél wat anders, om deze „in het echt" te zien I Het betreft hier een studie, die in eerste in- stantie is uitgewerkt t.b.v. het eerste Icomos-congres (International Council of Monuments and Sites), Parijs 1957. (3) Zoals Haakma Wagenaar zelf meermalen stelt, zijn ver-
schillende van zijn visies ontwikkeld samen met G. C. Labouchère. (4) Jaarboek Oud Utrecht 1938 p. 24, De Spits van den
Domtoren. (5) Vooral dankzij de studies van H. Janse.
- Zelf heb ik de volgende mening over de reden, waarom
de commissie de steilere helling voorstond, een reden die schuil gaat achter de ook toen al eigenlijk weinig overtuigende argumentatie die werd aangevoerd. Eeuwenlang gold de Domtoren als hoogste van het land. Na de vernieuwing van de spits van de Nieuwe Kerk te Delft (na brand 1872) was Delft net iets hoger. Vanuit een „middeleeuwse rivaliteit" lag het voor de hand, dat het verleden wel wat mocht worden „bijgeslepen" om Utrecht zijn ereplaats te hergeven! (6) Th. Haakma Wagenaar, De bouwgeschiedenis van de
Buurkerk te Utrecht, proeve eener historische voorberie- ding van de restauratie van een middeleeuwsche monu- ment, Utrecht 1 936. (7) Het belangrijkste waren die van de toren te Breukelen en
de St. Aegtenkapel te Amersfoort. (8) Th. Haakma Wagenaar, Enige hypothesen van dr. G. C.
Labouchère over het middeleeuwse Utrecht, Jaarboek Oud-Utrecht 197 1, p. 13-32. Bijlhouwerstoren nog niet gepubliceerd.
(9) Daar het „Oversticht" ééns onder de bisschop van
Utrecht viel, is het voor Oud-Utrecht ook belangrijk, dat hij ook daar meewerkt aan het welstandstoezicht! |
||||||||||
DE GOTHIEK EN HET WONDER
VANWAGENAAR |
||||||||||
Het bekijken van een doorwerkt gothisch bouwwerk is
als een verkwikkende douche, even is men los van het heden en even doorbreekt men de sleur der eigen ge- dachten. Het bekijken van een gothisch gebouw met Toon
Haakma Wagenaar werkt als een sauna, er dringt iets binnen door alle poriën, het hart gaat sneller kloppen en men voelt zich een ander mens. Het begint eigenlijk heel gewoon, net als wij het alle- maal doen: kijken naar wat er is. Heel geleidelijk komt dan het andere thema: kijken naar wat er niet meer is en kijken naar wat er had kunnen zijn en er misschien |
||||||||||
op papier vastlegt is virtuoos. Hij schiep een schat aan
observaties, interpretaties en variaties op het thema der middeleeuwse bouwkunst, waarvan de publicatie meer dan de moeite waard zou zijn. Zijn schetsen, zijn verhalen en betogen, voorgedragen met dat onstuit- baar enthousiasme doen ons steeds weer één ding beseffen: Toon Haakma Wagenaar is de onbetwiste grootmeester van het gothisch denken in de Neder- landen. Op zijn zeventigste verjaardag mogen wij hem daarvoor wel eens openlijk bedanken en in een harte- lijk bedoeld egoïsme de oprechte wens uiten dat wij daar nog lang van mogen profiteren. R. Meischke
(1) Hoe graag zouden wij Haakma Wagenaar het schip van
de Dom zien herbouwen of de St. Jan in den Bosch ein- delijk eens aan een fatsoenlijke toren zien helpen; naar eigen keus óf op de viering óf op de plaats van het ro- maanse „prulletje". |
|||||||||||||
TH. HAAKMA
EN DE UTRECHTSE KERKEN |
|||||||||||||
Ruim acht jaar werken we nu samen bij de restauratie
van vijf Hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht, de Dom-, Buur-, Jans-, Nicolai- en Jacobi- kerk. De laatste is vorig jaar gereedgekomen, de Nicolai-
kerk zal dit jaar klaar zijn. Als de restauratie volgens plan blijft verlopen duurt het werk nog tot 1988! De taak van de heer Th. Haakma Wagenaar is de bouwhistorische begeleiding van de restauratie. In zijn officiële aanstelling staat bovendien, dat hij de ar- chitect op diens verzoek kan adviseren over alle zaken betreffende de restauratie. Ook van deze laatste mo- gelijkheid is in de loop der jaren een dankbaar gebruik gemaakt. |
|||||||||||||
REEDS BESTAAND
UITBREIDING OORSPR OMVANG |
|||||||||||||
Scheve projectie Jacobikerk; toestand 1560, 1576 en 1670.
Uit: Jaarverslag Restauratie Utrechtse Binnenstadskerken 1975, 1976 |
|||||||||||||
58
|
|||||||||||||
scheve projecties is vastgelegd mag typerend voor
zijn wijze van werken worden genoemd. Het is ook een staaltje van grote tekenvaardigheid en kennis van zaken. Kenmerkend voor hem is eveneens, dat hij onlangs
voorstelde om zijn kennis van de Utrechtse kerken te mogen overdragen aan alle bij de restauratie betrok- kenen, hetgeen heeft geresulteerd in een maandelijk- se „les", die op de band wordt opgenomen en daarna van tekeningen en schetsen voorzien wordt uitge- werkt. Er is stof genoeg voor enkele jaren! Een unieke gelegenheid voor ons en een goede zaak voor hen die na ons komen. Bovendien een bewijs te meer voor het grote historische besef van Wagenaar. Het is voor mij dan ook een voorrecht om met Toon
Haakma Wagenaar te mogen samenwerken en ik hoop, dat dit nog vele jaren mogelijk zal zijn. Ik wens hem namens alle medewerkers van de res- tauratie van de Utrechtse kerken van harte geluk met zijn 70ste verjaardag. T. van Hoogevest
|
||||||||||||||||
Aanvankelijk wist ik niet welk een geweldige hoeveel-
heid kennis van de geschiedenis der bouwkunst en van de Utrechtse kerken in het bijzonder de thans 70- jarige bezit, omdat hij zulk een bescheiden mens is. Gelukkig kwamen we er tijdig achter dankzij het team-verband waarin wordt gewerkt. Zijn schetsboe- ken bevatten een schat aan gegevens, die hij gedu- rende zijn gehele leven op bijzonder vaardige wijze heeft vastgelegd. Deze komen het werk nu zeer ten goede. Bovendien is hij typisch een man van het detail met
een grote kennis hiervan. Daarvan getuigen o.a. zijn voorstellen voor de raamtraceringen in de Nicolai- en de Jacobikerk en voor de in uitvoering zijnde balustra- de op de schipkapellen van de Dom. Van het sterk aangetaste kruis op het koor van de Dom bevonden zich niet alleen schetsen uit de jaren dertig in zijn archief maar ook een destijds in het werk gevonden blaadje! Zorgvuldig meer dan veertig jaar bewaard. De wijze, waarop de bouwgeschiedenis van de Nico-
lai- en de Jacobikerk in zeer duidelijke opengewerkte |
||||||||||||||||
DE UTRECHTSE KLOKKEN EN TH. HAAKMA WAGENAAR
|
||||||||||||||||
die tot hem doordrong. Tien minuten na zijn geboorte
speelde de Dom voor hem een (halfuur-)wijsje van Röntgen, dat kort geleden wederom op de trommel stond.Klokken hebben een warm plekje in zijn hart veroverd. Hij heeft zich intensief met hun verleden. |
||||||||||||||||
Een van de aspecten van zijn bezig zijn met Utrecht
betreft ,,de stem van de stad". De banden tussen ca- rillon en Haakma Wagenaar kunnen bogen op eer- biedwaardige ouderdom: de beiaardmuziek behoort tot zijn vroegste herinneringen, als de eerste muziek |
||||||||||||||||
»iAP a
|
||||||||||||||||
VOORSTEL TOT UITBREIDING VAN HET KLOKKENSPEL VAN DE DOMTOREN T6 UTRECHT MET VUF 8ASKLOKKEN
Tekening t.b.v. uitbreiding klokkenspelDomtoren. 1966
|
||||||||||||||||
59
|
||||||||||||||||
heden en toekomst beziggehouden, zowel binnen als
builen het bestuur van de Utrechtse Klokkenspelvere- niging, waarvan hij sinds 1963 een zeer gewaardeerd en inspirerend lid is. Op boeiende wijze combineert hij zijn grote muzikale en historische belangstelling en kennis met originaliteit en initiatief. Zodoende staan de klokken voor hem, en dankzij hem voor anderen, niet los van hun architectonische en historische ach- tergrond. Van zijn kant kwam, onder aanhaling van een uit-
spraak van dr. W. van der Eist uit 1929, het initiatief om bij de (in 1975 voltooide) restauratie van de Dom- beiaard over te gaan tot uitbreiding van het carillon met drie zware basklokken, die de plaats moesten in- nemen van de tot 1901 aan het carillon gekoppelde luidklokken van Van Wou. Kenmerkend voor zijn wijze |
van benaderen is de bij dit voorstel behorende teke-
ning uit 1966 met silhouetten van de Domtoren uit verschillende hoeken van de stad, om aan te tonen dat de ruimtelijke consequenties van deze toevoeging voor de nieuwe klokkenstoel op de oude plaats, dus aan de westzijde van het achtkant, moesten en kon- den worden opgelost. Plaatsing van de nieuwe klokkenstoel in het midden
van de toren zou het silhouet ondoorzichtig hebben gemaakt. Ik wens hem van harte toe, dat hij de gelegenheid zal
hebben om nog veel van zijn kennis en ervaring ook aan dit aspect van Utrecht ten goede te laten komen. Om onderwerpen zal hij niet gauw verlegen zitten! A. F. E. Kipp
|
||||||||||||||
Nieuwe leden
|
|||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||
H. C. de Beer, Nieuwegein
L. H. Blaauwendraad, De Meern P. C. Bosselaar jr., Utrecht J. J. Broer, Amersfoort Broese Kemink BV, Utrecht mr. A. R. Burger, Utrecht Grit Brillen, Utrecht R. W. Haentjes Dekker, Utrecht C. Heil, Utrecht
mej. E. van der Horst, Bilthoven
D. K. van Houten, Bosch en Duin
I. Jansen, Soest dr. C. R. Janssen, Bilthoven
F. R. Klinkhamer, Utrecht
mevr. M. de Koning-Kreugel, Soest
A. van Maurik, Utrecht
dr. J. J. Mulckhuyse, De Bilt
E. H. van Nesselrooij, Utrecht
Stichting Openbare Bibliotheek, Hilversum
W. J. van Petersen, Groenekan
J. Verschoor, Utrecht
M. E. Volten-Overdijkink, Bilthoven
W. G. Votten-Röhner, Utrecht
60
|
|||||||||||||||
51e jaargang nummer 5 mei 1978
|
|||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen. tel. 103462)
2362. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. (0301315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt. tel. (030) 760645. gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
1 7, Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie:
G. J. Röhner. p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel.
(030)711814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 5328.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
88 7532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||||
Anna Maria van Schürman
Een begenadigde vrouw die de eenvoud verkoos
|
|||||||||||
den van Christus en de vroeg-Christelijke martelaren,
dat zij zelf naar het martelaarschap ging verlangen. Zo schrijft zij later in haar Eucleria: En, op dat ik dit ee- nige hier by wijze van proeve byvoege, zo heugt het my dat het ontrent mijn elfste jaar voorgevallen is, als ik eerst in het lezen van de geschiedenissen der Bloet- getuigen geraakte, dat my op het beschouwen van het voorbeelt van zo veel gelovige dienstknegten Christi en Getuigen zijner waarheit, mijn gemoed van zulken brandende begeerte tot het Bloetgetuigenis is overvallen, dat ik wel hertelijk gewenst heb zelfs mijn zoete leven met zulken heerlijken doot te verwisselen. (p. 1 8) Vervolgens spreekt zij dan nog haar afschuw uit over Erasmus die had geschreven het martyrium geenszins te ambiëren. |
|||||||||||
Op 4 mei 1678 kwam er een einde aan het leven van
Anna Maria van Schürman, een der meest uitzonder- lijke vrouwen uit de zeventiende eeuw. Zij had zich grote roem verworven wegens haar formidabele ta- lenkennis en haar veelzijdig kunstenaarschap. Hierom alleen al is het juist, haar dit jaar te gedenken. Dat ge- beurt dan ook op verschillende wijzen. Zo was er een tentoonstelling aan haar gewijd in het Museum 't Coopmanshüs te Franeker. Deze expositie is aldaar geëindigd op 28 mei j.l. maar zal van 28 juni tot 10 augustus kunnen worden bezichtigd in het Universi- teitsmuseum te Utrecht. Toch valt het te betwijfelen of Anna Maria van Schür-
man zelf erg gelukkig zou zijn geweest met deze be- langstelling voor haar wetenschap en haar kunst. Im- mers, zij is niet alleen een uiterst begaafde en op grond hiervan zeer gevierde vrouw geweest, geroemd door vele geleerden, kunstenaars en vorsten uit ver- schillende landen. Vóór alles, was zij nl. de diep gelo- vige Christin, die alle roem en alle eer als tenslotte waardeloos beschouwde. Zij heeft zich dan ook radi- caal van de wereld afgewend en zich tot leedwezen van haar vele vrienden en vereerders aangesloten bij Jean de Labadie en diens volgelingen. Temidden van hen schreef zij tussen 1670 en 1673 haar beroemde Eucleria. Dit boek bevat zowel een summiere autobio- grafie als een vaak zeer uitgesponnen verantwoording van haar keuze voor een eenvoudig en oprecht Chris- telijk geloofsleven en een omstandige uiteenzetting van haar godsdienstige opvattingen. De titel van het geschrift is op zich reeds opmerkelijk. Deze luidt in de Nederlandse vertaling van het in het Latijn geschre- ven werk Eucleria of Uitkiezing van Het Beste Deel. Expliciet wordt op de titelpagina verwezen naar Lucas 10,41-42. De Eucleria is in het kader van de Anna Maria van
Schürman-herdenking in facsimile uitgegeven door De Tille te Leeuwarden. Dit zou ongetwijfeld zeer op prijs zijn gesteld door de schrijfster! Lezing van juist dit boek maakt het immers mogelijk te ontdekken wat haar ten diepste heeft bewogen. Ongetwijfeld zal men moeten vaststellen dat zij in haar godsdienstige bele- ving vaak de grenzen van het normale, in de zin wat voor de doorsnee gelovige gangbaar was, heeft ovef schreden. Zij was in bepaalde opzichten zeker een dweepster. De wijze waarop zij de Labadie en zijn vol- gelingen verheerlijkte, kan niet anders dan als kritiek- loos en dweperig worden gezien. Zelfs kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat haar godsdienstige gevoelens hier en daar een uitgesproken pathologisch karakter droegen. Al op zeer jonge leeftijd verdiepte zij zich zo in het lij- |
|||||||||||
Anna Maria van Schürman. Gravure van J. Suijder-
hoef n. J. Livius. Foto: Prentenverzameling Gem. Ar- chiefdienst Utrecht (Iconografische Atlas). Hoe men ook over dit alles moge denken, het staat
vast dat zij ten diepste van haar geloof vervuld was en ter wille van haar overtuiging afstand heeft gedaan van alle roem en eer. In haar afwijzing van al het ver- gankelijke als uiteindelijk van geen waarde, ja zelfs als schadelijk voor het geestelijk leven, heeft zij naar haar overtuiging het beste deel verkozen. Toch is het juist door haar bijna legendarische ge- leerdheid en haar veelzijdig kunstenaarschap dat zij tot de verbeelding is blijven spreken. We zullen aan deze aspecten in het nu volgende dan ook enige aan- |
|||||||||||
61
|
|||||||||||
dacht schenken. Daarbij moet echter worden bedacht
dat men een totaal vertekend beeld van Anna Maria van Schürman zou geven indien men de zo even ge- noemde, minder spectaculaire, kant van haar wezen onvoldoende zou belichten. Vroegste jeugd
Anna Maria werd in 1607 te Keulen geboren als het
vierde kind van Frederik van Schürman en Eva van Harf. Haar broers heetten Hendrik Frederik, Johan Godschalk en Willem. Van de oudste broer is bekend dat hij vier jaar ouder was dan zij en in ieder geval nog in leven was op haar elfde jaar. Over de tweede is ons meer bekend, waarover later. Hij is geboren te Keulen in 1605. Over Willem is niets meer overgeleverd dan dat hij mogelijkerwijze voor haar elfde jaar zal zijn overleden. Frederik van Schürman, de grootvader van Anna Ma-
ria en haar broers, was uit Antwerpen naar Keulen ge- vlucht, omdat hij zich daar niet meer veilig voelde als protestant. In 1610 beginnen echter ook in Keulen vervolgingen van de reformatorische Christenen. Waarschijnlijk vestigde de familie van Schürman zich nu in het kasteel Dreiborn of Driborn bij Schleiden, dat sinds 1 582 aan de van Harfen behoorde. Een huismeester werd belast met het onderwijs der kinderen. Op haar derde jaar kon Anna Maria al goed Duits lezen en kende zij reeds hele stukken van de Heidelbergse Catechismus uit het hoofd. Ook begon zij al te schrijven en te rekenen. Verder kreeg zij on- derricht in het zingen en het bespelen van verschillen- de muziekinstrumenten. Opmerkelijk is het dat alle onderwijs thuis werd gegeven. Slechts twee maanden heeft zij als zeven-jarige de Franse school bezocht. Zij heeft dus een opvoeding genoten zonder contact met andere kinderen, haar broers uitgezonderd. Utrecht-Franeker-Utrecht
In 1615 kwam de familie naar Utrecht, om daar tot
1623 te blijven. Intussen was de talenstudie van Anna Maria begon-
nen. Zij bleek een buitengewoon gevoel voor talen te bezitten en heeft er in haar leven dan ook vele bestu- deerd. Zij leerde naast het Nederlands, Frans, Duits, Engels, Spaans en Italiaans, het Latijn, Grieks, He- breeuws, alsook het Aramees, Syrisch, Samaritaans, Arabisch, Turks, Perzisch en Ethiopisch. Voor deze laatste taal stelde zij zelfs een twee-delige grammati- ca samen. Het was grotendeels door middel van zelf- studie dat zij deze formidabele kennis opdeed. Boven- dien verwierf zij zich van vele der genoemde talen niet alleen een passieve doch ook een actieve kennis. Zo kon zij bijv. in het Latijn, het Grieks en het Hebreeuws dichten, zo goed als zij ook in verschillende moderne talen proza en poëzie wist te schrijven. Maar ook al heel vroeg begon zij, ook weer groten- deels als autodidact, zich in verschillende beeldende kunsten te bekwamen. Zo wist zij met een grote tref- |
|||||||
zekerheid kunstwerken van geknipt papier te maken
en bereikte zij een grote vaardigheid in het borduren, dat zij naar haar eigen zeggen in drie uren leerde. Ook maakte zij afbeeldingen in was en sneed zij figuren in palmhout. Verder beoefende zij naast de kalligrafie, de teken- en schilderkunst. Het waren vooral planten en dieren die zij met grote zorgvuldigheid wist af te beelden. Haar werk vond overal waardering, o.a. bij de kunst-
schilder Gerard Honthorst, van wie zij les heeft gekre- gen. Zelfs werd zij als lid van het St. Lucas-Gild opge- nomen. Dat geschiedde in 1643. Zij is dan terug in Utrecht, nadat zij van 1623 tot 1632 met haar familie in het Martenahuis te Franeker had gewoond. In 1 623 verhuisden de Van Schürmannen daarheen en lieten Frederik en zijn zoon Johan Godschalk zich inschrijven als student. Frederik heeft zijn wens, de colleges van de uit Schot-
land afkomstige professor Amesius bij te kunnen wo- nen, niet in vervulling zien gaan. Hij stierf voor de col- leges begonnen. Amesius was een Puritein, die min- der hechtte aan scholastische onderscheidingen dan aan een vroom, van de wereld afgekeerd leven. Het was deze ascetische vroomheid die sterke indruk maakte op de familie van Schürman. Anna Maria zou deze later terugvinden in Utrecht, met name bij de zeer strenge Calvinist Gisbertus Voetius. Na de dood van haar vader aan wie Anna Maria be- loofd had nimmer te zullen huwen, blijft het gezin te Franeker tot Johan Godschalk zijn medische studie heeft voltooid. Dan keert de gehele familie terug naar Utrecht. Het is dan 1 632. Anna Maria geniet daar gro- te faam, staat in verbinding met tal van bekende per- soonlijkheden, waaronder met name Constantijn Huy- gens, de geleerde medicus en letterkundige Johan van Beverwijck en de dichter Jacob Cats. Overigens heeft zij zich niet alleen met de studie van
allerlei talen bezig gehouden doch zich ook gewijd aan de wiskunde, de sterrenkunde en de anatomie, de aardrijkskunde en de geschiedenis. In het bijzonder schonk zij echter haar aandacht aan de theologie en de wijsbegeerte, zodat zij een wel gefundeerd oordeel op deze terreinen vermocht te geven. Opmerkelijk is haar betrekking tot de Utrechtse Hoge- school geweest. Aan de ene kant heeft zij privatissima in het Grieks en Hebreeuws bij Voetius gevolgd. Aan de andere kant heeft zij in een brochure gepleit voor toelating van de vrouw tot de universitaire lessen. En zij heeft dit zo overtuigend gedaan dat zij, zij het in een apart vertrek, door planken voorzien van kijkgaten onzichtbaar voor de hoogleraar en zijn studenten, de colleges van verschillende docenten heeft kunnen bij- wonen. Bekend werd zij verder door haar feestgedicht op de nieuwe academie (1636), dat bij de openings- plechtigheid werd voorgedragen. In 1637 stierf haar moeder. Anna Maria neemt nu de zorg over voor haar twee tantes van moederszijde. Zij doet dat op een voortreffelijke wijze en zette daarvoor haar studie en kunst opzij. |
|||||||
62
|
|||||||
van Elisabeth die hen vanaf Minden met hofkoetsen
liet ophalen, kwamen er al snel moeilijkheden. De Lu- therse predikanten steunden de gemeenteraad als adviseurs en wonnen informatie in over de „Hollan- ders". Met name werd de Labadisten verweten het burgerlijk huwelijk afgeschaft te hebben. Elisabeth eiste toen ook dat de gesloten huwelijken alsnog bur- gerlijk bekrachtigd zouden worden. De raad en de be- woners van Herford in het algemeen stelden zich ech- ter zeer vijandig tegen de nieuwe bewoners op. Het kwam zelfs tot een volledige boycot. Opnieuw moest men een heenkomen zoeken. Altona
Nu nam men de wijk naar Altona in Sleeswijk Hol-
stein. Men stond daar onder jurisdictie van de ko- ning van Denemarken. In juni 1672 kwam men er aan. Ondanks een klein incident - de weigering mee te doen aan een kerstcollecte voor de Lutherse predi- kanten - dat eerst tot uitwijzing, doch na een verdere correspondentie met de koning tot intrekking van dit bevel leidde, verliep de periode te Altona rustig. Wel kwam de Labadie op zijn verjaardag in 1674 te over- lijden. Yvon kreeg nu de leiding over de beweging. Wieuwerd
Berichten over een oorlogsdreiging deed de Labadis-
ten tenslotte de wijk nemen naar Wieuwerd, waar zij op Waltaslot kwamen te wonen. Dit slot was door er- fenis aan twee bij de beweging aangesloten zusters gekomen. De gemeente was hier als elders selfsup- porting. Anna Maria was een moeder en een auctor intellectualis voor de groep. Op 4 mei 1 678 stierf ook zij. Korte tijd nog zouden de Labadisten zich handha- ven. Snel kwam het verval en in 1732 verliet de laat- ste Labadist, Konrad Bosman, Wieuwerd. Epiloog
Wat is de uiteindelijke betekenis van Anna Maria van
Schürman? Dat is de vraag die men als van zelf stelt, wanneer men haar hele leven overziet. In haar tijd nam zij eerst deel aan het culturele leven, zij het met inachtneming van haar godsdienstige beginselen. Zo heeft zij altijd de Muiderkring als te mondain afgewe- zen. Toch werd zij in binnen- en buitenland zeer ge- prezen om haar geleerdheid en haar kunstzinnigheid. Aan de andere kant heeft zij zeer veel betekend voor de Labadisten. Zij was een belangrijke pleitbezorgster van de onder hen levende idealen. Door haar contact met Elisabeth is het uitwijken naar Herford mogelijk gemaakt. Bovendien heeft zij met de Labadie en Yvon leiding gegeven aan deze beweging. Maar dat alles is voorbij. Overgebleven is een gedeel- te van haar kunstproducten. Overgebleven is ook haar Eucleria, een boeiend relaas van een menselijk leven waarin, ondanks alle tegenkantingen en allerlei goed bedoelde adviezen, een keuze werd gemaakt met alle 63
|
||||||
Lexmond-Utrecht
In 1659 vestigde zij zich met haar tantes en haar
broer, die hoewel afgestudeerd als medicus nooit als practiserend arts is opgetreden doch zich verder aan de theologie heeft gewijd, te Lexmond. Op hoge leef- tijd stierven beide tantes in 1 662, waarna Anna Maria en Johan Godschalk weer naar Utrecht terugkeerden. Johan Godschalk ondernam nu een reis naar Genève waar hij diep onder de indruk kwam van het optreden van Jean de Labadie, een voormalig Jezuïet, die over een charismatische persoonlijkheid beschikte. De Utrechtse kring, waarin Voetius een belangrijke plaats innam, stelde alles in het werk om deze ascetische prediker naar onze gewesten te krijgen. Dit gelukte. De Labadie nam een beroep aan naar Middelburg (1666). Met Pierre Yvon en nog enige anderen kwam hij op doorreis naar Zeeland in Utrecht aan. Anna Ma- ria kwam onder de indruk van deze piëtistische predi- ker. Zij ging later enige malen naar Zeeland om hem daar te beluisteren. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat de extreme opstelling van de Labadie hem en zijn volgelingen in conflict brachten met de kerk. Het kwam reeds in 1668 tot een ontzetting uit het ambt en na een korte periode van werkzaamheid in Veere moesten de Labadisten elders een goed heenkomen zoeken. Amsterdam
Het was in het tolerante Amsterdam dat zij zich als af-
gescheiden kerk konden vestigen. Anna Maria werd uitgenodigd om zich bij de nieuwe gemeente aan te sluiten, hetgeen zij gaarne deed. Zij nam, alle roddel- praat ten spijt, haar intrek in een gedeelte van een door de Labadie bewoond pand. Haar broer was reeds in 1 664 gestorven. Al spoedig gingen de Amsterdam- mers echter aanstoot nemen aan deze geestdrijverige sekte. Het extatische karakter van hun samenkom- sten, wel wat gelijkend op dat van de Jesus-people van onze dagen, gaf hun ergenis. Tijdens hun bijeen- komsten immers, dansten zij en kusten zij elkaar. Zij werden ook wel met de Quakers verward. Tenslotte werd hun te verstaan gegeven dat zij moeten vertrek- ken. Dit gebeurde na een incident dat tot grote op- schudding aanleiding gaf: men had nl. een lijkkist zien staan. De avond te voren had men echter herrie ge- hoord. Bovendien werd er een gat voor de woning ge- graven. Men suggereerde dus moord en een heime- lijke begrafenis. Herford
In 1 667 was Elisabeth van Bohemen (Luthers) abdis
van Herford geworden. Zij was een goede vriendin van Anna Maria van Schürman. Toen deze de abdis haar nood klaagde, kreeg zij van Elisabeth bericht dat zij de Labadisten gaarne in Herford zou ontvangen. In oktober 1670 toog toen het gezelschap naar het nieu- we toevluchtsoord, maar ondanks de goede zorgen |
||||||
Openingstijden: ma. t/m vr. f 0.00-17.00 uur. Za. en
zo. gesloten. Literatuur:
G. D. J. Schotel. Anna Maria van Schürman. 's-Herto-
genbosch, 1953.
E. Quant. Anna Maria van Schürman. Berlin, 1871.
A. M. van Schürman. Eucleria. Leeuwarden, 1978.
Fa es.
Catalogus Tentoonstelling Anna Maria van Schürman.
't Coopmanshus, Franeker, 1978. aut. Dieuwke Win-
semius.
|
||||||||||||
consequenties van dien. Als zodanig laat het boek ons
kennis maken met iemand die net als Franciscus van Assisië en Albert Schweitzer een roemrijke loopbaan opgaf om een betere, of juister, de beste keuze te ma- ken. Kortom, een menselijk document dat als zodanig nooit werkelijk veroudert. R. M. Nepveu
Universiteitsmuseum Tentoonstelling Anna Maria van Schürman: 28 juni
tot 10 augustus 1978 in het Universiteitsmuseum, Trans 8, Utrecht. |
||||||||||||
EEN NIEUWE INRICHTING
VAN DETUINZAAL |
||||||||||||
De restauratie van Het Utrechtse Catharijneconvent
vordert gestaag. Het kloostercomplex werd 4 april j.l. opgeleverd. De museumstaf kan met de inriching ervan beginnen. Maar eer het Rijksmuseum Het Catharijneconvent zijn deuren opent, zal zeker tot medio 1979 duren. |
||||||||||||
Ondertussen is het Centraal Museum ook met groot-
scheepse verbouwingswerkzaamheden begonnen. In verband met de Unie van Utrecht die volgend jaar haar vierde eeuwfeest viert, worden alle zalen van het Agnietenklooster flink onder handen genomen en ge- moderniseerd. |
||||||||||||
Een engel doet het offer van Gideon
ontvlammen. Ferdinand Bol 11616- 1680), gedateerd 1641. In v. RMCC 24. (Foto: Rijksmus. Catharijneconv.) |
||||||||||||
64
|
||||||||||||
loofde land. Van Pieter de Grebber, een Haarlems
schilder uit de eerste helft van de 17de eeuw, is een iconografisch curieus schilderij aanwezig, dat God de Vader voorstelt, die zijn Zoon uitnodigt plaats te ne- men aan zijn rechterhand. Op dit schilderij wordt een van de artikelen uit de geloofsbelijdenis voorgesteld, maar tegelijk wordt de bekende middeleeuwse voor- stelling van de Genadestoel op een zeer eigen wijze in beeld gebracht. Zo zelfs, dat men ook zou mogen spreken van een contra-reformatorische Man van Smarten. Van Frans Hals hangt er een pastoorspor- tret, van Rembrandt de Doop van de Kamerling, van Pieter Pietersz. een boetvaardige Magdalena, van een onbekend meester die genoemd wordt de Pseudo- Van de Venne een prachtige Bekoring van St. Antoni- us. Ferdinand Bol is present met een rembrandtieke Engel die het offer van Gideon ontvlammen doet, van Werner van de Valkert hangt er zijn bekende Laat de kinderen tot Mij komen. Uit de kollektie van het Oud- Katholiek Museum is een vitrine zilver afkomstig. De Hamer van St. Maarten, een reliek uit de Utrechtse Domschat, neemt temidden van het kerkzilver altijd weer een bijzondere plaats in. De gegeven opsomming is niet volledig. Daar is ook
niet naar gestreefd. In woorden laat zich toch niet vat- ten wat met de ogen genoten moet worden. Ik zeg „genoten". Dat kies ik bewust want een selek- tie als deze zal op een dergelijk oppervlak niet snel meer te zien zijn, als het museumcomplex aan de Nieuwegracht zijn deuren geopend heeft. Daar im- mers zullen alle stukken, verspreid over het hele ge- bouw, de geschiedenis van de christelijke kuituur in de Nederlanden in beeld gaan brengen. Ze worden dan volgens andere kriteria geordend. In één zaal vind je dan niet meer bijeen wat je, als je slecht telt, zou kunnen noemen: De Top-Veertig van het Rijksmuseum Het Catharijneconvent. C. Staal
|
||||||||||||
Dit alles hield voor het Aartsbisschoppelijk Museum en
het Oud-Katholiek Museum in, dat beider kollekties voor- lopig niet te zien zouden zijn. Aan deze voor Utrecht ongewone en toeristisch gezien zeer kwalijke situatie is een mouw gepast. In de tuinzaal van het Centraal Museum is een expositie ingericht, die tot oktober van dit jaar topstukken van het jonge rijksmuseum laat zien. Een deel van de geëxposeerde kunstwerken is voor de
geregelde bezoeker wel bekend. In het linker deel van de tuinzaal, dat voor de middeleeuwen is ingericht, zijn hoogtepunten uit de verzameling van het Aarts- bisschoppelijk Museum te zien: de Meester van Delft, Geertgen tot Sint Jans, de Meester van het Morri- sontriptiek, de drie Utrechtse codices, de Geboorte- grot van Bethlehem, Jan van Scorel, Pieter Coecke van Aelst, enz. Er is schilder- en beelhouwkunst, edel- metaal en textiel. De rechterzaal biedt een voor Utrecht bijna nieuwe
aanblik. Daar is bijeen gebracht een groot aantal, meest zeventiende eeuwse, schilderijen, dat straks in het nieuwe rijksmuseum een plaats in de permanente opstelling zal krijgen. Het is samengesteld uit werken die afkomstig zijn uit
het bezit van met name de andere participanten van het Catharijneconvent: het Bisschoppelijk museum van Haarlem, de Dienst Verspreide Rijkskollekties, de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst en het Oud- Katholiek Museum. Van de schilderstukken die hier hangen, waren sommige nooit te zien in Utrecht, an- dere voor het laatst in 1967 tijdens de tentoonstelling Kunstschatten uit het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Enkele stukken vallen sterk op en zijn hier daarom het
vermelden waard. Van Claes Moeyaert zijn er twee werken: een portret van de Haarlemse vicarius Sie- brandus Sixtius, en Abraham die aankomt in het be- |
||||||||||||
DEMAARNSEVINKENBUURT
|
||||||||||||
De bewoners van de Vinkenbuurt, een deel van
Maarn-noord, hebben aan de provinciale staten van Utrecht een bezwaarschrift gericht tegen het Ontwerp Streekplan Utrecht Oost mei 1977. Achter op de co- ver van een kalender, die de bewoners over hun eigen buurt samenstelden, vinden we hun schrijven aan de provincie afgedrukt. In de Vinkenbuurt, een stukje oud Maarn dat bestaat
uit boerderijtjes en andere bebouwing in een fijnma- zig landschap, wil het streekplan 115 nieuwbouwhui- zen neerzetten. De bewoners zijn van mening dat de buurt waarin zij wonen, maar waarvan ook velen vooral 's zomers genieten als ze er doorheen wande- len of fietsen, door dit nieuwbouwplan volledig ver- |
||||||||||||
nield wordt. De Vinkenbuurt wordt een nieuwe wijk
zoals er in Nederland al dertien in een dozijn gaan. Van dit overgangsgebied tussen de Utrechtse Heuvel- rug en de Utrechtse Vallei met zijn houtwallen en klei- ne gras- en hooilanden, zal niets overblijven. Ook niet als de nieuwbouwers landschappelijk fraaie onderde- len zullen willen sparen en als de bebouwing mogelijk wat wordt aangepast. In hun bezwaarschrift leggen de bewoners de provin-
cie alternatieven voor. Dat Maarn wil uitbreiden, is iets wat zij niet wensen te ontkennen. Twee mogelijk- heden dragen zij aan. Het gebied, omsloten door de Meentsteeg, de Ted |
||||||||||||
65
|
||||||||||||
Visserweg, de hockey-velden en het huis Nellenstein.
Dit voorstel heeft zijn contra's maar het is volgens het bezwaarschrift minder ingrijpend zowel op landschap- pelijk als sociaal-economisch terrein (werkgelegen- heid). Het tweede voorstel betreft het bosgebied tussen de
Maarnse Grindweg en de al bestaande bebouwing, te beginnen bij de hoek Kapelweg-Maarnse Grindweg naar het oosten, tot 150-200 meter ten westen van de Knorrebuurt. Binnen deze maten is ruimte voor 1 1 5 woningen en er worden geen landschappelijk fraaie stukken geofferd. Alleen produktiebos zal voor |
|||||||||||||
de bijl moeten gaan. Dit voorstel heeft de voorkeur
van de bewoners van de Vinkenbuurt. Het bezwaarschrift van de Vinkenbuurt dateert al van het afgelopen najaar. Maar middels de kalender 1978 willen zij er velen dagelijks aan herinneren, dat de Vinkenbuurt gevaar loopt te verdwijnen onder de bul- dozers en egalisators die een nieuwbouw voorberei- den. Na de zomer komt het plan in een fase dat beslissin-
gen genomen gaan worden. Belangstellenden kunnen nog in het bezit komen van
een kalender door kontakt op te nemen met de heer R. J. Doeksen te Maarn, tel. (03432) 23 22. C. S. |
|||||||||||||
Het kraken van Japanse noten
|
|||||||||||||
Een beschouwing rond Ginkgo biloba
|
|||||||||||||
Wanneer men vandaag de dag een nieuwe wijk of een
gerenoveerd stadsdeel van groen voorziet, doet men dat grofweg op twee manieren. De eerste mogelijkheid - de laatste decennia tot in
den treure benut - bestaat in het planten van een standaardassortiment sterke bomen en heesters die, dicht opeengeplant, snel een compacte massa vor- men, waar wieden niet nodig is. Het geheel vergt een minimum aan onderhoud. Om nog enige afwisseling in het beeld te bewerkstelligen èn om te verduidelij- ken dat het hier gaat om een „plantsoen" wordt er een effen groen grasveld naast geprojekteerd, waar als er geld voor was, in het voorjaar nog enige narcis- sen of krokussen staan te wachten tot ze platgetrapt of ondergekakt worden. Aan deze vorm van groenvoorziening komt vaak geen
enkele inheemse plant te pas. De populieren zijn Ca- nadees, de berberissen Aziatisch en de meerderheid der soorten is zelfs het resultaat van het naarstig zoe- ken der kwekers naar vormen die nóg sterker zijn, méér bessen hebben of nog feller van kleur zijn. Voor ik nu mensen tegen de haren in ga strijken: op zichzelf heb ik tegen het planten van niet-inheemse of kunstmatig verkregen soorten geen bezwaar. Het is niet meer dan logisch dat men bij het planten van een stuk openbaar groen planten gebruikt die een aardig voorkomen kombineren met een zekere weerstand. Zo'n beplanting moet een stootje kunnen hebben. Waar ik wèl bezwaar tegen heb is het klakkeloos planten van steeds maar weer dezelfde ligusterheg- gen en vuurdoornranden met het obligate richeltje narcissen in het voorjaar, of de onbeperkt bloeiende, blaartrekkende rode salvia's in het perk; al zie ik in dat dit „industruweel" beter is dan niets. De andere, zeg maar gerust alternatieve, mogelijkheid staat met de vorige in schril kontrast. Met het lang- zaam maar zeker dieper wortelende milieubewustzijn |
zien we ook de visie op straat-, wijk- en parkbeplan-
ting veranderen. Men experimenteert met heempar- ken, plant bij voorkeur inlandse houtsoorten. De knot- wilg en de leilinde staan sterk in de belangstelling. Hoogstamvruchtbomen in oude, lekkere rassen als bellefleur en sterappel, jaren in de vergetelheid ge- drukt omdat ze nèt even gevoeliger waren dan nieu- we cultuurvariëteiten, ze zijn allemaal weer te krijgen. Het valt te verwachten dat deze trend, gelijke tred houdend met het donkerbruin verlangen naar groot- moeders bedstee en weckpotten, voorlopig door zal zetten. En zoals bij alle trends, geeft dat aanleiding tot eenzijdige benaderingen. Voor veel milieubewuste lieden is „cultivar", een sa-
mentrekking van „cultuurvariëteit", een vies woord. Bij hun pogingen om het milieu op verantwoorde wij- ze te beheren, waarbij men als uitgangspunt het cul- tuurlandschap neemt zoals dat tot voor enkele decen- nia algemeen voorkwam, weren zij gekweekte vor- men en preferen zij de aanplant van inheemse gewas- sen. Het is interessant dat diezelfde lieden bij de res- tauratie van oude buitens juist er van uit gaan dat ook de toenmaals aanwezige exoten en rariteiten op bota- nisch gebied weer aangeplant moeten worden om een zo authentiek mogelijk geheel te verkrijgen. De si- tuatie zoals die vroeger was, geeft kennelijk de door- slag bij de keus van het plantmateriaal. Wanneer ik nu mijn blik richt op het openbare groen
van de Utrechtse binnenstad en haar omgeving, dan zie ik dat met name langs de singels en grachten een keur aan bijzondere bomen aanwezig is. Hieronder bevinden zich vele exoten. Gedeelten van de wallen, zoals de Sterrenwacht en Huis Lievendaal op het Le- pelenburg, hebben door de glooiende gazons en de vele oude bomen een uitgesproken parkachtig karak- ter. En dan is er natuurlijk het Wilhelminapark met |
||||||||||||
66
|
|||||||||||||
Tak van een Ginkgo biloba
|
||||||||
vorm op. Geen andere boom heeft blad dat hierop
lijkt. Merkwaardig zijn de parallel lopende ragfijne nerven, die herhaaldelijk in tweeën splitsen. Op de te- kening is ook goed te zien dat de vorm van het blad nogal varieert. Het is matgroen van kleur en leerach- tig. In het voorjaar bloeien de mannelijke bomen met kleine, onopvallende katjes; de vrouwelijke exempla- ren met nog onaanzienlijker, groene bloempjes, waar- uit zich in de loop van de zomer zaden ontwikkelen die een vlezige geelachtige buitenlaag hebben. Ze lij- ken wat op kleine pruimen met een harde, gladde pit. Een dergelijke kombinatie van kenmerken bezit geen andere hedendaagse plant en de wetenschap is dan ook tot de slotsom gekomen dat de ginkgo geheel apart staat. Hij kan beschouwd worden als de enige overgebleven soort uit een uitgestorven plantenfami- lie. Verdere botanische bijzonderheden zijn te vinden in de talloze bomenboeken die de laatste jaren ver- schenen zijn. Over de naam van de boom het volgende. Het woord
„Ginkgo" is van Japanse oorsprong, en zou eigenlijk „ginkyo" gespeld moeten worden. Het betekent „zil- verabrikoos". Over de verwikkelingen rond deze naam |
||||||||
omgeving. Heel bewust heeft men hier in vroeger tij-
den een mengelmoes van in- en uitheemse bomen en struiken geplant, met geen ander doel dan het schep- pen van een esthetisch verantwoord geheel, iets dat naar mijn mening uitstekend is gelukt. Een boom die verspreid in dit soort aanplant voor-
komt, is de Ginkgo of Japanse notenboom. De stad Utrecht bezit van deze boomsoort enige zeer oude exemplaren. Op deze ginkgo, de aanleiding van m'n betoog, zal ik hier even nader ingaan. Allereerst het uiterlijk. Als ik de ginkgo probeer te be- schrijven voor iemand die over een fragmentarische bomenkennis beschikt, wordt het ongeveer zoiets. In de zomer lijkt hij een beetje op een populier, alleen is het takkensilhouet grover en onregelmatiger. In de herfst kleurt hij botergeel, waarna de bladeren afval- len. In de winter is het net een fors uitgevallen larix, met allemaal stompe, korte takjes die, in alle richtin- gen uitstaand, op de lange takken ingeplant zijn. Dit patroon is zo karakteristiek, dat je in de winter een ginkgo al van verre kunt herkennen. Wanneer we de boom wat nader beschouwen, valt de unieke blad- |
||||||||
67
|
||||||||
vinden we uitgebreide informatie in een artikel van A.
A. Pulle, vroeger hoogleraar aan de Utrechtse Univer- siteit, getiteld Over de ginkgo alias ginkyo, (versche- nen in het 75e jaarboek der Nederlandse Dendrologi- sche Vereniging, 1943). De belangrijkste ginkgo's die in Utrecht te zien zijn zal
ik nu de revue laten passeren. We beginnen in de Hortus Botanicus aan de Nieuwe
Gracht. Meer dan tweehonderd jaar geleden werden hier twee exemplaren geplant, die er nog steeds staan. Daarmee behoren ze tot de oudste van Europa, reden dus om ze in ere te houden. Beide bomen zijn zeer fraai ontwikkeld en het valt te betreuren dat de omgeving waarin ze staan, - een stuk Utrechtse historie van internationale betekenis, de Utrechtse Hortus - zo deerlijk is gehavend. Deze tuin, een van de weinige rustige plekken in dit deel van de stad verdiende een waardiger behandeling. Er zijn plannen om er een aantal parkeerplaatsen te ma- ken, wat ongetwijfeld betekend dat er weer het no- dige voor de bijl gaat. En dat terwijl met weinig moei- te van deze tuin een groenoase te maken is met de eeuwenoude ginkgo's als cultuurmonumenten. De andere ginkgo's die ik bij het rondfietsen opge- merkt heb, hebben ook al een redelijke staat van was- dom bereikt. Een heel opvallende staat in het grasveld in het Oorsprongpark, voor het witte gebouw. Hij komt daar schitterend tot zijn recht en als ik van de Maliebaan naar de Biltstraat ga, valt hij me steeds weer op. Aan de andere kant van de spoorlijn staat ook een knots van een boom, minstens even groot en indrukwekkend als de vorige, maar moeilijker te ont- dekken tussen de andere bomen. In een tuin van een huis op Oudwijck, recht tegenover het Rosarium, staat ook zon verstopte ginkgo, waar- van je eigenlijk alleen de spitse top goed kunt zien. Verder nog een exemplaar in de tuin van het Microbi- ologisch Laboratorium aan de Catharijnesingel, een in de tuin van Achter Klarenburg, en een in de tuin van het Militair Hospitaal aan de Springweg, achter de muur van de Walsteeg '). Een boom die moeilijker te zien is, staat op het binnenterrein tussen de Zuilen- straat en de ABC-straat. Tenslotte zijn in het Wilhel- minapark enkele jonge boompjes gezet, die hopelijk ongestoord uitgroeien. Ongetwijfeld zijn er meer bo- men, maar dit zijn de meest opvallende. Wanneer we de positie van de ginkgo in de straat-
wijk- en parkbeplanting van Utrecht bekijken, dan val- len de volgende punten op: - ginkgo is geen algemene verschijning
- er zijn bijna geen jonge ginkgo's
- ginkgo's staan altijd solitair
Daartegenover staan de volgende gegevens: - ginkgo is een opvallend mooie boom
- hij staat te boek als onverwoestbaar, resistent te-
gen ziektes en luchtverontreiniging - hoewel hier niet inheems, gedijt de ginkgo in ons
klimaat uitstekend. |
De vraag dringt zich op; waarom wordt de ginkgo zo
weinig toegepast? Misschien ligt het aan het volgen- de. Aan jonge bomen kan men niet zien of ze manne- lijk dan wel vrouwelijk zijnVrouwelijke exemplaren zijn minder gewenst, want wanneer ze op latere leeftijd vTucht gaan dragen, veroorzaken ze ongemak. De rijpe vruchten ruiken onaangenaam naar boterzuur en, in menigte afgevallen, kunnen ze het trottoir in een glib- berige smeerboel herscheppen. Kennelijk tilt men in Italië minder zwaar aan dit probleem, want ik heb ooit eens in Merano een laan vol met vruchtdragende ginkgo's bewonderd. Waarschijnlijk is dit niet de enige reden dat de ginkgo zo weinig gezien wordt; er zijn boomsoorten waaraan ernstiger nadelen verbon- den zijn, die desondanks veelvuldig worden aange- plant. De lindes langs de Maliebaan hebben 's zomers dikwijls zó te lijden van aantasting door bladluizen, dat het wegdek bij de bomen bedekt wordt met een zwarte glibberige schimmellaag, die toevallig ook onaangenaam naar boterzuur riekt. Dat komt omdat de luizen een regen van suikerhoudende vloeistof la- ten vallen. Populieren veroorzaken als ze vrucht dra- gen vaak irritatie van de slijmvliezen door hun rond- vliegend zaadpluis. Iepen worden vroeger of later door de niet te bestrijden iepziekte aangetast. Feitelijk is het verwonderlijk dat een zó sterke boom als de ginkgo niet ingelijfd is bij het „industruweel" waarvan ik zoeven sprak. Zelf heb ik de indruk dat het al of niet geplant worden
van zeldzame of merkwaardige bomen in het alge- meen en van de ginkgo in het bijzonder vooral afhan- kelijk is van partikuliere initiatieven van enkelingen, werkzaam bij de betrokken instanties. Dat de invloed van deze mensen dikwijls heel gering is geweest to- nen ons de eindeloze, eentonige groenstroken, die door heel Nederland de eenvormigheid der nieuw- bouwwijken onderstrepen. En nu ben ik terug bij het begin van dit betoog. Ik hoop dat de nieuwe inzichten, het alternatief plantsoen, de heemparkgedachte, niet ontaarden in het slechts kopiëren van vroegere situa- ties omdat die het meest „authentiek" zouden zijn. Want wanneer we ons bij deze zaken uitsluitend op het verleden richten, is de kans groot dat we op een dood spoor geraken. Met enkele voorbeelden wil ik dit nog toelichten.
Wanneer men vroeger de lindes voor het huis in een bepaalde, hoogst onnatuurlijke vorm dwong door lei- den en snoeien, dan deed men dat om een zonwering te kreëren. Als wij datzelfde nu doen, gaat het ons niet meer om déze funktie van de leilinde, - tenslotte is luxaflex of een markies een eenvoudiger en doelma- tiger oplossing - maar om het decoratieve, karakteris- tieke effect van de leilinde. Iets dergelijks geldt voor de knotwilg. Ontstaan uit de
behoefte om over lange, rechte twijgen te beschikken, is de knotwilg nu het visitekaartje van „mooi polder- landschap", heeft dus een sfeerbepalende funktie ge- kregen. Op zichzelf is dit allerminst verwerpelijk, maar wat ik nog te weinig zie is een nieuw gebruik van deze |
||||||
68
|
|||||||
Ik stel voor het hele klaverblad Oudenrijn vol te zetter
met ginkgo's. Ze zouden het er uitstekend doen. Bij de grote brand van Tokyo in 1923 sneuvelden veel oude bomen, maar menige ginkgo bleef gespaard. Ik hoop niet dat de ginkgo verdwijnt uit de catalogus van de plantsoenendienst. Hij kan een verfrissend effekt heb- ben op ons vermoeide milieu. |
|||||||||||||||||||||
bomen, een toepassing die is aangepast aan de huidige
vorm van stedenbouw. Waarom moeten knotwilgen persé in de wei? Ik stel me voor een plantsoentje be- zet met wilgen, die expres op verschillende hoogten geknot worden, bijvoorbeeld door de omwonenden. Dit kunnen toch nooit van de katjes afblijven. Een derde voorbeeld: al jaren verbaas ik me erover dat men de blinde zijwanden van flats zo zelden laat vol- groeien met klimop of wilde wingerd. En laten ze nou niet aankomen met het verhaaltje dat het slecht zou zijn voor de muren; iedereen weet dat het beton van tegenwoordig slechts met dynamiet klein te krijgen is. En langs de voetpaden rond die flats winddichte taxushagen, zodat je niet meteen tegen het asfalt slaat als je de lift uitkomt.. . |
|||||||||||||||||||||
Jaap Brinkman
|
|||||||||||||||||||||
Bilthoven
|
|||||||||||||||||||||
Deze boom werd geplant door de heer E. Kraft, chef van
het Militair Hospitaal, waarschijnlijk in 1903. Hij plantte ook een ginkgo in de achtertuin van zijn woonhuis Em- malaan 5 en in de tuin van het huis Schuylkerke in Waar- denburg (Geld.). (Mededeling van dr. P. Kylstra). |
|||||||||||||||||||||
De Utrechtsche Courant
en de volksgezondheid omstreeks 1800 |
|||||||||||||||||||||
dan hoorde je het knappen niet, en met een beetje
jam tegen (of voor) de smaak), dan zijn er denk ik heel wat mensen eerst naar de kwakzalver gegaan; pas als het (te) laat was naar de echte dokter. Maar laten we |
|||||||||||||||||||||
In het Maandblad Oud-Utrecht van oktober 1977
stond in mijn verhaal over advertenties en adverteer- ders het woord kwakzalvers en ik wees op de zeker- heid waarmee dezen genezing beloofden. Van kwalen nota bene waar de officiële geneeskundige met de handen in het haar bij stond. Geen wonder overigens, want vooral de chirurgijns hadden maar een geringe opleiding en de medische wetenschap was niet erg ver ontwikkeld. Het opvallendste verschil tussen de drankjes en ingrepen van een „echte" en een kwak- zalver was misschien wel, dat die laatste er elke twij- fel aan genezing mee wegnam en verving door geloof in genezing. De charlatan buitte de angst, de ontwe- tendheid, de goedgelovigheid en het bijgeloof van vooral de niet geschoolden handig uit, tot heil van zijn eigen portemonnaie. Zoals trouwens nog steeds ge- beurt: haarlemmerolie, drankjes tegen allerlei impo- tenties of voor het ontwikkelen van mooie boezems en vormen, smeerseltjes tegen puisten en zweetvoe- ten, rimpels en vervetting, aardstralenkastjes, arm- banden met een geheimzinnige werking en wat al niet worden nog steeds voor duur geld gekocht; ondanks alle waarschuwingen. Wat zullen de mensen om- streeks 1800 gemakkelijk in de mooie praatjes zijn getuind die werden onderstreept met prachtig klin- kende brieven van buitenlandse grootheden die zo blij waren, dat zij door de wonderdokter waren genezen. En dan kochten de tobberds het wondermiddel dat snel, feilloos en meestal zonder dat er nare messen en tangen aan te pas kwamen, zou werken. Als ze geluk hadden, werden ze er niet zieker van en hielp de sfeer van geheimzinnigheid bij de genezing van de onbe- kende ziekte. Als huismiddeltjes niet hielpen (zoals het eten van le-
vende luizen tegen geelzucht; liefst op een beschuit, |
|||||||||||||||||||||
HTSCHE
|
|||||||||||||||||||||
[Woensdag
|
|||||||||||||||||||||
PUBLICAT1K.
* Burgemeesteren der (lid Utrecht, door de FlutfelQkeCom-j
joUüo vM.GeoeetkUsdlg Toevooriigt in overwegiog gegeven M)aae , om , ter voorkoming «•■ ongefteldh.-den, gefpro- > fea door hei gebtulk vu gekookte GARNALEN , den in- roer vin dwrive» te Wetten ; hebben , ■» de befchrtj- ving over de koking vin die Viich te hebbes aigegua, SlletnoodxUelSkK geoordeeld, bij dtie te verbieden, dat jeer.= gikoektc GarntUn ilhier znlkn mogen tingebragt , «elmiti worden verkocot, op poene vta telken tetie , o.er leg» gehandeld wordende , te zullen rervillen In eeoe VSnt viï> Drit Gulicni , wtirvin de eene belfte door den A»nbrcnge> tal getuxeo , en de tadere , onder de Armen via de ooderfcaeideoc Gezindheden bissen dtce ftid wprden W«rd;rl<J ; op d»< alloo , het.fcludciijk gebiuik vin dier- ftlij'-c GcrnaUm worden geveerd , en aienurid Mootgeftcid «n de ooo lotuge gevolgen , welke dMmlc tonden kuouen Vöcrkoaieo. . - En op dat znlk» tot een tsders ksanisfe kooe, en lieraind
tiitrv^o cent?» onwetendheid tonde kttanen voorwenden, zi] deze" worden ifeekoodigd , gedmkt en ttngephkt d«»r dl> I te datn ge;-ruiK;iiJt i»« Oeéiie re Utrecht den 3often JnlQ 1819, en gepubliceerd
•p du *den- Augusia» da«ri»ovolgende. BurgemeestereB voornoemd
caiiui, vc.
Ter Ordor- 'loti-- van dezelve
t. DE RÜ0CK. |
|||||||||||||||||||||
:
Uit de Utrechtse Courant, woensdag 4 augustus 1819
69
|
|||||||||||||||||||||
werd geroepen als de patiënt al heel wat mensen had
besmet. En dan was het nog de vraag of er direkt de goede diagnose werd gesteld, want veel kwalen lijken erg op elkaar. Als de diagnose juist was en als de dok- ter niet eerst nog probeerde op eigen houtje de ziekte te genezen maar direkt alarm sloeg, kon de overheid de reglementen en voorschriften onder het stof van- daan halen en aan de ziektebestrijding beginnen. Nu moet u niet denken, dat de stadsbestuurders maar zo'n beetje met de armen over elkaar zaten te wach- ten tot de artsen iets akeligs meldden; zodra er ook maar een gerucht werd opgevangen dat er gevaar dreigde, werden de heren aktief en vroegen ze de me- dici om na te gaan hoe de zaak er voor stond en of er wat gedaan moest worden. Bijv. als er een hond agressief was geweest en ras- of soortgenoten of zelfs mensen had gebeten. Als het om de gevreesde hondsdolheid ging werden de aloude maatregelen weer van kracht verklaard. Dan verscheen er een pu- blikatie in de krant, zoals op 29 september 1775: „Schout, Burgemeesteren en die van den Gerechte
der Stad Utrecht, niets meer ter harte nemende dan het welzijn van de goede Burgerij en de Ingezetenen dezer Stad, en gevoelig aangedaan over de droevige gevallen reeds gebeurd, mitsgaders de smertelyke omstandigheden, in welke verscheiden Persoonen door beten van Dolle of suspecte Honden zich als nog bevinden, hebben in het tegenwoordig tydsgewricht ter voorkominge, zo veel mogelyk is, van alle verdere onheilen, welke door het loopen van Honden langs de straten zouden kunnen worden veroorzaakt, dienstig geoordeeld, op speciale authorisatie van de Ed. Groot Achtb. Heeren Burgemeesteren en Vroedschap dezer Stad, te ordonneeren als volgt: Dat provisioneel (voor- lopig, 't H.), en tot bij nadere Publicatie hier omtrent zalzyn gedisponeerd, geene Honden hoe genaamd, zo min Jagt- als andere Honden, langs de straten dezer Stad of binnen de Vryheid zullen mogen loopen, 't en ware dat dezelve aan een lyn door iemand worden ge- leid, op poene van drie gulden door de Eigenaars te verbeuren, en dat dezelve Honden aanstonds zonder enige conniventie (toegevendheid, 't H.) zullen wor- den doodgeslagen, authoriseerende tot het doen dier beboetinge, gelyk ook tot het voorsz. aan kant maken der Honden, de Zakkedragers, Bierdragers, Houtschil- den en Noodwakers, mitsgaders de Dienaars der Jus- titie, de voorsz. boeten aan een iegelyk hunner, welke zulks komen uit te voeren, appliceerende (toewijzend, 't H.) by dezen. Het is ondanks de breedsprakigheid wel duidelijk:
geen loslopende hond was meer veilig voor de lage gemeentedienaren die er een aardige bijverdienste aan konden hebben. Na een poosje kon mede daardoor worden meegedeeld,
dat het sein weer op veilig stond; in dit geval in de krant van 19 januari 1776, waarin o.a. stond: „Schout (enz.) met blydschap vernomen hebbende, dat, door |
|||||||
niet hoovaardig zijn, kruidendokters doen nog steeds
goede zaken, al hebben hun patiënten vaak a! een hele serie nare en sombere doktersonderzoekingen achter de rug. En is er zoveel verschil tussen mensen die uit angst naar alternatieve genezers, zoals acu- puncturisten, trekken en de mensen die vertrouwden in de man die in verre buitenlanden grote genezingen had verricht en dat met brieven bewees? Tegenwoordig zijn er allerlei instanties die ons tegen al te erge schurken proberen te beschermen. Er zijn alweer mensen die vinden dat de vrijheid al te veel wordt aangetast en die de klok een beetje willen te- rugdraaien. Maar hoe kunnen we dan Softenon-dra- ma's voorkomen of giftige stoffen in ons voedsel om het langer „goed" te houden? Zon 200 jaar geleden was de vrijheid van het partikulier initiatief nog zeer groot, maar ook toen werd er geklaagd over het klem- mende van het toezicht, dat bijv. door overheid en gil- den werd uitgeoefend. Overheidszorg
In de kranten uit die tijd is van alles te lezen over de
zorgen die aan het lichamelijk en geestelijk welzijn van de mensen werden besteed. Bijv. over het toe- zicht op de artsen en apothekers die van stadswege waren aangesteld voor de geneeskundige verzorging van de armen. Het stadsbestuur hield die mannen en vroedvrouwen in de gaten, omdat hun declaraties weieens uit de hand dreigden te lopen. Er zat ook eigenbelang achter de gezondheidszorg, want als er een epidemie uitbrak in de overvolle en onhygiënische stad, was er niemand veilig. Bovendien groeide het besef, dat de gezondheid een zaak was waar artsen en overheid samen over moesten waken. Maar het toezicht schoot ver te kort, maatregelen kwamen vaak te laat en voorschriften werden niet na- geleefd. Hoe zou het ook anders hebben gekund? Er was te weinig geld, te weinig personeel; het ontbrak aan medische kennis en aan mogelijkheden om slag- vaardig en effektief een epidemie te bestrijden of zie- ken te isoleren. Het was al zo moeilijk om ziek vee uit de buurt te houden (vergelijk bijv. mijn verhaal over de „pestis bovina", in het Maandblad Oud-Utrecht van januari 1973), laat staan als het om mensen ging. Je kon toch ook niet zien of een hangerig kind een klein kwaaltje onder de leden had of een ernstige besmet- telijke ziekte. En om nu voor elk wissewasje naar de dokter te gaan . .. zie boven. Vooral de „weigering" van de armen om mee te wer-
ken, maakte het erg moeilijk om effectief zieken te voorkomen. Omdat ze te onverschillig waren zo meenden de deftige tijdgenoten. Ik denk dat het kwam, omdat ze zo onwetend waren en wie weet niet zoveel verschil zagen tussen de echte medicus en de gewone-volks-genezer, die bovendien best veel „menselijker" zal zijn opgetreden dan de hoogge- plaatste akademisch gevormde arts. Daarom zal het best wel zijn voorgekomen, dat de armendokter pas |
|||||||
70
|
|||||||
zichters der middelen aan de Poorten, nopens het
naauw toezicht, op de doorpasseerende Personen met Honden te neemen, in volle kracht en vigueur. Zouden de armen het uit die publikaties hebben gele- zen of werd het hen op andere wijze aan het verstand gebracht? Uit de hier afgedrukte publikatie van 4 augustus 1819
blijkt wel, dat het stadsbestuur ook optrad als er voedselvergiftiging voorkwam. Een verkoopverbod of in andere gevallen een waarschuwing om alleen ge- kookte garnalen te eten als men er zeker van was dat ze niet waren bereid in onrein koperen vaatwerk, dui- den op bezorgdheid, (vgl. Utrechtsche Courant 14-8- 1826). P. D. 'f Hart
|
||||||||||||||
het gunstig bestel der Voorzienigheid, de dringende
reden, om welke de Publicatie tegen het losloopen der Honden, in dato den 26 september 1775, provisi- oneel is geschied, geheel is komen op te houden" delen mee, dat honden weer los mogen lopen. Maar men probeerde tegelijk te voorkomen dat het gevaar weer zou verschijnen: honden moesten een halsband met de naam van de eigenaar dragen en ze mochten niet buiten lopen zonder dat er iemand oog op hen hield. En bovendien werd meegedeeld: Blyvende niet- temin onze vorige Ordonnantien van, den 27 Augusti 1762, en den 8 September 1775, zo omtrent het ver- bod van het houden der Honden by Armen, gealimen- teerd of bedeeld wordende Personen, mitsgaders on- zen by vorige gegeven last aan de Poortiers en Op- |
||||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||||
drukt dat ik toevallig het mooiste vond en dat ook het
meest historisch geladen is. Vava heeft de bundel in een oplage van 300 genum-
merde exemplaren uitgegeven, wat nog niet eens ge- noeg is voor één vijfde van onze leden, en een herdruk zal er zeker niet van komen. Ronduit apocalyptisch is de stemming waarin Edy
Valkenburg uit Zeist zijn „Ode aan Utrecht" heeft ge- |
||||||||||||||
Als de futurologen gelijk krijgen met hun prognose
dat binnen enkele decennia het boek zijn plaats zal hebben ingeruimd voor electronische geheugens en in computers opgeslagen informatie, zal de snob pas echt herkenbaar zijn aan zijn boekenbezit. De ware minnaar van de stad die ons lief is valt tegen die tijd feilloos te identificeren als bezitter van al wat de een- mansuitgeverij Vava vanaf 1974 op de markt heeft gebracht. Het merendeel daarvan immers bestaat uit Ultrajectensia. Dat de toekomst er niet rooskleurig uit zou zien viel
intussen uit die publicaties al wel af te lezen: veel er- van is gekenmerkt door wat ,,een unieke Utrechtse weemoed" mag heten, eeen mengsel van voorgevoel van naderend onheil en heimwee naar wat voorgoed verloren is, „nostalgie" is het woord dat de reclame daarvoor heeft uitgevonden. Ook dit voorjaar is het weer raak. Daar is vooreerst Jan Praas, conrector van een school,
en in het bezit van een (dan ook) voormalig dichter- schap, waarvan hij onlangs op zolder de vruchten mocht terugvinden. Het zijn sonnetten daterend uit het voorjaar van 1945 (op één na) en ze moeten het hart van elke oprechte Utrechter wel ontroeren. Ze roepen de sfeer op van een Utrecht dat er niet meer is: een herfstig Nicolaaskerkhof, een stille zomer- avond bij de schouwburg, een gevoelig „afscheid van Johan Brouwer", een wandeling langs de stadswal en de Nieuwe Gracht. „Dat is 's avonds nog precies zoals toen, alleen moet je de geparkeerde auto's wegden- ken", mijmert de dichter in een hem door het UN (17 februari j.l.) afgenomen interview. In het portret dat daarbij van hem staat afgedrukt en waarop hij somber uitziet over de Oude Gracht, ligt genoeg melancholie besloten om de hoop te wettigen dat over nog eens dertig jaar een pakketje verzen van dezelfde serene gelatenheid bij hem zal worden aangetroffen. Hierbij staat „Uitvaart van Jacobus Bellamy" afge- |
||||||||||||||
UITVAART VAN JACOBUS BELLAMY
begraven in de Klaaskerk op de avond van
15 Maart 1786 Zij droegen hem: Rau, Carp, Quint, Jan Hin-
lópen,
en fakkels boorden weerszij van de baar
het duister open boven Utrecht, waar
klokgelui viel: rotsblokken van cyclopen.
Langs burgers die de stoet beklemd aan-
schouwden, zo schreden zij de Lange Nieuwstraat uit, en
de vlammen kaatsten flakk'rend in de ruiten van 't weeshuis van Maria van Renswoude. Jacobus Bellamy, dichter en patriot,
U droegen die in nieuwe tijden geloofden, verbondenen der eeuwen door het lot dat dood noch duister ooit de jeugd on- troofde. En toen de fakkels in het kerkkoor doofden,
keerden zij strijdwaarts, en Gij bleeft met God. |
||||||||||||||
71
|
||||||||||||||
componeerd, hoe liefelijk het motto op klatergoud
glanzende kaft ook klinken mag: „Schik mij terecht
Utrecht in uw hofjes"
De dichter heeft het gemunt op de „broodgnuivers die
van achter hun buro's de Geest van Utrecht gijzelen", de schuldigen aan die trekpleister voor provincialen, „het Immoreelse Park Hoog Catharijne" en al wat daarmee annex is. De tekeningen van Bert Kuipers roepen een contem-
porain herfsttij-visioen op en het verlangen om zo snel mogelijk plaats te nemen in de verhuiswagen van Van der Lee, die op de voorgrond voorbij raast. - „Mooi" kan ik deze cyclus met de beste wil ter wereld niet vinden, evenmin als ik ooit iets van Jeroen Bosch of Salvador Dali - om er maar eens twee gevestigde reputaties tegenaan te gooien „mooi" heb horen noe- men. De prijs gaat zonder meer naar Margreet Jongerius,
die in een leporello (dat is dus een harmonikaboek, legt de uitgever uit) haar visie op Utrecht geeft onder de titel „De holle stad". Wat daarin al niet valt te her- kennen en te ontdekken. Je moet het dan ook min- stens met twee Utrecht-kenners tegelijk bekijken of liever: bestuderen. Van één detail was ik erg onder de indruk: helemaal aan het eind van de harmonika is de Monika te herkennen, met de sloperstouwen om spits en torenkruis. De verstopte politieke boodschap van het werk is volgens mij: maak in de stad meer ruimte voor de fiets. Tel de rijwielen maar en de onderdelen ervan, en zet er de afwezigheid van enig automobiel tegenover. Slaat ook het vanitas-motief erop? Van het jongetje middenin geldt het zeker. Een snufje zout op een slak: een stoet monniken als in de Buurkerk - want die is het toch - wordt afgebeeld, heeft daar nooit getrokken want: „Buerkerck is een parochie bekant", heet het in het oude handschrift, en |
|||||||||||||||||
geen klooster- of abdijkerk. En dan: wat zou het
Utrechtse schip mooi geweest zijn als het er echt had uitgezien als in dit boekje. Dat Margreet Jongerius „best aardig kan tekenen",
het zijn de eigen woorden van Arjaan van Nimwegen, mag het understatement van het seizoen heten. Het boekje is een kostbaar kleinood waarop je niet snel raakt uitgekeken. AHMvS |
|||||||||||||||||
Nieuwe leden
Weer 23 nieuwe leden laten zich in ons midden ver-
welkomen. Van harte welkom! mevr. L. M. Berg-Broekmeijer, Zeist
G. M. van Beuningen, utrecht
Mr. F. F. X. Cerutti, Utrecht
P. van Dijk, Utrecht
M. A. F. V. van den Eventuin, Utrecht
P. Knolle Utrecht
mevr. A. J. Kok, Utrecht
A. de Korte, Utrecht
Kim Lindenhoff, Utrecht
drs. A. D. A. Monna, Utrecht
J. D. H. v. d. Neut, Amersfoort
A. C. M. van Os, Utrecht
A. Philips, IJsselstein
H. Reinders, Utrecht
mevr. A. M. Roosenburg, Utrecht
mevr. M. de Roo, Maasniel-Roermond
Rijksuniversiteit Utrecht afdeling Voorlichting
mej. G. Schimmel, Utrecht
W. Stooker, Utrecht
A. M. Verhey, Rotterdam
A. J. Westerbeek, Kamerik
mej. J. A. M. Wouters, Utrecht
|
|||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||||
Contributie 1978
|
|||||||||||||||||
Ruim 300 leden onzer vereniging hebben de
contributie voor 1978 nog niet gestort op de girorekening van de penningmeester (no. 575520). Ter vermijding van extra-werkzaam- heden, waarvoor het voornemen bestaat t.z.t. een kostenvergoeding te vragen, doet het be- stuur een vriendelijk beroep op de leden die hun contributie over 1978 nog niet hebben voldaan, deze betaling nu ten spoedigste te verrichten. De contributie voor 1 978 is vastge- steld op ƒ35,— per lid (voor leden ouder dan 65 jaar ƒ30,— en voor leden jonger dan 25 jaar ƒ 20,-). Namens het bestuur;
J. F. J. Hoeting, penningmeester.
|
|||||||||||||||||
51e jaargang-nummer 6 -juni 1978
Voorzitter
A. H- R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
2362
Secretaria:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. (030131 5541. Penning meester:
J, F. J. Hoeting. Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17. Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie: G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel.
(030171 1814. C.H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
A. H. M. van Schaik. Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030) 887532. E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||||||
72
|
|||||||||||||||||
UTRECHTSE PIJPENMAKERS
|
|||||||||||||||
Al eeuwen is Gouda bekend om zijn kaarsen, stroop-
wafels en vooral om zijn Goudse pijpen. De fabrieken aan de Gouwe produceerden zoveel van deze uiterst breekbare rookinstrumenten, dat nu bij bagger- en graafwerkzaamheden en zelfs bij het ploegen op het land de pijpekoppen naar boven komen. Sinds kort is er ook bij archeologen belangstelling voor dit broze aardewerk omdat d.m.v. deze gemak- kelijk te dateren pijpekopjes, de ouderdom van andere vondsten uit dezelfde aardlaag kunnen worden vast- gesteld. Door het bestuderen van de tekens op deze kopjes en
speurwerk in het Utrechtse Gemeente Archief is ge- bleken dat ook in de stad Utrecht tabakspijpen wer- den gemaakt. Vooral in de 18e eeuw, zo vertellen ons deze kopjes hebben enkele Utrechtse families pijpen gemaakt, die hun afzet vonden in en om de stad. De eerste pijpen
Met de komst van Leicester in 1 587 kreeg de stad
Utrecht Engelse en Schotse troepen binnen de muren. In 1 589 vertrok de graaf weer en met hem het Britse garnizoen. De restanten van het rookgerei waaruit dit krijgsvolk waarschijnlijk rookte, bleven achter in de Utrechtse bodem. Het bestuderen van deze onbeduidende pijpekopjes
leverde verrassende gegevens op over het pijpenma- ken in Utrecht. Alras bleek dat deze kleine pijpekopjes met de typi-
sche „spoor" (zie afb. 1), ook in Engeland gevonden |
Hierdoor weken de Engelse pijpenmakers uit naar
Holland en namen als huurling dienst in het leger van Prins Maurits, totdat het „Twaalfjarig Bestand", (1609 - 1621), een eind aan hun soldatenbestaan maakte. Velen vestigden zich nu in de grote steden van ons land en namen het pijpenmakersvak weer op. Vooral in Gouda waar de omstandigheden bijzonder gunstig waren, bloeide deze industrie op. Of in deze beginperiode ook in Utrecht Engelse pij- penmakers neerstreken, is niet bekend omdat er waarschijnlijk door het ontbreken van concurrentie, geen merkjes op de pijpen werden aangebracht. |
||||||||||||||
afb. 2
|
|||||||||||||||
In ongeveer 1620 verandert dit. Toen werden zeer
waarschijnlijk hier ter stede de pijpjes gemaakt met het Utrechtse stadswapen (!) als merk, (zie afb. 2). Van 1625 tot 1645 werd dit wapentje gebruikt door een pijpenmaker, die er zijn initialen I.P. aan toevoeg- de, (zie afb. 3). |
|||||||||||||||
afb. 1
worden. Immers voor 1600 was het roken van het
„duivelskruid" een specifiek Engels gebruik, dat pas
met de komst van zeelui en soldaten het vasteland
bereikte.
Spoedig kregen ook onze landgenoten, die de tabak
voorheen alleen als geneesmiddel kenden, de smaak
van het „toebacksdrinken" te pakken.
Inmiddels had Jacobus I, die koningin Elizabeth in
1603 opvolgde, de toen reeds bloeiende Engelse pij-
penindustrie danig aan banden gelegd. Zelfs schreef
deze tabakhater een verhandeling tegen het roken.
|
|||||||||||||||
afb. 3
|
|||||||||||||||
Wie achter deze letters schuilging hebben we in het
archief niet kunnen achterhalen. De eerste aanwijzing over Utrechtse pijpenmakers vinden we pas in de ar- chiefstukken uit 1677. Dan wordt de tabakspijpenma- ker Jacob Dirksz Deyl „nieuw burger" van de stad Utrecht. Tot zover de 17e - eeuw. 73
|
|||||||||||||||
Pijpenmakers in de 18e - eeuw
In „Geschiedenis en beschrijving der stad der Goude"
(1817), vermeldt G. J. de Lange van Wijngaarden, dat in Utrecht in de 18e eeuw voornamelijk korte grove tabakspijpen werden gemaakt. Deze pijpen zijn duidelijk van een mindere kwaliteit en
zullen hoofdzakelijk voor afname in de onmiddellijke omgeving bestemd geweest zijn. Dat we van de makers van deze pijpen meer weten, danken we vooral aan die pijpenmakers, die hun naam voluit op de ketel plaatsten. Het waren de na- men Hendrik Versluijs (HVS), en Gerrit van Westdijk (GWD) (1), die de sleutel vormden tot het historisch archiefonderzoek, (zie afb. 4). afb.4
|
||||||||||||
op beide zijden van de hiel dit wapen, plus de toevoe-
ging S van „slegte". Blijkbaar was de maker DVS met dit gebruik goed op
de hoogte en plaatste hij als variant voor de betere soort het Utrechtse wapen! (6) |
||||||||||||
Op 14 april 1764 koopt Hendrik Versluijs twee „ca-
meren" of woningen in het gerecht Lauwerecht. Ger- rit van Westdijk koopt op 21 juli 1774 een huis van de ,,zeepzieder binnen de stad" Christiaan Achterberg in dezelfde wijk en krijgt de pottenbakker Cornelis van Blaricom als naaste buur. Van deze pottenbakkerij zal Gerrit veel profijt onder-
vonden hebben. Zo lieten Goudse pijpenmakers hun pijpen tegen betaling van bakloon bakken in de ovens van de pottenbakkers, die ook de pijpenpotten (2) ver- vaardigden. Met het oog op brandgevaar vanwege de hoge tem-
peratuur in hun ovens woonden de pottenbakkers als vanouds buiten de Weerdpoort, aan de Vecht waar- langs de aanvoer van de klei en turf plaats vond. Dat ook hier de Utrechtse pijpenmakers hun bedrijfjes hadden zal uit het voorafgaande duidelijk zijn. Het stadswapen als bijmerk
Dat er in onze stad niet alleen korte pijpen werden ge-
maakt, maar ook de langgesteelde „gouwenaar", ver- tellen ons de vondsten van enkele fraai „geglaasde" (3) eivormige pijpekoppen met op de hiel (4) het merk DVS en op de zijkant van dit uitsteeksel het Utrechtse stadswapen als bijmerk. (zie afb. 5). Zij werden omstreeks 1 760 gemaakt. (5). Het Goudse stadswapen werd vanaf 1739 op de zij- kant van de hiel aangebracht om de handel in Goudse pijpen te beschermen tegen de praktijken van de pij- penhandelaren. Deze verkochten n.l. gewone soorten pijpen tegen de prijs van betere. Deze betere soorten of „porceleinen" pijpen kregen als bijmerk één Gouds wapentje op de zijkant van de hiel. (zie afb. 10). De mindere of „slegte" soort kreeg |
||||||||||||
afb. 6
|
||||||||||||
Het stadswapen als handelsmerk
Ook in Gouda werden korte pijpen gemaakt. Deze pij-
pen kregen al in de vorm het merk van de maker in relief op de kop gedrukt. Zo voorzag de Goudse pijpenmaker Dirck Block, die al
vanaf 1759 het Utrechtse stadswapen als pijpenma- ker voerde, zijn korte pijpen van zon fraai wapen met twee staande leeuwen en een kroon. Deze pijp had vooral onder Utrechtse rokers aftrek. Daarom brachten ook Utrechtse makers, zo getuigen |
||||||||||||
74
|
||||||||||||
len als enige versiering. Zoals op de afbeeldingen te
zien is zijn het AVT, CVS en TVS, allen gekroond, (afb. 6 en 9). Doordat Utrechtse pijpenmakers niet verenigd waren
in een gilde is het niet gelukt om achter alle namen van de pijpenmakers te komen, die hun vignet op de pijpen achterlieten. Meer geluk hadden we met het pijpje, waarop het bekende gekroonde visje prijkt en |
||||||||||||||
de initialen AVT en IP, een pijp met dit wapen in de
handel, (zie afb. 6) De familie Versluys
Omdat we in HVS reeds Hendrik Versluijs leerden
kennen, mogen we aannemen dat de pijpenmakers met de initialen CVS, DVS, PVS en TVS allen tot de familie Versluijs behoorden. Zo „zetten" DVS, HVS en PVS van 1750 - 1765, bui-
ten deze letters, op de andere zijde van de pijpekop de afbeelding van een vogel (duif?) op een tak, (zie af- beelding 5 en 8). Kennelijk was dit het handelsmerk van hun familiebedrijfje. Als variant op dit merk is er een pijp waarop deze vo-
gel gekroond voorkomt. De letters GWD onder de kroon duiden waarschijnlijk op Gerrit van Westdijk. (zie afb. 6). Van 1 765 - 1 780 vinden we het drietal Versluijs vere-
nigd met de makers AVT en IP. Nu hebben zij de zwemmende zwaan als handelsmerk, (zie afb. 6, 7 en 8). |
||||||||||||||
afb. 6b
|
||||||||||||||
afb. 7
|
||||||||||||||
afb. 6
|
||||||||||||||
Enkele bekende 18e - eeuwse merken
Ook vinden we in de Utrechtse bodem enige voor ver-
zamelaars bekende merken terug zoals de „gecroon- de snoek". Voor zo'n pijpje met de toevoeging GWD is Gerrit van
Westdijk weer verantwoordelijk, (afb. 6). Ook treffen we dit visje aan met de initialen van de ons reeds be- kende maker IP. De letters HVS wijzen op Hendrik Versluijs, die verreweg het actiefst was in het imiteren van bekende Goudse merken. Buiten deze snoek schonk hij ons nog enige pijpjes met de merken de koorddanser en de gekroonde ooievaar, (zie afb. 8) Dan resten ons nog enkele pijpjes met slechts initia- |
||||||||||||||
afb. 8
|
||||||||||||||
afb. 9
|
||||||||||||||
75
|
||||||||||||||
Met deze gevens konden de volgende pijpenmakers
en knechten aan de vergetelheid ontrukt worden: Jan Glansbeek - pijpenmaker
Jan Versluijs - pijpenmaker Pieter de Graaf - pijpenbakker Barend Roelofs - pijpenmakersknecht Jan van der Sluijs - pijpenmakersknecht Pieter van der Sluijs - pijpenmakersknecht |
||||||||||||||||
de letters SDG, (zie afb. 6b). Dit pijpje moet afkomstig
zijn van de pijpenbakker Simon de Graaf, die in 1778 „nieuw burger" werd van de stad Utrecht. Het verval in de pijpenindustrie
Dat na 1780 de pijpenindustrie net als Gouda over
haar hoogtepunt heen is, is duidelijk zichtbaar aan de kwaliteit van het produkt uit die tijd. Omdat de koperen vormen door te lang gebruik sle- ten, zijn de tekens op de kopjes niet goed meer lees- baar. Omdat de tweedelige pijpvormen niet goed meer sloten bieden de pijpen een slordige aanblik. Ook het uitdeuken van de vormen liet duidelijk sporen op de pijpen achter. Dat het produkt van de Goudse pijpenmakers hoger
werd aangeslagen blijkt uit de vondst van de volgen- de pijpekoppen. Het betreft een tweetal fraai gesti- leerde pijpekoppen met het embleem van de Utrecht- se universiteit, het Utrechtse stadswapen in een stra- lende zon. (afb. 10). Op het lint lezen we „SOL JUSTI- TIAE ILLUSTRA NOS". (7). Waarschijnlijk werden deze pijpen ter gelegenheid
van het 1 50-jarig bestaan van de universiteit in 1 786 vervaardigd. Deze order kwam terecht bij de Goudse pijpenmakers
Abraham Boog met het merk „bok +b" en Jan Wou- tersz Begeer die het merk „de gekruisde sleutels" of het wapen van Leiden zette. Als schril contrast kwam waarschijnlijk het onooglijke
pijpje met de vage „sol" uit de domstad, (zie afb. 11). |
||||||||||||||||
afb. 11
|
||||||||||||||||
Zij verklaarden allen: „niet gegoed" te zijn „om te fur-
neren". Uit de stukken is ook gebleken dat de namen Versluijs
en van der Sluijs vaak verwisseld werden. Zij behoor- den blijkbaar tot dezelfde familie. Ook huwden meis- jes uit deze familie weer met pijpenmakers, zoals So- fia van der Sluijs met Barend Roelofs. Omdat niet alle pijpjes werden voorzien van merken, (ongeveer 50%), is dit overzicht op lange na niet vol- ledig. Alleen de gemerkte pijpjes hebben ons iets kun- nen vertellen over deze tot dusver weinig bekende Utrechtse industrie, die grotendeels in handen was van enkele pijpenmakersfamilies. P. K. Smiesing
|
||||||||||||||||
afb. 10
|
||||||||||||||||
(1) De typische Utrechtse gewoonte om de letter T
weg te laten, vinden we terug op een pijp van Gerrit van Westdijk. Op de scherf op de afb. 4 staat Wesdijk. (2) Pijpenpotten zijn potten van grof aardewerk
waarin de pijpen zorgvuldig in op elkaar gestapel- de kransen met de stelen omhoog werden ge- plaatst om vervolgens gebakken te worden. (3) Het glazen, is het mooi glanzend maken van de
ongebakken pijp met agaatsteen. (4) Hiel, uitsteeksel onder de kop, dat als steun dient
bij het laten rusten van de lange pijp. (5) Bij datering werd gebruik gemaakt van de „me-
thode Friederich" om door meting met de schuif- maat de inhoud van de kop vast te stellen. Deze inhoud werd in de loop der tijden, door het goed- koper worden van de tabak, groter. (6) De familie Versluijs was ook in Gouda een beken-
de 18e-eeuwse Goudse pijpenmakersfamilie. (7) „De zon der gerechtigheid verlichte ons".
|
||||||||||||||||
fft
|
||||||||||||||||
De laatste pijpenmakers
Mede door de financiële gevolgen van de oorlog met
Frankrijk, besluiten Burgemeesters en Vroedschap van de stad Utrecht tot de invoering van de honderd- ste penning in mei van het jaar 1793. Dit was rampzalig voor de „kleine" handwerkers in de armenwijken en betekende ook voor de Utrechtse pij- penmakers de genadeslag. Bijzonder erkentelijk zijn we de schout en zijn secreta-
ris van het gerecht Lauwerecht, die de gegevens van alle neringdoenden in dit gerecht nauwkeurig opte- kenden. 76
|
||||||||||||||||
SYMPOSIUM OVER GERESTAUREERDE
KERKEN IN UTRECHT |
||||||||||
Op 22 en 23 sept. a.s. wordt in de Utrechtse Nicolai-
kerk een symposium gehouden over Middeleeuwse kerken, hun geschiedenis, de restauratie ervan en de mogelijkheden van gebruik. Utrecht is bezig met de restauratie van maar liefst vijf
Middeleeuwse kerken. De Jacobikerk kwam in 1977 gereed, de Nicolaikerk zal in september van dit jaar weer in gebruik genomen worden, de restauratie van de Janskerk is in volle gang, de Buurkerk staat in de steigers en met het herstel van de Domkerk zal dit groots opgezette project worden voltooid. Het sympo- sium wordt op vrijdag 22 sept. om 14.00 uur geo- pend in de Nicolaikerk. In de middagbijeenkomst spreekt allereerst Th. Haakma Wagenaar (bouwhisto- risch adviseur van de Utrechtse restauraties) over ,,De bouwgeschiedenis van de Nicolaikerk". Vervolgens komt de restauratiearchitekt Ir. T. van Hoogevest aan het woord over „De restauratie van het Middeleeuwse kerkgebouw". In de avondvergadering wordt er over beide referaten van gedachten gewisseld. Ook zullen die avond zowel het carillon als het orgel bespeeld worden. Op zaterdag 24 sept. begint de bijeenkomst om 9.30
uur met een inleiding van dr. J. van der Werf (Citypas- tor van de Utrechtse Dom) over „De bestemming van het gerestaureerde kerkgebouw". Er is opnieuw ruim tijd voor de discussie. De middag wordt gebruikt voor een excursie naar andere kerkgebouwen. Het sympo- sium wordt om 17.00 uur gesloten door A. Graafhuis, adjunct-gemeentearchivaris van Utrecht. Tijdens het symposium wordt ook aandacht besteed
aan de buurt rondom de Nicolaikerk. Uitgenodigd was dr. J. E. A. L. Struick, gemeentearchivaris, om over deze buurt te spreken en in een historisch perspectief te plaatsen. Hij is helaas door ziekte verhinderd deze lezing te houden. Maar het buurtcomité verzorgt een grote tentoonstelling in de Nicolaikerk over de ge- schiedenis van deze bijzondere boeiende omgeving, terwijl ook een rijk geïllustreerd boekje gaat verschij- nen over de gebouwen en straten rondom de Nicolai- kerk. Op het symposium worden architekten verwacht,
bouwkundigen, kerkvoogden die bij het beheer van historische kerkgebouwen betrokken zijn, overheids- instanties en natuurlijk een ieder die in de restauratie en bestemming van eeuwenoude kerken geinteres- serd is. |
||||||||||
De gerestaureerde torens van de Nicolaikerk, 1978.
Foto: Fotodienst Utrecht |
||||||||||
De deelnemersprijs voor het totale symposium be-
draagt ƒ 20,—. Wie aan één dag deelneemt betaalt ƒ 10,—. De lezingen en de discussieverslagen worden gebundeld in een congresboekje. Opgaven voor het symposium kunnen gezonden wor-
den aan het bureau van de Hervormde Gemeente, Bemadottelaan 11, Utrecht, telefoon (030) 93 24 12 of door storting van een bedrag van resp. ƒ 20,— of ƒ10,— op postgirorekening nr. 61 65 17 t.n.v. de Kerkvoogdij Herv. Gemeente Utrecht. 77
|
||||||||||
„TRAWANTEN''VAN HET KASTEEL VREDENBURG
|
||||||||||||
In het Maandblad van Oud-Utrecht van oktober 1977
(blz. 112) schrijft drs. T. Hoekstra over de turwanten cameren, resp. een van der tarvanten cameren op het kasteel Vredenburg. Turwanten is hetzelfde als tru- want, ons huidige trawant, dat bedelaar of landloper betekent. De turwanten cameren zouden dus ge- dwongen onderkomens geweest kunnen zijn voor va- gebonden e.d., aldus Hoekstra. De transportregisters van Utrecht 1) vermelden op 19
en 27 maart 1561 enen Jacob Seneca, ten behoeve van wie op die data plechten, resp. van ƒ80,— en ƒ48,— werden afgesloten. De ene keer staat achter zijn naam trouvant op Vredenburch, de andere keer trawant op Vredenborch. Nu lijkt het onwaarschijnlijk, dat een gevangen zitten-
de vagebond geld aan anderen zou uitlenen. Onder- zoek naar de betekenis van het woord trawant leverde het volgende op: de grote Van Dale geeft begeleider, lijfwacht; in het Middelnederlands Handwoordenboek van Verdam 2) wordt daarentegen onder truwant een bedelaar of vagebond verstaan. Uit het 10-delige Middelned. Woordenboek 3) werd op trauwant nog de volgende aanmerking genoteerd: in de beteekenis |
||||||||||||
trawant als gewapend dienaar, lijfwacht is het woord
uit het Middelnederlandsch niet opgeteekend. Het is echter de vraag of deze uitleg ook geldt voor de latere 1 6e eeuw. Uit de verklaring van het woord truwant 4) blijkt o.m., dat bedelaars, landlopers en zelfs slech- taards als truwanten te boek stonden. Maar in een Placaat van Keyser Karel tegen de Leeggangers, Bee- delaars en Rabauwen, 9 Octob. MDXXXII 5) komt het woord truwant niet voor; echter wel de zin: den voorss. rabauwen te mogen aprehenderen en gevan- gen te leveren op onsen huyse van Vredenburg. Wie het weet, mag het zeggen.
P. G. M. Hof mans A. Graafhuis Noten
1) Archief der stad Utrecht II, nr. 3243
2) 's-Gravenhage, 1932, blz. 620
3) van Verwijs en Verdam, 's-Gravenhage 1885-1925, deel
VIII, blz. 650 4) id., deel VIII, blz. 753 e.v.
5) Groot Utrechts Placaatboek van Johan van de Water,
Utrecht, 1729, dl. I, blz. 6191 e.v. |
||||||||||||
Boekenschouw
|
||||||||||||
van de expositie. Wie er naartoe wandelt neme de
route langs Achter de Dom nummer acht, waar een gevelsteen is aangebracht met het opschrift: ,,Hier woonde Anna Maria van Schuurman." De openingstijden van de tentoonstelling zijn van 10.00 uur tot 17.00 uur, het museum is op zaterdag en zondag gesloten, de toegang is gratis. AHMvS
De Utrechtse auteur C. C. S. Crone staat sinds de her-
uitgave in 1972 van zijn verzameld proza onder de ti- tel „De schuiftrompet" opnieuw in de belangstelling. Ook Oud-Utrecht heeft daaraan haar bijdrage gele- verd: in het nummer van november 1976 heeft mevr. V. R. Van Poelgeest-Spatkowa het decor van Crones werk uitvoerig en precies in een aantal routes geloca- liseerd. In dit thema-nummer van het literaire tijdschrift De
Engelbewaarder staat ongeveer alles wat er over Cro- ne te weten valt, inclusief bibliografieën vén en over hem, wel bij elkaar. Het overgrote deel van het boekje bestaat uit een biografie, die met een ruim aantal illu- |
||||||||||||
Tentoonstelling Anna Maria van Schuurman
In het Utrechtse Universiteitsmuseum, Trans 14,
wordt tot 10 augustus 1978 een tentoonstelling ge- houden over de kunstenares, schrijfster en piëtiste Anna Maria van Schuurman (1607-1678). Men zie het artikel van R. M. Nepveu in Oud-Utrecht van juni j.l. De catalogus, die goed is uitgevoerd en met ƒ2,50
wel heel bescheiden geprijsd, bevat een korte biogra- fie van de hand van Dieuwke Winsemius, die onlangs ook een vie romancée van Anna Maria van S. in het licht gaf bij Kok in Kampen. De tentoonstelling zelf is qua omvang makkelijk te be-
happen en daarbij overzichtelijk opgezet. Zij bevat alles wat al in het voorjaar te Franeker was geëxpo- seerd, aangevuld met enkele specifiek Utrechtse za- ken. Het mooiste stuk is zonder twijfel het zelfportret op 31-jarige leeftijd, een pasteltekening, waarbij de geportretteerde de beschouwer voortdurend blijft aankijken. Dat ze die aandacht terecht vraagt blijkt uit de rest 78
|
||||||||||||
De afsluiting van de Boekenschouw in het juni-nummer
is bij vergissing weggevallen. Dit had er nog moeten staan: Jan Praas. Utrechtse Sonnetten van weleer.
f7,50
Edy Valkenburg. Ode aan Utrecht, f 4 —
Margreet Jongerius. De Holle Stad. f 6,50
is een drietal uitgaven van Vava, Oude Kamp 14 te
Utrecht, verschenen in het voorjaar van 1978. Oudere boekjes uit dit fonds zijn nog volop te krijgen! |
||||||||||
stratieve foto's wordt verlucht. Verder bevat het een
analyse van zijn verhalen en beschrijft het Crones wel heel bijzondere manier van werken. Mielen heeft grondig spitwerk verricht en een verantwoord en aan- trekkelijk verhaal geleverd. Een enkele opmerking moet mij wel van het hart. Wie
als auteur noteert dat Crone stamt uit een ,,fijn katho- liek" milieu (p. 14) mag best weten dat de diaken Ste- phanus die in de bijbel voorkomt en wiens feest valt op 26 dec, Crones geboortedag, iemand anders is als Stephanus Harding, de mede-stichter en derde abt van Citeaux. Door Mielen worden ze op p. 17 maar even vereenzelvigd. Ook de uitdrukking „om aflaat bidden" (p. 14) slaat nergens op. Maar dat zijn kleine vlekjes op een overigens waardevolle publicatie. Voor de volledigheid: in 1977 is „De schuiftrompet" op- nieuw bij Querido in Amsterdam uitgebracht en wel als Salamanderpocket. Eddy Mielen, CCS. Crone. Kroniek van een Utrechtse
schrijver. Amsterdam, 1978
De Engelbewaarder 3 (1978), april.
f losse nummers f 7,50. postgiro 22 98 961)
AHMvS
|
||||||||||
De nieuwe weiervarene Utrechtse keuken-meid,
confituurmaakster en huis-doctores In de bibliotheek van de Archiefdienst, waarin vrijwel
alle publikaties over Utrecht te vinden zijn, kun je unieke en verrassende boekwerken tegenkomen. Zo wordt er een heel bijzonder boekje bewaard, dat de titel draagt: „De Nieuwe, Weiervarene Utrechtsche Keuken-Meid, Confituutmaakster en Huis-Doctores". Het werd in het jaar 1771 in Utrecht gedrukt en bevat tientallen recepten, huishoudelijke tips en middeltjes tegen alle mogelijke ziekten en kwaaltjes. Uit de recepten leert u niet alleen hoe u kalfskoppen, speenvarken en wilde zwijnen moet bereiden, maar ook hoe u de lekkerste pasteitjes en taarten klaar moet maken. Volgens de ervaren keukenmeid behoort u op deze manier een cake te bakken: „Keeks, die heel goed is, hoe te bakken.
Neem 2 kop tarwe-bloem, gedroogd en wel
gestampt, een half pond poejersuiker, 3 gereve nootemuskaten, een halflood gestoote kaneel en een half lood foelie; kneed het met 2 pond boter wel ter dege door een; doe'er dan een pintje room, een half pintje versse gist, een glaasje roosewater en 10 eijeren, 5 met wit en 5 zonder wit by, dan wederom wel door een gekneed, en onder het kneden daar 4 pond schoon gewasse korenten allengskens door gewerkt, en een half uur by 't vuur laten ryzen. Maak het dan tot een Keeks, kerf en sier het boven op zoo wat, en bestryk ze met boter, wit van een ey en roosewater, rasp'er broodsuiker over, en zet ze in den oven te bakken, moet in een uur gaar zijn, en is puik." En hier volgt een voorbeeld van de kennis van de 18e
eeuwse „Huis-Doctores": „ Vaardig middel tegen Hoofdpyn.
Snyd met een scherp Pennemes voorzigtiglyk een
stukje van de geele schil eener versche Citroen, zoo dat'er niets van het wit aan zitte, laat dit stukje de grootte van een gewoonen Hoofdpleister hebben, en leg het met allen mogelyken spoed, met de binnenste of natte zyde, in een der slapen 79
|
||||||||||
Het zag er uit als een modeblad. Daar ik dergelijke re-
clame altijd onderaan de trap laat liggen om het dins- dagochtend direkt met de vuilnisman mee te geven, moest een van de conservatoren die op visite kwam, het eigenhandig mee naar boven nemen. „Nee, dat is van ons", zei hij er gniffelend bij! Genoeg over de vormgeving, nu de inhoud. Drie Utrechtse artikeltjes. Van mej. I. Isings een bijdrage over het Romeinse legerkamp dat in 1934 op het Domplein werd opgegraven. Van J. de Meyere een bespreking van een nieuwe aanwinst: een schilderij dat voorlopig zal heten De goden op de Olympos. Wellicht krijgt het schilderstuk ooit een andere titel als de sleutelfiguur op het tafereel nader gedetermi- neerd is. Het stuk is een werk van de 1 7de eeuwse Utrechtse meester NicolaasTol, een schilder waarvan we nog maar bar weinig weten. Van D. Snoep een bijdrage over een recente schen-
king van de N.V. Tiel-Utrecht: Koningin Wilhelmina in vol ornaat. Het 2.15 m hoge schilderij is een statie- portret van de vorige vorstin, geschilderd door nie- mand minder dan Willem van Leusden (1886-1974). „Het getuigt van de smaak van een der directeuren van een chique Utrechts verzekeringsbedrijf, dat om- streeks 1938 dit soort opdrachten verleende", besluit de schrijver zijn kort docht interessant relaas. C.S.
Mededelingen Centraal Museum Utrecht 22, mei
1978.
Verkrijgbaar aan de verkoopbalie van het museum.
|
||||||||||
van het Hoofd, of zoo gy 't noodig oordeelt aan de
beide slaapen. Het kleeft daar ligtelyk aan vast, en trekt in korten tijd een mode vlek, die gloeit en jeukt, maar waar van de hoofdpyn in weinige minuten overgaat; men moet dit schil/et/e niet eer afnemen, voor dat de pyn geheel weg is, en als het eer afvalt, moet men'er een ander opleggen. Somtyds zwelt de plaats, daar het ligt, wel wat op,
en, naar mate de hoofdpyn zwaarder is, trekt het sterker, zoo dat'er somtyds wezenlyke waterblazen aan die plaatsen komen. Dit middel is dikwils beproefd en goed bevonden. Het neemt de oorzaak der Hoofdpynen niet weg; maar het ver- helpt ze voor die reize. Jammer is het maar dat de plaats daar het schilletje gelegen heeft, zich rood vertoont, en dat dit zelfs eenige weeken duuren kan, het welk het middel onbruikbaar voor de Da- mes maakt." J. van der Meulen
Al eerder geplaatst in „De Spuikoker", personeels-
orgaan voor Stadhuis, Archiefdienst en Accountant- dienst van de gemeente Utrecht. |
|||||||||||||
DE VOORJAARSPUZZELTOCHT
In samenwerking met Groot Utrecht organi-
seerde de propagandacommissie van Oud- Utrecht het afgelopen voorjaar een puzzeltocht door het zuidelijk deel van de binnenstad. Ver- geleken met de wandeling die op dezelfde wij- ze rond Kerstmis in de krant verscheen, had het aantal deenemers zich meer dan verdubbeld. Er werden 1 7 1 antwoordformulieren ontvangen waarvan er ongeveer 60 afkomstig waren van volwassenen en ongeveer 1 10 van kinderen en scholieren. Uit de namen en adressen bleek voorts dat vaak hele gezinnen op pad waren geweest. Omdat het er bij een dergelijke puzzeltocht
vooral om gaat de oude stad te leren kennen en de Verenging Oud-Utrecht voor het voet- licht te halen, heeft de commissie gekozen voor vele kleine prijzen en niet voor enkele gro- te. Zo konden velen een aandenken ontvangen. Alle deelnemers kregen een brief met de me- dedeling of ze wel of geen prijs gewonnen had- den. Slechts de deelnemers die geen naam en/of adres vermeldden, konden we niets toe- sturen. Dat waren er liefst 21. Zij moeten het nu doen met een algemeen berichtje in Groot Utrecht van 14 juni. De propagandacommissie en de krant zien met
tevredenheid op deze wandeling terug. Blijkens de aantekeningen en briefjes die soms waren bijgesloten, doen de deelnemers dat ook. Propagandacommissie
|
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
Contributie 1978
|
|||||||||||||
Ruim 300 leden onzer vereniging hebben de
contributie voor 1978 nog niet gestort op de girorekening van de penningmeester (no. 575520). Ter vermijding van extra-werkzaam- heden, waarvoor het voornemen bestaat t.z.t. een kostenvergoeding te vragen, doet het be- stuur een vriendelijk beroep op de leden die hun contributie over 1978 nog niet hebben voldaan, deze betaling nu ten spoedigste te verrichten. De contributie voor 1978 is vastge- steld op ƒ 35,— per lid (voor leden ouder dan 65 jaar ƒ30,— en voor leden jonger dan 25 jaar/20,-). Namens het bestuur,
J. F. J. Hoeting, penningmeester.
|
|||||||||||||
51e jaargang - nummer 7 - juli 1978
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462]
2362.
Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. 1030)315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt. tel. (030) 7606 45, gi-
rorekening 57 5520. Administratie: mevr. M. Uittenbogaard van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie: G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel
(030)71 1814. C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel, (030) 31 5328.
A. H. M van Schaik. Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030) 88 75 32. E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||
80
|
|||||||||||||
De Utrechtsche Courant en de
volksgezondheid omstreeks 1800 (2) |
|||||||||
In de 18de eeuw verdwenen de grote moordende
ziekten zoals de pest uit West-Europa, maar tal van andere kwalen sloegen telkens weer epidemisch toe, vooral de rode loop (dysentrie) en de kinderziekte (pokken). Uit de kranten is allerlei informatie te ver- krijgen over wat men van die ziekten en hun genezing dacht. Vooral in het Oosten van ons land heerste in de tach-
tiger jaren telkens weer de rode loop. Zodra er ge- ruchten de ronde deden dat er ergens een uitbarsting van de ziekte was waargenomen probeerden de be- stuurders van de stad en van het gewest de waarheid ervan te achterhalen. Er ging bijv. een brief naar de burgemeester van de besmette stad en als die de ge- ruchten bevestigde werden maatregelen genomen. Dan kregen de koetsiers van de diligences opdracht om de gevarenzone te mijden en geen mensen uit die buurt mee te nemen. En in het eigen gebied probeer- de men het binnendringen van de besmetting te voor- komen, zoals uit de volgende publikatie blijkt: Publicatie.
De gedeputeerden van de staten 's Lands van Utrecht,
met leetwezen, vernomen hebbende, dat zedert ee- nigen tyd, de roode loop in naburige provinciën zig heeft geopenbaard; hebben, om zo veel mogelyk, on- der des Heeren zegen, voor te komen, dat de besmet- ting zig ook binnen deze Provincie uitbreide, goedge- vonden te ordonneren, gelijk geordonneerd wordt by dezen: Dat niemand, het zy Joden of andere perso- nen, van den dag der publicatie dezes, tot het uiteinde van dezen jare 1783, ten platten lande dezer provin- cie zal vermogen te kopen of te verkopen eenige zy- den. wollen, katoenen of linnen gebruikte klederen, lappen of vodden, mitsgaders gebruikte dekens of ander beddengoed, ook niet zodanige klederen, lap- pen of vodden, dekens of beddengoed, langs de we- gen te dragen of te vervoeren, op poene van arbitra- lyk, en naar exigentie van zaken, aan den lijve te wor- den gestraft. * Dat de Joden afzonderlijk werden genoemd betekent
niet, dat ze in Utrecht extra werden gediskrimineerd, al was men niet erg gelukkig met hun verblijf. Maar zij waren door de omstandigheden gedwongen hun brood met de handel te verdienen en de jood, vlotweg smous genoemd, die met tweedehands kleren en vodden langs de huizen trok was een gewone figuur. Degenen die eens wat minder dure kleren wilden ko- pen waren op hem en zijn kollega's aangewezen, want er werd nog geen konfektie vervaardigd: dat kon |
pas toen veel later, op het einde van de 19de eeuw,
de naaimachine was uitgevonden. De rijken droegen dus maatkleding, de rest van de bevolking afdanker- tjes. Men dacht kennelijk dat de ziekteverwekkers zich in
textiel gemakkelijk van de ene plaats naar de andere lieten vervoeren. Ook de stad nam vergelijkbare maat- regelen, maar „wordende echter onder den voorn, verboden invoer niet begrepen zoodanige klederen en beddengoed, als fatzoenlyke lieden van dezelver bui- tenplaatsen of anders (mids aldaar geen besmetting bespeurd worde) gewoon zyn in de stad te brengen. Hoe de besmetting precies plaatsvond had men nog niet ontdekt, maar waarschuwingen klonken op en doen hier en daar modern aan. Nademaal in deeze ziekte de besmetting het voor-
naamste door den stank en uitwasemingen der afgan- gen medegedeeld word, zoo is vooral nodig, dat de- zelve in een pot, toegedekt met een natten dwijl, ten spoedigste buiten het huis gedragen, in den grond diep begraven, en de pot uitgespoeld worde; moeten- de ook de besmette, of schoon nog op gaande been zijnde, niet op het algemeen secreet gaan. Reinheid en frisse lucht waren vooral nodig; daartoe moest men in de ziekenkamer verhitte azijn sprenkelen of een droogachtig deeg van buskruit en azijn maken en aansteken. De ramen moesten zo mogelijk worden geopend en de ziekenoppassers moesten zich telkens de mond spoelen met wat azijn en herhaaldelijk de handen wassen. Men kon veel doen om de ziekte te voorkomen. Daartoe moest men het eten van kool na- laten, oppassen voor kou, weinig vlees en vis eten en matig zijn met vruchten. Tegen goed bier was geen bezwaar, doch de gewone manier van sterken drank te drinken moet zeer beteugeld worden. De zieken kon men het beste maar goed droog houden en hen niet op den kouden en vochtigen vloer maar op een bed of wat stro laten liggen. De behandeling moest beginnen zodra de eerste tekenen zich openbaarden: het verlies van eetlust, althans by velen, vermoeidheid in alle de gelederen, byzonder in den rug en lendenen, huiveringen en daarop volgende hitte en dorst, be- nauwdheid en pynen omtrent het hart, walgingen, op- rispingen van de winden en braaklust, minder of meerder hevige pynen en knypingen in den onderbuik, met gedurige afgangen, of ten minsten, drukking en perssing daartoe. Het beste was dan om de patiënt di- rekt ader te laten en hem of haar maar eens flink te la- ten braken. De rest van de giftige stoffen kon daarna door forse purgeermiddelen worden afgedreven. En als de zieke deze behandeling overleefde kwam de |
||||||||
81
|
|||||||||
Een nieuw middel ter verbetering der lucht, welke
door rooloop en andere besmettelijke ziekten, voor het leven en de gezondheid schadelyk geworden is. Reeds eenigen tyd geleden, was het bekend, dat de lucht, welke ontwikkeld wordt, wanneer men op keu- kenzout vitrioolzuur giet, het vermogen had, onze dampkringslucht van nadeelige smetstoffe (tniasma) te zuiveren. Maar de stank verdween dan nog niet ge- heel en nu werd een middel aanbevolen, waarmee hij- zelf lijken ten behoeve van de anatomielessen wel 6 weken reukloos kon houden. De gedachte, dat in de geur van de ziekte de veroorzaker was, zullen we ook tegenkomen bij de maatregelen die men tegen de pokken nam. P. D. 't Hart
' Ontleend aan de Utrechtsche Courant van 15-11-1779,
15-8-1783, 10-9-1783, Stichtsche Courant 26-10-1795, 23-9-1795. |
|||||||||||||||
nabehandeling: Eindelyk vermanen wy op het ernstig-
ste, dat de lyders, van deze ziekte geheel genezen zynde, zig op het zorgvuldigst, gedurende eenige we- ken, in acht nemen om dezelve levenswyze, zo in het eten als drinken, als in de kleding en vermijding van verkouwding des lighaams, te houden; wyl zy anders gevaar lopen om in dezelve ziekte aller gevaarlykst wederom in te storten. Het zijn duidelijk allemaal maatregelen en voorschrif-
ten die aan het adres van de beter gesitueerde bur- gers waren gericht. De armen konden zich niet eens de ingrediënten van een eenvoudig middeltje dat een priester te Utrecht uit menschlievendheid in de krant publiceerde permitteren: Y2 fles witte wijn, 4 eier- dooiers, 2 wijnglazen olijf- of slaolie, '/2 nootmuskaat en suiker. Hen vielen de harde middelen ten deel die de armendokters toepasten. Op kosten van de ge- meenschap werd ook bij hen geprobeerd de lucht te zuiveren van stank. Bijv. op de manier die een Rotter- dams arts in de krant in Utrecht aanbeval: |
|||||||||||||||
ARCHIEFKURSUS
|
|||||||||||||||
De kosten zijn ƒ 40,—.
Nadere gegevens over tijd en plaats worden aan de
deelnemers tijdig toegezonden.
Opgave zo spoedig mogelijk in verband met te ver-
wachten grote deelname bij de Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, Utrecht, tel. 030-310307. |
|||||||||||||||
In het najaar van 1978 wil de Stichtse Culturele Raad
een archiefkursus organiseren voor de leden van his- torische verenigingen en andere belangstellenden in de provincie Utrecht. Het doel daarbij is de kursisten zodanig wegwijs te
maken in het gebruik van archieven en dokumentaire verzamelingen, dat zij een historisch onderzoek kun- nen uitvoeren. In 5 lessen zal worden gesproken over verschillende
facetten van het archief en het archiefonderoek: - hoe is het archiefwezen georganiseerd;
- welke soorten archieven zijn aanwezig en waar;
- op welke wijze zijn uit de archieven gegevens te
vinden; - wat zijn bronnen;
- hoe is de toegankelijkheid daarvan geregeld;
- hoe is een bibliotheek samengesteld;
- wat is een topografisch-histohsche atlas;
- waartoe is een atlas te gebruiken bij een onder-
zoek? Naast deze informatie zal gesproken worden over de
wijze waarop een historisch onderzoek kan worden opgezet en uitgewerkt. De kursus wordt gegeven op 5 achtereenvolgende
maandagavonden, te beginnen op 30 oktober 1978. |
|||||||||||||||
Contributie 1978
|
|||||||||||||||
Ruim 300 leden onzer vereniging hebben de
contributie voor 1978 nog niet gestort op de girorekening van de penningmeester (no. 575520). Ter vermijding van extra-werkzaam- heden, waarvoor het voornemen bestaat t.z.t. een kostenvergoeding te vragen, doet het be- stuur een vriendelijk beroep op de leden die hun contributie over 1978 nog niet hebben voldaan, deze betaling nu ten spoedigste te verrichten. De contributie voor 1978 is vastge- steld op ƒ35,— per lid (voor leden ouder dan 65 jaar f 20— en voor leden jonger dan 25 jaar ƒ 20,-). Namens het bestuur,
J. F. J. Hoeting, penningmeester.
|
|||||||||||||||
82
|
|||||||||||||||
WAT BETEKENT AKABOA?
|
|||||||||
tegengekomen. In de Hervormde kerk te Veenendaal
staat voor de preekstoel een met een koperen plaat gedekte lezenaar voor de voorlezer en in die plaat staat„E:V:AKABOA" en daaronder het jaartal 1754. Dominee Vroeg in de Weij te Veenendaal wist er
evenwel ook geen raad mee en bleek, toen ik hem er onlangs naar vroeg, dit ook nu nog niet te doen. De Beaufort opperde de mogelijkheid dat wij in het ge- heimzinnige woord een fabrieks- of ateliermerk zou- den moeten zien. Een bevriende relatie aan het Rijks- museum schakelde aldaar voor mij de afdeling onede- le metalen in, maar die had van Akaboa nog nooit ge- hoord. - De veronderstelling, dat met „E:V:" wellicht „EX URBE" (= uit de stad) kon zijn bedoeld, opende een nieuw veld van operatie. Akaboa zou dan niet an- ders dan een plaatsnaam kunnen zijn. Wel ongeveer alle denkbare aardrijkskundige woordenboeken kre- gen een beurt, maar alles zonder resultaat. Rijksar- chief, Klassiek Instituut, iedereen sloofde zich uit en leefde met mij mee, maar elk pogen bleef vruchteloos. Iemand suggereerde me, dat Akaboa misschien wel eens een (oude?) vorm van Ekeby zou kunnen zijn, een plaats in Zweden die wij door Selma Lagerlöf kennen. Daar waren kopermijnen in de buurt. Ik moest vooral eens aan de Zweedse ambassade schrijven. En zoiets doe je dan ook nog tenslotte. Een bijzonder vriendelijke, Nederlands sprekende Zweedse lichtte mij telefonisch in, dat een aardrijkskundig woorden- boek van Zweden wel een hele pagina Ekeby's bevat- te, waarvan een kleine twintig plaatsnamen waren. Voor zover zij had kunnen nagaan kwam Akaboa daar
nergens aan te pas. Ook overigens was dit woord of die naam haar volslagen onbekend. Zij had ook nog getracht inlichtingen voor mij in te winnen bij de afde- ling kunstnijverheid van het Haagse Gemeentemu- seum, maar ook dat had geen oplossing gebracht. - Weet je wèt je moet doen, aldus een dezer dagen nog
iemand die het goed met me meent, je moet aan de Unesco schrijven in Parijs. Maar toen ik overwoog dat, wilde ik niet de kans lopen door de Unesco naar de Zweedse ambassade te worden verwezen, ik het hele bovenstaande verhaal nog eens zou moeten opdissen en dan nota bene in het Frans, ging dat mijn energie nèt even te boven. Gaarne wil ik AKABOA in de vriendelijke belangstel-
ling van de lezers van het Maandblad aanbevelen. |
|||||||||
Ofschoon het Maandblad „Oud-Utrecht" geen vra-
genrubriek kent, heeft de redactie in deze periode van copie-schaarste - waarvan zij onlangs zelf gewag maakte - wellicht geen bezwaar plaatsruimte beschik- baar te stellen voor een puzzel, die haar naar ik hoop voor een volgend nummer nog interessante antwoor- den kan opleveren. In de oude dorpskerk van De Bilt hangt een fraaie ko-
peren kaarsenkroon, geschenk van de eerste am- bachtsheer Van Ewijck en diens echtgenote Anna Geertruida Cluysenaer. De aanleiding voor dit cadeau was waarschijnlijk de viering van hun koperen brui- loft. Zij waren n.l. in 1735 te Batavia getrouwd en aan de kroon hangt een koperen schildje waarin „ANNO 1747" is gegrift. Op een tweede schild is het familie- wapen Cluysenaer afgebeeld en op het derde het wa- pen van het gerecht Oostbroek en de Bilt. Zoals gebruikelijk bestaat de kroon uit een bol als
lichaam, met een aantal armen. In casu zijn dit er zes- tien. Onder aan de bol zit een eikelvormige punt, waarop in twee ringen het volgende randschrift is aangebracht: PIETER BREDIE EN
SOON.E:V: AKABOA Wij zullen, dunkt me, mogen aannemen dat Pieter
Bredie en zijn zoon de koperslagers zijn die de kroon hebben gemaakt en de tekst hebben aangebracht. Wat zij echter met E:V:AKABOA hebben bedoeld is voor mij een raadsel. Ik ben daarmee al vele vrienden en kennissen aan boord gekomen, maar tot nu toe liet iedereen verstek gaan. Door grotere ruchtbaarheid aan mijn probleem te geven hoop ik de kans op een oplossing te vergroten. Om de belangstellende lezer geen overbodige moeite te laten doen, wil ik hier in het kort de door mij reeds bewandelde wegen en pa- den vermelden, waarvan ik meende dat zij mogelijk naar een antwoord op mijn vraag zouden kunnen lei- den. Nadat ik tevergeefs diverse dominees en bijbelse
woordenboeken had geraadpleegd, legde ik het geval voor aan de kunsthistoricus dr. R. F. P. de Beaufort, die toendertijd - dat zal nu inmiddels al wel een twaalf jaar geleden zijn - bezig was met het inventariseren van de monumenten van geschiedenis en kunst in de provincie Utrecht. Ook hij had er niet van terug, maar ziet, enkele maan-
den later belt hij mij op dat hij een tweede Akaboa is |
|||||||||
P. H. Damsté
83 |
|||||||||
OUDE CATALOGI TE KOOP
|
|||||
Bij de Gemeentelijke Archiefdienst bestaat van onderstaande oude „catalogi" van de Utrechtse stedelijke ar-
chieven nog een beperkte voorraad: 1. S. Muller Fz., Geschiedenis van het archief der stad Utrecht. Inleiding op de Catalogus van
hetarchief (van de stad Utrecht) 1122-1577. Utrecht 1893.1) ƒ 7,50
2. S. Muller Fz. Catalogus van het archief (van de stad Utrecht) 1577-1795. Utrecht, 1890. ƒ 20,—
3. S. Muller Fz. Catalogus van het archief (van de stad Utrecht) 1795-1813. Utrecht, 1884. ƒ 1 5,—
4. S. Muller Fz. en C. L. de Leur. Catalogus van het archief (van de stad Utrecht), supplement,
bijvoegselen en indices. Utrecht, 1914. ƒ20,— 5. S. Muller Fz. Catalogussen van de Gilden, Broederschappen en Godshuizen (Bij het
stadsarchief bewaarde archieven). Utrecht, 1911. ƒ1 5,—
6. W. C. Schuylenburg en J. G. C. Joosting. Catalogussen van de archieven van kerkvoogden
der Nederduitsche Hervormde Gemeente en van Regenten van het Gereformeerd Burgerweeshuis (Bij het stadsarchief bewaarde archieven). Utrecht, 1912. ƒ1 5,—
7. W. C. Schuylenburg. Catalogussen van de archieven van Regenten der Vereenigde Gods- en
Gasthuizen en van Regenten van het Krankzinnigengesticht (Bij het stadsarchief bewaarde archieven). Utrecht, 1917. ƒ1 5,—
8. C. L de Leur en G. van Klaveren Pz. Catalogussen van de bij het stadsarchief bewaarde
archieven, indices. Utrecht, 1918. ƒ1 5,—
Voorts zijn de volgende meer recente uitgaven nog uit voorraad leverbaar:
Archief inventarissen 9. Gebundelde inventarissen, deel 1. Archieven van scherpschuttersverenigingen
weerbaarheidscorpsen, burgerwacht en economischeinstellingen, 1968. ƒ 20,— 10. Gebundelde inventarissen, deel 2. Archieven van sociale, medische, pedagogische en
wetenschappelijke instellingen, 1969. ƒ 20,— 11. Gebundelde inventarissen, deel 3. Archieven van de Doopgezinde gemeente,
Evangelisch-Lutherse gemeente, Remonstrants-Gereformeerde gemeente, 1973. ƒ 20,— 12. Inventaris van het archief van het Gereformeerd burgerweeshuis (sedert 1954 Evert
Zoudenbalch Huis), door mr. H. C. Hazewinkel, G. Brinkhuis en A. Graafhuis, 1967. ƒ 20,—
13. Inventaris van het archief der Verenigde Gods- en Gasthuizen te Utrecht, 181 7-1925,
door J. N. van der Meulen, 1977. ƒ10,—
14. Gids voor de Utrechtse stedelijke archieven en verzamelingen, door A. Graafhuis en
J.G. Riphaagen, 1968. ƒ 2,50
Tentoonstellingscatalogi
15. De Oudegracht in de bocht, 1975 ƒ 5,—
16. De Dom in puin, 1977 ƒ10,—
17. Samuel Muller, gemeentearchivaris van Utrecht 1874-1918, 1974 ƒ 5,—
18. Johan Wagenaar 1862-1941, 1976 ƒ 3,—
19. Stads- en dorpsgezichten door D. Verrijk 1734-1 786, 1974 ƒ 3,—
20. Vredenburg gekraakt, beleg en afbraak van een dwangburcht 1576-1 577, 1977 ƒ 5,—
21. Toespraken en lezingen gehouden in het kader van de tentoonstelling „Van gasthuisbed
tot verzorgingsflat", 1975. ƒ 2,70
Deze publikaties kan men tegen genoemde prijzen afhalen bij de receptie van de Archiefdienst, Alexander Nu-
mankade 199, Utrecht. Ook kan men schriftelijk of telefonisch (030) 71 18 14 bestellingen doen. Bij verzending worden dan portokosten in rekening gebracht. 1) De catalogus zelf is niet meer voorradig.
84 |
|||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||
die we „met een zekere waarschijnlijkheid op zijn
minst de geestelijke vader van dit meesterstuk mogen noemen": Godescalc de Saks, die vanaf zijn oblatie als kind aan de abdij van Fulda, later door hem heftig aangevochten, een uiterst bewogen leven heeft ge- leid. Hij krijgt aanklachten te verwerken tegen zijn predestinatie-leer, die er toe leiden dat hij vanaf 894 wordt gedetineerd in de abdij van Hautvillers bij Reims. Daar is rond deze jaren het befaamde Psalter tot stand gekomen, en langs de weg van de interne kritiek - is er van 's mans denk- en leefpatroon iets in het handschrift terug te vinden? - kent Engelbregt hem een leidinggevende plaats toe. Heel zijn gedach- tenwereld ligt in het „Utrechtse" psalmenboek weer- spiegeld, meent de auteur, die deze stelling heeft uit- gewerkt in de PUG-publikatie: Kunst- en muziekhisto- rische bijdragen tot de bestudering van het Utrechts Psalterium (Utrecht, 1973). Dr. P. M. M. Geurts noemt zijn bijdrage bescheiden:
Kleingoed in drieën. Dat slaat op een drietal notities aangaande het boekenbezit van het kapittel van St. Marie. Wij maken kennis met Lambertus vander Burch (1542-1617), deken van dit kapittel, een ge- leerd en konsekwent man die ook de stichting van de Mariakerk heeft beschreven. Van hem is waarschijn- lijk het hier in verkorte vorm weergegeven „Prognos- ticon ", een harte kreet van een standvastig katholiek tegen de vanuit zijn gezichtspunt heilloze gevolgen van de Reformatie, vooral de roof van kerkelijke goe- deren en akkers. Een wijze van doen overigens waar- aan ook de U.B., na de verbeurdverklaring van kloos- ter- en kerkeigendommen, haar oudste bezit te dan- ken heeft. Aan een benadering meer van binnen uit is de strijdvaardige Vander Burch niet kunnen toeko- men, maar desondanks is zijn toon voor die tijd waar- dig en zakelijk. Historisch interessant is nog het artikel van drs. J. van
Heijst, onderbibliothecaris van de U.B. Utrecht, die de geschiedenis ervan beschrijft in de periode na de oorlog, die blijkens de titel in „Tweemaal zestien" ja- ren is te verdelen. Het „spiljaar" is 1961, dat het ein- de markeert van een moeilijke tijd en het begin van een fase van ruimer mogelijkheden. Vanaf 1945 is een drietal bibliothecarissen opgetre- den. Dr. A. Hulshof mag na de bevrijding zijn ambts- bezigheden niet meer opnemen. In een noot staat ver- stopt dat niet gelijk gedacht is over zijn houding te- genover de Duitsers en de N.S.B., terwijl naar de uit- spraak van de zuiveringscommissie wel wordt verwe- zen, maar de inhoud ervan onvermeld blijft. Tussen 1946 en 1949 is dr. J. H. Kernkamp bibliothecaris, als |
||||||||
Dr. Grosheide neemt afscheid van de Universiteits-
bibliotheek Zoals een begrafenis wel eens wil uitlopen op een
allergenoegelijkste reünie van familie en vrienden, zo levert het afscheid van een functionaris op een hoge wetenschappelijke post dikwijls een verzameling waardevolle opstellen van verre en nabije vakgeno- ten, bedoeld als huldiging van de 65- of 7O-jarige, maar tot lang daarna en ver daarbuiten van betekenis. Zo is het gelukkig ook gegaan met Dr. D. Grosheide, vanaf 1949 tot 1 februari 1978 bibliothecaris van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Een 44-tal auteurs, die niet méér met elkaar delen dan dat ze allemaal „iets" met de burcht aan de Wittevrouwenstraat van doen hebben, heeft zich aan de vervaardiging van een zeer veelvormig afscheidskado gezet, dat is uitgekomen onder de titel: Uit bibliotheektuin en informatieveld. Dit idyllisch aandoende uithangbord roept het beeld op van een rustiek boeken-Arkadië, bevolkt door lou- ter vreedzaam lezende herders en herderinnen, een associatie die, mede als gevolg van de opvolgings- kwestie, op dit ogenblik minder dan ooit op de U.B. van toepassing is. Als we een verdeling maken tussen de historische en
de meer bibliotheektechnische artikelen valt de ver- houding ongeveer fifty-fifty uit, en het ligt voor de hand dat onder de eerste categorie nogal wat zaken voor Oud-Utrecht het opmerken waard zijn. Prof. W. Jappe Alberts levert een bijdrage over „His- toriografische en andere literaire activiteiten in Utrecht inde 11 e en 12e eeuw." Dat is juist de perio- de waarin Utrecht de belangrijkste stad is in de Noordelijke Nederlanden en steunpunt van de Duitse koningen, een positie waaraan geleidelijk een eind wordt gemaakt na het Concordaat van Worms (1122). In een kort maar exact betoog komt Jappe Al- berts de algemene indruk, dat in deze periode de lite- raire betekenis van het bisdom ver achter blijft bij zijn politieke invloed, wat opvijzelen. Het enige manuscript dat ooit in een toeristenfolder
van de WV terecht is gekomen, is het Utrechts Psal- terium. Aan dit kostbaarste bezit van de U.B.-nog her- inner ik mij hoe op een donkere namiddag nu zo'n tien jaar geleden de toenmalige conservator van de handschriften, dr. Geurts, het voor een select publiek uit de kluis haalde - aan dit kostbare handschrift dus heeft dr. J. H. A. Engelbregt een groot deel van zijn wetenschappelijk levenswerk gewijd. Over allerlei as- pecten van deze „sfinx" onder de geïllustreerde ma- nuscripten wordt nog steeds gediscussieerd en in deze feestbundel komt Engelbregt de man aanwijzen |
||||||||
85
|
||||||||
der Horst en drs. A. H. H M. Mathijsen. Utrecht, Uni-
versiteits Bibliotheek, 197 8.59 3pp., f 85- (Reeks: Bibliotheek en documentatie, Deel 3) Respublica Libraria. Twee voordrachten gehouden
op 24 januari 1978 ter gelegenheid van het officiële afscheid van dr. D. Grosheide... door prof. dr. Sj. Groenman.. (en) H. J. L. Vonhoff... Utrecht, Universi- teitsbibliotheek, 1978. 39pp. (niet in de handel; verkrijgbaar bij de U.B., Wittevrou-
wenstr. 9-11, tel. 33 31 16, è f 7,50). AHMvS
|
|||||||||||||||||
zodanig door Grosheide opgevolgd. Een reeks conflic-
ten, een chronisch gebrek aan geld, personeel en ruimte alsmede competentie-kwesties tussen de U.B. en de instituuts-bibliotheken maken de inhoud uit van dit verslag. Daarmee is voor wat betreft de geschiedenis van
Utrecht het voornaamste wel gereleveerd. Een paar artikelen verdienen in dit kader minstens nog ver- meld: K. G. R. Kuipers, Paulus Voet (1619-1667). Enkele
opmerkingen over deze 17e eeuwse geleerde en zijn werken, in het bijzonder met betrekking tot het inter- nationaal privaatrecht. A. H. HM. Mathijsen, Het bibliothecariaat van J. B. du
Buy, bibliothecaris van de Rijksveeartsenij-school, na- dien van de Veeartsenijkundige Hoogeschool (1913- 1925), en tenslotte: C. Koeman, De kaartenverzamelingen van de Univer-
siteitsbibliotheek te Utrecht. In een klein bundeltje met de titel „Respublica Libra-
ria" is een tweetal voordrachten gepubliceerd, resp. van prof. Groenman en burgemeester Vonhoff, ge- houden bij het officiële afscheid van Dr. Grosheide. Groenman sprak over wetenschappelijke bibliotheken in een sociologisch licht, waarbij hij ook heel wat his- torische stof verwerkt: zo ongeveer heel de geschie- denis van het boek vanaf Alexandrië en Pergamum passeert de revu. De burgemeester merkte in een kostelijke speech nog
eens op dat de bibliotheek op 8 november 1581- het vierde eeuwfeest nadert met rasse schreden - door het stadbestuur in het leven is geroepen en dat het Rijk haar pas in 1815 onder zijn vleugels heeft geno- men. Een van de eerste problemen was ook toen ove- rigens de vervanging van de bibliothecaris, de 87-ja- rige heer Rau, wiens aanwezigheid als problematisch werd ervaren, wat hem met veel tact aan het verstand is gebracht. -De burgemeester verscheen niet met lege handen: ten stadhuize had hij een replica laten vervaardigen van de instructies uit 1777 voor „Den Bibliothecarius" en „Den Custos van dezer Stadsbibli- otheek", die in de Koninklijke Bibliotheek aanwezig was, maar in de Utrechtse collectie tot nu toe ontbrak. Al met al: twee kostbare publicaties voor iedereen die
ooit onder de poort van de Wittevrouwenstraat is doorgegaan om er boeken te lenen of om er vergeefs een plaatsje te zoeken in de nieuwe maar veel te klei- ne studiezaal. En tevens: een waardig afscheid van een sympathiek bibliothecaris, waarmee ook de ge- schiedschrijving van de stad gebaat is. |
|||||||||||||||||
DEBRIFFEN
AEN DEN SOLDER |
|||||||||||||||||
In de Vredenburgse Varia 7 in het maandblad
van april van deze jaargang werpt de heer Hoekstra de vraag op wat de ii grote briffen zijn die aen den solder gemackt worden in het huis(je) op de voorburcht van Vredenburg door de schilder Gerit Huijgens van Honthorst. Van de heer H. A. Overgaauw ontvingen wij de
volgende reactie. Hij houdt het op een onjuiste transscriptie wat, gezien de mededeling van de stadsarcheoloog dat spelling en handschrift execrabel zijn, een acceptabel uitgangspunt is. De v wordt vaak voor een b aangezien en de
dubbele lange ss voor een ff. Er staat vermoe- delijk dus vrissen en een fries zou in deze tekst een heel aannemelijk woord zijn. Een fries is immers een geschilderde of gebeeldhouwde strook boven aan de wand van een vertrek, als we het nederlands woordenboek van Koenen- Endepols erop naslaan. |
|||||||||||||||||
TER OVERNAME
GEVRAAGD Een zo compleet mogelijke serie gebonden jaarboek-
jes Oud-Utrecht van voor 1970. A. E. Rientjes. Het kerspel Jutphaas. 1947 |
|||||||||||||||||
Uit bibliotheektuin en informatieveld. Opstellen
aangeboden aan dr. D. Grosheide bij zijn afscheid als bibliothecaris aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. On- der redactie van : prof. dr. H. F. Hofman, drs. K. van |
|||||||||||||||||
Am-
|
|||||||||||||||||
C. B. van der Burch, Hoofdweg 295, 1057 CZ
sterdam. Tel. 020-16 48 08. |
|||||||||||||||||
86
|
|||||||||||||||||
HERINNERINGEN AAN HET 1e REGIMENT
VELDARTILLERIE
|
|||||||||
Een speurtocht in de oude archieven van het voorma-
lig 1 e Regiment Veldartillerie, dat bijna een eeuw lang Utrecht tot garnizoensplaats had en nu veertig jaar geleden, immers op 25 oktober 1938 de bisschops- stad voor Harderwijk verruilde, speelde schrijver de- zes enkele bijzondere vondsten in handen, waarvan hij de lezers van het Maandblad Oud-Utrecht gaarne deelgenoot wil maken. In de kostelijke schatkamer die de Nederlandse Artil-
lerie (die vorig jaar haar Derde Eeuwfeest herdacht) bezit in de vorm van de Stichting Artillerie-verzame- ling Oldebroek, zagen wij met blijde verrassing terug het fraai gebonden exemplaar van het Gedenkboek van het 1e Regiment Veldartillerie, dat werd aange- legd in het jaar dat ook de Vereniging Oud-Utrecht het levenslicht aanschouwde. Daarin werden de lotgeval- len van het Regiment in elk afgelopen jaar in sierlijk handschrift geboekstaafd en het werd telken jare tij- dens de feestelijke korpsmaaltijd met het nodige cere- monieel binnengedragen. Aan het voorwoord dat de toenmalige Regiments-
commandant, de luitenant-kolonel G. Vogelaar op 15 juni 1923 in het Gedenkboek neerschreef, danken wij de wetenschap dat in het boekwerk Beknopt overzicht van het ontstaan, de ontwikkeling en voornaamste krijgsbedrijven der Nederlandse Veldartillerie, in het bijzonder van het Je Regiment Veldartillerie, van de hand van de 1e luitenant J.L. ten Bosch (uitgegeven te 's Gravenhage bij de Gebroeders van Cleef in 1900), waardevolle gegevens zijn te vinden omtrent de geschiedenis en de ontwikkeling van de Neder- landse Veldartillerie. Vanzelfsprekend bevindt dit boekje zich eveneens in de bibliotheek van de Stich- ting Artillerie-verzameling. Tussen 1900 en 1922 is - onbegrijpelijkerwijs - de artilleriehistorie niet beschre- ven. De Overste Vogelaar zegt dan, zich niet tot taak te
hebben gesteld zulks in zijn voorwoord te doen, doch wèl geeft hij in het kort enige der belangrijkste ge- beurtenissen, die op de ontwikkeling van de Veldartil- lerie in die jaren invloed hadden. In 1904 werden de eerste proeven genomen met snelvuurgeschut en nadat het Utrechtse Eerste Veld druppelsgewijs enige kanonnen en caissons (dat zijn munitie-voorwagens) had ontvangen, kwam het in 1907 in het bezit van volledige bewapening met 7 cm Veld, met bijbehorende caissons en voertuigen. Bij de reorganisatie van het Wapen op 15 juni 1922 werd overgegaan tot de formatie van per regiment drie batterijen van elk vier stukken. Enkele flitsen moge ik doen volgen uit dit Gedenk- |
|||||||||
boek, dat nog meer waarde verkreeg door de twee
fraaie aquarellen die de befaamde Hoynck van Pa- pendrecht er in 1923 aan toevoegde. Op 31 juli 1924: die dag nam het Regiment deel aan mars van het garnizoen Utrecht door de stad, als onderdeel van de herdenking der mobilisatie, die tien jaar tevoren „losbrak". Voor het eerst waren de artilleristen daarbij getooid
met de stalen helm. Niet allen, aldus de geschied- schrijver, stond dit nieuwe hoofddeksel bepaald ele- gant; anderen daarentegen gaf het een zeer martiaal voorkomen, hetgeen zijne uitwerking op het schoone geslacht niet miste. Op de bevolking was de indruk verschillend. Er waren er die met een soort angstigen ernst keken naar dit aan den oorlog herinnerend meu- bel, anderen daarentegen lachten en men hoorde uit- roepen als van: omgekeerde ...pot, kolenbak en derge- lijke. Onvergetelijk was het moment, toen midden in Wijk C, waar de bevolking van haar traditionele be- langstelling in ruime mate blijk gaf, de trompetters de trompet staken en allen, tot de dikste vrouwsperso- nen toe, als door een magische kracht bewogen, ge- gonnen te dansen... Das Militar en de muziek mis- sen nimmer hunne uitwerking! 1926 Dat jaar begon voor Nederland met een ramp.
Vooral Limburg en Brabant leden geweldig onder een watersnood. De officieren van het Regiment stonden het gehele fonds voor het korpsdiner, zijnde ƒ 200,— af, tot leniging van de nood der slachtoffers en een korpsdiner werd dat jaar dus niet gehouden. 1928 Reeds in april wierpen de komende gebeurte-
nissen van de Olympische Spelen, dat jaar in Amster- dam te houden, hun schaduwen vooruit. Hippische training en dressuurproeven alom. Deze Olympische Spelen brachten veel vertier, daar alle officieren nodig waren als controleurs en tijdopnemers bij de verschil- lende hippische verrichtingen. Als humoristische bij- zonderheid voegt de geschiedschrijver aan zijn ver- slag nog de volgende vermelding toe: Boven en be- halve die functies moest ook nog De Visser (een der officieren van het Regiment) in het geweer komen om een tachtigtal ruiten stuk te schieten met 1 proef- schot van 6 Veld. 't Kan de beste overkomen en ge- lukkig behoefde het dit keer geen „rekening man" te worden. 1929 Een herinnering aan de barre winter: In januari
1929 begon het sneeuwtijdperk met lichte vorst, af- gewisseld met dooiweer, totdat half januari de vorst |
|||||||||
87
|
|||||||||
de heer J.M. Fentener van Vlissingen het pauken-
paard Peter aangeboden namens de Utrechtse burge- rij. Een initiatief van Mej. I. van Beeck Calkoen, die deswege tot Regiments-vriendin Nr. 1 wordt be- noemd. 1938 Op 31 januari wordt Prinses Beatrix geboren en
houdt het Regiment een feestmars door Utrecht. De huls van het eerste saluutschot, afgegeven door de saluutbatterij onder commando van de toenmalige kapitein (later generaal) Van Nijnatten, wordt aan het Prinselijk Paar aangeboden. Op 1 mei van datzelfde herdenkt 1 RVA zijn 90-jarig
bestaan. De eigenlijke viering werd verschoven naar 9 juli, met een mars door de stad met paukenkapel en reünisten, een defilé op de Maliebaan en een receptie in Hotel Des Pays Bas, gevolgd door thé dansant, bor- rel, korpsmaaltijd en taptoe van de paukenkapel. En dan, tot aller droefheid, zowel van het Regiment als van de Burgerij: het grote afscheid. Utrecht niet langer de veilige thuishaven van het regiment. De 2e schoolbatterij vertrok als eerste op 25 oktober 1938, nu alweer veertig jaar geleden, naar Harderwijk, op 2 november d.a.v. gevolgd door het hele Regiment, uit- geleide gedaan door het muziekkorps der Genie, ter- wijl Harderwijk 1 RVA met open armen ontving. Een Regiment dat officieel op 1 juli 1950 ter ziele ging toen bij Koninklijk Besluit werd bepaald dat de tradities van 1 RVA zouden worden overgenomen door het Regiment Veldartillerie Van Essen. |
||||||||||||||
een aanvang maakte met een strenger regiem. De
oefeningen der lichting 1928 II kwamen al in het ge- drang, daar steeds op scherp móest worden uitgerukt en de tijd noodig voor het op scherp stellen (op zich- zelf een nuttige oefening, doch bij langeren duur een vervelend werkje) als verloren moest worden be- schouwd, 't Zou nog erger worden. 11 Februari zette de vorst eerst goed door, en de koude gaf aanleiding zoowel door duur als kracht, tot het berucht worden van den winter 1928/1929, waarvan onze kleinkin- deren ons de ongeloofelijkste verhalen zullen doen hooren. Alhoewel het denkbeeld op zichzelf aanlokkelijk ge-
noeg is, om later te kunnen meepraten over een ou- derwetschen winter, gaf toch voor de dienstplichtigen deze koude geen vreugde; direct na de réveille renden de arme drommels naar de stallen waar de tempera- tuur dragelijk was. Aldaar was de eenige gelegenheid tot wasschen. Dat de oefeningen zoodanig geleden hadden onder de omstandigheden, dat door de autori- teiten werd afgezien van de voorjaarsschietoefenin- gen, zal wel niemand verwondering baren. 1930 De meesterlijke wijze waarop onze sabelscher-
mer, Ie luit. v.d. Wiel, aan het hoofd van zijn wacht, waartoe een groot deel van het Regiment moest aan- treden, de sabelgroet bracht op 6 augustus voor H.K.H, den Prins (de tegenwoordige keizer Hirohito) en Prinses van Japan, alsmede op 8 augustus voor Z.K.H, (de verder onbekend de historie ingegane Sia- mese) Prins Damrok (Damrong volgens het Utrechts Nieuwsblad van 9 augustus 1930) en Zijn dochters, verdient zeer zeker vermelding vertrouwt de ge- schiedschrijver dat jaar aan het gedenkboek toe. Even later gevolgd door de notitie: Eind september werd de reddingsmedaille uitgereikt aan de wachtmeester v.d. Zwaluw, die, in volledig veldtenue te paard zijnde, geen oogenblik had geaarzeld om van zijn paard een te water gedrongen wielrijder na te springen en te redden. Om er met gepaste trots aan te voegen: Ge- lukkig het Regiment, dat over dergelijke onderofficie- ren kan beschikken. 1933 Over Europa pakken de onweerswolken samen,
de politieke hartstochten botsen, de tegenstellingen schijnen niet te overbruggen. Echter, steeds vooruit, met vaste schreden en opgeheven hoofd de toekomst tegemoet. 1934 Oprichting door H.K.H. Prinses Juliana van het
Nationaal Crisis Comité. De Onderofficiersjachtvereni- ging van 1 RVA organiseert in november een Ruiter- feest, waarvan de baten worden afgestaan aan het plaatselijk Crisis Comité. Hierbij bleek hoezeer ook de onderofficieren 'm eendrachte samenwerking, door opoffering, van hun tijd en terzijdestelling van per- soonlijke bezwaren, met deze daad de naam van het Regiment wisten hoog te houden. 1937 Op 30 april wordt het Regiment bij monde van
88 |
||||||||||||||
J. van Binsbergen
Reserve-majoor bd 1 RVA |
||||||||||||||
Bilthoven
|
||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||
51e jaargang - nummer 8 - augustus 1978
Voorzittar:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen. tel (03462)
23 62.
Sacretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum. Agnietenstraat t Utrecht,
tel.(030)315541. Penning meester
J. F. J. Hoeting. Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 55 20. Administratie: mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. 103407) 1986. Radactia: G. J. Röhner. p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)71 1814. C.H. Staal. Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030) 88 7532. E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
||||||||||||||
EEN STREEP DOOR DE (JAAR)REKENING
ofwel
De brand van het pestgasthuis Leeuwenbergh |
|||||||||
Slechts weinigen, die waren uitgenodigd voor de her-
opening van het gerestaureerde pand van de Leeuwenberghgemeente zullen hebben beseft, dat precies drie eeuwen geleden op dezelfde plaats tot een restauratie besloten moest worden. In beide ge- vallen was het met name de toestand van het dak, die hiertoe noodzaakte. Was dit onlangs het werk van de boktor, dat een halt toegeroepen moest worden, des- tijds was het 't gevolg van een snel om zich heen grij- pende brand, waarvan de oorzaak wel onbekend zal blijven. Hoewel mr. J. W. C. van Campen 1) hierover de be-
langrijkste feiten boekstaafde, bleek bij een nader on- derzoek naar de brand en de daarop volgende her- bouw, dat er genoeg materiaal ongebruikt was geble- ven om een publicatie over dit onderwerp te recht- vaardigen. Dit is alleszins verklaarbaar, wanneer men bedenkt dat Van Campen een geschiedenis van Leeuwenbergh vanaf haar ontstaan tot in de twintig- ste eeuw voorstond, zodat hij de brand in het grote verband vermeldt, terwijl het de schrijver dezes te doen is om genoemde brand aan de vergetelheid te ontrukken. |
|||||||||
De brand
Nadat de regenten van het pestgasthuis op 1 augus-
tus 1678 de eerstvolgende vergadering op 2 septem- ber daarop volgend hadden vastgesteld om daarin de jaarrekening van het jaar 1676 af te horen en te slui- ten, kon nog niemand van hen vermoeden, dat zij op korte termijn op de jaarrekening van het lopende jaar een post onvoorziene uitgaven zouden moeten boe- ken, die hun de eerstkomende jaren veel zorgen zou baren 2). Op Maria Hemelvaartavond werd het pestgasthuis zo-
danig door een brand geteisterd, dat het voorlopig ge- heel buiten gebruik moest worden gesteld. Het inge- storte dak van de naast elkaar gelegen ziekenzalen en het uitgebrande interieur moeten een troosteloze aan- blik hebben gegeven, hoewel men van geluk mocht spreken, dat de muren overeind waren blijven staan. Toch dient hierbij bedacht te worden, dat deze aan een grote hitte blootgesteld waren geweest, waar- door de specie wellicht uitgewerkt kon zijn. Tegen deze achtergrond is het geenszins verbazing- wekkend dat de regenten reeds de volgende dag in |
|||||||||
Gezicht op het Leeuwen-
berghpestgasthuis, de wal, het huis Lepelenburch en de Bruntenhof. J. de Bei/er, 1744. G. A. U. Top. Atlas Zk 13.10. |
|||||||||
een bijzondere vergadering bijeenkwamen om nader
te overleggen wat hen in de huidige omstandigheden te doen stond 3). Zoals te doen gebruikelijk bij derge- lijke voorvallen besloten zij een onderhoud met de burgemeesteren van de stad Utrecht aan te vragen om een commissie aan te wijzen voor een nader on- derzoek naar de oorzaak van de brand. Verder dien- den zij na te gaan wat zij in rechten ende in justitie bevinden te behoren. Het instellen van een commissie door het aanwijzen van de heren Sandenburg en So- meren jr. met de opdracht om ter plaatse poolshoogte te gaan nemen en naar bevinding te handelen, was het eerste uitvloeisel van deze beslissing. Zodoende kon het college reeds de volgende dag nader worden geïnformeerd over het resultaat van de door voor- noemde regenten in gezelschap van Gijsbert Theu- nisz. van Vianen en Hendrick Leenderssz. als timmer- lieden ter plaatse uitgevoerde inspectie. Hierbij was komen vast te staan, dat de muren niet geslecht be- hoefden te worden, wat onder andere blijkt uit de me- dedeling in het resolutieboek, waar staat dat Gijsbert Theunisz voor vier jaer daer voor wel wilde instaen - begrijpelijkerwijs wenste men de kosten tot een mini- mum te beperken -, zodat de stad Utrecht momenteel nog over een gebouw beschikt, waarvan het middel- eeuwse grondpatroon ongeschonden aan het nage- slacht is overgeleverd. Er werd besloten het puin op de kelders en kluizen
van het gebouw te laten liggen, met de bedoeling te zijner tijd bij de herbouw het bruikbare materiaal af te bikken en opnieuw te gebruiken, terwijl het puin zou worden afgevoerd. Alvorens men echter zo ver was dienden de regenten een bestek te maken voor de herbouw en de restauratie van het pestgasthuis. Hoewel men in deze tijd geen verzekering kende, waarop de brandschade kon worden verhaald is het begrijpelijk, dat men naast de inspectie ter plaatse te- vens besloot een inventaris van de bewaard gebleven goederen aan te leggen om een indruk te krijgen van de omvang van de opgelopen schade 4). Nog aan het einde van dezelfde maand 5) kwam het overleg met de burgemeesteren Dinter, Van Luyken en Gerobulus op gang. In overleg met de regenten diende nagegaan te worden in hoeverre de Vroed- schap een financiële bijdrage zou kunnen en behoren te leveren aan het herstel van het pestgasthuis als so- ciale instelling, ook al had zij hiervan de laatste jaren geen gebruik hoeven te maken. De tijden zijn maar weinig veranderd, als men aan de hand van de pre- sentielijsten in de Vroedschapsresoluties ziet, dat de regenten zich hiervoor tot dat college wendden, waar- in zij zelf of hun familieleden 6) door hun lidmaat- schap druk op de besluitvorming konden uitoefenen. Desalniettemin zou het tot 7 juli 1679 7) duren alvo- rens de Vroedschap zou besluiten gunstig te reageren op het bij haar ingediende rekest. Inmiddels waren de regenten ertoe overgegaan om een commissie-ad-hoc in te stellen, bestaande uit de heren Van Zuylen, Van Sandenburg, de huismeesters van Leeuwenbergh en de heren Schade, Someren sr., 90
|
|||||||
Maersenbroeck en Van Dinter als gecommitteerden
van de regenten om na te gaan aan welke instanties en instellingen men verder een rekest om financiële steun zou kunnen sturen 8). Naast de eerder genoem- de Vroedschap van de stad Utrecht besloot men de Staten van Utrecht, de vijf kapittels, als ook alle gast- huizen aan te schrijven 9). Het grote aantal geadres- seerden zal de lezer op het eerste gezicht wellicht ver- wonderen, daar de brandschade relatief meeviel. Hier- bij moet niet uit het oog worden verloren, dat het pestgasthuis, dat vele landerijen buiten de stad had als bron van inkomsten, zo kort na de Franse bezet- ting de gevolgen van het brandschatten nog niet te boven was. Als bijzonderheid kan worden vermeld, dat men ook van de eigen regenten een royaal gebaar verwachtte door hen voor een bedrag van 50 gulden per persoon aan te slaan 10). De Staten van Utrecht reageerden als eerste op het
rekest bij resolutie van 14 mei 1679 dooreen bedrag van 2500 gulden toe te zeggen. Hier kwam bij dat zij bij resolutie van 2 juni 1679 de rentmeester van het Vrouwenklooster, van Mariëndale, van het Wittevrou- wenklooster, van het St. Servaesklooster en van Oud- wijk opdracht gaven om ieder een bedrag van 100 gulden te schenken 11). De reden tot deze inmenging was gelegen in het feit, dat de kapittels in een nauwe relatie stonden met de Staten van Utrecht. Na de op- stand van 1 572 was het bestuur over deze geestelijke instellingen bij uitzondering overgegaan op de Gere- formeerden, die onder de naam van geëligeerden nog steeds zitting hadden in het Statencollege. Dit had tot gevolg dat Utrecht als enige der provincies tot 1795 door drie standen zou worden bestuurd, hoewel aan deze eerste stand van geëligeerden toch mettertijd de meeste macht werd ontnomen, zodat het op het laatst niet veel meer dan een erebaantje was. Door het initiatief van de Staten geprikkeld besloot de
Vroedschap van Utrecht, zoals eerder werd vermeld, kort daarop, na voor de tweede keer te zijn aange- schreven, een bedrag van 1500 gulden bij te dragen in de subsidie van de herbouw. Een schril contrast hiermee vormden de gasthuizen 12). Een onderzoek in deze door Van Campen toonde aan, dat het St. Jobsgasthuis, het Cranengasthuis, het Bartholomeï- en het Cruysgasthuis ook na het tweede verzoek in het geheel niet reageerden. Ten aanzien van het Weeshuis en het Duitse Huis heeft men kennelijk van- af het begin weinig verwachtingen gekoesterd, zoals blijkt uit het feit, dat deze slechts in margine bij de re- solutie van 13 februari 1679 inzake het aanschrijven van vermoedelijke donateurs werden vermeld 13). Voor het laatste geval moet de oorzak gezocht wor- den in de wederopbouw van een gedeelte van het Duitse Huis, waardoor, zoals uit de Vroedschapsreso- luties blijkt, het op dat moment zelf zich alle inspan- ningen moest getroosten om de benodigde gelden bijeen te krijgen. Er werd zelfs geregeld een subsidie- aanvrage bij de Vroedschap ingediend om het te kun- nen opbrengen. |
|||||||
ontwerper der bestekken en Gerrit Rijselman werden
spoedig daarop ontboden en verzocht om de muur aan de zijde van het Servaas Bolwerk tijdelijk met dro- ge planken te bedekken, opdat men in het voorjaar leien zou kunnen leggen, terwijl de drie andere muren voor de loos zullen afgedekt worden om verdere na- delige gevolgen van het inregenen te voorkomen. Het Bijlhouwers- en Leijdekkersgilde waren inmiddels overgegaan tot het bouwrijp maken van het terrein door de grooste obstakels aan puin af te voeren, zodat Gijsbert Theunisz. in december voor het eerst op- dracht kreeg om lood te bestellen bij Jacob Charles, loodgieter te Amsterdam 16). Een verklaring voor het feit, dat dit uit een andere stad werd betrokken, wat toch, zoals de rekening ook vermeldt, vervoersonkos- ten met zich meebracht, werd niet gevonden. Aan de hand van de gegevens uit de rekening, waarin de na- bestellingen per rol gespecificeerd waren, was het mogelijk te berekenen, dat het bij de eerste bestelling om ongeveer 1025 rollen lood gegaan moet zijn 17). In het verlengde van deze opdracht werd de rent- meester door de regenten verzocht om samen met voornoemde Gijsbert Theunisz. na te gaan wat er van het lood, dat zich veelal in half gesmolten toestand op de puinhopen bevond, bruikbaar was voor de her- bouw, terwijl hij de rest ten meesten oirbaer en profijt van deesen huyse (moest) vercoopen 18). Uit de reke- ning valt op te merken, dat Hendrick van Hemert, waarschijnlijk een loodgieter, voor het wisselen van het lood is aangetrokken. Intussen had men door Abraham van Mariënhoff op
de belangrijkste plaatsen de ramen laten herstellen door er nieuw glas in te laten zetten, hoewel dit vóór het plaatsen van de kap, gezien de omvang van de uitgaven tot een minimum is beperkt. In 1680 konden de eigenlijke werkzaamheden wor- den aangevangen. Wanneer men naar de totale uitga- ven kijkt valt hieruit af te lezen, dat Gerrit Rijselman als meester timmerman het grootste bedrag incas- seerde voor timmer- en metselwerk, terwijl het lei- dekken was verdeeld onder de bazen Abraham Mor, |
||||||||||||||||
De redenen van het niet betalen door de gasthuizen
en het Weeshuis waren niet in archivalia vermeld, ter- wijl de regenten van het pestgasthuis de zaak na het tweede rekest kennelijk lieten rusten en geen nieuwe stappen ondernamen om meer geld binnen te krijgen. De voorlopige kosten werden geraamd op 14.000 gulden en het werk van de commissie-ad-hoc had halverwege het jaar 1679 nog maar 5.450 gulden in kas als startkapitaal opgeleverd voor de aan te van- gen werkzaamheden; waarvan een gedeelte als toe- zegging van de regenten 13). De herbouw
Intussen was men verder gegaan met de onderhande-
lingen met de aannemer. Nadat op 13 februari 1679 de conditiën en voorwaarden voor het aanbesteden van het werk waren vastgesteld, die niet in de resolu- ties zijn opgenomen, zodat de tekst hiervan onbekend is, werden deze in de komende vergaderingen nader onderzocht. Op 27 juli 1679 kon er tot inschrijving op het door Frederick Jacobsen ontworpen bestek wor- den overgegaan. Gerrit Rijselman 14) werd als „min- ste inschrijver" aangewezen, daar hij het werk voor 6.700 gulden dacht te kunnen uitvoeren, een bedrag dat weinig verschilde met de uiteindelijke opbrengst van de rekesten. Daar op het moment van de aanbe- steding echter nog de nodige gelden ontbraken werd besloten om allereerst het leien dak, dat het meest noodzakelijk was, te herstellen, De heer Van Sanden- burg werd als eerste huismeester belast met het ma- ken van het bestek, dat men hiervoor nodig had. On- danks het feit, dat men iedere gulden kon gebruiken werden er in deze tijd door het vergaderen over de aanbesteding en de aanbesteding zelf veel onnodige onkosten gemaakt, daar deze bijeenkomsten altijd eindigden met het genot van een overvloedige maal- tijd. In november 1679 15) noodzaakten de omstan- digheden om op korte termijn aktiviteiten te ontplooi- en, daar door het lange openleggen van het Huijs de muyren en de cluijsen tot verderf van het gebouw seer comen te verwaeteren. Frederick Jacobsen, de |
||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||
Dwarsdoorsneden en platte-
gronden, gemaakt voor de ver- bouwing van het hospitaal tot collegezaal, waarop de balken constructie en keldergewelven goed zichtbaar zijn, 1845. GA.U. Top. Atlas Zk. 13.3(1). |
||||||||||||||||
1 ar
|
||||||||||||||||
* El
|
||||||||||||||||
91
|
||||||||||||||||
Wanneer men de herbouw van 1678-1680 vergelijkt
met de onlangs beëindigde restauratie vallen er nau- welijks overeenkomsten aan te wijzen, daar de werk- methoden inmiddels sterk zijn gewijzigd. Opvallend blijft, dat het in beide gevallen het dak was, waarop de aktiviteiten zich met name concentreerden en dat de uenodigde tijd in de twintigste eeuw ook twéé jaar bedroeg. |
|||||||||
Hendrick van Hemert en Geurt Smetser. Het belang-
rijkste hierbij was dat er twee nieuwe kappen zouden worden geplaatst. Een indrukwekkend staaltje van vakmanschap, wanneer men bedenkt met welke ge- brekkige middelen deze zware balken naar boven ge- bracht moesten worden. Een ieder, die ooit de Leeuwenberghkerk van binnen
heeft gezien zal dit volledig beamen, terwijl de profiel- schets van afb. 2 ook een duidelijke indruk van de op- bouw van de balkenconstructie geeft. Bovendien werd hierdoor het oude verband tussen de vier muren hersteld. Hoewel er in de tussenliggende periode wei- nig wordt vermeld over de vorderingen van het karwei moet dit toch naar wens zijn verlopen, wanneer men leest, dat de leidekkers in augustus 1680 klaar zijn met het bekleden van de beide daken 19). Normaal ge- sproken had dit een reden tot vreugde moeten zijn, ware het niet dat tegelijkertijd geconstateerd werd dat er onvoldoende geld voor handen was om de laat- ste termijn van de eerste aanbesteding aan de tim- merlieden en leidekkers uit te betalen. Er werd daar- om besloten om 3000 gulden extra voor dit werk uit te trekken. Hiertoe werden de regenten in staat ge- steld door de hospitaalmeester Van Beeck en dokter Gessel, die de ontbrekende gelden in het algemeen belang uit particuliere kas op een interest van vijf te- gen honderd gulden bereid waren te leveren, zoals advocaat Muninex dit in februari van dat zelfde jaar ook reeds had gedaan20). De huismeesters kregen op- dracht om vóór de betaling het leien dak eerst door twee gezworen meters te laten opnemen om na te gaan of er volgens het bestek was gewerkt. Hierna bestond het werk aan het pestgasthuis uit klei-
nere aanbestedingen, waar relatief ook niet zoveel geld mee gemoeid was. Er kon worden overgegaan tot de afwerking van het gebouw, zoals het leggen van goten, het schilderwerk en het aanbrengen van het glas in de glasroeden. Op 14 november 1680 kreeg de rentmeester opdracht de benodigde gelden op te nemen, daar de werkzaamheden aan het gehele gebouw voltooid waren, terwijl het timmer- en met- selwerk, evenals bij de eerste aanbesteding, weer diende te worden geïnspecteerd alvorens ook deze mensen hun laatste termijn kregen uitbetaald. Rest nog aan het eind van het relaas melding te ma- ken van de vrouwen die in deze laatste maanden zo ijverig bezig waren geweest om het nieuwe bedde- goed, voor de onlangs getimmerde bedsteden te ma- ken. Ook de hof mocht zich weer verheugen in de toe- gewijde aandacht van een hovenier. De herbouw van Leeuwenbergh heeft uiteindelijk 32 dagen korter geduurd dan bij het aannemen van het werk was gerekend, wat Gerrit Rijselman een premie van ruim 50 gulden opleverde. Iets wat men inmid- dels gerust kon doen, daar de inkomsten de uitgaven overtroffen, zodat het karwei dat 1 5.726 gulden 4 stuivers en 8 penningen had gekost met een batig sal- do van 262 gulden 4 stuivers en 8 penningen kon worden afgesloten. 92
|
|||||||||
H. J. Ph. G. Kaajan
|
|||||||||
Noten
1) J. W. C. van Campen. „Leeuwenbergh" In: Jaarboek
Oud-Utrecht 1931, p. 84-86. 2) W. C. Schuylenburg, J. G. C. Oosting. Catalogus van de
bij het stads-archief bewaarde archieven, tweede af- deling, 1 aug. 1678, inv. nr. 2205. 3) idem, 15 aug. 1678.
4) idem, 16 aug. 1678.
5) S. Muller Fz. Catalogus van het archief, tweede afde-
ling, 1577-1795, Vroedschapresolutieboeken (1674- 1679), f 188r, inv. nr. 121. 6) Een vergelijking van de presentielijsten van de regenten
met die van de Vroedschap en de Staten van Utrecht toonde aan, dat hierop geregeld dezelfde namen voor- kwamen. Daar de voorletters van de regenten echter onbekend zijn is de mogelijkheid, dat het om familiele- den gaat niet uitgesloten. 7) zie noot 5, f 122r.
8) zie noot 2, 1 febr. 1679, inv. nr. 2206.
9) idem, 13 febr. 1679
10) idem, 7dec. 1679.
11) S. Muller Fz. Catalogus van het archief van de Staten
van Utrecht, 14 mei 1679, inv. nr. 234-3. 12) zie noot 8,27 juli 1679.
13) zie noot 1, p 85.
14) Rij'sel wordt in de rekeningen als Pijsel geschreven.
15) zie noot 8, 23 nov. 1679.
16) idem, 5 dec. 1679.
17) zie noot 2, Rekeningen van de eerste huismeester
1678/79-1760/61, 2e rekening, f 32v e.v„ inv. nr. 2217. 18) zie noot 8,13 dec. 1679.
19) idem, 1 aug. 1680;
20) zie noot 17, f 19r.
|
|||||||||
DE DRIE VAN LIENDERS:
UTRECHTSE TEKENAARS UIT DE
18DEEEUW
|
||||||||||||
Het afgelopen voorjaar organiseerde de Gemeentelijke Archiefdienst een tentoonstelling over Jacobus, Pieter
Jan en Paul van Liender en de stad Utrecht. De redaktie van het maandblad ontving kort daarop een uitgebreide bespreking van zowel de expositie als van
de catalogus. Terwille van de verdere bestudering van de Van Lienders, die blijkens de verantwoording voorin de catalogus een van de doelstellingen van de expositie was, acht de redaktie het zinvol deze bijdrage alsnog in het Maandblad op te nemen. |
||||||||||||
redaktie
broer Job (1630-1693) in Haarlem, hun vaderstad,
werkte. Met de Amsterdamse kunstenaar Jan van der Heyden (1637-1712) vormden zij een trio schilders van stadsgezichten dat veel invloed zou hebben in de 18de eeuw. Van der Heyden gaf behalve gefantaseer- de architectuur ook topografisch juiste visies op Am- sterdam weer. Hij legde het penseel steeds vaker ter- zijde toen hij zich ging toeleggen op de verbetering van de Amsterdamse straatverlichting en op de ont- wikkeling van een nieuw soort brandspuit. De minutieuze schilderwijze van vooral Van der Hey- den werd in de 18de eeuw overgenomen. Bekende schilders als Cornelis Pronk (1691-1759), Jan de Beyer (1703-ca. 1785) en Isaac Ouwater (1750- 1793) weken in hun stadsgezichten niet sterk af van de stijl van Van der Heyden. Hun weergaven zijn topo- grafisch gezien wel veel betrouwbaarder. In de tekenkunst treffen we eerder zelfstandige stads- gezichten aan dan in de schilderkunst. Nederlandse kunstenaars maakten tijdens hun studiereizen regel- matig situatieschetsen die zij in hun schilderijen ver- werkten. In de vroege 17de eeuw werd in de teken- kunst de grondslag gelegd voor het stadsgezicht als specialisme. Rondtrekkende topografische tekenaars komen ook voor het eerst voor in de loop van de 17de eeuw. |
||||||||||||
In de 18de eeuw reisden tal van topografische teke-
naars door ons land om steden, dorpen, kastelen en buitenhuizen te schetsen. Onder deze reislustigen be- vond zich Paulus van Liender, wiens werk samen met dat van zijn oom Jacobus en van zijn broer Paulus in maart en april van dit jaar in het Utrechts Gemeente- archief te bezichtigen was. De ettelijke tekeningen van de Van Lienders geven
ons een duidelijk beeld van de stad Utrecht en haar omgeving in de periode 1745-1775. Hun verwerking van het thema „stadsgezicht" paste in een op dat mo- ment betrekkelijk jonge traditie. Het Hollandse stadsgezicht
Rond het midden van de 17de eeuw ontwikkelde zich
het stadsgezicht als een zelfstandig genre in de Hol- landse schilderkunst. Dit impliceert niet dat er uit de tijd daarvóór geen afbeeldingen van dorpen, steden of delen daarvan bekend zijn. We treffen bijv. in het werk van de 15de eeuwse schilder Jan van Eyck al com- plexen van gebouwen aan die doen denken aan be- staande steden. Zo'n quasi-stadsgezicht fungeerde als achtergrond of als decor voor de hoofdhandeling. Soms moest het de betekenis van het schilderij ver- duidelijken. Daarnaast bestond er veel belangstelling voor geschilderde fantasie-architectuur, die geheel aan de fantasie van de kunstenaar was ontsproten en weinig met bestaande woonoorden te maken had. Na de eerste helft van de 17de eeuw gingen in Delft en in Haarlem een aantal kunstenaars op zichzelf staande stadsgezichten schilderen. De beroemdste vertegenwoordigers van deze tendens waren Johan- nes Vermeer (1632-1675) en Pieter Saenredam (1597-1665). Saenredam hield er een uiterst zorgvul- dige werkwijze op na: hij schilderde gebouwen pas nadat hij een nauwgezette studie had opgezet en voor zover mogelijk opmetingen had verricht. Tussen teke- ning en schilderij lagen vaak vele jaren. De methode van Saenredam werd overgenomen door Gerrit Berckheyde (1638-1698), die samen met zijn |
||||||||||||
De Van Lienders
Het 18de eeuwse stadsgezicht vormde het logische
vervolg van aanzetten in de 17de eeuw. Het werd een wijd en zijd beoefend specialisme in teken- en schil- derkunst. De Van Lienders stonden dan ook bepaald niet alleen in hun belangstelling voor stad en land. Jacobus van Liender (1696-1759) was evenmin als zijn twee neven kunstenaar van beroep. Van professie was hij arts en botanicus. Hij maakte in de jaren 1730 deel uit van het Utrechts schildergenootschap, waar- van hij korte tijd deken was. Behalve landschappen tekende hij Utrechtse stadsgezichten. Jacobus van 93
|
||||||||||||
de betreffende gebouwen (wanneer werden ze opge-
trokken, wanneer geheel of gedeeltelijk afgebroken) en over hun functie op te nemen. Ook bij de stilisti- sche vergelijkingen werd niet meer dan een tipje van de sluier opgelicht. Waarschijnlijk zal het werk van de Van Lienders en dat van hun tijdgenoten in de publi- catie die I. J. Soer in haar verantwoording reeds aan- kondigt, duidelijker onderling worden gerelateerd. Het was een goede gedachte om de schilderingen uit de regentenzaal van het voormalig Weeshuis te re- construeren (de oorspronkelijke stukken waren op twee na te groot voor de expositieruimte), zij het dat de oorspronkelijke situering niet geheel herkenbaar was. Het is de vraag waarom de reproducties van de heldere behangselschilderingen voorzien waren van een bruine tint, die reminiscenties opriep aan foto's uit grootmoeders tijd. In de catalogus zijn, naast afbeeldigen van geëxpo-
seerde werken, twee inleidingen opgenomen: één van dr. J. E. A. L. Struick, waardoor de lezer een aardig beeld krijgt van het sociale en economische leven in Utrecht in de 1,8de eeuw, en één van mevr. I. J. Soer |
|||||||||
Liender gaf tekenles aan de twee zoons van zijn broer,
Pieter Jan en Paulus. Pieter Jan van Liender (1727-1779) werd, behalve
door zijn oom, vermoedelijk onderwezen in de teken- kunst door de al eerder genoemde Cornelis Pronk. Hij imiteerde aanvankelijk de stijl van zijn oom Jacobus maar kwam in de jaren 1760 tot een eigen verwer- king van landschap en architectuur. Hij stak enkele malen de grens over om tochten langs de Rijn te on- dernemen. In tegenstelling tot de andere Van Lienders zijn van
hem schilderijen bekend. Zijn belangrijkste activitei- ten op dit gebied volbracht hij in 1760. In dat jaar de- coreerde hij een kamer in een patriciërshuis aan de Breedstraat, toentertijd in bezit van de familie Van Dorssen (afb. 1). In de 19de eeuw werd deze zaal de regentenkamer van het Hervormd Diaconie Weeshuis. Het ensemble behangselschilderijen toonde land- schappen gestoffeerd met figuurtjes en soms herken- bare gebouwen. Zo prijkt in één van de stukken de Utrechtse Dom temidden van heuvels, die herinneren aan het Rijnlandschap dat de maker goed kende. De hele set is opgenomen in de verzameling van het Cen- traal Museum. Paulus van Liender (1731-1797) oefende zich in het
tekenen bij Cornelis Pronk. In Amsterdam ontmoette hij Jan de Beyer, met wie hij naar Duitsland toog. Na zijn verhuizing naar Haarlem rond 1760 bleef hij ac- tief als tekenaar van stads- en buitenleven. Naast te- keningen maakte hij ook aquarellen en gravures. Paulus van Liender was van beroep houtkoper, later werd hij hoofdcollecteur van de belasting op wijnen. Hij nam deel aan het georganiseerde Haarlemse kun- stenaarsleven. Hij werd bestuurslid van de Stadstekenacademie en wordt genoemd als steller van het model en thesaurier, twee om uiteenlopende redenen belangrijke taken. Tentoonstelling en catalogus
|
|||||||||
Het eerste dat opviel bij bezichtiging van de expositie
in het Gemeente-archief was de uitstekende kwaliteit van de meeste der tekeningen en schilderijen. Men kan zich erover verwonderen dat hier geen beroeps- kunstenaars aan het werk waren. Het zal zeker de moeite waard zijn de Van Lienders via een omvangrij- ker publicatie dan de catalogus meer bekendheid te geven en hun plaats temidden van andere 18de eeuwse tekenaars en schilders te bepalen. De begeleiding bij de tentoonstelling liet de bezoeker in een aantal opzichten in het ongewisse. Zo zou een plattegrond van Utrecht, waaruit bleek hoe de stad er in de 18de eeuw uitzag en op welke plaatsen de Van Lienders hebben getekend, een waardevolle bijdrage zijn geweest, zeker voor de niet-Utrechtenaar. Men kan hierbij denken aan een kaart zoals die is afge- beeld in het boekje van A. Graafhuis, Utrecht in de achttiende eeuw ...(1965). De teksten bij de objecten waren wat summier en bo-
den m.i. te weinig informatie. Het zou niet overdreven zijn geweest meer gegevens over de chronologie van 94
|
|||||||||
Gezicht in de regentenzaal van het Diaconieweeshuis,
1918 GA.U. Top. Atlas Zh 3.1,1. over de Van Lienders zelf. De tweede inleiding en het
catalogusdeel doen vermoeden dat er in snel tempo is gewerkt, waardoor onnauwkeurigheden in formule- ring en inhoud zijn geslopen. Zo blijft het onduidelijk, waarom uit de bloei van kunstkabinetten in de 18de eeuw blijkt dat er opdrachten zijn gegeven (p. 11). De onderschriften zaaien hier en daar verwarring, zoals dat bij cat. 73 waar onder Origineel in bezit van E. C. Suermondt te Utrecht staat vermeld: Eigenaar onbe- kend. |
|||||||||
en schilderkunst bij kop dragen tot het vergaren van
kennis en bovendien van groot praktisch nut was. In deze periode mocht alleen de upper-ten, niet het ge- wone volk, zich als niet-professioneel kunstenaar ar- tistiek bezighouden. In Nederland werd Constantijn Huygens, aanvankelijk
als leerling van Hendrik Hondius, met de tekenkunst opgevoed. Hij noemde het onderricht zelf nuttig; je had er plezier
van bij het uitoefenen van de wiskunde; en bovendien spaarde het tekenen op reis de tijd uit van een schrif- telijke weergave van het geziene (Huygens, 66)*. Na zijn tekenopleiding kreeg Huygens les in het minia- tuurschilderen. Hij liet zich bewonderend uit over het werk van een der specialisten in het vak, Isaac Oliver, dat hij naar eigen zeggen in Londen had gezien (Huy- gens, 67-68). Ook Hooft ontving tekenles. Hij kreeg naast muziek-,
scherm- en danslessen onderwijs in het teykenen. In tegenstelling tot het schilderen werd het tekenen in de 17de eeuw gezien als passend tijdverdrijf voor een hooggeplaatste. Dat staat in verband met academi- sche opvattingen, waarin het tekenen werd be- schouwd als een geestelijk hoogwaardige bezigheid. Zelfs vorsten ontkwamen niet aan deze tendens. Vele 17de eeuwse koningen leerden in hun jeugd het te- kenvak bedrijven. In ons land leerde prins Maurits de tekenstift hanteren. In wezen bleef deze situatie in de 18de eeuw bestaan.
Dat blijkt uit een vermelding van de kunstenaar Gerar- dus Wigmana, die na drie jaren in Rome te zijn ge- weest in dienst kwam van het hof van Friesland, waar hij stadhouder Johan Willem Friso en diens zusters onderwees in de tekenkunst (Wigmana, inleiding). Jaren later hielp de hofschilder T. P. C. Haag de jonge stadhouder prins Willem V bij diens eerste schreden op het tekenpad (Lunsingh Scheurleer, 22; en Fock, 113). In de loop van de 17de en vooral 18de eeuw ging de
burgerij zich op steeds groter schaal bezighouden met het tekenen, in navolging van aristocratische kringen. Het kwam zover, dat men opmerkte: In geen land is welligt het onderwijs in de Teekenkunst zoo alge- meen dan in het onze; het wordt beschouwd als tot eene goede opvoeding behoorende; vandaar het groot aantal Teekenmeesters, dat men onder ons vindt. (Van Eynden en Van der Willigen, III, noot 3, 496-497). Hoewel wij het eerste deel van het citaat moeilijk kun-
nen toetsen op waarheidsgehalte, lijkt de passage veelzeggend. Het is heel goed mogelijk dat nieuwe 18de eeuwse opvoedingsidealen een rol hebben ge- speeld bij de popularisering van het tekenen als on- derdeel van de educatie van de bourgeoisie. Een tweede accentverschuiving vormde de waardige plaats, die het graveren ging innemen naast minia- tuurschilderen en tekenen. In Frankrijk gingen stem- men op, dat alle verzamelaars van prenten en tekenin- gen, alle edellieden en rijken die in de kunst waren geïnteresseerd, ofwel van nature ofwel gedreven door 95
|
||||||||
De problemen rond de toeschrijvingen worden ook in
de catalogus niet duidelijk toegelicht. Zo staat bij cat. 110 (Gezicht op het Jobsgasthuis; 1756) een verwij- zing naar cat. 83, een vrijwel identieke tekening uit 1752. Het eerste werk wordt toegeschreven aan J. Versteegh, het tweede aan Pieter of Paul van Liender. De tekenstijl is vrijwel identiek; de twee toeschrijvin- gen vragen om opheldering. Het is merkwaardig dat met de aantekening op de
achterzijde van cat. 81 (afb. 2), een prachtig bosge- zicht door Paulus van Liender, niets is gedaan. Er staat vermeld dat de tekening door de tekenaar zelf voor twee van zijn beste gehouden werd. Dit zegt wel iets over de waardering dooi de kunstenaar van zijn bosgezichten ten opzichte van zijn stadsgezichten. Het is jammer dat er nauwelijks Utrechtse stadsge- zichten tegenover elkaar zijn geplaats, maar wel twee gezichten op IJsselmonde (cat. 90 en 91). Met gerin- ge moeite had bijv. een Gezicht op de Wittevrouwen- poort in viervoud toegelicht kunnen worden: cat. 16 (gesigneerd P. v. Liender, 1750), cat. 21 (gesigneerd Pieter J. van Liender, 1752) en cat. 83 (afb. 3; niet gesigneerd, 1752; vroeger toegeschreven aan De Beyer, nu aan Pieter of Paulus van Liender), aange- vuld met een tekening van De Beyer uit ca. 1750 (af- gebeeld in het geciteerde boekje van A. Graafhuis, p. 43). Een andere mogelijke „Utrechtse" vergelijking bieden cat. 41 (Gezicht op de stadsplaats met kraan en vismarkt door Pieter J. van Liender, 1762) met cat. 96 (Idem, door C. Pronk, 1756) en de versie van J. Versteegh (ca. 1760., afgebeeld in Graafhuis, p. 53). Tenslotte een opmerking over de bibliografie. Het lag natuurlijk niet in de bedoeling van de auteur om een volledige bibliografie van de Van Lienders en het stadsgezicht in de 18de eeuw samen te stellen. Het bevreemdt echter dat het artikel van C. W. Wagenaar, De regentenzaal van het Nederduitsch Hervormd Dia- conie Weeshuis te Utrecht in Oude Kunst van 1918 niet is vermeld, hoewel er kennelijk gebruik van is ge- maakt. Een nuttige aanvulling op de bibliografie lijkt de in de onderstaande boekenlijst geciteerde catalo- gus bij de tentoonstelling over het Noordnederlandse stadsgezicht in de 17de eeuw, vorig jaar gehouden in Amsterdam. |
||||||||
Tekenen in de opvoeding van de burgerij
De Van Lienders waren geen kunstenaar van beroep.
Het was in de 18de eeuw niet ongebruikelijk dat in kringen van de burgerij getekend, gegraveerd en ge- aquarelleerd werd. Zo zijn van Cornelis Ploos van Am- stel, die evenals Paulus van Liender in de houthandel actief was, prenten van uitstekende kwaliteit bekend. Het is niet altijd vanzelfsprekend geweest dat een burger zich oefende in het tekenen. M.i. hangen de activiteiten van de Van Lienders samen met verander- de ideeën over het tekenen in de opvoeding. De pro- blematiek rond deze kwestie gaat terug tot in de Oud- heid. Bij de antieken, en later in de Renaissance, was men ervan overtuigd dat het beoefenen van de teken- |
||||||||
snobisme, graveerden (Adhémar, 91 e.v. en 106 e.v.).
Ook de gewone burger kon leren graveren. In Holland was de al genoemde Comelis Ploos van Amstel, firmant van de hopkopers Bontekoning en Aukes, een exponent van deze koerswijziging. Deze mededirecteur van de Amsterdamse stadstekenaca- demie bracht een enorme verzameling kunstwoor- werpen bijeen en schiep zelf een aanzienlijk grafisch oeuvre op hoog niveau, In 1773 kwam het zover, dat aan de Amsterdamse te-
kenacademie een tekenschool werd verbonden, waar leerlingen zonder beroeps-aspiraties konden leren te- kenen. De Van Lienders sloten zich met hun artistieke activi-
teiten aan bij de betrekkelijk recente opvatting, dat te- kenen, graveren en aquarelleren niet waren voorbe- houden aan kunstenaars, koningen of edelen maar ook beoefend mochten worden door de burgerij. Vaak geschiedde dat - net als bij de Van Lienders - ten dele in genootschapsverband. De Van Uendertentoonsteiiing liet ons zien dat 18de
eeuwse burgers in staat waren schitterende tekenin- gen te produceren. Een uitvoeriger en nauwkeuriger begeleiding zou het plezier bij de bezichtiging hebben verhoogd. Er blijven nu vele vragen onbeanwoord. Des te meer reden om uit te zien naar een berede- neerde oeuvrecatalogus van het werk van deze drie boeiende kunstenaars. PeulKnolle
* De namen tussen haakjes zijn verwijzingen naar de
bibliografie, de getallen geven de nummering van de pagina's in de betreffende publicaties aan. Bibliografie
Over het Hollandse stadsgezicht, zie:
1. Hans Jantzen, Das Niederlandische Architektur-
bild. Leipzig1910. 2. J. G. Links, Townscape Painting and Drawing.
London 1972, vooral pp. 136-160. 3. Opkomst en bloei van het Noordnederlandse
stadsgezicht in de 17de eeuw. Tent. cat. Amster- dams historisch Museum 1977. Zie ook de hierin opgenomen bibliografie. Over de Van Lienders, zie:
1. C. W. Wagenaar, „De regentenzaal van het Neder-
duitsch Hervormd Diaconie Weeshuis te Utrecht." In: Oude Kunst, )rg. 111(19181,221-228. 2. Jacobus van Liender. PieterJan van Liender, Paul
van Liender en de stad Utrecht. Topografische te- kenaars uit de 18de eeuw. Tent. cat. Gemeente- archief Utrecht 1978. Zie ook de hierin opgeno- men bibliografie. Over het tekenen in de opvoeding, zie:
in het algemeen: 96
|
||||||||
1. Allan Ellenius, De Arte Pingendi. Latin Art Literatu-
re en seventeenth-century Sweden and its inter- national background. Uppsala and Stockholm 1960,223-263. 2. Jochen Becker, „Zur Niederlëndischen Kunstlitera-
tur des 16. Jahrhunderts: Domenicus Lampsoni- us." In: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 1973,45-61, vooral noot 7 op pp. 53-54. 3. In dezelfde editie van het N.K.J.: Ella Snoep Reits-
ma, „Chardin and the Bourgeois Ideals of his Ti- me." (pp. 147-243, vooral p. 204.). Met betrekking tot dit artikel:
1. De Jeugd van Constantijn Huygens door hemzelf
beschreven. Uit het Latijn vertaald, toegelicht en met aantekeningen voorzien door Dr. A. H. Kan (.. .(.Antwerpen 1946. 2. Gerardus Wigmana, Korte Schets of Denkbeeld
Om tot een groote volmaaktheid in de Schilder- kunst te geraken... Amsterdam 1742. 3. Th. H. Lunsingh Scheurleer, „De Stadhouderlijke
Verzamelingen." In: 150 Jaar Koninklijk Kabinet van Schilderijen. Kon. Bibliotheek. Kon Penningka- binet. 's-Gravenhage 1967. 4. Willemijn Fock, „De schilderijengalerij van Prins
Willem V op het Buitenhof te Den Haag (1)." In: Antiek, 1976/77, nr. 2. 5. Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst,
sedert de Helft der XVIII Eeuw door Roeland van Eynden en Adriaan van der Willigen (...). Haarlem 1816-1840 (4 dln.). 6. Jean Adhémar, Graphic Art of the 18th Century.
Vert. M.l. Martin. New York-Toronto-London 1964. |
||||||||
CONTRIBUTIE 1978
In augustus 1978 hadden ca. 300 leden de contribu-
tie voor 1978 nog niet voldaan. Tengevolge hiervan heeft het bestuur besloten in de maand september de desbetreffende leden een brief met een acceptgiro- kaart te doen toekomen. Aangezien het niet juist wordt geacht, dat de vereni-
ging de lasten moet dragen, welke door verlate beta- lingen worden veroorzaakt, heeft het bestuur beslo- ten, dat bij betaling van de contributie na 31 oktober 1978 een kostenvergoeding van ƒ4,— zal zijn ver- schuldigd. Er wordt op gewezen, dat de kosten van de in sep-
tember te verzenden brief ca. ƒ 1,— en de portokosten voor de afzonderlijke verzending van het jaarboek ƒ 2,75 bedragen; door te late betaling van de contri- butie zal'bovendien een rente-nadeel ontstaan. Een kostenbijdrage van ƒ 4,— is derhalve zeker terecht. Het bestuur wekt daarom de leden op, de ontvangen acceptgirokaart nu ten spoedigste in te vullen en te retourneren. Namens het bestuur, J. F. J. Hoetlng, penningmeester.
|
||||||||
IN MEMORIAM W. A. M. HARZING
|
|||||||||
Op 22 juli 1978 overleed, bijna 80 jaar oud en tot zijn
laatste dag onvermoeibaar actief, de Driebergse beeldhouwer Wim Harzing. Voor de leden van Oud- Utrecht bekend door zijn talrijke publikaties in Maand- blad en Jaarboek gedurende de laatste kwart-eeuw, soms in direkte samenhang met excursies naar Drie- bergen-Rijsenburg 1). Ook éérder al kan men zijn naam vinden, maar dan elders - en in artikelen over beeldhouwkunst en liturgie 2). Het zwaartepunt van zijn aktiviteiten verplaatst zich vandaar naar de locale geschiedenis, maar beide aspekten van zijn werk to- nen toch een duidelijke relatie: er zat in zijn geschied- beoefening een duidelijk „sculpturaal" element. Hij wilde de objekten die hij historisch van belang vond ook gaaf aan zijn medemensen laten zien. Daarom heeft hij zulk een groot aandeel gehad in het bepleiten van de restauraties van de belangrijkste monumenten van Driebergen-Rijsenburg: Sparrendaal en de kerk van St. Petrus-Banden. Ook bij onderscheidene klei- nere zaken bewerkstelligde hij meermalen, met zijn taaie volharding waar je niet omheen kon, een wen- ding ten goede. Hij was de motor achter de viering en de tentoonstel-
ling „150 jaar Rijsenburg" in 1960 en de oprichter (in het monumentenjaar 1975) van de Stichting „Drie- bergen-Rijsenburg Vroeger en Nu". In zijn historische studies, en ook in zijn 4 boeken, 3) beperkte hij zich volstrekt tot Driebergen-Rijsenburg, in welke laatste plaats hij, lang vóór de samenvoeging der beide gemeenten, op 4 oktober 1898 was gebo- ren. Om zijn artikelen in de oude Maandbladen (toen er nog geen registers op auteurs waren) op te zoeken, hoeft men slechts te kijken bij de trefwoorden Drie- bergen en Rijsenburg. Alles wat déérmee te maken had, hoe ver het ook mocht zijn, wist hij te voorschijn te brengen I Baanbrekend werk verrichte hij door al in 1952 in het
Jaarboek te wijzen op het belang van kerk en plein te Rijsenburg, op 'n tijdstip waarop de waardering voor de vroege 19e eeuw nog maar uiterst miniem was. De pas voltooide restauratie van de kerk heeft bijzon- der veel aan hem te danken. Dat hij als eerste na 't ge- reedkomen van het werk vandaar uit is begraven laat ons een beeld van afronding na van dit zo plotseling afgebroken zeer actieve en inspirerende leven. C. L. Temminck Groll
|
Van Harzings werk als beeldhouwer, aanvankelijk
vooral religieus, later, bij de veranderingen in het ker- kelijk klimaat, ook meer profaan van aard, hebben en- kele jaren geleden, op een overzichtstentoonstelling in „Sparrendaal", velen verrast kennis genomen. Zijn belangstelling beperkte zich echter niet tot kunst en historie, ook het bredere terrein van kerk en sa- menleving boeide hem en op aanstekelijke wijze kon hij anderen daarvoor proberen te interesseren. Een vriendelijk, argeloos man zo op het oog, maar strijd- vaardig en vasthoudend als het nodig was; een gelo- vig man, gelovend ook in de goede eigenschappen van zijn medemensen. Zo was Wim Harzing in de ogen van iemand die hem lang gekend heeft. J. W. C. van Campen
|
||||||||
Noten:
1) Jaarboek Oud Utrecht 1952, p. 117, Ontstaan en weder-
varen van kerk en parochie Rijsenburg en 1967, p. 75, De riddermatige hofstede en ambachtsheerlijkheid Rijsen- burg. Maandblad Oud Utrecht 1953, p. 60; 1960, p. 67; 1961,
p. 115 (opgravingen Sparrendaal); 1962, p. 15 (v. Berck); 1963, p. 13 (station Driebergen-Zeist); 1964, p. 33 (Sparrendaal) en p. 151 (Schippershuis); 1967, p. 63 (kasteel Rijsenburg); 1971, p. 55 (Rijsenburg kousenfa- briek); 1973, p. 66 en 1975, p. 44 (Kerkplein). Voorts: Gildeboek 1955, p. 89 en Bulletin Kon. Ned. Oudh. Bond 1964, kol. 107, De Buitenplaats Sparrendaal te Driebergen. 2) Over Wim Harzing: Gildeboek 1922-23, p. 23; 1928 p.
59 en 1942 p. 17. Opgang 1927, p. 490 (altaar St. Tho- maskerk Amsterdam) en R.K. Bouwblad 1936-37, p. 393. Door Wim Harzing; Tijdschrift Liturgie 1937, p. 85; Gildeboek 1950, p. 48 (beelden in devotiekapellen). 3) Hoe Rijsenburg ontstond en groeide. 1960.
Kent u ze nog... de Driebergenaren en Rijsenburgers,
Zaltbommel 1972 Driebergen en Rijsenburg, hoe zij ontstonden en groei-
den. Driebergen-Rijsenburg 1973. Driebergen-Rijsenburg in oude ansichten, Zaltbommel 1976 |
|||||||||
E:V:AKABOA
|
|||||||||||||
telde mij, al vier jaar op zoek te zijn naar E:V:Akaboa,
van wie hij mij ook koperwerk kon noemen in drie niet door mij vermelde dorpskerken in onze provincie. Niets meer dus dan een - zij het voor onze oren wat
buitenissige - familienaam. Na alle min of meer vin- dingrijke, vernuftige, soms doorwrochte gissingen, vormt de oplossing zeker een anti-climax. Zo is het dikwijls. Sherlock Holmes wees er al op, dat men tel- kens weer het voor de hand liggende over het hoofd zag. Zijn goede vriend Watson moest het dan ontgel- den en op een irritant schoolmeesterachtige manier placht hij zijn terechtwijzing in te leiden met de woor- den: „My dear Watson!". Van mevrouw De Booy daarentegen heb ik niets van dien aard te horen ge- kregen, haar intensieve omgang met schoolmeesters ten spijt. In een volgend nummer hoop ik het een en ander over
Pieter Bredie en Eduard van Akaboa 'e mogen berich- ten. Nu reeds mijn bijzondere dank aan allen die zich te mijnen behoeve moeite hebben willen geven. P. H. Damsté
|
|||||||||||||
Dank zij veler belangstelling heeft de betekenis van
het verschijnsel AKABOA zich nu toch wel duidelijk geopenbaard. Het zou te veel plaatsruimte vergen hier alle vermeende oplossingen van het door mij gestelde probleem op te sommen. Het zij genoeg te vermelden dat met „E:V:" niet „ex urbe" en ook niet „ex voto" is bedoeld, zo min als „AKABOA" een merkteken voor- stelt. E:V:AKABOA staat voor Eduard van Akaboa en dit laatste woord is dus een familienaam. Van allen, die mij met de oplossing van het raadsel
Akaboa hebben geholpen of bedoelden te helpen, moge ik twee met name noemen en wel mevrouw dr. E. P. de Booy en de heer G. C. van Leersum. Dat ik eerstgenoemde, nog wel de beheerster van het Cen- traal Register van Particuliere Archieven, niet eerder bij mijn onderzoek had ingeschakeld, lijkt - of is - ach- teraf onbegrijpelijk kortzichtig, maar de gedachte was nooit bij mij opgekomen dat Akaboa ook een familie- naam kon zijn. Toch bleek dit zo te wezen, nadat me- vrouw De Booy mij op dit spoor had gezet. („Confessi- ones" behoeven je naam nog niet te schaden.) De heer Van Leersum, mede-auteur van het in 1975 ver- schenen boek „Langs de oude Utrechtse kerken", ver- |
|||||||||||||
TRAWANTEN
VAN HET KASTEEL VREDENBURG |
|||||||||||||
Enkele leden van onze vereniging reageerden in het
maandblad op onze vraag naar meer informatie over de trawanten op het kasteel Vredenburg. Zij wezen er o.m. op, dat aan het begrip trawant twee verschillen- de woorden ten grondslag liggen: a) het franse truand en b) het duitse trabant. Truand betekent bedelaar, landloper. Vagebond; trabant betekent handlanger, huursoldaat (met vele varianten daarop natuurlijk). ') Men is de woorden truand en trabant in de 16e eeuw door elkaar gaan gebruiken, waardoor het bestaan van het begrip trawant wel verklaard is. Voor de aan- wijzingen, die wij ontvingen, zijn wij zeer erkentelijk. Wat wij wilden betogen is echter, dat de trawanten
van het kasteel Vredenburg ófwel bedelaars, ófwel huursoldaten kunnen zijn. In het eerste geval zijn de 98
|
|||||||||||||
trawanten,.cameren" de verblijfplaatsen van gearres-
teerde bedelaars; en het tweede geval de verblijf- plaatsen van de soldaten. Twee heel verschillende be- stemmingen dus. De archiefstukken zullen wellicht de oplossing kunnen brengen. P. G. M. Hof mans
A. Graaf huis ') Men zie hiervoor:
Woordenboek der Nederlandsche Taal. Zeventiende deel.
Eerste stuk. 's Gravenhage-Leiden. 1960 Frank-van Wijk en van Haeringen, Etymologisch Woorden- boek der Nederlandsche Taal. 's Gravenhage, 1976. J. de Vries, Nederlandsen Etymologisch Woordenboek. Lei- den. 1971. |
|||||||||||||
NIEUWE LEDEN BLIJVEN TOESTROMEN
|
|||||||||||||||
In dit nummer weer een „ouderwets" groot aantal
nieuwe leden, aan wie wij een hartelijk welkom toe- roepen. Mogen zij hun weg in onze vereniging vinden en op hun beurt anderen opwekken eveneens als lid toe te treden. Slechts dan kan Oud-Utrecht zich mani- |
|||||||||||||||
festeren als een zich steeds vernieuwende organisa-
tie. Namens de Propagandacommissie, J. Schuttevêer
|
|||||||||||||||
L. J. Abelman, Goes
J. D, Beekes-Bothof, Bilthoven
mevr. L. M. Berg-Broekmeyer, Zeist
H. Beugels, Utrecht
J. Bolhuis, Wijk bij Duurstede
drs. H. Borstlap, Utrecht
A. B. van den Broek-Hom, Utrecht
R. E. de Bruin, Utrecht B. van Capelle, Utrecht
J. G. van Cleef, Utrecht A. en H. Eggen, Utrecht J. Gerritsen, Utrecht C. J. A. van Gisbergen, Utrecht
N. de Greef jr, Woudenberg mevr. R. Hamelink, Utrecht mr. F. M. J. Hermans, Utrecht A. N. Houtman, Utrecht mevr. G. Immink, Haren (GR.) J. D. Jansen, Utrecht H. J. de Kievid, Eindhoven
E. Klinkhamer, Utrecht |
|||||||||||||||
E. Koenders, Utrecht
mr. J. F. J. de Kort, Utrecht
mr. A. van der Kroft-Petit, Driebergen-Rijsenburg
mr. A. J. Kronenberg, Naarden
J. M. M. van der Mei-Zilverentant, De Meern
mevr. I. P. Moojen-van Tongerloo, Hilversum
J. M. Muller, Utrecht
J. C. R. van Reedt Dortland, Utrecht
E. Ringsa, Utrecht
H. M. J. Sayles, Utrecht
H. van Schagen, Utrecht
A. H. A. Slangen-Zwanenburg, Bilthoven
S. van der Steen-Kapteijn, Utrecht
drs. A. J. M. Sturkenboom, Driebergen-Rijsenburg
I. E. M. Sutorius, Utrecht
F. J. A. van der Velden, Utrecht
mevr. H. C. F. Vreeswijk-Hoogenboom, Oudewater
J. M. Weststeijn, Utrecht \
H. J. M. Winkelman, Utrecht
P. de Wit, Delft
mevr. J. W. van Zaanen, Utrecht
|
|||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||||
De Kovelaarstraat
Eigenlijk had ik boven deze bespreking niet alleen de
naam van de Kovelaarstraat willen zetten - waarvan er in Utrecht maar één is -, maar de naam van de schrijver JANSEN, waarvan er honderd en meer in Utrecht bestaan. En ik had willen beginnen met de uitroep: Honderd Jansens gevraagd. Want zoals er honderd straten in Utrecht zijn die Ko- velaarstraat zouden kunnen heten, toch is de dcor Gerrit Jansen besproken straat uniek. En hoewel er misschien wel méér Utrechters Gerrit Jansen heten, van de Gerrit Jansen van „De Straat: een portret" vind je zo gauw geen kopie. Ook uniek dus. Het werk van Gerrit Jansen verdient in ons maand- blad meer aandacht dan deze korte bespreking. Niet omdat het de Kovelaarstraat betreft, maar omdat het |
|||||||||||||||
boek, waarin Jansen de resultaten van zijn straat-on-
derzoek heeft vastgelegd, voor de lokale geschied- schrijving in het algemeen en voor de geschiedschrij- ving van de stad Utrecht in het bijzonder van enorme betekenis kan zijn. Theoretisch bestaat de mogelijk- heid om het onderzoek van Gerrit Jansen op dezelfde manier voort te zetten in endere straten, buurten, dor- pen en steden, praktisch is dat niet goed mogelijk: de straten zijn er bij bosjes, maar er zijn geen Jansens genoeg. Ik moet u verklappen dat de Kovelaarstraat het aan
zichzelf te wijten heeft, dat nu alles op papier staat. „Je zit in de trein uit Arnhem, die vaart mindert om
zonder ongelukken het station Utrecht binnen te lo- pen. Plotseling is er in die dichte massa huizen, stra- 99
|
|||||||||||||||
van (soms zeer) bejaarde stadgenoten, het stadsar-
chief zélf - en de daar in bewaring gegeven verzame- lingen - van overwegende betekenis kunnen zijn. Het onderzoek, dat Jansen verricht heeft, staat na- tuurlijk niet op zichzelf; er is op dat gebied al meer ge- daan. Vast staat, dat Jansens nasporingen van belang zijn voor de kennis van nog niet zo lang vervlogen ja- ren. Ik hoop eigenlijk, dat Jansen navolgers krijgt. Het verhaal over de 19e en 20e eeuw kan pas goed geschreven worden, wanneer er méér studies als die over de Kovelaarstraat voltooid zijn. Ik ben van me- ning, dat een beroep op de archiefdienst van de stad niet tevergeefs zal worden gedaan. Temeer omdat nu toch wel duidelijk is, dat het zonder raadpleging van de stedelijke verzamelingen op de Alexander Numan- kade gewoon niet kan. En ook niet mag, dacht ik zo. A. Graaf huis
|
||||||||||||||
ten, gebouwen en begraafplaatsen waar je langs glijdt
iets bijzonders: een feestende straat, prachtig verlicht, vol kleur, vlaggen, mensen en muziek. En voor je van je verbazing bent bekomen ben je er al voorbij. Maar het is een beeld dat blijft hangen". Dat buurtfeest van „Ons Genoegen" was er de oor-
zaak van, het werd in 1924 al gevierd, het feest be- staat nog, dit jaar al voor de vierenvijftigste keer. Jansen gaat de bouw van de amper veertig huisjes na, van het plan, dat „met verschuldigde eerbied" aan Burgemeester en Wethouders werd aangeboden, tot en met het gereedkomen toe. En dat allemaal in de stad Utrecht, die een eeuw geleden uit zijn voegen barstte, toen er graantjes mee te pikken vielen van de enorme economische groei, die zich overal in de wes- telijke wereld aftekende. En ja, toen de huisjes er stonden - elk op vier bij acht
meter - en de mensen kwamen, ontwikkelden zich de zaken als vanzelf. Er werd - zoals overal elders - in de huisjes armoe geleden, er werden banden gesmeed, er heerste verdriet, er werd geroddeld, er waren wel eens moeilijkheden, men had er plezier - tot zover niets bijzonders dus -, maar er werd óók feest gevierd en dat vind je niet overal. Men zou het in de Kovelaar- straat niet zonder buurtfeest meer kunnen. Het bijzondere van de studie van Gerrit Jansen is, dat
hij kans ziet de Kovelaarstraat en de bewoners uit te tillen boven het alledaagse - vaak negatieve - beeld, dat er over dit soort straten bestaat. Hij tekende de verhalen op, zoals zij hem werden verteld, hij liet ie- dereen uitpraten en schrapte alleen déér waar dat be- slist nodig was. En zo droegen soms op het eerste ge- zicht maar zeer gewone gebeurtenissen bij tot het doel, dat de socioloog Jansen aan zijn werk gesteld had: een opvallend portret te maken van een onopval- lende straat, waarvan er wel dertien in een dozijn gaan. En de schrijver verzucht daarbij: Wat een directe ken-
nis en inzicht over practisch de hele twintigste eeuw - en zelfs nog verder terug - is er bij thans nog levende mensen opgeslagen! ZO GOED ALS ONGEBRUIKT!!!! Nog een enkele aantekening: De naam Kovelaarstraat
herinnert - zo wordt beweerd - aan de „kovels" (of kappen) van de monniken, die de streek ter plaatse in cultuur hebben gebracht. Het zij zo. Ik herinner alleen aan het artikel van mr. S. Muller Fz. over „De afbeel- dingen van de Utrechtsche stad'sbanier en van de ko- vels der burgemeesters". 1) Als archivaris heb ik de zin van Jansen - te lezen op
blz. 1 3 van zijn boekje - goed tot mij laten doordrin- gen: „De belangrijkste bronnen waar ik uit kon putten vond ik op het gemeente-archief en in de straat zelf". Dat is nogal wat, want het betekent, dat voor het ver- richten van een verantwoord historisch onderzoek - met name van de laatste eeuw - naast de informatie |
||||||||||||||
1) Jaarboekje van „Oud-Utrecht" 1924.
Gerrit H. Jansen, De straat, een portret. Muiderberg,
1978. 148 blz., geiil. f 19,50. |
||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||
51e jaargang - nummer 9 - september 1978
|
||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87, Breukelen. tel. (03462)
2362. Secretari»;
D P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel.(030)315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting. Tempellaan 3. De Bilt, tel. 1030) 760645, gi-
rorekening 57 55 20. Administratie
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 19 86.
Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030) 711814.
C. H. Staal. Zuilenstraat 3 bis. Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
A. H. M. van Schaik. Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
88 7532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
||||||||||||||
100
|
||||||||||||||
DE ERFENIS
VAN EEN WIJKSE HERBERGIER |
||||||||||
het huis kocht van David Broers, oud-burgemeester
van Wijk bij Duurstede, voor 800 Caroli gulden. Uit het archiefonderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt, blijkt dat het gaat om huyzingen met twee an- nexe stallingen, erve en grond, staande en gelegen binnen deeze stad aan de Waterpoort. Van deze poort is niet meer blijven staan dan de twee posten. Alle aandacht op die hoogte van de dijk wordt opgeëist door de korenmolen „Rijn en Lek" uit 1659, de enig overgebleven walpoortmolen in den lande. De nieuwe eigenaar van het huis, stamvader van de schrijver van dit artikel21), was tapper en maakte deel uit van het tappers- of Lichtmisgilde in Wijk. Dit gilde kwam jaarlijks bijeen op 2 februari, het feest van Ma- ria Lichtmis. Hendrick Willemszoon van Rossum maakte van zijn huis een herberg en tapperij en gaf er de naam aan die het nu nog draagt. In de jaren 1698 en 1699 was hij pagter van de Staten Impost op de brandewijne over dese stad ende de vrijheid van dien. Een van zijn zonen, Gerard Godert van Rossum, ge- doopt op 24 maart 1721, zette in 1751 de zaken voort. In dat jaar stierf nl. Annigje van Rossum-Rob- bers, de tweede vrouw van Hendrick Willemszoon, ook lid van het Lichtmisgilde, die na de dood van haar echtgenoot herbergierster in het Schippershuys is ge- weest. Van 1751 af heeft Gerard Godert, die ongehuwd is
gebleven, de herberg gedurende 38 jaar gedreven. Zijn sterfdatum is 12 oktober 1789; zijn knecht Wil- lem van den Boogaard en Willem van Hazendonk zijn aangewezen als executeurs-testamentairs, en voor Leendert van Schaik, openbaar notaris voor den Edele Hove van Utrecht gecreëerd en beëdigd bij den Edele Achtbare Heeren Borgemeesteren en regeerders der stad Wijk bij Duurstede maakten zij op 30 oktober van dat jaar een staat van inventaris van het Schippers- huys3). De erfgenamen waren Gerards broers en zus- ters, en na aftrek van schulden bleef er een bedrag van ƒ 2467,— onder hen te verdelen over. De inventa- rislijst gunt ons een blik in het Schipperhuys; alle ver- trekken worden stuk voor stuk uitvoerig beschreven. Verder zijn er kapittels met de baten en lasten, en daaruit blijkt dat er in die jaren vlot met het krijt werd geschreven I Het zevende kapittel van de boedelbeschrijving geeft
een opsomming van de nog te vorderen posten. Daar- in komen namen voor van (stam)gasten die het ver- melden waard zijn: den Heere Grave van Nassau la Lecq wegens verterin-
gen van 6july tot 20 October 1785; (4 jaar crediet!), 101
|
||||||||||
Achter de leilinde in de Dijkstraat te Wijk bij Duurste-
de staat een huis met een opvallend hoog dak, het „Schippershuys", dat sinds eeuwen gastvrijheid biedt aan bezoekers van deze stad. Worden er tegenwoor- dig slechts dranken, al of niet alcoholhoudend, en - in- dien voorradig - pannekoeken geserveerd, in vroeger tijden was het Schippershuys een herberg van goede naam en faami). Tot in de zestiger jaren van onze eeuw luidde een opschrift aan de zijgevel nog „Hotel- Restaurant". In 1971 wist de oudste caféhoudster ter plaatse, vrouwtje Udo, toen 90 jaar oud, te vertellen dat zij als jong meisje gediend had in het Schippers- huys en dat daar rond de eeuwwisseling alleen def- tige lui plachten te komen. Zelfs de toenmalige (onge- huwde) burgemeester van Wijk bij Duurstede was vaste, inwonende pensiongast van het Schippers- huys. De geschiedenis van het Schippershuys gaat terug tot
1698, in welk jaar Hendrick Willemszoon van Rossum |
||||||||||
Het Schippershuys en de molen „Rijn en Lek" aan de
Dijkstraat te Wijk bij Duurstede. Zomer 1978. (foto: de auteur) |
||||||||||
Zijne Excellentie den Hoogwelgeboren Heer Generaal
van Hardenbroek ter zaake van eenig verschot van den 13 April tot den 27 July 1789; de schilder Cornelis van Cuylenborg voor Logies en Verteeringen van den 18 October tot 31 December 1785; (De intrigerende vraag die hier opduikt is wel of deze schilder inspiratie heeft opgedaan tijdens zijn verblijf van tien weken, en of daarvan iets terug te vin- den is in zijn werken. Hij is bekend als schilder van landschappen, portretten en genretaferelen bij kaars- licht, o.a. een drinkende boer). Verder nog: De heere Grave van Rechteren Heere van
Geeresteyn wegens verteeringen door een werkman en twee paarden den 30 October 1787; Jan Beeck en Jacobus van Eek voor logies en vertee- ringen van twee moolenmakers van 10 Maart tot 28 dito 1789; (dit zal zeker een reparatie aan de molen „Rijn en Lek" betreffen, die enkele huizen verder staat). Een opvallende categorie gasten bestaat uit de man-
nen die een rol hebben gespeeld in de roerige patriot- tentijd, toen Wijk bij Duurstede een zeer extreme po- sitie innam en zich fel tegen het stadhouderlijke be- wind kantte 4).!Het zijn o.a. de Heer Van Lidt de Jeude te Thiel, weegens logies en verteeringen van den 8e tot den 20e September 1786; de Heer Mr. Adriaan de Nijs voor logies en verteering van de heer Mr. Joan- nes Conradus de Koek van 23 April tot 10 November 1786; den selven voor als vooren van den Heer C. W. Probsting van den 2 May tot den 6 November 1786; de leeden van het zoogenaamd Defensie weezen te Wijk voor logies en verteering van de Heeren Sper/e, Bon en Iterzon mitsgaders van eenige Constabels, volgens overgeleeverde Reekeningen van 22 Septem- ber 1786 tot 9 January 1787, de Heer Haentjens te Rheenen weegens verschot op den domainen Tol te Wijk en verteeringen van 15 May tot 3 Junij 1779. In het achtste en negende kapittel zijn de schulden opgenomen, met name aan de leveranciers: een halv aam geneever (f 39,20); 15 tonnen Turft è 13 stui- vers; Schipper Huybert Kooy voor geleeverde pijpen (f 6,—); Caspar van den Berg voor eenjaar scheerloon (f3,—); Bartholomeus Vinjole voor een jaar Paruyken opmaken (f3,—); de erven van Hendrik van Mierloo voor geleeverde schoenen etc. van dejaaren 1764 tot 1776 (f41,75). Gerard Godert van Rossum heeft twee koeien gehad die hij liet grazen op het Lieve- vrouwenkerkhof. Daarop wijzen de posten een halv jaar hoorngeld van twee melkkoeyen (f 5,40) en twee jaar huur van het kerkhof (f 4,20), te voldoen aan de kerkmeester van de stad Wijk. De begrafenis van de overleden herbergier heeft het
een en ander gekost: ƒ 130,— voor de kerkelijke dien- sten bij de Roomsche Gemeente gebruykelijk; f3,— voor degenen die het lijk van de overleedene ontkleed hebben; f 16,— voor het maaken en leeveren van de doodkist; f 4,35 voor het drukken en leeveren van de Rouwbrieven; f 5,25 voor gedaane diensten van Jan Jacob Vollenhoven en Reynier Kloot, groefbidders; f 12,50 voor huur der Rouwmantels; f 4,50 aan drie 102
|
manteldragers voor het ombrengen der mantels;
f 22,75 den heer Oud Borgermeester Verhel in quali- teite als kerkmeester voor kerkengerechtigdheeden weegens het luyden der klokken, openen van het graft, impost van de kist, de baar en baarkleed; f 1,20 voor Rebekka Hageman voor het op- en toeleggen van het graft; f3,— voor het uytdelen van de stuy- ten 5); f 5,20 voor Jufvrouw Elisabeth Knyff voor Lin- nen tot bekleedinge van de doodkist. Alles bij elkaar kostte de begrafenis 244 gulden, 101 stuivers en 32 duiten; voor het begrafenismaal moest betaald wor- den 35 gulden, 38 stuivers en 12 duiten. Laat ons nu eens het Schippershuys binnengaan, ach- ter de heren Van den Boogaard en Van Hazendonk aan. We kunnen dan zien hoe een herberg van zo'n tweehonderd jaar geleden eruit ziet: In de herbergkamer staan twee herbergtafels, met acht leren stoelen eromheen. Er zijn twee banken, en in een hoek staat een hangoortafel; twee vogelkooien met een kanarie erin hangen aan de zoldering. De wanden worden gesierd met niet minder dan 23 schilderijen. Verder hangen er een rek met een dozijn Delftse borden en een half dozijn schotels, plus nog een spiegel in zwarte lijst. Tot de inventaris behoren o.a. nog drie koperen blakers, twee stoven, een kope- ren en twee ijzeren tabakscomforen, een spoelbak, een engels cits schoorsteenkleedje, een hangbuffetje en een bronwaterskruikje. Wat het drinkgelag betreft: er wordt bier, wijn en genever geschonken. We tellen 45 bier- en wijnglazen, 6 tinnen bierpintjes, een tin- nen kan, een dito mingelen6), een tinnen mutsje7) en vijf geneverflessen. Ook zijn er een tinnen maatje en dito half maatje; in een tapperij mogen die natuurlijk niet ontbreken. De Agterkamer is gemeubileerd met een herbergtafel,
twee hangoortafels, een bank, drie leren stoelen en zes stoelen met geel trijp, twee ordinaire stoelen, een schenktafeltje en een caggel met daartoe behorende pijpen. Er staat een hoekbuffet met serviesgoed: por- celeinen koppen en schotels, tinnen schenkkannen, drie koperen koffiekannen, en een tinnen schenkbord. Opvallend zijn de tabakscomforen, van koper en van tin, de drie zwarte quispedoiren en de twee leien. Ver- der een massa glazen, waaronder 28 beste Roemers, 16 groene Roemers en drie pocaalen; voor koffie en thee 16 differente porselaine kopjes en schoteltjens, negen engelse dito, een porselaine zuykerpot en een ijzeren zuykerscheer; drie swarte trekpotten, een geel- en dito en vijf swarte melkkannetjes. In de gang hangen o.a. een koperen vergiettest, een dito doorslag en een melkjuk met de kettings - alles behorend tot het melkgerei - we zien een rek met 4 Delftse schotels en 8 dito borden; er staat een tinnen waterpot en we vinden er 15 tinnen mengelen6) en een scheerbekken. Er is overal aan de rokers gedacht: ook hier treffen we twee koperen tabakscomphoir- tjens aan. Komen we boven, op de groote booven voorkamer,
dan zien we twee ledikanten met groen cadjanten be- hangsels 8), twee bedden met de nodige kussens en |
|||||
De Waterpoort te Wijk bij
Duurstede. Aquarel, ano- miem, circa 1737. (foto: Rijksarchief Utrecht). |
||||||||
dekens en twee peluwen. Het meubilair wordt verder
gevormd door een Eyke laatafel, een ovale tafel met een kleed, twaalf stoelen met losse kussens van serie de fleurfy en een spiegel met vergulde lijst. Om het interieur van deze ruime gastenkamer te voltooien moet melding gemaakt worden van een stevel knegt, een stooff, twee witte waterpotten, een kapspiegeltje, een stomme knegt en een tafelschel. Aan de muren in totaal 22 zo grote als kleyne schilderijen. In de kleine logeerkamer aan de voorkant staan twee bedden, er zijn twee peluwen en de daarbij behorende kussens en dekens. Delfts aardewerk is er volop: op de Eyken- kast een stel van vijf, en verder drie Delftse potten, twee dito kommen en 18 borden. Rondom de neer- slaande tafel staan zeeven gemeene stoelen, en aan de muren hangen twaalf schilderijtjes. Voor het raam twee glasgordijnen met roeyen en vier groene saeye gordijnen met vallen. Het kleyne boovenkamertje be- vat niet meer dan twee bedden met het beddengoed, drie stoelen, een spiegel en een schilderijtje. De zolder is van ruime afmetingen en wordt als op- slagplaats gebruikt: klein meubilair, huisraad, een Ey- ken kast (welke de kinderen van Joost van Rossum zeggen dat haer toebehoord), etenswaren als een stuk rookvlees, een ham, een parthije appelen en vijf zoe- temelkse kazen. De lijst van de zolder wordt besloten met de vermelding van eenige Rommelerije. De kelderkamer is kennelijk de privé kamer van de herbergier. Vrijgezel als Gerard Godert van Rossum was, had hij waarschijnlijk geen behoefte aan meer ruimte voor zichzelf. Zou hij ook niet de meeste tijd hebben doorgebracht in de gelagkamer, bij zijn gas- ten? Er hangt een Vries hang horloge aan de muur, er |
||||||||
staat een bruyne thee stooft met bak en comphoir, er
is een half dozijn Japanse borden, een Japanse scheerbekken (zouden ze niet uit China komen?), een verlakte theetafel, een eiken bureau - waar het con- tante geld in opgeborgen was (ruim ƒ243,—) en wat kostbare spullen zoals een paar zilveren schoenges- pen en idem broekgespen, twee paar gouden man- chetknopen en een zilver zakhorloge, Rond de hang- oortafel staan 8 stoelen met geel trijpen kussens. Als je alle schaaltjes, kommetjes, kopjes, pulletjes en schotels - kapot of niet kapot - die in deze kamer staan optelt, kom je aan een totaal van 240 stuks, porcelain of engels goed. De keukeninventaris (in hei kleine Agterkeukentje en
in de Agterkeuken) telt 110 nummers: allerlei huis- raad, keukengerei, potten en pannen, serviesgoed en bestek. In het achterkeukentje stond ook een bed - sliep de meid daar? Een keuze uit de lijsten zal de lief- hebber van antiek doen watertanden: een kniptafel, 50 gele engelse borden, een verlakt kabinet, twee en een half dozijn tinnen borden, een koperen tafelcom- foor en trekpot, een koperen schuimspaan, vier kope- ren weegschalen, twee tinnen quispedoiren, twee staalen snuyters, koperen blakers, een tinnen ovale schotel, een koperen lamp, een ijzeren doofpot, een hangijzer, een koperen braadpan en deksel, een blaas- pijp en enig rood aardewerk. In de kelder onder de kelderkamer vinden we onder
meer een ton met snijbonen, een pot met ingelegde slaboontjens, enig bessenat, een groote brandewijns vies, omtrent een anker fransche wijn, acht bottels rinsche wijn, omtrent 3/4 aam geneever en vanzelf- sprekend een grote en twee kleine tinne tregters. 103
|
||||||||
Als we onze inspectietocht op het erf en in de annexe
stallingen vervolgen, komen we in het haverhok, waar een haverkist staat en een tonnetje met paardebonen; er hangt een lantaarn en er liggen enige touwen en rommelarijen. In de koeystal worden niet alleen de twee melkkoeien gestald, maar er staat van alles en nog wat: gekloofd hout, takkenbossen, een parthijtje steenkool, een karnwip, een waskern en een vleesch- kuyp, een gemakstelletje, een koperen waskeetel, vier wateremmers en voorts enige prullen van weinig be- lang. De paardestal levert voor de inventaris een hooymand op, twee voederbakken, een wagenwip, een zeyst, een kruywagen en een hooystick; er liggen ook vier roskammen. Op de plaats tenslotte staan een vaatenkastje, een
schuurblok, een reegenton, drie wastobben, en volle- digheidshalve worden ook een hoopje oude steenen en een parthijtje messen in de lijst opgenomen. Het vijfde kapittel - van linnen, serviesgoed en mans- kleederen - bevat alles bij elkaar 346 artikelen. Een greep eruit: 60 beddelakens, 60 slopen, 7 witte hand- doeken, 106 servietten en 18 tafellakens wat het lin- nengoed van de herberg betreft. De garderobe van de overledene bestaat onder meer uit een blaauwe vries- duffelse rok, twee laakense blaauwe rokken, drie swart laakense camisoolen, twee laakense broeken, een tryppen dito, twee roode damaste borstrokken, twee swarte zeyde dassen, twee hoeden en twee pa- ruyken; voor het morsen 14 paar mouwen en voor 's- nachts twee catoenen beddejakken. Tot het onder- goed kan alleen gerekend worden een stapel van 38 hemden. Dan nog vier paar zwarte en vijf paar witte kousen, drie paar muilen en een paar pantoffels. Je zou daaruit kunnen afleiden dat Gerard Godert de laatste jaren geen schoenen meer gedragen heeft; de hiervóór vermelde rekening van de schoenmaker ver- meldt schoenen, geleverd in de jaaren 1764 tot 1776. Hij zal dan wel moeilijke voeten gehad hebben I Over die laatste jaren voor zijn dood zijn slechts gis- singen mogelijk: ziekte, ziekbed en doodsoorzaak blij- ven in het duister. De dokter heeft na de begrafenis een flinke rekening ingediend: Aan Petrus Anthonius de Montain koomt voor geleeverde medicamenten etc. bij accoord f 160,- van waar op door de over- leedene is betaald f 52,-. Uit het eerste kapittel blijkt dat de knecht Willem van
den Boogaard ingevolge het testament de nieuwe waard van het Schippershuys met de inventaris is ge- worden tegen betaling aan de boedel van ƒ 1400,-. Het knechtsloon bedroeg ƒ 50,- per jaar; dat kost en inwoning daarbij inbegrepen waren lijkt waarschijn- lijk. Als legaat kreeg hij tweehonderd gulden, en voor het werk als executeur ƒ75,-. Van Rossums dienst- meid, Aaltje Coermans, kreeg een legaat van ƒ 300,-. Zij had een jaarloon van ƒ 70,- en de tweede dienst- meid, Willemijntje van Oosterom verdiende ƒ 40,- per jaar. Het merendeel van de omzet van het Schippershuys
zal wel van de kant van de Rijnschippers gekomen zijn. Zij hoefden niet ver te lopen als ze aangelegd 104
|
||||||||||
hadden om te laden en te lossen. De nieuwe waard
zal hun klandizie zeker hebben willen vasthouden, hetgeen valt op te maken uit een notariële akte die dateert van drie dagen vóór de boedelbeschrijving. Daarin komen Willem van den Boogaard en zijn buur- man Anthonij Kloot overeen dat laatstgenoemde géén Herberge oft Tappersneeringen binnen deese stad zal houden oft exerceeren ofte van sijnenweege eenige Herbergen oft Tappersneeringen binnen deese stad door ymand anders doen houden ofte doen exercee- ren ten zij met volkoomen bewillinge van den compa- rant ter andere zeyde. Anthonij Kloot bekleedde het ambt van bediende aan Hun Ed. Mog. Domainen Tol- Comptoir te Wijk bij Duurstede. Als de schippers hun tolgeld bij hem hadden betaald, konden ze bij de buurman hun tol aan Bacchus kwijt! De Wijkenaren konden hun dorst op heel wat adressen lessen: de presentielijst van het Lichtmisgilde vermeldt jaarlijks gemiddeld 15 namen van tappers. Op een bevolking van zon 2000 zielen is dat niet weinig. Zij zullen ech- ter ook veelal aan klanten geleverd hebben die van buiten kwamen, streekcentrum als Wijk bij Duurstede vanouds is geweest. Een momentopname uit de geschiedenis van het
Schippershuys in Wijk bij Duurstede - meer wil het bovenstaande niet zijn. Dat een herberg een van de plaatsen is waar het alledaagse leven van onze voor- ouders zich heeft afgespeeld, ligt voor de hand. Schil- ders als Jan Steen en Adriaan Brouwer, om er een paar te noemen, hebben dit leven met verve vastge- legd. Ook uit droge archiefstukken kan het leven vóór en achter de tapkast ontdekt worden. Ze hebben het, anders dan met het penseel, zwart op wit vastgelegd. Hoe de couleur locale geweest is, wordt aan de fanta- sie van de lezer overgelaten. |
||||||||||
Nijmegen
|
||||||||||
K. W. J. van Rossum
|
||||||||||
1. Zie: H. Hijmans. Wijk bij Duurstede (1951), blz. 48.
2. Zie: Van Rossum - Genealogie van een Stichts geslacht
1691-1971 (1971). 3. Archieven der Notarissen, Rijks Archief Utrecht: inven-
tarisnummer 1750. 4. Zie: J. F. Croockewit. De patriotten te Wijk bij Duurstede
in de jaren 1783-1787. (1889). 5. Stuyten zijn kleine langwerpige broodjes.
6. Mingelen (ook: mengelen) is een inhoudsmaat van pi.
m. 1 liter. \ 7. Een mutsje is een inhoudsmaat voor brandewijn van 1,5
dl. 8. cadjanten behangsels: vermoedelijk gordijnen die ter af-
scherming dienden (cacher = verbergen). 9. serge is gekeperde wollen stof; de fleur: met bloe-
metjes. 10. Resolutiën van het tappèrsgilde 1708-1798. Oud-ar-
chief Wijk bij Duurstede, inventarisnr. 620. |
||||||||||
Naar wie was de Mengelberglaan genoemd?
|
||||||||||||
De vraag of de Mengelberglaan te Utrecht, die in
1945 haar naam in Wolter Heukelslaan veranderd zag, wel naar de in Utrecht geboren dirigent Willem Mengelberg genoemd was, werd in de loop der jaren nog al eens schuchter gesteld. De twijfel dateert waarschijnlijk al van 1929. Toen in de gemeenteraadszitting van 7 maart van dat
jaar voorgesteld werd een der straten bij de Groenten- en fruitveiling te noemen naar de voormalige wethou- der De Waal Malefijt, antwoordde burgemeester Foc- kema Andreae, dat het geven van namen van nog le- vende personen aan straten in Utrecht niet gebruike- lijk was - en op een interruptie: en de Mengelberglaan dan?, volgde de repliek: Dat is onjuist. De straat is uit- drukkelijk niet naar Willem Mengelberg genoemd. Toen deze naam aan deze straat werd gegeven, heb- ben B. en W. uitdrukkelijk den jubilaris Willem Men- gelberg geschreven, dat deze naam gekozen was om hem en zijn geslacht (wij dachten in het bijzonder ook aan zijn vader, die hier heeft gewoond) te eeren. (Ge- drukt gemeenteraadsverslag). Waarschijnlijk herinnerde de burgemeester zich op
dat ogenblik de brief niet meer in bijzonderheden. Hij was dan ook al negen jaren geleden geschreven. De tekst van deze, 12 mei 1920 „aan den Heer Willem Mengelberg te Amsterdam" naar aanleiding van zijn zilveren jubilé als directeur van het Concertgebouw door het College van burgemeester en wethouders van Utrecht gerichte brief luidde: Het gemeentebestuur van Utrecht, de stad uwer ge- boorte, stelt er prijs op, zich te voegen bij de talloos velen die U huldigen bij het jubileum, dat Gij thans viert op een wijze, welke het voor duizenden tot een nooit te vergeten muziekfeest maakt. Het wenscht U te eeren door aan een van Utrechts |
||||||||||||
straten Uwen naam te verbinden, en heeft daarom be-
sloten, om de Burgstraat, gelegen in de nabijheid van Uw ouderlijk huis en bestemd om na de eerlang te verwachten opheffing der Oosterspoorlijn deel uit te maken van de breede laan, die zich van de Biltstraat tot aan de Koningsweg zal uitstrekken, den naam te geven van Mengelberg. Hierdoor zullen de Utrecht- sche burgers als vanzelf dagelijks herinnerd worden aan Uw geslacht, waaruit meer dan één zeer talentvol man is gesproten en in het bijzonder aan U, den ver- heven kunstenaar, die zijn eerste jeugd in deze stad heeft doorgebracht. Wij verzoeken U, onze warme hulde te willen aan-
vaarden en tevens de verzekering onzer oprechte ge- voelens van dankbare vreugde en trots over hetgeen ons volk in U is geschonken. Daarbij veroorloven wij ons de hoop uit te spreken, dat Gij Uwe vaderstad Utrecht niet zult vergeten. |
||||||||||||
Het is duidelijk, dat het accent in de repliek van burge-
meester Andreae in 1929 even anders lag dan in de brief van het College van 1920. De straat is niet ge- noemd naar Willem Mengelberg. De naam is gekozen om hem en zijn geslacht te eren (1929). - B. en W. wensen U te eren door uw naam aan een straat te verbinden; daarbij denkt men dan vanzelf aan uw ge- slacht en vooral aan U, Willem Mengelberg (1920). Het onderscheid tussen beide lezingen is nogal sub- tiel. Beslissend is natuurlijk de brief zelf. Men kan daar toch niet anders in lezen, dan dat de naamgeving be- doelde Willem Mengelberg te eren. De passage over zijn geslacht lijkt een hoffelijk gebaar als toegift. J. W. C. van Campen
|
||||||||||||
Prentbriefkaart
van de Burgstraat. Foto:
Gem. Archiefdienst
Utrecht, Top Atlas.
|
||||||||||||
Utrecht
|
||||||||||||
105
|
||||||||||||
LEDENVERGADERING VAN OUD-UTRECHT
|
||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Najaarsle-
denvergadering op maandag 20 november a.s. in het Anatomisch Laboratorium der Rijksuniversiteit (ingang 't Hoogt) te Utrecht om 19.30 uur. AGENDA
1. Opening.
2. Notulen Voorjaarsledenvergadering van 20 april l.l.
3. Ingekomen stukken en mededelingen.
4. Aanwijzing registeraccountant voor controle van de jaarstukken 1978. Het bestuur stelt voor mr. P. J.
Schadée te Utrecht. 5. De begroting 1979.
6. Herbenoeming commissies.
Het bestuur stelt voor de thans zittende leden te benoemen.
Tevens komt het bestuur met voorstellen voor nieuwe leden in de commissies.
7. Mededelingen omtrent Jaarboek Oud-Utrecht, Maandblad Oud-Utrecht, excursies, propaganda-commis-
sies. 8. Wat verder ter tafel komt.
9. Rondvraag.
10. Sluiting. Na afloop van de vergadering om ± 20.30 uur zal de heer G. T. Haneveld, patholoog-anatoom, een lezing hou-
den over „Utrechtse anatomische en pathologische verzamelingen en tekenaars in het begin van de 19de eeuw". (Allerlei vooraanstaande Utrechtse kunstenaars hebben in die tijd naar preparaten getekend, collectie Bleuland-de Koning). |
||||||||||
Excursie
Bezichtiging Nicolaaskerk
Natuurlijk bent u al eens binnengewandeld in de
gerestaureerde Nicolaaskerk. Het hoe en waar- om van de restauratie, die we halverwege al eens bezichtigden, vertelt ons de ongetwijfeld trotse aannemer T. van Hoogevest, op vrijdag 17 november, des avonds te 19.45 uur. Na afloop van de explicatie en rondgang door de kerk is er een concert door de organist van de Ni- colaaskerk, de heer J. Spelde, op het prachtige orgel. Een kaartje voor deze excursie is verkrijgbaar è |
||||||||||
ƒ3,— p.p. bij De Discus, Minrebroederstraat 25,
Utrecht (bij bestelling per giro no. 3878331
t.n.v. Excursierekening Ver. Oud Utrecht, Utrecht
ƒ0,60 per bestelling extra voor de toezending
der kaartjes).
De Discus is 's maandagsochtends tot 13.30 uur
gesloten.
Noteert u alvast een volgende excursiedatum:
zaterdag 27 januari 1979 des ochtends naar het Schriftmuseum J. A. Dortmund in de Universiteit van Amsterdam. Meer daarover in een volgend maandblad. |
||||||||||
106
|
||||||||||
Bij de begroting voor 1979
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ons een genoegen u voor het jaar 1979 de on-
derstaande ontwerp-begroting ter goedkeuring voor te leggen. Ter toelichting hierop diene het volgende.
De lasten van Jaarboek en Maandblad zullen in 1979 + 100ger uitkomen dan in 1978. Een begrote aanwas van het ledental met + 50 leden zal, bij een ongewijzigde contributie, onvoldoende zijn om deze kostenstijging op te vangen. Ten einde het financieel evenwicht ook in 1979 te kunnen bewaren zijn wij derhalve genoodzaakt u voor te stellen de contributie voor 1979 te verhogen. Uitdrukkelijk wijzen wij erop, dat geen sprake is van een trendmatige verhoging; voor het jaar 1978 be- hoefden wij u immers, ondanks de ook in dat jaar gel- |
dende kostenstijgingen, geen contributieverhoging
voor te stellen. Op grond van het voorgaande stellen wij u voor de
contributie voor 1979 vast te stellen op ƒ37,50 per jaar (was ƒ35,—), voor leden ouder dan 65 jaar op ƒ 32,— (was ƒ 30,—) en voor leden jonger dan 26 jaar op ƒ 21,50 (was ƒ 20,-). Met deze nieuwe contributie-tarieven kunnen wij u
een sluitende ontwerp-begroting voor 1979 aanbie- den. Namens het bestuur
J. F. J. Hoeting Penningmeester |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ONTWERP-BEGROTING VOOR 1979
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BATEN
Contributies.................
Advertenties................
Verkoop voorraden ..............
Donaties..................
Rente ...................
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 66.000-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal baten................. ƒ 79.419,
LASTEN
Jaarboek.................. ƒ26.698,
Maandblad ................. ƒ28.126,
Overige activiteiten.............. ƒ 656,
Beheerskosten................ ƒ 4.649,
Algemene kosten ƒ 5.685,
ƒ65.814,
Herwaardering voorraden ........... ƒ 5.050,
Stort. Propagandafonds ............ ƒ 2.650,
Totaal lasten ................ ƒ73.514,
RESULTAAT
Voordelig.................. ƒ 5.905,
Nadelig =====
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 73.000-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 30.000,-
ƒ 32.500- ƒ 1.000,- ƒ 5.500- ƒ 4.000- ƒ 73.000-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 28.000-
ƒ29.000- ƒ 1.000- ƒ 5.500,- ƒ 2.500- ƒ 66.000-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 66.000,-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
107
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De „trawanten" van het kasteel Vredenburg
Een oplossing |
|||||||||||||
In Oud-Utrecht, juli 1978 wordt op blz. 78 de vraag
opgeworpen naar de betekenis van het woord tra- want, ook wel trouvant of trouwant gespeld. In het Woordenboek der Nederlandse Taal, dl. 17, 1e stuk, kl. 2181-2184 wordt dit woord behandeld. Allereerst wordt ook hier de negatieve betekenis van bedelaar, landloper, handlanger e.d. genoemd, zoals Verwijs en Verdam, Middelnederlandsch Woorden- boek, dat ook geeft. Het W.N.T. geeft echter ook de betekenis van „lijf-
wacht", hellebaardier", „hoge dienaar" en „gerechts- dienaar" (kl. 2182-2184). Deze betekenissen worden bewezen met aanhalingen uit verschillende 16e eeuwse teksten, o.a. Marnix, Biëncorf, Erasmus, Lof der Zotheid, Hooft, Tacitus. De oorsprong van het woord moet worden gezocht in
het latijn en oud-frans. Het latijnse werkwoord trudere (duwen, (ver)drijven) betekende in net middeleeuwse latijn verdrijven, uitbannen en soms opsluiten. Het er op aansluitende zelfstandignaamwoord trutannus (trutanus of trudannus) betekende zwerver of vage- bond en werd in het oud-frans als truant of trudant geschreven. In de Utrechtse tekst lijkt mij de betekenis van helle-
baardier in functie op het kasteel Vredenburg wel zeer waarschijnlijk. De „turwantencameren" of „tarwan- tencameren" zijn vermoedelijk wachtlokalen geweest in plaats van dievenhokken, maar de laatste betekenis blijft mogelijk (zie verder in de tekst). In de 16e eeuwse Spaanse huurlegers kwamen nog al wat hellebaardiers voor, ook bij de niet-Spaanse on- derdelen, zoals bij de Duitse huurtroepen. Sommige hellebaardiers dienden ook als lijfwacht van hoge offi- cieren. Het W.N.T. noemt hen in deze functie op grond van 17e en 18e eeuwse teksten. In G. Parker, The Army of Flanders and the Spanish Road, 1567-1659 (Cambridge 1975) worden ze ook als zodanig ge- noemd: zie Appendix B, blz. 274-275. Overigens is de functie van politiedienaar ook moge- lijk. Had de schout zijn bureau soms in het kasteel? Onduidelijk blijft of het woord in de 16e eeuw ineens
een zoveel gunstiger betekenis heeft gekregen. De ne- gatieve duiding van landloper etc. bleef gelijktijdig ge- handhaafd. In de vertaling van Erasmus Lof der Zot- heid zou het woord trawant-dienaar ook wel ironisch bedoeld kunnen zijn. Het lijkt mij dan ook niet on- waarschijnlijk dat het gebruik van trawant voor helle- baardiers e.d. toch als een enigszins negatieve 108
|
|||||||||||||
groepsaanduiding gezien moet worden. En dat is voor
die periode wel begrijpelijk. De gerechtsdienaren, po- litieambtenaren, waren so wie so al niet populair en hun rol bij de opsporing en vervolging van ketters maakte hen niet geliefder. De aanwezigheid van de Spaanse huursoldaten, andere landsaarden niet uitge- zonderd, was een der voornaamste grieven tegen het bewind in Brussel (resp. Madrid). P. van Hees
|
|||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||
51e jaargang - nummer 10 - oktober 1978
|
|||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87, Breukelen, tel. (03462)
23 62. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. 1030)315541. Penningmeester:
J. F. J. Hoeting, Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga. Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
1030)711814,
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 5328.
A. H M van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
887532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||
SINTERKLAAS ROND 1920
|
||||||||||||
In deze dagen voor Sinterklaas en nog in het jaar van
de glorieuze restauratie van de Klaaskerk, geven we een oudere voormalige stadgenoot graag de gelegen- heid zijn herinneringen op te halen aan de Sinter- Tijdens en vlak na de eerste Wereldoorlog waren er nog echt „arme kinderen" in Utrecht. Kinderen die op klompen liepen en gekleed gingen in wat door beter gesitueerde ouders was afgedankt. Als avondboter- ham kregen ze een snee bruin brood met heel dun margarine besmeerd. Een plakje beleg was er niet bij, hoogstens een beetje suiker. Als de Sinterklaastijd in zicht kwam probeerden ze
wat je noemt een graantje mee te pikken, want een echt feest met tractaties en surprises zat er voor hen niet in. Ze speelden dan zelf op een elementaire ma- nier voor Sinterklaas. Een vriendje dat als zwarte Piet wou fungeren was
snel gevonden. |
||||||||||||
klaastijd in Utrecht omstreeks 1920.
Leeftijdgenoten zullen er misschien iets van herken- nen. |
||||||||||||
De kleine goedheiligmannetjes hulden zich in een
baaien rok, een oud gordijn en een papieren mijter, de Pieten werden zwart gemaakt met een gebrande kurk, - de vernuftige chemicaliën die nu worden gebruikt ontbraken nog - en ze verkleedden zich met wat „tod- den" om er zo Spaans mogelijk uit te zien. En dan gin- gen ze. op pad. Niet in hun eigen buurt, daar viel toch niets te halen. Nee, ze zochten het langs de huizen van de rijken, of beter: bij degenen die bij hen voor rij- ken doorgingen. Ik heb het beeld nog helder voor me: die kleine stak-
kertjes die vol goede moed bij elke deur aanbelden voor een paar centen of een appel. Ze zongen daarbij een lied, dat misschien een of an- |
||||||||||||
Kinderen bij een winkel met typische Sinterklaas-lekkernijen.
Centsprent, gesigneerd door J R(obyn), omstreeks 1800. |
||||||||||||
109
|
||||||||||||
De miniatuur Sint en Piet keken er wat angstig bij,
want het deftige Centraal, daar hadden ze vanzelf nog nooit een voet gezet. Soms stapte zo'n kleine bisschop met zijn knecht bij
een Utrechtse banketbakkerij naar binnen in de hoop op een koekje. Gewoonlijk werden ze gevolgd door een hele tros buurtgenootjes, die zelf minder actief waren maar toch ook hoopten mee te kunnen profite- ren. Ze stapten bij de in hun ogen uiterst sjieke zaak naar binnen en zongen en ze zongen er hun prachtige lied. De mensen in de bakkerij, wier hoofd in die da- gen natuurlijk omliep, joegen hen nogal eens weg. Dat was nog niet zo eenvoudig, want de kameraadjes hielden aan de andere kant de deur dicht om zo op de onwillige middenstanders nog wat druk uit te oefe- nen. We kunnen nu om zulke toneeltjes glimlachen, toen
waren ze een bitter bijverschijnsel van een harde en wijdverspreide armoe. Want al die etalages die die kinderen passeerden, en al de zaligheden die er lagen uitgestald, daarvan wisten ze dat het voor hen toch allemaal onbereikbaar was. |
||||||||||||||
dere lezer nog bekend zal voorkomen. Zelf heb ik het
in mijn jeugd tientallen malen gehoord, later nooit meer. Honderden Utrechtse schooiertjes hebben het gezongen. Ook in de onlangs opnieuw uitgegeven bundel
Utrechtse straat- en gelegenheidspoëzie „Op de Neu daar staat een tent" (Utrecht, Véva, 1978) is het niet te vinden. Navraag bij anderen heeft evenmin iets op- geleverd. Hier is de tekst van het lied, dat met het feest van 5 december hoegenaamd niets heeft uit te staan: „'T is nacht, 't is nacht,
midden in de nacht.
O buren, buren kom eens kijken.
Want er zit een duvel in je huis
En die wil je varken stelen - stelen."
Misschien dat iemand nog kans ziet de melodie ervan
in noten vast te leggen. - De kleine Sinterklaasjes, die bedelden in plaats van uit te delen, liepen met hun primitieve lied door alle Utrechtse wijken. Zelf heb ik ze zien rondtrekken in de Potterstraat in het centrum van de stad. Daar namen een paar vrolijke studenten hen op de schouders en riepen: „Vooruit, jongens, we gaan naar Centraal". Dat was het Jaarbeursrestaurant op het Vreeburg. |
||||||||||||||
Hein Endlich sr.
|
||||||||||||||
Haarlem
|
||||||||||||||
ACHTTIENHOVEN BLEEF ACHTER
|
||||||||||||||
De Heerlijkheid van Achttienhoven vormde vanouds
een vrij eigen goed van de Proosdij van St. Jan te Utrecht, die er laag-, middelbaar- en hoog rechtsge- bied bezat. Wanneer nu nog gememoreerd wordt, dat Achttienhoven naderhand een gemeente is geweest en daarbij eraan wordt herinnerd, dat de ligging van deze plaats ten westen grenst aan Westbroek, ten noorden aan Nieuw-Loosdrecht, ten oosten aan St. Maartensdijk en ten zuiden aan de Vecht, alsook dat Achttienhoven vroeger Everckesdorp genoemd werd, terwijl het beheer daarover komende van de Proosdij van St. Jan vervolgens aan de Domeinen overging, zal als inleiding hiermee wel kunnen worden volstaan. 1) Door toevallige omstandigheden geraakte ik lang ge- leden reeds in het bezit van een eigenhandig op pa- pier klein folio geschreven brief van een van de Proos- ten van St. Jan te Utrecht. Het stuk bevat een klacht van de reeds jaren tevoren opgetreden proost Johan Albert Graaf van Solms-Braunfels, Heer van Münzen- berg, Sonnenwalde, enz. zoon van Johan Albert seni- or en van Agnes Gravin van Sayn Wittgenstein, wiens benoeming als zodanig plaats greep op 24 april 1633 met aggreatie op zijn aanwijzing door onze Prins op 7 |
mei daarna. Zoals bekend was zijn jongere zuster
Prinses Amalia, de gemalin van Prins Frederik Hendrik van Oranje-Nassau. 2) De Graaf van Solms nu richtte zich bij zijn brief tot de
„Eersame Vroome Lieve Besondere Schoult en Ge- rechten tot Achtienhoven" en hij bracht daarbij in her- innering, dat nu de overige tot de Proosdij van hem behorende lichamen reeds vóór waren gegaan in het bezorgen van een recognitie ter erkenning van hun af- hankelijkheid en erkenning der plaats gehad hebben- de inhuldiging, het juist Achttienhoven was, dat in deze nalatig bleef. Reden, waarom de Proost het ver- langen uitsprak, dat nu door de aangeschrevenen orde op zaken zou worden gesteld. De tekst van de brief luidde aldus:
Eersaeme Vroome Bijsondere. Alsoo van ouden
tijden bij den onse voorsaeten by haere in- comst in de proostdije tot recognitie van haere superioriteijt ende inhuldinge bijde inwoonders der Proostdije te gemoet gevoert iseen goede Vereeringe ende dat d' andere Dorpen van de Proostdije algereets daerinne haer devoir had- |
|||||||||||||
110
|
||||||||||||||
rendeeld: a. en d. een (zwarte) roos (op goud): Wil-
denfels; b. en c. een (zilveren) leeuw (op zwart): Son- nenwalde. Helaas is het zegel door over-plakking met een papierrest op de rechter zijde wat beschadigd, maar vele lezers zal het wapen Solms niet onbekend zijn door de aanwezigheid van de fraaie in relief ge- beeldhouwde gedenksteen van 1658 te Vianen in de muur aan de voormalige poort naar Lexmond ge- plaatst als herinnering aan Louise Christine van Solms-Braunfels, douairière van Johan Wolphert van Brederode, die de jongste zuster geweest is van de briefschrijver èn van Prins Frederik Hendrik's gemalin. Alkm.aar Mr. J. Bel on je
|
|||||||||||||
de gedaenende betoont, hebben wij ten aen-
sien van uwe nalatentheyt tot noch toe u Lie- den bij desen willen vermanen dat wij vertro- wen dat ghijluijden ons niet minder in conside- ratie nemende als onse Voorsaeten noch ons faveur minder als thare achtende in gelijke de- voiren sult continueeren en ons als uwen heere naer ouder gewoonte erkennen; waer van wv d'effecten metten eersten sullen verwachten ende u luwden Gode bevelen. Actum Maes- tricht den 16 December 16 4 3 Uwe affectio- neerte J. A. v. Solms. De brief was gesloten met een wapen-zegel in rode
lak met een doorsnede van 12 mm, vertonende een gewoon schild beladen met het wapen van de Proost onder een kroon van 3 fleurons en 2 parels. Terzijde en onder het schild heeft blijkbaar op een lint de naam van de Graaf gestaan, waarvan beginnende aan de linker zijde nog in romeinse kapitalen te lezen staat: „IOHANNES..." Het wapen is gedeeld 1: gevierendeeld a. en d. een
(blauwe) leeuw (op goud): Solms; b. en c. doorsneden (van rood en goud): Münzenberg; 2: wederom gevie- |
|||||||||||||
noten:
1) „Tegenwoordige Staat XXII, Utrecht", Amsterdam 1772,
bldz. 163; A. J. van der Aa, „Aardrijkskundig Woorden- boek der Nederlanden", I, Gorinchem 1839, bldz. 49. 2) „Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden van Nederland",
Utrecht 1744, bldz. 206/7; Johan van de Water „Groot Placaatboek... der Staten s'Lands van Utrecht", I, Utrecht 1729, bldz. 203; J. Huber „Geslachts-Rekenkun- dige Tafelen" Leiden 1729, tafel 391. |
|||||||||||||
HET SYMPOSION OVER DE UTRECHTSE
BINNENSTADSKERKEN |
|||||||||||||
ken wel terug te vinden zijn. Eén zaak slechts wil ik
hier, als kommentaar op de gevoerde diskussie, wel naar voren brengen. Een diskussie als deze blijkt hoofdzakelijk een esteti-
sche. Men komt naar de microfoon en vertelt of men iets mooi of minder mooi vindt. Men verschilt daaro- ver van mening maar veel meer zegt men niet. Of iets historisch verantwoord is, staat nauwelijks ter diskus- sie. Zo beluistert men pro's en contra's over het onge- pleisterd laten van de pilaren in het schip. Men hoort argumenten betreffende de kleur, het ritme, de eenheid van stijl, eerdere restauraties, de bouwge- schiedenis ... Maar nauwelijks vindt het geluid gehoor dat de kale
tufstenen pilaren op déze manier dateren uit de twin- tigste eeuw en niet uit enig ander voorgaande era, noch de romaanse, noch de gotische, de 17de, de 18de of de 19de eeuw. Van de 19de eeuw wordt gezegd dat ze ook telt in het
verhaal van de geschiedenis van deze kerk. Maar als je de kerk onderzoekt op de 19de eeuwse elementen, blijken deze nagenoeg verdwenen te zijn. Waarom? Omdat ze niet mooi waren. Een estetisch kriterium leidt tot een ahistorische oplossing en dat heet restauratie, waarvoor allereerst het kriterium zou 111
|
|||||||||||||
Vrijdag en zaterdag 22 en 23 september vond er in de
Nicolaaskerk een symposion plaats over de restaura- tie van deze kerk en over de problematiek van het ge- bruik van de (over enkele jaren vijf) gerestaureerde Utrechtse binnenstadskerken. De middag- en avondsessie van de vrijdag waren in
principe moedige zittingen. Het is korrekt dat de men- sen die gedurende meerdere jaren miljoenen guldens uit de gemeenschappelijke middelen mogen besteden om een openbaar gebouw te restaureren, publiekelijk in vraag en antwoord verantwoording afleggen van hun werk. Het ware te wensen dat ieder gerestau- reerd Utrechts monument (iets wat het Utrechts Mo- numentenfonds al begint te praktizeren) één dag open huis zou moeten houden en dat bij die gelegenheid met de architect, de aannemer en hun adviseurs ge- sproken kan worden over het hoe en wat van alles wat de veelal verlekkerde ogen op dat moment te zien krijgen. Tijdens de avondzitting die een diskussie over de bei-
de inleidingen van Haakma Wagenaar Sr. en Van Hoogevest mogelijk maakte, vielen allerlei geluiden en meningen te vernemen. Veel daaruit wil ik hier niet ten berde brengen. In het
verslag van dit symposion zullen alle aangeroerde za- |
|||||||||||||
moeten gelden: behouden gaat voor vernieuwenI Er is
niets meer over van bijv. de 19de eeuwse traceringen, de 19de eeuwse ruitvormige glazen, de 19de eeuwse bemeubeling. Wanneer het houtgesneden wapen van de Vrijvrouwe van Renswoude, dat ooit de kuif van een bank sierde, wordt bewaard omdat het wel mooi is, maar het wapenschild een plaatsje krijgt op de post van de deur die toegang geeft tot de toiletten, ga je in mijn ogen mooi over de schreef. Het historisch besef is bedolven onder estetische beweegredenen. Wat dit betreft lijkt de Jacobikerk er veel beter vanaf te zijn gekomen. In de kerk treffen we een rijkdom aan 19de eeuwse kerkbanken. Maar als je navraagt, blij- ken die hoofdzakelijk bewaard, omdat ze zulk mooi meubelmakerswerk zijn. Dezelfde argumentatie leidt dus in het ene geval tot verloochening van de ge- schiedenis, in het andere geval tot een historische verantwoorde oplossing. Te pleiten valt voor een uit- gangspunt dat in de eerste plaats historisch verant- woord en op de tweede plaats estetisch verantwoord is. De zaterdagochtendsessie was gewijd aan het ge-
bruik van de gerestaureerde en nog te restaureren Utrechtse kerken. Hierover een forum te houden was een zeer verstandig idee: binnen enkele jaren beschikt de stad over liefst vijf gerestaureerde binnenstadsker- ken en die zijn voor de uitoefening van de hervormde eredienst in de city op dit moment nagenoeg overbo- dig. Over het gebruik van deze kerken moet ruim van te voren van gedachten worden gewisseld want, ook al lopen restauraties bijna altijd uit, ooit worden ze voltooid. Dan moet er voor het gebruik van het klaar- gekomen kerkgebouw een plan in gereedheid zijn ge- bracht. De diskussie over dit onderwerp leek op een synode.
Dominees achter de tafel en dominees voor de tafel; en zij wisselden van gedachten over wijkgemeente of geen wijkgemeente, over de hervormde kerk en ande- re christelijke kerken. De samenstelling van het forum was mede debet aan deze binnenkerkelijke diskussie. Waar was een forumlid uit de kring van het stadsbe- stuur? Met het oog op het voor de toeristen aantrek- kelijk maken van Utrecht, met het oog op het gebruik van kerken voor andere dan kerkelijke doeleinden had iemand uit B & W, de raad of van de afdeling Culture- le Zaken zeker een mening moeten laten horen. Waar was het Centraal Museum, i.c. de conservator beeld- houwkunst, die als eerste al de multifunktionaliteit in praktijk brengt doordat hij in de kerk plaats heeft ge- vonden voor de expositie van een deel van zijn lapida- rium? Waar was de centrale Kerkeraad aan welke het groot-
ste aantal vragen werd gesteld? Nu zag zij zich „verte- genwoordigd" door telkens een andere predikant die, alvorens het woord te nemen, opmerkte dat hij de centrale Kerkeraad niet was maar dat... enz, enz. Waar was de wijk die wel degelijk ideeën heeft over het gebruik van m.n. de Nicolaaskerk? |
||||||||
Als al deze mensen ontbreken, kan een diskussie, die
gaat om alternatief gebruik, blijkbaar nauwelijks van de grond komen. Dat terwijl er aanzetten genoeg wa- ren. Zo werd er geopperd om een van de kerken ten dien-
ste te stellen van de moslims in Utrecht. Na het isla- mitisch debacle rond de gesloopte Monicakerk is de vraag van de Utrechtse moslims om passende gods- dienstige ruimten niet opgelost, noch door de stad, noch door de andere kerkgenootschappen. Wel gast- arbeiders binnen halen daar dat voor de Utrechtse economische situatie wenselijk is, maar voor het geestelijk welzijn van deze stadsgenoten nauwelijks iets doen omdat de Nederlandse grondwet een schei- ding van kerk en staat voorschrijft. Het voorstel de kerk ook te gebruiken voor bijv. poli-
tiek gekleurde bijeenkomsten, ging de doofpot in. Er zou, zo merkte de antwoordende dominee op, een band moeten zijn tussen wat zondags vanaf de kansel verkondigd wordt en wat er door de week in de kerk gebeurt. Een stadion gebruiken voor een popfestival of politieke meeting zou, als we dit antwoord konse- kwent doorvoeren, ook niet meer mogen. Maar als er zondags eens niets van de kansel wordt verkondigd om de eenvoudige reden dat er geen kerkgangers zijn, mag deze redenering er dan toe leiden dat deze kost- bare restauraties worden prijsgegeven aan het niets? Een van de laatste sprekers had dan ook gelijk toen hij, suggererend dat hij de diskussie matig vond, stel- de: liever een oneigenlijk gebruik (lees: gebruik niet geënt op de christelijke eredienst) dan geen gebruik. De Utrechtse stadsgeschiedenis staat bol van de fei- ten die deze uitspraak wettigen. Geen van de nu ge- restaureerde en te restaureren kerken zou er nog zijn als ze niet gebruikt waren voor de meest vreemdsoor- tige doeleinden. Menig kerk dankt haar bestaan aan het feit dat dit gezegde - zonder dat het ooit op deze maniei geformuleerd kon worden want de problema- tiek is er een van onze eigen tijd - werd toegepast. Naar mijn mening had de diskussie met dit adagium moeten beginnen en niet eindigen. Over het symposion heb ik hier wat kritische kantte- keningen bij elkaar geplaatst. Ze bevestigen hopelijk dat het symposion zinvol was. Niet omdat de diskus- sies leidden tot een magnifieke visie, waarmee men verder zou kunnen, maar omdat ze lieten zien dat er in Utrecht nog veel nagedacht moet worden, willen de gerestaureerde kerken op den duur geen kwelling worden voor de stad en haar bewoners. Ik hoop daar- om van harte dat het verslag van het symposion een diskussienota blijkt te zijn, waaruit één ding heel dui- delijk wordt, n.l. dat er iets gebeuren moet. En ik hoop dat deze konsekwentie dan ook door allen, en niet al- leen door de nauw betrokkenen, aanvaard wordt. Er is werk aan de winkel I
|
||||||||
C. Staal
|
||||||||
112
|
||||||||
HET SCHRIFTMUSEUM J. A. DORTMOND
|
||||||||||||
Waarom de collectie van J. A. Dortmond niet meer in Utrecht maar in Amsterdam te bezichtigen is, hoe deze
collectie is samengesteld en wat zij zoal inhoudt, vertelt een artikel dat wij als inleiding op de excursie van 27 januari 1979 hier plaatsen. De redactie van Open, tijdschrift voor bibliothecarissen, literatuuronderzoekers, enz. gaf ons welwillend toe-
stemming voor overname van dit artikel, dat in maart 1978 gepubliceerd werd. Voor deze toestemming tot overname zijn wij de redactie bijzonder erkentelijk. redactie
|
||||||||||||
Ontstaan
In 1975 kwam de Univeesiteitsbibliotheek te Amster-
dam in het bezit van een grote hoeveelheid voorwer- pen die de ontwikkeling van het schrift illustreren. Deze collectie werd opgebouwd door de nu 65-jarige heer J. A. Dortmond, een particulier verzamelaar uit Bilthoven, naar wie het later opgerichte Schriftmu- seum is vernoemd. Hoe en waarom hij al op jeugdige leeftijd juist belangstelling kreeg voor de schrijfkunst en alles wat daarmee te maken heeft, acht hijzelf moeilijk te verklaren. Het zal wel de samenloop van omstandigheden geweest zijn: hoge cijfers voor schrijven op de lagere school, in zijn familie een verza- melaar van oude schriftstukken en boekjes lezen over schrift. Dat hij in de dertiger jaren terecht kwam in de groothandel in schrijfwaren en kantoorbenodigdhe- den vindt hij een toevallige, maar prettige bijkomstig- heid. Voorkeur voor een bepaalde schriftsoort of peri- ode had hij niet. Alles waar schrift op stond boeide hem. Zijn eerste zelf betaalde stukken waren handschriften
op palmblad, die Nederlanders uit Nederlands Oost- Indië meegebracht hadden. In de dertiger jaren wer- den deze tegen lage prijs te koop aangeboden. Onge- veer in dezelfde tijd kreeg zijn idee van het verzame- len van stukken die een totaalbeeld van de geschiede- nis van de schrijfkunst geven een vaste vorm, toen hij in Utrecht een dependance van het toen nog bestaan- de Berlijnse Schriftmuseum Rudolf Blanckertz had be- zocht. Na de oorlog '40-'45 maken, door uitbreiding van zijn
bedrijf, zijn vele buitenlandse reizen het hem mogelijk vele schatten aan zijn verzameling toe te voegen. De vrije uurtjes tussen de zakelijke beslommeringen door werden benut met het snuffelen in antiek- en curiosi- teitenwinkeltjes, op markten en veilingen. Zo werd hij bijvoorbeeld voor de kooplieden van de „marché aux puces" te Parijs een vertrouwd bezoeker. Zijn belang- stelling kennende, hielden zij hem aan en zeiden: „Ik heb wat voor u". Op een keer waren dat „twee echte botten met Chinees schrift". Het lelijkste bot met de gaatjes en spleten zou vals zijn, maar de koopman |
||||||||||||
wilde ze alleen tegelijk verkopen. Terug in Nederland,
bleek later bij expertise dat juist het valse bot een echt Chinees orakel- of wichelbot uit ca. 1200 voor Chr. was en het andere vals. De Parijse koopman van de botten bood hem later
een „lijkkistje met vogelfiguurtjes" aan. Een heer had de koopman verteld dat het een bijzonder soort „vo- gelsarcofaag" was, omdat de Egyptenaren vogels als heilig vereerden en meenamen in hun graf. De heer Dortmond was echter meer geboeid door het feit dat er hiëroglyfen op stonden en het kistje in goede staat was. Een Leids egyptoloog beschreef later de „vogel- sarcofaag" echter als een Egyptisch oesjebti-kistje uit de periode van 500 tot 300 voor Chr., waarin oesjeb- ti's (beeldjes) werden opgeborgen die in het hierna- maals in plaats van de dode het nare landbouwwerk moesten verrichten. Het bijzondere is dat de tekst op het kistje expliciet aangeeft dat het hier om oesjebti's van faience gaat. |
||||||||||||
Excursie
|
||||||||||||
Zaterdag 27 januari 1979 een bezoek aan het
Schriftmuseum J. A. Dortmond, dat is onderge- bracht in de Universiteitsbibliotheek van Amster- dam. Elders in dit nummer een inleiding over dit unieke museum in Nederland. Het Schriftmuseum J. A. Dortmond bevindt zich op de tweede etage van het gerestaureerde Mili- tiegebouw van de U.B., Singel 425 (tussen Spui en Koningsplein), Amsterdam. Het is te bereiken met de tramlijnen 1 en 2 (halte Spui), 24, 25 en 4 (halte Muntplein). De conservator Mevrouw Drs C. M. Faas zal ons rondleiden. Aanvang van de rondleiding 10.30 uur, Singel 425. Eventueel kunt u tevoren een kopje koffie drinken in de kantine van de bibliotheek, maar zorgt u wel op tijd aanwezig te zijn. Aan de ex- cursie zijn geen kosten verbonden, ieder reist op eigen gelegenheid. Wel moet men zich even op- geven bij De Discus, Minrebroederstraat 25, of telefonisch 030-31 50 70. |
||||||||||||
113
|
||||||||||||
Op zijn reizen maakte de heer Dortmond veel vrien-
den, die hem tipten als ze iets hadden ontdekt waar hij belangstelling voor zou kunnen hebben. Van zijn Nederlandse „schriff'-kennissen kreeg hij adviezen voor de opbouw van zijn collectie. Zijn vele verkregen specimina bracht hij onder op de zolder van zijn kan- toor aan de Kromme Nieuwe Gracht nr. 38 te Utrecht. Met aan de wand xerox-kopieën (de originele had hij in een kluis) van brieven van beroemdheden en de op- stelling van stukken in vitrines, leek de stap naar een schriftmuseum nog maar klein. In 1974 trok hij zich uit zijn bedrijf terug. Daarna ging
hij serieus zoeken naar een bestemming voor zijn waardevolle bezit, zodat het op verantwoorde wijze toegankelijk zou worden gemaakt voor een groter pu- bliek. Twee dingen stonden hem daarbij voor ogen: het bijeenblijven van de collectie en de opstelling in een speciaal daarvoor bestemde ruimte. Pogingen om zijn collectie onder te brengen in Utrecht, waar hij zijn gehele leven zakelijk en vriendschappelijk mee ver- bonden was geweest, mislukten wegens gebrek aan geschikte ruimte. En het in je eentje bemannen van een museum bleek, mede gezien de hoge kosten en aan inrichting, conservering en bewaking gestelde ei- sen, voor een particulier onmogelijk. Na advies en beoordeling van de collectie door des- kundigen sloot de heer Dortmund een overeenkomst met de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar zijn collectie goed aansluit bij het ruime gamma aan verzamelingen over schrift- en drukgeschiedenis. Met de Dortmond-collectie als basis voor een permanente expositie was het de bedoeling te zijner tijd wisselen- de tentoonstellingen over speciale onderwerpen van de schriftgeschiedenis te organiseren. De Universiteitsbibliotheek Amsterdam legt zich na- melijk reeds lang in haar acquisitie-beleid toe op de schrijfkunst en de geschiedenis van het Schrift. Zo herbergt zij, naast de veelzijdige collecties handschrif- ten, autografen, schrijfboeken, drukken en boekban- den, nog de collecties van de Vereniging van Leraren in het Schoonschrijven en van E. J. Labarre over de geschiedenis van de papierfabricage, de historische verzameling van het voormalig Nederlandsch School- museum, de typografische bibliotheek van Tetterode en de bibliotheek van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Bovendien is er na de tweede wereldoorlog aan de Universiteit van Amsterdam een unieke combinatie van leerstoelen: vo.or paleografie, boek- en biblio- theekgeschiedenis en geschiedenis van de drukkunst. Deze vakken worden, met de handschriftenkunde, ook nog gedoceerd aan de studierichting Boek- en Biblio- theekwetenschap van de Faculteit der Letteren. Kort- om, de collectie vond in Amsterdam, dat als cultureel en wetenschappelijk centrum in de geschiedenis van het boek en de drukkunst altijd al een belangrijke plaats heeft ingenomen, een goede bestemming. In september 1975 werd de verzameling van Utrecht naar Amsterdam overgebracht. Het inventariseren, 114
|
||||||
beschrijven en inrichten nam veel tijd in beslag. Vóór
de definitieve expositie was een nadere bestudering van de meeste stukken door vele universitaire des- kundigen noodzakelijk. Immers, voor één mens is het een onmogelijke opgave om de ontelbaar vele schrift- soorten te kunnen herkennen en daarnaast ook nog te kunnen ontcijferen. Alleen al het aantal tegenwoor- dige Indische schriftvormen wordt op 200 geschat. Evenals bij de botten en het oesjebti-kistje zorgde de uitkomst van de onderzoekingen nogal eens voor ver- rassingen. Zo bestaat de inhoud van een onooglijk uit- ziend Grieks houten wastafeltje uit een planetentabel, die voor vijf planeten de overgang in het volgende te- ken van de zodiak aangeeft. Het wastafeltje dateert uit het einde van de 3e eeuw na Chr. Een kleed met in rode jacquard zijde ingeweven symbolen en Indische en Chinese schrifttekens blijkt afkomstig te zijn uit de lamaïstische hoofd-stupa (= Boeddhistisch monu- ment) van Peking, de „Pu-tu-se", en is eind 18e eeuw samen met Indische stukken uit China gesmokkeld. Over menig stuk in de Dortmond-collectie zijn zo nog bijzonderheden te vertellen. Op 27 september 1976 kon het Schriftmuseum J. A.
Dortmond dan toch officieel geopend worden door de toenmalige minister voor Wetenschapsbeleid, de heer F. H. P. Trip. Deze sprak zijn waardering uit voor het streven van een particulier om zijn eigen bezit in dienst te stellen van wetenschap en samenleving en zo toegankelijk te maken zowel voor het wetenschap- pelijk publiek als voor de geïnteresseerde leek. Collectie
De Dortmond-collectie is opgebouwd uit drie soorten
objecten: een grote groep van schrift voorziene voor- werpen en handschriften van over de gehele wereld en verschillende tijden; een kleine verzameling schrijf- materialen en tenslotte zon 1200 autografen, d.w.z. eigenhandig geschreven brieven en handtekeningen van bekende letterkundigen, kunstenaars, geleerden en vorsten uit Ei .opa. De bovengenoemde objecten zijn nu eigendom van de
Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, uitgezonderd de autografen, die als bruikleen in de handschriften- catalogus zijn opgenomen. In het Schriftmuseum is een selectie uit de Dortmond-
collectie te zien, aangevuld met stukken uit het UB- handschriftenbestand en toegelicht met teksten en wandschema's. De historische ontwikkeling van het schrift is te volgen vanaf het derde millennium voor Chr. tot heden; De hiëroglyfen op o.a. grafborden en -kegels uit Egyp-
te, het spijkerschrift op kleispijkers en rolzegels uit Mesopotamië en Chinese handschriften geven de oudste vormen van „echt" schrift, het beeldschrift en zijn latere vereenvoudiging weer. De alfabetische schriften, waarvan de oorsprong te- ruggaat tot in het tweede millennium voor Chr. in het gebied van Syrië tot de Sinaï, kennen een versprei- ding zowel naar het Westen als naar het Oosten. |
||||||
jnz. De onderwerpen zouden ook gebruikt kunnen
worden voor wisselende tentoonstellingen. Het werk aan een uitgebreide catalogus vordert langzaam. Naast de zorg voor een goede conservering der stuk- ken, mag verdere uitbreiding van de collectie, vooral met materiaal van vóór de Middeleeuwen, niet verge- ten worden. Als honorair-conservator van het Schrift- museum heeft de heer Dortmond zijn medewerking daarbij toegezegd. Het educatieve aspect zou verhoogd kunnen worden
door een dia-klank-beeld. De dienstdoende ambte- naar hoeft dan niet steeds hetzelfde verhaal af te ste- ken. Met een druk op de knop ziet de bezoeker dan op een t.v.-scherm in zo'n 15 minuten durend program- ma hoogtepunten uit de schriftgeschiedenis nog eens nader belicht. Helaas staat de veelheid van mogelijkheden en plan-
nen met het Schriftmuseum niet in verhouding tot de geringe beschikbaarheid van personeel. De uitvoer- baarheid is tot nu toe steeds afhankelijk van één per- soon, de conservator van de Handschriftenafdeling, onder wiens verantwoordelijkheid ook het Schriftmu- seum valt. Daar niemand disponibel is om de gehele week toezicht te houden, zullen bezoekers de deur vaak gesloten vinden. Toch kunnen zij altijd op de aangekondigde openingsuren op het Schriftmuseum terecht, als zij de moeite nemen even naar de Hand- schriftenafdeling te gaan, waar altijd iemand bereid is om hen in het museum toe te laten. Het slechts langzaam kunnen verwezenlijken van de plannen en het gebrek aan toezichthoudend perso- neel zijn er de oorzaak van dat er na de officiële ope- ning vanuit de Universiteitsbibliotheek niet méér be- kendheid aan het Schriftmuseum is gegeven en geen contact met bijv. scholen is gezocht. Gelukkig werken de enthousiaste reacties van bezoe- kers bij het zien van de expositie stimulerend genoeg om met plezier de eerder geschetste werkzaamheden voort te zetten. C. M. Faas
|
|||||||||||
Voorbeelden uit de Oostelijke wereld zijn bijv. Ethiopi-
sche, Hebreeuwse, en Syrische manuscripten, Arabi- sche en Iraanse kalligrafie en vele Indische schriften op boombast, palmblad, bamboe, berkebast, gelakt metaal en steen. In de westelijke wereld wordt het gebruik van het al-
fabet geïllustreerd op o.a. Griekse papyri, specimina met Etruskisch en runen, Romeinse grafstenen, middeleeuwse handschriften en Nederlandse kalligra- fie. Als schrijfmaterialen zijn er pennen, penselen, pennemesjes, schrijfkokers en inktstellen. Alle bovengenoemde stukken zijn tentoongesteld in vitrines. In een posterstandaard ziet de bezoeker een selectie van autografen vanaf de 16e eeuw tot heden in xerox-kopie. De originelen zijn ter inzage op de Handschriftenafdeling, waar zich tevens de vakbiblio- theek over schriftgeschiedenis bevindt. Een globaal overzicht met illustraties uit de collectie vindt men in het boekje van J. A. Dortmond, De We- reld schreef, dat is te verkrijgen bij het Schriftmu- seum. Toekomst
Voor het optimaal laten functioneren van het Schrift-
museum blijven er nog veel wensen en werkzaamhe- den over. Enige stukken behoeven nog een nadere bestudering
door deskundigen, zoals de tekst op het Chinese ora- kelbot. op een handschrift van de Lolo, een stam uit de Chinese provincie Yunnan, en een grenssteen uit het gebied tussen Thailand en Cambodja met Khmer- schrift uit de 9e eeuw na Chr. Hoewel de historische ontwikkeling van het schrift
overzichtelijk is weergegeven, moet nog worden vol- daan aan de vraag naar meer gedetailleerde informa- tie over speciale onderwerpen, zoals moderne schrijf- methoden, geschiedenis van het schrijfonderwijs en de kalligrafie in Nederland, het schrift in de moderne communicatiemiddelen, terminologie van middel- eeuwse schriftvormen, fabricage van schrijfstoffen |
|||||||||||
EEN OPROER IN UTRECHT
|
|||||||||||
Hoe weinig nieuws er onder de zon is bleek mij weer
eens uit het volgende verhaal dat ik (o.a.) in de Jaar- boeken van het Koningrijk der Nederlanden door Mar- tinus Stuart, geschiedschrijver des Rijks (1882) aan- trof. Je kunt er zó een plaatje uit het T.V.-journaal van van-
daag de dag bij plaatsen. De bekendmaking van het besluit, waarbij, ten gevol-
ge den genade des Konings, jaarlijks, op zekeren be- paalden tijd, aan een aantal gevangenen deels ge- heele kwijtschelding, deels vermindering van tucht- huis-straf wordt toegestaan, gaf, in de maand Junij, aanleiding tot een schroom/ijk oproer in het |
gevangenenhuis te Utrecht. Niet zoodra hadden de
gevangenen, ten getale van 160 tot 180 aanwezig, kennis gekregen van de gemelde beschikking, of men bespeurde eene algemeene woeling onder dezelve. Zij die geen afslag bekwamen, gaven hierdoor op het luidst hunne ontevredenheid te kennen, terwijl zij aan welke dezelve was toegestaan, zich hiermede niet voldaan hielden. Op een oogenblik, als had er eene vroegere afspraak deswege plaats gehad, geraakte alles in oproer, weefgetouwen en andere werktuigen werden vernield, en, met losbreking der zwaarste slo- ten, de afzonderlijke bewaarplaatsen geopend en al- dus vele gevangenen bij elkander gehoopt. Spoedig 115
|
||||||||||
bekwam men hulp van de militaire wacht, aan de Tol-
steeg-poort geplaats(t), hetgeen echter niet verhin- derde, dat aan de muren gebroken en met steenen van boven neder geworpen werd. Zelfs de glasramen werden uitgehaakt en naar omlaag gesmeten en met groote moeite alleen voorkwam men het doorbreken van de zoldering, echter niet zonder dat verscheidene gevangenen gekwetst raakten. De aanwezige militaire magt te kort schietende om het oproer meester te worden, werd nog bij tijds versterkt door een aanzien- lijk detachement van de hoofdwacht, alsmede door andere militairen, benevens eenig(e) manschappen der kavallerie, met grooten ijver toesnellende, het- geen veel toebragt, om het gevaar van eenen meer en meer toenemende oploop, welke inmiddels buiten het gevangenhuis plaats greep, af te weren. Nadat men de militaire(n) van scherpe patronen had voorzien, en deze op de binnenplaats, in het gezigt der gevange- nen, het geweer had doen laden, kreeg men dezelve |
eindelijk zoo ver in bedwang, dat het breken gestaakt
werd, waarop, de orde spoedig hersteld zijnde, een gerechtelijk onderzoek plaats greep. |
||||||||||||||
Er ontbreken maar een paar „moderne" zaken in dit
verslagje. Er wordt niet gesproken over gijzelaars on- der de bewakers. Waren ze op tijd weggekomen of hadden de gevangenen er geen erg in gehad gijze- laars te maken? En dan de gemakkelijke manier waar- op het oproer tot een einde komt: geen bestormingen of langdurig overleg, alleen maar demonstratief de wapens laden. Maar ja, de gevangenen wisten dat ze konden rekenen op raak schieten! De hele zaak zal hen wel niet zoveel waard zijn geweest. Maar wat denkt u van de nieuwsgierige menigte die drommend in de weg stond? P. D. 'f Hart.
|
|||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||||
Door middel van een groot aantal afbeeldingen wordt
op een plezierige wijze een indruk gegeven van de Ni- colaïkerk en haar omgeving. Evenals bij Wijk C en de Jacobikerk is materiaal gebruikt dat door particulieren ter beschikking werd gesteld. Natuurlijk wordt in de eerste plaats, zij het in kort be-
stek, de geschiedenis van de Nicolaïkerk verteld. En door middel van naast elkaar geplaatste foto's wordt de lezer in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over het uiterlijk en het interieur van de kerk vóór en na de restauratie. Niet alleen de kerk, maar ook de wijk erom heen
wordt de lezer getoond. De fundatie van Renswoude, het Centraal Museum, de Willen Arntszstichting, de Lange Nieuwstraat, het Wilhelmina Kinderziekenhuis, de Hortus, het huis „De Gesloten Steen" (waarin de sigarenfabriek van Ribbius Peletier was gevestigd) en de Twijnstraat komen allen aan de orde. Het boekje, dat van harte aanbevolen wordt, is ver- krijgbaar door overschrijving van ƒ 12,50 op postgiro- rekening 616517 van de Hervormde Gemeente Utrecht onder vermelding van „Boekje Nicolaïkerk". Voor een bedrag van ƒ 10,— is het af te halen bij het kerkelijk bureau van de Hervormde Gemeente aan de Bernadottelaan, tijdens de openingsuren in de Nico- laïkerk, in het Centraal Museum, bij de Gemeentelijke Archiefdienst en bij het Informatie Centrum van de gemeente Utrecht. G. J. R.
Graafhuis, A. en J. van der Werf, In en om de Nico-
laïkerk. Publiciteitscommissie Restauratie Binnen- stadskerken Utrecht, 1978. 80 blz., m. UI., f 10- |
|||||||||||||||
De Nicolaïkerk
Het Bureau Voorlichting van de gemeente Utrecht
heeft in de serie „Utrechtse kerken", na de boekjes over de Pieterskerk, de Dom, de Geertekerk en de Ja- cobikerk een vijfde, ditmaal over de Nicolaïkerk, het licht laten zien. In vier hoofdstukjes worden achter- eenvolgens behandeld de geschiedenis van de kerk, de bouwgeschiedenis, de restauratie en tenslotte wordt een rondwandeling door de kerk gemaakt. De schrijver, J. van Staveren, heeft o.a. gebruik kun- nen maken van mededelingen van de restauratiear- chitect ir. T. van Hoogevest en van de adviseur voor de bouwhistorische begeleiding, Th. Haakma Wage- naar. De foto's zijn gemaakt door de Gemeentelijke Fotodienst. Het boekje is verkrijgbaar in de Nicolaïkerk, in de
boekhandel, bij de V.V.V., de Gemeentelijke Archief- dienst en bij het I.C.U., Lange Jansstraat 5. G. J. R.
Nicolaïkerk Utrecht. Bureau Voorlichting gemeente
Utrecht, 1978. 26 blz., geïll. f 1,50 |
|||||||||||||||
De publiciteitscommissie Restauratie Binnenstadsker-
ken heeft ter gelegenheid van de voltooiing van de restauratie van de Nicolaïkerk het boekje In en om de Nicolaïkerk uitgegeven. Het is het tweede deeltje in een reeks, die in januari 1977 is gestart met Wijk C en de Jacobikerk en die, met de restauratie van de Dom en de Janskerk in het verschiet, wellicht nog ver- volgd zal worden. 116
|
|||||||||||||||
Sinds P. O. van der Chijs in 1859 en P. Verkade iri
1848 respectievelijk de middeleeuwse en latere mun- ten van de stad Utrecht beschreven, is aan de stede- lijke muntslag van Utrecht ruim 120 jaar ternauwer- nood enige aandacht besteed. Alleen enkele bijdragen in het Jaarboek voor munt- en penningkunde door- braken - veelal naar aanleiding van een of andere muntvondst - dit diepe stilzwijgen. Met de voortreffelijke, beredeneerde inventarisatie van Utrechtse stedelijke munten, die Frank Pietersen het licht deed zien, is daar thans een einde aan geko- men. In een 28 pagina's tellende ringbanduitgave van het Centraal Museum, die ook verkrijgbaar is als losse uitgave, wordt door de auteur een volledig overzicht gegeven van alle tot op heden bekende munten die door de stad Utrecht geslagen zijn. Dat Pietersen bij de vervaardiging van dit cahier tal van ontdekkingen zou doen, liet zich raden. Allereerst werpt hij een geheel nieuw licht op de muntproduktie zoals die in 1389-1390 plaats vond. Door bestude- ring van de munten zelf en van de stedelijke archieven moesten zowel de datering als de benaming van de oudste Utrechtse stadsmunten gewijzigd worden. Hetzelfde bleek ook voor andere munten vaak nodig. Menig datering en/of benaming moest herzien na le- zing van de stedelijke muntresoluties, die vanaf de 14de eeuw tot 1794 allerlei daarover meedelen. Tevens zocht Pietersen alle bekende zgn. stedelijke kloppen bijeen. Een klop is een stempel dat op een bestaande munt werd geslagen, bijv. omdat de munt in het geldverkeer minder waard werd. Wie dan zijn stadsduiten vóór een vastgestelde datum met een klop van het stadswapen liet stempelen, bezat daar- door duiten die niet zouden devalueren. Hoe derge- lijke maatregelen effectief of ineffectief bleken, wordt telkens in korte inleidingen uit de doeken gedaan. In Munten van de stad Utrecht is van ieder beschre- ven exemplaar een foto van voor- en keerzijde op ware grootte opgenomen. Als determineerwerk is het cahier zo zeer bruikbaar. Dat hoopt de auteur ook van harte want op pag. 24-25 neemt hij een Tabel ter be- paling van de zeldzaamheid op. ledere instelling of particulier kan daaruit aflezen hoe zeldzaam of alge- meen een Utrechts geldstuk is. Tevens is aangegeven of een exemplaar te vinden is in de munt- en penning- collectie van het Centraal Museum. Melding van on- bekende en zeldzame varianten en jaartallen wordt - zoals te verwachten is - op prijs gesteld. Munten van de stad Utrecht is voor de geschiedschrij- ving van de stad en de numismatiek van Utrecht in het bijzonder een waardevolle publicatie. Met deze „emissie" is een belangrijke „omissie" ongedaan ge- maakt. Op publicatie van het andere deel van het Utrechts numismatisch diptiek, nl. de munten van de bisschoppen van Utrecht, dat dezelfde auteur reeds in voorbereiding heeft, wordt door mij - en ik verwacht door velen - met spanning uitgezien. |
F. Pietersen. Munten van de stad Utrecht. Utrecht,
1978. 28 pag., geïll., 4°. Verschenen in de ringband van het Centraal Museum. Verkrijgbaar als losse uit- gave en als ringbandvulling aan de verkoopbalie van het Centraal Museum, ƒ 5,—. |
|||||||||
Het is spijtig te moeten constateren dat de provincie
Utrecht nog steeds niet bij machte blijkt jaarlijks een bibliografie samen te stellen over de geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht. Sinds 1963, het laat- ste jaar waarin zoiets nog wel gebeurde, bestaat er geen overzicht meer. Hoe anders is dat geregeld in de beide Hollanden, die een dergelijke bibliografie wel weten te produceren. Het afgelopen augustusnummer van het blad Holland had voor deze opsomming maar liefst 26 pagina's nodig. Om echter deze aperte lacune zo veel mogelijk aan te
vullen poogt de redaktie van dit maandblad zoveel pu- blicaties als mogelijk is, op te sporen en deze door middel van een korte vermelding in de boekenschouw bekend te maken aan de geïnteresseerde. Daarbij moet wel worden opgemerkt - wat reeds te lezen viel uit het bovenstaande - dat deze rubriek niet kan bo- gen op volledigheid. Allereerst enkele archeologische artikelen. In Wester-
heem 27 (1978) treffen we aan van C. A. Kallee „Een terra sigillata-scherfje uit 't Goy (Gem. Houten)", p. 135-136. De auteur bespreekt de vondst van een scherf in 1975. Blijkens onderzoek mag de scherf ge- dateerd worden tussen 55 en 65 na Chr. en wijst hij naar een pottenbakcentrum in Zuid-Gallië. In dezelfde jaargang een artikel van C. Isings en C. A. Kallee, getiteld „Een glazen kan met het stempel FË- LIX FECIT uit Vechten", p. 108-109. Met de beschrij- ving van deze vondst lopen de auteurs vooruit op de publicatie van allerlei objekten die tevoorschijn kwa- men bij het enorme grondverzet tijdens werkzaamhe- den aan de rijksweg bij Vechten. Van L. Hamerslag noem ik nog het artikel „Een glazen La Tène-ringetje uit Nieuwegein", p. 80. Het aprilnummer van Spiegel Historiael van dit jaar is nagenoeg geheel archeologisch. Het handelt over Dorestad, waar het Rijksinstituut voor Oudheidkundig Bodemonderzoek zijn tweede graaflustrum vierde. In 134 pagina's komen 27 onderwerpen aan de orde als: het onderzoek, het landschap, de opgravingstech- niek, de vondsten als de fibula, de middeleeuwse ring, glaswerk, wapentuig, hout, munten, beeldhouwwerk, enz. Het Dorestad-nummer wordt besloten met een bijdrage over het slot van de Utrechtse bisschoppen en een artikel over de kerk van Wijk bij Duurstede. Een Utrechtse kunstenaar komen we tegen in Spiegel Historiael 13 (1978), afl. 5. In een artikel van M. H. M. Marijs „De Boschkant. Een Haagse Waterstaats- kerk" treffen we in een on-Utrechtse en niet-neogoti- sche entourage Friedrich Wilhelm Mengelberg. Deze beeldhouwer maakte in 1898 voor een Haagse kerk een Mariabeeld, dat het bombardement van 1944 op 117
|
||||||||||
C.S.
|
||||||||||
het Bezuidenhout overleefde. Het beeld bevindt zich
thans in de noodkerk aan de Fluwelen Burgwal in die stad. In Flehite 10 (1978), p. 44-45 een artikel over het
eeuwfeest dat in Amersfoort gevierd wordt: „100 jaar Flehite". Op de pagina's 36-40 van hetzelfde nummer lezen
we twee artikelen over het huis „De Kroon" in de Krommestraat te Amersfoort. W. J. van Hoorn be- schrijft de opgraving in het huis, dat staat in de oudste woonkern van Amersfoort. M. J. A. van Geel geeft een verslag van de restauratie van „De Kroon". In het Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 77 (1978), 3/4, p. 179-194 wordt uitgebreid verslag gedaan van de „Discussie |
|||||||||||
over de problematiek van de architectuurrestauratie".
Deze discussie vond 15 april jl. plaats in de Utrechtse Geertekerk. 's Morgens hielden de forumleden enkele inleidingen, tussen de middag werd een bezoek ge- bracht aan het zojuist door de gemeente Utrecht ge- restaureerde Cahtarijneconvent, en 's middags werd, mede naar aanleiding van wat de tweehonderdvijftig deelnemers aan deze studiedag daar bezichtigd had- den, de discussie gehouden. Tot zover de artikelen die ons onder ogen kwamen.
Twee aankondigingen wil ik hier nog aan toevoegen. Bij het ter perse gaan van dit nummer van het maand- blad stonden te verschijnen een boekje over de straat- namen in Zeist en deel 4 over de Oude Kerk te Zeist. C.S.
|
|||||||||||
GREPEN UIT DE ARCHIEVEN
|
|||||||||||
Burengerucht
Het was op een donderdag in augustus van het jaar
1700, toen de pottenbakker Luyt Vlug, die in de Lan- ge Lauwerecht woonde, om zes uur 's morgens langs het huis wandelde van Cornelis van Asch, karnemelk- verkoper in de Korte Lauwerecht. Zodra hij de karne- melkverkoper zag, begon hij tegenover hem te schel- den op een predikant die op de hoek van de Draaiweg woonde en uit Bunnik gekomen was. Deze predikant had de gewoonte iedere morgen om half vijf in zijn huis met luide stem een psalm te zingen en een ge- bed op te zeggen. De hele buurt kon daarvan meege- nieten en sommigen gingen aan het venster van het huis staan luisteren. Luyt Vlug had echter geen goed woord over voor de luidruchtige dominee: Hij maakt alle morgen mijn en mijn kinderen wackerl. Kwaad riep hij uit: Ik wouw dat die dominee versonk na de hel daer hij staat!. De karnemelkverkoper hoorde het getier aan en merkte toen rustig op: Wel buurman, ik heb naast mijn deur wel een schoenmaker en (te- 118 • .
|
gen)over mijn deur wel een rademaker die veel geraas
seer vroeg maken en dat worden de kinderen ge- wend. Deze opmerking viel bij Luyt Vlug, die bijval had verwacht, niet in goede aarde! Boos schreeuwde h ij: Wel, hebt gij ook wat te seggen, waer bent gij uyt- gebroeyd, schurk!. Na enig gescheld over en weer schoot de pottenbakker op Van Asch af en gaf hem een slag in het gezicht. Zo ontstond een vechtpartij, die door omwonenden beëindigd moest worden. Een rumoerig begin van een donderdag in 1700! Bron: Informatie overgelegd door de schout tot sta-
ving van zijn eis tegen Luyt Vlug, pottenbakker, wegens vechterij (Stadsarchief II nr. 2139). J. van derMeulen
ft/fet toestemming van de redactie overgenomen uit
CJe Spuikoker, personeelsorgaan voor Stadhuis, Ar- chiefdienst en Accountantsdienst der gemeente ijtrecht. |
||||||||||
VERDWENEN STADSBEELDEN
|
||||||||
Onder de titel „Verdwenen Stadsbeelden" vinden we in menig ouder Jaarboekje Oud-Utrecht foto's gepubli-
ceerd van situaties in de gemeente Utrecht, die in dat jaar grondig wijzigden. Op instigatie van leden van onze vereniging neemt de redaktie van het maandblad deze draad weer op. Karakteristieke Utrechtse plekjes die om welke reden dan ook verdwenen, gaan weer worden vastgelegd in deze rubriek, die inplaats van in het Jaarboek nu in het maandblad te vinden zal zijn. Voor suggesties houdt de redaktie zich ten sterkste aanbevolen. |
||||||||
In de driehoek die gevormd wordt door de Koningsweg, de Mereveldseweg en de spoorlijn Utrecht-Arnhem lag
het laat 19de eeuwse huis Groenewoude. In verband met de aanleg van Rijksweg 27 moest die bij vele Utrechtse wandelaars en fietsers bekende bouwwerk verdwijnen, (zomer 1978). |
||||||||
Foto: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht, 1978.
|
||||||||
119
|
||||||||
OPROEP
|
|||||||||||||||||||||
Petite Histoire
|
|||||||||||||||||||||
INGEZONDEN STUKKEN.
Buiten verantwoordelijkheid der Redaktie.
|
Allen die archeologische waarnemingen doen in het
Oost-waard-gebied, - het gebied tussen Oud-Zuilen en Maarssen, waar in verband met de aanleg van de weg tussen Overvecht naar rijksweg 2 naar Amster- dam werkzaamheden worden uitgevoerd, - worden verzocht hiervan melding te doen bij de heer Th. van Dijk, coördinator van de Archeologische Werkge- meenschap Nederland, afd. Utrecht. Zijn adres is Juliusstraat 7 te Utrecht, telefoon 030- 710571. |
||||||||||||||||||||
Harmelen, '25 Okt.
Mijn heer! Ik heb in de Ulr. Cl. van Zondag gelezen,
dat er op Juljesdag ol' bocrinne-Zalerdag een boei jongelui van builen iu de blad zijn ge- weest, om voor hel eerst mei elkander kennis te maken, dat vele dien dag doorbrengen met drinken en dat hel eindigt met vechten; ook was de politie sterk vertegenwoordigt. Dat wij dan een meisje vragen <:al ons de burger locii niet kwalijk nemen, want wij zijn eiken dag niet zoo in de gelegenheid dat te doen, de burgers eiken dag: dat dm dag door eenige -net Ui in- Ken en vechten woedt doorgebracht is jammer genoeg, maar gaat liet bij de steelui altijd zooals hel behoort? Dat üe politie sterk ver- tegenwoordigd was. is dat alken voor ons, mijuhbei ? of was liet niet beier, dal zij de ha.fwassen jongens beschermde tegen die lichlo vrouwen die in de Elisabetlistraat Zaterdags staan , die jongens opwachten en die verleiden, en dat gebeurt al 's morgens om tien, elt uur; is dal niet verboden in de stad, mijnheer? ol wordt dal maar stilletjes toegelaten. Ook boor- den wij twee vrouwen zeggen »je hoel nou niet meer la vragen hoe de boter zoo duur is," bigiypt eens aan mijnheer, of wy dat helpen kunnen; gaan de knechts en meiden indettaü ook niet uil en z^jn ze dan kiel gekleed als heer en en jufvrouwen; zou men dan welzeggen dat de boler zoo duur is ? en als u me vraagt. mijnheer, kennen ze dat allemaal van beur weekgeld ol buurtje doen, dan zeg ik, het lijkt er niks na, ze moeien er nog wal by verdienen, geloolt u het ook niel, mijnheer? Wij voor ons nemen behoorlijk bei onze er van, maar leggen wal weg voor den ouden dag: wam eind goed alles goed. En uu vraag ik u vriudeluk ol u ons een grool p.ezier zju doen, ui* u du in de krant wil zeiteu. Üe groeleuis van |
|||||||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
|||||||||||||||||||||
51 e jaargang - nummer 11 - november 1978
|
|||||||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand. Zandpad 87. Breukelen. tel. (03462)
2362. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum. Agnietenstraat 1 Utrecht.
tel.(030)315541. Penning mmuat
J. F. J. Hoeting. Tempellaan 3, De Bilt. tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 55 20. Administratie
mevr. M Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17, Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199, Utrecht, tel.
(030)711814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis. Utrecht; tel. (030) 31 53 28.
A. H. M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
887532.
E. de Jong. Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
|||||||||||||||||||||
imk de Polier en
Truitje Zuinigheid. |
|||||||||||||||||||||
Uit: Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad
dd. 29 oktober 1871 |
|||||||||||||||||||||
120
|
|||||||||||||||||||||
DE RIDDERHOFSTAD DEN ENGH
TE VLEUTEN |
||||||||||||
4r. *•*
|
||||||||||||
Utrecht, Top. Atlas nr. 1326
|
||||||||||||
de officiële stukken van een huisarchief, dat de perio-
de van 1600 tot 1900 bestrijkt. Vóór 1800 is alles nog voor een deel feodaal; na 1800 proeft men een andere mentaliteit. De nieuwe Heer van den Engh heeft, hoe rijk hij ook moge zijn, met het kopen van de ridderhofstad niet de positie van zijn voorganger be- reikt. Maar omdat het zo mooi klinkt spreekt de akte uit 1861 nog over de aloude Ridderhofstad genaamd den Engh (...) met alle de daaraan verbonden Rid- dermatige en Heerlijke regten, prerogativen, praemi- nentien en geregtigheden. Maar dan volgt voorzichtig: voor zoover die thans nog bestaan! Ook wordt speci- aal melding gemaakt van de bank die de Ridderhof- stad in de Hervormde kerk te Vleuten heeft. Lang heeft deze ,,aloude" glorie niet meer geduurd. De invloed op de benoeming van gemeentefunctiona- 121
|
||||||||||||
Napoléon, Keizer der Franschen, Koning van Italien,
Beschermer van het Rijnverbond, Bemiddelaar van het Zwitsersch Bondgenootschap enz. enz. enz. Aan allen dien zulks zoude mogen aangaan. Heil! Zo wordt in 1813 de veiling aangekondigd van De Ridderhof- stad Den Engh met ruim 40 ha. grond. Het is een om- vangrijke en ingewikkelde akte, niet alleen omdat men zich wijdlopig uitdrukt en in herhalingen vervalt, maar ook omdat men zich blijkbaar onder de franse wetgeving niet erg zeker voelde over procedurele en juridische kwesties. Mede daarom zijn bij dit lijvige stuk ook nog een twintigtal verklaringen gevoegd, alles op zegel. Achteraf bleek er nog het één en ander aan te mankeren en werd dit in een langdradige ver- klaring aangevuld. De veranderde omstandigheden spiegelen zich af in |
||||||||||||
rissen vervalt bij de invoering van de Gemeentewet in
1851; in 1898 wordt het kasteel gesloopt en bij de Tiendwet van 1907 wordt het tiendrecht opgeheven; de bank komt na de restauratie van 1970 niet meer terug in de kerk. En de ruilverkavelingsakte van 1963 vermeldt niets over ambachtsheerlijke rechten. Er is alleen een gewone boerderij overgebleven. En zo is het ook begonnen. Op het platteland kon in
de vroege middeleeuwen alleen de dorpsadel zich een stenen huis veroorloven; de landlieden en dorpers woonden in huizen van hout, leem of zelfs plaggen. In onrustige tijden bood zon stenen huis enige bescher- ming tegen rovers en ongeregelde troepen en dat niet alleen aan de bewoners zelf, maar ook aan omwonen- den. Daarom werden er torens met zware muren aan- gebouwd die ook tegen de aanvalswapens van gere- gelde troepen bestand waren. Een gracht erom heen maakte het aanvallen nog moeilijker. Dergelijke ridderhofsteden of kastelen konden een be- langrijke invloed op het omringende land uitoefenen. Landsheren streefden er daarom naar de ridders aan zich te verplichten. Ze kregen onder bepaalde beloften en voorwaarden een leen. Hiermee werd bereikt dat de leenman met zijn ridderhofstad de goederen en de onderzaten van de landsheer of leenheer beschermde en tevens zijn vijanden bedreigde. Zo'n leen omvatte meestal naast een kasteel en grond ook nog bepaalde rechten en privileges. Zo konden de ridders, als ze erkend waren, zitting hebben in de Sta- ten van Utrecht. Ze waren door hun eed gebonden om alles te doen, dat een goed, getrouw leenman schul- dig is en behoord te doen, en, om al wat er in de Sta- ten omging secreet te houden, ende niet te revelee- ren. Typerend voor de achtergrond van het leenstelsel is de zinsnede uit de leenbrief van 6 juli 1566 voor Frederick Uuyten Engh: ende voerts gheneyght zijnde om onsen vasallen tot meerder ghetrouwicheijt te mogen verobligueren. Maar langzamherhand verwaterde deze achtergrond
en werd het leenrecht een soort erfpacht dat van va- der op zoon overging en ook verkocht kon worden. Het verkrijgen van de leenbrief was praktisch niet veel meer dan een ambtelijke bevestiging. Uit verkoop- transakties uit die tijd blijkt dit onverbloemd: er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt ten behoeve van de leenheer. De oudste gegevens over de Ridderhofstad den Engh
zouden volgens de 14e- en 15e eeuwse kroniekschrij- vers Beka en Heda dateren van 1260. Vermoedelijk hebben Bardet en Wittert van Hoogland voor hun be- schrijvingen ook uit deze gegevens geput. Van Enge- len weet er nog aan toe te voegen: D'eerste stichter zoude afcomstigh zijn van Godschalk van Woerden, eerste Heer van de Haar, die omtrent het jaer 1250 geleeft heeft, dewelcke de naem van Uyten Eng heeft aangenomen. Wittert van Hoogland deelt nog het vol- gende mee: Bernardus de Hamme, Ridder, gaf in au- gustus 1259 zijn goederen te Kovelswade aan het ka- |
||||||
pittel van St. Marie voor 20 morgen gronds bij zijn
huis Enge in zijn Gerecht van Themaat, welke hij den Bisschop als leengoed opdroeg. Verder geeft deze schrijver een reeks van leenmannen en bezitters van den Engh vanaf 1259 tot 1898. Exacte gegevens zijn te vinden in de leenregisters die op het Rijksarchief in de provincie Utrecht bewaard worden. Tot de Ridder- hofstad den Engh behoorden 24 morgen land (één morgen is ruim 80 are), alsmede de halve tiend van Themaat onder Vleuten - t.w. op 32 morgen rond den Engh - en de hele tiend van Bredeveld bij Woerden; dit laatste is echter een dubieus bezit, want in het koopcontract van 24 november 1 659 wordt hierover opgemerkt: voor so veel de tegenwoordige posses- seurs van den Engh daartoe soude mogen geregtight weesen. Door huwelijk en vererving werd het bezit in de 16e eeuw uitgebreid. Berend Uten-Enge trouwde namelijk met een meisje Van Over de Vegt: Janna Ja- cobsdochter. Zij kreeg bij het overlijden van haar va- der in 1485 een leen van ruim 22 morgen in Wijk (bij Duurstede) van het kapittel van het Oudmunster. In 1 529 vermaakte ze dit aan haar zoon Frederick en bij haar overlijden in 1552 verkreeg deze dus het leen- goed. Het lag echter nogal ver weg. Gelukkig had het kapittel ook nog 22 morgen eijghen goet vlak bij den Engh. In 1566 kwam een ruil, conversie genaamd, tot stand, waardoor Frederick 22 morgen leengoed vlak bij den Engh verkreeg: 1 5 morgen onder Themaat en vrijwel aansluitend 7 morgen in Maarssenbroek. In 1536 was den Engh officieel als ridderhofstad er- kend. Daardoor hadden de Heren van den Engh sinds- dien voor de tweede stand, de Ridderschap, zitting in de Staten van Utrecht. Een belangrijk man is de bo- vengenoemde Frederick geweest. Tijdens het beleg van het kasteel Vredenburg te Utrecht in 1576/77 was hij samen met Johannes van Bruchesen - Utrechts Decaan - en Adriaen van Zuylen en Henrick de Voocht van Rijneveldt - beiden burgemeesters - verantwoordelijk voor de uitgaven van dat beleg. Als zodanig tekende hij de acquiten (kwitanties) mee voor „fiat solutio" (d.w.z. accoord). Ook tekende hij op 9 oktober 1577 namens de Ridderschap de Satisfactie van Brussel en in 1579 de Unie van Utrecht. Hij Is in 1610 te Leiden overleden en begraven. De bovengenoemde 24 en 22 morgen - samen zo'n 38 ha - zijn de vaste kern van het bezit van de Heren van den Engh geweest. Uit de charters waarbij het leenrecht werd toegekend, spreekt een lange traditie. De bewoordingen zijn traditioneel, evenals de om- schrijving van het object. De aanduiding van de belen- dingen blijft soms eeuwenlang dezelfde, zoals bij de bovengenoemde 7 morgen in Maarssenbroek. Het is wat onwaarschijnlijk, dat aan de zuidzijde - van 1600 tot 1813 - slechts Gijsbert van Cleeff met sijne adhe- renten off haere naecomelingen als eigenaren bekend zouden zijn geweest. De opgave van de grootte is even oud, om niet te zeg-
gen antiek. De 7 morgen blijken volgens de kadastrale gegevens van 1832 bijna 7 ha groot te zijnl Men had echter wel andere gegevens, zoals blijkt uit specifica- |
||||||
122
|
||||||
heden een neefje als enig erfgenaam de rest in han-
den kreeg. Soms bieden de stukken een typisch tijdsbeeld, als
het gaat over het medegebruik, de aanleg en de ver- betering van wegen. De Enghlaan liep oorspronkelijk recht door naar de Thematerweg en kwam aldus vrij dicht langs den Engh. Langs deze weg konden gebrui- kers hun grond in het Maarssenbroek en de Lage Wei- de met hun koeybeesten veel gemakkelijker bereiken dan via de omweg over Vleuten. Herhaaldelijk zijn er daarom sinds 1699 contracten afgesloten over het medegebruik van de Enghlaan, echter sonder daar door eenig het minste regt of ser- vituut in tijd en wijlen te sustineren. De toestemming is zuiver persoonlijk en geldt dus niet voor opvolgers. Zodra er een nieuwe heer op den Engh komt, wordt dan ook onderdanig opnieuw om de toestemming ge- vraagd. In 1789 doet zich even een moeilijkheidje voor met een pachter aan wie de doorgang geweigerd wordt. En in 1814, als Hendrik Ravee pas eigenaar geworden is, wordt de zaak even scherp gesteld. Toch worden de toestemmingen eerst in 1827 en 1830 per deurwaarder herroepen en ingetrokken. Er is dan door de aanleg van de kantonale zandweg een andere toegang naar de achtergelegen gronden verkregen. Voor verbetering van wegen bestond veel belangstel- ling. Zo werkte de eigenares van den Engh in 1773 mee aan de verbreding van het Zandpad van Vleuten naar de Haar. En ook de verbetering van de wegen op de Maarssenbroekse en Enghse kaden komt in 1779 en 1 781 aan de orde. 4
Een heel andere zaak is de veiligheid en rust op het
platteland. Oorspronkelijk was de ridderhofstad juist met dit doel gebouwd. Maar in 1782 deelt de Heer van de Engh oodmoedelijk mee dat hij van tijd tot tijd veel overlast van vreemd volk ondervindt. Hij vraagt daarom aan het hof te Utrecht toestemming om in zijn tuinen en wandelbos voetangels en klemmen te mo- gen plaatsen, Hij krijgt deze toestemming, maar moet wel biljetten |
|||||||
ties van de tiendrechten die een onderdeel van de bij
de Ridderhofstad behorende ambachtsheerlijkheid vormden. In het koopcontract van 24 november 1659 wordt de halve tiend op Themaat omschreven als zijn- de groot volgens de metinge op de caarte... 33 mer- gen 300 ende 28 roeden. In volgende koopcontracten heeft men weer andere gegevens gevonden: volgens den blaffaert van 't outschiltgelt twee en dertich mor- gen, d.i. de legger van een soort grondbelasting; wij zouden zeggen: het kadaster. Van tijd tot tijd werd het gebied uitgebreid met eigen
grond en soms werd de uitbreiding apart overgedra- gen. In 1813 wordt van de eigen grond bij de openba- re verkoop alleen 5 morgen mee overgedragen, maar de koper - Hendrik Ravee uit Utrecht - was een rijk man en hij kocht links en rechts grond bij. Uit de offi- ciële registers van de hypotheekbewaarder blijkt dat hij tussen 1811 en zijn dood in 1833 voor z'n ƒ 75.000,— aan grond aankocht. Bij de invoering van het kadaster in 1832 blijkt hij nog veel meer grond op zijn naam te hebben dan uit de geregistreerde aanko- pen verklaard kan worden; niet alles zal in de officiële overschrijvingsregisters zijn opgenomen, omdat dit toen nog niet verplicht was. De boedelbeschrijving verschaft de notaris en de ge-
tuigen in 1834 enige dagen werk, en er worden 40 bladzijden volgeschreven met omschrijvingen van alle roerende en onroerende eigendommen: het ging om de ridderhofsteden Schonauwen en den Engh en The- maat, 15 hofsteden met grond en landerijen in ette- lijke gemeenten. In zijn testament deelt Ravee legaten uit, die echter ingetrokken zullen worden als er ge- querelleerd wordt. Binnen 2 maanden moeten de erf- genamen beslissen of ze er genoegen mee nemen; doen ze dat niet dan zullen hun legaten publiek ver- kocht worden en het provenu zal aan de overige ge- beneficeerden ten goede komen, die tegen mijne be- schikkingen niet querelleeren. Met dergelijke termen zou men heel wat ruzie mogen verwachten, maar blijkbaar was in de familie de autoriteit van Hendrik Ravee ook na zijn dood zo groot, dat zonder moeilijk- |
|||||||
123
|
|||||||
aanplakken om eenen jeder tot voorkoming van onge-
lukken te waarschouwen. In 1 828 schijnt er weer overlast te zijn, maar de bur-
gemeester weigert toestemming: in 1809 waren de verordeningen over het leggen van voetangels enz. af- geschaft en omdat bij de tegenwoordige wetgeving geene daartoe betrekkelijke bepalingen worden aan- getroffen weigert in 1829 ook de Gouverneur van de Provincie Utrecht bij het hoger beroep eveneens de vergunning. De heerlijkheden hebben ook een rol gespeeld bij de
zg. gemeente-bedieningen. Na de franse tijd moest het ambtelijke apparaat op het platteland weer opge- bouwd worden. Hierbij greep men terug op vormen van vóór deze periode. De Heren - eigenaren van een heerlijkheid - mochten bij toerbeurt personen voor- dragen voor de posten van schout of burgemeester, secretaris, ontvangeren bode. Bovendien werd iedere Heerlijkheid, al was die - als den Engh - nog zo klein, met ten minste één lid in de raad van de gemeente vertegenwoordigd. Over deze materie bestaat de no- dige correspondentie. Nadat van tijd tot tijd Gedepu- teerde Staten voorstellen gedaan hadden over het rooster van deze toerbeurten en nadat hiertegen be- zwaren waren ingediend, werd deze zaak, die al sleepte vanaf 181 6, in 1840 door Gedeputeerde Sta- ten vastgesteld, zij het niet voor lange tijd. Bij de Ge- meentewet van 1851 werd de huidige regeling inge- voerd. Een geval apart vormt de bank in de Hervormde kerk
te Vleuten. In 1735 had de vorige eigenaar Coenraad Bloem deze bank aan de predikant en de kerkeraad af- gestaan. Twintig jaar later droegen zij hem in vollen en vrijen eijgendom over aan de Heer van den Engh, nadat deze 6 ducaten betaald had ten behoeve van de Diaconie wegens gemaakte kosten. De plaats van de bank wordt nauwkeurig omschreven: staende int mid- den van de kerk aan de zuydstfde, naest de bank van de Heer Van Vleuten, en regt over die van Mevrouw Blom. |
||||||||||||||
In 1 830 wordt de kerk vernieuwd en de kerkvoogden
willen weten wat ze met de bank aan moeten, maar de Heer van den Engh, Hendrik Ravee, reageert niet erg: hij voelt zeker nattigheid. Eveneens in 1830 ver- schijnt er een Reglement en Tarief op de Zitplaatsen, waarvan het eerste artikel meteen poneert dat er geen stoel, bank of zitplaats in de vernieuwde kerk mag worden geplaatst zonder behoorlijke betaling. Ravee zal wel toegestemd hebben, want in 1831 krijgt hij een bewijs van eigendom betreffende een dubbelde bank of gestoelte pronkende met het wa- pen, tot onderschrift hebbende: H. Ravee, Heer van den Engh, ambachtsheer van Themaat, belegd met twee losse zittingen overkleed met groen laken, en vier quarto's Bijbels, hebbende tot buiten opschrift: den Engh en Themaat 1831. En hij betaalde per jaar ƒ 1 5,— voor 10 zitplaatsen. Na de laatste vernieuwing van de kerk in 1970 keert de bank niet meer terug. Van de Ridderhofstad den Engh is weinig overgeble-
ven. Alleen het restant van de slotgracht vormt nog een herinnering aan het roemruchte verleden. E. Muller
|
||||||||||||||
Bronnen
Huisarchief: de Ridderhofstad den Engh te Vleuten, in het be-
zit van notaris J. A. P. Aarts te Utrecht. J. D. M. Bardet: Kastelenboek 1975. E. B. F. F. Witten van Hoogland: Bijdragen tot de Geschiede-
nis van Utrechtsche Ridderhofsteden en Heerlijkheden. 1912. E. van Engelen: Aa/oude dadelijke Stamhuizen en de Ridder-
maatige Hofsteden in Utrecht. Handschrift uit ca. 1 700: Bibl. G.A.U. nr. 1728. J. den Tex in: Van Standen wt Staten: 600 jaar Staten van
Utrecht. 1375-1975. R.A.U.: R.A. nr. 1866, 1867, 1871; Oudmunster nr. 1846,
1848: St.A.nr. 155; Herv. Gem. Vleuten; Top. Atlas cat. nr. 1326; Hyp. bew. 1811-1838. G.A.U.: Protocol notaris G. H. Stevens. 1834. |
||||||||||||||
JUTFAAS IN DE GOUDEN EEUW
|
||||||||||||||
Omstreeks het midden van de 1 7e eeuw verkeerde de
dorpsgemeenschap van Jutfaas in een situatie die min of meer typerend is voor vele dorpen in het zui- den van de provincie Utrecht. De Reformatie had in dat gebied weinig vaste voet gekregen en het meren- deel van de bevolking was derhalve katholiek geble- ven. Door hun numerieke meerderheid veroorloofden zij zich meer „paepsche stoutigheden" dan feitelijk was toegestaan, terwijl anderzijds de Gereformeerde minderheid toch de balans in een wat wankel even- |
||||||||||||||
wicht wist te houden door de ruggesteun van de over-
heid. Dat onder zulke omstandigheden zich wel eens merkwaardige toestanden ontwikkelden valt niet te verwonderen. Overeenkomstig de voorschriften was de schout, Philibert van Ravesway, lidmaat van de Gereformeerde Kerk, doch in de praktijk bleek hij dit slechts in naam te zijn. Zondags bezocht hij met zijn katholieke vrouw de katholieke kerk en liet ook zijn kinderen daar dopen. Hij werd heimelijk gesteund door de eveneens katholieke ambachtsvrouwe Eleo- |
||||||||||||||
124
|
||||||||||||||
in moeilijkheden gebracht. Op 21 februari 1671 be-
klaagt de 34-jarige landbouwer Splinter Cornelisz zich voor het Gerecht over de slechte behandeling die hij bij Dirck Bertelsz ondervonden had toen hij daar op 4 februari geweest was om geberbiert ende geschoren te worden. Terwijl Splinter onder het mes was kwam Willem van
Schoten de gerechtsbode halen. Op het aanvankelijk protest van de chirurgijn-barbier-bode dat hij zijn klant niet ongeschoren ten halven kon laten sitten gaf Splinter hem toestemming even weg te gaan, mits het niet te lang duurde. Nauwelijks teruggekeerd kreeg Dirck Bertelsz wederom bezoek, deze keer van de weduwe van brouwer Bosch, . . . genaempt Aef- gen Cornelis van Roijen die hem gerechtsbode ver- sochte met haer te willen gaen twelck hij op staende voet heeft gedaen en hem comp(aran)t om geberbiert te worden heeft laten sitten omtrent een quartier van een uer, tgeen voorsz. is waerachtich sijnde, presen- terende tselve tot allen tijden naerder gestant te doen ende met eede te stereken. Aldus gedaen . .. etc. De Gouden Eeuw mag dan in onze ogen niet zo'n
jachtige tijd zijn geweest als de tegenwoordige. Splin- ter Cornelisz dacht er anders over en meende dat na een kwartier wachten de maat wel vol was en dat hij het plaatselijk Gerecht van de wandaad van zijn bar- bier op de hoogte moest stellen. Naar onze huidige opvattingen zijn dit misschien ver-
makelijke zaken. In Jutfaas kom men er echter des- tijds niet om lachen; vandaar wellicht de tegenwoor- dige naam: Nieuwegein? P. J. K. van Werkhooven
Bronnen:
Rijksarchief Utrecht, recht. arch. nr. 1051-11.
Rientjes en Boeker: Het Kerspel Jutfaas.
|
|||||||||||
nora d'Ablaing. Door ingrijpen van de Staten van
Utrecht kwam aan deze ongewenste situatie pas in 1677 een eind, doch veel verandering in de onderlin- ge betrekkingen van de dorpsbewoners leverde dat niet op. In 1 678 beklaagt ds. Van Rhenen zich erover dat bij gelijktijdig gehouden kerkdiensten zijn ge- meenteleden zonder aenstoot of moeilijkheit telijden of het pad te moeten ruymen niet naar de kerk kun- nen gaan. Dergelijke speldeprikken over en weer illustreren een
wederzijds gebrek aan tolerantie dat ons thans wel- licht wat vreemd voorkomt, maar men was in die da- gen, in weerwil van de door ons zo vaak geïdealiseer- de goede oude tijd, dikwijls zeer hard tegenover zijn medemens. Een typisch voorbeeld van het gedrag en de opvattingen uit die periode vinden wij terug in de oude rechterlijke archieven van Jutfaas. Op 25 okto- ber 1669 gaven schout en schepenen van het Nede- reind van Jutfaas (d.i. het deel ten westen van de Vaartse Rijn) aan de chirurgijn Dirck Bertelsz Bouman te kennen .... dat alsoo den selve ingeslagen ende gehuijsfest hadde sijne suster, bui/ten huijwelijck swanger gaende, van Rotterdam beswangert alhier ingecomen, sijne voorsz. suster ui/t onsen Dorpe te la- ten vertrecken binnen vertien daegen naer dato de- ses, ten eijnde de gemeente met geen kint ui/t haer geboren mocht worden te worden belast. Actum ... Een harde maatregel, doch het ziet er naar uit dat ook toen de soep niet zo heet gegeten werd als zij werd opgediend, want in het doopboek van de Gerefor- meerde Kerk vinden wij op 9 januari 1 670 de doopin- schrijving vermeld van Henderick, onecht kind van Lijsbeth, halfzuster van Dirck Barten barbier. Getuige: Dirckjen Barten hui/svrouw van Dirck Barten. Naast zijn beroep als chirurgijn-barbier vervulde Dirck Bertelsz/Barten ook nog de functie van gerechtsbode en die combinatie heeft hem op zekere dag eveneens |
|||||||||||
DE UTRECHTSCHE COURANT
EN DE VOLKSGEZONDHEID
OMSTREEKS 1800(3)
|
|||||||||||
Wat moet het afschuwelijk zijn geweest om kinderen
te hebben gehad in de tijd, waarin nog geen effektieve bestrijdingsmiddelen tegen de pokken of, zoals men toen zei, de ,,kinderziekte" waren uitgedacht. Die gru- welijke kwaal bedreigde de kinderen en volwassenen die nog niet besmet waren geweest voortdurend; men zal wel gedacht hebben dat het een bij het leven |
behorend risiko was, waardoor men met de dood of
blijvende verminking werd bedreigd. Tot in de 18de eeuw stonden de artsen machteloos; ze schreven aderlatingen voor en berokingen en ze probeerden uitbreiding van de ziekte te voorkomen. Men wist allang, dat pokken besmettelijk waren, maar wat er gedaan moest worden om de besmetting te |
||||||||||
125
|
|||||||||||
voorkomen was nog onbekend. Tot dat in die eeuw
werd ontdekt, dat de ziekte door inenting met wat pokstof uit een puist van een patiënt kon worden overgebracht. Zo kon het ideale moment worden be- paald om de ziekte te krijgen en men kon erop hopen, dat het verloop niet ernstig zou zijn. De pokstof werd bewaard door een mes of een wollen draad er in te dopen en te laten drogen. Maar het gevaar bestond, dat iemand die zo was behandeld en die dus echte pokken kreeg een epidemie zou veroorzaken. Daarom werd er weinig propaganda gemaakt voor deze vario- latie en probeerde men toepassing ervan in tijden waarin geen pokken heersten te voorkomen. In Utrecht bijv. werd voorgeschreven, dat voorafgaande toestemming van de overheid nodig was en dat de behandelde een aantal dagen niet in de stad mocht rondlopen. In 1799 werd in Nederland voor de eerste keer gevac-
cineerd; zoals de Engelse arts Jenner een paar jaar eerder had ontdekt bood de inenting met koepokstof een goede bescherming tegen pokken. Maar eerst moest men er achter zien te komen of deze behande- ling geen andere onaangename komplikaties kon ver- oorzaken. Artsen schreven erover, de meesten in lo- vende bewoordingen. Maar ook theologen bemoeiden zich ermee en bestreden het brengen van dierlijke stoffen in de mens; ze citeerden de Bijbel, wijzend op het ongeloof van de ontdekkers en bevorderaars van de behandeling met het „etterend pokvenijn" (aldus Bilderdijk in 1806). De overheid was echter al vrij spoedig overtuigd en probeerde vaccinatie te bevor- deren. Als de ziekte eenmaal heerste kon men weinig anders doen dan ongevaccineerden op te roepen om alsnog te verschijnen en verder de oude voorschriften weer van stal te halen tegen uitbreiding van de ziekte. Reinheid van kleding en lucht moest worden nage- streefd, zoals bijv. blijkt uit een brief, die afkomstig was van een bezorgd medicus en in de Utrechtsche Courant van 16-12-1789 werd geplaatst. Ik ontleen daaraan: Nademaal de bittere gevolgen der kinderziekte in ons
vaderland zoo vee/e ouders van hunne lieve kinderen, en dierbare ouders van hunne teederste panden be- rooft, en het volkomen beweezen is, dat de besmet- ting der pokstoffe, in linnen-draden ter inenting kan bewaard en medegedeelt worden, het zy dan met eene beredeneerde voorbereiding tot een goeden uit- slag en voorbehoeding, of met onzekere uitkomste; zoo durf ik en aan myne ervaren medebroederen van Aesculapius of Hypocrates, en aan myne geliefde me- deburgeren, in deeze uwe courant opentlyk in beden- keing geven: of men ter stuiting van onachtzame oor- zaaken van besmetting, niet oirbaar vinden zoude, dat alle ouders, voogden of huisgezinnen, oplettend wa- ren, of door de zorglievende overheid bevolen wier- den, om geene klederen, beddelakens, linnen- of wol- lendekens, waarin of waarop eene aan de besmettely- ke kinderziekte gestorvene of gelaboreerde lyder ge- kleed was of op gelegen heeft, in eene gemeene wascht op de bleekeryen te zenden, dewyl de gezon- |
de reden niet kan ontkennen dat de smetstoffe aldus
ook aan de linnen of wollen klederen van gezonde huishoudens kan worden medegedeeld; en of de gee- ne welke a/zulke klederen, hembden, lakens, dekens enz. van besmette lyders ter wascht stuuren, niet bil- lyk zouden keuren om dezelve afzonderlyk te laten wasschen, en de bleekers bevolen worden om zelve afzonderlyk en met byvoeging van de besmetting- dempende loogen of zuuren, te wasschen, te reinigen en te bleeken? Zou het niet goed zijn om die goede- ren, alvorens men ze waste, te leggen in eene tobbe of emmer, waarin men bevorens gemeene (= gewo- ne, 'tH) haardturf of turfmollem ja vette kley moet la- ten weeken in water, zoo dat het tot een modderpap worde, en daarin ten minsten 24 uuren te laten leg- gen, op dat de smetstoffe daarin verdoove, intrekke en haare kragt verlieze, waarna men het wasschen kan. f...) Deeze kleene omstandigheid zou den ar- men, wien een schamel hembdje of deken, een ge- deelte zyner noodruft is, onkostbaar zyn; terwyl het eenen ryken, wien het er niet op aankomt, niet zou verarmen om het besmette linnen wegtegeven aan den armen, die er, het dan dus behandelende, niet door besmet zoude worden. Klei met duivedrek ge- mengd was immers een vanouds beproefd reinigings- middel volgens deze arts. Het blykt in allen gevalle eene gedecideerde waarheid dat door het leggen ge- duurende eenige uuren onder de aarde, de besmette- lyke zaaken, ja zelfs stinkende krengen f...) den stank en smet kwyt raaken ". Een jaar of 35 later was er wat dat betreft nog niet
eens zoveel veranderd, zoals blijkt uit een publikatie in de krant van 11 november 1822. Het is een vurig pleidooi, een beroep op het verantwoordelijkheidsbe- sef van de ouders en verzorgers van kinderen, maar ook een bewijs, dat de vaccinatie nog lang niet alge- meen werd toegepast en dat de pokken dus nog tel- kens weer heersten. P. D. 'f Hart
|
||||||||
JAARBOEK 1978
Zoals inmiddels algemeen bekend is en op de
laatste ledenvergadering nog werd toegelicht, is het Jaarboek 1978 geheel gewijd aan de Unie van Utrecht. De feestelijkheden bij gelegenheid van dit vierde
eeuwfeest vangen de 23ste januari, de officiële feestdag, aan. Om voor de leden van onze vereniging dit gebeu-
ren op een eigen manier luister bij te zetten, ont- vangt u het Jaarboek omstreeks deze datum. Er is dus geen reden tot ongerustheid als u in de gebruikelijke weken rond de jaarwisseling geen Jaarboek in de bus vindt. |
|||||||||
126
|
|||||||||
schreven, heeft de auteur parten gespeeld. Daardoor
kon slechts een negatieve stemming worden gewekt tegenover de overheidsinstanties, die niet alleen met de belangen van het natuurschoon rekening hebben te houden, doch daarnaast in gelijke mate aandacht moet schenken aan de belangen van een duurzame en redelijke verkeersvoorziening. Niemand is gebaat met een onjuiste voorstelling van zaken, ook onze vereniging die goede propaganda verdient, niet. Daarom heb ik het bestuur van Oud- Utrecht en de redactie van dit Maandblad aan de hand van een op zakelijke gegevens gebaseerde uit- eenzetting omtrent de juiste toedracht van zaken in- gelicht en ter vergadering een kort artikeltje, in het Maandblad op te nemen, toegezegd. Aan deze toe- zegging meen ik door dit weinige te hebben voldaan. Wie omtrent de dessous der zaak meer wil weten, kan bij mij terecht. En overigens wachten wij, natuurlief- hebbers, met spanning op de verdere loop der dingen. J. Schuttevêer
lid propaganda commissie
|
|||||||||||||
LEZERS REAGEREN
|
|||||||||||||
Amelisweerd, een heet hangijzer
In de op 20 november j.l. gehouden algemene na-
jaarsledenvergadering van Oud-Utrecht heb ik het woord Amelisweerd laten vallen. Niet omdat ik iets nieuws had te brengen over de betekenis van dit unie- ke landgoed, waarvan iedere niet strikt nodige aan- tasting moet worden voorkomen. Daaromtrent zal, ook binnen onze vereniging, geen enkel verschil van inzicht bestaan. En wat strikt nodig is, is bij herhaling onderzocht, terwijl de gemeenteraad van Utrecht, door bij meerderheid van stemmen een daartoe strek- kende motie aan te nemen, de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft uitgenodigd, zich nog eens met kracht te beraden op een oplossing, waarbij, bij de aanleg van Rijksweg A 27, Amelisweerd alsnog aan iedere aantasting van het natuurschoon zou kunnen ontkomen. Ons past nu een afwachten van de door de Bewindsman te nemen beslissing. Waarom dan dit stukje in ons Maandblad over wat wij uitvoerig in de plaatselijke en landelijke pers hebben kunnen lezen? Wel, omdat in het aprilnummer van dit blad een stukje heeft gestaan, waarin de maatregelen, waarvan de gemeenteraad nu nadere overweging en, zo mogelijk, herziening heeft bepleit, - helaas - scheef, tendentieus en onjuist waren weergegeven. Het feit dat dit artikel in grote tijdnood moest worden ge- |
|||||||||||||
Tegen betaling ter overname gevraagd: Maandblad Oud-
Utrecht 1961 nr 10; 1963 nr 2, 3 en 8. Tevens titel en in- houdsopgave van 1960 en 1961. Eventueel volledige jaar- gangen. Gaarne opgave aan P. H. Bogaard, Bosuillaan 111 Bilthoven, tel. 030-7901 58. |
|||||||||||||
SYMPOSION OVER MIDDELEEUWSE KERKEN
|
|||||||||||||
In het Maandblad van Oud-Utrecht van november
staat een indruk van het symposion over de Utrechtse binnenstadskerken van de hand van de heer C. Staal. Dat is een verheugende en goede zaak. Minder ver- heugend is, dat de schrijver demonstreert een vreem- deling - zo niet in Jeruzalem - dan wel in Utrecht te zijn. En dat is als zon bijdrage verschijnt in een blad, dat gewijd is aan de bestudering van de Utrechtse ge- schiedenis, een kwade zaak. De schrijver betoogt namelijk, dat de stad - hij bedoelt
natuurlijk de hervormde gemeente - binnen enkele ja- ren „beschikt over liefst vijf gerestaureerde binnen- stadskerken, die voor de uitoefening van de hervorm- de eredienst in de city op dit moment nagenoeg over- bodig zijn". Weet de schrijver dan niet, dat de Dom- kerk zondag aan zondag zeer druk bezocht is en dat daar zaterdags ook nog wel één en ander te doen is; |
|||||||||||||
dat zich na de restauratie om de Jacobikerk een actief
kerkelijk leven heeft geconcentreerd en dat de Jans- kerk tot de restauratie in gebruik is geweest bij en straks ook weer zal worden gebruikt door de Evangeli- sche Universiteits Gemeente? De Nicolaïkerkgemeen- te is sinds de restauratie begon zo'n acht jaar in de verstrooiing. Daar zal een nieuwe wijkgemeente moe- ten worden opgebouwd. Dat vergt enige tijd. Maar in ieder geval zijn er nu al iedere zondag diensten en wordt er op zaterdag - op grond van een traditie - een orgelvesper gehouden. Bovendien heeft de kerk thans een museale nevenfunctie gekregen. Alleen over het gebruik van de Buurkerk zijn er op dit ogenblik nog geen duidelijke opvattingen, maar de kans is niet uit- gesloten, dat zich daar nog ongekende mogelijkheden zullen voordoen. De schrijver maakt voorts bezwaar, dat er van de zijde |
|||||||||||||
127
|
|||||||||||||
niet gebruikt waren voor de meest vreemdsoortige
doeleinden?" Maar genoeg, waar het mij om te doen was, was al-
leen op te merken, dat het volkomen onjuist is de in- druk te wekken, dat de vijf binnenstadskerken voor de eredienst overbodig zijn. J. van Staveren
|
||||||||||||||||
van de hervormde gemeente ten aanzien van een rui-
mer gebruik enige beperkingen worden gesteld. Mag een eigenaresse echter in deze tijd, waarin de in- spraak hoog ten troon wordt geheven, misschien ook zelf nog enige inspraak hebben, of is dat alleen ande- ren voorbehouden? Dat de gebouwen er nog staan is voor een deel ook te danken aan die hervormde ge- meente, die eeuwenlang daarvan de niet geringe las- ten en - om dat in dit verband nare woord maar te ge- bruiken - ook de exploitatielasten heeft gedragen. Ook daarop werd tijdens het symposion gewezen. Bovendien, een kerk is nu eenmaal een gebouw van zeer bijzondere aard, het is een afzonderlijke - een af- gezonderde - plaats, waar de gelovige niet zo maar elk willekeurig ander gebruik zal kunnen aanvaarden. Daarvan heeft de schrijver kennelijk geen weet. Maar hij zal wel weten, dat ook op profaan terrein niet alle zaken zich laten vermengen. Of gebruikt hij soms een deel van zijn mooiste tafelbestek als schroevendraai- er? Dit soort zaken zijn ook tijdens het symposion aan de
orde geweest - de belangstellende lezer zal dat straks in het verslag kunnen lezen - maar de schrijver gaat daaraan voorbij. Ook bij andere opmerkingen van hem zijn vraagtekens
te plaatsen of genuanceerder opvattingen te geven. Eén vraag nog: Gelooft de schrijver nu werkelijk zelf, dat - zoals hij schrijft - „geen van de nu gerestaureer- de en te restaureren kerken er nog (zou) zijn als ze |
||||||||||||||||
Van het symposion over de Utrechtse binnenstadsker-
ken (22 en 23 september in de Nicolaïkerk) is een ver- slag gemaakt, dat begin januari ter herschikking zal zijn. De prijs van dit verslag gaat ƒ 10,— bedragen. Deelnemers aan het symposion betalen ƒ 5,—, voor abonnees op het restauratiebulletin kost het ƒ 7,50 (exclusief de portokosten ad ƒ 1,70). Het verslag kan t.z.t. worden afgehaald bij het kerke- lijk bureau van de Hervormde Gemeente aan de Ber- nadottelaan, of wordt, na overschrijving van het ver- schuldigde bedrag op postgirorekening 616517 t.n.v. de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente, toege- zonden. Vergeet u dan de portokosten niet! G. J. R.
|
||||||||||||||||
MAANDBLAD
oudutrecht
|
||||||||||||||||
Excursie
|
||||||||||||||||
Op zaterdag 27 januari 1 979 wordt - in tegen-
stelling tot andersluidende berichten - toch een bezoek gebracht aan het Schriftmuseum J. A. Dortmond, dat is ondergebracht in de Universi- teitsbibliotheek van Amsterdam. In het Maand- blad van november stond een inleiding over dit unieke museum. Het Schriftmuseum J. A. Dortmond bevindt
zich op de tweede etage van het gerestaureer- de Militiegebouw van de U.B., Singel 425 (tus- sen Spui en Koningsplein), Amsterdam. Aan- vang van de rondleiding 10.30 uur. Vervoer: op eigen gelegenheid. Aanmelding: bij de Discus. De excursiecommissiv
|
||||||||||||||||
51e jaargang - nummer 12- december 1978
|
||||||||||||||||
Voorzitter:
A. H. R. Hoogezand, Zandpad 87. Breukelen, tel. (03462)
23 62. Secretaris:
D. P. Snoep, p/a Centraal Museum, Agnietenstraat 1 Utrecht,
tel. (0301315541. Penningmeester
J. F. J. Hoeting. Tempellaan 3, De Bilt, tel. (030) 760645, gi-
rorekening 57 5520. Administratie:
mevr. M. Uittenbogaard-van Terwisga, Titus Brandsmalaan
17. Vleuten, tel. (03407) 1986. Redactie:
G. J. Röhner, p/a Alexander Numankade 199. Utrecht, tel.
(030)711814.
C. H. Staal, Zuilenstraat 3 bis, Utrecht, tel. (030) 31 53 28.
A. H M. van Schaik, Turkooislaan 124, Utrecht, tel. (030)
88 7532.
E. de Jong, Kromme Nieuwe Gracht 45, Utrecht.
|
||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||