maandblad
|
||||||||
oud-utrecht
|
||||||||
zevenenvijftigste jaargang
Juk
1984
|
||||||||
... . . M
Uitgave van de Vereniging
|
||||||||
LIJST VAN SCHRIJVERS
|
|||||||
Boukema, N. De Componist Johannes Brahms
en zijn muziek in Utrecht 69
- De fundatie Pelt 177
Brink, L. M. van den Dorstige Harthof e.o. 108 Bruijn, M. W. J. de Begijnen op het Heilige Le- ven in Utrecht in de veertiende eeuw 72 Burg, V. A. M. van der Gymnasium en Liefde 74 Croo de Vries, A. B. R. du De huishoudscholen Puntenburg en Zuilenburg te Utrecht, 1895 - 1982 181 Deys, H. P. Opsporing verzocht 1 67 - Een oud woonhuis te Rhenen en het
geslacht Lijster 1 74 Dolfin, M. Inventarisatie van momumenten van bedrijf en techniek 67
- De ,.Geïllustreerde Beschrijving" 88
Graafhuis, A. De restauratie van het ,,Roede Boeck" voltooid 33 - ,,Soli Deo Gloria" - „God alleen de eer"
(De afscheidingsbeweging in de stad Utrechtl 1 69
Groot, H. L. de Domplein 105
- Dorstige Harthof e.o. 108
- Griftpark 118
- Jansdam 118
- Keizerstraat 125
- Korte Smeestraat 2-4-6 128
- Museumlaan 132
- Neude 132
- Oude Gracht 51-53 133
- Rhijnauwen (Gem. Bunnikl 140
Hennekam, F. A. M. Proselietenmakerij in het Groot Rijks Hospitaal in Utrecht, 1843 81 Herpen, J. J. van De laatste dagen van Nico- laas Beets 57
Hoekstra, T. J. Archeologische en bouwhisto- rische kroniek van de gemeente Utrecht over 1983: Inleiding 83
- Personele zaken 85
- Tentoonstellingen 86
- Domplein, Domkerk 105
Jordens, A. Historische (mid)dag 1984, Mo- numenten en inventarisatiemethodiek 76 Kipp, A. F. E. Achter St. Pieter 4 97 Klück, B. J. M. Abraham Dolesteeg 11-17 91 - Bemuurde Weerd O.Z. 23 100
- Biltstraat 57-59 103
- Jansveld 4-20 (Margarethenhof) 119
- Jeruzalemstraat 12 122
- Lange Rozendaal 27-29 129
- Oude Gracht 319-321 134
- Oude Gracht 347 135
- Spring weg 102-102A 140
- Voorstraat 18 153
Kylstra, E. M. Boekenschouw 62, 1 79, 1 89, 1 90 - Ondergang dreigt voor de 2e
Buurkerksteeg 73 - Oudkerkhof 19-21 139
- Trans 6-16, Pausdam 4, Achter de Dom
13 146
Langerhorst, C. Wittevrouwenstraat no 42 187
|
|||||||
Leeuwenberg, H. L. Ph. Een 13e eeuwse bijbel
in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht 64
Lisman, A. J. A. M. Oproep 32
Mathijssen, J. A. C. De studentenvereniging ,,Unitas Studiosorum Rheno-Trajectina" 58
- Excursie naar de Gemeentelijke Archief- en
Fotodienst 180 Meijer OSA, A. K. de Een fascinerende door- kijk naar de Middeleeuwen 65 Meijere, J. A. L. de Over de betekenis van „Dolmesge" en „Perpecanen" 168 Ooyevaar, R. J. Heeft de korenmolen van Us- selstein een valse (bij)naam? 8 Penders, J. Het Utrechtse documentatiesys- teem 88 Rampart, C. J. M. Achter St. Pieter 4 97 - Ganzenmarkt 2-4-6-8 113
- Kantonnaleweg 76 124
- Korte Smeestraat 2-4-6 128
- Lijnmarkt 8 130
Reinders, H. Boekenschouw 78 Röhner, G. J. Uit de tijdschriften 77 Ronnen, C. J. von Nieuws van het Rijksarchief 1 0 Schaik, A. H. M. van A. K. de Meijer eredoctor 10 - Boekenschouw 61, 62
Staal, C. H. De Dom als papierprikker 1 - Seminarie Rijsenburg (open brief) 30
- Geert Grote en de Moderne Devotie 41
- Herplaatsing van het Catharinabeeld in de
Catharijnekerk aan de Lange Nieuwstraat 59 - Uit de tijdschriften 66
- Boekenschouw 20, 60, 79, 191
Staveren, J. van Een hoofdstuk uit de Utrecht- se journalistiek 13 Tongerloo, L. van Crabeth's, Egmond's en gla- zen voor de Catharijnekerk 1 - Vrouwenklooster: ontvangen glazen en
verleende memories (1) 37 - Vrouwenklooster (2) 53
- Boekenschouw 190
,,Het Utrechts Gevelteken Fonds" Utrecht en zijn geveltekens 21
- Langs Utrechtse geveltekens (1) 45
Langs Utrechtse geveltekens (2) 157 Valentijn, D. Oudenoord 7 136
Verspaandonk, J. A. J. M. De koorbanken van de Janskerk 25
Wildschut, G. A. Molen „Kranenburg" 30
Willigenburg, W. P. Chr. van Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1983: Voorwoord 83
Zwarte, R. de Archeologische en bouwhistori- sche kroniek van de gemeente Utrecht over 1983: Vervolgonderzoek met betrekking tot onderzoekingen uit voorgaande kronieken 89
- Isotopenweg 118
|
|||||||
LIJST VAN ARTIKELEN UTRECHT STAD
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerken weer open: een oproep voor
vrijwilligers 77 Molen „Kranenburg". G. A. Wildschut 30
De fundatie Pelt. N. Boukema 177
Proselietenmakerij in het Groot Rijks Hospitaal
in Utrecht, 1843. F. A. M. Hennekam 81 De restauratie van het ,,Roede Boeck" vol-
tooid. A. Graafhuis 33 De studentenvereniging ,,Unitas Studiosorum Rheno-Trajectina". J. A. C. Mathijssen 58 Utrecht en zijn geveltekens. Langs Utrechtse |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
„Soli Deo Gloria" -,,God alleen de eer", De af-
scheidingsbeweging in de stad Utrecht. A. Graafhuis 169
Archeologische en bouwhistorisch kroniek van de gemeente Utrecht over 1 983. Diverse auteurs 83
- Abraham Dolesteeg 11-17 91
- Achter St. Pieter 4 97
- Achter de Dom 13 146
Bemuurde Weerd O.Z. 23 100 Biltstraat 57-59 103 - Domplein 105
Domplein, Domkerk 105 - Dorstige Harthof e.o. 108
- Emmalaan 132
Ganzenmarkt 2-4-6-8 113 - Griftpark 1 1 8
- Isotopenweg 1 18
- Jansdam 1 18
- Jansveld 4-20 (Margarethenhof) 119
- Jeruzalemstraat 12 122
- Kantonnaleweg 76 124
- Keizerstraat 125
- Korte Smeestraat 2-4-6 128
Lange Rozendaal 27-29 129 - Lijnmarkt 8 130
- Museumlaan 132
- Neude 132
Oude Gracht 51-53 133 - Oude Gracht 319-321 134
- Oude Gracht 347 135
- Oudenoord 7 136
- Oudkerkhof 19-21 139
Pausdam 4 146 Springweg 102-102A 140 - Trans 6-16 146
Voorstraat 18 153 Lijst van panden waar in 1 983 bouwhisto- risch onderzoek werd verricht, dat niet in deze kroniek wordt behandeld 1 54 Ondergang dreigt voor 2e Buurkerksteeg. E. M. Kylstra 73
Over de betekenis van „Dolmesge" en „Per- pecanen" (i.v.m. art. over Buurkerk). J. A. L. de Meyere 168
Herplaatsing van het Catharinabeeld in de Ca- tharijnekerk aan de Lange Nieuwstraat. C. H. Staal 59
Crabeth's, Egmond's en glazen voor de Catha- rijnekerk. L. van Tongerloo 1
De Dom als papierprikker. C. H. Staal 1
De huishoudscholen Puntenburg en Zuilen- burg te Utrecht, 1 895-1 982. A. B. R. du Croo de Vries 181
De koorbanken van de Janskerk.J. A. J. M. Verspaandonk 25
Begijnen op het Heilige Leven in Utrecht in de veertiende eeuw. M. W. J. De Bruijn 72
Een hoofdstuk uit de Utrechtse journalistiek. J. van Staveren 13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geveltekens (1) & (2).
Her Utrechts Gevelteken Fonds - Choorstraat 6, 18, 40, 42
- Jacobijnenstraat 16
- Jansveld 4-20, 24A, 11, 41, 43
- Kalverstraat 5
- Kleine Slachtstraat 1
- Kromme Nieuwe Gracht 49
- Lichtegaard 2, 3, 5
- Lijnmarkt 23, 35, 37, 50
- Loeff Berchmakerstraat 4, 40
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Oude Gracht 42, 60, 70, 80, 84, 86, 90,
114, 122, 124, 130, 132, 216, 226, 238, 242, 256, 258, 171, 175, 203, 219, 221, 227, 231, 233, 235, 245, 249 / 23, 47, 1 57, 1 65
- Oudkerkhof 3 45
- Stadhuisbrug 1 57
- Vismarkt 9, 10, 11 45
- Voorstraat 6, 8, 14, 19, 25 162
Theekoepel Vaartserijn. Werkgroep Oud-Vaartserijngebied 156 Wittevrouwenstraat no 42. C. Langerhorst 187 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UTRECHT PROVINCIE
Vrouwenklooster: Ontvangen glazen en ver-
leende memories (1) & (2) (De Bilt). L. van Tongerloo 37, 53 Een oud woonhuis te Rhenen en het geslacht
Lijster. H. P. Deys 1 74 Opsporing verzocht (m.b.t. Rhenenl. H. P.
Deys 167 Archeologische en bouwhistorische kroniek
van de gemeente Utrecht over 1983. - Rhij- nauwen (gem. Bunnik). H. L. de Groot 140 Seminarie Rijsenburg (open brief). C. H. Staal 30
Heeft de korenmolen van IJsselstein een valse (bij)naam? ft. J. Ooyevaar 8 Uit de tijdschriften (o.a. over Amersfoort,
Houten, Montfoort, Rhenen, Soest, Vleuten, Woerden, Zeist). C. H. Staal; G. J. Röhner 66, 77 Nieuws van het Rijksarchief (o.a. over Mont- foort en Oudewater). C. J. von Ronnen 10 Oproep (naar het boek „Het land der kastelen. De Stichtsche Lustwarande, Tusschen Rijn en Lek" door F. J. Kraay). A. J. A. M. Lisman 32 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PERSONEN
|
||||||||||||||||
J. A. L. de Meyere en J. M. M. Ruijter (inlei-
ding), Reglement voor het bestuur der stad en schoutampte van Vianen 19 I A. D. A. Monna, ,,Ansfried en de stichting van
Thorn", in: Publications de la société histori- que et archéologique dans Ie Limbourg 118 (19821 20 A. W. Reinink en J. G. Vermeulen, IJskelders;
koeltechnieken van weleer 190 J. W. Salomonson, ,,0p de wal agter St.
Marye" 60 Cahiers Sociale Geschiedenis, ,,De geesel van
onzen tijd". Een onderzoek naar werklozenbe- leid en werkloosheidsbeleving in de jaren der- tig te Utrecht 78 Spectrum, Spectrum Atlas van de Nederland- se dorpen 61 Werkgroep Tuinstraat, ,,De Tuinstraat gered?!" 62 L. C. van der Vlerck, Utrecht ommuurd. De stedelijke verdedigingswerken van Utrecht 60 |
||||||||||||||||
De laatste dagen van Nicolaas Beets. J. J. van
Herpen 57 De componist Johannes Brahms en zijn mu-
ziek in Utrecht. N. Boukema 69 C. C. S. Crone, in: Gymnasium en Liefde. V. A. M. van der Burg 74 Prof. Th. W. Engelmann, in: De componist Brahms en zijn muziek in Utrecht. 69 Torn Eyzenbach, in: De Dom als papierprikker. C. H. Staal 1 A. K. de Meijer eredoctor. A. H. M. van Schaik 10 Prof. dr. M. C. van Mourik Broekman, in: Een hoofdstuk uit de Utrechtse journalistiek. J. van Staveren 17 Dr. P. H. Ritter Jr., in: Een hoofdstuk uit de Utrechtse journalistiek 1 5 C. A. Schilp, in: Een hoofdstuk uit de Utrecht- se journalistiek 16 Gabriël Smit, in: Een hoofdstuk uit de Utrecht- se journalistiek 17 |
||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
A. Alberts, De Utrechtse herinneringen 62
Stichting Historisch Boerderij-onderzoek,
Jaarverslag 1983 190 Drs. M. W. J. de Bruijn, dr. P. D. 't Hart e.a.,
Ach lieve tijd (1). 189 M. P. van Buijtenen, De bijbel van de Regulie-
ren te Utrecht. 1 5e-eeuws schisma in het licht van 13e-eeuws handschrift. Met een codico- logische bijdrage van dr. G. Gerritsen-Geywitz 64 C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Mid- deleeuwen. Een institutioneel-geografische studie 65 H. Ganzeboom, Beleving van Monumenten;
een onderzoek naar bezichtiging en waarde- ring van monumenten uitgevoerd in de stad |
||||||||||||||||
EXPOSITIES, EXCURSIES EN SYMPOSIA
Excursie naar de Gemeentelijke Archief- en
Fotodienst. J. A. C. Mathijssen 180 Dollen rond de Dom (Universiteitsmuseum) 75
Geert Grote en de Moderne Devotie (Catharij-
neconvent) C. H. Staal 41 Symposium over het Kromme Rijgebied 57, 155
Historische (mid)dag. Monumenten en inven- tarisatiemethodiek. A. Jordens 76 Excursie naar de molen Rijn en Zon. 12 De studentenvereniging „Unitas Studiosorum Rheno-Trajectina" (Gemeentelijke Archief- dienst). J. A. C. Mathijssen 58 |
||||||||||||||||
62 VERENIGING OUD-UTRECHT
|
||||||||||||||||
Utrecht (wetenschappelijk verslag)
|
||||||||||||||||
H. Ganzeboom, Beleving van Monumenten;
een onderzoek naar bezichtiging en waarde- ring van monumenten, in opdracht van het Mi- nisterie van WVC (samenvatting) 62 Janelle Gerritsen, Drift 19 doorgelicht 179 A. Graafhuis, De Utrechtse Heren Zeventien. Zeventien Utrechtse burgemeesters en hun stad, 1813-1980 79 Vereniging Hendrick de Keyser, Jaarverslag 1983 189 Dr. G. M. de Meyer en A. Graafhuis, „Van Boeten en Bouwen". De Utrechtse schutmeesters-rekeningen van 1428-1528. Hun informatie en informatica 12 |
||||||||||||||||
agenda 12, 20, 32, 44, 56, 156, 168, 180, 192
begroting 1985 167
financieel jaarverslag 42
kontributie 12
ledenvergadering 42, 166
nieuwe leden 19, 32, 80
propaganda (prentbriefkaarten) 192
|
||||||||||||||||
DIVERSEN
|
||||||||||||||||
Inventarisatie van monumenten van bedrijf en
techniek. M. Dolfin |
||||||||||||||||
67
|
||||||||||||||||
DE DOM ALS PAPIERPRIKKER
|
||||||||||||||
Fietsersbond) en in 1978-1979 verscheen een map
met acht losse etsen ,,De Fiets", later in het gelijkna- mige boek van Klant gebruikt. De postzegel van 80 et. in de serie kinderzegels 1980 was eveneens van deze tekenaar. Exposities, alleen of in groepsverband, zijn er vele
sinds 1972 geweest, zowel in galeries als musea. In 1982 wijdde het Centraal Museum een ten- toonstelling aan hem. Uit het vouwblad dat de con- servatrice grafiek en tekeningen, Libuse Brozek, sa- menstelde: „Zijn manier van tekenen is heel trefzeker en technisch perfect. Met klassieke middelen van de tekenkunst - scherp geslepen potlood, pen en inkt, soms kleurpotlood of aquarel - heeft hij een vormen- taal ontwikkeld, die zijn eigenaardige visie op de we- reld vlekkeloos overbrengt. (...) In welke richting van de hedendaagse kunst zouden we zijn werk kun- nen onderbrengen? Alle pogingen dit in een hokje te stoppen, blijven onder voorbehoud. Hij stelde met de groep van het „Lyrische realisme" in 1980 werk bij Galerie Petit in Amsterdam ten toon. Deze groep kunstenaars houdt zich min of meer met menselijke verhoudingen en met absurde verschijnselen in de he- dendaagse wereld bezig. Zijn werk kan echter in be- paalde opzichten ook expressionistisch genoemd worden. Soms gebruikt hij surrealistisch aandoende samenstellingen van figuren en onderwerpen. Oor- spronkelijk werkte hij heel uitbundig anekdotisch- illustratief; de laatste tijd grijpt hij naar een vereen- voudigde vorm met de bedoeling een pregnant teken voor een idee weer te geven." Eyzenbach voegt met de tekening die dit jaar op de
omslag van het Maandblad prijkt, een Utrechts speci- men toe aan zijn al omvangrijke oeuvre. C.S.
|
||||||||||||||
Torn Eyzenbach tekende de omslag van 1984, de
57ste jaargang van het Maandblad. „Tegenwoordig is ook niets meer heilig", merkte iemand op toen hij het ontwerp voor het eerst onder ogen kreeg. ,,De Dom als papierprikker en de schatten van de topogra- fische atlas er ongegeneerd aangestoken". Maar met de pentekening van Eyzenbach is meer aan de hand dan dat hij de historie en de Dom tezamen zou schof- feren. Eyzenbach: ,,Utrecht, oud-utrecht, nieuw- utrecht, utrecht nu. de dom een middelpunt, mijlpaal en onlosmakelijk verbonden met utrecht, hoe utrecht zich in de loop der eeuwen rondom de dom uitbreid- de, als een steeds wijder spinneweb. De speelse vrijheden van de tekenaar doen z'n (Utrechtse) potlood dom worden in z'n schaduw en de schaduw van de dom weer potlood; terwijl we wanneer we naar buiten kijken of binnenin: oud- utrecht 't is en blijft. . . " Een'tekst met meerdere lagen. Twee maal lezen kan
geen kwaad. Torn Eyzenbach is in Utrecht in 1951 geboren. Na de
HBS volgde hij van 1 970 tot 1 974 de Gerrit Rietveld Akademie te Amsterdam, afdeling gebonden grafiek. Inmiddels tekent hij dan al regelmatig voor het NRC- Handelsblad, eerst in het Cultureel Supplément en het Zaterdags bijvoegsel, later op de achterpagina van de krant. Vanaf 1974 vervaardigt hij illustraties en boekomslagen bijvoorbeeld voor De Tovervinger, De Zwaan en Het wonderlijke verhaal van Hendrik Me/ervan Roald Dahl (Uitg. De Fontein, Baarn), - dit laatste werk bekroond met de ,,Gouden Penseel" in 1979 -, Utrechts Drieluik (Uitg. Vava, Utrecht) en De Fiets van J. J. Klant (Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam). Fietsen heeft en hebben overigens sterk Eyzenbachs belangstelling. Vanaf 1 976 kreeg hij opdrachten van de E.N.W.B., thans de E.N.F.B. (Echte Nederlandse |
||||||||||||||
CRABETH'S, EGMOND'S EN GLAZEN
VOOR DE CATHARIJNEKERK |
||||||||||||||
beth zal ons bij deze opdracht en zijn schenker terug-
brengen. Dirk Crabeth en zijn voorouders
Jaren geleden ben ik ingegaan op de vraag van de ani-
mator van de Stichting Fonds Goudse Glazen, mr. A. A. J. Rijksen, of iemand van het Instituut voor Ge- schiedenis te Utrecht de herkomst van de glazeniers- familie Crabeth nader zou willen onderzoeken. Sinds een archiefvondst uit 1938 was men overtuigd dat de |
||||||||||||||
Als eerste werk van de zo bekend geworden Goudse
glazenier Dirk Crabeth weet men reeds lang van het glas dat hij voor de Catharijnekerk van de Utrechtse Johannieters gemaakt heeft in opdracht van de graaf van Buren. De kwitantie die Dirk Crabeth daarvoor op 23 januari 1540 ondertekende, vermeldt niet welke graaf de schenker was. Door de datum heeft men steeds aan Maximiliaan van Egmond gedacht, daar diens vader eind oktober 1 539 overleden was1). Een schijnbare omweg over de voorouders van Dirk Cra- |
||||||||||||||
1
|
||||||||||||||
vinder dat van mij te lezen kreeg, kwalificeerde hij zijn
vooroorlogse vondst zelf als onrijp; helaas zijn zijn aantekeningen over die onderzoekingen in de oorlog verloren gegaan7). Bij de pogingen om een relatie te leggen tussen de
Cuykse en de Goudse Crabeth's heb ik ook zegels en handmerken betrokken. Van de Cuykse schepen Dirk Craboth/Crebet is namelijk een flink aantal afdrukken van twee zegelstempels bewaard gebleven; het wa- penveld is getooid met een zwaan in twee verschillen- de uitvoeringen8). Een eeuw later had de kleinzoon van Pieter Crabeth als schepen van Gouda natuurlijk ook een zegelstempel; in zijn geval bevat het wapen drie vogelklauwen - het wapen dat door Rijksen wel erg vlot tot symbool van het Fonds Goudse Glazen is verheven. En de glazenmakers zelf? Op de weinige kwitanties die van Dirk en zijn broer Wouter bekend zijn staat alleen een handmerk met een drietand9). Maar zouden zij misschien af en toe toch ook een wa- pen gevoerd hebben, hetzij bij wijze van signatuur in hun glazen, hetzij in een zegel?10) |
|||||||||||||||||
vader, Pieter Crabeth, uit het Noordfranse Rijssel af-
komstig was2). Die plaats dreigde opeens tot een etappe in diens levensloop te degraderen toen de streekarchivaris van het Land van Cuyk hem in de bouwrekeningen van de burcht van Grave vond met de vermelding meester Peter Crabout (door andere hand verbeterd in Crabet) van Cuijck glaesmecker woenende totter Goude in Hollant3). Dat was een opzienbarende vondst, die echter een hoge mate van waarschijnlijkheid had omdat de opsteller van die rekeningen als rentmeester van het Land van Cuyk en geboren Gravenaar natuurlijk over goede informatie kon beschikken. Daar de kwestie me interesseerde heb ik toen inderdaad geprobeerd nadere gegevens voor die herkomst uit het Cuykse te vinden. Ik heb inventarissen en uitgegeven bronnen betreffende Oost-Brabant en het aangrenzende Gel- derse gebied doorgenomen4), en de ongedrukte reke- ningen van de Gelderse landrentmeester en de rent- meesters van het Rijk van Nijmegen en de Bommeler- waard uit de 1 5de en het begin van de 16de eeuw5). Het resultaat bestond uit ettelijke Crabot's, Crabout's |
|||||||||||||||||
Af* t-n ivf* »„»»•< *•*•«
|
|||||||||||||||||
tft,h
|
|||||||||||||||||
*itt> > v 14»Awh *v f*11 **
|
|||||||||||||||||
Kwitantie van Dirk Cra-
beth voor het glas in de Catharijnekerk te Utrecht, 23januari 1540 (ARA). |
|||||||||||||||||
en Crabolt's, zodat er niet meer aan getwijfeld hoeft
te worden dat meester Pieter Crabeth uit Cuyk kwam en dat zijn voorouders daar en in die streek gewoond hebben. In Cuyk is zelfs op het eind van de 15de eeuw een schepen Dirk Crebet/Craboth geweest, waardoor de naamsopeenvolging Dirk-Pieter-Dirk ex- tra opvalt, maar ik heb geen bewijs kunnen vinden dat die schepen de vader of de oudste broer van de glaze- nier was. Dat Pieter Crabeth vóór zijn vestiging in Gouda een
tijdje in Rijssel gewerkt heeft, blijft evengoed moge- lijk, gezien het zwerverskarakter van zijn beroep. Maar de zekerheid van dat Noordfranse gegeven is overigens wel ondermijnd doordat het archief van die stad het niet meer kan terugvinden6). Toen de oude |
Om deze reden wilde ik persé de oudste kwitantie van
Dirk Crabeth zien, waarvan ik in de literatuur geen af- beelding had kunnen vinden. Zo komen we terug bij het begin van dit artikel. Het kostte wel wat tijd om dit stuk in het inmiddels geherinventariseerde archief van de Nassause Domeinraad op te sporen, maar het lukte11). De foto laat zien dat hierop echter ook alleen het krachtige handmerk getekend is. Hopelijk kan me- vrouw Coebergh-Surie in de studie die zij over Dirk Crabeth voorbereidt, een duidelijker uitspraak doen over deze wapen/handmerkkwestie. Zelf was ik destijds uitgekeken op de herkomst van de glazeniers Crabeth. Bovendien beloofde het materiaal dat ik aan die speurtocht dankte, een ruim nieuw terrein van on- derzoek. |
||||||||||||||||
%
|
||||||||||||||||
Betalingsopdracht van
Floris van Egmond voor het door hem aan de ba- lijer van Utrecht ge- schonken glas, 7 sep- tember 1539 (ARA). |
||||||||||||||||
Dirk Crabeth en de Catharijnekerk
Mijn speurtocht naar die kwitantie bleek overigens
ongedacht nuttig te zijn voor de datering van Dirk Crabeth's vroegste werk. De opdracht tot betaling is namelijk ook bewaard ge-
bleven, en die is al op 7 september 1 539 geschreven fe Bueren op onssen huyse (zie afb.|. Floris van Eg- mond was het, die zijn IJsselsteinse rentmeester ge- lastte aan Dirick Pieterss, glaesmaker vander Gouwe 96 guldens uit te keren voor het glas dat wy den belij- er van Sinte Katharinen (te) Utrecht gegeven hebben'12). Omdat Floris op 25 oktober 1539 stierf kwam de uitvoering van dergelijke orders voor reke- ning van zijn zoon Maximiliaan. In mijn artikel over de Cisterciënserkerk in IJsselstein in het Jaarboek Oud- Utrecht 1982 is dat ook al gebleken. Ik schreef daarin ook: „Toen Pieter Crabeths oudste zoon, Dirk, zelfstandig ging werken, kreeg hij van graaf Floris de kans om voor de Johannieters in Utrecht een glas te maken" (p.31). Ik bedoelde dat als een suggestie, omdat Dirks vader immers eerder voor Floris van Egmond gewerkt had. Maar omdat te- vens gebleken is dat hij niet aan een vaste glazenier opdrachten gaf, kan de keus van Dirk Crabeth ook best in Utrecht gemaakt zijn. Al dan niet in combinatie met een mogelijke leertijd van deze Crabeth bij St. Mariekanunnik Jan van Scorel kunnen verbindingslij- nen tussen Gouda en Utrecht een rol gespeeld heb- ben. Bij de eerste contacten over de beglazing van de St. Jan in Gouda is invloed van de deken van St. Ma- rie geopperd, Herman Lethmaet, die uit Gouda af- komstig was. Diezelfde Lethmaet zou ook wel aan Jo- hannieterbalijer Bernard van Duven, Dirk Crabeth hebben kunnen aanbevelen. Bij toeval las ik namelijk dat beide heren als enige raadgevers te hulp geroepen werden door de Duitse orde, toen die in 1 536 na de dood van zijn landcommandeur geconfronteerd werd |
||||||||||||||||
met de keizerlijke ,, wens" om Albert van Egmond van
Merestein op die post te verkiezen13). De glazen van bisschop Joris en graaf Floris
Archivalische grilligheden maken dat we van de ene
Egmondschenking aan de Catharijnekerk precies de maker, de tijd van ontstaan en de prijs weten, terwijl van het andere door een Egmond geschonken glas, dat van bisschop Joris, alleen de plaats in de kerk nauwkeurig bekend is en bij benadering wat erop af- gebeeld was en de tijd waarin het gemaakt is. Dit wei- nige danken we aan een van de tekeningen die Saen- redam in 1636 van het kerkinterieur vervaardigde en de beschrijving plus wapenschets die Van Buchel on- geveer in diezelfde tijd maakte14) (zie afbeeldingen). Het bisschopsglas heeft zich bevonden in de noord- gevel van het transept. Groot was het volgens Van Buchel, en helemaal met voorstellingen gevuld; om- streeks 1 539 was het geschonken (zag hij dat jaartal soms op het glas?); hier en daar was het al bescha- digd, wat toch makkelijk, knort hij, door de goederen- beheerders hersteld had kunnen worden. Dat ver- klaart dus de open plekken op Saenredams tekening van het glas. Ook Van Buchel, die vanuit zijn primair genealogisch-heraldische belangstelling alleen 's bis- schops kwartierwapens aftekende, moest daarin an- derhalf schild blank laten. Die wapenschets in over- eenstemming te brengen met de tekening van Saen- redam is overigens onbegonnen werk. Voor de heral- disch geïnteresseerde is dat echter geen ramp om- dat de kwartieren van een zo hoogadellijk persoon toch geen probleem vormen15). Wel laat Saenredam uitkomen dat de heraldische bestanddelen van het glas veel talrijker zijn geweest. Minstens vier schilden zie ik op de foto die ik voor me heb en die in afdruk wel niet zo scherp zal overkomen, gedekt met een geeste- lijke hoed, waaruit blijkt dat ook andere waardighe- |
||||||||||||||||
schenker zich inderdaad boven de eigenlijke voorstel-
ling bevonden heeft. Die voorstelling zou trouwens ook wel als uitbreiding van de schenkersrand opgevat kunnen worden. Ze verbeeldt namelijk - Van Buchels aantekening komt ons begrip van de tekening te hulp - St. Joris die de draak doodt, dus de heilige die als naamspatroon voor Joris van Egmond in actie had kunnen komen. Maar in een kerk van geestelijke rid- ders bevatte een raam met deze strijdbare heilige toch ook een goede boodschap. Presenteren liet de bis- schop zich in elk geval door de patroon van zijn hoogste ambt, St. Maarten met de bedelaar, maar dan wel in de uitvoering die we ook van zijn Goudse en Haarlemse glazen kennen: St. Maarten als bis- schop. De staande figuur rechts in de schenkersrand lijkt mij Johannes de Doper; ik meen het lam in zijn rechter- en de kruisvaan in zijn linkerarm te ontwaren. Deze figuur kon een hommage vormen aan de orde maar ook aan deze kerk, want die was niet zoals de vroegere kerk van de Utrechtse Johannieters alleen aan Catharina gewijd maar tevens aan de Doper; ook het hoofdaltaar was aan hem gewijd17). In het midden bevindt zich de schenker zelf, gemijterd en gestaft knielend voor een devotiebeeltenis. De vage lijnen daarvan zouden in mijn oog de contouren kunnen zijn van dezelfde groep waarvoor bisschop Jöris op zijn glazen in Gouda en Haarlem knielde. Na invoering van de Reformatie is die voorstelling in beide kerken wel- iswaar verwijderd, maar ze is toch bewaard gebleven door middel van het karton van het Haarlemse glas uit 1 54118). Het is een verbeelding van de Drieëenheid, waarbij God de Vader, tronend, het kruis met de Zoon vasthoudt, terwijl de H. Geest als duif boven of naast hen zweeft. Het lijkt er dus wel op dat, wie ook de ontwerpers en/of makers van zijn glasschenkingen geweest zijn, bisschop Joris van Egmond een vaste combinatie voor zijn patroonheilige en devotiebeeld voorschreef. Hoe secuur de bisschop te werk ging bij de uitvoering van een glas dat hij schonk hebben de bronnen betreffende de beglazing van de klooster- kerk in IJsselstein even laten zien19). Het hier niet afgebeelde gedeelte van Saenredams te- kening bevat nog een paar vensters met voorstellin- gen. Van Buchel heeft zelfs een dertigtal dergelijke ra- men in de Catharijnekerk beschreven! Bij vluchtige verkenning beloven zijn aantekeningen en schetsjes een belangrijke aanvulling zowel voor de Karmelieter als voor de Johannieter periode van dit kerkgebouw, die beide zo arm aan bronnen zijn. Maar deze veelheid aan gegevens hoop ik in een ander kader te bespre- ken. Heeft Van Buchel dan het glas van Floris van Egmond
niet opgemerkt? Als het er nog was toen hij er rond- wandelde zou hij alleen al op grond van de relatie van zijn vader en grootvader tot de graven van Buren ver- plicht zijn geweest het te vermelden20). Uit het feit dat hij dat niet gedaan heeft volgt mijns inziens lo- gisch de plaats waar Floris' glas gezeten heeft: tegen- over dat van zijn neef de bisschop. Van het raam in de zuidgevel van het transept schrijft Van Buchel name- lijk dat het door natuurgeweld totaal verloren was gegaan21). Een glas van hetzelfde formaat als dat van |
||||||||||
ioplu-ii i> ^«v VVV»? «St ■to*-vtTJ C
|
||||||||||
Van Buchel's notitie betreffende het glas van bis-
schop Joris van Egmond (GAU). den van de bisschop, zoals zijn abtsfunctie van St.
Amand en het dekenaat van de kathedraal in Luik tot uitdrukking zijn gebracht16). Het Utrechtse bisdoms- wapen is misschien het tweede schild van rechts op de onderste rij. Het niet-heraldische gedeelte moet een ongewone
compositie vertoond hebben, als de zone met de |
||||||||||
gen kan men dan soms verder komen. Zo is enige tijd
geleden beschreven welke bijzondere betrekkingen Bernard van Duven met de toplaag van Montfoort had22). Van de kant van de Egmond's dan? Had dat geslacht
soms vanouds banden met de Johannieters? Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Niet veel Egmond's hebben de geestelijke staat verkozen; de enkele mannen die in een orde intraden, deden dat bij de geestelijke ridders van de Duitse orde23). In landcommandeur Albert van Egmond van Merestein hebben we terloops een voor- beeld gezien. Het niveau van de Johannieters was kennelijk wat te laag voor een Egmond. Bij de Burehse Egmond's is het niet anders. Uit hun nalatenschap in het archief van de Nassause Domein- raad - voorzover de inventaris door indices en re- gesten ontsloten is - blijkt wel wat contact met de Duitse orde, maar geen enkel met de Johannieters, en dat nog wel terwijl dezen in Buren een commanderij hadden. Op dit laatste punt kan de indruk weliswaar onnodig negatief zijn, omdat van deze commanderij geen snippertje archief bewaard is gebleven. Maar van de weinige gegevens die in andere bronnen over haar lotgevallen te vinden zijn is het feit dat Frederik van Egmond, Floris' vader, kapel en huis van de com- mandeur in 1492 liet afbreken omdat ze het vrije schootsveld belemmerden terwijl Buren door de Gel- derse hertog belegerd werd, geen positief gegeven. De kleine commanderij is deze klap blijkbaar nooit goed te boven gekomen. Ook de balijer in Utrecht ont- ving hierdoor minder inkomsten24). Niet bepaald een reden voor de Johannieters om warme sympathie voor de graven van Buren te koesteren! Nu bekruipt me weer de verleiding, net zoals ik die ge- dachte opperde in de beglazingscampagne die ik in het Jaarboek 1982 behandelde, om graaf Floris ver- zoeningsgedachten toe te dichten. Was de zeventig- jarige in 1 539, het jaar waarin zijn gezondheid al vroeg ernstige bezorgdheid wekte25), niet opvallend bezig met deze schenkingen aan kloosters in stad en lande van Utrecht, het gebied dat nogal eens te lijden had gehad van militair optreden van hem en zijn va- der, eigenmachtig of op last van hun heer Karel V? Was hij wat ontvankelijker voor bepaalde religieuze beseffen dan zijn vader, en ook meer dan zijn zoon trouwens? Op deze gedachte bracht me Floris' deel- genootschap van een grote Benedictijnse gebeds- broederschap: de congregatie van Bursfeld had hem met zijn vrouw en zijn stiefmoeder in 1521 in haar voorbeden opgenomen. Ook de vader en de broer van de bisschop, de beide graven Jan van Egmond lieten zich met hun vrouwen in die gebedskring opnemen26). Des te meer valt de afwezigheid van Fre- derik en Maximiliaan van Egmond-Buren op. Deze twee onderscheiden zich ook van Floris doordat zij kennelijk geen, respectievelijk weinig belangstelling hadden voor kerkglazen, waarin religie en praalzucht zo schitterend gemengd konden worden. Op Floris' glazenconto dat ik in 1982 beschreef, kan ik nu trou- wens nog zijn schenkingen aan de kerken van Culem- borg (1521) en Tricht toevoegen27). Overigens valt voor de vraag naar de mogelijke relatie |
|||||||||
i
|
|||||||||
Glas van bisschop Joris van Egmond in de Catharijne-
kerk te Utrecht. Gedeelte uit een tekening van Pieter Saenredam, 1636 <GAU). de bisschop - dat lijkt ook wel in overeenstemming
met het loon voor de glazenier, dat het dubbele be- droeg van Floris' schenking aan de IJsselsteinse kloosterkerk. Relatie Egmond's - Johannieter's
Toen de Johannieters in 1 529 hun oude vestiging
moesten verlaten om plaats te maken voor de Vre- denburg, kwamen ze terecht in het convent van de Karmelieten, waarvan de kerk nog niet voltooid was. Er moeten al enkele gebrandschilderde glazen in geze- ten hebben, zoals ik eerder aanduidde, maar na af- bouw van de kerk moest ook dit verf raaiingswerk nog voltooid worden. Glazenschenkers zouden dus zeker welkom zijn bij de Johannieters en met name bij Ber- nard van Duven, die van 1513 tot 1551 hun balijer was. Maar her en der waren meer kerken in aanbouw. Hoe
zouden de Johannieters de aandacht kunnen trekken van potentiële gevers? In dit concrete geval: hoe zou- den de bisschop van Utrecht en de kapitein-generaal der Nederlanden er toe gekomen zijn aan deze kloosterkerk zo'n gift te doen? Deze vraag aan te pakken van de kant van de bis- schop of de balijer is vrijwel ondoenlijk omdat bis- schoppelijk en Johannieter archief rond 1 539 een van hun vele lacunes hebben. Alleen langs andere ingan- |
|||||||||
i
|
|||||||||
weer in staat om een van de oude functies - open huis
voor alle luijden van eeren31) - te vervullen. In septem- ber 1 535 en april 1 536 komt Floris van Egmond er met andere hoge heren, Horne, Brederode, Mont- foort, Pallantfen huyse van de balijer. . . diedevoirs. heeren aldair te gast genoeyt hadde. Het contact moet bevallen zijn, want het jaar daarop is hij nog eens alleen ten logyse van den balijer. De kanunniken van St. Marie beseffen dat de grëaf komt uitrusten van de oorlog en laten de beste wijn voor hem aanrukken32). Deze hausse in voorname bezoekers, waaraan nog
wel enkele namen toe te voegen zouden zijn, is ken- nelijk door de balijer gestimuleerd. Zou hij dat niet ge- daan hebben in de hoop althans sommigen van hen tot een edelmoedig gebaar tegenover zijn convent te kunnen bewegen? Bij Floris van Egmond is die ge- dachte dan inderdaad in 1 539 tot rijpheid gekomen. Toen zijn vrouw en schoondochter in september bij de balijer afstapten, hebben ze hem vast het heugelij- ke bericht overgebracht dat de opdracht aan de glaze- nier al was uitgegaan33). Maar Maximiliaan heeft zich blijkbaar noch door zijn vader laten bepraten, noch door de balijer bij zijn enige bezoek in 1 541. Andere keren (weliswaar noteerde de stadskameraar in de ja- ren '40 de adressen steeds minder) ging déze Eg- mond toch maar weer liever naar het Duitse Huis, het Bisschopshof of een kanunnik van St. Jan34). En de bisschop dan; zou die rechtstreeks door de ba- lijer benaderd zijn of via een invloedrijk tussenper- soon, bijvoorbeeld zijn neef Floris van Egmond? In dit stadium, nu ik de meeste andere schenkers van gla- zen aan de Catharijnekerk nog niet met zekerheid heb kunnen determineren, is deze vraag moeilijker te beantwoorden dan in het geval van de kloosterkerk in IJsselstein, waar de centrale rol van Floris in de begla- zingscampagne duidelijk is gebleken. Heel sterk heeft Floris die rol ook vervuld in Tricht, een dorp in zijn' graafschap Buren. Door zijn bemiddeling hebben de kerkmeesters van Tricht geprobeerd van bisschop Jo- ris (en andere groten) een glas te krijgen voor het koor van hun nieuwe kerk35). Natuurlijk zijn deze twee ker- ken niet te vergelijken met het Johannieterconvent, omdat dit niet in de situatie verkeerde binnen het heerlijk gezag van Floris van Egmond te liggen. Bo- vendien zou ik het niet als regel willen suggereren, dat de glasschenkingen van deze bisschop uitsluitend in familieverband tot stand zijn gekomen. Daargelaten dat dit niet eens in alle gevallen te achterhalen zou zijn, wijst alleen al in de St. Jan van Gouda niets in de- ze richting. Bij de enige kapittelkerk in zijn bisschopsstad die een
glas van hem kreeg - pas na Joris' dood werd het in de St. Pieter geplaatst, in 1560 of 156136) - is geen familie- maar wel een duidelijk persoonlijke relatie aan te wijzen. De deken van dat kapittel, Jacob Uten- engh, was namelijk zijn vicaris, en had al eerder per- soonlijk een glas van hem gekregen37). Maar wat een andere Pieterskerk betreft, de parochie- kerk van Leiden - de eerste aanvulling die ik mocht krijgen op de schenkingen die ik in het Jaarboek 1982 van de bisschop opsomde38) - valt toch wel als bijzon- |
||||||
Anoniem 1530 gedateerd portret van Floris van Eg-
mond (part. bezit; foto Iconogr. Bureau). tussen Floris van Egmond en balijer van Duven op, dat
deze Johannieter óók opgenomen was in die gebeds- broederschap van de congregatie van Bursfeld28). Een goed aanknopingspunt toen ze elkaar leerden kennen? Los van de overwegingen die Floris van Egmond in
1 539 tot zijn gift bewogen hebben, meen ik heel goed aannemelijk te kunnen maken dat het initiatief voor hun kennismaking bij Bernard van Duven heeft gele- gen. Ik had eens gemerkt dat in de rekeningen van Utrecht bij de porties wijn die de stad aan belangwek- kende gasten offreerde, niet alleen hun namen geno- teerd werden maar ook de adressen waar ze verble- ven, vaak althans. De kapittels deden hetzelfde, maar veel minder dan de stad; onderling en ten opzichte van de stad zijn er dan bovendien nog verschillen in de gasten die voor de respectievelijke gevers belang- wekkend waren. Daarom heb ik de rubriek „schenkel- wijnen" in de stadsrekeningen helemaal doorgelezen over de jaren 1521 t/m 1 546, en de kapittelf abrieks- rekeningen alleen als aanvulling voor de centrale jaren geraadpleegd29). Twintig keer ging er stadswijn naar Floris en Maximiliaan van Egmond, een paar keer ook naar hun vrouwen. In 1528 kwam Floris voor 't eerst in deze periode in Utrecht, in 1 529 was hij bij de stad- houder te gast, het jaar daarop vond de bode hem op de Vredenburg, twee jaar daarna op het Duitse Huis. In 1535 bood een kanunnik van St. Marie hem meer- malen onderdak; zo waren een paar Domkanunniken enkele keren gastheer geweest van Floris' vrouw30). Maar dan, nog in 1535 en in de volgende jaren, zijn het de Johannieters die de graaf van Buren te gast hebben, zonder dat een ander hun concurrentie aan- doet! Hun nieuwe behuizing is duidelijk vanaf 1535 |
||||||
sel denken: dat stuurde mijn brief om inlichtingen door
naar het stadsarchief. 8. Ook de randschriften verschillen: Sig. Diderich Crebet
en S. Derick K(?lrabout, zonder dat verband blijkt met de spelling van de naam in de oorkonden, Craboth of Cra- boutlh). De stempels zijn 1485-1496 door elkaar ge- bruikt, zodat ik er maar één eigenaar bij zie. H. Douma, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-Agatha 1371-1887 (3 dln., 's-Hertogenbosch, 1972), index; regestnummers via bijlage III vertalen in de betreffende charters op het RANB. 9. Rijksen, Gespiegeld in kerkeglas, 42, 63, 66.
10. De combinatie van handmerk en wapen komt voor: S. E.
Pronk, ,,Over huismerken" in: Jaarboek Centr. Bureau voor Genealogie 35 (1981) 253. 11. De oude aanduiding was: Alg. Rijksarchief, aanwinst
1857, Buren V, II. Nu: S. W. A. Drossaers, Het archief van de Nassause Domeinraad, II ('s-Gravenhage, 1955) bd. 1, in inv. nr. 113 (rekeningen van de rentmeester van IJssetstein). 12. Archiefsignatuur als in vorige noot.
13. Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde balie van
Utrecht, ed. J. J. de Geer van Oudegein, II (Utrecht, 1871) 527; Lethmaet als subconservator, Van Duven als amicus. 14. Saenredam's tekening compleet afgebeeld bijv. in Cata-
logue raisonné van de werken van Pieter Jansz. Saenre- dam (Utrecht, Centr. Mus., 1961) afb. 134; A. Bucheli- us' handschrift Monumenta passim in templis ac mo- nasteriis Trajectinae urbis atque agriinventa, f. 87 (bibl. GAU, 593"*/1840*|. Tijdsbepaling: op f. 88 noemt B. een rouwbord in 1 632 nuper hersteld; op f. 171v. voeg- de hij nog een tekst uit 1640 toe. 15. Bovendien: A. J. van de Ven, ,,De zestien kwartieren
van George van Egmond, bisschop van Utrecht" in: Jaarboekje van Oud-Utrecht 1959, 87-99. 16. Van de laatste waardigheid deed hij afstand in 1 548: L.
E. Halkin, Histoire religieuse des règnes de Corneille de Berghes et de Georges d'Autriche princes-évêques de Liége (Luik/Parijs, 1936) 64. 17. „Visitatieverslagen van de Johanniterkloosters in Ne-
derland", ed. E. Wiersum en A. Ie Cosquino de Bussy, in: Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Ge- nootschap 48 (1927) 155, 303. 18. Om de afbeeldingen van beide glazen is het handigste:
A. A. J. Rijksen, ,,Veranderingen in de zeventiende eeuw krachtens Gereformeerde opvattingen in drie van de Goudse glazen" in: Zuid-Hollandse Studiën I (1950) 40-52. 19. Jaarboek Oud-Utrechf\982, 31 met post 7 van de bijla-
ge; overzicht van zijn schenkingen op p. 23, plus aanvul- ling hierna. 20. Diarium van Arend van Buchell, ed. G. Brom en L. A. van
Langeraad (Amsterdam, 1907) I, 33. 21. F. 86v.: Ad latus templi meridionale vitra sunt. . . In
cruce totum venturum et tempestatum iniuria periit. Het glas in de westgevel was ook al zwaar beschadigd, maar daarin zag hij nog wapens o.a. van Montfoort en Duven. De weinige Johannieterrekeningen uit 16de en 17de eeuw in het RAU bevatten geen reparaties aan kerkegla- zen. 22. L. A. M. vanSassevan IJsselt, ,,De geschiedenis van de
Johanniter orde en haar commanderij te Montfoort" in: Bijdragen tot de geschiedenis van de Johanniter orde en haar commanderij Montfoort (Montfoort, 1976) 26-78, 100-112. |
||||||
• derheid op, dat het collatierecht ervan aan de Duitse
orde behoorde, d.w.z. dat deze de pastoor(s) van die kerk ter benoeming voordroeg. En vielen de ambtspe- riodes van de Egmond-bisschop en de Egmond- landcommandeur niet bijna geheel samen, 1 535 tot 1 559 en 1 536/44 tot 1 560?39) Ik noem die periodes speciaal, omdat alleen de naam van de maker is over- geleverd van het glas dat in het transept een plaats kreeg, niet de tijd waarop de bisschop het schonk. Tenslotte enkele opmerkingen over de glazen die de bisschop aan de kapel van het Jeruzalemklooster in Utrecht gaf - ten onrechte had ik het in 1982 over de Jeruzalembroederschap. De korte notitie die Van Bu- chel over glazen in dat klooster maakte, geeft aan dat hij er zowel bisschop Joris als landcommandeur Eg- mond van Merestein vertegenwoordigd zag40). Hoe zouden zulke hoge geestelijken zo'n eenvoudig kloostertje van (Augustijner) Regularissen hebben willen bedenken als er geen bijzondere reden voor bestond? Mijns inziens ligt die in de band die een hal- ve eeuw eerder tussen dit convent en de familie ont- staan was. Toen de nonnen vestiging binnen Utrecht prefereerden boven hun oude woonplaats buiten de wallen, hadden zij namelijk een huis kunnen kopen van Frederik van Egmond-Buren en hem daarvoor de eretitel van stichter van hun klooster gegeven, een ti- tel die hem blijvend van hun religieuze aandacht voor het zieleheil van hem en zijn verwanten verzekerde.41).
Louise van Tongerloo
Noten:
1. A. van der Boom, Monumentale glasschilderkunst in Ne-
derland ('s-Gravenhage, 1940) 142, 1 57 noot; A. A. J. Rijksen, Gespiegeld in kerkeglas (Lochem, 1945) 19, 72. 2 Door dezelfde onderzoeker als die van de kwitantie uit
1 540 {noot 1): P. Beelaerts van Blokland, gepubliceerd in: De Nederlandsche Leeuw 56 (1938) kol. 325-326. 3. H. B. M. Essink, ,,Cuyck, bakermat van de Goudse gla-
zeniers Crabeth" in: Spiegel historiael 3 (1968) 135; geaccepteerd door J. Schouten in de bundel Gouda ze- ven eeuwen stad (Gouda, 1972) 391. Nadere bijzonder- heden in het streektijdschriftje Merlet. 4. Met name De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilva-
renbeek in de 15e- en 16e-eeuwse registers van het aartsdiakenaat Kempenland, ed. G. Bannenberg, A. Frenken en H. Hens (2 dln., Nijmegen, 1968-1970). 5. Vanwege tip aan de archivaris van Gouda door de Kleef-
se stadsarchivaris Gorissen, die in 1436 een herberg Crabolt in Cuyk gevonden had (RAG, hert. arch., 269, f. 72I; de oogst was verder nihil. 6. ,,. . . la référence R II liasse 378. . . peut-être erronée
ou trop ancienne car etle ne permet pas d'établir la con- cordance avec les registres actuels. De cette époque, il n'existe, d'ailleurs, dans les archives municipales, au- cun dossier se rapportant aux ventes d'immeubles" (Mairie de Lille, Administration générale, 3me bureau, 10 juii 1971). Copieën van mijn correspondentie bij Stichting Fonds Goudse Glazen. 7. P. Beelaerts van Blokland, dankzij veler verwijzingen in
Spanje gevonden, 23 nov. 1972 aan mij. Hij herinnerde zich ook in Parijs en Brussel archieven bezocht te heb- ben en sluit verwisseling van vindplaats dus niet uit. Mocht men soms aan het departementaal archief te Rijs- |
||||||
23. A. W. E. Dek, Genealogie der heren en graven van Eg-
mond (2e dr., Zaltbommel, 1970). 24. A. P. van Schilfgaarde, ,,De commanderij te Buren" in:
Bijdragen en Mededelingen Gelre 32 (1929) 233-235; J. E. A. L. Struick, Gelre en Habsburg 1492-1528 (diss. Nijmegen, 1960) 30-31; „Visitatieverslagen van de Jo- hanniterkloosters" 163, 178. 25. Drossaers, Archief van de Nassause Domeinraad, II4,
briefregest 545. 26. Die Generalkapitels-Rezesse der Bursfelder Kongregati-
on, ed. P. Volk, I (Siegburg, 1955) 494, 493, 252, 478. 27. Dankzij het artikel van P. J. W. Beltjes, „Antonis van La-
laing, eerste graaf van Hoogstraten, en de glasschilder- kunst" in: Liber amicorum Jozef Lauwerys (Hoogstra- ten, 1976) 58, 54. Bij de gift van 1521: de sterf datum van Frederik van Egmond - door Dek en Drossaers niet vermeld - is volgens Gerardus Geldenhauer's Collecta- nea (ed. J. Prinsen, Amsterdam, 1901) 8 december 1521 (p. 24). 28. Generalkapitels-Rezesse, I, 514.
29. GAU, stadsarchief, I, 626 en 634, rekeningen van de
2de kameraar. Bij het kapittel van St. Pieter komen deze giften niet voor in het bewaarde gedeelte van de fa- brieksrekeningen (RAU). 30. Respectievelijk Willem van Lokhorst (ook in Oud-
munster, 499-3, f. 606enSt. Marie 347-1, f. 21), koor- bisschop Thomas van Nijkerken (stadsrek. 1524/25 f. 49v), proost van Leiden Amelius van Zuilen van Nijevelt (stad 1531/32 f. 37v.|. 31. P. Q. Brondgeest, Bijdragen tot de geschiedenis van het
gasthuis, het klooster en de balije van St. Catharina der |
|||||||||||
Johanniter-ridders (Hilversum, 1901) 105.
32. Stadsrek. 1 535/36 f. 34, 38, 1 536/37 f. 28; St. Marie,
347-1, f. 50. 33. Stadsrek. 1539/40 f. 29v.
34. Bartholomeus Knijff (stadsrek. 1 540/41 f. 29, 1 542/43
f. 35). 35. Zie noot 27.
36. Op grond van de (niet uitputtend gemaakte) excerpten
betreffende 16de-eeuwse kunst en kunstenaars voor prof. dr. J. G. van Gelder, thans in Centraal Museum; RAU, St. Pieter, 191, 1560/61, f. 182v. 37. Jaarboek Oud-Utrecht 1982, 23, laatste van noot 20.
38. Jeremy Bangs, Comelis Engebrechtsz. 's Leiden (As
sen, 1979) 113. Van Buchel heeft in zijn Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis Belgicis inven ta (UB Utrecht hs. 1648) vele glazen van deze kerk be- schreven, maar aan het bisschopsglas zelfs geen opmer- king gewijd, wat hij in de Haarlemse kerk nog wel deed (p. 75-82, 151-155 resp. 139). 39. Het verzet van de orde tegen de keizerlijke voordracht
(zie bij noot 1 3; ibidem 533 noot) werd pas in 1 544 gestaakt. 40. Monumenta, f. 129; tussen beide in noemt hij Paulusabt
Mattheus van Goch, overl. 1 5 febr. 1 535 (J. W. C. van Campen, ,,De Dood in de Paulusabdij" in: Jaarboek Oud-Utrecht 1981, 180). 41. Drossaers, Archief van de Nassause Domeinraad, II3
oorkonderegest 1342; J. W. C. van Campen, ,,De Utrechtsche Jeruzalembroederschap" in: Jaarboekje Oud-Utrecht 1935, 67, 73-75. |
|||||||||||
HEEFT DE KORENMOLEN VAN
IJSSELSTEIN EEN VALSE (BIJ)NAAM? |
|||||||||||
De laatste jaren wordt de IJsselsteinse korenmolen
steeds vaker de Windotter genoemd. Dit gebeurt in krante- en tijdschriftartikelen en zelfs in het tijd- schrift van de Historische Kring IJsselstein. Ook in boekjes zoals dat van drs. H. A. Visser, Molens in Utrecht in oude ansichten, 1980, wordt de IJs- selsteinse korenmolen de Windotter genoemd. Als in deze recente publikaties een bron vermeld wordt, dan is dit steeds het in 1972 verschenen Utrechts Molen- hoek, dat door verschillende schrijvers is samen- gesteld. De schrijver van het betreffende deel van het molenboek geeft echter geen bronnen, waardoor niet te achterhalen is, waar hij deze naam vandaan heeft gehaald. De kans is echter zeer groot, dat er sprake is van een
vergissing of door de schrijver zelf, of door de bron die hij geraadpleegd heeft. Het is natuurlijk nooit uit- gesloten, dat iemand de korenmolen ooit Windotter genoemd heeft, maar de naam is in IJsselstein nooit gangbaar geweest en voor 1 972 zelfs nooit gehoord, ook niet door mensen die de molen destijds gedeelte- lijk gesloopt hebben. |
|||||||||||
De naam Windotter lijkt een toepasselijke naam voor
een molen en ik geloof dan ook dat deze naam bestaan heeft. Omdat de otter een specifiek water- dier is, acht ik de naam meer toepasselijk voor een watermolen. Mijn onderzoek naar de naam Windotter heeft alleen opgeleverd, dat er in Nederland geen mo len meer bestaat, die deze naam draagt. Verder on derzoek naar deze naam onder de duizenden verdwe nen molens, waarbij verschillende molenkenners zijn ingeschakeld, heeft tot op heden ook niet tot resul- taat geleid. Een voor de hand liggende vergissing zou kunnen zijn,
dat er in Ysselsteyn in Limburg een molen gestaan zou hebben, die de naam Windotter gedragen heeft. Om dit na te gaan heb ik kontakt gezocht met het gemeente-archief van Venray, de gemeente waaron der het Limburgse Ysselsteyn ressorteert. Uit dit kon- takt is slechts naar voren gekomen dat Ysselsteyn een ontginningsdorp is dat in het begin van de twinti- ger jaren van deze eeuw gesticht is, en dat er nooit een molen gestaan heeft. Deze mogelijkheid is dus uitgesloten. |
|||||||||||
8
|
|||||||||||
Gedicht op
|
|||||||||||||
De korenmolen van
Usselstein in 1908 (Coll. van de auteur) |
|||||||||||||
Als er inderdaad een relatie bestaan heeft tussen de
Windotter en het Utrechtse Usselstein, dan zou het 'als volgt gegaan kunnen zijn: Na een storm, brand of andere kalamiteit, waarbij
grote schade is ontstaan aan de korenmolen of een van de watermolens, is de schade hersteld met on- derdelen van een voor afbraak bestemde molen die de Windotter heette. Bij zo'n situatie kan gezegd worden dat de Windotter naar Usselstein is gegaan, hetgeen dan de bron kan zijn voor de naam Windotter voor een IJsselsteinse molen. Dit betekent echter niet dat een molen in Usselstein zo geheten heeft. Op de korenmolen heeft voor zover bekend nooit een naam gestaan. Bij de sloop van de kap is ook geen naam gevonden. De in 1732 gebouwde korenmolen van Usselstein is altijd aangeduid als ,,'s Heeren Koo- renmolen" (korenmolen van de heer van Usselstein), de ,,Dwang-Wind-Korenmolen" of gewoon als de ,,Korenmolen van Usselstein" of iets dergelijks. Dit wordt bevestigd door het volgende. Als een molen een naam heeft, wordt deze bijna altijd genoemd in artikelen, berichten in kranten, tijdschriften en derge- lijke. In mijn bezit zijn teksten en kopieën van kranten- artikelen over de IJsselsteinse korenmolen uit de ja- ren 1752, 1764, 1767, 1770, 1850, 1858 en 1918, waarbij nimmer een naam genoemd wordt. Ook in tijdschriftartikelen uit de jaren 1908, 1930 en 1935 wordt geen naam genoemd. Dit is geheel anders dan bijvoorbeeld bij de korenmolen in Montfoort, die zo- wel in kranten als in tijdschriften bijna altijd aange- duid wordt als de korenmolen ,,De Valk". In geen enkele beschrijving, gids of boek uit de 18e, 19e of 20e eeuw heb ik de naam Windotter kunnen vinden. Ook in door mij onderzochte archiefstukken ben ik de naam Windotter niet tegengekomen, terwijl het toch zeker in de 18e en 19e eeuw zeer gebruike- lijk was om zelfs vele woonhuizen met een naam aan te geven, laat staan een molen. Ook hebben bekende schrijvers over Usselstein zoals J. J. Abbink Spaink, J. G. M. Boon en W. F. J. den Uyl deze naam nooit in |
archiefstukken of anderszins gevonden, anders had-
den zij deze zeker in hun boeken of artikelen vermeld. Tenslotte kan ik nog mededelen dat vele historisch geïnteresseerde geboren of getogen Usselsteiners vóór 1972, het jaar waarin het Utrechts Molenhoek uitkwam, nog nooit van de naam Windotter hadden gehoord, terwijl een naam toch vaak onder de bevol- king blijft voortleven. Het voorgaande geeft in ieder geval aan, dat als de
naam Windotter niet op een vergissing berust, het- geen ik het meest waarschijnlijk acht, die naam in Us- selstein in het algemeen onbekend en ongebruikelijk is geweest en hooguit slechts zeer korte tijd gevoerd zou kunnen zijn. Ik hoop dan ook dat door deze bijdra- ge de (bij)naam van de in 1732 gebouwde „Korenmo- len van Usselstein" verdwijnt. R. J. Ooyevaar
|
||||||||||||
DANK AAN DE BEZORGERS
VAN DE JAARBOEKEN |
|||||||||||||
In december gingen weer veel leden van onze vereni-
ging op pad om hun mede-leden het Jaarboek Oud- Utrecht 1983 te bezorgen. Allen die de regen trot- seerden, past een woord van dank. Door de jaarboe- ken niet met de post te verzenden bespaart de vereni- ging zich enkele duizenden guldens, die nu voor ande- re zaken kunnen worden aangewend, leder die er in stad en provincie op uit trok, danken wij van harte. En heel bijzonder de heer W. Uittenbogaard die de distributie van de jaarboeken organiseerde. Bij het jaarboek 1984 hopen wij op ieder weer een be- roep te mogen doen. Hef bestuur
|
|||||||||||||
A. K. DE MEIJER ERE-DOCTOR
|
|||||||||||
Een niet zeer frequent voorkomende onderscheiding
in onze ledenkring viel onlangs pater Albericus Karel de Meijer o.s.a. ten deel. Op 12 december 1 983 ont- ving hij het ere-doctoraat in de letteren van Villanova University, PA. U.S.A. vanwege zijn grote ver- diensten voor de ordesgeschiedenis van de Augustij- nen. In het begin van de jaren vijftig volgde hij aan de be-
faamde Vaticaanse Archiefschool de cursussen pale- ografie, diplomatiek en archivistiek, terreinen waarop hij sindsdien een erkende autoriteit en vraagbaak is, ook voor sommige leden van Oud-Utrecht. Wie de bibliografie van deze - op 17 mei 1922 - gebo- ren Utrechter bestudeert, zal zien dat zijn belangstel- ling meerdere malen naar zijn vaderstad en -provincie is uitgegaan. Zo bezorgde hij in 1960 een uitvoerige studie over
Adriaan Florisz. van Utrecht, en een jaar later St. Mo- nica te Utrecht: 1886-1961. In 1981 schreef hij Rumoer in de Herenstraat. De
Utrechtse Augustijnenstatie in de Oud-Utrecht bun- del voor zijn vriend M. P. van Buijtenen. Samen met deze laatste publiceerde hij het intrigerende verhaal over Westbroeks heiligen in polder-perspectief (1981). Ook in kleinere artikelen en boekbesprekingen treden
de precisie en heldere schrijftrant van deze geduldige vorser aan het licht. Nog onlangs, in november 1983, gaf hij in het Maandblad een korte maar lucide uiteen- zetting over De Utrechtse Windesheimers naar aan- leiding van het verschijnen van het derde deel van het Monasticon Windeshemense. Veel mensen in de stad weten hem als adviseur bij ex-
posities, publicaties of evenementen op historisch terrein te vinden in de Rozenstraat. Met De Meijer's bijdrage gaat het gehalte van zo'n onderneming er al- |
|||||||||||
tijd op vooruit, zonder dat zijn naam er steeds bij terug
te vinden is. Naast een gelukwens met de doctorstitel ,,with all
the rights, privileges and honours" past dan ook een woord van waardering voor de bescheiden manier waarop hij nogal eens onmisbaar is geweest. Bij de ere-promotie werd de wens geuit dat hij nog ooit zal komen tot het schrijven van een geschiedenis van de Nederlandse provincie van de Augustijnen. Daar zal ook de historiografie van Utrecht bij winnen. v. S.
|
|||||||||||
NIEUWS VAN HET RIJKSARCHIEF
|
|||||||||||
Vanaf 1 januari 1984 kunnen de prenten- en kaarten-
verzamelingen van de Topografische Atlas van het Rijksarchief alleen op vrijdag van 9.00-17.00 uur ge- raadpleegd worden. De personeelsbezetting is de laatste 2 jaar door lang-
durige ziekte van de enige full-time medewerkster ge- reduceerd tot 2 part time medewerkers. Omdat er in de nabije toekomst geen verbetering te verwachten is, zijn de taken bijgesteld. Achter de schermen wordt gewerkt aan een catalogus van de tekeningen en aan het fotograferen van het kaarten- bestand ten behoeve van de visuele catalogus. De |
|||||||||||
dienstverlening moet onder het motto ,,se reculer
pour mieux sauter" tijdelijk op een lager pitje worden gezet. Ondanks het minimale budget is er de afgelopen 9
jaar een aantal aardige aanwinsten verworven. Ik be- perk me tot een tweetal. In 1982 werd van een kunst- handelaar in Oudewater een album met 186 negen- tiende eeuwse foto's aangekocht. Ze zijn op zgn. dagpapier opgenomen door de tekenaar-etser Eber- hard Cornelis Rahms (1823-1907) en geven een le- vendig, zij het wat verbleekt, beeld van Oudewater en omgeving (afb. 1). |
|||||||||||
10
|
|||||||||||
Oudewater, de Visbrug, j
ca. 1870, R.A.U. Top. Atlas, 1982. 340. |
|||||||||||||||||||||||
Het jaar 1983 eindigde toch nog goed met de aan-
koop van een curieuze achttiende eeuwse interieurte- kening van de - onlangs gerestaureerde - N.H. Kerk in Montfoort (afb. 2). Ik wil de lezers 2 grafschriften op deze tekening niet onthouden: 7. Hier leijt begrave Floor, aptecar en doctoor van
gierighijt en woeker, en vont men noijt geen kloe- ker. Daar leijt hij nu begraaven wat heeft hij voor sijn slaven, niet als een houten kist. Maar bij aldien hij wist, wat daarvoor was gege- ven hij sou van spijt weer leven. |
2. Hier leit begrave Jan de Lepel.
Hij leefde van de klok en stierf van de klepel.
1612. Tenslotte doe ik een beroep op de medewerking van
particulieren die in het bezit zijn van tekeningen of ge- gevens van Justus Versteegh, gedoopt op 14 sep- tember 1735 te Utrecht, overleden op 2 mei 1819 te Jutphaas. Zijn ouders waren Volkert Versteeg(h) en Johanna Jacoba van Aldenburgh(h). Ik ben bezig met een onderzoek naar leven en werk van deze Utrechtse kunstenaar; uw informatie is zeer welkom. Christine J. von Ronnen
|
||||||||||||||||||||||
Montfoort, interieur van
de N.H.-Kerk. Anonieme pentekening, eerste helft 18e eeuw, R.A.U. Top. Atlas 1983. 115. |
|||||||||||||||||||||||
■ .f"
|
|||||||||||||||||||||||
F^\
|
|||||||||||||||||||||||
At 11 f
|
|||||||||||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||||||||||
ZATERDAG 25 FEBRUARI,
EXCURSIE NAAR DE MOLEN RIJN EN ZON |
|||||||||||||||||
Van de vele molens die eens om de stad stonden, is
de molen Rijn en Zon het enige, in welstand resteren- de exemplaar. (Over de geschiedenis van de Utrecht- se molens zie: W. A. G. Perks, Zes eeuwen molens in Utrecht, Utrecht 1974.) Vooral na de recente restauratie (zie jaarboek O-U
1983 p. 148-149) is de molen in oude glorie hersteld en bovendien weer werkzaam als maalbedrijf. Over deze werkzaamheden en de geschiedenis van de molen zal de huidige molenaar de heer Van Rijswijk |
|||||||||||||||||
het één en ander vertellen en laten zien. Hierbij moet
u eraan denken dat het beklimmen van de molen over vrij steile trappen gebeurt en dat ook rondstuivend meel onvermijdelijk is. De kosten van de excursie bedragen f2,— p.p., per-
soonlijk te voldoen bij aanvang van de excursie. Wilt u zich i.v.m. de organisatie (aantal rondleiders) opge- ven bij hotel Pays-Bas. Verzamelen om 11.00 uur bij de molen, Adelaarstraat
30. |
|||||||||||||||||
„VAN BOETEN EN BOUWEN"
|
|||||||||||||||||
Op 30 januari 1984 is het boek ,, Van Boeten en Bou-
wen". De Utrechtse schutmeesters-rekeningen van 1428-1528. Hun informatie en de informatica ver- schenen. Het boek werd samengesteld door me- vrouw dr. G. M. de Meyer, wetenschappelijk hoofd- medewerker aan de Rijksuniversiteit alhier en A. Graafhuis adjunct-archivaris der gemeente Utrecht. (Zie Maandblad Oud-Utrecht mei 1983, pag. 174). De auteurs bespreken de functie van de schut- meester (of 2e of 3e kameraar) der stad en wijzen op de mogelijkheden, die er bestaan om het historisch onderzoek in zogenaamde „seriële" middeleeuwse bronnen te automatiseren. Daarna volgt een precieze transcriptie van de schutmeestersrekening van 1472/3, een overzicht van de financiële uitkomsten uit de rekeningen over het tijdvak 1428-1528, terwijl het boek wordt afgesloten met een kort overzicht van de in de rekeningen voorkomende munten, een glos- sarium en indices. Het boek is in een beperkte oplage verschenen en
komt niet in de boekhandel. Na 30 januari 1984 is het boek verkrijgbaar bij de Ge-
meentelijke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht (tel. 030-71 18 14), voor de prijs van |
|||||||||||||||||
f 20, -. Indien men het toegezonden wenst te heb-
ben moet men op verzendkosten rekenen. Aan hen, die tevoren op het boek intekenden wordt het boek op dezelfde voorwaarden toegezonden. |
|||||||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nummer 1 - januari 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (0301-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 1 8, 3571 NG Utrecht, tel. (O3O)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (030)-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (03O-93 46 57. |
|||||||||||||||||
KONTRIBUTIEVERHOGING
1984 In de najaarsvergadering d.d. 24 november
1983 is op voorstel van de penningmeester een kontributieverhoging door de leden aan- vaard. De kontributie voor het nieuwe jaar is als
volgt: minimum kontributie f 39,50
leden van 65 jaar en ouder f 34,—
jeugdigen f 23,50
|
|||||||||||||||||
12
|
|||||||||||||||||
EEN HOOFDSTUK UIT DE UTRECHTSE
JOURNALISTIEK |
||||||||
op zaterdag voorstellen: een hoofdartikel, de letter-
kundige kroniek, een economische of agrarische kro- niek. Het nieuws kwam pas verderop in de krant. De overgang van de betrekkelijke rust van een „gere-
nommeerde" boekhandel naar een roerige redactie - roerig door het onregelmatig binnenkomen van het nieuws, door de snelle overgangen van het ene soort werk op het andere en door de actualiteit die alles be- heerste - zou op zichzelf al een hele aanpassing heb- ben gevraagd, maar zij was voor mij nog groter, om- dat de krant in die eerste maandagen van 1929 inter- nationaal in de belangstelling stond. Enkele dagen voor mijn komst had het UD geheime Frans-Belgische documenten gepubliceerd - kort samengevat: notulen van geheime besprekingen van militaire staven, waaruit bleek, dat er voorbereidingen werden getrof- fen voor een militair optreden bij een eventueel con- flict met Duitsland. Bij dat optreden zou de neutrali- teit van Nederland - zo werd btj die besprekingen vast- gesteld - niet worden ontzien. Die publikatie sloeg in als een bom. Niet alleen de va- derlandse pers had belangstelling, ook de internatio- nale. Dagelijks belden correspondenten van Duitse en Belgische bladen op om commentaar en nader nieuws. Dagelijks ook werden de hoofdartikelen van het UD doorgebeld naar alle landelijke kranten en ook naar de voornaamste provinciale bladen: NRC, Han- delsblad, Het Volk, Maasbode, De Tijd, Standaard, Telegraaf, De Nederlander, Het Vaderland, maar ook de Avondpost, bladen in Groningen, Friesland, Zee- land enz. Zo van een uur of twee af waren alle toestel- len in het gebouw geblokkeerd voor de redactie. Om- gekeerd werden bij het UD ook alle commentaren en hoofdartikelen van die bladen opgenomen, zodat we 's avonds een persoverzicht konden publiceren van alle reacties die diezelfde avond in de Nederlandse pers zouden verschijnen. Aan dit telefoneren en opnemen leverden de volon-
tairs een groot aandeel. Daarom is het goed hier eerst iets over die volontairs te zeggen. Een CAO voor jour- nalisten was in die dagen een volkomen ondenkbaar instituut. Wel was er een soort standaardregeling voor salarissen, die in samenwerking van directies en Nederlandsche Journalisten Kring tot stand was ge- komen. Maar dat was allemaal vrijblijvend. Bij de ene krant hield men zich daaraan, bij de andere totaal niet. Voor zover ik destijds heb begrepen, was bij het UD de situatie zo, dat de redactiestaf die aanwezig was op het moment, dat tot overgang van middag- naar ochtendblad werd besloten, volgens die met de Kring 13
|
||||||||
,,Er zou nog eens een artikel in ons maandblad moe-
ten verschijnen over de wijze waarop zo'n halve eeuw geleden bij het Utrechtsch Dagblad journa- listiek werd bedreven . ." Deze opmerking maakte de heer Graafhuis in een noot bij een bijdrage waarin hij de dichter Gabriël Smit herdacht. Later vroeg hij mij of het schrijven van zo'n artikel niet op mijn weg lag. Ik heb dat aanvankelijk afgehouden, omdat ik geen en- kele behoefte had om een nostalgisch geluid te laten horen, waaruit dan misschien door menigeen zou worden gedistilleerd, dat er iemand aan het woord was, die al het vroegere kritiekloos als het betere van het tegenwoordige beschouwt. Aan de andere kant: de wijze waarop in die jaren in Utrecht journalistiek werd bedreven is volledig voor- bij en zij is alleszins waard in de herinnering te blijven. Ik heb die periode bij het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad beleefd en mijn nerinneringen zijn uiteraard daaraan verbonden. Het UD was het enige provinciale dagblad, dat met
een ochtend- en avonduitgave verscheen. Een lange reeks van jaren was dat ochtendblad een middagblad geweest, dat omstreeks twaalf uur bij de lezers kwam. Maar begin 1929 werd de grote stap gezet: de lezers kregen voortaan een ochtendblad, dat 's mor- gens om vier uur van de persen rolde. Een paar maan- den na die wijziging, op 1 maart 1929, werd ik als volontair-verslaggever aan de redactie verbonden. Het UD was altijd al een blad met een cultureel-literair stempel geweest. Dat karakter werd nog versterkt toen de heer W. Graadt van Roggen - een zeer be- kwaam man, Goethe-kenner, die ook zelf een aantal gevoelige gedichten had geschreven - zijn hoofdre- dacteurschap verwisselde voor de functie van secretaris-generaal van de Kon. Ned. Jaarbeurs en werd opgevolgd door dr. P. H. Ritter Jr. Het klimaat kan niet beter worden geschetst dan door het noe- men van een aantal medewerkers. Voor de „plasti- sche kroniek" waren dat o.m. Albert Plasschaert, A. M. Hammacher en W. Jos de Gruyter. Muziekkritieken werden geschreven door J. S. Brandts Buys, Willem Pijper, Piet Tiggers en Wouter Paap. Ritter zelf schreef iedere zaterdag zijn letter- kundige kroniek, collega C. A. Schilp genoot landelijk gezag als toneelrecensent en incidenteel was er de medewerking van hoogleraren, o.a. de bekende volkenrecht-deskundige prof. dr. J. de Louter. Verder was het culturele, literaire en politieke leven in ons land te volgen in de wekelijkse overzichten van tijd- schriften en weekbladen, die elk de omvang hadden van een hele bladzijde. U moet zich zo'n voorpagina |
||||||||
De drukkerij van het
Utrechts Dagblad aan de Korte Nieuwstraat nr. 5, c. 1930. Foto: G.A.U., Top. Atlas U 2.35. |
|||||||||
overeengekomen normen werd betaald. Het uitgeven
van het ochtenbiad maakte een nachtredactie nodig, met als gevolg uitbreiding van de redactie. De oplos- sing werd gevonden in het aanstellen van een aantal volontairs. Zij ontvingen f 25, - in de maand - zelf begon ik door een vergissing van de boekhouder met f 27,50, een voordeel waar ik één of twee jaar van heb geprofiteerd. De status van volontair bleef je hou- den, soms kwam er op 1 januari eens een tientje bij je salaris, maar vaak ook niet. Toen in mei 1940 Neder- land in de oorlog werd betrokken had ik een salaris van f 100, -, maar deed intussen wel dienst als chef van de nachtredactie, als roulerend redacteur- binnenland, als raadsverslaggever en als tweede to- neelrecensent en natuurlijk als verslaggever. Op 1 5 mei 1940 werden de salarissen met 10% verlaagd. |
Tot de volontairs die er in de jaren 1 929-1 940 werk-
ten, behoorden A. C. de Gooyer, J. van Mechelen, Gabriël Smit en Anton Koolhaas. Kort na mijn komst bij de krant zette de crisis van de jaren dertig door, mogelijkheden voor doorstroming waren er weinig en bovendien, ver van het centrum weg te trekken, lokte mij niet. Daartegenover stond, dat je het vak uitste- kend leerde - in sommige Haagse kringen sprak men over het UD als de hogeschool voor de journalistiek - en in vertrouwen, dat eens mijn kans wel zou komen, bleef ik er een jaar of elf hangen. Ik heb er geen spijt van gehad. We hebben er ontzaglijk veel plezier ge- had, we hebben er ook ontzaglijk veel en hard ge- werkt. Uitgangspunt was, dat je 24 uur voor de krant beschikbaar was - en dat voor f 25, - in de maand. Wie een vrije avond had - en dat kwam niet zoveel |
||||||||
14
|
|||||||||
chef mij een paar dagen later een brief voorlegde,
waarin de spreker mijn verslag aanvocht en de daarin vermelde cijfers als onjuist kwalificeerde. Ik zette de zaak uiteen en Rochat antwoordde: „Dat had ik al ge- dacht, de man heeft op het departement op zijn don- der gekregen en heeft jou de schuld gegeven." Het resultaat was een stukje in de krant, waarin werd ge- zegd, dat de door ons weergegeven cijfers overeen- kwamen met die, welke door de spreker waren ge- noemd en in het handschrift van zijn redevoering stonden. Daarna vermeldde het bericht de door hem verstrekte nieuwe cijfers met de mededeling, dat wij hem graag in de gelegenheid stelden zijn fout te her- stellen. De journalistiek was in die dagen niet zo ,,zacht" als men tegenwoordig wel eens wil suggere- ren. Menig spreker en menig politicus of beleidsamb- tenaar heeft dat in die dagen pijnlijk ervaren. Maar voorwaarde voor het scherpe optreden van de journa- list was wel, dat hij wist waarover hij schreef en dat de feiten juist waren. Het meest „artistiek", ook in zijn gedragingen, was
ongetwijfeld dr. P. H. Ritter Jr. Toen ik bij de krant sol- liciteerde was hij op het afgesproken tijdstip nog niet aanwezig. Ik werd op zijn kamer neergezet om op hem te wachten. Na ongeveer een kwartier ging de deur open en op de drempel knielde Ritter - het hoofd gedekt met een bruin-beige garibaldihoed - neer om eerst de veter van zijn schoen vast te maken. Toen hij opstond zag hij mij en riep uit: „O, bent u het, maar u moet bij Broese blijven". Na een kort gesprek moest ik een soort examen doen: een opstel schrijven over de werkwijze van het parlement. Eerst was het onder- werp „Wat mij aantrok in de journalistiek". Maar ik had van wat die journalistiek eigenlijk inhield, maar een uiterst vaag beeld. En dat onderwerp werd mij daarom maar geschonken. In ieder geval, de resulta- ten waren positief. Ik werd aangenomen. Ritter was een figuur van uitersten. Gewoonlijk was
hij zeer charmant, vriendelijk en belangstellend, een aangenaam causeur. Maar hij kon ook hevige woede- aanvallen hebben. Hij beukte dan met zijn forse han- den op de tafel en zwaaide met zijn armen in het rond, zodat zijn losse manchetten door de kamer vlogen en soms boven op een kast terecht kwamen. Maar ook daaraan wende je al gauw, al was het, vooral voor ons jongeren, wel spannend. Toch vermoedden ook wij er al spoedig een beetje „toneel" in. Dat werd ver- sterkt toen hij eens bij zo'n woede-uitbarsting met zijn hand in een schaar sloeg. Hij keek naar de wond, haalde een zakdoek uit zijn zak, wond die er om heen en ging verder met het beuken op het tafelblad. Toen het redactiegebouw op de Oudegracht tussen Wed en Gaardbrug werd verbouwd, was gedurende enige tijd Ritters kamer gedeeltelijk onttakeld en kon hij zijn jas niet kwijt. Hij legde die toen over een grote papiermand van één der redacteuren. Toen die er last van kreeg en zijn hoofdredacteur vroeg of hij zijn jas ergens anders wilde leggen, werd Ritter zo kwaad, dat hij zijn spullen bij elkaar pakte en zijn toevlucht zocht bij Laponder, een koffiehuis tegenover de Gaardbrug. Van daaruit belde hij de hele morgen naar |
|||||||
voor - liet zijn adres achter, zodat hij in geval van nood
bereikbaar was. Hetzelfde gebeurde voor de week- ends. Het was een wonderlijk samenstel van kerels, die
journalisten van het UD, met sterk persoonlijke eigen- aardigheden, maar het grootste deel van hen was wel all-round. Als jongere kon je dan ook voor allerlei ste- delijke vragen - of voor een controle over moeilijke passages in een verslag - even goed terecht bij de binnenland- of kunstredacteur als bij de chef van de stadsredactie, collega A. C. Rochat, die de scepter zwaaide over die jonge, soms eigenwijze volontairs. Hij regeerde met ijzeren hand. Het belang van de krant woog hem zwaar en wie daar geen begrip voor had, kreeg het moeilijk. Maar had je getoond wel begrip te hebben, dat het werk voor alles ging, dan kon je op zijn medewerking rekenen. Het was dan niet uitgeslo- ten, dat hij het beroerdste klusje opknapte om je een vrije avond te bezorgen als daarvoor een goede reden bestond. 's Morgens riep hij de jongeren vaak bij zich om met
hen hun werkstukken uit het ochtendblad kritisch te bekijken. Het rode potlood werd dan, als het nodig was, kwistig gehanteerd. Had hij een goed verslag gelezen, dan deelde hij zijn complimentje vaak langs een omweg uit. Bij het uittrekken van zijn jas zei hij dan: ,,Op de tram sprak ik meneer X en die zei, dat er zo'n goed verslag in het ochtendblad stond van ..." ,,Wie is daar geweest", vroeg hij dan en ging daarop het verslag quasi voor het eerst lezen om daarna zijn goedkeuring te uiten. Rochat kende een onnoemelijk aantal mensen en van
hem leerden wij de waarde van goede relaties. Hij bel- de die mensen ook rustig midden in de nacht op als hij een informatie nodig had en hij schroomde ook niet ons jongeren opdracht te geven dat te doen. Niet al- tijd tot onze vreugde. Maar ik herinner me niet, dat er ooit onplezierig op zo'n nachtelijk telefoontje is gerea- geerd. Rochat eiste een grote nauwgezetheid bij het vermel-
den van namen, voorletters, functies en uiteraard bij de weergave van het gesprokene tijdens vergaderin- gen. Wee degene die hier tegen zondigde! Maar hij wist
ook achter zijn mensen te staan. Als een spreker zich in een vergadering had vergaloppeerd en de moeilijk- heden die hij daardoor kreeg er toe leidden, dat hij de schuld probeerde af te schuiven op de verslaggever, die ,,de zaak verkeerd had begrepen", werd hij fu- rieus. Ik ondervond dat zelf toen een vakbondsman zich van onjuiste gegevens had bediend. Deze had een scherp betoog gehouden over de arbeidsvoor- waarden en de positie van het personeel bij het ge- vangeniswezen. Hij had zijn betoog gestaafd met een groot aantal cijfers van werkuren, vergoedingen, enz. Ik had die cijfers nauwkeurig genoteerd en in mijn ver- slag verwerkt. Toen na afloop mijn collega van de Ar- beiderspers de redevoering van de spreker op schrift kreeg en ik de cijfers, die ik inmiddels naar de krant had doorgegegeven, controleerde bleken ze volko- men te kloppen. Wie schetst mijn verbazing toen mijn |
|||||||
15
|
|||||||
Naast zijn vele voordrachten in het land hield Ritter
ook vrijwel iedere zondag zijn boekbesprekingen voor de radio. Menno ter Braak mag over hem dan al schimpend hebben gesproken als over ,,de AVRO- toeter", een feit is het, dat hij duizenden mensen aan de luidspreker bond, waaronder velen die anders nooit met lectuur, laat staan met literatuur, in aanra king zouden zijn gekomen. Toen hij eens de Gedenk schriften van Troelstra had besproken, kreeg hij een door diens secretaris geschreven briefkaart met enke Ie woorden van waardering, die door de zieke Troelstra met grote moeite waren ondertekend. Ritter was door dit blijk van erkentelijkheid ten zeerste ont- roerd. Tijdens zijn hoofdredacteurschap was hij ook zeer actief op het gebied van de politiek. Ik noemde al de publikatie van de Belgische documenten, later volgde nog een publikatie van een brief van prof. Van Eysinga, lid van de Rijnvaart-commissie. Hij mengde zich in de strijd rond het Amsterdam-Rijnkanaal en al op een heel vroeg tijdstip bestreed hij in een serie arti- kelen de N.S.B. Toen hij het Utrechtsch Dagblad in 1934 verliet, nodigde hij zijn redactie uit in Maison Schmitz, destijds aan de Nieuwegracht, „om met hem zijn intrede in de rij der werklozen te vieren". Werkloos werd hij overigens allesbehalve, want hij ging zich geheel aan de omroep wijden. Een ander die het gezicht van de krant zeer sterk be-
paalde, was C. A. Schilp, voor het Utrechtse publiek C.A.S., naar de initialen, waarmee hij zijn toneelkritie ken ondertekende. Hij genoot als recensent een groot gezag. De toneelgezelschappen citeerden hem graag op hun affiches en de collega's beriepen zich graag op zijn oordeel als er in het land discutabele zaken aan de orde waren. Ik meen, dat Buziau eens in een interview heeft gezegd, dat C.A.S. het best het wezen van zijn kunst had gepeild. Schilp kende het toneel niet alleen van het zien en uit de boeken - hij las er overigens on- noemelijk veel over - maar ook uit de praktijk. Jaren- lang heeft hij het „Protestantsch Jeugdtooneel" - la- ter voortgezet als ,,Wt Rechte Liefde", een naam ont- leend aan een vroegere Utrechtse rederijkerskamer geregisseerd en daarbij opmerkelijke rollen gespeeld. Het was in die dagen in protestants-christelijke krin
gen volstrekt revolutionair het toneel serieus te ne- men. Een klein groepje jongeren, dat in Schilp al spoe dig zijn leider vond, waagde het niettemin en kreeg daarbij steun van de Utrechtse predikant dr. G. W. Oberman. Zij speelden de stukken vaak in eigen verta ling en vervaardigden zelf decors en costumes. Bij het ontwerpen daarvan ondervonden zij soms steun van plaatselijke beeldende kunstenaars. Zo ontwierp Douwe van der Zweep de costumes voor „Absalom" van René de Clercq, waarvan het Jeugdtooneel de première gaf. De chef-toneel van de NRC kwam voor deze voorstellingen meer dan eens naar Utrecht en prof. B. H. Molkenboer schreef in de „Vondelkro- niek" zeer lovend over een voorstelling van Vondels „Joseph in Dothan" in het Rijsenburgse Bos. Schilp nam ook op andere wijze deel aan het Utrecht-
se kunst- en culturele leven. Hij gaf voordrachten aan |
||||||||
P. H. Ritterjr., hoofdredacteur van het Utrechts Dag-
blad 1918-1934. Foto: G.A.U. Icon. Atlas, c. 1934. |
||||||||
de redactie en ontbood hij zijn redacteuren, die hij
voor overleg nodig had. Ritter was een scherpzinnig journalist, die het vermo-
gen had tot de kern van de zaak door te dringen en die vaak onvermoede facetten aan een zaak wist te ont- dekken. Voor zover het zaken betrof, die niet direct tot zijn eigen terrein behoorden, wist hij uitstekende bronnen te kiezen en zich van verschillende stand- punten uit te laten voorlichten. Met een ongemene scherpte wist hij uit die vaak tegenstrijdige toelichtin- gen zijn eigen standpunt te bepalen en met een origi- neel hoofdartikel of opvallende beschouwing te ko- men. Ritter bleef voor zijn redactie vaak enkele dagen on-
der water. In de meeste gevallen trok hij dan door het land om voordrachten te houden voor de Maatschap- pij tot Nut van het Algemeen of voor een volksuniver- siteit. Toen Karel van de Woestijne overleden was, was hij ook enige dagen „onvindbaar". De redactie had een kort artikel gemaakt in het vertrouwen, dat Ritter een uitvoeriger ,,in memoriam" zou schrijven. Maar wat er kwam, niet dat verwachte artikel. Op de dag van overlijden niet, maar ook niet de dagen daar- na. Toen overal in den brede over de dichter en essay- ist was geschreven, kwam - als ik mij goed herinner op de dag van zijn begrafenis - Ritter met een artikel, maar dat trok dan ook wel zo de aandacht, dat er van verschillende kanten verzoeken kwamen, de krant met die beschouwing op te sturen. |
||||||||
16
|
||||||||
de Utrechtse Volksuniversiteit, was lid van jury's
voor toneelwedstrijden en nam een werkzaam aan- deel aan het werk van de Utrechtsche Kunstkring en de Filmliga. In de jaren dertig heeft hij zijn werkterrein nog uitgebreid. Hij ging ook - wat toen nog heette - de plastische kroniek verzorgen. Hij werkte zich met ani- mo en met grote werkkracht in op het terrein van de beeldende kunst, waarvoor hij ook al voor die tijd gro- te belangstelling had. In zijn tijdschriften- en weekbla- denoverzichten had hij dat al duidelijk laten merken. Zo groeide de plastische kroniek al spoedig uit tot een reeks van kunstkritieken en beschouwingen, die over de hele week werden verdeeld. Bij de krant vormde Schilp een soort „staat in de
staat". Hij leidde volkomen een eigen leven, zonder zich overigens van de collega's te isoleren. Hij kwam 's morgens laat, ging dan ook laat met middagpauze, kwam in de namiddag terug, was dan de laatste die het dagwerk beëindigde en werkte dan weer tot diep in de nacht. En allesbehalve alleen voor de kunstru- briek. Hij was van alle markten thuis en hij schreef even gemakkelijk een goed raadsverslag als een kleurrijke verhandeling over een modeshow. Met één ding bracht hij zijn collega's tot wanhoop: hij was al- tijd laat met zijn kopij, een gevolg van een zekere indi- vidualistische instelling, maar vooral ook van een zucht tot perfectie. Hij bleef aan zijn stukken vijlen en veranderen. Maar van hem namen zijn collega's het, zij het wel eens mopperend, altijd weer, want zij ken- den zijn collegialiteit, zijn grote bereidheid om ande- ren te helpen en in te springen waar dat nodig was. Zo heb ik zelf vele malen 's avonds laat hem nog op- gezocht als ik over bepaalde formuleringen of van vermelde feiten in een verslag voor het ochtendblad niet helemaal zeker was. Op één gebied lag Schilp voortdurend overhoop met
de directeur. Dat was de aanblik van zijn schrijfbu- reau, waar de stapels kranten, tijdschriften, jaar- verslagen, brieven en later telexstroken aan alle kan- ten hoog op torenden. Hij hield nauwelijks een plek over om te schrijven. Van tijd tot tijd bereikte hem de aanzegging, dat de zaak moest worden opgeruimd. Maar daar kwam nooit wat van terecht, zodat de di- recteur de werksters de opdracht gaf alles weg te gooien. Maar die deponeerden de grote manden, waarin alles verdween, dan op het archief, waar ze rustig gevuld bleven staan en waar Schilp dan in ver- loren ogenblikken terug haalde wat hij niet wilde mis- sen. Dat verdween dan weer op zijn bureau, dat al spoedig weer de oude chaotische toestand vertoon- de. Schilp heeft dat „verzamelen" nooit afgeleerd en na de oorlog, toen de „eerbied" voor een oudere col- lega niet meer zo groot was, heb ik met enige jonge- ren op zijn verjaardag alles wat op zijn bureau lag, tot slingers aaneen geregen en daarmee de redactieka- mer versierd. Later heeft hij daar nog wel weer uitge- vist wat hij niet wilde missen. Ondanks de crisistijd was het in de jaren dertig toch
nog wel een gaan en komen van jongeren. De kranten wilden de leerlingen van het Utrechtsch Dagblad |
|||||||
graag hebben. Velen van hen zijn dan ook goed te-
recht gekomen. Eén van die jongeren was de dichter Gabriël Smit. Zijn eerste bundel gedichten „Voor- spel" kwam uit in de jaren, dat hij in Utrecht werkte. Hij is niet zo heel lang bij het UD gebleven, maar toch lang genoeg om onvergetelijke herinneringen aan hem te bewaren. We hebben samen enorm veel ple- zier gehad, we hebben samen ook ontelbare gesprek- ken gevoerd over zaken, die ons na aan het hart la- gen, voornamelijk op literair en cultureel gebied. Hij kon niet-aflatend discussiëren, wat bij zijn collega's wel eens, al of niet gemeende, tegenstand opriep. Zo herinner ik mij eens een lang gesprek tijdens een nachtdienst. Smit verdedigde een theorie met zoveel nadruk en verve, dat de anderen hem wel „te lijf" moesten gaan. Gabriël ging naar huis in de overtui- ging - zo namen wij tenminste aan - dat hij ongelijk had. Maar voor het sluiten van de krant kwam hij een brief van vele kantjes brengen waarin hij zijn gelijk nog eens nadrukkelijk en geestdriftig verdedigde. In mooie zomernachten fietsten wij na de nachtdienst
nog wel eens in de omgeving van de stad, soms om een collega die in De Bilt of Loosdrecht logeerde een eind weg te brengen. Ik herinner mij hoe Gabriël eens op de Voordorpsedijk plotseling van zijn fiets stapte, zijn arm omhoog stak en vol bewondering zei: „Je hoort de stilte". Merkwaardig, dat hij die buiten de stilte hoorde, in de stad die stilte moeilijk kon verdra- gen. In die tijd werd bij het weerbericht in het och- tendblad ook de temperatuur vermeld, die 's nachts om drie uur „aan ons bureau was opgenomen". Daar- toe moest één van de volontairs via een laddertje en een wegklapbaar luik op het dak klimmen. Als Smit dat moest doen, hoorden wij soms op het dak plotse- ling een gedeelte van een misgezang: die stilte daar- boven moest hij verdrijven. Als het 's winters erg slecht weer of heel koud was, volbrachten wij die ex- peditie overigens niet. We vergeleken samen de tem- peratuur met die van de vorige dag en sloegen er dan maar een slag naar. Smit vertrok vrij spoedig naar de Gooi- en Eemlander en later naar de Volkskrant. We zagen elkaar maar af en toe weer, maar elke ontmoe- ting was een feest. Toen Ritter het UD had verlaten, werd hij opgevolgd
door prof. dr. M. C. van Mourik Broekman. Hij heeft de functie van hoofdredacteur maar een paar maan- den vervuld, maar dat was lang genoeg om hem de achting en waardering van de redactie te bezorgen. Hij is gevallen over een „in memoriam Prins Hendrik". Tussen het moment waarop het overlijdensbericht
kwam en het sluiten van de krant lag maar een korte tijd. De heer Broekman - zoals hij zich graag door ons liet noemen - stond er op nog voor de avondeditie van dezelfde dag een in memoriam te schrijven. Hij deed dat in enkele minuten, want hij had het de dagen tevo- ren wèl overwogen. Heel ongebruikelijk ontbrak de kritische toon in dit artikel niet. De uitwerking van dit korte in memoriam moet des te sterker zijn geweest als men het las in samenhang met de levensschets die er op volgde. De gevolgen bleven dan ook niet uit. Het |
|||||||
17
|
|||||||
regende bedankjes, de N.S.B., toen nog „Oranje-
gezindheid" voorwendend, maakte er een rel van. Maar wat erger was: de vrouwen uit Wijk C kwamen hun beklag doen en de heer Broekman heeft ze alle- maal ontvangen. „Het gaat om de man van onze koningin en daarvan
zeg je zoiets niet", was hun argument. Dat heeft de heer Van Mourik Broekman het sterkste aangegre- pen. Hij had een brief van de commissaris der konin- gin en van de burgemeester wel verwacht, maar deze reacties had hij niet voorzien. Daaruit merkte hij, dat hij zijn gezag en vertrouwen had verloren. Het gevolg was, dat hij heenging. De redactieleden waren van oud tot jong verslagen, dat zijn korte loopbaan op die manier een einde nam. Het hoofdredacteurschap werd daarop waargenomen door de heer W. Graadt van Roggen, de secretaris-generaal van de Jaarbeurs, vroeger al hoofdredacteur van het UD. In hem ont- moetten we direct de oude vakman. Hij kwam 's mor- gens ongeveer een uur op de krant om de zaken te re- gelen, 's middags nog eens om zich op de hoogte te stellen van wat er gaande was en men voelde het: hij beheerste de hele gang van zaken. Dat kon ongetwij- feld ook omdat hij een goed ingewerkte en betrouw- bare staf had. Zoals Ritter altijd had gezegd: ,,lk kan rustig wegblijven, want mijn redactie weet wat zij te doen heeft". Maar een dergelijke vakkundige dage- lijkse leiding, was voor velen van ons nieuw. Toen dr. J. G. Loohuis tot hoofdredacteur werd be- noemd, in de jaren van het opkomend nationaal- socialisme, werd al gauw duidelijk waar zijn sympa- thieën lagen, een reden tot voortdurende conflicten |
|||||||||
met menige redacteur en tot een redactionele sfeer
vol tegenstellingen en animositeiten. Ook in de per- soonlijke sfeer lagen de verhouding niet goed. Naar- mate de oorlog dichterbij kwam, hebben die tegen- stellingen zich toegespitst en al heel gauw was een deel van de redactie toen ook „verkeerd". Men kan rustig zeggen, dat eind 1934 de neergang van het Utrechtsch Dagblad is begonnen. Ondanks dat werd het in maart 1942 door de bezetter verboden. Nog éénmaal tijdens de bezetting, Ritter had toen een paar dagen verlof uit het gijzelaarskamp, hebben de collega's Rochat, Schilp en ik een bespreking met hem gehad om de krant na de oorlog te laten terugke- ren. Ritter was bereid om met een „rompredactie" opnieuw te beginnen en wij wilden met hem een nieu- we redactie opzetten. De rollen voor het voorberei- dend werk - besprekingen, het polsen van mensen - waren verdeeld. Maar helaas bleek al spoedig, dat er andere plannen waren. Een roemruchte periode in de Utrechtse journalistiek was afgesloten. Hier zou ik mijn notities over het Utrechtsch Dagblad
tussen 1929 en 1940 kunnen afbreken, ware het niet, dat ik graag ook een woord zou willen wijden aan het technisch personeel. De zetters hebben ons jongeren vaak voor een fout behoed, doordat zij een fout in een naam ontdekten of bemerkten, dat een zin niet goed liep. Dat kon gemakkelijk gebeuren, want we schreven de verslagen persklaar op de vergaderin- gen. Velletje voor velletje werd dan door een kopij- jongen onder onze handen weggehaald. In een verga- dering van de gemeenteraad ging dat bijvoorbeeld |
|||||||||
-,
|
|||||||||
De drukkerij van het Utrechts Dagblad aan de Oudegracht nr. 176in 1938. Foto: G.A.U. Top. Atlas U 2. 38 (c).
18 |
|||||||||
van 14.1 5 tot 16.00 uur zo door en 's avonds was dat
het geval van 20.1 5 tot 22.3O uur. Tijdens de verga- deringen had je dan ook geen ogenblik respijt, maar het voordeel was, dat je verslag klaar was, of zo goed als klaar, als de voorzitter de vergadering sloot. Overi- gens hebben die zetters ons ook menige poets gebak- ken. Zij hadden bijvoorbeeld drommels goed door, dat we, op momenten waarop tegen het sluiten van de krant de correctie over het hoofd dreigde te lopen, on- der de marktberichten eenvoudig maar een streep zetten. (In de nachtdienst corrigeerde de redactie zelf). Dan kon het gebeuren, dat zo'n zetter even later lakoniek kwam vragen: ,,Kan dat wel, meneer: drach- tige stieren? Hij had dan de bewuste regel tweemaal gezet, één keer goed en één keer fout. De foute was in de correctie opgenomen en daarna weggegooid, de goede stond in het zetsel voor de krant. En de chef van de krantenzetterij, de heer Hallebeek, die de kopij over de machines verdeelde. Van de jon- geren keek hij de kopij dan door en menigmaal heeft hij tegen een van ons gezegd: ,,Dat doen we hier an- ders", of ,,Dat kan niet, jongie, dan krijg je ruzie met meneer Rochat". Late kopij kon hij verschrikkelijk mopperend in ontvangst nemen, maar evenveel keren knipte hij die in een groot aantal kleine stukjes, die hij over de machines verspreidde om het stuk toch nog |
gezet te krijgen. En hoe vaak heeft aan het eind van
een nachtdienst niet één van de opmakers met ons nog gauw een bladzijde van het komende avondblad, waarvoor we een speciale rubriek verzorgden, in el- kaar gezet! Er heerste een zekere kameraadschap over en weer.
Zoals ook de abonné's de krant als ,,een vriend" be- schouwden. De woorden zijn van de commisaris der koningin, dr. H. Th. s'Jacob in een jubileumnummer. Dat kwam ook wel uit toen eens in een verslag van een faculteitslezing een regel verkeerd was geplaatst en er te lezen stond:,,Onder de aanwezigen zagen we de drie gedrochtelijke klaverbladhoogleraren . . ."De volgende dag was er van die drie hoogleraren een kistje sigaren voor de zetter, voor het geval deze moeilijkheden had gekregen door zijn fout. Toen Wouter Paap zijn boekje had geschreven over ,,Literair Leven in Utrecht tussen de beide oorlogen" heb ik hem een open brief geschreven met nog enige aanvullende herinneringen. Ik eindigde die met te zeg- gen hoe boeiend en goed die tijd was. Nu, in ander verband zeg ik weer: die jaren bij de krant waren een goede en mooie tijd, ik zou ze voor geen prijs hebben willen missen. J. van Staveren
|
|||||||||||||||||||
Nieuwe leden
|
||||||||||||||||||||
J. L. F. van den Hurk, Den Bosch
M. W. van den Hurk, Utrecht J. A. Janmaat, Utrecht Mw. M. Kant, Woudrichem Mw. C. W. M. Kanij-Camu, Utrecht H. van Kooten, Vleuten W. H. J. Koster, Utrecht H. G. Kroon, De Bilt Andree en De Laat, Utrecht Mw. L. J. E. van Lieshout, Utrecht Mw. I. H. Ligthart, Utrecht Mw. M. B. W. Loudon-van Asch van Wijck, Hilver-
sum Mw. G. van Maarseveen, Utrecht B. F. A. Mikx, Utrecht
Mw. J. L. M. Nieuwland, Utrecht
Mw. M. Noppen, Utrecht Mw. J. C. M. Oostveen, Utrecht J. L. T. Pieters, Den Haag C. G. Pouw, Utrecht
|
||||||||||||||||||||
L. A. J. A van Baaien, Bilthoven
H. P. Bakker, Utrecht
D. van Batenburg, Utrecht
B- J- van Benthem, Hei- en Boeicop
u. j. ooboske, Nieuwegein
Mw. A. van Breugel, Maarssenbroek
G. J. ten Broek, Zeist
G. van Buren, Utrecht
Dr. M. Van der Bijl, Alkmaar
H. Danklof, Utrecht
M. Desnstra, Utrecht
Mr- J- W. van Dijk, Maarsbergen
Mw. drs. j w F Eggink, Utrecht
v- J- s- de Gast, Utrecht
p- G. J. van Gi|s utrecht
D. Han-^r Utrecht
Mr- W- H.' B. den Hartog JaÖer- Utrecht
|
||||||||||||||||||||
J. J.
|
||||||||||||||||||||
nerpen Hilversum
|
||||||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||||||
e Krjng Maarss
H- M- H. Hosman, Utrecht
A. Huffe|s |
, Maarssen
|
|||||||||||||||||||
19
|
||||||||||||||||||||
Dhont betoogde daarin dat keizer Otto III minder
greep dreigde te krijgen op de monding van de Schel- de. Daarom wilde de keizer daar een nieuw mark- graafschap oprichten, en wel op het gebied van de graafschappen Rien en Taxandrië. Deze beide zouden in het bezit van Ansfried zijn. Otto stelde de ongeveer 50-jarige Ansfried, die blijkbaar niet aan hertrouwen dacht, een ruil voor. De keizer zou de beide graaf- schappen krijgen en kon dan het markgraafschap Antwerpen oprichten; Ansfried zou promoveren tot bisschop van het steeds groter en belangrijker wor- dende Utrecht. Maar, vraagt Monna, is Ansfried wel de gebieder van
beide graafschappen? Met argumenten betwijfelt hij dit in zeer sterke mate, zodat de hypothese van de ruilovereenkomst tussen Otto III en Ansfried moeilijk aantoonbaar wordt. Overigens blijft dan de coïnci- dentie van de oprichting van het markgraafschap Antwerpen en de bisschopsbenoeming van Ansfried in Utrecht. Voor ieder die belang stelt in de geschiedenis van het
door rijksbisschoppen bestuurde Utrecht is deze Limburgs-Brabantse studie over het leven van deze carrière-bisschop die zelfs de eer der altaren verkrijgt in de late middeleeuwen, het lezen waard. C.S.
|
|||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||||
Over Ansfried, die bisschop van Utrecht is van 995
tot 1010, staat een belangwekkend artikel van de hand van A. D. A. Monna, een van de redacteuren van ons eigen Jaarboek, in de Publications de la so- ciété historique et archéologique dans Ie Limbourg 118 (1982), p. 59-85. In het artikel „Ansfried en de stichting van Thorn" poogt de auteur allereerst met behulp van enkele kroniekteksten het stichtingsjaar van de abdij van Thorn vast te stellen. In zijn beschou- wing betrekt hij enkele Italiaanse gegevens die een nieuw licht werpen op het leven van Ansfried. Een nauwe begrenzing van het stichtingsjaar blijkt echter niet mogelijk. De abdij Thorn moet door hem gesticht zijn tussen 972, het wijdingsjaar van bisschop Notger van Luik, en 995, het wijdingsjaar van Ansfried zelf. Vervolgens toont de schrijver aan dat het heel aanne- melijk is dat Thorn niet vanaf de stichting een Luiks ei- genklooster was, doch een familieklooster. Pas toen Ansfried in 995 de Utrechtse zetel besteeg als we- duwnaar van ongeveer vijftig jaar en het hem duidelijk was dat zijn dynastie zou uitsterven met zijn dochter Benedicta, de eerste abdis van Thorn, schonk hij zijn eigenklooster aan de Luikse bisschop. Waarom Ansfried de Utrechtse zetel besteeg, tracht de auteur te beantwoorden door critisch de hypothe- se van Dhont in diens Proloog van de Brabantse ge- schiedenis te behandelen. |
|||||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nummer 2 • februari 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 1 99.
3572 KW Utrecht, tel. (O3O)-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030I-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (03407)-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (0301-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (O3O)-93 46 57. |
|||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||
Dinsdag 20 maart, excursie naar het be-
drijfsmuseum van de Amev, Archimedeslaan 10. De verzekeringsmij, de Amev is o.a. voort-
gekomen uit de bekende verzekeringsmij. ,,De Utrecht", waarvan het zo markante kantoor aan de Leidsevaart stond. (litt. J. Roding De Utrecht). De heer J. B. J. Bollerman, oud vice- voorzitter van de raad van bestuur van de Amev, zal een inleiding houden over de ge- schiedenis van het verzekeringswezen, waar- na deze geschiedenis in beeld te bezichtigen is in het museum. Het kantoor van de Amev is te bereiken met
bus 11, ook is er parkeerplaats. Aanvang 14.30 uur, verzamelen in de hal van het kan- toor. Maximum aantal deelnemers 30, opge- ven bij Hotel Des Pays Bas. Het verheugt de excursiecommissie zeer mee te kunnen delen dat de excursie naar Norwich door gaat. Voor de deelnemers zal er een bij- eenkomst zijn op donderdag 10 mei om 20.00 uur. Tijdens deze bijeenkomst kunt u kennismaken
en zal het programma, het reisschema en adressen e.d. besproken worden. Plaats zal nog nader bekend gemaakt worden. |
|||||||||||||||
20
|
|||||||||||||||
UTRECHT EN ZIJN GEVELTEKENS
|
||||||||
De inventarisatie van Utrechtse geveltekens is nu zo-
ver dat een begin gemaakt kan worden met publica- tie. Het ligt in de bedoeling van het Utrechts Gevelte- kenfonds regelmatig artikelen in dit maandblad te la- ten verschijnen. Dit artikel vormt daartoe een inlei- ding. Hierna zullen de geïnventariseerde geveltekens in het kort worden beschreven. Die beschrijvingen zullen vermelden het adres en de plaats op de gevel waar die gevonden kunnen worden. Ook zal de ru- briek waartoe het gevelteken behoort aangegeven worden. Bovendien zal een korte toelichting worden gegeven, terwijl een foto van het betreffende gevel- teken zal worden afgedrukt. In de eerstvolgende nummers van dit maandblad zul-
len korte stadswandelingen worden beschreven waarlangs geveltekens kunnen worden gevonden. Getracht zal worden om zo duidelijk mogelijk de plaats aan te duiden waar die te vinden zijn. Ook een kaartje zal worden toegevoegd. Het geveltekenfonds beoogt hiermee meer be- langstelling te wekken voor wat minder opvallende historische gegevenheden van het Utrechtse straat- beeld. En het spreekt vanzelf dat wij reacties en op- merkingen verwachten. Vroege geveltekens
Het uithangteken als mededeling aan de gevel en
bestemd voor de voorbijganger is niet alleen een Westeuropees verschijnsel. Veel vroeger kende Egypte al geveltekens in de vorm van een zuil of stele met een inscriptie of een afbeelding vóór het desbe- treffende huis. In de Oosterse wereld heeft het gevel- teken als mededeling aan de voorbijganger overigens geen grote populariteit gekend. De noodzaak om hem opmerkzaam te maken op de mogelijkheid bepaalde koopwaar te verkrijgen was niet zo sterk aanwezig, omdat bedrijven per soort in bepaalde wijken waren geconcentreerd. Hetzelfde geldt voor Griekenland, waar waren op de
markt werden verkocht. Uit de Romeinse tijd zijn wel veel geveltekens bekend. Deze zijn overgebleven in de vorm van reliëfs en ook als geschilderde uithang- borden en waren aangebracht om de voorbijganger opmerkzaam te maken op de produkten die aldaar verkrijgbaar waren. Vanuit Rome vond het gevelte- ken zijn verspreiding in de toenmalig bekende wereld. Van geveltekens in Nederland in de eerste eeuwen na de Romeinse tijd is niets bekend. Pas voor de late Mid- deleeuwen kan het bestaan van geveltekens worden aangetoond. De bloeitijd van het gevelteken in Neder- land loopt van het midden van de 16de tot het eind van de 18de eeuw. Hoe zeer toen het gevelteken het straatbeeld heeft beheerst is te zien op tekeningen en |
||||||||
schilderijen. Zo beelden schilders als Jeroen Bosch en
Pieter Brueghel hun herbergen af met uithangborden. Doel en functie
Volgens J. ter Gouw in zijn boek Amstelodamiana,
(Amsterdam 1874) was ieder huis herkenbaar aan zijn afbeelding, gebeiteld of geschilderd aan de gevel of luifel. Naar die afbeeldingen werden niet alleen de huizen genoemd, maar ook de bewoners. Dat laatste is ook in veel familienamen terug te vinden. Zo had- den geveltekens een plaats bepalende functie in een tijd dat huisnummers nog niet bestonden. Pas in de Franse tijd werd de wijkindeling met wijknummers in- gevoerd. Die plaatsbepaling kwam ook tot uiting in de naamgeving van straten en stegen. Vaak werd daarbij verwezen naar uithangtekens op gevels en zijmuren van de hoekpanden. Geveltekens hadden in onze streken ook een reclame-
functie, want naast het bestaan van gespecialiseerde markten zoals de vismarkt, de korenmarkt en de gan- zenmarkt bestond er een veel grotere spreiding van bedrijven over de stad dan in het Griekenland en Egypte van de Oudheid. Een andere functie die een gevelteken kan hebben is
die van gedenksteen, vaak een herinnering aan ge- beurtenissen of personen die in een huis gewoond hebben. Tenslotte kan de bewoner van een huis door middel
van een gevelteken getuigen van bepaalde opvattin- gen of gevoelens. Het materiaal van het gevelteken was afhankelijk van
de toegepaste bouwmaterialen van het huis. Zo zul- len houten huizen en luifels niet gauw stenen gevelte- kens hebben. Geveltekens van hout zijn voornamelijk uithangbor-
den en snijwerk geweest. Naarmate men steeds meer huizen van steen gaat bouwen verschijnt het uithang- teken ook in toenemende mate in de vorm van een ge- velsteen. Houten uithangborden en gevelstenen heb- ben naast elkaar bestaan. Ook zijn gevelstenen vaak zeer mooi van kleur geweest, iets dat op oude schil- derijen nog te zien is. Helaas is bij de meeste thans nog overgebleven gevelstenen de kleur verdwenen. Zeer veel geveltekens zijn niet meer aanwezig. Voor een belangrijk deel is dit het gevolg van sloop. Som- mige gevelstenen zijn op andere plaatsen ingemet- seld zonder dat de herkomst bekend is. Er liggen ook stenen in musea opgeslagen of zij bevinden zich op gemeentelijke bouwwerven. En niet altijd zijn er over- zichtslijsten gemaakt. Uithangborden verdwenen omdat zij veelal van min-
der duurzaam materiaal gemaakt waren. Soms zijn ze weggehaald op last van de overheid, soms beant- woordden zij niet meer aan het doel waarvoor zij dien- |
||||||||
21
|
||||||||
Kromme Nieuwgracht 49,
aan de binnenzijde van de poort van Paushuize (foto: David van Dijk, Amster- dam) |
|||||||||
den. Een belangrijke reden voor het verdwijnen van
het gevelteken uit het straatbeeld in de loop van de negentiende eeuw is wel dat de communicatie-func- tie door de opkomst van nieuwe methoden aan bete- kenis had ingeboet. Het gevelteken werd tot een historisch object, waar slechts een enkeling in geïnte- resseerd was. Of zoals Ter Gouw in 1874 al schreef: „Nog rust ons oog dikwijls met eenige belangstelling op die oude gevelsteenen, die als getuigen van den smaak en den luim, en ook van den kunstzin onzer voorvaderen, nog in zoo menigen huisgevel zijn overgebleven,- eene belangstelling, die toeneemt, naarmate 't getal der overblijfselen voortdurend af- neemt: steenen met allerlei afbeeldingen,- zinspelin- gen op handel en bedrijven, voorstellingen van steden en dorpen en kasteelen, bijbelsche taferelen en heilig- beeldjes, zinnebeelden en spreuken, uitingen van ge- dachten en gevoelens en wenschen in zinrijke beeldspraak, figuren van dieren en planten, van enge- len en monsters". Het gevelteken is thans weer terug in de belangstel-
ling. Dit geldt vooral voor de gevelstenen. Met name de laatste jaren zijn enkele interessante publikaties verschenen. De kwaliteit van deze publikaties is zeer verschillend. Het doel ervan is echter hetzelfde: aan- dacht en belangstelling vragen voor een verschijnsel dat eens ons straatbeeld heeft beheerst. Publicaties over geveltekens
In 1698 verscheen in Amsterdam een vierdelig boek-
werk met de titel Koddige en ernstige opschriften op luijffels, wagens, glazen, uithangborden en andere tafereelen van langerhand bij een gezamelt en uitge- schreven door een liefhebber derzelve. Deze liefhebber, amateur zouden we hem nu noe- men, was Jeroen Jeroense, pseudoniem voor Hiero- nymus Zweerts. Bij wijze van ontspanning had hij op last van zijn arts sinds 1682 aan de samenstelling er- van gewerkt. Dit werk en het in 1866 in Engeland verschenen boek
History of Signboards form the Earliest Times to the |
|||||||||
Present Day van Jacob Larwood en John Camden
Hotten heeft mr. J. van Lennep en J. ter Gouw geïnspireerd tot een tot nu toe nooit geëvenaarde pu- blicatie over dit onderwerp in Nederland in 1868. De Uithangteekens, in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd. In 1 869 volgde nog Het Boek der Opschriften, Een bijdrage tot de Geschiedenis van het Nederlandsche Volksleven. Van Lennep en Ter Gouw verstaan onder het door
hen zelf geïntroduceerde begrip „uithangteekens": 1) uithangborden
2) gevelstenen: gebeeldhouwde basreliefs in de
gevel ingemetseld 3) uithangende of uitstekende figuren
4) figuren in het snijraam gebeeldhouwd of geschil-
derd 5) figuren op de luifel geschilderd of in hout daarop
geplaatst 6) figuren op de deur of op de luiken geschilderd
7) figuren op de geveltop (waaronder windwijzers
kunnen voorkomen) 8) figuren op kratten of panelen van wagens, ge
schilderd of gebeeldhouwd 9) figuren op hakkeborden, mastschilden en kliks
10) figuren op hekken van tuinen en velden
11) opschriften en rijmen zonder illustratie
1 2) figuren en namen in daken (bv door middel van
verschillende kleuren dakpannen) Deze uithangtekens dienen wel van de openbare weg
zichtbaar te zijn zodat alles wat zich binnen de gebou- wen bevindt, maar ook voorstellingen en opschriften op graftombes en zerken door hen niet als uithangte- ken wordt beschouwd. Groot is het belang van het boek van Van Lennep en
Ter Gouw, want nog steeds wordt uit deze voor die tijd volledige overzichten geciteerd. Na hen zijn geveltekens beschreven voor verschillen- de delen van Nederland. Dit is ondermeer het geval voor Amsterdam, Gorinchem, 's-Hertogenbosch, Maastricht. Maar ook in kleinere plaatsen als Monnic- |
|||||||||
22
|
|||||||||
Oudegracht 122. Koning
David (foto: Gem. Foto- dienst Utrecht) |
|||||||||
kendam, Dokkum en het Zuidhollandse Kethel wer-
den geveltekens beschreven. De publicaties verschil- len onderling nogal, terwijl er vrijwel nooit een defini- tie werd gegeven wat men nu eigenlijk onder een ge- velteken verstaat. Eén van de belangrijkste lokale studies is die van
Amsterdam, die in 1943 in de Heemschutserie ver- scheen van de hand van H. W. Alings: Amsterdam- sche gevelsteenen. In 1970 verscheen De gevelstenen spreken. Foto-
boek met 275 afbeeldingen van gevelstenen in Ne- derland en Vlaanderen van J. R. Schiltmeyer. Daarin kwam ook weer grote nadruk op Amsterdam te lig- gen. Het in 1974 uitgekomen Amsterdamse uithang- borden en gevelstenen van P. van Leeuwen is groten- deels op het werk van Schiltmeyer gebaseerd. Twee andere recente uitgaven op dit terrein zijn het vermelden waard. In 1977 gaven de Staatsmijnen Synthese uit, een geïllustreerd boekwerk over Zuid- Limburg, waarin het hoofdstuk „Monumentale klein- kunst" gewijd is aan Maastrichtse gevelstenen. In hetzelfde jaar verscheen ook als themanummer in de serie Jaarboeken van Overijssel Gevelstenen en Op- schriften in Overijssel. Hierin zijn verschillende artike- len opgenomen over dit onderwerp en het werd bo- vendien afgesloten met een inventarisatie „Stenen op een hoop" genaamd. Geveltekens in Utrecht, stad en provincie
Ook naar Utrechtse geveltekens is afzonderlijk onder-
zoek verricht. In het gemeentelijk archief in Utrecht bevindt zich een handschrift uit omstreeks 1840 van Van der Monde met de titel Afbeeldingen naar de na- tuur van oude, vermaarde gedenkstenen met wape- nen, opschriften en beeldhouwwerken in de gevels der onderscheidene huizen. Daarin heeft hij een be- langwekkend overzicht bijeen gebracht van inge- kleurde tekeningen. In 1928 wordt dit onderwerp weer in vergelijkbare
omvang onder de loep genomen. In het maandblad Oud-Utrecht publiceert mej. dr. C. C. van der Graft |
over „Utrechtsche gevelsteenen en opschriften".
Daarbij beperkt zij zich tot:.....de Utrechtsche hui- zen. . . die nog in het bezit zijn van gevelsteenen,- versieringen en -opschriften welke verband houden met vroegere eigennamen van huizen". Zij behandelt deze huizen straatsgewijs in alfabetische volgorde. In de jaren daarna volgen er verschillende aanvullingen ondermeer van de hand van dr. M. Minnaert. Ook de lijst van geveltekens door Van Lennep en Ter Gouw voor Utrecht verzameld, wordt in 1931 in het maand- blad opgenomen. Minnaert schreef in 1941 ook nog het artikel „De ou-
de gevelstenen der provincie Utrecht", waarbij hij de voorlopige monumentenlijst uit 1908 hanteerde. Hij heeft echter jaartalstenen, wapens en huisnamen niet opgenomen. Verder werden in het maandblad afzonderlijke gevel-
tekens beschreven. Zo was er voldoende reden voor de ledenvergadering van Oud-Utrecht op 19 novem- ber 1975 om tot de oprichting te komen van een ge- veltekenfonds, dat de inventarisatie ter hand moest nemen van afbeeldingen die gevels versieren, huizen een naam geven en herinneringen bewaren aan ge- beurtenissen. Oprichting en doel van het Utrechts geveltekenfonds
De Stichting Het Utrechts Gevelteken Fonds werd of-
ficieel opgericht op 6 mei 1977 en stelt zich ten doel het handhaven, casu quo terugbrengen, restaureren en doen gebruiken van geveltekens, grenspalen en grensstenen in de ruimste zin, mede teneinde de be- langstelling voor plaatselijke of algemene toestanden of omstandigheden in het verleden of de huidige toestand te bevorderen. Reeds voor de oprichting van de stichting was er een werkgroep van vrijwilligers voortkomend uit de Vereniging „Oud-Utrecht" be- gonnen aan een inventarisatie van geveltekens in de binnenstad van Utrecht. Eén van de eerste daden van het fonds was het plaatsen van een nieuw beeld van keizer Hendrik IV aan het pand op de hoek van Maria- plaats en Mariastraat. |
||||||||
23
|
|||||||||
Jansveld 41. De drie ros-
kammen (foto: Gem. Foto- dienst Utrecht) |
|||||||||
Soms zijn ook belangrijke geveltekens buiten dit ge-
bied opgenomen. Deze zijn vooral gesitueerd in de vanouds bekende woongebieden buiten de singels zoals de Bemuurde Weerd en Tolsteeg. Ten behoeve van de inventarisatie is het werkgebied binnen de singels verdeeld in een tiental secties. In dit gebied zijn ongeveer 3800 panden bekeken. Hiervan bleken er ruim 900 een bijzonderheid te bezitten. De- ze vielen niet in alle gevallen onder de noemer „gevel- teken" zoals die door het Geveltekenfonds wordt ge- hanteerd. Hoewel het trekken van een grens een moeilijke zaak is gebleken en steeds een zekere wille- keur in zich bleek te hebben, is toch een keus ge- maakt. Zo zijn bijvoorbeeld muurankers en bovenlich- ten buiten het bestand gebleven. Ook uithangborden zijn in eerste instantie buiten beschouwing gelaten. De grens met moderne reclameartikelen als lichtbak- ken is moeilijk te trekken. Hoewel het uithangbord reeds in vroeger eeuwen deze functie gehad heeft, is het nu niet opgenomen in het bestand vanwege de bijna dagelijkse veranderingen. Slotopmerkingen
Zoals uit dit artikel is gebleken zijn geveltekens be-
langrijk geweest in het straatbeeld van de stad. leder huis was herkenbaar in vroeger tijden aan afbeeldin- gen op de gevel of dat nu in de vorm was van een ge- velsteen of van een uithangbord of van een schilde- ring. Niet alleen familienamen werden daaraan ont- leend, maar ook straatnamen vinden hun herkomst vaak in afbeeldingen op hoekhuizen. Het ligt niet in de bedoeling van het geveltekenfonds om dit weer geheel tot leven te brengen, maar wel om de aandacht te vragen voor de geschiedenis, die daar- aan verbonden is. De beschrijvingen en de korte wan- delingen dienen daartoe. En omdat de gegevens nog niet volledig zijn willen wij graag aanvullingen en op- merkingen ontvangen. Het Utrechts Gevelteken Fonds
secretariaat:
Kromme Nieuwe Gracht 49
3512 HE Utrecht
|
|||||||||
Dit geschiedde op 10 juni 1978 en werd gezien als
een voortzetting van een oude traditie. Inventarisatie en archiefonderzoek werden voortgezet. Het onderzoek
De hierboven genoemde werkgroep heeft gegevens
verzameld over geveltekens in de binnenstad van Utrecht. Bij de inventarisatie is het bestuur van het geveltekenfonds uitgegaan van de opsomming van Van Lennep en Ter Gouw. Het aantal rubrieken is echter teruggebracht tot vijf: 1) gevelstenen,
2) figuren op of aan de gevel,
3) afbeeldingen en opschriften op gevels en balken,
4) uithangborden en
5) overige afbeeldingen.
Voor de stad Utrecht vormen de gevelstenen het be-
langrijkste deel van het bestand. Daarom is hier een verdere onderverdeling in aangebracht: a) figuratieve gevelstenen,
b) wapenstenen,
c) stenen met een spreuk,
d) gedenkstenen,
e) naamsaanduidingen en
f) overige afbeeldingen.
Bij de figuratieve gevelstenen kan men denken aan in
basreliëf aangebrachte afbeeldingen van bijvoorbeeld mensen, dieren, planten, goden of hemellichamen; aan taferelen ontleend aan de Bijbel of motieven die betrekking hebben op ambacht, beroep en handel. Hierbij kan er sprake zijn van verwijzing naar de bewo- ner. Heel duidelijk is dat het geval bij wapenstenen en naamsaanduidingen. Gedenkstenen kunnen naar bewoners verwijzen, bij-
voorbeeld in het geval van eerste steenleggingen of stenen die vermelden dat in het desbetreffende huis een bekend persoon heeft gewoond. Gedenkstenen kunnen echter ook betrekking hebben op historische gebeurtenissen of op de lotgevallen van een huis, zo- als een brand of een restauratie. Wat betreft de geografische begrenzing van de inven- tarisatie is in principe uitgegaan van de oude stad bin- nen de singels. |
|||||||||
24
|
|||||||||
DE KOORBANKEN VAN
DE JANSKERK |
|||||||||
toch wat leunen. Deze steun die vooral de oudere
koorheren welkom was, gaf men de naam misericor- de. Dit is afgeleid van het latijnse misericordia en be- tekent „medelijden" en in de middeleeuwen ook: iets wat men aan een zieke of zwakke uit medelijden toestaat. Ook de uitsteeksels (knoppen) op het half- ronde gedeelte van de tussenwangen hadden een dergelijke functie: de koorheren konden hierop leu- nen, wanneer zij zich uit hun zetels moesten verhef- fen. Deze knoppen zijn echter niet in ieder koor- gestoelte aanwezig; in dat van de Janskerk ontbreken zij. Wat de middeleeuwse koorbanken zo boeiend maakt,
is dat zij rijk voorzien zijn van beeldhouwwerk en dat men vooral op de misericorden en de knoppen een bonte wereld van profane voorstellingen kan aantref- fen. Wanneer men met deze beschrijving in het hoofd in
het koor van de Janskerk staat, is het pijnlijk te constateren, hoe weinig er van het oorspronkelijke meubel overgebleven is. Niet alleen de wangen, die de rijen zetels aan de zijkanten afsloten, maar ook het dorsaal met de overhuiving en een aantal zetels zijn verdwenen. Wat nog rest zijn vijf zetels aan de zuid- kant, dus rechts als men naar het altaar gekeerd staat, en een rij van elf aan de noordkant (afb. 1). Hoe groot het koorgestoelte oorspronkelijk geweest is, valt niet meer te achterhalen. Meestal is het aantal zetels een veelvoud van het aantal kanunniken, want |
|||||||||
Toen in 1981 de restauratie van de Utrechtse Jans-
kerk gereed kwam, heeft men het restant van het koorgestoelte teruggezet op zijn oorspronkelijke plek: in het priesterkoor. Daar immers werden door de kanunniken die aan deze
kerk verbonden waren, dagelijks de kerkelijke getij- den en de hoogmis gezongen. Deze getijden - gebe- den op de vaste uren van de dag - bestaan vooral uit psalmen en andere gedeelten uit de bijbel. Hieraan zijn lofzangen (hymnen) en lezingen, o.a. uit de wer- ken van oude kerkelijke schrijvers en uit de levens der heiligen, toegevoegd. De teksten wisselen naar de dagen van de week of zijn eigen aan het feest dat ge- vierd wordt. De kanunniken, hun plaatsvervangers en wellicht ook
nog anderen die bij de koorzang assisteerden, hadden hun plaats in de koorbanken. Deze zetels, die onderling gescheiden waren door
houten schotten - tussenwangen -, stonden langs de wanden van het koor tegenover elkaar opgesteld. Soms is er aan iedere kant slechts één rij, soms staan er meerdere rijen achter elkaar. Dan bevinden zich in de voorste rij een of meer toegangen naar de volgen- de. De achterste koorbank heeft een hoge rugleuning, het dorsaal. Terwille van de acoustiek wordt dit be- kroond door een gebogen overhuiving, ledere zetel heeft een opklapbare zitting en aan de on- derkant hiervan is meestal een console-achtig stutje aangebracht. Als de zitting omhoog geklapt was, kon men tijdens de lange perioden dat men moest staan. |
|||||||||
1. Utrecht, Janskerk, Gedeelte van het koorgestoelte.
|
|||||||||
25
|
|||||||||
2. Hardlopende man, Utrecht, Janskerk (misericor-
de). |
|||||||||||||
3. Hardlopende man, Breda, Grote of Lieve Vrouwe-
kerk (misericorde). |
|||||||||||||
ook anderen, b.v. de aan de kerk verbonden vicaris-
sen, namen deel aan het koorgebed1). Zo telde het ka- pittel dat aan de Grote of Lieve Vrouwekerk in Breda verbonden was, dertien leden; het aantal zetels in de koorbanken aldaar is twee-en-zestig. De Janskerk had twintig kanunniken; een aantal van vijftig of meer zetels lijkt dus niet onwaarschijnlijk. Er zijn dus in totaal nog maar zestien zetels over en deze zijn lang niet compleet. Van de oorspronkelijke zittingen zijn er vijftien bewaard. Op twee hiervan be- vinden zich nog, min of meer gaaf, de misericorden; van de dertien andere is de voorstelling weggekapt. Waarschijnlijk is dit gebeurd op 7 maart 1580, toen in de St. Jan en in andere kerken die nog niet aan de ge- reformeerden waren toegewezen, een soort beel- denstorm plaatsvond2). Van één zetel is ook de klos, het bovenste deel van de misericorde, waarop men staande leunen kan, verloren gegaan en vervangen door een van een ander type (zie afb. 1, geheel rechts). Ook op de vernieuwde zitting heeft men een nieuwe klos aangebracht; deze is weer van een ander model! De rekeningen van de kerk vermelden, dat er in 1378
een betaling heeft plaats gehad voor een reparatie aan een zetel in de koorbanken3). Omdat het huidige koorgestoelte op stilistische gronden rond 1480 ge- dateerd moet worden, leert deze mededeling ons al- leen, dat dit niet het oudste is en dat er minstens één ander aan voorafgegaan is. Het is niet waarschijnlijk, dat de koorbanken in |
|||||||||||||
Utrecht vervaardigd zijn. De vorm van de klossen
(afb. 2) komt overeen met die van de groep koorban- ken die gedateerd moet worden tussen ca. 1440 en ca. 1510 en die zich bevindt in kerken in het Nederrijn-gebied, van Kempen tot Emmerich (Strae- len, St. Peter und Paul, 1440-1450; Kleve, Untere Stadtkirche, 1474; Emmerich, St.-Martini-Munster, 1486; Kempen, Propsteikirche St. Marien, 1493; Xanten, St. Viktor, het kleine koorgestoelte, eind 15de eeuw, en Kalkar, St. Nikolai, 1505-1508). In Nederland heb ik deze klossen nergens anders aange- troffen, zelfs niet in de koorbanken van de St. Marti- nuskerk te Venlo, dat toch op korte afstand van Straelen ligt. Natuurlijk kan de lijn zich van Emmerich naar Utrecht hebben voortgezet, b.v. langs Nijme- gen, Arnhem, Rhenen of Amersfoort. Maar uit deze plaatsen zijn geen middeleeuwse koorbanken be- waard gebleven; het is dus louter een mogelijkheid. Overigens kan ook een relatie met Emmerich een rol gespeeld hebben. Dit behoorde tot het bisdom Utrecht; de proost van St.-Martini-Munster stond aan het hoofd van het aartsdiakonaat Emmerich en had stemrecht bij de verkiezing van de Utrechtse bis- schoppen. Van 1444 tot aan zijn dood in 1483 is Mo- ritz von Spiegelberg proost in Emmerich geweest. Hij was bovendien de stichter van het koorgestoelte al- daar, maar heeft de voltooiing ervan, in 1486, niet 'mogen beleven. Heeft hij misschien met de kapittel- heren van St. Jan over zijn plannen gesproken en hen in kennis gebracht met een beeldhouwer in zijn omge- ving? Hoe het ook moge zijn, het is het meest waar- |
|||||||||||||
26
|
|||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk, dat de Utrechtse banken ergens in het hier-
boven aangeduide gebied besteld en gemaakt zijn. Wat geven de misericorden te zien?
Op de eerste misericorden aan de rechterkant (afb. 2) is een hardloper afgebeeld, een man die, zwaaiend met zijn ellebogen, aan het rennen is. De figuur is zwaar beschadigd. Niet alleen is een van de voeten verdwenen, maar ook het gezicht en de voorkant van zijn puntige muts, waar de haren als een rand onder- uit komen, zijn weggeslagen. Hierdoor valt niet meer na te gaan, of het gebaar van de, ook al geschonden, linkerhand misschien een schreeuw moet ondersteu- nen. Erg waarschijnlijk is dit overigens niet, hiervoor is de hand te ver van het gezicht verwijderd. De betekenis van de voorstelling moet, geloof ik, ge- zocht worden in een passage uit de eerste brief van St. Paulus aan de Korintiërs: „Gij weet het: de hardlo- pers in het stadion lopen allen, maar slechts één krijgt de prijs. Loopt zo dat gij hem krijgt" (I Kor, 9, 24). In zijn boek De Nederlandsche koorbanken tijdens go- thiek en renaissance*) beschrijft Witsen Elias de voor- stelling als ,,een knielende, manlijke figuur, die de lin- kerhand opgeheven houdt". En hij verwijst naar „een dergelijke figuur" in Breda, waarvan hij zegt „een man die hard loopt, of misschien knielt" (blz. 93). De foto (afb. 3) laat echter duidelijk zien, dat déze man niet knielt, maar dat hij, luid schreeuwend, rent voor zijn leven. Hij brengt het spreekwoord in beeld „Die vervaert es loop in die kerke", d.w.z. wie doodsbang is, bv. omdat een vijand hem achterna zit, moet de kerk inlopen; daar werd hij immers beschermd door het asielrecht5). Enige gelijkenis tussen beide voorstellingen valt niet
te ontkennen, maar verwantschap of beïnvloeding is er niet. De koorbanken van Breda dateren van ca. 1440-1445 en die van de Janskerk zijn omstreeks 1480 gemaakt. Bovendien - en dit weegt wellicht nog zwaarder - moet men de oorsprong van de laatste op een heel andere plek, in de omgeving van Emmerich - Kleve zoeken. En dit niet alleen vanwege de klossen van de misericorden, maar ook vanwege de aard en uitvoering van de andere voorstellingen. De andere nog bewaarde misericorden is nummer 7 van de rij aan de linkerkant (afb. 4). Hier zwemt een vos - zijn kop is wat beschadigd - in het water te mid- den van drie eenden, die geschrokken een goed heen- komen zoeken. Een recent verschenen beschrijving van de Janskerk6) weet te melden, dat dezelfde voor- stelling ook te vinden is in de koorbanken van de St. Martinuskerk te Emmerich. Deze mededeling is over- genomen uit het hierboven reeds aangehaalde werk van Witsen Elias (blz. 28). Het is echter te hopen, dat niemand naar aanleiding hiervan in Emmerich gaat kij- ken, want de helft van het koorgestoelte aldaar is in 1944 verwoest. En, natuurlijk, bevond de misericor- de waarnaar verwezen wordt, zich in dat gedeelte. Dat Ernst Aus'm Weerth in 1866 een tekening van deze helft gepubliceerd heeft7), baat ons weinig. De schets van deze misericorde (afb. 5) vult nog geen 1 V4 cm. in het vierkant en het is twijfelachtig, of Aus'm Weerth wel nauwkeurig getekend heeft. De |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Vos in het water op eendenjacht, Utrecht, Jans-
kerk (misericorde). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Vos in het water op eendenjacht, Emmerich, St.-
Martini-Münster. Détail uit een tekening van E. Aus'm Weerth. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Vos in het water op eendenjacht, Kempen,
Propsteikirche St. Marien (misericorde). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 - 8. De vos en de kraanvogel hebben elkaar te gast, Kempen, Propsteikirche St. Marien (misericorden).
|
||||||||||
tevergeefs. De enige tekst waarop deze voorstelling
geïnspireerd kan zijn, staat in het vervolg hiervan, Reynaertshistorie, ook wel Reinaert II genoemd. Daar vertelt Reynaert vol trots aan zijn neef Grimbeert de das, dat zijn kinderen, Rossel en Reynaerdine, al zo goed in het water kunnen duiken naar kuikens en eenden8). Zowel in Emmerich als in Kempen vindt men een vrij
groot aantal Reinaertvoorstellingen, maar met uitzon- dering van de vos in het water brengt geen enkele hiervan een gebeurtenis uit de Reinaert I of II in beeld. Ook van andere koorbanken op het Europese vaste- land is er mij geen bekend. Dit in tegenstelling tot En- geland, waar men meerdere scènes vindt die in een of andere versie op het dierenverhaal terug gaan9). Wel is er verband met spreekwoorden en andere lite- ratuur, zoals een van de fabels van Aesopus, een Griekse fabeldichter uit de 6de eeuw vóór Christus. Hierin vertelt hij, hoe de vos en de kraanvogel (in late- re versies de ooievaar) elkaar voor een maaltijd uitno- digen. De vos serveert de spijzen op een plat bord, zo- dat de kraanvogel met zijn lange snavel niet aan zijn trekken komt. Deze op zijn beurt dient het eten op in een hoge kruik of vaas, te smal en te diep voor de snuit van de vos. Zo wordt degene die een ander een poets bakt, met gelijke munt betaald. Of, samengevat in een spreekwoord: de vos en de kraan hebben el- kander te gast. De fabels van Aesopus zijn altijd heel populair ge-
weest; in de klassieke oudheid en in de middeleeu- wen behoorden zij zelfs tot de leesstof voor de school. Zij zijn overgeleverd in handschriften en wer- den al heel kort na de uitvinding van de boekdruk- kunst gedrukt. De eerste Duitse editie verscheen in 1476 bij Johann Zainer te Ulm en al in 1477-78 |
||||||||||
9. De vos en de kraanvogel hebben elkaar te gast.
Houtsnede uit de Fabels van Aesopus (Ulm, Joh, Zai- ner, 1476). |
||||||||||
klossen van de misericorden heeft hij in ieder geval
verkeerd weergegeven en maar liefst drie voorstellin- gen, waaronder die van de vos in het water, heeft hij tweemaal afgebeeld. Er is echter nog een andere mi- sericorde met dezelfde voorstelling, nl. in Kempen (afb. 6). Dit gestoelte is wat later, in 1493, tot stand gekomen, maar het hoort tot dezelfde groep. In te- genstelling tot de Utrechtse is deze misericorde wat meer in de hoogte uitgewerkt, maar in de stand en de opstelling van de figuren vertonen beide een grote ge- lijkenis. Het tafereel van de vos op eendenjacht doet natuurlijk denken aan het beroemde dierenepos Van den vos Reynaerde (Reinaert I), geschreven door ,,Willem die Madoc maakte". Men zoekt hier echter |
||||||||||
28
|
||||||||||
kwam er bij Günther Zainer te Augsburg een nieuwe
druk van de pers. Daarna verschenen er nog vele andere edities en ook
vertalingen. De oudste vertaling in het Nederlands werd in 1485 uitgebracht door Gheraert Leeu te Ant- werpen. Voor de illustraties heeft hij dezelfde hout- sneden gebruikt die de Straatsburger drukker Hein- rich Knoblochtzer in zijn uitgave van ca. 1481 publi- ceerde. Het zijn vrij getrouwe copieën van de houts- neden in de druk van Johann Zainer uit 147610). De fabel van de vos en de kraanvogel is in de koorban- ken van Kempen uitgebeeld op twee verschillende mi- sericorden (afb. 7 en 8). Deze voorstellingen zijn dui- delijk geïnspireerd op de houtsnede van 1476 (afb. 9). De scènes konden wat hoger worden, maar moesten zeker smaller zijn. Hierom heeft de beeld- houwer de stand van de dieren gewijzigd en met na- me de vos in een merkwaardige perspectief gezet; de geringe diepte van de misericorde liet geen andere oplossing toe. De gave compositie en de knappe af- werking laten duidelijk zien, dat hier een meester van klasse bezig is geweest en dat hij het voorbeeld met de nodige vrijheid heeft verwerkt. Dat hij de arbeid van een ander tot voorbeeld gekozen heeft, mag geen verwondering wekken. Dit was in de middeleeuwen heel normaal en ook grote meesters deden dit. Waarom zoveel aandacht voor twee misericorden uit
een heel ander koorgestoelte, al behoort dit tot de- zelfde „groep"? Allereerst omdat hier duidelijk te zien is, hoe houtsneden als voorbeeld gediend hebben voor beeldhouwwerken. En vervolgens omdat dezelf- de houtsnede al eerder model heeft gestaan voor een misericorde in de Janskerk te Utrecht. Een misericor- de waarvan heel veel verloren gegaan is, maar die men, gelukkig niet zo grondig heeft afgekapt, dat de voorstelling niet meer te achterhalen zou zijn (afb. 10). Om de herkenning te vergemakkelijken heb ik uit de houtsnede dat deel wat het voorbeeld geweest is, geïsoleerd en aangevuld (afb. 11). Links op de misericorde ziet men het silhouet van de kraanvogel; de rug, de staart en een groot deel van een van de poten. Hiernaast staat, in een iets andere vorm en zonder oor, de kruik waarin de spijs zich be- vindt. De hals en de kop van de vogel zijn verdwenen, evenals de andere poot. Van de vos, aan de andere kant, is niet veel meer dan de omtrek overgebleven en dan vooral van het achterlijf. Naast het naar rechts uitstekende fragment loopt, wat schuin omhoog, de lijn van de rug, die, wat lager, overgaat in de staart. Daaronder een vage aanduiding van de linker achter- poot. Te oordelen naar de breuklijn op de stut van de zitplank heeft de kop van de vos niet veel verder ge- reikt; hij is dus minder dicht bij de kruik geweest dan op het voorbeeld. Op verscheidene andere zetels zijn nog vage resten
van voorstellingen bewaard gebleven. Helaas, vor- men zij nergens het halve woord dat de goede ver- staander nodig heeft. Vleuten Burg. Van der Heidelaan 22 J. A. J. M. Verspaandonk |
||||||||||
70. De vos en de kraanvogel hebben elkaar te gast,
Utrecht, Janskerk {misericorde). |
||||||||||
11. Aangevuld détail uit afb. 9.
|
||||||||||
1. B.M. de Jonge van Ellemeet, Uit de geschiedenis van
het kapittel van St. Jan. In: Jaarboekje Oud-Utrecht 1 935, blz. 29 - 51. Zie blz. 36. 2. A. Graafhuis en K. M. Witteveen, In en om de Janskerk.
Utrecht, 1981. Blz. 7. 3. G. G. Calkoen, Hef Sint Janskerkhof en de Sint Jans-
kerk. Circa 1050 tot circa 1700. Utrecht 1902. Type- script. Blz. 90. 4. J. S. Witsen Elias, De Nederlandsche koorbanken tij-
dens gothiek en renaissance. Amsterdam, 1937. 5. J. A. J. M. Verspaandonk, Misericorde-reeks deel 3,
Breda, de koorbanken van de Grote of Lieve Vrouwe- kerk, Amsterdam, 1983. Nr. 58. 6. Janskerk Utrecht, Uitgave van het Bureau Voorlichting
van de Gemeente Utrecht, blz. 29. 8. Over De Vos Reinaert door Willem (die Madoc maakte)
gevolgd door Reinaerts geschiedenis waarin zijn latere lotgevallen zijn opgetekend; vertaald door A. van Nim- wegen. Utrecht - Antwerpen, 1979. Blz. 251. 7. E. Aus'm Weerth, Kunstdenkmaler des christlichen Mit-
telalters in den Rheinlanden; I. Abt. Bildnerei, III. Band. Bonn, M. Cohen & Sohn, 1866. Tafel IV. 9. K. Varty, Reynard the Fox; a study of the fox in medieval
English art. Z.pl., 1967. E.g.p. 45-48 en pi. 48-51. 10. U. Koch, Holzschnitte der Ulmer Asop Ausgabe des Jo-
hann Zainer. Dresden, 1961. Abb. 17, S. 23. |
||||||||||
29
|
||||||||||
SEMINARIE RIJSENBURG
|
|||||||||||||||
minatoir konden handelen, toen een term als „min-
derhedenbeleid" nog niet was uitgevonden, maar de nederlandse katholieken ondanks hun grote aantal slechts een groep tweederangs burgers werden ge- vonden, was het Driebergse seminarie een kerkelijk en cultureel centrum van waaruit de katholieken van met name vijf provincies van ons land - het toenmali- ge aartsbisdom Utrecht - van telkens nieuwe impul- sen werden voorzien. Van deze inhoudelijke draagwijdte getuigt het impo-
sante uiterlijk van het bouwwerk. Het bestuur van Oud-Utrecht wenst aan de voor-
avond van de sloop deze feiten nog eens nadrukkelijk onder uw aandacht te brengen. Het betuigt adhesie aan hen die trachten de gemeente Driebergen- Rijsenburg ervan te weerhouden een harer meest ka- rakteristieke gebouwen te amoveren. Utrecht, 25 januari 1984
Met de meeste hoogachting,
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht,
w.g. drs. C. H. Staal,
Secretaris. |
|||||||||||||||
Aan het College van Burgemeester en Wethouders
van de Gemeente Driebergen-Rijsenburg stuurde het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht op 25 januari jl. het volgende schrijven: Zeer Geacht College,
Met schrik heeft het bestuur van de Vereniging Oud-
Utrecht uit de krant van 5 januari jl. kennis genomen van het feit, dat uw college een vergunning is ver- leend voor de sloop van het groot-seminarie Rijsen- burg. Uit deze toestemming maakt het bestuur op dat alle
door u gedurende vele jaren ondernomen pogingen om dit belangrijke monument voor uw gemeente en voor ons land te behouden en het vervolgens een an- dere, eigentijdse bestemming te geven, schipbreuk hebben geleden. Alvorens u dit unieke gebouw met de grond gelijk laat
maken, wenst het bestuur - anderen gingen daarin voor - het belang van dit bouwwerk nog eens te on- derstrepen. Voor de kern van Driebergen-Rijsenburg is het, tesamen met het Schaepman-monument, een beeldbepalend gebouw. Landelijk is het een goed spe- cimen van de architectuur van J. H. van den Brink, van wiens werken er al teveel gesloopt zijn. Historisch is het groot-seminarie een gebouw van waaruit in de 19de eeuw een deel van de 20ste eeuw de emancipatie van de katholieken op een belangrijke manier is geleid en is vorm gegeven. Aan dit groot- seminarie heeft het plaatsje Driebergen-Rijsenburg zijn nationale bekendheid mede te danken. Toen de wereldlijke overheden nog zonder problemen discri- |
|||||||||||||||
Post scriptum. Inmiddels heeft op 22 februari jl. de
waarnemend voorzitter van de Raad van State, mr. Polak, toestemming verleend het Seminarie Rijsen- burg ook werkelijk te slopen. Hij heeft de ingediende bezwaarschriften niet ontvankelijk verklaard. |
|||||||||||||||
MOLEN „KRANENBURG"
|
|||||||||||||||
In het meinummer van het jaar 1954 van ons Maand-
blad werd een artikel uit Trouw van 30 maart aange- haald. Hierin werd geschreven: ,,Zo uitbundig als men in Utrecht eigen activiteit
pleegt te prijzen wanneer ergens een eerste spade in |
|||||||||||||||
de grond wordt gestoken of wanneer er een nieuw
stukje „industrialisatie" aan de bedrijvigheid wordt toegevoegd, zo stil, zo stiekum is gisteren het povere restant van de oude molen Kranenburg aan de Krom- me Rijn geliquideerd. Daar kwamen geen toespraken aan te pas, daar was
geen autoriteit die de eerste mokerslag kwam geven |
|||||||||||||||
30
|
|||||||||||||||
in het gezicht van wat eens een mooi monument van
Utrechts oude welvaart was. Bijna tweehonderd jaar heeft Kranenburg aan de
Kromme Rijn gestaan, een houtzaagmolen waarin het lied van de arbeid met vlijtig élan werd gezongen. Maar in de oorlog werd het hout van de mooie molen geroofd en na de oorlog was Utrecht zo vervuld van gedachten aan industriehallen en Jaarbeursdrukte, dat de molen nauwlijks aandacht kreeg. Voor dat vroegere pronkjuweel van bedrijvigheid werd geen cent ter beschikking gesteld. „Niet te her- stellen" luidde het oordeel. Een aanbod om de molen althans uitwendig te restaureren werd zelfs niet geac- cepteerd; een volledige restauratie compleet met wiekinstallaties en andere peperdure dingen of. . . afbreken. Nu is het er van gekomen en wat een prach- tig monument had kunnen zijn in de nieuwe Kromme Rijn-wijk is geruisloos geliquideerd. En dat in een stad die zich zo beijvert om haar verleden te verheerlij- ken". Er waren toen mensen die het niet eens waren met
het gevolgde beleid. Die zijn er nu nog, getuige de brief die de redactie van de heer G. A. Wildschut ont- ving: Bij het doorlezen van het fraaie boek van W. A. G.
Perks, „Zes Eeuwen molens in Utrecht" deel ik u me- de dat de slotalinea's niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Geen verwijt treft de schrijver, maar een aanvulling
zou juist kunnen zijn. Restauratieplan
Een foto van de molen in deze periode werd door mij
ter hand gesteld aan de prenten-afdeling van het Ge- meente Archief te Utrecht. Deze foto werd gemaakt na het gereedkomen van de nieuwe fabriek van Jan- sen en Sutorius aan de Koningsweg, en juist vóór de aanleg van de Rubenslaan, waar door mij woningen zouden worden gebouwd. Het uitbreidingsplan „Kromme Rijn" was in wording.
Ik kon kennisnemen van de plannen rond de molen „Kranenburg". Ik vroeg begrip en tijd om de molen met omliggende
grond als groengebied in het bestemmingsplan op te nemen. Tevens was ik bekend met de restauratie- kosten. Door mij werd voorgesteld de volle restaura- tiekosten voor mijn rekening te nemen, verder zou dan wel één of andere regeling gevonden worden wat dan verder te doen. (Zie bijv. „de Trouwe Wachter in Tienhoven"). Alle bouw- en restauratietekeningen werden mij vlot
ter beschikking gesteld. Zonder overleg of enig verder contact heb ik op zeke-
re dag de sloper zien verschijnen om de zaak geheel te laten verdwijnen. Hetzelfde geldt voor de herbouw van een watermolen
op mijn terreinen oost van de Breukeleveenseplas. |
||||||||||||
De molen Kranenburg, 1950. Aquarel van M. van Kui-
lenburg. Foto: G.A.U., Top. Atlas U 1.20 |
||||||||||||
Daar zou, gezien de oude kaarten en andere archief-
stukken, een fraaie molen gestaan hebben. Ook hier is het niet mogelijk geweest ook maar enige medewerking van de ontelbare instanties te verkrij- gen. Gelukkig heeft men „de Trouwe Wachter" kunnen
behouden. |
||||||||||||
Met vriendelijke groeten.
|
||||||||||||
(w.g.) G. A. Wildschut
|
||||||||||||
Helaas werd dergelijk particulier initiatief tot het be-
houd van monumenten van bedrijf en techniek die, blijkens het krante-artikel, al werden geapprecieerd, kennelijk niet aangepakt. Gelukkig bezit de stad nog een belangrijk deel van een
vergelijkbare houtzaagmolen. De molen de Ster aan de Leidse Vaart is op de molenopbouw na geheel compleet. Juist op dit moment lijkt het particulier ini- tiatief een impuls te kunnen zijn voor het behoud van dit monument van bedrijf en techniek. |
||||||||||||
31
|
||||||||||||
Volksuniversiteit; Oud-Leeraar U.N.L. Lid der Veree-
niging Oud-Utrecht. Voorzien met ± 100 afbeeldingen van oude gebou-
wen, kasteelen, verdwenen punten, portretten van historische persoonlijkheden enz. enz." |
||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||
Vrijdag 30 maart 1984. Ned. Klassiek Ver-
bond afd. Utrecht. Lezing door dr. L. B. van der Meer over „Socrates en de Zeven Wijzen in de antieke kunst". Aanvang: 20.00 uur. Plaats: Archeologisch Instituut, Trans 14, Utrecht. Zaterdag 14 april 1984. Excursie naar de
Buurkerk. Zoals bekend zal zijn wordt deze kerk als voorlaatste van de vier binnenstads- kerken gerestaureerd. (Zie bulletins en jaar- verslagen van het vijf kerken restauratieplan.) De restauratie van de Buurkerk is inmiddels een flink eind gevorderd. Bovendien zal het museum van Speelklok tot Pierement een nieuw onderkomen krijgen in de Buurkerk, waarmee deze weer een nuttige bestemming zal krijgen. Over de restauratie en de aanpas- singen die nodig zijn voor de museumfunctie zal de architect, de heer T. van Hoogevest, tij- dens de excursie vertellen. Verzamelen om 10.00 uur in de kerk. Donderdag 24 mei 1984. Lezing over munten
en het muntwezen in Utrecht. De voordracht zal gehouden worden door de heer Scheffers, conservator van het museum van de Rijksmunt. Aanvang 20.00 uur. Plaats: Fun- datie van Renswoude. |
||||||||||||||
NIEUWE LEDEN
|
||||||||||||||
H. C. Reinders, Utrecht
W. J. M. Schaatsenberg, Houten
J. M. Schrijver, Doorn
M. Slingerland, Utrecht
H. P. Smit, Rotterdam
D. P. Snoep, Haarlem
J. Snijders, Utrecht
F. de Soeten, Utrecht
J. G. van der Tuijn, Utrecht
L. Valstar, Utrecht
Mw. D. Vermeulen-Ponten, Utrecht
A. van Vredendaal, Hilversum
P. Wessels, Utrecht
Mr. J. M. Weststeyn, Gouda
Mw. M. Wiertsema-Schipper, Bilthoven
Mw. J. M. Wittema-van Koten, Utrecht
L. Wouters, Utrecht
J. J. M. van Zijl, Utrecht
|
||||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nr. 3 - maart 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030)-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (0301-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (030)-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57. |
||||||||||||||
OPROEP
Van één van onze leden, de heer A. J. A. M. Lisman,
Rijksstraatweg 53, Nieuwersluis, ontving de redaktie een brief, die wij hierbij laten volgen: „In het boekje Een halve eeuw kasteel Vredenburg, in 1936 verschenen van de hand van F. J. Kraay, trof ik een advertentie aan voor een spoedig te verschijnen publicatie, van dezelfde auteur, Het Land der Kaste- len. Omdat ik die ,,a.s." publicatie nooit gezien heb en niemand mij iets over het bestaan ervan kan vertel- len, ben ik op zoek gegaan naar de auteur. Ik vond via de burgerlijke stand dat hij, F. J. Kraa/, op 2 januari 1874 te Werkhoven is geboren en op 16 juli 1949 te Utrecht overleed. Zijn zoon, geboren te Utrecht op 10 januari 1910 is, evenals zijn echtgenote, inmiddels te Voorburg overleden. Dit echtpaar had daar twee kin- deren, die beiden naar het buitenland zijn vertrokken. De oudste in 1973 en de jongste in 1967. Hun adres- sen zijn hier onbekend. Nu ik dus niet aan de (klein)kinderen van de auteur
kan vragen of hen iets bekend is over „Het Land der Kastelen", wil ik u verzoeken een oproep te plaatsen in het Maandblad van Oud-Utrecht. Misschien kan één van de leden mij verder helpen". „Hef Land der Kastelen, De Stichtsche Lustwarande,
Tusschen Rijn en Lek - Historisch-geographische wandelingen in het Stichtsche Overkwartier, door F. J. Kraay, docent aan de Dagcursussen in de Utr. 32
|
||||||||||||||
De restauratie van het
„Roede Boeck" voltooid |
||||||||||
De weg die de restauratoren van de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst moeten gaan om op een verantwoorde wijze bij te dragen aan de instandhouding van de Utrechtse stedelijke verzamelingen, is heel erg lang en lijkt geen einde te hebben. Daarom mag de voltooi- ing van de restauratie van het ,,Roede Boeck", dat deel uitmaakt van het middeleeuwse stadsarchief, wel als een belangrijke mijlpaal op die lange weg be- schouwd worden. Belangrijk genoeg om er ook de aandacht in het maandblad voor te vragen. Het lijkt mij allereerst van belang te wijzen op het feit, dat de restauratoren van de Gemeentelijke Archief- dienst - ieder op zijn eigen specifieke terrein - over de kennis en de vaardigheid beschikken om aan een restauratie als deze te kunnen beginnen en de maan- denlange ,.operatie" - want dat is het in feite - met succes te kunnen afronden. Naast de genoemde kennis en vaardigheid waren in
dit geval doorzettingsvermogen, durf en een groot gevoel voor een persoonlijke verantwoordelijkheid in ruime mate aanwezig. Met name de heer A. Bakker, die de „operatie" verrichtte, verdient grote waarde- ring voor de wijze waarop hij dag in dag uit doende was om een van de oudste handschriften van het |
||||||||||
Utrechtse stadsarchief, als het ware weer in oude
staat te herstellen. Omdat het boek voorafgaand aan de restauratie ge-
microfilmd werd hoeft het,,nieuwe" Roede Boeck al- leen nog aan zeer geïnteresseerde onderzoekers ge- toond te worden, waardoor het jaren - misschien wel eeuwen - voor het nageslacht bewaard kan blijven zonder al te veel beschadigingen op te lopen1). Het Roede Boeck
Eerst iets over het „Roede Boeck" zelf. Zoals gezegd,
is het een van de oudste handschriften van het Utrechtse stadsarchief (afdeling I, nr. 9). Gemeente- archivaris mr. S. Muller Fz. was met de beschrijving van de Utrechtse rechtsboeken, die uit de middeleeu- wen dateren, juist een eeuw geleden zeer ijverig be- zig, namelijk van 1883-18852). Muller is zeer syste- matisch tewerk gegaan en transcribeerde eerst (in 1883) de tekst van de verschillende rechtsboeken, te weten: het uit 1340 daterende „Liber albus" (het oudste keurboek van de stad of witboek), het „Liber hirsutus minor" (het ruige boek), het „Roede Boeck", het boek „die Roese" en tenslotte „der sce- pene Boeck" (dat is het uit de 1 5e eeuw daterende af- |
||||||||||
De houten platten van het,,Roede Boeck". Links het voorplat met het oude schutblad, voorzien van Latijnse
teksten; rechts het achterplat na verwijdering van het schutblad. Duidelijk zichtbaar zijn de vier oude leren ban- den, waarop het boek genaaid is. Foto: Gem. Fotodienst Utrecht. 33
|
||||||||||
Het ,,Roede Boeck"
vóór de restauratie. Fo- to: Gem. Fotodienst Utrecht. |
|||||||||
ven. Ik volsta met een citaat van Muller, waarin het
belangrijkste wel gezegd wordt: ,,Het Liber hirsutus minor was geen wetboek, maar een register van raadsbesluiten, waarvan er eenige bij de rechtspraak verbindend waren. Naarmate het ge tal dier verbindende besluiten in den loop der jaren toenam, werd het voor de rechtsprekende colleges al- lengs weder moeilijk, zich daarin den weg te zoeken. Bijschrijven der voor de rechtspraak belangrijke besluiten in het Liber albus was ondoenlijk, omdat de gilden dit verboden hadden en ook omdat het getal der novellen veel te groot was. De raad besloot der halve een nieuw rechtsboek samen te stellen, wij be- zitten dit nog in het Roede boeck'""'). De restauratie11)
Het Roede boeck dankt zijn naam aan de kleur van het
leer waarin het gebonden is. Het koperbeslag bevindt zich op de acht hoeken en in het midden van het vooi - en achterplat. Het boek is voorzien van twee koperen sluitingen met leren band. Door veelvuldig gebruik was het boek ernstig bescha
digd. Het leer om de houten borden (of platten) was verdroogd, en niet meer compleet aanwezig. Tot waar het boek scharniert was de rug grotendeels ver dwenen. Dat is begrijpelijk, omdat op die plaats het leer het meest te lijden had en heeft. Het beslag is ge heel bewaard gebleven; slechts een van de ornamen ten was gebroken. Evenals het leer, waarin het boek gebonden was, wa
ren ook de koorden waarmee het in de rug bijeenge houden werd verdroogd: het naaiwerk lag los, zodat er van enig verband geen sprake meer was. Boven- dien waren alle katerns in het hart sterk vervuild en de naaigaten door veelvuldig gebruik uitgescheurd en |
|||||||||
schrift van het Register van ,,alle oirdelen, die die sce-
pene stadighen daer men d'oude scepene by roept)3). Het „Roede boeck" is te beschouwen als het 2e
Keurboeck van de stad Utrecht. De beschrijving in de eerste afdeling van het stadsarchief luidt: ,,9. Troede boeck. 2e keurboek. Vervaardigd tus- schen October 1388 en October 1390. 1 deel. N.B. Bevat den inhoud van het ,,über albus"A) met het voornaamste uit het ,,über hirsutus minor"*). Het boek heet voorin „Die roese", ,,Liber ruber magnus" of ,,Dat boeck mitten veter" en wordt omschreven als bevattende,, certa statua, edita per consules vete- ris et novi consilii civitatis Trajectensis" (= zekere re- gels, uitgegeven door de raadsleden van de oude en de nieuwe raad der stad Utrecht.)". Het „Roede boeck" is, volgens de reeds vermelde be- schrijving in de eerste afdeling van het stadsarchief, geschreven tussen oktober 1388 en oktober 1390. Muller geeft in zijn Inleiding op de middeleeuwse rechtsbronnen nog exacter aan om welke data het gaat. Hij doet dat door vergelijking van het schrift en concludeert: ,, Wanneer dit boeck werd gemaakt, kunnen wij vrij
nauwkeurig bepalen: de jongste dadelijk daarin opge- nomene keur dagteekent van Vrijdag na St. Remeys- dag 12 October 1388)*), de oudste keur, die (blijkens het schrift) later, na de samenstelling van het boek, daarin geschreven werd, is van St. Victors dag 110 October) 13907): tusschen deze beide dagen is dus het boek geredigeerd".") Zoals uit de aanhef van het boek blijkt waren de „koe-
ren" die „ghezet" werden 9) bedoeld om in de stad „ghemac ende vrede te houden". Het is moeilijk om in een enkele regel de inhoud van het boek te beschrij- |
|||||||||
34
|
|||||||||
Het ,,Roede Boeck" nè
de restauratie.
Foto: Gem. Fotodienst
Utrecht.
|
||||||||
gelubberd. Het gevolg was, dat hele stukken papier
uit het midden van de dubbele bladzijden waren ver- dwenen. De gemeten zuurgraad van het papier bleek neutraal12). Om de restauratie verantwoord ter hand te nemen
werden eerst schetsen (en daarna foto's) gemaakt van de toestand waarin het boek zich bevond. Daarna werd het koperbeslag verwijderd en het rode leer voorzichtig van de houten platten losgeweekt. Ver- volgens werden de platten gereinigd, de door de spij- kers van het beslag veroorzaakte gaten en de gaten tengevolge van houtworm gestopt met vloeibaar hout en daarna gladgeschuurd. Beslag en sluitwerk werden schoongemaakt en waar nodig gerepareerd. Het ligt voor de hand, dat bij het herstel van een boek zoveel mogelijk het eeuwenoude materiaal opnieuw wordt gebruikt. Het eigenlijke boekblok is van geschept papier met een eenhoorn als watermerk. Het lag grotendeels uit elkaar. Toen het geheel werd losgehaald, bleek dat al eerder pogingen waren ondernomen om het boek te restaureren. Bij het inbinden van oude boeken maakte men gebruik van op perkament geschreven teksten of gedeelten daarvan, wat te verklaren is uit het feit dat men in die tijd de wetenschappelijke en artistieke waarde daarvan anders beoordeelde dan thans het geval is13). De restauratie van het boekblok begon door de oude
restauraties voorzichtig van de pagina's te verwijde- ren en de beschadigde delen van de bladen vel voor vel te deppen met isopropylalcohol (IPA). Daardoor konden de bladen worden gladgestreken en verdwe- nen de vele ezelsoren. Van het aanvankelijke plan om de ontbrekende ge- |
||||||||
deelten van de pagina's ,,aan te vezelen" met papier-
pap moest worden afgezien, omdat de kleurstof van de hoofdletters in het boek niet tegen vocht bestand was. Beter was het om de beschadigingen door mid- del van het inzetten van Japans papier en doublering met Renovapapier te herstellen. Dat ook daarbij uiterst voorzichtig te werk moest worden gegaan met de toepassing van vocht - van- wege de met waterverf ingekleurde hoofdletters - ligt voor de hand. Ook het nalijmen van de hoeken en ran- den van de bladzijden - waardoor deze hun oorspron- kelijke stevigte terugkregen - moest heel voorzichtig geschieden. Het behoeft dan ook geen betoog dat dit onderdeel van de restauratie het meest tijdrovende is geweest. Daarna werden de katernen samengevoegd, de spie-
gels (of schutbladen) en perkamenten verstevi- gingsstroken gesneden en verwerkt, de nieuwe per- kamenten schutbladen aangebracht en de katernen op authentieke wijze op leren banden aaneengenaaid. Deze banden zijn in de rug als ribben duidelijk te zien. Nadat het boek is genaaid wordt de rug gelijmd en zo- genaamd ,,rondgezet". Ter versteviging worden tenslotte katoenen stroken tussen de ribben gelijmd. Het aan het boekblok bevestigen van de houten plat- ten is vakwerk. De leren banden, die door de oor- spronkelijke gaten in de platten worden geleid, wor- den met houten spieën vastgezet en op de borden vlakgesneden. De nieuwe leren band, een stevige naturelkleurige
kalf shuid, wordt ondertussen in de kleur van het oude boek geverfd. De verf is verdund met alcohol. De be- nadering van de oorspronkelijke kleur is nodig, omdat besloten is om de restanten van de oude band op het nieuwe leer aan te brengen. Vóór dit kan gebeuren 35
|
||||||||
moet de iets te dikke kalfshuid op de plaatsen van de
ribben, in de knepen en aan de randen van het boek worden „geschalmd" (= uitgedund). Om een zo goed mogelijk resultaat te bereiken is het gebruik van een „leerdunmes" en een glasplaat noodzakelijk. De bevestiging van het leer verloopt in fasen. Eerst wordt alleen het gedeelte van het leer dat op de rug van het boekblok moet worden aangebracht meerde- re malen met stijfsel aangesmeerd. Hierdoor is het leer namelijk gemakkelijker te verwerken. Om het leer zo goed mogelijk op en tussen de ribben te drukken wordt vervolgens band om het boekblok gespannen. Na enkele dagen gedroogd te zijn wordt het leer ook in de knepen en op de platten geplakt. Wanneer ook dit geheel goed droog is, kan het leer om de kop, de staart en de voorkant van het boek worden ingesla- gen. Het aanbrengen van de restanten van het oude leer op
de nieuwe band was mogelijk omdat tevoren een situ- atieschets was gemaakt van de plaats van het leer, het koperbeslag en het sluitwerk. Het oude leer was heel bros. De oude lijmresten waren moeilijk te ver- wijderen. Om het opnieuw te kunnen gebruiken was schalmen en licht schuren van het oude leer noodza- kelijk. Doet men dit niet of niet vakkundig dan laat het oude leer onherroepelijk na enig gebruik los. Om een zo fraai mogelijke overgang van het oude naar het nieuwe leer te verkrijgen moeten met name de oude fragmenten rondom erg dun worden geschuurd. Na- dat de fragmenten op de nieuwe band zijn geplakt, worden deze tenslotte met de rode leerverf bijge- werkt. Met behulp van koperen pennetjes worden beslag en
sluitwerk opnieuw aangebracht. De laatste handeling bestaat uit het plakken van de nieuwe perkamenten schutbladen tegen de houten platten14). Dankzij het vakmanschap van de heer A. Bakker is het zes eeuwen oude „Roede boeck" weer als nieuw en voor lange jaren behouden. Misschien - zoals gezegd - wel voor eeuwen.
A. Graaf huis
Gem. Archiefdienst
A. Numankade 199 Utrecht |
||||||||||
1361-1392; met enkele latere tot 1425 toe. 1 deel.
(Stadsarchief I, nr. 8). N.B. Voor in het boek staat ,,ln desen boeke sal men
scriven alle die punten, die oud raet ende rïywe over- eengedraghen zijn ende noch overeendraghen zullen". Het wordt voorin Die roese beschreven als: „Gesta con- sultus civitatis Trajectensis" (Handelingen van de vroedschap der stad Utrecht). 6) Tekstuitgave Liber hirsutus minor, XCV. Van den wijn-
sijs: ,,Zo wanneer de wiinsiis uutgaet, datmen alle wine die ghewaent siin tappen mach twe daghe lang na dien daghe dat de wiinsiis uutgaet" (gedeelte! (Zie: Muller, Rechtsbronnen, I, blz.1351. 7) „Int jaer ons Heren MCCC ende XC op Sinte Victoers
dach overdroech de raet out ende nye: Enich uut- heemsch coopman die hier binnen compt mit wine, zo wat wine hi daer of heel vercoopt datmen buten der stad van Utrecht voert tot dreen amen toe ofte daren boven, daer en zei hi ghenen siis of gheven; maar so wes hi ver- coopt beneden dreen amen datmen buten voert, daerof zeilen zi gheven van der ame 1 Ib (= pond A.G.) Ende wes si der ecclesien ofte enighen gheesteliken personen binnen Utrecht vercopen, daer en zeilen zi nyet meer of gheven dan onze borghers daer of gheven". (Zie: Muller, Rechtsbronnen, I, blz.1591. 81 Zie: Muller, Rechtsbronnen, Inleiding, blz. 368. (In het
geciteerde tekstgedeelte heb ik vanwege de toelichting op de van belang zijnde data de door Muller aangegeven nootcijfers weggelaten en vervangen door de cijfers die in het notenapparaat van dit artikel passen). 9) Een „koer" of keur is een voorschrift of verordening op
overtreding waarvan men bekeurd kan worden, zouden wij vandaag zeggen; „ghezet" is: vastgesteld. De voor schriften werden „mitter doeken" (met klokgelui) be- kend gemaakt. 10) Zie noot 8.
11) De technische gegevens m.b.t. de restauratie zijn ver-
strekt door de heer A. Bakker. 12) Men spreekt van PH-waarde of zuurgraad van het pa-
pier. 13) De toepassing van oude op perkament geschreven
teksten bij het inbinden van boeken geschiedde - zoals gezegd - wel vaker. Het spreekt vanzelf, dat in dit geval de perkamenten schutbladen met Latijnse teksten voor- zichtig met gedestilleerd water werden bevochtigd en van de platten werden losgeweekt. Zij worden ter nade- re bestudering afzonderlijk bewaard. 14) De restauratie van het „Roede boeck" werd op de be-
treffende afdeling van de archiefdienst voorbesproken door de heren J. P. A. Vesters (afdelingschef) en A. Bak ker, J. Bosma en W. Jongerius, restauratoren. De uitein delijk gekozen restauratiemethode werd vastgesteld na overleg met de direktie van de Gemeentelijke Archief- dienst. Dit geldt ook voor het besluit om de op perka- ment geschreven teksten te vervangen. |
||||||||||
Noten:
1) Het is de bedoeling om het handschrift dit jaar ten toon
te stellen en daarbij tevens de gelegenheid te benutten om de restauratieprocedure van een visuele toelichting te voorzien. 2) De middeleeuwsche rechtsbronnen der stad Utrecht,
uitgegeven door dr. S. Muller Fz. 's-Gravenhage, 1883-1885. De uit 4 delen bestaande publicatie ver- scheen in de reeks Oude Vaderlandsche Rechtsbronnen van de Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, gevestigd te Utrecht, eerste reeks, nr. 3 (aanwezig in de Bibliotheek over Utrechtl. 3) Respectievelijk: Stadsarchief I, nrs. 7,8,9,11 en 672
bis. 4) Het in 1340 door de raad vastgestelde en in 1341 ge-
schreven eerste keurboek van de stad. (Stadsarchief I, nr. 7). 5) Het register van de besluiten van de raad oud en nieuw.
|
||||||||||
Aan de voltooiing van de restauratie van 't
Roede Boeck zal een kleine tentoonstelling worden gewijd, die te bezichtigen is van vrij- dag 27 april t/m vrijdag 29 juni 1 984 in de hal van de Gemeentelijke Archiefdienst. De openingstijden zijn: maandag t/m vrijdag 9.00 - 17.00 uur; zaterdag 9.00 - 1 2.30 uur. Op Hemelvaartsdag, Pinksterzaterdag en 2e Pinksterdag gesloten. |
||||||||||
36
|
||||||||||
VROUWENKLOOSTER:
ONTVANGEN GLAZEN EN
VERLEENDE MEMORIES (1)
|
|||||||||||
Zoveel bijzonderheden heeft Henrica van Erp, abdis
van 1 503 tot 1548, niet genoteerd bij de opsiering van de refter, al is het aan de andere kant heel bijzon- der dat we bij dit klooster over een kroniek beschik- ken. We danken daaraan nog enkele namen van per- sonen die glazen aan de eetzaal schonken, terwijl we ons daardoor ook de plaatsing in vier kruisramen be- ter kunnen voorstellen. Volgens het afschrift van de kroniek dat ik ,,echter" vind klinken dan de uitgave die Matthaeus ervan maakte, beschreef vrouwe Hen- rica deze gebeurtenissen zo:3) Intselfde jaar 1540 liet joffer Leon van Zulen van Hermeien de vischreventer4) beschieten, liet die raempten mit dat iserwerk int convent maken, ende liet joffer Leon bid- den heer Georgius van Egmont biscop, die gaf vier glasen indat raempt naast die schoorsteen, graaf Flo- ris van Bueren gaf die glasen ant ander raempt ende den jongen graaf van Bueren 4 glasen in dat darde raempt ende graaf Willam van Rennenborgh heer tot Zulen gaf 4 glasen int vierde raempt. Glasschenkingen van Maximiliaan van Egmond en
Willem van Rennenberg Maximiliaan van Egmond heeft hier, anders dan bij de
Catharijnekerk, dus wel met zijn vader meegedaan; gelegenheid om ook zijn aandeel in het gebrandschil- derd glas nader te bekijken. In IJsselstein deed hij mee aan de beglazing van de
nieuwe kloosterkerk; de Cisterciënserinnen van Her- kenrode kregen ook een glasraam van hem en zijn vrouw, dat nu in een Engelse kathedraal is te vin- den5). Na de dood van zijn vader, of althans niet sa- men met deze (de datum van de volgende schenking |
|||||||||||
De aanleiding om glasschenkingen aan Vrouwen-
klooster te De Bilt in een onderzoek te betrekken wordt weer gevormd door een paar financiële gege- vens in het archief van de Nassause Domeinraad. Op 12 december 1539 liet de rentmeester van Us- selstein een kwitantie van 8 Carolusguldens onderte- kenen door Peter uten Werd die glaesmaker van Utrecht, ende dat ter causen van 4 glasen die mijn au her van Bueren mijn joffer van Hermeien tot Fraeu- wencloester buten Utrecht in den reventer ghegeven het (afb. 1). De situatie is weer dezelfde als bij het Us- selsteinse klooster en de Catharijnekerk in Utrecht1): Maximiliaan van Egmond honoreerde hiermee een toezegging die zijn vader vermoedelijk kort voor zijn dood gedaan had. Voor het overige zijn er nogal wat verschillen op te merken. Het is maar een kleine schenking geweest, dus hoogstwaarschijnlijk glasrui- ten met de wapens van de gever, die niet in een kerk maar in een refter geplaatst zijn. Er is duidelijk door iemand om gevraagd, een van de nonnen van Vrou- wenklooster. Waarschijnlijk is dat verzoek overge- bracht door een verwant van haar, die in dienst was van de graven van Buren. Toen namelijk de drost van IJsselstein op 28 december 1539 een serie opdrach- ten aan de rentmeester uitschreef, waarmee deze zich later bij de controle van zijn boekhouding kon verantwoorden, duidde hij deze glasschenking als volgt aan: die mijn heer zelliger mijn moij van Herme- ien in den reventer gegeven heeft, elcke glas twe gulden2). Buiten Floris van Egmond, graaf van Buren en heer van IJsselstein en de glazenier beschikken we hier dus over de namen van nog twee betrokken per- sonen. |
|||||||||||
Afb. 1. Kwitantie
van Peter Uten- weerd voor de rent- meester van de graaf van Buren be- treffende glaswerk voor Vrouwen- klooster, 12 decem- ber 1539 (Foto Al- gemeen Rijksarchief 's-Gravenhage) |
|||||||||||
37
|
|||||||||||
is niet bekend) bedacht hij nóg een klooster in de
Zuidelijke Nederlanden, in Antwerpen6). En dan heeft Maximiliaan met zijn vrouw in 1541 een glas ge- schonken aan de herbouwde Grote Kerk van Den Haag, voorstellend het bezoek van de koningin van Scheba aan Salomo. Dit laatste is een heel bekend stuk voor kunsthistorici vanwege de naam van de gla- zenier, Rijck Aertsz7). Vijf giften - bepaald geen indrukwekkende reeks. Ook
al wordt hier of daar nog eens een glasschenking van deze veldheer gevonden, dan zal de achterstand ten opzichte van zijn vader toch moeilijk ingelopen kun- nen worden. Wordt dit verschil tussen leken- schenkers alleen veroorzaakt door hun verschil in ou- derdom? Floris van Egmond was de 50 al gepasseerd toen hij - voorzover nu bekend - begon dit soort schenkingen te doen. Maar Maximiliaan is amper 40 jaar geworden8). Dit vader-zoon-verschil doet mij daarom denken aan de Bourgondische hertogen Karel de Stoute en Filips de Goede: ook een zoon die op veel jongere leeftijd dan zijn vader stierf (Maximiliaan kon overigens de dood op het slagveld slechts nabootsen door thuis in z'n harnas te stappen), en tegelijk een zoon die op het stuk van glasgiften ver achter bleef bij zijn vader. Zouden in dit verschil ook een ander beleid, andere
overwegingen tot uitdrukking komen? Of stuiten we hier op een verschil in persoonlijke smaak, schonk de een gewoon liever glasramen, een ander bij voorkeur andere voorwerpen, zoals de beelden die van Karel de Stoute zo bekend zijn9)? Willem van Rennenberg mag een nieuwe figuur lijken,
toch past hij heel goed in dit gezelschap glazenschen- kers. Door zijn huwelijk met Cornelia van Culemborg had deze niet zo bemiddelde edelman uit het aarts- sticht Keulen niet alleen de heerlijkheden Zuilen en Westbroek gekregen maar ook waardevolle connec- ties met de vooraanstaande adel van de Nederlanden, die hem kennelijk als „ebenbürtig" beschouwde. Als bestuurder maar vooral als militair diende hij de keizer en verschillende vorsten in het Rijk, inclusief bis- schop-elect Hendrik van Utrecht. Volgens zijn jong- ste biograaf was vermeerdering van bezit en geld zijn levensdoel, om zijn vele kinderen een goede positie te bezorgen en slot Zuilen weer op te bouwen10). Dan moet hij zijn giften dus wel met overleg geplaatst hebben en hoeven we deze Rennenberg niet onder de royale schenkers te verwachten. Van een kleine glas- gift aan de St. Jorisdoelen in Den Haag zijn toevallig jaar - 1 539 - en maker - Jan Jorisz. - bekend. Een der- gelijk glas van hem en zijn vrouw heeft misschien in het stadhuis van Culemborg gezeten; zij werden al- thans in 1538 door het stadsbestuur gesuggereerd toen het glazen nodig had. Verder hebben de kerken van Culemborg en Westbroek ooit elk een glas van het echtpaar bezeten11). Vanwege Oostbroek kan ook Vrouwenklooster wel tot deze naaste omgeving gerekend worden; de heren van Zuilen waren immers erfelijk pachters van de abdij Oostbroek12). De glazenier
De beschrijving van Henrica van Erp geeft „van-
|
zelfsprekend" geen enkele aanwijzing over de maker
van de vier glasramen. Toch meen ik veilig te kunnen stellen dat de Utrechtse glazenier die de kwitantie voor de panelen van Floris van Egmond tekende, ook de andere heeft gemaakt. Dit soort kleine opdrachten moet wel tot het routinewerk van elke glaswerkplaats behoord hebben. Ik denk dat joff er Leonie, toen zede vier toezeggingen binnen had, de opdracht gewoon heeft gegeven aan de man die geregeld voor het klooster werkte als er reparaties of nieuw werk in de vensters te doen viel. Zo'n vaste ,,glasmaker" is ook wel in de kapittelrekeningen te vinden of, om een Utrechts kloostervoorbeeld te noemen, in die van de abdij Oudwijk13). Dankzij enkele vermeldingen - gekregen, gezocht en
bij toeval gevonden - hoeft deze glazenier geen vage naam te blijven. Ter onderscheiding van collega's die ook Peter heten,14) wordt hij steeds met de toenaam „Uit de Weerd" aangeduid. Andere Utenweerd's za- ten ook in dit vak; in deze periode Loij Janszoon, al- licht een zoon van de Johannes die aan het begin van de eeuw voor Oudmunster werkte15). Vanaf 1 529 is iets van de werkzaamheden van Peter Utenweerd te volgen, voor het Utrechtse stads- bestuur en de proost van Oudmunster Michael van Enckevoirt16). Weliswaar gaat het daarbij steeds om reparaties of klein nieuw werk zoals voor Vrouwen- klooster. Maar door enkele anderssoortige vermeldin- gen krijgt hij zelf duidelijker contouren. In 1 536 blijkt hij aan de (Lange) Nieuwstraat te wonen tegenover het Vleeshuis; naast dat pand koopt hij er dan onder hypotheek nog een bij. Vijf jaar later laat hij het rieten dak vervangen door pannen17). Zo'n verbetering sub- sidieerde de stad wel voor een derde, maar hij zal toch zelf ook over voldoende contanten of credietwaardig- heid hebben moeten beschikken, al zou er een verge- lijking met anderen gemaakt moeten worden om dit financiële gegeven op z'n volle waarde te kunnen schatten. Verder kwalificeerde de cameraar hem bij gelegenheid van dit subsidie als glaesscrijver, en dat is een beroepsnaam die in de 16e eeuw langzaam in zwang komt om iemand met grotere kunstvaardig- heid te onderscheiden van de massa glasmakers; de voorloper van ons woord glazenier18). De bemiddelaar
Een van de boeiende kanten van dit geval is dat ook
over de bemiddelaar van graaf Floris' schenking méér gezegd kan worden dan dat hij drost van IJsselstein was en verwant aan Bénédictines Leonie van Zuilen van Harmelen. Gijsbert van Baex of Baexen behoorde tot een ridder-
matig geslacht van vrije komaf, dat zijn stamland had in het Gelderse rivierengebied19). In de 1 5de en 1 6de eeuw komen Hendrikken en Wolters daar geregeld in landsheerlijke functies voor, als ambtman van het Land van Maas en Waal of de Bommelerwaard; ook als schepen, bijvoorbeeld van Cuyk20). In zuidelijke richting hadden de Baexen al vroeg betrekkingen: in 1360 werd een Hendrik lid van de Onze-Lieve- Vrouwebroederschap van Den Bosch. Daar heeft zich in de 15de eeuw ook een tak gevestigd, waaruit rond |
||||||
38
|
|||||||
1500 een Jan optreedt als laagschout van Den
Bosch. Enkele vrouwen zijn te vinden in het Hollandse Cisterciënserinnenklooster Leeuwenhorst; de Bos- sche Elisabeth heeft het er in 1527 tot abdis gebracht21). Op het Nedersticht werd de familieaandacht ge-
vestigd voor een Wolter. Deze schat ik van dezelfde generatie als de net genoemde Jan en Elisabeth met hun broers, maar hij is een bastaard geweest22). Op zijn grafzerk in de kerk van IJsselstein zag Van Bu- chel dan ook een streepomboordsel langs de rand van het wapen, om de gaande (later staande, al dan niet gekroonde) leeuw die het geslacht voerde23). Even- goed trouwde deze Wolter in of kort voor 1495 met een dochter van Gijsbrecht van Zuilen van Harmelen, Maria. Hun zoon, „onze" drost is dus naar haar vader vernoemd. Dat Gijsbert van Baexen joffer van Harme- len zijn „moei" noemde, klopt: zij was een zuster van zijn moeder. Andere kinderen uit het huwelijk van zijn ouders of uit dat van Gijsbert zelf heb ik niet gevon- den. De relatie met de Harmelense Zuilens werd ech- ter twee generaties later hernieuwd door Maximiliaan van Baexen. Daardoor hebben in de 17de eeuw niet alleen Leeuwen en Coninxvrij maar ook Harmelen en Kersbergen als heerlijkheden aan leden van dit geslacht behoord. Van Gijsbert's vader dateren ook de dienstbetrekkin-
gen van de Baexen bij de Egmond-Buren's. Al voor zijn huwelijk was hij hun schout in IJsselstein; daarna vervulde hij er het drostambt, misschien wel tot zijn overlijden in mei 151824). Gijsbert's carrière verliep via het hofmeesterschap over de functie van ambt- man in Grave naar het drostambt van IJsselstein. Dat heeft hij bekleed van november 1 538 tot minstens 154725), al was hij onder Maximiliaan van Egmond ook wel langere tijd afwezig omdat hij deze tevens als ritmeester diende. Op andere bezittingen van de Bu- ren's komen ook Baexen als functionarissen voor. Dienst nemen bij de hoge adel was een van de gewo- ne mogelijkheden voor kleine edelen om hun inkomen te verbeteren26). Willem van Rennenberg zagen we dat op nog hoger niveau doen; bij de Buren's ontmoe- ten we naast de Baexen ook leden uit de ridderschap van het Nedersticht of van de Nederrijn. Zo werd Ja- cob van Amstel van Mijnden, heer van Loenersloot, eerst hofmeester bij bisschop-elect Hendrik, na Gijs- bert van Baexen ambtman in Grave27). Gijsbert's voorganger in IJsselstein was Jacob's zwager Willem Torck, die door schaking van de erfdochter heer van Nijenrode wist te worden. Andere Turck's of Torck's cirkelen al sinds het einde van de 15de eeuw om de Egmond-Buren's. Een heel ander kader waarin Gijsbert van Baexen
voorkomt wil ik niet onvermeld laten, dat van de We- derdopers. Per slot van rekening was 1 539, het jaar van Floris van Egmond's laatste glasschenkingen, het jaar waarin de Utrechtse magistraat zijn hoogste aan- tal herdopers liet executeren. Of Gijsbert zelf sympa- thie voor hen gehad heeft lijkt mij vooralsnog moeilijk uit te maken. Het enige harde gegeven over hemzelf wijst alleen op een mogelijk open houding voor nieu- we stromingen in de kerk. Hendrik van Bommel na- |
||||||||||||||||||
melijk, eerst geestelijke in Utrecht, later reformato-
risch leraar en predikant aan de Nederrijn, heeft in 1539 zijn kroniek over de periode-Hendrik van Beie- ren opgedragen aan Gijsbert van Baex omdat die zijn „patroon" was28). Dat wil zeggen dat de schrijver |
||||||||||||||||||
j yrtvê nnvSttuv etc
(ï>at-wcrJfe lts Jfoscn utrliïc vviïê: |
||||||||||||||||||
¥/
|
||||||||||||||||||
Afb. 2. Maximiliaan van Egmond-Buren (1508/09-
1548), stadhouder en kapitein-generaal van Fries- land, Groningen en Overijssel; anonieme portretgra- vure, uitgevoerd door N. de Clerck {Foto Iconogra- phisch Bureau 's-Gravenhage) |
||||||||||||||||||
zich als beschermeling van Gijsbert beschouwde, van
wie hij hulp had ondervonden en nog hoopte te krij- gen. Maar van Gijsbert's vrouw staat het vast dat zij actief bij de doperse beweging betrokken is geraakt. Dat haar jarenlange gevangenschap in Den Haag niet
met de doodstraf is beëindigd, zal wel toe te schrijven zijn aan het hardnekkig streven van Maximiliaan van Egmond om zijn heerlijkheid IJsselstein niet onder Hollandse jurisdictie te laten vallen29). Dat gebied was dan ook een dorado voor doperse groepen. Na 1550 verliest het spoor van Elsabe van Lpsert of Lostad zich; het Baexengraf in IJsselstein vermeldt haar niet30). |
||||||||||||||||||
(wordt vervolgd)
L. van Tongerloo |
||||||||||||||||||
Zeist,
Couwenhoven 62-45 |
||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||
p. 229-230). Vgl. W. H. Vroom, „Een retabelcontract
uit 1493" in: Miscellanea I. Q. van Regteren Altena (Amsterdam, 1969) 27-31. 15) GAU, stadsarchief I, 634, 2de cameraarsrekening
1540/41 f. 74, 1541/2 f. 82; RAU, Oudrriunster, 499-3, f. 54 (1 504/05) (dit op aanwijzing van A. J. van den Hoven van Genderenl. 16) Cameraarsrekening 1529/30f. 61; Oudmunster, 1737,
f. 16v-17v, 32v (1533, 1 534) (dit op aanwijzing van H. L. Ph. Leeuwenberg; de proost op informatie van A. J. van den Hoven van Genderen). 1 7) GAU, bewaarde archieven I, 362 en 1 507; cameraarsre-
kening 1541/2 f. 91. 18) A. van der Boom, De kunst der glazeniers in Europa
1100-1600 (Amsterdam, Antwerpen, 1960) 32-33. 19) De opgaven in E. A. van Beresteyn, Genealogisch reper-
torium, herz. door H. L. Kruimel, I (Den Haag, 1972) ge- raadpleegd behalve 64, 240, 484 en de Familiebladen. S. W. A. Drossaers, Het archief van de Naussause Do- meinraad, II (Den Haag, 1955) index. Andere vindplaat- sen hierna. 20) H. Douma, Inventaris van het archief van het Kruishe
renkloosterSint-Agatha 1371-1887(3dln., Den Bosch, 1972) index. 21) G. de Moor, „Het onderwijs in het Cisterciënserinnen-
klooster Leeuwenhorst aan leken in de 16de eeuw" in: Holland, 14(19821 100, 118; Nederlandsche klooster- zegels, II (Den Haag, 1938-1948) nr. 363. 22) A. J. Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen
(Den Haag, 1956)88; 1495 zijn vrouw genoemd: 86. 23) UB Utrecht, hs. 1648, 1 33; de tekst beter bij P. C. Blois
van Treslong Prins, Genealogische en heraldische ge- denkn'aardigheden in en uit de kerken der provincie Utrecht (Utrecht, 1919) 301 nr. 10, volgens wie het graf mede gold voor hun zoon Gijsbert, een verband dat Van Buchel niet legde; wel gaf deze dezelfde sterfdag voor Gijsbert: 8 okt. 1549. Wapen: R. T. Musschart, „De grafzerken in de St. Maartenskerk te Zaltbommel" in: Bijdragen en Med. Gelre, 47 (1944) 127-132 (infor- matie van P. J. W. Beltjes) en wat zegels in archieven genoemd, onder noot 19 en 20. 24) Drossaers, Nassause Domeinraad, II, via.index; tevens
bij dit hele gedeelte over functies. 25) I. A. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis
van Gelderland, VI2 (Arnhem, 1862) p. 846 (1525); nov. 1538 blijkens burgemeestersrekening IJsselstein 1 538/9 f. 6v-7 (ARA, Nass. Domeinraad II (Buren) in nr. 61). Als drost niet meer vermeld na 1 546. Sterfdatum: zie noot 23. 26) H. A. Enno van Gelder, „Bailleul, Bronkhorst, Bredero-
de" in: De Gids, 100 (1936) II, 348. 27) Herberen van Mijnden, „Gedenkschriften", ed. S. Mul-
ler Fz. in: Bijdragen en Med. Hist. Gen., 11 (1888) 26-29; ambtelijke correspondentie in: Codex diplomati- cus neerlandicus, 2de serie, I2 (1852) 109-163. Ver- wantschappen opgepikt via noot 19. 28) Henricus Bomelius, Betlum Trajectinum (ed. B. J. L. de
Geer) (Utrecht, 1878) 9. 29) A. F. Meilink, De Wederdopers in de Noordelijke Neder-
landen 1531-1544 (diss. UvA, Groningen/Djakarta, 1953) 20, 29, 33, 36, 234, 240-241; L. G. Jansma, Melchiorieten, Munstersen en Batenburgers (diss. Rot- terdam, 1977) 257. De vaak genoemde Hendrik Rol lijkt mij nu terecht geëlimineerd uit zijn omgeving (Mellink in Algemene Geschiedenis der Nederlanden, VI (Haarlem, 19791 151). 30) Zie noot 23; Maris, Repertorium, 86, 89.
|
||||||
Noten:
1) Jaarboek Oud-Utrecht 1982, 18-41; Maandblad Oud-
Utrecht 57 (1984) 1-8. 2) Alg. Rijksarchief, Nass. Domeinraad, II (Buren), in inv.
nr. 113; de betalingsopdracht heeft nr. 484. 31 Henrica ab Erp, Annales vernaculi, ed. A. Matthaeus,
Analecta, I (Den Haag, 1738) 86-124; Univ. bibl. Utrecht, hs. 1254, 307-336. Het citaat 115resp. 328. 4) Ter onderscheiding van de vleesrefter (RAU, Kleine Ka-
pittelen en Kloosters, in inv. nr. 1143 a, dormterbouw- rekening, keerzijde van het eerste blad). 5) Jb. Oud-Utrecht, 1982, 20, 31; literatuur over de Her-
kenroodse glazen: Monasticon beige, VI, province de Limbourg (Luik, 1976) 144. De heilige die hem op dit glas presenteert is dezelfde als van zijn vader: St. Chri stoffel. 6) Het Karmelietenklooster (J. Helbig, De glasschilder-
kunst in België, repertorium en documenten, I (Antwer- pen, 1943) nr. 2139) of het Augustijnenklooster (Cor- pus vitrearum, Belgique, IV (Gent, 1981) 237). 7) Basisartikel: H. E. van Gelder, ,,De zestiende-eeuwse
glasbeschilderingen in de Haagsche Sint-Jacobskerk" in: Oud-Holland 36 (1918) 10-13; correctie t.a.v. de 18de-eeuwse tekening ervan: A. G. Schulte, „Het topo- grafisch werk van Dirk Verrijk" in: Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond, 71 (1972) 102-103. 8) Floris' eerste schenking: Maandblad Oud-Utrecht 57
(1984) 5 en noot 27. Maximiliaan's leeftijd op grond van randschrift op portretpenning MAXIMIANVS GRAF ZV BVREN ZC. AETATIS SVAE 38 ANNO 1547 (24 april 1547 slag bij Mühlberg), afgebeeld door J. Destrée, „La coupe de la ville de Veere de 1 546" in: Oud-Holland 49 (1932) 106. 9) L. de Laborde, Les ducs de Bourgogne, l-ll (Parijs,
1849-51) en A. G. Jongkees, Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 (Groningen/Batavia, 1942) 244-245. Sa- menvattend: W. Paravicini, Karl der Kühne, (Góttingen, 1976) 46, 48. Overwegingen vergelijkbaar met de mij- ne: J. Banier, ,,Le mécénat de Charles Ie Téméraire" in: Cinq-centième anniversaire de la bataille de Nancy 1477 (Nancy, 1979) 53-55. 10) Leo Peters, Wilhelm von Rennenberg (+ 1546), einrhei-
nischer Edelherr zwischen den konfessionellen Fronten (Kempen/Niederrhein, 1979); met dank aan M. P. van Buijtenen en A. K. de Meijer OSA. 11) Peters, Rennenberg, 120-121, 49; afbeeldingen van
Jan Jorisz' kwitantie (120) en Van Buchel's tekening van het echtpaar in Westbroek (35) uit diens Monumenta-handschrift GAL); P. J. W. Beltjes, „Anto- nis van Lalaing en de glasschilderkunst" in: Liberamico- rum Jozef Lauwerys (Hoogstraten, 1976) 58-60. 12) R. C. J. van Maanen, ,,De relatie tussen Zuilen en de ab-
dij van Oostbroek" in: Jaarboekje Oud-Utrecht 1969, 73-98. 131 Afgaande op de excerpten betreffende 16de-eeuwse
kunst en kunstenaars voor prof. dr. J. G. van Gelder, thans in Centr. Museum, en gedeelten van de rekenin- gen die ik zelf zag. 14) Bij wie Pieter Willemsz. van Utrecht m.i. niet mag mee-
tellen; hij maakte geen glas (Herma M. van den Berg, ,,De kerk te Loenen aan de Vecht" in: Jaarboekje Oud- Utrecht 1953, 1371 maar een retabel voor het St. Lud- geraltaar: in het 18de-eeuwse afschrift van het aanne- mingscontract zal „back" i.p.v. ,,vack" gelezen moe- ten worden (RAU, heerlijkheid Kronenburg, inv. nr. 131, 40
|
||||||
GEERT GROTE
EN DE MODERNE DEVOTIE |
|||||||||||
Expositie
|
|||||||||||
Van 14 april t/m 24 juni 1984 wordt in het Rijksmu-
seum Het Catharijneconvent de tentoonstelling „Geert Grote en de Moderne Devotie" gehouden. Aanleiding voor deze expositie is de 600ste sterfdag van de beroemde prediker en theoloog die leefde van 1340 tot 1384. Zijn optreden leidde tot een geestelij- ke herleving, de Moderne Devotie. Zijn volgelingen sloten zich aaneen in gemeenschappen, de Broeders en Zusters van het Gemene Leven. Deels vormden zij kloosters zoals het klooster Windesheim bij Zwolle. Zijn bekendste volgeling was Thomas a Kempis, de schrijver van de „Navolging van Christus". Over Geert Grote en de geestelijke beleving die na zijn dood ontstaat, handelt de tentoonstelling, voor een belangrijk deel aan de hand van prachtige middel- eeuwse kunstwerken zoals schilderijen en beelden, en door middel van een groot aantal fraai geïllustreer- de handschriften. Hiermee wordt een beeld gegeven van de geschiedenis en de levenssfeer van de Moder- ne Devotie. Ook kan men zien hoe geloofsleven, geestelijke literatuur en beeldende kunst zeer nauw met elkaar verbonden zijn. Ook aan de situatie in de stad Utrecht wordt binnen
het geheel aandacht besteed. Laten we daar in het Maandblad even op ingaan. Alleereerst komt het be- roemde handschrift met het tractaat van Geert Grote „Contra turrim Traiectensem" („Tegen de bouw van de Utrechtse Domtoren"), dat zich bevindt in het Ar- chiv Schram te Neuss (West-Duitsland), naar de Domstad. Dat is voor het eerst want voor de expositie „Utrecht en zijn bisschoppen", die in 1971 in het Rijksarchief werd gehouden, zijn allerlei pogingen on- dernomen doch uiteindelijk zonder resultaat. Ook van hem is te zien „Contra focaristas" („Tegen de in on- tucht levende geestelijkheid"), een preek die Geert Grote in 1381 in de Dom heeft gehouden. De Utrechse vestigingen van Broeders en Zusters van het Gemene Leven treden voor het voetlicht: natuur- lijk het Hiëronymushuis aan de Kromme Nieuwe- gracht, de latere Latijnse School. Daarnaast ook de vestigingen van de zusters die, vaak onder leiding van de kapelaan van de Buurkerk Wermbold van Buscop, zich na verloop van tijd ofwel aansloten bij de derde regel van St. Franciscus (Tertiarissen), ofwel bij de Regularissen van St. Augustinus. Van deze Werm- bold is ook een handschrift uit de collectie van het Ca- tharijneconvent zelf te zien. Overigens valt het bij de samenstelling van zo'n onderdeel van de tentoonstel- ling op, dat de Utrechtse kloosters nauwelijks bestu- deerd zijn. Monografieën zijn niet voorhanden. Zoals iemand laatst eens opmerkte: „Utrecht heeft zijn ka- pittels en daar is men eindeloos mee bezig. Maar ter- |
|||||||||||
Hiëronymus in zijn studeervertrek. De kerkvader Hië-
ronymus was een populaire heilige in de kringen van de Moderne Devotie. Eikehouten reliëf. Noord- Nederland, einde 15de eeuw. (Foto: Catharijnecon- vent, Utrecht) |
|||||||||||
wijl menig provinciestad behoorlijk onderzoek naar
zijn kloosters pleegt, doet Utrecht daar nauwelijks iets aan." Onder de schilderijen en beeldhouwwerken bevinden
zich enkele Utrechtse of op Utrecht georiënteerde werken, o.a. het mystieke huwelijk van de Heilige Ag- nes. Met daarbij de al vaker gestelde doch nimmer op- gehelderde vraag of dit paneeltje afkomstig is uit het Utrechtse Agnietenklooster. Maar de beweging van de Moderne Devotie heeft
over het hele toenmalige Noord-Nederland haar in- vloed doen gelden. Dat poogt de expositie te laten zien. Tegelijk met de expositie verschijnt een bundel waar-
in diverse aspecten van de Moderne Devotie nader worden belicht. C. S.
41
|
|||||||||||
LEDENVERGADERING
|
||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Voor-
jaarsledenvergadering, te houden op dinsdag 29 mei a.s. in de Fundatie van Renswoude, Agnie- tenstraat 5 te Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. |
||||||||||
Agenda
1. Opening
2. Notulen van de Algemene Najaarsledenvergadering van 24 november 1983
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Verslag van de penningmeester over 1983, de jaarrekening en de accountantsverklaring
5. Verslag van de secretaris over 1983
6. Bestuursmutaties
Statutair aftredend zijn de heren H. J. Jurriëns en J. A. C. Mathijssen. Beide bestuursleden stellen
zich herkiesbaar. Het bestuur stelt u voor hen beiden opnieuw te benoemen. Ingevolge artikel 12 lid 8 van de statuten kunnen tegenkandidaten schriftelijk gesteld worden door tenminste 10 le- den. De namen van de tegenkandidaten dienen tenminste drie dagen voor de aanvang van de ver- gadering waarin de vacatures zullen worden vervuld, schriftelijk aan het bestuur te zijn medege- deeld 7. Commissies
De heer drs. A. R. M. Smit en de heer J. D. Jansen hebben de wens te kennen gegeven respectie-
velijk de redactie van het Jaarboek en de Propagandacommissie te verlaten vanwege hun andere werkzaamheden 8. Mededelingen over lezingen, excursies, propaganda, Maandblad en Jaarboek
9. Wat verder ter tafel komt
10. Rondvraag
11. Sluiting
Na afloop van de vergadering, omstreeks 20.45 uur, spreekt mevrouw dr. K. Sluyterman over ,,De siga-
renfabriek Ribbius Peletier in de 19de eeuw". |
||||||||||
FINANCIEEL JAARVERSLAG
|
||||||||||
Op de komende voorjaarsledenvergadering zal u de de verstrekte subsidie voor de plattegrond van Van de
hierbij afgedrukte jaarrekening over 1983 ter goed- Monde, keuring worden aangeboden. Het bestuur verwacht door een geringe contributie-
Het jaar 1983 werd afgesloten met een nadelig saldo verhoging en een evenwichtig uitgave-beleid dit lo- van f 6.647,-. Dit bedrag werd ten laste van het pende verenigingsjaar een verdere afbrokkeling van vermogen van de vereniging gebracht. Het eigen ver- het vermogen tegen te gaan. mogen bedroeg eind 1983 f 59.460, -. Onder contributies zijn verantwoord over 1983 de bij-
Het gevolg van het teruglopen van het eigen vermo- dragen van 1.794 leden; per einde 1983 had de ver- gen was dat de liquiditeitspositie daalde met ca. eniging 1.765 leden. f 7.000, -. Ook dit jaar ontving de vereniging een bedrag aan do-
naties van ruim f 12.000,-. Alle gevers hartelijk
Voornaamste oorzaken van het nadelig resultaat wa- dank. ren het verder teruglopen van de rente-opbrengsten, de kosten van de viering van het 60-jarig bestaan en Namens het bestuur, H. J. Jurriëns penningmeester 42
|
||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
49.504
143.764 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
48.646
152.823 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baten
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lasten
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
97.409
•/. 6.647 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
94.800
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
97.517
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.428
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Resultaat
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ACCOUNTANTSVERKLARING
Wij hebben de jaarrekening 1983 van de Vereniging ,,Oud-Utrecht" gecontroleerd. Opgrond van dit onder-
zoek zijn wij van oordeel dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen per 31 december 1983 en van het resultaat over 1983. Schade Harkema & Partners Accountants
(w.g.) G. J. Tieland |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Advertentie)
|
|||||||||||||||
In de reeks "Utrechtse Geografische Studies" van de Rijksuniversiteit Utrecht
zijn verschenen: 25 H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het
zuiden van de provincie Utrecht, een fysisch- geografische studie. Utrecht 1982. 260 pp., 58 figs.,23 tab., 6 kaarten. ISBN 90 6266 033 9. fl. 48,50 (inklusief porto) Een studie naar de ontstaanswijze van het landschap. De publikatie is voorzien
van vijf unieke geomorfogenetische kaartbladen 1 : 25.000, die het gebied beslaan tussen Woerden en Amerongen.Ten behoeve van de kartering werden van 1959-1980 ongeveer 90.000 boringen uitgevoerd. 28 D.H.de Bakker en H.F.L. Ottens, Wonen en werken in
Midden-Utrecht 1983. 136 pp., 36 figs., 54 tab. ISBN 90 6266 035 5. fl. 11,90 (inklusief porto) Een overzichtelijke samenvatting van het onderzoek dat het Geografisch
Instituut sinds 1978 heeft uitgevoerd in de stad Utrecht en haar omgeving. Centraal staat de vraag welke ruimtelijke konsekwenties maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van het wonen en het werken hebben gehad. Ook wordt aandacht besteed aan het ruimtelijk beleid. Bestellingen door overmaking op postrekening 579700 t.n.v. Utrechtse
Geografische Studies te Utrecht. |
|||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang nr. 4 - april 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (0301-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 1 7, 3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 1 8, 3571 NG Utrecht, tel. (0301-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
|||||||||||||||
Donderdag 10 mei 1984. Bijeenkomst voor de deelne-
mers aan de excursie naar Norwich. Plaats: Gemeentelij- ke Archiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. Aan- vang: 19.30 uur. Indien men niet aanwezig kan zijn, graag bericht aan mw. M. de Haas (tel. 52 11 47). Vrijdag 11 mei 1984. Lezing door dr. J. Aalbers over het onderwerp ,,De materiële cultuur, de levenssfeer en de politieke positie van de adel in de republiek der Verenigde Nederlanden gedurende de 1e helft van de 18e eeuw, in het bijzonder die van de families Van Reede en Taets van Amerongen". Plaats: de met kaarsen verlichte eetzaal van kasteel Amerongen. Aanvang: 20.00 uur. Toegang: f5, — . Donateurs van de Vriendenkring Kasteel Ameron- gen hebben gratis toegang. Vrijdag 18 mei 1984. Lezing met dia's door H. L. de Groot
over het onderwerp „Rijn, Vecht en Trecht in de 12de eeuw". Plaats: Doopsgezinde kerk. Oudegracht 270, Utrecht. Aanvang: 20.15 uur. De toegang tot deze le- zing, georganiseerd in samenwerking met het Utrechts Monumentenfonds, is gratis. Donderdag 24 me! 1984. Lezing over munten en het
muntwezen in Utrecht. De voordracht zal gehouden wor- den door de heer Scheffers, conservator van het museum van de Rijksmunt. Aanvang 20.00 uur. Plaats: Fundatie van Renswoude. |
|||||||||||||||
(Advertentie)
|
|||||||||||||||
Aangeboden:
Jaarboeken Oud-Utrecht 1954 t/m 1982
(m.u.v. 1976), Maandblad Oud-Utrecht
1953-1982 (niet ingebonden jaargangen),
Verslagen Utrechts Monumentenfonds
1945-1982.
Prijs nader overeen te komen.
F. Witzel, Nieuwe Kerkstraat 104,
3864 EG Nijkerkerveen, tel. 03495-7 19 16.
|
|||||||||||||||
44
|
|||||||||||||||
LANGS UTRECHTSE GEVELTEKENS (1)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste wandeling begint op de hoek van het Oud-
kerkhof en de Vismarkt bij het stadhuis. Tijdens deze wandeling zult u gewezen worden op geveltekens op uw route en, in incidentele gevallen, op gevelstenen die niet meer ter plaatse aanwezig zijn maar in het verleden wél daar gezeten hebben. De na- men die vermeld staan bij de panden, zijn de oude huisnamen, bekend uit het archief. Het komt dus voor dat het huis in de tekst wel een naam heeft, terwijl er geen aanduiding van staat op de gevel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudkerkhof 3, INDE VERGULDE VALCK, figuratieve
gevelsteen en afbeelding op de geveltop. De steen bevindt zich aan Vismarktzijde, boven de eerste verdieping. De nieuwe steen laat een naar links gewende valk zien en bevat de tekst: ,,ind.e verguld.e valck". Op de geveltop staat een gebeeldhouwde valk, in
slechte staat. De kop ontbreekt. Oudkerkhof 1 heette in 1642 DIE VALCK en werd be- woond door de viskoper Jan Harmanns. Oudkerkhof 3 werd in 1605 DE STEUR genoemd en was eigen- dom van Jacob Jans. van Budel. De huizen Oudkerkhof 1, 3 en Vismarkt 1 zijn samen- gevoegd onder het adres Oudkerkhof 3. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vismarkt 9. INDE VERGHULDE ELGHER, figuratieve
gevelsteen. De steen laat een met ornament omrankte elger zien,
waaronder de tekst: „inde. verghulde. elger". De laatste twee letters zijn vanaf de straat moeilijk zicht- baar, aangezien zij in de rand zijn gehakt. De steen is gekleurd. Een elger of aalgeer was een drietandige vork, waarmee paling werd gestoken, door hem over de bodem van het water te halen. Een dergelijke elger is op deze keurig onderhouden steen te zien en herin- nert aan de hier vroeger gevestigde palinghandel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vismarkt 10, HET SCHEEPJE, figuratieve gevelsteen.
Gekleurde steen waarop een houten rondbodem met grootzeil en fok in zwart en met rode vlaggen staat af- gebeeld op een gele achtergrond. In een akte van 1678 wordt melding gemaakt van „Het Marktschip van Delft". Het gevelteken was toen overigens geen steen maar een uithangbord. Later wordt de naam „Het Scheepje" gebezigd. Van der Monde vermeldt de steen in zijn werk uit ca. 1840. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
45
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
STICHTING 'HET UTRECHTS GEVELTËKE NFONDS '
WANDELING 1 |
||||||||||||
Vismarkt 11, jaartalsteen.
Boven het poortje bij Vismarkt 11 bevindt zich een steen met „anno 1910". Vismarkt 13 heette DE RODE MO-
LEN en Vismarkt 18: IN DEN HOCHDEUSCHE VERGULDE BI- BEL. De gevelstenen uit deze pan- den zijn verdwenen en bevinden zich thans in het Centraal Museum. (Cat. nr. 362) Lichtegaard 2, DE WITTE AREND,
figuratieve gevelsteen en geschil- derde huisnaam. De steen met een frontaal ge-
plaatste, naar links kijkende vogel herinnert aan een vroeger hier ge- vestigde herberg. Op de puibalk staat geschilderd: ,,De Witte Arend". |
||||||||||||
Lichtegaard 5, jaartalsteen en huis-
naam. Kort geleden is de tekst aange-
bracht: „Anno 1658 Het Radt van Avonturen". |
||||||||||||
Lichtegaard 3, HET CRAENTGEN,
figuratieve gevelsteen, jaartalsteen en geschilderde huisnaam. In de geveltop zit een gebeeld- houwde steen, aangebracht na de jongste restauratie, met een tap- kraan in cartouche, omgeven door bladornament. Daaronder een ste- nen lint met het jaartal „1731". Op de puibalk staat geschilderd: „Het Craentgen". De tapkraan ver- wijst naar een vroegere herberg- functie. |
||||||||||||
Oudegracht 216, geschilderde
huisnaam.
Op de daklijst staat te lezen: „Huize
De Bel".
|
||||||||||||
47
|
||||||||||||
Oudegracht 226, geschilderde huisnaam.
Op de daklijst staat: ,,De Vijgeton". Deze naam ver- wijst naar het feit dat aan het eind van de Middeleeu- wen hier gedroogde vijgen, vermoedelijk in tonnen verpakt, werden verhandeld. |
||||||||||||
Oudegracht 238, geschilderde huisnaam.
Op de daklijst staat: ,,De Meermin". |
||||||||||||
Oudegracht 242, DE DRI KALCK-
DRAGERS, figuratieve gevelsteen en jaartalsteen. Op deze steen staan drie mannen,
ieder met een zak op de rug afge- beeld. Daaronder valt te lezen: ,,De dri Kalckdragers". Kalk werd in zakken vervoerd. Als materiaaleenheid gold een loop, waarmee de manier van transport al aangegeven was. Bovenin de halsgevel staat het jaar- tal ,,MDCC". |
||||||||||||
ANN<
|
||||||||||||
Oudegracht 256, geschilderde
huisnaam en jaartal. Op de daklijst staat: „Anno Den Ij- zerberg 1624". |
||||||||||||
48
|
||||||||||||
Oudegracht 258, geschilderde
huisnaam en jaartal. Op de daklijst staat: ,,De Vergulde Koevoet 1969". Boven het poortje naast Lange
Nieuwstraat 61 bevindt zich de hiermee corresponderende figura- tieve gevelsteen met een afbeel- ding van een koe(i)voet en de tekst ,,lnde Koeivoet 1641". |
||||||||||||||||
Op dit punt van de wandeling wordt
de Weeshuisbrug overgestoken om aan de overkant de terugtocht weer te aanvaarden. |
||||||||||||||||
Oudegracht 249, DE WITTE LEEU,
figuratieve gevelsteen. Op de gevelsteen staat een naar links lopende leeuw afgebeeld en de tekst: ,,De witte Leeu". Deze huisnaam komt in 1650 voor het eerst voor. |
||||||||||||||||
DEWÏTTE LEEL
|
||||||||||||||||
Oudegracht 245, jaartalsteen ,,1491
|
||||||||||||||||
Oudegracht 235, IN DE BLAUWE HEN,
figuratieve gevelsteen. Een fel gekleurde, naar links lopende, hen tooit deze steen. Daaronder staat: ,,in de blau we hen". |
||||||||||||||||
Op Oudegracht 233, DE WITTE
ROOS, genaamd, bevond zich een steen die thans in het Centraal Mu- seum berust. |
||||||||||||||||
Oudegracht 231, DE WAN, figura-
tieve gevelsteen. Op deze steen staat een prachtig
vergulde korenzeef afgebeeld, die herinnert aan het beroep van een vroegere bewoner, alsmede de ou- de huisnaam „dit is inde vergulde wan". |
||||||||||||||||
49
|
||||||||||||||||
Oudegracht 227, IN DE 3 KRONE,
figuratieve gevelsteen.
Drie gekleurde kronen met de tekst
,,in de 3 krone" zijn op deze steen
te zien.
De kroon werd veel als huisnaam
gebruikt. Ter onderscheiding had
men namen als de vergulde kroon
of de keizerskroon.
Oudegracht 221 werd DE WITTE
ENGEL genoemd. Later ook wel DE GULDEN ENGEL. Van der Monde tekende omstreeks 1840 de toen nog aanwezige gevelsteen. Deze werd ook nog een 20-tal jaren later door Van Lennep en Ter Gouw ge- noemd, doch is thans verdwenen. |
|||||||||||||||
DEN OUDEN PUTH"
|
|||||||||||||||
Oudegracht 219, geschilderde huisnaam.
Op de daklijst staat ,,Den Ouden Puth". De naam was
al in 1587 bekend.
Oudegracht 203 heette DE EXTER. Van der Monde
tekende de steen en Van Lennep en Ter Gouw noe men hem in hun boek. De steen is verdwenen. Hoewel de steen van Oudegracht 179, IN DEN
RIJCKXDAELDER, ook niet meer aan de gevel te zien is, is hij niet verdwenen, maar bevindt zich in het Cen- traal Museum. Op de steen staat een Uniedaalder en het jaartal 1641 afgebeeld. Hij werd in dat jaar door de borduuyrwercker Gerrit van Allen aangebracht. |
|||||||||||||||
ROYBSTEH
|
|||||||||||||||
Oudegracht 175, ROYESTEIN, huisnaam.
Na verbouw en restauratie in 1977, is de oude huis- naam weer aangebracht. |
|||||||||||||||
Oudegracht 171,
figuur op geveltop.
De ooievaar op het dak van dit huis herinnert aan een vroeger hier ge vestigde winkel in baby-artikelen. |
|||||||||||||||
50
|
|||||||||||||||
Lijnmarkt 50, IN DE GEKROONDE
TROFFEL, figuratieve gevelsteen. Op de steen staat een rechterhand, komend uit een wolk afgebeeld, die een troffel vasthoudt. Hierboven bevindt zich een kroon en eronder staat het jaartal: ,,Ao 1737". Deze steen in het huis op de Gaard- brug wijst op het beroep van een vroegere bewoner die meester- metselaar was. |
|||||||||
Lijnmarkt 37, IN DIE VERGULDE MAEN,
figuratieve gevelsteen. Op deze gekleurde gevelsteen prijkt de volle maan, omgeven door vier sterren en eronder de huisnaam: ,,in.die.ver= gulde.maen". |
|||||||||
Lijnmarkt 35, DE WITTE OLIFANT, figuratieve gevelsteen.
Een naar links lopende olifant is de afbeelding op de steen. Daaronder het jaartal: ,,Ao 1736". De naam staat niet vermeld op de steen, maar is bekend uit andere bronnen. |
|||||||||
51
|
|||||||||
Lijnmarkt 23, initialen en een nummer.
Op de kroonlijst van de winkelpui staat boven de ,,pi- lasters": W.E. en 64 in houten letters en cijfers. |
||||||||||||
Choorstraat 42, jaartalsteen ,,1890".
|
||||||||||||
Vanaf hier lopen wij even terug, steken de Maartens
brug over en lopen de Vismarkt op, richting stadhuis. Choorstraat 40, figu
ren en jaartalstenen. Aan Zoutmarktzijde staan op de achter- gevel van het pand aan de Choorstraat een manne- en vrou wekop afgebeeld, waaronder resp. „anno" en ,,1633"
valt te lezen. Hiertus- sen staat het jaartal ,,Ao 1882". De be- tekenis van afbeel dingen en jaartallen is niet bekend. |
||||||||||||
Choorstraat 18, afbeelding in fron-
ton en jaartal in fries. Aan de gevel aan de waterkant be- vindt zich in het fronton een afbeel ding van drie (bier?)tonnen, die te zien valt vanaf de Vismarkt bij het Hanegeschrei. In het fries staat naast de consoles het jaartal ,,1722". Het is niet bekend of dit de oor-
spronkelijke plaats is van de afbeel- ding. Duidt het op een handelsacti- viteit? Choorstraat 6, stenen met tekst.
In de gevel staat te lezen: ,,Het huis vanouds St. Maarten". : on Reb Reb "Edée 1896 atie 1896
Wat dit alles betekent en of dit wel als een gevelteken aangemerkt kan worden is ons niet bekend. Kan ie- mand dit raadsel voor ons oplos- sen? |
||||||||||||
Utrechts Gevelteken Fonds
secretariaat: Kromme Nieuwegracht 49 3512 HE Utrecht
Foto's: Gemeentelijke Fotodienst Utrecht |
||||||||||||
Met deze problemen sluiten wij de eerste wandeling
af. De volgende wandeling begint ook weer bij het stad-
huis en volgt dan de Oudegracht Weerdzijde. |
||||||||||||
52
|
||||||||||||
VROUWENKLOOSTER:
ONTVANGEN GLAZEN EN
VERLEENDE MEMORIES (2)
|
|||||||||
Het relatiekader van Vrouwenklooster
Het is niet alleen een kroniek die de onderzoeksmoge-
lijkheden bij Vrouwenklooster, althans voor de 1 5de en 16de eeuw een ander karakter geeft dan bij de kloosters die ik eerder besproken heb. Uit de eeuwen van zijn bestaan is ook een grote hoeveelheid namen overgeleverd, namen van de Benedictijnse dames zelf en namen van mensen in de wereld die binnen de mu- ren van dit klooster begraven en herdacht wilden worden of van mensen wier graf wel elders lag maar die toch hier op bepaalde tijden voorbeden en missen wensten opdat hun ziel spoediger de hemelse zalig- heid zou smaken. Die namen zijn voor een klein deel overgeleverd door de charters waarin de voorwaar- den voor de vieringen en de beschikbaar gestelde ho- noreringen zijn vastgelegd. De meeste namen zijn echter te vinden in drie memorieboeken. Door deze bof hoeven we bij dit klooster niet zulke omtrekkende bewegingen te maken maar kunnen we regelrecht na- gaan of de glasschenkingen binnen een bestaand re- latiekader hebben plaatsgevonden. Toch moet ik nog een voorbehoud maken. In de boe-
ken waarin memorievieringen genoteerd werden, bestaan verschillende soorten. Voor de vragen die wij bedenken, zijn daarin niet overal even duidelijke ant- woorden te vinden. De twee registers die in het ar- chieffonds van Vrouwenklooster bewaard worden, zijn het voorbeeld van zo'n tegenvaller31). Naar mijn voorlopige schatting zijn deze twee omstreeks 1 530 geschreven, op grond van oudere gegevens; het eerste is daarna bijgehouden, het andere amper. Door die oudere gegevens bestaat het eerste register he- laas grotendeels uit vóórnamen, per maand gegroe- peerd, bedoeld om op een jaarlijks nader te bepalen dag in de betreffende maand gelezen te worden32). Alle memories die aan bepaalde dagen gekoppeld wa- ren, zouden hier dus in principe niet in staan33). Het tweede bevat weliswaar „complete" namen - voor- naam met familienaam en ook andere bijzonderhe- den, maar diende alléén voor een bepaald aspect van de viering, te weten of het graf van de gestorvene (of een remplacant-graf) bezocht moest worden. Hier is maar een heel klein deel te vinden van de mensen die zich in leven en dood met Vrouwenklooster verbon- den voelden. Hoevelen dat in feite geweest zijn, blijkt veel beter uit
het derde memorieboek. Dat is afgeschreven door de onvolprezen Van Buchel achterin zijn Monumenta- handschrift. Toen hij zijn documentatiewerk in en om de stad begon, stond er van de tweeling Oostbroek en |
|||||||||
Vrouwenklooster niet veel meer overeind. Het in
1 580 begonnen afbraakproces was weliswaar niet radicaal uitgevoerd. Na 1612 immers kon Van Buchel in de restanten van beide complexen nog een paar grafzerken (afb.) en zelfs enkele wapens in ramen aftekenen34). Dat weinige lijkt hij te hebben willen vergoeden door een 75 namen te excerperen uit een memorieboek van Oostbroek en vervolgens het in 1517 (opnieuw) aangelegde register van Vrouwen- klooster helemaal te copiëren35). Waarom ik durf te zeggen dat het een complete copie is? In de eerste plaats zijn er geen aanwijzingen dat hij nadere gege- vens heeft weggelaten, iets wat hij bij Oostbroek wel laat blijken. Verder geven de dichte bezetting per maand, waarbij ook vaak meerdere namen op één dag voorkomen, evenals herhaaldelijke correcties mij de indruk dat Van Buchel inderdaad een complete copie heeft willen overleveren. Ook het totaal van 1132 na- men is groot, zodat er toch hoogstens hier of daar een enkeling weggeglipt kan zijn. Een tegenvaller is ech- ter, dat dit register het summiere karakter van een ne- crologium heeft: het bevat alleen dagen, namen en aanduidingen van iemands geestelijke of wereldlijke staat. Een overvloed aan Zuilen's staat erin, leken en reli-
gieuzen uit de verschillende takken van het geslacht; zo ook Leonilla van Zuilen van Harmelen. Haar zuster Maria, de moeder van Gijsbert van Baexen, echter niet. Zou dan Walterus Baexen op de 17de kalende van juni oftewel 16 mei wel haar zwager zijn - omdat hij in mei stierf is dat mogelijk36) - of een jongere Wol- ter uit die familie? Voor de ouders van Gijsbert van Baexen samen werd in elk geval een memorie gevierd in de kerk van IJsselstein37). Nog vier Baexen noemt het necrologium, allen leken. Gijsbert is daar niet bij, wel ene Maxemilianus3*). Als deze voornaam in de fa- milie niet voorkwam vóór de Maximiliaan die ik eerder genoemd heb, dan zou deze notitie betekenen dat de Benedictinessen van Vrouwenklooster hun con- ventsleven toch nog een hele tijd na hun vertrek uit De Bilt hebben voortgezet, want deze Maximiliaan stierf pas in 160539). Maar wat is er nu van het viertal glasschenkers te her-
kennen in het necrologium? Niets! Toen op 23 juli 1 546 een rouwstoet langs Vrouwenklooster trok om het lichaam van Willem van Rennenberg te gaan be- graven in de abdijkerk van Oostbroek stonden abdis Henrica en haar nonnen met kapelaan, wijwater en wierook wel aan de poort van hun klooster40), maar volgens de drie memorieboeken hadden zij geen ver- |
|||||||||
53
|
|||||||||
plichting om iets ten bate van zijn ziel te doen. Alléén
in zfjn geval zou dit verband kunnen houden met de overtuiging waarin hij zijn laatste jaren geleefd had als ambtman van Kempen. Daar, aan de Nederrijn, had hij geleerd dat zur selen heyl het Gotliche word genoeg was, one einichen zusatz oder schmehe. De uiterlijke vormen van zijn begrafenis zouden dan meer een de- monstratie geweest zijn van het feit dat hij kort voor zijn dood onder druk van de keizer van zijn reformato- rische sympathieën had afgezien41). Waren Floris en Maximiliaan van Egmond regelrechte erfopvolgers geweest van de heren van Buren, dan zou bij hen inderdaad van een traditionele relatie met Oostbroek (voorzover daarvan glimpen op te vangen zijn) en Vrouwenklooster gesproken kunnen worden. Althans als de drie conventualen en zeven leken met die naam in de memorieboeken inderdaad allen tot die adellijke familie behoord hebben. Uitgesloten is dat allerminst, maar wel wat onzeker zolang er geen ge- nealogie van dit zeer uitgebreide geslacht is opgesteld42). Maar tussen die oorspronkelijke heren van Buren en de Egmond's zit een groot hiaat. Aan Willem van Buren werden de heerlijke rechten in 1435 door de Gelderse hertog Arnold van Egmond ontnomen en pas in 1471 beleende deze Floris' vader ermee. Het Egmond-perspectief opent weinig betere moge-
lijkheden. Ene Henrica Egmond is moniale van Vrou- wenklooster geweest, maar zelfs als we de Oost- broekse priestermonnik Simon van Egmond meetel- len en de leek Albertus die het necrologium van Vrou- wenklooster gedenkt43), en als deze drie werkelijk binnen- of buitenechtelijke leden van die familie zijn -, zelfs dan ontstaat toch niet de indruk dat de Eg- mond's tot de engere kring van Vrouwenklooster ge- rekend kunnen worden. Dat ook bisschop Joris van Egmond ontbreekt in het
necrologium valt echter wel heel erg op in het licht van één eigenaardig aspect van dit gedachtenisre- gister. Vrouwenklooster hield de sterfdagen van bij- zonder veel Utrechtse bisschoppen bij, véél meer dan gebruik is geweest bij Servaas en Mariëndaal44), qua stand vergelijkbare Utrechtse vrouwenkloosters al behoorden deze tot de Cisterciënserorde, - zodat je sneller een antwoord kunt krijgen op de vraag welke bisschoppen niet in de gedachtenissen van Vrouwen- klooster voorkwamen, dan wie er wel in opgenomen waren. En toch had het best reden om bisschop Joris dank te
weten, niet alleen voor die glasgift maar ook voor de sterke reductie die hij, op voorspraak, verleend had op de „gift" die bisschoppen ter gelegenheid van hun ambtsaanvaarding plachten te verlangen45). Mentaliteitsverandering
De proef op de som heeft hier dus een negatief resul-
taat opgeleverd; de vier glasschenkingen zijn niet bin- nen een bestaand relatiekader gedaan, er is ook geen nauwere band door ontstaan. Kwam dat dan soms omdat giften voor een refter
geen plaats opleverden in de kloostervieringen? Bij de |
||||||||||||||
1 u
|
||||||||||||||
W'b^T* X* n'W&it
|
||||||||||||||
Hui l€ib $
4;f cÖi'L VJtn t u
an hk cUe|ttt w.is e ft (hik An*
' . .xxvt
|
||||||||||||||
ƒ .. ttitOUfTtO . •
C Rtm fuuttLtn m,on&(t&iit PeminMurn ad
|
||||||||||||||
Grafzerk van Henrica van Esp, abdis van Vrouwen-
klooster, overleden 26 december 1548, volgens Van Buchel, Monumenta, p. 252; tekst onderaan eerste, tekening bovenaan tweede kolom (Foto's Gemeente- lijke Archiefdienst Utrecht) Servaasabdij in Utrecht was dat toch wel zo geweest,
in de 1 5de eeuw althans46). Zou de waardering voor dergelijke giften van de kant van een klooster inmid- dels zo gedaald zijn? Daling of niet - anders van karak- ter is de kloosterwaardering voor weldoeners wèl ge- worden. Daar krijgen we zicht op als we de kroniek van Henrica van Erp nader bekijken. Welke onderwerpen heeft zij een beschrijving waard
gevonden? Natuurlijk allerlei gebeurtenissen die di- rect met haar klooster verband hielden, en vooral de financiële kant daarvan, die haar in haar functie extra ter harte moest gaan. Verbouwingen aan het com- plex, veranderingen in het kerkinterieur, de inkleding van nieuwe nonnen, kwesties over het grondbezit zo- als de langdurige processen met het St. Janskapittel over turfsteken, doorbraken van de Lekdijk en de vele vele oorlogsgebeurtenissen, ook al speelden die zich niet in de naaste omgeving af. Gelre was immers het geboorteland van verschillende nonnen; zelf kwam zo uit Brabant, in Roermond was een zuster van haar ab dis - tot Antwerpen en Gulik reikte inderdaad haar blik47). En wat heeft de statie bij de bezoeken van landvoogdes Maria en keizer Karel V haar aandacht getrokken! Schenkingen aan het klooster vermeldde ze ook,
maar niet alle, en bij de namen van de schenkers ging ze bepaald selectief te werk. Wat door nonnen be- taald werd noteerde ze namelijk precies, maar leken - als het tenminste geen hoge edelen waren - noemde ze alleen als verwanten van nonnen voor wie zij bij hun inkleding geld gaven, of wanneer zij paramenten schonken. Soms liet ze zo'n weldoener zelfs een ano- |
||||||||||||||
54
|
||||||||||||||
nieme vrient blijven, terwijl ze natuurlijk best wist wie
dat was4"). In zulke „vrienden" leren wij echter de engere kring
kennen die nauw bij het klooster betrokken was. Uit die bevriende families kwamen de nonnen, vrienden werden geraadpleegd als het klooster in problemen zat, vrienden waren betrokken bij aanbesteding van bouwwerken. Natuurlijk vonden zij ook een plaats in de memorieboeken. Uit de enkele bouw- en procesre- keningen die bewaard gebleven zijn, zijn echter meer gegevens op te diepen over deze kloosterkring dan in de kroniek49). Slechts één keer noemt Henrica een stel vrienden: Van Renesse, Van Pallaes, Van der Haer, De Waal50). Voor het overige behoorden zij ken- nelijk tot zo'n vertrouwde vaste achtergrond dat hun namen niet steeds genoteerd behoefden te worden. Maar als het over glasschenkingen gaat, zijn zelfs de
rekeningen, die over hun onderwerpen veel uitvoeri- ger zijn dan de betreffende kroniekgedeelten, heel la- coniek beknopt: Item die ghelaesmaekers knechts die ons die ghelaes brochten die ons gheschenckt wae- ren, ghegeven X sf51). Dat waren de glazen die in de kerk gekomen moeten zijn toen in 1519 bij de bouw van een nieuwe toren tegelijk het schip verlengd werd. En nog eens, bij herstellingen aan de dormter en andere gedeelten van het klooster in de jaren 1533-1536, kregen die glaesmakers dyenders die ons die ny glaessen hebben gebroecht in die sacristy, int capittelhuys, in die ny camer opten nyen reventer thoe samen 1 gulden ende 3 st52). De namen van de gevers moeten overbekend geweest zijn zowel voor tijdgenoten als latere kloosterlingen. Uit dit alles blijkt pas hoe bijzonder het is dat abdis Henrica één keer de schenkers van gebrandschilderd glas noemde. Al besloegen die glasruiten maar een klein oppervlak, ze waren afkomstig van het groot volck, en dat betekende duidelijk veel voor haar. Daarom vergaapte ze zich als het ware aan de keizerlijk-koninklijke stoeten die langs Vrouwen- klooster trokken. En hoe precies schreef ze op wie de ingekwartierde officieren waren en wat ze soms als vergoeding voor de overlast gaven, Hendrik van Nas- sau voorop, Gaasbeek, Wassenaar, ook Rennenberg en Floris van Egmond. En al was de laatste verant- woordelijk geweest voor een lagere opbrengst aan Vrouwenklooster door pachters in het Land van Us- selstein, dan werd dat blijkbaar helemaal vergoed als zo'n groot heer temidden der joffers wilde verkeren. Ik kan tenminste geen afkeer horen in de woorden die de abdis aan een nieuwe inkwartiering van Floris van Egmond wijdde: De grave lag hier in onse zale, ende had my met al myn jofferen te gast*4). De namen en geschenken van zulke hoge edelen zijn wèl de moeite van overlevering waard. Aan memories voor hun zielerust denken in déze gevallen gevers noch ontvangers. Niet alleen bij de aanzienlijke schenkers is pronkzucht een grote, misschien wel een overheersende rol gaan spelen, maar ook bij een ontvangend klooster. Zou dit aspect dan ook bij de Cisterciënsers en Johan-
niters in 1539 al zo zwaar gewogen hebben? Hun |
||||||||||||
bronnensituatie laat het niet toe om zo'n ,,bewijs"
van mentaliteitsverandering te leveren als bij Vrou- wenklooster mogelijk is gebleken. |
||||||||||||
Zeist,
Couwenhoven 62-45 |
||||||||||||
Louise van Tongerloo
|
||||||||||||
Naschrift
Via mevrouw Coebergh-Surie kan ik nog een glas-
schenking signaleren, aan het p. 39 genoemde Leeu- wenhorst nota bene, zodat Floris van Egmonds relatie met de Baexen meer reliëf krijgt. Uit manuscript van mevrouw de Moor (zie noot 21) en gesprek met haar het volgende. Tijdens bouwcam- pagne aan die abdij in Noordwijkerhout, 16de eeuw, is een groot aantal glazen geplaatst. De rekeningen van dat klooster bevatten wèl de namen van de schenkers. In 1522/23-1524/25 komen achtereen- volgens van Karel V, Jan van Wassenaar en Floris van Egmond glazen in het kerkschip. - Relaties van Eg- mond's met dit klooster liggen veel meer voor de hand dan t.a.v. Vrouwenklooster, zijn ook met non- nen en leken aantoonbaar, maar niet meer in dit de- cennium. - De edelen kunnen bemiddelaar geweest zijn bij Karel V, maar voor deze kan het best een poli- tiek gebaar geweest zijn om de nonnen gunstig te stemmen (vgl. noot 9, Jongkees). Binnen afzienbare tijd was een wisseling van abdis te verwachten; zeker zou hij dan zijn nieuwe recht uitbuiten om de verkie- zing te „sturen" (P. Gorissen, in: Bijdragen voor de gesch. der Nederlanden, 9 (1955), 10 (1956)). In 1527 was het zover: Elisabeth van Baex, hoewel geboren Gelderse, was vooral om haar broer Jan ac- ceptabel voor de regeringscommissarissen. - Deze schout van Den Bosch had al langer relaties met de Burense Egmond's (noot 19, Drossaers, II 3 nr. 1347 met name). Via deze broer kan Elisabeth, tussen 1490 en 1527 „kelwairster" (econome) van Leeu- wenhorst, Floris van Egmond om een glas hebben la- ten vragen, als zo'n verzoek al niet via dezelfde Gijs- brecht is gespeeld die de vraag van Vrouwenklooster behartigde (zie p. 39). Noten:
31) RAU, Klleine) Klapittelen en) Kdoostersl, 1190, in één
band. 32) Een ander Utrechts voorbeeld: „Het necrologium van
het Karthuizerklooster Nieuwlicht", od. L. van Hasselt, in: Bijdr. Med. Hist. Gen., 9 (18861 185, 224. Typologie: N. Huyghebaert, Les documents nécrologiques (Turn- hout, 1972) 33-37. 33) Toch komen sommigen in dit èn het nog te noemen ne-
crologium voor, bv. Leonie van Zuilen van Harmelen (KKK, 1190, f. 17: volgende noot, p. 298!. 34) GAU.bibl., 593 + + /1840 + , p. 254-25F Oostbroek, p.
252-253 Vrouwenklooster. In dezelfd i tijd bezocht hij ook de behuizing van Vrouwenklooster in Utrecht: . . . nunc in tabula in refugio civitatenn (p. 252). 35) P. 288-290 Notata ex kalendaric S. Laurentii in Oest-
broeck; p. 290-302, 304-305 Ex libro dominarum mo- nasterii dlicti) Vrouwenclooster iuxta suburbium Traiec- tense 1517 slcripto?). Bedoelde hij met het mortuaH?) boeck (p. 253 in margine) nog een ander register? 36) P. 298 resp. 296; noot 33 en 23/24.
|
||||||||||||
55
|
||||||||||||
37) Drossaers, Nass. Domeinraad, II3, regest 1598-1599.
38) Maximiliaan op p. 294; Aleijdis 297, Joanna 298, 301.
39) Mededeling van J. 0. Wagner in: Wed. Leeuw, 31
(1913) 25-26; zijn Utrechtse functies in zelfde jaargang, 116. Zie ook boven noot 34. 40) Henrica ab Erp, Annales, 119; 1 545 (ook in het afschrift
- zie noot 3 -, 331) moet een vergissing zijn, vgl. volgen- de noot. 41) Peters, Wilhelm von Rennenberg, 88-11 5 (citaten: 97,
99), 127, 161. Zijn uitvoerige bespreking van de testa- menten van Willem en Cornelia laat niets blijken van me- morieregelingen (122-127). 42) Met dank aan P. J. W. Beltjes en M. J. van Lennep voor
hun hulp bij identificatie, strandend op het gebrek aan bijzonderheden in deze bron. 43) Resp. p. 298, 289 (overl. 1535), 299. De religieuzen
niet in A. W. E. Dek, Genealogie der heren en graven van Egmond (Zaltbommel, 19702); op p. 13 een ongetrouw- de Henrica; voor Albert is er teveel keus. 44) ,,Een necrologium der St. Servaasabdij te Utrecht" in:
Archief voor de gesch. van het aartsbisdom Utrecht, 27 (1901), 104-180; Mariëndaal: A. Matthaeus, Fundatio- nes et fata ecclesiarum (Leiden, 1704) 432-487. Eén voorbeeld van een bisschop in het necrologium van Vrouwenklooster (Van Buchel, p. 300), die er althans bij testament niet om gevraagd heeft: N. Plomp, ,,De bastaarden van bisschop Frederik van Baden" in: Jaar- boek Centr. Bureau voor Genealogie, 1981, 60, 63-67. 45) Henrica ab Erp, Annales, 114-115; vgl. 98, 104 en 110.
Bij Hendrik van Beieren heeft het afschrift (zie noot 3) het onwaarschijnlijk klinkende bedrag van 1 goudgulden (323). |
||||||||||||||
46) „Necrologium der St. Servaasabdij", 155, 177, 180; dit
bevat echter geen gegevens van na het einde der 15de eeuw. 47) A. van Lommei, „Het Vrouwenklooster van Oostbroek
bij Utrecht in 1 548" in: Archief voor de gesch. v. h. aartsbisdom Utrecht, 3 (1876) 395-397; het moet 1549 zijn i.v.m. de overlijdensdatum van Henrica van Erp. Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, II (1912) 439-440. 48) Henrica ab Erp, Annales, 99 (vrient), 100, 111, 112.
49) RAU, KKK, 1143a.
50) Ibidem, 97 (103 anoniem geval). Domkanunnik Amelius
van Zuilen van Nijevelt, bemiddelaar bij bisschop Joris (zie bij noot 45), behoorde er natuurlijk ook toe; mis- schien vroeg hij ook om het glas (ter hoogte van noot 3). 51) RAU, KKK, in 1143a, afbraak van het tweetorenfront en
bouw van een toren 1518-1519, 5de blad. 52) Ibidem, dormterbouw, keerzijde van 7de blad; ook 400
glasroeden. Vooral in 1528 had Vrouwenklooster veel schade geleden van militaire bedrijvigheden (Henrica ab Erp, Annales, 105); eerder dieptepunt was 1481 (J. J. Dodt van Flensburg, Archief voor kerkelijke en wereld sche geschiedenissen, I (Utrecht, 1838) 167). 53) Henrica ab Erp, Annales, 98, 99; 108 het citaat, weer-
gegeven volgens spelling in UB-handschrift, 322. 54) Ibidem, 96; 107 het citaat, weergegeven volgens UB-
handschrift, 321. |
||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
57e jaargang - nr. 5 - mei 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030)32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
|
||||||||||||||
AGENDA
|
||||||||||||||
Dinsdag 29 mei 1984. Algemene Voor-
jaarsledenvergadering Oud-Utrecht. Plaats: Fundatie van Renswoude, Agnie-
tenstraat 5, Utrecht. Aanvang: 19.30 uur. Na afloop van de vergadering, omstreeks
20.45 uur, spreekt mevrouw dr. K. Sluy- terman over „De sigarenfabriek Ribbius Peletiei in de 19de eeuw". |
||||||||||||||
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (O3O)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07. C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
||||||||||||||
56
|
||||||||||||||
SYMPOSIUM OVER HET KROMME RIJNGEBIED
op 5 en 6 oktober 1984
|
||||||||||||||||||||||||||||
Zaterdag 6 oktober:
|
||||||||||||||||||||||||||||
Een van de meest bestudeerde gebieden van de pro-
vincie Utrecht is de streek tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht; beide steden zijn met elkaar verbonden door de Kromme Rijn. Fysisch geografen, archeolo- gen, historici en landschapskundigen hebben zich, ie- der vanuit hun eigen gezichtspunt, met deze streek bezig gehouden. Juist in het afgelopen jaar heeft hier- over een aantal belangrijke publicaties het licht ge- zien. Met het organiseren van een symposium, voor de le-
den en belangstellenden, wil de vereniging Oud- Utrecht deze studies samen brengen om zo niet alleen een inzicht te verschaffen in de historie van het ge- bied maar ook de mogelijkheden en onmogelijkheden te belichten van een verantwoord gebruik van dit landschap in heden en toekomst. Tot grote vreugde van het bestuur zijn vijf zeer des- kundige sprekers bereid gebleken op dit symposium hun visie op het Kromme Rijngebied te geven. Programma
|
||||||||||||||||||||||||||||
09.30-10.00 uur
10.00-11.00 uur |
koffie
Prof. dr. C. Dekker: De middel-
eeuwse geschiedenis van het Kromme Rijngebied. de heer H. Tromp: De kastelen en landgoederen in het Kromme Rijn- gebied. koffie en lunch.
mevrouw E. te Boekhorst: Het
landschap van het Kromme Rijn- gebied. samenvatting en discussie. |
|||||||||||||||||||||||||||
11.00-12.00 uur
|
||||||||||||||||||||||||||||
12.00-13.30 uur
13.30-14.30 uur |
||||||||||||||||||||||||||||
14.30-1 5.20 uur
|
||||||||||||||||||||||||||||
Het symposium zal plaats vinden in het Instituut voor
Muziekwetenschappen, Drift 21, Utrecht. De kosten voor het bijwonen van het symposium be- dragen: f 17,50 voor leden van Oud-Utrecht.
f 17,50 voor studenten en scholieren. f 30,00 voor niet-leden van Oud-Utrecht. In de kosten zijn koffie, thee en lunch inbegrepen. U kunt zich opgeven door middel van het overmaken van het bedrag op gironummer 575520t.n.v. de pen- ningmeester van Oud-Utrecht, met de vermelding: symposium Kromme Rijngebied. Wilt u hier tevens het aantal personen vermelden dat u opgeeft, en in welke hoedanigheid volgens de hier- boven genoemde categoriën. De inschrijving sluit op 7 september 1984. |
||||||||||||||||||||||||||||
Vrijdag 5 oktober:
19.30-20.00 uur
20.00-21.00 uur |
||||||||||||||||||||||||||||
Opening
Prof. dr. W. A. van Es: De archeo-
logie van het Kromme Rijngebied. Koffie Dr. H. Berendsen: De Fysisch-
geografische aspecten van het Kromme Rijngebied. |
||||||||||||||||||||||||||||
21.00-21.30 uur
21.30-22.30 uur |
||||||||||||||||||||||||||||
DE LAATSTE DAGEN
VAN NICOLAAS BEETS |
||||||||||||||||||||||||||||
In het Archief dr. P. H. Ritter Jr. in de Utrechtse Uni-
versiteitsbibliotheek bevindt zich een brief van J. H. Mignon (als ik zijn naam goed lees) op 5 maart 1903 gezonden aan Ritters vader, in 1903 nog hoofdredac- teur van Het Nieuws van den Dag en van 1 906 tot 1912 hoogleraar in Utrecht. De brief is geschreven 8 dagen voor de dood van Beets op 13 maart 1903. Utrecht 5 maart 1903.
Hooggeachte Heer. Hoewel Uw blad langs anderen weg berichten om-
trent den toestand van den grijzen Beets ontvangt, |
||||||||||||||||||||||||||||
wensch ik U toch even iets heel eigenaardigs te mel-
den omtrent de laatste ogenblikken van den schrijver der Camera, die blijkbaar zijn humor zal behouden tot aan het einde van zijn leven. 't Geen ik U vertel is - 't is haast overbodig dit te mel-
den - niet voor publicatie geschikt. Prof. Beets trof een beroerte terwijl hij in zijn studeer- kamer was; met het oog op zijn lichaamsgestalte en corpulentie werd aldaar een bed opgesteld en zoo rust nu de overigens verlamde maar helder van geest gebleven patiënt te midden van zijn boeken. Gisteren vroeg hij om te worden geschoren. Me- |
||||||||||||||||||||||||||||
57
|
||||||||||||||||||||||||||||
vrouw maakte bezwaren, de patiënt hield vol, en de
bediende van den naburigen kapper die hem sedert ja- ren bediend heeft, werd ontboden. In bed had de kunstverrichting plaats waarbij aan het hoofd door mevr. B. steeds de vereischte houding werd gegeven, omdat de lijder dit zélf niet kon doen. Toen hij geschoren was, dankte hij den bediende en zei kalm-lachend: „Zie zoo- nu ben ik tenminste schoon voor mijn houten woning". Zoo wacht Beets zijn laatste ogenblik dat elk uur ver
wacht wordt en verloochent hij den geest niet die
hem jaren terug moet bezield hebben bij het schrijven
van zijn prachtwerk.
Ik meende U dit staaltje van levensopvatting uit 's
dichters laatste oogenblikken niet te moeten onthou
den.
Gaarne blijf ik Uw
J. H. Mignon
Jan J. van Herpen
|
||||||||||||
Nicolaas Beets, 1902. Foto: G.A.U., Icon. Atlas.
|
||||||||||||
DE STUDENTENVERENIGING
,,UNITAS STUDIOSORUM RHENO-TRAJECTINA" |
||||||||||||
lang leven beschoren was, ontstond wel een gestadi-
ge groei en bloei van het nihilisme: het Utrechtsch Studenten Corps verloor langzamerhand zijn mono- polie. Eerdergenoemde dr. Wicherink slaagde er tenslotte in
de meeste Utrechtse niet-corpsleden in een eenheid samen te brengen. Deze eenheid stelde zich op 21 no- vember 1911 onder leiding van een Senaat. Aanvan- kelijk huisde „Unitas" in hotel Noord-Brabant, later in het pand Domplein 16 en uiteindelijk in 1919 op het adres Lucas Bolwerk 8. Unitas werd een gemengde studentenvereniging met een novitiaat (introduktie- periode) op voet van strikte gelijkheid, en een lid- maatschap ter ontplooiing, ontspanning en ontwikke- ling van haar leden. Het streven was duidelijk: een al- gemene, voor iedereen toegankelijke vereniging. Onlangs zijn de archieven van Unitas S.R., die de ja-
ren 1911-1970 omvatten, met die van hun voorgan- gers, het dispuut „Forsete Wara" (gesticht in 1879), de Sociëteit „lungit lunctos et Servat Amicos" (1882-1885) en de Utrechtsche Studenten Bond (1891-1911) overgebracht naar de Gemeentelijke Archiefdienst. Eind vorig jaar verscheen de inventaris van deze archieven 1), zodat deze toegankelijk zijn |
||||||||||||
Datum: 21 november 1911; plaats: Gebouw voor
Kunsten en Wetenschappen; aanwezig: 300 studen- ten en een dagbladjournalist, die naderhand schreef: ,,Een onbeschrijflijk enthousiasme dat de vergader- zaal in vlam zette, een gejuich, dat als een stormzee opgolfde en langs je heen daverde als een ontzetting, die je in trilling zette, als een electrische stroom, die je dol maakte, die je mee deed brullen, dat was de dronken vreugde bij de geboorte van de „Unitas Stu- diosorum", de nieuwe studentenvereniging, die alle studenten, geen enkele uitgezonderd, omvatten wil". Twintig jaar daarvoor had ene dr. J. W. Wicherink aan
de wieg gestaan van „De Utrechtse Studenten- bond", die diende „het zedelijk bewustzijn der aan- eengeslotenen tot zijn recht te doen komen door op te treden tegen het groenwezen c.s. niet alleen, maar ook tegen verdere den student als mensch onteeren- de gewoonten en misbruiken". In de tweede helft van de 19e eeuw veranderde er veel aan het karakter van de strenge studentengroentijd, de diskussies laaiden erover op. Sommige Corpssenaten voerden „mores" in, die andere Senaten weer immoreel vonden. Mede door bovengenoemde „Bond", die overigens geen |
||||||||||||
58
|
||||||||||||
gemaakt voor onderzoek. Omdat er naast de histo-
risch niet onbelangrijke archivalia talloze foto's, affi- ches en (bouw)tekeningen aangetroffen werden, is er van dit alles een tentoonstelling samengesteld, die te zien zal zijn in de hal van het gebouw van de Gemeen- telijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199 Utrecht. De tentoonstelling zal geopend zijn van woensdag 11
juli tot vrijdag 7 september en van maandag 1 oktober |
tot vrijdag 2 november a.s., op werkdagen van 9.00
uur tot 16.30 uur. J. A. C. Mathijssen
1) Mathijssen J. A. C, Inventaris van de archieven van Uni-
tas Studiosorum Rheno-Trajectina (en voorgangers). Ge- meentelijke Archiefdienst Utrecht, 1983. Exemplaren van deze geïllustreerde uitgave zijn è f 15,- te verkrijgen bij de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Alex. Numankade 199. |
||||||||||||
HERPLAATSING VAN HET
CATHARINABEELD
IN DE CATHARIJNEKERK
AAN DE LANGE NIEUWSTRAAT
|
|||||||||||||
Catharina van Alexandrië
Catharina is nauw met de Utrechtse geschiedenis
verbonden. De heilige was patrones van het klooster van de Johannieters, dat in de middeleeuwen op het Catharijneveld, het huidige Vreeburg, stond. Aan dit klooster ontlenen en ontleenden hun naam de voor- malige Catharijnepoort, de Catharijnesingel, de Catharijnebaan en bovenal het visitekaartje van het moderne Utrecht: Hoog Catharijne. Na de verplichte verhuizing van het klooster op bevel van Karel V in 1 529 gaf de heilige haar naam aan het Catharijneconvent, de Catharijnekerk en de Catharij- nesteeg. Over Catharina zijn geen historisch verifieerbare fei-
ten bekend. Haar verering vindt plaats in zowel de rooms katholieke als in de oosters orthodoxe kerk. Le- genden omtrent haar leven en werken zijn er vele. De meeste stammen uit de 8ste en 9de eeuw. Het bekendst is het verhaal van het dispuut dat deze koningsdochter voerde met vijftig wijsgeren. Deze hadden van keizer Maxentius opdracht gekregen Ca- tharina van het christendom af te brengen. Doch het dispuut eindigde in het tegendeel: de vijftig werden door Catharina overtuigd van hun ongelijk en zij be- keerden zich tot Christus. In toorn ontstoken omdat Catharina bleef weigeren te offeren aan de afgoden, liet de keizer hierop Catharina radbraken om haar al- dus ter dood te brengen. Doch nauwelijks was de marteling aangevangen, of een engel daalde van de hemel af en sloeg met zijn zwaard het rad aan stuk- ken. Daarop liet Maxentius haar onthoofden met het zwaard. Gelet op de grote wijsheid van Catharina werd zij pa-
trones van universiteiten, professoren, filosofen en notarissen. Ook werd zij dat van eenvoudige hand- werkslieden: wevers, pottenbakkers, stuurlieden, |
|||||||||||||
Gedurende de restauratie van de St. Catharinakerk,
de rooms katholieke kathedraal, in de jaren zestig van deze eeuw werd uit deze kerk een aantal beelden ver- wijderd, waaronder een mooi beeld van Catharina van Alexandrië, patrones van de kerk. Dit beeld werd vervaardigd in 1874 door Friedrich Wilhelm Mengel- berg (1837-1919), die als beeldhouwer en kerkschil- der vanaf 1869 in Utrecht werkzaam was. Hij was naar Utrecht gehaald door de energieke kapelaan van de Catharijnekerk, G. W. van Heukelum, later de oprichter van het Aartsbisschoppelijk Museum, de- ken van het St. Bernulphus Gilde en bouwpastoor van de kerk van Jutphaas. Vóór zijn komst naar de Domstad werkte Mengelberg aan de restauratie en afbouw van de Keulse Dom. Daar is nog veel van zijn werk te zien en bij de huidige restauratie van deze ka- thedraal wordt het werk van Mengelberg ook aan een goede ,,servicebeurt" onderworpen. Ook in Utrecht krijgt het werk van deze beeldhouwer
na een periode van ernstige verguizing weer meer waardering. Het beeld ontsprong in 1963-1964 de slopershamer doordat de directeur van het toenmali- ge Aartsbisschoppelijk Museum, dr. D. P. R. A. Bou- vy, zich erover ontfermde, evenals over een aantal andere zandstenen beelden uit de Catharijnekerk. De overlevering wil dat de echtgenote van de beeld-
houwer, Wilhelmina Anna Helena Schrattenholz, voor dit levensgrote beeld model stond. Thans is het beeld, dat van goede kwaliteit is, eigen-
dom van het Rijksmuseum Het Catharijneconvent waar het zich in depot bevindt. In kleine kring is het initiatief ontstaan om het beeld op zijn oude plaats te- rug te plaatsen. |
|||||||||||||
59
|
|||||||||||||
houtdraaiers, molenaars en wagenmakers. Dit van-
wege het feit dat zij met een rad gemarteld werd. Het beeld dat Mengelberg van Catharine uit zandsteen hakte, heeft als attributen het boek van haar wijsheid en het gebroken rad. Plan
De gedachte om het beeld te herplaatsen heeft snel in
ruime kring waardering gevonden. Nader overleg over de concretisering van het plan heeft ertoe geleid dat het museum, eigenaar van het beeld, bereid is het voor het gestelde doel permanent in bruikleen aan de Catharijnekerk af te staan. Om het plan te verwezenlijken is een reële begroting
opgesteld. Vooreen bedrag van f 13.000, - kan het plan optimaal gerealiseerd worden. Dit bedrag is zo hoog omdat er een nieuwe console moet worden ont- worpen, gebeeldhouwd en gemonteerd. In het ont- werp hiervoor van de hand van Anton van Wiggen, die o.a. beeldhouwwerk vervaardigt voor de restaura- tie van de Maartenskerk te Zaltbommel, is de figuur van keizer Maxentius opgenomen. Zo sluit de icono- grafie van de console op een eigentijdse wijze aan op die van oudere beelden van Catharina, waar zij de voet zet in de nek van de overwonnen keizer. Er is een Comité van Initiatief gevormd dat bestaat uit
ing. W. Meijnen, P. A. Haars, mevr. M. Th. Snel, H. van Oostrum, mej. M. A. Asselberghs, drs. C. H. Staal, dr. J. E. A. L. Struick, pastor C. P. A. Mijnhout en pastor J. J. Bodaar OSA. Dit comité heeft een giro- nummer ter beschikking voor hen die financiële me- dewerking willen verlenen: postgiro 60067 t.n.v. W. Meijnen te Utrecht. C. S.
|
|||||||||||
Catharina van Alexandrië, vervaardigd door Friedrich
Wilhelm Mengelberg, 1874 (Foto: F. Delemarre, Bun- nik). |
|||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||
Op de snikhete 13de mei 1982 hebben weinig in de
Fundatie van Renswoude bijeengekomen leden van Oud-Utrecht indertijd kennis kunnen nemen van de minutieuze en tegelijk magistrale voordracht die prof. dr. J. W. Salomonson hield over een klein schilderij van Herman Saftleven uit 1645. Gratis konden zij ge- nieten van het anatomische snijwerk dat de hoogle- raar in de klassieke archeologie daar uitvoerde, on- dersteund door twee diaprojektoren. Oud-rijksarchi- varis dr. M. P. van Buijtenen had de excursiecommis- sie de tip gegeven dat de voordracht die prof. Salo- monson eerder had gehouden voor de Koninklijke Akademie van Wetenschappen op 8 februari 1982 |
|||||||||||
J. W. Salomonson. ,,Op de wal agter St. Marye".
Amsterdam, Oxford, New York, 1983 IB.V. Noord- Hollandsche Uitgevers Maatschappij). Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Verhan- delingen Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks deel 119. 114 pagina's, 74 illustraties. ISBN 04 448 55 79 3. f 65,00. L. C. van der Vlerk met bijdragen van T. J. Hoekstra,
J. E. A. L. Struick en S. K. Wilmer-Hazemeijer. Utrecht ommuurd. De stedelijke verdedigingswerken van Utrecht. Vianen, 1983 (Kwadraat). 160 pagi- na's, 48 illustraties. ISBN 90 6481 202 0. f 32,50. |
|||||||||||
60
|
|||||||||||
met 1528 rijst een interessant en boeiend beeld op
over Utrechts atles omvattende bouwwerk, zijn wal. Na een inleiding van de stadsarcheoloog T. J. Hoekstra en een hoofdstuk „De waarde van de wal" van de gemeente-archivaris Struick, volgen vijf hoofdstukken die Lydia van der Vlerk schreef. Ach- tereenvolgens bespreekt ze de eerste stadsverster- king in de 12de eeuw, de stadsverdediging en de rol daarin van de gilden en de schutmeester, de stads- versterkingen in de late Middeleeuwen met o.a. de vier poorten en de vele torens, het gebruik dat van de stadsversterkingen gemaakt werd en de ontwikkelin- gen op strategisch gebied; tenslotte de stadsverster- kingen zoals die zich ontwikkelden na 1 528 toen de wereldlijke macht over de stad Utrecht niet meer in handen was van de bisschop. Mevrouw Wilmer-Hazemeijer van de topografische atlas van het Gemeente-archief neemt de lezer tenslotte mee op een wandeling over de hele wal, de stad rond, waarbij zij uitgebreid gebruik maakt van het topografisch materiaal dat zich in de atlas be- vindt, benevens van materiaal dat elders wordt be- waard. Van dit visuele materiaal is niet alleen door haar maar evenzeer door Lydia van der Vlerk uitge- breid gebruik gemaakt; 48 illustraties maken het boek dan ook tot een aangenaam kijkwerk, mede omdat de uitgever zich prima van zijn taak heeft gekweten. Maar de prijs van Utrecht ommuurd is wel wat reëler voor de gemiddelde portemonnaie: f 32,50. De steun van het Fentener van Vlissingen Fonds, de AMEV en het Aannemingsbedrijf Jurriëns heeft daar- toe zeker bijgedragen. Het is billijk deze sponsoring the study of the history op deze plaats eens te signa- leren nu twee lofwaardige publicaties over eenzelfde onderwerp met een zo uiteenlopende prijs te koop worden aangeboden. C. S.
Spectrum Atlas van de Nederlandse dorpen.
Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1983, 240 p., ISBN 90 274 94 85 1, f 39,90. Het platteland verstedelijkt en de wereld wordt een
dorp. Verschillen tussen stad en dorp worden steeds minder duidelijk: de televisie heeft van elke dorper een stadsmens gemaakt en de mensen uit de stad worden dorpelingen - forenzen. Toch zijn er bij de Nederlandse volkstelling van 1971 nog 1640 bewoningskernen geregistreerd van min- der dan 500 inwoners en nog eens eenzelfde aantal van tussen 500 en 1.000 inwoners. Vele ervan staan in dit boek getypeerd naar hun historische, sociale en geografische bijzonderheden. Het opent werelden. Weliswaar niet meer de besloten mikrokosmossen die de dorpen een halve eeuw geleden waren, maar niet- temin nog samenlevingen met eigen kenmerken. In Nederland zijn 3.000 dorpen, dat wil zeggen kernen van maximaal 5.000 inwoners. Deze „Atlas" wil een poging tot ordening zijn, geen opsomming of beschrij- ving van „schilderachtige" dorpen. Voor nostalgie of toerisme hoeft men dit werk niet open te slaan, hoe- wel er veel te genieten valt. Het opent met de be- |
|||||||
een uitmuntend werkstuk was waarvan Oud-Utrecht
moest proberen de spreker deze ook voor haar leden te laten houden. Inmiddels is de voordracht, rijk geïl- lustreerd en uitstekend typografisch verzorgd, ver- schenen. Maar wie indertijd geen gehoor gegeven heeft aan de invitatie in dit Maandblad om naar de Fundatie te komen, moet, wil hij alsnog kennis nemen van professor Salomonsons' topografische studie van een deel van de Utrechtse stadsmuur in de 17de eeuw, daarvoor liefst f 65,00 neertellen. Voorwaar geen gering bedrag. Als ik zo vrij mag zijn: iets minder dan twee maal de jaarcontributie van Oud-Utrecht. Uitgangspunt van Salomonsons onderzoek was een bescheiden paneeltje dat met de titel „Aan de Rijn" niet duits doch Utrechts bleek. Een klein deel van de reeds in verval geraakte stadswal is, nadat er eerst schetsen van waren gemaakt, één van de weinige schilderijen geworden die we van de Utrechtse kunstenaar Herman Saftleven (1609-1685) kennen. Via een analyse, stap voor stap, zo helder als bronwa- ter, ziet de lezer de westelijke stadswal in allerlei de- tails en in zijn geheel. Dit alles toegelicht met illustra- ties die van over de hele wereld werden bijeen ge- gaard. Twee ruïneuze stompen blijken de Wantsnij- derstoren en de Snijderstoren, of juister wat daarvan restte in 1645. Beide torens lagen aan weerszijde van het Mariawaterpoortje dat in 1616 in de westelijke stadswal werd aangebracht om op een simpeler ma- nier de markt op de Mariaplaats te kunnen bereiken. Niet alleen deze twee torens zijn het onderwerp van de studie. Ook andere bebouwing die op de diverse tekenbladen wordt afgebeeld, wordt in de beschou- wing betrokken, evenals andere walonderdelen en poorten die een rol spelen omdat Saftleven series waltekeningen heeft vervaardigd, die vaak door an- dere kunstenaars zijn gecopieerd. De slotconclusies die Salomonson geeft naast de identificatie van het schilderij en enkele andere teke- ningen, zijn voor verdere studie van andere weten- schappers ook van groot belang. Zo komt onomstote- lijk naar voren hoe in enkele Rijnschilderijen Utrechtse elementen zijn opgenomen. Dat betekent dat wellicht menig schilderstuk dat thans nog als Rijnlandschap door het leven gaat, in feite een fantasie kan zijn die bestaat uit gegevens die aan de realiteit werden ont- leend. Dat opent nieuwe vergezichten op dit type landschapsuitbeeldingen, niet alleen van Saftleven, maar ook van collega's van hem. Een tweede recent verschenen boek dat uitgebreid in- gaat op de wallen en poorten van Utrecht is Utrecht ommuurd, verschenen bij de gelijknamige expositie die de afgelopen winter in het Gemeente-archief werd gehouden. Vier auteurs van welke drs. L. C. van der Vlerk het
leeuwedeel voor haar rekening nam, schreven ieder een bijdrage in deze bundel. Een heel boeiend boek wil ik Utrecht ommuurd noemen. Gedetailleerd wordt namelijk Utrechts wal met torens en poorten behan- deld o.a. aan de hand van het „weerbarstige" bron- nenmateriaal dat de diverse rekeningen zijn. Maar uit de uiteenrafeling van deze financiële verantwoordin- gen en administratieve bescheiden van 1461 tot en |
|||||||
61
|
|||||||
danks deze onnauwkeurigheden is het een kostbaar
boekje want met memoires van mensen die in de jaren tachtig hun Utrechtse studententijd van 50 jaar gele- den oproepen zijn we niet rijk gezegend. En wie zou het prachtige portret van Gerretson willen missen, van de hospita „juffrouw" van Binsbergen, en van de vriendenkring (Koolhaas, Vroman) van Unitas? Ook de sfeer in die benauwde en stille burger- mansstad die Utrecht een halve eeuw geleden was wordt weergaloos opgeroepen in die tegelijk zakelij- ke, surrealistische en ironische stijl die Alberts' speci- aliteit is. Een literair meesterwerkje doorspekt met le- zenswaardige „petite histoire" en aanvullende gege- vens voor de letterkundige reisgids van Nederland. v. S.
|
|||||||||
schrijving van het landschap en de verschillende
dorpstypen: terpen, es- en brinkdorpen, streekdor- pen, polderdorpen, dorpen-aan-de-rivier en aan de kust. Vervolgens komt de bewoningsgeschiedenis aan bod vanaf de prehistorie tot aan de zeventiende eeuw: aan het einde daarvan bleef de bewoningsin- deling vrijwel ongewijzigd tot op onze dagen. Dan volgt een lijst van namen met gegevens over de ou- derdom van een aantal dorpen, naar provincie ge- rangschikt, meest gerelateerd aan de data van kaste- len en/of kerken. Voor wat de provincie Utrecht be- treft worden 42 dorpen (en steden) geregistreerd voorzien van beknopte begin-data. Vervolgens gaat het over dialect, klederdracht en volksgebruiken, godsdienstige verhoudingen en streekgewoonten: al die zaken die het de laatste decennia zo moeilijk ge- kregen hebben. Van Utrecht wordt opgemerkt dat het „weinig gebruiken (heeft) die nergens anders voorko- men". Genoemd worden de kermis in Haarzuilens die jaarlijks wordt gehouden als de baron van kasteel De Haar terugkeert naar Frankrijk, de Dudok de Wit- wandeltocht in Breukelen op 3 oktober, en de schaap- scheerderfeesten in Veenendaal. Een hoofdstuk over de beschermde stads- en dorps- gezichten besluit het boek. Voor wat Utrecht betreft zijn er 28 in de lijst opgenomen. Het boek is schitte- rend uitgevoerd, heeft veel fraaie kleurenfoto's waar- onder nogal wat luchtopnamen, en een uitvoerige plaatsnamenindex. Ook is er een literatuurlijst afgedrukt. Een weten-
schappelijk werk is het niet, maar in het genre van de populariserende en verantwoorde overzichtsboeken neemt het een prominente plaats in. v. S.
A. Alberts. De Utrechtse herinneringen. Amsterdam,
G. A. van Oorschot, 1983. 116 p., f 22,50. ledere (A.) Alberts-fan zal dit boekje direct na ver-
schijnen hebben gekocht en in één adem uitgelezen. Zo is het mij tenminste vergaan. Maar toen het idee van een bespreking in het maandblad opkwam heb ik het herlezen, met het oog op Utrecht. De eerste keer was het mij beter bevallen, want er valt meer over Al- berts te leren dan over Utrecht in de jaren dertig. De schrijver heeft met opzet geen bronnen of litera- tuur geraadpleegd en vaart uitsluitend op het kompas van zijn herinneringen. Op p. 12 spreekt hij over een „Leidsestraat" alsof we in Amsterdam zijn aangeland en op p. 15 met enige uitvoerigheid over Torn Jones, wat een omzetting is van John Tomes, naar wie de Utrechtse club van tandheelkundige studenten was genoemd. Er is al op gewezen dat de schets van Utrecht als nog geheel besloten binnen de singels niet opgaat, al zal een student in die tijd niet veel in Zuilen of Oog in Al te zoeken hebben gehad. De diabolo op p. 50 moet een jojo zijn, zoals de speler zelf in het Cul- tureel Supplement van NRC-Hlbl. heeft laten weten. Ons medelid mr. P. H. Damsté heeft al opgemerkt dat in de „kloostergang" van de Dom niet Sint Willibrord of een andere monnik op het fonteintje zit maar de 14e eeuwse kanunnik ten Dom Hugo Wstinc. On- |
|||||||||
Werkgroep Tuinstraat, ,,De Tuinstraat gered?!"
Utrecht, Werkgroep Tuinstraat, december 1982. 31 p. Prijs f5,- H. Ganzeboom, Beleving van Monumenten; een on-
derzoek naar bezichtiging en waardering van monu- menten uitgevoerd in de stad Utrecht (wetenschap- pelijk verslag). Utrecht, Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht, 1982 en 1983. 2 delen, 158 p. ge/7/, met twee losse kaarten en 181 p. geill. Prijs per deel f 10,10. H. Ganzeboom, Beleving van Monumenten; een on-
derzoek naar bezichtiging en waardering van monu- menten, in opdracht van het Ministerie van WVC (sa- menvatting). Den Haag, Staatsuitgeverij, 1982 en 1983. 2 delen, 50 p. geill. en 51 p. geill. ISBN 90 12 0381 2X en ISBN 90 12 0428 4. Prijs per deel f 9,50. Ter ondersteuning van het te ontwikkelen beleid ten
aanzien van de monumentenzorg kreeg de Rijksuni- versiteit Utrecht een opdracht van het Ministerie van Cultuur, Receatieen Maatschappelijk Werk (nu WVC) tot het onderzoeken van de beleving van Monumen- ten door het publiek. Het in twee delen gesplitste onderzoek werd verricht
in de stad Utrecht. In 1980 werden 163 inwoners geinterviewd, in 1981 gevolgd door ca. 500 inwo ners. Hier zal niet ingegaan worden op de onderzoeksme-
thodiek, hoewel die tezamen met de probleemstelling natuurlijk tot op zekere hoogte bepalend is voor de uitkomsten en de bruikbaarheid ervan. Interessanter is stil te staan bij enige conclusies. Een belangrijke verandering in het van overheidswe- ge gevoerde monumentenbeleid in de laatste jaren is de verschuiving van de aandacht van de „oudere" en |
|||||||||
62
|
|||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
,,grote" monumenten naarde zogenaamde „jongere
bouwkunst" en het „kleinere woonhuis", Onder de jongere bouwkunst wordt verstaan de bouwwerken van na ca. 1850. Ook de zogenaamde monumenten van bedrijf en
techniek worden meer bij de monumentenzorg be- trokken. Ten aanzien van de jongere bouwkunst is vooral de
relatie tussen bouwjaar en publieke waardering van belang. Gebleken is dat gebouwen vóór 1850 in het algemeen „mooi" worden gevonden, terwijl voor be- bouwing na 1850 geldt hoe jonger hoe „lelijker". Ook blijkt het gewone, kleinere, woonhuis minder ge- waardeerd te worden dan het grote monumentale huis. Dit komt wel zeer duidelijk naar voren in de waardering van het gewone, kleinere woonhuis. Met extra bescherming van de bebouwing rond het Wilhelminapark wordt vrijwel unaniem ingestemd. Dit staat in groot contrast met de reacties op een zelf- de voorstel voor Oog en Al en een arbeidersbuurt in Zuilen. Hierover waren de meningen van betrekkelijk tot zeer negatief. Moet nu geconcludeerd worden dat het veranderend
beleid kan worden teruggedraaid? Een conclusie uit het rapport is in dit kader van be- lang. „Kennis over en begrip van jongere bouwkunst is moeilijker te verwerven dan over traditionele monu- menten, maar juist veel meer nodig om tot een juiste waardering te kunnen komen. Wil men zich op den duur een groter publiek en een bredere maatschappe- lijke basis voor deze bouwkunst verwerven, dan zul- len nog vele van deze activiteiten (publikaties, rond- wandelingen e.d. EMK) nodig zijn". Helaas hebben wij in Utrecht op dit gebied nog weinig gepresteerd. Aan initiatief ontbreekt het echter niet bij de gemeente. In 1974 werd gestart met een inven- tarisatie van jongere monumenten. Het is de bedoe- ling dat over enige tijd de inventarisatie met korte be- schrijvingen in de boekhandel verkrijgbaar zal zijn. Dit zal echter niet genoeg zijn het „maatschappelijk draagvlak" te vergroten. Een architectuurgids in Rot- terdam of gedrukte stadswandelingen mede voor jon- gere wijken van Den Haag kunnen tot voorbeeld die- nen. Niet in de laatste plaats kunnen Oud-Utrecht en het
Utrechts Monumentenfonds in deze ontwikkelingen een belangrijke funktie vervullen. In het onderzoek wordt niet ingegaan op de invloed van de staat van onderhoud op de publieke waarde- ring van een bouwwerk. In de Tuinstraat bestaat nu nog voor iedereen de mo-
gelijkheid in één oogopslag een vergelijkend onde- zoek te doen. Aan de zuidzijde van de straat staat een rij huizen, op één na troosteloos. In 1982 werd name- lijk het huis Tuinstraat 6 door de bewonersgroep Springweg West gekraakt. De hele Tuinstraat was in 1959 onbewoonbaar ver-
klaard en ontruimd. In het begin van de jaren zestig werd de noordzijde afgebroken en de zuidzijde voorlo- pig als pakhuis verhuurd, in afwachting van sloop. De ideeën van de eigenaar, de Gemeente Utrecht, waren onderdeel van de in die jaren door Nederland razende |
|||||||||||||||||||||||||||||
Tuinstraat 6, na de restauratie, 1982 (Foto: Jean
Penders). „saneringsgedachte". De plannen in het Springweg-
gebied bleven uit, de huisjes verkommerden steeds verder. In 1975 werd het gebied aangewezen als re- konstruktie/saneringsgebied, wat sloop zou inhou- den. Hiertegen werd met name door de Werkgroep Herstel Leefbaarheid bezwaar aangetekend. In de loop van de jaren werden talloze plannen tot het be- houd van de huisjes aan de gemeente voorgelegd, on- der meer door het Utrechts Monumentenfonds in sa- menwerking met de Werkgroep Herstel Leefbaarheid. Erg positief waren de reakties van de gemeente niet. De aktie van 1982 gaf een nieuwe impuls aan de ont- wikkelingen; het huis Tuinstraat 6 werd geheel door vrijwilligers gerestaureerd, waarmee werd aange- toond dat behoud financieel wel degelijk mogelijk was. Nu staat een wit huisje in een rij van grauwe soortge-
noten. Straks kan de gehele rij de naam „Veelo's hof- je", zoals het na de bouw in 1826 werd genoemd, weer met ere dragen. Een mijlpaal in de strijd tot behoud was op 5 april
jongstleden de ommezwaai van de Gemeenteraad, die instemde met het in stand houden van de huisjes. De geschiedenis van de Tuinstraat en de bijna 10 jaar lang gevoerde akties is door de Werkgroep Tuinstraat als rapport en tevens als kalender voor 1983 uitgege- ven onder de naam „De Tuinstraat gered?". Hoewel de kalender voor 1984 weinig bruikbaar is, het rapport kan een ieder die ijvert voor het behoud van de oude stad en delen daarvan een hart onder de riem steken. EMK |
|||||||||||||||||||||||||||||
63
|
|||||||||||||||||||||||||||||
EEN 13e EEUWSE BIJBEL IN DE
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK VAN UTRECHT |
||||||||||||
M. P. van Buijtenen. De Bijbel van de Regulieren te
Utrecht. 15e-eeuws schisma in het licht van 13e- eeuws handschrift. Met een codicologische bijdrage van dr. G. Gerritsen-Geywitz. Utrecht (Universiteits- bibliotheek), 1984. ISBN 90 6194 314 O. 95 pagi- na's, geilustreerd. f 25, - (bij U.B. f 19,50). Het is al eerder opgemerkt, dat de auteur van het hier
besproken werk historische problemen als een re- chercheur te lijf pleegt te gaan. Zo vreemd is dat eigenlijk niet, want per slot van reke- ning verwijzen de termen recherche en research naar eenzelfde methodische aanpak, gebaseerd op speur- zin en combinatievermogen. Ook in de onderhavige studie over een 13e eeuws bijbelhandschrift, af- komstig van het regulierenconvent in Utrecht, een van de publikaties in het kader van het 400-jarig jubi- leum van de U.B. van Utrecht, heeft dr. M. P. van Buij- tenen de rol van Sherlock Holmes of liever nog van De Saint aangemeten en zich daarbij, zoals gebruikelijk, tot over de landsgrenzen begeven. Aan de hand van verspreid aangetroffen historische gegevens, soms niet meer dan aanwijzingen, ontvouwt hij op scherp- zinnige wijze een hypothese, die, zoals de auteur zelf aan het slot opmerkt, weliswaar niet leidt tot een af- geronde conclusie, maar wel de richting aanwijst waarin de oplossing dient te worden gezocht. Wat de auteur ons dan heeft geschilderd is een boei- ende reconstructie van de lotgevallen van een bijbel- handschrift, dat gediend heeft als studieboek, als on- derpand en als object van pieuze schenkingsdrift om ten slotte als een der schatten van de universiteit van Utrecht te belanden in de U.B.. Hypothese, zoals ge- zegd, maar alleen daarom al vruchtbaar, doordat de auteur de turbulente jaren van het Utrechtse schisma (1423-1452) wat extra reliëf weet te geven, maar ook andere belangrijke gebeurtenissen uit de Utrecht- se kerkgeschiedenis in zijn onderzoek heeft betrok- ken. Eigenlijk ontvouwt de auteur twee hypotheses. De
eerste wordt opgebouwd met als uitgangspunt de schenking in 1452 van een bijbel, i.c. het handschrift in de U.B., door de Utrechtse domkanunnik Berend Uten Eng aan het regulierenklooster der Twaalf Apostelen in Utrecht. Deze zou dezelfde zijn geweest als die, welke door prior Jan Passert een kwart eeuw tevoren was verpand, toen hij en zijn medeconventu- alen zich ten gevolge van het Utrechtse schisma ge- dwongen zagen uit de stad weg te trekken. In dat ge- val zou Uten Eng de bijbel in de tussenliggende jaren hebben opgekocht en als legaat aan de teruggekeerde kloosterlingen hebben gerestitueerd. In het licht van de innige banden die Uten Eng blijkt te hebben onder- houden met de reguliere kanunniken in zowel Utrecht als Zaltbommel, mag dit zeker een plausibele verkla- ring worden genoemd. |
||||||||||||
Vervolgens wordt een tweede hypothese over de
eerste heengeschoven. Daartoe wordt eerst op grond van de analyse van een in het handschrift aanwezige kalender onomstotelijk de herkomst van 'de bijbel vastgesteld. Zij moet in het begin van de 13e eeuw zijn afgeschreven in de omgeving en ten dienste van het kathedraal kapittel van Le Mans. De nadruk op de vieringen van het feest van S. Julianus, patroon van Le Mans, is in dat verband duidelijk genoeg. Hoe deze kapittelbijbel zijn weg naar het Noorden heeft gevon- den is object van onderzoek voor de constructie van de tweede hypothese. Latere bijschrijvingen in de ka- lender wijzen er op, dat het handschrift rond 1300 moet hebben gediend in een klooster in het diocees Utrecht. Via ingenieuze interpretaties van spaarzame aanwijzingen komt de auteur tot het vermoeden, dat de verbindingslijn wel eens zou hebben kunnen lopen via de Zakbroeders, die nog vóór 1267 in Utrecht een convent hadden gevestigd aan de Oude Gracht. Ge- bouw en inboedel werden in 1 290 als gevolg van de opheffing in 1 274 van deze bedelorde, overgedragen aan het regulierenklooster Bethlehem te Doetinchem. Vanuit Doetinchem moet de bijbel - er van uitgaand dat zij deel uitmaakte van de inboedel - op de een of andere wijze weer in Utrecht zijn teruggekeerd, deze keer als bezit van de Utrechtse regulieren. Het is duidelijk dat de ene hypothese staat of valt met de andere. Maar zij zijn beide geloofwaardig, con- sistent en sluiten goed op elkaar aan. Als het niet waar is, dan is het knap bedacht, zegt een Italiaans spreekwoord. De auteur beseft dat heel wel en neemt dan ook de nodige reserve in acht. Om nog even terug te keren tot de justitiële terminologie: er is een duide- lijke verdachte, voorshands is het bewijsmateriaal ech- ter nog ontoereikend voor een arrestatiebevel. Het aardige van het speurwerk van Van Buijtenen is, dat hij al gravend en wroetend de contouren van een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen, die bepa- lend zijn geweest voor het tijdsgewricht, blootlegt en a.h.w. met een fotografische flitser een moment ex- tra scherp belicht. Ik noem hier de figuur van de dom- kanunnik Berend Uten Eng - door de auteur overigens ten onrechte hardnekkig domdeken genoemd - die in het politieke krachtenveld tussen bisschop en kapit- tels een zwaargewicht blijkt te zijn geweest; de tu- multueuze bisschopsverkiezing na het overlijden van Frederik van Blankenheim (9 okt. 1423); de inbe- zitstelling van Zweder van Kuilenburg met de bis- schoppelijke macht, waarbij Berend Uten Eng een hoogst gewichtige en curieuze rol speelde (20 en 21 juli 1425); en als toegift nog de ontdekking van uit- treksels van onbekende synodale statuten van het bisdom Utrecht uit 1453 in de Herzog-Augustbiblio- theek te Wolfenbüttel. |
||||||||||||
Utrecht
Alex. Numankade 201
|
H. L. Ph. Leeuwenberg
|
|||||||||||
64
|
||||||||||||
EEN FASCINERENDE DOORKIJK
NAAR DE MIDDELEEUWEN |
|||||||||
C. Dekker. Het Kromme Rijngebied in de Middeleeu-
wen. Een institutioneel-geografische studie. Zut- phen, De Walburg Pers, 1983. Stichtse Historische Reeks 9. 664 pagina's, geïllustreerd, gebonden met stofomslag f 79,-. ISBN 906011.228.8. Wie er maar enigszins weet van heeft hoe moeilijk het
is zicht te krijgen op de ontwikkelingsgang van ons woongebied, zal er dankbaar voor zijn wanneer ie- mand het op zich neemt, uit de veelheid van archivalia en verspreide monografieën, over een bepaald gebied en synthese samen te stellen. Wanneer die gang door de geschiedenis dan ook nog een, zij het niet eenvoudig, maar toch leesbaar boek wordt met een keur van illustraties, van overzichts- en detailkaarten, zal de in dat gebied wonende en/of in zijn geschiedenis geïnteresseerde lezer deze onge- twijfeld inspannende onderneming dubbel waarde- ren. Overigens zou het hem die met de vele latijnse benamingen en technische termen niet zo vertrouwd is, ten goede zijn gekomen, wanneer daarvan een ver- klarende woordenlijst was opgenomen. De in Odijk woonachtige rijksarchivaris van Utrecht, dr. C. Dek- ker, heeft onlangs aan zijn woongebied, aan weerszij- den van de Kromme Rijn gelegen, een monumentale studie gewijd, die terecht een standaardwerk ge- noemd mag worden: Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische stu- die (Zutphen, De Walburg Pers, 1983), verschenen als deel 9 van de Stichtse Historische Reeks. In dit 672 blz. tellende en thans f 79, - kostende boek, behandelt de auteur, zoals de ondertitel reeds aangeeft, zowel de aardrijkskundige ontwikkeling met de ontginningsarbeid van dit gebied, als ook de kerkelijke-, rechterlijke- en waterstaatsorganisaties sinds de middeleeuwen. Men krijgt een fascinerende doorkijk van het heden uit naar zeer vroege perioden. De nederzettingen Amerongen, Leersum, Doorn, Driebergen, Zeist, Oostbroek, Overlangbroek, Neder- langbroek, Bunnik, Vechten, Odijk, Werkhoven, Co- then, Wijk bij Duurstede, Houten, 't Goy, Schalkwijk, Tull, 't Waal, Vreeswijk en Jutphaas worden er uitge- breid doorgelicht. Onwillekeurig dringen zich, gezien de uitkomsten, vergelijkingen op met de medische diagnostiek, waar echografie, scanners, electronen- microscoop e.d. de patiënt van top tot teen in beeld brengen. Toegegeven, dat ook bij deze geschiedkun- dige verkenningen nieuwe hulpwetenschappen verrij- king en verdieping aanvoerden, de belangrijkste ver- dienste van dit werk ligt toch wel in de perfecte greep, waarmee uit duizenden archief vindplaatsen en literatuurgegevens, als in een veelkleurig mozaïek, een duidelijk beeld wordt neergezet. De gewonnen in- zichten in het ontginningsverloop tussen de 10de en |
14de eeuw, gecombineerd met de kennis van het af-
splitsingsproces der alleroudste parochies, dit laatste weer getoetst aan een nieuwe kijk op de wording van de aartsdiakonaten, liggen ten grondslag aan het sla- gen van dit werk. Gelet op de augustijnse signatuur van recensent, zal
de lezer kunnen begrijpen, dat hij, zo hij dit boek uit- voerig zou bespreken, zich zou voelen als het knaapje uit het verhaal van St. Augustinus, dat bezig was de zee in een kuiltje te scheppen. Hij ziet zich dan ook gedwongen zich te bepalen tot het weergeven van enkele interessante voorbeelden, die meer op zijn ter- rein liggen. De auteur voert ons mee langs de koningsgoederen,
gelegen aan de noordgrens van het vroegere Romein- se Rijk, waar in de 8e eeuw rond Dorestad en Utrecht het christendom vrij snel vaste voet krijgt. In de over- blijfselen o.a. van verdedigingsforten worden kerken gesticht in de tijd van Willibrord, Bonifatius en Liud- ger en vandaaruit ontstaan weer moeder- en dochter- kerken op het platteland. Aanvankelijk behoorden de- ze kerken met de landerijen tot de goederen van de door de geloofsverkondigers gestichte abdijen, als Echternach, Fulda en Werden..Wanneer echter in de 11de eeuw de Utrechtse kapittelkerken verschijnen en de kapittelheren de ontginningen rond de Domstad op gang brengen, krijgen deze ze in bezit, met name het kapittel van de Dom, en die van Oudmunster en van St. Marie. Uit het al vaak geciteerde verhaal van de Deense Cat-
la horen wij, dat er in de 9de eeuw tussen Dorestad en Utrecht al een groot aantal kerken bestond. Catla moest de rijke nalatenschap van haar moeder Fride- burg onder de armen verdelen. Omdat die in haar ei- gen nog grotendeels heidense omgeving slechts wei- nig in getal waren, kreeg Catla de opdracht naar Do- restad te gaan, waar vele kerken waren. Nog maar halverwege de uitdeling aan die kerken was zij met haar metgezellen al doodmoe geworden van het rond- trekken (blz. 304). Dat bij het terugblikken naar de oudste periode ook het patrociniumonderzoek als hulpwetenschap nog wel eens nieuwe inzichten ople- vert, leert het geval Odijk (blz. 319-20). Had de au- teur zich - hoewel met enige reserve - nog in 1964 bij de gangbare mening aangesloten, dat St. Nicolaas de patroon van Odijk was, nu meent hij die traditie te moeten prijsgeven. Dit op grond van het opschrift van een torenklok, die in 1 593 voor de kerk van Zeist werd aangekocht. Deze in 1 505 gegoten klok draagt de inscriptie Sanctus Heribertus heische ich. Naar alle waarschijnlijkheid stamt deze klok uit de kerk van Odijk, waar het hier te lande uitzonderlijke Heribertpa- trocinium is thuis te brengen. Odijk was rond 1000 |
||||||||
65
|
|||||||||
door keizer Otto III aan Heribert, aartsbisschop van
Keulen, geschonken en behoorde in de volgende eeu- wen aan de door Heribert gestichte abdij Deutz. De Odijkse kapel is vóór 1230 opgericht, toen de plaats nog onder de abdij Deutz ressorteerde en haar stich- ter reeds heilig verklaard was. Het is dus aannemelijk, dat Heribert de patroon van Odijk was, temeer daar van de 14de tot de 17de eeuw de voornaam Heribert in Odijkse families regelmatig wordt aangetroffen. Hoe taai tradities vaak kunnen zijn en hoe lang zij kun- nen doorwerken, moge blijken uit de mededeling over de villa Vechten, die met de overblijfselen van het ro- meinse castellum Wiltenburg in 723 door Karel Mar- tel aan bisschop Willibrord werd geschonken. Vech- ten verschijnt in 1162 als eigendom van de Norbertij- nenabdij van Middelburg, door bisschop Andries van Cuyk (1128-1139) haar geschonken om er een doch- terklooster te stichten. Het plan vond echter geen doorgang, mogelijk vanwege het verzet van Utrechts seculiere kanunniken, waarna Middelburg haar Vech- tense bezit van de hand deed (blz. 75-78, 348). Dit idee van de Utrechtse bisschop komt mij frappant
voor, omdat in diezelfde tijd, betreffende de Willi- brordtraditie, een parallel te vinden is in de Vechtstreek. Immers, van Walter, abt van Egmond (1130-1161), daar binnengehaald door Andries van Cuyk, wordt verteld dat hij verschillende stukken land kocht in de Zwesereng, gelegen bij Suesnon, het late- re Zuilen, waar in de 8e eeuw Liudgers grootvader, de frankische edelman Wursing, grootgrondbezitter was en een belangrijke rol speelde in het christianise- ringsproces, vgl. M. P. van Buijtenen - A. K. de Meijer, Westbroeks heiligen in polderperspectief (Nijmegen 1981), 67-70. Zodra dit gebied op de Friezen hero- verd was, keerden Willibrord en Bonifatius in 719 hierheen terug en hervatten vandaaruit het missie- werk in de Vechtstreek en Kennemerland. Van Willi- |
brord wordt vermeld, dat hij afwisselend verbleef in
Utrecht en Wiltenburg. In de laat-middeleeuwse le- vensbeschrijving van de wat dubieuze H, Engelmun- dus, die in Kennemerland gearbeid zou hebben en een metgezel van Willibrord heet te zijn, wordt verteld, dat hij in het castellum Wiltenburg een monastiek le- ven geleid zou hebben. De auteur vindt het echter te ver gezocht dit Engelmundverhaal in verband te bren- gen met de poging van bisschop Andries de kapel van Vechten nieuw leven in te blazen door er een abdij te laten oprichten (blz. 305). Niettemin hoeft het niet helemaal uit de lucht gegrepen te zijn. Intussen heeft de schrijver wel, wat nieuw is, uit de bronnen de nexus Wiltenburg-Middelburg naar voren gebracht, die evenals Egmond-Zwesereng een teruggrijpen naar Willibrord schijnt te zijn. Overigens verwijst hij in dit verband naar zijn studie over de komst van de Nor- bertijnen in het bisdom Utrecht, die binnenkort zal verschijnen. Zo er bij de auteur enige onzekerheid mocht bestaan
ten aanzien van de curtis Werkhoven (blz. 87-89), dan moge hier opgemerkt worden, dat de oude plaatsnaam Wercunde al vroonland betekent en dus op het bestaan van een vroonhof wijst (zie D. Hager- mann, Eine Grundherrschaft des 13.Jh. im Spiegel des Frühmittelalters. Ceasarius von Prümm und seine kommentierte Abschrift des Urbars von 893, in Rhei- nische Vierteljahrblatter 45 (1981), 1-34, hier blz. 18-19). Daar wordt naast cunde ook atte, voorko- mend in Atteveld ter plaatse en elders, als dezelfde betekenis hebbend, vermeld. Uiteraard dienen de enkele hier vrij willekeurig geko-
zen voorbeelden slechts om een indruk te geven, dat er een ware „Fundgrube" is aangeslagen, waaruit nog jarenlang materiaal voor de geschiedbeoefening te voorschijn gehaald zal kunnen worden. Rozenstraat 1 A. K. dé Meijer OSA Utrecht
|
|||||||||||
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
|
||||||||||||
Heemtijdinghen 19 (1983), nr. 3 is gewijd aan het
ontstaan van het landschap rond Montfoort. Tevens staat in dit nummer een hoofdstuk uit de muziek- en kerkgeschiedenis van de Lutherse gemeente in 1745. In Heemtijdinghen nr. 4 handelt de eerste bijdrage over de Woerdense Bank van Lening, 1582-1883. In het eerste jaar verleent de stad Woerden aan de Lom- bard Guilliamo a Palon het octrooi om een ,,tafel van lening", een lommerd, te houden. Tot de opheffing ervan, een eeuw geleden, bleef de stad toezicht uitoefenen op de Bank van Lening. „De Montfoortse bodebus" gaat in op het onderschei- dingsteken van de gemeentebode van deze stad. Het artikel sluit aan op de expositie die in 1983 door de provincie Utrecht trok en die te zien is geweest o.a. in Amersfoort, Houten en Rhenen, en die haar |
||||||||||||
weerslag vond in de publicatie van M. Achterberg De
Bodebus in Gelderland, Utrecht en Overijssel. Naast de serie over het Poorterboek van Oudewater en „Een hengeldag te Papekop" sluit het nummer met een artikel over de viering van de 400ste geboortedag van Luther in de Evangelisch-Lutherse gemeenten van Bodegraven en Woerden die in 1883 gevierd werd. In Seyst 13(1983), nr. 3 wordt op een onderhouden-
de manier geschreven over twee Zeister vrouwen, H. B. Bukhuis-Wolters en A. A. Hoogstraten-Schoch, die zestig jaar geleden een opmerkelijke rol speelden in de Zeister politiek. Het laatste nummer van deze jaar- gang van Seyst gaat bijna geheel over de Zeister be- graafplaatsen. Aanleiding tot dit historisch artikel van V. A. M. van der Burg is een pleidooi in de Nieuwe |
||||||||||||
66
|
||||||||||||
die de Utrechtse Paulusabdij hanteerde. De volgende
aflevering bevat artikelen over de Amersfoortse arm- lastigen (1529-1572) en het 600-jarig bestaan van het stadje Bunschoten. Het dubbelnummer 3/4 heeft een aantal bijdragen over Amersfoort en Willem V naar aanleiding van de restauratie van een parochèt (voorhang) uit de synagoge van Amersfoort. Ook huis Prattenburg, een deel van de Muurhuizen, krijgt uitge- breid aandacht. Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Mu-
ziekvereniging ,,Kunst na Arbeid" te Houten schre- ven L. M. J. de Keijzer en P. J. W. Koch een geschie- denis van dit musicerend gezelschap. De 62 pagina's tellende brochure is voor f 8,60 verkrijgbaar door overmaking van dat bedrag op rekeningnummer 32.98.01.449 van de Rabobank te Houten. Rijk geillustreerd verscheen in het Bulletin van het Rijksmuseum 32 (1984), p. 3-16 een artikel over „Het passieretabel uit Soest". In 1905 kwamen de sculpturen bij restauratiewerkzaamheden aan de Ne- derlands Hervormde kerk van Soest te voorschijn uit een torenvormig uitbouwtje tegen de toren. De frag- menten van het altaar zijn er waarschijnlijk in 1 566 of in 1 580 verstopt en hebben in 350 jaar dan ook be- hoorlijk geleden. De taferelen worden tegenwoordig gehouden voor beeldhouwwerk dat in een Utrechts atelier gesneden is. Een reconstructie van het Soester altaar besluit het artikel. C.S.
|
|||||||||||
Zeister Courant de oude Zeister begraafplaatsen te
behouden met behulp van en plaatsing op de monu- mentenlijst. Aan de etser en schilder Hendrik Roodenburg
besteedt Oud-Rhenen 2 (1983), nr. 2 aandacht. In nr. 3 van dezelfde periodiek treffen we bijdragen over o.a. Philips van Bourgondië, de Utrechtse bisschop. Verder een korte mededeling over opgravingen in de Weverstraat te Rhenen, het pelgrimsteken van St. Cunera, en een bijdrage van dr. H. P. Deys over drie verloren gewaande aquarellen uit 1833 van stads- poorten van Rhenen, de Bergpoort, de Westpoort en de Rijnpoort. Het zijn nogal primitieve voorstellingen maar ze zijn topografisch van groot belang omdat ze de poorten op een laat moment vastleggen. Het blad van de Historische Vereniging Vleuten, De Meern Haarzuilens 3 (1983), nr. 2 besteedt o.a. aan- dacht aan een grondverkoop op Themaat in 1481 van de inwoners van Vleuten aan de prior en het convent van de Regulieren te Utrecht. In het derde nummer van dit blad wordt gepubliceerd uit het rijke huisar- chief van het huis Voorn. De oude kerk van Vleuten vormt de hoofdmoot van het vierde nummer van deze jaargang. Hoewel de auteur aangeeft allerminst volle- dig te zijn, brengt hij naar mijn mening enkele proble- men in de wereld in plaats van eruit. De wijze waarop hij de plattegronden van de kerk tekent op pagina 155 is niet in overeenstemming met de tekening uit 1831 die hij op pagina 1 53 publiceert. De verandering van het gehele steunbeerstelsel voert de auteur uit zonder enig bouwhistorisch argument. Het ware in een der- gelijk artikel juister uit te gaan van de 19de eeuwse tekening. Waarom zou de tekenaar J. F. Dolmans het kerkgebouw toentertijd niet juist hebben opgemeten? In Tussen Rijn en Lek 1 7 (1 983), nr. 3 aandacht voor het katholiek onderwijs te Houten van 1868 tot he- den. De Oegstgeester dakpannen die een hoeve te Schalkwijk dekken en mogelijke romeinse vondsten bij Werkhoven in 1839 en 1844 treffen we in hetzelf- de nummer. Nummer 4 van deze jaargang is geheel gewijd aan Hef Kromme Rijngebied in de Middeleeu- wen van prof. dr. C. Dekker. De Cronyck de Geyn 5 (1983), nr. 4 is voor het groot-
ste deel gewijd aan de activiteiten van de Historische Kring zelf, o.a. de film die de Kring over Jutphaas ver- vaardigde. Het kwartaalblad van de Historische Kring Maarssen
10 (1983), nr. 3 biedt een aantal korte bijdragen o.a. over de oud-politieman Ab Degen en diens verzet- werk in de oorlog '40-'45; en over de Maarssense gasfabriek en de straatverlichting. In de rij van tijdschriften van historische verenigingen in onze provincie heeft zich De Klapperman ge- schaard. De Stichting Oud Woudenberg die altijd al een mededelingenblad uitgaf, is gestart met een peri- odiek. In september 1983 verscheen het eerste num- mer dat bijdragen bevat over de restanten van een na- tuurstenen doopvont, over het ontstaan van Wou- denberg en omgeving „Van moeras naar cultuur- grond", en enkele kleinere artikelen. In Flehite 1 5 (1983), nr. 1 vinden we een aantal klei- nere bijdragen waarbij er een handelt over de jaarstijl |
|||||||||||
INVENTARISATIE
VAN MONUMENTEN
VAN BEDRIJF EN TECHNIEK
|
|||||||||||
De Stichting Bedrijfsmonumenten Midden-Holland
heeft het initiatief genomen tot een systematische in- ventarisatie van oude bedrijfsgebouwen en techni- sche objecten in Midden-Holland en West-Utrecht. Tijdens de lezing die de heer P. Nijhof in januari van dit jaar voor onze vereniging hield, heeft u kunnen zien en horen welke interessante en verscheidene soorten gebouwen er in dit gebied te vinden zijn en hoezeer een goede documentatie ervan nog dikwijls ontbreekt. Juist zo'n documentatie kan een rol spelen in het behoud en/of herstel van bedrijfsmonumenten. Ten behoeve van de inventarisatie is door de Stich- ting een speciaal formulier ontwikkeld dat het werk aanzienlijk zal vereenvoudigen. Mocht u belangstelling hebben voor dit project en er meer over willen weten, dan kunt u zich richten tot het secretariaat van de Stichting Bedrijfsmonumen- ten Midden-Holland, Stichtse Culturele Raad, Maria- plaats 51, 3511 LM Utrecht, telefoon: 030-31 0307. M. Dolfin
|
|||||||||||
67
|
|||||||||||
ÜtZl HISTORISCHE WANDELING DOOR DE ZUtDELUKE BINNENSTAD VAN) UTRECHT
SCHENKT NU EENS GEEN AANDACHT AAN DE GROTE MONURENTEN). IN PLAATS DAAR- VAN KOMT DE MINDER OPVALLENDE BEBOUWING EN DE MEER VERBORGEN) SCHOON- HEID VAN) DE UTRECHTSE ZUIDELUKE BINNENSTAD AAN BOD. DE WANDELING- VOERT DOOR STRATEN EN STEGEN), OVER WERVEN EN U\tO&S BINNENTERREINEN), WAAR. U GEWOONUJK. MET GAUW ZULT KOMEN. VERTREK : 14.30 UUR. VAN^F KOFFIEHUIS "LE PARADIS", WIEUWEGRACHT 33.
DUUR : ONGEVEER TA UUR. AAW HET EINDE VAN DE TOCHT WORDT U EEN) KOPJE KOFFIE OF THEE MET ZELFGEMAAKTE KJUUOKPEK^ AANGEBODEN). HAAKTEN \ F5.50
ZUN) VERKRUGBAAR. BU : "DE GAAR.DBRUG",OUDEGKACKT 184 A/D WERF, TEL.
313355. OPEN :Ol-VR- 12.00~Z0.OOUUR.. ZA~ZO.10.00-21.OOUUR..
OOK. BU MINDER GOED WEER WORDT EK GEWANDELD.IN DAT GEVAL :
EEWEr^EN) |
|||||||||||
maandblad oud-utrecht
57e jaargang - nr. 6 - juni 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (O3O)-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (O3O)-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel, (030)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
|||||||||||
SLUITING GEMEENTELIJKE
ARCHIEFDIENST |
|||||||||||
In verband met interne verhuizingen zullen de
studiezalen, inclusief die van de Afdeling Pren- tenverzamelingen, van de Gemeentelijke Ar- chiefdienst Utrecht gesloten zijn voor alle pu- bliek gedurende de perioden van 10 tot 29 september 1984 en van 5 tof 24 november 1984. Ook op de zaterdagen in deze perioden zijn de studiezalen gesloten. Gedurende de periode van 1 oktober tot 3 no-
vember 1984 zullen de studiezalen wel geo- pend zijn. Slechts de stedelijke archivalia van 1122-1813, de Doop-, Trouw- en Begraaf- boeken en de registers van de Burgelijke Stand kunnen dan geraadpleegd worden. Tevens zal de Afdeling Prentenverzamelingen in deze tijd geopend zijn. |
|||||||||||
68
|
|||||||||||
DE COMPONIST JOHANNES BRAHMS
EN ZIJN MUZIEK IN UTRECHT |
|||||||||||
De Duitse componist, pianist en dirigent Johannes
Brahms (1833-1897) droeg zijn derde strijkkwartet in B opus 67 op aan Theodor Wilhelm Engelmann. In een brief gedateerd op 9 augustus 1876 schreef Brahms aan Engelmann: „Ik geef een strijkkwartet uit binnen- kort en heb daar misschien een arts voor nodig net als bij de eerste twee (opgedragen aan professor Th. Bill- roth een chirurg uit Wenen). Dit kwartet lijkt erg op uw vrouw (Emma), heel liefelijk maar geniaal. Hoe luidt uw titel Dr. Professor Th. W. E. ?" Deze uit Leipzig afkomstige hoogleraar doceerde van 1867 tot 1897 fysiologie en biologie aan de universi- teit van Utrecht. Hij was bovendien een zeer goede cellist. Nadat zijn eerste echtgenote Maria Donders, dochter van professor F. C. Donders, overleden was in het kraambed huwde hij in 1874 voor de tweede keer met de 21-jarige Emma Wilhelmina Franziska Vick, een pianiste van Europese vermaardheid. Het publiek kende haar onder de naam Emma Brandes. Zij was beschermelinge geweest van de componist Ro- bert Schumann's weduwe Clara. Het huwelijk met Engelmann maakte een einde aan haar briljante maar nog prille carrière. In het huis van de familie Engelmann, Lucas Bolwerk
16, werd zeer intensief gemusiceerd. Regelmatig werden er concerten op niveau georganiseerd; een unicum in het muziek-arme Utrecht van die tijd. Ter il- lustratie: het matig spelende symfonieorkest Collegi- um Musicum Ultrajectinum gaf per winterseizoen slechts vier stadsconcerten. Geen wonder dat de ka- merconcerten op het Lucas Bolwerk druk bezocht werden. Naast Engelmann deed J. C. M. van Riemsdijk in
Utrecht veel om het muziekleven te stimuleren. Hij was jurist en een vriend van de hoogleraar, een goed violist en dirigent van een a-cappella koor, dat veel werk van oude Nederlandse muziekmeesters uitvoer- de. Engelmann ontmoette Johannes Brahms voor de
eerste keer in de zomer van 1874 tijdens een vakantie in Boeken, gelegen aan het meer van Zürich. Met Em- ma had Brahms al vijf jaar eerder kennis gemaakt bij Clara Schumann in Baden-Baden. Johannes Brahms, wiens vader contrabassist was geweest, werd al spoedig bekend als wonderkind achter de piano. In 1853 lanceerde Robert Schumann hem in de muziek- wereld. In 1862 vestigde hij zich in Wenen als leider van de „Singakademie" en de „Gesellschaft der Mu- sikfreunde". Vanaf 1875 ging Brahms meer zijn ei- gen weg: hij componeerde een grote hoeveelheid pia- nowerken, liederen, kamer- en orkestmuziek. Brahms was tegelijkertijd klassiek en romantisch, een voor die tijd kenmerkende synthese. Hij had zin voor orde en strengheid in de vorm maar was tegelijkertijd een dromer. De melodie van zijn werken is meestal onge- |
|||||||||||
Th. W. Engelmann, 1897. Foto naar lijncliché. G.A.U.
Icon. Atlas |
|||||||||||
dwongen en vertoont een zekere overeenkomst met
volksthema's. Johannes Brahms sloot al na een paar dagen vriend-
schap met Engelmann. De muziekkennis van de laatste zal het contact beslist bespoedigd hebben. Het is aan Theodor W. Engelmann te danken dat Ne- derland al snel met Brahms heeft kunnen kennis ma- ken. Brahms was derhalve hier veel eerder populair dan in andere Europese landen. Bijna alle werken die Brahms in Nederland introduceerde waren zo nieuw dat ze alleen in manuscript voor de uitvoerenden be- schikbaar waren. (Hetzelfde gebeurde overigens bij de reeds eerder genoemde Robert Schumann die door de Amsterdamse dirigent Verhulst naar Nederland was gehaald.) Met name Brahms' kamermuziek werd tijdens de kleinere muziekbijeenkomsten, de kamer- soirées, in Utrecht al heel vroeg gespeeld. De vier symfonieën werden in Nederland door de componist zelf gedirigeerd en hier enthousiast ontvangen. In be- roemde muzieksteden zoals Leipzig, Wenen en Mün- chen reageerde het publiek aanvankelijk koeltjes op Brahms' muziek. Uit de uitvoerige correspondentie die tussen Johan-
nes Brahms, Emma en Theodor Engelmann gevoerd werd blijkt dat Utrecht muzikaal heeft kunnen profite- ren van deze grote componist. Op 14 januari 1876 |
|||||||||||
69
|
|||||||||||
bestelde hij via Engelmann regelmatig een aantal van
deze ,,medicijnflessen". De tevredenheid over Utrecht waarvan Brahms ge-
tuigde was ook aanwezig bij Clara Schumann. Van 8 tot 16 februari 1877 logeerde zij op Lucas Bolwerk 16. Naast de pianorecitals die zij gaf studeerde zij met Emma de Handelvariaties van Brahms. Een ontmoe- ting tussen Brahms en Clara in Utrecht mislukte om- dat in 1878 de laatste door een blessure aan haar arm de Nedelandse tournee moest afzeggen. Brahms kwam wel, voor de tweede keer, naar ons land. Op 23 januari arriveerde hij per trein via Osnabrück op het station aan de Maliebaan. Hij miste door omstandig- heden een repetitie met het Collegium Musicum Ul- trajectinum, maar de dag voor de uitvoering werd drie uren extra gerepeteerd. Het orkest was wederom met mensen uit Amsterdam aangevuld. Nu werd op zon- dag 26 januari de eerste symfonie en een aantal lief- desliederen van de componist uitgevoerd. Voor dit concert werd in Utrecht veel propaganda gemaakt. Het programmaboekje vermeldde: „Eerste uitvoering onder leiding vanden componist". De dirigent R. Hol, die de eerste symfonie met het orkest had ingestu- deerd, bracht na de pauze de Mendelssohnvariaties van Brahms met het Collegium ten gehore. Opnieuw was Brahms redelijk tevreden over het kleine orkest en prees hij het koor en de pianist Th. van der Wurff die de liefdesliederen hadden uitgevoerd. Speciaal voor Emma speelde hij op het Lucas Bolwerk in een soort privéconcert voor een aantal vrienden zijn eerste pianoconcert. Brahms werd in Utrecht op handen gedragen. Aan Clara Schumann schreef hij: „In Utrecht was het leuk, kransjes, lidmaatschap van eer en mooie foto's". Van de vele bezoeken was hij echter wel moe geworden, liet hij zijn vriendin weten. Ook Emma schreef in lyrische bewoordingen over Brahms' bezoek aan Utrecht naar Clara. In november 1878 introduceerde de beroemde violist Joseph Joachim het vioolconcert van Brahms in Utrecht. Theodor Engelmann, die steeds meer als een soort impresario voor Brahms in Nederland ging fun- geren, had daar in oktober Brahms over geschreven en deze gaf zijn fiat voor de uitvoering. De violist lo- geerde vanzelfsprekend bij de familie Engelmann. Toen Brahms in januari 1881 voor de derde keer een reis naar Nederland aanvaardde om in Amsterdam, Den Haag en Haarlem concerten te verzorgen nam hij niet Utrecht als „thuishaven". Brahms was te druk met de repetities om aan Utrecht te denken. Op 28 ja- nuari schreef hij Theodor vanuit Amsterdam dat hij na de concerten in Utrecht wilde uitrusten. Hij concer- teerde derhalve deze keer niet in Utrecht. Ten huize Engelmann werd traditiegetrouw wel veel samen ge- musiceerd. Toen Clara Schumann in november 1883 weer naar
Utrecht zou komen voor een concert op 2 december probeerde Engelmann Brahms te bewegen ook naar het Lucas Bolwerk te komen. Op 11 augustus schreef hij: „Mevrouw Schumann komt naar Nederland, U kunt haar hier verwachten, niemand zal zich meer verheugen dan zij wanneer u komt". Brahms liet zich echter niet tot een reis naar Utrecht verleiden. Nog |
|||||||||||||||
DERDE STADS-CONCERT,
OP ZATUHDAG ^:' JANUARI 1570 .
in bet Oboaw voor Kaastro tn Wetenscbapppn.
onder leiding van den Heer R I C IIA R D HOL.
MwufTrou» KINtli NAMTX, ■ ■ !• ■ ■ !| -
Solisten. '"■ <""')■ De Heer JIHUWN RRAIIHS, uit VVceufQ, (««»».
|
|||||||||||||||
PBOOHAHH a.
EERSTE AFBKELISG.
|
|||||||||||||||
1. Ouverture „die ]lebriderT
2. Aria uit /ritus"
|
. . , /■". Mtndêsmkn-
Barthokli.
... W. A. Mozart. |
||||||||||||||
3. K.lavierconi'ert..............-ƒ. Brahtfiz.
TWEEItR AFDEELIM).
4. Ynriatien op eon Thema vanHAYDN,
(onder loiiJinp van den componiBt). . . J. Brahms.
5. Früuenlic'bt1 und Lcbcn (N".!, -, 3 cd 5). //. Sckittiiann,
G. Fnntaisie voor piuno........., B. Schumann. 7. Jjipileren:
iv. Von cwiger Liebe, (
b. Wie liiat du meine Kontgin.'
8. ii. Oavotte................Glttck.
h. Hongaareche dnnsen.........J. Brahms,
9. Ouverture .Freis^liütz".........C. M. r. Weber.
Aasvano ten Zeve.n l*re.
Bt IlühT-ilfiiwl h uit hrt m^mijii un dm H"r IBSÖ, te lni»tfrdam. |
|||||||||||||||
Programma van het concert op 22 januari 1876.
G.A.U. Archief C.M.U. nr. 40 kwam Brahms op verzoek van de concertdirecties uit
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Arnhem en Utrecht voor de eerste keer naar Nederland. Achttien dagen zou hij er blijven: 14 dagen voor concerten en repetities en vier dagen bij de familie Engelmann. Hij verheugde zich erop Nederland te leren kennen. Te- gen een vriend liet hij zich ontvallen: ,,Nu reis ik naar Holland en predik daar het woord". In elk van de vijf steden zou Brahms twee concerten verzorgen, waar- voor hij in totaal 1000 gulden zou ontvangen. In Utrecht speelde hij op 22 januari zijn eerste piano- concert, de Hongaarse dansen voor orkest en werd zijn beroemd geworden Altrapsodie uigevoerd. Op de 27e van die maand speelde hij voor de tweede maal in Utrecht. Met het Florentijnse kwartet werd kamer- muziek ten gehore gebracht. Over het Collegium Musicum Ultrajectinum had En-
gelmann niet lovend naar Brahms geschreven voor- dat deze naar Utrecht kwam. „Het orkest is niet be- paald eerste rang" liet Theodor Johannes weten. De 31 musici van het orkest (acht eerste violisten, acht tweede violisten, vijf altviolisten, zes cellisten en vier bassisten) werden voor Brahms' optreden versterkt met beroepsmusici uit Amsterdam. Ondanks alle waarschuwingen was Brahms toch redelijk tevreden over de Utrechtse uitvoeringen. Hij was onder de in- druk van de Utrechtse bloemenpracht en het heerlijke eten hier. Daarnaast ontdekte de componist nog een stukje Nederland: de jenever. Sinds zijn bezoek |
|||||||||||||||
70
|
|||||||||||||||
niet althans. Vlak na Clara's vertrek schreef Brahms
op 21 december dat hij hoopte op 20 januari (1884) op het Lucas Bolwerk te kunnen ontbijten. ,,lk neem de symfonie (de derde in F-dur) ook mee in de uitvoe- ring voor twee piano's wat natuurlijk veel mooier is. Brahms doelde hierbij op de mogelijkheid om samen met Emma te kunnen musiceren. Hij kon zijn belofte echter niet waarmaken van wege zijn drukke werk- zaamheden in Amsterdam. Ook een voorstel van The- odor dat hij één dag in Utrecht zou komen uitrusten, moest Brahms afslaan. Engelmann berichtte Brahms vervolgens dat ,,van 25 tot 27 februari alles naar Amsterdam trekt wat in Utrecht hart en oren heeft." In Amsterdam zou Brahms naast de derde symfonie ook nog de tragische ouverture, het tweede piano- concert en een aantal nieuwe liederen gezongen door Johannes Messchaert ten gehore brengen. Brahms was na afloop van de concerten zo ontevreden over het Amsterdamse orkest Felix Merites dat hij beweer- de alleen nog maar naar Amsterdam te zullen komen om lekker te eten. In 1885 bracht Brahms in Nederland zijn vierde sym-
fonie ten gehore, die door zijn vrienden overigens minder bejubeld werd dan de snel populair geworden derde. Deze keer nam hij een orkest mee naar Neder- land om een herhaling van het vorige jaar te vermij- den. Het uitstekend bekend staande „Meininger Or- kest" speelde op 11 november in Utrecht en later nog in Amsterdam en Den Haag. Alhoewel Brahms op het Lucas Bolwerk logeerde ont-
moette hij Theodor en Emma niet. Zij verbleven op dat moment in Neubokow omdat de oudste dochter en Emma vlak achter elkaar een zware tyfusaanval kre- gen. Brahms schreef de 14de november aan Engel- mann: ,.Tijdens mijn wandelingen naar en van het Lu- cas Bolwerk heb ik veel aan u gedacht". De eerste brief met interessante gegevens betreffen- de Utrecht dateert van 5 mei 1887. Engelmann be- richtte Brahms dat het Leipzig kwartet, dat ook via Theodor naar Utrecht kwam, ,,uw opus 67" zou spe- len (het strijkkwartet dat Brahms aan Engelmann had opgedragen). Daarnaast werd in de brief melding ge- maakt van het (jaarlijkse) muziekfeest te Utrecht in ju- ni. Op deze muziekfeesten werd sinds Brahms' eerste bezoek veel van zijn muziek uitgevoerd. Voor 1887 stonden bijvoorbeeld de derde symfonie en het Par- zenlied op het programma. In juli 1 889 verhuisde Engelmann van het Lucas Bol-
werk naar de Maliebaan 52. Hij had in zijn nieuwe huis een muziekkamer waar hij ongeveer 200 mensen kon bergen. Hij organiseerde hier, net als in zijn oude wo- ning, weldadigheidsconcerten en haalde onder de toehoorders geld op voor de bouw van het Ooglijders- gasthuis waarvoor in 1891 de eerste steen kon wor- den gelegd. Op 22 september 1891 kondigde Brahms een bezoek aan naar de Maliebaan. Theodor had hem al een aantal foto's van het pand toegezonden. Het werd een privé bezoek, waarover geen verdere gege- vens bekend zijn. De huisconcerten op de Maliebaan namen steeds
meer in aantal toe. Behalve trio's en kwartetten kon- den nu ook grotere orkesten bij de familie Engelmann |
|||||||
optreden. In november 1896 schreef Engelmann aan
Brahms: „Vorige week is uw tragische en academi- sche ouverture uitgevoerd in een eigen concert, de vier ernstige gezangen werden uitgevoerd in de kerk door onze voortreffelijke organist". Op 27 februari 1897 verzorgden de componist Edvard Grieg en zijn vrouw een huisconcert bij de „Engelmensen" zoals Brahms Theodor en Emma nogal eens placht te noe- men. ,,De Griegs speelden uw a-moll kwartet schitte- rend voor ons, zo mooi dat de volgende nieuwe Dvo- rak in As dur een zware proef moest doorstaan". Grieg en zijn vrouw bleven twee dagen in Utrecht. In 1891 werd het Concertgebouworkest opgericht als opvolger van „Felix Merites", waar Brahms zulke slechte herinneringen aan had. Het nieuwe orkest stond onder leiding van de Utrechter Willem Mengel- berg. Engelmann was enthousiast over de dirigent en het orkest. „Hij doet het goed", liet Theodor Brahms weten. „Als u dit orkest in de jaren tachtig voor uw derde symfonie had gehad in plaats van de toenmali- ge kl... bende. (Letterlijk: sch . . . Bande) Volgende week komt het orkest hier met de e-moll (vierde) sym- fonie. Ik hoop dat ze ooit nog de vijfde symfonie zal spelen onder uw leiding". Zover zou het niet meer komen. Brahms was sinds
geruime tijd al ziek. Hij leed aan leverkanker. Boven- dien had hij reuma en was hij vaak neerslachtig. En- gelmann die hem sinds 1896 per brief al medische ad- viezen gaf reisde in september van dat jaar naar We- nen om hem te onderzoeken. Na een jodiumkür en een krachtig dieet die beiden het gewenste effect niet opleverden overleed Johannes Brahms op 3 april 1897. Engelmann die de laatste jaren al diverse aanbiedin-
gen had gekregen nam in Brahms' sterfjaar een pro- fessoraat in de fysologie aan te Berlijn. Niets bond hem meer aan Utrecht na de dood van Brahms. Zijn schoonvader, F. C. Donders, met wie hij wetenschap- pelijk en vriendschappelijk verbonden was geweest, was reeds in 1889 overleden. Met de muzikale soi- rees was het afgelopen. Een muzikaal (Brahms) tijd- perk te Utrecht werd met het vertrek van Engelmann afgesloten. Utrecht
Buys Ballotstraat 51
Niek Boukema
Voornaamste literatuur:
Ehrmann, von A. Johannes Brahms, Weg, Werke und Welt.
Leipzig, 1933.
Letzmann, B. Clara Schumann-Johannes Brahms. Briefe aus
den Jahren 1853-1896, 2 dln. Leipzig, 1927.
Kalkbeck, M. Johannes Brahms 1874-1881. Berlin, 1912.
Idem Johannes Brahms 1881-1885. Berlin, 1912.
Moser, A. (ed.)Johannes Brahms im Brief wechselmit Joseph
Joachim. 2 dln. Berlin, 1908.
Schneider, H. (ed.)Johannes Brahms im Briefwechsel mit Th.
Wilhelm Engelmann. Tutzing, 19742.
Enkele gegevens werden ontleend aan de Volkskrant van 24
maart 1984.
|
|||||||
71
|
|||||||
BEGIJNEN OP HET HEILIGE LEVEN
IN UTRECHT IN DE VEERTIENDE EEUW |
|||||||||||
Veertig jaar geleden schreef dr F. Ketner in het Jaar-
boekje van ,, Oud-Utrecht" een kort artikel over het toponiem Het Heilige Leven in de stad Utrecht en de aanwezigheid van begijnen aldaar op het eind van de dertiende eeuw1). In een oorkonde van 27 september 1292 maakte namelijk .Margriet, weduwe van de Utrechtse burger Roelof Posch, een aantal bepalingen met betrekking tot haar grond genaamd Heylige Le- ven, gelegen tegenover het Wittevrouwenklooster in Utrecht. De godvruchtige vrouwen daar, die baghi- nae werden genoemd, moesten er altijd blijven, slechts onder gehoorzaamheid in religieuze kleding. Als iemand openlijk een slechte naam zou krijgen in kerken en straten, moest zij onder behoud van haar bezittingen uit de gemeenschap verwijderd worden. Wat er van de grond en de huizen die ertoe behoorden weggeschonken zou kunnen worden, vermaakte Margriet aan de predikheren en de minderbroeders in Utrecht, de zusters van Mariëndaal in Zuilen en de Wittevrouwen in Utreent, waarbij de priorin van laatstgenoemd klooster de tijns uit die grond zou inza- melen en daarvoor drie Hollandse schellingen zou ontvangen. De rest werd gelijkelijk onder de vier kloosters verdeeld2). Volgens dr Ketner stond vast dat in later tijd geen
spoor van de begijnen meer op die plaats te vinden was3). Dit wordt echter gelogenstraft door een oor- konde van 17 juli 1375 in het archief van de Utrecht- se Buurkerk. Ten overstaan van schouten schepenen van Utrecht schonk Gonde van Voerscoten aan Aleyt van der Wade het huis en erf waar zij tweeën toen in woonden op Het Heilige Leven, nog een huis en erf al- daar, waar Katrine Spruyt in woonde, en verder al haar bezit. Een rente die uit het huis van Katrine be- taald werd, moest gebruikt worden voor het onder- houd van het eerstgenoemde huis. Aleyt mocht er haar leven lang in blijven wonen. Zij moest twee of meer goede vrouwen of meisjes bij zich innemen, „die boer brodekijn winnen sellen binnen dien huze ende God te dienen ende godlijc leven te leyden". Na Gondes dood zou voortaan de oudste kerkmeester van de Buurkerk, samen met de vrouw die het langste in het huis woonde, over de toelating van vrouwen beslissen en regels vaststellen. Evenzo zouden zij het goed dat Gonde voor haar zieleheil aan Aleyt ver- maakte uitdelen aan de ,,goeden armen minschen in den voerseyden huze" en waar hun dat verder het beste besteed leek4). Duidelijk is dus dat het om een fundatie ging voor ar-
me vrouwen, die er een godvruchtig, celibatair en ar- beidzaam leven moesten leiden. Kennelijk was dit niet gebonden aan strakke regels en een hof met een ka- pel. Waarschijnlijk bestonden er toen op Het Heilige Leven zelfs meer van dergelijke kleine stichtingen. Het is opmerkelijk hoeveel vrouwen er genoemd wer- |
|||||||||||
IMMüNITElT
VAN ST.-JASI |
|||||||||||
den in de belendingen van de beide bovengenoemde
huizen. Naast Gonde van Voerscoten, Aleyt van der Wade en Katrine Spruyt werden ook nog vermeld ,,Kerstine ende Hildegont mit enen huze" en Fye Voncken. Ook stond er,,heren Tydeman Blackaerts husinghe", waarbij de titel ,,heer" aanduidt dat het om een priester ging. Zoals dr Ketner aantoonde sloot een en ander driekwart eeuw later de aanwezigheid van een ander soort vrouwen niet uit. Op 2 april 1449 bepaalde het stadsbestuur namelijk ,,dat van deser tijd voert gheen lichte wiven woenen sellen op 't Hey- lighe Leven bij die Wittevrouwen"5). Rest mij nog een opmerking te maken over de ligging van Het Heilige Leven. Dr Ketner situeerde het in de (Lange) Rietsteeg, d.w.z. het noordelijk deel van de tegenwoordige Keizerstraat6). Aantekeningen in veertiende- en vijftiende-eeuws handschrift op de rugzijde van de oorkonde van 1375 vermelden echter dat de huizen van Gonde van Voerscoten ,,bi de Vu- lensloet in de Ambochtstraet" stonden. Zoals bekend was de Vuilesloot het zuidelijk gedeelte van de Kei- zerstraat. De Ambachtstraat ligt in het verlengde daarvan. Dat althans één van de in de oorkonde van 1375 genoemde huizen in de Ambachtstraat stond, blijkt uit een bij die oorkonde gevoegde akte van 26 maart 1 586. De eigenaar van de zuidelijke belending, de kanunnik Ghoordt Schijff, kreeg toen het recht van overpad door de tuin van enkele kameren, die ,,goodtscameren" werden genoemd 7). Schijff had de eigendom van zijn huis verkregen op 1 februari 1585. Als noordelijke belending werden daarbij ge- noemd ,,seeckere goodtscameren, staende tot de collatie van de kerekmeesters van de Buerkercke"'). Kennelijk zijn de huizen van 1375 op den duur tot het vermogen van de Buurkerk gaan behoren. |
|||||||||||
72
|
|||||||||||
Noten:
1) F. Ketner, Begijnen op „Het Heilige Leven", in: JBOU
1944, p. 92-96. 2) Oorkondenboek van het sticht Utrecht, dl. V, uitg. F.
Ketner, 's-Gravenhage 1959, nr. 2551, p. 78 en 79. 3) Ketner, Begijnen op ,,Het Heilige Leven", p. 96.
4) GAU, Bew. arch. II, nr. 261 (charter).
5) Ketner, Begijnen op „Hef Heilige Leven", p. 96.
6) T.a.p., p. 94.
7) GAU, Bew. arch. II, nr. 261 (stuk).
8) GAU, Stad II, nr. 3243 (vj. 1585), p. 59 en 60.
9) Zie bv. RAU, St.-Jan, nr. 162-2 (1370-1371), f. 3v.:
,,De areis a parte occidentali platee dicte Ambochtstrate situatis" (Van de hofsteden gelegen aan de westzijde van de straat genaamd Ambochtstrate). RAU, St.-Jan, nr. 169-3, f. 20.
|
||||||||||||||||
Niet alleen de Keizerstraat - vroeger Vuilesloot en
(Lange) Rietsteeg - werd dus in de veertiende eeuw met de naam Het Heilige Leven aangeduid, maar ook de in het verlengde daarvan gelegen Ambachtstraat. Deze bestond toen overigens ook al onder haar huidi- ge naam 9). Men kan dus het beste zeggen dat met Het Heilige Leven een buurt ten oosten van de immu- niteit van Sint-Jan werd bedoeld (zie kaartje). Ik vond dit trouwens bevestigd in een oorkonde van
7 januari 1393, waarin de huidige Nobelstraat werd aangeduid als ,,onzer stat strate die men van Zinte- Janskerchof gaet ten Heylighen Leven ende ter stat- muere waert" i0). |
||||||||||||||||
drs. Martin W. J. De Bruijn
|
||||||||||||||||
ONDERGANG DREIGT
VOOR DE 2e BUURKERKSTEEG |
||||||||||||||||
,,Ondanks enige mooie gezichten en goede oude hui-
zen bepaalt de slechte bouwwijze tussen 1880 en 1914, waarvan de vele smalle gangen, stegen en hof- jes getuigen, het karakter van de stad" 1). Aldus wordt Utrecht in 1930 in een Duits boek over Neder- land gekarakteriseerd. De Duitse bezoeker had slechts enige jaren later hoe-
ven komen om een, in zijn ideeën, beter Utrecht aan te treffen. In Wijk C werd gestart met grootscheepse sanering. Lang heeft dit beleid de ontwikkeling van het stadsbeeld bepaald. Smalle gangen, stegen en hofjes verdwenen in grote getalen. De Hooipoort, de Hoogenbergsteeg en de Sionskameren zijn hiervan voorbeelden. Dé Peterseliesteeg, de Hartsteeg en de Korte
Hartsteeg, ,,'t Krom Elleboogsteegje", de Korte Rietsteeg, de Keizerspoort en de Zilverbergpoort zijn alle voorbeelden van voor openbaar verkeer afgeslo- ten stegen. Dat de stegen en hofjes tussen 1880 en 1914 zouden
zijn ontstaan is een vergissing van de Duitse bezoe- ker, vaak zijn ze veel ouder. Eén van de oudste stegen in Utrecht is de 2e Buur-
kerksteeg, tussen het Buurkerkhof en de Don- kerstraat. Hoewel het rangnummer anders doet vermoeden is
de steeg ouder dan de naamgenoten. Zoals uit recent onderzoek is gebleken bestond de steeg reeds in 1285 2). De 3e Buurkerksteeg werd in 1459-1460 door Evert Zoudenbalch aangelegd. Helaas is de steeg al enige jaren afgesloten, toch is zij aan de Buurkerkhofzijde nog goed herkenbaar. Zelfs het straatnaambord is nog aanwezig. De steeg is dan ook niet officieel aan de openbare verkeersfunctie onttrokken. Op 27 april jongstleden heeft het College van Burge-
meester en Wethouders van Utrecht besloten „een |
||||||||||||||||
De 2e Buurkerksteeg in 1925 vanaf het Buurkerkhof.
Foto van J. W. Deetman. GAU TA Buurkerksteeg 1925. perceel grond, gelegen aan de Donkerstraat, ter
grootte van ± 7Vi m2, te verkopen". Niet vermeld wordt dat het hier gaat om het westelijk deel van de 2e Buurkerksteeg. Uit de bij het besluit behorende te- |
||||||||||||||||
73
|
||||||||||||||||
den. De Gemeentelijke Monumentencommissie heeft
dan ook bezwaar aangetekend tegen deze definitieve afsluiting van de steeg. Nu de restauratie van de Buurkerk zijn voltooiing na-
dert en een herindeling van het Buurkerkhof zal vol- gen getuigt het toch van weinig stedebouwkundige fijnzinnigheid om een steeg de waarde te ontnemen die zij heeft in het verband van het Buurkerkhof met zijn omgeving. De beslotenheid van het Buurkerkhof wordt juist geaccentueerd door de smalle verbindin- gen met Steenweg, Donkerstraat en Choorstraat. Edsard M. Kylstra
Noten: 1) Vertaalde passage uit Karl Scheffler, Holland (Leipzig,
1930) 158. 2) „Der Stat Rechthuys van Utrecht", verslag archiefon-
derzoek door Martin W. J. de Bruijn. |
|||||||||||||||
kening is wel af te leiden om welk stuk grond het
gaat, hoewel ook daar niet wordt aangeduid dat er sprake is van een steeg. Het perceel wordt verkocht voor het realiseren van
een bouwplan aan de Donkerstraat, waarbij uitge- gaan wordt van een bouwhoogte van drie bouwlagen met een kap. Dit is een bouwhoogte die in de Don- kerstraat niet op zijn plaats is. Het Huis Zoudenbalch dient hier in bouwmassa en hoogte de straat te be- heersen. De 2e Buurkerksteeg valt in in zone B van het Be-
schermd Stadsgezicht, waarin waarde wordt toege- kend aan o.a. het patroon van wegen, pleinen en wa- terlopen en de aard, hoogte en overige afmetingen van de bebouwing. Bij het uitvoeren van vernieuwin- gen of veranderingen dient hiermee rekening gehou- den te worden. Het besluit van B&W geeft niet de in- druk dat hier daadwerkelijk rekening mee is gehou- |
|||||||||||||||
GYMNASIUM EN LIEFDE
|
|||||||||||||||
Blz. 22-24 Kakie zie boven.
Moedertje = Menske = Moeder Mens-
ke = Bertha Johanna Wilhelmina Ri- chardson Bennernagel (Amsterdam 1871 -Bloemendaal 1944), moeder van Kakie. De vader, die een baard heeft = de va-
der met de baard = Henricus Arnoldus Marie van der Burg (Schiedam 1865-Utrecht 1935), secretaris van de Utrechtsche Beenzwartfabriek 1896-1939, vader van Kakie.
Blz. 25-26 Kakie zie boven.
Moeder van Menske zie boven.
Toos zie boven. Wiet zie boven. Blz. 28-29 Kakie zie boven.
Blz. 30-31 Kakie zie boven.
Blz. 48 Kakie zie boven.
Het verhaal is voltooid in 1935 maar vermoedelijk ge-
schreven tussen 1932 en begin 1935. Van het over- lijden na een maandenlang ziekbed van de vader van Karel M. van der Burg te Utrecht 23 maart 1935 wordt in het verhaal Gymnasium en liefde geen mel- ding gemaakt. Het autobiografisch karakter van het verhaal is duide-
lijk. De hoofdpersoon is gymnasiast en leert als adolescent de liefde kennen evenals een docent aan het Bonifacius, in het verhaal als de „Tamme" aange- duid. Crone h.eeft ons met zijn eersteling een kleinood nagelaten, waarin ook de sfeer van mijn grootouder- lijk huis te proeven valt. |
|||||||||||||||
De Utrechtse schrijver C. C. S. Crone (1914-1951)
heeft in 1935 een verhaal voltooid onder de titel Gymnasium en liefde, eerste druk 1936. Crone was sedert 1932 leerling aan de gymnasiumafdeling van het Bonifaciuslyceum te Utrecht. Klasgenoot van hem was Karel Maria van der Burg (Utrecht 1916-Den Haag 1984). De schrijver maakte dikwijls zijn huis- werk op de zolderkamer van zijn vriend en klasgenoot Karel van der Burg, de jongste van 14 kinderen, uit het gezin Van der Burg-Richardson Bennernagel, toen wonend in de villa „Wilhelmina", M. H. Trompstraat 3 te Utrecht. In het verhaal komen diverse leden van de familie Van der Burg voor: Gymnasium en liefde geeft een indringende sfeertekening van R.K. Utrecht in het midden van de jaren dertig met daarin centraal het Bonifaciuslyceum. Het getypte manuscript van het verhaal werd door de auteur aan zijn vriend en klasgenoot Karel van der Burg geschonken. Gymnasium en liefde, eersteling van de schrijver Cro- ne, is opgenomen in zijn verzameld proza onder de ti- tel De schuif trompet, Salamander-reeks nr. 433, Amsterdam 1977. In het onderstaande geef ik van laatstgenoemde editie de pagina's aan, waar sprake is van leden van de familie Van der Burg. Blz. 7/8 Kakie of Kakkie = Karel M. van der
Burg (Utrecht 1916-Den Haag 1984),
leerling afd. gymnasium, Bonifaciusly- ceum, Utrecht. Blz. 8 Toos = Catharina M. van der Burg
(Utrecht 1906-Den Haag 1970) tr.
1940 J. G. Groot. Blz. 8 Wiet = Louis van der Burg (Utrecht
1914, leerling afd. HBS van het Bonifa-
ciuslyceum, Utrecht)! Blz. 9 Kakie zie boven.
Blz. 15 Kakie zie boven.
|
|||||||||||||||
Zeist,
Griffensteijnselaan 77 |
|||||||||||||||
Mr. Dr. V. A. M. van der Burg
|
|||||||||||||||
74
|
|||||||||||||||
DOLLEN ROND DE DOM
|
||||||||||
naar, maakte vooral naam met zijn studie naar de
beeldende expressie van psychiatrische patiënten. Deze twee invalshoeken, de praktische zorg en de
wetenschappelijk psychiatrie, worden in deze ten- toonstelling tegenover elkaar gezet en, waar moge- lijk, aangevuld met commentaar van patiënten. |
||||||||||
Tot en met 7 september 1984 is in het Universi-
teitsmuseum de tentoonstelling „Dollen rond de Dom, de geschiedenis van de psychiatrie in Utrecht" te bezichtigen. In 1461 werd uit de nalatenschap van Willem Arntsz
aan het Nicolaaskerkhof het tweede Dolhuis van Ne- derland gesticht, een gasthuis voor „armen, ellendi- ghen, dollen ende rasende menschen". Lange tijd gold het verhaal dat Willem Arntsz als pelgrim in het Heilige Land met toen moderne ideeën over de zorg voor dollen in aanraking was gekomen en naar dat voorbeeld het Dolhuis liet bouwen. Nu is echter ge- bleken dat hij nooit een pelgrimstocht naar het Heilige Land gemaakt heeft, maar dat hij onder Schalkwijk een landgoed bezat dat „Het Heylige Land" heette. Het dolhuis leeft heden ten dage voort als Willem Arntsz Stichting en is nog steeds belast met de zorg voor geesteszieken. De lotgevallen van deze stichtingen weerspiegelen de
geschiedeins van de psychiatrie in het algemeen. Zo was het in dit Utrechtse krankzinnigengesticht, dat in 1827 onder leiding van prof. dr. J. L. C. Schroeder van der Kolk de hervorming van de Nederlandse psy- chiatrie een aanvang nam. Het Utrechtse gesticht heeft dan ook in de 19e eeuw model gestaan voor de veranderingen in andere inrichtingen. Utrecht heeft niet altijd voorop gelopen, wanneer het
ging om het doorvoeren van vernieuwingen op het gebied van geesteszieken. Het was lang algemeen gebruik dat bij gelegenheid van jaarmarkten en -kermissen de dollen tegen betaling te bezichtigen - en tot razernij geplaagd - mochten worden. Zij wer- den als wilde dieren, in een „rolkoetsken", vertoond. Gezien het relatief grote bedrag dat dit gruwelijk
volksvermaak de regenten opbracht, heeft het tot 1782 moeten duren, voordat de zgn. Paasdol officieel werd afgeschaft. Tot 1810 echter was de officieuze Paasdol populair bij kermisbezoekers. Aan het einde van de vorige eeuw werd aan de Rijks-
universiteit Utrecht de eerste Nederlandse hoogleraar in de psychiatrie benoemd, prof. dr. C. Winkler. Se- dertdien hebben verscheidene bekende en invloedrij- ke hoogleraren, zoals prof. dr. L. Bouwman en prof. dr. C. H. Rümke, in Utrecht psychiatrie onderwezen. Onder de drie genoemde hoogleraren doorloopt de psychiatrie een ontwikkeling van een natuurweten- schappelijk-biologische aanpak naar een meer geesteswetenschappelijke, fenomenologische visie. Prof. dr. J. H. Plokker, zelf een verdienstelijk kunste- |
||||||||||
De tentoonstelling is samengesteld uit o.a. prenten
en tekeningen van het Willem Arntsz Huis, therapeu- tische instrumenten uit de 19e eeuw, (geschilderde) portretten van hoogleraren, tekeningen en schilderij- en gemaakt door patiënten, voorwerpen voor de pa- thologische anatomie en veel foto's. |
||||||||||
75
|
||||||||||
HISTORISCHE (MID)DAG 1984
Monumenten en inventarisatiemethodiek
|
|||||||||
De Stichtse Culturele Raad nodigt belangstellenden
uit tot het bijwonen van de Historische (mid)dag over monumenten en inventarisatiemethodiek op vrijdag 14 september 1984 In het Slot Zeist. De belangstelling voor de gebouwde omgeving groeit
bij grote delen van de bevolking. Dit brengt met zich mee, dat een goede inventarisatie van hetgeen aan- wezig is en wel of niet behouden moet worden van groot belang is geworden. Geïnteresseerden in deze materie hebben behoefte
aan duidelijke richtlijnen voor het maken van een in- ventarisatie en dokumentatie van de bebouwing en andere objekten, die in hun gemeente aanwezig zijn en die het karakter van hun stad, dorp of streek mede bepalen. De voornemens van het Rijk om ook de monumenten-
zorg, althans gedeeltelijk, te decentraliseren maken het verder noodzakelijk, dat Gemeenten, willen zij de- ze (nieuwe) taak goed kunnen uitvoeren, moeten we- ten welke belangrijke en karakteristieke gebouwen en andere objekten zich binnen hun grenzen bevinden. Een goede methode om de vereiste gegevens vast te leggen is daarvoor nodig. Een werkgroep, bestaande uit leden van de KNOB
(Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond) en de NVMz (Nederlandse Vereniging van Monumenten- zorgers) heeft dit voorjaar een brochure uitgegeven met een voorbeeld voor een inventarisatieformulier met toelichting en een handleiding voor het gebruik ervan. In enkele gemeenten is op eigen initiatief reeds een in-
ventarisatie tot stand gekomen, meestal door een deskundige in nauwe samenwerking met de plaatse- lijke historische vereniging of in monumenten geïnte- resseerde bewoners. Eén van de gemeenten waar een inventarisatie is uit-
gevoerd, is Zeist. Het onderzoek heeft in 1980-81 plaats gevonden. Het resultaat is in boekvorm gepu- bliceerd. Bovendien wordt er een tentoonstelling over samengesteld, die in september a.s. in het Slot te zien zal zijn. Niet iedere gemeente is (financieel) in staat door een
deskundige een inventarisatie te laten maken. Sa- menwerking tussen Gemeente en Historische Vereni- ging wordt dan noodzakelijk om gezamenlijk tot het doel te geraken. Vandaar het initiatief van de werk- groep. Sinds er in 1983 bij de Provinciale Planologische
Dienst (P.P.D.) iemand speciaal is belast met de on- |
|||||||||
dersteuning en begeleiding van monumentenzorg
heeft de Provincie een aandeel in het totstandkomen van monumenten-inventarisaties. Voorbeelden zijn: Vleuten-De Meern, De Bilt, Maars- sen. Bovendien wordt het formulier uit de brochure van de
werkgroep KNOB-NVMz bij de Provincie Utrecht ge- bruikt. De monumentendeskundige van de P.P.D. kan begeleiden bij het gebruik van het formulier. De Stichtse Culturele Raad organiseert op 14 septem-
ber 1984 een studiemiddag over monumenten en in- ventarisatiemethodiek voor diegenen, die zich binnen de Gemeente (raadsleden, bestuurders, ambtenaren) bezig (gaan) houden met monumentenzorg en voor besturen en belangstellenden van Historische Vereni- gingen. Het programma ziet er als volgt uit:
13.30 - 13.45 uur
- Opening door J. Hoekstra, Gedeputeerde voor Wel-
zijn en Cultuur. 13.45 - 14.15 uur
- Inventarisatie van bebouwing en andere objekten,
inleiding door mw. drs M. Prins-Schimmel, voorzitter van de werkgroep KNOB-NVMz 14.15 - 14.45 uur
- Inventarisatie in de praktijk, inleiding door drs R. Blij
denstein, medewerker monumentenzorg Provincie Utrecht 15.15 uur
- diskussie en thee
Aansluitend is er gelegenheid tot het bezichtigen van
de tentoonstelling „Zeist, groeien bouw" (werktitel), die gehouden wordt om de resultaten van de inventa- risatie in Zeist te tonen. De kosten van deelname bedragen f 20, -; over te
maken op giro 173931 of bankrekening 21.84.69.136 t.n.v. de Stichtse Culturele Raad, Utrecht onder ver- melding van „14 september 1984". De brochure over de inventarisatiemethodiek en an- dere informatie worden u dan vóór 14 september toe- gezonden. U kunt zich aanmelden door opgave op korte termijn
bij:
Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, 3511 LM
Utrecht.
A. Jordens
|
|||||||||
76
|
|||||||||
KERKEN WEER OPEN
|
|||||||||||||
delijke vergoeding. Personen, die voor dit vrijwilli-
gersprojekt belangstelling hebben en behalve Neder- lands ook nog goed Frans of Duits of Engels spreken, worden hierbij uitgenodigd alsnog contact met de VVV Utrecht op te nemen (030-33 1 5 44 - coördina- tie kerkenprojekt). OPENSTELLINGSTIJDEN VAN HET
VVV-KERKENPLAN: t/m 15 september 1984:
- Janskerk, Janskerkhof 26: open van dinsdag t/m
vrijdagvan 10.30- 15.30 uur. Entree gratis. Bui- ten genoemde periode is deze kerk te bezichtigen zonder begeleiding en rondleidingen op maandag t/m vrijdag van 09.00 - 17.00 uur. - Pieterskerk, Pieterskerkhof 5: open van dinsdag
t/m vrijdag van 10.30-15.30 uur. Entree (watten goede komt aan het restauratiefonds): f 1, —. - Willibrorduskerk, Minrebroederstraat 21: open:
dinsdag, donderdag, vrijdag van 10.30 - 15.30 uur en woensdag van 13.00 - 15.30 uur. Entree (wat ten goede komt aan het restauratiefonds): f 1,-. t/m 10 september 1984:
- Jacobikerk, Jacobikerkhof. Open van dinsdag t/m
donderdag van 14.00 -16.00 uuur. Entree gratis. |
|||||||||||||
Een regelmatige openstelling van Utrechtse bin-
nenstadskerken, vorig jaar als experiment gestart, zal in verband met de overweldigende belangstelling (in 1983: bijna 10.000 bezoekers!) ook dit jaar plaats- vinden. Een regelmatige bezichtiging met rondleiding is de kern van dit plan, dat 1 5 mei van start is gegaan. Dit geeft bezoekers de mogelijkheid kennis te maken met de grote verscheidenheid aan monumentale ker- ken, welke de Domstad bezit. Dankzij de kunstzinnige arbeid van de bouwers, architecten, schilders, beeld- houwers, edelsmeden en glazeniers heeft Utrecht in zijn kerken heel wat kostbaarheden te bieden, die door het publiek in veel gevallen nog niet „ontdekt" zijn. Vier Utrechtse kerken (de Jans-, Pieters-, Jacobi- en
de Willibrorduskerk) zijn deze zomer voor bezoekers toegankelijk. De verwezenlijking van dit plan kwam tot stand dankzij de medewerking van 28 vrijwilli- gers, waarvan een groot aantal jonge werklozen. Zij vormen teams in de kerken, die de bezoekers niet al- leen informeren, maar ook over de moderne zienswij- zen van het gebruik van deze monumenten vertellen: van columbarium en concertzaal tot 20e eeuws Godshuis en trefcentrum. Door de medewerking van de bureaus van economische zaken en voorlichting van de gemeente Utrecht en in nauwe samenwerking met de gemeentelijke sociale dienst kan dit VVV- openstellingsplan worden gerealiseerd. De medewerkers aan dit werkgelegenheidsprojekt doen dit op basis van vrijwilligheid, zonder enige gel- |
|||||||||||||
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
|
|||||||||||||
In Tussen Rijn en Lek 1 8 (1 984), nr. 1 wordt melding
gemaakt van het noodherstelplan voor de (na de storm van 1674 grotendeels herbouwde) toren van Houten. Geldgebrek staat ook hier een uitgebreide restauratie in de weg, zodat op dit moment, om een verder verval te voorkomen, met een aantal nood- maatregelen moet worden volstaan. ,,De nadruk ligt duidelijk op het ..regenjasje" van de toren", aldus de auteur, ing. J. Th. Rijntjes. Tevens is in ditzelfde num- mer het resultaat te vinden van een zeer uitvoerig bouwhistorisch en archeologisch onderzoek naar de geschiedenis van de boerderij Waalseweg 53 te Tull en 't Waal (gemeente Houten), van de hand van H. F. L. Mansvelt Beek van de Stichting Historisch Boerde- rijonderzoek te Arnhem. Een lijst van door deze stich- |
|||||||||||||
ting gebruikte bouwkundige termen is aan het artikel
toegevoegd. De Cronyck de Geyn 6 (1984) nr. 2 is grotendeels ge-
wijd aan Vronestein. J. Schut beschrijft in het artikel „Het kasteel Vronestein en haar bewoners rond het jaar 1726" het wel en wee van de Karthuizer monni- ken die zich in 1725 vestigden in huize Den Ham in Vleuten en in Vronestein in Jutphaas. De auteur geeft een aantal redenen waarom ze er maar kort verbleven en in 1727 naar de Ridderhofstad Schonauwen bij Houten vertrokken. Het kloosterleven in Nederland week sterk af van dat wat de monniken in Frankrijk gewend waren. Er was hier geen sprake van absolute afzondering, er was een groot gemis aan leiding en het klooster was gelegen temidden van een pro- |
|||||||||||||
77
|
|||||||||||||
de grote groep van gebouwen, die dateren van na
1850. Sprekend over een monumentenlijst: in Monumenten
5 (1984) nr. 2 wordt gemeld dat minister Brinkman aan de Utrechtse Gemeenteraad en aan de Gedepu- teerde Staten van Utrecht heeft meegedeeld dat hij voornemens is de administratiegebouwen van de Ne- derlandse Spoorwegen aan het Moreelsepark/Laan van Puntenburg (HGB I, II en III) op de aanvullende lijst van beschermde monumenten te plaatsen. De Stichting Kastelen Documentatie heeft een onder- zoek gedaan naar, zoals men dat noemt, bepaalde randgebieden van de kastelenkunde. Zo is door A. I. J. M. Schellart een inventarisatie ge- maakt van de slotkapellen in de Nederlandse kaste- len. In Monumenten 5 (1984) nr. 4 lezen we dat van de 329 door Schellart (her)ontdekte slotkapellen er zich 32 in de provincie Utrecht bevinden. Aan de ka- pel in kasteel De Haar werd in 1420 en in 1 555 door de paus het recht verleend om er de H. Mis in te laten opdragen, een recht dat gewoonlijk door de bisschop werd verleend. Overigens: van de 32 Utrechtse ka- pellen worden nader gespecificeerd: 22 rooms- katholiek, 5 Nederlands-hervormd, 1 Evangelische broederschap en 1 onbekend. Resteert de vraag: waar bevinden zich de overige 3? G. J. R. |
||||||||||||
testantse omgeving. Veel monniken vertrokken dan
ook weer gedesillusioneerd naar Frankrijk. In hetzelf- de nummer geven J. van Egdom en J. Schut een ,.ge- nealogisch overzicht van het geslacht De Waal van Vronestein en zijn verwantschap met Van Zuijlen van Abcoude". H. L. Ph. Leeuwenberg schrijft in Se/sf 14 (1984) nr.
1 over de Evangelische Broedergemeente te Zeist ten tijde van de Bataafse omwenteling in januari 1795. Dit verhaal over de problemen die de Broedergemeen- te ondervond dank zij haar traditie van politieke afzij- digheid, is een aangepaste versie van een lezing die de auteur hield voor de Van de Poll-stichting in okto- ber 1983. Onder de titel „Zeist, groei en bouw" heeft drs. R. K.
M. Blijdenstein een zesdelige inventarisatie gemaakt van de bouwkundige, stedebouwkundige en cultuur- historische waarden in Zeist. In Heemschut 61 (19841 nr. 2 wordt door de auteur een verantwoor- ding gegeven van de wijze waarop de inventarisatie tot stand is gekomen en worden - in ruime mate voor- zien van illustraties - enkele voorbeelden gegeven. De auteur spreekt de hoop uit dat de gereedgekomen in- ventarisatie ooit nog eens de basis kan vormen voor een gemeentelijke monumentenlijst, met name voor |
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
,,De geesel van onzen tijd". Een onderzoek naar
werklozenbeleid en werkloosheidsbeleving in de ja- ren dertig te Utrecht. Cahiers Sociale Geschiedenis. Uitg. Nijhoff, ISBN 90 247 91 71 5. f 30,80. Het nut van historisch onderzoek aan de Universiteit
bewijst zich met ieder boek dat verschijnt. Vaak ech- ter gaan die boeken over onderwerpen die ver af staan van de bewoners van de universiteitsstad. Ge- lukkig verschijnt er zo nu en dan een boek waar veel mensen wat aan hebben, zoals dit boek van drie Utrechtse historici: E. Nijhof, P. Schrage en M. Stur- kenboom. Zij hebben geprobeerd zich een beeld te vormen van
de uitwerking die de crisis in de jaren dertig had op de werklozen. Dit onderwerp is nu actuelerer dan ooit. De oplossin-
gen die men in de dertiger jaren vond, hielden heel wat minder rekening met de betrokkenen dan die van dit moment. Het minimum steunbedrag voor een kostwinner, was niet hoger dan acht gulden en een dubbeltje. Dat was niet veel meer dan een kwart van het norma-
le weekloon! Volgens de gemeente-arts Tromp kon |
nergens echte ondervoeding worden geconstateerd
al noteeerde hij wel dat de kinderen van werklozen kleiner waren dan die van werkenden. Het voe- dingspatroon van de werklozen vond hij verkeerd. Zo werd er veel te veel (dikmakend) brood gegeten en te weinig (dure) aardappelen, bonen, vlees, vet en groenten. Maar wat kon je anders als je maar een paar gulden steun kreeg? Sommige werklozen reageerden met apatisch thuis-
zitten, drinken of de vrouw voor de voeten lopen. An- deren verzetten zich legaal door lid te worden van de SDAP of door een intenser geloofsleven. Weer ande- ren gingen over tot vormen van illegaal verzet: oproer, zwart werken of misdaad. De overheid rea- geerde fel op illegaal verzet. Op oproer en misdaad stonden overdreven zware straffen, zoals vier maan- den cel voor het stelen van een kistje sigaren. Tegen zwart werken was er tweemaal daags het stempelen bedacht en als dat niet hielp kon de steun worden in- gehouden. Van sommige kanten probeerde men de werklozen te
helpen. De kerken hadden hun armenfondsen, even- als de vakbonden. |
|||||||||||
78
|
||||||||||||
Wie zich niet bij een kerk of vakbond wilde aansluiten,
werd aan alle kanten achtergesteld. De Christelijke partijen RKSP, ARP en CHU hadden de meerderheid in de gemeenteraad. Zij deden alleen iets voor hun ker- kelijke achterban. De SDAP vormde een minderheid, die de broze samenwerking met de confessionele meerderheid niet in gevaar wilde brengen. Zo konden ze soms iets doen voor hun sociaal-democratische kiezers, maar offerden daaraan bewust de belangen van anderen op. De overheid probeerde van alles om de werklozen van de straat te houden. Er werden gro- te projecten uitgevoerd, zoals het aanleggen van het Amsterdam-Rijnkanaal, het zwembad Ondiep en de stadions Galgenwaard en Mereveld, maar ook arche- ologische opgravingen. Het meeste werk was grond- werk. Men kon niet weigeren. Er werd geen rekening gehouden met het arbeidsverleden. Kantoorperso- neel moest net zo hard werken als boerenknechts. Betaald werd er uitsluitend op grond van prestatie. Daarnaast waren er geestelijke en culturele bezighe- den. Werklozen konden een taal leren of EHBO. De paro-
chie van St. Joseph hield een cursus: ,,Hoe verdedig ik mijn geloof" en het NVV onderwees in de geschie- denis van de vakbeweging. Velen herinneren zich nog afkortingen als Segoba-
werk (Sport en Geestelijke Ontwikkeling Brengt Ar- beidskracht en CWZ (Culturele Werkeloozen Zorg). Al met al een zeer interessant boek uit de serie Ca- hiers Sociale Geschiedenis. Drs. H. Reinders
|
de stad moest verlaten om commissaris van de konin-
gin in Groningen te worden. Over de Utrechtse burgemeesters is niet zo heel veel
gepubliceerd. Wat er bestaat zijn veelal In Memori- ams. En laten we wel wezen: als het lijk nog boven aarde staat, is men kwistig met de wierook. Daarom is Graafhuis' werk een waardevol werk: zeventien burgemeesters passeren in chronologische volgorde de revue. Voor die van de vorige eeuw is dat heel nut- tig. Wie kende ze nog en wist van hun doen en laten? Er is genoeg materiaal over hen bewaard gebleven want de notulen van de gemeenteraadsvergaderin- gen en andere archivalia bieden stof genoeg. Maar dat is bronnenonderzoek. Vanaf nu zal gelden: wie iets over de Utrechtse burgemeesters weten wil, grijpt eerst naar het boek van Graafhuis. Maar dit alles neemt niet weg dat ik er wel enkele
kanttekeningen bij wil plaatsen. Ik vind het een omis- sie dat één burgemeester die in de periode 1813-1980 de stad geleid heeft, niet behandeld wordt. Toen in 1942 Ter Pelkwijk was afgezet door de Duitse bezetter, werd hij opgevolgd door de NSB- er Van Ravenswaay. Twee dagen na de capitulatie verdwijnt deze weer van het toneel en keert Ter Pelk- wijk terug. Waarom worden driejaren uit de bezetting 1940-1945 genegeerd? Ongetwijfeld zou de naam van deze burgemeester
smet werpen op de eenheid die er in de rij van zeven- tien te bespeuren valt, maar mag dat een reden van deze weglating zijn? Mij dunkt van niet. Over Van Ra- venswaay las ik nimmer een goede samenvatting. Ik zou als lid van de naoorlogse generatie toch graag wat meer over hem vernemen. In dit boek wordt één voetnootje aan hem besteed maar het persoonsre- gister noemt hem weer niet. Waarom wordt niet met naam en toenaam verteld wat hij op zijn kerfstok heeft? Alle lokaalhistorici die met de Tweede Wereld- oorlog in aanraking komen, onthouden zich tot op he- den van enige vorm van berichtgeving. Het wachten is voor mij op het ontbrekende hoofdstuk 14A. Stel je voor dat een dergelijk negerend uitgangspunt gebe- zigd zou worden door iemand die de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden zou beschrijven. Als je het hele boek hebt doorgelezen, valt me op dat vooral de beschrijving van de vroegere burge- meesters interessant is. Vaak biedt het gebodene te- gelijk een aardig beeld van de stad en zijn ontwikke- ling. Hoe dichter je echter de eigen tijd nadert, des te meer wordt de auteur een chroniqueur, exact op de hoogte van de feiten zoals die staan opgetekend in verslagen e.d., maar wat bevreesd zelf zijn visie te ge- ven. Een baron van Lynden heeft een lange lijst van verdiensten, maar wanneer hij vanwege niet aange- geven redenen het veld ruimt, blijft voor mij slechts een kleurloze schim achter. Ook bij Fockema Andreae ontbreken verbanden. Beide mannen hebben zo'n vreemde staat van dienst, dat je toch meer wilt horen. Maar misschien had de auteur de versregels uit Vergi-
lius' Georgica in het hoofd: „Maar ingesloten binnen |
||||||||
A. Graafhuis. De Utrechtse Heren Zeventien. Zeven-
tien Utrechtse burgemeesters en hun stad, 1813-1980. Utrecht (Hes Uitgevers), 1984. 158 pa- gina's, geïllustreerd, 6 grafieken, f 30, - ISBN 90 6194 134 2. Aan zeventien Utrechtse burgemeesters heeft de
adjunct-gemeente-archivaris A. Graafhuis een boek gewijd. Hij begint zijn werk in 1813 als de Franse overheerser de stad hebben verlaten en er een provi- sioneel stadsbestuur wordt aangesteld. Voorzitter zou worden Philips Ram maar deze zat nog in Frank- rijk gevangen; reden waarom jhr. Jan van den Velden het voorzitterschap op zich nam. Laatste beschreven burgemeester is H. Vonhoff, die van 1974 tot 1980 burgemeester was en die te vroeg, ook naar zijn wil, |
|||||||||
79
|
|||||||||
strikte grenzen mag ik niet toeven hier, - dit worde
een lied voor anderen na mij" (IV, 147-148). Nog enkele kleinere opmerkingen. De auteur heeft
m.n. in de eerste helft van zijn boek in de opeenvol- gende hoofdstukken een zelfde soort informatie ver- schaft. Waarom verlaat hij dit standpunt als hij de laatste hoofdstukken schrijft? Van de eerste dertien burgemeesters staan de genealogische gegevens in de tekst, met als enige uitzondering die van burge- meester Kien. Vanaf Ter Pelkwijk komt de genealogie in de voetnoten terecht en wordt ze incompleet. Zo zijn de moeder van Ter Pelkwijk afwezig en de ouders van De Ranitz, Van Tuyl van Serooskerke en Vonhoff. Mij ontgaat daarvan de reden. Jammer vind ik het dat ook de burgemeestershuizen niet konsekwent voor- komen. Dat moge petite histoire lijken, het ,,Huis van Van Tuyll" is zelfs een staande uitdrukking voor Kromme Nieuwegracht 45. Dat waren wat opmerkingen bij De Utrechtse Heren
Zeventien. De titel is een toespeling op de bewind- hebbers van de Verenigde Oostindische Compagnie. Met de komst van burgemeester Vos-Van Gortel is deze titel nog net op tijd gekozen. C.S.
|
dam; J. H. Ritmeester, Utrecht; Ir N. C. G. M. van de
Rijt, Lienden; Mw dr. W. Rouwenhorst, .Utrecht; Mr B. Ruurs, Utrecht; B. A. van der Schoot, Utrecht; Mw F. M. Simons, Utrecht; Mw I. Smink, Utrecht; F. H. B. Snel, Utrecht; Mw M. J. Spit-Damen, Utrecht; De Sprong Interieurarchitectuur, Utrecht; H. van de Stadt, Utrecht; W. P. G. Stokla, Maartensdijk; A. Tie- leman, Nieuwegein; J. A. Versloot, Utrecht; Mw T. Versteegh, Utrecht; L. K. Visser, Utrecht; S. Visser, Utrecht; Mw L. A. Vredenbrigt, Utrecht; Mw J. Th. Wigbold-van Berkel, Utrecht; P. L. van Willigenburg, Wijk bij Duurstede; Mw J. van Woudenberg, Utrecht; Mw M. Zandbergen, Utrecht; A. van der Zeijden, Utrecht; Mw G. van Zoelen, Utrecht; R. Zoetbrood, Utrecht; P. W. A. van Zwieten, Utrecht. |
|||||||||||||
Te koop aangeboden
Groot Utrechts Placcaatboek, 1729-1860 (5
delen). Prijs nader overeen te komen. F. de Soeten, Koningslaan 24, 3583 GE
Utrecht. Tel. (030) 51 54 91 |
||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
57e jaargang nr. 7 - juli 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030)-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (O3OI-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (0301-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (030)-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
||||||||||||||
NIEUWE LEDEN
|
||||||||||||||
W. H. Barmentloo, Maarssen; C. A. Becker, Apel-
doorn; J. S. Blauw, Utrecht; A. Boer, St. Pancras; Mw M. Braams, Utrecht; C. J. Breeschoten, Rijswijk; A. M. Brouwer, Zeist; C. A. van Burik, Utrecht; P. A. J. Cocural, Utrecht; Mr G. A. A. Conyn, Utrecht; Mw E. F. M. Crijns, Groningen; Drs C. Denig, Hilversum; H. G. van Doorn, Nieuwegein; D. van Dijk, Utrecht; Mw E. J. Elbers-van Bueren, Bilthoven; C. Essens, Utrecht; W. J. Geuze, Utrecht; Mr J. M. Gresnigt, Utrecht; Mw prof. dr M. M. Groenendijk-Huijbers, Utrecht; A. J. Groos, Bilthoven; Mw E. J. A. M. Grij- pink, Utrecht; Mw M. Heimer, Utrecht; H. A. S. Hen- driks, Utrecht; Mr C. F. Th. Hesselink, Utrecht; R. van den Hout, Utrecht; Mw L. van Huissteden, De Bilt; L. Kalden, Groenekan; A. Kaptein, Utrecht; L. H. Krone- berg, Utrecht; G. Krul, Utrecht; A. van der Kuip, Utrecht; Mw C. de Leur, Huis ter Heide; Ir A. R. van Liempt, Utrecht; P. G. M. Lutz pr., Arnhem; Mw J. D. M. van der Meer-Hendriks, Steenderen; P. Noter- mans, Utrecht; Mw M. Ossewaarde, Utrecht; C. Pauli & B. van 't Hoenderdaal, Utrecht; J. Piebenga, Biltho- ven; Pietersbuurt BV, Utrecht; Mw G. I. Poen, Utrecht; Mw M. Priem, Utrecht; F. de Reeper, Hilver- sum; T. Th. Renes, Houten; J. M. de Ridder, Bunnik; Mw E. van Riet, Driebergen; F. H. A. Rikhof, Amster- |
||||||||||||||
80
|
||||||||||||||
PROSELIETENMAKERIJ
IN HET GROOT RIJKS HOSPITAAL
IN UTRECHT,1843
|
|||||||||||
wel zijn en aan het licht zullen komen in het onder-
zoek. Pastoor C. Kuppens van de Sint Martinus-parochie
(1824-1857) te Utrecht, dewelke samen met zijn ka- pelaan de R.K. zielszorg verricht in het Groot Rijks Hospitaal, wordt gevraagd zijn visie van het gebeuren op papier te zetten. Zijn verslag, in een soort kerklatijn |
|||||||||||
In het maandblad ,,Oud-Utrecht" van september
1980 schrijft A. H. M. van Schaik in zijn artikel ,,De lange hete zomer van 1 580" over het verbod tot uit- oefening van de katholieke godsdienst in de stad Utrecht zo'n vierhonderd jaar geleden (1). Toch hoe- ven we niet zo ver terug te gaan om protestantse en katholieke geschillen in de stad Utrecht te vinden. Ook in de vorige eeuw waren er woelingen tussen bei- de kerkgenootschappen. Het Groot Rijks Hospitaal staat hierbij centraal (2). Op 12 februari 1843 schrijft de Staatsraad Gouver-
neur der Pronvincie Utrecht F. Van de Poll een ver- trouwelijk rapport aan koning Willem II over de verwij- dering ,,tusschen de twee hoofdafdeelingen der Christenheid in Utrecht"(3l. Vanwaar deze brief van F. Van de Poll aan Willem II? Op 9 februari is bij Van de Poll een voor ons onbekende ,,achtenswaardige protestant" gekomen met klachten over sommige beambten in het Groot Rijks Hospitaal. Deze beamb- ten zouden zieke krijgslieden, vooral officieren, pro- beren over te halen toe te treden tot de kerk van Ro- me; deze opdringerige bekeringsijver heet: „proselie- tenmakerij". Van de Poll besluit zijn rapport met ,,ik heb echter ge-
meend Uwe Majesteit van deze gegeven informatiën niet onkundig te mogen laten, vooral, omdat ze zoo ver ging van aan die pogingen opde officieren vooral, voornemens te hechten, welke voor de rust en veilig- heid van den staat van ver vooruitziende gevolgen zoude kunnen zijn". Uit dit citaat blijkt dat Van de Poll bang was dat de onderlinge verstandhouding tussen Rooms-Katholieken en Protestanten wel eens uit de hand kon gaan lopen. Koning Willem II vond de brief van Van de Poll ernstig
genoeg om een geheim onderzoek in te laten stellen door de twee Ministers van Staat baron Pelichy de Lichtervelde, belast met de zaken van de Katholieke Erediensten, en baron van Zuylen van Nyevelt, belast met de zaken der Hervormde Kerk (4,5). Samen besluiten zij het volgende te gaan onderzoe- ken. I. Welke beambten zijn Rooms-Katholiek in het Groot Rijks Hospitaal. II. Hoe groot is het aantal ver- pleegde militairen en onderofficieren aldaar. III. Op welke wijze heeft de geestelijke verzorging der krijgslieden daar plaats. IV. Zijn er werkelijk voorbeel- den van protestantse militairen die op agressieve wij- ze zijn overgehaald om zich te laten bekeren tot de R.K. godsdienst (6). Opvallend is dat het onderliggen- de probleem van de geschillen tussen katholieken en protestanten niet wordt onderzocht, alhoewel ze er |
|||||||||||
Gezicht op de poort van het Militair Hospitaal aan de
Springweg, 1859. Chromolitho van P. W. van de Weijer. G.A.U. Top. Atlas Y 17.4. geschreven, is een ware tirade tegen protestantse
overheersing in Utrecht. Tevens geeft het een goed beeld van de samenstelling van het personeels- bestand van het hospitaal in 1843 (7). Volgens Kuppens moet de oorzaak van de verwijde- ring niet bij de katholieken worden gezocht, maar bij de protestanten.,, In moeilijke tijden en omstandighe- |
|||||||||||
81
|
|||||||||||
hier moeten zoeken, maar in een veel breder verband.
Verschillende protestantse bladen, zoals de Evangeli- sche Kerkbode en de Nederlandsche Avondbode, wordt verweten de rust en het „heil van den staat" te ondermijnen, door protestanten op te hitsen tegen de katholieken. Tevens maakt hij melding van het feit dat, hoewel tweevijfde van de bevolking in de stad en landen van Utrecht Rooms-Katholiek is, zij toch is uit- gesloten van enig belangrijk gezag, hetgeen De Peli- chy doet denken aan vroegere onderdrukking (9). Hij besluit met het advies de regering en de rechterlij- ke macht op te laten treden tegen dit soort „woelin- gen, uitspattingen van de (protestante) drukpers en burgelijke onverdraagzaamheid". De zaak van het Groot Rijks Hospitaal vindt hij opgeblazen en volstrekt onbelangrijk. Van Zuylen van Nyevelt wil echter in het verslag aan de Koning de vier punten van het eigenlijk onderzoek aanhouden. Hij acht het niet verstandig om bij Zijne Majesteit de verwijdering tus- sen protestanten en katholieken in het algemeen vast te pinnen op dit eene geval (wat waarschijnlijk niet waar is) in de stad Utrecht. Na een felle briefwisseling, de verschillen tussen bei-
de religies waren blijkbaar ook doorgedrongen tot het Ministerie, komt men tot overeenstemming over het eindrapport aan de Koning. Van Zuylen van Nyevelt krijgt zijn zin, er wordt niet gerept over de algemene problemen, het gebeuren in het Groot Rijks Hospitaal wordt afgedaan als een storm in een glas water (11). Koning Willem II ziet na lezing van het eindrapport af van verdere maatregelen. Dit zou misschien niet het geval zijn geweest als hij de brief van pastoor Kup- pens en het concept-verslag van baron Pelichy de Lichtervelde had gelezen. F. A. M. Hennekam
Noten
1) Maandblad Oud-Utrecht; september 1980.
2) Het Groot Rijks Hospitaal is de huidige dependance van
het Militair Hospitaal Dr. A. Mathijsen aan de Springweg in Utrecht. 3) Algemeen Rijksarchief (ARAI. Tweede afdeling, archief
Kabinet des Konings, 1841-1897, geheim, inventaris- nummer 41 54, exhibitum 26 maart 1843 nr. X7. 4) ARA-Tweede afdeling, archief Kabinet des Konings,
1841-1897, geheim, inventarisnummer 4153, exhibi- tum 17 februari 1843 nr. 15. 5) Het Ministerie van Eerediensten heeft bestaan van
1805-1870. Van 1815-1870 was het globaal verdeeld in: 1. Departement voor de Hervormde Eerediensten en andere Eerediensten, behalve de R.K. 2. Departement betreffende de Rooms-Katholieke Eeredienst. 3. Com- missie en hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten. 61 ARA-Tweede Afdeling, archief Ministerie van Eere-
diensten, 1805-1870, geheim-archief der R.K. zaken, dossier 235. 7) zie 6.
8) Nederlandse Avondbode, tevens courant der stad en
provincie Utrecht; algemeen nieuws- en advertentie- blad, maandag 13 februari 1843 nr. 19. 9) zie ook de brief van pastoor C. Kuppens.
10) zie 6.
11) zie 4.
|
|||||||
den hebben de Rooms-Katholieken hier altoos vreed-
zaam onder protestanten verkeerd, zodat zij zich wel naar hunne wenken wilden schikken". Hij vervolgt zijn sterk geëmotioneerde verslag met te zeggen dat de Rooms-Katholieken zijn verstoken van alle belang- rijke ambten. In 1843 was inderdaad slechts één lid van de Stedelijke Raad in Utrecht katholiek, er waren geen katholieken bij de Rechtelijke Collegiën en Gede- puteerde Staten der Provincie. Terugkomend op het militair hospitaal geeft hij het blad ,,De Nederland- sche Avondbode" de schuld van de onheuse aanval- len op de katholieken (8). Dit blad zou mensen indi- rect hebben opgestookt. Tot grote verwondering van Kuppens blijkt het perso-
neel van het Groot Rijks Hospitaal nochtans voorna- melijk katholiek te zijn. Zijn verslag noemt de volgen- de „officianten" in het hospitaal: 1. een directeur-majoor (R.K.)
2. een eerste commissaris (R.K.I
3. een tweede commissaris (R.K.)
4. een adjunct overste (R.K.)
5. de schrijver (R.K.)
6. de assistent (R.K.)
7. twee ziekenvaders (R.K.)
8. twaalf oppassers en één kok (helft R.K.)
9. vier onderwijzers: één officier 1 e klasse, één offi-
cier 2e klasse en twee officieren 3e klasse (3 R.K.) 10. een apotheker 1e klasse (niet R.K.)
11. een schrijver apotheker (niet R.K.)
12. circa 40 kweekelingen (8 a 9 R.K.)
Het getal der zieken bedroeg 106, waarvan 30 R.K.
waren. De onderofficieren waren 5 of 6 in getal, waaronder 2 of 3 R.K. In het jaar 1842 was slechts één bediende overge-
gaan naar het R.K. geloof. Deze was gehuwd met een Rooms-Katholieke vrouw en was uit eigen vrije bewe- ging en overtuiging bekeerd. Zieke protestanten zijn nooit het slachtoffer geweest van proselitisme, vol- gens Kuppens. Aan het slot van zijn betoog geeft de pastoor ons een
beeld van de zielszorg in het Groot Rijks Hospitaal in 1843. De zieke militairen worden, wanneer zij dat verlangen, bijgestaan en bezocht door de pastoor of kapelaan van de Sint Martinus-parochie. Deze wor- den ook steeds tijdig geroepen bij een in levensgevaar verkerende zieke. De Heilige Sacramenten worden hun toegediend gewoonlijk op de zalen, doch nadat er een zekere afscheiding is gemaakt. In de paastijd en met het feest van Kerstmis worden de zieken in een afzonderlijke zaal gebracht ,,opdat zij te beter aan hunne Godsvrucht zouden kunnen voldoen, wanneer zij de H. Sacramenten ontvangen". Op 2 maart 1843 stuurt baron Pelichy de Lichtervelde zijn concept-verslag van het gebeuren voor de Koning aan baron van Zuylen van Nyevelt. Hij vindt dat de Provinciaal Gouverneur nooit een zo lichtvaardige en ernstige beschuldiging tegenover de katholieke ziel- zorg in het hospitaal had mogen uiten, door alleen af te gaan op de informatie van één enkel persoon ,,die zelfs nooit in dat ziekenhuis zou zijn geweest". Hij vindt dat we de onrust tussen de godsdiensten niet |
|||||||
82
|
|||||||
ARCHEOLOGISCHE EN BOUWHISTORISCHE KRONIEK
VAN DE GEMEENTE UTRECHT OVER 1983 VOORWOORD
Er is waarschijnlijk geen wetenschap, die zo goed door brede lagen van de bevolking wordt begrepen, als de
archeologie. Wordt over het algemeen gesproken, wetenschappelijk onderzoek door „het publiek" in zijn maatschappelijke
betekenis niet altijd goed begrepen, en komt het vaak voor, dat bepaalde vormen van wetenschappelijk onder- zoek uiterst kritisch door de publieke opinie worden beoordeeld, met archeologisch onderzoek is dit dikwijls niet het geval. Mogelijk is hiervoor een tweetal oorzaken aan te wijzen:
a: in de eerste plaats is op het terrein van de archeologie vaak een goed samenwerkingsverband tussen „ama-
teurs" en deskundigen, b: in de tweede plaats is er geen wetenschap die zo tot de verbeelding van de leek spreekt als „vondsten" die op dit terrein gedaan worden.
Dit laatste is ook begrijpelijk, omdat de resultaten van (stads)archeologie heel dikwijls tastbare bewijzen van
onze historische wortels geven. Van essentieel belang voor stadsarcheologie is bovendien de wordingsgeschiedenis van de stad. Het bouw-
historisch onderzoek; hoe zijn bepaalde panden tot stand gekomen? Deze kroniek levert soms aan de hand van de geschiedenis van de individuele panden hieraan weer een bij-
drage. En ook nu wordt weer een compleet beeld getoond. drs W. P. Chr. van Willigenburg
Wethouder van Openbare Werken, Verkeer en Vervoer
en Monumentenzorg
|
||||||
Inleiding
Een wat dunnere Kroniek dan de laatste jaren gebruikelijk was, ligt hier vóór u. Dat is het gevolg van het feit
dat de mede-redacteur van deze publicatie, drs A. F. E. Kipp, in het begin van 1984 ziek werd. Dat is ook de oorzaak van het later verschijnen van deze Kroniek. De geringere omvang toont zeer duidelijk aan hoe enorm de bijdrage van Frans Kipp in de vorige uitgaven is geweest. In de Kroniek over 1 984 hopen we dat alles weer „bij het oude" zal zijn. Inmiddels wensen alle auteurs en anderen die bij het oudheidkundig onderzoek betrok- ken zijn, Frans het beste toe: zij hopen hem spoedig weer volledig hersteld in hun midden te hebben. Gelukkig hoefde de titel van deze aflevering niet gewijzigd te worden, want bouwhistorisch onderzoek werd in 1 983 ook door anderen bedreven, zoals blijkt uit de bijdragen van B. J. M. Klück, E. M. Kylstra, C. J. M. Rampart en D. Valentijn. De door A. F. E. Kipp in 1 983 onderzochte panden zijn in een lijst achterin deze Kro- niek opgenomen. ledere Kroniek heeft zo zijn eigen nieuwigheden of ineens eruit springende onderwerpen. Ook in deze aflevering
is een aantal van deze bijzonderheden te vinden. Zo is er erg veel gevonden op het gebied van de binnenafwer- king van huizen, variërend van rood/geel geschilderde wanden, die in het 1 5e- en 16e-eeuws Utrecht kennelijk in de mode waren, via plafondschilderingen van soms zeer hoge kwaliteit tot een complete haard van baksteen met reliëfversiering. De aandacht wordt bovendien geleidelijk ook meer gericht op die delen van de stad die buiten de singels liggen.
De oude voorstad, de Bemuurde Weerd, is een gebied met een rijk verleden en de resultaten van het onderzoek daar zijn verrassend en zij zullen dat in de toekomst zeker ook blijven. De toegenomen kennis over de rivierlopen in en om de oude stad doet ook de archeologen de blik meer op het
gebied buiten het vertrouwde stadscentrum richten. Vooral de gegevens die uit de sleuven voor rioolaanleg verkregen kunnen worden, zullen bijdragen tot de verscherping van het beeld van de zich steeds verplaatsende rivierlopen. Dat hierdoor de banden met de afdeling Riolering en Waterhuishouding van de ROVU nog nauwer zijn aangehaald, spreekt dan ook vanzelf. Het is een samenwerking waaraan wij bijzondere vreugde beleven. Soms lijkt het of archeologen zich alleen bekommeren om aardewerkscherven. Gezien de enorme hoeveelhe- den en de geringe conserveringsproblemen van dat materiaal, is dat wel verklaarbaar. Het is dan ook verheu- gend te kunnen vermelden dat in 1983 een andere materiaalgroep extra aandacht heeft kunnen krijgen: dankzij de stageperiode van P. C. von Hout kon al het leer dat in de loop der jaren uit de Utrechtse bodem tevoorschijn is gekomen, geconserveerd en beschreven worden (zie ook onder Personele zaken in deze Kroniek). 83
|
||||||
Een andere tot nu toe wat verwaarloosde vondstcategorie wordt gevormd door de pitten en zaden (voorname
lijk uit putten en afvalkuilen) en de stuifmeelkorrels (uit grondlagen). Dit botanisch onderzoek, waarvan de eerste aanzetten in deze Kroniek te vinden zijn in het werk van L. M. van den Brink, zal inzicht verschaffen in een deel van het menu van en in het milieu waarin de vroegere stadsbewoners leefden. Dat dat'milieu niet erg „schoon" was, mag bekend verondersteld worden, maar de luchtvervuiling was zeker nog niet ver voortge- schreden, wat blijkt uit de talrijke vondsten van diverse soorten korstmossen op oude buitenmuren, die bij ver- anderingen van gebouwen binnenshuis kwam te zitten. De reconstructie van mens en milieu, van zijn leefwijze en zijn omgeving in het verleden wordt samengesteld uit duizenden, zeer verschillende en vaak minieme gege vens. Daar voor de interpretatie van al die gegevens vaak specifieke deskundigheid vereist is, prijzen we ons gelukkig
met de talrijke contacten met universitaire en andere instituten. Vanuit de vakgroep Paleobotanie en Palynolo- gie van het Instituut voor Systematische Plantkunde van de RU Utrecht werd door B. Meeuwis onderzoek ge- daan naar houtgebruik in de 12e en 13e eeuw. De resultaten van dat onderzoek zullen in 1984 verschijnen. Het onderzoek van pitten, zaden en stuifmeel door L. M. van den Brink is reeds genoemd. Beide biologen ver- richtten hun onderzoek in het kader van een bijvak Prehistorie aan de RU Utrecht. Op het genoemde Instituut voor Systematische Plantkunde verrichtte A. Aptroot de determinaties van de gevonden korstmossen. Op het Biologisch Archeologisch Instituut van de RU Groningen werd door dr. W. Prummel verder gewerkt aan de bestudering van de fameuze vondst van een groot aantal paardeskeletten in de Jan Meijenstraat. Publicatie wordt - in het kader van een algemeen artikel over opgegraven paarderesten - in 1984 voorzien. Het Antropobiologisch Instituut van de RU Utrecht werkte vnl. in de persoon van R. Mastwijk, stug verder aan het reinigen en registreren van de menselijke skeletresten uit de kapel van het St. Jobsgasthuis. Prof. dr. P. F. Elbers van de vakgroep Moleculaire Celbiologie van de RU Utrecht verrichtte nader onderzoek door middel van röntgenspectrografie aan misbakken tegels uit de Kaatstraat en aan enige geheimzinnige scherven die afkomstig zijn uit de oude opgravingen op het Domplein (zie verder onder Nader Onderzoek in deze Kroniek). De voorlopige resultaten van het onderzoek naar de Utrechtse ondergrond aan de hand van de boorgegevens
van de afdeling Bodemmechanica van de ROVU door M. Wansleben van de afdeling Physische Geografie van het Geografisch Instituut van de RU Utrecht, zien er zeer veelbelovend uit. Ook dat onderzoek zal in 1984 zijn afronding bereiken. Contacten van de bouwhistoricus met diverse Rijksdiensten en andere instellingen waren veelvuldig en vrucht-
baar: de Rijksgebouwendienst (ir. J. Goudeau en ir. E. J. Nusselder van de afdeling Onderzoek en ir. H. Rijksen van het district Utrecht-Noordholland), het bouwbureau van de Rijksuniversiteit Utrecht, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Technische Hogeschool Delft (afdeling Restauratie) en het Kunsthistorisch Instituut van de RU Utrecht. De archeoloog heeft uiteraard zijn verbindingen met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek,
o.a. via de Provinciaal Archeoloog van Utrecht, drs. W. J. van Tent, met wie hij, samen met prof. dr. C. Isings, conservatrice van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, het Provinciaal en Gemeentelijk Depot van Bodemvondsten beheert. Al deze contacten met al dan niet gespecialiseerde instellingen zouden weinig zin hebben als het werk in het
veld - onder- en bovengronds - niet uitgevoerd zou worden. Speciale vermelding verdient daarbij het Archeolo- gisch Instituut van de RU Utrecht, dat zijn studenten in staat stelt de benodigde veldervaring op te doen bij opgravingen in de stad. Maar ook andere instituten geven hun studenten die mogelijkheid, zoals het Albert Eg- ges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam en de vakgroep Pre historie van de RU Utrecht. Dat deze regelingen tot beider profijt strekken spreekt vanzelf: de opgravingen wor- den goed uitgevoerd en de studenten leren ervan. Vooral mag echter niet vergeten worden dat er ook „gewone" vrijwilligers zijn, zonder wie opgraven en uitwer-
ken ondenkbaar is. Vele van hen zijn in het hoofdstuk Personele Zaken van deze Kroniek vermeld. Het zou ech- ter tijd worden dat de Nederlandse beroepsarcheologen een monument oprichten voor De Onbekende Vrijwilli- ger; dat is dan een monument voor levenden, die meehelpen het dode verleden tot leven te wekken. Tenslotte hebben we dan de kleine, maar harde kern van de „beroeps", waartoe, tijdens de uitvoering van het veldwerk zeker ook de gebroeders A. en W. Hak van de fa. Jos van der Linden en Zn. gerekend mogen worden. Toch zou deze fraaie constructie die hierboven beschreven staat, zeer zwak zijn, indien zij niet opgenomen was in en gedragen werd door een groter geheel: de actieve belangstelling van de Directie van de ROVU, de vaak meer dan collegiale medewerking van de afdelingen (en er is geen ROVU-afdeling te bedenken waarmee in het afgelopen jaar geen contact geweest is in verband met archeologie of bouwhistorie), en de kameraadschap binnen de onderafdeling Monumenten (inclusief de „tegenhanger" ter Secretarie) geven ons het gevoel dat de inspanningen op prijs gesteld en de resultaten daarvan gewaardeerd worden. Het fundament waarop dit alles rust is echter de wil van het College van Burgemeester en Wethouders en van
de Raad van de Gemeente Utrecht het boven- en ondergronds historisch erfgoed, het bouwhistorisch en bo- demarchief, zo goed mogelijk te beheren, opdat latere generaties die erfenis in dank kunnen en willen aanvaar- den. T. J. Hoekstra |
||||
Personele zaken
Deze rubriek, in de eerste drie Kronieken verborgen
onder de titel ,,Bijzondere gebeurtenissen", besloeg in de Kroniek over 1972-1973 negen regels en bevat- te één naam. In de Kroniek over 1978-1979-1980 waren al 40 regels nodig en werden zeven namen ge- noemd. De Kroniek over 1982: 120 regels en 23 na- men. Dit betekent overigens niet dat de gemeente Utrecht 23 mensen in dienst heeft voor het archeolo- gisch en bouwhistorisch onderzoek (dat zijn er 2'/2 in vaste dienst), maar het betekent wel dat enorm veel werk verricht wordt door vrijwilligers, studenten, sta- giaires en anderen. Ook nu is het weer onmogelijk iedereen bij name te
vermelden of bij diegenen, die wel genoemd worden ook maar bij benadering te vertellen waarmee zij zich |
|||||||||||||
A. A. van Berkel heeft zich, behalve met meet- en te-
kenwerk (zie afb. 38), ook intensief beziggehouden met de verbetering van de inrichting van het depot aan de Lange Nieuwstraat, dat in de afgelopen jaren een ware metamorfose heeft ondergaan. F. Kneefel fotografeerde en tekende voorwerpen en
instrueerde anderen daarin, restaureerde glas en was in weer en wind op de opgravingen actief. Samen met L. C. van der Vlerk richtte hij de tentoonstelling in de HEMA in. B. J. M. Klück kan eigenlijk maar één echt compliment
gemaakt worden, nl. door te verwijzen naar de versla- gen van zijn minutieuze bouwhistorisch/archeologi- sche onderzoekingen in deze en in voorgaande Kro- nieken. Zijn onderzoek en dat van anderen krijgt er een historische dimensie bij door het archiefonder- zoek van M. W. J. de Bruijn. |
|||||||||||||
Afb. 1 Vitrine op de tentoonstelling ,,Gedaan zon-
der Baan" in de kantine van de ROVU aan de Ravel- laan met daarin o.a. een deel van de lederen voorwer- pen die door P. C. von Hout geconserveerd en ge- restaureerd zijn. in 1983 zoal hebben beziggehouden. Dat is in ieder
geval meer dan dat, wat zijn neerslag vindt in deze Kroniek. Daarom zijn bij een ieder die genoemd wordt slechts een of twee opvallende werkzaamheden ver- meld. H. L. de Groot voltooide zijn doctoraalscriptie over de
rivierlopen en de topografie van Utrecht in de 12e eeuw. Het verhaal zal, hopelijk nog in 1 984, verschij- nen in de Nederlandse Archeologische Rapporten. Voor het overige leidde hij weer alle grote opgravin- gen, zoals blijkt uit zijn bijdragen in deze Kroniek. R. de Zwarte heeft zich beziggehouden met de we- zenlijke verbetering van de registratie systemen van vondsten. Bij de registratie per opgraving is een tijd- besparende manier gevonden om vooral de enorme hoeveelheid aardewerkvondsten te verwerken. Het per soort voorwerp geordende systeem zal van enorm belang blijken te zijn bij het bestuderen van materiaalgroepen. |
Afb. 2 Isometrische tekening van de opgegraven
restanten van het kasteel Vredenburg door A. A. J. Droge op de tentoonstelling ,,Gedaan zonder Baan" in de kantine van de ROVU aan de Ravellaan. |
||||||||||||
In 1983 werd door de afdeling Personeelszaken van
de ROVU samen met de Gemeentelijke Sociale Dienst een project opgezet dat onder de titel „Stage tijdens werkeloosheid" schoolverlaters een kans gaf met be- houd van uitkering werkervaring op te doen en op die manier meer ,.waard" te maken op de arbeidsmarkt. Vier van de acht stagiaires die bij de onderafdeling Monumenten werkzaam waren, verrichtten additio- neel werk op bouwhistorisch en archeologisch ter- rein. Zo maakte P. Notermans een grote verzameling oude
bouwtekeningen, die bij de Gemeentelijke Archief- dienst berust, via het Utrechts Documentatie- systeem, beter toegankelijk. Hij werd daarin bij- gestaan door mevr. N. Pulle-Starke. Van dit werk zul- len vele archiefgebruikers èn archiefambtenaren tot in lengte van jaren plezier hebben. Het is verheugend te kunnen melden dat de heer Notermans na afloop |
|||||||||||||
85
|
|||||||||||||
van zijn stage een werkkring gevonden heeft hij de
Gemeentelijke Archiefdienst. P. C. von Hout werkte met grote voortvarendheid de
achterstand op het gebied van leerconservering weg (afb. 1). De afdeling Bodemmechanica van de ROVU wordt daarbij dank gezegd voor de beschikbaarstel- ling van laboratoriumruimte. Daarnaast hield de heer von Hout zich bezig met de restauratie van metalen voorwerpen en met het tekenen en fotograferen van vondsten. A. A. J. Droge vervaardigde een zo indrukwekkend
isometrisch perspectief van een deel van de opgegra- ven restanten van het kasteel Vredenburg (afb. 2), dat een afdruk daarvan de tekenzaal van de afdeling Bouwkunde siert. Ook maakte hij tekeningen en plat- tegronden ten behoeve van een tentoonstelling te Bergen in Noorwegen (zie onder Tentoonstellingen). L. C. van der Vlerk verrichtte enig archiefonderzoek in verband met het kasteel Vredenburg en assisteerde bij de inrichting van de tentoonstelling in de HEMA, maar haar voornaamste bezigheid is geweest het (ge- deeltelijk) schrijven en het redigeren en persklaar ma- ken van het boek „Utrecht Ommuurd" en het inrich- ten van de tentoonstelling onder diezelfde naam. Daartoe heeft zij het grootste deel van haar stage gastvrijheid genoten bij de Prentenverzameling van de Gemeentelijke Archiefdienst. Medio 1984 vond zij een deelbaan bij de Stichting Historische Instellingen te Haarlem. M. Montforts en L. Ozinqa zetten hun werkzaamhe- |
den aan de bewerking en publicatie van de vondsten
uit romeins Utrecht onverdroten voort. Eerstgenoem- de werkte ook mee aan de totstandkqming van de tentoonstelling in de Pieterskerk (zie onder Ten- toonstellingen). Het restaureren van aardewerk uit opgravingen ging
op de dinsdagavonden onverminderd voort onder de ervaren leiding van H. W. Scherpenhuyzen, A. van leperen-Hartman en Tj. Pot (afb. 3). Mevr. van lepe- ren bekwaamt zich bovendien in het tekenen van aar- dewerk. Tj. Pot leverde een belangrijke bijdrage - naast de vele administratieve arbeid voor o.a. de vondstregistratie - aan de restauratie van de haard- stenen uit Bemuurde Weerd 23 (zie aldaar in deze Kroniek). W. van Deemter is op vele fronten actief geweest: in
het veld, achter de tekentafel en in de schervenmas- sa's. Veelzijdigheid is alles in de archeologie. E. M. Kylstra. C. J. M. Rampart en D. Valentijn ston- den, waar mogelijk, de bouwhistoricus ter zijde in het verrichten van onderzoek. Ook zij kwamen met een veelheid van verschijnselen in aanraking: van fijnzin- nig geschilderde vogels uit de 17e eeuw tot zware pakhuisvloeren uit de 18e eeuw. T. J. Hoekstra
Tentoonstellingen
Het jaar 1983 was rijk aan tentoonstellingen, waar-
door en breed en gevarieerd publiek kennis kon ne- men van de talrijke activiteiten op archeologisch en bouwhistorisch gebied. Al in de eerste dagen van januari werden in de kantine
van de ROVU aan de Ravellaan twee vitrines inge- richt. De ene gaf een beeld van de opgravingen aan het Pieterskerkhof en aan de Korte Nieuwstraat, de andere bevatte een overzicht van in Utrecht geïmpor- teerd aardewerk uit de periode tussen 1 100 en 1 800. Halverwege het jaar werd de eerste vitrine ontruimd, omdat het materiaal elders nodig was; de inhoud van de tweede vitrine verlevendigt nog steeds de kantine. Op 19 februari werd in het Cultureel Centrum De Vaart te Hilverum de tentoonstelling „Urnen Delven. Het opgravingsbedrijf artistiek bekeken" geopend. Deze expositie, opgezet door de gemeentelijk archeo- loge van Hilversum, liet afbeeldingen zien van opgra- vingen bekeken door het oog van kunstenaars. Uit Utrecht hing er een tekening van Chris Schut, die de opgraving aan de Waterstraat uit 1946 laat zien, en een aquarel van Hans van Dokkum, waarop de bloot- gelegde stadsmuur bij het Physisch Laboratorium aan de Bijlhouwerstraat in 1958 is afgebeeld. Beide kunstwerken zijn afkomstig uit de Topografische At- las van de Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht. De tentoonstelling, die ook in Groningen, op Schokland, in Hoorn, Nijmegen en Leiden te zien geweest is, was ontstaan naar aanleiding van een gelijknamige bundel artikelen onder redactie van de samenstelster van de Afb. 3 Methode en resultaten van aardewerk-
restauratie op de tentoonstelling in de Vitrines van de HEMA aan de Oude Gracht. |
|||||
86
|
||||||
tentoonstelling mevr. drs. M. Addink-Samplonius. In
die bundel werd een korte beschrijving van de afge- beelde opgravingen gegeven, (zie verder onder: Publi- caties). In maart werd in de watertoren aan de Lange Lau-
wersstraat het Waterleiding Museum geopend. Ter il- lustratie van een middeleeuwse wijze van watervoor- ziening werd aldaar een restant van een zgn. boomstamput uit de opgravingen aan het Vredenburg opgesteld. Ook werd een aantal waterkannen uit di- verse perioden in langdurig bruikleen afgestaan. Van 22 april tot 22 juli stonden de vitrines in de HEM A aan de Oude Gracht ter beschikking van de archeolo- gen en bouwhistorici in de gemeente Utrecht. Van de- ze mogelijkheid een werkelijk breed publiek te berei- ken, werd dankbaar gebruik gemaakt. Talloze winke- lenden konden kennis nemen van de opzienbarende resultaten van de opgravingen aan het Pieterskerkhof en de Korte Nieuwstraat en van het bouwhistorisch onderzoek in o.a. Kromme Nieuwe Gracht 1-5 (afb. 4). Daar deze onderzoekingen in de toen net uitgeko- men archeologische en bouwhistorische Kroniek over 1 982 beschreven waren, werd het aanbod van de be- drijfsleiding van de HEMA deze Kroniek bij de klanten- service te verkopen dankbaar aanvaard: ongeveer 21 5 mensen schaften zich daar een exemplaar aan. Op 1 5 juni werd de school aan het Pieterskerkhof na verbouwing en uitbreiding heropend. Ter gelegenheid daarvan werd een kleine tentoonstelling van foto's en tekeningen ingericht over de ter plaatse uitgevoerde opgraving. Het tentoongestelde is toegevoegd aan het lesmateriaal van de school. Op 17 en 18 september vierde de Waalse Gemeente haar vierhonderdjarig bestaan in Utrecht. In de Pie- terskerk werd ter gelegenheid van dat jubileum een kleine archeologisch/historische tentoonstelling inge- richt, die de basis vormde voor een kleine permanente expositie van romeinse en middeleeuwse voorwer- pen die in de kerk gevonden zijn tijdens de restauratie en van foto's en tekeningen die de ontwikkeling van het kerkgebouw weergeven. Van 22 t/m 25 september werd in Bryggens Museum
te Bergen (Noorwegen) de Second Conference on Waterfront Archaeology in North European Towns gehouden. Een overzicht van alle in de lezingen van het congres ter sprake komende opgravingen was door middel van foto's en tekeningen in het museum, ook vóór en na het congres, te zien. Utrecht was ver- tegenwoordigd met een samenvatting van de resulta- ten van de opgravingen in het noorden van de stad (schepen uit de bouwput van de Nederlandsche Bank, 1974; de opschuivende beschoeiingen bij de Jan Meyenstraat e.o., 1979-1981). Vooral de twee overzichtsplattegronden oogstten veel bewondering. Hoogtepunt op tentoonstellingsgebied was de ope-
ning van „Utrecht Ommuurd. De stedelijke verdedi- gingswerken van Utrecht" door de burgemeester, mevr. drs. M. W. M. Vos-van Gortel op 3 november n het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst (afb. 5). Net als bij ,,Urnen Delven" werd de ten- toonstelling begeleid door een bundel onder dezelfde |
|||||||
Afb. 4 Aspecten van het bouwhistorisch onderzoek
op de tentoonstelling in de Vitrines van de HEMA aan de Oude Gracht. titel (zie onder Publicaties).
Tentoonstelling en bundel waren voor een groot deel
het werk van mevr. drs. L. C. van der Vlerk. Met ge- bruikmaking van drie soorten bronnen (geschreven berichten, afbeeldingen en archeologische waarne- mingen) werd een beeld geschetst van ontstaan, ont- wikkeling, gebruik en onderhoud van de Utrechtse stadsverdediging in de middeleeuwen. Naast de bun- del werd ook een catalogus van de tentoonstelling uitgegeven, die voortreffelijk was uitgevoerd door de afdeling Reproductie van de ROVU. De tentoonstel- ling duurde tot 21 januari en trok ca. 1600 bezoekers. Ter afsluiting van hun jaar bij de ROVU hebben zeven
stagiaires, die in het kader van het project „Stage tij- dens werkloosheid" bij de onderafdeling Monumen- ten gewerkt hebben, een tentoonstelling in de kanti- ne van de ROVU aan de Ravellaan ingericht, die een overzicht gaf van de resultaten van hun stage (afb. 1 en 2). Onder de titel „Gedaan zonder Baan" werden getoond: opmetingswerk aan monumenten, ordenen en beschrijven van oude bouwtekeningen, leercon- servering, Utrecht Ommuurd, isometrische tekening van de opgegraven resten van het kasteel Vreden- burg, het samenstellen van tekeningen van fotogram- metrisch opgenomen gevelwanden. T. J. Hoekstra
|
|||||||
87
|
|||||||
Afb. 5 Opening van de
tentoonstelling,,Utrecht Ommuurd" op 3 novem- ber 1983 door de burge- meester van Utrecht, mevrouw drs. M. W. M. Vos-van Gortel, in het gebouw van de Gemeen- telijke Archiefdienst Utrecht. |
|||||||||||
Het Utrechts Documentatiesysteem
Het opzoeken van gegevens in de talrijke boeken, ar-
chiefstukken, afbeeldingen en artikelen over Utrecht betekent vaak een speurtocht op goed geluk. Daarom beoogt het Utrechts Documentatiesysteem informa- tie over Utrecht (stad en provincie) of voor Utrecht re- levante gegevens in één alfabetisch geordend kaart- systeem bijeen te brengen. Het is bedoeld voor zowel leek en amateur als voor vakman en -vrouw. Hoewel de opzet een zeer brede invulling nadrukkelijk moge- lijk maakt, ligt het accent voorlopig op (bouw)histori- sche gegevens over de stad Utrecht. Toch is er nu al heel wat meer opgenomen dan alleen informatie over huizen. Door een opzet met verschillende soorten kaarten
kunnen zowel standaardgegevens alsook teksten, af- beeldingen of verwijzingen daarnaar hun plaats vin- den. Van panden (en andere topografische verschijn- selen) wordt het adres als trefwoord gekozen, via de kruisverwijzingen kunnen dan bijvoorbeeld de gege- vens over de stadsmuur bijeen gezocht worden of ontdekt men via de ingang ,,NV-huis" dat dit Oude- gracht 245 is, en dat dit complex eerst klooster, daar- na weeshuis was en nu verbouwd wordt tot centrum voor jongerencultuur. Het documentatiesysteem is op 27 januari gestart als
een samenwerkingsproject van het Utrechts Monu- mentenfonds en de onderafdeling Monumenten van de ROVU. De vrijwilligers van de Werkgroep Docu- mentatie van het UMF werken sindsdien aan de ver- werking van onder andere de afleveringen van deze Kroniek, de Jaarverslagen van het UMF, de registers op de maandbladen van Oud-Utrecht, de Catalogus van het Historisch Museum der Stad, diverse boeken over Utrecht en al dan niet actuele krantenartikelen. Vanuit de onderafdeling Monumenten vinden onge- publiceerde gegevens uit bouwhistorische opnamen hun plaats in het systeem. De diverse monumenten- lijsten worden toegankelijk gemaakt en oude bouwte- |
|||||||||||
keningen uit de verzameling van de Gemeentelijke Ar-
chiefdienst zijn in bewerking door P. Notermans en mevrouw N. Pulle-Starke (zie ook onder Personele za- ken in deze Kroniek). Het Utrechts Documentatiesysteem wordt volledig
openbaar. Naar verwachting zal eind 1984 een om- vang bereikt zijn die openstelling zinvol maakt. Het systeem zal dan te raadplegen zijn o.a. bij de Gemeen- telijke Archiefdienst en bij de Openbare Bibliotheek. Jean Penders
|
|||||||||||
De „Geïllustreerde Beschrijving"
Het is bijna twintig jaar geleden dat in de reeks .„Geïl-
lustreerde beschrijvingen van de monumenten van geschiedenis en kunst" een deel over de stad Utrecht verscheen, te weten het deel over de Dom door E. J. Haslinghuis en C. J. A. C. Peeters. Daarvóór was in 1956 in dezelfde reeks een deel over de openbare ge- bouwen in de gemeente Utrecht verschenen, even- eens van de hand van Haslinghuis. In het afgelopen jaar is in een samenwerkingsproject van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeente Utrecht gewerkt aan de opzet voor een nieuw Utrechts deel in deze reeks, dat tot onderwerp zal hebben: de huizen binnen de oude stad. Tijdens de eerste fase van het project zijn door mevr. M. Dolfin, E. M. Kylstra en J. Penders in het afgelopen jaar ongeveer duizend panden bezocht en/of onder- zocht. Deze inventarisatie heeft niet alleen een groot aantal gegevens per pand opgeleverd, maar hij biedt ook de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een ty- pologie. In de publicatie zal niet langer, zoals tot nu toe gebruikelijk was, een beschrijving per huis en per straat gegeven worden, maar een beschrijving per ty- pe. Dat betekent dat met de beschrijving van één type een groot aantal panden ineens omvat wordt. Op de- ze manier hoopt men een versnelde uitgave van de geïllustreerde beschrijving te bewerkstelligen. |
|||||||||||
88
|
|||||||||||
oorzaken. Uzer kan dat alleen in zuivere poedervorm,
maar dat veronderstelt dan wel reducerend afstoken, waardoor het ijzer metallisch zwart kan neerslaan. De tegels zelf zijn echter rood, zodat er oxyderend gestookt moet zijn. Eventueel reducerend nastoken is wegens de technische moeilijkheid daarvan, uitgeslo- ten. Het blijft dus de vraag welk - niet aantoonbaar - zwart element is gebruikt voor de tekening op de met tin geglazuurde tegels (grafietpoeder?) f?, de Zwarte
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het bovenvermelde onderzoek van de panden is
als meest bruikbare en begrijpelijke indeling een zgn. „bouwmassa typologie" ontstaan. Daarbij wordt uit- gegaan van de totale opzet van het huis zoals die zich voordoet, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal bouwlagen, de complexiteit, de zelfstandigheid, en de ligging op het perceel. Zo worden o.a. onderschei- den: het diepe, éénbeukige éénlaagshuis, het brede tweebeukige huis, en het complexe huis. De tweede fase van het project zal bestaan uit de ei- genlijke beschrijving per type en het selecteren en be- schrijven van representatieve voorbeelden. M. Dolfin
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoekingen, vondsten en publicaties
Deze rubriek is gerangschikt op straatnamen. De
nummering verwijst naar de kaart van afb. 6. Alle archeologische vondsten en gegevens bevinden zich - indien niet anders vermeld - in het Provinciaal en Gemeentelijk Depot van Bodemvondsten, Voetius- straat 2, Utrecht. De bouwhistorische documentatie berust bij de onderafdeling Monumenten van de Dienst Bouwen en Wonen van de ROVU, Ravellaan 96, Utrecht. De foto's waarbij geen maker vermeld staat, zijn, zo-
als in de afgelopen twaalf jaar met constante hoge kwaliteit en grote inzet, gemaakt door de Fotodienst van de Gemeente Utrecht. Te allen tijde en onder de gekste omstandigheden hebben C. van Dijk, J. W. Haring, G. van de Haar en D. Sleurink hun werk ten behoeve van bouwhistorie en archeologie gedaan. De Utrechtse Foto Afwerk Centrale behandelde weer honderden opnamen die ten behoeve van de depotad- ministratie van vondsten gemaakt zijn. Een aantal er- van treft men ook in deze Kroniek aan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Publicaties met betrekking tot
onderzoekingen uit vorige Kronieken M. W. J. de Bruijn, Mariaplaats 13 en het zegelstem-
pel van de clericus Jan van Slewijk. MBOU 1983-10, 221. M. W. J. de Bruijn, De ontstaansgeschiedenis van het
poortgebouw van Zoudenbalch in de Mariastraat te Utrecht. MBOU 1983-11, 232-233. M. W. J. de Bruijn, De ,,Vicus Tastcunt", het gebied ten noorden van de Geertekerk. MBOU 1983-12, 244-245. H. L. de Groot, Scherven, schoeiingen en schepen.
Doctoraalscriptie Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie, Universiteit van Amster- dam. Typescript. Amsterdam 1983. T. J. Hoekstra, Op zoek naar de Rijn, 1946. In: M. Addink-Samplonius ed.: Urnen Delven. Het opgra- vingsbedrijf artistiek bekeken. Dieren 1983, 113-115. T. J. Hoekstra, Sterrenburg te Utrecht, 1958. In: M.
Addink-Samplonius ed.: Urnen Delven. Het opgra- vingsbedrijf artistiek bekeken. Dieren 1983, 121-123. L. C. van der Vlerk, Utrecht Ommuurd. De stedelijke
verdedigingswerken van Utrecht. Met bijdragen van T. J. Hoekstra, J. E. A. L. Struick en S. K. Wilmer- Hazemeijer. Vianen 1983. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte afkortingen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgonderzoek met betrekking tot
onderzoekingen uit voorgaande Kronieken Kaatstraat (Kroniek 1978-1979-1980, MBOU
1981-3, 53-57 en Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 31). Prof. dr. P. F. Elbers van de Vakgroep Moleculaire Cel-
biologie van de RU Utrecht deed een nader onderzoek met een röntgenspectrometer naar de samenstelling van de klei en de deklaag van een aantal tegeltjes uit de kuilen met ovenafval in de Kaatstraat. Daar alle klei, dus ook die van de met tinglazuur be- dekte tegeltjes, identiek bleek te zijn, staat locale pro- ductie van deze bijzondere voorwerpen nu wel vast. Opmerkelijker was dat de beschildering op die tegel- tjes geen spoor van mangaan bevatte, maar wel ijzer en calcium. Calcium kan geen zwarte neerslag ver- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
89
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ 31282-
V \
\
|
|||||||
Afb. 6 Kaart van het centrale gedeelte van de gemeente Utrecht. De cijfers verwijzen naar de genummerde
beschrijving van het op die plaats verrichte onderzoek of de daar gedane waarneming. |
|||||||
90
|
|||||||
1. Abraham Dolesteeg 11-17
Deze sterk verkommerde en onderling verschillende
huisjes bleken oorspronkelijk vier identiek gebouwde woningen te zijn geweest, twee aan twee gespiegeld onder een doorlopend zadeldak tussen twee topge- vels (afb. 7 en 8). Van de opzet uit het eerste kwart van de 17e eeuw
was, ondanks sloop en verbouwingen, nog een groot aantal gegevens terug te vinden. Behoudens wat moppen in de achtergevel zijn de huisjes gebouwd met baksteen van 25,5 x 12,2 x 5,5 cm; 10 lagen 65,5 cm, waarbij de voorgevel in kruis- verband werd gemetseld. Per woning was er één venster. Vlak boven vensters en deuren liep een door- gaande, iets uitstekende, strook plavuizen (15,5 x 2,7 cm), die als waterlijst diende. Het metselwerk daarboven eindigde met een tandlijst. Van de oorspronkelijke vensters komen waarschijn- lijk de eiken onderdorpels van de huidige vensters van 11 en 13, nl. een hergebruikte stijl en onderdorpel van een kruisvenster, terwijl het bovendeel van het deurkozijn van 1 5, met een zwaar profiel aan de bin- nenzijde van de bovendorpel, nog oorspronkelijk is. De achtergevel was een hutspot van zes soorten met- selwerk uit verschillende perioden (afb. 9). Van de oudste fase zijn fragmenten opgaand werk in moppen (brokken) in de achtergevels van 11 en 13 over, ter- wijl de fundering over de gehele lengte uit dit soort metselwerk bestaat. Vermoedelijk is hier sprake van een muur op een oude perceelsgrens. Op die muur is verder gemetseld met dezelfde steen als die van de voorgevel, ook in kruisverband en met resten van een tandlijst. Oorspronkelijk was de achtergevel rood ge- verfd. Er zijn vage aanwijzingen dat elk huisje een venster en een deur in de achtergevel gehad heeft. In ieder geval had ieder huisje een buitentoilet, twee aan twee geplaatst tegen de achtergevel en met een af- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7 Abraham Dolesteeg 11-17. De voorgevel
van 11-17 vóór de restauratie. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 8 Abraham Do-
lesteeg 11-17. Re- constructie van de voor- gevel van 11-17 in de si- tuatie van 1618. Tek. B. J. M. Klück. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
91
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muur was in vakwerktechniek uitgevoerd, waarbij op
regelmatige afstand regels gespijkerd waren aan twee stijlen op de beganegrond; daarover lag een balk die drie met regels verbonden stijlen droeg (afb. 11). De buitenste van deze stijlen waren oorspronkelijk te- gen de wormplaten van de kap gespijkerd, terwijl de middelste waarschijnlijk de nokgording steunde. Om de voeten van de stijlen op de beganegrond tegen vocht uit de grond te beschermen, was aan beide zij- den een steen geplaatst (wat echter niet afdoende hielp). Het onderzoek van de degelijk uitgevoerde fun- dering van deze vakwerkmuur leverde een toevals- vondst op: een zilveren dukaton uit 1665 afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden (afb. 12). Of een munt van een zo grote waarde opzettelijk begraven is of dat hij bij ongeluk weggerold en zoekgeraakt is, valt uit de droge feiten niet af te leiden, maar het is na zoveel eeuwen nog mee te voelen dat de beslist niet vermo- gende bewoners van het huis er geen plezier van ge- had kunnen hebben. In de beide andere scheidingsmuren, waarvan alleen
de funderingen nog over waren, bevonden zich twee stookplaatsen rug-aan-rug (afb. 1 3). Op dat punt wa- ren de muren steens dik, en samen met de uitgemet- selde wangen van de schouwen werkten ze als steun- beren voor de overigens halfsteens muren, zodat waarschijnlijk daarin geen vakwerk als versteviging nodig was. Tussen de stookplaatsen en de achterge- vel waren deze tussenmuren gemetseld op een zware boog, waarmee de meer dan 2 m wijde beerput was overspannen (afb. 14). Alleen in 1 1 was nog een aan- zienlijk deel van de oorspronkelijke plavuizen vloer be- waard gebleven (plavuizen van 15,5 x 2,5 cm in halfsteens patroon), met veel reparaties op de veel belopen plaatsen, zoals tussen de haard, bedstede en achterdeur (afb. 15). De bedstede van 11 bevond zich in de zuidwesthoek, de rechte trap tegen de westmuur, vrij dicht achter de deur; in 13 hetzelfde, maar dan tegen de oostmuur. In ieder geval vanaf het midden van de 1 7e eeuw, |
||||||||||||||
Afb. 9 Abraham Dolesteeg 11-17. De achtergevel
van 11-17 vóór de restauratie. |
||||||||||||||
voer naar een gemeenschappelijke beerput onder de
woningen. Op de scheiding van 11 en 9 was vanaf het begin een tuinmuur. Nog in de 17e eeuw vond een verbouwing plaats,
waarbij de indeling van de achtergevel ingrijpend ge- wijzigd werd: de vensters verdwenen en in plaats daarvan kregen de deuren een verbreed bovenlicht (afb. 10). De reden hiervan was waarschijnlijk de be- hoefte van binnen een gesloten wand te krijgen om een bedstede tegenaan te maken. Voor de nieuwe muurdammen werden bakstenen van 23 x 11,2 x 4,2 cm; 10 lagen 51,5 cm, gebruikt. De beide eindgevels hadden oorspronkelijk geen vensters. De top was met vlechtingen en een tuit afgewerkt. Bij het onderzoek aan de oostgevel bleek dat de bega- negrond uit middeleeuws werk bestond, waarover straks meer. De tussenmuren waren halfsteens. De middelste |
||||||||||||||
1 : i
|
||||||||||||||
i i n
i i i i iii III!
IL
|
||||||||||||||
Afb. 10 Abraham Do-
lesteeg 11-17. Re- constructie van de ach- tergevel van 11-17 in de situatie van ca. 1665. Tek. 8. J. M. Klück. |
||||||||||||||
92
|
||||||||||||||
Afb. 11 Abraham Do-
lesteeg 11-17. De vak- werkmuur tussen 13 en 15 gezien vanuit 13. Tek. B. J. M. Klück. Links zijn - gedeeltelijk - de laatste vloeren aange- geven en met onderbro- ken lijnen de oorspronke- lijke vloeren. Op de bo- venste regel zijn gaten van vroegere vliering- balkjes te zien. Ook de oorspronkelijke lengte van de nokstijl en het bij- behorende dakvlak zijn aangegeven. |
|||||||||||
lerlei punten vervangen: een nieuwe plavuizen vloer,
een nieuwe houten wand tussen voorkamertje en woonkamer, de schouw wordt betegeld met tulpte- gels en langs de vloer komt een plint van afwisselend witte en schildpadtegels. In de haardvloer worden nieuwe aspotten ingegraven. Pijpekoppen, terugge- vonden in de haard en stammend uit de tijd van deze verbouwing, zijn tussen 1750 en 1780 gemaakt (Det. P. Smiesing). Er wordt een nieuwe bedstede ge- |
|||||||||||
maar misschien al vanouds, scheidde een houten
wand een piepklein kamertje aan de steegzijde af. Be- halve een deur zal hierin ook een venster gezeten heb- ben. Het plafond, ruim 3 m boven de vloer, was getimmerd
op een enkelvoudige balklaag. De ruim 7 m lange gre- nen balken rustten op eiken sleutelstukken. De strijk- balken langs de eindgevels werden ieder door twee eiken consoles met hetzelfde profiel als dat van de sleutelstukken ondersteund. De binnenmuren had- den geen strijkbalken: niet alleen in de vakwerkmuur, maar ook in de beide andere muren was een houten plaat opgenomen, waarop de vloerdelen eindigden in een sleuf van het daarop geplaatste metselwerk. Ra- veelbalken langs de schoorstenen waren dan ook niet nodig. Grenen spanten, voor ieder huisje één, en van west
naar oost genummerd, droegen vlieringbalkjes, waar- van de gaten in de eindgevels en in de tussenmuur te- ruggevonden zijn (afb. 11). De zolder kreeg licht via dakkapellen aan de steegzijde. Met de vliering van 14 m2 kwam de totale vloeroppervlakte per huisje op 60 m2, wat voor kamerwoningen redelijk ruim is te noe- men. In de 18e eeuw treden er veranderingen op. In 11 en
13 blijft de indeling ongewijzigd, maar hij wordt op al- |
|||||||||||
Afb. 12 Abraham Dolesteeg 11-17. Zilveren duca-
ton geslagen voor Brabant; muntplaats Brussel. Foto P. C. von Hout. a. voorzijde: borstbeeld van Philips IV met omschrift. PHIL.IIII.DG.HISP.ET.INDIAR.REX. 1665. b. keerzijde: wapenschild gehouden door leeu- wen met omschrift: ARCHID.A VST.DVX.BVRG.BRA. |
|||||||||||
93
|
|||||||||||
. Jffl
/ <~z |
||||||||||||||||||
.4ftj. 73 Abraham Do-
lesteeg 11-17. Platte- grond met de gevonden vroegere indelingsspo- ren. Tek. D. Doyer. On- der de voorgevel twee en een halve door steun- beren geflankeerde drempels. In de oost-
muur zijn de doorgang en een steunbeer van de middeleeuwse situatie aangegeven. |
||||||||||||||||||
15
|
13
|
|||||||||||||||||
11
|
||||||||||||||||||
maakt met eronder een klein keldertje. Er komen nieu-
we (schuif)ramen in de voorgevel en ook de deuren worden vernieuwd. Alleen de deur van 13, met apar- te boven- en onderdeur, was tot de huidige verbou- wing bewaard gebleven. Veel ingrijpender is de verbouwing van 1 5 en 17 ge-
weest. De scheidingsmuur tussen beide huisjes wordt afgebroken en 42 cm naar het oosten ver- plaatst, dus ten koste van 17 (afb. 13 en 14). Deze muur is met steen van 23 x 11 x 3,7 cm in leem ge- metseld, evenals de dwarsmuur die het nu grotere 1 5 verdeelt in een voorvertrek en een woonkamer, ver- bonden via een dubbele deur. In de woonkamer wordt een nieuwe schouw gemaakt: een hangschouw te- gen de westmuur met een betegelde stookwand. Er is geen haardpot voor de as, maar een soort overgangs- constructie tussen de traditionele haardpot en de bij 19e-eeuwse schouwen gebruikelijke grote asput in: op de normale plaats van de haardpot - aan de rand van de stookplaats, hier rechts - was op een bodem |
||||||||||||||||||
van plavuizen met ijsselsteentjes een ronde asput ge-
maakt, die oorspronkelijk afgedekt was met een, in de plavuizenvloer opgenomen, zwarte plavuis met een rond gat, die juist weer karakteristiek is voor haard- potten. In de noordoosthoek van de woonkamer wordt een
bedstede getimmerd op een bedstee-keldertje, waar- van de stenen vloer voor een deel bestaat uit de fun- dering van de oude tussenmuur. Om het keldertje zo droog mogelijk te houden, was de buitenzijde af- gesmeerd met een paar centimeter dikke laag klei. In de voorgevel (nu voorzien van een goot) worden venster en deur omgewisseld, waarbij een deel van het 17e-eeuwse deurkozijn opnieuw gebruikt wordt (afb. 7). Een nieuwe, minder steile trap, omtimmerd en met een kast onder de trap, komt op de plaats van de oorspronkelijke trap. De achtergevel van 1 5 wordt volledig anders: de deur
verdwijnt en er komt een groot venster over de volle breedte (afb. 9). De zoldervloer wordt nieuw getimmerd en de zolders
van 1 5 en 17 worden nu één geheel. Daar komt ook het toilet dat met een pijp van aardewerken buizen in een gemetselde koker tegen de achtergevel op de beerput loost (afb. 9). Ook de achtergevel van 17 wordt nieuw ingedeeld en, net als bij 15, worden daarbij de stenen van de gesloopte tussenmuur ge- bruikt. Naast een schuifraam komt een brede deur met ijzeren haken aan de bovendorpel. Behalve dit verschijnsel wijst ook het ontbreken van een stook- plaats en van een bedstede op een bedrijfsfunctie. Dat doet ook de verandering van de voorgevel, waar het venster naast de nieuwe ingang komt te verval- len. Er is geen verbinding tussen 1 5 en 17. De belangrijkste wijziging in de 19e eeuw is, dat nu ook 11 en 13 hun achterdeur en daarmee hun buiten wc en plaatsje kwijtraken. Nieuwe toiletten worden nu binnen gemaakt, wat geen verbetering genoemd kan worden. Alleen een klein, hooggeplaatst raam blijft over. Ook het grote venster van 15 wordt ver- vangen door een veel kleiner exemplaar op dezelfde hoogte als die van 11 en 13. Zelfs het hemelwater is |
||||||||||||||||||
■on
|
||||||||||||||||||
Afb. 14 Abraham Dolesteeg 11-17. Fragment van
de fundering van de verdwenen scheidingsmuur in 15. Onder de grote boog bevindt zich de beerput. Links: de resten van de stookplaatsen, doorsneden door de bedstee-kelder. |
||||||||||||||||||
94
|
||||||||||||||||||
Afb. 15 Abraham Do-
lesteeg 11-17. Gedeelte van de opgegraven vloer en stookplaatsen van 11 en 13. Links de beerput. Linksboven: een bed- stee-keldertje. Tussen bedstede en vroegere kast onder de trap (rechts als later verhoog- de vloer zichtbaar) zijn de 17e-eeuwse plavui- zen het minst gesleten. De put rechts is modern. |
|||||||||
op het achterterrein niet meer gewenst: een zgn.
keulse goot voert het water van de verhoogde achter- goot door de zolderruimte van 11 heen naar de steeg. De bovenspanten worden vervangen en het dak krijgt een geknikte vorm. Aan het einde van de 19e eeuw wordt op de zolder
van 1 5 een nieuw toilet gemaakt dat een mijlpaal in de ontwikkeling van het sanitair is: in de traditionele poepdoos met gedraaid houten deksel is een gietijze- ren trechter met zwanehals geplaatst, die op de riole- ring loost. Een voorstadium van deze ontwikkeling werd aangetroffen in 13, waar de trechter uitkwam in een gietijzeren pot boven in de stortkoker, zodat door naspoelen met water stank uit de beerput voorkomen kon worden. Na deze waarnemingen gaan we even naar buiten, in
de frisse lucht, waar op het, in de 19e eeuw verhoog- de, deurkalf van 1 7 nog het oude wijknummer A5O5 te lezen was. De oostmuur van 17 leverde bij het ontpleisteren een
verrassing op in de vorm van middeleeuws metsel- werk op de beganegrond. Daarin bevond zich een doorgang met segmentboog en een venster en tussen die beide in een afgehakte steunbeer (afb. 16). Behal- ve dat de steunbeer op zich al een aanwijzing was dat hier sprake was van een oude buitenmuur van een ge- bouw waar 11 -17 in de 17e eeuw tegenaan gebouwd waren, bleek bij nauwlettende beschouwing dat overal op het middeleeuwse metselwerk, maar niet op de vullingen van doorgang en venster en al even- min op het afgehakte metselwerk van de steunbeer, resten van een rijke korstmos vegetatie aanwezig wa- ren. De botanicus A. Aptroot, Instituut voor Syste- matische Plantkunde van de RU Utrecht, determi- neerde vijf soorten. Links van de doorgang en daarbo- |
|||||||||
Afb. 16 Abraham Dolesteeg 11-17. De oostmuur
van 1 7. Tek. D. Doyer. Op de beganegrondde buiten- muur van het pesthuisje van het Abraham Dole- klooster met ingang, steunbeer en venster. Over de ingang een aftekening van de trap uit 1618. De 17e- eeuwse geveltop is gereconstrueerd. In het cirkeltje het profiel van de console van de strijkbalk. |
|||||||||
95
|
|||||||||
middeleeuwse muur, waar op drie plaatsen nog net
drempels (kennelijk van doorgangen) tussen steunbe- ren bewaard waren (afb. 13 en 17). De meest linkse rollaag van een dergelijke drempel loopt onder de scheidingsmuur met 9 verder, terwijl uit het verschil in aanleg met de middeleeuwse oostmuur blijkt dat de muur lange de steeg ouder is. Ondanks de doorgan- gen is er geen sprake van éen rijtje woningen ge- weest, maar van een tuinmuur. Dat wordt bevestigd door de vondst van een tiental huisjes van tuinslak- ken tegen de voet van de muur in 17 onder het 17e- eeuwse grondpakket. Vastgesteld kan dus worden dat er in de middeleeu-
wen een tuin was aan de zuidzijde van de Abraham Dolesteeg, waarin - nog in de middeleeuwen - een huisje gebouwd is met de voorgevel in de tuin. In het begin van de 1 7e eeuw is een groot deel van deze tuin bebouwd met vier kameren. Deze informatie, gecombineerd met de in de volgende
Kroniek te behandelen ontdekkingen in Abraham Do- lesteeg 10, vormden voldoende aanleiding Martin de Bruijn en Jan Meijman te vragen archiefonderzoek te doen naar de bebouwingsgeschiedenis van de steeg. Hun resultaten werden aangevuld met de spontane bijdrage van Kees van der Wiel, die archiefbronnen raadpleegde naar aanleiding van een journalistiek be- zoek aan de steeg. In het kort valt uit hun onderzoek op te maken dat de
nonnen van het Abraham Doleklooster in 1 505 in de steeg een huis met tuin en daarin een kamer kochten. In 1602 werden aan de zuidzijde van de steeg twee huizen en een tuin uit het kloosterbezit verkocht. Het oostelijke huis en de tuin werden gekocht door Johan van Wijck. Dat huis blijk door het klooster gebruikt te |
|||||||||
Afb. 17 Abraham Dolesteeg 11-17. Gedeelte van
een middeleeuwse drempel en de rest van een steun- beer onder de ingang van 15. Rechtsvoor: de funde- ring van de 17e-eeuwse scheidingsmuur. ven werden ook nog stengeldeeltjes en hechtwortels
van klimop gevonden. Aan de andere zijde van de muur - nu de buitenkant - was te zien dat oorspronke- lijk aan de noord- en zuidzijde ervan gevels aangeslo- ten hebben. Balkgaten, een vloerlijn en latere sporen als een schoorsteenverkleuring en de afdruk van een pompbak duiden op het in gewijzigde vorm voort- bestaan van bebouwing op deze plaats. Een ander gegeven dat de situatie vóór de 17e eeuw belicht, was de ontdekking van het feit dat de voorge- vel van 11-17 gefundeerd was op het restant van een |
|||||||||
Afb. 18 Abraham Do-
lesteeg 11-17. Enkele vondsten uit een scher- venrijk ophogingspakket uit 1618. Foto H. H. de Jong. Fragment van een 16e-eeuws drinkglas met bladgoud op de met druiven en leeuwekopjes versierde steel. Frage- menten van steengoed- kannen uit het midden van de 16e eeuw, waar- van een uit Siegburg met medaillons waarop Karo- lus Magnus en (Septimi- us) Severus. Fragment van een haardsteen van Luiks fabrikaat uit de eerste helft van de 16e eeuw met een reliëf van een ridder te paard. Haardsteen met datum 1594. |
|||||||||
96
|
|||||||||
zijn geweest ,,voor haer siecken in tijden van peste".
In 1609 werden huis en hof verkocht aan Henrick Joostens Brouwer („coeckebacker"). Als deze het huis in 1618 verkoopt, blijkt dat er aan de westzijde kameren grenzen; de vier kameren 11-17 zijn dus in of kort vóór 1618 gebouwd met gebruikmaking van de westgevel van het vroegere pesthuisje van het Abraham Doleklooster (afb. 18). Het tweede middeleeuwse huis uit het kloosterbezit kan gelokaliseerd worden ter plaatse van Abraham Dolesteeg 7, dat nu één geheel vormt met 9 en dat binnenkort onderzocht zal worden. In 1661 zijn alle kameren in de steeg eigendom van Isaack van Gelder: tussen dat jaar en de verkoop van zijn bezit na zijn overlijden in 1664, zal de eerste ver- bouwing van de achtergevel van 11-17 uitgevoerd zijn. Vanaf dat laatste jaar worden aan de oostzijde van de steeg steeds vier kameren gelijktijdig ge- transporteerd. Vanaf 1753 wordt voor deze vier huis- jes maar drie keer huisgeld betaald. Daarmee is de verbouwing van 1 5 en 17 te dateren, omdat 17 dan immers zijn woonfunctie verliest. LIT: M. W. J. de Bruijn, Elfduizend maagden, de dode hand, een onderaardse gang en de pest, de vuile woorden van de turfvulsters en nog het een en ander. Typescript. Utrecht 1984. B. J. M. Klück
|
||||||||||||
Afb. 19 Achter St Pieter 4. Dakenplan. Tek. C. J.
M. Rampart. De tuingang is met een zwaardere lijn aangegeven. |
||||||||||||
vormige opzet werd verbouwd en uitgebreid. Hieraan
werd, vermoedelijk in het begin van de 18e eeuw, de T-vormige tuingang toegevoegd, die hier uitvoerig behandeld zal worden (afb. 19 en 20). De gang bestaat uit een hoofddeel in de as van het complex, dat middels de rechter boog van de rijke 1 7e-eeuwse binnenpui aansluit op de hal en de voor- |
||||||||||||
2. Achter St Pieter 4
Achter St Pieter 4 is een groot claustraal huis van St
Pieter. Het is een van oorsprong middeleeuws huis, dat voornamelijk in de 17e eeuw tot zijn huidige U- |
||||||||||||
Afb. 20 Achter St Pie-
ter 4. Plattegrond van de tuingang. Tek. C. J. M. Rampart. |
||||||||||||
Afb. 21 Achter St Pie-
ter 4. Doorsneden en aanzichten van de tuin- gang. Tek. C. J. M. Ram- part. 1-1': doorsnede over de dwarsvleugel en aanzicht van de zijgevel van de hoofdgang met reconstructie van de pui. 2-2': Doorsnede van de hoofdgang. 3: Aanzicht van de tuingevel. |
|||||||||||
deur, en uit een dwarsvleugel met tuinfront (afb. 21)
als verbindingslid tussen de beide achtervleugels. Aan de tuinzijde is deze dwarsvleugel aan beide ein- den voorzien van twee kleine, vooruitspringende „paviljoens". Hierin bevinden zich aan de ene zijde een toilet, aan de andere zijde een provisiekast en de keldertrap. Op de binnenplaats sluit een vermoedelijk 17e-eeuwse traptoren aan op de tuingang. Het rech- ter gedeelte van de dwarsvleugel is bij een verbou- wing in de eerste helft van de 19e eeuw afgescheiden en tot keuken ingericht. De symmetrische opzet van het tuinfront wordt geaccentueerd door het tympaan boven de dubbele tuindeur in het midden. Wat de tuin betreft, kan nog opgemerkt worden dat die tegen- woordig slechts een kwart van zijn oorspronkelijke oppervlakte omvat. De oude tuin reikte met een diep- te van ca 35 m geheel tot aan de Jansdam. |
|||||||||||
Afb. 23 Achter StPieter 4. Detailvan de kapvoet en
van de geboorte van het gewelf. Tek. C. J. M. Ham- part. |
|||||||||||
Afb. 22 Achter St Pieter 4. De dwarsvleugel gezien
in de richting van de keuken. Links: de tuinzijde. Rechts: de hoofdqang met ingestort gewelf. |
|||||||||||
98
|
|||||||||||
Afb. 24 Achter St Pieter 4. Detail van de gewelfschildering in de dwarsvleugel. De lichte strepen zijn af-
komstig van de pleisterlaag van het stucgewelf. |
||||||||
twee los vanelkaar staande constructies. De drager
van het gewelf bestaat uit grenen schenkels (h.o.h. ca 1 m) die in de eigenlijke muurplaat zijn ingelaten (afb. 23). De nokrib houdt deze schenkels in verband; de eiken gewelfdelen zorgen voor de stabiliteit in de lengterichting van het gewelf. Op houten klossen die op de bovengenoemde muurplaat zijn bevestigd, ligt ongeveer 30 cm hoger opnieuw een balk, waarop de kapspanten staan. Deze bestaan uit twee ondergedi- mensioneerde benen met een nokgording en een haanhout halverwege, boven het gewelf. In de hoofd- gang ontbreken zelfs de haanhouten. De houten gewelven blijken geheel voorzien te zijn van een rijke, illusionistische beschildering van ar- tistiek hoge kwaliteit en daterend uit de bouwtijd (afb. 24). De schildering vertoont een forse balustra- de in het onderste deel, dus direct aansluitend op het muurwerk. Op de balustrade zijn diverse tuinvazen en -beelden geplaatst (waaronder borstbeelden van Apollo en Diana), terwijl planten met hun ranken door en over de balustrade heen groeien. Op de achter- grond kijkt men in boomkruinen. Het meest spectacu- laire element wordt echter gevormd door de talrijke vogels in bonte kleuren, die op de balustrade zitten of daarboven vliegen tegen een achtergrond van blauwe lucht met wolken. Herkenbaar zijn onder andere een pauw, ekster, grijze roodstaart, sperwer, havik, |
||||||||
De hoofdgang wordt gekruist door een (mogelijk later
gewijzigde) gang, die aan de beide middeleeuwse voorhuizen tegen de achtergevel werd toegevoegd om de diverse ruimten onafhankelijk van elkaar be- reikbaar te maken. De beide gangen zijn voorzien van een drietal vensters, waarvan twee met binnenluiken uit de bouwtijd (maar met later vernieuwde ramen), alsmede van een drietal deuren naar buiten. Aan de zijde van de linker binnenplaats bevond zich in de hoofdgang een - oorspronkelijk open - 18e-eeuwse pui met in het midden de nog bestaande deur met bo- venlicht en met ter weerszijden telkens twee - thans dichtgezette - vensters, waarvan de binnenste met glas-in-lood en de buitenste met draaibare ramen of luiken (afb. 21). Wellicht heeft ook de rechter wand van de hoofdgang een dergelijke pui gehad, maar aan- wijzingen daarvoor zijn (nog) niet gevonden. De vloer bestaat uit een doorlopend diagonaal patroon van witte marmeren tegels. De plafondconstructie wordt gevormd door een ton-
gewelf (in de hoofdgang halfcirkelvormig, in de dwarsvleugel ellipsvormig) dat onder het 19e- eeuwse stucwerk de oorspronkelijke versie van eiken wagenschot bleek te verbergen (afb. 22). In de kruin steekt een eenvoudig geprofileerde nokrib onder de gewelfvlakken uit. De overspanning van beide gangen bestaat in feite uit |
||||||||
Afb. 25 Achter St Pieter 4. Gedeelte van de gewelfschildering uit de hoofdgang (gedemonteerd).
|
||||||||
4. Bemuurde Weerd O.Z. 23
Een telefoontje van de heer W. van Zijl over een
vondst van haardstenen voerde naar een pand in ver- bouwing, waarin bij het ontpleisteren van de noord- wand een omstreeks 1600 aangelegde stookplaats tevoorschijn was gekomen. Behalve dat dit een bijzondere vondst was (in dubbel
opzicht, naar straks zal blijken), waren er meer ver- schijnselen in dit diepe huis die de aandacht trokken. De meest opvallende daarvan waren twee 180 cm brede rondboog-openingen in de noord- en in de zuid- |
||||||||||||||
kroonkraan (afb. 24 en 25).
Met betrekking tot het monumentale belang van deze
gang kan gezegd worden dat deze een van de zeer weinige nog resterende voorbeelden is van een ver- schijnsel dat, met name in de 17e en 18e eeuw, tot de geliefde elementen in de (stedelijke) architectuur behoorde. Veelal zijn hierover alleen gegevens be- kend uit schriftelijke en (soms) visuele bronnen (zie hierover: H. Zantkuyl, Stedelijke erven en tuinen tot omstreeks 1850. In: Erf en tuin in Amsterdam. Amsterdams Historisch Museum 1982). In de stad Utrecht zijn thans twee voorbeelden van een tuin- |
||||||||||||||
Afb. 26 Achter St Pieter 4. De hoofdgang gezien
vanuit de dwarsvleugel na de instorting van het ge- welf. |
||||||||||||||
Afb. 27 Bemuurde Weerd OZ 23. De in de noord-
wand aangetroffen rondboog-opening. |
||||||||||||||
gang bewaard gebleven, waarvan de hier behandelde
de belangrijkste is. Des te spijtiger is het dat de bouwtechnische
toestand van de gang zeer zorgwekkend is. Als ge- volg van de geconstateerde onderdimensionering van de kapconstructie en van de gebrekkige koppeling der spantbenen, zijn diverse spanten bezweken onder de (te) zware last aan dakpannen. Door de geringe ruim- te tussen spanten en gewelf is dit laatste ingedrukt. Bovendien hebben verschuivingen van dakpannen tot gevolg gehad dat de bovenkant van het gewelf aan vocht heeft bloot gestaan. Deze gebreken hebben er- toe geleid dat het gewelf van de hoofdgang geheel is ingestort en dat dat van de dwarsvleugel in deplora- bele toestand verkeert (afb. 26). A. F. E. Kipp/C. J. M. Hampart
3. Achter de Dom 13
Zie Trans 6-16.
100 |
||||||||||||||
muur, resp. 240 cm en 230 cm hoog, en benorend bij
het als oudst herkenbare metselwerk (afb. 27 en 28). Daarnaast toonde hetzelfde metselwerk resten van een drietal segmentbogen in die zijgevels (een deel van de zuidmuur kon niet onderzocht worden). Op grond van het baksteenformaat (28 a 29,5 x 1 5 x 7,5 cm, 10 lagen: 87 cm), de aard van de gebruikte spe- cie en de wijze van metselen, kan vastgesteld worden dat de oudste fase minstens teruggaat tot het midden van de 14e eeuw. Mogelijk stond het gebouw er al toen vóór 1340 de Weerd ommuurd werd. De zijgevels zijn op de beganegrond, waar zij bijna een halve meter dik zijn, als kistwerk gemetseld: twee halfsteens gemetselde schillen, waaruit frequent maar onregelmatig een steen dwars naar binnen steekt; de ruimte tussen deze getande lagen was met mortel en puin, waaronder dat van tufsteen, opge- vuld (afb. 29e). Hoewel er geen gelegenheid was in detail bouwspo-
ren op te zoeken (er werd in hoog tempo gebouwd), |
||||||||||||||
kon vastgesteld worden dat het gebouw in zijn
oudste vorm één bouwlaag hoog was geweest en een stenen voor- en achtergevel heeft gehad, die even zwaar waren als de zijmuren. Over de oudste balklaag (en zeker over de oudste kap) was uit het vaak ver- stoorde metselwerk niets meer af te leiden, of het moeten twee balkgaten zijn - links in de noordmuur - van ca 18 x 13 cm, met een tussenruimte van 75 cm, die of als steigergaten beschouwd moeten worden, öf als gaten voor consoles van een randbalk. Opmer- kelijk was wel dat het metselwerk ter hoogte van de onderkant van deze gaten een dubbele voeg van de- zelfde specie vertoonde: een pauze in het metselen, waarbij het metselwerk onder de voeg kon uitharden (afb. 29b). De functie van de rondboogopeningen is niet onmid-
delijk duidelijk, hoewel ze er als echte poortdoorgan- gen uitzien, de noordelijke zelfs met afgeschuinde boog en hoeken. Sporen van de ophanging van deu- ren waren nier (meer) vast te stellen. Indien de openingen als poort te gebruiken waren, zou het huis geheel of grotendeels vrijgestaan moe- ten hebben; zo niet, dan moeten het nissen geweest zijn, waarvan de bedoeling onduidelijk blijft. Opval- lend is dat in de noordelijke „poort" een vensterl?)- opening uitgespaard was. Even intrigerend zijn de resten van twee segmentbo-
gen in de noordmuur en de tegen de achtergevel oplo- pende halve segmentboog in de zuidmuur. Juist op deze plaatsen is het oorspronkelijke metselwerk gro- tendeels verdwenen door de aanleg van muurkasten, of door latere invullingen aan het oog onttrokken, zo- dat iedere verklaring een waagstuk blijft. In het hart van de noordmuur bevindt zich het dicht- gemetselde restant van een grote haard. De versto- ring van de links ervan aanwezige segmentboogrest wijst erop dat de haard wel in vroeg stadium, maar niet tijdens de bouw is aangelegd. Samenvattend kan gesteld worden dat er sprake is |
|||||||||||
Afb. 29 Bemuurde Weerd OZ 23. De hoek van de
noordwand en de achtergevel op de beganegrond met de dichtgemetselde (secreet)ingang en - links nog net zichtbaar - de stookplaats. |
|||||||||||
van een vroeg stenen huis dat mogelijk vrij stond en
dat waarschijnlijk pas later (toen de bebouwing langs de gegraven Vecht aaneengesloten werd?) een woonfunctie kreeg, maar dat eerst als werkplaats of als (handels of agrarische) opslagplaats dienst deed. Vermoedelijk in de eerste helft van de 16e eeuw is het huis met een verdieping verhoogd, met blinde zijmu- ren en een stookplaats boven die van de begane- grond. Ook de voor- en achtergevel zijn toen ver- nieuwd, toen „slechts" 30 cm dik. Wat nu nog rest van de achtergevel op de beganegrond bevat een fragment van een vensterboog en een smalle, dicht- gemetselde doorgang tegen de noordmuur, ook met een boog. Omdat zich hierachter een beerput be- vindt, is het mogelijk dat het hier een doorgang naar een secreet betreft (afb. 29). Waarschijnlijk is in dezelfde tijd een achterkamer op
de beganegrond afgescheiden, met een stookplaats tegen de noordmuur. Het is in deze stookplaats dat de haardstenen aangetroffen zijn, die als complete partij (hoewel met beschadigingen) bewaard gebleven zijn (afb. 31a). Deze haardpartij werd omstreeks 1600 aangebracht toen onder de achterkamer een kelder (gedekt met een balklaag) werd gemaakt. In de loop van de 17e eeuw brandde het huis uit, getuige de brandsporen in de achtergevel: de latei en de bij de |
|||||||||||
Afb. 28 Bemuurde Weerd OZ 23. De in de zuid-
wand gevonden rondboog-opening. |
|||||||||||
101
|
|||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/4fb. 30 Bemuurde Weerd OZ 23. Aanzichten, plattegrond en doorsneden. Tek. B. J. M. Klück. a: langsdoor-
snede met de zuidwand. b: de noordwand, c: plattegrond van de beganegrond. d: doorsnede met de achterge- vel, waarin de kap van het oorspronkelijke huis is aangegeven, e: detail van de noordmuur met zgn. kistwerk. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reliëf van klimmende leeuwen in ruiten, de deksteen
met een tweekoppige adelaar met keizerskroon, tus- sen twee zuilen (van Hercules) en geflankeerd door leeuwen. Een spreukband draagt de letters WS - SVI. Een jaartal ontbreekt helaas. De stenen vertoonden sporen van een rode verfstof die aangebracht was na een periode van gebruik. Omdat een dergelijke vondst maar weinig gedaan wordt en omder de voorzitter van de Islamitische Gemeenschap, die het pand tot gebedsruimte verbouwde, voorstelde de haardste- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanleg van de kelder verhoogde drempel van de (se-
creetldoorgang waren gedeeltelijk verkoold. Bij de daarop volgende herstelling werd de schoorsteen ver- plaatst en de oude haardnis dichtgemetseld, waar- door de haardstenen behouden bleven. De haardstenen (ca 1 5,5 x 10 x 6 cm) zijn in zes rijen van zes stenen gemetseld met daarop drie lagen van resp. vijf, vier en drie stenen; bovenop bevindt zich een halfronde deksteen van 35 x 24,3 x 6 cm. De klei- ne stenen zijn versierd met een in een vorm uitgedrukt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 31 Bemuurde Weerd OZ 23. De stookplaats. a: de stookplaats met haardstenen zoals hij aangetroffen
werd. b: de gerestaureerde haardstenen worden door J. van Kreuningen teruggeplaatst (foto B. J. M. Klück). c: de gerestaureerde stookplaats met haardstenen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
102
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 32 Bemuurde
Weerd OZ 23. De achter de stookwandgevonden haardstenen uit het tweede kwart van de 16e eeuw. Onderste rij midden: de evangelist Matthaeus met de engel en de evangelist Johan- nes met de adelaar, die inktpot en pennekoker draagt. Daarnaast en in de rijen daarboven: vijf scènes uit de geschiede- nis van Suzanna. De bo- venste scène komt op vier stenen voor. |
||||||||||||||||
nen in het zicht te laten, werd besloten tot restauratie
over te gaan. Al snel bleek dat de stenen daarvoor uit de muur genomen moesten worden: vele hadden de samenstelling van ,,bladerdeeg-baksel" dat alleen op zijn plaats bleef door de hoogspanning van de voor- vlakken. Het naadloos lijmen van de brokken, het verwijderen
van specie en roetteer en het maken van mallen en af- gietsels ter vervanging van te zwaar beschadigde ste- nen, was een specialistisch werk dat vaardig werd uitgevoerd door de restaurateur Erik Tjebbes. Toen dat werk tot een goed einde gebracht was, werden de |
stenen van een oudere soort te bevinden. Na zorgvul-
dige reiniging door Tj. Pot bleken deze stenen ar- tistiek van hoge kwaliteit te zijn. Zij tonen in reliëf ze- ven verschillende voorstellingen: twee evangelisten en vijf scènes van de geschiedenis van Suzanna uit het dertiende - apocriefe - hoofdstuk van het boek Da- niël (afb. 32). De stenen zijn omstreeks 1540, ver- moedelijk te Antwerpen, vervaardigd van een zeer fij- ne, roodbakkende klei, die niet alleen voor scherpe contouren zorgde, maar die zelfs de nerf van het voor het blok gebruikte hout toont; het is waarschijnlijk es- sehout geweest. Ook op deze stenen (14,3 x 10,7 x 6 cm) werd rode verf aangetroffen: kennelijk werd het na het stookseizoen de kleur opgehaald. Enkele jaren geleden werd in Bemuurde Weerd O.Z. 22 een sterk beschadigde haardsteenpartij daterend uit 1593 gevonden. Een gaaf exemplaar werd be- waard door de firma Vocking (afb. 33). Ook deze steen vertoont sporen van rode verf. Deze haard be- zat eveneens een halfronde deksteen, waarvan de voorstelling echter geheel verdwenen was. De stook- plaats in 22 (het buurpand van 23) bevond zich net als bij 23 achter in de noordmuur en ook hij behoorde bij een verhoogde achterkamer. B. J. M. Klück |
|||||||||||||||
ü
|
||||||||||||||||
5. Bilt straat 57-59
Een brand kan soms, als de laatste rook is verwaaid,
een nieuw licht doen schijnen op de bouwgeschiede- nis van een huis. Dat was het geval hij een modern ogende dierenwinkel (57) en een laat 19e-eeuws café (59) aan de zuidzijde van de Biltstraat. In de geblaker- de gemeenschappelijke muren werden de resten zichtbaar van een kopgevel en van twee binnenmuren die toebehoord hebben aan een rijtje van vier kamer- woningen, waarvan de oostgevel grensde aan de Gasthuisstraat (afb. 34). Alle drie muren waren met leem gemetseld, met uit-
zondering van de vlechtingen van de bewaard geble- |
||||||||||||||||
Afb. 33 Bemuurde Weerd OZ 23. Haardsteen met
jaartal 1593 afkomstig uit een in de noordwand van Bemuurde Weerd OZ 22 aangetroffen stookplaats. lek. B. J. M. Klück. |
||||||||||||||||
stenen weer herplaatst (afb. 31b, c). Het metselwerk
dat de achterwand van de nis vormde, bleek als dra- ger te bouwvallig. Bij verwijdering daarvan deed zich een grote verrassing voor: in het puin waarmee de achterwand gemetseld was, bleken zich tien haard- |
||||||||||||||||
103
|
||||||||||||||||
/ »/
|
||||||||||
Afb. 34 Biltstraat 57-59. Detail van een kaart van
G. Ruijsch uit 1666 met een ontwerp voor een om- walling van destadin ovale vorm (GAU TA Da 1.10). Vanaf de Wittevrouwenpoort is de bebouwing langs de Biltstraat zichtbaar, waaronderde vier kameren te- genover het Cruijs Gasthuijs Ibij pijl). Het noorden is links. |
Afb. 35 Biltstraat 57-59. De na de brand vrijgeko-
men 17e-eeuwse eindgevel in de westmuur van Biltstraat 57. |
|||||||||
Afb. 36 Biltstraat
57-59. De gemeen- schappelijke muur van beide huizen. Tek. B. J. M. Klück. Boven een tus- senmuur van de 17e- eeuwse kameren is het boeiboord van de twee- de fase van 59 (ca. 1800) zichtbaar. In de kelderde waterafvoer op troggewelfjes uit 1861. |
||||||||||
104
|
||||||||||
Afb. 37 Biltstraat
57-59. Vogelvluchtteke- ning van de ontwikkeling van de bebouwing ter plaatse van 57-59 (-61). Tek. B. J. M. Klück. |
|||||||||||||
ven kopgevel aan de westzijde (afb. 35). Bij de bouw
is uitsluitend gebruik gemaakt van sloopstenen: mop- pen, vroeg en midden 17e-eeuwse steen; de laatste steensoort had het formaat 23,5 x 4,5 cm; 10 lagen 56,6 cm en kwam alleen voor in de muur tussen 59 en 61. De beganegrond-balklaag van 59 bestond tot de oorspronkelijke diepte van het huis uit grenen bal- ken met zware kraalprofielen, waarbij de resten hoorden van brede vloerdelen met eiken veren. Deze 1 8e-eeuwse balklaag, evenwijdig lopend met de oor- spronkelijke nokrichting, hoort waarschijnlijk bij de eerste wijziging van de oude opzet. De middelste, halfsteens tussenmuur is slechts tot vlieringhoogte gemetseld en eindigt met een stroom- laag tegen de ruw behakte spar waarop nog resten van dunne (0 8 cm) rondhouten gordinkjes vast- gespijkerd zaten (afb. 36). Uit deze constructie valt af te leiden dat per huisje één spant aanwezig was. Aan de straatzijde was deze tussenmuur buiten het oorspronkelijke dakvlak doorgemetseld als schei- dingswandje van een gedeelde dakkapel. De twee buitenste huisjes zullen op zolder licht gekregen heb- ben via venstertjes in de kopgevel (het dak van de bu- ren aan de westzijde moet dan haaks op de voorgevel hebben gestaan) (afb. 37). Latere kelderaanleg maakte het doen van archeologi-
sche waarnemingen onmogelijk, maar er is voldoende informatie om vast te kunnen stellen dat, waarschijn- lijk in de tweede helft van de 17e eeuw, ter plaatse een rijtje woningen is neergezet met een zodanige zui- nigheid dat men zich kan afvragen of buiten de sin- gels andere bouwnormen golden dan in de stad zelf. In de 1 9e eeuw, en vooral na de sloop van de Witte- vrouwenpoort in 1858, komt er voor de Biltstraat een accentverschuiving van landelijke straatweg naar stedelijk uitbreidingsgebied. Dit weerspiegelt zich in de veranderingen die de vier armetierige kameren on- dergaan: 59 wordt met 2,50 m verlengd en krijgt een verdieping; nog vóór het einde van de eeuw wordt de kap gewijzigd tot een bewoonbare zolderverdieping. Iets bescheidener is de ontwikkeling op de hoek van de Gasthuissteeg (61), terwijl de twee westelijke huisjes in de eerste helft van de 19e eeuw vervangen worden door een dwarshuis van dezelfde diepte (57) eveneens met een verdieping en met een flinke tuin. Niet dat het dan met de woningbouw voor minvermo- genden beter gaat: de Gasthuissteeg wordt (na de sloop van het H. Kruisgasthuis in 1835 was daar een groot open terrein ontstaan) met de bijbehorende bin- nenterreinen steeds voller bebouwd met minimale |
woningen waar in 1859 de cholera een hoge tol komt
eisen. In 1861 wordt 57 gesplitst in een boven- en be- nedenwoning, welke laatste uiteindelijk winkel wordt wanneer ook de nering aan de Biltstraat sterker wordt met het uitbreiden van woonwijken als Wittevrou- wen. Uit 1861 bleef in de kelder een hemelwaterafvoer van
geglazuurde plavuizen op gemetselde bogen, als een mini-aquaduct, bewaard (afb. 36). B. J. M. Klück
|
||||||||||||
6. Domplein
In de noordwesthoek van het Domplein werden in ok-
tober oude benzinetanks verwijderd en nieuwe ge- plaatst. Daarbij werd de archeologen een zeer kortstondige blik in het verleden gegund. Voordat de diverse profielen geschaafd konden worden, breste het oostprofiel zodanig in dat het doen van waarne- mingen onmogelijk en bovendien gevaarlijk werd. On- derin de kuil kon evenwel een romeins niveau worden waargenomen, waarboven zich vuile ophogings- grond bevond. Dateringen van deze lagen werden niet verkregen. Een tweede gat ging veel minder diep en leverde, hoe-
wel de profielen getekend zijn, niets op. Het romeinse niveau werd niet bereikt. H. L. de Groot |
|||||||||||||
7. Domplein, Domkerk
In het begin van de jaren 20 werd in de Domkerk een
fragment van een tegelvloer aangetroffen aan de westzijde van de koortrede. De vondst werd in 1922 door W. C. de Haan vastgelegd op een tekening, die gepubliceerd is door Haslinghuis en Peeters (zie LIT). De tekening geeft weinig details. Bij de huidige restauratie van de Domkerk kwam het fragment, dat in een verdiept gedeelte in situ be- waard was gebleven, opnieuw aan het licht. Deze ge- legenheid werd aangegrepen om de vloer nogmaals zorgvuldig te tekenen (afb. 38) en te fotograferen (afb. 39), zowel in kleur als in zwart-wit. Pogingen worden ondernomen het vloerrestant enigszins be- zichtigbaar te houden, maar door zijn positie in de kerk is dat geen eenvoudige opgave. Het fragment heeft deel uitgemaakt van een grotere |
|||||||||||||
105
|
|||||||||||||
Afb. 39 Domplein. Domkerk. Fragment van de vroeg 14e-eeuwse tegelvloer ten westen van de koortrede
gezien naar het oosten. |
|||||||||||||||
TIUOHüLJJlJi DU
|
|||||||||||||||
Afb. 38 Domplein. Domkerk. Fragment van de vroeg 14e-eeuwse tegelvloer ten westen van de koortrede.
Tek. A. A. van Berkel. De witgelaten tegeltjes zijn overdekt met een witte sliblaag en loodglazuur en geel van kleur. De zwart aangegeven tegeltjes hebben een zeer donker zwart/bruin loodglazuur. De gestippelde exem- plaren zijn rood (met in slib opgebrachte gele fleur-de-lisl. De gerasterde tegels zijn de met tinglazuur bedekte en van tekening voorziene exemplaren. |
|||||||||||||||
vloer, waarvan her en der bij restauraties en opgravin-
gen in de eerste helft van deze eeuw stukken gevon- den en vastgelegd zijn. Een tableau, samengesteld uit een deel van deze vondsten, wordt in het Centraal Museum bewaard (Cat. Hist. Mus. nr 1206 en afb. 14). De vloer behoort tot een type dat in de eerste helft
van de 14e eeuw in Utrecht tamelijk veel voorkomt en waarvan de productie plaats vond langs de Vecht ten noorden van de stad (zie Kroniek 1978-1979-1980, MBOU 1981-3, 53-57). De vloer in de Domkerk be- 106
|
|||||||||||||||
ker dat hij gelegen heeft in de romaanse Dom. Een rij-
tje rechtop staande tegeltjes aan de oostzijde van het fragment wijst op een verdwenen, betegelde optre- de. Afgezien van externe dateringen maken niet na- der gespecificeerde vondsten van vloerresten bestaande uit kleine tegeltjes in de noorder zijbeuk van het koor van de Dom (Haslinghuis en Peeters, fig 21) een datering van de nu beschreven vloer in de eerste helft van de 14e eeuw goed mogelijk. Het hergevonden fragment bestaat uit tien (soms kleine gedeelten van) ruiten van 64 cm en uit vijf (ge- 107
|
|||||||||||||||
hoort tot een vermoedelijk duurdere soort, die tegels
bedekt met tinglazuur en afbeeldingen bevat (afb. 40 en 41). Ook deze bijzondere tegels werden ten noor- den van de oude stad gemaakt (Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 31). Vergelijkbare vloeren hebben gelegen in het klooster Mariendael, in de Paulusabdij, in de Pie- terskerk en in het huis Janskerkhof 16. Deze laatste vloer is door De Geer van Oudegein (Het oude Trecht, 30-31) op ondeugdelijke gronden gedateerd in 1378. Resten van vloeren van hetzelfde type, maar zonder tegels met tinglazuur zijn gevonden in het Johanniter |
|||||||||||||||
klooster op het Vredenburg, in de Dekenkapel van de
Pieterskerk, in het koor van de Janskerk, in Hambur- gerstraat 25, Domstraat 6, Oude Gracht 114 (Dra- kenburg) en bij de opgraving aan de Hekelsteeg (huis Rozendaal); ook Wed 5/7 moet een dergelijke vloer gehad hebben, gezien de grote hoeveelheid losse te- geltjes die daar bij de restauratie gevonden zijn. Op- vallend is dat nergens in Utrecht cirkelvormige patro- nen zijn aangetroffen, zoals die voorkwamen in ver- wante vloeren uit de kerk van Heukelum en Dokkum. De situering van de vloer in de Domkerk maakt het ze- |
|||||||||||||||
helft van de 1 5e eeuw verdwijnt bij de bouw van de
transepten en de viering van de gotische Dom. Omdat de vloer sterk gesleten is, was het niet altijd meer mogelijk de kleur van het glazuur of van de slib- laag op de tegels vast te stellen. Wegens gebrek aan die gegevens zijn de onderste drie ruiten op de teke- ning van afb. 38 oningevuld gelaten. De overige ruiten hebben tegels in drie kleuren: geel (wit op de tekening), zwart (zwart op de tekening), rood (alleen bij de tegeltjes met een fleur-de-lis in gele slib) en wit met een wat groenig waas (de tegels met tinglazuur en geschilderde voorstellingen; op de teke- ning gerasterd). De afbeeldingen op de tegels met tinglazuur zijn nog
maar in enkele gevallen herkenbaar: een man met een knobbelneus (afb. 40), een klimmende leeuw (afb. 40) en een fabeldier (afb. 41). LIT: E. J. Haslinghuis en C. J. A. C. Peeters, De Dom
van Utrecht. De Nederlandse Monumenten van Ge- schiedenis en Kunst. Dl. II: De Provincie Utrecht. Eerste stuk: de Gemeente Utrecht, tweede afleve- ring. 's-Gravenhage 1965. Centraal Museum Utrecht. Catalogus van het Histo-
risch Museum der Stad. Utrecht 1928. J. J. de Geer van Oudegein, Het oude Trecht als oor- sprong der stad Utrecht. Utrecht 1875. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||
Afb. 40 Domplein. Domkerk. Tegels met tinglazuur
en metslibversiering. Foto F. Kneefel. Onder: rode te- geltjes met gele fleur-de-lis in slib. Midden: tegel met tinglazuur en een manskop. Boven: tegel met tingla- zuur en een klimmende leeuw. |
|||||||||||
8. Dorstige Harthof e.o.
Tussen de Oude Gracht, Dorstige Hartsteeg, Lange
Nieuwstraat en Korte Smeestraat bevindt zich een gebied dat pas ongeveer 140 jaar de naam Dorstige Harthof draagt. Deze hof is na de sloop van de R.K. Onze Lieve Vrouwe (schuil) kerk omstreeks 1843 ontstaan. Er zijn daar toen ,,twee rijen fraai getimmer- de huizen opgerezen" (Van der Monde I, 317). Toen op 17 oktober de opgraving begon, werd ver- wacht dat, behalve resten van deze ,,hof", ook spo- ren van de „kerk" in het zicht zouden komen. Daar- naast was de aandacht gericht op een mogelijke ver- klaring voor het achterover hellen van een aantal hui- zen aan de noordzijde van de Korte Smeestraat. Er is wel eens verondersteld dat onder of nabij deze straat een oude stadsom walling aanwezig geweest zou zijn, waardoor de ongelijke zetting zou zijn ontstaan. Zie hierover ook onder Korte Smeestraat 2-6 in deze Kro- niek. Wederom is slechts daar gegraven waar de bouwacti-
viteiten het bodemarchief zouden verstoren (afb. 42). Het gedeelte langs de Korte Smeestraat kon niet vol- ledig worden onderzocht. Zo kon in verband met rioolaanleg het midden van het grote stuk aan de Kor- te Smeestraat slechts tot geringe diepte worden ont- graven. Het hele onderzoek duurde van 17 oktober tot en met 15 december. Grondopbou w
De meeste duidelijkheid over de aard van de diepere
|
|||||||||||
Afb. 41 Domplein. Domkerk. Tegel met tinglazuur
en een fabeldier. Foto F. Kneefel. |
|||||||||||
deelten van) halve ruiten. Geen van de ruiten is gelijk
wat zijn invulling betreft, terwijl die bij de halve ruiten in feite identiek is. Het leggen van de vloer lijkt vanuit het westen te hebben plaats gevonden (en in ieder ge- val niet vanuit de koortrede), want de ruiten raken naar het noorden toe steeds verder afgeknot, terwijl de halve ruiten in die richting steeds kleiner worden. Dit verschijnsel wijst eens te meer op de aanwezig- heid van de vloer in het schip (waarschijnlijker nog de kruising) van de romaanse Dom, die pas in de tweede |
|||||||||||
108
|
|||||||||||
I
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 15 2Om
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KORTE S^ESTRAAT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 42 Dorstige Harthof e.o. Situatie van het terrein, waarop de opgegraven gedeelten zijn aangegeven.
Tek. W. van Deemter. De tot volle diepte onderzochte delen zijn gerasterd, de partieel ontgraven delen gear- ceerd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondlagen werd verkregen bij het onderzoek aan de
Korte Smeestraat. Op een natuurlijk zandpakket van onbekende dikte
was klei afgezet. Dit kleipakket reikte tot een hoogte van 1,40 m + NAP. Wanneer deze klei afgezet is we - ten we niet, omdat er geen vondsten gedaan zijn die hierover informatie konden geven. De klei werd afge - dekt door een duidelijk herkenbaar vegetatie-niveau dat uit de 1 2e eeuw stamt. Door dat vegetatie-niveau heen is in die tijd een slootje gegraven tot in de eron - der liggende klei. Plaats en richting van deze sloot doen vermoeden dat het hier een oude grens tussen twee op de Oude Gracht georiënteerde percelen be- treft: hij ligt nl. vrijwel evenwijdig aan de Korte Smeestraat en op ongeveer 5 m afstand daarvan. De breedte van de sloot bedroeg 0.80 m. Hij was alleen aan de noordzijde beschoeid, deels met vlechtwerk., deels met een zwakke palissade. Loodrecht hierop werden gedeelten van andere slootjes gevonden. In Kroniek 1982 (MBOU 1983-3, 72-74) beschreef Kipp een aantal panden in de Korte Smeestraat. Hij stelde vast dat, op één uitzondering na, de oorspron- kelijke perceelsdiepte aan de noordzijde van de straat slechts 5 m bedroeg, gelijk aan de breedte van het perceel van Oude Gracht 302. Dit is in overeenstem- ming met de gegevens van het archiefonderzoek door M. W. J. de Bruijn, dat uitwees dat er in 1383 één doorlopend perceel van de Oude Gracht tot aan de Lange Nieuwstraat bestond ..streckende van voer |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb.43 Dorstige Harthof e.o. Protosteengoed tuit-
kan. Tek. T. ter Burg. Rijnlands. Datering: eerste helft 13e eeuw. Hoogte 21,5 cm. van der graften tot an der Nywer Straten toe". Van
der Monde vermeldt (I, 308) dat de Korte Smeestraat tussen 1314 en 1380 aangelegd is en behalve Korte ook Nieuwe Smeesteeg genoemd wordt. Van een ou- de stadsomwalling ter plaatse kan dan ook geen spra- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
109
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vraag rijzen of de gevonden stuifmeelkorrels de vege-
tatie ter plaatse weerspiegelen; de fijnspar kwam in Nederland niet voor. Mogelijk zijn de stuifmeelkorrels rnet de Rijn meegevoerd, maar stammen van deze boom zijn zeker ook gebruikt als constructiehout voor bijv. balklagen van gebouwen. In de aanwezigheid Van vochtminnende plantesoorten als veenmos, Oaardestaart en moerasspirea mogen we wellicht een aanwijzing zien voor een vochtig milieu. Opvallend is het vrijwel ontbreken van granen. Daarentegen zijn grassen ruim vertegenwoordigd. Het is daarom het fneest waarschijnlijk dat we met een (vochtig) weide- achtig gebied te doen hebben, waarin ook soorten als ganzevoet-achtigen, zuring en smalbladige weegbree Qoed passen. Echt zeker kunnen we er - zoals gezegd - niet van zijn in verband met de mogelijke aanvoer van vreemde stuifmeelkorrels door middel van water. Bebouwing
I n alle onderzochte delen zijn funderingsresten aange-
troffen. Opvallend daarbij is dat aan de Dorstige Hart- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 44 Dorstige Harthof e.o. Huishoudbijl uit de
14e eeuw. Foto P. C. von Hout. Lengte van de snede 12,5 cm. ke zijn. Het verzakken van de achtergevels van de hui-
zen zal dus eerder te wijten zijn aan het feit dat zij op de plaats van de scheidingssloot van het lange per- ceel staan. Op enkele plaatsen kon worden geconstateerd dat
zich op het vegetatie-niveau een dun pakketje klei be- vond, dat vermoedelijk van natuurlijke oorsprong was. Het moet jonger zijn dan het 12e-eeu wse vege- tatieniveau en ouder dan het laat 12e- vroeg 13e- eeuwse ophogingspakket dat erop lag. Dit op zo veel plaatsen in Utrecht gevonden ophogingspakket werd gedateerd door fragmenten van andenne, pingsdorf en paffrath aardewerk, terwijl er zich ook veel kogel- potscherven in bevonden. Uit een kuil die in deze op- hogingslaag was gegraven, kwam de bijzondere proto-steengoed tuitpot van afb. 43 tevoorschijn, die in de eerste helft van de 13e eeuw gedateerd kan worden. De toenemende intensiteit van de bewoning vanaf
deze periode wordt weerspiegeld in het grote aantal kuilen dat in de loop der tijden in deze ophoging is ge- graven. Behalve de gebruikelijke resten van aarde- werk en botten, bevatte een aantal kuilen - uit diverse perioden - ijzerslakken en resten steenkool. Uit een dergelijke kuil - ook aan de hand van het aardewerk te dateren in de 14e eeuw - kwam een zgn. huishoudbijl uit die periode tevoorschijn (det. K. Vlierman) (afb. 44). De als oudste te dateren ijzerslakken komen uit de dichtgegooide sloot; zij moeten dus uit de 12e eeuw stammen. Hoewel er geen sporen van ovens of smederijen zijn gevonden, duidt de grote hoeveelheid sintels en slakken op de nabijheid van smederijen en/of ijzersmelterijen. Om te weten welke planten er in de 12e eeuw groei-
den in het door de slootjes doorsneden gebied werd een aantal pollenmonsters uit het vegetatie-niveau genomen. Door het vaststellen van de planten waar- van de stuifmeelkorrels (het pollen) in de monsters af- komstig zijn en de getalsverhoudingen tussen de ver- schillende soorten, kan soms een beeld van de vege- tatie ter plaatse van het nemen van het monster ver- kregen worden. L. M. van den Brink was in staat reeds zeer kort na het
beëindigen van de opgraving de resultaten van haar onderzoek van de pollenmonsters te presenteren (afb. 45). Het voorkomen van Fijnspar (Picea) doet de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 45 Dorstige Harthof e.o. Pollen uit de 12e-
eeuwse vegetatielaag. Determinatie L. M. van den Brink. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
110
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 46 Dorstige Hart-
hof e.o. Spaarboogfun- dering uit de 15e eeuw, gezien naar het westen. De poeren zijn nog ge- deeltelijk bewaard geble- ven, terwijl van de eigen- lijke bogen slechts de af- drukken bewaard zijn (midden en rechtsvoor). Links op de achtergrond is nog juist beerput C zichtbaar. |
|||||||||
hof flinke kelders aanwezig waren, terwijl het terrein
aan de Korte Smeestraat geen onderkelderde huizen heeft gehad. Ook bij deze opgraving zijn geen sporen van oude
houten bebouwing gevonden. De oudste resten van een huis bevonden zich aan de Korte Smeestraat ter plaatse van het voormalige nr 1 4. Het ging daarbij om de resten van een zgn. fundering op spaarbogen ge- bouwd in moppen en wat (secundair gebruikte) tufsteen. Allen de poeren waren nog overgebleven; een daartussen liggende boog was nog aantoonbaar door een „specie-afdruk" in de grond (afb. 46). Van dit huis is slechts een klein deel teruggevonden. Op- vallend daarbij was dat de zuid-westhoek van de spaarboogfundering zich 5 m achter de huidige rooi- lijn bevond, dus over de oude perceelsgrens heen. Een sloopvoor van het bovengenoemde punt naar de rooilijn van de straat doet vermoeden dat daar ooit een (ondieper) gefundeerd huis geweest is, mogelijk van hout of uitgevoerd in vakwerk. De bakstenen fun- dering valt met enige voorzichtigheid in de 1 5e eeuw te dateren (steenformaat 29 x 14x7 cm). Het is waarschijnlijk dat het huis op spaarbogen niet bij de bebouwing van de Korte Smeestraat heeft gehoord, maar bij die van de Oude Gracht 300. Het zou dan een (losstaand) gebouw op het achterterrein van dat huis zijn geweest. In de 17e eeuw worden ter plaatse van de Korte Smeestraat 14 slechts twee kameren ver- meld. Dat is in overeenstemming met de schamele resten die er gevonden zijn. Het grote terrein aan en op de eigenlijke Dorstige
Harthof bevatte funderingen uit verschillende perio- den. Zoals verwacht troffen we de funderingen aan van een deel van de huizen die kort na 1843 aan deze hof gebouwd werden. Ook de resten van één of twee kleinere huisjes aan de Dorstige Hartsteeg zijn in het zicht geweest. Maar het meest opvallend was wel dat zich twee zeer grote en vooral diep aangelegde kel- ders in dit terrein bevonden. Eén kelder lag in het zuidelijk deel van het terrein, de andere bevond zich op de plaats waar vóór 1843 de al genoemde (schuil)kerk lag. Aangenomen mag worden dat deze kerk van buiten niet als zodanig herkenbaar is ge- |
|||||||||
weest, maar dat het een inwendig aangepast huis (of
huizen) was. Het oudste vloerniveau van de kelder lag op 0,86 m + NAP en dateerde uit de late 1 5e of vroe- ge 16e eeuw. Ten opzichte van het huidige maaiveld (3,90 m +NAP) was het een zeer diep aangelegde kelder. De kelderwand uit de bouwtijd (steenformaat 30 x 15 x 7,5 cm) was deels nog tot 1,50 m boven het vloerniveau bewaard. In deze muur zat een (dicht- gezette) nis, waarvan de onderkant zich op vloer- hoogte bevond; het zal dus geen kaarsnis geweest zijn. Nader onderzoek wees uit dat zich achter deze „nis" - en dus buiten de kelder - een waterput be- vond. Wellicht is er enig verband tussen beide ver- schijnselen. Er waren aanwijzingen dat de nis later door de oudste muur heen gehakt was. Het eerstvolgende vloerniveau lag 1,00 m boven het oudste en stamde uit de late 16e eeuw. Deze vloer was nog maar gedeeltelijk bewaard gebleven. Opval- lend was de aanwezigheid in de noordwesthoek van de kelder van een waterkeldertje. Dat behoorde niet tot de oudste fase; de binnenzijde ervan was afge- werkt met geglazuurde plavuizen in tras gemetseld. De directe nabijheid van huizen verhinderde een to- taal onderzoek van deze kelder, zodat nogal wat vra- gen overgebleven zijn. Nadere bestudering van de- tails zal misschien iets meer duidelijkheid opleveren over de samenhang tussen het gaterijtje in het belen- dende pand Dorstige Hartsteeg 21 (zie het artikel van W. Thoomes in MBOU 1975-5, 36-38), de door ons gevonden funderingen en het gebouw van de voor- malige schuilkerk. PutC
Verhoudingsgewijs zijn op het terrein maar weinig
beer-en waterputten aangetroffen. Bovendien waren ze in bijna alle gevallen van betrekkelijk jonge datum. Een van de oudste putten (put C) lag op het perceel Korte Smeestraat 14. Het grootste deel van de aarde- werkscherven dat uit deze put is geborgen, dateert uit de 17e eeuw. Onderin de put werd echter aarde- werk aangetroffen dat uit de late 1 5e eeuw stamt. We mogen dan ook aannemen dat deze put zeker een- maal vrij grondig is geleegd. Van de 15e-eeuwse |
|||||||||
111
|
|||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 47 Dorstige Harthof e.o. Soorten en aantallen van de pitten en zaden afkomstig uit beerput C. Determi-
natie L. M. van den Brink. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beerlaag is een groot monster genomen dat door L.
M. van den Brink op pitten en zaden werd onder- zocht. Van het monster werd één deel (ca 0,5 I) na vermenging met water, gezeefd over zeven met maaswijdten van 2, 1, 0,5 en 0,25 mm. Omdat er re- latief weinig grote zaden werden gevonden, is ook nog 5 I uitsluitend over de 2 mm-zeef gezeefd. Aan- getroffen soorten en aantallen staan op afb. 47. De vraag waarvoor planten gebruikt werden, is vaak moeilijk te beantwoorden. We zullen daarom volstaan met de meest aannemelijke verklaring, die echter niet als bewijs mag worden opgevat. In de 1 5e eeuw werd rond Utrecht al veel fruit ge- teeld. Het is dan ook aan te nemen dat het merendeel van de appelen, peren en kersen van locale of regio- nale herkomst zal zijn geweest. Ze zullen rauw gege- ten zijn, maar ook verwerkt tot gelei of compote. Voor kroosjes, bramen (afb. 48a), bosbessen en aard- beien geldt hetzelfde. Van moerbeien is bekend dat er vooral in kloosters wijn van gemaakt werd. Gerst en boekweit kunnen tot brood of brei verwerkt zijn. Hop werd bij de bereiding van bier gebruikt, maar gezien de geringe hoeveelheid die gevonden is mogen we de aanwezigheid van een brouwerij ter plaatse wel uit- sluiten. Hennepzaden werden tot olie vermalen en van de vezels van de planten werd textiel en touw ge- maakt. Zwarte mosterd en herik zijn de basis van de in de middeleeuwen veel gebruikte mosterd. Dille was en is een bekend keukenkruid. Van de vijg en de druif is de oorspronkelijke plaats van herkomst het mediterrane gebied, maar beide werden in de middeleeuwen ook wel in Nederland geteeld. In- dien zij geïmporteerd zijn, zal dat zeker in gedroogde |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm (voor druiven betekent dat dus: als rozijnen) ge
weest zijn. De aanwezigheid van veel kleine fragmenten van de
zaden van bolderik en korenbloem (afb. 48c) duidt er- op dat de zaden van deze akkeronkruiden met het graan zijn meegemalen en op die manier in het voed- sel terecht zijn gekomen. Wolfskers wordt vaak als medicinaal kruid genoemd. Misschien werd het - zo- als nog steeds - als een middel gebruikt om de pupil- len te vergroten. Bij al het bovenstaande zijn we er vanuit gegaan dat
de pitten en zaden planten vertegenwoordigen die op de een of andere manier gebruikt zijn. Het is natuurlijk |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 48 Dorstige Harthof e.o. Enkele pitten en za-
den uit beerput C. Foto J. H. F. Kerp. a: zaad van Ru- bus (braam); ware groottte ca 2,5 mm. b: zaad van Polygonum lapathifolium (duizendknoop); ware grootte ca 2 mm. Duizendknoop is een algemeen voorkomend onkruid, c: zaad van Centaurea cyanus (korenbloem); ware grootte ca 2 mm. Dit beschadig- de zaad is met het graan meegemalen en het is het darmkanaal gepasseerd (zie tekst). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
112
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
net zo goed mogelijk dat ze bij toeval in de put terecht
zijn gekomen, bijvoorbeeld aan de zolen van schoe- nen die, omdat ze versleten waren, in de beerput ge- gooid zijn. Anderzijds moeten we bedenken dat het beeld van bijvoorbeeld de voedingsgewassen verre van volledig is, omdat blad- wortel- en knolgewassen geen enkel spoor in de beerput achterlaten. Tenslotte geven de op afb. 47 weergegeven aantallen een ver- tekend beeld, omdat niet iedere vrucht evenveel pit- ten heeft: een pruim heeft er maar één, een vijg daar- entegen vele honderden. Dat levert problemen op bij het bepalen van de „algemeenheid" van de verschil- lende soorten. Uit de inhoud van één beerput mogen geen algemene
conclusies voor de hele stad getrokken worden. Dat kan pas gebeuren (met alle bovengenoemde restric- ties) als een groot aantal putinhouden is onderzocht. Naar wij hopen zal dat in de komende jaren gebeuren. LIT: L. M. van den Brink, Zaden en vruchten uit Mid- deleeuws Utrecht. Een onderzoek naar zaden en vruchten uit middeleeuwse tonputten en beerputten en een aanvullend parasitologisch onderzoek. Ty- pescript. Utrecht 1984. M. W. J. de Bruijn, De noordzijde van de Korte
Smeestraat, ca 1550-1650. Typescript. Utrecht 1984. W. Thoomes, Restauratie Dorstige Hartsteeg 21.
MBOU 1975-5, 36-38. N. van der Monde, Beschrijving van de pleinen, stra-
ten, stegen. . . der stad Utrecht. 3 delen. Utrecht 1844-1845-1846. L. M. van den Brink/H. L. de Groot
|
|||||||||||||
Afb. 49 Ganzenmarkt 2-8. Situatietekening. Tek.
C. J. M. Rampart. Van 8 resteren in feite nog slechts de kelder met ton-
gewelf en de beide zijmuren uit de 13e eeuw, maar zij bevatten zeer veel sporen die een hele reeks con- structieve en afwerkingsaspecten toonden. De oorspronkelijke hoofdopzet van het huis is als volgt: de zijmuren en de voor- en achtergevel zijn 70 cm dik (tweesteens; steenformaat: 33x16a17x7 a 8 cm) en 12,50 m hoog. Bij het metselen is geen |
|||||||||||||
9. Emmalaan
|
|||||||||||||
Zie Museumlaan
|
|||||||||||||
10. Ganzenmarkt 2-4-6-8
In het najaar van 1983 werd begonnen met de ver-
bouwing van deze, qua uiterlijk, onopmerkelijke pan- den. Ook wat het interieur betreft werd het beeld vol- ledig bepaald door een uitgebreid inbouwpakket van voorzetwanden, systeemplafonds en kanalen voor air-conditioning daterend uit de jaren '60 en '70. Daar het plan voorzag in het aanbrengen van de nieuwe af- werking op de constructieve muren en plafonds, was integraal onderzoek goed mogelijk. Achteraf bezien kunnen we vaststellen dat dit onderzoek een bijzon- der interessant resultaat opleverde, dat de verwach- tingen verre overtrof. Het onderzoek spitste zich gaandeweg toe op Gan-
zenmarkt 8. Dat blijkt in oorsprong een zeer groot middeleeuws huis te zijn geweest met kelder, drie bouwlagen en een kap. De omvang van het huis moge blijken uit de maten: breedte 7 m, diepte 23 m, hoog- te vanaf het maaiveld (inclusief kap) 17,50 m, totale vloeroppervlakte ca 650 m2. Toch stond 8 nog in de schaduw bij zijn buurman 4-6, die een breedte van 9 m, een diepte van 27 m en een hoogte van 19 m had. |
|||||||||||||
Afb. 50 Ganzenmarkt 2-8. Constructie uit de 13e
eeuw ter plaatse van de eerste, tweede en derde ver- dieping van Ganzenmarkt 8. Tek. C. J. M. Rampart. De exacte aansluiting van de vloerbalk op de randbalk is onbekend. |
|||||||||||||
113
|
|||||||||||||
vels (afb. 49). Beide zijmuren dragen de balklagen der
verdiepingsvloeren. Deze liggen voor de eerste, tweede en derde verdieping (zolder) op resp. 4,50 m, 8,00 m en 11,10 m boven de beganegrondvloer. Hoogstwaarschijnlijk bestonden deze vloeren uit en- kelvoudige (dennen) balklagen waaroverheen' brede delen. Later zijn voornoemde vloerhoogten gewijzigd en de oude balkgaten dichtgezet. Op de eerste en tweede verdieping is een aantal van deze oudste ga- ten nog zichtbaar. Ter hoogte van de balklagen wer- den in beide zijmuren en in de aansluiting op de ach- tergevel in de lengterichting van de muur lopende sleuven ontdekt, waarin op een enkele plaats een stuk balk van ca. 10 x 13 cm lag op een halfsteens (= 1 5 cm) afstand vanaf de binnenzijde van de muur. Wat de functie van deze balk is geweest, is niet ge- heel duidelijk. Wellicht werd op deze manier een rond- lopend anker gevormd dat de vier muren bijeen hield. Mogelijk gebruikte men het tevens als balkanker, door de vloerbalk ter plaatse over de randbalk heen te kepen (afb. 50 en 51). Door de randbalk zuiver hori- zontaal te stellen boven de ongelijke bovenkant van het metselwerk, kan hij tevens als hulpmiddel dienen om de vloerbalken op gelijke hoogte te krijgen en te houden. Het is overigens het eerste voorbeeld van een dergelijke constructie in de stad Utrecht. Van een tweetal 13e-eeuwse vloerconstructies resp. in kasteel Ammersoijen en in kasteel Ravestein te Heen- vliet is bekend dat daarbij een randbalk is toegepast die op natuurstenen consoles tegen de binnenzijde van de muur rustte. De vloerbalken lagen vervolgens op deze randbalk en staken al dan niet in de muur. Op de tweede verdieping resteerden in de rechter zij- muur nog grote delen van een dubbel venster uit de 13e-eeuwse opzet (afb. 52 en 53). Het betrof een ge- heel bakstenen raam met twee openingen, geschei- den door een montant en met luiken, waarvan de dui- men in tufstenen blokken zaten, aan de binnenkant. De rechterhelft van het raam is bij de bouw van Gan- zenmarkt 10 dichtgemetseld, omdat dat pand zich in de diepte tot aan de middenmontant van het raam uit- strekte. De dagkanten van het venster zijn van afge- schuinde bakstenen gemaakt. De borstwering is getrapt van opbouw. Het metsel-
werk boven het venster wordt gesteund door twee segmentbogen, waarvan die aan de binnenkant een hogere kruin heeft in verband met de grotere over- spanning. Het is mogelijk dat boven de beide raam- openingen nog een houten latei gelegen heeft. In de middenmontant bevindt zich een sleuf die, in combi- natie met stof- en kalksporen op de onderdorpel en op de linker dagkant, misschien in verband moet worden gebracht met een (later aangebracht?) houten raam- werk in de opening. Het gehele venster en de aanslui- tende muur zijn aan de binnenzijde witgekalkt. Eveneens behorend tot de 13e-eeuwse situatie zijn de twee, uit sporen in de rechter muur te reconstru- eren, schoorsteenkanalen. Beide hadden een stook- plaats op de verdieping. Mogelijk dateert een zeer grote schouw op de beganegrond links van het mid- den, waarvan slechts het rookkanaal en het bovenste deel van de rookkap traceerbaar waren, ook uit de |
|||||||||||
systematisch verband toegepast. De voorgevel staat
ondereen hoek van 60°, resp. 120° tussen de zijge- |
|||||||||||
* m
|
|||||||||||
Afb. 57 Ganzenmarkt 2-8. Dwarsdoorsnede van
Ganzenmarkt 8. Tek. C. J. M. Rampart. De oorspron- kelijke vloerhoogten zijn aangegeven, evenals de scheefstand van de muren als gevolg van de spat- kracht in de kap van Ganzenmarkt 4-6 (zie pijl). |
|||||||||||
114
|
|||||||||||
Afb. 52 Ganzenmarkt
2-8. Reconstructie van het bakstenen venster in de oostmuur van de tweede verdieping van Ganzenmarkt 8; 13e eeuw. Tek. C. J. M. Rampart. 1: horizontale doorsnede; A: oorspron- kelijk werk. B: vulling I. C: vulling II. 2: binnen- aanzicht. 3: verticale doorsnede. |
||||||||
V
|
||||||||
bouwtijd. Over de plaats van de trap en van de bin-
nenwanden in de oorspronkelijke opzet kon niets worden achterhaald. In later tijd (14e of 15e eeuw) is het hoofdhuis rechts
achterin uitgebreid met een zijhuis van ca. 10 x 4 m met een kelder, twee bouwlagen en een kap. De plaats van een (latere) wenteltrap in het hoofdhuis zou afgeleid kunnen worden uit de stofsporen op de tweede verdieping tegen de rechter muur. Een inge- hakte nis op de onderliggende verdieping, die norma- liter op onbruikbare hoogte zit, zou hiermee ook ver- band kunnen houden. Op vele plaatsen in het huis werd van de dikte van de muur dankbaar gebruik ge- maakt voor het inhakken van muurkasten, kachelnis- sen en stookplaatsen. Het aardigste voorbeeld daar- van vormt een 17e of 18e-eeuws secreet op de eerste verdieping, dat samen met de afvoer in de dikte van de muur is gesitueerd. Het geheel is zorgvuldig met witte tegels afgewerkt. Op de tweede verdieping werd een bijzondere vondst
gedaan in het voorste schoorsteenkanaal. Het betrof Afb. 53 Ganzenmarkt 2-8. Linkerhelft van het 13e-
eeuwse venster van Ganzenmarkt 8, zoals het te- voorschijn kwam. Op de achtergrond de achtergevel van Ganzenmarkt 10. |
||||||||
115
|
||||||||
fantasie de vrije loop gelaten, want de tekeningen be-
vatten nauwelijks herkenbare elementen (afb. 55). Vlak onder het oorspronkelijke niveau van de vioer van de eerste verdieping (door verbouwing nu vlak boven die vloer) resteerde nog een klein stukje muur- schildering waarop een distel te zien is (afb. 57). De plant is in de kleuren rood, groen en geel binnen zwar- te lijnen weergegeven, waarbij de bladeren van kleur wisselen als ze hun vóór- of achterkant laten zien. De schildering vormt de helft van een symmetrisch ge- heel waarop de twee distels, verbonden door een ro- de bies, onder een hoek van 45° ten opzichte van de |
|||||||||||||
Afb. 54 Ganzenmarkt 2-8. Deel van een
(schoorsteen- of gevel) fries, dat secundair verwerkt was in de vulling van een schoorsteenkanaal in de oostmuur van de tweede verdieping van Ganzen- markt 8. een secundair verwerkt blok zandsteen, dat ooit deel
uitmaakte van een (schoorsteen?) fries (afb. 54). Het reliëf toont Bacchus met een krans van druivetrossen en ranken en een wapenschild vóór zijn sterk verkorte lichaam. Naast het medaillon bevindt zich een sym- metrisch motief van vier visblazen. Er waren nog va- ge sporen van polychromie aanwezig. Op het fragment aanwezige restanten van korstmos- sen openen de mogelijkheid dat het reliëf van een ge- velfries afkomstig is. Het stuk dateert waarschijnlijk uit het einde van de 16e of het begin van de 17e eeuw. Op het gebied van wandversieringen leverden beide
zijmuren van het huis verschillende fraaie voorbeel- den op. Aan de voorzijde werd op de tweede verdie- ping een tweetal muurtekeningen gevonden, die schetsenderwijs met houtskool of iets dergelijks op de kalklaag aangebracht waren. De maker heeft zijn |
|||||||||||||
Afb. 56 Ganzenmarkt 2-8. Geschilderd wapen op
de oostmuur van de eerste verdieping van Ganzen- markt 8. Tek. C. J. M. Rampart. Op het schild is een bronzen grape (driebenige kookpot) afgebeeld. |
|||||||||||||
as staan. Het verdere verloop van deze 15e-eeuwse
randversiering vlak onder het plafond was met meer te achterhalen. Voorts werd op de eerste verdieping op de rechter-
muur een in de kleur zwart geverfd wapen gevonden, waarvan het schild een bronzen grape (driepotige pot) vertoonde (afb. 56). Rond een in de tegenoverlig- gende wand ingehakte muurkast met een ronde bo- venkant was een versiering aangebracht met behulp van sjablonen (afb. 58). De decoraties zijn zwart van kleur en dateren uit de 16e eeuw. Van een iets oudere datum is een aantal, alternerend rood en geel gekleur- de banen van 40 cm breed op dezelfde wand. Restan- ten van eenzelfde beschildering werden ook op de an- |
|||||||||||||
Afb. 55 Ganzenmarkt 2-8. Een van de beide muur-
tekeningen op de oostmuur van de tweede verdieping van Ganzenmarkt 8. Links: het schoorsteenkanaal. |
|||||||||||||
116
|
|||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 57 Ganzenmarkt
2-8. Detail van een muurschildering vlak on- der het plafond van de beganegrond van Gan- zenmarkt 8. Afgebeeld is de rechterhelft van een symmetrisch geheel. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4-6, die in de loop der tijd beide zijmuren uitelkaar
heeft gedrukt. De sporenkappen bevatten immers geen directe verbinding met balklagen, maar alleen in- direct via de muur. Het doorgeven van deze krachten zou ook de scheefstand van de rechter muur van 8 kunnen verklaren. Beide muren van dit pand vertonen aan de binnenkant gaten ten behoeve van een vlie- gend steiger in een enigszins onregelmatig patroon. Van Ganzenmarkt 4-6 resteert alleen de kelder en de genoemde gemene muur met 8. Het aantal bouwspo- ren aan de kant van 4-6 is helaas zeer gering. In die muur is nog een aantal uit één stuk gesmede ankers van de zoldervloer zichtbaar. Rechtsachter op de be- ganegrond bevinden zich restanten van een oor- spronkelijke stookplaats. C. J. M. Hampan
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere muur aangetroffen, (zie ook in deze Kroniek on-
der Trans 6-16). Over deze banen heen is in de 18e eeuw een groene, geschilderde lambrizering aange- bracht. Het schoongemaakte gedeelte laat een smal, vooruitspringend stuk zien dat geflankeerd wordt door vakken met gebosseerde panelen. Om het effect van lijstwerk, sprongen en bossingen inderdaad te kunnen ervaren, zijn de schaduwen met wit en don- kergroen aangegeven. Omtrent Ganzenmarkt 4-6 kan slechts vastgesteld
worden dat dit huis waarschijnlijk net zo oud is als 8. Dit zou afgeleid kunnen worden uit het feit dat de randbalk niet de indruk wekte later te zijn ingehakt. De gemene muur tussen beide huizen vertoont een aanmerkelijke scheefstand van ca. 70 cm naar de kant van 8 (afb. 51). Dat zou veroorzaakt kunnen zijn door de spatkrachten van de zeer grote sporenkap op |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 58 Ganzenmarkt 2-8. Ingehakte nis in de westmuur van de eerste verdieping van Ganzenmarkt 8. Tek.
C. J. M. Rampart. A: overzicht van de nis met twee planken en rondom een versiering van gesjabloneerde deco- raties. B: detail van de decoratie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
117
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Griftpark
Tijdens het afgraven van de sterk verontreinigde
grond in het Griftpark kon, even ten noorden van de Grift, waargenomen worden dat op diepte een veen- pakket van zeker 2 m dik aanwezig was. Dit veen was afgedekt door een ca 50 cm dikke laag vette klei. Daarboven was de grond geheel verstoord en mis- schien wel opgebracht. Op grond van deze waarneming mag worden vast-
gesteld dat de loop van de Vecht, die naar aangeno- men wordt, ter plaatse in de 12e eeuw gestroomd heeft en waarvan de Biltse Grift mogelijk de laatste rest zou zijn, zich niet noordelijker in het veen heeft ingesneden. Het vormt een extra bewijs voor de stelling dat de
noordelijke stadsbuitengracht een fossiele loop van de Vecht is. Een andere aanwijzing voor een Vecht- bedding werd verkregen bij waarnemingen tijdens rio- leringswerkzaamheden in de Museumlaan (zie aldaar in deze Kroniek). H. L. de Groot
|
|||||||||||||
Afb. 59 Isotopenweg. Fragment van een kookpotje
uit de ijzertijd of de vroeg-romeinse tijd. Foto F. Knee- fel. |
|||||||||||||
12. Isotopenweg
Slechts zelden kunnen wij berichten over vondsten
die zo ver buiten de stadskern van Utrecht te voor- schijn komen. In maart echter meldde J. van Gruns- ven, opzichter bij de afdeling Riolering en Waterhuis- houding, de vondst van een primitief gevormd potje. Het was te voorschijn gekomen tijdens graafwerk voor een waterleiding in het industriegebied Lage Weide. De coördinaten van de vindplaats zijn 1 32.62/459.05-31 H. Het potje, dat helaas niet compleet is (af b. 59) is in de
tekening (afb. 60) gereconstrueerd. De afmetingen zijn: randdiameter 13 cm, bodemdiameter 9 cm en hoogte 11,5 cm. Het potje is met de hand gevormd en zachtgebakken. De gebruikte klei is met aardewerk- gruis gemagerd. Het oppervlak is grijs, bruinachtig en zwart en de breuk is geheel zwart. Aan de binnenkant bevindt zich een zwart verkoolde aankoeking die nog niet nader onderzocht is, doch die waarschijnlijk het residu van verbrand voedsel is. Tijdens het laatste gebruik is het kookpotje gebroken en weggeworpen. Er is verder niets meer gevonden dat op bewoning in
de nabijheid wijst. Dat brengt ons op de datering van het potje en de bewoningsmogelijkheden ter plaatse. Vorm en baksel wijzen op de late ijzertijd of het begin van de romeinse tijd, de eeuwen rond het begin van onze jaartelling. Over de mogelijkheden tot bewoning kan niets met zekerheid gezegd worden. De waterlei- dingsleuf was bij de melding reeds gedicht, zodat het verloop van de bodemlagen niet bestudeerd kon wor- den. Bekend is slechts dat het potje op een diepte van 0,70m -NAP is aangetroffen. Hetlagopeenzandlaag en was afgedekt door een kleilaag. Een ingraving is niet waargenomen. De lage ligging en de vondst- omstandigheden maken het waarschijnlijk dat het potje in een waterloop geworpen is. Verplaatsing van |
|||||||||||||
Afb. 60 Isotopenweg. Kookpotje uit de ijzertijd of
de vroeg-romeinse tijd. Gecompleteerde tekening. Tek. T. ter Burg. ver weg door stromend water is uit te sluiten daar het
potje geen sporen van slijtage door watertransport vertoont. De genoemde waterloop zal een nu verdwe- nen Vechtarm of de toenmalige Vecht zelf geweest zijn. R. de Zwarte |
|||||||||||||
13. Jansdam
Rioleringswerkzaamheden in mei van dit kroniekjaar
boden de gelegenheid in deze straat enig inzicht in de grondopbouw te krijgen. De belangstelling ging met name uit naar de mogelijke aanwezigheid van een dam, die - al dan niet in samenhang met het graven van de Nieuwe Gracht en de Drift - aan het einde van de 14e eeuw zou zijn gemaakt. Over de gehele lengte van de straat was het beeld echter constant: op rivierafzettingen van hoofdzake- lijk klei werd een - niet dateerbaar - ophogingspakket aangetroffen. Er waren geen sporen die ook maar de geringste aanwijzing voor de aanwezigheid van een dam vormden. Er zijn voorshands geen redenen het ophogingspakket tot - een deel van - de gezochte dam te bestempelen. Het blijft echter mogelijk dat elders onder of nabij de straat die nu Jansdam heet, een dam aanwezig is geweest. H. L. de Groot |
|||||||||||||
118
|
|||||||||||||
Afb. 61 Jansveld
4-20. Pentekening van J. Landzaat uit 1894 van het verdwenen hoofdge- bouw van het Margare- then Gasthuis, met twee aangrenzende kameren. GAU TA Zi 10.2. |
||||||||||||||||
«Mabc-arxtenhdf
|
||||||||||||||||
pmeting
|
||||||||||||||||
14. Jansveld 4-20 (Margarethenhof)
De rehabilitatie van Jansveld 6 en 10 en kleine verbe-
teringen in de overige huisjes gaven de gelegenheid tot het verkrijgen van meer inzicht in de ontwikkeling |
||||||||||||||||
van het sinds het einde van de vorige eeuw gehal-
veerde Margarethenhof. De oorsprong van het hofje gaat terug tot 1367, wan-
neer Gijsbrecht van Walenborch aan het St Jansveld een onder patronaat van St Margaretha gesteld gast- huis sticht. Tot het oorspronkelijke complex behoor- de ook een kapel, maar die verdween met het gesloopte deel in 1895. Op een gelukkig bijtijds ge- maakte opmetingstekening zijn van de kapel de om- |
||||||||||||||||
Afb. 63 Jansveld 4-20. Detail van de gevel aan het
Jansveld met sporen van ingangsnissen en segment- bogen van brede vensters. Foto B. J. M. Klück. trekken van drie spitsboogvensters en de gehalveer-
de spitsboognis van een ingang weergegeven (afb. 61). In de 16e eeuw wordt het gasthuis voor meer perma-
nente bewoning verbouwd en met nieuw gebouwde huisjes uitgebreid tot twintig vrijwoningen. Door deze uitbreiding ontstond de voor Utrecht zeldzame vorm van een hofje rond een binnenterrein. In het register van transporten en plechten (GAU, Ar- chief Stad II, 3243, anno 1 582, 207-209) wordt op 16 november 1 582 naar aanleiding van een huis in de Zilverstraat gesproken over „Zinte Margrieten gast- huijs. . . ende nijeuwen caemeren daerinne getim- mertt". Ongetwijfeld zullen de rechts van de voormalige ka- |
||||||||||||||||
Afb. 62 Jansveld 4-20. De voorgevel van Jansveld
16. Foto B. J. M. Klück. Het vensterkozijn op de bega- negrond is een vermaakt kruiskozijn. Rechts is de in- gang van 8 met zijn oorspronkelijke korfboognis zichtbaar. |
||||||||||||||||
119
|
||||||||||||||||
lm
|
||||||||||||
Afb. 66 Jansveld 4-20. De 17e-eeuwse spiltrap
van Jansveld 10. Foto B. J. M. Klück. |
||||||||||||
Afb. 64 Jansveld 4-20. Doorsnede door de poort
en de zolder van Jansveld 6 naar het noorden met bouwsporen en een reconstructie van een middel- eeuwse topgevel, lek. D. Doyer. |
||||||||||||
pel afgebeelde huisjes tot die nieuwe kameren be-
hoord hebben, terwijl de in korfboognissen ge- plaatste deuren en de kruisvensters in het grote ge- bouw eveneens als 16e-eeuws werk beschouwd mo- gen worden, want toen werd dat hoofdgebouw opge- deeld. Nu heeft alleen Jansveld 8 nog een dergelijke ingangsnis met afgeschuinde hoeken (afb. 62). De af- gebeelde huisjes vertonen grote gelijkenis met Jans- veld 14 en 1 6, waarvan de kruiskozijnen op de verdie- ping stijlen met een 16e-eeuws profiel hebben, terwijl de deur van 16 in een nis met afgeschuinde en (weg- gewerkte) boog is geplaatst (afb. 62). De vier huisjes ter weerszijde van de poort aan het Jansveld (4, 6, 18, 20) met hun 18e-eeuwse deuren en vensters, tonen bouwsporen uit verschillende pe- rioden. In de voorgevel van 18 en 20 komen bogen van deurnissen met afgeschuinde hoeken voor, naast brede bogen van vroegere drielichtvensters, die tot de 16e-eeuwse verbouwing gerekend moeten wor- den (afb. 63). De strook boven de vensters onder- scheidt zich van het lagere deel door het kleine for- maat van de moppen, die afwisselend in koppen- en strekkenlagen zijn gemetseld. Daaronder is in Vlaams verband gemetseld. Toch moeten niet alle kenmerken van deze gevel als
veelzeggende bouwsporen opgevat worden: enige decennia geleden is de voorgevel gerestaureerd waarbij ondermeer de scherpe spitsboog van de poort |
||||||||||||
Afb. 65 Jansveld 4-20. Schets van de achtergevel
van Jansveld 10. Tek. B. J. M. Klück. Beganegrond en kelder met de in de tekst genoemde verschijnse- len. |
||||||||||||
120
|
||||||||||||
door een bijna afgeronde boog vervangen werd. Het
blijft echter vaststaan dat de gevel in aanleg van vóór 1 582 dateert. Uit muurankers en uit de bijbehorende balklagen valt af te leiden dat in de 16e eeuw sprake was van één huisje links van de poort (4 en 6) en twee rechts daarvan. De balklaag van 18 en 20 is hoger ge- legd, wat op gelijktijdigheid met de kelders (met mop- pengewelf) wijst, en hij heeft andere sleutelstukken dan de balklaag links van de poort: resp. met peer- kraal en met holprofiel. Inwendig kwamen echter sporen van nog oudere fa-
sen aan het licht. Als eerste kwam bij het ontpleiste- ren van de noordmuur op de zolder boven de poort een fragment van een trapgevel van de voorganger van 18 (-20) tevoorschijn, waarvan de vroegere dak- voet veel lager gelegen moet hebben dat de huidige, maar die bovendien ook minder breed was en dus een andere balklaag heeft gehad (af b. 64). In de trapgevel (baksteen 29 x 14 x 6,5 cm; 10 lagen 78 cm) zijn resten zichtbaar van een weggebroken schoorsteen- kanaal, dat in de poortdoorgang overgaat in twee ko- lommen op consoles. Als tweede verschijnsel van een vroege fase leverde
de achtergevel van 6 sporen op van een smal venster in metselwerk van forse moppen (30,5 x 1 5 x 7 cm; 10 lagen 84,5 cm) dat van een 14e-eeuwse oor- sprong moet zijn. Ook dit fragment blijkt ouder te zijn dan de balklaag en het geeft bovendien aan dat achter deze muur (nu van 8) oorspronkelijk open ruimte was. Uit de periode na de verbouwing tot vrijwoningen werd in 6 bij de aan de poort grenzende muur een haardpot aangetroffen waaromheen een leemlaag met afdrukken van plavuizen van 16,5 in het vierkant aansloot. Als haardpot was een waterkan gebruikt. Aardig was dat in de as een stukje vuursteen lag. In de muur was van de stookplaats op dat punt niets te zien: later werd daar een doorgang gemaakt, terwijl de rest achter de huidige schoorsteen verborgen moet zitten. Ook in 10 kwam middeleeuws werk te- voorschijn: de achtergevel bestaat uit moppen (10 la- gen 81 cm), die doorloopt achter 1 2 en waarschijnlijk ook achter 8. In 10 is er een 45 cm brede steunbeer in opgenomen met een rechte en een schuine kant (afb. 65). De fundering van de muur is ouder en er is een fragment bewaard van een hoek van een ge- pleisterde opening of nis. De voet van de steunbeer is afgehakt om ruimte te
maken voor een schuin gewelfje boven de ingang naar een kelder met een moppengewelf, dat ondanks het steenformaat (29,5 x 14 x 6,5 è 7 cm) waar- schijnlijk in de 16e eeuw gedateerd moet worden. Merkwaardig is, dat de ingang oorspronkelijk in 8 was. Het schuin oplopende gewelfje en de steunbeer vormden voor de indeling van 10 geen probleem: zij waren onder en achter de bedstee-betimmering ver- borgen. Verder bezit 10 een 17e-eeuwse grenen spiltrapje
waarvan de treden langs de spil met een oortje ver- sierd zijn (afb. 66). De deur, met boven- en onder- deur, met al het oorspronkelijke hang- en sluitwerk er nog aan, stamt uit het tochtportaal uit de 18e eeuw (afb. 67). |
|||||||||
Afb. 67 Jansveld 4-20. De 18eeeuwse voordeur
van Jansveld 10 met boven- en onderdeur. Foto B. J. M. Klück. |
|||||||||
Afb. 68 Jansveld 4-20. Doornsede over de zolder
van Jansveld 12metzgn. Philibertspant uit het einde van de 18e eeuw. Tek. B. J. M. Klück. |
|||||||||
121
|
|||||||||
Afb. 69 Jansveld
4-20. Ingekleurde platte- grond uit de 18e eeuw van de Margarethenhof. GAU TA Zi 10.1. Deze nauwkeurige tekening geeft o.a. veel informa- tie over de interieurs van de huisjes. Opvallend is dat de indeling van de woningen overal ver- schillend is. Dat kan enerzijds wijzen op ver- anderingen die in de loop van de tijd ontstaan zijn, anderzijds is het een ge- volg van aanpassing aan reeds bestaande gebou- wen van het gasthuis. Uit dit laatste feit zal ook de zeer ongelijke verde- ling van de plee's te ver- klaren zijn. Ze zijn op de plattegrond aangegeven als vierkantjes of drie- hoekjes met een rond gat. In tenminste een aantal gevallen verklaart het voorkomen van kel- ders de afwezigheid van plee's. Negen huisjes lij- ken het zonder deze voorziening te moeten stellen: zij hebben fesa- men slechts de beschik- king over twee buitense- creten. De woningen aan de straat, rechts van de poort, hebben een plee in de achterliggende wo- ningen. Rechts van hetbleekveld
zijn twee pompen aange- geven, waarvan er één gevaarlijk dicht bij een beerput onder het aan- grenzende huis gesitu- eerd is. |
|||||||||
15. Jeruzalemstraat 12
De zijmuren van Jeruzalemstraat 12 bleken veel ge-
gevens te bevatten over de ontwikkeling van de aan- grenzende panden. Van Jeruzalemstraat 12 zelf zijn geen oudere bouwsporen gevonden dan het restant van een topgeveltje in de zuidmuur met baksteen van 25 x 12,2 x 5,5 cm; 10 lagen 66 cm (afb. 70). Daaruit valt af te leiden dat waarschijnlijk in het einde van de 16e eeuw een dwarshuisje van één laag ge- bouwd werd op een tot dan toe open stuk grond dat behoord moet hebben tot Jeruzalemstraat 8-10, het grote, middeleeuwse huis. De voorgevel van dit huis- |
|||||||||
Een dergelijke deur vinden we ook in 12, dat in het
laatste kwart van de 18e eeuw gebouwd is als ver- vanging van een groter huis. Achter het 1 8e-eeuwse huis liep een gangetje, dat tussen 10 en 12 uitkwam. Nu is dit voor een gedeelte het plaatsje met recente keukefi, de rest is bij 10 getrokken. Een bijzonderheid is de constructie van de 18e- eeuwse kap (nu de oudste kap van het hofje): op de muurplaten rusten twee Philibert-spanten, die ver- bonden zijn met stijlen op de vloerbalken (af b. 68). In- kepingen voor zware panlatten wijzen uit dat de dak- vorm oorspronkelijk de kromming van de spanten volgde. B. J. M. Klück |
|||||||||
122
|
|||||||||
Afb. 70 Jeruzalem-
straat 12. De zuidmuur van de eerste en tweede verdieping. Tek. B. J. M. Klück. Aangegeven zijn de binnenzijde van een topgevel van een voor- ganger van 12 (linkson- der) en de topgevels van twee opeenvolgende fa- sen van 14. |
|||||||||
je van 4 x 4 m, lag naar schatting anderhalve meter
achter de rooilijn. Misschien is toen al de later dicht- gemetselde verbinding op de beganegrond met 8-10 gemaakt. In de noordgevel werd een topgevel met vlechtingen
van een omstreeks 1 500 gebouwde éénlaags aan- bouw van 8-10 aangetroffen (moppen; 10 lagen 75 cm), die door latere wijzigingen sterk beschadigd was. Vastgesteld kon worden dat er oorspronkelijk minstens één zoldervenster was, een uitgemetseld schoorsteenkanaal met ter weerszijden een smal vlie- ringvenstertje, afgedekt met verspringende bak- steenlagen. Waarschijnlijk nog in de 16e eeuw werd op deze ge-
vel een nieuwe topgevel gebouwd toen de aanbouw van 8-10 op gelijke hoogte met de rest van het ge- bouw gebracht werd. Gedeeltelijk verborgen achter het topgeveltje van 1 2
zat een eveneens omstreeks 1500 gemetselde topge- vel van een éénlaags voorganger van Jeruzalemstraat 14 (moppen; 10lagen 74,5cm) (afb. 70). Dit geveltje was redelijk gaaf bewaard en toonde twee opvallend smalle en lange vensters, afgedekt met twee |
|||||||||
schuinstaande stenen en een latei aan de binnenzijde
(afb. 71). In de eerste helft van de 17e eeuw werd ook Jeruza-
lemstraat 14 met een verdieping verhoogd en in de nieuwe topgevel (baksteen 21,5x10,5x5,5 cm; 10 lagen 64 cm) kwam nu een vrij groot zoldervenster (afb. 70). Het kleine vlieringvenstertje van 12, dat net naast de oude gevel van 14 uitkeek, werd dichtge- metseld. De tegenhanger van de laatste topgevel van 14 is be-
waard gebleven in de noordmuur van Jeruza- lemstraat 16. Jeruzalemstraat 14 werd omstreeks 1900 volledig vernieuwd. Omstreeks 1800 werd 12 vernieuwd: de nokrichting
kwam haaks op de voorgevel, die nu op de rooilijn kwam te staan. Het waarschijnlijk 6,50 m diepe huis was twee lagen hoog. Alleen de enkelvoudige balk- laag van de beganegrond, met ravelingen voor trap en schoorsteen, is bewaard gebleven. In 1883 werd het huis verhoogd en vér naar achteren uitgebreid. De oostgevel werd gebouwd op een deels laat-middel- eeuwse tuinmuur, die op een nog oudere muur gefun- deerd is. In de noordmuur werd een topgevel opgeno- |
|||||||||
123
|
|||||||||
Tot vóór de aanleg van het industriegebied Lage Wei-
de bevond het huisje zich nog in de situatie zoals die op de kadastrale minuut van 1832 is aangegeven. De Kantonnaleweg liep toen vlak langs het huisje op een smalle strook land tussen de (nu gedempte) Proost- wetering en de nog bestaande vaart (afb. 72). Ter plaatse van de molenaarswoning is de Kantonnale- weg middels een smalle brug met de overzijde van de Proostwetering verbonden. Overigens is de molen op de kadastrale minuut al niet meer aangegeven. Het huisje is zeer eenvoudig van opzet. Het beslaat een oppervlakte van 10 x 6,50 m en telt één bouw- laag met kap. De beganegrond en de zolderverdieping zijn ruwweg in tweeën gesplitst door middel van een stenen binnenmuur waartegen ook het schoorsteen- kanaal is gesitueerd (afb. 73). De helft van het opper- vlak wordt ingenomen door de „nette" kamer, die door middel van een tweetal 1 9e-eeuwse paneeldeu- ren in verbinding staat met de woonkeuken aan de waterkant en met de woon- en slaapkamer aan de westzijde. Een steile trap in de laatstgenoemde ruim- te voert naar de zolderverdieping, die hoofdzakelijk als slaapruimte dienst zal hebben gedaan. Tegen de eindgevels bevinden zich twee vertrekken slechts door dunne houten wandjes gescheiden van een rui- me overloop. De kapconstructie bestaat uit twee gre- nen spanten met niet gekantrechte gordingen en een haanhout op deurhoogte. Het zadeldak met twee wolfseinden is gedekt met riet; de nok is afgewerkt met vorstpannen. Het exterieur werd gekenmerkt door geheel witge-
pleisterde muren met een grijze plint, schuiframen (grotendeel 18e-eeuws) waarvan enkele met luiken en een eenvoudige 19e-eeuwse voordeur met een gietijzeren rooster (afb. 73). Aan de zuidwestgevel bevond zich een zogenaamd |
|||||||||||||
Afb. 71 Jeruzalemstraat 12. Eerste verdieping van
de zuidmuur. Detail van de eerste topgevel van 14 met een geopend en (rechtsonder) een dichtgemet- seld zoldervenstertje. |
|||||||||||||
men van een kort daarna verdwenen middeleeuws
dwarshuis achter 14. Ook hier was waarschijnlijk sprake van een oorspronkelijk éénlaagshuis, dat later verhoogd is met een verdieping. B. J. M. Klück |
|||||||||||||
16. Kantonnaleweg 76
In verband met de geplande sloop van dit huisje is in
het najaar van 1983 het exterieur en het interieur er- van gedocumenteerd. Het betreft hier een voormalige 18e-eeuwse molenaarswoning die hoorde bij een sinds lang verdwenen molen aan de Kantonnaleweg. |
|||||||||||||
Afb. 72 Kantonnale-
weg 76. Achterzijde van het huis. |
|||||||||||||
124
|
|||||||||||||
Afb. 73 Kantonnaleweg 76. Aanzicht en platte-
gronden. Tek. C. J. M. Hampart. 1: voorgevel. 2: plat- tegrond van de beganegrond met de oorspronkelijke functies van de ruimten, a: woonkeuken. b: ,,nette kamer", c: woon/slaapkamer. 3: plattegrond van de zolderverdieping. |
||||||||||||||
tot voor kort vrijwel nihil. Slechts een klein profieltje
tussen Keizerstraat en Kloksteeg (zie Kroniek 1978-1979-1980, MBOU 1981-3, 57-58) leverde enig inzicht in de opbouw van de grond. Het zal overi- gens duidelijk zijn dat de geringe verspreiding van ar- cheologisch onderzoek - en zeker het grootschalig on- derzoek - zijn positieve tegenhanger vindt in het feit dat in die kwadranten de oude stad veel gaver be- waard is dan in het grotendeels kaalgeslagen noord- westelijke kwadrant. Het gedeeltelijk slopen van de gebouwen van het
Utrechts Nieuwsblad aan de westzijde van de Kei: zerstraat betekende bepaald geen verlies aan stede- lijk schoon en de gelegenheid ter plaatse archeolo- gisch onderzoek te verrichten werd dan ook dankbaar aangegrepen. Daar de nieuwbouw zeer snel op de sloop zou volgen, was slechts korte tijd voor het on- derzoek beschikbaar: het duurde van 28 maart t/m 1 5 |
||||||||||||||
haakanker, dat is een anker waarvan de schoot aan
de onderkant omhoog gebogen is. In dit geval diende het wellicht om een lantaarn aan op te hangen ter markering van het huis, dat immers vlak langs de weg stond. C. J. M. Ftampart |
||||||||||||||
17. Keizerstraat
Het hart van het middeleeuwse deel van Utrecht is
het Domplein. Vanuit dit hart zouden we - denkbeel- dig - de oude stad in vier kwadranten kunnen verde- len, een handeling die de archeologie niet vreemd is. Wanneer we vervolgens nagaan hoeveel kennis op ar cheologisch gebied binnen deze kwadranten bestaat, valt op dat het noordwestelijke kwadrant relatief goed onderzocht is, de andere delen weinig of niet. Zo was de kennis over het noordoostelijke kwadrant |
||||||||||||||
O 25 5 75 10 m
|
||||||||||||||
33
|
||||||||||||||
Afb. 74 Keizerstraat. Situatie van het opgegraven gedeelte. Tek. W. van Deemter. Aangegeven zijn de put-
ten, funderingen en de plaats van de Vuile Sloot, a: waterput, b: beerput, c: tracé van de Vuile Sloot, d: plaats van de dam in de Vuile Sloot. |
||||||||||||||
125
|
||||||||||||||
troffen. Dit pakket dook - evenals het merendeel van
de afzettingen - in noordwestelijke richting weg. Scherven of andere overblijfselen uit de vroege mid- deleeuwen zijn bij de opgraving, zoals gezegd, niet gevonden. De sterke omwoeling van de grond door kuilen en andere verstoringen zou er - zo zij er ge- weest waren - niet veel van de overgelaten hebben. De kuilen waren alle met afval, puin en slechte grond gedicht. Sommige hebben duidelijk dienst gedaan als afvalkuil; uit een daarvan is de vetvanger van afb. 76 afkomstig. Andere kuilen waren zo steil en diep inge- graven, dat gedacht kan worden aan zandwinning: een steile ingraving in het zand kan nooit erg lang bestaan, want de zijkanten zouden immers ten gevol- ge van erosie spoedig inzakken. De datering van deze kuilen loopt, op grond van de erin aangetroffen aarde- werkscherven, van de 13e tot in de 16e eeuw. De Vuile Sloot (afb. 77)
Ongeveer evenwijdig aan de Keizerstraat werd een
dichtgegooide sloot gevonden. De sloot was, getuige de minieme overblijfselen van paaltjes, ooit be- schoeid. De bodem van de sloot bevond zich op 0,20 m -NAP; het bijbehorende maaiveld was niet meer aanwezig. Het moet, gezien de doorsnede die door de sloot is gemaakt, en op grond van de aangetroffen hoogte van het zand, op minstens 1,70 + NAP gele- gen hebben. De geschatte breedte van de sloot op dat niveau moet ongeveer 6 m zijn geweest. De beschoei- de breedte is echter veel minder: 2,20 m. Dat bete- kent dat eertijds het maaiveld met een talud van ca. 45° naar de eigenlijke sloot afliep. Wanneer de sloot gegraven is, is niet zeker. Een enkel scherfje dat in de 12e eeuw gedateerd kan worden (pingsdorf) is afkomstig uit een ingraving die mogelijk tot de sloot gerekend kan worden. Beter zijn we geïn- formeerd over het einde van de sloot: hij was vol- gestort met zwarte, vuile grond, waarin zeer veel scherven voorkwamen. De aardewerkvormen die herkenbaar waren, stamden alle uit de eerste helft van de 1 5e eeuw. Daar slechts zeer weinig scherven aan elkaar pasten, ligt het voor de hand te veron- derstellen dat de grond waarmee de sloot is gedempt van elders is aangevoerd, en niet dat de sloot een tijd- lang als locale vuilstortplaats heeft gediend. Een se- lectie van herkenbare vormen van het aardewerk uit de sloot is te zien op afb. 78. Gezien zijn ligging mag worden aangenomen dat de sloot de oostelijke be- grenzing is geweest van de immuniteit van St. Jan. Van der Monde (I, 220-226) zegt over de Vuile Sloot dat deze in 1524 is schoongemaakt en hersteld. Twee-en-twintig jaar later was de sloot opnieuw zo- danig vervuild en volgegooid met afval dat de Raad van de stad beval de sloot te overkluizen en er een straat op aan te leggen. Bovendien moet het water van de sloot via riolen naar de Nieuwe Gracht (Drift) worden geleid. Hier nu rijst een probleem: de archeologische gege-
vens zijn niet in overeenstemming met de geschreven berichten. Het aardewerk dat in de slootvulling werd aangetroffen dateert van ruim vóór 1500. Het schoonmaken in 1 524 kan dus niet op de door ons |
||||||||
Afb. 75 Keizerstraat. Fragment van een romeinse
wrijfschaal uit de 1e of 2e eeuw. Foto F. Kneefel. |
||||||||
Afb. 76 Keizerstraat. Vetvanger uit een 15e-eeuw-
se afvalkuil. Foto F. Kneefel. april. Alleen het zuidelijk deel van het bouwterrein
werd, als het meest veelbelovend, want het minst verstoord, onderzocht (afb. 74). Grondopbouw
Slechts op een enkele plaats was de natuurlijke
grondopbouw bewaard gebleven. Door graafactivi- teiten in vroeger tijden waren de lagen danig ver- stoord. De onderste grondlagen bestonden - zoals vrijwel overal in de stad - uit rivierafzettingen. In de Keizerstraat waren het uitsluitend zandpakketten met hier en daar een dun kleilaagje. In het gehele opgegra- ven gedeelte is deze natuurlijke gelaagdheid tot een diepte van ca. 0,50 m +NAP waargenomen. De hoogte van deze sedimentatie werd tot maximaal 1,60 m +NAP vastgesteld. Sporen van erosie zijn niet aangetroffen. De weinige scherven die in de sedi- mentatie zijn gevonden zijn alle romeins. Een groot fragment van een wrijfschaal (afb. 75) behoort tot het type Stuart 148 en kan mogelijk in de tweede helft van de 1e eeuw worden gedateerd, misschien ook iets later. Drie andere romeinse scherven (2 ruw- wandig, 1 dikwandig) kunnen uit dezelfde periode stammen. Geen van de scherven vertoont sporen van slijtage ten gevolge van transport door water. Dat kan erop duiden dat zij niet ver van de plaats waar zij ge- vonden zijn ooit te water zijn geraakt. Op grond van deze gegevens mogen we aannemen dat de riviersedimenten bij de Keizerstraat in, of niet lang na de romeinse periode zijn ontstaan. Of er na de romeinse tijd nog aanwas van land heeft plaats gehad is niet vastgesteld. De oudste scherven - behalve de genoemde roemeinse - stammen uit de eerste helft van de 12e eeuw (pingsdorf), maar die zijn afkomstig uit ingravingen in de sedimenten. Op één plaats is op het diepste niveau van de opgra- ving (ca. 0,20 m + NAP) een dun pakket grind aange- |
||||||||
126
|
||||||||
Afb. 77 Keizerstraat.
Het noordelijk gedeelte van het opgegraven ge- deelte. Achteraan is de Vuile Sloot te zien als een donkere baan in het lichte rivierzand. Mid- denin bevinden zich en- kele putten en een afval- kuil. |
|||||||||||
vonden, waren niet van hoge ouderdom. Het over-
heersende steenformaat was 24 a 22 x 10 x 5 cm, zo- dat datering in de late 17e eeuw moet plaatsvinden. Hoewel de Vuile Sloot zich over de gehele lengte on- der deze fundering bevond (sommige keldertjes wa- ren in de slootvulling ingegraven), werden geen ver- schijnselen van ongelijke zetting waargenomen. Dat mag opmerkelijke heten, omdat bijvoorbeeld bij de Korte Smeestraat (zie onder Dorstige Harthof in deze Kroniek) een veel kleiner, dichtgegooid slootje waar- schijnlijk wel verzakking van achtergevels veroor- zaakt heeft. Duidelijk oudere bebouwingssporen zijn niet gevonden, wat aansluit bij de vermelding bij Van der Monde (I, 225), die over het Raadsbesluit van 1546 opmerkt: „Dit Raadsbesluit leert ons dat de Vuile Sloot toen nog schaars, en meest door behoefti- gen bewoond werd. . .". LIT: N. van der Monde, Beschrijving van de pleinen,
straten, stegen . . . der stad Utrecht. 3 delen. Utrecht 1844, 1845, 1846. H. L. de Groot |
|||||||||||
gevonden sloot slaan. Gezien de vermelding van het
overkluizen en bestraten in 1 546 is het niet onwaar- schijnlijk dat zich midden onder de tegenwoordige Keizerstraat een - tot riool omgebouwde - sloot be- vindt. Waarnemingen bij een eventueel daar aan te leggen of te vernieuwen riool kunnen t.z.t. het pro- bleem wellicht oplossen. In de uiterste noordoosthoek van het onderzochte
terrein werd ontdekt dat er ooit een „dam" door de sloot is gelegd. Schamele resten van een grondkering (twee vergane palen en een balk) vormden de afschei- ding tussen vuile grond met veel scherven aan de zuidzijde en veel „schonere" grond aan de noord- kant. De scherven die uit de dam komen zijn niet we- zenlijk ouder dan die uit de slootvulling, zodat afdam- ming en dichtgooien waarschijnlijk niet lang na elkaar hebben plaats gevonden. Bebouwing
De funderingsresten die zich langs de Keizerstraat be-
|
|||||||||||
Afb. 78 Keizerstraat.
Een selectie van de her- kenbare vormen van het aardewerk dat in de dichtgegooide Vuile Sloot is aangetroffen. Van links naar rechts: steengoed, grijs en rood aardewerk. Datering: eerste helft 15e eeuw. |
|||||||||||
127
|
|||||||||||
18. Korte Smeestraat 2-4-6
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter plaatse van de gesloopte panden Korte
Smeestraat 2-4-6 werd een kort onderzoek ingesteld. Van de muur tussen 6 en 8 werd door C. J. M. Ram- part een bouwhistorische opname gemaakt. M. W. J. de Bruijn verrichtte archiefonderzoek naar de bebouwings- en bewoningsgeschiedenis. Het geheel vormt een aanvulling op het reeds eerder gepubliceer- de onderzoek door A. F. E. Kipp naar de huizen in de Korte Smeestraat (Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 72-72). Zie voor meer gegevens over de Korte Smeestraat
ook onder Dorstige Harthof in deze Kroniek. Korte Smeestraat 2-4
Onder de reeds lang geleden gesloopte panden Korte
Smeestraat 2-4 werd een laat-middeleeuwse kelder met een goeddeels verdwenen tongewelf evenwijdig aan de straat, aangetroffen. Deze kelder sloot direct aan bij de bebouwing van Oude Gracht 302, waartoe Korte Smeestraat 2-4 nog in 1 574 behoorde. De kel- der maakte dus deel uit van een achterbouw van het huis aan de gracht (afb. 79). De jongste vloer die in de kelder werd aangetroffen,
bestond uit tot ,,plavuizen" van verschillend formaat verhakte hardstenen platen. Op de meeste grote exemplaren was in omtrek een timmermansbijl uitge- hakt (afb. 79). De vloer is in de late 19e eeuw gelegd. Bij de herkomst van de stenen zou aan een (opgeruim- de) kerkvloer gedacht kunnen worden (Geertekerk?, Bijlhouwersgilde?). Korte Smeestraat 6
Onder Korte Smeestraat 6 was een kelder aanwezig,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
//-JAL-^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
_; ,-'•
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«-4J—^=J-
^fb. 80 Korte Smeestraat 2-6. Aanzicht van de
muur tussen Korte Smeestraat 6 en 8. Te/c. C. J. M. Rampart. 1: poortje met korf boog in de achtergevel; 18e eeuw. die jonger was dan die onder 2-4; hij stond haaks op
de straat. In 1576 is ter plaatse nog sprake van een „ledig erf", maar in datzelfde jaar wordt er ook een „huijsinge mit sijnen toebehoiren" genoemd. In 1602 wordt het pand als „kamer" omschreven. De muur tussen Korte Smeestraat 6 en 8 (afb. 80) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 79 Korte Smee-
straat 2-6. Hardstenen ,,plavuizen" met inge- hakte timmermansbijlen in de kelder van Korte Smeestraat 2-4. Links een dichtgezette door- gang naar de kelder van Oude Gracht 302, die op een oorspronkelijk lager vloerniveau duidt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
128
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was opgebouwd uit moppen en hoorde bij een huis
van 6 m diepte. Het had waarschijnlijk twee nogal la- ge verdiepingen met een kap evenwijdig aan de straat. Op de beganegrond tegen de rechter muur be- vond zich een haard. Ter hoogte van de zoldervloer resteerde een eiken-
houten (strijk)balk in de muur, die aan de kant van de achtergevel bovendien voorzien was van een schoor. Deze schoor was met halfhoutsverbindingen aan de strijkbalk en aan de (verdwenen) muurstijl verbonden. Of eenzelfde schoor zich ook aan de kant van de voor- gevel bevond, kon niet worden vastgesteld. De balk lag overigens aan de kant van de achtergevel 30 cm lager dan aan de voorzijde (zie voor de mogelijke oor- zaak van deze verzakkingen onder Dorstige Harthof in deze Kroniek). Op de zolderverdieping vertoonde de muur aan weerszijden van het schoorsteenkanaal een kaarsnis. De muur laat zich, naar vage sporen aange- ven, met trappen beëindigen. Hieruit vloeit dan voort dat de voorgevel ter hoogte van de eerste verdieping een overstek gehad moet hebben. In de achtergevel waren nog de restanten aanwezig van een 18e-eeuws poortje met een korfboog van zeer zorgvuldig wigvormig geslepen bakstenen en een geprofileerde hardstenen dorpel (afb. 80). LIT: M. W. J. de Bruijn, De noordzijde van de Korte Smeestraat, ca 1550-1600. Typescript. Utrecht 1984. H. L. de Groot/C. J. M. Hampart
|
|||||||||||||||||||||
pas bij vergelijking achteraf tot een aantal beelden ge-
reconstrueerd kunnen worden. De oudste, zeer summiere resten hebben waarschijn- lijk behoord tot een vroeg 15e-eeuws gebouw(tje) dat |
|||||||||||||||||||||
Afb. 81 Lange Rozendaal 27-29. Doorsnede naar
het oosten over Lange Rozendaal 29 met bouwspo- ren in de scheidingsmuur met 27. Tek. B. J. M. Klück. S: stookplaatsen. Bij de stookplaats van de verdie- ping zijn de haardstenen van afb. 83 gevonden. On- der deze stookplaats een fragment van het oudste metselwerk in leem. Onder de stookplaats van de be- ganegrond zijn de gevonden vloerniveau's aangege- ven. |
|||||||||||||||||||||
19. Lange Rozendaal 27-29
Soms kan een gebouw zo vaak aan ingrijpende veran-
deringen zijn onderworpen, dat er van voorgaande fa- sen slechts enkele fragmenten overblijven. Het docu- menteren van de voormalige zuivelfabriek ,,Mido", Lange Rozendaal 27-29, had dan ook veel weg van het verzamelen van een zak vol puzzelstukken, die |
|||||||||||||||||||||
M
•1 |
|||||||||||||||||||||
K
|
|||||||||||||||||||||
K
|
|||||||||||||||||||||
Afb. 82 Lange Rozen-
daal 27-29. Plattegrond. Tek. B. J. M. Klück. En- kelvoudige arcering: ge- vonden kelders (K). S: stookplaats. |
|||||||||||||||||||||
lA
|
|||||||||||||||||||||
129
|
|||||||||||||||||||||
Afb. 83 Lange Rozen-
daal 27-29. Haardste- nen uit de stookplaats op de verdieping van Lange Rozendaal 29. Foto F. Kneefel. Afgebeeld is een gespiegelde voor- stelling van St. Joris en de draak. Vóór de kop van het paard is de te redden maagd met gehe- ven armen te zien. Tweede helft 16e eeuw. |
|||||||||||||
ter plaatse van 27 ongeveer 4,85 m achter de huidige
rooilijn stond en blijkbaar naar het noorden helde (afb. 81). Verder zijn de huidige voorgevels van 27 en 29 gefundeerd op een uiterst zware moppenmuur van ca. 60 cm dik. Deze muur is eerder gebruikt als funde- ring van een eveneens middeleeuws huis ter plaatse van 29. Daarbij hoort een oudste vloerniveau op 57,5 cm onder de recente vloer. In de middeleeuwen nog is de vloer tweemaal verhoogd. In de tweede verho- ging werden bij de oostmuur resten van een haardpot |
|||||||||||||
gevonden. Op die plaats blijkt tot aan het einde van de
19e eeuw een stookplaats te zijn geweest. Zowel in 27 als in 29 zijn kelders met een tongewelf dwars op de straat aangetroffen; zij zijn waarschijnlijk in de late 16e eeuw gemaakt. Uit diezelfde tijd stamt ook een aantrekkelijke vondst van een viertal, deels beschadigde haardstenen (afb. 82). Zij bevonden zich achter de strijkbalk van de oostmuur van 29. Zij duiden op een luxe stookplaats op de verdieping van het achtergedeelte van het huis. Deze stookplaats verdween waarschijnlijk bij een gro- te verbouwing in de 18e eeuw, toen het achterge- deelte van het toen tot breed éénlaags gebouw met grote kap verbouwde huis ingericht werd voor een ambacht waarbij vuur te pas kwam: op de begane- grond werd een grote, hellende assleuf gevonden (afb. 83). Aan de zijde van 27 bevonden zich vensters in de zij-
gevel, op zolder en op de verdieping. Lange Rozen- daal 27 was toen een minder diep huis. Het 18e-eeuwse gebouw werd in 1890 gesloopt en vervangen door een woning met karnhuis. Dit com- plexje ontwikkelde zich in de navolgende decennia tot een stoomzuivelfabriek, die de vier panden met tui- nen aan de oostzijde annexeerde. B. J. M. Klück |
|||||||||||||
20. Lijnmarkt 8
Tijdens verbouwingswerkzaamheden in de kelder van
Lijnmarkt 8 was er gelegenheid te onderzoeken in hoeverre er nog iets over was van de kelder van „Het grote huis op de Gracht", later genaamd ,,De Over- stek". Het is nl. uit archiefbronnen bekend dat Lijn- markt 2-10 ooit één groot geheel hebben gevormd (afb. 84). Een eerste vermelding van dit gebouw is te vinden in een oorkonde uit 1 196, waarin het wordt beschreven als het huis „bij de Borchbrug op de Gracht". Blijkens een oorkonde uit 1 231 is het grote |
|||||||||||||
Afb. 84 Lijnmarkt 8. Situatie van ,,De Overstek"
met de huidige perceelsgrenzen en huisnummers. Tek. C. J. M. Rampart. |
|||||||||||||
130
|
|||||||||||||
huis dan verdeeld in negen kameren en vijf kelders.
Bovendien was er naast de Borchbrug (nu Maartens- brug) een trap naar het water. De oudste gegevens omtrent overbouwing van de werf dateren uit 1 340. Hij wordt dan door het kapittel van St. Marie en de stad Utrecht in erfpacht gegeven aan de bewoners van de respectieve panden, wier huizen tevens tot aan de gracht over de werf gebouwd mogen worden, waarbij het zelfs toegestaan was een overstek te ma- ken van twee voet (ca. 55 cm) boven over de gracht. De werf zelf moest open blijven, opdat daar normale doorgang achter de huizen langs mogelijk bleef en er tevens markt gehouden kon worden. De benaming „Oversteke", die ongetwijfeld ingegeven is door voornoemde overstek, verschijnt voor het eerst in 1378 in de bronnen. Uit een goederenregister van |
||||||||||||
-«
|
||||||||||||
Afb. 86 Lijnmarkt 8. Kelder onder Lijnmarkt 6. Deze
kelder is van dezelfde opzet als die onder Lijnmarkt 8, zij het dat de gewelfvakken hier ca 3,50 m breed zijn. De foto toont een pijler (tegen de noordwand naar Lijnmarkt 41 met de daaruit ontspringende gordel- of muraalboog. |
||||||||||||
omstreeks 1400 blijkt dat de negen kameren, vanwe-
ge hun geringe omvang, vergroot zijn, o.a. door uit- breiding van de kelders en wellicht door een extra bouwlaag. Er is dan waarschijnlijk al sprake van af- zonderlijke huizen. Het aantal hofsteden (= erven) is teruggebracht van
negen tot zes met achtereenvolgens breedten van 2,68 m, 2,68 m, 2,55 m, 3,33 m, 6,70 m en 4,42 m (geteld vanaf de Borchbrug). Het huidige huis Lijnmarkt 8 heeft een breedte van ca.
6,70 m. In de kelder zijn restanten gevonden van een oudere (eerste?, 13e-eeuwse?) versie, die qua breed- te weinig verband vertoont met de opbouw van 8 (afb. 85). Het onderzoek in deze kelder spitste zich toe tot waar speurwerk naar aansluitingen, naden in het muurwerk en restanten van muraal- en gordelbo- gen. Uit de verschillende waarnemingen kan een voorlopige reconstructie van de kelder samengesteld worden. De oorspronkelijke diepte bedraagt ca. 8,25 |
||||||||||||
Afb. 85 Lijnmarkt 8. Plattegrond van de kelder.
Tek. J. W. Jutte/C. J. M. Rampart. De gebroken lijnen geven de reconstructie weer. |
||||||||||||
131
|
||||||||||||
m inclusief de 75 cm dikke voor- en achtergevel. De
ruimte wordt overspannen door kruisgewelven op een rechthoekige plattegrond. De vakken meten ca. 4,70 x 3,30 m. Daar het huidige pand breder is dan één gewelfvak, is de aansluiting met een volgende travee (onder Lijnmarkt 10) nog waar te nemen. Muraal- en gordelbogen hebben een eenvoudige doorsnede (afb. 86). Het baksteenformaat in voor- en achtergevel bedraagt 30 x 1 5 x 7,5 a 8,5 cm, wat een datering in de 13e eeuw nog wel toelaat. Ervan uitgaande dat de grachtkant niet al te zeer van plaats veranderd is, zou de werf in deze situatie een breedte van ongeveer 3,25 m hebben gehad. Toch blijft nog een aantal essentiële vragen met be- trekking tot ,,De Overstek" onbeantwoord. Hoe is bijvoorbeeld de precieze volgorde geweest in de over- bouwing van de werf? Is de gewelfconstructie, zoals die onder 8 gevonden is, ook aanwezig onder de rest van de panden die tot De Overstek hebben behoord? De in aansluiting op het onderzoek in 8 gedane opna-
me van de kelder onder Lijnmarkt 6, leverde het beeld op van een identieke gewelfconstructie. Er is hier aanzienlijk meer overgebleven aan oorspronkelijk metselwerk dan in 8 (afb. 86). De kelder, met een in- wendige breedte van ca. 3,50m, strookt hier wel met de bovengrondse opbouw. Uit schriftelijke gegevens uit omstreeks 1400 blijkt
echter dat onder Lijnmarkt 4 weer geen kelder zou zijn. Hoe was de perceelsscheiding van De Overstek vóór 1400, toen het huis in negen kameren was ver- deeld? Welk verband bestaat er tussen deze schei- ding en de onderlinge kelderstructuren? Ter oplossing van al deze vragen is meer onderzoek ter plaatse on- ontbeerlijk. LIT: M. W. J. deBruijn, „Het grote huis op de Gracht"
later genaamd ,,De Overstek". De ontstaansgeschie- denis van de noordzijde van de Lijnmarkt in Utrecht in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling en het juri- disch statuut van de grond. Utrecht 1983. Type- script. C. J. M. Rampart |
|||||||||||||
De profielopbouw
Duidelijk blijkt uit afb. 87 hoe de rivier vrijwel horizon-
tale pakketten zand en klei heeft afgezet. De afzettin- gen werden aan de bovenzijde afgesloten door een dunne, zwarte ophogingslaag. De bovenste afzet- tingslaag bestond uit een humeus kleipakket van on- geveer 60 cm dikte. Onderin de rioolsleuf- op ca. 0,80 m -NAP - kwam grof tot zeer grof zand voor. |
|||||||||||||
Afb. 87 Museumlaan. Profiel ter hoogte van de
westelijke rijbaan van de Emmalaan. Tek. W. van Deemter/T. J. Hoekstra, a: opgebracht zand. b: zwar- te ophogingsgrond. c: bruine, humeuze klei. d: grijze klei. e: grof zand (in de bovenste laag met enkele schelpfragmenten), f: zand met organische resten. Straathoogte: 2,05 +NAP; onderkant sleuf: ca 0,80 -NAP. Halverwege de Museumlaan bestond deze sedimen-
tatie op die diepte voor een deel zelfs uit grind. Het is op grond daarvan dat mag worden verondersteld dat het hart van de bedding zich hier of in de onmiddellijke nabijheid heeft bevonden. LIT: H. L. de Groot, Scherven, Schoeiingen en Sche-
pen. Doctoraal scriptie Albert Egges van Giffen Insti tuut voor Prae- en Protohistorie, Universiteit van Amsterdam. Typescript. Amsterdam 1983. H. L. de Groot
|
|||||||||||||
21. Museumlaan
En vrij recente hypothese over de Vecht en de Rijn
gaat ervan uit dat de Vecht in de 12e eeuw ten oosten van het tegenwoordige Wilhelminapark naar het noorden stroomde en vervolgens, na een bocht west- waarts gemaakt te hebben, in het tracé van de noor- delijke stadsbuitengracht haar vervolg had. De diepe rioleringswerkzaamheden in de Museumlaan en in de Emmalaan boden de mogelijkheid deze hypothese te toetsen. De stroomrichting van de Vecht zou dan on- geveer loodrecht door het riooltracé van de Museum- laan doorsneden moeten worden. Uit de hierna beschreven profielopbouw mag inder- daad worden afgeleid dat zich onder de Emmalaan een verlande Vechtbedding bevindt. Een datering voor deze verlanding is niet te geven: uit de hele riool- sleuf is niet één scherf aardewerk of een ander da- teerbaar voorwerp tevoorschijn gekomen. |
|||||||||||||
22. Neude
In mei van dit Kroniekjaar is aan de zuid- en westzijde
van de Neude de riolering vernieuwd. De waarnemin gen die tijdens die werkzaamheden zijn gedaan, lever- den vooralsnog geen nieuwe gezichtspunten op. Reeds in 1977 en 1978 werd geconstateerd dat zich hier, onder een dik, zwart ophogingspakket, rivier zand bevindt. Nabij de Voorstraat ligt de top van dit zand op ca. 0,50 m +NAP, terwijl nu kon worden waargenomen dat bij de Drakenburgstraat het zand onder de Neude op ongeveer 1,45 m +NAP ligt. Di; komt goed overeen met een waarneming die in 1982 is gedaan, toen naast de ingang van de Neudeflat in de Vinkenburgstraat een olietank werd verwijderd |
|||||||||||||
132
|
|||||||||||||
zou zijn geweest, een verhaal overigens dat op de ver-
moedelijk oudst bekende archeologische waarnemin- gen in Utrecht teruggaat: men vond „scheepsresten" bij het aanleggen van funderingen van huizen. LIT: N. van der Monde, Beschrijving van de pleinen, straten, stegen ... der stad Utrecht II, 86-137. Utrecht 1845. H. L. de Groot |
||||||||||||
23. Oude Gracht 51-53
De uitgebreide opgravingen ten noorden van de Jaco-
bikerk (Kroniek 1978-1979-1980, MBOU 1981-3, 44-50; Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 31-40) heb- ben nog eens bevestigd dat het noordelijk deel van de Oude Gracht gegraven is en dat het geen restant van een rivier is. De mogelijkheid dit nogmaals en dan ter plaatse te toetsen, deed zich voor toen in verband met bouwplannen het parkeerterrein aan de zuidzijde van de Jacobskerkstraat gedeeltelijk beschikbaar kwam voor archeologisch onderzoek. De opgraving was evenwel van korte duur, omdat de twee huizen die tot de jaren zestig ter plaatse aan de Oude Gracht gestaan hebben, onderkelderd en bo- vendien rigoreus gesloopt waren. Alleen de funda- menten van de frontmuren met de (later) dichtgemet- selde doorgangen naar de werfkelders waren nog aanwezig. Het grote sloopgat was geheel gevuld met schoon zand. Gedeeltelijk verwijderen van dit zand le- verde geheel onderin toch nog enkele profieltjes op die de fraaie opbouw van een „oeverwal" lieten zien (afb. 89). De afzettingen bestonden hoofdzakelijk uit zand, dat
vrijwel horizontaal gelaagd was. Uit de sedimentatie- richting bleek dat de rivier niet ten oosten, maar ten noorden van de opgravingsplaats moet worden ge- zocht. Immers, als de Oude Gracht hier ter plaatse ooit een rivier zou zijn geweest, zouden de zandlagen naar de gracht toe moeten hellen. Dit was, zoals ge- zegd, niet het geval. Samen met de grote hoeveelheid |
||||||||||||
Afb. 88 Neude. Veldfles van steengoed met engo-
be. Foto F. Kneefel. Datering: 14e eeuw. Opvallend was toen de hoge ligging van het zand, dat
onmiskenbaar door een rivier was afgezet. De datering van het ophogingspakket (ca. 1,50 tot 2,00 m dik) is niet geheel duidelijk. Vermoedelijk heeft er al vóór de grote ophoging en bestrating die vanaf 1465 plaats heeft (met 2866 karren zand en meer dan 1071 tonnen bestratingskeien) ophoging plaats gevonden, wat, gezien het gebruik als tour- nooiveld vanaf minstens 1396 ook wel voor de hand ligt. Een fragment van een pingsdorf kan (midden 1 2e eeuw) en een in 1 977 gevonden groot fragment van een steengoed veldfles uit de 14e eeuw (afb. 88) pas- sen in dat beeld. De in 1984 te verwachten rioolaan- leg tussen Voorstraat en Oudkerkhof, via Neude, Schoutenstraat en Korte Minrebroederstraat, kan wellicht dit probleem nader oplossen en misschien ook licht werpen op het al uit de 16e eeuw stammen- de verhaal dat bij de Neude in vroege tijden een haven |
||||||||||||
'tf-
|
||||||||||||
Afb. 89 Oude Gracht 51-53. Profiel door riviersedimenten heen, gezien naar het noorden (Oude Gracht
rechts). Onderin komen zandal'zettingen voor met zgn. ,,foreset-gelaagdheid". Deze worden afgedekt door af- wisselend klei- en zandpakketjes die horizontaal gelaagd zijn. |
||||||||||||
133
|
||||||||||||
kelijk metselwerk verdwenen, zonder dat er voorzie-
ningen getroffen werden voor de daardoor ontstane constructieve problemen. Uiteindelijk dreigden re centelijk de laatste steunpunten het te begeven en was krachtig aangepakt herstel nodig (afb. 91). Tij- dens de herstelwerkzaamheden werden allerlei waar- nemingen gedaan die tot een beeld van de oorspron- kelijke vorm en indeling van de achtergevel leidden. De ruim 14 m hoge en 8,50 m brede gevel is gemet- seld met bakstenen van 30 a 31 x 14 è 14,5 x 6,5 cm; 10 lagen beganegrond: 82 cm, 10 lagen verdieping enz.: 80 cm. Vijf oorspronkelijke vensters werden meer of minder
onvolledig teruggevonden: één op de, in de 14e eeuw ca. 5 m hoge, begane grond, twee op de oorspronke- lijke verdieping en twee op zolder (afb. 92). Heel merkwaardig is dat de vensters links hoger ge- plaatst zijn dan die aan de rechterkant. Bij deze vensters hoorden geen kozijnen. Uit duim- en gren- delstenen van basaltlava en een sponning in de baksteen aan de binnenzijde van het venster od de be |
|||||||||||||
gegevens die reeds eerder in het noordelijk stadsdeel
zijn verkregen, leidt dit tot de volgende conclusies: De Jacobikerk is gebouwd op het noordelijk deel van een oeverwal. De oeverwal is ontstaan door een rivier (de Vecht) die zijn laatste bedding heeft gevonden in de noordelijke stadsbuitengracht. Het noordelijk deel van de Oude Gracht is gegraven door de oeverwal heen naar deze rivier toe. De opvatting van Van Winter dat een rivier, komend
vanuit het stadscentrum, ter plaatse van de Oude Gracht naar het noorden heeft gestroomd en ter hoogte van de Waterstraat naar het westen is omge- bogen, is onjuist. Door de reeds bovenvermelde onderkeldering en
sloop kon helaas geen datering door middel van vondsten uit grachttalud of oud maaiveld voor het graven van het noordelijk deel van de Oude Gracht verkregen worden. LIT: J. M. van Winter, Utrecht aan de Rijn; middel-
eeuwse Rijnloop en de wordingsgeschiedenis van de stad Utrecht. JOU 1 975, 44-72. H. L. de Groot |
|||||||||||||
A fb. 90 Oude Gracht 3 1 9-321. Het huis met de in
1936 gerestaureerde 17e-eeuwse voorgevel gezien vanuit het zuidoosten. |
|||||||||||||
Afb. 91 Oude Gracht 319-321. De in de 17-eeuw
gewijzigde achtergevel van het oorspronkelijk 14e- eeuwse huis. |
|||||||||||||
ganegrond blijkt dat ze met luiken gesloten werden
(afb. 93). De gevel is op de beganegrond 65 cm dik, op de ver-
dieping en de zolder 50 cm. In het hart van de muur kwamen stukje bij beetje resten in het zicht van een oorspronkelijk dubbel rookkanaal dat op de zolder een tong van moppen op de smalle kant had. Lager split- ste het zich in een schouw voor de verdieping en in het rookkanaal van een schouw, waarvan een frag ment van de 30 cm diepe, holle achterwand op de scheiding van de huidige beganegrond en tussenver- dieping te zien was. Beide schouwen - met a-sym- |
|||||||||||||
24. Oude Gracht 319-321
Het huis Grijsesteijn, een markant hoekhuis, blijkt in
de 14e eeuw gebouwd te zijn, maar het werd in het midden van de 1 7e eeuw herbouwd met handhaving van de oorspronkelijke achtergevel (afb. 90). In de 19e eeuw werd het pand verder opgedeeld, waarbij vooral de achtergevel het moest ontgelden in verband met het maken van nieuwe vensters, rookkanalen en toiletten, die dwars door het oude rookkanaal of in de muurdikte uitgehakt werden. Grote delen oorspron- |
|||||||||||||
134
|
|||||||||||||
Afb. 92 Oude Gracht 319-321. De achtergevel met
de resten van vijf vensters uit de 14e eeuw. Tek. D. Dover. Met onderbroken lijn is het verloop van de rookkanalen van de oorspronkelijke schouwen aan- gegeven. |
||||||||||||
metrische boezem op de verdieping en een rechte op
de beganegrond - waren iets uit het midden van de gevel geplaatst, wat ook in de situering van de vensters tot uiting komt. Het rookkanaal was bijna geheel in de dikte van de muur opgenomen. De huidige geveltop met vlechtingen heeft zijn vorm in de 17e eeuw gekregen. In de 14e eeuw is dit waar- schijnlijk een trapgevel geweest, waarbij een kap met een hogere nok zal hebben behoord. Oorspronkelijk stond tegen de achterzijde geen be- bouwing. B. J. M. Klück |
||||||||||||
25. Oude Gracht 347
In de noordmuur van de voorkamer op de verdieping
van Oude Gracht 347 werd een groot fragment van |
||||||||||||
Afb. 94 Oude Gracht 347. Haardstenen uit de
noordwand van de voorkamer op de eerste verdie- ping. De centrale haardsteen is exact hetzelfde als de haardstenen van Bemuurde Weerd OZ 23 {zie afb. 31). |
||||||||||||
Afb. 93 Oude Gracht 319-321. Gereconstrueerd
binnenaanzicht van een 14e-eeuws venster van de oorspronkelijke beganegrond. Tek. B. J. M. Klück. |
||||||||||||
135
|
||||||||||||
een haardstenen partij aangetroffen, bestaande uit
stenen met een voorstelling van klimmende leeuwen in ruiten. Er komen drie typen voor, waaronder één steen, die uit dezelfde vorm afkomstig is als de stenen van Bemuurde Weerd O.Z. 23 (zie aldaar in deze Kro- niek). Bij de andere stenen zijn de leeuwen iets gesty- leerder; die stenen zijn waarschijnlijk iets jonger (af b. 94). B. J. M. Klück |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26. Oudenoord 7
Het pakhuis op de hoek van Oudenoord en
Raamstraat lag tussen de voormalige Westerstroom (thans Oudenoord) en de Vecht, vroeger een bedrijvig handelsgebied aan de noordzijde van de stad. Blijkens een in de voorgevel gemetselde gevelsteen dateerde het pakhuis uit 1773. Een aantal jaren geleden heeft men de kap verwijderd, waardoor het voornamelijk houten interieur sterk door vocht en schimmel werd aangetast en onherstelbaar beschadigd. In april 1 984 is het pakhuis in het kader van plannen voor groot- scheepse nieuwbouw in dit gebied, gesloopt (afb. 95 en 96). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 96 Oudenoord 7. Voorgevel en zuidoostelijke
zijgevel van het pakhuis aan de Raamstraat (1983). De kap is verwijderd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 97 Oudenoord 7. Situatieschets, lek. C. J. M.
Rampart. De onderbroken lijn geeft de reconstructie van het achterste deel aan. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 95 Oudenoord 7. Voorgevel van het pakhuis
aan de Oudenoord (1974). Het pakhuis is nog van een kao voorzien. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het pakhuis lag met zijn 9,60 m brede voorgevel aan
de Oudenoord en strekte zich ver naar achteren uit. Vóór de sloop was het ca. 40 m lang, maar toen al was het blijkens de kadastrale minuut een flink stuk ingekort. Een oorspronkelijke lengte van meer dan 60 m is niet onwaarschijnlijk (afb. 97). Archeologisch onderzoek dat in 1984 daar plaats zal vinden, kan hierover misschien meer opheldering verschaffen. In 136
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de noordwesthoek was voor het opgaande muurwerk
ter hoogte van de kelder gebruik gemaakt van secun dair verwerkte kloostermoppen. Het gebouw bevond zich grotendeels nog in de oor spronkelijke staat. Het was opgemetseld uit zgn. „Utrechts plat", bakstenen van 22 x 11 x 4,5 cm en bestond uit kelders met lichtvensters, drie bouwla gen, een zolder en een houten kap (afb. 98). De ruim- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/4fe. 98 Oudenoord 7.
Dwarsdoorsnede B-B' tzieafb. 101). Tek. C. J. M. Rampart. De kaphel- ling en de spant- constructie zijn globale reconstructies. |
||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||
n
|
||||||||||||||||
Afb. 99 Oudenoord 7.
De kelder van het pak- huis gezien naar het noordoosten. |
||||||||||||||||
UUU LI.U
|
U U U U U,U
|
LTLJ LJi
|
||||||||||||||||||||||||||||||
dn \
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
lFl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
M M
|
2
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
1-4=
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 100 Oudenoord 7. De zuidoost gevel van het pakhuis aan de Raamstraat. Tek. C. J. M. Rampart. Duide
lijk is de regelmatige vensterindeling waarneembaar, die in de achterste acht traveeën door latere verbouwing is verstoord. Het reeds vroeger gesloopte deel is oningevuld gelaten. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
ten waren van oorsprong ongedeeld en bezaten een
driebeukige opzet met twee rijen houten kolommen op elke laag. De vloerconstructie tussen de bouwla- gen was zeer fors uitgevoerd in grenen balken, h.o.h. 1,60 m van muur tot muur en beplankt met eveneens grenen delen (met losse veren) van 4,5 cm dikte, waaroverheen nog een dekvloer van 1,5 cm dikte was gelegd. Vermeldenswaard is ook de keldervloer die in de zijbeuken belegd was met plavuizen, terwijl de middenbeuk een klinkerbestrating had. De houten kolommen rustten in de kelder op bakstenen poeren (afb. 99). De kelder was aan de voorzijde door middel van luiken in de vloer bereikbaar. Dergelijke luiken kwamen op die plaats ook voor op de eerste, tweede en derde verdieping, zodat goederen van buiten via de hijsinstallatie op zolder in één keer naar boven of naar beneden getakeld konden worden. In beide zijgevels waren op alle bouwlagen in iedere travee raamopeningen aangebracht, die slechts door middel van houten klapluiken afgesloten konden wor- den. In het hele pakhuis kwam geen enkel beglaasd raam voor. Onder de vensters was een langs de gehe- le wand doorlopende houten lambrizering aange- bracht. De kelderlichten en de vensters op de begane- |
grond waren van diefijzers voorzien. Het was met na-
me deze grote hoeveelheid regelmatig geplaatste vensters die het pakhuis zijn specifieke uiterlijk ver- leende (afb. 100). Van later tijd zijn twee over de gehele breedte van het
pakhuis lopende bogen in de 11 e en 1 5e travee, be ginnend in de kelder en doorlopend tot op de begane- grond (afb. 98). Op deze bogen waren drie balken ge- plaatst waarop de vloer van de eerste verdieping ter plaatse rustte. De functie van deze bogen is niet ge- heel duidelijk; mogelijk zijn ze aangebracht voor het plaatsen van zware machines op de eerste verdieping of voor extra dwarsstabiliteit in het zeer lange pak- huis, waarin echte standvinken ontbraken. Het achterste deel van het pakhuis (oorspronkelijk het middelste) is in de loop van de 19e eeuw verbouwd. De linker zijgevel sprong over een lengte van 9 m iets naar binnen en de vloeren werden in het midden slechts door één rij houten kolommen gesteund (afb. 101). Het oorspronkelijke, regelmatige vensterpa- troon was hier sterk verstoord. De achtergevel, zoals die tot vóór de sloop nog aanwezig was, dateerde uit het begin van de 20e eeuw. D. Valentijn |
|||||||||||||||||||||||||||||||
% C23—E3---SS3-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
K tl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
1 I ;!
! N <
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
V
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
T
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 101 Oudenoord 7. Plattegrond van de beganegrond. Tek. C. J. M. Rampart. Door verbouwing in de loop
van de 19e eeuw is de noordwest gevel over een lengte van negen meter iets naar binnen komen te liggen. De vloeren hier werden in het midden slechts door één rij houten kolommen gesteund. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
138
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
27. Oudkerkhof 19-21
De huizen Oudkerkhof 19 en 21 vormden tot in de
19e eeuw één geheel. Tot de splitsing was het een breed huis met twee beuken. De achterste beuk was slechts één bouwlaag hoog (afb. 102). Het huis is in de 15e eeuw gebouwd op het erf van het klaustraal huis van Oudmunster aan het tegen- woordige Domplein. Aan de linkerzijde was het be- grensd door de achteruitgang van het klaustraal huis van de Dom, ,,de Roode Poort". In 1860 werd deze uitgang volgebouwd met het huis Oudkerkhof 23. Op het huis stond tot in de 1 9e eeuw een kap met een over de achterste beuk doorlopend dakvlak. De kap- constructie van voor- en achterbeuk vormden een sa- mengesteld geheel, dit in tegenstelling tot de meer gebruikelijke, voor beide beuken aparte, constructies (zie bijv. Trans 8). Voor de hier bedoelde kap was een bijzonder spant noodzakelijk. De jukdekbalk liep aan |
|||||||||
de achterzijde langer door dan aan de voorzijde, zodat
een extra ondersteuning door een korbeel nodig was. Bij Oudkerkhof 19-21 was dit temeer noodzakelijk omdat uitgegaan werd van een in hoofdlijnen normaal spant, met een schuin spantbeen. Een andere constructie is mogelijk, waarbij een verticaal spant- been wordt toegepast, zoals bijvoorbeeld bij Trans 12 (zie aldaar in deze Kroniek), zodat geen extra korbeel nodig is. Bij de splitsing van het huis is de achterste beuk van
Oudkerkhof 21 verhoogd en voorzien van een verdie- ping. Hiervoor was ook het optillen van het dakvlak nodig. De constructie aan de voorzijde is echter niet aangetast. Het eiken spant met telmerken en de spo- ren en wormplaten zijn nog intakt. Oudkerkhof 19 werd in het begin van de 20e eeuw verbouwd, waarbij de achterste beuk geheel werd vernieuwd. Het spant in het voorhuis is gedeeltelijk verzaagd. E. M. Kylstra |
|||||||||
Afb. 102 Oudkerkhof
19-21. Reconstructie- doorsnede, ca. 1970. Tek. E. M. Kylstra. |
|||||||||
139
|
|||||||||
30. Springweg 102 102A
Dit pand is een - vrij recent in twee woningen gesplitst
- vroeg 1 7e-eeuws huis uit een rij van vijf, waaraan de kamer met zolder boven de poort van het voormalige Burgerweeshuis toegevoegd is. . Dat poortgebouw is in 1612 gebouwd, tegelijk met
de drie zuidwaarts daaraan gelegen huizen. Ter plaat- se van Springweg 100-102 stond toen nog het als „sieckhuijs" aangeduide gebouw, dat evenals de be- bouwing ter plaatse van de Mieropskameren tot het in 1581 opgeheven Regulierenklooster behoorde Omdat de verdieping van het poorthuis geen door gang in de zuidmuur heeft, moet aangenomen wor den dat deze een verbinding met het middeleeuwse gebouw aan de andere zijde had. Toen in 1619 ook dit sieckhuijs vervangen werd door twee huizen naar het model van die aan de zuidzijde, bleef deze inderdaad aanwezige doorgang gehand- haafd. Bij het ontpleisteren van de tussenmuur kwam het
verhaal van deze ontwikkeling gedetailleerd in beeld (afb. 104). Van vóór 1612 stamt de middeleeuwse topgevel met zijn keurig gevoegd metselwerk aan de zuidzijde van de muur en verhoogd en naar achteren uitgebreid met metselwerk uit 1612 met het voeg- werk aan de noordzijde. De hoekblokken van de poort zijn ook aan de noordzijde met frijnslag afgewerkt Koud ertegenaan sluiten vervolgens de voor- en ach tergevel van de in 1619 op de plaats van het sieck huijs gebouwde huizen. Bij deze bouw werd de topge vel uit 1612 afgehakt tot onder het dakvlak, dat nu zijn einde vindt bij de noordmuur van Springweg 100, waar eveneens de middeleeuwse gevel verhoogd en naar achteren verlengd werd. De nu in Springweg 102 en bij eerder onderzoek in
Springweg 100 (Kroniek 1978-1979-1980, MBOU 1981-3, 69-70 en Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 1 33-134) aangetroffen overblijfselen van het middel- eeuwse huis leiden tot conclusies die van belang zijn voor het beeld van de situatie langs de Springweg in de tijd vóór de opheffing van het Regulierenklooster Het sieckhuys was een dwarshuis van ca. 6 bij ca. 11
m (achtergevel 40 cm, zijgevel 42 cm; baksteenfoi-
maat 26 a 27 x 13 x 6(,3) cm, 10 lagen = 76,5 cml,
één laag hoog met zolder en vliering; de ankers met
drakekopversiering in de achtergevel van Springweij
100 en aan de keukenaanbouw moeten van het oor
spronkelijke huis afkomstig zijn. De kap werd gedra
gen door minstens drie spanten, waarvan de genum
merde onderdelen in de huidige kappen verwerkt zijn
(afb. 113). Er was geen nokgording: dit wijst op ge
koppelde sporenparen.
De begane grond had een plavuizen vloer (ongegla-
zuurd, 16 x 16x3 cm). In de achtergevel was een
doorgang (nu Springweg 100).
De zuidgevel had ook een doorgang en een klein
hooggeplaatst venster op de begane grond (afb.
105).
De deur hing aan duimen in zandstenen duimblokken
|
|||||||||
28. Pausdam 4
Zie Trans 6-16
29. Rhijnauwen (gem. Bunnik)
In verband met de bouw van een dependance van de
Jeugdherberg Rhijnauwen werd, deels in het kasteel- terrein, een nieuw riool gelegd. Daar Rhijnauwen, hoewel gelegen in de gemeente Bunnik, eigendom van de gemeente Utrecht is, werd het begeleiden van deze werkzaamheden vanuit ,,de stad" gedaan en bij- gevolg in deze Kroniek vermeld. Op 29 september kwam in het riooltracé een stuk zware fundering in het zicht. Deze fundering, die in plattegrond een licht gebogen vorm had, bevond zich |
|||||||||
Afb. 103 Rhijnauwen (gem. Bunnik). Schildmuur
van het voorterrein gezien naar het zuidoosten in de noordwesthoek van het kasteelterrein, even bin-
nen de gracht (afb. 103). Van dit fundament (baksteenformaat 29 x 14 x 6,5 cm) waren nog maar zeven lagen over. Het lag op grof rivierzand, dat ook elders in het riooltracé werd waargenomen. De eerste indruk was dat mogelijk de buitenzijde van een ronde, noordwestelijke hoektoren van de buiten- ommuring van het kasteel was aangesneden. Aange- zien echter verder naar het centrum van het kasteel- terrein geen funderingsresten of uitbraaksleuven in de rioolsleuf zijn waargenomen, moet de gevonden fundering welhaast de basis zijn van een schildmuur die rond het voorterrein zal hebben gelopen. Op grond van het steenformaat mag de bouw van deze muur op zijn laatst in de 1 5e eeuw gesteld worden. H. L. de Groot
|
|||||||||
140
|
|||||||||
Afb. 104 Springweg
1 02-102'A. Poorthuis. Werktekening van de noordmuur. Tek. B. J. M. Klück. In deze muur bevinden zich de resten van de zuidgevel van het voormalige ,,sieckhuijs" van het Regulieren- klooster. Op de begane- grond: een middeleeuws venster en poortje en een recent gemaakte in- gang. Op de verdieping: een vensterboog en daarboven de sporen van een omstreeks 1500 geschilderde zonnewij- zer. De balklagen en de kapconstructie met spo- renspant dateren van 1612. |
||||||||||||||||
i /
|
||||||||||||||||
E
|
||||||||||||||||
Afb. 105 Springweg
102-102A. Poorthuis. Reconstructie van de zuidgevel van het om- streeks 1500 gebouwde ,,sieckhuijs" met ge- schilderde zonnewijzer. Tek. B. J. M. Klück. |
||||||||||||||||
Hl - 4.
|
||||||||||||||||
en kon met een grendel in een zandstenen blok geslo-
ten worden. De muren waren aan de binnenzijde wit gepleisterd met een zwart geverfde plint. De hoogte van de balklaag blijkt uit een versmalling van de zuid- muur tot 28 cm. Op de verdieping bevond zich een - met een segment-
boog afgedekt - kruisvenster. De buitengevel was in schoon metselwerk uitgevoerd; de lintvoegen 2 tot 3 maal afgestreken, de stootvoegen 1 tot 2 maal. Venster en doorgang hebben afgeschuinde hoeken en een dito korfboog aan de buitenzijde (nu in de poort). Onder de pleisterlaag uit 161 2 kwamen in de poortka-
mer op dezelfde muur de resten van een rijke korstmossen-begroeiing tevoorschijn. De heer A. Ap- troot, medewerker van het Instituut voor Systemati- |
||||||||||||||||
141
|
||||||||||||||||
Vensters, doorgang èn deze begroeiing duiden op het
vrijstaan aan de zuidzijde van het sieckhuys. Wel sloot er langs de Springweg een tuinmuur op aan. Dat deze ver doorgelopen moet hebben - tot Springweg 110, eveneens met vensters in zijn oorspronkelijke noordgevel - blijkt uit de verrassende vondst in de top van de gevel van het sieckhuys van een geschilderde zonnewijzer (afb. 107). Deze bestaat uit een brede, bruinrode cirkel met
zwarte biezen rond een witgeverfde binnencirkel. Een kwart van de cirkel - met het middelpunt - was in 1612 sterk verstoord door een moerbalk van de ver dieping en een doorgang op zolder (afb. 106). Over- gebleven waren in het centrum nog net een boogsteen en een hoek van een uitsparing in het met- selwerk waarin zich een (natuursteen) blok met de stijl heeft bevonden. Hieromheen waren nog sporen van een kleine blauwe cirkel op het metselwerk te zien. Uit de constructie en afwerking van de geveltop blijkt
dat de zonnewijzer niet een keer toegevoegd werd maar dat hij bij het ontwerp van de gevel hoort. De op klimmende vlechtingen van de geveltop zijn ter plaat se van de zonnewijzer vervangen door een rollaag of zó klein dat ze buiten de cirkel blijven (afb. 105). Het veld van horizontale lagen dat zo uitgespaard werd, is tijdens het metselen met de metselspecie platvol ge voegd, dit in tegenstelling tot het overige metsel- |
|||||||||
/4ffa. 706 Springweg 102-102A. Poorthuis. Detail
van de zuidwand op de verdieping met vensterboog en daarboven een fragment van de geschilderde zon- newijzer sche Plantkunde van de RU Utrecht, stelde vijf soor-
ten vast, waarvan de meest talrijk vertegenwoordig- de juist soorten zijn die gevoelig zijn voor luchtver- ontreiniging {Caloplaca Heppiana en Lecanora albe- scens); zij worden dan ook tegenwoordig niet meer in binnensteden aangetroffen. |
|||||||||
/ m
|
|||||||||
Afb. 108 Springweg 102-102A. Poorthuis. Detail
Afb. 107 Springweg 102-102A. Poorthuis. Detail van de hardstenen latei met afgehakte kop in het me-
van de geveltop van het middeleeuwse huis met de daillon en reconstructie tot een protret van St. Jan de resten van de zonnewijzer. Tek. B. J. M. Klück. Doper. Tek. B. J. M. Klück. |
|||||||||
142
|
|||||||||
Afb. 109 Springweg 102-W2A. Poorthuis. Detail
van de noordwand met dichtgemetseld venster en, links, de zijpost van de hardstenen poort met een sleuf voor een sluitbalk. de cirkelbaan is aanvankelijk met gelige verf geschil-
derd - waarschijnlijk goudverf -, de uurlijnen daarop in rood (later blauw). Omdat de zonnewijzer duidelijk aan de bouwtijd ge-
koppeld kan worden, is de datering op rond 1 500 te stellen. In een tweede fase werd de gele (gouden) cir- kel in de bruinrode kleur overgeschilderd en zijn er nieuwe - weer rode - uurlijnen, afwijkend van de eerste, geschilderd. In haar bespreking van deze vondst in het artikel
„Utrecht was al vroeg bij de tijd" in het Bulletin van de Zonnewijzerkring (84, 116-119) toont dr. J. G. van Cittert-Eymers aan dat deze overschildering een correctie is die in overeenstemming is met de lichte afwijking die de muur heeft ten opzichte van de noordzuid-as. Mogelijk waren op het blokje met de stilus reeds uurlijnen ingebeiteld die geen rekening hielden met deze afwijking en dienden zij als foutief uitgangspunt voor de eerste lijnen. Van de uurcijfers is niets meer overgebleven. In de bovenhelft van de buitencirkel moet iets gestaan heb- ben, maar hiervan resteren slechts zwarte vlekjes. Het plaatsen en schilderen van een zonnewijzer op 7 m hoogte, die een doorsnede heeft van 145 cm, houdt in dat hij ook gezien moet worden op een rede- lijke afstand. Alleen al daarom kan er tussen deze ge- vel en de oorspronkelijk eveneens vrije noordgevel van Springweg 110 geen sprake van bebouwing van enige omvang of hoogte geweest zijn. |
|||||||||
werk, waarvan de voegen schuin zijn ingesneden. Bo-
vendien werd dit vlak nog extra glad geschuurd. Vanuit het middelpunt - op het natuursteenblokje met de stilus - is met een porringdraad de binnencirkel in- gekrast en zijn ook de uurlijnen met een kraslijn aan- gegeven. De kras moet in de nog verse specie getrok- ken zijn omdat ze ook in de voegen scherp is. De bre- |
|||||||||
Afb. 110 Springweg
102-102A. Poorthuis. Reliëf uit 1612 in de boogvulling van de poort. Twee weeskinde- ren houden het wapen- schild van Even Zouden- balch, stichter van het St. Elisabethsgasthuis (voorganger van het Bur- gerweeshuis). Onder het wapen de aanhef van psalm 40 (Statenverta- ling van 1619: psalm 41): BEATVS HOMO QVI INTELUGIT SVPER EGENVM ET PAVPE- HEM. PLS 40 (PLS is een vergissing van de steen- houwer; het moet PSL, een afkorting voor PSALM VS, gelezen wor- den. Vertaling: Welzalig de man die acht slaat op de behoeftige en de ar- me. |
|||||||||
143
|
|||||||||
Doper, de zoon van Elisabeth, die op vele laat-
middeleeuwse afbeeldingen met baard en kruis wordt weergegeven (afb. 108). Het is dus geen kop van St. Augustinus zoals nog verondersteld wordt in Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 69. Gezien de herkomst van de poort was dat ook niet erg waarschijnlijk meer. Aanvankelijk werd de poort met een zware houten deur gesloten. De noordelijke zijpost toont daarvan nog een sleuf voor een sluitbalk en afgezaagde dui men (afb. 109). Bij het vervangen van de houten deur door het huidige ijzeren hek, werd tevens de na tuursteen grotendeels van verf ontdaan, een activi teit die het verval van de zandstenen top bevorderd moet hebben. Toch kon aan de hand van kleine verf restjes vastgesteld worden dat aanvankelijk al het na- tuursteen als grondtoon wit geschilderd was, ook de hoekblokken, de wapensteen (met het stadswapen! en het koeieoog. Het wapen is langs een diagonaal geplooid, maar die diagonaal is verkeerd ten opzichte van het Utrechtse wapen. De oudste beschildering is echter correct, met op de rode en witte helft dunne zwarte ranken. Het koeieoog blijkt oorspronkelijk als venstertje met een glas-in-lood vulling gediend te hebben. De hardstenen stijlen van de poort zijn geprofileerd
met drie rondstaven, waarvan de twee binnenste een kabelvormig reliëf vertonen. Op de gladde voortzet ting daarvan op de spitsboog blijkt dit patroon met zwarte lijnen geschilderd te zijn en vervolgens zijn de ze rondstaven alternerend wit en bruinrood geschil- derd. De schamele verfsporen op de boogvulling wijzen op
een witte achtergrond en een levendig gekleurd reliëf: weeskinderen met blozende huidskleur op gezicht en handen, ogen met zwarte pupillen en kleding in de kleuren van het weeshuis: wit en donkerblauw (afb. 110 en 111). Het wapen van de stichter van het weeshuis - Evert
Zoudenbalch - dat door hen geflankeerd wordt, bestond uit vier roodbruine banden, afgewisseld met vier glanzend zilveren banden met daarop (blad)gou den roosjes. In de 1 8e eeuw - wanneer hardsteen in de bouw sterk
in opkomst is - krijgt ook de poort een hardsteen |
|||||||||
Afb. 111 Springweg 102-102A. Poorthuis. Poppen,
die kinderen uit het Burgerweeshuis in laat 18e- eeuwse kleding voorstellen. Deze kleding bevat waardevolle, aanvullende informatie bij het weer aan- brengen van de oorspronkelijke kleuren en kleurver- deling op het reliëf van de poort. De poppen worden bewaard in het Evert Zoudenbalch-huis, Nieuwe Gracht 98. |
|||||||||
Toen in 1583 de kloosterpoort ter plaatse van Spring-
weg 116 verviel (zie Kroniek 1978-1979-1980, MBOU 1981-3, afb. 79), moet in dit onbebouwde deel een nieuwe toegang voor het dan tot Burger- weeshuis geseculariseerde klooster zijn gemaakt, of er was daar reeds een tweede toegang. In 1612 kwam met het dichtbouwen van de open ruimte tus- sen Springweg 102-110 de huidige poort tot stand. Zoals uit vorig onderzoek bleek (Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 68-69 en Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 133-134) bestaat de poort uit een hardste- nen deel, afkomstig uit het Elisabethsgasthuis en een in 1612 bijgemaakte zandstenen top met een rijk re- liëf in het boogveld. Een reconstructie van de daarbij weggehakte kop in
het medaillon van de gotische latei levert het portret op van een baardig persoon met een kruis: St. Jan de |
|||||||||
Afb. 112 Springweg 102-102A. Poorthuis. Zware
eiken balk met natuurlijke kromming, die de achterge- vel van het poorthuis draagt. Oorspronkelijk bevon- den zich in deze gevel twee kleine vensters. De gevel is afgewerkt met een muizentandlijst, die bij het ze- ven jaar later gebouwde huis 102 (rechts) ontbreekt. |
|||||||||
144
|
|||||||||
Afb. 113 Spring weg
102-102A. Schets van de kapconstructie uit 1619, gezien naar het zuiden. Tek. B. J. M. Klück. In de kap zijn de eiken spanten van het gesloopte ,,sieckhuijs" verwerkt. Let op de mid- deleeuwse en 17e- eeuwse telmerken. Bij de pijl: een restant van de muurplaat van de oor- spronkeljk dakkapel met ..vlaamse" gevel. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vens het verschil in de noordwand tussen het middel-
eeuwse en het 17e-eeuwse werk werd verdoezeld, met handhaving van de middeleeuwse bouwsporen. De moer- en kinderbinten-balklaag - waarin tegen de zuidmuur een stookgewelfje is opgenomen - was oor- spronkelijk ongeverfd. Hij is aan de oostzijde afgeslo- ten met een lichtgebogen zware eiken balk, die de achtergevel van de verdieping draagt (afb. 112). De verdieping - eveneens met een moer- en kinderbinten-balklaag - was als woonvertrek inge- richt, met een schouw en twee (klooster)vensters in de achtergevel. De kap heeft geen spant, maar de twee paren eiken
wormplaten rusten in de zijgevels. Tussen het on- derste paar is een vliering-balklaag aangebracht op eenvoudige sleutelstukken. Langs de noordmuur vormde een - met drie haanhouten en een halfhouts- verbinding in de top gekoppeld - sporenpaar een strijkspant (afb. 104). De muurplaat aan de voorzijde van de poortzolder lag oorspronkelijk niet op de muur, maar rustte achter het muurvlak in de zijmuren. De re- den daarvan zal zijn dat de gevel van het poortge- bouw als een topgeveltje was doorgemetseld (zie Kroniek 1982, MBOU 1983-3, afb. 165). Een bijzonderheid in de kap van het in 1619 met |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiterlijk door het toepassen van een blauwgrijze
hoofdtoon. Niet alleen tonen verfsporen dit aan, maar ook een aquarel van M. van Lokhorst uit 1854 (GAU, TA La 11.22). De boogvulling bleef - nu op een blauwgrijze achtergrond - bont geschilderd met daar- bij een overvloedig gebruik van bladgoud in de veren- tooi van de helm, op de helmversiering, de ramskop- pen en festoenen en de psalmtekst, evenals op de omlijsting daarvan. De psalmtekst is overigens in het Latijn weergege-
ven: in 1612 duurde het nog 7 jaar voordat de Staten- vertaling uitkwam (met een wijziging van de numme- ring) (afb. 110). Het nu dichtgemetselde en vlak gepleisterde koeie-
oog wordt met vulling blauwgrijs geschilderd, evenzo de wapensteen. Alleen de hoekblokken houden hun witte kleur. Het gladgehakte portretmedaillon in de la- tei was beschilderd met het weeshuiswapen. Een derde kleurfase volgt aan het begin van deze eeuw, waarbij een neo-Gotische opvatting tot een nu nog gedeeltelijk aanwezige bonte beschildering met bruinrood en groenblauw leidt. De kleuren van Zou- denbalch's wapen worden dan verwisseld. In de poortgang werd het metselwerk in 1612 fraai afgewerkt door de steen te scharreren, waardoor te- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
145
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Springweg 100 gebouwde 102 wordt gevormd door
inkepingen in de wormplaat aan de voorzijde, waarin het restant van een eiken dwarshout: samen met twee later verlengde sporen daartussen zijn dit de eni- ge aanwijzingen dat de in de oude bestekken ge- noemde ,,Vlaemse gevels" (dakkapellen met trapge- vels! ook inderdaad zijn uitgevoerd (afb. 113) (zie Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 133-134). Gelijktijdig gebouwd met Springweg 100, is de con- structie en indeling van Springweg 102 oorspronke- lijk identiek aan die van 100, zij het in spiegelbeeld, met een gemeenschappelijke waterput in de kelder en een gemeenschappelijke beerput onder de achterge- vel van de keukenaanbouw (zie Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 132-133). Oorspronkelijk rustte de voorgevel op een houten pui.
De houten puibalk is nog steeds aanwezig, sinds de 18e eeuw betimmerd met de huidige profiellijst. De vensterkozijnen zijn eveneens uit de 18e eeuw: onder de 19e-eeuwse betimmering zitten in de stijlen de pengaten van de weggehaalde middendorpel. Grote wijzigingen van de indeling traden in de eerste helft van deze eeuw op toen de woning gesplitst werd. De oude spiltrap verdween daarbij en in de poortdeur werd een toegang voor de bovenwoning gemaakt. B. J. M. Klück 31. Trans 6-16, Pausdam 4,
Achter de Dom 13 De Trans maakt op het eerste gezicht de indruk in zijn
geheel in de 17e eeuw te zijn aangelegd als gevolg van het openleggen van de kerkelijke bezittingen in Utrecht na de Reformatie. Er is echter meer aan de hand. Opvallend is het verschil in nokrichting van de huizen
aan de noord- en aan de zuidzijde van de straat (afb. 1 14). De noordzijde bestaat uit brede huizen met een kap evenwijdig aan de straat. De zuidzijde daarente- gen is bebouwd met diepe huizen met de kap lood- recht op de straat. Dat verschil is het gevolg van de ontstaansgeschiedenis. De Trans vormde oorspron- kelijk de grens tussen de immuniteit van het kapittel van Oudmunster en het gebied van de Paulusabdij. De Paulusabdij lijkt geen of slechts ondergeschikte bebouwing langs deze grens gehad te hebben. Bij de uitgifte van percelen aan particulieren na de seculari- satie kon aldus uitgegaan worden van vrijwel onbe- bouwde grond. Het terrein werd verdeeld in acht die- pe percelen van 26 voet breed en twee brede perce- len op de hoeken. Hierdoor ontstond een regelmatige verkaveling. De uitgegeven percelen werden tussen 1618 en 1621 door particulieren bebouwd. De noordzijde van de straat vertoont een geheel ander beeld. Het kapittel van Oudmunster bezat rond zijn kerk, de St. Salvator, een aantal klaustrale huizen. Deze huizen hadden op hun brede erven veelal bijge- bouwen. Waar de erven op de Trans uitkwamen, ont- stond het beeld van een verkaveling met grote maten, waarop hier en daar bebouwing langs de straat voor- kwam. Zo was hier een geheel andere uitgangssitua- |
|||||||||
Afb. 114 Trans 6-16. Situatietekening van de
Trans en omgeving. Tek. E. M. Kylstra. Kappenplan van omstreeks 1832 op basis van de kadastrale mi nuut. Huidige huisnummers. |
|||||||||
tie aanwezig bij de verkoop van voormalige kapittelei-
gendommen. Aan de noordzijde van de Trans werd dan ook voortgeborduurd op de bestaande toestand. Verbouwingsactiviteiten van de Rijksuniversiteit Utrecht in het zgn. Transcarré boden ons de mogelijk heid inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de noordzijde van de Trans. In 1981 werd gestart met het samensmeden van de gebouwen aan de noordzij- de van de Trans tot één complex, waarvan Trans 6-16, Pausdam 4 en Achter de Dom 13 inmiddels ge- reed zijn. Trans 6
Trans 6 is een goed voorbeeld van een zogenaamd
,.gegroeid complex huis" (afb. 11 5). Deze complexi- teit is een direct gevolg van de 1 7e-eeuwse uitgangs- situatie bij de verzelfstandiging van het huis. Op het klaustraal erf van Oudmunster stond aan de Trans een 16e-eeuws, tussen trapgevels gevat, breed huis met aan de achterzijde een uitbouw (afb. 116). Het huis had twee bouwlagen, een kap en kel- ders. De trap bevond zich mogelijk in een uitbouw. Opvallend is de afwezigheid van vensters in de ach tergevel, een verschijnsel dat kan samenhangen met de functie van het gebouw. Ook de enige, kleine schouw op de verdieping wijst niet op een primaire woonfunctie. Gedacht kan worden aan een koets- huis. Die functie had mogelijk uit de voorgevel kun- nen blijken, ware het niet dat die in de 17e eeuw ge heel is vervangen. Een weinig gebruikelijke bouwwijze was toegepast
bij dit gebouw: het was geheel in leem gemetseld. De afwerking van de binnenmuren is op twee plaat sen aan het licht gekomen. De linker zijgevel vertoon- de op zolder een beschildering van verticale banden, |
|||||||||
146
|
|||||||||
Afb. 115 Trans 6-16. De achterzijde van de Trans vanaf 4 (aan de rechterzijde) gezien vanaf de Domtoren,
ca 1870. Foto W. C. van Dijk. GAU TA Ca 2.1 (detail) en Ca 2.2 (detail). Beide foto's zijn zodanig gecombineerd dat de vertekening opgeheven wordt, maar dat er wel een kleine driehoek open blijft. |
|||||||||
afwisselend rood en geel. Deze laat 1 6e-eeuwse be-
schildering werd eerder aangetoond in Kromme Nieu- we Gracht 3 (zie Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 76), in Ganzenmarkt 8 (zie aldaar in deze Kroniek) en, veel rijker dan in Trans 6, in Trans 8, dat hierna behandeld wordt. Hoewel deze schildering doorloopt over een dichtgemetseld raam, is het niet duidelijk of het raam en de schildering tegelijk bestaan hebben: de schilde- ring zou later aangevuld kunnen zijn. Op de verdieping komen op de rechter zijmuur een aantal zwarte en rode biezen voor die de oorspronke- lijke hoogte van de balklaag aangeven. Mogelijk nog in de 16e eeuw werd de aanbouw rechtsachter vergroot. Door latere verbouwingen is de omvang ervan echter niet meer vast te stellen. In het begin van de 17e eeuw veranderde er nogal wat in het huis vanwege zijn nieuwe functie als zelfstandig woonhuis. Ten behoeve daarvan werd aan de linkerzijde een gang afgesplitst, die als achter- uitgang ging dienen voor het oorspronkelijke hoofd- huis aan het Oudmunsterkerkhof. De balklagen wer- den geheel of gedeeltelijk vernieuwd en de voorgevel werd vervangen. Op de verdieping had het huis daar vijf, tamelijk hoog boven de vloer gelegen, bolkozij- nen. Uit deze tijd dateert ook de rijke plafondschildering,
die werd gevonden in de rechter voorkamer (afb. 117). De schildering op de nog aanwezige moerbalk bestaat uit een rode ondergrond, waarop een doorlo- pende zwarte rankenversiering is aangebracht. De balk is afgezet met een zwarte rand. De kinderbinten hebben afwisselend, doch niet regelmatig, een rode of gele ondergrond met zwierige zwarte lijnen gemar- merd. Ook de kinderbinten zijn met een zwarte bies afgezet. De zijkanten zijn egaal rood, dan wel geel af- gewerkt. |
|||||||||
Afb. 116 Trans 6-16. Plattegrond van de begane-
grond van Trans 6 met indeling van de oorspronkelijk zichtbare balklagen. Tek. E. M. Kylstra 1: 16e-eeuws muurwerk, gemetseld in leem. 2: metselwerk uit het begin van de 17e-eeuw. 3: metselwerk uit het einde van de 17e of uit het begin van de 18e eeuw. 4: met- selwerk uit de 19e eeuw. |
|||||||||
147
|
|||||||||
Afb. 117 Trans 6-16. Vroeg 1 7e-eeuwse plafondschildering in Trans 6. Tek J. van Eijk.
|
|||||||||
van het voorhuis 40 cm omhoog gebracht. Hierbij
werden de 17e-eeuwse muurankers omgedraaid en van hun krullen ontdaan. De ramen werden vergroot tot hun huidige omvang. In de 19e eeuw blijkt het recht van uitgang van het
huis aan het Oudmunsterkerkhof kennelijk niet meer te bestaan, want er werd een achterhuis over de volle breedte gebouwd, dat de gang geheel afsloot. Zoals uit de vensters in de achtergevel blijkt, is het huis op de tuin gericht. De voorgevel heeft een duidelijk laat 19e-eeuws ka-
rakter door zijn schuifvensters en zijn uit 1 887 date- rende voordeur en etalagepui. Trans 8
In tegenstelling tot Trans 6 is dit huis vrijwel geheel
|
|||||||||
De vloerplanken hebben een egaal gele grond. Mid-
den tussen de moerbalken is hierop een rankendeco- ratie in zwart geschilderd. Het overige gedeelte is met lange, kronkelige lijnen gemarmerd (afb. 1 17). Bij het maken van deze beschildering vond men het niet nodig de kieren tussen de kinderbinten en de vloerplanken op te vullen. Dat gebeurde pas bij het overschilderen in het einde van de 1 8e eeuw. Daarbij werd gebruik gemaakt van rolletjes met de hand be- schreven papier met latijnse bijbelteksten en bladzij- den uit een Duitse boekencatalogus. In Nieuwe Gracht 22A is eerder een dergelijke beschildering aangetroffen, gedateerd door middel van een ge- velsteen met het jaartal 1609 (zie Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 94). Het was helaas niet mogelijk de gehele schildering
schoon te maken en te restaureren. Relevante delen zijn gefotografeerd en gedocumenteerd, waarna on- der de moerbalken een nieuw stucplafond werd aan- gebracht. In het einde van de 17e eeuw werd de aanbouw
rechtsachter opnieuw uitgebreid. Dit werd gevolgd door een keukenaanbouw tegen de achtergevel van het voorhuis. Hierin bevinden zich nog steeds de ori- ginele keukenschouw met gemetselde oven en for- nuis en een kastenwand waarin een spiltrap is opge- nomen. Deze uitbouw werd later met een verdieping verhoogd. In de 18e eeuw werd de balklaag van de verdieping |
|||||||||
Afb. 118 Trans 6-16. Reconstructie van de door-
snede van het 15e-eeuwse huis Trans 8. Tek. E. M. Kylstra. Op de verdieping zijn de muurschilderingen aangegeven: de gestippelde banen zijn rood, de witte banen zijn geel. De cirkel bij het raam geeft de plaats aan waar de foto van afb 119 genomen is. |
|||||||||
148
|
|||||||||
in 1634 nieuw gebouwd. Toch zijn ook hier gegevens
van de voorgaande bebouwing teruggevonden. Het huis stond oorspronkelijk op een klaustraal perceel van Oudmunster met als hoofdhuis het gebouw in de hoek van het Oudmunsterkerkhof, ter hoogte van de ingang van het tegenwoordige Academiegebouw. Trans 8 was een fors, laat 1 5e-eeuws huis bestaande uit twee bouwlagen en een kap evenwijdig aan de straat, gevat tussen twee trapgevels (afb. 118). Het huis besloeg ongeveer het oppervlak van de voorste beuk van het huidige huis, de poortdoorgang uitge- zonderd. Van het oude huis waren nog slechts de rechter zij-
muur, sporen van de fundering in de linker muur en een deel van de beganegrondvloer aanwezig. Zowel op de beganegrond als op de verdieping was minstens één stookplaats aanwezig. Op de begane- grond was in de verwarmde ruimte een secreet met een binnenshuis gelegen beerput. Uit deze gegevens kan afgeleid worden dat het huis een woonfunctie had. De voornaamste ruimte lijkt op de verdieping gesitu-
eerd te zijn geweest. De zijmuur daar was rijk beschil- derd. De versiering bestond uit verticale rode en gele |
|||||||||||||
Afb. 120 Trans 6-16. Doorsnede over het 17e-
eeuwse huis Trans 8 met aangetroffen bouwsporen. Tek. E. M. Kylstra. |
|||||||||||||
Nadat vóór 1634 het raam in de zijgevel werd dicht-
gemetseld, werd de beschildering van rode en gele banen aangevuld, waarbij echter de bovenafwerking verdween. Het dichtmetselen van het raam zal verband gehou-
den hebben met het bebouwen van het buurperceel, waarvan echter geen sporen zijn teruggevonden. De wandafwerking op de beganegrond bestond
waarschijnlijk uit wit pleisterwerk met zwarte krullen, mogelijk ranken, en een zwarte plint. Op 1 5 juli 1 634 sluit de weduwe van Johan van Leer- dam een overeenkomst met haar rechter buurman, Gerrit van Rijsenburgh, waarbij zij haar „nieuw getim- mer" dat zij „tegenwoordich inde voorsz. Trans doet maecken" gedeeltelijk op de gemeenschappelijke tuinmuur mag bouwen. Hoewel het huis aan de Trans een zelfstandig leven
ging leiden, behield het hoofdhuis aan het Oudmun- sterkerkhof het recht van uitgang. Het nieuw gebouwde huis is een voorbeeld van het karakteristieke, brede 17e-eeuwse huis (afb. 120). Het bestond uit twee beuken achter elkaar, waarvan de achterste slechts één bouwlaag had. Op de beganegrond lagen de hal met de trap met aan beide zijden daarvan twee zijkamers (afb. 121). Langs de trap kwam men inde gang door de achterste beuk naar de tuin. Links van die gang lag een zijkamer en rechts een grote kamer, het „agtersalet". Op de verdieping lagen in de eerste opzet drie kamers. Het is niet duidelijk of de keukenaanbouw linksach- ter, die in 1936 nog bestond, tot de oorspronkelijke opzet behoorde. Ook van het 17e-eeuwse huis is het een en ander be-
kend van de binnenafwerking. In vijf kamers was de plafondbeschildering min of meer bewaard gebleven. Het rijkst was deze in het ,,agtersalet". De moer- en |
|||||||||||||
Afb. 119 Trans 6-16. Gedeelte van de 15e-eeuwse
muurschildering op de rechter penant van het kloostervenster van Trans 8. Zichtbaar zijn groene ranken en een rode baan. |
|||||||||||||
banen (zie ook Trans 6) aan de bovenzijde begrensd
door een band bestaande uit. van onder naar boven, een zwarte bies, groene ranken op een witte onder- grond en een rode, witte en zwarte bies (afb. 118 en 119). Deze schildering zette zich voort op de dagkan- ten van een raam. Helaas kon niet achterhaald wor- den hoe de beschildering op de boezem van de schouw eruit zag. |
|||||||||||||
149
|
|||||||||||||
Afb. 122 Trans 6-16. Doorsnede over Trans 12
met aangetroffen bouwsporen. Tek. E. M. Kylstra. |
|||||||||||
Afb. 121 Trans 6-16. Plattegrond van de begane-
grond van Trans 8 met indeling van de balklaag. Situ- atie vóór 1936. Tek. E. M. Kylstra. |
|||||||||||
kinderbalken hadden op een bruin-groene ondergrond
een rand van bladgoud en een zwarte bies. Deze af- werking liep over de sleutelstukken door. De kamer had een grote schouw met een hoogte van 2,10 m. Een dergelijke afwerking past goed bij het goudleer- behang dat in het derde kwart van de 17e eeuw aan- wezig blijkt te zijn. Verder bestond de beschildering in het huis uit zwar-
te, witte of rode biezen op een ondergrond variërend van lichtgroen tot donkergrijsgroen. Een nog aanwezige 17e-eeuwse deurkozijnstijl had naast een, verdwenen, profiellijst een groene bies op witte ondergrond. Nog in de 17e eeuw werd het huis uitgebreid door de bouw van een verdieping op de achterste beuk, waarbij een tweede zadeldak werd gemaakt. Waarschijnlijk bij de vestiging van het ,,Gesticht der
Liefde" in 1895 werden enige verbouwingen uitge- voerd. De spiltrap werd vervangen en de twee naar el- kaar toegerichte dakvlakken kregen een geringere helling. Het „Gesticht der Liefde" is voortgekomen uit een le-
gaat van mr. E. du Marchie van Voorthuysen, de laatste particuliere eigenaar van het huis. In 1936 werd Trans 8 ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Universiteit door de Ge- meente Utrecht aan de jarige in bruikleen gegeven voor de vestiging van het Universiteitsmuseum. De |
|||||||||||
Afb. 123 Trans 6-16. Reconstructie van de platte
grond van de beganegrond van het 1 7e-eeuwse huis Trans 12. Tek. E. M. Kylstra. |
|||||||||||
150
|
|||||||||||
Afb. 124. Trans 6-16.
Het huis Pausdam 4 op een tekening van Jan de Beijer, getiteld: ,,Gezigt bij Paushuijsen tot Utregt. Den 7. Julij 1 745". Gewassen teke- ning in oostindische inkt. GAU TA Pausdam 1 745 (2), detail. In het midden het bijzondere huis Paus- dam 4 met drie bouwla- gen en een kap en bo- vendien aan de linkerzij- de een opkamer. De ge- velindeling heeft een zeer 17e-eeuws karakter met zijn kruiskozijnen en afwisselend driehoekige en segmentvormige frontons. Aan de linker- zijde van het huis begint de Trans, waarin Trans 14 en 16 nog zichtbaar zijn. Rechts: Achter de Dom met het keuken- aanbouwtje ter plaatse van het huidige Achter de Dom 13. |
|||||||||
de constructie. Had Trans 8, ook in de verhoging van
de tweede beuk, nog moer- en kinderbalklagen, Trans 10 werd geheel uitgevoerd met enkelvoudige balkla- gen. Opvallend hierbij zijn de, in ieder geval op de ver- dieping aangetoonde, evenwijdig aan de voorgevel in de voorste beuk liggende platte balken achter de mid- denrisaliet. De balken rustten op de tussenmuren. Hier lijkt sprake te zijn van een esthetische functie: de hal schijn hierdoor ruimer. In de tweede helft van de 18e eeuw kreeg de voorge-
vel nieuwe ramen en de kamers werden voorzien van nieuwe betimmeringen en stucplafonds. In 1779 werden de kamers behangen door v.d. Vlerwe, getui- ge een inscriptie in de pleisterlaag achter het behang in één van de kamers. De gevels werden voor het laatst in het eerste kwart
van de 19e eeuw ingrijpend aan de heersende mode aangepast. De huidige deurpartij en de hardstenen plint in de
voorgevel dateren uit die tijd. Tegelijkertijd werden in zowel voor- als achtergevel binnen de 18e-eeuwse kozijnen nieuwe ramen aangebracht. Trans 12
Het klaustrale huis van de Dom, Achter de Dom 7, be-
zat waarschijnlijk een zeer groot erf. Het grensde mo- gelijk aan de Trans vanaf het huidige Trans 12 tot aan de Pausdam. |
|||||||||
belangrijkste veranderingen die toen aangebracht
werden, betroffen de afbraak van de keukenaanbouw en de algehele vernieuwing van de achtergevel. In het bestek was opgenomen dat de houten schouw uit de keuken op zolder moest worden opgeslagen; deze is echter niet teruggevonden. Helaas zijn bij die verbouwing de vijf zo karakteristie-
ke vierkante schoorstenen met kappen, die op de foto van W. C. van Dijk uit ca. 1870 vanaf de Domtoren nog te zien zijn, verdwenen (afb. 11 5). Trans 10
Zonder een spoor van een voorganger na te laten,
werd in het einde van de 1 7e eeuw op het erf van het klaustrale huis van Oudmunster, een groot huis aan de Trans opgetrokken. Ook hier werd bij de bouw van het huis rekening gehouden met een uitgang voor het oorspronkelijke hoofdhuis, dat hier echter niet losge- koppeld lijkt te zijn. In dit geval is de doorgang niet over- of ingebouwd zoals bij Trans 6 en 8. De gang wordt afgesloten door een 17e-eeuws poortje. Het huis bestond uit een brede voorbeuk met twee bouwlagen en een kap en een achterbouw. Het is niet duidelijk hoe deze achterbouw er uit zag; op de bega- negrond bevatte hij in ieder geval twee grote kamers. Nog in de 18e eeuw werd de achterbouw verhoogd tot een volwaardige tweede beuk. Een groot verschil met het in opzet vergelijkbare Trans 8 is te vinden in |
|||||||||
151
|
|||||||||
kreeg. Het achterste deel, met één bouwlaag, kreeg
een lessenaardak. Dit laatste gedeelte werd bij de uit- breiding van het academiegebouw afgebroken. Trans 14
Tussen Trans 1 2 en 14 lag tot in de 19e eeuw een
vreemd gevormd perceel. Hierop stond eert stal beho rend tot Achter de Dom 7. In 1902 gaf de effecten makelaar De Bordes aan C. B. Posthumus Meyes de opdracht een kantoorpand te ontwerpen. Na een ken nelijk niet goedgekeurd voorontwerp resulteerde de opdracht in het nog bestaande Hollandse neorenais sance pand. Het perceel met het stalgebouw werd geheel in het pand opgenomen. De 1 7e-eeuwse voor ganger was een tweebeukig huis, waarvan de achter ste beuk breder was. Op de foto uit ca. 1870 van W. C. van Dijk, gemaakt vanaf de Domtoren, is de ach terzijde goed zichtbaar (afb. 115). Bij de verbouwing door de Universiteit is niets bijzon ders tevoorschijn gekomen. Trans 16
Op een afbeelding van Jan de Beijer uit 1745 (afb.
124) is Trans 16 uit een ongunstige hoek zichtbaar. Toch komt hieruit een fraai, breed 1 7e-eeuws huis naar voren. Herkenbaar is een zeven ramen brede ge vel met in het midden een deur. Boven de kruiskozij nen op beganegrond en verdieping zijn tympanen aangebracht. Op het dak staan drie dakkapellen met tympanen. Het huidige gebouw heeft niet meer deze rijkdom. De gevel heeft tegenwoordig een 19e- eeuws karakter. De voordeur is, hoewel de plaats nog wel te herkennen is, in 1917 verdwenen. In 1917 werden door de heer De Bordes, op dat ogenblik hoofddirecteur van de Nationale Bankvereeniging, Trans 14 en 1 6 en Pausdam 4 met elkaar verbonden ten behoeve van de bank. Tot op dat moment was het 1 7e-eeuwse huis wat indeling betreft nog vrijwel on- gewijzigd (afb. 125). Het voorhuis bestond uit twee grote kamers naast de hal op de beganegrond. Achter het voorhuis lagen twee achterhuizen, waaraan geen onderzoek is verricht. In de plattegrond van de ach terhuizen komt de scherpe hoek tussen de Trans en Achter de Dom duidelijk tot uiting. Bij het summiere onderzoek in Trans 16 zijn de zeven vakken brede moer- en kinderbalklagen in het voor huis in het zicht geweest. Pausdam 4
Slechts in omvang en hoogte doet het 19e-eeuwse-
winkelpand Pausdam 4 nog denken aan het fraaie 17e-eeuwse huis door Jan de Beijer in 1745 afge beeld (afb. 1 24). Het was een voor Utrecht zeldzame vorm van het 17e-eeuwse huis. In tegenstelling toi het overgrote deel van de huizen met twee bouwla gen bezat dit huis drie lagen en een zolder. Vergelijk baar hiermee is het huis Oudkerkhof 31. Eén van de weinige aardige vondsten in het huis bestond uit affiches van boekaankondigingen uit du tweede helft van de 1 9e eeuw. Onder meer was een affiche met gravures voor het boek ,,Tien bladzijden uit de geschiedenis van Neerlands roem en groot |
|||||||||
Afb. 125 Trans 6-16. Plattegrond van de begane-
grond van Trans 16. Tek. E. M. Kylstra. Aangegeven zijn de indeling van de waargenomen balklaag en de achteruitgang naar Achter de Dom volgens het ka- dastrale minuutplan van 1832. Algehele toestand van vóór 1917. |
|||||||||
Ter plaatse van Trans 12 stond in de 16e eeuw een
klein éénlaags huis, enige meters achter de huidige rooilijn (afb. 122). De omvang van het huis was niet te bepalen. Slechts een deel van de linker zijmuur was zichtbaar. In de huidige zijmuur was een deel van een topgevel herkenbaar, behorend bij een huis met een kap evenwijdig aan de rooilijn (afb. 123). Achter dit dwarshuis lag een diep middeleeuws huis. In de 17e eeuw werd ook Trans 10 zelfstandig. Ter plaatse van het kleine 1 6e-eeuwse huis verrees een huis dat in opzet min of meer vergelijkbaar is rnet Trans 8. Ook hier zijn twee beuken te herkennen. Een verschil is dat de kap niet bestaat uit een normaal za- deldak op de voorste beuk en een doorlopend dakvl ak op de achterste beuk, maar uit één dak met een groter dakvlak achter dan voor. Voor deze kapconstructie was een bijzonder spant
nodig. Het had aan de achterzijde geen normaal scheef, maar een rechtstaand spantbeen, rustend op de tussenmuur. Een vergelijkbare, oudere, construc- tie is te vinden in Oudkerkhof 19/21 (zie aldaar in de- ze Kroniek). Op de beganegrond had het huis een onder de spiltrap
doorlopende gang naar het gehandhaafde middel- eeuwse achterhuis. In de 18e eeuw werd in de achterste beuk van het
voorhuis een verdieping gemaakt, waarvoor het ach- terste dakvlak werd opgetild en de balklaag boven de beganegrond omlaag werd gebracht. Omstreeks 1860 werd het achterhuis in twee delen gesplitst, waarbij het nog bestaande deel een tentd ak |
|||||||||
152
|
|||||||||
Afb. 127 Voorstraat
18. De in de 17e eeuw herplaatste 16e-eeuwse eiken kapconstructie met de gevonden oor- spronkelijke telmerken. Tek. B. J. M. Klück (naar aen foto). |
|||||||||||||||
heid" van A. Beelo en E. W. van Dam van Isselt op de
muur geplakt. Het boekdrukkers- en boekverkopers- vak is lange tijd in dit huis uitgeoefend. In de 17e eeuw vestigden leden van de familie Elsevier zich aan de Pausdam. In de tweede helft van de 18e eeuw woonde er de boekverkoper De Meyere. Ook in de 19e eeuw werden er kennelijk, de bovengenoemde affiches in aanmerking nemend, boeken verkocht. In 1892 was er echter een delicatessenhandel ge- vestigd. In dat jaar brandde het gebouw uit. Na de brand verscheen aan de voorgevel een nu nog, echter zonder bijbehorend baldakijn, bestaand balkon. In 1911 blijkt ook hier de eerder genoemde heer De Bor- des zijn activiteiten te hebben uitgeoefend. Hij is dan directeur van de modewinkel ,,Maison de Paris". Het nu bestaande huis is, zeker na de brand in 1 892, in hoofdzaak 19e- en 20e-eeuws. Achter de Dom 13
Het bij Pausdam 4 behorende huis Achter de Dom 13
dateert in zijn geheel uit de tweede helft van de 19e
eeuw.
Rond 1820 bestond ter plaatse slechts een kleine
keukenuitbouw van Pausdam 4. E. M. Kylstra
|
|||||||||||||||
32. Voorstraat 18
Uit waarnemingen tijdens een verbouwing kon wor-
den opgemaakt dat reeds in de 14e eeuw ter plaatse van Voorstraat 18 een huis stond, in een tijd dat die straat alleen aan deze zijde van de Neude aaneen- gesloten bebouwing kende. Er is dan sprake van een éénlaags, diep huis met een houten voorgevel, die overkraagt vanaf de balklaag. Door de scherpe hoek die het perceel met de Voorstraat maakt, suggereert de gevel een veel breder huis dan in werkelijkheid het geval is (afb. 126). De muren zijn gemetseld met gebroken moppen (10
lagen: 84 cm). Bij veel Utrechtse middeleeuwse hui- zen is het eerder regel dan uitzondering dat gebroken steen (die ongetwijfeld goedkoper was dan hele) werd verwerkt met vaak alleen hele stenen in de hoekverbanden. De beganegrond was oorspronkelijk niet door stenen
wanden gedeeld. Er was een ca. 170 cm brede stook- plaats met wangen en een holle achterwand in de oostelijke zijgevel ter hoogte van het laatste balkvak. In de westmuur zit een (dichtgemetselde) nis van 125 cm hoog en 60 cm breed. In de op de beganegrond vrijwel verdwenen achtergevel was nog één dagkant van een hooggeplaatst venster aanwezig. Vermoedelijk in de vroege 16e eeuw is halverwege een stenen dwarsmuur gemaakt, pal langs een in de oostgevel gebroken verbinding met het buurhuis. Waarschijnlijk werd toen ook de in de huidige muur verborgen stookplaats rechts van de doorgang ge- maakt (afb. 126). In het achterdeel is nog een balklaag met twee moer- |
|||||||||||||||
77771M—
|
|||||||||||||||
XVI XVII XIX XX
Afb. 126 Voorstraat 18. Plattegrond van de situa-
tie in de 16e eeuw. Daaronder: de evolutie van de voorgevel. Tek. B. J. M. Klück. |
|||||||||||||||
1S3
|
|||||||||||||||
Hoewel niet zo erg in het oog lopend, blijkt uit allerlei
bouwhistorisch onderzoek (zie bijv. Jeruzalemstraat 12 in deze Kroniek) dat de stad niet alleen in oppei- vlakte volgroeide, maar ook dat het bouwvolume sterk toenam door groei in de hoogte. De verdieping heeft een enkelvoudige balklaag, waar- op vijf spanten rusten, die ongetwijfeld samengesteld zijn uit het van de verbouwing afkomstige midde leeuwse kaphout. Alle onderdelen zijn van eikehout en dragen middeleeuwse, getrokken telmerken, al- leen de volgorde is veranderd. De nummers 2 t/m 6 zijn aanwezig: nummer 1 zal het strijkspant langs de houten voorgevel zijn geweest, dat afwijkende maten had, omdat de gevel breder was dan het huis. De samengestelde spanten met twee jukken en een nokstijl stammen uit de eerste helft van de 16e eeuw (afb. 1271. Dat betekent dat toen waarschijnlijk ool< de houten voorgevel opnieuw getimmerd is. De ongetwijfeld stenen 17e-eeuwse gevel is eerst in de eerste helft van de 19e eeuw vernieuwd of ver- bouwd. Kort na 1900 werd hij vervangen door een gevel met veel siermetselwerk, waarin hardsteen en geglazuurde baksteen gebruikt werd en waarin een winkelpui onder een grote, segmentboog gemaakt werd. Op de verdieping toonden het plafond en de schouwmantel nog de karakteristieke versiering uit die periode (afb. 128). B. J. M. Klück |
|||||||||||||
Afb. 128 Voorstraat 18. Plafondversiering uit om-
streeks 1900 op de verdieping. Foto B. J. M. Klück. balken en kinderbinten bewaard gebleven. In het
voorste deel ligt een latere, enkelvoudige balklaag. Oorspronkelijk zullen er vijf moerbalken geweest zijn, maar het is niet duidelijk of dat vóór 1500 ook al het geval was. In de tweede helft van de 17e eeuw werd het huis
met een verdieping verhoogd, waarbij gebruik ge- maakt werd van de resp. reeds op het einde van de middeleeuwen aan de oostzijde, en in het midden van de 17e eeuw aan de westzijde verhoogde buurhui- zen. |
|||||||||||||
Lijst van panden waar in 1983 bouwhistorisch onderzoek werd verricht,
dat niet in deze Kroniek wordt behandeld |
|||||||||||||
Abraham Dolesteeg 10
Absterderdijk 188-190
Achter de Dom 11
Eerste Achterstraat 1
Achter St Pieter 7
Ambachtstraat 6
Annastraat 23
Van Asch van Wijckskade 6B, 8
Achter Clarenburg 4, 6
Boterstraat 2, 4, 6
Breedstraat 22-24-24A, 26
Buurkerkhof 4-5
Choorstraat 7-9
J. P. Coenstraat 5
Domstraat 8
Drift 6, 23, 29-31
Hamburgerstraat 9, 21, 38
Haverstraat 6, 43, 45, 47, 49
Hofpoort 8
Janskerkhof 4A, 13, 13A, 15, 16, 18, 19
Jeruzalemstraat 7, 8-10
Keizerstraat 47-49
Kraanstraat 25
Kromme Nieuwe Gracht 1-3-5, 33, 43, 45
Korte Smeestraat 2-4, 14
Lange Koestraat 37-39
Lange Lauwerstraat 22, 32, 64, 91-95
Lange Nieuwstraat 8-10-12, 41
Lange Smeestraat 16
Lauwerecht 92-94
|
|||||||||||||
Pellecussenburg
brug over het Zwarte Water
Lijnmarkt 6, 20, 21, 32-34
Mariahoek 1 1,16
Mariaplaats 9, 22, 27
Minrebroederstraat 16-18, 25
Muntstraat 7
Nieuwe Gracht 22A, 35, 48, 51, 54, 63A, 165
Nobeldwarsstraat 4, 8
Notenbomenlaan 105
Nieuw Amelisweerd (gem. Bunnik)
Oranjestraat 2-4
Oude Gracht 10-12, 22-28, 34, 52, 129, 136, 140,
142, 144, 148, 187, 189-191, 219, 223, 227, 245,
269, 302, 307
Oude Gracht, werfmuren bij 50, 53-55, 82-90
Oudkerkhof 29, 30
Pauwstraat 30
Jan van Scorelstraat 2
Springweg 14, 16, 18, 22, 69-71, 154bis, 154A
162
Steenweg 1 1
Strijlandseweg (boerderij Strijland)
Vinkenburgstraat 20
Visserssteeg 11-13
Voorstraat 14, 28, 88-92
Vredenburg 13
Wittevrouwenstraat 44
Zadelstraat 9
Zuilenstraat 1 3
|
|||||||||||||
154
|
|||||||||||||
SYMPOSIUM
OVER HET KROMME RIJNGEBIED |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op 5 en 6 oktober 1984
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de vooraankondiging van het symposium in het
maandblad van juni volgt hier het definitieve pro- gramma: Een van de meest bestudeerde gebieden van de pro-
vincie Utrecht is de streek tussen Wijk bij Duurstede en Utrecht; beide steden zijn met elkaar verbonden door de Kromme Rijn. Fysisch geografen, archeolo- gen, historici en landschapskundigen hebben zich, ie- der vanuit hun eigen gezichtspunt, met deze streek bezig gehouden. Juist in het afgelopen jaar heeft hier- over een aantal belangrijke publicaties het licht ge- zien. (Vlet het organiseren van een symposium, voor de le-
den en belangstellenden, wil de vereniging Oud- Utrecht deze studies samen brengen om zo niet alleen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een inzicht te verschaffen in de historie van de vor-
ming van de bodem en het landschap van het Krom- me Rijngebied en de invloed, door de bewoning en be- werking van de mens hierop maar ook de mogelijkhe- den en onmogelijkheden te belichten van een verant- woord gebruik en functie van dit landschap in heden en toekomst. Tot grote vreugde van het bestuur zijn vijf zeer des-
kundige sprekers bereid gebleken op dit symposium hun visie op het Kromme Rijngebied te geven. Om m.n. ook het toekomstige gebruik en de functie
van het gebied te belichten zal het symposium af- gesloten worden door een forum waarin naast de sprekers enige deskundigen op dit gebied zitting zul- len nemen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U kunt zich opgeven door middel van het overmaken
van het bedrag op gironummer 56066 t.n.v. de pen- ningmeester van Oud-Utrecht, met de vermelding: symposium Kromme Rijngebied. Wilt u hier tevens het aantal personen vermelden dat u opgeeft, en in welke hoedanigheid volgens de hier- boven genoemde categorien. De inschrijving sluit op 7 september 1984.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het symposium zal plaats vinden in het Instituut voor
Muziekwetenschappen, Drift 21, Utrecht. De kosten voor het bijwonen van het symposium be- dragen: f 17,50 voor leden van Oud-Utrecht.
f 17,50 voor studenten en scholieren.
f 30,00 voor niet-leden van Oud-Utrecht.
In de kosten zijn koffie, thee en lunch inbegrepen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
155
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
THEEKOEPEL VAARTSERIJN
|
||||||||||||
De Werkgroep Oud-Vaartserijngebied vraagt in sa-
menwerking met het Utrechtse Monumentenfonds uw hulp voor het behoud van de theekoepel aan de Vaartserijn. Kent u ze nog? Uit eigen aanschouwing of van oude prenten of
schoolplaten: de oude buitenhuizen met hun theekoe- pels langs de Vecht? Zulke theekoepels stonden vroe- ger ook aan de Vaartserijn. Ze hoorden bij de fraaie buitenhuizen, die daar in de 18de en 19de eeuw wer- den gebouwd. Aan de Vaartserijn verrezen in die tijd ook vele steen- en pannenbakkerijen. Dit alles is gesloopt. Slechts één houten theekoepel heeft het, door zijn bijzondere constructie, overleefd. Het is de theekoepel, die staat ter hoogte van de 't Goylaan en de Socrateslaan op het terrein van de steenfabrikant, de heer Ridder van Rappard. In 1925 werd deze houten theekoepel verplaatst van het jaag- pad langs de Vaartserijn naar een plekje achter een rijtje 19de eeuwse woningen aan de Oude Kerkweg en staat daar letterlijk te verkommeren. De Werkgroep Oud-Vaartserijngebied heeft de ge- dachte opgevat deze bijzondere theekoepel in oude luister te herstellen als enig overblijfsel uit vroeger tijd. De bedoeling is dat de theekoepel weer op zijn oorspronkelijke plaats aan het water komt te staan, vlak bij de 19de eeuwse huizen en de leilinden. Ook is een nuttige bestemming gevonden: de Stichting Werkruimten Kunstenaars zal de gerestaureerde koe- pel een culturele functie geven. De restauratieteke- |
ningen zijn al gemaakt. De gemeente Utrecht is met
dit alles akkoord. Alleen . . u raadt het al: de benodig de gelden ontbreken nog. Daarom doen wij op u een vriendelijk beroep ons financieel te helpen bij de ver wezenlijking van onze restauratieplannen, ledere bijdrage - ook in de vorm van een helpende hand of materialen - is van harte welkom. Geeft u f 25, - of meer dan ontvangt u een tekening van de gerestaureerde theekoepel van de hand van de be kende Utrechtse graficus Charles Donker. U kunt uw bijdrage storten op postgirorekening 427215 t.n.v. het Utrechts Monumentenfonds te Utrecht onder vermelding van ,,gift theekoepel". Wij hopen van harte dat u ons in ons restauratiestreven wilt steunen. Werkgroep Oud- Vaartserijngebied
|
|||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nr. 8/9 - aug./sept. 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (O3O)-7 1 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (0301-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 1 8, 3571 NG Utrecht, tel. (030)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||
Zaterdag 22 september 1984. Bezoek aan de
watertoren aan de Lange Lauwerstraat. Aan- vang: 10.30 uur. Toegang f 1,-, te betalen aan de ingang van de watertoren aan de Lange Lauwerstraat. Aan deze excursie kunnen max. 30 personen deelnemen (opgeven bij hotel Des Pays Bas, Janskerkhof, Utrecht). |
||||||||||||
156
|
||||||||||||
LANGS UTRECHTSE GEVELTEKENS (2)
|
||||||||||||
De tweede wandeling begint voor het stadhuis op de
Stadhuisbrug, de vroegere Plaats. Stadhuisbrug 1, LEEUWENSTEYN, figuratieve ge-
velsteen. Links van de hoofdingang van het stadhuis bevindt
zich een gevelsteen met een naar rechts lopende leeuw, die met zijn rechtervoorpoot wijst naar een boek waarop „Leeuwensteyn" staat. Deze steen her- innert aan het huis Leeuwensteyn dat hier gestaan heeft. Het was een van de middeleeuwse huizen tus- sen Oudkerkhof en Ganzenmarkt die later zijn samen- gevoegd tot het huidige stadhuis. De steen is vermeld bij Van der Monde1). |
||||||||||||
Stadhuisbrug, HET KEYSERRIJCK,
huisnaam. Op de daklijst van het huis naast
Leeuwensteyn, op de hoek van de Ganzenmarkt, staat de naam ,,Het Keyserrijck" met metalen letters aangegeven. De naam is afkomstig van een vroegere bewoner die ..Keyser" heette. Wij lopen langs de AMRO-bank, de
vroegere winkel van Sinkel uit 1835, met de kariathyden en ver- volgen de Oudegracht. |
||||||||||||
Oudegracht 132, PUTRUWIEL,
huisnaam. Op de daklijst is deze huisnaam
aangebracht op een plank. ,,Putru- wiel" is een combinatie van de fa- milienamen Van de Put en van Ru- wiel. |
||||||||||||
Oudegracht 130, DE BLAUWE
HAAN, gedenksteen. In de gevel bevindt zich een steen met het gedicht: ,,Anno 1609-1928 Dit huis, dat voor der tijden tand most zwichten Is als vernieuwd, nu nijvre hand den
wederbouw verrichtte". De steen werd aangebracht in 1928 ter gelegenheid van de restauratie van het pand. De oude huisnaam, bekend in 1609, is ech- ter niet meer genoemd. |
||||||||||||
157
|
||||||||||||
iTICHrlNG 'HET UTRECHTS GEVtLTEKENFONDS'
VANDELING 2 |
|||||
158
|
|||||
Oudegracht 124, DE DRIE KOL-
VEN, jaartalsteen met afbeelding. In de klokgevel van dit pand staat een gebeeldhouwde vaas afge- beeld, waaronder ,,A°. 1731". |
|||||||||||
Oudegracht 122, DE KONING DA-
VID, figuratieve gevelsteen. Op deze gekleurde gevelsteen, zon- der tekst, is de harp spelende ko- ning David, naar links gewend, zit- tend op een verhoging, afgebeeld. Een bijbelse voorstelling op een ge- velsteen is zeldzaam voor de stad Utrecht. Van der Monde meldt deze steen
ook. |
|||||||||||
Oudegracht 114, DRAKENBORCH,
jaartalsteen en huisnaam. Aan de voorgevel van het middel- eeuwse huis Drakenborch is bij de jongste restauratie een steen aan- gebracht met de huisnaam „Dra- kenborch" en een steen met het jaartal „MCMLXVIII" (1968). Waar nu het postkantoor van J.
Crouwel uit 1918 staat, stond vroeger de Munt aan de Oude- gracht met een achteruitgang aan de Neude. Na de Potterstraat te zijn over-
gestoken, komen we bij Oude- gracht 92. In een akte van 1623 werd dit huis DEN GULDEN HELM genoemd. De gevelsteen van dit huis berust thans in het Centraal Museum. Hij komt eveneens voor in het boek met getekende gevelste- nen van Van der Monde uit ca. 1840. |
|||||||||||
Oudegracht 90, DE PAUW, jaartalsteen met huisnaam.
Dezesteen met ,,De Pauw 171 5" is in mei 1983 bij een restauratie aan- gebracht. De huisnaam wordt voor het eerst genoemd in het stadsre- gister van transporten en plechten op 6 december 1715, als het huis uit de nalatenschap van Theodora Veldhuijsen verkocht wordt aan Alexander Carel Philip van Wachtendonk, medicinae doctor. |
|||||||||||
159
|
|||||||||||
Oudegracht 86. HUIS TEN HART,
figuur aan de gevel, huisnaam. Boven de deur is een verguld hou- ten beeld van een hert aange- bracht. Boven de voordeur staat te lezen „Het Hertenhuis". Het hou- ten beeld, een kopie van een kopie in terra cotta, thans in het Centraal Museum, is in slechte staat. De kop ontbreekt. De huisnaam Huis ter Hart is al zeer
oud en wordt reeds genoemd in een stadsbrief van 1316: ,,den steen- huis mitter koeken ende die hofste- de ende die saté, daar Beernt ten Hert op woent, egghen ende ein- den, alse gelegen is voor van der graften tot after an sunte Jansvelt toe tusschen die Viebrugge ende sint Jacobsbrugghe." Oudegracht 84, jaartalsteen.
Onder de ramen van de verdieping bevinden zich twee stenen met resp. „ANNO" en ,,1873". |
|||||||
Oudegracht 80, D'SPAENSE SEE,
figuratieve gevelsteen. Op deze gekleurde gevelsteen is een driemaster op de golven afge- beeld en het opschrift „Spaansche Zee". Omstreeks 1 920 is de huidige ge-
velsteen hier aangebracht, herinne- rend aan de in 1623 genoemde huisnaam. D'Spaense See is bij Van der Mon-
de terug te vinden. Oudegracht 70, DEN SEVEN-
TOORN, jaartalsteen met huis- naam. Op de steen, die in 1941 bij een
restauratie werd aangebracht, staat ,,1582 Den Seventoorn". De- ze huisnaam kwam reeds in 1582 voor, als „vanouts genaempt Den Seventoorn". In de loop der tijden leest men in eigendomsbewijzen van het huis de naam ,,De Seven Toornen" (1622. In het huis was toen een brouwerij en een rosmolen gevestigd), ,,Die Seven Toorens" en ,,De Zeven Toorens" (1803). Omtrent de betekenis van de naam is niets bekend. Ook is het niet dui- delijk of er ooit een steen met een afbeelding die naar 7 torens ver- wijst, in de gevel heeft gestaan. In de collectie gevelstenen van het |
|||||||
160
|
|||||||
Centraal Museum bevindt zich een zandstenen ge-
velsteen (in de Catalogus van 1928 genummerd 377) met een voorstelling van een stadssilhouet met diver- se torens en de vermelding „herkomst onbekend'. Zou het mogelijk zijn dat deze steen aan de gevel van Oudegracht 70 heeft gezeten? Oudegracht 60, KALVREDANS, figuratieve ge-
velsteen. Hoog in de gevel van dit pand zit de (witgeschilderde)
steen met twee dansende kalveren rond een altaar!?), waarboven de huisnaam ,,DE KALVREDANS". Het is bekend, dat deze steen oorspronkelijk in het buurhuis nr. 62 zat. Van der Monde heeft de steen getekend en bij Van Lennep en Ter Gouw2) wordt hij genoemd. Oudegracht 42, DE GOUDEN STER, figuratieve ge-
velsteen. Een achtpuntige ster is op deze steen weergegeven,
waaronder de huisnaam ,,De gouden Ster". De naam is bekend uit een transportacte van 1707. Van der Monde tekende deze steen. |
|||||||||||||||
Wij keren op onze schreden terug
en gaan de Jacobijnenstraat in. |
|||||||||||||||
Jacobijnenstraat 16, figuratieve
gevelsteen. Een frontaal gerichte, naar links
zwevende engel, in een los gewaad gehuld, draagt twee blanco wapen- schildjes. Waarschijnlijk waren de wapens er indertijd op geschilderd en zijn ze inmiddels verloren ge- gaan. Van der Monde geeft in 1840 de
schildjes ook al blanco weer. |
|||||||||||||||
Rechtsaf
straat in. |
de Loeff Berchmaker-
|
||||||||||||||
Loeff Berchmakerstraat 40, gedenksteen.
In de gevel is een gedenksteen aangebracht met de tekst: ,,De Commissie, opgericht
XI December 1879 Heeft dit huis aangekocht en verbouwd in den zomer van 1880 en 1918" De steen herinnert aan de Commissie kleeding en
dekking, die hiervan 1880 tot 1918 voor hulp aan ar- men gevestigd was. Vervolgens leidt de route linksaf
naar de Kalverstraat. |
|||||||||||||||
XI ÖECEMB11 18Ï9
KIEPT »FF BUIS 0CHTENTOKBWV1
IN ÖEH j£0M3Ett VAN 8 |
|||||||||||||||
161
|
|||||||||||||||
Kalverstraat 5, IN DE VETTEN OS,
figuratieve gevelsteen. Een gevelsteen met een staande, naar rechts gewende os en met het onderschrift ,,in de vetten os"' zit in een moderne gevel. In deze straat waren vanouds de slachters ge- vestigd, waar de dieren van de vee- markt op het Vredenburg hun einde vonden. Van hier gingen de produk- ten dan naar het vleeshuis in de Voorstraat 19. Van der Monde maakt melding van
de steen. Vanaf hier wordt teruggegaan naar
de Loeff Berchmakerstraat. |
||||||||||||
Loeff Berchmakerstraat 4, D'KROON VAN VRANCK
RIJCK, figuratieve gevelsteen. Op deze gekleurde steen staat een imposante ko- ningskroon, het jaartal ,,1722" en het opschrift ,,d'kroon van Vranckrijck" afgebeeld. Aan deze zijde van de straat lagen vroeger vele her bergen, die alle hun naam op een uithangbord of ge- velsteen getoond hebben. Alleen deze steen is be- waard gebleven. De herberg lag op de hoek van de Hemdsmouwsteeg, nu een afgesloten gang. Van der Monde beeldt de steen af. |
||||||||||||
Nu linksaf naar de Voorstraat.
|
||||||||||||
Voorstraat 6, jaartal.
Op de gevel van de in Jugendstil- vormen gebouwde apotheek staat „anno" en ,,1904". |
||||||||||||
Voorstraat 8, IN DE GULDE POORT, figuratieve ge-
velsteen. Vrij hoog in de gevel uit 1920 zit de gekleurde steen
met een afbeelding van een Romeinse erepoort en het onderschrift ,,in de gulde port". Volgens overlevering zou bij de intocht van Karel V in 1 540 hier in de Voorstraat een dergelijke poort zijn opgericht. Zeker is, dat hier in de 16de eeuw een her- berg stond met deze naam. Een transportacte van 17 juni 1577 geeft als plaatsaanduiding: ,,soe 't staende ende gelegen is aen Sint Jansvelt genaempt die Voor- straat, daer DIE GULDE POORT uythanght". Eerst in 1658 wordt voor het eerst gesproken van een ge- velsteen met De Gulde Poort. Van Lennep en Ter Gouw noemen de steen. |
||||||||||||
162
|
||||||||||||
Voorstraat 14. D'CONINCK VAN
POORTUGAEL, figuratieve gevel- steen en twee wapenstenen, jaar- talsteen en afbeelding van een dier. De stenen zijn alle gekleurd. De fi- guratieve steen toont een mansfi- guur met wambuis en kantenkraag, op het hoofd een koningskroon met rijksappel en kruis en in de hand een scepter met dezelfde tekenen van waardigheid. De man zit in een venster met ronde boog, dat rust op zuilen met kapitelen. Hieronder de tekst „D'Coninck van Poortugael". Boven deze steen een dierenkop en daar weer boven het jaartal ,,1619". In dit jaar heeft de meyster-chirur-
gijn Dirck van Toll de gevelsteen aangebracht die Van der Monde omstreeks 1840 heeft getekend. Later in de 19de eeuw is de steen vernieuwd. Zowel links als rechts zit in de gevel
ook nog een steen met een wapen- schild. De oorspronkelijke wapens zijn hiervan in 1795 verwijderd. Bij de restauratie in het begin van de 20ste eeuw is links het wapen van Portugal aangebracht en rechts een wapen met keizerskroon, dat het wapen van Nijmegen zou kunnen zijn. Van der Monde heeft de oude ge-
velsteen getekend. |
|||||||||
Voorstraat 19. Het GROTE VLEESHUIS, jaartalste-
nen, figuren en wapenschilden. Aan Voorstraat 19 staat het uit 1637 daterende en vermoedelijk door Paulus Moreelse ontworpen Grote Vleeshuis. (Het kleine Vleeshuis bevindt zich aan de Lange Nieuwstraat.) In het fries van het hoofdgestel twee gevelstenen met
„anno" en ,,1841". In dat jaar werden herstellingen aan het gebouw verricht. Als aanduiding van de func- tie van het gebouw en tevens als versiering zijn in de ontlastingsbogen boven de ramen van de begane grond twee ramskoppen aangebracht; in de ont- lastingsboog van het venster boven de ingang een os- sekop tussen twee festoenen. Op de verdieping in het middenvenstertympaan een gevelsteen met een be- kranste os die door een slachter!?) geleid wordt. Hier- boven een jaartalsteen ,,1637". In het tympaan van de geveltop een cartouche met het stedelijk wapen. In het poortje te linkerzijde van het Vleeshuis een car- touche met het wapen van Utrecht. Op de verdieping een ossekop omgeven door gekrulde decoratie. Voor de achtergevel zie: Jansveld 24A. |
|||||||||
Voorstraat 25, DIT IS IN DEN GULDEN BERCH, figu-
ratieve gevelsteen. De, half afgekleurde, d.w.z. in de grondverf staande,
steen, in afwachting van afwerking, toont een berg- landschap met een klimmende weg waarlangs een rij- dier naar boven loopt. Daaronder een lint met de tekst: ,,Dit is in den gulden berch". Toen de steen in 1981 opgeknapt werd, kwam onder vele verflagen het jaartal 1842 tevoorschijn. Van der Monde had echter vóór 1840 deze steen getekend met het jaartal 1645. Dit jaar was ook uit andere bronnen bekend. De steen is namelijk in 1645 hier aangebracht door Hercules Politz. In 1842 is het pand door Pieter Lodewijk van Dijk verbouwd tot een kap- perszaak. De gevel is bij die gelegenheid veranderd en de steen is van een nieuw jaartal, 1842 voorzien en herplaatst. |
|||||||||
163
|
|||||||||
Om de hoek bevindt zich het pand
KleineSlachtstraat 1, DIT IS IN DEN GULDEN BERCH, figuratieve steen. In de zijgevel van het zojuist ge- noemde huis zit een steen, die de voorganger van de vorige steen is. De uitvoering ervan is iets primitie- ver. Te zien is de berg en het lint met: ,,Dit is in den gulden berch" alsmede het jaartal „1558". Deze steen staat eveneens nog in de grondverf. Bij Van der Monde zijn beide stenen vermeld. Linksaf naar
Jansveld 41, DE DRIE ROSKAM-
MEN, figuratieve gevelsteen met jaartal. Op deze gekleurde steen staan drie
roskammen en de datum „1741. 28febr.". Marktbezoekers die van het oosten
door de Wittevrou wenpoort de stad binnen kwamen, stalden hun paar- den en rijtuigen in deze straat, waar aan de oostzijde vele herbergen en uitspanningen stonden. Een moder- ne verwijzing naar die oude functie zijn thans nog de garages die men hier vinden kan. Zowel de Drie Roskammen als De
Gouden Rijder (zie hieronder) maak- ten deel uit van de herbergen en uit- spanningen. Jansveld 43, DE DRIE ROSKAM-
MEN, figuratieve gevelsteen met jaartal. Op de steen staat een wapenschild,
hangend aan een tak afgebeeld, met drie roskammen, alsmede ,,1671". Beide stenen herinneren aan de her-
berg die hier gestaan heeft. De oudste steen werd geplaatst door David van Vollenvelde, die in 1662 van Jan Claessoen kocht „de huij- singe, erve ende stallinge, staende ende gelegen Achter 't Vleyshuys aen de oostzijde der strate daer DIE DRIE ROSCAMMEN uythangen". In 1671 heeft hij dit uithangbord kennelijk vervangen door een steen met de afbeelding van een boomtak waaraan een wapenschild hangt met drie verticale zwarte paardeha- ren borstels aan een gele steel, ge- plaatst twee en een. De andere steen draagt onder de drie roskammen de datum 18 febru- ari 1741. Dit is de maand van de ak- |
|||||
164
|
|||||
tie van scheiding betreffende de
boedel van Emmerentina Sam, die weduwe van Zeeger Dooreweerdt was en die is overleden op 13 no- vember 1 735. Ruim vijf jaar was er over de rijke nalatenschap door de erven geprocedeerd. De herberg ging uiteindelijk naar haar dochter Johanna, gehuwd met Anthony Rijnders. Een nieuwe steen werd geplaatst
en de oude niet weggegooid, maar in de gevel van de stal (nr. 43) naast de herberg gezet. Beide stenen komen bij Van der
Monde voor. |
||||||||||||
Het Jansveld wordt nu in tegenover
gestelde richting teruggelopen tot |
||||||||||||
Jansveld 11, GOUDEN RIJDER, af-
beelding op fries. Op het fries van het pand staat de
van versieringen voorziene beeldzij- de van een muntstuk afgebeeld met de tekst „gouden ryder" op een banderolle. Rond de rijder valt te le- zen: „Mo(neta) aur(ae) prolvincia- rum) comfoe(deratarum) belgdca- rum) traiec(ta)". Tevens is het jaar- tal ,,1731" te lezen. (Vertaling: Gouden Utrechtse munt van de Verenigde Nederlanse provinciën.) Van der Monde heeft de afbeelding in zijn tekeningen opgenomen. Jansveld 24A, Vleeshuis, jaartalsteen en afbeelding
aan gevel. In de geveltop valt „anno 1637" te lezen en een os-
sekop is op de sluitsteen afgebeeld. Jansveld 4-20, MARGARETENHOF, steen met naam
en jaartal. Een steentje met „Margaretenhof 1361" herinnert
aan het stichtingsjaar van dit hofje, dat een der oudste in de stad Utrecht is. Hiermee wordt de tweede wande-
ling afgesloten. (Foto's:
Gemeentelijke Fotodienst, Utrecht)
|
||||||||||||
in de gevels der onderscheiden huizen, bijeengezameld
door N. van der Monde". Thans in de afdeling Prentenver- zamelingen van het Gemeentelijk Archief te Utrecht, no. S.A. 1/14. 2) Mr. J. van Lennep en J. ter Gouw, De Uithangteekens in
verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd. (2 dln.) Amsterdam 1868. idem. Het Boek der Opschriften. Een bijdrage tot de Ge-
schiedenis van het Nederlandsche Volksleven, Amster- dam 1869. Naar aanleiding van wandeling 1
Naar aanleiding van de eerste wandeling langs de
Utrechtse geveltekens, gepubliceerd in het meinum- mer van het Maandblad, hebben verscheidene lezers gereageerd, iets wat de Stichting Het Utrechts Gevel- tekenfonds genoegen doet. Allereerst een uitvoerige reactie naar aanleiding van
het gestelde onder Oudegracht 216, van de hand van mr. H. C. A. van Benthem. Hij wijst erop, dat de gevelsteen van dit pand, een ge-
kroonde bel, zich in de werfmuur bevindt. |
||||||||||||
Noten:
11 De schrijver en uitgever N. van der Monde heeft om-
streeks 1840 een verzameling aangelegd van gekleurde tekeningen van geveitekens in Utrecht met de titel: „Af- beeldingen, allen naar de natuur, van oude, vermaarde ge- denkstenen, met wapenen, opschriften, beeldhouwwerk |
||||||||||||
165
|
||||||||||||
Hoe de steen in de werfmuur terecht is gekomen, is
niet bekend, aldus de heer Van Benthem. Omtrent de geschiedenis van het huis deelt hij vervol- gens mede, dat op nr. 216 en de daarachter gelegen en inmiddels afgebroken panden een zeepfabriek ge- vestigd was. De achter nr. 216 liggende panden wa- ren via de Hamburgerstraat middels een steegje (thans door een deur afgesloten) bereikbaar. In de zeepfabriek zou „klokzeep" vervaardigd of verhan- deld zijn. Vanaf 1919 werd het pand 216-216 bis door de heer
Van Benthem bewoond. Vanaf 1940 tot en met 1965 werd er zijn advocatenpraktijk in uitgeoefend, aan- vankelijk onder de naam Van Benthem en Slagter en na 1946 onder de naam Van Benthem en Keulen. Op verzoek van de Gemeente zijn de werfmuren in- dertijd onteigend. Bij de acte van overdracht is toen wel bedongen dat de gevelsteen ter beschikking van het pand zou blijven, opdat die bij een eventuele ver- bouwing in de toekomst weer een passende plaats aan de gevel zou kunnen krijgen. De heer Van Benthem sprak de hoop uit, dat zijn op- volgers in de eigendom, na 1965, deze bepaling ge- handhaafd hebben. |
||||||||||||||
Ch. Groen, J. A. L. de Meyere, dr. R. C. Engelberts,
Dirk de Vries en Inge Breedveldt Boer, allen uit Utrecht, mr. G. J. L. van Willigenburg uit Oegstgeest en mr. G. J. J. van Wimersma Greidanus uit Eindho- ven (of het Maandblad ook in den lande gelezen wordt!) dragen allen dezelfde oplossing aan: er staat links: Fondée 1869 (gesticht 1869) en rechts: Rebatie 1896 (herbouwd 1896). Een snelle speurtocht in het Gemeentelijk Archief le- verde de volgende aanvullende gegevens op. In 1896 woonde aan de Choorstraat 6 een Fransman, J. B. Lizet, fabrikant van paraplu's en parasols. Het is niet onwaarschijnlijk dat Lizet er al woonde vóór 1876 (vanaf 1869?). Het laatste jaar dat de firma Lizet in de Choorstraat
vermeld wordt is 1908. Kort daarna gaat de firma naar de Nachtegaalstraat. De conclusie moge derhalve luiden dat J. B. Lizet zich
in 1869 vestigde in de Choorstraat en in 1896 zijn pand liet herbouwen en aan de mode van die tijd (Ju- gendstil) liet aanpassen. Gezien zijn Franse herkomst is het niet verwonderlijk dat een en ander in het Frans aan de gevel te lezen valt. |
||||||||||||||
Utrechts Gevelteken Fonds
Kromme Nieuwegracht 49 3512 HE Utrecht |
||||||||||||||
Van verschillende kanten werd gereageerd op het ge-
velteken aan Choorstraat 6. A. J. J. Mekking, mr. W. |
||||||||||||||
LEDENVERGADERING
|
||||||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Najaarsle-
denvergadering op donderdag 8 november a.s., aanvang 19.30 uur. De vergadering zal worden gehouden in de Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 5 te Utrecht. Agenda
1. Opening
2. Notulen van de Voorjaarsledenvergadering van 29 mei jl.
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Begroting 1985
5. Aanwijzing van een registeraccountant voor de controle van de jaarstukken over 1984. Het bestuur stelt
voor het accountantskantoor mr. P. J. Schadée te Utrecht. 6. Samenstelling van de verschillende verenigingscommissies.
7. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, Propaganda, Excursies en lezingen
8. Rondvraag
9. Sluiting
Na afloop van de vergadering, ongeveer om kwart voor negen, zal de heer J. A. C. Way spreken over,,Rails
rondom de Dom. Een historisch overzicht van het railvervoer rond Utrecht". |
||||||||||||||
166
|
||||||||||||||
BIJ DE BEGROTING VOOR 1985
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OPSPORING VERZOCHT SINTERKLAASVERKOOP
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook dit jaar wordt er bij de Gemeentelijke Archief-
dienst weer een Sinterklaasverkoop georganiseerd en wel op maandag 3 december a.s. van 19.00 - 20.30 uur. Foto's van de Gemeentelijke Fotodienst en fotografi-
sche reprodukties van materiaal uit de Prentenverza- melingen zullen te koop worden aangeboden, alsme- de uitgaven van de vereniging Oud-Utrecht en van de Gemeentelijke Archiefdienst. Tevens is op deze avond de tentoonstelling van de
Gemeentelijke Fotodienst „Utrecht in detail" te be- zichtigen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een artikel „Verkooping van wapenborden uit de
kerk te Rhenen in 1798" in ,,De Nederlandsche Leeuw" uit 1917, vermeldde A. Hoynck van Papen- drecht dat hij een dagboek van de toenmalige Rhe- nense burgemeester mr. D. Klerck ter inzage heeft ge- had. Bij mijn historisch onderzoek betreffende Rhenen,
ben ik zeer geïnteresseerd in dit werk. Wie weet, waar het zich thans bevindt? H. P. Deys, Nieuwe Veenendaalseweg 47,
3911 ME Rhenen, tel. 's avonds 08376-28 12. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
167
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OVER DE BETEKENIS VAN „DOLMESGE" EN „PERPECANEN"
|
||||||||||||
„Doe ghinc hi voer die barbecane
Sitten over sinen staert"5). „Barbecane" wordt verklaard als „buitenste verdedi-
gingstoren van een kasteel".
Zowel in gezelschap van Reynaerde als van Hoekstra
belanden we bij een kasteel, maar de oplossing is
hiermee geenszins gevonden. Immers, bij Reynaerde
gaat het kennelijk om een architectonisch onderdeel
van een kasteel, terwijl het bij de heer Hoekstra om
een materiaal gaat, dat bij de bouw van een kasteel
gebruikt wordt.
Wellicht leidt het signaleren van deze kwestie tot de
oplossing?
Vianen J. A. L. de Meyere
Goudenregenstraat 54
Noten
1) M. A. Vente, ,,De orgels van de Buurkerk 1406-1773",
Het vijf kerken restauratieplan, Jrg. 12, nr. 1, 1984, 1-8. 2) P. T. A. Swillens, Encyclopedie van de schilderkunst,
Utrecht-Antwerpen 1960, 47. 3) T. J. Hoekstra, ..Marcelis Keldermans ■ Mr. van den werc-
ken van de starckte Vredenborch t'Utrecht en bou- meester der vesteijcheden van de sterckten in Gelderland (ca. 15007-1 557)", Liber castellorum (onder redactie van T. J. Hoekstra e.a.l, Zutphen 1981, 183 noot 89: ,,Perpe- canen: de betekenis van dit woord heb ik niet kunnen ach- terhalen". 4) Idem, 178.
5) Ik heb gebruik gemaakt van Van den Vos Reynaerde, uit-
gegeven, ingeleid en verklaard door prof. dr. P. de Keyser, Antwerpen (serie Klassieke Galerij nr. 8) 1961. Het citaat betreft vers 522-523. |
||||||||||||
In verband met een artikel over de orgels in de
Utrechtse Buurkerk vroeg prof. dr. em. M. A. Vente mij kort geleden naar de betekenis van het woord „dolmesge"1). De oplossing vond ik bij Swillens, die het als volgt omschrijft: ,,maskers met fantastisch gezicht, dolle mensgens, min of meer caricaturale verbeeldingen, uitlopende in ondefinieerbare bladmo- tieven. In de renaissance veel gebruikt ter versiering van gevels, in het ornament enz."2). De vraag naar de verklaring van het woord „dolmes- ge" herinnerde mij aan het woord „perpecanen". Dat woord komt voor in een boeiende bijdrage van de Utrechtse stadsarcheoloog, drs. T. J. Hoekstra, in de schitterende bundel Liber castellorum, die werd aan- geboden aan prof. dr. J. G. N. Renaud ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag3). Het woord „perpecanen" in de bijdrage van de heer Hoekstra heeft betrekking op het (verdwenen) kasteel te Hagestein. Het citaat luidt als volgt: „vier perpecanen. . . noch drie perpecanen aan de toren ofte trap, dat stuck voer xxxviii stuvers (. . . )"4). Fonetisch staat het woord „perpecanen" -zeker voor middeleeuwse begrippen - zeer dicht bij „barbeca- ne". Dit laatste woord nu, is terug te vinden in het be- roemde middelnederlandse dierenepos Van den Vos Reynaerde: |
||||||||||||
maandblad oud-utrecht
57e jaargang - nr. 10 - oktober 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030)32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (03407)19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 1 8, 3571 NG Utrecht, tel. (O3O)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (030)-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
||||||||||||
AGENDA
|
||||||||||||
Donderdag 8 november. Ledenvergadering
Oud-Utrecht. Zie pag. 166 van dit nummer. Donderdag 15 november. Lezing door de tuin-
historica Lucia Albers, georganiseerd door de
afdelingen Utrecht en Zeist van de Koninklijke
Nederlandse Natuurhistorische Vereniging,
over: Landgoederen vroeger en nu. De lezing
vindt plaats in het bosgebouw Beerschoten te
De Bilt, Holle Bilt 6.
Aanvang 20.00 uur. Kosten: f 3,50.
(5 minuten lopen vanaf het restaurant De Bilt-
sche Hoek.)
Woensdag 28 november 1984. Nederlands
Klassiek Verbond, afd. Utrecht: lezing door dr. I. H. M. Hendriks uit Groningen over „Papy- rusvervaardiging: een eeuwen-oud raadsel op- gelost?". Plaats: Archeologisch Instituut, Trans 14, Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. |
||||||||||||
168
|
||||||||||||
,,SOLI DEO GLORIA"-GOD ALLEEN DE EER"
De Afscheidingsbeweging in de stad Utrecht1)
|
|||||||||
Het is dinsdag 2 oktober 1832. We bevinden ons in
de directe omgeving van de boerenwoning van Jo- hannes Keja aan de Daalsche Dijk, even buiten de Ca- tharijnepoort en dicht bij de plaats waar de schuiten op Leiden af meren en vertrekken en waar Keja - als ja- ger - zijn brood verdient2). Onze belangstelling is ge- wekt, omdat in dat huis van jager Keja straks een zo- genaamde „oefening", een ,,conventikel" begint. Vreemd misschien, dat wij zo'n „bidverzameling" de moeite waard vinden, maar er zijn meer mensen op de been. De voorgangers of „oefenaren" in deze bijeen- komsten hebben het blijkbaar raadzaam gevonden om niet in het huis van Evert Takken aan de Eliza- bethstraat bijeen te komen, maar om redenen van vei- ligheid uit te wijken naar buiten de stadsmuur3). Waarom de „oefening" niet doorgaat komen wij niet
aan de weet. Wèl horen wij, dat enkele studenten het plan hebben opgevat om op zondag 7 oktober in gro- ten getale terug te keren om de dan te houden „oefe- ning" te verstoren. Ik vraag me af waarom die jonge- lui toch zo gebrand waren op geweld. Werden zij daartoe aangezet of kwamen zij uit eigen beweging? Het staat wel vast, dat het alles te maken had met het feit, dat er ook in de stad Utrecht verwarring was ont- staan over het „Algemeen Reglement van het Neder- landsch Hervormd Kerkgenootschap", dat in 1816 door koning Willem I was bekrachtigd en waarbij de ,,Dordtsche Kerkorde" van 1618 terzijde werd gesteld. Het is hier niet de plaats om op de gevolgen hiervan in te gaan. Wel lijkt het mij van belang te wij- zen op het feit, dat aankomende predikanten - propo- nenten genoemd - in de Hervormde kerk niet meer verplicht waren zich met de Dordtsche Leer te vereni- gen, maar dat het voortaan voldoende was om met , ,de leer, welke overeenkomstig Gods Heilig Woord in de aangenomen Formulieren van Eenigheid der Ne- derlandsche Hervormde kerk is vervat" in te stem- men4). Om de situatie in de stad Utrecht rond 1830 goed te
begrijpen moet ik ook Jacob Dirk Ludwig5) bij u intro- duceren. Hij was diaken van de Nederduitsche Gere- formeerde Gemeente en op die bewuste dinsdag 2 oktober 1832 naar alle waarschijnlijkheid op de Daal- sche Dijk ook van de partij. Hoe zou hij anders de vol- gende dag de moed hebben gehad om met Keja naar de directeur van politie te stappen om beklag te doen over de op zondag 7 oktober te verwachten verstorin- gen van hun samenkomst6). Van belang voor deze korte schets is ook nog „oefe-
naar" Hendrik George Klijn7), die zich op 4 oktober 1 8328) met diaken Ludwig tot de Koning wendt met een verzoekschrift, waarin zij Zijne Majesteit herinne- |
|||||||||
Gedeelte van de plattegrond van de stad Utrecht van 1838.
Litho van Van Baarse! en Tuijn met adres van N. van der Mon- de. Topografische atlas der stad Utrecht nr. Ab 107. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht. Links onder, bij de pijl, loopt de ,,Daalschen Dijk", waar Jo-
hannes Keja woonde en waar in oktober 1832 de schermut- selingen plaats vonden, waarvan in dit artikel sprake is. ren aan het slot van Zijn proclamatie van 5 oktober
1830 in verband met de Belgische Opstand: „Te wapen, voor de zaak van orde en recht9). Te
wapen onder ootmoedig en biddend opzien tot den almachtigen God, Die Nederland en Oranje zoo dik- wijls uit de grootste gevaren heeft gered." Zij laten de Koning voorts weten, dat zij na afloop van
de krijgsverrichtingen en na terugkeer in het Vader- land: „tot opscherpinge van de kennisse der waarheid,
des zuiveren geloofs der liefde, der hope, en tot be- |
|||||||||
169
|
|||||||||
Op 7 en 14 oktober 1 832 wordt het echt menens. De
eerste van de beide zondagen gaat het nog om onge- veer 50 studenten, die er voor zorgen, dat het enige honderden personen tellende „gepeupel" bij Keja's huis over de muren klimt, tegen deuren en ramen slaat, scheldt en schreeuwt en voetzoekers en ander vuurwerk afsteekt. Over deze gebeurtenissen schrijft de bekende dr. H. F. Kohlbrugge de volgende dag reeds naar de secretaris van het Kabinet des Konings mr. G. Groen van Prinsterer en neemt het in zijn brief voor de organisatoren van de „oefeningen" èn voor hen, die deze bijeenkomsten bezochten, onomwon- den op10). Hier is het slot van zijn brief: „Het is te bejammeren (dat) men op Zondagavond
talrijke bijeenkomsten, jé de schandelijkste too- neelen duldt in estaminets11) - en eene godsdiensti- ge bijeenkomst waar men Gods ontferming inroept over des Konings bestuur en over Nederland balda- dig uit elkander werpt"12). Een week later volgde ongeveer een herhaling van
wat zich op 7 oktober had afgespeeld. Aan de vernie- lingen, die men toen in en om de woning van Keja aan- richtte, kwam pas een einde toen de te hulp geroepen politie ter plaatse verscheen13). De reactie van de Gouverneur der provincie d.d. 1 5 oktober 1 832 liegt er niet om: „Ik mag mijne verwonderingen niet verbergen, dat
het ontwerp hiervan aan de policie onbekend is kunnen blijven, vooral na hetgeen slechts weinige dagen geleden aan dezelfde woning heeft plaats gehad, toen zich een aanzienlijk getal personen derwaards, zoo het schijnt met af te keuren inzig- ten had begeven, en aangezien luidens de mij na- der gegeven informatiën de bedoelde jongens zich op de Vuile Sloot alhier ter stede hebben vergaderd en alzoo een der volkrijkste gedeelten der stad doorgaande in massa naar het voorsz. punt zijn getrokken"14). De directeur van politie J. S. Gobius15) trekt in zijn
brief van 16 oktober 1832 aan het gemeentebestuur de volgende conclusies: „Ik kan UEdA. mededeelen, dat binnen 24 uren na
het voorgevallene aan den Heer Officier het pro- cesverbaal is opgezonden: en dat in dit procesver- baal genoegzaam, zoo men vertrouwen mag, is aangewezen, wie de personen, benevens de aan- voerders zijn geweest, die door de heining zijn ge- broken, zich van stokken hebben voorzien, en daarmede op de deur geloopen hebben, wie het eerste glas heeft ingeworpen, wie het vengster heeft opengebroken, wie het eerste daarin gekom- men is, wie de meubels daaruit gedragen hebben, en wie dezelve hebben vernield; zoodat ik niet twij- fel, of alles zal tot volkomen evidentie te brengen zijn. De meestschuldigen schijnen te zijn, eene Jacobus
Dussenbroek op de Varkensmarkt, Leenden Gij- |
|||||||||||
Ds. Hendrik George Klijn
Utrecht 1793 - Keokuk, lowa U.S.A. 1883 Kamerbehanger te Utrecht, eerste ouderling van de Christelij- ke Afgescheiden Gemeente te Utrecht, 1835, predikant te Kockengen en Middelburg (1839-1849), predikant van de Reformed Church of America tot zijn overlijden in 1883. |
|||||||||||
krachtiging der voorvaderlijke deugden, in alle stil-
heid" bleven samen komen, om gemeenschappelijk het wa-
pen aan te grijpen „hetwelk boven alles, te allen tijde, krachtig be-
vonden is voor God," namelijk het gebed.
En zij wijzen koning Willem er op, dat er van hun bij-
eenkomsten zegen uitgaat en dat soms meer dan 100 personen aanwezig zijn. Zij naderen voor de troon van Zijne Majesteit met de bede om een „gunstig blijk" van goedkeuring te mogen ontvangen, waardoor zij hun godsdienstig werk ongestoord kunnen blijven voortzetten en „zoo wel voor onze personen, als voor onze eigen-
dommen die bescherming te erlangen, welke stille en rustige onderdanen door Uwe Majesteits wet- ten wordt verzekerd." |
|||||||||||
170
|
|||||||||||
bels, de zoon van een Gijbels, tapper in de Korte
Viesteeg, Dekking, woonachtig bij zijne moeder de wed. van de paruikemaker Dekking in de Donkere- gaard, eene Van der Linden, oud 18 jaar, besteed in de Rosestraat, en eene zoogenaamde snorwa- genrijder, woonachtig in de Kraansteeg buiten de Weerdpoort, vermoedelijk Pieter Heyne genaamd; terwijl nog veele jonge lieden wel verschillende bal- dadigheden hebben bedreven, maar niet in het huis zijn gedrongen of meubelen hebben gerui- neerd"16). De aanhalingen zijn vooral bedoeld om een indruk te
geven van de ernst van de situatie. Veertien van de jongelui werden reeds op 29 oktober 1832 gestraft met een „gevangenzetting": negen van 5 dagen, één van 8 dagen, twee van een maand, twee kregen een geldboete van f 25,-. Helaas ontbreekt de ruimte om de jammerlijke gebeurtenissen van anderhalve eeuw geleden op de voet te volgen. Dat werd geluk- kig wel gedaan in de door mij aangehaalde publicaties van dr. F. L Bos en dr. C. Smits17). Op 9 september 1835 verbreken in de stad Utrecht de
eerste personen hun banden met de Hervormde kerk. Het zijn: Gijsbert Henriks, Cornelis Johannes Stulting - een voorvader van de Amerikaanse schrijfster Pearl Buck18) - Jan Veldhuizen19) en de reeds vermelde Hendrik George Klijn en zijn vrouw Cornelia Ver- brugh. Een week later volgden o.m. de ons bekende Evert Takken, zijn vrouw Sybilla Horst en hun 5 kinderen20). Mijns inziens wordt terecht veron- dersteld, dat deze „afscheidingen" verband houden met het bezoek dat ds. H. P. Scholte21) op 8 juli 1835 aan Evert Takken in de Elizabethstraat bracht, bij wel- ke gelegenheid hij in de „oefening" die daar gehou- den werd, voorging. Goed vijf maanden later - op 18 december 1835 insti-
tueerde dezelfde ds. Scholte de Utrechtse afgeschei- den gemeente. Het oudste notulenboek van de Chr. Afgescheiden gemeente22) meldt hierover Op den 18en December (Anno 1835) zijn te
Utrecht in de gemeente onzes Heeren Jesu Christi afgescheiden van het sedert 1816 bestaande Ne- derl. Herv. Kerkgenootschap, door den Herder en Leraar Ds. H. P. Scholte in den naame des Heeren bevestigd geworden in de dienst van het Ouder- lingschap den broeder H. G. Klijn
en in de dienst van het diakenschap
de broeders E. Takken en J. Veldhuizen
Deeze broeders waaren door de keurstammen der
gemeente wettelijk verkooren geworden, en er was na de gewoone afkondigingen in de bijeen- komsten der gemeente geenerlei bezwaar inge- bracht. Ter zelfder tijd is voor het eerst het bondzegel des
H. Doops bediend in de gemeente te Utrecht aan het kind van de broeder Ouderling H. G. Klijn, ter- |
|||||||||
wijl tevens de inzegening van een huwelijk heeft
plaats gehad. Utrecht, 18 December 1838
H. P. Scholte, Herder en Leeraar in de gemeente van Christus Zo ongeveer tegen het einde van 1836 hebben zich
rond 110 personen bij die „Christelijke Afgescheide- ne Gemeente van Utrecht" aangesloten (70 belijden- de leden en 40 kinderen). |
|||||||||
De Utrechtse gemeente heeft vooral in de periode
1835-1840 grote moeilijkheden ondervonden en van overheidswege voorbereide vervolgingen te trotse- ren gekregen. Men zou verwachten, dat de Afge- scheidenen onder die omstandigheden het hoofd in de schoot zouden leggen. Niets is echter minder waar! In het voorjaar van 1836 wordt zelfs - overi- gens zonder succes - getracht om een eigen predikant te beroepen23). Midden 1836 begint de politie proces- verbaal op te maken, omdat de bijeenkomsten van de Afgescheidenen door meer dan twintig personen worden bezocht. Pogingen om de politie buiten de deur te houden mislukken. Dat in die situatie, door Willem Horst24) en Jan Veldhuizen op 1 november 1836 wordt besloten tot de aankoop van „Huize Dompselaarspoort", liggende tussen de Oudegracht en de Varkenmarkt, getuigt m.i. van grote moed25). In die Dompselaarspoort kerkten de Afgescheidenen tot er ook daér problemen met de plaatselijke overheid ontstonden, vooral over het karakter van de samen- komsten die gehouden werden. Het mochten in geen geval „eerediensten" zijn. En dat waren de gods- dienstoefeningen natuurlijk wel! Vandaar dat op 28 mei 1837 de vergunning om samen te komen door H. G. Klijn jr., namens de kerkelijke gemeente werd opgezegd25). Er werden op bevel van het stads- bestuur van 's morgens 5 tot 's avonds 1 1 uur (weer) schildwachten bij het huis geplaatst - één bij de poort aan de Varkenmarkt en één bij het hek aan de Oude- gracht. Daarmede wilde de overheid voorkomen, dat er meer dan 20 personen per bijeenkomst zouden bin- nen gaan. Door al dit gedoe werd op 7 november 1838 het huis aan de Oudegracht voor de prijs van f8.000,- aan twee Rooms-Katholieke priesters verkocht26). Van durf getuigt óók het feit, dat enkele maanden eer-
der - op 25 augustus 1838 - het dan leegstaande kerkgebouw van de Oud-Rooms-Katholieke kerk ,,Soli Deo Gloria"27) aan de Oudekamp, met de wo- ning voor de pastoor en de koster aan de Nieuwe- gracht voor de som van f 10.800, - wordt aange- kocht. Men moet bedenken, dat de gemeente toen zeker niet meer dan 140 zielen omvatte en dat de ver- volgingen eigenlijk nog aan de orde van de dag waren. De laatste „verstoring" viel op 23 december 1838. Pas na het verkrijgen van de Koninklijke erkenning op 14 februari 1 839 zou men ongestoord bijeen kunnen zijn28). Persoonlijk vind ik de goedkeuring van de Ko- ning, die zoveel gevolgen zou hebben, wel heel snel geregeld. Ik denk, dat de door ds. Scholte en zijn me- |
|||||||||
171
|
|||||||||
;/£<**■
|
|||||||||||||||||
■A
|
|||||||||||||||||
2/
|
|||||||||||||||||
*fa-~
|
|||||||||||||||||
Inschrijving van Suzanna van Schermbeek en haar kinderen na het overlijden van haar man mr. A. Mlauritsl C. van Hall.
,,Personeele Staat van de Christelijke, Afgescheidene Gemeente van Utrecht. . . " Archief van de Gereformeerde kerk van Utrecht, inv. nr. 109 (voorlopig) Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht. |
|||||||||||||||||
destanders getoonde moed èn de verlegenheid waar-
in de autoriteiten geraakt waren, er toe hebben bijge- dragen om van hogerhand ,,in het verrichte te be- rusten" en de Utrechtse gemeente als eerste in Ne- derland toe te laten en te erkennen29). De eerlijkheid gebiedt mij echter om ook een ander
aspect van de afscheidingsbeweging in de stad Utrecht te noemen. De afstand namelijk tussen de moed op het ene en de halstarrigheid op het andere tijdstip was blijkbaar voor ds. Scholte niet zo groot. Mij lijkt het bijzonder teleurstellend, dat hij zich in de- cember 1840 niet heeft weten te schikken in het besluit van de Synode van Amsterdam om de Dordt- sche Kerkenorde van 1618 voor het landelijk kerkver- band opnieuw bindend te verklaren. Voor de Utrecht- se gemeente liep het op 2 februari 1841 op een scheuring uit: er ontstond een groep ,,Takken" en een groep ,,Scholte". De aanhangers van Scholte zouden in 1847 voor een deel naar Amerika emigre- ren. De groep „Takken" en de rest van de groep ,.Scholte" verenigden zich gelukkig op 21 september 1849 weer en daarna brak een tijd van „welverdien- de" rust voor de gemeente aan30), die zich onder lei- ding van de jonge ds. P. J. Oggel daarna sterk uit- breidde31). Ik denk, dat de Utrechtse gemeente in financieel op-
zicht bijzonder veel te danken heeft gehad aan de reeds vermelde Willem Horst, die in 1849 het huis aan de Breedstraat kocht32), dat als Begijnekerk in de geschiedenis van de plaatselijke gemeente zeer be- kend zou blijven en pas in 1937 zou worden verkocht in verband met de bouw van de Tuindorpkerk. De koop werd mogelijk doordat het Diakonessenhuis naar een nieuw gebouw aan de Oudegracht verhuis- de. Een bewijs, dat er vanuit de Reveilbeweging lijnen lopen naar de Afscheidingsbeweging, omdat het Dia- konessenhuis - in 1844 als eerste in Nederland gesticht op het gebied van de ziekenverpleging - van het Reveil het oudste voorbeeld is. Een bewijs ook, dat men elkaar - ondanks grote verschillen van inzicht - toch steeds weer wist te vinden, wanneer het ging om de practische toepassing van de belijdenis van het |
|||||||||||||||||
ongetwijfeld christelijk geloof, dat hun harten vervul-
de. Temidden van alle menselijke details van de kerkelijke
strijd van anderhalve eeuw geleden zijn er - óók in de stad Utrecht - sprekende voorbeelden van het getui- genis van mannen en vrouwen, die zich meenden te moeten afscheiden van de Hervormde kerk om „des gewetens" wil. Ik noem er één - en niet het slechtste - vastgelegd in het boek,,Brandende Harten", waarin de jonge advocaat mr. Maurits van Hall en zijn vrouw Suzanna van Schermbeek, dochter van een voor- aanstaand Utrechtse notaris, de hoofdrol vervul- len33). Een getrouwe weergave van het leven van twee mensen, die samen met anderen, omdat zij niet anders konden, volhardden tot hun overlijden op zeer jeugdige leeftijd. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht A. Graafhuis |
|||||||||||||||||
Noten
1} Na de voltooiing van dit artikel heb ik op 10 mei tijdens
een Symposium over de Afscheiding van 1834 melding gemaakt van het „kerkelijk dagboek" van ds. H. G. Klijn, 1839 - 1883, dat bewaard wordt in de Beardslee Library van het Western Theological Seminary of the Re- formed Churches in America, Holland, Michigan, U.S.A Meer gegevens over de Utrechtse afgescheidenen zijn te vinden in een artikel van mijn hand in de bundel: Af- scheiding en Reveil, die nog in 1984 bij de firma Wever in Franeker verschijnt. In deze bijdrage zijn de resulaten van mijn voortgezet archiefonderzoek bijeengebracht, resultaten die ik slechts kon boeken dankzij de bijzonde- re steun van de heer F. J. C. Rombach in Vleuten - De Meern, die aan ds. H. G. Klijn verwant is. 2) Johannes Keja (1793-1842)
3) Evert Takken (1797-1869) stelde zijn huis al geruime
tijd ter beschikking voor het houden van zogenaamde „oefeningen", tijdens welke men zich op de betekenis van de prediking bezon en aan bijbelstudie deed. Takken werd in 1 835 tot diaken van de Utrechtse Afgescheiden gemeente gekozen. 4) Het Reglement van koning Willem I was een poging om
de eenheid onder de belijders van de Gereformeerde reli |
|||||||||||||||||
172
|
|||||||||||||||||
gie te bevorderen. Het zou anders lopen. Zie ik het goed,
dan komen de negatieve gevolgen mede voor rekening van enkele adviseurs van Zijne Majesteit. 5) Hij woonde op de Ganzenmarkt, was goud- en zil-
versmid en sloot zich niet bij de Afgescheidenen aan. 6) Zie: dr. Smits, De Afscheiding van 1834, deel IV, provin-
cie Utrecht. Dordrecht 1980, bl. 186-188. De op bladzij- de 187 vermelde datum (regel 8) moet zijn 2 oktober 1832. 71 Hendrik George Rombach (1 7931 was de zoon van Jo-
han Georg Christiaan Rombach en Maria Wilhelmina Klijn. Hij nam na de executie van zijn vader op 3 mei 1794 de naam van zijn moeder aan. Hij was kamerbe- hanger en winkelier en werd in 1835 benoemd tot ou- derling van de Afgescheiden gemeente van Utrecht. Voor meer gegevens over hem zie het in noot 6 vermelde boek van dr. Smits. 8} Dr. F. L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afschei-
ding van 1834, I - IV. Kampen, 1 939-1946. II, blz. 166 en 167). 9) Dr. Smits vermeldt m.i. abusievelijk ,,orde en tucht".
10) Dr. H. F. Kohlbrugge (1803-1875) woonde en studeer-
de te Utrecht en steunde de Afgescheidenen in hun strijd om vrijheid voor hun „oefeningen" zonder zich met hen te verenigen. Zijn verzoek om als lid van de Hervormde kerk van Utrecht te worden toegelaten werd in 1830 ■ een jaar na zijn promotie - om verschillende redenen van de hand gewezen. In 1847 - toen vele Afgescheidenen naar Amerika emigreerden - verbond hij zich als predi- kant aan de gemeente van Elberfeld (Dld.l. 11) estaminets = kroegjes, herbergen.
12) Zie noot 8.
13) Smits IV, blz. 188, 189.
14) Mr. Lodewijk van Toulon (1767-1840) was in 181 5 bur-
gemeester van Gouda, in 1818 tevens lid (in 1830 zelfs voorzitter) van de Tweede Kamer der Staten Generaal en van 1831-1840 Gouverneur des Konings in de pro- vincie Utrecht. Zijn hier geciteerde brief aan Burge- meester en Wethouders van Utrecht bevindt zich in de notulen van dat College (1832, deel I-K, nr. 58), be- rustende bij de Gemeentelijke Archiefdienst, Archief der stad IV, nr. 94. Zie ook: Bos I, blz. 188 e.v. 15) Joan SimonGobius (1768-1840) was in 1817 reeds Di-
recteur van Politie. Hij was ongehuwd en woonde bij zijn overlijden in 1840 aan de Kromme Nieuwegracht, wijk G 375 (thans nr. 2). 161 Bos I, blz. 175, 176 en 188, 189.
17) Het boek van dr. Smits is o.m. opgedragen aan de nage-
dachtenis van Gerardus van Klaveren Pzn. (1888-1965), die van 1906-1953 werkzaam was bij het Utrechtse Gemeente-archief en in handschrift de talloze gegevens verzamelde, waarvan dr. Smits zo dankbaar gebruik kon maken. 18) G. van Klaveren wijst in zijn artikel ,,De Utrechtse af-
komst van Pearl Buck" als mogelijke grootvader van de schrijfster op Johannes Abraham Stulting, wonende in De Bilt en lid van de Utrechtse Afgescheiden gemeente. Een citaat uit een van haar brieven: „Als ik ooit in Holland kom, zou ik naar Utrecht willen
gaan en die stad willen zien, want mijn moeder placht mij allerlei geschiedenissen te vertellen, die zij van haar moeder en grootmoeder had, en ik heb in mijn hart een warm plekje voor Holland, omdat mijn moe- der echt Hollandsche was, al zag ze het alleen maar als kind. Ze bezocht het later en was altijd trotsch op haar Hollandsche afstamming en leerde ons, dat ook |
te zijn." (Maandblad van ,,Oud-Utrecht" 1936, blz.
20-22). 19) Jan Veldhuizen (1797) was wolkammer van beroep en
woonde ,,over de Bakkerbrug". Op 18 december 1835 werd hij gekozen tot diaken van de Utrechtse gemeente. 20) Personeele Staat van de Christelijke Afgescheidene Ge-
meente van Utrecht van derzelver begin tot op 31 de- cember 1839 (en vervolgd tot 1852). Dr. Smits gaat in zijn boek nader in op de betekenis van dit lidmatenre- gister. (Archief van de Gereformeerde kerk van Utrecht). 21) Hendrik Peter Scholte (1805-1868) was predikant te
Doeveren, Genderen en Gansoyen 17 maart 1833, af- gescheiden en predikant te Genderen 1 november 1834, daarna tot 1847 woonachtig en werkzaam in Utrecht. Hij werd met zijn gezin op 1 november 1837 in het lidmatenregister (zie noot 20) ingeschreven. Op 26 april 1838 werd hij officieel door de Utrechtse gemeente beroepen; dit beroep heeft hij echter nimmer aangeno- men. 22) Vermoedelijk 3 jaar na dato - 18 december 1838 - als
aanhef in het betreffende boek genoteerd. Het notulenboek begint in feite op 7 maart 1837.
Archief van de Gereformeerde kerk van Utrecht, nr. 1 inv. 23) Het betreft Huibert Jacobus Budding (1810-1870), die
destijds in Bekerke (Biggekerke), Zeeland stond en in 1839 met de Afgescheidenen zou breken. 24) Willem Horst (1803) was rentenier en woonde aan de
Oudegracht bij de Jacobibrug. 25) Meer gegevens over de Afscheiding in de stad Utrecht
en de plaatsen van samenkomsten zijn te vinden in ,,De Afscheiding van 1834 in steen" van de hand van dr. Smits. Drie artikelen in het Nederlands Dagblad van 8, 15 en 22 juli 1978. 26) Zie: A. E. Rientjes, De Roomsche kerken van Utrecht
(Utrecht, 1914-1920), blz. 216. Blijkens een aanteke- ning in het boek bestaan van deze bijdragen in de Offi- ciëele kerkelijst der R.K. kerken 1914-1920 maar 6 exemplaren. (Bibliotheek over Utrecht, nr. 1993 XX). Op deze plek staat thans de St. Augustinuskerk (sedert 1840). Voor ons verhaal is nog van belang de vermel- ding, dat in het huis op 11 oktober 1837 - ondanks de politiebewaking - de Tweede Synode van de Afgeschei- den gemeenten in Nederland werd gehouden. In zijn Ge- denkschrift der Christelijke Gereformeerde kerk, (Kam- pen 1884, blz. 113) deelt prof. S. van Velzen hierover het volgende mede: „Ten getale van 24 verbleven de leden van de Syno-
de er gedurende die tijd dag en nacht: zij verlieten het huis niet, teneinde te voorkomen, eenmaal buitens- huis zijnde, niet weer binnengelaten te worden." 27) God alleen de eer. Doop-, huwelijks- en overlijdensre-
gisters van deze Oud Rooms-Katholieke parochie (op de Kamp aan de Nieuwegracht) tot 1811 worden bij de Utrechtse Gemeentelijke Archiefdienst bewaard. 28) Na veel vieren en vijven werden het daartoe strekkende
verzoek en het door ds. Scholte zelf opgestelde „Regle- ment der Christelijke Afgescheiden Gemeente te Utrecht" (Bibliotheek over Utrecht nr. 6199) op 27 de- cember 1838 ten stadhuize door 53 leden van de ge- meente getekend. 29) Zie o.m. de noten 6, 8 en 25.
30) Zie: Smits IV, blz. 290.
31) In 1856 telde de gemeente 180 zielen. Pieter Jan Oggel
|
||||||
173
|
|||||||
(1829-1869) begon op 15-jarige leeftijd bij ds. A. C. van
Raalte in Ommen zijn „theologische studie". Op 11 mei 1 849 werd hij door ds. A. Brummelkamp te Zeist geëxa- mineerd en op 17 juni d.a.v. als predikant te Zeist en Utrecht bevestigd. De volgende dag werd hij 20 jaar! De gemeente Zeist diende hij tot 16 april 1852, die van Utrecht tot 2 juli 1855, nadat hij in 1854 bedankt had voor het ambt van (4e) hoogleraar van de op te richten Theologische School te Kampen. Van 1856-1869 was |
|||||||||||||||||
hij predikant van de Reformed Church in Grand Haven
(Michigan), Pella (lowa) - waar ook ds. Scholte stond - en tenslotte was hij verbonden aan Hope College in Hol- land (Michigan), waar hij op 13 december 1 869, 40 jaar oud, overleed. ' Zie: Smits IV, blz. 285 en 292.
Gera Kraan - van den Burg, Brandende Harten. De Ge-
schiedenis van Maurits en Suzanna van Hall. Kampen 1937. |
|||||||||||||||||
32!
33) |
|||||||||||||||||
EEN OUD WOONHUIS TE RHENEN
EN HET GESLACHT LIJSTER |
|||||||||||||||||
plaatste foto staat afgebeeld.
Het pand van David Frank, nadien Van Voorthuisen
en tot 1940 Puijk (allen slagers) bevond zich 6 perce- len zuidelijker: het is het derde pand van rechts in de Rijnstraat. Deze slagerij is afzonderlijk afgebeeld op de foto op pagina 176. Het is niet duidelijk, hoe Belonje aan het huisnummer
A 8 is gekomen. De slagerij van Van Voorthuisen was gevestigd in no. A 11, het nummer van het onderhavi- ge Oude Woonhuis heb ik nog niet geheel thuis kun- nen brengen. Er hebben in Rhenen namelijk vele ma- len omnummeringen plaatsgevonden. Ik ben thans nog bezig aan een omvangrijk project: het opstellen van lijsten met alle huisnummers en wijzigingen ervan van alle panden in de binnenstad met aanduidingen van de belangrijkste bewoners voor de periode 1813 tot 1940. Het artikel van Belonje bevat voor het historisch on- |
|||||||||||||||||
Met volledig respect voor het vele en belangrijke
werk, door Mr. Dr. J. Belonje op velerlei gebied ver- richt, wil ik toch graag een enkele correctie en enige aanvullingen op zijn artikel in het Maandblad Oud- Utrecht 1) plaatsen, mede hiertoe door hemzelf aan- gespoord. Het „Oude Woonhuis", door hem beschreven en dat
voorzien was van de stenen stoeppalen, is inderdaad dat van afb. 41 5 in mijn boek 2). Hetzelfde woonhuis is ook terug te vinden op afb. 412 van bedoeld boek, (zie onderstaande foto). In zijn verdere beschrijving moet er helaas sprake zijn
van een verwisseling van twee panden, want de me- dedeling, dat het pand „blijkens aanduiding op de voorgevel, bewoond was door Th. Puyk voorheen E. van Voorthuysen" stemt niet met de toenmalige wer- kelijkheid overeen. Overigens slaat de beschrijving in het artikel wel geheel op het pand, dat op de erbij ge- |
|||||||||||||||||
De Rijnstraat te Rhe-
nen, vóór mei 1940, van links naar rechts in Noord-Zuid richting. Het derde pand naar
rechts vanaf de zij- weg links boven (de Gasthuisstraat) is het door Belonje be- schreven Oude Woonhuis (schuin rechts boven de pomp) |
|||||||||||||||||
174
|
|||||||||||||||||
mengesteld door de toenmalige gemeente-archivaris
Dr. R. Jesse 4). Burgemeesters van Rhenen:
Lijster-Henrick 1571/72 1576/77 |
||||||||||||||||
derzoek van Rhenen belangrijke informatie. Wij zijn
hem bijzonder dankbaar voor de verstrekte gegevens betreffende het huis en de stoeppalen, informatie die anders onherroepelijk verloren zou zijn gegaan. Hij eindigt zijn artikel met de wens, dat er nog eens wat meer aandacht zou worden besteed aan de twee even belangrijke als vooraanstaande families Vonck (van Lienden) en Lijster. Van deze laatste familie volgen hier enkele gegevens. Lijster
De familie Lijster heeft in Rhenen een respectabel
aantal namen in de archieven achtergelaten. Hoewel Rhenen, ondanks de woelige tijden in het verleden en de vernietigende oorlogsjaren 1940 en 1 944/45 toch nog op een indrukwekkend Oudarchief kan bogen, zijn er, met uitzondering van charters en wat elders verspreide stukken, geen oudere officiële documen- ten dan vanaf 1556 aanwezig. Wij kunnen dan ook vanaf dit jaar pas een lijst opstellen, die enige aan- spraak kan maken op volledigheid. Toch willen wij, zij het met de restrictie dat het hier slechts een fragmen- tarisch overzicht betreft, de namen van oudere da- tum, die wij tegenkwamen, niet onvermeld laten. Een zeer belangrijk stuk, één van de oudste te Rhenen
(ook reeds genoemd door Belonje) is de stichtingsac- te van het St. Kunerengilde van 7 januari 1392 3). On- der de ,,broeders die Sunte Kunerengilde eerst heb- ben ghesticht ende gheordineert" vinden wij: Gherijt Lijster, Tijman Lijster, Wouter Lijster Rijquens soen, Ghijsbert Lijster, Willem Lijster en Evert Lijster. Onder de „susteren van Sunte Kunerenghilde" vin- den wij Lijsbet Gerijt Lijsters wijf, Trude Tijman Lijsters wijf en onder de ,,dode broeders en susters" werden vermeld Bertrut Ghijsberts Lijsters wijf en Korstine Tijman Lijsters wijf. Nog lid van het gilde was toen Geertruut Lijsters. In de diverse kerkelijke en ambtelijke akten en char-
ters komen wij de volgende namen tegen: 1413 Gherijt Lijster, 1443 Willem Lijster, 1480 Heer Bernt Lijster, Henrick Lijster, Willem Lijster Willemsz, Gerit (Gerijt) Lijster, 1481 Gerijt Lijster Evertsz.. 1489 Willam Lijster, priester, Dirc Lijster, 1496 Die- riek Lijsters erfgenamen, 1 545 Claes Lijster, schepen te Rhenen, 1 576 Catrine Lijsters. Illustratief voor de in deze charters behandelde kwesties is het charter van 10 februari 1489, waarin schepenen van Rhenen oorkonden dat Willam Lijster, priester, en Dirc Lijster aan de kerk aldaar de eigendom overdragen van een akker lands gelegen „opter Mersche" (in de Mars), en Dirc Lijster bovendien nog aan de kerk de eigendom transporteert van drie stukken lands, waarvan het eerste is gelegen boven „die Westmolen", de beide andere „bij de Koirhovel" aldaar. In de lijsten van de bezittingen, vermeld in het Liber secretorum van het kapittel van de H. Drievuldigheid ter Horst bij Rhenen 4) worden als grondbezitters (1559) onder meer vermeld Jan Lijster en Claes Lijster. De volgende lijst is grotendeels gebaseerd op een
overzicht, in de twintiger of begin dertiger jaren sa- |
||||||||||||||||
Schepenen van Rhenen:
Lijster Sr-Willem Lijster-Claes Lijster-Dirck Lijster-Henrick
Lijster-Huijbert
Lijster-Gerrit |
||||||||||||||||
1557/58 Sept. 1585/59
1559/60 1559/60 1565/66
1569/70 1560/61 1563/64 1 Nov
1565/66 1569/70 1607/08 1729/30 en met enkele on-
derbrekingen tot 1772 |
||||||||||||||||
Raden van Rhenen:
Lijster Wzn Sr-Willem Lijster-Claes Lijster-Dirck Lijster-Mattheus Lijster-Claes Herbertsz Lijster-Evert Lijster-Willem Lijster-Gerrit
Lijster-Helmert
Lijster-Arnoldus
|
||||||||||||||||
1559/60
1560/61 1563/64 1 Nov
1 563/64 1 Nov
1571/72 1574/75
1574/75
1578/79
1640/41 1642/43
1645/46 1650/51
1727/28 . . .1756
1795 Juni 1811 Aug 1812
1830. . .? en vóór 1833
|
||||||||||||||||
De vele onderbrekingen van de ambtsperioden zijn als
volgt te verklaren. In Rhenen was vroeger een Schout of Hoofd-Officier de hoogste bestuurder in rang. Hij bezat, in tegenstelling tot in de andere steden veel meer macht. Hij had niet alleen zitting en de eerste stem in alle Vroedschapsvergaderingen, het was te- vens zo, dat Burgemeesters, Schepenen en Raden zonder zijn toestemming geen vergaderingen moch- ten houden. Dit voorrecht bestond sinds 1 546 bij Or- donnantie van Karel V6). Deze ordonnantie, op perka- ment geschreven, bestaat nog steeds; het is een uit 301 artikelen bestaand, op 27 dubbelzijdig beschre- ven bladen geschrift. In later tijd werd de Schout door de Stadhouder aangesteld. De Schout werd in de 18e eeuw door de Stadhouder voor het leven aangesteld 7). Naast de Schout was er een Onderschout die hem in de meeste gevallen, behalve in de Vroedschap, kon waarnemen. Er waren twee Burgemeesters, die elk voor 2 jaren werden benoemd en wel ieder om het jaar. Voorts waren er zeven Schepenen, die jaarlijks werden aangesteld. Schout en Burgemeesters vorm- den het College van het Geregt. De Raden, acht in ge- tal, maakten met de Schout, de Burgemeesters en de Schepenen de Vroedschap uit welke het burgerlijke bestuur in de Stad Rhenen vormde. Wij vonden ook nog 'n tweetal Gasthuismeesters:') Lijster-Claes 1571 Lijster-Gerrit 1731/32 1734/35
1743/44 1746/47
De familie is vermoedelijk niet uitgesproken groot ge-
weest. In het Archief van de Ned. Herv. Gemeente 9) |
||||||||||||||||
175
|
||||||||||||||||
righ sijn, de silveren letters met het wapen van de
stadt bij de voors. Lijster op sijnen mantel gedrae- gen", blijven persisteren in hun weigering deze af te geven. In 1708 is er sprake van een ,,kleijne gijselka- mer ten huijse van Vrou Lijster" (iets verder dé Wed. Lijster genoemd), waar een Monsr. D'Olij en een krijgsgevangen „Heer Antonij Blein Heer van Barlij Lt. van de Carabiners van Beijeren" hebben gevangen gezeten. Op 8 mei 1741 wordt ,,0p 't gedane voorstel sijnde
Heeren Gecomm. tot de Reparatie van 't Stadhuijs etc: geauthoriseerd om tot gerief der markt luijden een afdak tussen de huijsingen van schepen Gerrit Lijster en Jacobus van den Oosterkamp te doen ma- ken". Op de tekening van Jan de Beijer van 1745 10) moeten deze woningen zijn afgebeeld, het afdak heb- ben wij nog niet thuis kunnen brengen. In het bevolkingsregister van Rhenen, dat met het jaar 1812 aanvangt, komen wij de laatste twee mannelij- ke telgen van de Rhenense tak van het geslacht Lijster tegen. Op 23 april 1818 overlijdt op 58-jarige leeftijd Helmert Lijster, „raad dezer stad", zoon van Helmert Lijster en Geertrui van Ommeren. Eén van de twee personen, die de aangifte doen is zijn 31-jarige zoon Arnoldus, landeigenaar. Helmert, overleden in het huis no. 42 (de Grutterstraat ?), is drie maal ge- trouwd geweest, maar desondanks vinden wij in de archieven nog maar één nazaat terug: zijn reeds ge- noemde zoon Arnoldus. Helmert Lijster is vermoede- lijk bakker geweest. Hij leverde namelijk aan de Ned. Herv. Gemeente, voor zover na te gaan was, over de jaren 1812-1818 he.t „Brood tot het Heilig Avond- maal" voor f 8, - jaarlijks 11). In de rekeningen zien wij daarna dat de weduwe H. Lijster deze leveranties in de jaren 1819-1824 voortzet, steeds voor f 8, - per jaar. In het Register van het Kadaster uit die tijd vinden wij vermeld: Wed. Helmert Lijster, bakkerin. De zoon van Helmert, Arnoldus Lijster, bezat vermoe- delijk een winkel in ijzerwaren en aanverwante artike- len. In 1817 wordt aan hem door de kerk betaald 3 Gulden en 4 stuivers „wegens verschot aan spijkers voor het leyen dak op de kerk". In 1 821 wordt uitbe- taald 18 stuivers en iets later 1 Gulden en 7 stuivers voor geleverd touw, dat vermoedelijk gebruikt werd voor het luiden der klokken. Wij vinden namelijk meerdere leveranties voor touw, dat ook werd aange- duid als „repe". Is het bedrijf een lange familietradi- tie? In 1711 wordt namelijk aan „de weduwe Lijster voor geleverdt touw en spijkers tot de stijgers aan den toorn" 15 Gulden betaald. Arnold, die op 10 April 1801 belijdenis deed 9) was tevens organist (orgelist) van de Cunerakerk. Over de jaren 1812-1823 komen wij regelmatig de verantwoording tegen van een trac- tement van 1 50 Gulden 's jaars. In 1818 heeft hij het orgel schoongemaakt voor 13 stuivers 11). Arnoldus Lijster overleed op 47-jarige leeftijd op 12-9-1833 in het huis no 137. Dit huis was gelegen aan de Zuidelij- ke hoek van de Markt met de Rijnstraat 12|. Hij woon- de hier reeds op 1 jan. 1830 en was toen reeds lid van de raad. Zij testament werd op 7 juli 1820 opgemaakt bij notaris L. Libert te Rhenen. Hij was gehuwd met mej. Angenieta van Noord; het echtpaar had toen |
||||||||
ÏS32
Het pand van slager Van Voorthuisen aan de
Rijnstraat te Rhenen in de 20-er jaren. Voor de slagerij staan Dirk Jan van Voorthuisen met zijn vrouw, de dienstbode is een meisje Timmer uit Opheusden. Op de winkelruit is leesbaar ,,D. J. van Voorthuisen voor- heen D. Frank". |
||||||||
bevindt zich een NAAM REGISTER DER LEDEMATEN
(1654-1856). Dit Register werd opgesteld ,.volgens de ordre der straeten" door Ds. Corn. Diemerbroeck (bevestigd 21-5-1629, overl. 27-1-1664) en over- handigd aan Ds. Joh. Kupius (1654, overl. 1674) bij „het Avond mael des Heeren, de eerst mael na sijne bevestiging in de Kercke tot Rhenen" op 25 Dec. 1654. Deze lijst van 1654 geeft een overzicht van al- le lidmaten van dat jaar en wordt gevolgd door zeer vele nieuwe inschrijvingen (met attestatie, na belijde- nis etc). In de eerste lijst (1654) komen wij slechts éénmaal de naam Lijster tegen en wel die van „Wil- lem Lijster ende sijn huijsvroüw" op de „Merckt". In 1666 wordt ingeschreven „Jannighien Lijsters j(on- ge) d(ochter)". Er zat ook wel avonturiersbloed in de familie, want „Teijgens den 3 october 1669" wordt aangenomen ,,Cornelis Lijster j(onge) m(an) met at- testatie üijt Oost-jindie van Colümbo op 't Eijlant van Ceylon". Op 8 februari 1692 wordt een boete van 25 gulden
vastgesteld, wanneer de erfgenamen van de „af- gestorven Deurwaerder Evert Lijster", die „weijge- |
||||||||
176
|
||||||||
len grond na, welke grotendeels in 1841 werden ver-
kocht. De weduwe Helmert Lijster, de bakkerin (zijn stiefmoeder) leefde toen nog. In de registers van het kadaster en in notariële acten ligt ongetwijfeld nog veel verborgen. Moge dit artikel weer een uitdaging inhouden aan anderen, verder onderzoek in deze rich- ting te verrichten. |
|||||||||||||||||
geen inwonende kinderen en het is de vraag of deze
er ooit zijn geweest omdat de in 1830 ongeveer 45-jarige Arnoldus de enige Lijster was, die in het be- volkingsregister van 1830 werd vermeld. Tussen 1812 en 1834 zijn er geen geboortes onder de naam Lijster aangegeven, zodat we aannemen, dat Arnol- dus Lijster de laatse mannelijke telg van de Rhenense Lijsters moet zijn geweest, een geslacht dat in de ar- chieven ruim 440 jaar van zich heeft doen spreken en naast de bekende medicus Gerard Lijster (Listrius 1)) vele magistraten ten dienste van het Rhenense stads- bestuur heeft geleverd. Anno 1984, zo'n 1 50 jaar na het verdwijnen van de
naam Lijster uit het Rhenense maatschappelijke le- ven, blijkt deze naam nog wel in de Rhenense topo- grafie voort te leven. In het Noordwestelijke deel van de stad, juist buiten de bebouwde kom, loopt de Lijsterengweg naar de Lijstereng. In de registers van het Schiltgeld 13) uit 1686 wordt deze Lijstereng reeds vermeld. Cornelis Lijster is over een deel van de Lijsters Engh het Schiltgeld verschuldigd. In het Noor- delijk deel van de bebouwde kom van Rhenen ligt de Lijsterberg, waarlangs de Lijsterbergflats gelegen zijn en midden op deze Lijsterberg ligt de Lijsterberg- school met het inmiddels opgeheven Lijsterbergbad. Er is natuurlijk nog meer en uitgebreider onderzoek mogelijk. Toen Arnoldus stierf liet hij tientallen perce- |
|||||||||||||||||
Nieuwe Veenendaalseweg 47
Rhenen |
|||||||||||||||||
Dr. H. P. Deys
|
|||||||||||||||||
Noten:
1) J. Belonje, Maandblad Oud-Utrecht 56 (12) 146 (1983)
2) H. P. Deys, Achter Berg en Rijn. Over Boeren, burgers en
buitenlui in Rhenen. Rhenen, 1981. 3) aanwezig in het Streekmuseum, Rhenen.
4) J. de Hullu en S. A. Waller (en S. Muller), Cat. van de Ar-
chieven der KI. Kap. en Kloosters, Utrecht 1905. 5) Oud archief Rhenen, 1852-1924 Inv. 448.
6) Oud archief Rhenen, tot 1795 Inv. 94a.
7) Tegenwoordige Staat dl. XXII Utrecht, Isaak Tirion
1772. 8) R. Jesse, Oude Inventaris der Bezittingen van het Gast-
huis te Rhenen. Rhenen 1915. 9) voorl. Inv. no. 5.
10) zie noot 2) afb. 204.
11) Arch. Ned. Herv. Gem. voorl. Inv. no. 17.
12) zie noot 2), het pand Rh 145 op pag. 86.
131 Oud archief Rhenen, tot 1795 Inv. 293. |
|||||||||||||||||
DE FUNDATIE PELT
|
|||||||||||||||||
Aan de hand van 18e en 19e eeuwse archieven der
fundatie Pelt te Utrecht, opgericht in 1725 als een stichting ten behoeve van de katholieke armenzorg, volgen in dit artikel enige notities over de betreffende fundatie. Opgemerkt zij dat een aantal van de archie- ven, die zich zowel op het gemeente-archief als ook op het rijksarchief te Utrecht bevinden, nog niet geïn- ventariseerd is. Op 12 december 1 724 stierf te Utrecht op 77-jarige
leeftijd Gerardus Pelt, emeritus-pastoor. Met het overlijden van deze geestelijke was de Utrechtse tak van de familie Pelt uitgestorven. De eerste keer dat de naam Pelt opduikt in de Utrechtse archieven is op 6 augustus 1599. Steven Pelt, notaris en Gerard's grootvader, was getuige bij het opstellen van een testament ten behoeve van Jacob Nelthuys. Het op- vallende is dat deze familie binnen vier generaties uit- stierf. De voornaamste oorzaak hiervoor moet naast de grote kindersterfte in die tijd gezocht worden bij het feit dat in 1 580 het katholicisme te Utrecht offi- cieel verboden werd als gevolg van de „gereformeer- de" omwenteling. In de praktijk betekende dit voor de katholieke nota-
belen, waartoe ook de familie Pelt behoorde, dat de zonen geen ambten meer konden vervullen bij de overheden, zoals dat voor de reformatie vaak de ge- |
|||||||||||||||||
woonte was geweest. Alle ambten werden nu toever-
trouwd aan de hervormden. Er moesten derhalve al- ternatieven worden gezocht voor de rijke katholieke jongelui. De meesten gingen rechten, medicijnen of theologie studeren in de Zuidelijke Nederlanden, die als gevolg van de Spaanse overheersing nog steeds katholiek waren. De familie Pelt leverde veel geestelij- ken af. Het gevolg hiervan was dat deze pastoors en paters, daar zij voor het celibaat hadden gekozen, geen nakomelingen konden voortbrengen. Gerard was de laatste telg van het geslacht Pelt. Testamentair bepaalde hij op 22 november 1717, toen 70 jaar oud, dat ,,alle sijne goederen, roerende en onroerende, heerlijcke en deylbare, leenen ende erfpachten, renten, acten ende credieten" ten behoe- ve zouden komen van de katholieke armen, die im- mers geen steun kregen van de gereformeerde diaco- nie. Gerard stichtte dus een katholieke liefdadigheids- instelling: de fundatie Pelt. In het testament werd verder bepaald dat de katholie-
ke aalmoezenierskamer de fundatie moest gaan behe- ren. Er zouden ten behoeve van de fundatie twee exe- cuteurs benoemd worden, die op hun beurt weer een boekhouder moesten benoemen. De laatste werd op- gedragen de administratie van de stichting te verzor- gen. Gezamenlijk moesten de drie heren jaarlijks de |
|||||||||||||||||
177
|
|||||||||||||||||
rekeningen van de fundatie overleggen aan enkele le-
den van de aalmoezenierskamer. De winsten uit pachten, huren en rentes konden dan vervolgens via de aalmoezenierskamer onder armen verdeeld wor- den. De erfenis van Gerard Pelt bestond uit 11 huizen,
waarvan 7 binnen de stad Utrecht en 4 in de gerech- ten van „Lauwerecht en Geeltjensdorp", 20 percelen weide-, bouw-, en moesgrond hoofdzakelijk in de ge- rechten van „Lauwerecht, Roodebrugge ende Schalkwijck" en een variatie van losrentes en plecht- brieven. De totale waarde van Pelt's bezittingen werd op 26 april 1 725 geschat op 102.431 gulden. Het to- taal aan winsten uit huren en rentes bedroeg tussen 1 725 en 1786 57.269 gulden. Voor de periode 1787 en 1820 werd een batig saldo van 54.333 gulden uit- gekeerd. Concreet betekende dit dat de katholieke aalmoezenierskamer jaarlijks tussen de 1000 en 1 500 gulden uit de fundatiekas aan de katholieke ar- men van Utrecht kon uitkeren. Dit bedrag liep in de 19e eeuw langzamerhand op tot 4500 a 6000 gulden per jaar. Toen in 1746 de aalmoezenierskamer gescheiden
werd in een katholieke en een oud-katholieke afdeling kregen de beide kamers elk de helft van het bedrag uit de fundatie toegewezen. Het is interessant de waarde van de huizen der funda-
tie binnen de stad Utrecht en de daarbij behorende huren eens nader onder de loupe te nemen. De vol- gende tabel is het resultaat: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. Pelt (1648-1724), pastoor te Zoeterwoude, stich-
ter van de fundatie Pelt. Foto naar een schilderij uit 1704 in de pastorie te Zoeterwoude. G.A.U., Icon. Atlas. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. een huis te zuiden van „het Hoogt agter de Statecamer"
2. ,,Camer in 't Drakeborchsteeghje"
3. huis in het „Drakeborchsteeghje"
4. een huis ten ,,Z.Z. van de Mariaplaats"
5. een huis ten ,,O.Z. van de Mariaplaats"
6. idem als 5 „met erf"
7. een huis op de „Nieuwe Graght" (bij de Muntstraat)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De huren stegen in de loop van de 19e eeuw aanzien-
lijk. Twee voorbeelden ter illustratie: Het huis ten „O.Z. van de Mariaplaats" (5) had in 1820 een huur die 350 gulden bedroeg. Voor het huis op de Nieuwe Gracht (7) moest in 1820 600 gulden betaald wor- den. Deze huurverhogende trend gold ook voor de pachten van de percelen weide-, bouw- en moes- grond van de fundatie. Gerard Pelt had ook in zijn testament bepaald dat er
geen onroerende goederen van de fundatie verkocht mochten worden. Toch is dit in de loop van de 19e eeuw diverse keren gebeurd. In 1861 werd een huis op de Mariaplaats, nummer 6 in de tabel, verkocht aan de heer N. Peliy voor 2500 gulden. In de eerste helft van de 19e eeuw werden in de „gemeente Ka- tharijne" drie percelen grond verkocht waarvan één aan de Nederlandse Spoorwegen in 1844. Toch is de verkoop van onroerende goederen niet al- tijd over rozen gegaan. De testamentaire bepalingen van Gerard Pelt speelden soms danig parten. In het begin van 1842 meldde A. J. Roberts, op dat moment |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de enige executeur van de fundatie - de tweede func-
tie was vacant - dat „tot het bezit van de fundatie Ge- rard Pelt behoort een perceel bouw- en weiland groot 4 bunder, 11 roeden, 11 ellen op de hoge weyde on- der catharijne". Dit perceel werd verpacht voor 120 gulden per jaar. De lasten over het perceel bedroegen 35 gulden, zodat 85 gulden jaarlijks aan de armen kon worden uitgekeerd. Roberts kreeg de mogelijkheid het perceel te verkopen voor 7250 gulden „vrijgeld" aan een zekere H. Rooseveen. De executeur rekende de beide aalmoezenierskamers voor dat hij met de rente van dit bedrag jaarlijks 250 gulden aan de ar- men zou kunnen uitkeren. Volgens hem voldeed de verkoop van het perceel derhalve aan het doel van de fundatie nl. kapitaalvergroting en dus meer geld voor de armen. De regenten van de oud-katholieke aal- moezenierskamer gingen akkoord met de verkoop, maar de heren van de katholieke aalmoezenierskamer lieten Roberts op 26 oktober 1842 weten „geen goe- deren te doen veralieneren onder welk voorwensel of pretext ook" omdat dit tegen de wil van wijlen heer |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
178
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen stellen dat de fundatie Pelt, die overigens
nog steeds bestaat, in de 18e en 19e eeuw haar in- komsten steeds meer verkreeg via roerende goede- ren, dus uit rentes van uitgegeven obligaties en lenin- gen. Onroerende goederen brachten minder batig sal- do op, onder meer omdat de vaste lasten zwaar druk- ten. De heer Roberts had gelijk toen hij stelde dat met de verkoop van een aantal roerende goederen de be- langen van de fundatie meer gediend waren, al druiste dat dan in tegen de wilsbeschikking van Ge- rard Pelt. Buys Ballotstraat 5 7 Niek Boukema
Utrecht
|
|||||||||||||||||
Gerardus Pelt was. De executeur gaf de moed niet op
en schreef op 23 november 1842 een brief aan de ko- ning Willem II, waarin hij eerst de wilsbeschikking van Gerard Pelt uit de doeken deed en vervolgens de doelstelling van de fundatie belichtte. Hij drong er bij de koning op aan hem persoonlijk toestemming te ge- ven voor de verkoop van het perceel. Het archief laat ons hier in de steek. Roberts kreeg nog een nieuwe tegenslag te voordu-
ren. Op aandringen van de katholieke aalmoezeniers- kamer gingen burgemeester en wethouders van Utrecht zich met de verkoop bemoeien. Op 3 maart 1843 ontving hij een schrijven van b. en w., waarin tegen de verkoop van het stuk grond geprotesteerd werd. Zij achtten de noodzaak aanwezig een onder- zoek in te stellen om te achterhalen waarom de twee- de executeurspost niet bezet werd. Helaas, Roberts stierf op 9 maart 1843. Op 16 maart ontvingen b. en w. een notariële acte waarin de benoeming stond van de heren Bosch en Ooms tot nieuwe executeurs van de fundatie Pelt. Op 28 september 1843 werd de ver- koop van het perceel een feit. Ruim anderhalve maand later, op 8 november, gingen b. en w. via raadsbesluit akkoord met de verkoop. De katholieke aalmoezenierskamer stemde tenslotte ook maar in met de verkoop. Er is voor zover mij bekend, geen onroerend goed
door de fundatie aangekocht. Meestal nam de funda- tie deel in obligaties of werd geld uitgezet tegen hoge rentes. In de 18e eeuw bedroeg de rente op uitstaan- de obligaties, die varieerden tussen de 500 en 6000 gulden, in de meeste gevallen ÏVi a 2% procent. Een enkele obligatie kon worden uitgezet tegen 4 pro- cent. Tot slot nog een opmerking over een achterstallige
pachtbetaling. Op 27 januari 1819 werden „hovenier Hendrik Verheul en zijne huisvrouw Gijsje van Dijk, wonende buiten de Weerdpoort der stad Utrecht" per gerecht gesommeerd te betalen aan de executeurs der fundatie een somma van 700 gulden en een rente van 5 procent daarop voor de tijdsduur van 3 jaar. De- ze wanbetaling is de enige die ik in de archieven ben tegen gekomen. |
|||||||||||||||||
Archivalia:
Gemeente archief Utrecht:
Inventaris 6: U100 a 025 Protocol van notaris Johan Andreas
Becker
Inventaris 23: Het archief van de fundaties Pelt: 10-11
Manuaal van effecten (huizen, hofsteden en landerijen,
plechten en obligaties), door Gerardus Pelt aan de Roomsch-
katholieke Aalmoezenierskamer der stad Utrecht 1725-1820
|
|||||||||||||||||
Rijksarchief Utrecht
Archiefstukken der fundatie Pelt (niet geïnventariseerd)
Boedel Pelt, journaal van ontvangsten en uitgaaf Extracten uit perceelsgewijze leggers bevattende de ge- bouwde en ongebouwde eigendommen der nalatenschap van wijlen den Eerwaarde Heer Gerardus Pelt (acte op- gesteld 1860) - De Roomsch Catholijke armen als geïnstitueerde Erffge-
naemen van wijten den heer Gerardus Pelt - Brief aan den koning
- Schrijvens van Burgemeester + W. van Utrecht en A. J.
Roberts. |
|||||||||||||||||
Literatuur:
Ven. A. J. van der „Een Utrechtse familie uit de 17e eeuw"
Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1960 119-137. Verhey. H. J. W. Driehonderd jaar Aalmoezenierszorg, Ge- schiedenis van de roomsch-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (1674-17461 en van de oud-roomsch-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974) Rotterdam 1974. |
|||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||||||
over de bewoners van het huis dan over de ontwikke-
lingensgeschiedenis van het huis zelf. Dit is het ge- volg van de beperkende omstandigheid dat met be- schikbare gegevens gewerkt moet worden. Het „uit- kleden" van een huis kan slechts plaatsvinden bij een ingrijpende verbouwing. Ook bij Drift 19 moest met deze beperking rekening gehouden worden. Het grootste deel van het boekje bevat dan ook de bewoners-geschiedenis, op zich al boeiend genoeg. In 1412 is er sprake van het terrein van Drift 17 en 19 als een klaustraal erf van St Jan. In het einde van de 15e eeuw vindt een splitsing plaats in twee aparte |
|||||||||||||||||
Janelle Gerritsen. Drift 19 doorgelicht. Utrecht 1984.
56 pagina's, geïllustreerd. ISBN 90-9000615-X. Exemplaren verkrijgbaar, indien voorradig, door f 8,50 over te maken op postgiro 5236715 t.n.v. UVSV/NVVSU, Drift 19 Utrecht, onder vermelding van ,,Drift 19 doorgelicht". Ter gelegenheid van het 1 7e lustrum van de vereni-
gingen UVSV/NVVSU werd het initiatief genomen het huis waar zij nu 54 jaar hun onderkomen vinden. Drift 19, te beschrijven. Veelal is het eenvoudiger een verhaal te schrijven |
|||||||||||||||||
179
|
|||||||||||||||||
percelen. Vanaf het begin van de 17e eeuw zijn er
wat uitgebreider beschrijvingen van het huis aanwe- zig in de overdrachtsakten. Het huis werd vanaf die tijd als normaal particulier eigendom opgevat. In 1624 wordt er gesproken over een „groote huijsin- ge streckende meede met glasen ende glaesraemp- ten". Met dit soort kleine gegevens wordt ons een glimp van het uiterlijk of van het interieur gegund. Dit is zeker mogelijk wanneer gesproken wordt over ,,'t cleure saije behangsel" in een voorkamer of de „be- hangsels van goude leeren". Blijven dit slechts kleine aanwijzingen, in een advertentie voor een openbare verkoping in 1854 is de beschrijving uitgebreider. ,,De Heerehuizinge is voorzien van: eene ruime Vesti- bule en gang, gestucadoord en met marmeren stee- nen, spatieuse Zaal, keurig behangen en beschilderd, gelambriseerd en schoorsteen met marmeren Mantel en Kast, drie beneden Kamers, de eene en suite met de Zaal, allen behangen en met Stookplaatsen, twee geplafonneerd en gelambriseerd, Desertkamer, wel ingerigten Keuken; boven twee voorkamers, twee Kabinetjes en Balkonkamer met elkander communice- rende, twee Achterkamers en Strijkkamer, allen be- hangen, geplafonneerd en de meeste met Stookplaat- sen, provisie- en dienstboden Kamers, ruime Zolders en Vliering en hetgeen verder tot een Huis van eersten rang behoort". Wanneer daarbij nog interieurfoto's uit het begin van
onze eeuw gevoegd worden is het mogelijk de lezer in het huis rond te laten lopen. E. M. K. |
|||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||
Donderdagavond 17 januari, excursie naar het
Gemeente Archief Utrecht, Alexander Numan- kade 199. Aanvang van de excursie: 19.30 uur, duur van de excursie ca. 154-2 uur. Voor het verloop van de excursie zie hiernaast. Wilt u zich i.v.m. de organisatie opgeven bij Hotel des Pays Bas, Janskerkhof 10, Utecht. tel. 030-33 33 21. (max. aantal deelnemers 70). Dinsdagmiddag 12 februari, excursie naar de
fabriek en het museum van Douwe Egberts in Utrecht. Aanvang van de excursie: 14.00 uur. Bijzonderheden over het verloop van de excur- sie in een volgend nummer. Wilt u zich ook voor deze excursie opgeven bij Hotel des Pays Bas. (N.B. min. aantal deelne- mers 1 5, max. 50). |
|||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nr. 11 - november 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (030)-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030I-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (0301-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (030I-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (030I-93 46 57. |
|||||||||||||
EXCURSIE NAAR
DE GEMEENTELIJKE ARCHIEF- EN FOTODIENST |
|||||||||||||
Op 17 januari a.s. om 19.30 uur zal de Gemeentelijke
Archief- en Fotodienst, Alexander Numankade 199, zijn deuren openen voorde leden van „Oud-Utrecht". Een diapresentatie gaat vooraf aan een rondgang door het gebouw, waarbij onder deskundige leiding een blik wordt gegund in de verschillende depots, normaal verboden voor het publiek, met hun duizen- den bezegelde middeleeuwse oorkonden, de 14e- eeuwse keurboeken, 17e-eeuwse tafelschikkingen, gerechtelijke archieven, liefdesbrieven, vroedschaps- resoluties, lesroosters uit 1800, etc, etc. Voorts zal uitgebreid aandacht geschonken kunnen worden aan de afdeling Prentenverzamelingen (foto's, prenten en tekeningen van Utrecht in verleden en heden), de Utrechtse bibliotheek (van postincunabelen tot ,,De Muurkrant"), en de goed geoutilleerde Fotodienst van de Gemeente Utrecht. Aangezien het aantal deelnemers de 70 niet mag
overschrijden, doet u er goed aan zich op tijd op te ge- ven bij Hotel des Pays Bas, onder het bekende motto „Wie het eerst komt, het eerst maalt". J. A. C. Mathijssen
|
|||||||||||||
180
|
|||||||||||||
DE HUISHOUDSCHOLEN PUNTENBURG EN
ZUILENBURG TE UTRECHT, 1895-19821) |
|||||||||
sche kookkunst, als mede in die aanverwante
vakken, waarvan de kennis voor iedere huis- vrouw van belang is". De leerlingen zouden vanzelf wel komen. Maar eerst
moest nog een onderdak voor het geven van onder- wijs worden gezocht. De keuze van het bestuur viel op het pand Plompetorengracht 145). Voor de aankoop en de inrichting ging het bestuur vervolgens een lening van f 17.000,- aan. Op 1 5 november 1895 was het dan zover dat de school in aanwezigheid van lokale notabelen plechtig geopend kon worden. Pas drie dagen later gingen de deuren voor de leerlingen open. Zij werden daar opgewacht door een directrice en vijf leraressen, die vrij snel door het bestuur waren benoemd en die les gaven in: ko- ken, nuttige handwerken, naaien, „het behandelen van den wasch" en herhalingsonderwijs. Het was de taak van de directrice om in een daarvoor bestemd re- gister aantekening te houden van de 209 leerlingen, die de school al in het eerste cursusjaar 1895/96 bin- nen haar poorten had. Bovendien was de directrice volgens de instructie6) verplicht intern - dus in de school - te wonen. De school had ook een internaat voor maximaal 16 meisjes. Overigens verdween het internaat in 1921 om in 1957 weer te worden her- opend en in 1971 definitief te verdwijnen. In 1921 had men de ruimte nodig voor leslokalen en in 1971 was er sprake van onderbezetting. Het bestuur
„Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging en
voert het beheer"7). Dat schreven de statuten van 1895 voor en zo bleef het tot 1982. Het bestuur werd in 1922 met twee vertegenwoordigers van de ge- meenteraad tot negen uitgebreid. In 1957 kwam er nogmaals twee man versterking bij, zodat het er elf werden. Dit hield verband met de plannen voor de oprichting van een tweede school, die zou uitgroeien tot de Zuilenburgschool. Omdat door de toename van het aantal leerlingen het geheel tamelijk onoverzich- telijk werd, kwam er zelfs - vanaf 1958 - een dage- lijks bestuur, dat weliswaar wekelijks vergaderde. Maar in de beginfase van de school moet het nogal gemoedelijk zijn toegegaan. De school trok toen ook de aandacht van de Koningin-Moeder Emma, die de school tweemaal met een bezoek vereerde8). Zij liet zich dan door de voorzitter rondleiden en streek na af- loop in de ontvangkamer neer om daar een kop bouil- lon te gebruiken. In de begintijd was het voor particulieren mogelijk om
warme maaltijden van de huishoudschool te krijgen. Dat gebeurde dan tegen een vergoeding die ver bene- den die van de plaatselijke „kokerijen" lag. Dit leidde tot gekrakeel in de plaatselijke kranten en zelfs tot een bespreking in de gemeenteraad. De heer Van |
|||||||||
De oprichting
De Engelse televisieserie ,,Upstairs, Downstairs" gaf
een aardig beeld van de taakverdeling in het huishou- den van een „middle class" familie in de 19de eeuw. „Upstairs", verpersoonlijkt door Mevrouw, stak geen vinger uit, maar gaf opdrachten aan „Down- stairs", de huishoudster en butler, die met de rest van het personeel het huishouden draaiende hielden. Bij het personeel was eveneens een hiërarchie te be- speuren. Op hun beurt gaven de huishoudster en de butler opdrachten aan de dienstboden, keukenmei- den en ander personeel. Onder het huishoudelijk per- soneel was niet alleen een hiërarchie, maar ieder had bovendien haar of zijn specialisme. De keukenmeid en de dienstbode hadden ieder een afgebakende taak. Tegen het einde van de 19de eeuw werd hier in Ne- derland dan ook de behoefte gevoeld om dienstboden „all round" op te leiden en haar mevrouwen, die vaak van toeten noch blazen wisten, enigszins met het huishouden vertrouwd te maken. Behalve deze twee groepen vrouwen was door de industriële revolutie een derde categorie ontstaan: vrouwen die in fabrie- ken of bedrijven haar dagelijks brood verdienden. De- ze vrouwen waren tegen de tijd — en dat was dan vaak al heel vroeg - dat zij trouwden nauwelijks in staat om te koken of ander huishoudelijk werk te doen. Want dat was haar niet geleerd. Om aan al deze bezwaren tegemoet te komen, waren in diverse plaatsen in Nederland huishoudscholen uit de grond geschoten. In Den Haag was dit het geval in 1888; Amsterdam en Rotterdam volgden in 18912). Pas in 1895 was Utrecht aan de beurt. Zoals overal elders was dit geen initiatief van de overheid, maar van een particulier. De initiatiefnemer in Utrecht was de heer M.A. van Beuningen. Hij trommelde mensen bij elkaar om hen voor zijn idee warm te maken. Er kwam een Vereniging de Utrechtsche Huishoud- school, waarvan de statuten op 1 2 september 1895 koninklijk werden goedgekeurd3). Het bestuur van de Vereniging werd gevormd door zeven personen, met de heer Van Beuningen als voorzitter. Dat bleef hij tot zijn dood in 1908. In een prospectus van 18954) staat omschreven wat
de Vereniging de Utrechtsche Huishoudschool voor ogen had: "1. meisjes uit den arbeidersstand, die de lagere school verlaten hebben, te vormen tot degelijke
dienstboden en huisvrouwen;
2. dienstboden te leeren koken, strijken en de
wasch behandelen; 3. vrouwen en meisjes uit de volksklasse te leeren
de volkskeuken op de eenvoudigste wijze te be- reiden, overeenkomstig de middelen onder haar bereik; 4. aan jonge dames de gelegenheid te verschaffen,
zich te bekwamen in de theoretische en practi- |
|||||||||
181
|
|||||||||
Wasles in 1895
G.A.U. Top. Atlas (neg.nr. C 23.322) 1914-1918 had ze veel succes met haar lezingen
over het gaarmaken van sobere maaltijden in hooikisten. Het onderwijs
Het was mogelijk om overdag of 's avonds een cur-
sus te volgen. De avond was bestemd voor meisjes die overdag een betrekking hadden. In de begintijd was er duidelijk sprake van klasseonderscheid10). Afzonderlijk werd lesgegeven aan dienstboden, vrou- wen uit de volksklasse, jonge dames, getrouwde da- mes en.... ,.minder gefortuneerde dames"!! Naarmate men hoger op de maatschappelijke ladder stond, betaalde men meer cursusgeld. Maandelijks betaalden dienstboden f 2,50, minder gefortuneerde dames f 6,25 en gefortuneerde dames f 10,-. Op 1 november 1897 werden voor de eerste keer ge- tuigschriften uitgereikt aan meisjes, die de tweejarige cursus voor dienstbode gevolgd hadden. Het waren er zes, niet ouder dan 14 jaar. Zij waren echter te jong om in ,.zoogenaamde groote diensten te gaan". Van- daar het snelle besluit van het bestuur om de cursus te verlengen tot een driejarige. Omstreeks 1902 was het mogelijk om één van de volgende akten met on- derwijsbevoegdheden te halen: nuttige handwerken, fraaie handwerken, kinderverzorging of kook- en huishoudkunde. De wet op het Nijverheidsonderwijs van 1919 bracht
enige wijziging in de opleidingen11). Voor die van le- rares koken en lerares naaldvakken werden nu voor- taan staatsakten verleend. De opleiding tot dienstbo- de verdween en werd omgezet in een cursus huishou- delijke en naaldvakken. Het was echter geen beroeps- opleiding. Verder was het mogelijk om huishoudkun- dige, kinderverzorgster of huis- en kostuumnaaister te worden. Vanaf 1926 werden de leraresopleidingen voor de ak-
ten N VIII en N XVIII (koken en voedingsleer) uitge- breid met de akte N VII (huishoudkunde en wasbe- handeling). Ook werd nu de eis gesteld dat de aan- staande kinderjuffrouw en huishoudster buiten |
|||||||
Beuningen, die ook gemeenteraadslid was, verdedig-
de manmoedig het standpunt van de huishoudschool. ,,'t Liep dan ook met een sissert af, natuurlijk, zoals met alle zaken in den Raad, waarbij de groote heren aan 't laadje zitten, en waarvan de burgerij de dupe is"9). Vanaf het begin had het bestuur zich ingespannen om
van overheidswege een subsidie los te krijgen. De ge- meente kwam in 1899 als eerste over de brug met jaarlijks f 1.500, — . Rijk en provincie volgden in 1901 met respectievelijk f 2.500,- en f 1.000,-. Wel weed er o.a. de voorwaarde aan verbonden dat voortaan ook onderwijs aan fabrieksmeisjes werd ge- geven. Daarom werd de naam van de school vanaf 25 februari 1902 gewijzigd in: ,,De Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool". Het personeel
Achtereenvolgens vier directrices en twee directeu-
ren hebben aan het hoofd van de school gestaan, te weten de dames E.A. Westendorp (1895-1919), G.N. Bader (1919-1928), N.C.A. van Dobben (1929-1950) en A. Kingma (1950-1969) en de heren G.J. Sleeuwenhoek (1969-1981) en A.M.J. Kouwer (1981-1982). Tijdens het bewind van mejuffrouw Van Dobben
kreeg de school een nieuw gebouw aan de Laan van Puntenburg en kreeg het tevens de moeilijke oorlogs- jaren 1940-1945 te verwerken, waarover later meer. Een groot aantal dames en heren heeft aan de huis- houdschool onderwezen gedurende de meer dan 85 jaar van haar bestaan. En dan vaak ook nog in lang dienstverband. Voorbeelden daarvan zijn de dames A.W. Schuckink Kool (1923-1966) en J. Kuiper (1924-1966). Eerstgenoemde was bovendien sinds 1957 adjunct-directrice. Met een 36-jarige dienstpe- riode volgen dan de dames A. Broertjes (1921-195.7, waarvan de jaren 1928-1956 als onder-directrice) en M.E. de Holl (1898-1934). Laatstgenoemde had eni- ge landelijke bekendheid door haar voordrachten over de verbetering van volksvoeding. Vooral in de jaren |
|||||||
182
|
|||||||
Kookles in 1895
G.A.U. Top. Atlas Ineg.nr. C 23.309) school enige praktische ervaring opdeden. Dat stond
los van de verplichting de huishoudster van de school één week te assisteren. Huishoudkundigen kregen vanaf 1948 een
extra-aantekening op het diploma, als zij een half jaar of langer in inrichtingen hadden gewerkt. Toekomsti- ge leraressen Na (naaldvakken) moesten vanaf 1 948 enige weken ervaring in een confectiefabriek of - atelier opdoen. Sinds 1949 hadden de akten N VII en N VIII eerst een gemeenschappelijke opleiding, waar- na in het derde jaar de specialisatie volgde. Omdat bleek dat heel wat meisjes na het volgen van de primaire opleiding een werkkring als verkoopster zochten, werd - in 1958 - aan een behoefte voor- zien door een éénjarige cursus voor leerlingver- koopster in te voeren. De oriëntatieklas, die bestemd was voor meisjes die
3 klassen van de middelbare school of 4 klassen van de U.L.O. hadden gevolgd, kwam in 1962. De op 14 februari 1963 goedgekeurde wet op het Voortgezet Lager Onderwijs, die in de wandeling de Mammoetwet werd genoemd, trad in 1968 in wer- king. Misschien vooruitlopend op de belangrijke ver- anderingen die deze wet in petto had, werd de naam van de school per 1 augustus 1968 gewijzigd in „Scholengemeenschap Puntenburg". In 1969 was er, zoals op zoveel scholen in die tijd, sprake van enige onrust. Leerlingen en docenten eisten inspraak, medezeggenschap en medeverant- woordelijkheid. Twee jaar later scheen het getij te ke- ren en de onrust te verdwijnen. De huishoudschool kende 12 volledige dagopleidin- gen. Misschien is het aardig om ze allemaal op te sommen: 2-jarige primaire opleiding; 3-jarige oplei- ding L.H.N.O.; 1-jarige opleiding assistente A; 1-jarige opleiding assitente H; 1-jarige opleiding leer- lingverkoopster; opleiding leidster in koloniehuizen; 2-jarige opleiding kinderverzorging; oriëntatieklas; vormingsklas differentiatie A; vormingsklas differen- tiatie V; opleiding lerares Na (naaldvakken) en oplei- |
|||||||
ding lerares N XII (huishoudelijke vakken).
Landelijk nam de belangstelling voor beide laatstge- noemde opleidingen af. Vanaf 1974 mochten geen nieuwe studenten voor de leraresopleidingen worden ingeschreven. De meisjes die in 1973 met de oplei- ding Na begonnen waren, stapten in 1974 over op de pas gecreëerde opleiding Textiele werkvormen, die door de Stichting Opleiding Leraren (S.O.L.) in het le- ven was geroepen. In 1979 vond in de Puntenburg- school voor de laatste keer het staatsexamen voor de akte N XIII plaats. Beide kandidaten slaagden. In de jaren zeventig was er sprake van een tendens de huishoudscholen „oude stijl" te laten opgaan in an- dere vormen van beroepsonderwijs. Ook Puntenburg ontkwam hier niet aan. Het in oktober 1979 genomen principebesluit werd op 1 augustus 1981 in een defi- nitief besluit omgezet. Op die datum kwam de fusie tot stand tussen de drie scholen „De Vaart" (de Stichting Middelbaar Sociaal Pedagogisch Onderwijs Utrecht), „C.M. van Dijkschool" (de Stichting Apo- thekers Assistenten Opleiding en andere beroepen van Algemene Gezondheidszorg) en „Puntenburg" (de Vereniging tot bevordering van Algemeen Voort- gezet Onderwijs en Beroepsonderwijs). Sindsdien is de school aan de Laan van Puntenburg 2 een onder- deel van de Stichtse Scholengemeenschap, althans voor wat betreft het Middelbaar Beroeps Onderwijs (M.B.O.). Het Lager Handels en Nijverheids Onder- wijs (L.H.N.O.) ging met de vestiging van een nieuwe L.B.O.-scholengemeenschap in Nieuwegein per 1 au- gustus 1982 naar die plaats over. Het avondnijverheidsonderwijs
Het avondnijverheidsonderwijs was jarenlang een pa-
radepaardje. In 1924 op verzoek van de gemeente be- gonnen, was deze vorm van onderwijs bedoeld voor meisjes die de 2-jarige vervolgcursus van het Voort- gezet onderwijs gevolgd hadden. -Gedurende het eerste leerjaar bestond de lesstof uit: linnennaaien, koken, kinderverzorging en zingen. In het tweede jaar werd linnennaaien vervangen door kostuumnaaien. |
|||||||
183
|
|||||||
De bustocht t.g.v.
het 40-jarig bestaan in 1935 G.A.U. Top. Atlas
(neg.nr. C 23.318) al 533. Het absolute vooroorlogse record was 1587
in 192612). In 1969 waren op Puntenburg en Zuilen- burg 714 dagcursisten. Ter bevordering van de algemene ontwikkeling wer-
den de leerlingen reeds vanaf circa 1910 in fabrieken en andere nuttige instellingen rondgeleid. Op school werden regelmatig lezingen gehouden door gasten zoals in de begintijd door de Utrechtse brandweer- commandant of vertegenwoordigers van de slaoliefa- briek in Delft en de Maggifabriek te Amsterdam. De jaarlijks tot 1916 gehouden tentoonstellingen van door leerlingen vervaardigde produkten werden druk bezocht. Nogal lachwekkend doet de cursus ,,telefo- neren" aan, die in de jaren dertig met veel succes aan de meisjes werd gegeven. Men ging in het onderwijs met de techniek mee. Dat blijkt ook uit de invoering van gestencilde lessen in 1930, zodat het tijdrovende dicteren verviel. De diverse jubilea die de school mocht beleven, werden door de leerlingen uitbundig meegevierd. In 1935, bij het 40-jarig jubileum, was voor de leerlingen het ,,buitenfeest" een aantrekke- lijk onderdeel. Heel wat „touringcars" moesten er aan te pas komen
om de leerlingen via een omweg over Arnhem naar Lunteren te vervoeren. In de openlucht brachten de jongere leerlingen een bloemencantate en voerden de oudere leerlingen een revue op. In de oorlogsjaren was er een groot verzuim onder de leerlingen. Als oorzaken worden genoemd: gebrek aan schoeisel, slechte of geen treinverbindingen en tenslotte difterie. De meisjes moesten in die jaren ook vaak thuis bijspringen of op jacht naar distributiebon- nen of levensmiddelen gaan. De „warme hap" voor tussen de middag die vanaf 1942 gewoonte werd, was voor vele leerlingen een extra-bijvoeding en dus geen overbodige luxe. Na 1945 kwam het schoolleven weer geleidelijk op
gang. Er kwamen weer excursies naar fabrieken en tentoonstellingen. Het belang van schouwburgbe- zoeken en jeugdconcerten werd ingezien. Ook aan sport werd meer dan voorheen de nodige aandacht |
|||||||
Toen in 1926 74 meisjes een getuigschrift ontvingen,
kregen 35 van haar bovendien een zilveren vinger- hoed, omdat zij voor vlijt en gedrag gemiddeld een 8 hadden. Vanaf 1 oktober 1933 kwam het avondnijverheidson-
derwijs geheel onder verantwoordelijkheid van de Vereniging de Utrechtsche Industrie- en Huishoud- school. De lessen werden in diverse openbare lagere scholen gegeven. De kooklessen en de wasbehande- ling vonden aanvankelijk plaats in de gemeenteschool aan de Plompetorengracht en vanaf 1938 in de ge- meenteschool Boorstraat 107. In datzelfde jaar telde het avondnijverheidsonderwijs circa 500 cursisten. Maar in de oorlogsjaren liep dit aantal schrikbarend terug. In de eerste helft van 1944 waren er slechts 46 belangstellenden. De verduisteringsvoorschriften zorgden ervoor dat de lessen 's avonds gestaakt moesten worden. De uitwijkmogelijkheid naar de middag was geen succes. Het aantal leerlingen daal- de zienderogen. Pas in 1955 kwam het avondnijverheidsonderwijs
weer tot enige bloei: in dat jaar waren er 212 cur- sisten. Maar het was duidelijk dat het vooroorlogse aantal leerlingen nooit meer bereikt zou worden. Veel verzuim was er in de tijd rond de uitverkoop, Sinter- klaas en Kerstmis. Dat kwam omdat de meisjes dan veel overwerk in de winkels deden. Vanaf 1966 werd het avondnijverheidsonderwijs door 14 docenten gegeven op het Janskerkhof 4a en in de 19 lokalen aan de Boorstraat 107. Hier kwam een einde aan toen de gemeente m.i.v. 1 augustus 1975 de subsidie stopzette. Het laatste jaar volgden nog maar 104 meisjes deze vorm van onderwijs. ,,Hiermee eindigde een uniek avondonderwijs, dat meer dan 40 jaar vele jongeren in Utrecht een dienst heeft bewezen"13). De leerlingen
Onderwijs zonder leerlingen is niet mogelijk. Daarom
in het kort iets over hen. Telde de school in 1895/1896 nog 209 leerlingen, in 1903 waren het er |
|||||||
184
|
|||||||
besteed. Vanaf de zestiger jaren namen de meisjes
aan handbal- en volleybaltoernooien deel. In 1966 werd het schoolzwemmen ingevoerd. De contacten met de docenten werden intenser en minder formeel. De jaarlijkse schoolreisjes, feest- avonden en vooral de viering van Sinterklaas waren goede gelegenheden om de onderlinge contacten te verstevigen. Af en toe vielen er aardige successen te melden. In
1977 zagen leerlingen van de vormingsklas kans om op de „huishoudscholendag" - georganiseerd door het Slagersvakbedrijf — voor de derde keer de wissel- beker te winnen. De wisselbeker bleef daardoor defi- nitief in bezit van de Puntenburgschool. De huisvesting
Al heel gauw bleek het in 1895 gekochte pand aan de
Plompetorengracht 14 te klein. Daarom zocht het be- stuur naar een ruimere behuizing en kocht het in 1901 het pand Nieuwegracht 135. Op 24 april 1902 werd dit officieel in gebruik genomen. Maar het aantal leerlingen bleef toestromen, zodat in 1906 maar liefst 7 leslokalen achter Nieuwegracht 135 werden bijge- bouwd. De elektrische verlichting kwam pas in 1918, „zoodat wij zonder zorg voor nijpende gasrantsoene- ring den winter konden ingaan"14). Vervolgens ging het jaren goed, totdat - vanaf 1934 - geconstateerd werd dat het gebouw aan de Nieu- wegracht ondoelmatig, oud en te duur in onderhoud was. Het regende nu klachten. In 1935 barstte de schoorsteen en sprongen de waterleidingbuizen. De school groeide dus letterlijk en figuurlijk uit haar jasje. De problemen werden opgelost toen op 5 maart 1937 toestemming verleend werd om het perceel aan de Laan van Puntenburg te kopen voor de bouw van een nieuwe school. De ministeriële goedkeuring van 8 ju- ni 1939 zette het sein op groen om met de bouw - naar een ontwerp van ir. H.F. Mertens - te beginnen. De mobilisatie was er natuurlijk debet aan dat het ge- bouw aan de Laan van Puntenburg 2 pas in septem- ber 1941 in gebruik genomen kon worden. Het telde 34 lokalen, die volgens het jaarverslag van 1944 door één werkster werden schoongehouden. Hoe modern het gebouw ook was, men had niet gedacht aan een gymnastieklokaal. Dat zou pas 20 jaar later komen. Maar verder was het een ideale ruimte, zonnig en licht. Toch pakten zich donkere wolken samen boven de splinternieuwe aanwinst. Eind januari 1943 werd het bevel gegeven het gebouw binnen drie dagen te verlaten en te ontruimen. Iedereen hielp met inpakken en overal stonden kisten. Maar nog voor het ultima- tum afliep, werd de vordering ingetrokken. Bombar- dementen, die gericht waren op het nabijgelegen sta- tion en de spoorlijnen, hebben de school niet onge- schonden gelaten. In deze angstige en onzekere jaren moest de ruimte tot overmaat van ramp gedeeld wor- den met de R.K.-huishoudschool, van wie het ge- bouw in 1942 wél gevorderd was. Omdat de school gevaarlijk dicht bij het station lag, overwoog de ge- meente tot sluiting over te gaan. Dit gebeurde uitein- delijk in september 1944. Maar wel om een heel an- dere reden: er was gebrek aan gas en elektriciteit. |
Ziekte en angst voor bombardementen waren er oor-
zaak van dat de school in de jaren 1943 en 1944 toch al niet zo trouw door de leerlingen werd bezocht. Over het gebouw in de naoorlogse jaren valt niet veel meer te melden dan dat het gymnastieklokaal op 1 de- cember 1962 in gebruik werd genomen, dat er een bi- bliotheek en een overblijflokaal werden gebouwd en dat de beide leskeukens in 1968, naar een ontwerp van ir. H.F. Mertens, werden gemoderniseerd. De scholen in De Bilt en Loenen aan de Vecht
Respectievelijk op 1 oktober 1921 en 1 mei 1923
werden de dependances van de Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool in de Bilt en Loenen aan de Vecht geopend. De nauwe banden met de school in Utrecht werden op 5 augustus 1952 verbroken door het goedkeuren bij K.B. van de statuten van de „Vereniging tot oprichting en instandhouding van de Industrie- en Huishoudschool voor meisjes in De Bilt" en van de „Vereniging de Loenense Nijverheids- school voor meisjes voor Loenen en omstreken". Met terugwerkende kracht, vanaf 1 januari 1952, waren beide scholen onafhankelijk geworden en kregen zij een eigen bestuur. In 1928 was het aantal leerlingen in De Bilt en Loenen aan de Vecht respectievelijk 158 en 151. De leerkrachten kwamen van de Utrechtse school. Aanvankelijk waren er huisvestingsproble- men. Daar kwam een einde aan doordat de afdeling De Bilt op 20 december 1927 definitief de beschik- king over het huis van het hoofd van de Openbare La- gere School aldaar kreeg. Voor Loenen aan de Vecht was het nog gunstiger, omdat daar op 23 september 1931 een voor die tijd modern splinternieuw school- gebouw betrokken kon worden. De school in De Bilt kreeg in 1938 gebiedsuitbreiding, toen een gedeelte van de Lagere School in de Tuinstraat na verbouwing in gebruik genomen kon worden. Ook voor de afdelingen De Bilt en Loenen aan de Vecht waren de oorlogsjaren allesbehalve gemakke- lijk en werd in september 1944 het onderwijs stopge- zet. Toen de lessen in 1945 hervat konden worden, bleek de inventaris van de school in De Bilt verdwe- nen of grondig beschadigd te zijn. De 2e Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool
Zuilenburg Het aantal meisjes dat een primaire opleiding wilde
volgen, nam in de jaren vijftig zo'n hoge vlucht, dat de vestiging van een 2e Utrechtsche Industrie- en Huis- houdschool het overwegen waard was. De school zou dan in het noordelijk stadsdeel moeten komen. De gemeente Utrecht bood de helpende hand door 5 lokalen op de 2de verdieping van het schoolgebouw Ondiep 63 per 7 januari 1957 aan het bestuur van de Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool te verhu- ren. Zodoende kon op 1 augustus 1957 de 2e huis- houdschool aan Ondiep 63 van start gaan met 148 meisjes, die hier de mogelijkheid hadden om primaire opleidingen I en II te volgen. Mejuffrouw P.C. Bezemer werd tot directrice be-
noemd. Zij kreeg tevens de supervisie over het avondnijverheidsonderwijs. Ondanks haar leuke ini- |
||||||
185
|
|||||||
Begin 1978 werd met toestemming van het ministe-
rie van Onderwijs het waslokaal verbouwd tot natuurkundelokaal. Tevens werd geconstateerd dat de bij de bouw in het plafond gegoten spaanplaten loslieten. Natuurlijk werd dit ijlings verholpen. ■ In augustus 1978 trok mejuffrouw Bezemer zich om gezondheidsredenen als directrice van Zuilenburg te- rug. De heer W. van den Kasteelen werd haar opvol- ger. Opdat de nieuwe leerlingen elkaar, de overige leerlingen en de docenten leerden kennen, werd een „Kennismakingshappening" georganiseerd, die ook wel de „24 uur van Zuilenburg" genoemd werd. Er werd zelfs in school overnacht. Ook de school Zuilenburg ontkwam niet aan samen- werking met andere scholen. In 1980 vonden daarom onderhandelingen plaats met de gemeente Maarssen en het bestuur van de Centrale Technische School Vechtstreek te Breukelen om in Maarssenbroek een onderbouw L.T.O./L.H.N.O./M.A.V.O te starten. Vanaf 1 augustus 1982 viel de school Zuilenburg niet meer onder toezicht van het bestuur van de Vereni- ging tot bevordering van algemeen voortgezet onder- wijs en beroepsonderwijs gevestigd te Utrecht, maar kwam ook zij onder een ander bevoegd gezag. Officieel werd de Vereniging tot bevordering van al-
gemeen voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs gevestigd te Utrecht (de Vereniging de Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool) pas op 1 januari 1984 opgeheven. Het bestuur had eigenlijk haar zeggen- schap verloren doordat de scholen Puntenburg en Zuilenburg al per 1 augustus 1982 waren ontkoppeld en samengegaan met andere scholengemeenschap- pen. Wat in 1895 als een huishoudschool begonnen was, had nu opgehouden te bestaan. Het archief van de school werd daarom aan de ge- meentelijke archiefdienst overgedragen, waar het in 1984 geïnventariseerd werd. Vandaar dit verhaal. Gem. Archiefdienst A.B.Ft. du Croo de Vries Utrecht
|
|||||||||
tiatieven , zoals het organiseren van 9 „ontvangst-
avonden", trok het bestuur van de Utrechtsche Industrie- en Huishoudschool reeds een jaar later de supervisie over het avondnijverheidsonderwijs naar zich terug. Het eerste jaar van haar bestaan kende de 2e huis-
houdschool wel enige problemen, zoals het gemis van een conciërge en het feit dat de ruimte met een andere school gedeeld moest worden. In augustus 1958 werd echter een conciërge aangesteld. Voor het huisvestingsprobleem kwam een oplossing, toen het Ministerie van Onderwijs in mei 1964 de bouw van een nieuwe school goedkeurde. In september 1966 kon de nieuwe 2de school, die Zuilenburg werd genoemd, betrokken worden. De leerlingen hielpen bij de verhuizing van Ondiep naar de Huis te Zuylen- laan. Met draaiorgels en spandoeken werd deze ge- zellige onderneming afgesloten. De officiële opening door burgemeester Jhr. mr. C.J.A. de Ranitz volgde pas op 20 februari 1968. Natuurlijk werden de leerlin- gen bij deze gebeurtenis en de vele aktiviteiten erom- heen betrokken. Het hoogtepunt was een ontvangst van bejaarden, die op een feestelijke maaltijd werden onthaald. Overigens was de opleiding voor bejaardenhelpster,
in 1964 van start gegaan, een jaar later stopgezet. Er was te weinig animo voor. Meer succes had de in sep- tember 1967 gestarte opleiding „Dameskapster vol- gens leerlingenstelsel". Deze opleiding kan zich tot 1979 handhaven. Aanvankelijk werden de praktijk- lessen in een lokaal van de kappersvakschool gege- ven en pas vanaf 1976 op eigen terrein, in een lokaal met gloednieuwe inventaris. In 1969 volgden 209 meisjes de dagcursussen, 88
meisjes de opleiding van de Stichting vakopleiding in het kappersbedrijf en 38 meisjes de avondcursus naaldvakken. De dagcursussen waren: 2-jarige pri- maire opleiding, 3-jarige opleiding L.H.N.O., 1-jarige opleiding assistente H, 1 -jarige opleiding assistente N en de opleiding dameskappen van het leerlingstelsel. Zoals ook bij Puntenburg het geval was, waren er re- gelmatig contactavonden voor bestuur en docenten. De leerlingen achtte men niet rijp genoeg voor een leerlingenraad. Dat in tegenstelling met Puntenburg. De directrice mejuffrouw Bezemer had het zeer druk met het les- en leidinggeven. Door de benoeming op respectievelijk 1 augustus 1967 en 19 april 1971 van een adjunct-directrice en een huishoudster werd zij gedeeltelijk van haar taak ontlast. Er werd geëxperi- menteerd met een combinatieklas, bestaande uit ei- gen leerlingen en leerlingen van de ir. Bardetschool. Na driejaar, in 1975, werd het experiment stopgezet. De vier opleidingen die in Zuilenburg in 1972 gevolgd konden worden, waren: 3-jarige opleiding L.H.N.O., 3-jarige opleiding I.H.N.O., 2-jarige primaire opleiding dameskappen en 2-jarige voortgezette opleiding da- meskappen. L.H.N.O. en I.H.N.0. werden vanaf 1974 vierjarig. In hetzelfde jaar werd over de balda- digheid van de omwonende jeugd geklaagd. Met luchtdrukpistolen werden ruiten kapot geschoten. Ook was er twee keer ingebroken, waarbij de hele au- diovisuele apparatuur gestolen was. |
|||||||||
Noten:
1. De gegevens voor dit artikel zijn voornamelijk ontleend
aan de jaarverslagen van de huishoudschool over 1895-1981, de inventaris nummers 48-51 van het ar- chief van de huishoudscholen Puntenburg en Zuilenburg te Utrecht. 2. Inv.nrs. 135-137.
3. Inv.nr. 58.
4. Inv.nr. 144.
5. Inv.nr. 73.
6. Inv.nr. 59.
7. Inv.nr. 58.
8. 6 oktober 1904 en 12 september 1907.
9. „De Controleur", maart 1896, inv.nr. 145.
10. Inv.nr. 144.
11. Inv.nr. 143.
12. Het jaarverslag over 1935, inv.nr. 49, geeft een over-
zicht van het leerlingenaantal van 1895-1934. 13. Jaarverslag over 1975, inv.nr. 51.
14. Jaarverslag over 1918, inv.nr. 49.
|
|||||||||
186
|
|||||||||
WITTEVROUWENSTRAAT NO 42
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gezocht, dan maar in de hoogte en de diepte.
De nrs 40 en 42 tellen nu beide drie bouwlagen met zolder en zijn naar achteren toe herhaaldelijk uitgebreid. Wat als een eenvoudig tuinmuurtje is neergezet, blijkt
later te worden gebruikt als een volwaardige schei- dingsmuur, waarop nota bene nog twee verdiepingen worden neergezet. In de 17e en 18e eeuw wordt de buurt langs de Witte-
vrouwenstraat volgebouwd en kennelijk haast men zich om naar achteren toe zoveel mogelijk „gebied" bij het pand te betrekken. Een uitbouw was ook wel mogelijk, omdat de steeg
naast de politiepost Wittevrouwenbrug van oudsher deel uitmaakte van de voormalige „Stadssteeg" die vanaf de Wittevrouwenpoort, langs het gebied van de Wittevrouwenabdij achter de stadswal liep. Sinds de bouw van de Willemskazerne in 1824 liep deze steeg dood, terwijl de opvallende hoekligging van Wittevrouwenstraat 42 in 1858 gecamoufleerd werd door de bouw van het commiezenhuis Witte- vrouwenstraat 44, na afbraak van de Wittevrouwen- poort. Nu is dit bouwwerk als politiepost in gebruik. Ook de kazerne heeft nogal wat invloed gehad op de veranderingen aan het pand Wittevrouwenstraat 42. Op 19 maart 1861 wordt een bouwplan goedge- keurd, voor het optrekken van een aantal muren, deel |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wittevrouwenstraat 42 is van oorsprong een pand uit
de veertiende eeuw. Een pand, waaraan in de loop der tijden zoveel is veranderd, dat sporen van de oor- spronkelijke gedaante nauwelijks zijn terug te vinden. Wie kent het niet als het hoekpand van de steeg naast het politiebureau Wittevrouwenbrug? Nu staat het na een bewogen leven op het voorstel tot aanvulling van de Rijksmonumentenlijst als een ,,markant hoekpand van drie bouwlagen met een kap loodrecht op de straat; datering eerste helft van de 18e eeuw". Dat is niet helemaal juist, want het is veel ouder. Al aan het eind van de veertiende eeuw stond het stevig op zijn fundamenten en vormde één geheel met wat nu het buurpand no 40 is. Het was toen een pand van één bouwlaag, nog geen zes meter diep en met een kap evenwijdig aan de straat. Rond 1650 wordt het afgebeeld als een pand met
twee bouwlagen, met een dubbele kap die nu lood- recht op de straat staat. Nog wel één pand, maar met een dubbele kap die er de oorzaak van is geweest, dat de beide bouwlagen daaronder werden opgesplitst in wat nu de nrs 40 en 42 heten. Ook in de achter het pand liggende tuin is die splitsing doorgevoerd door het aanbrengen van een tuinmuur, deels over de in die tuin liggende beerput heen. Het laat zich raden wat er in de loop van de tijd op die
splitsing is gevolgd. Kan het niet langer in de breedte |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
splitsing in
40-42 tuinmuur over
achtererf datering onbe- kend |
- no. 42 naar
achteren uitge- breid ■ wellicht ook
achterhuizen bij beiden ■ uitbreiding in
de hoogte datering onbe- kend |
- 2e uitbreiding
no. 42 - 16e 17e eeuw
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- totstandkoming
huidige vorm/indeling no. 42 met voor/achterhuis - 17e-18e eeuw
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
no. 40-42 één
geheel
hoogte 1
bouwlaag met
kap
14e- 15e eeuw
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekening: C. J. M. Rampart
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
187
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
korbelen niet. De sporen zijn van gezaagd grenen. Het
voorschild van het dak, zonder dakkapel, rust op twee zware halve spanten (spantbeen, korbeel, spantbalk) die aansluiten bij de spantbalk van het voorste spant. Ze hebben géén telmerken. Het pand heeft een klein achterhuis, van twee lagere bouwlagen met zadeldak en achter schild. De zijgevel van het pand heeft een forse knik, gevolg van het min of meer haaks op de voorgevel staan van het voorste deel van deze gevel, terwijl het achterste deel zich aanpast aan de rooilijn van de voormalige „Stadssteeg". Aan de vroegere vrije ligging herinnert het open ka-
rakter van de rechtergevel met op de tweede verdie- ping vier vensters en op de eerste verdieping drie vensters en een klein overhoeks venster bij de trap. Sinds maart 1984 is Christine Langerhorst aktief met de verbouwing van het pand. Bekend van Servet- straat 2 is haar Houtgalery die zij ook hier wil vestigen. Tenminste veertig Kunstenaars van naam, werkend
in hout met een liefde voor dat materiaal zullen hun werk in deze Houtgalery exposeren. Allemaal men- sen, die het Hout als materiaal tot zijn recht laten komen. Maar er is meer: het is de bedoeling de galery tot een
plaats te maken, waar Houtminnend Nederland zijn hart kan ophalen! Vandaar ook de naam van de nieu- we Galery: ,,Hart voor Hout". Alles op het gebied van Hout wordt hier bijeen gebracht. In de kelder onder het pand komt, hoe kan het anders, houten speel- goed. Achter in het pand is een informatie-hoek, een koffiebar met documentatie over bomen, verzorging van hout, adressen van vaklieden, literatuur, een hout-kartotheek etc. Naast exclusieve meubelkunst vinden ook de boomchirurgen Copijn een plaats. Een deelneemster vat zeer bijzondere stukjes hout in edel- metaal. Bij de vormgeving rekening houden met het geheel eigen karakter van elke houtsoort apart, dét staat bij de geëxposeerde werken voorop. Een galery die zeker zal beantwoorden aan de behoef- te van zovele Houtliefhebbers in Nederland. Achter het pand was van oorsprong een tuin, na de
laatste verbouwingen verworden tot een plaatsje met achterhuisje. Voor zover mogelijk wordt die ruimte „terug gewonnen" en weer als tuin ingericht met veel levend groen. Een royale glazen overkapping zal ervoor zorgen, dat in deze binnentuin hetzelfde kli- maat ontstaat als in de galery. De tuin zal dan ook een licht en levend eindpunt vormen van de galery. En mocht u na dit alles te hebben gelezen dit initiatief willen steunen dat is Christine Langerhorst daar uiter- mate blij mee. Zij heeft een restauratieplicht voor het pand en zij wil met haar galery ook dit pand uit het slop halen. Helpt u haar? De galery opende dit najaar. Christine Langerhorst
Kade nr. 5 2435 NM Zevenhoven
(01724-8401) |
|||||||
Gezicht op de voorgevels van de huizen aan de Witte-
vrouwenstraat met nr. 42 op de voorgrond. Foto: Top. Atlas G.A.U. |
|||||||
uitmakende vande,,Grutterij" gelegen tussen de ka-
zerne en het pand Wittevrouwenstraat 42. Het ach- terste gedeelte van het pand Wittevrouwenstraat 42 is dan als paardenstal in gebruik. In het voorgedeelte zit een café. Voor hoe lang is niet bekend. Als opvolger van de „Grutterij" en paardenstal, vin- den we een binnenplaats met achterhuisje. Dat blijft zo totdat de gemeente Utrecht in februari 1984 een inventarisatie van het pand maakt. Het pand zal wor- den overgedragen aan de huidige gebruikers en daar- voor is het wenselijk de balans eens grondig op te maken. De voorgevel is drie traveeën breed en draagt boven
de tweede verdieping een kroonlijst met vier forse, rijk gesneden consoles die onder het fries uitkomen. De gevel wordt verder verlevendigd door kleurver- schillen: in de strekken boven de vensters en langs de rechterhoek van de gevel is alternerend een steen donkerder van kleur. Het zadeldak met voorschild rust op vijf grenen span-
ten met C-vormige telmerken die met de guts zijn in- geslagen. De nummering loopt van 1 t/m 10, rechts oneven links even nummers. Merkwaardigerwijs wordt ook na nummer 5 op dezelfde wijze doorgeteld zodat het laatste nummer met een hele reeks C's aan- gegeven is (en daar is er dan ook één vergeten). De spantbenen en spantbalken dragen de telmerken, de |
|||||||
188
|
|||||||
ACH LIEVE TIJD (1)
|
|||||||||||||
Drs M. W.J. de Bruijn, dr P.D. 't Hart, drs K. Hazelzet,
D.C. van der Maarel, dr J.E.A.L. Struick en S. Ver- beeck (red.). Ach Lieve Tijd, Dertien eeuwen Utrecht, de Utrechters en hun rijke verleden. Zwolle, uitgeverij Waanders, 1984. 28 pagina's, geïllustreerd, f 6,75. Onder de vlag van „Dertien eeuwen Utrecht en de
Utrechters" komt uitgeverij Waanders met een ge- schiedenis van Utrecht in 1 5 afleveringen. In de serie „Ach Lieve Tijd" zijn Zwolle, Arnhem, Den Bosch, Haarlem en Den Haag aan Utrecht voorafgegaan. Wanneer alle afleveringen verzameld worden kunnen ze worden samengevoegd in een linnen band. Deze gevolgde opzet biedt de mogelijkheid een groot publiek te bereiken. Men wordt niet geconfronteerd met een groot bedrag ineens. Ook de rijke illustratie van de afleveringen moet de serie voor een groter aantal mensen toegankelijk maken. De opzet heeft echter als nadeel de beperking van de te publiceren tekst. Een gemiddeld aantal van 6500 woorden kan leiden tot niet altijd even praktische beknoptheid. Dat deze beknoptheid ook in de naam van de serie tot uiting komt is echter wat bevreem- dend. Utrecht kan immers bogen op een geschiedenis van ruim negentien eeuwen. De eerste aflevering vormt een in zeer grote lijnen ge-
tekend beeld van de geschiedenis van Utrecht, waar- in de eerste 600 jaar van de negentien eeuwen in een paar woorden wordt afgedaan. Ook de twintigste |
|||||||||||||
eeuw komt er wat bekaaid af. Het beperkt aantal
woorden komt ook tot uiting in een versnelling in de tekst ongeveer vanaf ,,De Vrede van Utrecht". In de tekst komt een aantal onnauwkeurigheden naar
voren. Een daarvan is te vinden bij het in een kader ge- plaatste hoofdstukje „Wapen en Vlag". Hierin wordt gesteld dat de rood-wit deling in het wapen van Utrecht mogelijk afkomstig is van de wimpels van de twee afdelingen van het stadsleger. De verdeling van de stad in het „boveneind" en „benedeneind" wordt vertaald als het noordelijk deel en het zuidelijk deel. Dit moet echter andersom zijn. Bij een aantal onjuistheden in de onderschriften van de afbeeldingen vallen er twee duidelijk op. Op het ge- deelte van het gezicht op de stad van Droochsloot op pag. 1 valt de Jacobikerk, wel vermeld in het onder- schrift, er links af. Ditzelfde gebeurt op pag. 8 bij de afbeelding van de Oudegracht, waarop de huizen Fre- senburch en Oudaen voorkomen, met het huis Blan- kenburch. Kennelijk is de communicatie tussen druk- ker en redactie nog niet optimaal. De komende afleveringen zullen thematisch een aan-
tal aspekten van de Utrechtse geschiedenis beschrij- ven. Het eerst volgende nummer zal zijn „Dertien eeuwen Utrecht, de Utrechters en hun reislust". Redactie
|
|||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
|||||||||||||
Vereniging Hendrick de Keyser, Jaarverslag 1983
De Vereniging Hendrick de Keyser bezit in de stad
Utrecht twee huizen, dicht bij elkaar gelegen. De huizen zijn in 1973 tegelijkertijd door schenking in eigendom verkregen. Boothstraat 2A is een stalgebouw met halsgevel ge-
dateerd 1666, oorspronkelijk behorend bij het huis Janskerkhof 15. In 1962 is het bij de uitbreiding van de studentensociëteit PHRM naar de overzijde van de straat verplaatst. Het andere eigendom van de Vereniging is het grote
„Huis Martens", Janskerkhof 16. Zoals in de Bouwhistorische en Archeologische Kro- niek 1982 reeds werd gemeld is het huis vanwege de rijkdom aan gegevens van groot belang. Dit wordt mede veroorzaakt door het familie-archief van de fa- milie Martens. Het huis is vanaf de bouw in 1661 tot |
|||||||||||||
aan de schenking in 1973 in het bezit van deze familie
gebleven. Het archief bevat de complete bestekken en rekeningen van de bouw van het huis. Deze bestekken en rekeningen zijn als studieproject van de afdeling Bouwkunst van het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht getranscri- beerd. In het Jaarverslag van de Vereniging Hendrick de
Keyser is dit deel van het archief Martens volledig overgenomen. Het is buitengewoon zeldzaam in Utrecht de bouw-
werkzaamheden aan een huis zo nauwkeurig te kun- nen volgen. Zo kunnen wij lezen hoe de fundering werd opgebouwd: , ,de sant platen swaer 6 en 4 duym de kespen van ge-
lijcke swaerte, daer inheijen 60 palen ider lanck 4 voet van swaere dubbelle joffers & die dan te bekle- den met greijnen delen vast gespijckert naer behoo- |
|||||||||||||
189
|
|||||||||||||
ties. Utrecht bezit een aantal vroege middeleeuwse
kappen, ondermeer op de Jans- en de Nicolaïkerk en woonhuizen als Oudegracht 187, „Ten Putten", Ou- degracht 114, „Drakenburg", en Mariaplaats 50. De constructie van deze kappen is nog tamelijk primitief en bestaat uit een groot aantal paarsgewijs gekoppel de sporen met haanhouten die over het algemeen op de muur staan. Er is geen verband tussen vloerbalken en kap. Hieruit ontwikkelt zich een constructie waar- bij het gewicht geconcentreerd op de muren wordt overgebracht via spanten. Deze ontwikkeling loopt vrijwel synchroon met de opkomst van de moer- en kinderbalklagen. De spanten staan dan op de moer- balken. In eerste instantie hebben de moerbalken nog schoren naar stijlen in de muur. Na verloop van tijd verdwijnen de muurstijlen en schoren, in ieder geval uit het stenen huis. De heer de Vries gaat niet in op de vrijwel gelijktijdige, in ieder geval in Utrecht, op- merkelijke overgang van het gebruik van dennehout op het toepassen van eikehout. Deze overgang vindt in het begin van de 14e eeuw plaats. De heer de Vries tracht vervolgens door het zoeken van relaties tussen vroege kapconstructies en boerderijplattegronden de interpretatie van bij archeologisch onderzoek gevon- den sporen van boerderijen te verbeteren. Ook pro- beert hij de chronologische volgorde van een aantal bouwconstructies vast te stellen. „Men dient er bedacht op te zijn, dat ook binnen één gebied en periode sprake kan zijn van een econo- misch bepaalde hiërarchie, die van invloed is op de toepassing van een nieuwe ontwikkeling. Zo kunnen gelijktijdig naast elkaar relatief moderne constructies voorkomen en meer traditionele vormen". Zolang men dit in gedachten houdt is het uitstekend verschillende ontwikkelingen met elkaar te vergelij- ken om tot nieuwe hypothesen te komen. E. M. K.
A. l/V. Reinink en J. G. Vermeulen, IJskelders; koel-
technieken van weleer. Nieuwkoop, uitg. Heuff (thans Becht, A'dam) 1981. 292 p., geiV. ISBN 90 6141 081 9. f 89,50. Te lang is dit boek onvermeld gebleven in het Maand-
blad. Eerst was de teloorgang van de uitgeverij er de- bet aan; vervolgens ontstond aan mijn kant vertra- ging in het schrijven van een beloofde aankondiging. Er is een heel duidelijke reden waarom dit boek er recht op heeft onder de aandacht te komen van men- sen die in de geschiedenis van de provincie Utrecht geïnteresseerd zijn: als ik goed geteld heb liggen 22 van de 92 Nederlandse IJskelders waarover de schrij- vers uitvoerige informatie bieden in deze provincie. Herstel van de ijskelder op het landgoed Linschoten heeft zelfs de aanleiding gevormd om dit werk samen te stellen. Maar allicht vraagt iemand zich nu af: wat is een ijs-
kelder? Het was de koelkast van vóór het electriciteitstijd-
perk. Alleen had men zo'n installatie destijds niet in huis maar buiten in de tuin, vaak half ondergronds en op verschillende manieren dermate sterk isolerend af- |
||||||||
ren". Hierop moest de metselaar het fundament aan
leggen „met vijff stenen dick ende die van buyten lae- ten toeferven ende van binnen insnijden tot gelijxde vloer vande kelders zijnde daer noch drie steen dick". Niet alleen dit „fundamentele" werk wordt vermeld, ook het maken van deuren, ramen, goten en schou- wen kan worden teruggevonden. Uit de rekeningen blijkt de financiële verhouding tus- sen de verschillende ambachten. De metselaars en timmerlieden nemen ieder 25% van de bijna 24000 gulden voor hun rekening. De steenhouwers en smit volgen hierop met 7 en 6%. Ook het „drinckgelt" neemt in de rekeningen een be-
langrijke plaats in. Op 19 december 1661 wordt,,aen de metselaers voor het leggen vande eerste steen van het huijs tot drinckgelt gegeven xviii gul. xviii sts". Het dak van het huis is kennelijk dicht op 18 novem- ber 1663, wanneer aan de „leijdeckers" 2 gulden en 10 stuijvers drinckgelt wordt gegeven. In het einde van 1663 is het huis waarschijnlijk al wel bewoonbaar. In 1664 volgen nog enige betalingen voor afwerking van details. Zo krijgt Cristijn Vreem, „beeltsnijder", op 10 juni 1664 52 gulden voor het snijden van de schoorsteenmantel in het „groot za- let". Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk archief voor
bouw- en kunsthistorici een belangrijke en vooral boeiende bron van informatie is. E.M.K. |
||||||||
Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, Jaarverslag
1983. Exemplaren verkrijgbaar, zolang de voorraad strekt, door f6,— over te maken op postgiro 897056 t.n.v. Stichting Historisch Boerderij- onderzoek, Arnhem, onder vermelding van „Jaar- verslag 1983" Het jaarverslag bevat twee artikelen interessant voor
boerderij-onderzoek in het bijzonder, maar ook voor archeologisch en bouwhistorisch onderzoek in het al- gemeen. Het eerste artikel „Voor-middeleeuwse hout-
constructies" is een bewerking van een voordracht gegeven door de heer R. C. Hekker. Hierin worden een aantal opgegraven vroege boerderijplattegron- den en constructiedetails op een rij gezet. In het artikel „Middeleeuwse boerderijplattegronden en de oudste bekende kapconstructies, vraagtekens bij het onderzoek naar vroege draagconstructies" door D. J. de Vries is ook de stad Utrecht van belang. Ingegaan wordt op de ontwikkeling van kapconstruc- |
||||||||
190
|
||||||||
gedekt dat ijsblokken die 's winters uit de vijver ge-
hakt werden in die bewaarplaats opgeslagen werden, tot ver in de zomer gebruikt konden worden om dran- ken en dergelijke zaken te koelen. Tenminste, dat was de luxe-koelkast van zeer welgestelde mensen. Er zijn ook andere toepassingen van natuurijs ge- weest. In sommige plaatsen moesten eigenaars van zulke ijskelders gratis ijs afstaan aan artsen ten bate van patiënten thuis of in ziekenhuizen. Verder waren bepaalde bedrijven uit de aard van hun zaak in deze koeltechniek geïnteresseerd. Vishandels en banket- bakkerijen noem ik als voorbeelden uit deze catego- rie. De laatste voorbeelden geven meteen een indruk van
de ruime opzet van dit boek. Het is niet alleen een zeer nuttige catalogus van (in 1978 nog) bestaande en reeds verdwenen ijskelders in Nederland en België. - Tussen haakjes: de schrijvers worden graag op aan- vulling geattendeerd (p. 187)! - Daarnaast is het ook niet beperkt tot een technisch bouwkundige beschrij- ving van een obscuur onderdeeltje uit de architec- tuurgeschiedenis. Het tekstgedeelte behandelt deze kleine bouwwerkjes als onderdeel uit de ontwikke- lingsgang van de materiële cultuur en als aspect van de sociale geschiedenis. Vanaf het verre Chinese ver- leden tot de invoering van de electrische koeling wordt beschreven welke middelen bedacht zijn om de menselijke behoefte aan koeling te bevredigen, en on- der de „middelen" spelen bepaalde groepen mensen zelf een belangrijke rol. Met name was dat het geval in de 19e en het begin van de 20ste eeuw, toen er op grote schaal in Noorwegen en in de Verenigde Staten ijs „geoogst" en geëxporteerd werd vanwege nieu- we vragen èn mogelijkheden in de economie. Zowel de handelaars als de arbeiders en hun gereedschap- pen hebben ruim plaats gekregen in de tekst en in de vele illustraties, die niet zo maar aardige plaatjes zijn, maar de hele productiegang functioneel in beeld bren- gen. Dit menselijke aspect treft ook bij de verant- woording van de gegevens over ijsbewaarplaatsen: zeer veel is namelijk aan persoonlijke informatie te danken, vaak van mensen die destijds bij de winter- vulling van de kelders werkzaam zijn geweest. „Zijn geweest" - dat pas in 1963 een vishandel in Alphen aan de Rijn stopte met de toepassing van na- tuurijs is net zo'n uitzondering geweest als de enkele keren waarin een ijskelder in de oorlog dienst heeft gedaan als schuilkelder. Al ruim vóór de oorlog was de concurrentie van de ijsfabrieken, die staven kunstijs - ook bij particulieren aan huis voor hun ijskist - leverden te groot geworden. Daardoor doet zich nu bij de laatst overgeblevenen van deze kleine monu- mentjes een bekend probleem voor: restaureren, maar wat dan? Het bieden van een onderkomen aan vleermuizen lijkt de zinvolste bestemming te zijn. Af en toe vond ik opvattingen wat tè nadrukkelijk gesteld, of tè diepzinnig, en sommige punten werden mij te vaak herhaald, al kan dat natuurlijk een kwestie van smaak zijn of zelfs van ongeduld. Om zijn veelzij- dige behandeling van het onderwerp is het boek me toch blijven boeien. De leverantie van Ijskelders is thans overgenomen |
|||||||||
door H. J. W. Becht's uitgeversmaatschappij in
Amsterdam. Heemschutleden kunnen het voor f 75, - toegezonden krijgen door hun bond, ter gele- genheid van het feit dat herstel van de ijskelder bij de Doorwerth deze zomer een restauratieproject van Heemschut geweest is (tel. 020-23 09 94). L. van Tongerloo
|
|||||||||
Reglement voor het bestuur der stad en schoutampte
van Vianen. Met een inleiding door J. A.L. de Meyere en J. M. M. Ruijter. Vianen (Stichting Stedelijk Mu- seum). Buren, 1984. Facsimile. Gebonden f 30, —. Afgelopen jaar is het gemeentehuis van Vianen met
een nieuwe vleugel uitgebreid. Deze gebeurtenis is aanleiding geworden voor een reeks initiatieven die ik in deze rubriek graag onder de aandacht van de lezers breng. Weliswaar hoort de gemeente Vianen niet tot de pro-
vincie Utrecht, maar het is een feit dat deze oude sou- vereine stad die later deel ging uitmaken van de pro- vincie Zuid-Holland, een grote betrokkenheid heeft bij de provincie aan de andere kant van het water. De brug bij Vianen is voor menig werknemer in het Sticht een beruchte flessehals, die dan enkele jaren geleden werd verbreed maar die nog niet uit het spraakgebruik verdwenen is. Als eerste publicatie noem ik In en uit het stadhuis
van Vianen. Een heel prettig boek vond ik het, dat uit- munt door duidelijkheid. De twee auteurs hebben een funktionele vermenging van oud en nieuw gemaakt in een heldere stijl, voorzien van goed gekozen illustra- ties. Aldus geeft In en uit het stadhuis „een evokatie van de rol van het Stadhuis als bestuurlijk en ambte- lijk centrum van Vianen thans en vroeger". We zien, opgesplitst in hoofdstukken, aandacht besteed aan allerlei onderwerpen. Om een voorbeeld te geven: het college van burgemeester en wethouders, de ambts- keten van de burgemeester. Na menig hoofdstuk volgt een onderdeel „vroeger". Hierin worden histo- rische gebeurtenissen, anekdotes en ander lezens- waardig materiaal opgedist. Dit alles kruidt het geheel en geeft tegelijk een beeld van het oude Vianen vanaf de middeleeuwen tot het recente verleden. Het moet een heel karwei geweest zijn bij ieder hedendaags item een historisch equivalent te vinden, en vooral die situaties niet te vergeten die geen moderne tegenvoe- ter bezitten doch die indertijd wel van belang waren voor het stadje. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de dros- saard. |
|||||||||
191
|
|||||||||
Zojuist noemde ik terloops de ambtsketen van de bur-
gemeester. Bij gelegenheid van de officiële herope- ning van het stadhuis bood de Rabobank de burge- meester een nieuwe keten aan. Aan dit stuk modern en stijlvol zilverwerk, dat door de jonge edelsmid Wil- lem Noyons - oudste zoon van de niet lang geleden overleden edelsmid Jan Noyons - werd gemaakt, werd een vouwblad gewijd: 'n Nieuwe ambtsketen voor de Burgemeester van Vianen anno 1984. Het historisch verhaal over het stadhuis is ook tot een bouwplaat omgewerkt. Voorwaar, welke gemeente heeft voor haar jeugd een bouwplaat van haar stad- huis in petto? Tenslotte gaf de Stichting Stedelijk Museum Vianen
een facsimile uit van het Reglement voor het bestuur der stad en schoutampte van Vianen uit 1798. Een prachtig verzorgde druk waarvoor Spijker Drukkerij te Buren en Boekbinderij Pfaff lof verdienen. Ik weet niet hoeveel originelen van dit Reglement bewaard zijn ge- bleven, maar deze facsimile maakt het de inwoners van de huidige gemeente mogelijk exact kennis te ne- men van het reilen en zeilen van hun eerste op demo- kratische basis gestoelde bestuur, nadat Vianen eeu- wenlang als onafhankelijke stad een aparte plaats had ingenomen in het uiterste puntje van het gewest Holland. „Art. 40. Rechtspleeging. De Raad der Ge- meente zal bestaan uit vyf Leeden, welke zullen kun- nen leezen en schryven, en elkander niet nader in den bloede bestaan dan Neven; de verkoorene na zyn aan- stelling door Huwelyk vermaagtschapt wordende, zal niet te min zyn tyd kunnen uitdienen". C. S.
|
|||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||
Donderdagavond 17 januari, excursie naar het
Gemeente Archief Utrecht, Alexander Numan- kade 199. Aanvang van de excursie: 19.30 uur, duur van de excursie ca. 1 'A-2 uur. Voor het verloop van de excursie zie hiernaast. Wilt u zich i.v.m. de organisatie opgeven bij Hotel des Pays Bas, Janskerkhof 10, Utecht. tel. 030-33 33 21. (max. aantal deelnemers 70). Dinsdagmiddag 12 februari, excursie naar de
fabriek en het museum van Douwe Egberts in Utrecht. Aanvang van de excursie: 14.00 uur. Bijzonderheden over het verloop van de excur- sie in een volgend nummer. Wilt u zich ook voor deze excursie opgeven bij Hotel des Pays Bas. (N.B. min. aantal deelne- mers 1 5, max. 50). |
|||||||||||||
maandblad oud utrecht
57e jaargang - nr. 12 - december 1984
Redactieadres:
Alex. Numankade 199.
3572 KW Utrecht, tel. (0301-71 18 14.
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58,
3581 CT Utrecht, tel. (030)-32 88 66.
Secretaris:
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48,
3532 GM Utrecht, tel. (030)-93 46 57.
Penningmeester: H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10,
3584 AK Utrecht, girorekening 575520.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga,
Titus Brandsmalaan 17,3451 ZX Vleuten, tel. (034071-19 86. Redactie:
E. M. Kylstra, Wolter Heukelslaan 71,
3581 SV Utrecht, tel. (030) 51 29 40. G. J. Röhner, Obbinklaan 18, 3571 NG Utrecht, tel. (030)-71 50 02. A. H. M. van Schaik, Ev. Meijsterlaan 87, 3533 CL Utrecht, tel. (0301-93 92 07.
C. H. Staal, Hasebroekstraat 48, 3532 GM Utrecht, tel. (0301-93 46 57. |
|||||||||||||
Prentbriefkaarten
|
|||||||||||||
Oud-Utrecht heeft een nieuwe uitgave: een mapje
van acht prentbriefkaarten met afbeeldingen in kleur uit de Topografische Atlas van de Gemeentelijke Ar- chiefdienst. Deze kaarten bevatten kwalitatief hoogstaande afbeeldingen van het Utrecht uit de 18e eeuw met plekjes als Oudegracht met de Stadhuis- brug door C. van Hardenbergh, de Domtoren uit 1746 van de hand van Jan de Beijer, evenals Paushuize uit 1745; uit de 19e eeuw de „Winkel van Sinkel" aan de Oudegracht - de tegenwoordige AMRO-bank - en marktdrukte op de Bakkerbrug omstreeks 1820, etc. Op één kaart is een tekening van het 20e-eeuwse Rietveld-Schröderhuis aan de prins Hendriklaan door de kunstenaar Dolf Schuurmans Stekhoven afgebeeld. Een mapje met acht stuks kost f5,-, maar de kaar-
ten zijn ook voor f 0,75 per stuk te koop. Vanaf he- den ligt deze uitgave, ideaal als kerst- of nieuwjaars- kaart, te koop in enige musea en bij de Gemeentelijke Archiefdienst. Zij zijn ook evt. telefonisch te bestellen bij het secretariaat van de Vereniging „Oud- Utrecht", tel. 030 - 71 18 14 (tijdens kantooruren). |
|||||||||||||
192
|
|||||||||||||