maandblad
oud-utrecht |
||||||
negenenvijftigste jaargang
1986
Uitgave van de Vereniging
|
||||||
met „De Smeetoren en de Geertekerk" 75
- Nieuw licht op de Gouden Eeuw, Hendrick ter
Brugghen en tijdgenoten 105 Penders, J. Archeologische en bouwhistorishe kro- niek van de gemeente Utrecht over 1985: Het Utrechts documentatiesysteem 116 Reinders, H. Bunnik en St. Anthonis 3 - Boekenschouw 240
Rem, P. Van jachthuis naar lustslot, moeilijkheden tij- dens de verbouwing van paleis Soestdijk 1815-1821 63 Röhner, G. J. Berichten 79 - Uit de tijdschriften 102
- Berichten 103
- Berichten 108
Rutten, J. De loop der dingen, tentoonstelling van ar- cheologische voorwerpen uit de stad Utrecht 23 Schaik, A. H. M. van Bij de nieuwe omslag 1 - Boekenschouw 9
- Boekenschouw 23
- Boekenschouw 31
- Boekenschouw 41
- Bij de zomer-omslag 57
- Boekenschouw 78
- Berichten 78
- De primaat in het Franse Huis of een Bisschops-
wapen met allure 81 - Boekenschouw 241
Schilp, C. A. Janus de Winter 25 - Sociëteit P.H.R.M. 51
Schuur, J. A. Bouwen voor Utrechts Universiteit, tentoonstelling en boek ter gelegenheid van 350-jarig bestaan 7 Sengers M. A. G. Keukenstraat 10-42/Schalkwijk- straat 1a-ab, botanisch onderzoek 164 - Lange Lauwerstraat 3-13, botanisch onderzoek 180
- Pauwstraat, botanisch onderzoek 215
Slot H. J. Geertebolwerk 1A. Het Duitse Huis 131 Smit, M. Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1a-1b 157 Smit, W. Een wandeling over Soestbergen 231 Spruit, J. E. Boekenschouw 29 Staal, C. Berichten 79 - Uit de tijdschriften 102
- Berichten 108
Stabu-bestuur Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1985: Stich- ting Archeologie en Bouwhistorie van de stad Utrecht (STABU) 1 12 Sijnke, P. W. Maritiem-historische werken, S. Muller Fz., als geschiedschrijver in zijn vóór-Utrechtse periode 69
Temminck Groll, C. L. Kees Groeneveld, 1897-1986 28
- Theunes Haakma Wagenaar, architect, Utrecht 5
mei 1908-2 september 1986 96
Treling J. R. Lange Lauwerstraat 3-13 176 Utrechts Geveltekenfonds Langs Utrechtse gevelte- kens (3| 45 Vermij, R. H. Een abt tegen ambtenaren, benoe- mingsperikelen in het klooster Oostbroek 1561-1566 33 Vess, S. De Utrechtse portretten van Sabine Vess 38 Voskuilen, A. W. IHout, P. C. von) Nieuwegracht 137 183 Werkgroep Documentatie van het U.M.F. Het Utrechts documentatiesysteem wordt openbaar 11 Willigenburg, W. P. Chr. van Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1985: Voorwoord 109 Zwarte, R. de Keukenstraat 10-42/ Schalkwijkstraat 1a-1b, aanvulling 163 - Oude Gracht, riolering 185
- Zwarte Water 226
|
||||||||||
LIJST VAN SCHRIJVERS
|
||||||||||
Bosch van Drakenstein, R. G. l& Folmer-von Oven,
A. T.) De restauratie van Slot Zuylen 54
Braams, M. W. Verslag van de najaarsledenvergadering 12
Burg, V. A. M. van der Lijst van de grafstenen in de
kerk van Zeist, door kerkmeesters opgemaakt 1 mei
1751, voorzien van aantekeningen door de bewerker 86
- Om de goede naam en eer van van een minderja-
rig meisje 106 Campen, J. W. C. van Mr P. H. Damsté 1902-1985 2 Croo de Vries, A. B. R. du Sara Sibilla Verdion uit Ba- tavia of Indische welstand in Utrecht 236
Dirkse, P. Boekenschouw 8
Donkersloot-de Vrij, M. Oude kaarten in Utrechtse gemeentehuizen 13
Folmer-von Oven, A.T. (& Bosch van Drakenstein, R. G.) De restauratie van Slot Zuylen 54
Graaf huis, A. In en om de Domkerk 97
Groot, H. L. de Jeruzalemstraat 4-6 1 54
- Pauwstraat 27 211
- Twijnstraat 225
Haas, K. de Boekenschouw 67 Hamer, D. Nogmaals de Niënhof 6 Hees, P. van Boekenschouw 88 Hoekstra, T. J. Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1985: Inleiding 109 - Personele zaken 111
- Tentoonstellingen en bruiklenen 114
- Hamburgerstraat 38, aanvulling 144
- Oude Gracht 99 187
Hout, P.C. von (& Voskuilen.A.W.) Nieuwegracht 137 183 Hulzen, A. van De graaf van Megen: een regeringsge- trouwe edelman en zijn rol in Utrecht (1 567) 71 Jansen, G. H. Boekenschouw 91 Kaajan, H. J. Ph.G. De Zuiderkerk (1925-1986) 57 Kipp, A. F. E. Archeologische en bouwhistorische kroniek van de gemeente Utrecht over 1985: Inleiding 109 - Personele zaken 111
- Ie Achterstraat 7 118
- Breedstraat 22-24-24a 120
- Buurkerkhof 4-5, 6, 7 123
- Choorstraat 10-12 126
- J. P. Coenstraat 5, Molenerf De Ster 129
- Hamburgerstraat 9, Lutherse kerk 133
- Hamburgerstraat 38 136
- Haverstraat 10, 12, 14 145
- Janskerkhof 17 152
- Kromme Nieuwe Gracht 2 165
- Kromme Nieuwe Gracht 43 171
- Mariaplaats 22 181
- Prins Hendriklaan 50 217
- Springweg 149 224
- Vechtdijk 134 227
Klück, B. J. M. Haverstraat 43 en 45 1 51 - Kromme Nieuwe Gracht 25-31 166
- Kromme Nieuwe Gracht 46 172
- Oude Gracht 113 (Fresenburg) 197
- Oude Gracht 223 204
- Oude Gracht 240 206
- Pauwstraat 30 216
- Springweg 54 en 56 218
- Springweg 69-71 221
Kylstra, E. M. Plompetorengracht 5-7 3 - Boekenschouw 10
- Boekenschouw 67
- Boekenschouw 99
- Berichten 103
- Archeologische en bouwhistorische kroniek van
de gemeente Utrecht over 1985: De „Geïllustreerde beschrijving" 116 Lagers, H. Een Middeleeuwse hofstede bij De Bilt 73 Maes, N. Boerderij „De Boeije" 240 Mathijssen, J. A. C. Brigittenstraat 20 93 - Wim Uittenbogaard erelid van Oud-Utrecht 98
Meulen, J. N. van der De identificatie van een foto, het college van collectanten van de gereformeerde kerk 84
Meyere, J. A. L. de Twee 1 9de eeuwse schilderijen |
||||||||||
LIJST VAN ARTIKELEN UTRECHT STAD
Archeologische en bouwhistorische kroniek van de
gemeente Utrecht over 1985. Diverse auteurs 109
- Ie Achterstraat 7 118
- Van Asch van Wijckskade, riolering 119
- Breedstraat 22-24-24a 120
|
||||||||||
- Buurkerkhof 4-5, 6, 7 121
- Choorstraat 10-12 126
- J. P. Coenstraat 5, Molenerf De Ster 129
- Geertebolwerk 1A. Het Duitse Huis 131
- Hamburgerstraat 9, Lutherse kerk, 38 133
- Haverstraat 10, 12, 14, 43 en 45 145
- Janskerkhof 17 152
- Jeruzalemstraat 4-6 1 54
- Keukenstraat 10-42 155
- Kromme Nieuwe Gracht 2, 25-31, 43, 46 165
- Lange Nieuwstraat 3-13 176
- Mariaplaats 22 181
- Nieuwegracht 137 183
- Oude Gracht, riolering, 99, 113 (Fresenburg),
223, 240 185
- Pauwstraat, 30 211
- Prins Hendriklaan 50 217
- Schalkwijkstraat 1a-1b 155
- Springweg 54 en 56, 69-71, 149 218
- Twijnstraat 225
- Vechtdijk 134 227
- Zwarte Water 228
- Lijst van panden en percelen waar in 1985
bouwhistorisch of archeologisch onderzoek werd verricht, dat in deze kroniek niet of slechts ten de- le wordt behandeld 229 Brigittenstraat 20. Mathijssen, J. A. C. 93 De primaat in het Franse Huis of een bisschopswa- pen met allure (Mariaplaats 19). Schaik, A. H. M. van 81 Plompetorengracht 5-7. Kylstra, E. M. 3 Twee 19de eeuwse schilderijen met ,,de Smeeto- ren en de Geertekerk". Meyere, J. A. L. de 75
Sociëteit P.H.R.M. Schilp, C. 51
Een wandeling over Soestbergen. Smit W. 231
Bij de nieuwe omslag ((Sterrenburg). Schaik, A. H. M. van 1
Bouwen voor Utrechts Universiteit. Schuur J. A. 7
Langs Utrechtse geveltekens (3). Utrechts Geveltekenfonds 45
- Van Asch van Wijckskade 22, 27bis, 28, 33 49
- Boothstraat 2,5,6,11,12 50
- Drift 15, 17, 25, 27 47
- Hoogt 16 46
- Janskerk 46
- Janskerkhof 3, 4a, 12, 13, 15, 30 46
- Lucas Bolwerk 1 47
- Neude 1, 39 45
- Nobelstraat 141 47
- Plompetorenbrug 1 49
- Plompetorengracht 5, 14-16 49
- Schoutenstraat 5, 1 3 45
- Voorstraat 90 50
- Wijde Begijnenstraat 5 50
De Zuiderkerk (1925-1986). Kaajan, H. J. Ph. G. 57 Het Utrechts documentatiesysteem wordt open- baar. Werkgroep Documentatie van het U.M.F. 11 Janus de Winter. Schilp, C. 25 De Utrechtse portretten van Sabine Vess. Vess, S. 38 De identificatie van een foto, het college van col- lectanten van de gereformeerde kerk. Meuten, J. N. van der 84
Om de goede naam en eer van een minderjarig
meisje. Burg, V. A. M. van der ' 106
Uit de tijdschriften (o.a. over Van Asch van
Wijckskade, het Duitse Huis en Oudaen) 102
|
|||||||||||||||||
Van jachthuis naar lustslot, moeilijkheden tijdens
de verbouwing van paleis Soestdijk 1815-1821.
Rem, P. 63
Lijst van de grafsteden in de kerk van Zeist, door
kerkmeesters opgemaakt 1 mei 1751, voorzien
van aantekeningen door de bewerker. Burg. V. A.
M. van der 86
De restauratie van Slot Zuylen. Bosch van Dra-
kenstein, R. G. & Folmer-von Oven, A. T. 54
Oude kaarten in Utrechtse gemeentehuizen.
Donkersloot-de Vrij, M. 1 3
Berichten (o.a. over Baarn, Krommerijngebied,
Nieuwegein, Werkhoven, Wijk bij Duurstede en Zeist) 78
|
|||||||||||||||||
EXPOSITIES, EXCURSIES EN SYMPOSIA
Bouwen voor Utrechts Universiteit, tentoonstelling
en boek ter gelegenheid van 350-jarig bestaan. Schuur, J. A. |
|||||||||||||||||
Nicolaas van der Monde-lezing 1986
De loop der dingen, tentoonstelling van archeologi- sche voorwerpen uit de Stad Utrecht. Rutten, J. Dagexcursie naar 's-Hertogenbosch 31 |
22
23
43 |
||||||||||||||||
Tentoonstelling: De viering van het lustrum van de
Utrechtse universiteit in 1886 55 Symposium Zuid-westhoek Provincie Utrecht 80, 91
Nieuw licht op de gouden eeuw, Hendrick ter
Brugghen en tijdgenoten. Meyere, J. A. L. de 105 Archeologische en bouwhistorische kroniek van de
gemeente Utrecht over 1985: Tentoonstellingen en bruiklenen. Hoekstra, T. J. 114 Tentoonstelling Burgers in de Buurkerk 242
|
|||||||||||||||||
PERSONEN
Christoffel Alberts (Roest), in: Een abt tegen ambte-
naren, benoemingsperikelen in het Klooster Oost- broek 1561-1566. Vermij, R. H. 33 Jacob van Baern, in: Een abt tegen ambtenaren, be- noemingsperikelen in het klooster Oostbroek 1561-1566. Vermij, R. H. 33 Graaf de Brimeu van Megen, in: De Graaf van Megen, een regeringsgetrouwe edelman en zijn rol in Utrecht (1567). Hulzen, A. van 71 Hendrick ter Brugghen, in: Nieuw licht op de Gouden Eeuw, Hendrick ter Brugghen en tijdgenoten. Meye- re, J. A. L. de 105 Mr P. H. Damsté, in: Mr P. H. Damsté 1902-1985. Campen, J. W. C. van 2 Hans van Dokkum, in resp.: Bij de nieuwe omslag. Schaik, A. H. M. van 1 - Sociëteit P.H.R.M. Schilp, C. A. 51
- Bij de zomer-omslag. Schaik, A. H. M. van 57
Jan de Greef, architect, in: Van jachthuis naar lustslot (Paleis Soestdijk). Rem. P. 63 Kees Groeneveld, in: Kees Groeneveld 1897-1986. Temminck-Groll, C. L. 28 Aartsbisschop Gerardus Gul, in: De primaat in het Franse Huis of een bisschopswapen met allure. Schaik, A. H. M. van 81 Hendrik Jacob van Hengst, in: Sara Sibilla Verdion uit Batavia of Indische welstand in Utrecht. Croo de Vries, A. B. R. du 237 Samuel Muller Fz., in: Maritiem-historische werken, S. Muller Fz. als geschiedschrijver in zijn vóór-
Utrechtse periode. Sijnke, P. W. 69 Sara Sibilla Verdion, in: Sara Sibilla Verdion uit Bata- via of Indische welstand in Utrecht. Croo de Vries, A. B. R. du 236 Wim Uittenbogaard, in: Wim Uittenbogaard erelid van Oud-Utrecht. Mathijssen, J. A. C. 98 Toon Haakma Wagenaar, in: Theunes Haakma Wa- genaar, architect, Utrecht 5 mei 1908-2 september 1986. Temminck Groll, C. L. 96 Janus de Winter, in: Janus de Winter. Schilp, C. A. 25 |
|||||||||||||||||
UTRECHT PROVINCIE
Een Middeleeuwse hofstede bij De Bilt. Lagers, H. 73
Bunnik en St. Anthonis. Reinders, H. 2
Nogmaals de Niënhof (gem. Bunnik). Hamer, D. 6
Bij de zomer-omslag (Cammingha State, Bunnik). Schaik, A. H. M. van 57
Boerderij ,,De Boeije" (gem. Bunnik). Maes, N. 240
(Houten) in: De Zuiderkerk (1925-1986). Kaajan, H. J. Ph. G. 57
|
|||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
Ach Lieve Tijd (9) De Utrechters en hun goed recht
Ach Lieve Tijd (111 De Utrechters en hun handel Ach Lieve Tijd (14) De Utrechters en hun buurten James Boswell, Utrecht Verse Annet van den Broek en Koos Groen, Hun laatste rustplaats. Kerkhofgids van schrijvers, acteurs, schil- ders, componisten, politici, sportsterren en andere bekende Nederlanders Dr. R. E. de Bruin, Burgers op het kussen. Volkssou-
vereiniteit en bestuurssamenstelling in de stad Utrecht 1795-1813 H. W. von der Dunk, W. P. Heere, A. W. Reinink, Tus-
sen ivoren toren en grootbedrijf. De Utrechtse Uni- versiteit, 1936-1986 Gemeentelijke Monumentencommissie Utrecht,
Jongere bouwkunst in Utrecht. Monumentale pan- den in de stad Utrecht uit de periode 1850-1940 W. P. Gerritsen, Doris Edel, Mieke de Kriek, De we- reld van Sint Brandaan H. M. Haverkate en C. J. van der Peet, Een kerk van
papier. De geschiedenis van de voormalige Mariakerk te Utrecht M. W. Heslinga e.a., Nederland in kaarten. Verande-
ringen van stad en land in vier eeuwen cartografie Kirstain Houweling, Anthony Tom, Het Bartholo- meus Gasthuis Gerrit H. Jansen en Sabine Vess, Ballonnen en brood.
Utrechtse portretten G. A. Klinkenberg, Jaren met Marsman Provinciale Planologische Dienst Utrecht en Gemeen- tewerken Vleuten-De Meern, Inventarisatie Monu- menten gemeente Vleuten-De Meern A. W. Reinink, De Uithof A. W. Reinink, J. A. Schuur ired.ï, Bouwen voor
Utrechts Universiteit, Architectuur en stedebouw binnen de stad |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan Rietveld, De Stokroos. Nagelaten gedichten. Met
tekeningen en een herinnering van Dirkje Kuik Ton H. M, van Schaik, Van polder tot rotonde. Het verhaal van de Utrechtse Majella Hans van Straten, Cola Debrot en de nachtelijke stemmen bij het Domplein Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad, Dada
komt naar Utrecht. Een verslag uit 1923 Drs. Dick Valentijn, Het huis Oudaen te Utrecht Werkgroep Restauratie, TH-Delft, Afd. der Bouw- kunde, Monumenten-inventarisatie van de gemeente De Bilt |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29
67 91 41
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
78
78
101 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23
240
88 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
99
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERENIGING OUD-UTRECHT
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67 samenstelling: drs. R. van Antwerpen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIJ DE NIEUWE OMSLAG
|
||||||||||||
*\ WW 3 3
|
||||||||||||
i\
|
||||||||||||
De omslag van 1986 van het Maandblad brengt ons
van de provincie weer terug naar de stad, en hij is een cadeau. Schilder en graficus Hans van Dokkum, al jarenlang
een trouw en gewaardeerd lid van onze vereniging, heeft hem de redactie aangeboden bij gelegenheid van zijn vijftigjarig verblijf in de stad Utrecht. Op Kerstavond 1935 kwam de smid zijn kachel aanslui- ten in hun bovenhuis aan de Laan van Minsweerd. Daar hebben de Van Dokkums twintig jaar gewoond. In 1 955 verhuisden ze naar het huis Sterrenburg, dat de kunstenaar al vaker tot inspiratie heeft gediend. Zo maakte hij in 1 976 de litho Bomen om mijn huis, waarvan een deel onze omslag heeft gesierd geduren- de de jaargang 1 978. Bij die gelegenheid hebben we al enigermate de betekenis van het oeuvre van Van Dokkum proberen aan te geven (Mbl.O.U. 1978, 1 -2). Hetzelfde jaar gebeurde dat laatste op nog meer bevoegde wijze door Cor Schilp in het boekje Hans van Dokkum. Schilder en graficus, dat de kunstenaar en docent werd aangeboden bij zijn zeventigste ver- jaardag. |
||||||||||||
Voor de meeste lezers zal de nieuwe omslag geen of
weinig toelichting nodig hebben. Opnieuw heeft Van Dokkum uit het raam van zijn atelier op Sterrenburg 1 gekeken. Hij deed dat in de ouderwetse strenge win- ter van 1 984-1 985, toen de schaatsers weer de sin- gels opgingen en zelfs onder de bruggen konden doorzwieren. Op de achtergrond zien we dat ook ge- beuren; wie goed kijkt herkent de Tolsteegbrug, met links de contouren van het politiebureau en even ver- der het bolwerk Manenborg, waar de beeldhouwer Pieter d'Hont zijn atelier heeft. Het pad links loopt omhoog naar Sterrenburg, en de eenzame man die er zijn hond uitlaat vormt een opval- lend contrast met de krioelende schaatsers op de sin- gel. |
||||||||||||
De redactie is er trots op met dit fijnzinnige Utrechtse
wintertafereel dat inmiddels ook een plaats heeft ver- worven in de Topografische atlas van het Gemeente- archief, haar jaargang 1986 te kunnen openen, en zij wenst Hans van Dokkum en zijn vrouw nog vele mooie winters en zomers op Sterrenburg. v.S. |
||||||||||||
MR P. H. DAMSTÉ 1902-1985
|
|||||||||||||
Het plotselinge overlijden op 26 november 1 985 van
mr P. H. Damsté mag in het maandblad van Oud- Utrecht niet onvermeld blijven. Van zijn „Uit het verleden van De Bilt", een bundeling
van artikelen uit de Biltse en Bilthovense courant van 1958-1960, tot aan zijn bijna laatste publicatie „Oostbroek en De Bilt c.s." (in de Stichtse Histori- sche Reeks van de Walburg Pers, 1 978I ligt een groot deel van zijn schriftelijke activiteit, waarvan Jaarboek en Maandblad ruimschoots geprofiteerd hebben. Jarenlang heeft mr Damsté gefungeerd als gemeen- te-secretaris van De Bilt (1933-1964), nauwkeurig en consciëntieus, zoals alles wat hij deed, totdat zijn gezondheidstoestand hem dwong eerder afscheid te nemen dan hij gewild had. Zijn onderscheiding, als eerste, met de erepenning van de gemeente De Bilt was meer dan een loos gebaar, ook voor hemzelf. Zijn laatste publicatie, ,,De geschiedenis van het por- tret van Jaspar Schade door Frans Hals" (Oud Hol- land 1985, 29-43) deed hem kennen als de geduldige auteur, wien geen moeite te veel was om de geschie- denis van bedoeld portret tot in bijzonderheden vast te stellen. Maar buiten dit alles was er nog een andere P. H.
Damsté: de man die in de verzorgingsflat te Utrecht, waarin hij na nog tien jaren Bilts inwoner gebleven te zijn, met zijn vrouw intrek had genomen, altijd bereid bleek anderen behulpzaam te zijn, maar die tegelijk de afstand wist te bewaren, nodig om de samenleving in |
|||||||||||||
Mr P. H. Damsté, 1985.
Foto: Roelant Nanning, Vleuten)
een dergelijke instelling dragelijk te maken.
Van deze man, die bovenal een betrouwbaar vriend was, hebben wij slechts moeilijk afscheid kunnen ne- men. J. W. C. van Campen |
|||||||||||||
BUNNIK EN ST. ANTHONIS
|
|||||||||||||
de kerk zuiverde van „Paapse superstitiën". Omdat
de pastoor weigerde met zijn huishoudster te trou- wen, werd hij verjaagd en zat Bunnik enkele jaren zonder officiële geestelijke. In 1 596 kwam de eerste dominee. In dat jaar begint ook het eerste deel van het schepenenboek uit Bunnik3). Er is waarschijnlijk ooit een deel geweest dat liep van
1 540 tot 1 596, maar dit is helaas verloren gegaan, al- thans afwezig. Van de vele namen die in de eerste 25 jaar
(1 596-1621) van het oudste schepenenboek voorko- men heb ik eerst de niet-Bunnikers verwijderd. Door de vele dossiers die ik nog van mijn doctoraalscriptie had liggen, was dit niet moeilijk. Over bleven 21 men- sen van wie ik (vrijwel) zeker ben dat ze in Bunnik heb- ben gewoond. Vrijwel allemaal zullen ze er ook gebo- ren zijn. Onder deze namen komt de naam Nicolaas in het ge-
heel niet voor, Claas slechts 1 x. Daarmee valt Nico- laas als beschermheilige af. Er zijn nog 1 8 andere na- men die slechts één keer voorkomen. De lijst van namen die meer dan eens voorkomen: |
|||||||||||||
Tot voor kort werd gedacht dat zowel Bunnik als
Odijk werden beschermd door St. Nicolaas. Dat leek een logische keuze, want beide plaatsen liggen aan de Kromme Rijn, welke in de Middeleeuwen nog van groot belang was voor de internationale scheepvaart en St. Nicolaas is de beschermheilige van o.a. de schippers. Voor beide plaatsen heeft Dekker de on- juistheid van deze patrocinia aangetoond. Odijk werd beschermd door St. Heribert1), Bunnik door Anthonis2). Voor Odijk, het dorp waar Dekker erg veel van af weet, heeft hij gewezen op het voorkomen van de naam Herbert, vernederlandsing van St. Heribert. Voor Bunnik doet hij dit niet. Omdat ik voor mijn doc- toraalscriptie de Bunnikse naamgeving destijds wel heb onderzocht, kan ik de onderbouwing voor Bunnik wel geven. Of Bunnik gewijd is aan St. Nicolaas dan wel aan St. Anthonis zou mede moeten blijken uit het geven van de voornaam Nicolaas of Claas dan wel Anthonis of Teunis. Om dit cijfermatig te kunnen on- derbouwen heb ik gekeken naar de voornamen van mannen die voorkomen in het schepenenarchief van Bunnik in de eerste 25 jaar vlak na de Refomatie. Die Reformatie viel in Bunnik in 1 593 toen ds Gerobulus |
|||||||||||||
St. Anthonis of Anthoni-
us Abt; ook genoemd Anthonius met het var- ken; feestdag 1 7 januari. Deze heilige, bescherm- heilige van Bunnik, mag niet verward worden met de later populair ge- worden H. Anthonius van Padua. (Foto: Catha- rijneconvent. Utrecht). |
||||||||||||||||||||
7x Peter
8x Gerrit
9x Hendrik
10x Adriaan 13x Cornelis 14x Jan 1 7x Anthonis (en
Teunis) |
||||||||||||||||||||
2x Aalbert
2x Huybert 2x Joost 2x Thomas 2x Wouter 3x Jacob 5x Willem 6x Gijsbert |
||||||||||||||||||||
Het voorkomen van 17 Anthonissen (14%) duidt er-
op dat er in bijna elk gezin iemand met die naam was. Anthonis komt zelfs vaker voor dan de populaire voornamen Jan en Kees (Cornelis). Van 1 593 tot 1716 was er geen katholieke statie in Bunnik. De kerk was (en is) hervormd. In de eerste 25 jaar van het doopboek (1626-1 651) komt er geen An- thonis voor en slechts één Teunis. Hervormden noemden hun kinderen (uiteraard) niet naar de room- se beschermheilige van het dorp. Bij hen was Cornelis het meest populair: 10x. Een kwart van de jongens waren Kezen. Verder komt Hendrik 4x voor; Jan, Dirk en Willem ieder 3x en Arien, Gijsbert en Gerrit 2x. Helaas zijn er in de 1 7e eeuw geen katholieke doop- boeken gemaakt voor Bunnik. In 1718 beginnen de geregelde doopboeken. In de eerste 25 jaar worden 1 70 Bunnikse jongens gedoopt. De naam Anthonis blijkt van de eerste naar de zevende plaats te zijn ge- zakt. Bovenaan staat Joannes (28), dan Cornelis (17) en Hendricus (1 3). Op de vierde plaats vinden we Ge- rardus (12), op vijf Petrus en Nicolaas (1 1) en dan pas Antonius met 9 dopelingen in 25 jaar. Opvallend is ook dat de eerste Antonius pas 10 jaar na het begin van het doopboek wordt gedoopt. Korte tijd is de naam dan populair. Het lijkt er dus op dat na de protestantisering van de dorpskerk in Bunnik de naam van de beschermheilige op de achtergrond is geraakt. De nieuwe katholieke statie werd gewijd aan St. Barbara. Dat geeft wel aan dat men de naam van de oude beschermheilige was vergeten. Toen in 1 964 ook Odijk weer een eigen pa- rochie kreeg werd Dekker gevraagd naar de be- schermheilige. Op grond van publicaties zonder bron- vermelding kreeg de kerk toen de naam van St. Nico- laas, mede omdat deze heilige in het dorpswapen van Odijk voorkwam. Vijf jaar geleden kreeg ondergete- kende ook de vraag wat de beschermheilige van de kerk was, in dit geval Bunnik. |
||||||||||||||||||||
Op dat moment durfde hij niet te kiezen tussen de lite-
ratuur die op St. Nicolaas wees en een enkele bron- vermelding uit 1599 naar St. Anthonis4). Daarom is destijds in Bunnik gekozen voor: „Oude Dorpskerk", een verantwoorde benaming los van de vraag naar de heilige. |
||||||||||||||||||||
Henk Reinders
|
||||||||||||||||||||
3582 TB Utrecht
Duikerstraat 16 |
||||||||||||||||||||
Noten:
1. C. Dekker: Het Krommerijngebied in de Middeleeuwen,
Stichtse Historische Reeks, 1983, p. 320. 2. ibi idem, p. 315
3. RAU, RA 13471
4. RAU, RA 1347' No. 17.
|
||||||||||||||||||||
PLOMPETORENGRACHT 5-7
|
||||||||||||||||||||
Over acht jaar kan het zeshonderd-jarig bestaan van
de Plompetorengracht gevierd worden. Dit houdt niet in dat ook het huis Plompetorengracht 5-7 zo oud is. Dit is zeker niet het geval voor het huis zoals het zich nu presenteert. Toch is het niet onmogelijk dat het in wezen ouder is dan de gracht. Lange tijd is het adres niet Plompetorengracht ge-
weest. De plaatsaanduiding was tot in de 1 6de eeuw Sint Jans Oudwijk. Deze benaming besloeg echter |
||||||||||||||||||||
een veel groter gebied; ook bijvoorbeeld de Voor-
straat en Breedstraat vielen hier onder. Soms werd een verduidelijking door de toevoeging ,,de straat die naar de Plompetoren gaat" gegeven. Het perceel waarop het huis Plompetorengracht 5-7 staat was oorspronkelijk gelegen in het blok begrensd door de Plompetorengracht, de Seebecksteeg of Mo- lensteeg, de Wittevrouwenstraat en de stadsmuur. De belangrijkste plaats in dit blok werd ingenomen |
||||||||||||||||||||
ontstaan uit samenvoeging van twee zelfstandige de-
len. De grens van deze percelen lag dan precies daar waar nu ook de grens tussen Plompetorengracht 5 en 7 ligt. In de 16e eeuw is er echter al sprake van één perceel.
Johan van Cuijlenborch, Ritter, heer van Renswoude, schout van Utrecht, verkocht het huis in 1545 aan Henrich Valckenaer, oud-schout van Utrecht. Uit de genoemde belendingen blijkt dat het perceel al een geheel is. Grote veranderingen vinden plaats in de 1 7e eeuw. Het huis was inmiddels door het huwelijk tussen Odilia Valckenaer en Johan van Duvenvoorde in de familie van Duvenvoorde terechtgekomen. Door vererving kreeg Henrica van Duvenvoorde, ba- ronesse van Wassenaar, in 1620 het eigendom. De veranderingen werden waarschijnlijk in haar opdracht uitgevoerd. Het gehele voorhuis werd opnieuw ingedeeld; vooral
de vloeren werden op één nivo gebracht. De ramen werden in de hoogte regelmatig verdeeld en per ver- dieping tot identieke formaten verzaagd. In de breed- te werden de ramen niet regelmatig verdeeld, wat te- genwoordig nog blijkt uit de verschillende afstanden tussen de ramen. Over het gehele voorhuis werd een nieuw doorlopend dak gemaakt. Aldus ontstond het zeer brede en voorname uiterlijk. De gevel zal nog niet gepleisterd en wit geschilderd geweest zijn, maar bestaan hebben uit schoon metselwerk met bogen boven de ramen. Ook de zolderramen zullen er nog niet geweest zijn. Ook het achterhuis kreeg een ander aanzien. Door nieuwbouw achter het voorhuis van het huidige nr. 7 werd het vloeroppervlak uitgebreid. Waarschijnlijk werd ook het rechter deel van het ach- terhuis van nr. 5 door nieuwbouw vervangen. Na- tuurlijk werden ook hier de vloernivo's aan elkaar aan- gepast. Slechts de vloer van de opkamer bleef onver- anderd. Misschien heeft de verbouwing plaats gehad in
1632. In dat jaar koopt Henrica van Duvenvoorde het linker buurpand, wat kan samenhangen met haar bouwplannen. Rond dezelfde tijd verandert er aan de rechterzijde
nogal wat. |
||||||||
Kelderplattegrond Plompetorengracht 5-7
door het Wittevrouwenklooster. Dit in het begin van
de 13e eeuw gestichte klooster bestond uit een kerk met een kloosterhof met verscheidene andere gebou- wen. Het gehele blok was in eigendom van het klooster, zij gaf echter de westelijke helft aan particu- lieren in erfpacht. Zo ook het perceel waarop de huizen 5-7 staan.
Vóór de 1 8e eeuw kennen wij geen afbeeldingen van de Plompetorengracht, zeker niet wat betreft de ge- noemde huizen. Uit die bron zullen geen gegevens ko- men over de oudste toestand van het huis. Zeker is wel dat het zoals het nu aan de gracht staat, in hoofd- vorm pas dateert uit de 1 7e eeuw. Over de opbouw van een oud huis valt veel te leren uit bouwhistorisch onderzoek bij een verbouwing. He- laas is dat bij Plompetorengracht 5-7 niet aan de orde. Toch valt er vooral uit de kelders wel het een en ander |
||||||||
af te leiden. Het voorhuis is alleen onderkelderd in
Plompetorengracht 7. Het betreft hier twee achter el- kaar gelegen kelders. In aansluiting hierop is boven- dien een kelder onder de straat aanwezig. Het achterhuis is daarentegen slechts in nr. 5 onder- kelderd. Hier zijn drie kelders in afnemende grootte naast elkaar gelegen. Opvallend is dat de kelder onder de achterkamer hoger is dan de andere, zodat de ach- terkamer een soort opkamer is geworden. De, dichtgemetselde, verbinding tussen voor- en ach- terkelders wordt gevormd door een gangetje, af-, gesloten door een zware 17e eeuwse „gevangenis- deur". Datering van de verschillende delen is niet mo- gelijk. Vaak duidt een dergelijke onregelmatige verde- ling van de kelders op een groei door aanbouw en uit- bouw. Zoals gezegd is de datering niet mogelijk zodat ook niet is vast te stellen in welke volgorde het huis is gegroeid. Het is echter zeker niet ondenkbaar dat het huis is Begane grond Plompetorengracht 5-7
|
||||||||
de erfde het huis aan de Plompetorengracht.
Na ruim 1 50 jaar door erfenissen en huwelijken in ver- wante families geweest te zijn werd het huis in 1 696 door een kleinzoon van Albrecht, Jan Hendrik van Isendoorn a Blois, heer van Cannenburch, verkocht. Via de meester-timmerman Dirck van der Haer kwam het in bezit van Joan van Weede. De nieuwe eigenaresse van het rechter buurhuis, Ag- nes van Milan, weduwe van Justin Criex, wilde in 1 699 Joan van Weede naar de kroon steken. Door de aankoop van Plompetorengracht 1 kreeg zij ook een huis van acht ramen breed. Pas in 1 758, na aankoop van een poortweg rechts naast nr. 1, kreeg het het aanzien dat het tegenwoordig heeft. De negen ramen brede gevel kreeg een fraai Lodewijk XV entree partij en gootconsoles. Plompetorengracht 5-7 kon de vergelijking met het
buurhuis niet goed meer doorstaan. Ook hier werd een, soberder, ingangspartij aangebracht. Bovendien werd, om een ongeveer gelijke goothoogte te krijgen, het voorste dakvlak opgetild en de borstwering opge- metseld. Hierin werden de kleine ramen aangebracht. Deze verbouwingen werden waarschijnlijk uitge- voerd door Eduard Joseph Ram van Schalkwijk, heer van Weerdesteijn, die de ,,huijsinghe, hoff, stallingen koetshuis nevens de behangsels, ijzeren platen, schil- derijen enz. " in 1 731 kocht van de familie Van Wee- de. De zo karakteristieke elementen, het wapen boven
het verdiepingsraam en de slaven aan en naast de deur, dankt het huis aan Jan Jacob van Westreenen, tweede burgemeester en raad in de Vroedschap. Hij kocht het huis op een openbare veiling op 4 juli 1 789. Na 15 jaar van zekere rust in het huis werd de heer Van Westreenen getroffen door de ontwikkelingen in de landelijke politiek. Sinds 1796 waren de Nederlanden ingelijfd door de
Fransen, zij stichtten de Bataafse Republiek. Ook Utrecht ondervond hiervan de gevolgen; de Franse le- gers moesten gehuisvest worden. Ten behoeve van Generaal Marmont werd in 1 804 Plompetorengracht 5-7 gevorderd, de heer Van Westreenen moest ken- nelijk naar zijn buitenplaats Sterkenburg verhuizen. Bij aankomst van de conciërge van de generaal, Jan Wiezell, werd een inventaris gemaakt van de in het huis aanwezige goederen. In één van de benedenka- mers stonden bijvoorbeeld zeven stoelen met rood trijp, een koperen kachelhaard, tang en ijzeren plaat, een „blikke waschfontijn" met een stenen bassin en een luster spiegel met vergulde lijst. De heer Van Westreenen had ter herinnering aan zijn buitenplaats op de bovengang een plattegrond van de Ridderhofstad Sterkenburg met twee gordijntjes er- voor opgehangen. Ook werd er muziek gemaakt, zo- als blijkt uit de clavecimbel van C. Olkers in een bo- venkamer. Om te kunnen uitrusten van zijn krijgsverrichtingen,
bijvoorbeeld na de slag bij Austerlitz, waar hij de ,,py- ramide" liet oprichten, moest Marmont thuis kunnen komen in een goed ingericht huis. Hij liet hiertoe voor ruim 3500 gulden goederen aanschaffen, wat voor rekening van de stad gebeurde. |
|||||||
Het huis Plompetorengracht 3 was eigendom van Ma-
ria van Winssen, Vrouwe van Heemstede en Hoen- coop, en haar man Henrick Pieck van Wolfsweert, Heer van Muijswinckel. Zij bouwden hun huis geheel vanuit de kelders opnieuw op. Zo ontstond zeker een fraai huis naar de 17e eeuwse standaard, maar in breedte kon het niet wedijveren met Plompetoren- gracht 5-7. Het huis van Maria van Winssen was vijf ramen breed, Henrica van Duvenvoorde toonde haar huis aan de straat met een breedte van acht vensters. Inmiddels hadden er ook andere veranderingen plaats gevonden die voor een familie als de Van Duvenvoor- des gevolgen hadden. De Rooms Katholieke familie kon zich na de Hervor-
ming niet meer op de manier in hun geloofsuitingen ontplooien als gewenst was. Henrica zag dit echter niet lijdzaam aan; zij bood onderdak aan haar geloofs- genoten. Een belangrijke plaats onder deze „gasten" nam Philippus Rovenius in. Vaak vond deze aposto- lisch vicaris der Noordelijke Nederlanden hier onder- dak. Op 23 augustus 1 639 vond een bijeenkomst van Rooms Katholieken plaats in het huis van Henrica. De substituut-schout hiervan op de hoogte deed een in- val. Volgens de overlevering kon Rovenius in vrou- wenkleren verkleed aan gevangenneming ontsnap- pen. Ook andere overleveringen over Rovenius deden de ronde. Het overlijden van de apostolisch vicaris vond op 1 1 oktober 1651 plaats in het huis aan de Plompetorengracht. In stilte zou hij in een stal op het perceel van Henrica van Duvenvoorde begraven zijn. Na zeven jaar werd hij opgegraven en op een passen- der plaats herbegraven. De plaats is echter niet be- kend. Van deze episode in de geschiedenis van het huis wordt melding gemaakt op een plaquette in de hal van Plompetorengracht 5. Ook de omgeving onderging veranderingen door de
Hervorming. Het Wittevrouwenklooster kwam in handen van de overheid. In 1 648 werd het gebied van het klooster opgemeten en getekend door P. Ruisch. Op de tekening werd het plan aangegeven voor de aanleg van een nieuwe straat tussen de Wittevrou- wenstraat en de Seebeck- of Molensteeg. Ook de aan particulieren uit te geven percelen werden ingete- kend. Toch duurde het nog tot 1 663 voor het plan tot uitvoering werd gebracht. De straat kreeg echter een iets andere loop dan op het eerste plan werd aangege- ven. De tekening bij het plan van 1 663 is helaas niet meer aanwezig. De aanleg van deze straat, die vanwege de behulp-
zaamheid van de Ridderschap, de Ridderschapstraat werd genoemd, had positieve gevolgen voor de eige- naars van de huizen Plompetorengracht 3, 5-7 en 9. De mogelijkheid werd geboden een koetshuis aan de nieuwe straat te bouwen. Plompetorengracht 3 had al een koetshuis in de Wittevrouwenstraat. In tegen- stelling tot de beide rechter buurhuizen moest voor nr. 9 nog grond worden aangekocht, de anderen grensden al aan de straat. In 1658 overleed Henrica van Duvenvoorde bij haar
zuster in België. Haar jongere broer Albrecht van Du- venvoorde, baron van Wassenaar, heer van Alkema- |
|||||||
5
|
|||||||
\ \
|
||||||||||||||||||
Plattegrond van het Wittevrouwenklooster, 1647. Ingekleurde pentekening door P. Ruijsch.
G.A.U. Top Atlas Lb 14. 1 |
||||||||||||||||||
De generaal had kennelijk plannen grote ontvangsten
te organiseren, hij bestelde een 48-delig servies. Om zoveel mensen voor het eten uit te nodigen was na- tuurlijk een „groote, ongemeen breede, eettavel" no- dig. Na het eten kon men aan twee vierkante en een ronde „bouillot" speeltafels plaats nemen. Ook de gebaktafel met op vier koperen „gebakplate" de ge- bakjes mocht niet ontbreken. 36 likeurglaasjes van 6 stuivers en 24 van 1 2 stuivers konden de avond een gezellig vervolg geven. „Een fraaij en groot koffij en theeservies bestaande in een koffijkan, een trekpot, een melkkan, een suikerpot en een kom, 48 kopjes met ooren en 48 schotels, met klijne gecouleurde bloemen en vergulde rande" kon in een zo voornaam huishouden natuurlijk niet ontbreken. Het gezelschap zal de nacht niet in het huis hebben doorgebracht, daarvoor is de aanwezigheid van twee ledikanten en zes bedden niet toereikend. Het huis werd twee jaar voor een bedrag van 3000
gulden van de heer Van Westreenen gehuurd. Op 26 maart 1842 werd het ,,zeer logeabel, hecht, sterk en bijzonder rijk betimmerd kapitaal heerenhuis, erf, grond, kelders en kluizen, met eene wel aangeleg- de tuin, koetshuis en stalling voor zes paarden" ter openbare veiling gebracht. Op dat moment blijken er onder meer knechtsmangel- en strijkkamers en drie domestiekekamers op zolder te zijn. De opslitsing van het huis vond plaats in 1882. De heer Rooyaards van der Ham verbouwde het huis tot twee afzonderlijke woningen. Ook het koetshuis ging |
||||||||||||||||||
een eigen leven leiden. In 1914 kwam een einde aan
dit koetshuis; het werd vervangen door de nu nog bestaande garage. Plompetorengracht 7 is vrijwel altijd woonhuis geble-
ven. Slechts in het begin van de jaren 70 is het enige tijd het sociëteitsgebouw van de Nieuwe Vereniging van Vrouwelijke Studenten geweest. Met de laatste verkoop van Plompetorengracht 5 trad
een belangrijke verandering in; het huis ging een toe- komst als muziekschool tegemoet. Hiervoor was een ingrijpende verbouwing noodzake- lijk. De architect W. A. Maas maakte in 1 939 een plan voor een orgelzaal op de eerste verdieping van het huis. Om een goede hoogte voor het stucwek gewelf te krijgen werd ook een deel van de zolder of tweede verdieping gebruikt. Hierdoor was er in de zaal boven- dien plaats voor een galerij. Helaas werd er in 1939 nog geen bouwhistorisch onderzoek gedaan zodat veel gegevens ongezien verdwenen zijn. Volgens de bouwtekeningen is de balklaag boven de begane- grond geheel door een stalen constructie vervangen. Ook de kapconstructie moest ten behoeve van het gewelf veranderd worden. Hiervoor in de plaats heb- ben we echter een mooi voorbeeld van vooroorlogse interieurarchitectuur gekregen, waar steeds meer waarde aan wordt gehecht. |
||||||||||||||||||
W. Heukelslaan 71
Utrecht |
||||||||||||||||||
E. M. Kylstra
|
||||||||||||||||||
NOGMAALS DE NIENHOF
|
||||||||||||||||||
Graag wil ik reageren op de aanvullingen van de heer
Reinders op mijn artikel over de Niënhof in het Maand- blad Oud-Utrecht december 1985. Allereerst zijn bewering dat ik mij uitsluitend op oude |
artikelen en het familie-archief van De Pesters geba-
seerd zou hebben: voor de familieverhalen heb ik mijn contacten gehad met personen die indertijd zelf op de Niënhof gewoond hebben en mij daar mondeling een |
|||||||||||||||||
6
|
||||||||||||||||||
neel laat verschijnen, nog bij het leven van Jan Eve-
rard. Per abuis heb ik als beginjaar van de bouw de da- tum 1878 van de bouwtekeningen genoemd. Dit be- tekent echter niet dat dan ineens de door mij gegeven volgorde van eigenaars niet meer zou kloppen. Als de heer Reinders mijn artikel goed had gelezen, had hij opgemerkt dat ik dezelfde lijn heb aangehouden die hij geeft. Tenslotte wat de architect betreft, dit is zeker niet
Cuypers geweest. In De Opmerker, Orgaan van het Genootschap ,,Architectura et Amicitia'. Weekblad voor Beeldende Kunst en Technische Wetenschap, 27e jaargang, 1892, p. 175, staat het volgende te le- zen: ,,Op Dinsdag 7 juni e.k. des namiddags te 2 uur
(Amsterd. tijd) zal namens den HoogWelgeb. Heer Mr. G. C. D. R. Baron van Hardenbroek in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht aan- besteed worden: Het bouwen van een HEERENHUIS op de reeds ge-
maakte fundering, op de Niënhoff onder de gemeente Bunnik. Gedrukte exemplaren van het bestek met 12 teeke-
ningen zijn te verkrijgen a f 5, - per stel, en liggen ter inzage in genoemd gebouw, alsmede bij den Archi- tect Alb. Nijland te Utrecht. Aanwijzing op het terrein op Maandag 30 Mei, des namiddags te 2 uur {Amsterd. tijd)." Behalve dat hieruit duidelijk blijkt, naast de in het arti-
kel genoemde bouwtekeningen van Nijland, dat de bouwopdracht naar Nijland is gegaan, valt ook de be- gindatum van de bouw, 1892, hiermee vast te stel- len. |
|||||||||||||||
en ander over medegedeeld hebben. Ook mij zijn de
verhalen over „Gouwe Doortje" en wat dies meer zij ter ore gekomen; ik echter heb het niet nodig geoor- deeld deze in mijn artikel op te nemen. Om mijn ande- re, niet-mondelinge, bronnen hier op te gaan som- men, zou wellicht te ver voeren. Mijn bedoeling met dit artikel is geweest om een over- zicht te geven van het ontstaan van het landgoed de Niënhof, waarbij de familiegeschiedenis wel een be- langrijke, maar toch een ondergeschikte rol speelde. Zo heb ik het dan ook in het kader van mijn artikel niet van belang geacht om o.a. uitvoerig in te gaan op de wijze waarop de familie De Pesters naar Utrecht is ge- komen en welke positie zij in Utrecht innamen. In mijn artikel staat overigens niet dat Johan Pesters (1 620-1 703) in Bunnik heeft gewoond, evenmin heb ik beweerd dat de moeder van Willem Pesters (na 1655-1735) de erfgename is geweest van het land- goed. Om even een sprong in de tijd te maken: de heer Rein-
ders beweert dat de eerste vrouw van Willem Nico- laas de Pesters, Coenradina Carolina Theodora baro- nes van Boetzelaer, een half jaar na de geboorte van hun dochter overleed. Volgens mijn gegevens is baro- nes van Boetzelaer geboren op 1 1 mei 1 836 en over- leden op 1 2 februari 1 865. Haar dochter werd gebo- ren op 26 januari 1 865. Er zaten dus 1 7 dagen tussen de geboorte van de dochter en het overlijden van de moeder en ik meen, dat ik dan wel gerechtigd ben om te stellen, dat zij in het kraambed is overleden. Deze gegevens heb ik uit het familie-archief De Pesters; de heer Reinders geeft aan dat dit onbetrouwbaar is; het lijkt mij echter in dit geval wat merkwaardig dat de fa- milie zelfs geboorte- of sterftedata niet of veranderd aan de openbaarheid zou willen prijsgeven. Een volgende punt is het feit dat ik volgens de heer Reinders plotseling baron van Hardenbroek op het to- |
|||||||||||||||
drs Dianne Hamer
|
|||||||||||||||
Adriaanstraat 62 bis,
Utrecht |
|||||||||||||||
BOUWEN VOOR UTRECHTS UNIVERSITEIT
TENTOONSTELLING EN BOEK TER GELEGENHEID VAN 350-JARIG BESTAAN
|
|||||||||||||||
In onze dagen zien wij dat de Utrechtse Universiteit
bezig is zich meer en meer te concentreren in De Uit- hof. Er is van een uittocht uit de stad sprake. Toch is de wens om tot een concentratie van de academische gebouwen te komen niet nieuw. Rond 1875 zien wij de eerste gedachten ontstaan om daar bewust aan te werken. De Senaat schreef toen: „Men bedriegt zich, naar het oordeel van den Senaat, wanneer, men van meening is, dat tal van verspreide inrichtingen een universiteit vormen. Het wezen eener universiteit on- derstelt de verwezenlijking van het commune vincu- lum, het wederzijds elkander doordringen en op el- kander inwerken van alle takken van menschelijke kennis"1). Voordat de Senaat tot deze uitspraak kwam, was er
al wel het één en ander gebeurd op het gebied van de universitaire onderkomens. De gebouwen waren in de loop van de 19e eeuw verspreid geraakt over de gehele stad. Zo was voor 1 875 de bouw gepland van |
|||||||||||||||
het fysisch laboratorium op het meest zuidelijke punt
van de oude stad, op de plaats van de afgebroken Bijl - houwerstoren, terwijl enkele jaren daarvoor het fysio- logisch laboratorium zo ongeveer op de meest noor- delijke plek was verrezen, aan de singel bij het Bagij- nebolwerk. „Concentratie van hare krachten acht zij (d.w.z. de
Universiteit) eene der eerste voorwaarden voor haren bloei" schreef de Senaat in de brief die niet geheel zonder invloed is geweest. Sinds het laatste kwart van de vorige eeuw is inderdaad getracht de universi- taire gebouwen te concentreren. Allereerst langs de Catharijnesingel ontstond een zekere concentratie, vooral voor de medische faculteit. Later werd het daar dichtbij gelegen terrein tussen de Croeselaan en de Jutfaseweg voor nieuwe academische vestigin- gen gereserveerd. Voor de komende generaties lijkt De Uithof de plaats te worden voor de verwezenlij- king van het „commune vinculum". |
|||||||||||||||
laten zullen worden, namelijk het Domcomplex met
het academiegebouw aan het Domplein. In dit com- plex bevindt zich onder andere de Aula, ofwel de voormalige Kapittelzaal, waarin de kanunniken van het Domkapittel vergaderden. Het Academiegebouw is nog steeds voor veel men-
sen het gezicht van de Universiteit, ondanks de bouw van een nieuw bestuurlijk centrum in De Uithof. Aan de bouw van het gebouw aan het Domplein gingen vele problemen vooraf. Toen bekend was dat een op- heffing van de Universiteit definitief niet door zou gaan, besloten middenstand en gemeentebestuur bij haar 250-jarig jubileum in 1 886 een nieuw academie- gebouw te schenken. De door de stad aangewezen architect Gugel streefde een gebruik van de Holland- se Renaissance uit de 16e, begin van de 17e eeuw na. Al snel bleek dat de minister niet gelukkig was met de keuze. Daarop bood hij de diensten aan van de „Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onder- wijs" J. van Lokhorst, die evenals Victor de Steurs en P. J. H. Cuypers een voorstander was van de neo- gotiek. Het touwtrekken over de stijl duurde meer dan vijfjaar. Pas op 10 juni 1892 kon prinses Wilhelmina de gedenksteen plaatsen. Opmerkelijk bij dit geheel is dat in de jaren van het gekibbel de Rijksbouwkundige Van Lokhorst het laboratorium voor anorganische chemie en gezondheidsleer kon ontwerpen zonder dat de toe te passen stijl ter discussie kwam. Eén en ander is te zien op de tentoonstelling „Bou- wen voor de Universiteit, architectuur en stedebouw binnen de stad", die tot en met 23 februari in het Uni- versiteitsmuseum, Biltstraat 166 gehouden wordt, (geopend op ma. t/m vr. 10.00-17.00, zo. 13.00-17.00 uur, tel. 73 13 05) Bij de tentoonstelling is een boek verschenen onder de titel „Bouwen voor Utrechts Universiteit, architec- tuur en stedebouw binnen de stad", dat voor f 24,95 onder andere in het museum te verkrijgen is. J. A. Schuur
Noot:
1. Rijksarchief in Utrecht, archief van de Curatoren van de
Hogeschool, ingekomen stukken en minuten van verzon- den stukken, 5-6-1875 (fin. 335) |
||||||||||||
4STEÉN-
LËCCINC TEITS
GEBODW |
||||||||||||
Affiche ter aankondiging van de steenlegging.
Collectie Universiteitsmuseum, (reproductie G. Th. Delemarre). De trek naar De Uithof heeft tot gevolg dat veel oude-
re panden door de Universiteit afgestoten zullen wor- den. Zo is het diergeneeskunde-terrein aan de Biltstraat al in belangrijke mate verlaten en zal binnen- kort een geheel nieuwe toekomst ingaan als woon- buurt. Ook de sterrenwacnt op het oude bolwerk Zon- nenburg zal door de wetenschappers verlaten wor- den. Wat dan het lot zal zijn van deze oudste koepel- sterrenwacht in Nederland (waarvan de totstandko- ming aan de hand van het bewaard gebleven archief- materiaal exact te volgen wasl is nog onduidelijk. Toch zijn er een aantal gebouwen in het oude stads- deel die waarschijnlijk nooit door de Universiteit ver- |
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
ke omgeving van deze parochiekerk in vijftig jaar
heeft ondergaan. Indertijd neergezet in een vrijwel onbebouwde polder aan de Vleutense Wetering is de Majella thans een welbekend baken voor wie vanaf de A2/E9 de Domstad binnenrijdt. Deze uitgave behoort tot een genre dat vanaf 1 900 met grote regelmaat is beoefend n.a.v. jubilea van parochies maar ook van stichtingen van orden of congregaties. Zeker tot in de jaren zestig getuigen deze bundels van weinig histo- risch besef. En toch moet men die vele volijverige parochie-kronikeurs nageven dat door hen veel mate- riaal is vastgelegd en men neemt de overspannen juichtoon graag op de koop toe. Van Schaik heeft met |
||||||||||||
Ton H. M. van Schaik, Van polder tot rotonde. Het
verhaal van de Utrechtse Majella. Utrecht, parochie Gerardus Majella, 1985. 80 p. 38 illustr. ISBN 90-9001073-4. Prijs: f 12,50. Verkrijgbaar aan de pastorie van de Majella, Vleuten-
seweg 517 te Utrecht, tel. 93 14 74. Onder de titel „Van polder tot rotonde" heeft dr Ton
H. M. van Schaik (als „v.S." de lezers van het Maandblad welbekend) over de jubilerende Majella een voorbeeldig boekje geschreven. De wat krypti- sche titel (er is gelukkig een verhelderend submotto) doelt op de drastische verandering die de onmiddellij- |
||||||||||||
8
|
||||||||||||
1934. Daarbij protesteert de voorzitter van de R.K.
bond van bouwpatroons tegen artikel 7 van de bis- schoppelijke bouwbepalingen. De kwestie is dat op grond van dat artikel pastoor en kerkbestuur enige tijd de beschikking krijgen over de cijfers van de verschil- lende inschrijvers. De bouwpatroons nu vrezen dat deze cijfers achter hun rug om worden misbruikt om nog lager uit te komen dan de laagste inschrijver via onderhandse pressie; ze willen echter niet langer te- gen elkaar worden uitgespeeld. De andere partij heeft echter nog een andere aannemer, buiten de bond, achter de hand aan wie het werk nu terstond gegund wordt. Dat lijkt niet zozeer „doorgestoken kaart", zo- als Van Schaik vermoedt, als wel een opportunisti- sche manoeuvre om de zaak alsnog in eigen hand te houden. Het was toen overigens een heel gewoon verschijnsel, dat pastoors alle mogelijke middelen, ook nogal onfatsoenlijke, aanwendden om maar zo goedkoop mogelijk uit te komen. Zo werd een kunste- naar wel om een (gratis) ontwerp verzocht, dat de pastoor dan met kleine wijzigingen een jaar later door een plaatselijke beunhaas liet uitvoeren. Ad majorem Dei gloriam. Van Schaiks keuze der foto-illustraties is in veel ge-
vallen origineel. Zo ziet men bijvoorbeeld hoe in 1 964 het pastoorsjubileum gevierd wordt in het woonwa- genkamp aan de Huppeldijk, zonder dat pastoor Schurink daar bij is: een Montfoortse (!) drumband marcheert langs vrijwel verlaten klapstoeltjes. Een bepaald type foto's heb ik echter gemist. In de tekst is er sprake van prachtige paramenten die in de oorlog in veiligheid moeten worden gebracht, zo ook van al- lerlei door de familie Van Seumeren geschonken litur- gisch gerei en glasramen. Afbeeldingen daarvan ont- breken. Ook het kerkgebouw zelf komt er wat be- kaaid af, ook al prijkt een geschilderde afbeelding in kleurendruk op de omslag. Dat neemt allerminst weg dat „Van polder tot rotonde" een bijzonder aantrek- kelijke en belangwekkende uitgave is, van belang voor elke Utrechter die in de recente geschiedenis van de stad en in die van rooms-katholiek Nederland geïnteresseerd is. |
|||||||||||
hen in de verte het genre gemeen maar daar houdt het
gelukkig mee op. Over vijftig jaar Majella weet hij een beknopt, helder en leesbaar verslag op te stellen waarbij hij beurtelings optreedt als kronikeur, kerk- historicus en journalist, zonder dat één de overhand krijgt, voor zo'n uitgave een heel gelukkige combina- tie. Heel knap vind ik de wijze waarop de ontwikkelingen
die katholiek Nederland tussen 1935 en 1985 door- maakt in de parochiegeschiedenis zijn vervlochten. Juist het gemak waarmee dat gebeurt laat zien hoe- zeer de schrijver deze stof beheerst. Het verhaal is verdeeld in vier hoofdstukken die de pe- riodes 1931-1948, 1948-1960, 1960-1974 en 1 974-heden behandelen. De gekozen cesuren volgen goeddeels de successievelijke pastoorswisselingen: bouwpastoor Jan Reuling vertrekt in 1948, zijn op- volger Hein Schurink overlijdt in 1974 in functie, de huidige pastoor Fons Mensink sluit de rij. Over de achttien kapelaans verneemt men weinig maar Van Schaik is de eerste om dat ook te betreuren; kennelijk vloeien de bronnen hier minder rijk. Hun verblijf (ge- middeld zo'n vijf jaar) duurde veel korter dan dat der pastoors terwijl de laatsten tot ver in de jaren zestig volstrekt de dienst uitmaakten. Door de schrijver wordt enkele keren gewag gemaakt van het heel typi- sche karakter van de Majella binnen de Utrechtse pa- rochies en in verband met de positie der pastoors zou men zich kunnen afvragen of hun min of meer ge- meenschappelijke herkomst (vanuit Utrecht dan) mis- schien een component van dat „specifieke" kan zijn. Zoals hun namen al doen vermoeden zijn alle drie ge- boortig uit de oostelijke „limes" van het Aartsbis- dom, t.w. de Lijmers, Salland en Twente. Een merkwaardig facet van de Majella in de eerste
twintig jaar van haar bestaan doet Van Schaik duide- lijk uit de doeken, nl. de dominante rol van kerk- meester Frans van Seumeren die zelfs wel geldt als mede-oprichter van de parochiekerk. Deze succesvol- le schroothandelaar bewoonde „Het Witte Huis" aan de Vleutense Vaart en speelde al bij de bouw als advi- seur van bouwmaterialen een grote rol. Na veel ande- re weldaden aan „zijn" kerk schonk deze „roofrid- der" (een benaming van pastoor Schurink) in 1954 vóór zijn dood aan de Majella nog een carillon. Over deze kleurrijke figuur had Van Schaik zijn anecdoten- trommel wat mij betreft wat verder open mogen doen. Feit is dat over de positie van dit type invloedrij- ke leken in de traditionele jubileumbundels zelden iets viel te lezen. Liefhebbers van „onthullingen op paro- chieniveau" (om pastoor Mensinks voorwoord te ci- teren) komen trouwens toch wel aan hun trekken. Zo is daar bijvoorbeeld een zeer grofstoffelijke kwestie tussen de Majella en de parochie waaruit zij gesticht werd, de Antonius aan de Kanaalstraat. Deze „moe- derkerk" koopt in 1931 stukken grond in de nog te bebouwen polder en maakte vier jaar later in samen- werking met de firma Bredero forse speculatiewinst waar de Majella (die overigens wèl de grond voor de kerk van de Antonius cadeau kreeg) best in had willen delen. Een regelrecht schandverhaal betreft de kwestie rond de aanbesteding van het kerkgebouw in |
|||||||||||
Utrecht
Schumannstraat 3 |
P. Dirkse
|
||||||||||
H. M. Haverkate en C. J. van der Peet, Een kerk van
papier. De geschiedenis van de voormalige Mariakerk te Utrecht. Zutphen, De Walburg Pers, 1985. 93 blz. met illustr. ISBN 90-6011-4 29-9. Prijs: f 19,50. (Clavis, Kleine kunsthistorische monografiën dl. 2). „In het jaar 1075 veroverden de troepen van keizer
Hendrik IV de stad Milaan en plunderden er naar har- telust. Ook vernielden zij, tot ontsteltenis van de kei- zer en van Koenraad, de bisschop van Utrecht, die hem vergezelde, de prachtige, witmarmeren Maria- kerk. Beiden legden toen de gelofte af om te Utrecht een even schone kerk te bouwen, Maria te ere." Zo luidt de Utrechtse legende, die de verre en niet volle- |
|||||||||||
dig opgehelderde oorsprong van de Mariakerk schil-
dert. En zoals het altijd met legendes is: er schuilt meer waarheid in dan op het eerste gezicht lijkt. De bemoeienissen van de keizer en die van bisschop Koenraad met de totstandkoming van de meest impo- sante kapittelkerk in onze stad staan wel vast. Dat juist zij het treurige lot van de 1 9de eeuwse slopers- hamer moest ondergaan heeft al tot menige klacht aanleiding gegeven. Ook het boekje „Een kerk van ,japier" van de kunsthistorici Herman Haverkate en Corjan van der Peet lijkt mede door de spijt om haar definitieve verdwijning te zijn getoonzet, al blijft hun relaas zakelijk en nuchter documenterend. De eerst- genoemde van beide auteurs geeft de (bouw)geschie- denis van de kerk, met haar keizerlijke achtergrond en allure, en de daaruit voortgekomen „Duitse" en Itali- aanse trekken. De tweede schrijver maakt met de le- zer een imaginaire wandeling, voor een belangrijk deel aan de hand van Pieter Saenredam, die in 1636 een reeks afbeeldingen van Sint Marie vervaardigde. Vooral in het tweede gedeelte wordt het de niet- kunsthistorisch geschoolde lezer niet zeer gemakke- lijk gemaakt, maar de vele afbeeldingen in het boek bieden voldoende hulp. Een foto van de reële houten reconstructie van de kerk, te weten de maquette van Engelbregt en Terlingen, die een centrale plaats had op de expositie, ware hier wellicht dienstig geweest. Wat verder opvalt zijn de vlotte schrijftrant, de fraaie bladspiegel en de keurige uitvoering van het geheel. De publikatie ervan liep parallel met de gelijknamige tentoonstelling die dit najaar in het gebouw van de gemeentelijke Archiefdienst werd gehouden. Het kunsthistorisch element heeft in het boekje sterk de overhand. De lezer had soms iets meer willen ho- ren van de historische context. Zo mis ik in de litera- tuuropgave het boek van R. R. Post, Geschiedenis der Utrechtse bisschopsverkiezingen tot 1535 (Utrecht, 1933), waarin nuttige gegevens te vinden zijn over de bisschoppen Koenraad - kampioen van de keizerlij- ke partij in de Investituurstrijd - en Andries van Kuik, de eerste bisschop van wie, na het concordaat van Worms, is opgetekend dat hij werd gekozen, ,,elec- tus". Ook het rijk gedocumenteerde artikel van oud-Rijks-
archivaris A. J. v. d. Ven over de driehoek van Sint Marie (Jb.v.O.Utr. 1955, p. 31-80) had hier zeker met vrucht geraadpleegd kunnen worden. Gelukkig staat het woord „kloosterhof" in verband met deze kerk steeds tussen aanhalingstekens, dit in tegenstelling tot de alom verkrijgbare prentbriefkaar- ten. De enig juiste term is hier „pandhof", net als bij de Dom overigens. Kanunniken zijn geen monniken, en een kapittelkerk is geen kloosterkerk. Het boek is het tweede deel in de reeks kunsthistori- sche monografieën Clavis, waarin straks ook Oudaen en Lofen aandacht zullen krijgen. Ton H. M. van Schaik
|
In een stemming van euforie werd in 1960 de bouw
begonnen van wat de grootste universiteitswijk van Nederland moest worden. De ontwikkeling van de Uithof begon vaste vorm te krijgen. De Commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht en de Bur- gemeester van Utrecht zetelden in het College van Curatoren van de Universiteit. De secretaris van dit College was bovendien een achterneef van de Com- missaris van de Koningin. Dankzij deze samenstelling was de samenwerking tussen de gesprekspartners Universiteit, Provincie en Gemeente op zijn minst vriendschappelijk. Het leek allemaal zo mooi te wor- den. De plannen lagen allemaal op tafel. Helaas werden al snel aanvallen op de plannen ge- pleegd. Rekening was gehouden met de groei van het aantal studenten tot 7500. Dit getal moest echter re- gelmatig aangepast worden; in het studiejaar 1983/84 waren er 25.663 studenten ingeschreven. Dit had natuurlijk grote invloed op de ruimte- behoefte. Door de voortdurende wisseling in de bezetting van
het College van Curatoren, het bouwbureau en het ar- chitecten en stedebouwkundigen team kon het beleid ten aanzien van de plannen niet erg consistent ge- noemd worden. Ook veranderden inzichten door wij- zigingen in maatschappelijke en politieke ideeën. Met name had dit tot gevolg dat de gebruikers, studenten en personeel, zich met de plannen gingen bemoeien. Het niet vestigen van de sterrenwacht in het fort Rhij- nauwen was het gevolg van de sterker wordende in- vloed van groeperingen die streefden naar betere in- standhouding van de natuurlijke omgeving. Ten slotte sloeg de positieve of zelfs ondergeschikte houding van de gemeente Utrecht om in een kritische tot zelfs sturende positie. Dit werd mede veroorzaakt door de grenswijziging van 1975, waarbij de gehele Uithof binnen de Utrechtse gemeentegrenzen kwam te liggen. Door al deze invloeden werd de Uithof voor- al een optelsom van deelontwikkelingen. Steeds weer werd manhaftig geprobeerd een integraal plan te ontwikkelen. Door luchtbruggen of landschappelij- ke plannen werd en wordt nog getracht tot een slui- tend stedebouwkundig geheel te komen. Natuurlijk mogen deze middelen echter niet tot sluitstuk dienen, maar moeten onderdeel zijn van een totaalplan. In het kort is dit de geschiedenis van de Uithof. Het
boek van Reinink geeft een diepgaande analyse van de ontwikkeling van deze universiteitswijk. De vraag is echter of diepgang en onderwerpkeuze - vooral is ingegaan op de procedurele kant van de plannen voor de Uithof - wel toegesneden zijn op het brede publiek waarop de Uitgeverij Matrijs zich met de Historische Reeks Utrecht richt. Duidelijk lijkt deze uitgave voor een ander publiek bedoeld dan de voor- gaande uitgaven. Met de gekozen diepgang had een toekomstvisie in relatie met de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderwijs niet misstaan. Slechts terzijde wordt melding gemaakt van het feit dat het gebouw voor tandheelkunde door reorganisatie verla- ten zal worden, waardoor ook de belangrijke tand- |
||||||||
A. W. Reinink, De Uithof. Utrecht, uitgeverij Matrijs
(Historische Reeks Utrecht) 1984. 88 p., geill. ISBN 90 70482 18 5. f 18,95. |
|||||||||
10
|
|||||||||
Simon Carmiggelt op blz. 58-60 over een bezoek dat
Rietveld hem eens bracht - zonder dat hij overigens diens naam noemt - en waarbij hij onder meer het hier afgedrukte ,,De Zondeval. Dramatisch gedicht voor vier stemmen" declameerde. In zijn latere jaren maakte Rietveld deel uit van de Emmaüs-communiteit in Haarzuilens, waar hij de boekenverkoop beheerde. Maar ook daar schijnt hij het tenslotte niet uitgehou- den te hebben. Hij stierf op 6 december 1977 in het Antoniusziekenhuis. Het bundeltje De Stokroos bewijst dat hij de techniek
van het verzen smeden volledig beheerste. Boven- dien geeft het een indruk van de wonderlijke wereld waarin deze poëtische Einzelganger leefde. De por- tretten van Kuik deden me denken aan wat mensen zeiden van de door Jan Toorop getekende kop van Ariëns: „Hij is niet mooi, maar zó lelijk als Toorop hem maakte is hij niet". Rietveld is er niet meer om com- mentaar te geven. Het zal je maar overkomen. v.S.
|
|||||||||||||||
heelkundige verzameling die in de ,,Ponskaart" is ge-
huisvest een onzekere toekomst tegemoet gaat. EMK
|
|||||||||||||||
Jan Rietveld, De Stokroos. Nagelaten gedichten. Met
tekeningen en een herinnering van Dirkje Kuik. Utrecht-Bunnik, Sjaalmanpers, 1985. 28 p. met il- lustr. Prijs: f 10, -. Jan Rietveld was een loslopende Utrechtse dichter en
vagant, die zijn poëzie niet of nauwelijks publiceerde, maar haar gevraagd en vooral ongevraagd voordroeg. Dat kon in de bus gebeuren, op de Maliebaan of er-
gens in een café. Dirkje Kuik heeft ongeveer 25 jaar een vriendschap onderhouden met deze onoogelijke straatzanger, waarvan zij in dit bescheiden bundeltje nagelaten gedichten verslag doet. In het Boeken- weekgeschenk 1979, ,,Mooi kado" geheten, vertelt |
|||||||||||||||
HET UTRECHTS DOCUMENTATIESYSTEEM
WORDT OPENBAAR |
|||||||||||||||
Sinds de eerste bijeenkomst van de Werkgroep Docu-
mentatie van het Utrechts Monumentenfonds op 27 januari 1 981 is er door een grote groep mensen hard gewerkt aan het Utrechts Documentatiesysteem. Dit systeem beoogt allerhande informatie over Utrecht of voor Utrecht relevante gegevens in één ■ groot alfabetisch kaartsysteem bijeen te brengen. Hoewel de nadruk voorlopig op het opnemen van (bouwlhistorische informatie is gelegd, is de opzet zodanig dat er ruimte is om allerlei andere gegevens op te nemen. Ook nu reeds is er allerlei andere infor- matie in het systeem te vinden. Door de opzet met verschillende soorten kaarten kun- nen zowel standaardgegevens als ook teksten, af- beeldingen en verwijzingen daarnaar verwerkt wor- den. Van panden en andere topografische verschijn- selen wordt het adres als trefwoord gekozen. Via ver- wijzingen kan men gemakkelijk iets vinden, zo zal bij het trefwoord „Margaretenhof" bijvoorbeeld verwe- zen worden naar Jansveld 4 e.v. - Margaretenhof. Het Documentatiesysteem is een samenwerkings-
project van Bureau Monumenten van de Gemeente Utrecht en het Utrechts Monumentenfonds. De vrij- willigers van de Werkgroep Documentatie van het UMF werken onder meer aan de verwerking van de Jaarverslagen en Nieuwsbrieven van het UMF, de Ar- cheologische Kroniek van Bureau Monumenten, de registers op de maandbladen van Oud-Utrecht, de Ca- talogus van het Historisch Museum, diverse boeken over Utrecht en krante-artikelen. Vanuit Bureau Mo- numenten vinden o.a. ongepubliceerde gegevens uit bouwhistorisch onderzoek hun plaats in het systeem, alsmede oude bouwtekeningen en plattegronden uit |
de verzamelingen van de Gemeentelijke Archief-
dienst. Het laatste jaar wordt er vooral ook hard gewerkt aan
het openbaar worden van het systeem. Dat houdt in dat er een aantal copieën van het niet-toegankelijke moedersysteem gemaakt worden die in een lange reeks ringbanden voor iedereen raadpleegbaar zullen zijn op het Gemeente-archief en de Openbare Biblio- theek. Inmiddels is de hoeveelheid kaarten, ruim 10.000, zo groot dat openstelling voor het publiek zinvol is. Op 7 februari is het zover! Dan zal om 1 5.30 uur in de
Openbare Bibliotheek aan de Stadhuisbrug te Utrecht mevrouw drs M. W. M. Vos-van Gortel, burge- meester van de gemeente Utrecht en als voorzitter van het Utrechts Monumentenfonds het Utrechts Do- cumentatiesysteem feestelijk openen. Tevens zal er vanaf 7 februari in de benedenruimte van de Openbare Bibliotheek een tentoonstelling te zien zijn onder de titel: MONUMENTENZORG IN UTRECHT, waarin aan de hand van diverse onder- werpen het documentatiesysteem en de monumen- tenzorg in Utrecht belicht zullen worden. Panden van het Utrechts Monumentenfonds en ge- meentelijke restauratieprojecten zult u u daarin on- dermeer tegenkomen. Uiteraard kunt u ook later, tijdens de openingstijden
van het Gemeente-archief en de Openbare Biblio- theek op uw gemak kennismaken met het Utrechts Documentatiesysteem. Mocht u nog niet vinden wat u zoekt, bedenk dan dat het systeem in opbouw is en altijd zal zijn, want over Utrecht valt oneindig veel te weten. De Werkgroep Documentatie van het U.M.F.
|
||||||||||||||
11
|
|||||||||||||||
VERSLAG VAN DE
NAJAARSLEDENVERGADERING |
|||||||||||||||
Op 28 november j.l. vond de najaarsledenvergadering
van de Vereniging Oud-Utrecht plaats in het gebouw van de Fundatie van Renswoude. De ontwerp-begroting voor het jaar 1986, zoals ge- publiceerd in het Maandblad van oktober 1985, werd zonder wijzigingen door de vergadering goedge- keurd. Mw. E. I. Jimkes-Verkade, lid van de Jaarboekredak-
tie, werd benoemd tot lid van het bestuur. Ze moest tot haar spijt mededelen dat het Jaarboek dit jaar later uit zal komen. Mw E. J. A. M. Grijpink werd benoemd tot lid van de Propagandacommissie. Voor de komende maanden staan als belangrijke acti-
viteiten op het programma de grote excursie naar Den Bosch in juni en, als tweede in een serie over de Utrechtse landschappen, een symposium over de Zuid-westhoek van onze provincie in oktober. Voor dit deel van de provincie is nu gekozen mede vanwe- ge het feit dat Woerden als gevolg van de provinciale herindeling binnenkort weer binnen de Utrechtse grenzen zal komen te liggen. Op verzoek van de voorzitter vertelde mw C. C. S.
Wilmer iets over de Stichting Archeologie en Bouw- historie Utrecht (Stabu). Een folder over de activitei- ten van de Stichting zal toegezonden worden aan de leden van deze Vereniging. De heer Hylkema lichtte vervolgens de vergadering in
over het doen en laten van de Maatschappij tot Stads- herstel N.V., waarvan Oud-Utrecht oprichter en mede-aandeelhoudster is. De eerste drie restauraties zijn inmiddels onderweg. Tenslotte nam de vergadering op voorstel van de heer
C. Staal een motie aan waarin de Vereniging opgeroe- pen werd haar zorg uit te spreken over de bedreiging van verschillende universitaire collecties o.a. die van |
|||||||||||||||
Tandheelkunde. Het bestuur zal het College van
Bestuurvan de R.U.U., het college van B. en W. van de gemeente Utrecht en de ministeries van W.V.C, en Onderwijs van de bezorgdheid van de Vereniging op de hoogte stellen. Na afloop van de vergadering hield mw M. Langen-
bach een heel interessant en boeiend verhaal over het wel en wee van de ,,élèves" van de Fundatie vanaf de oprichting tot in het begin van deze eeuw. M. W. Braams
|
|||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
59e jaargang nr. 1 - januari 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12.
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||
Zaterdag 1 februari 1986.
Excursie naar het spoorwegmuseum.
Om 13.45 uur verzamelen bij Maliesingel 38.
De rondgang door het museum o.l.v. de direc- teur, de heer dr. ir. C. Spaans, begint om 14.00 uur. In een restauratierijtuig zal koffie of thee geschonken worden. Kosten: f 2,50, te betalen bij het Spoorweg- museum. Aanmelden bij hotel Des Pays Bas, tel. 030-33 93 21. Maximaal aantal deelnemers: 40 |
|||||||||||||||
12
|
|||||||||||||||
OUDE KAARTEN IN UTRECHTSTE
GEMEENTEHUIZEN* |
|||||||||
komt namelijk voor - weliswaar sporadisch - dat kaar-
ten die in opdracht van de (vroegere) lokale overheid werden gemaakt (die in feite dus behoren tot het ou- de archief) ook aan de wand hangen. Een bijzonder fraai voorbeeld hiervan is te vinden in het zeventiende eeuwse raadhuis te Halsteren (Noord-Brabant). Hier hangt in de raadszaal, sinds haar ontstaan in 1767, een grote kaart in een speciaal daarvoor ontworpen eikenhouten muurkast. Deze kaart werd voor lokale bestuursdoeleinden vervaardigd3). Ook uit Utrecht zijn voorbeelden bekend van kaarten die de lokale overheid liet maken met het doel deze aan de wand te hangen, zoals onder andere blijkt uit de annotatie van kaart nr. 1 6 (zie hierna). Voorts is de beroemde kaart van de stadsvrijheid van Utrecht in het Centraal Museum te noemen, die door Evert van Schayck in 1541 als olieverfschilderij werd vervaar- digd in opdracht van het stadsbestuur speciaal bestemd „ornme die op desen stadt raythuyse tot een memorie te hangen . . . "'). De kaarten die thans in de Utrechtse gemeentehuizen
hangen, hebben voor zover is na te gaan - kaart nr. 10 mogelijk uitgezonderd - geen binding met het oud- archief. Werkwijze bij de inventarisatie
Om te weten te komen of in de diverse gemeentehui-
zen de bedoelde kaarten aan te treffen zijn, werden enquête-formulieren (zie bijlage 1) in het najaar van 1982 verzonden aan de colleges van burgemeester en wethouders van de 48 gemeenten die de provincie Utrecht thans (nog) heeft5). Reacties hierop kwamen vrij vlot binnen. Na een herhaalde oproep aan 16 ge- meenten waren eind januari 1 983 ca. 90% van de in- gevulde formulieren in mijn bezit. Eén burgemeester antwoordde dat hij wegens tijdgebrek niet in staat was het formulier in te vullen. Voorts lieten enkele ge- meenten, die ressorteerden onder het inmiddels op- geheven Streekarchivariaat Zuidwest-Utrecht, we- ten dat zij het formulier aan deze dienst hadden ge- zonden. De ontbrekende gegevens werden begin 1 985 achterhaald dank zij de medewerking van ande- ren6). Uitkomsten van de enquête
Met de gegevens van de geretourneerde enquête-
formulieren (meestal ingevuld door een ambtenaar van de interne dienst of algemene zaken, soms ie- mand van een historische vereniging ter plaatse) kon het verdere onderzoek redelijk worden uitgevoerd. Dat wil zeggen dat op grond van deze gegevens dui- delijk werd waar bijzondere kaarten ter plaatse beke- ken moesten worden om er een beschrijving van te maken. De minder zeldzame kaarten die reeds elders |
|||||||||
Inleiding
Het is algemeen bekend dat in de gemeentehuizen
van ons land vaak belangwekkende voorwerpen van kunst en cultuur, zoals schilderijen, gravures, zilveren pronkstukken enzovoort, zijn aan te treffen. In de loop der tijd zijn die er door aankoop, als geschenk of bruikleen terechtgekomen en in verschillende ver- trekken, vaak in de raadszaal en de kamer van de bur- gemeester, vervullen ze een decoratieve en represen- tatieve functie. Een inventariserend en evaluerend onderzoek naar deze cultuurhistorisch waardevolle voorwerpen is wenselijk, vooral omdat men op het gemeentehuis zelf veelal de precieze betekenis en waarde ervan niet kent. Zo'n onderzoek is de laatste tijd dringender geworden nu veel oude raadhuizen hun functie als bestuurscentrum van de lokale over- heid gaan verliezen enerzijds ten gevolge van de sa- menvoeging van gemeenten en anderzijds ook door de noodzakelijk geworden verhuizingen naar nieuwe, grotere gemeentekantoren in verband met de groei van de bevolking. Ontwikkelingen die zich in de afge- lopen jaren regelmatig voordeden en waaraan vanwe- ge de geplande gemeentelijke herindeling voorlopig nog geen eind komt. Bij deze veranderingen dreigen de genoemde voorwerpen gemakkelijk uit het zicht te geraken. Een inventarisatie die de gemeentehuizen in het gehe-
le land omvat (op dit moment zijn het er nog ca. 740) is zeer tijdrovend en nauwelijks door één persoon te verrichten. Deelonderzoeken zijn beter uitvoerbaar. Dit verslag van de inventarisatie van oude kaarten in de gemeentehuizen van de provincie Utrecht moet als zodanig gezien worden. Mogelijk kan het de aanzet vormen voor verdere inventarisaties. Kaarten van verschillende herkomst
Om misverstanden te voorkomen wijs ik er met na-
druk op dat de kaarten die zich mogelijk nog in het ou- de archief van de gemeenten bevinden, of die uit de oude archiefdossiers zijn gelicht en apart bewaard1), niet bij het onderzoek zijn betrokken. Deze kaarten kunnen het beste afzonderlijk - in relatie tot het ar- chief - worden geïnventariseerd2). Hier zal slechts over kaarten uit de periode vóór 1900 gesproken worden die min of meer toevallig in de diverse ge- meentehuizen verzeild zijn geraakt, waar ze als wand- decoratie dienst doen. Direct moet echter gezegd worden dat de grens tussen beide genoemde kaart- groepen soms niet gemakkelijk is te trekken. Het * Met dank aan het Cultureel Serviceburo van de provincie
Utrecht - voorheen: Stichtse Culturele Raad - (Mariaplaats 51 te Utrecht) dat behulpzaam was bij het uitvoeren van het on- derzoek. |
|||||||||
13
|
|||||||||
in de kartobibliografische literatuur beschreven staan
vielen zodoende af. Het is echter gebleken dat niet al- le formulieren op betrouwbare wijze werden inge- vuld. Zo meldden de gemeenten Loenen en Eemnes dat er geen kaarten waren, terwijl dat door andere bronnen wordt tegengesproken en Driebergen gaf drie weinig belangrijke gedrukte oude kaarten op, maar vergat de gegevens te vermelden van de belan- grijkste kaart die er hangt (zie nr. 14 hierna)'). Uit de enquête kwam naar voren dat in 29 gemeente- huizen oude kaarten hangen, veelal zijn dat één of twee verschillende kaarten. Grotere aantallen zijn uit- zondering, maar Loosdrecht spant de kroon met 9 kaarten. De overige 19 gemeenten hebben opgege- ven dat er geen kaarten zijn. In totaal gaat het om 55 kaarten (zie bijlage 2). Voor
het grootste deel zijn het gedrukte kaarten die ook in de (openbare) kaartenverzamelingen8) zijn aan te tref- fen. De handgetekende kaarten die ook hier en daar de vertrekken van de gemeentehuizen sieren, zijn klein in aantal. Maar vooral deze kaarten maakten de inventarisatie in sterke mate de moeite waard. De gedrukte kaarten
Een aantal van de gedrukte kaarten is afkomstig
(gesloopt) uit oude atlassen en boeken die veelal te Amsterdam werden uitgegeven, onder andere in de 17de eeuw bij Bleau, Hondius, Janssonius, Visscher en De Wit en in de 18de eeuw bij Covens & Mortier, Schenk, Ottens en Tirion9). Op deze kaarten die niet zeldzaam zijn en veelal een
afmeting van ca. 40 x 50 cm (hoogte x breedte) van het kaartkader) hebben is meestal de provincie Utrecht en omgeving (of een deel daarvan) afgebeeld. Voorbeelden hiervan zijn in het gemeentehuis van
Baarn, Breukelen, Cothen, Harmelen, Loosdrecht, Lo- pik, Montfoort, Nigtevecht, Rhenen, Vleuten, Wou- denberg en Zeist aan te treffen. Opvallend, maar heel begrijpelijk, is dat binnen deze groep de kleine gemeentekaartjes (afmeting ca. 1 5 x 20 cm) vervaardigd door J. Kuyper voor de ze- vendelige Gemeente-Atlas, uitgegeven bij Hugo Su- ringar te Leeuwaarden in 1871, rijkelijk vertegen- woordigd zijn. Ze komen voor in het gemeentehuis van Bunnik (van de vroegere gemeente Odijk), Co- then, Driebergen (zowel van Driebergen als de vroe- gere gemeente Rijsenburg), Leersum, Nigtevecht, Soest en Vinkeveen. Ook zijn in sommige gemeentehuizen gedrukte kaar-
ten als wandversiering aan te treffen die niet tot een atlas of boek hebben behoord, maar afzonderlijk wer- den uitgegeven. Wat de inhoud betreft zijn ze van grotere waarde dan de zojuist genoemde kaarten, zeer zeldzaam zijn echter ook deze niet10). Te noemen zijn (in chronologische volgorde): 1 Kaarte vande polders der Eemlandtsche Leege
Landen etc. A° 1666 vervaardigd door de landmeter Dirk Brekensz.
van Groenouw, 1666 |
||||||||
kopergravure, 83 x 99 cm, schaal ca
.1 : 12.000, het noorden links Van de percelen is in een aparte legenda de op- pervlakte vermeld. Bunschoten (in een vergaderkamer van het ge-
meentehuis; geschenk uit 1968 van het Water- schap Beoosten De Eem). 2 Generale _Afbe_eldinge Van 't Lust-Huis en Hof
van sijn Koninklijcke Majesteit van Groot Brittan- nie te Soest-Dijk getekend door B. Stuyvenbergh, gegraveerd door
B. Stopendaal, [eind 17de eeuw] kopergravure, 38 x 47 cm, zonder schaal, het noorden onder Een legende met de nummers A t/m P geeft uitleg
over de topografie van de tuin van het huis en de (verre) omgeving die is weergegeven op deze vo- gelvluchtgravure. Baarn (in Brinkzicht, dependance van het ge-
meentehuis, kamer van de chef personeelsza- ken). 3 Nieuwe Kaart van Mynden en de 2 Loosdrechten,
midtsgaders van s'Gravenland, nevens het ge- recht van Breukelen en Loendersloot. . . uitgegeven bij de Weduwe Nicolaas Visscher te Amsterdam Itussen 1706-1721] kopergravure, 48 x 56 cm, schaal ca. 1 : 33.000, het noorden boven De oorspronkelijke uitgave verscheen in of kort
na 1677 bij Nicolaas Visscher (II), terwijl nog een uitgave verscheen bij Petrus Schenk jr., vermoe- delijk kort na 1720. Loosdrecht (kamer van de burgemeester in het
gemeentehuis). Breukelen (de uitgave van de kaart van Petrus
Schenk jr. in de „oude raadzaal" van het ge- meentehuis). 4 Nieuwe en nette aftekening van de doorgravinge
die er staat te geschieden beginnende van de stadt Utrecht tot aan Spakenborg in de Zuyder- zee. . . uitgegeven bij de Weduwe Joachim Ottens te
Amsterdam, |ca. 1720] kopergravure, 17x68 cm, schaal ca.
1 : 43.000, het noorden rechts De kaart hield verband met plannen om het zoge- naamde Eemkanaal te graven, waarmee Utrecht een zeehavenfunctie zou krijgen. Deze plannen bestonden reeds voor het midden van de 1 7de eeuw en werden herhaaldelijk ter ta- fel gebracht tot in het begin van de 1 9de eeuw. Bunschoten (in de keuken van het gemeente- huis). Baarn (op de kamer van de chef interne zaken van
het gemeentehuis). 5 Nieuwe kaert van Loenen
vervaardigd door C. C. van Bloemswaerdt
11726?], uitgegeven bij Johannes Covens en |
||||||||
14
|
||||||||
ber 1771 (door hem gesigneerd 8 januari 1772);
gegraveerd door Leonard Schenk Jansz. te Amsterdam kopergravure, 86 x 163 cm, schaal ca.
1 : 16.000, het noorden nagenoeg boven IJsselstein (in het stadskantoor op de kamer van de burgemeester (bij dit exemplaar is de Baronie van IJsselstein groen gekleurd) Lopik (in de hal van het gemeentehuis). Dit exem- plaar is een recente afdruk van de oude koperpla- ten van de kaart, die bewaard worden bij het ar- chief van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams in het Rijksarchief te Utrecht. 8 Kaart van de Neder-Rhyn en Leckstroom. . .
gemeten door de landmeters J. Engelman en F. W. Conrad in de jaren 1789 tot 1793, getekend door F. W. Conrad, gegraveerd door Leonard Schenk Jansz. kopergravure, 30 x 98 cm, schaal ca.
1 : 30.000, het noorden boven De kaart is vervaardigd op last van de gecommit- teerde raden van de Staten van Holland en West- Friesland, onder directie van de inspecteur gene- raal van 's lands rivieren C. Brunings. Rhenen (in de kamer van de burgemeester op het gemeentekantoor). Tot slot vermeld ik hier nog dat in Driebergen van de
grote gedrukte kaart van de provincie Utrecht, ver- vaardigd door de landmeter Bernard de Roij, een deel- blad ingelijst aan de wand hangt in de bovenhal van het gemeentehuis ,,Sparrendaal". De totale kaart meet 1 20 x 185 cm en is opgebouwd uit 1 5 deelbla- den. Of dit deelblad afkomstig is van de eerste editie van 1696 (uitgegeven bij Nicolaas Visscher II) of van de latere 18de eeuwse edities is nog niet vastgesteld. |
|||||||||
Cornelis Mortier te Amsterdam Itussen
1726-1737] kopergravure, 71 x 92 cm, schaal ca. 1 : 6000,
het noorden rechts Op deze kaart zijn heel nauwkeurig de buiten-
plaatsen langs de Vecht weergegeven met de aangrenzende landerijen die voor het grootste deel toebehoorden aan de eigenaren van de bui- tenplaatsen. De cijfers in de percelen correspon- deren met de „naemen der ingelanden", die in de strook onderaan de kaart worden verklaard. Loenen (in de hal van het gemeentehuis). 6 Nieuwe kaart van Mynden en de Loosdrecht
opgemeten door de landmeter Jan Spruyten- burgh, gegraveerd door Adolf van der Laan en uit- gegeven bij Johannes Covens en Cornelis Mortier te Amsterdam, 1734 kopergravure, 61 x 89 cm, schaal ca.
1 : 10.000, het noorden boven De kaart is vooral bekend vanwege de decoratie: in een rand onderaan zijn de verschillende werk- zaamheden bij de turfwinning in het gebied van de Loosdrechtse plassen weergegeven. De kaart is zeer gedetailleerd en heeft sterke verwant- schap met kaart nr. 5. Recent gemaakte repro- dukties van deze kaart zijn in omloop gebracht door de historische kring Loosdrecht. Loosdrecht (kamer van de burgemeester van het gemeentehuis). 7 Generaale land-kaarte van den Loopicker-Waard,
gemeeten A°1771 gemeten en getekend door D. W. C. Hattinga,
,,Geswooren landmeeter voor den Edele Hoove van Vlaanderen binnen Middelburg en Zeeland re- sideerende", in de maanden september en octo- |
|||||||||
,,De heerlykheyd van Oud-
wulven en Waeyen", 1640 (kaart nr. 9, gemeentehuis Houten). |
|||||||||
15
|
|||||||||
Voorts hangen in de kamer van de burgemeester in
het gemeentehuis te Kamerik twee deelbladen van de grote gedrukte kaart van het Hoogheemraadschap van de Landen van Woerden van de uitgave uit 1 746. In complete vorm bestaat deze kaart, die oorspronke- lijk in 1671 vervaardigd werd door Justus en David Vingboons, uit 9 deelbladen met een totale afmeting van 122 x 152 cm. De bovengenoemde kaarten zijn - gelet op de inhoud
en het oorspronkelijke vervaardigingsdoel - in ver- schillende categorieën in te delen. De meeste dragen het karakter van de algemene to- pografische overzichtskaart (nrs. 2, 3, 6 en 7 en de atlaskaarten), terwijl daarnaast de pre-kadastrale kaart (nrs. 1 en 5), de waterschapskaart (nrs. 1 en 7), de rivierkaart (nr. 8) en de civieltechnische plankaart (nr. 4) vertegenwoordigd zijn"). De handgetekende kaarten die nu zullen worden besproken zijn daarente- gen alle uit een zelfde doelstelling voortgekomen. De handgetekende kaarten
De unieke handgetekende kaarten hebben met elkaar
gemeen dat ze verband houden met de administratie van vroegere grondeigendommen12). Heel nadrukke- lijk zijn op deze kaarten de percelen weergegeven met hun oppervlakte en eigenaarsnaam, waarbij soms ook het grondgebruik door middel van een kleur (groen voor wei- of hooiland, geel voor bouwland) is onderscheiden. Deze kaarten (nrs. 9 t/m 1 6) zijn enigszins uitvoeriger
beschreven, omdat ze - in tegenstelling tot de boven- genoemde gedrukte kaarten - in de bestaande karto- bibliografische literatuur nog niet voorkomen. De lig- ging van het gebied dat op de kaart is weergegeven is op de huidige topografische kaarten terug te vinden door de opgegeven coördinaten van het kader van de kaart. Bij de vermelde afmeting is de lijst niet inbegre- pen. Bij één kaart (nr. 14) is het pre-kadastrale karakter
niet zo direct aanwezig, maar toch is deze kaart ver- want aan de groep. Immers ook bij deze kaart - zie de beschrijving - is het landbezit (gekoppeld aan het - pas gebouwde - buitenhuis) aanleiding geweest voor de vervaardiging. De verwantschap van kaart nr. 14 met nr. 9, 12, 1 3 en 1 5 is heel duidelijk, want bij al deze kaarten neemt het huis dat bij het landgoed behoorde een belangrijke plaats in, soms benadrukt door afzon- derlijke afbeeldingenn ervan buiten het kaartgedeelte (nrs. 9, 14 en 15). De manuscriptkaarten die in enkele Utrechtse ge-
meentehuizen de wanden sieren, zijn achtereenvol- gens: 9 De Heerlykheyd van Oudwulven en Waeyen, An-
no 1640 anoniem, 1640 olieverfschilderij op eikenhouten paneel, in
zwartgeverfde houten lijst, 113x151 cm, schaal ca. 1 : 2000 (sterke vertekening), het noorden linksonder) |
|||||||
coördinaten: 137,5/451,5 - 139,7/451,9
140,1/450 - 138/449,6 De kaart is vermoedelijk gemaakt naar aanleiding
van de herbouw van het kasteel Oudwulven ca. 1 640. In een inzet linksonder (50 x 60 cm) is het kasteel en de bijbehorende boerderij afzonderlijk weergegeven. Restanten van de boerderij bestaan thans nog, het kasteel is in 1948 afge- broken. De kaart is omstreeks de jaren vijftig door de heer
Bossevain (uit de nalatenschap van de familie Testas van Oudwulven) in bruikleen gegeven aan de gemeente Houten. In die tijd werd het schilde- rij gerestaureerd. Zwart/wit foto's van vóór en na de restauratie (op het gemeentehuis aanwezig) laten zien dat de kaart overgeschilderd is ge- weest, waarbij veranderingen werden aange bracht, onder meer wat betreft het familiewapen boven de inzet, de percelering en enkele toponie men. Enkele losse letters in het kaartbeeld doen vermoeden dat er een (afzonderlijke) legenda bij de kaart heeft behoord (mogelijk verband hou dend met aanduidingen over de oppervlakten of grondgebruikers van de diverse percelen). Houten (in de kamer van het hoofd van de afde- ling Welzijn van het gemeentekantoor, tijdelijk adres: Standertmolen 8). 10 Kaarte vande Lande gelegen onder Oostveen,
bestaande in de gehuchten van Herverscop, Maertensdijck, Agterwetering, Nieuwe en Bi- schopswetering, Blaucapel, Twaalf en Zes- Hoeven & c. door J. Vermeer (geadmitteerd landmeter bij het
Hof van Utrecht) - met datum 26 maart 1798 - gekopieerd van de kaart die was opgemeten en getekend door de landmeters J. van Diepenem en B. Lobé in 1643 en 1644 tekening in kleuren met vernislaag, papier op lin-
nen geplakt en aan een houten raamwerk opge hangen, 1 1 1 x 306 cm, schaal ca. 1 : 5000 (300 Stigtsche roeden = 21,5 cm), het noorden linksonder coördinaten: 466/139,5 - 464,5/142
445/135,5 - 454/140 De kaart is oorspronkelijk vervaardigd in verband
met de grondboekhouding in opdracht van schout, gerechten en ingelanden van Oostveen. In de verschillende percelen is een nummer, de oppervlakte en de eigenaarsnaam geschreven, Heel nauwgezet is ook de bebouwing (met de grondvorm; uitgezonderd de in opstand geteken- de kerk van Maartensdijk en Blauwkapel) weer- gegeven. In het Algemeen Rijksarchief te Den Haag bevindt zich in het Genie-archief (situatie- kaart 0-1 6) een kopie van deze kaart vervaardigd door I. Knabiaan (zonder datum). Maartensdijk (in de raadszaal van het gemeente- huis). 11 Kaart met dezelfde titel als nr. 10, behoudens
kleine spellingsvarianten |
|||||||
16
|
|||||||
,,Caarte van de Landen gele-
gen onder Oostveen..." 1643/1644 (gekopieerd in de 18de eeuw). Op de voor- grond: gemeentesecretaris G. Kuipers (kaart nr. 11, ge- meentehuis Maartensdijk). Foto door fotopersbureau Stevens te Hilversum. |
|||||||||
door Gerbrand Nicolaas Back (advocaat en gead-
mitteerd landmeter bij het Hof van Utrecht) geko- pieerd omstreeks midden 18de eeuw (1741?) van de kaart van J. van Diepenem en B. Lobé uit 1643/1644; met toevoeging van een aantal fami- liewapens van bestuursfunctionarissen uit de streek en ,,perceelen lands gemerkt A, B, C be- zuiden 't gerecht Oostveen" overgenomen van een kaart uit 1694 die Back in zijn bezit had. In 1776 heeft hij de kaart „dewelke door vogtig- heyd etc. genoegsaam geheel bedorven en on- leesbaar geworden was med groote moeyte al- dus vernieuwd en opnieuw beschreven" tekening in kleuren, achter glas in zwart geverfde houten lijst, 140 x 370 cm, schaal ca. 1 : 5000 (200 roeden = 14,7 cm), het noorden linksonder coördinaten (zie nr. 10) Bij de familiewapens die links en rechts op de
kaart door Back zijn toegevoegd staan de volgen- de namen geschreven: Johan Daniël D'Ablaing, Johan Lambartus van Romond, Adriaan van Bronckhorst, Nicolaas Kien en David van Soreen (links), Jan Jacob van Westrenen, Paul Engelbert Martens, Jacob van Dam, Jan Pieter van Nes en Peter Cornelis Lam (rechts); middenonder het wapen van Willem van Soesbeek (schout en ga- dermeester van Oostveen) met het jaartal 1770 en middenboven een wapen zonder naam (van Oostveen?). In 1 923 is de kaart - zo kan men rechtsonder le-
zen - op last van het bestuur van r^et waterschap Maartensdijk hersteld en bijgewerkt. Waarschijn- lik is toen het onjuiste jaartal 1641 (in plaats van 1741 dat daar misschien heeft gestaan) op de kaart terecht gekomen. G.N. Back werd geadmit- teerd als landmeter op 10 juli 17391 In het Rijksarchief te Utrecht (Top Atl. 169-6) wordt een kopie van de kaart bewaard, die door C. A. de Kruyf in 1865 werd vervaardigd. |
|||||||||
De vele restauraties hebben de informatieve
waarde van de kaart aangetast. Voor de gege- vens over de oude topografie en eigendomsver- houdingen is de kopiekaart van J. Vermeer (kaart nr. 10) beter te raadplegen, deze is trouwens in kartografisch opzicht ook fraaier. Het is niet bekend wanneer de gemeente de kaart van het waterschap ten geschenke heeft gekre- gen. literatuur: „Oude kaart van Maatensdijk moet ge-
restaureerd worden", Dagblad de Gooi- en Eem- lander, 1 3 mei 1 976 op p. 29, met daarbij een fo- to van de gemeentesecretaris G. Kuipers bij de kaart. Maartensdijk (in de kamer van B & W). 1 2 ... perceelen lants alle gelegen onder den Ge-
reghten van Vleuten. . . gemeten en getekend door W(illem) de Roij, „In-
genieur en gesworen lantmeter s- Hoofs van Utreght", Utrecht 21 augustus 1710 tekening in kleuren, achter glas in moderne brui- ne houten lijst, 60 x 1 28 cm, schaal ca. 1 : 1000 (60 Stichtse roeden = 20 cm), het noorden link- sonder coördinaten: 458,5/127 - 458,5/127,5 -
457,5/127,5 - 457,5/127 De kaart is vervaardigd in opdracht van de heer
Maeljepart, Heer van Jutphaas. Rechtsboven is door middel van letters de grootte van de diverse percelen vermeld. De hofstede die nadrukkelijk mede in kaart gebracht is, ligt in de bocht van de watertjes Heycop en Bijleveld. Bouwland, wei- land en boomgaarden zijn onderscheiden. De kaarts is door mevr. R. Casant-Hooyer op 9 janu- ari 1981 aan de gemeente geschonken toen het nieuwe gemeentehuis in gebruik werd genomen. Vleuten (in een bovengang van het gemeente- huis). |
|||||||||
17
|
|||||||||
13 Caarte van 't Goed Houderinge, gelegen inden
Ceregte Vande Bilt. gemeten en gekarteerd door Justus van Broeck-
huysen (landmeter geadmitteerd bij het Hof van Utrecht), 20 juli 1722 tekening in kleuren, achter glas in moderne hou-
ten lijst, 87 x 141 cm, schaal ca. 1 : 2300 (11,2 cm = 60 Roeden), het noorden linksonder coördinaten: 458,5/141,2 - 458/142,2 - 456,3/141,5 - 456,5/140,5 De kaart is vervaardigd in opdracht van Jhr. Jo- han Frederik Mamuchet, „heer van Mariege, Gruinerie en Houderinge". Ze stamt uit de tijd dat het buitenhuis Houdringe nog niet bestond. Dit werd in 1779 gesticht. In een opzichtige rode kleur is op lelijke wijze, niet overeenkomstig de werkelijkheid, het huis (in onze eeuw?) op de kaart ingetekend. In een legenda rechtsonder is door middel van cij-
fers de oppervlakte van de diverse percelen ver- meld. Het is een fraaie pre-kadastrale kaart. Uit- breiding van het grondbezit (dat wil zeggen aan- koop van percelen en boerderijen grenzend aan het landgoed Houdringe) uit de jaren 1734, 1812, 1819 en 1827 zijn in het kaartbeeld aan- gegeven. Enige bebouwing van De Bilt (ondermeer de kerk
en ,,de Steene kamer") is in opstand ingetekend. De rentmeester van de Stichting Het Utrechts Landschap, die het landgoed in de jaren vijftig in haar bezit kreeg, heeft de kaart in bruikleen gege- ven aan de gemeente (mededeling van mr. P. H. Damsté, de vroegere gemeentesecretaris van De Bilt). Een zwart/wit foto is aanwezig op het Rijksar-
chief in Utrecht (Top. Atl. nr 1499 bis). De Bilt (in de kamer van de gemeentesecretaris op het gemeentehuis). 14 Sper en Dal
door A. Verrijk en zoon, 1758
tekening in kleuren, achter glas in eikenhouten lijst, 1 53 x 175 cm, schaal ca. 1 : 1500, het noorden linksboven coördinatenn: 452,5/148 - 452,2/148,5 -
451,6/147,2 - 451,2/147,8 Waarschijnlijk vervaardigd in opdracht van Jacob van Berck (oud-burgemeester van Utrecht) die in 1754 de buitenplaats Sparrendaal (toen Sper en Dal genoemd) liet aanleggen. De grond was reeds lang in het bezit van zijn familie. De randversiering van de kaart bestaat uit acht- tien detailtekeningen van het huis en de tuin, en een gezicht op het dorp Driebergen; alle met de afmeting 22 x 28 cm, deze komen links, rechts en onder voor. Bovenaan zijn twee familiewa- pens afgebeeld. De kaart is door mevr. Van Rijckevorsel-Courbois
(Nijmegen) geschonken aan de gemeente, literatuur: W. Harzing, De buitenplaats Sparren- daal te Driebergen; in Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, zesde serie |
|||||||
jg. 17, afl. 2, 1964, p. 107-122 (met vier detail-
afbeeldingen van de kaart). Driebergen (in de commissiekamer op het ge- meentehuis „Sparrendaal"). 15 Kaart van de Hofsteeden Groeneveld en Ra
vestyn en desselfs annexe landeryen gelegen on- der de Hoge Heerlykheyd Baarn; Toebehoorende den Wel Edele Geboore Heer Jan Lucas vander Dussen. gemeten en getekend door H. Stoopendaal,
1763 tekening in kleuren, achter glas in bruin geverfde
houten lijst, 122 x 222 cm, schaal ca. 1 : 1800 (100 Rijnlandse roeden = 21 cm), het noorden onder coördinaten: 470,2/143,3 - 470,2/147
469,1/147 -469,1/143,1 Onderaan de kaart komt een legenda voor, geti-
teld: „Deese Hofsteeden en landerijen zijn groot als volgt", met links en rechts daarvan profielte- keningen van het huis Groeneveld (gebouwd om- streeks 1703) en de twee bijgebouwen met de gezichtslaan. De kaart is gemaakt door Hermanus Stoopen-
daal, die in de historisch-kartografische literatuur tot dusver niet voorkomt. Of hij officieel landme ter was, is ook niet bekend. Gezien deze nauw- keurige kaart was hij op dat terrein zeker be- kwaam. Of er een familierelatie bestaat met Bastiaan en Daniël Stoopendaal die in de tweede helft van de 1 7de eeuw en het begin van de 18de eeuw werkzaam waren als kaartgraveurs is even- min bekend. Door Wagenaar Hummelinck (19831 wordt hij een goede kennis genoemd van Jan Lu- cas van der Dussen (eigenaar van het landgoed van 1 755-1 774), die de opdracht tot de kaartver- vaardiging gaf. In verband met een gewijzigde topografische si-
tuatie (de bouw van een boerderij direct ten zui- den van Groeneveld) is de kaart door Stoopen- daal kort na 1 763 herzien. Bij de restauratie van de kaart in 1963 is deze wijziging - getekend op een apart stuk papier (ca. 1 5 x 83 cm) en over de oude situatie geplakt - van de kaart losgeweekt. Dit kaartgedeelte hangt thans (eveneens inge- lijst) onder de grote kaart. Door de jarenlange be- dekking van dit gedeelte is de oudere situatie, uit 1763, frisser van kleur. De kaart is via de vroegere Oudheidkamer (opge-
heven in 1 968) terecht gekomen in het gemeen- tehuis. Ter gelegenheid van de gereedgekomen restauratie van Groeneveld in 1982 - nu is hier het Nationaal Centrum voor Bos, Natuur en Land schap van Staatsbosbeheer gevestigd - heeft de gemeente Baarn een kleurenfoto van de kaart op ware grootte laten vervaardigen, die thans op Groeneveld hangt (bij de receptie op de eerste verdieping). literatuur: M. G. Wagenaar Hummelinck, Groene-
veld. Deel 50 uit de serie „Nederlandse kaste- len". (Uitgave van de Nederlandse Kastelenstich- |
|||||||
18
|
|||||||
ting, Stichting Groeneveld en de Koninklijke Ne-
derlandse Toeristenbond ANWB, 1983); H. W. M. van der Wijck, De Nederlandse Buitenplaats. (Alphen a/d Rijn 1 982) (afbeelding van de gehele kaart op p. 278-279, zonder de herziening; de- tailfoto's op p. 277) Baarn (in de raadszaal van het gemeentehuis). 16 De Baronnie van Ysselsteyn, met alle desselfs
watergangen, molens etc. „geformeert in den jaare 1 738 door P. J. Adan en
gecopieert door mij geadmitteert landmeter den 3 febr. 1773, D. W. C. Hattinga" tekening in kleuren, achter glas in moderne, licht geverfde houten lijst, 61 x 131 cm, schaal ca. 1 : 16.000 (300 Rijnlandse roeden = 7 cm), het noorden nagenoeg boven coördinaten: 453/116 - 453/136 - 444/136 -
444/136 Een profieltekening van IJsselstein komt in een
apart kader middenonder op de kaart voor. In de diverse percelen staan nummers. De gerechten en schoutambten zijn door verschillende kleuren onderscheiden. De oorspronkelijke kartering is gedaan door Pe-
trus Josephus Adan (1711- na 1770), die in 1735 als landmeter geadmitteerd werd door de Raad van Brabant en toen woonachtig was in Bergen op Zoom. Naast deze kartering van de ge- hele baronie van IJsselstein in 1 738 heeft hij een aantal deelkarteringen op grotere schaal uitge- voerd in dit gebied in de jaren 1 737 en 1 741, alle in verband met de grondboekhouding (zie Rijksar- chief Utrecht, Top. Atl. nrs. 1 55-4, 184, 204 en archief Nassause Domeinen inv.nr. 1489). In het archief van de gemeente IJsselstein (inv.nr. 92) wordt de aanbesteding tot het maken van de kaart bewaard. Deze bestaat uit vijf folio's en is ondertekend door Adan en de drossaard van de baronie, met datum 13 sept. 1736. Hierin is onder meer te lezen dat Adan voor de metingen vier stuivers per oppervlakte van één morgen kreeg en dat hij een „generale kaart" met vijf de- |
tailkaarten ,,in ramen gespannen" moest afleve-
ren. Daaruit is af te leiden dat het oorspronkelijk de bedoeling was dat deze kaarten aan de wand werden gehangen. De oorspronkelijke overzichtskaart (generale
kaart) van Adan is verloren gegaan. Twee ko- pieën, waarvan de hier beschreven kaart er één is, vervaardigd door de bekende Zeeuwse land- meter D. W. C. Hattinga zijn bewaard gebleven. Het andere exemplaar, met datum 22 nov. 1 770 zonder het profiel van IJsselstein, wordt bewaard in het Rijksarchief in Utrecht (Top. Atl. nr. 203). De kopiekaart in het gemeentehuis te Benschop is in de jaren vijftig door de vroegere inwoner de heer B. van Os aan de gemeente geschonken. Het is onbekend hoe hij aan deze kaart was gekomen. Het is zeer aannemelijk a*at D. W. C. Hattinga Adans kaart van de Baronie van IJsselstein ge- bruikt heeft bij de vervaardiging van zijn kaart van de Lopikerwaard in 1771, die voor een groot deel hetzelfde gebied betreft en dezelfde schaal heeft (zie kaart nr. 7 in deze publicatie), literatuur: Y. M. Donkersloot-de Vrij, Topografi- sche kaarten van Nederland vóór 1 750. Handge- tekende en gedrukte kaarten - aanwezig in de Ne- derlandse rijksarchieven - toegelicht en beschre- ven (Groningen 1981) 94, 95 en 169, nr. 339, 340 en kaartboek 35; W. Kuipers, „Vroegere in- woners van Benschop door streekarchivariaat op een rijtje gezet", Utrechts Nieuwsblad 3 april 1 980. (Dit betreft het onderzoek van A. Blans en J. Mezölaki, die de kaart gebruikten bij het ontra- felen van vroegere grondeigendomsverhoudin- gen; de perceelnummers op de kaart correspon- deren met de bewaard gebleven transportacten). Benschop (naast de trap op de eerste verdieping van het gemeentehuis). Slotopmerkingen
Uit de inventarisatie is naar voren gekomen dat het
merendeel van de oude kaarten die in de Utrechtse gemeentehuizen hangen reeds in andere studies be- schreven staan en weinig zeldzaam zijn. Deze (ge- |
||||||||
,,Caarte van 't Goed Hou-
dringe. . .". 1722
(kaart nr. 14, gemeentehuis
De Bilt).
Foto: Rijksarchief Utrecht,
Top. Atl. 1499 bis.
|
|||||||||
19
|
|||||||||
E. H. A. Verhees, Gids voorde topografisch-historische
atlassen in Nederland. Uitgegeven door de Vereniging ,,De topografisch-historische atlas" en de uitgeverij Ca- naletto (Alphen a/d Rijn 1982). 2. Er is al het nodige over deze problematiek geschreven.
Zie onder meer: Y. M. Donkersloot-de Vrij, Topografi- sche kaarten van Nederland vóór 1 750. Handgetekende en gedrukte kaarten - aanwezig in de Nederlandse rijk- sarchieven - toegelicht en beschreven (Groningen 1 981 f 53-57 en M. Kok, ,,Oude kaarten in archieven", Spiegel Historiael jrg. 20 (themanummer historische kartogra- fie) 2 (1985) 61-70. 3. Het is een pre-kadastrale kaart van de Heerlijkheid
Halsteren (afmeting: 183x215 cm). Een publicatie over deze kaart is in voorbereiding bij W. A. van Ham (Gemeente-archief Bergen op Zoom). 4. Voor meer gegevens over deze kaart: Y. M.
Donkersloot-de Vrij (1981, zie noot 2) kaart nr. 327. 5. Drs. A. L. Jordens, museumconsulente van de Stichtse
Culturele Raad, was mij hierbij zeer behulpzaam. 6. Dr. H. P. Deys (amateur-historicus te Rhenen) en C. G.
M. Noordam (waarnemend hoofd van het - kortgeleden opgeheven - Streekarchivariaat te Benschop) verschaf- ten mij de gegevens. 7. Met betrekking tot Loenen is onder meer te verwijzen
naar L. Albers, Langs de Utrechtse Vecht (Zwolle 1 984) 95, waar gesproken wordt over de 18de eeuwse kaart die in de hal van het gemeentehuis hangt (zie kaart nr. 5 in dit artikel). In het gemeentehuis in Eemnes hing vroeger een ,,grote
oude kaart van de gemeente met de oude namen van de talrijke langgerekte percelen" zo is mij in een brief (oct. 1 971) van dr. P. W. de Lange (amateur-historicus te Hil- versum) meegedeeld. Welke kaart hiermee precies be- doeld wordt, is niet meer te achterhalen. Sinds de ver- huizing in 1976 naar het nieuwe gemeentekantoor - in het oude raadhuis kwam een horeca-bedrijf - is de kaart spoorloos. Bij de gemeente was over deze kaart geen in- formatie meer te verkrijgen. Op de belangrijke kaart in de commissiekamer van het
gemeentehuis te Driebergen was ik reeds eerder geat- tendeerd door W. J. Kozijn (wethouder van de gemeen- te). 8. Over kaartenverzamelingen zijn te raadplegen: C. Koe-
man, Collections of maps and atlases in the Nether- lands. Their history and present state (Leiden 1961) en A. van Slobbe, Gids van kaartenverzamelingen in Neder- land. Uitgave van de werkgroep kaartbeheer van de Ne- derlandse vereniging voor kartografie en de uitgeverij Canaletto (Alphen a/d Rijn 1980). 9. Deze atlaskaarten staan beschreven in C. Koeman, At-
lantes Neerlandici. Bibliography of terrestrial, maritime and cetestial atlases and pilot books published in the Ne- therlands up to 1880, 5 delen (Amsterdam 1967-1971). Een supplement hierop, inclusief de be- schrijving van atlassen uit de periode 1880-1940, sa- mengesteld door C. Koeman en H. J. A. Homan ver- scheen najaar 1985 bij Canaletto te Alphen a/d Rijn. 10. Deze kaarten zijn onder meer beschreven in: C. Koeman,
Handleiding voor de studie van de topografische kaarten van Nederland, 1750-1850 (Groningen 1963, ongewij- zigde herdruk Culemborg 1979); Y. M. Donkersloot-de Vrij (1981, zie noot 2) en De Vechtstreek. Oude kaarten en de geschiedenis van het landschap (Weesp 1985); M. M. T. L. Hameleers, Bibliografie van Nederlandse ge- |
||||||||||||
drukte) kaarten hebben betrekking op de vroegere lo-
katie situatie (de gemeentekaartjes van Kuyper) of een groter gebied (zelden groter dan de provincie Utrecht) waarin enkele topografische details van het gemeentelijke gebied - soms alleen maar de plaats- naam - voorkomen. De acht handgetekende kaarten, waartoe overigens
drie kopiekaarten behoren, zijn uniek. Ze vallen op door hun grote tot zeer grote afmetingen. Dit is wel- licht mede een van de redenen geweest dat deze kaarten door de vroegere eigenaren die er geen ruimte voor hadden en de publieke waarde ervan beseffen, van de hand werden gedaan. Wanneer er geen oud- heidkamers of streekmusea zijn, is het niet zo vreemd dat dergelijke kaarten, die - zoals uit de beschrijvingen is gebleken - een oude situatie van een deel van de ge- meente weergeven, uiteindelijk in gemeentehuizen kunnen belanden. De meeste kaarten verkeren thans (nog) in een tame-
lijk goede staat; veelal zijn ze in recente tijd op deug- delijke wijze ingelijst achter glas. Maar doordat ze op- gehangen zijn in raadszalen en andere vertrekken van de gemeentehuizen zijn ze kwetsbaar en is van een juiste conservering eigenlijk geen sprake. Van de unieke handgetekende kaarten zouden op zijn minst goede foto's beschikbaar moeten zijn op het gemeen- tehuis zelf en in een daarvoor in aanmerking komende kaartenverzameling of topografische atlas13). De be- langrijke informatieve waarde die deze kaarten heb- ben voor het lokaal-historische onderzoek en de historische kartografie is daarmee veilig te stellen. Tij- dens het inventariserende onderzoek bleek dat foto's - uitgezonderd die van kaart nr. 9, 1 5 en 16 - niet bestonden. Door hun bijzondere verblijfplaats en de groeiende in-
teresse voor de lokale geschiedenis hebben sommige van deze kaarten in de afgelopen jaren relatief veel belangstelling gekregen. In krantenartikelen werd aandacht geschonken aan de kaarten te Benschop en Maartensdijk (zie de beschrijving van kaart nr. 11 en 1 6) en op de televisie waren, in het programma „Van gewest tot gewest" op 1 3 januari 1 982, beelden te zien van de kaarten te Maartensdijk en De Bilt (nr. 1 1 en 13). De historisch-kartografische kennis die nodig is om de kaarten op hun juiste waarde te kunnen be- oordelen is ter plaatse echter niet of nauwelijks aan- wezig. Deze publicatie voorziet, naar ik hoop, enigs- zins in die leemte. Het zal duidelijk zijn dat over de afzonderlijke kaarten
en kaartmakers meer is te vertellen dan hier is ge- schreven. De aangehaalde literatuur kan daarop meer zicht geven. |
||||||||||||
Marijke Donkersloot-de Vrij
|
||||||||||||
Odijk
St. Nicolaaslaan 44
|
||||||||||||
Noten:
1. Veelal wordt het kaartmateriaal afkomstig uit de oude
archieven van grotere gemeenten (met name de oude steden) waar een afzonderlijke archiefdienst is, apart bewaard in zogenaamde topografisch-historische atlas- sen (vroeger ook wel prentenkabinetten genoemd). Zie: |
||||||||||||
20
|
||||||||||||
België LUI, nr 1-4 (1982), 52-85.
12. Op het gemeentehuis in Maarssen en Kockengen zijn
handgetekende kaarten aanwezig, die hier buiten be- schouwing worden gelaten. Het zijn kopieën van oude kaarten, waarvan de originelen bewaard worden op het Rijksarchief te Utrecht, respectievelijk familie-archief Van der Muelen inv.nr. 66 en Top. Atl. nr. 1 64 die be- schreven staan in Y. M. Donkersloot-de Vrij (1981, zie noot 2), kaart nr. 319 en 321. 13. Inmiddels worden door het Cultureel Serviceburo van de
provincie Utrecht stappen ondernomen om tot het foto- graferen van de kaarten te komen. De foto's zullen te zij- ner tijd in de topografische atlas van het Rijksarchief te Utrecht worden gedeponeerd. |
|||||||||||||||
drukte polderkaarten. Doctoraal scriptie historische kar-
tografie - Geografisch Instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht (beperkt verspreid 1 984, een aanvullende publi- catie is in voorbereiding). Ook in de catalogus van de tentoonstelling Kaartenma
kers van 't Sticht. Een overzicht van de historische kar- tografie van de provincie Utrecht, (provinciehuis te Utrecht, 5 okt.-8 nov. 1 974) samengesteld door C. Koe- man en Y. M. Donkersloot-de Vrij. (Alphen a/d Rijn 1974) zijn enkele van de kaarten beschreven. Uitvoeriger over de verschillende soorten oude kaarten: Y. M. Donkersloot-de Vrij, ,,Topografische kaarten van Nederland uit de 1 6de tot en met de 19de eeuw. Typolo- gie en inventarisatie", Archief- en bibliotheekwezen in |
|||||||||||||||
i I.
|
|||||||||||||||
Bijlage 1
ENQUÊTE-FORMULIER 1. Zijn er in uw gemeentehuis oude kaarten (d.w.z. van vóór 1900) aanwezig, die ingelijst en opgehangen zijn? ja/nee
Onderstaande vragen vervallen wanneer vraag 1 met nee is beantwoord. 2. Betreft het meer dan één kaart? ja/nee
Zo ja, hoeveel? ....................................................................................................................................................................... 3. Waar bevinden zich deze kaarten?
|
|||||||||||||||
4. Eventuele andere opmerkingen (zoals: jaartal, afmeting, maker en herkomst van de kaart, aanwezige foto's, publikaties
over de kaart e.d.) |
|||||||||||||||
5 Als er kaarten zijn, tot wie kan ik mij wenden voor verder onderzoek ter plaatse
|
|||||||||||||||
naam:
|
|||||||||||||||
adres: ....................................................................................................................................... tel.nr.:..................................
gemeentehuis te: ...................................................................................................................................................................
In verband met de voortgang van het onderzoek zou ik het op prijs stellen wanneer u het enquête-formulier voor 30 november
1982 aan mij zou willen retourneren.
p/a de Stichtse Culturele Raad, Mariaplaats 51, 3511 LM Utrecht.
21
|
|||||||||||||||
Bijlage 2
OUDE KAARTEN IN DE UTRECHTSE GEMEENTEHUIZEN
lachter het aantal is verwezen naar het kaartnummer in dit artikel voor de aparte beschrijving). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kaarten die deel uitmaken van de (zeer kleine) topografische atlas (verzamelmap) die op het gemeentehuis aanwezig is
- bestaande uit o.a. niet zeldzame gedrukte kaarten en kopieën van oude kaarten - zijn niet meegerekend. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NICOLAAS VAN DER MONDE-LEZING
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dinsdag 18 maart 1986
19.30 - 22.00 uur Senaatszaal Academiegebouw
Domplein 29 Utrecht toegang gratis
prof. dr. ir. R. Meischke:
,,De contouren van huis en hof in een middeleeuwse stad" Aan de hand van de spaarzame resten van middeleeuwse huizen en met behulp van de gegevens uit de stedelij-
ke keuren met betrekking tot het bouwen wil de spreker een beeld oproepen van de woonhuisbebouwing in de middeleeuwse stad Utrecht. Waar de architectuurgeschiedenis en de schriftelijke gegevens zich verliezen in het duister van de Middeleeuwen kan het archeologisch onderzoek nog verdere uitbreiding van onze kennis geven. Over het algemeen bestaat er nog een gat tussen de gegevens, afkomstig uit het middeleeuws bodemarchief
en de kennis van de architectuurhistorici. De spreker wil trachten van zijn kant dit gat enigszins te dichten. De Nicolaas van der Monde-lezing wordt georganiseerd door de Stichting Archeologie en Bouwhistorie van de
stad Utrecht (STABU). Adres: postbus 19246, 3501 DE Utrecht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE LOOP DER DINGEN
|
||||||||||||
Tentoonstelling van archeologische voorwerpen uit
de Stad Utrecht bij de Crediet en Effecten Bank, Kromme Nieuwegracht 6, van 16 december 1985 tot 29 maart 1986. Openingstijden: ma. t/m vrij. 9.00 - 16.00 uur. De Stichting Archeologie en Bouwhistorie van de
Stad Utrecht (STABU) organiseert in het kantoor van de Crediet en Effecten Bank, Kromme Nieuwe Gracht 6, de archeologische tentoonstelling ,,De loop der dingen". Het grootste deel van de geëxposeerde voorwerpen
is afkomstig van oudheidkundig bodemonderzoek dat in de loop van de laatste veertien jaar in de stad Utrecht is uitgevoerd. Dit onderzoek staat onder lei- ding van de stadsarcheoloog die, voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden, zo nauwkeurig mogelijk de verschijnselen uit het verleden moet vastleggen en vondsten verzamelen. Op deze wijze wordt ver- woesting van het bodemarchief voorkomen. De bouwhistoricus doet in grote lijnen hetzelfde met het bovengrondse „archief". Om de resultaten van stadsarcheoloog en bouwhisto-
ticus aan het publiek te presenteren heeft de Vereni- |
||||||||||||
ging Oud-Utrecht in 1985 de Stabu opgericht.
Haar eerste expositie ,,De loop der dingen" verduide- lijkt aan de hand van voorwerpen uit de periode vanaf ongeveer 1300 verschillen en overeenkomsten tus- sen heden en verleden. Jozé Rutten
|
||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
Hun laatste rustplaats. Kerkhofgids van schrijvers,
acteurs, schilders, componisten, politici, sportster- ren en andere bekende Nederlanders. Onder red. van Annet van den Broek en Koos Groen. Baarn, Bosch & KeuningNV, 1985, 286p. metillustr. ISBN 90 246 4517 4. Prijs f 35,-. In het najaar van 1 977 kwam de toenmalige Utrecht-
se directeur van de algemene begraafplaatsen, R. van Bruggen, landelijk in het nieuws met zijn voorstel aan B & W de gemeentelijke begraafplaatsen als wandel- gebied te gaan benutten. Daardoor zouden ook de culturele en geestelijke dimensie van de begraafplaat- sen meer in het maatschappelijk leven worden geïnte- greerd. Van Bruggen haalde er de landelijke pers, de radio en „Sonja's Goed Nieuws Show" mee. Van die concrete plannen is daarna niet zo veel meer gehoord, maar het lijkt alsof sindsdien de aandacht voor kerk- hoven, graven, rouwadvertenties en andere uitvaart- gebruiken, zowel historisch, als sociologisch, is ge- groeid. Het Centraal Museum organiseerde bij gele- genheid van het 1 50-jarig bestaan van de algemene begraafplaatsen in Utrecht de expositie „Dood en be- graven" (1 980), en in de Amsterdamse Nieuwe Kerk |
was in de zomer van 1982 de tentoonstelling ,,De
dood verbloemen . . . ?" te zien. Ook het graf van de „bekende Nederlander" kwam in de belangstelling. Als voorlopig resultaat daarvan is vorig jaar „Hun laatste rustplaats" verschenen, een zogeheten „Kerkhofgids" van „schrijvers, acteurs, schilders, componisten, politici, sportsterren en an- dere bekende Nederlanders". Twee mensen hebben de redactie gevoerd, zeven an-
deren hebben eraan meegewerkt. Per provincie geor- dend, daarbinnen in alfabetische volgorde van plaats- naam en daarbinnen weer op persoonsnaam, krijgen de personen een korte levensbeschrijving, wordt soms een doodsoorzaak aangegeven en/of het graf- nummer - waarom is hierin niet méér konsekwen- tie? - , en eronder staat een foto van het graf. Soms is die foto niet meer dan een zwarte of grijze vlek (Du Perron), een stukje gras of aarde (Wichman, Elisabeth van der Waals,) of een onleesbare steen (Bolland, Jhr. de Geer). De opzet is dunkt mij heel bruikbaar. Of de getalsver-
houdingen helemaal kloppen lijkt mij onzeker, en sterk afhankelijk van de medewerking van provincie of plaats. Zo worden er in Friesland in totaal 59 gra- |
|||||||||||
23
|
||||||||||||
Het zijn allemaal mensen die zich niet meer kunnen
verdedigen, maar niettemin eens bekende Nederlan ders waren en ook verdienen dat te blijven (Alfons Ariëns op de r.k. begraafplaats te Maarssen), dit in te genstelling tot, of liever: eerder dan, sommige ande ren die in deze gids wél tot onsterfelijkheid verheven zijn. De samenstellers, die pionierswerk hebben verricht,
zien hun werk blijkbaar als een eerste en voorlopige poging. Tegenover de titelpagina hebben zij de mede deling geplaatst dat aanvullingen, met een zwart-wit foto, worden beloond met een gratis exemplaar van de tweede druk. Bovendien is het onderzoek afgeslo- ten op 1 februari 1 985, en het leven, pardon, de dood gaat door. Ton H. M. van Schaik
|
|||||||||||||||
ven vermeld, in Brabant 21, in Limburg 14 en in Zee-
land zegge en schrijve 2. De schrijvers lijken mij relatief ook oververtegen-
woordigd. Deze verhoudingen worden duidelijk aan de hand van de Dankbetuiging op p. 280. De provin- cie Utrecht komt er met 32 graven stiefmoederlijk af. Binnen de stad mis ik b.v. prof. J. J. van Oosterzee, ds. K. H. E. Gravemeijer en A. des Amorie van der Hoeven jr. (Soestbergen), en minstens één bekende Nederlander - die is er vast - die begraven is in de zo- genaamde ,,Heuvel", een etage-gewijs opgebouwde reeks van 225 grotere en kleinere grafkelders op Soestbergen, uniek in Nederland en zelfs in Europa. Waar is het graf van Henricus van de Wetering (1850-1929) met het fraaie mozaiek waarop Charles Eyck de bisschop ten voeten uit heeft geportretteerd, en dat van de archivaris, historicus en journalist Gis- bert Brom (1864-191 5), beide op het Barbarakerkhof aan de Prinsesselaan? Als ook oudere graven in kerkgebouwen een plaatsje
kregen (p. 278-279) waar is dan Admiraal Baron W. J. van Gendt, gesneuveld in de slag bij Solesbay, die door een calvinistische generatie met niet veel fanta- sie is bijgezet in het koor van de Domkerk? En waar is Everard Meyster, die rechts achter de admiraal in dezelfde kerk begraven ligt? Als niet in Nederland begraven beroemdheden wor-
den opgenomen - Erasmus, Schaepman, Max Tak - waar is dan de Utrechtse paus Adriaan VI (Rome, S. Maria del'Anima)? En horen Willibrord (Echternach) en Bonifatius (Fulda) daar ook nog bij? |
|||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
|||||||||||||||
59e jaargang nr. 2 - februari 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12.
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||
Dinsdag 18 maart. Lezing door dr. J. J. L.
Smolenaars (Amsterdam), ,,Poëzie en politiek in Vergilius' Aeneis". Nederlands Klassiek Verbond afd. Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. Plaats: Kapittelkamer van de Janskerk, Utrecht. Donderdag 3 april lezing door drs. H. de Groot
De heer de Groot is sinds enige tijd aangesteld
als archeoloog bij de gemeente Utrecht, naast de heer Hoekstra. Hij zal spreken over de resul- taten van de meest recente opgravingen in de stad. Hierbij zullen o.a. aan de orde komen: vroeg stedelijke verkavelingspatronen en de bouw van houten huizen in Utrecht. Aanvang 20.00 uur, Gemeentelijke Archief- dienst, Alex, Numankade 199, Utrecht. Tot en met 12 april 1986. Tentoonstelling in
de hal van de Gemeentelijk Archiefdienst van de aanwinsten van 1985 van de Topogra- fisch-Historische Atlas. Geopend tijdens kan- tooruren van de Gem. Archiefdienst, Alex. Nu- mankade 199, Utrecht. |
|||||||||||||||
24
|
|||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||
JANUS DE WINTER
|
||||||||||||
Ter gelegenheid van de opening van de tentoonstelling over Janus de Winter in het Centraal Museum op 22
november 1985 hield C. A. Schilp een toespraak, die naar de mening van de redaktie boeiend genoeg was om hieronder integraal af te drukken. |
||||||||||||
Janus de Winter in zijn atelier
te Utrecht, 1937 |
||||||||||||
en moest De Winter in feite opnieuw beginnen.
Frederik van Eeden zag in hem een soort achtste won- der en heeft zich echt ingezet voor De Winter. Hij stel- de zich persoonlijk met de directeur van de Staatsspoorwegen in verbinding, waar Janus een vrij ondergeschikte baan had, om hem een jaar non-actief te gunnen. Tot nogtoe had hij veelal moeten schilde- ren bij lamplicht. De schrijver van De Kleine Johannes gaf zich volledig gewonnen toen De Winter de twee- de vrouw van de auteur, Truida Everts, telepatisch had gemagnetiseerd. In één van zijn brieven be- schreef Janus haar „aura", haar astrale verschijning, zoals hij meerdere malen op andere schilderijen had afgebeeld. Volgens de encyclopedie is aura een soort kleurenspel, dat bepaalde occultisten om of nabij per- sonen met wie zij in aanraking komen, beweren te „zien" en dat een afspiegeling zou zijn van de karak- tereigenschappen, de gemoedsgesteldheid etc. De Winter nu concludeerde uit deze aura dat Truida de reïncarnatie was van een kloosterlinge, afkomstig uit het klooster van de zusters van het H. Hart uit de laatste helft der 13e eeuw ten zuiden van Avignon. Van Eeden kon zijn enthousiasme over deze ontdek- king niet op. Ik vraag mij bij dit verhaal af, of juist toen al de grondslag werd gelegd voor de laatste wending |
||||||||||||
De beeldende kunst in de stad Utrecht begin deze
eeuw mag, landelijk gezien, geen opzienbarende rol hebben gespeeld, er zijn wel eenlingen geweest die vanwege hun ongewone impulsen en ideeën zich een min of meer landelijke reputatie hebben veroverd. Ik denk aan mensen als Erich Wichman, Willem van Leusden, Joop Moesman, Pijke Koch en Janus de Winter. Laatstgenoemde was wel het type van de au- todidact, die stammend uit een klein burgerlijk milieu, ontstellend veel las, betrekkelijk laat met schilderen begon en dank zij z'n theosophische achtergronden de aandacht trok in kringen waar mystieke en occulte opvattingen populair waren. In 1916 werd hij plotse- ling een veel besproken figuur. Borel en Van Eeden voelden zich tot deze welbespraakte veelzijdige kunstenaar bijzonder aangetrokken en namen hem onder hun hoede. Zij wisten te bewerkstelligen, dat hij in 1916 een éénmanstentoonstelling kreeg in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Alle kunstcritici uit die periode bogen zich over zijn werk en kwamen on- der de indruk van de belangwekkende inleiding in de catalogus. De Winter kon niet alleen praten, maar ook schrijven. Men zou deze opvlucht als de mysterieuze verschijning van een meteoor kunnen zien. Enkele ja- ren later echter was de vlam van de roem al geluwd |
||||||||||||
25
|
||||||||||||
ment tot zwijgen gebracht, doordat De Winter van
een kleine verhoging af een fulminant vertoog hield tegen de erotische poëzie van Jan Engelman. Hij ge- bruikte daarbij een woord dat tot dusver in gezel- schap van dames angstvallig werd verzwegen. Geen wonder dat er een vreemde stilte viel, die terstond daarna echter overging in een fameuze ontsteltenis, toen de spreker plotseling pal voorover stortte. Hij viel niet uit zichzelf. Twee stevige knuisten van een pro-Engelman-figuur hadden zijn enkels omvat, waar- door De Winter met een smak neertuimelde. Iedereen verwachtte het ergste, maar De Winter beschikte in al zijn magerte, kennelijk over krachtige botten. Hij krabbelde met medewerking van derden op en ging gelukkig de dader niet te lijf. Anders was het feest waarschijnlijk in een onafzienbaar tumult geëindigd. Het was altijd een avontuur De Winter op straat tegen
te komen. Enerzijds verrassend, zelfs verkwikkend, dank zij zijn flux de paroles, en het niveau van zijn elo- quentie, aan de andere kant, heel nuchter: „hoe kom ik van hem af". Juist een journalist moet wel eens gauw ergens zijn. De geest van De Winter functio- neerde in de conversatie als een continu wellende bron. Viel toevallig de naam Goethe dan kwam er een treffende uitspraak over diens innerlijke structuur. Hij bracht zelf graag de actuele naam Oswald Spengler naar voren om uit Der Untergang des Abendlandes te citeren, een boek dat enige jaren Janus' Bijbel was. De Winter zag er nooit uit als een burgerheer, maar was ook niet direct het type van de bohémien. De Utrechtse ,,a" is hij weliswaar nooit helemaal kwijt- geraakt, maar overigens was zijn Nederlands wat je noemt beschaafd. Tussen haakjes: Plasschaert, één van de weinige kunstcritici die De Winter ook in diens meer commerciële periode trouw bleven, die hem ook wel wijze raad gaf, gebruikte in zijn Lexicon van 1 922 de uitdrukking „Beschaafd expressionistisch". Hij liet het woord „beschaafd" daarbij zelfs cursief druk- ken. De kop van De Winter, graag een ietsje scheef en nog-
al beweeglijk werd vooral gekenmerkt door dieplig- gende, kleine ogen, achter dikke brilleglazen. De cari catuur, die Van Doesburg, overigens niet één der trouwste vrienden van De Winter maakte - zij is als nummer één op de tentoonstelling te zien -, een stuk te breed en misschien ook te militant, doet niettemin op treffende wijze recht aan de blik en het nogal ruig gekamde haar. Ook het masker dat Van Kuylenburg jr. van De Winter tekende en dat in de aan hem gewij- de studie is opgenomen, is dermate „tekenend" dat het onmogelijk is iets anders te zeggen dan: „Ja, hoe vreemd ook, hij is 't!". Ik zou nog één charmante herinnering ten beste willen
geven aan een ongedwongen dispuut, dat in aange- name stoelen op een soort binnenplaats verliep in het inmiddels verdwenen Hotel de L'Europe. Het ging tussen Pijper, De Winter en ondergetekende over de vraag, wie de grootste componist uit die dagen was. De Winter en ik, beide amateurs in de muziek hielden |
|||||||
in Van Eeden's leven: zijn overgang in 1922 tot de
R.K. Kerk. Het feit dat mij de eer was toegevallen de tentoonstel-
ling van De Winter te openen, houdt in belangrijke mate verband met het feit dat ik persoonlijk De Winter nog goed heb gekend, zij 't in een periode dat zijn grootste luister achter de rug was. Voor de eerste maal ontmoette ik hem in De Bilt, begin twintiger ja- ren, waar zijn vrouw, die een wenk van medische zij- de had gekregen, een pension voor zenuwzieken had geopend. Janus kreeg een atelier in de tuin om zich opnieuw als schilder waar te maken, zonder de z.g. bovennatuurlijke impulsen van vroeger. Veel kopers voor het visionnaire werk, dat de grote menigte wei- nig aansprak, waren er niet. Zelfs een verzamelaar als Regnault, die echt op modern werk uit was en zich door de betrouwbare Gouwe liet adviseren toonde zich tegenover De Winters creaties twijfelziek. In de tijd van zijn verrassende opgang, toen het gezin in de Corn. Houtmanstraat en later op de Wittevrouwen- singel woonde, waar zijn elegante vrouw Maggi Vink ongetwijfeld een goede gastvrouw was, kwamen er vrienden en vereerders te kust en te keur. Uit de muzi- kale wereld noem ik Evert Cornelis, Willem Pijper, Henri van Goudoever, de muziekcriticus Joh. Seb. Brandts Buys en de litteratoren Roei Houwink en Hen- ny Marsman. Deze vriendschappen muntten niet uit door duurzaamheid. Wel hebben Pijper en Marsman aanwijsbare invloeden van De Winter ondergaan. De- geen die hem het trouwst bleef was Henry van Goud- oever. Dank zij De Winter kwam Van Goudoever in aanraking met de theosofische wereldbeschouwing. In zijn dagboek schreef hij: „Jaren achtereen waren we vrienden en ondanks het feit dat ik veel aan hem te danken had was juist Janus er de oorzaak van dat ik, zij 't pas veel later, met de antroposofie in aanra- king ben gekomen". Deze instelling is hem in de jaren van zijn Utrechtse di-
rigentschap, men weet het, noodlottig geworden. Toen in 1918 steeds composities van Van Goudoever door het USO werden uitgevoerd sprak Brandts Buys die er geen doekjes om wond van mystieke ver- strooidheid. Bovendien veroorloofde hij zich een ver- gelijking met de „vieze, groezelige blauwen" van Ja- nus de Winter. Een week later zag ik op de galerij van het oude Tivoli,
voordat het concert begon, Brandts Buys en Janus, die de ander kennelijk staande had gehouden, in hefti- ge bewogenheid pal tegenover elkaar staan. Janus was buiten zichzelf van woede. Gelukkig had zijn he- se stem betrekkelijk weinig draagwijdte. Brandts Buys poogde op een heroïsche manier kalm te blijven. Ik vermoed, dat er om stilte werd geroepen. Het con- cert moest beginnen en het kwam niet tot wat men noemt handgemeen. Een incident, dat wèl op gewelddadigheid uitliep deed
zich in 1936 voor op het huwelijksfeest van Louis Wijmans, één der meest toegewijde secretarissen, die het Genootschap Kunstliefde heeft gehad. De feestgangers in een van de vroegere zalen van Kunst- liefde aan de Oudegracht werden op een gegeven mo- |
|||||||
26
|
|||||||
overleed, de aan hem gewijde studie niet zelf meer
heeft kunnen lezen. Of, wacht eens, mag ik zeggen: zijn geest bevindt zich onder ons! Naschrift
Mede, doordat de directie van het Centraal Museum
op grote kortheid had aangedrongen heb ik aan twee zaken in mijn speech geen speciale aandacht kunnen schenken. De redactie van het Maandblad Oud- Utrecht biedt mij thans de gelegenheid deze lacune aan te vullen. Allereerst gaat het over de uitnemende relatie, die jaren achtereen bestaan heeft tussen dr. G. ten Doesschate en zijn stadgenoot, wellicht ook patiënt Janus de Winter. In zijn studententijd had Ten Doesschate bijzondere interesse aan de dag gelegd voor de theosofie, waarin ook De Winter, evenals Mondriaan zich had verdiept. Vermoedelijk is het dr. Ten Doesschate geweest, die De Winter met Wich- man in kennis bracht, waardoor De Winter ook ver- trouwd raakte met Kandinsky's „Über das Geistige in der Kunst". De oogarts Ten Doesschate was een zachtaardige, ui-
terst minzame persoonlijkheid. Hij toonde zich onmid- dellijk bereid de beste schilderijen van De Winter in bewaring te nemen, toen de speelzieke kinderen van de kunstenaar een gevaar bleken voor diens schilde- ringen op papier. Toen Janus financieel in moeilijkhe- den kwam heeft hij een soort fonds gesticht om hem te helpen. In mij leeft het vermoeden dat Ten Does- schate, die zelf ook schilderde en enige artikelen met betrekking tot de schilderkunst in Vragen des Tijds publiceerde, van zijn kant ook profijt had van de erva- ringen van De Winter. Ik herinner me nog altijd een ar- tikel van Ten Doesschate over beeldende kunst en bij- ziendheid. Janus nu was bijziend en zelfs in niet gerin- ge mate! De tweede, die ik in mijn toespraak had willen noe-
men was de jongere broer van Janus, die zelf ook schilderde, zij 't als amateur. Deze Jo de Winter was ook in dienst van de Spoorwegen en had een warme bewondering en genegenheid voor Janus, wat zowel diens mystieke kunst omvatte als het latere realisti- sche werk, dat in meer of mindere mate voor de markt was bestemd. Ofschoon zijn charmante vrouw de adoratie voor haar zwager Janus zeker niet deelde heeft zij Jo's bemoeiingen met betrekking tot Janus, nooit in de weg gestaan. Bij menig jubileum in de spoorwegwereld zorgde Jo er voor, dat een schilderij van zijn broer werd aangekocht, dat als geschenk kon dienen. Men vergeleek deze toewijding wel eens met die van
Theo van Gogh voor Vincent. Na de dood van Janus heeft Jo verschillende forse stukken uit diens mystie- ke periode aan musea etc. trachten te verkopen, maar de toenmalige belangstelling voor deze kunst was niet zo groot als hij meende te mogen verwachten. |
||||||||||
hardnekkig vol: Gustav Mahler. Pijper daarentegen
was zeer gedocumenteerd en zeer beslist geporteerd voor Debussy. De woordenstrijd bleef een strijd van woorden. Een dierbare herinnering. Dames en Heren. De museumdirectie bond mij aan
een strikte tijd. Ik heb mijn horloge stilgezet, maar ik geef toe: geen fair play. Niettemin zou het een grove fout mijnerzijds zijn als ik Ine Gevers over 't hoofd zag. In letterlijke zin nauwelijks bereikbaar. Maar ik spreek nu over haar boek gewijd aan „Janus de Win- ter, de schilder-mysticus", waardoor zij, met behulp trouwens van een grotendeels door haar ineengezet- te tentoonstelling, de langdurige stilte rondom deze merkwaardige figuur heeft doorbroken. Toen ik hoorde dat zij in verband met haar doctorale studie in de kunsthistorie, werk en leven van De Winter als doelwit had gekozen dacht ik: ,,kan er nog iets nieuws over hem gezegd worden?". Vrienden van haar vreesden iets dergelijks. Toen ik het geschrift, zij het nog op losse vellen druks las, kreeg ik een groei- end respect voor haar bezonken wijze van schrijven, haar enthousiaste en intelligente research-werk, de boeiende en grondige analyse van het wisselend ge- waardeerde oeuvre. Het feit dat zij zelf de schilder- kunst beoefent is ongetwijfeld een sleutel geweest tot haar visie op de kunst van De Winter. Nergens heeft zij zich laten verleiden tot overdreven verering of een te schampere afwijzing. Dat de schrijfster ook over literaire feeling beschikt
blijkt m.i. ook uit haar ontdekking van een citaat uit een brief, die Janus aan Henri Borel schreef na ont- vangst van enige Chinese prenten, die Borel hem had toegezonden en die juist in de bijzondere periode, waarin hij toen verkeerde een diepe indruk op hem maakten. Toen ik het stukje las kon ik het gevoel niet onderdrukken dat Van Schendel in één van diens se- rene verhalen aan het woord was. Bij het bezichtigen van deze prenten kreeg De Winter nieuwe twijfels over de Westerse kunst en niet minder ook over zijn eigen werk. Zou ik, schreef hij dat gevoel van nutte- loosheid kunnen overwinnen? ,,lk zou er - en nu citeer ik letterlijk - vrede mee hebben, maar zie hier een re- laas, dat me duidelijk zichtbaar voor ogen werd ge- houden. Ik liep in een landschap dat geheel wit was, waarboven een oneindig teer groene lucht zich welf- de. Ik was gekleed in een grijs zwart wijde mantel en een zacht groene glans lag over m'n gezicht. Ik ging naar de plaats (wist ik| die ik op Uw prent gezien had om de Wijze te vinden. Ik trof hem aan precies, zoals hij op Uw prent voorkomt, gekleed in een geel ge- waad met een vriendelijk teer roze gezicht verdiept in de beschouwing van een tafereel, dat ik niet zien kon". De Wijze sprak De Winter aan en vertelde hem, dat hij, ondanks zijn twijfels, op de goede weg was. Hij had volgens de Wijze ,,den moed om de Schoon- heid van het Wijze te verwerpen en het Grote Leed te begrijpen en het drama te peilen van de door God ver- laten mensheid." Onwillekeurig denkt men hierbij aan De Kleine Johannes (ik citeer uit het hoofd): „Hij zag de wereld en al haar weedom". Jammer, dat De Winter, die in 1961 in Den Helder |
||||||||||
Lamerislaan 460
Utrecht |
C. A. Schilp
|
|||||||||
27
|
||||||||||
Kees Groeneveld, 1897-1986
|
|||||||||
C. J. Groeneveld, bezig met
een lantaarnconsole in zijn atelier aan de Lange Nieuw- straat. Foto: Hulskamp. G.A.U. Iconografische Atlas. |
|||||||||
wel heel anders dan nu. Hij kon het even aanzien,
dank zij wat eigen middelen (als broeder had hij geen gelofte van armoede hoeven afleggen), maar moest toch een nieuw leven opbouwen. Zo kwam het dat hij als steenhouwer, via de firma Jurriëns, in Utrecht bij de monumentenzorg ging wer- ken. Zij talent werd gelukkig snel onderkend, zo kreeg hij de opdracht de panelen voor de westelijke deuren van de Klaaskerk te snijden1). Daarna ontstonden er, naast enkele andere beeldhouwwerken en decoratie- ve elementen voor woonhuisrestauraties, 35 lan- taarnconsoles, de eerste 1 2% van de lange reeks. Hij was daarbij even ,.dienstbaar" als in zijn éérste leven. Nooit is een werk van hem feestelijke onthuld; het duurde jaren vóór het eniger mate in de publiciteit kwam. Het ontstond als het ware op middeleeuwse wijze. Schrijver dezes heeft er veel plezier aan beleefd, een
zevental jaren met hem te mogen werken: het bespre- ken van een onderwerp, een discussie bij het kleimo- del, dan maakte hij het afgietsel en tenslotte werd de steen met grote zorgvuldigheid uitgehakt. Zijn stijl vertoonde naast een duidelijk eigentijds karakter soms reminescensies aan een ,,gotische" vroomheid en vaak ook een milde humor. Voor paarden had hij een grote liefde, in vele taferelen spelen ze een be- langrijke rol. Zijn vader had een transportbedrijf, hij was om zo te zeggen met sleperspaarden opgegroeid. Kort na '60 trouwde hij met een gepensioneerde on- derwijzeres. In december 1971 overleed zij, en nog ruim 14 jaren ging hij weer alleen door het leven, in toenemende mate gehandicapt door een slecht ge- |
|||||||||
Op 26 januari j.l. overleed te Bilthoven de op 21 de-
cember 1897 te Utrecht geboren beeldhouwer Cor- nelis Jacobus Groeneveld. Hij zal bij weinigen meer bekend zijn, maar hij maakte in de jaren ' 50 en '60 de eerste serie lantaarnconsoles voor de Utrechtse werf- muren. Zou Willem Stooker, tot 1957 hoofd van de gemeentelijke monumentenzorg (toen volgde schrij- ver dezes hem op), op de gedachte gekomen zijn, de consoles van beeldhouwwerk te laten voorzien, wan- neer niet op het goede moment Kees Groeneveld op zijn pad was verschenen? Inderdaad: verschenen. Al in 1924 had Groeneveld
zich als broeder aangesloten bij de Witte Paters. Hij was een gewetensvol en gelovig mens en wilde zich inzetten voor anderen. Na 8 jaar te Algiers kwam hij op zijn eerste missiepost Nyangezi in de toenmalige Belgische kolonie Kongo. Hij verrichtte er - met de meest primitieve middelen - allerlei bouwkundig werk: kapellen, bruggen enz. Vanuit zijn artistiek ta- lent voegde hij daar het beeldhouwwerk - in beton - aan toe (hij had in zijn jonge jaren enige tijd les gehad in het tekenen, schilderen en beeldhouwen, o.m. van Leo Jongbloed). Er moet ergens nog een groot Christus-Koning beeld van hem staan. Op den duur echter werden vele zaken hem te zwaar: de confrontatie met de manier, waarop daar met de zwarte bevolking werd omgegaan, de wel zeer hiërar- chische verhoudingen binnen de orde zelf, de een- zaamheid. Hij geraakte in ,,grote ontreddering", zoals de pastoor bij zijn begrafenis dat zo treffend om- schreef. In 1947 vroeg hij dispensatie, welke hij na een lange procedure verkreeg; de tijden waren toen |
|||||||||
28
|
|||||||||
hoor en vooral door een afnemend gezichtsvermo-
gen. De laatste tijd verlangde hij naar het moment, waarop zijn leven „volbracht" zou zijn. Nu is dat zover en daarom wat bijzondere aandacht voor iemand die zulks maar in bescheiden mate ten deel viel, maar die - wereldrampen daargelaten - aan de stad Utrecht voor eeuwen iets heel waardevols heeft meegegeven! C. L. Temminck Groll
Noten
1) De restauratie van de torenpartij, eigendom van de burger-
lijke gemeente, vond decennia eerder plaats dan die van de kerk zelf. |
||||||||||||||
Literatuur
- A. Graafhuis/C. A. Baart de la Faille, Reliëfs in Blauw,
Utrecht 1982 II. - C. L. T. G. in maandblad Oud Utrecht 1 958, p. 3 en 11 9;
1959 p. 11 2; 1 960 p. 57; 1 961, p. 43; 1 962, p. 86 en in De Timmerwerf, dienst O.W. Utrecht, 1959 nr. 51 p. 1-5 en nr. 52 p. 3-7; 1963 nr. 75 p. 9. - Jaarverslagen Utr. Mon. Fonds 1956/57 p. 4 en 11;
1958/69/60 p. 10. - Bureau Voorlichting gem. Utrecht, Nicolaïkerk (z.j.), p. 18
en 20. Voor deze bijdrage is mede gebruik gemaakt van welwil-
lende informatie van de heer A. L. Boerrigter te Utrecht, neef van C. J. Groeneveld. |
||||||||||||||
DE UTRECHTERS
EN HUN GOEDE RECHT |
||||||||||||||
ACH LIEVE TIJD (9)
|
||||||||||||||
palet met zachte tinten, de eenheid van politie en
justitie, stadsrecht en poorterschap, de functie van schout en schepenen, de geestelijke rechtspraak, verschillende soorten delicten, bewijs- en straftoe- passing doorspekt met tal van anekdoten aan de or- de. Het uitgaafje is voorts kwistig opgesmukt met zeer fraaie en in vele gevallen weinig bekende illustra- ties, die alle op enigerlei wijze betrekking hebben op Utrecht en die voorzien zijn van heldere en puntige bij- schriften. Het zou te ver voeren om op allerhand details in te
gaan, zodat ik mij er toe beperk bij één punt stil te staan: de pijnbank. „Vanaf ongeveer 1500 werd er bij de rechtspraak sterker aangedrongen op bekente- nissen. Men vond dat een schuldbekentenis nodig was om behoorlijk een vonnis te kunnen wijzen. Door het gebruik van de pijnbank werd het verkrijgen van een bekentenis vergemakkelijkt", aldus vangt de tekst in de rubriek over de pijnbank aan. De bekente- nis was altijd al het belangrijkste bewijsmiddel ge- weest, tezamen met de getuigenverklaring. Anders dan in het hedendaagse strafrecht het geval is, was de enkele bekentenis van de verdachte, dat hij het misdrijf metterdaad gepleegd had voldoende grond- slag voor een veroordelend vonnis. In het kader van de geleidelijke verdringing van het accusatore proces door het vooral aan het kanonieke recht ontleend in- quisitore strafproces - waarin de verdachte meer ob- ject van onderzoek was dan partij - nam ook de be- kentenis als centraal bewijsmiddel in het strafproces- recht in betekenis toe en de te grote waarde die men door het ontbreken van behoorlijke opsporingstech- nieken en het ontbreken van een praktisch bruikbare bewijsleer meer en meer aan de bekentenis ging hechten, heeft het onheil van de opkomst van de tor- tuur bepalend beïnvloed. Pijniging vond zijn eerste toepassing in de late Middeleeuwen door kerkelijke |
||||||||||||||
Het kon moeilijk anders of dit negende deeltje in de op
de Utrechtse maatschappij-geschiedenis gerichte reeks zit vol sappige verhalen, kleurrijke anekdoten en fraaie illustraties, zowel in zwart-wit als in kleur. Het deeltje is niet door strafrechts-historici geschre- ven, zodat de lezer ook niet bezorgd hoeft te zijn dat hij geconfronteerd wordt met een voor de niet- ingewijde moeilijk juristenjargon. Het tegendeel is waar: op genoeglijk-verhalende wijze is er een greep gedaan uit vele eeuwen „crimineel" materiaal uit de Utrechtse geschiedenis dat, gekaderd in kleine rubrie- ken, toch wel enigszins te hooi en te gras aan de lezer wordt gepresenteerd. Ook al ontbreekt in dit kort bestek van caleidoscopisch veelkleurige gegevens derhalve noodzakelijkerwijze een onderliggende lei- dende gedachte, de auteurs zijn er wel in geslaagd om in hun betoog op aardige en aantrekkelijke wijze een impressie te geven van hetgeen zich sedert de late Middeleeuwen zoal in het Utrechtse heeft af- gespeeld. Het accent is daarbij wel wat eenzijdig te- recht gekomen op de geschiedenis van de toepassing van het strafrecht; aan wat tegenwoordig het burger- lijk recht genoemd wordt, is nagenoeg geen aandacht besteed. Ook andere aspecten van de Utrechtse rechtsgeschiedenis konden in het kleine bestek, waarin de deeltjes gegoten zijn, geen opname vinden. Ik denk bijv. aan bestuursrechtelijke aspecten, regel- geving, competentievraagstukken tussen de ver- schillende gerechten, vraagpunten rondom de recep- tie van Romeins recht, de opleiding van juristen aan de Utrechtse universiteit, en de invloed van grote Utrechtse geleerden als Antonius Matthaeus II e.a. binnen en buiten Utrecht, en - om nu maar eens een voorbeeld te nemen uit de recente geschiedenis - de invloed van de zg. Utrechtse school van Pompe en Baan op het strafrechtelijk denken in Nederland. Achtereenvolgens komen, alles gekleurd vanuit een
|
||||||||||||||
29
|
||||||||||||||
vervolgens moeten er tegen de verdachte voldoende
vermoedens en aanwijzingen van daderschap be- staan alvorens tot pijniging over te gaan; ook was een rechtelijk vonnis waarin de graad van pijniging diende te zijn aangegeven vereist; en tenslotte was (verdere) pijniging uitgesloten als de verdachte had bekend. In de loop van de achttiende eeuw is het gebruik van de pijnbank, zoals gezegd, sterk teruggelopen; definitie- ve afschaffing bracht pas de staatsregeling var 1798. Dat aan de verschillende deeltjes van de serie ,,Ach
lieve tijd" geen voetnoten zijn toegevoegd, ligt voor de hand; het had echter de fraaie lay out in geen enkel opzicht schade gedaan als op de laatste pagina van ieder uitgaafje een lijstje met recente literatuur over het onderwerp zou zijn opgenomen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inquisiteurs met betrekking tot een onderzoek naar
ketterij. Afgezien van een verlichte geest als de Utrechtse hoogleraar Antonius Mattaeus II (1601- 1654) heeft ook de meerderheid van de juristen tot tegen het einde van de achttiende eeuw niets ontoe- laatbaars gezien in toepassing van de tortuur ter ver- krijging van een bekentenis, ook al is deze vooral tij- dens de tweede helft ervan in de praktijk sterk terug- gelopen en diende zij toen meer ter „territie" van de verdachte. De bekentenis was nodig in de eerste plaats om de verdachte ter dood te kunnen veroorde- len, en vervolgens ook om het hoger beroep, dat de historisch gegroeide zelfstandigheid en autonomie van stad en gewest doorbrak, uit te sluiten. Op de meeste plaatsen was bovendien het gebruik van de pijnbank onderworpen aan beperkende bepalingen, die overigens in de praktijk niet altijd even nauwgezet in acht zijn genomen. Zo vindt men als grondregels bijv. de eis dat het misdrijf waarvan de verdachte wordt beschuldigd in feite ook gepleegd moet zijn; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. E. Spruit
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht
Janskerkhof 3 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NIEUWE LEDEN
vanaf 25 juni 1985
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mevr. IJ. Aafjes-van der Gaarst
Dr. C. J. M. Aarts
W. Andriessen
T. Bals
Dr. J. H. Bannier
Mevr. E. Bartelson
J. P. Barentsen
G. L Beekman
Jhr. drs. P. A. C. Beelaerts ven Blokland
Dr. A. C. den Besten
W. A. H. C. Boellaard
Mevr. drs. E. Boogaard-van der Meer
W. H. Borst
Dr. H. J. T. Bos
Drs. R. T. C. Bos
W. J. Bos
Dr. H. P. Bottelier
Mevr. J. A. Boumeester
B. H. M. van Bremen
Mevr. M. Brouwer P. Buisman
Drs. I. W. L. A. Caminada
Mevr. H. M. A. Casar
Mevr. A. E. Damsté-Prins Visser
Mevr. J. P. Dierkens-Schuttevaer
Mr. J. van Donselaar
W. Th. P. Doove
Mevr. E. J. Douma
Mevr. T. van Ede
C. Enkelaar
Ing. J. J. Eras M. C. Fuld Mevr. N. A. Gerritsen-van Eeten
R. Gerth
J. Th. M. de Groot
Dr. R. Grosse
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DAGEXCURSIE NAAR 'S-HERTOGENBOSCH
OP ZATERDAG 7 JUNI |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur ontvangst in de Raadskelder van het Stadhuis. Ir.
A. van Drunen, de Bossche bouwhistoricus houdt vervolgens een inleiding over de geschiedenis van de stad, waarna hij de excursiegangers voorgaat in een stadsrondwandeling. Na de gezamenlijke lunch zal H. Teering, de restauratie-architect van de St. Jan een inleiding houden op de rondleiding door de kerk, die deze ook zal begeleiden. De dag wordt beëindigd met een boottocht over de Binnen-Dieze, die - zoals ge- zegd - voor een gedeelte onder de stad doorstroomt. Het vertrek uit Den Bosch zal omstreeks 17.00 uur zijn. In principe geschiedt het vervoer gezamenlijk per
trein. Degenen, die alternatieve vervoermiddelen pre- fereren dienen dat tijdig op te geven. De kosten van de excursie zullen ongeveer f 37,50 bedragen, alles inbegrepen. Degenen, die niet meereizen betalen dan ongeveer f 27,50. U kunt zich schriftelijk aanmelden bij mw. M. de Haas, Van der Helststraat 21, 3583 AT Utrecht (tel. 030-52 11 47). Doet u dat wel vóór 15 mei a.s. Ook voor nadere informatie kunt u bij mw. De Haas terecht. De excursiecommissie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot voor enkele jaren was het gebruikelijk om één
keer in het jaar een grote excursie van een hele dag te organiseren. Gezien de belangstelling die hiervoor al- tijd bestaan heeft, meent de excursiecommissie er goed aan te doen deze traditie weer in ere te herstel- len. Als eerste reisdoel is gekozen voor 's-Hertogen- bosch. Deze stad vierde vorig jaar haar 800-jarig bestaan, een evenement dat met veel feestelijkheden gepaard ging. Het mooiste kado van de jarige stad was misschien wel de voltooiing van de restauratie van de gotische St. Janskatheraal. Maar ook vele an- dere zaken maken een bezoek aan de hertogstad de moeite waard: het stadhuis uit 1670, het vroeg 1 3e- oeuwse huis De Moriaan, het marktplein, verschillen- de musea en het schilderachtige, gedeeltelijk onder- aards lopende riviertje de Binnen-Dieze zijn er enkele van. De excursiecommissie, versterkt met de hulp van se-
cretaris Hans Mathijssen, een geboren Bosschenaar, heeft uit dit aanbod een keus gedaan en een naar wij menen afwisselend programma samengesteld. Het programma ziet er globaal als volgt uit: Vertrekt uit Utrecht omstreeks 9.00 uur. Rond 10.00 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche en sociale aardrijkskunde van een land of streek
niet kent zal ook van de geschiedenis ervan niet veel begrijpen. De geografie op haar beurt steunt weer op de cartografie. Het imposante boekwerk Nederland in kaarten laat het resultaat zien van een gelukkige en nogal unieke samenwerking tussen geografen en car- tografen. Het geeft dus zowel een beeld van de ont- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederland in kaarten. Verandering van stad en land in
vier eeuwen cartografie. M. W. Heslinga e.a. Ede/Antwerpen, Zomer & Keuning, 1985. 216 blz. met illustr. ISBN 90 210 5032 3. Prijs: f 125,-. De geschiedenis telt onder haar vele hulpweten-
schappen de historische geografie, want wie de fysi- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikkeling van het kaarten maken in ons land, als ook
een wordingsgeschiedenis vanaf de middeleeuwen van de gewesten die later Nederland zijn gaan uitma- ken. Het is een werk waarmee volgens de inleider, prof. C. Koeman, wordt aangetoond dat beide weten- schappen na een eeuw hun volwassenheid hebben bereikt. Een vijftal auteurs, specialisten in de historische geo-
grafie allemaal, wandelt met ons door Nederland, niet meer als de ijverige dominee Craandijk ,,met pen en potlood", maar aan de hand van een vijftigtal illustra- tieve en prachtig in kleur afgedrukte kaarten uit de 1 6e tot en met de 20ste eeuw. Bij elk van die kaarten is een hoofdstuk van twee volle bladzijden geschre- ven, ook weer toegelicht door kleinere zwart-wit kaartjes. . Drie van de grote kaarten handelen over specifiek
Utrechtse ontwikkelingen. Hoofdstuk 2 gaat over de streek tussen Vecht en Oude Rijn, het Utrechtse pol- dergebied dus. Het recht-toe recht-aan ingerichte landschap, waarin dorpen liggen als Kockengen, Tec- kop, Gerverscop en Kamerik - ook over die namen worden interessante opmerkingen gemaakt - doet zeer eigentijds aan. Tot ongeveer 1050 was het hier letterlijk een wildernis (vgl. de naam Wilnis). Daarna breekt een eeuw van ontginning aan, waarbij gebruik wordt gemaakt van een systeem van evenwijdige slo- ten. Zo kwamen boerderijen tot stand die elk een op- pervlakte van circa 14 hectare besloegen, de toenma- lige mensenmaat blijkbaar. Een kaart uit 1 608, toebe- horend aan het kapittel van St. Jan, laat zo'n perceel zien in Gerverscop, inclusief een afbeelding van de boerderij, de hooiberg en de eendenkooi. Een ander hoofdstuk toont de desastreuze gevolgen van de vervening rond 1 750. Vanaf de 1 6de eeuw is er in het gebied rond de huidige Z-Hollands Utrechtse grens gebaggerd, met als resultaat dat er een plas- sengebied ontstond waarin hele dorpen verdwenen. Eerst de 19de eeuw werd weer een periode van droogmakerijen. Landmeter Lodewijk Kraakhorst bracht met dat doel al in 1 741 de plassen bij Nieuw- koop, Zevenhoven en Nieuwveen in kaart. Ook is er een interessante militaire kaart opgenomen van de (Nieuwe) Hollandse Waterlinie Naarden-Utrecht. Dui- delijk is te zien welke stukken - in blauw - in geval van oorlog onder water gezet moesten worden. Buiten deze belangrijke Utrechtse zaken maakt het boek een ronde van Nederland, waarbij geen enkele provincie of regio wordt overgeslagen. Allerlei onmis- bare historische infra-structuren worden in dit kaar- tenboek op soms verrassende wijze belicht: de water- huishouding - die op de eerste plaats - vervoer, haven- aanleg, uitbreiding van stadsgebieden en mijnbouw, om er slechts enkele te noemen. Al met al: een rijk boek, waarin veel valt te genieten en nog meer te leren. Er is een register van persoons- namen en een van plaats- en streeknamen opgeno- men. Dr. Donkersloot-de Vrij heeft voor de even be- knopte als heldere bijschriften bij de gereproduceerde kaarten gezorgd. v.S.
|
|||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||
5 april tot 19 mei 1986. „Verdwenen dorpen,
hervonden sporen. Twintig eeuwen Wijkse praehistorie". Tentoonstelling in het Kanton- naal en Stedetijk Museum, Volderstraat 15-17, Wijk bij Duurstede. Openingstijden: dinsdag tot en met zondag van 13.30-17.00 uur. Donderdag 15 mei 1986. Ledenvergadering
van de vereniging Oud-Utrecht. Fundatie van Renswoude. Agnietenstraat, Utrecht. Aan- vang 19.30 uur. Nadere mededelingen in het volgende nummer van het Maandblad. |
|||||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
|||||||||||||
59e jaargang nr. 3 - maart 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12.
|
|||||||||||||
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||
32
|
|||||||||||||
EEN ABT TEGEN AMBTENAREN
Benoemingsperikeien in het klooster Oostbroek 1561-1566
|
|||||||||
Een moeizame routine. De eerste benoemingsproce-
dure De zaak begon als een louter lokale kwestie, een
steekspel om de opvolging van Jacob van Baern, abt en prelaat van Oostbroek, een rijke benediktijnerabdij even ten oosten van de stad Utrecht. Een beroerte had hem invalide gemaakt. Het in zulke gevallen im- mer klaarstaande leger aasgieren achtte zijn rol uit- gespeeld en men begon de intriges om de opvolging zonder veel aandacht te schenken aan de gevoelens van Jacob van Baern. Een kapitale fout, naar later zou blijken. De best gekwalificeerde kandidaat was de prior van
het klooster, Christoffel Alberts. Deze was in 1 548 in Oostbroek ingetreden en er zeven jaar later tot priester gewijd. Alle getuigen noemen hem een man van onmiskenbare kwaliteiten. En, wat in de zestien- de eeuw wel zo belangrijk was, Christoffel Alberts bezat relaties en kon op machtige beschermers reke- nen. Deze beschermers, met de steun van het kapittel van het klooster, hielden de abt Jacob van Baern voor dat hij niet meer in staat was om zijn taken naar beho- ren te vervullen en dat hij het best deed om Christoffel Alberts tot zijn coadjutor te benoemen (naaste mede- wekers met recht van opvolging). Onder deze aan- drang gaf de abt zijn fiat. De tijden waren evenwel voorbij dat een klooster of
kapittel de verkiezing van haar hoofd binnen de eigen kring kon regelen. Sinds de inlijving van Utrecht door de Habsburgse dynastie (1 528) was het de regering in Brussel die de dienst uitmaakte. Karel V had dit recht voor de Nederlanden verkregen door het benoe- mingsindult van 1515. Voor Utrecht werd in 1542 nog een afzonderlijke verordening uitgevaardigd. Bij het ontstaan van een vacature zouden eerst door de regering aangewezen commissarissen (waaronder al- tijd een vooraanstaand theoloog) ter plaatse een on- derzoek instellen. Zij droegen een geschikt persoon voor om de vacature te bezetten. Deze kandidaat maakte eerst nog persoonlijk zijn opwachting bij de regering in Brussel en pas als men daar ook geen be- zwaren vond volgde de benoeming. Uiteraard waren veel kloosters niet erg te spreken over deze nieuwe regeling. De regering had de groot- ste moeite haar aanspraken te verwezenlijken. Dat was zo onder Karel V2), en dat was nog steeds zo on- der Philips II. Dreigende taal werd niet geschuwd. Door de kloosters op eigen houtje aangewezen perso- nen zouden zich automatisch voor benoeming dis- kwalificeren. Maar de moeilijkheden bleven groot. Een onderzoek door regeringscommissarissen in de abdij voor vrouwelijke religieuzen van St. Servaas te Utrecht tot voordracht van een nieuwe abdis strand- de op tegenwerking van de religieuzen, die in hun ver- zet gestijfd werden door hun visitator, de abt van Al- |
|||||||||
Naast de godsdienstkwestie wordt de verdediging
van de privileges algemeen als één van de hoofdoor- zaken van de Nederlandse Opstand beschouwd en het is waar dat men onder het bewind van Philips II de regering allengs meer ging bechouwen als een bedrei- ging voor de eigen zelfstandigheid. Sinds de Opstand hebben onze geschiedschrijvers dit beeld van een on- draaglijk drukkende overheid in het algemeen gretig bevestigd. Of zij Philips II nu als een dwingeland za- gen strijden tegen de fundamentele vrijheden van zijn onderdanen, dan wel als een voorvechter van de een- heidsstaat tegen allerlei verouderde, de „vooruit- gang" belemmerende voorrechten (en de lezer mag zelf uitmaken in hoeverre dit verschil een kwestie van taalgebruik is), zij kenschetsten het tijdvak als dat van een krachtig absolutisme. Echt onjuist is dit beeld misschien niet. Maar meer lokaal gericht onderzoek heeft ons inmiddels geleerd dat het in elk geval aan- zienlijke nuancering behoeft. Ik spreek dan nog niet eens van het probleem dat achter het beroep van de gewesten op „oude rechten" soms machtspreten- ties schuilgingen die bijna even aanmatigend waren als die van de regering zelf. Laat ons slechts een blik slaan op de werkelijke inhoud van dit „absolutisme" van Philips II. Het zal blijken dat de praktische proble- men van het regeren in de 16de eeuw zo groot waren dat van een werkelijk „absoluut" gezag moeilijk spra- ke kon zijn1). Het is mijn bedoeling deze problematiek te illustreren
aan de hand van een konkreet voorbeeld op een pro- bleemveld dat voor het uitbreken van de Opstand van geen betekenis lijkt te zijn geweest (en waarschijnlijk daarom nooit veel aandacht heeft gekregen) maar dat door Philips II en zijn regering zelf van het grootste ge- wicht werd geacht: het toezicht op het kloosterwe- zen. Het doel van de regeringsbemoeienis op dit ter- rein was ongetwijfeld nobel: verheffing van de gods- dienst en de Kerk uit de inderdaad deplorabele toestand waarin zij in deze tijd verkeerden. Maar kerk en staat waren nog niet gescheiden. Gehoorzaam- heid aan de Kerk was gehoorzaamheid aan de koning. Zodoende was de regeringspolitiek hier ook staatkun- dig van betekenis en, zo men wil, onderdeel van een absolutistisch „program". Maar wat kwam er konkreet van deze politiek te-
recht? Bezien wij de problemen met het klooster Oostbroek, vlakbij Utrecht, in de jaren 1561-1566. Een persoonlijke zaak binnen de kloostermuren dwong de regering tot ingrijpen en, vanwege de nete- ligheid van de kwestie, tot het successievelijk uitspe- len van alle troeven waarover ze beschikte. Zodoende geeft de zaak een helder beeld van haar mogelijkhe- den om op lokaal nivo in te grijpen. |
|||||||||
33
|
|||||||||
De ligging van de voormalige
abdij Oostbroek ten oosten van de stad Utrecht. Detail utt een kaart van Christiaan Sgrooten, 1 592 (origineel: Kon. Bibl. Brussel). |
|||||||||
tenkamp (bij Rheinberg)3). Een heerschap dat de rege-
ring reeds bij eerdere gelegenheden had dwars- gezeten4). Nauwelijks subtieler ging het toe in het Jo- hannieterconvent (St. Catharijne) in dezelfde stad. In de nacht van 14 op 15 augustus 1 561 overleed hier de balijer (provinciaal van de johannieters) Willem van Heteren. Tussen 7 en 8 uur de volgende ochtend meldden zich reeds twee afgevaardigden van het Hof van Utrecht die het convent kwamen verbieden een nieuwe balijer te kiezen voordat zij het behagen van Zijne Majesteit vernomen zouden hebben. De prior antwoordde hen dat het convent volgens gewoonte en privilegie reeds een nieuwe balijer verkozen had. Hij verontschuldigde zich, zeggende dat zij van de be- treffende koninklijke ordonnantie geen weet hadden gehad, en dat zij bovendien meenden dat deze, we- gens hun privileges, niet op hen van toepassing was. De commissarissen verboden daarop de installatie van de nieuwgekozene5). Opgemerkt zij dat deze uit- eindelijk, maar na een formele procedure, toch be- noemd is6). Om broeder Christoffel benoemd te krijgen moest
men in Oostbroek dus enigszins politiek te werk gaan. De abt moest de regering om de benoeming van een coadjutor verzoeken en het kapittel stelde een voor- dracht van drie namen op. Wel gaf men daarbij aan dat broeder Christoffel van de drie de geschiktste was. Diens vrienden wisten voor hem bovendien een aanbeveling te verkrijgen van Willem van Oranje, stadhouder van Utrecht7). Deze stappen resulteerden in een onderzoek in Oostbroek door de president van het Hof van Utrecht en de abt van de St. Paulusabdij te Utrecht als regeringscommissarissen. Tot dusver hadden de gebeurtenissen hun moeizame, maar normale loop gehad. De zaak werd nu opeens echter onvoorzien gecompliceerd. Jacob van Baern, hoewel nog altijd invalide, besloot zich niet langer te laten ringeloren en het heft in eigen hand te houden. Hij trok zijn steun voor Christoffel Alberts in8) waar- |
|||||||||
door het onderzoek van de commissarissen mislukte
(ze werden het onderling niet eens). Tenslotte ging hij zelfs zo ver dat broeder Christoffel in een kamer in het klooster werd opgesloten. De redenen voor deze wending zijn niet geheel duide-
lijk. Christoffel zelf9) wierp later alle schuld op de rent- meester van het klooster, Johannes ten Berch, alias Johannes Cock. Deze was recentelijk (6 februari 1 563) door de abt op zeer gunstige voorwaarden be- noemd, voor tien jaar tegen zestig karolusguldens per jaar plus onkosten. Hij eiste nu van Christoffel de toe- zegging dat deze hem in zijn funktie zou handhaven of anders zou afkopen met een bedrag van 500 gulden10). Toen Christoffel weigerde hier op in te gaan zette Cock met boze praatjes de abt en de kloostergemeenschap tegen hem op, met het vermel- de resultaat. Dit vehaal mag waar zijn (en Cock komt in het latere onderzoek van Persijn inderdaad niet erg gunstig naar voren), Christoffel zelf schijnt zich te- genover de abt ook niet steeds even taktvol te hebben gedragen. Dit bedrijf eindigt met een waar theaterstuk. Op het
nieuws van Christoffels gevangenschap kwamen zijn beschermers in aktie. De aartsbisschop van Utrecht zond zijn vicaris Willem van Amerongen, de deken van Oudmunster, naar het klooster, die daarvoor de hulp inriep van de substituut-procureur-generaal en een aantal knechten. Zij verschaften zich met geweld toegang tot het klooster en bevrijdden broeder Christoffel uit zijn gevangenschap - „non sine magno suorum periculo" (met groot persoonlijk risico) zoals deze later vermeldde11). Zij brachten hem naar Utrecht waar hij gehuisvest werd bij de vicaris. Het optreden van de president van Utrecht en de
tweede benoemingsprocedure Het is waarschijnlijk dat Christoffels vrienden ook eni-
ge minder gunstige berichten over de situatie in Oost- broek in het oor van de regering fluisterden. In elk ge- |
|||||||||
34
|
|||||||||
val begon men zich te Brussel dienaangaande onge-
rust te maken. Op 18 december 1 563 droeg de land- voogdes aan Willem van Oranje als stadhouder van Utrecht op om samen met de aartsbisschop van Utrecht een onderzoek in het klooster in te stellen en maatregelen te treffen betreffende het beheer van de tijdelijke goederen12). Dat de regering juist hen aan- wees zal mede op suggestie van haar informanten zijn gebeurd; zowel Oranje als de aartsbisschop hadden zich reeds doen kennen als vrienden van Christoffel, maar bovendien schijnt de regering geoordeeld te hebben dat deze ingewikkelde kwestie uitsluitend door personen van hun prestige en gezag opgelost kon worden. Terecht, naar we zullen zien. Maar Oran- je was vooralsnog een andere mening toegedaan. Hij wees er op dat hij andere belangrijke zaken te doen had en dat de kwestie Oostbroek wel geregeld kon worden door de raadsheren van het Hof van Utrecht13). Maar de regering achtte het noodzakeiljk dat ,,u als stadhouder tussenbeide komt om de zaak met groter gezag af te handelen"14) en beval Oranje de zaak ter hand te nemen zodra hij gelegenheid zou vinden. Oostbroek werd gewaarschuwd dit uitstel niet te misbruiken door nog meer goederen te vervreemden15). Maar een edelman van het kaliber van Oranje was in-
derdaad druk bezet en dat gold zeker in het jaar 1 564, na de val van Granvelle, toen de hoge adel een man- moedige poging deed leiding te geven aan het bestuur van de Nederlanden. Oranjes aanwezigheid was vrij- wel permanent in Brussel, in de Raad van State, ver- eist en hij verliet het zuiden niet. Een vol jaar hoorde men te Oostbroek niets meer van de regering. Uiteindelijk echter, na aanhoudende berichten dat te Oostbroek niet alleen de tijdelijke maar ook de geeste- lijke zaken niet liepen zoals het behoorde, besloot de regering dat de zaak geen verder uitstel kon dulden. Hyppolitus Persijn, president van het Hof van Utrecht, kreeg opdracht om ter plaatse een onder- zoek in te stellen en zonodig een ,,fijne persoene" voor te dragen om met de zaken van het klooster be- last te worden16). |
|||||||||
Persijn bracht twee dagen, 3 en 4 maart 1 565, in het
klooster door. De abt weigerde iedere medewerking. Wat hij ontdekte gaf inderdaad reden tot zorg. De boekhouding bleek een chaos waar zelfs de rent- meester geen inzicht in had. Met het bezit werd slor- dig omgesprongen. Een stuk bos waaruit de abdij een deel van zijn inkomsten trok was totaal geruïneerd. De kloostertucht bleek ook niet wat hij wezen moest: een afwezigheid van de abt had aanleiding gegeven tot geregelde uitstapjes van de kloosterlingen naar het naburige Vrouwenklooster en één van de priesters die Persijn wilde ondervragen bleek dermate dronken dat hij het verhoor naar de volgende dag ver- schoof. Ingrijpen was kortom dringend noodzakelijk en daar
het klooster al minstens 25 jaar niet meer door de su- perieur gevisiteerd was, was het toezicht aan de ko- ning vervallen. Persijn beval aan om een administrator voor de wereldlijke goederen te benoemen. Van de priesters in het klooster achtte hij hiervoor niemand geschikt. De uitgestoten Christoffel Alberts echter werd door alle betrokkenen als bekwaam aangepre- zen en hem zond Persijn naar Brussel om benoemd te worden17). De zaak was aldus met ambtelijke nauwgezetheid op-
gehelderd. Broeder Christoffel maakte in Brussel, waar Willem van Oranje zich de afhandeling van zijn zaak toeëigende18), geen ongunstige indruk en niets leek zijn benoeming meer in de weg te staan. En toch aarzelde de regering nog om van haar Brusselse Olympus haar machtswoord te donderen. De land- voogdes verklaarde dat tot Christoffels benoeming ,,. . . (om die goede recommandatie die ons van hem gedaen is geweest) wy wel geneight souden syn, maer alzoe daernae de voirs. prelaet by vermaeckinge soe het genoech schynt des voirs. heeren Christoffels aen hem gedaen een weersien tegen den selven ge- cregen heeft. . . wy besorgen dat hem committeren- de totte voirs. administratie sonder weten ende con- sent des voirs. prelaets die by aventure op hem noch evenzeer verbittert is, de selve prelaet daerdoer in voirder ongemack van crencte oft bij aventure syns |
|||||||||
Spotpret op het monnikwe-
zen, Hans Sebold Beham, 1521. Een prent als deze spreekt boekdelen over de slechte reputatie die deze stand in de 16de eeuw ge- noot. De monnik bevindt zich in de greep van de hoofdzonden superbia (trots), luxuria (wellustl en
avaritia (hebzucht), terwijl paupertas (armoede), waar- aan een monnik zich door een gelofte gebonden heeft, op afstand haar ongenoegen kenbaar maakt. Reden ge- noeg om hem het evangelie eens onder de neus te wrij- ven. |
|||||||||
35
|
|||||||||
levens kommen mochte twellick wy ongeren saghen
te geschieden"19). Ik wil niet twijfelen aan de humane bedoelingen van
de landvoogdes. Maar de overweging dat men alleen maar meer problemen zou scheppen door in het verre Brussel besluiten te proclameren tegen een klooster dat reeds duidelijk van zijn vijandigheid tegen ambte- lijke inmenging had blijk gegeven, zal ook een rol gespeeld hebben. Het was noodzakelijk om ter plaat- se medewerking te krijgen zodat het besluit kon wor- den uitgevoerd. Daarom gaf de landvoogdes op- dracht aan Persijn, de domdeken Johan van de Vecht en de deken van St. Pieter, Jacob Wten Eng, om met Jacob van Baem over de zaak te spreken en hem met alle goede middelen te bewegen zijn goedkeuring aan de benoeming van broeder Christoffel te hechten. Daarbij kwam men hem zo veel mogelijk tegemoet: Christoffel zou niet als coadjutor of opvolger optre- den, maar de status van simpel ondergeschikte hou- den. Hij zou rekening en verantwoording hebben af te leggen en de benoeming zou een voorlopig karakter hebben20). Het verslag dat de drie van hun handelen met de pre-
laat hebben nagelaten leest als een tragikomedie21). De prelaat kon zich wegens zijn invaliditeit niet zelf verstaanbaar maken; zijn ondergeschikten voerden het woord voor hem. Stevig onder druk gezet pro- beerde hij aanvankelijk onder diverse voorwendselen de verantwoordelijkheid voor een beslissing van zich af te schuiven en wist tot twee keer toe uitstel te ver- krijgen. Uiteindelijk deed hij zijn antwoord schriftelijk aan de regeringscommissarissen toekomen22). Het liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Het was onaanvaardbaar Christoffel het beheer over de kloosterzaken of zelfs de toegang tot de abdij toe te staan. Niemand van de kloosterlingen („ofte tbeste ende tmerendeel van dien") wilde iets met hem te maken hebben. En of de regering er, in het belang der religie natuurlijk, maar voor wilde zorgen dat de abdij in eendracht en liefde kon blijven, wat met Christoffel er in niet mogelijk was. Daarmee was de zaak in een voorlopige impasse be-
land. De staat had in de zestiende eeuw te weinig ge- zag om met een simpel bevel en wat we nu de gewo- ne middelen van bestuur vinden haar wil op te leggen. Het ambtelijk apparaat moest het afleggen tegen de halsstarrigheid van de abt. Dat de regering de zaak niet op haar beloop kon laten is echter duidelijk. Het optreden van Willem van Oranje en de derde be-
noemingsprocedure Al te lang hadden de beslommeringen van de centrale
regering Oranje genoopt zijn stadhouderschappen te verwaarlozen. In Amsterdam wachtte men hem met ongeduld om een ernstige tweedracht tussen de bur- gerij en het stadsbestuur bij te leggen. In Den Haag betwistten Staten en Hof van Holland eikaars prero- gatieven en was zijn aanwezigheid bovendien vereist wegens een kwestie aangaande de admiraliteit over Holland. Wegens al deze zaken maakte Oranje zich voorjaar 1565 eindelijk op om naar het noorden te rei- zen. Daarbij zou hij ook Utrecht aandoen. Naar het |
||||||
Hippolytus Persyn, president van het Hof van Utrecht. Gravu-
re uit Van Loon, De Nederlandsche historiepenningen, Den Haag, 1723-1731, naar een zilveren penning uit 1569. schijnt moest hij hier een bemiddelingspoging wagen
in het geschil tussen de stad en de heer van Brederode23). En ook zijn opdracht om samen met de aartsbisschop een bekwaam persoon aan te stellen om de goederen van het klooster Oostbroek te behe- ren werd nu vernieuwd24). Oranje was begin mei in Utrecht. Niet bekend is hoe
lang hij er gebleven is25) en rechtstreekse gegevens over zijn handelingen hier hebben wij niet. Maar na derhand treffen wij broeder Christoffel in de abdij Oostbroek aan als beheerder. De uitkomst op zich is weinig verrassend maar de kennelijke afwezigheid van moeilijkheden kan verbazing wekken. Hier zien we wat de regering bedoelde met ,,de zaak met groter gezag afhandelen". Waar de president van het ge- rechtshof en de kapitteldekens slechts tot verzet prik- kelden, ging alles opzij voor het illustere tweetal Oranje en Schenk van Toutenburg26). Merk overigens op dat ook deze heren niet volledig vrij werden gelaten in hun handelen. De door hen aan- gewezen persoon moest eerst weer naar Brussel om formeel te worden benoemd. Ongetwijfeld een for- maliteit: ten eerste was Christoffel daar al een keer (en met hetzelfde doel!) geweest, ten tweede kon de regering de twee heren, die hier bovendien haar laat- ste en hoogste troef waren, moeilijk bruskeren. Maar het was met zulk formalisme dat de regering haar ge- zag er in moest hameren. Waar deze oplossing geen rekening mee hield was na-
tuurlijk de eerder door de landvoogdes uitgesproken vrees voor de gezondheid van de abt. Wel legde zij nog een pleister op de wonde in de vorm van een jaar- geld van f 927, - benevens een behoorlijke som in natura, alles door het klooster op brengen. De abt liet zich niet verzoenen en weigerde bijvoorbeeld om zijn administrateur de oude rekeningen over te leggen27). Maar hij had afgedaan en de enige manier waarop hij de wereld nog een protest kon voorhouden was inder- |
||||||
36
|
||||||
daad de laatste: Jacob van Baern overleed op 25 fe-
bruari 1566. De vierde benoemingsprocedure. De routine hervat
Klaarblijkelijk had broeder Christoffel zich in de korte
tijd van zijn beheerderschap al kunnen doen gelden. In ieder geval bestond er te Oostbroek weinig twijfel over wie de nieuwe abt moest worden. Toen commis- sarissen uit het Hof van Utrecht de kloosterlingen kwamen verbieden een abt te verkiezen voordat de koning hen deze zou hebben genomineerd zeiden zij braaf ja en amen28), maar onderwijl zonnen zij op an- dere middelen. Prior en gemeen convent van Oost- broek stelden een request aan de kroon op. Zij wezen er op dat in verband met de als bekend uiterst zorgelij- ke toestand van de goederen van het klooster met spoed in de vacature moest worden voorzien. Daar- om vroegen zij toestemming om Christoffel Alberts (die zich inmiddels een echte achternaam had aange- meten en hier Christoffel Roest wordt genoemd) zelf op de oude manier tot prelaat te mogen kiezen, in plaats van dat men de omslachtige weg van de rege- ring zou volgen. Om hun kans op een inwilligend ant- woord te vergroten riepen zij de voorspraak van Oran- je in en deze aarzelde niet zich over het request te ont- fermen en het met een warme aanbeveling, waarin hij de geldigheid van de argumenten bevestigde, naar de regering op te zenden29). Toch vond men in Brussel een doof oor. De landvoog-
des zette omstandig aan Oranje uiteen waarom men van zijn advies afweek. Zij kon niet afwijken van wat zij „lancienne coustume et usance", het vanouds gangbare gebruik, noemde (wat men in Oostbroek juist een nieuwigheid achtte), want „wanneer wij de- ze procedure achterwege zouden laten en in onze no- minatie enkel zouden afgaan op de keus van de mon- niken van Oostbroek, lopen wij het gevaar dat dit pre- cedent later afbreuk zal doen aan het recht van de ko- ning. En u weet met hoeveel moeite wij dit recht be- waren tegenover de abdijen, kloosters en conventen die niets liever zouden zien dan dat het werd afge- schaft en ontkracht"30). Wel zegde zij toe dat Christoffel bij provisie, zolang de procedure liep, de administratie van het klooster kon blijven voeren. Het ging niet om de persoon van broeder Christoffel. Integendeel, het lijkt er meer op dat de regering juist omdat ze niet om zijn benoeming heen kon zo sterk de noodzaak voelde haar souvereiniteit te benadrukken. Persijn en de aartsbisschop (of zijn vicaris) werden gecommitteerd zo snel mogelijk te onderzoeken wie van de religieuzen het best met de prelatuur bekleed kon worden. Zij hadden zich „insunderheyt oick op die qualiteyt van broeder Xtoffel Alberti" (onderhand wel de meest onderzochte persoon van de Nederlan- den) te informeren, maar de regering stond er op dat alle formaliteiten nauwgezet werden uitgevoerd31). Uit de stukken die Van Lommei heeft meegedeeld blijkt de afloop32). De regering was eindelijk de toestand meester en ontmoette geen verdere moei- lijkheden. Naar aanleiding van een regelmatig onder- zoek kon Christoffel te langen leste de prelatuur ver- werven die men hem jaren eerder had toegedacht. |
|||||||||
Conclusie
Laat de regering van Philips II zich nu beschrijven als
absolutistisch? Enerzijds stellen we ons bij een abso- luut gezag toch wat anders voor dan het bovenbe- schreven geschipper. Maar anderzijds: wat heet eigenlijk absolutistisch? Het probleem van de benoe- ming van kloosteroversten lag in het Frankrijk van Lo- dewijk XIV, dus in de hoogtijdagen van wat wij nu het absolutisme noemen, niet minder gevoelig. Wie de vermakelijke episode bij Saint Simon over 's konings perikelen met het nonnenklooster van Poissy leest, zal misschien zelfs oordelen dat de regering van Phi- lips II relatief verbazend effektief was33). Daarom, laat ons vooralsnog afzien van het plakken van etiket- ten met de uitgang -istisch en simpelweg beschrijven wat we gezien hebben. Wat de regering poogt te be- waren, misschien beter: wat zij willen opleggen, is de vorm van haar gezag. Een vorm die zij slechts kan doen eerbiedigen door inhoudelijk zeer veel water bij de wijn te doen. Maar hoe noem je een gezag dat ab- soluut is zolang het de onderdanen hun zin geeft? De regering streefde er metterdaad naar om alle rech- ten van de onderdanen theoretisch in haar hand te verenigen. Maar al viel voorlopig niet te verwachten dat ze van zo'n formele machtspositie veel misbruik zou kunnen maken, het was heel terecht dat de on- derdanen hun privileges met hand en tand verdedig- den. Het was een probleem van termijn. Door tijdelijk voordeel op te offeren hoopte de regering de vorm zo sterk te maken dat deze uiteindelijk de inhoud vanzelf mee zou nemen: dat men haar gezag zou leren eerbie- digen ook als het impopulaire besluiten zou gaan ne- men. En ook al voelen we misschien meer sympathie voor het volk, dat zich meer en meer in de tang geno- men voelde en voor zijn "vrijheid" opkwam, dan moeten we toch ook bewondering opbrengen voor de bekwaamheid en het doorzettingsvermogen waar- mee de regering haar doel nastreefde. De Meern R. H. Vermij
Zandweg 78
|
|||||||||
Noten.
'). Een geliefd thema van mijn leermeester dr. H. Wansink.
Het zou niet juist zijn zijn naam hier onvermeld te laten. 2). P. Gorissen. ,,De invoering van het benoemingsrecht in
de Nederlandse abdijen onder Karel V", in: Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden 9 (1955) 190-237 en 10 (1956) 25-57. Voor Utrecht (1536-1546): ibidem, 1956, p. 44-51. 3). Margaretha aan Servaasabdij 1561 maart 30. Alge-
meen Rijksarchief Brussel, Conseil d'Etat et Audience (verder afgekort als; Audience) 329 f 61 +v. 4). Gorissen (1956) 26-27, 48.
5). Hof van Utrecht aan Margaretha 1 561 aug 28, met acte
van gecommitteerden. Audience 327 f 114, 116 + v. 6). Margaretha aan Persijn en N. de Castro 1561 aug 28.
Audience 327 f 118 + v. Oranje aan Margaretha en vv 1 561 okt 10, 22. Correspondance de Guillaume Ie Taci- turne prince d'Orange, L. P. Gachard ed. (verder: Ga- chard), II (Bruxelles 1850) 28-31. |
|||||||||
37
|
|||||||||
schop 1565 april 23. Audience 329 f 78+ v.
H. J. P. van Alfen, ,,Dagregister van 's prinsen le- vensloop", in: Prins Willem van Oranje 1533-1933 (Haarlem 1933) 423 weet slechts te melden: komt 1 mei aan te Vianen; is 6 mei te Utrecht; is 1 2 mei te Am- sterdam. De aartsbisschop blijkt in persoon te zijn opgetreden,
vgl. Van Lommei 306. Over de rol van „autoriteit" in het bestuur vgl. R. Vermij, ,,'s Konings stadhouder in Hofland (1 559-1 567). Oranjes trouw aan Philips tl", in: Utrechtse Historische Cahiers (1984)nr. 2/3 p. 41-43. Van Lommei 303, 304. Van zijn kant was Christoffel tot het uitkeren van dit jaargeld waarschijnlijk weinig ge- neigd, vgl. ibidem 306. Hof van Utrecht aan Margaretha 1566 febr. 27. Van
Lommei 292-293. Oranje aan Margarehta 1 566 maart 3, met brief Oost-
broek aan Oranje 1 566 febr 28 en request Oostbroek. Audience 86 f 103 + v (regest in Gachard, II, 124), 105 + v, 107. „delaissant ceste facon de proceder et faire la nomina
tion sur la nue election des religieulx dud. Oistbrouck commilz requierent. Ion se hazarderoit de a lavenir Ie fai- re tirer en consequence preiudiciable au droict de sa ma te leque! droict vous scavez avec quelle difficulte Ion conserve contre les abbayes monasteres et convents, ne desirans tant, que Ie veoir annule et du tout oste". Margaretha aan Oranje 1 566 maart 9. Audience 90 f 111 +v. Margaretha aan Persijn en aartsbisschop (of vicaris)
1566 maart 9. Audience 330 f 66 + v. Deze brief is in het verslag van de twee integraal herhaald en vandaar afgedrukt bij Van Lommei, 293-294. Van Lommei 308 en passim. Saint Simon, Mémoires, G. Truc ed. (Paris 19581, I (bi-
bliothèque de la pleiade 79), 752-754. |
|||||||||||
'I. Oranje aan Margaretha 1 561 mei 1. Gachard, II, 39-40.
"). Vgl. A. van Llommel], ,,De abdij van Oostbroeck bij 25I.
Utrecht A° 1566", in: Archief voor de Geschiedenis
van het aartsbisdom Utrecht 3 (1876) 296 (verklaring
Jan Oorschot).
9). Zie noot 18. 10|. De prijs van een lijfrente van f 60, - 's jaars. Vgl. Au- 2e). dtence 329 f 27 +v en de benoemingsbrief, ibidem f
31v-32.
u). Zie noot 18
12|. Deze brief heb ik niet teruggevonden. Zie noot 13.
13I. Oranje aan Margaretha 1564 jan 23. Audience 89 f z7). 112.
14). ,,Pour faire passer la chose avec plus dauthorite vous comme gouverneur y fussres entrevenu". Margaretha 2ê).
aan Oranje 1 564 jan 28. Audience 89 f 11 7-1 18v.
15|. Margaratha aan Oostbroek 1563 st.cur. = 1564 febr 5. 29). Audience 328 f 106-v.
16). Margaretha aan Persijn 1565 febr 24. Audience 329 f 22 + v.
17). Persijn aan Margaretha 1 565 maart 6, en zijn rapport. 30). Audience 329 f 23, 30-36.
18). ,,Fr. Christoforus Alberti ex mandato Illustrissime Aurai- corum Principis. . . declarat. . ." ongedateerd (1565
maart). Audience 329 f 28-29.
"). Margaretha aan Persijn en dekens Dom en St. Pieter 1 565 maart 1 9. Audience 329 f 56-57v.
2°). Ibidem. 21). Gecommitteerden aan Margaretha 1565 april 5. Au-
dience 329 f 69-70. 31). 22). Abt en convent van Oostbroek aan gecommitteerden, ongedateerd (1565 april 4). Audience 329 f 71 +v.
23I. Margaretha aan stad Utrecht 1 565 jan 29. Audience 329 f 12 + v. 32I.
**). Margaratha aan Oranje 1565 april 23. Audience 86 f 70 33).
(regest in Gachard, II, 89). Margaretha aan aartsbis-
|
|||||||||||
DE UTRECHTSE PORTRETTEN VAN
SABINE VESS1)
|
|||||||||||
Mevrouw de Burgemeester, mijnheer de Rector, da-
mes en heren, ik zal het lang maken. Geen toelichting bij de portretten zelf. Wat die gezichten, door mij heen, te vertellen hebben, staat er. Portretten komen voort uit ontmoetingen, sommige ontmoetingen zijn confrontaties. Geen ontmoeting verloopt, geen teke- ning ontstaat precies zo als de ander. Gezichten zijn mede gevormd, zijn getekend door de persoonlijke geschiedenissen van degenen bij wie ze horen. Ze staan er niet los van, zijn geen schoon iets dat we uit de kast kunnen pakken om trots aan de ander te to- nen. Lijnen doorgroeven een gezicht als een rivier een landschap. Een door een glimlach opgedrukte wang houdt de lijnen tegen, weerkaatst hen, laat hen ande- re wegen zoeken, zich vertakken, misschien wel doodlopen. Uitgestrekte droge gebieden kunnen een rivier laten verzanden, een rivier kan dichtvriezen, |
|||||||||||
dan kan je eroverheen lopen. De storm die over een
land trekt kan het verscheuren, kan rivierbeddingen verplaatsen; stormen die over mensen heen gaan doen hetzelfde. Geen gezicht kan de persoonlijke ge- schiedenis van zijn drager werkelijk verbergen. Het eerst trof me dat tijdens mijn reizen door Polen,
waar ik de mensen die ik overdag zag, in me opzoog en op mijn kamer gekomen optekende, iedere dag. Als ik begin te tekenen weet ik niet, wat me te wach ten staat, wat ik uiteindelijk zal hebben gevonden, wat ik in staat was te zien. Ik heb alle mensen die ik voor dit boek heb getekend zelf ontmoet, ik heb van allen foto's gekregen of zelf gemaakt. In twee uur gaat heel wat door een gezicht heen. Het vasthouden van een vorm, een binnenpretje, hoe zal het met deze of gene zijn, arme stakker. . . dat alles laat sporen |
|||||||||||
38
|
|||||||||||
zien. Die sporen trek ik na, ze komen op papier te
staan, vormen het beeld. Het uiteindelijke uitwerken duurde dagen, soms weken. En zo zag onze tocht door Utrecht er uit. Samen gin-
gen Gerrit en ik naar het café van wijlen Bertus van Wegen. Gerrit had mijn komst aangekondigd en had mij over het café en zijn zaterdagochtendmensen ver- teld. De derde zaterdag begon ik te tekenen - niet al- leen de mensen voor het boek, maar ook die om hen heen, het café. ,,Ja, ja", zei mijnheer Lever die mijn potlood volgde, ,,zo kijkt'ie." De dames kamden hun net gekapt haar. De een lette op als ik de ander teken- de. Ze keken, zagen hun nog niets zeggende lijnen; ik bleef tekenen, zij kijken. „Kijk's Ans, ons vader", zei tante Nel. Daar in die te-
keningen stonden ineens familietrekjes, die ze zich zo niet bewust waren. Johnny Bacigalupo - jajajaja. Het pilsje in zijn linker
hand, zijn glimmende schoenen. Hij komt uit het land van Pinocchio. ,,Hoe kan je van die kop van mij iets moois maken?
Dat is toch niet te tekenen." Jopie Kassing vond het maar raar. Dit verweerde,
diepdoorgroefde gezicht. Op een zaterdag kwamen de kinderen thuis en zeiden: „We hebben Jopie Kas- sing gezien. Wat lijkt ze op die tekening van jou." U weet al, dat Gerrit en ik onze resultaten telkens heb- ben besproken. Een goed voorbeeld daarvan is Corrie Huiding. Donkere, dansende ogen, klein, kordaat, exotische trekken, zo stond ze op het papier; zonder haar, want dat tekende ik haast nooit. „Waar zijn haar zwarte krullen?" zei Gerrit. Ik tekende die zwarte haardos. Zoiets doe je niet ongestraft, het trekt een golf van veranderingen met zich mee, lijnen die ineens niet meer diep genoeg zijn, in die haardos verdwij- nen ... Ze had een stukje stad nodig. Haar beide han- den hielden het koffiekopje vast. Hele taferelen trok- ken door haar heen. Ik moest tijdens het tekenen aan de vrouwen van de Utrechtse schilder Pyke Koch denken. ,,lk kom als acteur over." Ik volgde Hans Freudenthal
bij een gedachtengang, lette op, dat ik z'n handen in beeld kreeg. „Mijn handen zijn belangrijk", zei hij, ,,ik praat met mijn handen." Het was alsof hij die gedach- te van ergens onder tafel opraapte. Uiteindelijk stond die gedachte daar, net als zijn brede glimlach, zijn ont- wapenend „dat is dat"-gebaar. Ergens in dit proces heb ik ingehaakt. De gedachte was nog niet afgerond, zijn glimlach nog niet paraat. De onvoorwaardelijke openheid en warmte die de
oude heer Van Rossum mij gaf, keert terug in de teke- ning. Met Chris Leeflang zat ik in de tuin achter zijn huis;
aangeplante, beteugelde wildernis. Italië, daar houdt hij van, hij houdt van feesten. Toen danste hij met een witte haan. Hij gaf me die foto en nog andere. Thuis vond ik in een tijdschrift een Etruskische stad. Samen gingen we de meester opzoeken. Lange gan- gen, oude mensen achter glazen deuren. Men deed voor ons open. „Dokter", zei de meester, „het zal wel gaan." Zijn das wilde hij zelf omdoen, de sigaar wilde hij niet. Twee uur heb ik gespannen naar zijn |
||||||||
Een niet gepubliceerd portret van de kunstenaar Pie-
ter d'Hont. |
||||||||
verhaal geluisterd, heb hem ondertussen getekend.
Zijn verhaal was helder, zijn beeld stond niet alleen op het papier dat voor me lag, het zat vast in mijn geheu- gen geprent. De foto's had ik alleen nog maar nodig om te verifiëren. Albert de Rijk van het oude proeflokaal, ja, hij herken-
de zichzelf wel, ook anderen herkenden hem. Toch blijven mijn beelden voor hem wat vreemd. De oude rector Feldbrugge van het Bonifacius- Lyceum is mijn schoonvader; het duurde even voor ik mijn schroom had overwonnen. Uiteindelijk, na vijf aanzetten nam ik een veel groter vel papier, en be- gon. . . Ontmoetingen met kunstenaars vallen toch een beet-
je buiten het rijtje. Pieter d'Hont, Sabine Vess, twee kunstenaars die
door uiteenlopende culturele tradities zijn gevormd, wier beelden, komend uit dezelfde kwetsbaarheid, uiteenlopen. We wisten dat. Ik tekende hem tijdens een van de gesprekken met Gerrit. De belasting voor ieder van ons drieën was groot. Ik kwam op een van die weinige mooie zomerdagen van verleden jaar te- rug. Daar zaten we met z'n tweeën in zijn tuin. De warmte deed ons goed. De wind trok aan Pieters haar. Na de tweede tekening schonk hij een mooie El- zasser. Na de derde, de vierde tekening gingen we naar binnen. Nog een slok. Hij bekeek de tekeningen. De een raakte hem meer dan de ander. Hij gaf me nog wat foto's. Later - we hadden de tekeningen en schil- derijen die ik van hem had gemaakt bekeken - we za- ten samen te eten, hij had champagne laten komen, zei hij: „Ik denk dan onze zienswijzen nooit bij elkaar zullen komen." |
||||||||
39
|
||||||||
melker, was een witte pagina. Henk Engelberts wilde
niet worden getekend. Dat moet je respecteren. Maar een witte pagina, dat kon niet. Ze vonden dat er een duif moest komen. Sabine, teken jij maar een duif. Ik had roofvogels getekend, kondors, ik had nog nooit en duif getekend. Plaatjes in boeken. Op de Dam zijn altijd duiven. Gerrit en ik waren in Amsterdam; geen duif te zien. Die dag niet. Uiteindelijk, de derde van mijn vogels wilde er uitzien als een duif. Thuis zeiden ze op mijn vraag of dat beest zou kunnen vliegen: ,,Of ze vliegen kan, weten we niet, maar fietsen kan ze vast wel." Wat haar of zijn - niet eens dat kan ik met zekerheid zeggen - vliegkunsten betreft zijn we op het oordeel van een expert aangewezen. Mijnheer de Rector, straks mag ik u het tweede exem-
plaar van „Ballonnen en brood" aanbieden. Jaren ge- leden werd de relatie Kunsten en Wetenschappen verbroken. Kunsten gingen als Cultuur over naar Re- creatie en Maatschappelijk Werk, later onder die noe- mer naar Welzijn en Volksgezondheid. Het onder- zoek, het opsporen - een van de drijfveren van de kunstenaar is zijn nooit te verzadigen nieuwsgierig- heid, hij wil te weten komen hoe het is, met alles wat hij in staat is in te zetten, iedere keer opnieuw - hoort daar niet thuis. Samengaan, samenwerking van We- tenschappen met Kunsten is niet alleen mogelijk, het werkt verfrissend, verrijkend, voor beide, is noodza- kelijk. Voor ik nu eerst het woord aan Jopie Kassing geef,
wil ik na alle dankwoorden die Gerrit voor ons heeft uitgesproken er een voor mijn rekening nemen. Potloodtekeningen zijn kwetsbaar, de schaal van de tinten is groot, soms extreem. René Parre, de man die bij Kampen dit boek heeft gerealiseerd heeft met voorbeeldig geduld en vakmanschap het maximaal mogelijke uit iedere tekening gehaald. Dat was niet eenvoudig. Mijn hartelijke dank. 1 Tekst van de toespraak die de kunstenares Sabine Vess
(19401 hield bij de aanbieding van het boek van prof. G. H. Jansen Ballonnen en brood. Deze presentatie vond plaats in het ICU aan het Vredenburg op dinsdag 18 fe- bruari 1986. Tot in de tweede week van mei is werk van haar geëxpo-
seerd in de Stadsschouwburg. |
|||||||||
Koppen in het café van wijlen Bertus van Wegen.
Ik ging kennis maken met Willem Noyons. Weer twee
kunstenaars oog in oog. We weten dat onze kwetsba- re plekken de ander niet verborgen blijven. Ook bij an- deren raken we die plekken; de kunstenaar is het zich bewust, hij weet dat hij geen verweer heeft. Ik teken- de Willem tijdens het gesprek met Gerrit. Weer was die dubbele belasting voor ieder van ons drieën duide- lijk voelbaar. ,,Je hebt mijn vader getekend", zei Wil- lem. Ik had zijn vader nooit gezien. Ook in de tekening die in dit boek staat herkende hij, herkenden anderen, zijn vader. Het is Willem. Laat ik niets over het ontstaan van het portret van
Gerrit zeggen. We zijn goede vrienden. Zijn oog, zijn gevoeligheid - ik heb dat al aangestipt - was van in- vloed bij het ontstaan van de portretten. Het zijn voor een groot gedeelte zijn mensen, stukjes uit zijn leven. En dan Utrecht nog. In augustus 1959 had ik in deze stad mijn eerste stappen gezet. Toen gingen we naar de drukker, Paul Hogervorst en ik. Naast het verhaal van Henk Engelberts, de duiven- |
|||||||||
PRIJSWINNAARS JERUZALEMVAARDERS
|
|||||||||
Vijf volledig goede oplossingen mocht de redactie
ontvangen op de door haar gelanceerde Kerstprijs- vraag in het decembernummer van 1985 (p. 297). Nogal wat inzenders hebben het foutieve jaartal van het overlijden van Alain Teister overgenomen uit Querido's Literaire Reisgids. Daar staat 1978, maar het moet 1979 zijn. |
Hier volgen de namen van de vijf winnaars, die inmid-
dels hun prijs ontvangen hebben: Drs. W. H. J. Dekker te Utrecht Corry van der Grind te Utrecht H. A. van der Grind te Houten Mr. R. J. den Hartog te Utrecht Mr. J. H. Rombach te Alkmaar Redactie |
||||||||
40
|
|||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||
Pompe, Sontrop, Barrau („een Utrechtse bekend-
heid", van wie ik moet toegeven dat ik hier zijn naam voor het eerst las), „Hildegard", Boswell. Wie zijn dat allemaal? Geyl had voor dit probleem in zijn Nederlandse, Engel-
se, Franse enz. Figuren de oplossing gevonden dat hij onder het artikel in een kleiner gedrukt naschrift zulke namen opsomde, er de jaartallen bijzette en een be- knopte biografische notitie maakte. Zo'n artikel stond daarmee wat steviger op de grond en kon ook wat langer mee. Ballonnen en brood is een amusant maar vederlicht
boekje, dat noch in de geschiedwetenschap, noch in de sociologie diepe sporen zal nalaten. Die pretentie hebben auteur en uitgever er ook niet mee gehad. Naar de vorm is het iets tussen de diepte- psychologische gesprekken van Bibeb, het interview fleuve van Ischa, de Kronkel-monologen van Carmig- gelt en echte oralhistory in. Een eigen Jansen-genre. Over de getekende portretten van Sabine Vess matig ik mij geen oordeel aan. Sommige ervan zijn „gemak- kelijk": Jopie Kassing, De Rijk, Feldbrugge. Andere fascineren wel, maar zijn moeilijker te plaatsen: Leef- lang, „de dames", Pieter d'Hont. Iedereen die onze stad en haar bewoners een warm hart toedraagt, is er een aantal uren genoeglijk mee onder de pannen. v. S. James Boswell, Utrecht Verse. Utrecht, Buchelius
Press, 1985.
60 handgedrukte exemplaren. Prijs: f 15. -
„Done in Utrecht, accompanied by the bells of the sa-
me great tower whose dreary psalm tunes distressed Boswell". Deze zinsnede staat te lezen in het colophon van een
minuscuul maar kostelijk boekje dat „Utrecht Verse" heet, en een drietal tienregelige gedichten bevat van James Boswell, geschreven tijdens zijn verblijf in on- ze stad in 1763-64. Gedurende de periode van 25 september 1763 tot 16 april 1764 schreef Boswell dagelijks zo'n vers, met uitzondering van de schrik- keldag 29 februari 1764. De hier gekozen drie handelen resp. over verliefdheid,
in het vers van de volgende dag toegespitst op Belle van Zuylen („De Zoile"), en het roken van een pijp, dat als een typisch Nederlands tijdverdrijf werd be- schouwd. Bij het laatste gedicht is geen jaartal aange- geven: het is 1764. Dit Nederlandse intermezzo van Boswell dateert al
van na de kennismaking met Samuel Johnson, wiens later talloze malen uitgegeven levensbeschrijving hij bezorgde. De drie curieuze maakverzen, die kort wor- den toegelicht, kunnen in een bredere omlijsting wor- den geplaatst in het nog steeds onvervangbare Bos- well in Holland 1763-1764, ed. by Frederick A. Pottle (Mc. Graw-Hill, New York enz., 1950). Op de pp. 55, 56 en 125-6 van die uitgave zijn de bewuste gedich- ten terug te vinden. v.S. |
||||||||
Gerrit H. Jansen en Sabine Vess, Ballonnen en brood.
Utrechtse portretten. Utrecht. Broese Kemink, 1986. 136 p. met illustr. ISBN 90 71366 03 0. Prijs: f 25,-. De treinmachinist die op het station van Baarn zó rem-
de dat de Koningin precies bij de rode loper kon uit- stappen, kreeg voor die prestatie telkens vijf gulden fooi. Je kon rond 1910 op het stedelijk gym lid worden van
ï de Utrechtsche Literaire Gymnasiasten Vereniging, de U.L.G.V., maar wel op één voorwaarde: datje niet katholiek was. Als je een duif snel wilt laten vliegen, is een goede
prikkel het jaloeziespel: je geeft vrijdags de duivin twee doffers, of een doffer twee duivinnen. Dit zijn zomaar drie wetenswaardigheden die ik heb opgepikt uit Gerrit H. Jansen's Ballonnen en brood, en ik ben er zeker van dat ik ze niet zal vergeten. De ondertitel van het boek luidt: Utrechtse portretten en ook dat zijn ze in hoge mate, al is de auteur een Gel- dersman uit Terborg, en de tekenares van afkomst een Duitse. Veertien „Utrechtse mensen" - uit de handel, de horeca, de cultuur en het onderwijs - heb- ben de samensteller, die hen goed bekend was, hun herinneringen verteld en de neerslag daarvan is in dit boekje terechtgekomen. Enkelen hebben hun levens- verhaal op schrift gesteld en dat de auteur in handen gegeven. Het geheel heeft zeker documentaire betekenis, maar
levert vooral veel genoegeijke momenten en, met na- me voor ouderen, herkenningspunten. Toch bevredigt deze bundel niet helemaal. Na lezing blijft de indruk achter dat de interviewer de microfoon heeft opengezet, zijn bandje heeft laten lopen, maar te weinig het gesprek heeft geleid, geen gerichte vra- gen heeft gesteld, nauwelijks heeft doorgevraagd, kritische kanttekeningen gemaakt of zaken gecontro- leerd. Op de laatste bladzijden gaat het over ons me- delid dr. G. A. Wellen, wiens naam tot twee keer toe gespeld wordt als „Welle". Zo'n fout had met behulp van het telefoonboek of de Ledenlijst van ons Jaar- boek voorkomen kunnen worden. De gebeurtenis waarover dr. Feldbrugge spreekt op p. 96-97 - het bezoek van de Sicherheitspolizei op Maliebaan 40 in de nacht van 2-3 augustus 1941 - is uitvoerig beschreven in H. W. F. Aukes' Kardinaal De Jong. Hier blijkt die confrontatie al in zekere mate te zijn gemythologiseerd. De auteur had op deze en der- gelijke punten wel wat aktiever mogen zijn. En moet een brief van elf kantjes met alle spel- en stijl- fouten en alle misplaatste hoofdletters worden opge- nomen? Een elementaire bewerking had hier toch meer voor de hand gelegen, en het had zo kunnen ge- beuren dat van de eigen geur en kleur van het verhaal niets verloren zou zijn gegaan. Freudenthal, Van Rossum, Feldbrugge en Leeflang - vooral zij - laten veel namen vallen, die stuk voor stuk wel enige toelichting kunnen gebruiken: Schrijnen, |
||||||||
41
|
||||||||
LEDENVERGADERING
|
||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Voorjaarsle-
denvergadering op donderdag 1 5 mei as. om 1 9.30 uur in het gebouw van de Fundatie van Renswoude, Ag nietenstraat 5 te Utrecht. AGENDA
1. Opening
2. Notulen van de IMajaarsledenvergadering van 28 november j.l.
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Verslag van de penningmeester over 1985, de jaarrekening en de accountantsverklaring
5. Verslag van de secretaris over 1985
6. Bestuursmutaties
Statutair aftredend en niet herkiesbaar is drs. T. J. Hoekstra.
Reeds in de najaarsledenvergadering is i.p.v. de heer Hoekstra mw. drs. E. I. Jimkes-Verkade benoemd.
Statutair aftredend zijn tevens mw. M. W. Braams en de heer F. A. M. Pietersen. Beiden stellen zich her- kiesbaar 7. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda en excursies en lezingen
8. Wat verder ter tafel komt
9. Rondvraag
10. Sluiting Na afloop van de vergadering spreekt prof. dr. O. J. de Jong, rector-magnificus van de Rijksuniversiteit
Utrecht, over de relatie tussen de Universiteit en de Stad Utrecht, in het bijzonder tussen het 60ste en 70ste lustrum. J. A. C. Mathijssen
secretaris |
||||||||
FINANCIEEL JAARVERSLAG
|
||||||||
In de komende voorjaarsvergadering zal u de hierbij afgedrukte jaarrekening over 1985 ter goedkeuring worden
aangeboden. Het jaar 1985 werd afgesloten met een voordelig saldo van f 4.293,-.
Dit bedrag werd ten gunste van het vermogen geboekt.
Het eigen vermogen van de vereniging bedroeg eind 1985 f 68.333,-.
De liquiditeitspositie is door winstinhouding ca. f 8.500, - verbeterd.
Voornaamste oorzaken die het positieve resultaat beïnvloed hebben, zijn de hogere interestbaten en verkoop
uit voorraden. Het bestuur kan u, gezien de huidige financiële situatie van de vereniging, voorstellen de contributie te handha-
ven. Onder contributies zijn verantwoord over 1985 de bijdragen van 1.853 leden.
Per eind 1985 had de vereniging ca. 1.800 leden. Ook dit jaar ontving de vereniging een bedrag aan donaties van ruim f 13.000, -.
Alle gevers hartelijk dank. Namens het bestuur, H. J. Jurriëns penningmeester
42 |
||||||||
Balans per
31 december 1985
1.000
624 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans per
31 december 1984
1.250
3.055 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORRADEN
|
Plattegronden Utrecht
Ansichtkaarten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.624
|
4.305
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VORDERINGEN OP
KORTE TERMIJN |
18.317
17.935
1.000
|
21.287
1.580 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Debiteuren
Te vorderen bedragen
Leningen u.g.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37.252
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22.867
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIQUIDE MIDDELEN
|
Effecten 61.600
Rekening Courant 14.083
Spaarrekeningen 64.476
|
60.600
7.418
63.862
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
140.159
179.035 |
131.880
159.052 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EIGEN VERMOGEN
|
Vermogen AoPo 64.040
Resultaat 1985 resp. 1984 4.293
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
59.460
4.580 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.333
|
64.040
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VOORZIENINGEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Propagandafonds
Register 1954-1983 |
6.300
36.500 |
2.300
36.500 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42.800
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38.800
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SCHULDEN
OP LANGE TERMIJN
|
Crediteuren 8.457
Te betalen en vooruitontvangen 50.238
bedragen
Kortlopende lening/kr.p. 9.207
|
45.582
10.630 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
67.902
179.036 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56.212
159.052 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BATEN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Contributie
Advertenties Winst voorraden Donaties Interest |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LASTEN
|
Jaarboek
Maandblad Kosten van Beheer Overige aktiviteiten Algemene kosten Storting Propagandafonds |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
92.448
|
95.000
|
96.762
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.580
|
4.293
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RESULTAAT
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ACCOUNTANTSVERKLARING
Wij hebben de jaarrekening 1985 van de Vereniging „Oud-Utrecht" gecontroleerd.
Op grond van dit onderzoek zijn wij van oordeel dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de
grootte en de samenstelling van het vermogen per 31 december 1985 en van het resultaat over 1985.
Schade Harkema & Partners Accountants
(w.g.) G. Niehorster, registeraccountant |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
43
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZOMEREXCURSIE DEN BOSCH
|
||||||||||||||
Kosten en vervoer
De kosten van deze excursie bedragen:
f 37,50 p.p. incl. treinreis en lunch.
f 27,50 p.p. incl. lunch, eigen vervoer.
Er zal gereisd worden op een groepsbiljet. Verzamelen in de
Stationshal C.S. Utrecht bij de bloemenwinkel Ter Steeg om
8.45 uur. Terugreis ook gemeenschappelijk, indien u vroeger
terug wilt, is dit voor eigen kosten.
Als u op eigen gelegenheid met de auto komt dan kunt u deze
parkeren bij het rijksarchief, Zuid-Willemsvaart 2.
Opgeven
Het maximum aantal deelnemers voor deze excursie is 60
Uw opgave dient voor 1 5 mei binnen te zijn. U kunt zich opge ven d.m.v. het storten van het verschuldigde bedrag op giro 56066 t.n.v. de penningmeester Oud-Utrecht onder vermei ding van: Excursie Den Bosch, aantal personen en of u per trein of op eigen gelegenheid reist. Wilt u tevens schriftelijk of telefonisch uw aanmelding bevestigen bij mevrouw M. de Haas, v. d. Helststraat 21, tel. 030-52 11 47. Hier kunt u te- vens voor nadere informatie terecht. |
||||||||||||||
In het maart nummer van het maandblad heeft u reeds de
vooraankondiging van deze excursie kunnen lezen. Thans geven wij u het definitieve programma en de verdere gang van zaken betreffende vervoer, wijze van opgeven en- zovoorts. Programma 7 juni 1986
9.04 Vertrek van de intercity-trein Utrecht-Den Bosch. 10.00- Ontvangst met koffie en Bossche bol in de Citadel
12.30
In dit onlangs gerestaureerde verdedigingswerk is
sinds kort het rijksarchief gevestigd. Hier zal ir. A. van Drunen, bouwhistoricus van de stad, een inlei- ding houden over het ontstaan en de groei van Den Bosch. Aansluitend zal hij een rondwandeling door de Citadel zelf en de direkte omgeving ervan begeleiden. 12.30- Lunch, deze zal bestaan uit een eenvoudige
14.00 broodmaaltijd.
Tijdens de lunch zal de heer A. Teering, restauratie
architect, een inleiding over de restauratie van de St. Jan geven. 14.00 Bezichtiging van de St. Jan o.l.v. de heer A. Teering.
15.00- Rondvaart over de Binnen Dieze gecombineerd met
1 7.00 een stadswandeling boven langs deze rivier o.l.v. ir. A. van Drunen. Terugreis naar Utrecht per trein ca. 1 7.30 uur.
|
||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
59e jaargang nr. 4 - april 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199,
3572 KW Utrecht,
tel. (030) 71 18 14 tst. 14.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 ECUtrecht,
tel. (030) 73 07 12.
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||
Zaterdag 10 mei, excursie naar Huis Oudaen,
Oudegracht 199 Velen zullen het grote 14de-eeuwse stenen
huis Oudaen kennen dat met zijn torens en kantelen bijna als een echt kasteel langs de Oudegracht staat. Het is dan ook één van de weinige Utrechtse „stadskastelen", dat zijn grimmig uiterlijk als zodanig bewaard heeft. Het huis stond geruime tijd praktisch leeg en dat is voor de toestand van een gebouw geen bevorderlijke of wenselijke zaak. Uitvoerig overleg heeft er toe geleid dat in de loop van 1985 met de restauratie en nieuwe inrichting van het huis begonnen kon worden. Deze restauratie zal tegen de zomer haar vol- tooiing naderen, reden waarom wij nu vast een kijkje gaan nemen. De excursie zal onder leiding staan van de heer
I. v. d. Stoep, restauratie-architect van de ge- meente Utrecht. Het bezoek zal in twee groepen plaats vinden:
groep I om 10.00 uur groep II om 11.30 uur Elke groep kan maar uit max. 25 personen
bestaan. Opgeven bij Hotel des Pays-Bas, Janskerkhof
10, tel. 33 33 21, onder vermelding van de groep van uw voorkeur. |
||||||||||||||
44
|
||||||||||||||
LANGS UTRECHTSE GEVELTEKENS (3)
|
||||||||||
De derde wandeling begint op de Neude.
Neude 39, 'T GLINDT, jaartalsteen met huisnaam.
In een cartouche boven in de gevel staat vermeld; „T, glindt anno 1 747". Een ,,glindt" is een houten hek- werk of omheining (zie hiervoor MOU 1 956, 79-80). De spelling van de naam van dit huis varieert. In het stadsregister van transporten en plechten II-3243 is aangetroffen 't Glindt (1624 en 1627), het Glint (1687), het Glindt (1700) en het Gelindt (1733). De steen wordt bij Van der Monde vermeld. In het Centraal Museum worden een gevelsteen en
een wapensteen, afkomstig van Neude 8 bewaard: De Vergulde Ploeg en het familiewapen van Nijen- kerck. Neude 1, KINTGENSHAVEN, figuratieve gevelsteen.
Op de fraai gebeeldhouwde steen staan afgebeeld twee huizen, bomen en golven, waarop een bootje dobbert met kind en kat. Van der Monde geeft voor dit pand een geheel andere
afbeelding, namelijk een gevelsteen waarop een wieg met kind en kat te zien zijn. Hoewel de Neude omstreeks 1400 nog een drassige
plaats was, heeft de naam „Kintgenshaven" noch met een haven, noch met een kind in de wieg te ma- ken. „Haven" is afgeleid van have of hof, behorend aan een familie, wier naam in 1607 als „Geentgen" gespeld werd. Dit werd verbasterd tot Kyntgeshaven (1616), Kindjenshaven (1696) en Kintjenshaven (1729). Schoutenstraat 13, DEN DUBBELDEN AREND, wa-
pens aan gevel met jaartal. Op de muurdam van de verdieping is het wapen van
de Senaat van het Utrechtse Studenten Corps aange- bracht met de tekst „Sol lustitiae Illustra nos" (Zon der Gerechtigheid verlicht ons), met zegel en rond- gaande tekst „Amicorum consensus virtutem alit gaudiumque" (Eenstemmigheid van vrienden kweekt deugd en vreugd'), alsmede het jaartal „1876". Deze bakkerij is sinds 5 juni 1726 hier gevestigd. De stichtingsdatum staat vermeld op het kalf van de winkeldeur. Stichter was Willem Doncker die dit pand enige jaren daarvoor had gekocht. In de koop- acte staat hij vermeld als „koecke- backer". In 1726 is dit huis ver- bouwd tot bakkerij. De huidige be- timmeringen dateren van deze ver- bouwing! Ter gelegenheid van het Universiteitslustrum in 1876 ver- leende het Utrechts Studenten Corps Den dubbelden Arend de titel van Senatus Veteranorum Venditor (verkoper) en de zaak werd voor- |
||||||||||
T. GLINDT
ANNO, 1747
|
||||||||||
zien van het hierboven beschreven wapen. In 1960
werd de zaak gerestaureerd, waarbij de achterkamer bij de winkel werd getrokken, (gegevens voor een ge- deelte overgenomen uit A. van Hulzen, Utrecht op oude foto's; van Plompetoren naar Servaas, Den Haag 1979, p. 51). |
||||||||||
45
|
||||||||||
Schoutenstraat 5. tegeltableau en
gedenksteen. Boven een der ramen bevindt zich
een tegeltableau in Jugendstil- vormen waarin afgebeeld een kroon en de (gehavende) tekst ,,. . . S.VAN.OUDS.DE.KROON." Op de plint is een gedenksteen te zien met de tekst: De Eerste Steen gelegd door Piet Jörg 10 April 1899 Via de Teelingstraat naar 't Hoogt.
Hoogt 16, afbeelding van wapen.
Boven de deur, aan de achteringang naar de Statenkamer, staat het Pro- vinciewapen geschilderd in een car- touche. De Statenkamer is de voor- malige vergaderplaats van de Sta- ten van Utrecht. De voorkant van dit gebouw is gesi-
tueerd aan het Janskerkhof. Janskerkhof 3, Statenkamer, af-
beelding van een wapen. Het provinciewapen staat afge- beeld boven de ingang van de Sta- tenzaal. Het poortje dateert uit 1643. Janskerkhof 4a, jaartalstenen,
voormalig stedelijk gymnasium. In de sluitsteen boven de voordeur staat,, 1880". Op het fries van het iets vooruitspringend linkergedeel- te: „Anno" en ,,1884". In 1880 werd het schoolgebouw in gebruik genomen en in 1884 met een naastliggend woonhuis uitgebreid. Janskerkhof 30, HOOFDWACHT;
figuratieve gevelsteen met jaartal en wapen. Aan de voormalige Hoofdwacht der Staten van
Utrecht, aan de westzijde van de Janskerk, bevindt zich een gekleurde reliëfsteen met het wapen van de Staten van Utrecht omgeven door verschillende oor- logsattributen. Op een kruitvat staat het jaartal „1660". De zinspreuk van de Republiek der 7 Ver- enigde Provinciën valt te lezen op een cartouche: „Concordia res parvae crescunt" (Eendracht maakt macht). In de 19e eeuw is het wapen van de Staten, waar-
schijnlijk per abuis, overgeschilderd met dat van de stad Utrecht. Deze „fout" is bij de laatste restauratie teniet gedaan. Het jaartal ,,1660" heeft betrekking op een vorig ge-
bouw, aangezien deze hoofdwacht, in ieder geval de voorgevel ervan, van 1683 dateert. Aan de zijkant van de steen lijken de profileringen te zijn afgehakt, zodat het niet ondenkbaar is, dat hij is overgebracht. Janskerk, afbeelding aan gevel en jaartal.
In de sluitsteen boven de ingangsdeur staat een naar
|
|||||
46
|
|||||
links lopend lam met vaandel afgebeeld. In een ban-
derolle ,,anno 1682" (vernieuwing van de westge- vel). Janskerkhof 12, LUCHTENSTEIN, wapen en figuren
aan de gevel. In het bovenlicht op de eerste verdieping, bevindt
zich het wapen van de families Van der Velden van Voorst en De Moor. Het bovenlicht wordt geflankeerd door twee liggende vrouwenfiguren. De huisnaam is al in de 1 7e eeuw bekend. Van der Monde beeldt het familiewapen af. Janskerkhof 15, P.H.R.M., naam en jaartalsteen.
Aan de gevel van de studentensociëteit staat ,,P.H.R.M." (Placet Hic Requiescere Musis = Het be- haagt de Musen hier te rusten) en het jaartal „ 1 900" te lezen. In MOU 1 953/1 954 p. 14 wordt een andere vertaling
voorgesteld: „Hier rust men gaarne van de weten- schappen uit". De latinisten onder u zullen het laatste woord moeten spreken. (Zie ook pag. 52) Nobelstraat 141 (voorheen 17), IN DE VOS, figuratie-
ve gevelsteen. Boven de winkeldeur bevindt zich een gekleurde
steen in een lijst gevat, met een naar links lopende vos; die een vogel in de bek houdt. Daaronder de tekst: „Vanouds in het Vosje", thans helaas niet leesbaar, aangezien de lijst eromheen gezet is, is het jaartal anno MDCL (1650). In 1685 wordt melding gemaakt van ,, . . . sekere
huijsinge ende erve alwaar de Vosch in de gevel staat, sulx jegenwoordich bewoond word bij den notaris Schaap op den noordhoek van d'Ambagtstraet aen de oostsijde der strate. . . ". Vóór 1928 werd de steen gerestaureerd en in de al
eerder genoemde lijst gezet. Van der Monde heeft de steen getekend. Lucas Bolwerk 1, FLORA, figuratieve gevelsteen.
Aan de gevel aan Nobelstraatzijde is een tableau aan- gebracht waarop een Flora (bloemengodin) staat af- gebeeld in een landschap met een altaar ter rechterzij- de, een bloemenmand, door spelende en rondvliegen- de putti (engeltjes) omgeven. Hiermee is het verste punt van de derde wandeling
bereikt. Als u op uw schreden terug keert, is het eerstkomende gevelteken: |
||||||||
tmOudóüifieiflom
|
||||||||
Drift 15, gedenksteen.
Aan de gevel is een gedenksteen aangebracht, waar-
op te lezen valt: GETOGEN NAAR DEN DOM
IS GERARD BARTEL BROM JAN HENDRIK BIJ SINT JAN VOLTOOIT ZIJN VADERS PLAN HET AMBACHT IS HERLEEFD WAT JAN-ELOY DAN GEEFT EN LEO SIERT HET LAND GESLOTEN WORDT DIT PAND 1856-1962 De Utrechtse familie Brom heeft bekende edelsmeden
voortgebracht. Gerard Bartel opende in 1856 een edelsmidse, die door zijn zoon Jan Hendrik en diens |
||||||||
47
|
||||||||
:GÊTO.0ENNA
m?Ü-5INTvüA
föpï&PlA |
||||||||||||||||||
zonen Jan-Eloy en Leo werd voort-
gezet. Hun werk lag met name op het terrein van de kerkelijke kunst. In het museum Het Catharijnecon- |
||||||||||||||||||
vent (Nieuwe Gracht 63) valt werk
van hun hand te bewonderen. Het vers op de gedenksteen die in 1962 geplaatst werd, is van Jan Engel- man. Drift 17, steen met spreuk, jaar-
talsteen, figuren aan de gevel. Aan de gevel is een steen aange- bracht, waarop te lezen staat: „An- no in integrum restituta 1900" (in het jaar 1 900 in de vroegere staat teruggebracht), hetgeen slaat op de vrij ingrijpende restauratie die toen heeft plaats gevonden, waarbij het |
||||||||||||||||||
JAN-EL C*
|
||||||||||||||||||
huis nogal sterk werd gewijzigd.
|
||||||||||||||||||
Hierboven bevinden zich twee ge-
beeldhouwde manskoppen met kanten kragen. Boven de gebeeld- houwde poort staat in twee cartou- ches „DRIFT" en „N_° 17". Dit huis werd in de 1 7e eeuw be-
woond door Gillis van Ledenberch. Gillis van Ledenberg (of Leden- berch) geboren in Utrecht ca. 1 548 en overleden in 's Gravenhage op 28 of 29 september 1618 was een zoon van een ongeletterde metse- laar. Onder de bescherming van Floris Thin, een vriend van Van Ol- denbarnevelt en een belangrijk man in de Utrechtse politiek, bracht hij het tot secretaris van de Staten van Utrecht en griffier der lenen van het Sticht. Door zijn drie huwelijken met vrouwen uit de bovenste lagen van de maatschappij werd hij zeer vermogend en kon hij in 1591 dit huis aan de Drift laten bouwen. Als medestander van Van Oldenbarne- velt steunde hij diens politiek tegen prins Maurits. Na de staatsgreep van de prins in juli 1618, werd hij gearresteerd en naar Den Haag gevoerd. In de gevan- genis pleegde hij zelfmoord. Zijn gebalsemde lijk werd in mei 1619 conform het vonnis van de rechtbank aan een halve galg gehangen. Later werd hij begraven in de kapel van slot Zuilen. Janskerkhof 13, zijgevel aan de Drift t.o. nr. 1 7, jaar-
tal. De zijgevel van het kantongerecht heeft boven een
der vensters van het souterrain een jaartal „CIOIDCXLVIM" (1648). Drift 25, afbeelding van wapen.
Op de kroonlijst van de in hardsteen opgetrokken ge-
|
||||||||||||||||||
vel uit 1752 bevindt zich een kuifstuk waarin tw
griffioenen met lege wapenschilden (stonden de w pens erop geschilderd en zijn ze in de loop van de ti verdwenen?), bekroond met een kroon, die verwijzf naar het wapen van de familie Van Nellesteyn. Drift 27, naam en jaartal.
Boven de hekken te weerszijden van het gebou
staat aangegeven „MDCCCLXXXI" (1881) en ,,A
chiefgebouw".
De brug over de Voorstraat heeft, vanuit de Drift g<
zien aan de linkerkant een steen met een toren en c
tekst „Plompe" „toren" (?). In de brug zelf staat aa
beide zijden het jaartal „1907".
|
||||||||||||||||||
48
|
||||||||||||||||||
STICHTING "HET UTRECHTS GEVELTEKENFONDS'
|
||||||||
De Voorstraat wordt overgestoken en de tocht gaat
verder over de Plompetorengracht. Plompetorengracht 5, afbeelding van wapen.
Boven het rijk gedecoreerde middenvenster bevindt zich het wapen van de familie Van Westrenen: een blauw schild met een lopend paard, waarboven drie lelies. Als schildhouders twee wildemannen. Het geslacht Van Westrenen, oorspronkelijk uit Amersfoort afkomstig, bekleedde vanaf de 16e eeuw belangrijke functies in de stad. In de 1 8de eeuw lever- de de familie verscheidene leden van de vroedschap. In het midden van de vorige eeuw is deze tak van het geslacht uitgestorven. Plompetorengracht 14-16, naam, wapens.
Boven in de gevel staat ,,Atlanta" geschilderd met links het wapen van de stad Utrecht en rechts dat van de provincie. |
||||||||
Onder de letters is vaag leesbaar: ,,BOAZ BANK".
In de brug aan het einde van de gracht bevindt zich
weer een naamsteen „Plompetorenbrug". Plompetorenbrug 1, figuratieve gevelsteen met
naam. In de sluitsteen van de voordeur bevindt zich een af-
beelding van een toren met ,,De Plompe tooren" er- onder geschreven. Van Asch van Wijckskade 33, gedenksteen.
Op de plint van dit pand is een gedenksteentje aange- bracht waarop staat: Deze Steen gelegd door E. I. van Schaick 2 nov. 1875 Van Asch van Wijckskade 28, gedenksteen.
Op de begane grond van het gebouw van het voorma-
|
||||||||
49
|
||||||||
lig Fysiologisch Laboratorium uit
1866 bevindt zich een steen met de tekst: In memoriam Ex structi Labo- ratorii Physiologici Hunc lapidem rogatu academiae curatorum posuit Franciscus Cornelius Donders Prof. ord. D. VII MENSIS junii MDCCCLXVI (Ter herinnering aan de bouw van
het Physiologisch Laboratorium heeft F. C. Donders, gewoon hoog- leraar, de eerste steen gelegd, op verzoek van het curatorium van de universiteit. 7 juni 1866). Van Asch van Wijckskade 27bis,
gedenksteen.
Op de plint naast de grote deur is
een gedenksteen nog maar gedeel- telijk zichtbaar. Bij herbestrating van de stoep, waarbij men geen re- kening heeft gehouden met het oude peil is het jaartal vrijwel ge- heel achter de steentjes verdwe- nen. Het volgende valt nog te lezen: Paulus Anton van den Velden Den
XXIII Ju. . MD. . . Het is misschien een idee om bij de volgende bestrating meer rekening met dit soort kleine karakteristieke elementen te houden! |
||||||||||
/NI0I,Ül,JOL
si i,uv41h:h 1 po.smt
."OÜiNKLlY'S HUM)] |
||||||||||
H Ml Ml
|
||||||||||
Van Asch van Wijckskade 22, jaar-
tal. Aan de gevel is het jaartal ,,1895" aangebracht. Linksaf de Wijde Begijnenstraat in.
Wijde Begijnenstraat 5, jaartal.
In het driehoekige fronton boven de voordeur staat
„1645".
Vervolgens naar links naar de Voorstraat.
Voorstraat 90, naam.
Onder het ronde raam in de gevel staat met verdiepte
letters aangegeven ,,De Industrie".
Tenslotte leidt de wandeling door de Boothstraat.
Boothstraat 12, wapensteen.
Boven het raam van de verdieping is het wapen van
de familie Van Westrenen in hardsteen uitgebeeld, geflankeerd door twee dito liggende wildemannen. Boothstraat 11, jaartalsteen.
Op een tussen de nummers 13 en 9 toegankelijk bin-
nenterrein zit in de gevel naast nr. 11 een jaartalsteen |
||||||||||
met 1222 ingemetseld.
|
||||||||||
50
|
||||||||||
Beets schreef onder het pseudoniem Hildebrand de
Camera Obscura. De steen werd op kosten van mr. H. J.H. baron van Boetzelaer van Oosterhout te Zeist uit verering voor Beets vervaardigd. De steen werd ver- vaardigd door L. W. R. Schütz, steenhouwer uit Zeist. De onthulling vond plaats op 4 november 1 903 (MOU 1953, 16-18). Boothstraat 2, figuratieve gevelsteen en jaartalsteen.
Boven de poortingang zit een steen waarop een wa-
penschild, hangend aan een tak, met drie blanco schildjes, staat afgebeeld. Ook aan deze gevel be- vindt zich het jaartal „MDCLXVI" (1666). De gevel stond oorspronkelijk aan de overkant op nr. 1A en is, in verband met de uitbreiding van de socië- teit P.H.R.M. in 1961 naar deze plaats overgebracht. Hiermee eindigt de derde wandeling.
|
||||||||||||||
Boothstraat 5, tegeltableau.
Op de verdieping is een tegeltableau in de Qevel aan-
gebracht, voorstellende een man rnet een p^t, die een ladder tegen een steiger beklimt met een stapel ste- nen op de schouder. Boothstraat 6, gedenksteen.
In de gevel van dit voormalig woonhuis van de
predikant-dichter Nicolaas Beets is een gedenksteen aangebracht in een klassicistische omlijsting met de tekst: Nicolaas Beets woonde hier van 4- augustus 1854 tot 18 maart 1903 |
||||||||||||||
Kromme Nieuwegracht 49
3512 HE Utrecht |
||||||||||||||
Utrechts Gevelteken fonds
|
||||||||||||||
SOCIËTEIT P.H.R.M.
|
||||||||||||||
hoofdstuk, enthousiast geschreven door dr. J. H.
Bannier, over de geschiedenis van het studentenle- ven met als pièce de résistance de Sociëteit. Hij laat al iets van het sociëteitsleven beginnen in
1 800, maar pas in 1816 begon de eigenlijke sociëteit onder de Latijnse sp reuk „Placet Hic Requiescere Mu- sis" (De Muzen behaagt het uit te rusten), bij een ze- kere Coops in de Servetstraat. Van Coops verhuist men in 1849 naar Klanck op het Munsterkerkhof (alias Domplein). Een ruimte, die na drie jaar met een totaal van 106 leden, al te klein wordt, zodat de so- ciëteit overstapt naar een ruimte aan het Wed. Heel belangrijk is in 1858 de verhuizing naar Het Metalen Kruis in de eigenaardige N.W. hoek van het Domplein, waar men weliswaar twintig jaar later komt tot invoe- ring van een eigen exploitatie. |
||||||||||||||
Geen lezer van Oud-Utrecht, die deze litho onder
ogen krijgt zal één moment aarzelen: Hans van Dok- kum heeft de Sociëteit van het Utrechts Studenten- corps, populair gezegd Kroeg, volkomen herkenbaar en met een geraffineerd gevoel voor details weerge- geven. Was er eind 19e eeuw al sprake geweest van een
Schoonheidscommissie, een protesterende milieu- organisatie of een netelig Hinderwet-artikel, het pro- ces zou noch bij de aankoop van het deftige pand- met-tuin, waarin de weduwe De Pesters woonde en zeker niet met de afbraak ervan teneinde ter plaatse een studenten-sociëteit te bouwen, zo glad zijn verlo- pen. Nu ging dat, schijnt 't, allemaal geruisloos. Ik kom er zo straks nog op terug. De drie dikke delen over de historie der Utrechtse Uni-
versiteit van 1636-1936 bevatten ook een lang |
||||||||||||||
51
|
||||||||||||||
De sociëteit P.H.R.M. aan
het Janskerkhof. Litho van Hans van Dokkum, 1985. |
|||||||||
In 1 882 kopen zeven leden, die blijkbaar over een dik-
ke buidel beschikken, een huis aan de Mariaplaats, wellicht in de verwachting, dat ook hier nog eens een sociëteit in het leven kan worden geroepen. Dit ge- beurt echter niet. Integendeel wordt in 1892 een Bouwfonds gesticht voor een groter doelwit. Vijf jaar later al is men zover, dat de eerdergenoemde woning op het Janskerkhof kan worden aangekocht met de bedoeling op de plek van het geamoveerde perceel een zichzelf bedruipende sociëteit te stichten. Op een uitgeschreven prijsvraag komen niet minder dan 66 antwoorden! Een jury bestaande uit een tiental Corpsleden, alle met namen die nu nog klinken, waar- bij de heer F. J. Nieuwenhuis, directeur Gemeente- werken als voorzitter fungeert, krijgt de ingekomen plannen te beoordelen. De eerste prijs wordt op 27 sept. 1898 toegekend
aan architect A. H. Zinsmeister. Ik kon niet achterha- len of hij Duitser was, maar weet wel, dat Nederland in die periode met betrekking tot kunst en weten- schap onze Oosterburen graag tot voorbeeld nam. De bouw loopt alleszins voorspoedig. Na een jaar plaatst Burgemeester Reiger de eerste steen. September 1 900 begint men aan het binnenwerk en de inrichting van het interieur. De feestelijke inwijding met veel au- toriteiten heeft plaats op 23 april 1901. De festiviteiten worden besloten met een kroegjool, waaraan een „monster-maaltijd" voorafging met liefst 250 deelnemers. Dertig jaar later steekt men in de Vox Studiosorum nog de loftrompet over de gewe- tensvolle architect. Men beleeft in de pleingevel, op- getrokken uit gele baksteen, een tikje Jungendstil. De ongelijke ramen boven en beneden, de verschillende gevel-beëindiging aan de oost- en de westkant, ge- ven de facade iets levendigs. Diepe sporen heeft Zinsmeister, voor zover ik kon nagaan niet nagelaten, maar dat de constructie hecht en sterk was staat als een paal boven water. Het verhoogde terras maakt een zeker contact met de burgerij, vooral bij feestelij- ke gebeurtenissen, gemakkelijk. |
|||||||||
Goedbeschouwd is de ligging van het „Gele Huis" -
Leidse studenten noemden het een Station - iets unieks. Pal in het centrum, ofschoon een royaal eind verwijderd van het intense stadsverkeer. In de zomer schuilgaand achter de sluiers van de boomkruinen en nauwelijks ongemak van de parkerende auto's. De jaarlijkse rijpartij, die vroeger op de installatie van de novieten volgde, vond op het Janskerkhof alle ruimte om zich ordelijk op te stellen. Iets dergelijks ge- beurde op 5 december, als de Sinterklaas-rijderij door de binnenstad met z'n versierde wagens en vaak geestig-spottende tableaux-vivants in beweging kwam. De ontvangst van reünisten en honorairen bij de machtige lustrumfeesten liet de nodige uitbundig- heid toe en de eventuele fakkeloptochten na promo- tie-maaltijden, meestal in de late avonduren vonden vaak na een zingende rondedans of een kranslegging voor het standbeeld van Jan van Nassau hun besluit op P.H.R.M. Bij de kroegjolen werd een doek over de grote klok gehangen bij wijze van „er mag aan tijd niet worden gedacht". Gezien een levend instituut als een kroeg voor stu-
denten is 't niet onbegrijpelijk, dat in de loop der jaren heel wat interne verbouwingen en interieur- verrijkingen hebben plaats gehad. In het beroemde jaar van Germanicus (1906) onderging de bierkelder zo'n fameuze verruiming dat er maar weinig café's in Utrecht waren, die er tegenop konden. Electrisch licht werd in 1915 aangebracht en een fietsenstalling werd geïnstalleerd in 1927. In de 1 9e eeuw waren er tijden, dat de studenten er
een hond op nahielden met het gevolg dat er ook aparte hondenhokken aan de sociëteit werden toege- voegd. Die liefhebberij kwam in de 20e eeuw blijkbaar niet meer voor. De lezer vergete niet, dat de meeste studenten in de vorige eeuw de twee eerste jaren nog niet aan enige studie toekwamen! Heel wat aanvullin- gen van het interieur waren schenkingen van honorai- ren etc. bij feestelijke gelegenheden. Bij de viering van het honderd-jarig bestaan boden honorair- |
|||||||||
52
|
|||||||||
oude schouwburg gewoonlijk op een feest in
P.H.R.M. genodigd. Toen ik eens een onderhoud had met een der voornaamste travestie-spelers, vertelde deze met innig plezier, hoe mevr. Mann-Bouw- meester na een jubileumvoorstelling de grote zaal van de Sociëteit betrad, waarbij de aanwezige studenten als één man oprezen. Zij bleef in de deuropening staan, overzag indringend de hele schare en zei met een vertederende klank in haar donkere stem: Lieve, lieve jongens. Het was begrijpelijk dat het oranjegezinde Corps in
1 941, het tweede jaar van de bezetting, geen feeste- lijkheden naar buiten bij zijn lustrumviering kon orga- niseren. Het werd dus een illegaal gebeuren met een toneelwedstrijd met één-acters in de schouwburg, waartoe een aantal Utrechtse amateurgroepen wer- den uitgenodigd. Een charmante avond, te meer daar het afscheid van de oude schouwburg vlak voor de deur stond. In hetzelfde jaar nog legde het Hoofdkwartier van de
Weermacht beslag op het Gele Huis. Toen in '45 de nazi's vertrokken bleek wel, dat er maanden- en maandenlang gebrek was aan stimulerende dranken. Een fnuikende zaak voor een studentensociëteit. Het feit, dat de laatste jaren het academisch bestel zich voor een belangrijk deel op de Uithof concentreert schijnt aan het welzijn van het studentenleven, ook aan het welwezen van P.H.R.M. geen ernstige af- breuk te doen. De laatste maal, dat zich een maskera- de koppelde aan een lustrumspel was in 1966, toen men het merkwaardige personage van Jimmy Walker deed herleven. De enige maal, dat geen historische of legendarische figuur uit het verre verleden als inspira- tiebron fungeerde. Vijf jaar tevoren (1961) was weer een spel in de open-
lucht georganiseerd met als hoofdpersoon de middel- eeuwse dichter-zwerver Francois Villon. Merkwaar- digerwijze aan de voet van de Domtoren met André van den Heuvel als regisseur. Het mag niet verwonde- ren, dat de nieuwsgierige aandacht vooral gericht was op de meespelende studente prinses Irene, die een adellijke Francaise voorstelde en, hoog te paard gezeten, haar reciet helder liet klinken. Jaren achter- een heeft De Kikker, een in de Sociëteit ingebouwd in- tiem theater, een eigen aandeel gehad in de toneel- vernieuwing na „Tomaat". Begin jaren tachtig is de- ze exploitatie, die zakelijk los stond van het U.S.C., beëindigd. Juni a.s. is er opnieuw een lustrumspel in het Jaar-
beursgebouw, waarbij men uitgaat van het beroemde uit 1606 daterende Volpone van Ben Jonson en in 't bijzonder het licht laat vallen op de grote figuur van de Italiaanse kunstenaar Michel Angelo. Tot de verdere feestlijkheden behoort een evenement op het Janskerkhof aangeboden aan Utrechts burge- rij. |
||||||||||||
commissarissen een monumentale lichtkroon aan
voor de conversatiezaal. In '34 werden dispuut en eetzaal radikaal gemoderniseerd, een vernieuwing die in '35 ook het verwarmingssysteem onderging. De deur van de Commissie-kamer werd omlijst door één van de beide monumentale stenen ingangspoorten van het voormalige societeitsgebouw op het Dom- plein, dat kort tevoren was afgebroken. De kwasi- gobelins, die in het lustrumjaar 1911 de statige ,,Courzaal" van graaf Willem IV sierden, de toenmali- ge hoofdpersoon, werden op kosten van oud-Com- missieleden zö geprepareerd, dat ze èn de wanden van de eetzaal èn die van de Commissie-kamer kon- den verfraaien. Wij zijn intussen al te snel door de geschiedenis heen
geschaatst. Terug naar het tragische jaar 1914. In fe- bruari was nog het 100-jarig bestaan van de Senatus Veteranorum gevierd. De Bond van Oude Stichtse Mannen kwam hieruit voort. Inde loop der jaren heeft deze organisatie veel kunnen bijdragen tot een be- hoorlijke handhaving van de goede oude „mores". Augustus 1914 brak wereldoorlog I uit met het ge- volg dat, toen de Duitse legers Antwerpen naderden tal van Vlamingen zich naar Engeland inscheepten dan wel per trein of anderszins naar Holland vlucht- ten. De Sociëteit onderging een soort metamorfose als hospitaal of bureau ter beschikking van de militai- re autoriteit. Tot in de tuin drongen militaire verrich- tingen door. Het Vrijwilligerscorps van studenten na- melijk hield hier van 3 augustus af allerlei oefeningen. Een deel der corpsleden werd opgeroepen als dienst- plichtigen, een ander deel kwam als Vrijwillige Landstorm onder de wapenen. De ontgroening, die tot nog toe vaak ook buiten de kroeg werd voortgezet moest zich nu uitsluitend tot de Sociëteit beperken. Intussen leidde de gebruikelijke installatie der novie- ten ditmaal tot een grootse manifestatie van vader- landsliefde. Ook Coers' Lied zal hiertoe het nodige hebben bijgedragen. De biljardzaal veranderde ten be- hoeve van de vluchtelingen maandenlang in een opslagplaats van brood. Pas in november werd de oude situatie goeddeels hersteld. De goedkope „win- terpan" deed als middagmaal z'n entree. Ondanks de mobilisatie en het verschralen van de pot werd in 1916 het 10O-jarig bestaan van de Sociëteit op schitterende wijze gevierd. Bij deze gelegenheid schreef mr. Jan Slagter, die later bekendheid kreeg door zijn pittige opstellen en kritieken inzake beelden- de kunst, een lied, door hem zelf ook getoonzet en ge- zongen op het Gele Huis, dat tot de meest geliefde Corps-liederen zou gaan behoren: P.H.R.M. heeft zoveel aan ons gegeven
Bron van ,,panje", whisky-soda en jolijt P.H.R.M. is de vreugde van ons leven Daarom leve de Studentensociëteit. In de Sociëteit zijn zowel het Utrechts Studenten-
concert als het Utrechts Studententoneel geboren. Het laatste gezelschap kwam uit het Groenentoneel voort. Bij toneeljubilea van vooraanstaande beroeps- acteurs werden deze na afloop van het gebeuren in de |
||||||||||||
Cor Schilp
|
||||||||||||
Lamerislaan 460
Utrecht |
||||||||||||
(Wie belangstelling heeft voor de litho van P.H.R.M.
kan zich vervoegen bij Arjan Overwater, Voorstraat 50bis, Utrecht, tel. 31 45 58. Prijs f 90, -). |
||||||||||||
53
|
||||||||||||
DE RESTAURATIE VAN SLOT ZUYLEN
|
||||||||
Het bekende kasteelmuseum Slot Zuyien ten noord-
oosten van Utrecht aan de Vecht gelegen, heeft een roerig jaar achter de rug. Aanleiding hiervan was de ingrijpende restauratie van het interieur, waarmee na- jaar 1984 werd aangevangen en die onlangs werd voltooid. Eerder waren er al restauraties uitgevoerd aan het exterieur en gedeeltes van het interieur, steeds met enkele jaren ertussen. Op 18 maart j.l. vond de feestelijke heropening plaats, die tevens het nieuwe museum-seizoen inluidde. Op 2 mei was er weer een opening, ditmaal van de tentoonstelling die aan de restauratie is gewijd. Op deze expositie, die in een van de museum-zalen is ingericht en tijdens de rondleiding wordt bezocht, wordt ook aandacht aan de bouwgeschiedenis van het slot besteed. Onder de middeleeuwse huizen in het Sticht nam Slot
Zuyien een belangrijke plaats in. Over de exacte oor- sprong van het kasteel tast men in het duister. Vol- gens de opgravingen die in 1981 aan de westzijde van het slot zijn gedaan, dateren de oudste funda- menten uit de tweede helft van de 13de eeuw. Om- streeks 1270 wordt Steven van Suylen als kasteel- heer genoemd, maar of hij ook het initiatief tot de bouw heeft genomen blijft onzeker. Het is evenmin bekend hoe het gebouw er toen uitgezien heeft. Ver- moedelijk was het een woontoren omgeven door een slotgracht, die zich ongeveer op de plaats van het hui- dige bleekveld bevond. Toen het geslacht Van Zuyien aan het eind van de 14de eeuw in mannelijke lijn was uitgestorven, kwam het slot in het bezit van Frank van Borsselen door zijn huwelijk met de erfdochter van het goed. Diens gelijknamige kleinzoon, die met Jacoba van Beieren was gehuwd, wordt in verschei- dene oorkonden heer van Zuyien genoemd. Het paar zal echter niet op het slot gewoond hebben, want in die tijd was het niet veel meer dan een ruïne. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten die het land in de 15de eeuw teisterden werd het door de Utrechters grondig verwoest. Pas een eeuw later, rond 1 520, werd het weer herbouwd en kreeg het de vorm die wij van de oudste afbeeldingen kennen. Willem van Ren- nenberg, de echtgenoot van Cornelia van Culemborg die het huis in 1510 van haar zuster had geërfd, was verantwoordelijk voor de herbouw, die ook een aan- zienlijke uitbreiding van de oorspronkelijke woonto- ren betekende. In 1536 werd Slot Zuyien door de Sta- ten van Utrecht opgenomen in de lijst van ridder- hofsteden in het gewest Utrecht. De vroegste afbeeldingen dateren van het begin van
de 17de eeuw. Het huis is rechthoekig van vorm met de ingang aan de oostzijde ongeveer halverwege de twee poortgebouwtjes. Deze ingang was met een brug over de gracht met de overkant verbonden. Op de hoeken stonden achtkantige torens en de zuid- en oostfacades waren versierd met trapgevels. In de |
||||||||
winter werd er op het ijs van de slotgracht ge-
schaatst, zoals te zien is op een gravure uit ± 1610 van Hessel Gerritsz. (naar D. Vinckboons), een kalen- derblad waarop de winter (Hyems) wordt gesymboli- seerd. Uit een andere afbeelding, getekend door L. Ph. Ser-
rurier rond 1 730, blijkt dat er tegen de zuidmuur een rij duiventillen was aangebracht (R.A.U. inv. 2037). Omstreeks die tijd moet ook de slangenmuur zijn ge- metseld in de moestuin ten westen van het kasteel, een lange golvende muur waartegen leivruchten wer- den gekweekt. Tot het midden van de 18de eeuw be- hield het gebouw deze vorm. Het was Diederik Jacob van TuyII van Serooskerken, die in 1751 besloot om Zuyien te laten verbouwen tot een landhuis, waarbij de grondvorm in hoofdzaak gehandhaafd bleef. Het middeleeuwse voorkomen moest echter plaats ma- ken voor dat van een elegant zomerverblijf. Jacob Marot, een zoon van de bekende architect Daniel Ma- rot, kreeg de opdracht voor deze ingrijpende verbou- wing. Daarbij werd de ingang van de oost- naar de zuidgevel verlegd en het zuidelijke gedeelte van de gracht gedempt om een voorplein te creëren. Zo kon men met de koetsen tot vóór de hoofdingang rijden. Ook werd er een nieuwe muur opgetrokken voor de
oude zuidmuur, waaraan Zuyien tot op heden zijn on- diepe voorhal dankt. Een dubbele trapopgang ter weerszijden van de nieuwe ingangspartij leidde naar de woonverdieping. De kruisvensters werden vervan- gen door regelmatig geplaatste schuiframen, de trap- gevels verdwenen en er kwam een doorlopende goot- lijst over het hele gebouw. Ook het interieur werd aangepast aan de mode van de tijd: het rococo. In la- tere eeuwen is er weinig meer veranderd, zodat men bij een bezoek aan het slot een 18de eeuwse buiten- plaats aan de Vecht aantreft. Ook het interieur is nog grotendeels 18de eeuws; alleen de kelder heeft dui- delijke sporen van een laat-middeleeuws gebouw, ge- tuige o.a. de dikke muren en de schietgaten. In 1951, bijna 300 jaar nadat Hendrik Jacob van TuyII van Se- rooskerken heer van Zuyien werd, riepen zijn nazaten de Stichting Slot Zuyien in het leven en een jaar later werden het huis en de tuin opengesteld voor het pu- bliek. Vanaf dat moment werden er plannen gemaakt voor de algehele restauratie, die in 1962 werd aange- vangen. De restauratie zou in fasen gaan verlopen. Men begon met de Gobelin-zaal (de pronkzaal op de eerste verdieping die gestoffeerd is met de 17de eeuwse Delftse tapisserieën), de daarboven gelegen vergaderzaal en de slangenmuur in de tuin. Vier jaar later werden het leien dak, de vertrekken van Belle van Zuyien (dochter van Diederik Jacob van TuyII en een beroemd schrijfster) en de Tuyllenkamer op de tweede verdieping vernieuwd en in 1977/78 het voorste poortgebouw. Daarna volgde in 1981 een al- |
||||||||
54
|
||||||||
gehele restauratie van het exterieur, die het kasteel
van buiten weer in perfecte staat bracht. De tweede fase, het opknappen van het interieur, liet enige jaren op zich wachten omdat de overheid nog geen subsi- die kon verlenen. Dankzij een actieve fundraising werd in 1984 de toegezegde subsidie ook daadwer- kelijk verleend en kon met de laatste fase worden gestart. Hier ging een grondig bouwkundig onderzoek naar de toestand van de inwendige constructie aan vooraf. Daaruit bleek, dat de balklagen en vloeren in een groot aantal vertrekken door aantasting van rot, houtworm en boktor in een slechte staat verkeerden. Op het stucwerk aan de binnenzijde van de buitenmu- ren werd zoutkristallisatie geconstateerd, waardoor pleisterlagen op verscheidene plaatsen van de muren gedrukt waren en op andere plekken witte uitslag ver- toonden. Het schilderwerk was grotendeels in een slechte conditie: afgesprongen stukjes en bladderen- de lagen. Zodoende moest het merendeel van het be- staande houtwerk (afgezien van het nieuw aan te brengen houtwerk) geschilderd worden. Het was dui- delijk dat diverse onderdelen van het gebouw qua constructie en esthetisch aangezicht dringend aan restauratie toe waren. Bij de restauratie kwamen diverse bouwhistorische
vondsten tevoorschijn. Zo trof men bij het ontpleiste- ren van de muren bouwsporen als oude doorgangen, bouwnaden, dichtgezette raampjes en nissen en der- gelijke aan, die hoewel voor deze restauratie niet di- rect van belang, wel voor een inzicht in de bouwge- schiedenis van het kasteel essentieel bleken te zijn. Ook traden er veranderingen op tijdens de restauratie van de plafonds. Onder de 19de eeuwse stucpla- fonds kwamen oudere balklagen tevoorschijn, die vroeger in het zicht zijn geweest, getuige de gedeelte- lijk profilering en de grijsgroene beschildering. Men was het erover eens dat deze beschilderde balklagen in het zicht moesten blijven. Bijzondere aandacht vroegen ook de verwarmingsin-
stallatie, de schilderingen in de huiskapel en sacristie en de eiken moerbalken. De verwarmingsinstallatie werd herzien en uitgebreid en de leidingen en verwar- mingselementen werden voor zover mogelijk aan het oog onttrokken. De muur- en plafondschilderingen in de kapel en sacristie bleken in een matige toestand te verkeren. Consolidatie van de schilderingen is urgent, aangezien de conditie ervan snel achteruit gaat. Een zeer arbeidsintensief en daarom kostbaar project, waarvoor tezijnertijd een aanvullende subsidie nodig |
||||||||||||||
Fragment van een getekende kaart uit 1624 door
Hendrik Verstrale. |
||||||||||||||
zal zijn. De eiken moerbalken waren in de opleg-
gingspunten rot. Zij werden niet vernieuwd maar voorzien van laseinden, een zeer bewerkelijke metho- de. Naast deze grote werkzaamheden waren er tech- nisch gezien nog enkele aanpassingen nodig, zoals grotendeels vernieuwing van de electrische installa- tie. Tevens werden het achterste poortgebouw en de bijgebouwen van het slot bij dit laatste restauratie- project betrokken. Om een in oorsprong middeleeuws gebouw aan mu-
seale eisen te laten voldoen, moesten grote inspan- ningen geleverd en hoge kosten gemaakt worden. Het resulaat hiervan is, na ruim twintig jaar van her- stelwerkzaamheden, dat Museum Slot Zuylen weer in oude luister aan de oever van de Vecht prijkt. In de- ze stijlvolle entourage vinden regelmatig culturele evenementen plaats: concerten oude muziek, lezin- gen en tentoonstellingen. Van 3 mei t/m 29 juni is er de expositie ,,'t Huys te Zuylen zes eeuwen bouwen en restaureren" te bezichtigen. Nadere informatie over openings- en rondleidingstijden is te verkrijgen op tel. nr. 030-44 02 55. Jhr. R. G. Bosch van Drakenstein
drs. A. T. Folmer-von Oven |
||||||||||||||
HET LUSTRUM VAN 1886
|
||||||||||||||
Traditiegetrouw werd de oprichting van de Hoge-
school in 1636 eens in de vijf jaar herdacht. Zo'n lustrumviering werd aanvankelijk door de universiteit georganiseerd, maar na de oprichting van het |
||||||||||||||
De Gemeentelijke Archiefdienst heeft een kleine ten-
toonstelling ingericht die laat zien hoe een eeuw gele- den het 250-jarig bestaan van de universiteit van Utrecht werd gevierd. |
||||||||||||||
55
|
||||||||||||||
Utrechtsch Studenten Corps - lange tijd de enige stu-
dentenvereniging - in 1814 werd dit steeds meer een studentenaangelegenheid. Het lustrum van 1886 werd gevierd in de week van
21-26 juni. Hoewel de meeste festiviteiten waren be- doeld voor leden van de universitaire gemeenschap, beleefde ook de burgerij veel plezier aan het lustrum. Er waren dagelijks muziekkorpsen te beluisteren en het grootse vuurwerk op zaterdagavond trok vele Utrechters naar het Vredenburg. Maar het meest spectaculaire onderdeel was toch de
studentenmaskerade die op 22 juni door de Utrechtse straten trok. Zo'n maskerade, een gekostumeerde optocht, was een oude traditie die bij elk lustrum met een ander thema terugkwam. In 1886 werden drie bekende gebeurtenissen uit de
geschiedenis van Utrecht in beeld gebracht: de tot- standkoming van de Unie van Utrecht (1579), de stichting van de Hogeschool (1636) en de onderhan- delingen over de Vrede van Utrecht (171 3). Op vele plaatsen waar de optocht passeerde was de stad feestelijk versierd. De kostuums van alle deelnemers aan de maskerade
werden afzonderlijk getekend door Anthony Grol- man, die vele Utrechtse maskerades in beeld heeft gebracht. Ook de optocht van 1886 werd door hem uitgebeeld en als een verzameling losbladige kleuren- litho's vermenigvuldigd. Tentoonstelling: ,,De viering van het lustrum van de
Utrechtse universiteit in 1886". Gemeentelijke Ar- chiefdienst, Alex. Numankade 199, Utrecht. 24 april t/m 28 juni 1986. Openingstijden: maandag t/m vrij- dag 09.00-16.30 uur, zaterdag 09.00-12.30 uur. Toegang: gratis |
||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||
Dinsdag 17 juni. Lezing door prof. dr. G. H.
Jansen over ,,Utrecht, de stad en de men- sen". Plaats: Doopsgezinde Kerk, Oudegracht 270, Utrecht. (Na afloop van het huishoudelijk gedeelte van
de jaarvergadering van het Utrechts Monu- menten Fonds) Zaterdag 21 juni, excursie naar de Domkerk.
Wij hoeven u waarschijnlijk niet nader toe te
lichten waar het bij deze excursie om gaat. Als laatste van de vijf binnenstadskerken is nu ook Utrechts middelpunt gerestaureerd en weer toegankelijk. De heer Van Hoogevest, restauratie-architect, is graag bereid ons te ontvangen en rond te leiden door de kerk. Aanvang 10.30 uur, max. aantal deelnemers 50, opgeven bij Hotel des Pays-Bas. |
||||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
||||||||||||
59e jaargang nr. 5 - mei 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||
Aangeboden Maandbladen en Jaarboeken
Oud-Utrecht, jaargangen 1977 t/m 1 984. Te- gen elk aannemelijk bod. C. A. Th. Böhme, Warmelo 46, 5655 JW Eindhoven Aangeboden ca. 500 prentbriefkaarten, ca.
50 boeken en ca. 50 prenten, alles betreffen-
de Utrecht. D. J. de Coole, Montaubanstraat 4, 3701 HP Zeist, tel. 03404-1 73 73 Aangeboden Maandbladen Oud-Utrecht, jaar-
gangen 1949, 1951 t/m 1954 (ingebonden), 1962 t/m 1972, 1974 t/m 1979 (losse afleve- ringen). K. van Rossum, Dingostraat 58, 6531 PD Nijmegen |
||||||||||||
56
|
||||||||||||
BIJ DE ZOMER-OMSLAG
|
|||||||||||||
De wisseling van omslag midden in het jaar betekent
voor het Maandblad een primeur. Die is nog steeds te danken, behalve aan de zon en de zomer die we ein- delijk hebben zien komen, aan de royale stemming waarin schilder en graficus Hans van Dokkum de vie- ring van zijn gouden jubileum als Utrechter gedenkt. (Zie hiervoor de inleiding bij de nieuwe omslag op de eerste pagina van het januari-nummer 1986), De blik van de toeschouwer wendt zich van een win- ters stadsgezicht naar een zomers provincie-tafereel. Wie dat trotse, vervallen hoge huis ziet staan in het landschap dat door een klein riviertje wordt doorsne- den, zou zich ergens in Zuid-Frankrijk of Spanje kun- nen wanen. Maar het is Cammingha State in Bunnik, net als de beide Amelisweerden schilderachtig gele- gen aan de Kromme Rijn, aan de Noordkant van het dorp, in de directe omgeving van de Niënhof. Het ridderlijk huis Cammingha heeft niet altijd deze Friese naam gedragen, maar heette vroeger Beesde, naar de eerst bekende eigenaar Jan van Beesde Her- mansz. die gehuwd was met Janna van Jutfaes Flo- rensdr. Hij wordt al in 1406 genoemd als eigenaar van land onder Bunnik. Na 1 707 krijgt het huis de bena- ming Cammingha, omdat het door een huwelijk in het |
bezit kwam van Wytze Watze (Vitus Valerius) van
Cammingha (1682-1 764), luitenant-generaal en gou- verneur van de troepen in Friesland. In het eerste kwart van deze eeuw kwam het kasteel tot verval, net als de tuinderswoning die er tegenaan gebouwd is. Die toestand van vergane glorie trof Van Dokkum aan
toen hij in 1 940 deze ets, oorspronkelijke afmetingen 25 x 33,7, maakte. Iets dreigends en onheilspellends gaat er door de kale
bomen en de eenzame hoogte van het huis in het landschap ook van uit. Symbolisch wellicht voor de rampen die er in dat eerste oorlogsjaar over ons kwa- men en voor alles wat er nog zou volgen. Na de oorlog heeft het gebouw onder meer dienst ge- daan als behuizing van studenten, tot het door W. Stooker tenslotte vakkundig werd gerestaureerd. De namen Cammingha en Beesde zijn beide in Bunnik behouden gebleven. De laatste geniet waarschijnlijk meer bekendheid dan de eerste. Historisch gezien is dat terecht. De bedoeling is dat we in het najaar van 1986 op-
nieuw de winteromslag voor de dag halen. v.S. |
||||||||||||
DE ZUIDERKERK (1925-1986)
|
|||||||||||||
Vanwege de hoge onkosten van een restauratie en de
terugloop in ledental besloot de Gereformeerde Kerk van Utrecht onlangs, dat er niets anders opzat dan de Zuiderkerk aan de Kromme Rijn bij de Tolsteegsingel, zoals reeds eerder was voorgesteld, te slopen1). Daarmee verliest dit kerkgenootschap de laatste van zijn vier windrichtingenkerken2). Opmerkelijk hierbij is dat de Zuiderkerk in 1 925 als laatste gereedkwam en dat deze nu ook als laatste wordt afgestoten. Ove- rigens zijn de Westerkerk aan de Catharijnekade uit 18913) en de Noorderkerk aan de Royaards van der Hamkade uit 19234) gespaard gebleven. Door ver- koop aan de Gereformeerde Gemeente op 8 april 1 9665) respectievelijk aan de Pinkstergemeente ,,Sa- muel" op 25 augustus 1 978 behielden deze kerkge- bouwen zelfs hun oorspronkelijke bestemming6). Po- gingen van de gereformeerden vrijgemaakt om langs juridische weg tenminste één van deze kerkgebou- wen in hun bezit te krijgen, hadden geen resultaat7). Na de sloop van de Zuiderkerk ligt het in de bedoeling hier een nieuw kerkelijk centrum en een wooncom- plex te bouwen. Dit doet denken aan de gelijksoortige |
|||||||||||||
plannen, die er aanvankelijk voor de Oosterkerk wa-
ren, maar die uiteindelijk vanwege de hoge exploita- tiekosten niet gerealiseerd konden worden8) In plaats daarvan kwam de Centrumgemeente, die voor zijn bijeenkomst de kelder van de Leeuwenberghkerk huurde. Door het bijzondere karakter, dat deze ge- meente door meer alternatieve diensten kreeg, trekt deze met name veel jongeren. Dientengevolge bestaat zij niet langer meer uit gemeenteleden, die in het centrum van Utrecht wonen, maar voor driekwart uit jongeren, die uit de gehele stad zondags daarheen trekken9). Als zodanig kan deze nieuwe gemeente on- mogelijk worden gezien als een voortzetting van de vroegere Oosterkerkgemeente, waarvan een gedeel- te tegenwoordig in de Zuiderkerk en de Tuindorpkerk haar onderdak heeft gevonden. Voorgeschiedenis
De kerkbouwplannen voor Utrecht-Zuid dateerden
van na de komst van ds. J. Breukelaar op 2 september 1906 als vierde predikant van de Gereformeerde Kerk van Utrecht10). Dit hield verband met het gerefor- |
|||||||||||||
57
|
|||||||||||||
ONZE ZUIDERKERK.
|
|||||||||||
meerde ideaal, dat iedere predikant een eigen wijk-
kerk had11). Door het beroep van ds. Breukelaar was deze situatie verstoord, daar men in Utrecht slechts drie kerkgebouwen had, te weten: de Begijnekerk van 185412) en de eerder genoemde Ooster- en Wester- kerk. Daarom werd er een Commissie voor preadvies voor kerkbouw door de kerkeraad benoemd, waarin naast ds. J. Breukelaar, architect G. J. Heusinkveld en J. van Arkel Fzn. zitting hadden. Deze diende in 1907 een ontwerp-bouwplan in voor een kerk, die tussen Tolsteeg en de Westerhoek was geprojec- teerd. Door gebrek aan financiën kreeg de Commissie hiervoor geen gehoor. In plaats daarvan werd toen- tertijd wel gesproken over kerkbouwplannen ter ver- vanging van de oude Begijnekerk voor het geval de voorgenomen verkoop hiervan door zou gaan. Dit ge- beurde uiteindelijk niet, maar in plaats daarvan werd er in 1908 met een grondige restauratie volstaan13). De Begijnekerk werd uiteindelijk pas in 1 937 door de Tuindorpkerk aan de H. F. van Riellaan vervangen14). Het uitstel van de verkoop maakte het de Gerefor- meerde Kerk van Utrecht mogelijk om in plaats van een vervangend kerkgebouw in de binnenstad in de behoefte aan een kerkgebouw in de nieuwe woon- wijk Tuindorp-Maartensdijk, die kerkelijk onder Utrecht ressorteerde, te voorzien. Er werd in al die jaren mede door de tijdsomstandighe-
den geen geschikt bouwterrein gevonden. Korte tijd werd zelfs overwogen om de Geertekerk van de Ne- derlandse Hervormde Gemeente te kopen. Om- streeks de jaren twintig was men zelfs van plan om de predikantsvacatures niet te vervullen en de Begijne- kerk op te heffen. Het getij keerde echter, zodat in plaats daarvan in 1921 overgegaan kon worden tot de aankoop van het wijkgebouw ,,Maranatha" met belendende percelen aan de Gansstraat van de Neder- landse Hervormde Gemeente. Dit werd tot Hulpkerk ingericht en kreeg bijnamen als ,,Het Zaaltje" of ,,De Ganzekerk"15). Terwijl de gereformeerden de ontbre- kende gelden bijeenbrachten en voorlopig met deze noodoplossing genoegen moesten nemen, bouwden de hervormden in plaats van het verkochte wijkge- bouw op de hoek van de Rijnstraat/Croesestraat een nieuw centrum, dat op 5 juli 1923 in gebruik kon wor- den genomen16). Naast de financiën kwam het mede door het feit, dat voor de kerkbouw de aangrenzende percelen van de Hulpkerk eerst gesloopt moesten worden, dat hiermee in 1921 niet direct kon worden begonnen. Het blijft overigens te betreuren, dat deze aankoop net enkele maanden na de afscheidspreek van ds. J. Breukelaar op 9 januari 1921 plaatsvond. Bij die gelegenheid werd opgemerkt dat het uitblijven van kerkbouw in Utrecht-Zuid geestelijke en stoffelij- ke schade aan dit stadsdeel had toegebracht17). Zijn opvolger ds. J. C. de Moor memoreerde dit bij de in- gebruikneming van de Zuiderkerk in 1925 eveneens toen hij verhaalde, dat er enerzijds mensen waren, die de afstand als argument gebruikten om zondags niet naar de kerk te gaan, terwijl er anderzijds bejaarden, zieken en gebrekkigen waren, die zich om die reden tot hun spijt van deze gelegenheid verstoken zagen. 58
|
|||||||||||
Maak de plaats uwer tent wijd, en dat
men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uwe koorden lang en steek uwe pinnen vast in. fesaja 54 : 2.
|
|||||||||||
Bouwkaart No.
|
|||||||||||
Een een 1924 uitgegeven ,,bouwkaart". Er waren
bonnetjes (,,steentjes") aan bevestigd, die ieder een waarde hadden van 10 cent. Door een ,,steentje" te kopen, droeg men bij in de bouwkosten van de kerk. Arch. geref. Kerk Utrecht, (voorl.) inv.nr. 687. Foto: Gem. Fotodienst Utrecht |
|||||||||||
Hierin kwam met de aankoop van de Hulpkerk welis-
waar een verbetering, maar het gebouw bleek reeds spoedig te klein. Op 31 augustus 1924 werd er voor het laatst een dienst gehouden18). Aan het begin van die maand besteedde de architect A. Kool, wiens ont- werp voor de Zuiderkerk was goedgekeurd, in op- dracht van de kerkeraad de sloop van de opstallen aan aannemer P. van Mechelen aan, terwijl de bouw van |
|||||||||||
de kerk aan aannemer J. C. M. van Aken werd ge-
gund met als opzichter de heer André19). De bouw- grond was voordien verworven door van een ge- meentelid de achter de Hulpkerk aan de Kromme Rijn gelegen grond met opstallen te kopen20). Het kerkgebouw
De gereformeerde architect A. Kool, voorzitter van de
Christelijke Vereniging van architecten21), brak bij de bouw van de Zuiderkerk bewust met de heersende conventie op het terrein van kerkbouw. Hij koos niet langer voor de gebruikelijke verticale lijn, als heenwij- zing naar het Koninkrijk der hemelen, maar voor een dominerende horizontale lijn. Enkel de toren deed hierop ,,letterlijk en figuurlijk een ander geluid ho- ren". Het gebouw op zich had evengoed een gewone zaal kunnen zijn. Dit behoeft op zich niet te verbazen, als men weet, dat bij de protestanten de Woordver- kondiging en de Sacramentsbediening en niet de litur- gische handeling van de gemeente centraal staat. De vormgeving van de zaalkerk was direct bepaald door de bijzondere ligging van de bouwgrond en de omge- ving. Hierdoor was het onmogelijk om het gebouw een hoge kap te laten hebben, terwijl de financiën en- kel een sobere uitvoering toelieten. Bovendien moest het aansluiten op het evangelisatiegebouw en de voormalige Hulpkerk, die tot kosterswoning werd omgebouwd. Ter voorkoming van het doorbreken der symmetrie vanwege het bouwvoorschrift, dat de kerk ongeveer tien meter boven de walmuur moest liggen, was er over de lengte van de gehele voorgevel een waterpasterras gebouwd. In tegenstelling tot het exterieur was het interieur zeer levendig door de vele kleuren en de nodige versieringen zoals fraai uitge- voerde lampenconsoles. Daar hier en daar te veel aan het decoratieve en picturale effect was opgeofferd, kwam het geheel wat brokkelig over en vormde het niet overal een eenheid. Dit kon niet worden gezegd |
van het rustige orgelfront boven de kansel. Het orgel
zelf ontbrak overigens nog en zou pas enkele maan- den later geplaatst worden. Het werd in 1925 door de Utrechtse firma J. Koff en Zn. gebouwd om vervol- gens naar plan in 1932 tegelijk met een restauratie met een zwelwerk en pedaal te worden uitgebreid22). De eerste maanden werd begeleid op een huisorgel- tje. In al die jaren onderging het gebouw nauwelijks ingrijpende veranderingen. In 1955 werd het grondig gerestaureerd en gemoderniseerd door de donkere, overheersend paarse tinten door neutralere kleuren te vervangen en de typische lampen te verwijderen23). Bij deze gelegenheid werd ook het doophek van het podium verwijderd en werd deze ruimte tot een eigen- tijds liturgisch centrum omgebouwd. Zeven jaar later was het kerkbezoek al zodanig afgenomen, dat de ga- lerijen niet meer werden gebruikt. Onderde galerij aan de zijde van de Kromme Rijn werd toen het ,.Vooron- der" gebouwd, een van de kerkzaal afgeschermd zaaltje, dat voor avonddiensten en andere doeleinden wordt gebruikt24). Onlangs werden de kerkbanken vervangen door stoelen uit de gesloopte Lucaskerk25). Wanneer de Zuiderkerk straks zal worden afgebro- ken, herhaalt de geschiedenis zich in omgekeerde zin. Moesten in 1924 de belendende percelen worden gesloopt om plaats te maken voor een kerkgebouw, nu blijft er bij de bouw van een nieuw kerkelijk cen- trum voldoende ruimte over voor de bouw van tien driekamerwoningen1). De ingebruikneming
Op woensdagavond 3 juli 1925 stroomden de ge-
meenteleden in groten getale voor de ingebruikne- ming naar de Zuiderkerk. Onder hen waren vertegen- woordigers van de provincie en de stad Utrecht. De wijkpredikant J. C. de Moor leidde de dienst. Vooraf- gaand aan de eigenlijke preek memoreerde hij eerste de lange voorgeschiedenis van de kerkbouw. Hier- |
||||||||
Interieur van de Zui-
derkerk, oktober 1984. Foto: Gemeentelijke Foto- dienst Utrecht (neg.nr. C. 24.134) |
|||||||||
59
|
|||||||||
Gezicht op de voorgevel
van de Zuiderkerk vanuit het noorden, maart 1986. Foto: Gemeentelijke Foto- dienst Utrecht {neg.nr. C 26.279) |
||||||||||
gelegenheid overhandigde de voorzitter, de heer J. R.
Godschalk, een aquarel van de Zuiderkerk van de schilder Wigman en een in kleur door de heer Ger- ritsma gecalligrafeerde tekst van de preek van die avond16). Niet wetende dat de gemeente nog maar enkele maanden van de diensten van ds. De Moor zou kunnen genieten, daar hij op 27 januari 1 926 geheel onverwachts tijdens de eerste zitting van de Synode van Assen overleed26). Zuiderkerkwijk tijdelijk zelfstandig
Nadat de kerkeraad reeds eerder in de jaren
1 923-1 925 en in 1 930 bestudeerd had27), in hoever- re in Utrecht ook in navolging van de Gereformeerde Kerk van 's-Gravenhage een kerksplitsing tot stand kon worden gebracht28), kwam dit onderwerp in 1 936 opnieuw aan de orde. Het initiatief hiertoe was ditmaal genomen door twee ouderlingen uit de Zui- derkerkwijk te weten de heren J. Vos en A. W. van Veeren. Zij verzochten de kerkeraad om hun wijk, die een zeer bloeiend wijkwerk kende en het financieel ook aan kon, te mogen afsplitsen. De kerkeraad stel- de hierop een Commissie in ter bestudering van een gedeeltelijke kerksplitsing, die op zijn beurt was on- verdeeld in een verdelings-, een financiële en een kerkrechtelijke commissie. Deze ging na of de be- staande Gereformeerde Kerk in drie zelfstandige ker- ken Noord, Centrum en Zuid was te verdelen. Daar de te vormen Gereformeerde Kerk van Utrecht-Noord niet in zijn eigen kosten zou kunnen voorzien, als het territoir van de Gereformeerde Kerk van Zuilen niet bij dat van Utrecht werd getrokken, moest hiervan wor- den afgezien. Dientengevolge beval de voornoemde Commissie aan te volstaan met een tweedeling in Centrum en Zuid, waarbij de Commissie van Admi- nistratie wenste, dat de Zuiderkerk dan bij Utrecht- Centrum zou worden gevoegd en dat de Gerefor- meerde Kerk van Utrecht-Zuid tot de bouw van een |
||||||||||
voor had hij Spreuken 13:12 ,,De uitgestelde hoop
krenkt het hart; maar de begeerte die komt, is een boom des levens" als uitgangspunt gekozen vanwe- ge het lange uitblijven van een kerkgebouw in deze wijk. Vervolgens preekte hij over Openbaringen 21 : 22 „En ik zag geen tempel in haar". Dit om te wijzen op het betrekkelijke belang, dat een kerkge- bouw toch maar heeft, daar het niet meer is dan een plaats van samenkomst voor een gemeente, die op weg is naar de eeuwigheid. Een goede gemeente is immers „zelf een tempel Gods" (1 Corinthiërs 3:16) en vraagt ,,Geef ons een plaats in de stad zonder tem- pel", het hemels Jeruzalem. De kerk is hiervan enkel een voorpost. Vervolgens zong de gemeente met be- geleiding van trompetters van het Muziekkorps „Si- lo" Psalm 103,,Loof, loofden Heer, mijn ziel, met alle krachten", waarbij het huisorgel voor het tussenspel zorgde. In aansluiting daarop bedankte ds. De Moor achtereenvolgens de architect A. Kool en zijn mede- werkers, de heer F. Yperlaan, die als lid van zowel de oude als de nieuwe Commissie van Administratie veel voor de kerkbouw had gedaan, en de heer Wouda, als kerkmeester. Uit de opsomming van de voor de kerk uit de gemeente ontvangen geschenken, bleek eens te meer hoezeer naar een eigen gebouw was uitge- zien. Het Avondmaalstel was afkomstig van de cate- chisanten, terwijl enkele gemeenteleden het linnen voor het Avondmaalskleed, het doopvont, het uur- werk van de toren en een gedenkplaat ter herinnering aan de ingebruikneming, hadden geschonken. Met het zingen van Psalm 105 werd de dienst daarna besloten. In de kerkeraadskamer volgde nog een een- voudige huldiging door het Comité van huldiging. Dit Comité was kort voordien opgericht om ds. De Moor zijn ingenomenheid uit te spreken over diens besluit om voor een beroep van de Gereformeerde Kerk van Groningen te bedanken, waarbij zij een lijst met na- men van gemeenteleden had aangeboden. Bij deze |
||||||||||
60
|
||||||||||
Houten
Vanaf het begin van de Zuiderkerkwijk ressorteerde
het nabijgelegen Houten onder de Gereformeerde Kerk van Utrecht(-Zuid)38). Praktisch vormde de af- stand wel een bezwaar. Toen de stadsmensen in de jaren vijftig zich in omliggende dorpen begonnen te vestigen, nam het aantal gereformeerden in Houten ook toe. Deze begonnen samenkomsten bij particulie- ren thuis te beleggen. Vanaf 1 5 januari 1958 kwam ze bijeen in het gehuurde veilinglokaal aan de Lobbe- dijk, waar de Utrechtse predikanten voorgingen39). Op 1 8 december 1966 werd aan de Koningin Wilhel- minaweg de Koningskapel in gebruik genomen, die tot eind 1 979 dienst deed. Doordat Houten inmiddels een groeikern was geworden, bleef het aantal gere- formeerden groeien. Een aantal van de hervormden, die zich hier vestigden, hadden in 1 966 de Open Hof- deelgemeente gesticht, daar zij zich niet thuis voel- den bij de bestaande Hervormde Gemeente, die van Gereformeerde Bond signatuur was. Tegelijk met het opheffen van de kerksplitsing van de Utrechtse ker- ken werd op 1 januari 1980 de Gereformeerde Kerk van Houten geïnstitueerd40). Aangezien de hervorm- den en gereformeerden beiden een predikantsvacatu- re hadden, was reeds voordien besloten, dat de her- vormden hierin zouden voorzien, terwijl de gerefor- meerden hun gebouw voor gezamenlijke diensten zouden uitbreiden. Toen de gemeente Houten hier- voor geen toestemming verleende, werd aan het Kant de nieuwe Opstandingskerk gebouwd, die op 2 no- vember 1983 in gebruik werd genomen41). De laatste morgendienst
Onlangs werd op 6 april 1986 de laatste morgen-
dienst in de Zuiderkerk gebouden. De wijkpredikant ds. D. Kronemeijer nam daarvoor dezelfde tekst als uitgangspunt als in 1925 ds. De Moor destijds bij de ingebruikneming. Verder verleenden beide koren van de wijk, het Zuiderkerkkoor en Dimanche, medewer- king aan deze dienst. De avonddiensten zullen tot de sloop van deze kerk, die eind 1 986 wordt verwacht, in „het Vooronder" worden voortgezet om vervol- gens na het gereedkomen van het nieuwe wijkcen- trum te zijner tijd te worden hervat. De ochtend- diensten zullen voortaan vanaf 13 april gezamenlijk met de hervormden in de Nicolaïkerk worden belegd. In het kader van het proces van Samen op Weg heeft de Zuiderkerkwijk reeds enige jaren een goede sa- menwerking met de wijkgemeente van deze kerk. Hoewel reeds eerder besloten was om de contacten op deze wijze te intensiveren, vormde het besluit van de hervormde predikant W. A. Z. Tieman om met in- gang van september met de VUT te gaan de directe aanleiding om deze datum te vervroegen42). Zo krijgt de hereniging van de gereformeerden en hervormden anderhalve eeuw na de Afscheiding te Utrecht op 1 8 december 1835 ook in dit stadsgedeelte wezenlijk gestalte43). |
|||||||||
meer centraal gelegen kerkgebouw in de Zuiderkerk-
wijk moest overgaan. Tegelijkertijd met dit rapport werd ook een minderheidsrapport ingediend van een aantal commissieleden, waaronder alle predikanten met uitzondering van ds. J. H. Telkamp van de Zui- derkerk, die kerksplitsing voorlopig afrieden. Als ar- gument hiervoor werd gewezen op het afnemende enthousiasme van vroegere voorstanders en de drei- gende oorlog. Weliswaar werd er in november 1939 nog een rapport uitgebracht, maar door de tijdsom- standigheden bleef verder overleg door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog uit28). Daar kwam nog bij dat de nestor der predikanten, ds. H. Kaajan, op 22 april 1 940 tijdens de Synode van Sneek evenals zijn collega De Moor onverwacht overleed29). Tijdens de hierboven genoemde bespreking was de wens geuit om vanwege de ongunstige ligging van de Zuiderkerk in het centrum van de Rivierenwijk een tweede kerk te stichten. Hieruit blijkt dat men het Evangelisatiegebouw aan de Waalstraat, dat men sinds 1937 ook voor kerkdiensten gebruikte, toch niet als zodanig beschouwde30). Met de ingebruikne- ming op 3 juni 1951 van de Maranathakerk, een hou- ten hulpkerk aan de Vaartserijn, kreeg de Zuiderkerk- wijk in feite pas een tweede kerkgebouw31). Wellicht was deze zo genoemd naar het gelijknamige wijkge- bouw aan de Gansstraat, dat in 1921 als hulpkerk was aangekocht. Het gebouw deed tot 1 8 mei 1 969 dienst, waarna het in bezit kwam van de Gemeente des Heeren32). Dit hield uiteraard verband met de bouw in 1958-1959 van de Immanuëlkerk aan 't Goylaan in de nieuwbouwwijk Hoograven33). Door te- rugloop in ledental en vergaande samenwerking met de nabijgelegen hervormde wijkgemeente van de Marcuskerk werd dit gebouw in 1982 aan de Stich- ting Johan Maasbach Wereldzending verkocht34). In- middels was met ingang van 1 januari 1956 de in 1 936 door de Zuiderkerkwijk geuite wens in vervul- ling gegaan doordat de Gereformeerde Kerk van Utrecht als eerste van Nederland overging tot de insti- tuering van vier zelfstandige kerken te weten Noord, Oost, Zuid en West35). Sinds 1 895 kende de Gerefor- meerde kerk van Utrecht naast de wijkpredikanten ook de predikant voor de missionaire dienst. Vanaf 1945 werden deze op kosten van voornoemde ge- meente in dienst van de landelijke zending van de Ge- reformeerde Kerken in Nederland uitgezonden. Tot 1 963 zou het aantal predikanten met een bijzondere opdracht enkel toenemen. Nadat er in 1943 de eerste legerpredikant was beroepen volgde in 1 948 de aan- stelling van een predikant voor de arbeid in de zieken- huizen. Als zodanig deden ds. Js. Booij en drs. J. D. de Vries tot dusver dienst. In de periode dat Utrecht vier zelfstandige kerken kende, ressorteerden laatst- genoemde predikanten onder de Gereformeerde Kerk van Utrecht-Zuid36). Aan deze zelfstandigheid kwam op 1 januari 1980 weer een einde toen de noodzaak hiervan door de gewijzigde situatie was achterhaald. Met uitzondering van de Gereformeerde Kerk van Utrecht-West verenigden de overige twee zich met die van Utrecht-Oost tot de Gereformeerde Kerk van Utrecht37). |
|||||||||
H. J. Ph. G. Kaajan
|
|||||||||
Rijksarchief in Zuid-Holland
Pr. Willem Alexanderhof 20 2595 BE 's-Gravenhage |
|||||||||
61
|
|||||||||
Utrecht, Dordrecht 1980, p. 292 ten onrechte hiervoor
1853 vermeldt. Op grond van ditzelfde werk, p. 285 valt te constateren, dat in: Utrechts Nieuwsblad, 23 april 1986 abusievelijk staat, dat de Begijnekerk in 1847 werd gebouwd. In werkelijkheid huurde diaken W. Horst voor de Afgescheidenen in dat jaar van het Diakonessenhuis een huis aan de Springweg om vervol- gens in 1849 in plaats daarvan een herenhuis aan de Breedstraat te kopen, dat hij in 1853 aan de Chr. Afge- scheiden Gemeente verkocht, die het in 1854 tot Begij- nekerk verbouwde. 13. Utrechtsche Kerkbode, 14 juli 1923.
14. Utrechtsch Dagblad, 2 juli 1937; De Standaard, 2 juli
1 939. In: Leids Jaarboekje 1987 verschijnt een artikel van H. J. Ph. G. Kaajan, De Zuiderkerk: gedurfd ont- werp tussen crisis en herdenkingen?, waarin uitgebreid aandacht voor de ontwerpen van de Rotterdamse archi- tect A. van der Kraan, die onder meer de Tuindorpkerk bouwde. 15. Utrechtsch Stedelijk en Provinciaal Dagblad, 4 juli
1 925; De Standaard, 4 juli 1925; De Nederlander, 6 juli 1 925; Jaarboekje van Oud-Utrecht 1926, p. 1 92. Abu- sievelijk stond in: Centraal Weekblad, Opinie- en infor- matieblad voor de gereformeerde kerken. Utrechtse edi- tie, 34 nr. 12 (21 maart 1 986) dat de Zuiderkerk, die dit gebouw op 3 juli 1925 verving, in 1929 in gebruik werd genomen. 16. Utrechtsche Kerkbode, 4 juli 1921; DeStandaard, 6 juli
1921. 1 7. De afscheidspreek werd op 5 januari 1 921 wegens ziek-
te van ds. J. Breukelaar door zijn broer ds. W. Breuke- laar van Zaandam uitgesproken. Zie hiervoor: De Stan- daard, 6 januari 1921; De Nederlander, 6 januari 1921; De Heraut, 9 januari 1921. 18. Utrechtsche Kerkbode, 30 augustus 1924.
19. De Standaard, 2 augustus 1924 en noot 14. Zie voor
het bouwdossier: Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht (G.A.U.): Archieven van de Gereformeerde Kerk te Utrecht (1837-19551, voorlopig inv. nr. 687. 20. Utrechts Nieuwsblad, 23 april 1986.
21. De Standaard, 3 juli 1937, waar ook n.a.v. zijn overlij-
den andere bestuurlijke functies werden vermeld. Ver- der in In memoriam van C. van der Gaast in: Bouwkun- dig Weekblad Architectura, 58 (1937), p. 277. 22. Peter van Dijk en Gert Oost, Utrecht-Orgelstad. Inven-
tarisatie van orgels in kerken en kapellen in de stad Utrecht, Utrecht 1 2 september 1981, cat. nr. 74 noe- men abusievelijk ± 191 5als bouwjaarvan het orgel. Dit bleek uit een mededeling van mevr. J. N. van der Meu- len, die als ambtenaar van het G.A.U. de archieven van de Gereformeerde Kerk momenteel inventariseert. In de notulen staat, dat de Commissie van Administratie
op 1 5 mei 1 925 de kerkeraad adviseerde om een pijpor- gel te bestellen. De nota voor de leverantie werd vervol- gens op 10 oktober 1925 ontvangen. Zie hiervoor G.A.U., Archieven van de Gereformeerde Kerk te Utrecht (1837-1955), voorlopig inv. nr. 687. Voor de gegevens over de uitbreiding in 1 932 de voorlopige inv. nrs. 721 en 988. 23. Jaarboekje van Oud-Utrecht 1965, p. 129. Classicale
Kerkbode. Officieel weekblad van de Gereformeerde Kerken in de classis Utrecht, 9 april 1955. 24. Vriendelijke mededeling van de heer M. Pijl, koster van
de Zuiderkerk. 25. De Lucaskerk werd op 14 december 1961 door de Ne-
derlands Hervormde Gemeente en de Gereformeerde |
|||||||
Noten
1. Zie voor de eerste vermelding van sloopplannen:
Utrechts Nieuwsblad, 3 december 1984. Voor berich- ten over het recente besluit: Utrechts Nieuwsblad, 31 januari en 6 februari 1986. Verder zie men het uitste- kende artikel van W. Smit in: Utrechts Nieuwsblad, 23 april 1986, waarin deels hetzelfde wordt vermeld. Op grond daarvan werd dit artikel, dat toen reeds in het be- zit van de redactie was, op enkele plaatsen aangevuld. 2. H.C. van der Jagt, De naamgeving van de protestantse
kerkgebouwen in Nederland vanaf de Reformatie tot 1973, Utrecht 1 981, p. 76 komt door het weglaten van de Westerkerk niet verder dan drie windrichtingenker- ken. Bovendien klopt de vermelding van de bouwjaren voor de Oosterkerk, p. 38 (1890 i.p.v. 1887) en de Zuiderkerk, p. 38 en 54 (1 928 i.p.v. 1 923) niet. Zie hier- voor: A. Graafhuis, Historische overzicht van de Geref. Oosterkerk aan de Maliebaan te Utrecht, z. pi. (1 977), p. 2 en noot 14. 3. Deze kerk werd op 26 februari 1891 door de Dolerenden
in gebruik genomen. Zie: Utrechtsch Provinciaal en Ste- delijk Dagblad, 27 februari 1891; De Standaard, 27 fe- bruari 1891; A. Graafhuis, o.c. (noot 2), p. 6. 4. Deze kerk werd op 5 juli 1 923 in gebruik genomen. Zie:
Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad, 6 juli 1923; De Standaard, 6 juli 1923; De Heraut, 8 juli 1923; Jaar- boekje van Oud-Utrecht 1924, p. 119; D. J. Heusink- veld, Noorderkerk rnet kosterswoning aan de Royaard van den Hamkade te Utrecht, in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 48 (1926), p. 51-53. 5. Jaarboekje van Oud-Utrecht 1967, p. 147.
6. Jaarboek Oud-Utrecht 1979, p. 204.
7. Nederlands Dagblad, 23 maart 1986. Zie voor het ont-
staan der Vrijmaking: C. N. Impeta, Waar het om ging, Kampen 1956. 8. Zie voor deze plannen: A. Graafhuis, Utrechtse Ooster-
kerk in „duigen", in: Centraal Weekblad, 27 (10 no- vember 1979); P. A. Haars, De Oosterkerk aan de Ma- liebaan, in: Maandblad van Oud-Utrecht, 63 (1980), p. 149. Voor berichten over het niet doorgaan van de bouw van een nieuw kerkelijk centrum: Utrechts Nieuwsblad, 31 januari 1984; Trouw, 13 februari 1984; Jaarboek Oud-Utrecht 1985, p. 204. 9. Kerkinformatie van de Gereformeerde Kerken in Neder-
land, nr. 137 (maart 1983), p. 5; nr. 138 (april 1983), p. 7; nr. 1 39 (mei 1983), p. 6-7; nr. 168 (januari 1986), p. 13. 10. Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten (Uitgave
van het Bureau van de Generale Synode van de Gerefor- meerde Kerken in Nederland), z. pi. 1984, p. 173. 11. Zie hiervoor ds. K. Fernhout in: Utrechtsche Kerkbode,
13 maart 1909. 12. Ds J. C. Rullmann had de leiding van de ingebruikne-
ming van de Noorderkerk, daar de wijkpredikant ds. H. Kaajan wegens ziekte was verhinderd. Bij die gelegen- heid gaf hij een historisch overzicht over het ontstaan van de Gereformeerde Kerk van Utrecht. De tekst hier- van werd integraal opgenomen in: Utrechtsche Kerkbo- de, 14 juli 1923. Hij noemde als eerste 1854 als jaar, dat de Begijnekerk door de Chr. Afgescheiden Gemeen- te na een herbouw in gebruik werd genomen. Ook ds H. Kaajan, noemde in een historisch overzichtsartikel van dit gebouw n.a.v. de laatst te houden dienst aldaar in: Utrechtse Kerkbode, 27 maart 1 937 dit jaar. Hij ba- seerde zich hiervoor op de notulen. Hieruit blijkt dat C. Smits, De Afscheiding van 1834, d. IV, Provincie |
|||||||
62
|
|||||||
1956; Centraal Weekblad, 3 december 1955, 14 janua-
ri 1956. 36. Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten, p.
172-174. 37. Algemeen Rijksarchief, Archief van het Ministerie van
Justitie, Afd. Kerkgenootschappen, doos 4. Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten, p. 172-174. Trouw, 2 april 1984; Centraal Weekblad, 13 april 1984. 38. Jaarboeken (ten dienste van) de Gereformeerde Kerken
in Nederland, 8-62 (1925-1979). 39. Classicale Kerkbode, 14 februari 1958.
40. Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten, p. 88 en
noot 37. 41. Kerkinformatie, nr. 146 (januari 1984), p. 12-13.
42. Zie voor de aankondiging van de laatste dienst in de
Zuiderkerk: Centraal Weekblad. Opinie en informatie- blad voor de Gereformeerde Kerken, Utrechtse editie, 21 maart 1986. Hieraan werd ook in de landelijke pers aandacht besteed. Zie: Nederlands Dagblad, 24 maart 1986 en Reformatorisch Dagblad, 25 maart 1986. 43. Zie voor de Afscheiding te Utrecht: H. Kaajan, De Af-
scheiding in Utrecht, in: Officieel Jaarboekje ten dienste der Gereformeerde Kerk van Utrecht, 17 (1935), p. 5-14; F. L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afschei- ding van 1834, dl. IV, Kampen 1946, p. 330-358; C. Smits, De Afscheiding van 1834, dl. IV, Provincie Utrecht, Dordrecht 1980, p. 180-290; A. Graafhuis ,,Soli Deo Gloria" - ,,God alleen de eer". De afschei- dingsbeweging in de stad Utrecht, in: Maandblad Oud- Utrecht, 57 (november 1984), p. 169-174; Idem, De Afscheiding inde stad Utrecht, in: Aspecten van de Af- scheiding (red. A. de Groot, P. L. Schram), Franeker 1 984, p. 41 -56. Verder de uiterst betrouwbare histori- sche roman van Gera Kraan-van den Burg, Brandende harten. De geschiedenis van Maurits en Suzanna van Hall, Kampen 19857, met name het eerste gedeelte voor Utrecht. |
|||||||||||||
Kerk van Utrecht-West in gebruik genomen. Zie:
Utrechts Nieuwsblad, 15 december 1961 en Jaarboek- je van Oud-Utrecht 1 962, p. 164. Met uitzondering van een eigen kerkelijk centrum voor de gereformeerden was dit gebouw geheel door de hervormden gefinan- cieerd, wier eigendom het was. Het werd onlangs in maart 1985, aldus een vriendelijke mededeling van het kerkelijke bureau van de N.H. Gemeente van Utrecht, gesloopt. 26. Utmchtsche Kerkbode, 30 januari, 6 en 20 februari
1926. Christelijke Encyclopedie, dl. V, Kampen 1960, p. 79. 27. Uitgebreider hierover: H. J. Ph. G. Kaajan, De unieke
kerksplitsing van de Gereformeerde Kerk van Utrecht in 1956 (niet gepubliceerd manuscript 1985, te raadple- gen op de bibliotheek van het G.A.U.). 28. Zie hierover: H. J. Ph. G. Kaajan, Zestig jaar kerksplit-
sing te 's-Gravenhage. Een gereformeerde oplossing en de invloed daarvan in den lande, in: Regionaal historisch tijdschrift Holland, 17, nr. 5 (oktober 1985), p. 269-283. 29. Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in
Nederland, 25 (1941), p. 426-427: H. J. Dam in: Ander- halve eeuw gereformeerden in stad en land, Utrecht (red. A. P. Crom e.a.l. Kampen 1984, p. 32. 30. In dit gebouw werden kerkdiensten gehouden van 4 juli
1937-27 mei 1951. Zie: Utrechtse Kerkbode, 3 juli 1937 en Classicale Kerkbode, 26 mei 1951. 31. Classicale Kerkbode, 2 juni 1951. A. Graafhuis, Gert
Oost, Utrecht-Orgelstad. Inventarisatie van orgels in kerken en kapellen in de stad Utrecht, in: Maandblad van Oud-Utrecht, 55 (1982), p. 159 noemen ten on- rechte 1952 als bouwjaar van deze kerk. 32. Utrechts Kerkblad, Officieel weekblad van de Gerefor-
meerde Kerken in de classis Utrecht, 17 juni 1969. 33. Jaarboekje van Oud-Utrecht 1960, p. 171.
34. Trouw, 13 mei 1982.
35. Classicale Kerkbode, 24, 31 december 1955, 7 januari
|
|||||||||||||
VAN JACHTHUIS NAAR LUSTSLOT
MOEILIJKHEDEN TIJDENS DE VERBOUWING
VAN PALEIS SOESTDIJK 1815-1821 |
|||||||||||||
P. J. Goetghebuer, die in 1825 zijn „Verzameling der
merkwaardigste gebouwen"1) publiceerde en daarin ook paleis Soestdijk besprak, kenmerkte de zojuist voltooide verbouwing van dit paleis met de woorden: ,,Het werk was langdurig en moeilijk (. . .)". Goet- ghebuer moet stellig meer hebben geweten wat er zich in deze zes jaar heeft afgespeeld. Sinds de publi- catie van H. W. M. van der Wijck in 1982 behoren de gegevens hierover allang niet meer tot de „geheimen van Soestdijk"2). Toch is het interessant opnieuw aandacht te beste-
den aan het paleis, wat mag gelden als een van de |
|||||||||||||
meest geslaagde empire voortbrengselen in ons land.
Dat dit niet zonder slag of stoot bereikt is mag blijken uit het volgende betoog3), waarin de moeilijkheden die zich tijdens de verbouwing hebben voorgedaan aan de orde komen. Tevens zal aandacht worden besteed aan de relatie tussen Jan de Greef, de archi- tect van het paleis en zijn collega's de tuinarchitect Zocher en de eerste opzichter Reyers. De schenking van Soestdijk
In het voorjaar van 1815 zou de prins van Oranje, de
latere Willem II, zich bij Quatre-Bras bijzonder moedig |
|||||||||||||
63
|
|||||||||||||
Paleis Soestdijk, tuinzijde
met grote vijver. Litho naar een aquarel van C. de Kruiff. (Coll. Rijksprenten- kabinet, Amsterdam). |
|||||||||
hebben geweerd in de slag bij Waterloo. De Staten-
Generaal hadden daarop besloten de prins namens het dankbare volk, het huis Soestdijk aan te bieden. Het verbouwen en het opnieuw inrichten van het laat 1 7de eeuwse, bakstenen huis, het moderniseren van de tuin en het oprichten van een gedenknaald in de omgeving van Soestdijk, zouden voor rekening zijn van de Staat. De minister van Binnenlandse Zaken werd voor de hele gang van zaken verantwoordelijk gesteld, vandaar de uitgebreide en informatieve cor- respondentie tussen de minister en o.a. de architect De Greef4), die het huis deed veranderen in een wijdse palladiaanse witte villa, met belvédère en gebogen colonnadevleugels5). Op 13 september 1819, schreef de minister aan ko-
ning Willem I, dat De Greef had beloofd de verbou- wing „met den allermeesten yver, omzichtigheid en spaarzaamheid ten uitvoer te doen brengen". De Greef slaagde niet op alle punten: de verbouwing duurde niet zoals aanvankelijk was gepland twee jaar, maar zes jaar. Dat door de vertraging de kosten op de toch al steeds bijgestelde begroting opliepen, is niet verwonderlijk. Wateroverlast
Toen De Greef in oktober 1815 de prins het plan ter
verbouwing voorlegde, was er FL 330.000 nodig voor de verwezenlijking ervan. Twee jaar later bleek nog eens f 144.942 nodig voor het dekken van kosten die niet waren voorzien. Zo diende er voor f 5.500 een gemetseld riool te komen om het grondwa- ter te ontlasten. Het water was een enorm probleem in de eerste jaren van de verbouwing. Het terrein was drassig en onregelmatig van structuur vanwege veen en oude grachten en vergravingen uit de tijd van de formele tuinaanleg. De oude grachten werden in aller- haast ingedamd, omdat het water van de pas gegra- ven vijver achter het paleis, naar de fundamenten toestroomde. Tot overmaat van ramp zorgde het aan- houdende regenweer in 1816 ervoor dat het werk on- |
mogelijk gemaakt werd, daar het gebouw nog open
lag. Geen openbare aanbesteding
Na twee jaar bouwactiviteiten waren het corps-de-
logis en de nieuwe zuidvleugel nagenoeg voltooid. De fundering voor de noordvleugel was bijna gereedge- komen, hoewel pas twee jaar later de 24 dorische zui- len voor deze vleugel werden geleverd. Dit was het resultaat van de gebrekkige organisatie van het bouwproject. Hoewel de minister ervan overtuigd was dat openbaar aanbesteden beslist mogelijk was, werd hier toch van afgezien. Het was naar alle waar- schijnlijkheid de wens van de koninklijke familie de ambachtslieden in de dorpen in de omgeving van Soestdijk te begunstigen, door bij hen het werk te la- ten aanbesteden. Deze ambachtslieden waren echter niet gewend te werken aan een dergelijk omvangrijk en pretentieus project en men kwam maar moeizaam op gang. Prinselijke wensen
Op 12 mei 1818 betrok het prinselijk paar - prins Wil-
lem was inmiddels getrouwd met Anna Pauwlowna - officieel paleis Soestdijk. Vier maanden daarvoor was de prins nog op Soestdijk geweest om alles in ogen- schouw te nemen. Het bleek dat aan de inrichting nog al wat ontbrak: het meubilair was niet compleet en de vertrekken in het corps-de-logis waren nog niet gestoffeerd. De Greef vroeg daarop de minister auto- risatie om alles in het werk te stellen zo snel mogelijk aan de wensen van de prins gehoor te geven en de door de prins en de prinses te bewonen vertrekken in gereedheid te brengen. In het voorafgaande jaar was al f 116.954 uitgegeven aan de meubilering en de stoffering van de vertrekken. Zo leverde Cohen, ta- pijtfabrikant te Baarn, voor de ,,Salon de Quatre Bras een tapijt in Doorniksche smaak, met medailloin in rond, na een door den Heer Architect te geven schets (...)". In 1818, vlak voor de feestelijke intocht van |
||||||||
64
|
|||||||||
king had. De kosten van de verbouwing zelf, bedroe-
gen in totaal f "{2§A7A,1\; de kosten van het ameu- blement f 161.242,36; de kosten van het schil- derstuk van Pieneman, de prins bij Quatre-Bras voor- stellende, het salaris van de rentmeester en diversen, bedroegen tezamen f 59.198,30; en tenslotte de kosten van de aanleg van het park, 1 100.994,1 6. Bij elkaar opgeteld maar liefst f 446.909,53, ruim een ton meer dan aanvankelijk was begroot. In 1819 was de verbouwing echter nog lang niet afgerond en daar- mee ook de begroting niet. De Greef schreef de minis- ter dat deze hoger zou uitvallen door de stijging van de prijzen van bouwmaterialen en doordat er nog f 130.000 nodig was voor o.a. vloerkleden voor de vertrekken in de eindelijk voltooide noordvleugel. Nog in juli 1821 wendde De Greef zich schriftelijk tot de minister met de mededeling dat de kosten voor de be- pleistering van het gebouw en voor de mahoniehou- ten parketvloer van de Stuczaal nog f 5.500 bedroe- gen . . . Oude bekenden als collega's
De grote drie op Soestdijk, De Greef, Reyers en Zo-
cher jr., kenden elkaar uit de studietijd. Ten tijde van Lodewijk Napoleon kregen zij, met 13 andere jonge kunstenaars, de gelegenheid met een beurs, in Parijs en Rome hun studie te beëindigen. De Greef en Rey- ers waren beide kwekelingen op het atelier van Per- cier, in Parijs. Zocher jr. arriveerde later en sloot zich bij hen aan. Gedrieën vertrokken zij in mei 1811 naar Rome en waren als jonge, gelijkgestemde bouw- kunstenaars, in den vreemde op elkaar aangewezen en raakten stellig goed met elkaar bekend. Het is geen toeval dat deze drie, eenmaal terug in Holland, op Soestdijk werkzaam zijn geweest; de verbouwing van Soestdijk was een van de eerste en weinige grote pro- jecten van na de franse tijd. Dat de drie goed ge- schoolde en hoog aangeschreven architecten voor de |
|||||||||
de nieuwe bewoners van het paleis, begrootte De
Greef nog eens f 30.000 voor de aankoop van spie- gels, kachels en kroonluchters. Na de intocht zette met de verbouwingswerkzaamhe- den voort, hoewel er ook nu weer enkele zaken tus- senkwamen die het werk ophielden. Zo werden arbei- ders en werklieden uit hun werk gehaald om verhuis- klussen en huisdiensten voor het prinselijk paar te verrichten. Enige tijd later werd een deel van de werk- zaamheden onderbroken vanwege de zwangerschap van de prinses. Koninklijk architect
Een andere factor die tot de vertraging leidde, waren
de werkzaamheden van de architect zélf. De Greef werd tegen wil en dank in augustus 1816 per K.B. be- noemd tot architect der Koninklijke Paleizen. Vanaf dat moment moest hij zijn aandacht verdelen over verscheidene projecten: paleis Noordeinde, waar hij de geschorste architect Ziesenis verving en het huis van Wassenaar-Obdam, wat De Greef verbouwde tot kroonprinselijk paleis. In september 1818 werd De Greef professor in de Handteeken- en Bouwkunde bij de Koninklijke Artillerie- en Genieschool te Delft, een post waar De Greef als eens voor had moeten bedan- ken. Een jaar later, in 1819, assisteerde hij de stads- bouwmeester van Amsterdam, Van der Hart, om de- ze na diens dood in 1 820 op te volgen. Dit alles dien- de De Greef te combineren met zijn werkzaamheden op Soestdijk. In 1819 had de eerste opzichter op Soestdijk, Zeger Reyers, zijn post verlaten vanwege diens benoeming tot stadsbouwmeester van Den Haag. De koning verzocht De Greef toezicht op Soestdijk te blijven houden tot de voltooiing. De laatste loodjes. . .
In juli 1819 werd een tussentijdse balans opgemaakt
van de kosten van alles wat op de verbouwing betrek- |
|||||||||
Plattegrond van Soestdijk.
Uit: P. J. Goetghebuer, Verzameling der mer- kwaardigste gebouwen in het Koninkrijk der Neder- landen, Gent 1825. (Foto: Rijksmuseum, Amster- dam). |
|||||||||
65
|
|||||||||
Paleis Soestdijk, Ingekleurde gravure door J. de Greef. (Coll. Ned. Doe. Centrum v.d. Bouwkunst, Amsterdam).
|
|||||||||||
wing, het water van de grote vijver de fundamenten
van de nieuw te bouwen vleugels dreigde te over- spoelen, zoals we reeds eerder hebben kunnen lezen. |
|||||||||||
verwezenlijking van dit project in aanmerking kwa-
men, lag voor de hand. Toen De Greef, in zijn hoedanigheid als Koninklijk Ar-
chitect het steeds drukker kreeg, droeg hij Reyers voor als zijn opvolger, met de onderlinge afspraak dat De Greef achter de schermen toezicht zou blijven houden. Uiteindelijk besloot de minister dat bij afwe- zigheid van De Greef, Reyers hem zou vervangen. De Greef bepleitte salarisverhoging voor zijn vriend, „aangezien de moeilijkheid en veelelijke gevorderde eigenschappen ter vervulling van deze func- tiën(. . .)". De minister wilde hier niet op ingaan, zodat uiteinde-
lijk de koning besloot Reyers salarisverhoging toe te zeggen en dat De Greef geen loon uitbetaald zou krij- gen over de dagen dat hij niet op Soestdijk was. Enige tijd later gaf Reyers zijn post op, vanwege zijn nieuwe ambt in Den Haag. De Greef betreurde het vertrek van Reyers zozeer, dat hij zich afvroeg of zijn eigen werk op Soestdijk nu nog wel kon worden voortgezet. Jan David Zocher jr. kwam op een heel andere manier op Soestdijk terecht. Zijn vader, Zocher sr., was in- dertijd als tuinarchitect van Soestdijk aangesteld. Toen deze twee jaar later, in 1817 overleed, volgde zijn zoon hem op. Deze procedure was geen van- zelfsprekende; het was de taak van de minister een opvolger aan te wijzen en er waren meer kandidaten. Misschien gaf de aanbeveling van de directeur van het koninklijk museum te Amsterdam, Apostool wel de doorslag tot de voorkeur van de minister voor Zo- cher jr., toen Apostool hem schreef over „zijn zeer hupsch en braaf karakter, zijne bekwaamheden als Architect, zijne smaak en de werken die hij reeds uit- gevoerd heeft". We mogen aannemen dat de zoon voortgeborduurd
heeft op het werk van de vader en dat er in principe weinig zal zijn afgeweken van de oorspronkelijke plannen, die door Zocher sr. zijn gemaakt, op basis van de tekening van De Greef van de oude situatie van het park. Dat de werkzaamheden van Zocher sr. en De Greef niet geheel op elkaar waren afgestemd, mag wellicht blijken uit het feit dat tijdens de verbou- |
|||||||||||
Krommenie
Whitstraat 9 |
Paul Hem
|
||||||||||
Noten
1. Voluit: P. J. Goetghebuer, Verzameling der merkwaar-
digste gebouwen in het Koninkrijk der Nederlanden, Gent 1825. 2. H. W. M. vanderWijck, „Soestdijk" in zijn De Nederland-
se Buitenplaats aspecten van de ontwikkeling, bescher- ming herstel, Alphen aan den Rijn 1982, pp. 349-71 en noten. Het is tekenend dat tot nu toe in de literatuur weinig aan-
dacht is besteed aan de Nederlandse architectuur van de eerste helft van de negentiende eeuw. De tentoonstel- lings catalogus Reizen naar Rome. Italië als leerschool voor Nederlandse Kunstenaars omstreeks 1800, Haar- lem (Teylers museum) 1984, bevat een uitstekende en vrij recente literatuuropgave op dit gebied. 3. Het artikel is gebaseerd op de scriptie van P. H. Rem, Jan
de Greef (1 784-1834) en de verbouwing van Soestdijk van 1815-1821, V.U. Amsterdam 1985. 4. De minister diende van alles op de hoogte gesteld te wor-
den. De correspondentie wordt bewaard in het ARA, Den Haag, Min. Binn. Zak. 1813-1848, Bb 401 Verbalen Soestdijk 1817-1823, nrs. 1-300. Fin. Dom. B262-263 Soestdijk 1814-1 818, Tweede afd.
Binn. Zak. Noord. Prov. verbaal van het verhandelde 25 sept.4-12-1815 nr. 62 (13-12-1815). 5. Als literatuur voor wat betreft de voorgeschiedenis van
het paleis, zijn de volgende publicaties de moeite waard: J. H. Dodeweerd, ,,Soestdijk", Elsevier's geïllustreerd maandschrift, 12 (1902) 24, pp. 307-20, M. D. Ozinga, Daniël Marot, de schepper van den Hollandschen Lode- wijk XlV-stijl, Amsterdam 1938, Ozinga, „Een vergroo- tingsplan voor het huis Soestdijk van den Rotterdam- schen architect David van Stolk", Oudheidkundig Jaar- boek, 7(1938) pp. 88-91 en Van der Wijck, op. cit. (noot 2). |
|||||||||||
66
|
|||||||||||
DE UTRECHTERS EN HUN HANDEL
ACH LIEVE TIJD (11) |
||||||||||||||||||
namen herinneren van drie van de wegen rond het
huidige beurscomplex. Dat Utrecht een belangrijk handelscentrum kon blij-
ven, zoals „Ach lieve tijd" ons op pagina 266 meldt, is voor een belangrijk deel te danken aan de activitei- ten van de Jaarbeurs. Ter illustratie een paar cijfers. Op ruim 25 hectare terrein staan thans de beursge- bouwen, met daarin een verhuurbare oppervlakte van ruim 100.000 m2. Daarnaast (of beter: daar tegen- over, en wel aan de andere kant van de Croeselaan) staat het imposante Beatrixgebouw, met 40.000 m2 beschikbaar voor beurzen, en met 47 vergaderzalen en één grote congreszaal, met plaats voor 1100 per- sonen. Deze zaal, in omroepland wel „de zaal van Mies" genoemd, is rechtstreeks gekoppeld met het radio- en televisiecentrum in Hilversum, zodat zijn po- pulariteit bij de programmamakers voor de hand ligt. De jaarlijkse evenementenkalender van de Jaarbeurs telt zo'n 40 vakbeurzen en vergelijkbare manifesta- ties, waar bij elkaar zo'n één miljoen vaklieden elkaar ontmoeten. Daar komen dan nog eens één miljoen vergaderklanten bij, die de 25.000 bijeenkomsten be- zoeken, die op jaarbasis in de gebouwen plaatsvin- den. Kortom: er is best genoeg werk voor de 500 vaste en 1000 ambulante Jaarbeurspersoneelsleden, die met hun activiteiten ook nog eens zorgen voor een belegde boterham bij enkele duizenden vaklieden bij standbouwers, toeleveranciers en dergelijke bedrij- ven, waarmee de Jaarbeurs bij haar activiteiten sa- menwerkt. Twee kolommetjes zijn bepaald te pover om te schet-
sen wat sinds 1916 op beursgebied in Utrecht is ge- presteerd. Ook deze aanvulling schiet natuurlijk te kort. Misschien valt er straks wat meer te lezen in een mogelijk gedenkboek, te verschijnen in 1991, bij het 75-jarig jubileum? |
||||||||||||||||||
„Ach lieve tijd" geeft in aflevering 11 informatie over
„Dertien eeuwen Utrecht, de Utrechters en hun han- del". Maar de twintig pagina's-met-foto's doorblade- rend blijkt de lezer dat 1 1 22 het oudste jaartal is in het overigens best lezenswaardige verhaal over dit on- derwerp. Ergens wordt incidenteel ook nog 936 ge- noemd, het jaar waarin de stad haar eerste eigen munt kreeg. Dit betekent dat hij (of zij) van de aange- kondigde dertien eeuwen er toch wel zo'n vijf mist. Niet dat dit op zichzelf heeft geleid tot mijn reactie. Die komt voort uit de laatste pagina van het relaas,
waar op 46 regels in twee kolommen onder het tref- woord „Jaarbeurs" de geschiedenis wordt afgedaan van wat inmiddels is uitgegroeid tot de grootste beur- zenorganisatie binnen de Benelux. Als instituut da- teert de Jaarbeurs „pas" van 1916. Dit jaar bestaat ze dus 70 jaar. Een vitale dame, springlevend en vol plannen. Wanneer we ons realiseren dat het feno- meen „handel en markten", dat we hier te pakken hebben, zeker dateert uit de tijd van het oude Egypte of nog eerder, dan is het jammer dat de lezer ter zake van bijna de helft der beloofde dertien eeuwen niet wordt geïnformeerd. En dan te bedenken dat Utrecht omstreeks 1 1 25 al vier reguliere jaarmarkten kende! Maar nu terug naar de Jaarbeurs van 1916. Pril be- gonnen als „Vereeniging tot het houden van Jaar- beurzen in Nederland", een stap, genomen in de eer- ste wereldoorlog, toen ons land was afgesloten van het buitenland, zeker voor wat beterft het goederen- verkeer. Nadat in de winter van 1 91 5 op 1916 door de afdeling Utrecht van de pas opgerichte Vereniging Nederlands Fabrikaat bij het hoofdbestuur een voor- stel was ingediend tot het houden van een nationale Jaarbeurs, werd Utrecht al direct als meest centrale stad in Nederland daarvoor de aangewezen plaats ge- noemd. En zo ontstond en groeide het instituut, dank- zij de inspanningen van mensen als Van Zijst, Fente- ner van Vlissingen en Graadt van Roggen, aan wie de |
||||||||||||||||||
Kees de Haas
|
||||||||||||||||||
Baarn
Drakenburgerweg 69 |
||||||||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||||||||
A. W. Reinink, J. A. Schuur (red.l. Bouwen voor trum van de belangstelling. 352 jaar geleden, in
|
||||||||||||||||||
1634, stichtte de Utrechtse Vroedschap de „Illustre
School". In februari 1636 werd de school verheven tot academie. Tal van manifestaties zullen het zeven- tigste lustrum van de Universiteit begeleiden. De spits werd op 1 3 december 1 985 afgebeten door het |
||||||||||||||||||
Utrechts Universiteit, Architectuur en stedebouw
binnen de stad. Utrecht, Matrijs, 1985. 132 pagina's, geïllustreerd, f 24,95. ISBN 90 70482 29 0. In 1986 staat de Utrechtse Universiteit in het cen-
|
||||||||||||||||||
67
|
||||||||||||||||||
Universiteitsmuseum. De tentoonstelling ,,Bouwen
voor de Universiteit" toonde de ontwikkeling in de huisvesting van de Universiteit en haar instituten. Ook de publicatie „Bouwen voor Utrechts Universi-
teit" zag bij de opening van de tentoonstelling het licht. Het boek bevat vijf hoofdstukken die betrekking heb-
ben op vijf aspekten van de universiteitsgebouwen. Het eerste hoofdstuk belicht het Domcomplex met naaste omgeving. Het academiegebouw komt hierna aan de orde. De Sterrenwacht in relatie tot de Utrechtse verdedigingswerken wordt behandeld in het derde hoofdstuk. Het vierde en vijfde hoofdstuk bestrijken de nieuwbouw voor instituten, zoals labo- ratoria aan de rand van de stad en het diergeneeskun- de complex. In 1 899 schreef Mr Dr S. Muller Fz. het boek ,,De Uni-
versiteitsgebouwen te Utrecht". In 1956 werd dit door J. W. Smit aangevuld en opnieuw uitgegeven. Dit boek besloeg hoofdzakelijk de geschiedenis van het Domcomplex en het academiegebouw. In de inleiding wordt deze vroegere uitgave gememoreerd. In de nieuwe publicatie zou echter „meer accent gelegd" worden „op de bouw- en architectuurhistorische aspecten". Wat betreft het Domcomplex zijn de schrijvers niet volledig geslaagd. Vooral een aanvul- ling met de ontwikkelingen na 1899 wordt, van- zelfsprekend, gegeven. Een toch zeker architectuur- historisch aspect als de restauratie van Achter de Dom 7 in 1892, waarbij bijvoorbeeld de kantelen en het zadeldak werden gereconstrueerd, komt niet aan de orde. De drie overige hoofdstukken geven een bouwge-
schiedenis die niet eerder zo uitgebreid aan de orde is gekomen. „Op oude verdedigingswerken: de Utrechtse sterren-
wacht" beschrijft zowel de wetenschappelijke als de architectonische benadering van een „waarne- mingspost" tot het doen van „astronomische specu- latiën". In 1642 stelde de Stad de Smeetoren, een voormalige verdedigingstoren, ter beschikking van de academie. Ook werden instrumenten aangeschaft. De sterrenwacht op de Smeetoren is nooit een werke- lijk succes geweest. In 1853 kwam met de eerste steenlegging op het bolwerk Zonnenburg verandering in een uitzichtloze situatie. Tot 1 964, de ingebruikne- ming van het observatorium in de Uithof, is de ster- renwacht op het oude bolwerk als enige in Utrecht in gebruik geweest. De verplaatsing van universiteitsinstituten naar de
stadsrand, en verder, komt aan de orde in het hoofd- stuk „naar de standsrand: academische gebouwen uit de periode 181 5-1915". Verschillende medische en fysische laboratoria passeren de revue. |
||||||||||
In het hoofdstuk „het complex Diergeneeskunde"
komt vooral de procedurele kant van het complex, bij- voorbeeld het geruzie met de gemeente, aan de orde. Slechts een aantal gebouwen wordt uitgebreid, voor- al beschrijvend, behandeld. Het boek„Bouwen voor Utrechts Universiteit" is
mooi uitgevoerd met een fraai omslag en een ruim aantal, ook kleuren-, afbeeldingen. Mede de prijs, minder dan 25 gulden, in aanmerking nemend, is het boek zeker de aanschaf waard. Op zijn minst hinder- lijk is het echter dat op drie plaatsen in het boek, pag 38/40, 67 en 69, het lezen gepaard gaat met inge- wikkeld gepuzzel. De tekst is op die plaatsen door el- kaar gegooid. E. M. K.
|
||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
||||||||||
59e jaargang nr. 6 - juni 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||
68
|
||||||||||
MARITIEM-HISTORISCHE WERKEN
|
||||||||||
S. MULLER FZ. ALS GESCHIEDSCHRIJVER
IN ZIJN VÓÓR-UTRECHTSE PERIODE |
||||||||||
De eerste twee publicaties van S. Muller Fz.
(1848-1922) zijn wat in de vergetelheid geraakt. Naar mijn idee ten onrechte. Het gaat hier namelijk om interessante maritiem-historische werken, met ju- ridische en economische kanten. Muller is door zijn werkkring als archivaris in het Utrechtse niet doorgegaan in de richting van de mari- tieme geschiedschrijving. Terwijl er op grond van zijn eerste studies eigenlijk wel wat van hem te verwach- ten viel. Over die twee eerste boeken van Muller hier achter meer. Mullers publicitaire arbeid begon met zijn Leidse
proefschrift „Mare Clausum" (1872). Hierna volgde ,,Geschiedenis der Noordsche Compagnie' (1 874). In totaal deed Muller een 14-tal publikaties op het ge- bied van de maritieme geschiedenis het licht zien. Zijn benoeming tot gemeente-archivaris van Utrecht (1 874) deed hem echter, logischerwijze, de kant van de mediaevisitiek opgaan. Bekend werden zijn twee bundels „Schetsen uit de middeleeuwen" (deel 1 1900 en deel 2 1914). Talrijke detailstudies over lokale (Utrechtse) histori-
sche onderwerpen verschenen van Muller's hand. Daarnaast ontsloot hij de historie en maakte haar toe- gankelijk door een groot aantal bronnenuitgaven, 93 in getal, van uiteenlopende aard en omvang. In het archiefwezen wordt Samuel Muller's naam nog
altijd met ere genoemd. Als gemeente-archivaris van de stad (1874-1918) en rijksarchivaris van de provin- cie Utrecht (1879-1921) verzette hij zeer veel werk. Veel archiefinventarissen en catalogi werden door hem vervaardigd. Tevens bemoeide hij zich intensief met de organisatie van het archiefwezen. De eerste Nederlandse Archiefwet (1918) kwam mede door zijn toedoen tot stand. Ook de archivistiek (ordenen en beschrijven) had zijn warme belangstelling. Zijn gedachten daarover vonden hun neerslag in de „Handleiding voor het ordenen en beschrijven van ar- chieven" (uitgegeven door de Vereniging van Archi- varissen in Nederland, 1 898), die hij samen met J. A. Feith en R. Fruin Th. Az. schreef. Mare Clausum
Het idee voor zijn dissertatie w'erd Samuel Muller ver-
moedelijk aan de hand gedaan door zijn leermeester en latere vriend Robert Fruin. Hij werkte van 1869-1872 aan deze studie, die in 1872 verscheen onder de titel ,,Mare Clausum. Bijdrage tot de ge- schiedenis der rivaliteit van Engeland en Nederland in de zeventiende eeuw". Het boek, dat de periode 1 609-1 642 bestrijkt, gaat zeer gedetailleerd in op de visserijgeschillen tussen Engeland en de Republiek. |
||||||||||
Al vanaf de vroege middeleeuwen matigde Engeland
zich het „dominium maris" aan. De Engelsen waren zeer verbolgen over Hugo de Groot's „Mare Libe- rum" (1609). Diverse pamfletten verschenen hierna om de Engelse kant naar voren te brengen. Bekend werd vooral John Selden's ,,Mare Clausum". Een es- say in opdracht van Jacobus I in 1617 geschreven, maar pas door Karel I in 1 635 uitgegeven. Selden be- toogde dat de koning van Engeland heer is van de zeeën, die Engeland omgeven. Deze vier zeeën, tesamen vormend de Oceanus Brita-
nicus strekken zich uit ten oosten tot de Nederlandse en Deense kusten, ten zuiden tot de Franse kust (in- clusief het gehele Kanaal) en de Spaanse noordkust, ten westen iets voorbij Ierland en ten noorden tot de Shetland Eilanden ... De Engelsen verlangden erken- ning van hun rechten en wilden af en toe belasting heffen (visserijrechten). Zij kwamen daarbij voortdu- rend met de Hollanders in conflict, die met hun ha- ringbuizen dicht onder de Engelse en Schotse kusten visten (dit was de zgn. Grote Visserij). Ook in het Noorden ontstonden moeilijkheden tussen Engeland en de jonge Republiek. Het ging daarbij om de walvis- vangst, de kleine Visserij, bij Spitsbergen en omge- ving. Vanuit de Republiek werden verschillende „am- bassades" (gezantschappen) naar het Engelse hof gezonden ter bespreking van de moeilijkheden (zo in 1610, 1618-19, 1621, 1621-23, 1624, 1625, 1627, 1628-29, 1636-37, 1639). Eigenlijk werd er in de door Muller beschreven periode niets echt opgelost. Overigens ook in later tijden niet. Het probleem is nog steeds aktueel, vergelijk de re- cente visserijconflicten tussen Engeland en Neder- land en Denemarken of tussen Nederland en Bel- gië... Hoewel het boek gebaseerd is op uitgebreid minuti-
eus bronnenonderzoek van onuitgegeven bronnen in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, als reso- lutiën van de Statengeneraal en rapporten van de di- verse gezantschappen en gelardeerd met talrijke (let- terlijke) citaten is het toch niet geheel bevredigend. Het bijna 400 blz. - inclusief 1 2 bijlagen - omvattende werk is strikt chronologisch van opzet en vooral be- schrijvend, en nauwelijks analyserend van aard. Mul- ler zelf was achteraf niet zo tevreden over zijn „Mare Clausum", hoewel Fruin hem toch schreef: „Uw dis- sertatie heeft mijn verwachting overtroffen"2). De Noordsche compagnie
Muller's tweede publikatie was wederom een studie
op het gebied der zeegeschiedenis, met economische en juridische aspecten. |
||||||||||
69
|
||||||||||
Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen had een prijsvraag uitge- schreven met als onderwerp „Een historisch over- zicht van de ontdekkingen der Hollanders in de Noordpoolzeeën en van hunne vestiging op enkele punten, voornamelijk op Spitsbergen, alsmede van de internationale geschillen der Nederlandsche republiek met Engeland, Denemarken en Zweden over de vaart en visscherij in het Noorden". Hoewel Samuel Muller het onderwerp van deze
„rommelige prijsvraag"3) wel wat beperkte werd hem toch op 24 juni 1873 de gouden ereprijs toege- kend voor zijn beantwoording. Dat antwoord, „Ge- schiedenis der Noordsche Compagnie", verscheen een jaar later in druk (1874). Het kloeke boek (440 blz., inclusief 22 bijlagen) had Muller ongeveer een jaar van onderzoek gekost. Door het werk voor zijn dissertatie was hij natuurlijk goed bekend met de bronnen over het betreffende tijdvak. Deze gedetail- leerde studie over de opkomst en ondergang van de Noordsche Compagnie (1614-1642) is een stap vooruit vergeleken bij Muller's proefschrift. De ver- haaltrant is levendiger, het onderwerp boeiender. Het werk was zeer oorspronkelijk: er was nog nooit over de Noordsche Compagnie gepubliceerd. Het archief van deze maatschappij was helaas verlo- ren gegaan, maar Muller benutte vele andere bronnen uit het Algemeen Rijksarchief. In 1614 werden er twee compagnieën met octrooi van de Staten-Generaal opgericht (waarbij alle andere Nederlanders van handel op hun terrein werden uit- gesloten): - de Compagnie van Nieuw-Nederland, en
- de Noordsche Compagnie
die aanvankelijk nauw met elkaar verbonden waren.
Doel: walvisvangst en walrusvangst, later ook zee- robben en beren (huiden). Kamers (kantoren) ont- stonden in: Amsterdam, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizèn. De Zeeuwen kwamen er in 1617 bij (ka- mers in Middelburg, Vlissingen en Veere). In 1 622 en 1636 fuseerde men met kleinere compagnieën (zo ontstonden in 1636 nog kamers in Hartingen en Sta- voren). De verschillende kamers hadden hun eigen bewindhebbers en gedroegen zich tamelijk zelfstan- dig. De leiding berustte bij de algemene vergadering, die
drie maal per jaar vergaderde, bij toerbeurt in één der kamers. Holland bezat een overwicht wat stemmen betreft. „De hoofdreden van haar bestaan was dus het stre-
ven tot handhaving van het recht der Nederlanders om zich naast de Engelsen op Spitsbergen te vesti- gen, en de compagnie begon dan ook natuurlijk met in haar vaan de vrijzinnige leuze „mare liberum" te schrijven"4). Tijdens de jaren 1619-1624 beleefde de compagnie
haar grootste bloei. De Engelsen waren de belangrijk- ste concurrenten, ook met Denemarken en Frankrijk ontstonden geschillen. Uiteindelijk deed niet de bui- tenlandse, maar de binnenlandse concurrentie de Noordsche Compagnie de das om. Muller geeft allerlei saillante details over b.v. het ver- |
|||||||
S. Muller Fz. Portret van ca. 1868
blijf in Smerenburg op Spitsbergen en bijzonderheden
over andere plaatsen en gebeurtenissen in het Noord- poolgebied. Hij was - terecht - meer ingenomen met dit boek dan met zijn dissertatie. Ook de kritiek was gunstig, P. A. Tiele schreef in „De Gids" (1 875): „mogen wij nog menige zoo conscien tieus bewerkte en goed geschreven monographie van Muller's hand ontfangen!". Waardering
Hoewel ik weinig reacties uit de tijd zelf heb gevon-
den meen ik toch te mogen concluderen dat de eerste twee historische werken van S. Muller Fz. gewaar- deerd werden. Voor zijn tweede studie ontving hi) zelfs een prijs. In later tijd is zijn „jeugdwerk", naar mijn idee ten on
rechte, wat in de vergetelheid geraakt. P. J. Blok haalt Muller's beide hier besproken boeken nog aan in zijn „Geschiedenis van het Nederlandsche Volk" (deel 2, 1896). Maar in de nieuwe „Algemene Ge schiedenis der Nederlanden',' (deel 7, 1 980) komt hij niet meer voor. Muller's „Noordsche Compagnie" wordt vermeld in
de bibliografie in deel 2 (1 977) van ons meest recente maritiem-historische overzicht de „Maritieme ge- schiedenis der Nederlanden". Zijn beide werken wor- den weer wel genoemd in de uitgebreide bibliografie van de recente ,,Encyclopedie van Zeeland" (deel 3, 1984). Afsluitend meen ik te mogen stellen dat „Mare Clau-
sum" zowel als „Geschiedenis der Noordsche Com- pagnie" nog altijd waardevol zijn voor degene, die de zeegeschiedenis van onze Republiek in de eerste helft der zeventiende eeuw tot object van studie wil ma- ken. Op onderdelen zijn beide werken natuurlijk ver- |
|||||||
70
|
|||||||
ouderd, maar met name het overvloedig gebruik van Noten:
archiefbronnen en de citaten daaruit maakt raadple- |
||||||||||||||||||
1) Huizinga, Verzamelde werken, VI, 550.
2) In een ongepubliceerde brief, gedateerd Leiden 25 oct.
1872 in de Papieren Muller, inv. nr. 1 (G.A. Utrecht). 3) Kernkamp, Levensbericht van S. Muller Fz., Jaarboek der
Kon. Akademie van Wet. te Amsterdam (1924), 1-62. |
||||||||||||||||||
ging ervan nog altijd zinvol.
|
||||||||||||||||||
P. W. Sijnke,
gemeente-archivaris |
||||||||||||||||||
Lange Noordstraat 1
4331 CB Middelburg |
||||||||||||||||||
van Middelburg 4) Muller, Noordsche Compagnie, 88.
|
||||||||||||||||||
DE GRAAF VAN MEGEN:
EEN REGERINGSGETROUWE EDELMAN
EN ZIJN ROL IN UTRECHT (1567) |
||||||||||||||||||
Even ten zuiden van de Maas, ten noorden van Oss,
ligt het plaatsje Megen; het ligt buiten het drukke ver- keer en trekt niet veel toeristen. De meeste Nederlan- ders, die wel verre landen bezoeken, zullen van Me- gen wel nauwelijks gehoord hebben. En toch was er een tijd, dat de naam Megen in onze lage landen goed bekend was, ook in Utrecht, maar die tijd ligt nu al ruim vier eeuwen achter ons. Als we thans echter in het plaatsje Megen komen, worden'we toch nog aan die oude tijd herinnerd. In het centrum van de plaats Megen bevindt zich het
Graaf de Brimeuplein; op het naambordje van dit plein staat onder de naam van het plein: Graaf van Megen 1 524-1 572. Het is deze graaf, die in 1 567 in de stad Utrecht een belangrijke rol heeft gespeeld. De Latijn- se tekst op het standbeeld, dat op het Graaf de Bri- meuplein staat, geeft aan welke belangrijke positie deze graaf van Megen in onze geschiedenis heeft be- kleed: Stadhouder van Gelderland, Groningen,-Fries- land en Overijsel, ridder van het Gulden Vlies enz. Wie was deze ,,lllustrissimus Comes (Graaf) Carolus de Brimeu", zoals hij op zijn standbeeld wordt ge- noemd? Hoe kwam deze Zuidnederlandse edelman hier in Megen? Waarom stond hij, voor wie Frans J. R. Donkers P. Hz. in 1 852 dit standbeeld heeft opge- richt, in zo'n aanzien, dat de regering hem zoveel stadhouderschappen heeft toevertrouwd? De plaats Megen en naaste omgeving waren in de middeleeuwen een zelfstandig graafschap; in 1469 verkocht een zekere Jan Dickbier dit graafschap aan de Zuidnederlandse edelman Guy de Brimeu, Heer van Humbercourt. Deze edelman stond in hoog aan- zien bij Karel de Stoute; toen deze Bourgondische her- tog in 1477 bij Nancy sneuvelde en Gent in opstand kwam tegen het Bourgondische gezag, werd Guy de Brimeu, als trouwe aanhanger van de Bourgondische hertogen, door de Gentenaren gevangen genomen en terechtgesteld. Als graaf van Megen werd hij toen op- gevolgd door zijn oudste zoon Adriaan; toen deze in 1515 stierf zonder wettige nakomelingen werd zijn broer Eustache graaf van Megen en na diens dood in 1 547 werd deze graaf opgevolgd door zijn zoon, de bovengenoemde Charles de Brimeu. |
Karel V verenigde alle zeventien Nederlanden onder
zijn bestuur en toen hij in 1 555 afstand deed van de regering, volgde zijn zoon Filips II hem op. Deze on- derscheidde de voorname Nederlandse edelen en zo werd Charles de Brimeu in 1 556 benoemd tot ridder van het Gulden Vlies en in 1 560 werd hem het stad- houderschap over Gelderland toevertrouwd. De Ligue
Toen Filips II in 1 559 voor goed de Nederlanden ver-
liet en zich in Vlissingen inscheepte voor zijn reis naar Spanje, had hij het bestuur over de Nederlanden toe- vertrouwd aan zijn halfzuster Margaretha van Parma. Haar voornaamste raadsman was Granvelle, die in 1559 als aartsbisschop van Mechelen ook nog het hoofd werd van de Nederlandse kerk. De voorname edelen ergerden zich aan de overwegende invloed, die deze hoge geestelijke uitoefende; in mei 1 562 slo- ten Oranje, Egmond, Hoorne, Aremberg en Megen een bond, de Ligue, die Granvelle wilde wegwerken, een eind wilde maken aan de strenge geloofsver- volging en die bovendien aandrong op het bijeenroe- pen van de Staten-Generaal. Filips II gaf in zoverre toe, dat hij in 1 564 Granvelle uit de Nederlanden te- rugriep. Van matiging van de strenge geloofsvervol- ging was echter geen sprake en van het bijeenroepen van de Staten-Generaal wilde de koning ook niets we- ten. Tegen het eind van 1 565 sloten ook de lagere edelen
zoals Lodewijk van Nassau en Hendrik van Brederode zich aaneen in een bond, het Compromis; zij dachten er al over, om over te gaan tot gewapend verzet. Ook de leden van de Ligue wilden zich nu beraden over de-te nemen maatregelen; de prins van Oranje en anderen kwamen in maart 1566 te Hoogstraten bij- een. Bij deze samenkomst waren o.a. ook aanwezig George van Holl, en andere Duitse krijgsoversten, zo- dat hier ook wel over gewapend verzet gesproken zal zijn. Megen wilde echter van geen gewapend verzet weten en hij onttrok zich nu aan de Ligue; zijn rol werd minder fraai, toen hij geregeld aan Margaretha ging overbrieven, wat hij van de andere edelen te weten kwam. Bij haar kwam hij dan ook als een gezagsge- |
|||||||||||||||||
71
|
||||||||||||||||||
trouwe edelman in hoge gunst te staan; later werd
van Megen in een spotschrift gezegd, dat zijn devies wel zou kunnen zij het spreekwoord: „Die 't vier van doen heeft Moetet in de asschen soecken." Hij, die zijn doel wil bereiken, moet niet al te kieskeu- rig met zijn middelen zijn; hij, die een vuur wil stoken, moet in de as wroeten, om de vonken tot een vlam aan te wakkeren. In de zomer van 1 566 raadde Megen de landvoogdes
aan, om troepen te werven; hij waarschuwde, dat aanhangers van Brederode, die zich geuzen noem- den, gewapend verzet voorbereidden. Margaretha was hem dankbaar en verzocht hem o.a. de heer en vrouw van het naburige Batenburg in de gaten te hou- den en hen te vermanen toch trouw aan de katholieke kerk te blijven. Toen in de zomer van 1 566 Megen en Aremberg, de
stadhouder van Groningen, Friesland, Drente en Overijsel, die steeds trouw aan de koning gebleven was en zelfs nooit lid van de Ligue was geweest, eni- ge tijd in Antwerpen vertoefden, vreesden de calvi- nisten daar, dat deze beide graven wel eens rege- |
|||||||||
ringstroepen in hun stad zouden kunnen brengen; zij
drongen er dan ook op aan, dat deze beide edelen hun stad, waarvan Oranje burggraaf was, zouden verla- ten. Megen bezet Utrecht
Tegen het eind van 1 566 bereidden de calvinisten on-
der leiding van Hendrik van Brederode zich voor op gewapend verzet; het werd toen ook steeds duidelij- ker, dat Oranje hen gunstig gezind was. Margaretha van Parma en ook het stadsbestuur van Utrecht vreesden, dat de prins welwillend zou toezien, als Brederode vanuit zijn stad Vianen een aanslag op Utrecht zou ondernemen. De Staten van Utrecht ver- zochten daarom in het begin van 1 567 aan Margare tha, dat zij ,,een hoofd ende capitain" zou zenden, die in Utrecht de leiding in handen kon nemen. Tot nu toe had de landvoogdes Oranje nog ontzien, maar thans tastte zij door; zij gaf Megen bevel zo snel mogelijk met een troepenmacht Utrecht te bezetten. Aan het stadsbestuur deelde Margaretha mee, dat Megen naar Utrecht kwam „gemerckt dat onse neve de prin- ce van Oranien absent is vandaer ende oyck, dat hy |
|||||||||
Hef standbeeld van de Graaf
van Megen op het Graaf de Brimeuplein te Megen. (Foto van H. F. Grondijs.) |
|||||||||
72
|
|||||||||
soe gheen luyden aen de hant en heeft om te versiene
ter bewaernisse der stad van Utrecht." Op de avond van 27 februari kwam Megen al in Utrecht aan; de volgende dag trokken zijn troepen, tien vendels, de stad binnen. Na een lange tijd van vrees en onzekerheid was
Utrecht eindelijk veilig gesteld voor de aanslagen van Brederode; de schoolmeester van de St. Hiëronymus- school konstateerde met vreugde: ,,Aldus en hebben wij, god danck, noyt beter niet gehadt, dan nu." Megen zelf nam zijn intrek in het Catharijneconvent in de Lange Nieuwstraat; zijn manschappen werden bij de burgers ingekwartierd. De Antwerpse Lutheraan Godevaert van Haecht
merkte terecht op naar aanleiding van de bezetting van Utrecht door Megen „welck den prinsche van Oraenghien en meer andere seer mishaechde, sor- gende (vresende), dat den aangrijp van Brederode op Utrecht niet wel te werkcke gaen en soude." Van een aanslag van Brederode op Utrecht was dan ook geen sprake meer; Brederode, vermoedelijk door Oranje voor de komst van Megen gewaarschuwd, was intussen uit Vianen naar Amsterdam vertrokken, waar hij voorlopig verhinderde, dat daar rege- ringstroepen werden ingenomen. Oranje liet, als stad- houder van Holland, Brederode in Amsterdam rustig zijn gang gaan; hij wachtte eerst drie weken met zich over de gebeurtenissen te Amsterdam uit te spreken en toen deelde hij vaag mee, dat hij door een bode aan Brederode zijn mening wel te kennen zou geven. Margaretha trad intussen krachtig op en tenslotte zag Brederode het nutteloze van zijn gewapend verzet in; hij scheepte zich in en vertrok naar de Oostfriese ha- ven Emden. Megen trok nu ook naar Amsterdam en heeft nog geuzentroepen van Brederode achtervolgd; tijdens deze achtervolging hebben zijn troepen de boeren grote overlast bezorgd „hare goederen spolie- rende (plunderendel en berovende onder het dexel (voorwendsell van dat se Geus waren en de Geusen wel getracteert en gunste betoont hadden." Om Utrecht volledig in bedwang te houden, moesten de calvinisten op 24 juni 1 567 en volgende dagen hun wapens komen inleveren in het kasteel Vreden- burg in tegenwoordigheid van Megen en Bossu; deze |
laatste Zuidnederlandse edelman was voorlopig als
plaatsvervanger van Oranje, die naar het Duitse rijk was uitgeweken, tot stadhouder over Utrecht aan- gesteld. Megen en Aremberg hadden er al tegen het eind van
1 566 voor gezorgd, dat in hun gewesten geen calvi- nistische preken meer gehouden werden. Beide gra- ven bleven trouwe aanhangers van de regering, ook toen Alva tot landvoogd over de Nederlanden was aangesteld. Toen Lodewijk van Nassau, de jongere broer van de prins van Oranje, in april 1568 Gronin- gen binnenviel en Aremberg uit Brussel snel naar het noorden trok, om de geuzen uit zijn gewesten terug te drijven, trok ook Megen naar het noorden, om Aremberg te hulp te komen. Hij kwam echter te laat, want Aremberg was toen
juist bij Heiligerlee door Lodewijk van Nassau versla- gen; Aremberg zelf kwam in die slag om het leven. Megen trok nu snel naar de stad Groningen en zorgde ervoor, dat de geuzen zich niet van deze plaats kon- den meesteirmaken: „Hij (Megen) 't gevaar van Groeningen overwegen-
de, trok spoediglijk daar binnen en vergaderde daar al 't volk, dat hij bij malkander kon krijgen, opdat het zelfde niet in Lodewijks handen zou vallen." Als trouw aanhanger van de regering werden de pro- vincies van Aremberg, Groningen, Friesland, Drente en Overijsel, nu aan Megen toevertrouwd. Op 7 januari 1 572 is Megen te Zwolle onverwachts gestorven „onghetrouwt sonder kinderen, wel eeni- ghe bastaerden." Voor stadhouders, die tijdens de opstand tot aan hun
dood trouw: aan de Spaaose koning bleven, richtte men in ons land bij voorkeur geen standbeelden op. Ik ken slechts twee uitzonderingen: voor Caspar de Robles, Heer van Billy, die Megen als stadhouder over de noordelijke gewesten opvolgde, staat een standbeeld, de zogenaamde Stenen Man, op de dijk bij Harlingen. De andere uitzondering is het standbeeld van Charles de Brimeu, graaf van Megen, op het Graaf de Brimeuplein in de plaats Megen. |
|||||||||||||
H. F. van Riellaan 3
Utrecht |
||||||||||||||
Dr A. van Hulzen
|
||||||||||||||
EEN MIDDELEEUWSE
HOFSTEDE BIJ DE BILT |
||||||||||||||
echter aanleiding gaf tot grote onenigheid. Aan Hol-
landse zijde heerste namelijk de opvatting dat deze grens van oudsher gelopen zou hebben vanaf de Leeuwenpaal ten noord-westen van Eemnes, via De Vuursche en de hofstede van Elten naar de Vecht bij Breukelen; een opvatting die door de Stichtenaren werd bestreden. Een voor de Hollanders vervelende |
||||||||||||||
Het uitgestrekte moerasgebied, dat was gelegen ten
oosten van de Vecht, vormde tot ver in de middel- eeuwen een natuurlijke barrière tussen het Sticht en Gooiland. Eerst in de tweede helft van de 1 5e eeuw begon de ontginning van het veen haar voltooiing te naderen. Hierdoor werd een definitieve afbakening van de Stichts-Gooise grens noodzakelijk, hetgeen |
||||||||||||||
73
|
||||||||||||||
wert" ging. Nu begint er op ca. 200 meter ten oosten
van de Steinenburglaan, ter hoogte van een benzi- nestation, inderdaad een steeg, die in noord- oostelijke richting naar de Blauwkapelseweg loopt. Vermoedelijk bereikte Pieter Aelman via dit pad het
huis van Albert van Kuyl, die weer op ongeveer een halve mijl ten zuiden van de hofstede Steenen Camer woonde. Waar deze Steenen Camer precies heeft ge'staan is niet geheel duidelijk, maar. we kunnen haar zonder enige twijfel localiseren in de nabijheid van de huidige gelijknamige straat. We zullen de woning van Albert van Kuyl dus moeten zoeken aan of nabij de Blauwkapelseweg. Dit betekent dat de overblijfselen |
||||||||||||||||
bijkomstigheid was de onzekerheid omtrent de lig-
ging van de hofstede van Elten, een bouwwerk dat zou dateren uit de tijd dat de abdis van Elten het we- reldlijke gezag over het Gooi had uitgeoefend. De tal- rijke geschillen over de Gooise grenskwestie en de in verband daarmee gevoerde processen sleepten zich voort tot in de 1 6e eeuw. In de jaren 1 525-1 527 ver- richtte de Naardense secretaris Pieter Aelmanszoon daarom in opdracht van de centrale overheid te Den Haag een onderzoek naar de grenzen van Gooiland en de vermoedelijke ligging van de hofstede van Elten. Ten.einde zekerheid hieromtrent te verkrijgen, maak- te hij enkele tochten door de omliggende gebieden. De vier rapporten, die hij naar aanleiding van deze ex- pedities heeft geschreven, zijn in 1933 uitgegeven door prof. Enklaar onder de titel: ,,Zestiende- eeuwsche wandelingen door Nederland". Zo heeft Pieter Aelman verslag gedaan van een voet-
tocht naar de omgeving van het dorp De Bilt, waar hij de restanten van een versterkte hofstede had aangetroffen1): ,,TUtrecht den Wittevrouwenpoort uuytgaende den Steenstraet langes tottet convent van Vreendael toe, soe leyt Vreendael an de zuytsijde van denselven Steenstraet. Ende van tvoirs. convent den Steenstraet voirt oestwart opgaende omtrent lllc treden, zoe leyt aldair te slinckerhant off an de noort- sijde van den straet het huys ende hofftstede van Ari- aen Ghijsbertszoen, dair hij woent; ende vandaen te veltwert nedergaende van den straet noortoest op nae de huysinge, dair Albert van Kuyl op woent, die nyet verde vaneen gelegen en zijn, zoe leyt tusschen beyde die hofftsteden die hofftstede . . ., dat die hofftstede zoude zijn van de abdissa van Elten. Ende zoe ick Peter Aelman van Nairden . . . die vestigia van deselve hofftstede gevonden en gesien hebbe, zoe heefft die begraven geweest wel mit dre grafften. Oeck soe vynt men dairbynnen zekere puyn offte steenen stucken onder die aerde, dair tschijnt, dat een zware toren heefft gestaen. Oeck soe siet men dair die plaetse, alst schijnt, dat die sael ende ander getymmert heefft gestaen. Ende schijnt wel, dattet een grote starcke hofftstede heefft geweest. Oeck staet daer weynich do.ren ende wast en zeker hout in de wallen, dat nu an de aerde toe off was gehouden ende wechgebrocht. Item van de voirs. hofftstede voort tot Goylant wart
noortoest opgaende, zoe strect dat totten Steenen Camer toe wel een halve mijle lanck, dat al geseyt wart een goet ende heerlickheyt te wesen - die put ende galge voeren mach -, nu toebehorende den mo- nicken van Oestbroeck, die dat noemen aldair het goet offte heerlickheyt Over die Vecht2)". Op grond van deze gegevens kunnen we de ligging
van de „hofstede van Elten" bepalen. Het convent Vredendaal, dat was gelegen ten zuiden van de Steenstraat-tegenwoordig Utrechtseweggenaamd -, moet worden gesitueerd in de gemeente De Bilt te- genover de huidige Steinenburglaan. Ongeveer 300 treden ten oosten van Vredendaal stond de hofstede van Adriaan Gijsberts, waar Pieter Aelman ,,te velt- |
||||||||||||||||
STFfNEN
C BKFR |
||||||||||||||||
G-ROE KJE KRNSE -
|
||||||||||||||||
Vi/EG-
|
||||||||||||||||
N
|
||||||||||||||||
STEIMEN-
BURG- |
||||||||||||||||
van de zogenaamde hofstede van Elten gelegen moe-
ten hebben aan de steeg tussen de Steenstraat en de Blauwkapelseweg. Inmiddels rijst de vraag of we deze ruïne inderdaad
mogen identificeren als de echte hofstede van Elten. Uiteraard is het niet onmogelijk dat er ooit een derge-
lijke hofstede heeft bestaan. De abdij Elten bezat im- mers sinds de tweede helft der 10e eeuw uitgebreide goederen in het Gooi, waarvan een vroonhoeve het middelpunt zal hebben gevormd. Niettemin moet het |
||||||||||||||||
74
|
||||||||||||||||
uitgesloten worden geacht dat deze hoeve gelegen
was buiten het eigenlijke Gooiland in een tot de 12e eeuw nog onontgonnen gebied. We kunnen de ver- meende hofstede van Elten, die door Pieter Aelman werd gesitueerd in het gerecht Overdevecht, echter naar alle waarschijnlijkheid vereenzelvigen met de hofstede Overdevecht. Volgens de bekende ,.Nieuwe Caerte van de Provincie van Utrecht" van Bernard de Roy uit 1696 heeft de hofstede Overdevecht even ten zuiden van de Blauwkapelseweg gestaan. Boven- dien wordt in een leenacte uit 1 446 een stuk land ge- localiseerd ,,affter aen den sloet van der hoffstede Over die Vechte, streckende van lande, dat Deric Taetzen toebehoort, mytter steghe opstreckende van de Steenwege, mytten gerichte, tyns ende tienden, dair boven naeste gelant is ter Bilt wart die abt van Oestbroeck ende ter stat wart Willam over die Vech- te"3). Uit deze passage kunnen we opmaken dat het betrefffende perceel en de hofstede gelegen waren aan een steeg ten noorden van de Steenstraat, onge- twijfeld dezelfde steeg waarvan in het voorgaande sprake was. Blijkens de omschrijving van Pieter Ael- man moet de hofstede Overdevecht, met haar drie grachten en toren, een kasteelachtig aanzien hebben gehad. Wellicht kan archeologisch onderzoek ter plaatse meer zekerheid hieromtrent verschaffen. De hofstede, die nog in 1446 werd vermeld, moet
niet lang daarna in verval zijn geraakt. De heerlijkheid Overdevecht was al in 1 438 in het bezit van de fami- |
lie Van Zuilen van Nijevelt gekomen. Nadat er in 1475
een verdeling in de-lengte had plaatsgevonden, wer- den rond 1490 beide helften door de gebroeders Roe- lof en Steven van Nijevelt verkocht aan de abt van Oostbroek. Sindsdien heeft Overdevecht deel uit ge- maakt van het aangrenzende gerecht Oostbroek. |
||||||||||||||
Danangdreef 22
Utrecht |
|||||||||||||||
Hans Lagers
|
|||||||||||||||
Noten:
1) Enklaar, , .Zestiende-eeuwsche wandelingen", 171-172.
2) De rechtsheerlijkheid Overdevecht was gelegen in het
westen van de huidige gemeente De Bilt. 3) Maris, Repertorium. 38.
Literatuur:
C. Dekker, Het Krommerijngebied in de middeleeuwen (Zut-
phen 1983). D. Th. Enklaa*-; Geschiedenis van Gooiland, I, De Middel-
eeuwen (Amsterdam 1939). D. Th. Enklaar, ,,Zestiende-eeuwsche wandelingen door Ne-
derland" in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. 54(1933) 125-172. look verschenen als boek (1934)]. M. K. E. Gottschalk, ,,De ontginning der Stichtse venen ten
oosten van de Vecht" in: Tijdschrift KNAG 73 (1956) 207-222. A. J. Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen uit
het landsheerlijke tijdvak, I, De Nederstichtse leenacten ('s- Gravenhage 1956). |
|||||||||||||||
TWEE 1 9DE EEUWSE SCHILDERIJEN
MET „DE SMEETOREN EN
DE GEERTEKERK"
|
|||||||||||||||
Twee schilderijen, waarop de Smeetoren en de Geer-
tekerk centraal staan, lijken op het eerste gezicht bij- zonder veel op elkaar. Zo verdacht veel zelfs, dat men geneigd is aan één makerte denken. Dat is beslist niet het geval zoals valt af te leiden uit opschriften op de schilderijen, waarvan het ene zich bevindt in het Cen- traal Museum (afb. 1) en het andere in het St. Eloyen- gasthuis (afb. 2), beide te Utrecht. Het schilderij in het Centraal Museum draagt onder- aan links de naam van de maker, L. D. Backer, en het jaartal 18221). Bij het schilderij in het St. Eloyengast- huis is het jaartal vermeld op de lijst: 1892. Verder staat daar, dat de voorstelling geschilderd is door J. W. Schubart, eerste huismeester van dat gasthuis. Enkele details (zoals bijvoorbeeld het bijna identieke vissertje, dat op beide schilderijen links onder te zien |
is) laten vermoeden dat Schubart niet onbekend was
met het zeventig jaar eerder ontstane schilderij van Backer. Hoe gelijkend de voorstellingen van de beide schilde-
rijen op het eerste gezicht ook mogen zijn, toch na- men de beide amateur-schilders een geheel ander standpunt in voor hun weergave van een stukje Utrecht. Backer keek vanaf de Catharijnesingel in zuidelijke richting op de stad Utrecht; Schubart daar- entegen keek richting noord. Op beide schilderijen is rechts de Geertekerk weerge-
geven en links de Smeetoren, die als sterrekundig ob- servatorium was ingericht. Bij Backer is links van de Smeetoren het Bartholomeusgasthuis te zien. Bij Schubart is dat gasthuis rechts van de Smeetoren te |
||||||||||||||
75
|
|||||||||||||||
L. D. Backer, Gezicht op Smeetoren en Geertekerk te Utrecht, 1822. Utrecht, Centraal Museum. (Foto:
Utrecht, Centraal Museum.) |
|||||
J. W. Schubart, Gezicht op Smeetoren en Geertekerk te Utrecht, 1892. Utrecht, St. Eloyengasthuis. (Foto:
Utrecht, Gemeentelijke Archiefdienst.) 76
|
|||||
J. ten Compe, Gezicht op Smeetoren en Geertekerk te Utrecht, midden 18de eeuw. Utrecht, Centraal Mu-
seum. (Foto: Utrecht, Centraal Museum.I |
|||||||||||||
zien, met daarachter de Domtoren en - tussen Smee-
toren en Bartholomeusgasthuis in - het topje van de Buurkerktoren. Het is boeiend de schilderijen van Backer en Schubart
te vergelijken met een voorstelling, die in het midden van de 1 8de eeuw werd geschilderd door de kunste- naar Jan ten Compe (afb. 3). Deze Amsterdamse schilder geeft, eveneens kijkend vanaf de Catharijne- singel, een verwant gezicht op Utrecht. Achter de stadswallen zijn, van links naar rechts de Smeetoren, de top van de Buurkerktoren, de Geertekerk, de Dom- toren en, geheel rechts, een molen te zien. Een vergelijking tussen Backer en Schubart enerzijds
en Ten Compe anderzijds houdt op bij de voorstelling. Het schilderij van Ten Compe is van voortreffelijke kwaliteit; van de schilderijen van Backer en Schubart kan dat helaas niet gezegd worden. De betekenis van de „primitieve" schilders Backer en Schubart blijft beperkt tot hun topografische bijdrage voor het na- geslacht. Daarbij is opvallend dat Schubart, topogra- fisch gezien, iets exakter te werk ging, terwijl Backer - onder alle voorbehoud van het woordgebruik - het wint op „artistieke kwaliteiten". |
Over Backer en Schubart is nauwelijks meer bekend
dan dat ze de makers zijn van de hier besproken schil- derijen. Behalve misschien voor genealogen, is het gebrek aan biografische bijzonderheden niet bepaald te zien als een onoverkomelijke omissie. Wel is het in- teressant om te constateren dat aan het eind van de 19de eeuw een huismeester van het Utrechtse St. Eloyengasthuis zich onledig hield met het schilderen van een topografisch onderwerp. Een verschijnsel, dat in Utrecht overigens niet op zichzelf stond2). |
||||||||||||
Utrecht
Agnietenstraat 1 |
J. A. L. de Meyere
|
||||||||||||
Noten:
1) De schilder L. D. Backer is in de Catalogus der schilderijen,
Centraal Museum, Utrecht 1952, nr. 1031 ondergebracht bij de ,,Niet-Utrechtse Meesters". Mijns inziens is er alle reden om aan te nemen dat het wel degelijk gaat om een Utrechtse schilder. Over de herkomst van het schilderij van Backer is niets bekend. 2) Zie in dit verband mijn artikel „Twee tafereeltjes van het
Gereformeerd Burgerweeshuis te Utrecht" in Maandblad Oud-Utrecht 1981, 144-146. |
|||||||||||||
77
|
|||||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||||
Het vraaggesprek - dat helaas onvoltooid moest blij-
ven door de dood van Debrot - verscheen eerder op 10'december 1981 in het Utrechts Nieuwsblad. Deze uitgave ervan is met enkele alineas uitgebreid. Dezelfde Sjaalmanpers bezorgde een heruitgave van het verslag Dada komt naar Utrecht uit het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad van dins- dag 30 januari 1923. Cor Schilp heeft deze woelige vertoning met Kurt Schwitters en Theo van Doesburg in K. & W. persoonlijk meegemaakt. De opvoering werd er onderbroken door het ten tonele voeren van een soort kapstok met stukken worst en stronken kool. Van Doesburg reageerde er volstrekt humorloos op, Schwitters stelde later vast dat de Dadaïsten maar in één Nederlandse stad een echte Dada- ontvangst ten deel was gevallen: Utrecht. G. A. van Klinkenberg's herinneringen aan zijn vriend-
schap met Henny Marsman bevatten veel wetens- waardigs en verhelderende informatie over de af- komst, het milieu, de schoolcarrière en het „vita- lisme" van de dichter. Daarmee vuurde hij volgens van K. vooral zichzelf aan. De beide vrienden ont- moetten elkaar in 1 91 3 in de Zeister tram die hen van hun woonplaats vervoerde naar de Rijks-hbs aan de Kruisstraat. Interessant is vooral de beschouwing die de schrijver wijdt aan M.'s contacten met de katholie- ke jongeren van De Gemeenschap. v. S. |
||||||||||||||
Hans van Straten, Cola Debrot en de nachtelijke
stemmen bij het Domplein. Ut/echt-Bunnik, Sjaal- manpers, 1985. 19 p. Dada komt naar Utrecht. Een verslag uit 1923.
Utrecht-Bunnik, Sjaalmanpers, 1984. 18 p. G. A. van Klinkenberg, Jaren met Marsman. Utrecht- Bunnik, 1986. 24 p. De drie boekjes vormen resp. nr. 12, 4 en 13 in de
reeks Klein Literair Museum van de Sjaalmanpers. Als twaalfde deeltje in de reeks Klein Literair Museum
van de Sjaalmanpers te Bunnik verscheen een inter- view dat Hans van Straten had met de schrijver Cola Debrot (1902-1981). Deze studeerde in de jaren twintig in Utrecht en daarover weet hij aardige dingen te vertellen: het corpslidmaatschap, de sfeer in de stad, zijn omgang met mensen als Koch, Vestdijk, Wichman en Nijhoff. Het gesprek heeft o.a. uitsluitsel over de keuze van de titel van Nijhoff's bekende ge- dicht Awater. Die is geboren uit een telefonische vraag van de vader
van Pyke Koch, gesteld in het bekende kunstenaars- huis Oudegracht 341. (,,Hoe gaat het met Awa- ter?"). Van Straten ontmythologiseert in een aantekening
het wel erg sterke verhaal dat Debrot over zijn Zwit- serse overgrootvader ophangt. Daarvan blijkt tenslot- te niet veel te kloppen. |
||||||||||||||
BERICHTEN
|
||||||||||||||
- Eind 1 985 verscheen bij de Walburgpers te z:utphen
in de reeks Clavis-publikaties een boekje over de Ste- venskerk te Werkhoven, die dateert van de elfde eeuw. Vooral de monumentale toren is van belang. De auteur, drs Gerrit Vermeer, behandelt voorname-
lijk de bouwhistorische en bouwtechnische aspecten van deze dorpskerk. Wie een enigszins breder ge- schetst historisch kader wil moet dat elders zoeken. Prijs van het boekje: f 8,50. |
van de stad Utrecht, de afwatering van de gronden
benoorden en bezuiden de Leidse Rijn en de verande- ringen in de laatste tijd. Het boek is overvloedig geïl- lustreerd met kaarten en foto's. Het werd in 1985 uit- gegeven door de aktieve Historische Vereniging Vleuten-De Meern-Haarzuilens in samenwerking met het Waterschap Leidse Rijn. Het werk kost f 20, — . |
|||||||||||||
- Gedeeltelijk over hetzelfde therna handelt het schit-
terende fotoboek Portret van de Oude Rijn en Hol- landsche Usel (Zutphen, Terra, z.j., prijs: f 49,50). De tekst van J. E. A. Boomgaard is gemakkelijk lees- baar en overzichtelijk ingedeeld. Het merendeel han- delt over Hollandse zaken, maar om Utrecht kan men toch niet heen. |
||||||||||||||
- Ir J. A. Storm van Leeuwen behandelt in Van Oude
Rijn tot Leidse Rijn de belangrijkste gebeurtenissen van waterstaatkundige aard rondom Vleuten-De Meern. Ter sprake komen de ontginning ten westen |
||||||||||||||
78
|
||||||||||||||
Dit werk moet het vooral hebben van het vakkundig
fotowerk van Con Mönnich, die zijn sporen op het ge- bied van de landschapsfotografie al verdiend heeft. Een vergelijking tussen het zwart-wit werk en de kleurenfoto's valt ten gunste van de eerste uit. Nie- mand kan zeggen hoe^ groot de documentaire en historische waarde wan die foto's later zal blijken te zijn. Voorlopig zijn ze een lust voor het oog. De kaart- jes zijn goed leesbaar. Een index en literatuuropgave ontbreken helaas. Een kijkboek dus. |
- Nog wat achterstallig geblader in de tijdschriften. In
Tussen Rijn en Lek (19) nr. 3, september 1985. schetst Yvonne Ramakers een levendig beeld van het leven van plattelandsvrouwen in de jaren twintig en dertig van het Krommerijngebied tussen Utrecht en Wijk bij Duurstede. Zij doet dit aan de hand van twee „profielschetsen", een van de landarbeidersvrouw en een van de boerin, samengesteld uit veertien gesprekken met acht boerinnen en zes landarbeiders- vrouwen. Onder de titel „Uit de kluis geklapt" geeft Sakia Bot
tinga in Seijst (15) nr. 1, december 1985, een over- zicht van de aan de Van de Poll-stichting toebehoren- de penningen. Het gaat om historische penningen, fa- miliepenningen en gedenkpenningen die afkomstig zijn uit een legaat van de familie Van de Poll, uit het archief van de familie Van der Mersch en die voorts door schenking zijn verworvsn. Heemschut (63), nr. 3/4, maart/april 1986, bevat een
artikel van Jelle Otter over de bij de restauratie van Kasteel Groeneveld in Baarn ontdekte beschilderde wanddoeken. In 1 980 kreeg zijn restauratie-atelier de opdracht om enkele linnen bespanningen van de wand van de benedenzaal te verwijderen en elders op te slaan. Maar bij proefnemingen werd ontdekt dat er minstens vijf verflagen over elkaar heen lagen. Hoe de restauratie van de doeken is aangepakt en welke voorstellingen er tevoorschijn kwamen is te lezen in dit interessante, met kleurenfoto's geïllustreerde, ar- tikel. |
||||||||||||||
- Piet Vermeulen (1908) uit Bilthoven mag om meer
dan één reden 'n typisch Utrechtse schilder heten. Wie in april j.l. de kleine expositie van zijn werk heeft gezien in het vernieuwde museum voor Hedendaagse Kunst heeft zich daarvan met eigen ogen kunnen overtuigen. Bij die gelegenheid verscheen een naar omvang bescheiden, keurig uitgevoerde catalogus met een curieuze afbeelding van de Domtoren op de omslag. Ook is er een foto te zien van de „Hommage aan de schilder die als eerste de Domtoren schilder- de". Daarop staat, terzijde van de Aanbidding van het Lam, dezelfde man met papierprikker die op weer een ander schilderij van de Dom - neergezet op een smet- teloos gazon - als enige menselijke figuur te zien is. Een wenk voor de Gemeentereiniging? Hinderlijk zijn drie drukfouten in één kolom (4). Toch een kostelijk boekje (f 7.50). v. S. |
|||||||||||||||
- Zowel in de vorige eeuw als in deze eeuw werden
aan het Maria Magdalenaklooster te Wijk bij Duurste- de artikelen besteed. Doch de publicatie in 1 979 van een pauselijk document van 1 3 december 1404, dat het antwoord is op een suppliek van de zusters te Wijk, maakt het nodig alle oude en nieuwe gegevens opnieuw op een rij te zetten. Pater S. P. Wolfs O.P. doet dat in zijn artikel ,,De
Utrechtse wijbisschop Hubertus Schenk O.P., geest- verwant van Geert Grote, en de eerste jaren van het Dominicanessenklooster in Wijk bij Duurstede, 1 398-1409" dat verscheen in het Archief voor de ge- schiedenis van de katholieke kerk in Nederland 27 (1985), 88-103. De vroegste historie van dit nonnenklooster verloopt
anders dan tot op heden werd aangenomen. |
|||||||||||||||
- Bij het doorlezen van het tijdschrift „Industriële Ar-
cheologie", uitgegeven door de stichting Industriële Archeologie te Tilburg zult u tevergeefs zoeken naar Utrechtse zaken. De stichting heeft weliswaar 17 correspondenten, verspreid over het hele land, maar zowel stad als provincie Utrecht ontbreken in de rij. Misschien een taak voor de Werkgroep industriële ar- cheologie? |
|||||||||||||||
- De Historische Kring Nieuwegein streeft er al een
aantal jaren naar om te komen tot een Historisch Mu- seum in Nieuwegein. Het oorspronkelijke plan om een museum in te richten in een pand aan de Handelskade - hetzelfde pand waar de Historische Kring onderdak
vond - kon door de verkoop in 1985 geen doorgang vinden. Het streven is om de boerderij IJsselstee, die nu als kinderboerderij in gebruik is, mede de bestem- ming van museum te geven. In het gemeentelijk welzijnsplan is een museum opgenomen, zodat de kans op realisering van de plannen niet uitgesloten is. Het wachten is nu op de beschikbaarstelling van gel- den ten behoeve van de restauratie van IJsselstee. G. J. R.
|
|||||||||||||||
- Bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Ar-
cheologische Werkgemeenschap Nederland (A.W.N.) afdeling Utrecht en omstreken verscheen een feestbundel van 112 pagina's waarin vijftien auteurs korte bijdragen leverden over hun onderzoe- ken. Temidden van de artikelen die o.a. over de pre- historische en romeinse opgravingswerkzaamheden handelen, is opmerkelijk het artikeltje over het frag- ment van een middeleeuws liedje dat in Lopikerkapel is opgegraven op een stuk leisteen dat waarschijnlijk deel uitmaakte van een wastafeltje. Het vrolijkste en verrassendste artikeltje vond ik dat van Cor Kalee over een romeinse scherf uit de Pieterskerk. C. S. |
|||||||||||||||
- Stellingen bij het proefschrift van A. J. J. Mekking, De Sint-
Servaaskerk te Maastricht, Zutphen, 1986. |
|||||||||||||||
79
|
|||||||||||||||
9. De lantaarn van de toren van de voormalige paro-
chiekerk van Sint-Jan te Maastricht werd, hoogst- waarschijnlijk als een uiting van anti-Bourgondische gezindheid, op instigatie van Evert Soudenbalch, proost (1460-1485) van Sint-Servaas, gebouwd naar het voorbeeld van het achtkant van de Utrechtse Domtoren. |
||||||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||||||
Vrijdagavond 10 en zaterdag 11 oktober sym-
posium over de zuid-west hoek van de provin- cie Utrecht. Nadere informatie in het septem- ber nummer van het maandblad. |
||||||||||||||||||||
(P. Doppler, ,,Lijst der Proosten van het Vrije Rijkskapitte! van
St. Servaas te Maastricht", in: P.S.H.A.L., deel 72 (1936), pp. 212 en 2131. |
||||||||||||||||||||
1 3. Het ontwerp voor de voormalige manege van 's-
Rijks Veeartsenijschool te Utrecht van de hand van de rijksbouwmeester C. H. Peters (1905) is sterk beïn- vloed door de architectuur van de ,,Grote Zaal" aan het Binnenhof te 's-Gravenhage, waarvan de restau- ratie, o.l.v. dezelfde architect, kort tevoren was vol- tooid. |
||||||||||||||||||||
11. Het doxaal dat in samenhang met de voltooiing
(1539) van de gothische koorpartij van de Janskerk te Utrecht werd opgetrokken, is door dezelfde bouw- meester ontworpen als de gevel van het huis Korte Nieuwstraat 2 in deze stad. |
||||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
||||||||||||||||||||
SYMPOSIUM
ZUID-WESTHOEK
PROVINCIE UTRECHT
|
||||||||||||||||||||
59e jaargang nr. 7/8 - juli/augustus 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34, - .
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030 6738
|
||||||||||||||||||||
Na het zo geslaagde symposium over het
Kromme Rijngebeid twee jaar geleden, is het plan opgevat in een twee jaarlijkse cyclus ook de aradere gebieden van de provincie op een dergelijke wijze aan bod te laten komen. Dit jaar zal de blik gericht zijn op de zuid-west hoek van de provincie. De aanleiding om dit weinig bekende gebied eens extra aandacht te geven is de provinciale herindeling waardoor o.a. Woerden weer binnen Utrechtse grenzen komt te liggen. Het symposium zal gehouden worden op vrij-
dagavond 10 en zaterdag 11 oktober. De on- derwerpen zullen o.a. zijn: de geologische ont- wikkeling van het gebied, de boerderijen in dit gebied, de Hollandse waterlinie en de steden langs de Hollandse Usel. In het septembernummer van het maandblad
zult u alles kunnen lezen over het definitieve programma, wijze van opgaven, kosten en dergelijke. Houdt u er vast rekening mee dat de inschrijving voor het symposium op 1 okto- ber sluit. |
||||||||||||||||||||
80
|
||||||||||||||||||||
DE PRIMAAT IN HET FRANSE HUIS OF
EEN BISSCHOPSWAPEN MET ALLURE |
|||||||||||
blad van de tegenstanders van de beruchte constitu-
tie Unigenitus Dei Filius van 1 71 3. Na Mouton's dood werd het huis eigendom van de oud-katholieke gemeente3). De tamelijk saaie voorgevel van het vroegere bis-
schopshuis doet vanzelf de blik omhooggaan. Daar bevindt zich, in het fronton, een royaal en duidelijk uitgevoerd bisschopswapen. Het is dat van Gerardus Gul, oud-katholiek aartsbisschop vanaf 1892. Hij stierf in die waardigheid in het bisschopshuis op 9 fe- bruari 19204). Het wapen is er gedurende zijn episcopaat aange-
bracht, en wel in 1904, bij de grote en ingrijpende verbouwing die het ,,paleis" dat jaar onderging5). De Rotterdamse beeldhouwer Simon Miedema (1860-1934) vervaardigde het. Gul kende de kwali- teit van zijn werk, omdat Miedema in 1889 een Christusbeeld had vervaardigd voor de oud-katholie- ke Vituskerk aan het Melkpad te Hilversum, waarvan de bisschop destijds bouwpastoor was6). In 1905 bracht architect P. A. Weeldenburg na voltooiing van de verbouwing van het Franse Huis voor het beeld- houwwerk in het fronton van de hand van Miedema de som van f 1 10 in rekening7). Gerardus of Gerrit Gul, een boerenzoon uit Egmond aan Zee, moet persoonlijk een bescheiden man zijn geweest, die liefst op de achtergrond bleef en daar ook uitstekend voldeed. Als bestuurder noch als theoloog vertoonde hij opzienbarende kwaliteiten. In het wapen dat we voor ons zien is hij echter te werk |
|||||||||||
Dat de Mariaplaats en haar directe omgeving
(kerk)historisch een van de meest interessante ge- deelten vormt van de Utrechtse stad binnen de sin- gels is wel voor geen enkele belangstellende nieuw1). Anders wordt het wellicht wanneer we in de twin- tigste eeuw belanden, en als er verborgenheden te ontdekken zijn, die zelfs de aandachtige en meer des- kundige toeschouwer op het eerste gezicht ontgaan. Aan de noordkant van de plaats, recht tegenover Het Glazen Huis, bereikt men via een onderdoorgang het oude claustrale huis Mariaplaats 19. De wandelaar passeert aan zijn rechterhand een bordje met de wijs- heid „Een goede buur is beter dan een verre vriend", hier in november 1 984 door de SHV aangebracht. Dit gebeurde bij gelegenheid van de openstelling van het wandelgebied Clarenburg. Wie dat betreedt staat vrij- wel direct voor het massieve, geel geverfde huis, waarom het hier begonnen is. Tot 1937 was dit huis de residentie van de oud-
katholieke aartsbisschop van Utrecht. In het genoem- de jaar vestigde de toen pas gekozen Andreas Rinkel zich metterwoon in de Emmalaan. Daarna ging Maria- plaats 19 in andere handen over2). In oud-katholieke kring werd het huis vrij algemeen ,,Het Franse Huis" genoemd, en wel naar de Franse uitwijkelingen die hier in het laatste kwart van de achttiende eeuw een toevlucht vonden. De laatste Fransman die er woonde, was Jean-Baptiste Mouton, die als theoloog van de cleresie optrad, en onder meer redacteur was van de Nouvelles ecclésiastiques, het |
|||||||||||
Het wapen van aartsbisschop Gul in het fronton van Mariaplaats 19.
In de top van de driehoek is een uitsteeksel te zien, dat niets met de heraldiek van doen heeft. Het is een spotje
dat het geheel desgewenst kan verlichten. Gem. Archiefdienst Utrecht.
|
|||||||||||
81
|
|||||||||||
tegen de regel dat een buiten het schild aangebracht
element er ook werkelijk buiten hoort te blijven. Theo- logisch en ecclesiologisch is het pallium op dit schild echter van meer belang. Het pallium is namelijk een veelzeggend symbool dat grote macht aanduidt. Al vanaf de vroege middeleeuwen - Bruno Heim
spreekt zelfs van het begin van de vierde eeuw - tot op de dag van heden is het het liturgisch onderschei- dingsteken bij uitstek van patriarchen, metropolieten en residerende aartsbisschoppen9). Het bestaat uit een witte wollen band versierd met zwarte kruisjes, die ringvormig om de schouders ligt. Bovendien hangt het ongeveer 30 cm over borst en rug van de drager, bij wie het met gouden spelden op het kazuifel bevestigd wordt. Al eeuwenlang is het het teken van de aartsbisschop-
pelijke macht, en, omdat het door de paus wordt overgereikt of toegezonden, een symbool van een- heid en verbondenheid met de Apostolische Stoel10). Dit laatste is opmerkelijk bij een bisschop, die formeel in schisma met de paus leefde sedert de kerk, wier hoofd hij was, in 1 723 door een bisschopskeuze bui- ten Rome om die eenheid had verbroken11)- Dat het hier niettemin is aangebracht, wijst erop dat deze aartsbisschop van Utrecht, als opvolger van Willi- brord, zichzelf zonder meer gerechtigd achtte het te voeren. Van hun kant wensten de ,,Rooms-katholie- ken van de oud-bisschoppelijke cleresie" de eenheid niet als verbroken te beschouwen, en bisschop Gul meer in het bijzonder was erop gespitst de kloof met Rome niet nog dieper te maken dan zij reeds was. Ver- scheidene tekenen wijzen erop dat hij hier uiterst om- zichtig manoevreerde. Zo heeft weliswaar het kapittel na de verkiezing van
Gul voor het eerst na 1 723 de uitslag ervan niet meer aan de paus bericht - de ondervinding had geleerd dat hierop steevast de excommunicatie volgde -, maar heeft de gekozene zelf na zijn wijding daarvan achter- af wel kennisgegeven aan de toenmalige paus, Leo XIII, daarbij de hoop uitsprekend dat voor zijn kerk spoedig de tijd zou aanbreken waarin „rechtvaardig- heid en vrede elkaar kunnen omhelzen"12). Het ant- woord van Rome luidde zoals kon worden verwacht: de ban. Een ander signaal dat erop wijst dat Gul de gemeen-
schap met Rome en de universele kerk niet wenste te riskeren, is het feit dat hij de naam van de paus in het begin van de Romeinse canon, centraal gebed tijdens de mis, wilde handhaven. Toen de invoering van de volkstaal in de eredienst ter
sprake kwam, die in 1 909 haar beslag kreeg, vroegen de bisschoppen van Haarlem en Deventer zich af of dit niet de gelegenheid was de naam van de regeren- de paus nu eindelijk maar te elimineren. Gul toonde zich hiervan een tegenstander. Tevergeefs overigens: Haarlem en Deventer kregen hun zin, in het Neder- landse misboek verviel de naam van de paus13). Zo was Gul tevens, als bewonderaar van de strenge spiritualiteit van Port Royal, tegen de opheffing van het verplichte priestercelibaat gekant. Ook hier heeft hij alleen maar tijdelijk als rem kunnen functioneren: twee jaar na zijn dood werd de ontkoppeling van |
|||||||||||
Gerardus Gul, oud-katholiek aartsbisschop
Utrecht. Gem. Archiefdienst Utrecht. |
|||||||||||
van
|
|||||||||||
gegaan met een exuberantie die zijn naam eer aan-
doet. Laat ons eerst het schild en zijn externe kerkelijke or-
namenten beschrijven. Het wapen is dat van het Aartsbisdom Utrecht: een Latijns kruis van zilver (wit) op een veld van keel (rood). Daarop is een hartschild aangebracht waarop een aanvliegende duif is uitge- beeld, symbool van de heilige Geest (vgl. Mt. 3, 1 6 en parallelplaatsen). Over het schildhoofd is een pallium gedrapeerd, het onderscheidingsteken van een aarts- bisschop. Het schild wordt gedekt door een prelaten- hoed, aan weerszijden voorzien van koorden die ein- digen in vijftien kwasten, gerangschikt in vijf oplo- pende reeksen8). Onder het wapenschild is op een ge- krulde banderol het devies of de wapenspreuk van bisschop Gul aangebracht: „Sine charitate nihil" (Niets zonder de liefde), wellicht een zinspeling op 1 Kor. 13: „Als ik de liefde niet heb, ben ik niets" (vers 2). De Latijnse tekst zoals hij hier is aangebracht komt niet letterlijk in de Vulgaat voor. Onder het schild bevinden zich voorts gekruist een bisschoppelijke kromstaf (links voor de drager) en een drievoudig draagkruis (rechts). Het geheel is ge- plaatst tegen een achtergrond van loofwerk. Band met Rome
Het eerste externe ornament dat de aandacht prikkelt
is het pallium dat over het veld van het wapenschild is opgehangen. Heraldisch is daarvan te zeggen dat het een elegante schikking lijkt, maar dat het zondigt |
|||||||||||
82
|
|||||||||||
priesterambt en celibaat in de oud-katholieke kerk
een feit14). Al met al is het opvoeren van een pallium van Gul's
kant zeker geen zinledig heraldisch vertoon geweest. Al is het hem door Rome nimmer verleend, hij heeft er voor wat hemzelf betreft zijn positie tegenover de Stoel van Petrus mee willen markeren. Het is hem van die zijde niet in dank afgenomen. Primaats allure sinds 1889
Kan men van het pallium zeggen dat het tot de aarts-
bisschoppelijke insignia behoort, bepaald meer pre- tentie, of moeten we zeggen: een andere pretentie, hebben het draagkruis en de aantallen kwasten die van de Romeinse hoed afhangen. Het drievoudig kruis, ook wel „twee maal herkruiste kruis" ge- noemd, wordt vaak gezien als een pauselijk embleem, en wordt dan ook op veel plaatsen het pauskruis genoemd15). Formeel schijnt het nimmer een pause- lijk kenteken te zijn geweest16), in de praktijk functio- neert het echter wel als zodanig en wel tot op heden17). Voor een aartsbisschop geldt dat hij een dubbelarmig kruis voert, voor een bisschop is het een enkelvoudig kruis. De reeks van vijftien kwasten aan weerszijden over-
treft eveneens die welke een aartsbisschop toekomt. Aan een aartsbisschoppelijke hoed zijn twee maal tien kwasten bevestigd. Vijftien ziet men er slechts bij kardinalen en patriarchen18). Ook hier is dus, heral- disch gesproken, de aartsbisschoppelijke maat over- schreden. De achtergrond van deze patriarchale allures en de
neiging tot een primaatskarakter van dit wapen lijkt gelegen in de Verklaring van Utrecht van 1889, ook wel de „Unie van Utrecht" genoemd, tot stand geko- men onder Gul's voorganger Johannes Heykamp19). Deze was het gevolg van de oud-katholieke bewegin- gen in Duitsland en Zwitserland, later ook in andere Europese landen en in de Verenigde Staten, en wel als uitvloeisel van een protest tegen de dogmatisering van de pauselijke onfeilbaarheid en het jurisdictie- primaat op het eerste Vaticaanse concilie in 187O20). De genoemde kerkelijke gemeenschappen beschou- wen Utrecht als hun moederkerk, en kennen de aarts- bisschop een ere-primaat toe. Hij werd dan ook de voorzitter van de bisschoppenconferentie die om de twee jaar vergaderde. De Utrechtse kerk beleefde in de eerste decennia van
de twintigste eeuw mede dank zij deze doorbreking van haar isolement een periode van bloei en verhoogd zelfbewustzijn21). Dit wapen lijkt daarvan een duide- lijke demonstratie. Zo is het de zichtbare manifestatie van een tijdperk. |
||||||||||||||
Voorbeeld van het gebruik van een tweemaal her-
kruist kruis als pauselijk embleem. Een portret van paus Pius VI Braschi (1775-1799). |
||||||||||||||
van Sint Marie te Utrecht". Jaarb. Oud Utrecht 1955,
33-80. Belangrijke bouwstenen levert de door de Werk- groep Herstel Leefbaarheid gemultipliceerde doctoraal- scriptie van A. F. E. Kipp, ,,De immuniteit van St. Marie. De evolutie van een stadsbeeld" (niet uitgegeven scrip- tie Universiteit Utrecht, afd. kunstgeschiedenis, 1974). Een officiële uitgave van dit werkstuk zou aanbeveling verdienen. 2. Het ongeordende archief van Het Fransche Huis bevindt
zich in het Rijksarchief Utrecht en is toegevoegd aan de collectie Archief OBC. Voor een geschiedenis van het huis: Bert van Holst,
„Het Bisschopshuis" in: Paleizen in Utrecht (Utrecht, Matrijs, 1986). Denamen „huisClarenburg", „het Fran- sche Huis" en „het Fransche huis Clarenburg", worden door elkaar gebezigd. Zie b.v. De Oud-Katholiek 22 (1906) nr. 3 (maart) 31. 3. Over Mouton: P. Polman ed., Romeinse Bescheiden dl.
II 1754-1795. R.G.P. 110 ('s Gravenhage, 1963) 546 en 584. Zie ook: E. Lagerwey, „De oud-katholieke be- graafplaats". Jaarb. Oud Utrecht 1929, 63. 4. Over Gul: B. W. Verhey, L 'Eglise d'Utrecht. Son histoire,
sa vie et sa doctrine (s.l., 1984) 107-108. P. J. Maan, „Gerrit Gul", Biografisch Woordenboek van Nederland I ('s Gravenhage, 1979) 220, en de daar geciteerde litera- tuur. |
||||||||||||||
Ev. Meijsterlaan 87
Utrecht |
Ton H. M. van Schaik
|
|||||||||||||
Noten:
1. Zie b.v. H.M. Haverkate en C. J. van der Peet, Een kerk
van papier. De geschiedenis van de voormalige Maria- kerk te Utrecht (Zutphen, 1985). Voor ons onderwerp van meer direct belang: A. J. van de Ven, ,,De driehoek |
||||||||||||||
83
|
||||||||||||||
5. M.b.t. deze verbouwing bevinden zich verscheidene
stukken in het huisarchief. Over de verbouwing en de fi- nanciering ervan ook: H. W. J. Verhey, 300 jaar armen- zorg. Geschiedenis van de Roomsch-Kathotieke Aalmoe- zenierskamer te Utrecht 11674-1746) en van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974) (Rotterdam, 19741 204. 6. De Oud-Katholiek 6 (1890) nr. 1 (januari) 6. Miedema
vervaardigde ook andere versieringen voor de kerk te Hil- versum. 7. Overzicht van de afloop van de bouw van het huis Cla-
renburg d.d. 1 nov. 1905 - Archief Het Fransche Huis, RAU. Het werk werd uitgevoerd door de Utrechtse aan- nemer D. P. H. van Oort. Over S. Miedema: Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950 ('s Gravenhage, 1970) 56. 8. Ondanks een verblijf van een half jaar in Rome heeft de
beeldhouwer nooit goed naar een prelatenhoed geke- ken. Hij laat de beide koorden tevoorschijnkomen uit de bol van de hoed. 9. Bruno Bernard Heim, Kerkelijke heraldiek van 1270 tot
Johannes Paulus II (Averbode/Helmond, 1979) 71-73. Het pallium is van oorsprong een gewaad van de keizer en een ereteken dat deze aan hoge ambtenaren verleent. Een laatste spoor van de seculiere achtergrond van het kledingstuk vormen de traditionele paardenrennen op het stadsplein van Siena, die ,,palio" worden genoemd naar de mantel die voor de winnaar wordt uitgeloofd. 10. Overigens is het pallium allereerst een pauselijk onder-
scheidingsteken. Dit geldt te meer nu de kroning met de tiara in onbruik is geraakt. Bij de laatste officiële ambts- aanvaardingen, die van Johannes Paulus I en Johannes Paulus II resp. op 3 september en 22 oktober 1 978, leg- de de eerste kardinaal-diaken de paus het pallium op met de volgende formule in het Latijn: „Gezegend zij God, die u gekozen heeft tot herder van de gehele kerk en die u heeft bekleed met het stralende gewaad van het aposto- lisch ambt. Moge u hier op aarde vele jaren roemrijk rege- ren tot u, geroepen door uw Heer, het gewaad van de on- sterfelijkheid zult bezitten in het Rijk der hemelen". |
|||||||||||||
11. P. Polman, Katholiek Nederland in de achttiende eeuw (3
dln. Hilversum 1968) I, 269-289. A. H. M. van Schaik, „Het Utrechtse schisma van 1 723. Een opstand van de middenkaders". Communio. Internationaal Katholiek Tijdschrift, VI (1981) nr. 5/6 (nov.) 468-474. 12. Psalm 85 (84) v. 11.
13. Notulen van de bisschoppenvergadering te Haarlem op
13 april 1907 - RA Utrecht Archief OK Kerk, map 1 Ne- derland. 14. Interessante stukken m.b.t. de celibaatsdiscussie in de
Nederlandse oud-katholieke kerk in RA Utrecht, Archief OK Kerk, map 2 s.v. celibaat. 1 5. Zo b.v. J. J. M. Timmers, Symboliek en iconographie der
christelijke kunst (Roermond-Maaseik, 1947) 324. Ook: P. Gerlachus, „Vormen van het kruis". De Katholieke Encyclopedie, XV (Amsterdam-Antwerpen, 1952) 913-914. 16. Heim, Kerkelijke heraldiek, 75. B.S., „Pauskruis", Litur-
gisch Woordenboek, II (Roermond, 1968) 2182. 1 7. Zo voerde paus Johannes Paulus II het tweemaal her-
kruiste kruis bij de opening van „het heilig jaar der Ver- lossing" op 25 maart 1984. Daarvóór was het in goen tientallen jaren meer gebruikt. Ook het gebruik van dit kruis schijnt overigens aan te leu-
nen tegen het voeren van de middeleeuwse scepter bij wereldlijke vorsten. 18. Op dit gebied heerste lange tijd geen uniformiteit. Tot de
Romeinse Congregatie voor de Ceremoniën in 1 832 voor de kardinaalshoed het aantal kwasten vaststelde op vijf- tien aan elke zijde. Heim, o.c, 162 (D. 13). Overigens behoren de kardinaalshoeden sinds paus Pau- lus VI tot het verleden. 19. A. R. Heyligers, De oud-katholieke kerk (5de druk, s.l.,
1966) 26-28. 20. P. Polman, ,,De historische achtergrond van het oud-
katholicisme". Concilium 1 (1965) nr. 7 (sept.) 150-156. 21. J. Visser, F. Smit, P. J. Maan, Onafhankelijk van Rome,
toch katholiek. 250 jaar oud-katholieke geschiedenis (Hilversum, 1973) 76. |
|||||||||||||
DE IDENTIFICATIE VAN EEN FOTO
HET COLLEGE VAN COLLECTANTEN VAN DE GEREFORMEERDE KERK
|
|||||||||||||
De hierbij afgedrukte foto toont het College van Col-
lectanten van de Gereformeerde Kerk te Utrecht. Een uniek plaatje, waarop vooral de plechtige gelaatsuit- drukkingen, de witte boorden en de sobere omgeving opvallen. Op de voorgrond een tafel waarop de attri- buten van de zojuist beëindigde vergadering zijn ach- tergebleven: theekopjes, dikke sigaren, paperassen en boeken (een opengeslagen bijbel?). De foto werd aangetroffen in de archieven van de Gereformeerde Kerk te Utrecht, waarvan de inventarisatie inmiddels op een oor na gevild is. Het was een verademing om te midden van de rijstebrijberg van Gereformeerde stukken het archiefje van het College van Collectan- ten tegen te komen: klein, overzichtelijk en voorzien van de nodige „gezellige stukken", zoals program- ma's van busreisjes. Bovendien sprak de foto van het plechtige gezelschap tot de verbeelding. Het was wel |
|||||||||||||
intrigerend, dat er twee dames op afgebeeld stonden,
want het College bestond alleen uit heren. Waren de dames introducées? Was er ondanks de sombere ge- zichten iets te vieren? Op de foto zelf was geen enke- le aanwijzing te vinden, zelfs geen jaartal. Alleen de naam van de vervaardiger was op de passe-partout afgedrukt: N.V. Vereenigde Fotobureaux Amster- dam. Uit een aan de foto gehecht briefje kon worden afgeleid, dat het ging om het College van Collectan- ten, maar zeker was dit niet. Een nader onderzoek was dus gewenst. De kleding van het geportretteerde gezelschap duidde op de jaren twintig van deze eeuw. Misschien was het maken van de foto als hoogtepunt vermeld in de jaarverslagen van die tijd. Helaas, dat bleek niet het geval te zijn, maar er werd wel gewag gemaakt van een feestje: de heer W. te Gussinklo vierde in 1928 zijn 25-jarig jubileum als collectant. |
|||||||||||||
84
|
|||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikant H. Kaajan zeer geïnteresseerd is in de geschie-
denis van de Gereformeerde Kerk. Hij was dus snel te strikken om op onderzoek uit te gaan. Hij vergeleek een aan hem toegestuurde kopie van de foto met het exemplaar in De Standaard en constateerde dat zij identiek waren. De identificatie was een feit! De foto was dus gemaakt op donderdagavond 13 december 1 928 omstreeks tien uur 's avonds in een van de loka- len van de Westerkerk. Reeds op zaterdag 1 5 decem- ber werd de foto in De Standaard geplaatst. In het on- derschrift worden de personen op de eerste rij van links naar rechts genoemd: ,,De heeren W. Pauw (secr.), J. P. J. Fros, W. te Gussinklo jr., Mevr. te Gussinklo, W. te Gussinklo (2e voorz.), Mej. A. te Gussinklo, J. H. van Arkel (voorz.), W. Heinssoon (moet zijn: Huijssoon) (penn.), A. de Jonge (alg. ad- junct)". De jubilaris zat dus in het midden met aan zijn rechterzijde zijn echtgenote en aan zijn linkerzijde zijn dochter. Uit het bevolkingsregister van de gemeente Utrecht blijkt, dat hij voluit Wessel te Gussinklo heet- te en van beroep horlogemaker was. Hij was 62 jaar, zijn echtgenote 59 jaar. De dochter, Anna Josina Do- rethea, was op de foto 28 jaar. Zij trad in 1 930 in het huwelijk met J. P. J. Fros, de man die als tweede van links op de voorste rij zit. De zoon, derde van links, heette evenals zijn vader Wessel; hij was ten tijde van het jubileum 25 jaar. Terug naar het feest. Er waren 35 collectanten van de
partij. De festiviteiten moesten natuurlijk nog begin- nen, toen de fotograaf zijn werk deed; misschien was |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter gelegenheid daarvan was op 13 december van
dat jaar een feestvergadering gehouden. In het notu- lenboek bleek een uitvoerig verslag van de vergade- ring opgenomen te zijn. 's Avonds om half negen kwam het College van Collectanten bijeen in de Westerkerk aan de Catharijnekade. Na afloop van de gewone vergadering kon het feest beginnen. De echt- genote en kinderen van de jubilaris arriveerden om 21.15 uur en de koster van de kerk, die ook uitgeno- digd was, kwam om 21.30 uur binnen. Zij werden door de voorzitter welkom geheten. En wat lezen we dan in de notulen? ,,De fotograaf is zich komen mel- den welke gevraagd was te komen van de Vereenigde Fotobureaux om deze feestvergadering op de gevoeli- ge plaat vast te leggen en in diverse Christelijke bla- den en tijdschriften te kunnen opnemen." Dit zou dus heel goed de bewuste foto kunnen zijn, maar een van de „Christelijke bladen" moest het bewijs leveren. Gelukkig gaven de notulen van de jaarvergadering van 1 7 januari 1 929 een nuttige wenk: ,,Br(oeder) J. H. v. Arkel reikt aan elk lid v/h College een blad v/d Standaard uit waarin voorkomt de foto v/h College". Op zoek dus naar De Standaard! Een serie van dit An- tirevolutionaire dagblad was volgens een telefoni- sche mededeling van de Utrechtse Universiteitsbi- bliotheek aanwezig bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Dat kwam goed uit, want vlak naast deze bibliotheek, bij het Algemeen Rijksarchief, is de heer H. J. Ph. G. Kaajan werkzaam, die vroeger bij de Ge- meentelijke Archiefdienst van Utrecht stage gelopen heeft en die als kleinzoon van de Gereformeerde pre- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de stemming later op de avond iets uitbundiger. Hoe-
wel . . . Aan de notulen te oordelen verliep de feeste- lijke bijeenkomst zeer degelijk. Er werden zes toespra- ken gehouden en de jubilaris sprak viermaal een dank- woord uit. Bovendien werden in totaal acht gedichten voorgedragen, waaronder een lang rijmwerk over ge- beurtenissen in de periode 1 903-1 928, dat in het ar- chief bewaard is gebleven. Na het gedicht „Oranjege- zind" werd staande het Wilhelmus aangeheven. Tus- sen de toespraken door zong men verschillende psal- men. Toen het ,,zoo zoetjes aan" haast middernacht geworden was, werd het feest afgesloten met het |
laatste dankwoord van de jubilaris, de laatste psalm
en een dankgebed. Zo ging het in 1 928 toe bij het Gereformeerde College
van Collectanten. Het was een goed idee van de he- ren om een fotograaf te bestellen. Dank zij deze foto- graaf beschikken wij nu over een heel typerende foto, die het eerbiedwaardige College weer even tot leven brengt. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
Alexander Numankade 199
Utrecht J. N. van der Meulen
|
||||||||||||
LIJST VAN DE GRAFSTEDEN
N DE KERK VAN ZEIST |
|||||||||||||
DOOR KERKMEESTERS OPGEMAAKT 1 MEI 1751
VOORZIEN VAN AANTEKENINGEN DOOR DE BEWERKER |
|||||||||||||
Inleiding
Te Zeist verscheen tussen 1 974 en 1978 in vier delen
De Oude Kerk te Zeist door H. J. van Eekeren, uitge- breid en voltooid onder de verantwoordelijkheid van de Van de Poll-Stichting te Zeist door ds P. Kuijper1). In dit uitgebreide relaas over de N.H. Kerk aan de Dorpsstraat te Zeist werd niet opgenomen de ,,Lijst van grafsteden in de kerk van Zeist door kerk- meesters opgemaakt" van 1 mei 1751 (Gerechtsre- gister van Zeist, Stoetwegen en Cattenbroek (1719-1831), Oud-Archief Zeist no. 1.). Deze lijst uit 1751 laat zien wie in de dorpskerk van Zeist recht hadden op een eigen graf. Aangenomen mag worden dat ook te Zeist de meerderheid van de overledenen op het kerkhof rondom de kerk begraven werd. In de zgn. kerke-graven werden lijken begra- ven, die na verloop van tijd weer geruimd werden. In Zeist werd pas sedert 1728 een nauwkeurige be- graaflijst bijgehouden, zodat we kunnen achterhalen of in de eigen graven en kerke-graven ook daadwer- kelijk begraven is. Uit het Gerechtsregister van Zeist, Driebergen en Cat-
tenbroek lopende van 1719 tot 1831 weten we dat op 11 december 1 720 kerkmeesters hebben besloten tot het verhogen en vernieuwen van de vloer in de pa- rochiekerk van Zeist, waarvoor elke eigenaar van een graf in die kerk moest betalen 7 gulden op verbeurte van zijn of haar graf. In 1 742 wordt de grafkelder van de Vrijheer van Zeist
aangelegd, waarin Lodewijk Adriaan graaf van Nas- sau, overleden 4 maart 1742, wordt begraven. In 1965 is zijn lichaam herbegraven en is zijn grafzerk recht overeind tegen de zuidwestelijke kerkmuur in- gemetseld. Bij de kerkrestauratie van 1964 zijn enkele oudere
zerken en plavuizen uit de periode voorafgaand aan 1677/1680 en 1720/1722 aangetroffen die niet meer geïdentificeerd konden worden. Van de lijst uit 1751 zijn aangetroffen de plavuizen van de eigen- |
|||||||||||||
graven nos 1 2, 26 en 45. Om uitslijting te voorkomen
zijn deze zerken gelegd in het linker achterportaal en rechtervoorportaal zo dicht mogelijk tegen de muur. De vier delen van De Oude Kerk te Zeist zijn ontoe- gankelijk vanwege het ontbreken van een personen- register. Op de lijst van eigen graven genummerd 1 t/m 63, waarbij nogal wat kerke-graven zijn die te Zeist als huurgraven gebruikt werden, heb ik onder de personen aantekeningen gemaakt met verwijzing in voetnoten naar de literatuur, die ook anders genealo- gisch ontoegankelijk is. De eigen graven te Zeist behoorden zoals uit het on-
derstaande blijkt, aan de notabelen toe: drost, schout, schepenen, secretaris van de Vrije en Hoge Heerlijkheid Zeist, de predikanten, de bewoners van „Veelzicht" gelegen naast de kerk, de herbergiers en de molenaars, het dienstpersoneel van het Zeister Slot en het rijke boerengeslacht De Waal van ,,De blauwe schorteldoek" op de grens van De Bilt en Zeist. De romaanse kerk van Zeist aan de Dorpsstraat werd
in 1841/1842 afgebroken en vervangen door een neogotische kerk in 1843, die nog steeds voor hen die vanuit Utrecht komen, de ingang van Zeist-cen- trum markeert. 1. 23 September 1749 gecogt door de erfgena-
men van Juffr. de Wed. Elsnerus. Moeder van ds T. B. W. Elsnerus, predikant te
Zeist 1 745-1 7852). 2. Willem Vreedenengh.
3. Francois Pelt.
4. Dos Arnoldus Metelerkamp.
ged. Amsterdam 30 nov. 1696, predikant te
Zeist 1726-1744, overl. Zeist en begr. ald. 21 jan. 17443). 5. Mevrouw Jonkheer.
Aletta Vereem, echtgenote van Johan Gerard
|
|||||||||||||
January 1749.
32. Mattijs Verdonk.
bewoner van de Zeisterstraat ( = huidige eerste
en tweede Dorpsstraat te Zeist)17). 33-36. De Kerk.
37. Hendrik Pijper eygenaar geworden 1734.
gebruiker van land bij de Zeisterstraat18). 38-42. De Kerk.
43 en 44. Maurits Overvest.
kapitein; kerkmeester; casteleyn (= slotbe-
waarder) op het Huys van Zeijst 1 700-1 72819). 45-52. De Kerk.
53. Cornelis Gravelaar.
tuinman op het Hof (= Zeister Slot)20).
54. Den 27 January 1 750 gecogt door Huybert Ver-
meulen. herbergier in ,,De Swaen" aan de Dorpsstraat te
Zeist 1 745-1 75921). 55. en 56. De Kerk.
57. Harmens Wouters van Appels.
58 en 59. De Kerk. 60. Frans van Hoeflaak.
Een zekere Gerrit van Hoevelaken was schepen
van Zeist van 1 747 t/m 1 76222). 61. Aart van Sweserijn.
Op 2 oktober 1 735 huwen voor schepenen van
het gerecht De Breul Willem van den Haan J. M. en Cornelia Aartsz. van Zwezering J. D.23). 62. Gerritie Jansen van Zoest wed. van Dirk van
Broekhuizen. Leden van de familie Van Zoest huren het mo-
lenland bij De Brink te Zeist24). 63. De Kerk.
Op 't choor naast de preekstoel onder de twee
zarken bezijden malcaer de vrouw van Kersber-
gen.
De grafkelder van de ridderhofstad Kersber-
gen25).
Op 't choor de grafkelder aldaer gemaekt van
den 5 tot den 10 Maart 1742 is gecogt, met kerkgerechtigheid, door den Hoog Ed. geb. heer Willem Adriaan grave van Nassau, Vrijheer van Zeyst, Driebergen, Bergen, Cortgene, enz. enz. omme de somme van vijftigh gulden, en de ganssche vloer aldaar egaal verhoogt, een gele klinker. De grafkelder van het Slot Zeist26). Griffensteijnselaan 77, Zeist
Mr dr V. A. M. van der Burg
|
|||||||||
de Jonkheere, eigenaar van het latere ,,Veel-
zigt" te Zeist van 1708-1720; daarna was zijn weduwe eigenares van 1 720-1 733. Vervolgens vertrok zij uit Zeist naar Utrecht, waar zij 29 juni 1759 is overleden4). 6. Willem Lamberse (= Lambertsz. van
Mastrigt)5). 7 en 8. De Heer Lodewijck Adriaan grave van Nas-
sau, Vrijheer van Zeist, etc. 9. Den 24 Aug. 1742 gecogt door den secretaris
Jan van Dam. ged. Werkhoven 1 1 september 1712, secretaris
van de Hoge en Vrije Heerlijkheid Zeist en Drie- bergen 1740-1778, overl. Zeist 26 oktober 1778, begr. ald. 2 november 17786). 10. De Heer Pieter Magenius.
graf in 1 737 gekocht; eigenaar van de molen op
De Brink; eigenaar en bewoner van het latere ,,Veelzigt" te Zeist van 1737-1747; kerk- meester; in 1 747 vertrokken uit Zeist; in dit graf werd niemand begraven7). 1 1. Pieter en Geertje Enkelaar.
herbergier in „De Swaen" aan de Dorpsstraat te
Zeist8). 12. Dos Johan Marens.
ged. (Rotterdam?) 1671, med. dr, arts en predi-
kant te Zeist 1712-1722, overl. ald. 17229). 1 3. Hendrick de Waal.
tr. De Bilt 13 juni 1723 Grietje van 't Wijker-
broek; eigenaar van ,,De blauwe schorteldoek" te Zeist op de grens met De Bilt; schepen van Zeist 1 737-1 760, begr. Zeist 29 april 1 7611°). 14. en 1 5. De drost Damhoff.
Uit het geslacht Damhof waren drie leden drost
van Zeist. De laatste mr Willem Damhof Dirksz., drost van Zeist 1 737-1 743, vertrok uit Zeist in 1743 of 1744"). 16. Anthony van Maurik.
molenaar van de molen bij de Driebergseweg te
Zeist; leden van de familie Van Maurik huurden land op de boerderij ,,De Preekstoel" te Zeist12). 17-20. De kerk.
21. 1 734 den 27 April Tonis van de Stairx.
gekocht 27 mei 1762 door de herbergier te Zeist, Jacob Brarno, die hier met zijn vrouw Geertruyd van Linde begraven werd13). 22. De kerk.
23. Sioerd Vinck, dog bij de kerk weer overgeno-
men. tuinman wonende aan de Zeisterstraat vermeld
in de akte van 1 8 december 1 745 van de grond- heerlijkheid De Zeisterstraat14). 24. 1 3 febr. 1 750 gecogt door den drossaart Hend.
Houtkamp. afkomstig uit Amsterdam; drost en schout van
Zeist 1743 of 1744 tot 1753; uit Zeist weer ver- trokken 1753 of 175415). 25. De kerk.
26. Frans Jansen Smit(s) eijgenaar den 4 Juny
173416). 27-30. De kerk.
31. De erffgenamen van Mattijs Verdonk gecogt 1 2
|
|||||||||
Aantekeningen
1. De lokaal-historische stichting; adres: Van de Poll-
Stichting, Postbus 342, 3700 AH Zeist. 2. De Oude Kerk te Zeist, Deel 3 (1976) 227; idem. Deel
4 (1978) 466. 3. D. van Duyn, „Metelerkamp", Jaarboek Centraal Bu-
reau voor Genealogie (39) 1985, blz. 193; De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (19781 466. 4. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1978) 411.
5. Idem, Deel 3 (1976) 227 en Deel 4 (1978) 393.
|
|||||||||
87
|
|||||||||
6. V. A. M. van der Burg, „Fragment-genealogie van het
schoutengeslacht Van Dam te Zeist", Bulletin van de Van de Poll-Stichting (12) 1982, 10-11. 7. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1978)413; K. W. Galis,
,,De molens van Zeist", Van de Poll-Stichting, Zeist 1981, blz. 16. 8. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1978) 388-389.
9. Idem, Deel 3 (1976) 226 en Deel 4 11978) 466.
10. K. W. Galis, De boerderij ,,De Blauwe Schorteldoek",
Bulletin van de Van de Poll-Stichting (7) 1977, 22-23, 26-27. 11. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1978) 470, 474.
Fragment-genealogie Damhof, blz. 405. 12. K. W. Galis, ,,De molens van Zeist", Van de Poll-
Stichting, Zeist 1981, 20 en dezelfde. De boerderij „De Preekstoel", Bulletin van de Van de Poll-Stichting (2) 1972, 26. 13. De Oude Kerk te Zeist, Deel 3 (1976) 227; idem. Deel
4 (1978) 352-355. 14. J. Ph. de Monté ver Loren, „De Geschiedenis van de
|
Zeisterstraat", Lezing 1953, Van de Poll-Stichting,
Zeist 1953, blz. 10. 1 5. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1 978) 470, 475. 16. Idem, Deel 3 (1976) 226.
17. J. Ph. de Monté ver Loren, „De Geschiedenis van de
Zeisterstraat", Lezing 1953, Van de Poll-Stichting, Zeist 1953, blz. 11. 18. Idem, 10.
19. De Oude Kerk te Zeist, Deel 4 (1978) 385.
20. Ibidem, 385.
21. Ibid., 384-385.
22. K. W. Galis, „Huize Schaerweyde", Bulletin van de Van
de Poll-Stichting (3) 1973, 36. 23. P. J. Begheyn s.j., „De ambachtsheerlijkheid 'De Breul'
te Zeist - zijn eigenaars en bewoners 141 3-1 977", Bul- letin van de Van de Poll-Stichting (7) 1977, 71. 24. K. W. Galis, „De molens van Zeist", Van de Poll-
Stichting, Zeist 1981, 17. 25. De Oude Kerk te Zeist, Deel 3 (19761 213-216.
26. Idem, 216 224.
|
|||||||||||
BOEKENSCHOUW
|
||||||||||||
1936-1946"; C. Bol over „De restauratieve facade,
de jaren 1946-1966"; A. van der Meiden over „Tur- bulentie en herordening, de jaren 1966 tot heden"; Kees Jan Snijders over „De studentenbeweging" en A. W. Reinink sluit af met „De Universiteit en haar ruimte". Elk artikel wordt gevolgd door een „beeld- kroniek" en het geheel wordt afgesloten met een „Beeldspiegel, 1936-1986". Daarna volgt een foto- reportage van Werry Crone onder de titel „Onderwijs en onderzoek vandaag". Het is al gememoreerd: de foto's vormen een wezenlijk onderdeel van het ge- denkboek en door de verzorgde keuze geven ze naast de tekst zeer veel informatie. Na dit tussendeel volgt een tweede deel, waarin fa-
culteitsgewijze verslag gedaan wordt van een halve eeuw onderwijs en onderzoek. Ook de niet-facultair gebonden instellingen leggen in dit gedeelte verant- woording af. Het gedenkboek sluit met lijsten van bestuurders, secretarissen, rectores magnifici, sta- tistieken over de omvang van het studenten- en per- soneelsbestand en zoals elk gedenkboek heeft ook dit boek een inleiding (van de hand van H. W. von der Dunk) en een slotwoord (van de hand van de rector magnificus 0. J. de Jong). Vellenga had de weinig dankbare taak om over de
oorlogsjaren te schrijven. Het waren vijf jaren die niet tot de roemvolle in de geschiedenis van de Utrechtse universiteit behoren en daarin stond Utrecht niet al- leen. Juist de universiteiten hebben in deze moeilijke jaren niet of nauwelijks leiding gegeven aan het Ne- derlandse volk. Natuurlijk zijn er individuele gevallen geweest van moedig en inspirerend optreden van hoogleraren en bestuurders en gelukkig geldt dit ook voor Utrecht. Prof. dr V. J. Koningsberger sprak op 26-1 1 -1 940, nog vóór de Leidse hoogleraar Cleverin- ga, in het openbaar met grote verontwaardiging over het ontslag van Joodse hoogleraren en medewerkers. |
||||||||||||
Tussen ivoren toren en grootbedrijf. De Utrechtse
Universiteit, 1936-1986, onder redactie van H. W. von der Dunk, W. P. Heere, A. W. Reinink (Maarssen 1986, 563 pp., prijs f 79,50). De laatste drie grote lustra (1 886, 1 936 en 1 986) zijn
geen feesten geweest die de Utrechtse universiteit zonder zorgen heeft kunnen vieren. Juist rond de ge- noemde jaren werd zij in haar bestaan bedreigd en was er sprake van opheffing of van vermindering van het aantal studierichtingen. In 1 886 en in 1 936 ging het onheil Utrecht voorbij, nog vóór 1 986 sloeg het toe, verpakt in de op zich onschuldige termen ,.taak- verdeling en concentratie", en moest Utrecht de fa- culteit Tandheelkunde inleveren, alsmede enkele stu- dierichtingen uit de letterenfaculteit, waarbij het wel als een van de concentratiepunten ging gelden voor geologie en farmacie. Maar ook nu in 1 986 zijn de be- zuinigingen nog niet voorbij en blijft de toekomst on- zeker. Toch hebben deze niet geringe zorgen er het college van bestuur niet van weerhouden om na de publikatie in 1 936 van de grote driehonderd jaar om- vattende geschiedenis van de Utrechtse alma mater van de hand van G. W. Kernkamp e.a. ook nu over de laatste vijftig jaren verslag te doen van het wel en wee van de aan zijn zorgen toevertrouwde instelling. Laten we onmiddellijk vaststellen: het is een zeer ver- zorgde en rijk geïllustreerde uitgave geworden. In de reeks gedenkboeken die er na 1 945 door de verschil- lende hogescholen en universiteiten in den lande zijn uitgegeven wint Utrecht qua uiterlijke presentatie de slag zonder meer. Inhoudelijk voldoet het boek echter eveneens aan de eisen die men aan een gedenkboek van een wetenschappelijke instelling mag stellen. In een vijftal hoofdstukken wordt de historie uit de ja- ren 1936-1986 verhaald. S. Y. A. Vellenga schrijft over ,,De uitdaging van crisis en bezetting, de jaren |
||||||||||||
88
|
||||||||||||
Het Domplein en omgeving waar tot aan de jaren zeventig de meeste universitaire gebouwen geconcentreerd
waren (foto OMI, R.U. Utrecht). |
|||||||||
1953) en de regeringspolitiek werd trouw gevolgd.
Zo kon het gebeuren dat in de koude oorlogssfeer de hoogleraar sterrekunde Minnaert, die van jongsafaan communistische sympathieën had gehad, uitgesloten werd van het rectoraat (p. 75). In de studentenorga- nisaties kwamen de oude verhoudingen weer terug. De positie van het Utrechts Studenten Corps als de representant van het studentenleven hier ter stede werd eerst in 1951 in een hard conflict met de r.k. studentenvereniging Veritas gebroken. De studentenvereniging Prometheus probeerde nieu- we wegen te bewandelen door open te staan voor contacten met anderen dan alleen studenten. De ver- eniging bleek echter geen blijvertje te zijn. Iets van de vernieuwingsidealen, geuit in de illegale studenten- pers, werd toch gerealiseerd. De aandacht voor het welzijn van de student groeide: betere medische zorg, aandacht voor de woonsituatie, sportbeoefe- ning en last but not least de studiebegeleiding, opge- zet en vele jaren geleid door mevrouw W. M. W. van Lanschot. Nieuw is ook de opsplitsing van de faculteiten in een
veelheid van Instituten met eigen bibliotheek, onder- zoeksfaciliteiten en een beheerder-hoogleraar. Een positieve versnippering, maar administratief en finan- cieel moeilijk beheersbaar en controleerbaar. Deze gevolgen laat Bol op knappe wijze zien: een groeiende noodzaak tot een beter en centraal geleid administra- tief en financieel beheer en een toenemende nood- zaak tot intensiever contact tussen curatoren en se- |
|||||||||
Toch is het opvallend dat de studenten duidelijker
zicht hadden op waar de grenzen lagen. Dit bleek in 1 942-1 943 toen van hen het tekenen van de loyali- teitsverklaring geëist werd. Zij weigerden vrijwel al- len, terwijl de hoogleraren hier veel minder duidelijk waren of zelfs, zoals de faculteit der diergeneeskun- de, het tekenen bepleitten (Zie Van Gildestein tot Uit- hof, dl. 2, p. 1 33). Curatoren en hoogleraren neigden eerder tot accomoderen dan tot verzet en dat maakte de betrekkingen tussen studenten en hoogleraren na de bevrijding niet gemakkelijk. Niettemin is het cu- rieus hoe snel de hoogleraren hun autoriteit terugkre- gen en het is pijnlijk te moeten vaststellen, dat stu- denten die getekend hadden of anderszins de vijand gediend hadden strenger gestraft werden dan hun leermeesters. Vellenga heeft zijn bijdrage met een zekere ingehou-
denheid geschreven, maar juist omdat de sol iustitiae in deze periode enigszins verduisterd was, zou wat meer aandacht voor het verzet, dat onder studenten en hoogleraren geleefd heeft, misschien nog wat glans aan deze tijd hebben kunnen geven. Wie zaten er bijvoorbeeld achter de illegaal verschijnende Sol Iustitiae? Bol heeft in het hem toegemeten gedeelte de eerste
naoorlogse ontwikkelingen uiteengezet. Het herstel won het van de vernieuwing. De sfeer van orde en ge- zag was weer geheel terug. Kritiek van studenten op hoogleraren werd niet geduld (kritiek op de hoogle- raar Buytendijk in het studentenblaadje Parasol in |
|||||||||
89
|
|||||||||
in 1936 aan de burgerij heeft gepresenteerd. Toen
was het voor de burgerij een maskerade (Willem van Oranje), veel muziekkorpsen, een parade etc, nu heeft de presentatie van de wetenschap de voorrang gekregen, zoals blijkt uit tentoonstellingen als „Mens en Wetenschap", „Space '86", „RUU 350 jaar ver- zamelaar" en de „Wetenschapsweek". Een ontwik- keling die niet betreurd hoeft te worden. Wat in de vier genoemde bijdragen enigszins onder-
belicht is gebleven, zijn de betrekkingen tussen de universiteit en het departement van onderwijs, de re- laties met de gemeente en de provincie en de contac- ten met parlement en politieke partijen. Over contac- ten met de andere universiteiten wordt nauwelijks ge- schreven. Zij waren ook gering en de taakverdelings- operatie in 1 982 was eigenlijk een eerste weinig aan- gename confrontatie met elkaar. Alle bijdragen zijn naar de aard van het gedenkboek Utrechtocentrisch geschreven. De vraag naar een vergelijking met ande- re instellingen voor hoger onderwijs doemt dan on- vermijdelijk op en we moeten vaststellen dat een sa- menvattende geschiedenis over het hoger onderwijs in Nederland nog ontbreekt. Een zekere terughou- dendheid om in te gaan op de al te recente bestuurlij- ke zaken is overigens te billijken. Veel zaken spelen ook nu en vermoedelijk ook in de toekomst nog door en veel bestuurderen zullen ook nog voort moeten. De laatste algemene bijdrage van Reinink gaat over de ruimte van de universiteit. Centraal staan in dit artikel de bouwplannen en de uitvoering ervan in de Uithof. Gelukkig zijn we voor de uitbreidingsplannen van Mertens uit 1957 rond de Dom gespaard gebleven. Velen in Utrecht kennen het Uithofgebied nog als lan- delijk met in de winter de ijsbaan in de Johannapol- der. Het hoe en waarom van de veranderingen in dit gebied legt Reinink op heldere en leesbare wijze uit en de lezer zal met Reinink constateren dat het het colle- ge van curatoren in de jaren vijftig en zestig o.l.v. mr C. Th. E. Graaf van Lynden van Sandenburg niet aan voortvarendheid heeft ontbroken. Over de resultaten van het bouwbeleid op de Uithof kan men twisten, maar de opmerking op p. 261, dat door alle techni- sche eisen en voorschriften en door administratieve en financiële regelingen er maar weinig speelruimte voor de architect overbleef, geeft te denken. Het oog wordt eerder door massaliteit dan door schoonheid getroffen, maar er zijn uitzonderingen op deze regel. De tweede helft van het Gedenkboek is gewijd aan een historisch overzicht per faculteit. Niet elke bijdra- ge munt uit door leesbaarheid, maar wie wil weten wat er op zijn of haar vakgebied in Utrecht in de afge- lopen halve eeuw is gepresteerd en nog belangrijker, wat men daar doet en nog hoopt te doen, vindt er een min of meer compleet beeld. Nog een opmerking tot slot. Merkwaardig is dat de
Utrechtse universiteit naar buiten toe vaak het beeld heeft een typische bèta universiteit te zijn. Wanneer men naar de studentenaantallen in 1936 kijkt, klopt dat beeld wel, maar in 1985 ligt dat wel anders. De groei in studentenaantallen is juist het sterkst in de letteren en sociale wetenschappen (p. 540-541). |
|||||||
naat. Dit komt tot stand in 1 955. Maar tegelijk deed
om met de toenmalige hoogleraar oude geschiedenis Thiel te spreken het verschijnsel van de ,.commissie" zijn intrede, door hem vergeleken met een „celwoe- kering" (p. 71). De bijdragen van Van der Meiden en Snijders gaan
over de tumultueuze jaren zestig en zeventig. Van der Meiden beziet de gebeurtenissen van de kant van de bestuurders en hoogleraren, Snijders benadert deze periode van de zijde der studenten. Het zijn beide boeiende betogen, geschreven vanuit actieve mede- beleving, maar, en dat geldt met name voor Snijders' artikel, ook met distantie. Centraal staat in beide stukken de beheersbaarheid
en de leefbaarheid in een organisatie die in tien jaar tijds, van 1970 tot 1980, groeide van 15.553 tot 23.893 studenten (de landelijke stijging was in die tijd 40%, maar Utrecht kreeg 53% te verwerken). In 1 969 was gebleken dat de universiteit administratief niet goed beheerd werd (p. 1051. Ook was duidelijk (onderzoek prof. Posthumus in 1970) dat de groei van het wetenschappelijk onderwijs in Nederland be- grensd moest worden. Zo niet, dan zou in 2005 de nationale begroting geheel voor wetenschappelijk on- derwijs nodig zijn (p. 151). Maar niet alleen technisch-administratieve proble-
men als kosten, studieduur en studierendement, on- derzoek en onderwijs (Van der Meiden breekt een lans voor de onderwijstaak van de universiteit) en ruimte voor dit alles vragen de aandacht van de lezer. Ook de veranderingen in de studentenbeweging in deze jaren eisen hun deel. De traditionele studenten- verenigingen lijken afgedaan te hebben. Een zekere politisering, vrij onbekend fenomeen in de Nederland- se studentenwereld, doet opgeld. Linkse theorieën (de student als intellectuele arbeider) die op zich niet geheel nieuw waren kregen aanhang, gevoed door onvrede met situaties in de derde wereld, de atopm- dreiging, het slepende Vietnamconflict en vrij con- creet verzet tegen de massaliteit en soms ook de au- toritaire structuren op de universiteiten zelf. Na een aanvangsperiode van redelijk overleg tussen studen- ten en autoriteiten in de jaren 1 963-1 968, volgde er na 1968 een verharding en radicalisering die tot in 1 970 voortduurde. Na 1 970 viel de beweging uiteen en waren er ook concrete nieuwe overlegorganen (de Wet Universitaire Bestuurshervorming (1970)) ge- schapen, die al dan niet ludieke acties en bezettingen enigszins overbodig leken te gaan maken. Overigens werd er temidden, soms letterlijk, van ac- ties en bezettingen gestudeerd, onderwijs gegeven, onderzoek gedaan, gepromoveerd en vooral veel ver- gaderd. Het personeelsbestand, waartussen vormen van communicatie gevonden moesten worden, was tussen 1 936 en 1 986 enorm gestegen. Van 841 per- soneelsleden in 1 936 en bijna 2400 in 1960/61 steeg het tot 5040 in 1 985 (het is hoger geweest), waarvan er 166 in 1936 bij het onderwijs en onderzoek betrok- ken waren en 2307 in 1985. Mogelijk dat één van de verworvenheden van de jaren
zestig en zeventig is geweest, dat de universiteit zich met dit lustrumfeest in 1986 op een andere wijze dan |
|||||||
90
|
|||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DERTIEN EEUWEN UTRECHT,
DE UTRECHTERS EN HUN BUURTEN |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ACH LIEVE TIJD (14)
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mensen hebben wat met hun stad. Hun voetstappen,
herinneringen, hechten zich aan de gebouwen, de straten, de grachten en het weerzien daarvan, al is het maar van een foto, doet ze weer opklinken, op- nieuw ondergaan. Het is of de stad die herinneringen voor je bewaart, ze opslaat in haar huid, ze even doet oplichten wanneer je blik er langsglijdt. Dit is wat de stad geur en kleur geeft, vertrouwd maakt. Daar komt nog wat bij, de wetenschap namelijk dat je die ver- trouwdheid deelt met zeer veel anderen die er leven en geleefd hebben en juist dat maakt het bekijken van oude foto's en prenten eeuwig boeiend. Je ziet won- derlijk uitgedoste mensen rondlopen tussen de coulis- sen die je door en door kent en dat schept een band, je blijft kijken, wat er overigens ook veranderd mag zijn. Het veertiende en laatste nummer van ,.dertien eeu-
wen Utrecht" voert ons met grote sprongen, een on- derhoudende tekst en fraaie prenten langs Utrechtse buurten van vroeger en nu. Het doet dat op een aan- sprekende manier, met veel anekdotes en een flinke |
scheut nostalgie, maar anderzijds toch ook met infor-
matie - ik denk bijvoorbeeld aan de eerste bladzijden over de oudste geschiedenis - die de moeite van het onthouden waard is. Dat een samenvattende slotbe- schouwing, laat staan een systematisch opgebouwd betoog, er niet inzat, daar kan men vrede mee heb- ben, daar is het 't soort publikatie eenvoudig niet voor. En toch is het curieus om te constateren dat ,,het opgeleefde buurtleven" van bijeenwonende mensen die zich gezamenlijk inzetten voor behoud en verbetering van hun wijk en die, „zoals in de zomer van 1985 op de Springweg", weer samen feestvie- ren, in wezen niet eens zo gek veel verschilt van het buurtleven dat ons uit het middeleeuwse Utrecht te- gemoetklinkt. Het dicht bijeenwonen van mensen is blijkbaar nog altijd een springplank voor het opbloeien van een korter of langer durende, soms zeer functio- nele en gezellige samenleving in het klein, zeker in Utrecht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. H. Jansen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jansveld 10
Utrecht |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SYMPOSIUM OVER DE ZUID-WEST
HOEK VAN DE PROVINCIE UTRECHT |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OP 10 EN 11 OKTOBER 1986
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zuid-westhoek van de provincie Utrecht, globaal
begrensd door de Lek en de Oude Rijn, is op het mo- ment of in de nabije toekomst onderhevig aan een aantal ingrijpende wijzigingen ten gevolge van ruilver- kavelingen en provinciale herindeling. Dit leek het bestuur reden te meer om dit toch al vaak vergeten deel van de provincie tot onderwerp te nemen voor het tweede symposium in de reeks van Utrechtse landschappen. Het doet het bestuur dan ook genoe- gen ook dit maal weer een vijftal deskundige sprekers bereid te hebben gevonden een bijdrage te willen le- veren. |
Programmma
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrijdag 10 oktober:
19.30-20.00 uur: Opening.
20.00-21.00 uur: Dr H. J. A. Berendsen: De geologi-
sche ontwikkeling en het ontstaan van het land- schap. 21.00-21.30 uur: Koffiepauze.
21.30-22.30 uur: Prof. dr H. van der Linden: Het cope-systeem en de ontwikkelingsgeschiedenis van de waterschappen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
91
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zaterdag 11 oktober:
09.30-10.00 uur: Koffie.
10.00-11.00 uur: Ing. D. A. de Haan: Plattelands-
bouw in de zuid-westhoek: Stedenbouw en architec- tuur in de cope-ontginningen. 11.00-12.00 uur: P. C. Beunder: ,,Aen 't ende van
den Lande". Enkele opmerkingen over de vroegste geschiedenis van het Stichts-Hollands grensgebied langs de Oude Rijn. 12.00-13.30 uur: Koffie- en lunchpauze.
13.30-14.30 uur: Dr R. A. F. Smook: Omgaan met historische-stedebouwkundige structuren. 14.30-15.30 uur: Samenvatting en discussie. Het symposium zal plaatsvinden in het C.S.B, ge
bouw. Kromme Nieuwegracht 39, Utrecht. De kosten voor het bijwonen van het symposium be- dragen: f 19,50 voor leden van Oud-Utrecht.
f 19,50 voor scholieren en studenten. f 32,50 voor niet-leden van Oud-Utrecht. In deze kosten zijn koffie, thee en lunch inbegrepen. U kunt zich opgeven door middel van het overmaken van het bedrag op gironummer 56066 t.n.v. de pen- ningmeester van Oud-Utrecht met de vermelding: symposium zuid-westhoek. Wilt u hierbij tevens het aantal personen vermelden
dat u opgeeft en in welke hoedanigheid volgens de hierboven genoemde categorieën. De inschrijving sluit op 3 oktober. Voor informatie kunt u 's avonds bellen: Marceline Dolfin, tel. 030-89 06 13. |
burgers: Adriaan Florisz., die als Adrianus VI paus
was van 1522-1523. Ton Vorstenbosch schreef het stuk, dat als titel
heeft: De nar van de paus. Het zal worden opgevoerd van 30 september tot en
met 18 oktober a.s., in de aula van de Rijksuniversi- teit aan het Domplein. De produktie is in handen van de Stichting Utrechtse
Theater Initiatieven, bekend van de luisterrijke zomer- produkties vanaf 1 982. De regie voert Aram Adriaan- se, Henk van Ulsen speelt paus Adriaan. Muzikale lei- ding: Anthony Zielhorst. De voorstellingen beginnen om 20.30 uur, en vinden
niet plaats op zo. en ma. Toegangskaarten kosten f 1 5, — en f 12,50. Reser-
veren is mogelijk vanaf 1 5 september voor de gehele periode, tussen 12.00 en 16.00 uur op 030-31 24 52 (niet op zo. en ma.). |
|||||||||||
maandblad oud-utrecht
|
||||||||||||
59e jaargang nr. 9 - september 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34, - .
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Obrechtstraat 37, 3572 EC Utrecht,
tel. (030) 73 07 12
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||
BERICHTEN
|
||||||||||||
Dank zij de privé-collectie van Joop Zijderveld, een
geboren en getogen Utrechter, die al vanaf zijn jeugd een verwoed verzamelaar is van alles op militair ge- bied, kon bij de Crediet- en Effectenbank een ten- toonstelling worden ingericht over het kazerneleven in de stad Utrecht van 1829 tot 1929. De in Utrecht gelegerde militairen drukten een belangrijk stempel op het stadsbeeld, niet in het minst door de aanwezig- heid van de vele kazernes, het Hoog Militair Gerechts- hof en het Groot Rijks Militair Hospitaal. „Honderd jaar Utrechts kazerneleven" is nog te zien tot 4 oktober 1986 van maandag t/m vrijdag van 9.00-16.00 uur aan de Kromme Nieuwegracht no. 6. Toneelproduktie over Adriaan van Utrecht
De RU Utrecht heeft in het kader van haar 350-jarig
bestaan de opdracht gegeven tot het schrijven van een toneelstuk over één van Utrechts meest bekende |
||||||||||||
92
|
||||||||||||
BRIGITTENSTRAAT 20
|
||||||||
Tussen 1300 en 1400 bestond een groot deel van
,,0udelle", het „oude dal" van de Rijn rond de tegen- woordige Brigittenstraat, Oude en Nieuwe Kamp, uit boomgaarden en moestuinen. De gronden waren ,,van ouds" eigendom van het kapittel van Oud- Munster. Wanneer we het begin van een Brigittenstraat moe-
ten traceren is moeilijk in te schatten. Wellicht vinden we een aanwijzing in een overeenkomst tussen het kapittel van Oud-Munster en de stad Utrecht uit 1338, waarbij het kapittel aan de stad een hofstede in de Oudelle afstaat tot het maken van een publieke steeg „dat daer after die hofstede geleghen is recht wt te metene oestwaerts tot dier stat muyre toe"1). Ongeveer tussen de tegenwoordige Brigittenstraat en Schalkwijkersteeg lagen de gebouwen van het Convent van het Brigittenklooster en het fraterhuis van de Broederschap van Onze Lieve Vrouw in den Wijngaert. Het huis van de „magheden tot Onser Vrouwen bij den Wingaert" wordt voor het eerst ver- meld in het Raads Dagelicx Boeck van woensdag na Beloken Pasen 14072). De zusters behoorden tot de derde orde van St. Franciscus. In 1444 woonden de zusters in twee hofsteden naast Onser Vrouwenkapel in den Wijngaert. Op 1 februari 1448 namen zij van het kapittel van Oud-Munster drie huizen in erfpacht in de straat „tot Onser Vrouwen capelwairt in den Wijngaert", de Brigittenstraat3). Uit een charter van 14864) blijkt, dat de zusters toen op dit erf op de hoek van de Campstraat (Oude Kamp) een kapel hebben gebouwd, die Onse Lieve Vrouw in die Zonne heette. Naast de genoemde gebouwen stonden in de Brigit- tenstraat acht „cameren van Willam Godevaerts", die in 1475 beheerd werden door het Bartholomeus- en het Barbaragasthuis5). Deze acht Godtscameren worden genoemd in een transportakte van december 1624. Zij worden gesitueerd aan de noordzijde van de „Brigittensteegh omtrent de Wall"6), hetgeen mij in tegenspraak lijkt met een stadsplattegrond uit die tijd, die m.i. aangeeft, dat er op die plaats geen bebou- wing stond7). Wie heeft er ongelijk, de plattegrond- maker of degene, die het perceel beschrijft? Mij dunkt de eerste, hetgeen uit het verdere relaas moet blijken. Genoemde cameren - in 1624 nog steeds in bezit van het Barbara- en Laurensgasthuis met een outeigen ten behoeve van de heren van Oud-Munster - worden in de transportakte genoemd „van outs Meeren Ca- meren". Zijn dit de bekende „Jans Cameren van der Meer"? Waarschijnlijk niet. Op de eerste plaats bestonden deze uit 12 woningen (na 1582 13) en geen acht en ten tweede stonden deze woningen haaks op de Brigittenstraat „achter de wal tussen de Heerenstraat en het Hieronymusplein"8). Wellicht be- hoorden deze woningen wel tot het complex. In genoemde transportakte worden de acht Godtsca- meren door het gasthuis verkocht aan de „gemeene kinderen en erffgenamen van Hendrik van Eeden"9). Er berust dan een plecht op van f 600, - ten behoe- |
||||||||
Een fragment van de plattegrond van Braun en Ho-
genberg, waarbij een gedeelte van de noordzijde van de Brigittenstraat (linkerzijde afbeelding) onbebouwd lijkt. IGem. Archiefdienst Utrecht, TA Ab 37 (detail)l. ve van de „uijtgangh, reparatie der voorschreven ca-
meren en het overschot tot eenige Armen in de voor- schreven cameren"10). Verder moesten de erfgena- men van Van Eeden beloven „dat de voorseide erff- genamen de cameren altijd sullen moeten laten bewo- nen"11). Uit de zinsnede, dat „reparatie" van de acht cameren nodig was, kunnen we gevoeglijk opmaken, dat deze in slechte staat verkeerden. Ik veronderstel, dat het gasthuis uit financiële overwegingen tot ver- koop besloot over te gaan. Of de Van Eedens de ge- volgen van de koop van de in deze staat van onder- houd verkerende cameren niet goed hebben kunnen inschatten, of dat zij deze koop meer als belegging za- gen, feit is, dat we op die plaats in de Brigittenstraat in 1646, 22 jaar later, een geheel andere situatie aan- treffen. Ondanks de mooie beloften van de Van Ee- dens, dat de cameren altijd bewoond dienden te blij- ven, verkochten twee van hen aan de metselaar Geurt Dircksen (van Nesch) „een erff lang 126 voet en breet 31V4 voet met uytgangh in de Ridder- hofstadt"12). Geconcludeerd kan worden: de came- ren zijn gesloopt en men verkoopt het braakliggende stuk grond van ca. 33 x 8 meter aan een metselaar. Dircksen sluit op dezelfde dag van de passering van de transportakte twee plechten af ten behoeve van de bouw van een huis op het stuk grond. Hij leent van Eernst Schrieck f 1.000, - tegen 5% rente13) en van Johan Bastiaans van Schoonrewoerd f 1.500,- te- gen 5V4% rente14). Nauwelijks een halfjaar later, op 25 januari 1647, verkoopt Geurt Dircksen een „huij- singe uijt en inganck in de Ridderhofstede" (dus geen |
||||||||
93
|
||||||||
Krijn Hogeveen het pand ten tweede male op 6 fe-
bruari 1807. Jkvr Anna Geertruida Jacoba Bosch Vrouwe van Bunschoten wordt de nieuwe eigenares- se van een huis, plaats en hof, belast met een plecht van f 3.000, - a 5% rente voor de koopsom van f 5.670, -21). De Jonkvrouw was geen onbemiddel- de vrouw. Op 30 juni 1809 kocht zij ook het rechts naast genoemde pand gelegen huis van Vrouwe Jo- hanna Frederika Kampe en Johannes Hendrik Caspers en zij voegde beide panden samen22). In 1821 trouwt zij met de theoloog prof. Gabriël van Oordt en als zij op 10 januari 1 826 overlijdt, blijkt uit de boedelbeschrijving hoe groot de samengevoegde panden zijn: vier voorkamers, zeven achterkamers, keuken, portaal, gang, kamer achter de keuken, kel- der, een knechtskamer, een provisiekamer, een mei- denkamer en vier zolders, dit alles rond een binnen- plaats. Achter het huis stonden nog een stal en een koetshuis23). Gabriël van Oordt, inmiddels oud-hoogleraar, blijft
met zijn personeel nog enige jaren aan de Brigit- tenstraat wonen. Op 31 december 1 828 verkoopt hij ,,ziek en zwak van lighaam" het dubbelhuis, dat in- middels als adres Wijk A, nrs. 1144 en 1145 heeft ge- kregen, aan Johanna Geertruida Juliana van de Mer- wede, weduwe van de griffier bij het Hoogmilitair ge- rechtshof Cornelis Mollerus, voor de aanzienlijke som van f 1 8.000, -24). Gabriël van Oordt keert weer te- rug naar het Begijnenhof en sterft daar in 1837. Rond 1835 koopt Gijsbert Christiaan Craeyvanger het pand25). Waarschijnlijk splitst deze het pand weer in twee gedeelten, want in het Volkstellingsregister van 1850 woont de weduwe van Craeyvanger in Wijk A nr. 1145, terwijl nr. 1144 door verschillende ande- re gezinnen bewoond wordt26). Deze situatie doet zich in nog een periode voor. Vanaf 1885, wanneer Jacob van den Heuvel en zijn gezin, een ,.adjunct" bij de Posterijen, bewoner is, staat het pand weer als één geboekt. Schrijver dezes liet zich in deze periode bijna misleiden door enige onverwachte vernummeringen in de Brigittenstraat. Toen de wijknummers rond 1890 vervangen werden, kreeg het pand enige jaren het huisnummer 1627). Vanaf 1895 spreken we over Brigittenstraat 20. Van 1896 tot 1902 werd het pand bewoond door de Utrechtse notaris en advocaat mr C. Neytzell de Wilde, van 1912 tot 1916 door C. W. Pohlmannn, emeritus-predikant en van 1902 tot 1916 door een mej. J. M. van Loon, hoofd van een christelijke meisjesschool. Nadat het pand enige jaren bewoond was geweest
door de huisbewaarder van de PUEM, vestigde thee- handelaar Focke Sybrens Klein er zich in 1926. Deze Klein kocht het pand van een in de koopakte niet na- der genoemde failliete N.V. op 7 mei 194328). Na de oorlog takelde het pand snel af. In de loop der jaren bevolkten veel kamerbewoners het pand, terwijl er ook enige tijd een leerfabriekje geweest was29). Ja- renlang werd met de weduwe Klein, die zelf in Oegst- geest woonde, onderhandeld door het Utrechts Mo- numentenfonds over de overdracht van het huis. Een van de drijvende krachten achter deze onderhandelin- gen was o.a. prof. dr J. M. van Winter, die toen al in |
||||||
Prof. Gabriël van Oordt, van 1821 tot 1828 bewoner
van Brigittenstraat 20. [Gem. Archiefdienst Utrecht, IA van Oordt G. (2)1. braakliggend terrein meer) aan Jhr Daniell de Ridder
van Groenesteyn, heer van Rhijnestein15). Het huis, waarvan eind 1646 de fundamenten wer- den gelegd, is het tegenwoordige pand Brigit- tenstraat 20. De Ridder van Groenesteyn en zijn erf- genamen, die het huis tot 1 714 in eigendom hebben gehad, hebben deze jaren benut om het huis en zijn naaste omgeving drastisch uit te breiden. Op 9 mei 1714 verkoopt Willem Cornelis de Ridder van Groe- nesteyn aan Rudolph van Leusden, de Utrechtse pro- fessor medicinae, dan ook een „huysinge voorsien met verscheijde carriers en hoff, plaats, stallinge en koetshuys, met staande en leggende platen, midsga- ders met de schilderije in den schoorsteen in de voor- kamer"16). De waarde van het huis is inmiddels ook gestegen: er rust een plecht op van f 3.000, - . Op 8 januari 1762 verkoopt Rudolph van Leusden een ,,huysinge, plaats, hoff, stalling en koetshuys" aan Jan Mulder, kanunnik van St. Jan17), die het pand en naaste omgeving, voorzien van eenzelfde omschrij- ving, op 5 februari 1 779 verkoopt aan mr Johan Tho- mas van Oorschot, Heer van Bunschoten, Raad in de vroedschap der stad Schoonhoven18). Men zou zich kunnen afvragen of deze man ooit werkelijk in de Bri- gittenstraat gewoond heeft; dit is helaas niet na te gaan. Krijn Hogeveen, baljuw van Loosdrecht en Mijnden, is
een volgend belangrijk persoon geweest in de ge- schiedenis van Brigittenstraat 20. Hij koopt het huis op 21 juni 178319) van de weduwe van Johan van Oorschot. Als hij het op 13 mei 1795 verkoopt aan Dirkje van Zuyderweert, weduwe van Cornelis van Cuylenborch, is het pand belast met een plecht van f 3.000, - a 5% rente20). Waarschijnlijk heeft de we- duwe deze woonlasten niet aangekund, want, van- wege insolventie van Dirkje, verkoopt schuldeiser |
||||||
94
|
||||||
Gezicht op het huis Brigittenstraat 20, een aquarel van A. Grolman [Gem. Archiefdienst Utrecht, TA Brigit-
tenstraat 20, 1896]. |
||||||||||||||||||||
het pand woonde. Met financiële steun van bewoners
(en krakers) kon het Fonds Brigittenstraat 20 kopen op 2 oktober 1972. Na jaren van restauratie was het huis in 1 982 weer volledig bewoonbaar en in ,,oude" luister hersteld. De bewoners en hun woonplek beschreven. Hoewel
er blijkens een jaarverslag van het UMF middeleeuw- se resten in het pand gevonden zijn, meen ik toch zeer duidelijke aanwijzingen te hebben, dat Brigittenstraat 20 eerst rond 1646 gebouwd werd op de plaats van de bovenbeschreven acht Godtscameren. Zeker is, dat de stadsplattegrond van Braun en Hogenberg in details niet altijd betrouwbaar is, omdat het beschre- ven perceel slechts korte tijd (van ca. 1 630 tot 1 646) braak heeft gelegen, lang nadat de plattegrond ver- vaardigd werd, in 1572. J. A. C. Mathijssen
A. Numankade 199 Utrecht |
||||||||||||||||||||
Ibidem.
GAU, BA II, nr. 1619, fo. 23.
GAU, Stad II, nr. 3243, 1624, fo. 381-383.
G. Braun en F. Hogenberg, Civitatis Orbis Terrarum.
GAU, TA Ab 41.
G. van Klaveren Pz., Jans Kameren van der Meer. In Jrb.
Oud-Utrecht 1930.
|
||||||||||||||||||||
4)
5) 6) 7) 8)
9)
10) 11) 12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20) 21) 22) 23) 24) 25) 26) |
||||||||||||||||||||
GAU, Stad
Ibidem. Ibidem. GAU, Stad GAU, Stad GAU, Stad I GAU, Stad |
||||||||||||||||||||
nr. 3243, 1624, fo. 381-383.
|
||||||||||||||||||||
nr. 3243, 1646-fo. 234-235.
nr. 3243, 1646-fo. 235-237.
nr. 3243, 1646-fo. 237-239.
nr. 3243, 1647-fo. 2-3.
|
||||||||||||||||||||
GAU, Stad II, nr. 3243, 1714-fo. 166-167.
GAU, Stad II, nr. 3243, 1762-fo. 3-6. GAU, Stad II, nr. 3243, 1779-fo. 62-65. GAU, Stad II, nr. 3243, 1783-fo. 248-249. GAU, Stad II, nr. 3243, 1795-fo. 39-40. GAU, Stad II, nr. 3243, 1807-fo. 208. GAU, Stad II, nr. 3243, 1809-fo. 375-376. GAU, not. Van Ommeren, U 320b039. GAU, not. Van Ommeren, U 320b047. De koopakte werd door de schrijver niet gevonden. GAU, Stad IV, nr. 16. |
||||||||||||||||||||
Noten:
GAU = Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
RAU = Rijksarchief in de provincie Utrecht 1) GAU, Stad I, nr. 315.
2) GAU, Stad I, nr. 13.
3) RAU, archief kap. Oud-Munster.
|
||||||||||||||||||||
27) In het Utrechtse Documentatiesysteem staat een kopie
van een bouwtekening afgedrukt, die niet van nr. 20, maar van nr. 24 is. 28) Akte aanwezig bij het UMF.
29) Jaarverslag UMF 1972.
|
||||||||||||||||||||
95
|
||||||||||||||||||||
THEUNES HAAKMA WAGENAAR, ARCHITECT
UTRECHT 5 MEI 1908-2 SEPTEMBER 1986
|
|||||||||
Op 2 september j.l. overleed Toon Haakma Wage-
naar, 78 jaar oud, nog volop produktief bezig en vol plannen voor wat hij nog wilde doen. Voor de vrien- den en vakgenoten betekent dit overlijden het einde van een tijdperk. Van één deelgebied van de architek- tuur, de gotiek, wist hij om zo te zeggen alles wat er maar van te weten viel. Een periode uit de bouw- kunst, die topprestaties van de menselijke geest voortbracht, zoals Utrecht's Domtoren. Deze nam van hem als kleine jongen al bezit en bepaalde de voorkeur die hij zijn leven lang voor gotiek zou hou- den. Hij was bereid, vrijwel onbeperkt tijd te steken in de oplossing van een daarmee verband houdend pro- bleem, dat hij zichzelf - of een ander hèm - voorlegde. Maar ook aan wat hij voor zijn vriendenkring maakte kon hij onvoorstelbaar veel tijd besteden. Trouwens, ook daarbij kwam haast altijd de gotiek wel om de hoek kijken, niet alleen bij de mooie spellen en kaar- ten, maar zelfs in de map die ik bij mijn 60ste verjaar- dag kreeg en die getiteld was: „nu eens geen go- thiek". Veel zaken kwamen daardoor wel eens wat later klaar dan de bedoeling was, maar af waren ze dan wel! Hij was in ons vak een van de laatste nog actief bezi-
gen van diegenen die niet alleen studeerden voor de oorlog, maar ook toen al een bijdrage leverder aan het vak: het Buurkerkboek, met de allure van een proef- schrift, kwam in 1936 gereed. Niet alleen omdat hij zelf zo'n markante vertegenwoordiger was van zijn |
|||||||||
generatie, sprak ik van het,,einde van een tijdperk".
Maar ook omdat niemand anders dan hij zo levens- echt de generatie vóór hem kon oproepen. Wie kan er nu nog reproduceren, hoe Berlage sprak, of Van Heu- kelom? Of Deneux, de restaurateur van Reims na 1918, die hij in diens blinde laatste jaren altijd zo trouw bleef opzoeken? Gelukkig heeft hij in de laatste 1 5 jaar redelijk wat van
zijn fenomenale kennis in boeken en artikelen op schrift gesteld. Te zijner tijd hoop ik alle publicaties eens op een rij te zetten1). Van de even fenomenale tekeningen werden er een aantal bij die publicaties af- gedrukt. Ook waren er exposities van zijn werk op de afdelingen Bouwkunde van de Technische Hoge- scholen te Eindhoven en Delft, de laatste meer com- pleet en begeleid door een aardige catalogus. Helaas kwam het nooit tot een tentoonstelling in Utrecht zelf. Maar er is nog zoveel méér, ook in de prachtige
schetsboeken die herinneren aan 't beroemde schets- boek van de 13e eeuwse architect Villard de Honne- court. Eén belangrijk manuscript, neerslag van een le- ven van studie, over de Dom ligt al vrijwel klaar; we zullen er voor moeten zorgen dat dat tot uitgave komt. En waar theorie en praktijk bij hem steeds hand in hand gingen (men denke aan de restauraties van de St. Aegtenkapel te Amersfoort en het huis Draken- burch te Utrecht), zouden we er óók voor moeten zor- gen, dat de door hem zo zeer verlangde en bij voor- |
|||||||||
96
|
|||||||||
keur al zorgvuldig uitgetekende dakruiter op de Dom-
kerk kan worden gerealiseerd2). (Zie foto). Hij is het waard, dat Utrecht in zijn hoogste silhouet een aan- denken aan hem bewaart. Als iemand een trouw kind van zijn stad was, was hij dat. Naast de vakkennis, waar we zoveel van leerden, en het al genoemde acteertalent waren er andere eigen- schappen die hem zo boeiend maakten: de liefde voor de muziek, steeds terugkomend in deze familie, de hobby voor oude treinen en de interesse in natuurfe- nomenen als zonsverduistering. Daarboven: trouw aan zijn vrienden als aan de stad. Gezin en familie be- |
tekenden veel voor hem, en dit was wederzijds, maar
ook daarbuiten waren de banden sterk. Het „tijdperk dat is afgesloten" zal óns blijven bezighouden en het werk van Haakma Wagenaar zal ook voor wie në ons komen belangrijk zijn! C. L. Temminck Groll Noten:
1) Het is onverantwoord op korte termijn een bibliografie sa-
men te stellen. Zijn publicaties omvatten een halve eeuw en zijn zeer verspreid. 2) Leden van de Utrechtse Klokkenspelvereniging: heeft u
gezien, dat deze dakruiter al figureerde op het omslag van het programmaboekje van deze zomer? |
|||||||||||||||
N EN OM DE DOMKERK
|
||||||||||||||||
Zo zal de titel zijn van het boekje, dat medio 1 988 on-
der verantwoordelijkheid van de Publiciteitscommis- sie Restauratie Binnenstadskerken van Utrecht gaat verschijnen ter gelegenheid van het gereed komen van de restauratie van de Domkerk. Omdat bij die gelegenheid tevens de voltooiing van het voor ons land unieke zogenaamde „VIJF KERKEN RESTAURATIEPLAN" zal worden gevierd, zullen er verschillende activiteiten worden ondernomen. Een van die activiteiten betreft de aan city-pastor ds. J. Kronenburg en mij verstrekte opdracht om de serie van 5 boekjes ,,ln en om. . ." te completeren met een uitgave „IN en OM de Domkerk". Dat lijkt een eenvoudige opdracht, maar dat is het he- lemaal niet. Om aan die opdracht te voldoen roepen wij uw zeer gewaardeerde hulp in. Wij doen deze oproep nu reeds, omdat u op die manier even de tijd heeft om na te denken over het antwoord op de vraag of u over materiaal beschikt, dat eventueel voor publi- catie in aanmerking komt in het kader van het ge- noemde boekje „IN en OM de Domkerk". Het gaat eenvoudigweg om fotomateriaal of gedrukt mate- riaal, waarop en waarin bepaalde gebeurtenissen in de kerk zelf, op het Domplein, in de kloostergang, Achter de Dom, in de Trans, de Korte Nieuwstraat, het Wed, de Vismarkt, het Oudkerkhof, de Dom- straat, de Voetiusstraat en wellicht ook in de |
||||||||||||||||
Keistraat zijn afgebeeld. Ik denk aan aubades op het
Domplein, studentenbetogingen, onthullingen van monumenten, ik denk ook aan het paleis „Lofen", aan de Hervormde gemeenteschool, het Hervormde dienstgebouw Domplein 3 en gaat u zo maar'door. Waar ik nog wel op moet wijzen is, dat het materiaal goed van kwaliteit moet zijn, omdat anders geen pu- blicatie kan volgen. Bovendien is het de vraag of ik niet teveel materiaal van u ontvang, waardoor ik zal moeten selecteren, samen met ds. Kronenburg en met de uitgever, de heer B. van Rossum, die ook de andere boekjes heeft verzorgd. Indien u zich bijzonderheden herinnert, die naar uw mening in het boekje niet mogen ontbreken dan hou- den wij ons voor een mededeling daarover graag aan- bevolen, óók wanneer daar geen illustratie bij gele- verd kan worden. Wanneer u iets voor ons boekje hebt kunt u dit het
beste laten weten aan het bureau van het City- pastoraat der Hervormde Gemeente, Achter de Dom 1, 3512 JN Utrecht. Na ontvangst van de gegevens en het illustratiemateriaal gaan wij aan de slag. Voor de beantwoording van deze oproep denken wij aan een uiterste termijn van 1 december a.s. Ds. Kronenburg en ik danken u bij voorbaat voor uw interesse en als het kan ook voor uw reactie. A. Graaf huis
|
||||||||||||||||
SINTERKLAASVERKOOP
Ook dit jaar wordt in het gebouw van de Gemeentelij-
ke archiefdienst weer een Sinterklaasverkoop geor- ganiseerd: op dinsdag 2 december a.s. van 19.00 tot 20.30 uur. Foto's van de Gemeentelijke Fotodienst en fotografi-
sche reprodukties van materiaal uit de Topogra- fisch-Historische Atlas zullen te koop worden aange- boden, alsmede uitgaven van de Gemeentelijke Ar- chiefdienst en - uiteraard - van de Vereniging Oud- Utrecht, zoals Jaarboeken vanaf 1954 en (zeer) oude Maandbladen tot de setjes prentbriefkaarten en (nog enkele) litho's van Dirkje Kuik. J. A.C.M.
|
||||||||||||||||
TE KOOP
Jaarboekje „Oud Utrecht" van 1925 t/m he-
den (geheel kompleet behoudens deeltje uit 1924) + Maandblad „Oud Utrecht" van 1962 tot heden. Jaarboekjes grotendeels ingebonden, tijd-
schrift volledig ingebonden behoudens laatste 2 jaargangen. Gaarne reaktie met bod (ook voor gedeelte)
aan ondergetekende. Dr. H. M. Beumer
Leidseweg 103, 3533 HB Utrecht
Telefoon: 030-93 25 65.
|
||||||||||||||||
97
|
||||||||||||||||
NAJAARSLEDENVERGADERING
|
||||||||||||
Het bestuur van de Vereniging Oud-Utrecht nodigt de leden uit tot het bijwonen van de Algemene Najaarsle-
denvergadering op donderdag 1 3 november a.s. om 1 9.30 uur in het gebouw van de Fundatie van Renswoude, Agnietenstraat 5 te Utrecht. Agenda
1. Opening
2. Notulen van de Voorjaarsledenvergadering van 1 5 mei 1986
3. Ingekomen stukken en mededelingen
4. Begroting 1987
5. Aanwijzing van een registeraccountant voor de controle van de jaarstukken over 1986. Het bestuur stelt
voor het accountantskantoor mr. P. J. Schadée te Utrecht. 6. Samenstelling van de verschillende verenigingscommissies. In verband met het vertrek van de heer W.
Uittenbogaard stelt het bestuur voor de heer drs. H. L. Ph. Leeuwenberg te benoemen tot lid van de Jaar- boekredaktie. 7. Mededelingen over Jaarboek, Maandblad, propaganda, excursies en lezingen.
8. Wat verder ter tafel komt
9. Rondvraag
10. Sluiting |
||||||||||||
Na afloop van de vergadering om ca. 20.45 uur zal ds. J. Kronenburg spreken over het multifunktionele van
de Domkerk, een kerkelijk, cultureel en toeristisch bouwwerk. J. A. C. Mathijssen
secretaris |
||||||||||||
WIM UITTENBOGAARD ERELID VAN OUD-UTRECHT
|
||||||||||||
Oud-Utrecht is in haar geschiedenis niet scheutig ge-
weest met het verlenen van ere-lidmaatschappen. En zo hoort het ook! Het ere-lidmaatschap is een exclu- sief eerbewijs voor iemand, die zich uiterst ver- dienstelijk heeft gemaakt voor de Vereniging. Wim Uittenbogaard komt deze eer toe: 1 7 jaar lid van de jaarboekredactie, 15 jaar verantwoordelijk (mét zijn vrouw) voor de ledenadministratie, 7 jaar bestuurslid en jaar na jaar bezig met de distributie van bijna 2000 jaarboeken! Het bestuur heeft Wim Uittenbogaard dan ook voor
alle energie, die hij in Oud-Utrecht stak én steekt, in de voorjaarsledenvergadering van mei j.l. voorgedra- gen voor het ere-lidmaatschap. De vergadering stem- de met applaus toe. Mét de verlening van dit predicaat „erelid" wil het
bestuur tevens zijn vrouw in het middelpunt plaatsen, die al die jaren steeds mede de ledenadministratie voor haar rekening nam. 98
|
||||||||||||
Wim Uittenbogaard is met recht toegetreden tot het
illustere gezelschap van mw. Jongbloed-Gerritsen en de heren Evers, Ter Pelkwijk, Stooker, Bardet en Van Campen. J. A. C. Mathijssen
|
||||||||||||
BIJ DE BEGROTING VOOR 1987
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ons een genoegen u voor 1987 de ontwerpbegroting ter goedkeuring voor te leggen.
De begroting is gebaseerd op 1.800 leden. Gezien de stijging van posttarieven, de verhoging van de B.T.W. en de voortdurende kostenverhogingen van
maandblad en jaarboek, meent het bestuur u te moeten voorstellen de contributies licht te verhogen. Voorstel verhoging.
minimum contributie was f 39,50 wordt f 42, -
leden van 65 jaar en ouder was f 34, - wordt f 36, -
jeugdigen was f 23,50 wordt f 25,-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H. J. Jurriëns, penningmeester
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namens het bestuur,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In verband hiermee werd in 1978 een Subcommissie
bescherming jongere bouwkunst door de Rijkscom- missie voor de Monumentenzorg ingesteld, die in 1980 de nota „Inventarisatie jongere bouwkunst" uitbracht. In 1979 werd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een begin gemaakt voor een ge- richte aanpak. Ter oriëntatie werd gekozen voor drie „cultuurgebieden": stedelijk (Amsterdam, binnen de Singelgracht), landelijk (de Peel, later vervangen door Zuid-Limburg) en landelijk-geïndustrialiseerd (Twen- te). In 1982 kwam een voorstel voor selectie van te beschermen jongere monumenten die na afronding van het onderzoek in de drie gebieden zou worden aangepast. In juni 1984 verscheen het boek „Jonge- re Bouwkunst, Amsterdam binnen de Singelgracht". Deze toch niet zeer snelle ontwikkelingen op landelijk gebied zijn de oorzaak van het late verschijnen van het boek „jongere bouwkunst in Utrecht, Monumen- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TH-Delft, Afd. der Bouwkunde, Werkgroep Restaura-
tie. Monumenten-inventarisatie van de gemeente De Bilt. De Bilt, 1983, 505 p., ge/7/. P.P.D. Utrecht en Gemeentewerken Vleuten-De
Meern. Inventarisatie Monumenten gemeente Vleuten-De Meem. Utrecht/Vleuten, 1983. 303 p., geill. Gemeentelijke Monumentencommissie Utrecht
(red.). Jongere bouwkunst in Utrecht. Monumentale panden in de stad Utrecht uit de periode 1850-1940. Utrecht, Uitgeverij Westers, 1985. 139p., geill. ISBN 90.6107.0686. Prijs: f 24,90. Vooral sinds het „Monumentenjaar 1975" is het be-
sef gegroeid dat er met zorg zal moeten worden om- gegaan met de „Jongere Bouwkunst" van na 1850. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
99
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tale panden in de stad Utrecht uit de periode
1850-1940". In 1972 werd gestart meteen inventa- risatie ten behoeve van de aanvulling van de Rijksmo- numentenlijst met panden van voor 1850. Aanslui- tend hierop werd in 1974 begonnen met de panden van na 1850. Hiermee was Utrecht de eerste ge- meente met een dergelijke inventarisatie. Sinds 1977 werd overleg gepleegd met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg om de selectiecriteria voor be- scherming op te stellen. Helaas ging dit niet bijzonder voortvarend, zodat pas in het najaar 1 982 het project kon worden afgerond, waarna het boek kon worden samengesteld. Het boek geeft de indruk van volledig- heid met betrekking tot de in de gemeente Utrecht voorkomende, voor de ontwikkeling van het bouwen na 1 850 relevante panden en bouwwerken. Helaas is dit niet geheel waar. De binnenstad en Utrecht-oost (Wittevrouwen, Buiten-Wittevrouwen, Maliebaan, Oudwijk-noord en het Wilhelminapark e.o.) komen wel zeer sterk naar voren in de inventarisatie. Utrecht-noordwest (Amsterdamsestraatweg, Ondiep en Zuilen) is echter vrijwel niet opgenomen. Afgezien van het, eveneens niet vermelde, Slachthuis zijn hier goede voorbeelden te vinden voor de ontwikkeling van de volkswoningbouw in het begin van de 20ste eeuw. In het boek komen 699 objecten voor die summier
worden beschreven. Hierin worden het bouwjaar en wanneer bekend de architect vermeld. Deze beschrij- vingen worden voorafgegaan door een overzicht van de architectuurhistorische en geografische ontwikke- lingen van 1850 en 1940. |
||||||||||
De Bilt, Dorpsstraat 25. Het voormalige gemeente-
huis, politiebureau, school en bijbehorende woning. (Foto: gem. De Bilt). |
||||||||||
Het noemen van de Oosterkerk aan de Maliebaan, bij
het verschijnen van het boek reeds afgebroken, zal geweten kunnen worden aan de langdurigheid van het project. Helaas is het boek wat karig geïllustreerd waardoor de tekst bij de afzonderlijke objecten soms nogal veel aan de fantasie overlaat. Dat ook in de gemeente De Bilt het gevoel voor monu-
menten sterk aanwezig is blijkt wel uit het initiatief waarmee de Raad op 29 maart 1983 accoord ging. Besloten werd, vooruitlopend op decentralisatie van het monumentenbeleid, aan de afdeling bouwkunde van de Technische Hogeschool te Delft de opdracht te verlenen een inventarisatie van de bebouwing in De Bilt en Bilthoven uit te voeren. Het betreft hier zo- wel bebouwing van voor als van na 1850. Twee stu- denten, E. H. Dikland en J. A. van der Hoeve, hebben in 1983, samen met een begeleidingscommissie, een grote hoeveelheid werk verzet. In het boek Monu- menteninventarisatie van de gemeente De Bilt zijn de inventarisatieformulieren afgedrukt. Hierop staan on- dermeer, indien bekend, de opdrachtgever en het bouwjaar en de huidige eigenaar en gebruiker ver- meld. In een korte beschrijving wordt het gebouw ge- karakteriseerd. Dit wordt aangevuld door een foto en een deel van de kadastrale kaart. Opmerkelijk is dat zeer vaak, vooral bij de jongere bouwkunst architect en bouwjaar zijn vermeld. De inventarisatie wordt |
||||||||||
voorafgegaan door een korte schets van de geschie-
denis van De Bilt en een overzicht van enkele belang- rijke architecten. Uit de geschiedenis van De Bilt blijkt wel hoezeer de oude kern van het dorp geschonden is en wat het belang is van het behoud van nog be- staande historische structuren en bijvoorbeeld de be- bouwing aan de Dorpsstraat e.o., met name Dorps- straat 1/3, 4 en het fraaie neorenaissance gebouw, waarin voorheen het gemeentehuis en politiebureau gevestigd waren. Met dezelfde achtergrond, de decentralisatie, is ook
van de gemeente Vleuten-De Meern in 1983 een in- ventarisatie verschenen. Hier is het ontstaan uit een samenwerking tussen de Provinciale Planologische Dienst en de Gemeente. Het onderzoek werd verricht door drs. R. K. M. Blijdenstein van de P.P.D. Ook hier zijn de inventarisatieformulieren, na een historische inleiding, afgedrukt. Duidelijk valt het agrarisch ka- rakter van de Gemeente op uit het aantal, soms zeer fraaie oude, boerderijen. In Vleuten-De Meern is min- der aandacht besteed aan het verzamelen van de historische gegevens over bouwjaar en architect dan in De Bilt, waardoor het boek een wat saaier karakter heeft gekregen. E.M.K.
|
||||||||||
100
|
||||||||||
OUDAEN HEROPEND
|
||||||||||||
achttiende eeuwse schouwen op de begane grond
zijn hiervan goede voorbeelden. Deze en andere ver- bouwingen die Oudaen het huidige uiterlijk geven laat de schrijver de revue passeren. Het boekje is een goede handleiding voor diegenen
die de nu nog wel zichtbare en de niet meer terug te vinden spoortjes van de bouwgeschiedenis die mid- dels intensief onderzoek door de bouwhistorici van het bureau Monumenten van de ROVU aan het licht zijn gekomen, in een breder verband willen begrijpen. E.M.K.
|
||||||||||||
Drs. Dick Valentijn. Het huis Oudaen te Utrecht. Cla-
vis, kleine kunsthistorische monografieën, deel 4, De Walburg Pers, Utrecht/Zutphen, 1986, 32 p. geiV. ISBN 906011.480.9; f 8,50. |
||||||||||||
Het is lang geleden, al ruim twintig jaar, dat je op de
Oudegracht, of komend uit de Drakenburgstraat licht zag komen uit wat zo groots het „stadskasteel" Ou- daen wordt genoemd. Sinds het vertrek van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis in 1964 kende Oudaen weinig gelukkige tijden. Het kwam in bezit van de coöperatieve vereniging „Winkelgalerij Het Binnen- hof". Deze vereniging had geen succes, wat blijkt uit de leegstaande bebouwing achter het huis. Door ver- koop van uitsluitend het huis aan de studentenvereni- ging „Veritas" in 1967 kwam helaas een einde aan het laatste in Utrecht bestaande ongeschonden grote middeleeuwse perceel aan de Oudegracht. In 1978 werd de achterliggende bebouwing waaronder een 18de-eeuwse vleugel afgebroken. Na sinds 1972 eni- ge jaren in handen van „Het Utrechts Monumenten- fonds" geweest te zijn besloot de Gemeenteraad in december 1974 het huis over te nemen, met in het achterhoofd er een Museum voor 20ste-eeuwse Kunst in te richten. Nu, tien jaar later, is het dan ein- delijk zover, het huis is, gerestaureerd en ingrijpend verbouwd, weer toegankelijk voor het publiek. Dit vooral dankzij een zeer belangrijke financiële bijdrage van de Balije van Utrecht van de Ridderlijke Duitse Or- de. Ter gelegenheid van de heropening van deze rond
1275 daterende meest herkenbare representant van een tiental, voor Nederland zo zeldzame, zeer grote middeleeuwse huizen in Utrecht werd door Dick Va- lentijn het boekje „Het huis Oudaen te Utrecht, een middeleeuws woonhuis en zijn bewoners" geschre- ven. Het werd op 1 september aangeboden aan het bestuur van de Stichting tot restauratie en instand- houding van Oudaen. De schrijver schetst een helder en prima leesbaar
beeld van het huis in de late dertiende eeuw. Hij laat zien hoe het huis daar met zijn strenge weerbare ka- rakter met kantelen en gotische spitsboogvensters aan de Oudegracht boven de eenvoudige, kleine buurhuizen uittorende. Een aantal huizen naar links stond dan het nog imposantere huis „Fresenburg" en weer verder het huis „Blankenburg", huizen die nog steeds, maar minder herkenbaar bestaan. Oudaen zag er in de oorspronkelijke opzet minder „kasteel- achtig" uit dan nu, de traptoren heeft pas sinds ca. 1 500 een eigen dak en steekt boven het overige deel van de gevel uit. Ook het kleine hoektorentje dateert uit die tijd. Ook van het gebruik als bejaardenhuis tus- sen 1758 en 1964 is nog wel het één en ander in het huis terug te vinden. De gebeeldhouwde vrouwen- en mannenfiguur boven de ingang en de twee fraaie |
||||||||||||
Kirstain Houweling, Anthony Tom. Het Bartholomeus
Gasthuis, Bartholomeus Gasthuis, Utrecht 1986. In 1 984 veranderde het gezicht van het zuidelijk deel
van de Springweg ingrijpend. Een rij huizen uit 1902 en de gehele Wolfaartssteeg verdwenen. Dit waren de eerste duidelijke tekenen van een voortvarend plan voor de renovatie van het Bartholomeus Gasthuis. Kort geleden is ook het zogenaamde Agnes en St. Ca- tharijne gasthuis met de zo karakteristieke toren aan de Pelmolenweg gesloopt. De oude kern aan de Lan- ge Smeestraat wordt gerestaureerd. Deze grote ver- anderingen gaven aanleiding tot het laten schrijven van de bouwgeschiedenis van het gasthuis. Dit ge- beurde onder leiding van de heer Temminck Groll, ad- viseur betreffende de restauratie, door twee Delftse studenten Bouwkunde. Het boekje belicht de geschiedenis van het gasthuis
vanaf het jaar 1367, de stichtingsdatum van het St. Apollonia Gasthuis, tot 1987, wanneer de gehele re- novatie afgerond dient te zijn. Van het gebouw is in de eerste opzet vrijwel niets bekend. Van verbouwin- gen van rond 1400 zijn wel bouwkundige restanten zoals een kelder, overgebleven. De schrijvers laten vanaf die periode de ontwikkelingen stap voor stap zien in tekst en kleine plattegronden. Ook het plan voor de nieuwbouw die zeer aanzienlijk
zal zijn, komt aan de orde. Door een sinds de 14de eeuw veranderende visie op de bejaardenzorg kwam de toekomst van het gasthuis in gevaar. De Inspectie voor Bejaardenoorden in de Provincie Utrecht liet in 1975 weten dat indien niet op korte termijn een volle- dige modernisering zou worden uitgevoerd, het gast- huis gesloten zou moeten worden. De plannen voor- zien nu in 89 eenpersoons- en 6 tweepersoonsappar- tementen, 4 bejaardenflats begane grond aan de Springweg en 3 in de Wolfaartssteeg. Hoewel zeker het verdwijnen van de karakteristieke gevelwand aan de Pelmolenweg te betreuren valt is het voortbestaan van een middeleeuwse instelling in de binnenstad een belangrijk gegeven. E.M.K.
101 |
||||||||||||
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
|
||||||||||||
Wijckskade te Utrecht". Van 1829 tot 1834 werden
de Utrechtse wallen en poorten geslecht. Terwijl de oost- en zuidzijde werden benut om parken, „wande- lingen", aan te leggen, plande de overheid aan de noord- en westkant van de oude stad woonhuizen en werkplaatsen. Jan David Zocher jr. kreeg beide wer- ken opgedragen. Aan de Van Asch van Wijckskade, die zijn naam ontleent aan de grote promotor van dit nieuwbouwplan, de Utrechtse burgemeester, verre- zen vijftien huizen (1834-1839), vanuit particulier ini- tiatief met zware steun van de gemeente. Vanwege de rol van de gemeente zijn de archieven over deze 19de eeuwse bouwcampagne goed voorzien en kun- nen we heel gedetailleerd redenen en besluitvorming van het plan volgen. Jammer is dat de auteur niet ook de huizen Van Asch
van Wijckskade 27-29 (oneven)/Wijde Begijnestraat 27 en Van Asch van Wijckskade 24-26 (evenl/Begij- nestraat 20 in zijn artikel heeft betrokken. In dat geval zou er een afgerond beeld van de vroege 19de- eeuwse ontwikkelingen zijn ontstaan. C. S.
|
||||||||||||
Nog wat aandacht voor de tijdschriften. In Monumen-
ten 17), nr. 7/8, juli/augustus 1986, is volledig gewijd aan kastelen, monumenten die in de vakantietijd nu eenmaal sterk in de belangstelling staan. In een van de artikelen, getiteld ,,Oudaen, het enige middel- eeuwse stadskasteel in Nederland", wordt in het kort de geschiedenis van Oudaen weergegeven en aan- dacht besteed aan het bouwhistorisch onderzoek door A. F. E. Kipp. Een van de artikelen van Heemschut (63) nr. 5/6,
mei/juni 1986, van de hand van J. A. Schuur, is ge- wijd aan het Duitse Huis, ofwel het Militair Hospitaal aan de Springweg. De Bond Heemschut heeft in het kader van haar 75-
jarig bestaan het Duitse Huis als adoptieproject in de provincie Utrecht uitgekozen. Dit moet gaan resulte- ren in de oprichting van een vereniging of stichting ,.Vrienden van het Duitse Huis". Bovendien wil Heemschut trachten een oude toegangspoort, die zich momenteel bevindt in de tuin van het Rijksmu- seum te Amsterdam, naar de oorspronkelijke plek te- rug te halen. G. J. R.
Marten Jan Bok en Jos de Meijere publiceerden in An-
tiek 20 (1986), 323-329 een artikel getiteld „Een fa- milieportret door de Utrechtse schilder Andries van Bochoven (1609-1634)". Het familieportret is in 1629 geschilderd door de dan 20-jarige Andries en stelt de familie van Bochoven voor: Rutger Hermansz Van Bochoven, „cremer" en „cruydenier" aan de Oude Gracht „woonende inden witten Eenhoorn bij de Smeebrugg" (Oudegracht 300), en zijn tweede vrouw Johanna van Eede. Vier van hun vijf kinderen zijn geportretteerd: Bernard, Mechtild, Johannes de latere zilversmid, en Elisabeth. Ook de kinderen uit het eerste huwelijk van Rutger
Hermansz met Lysbeth van Goch, die hij in 1604 huwde, staan afgebeeld: Hillegonda, Josina, Petra, Andries de schilder, en Herman. Al in 1923 werd het schilderstuk door het Centraal Museum begeerd, doch pas in 1976 ging die wens in vervulling. In de ca- talogus van E. de Jongh, Portretten van echt en trouw, Zwolle/Haarlem 1 986, die de gelijknamige ex- positie in het Frans Halsmuseum te Haarlem begeleid- de, wordt het schilderij in het hoofdstuk „Ons dage- lijks brood" behandeld (302-304). C. S.
N. L. Prak publiceerde in het Bulletin KNOB 85
(1986), 49-56 ,,De huizen aan de Van Asch van |
||||||||||||
NIEUWS VAN DE
PROPAGANDACOMMISSIE |
||||||||||||
De propagandacommissie zoekt enkele en-
thousiaste leden, die actief willen zijn bij acti- viteiten van deze commissie. Voor meer informatie kunt u bellen met Mar-
greet Braams. tel: 030-31 66 48. Deze maand treft u in het Maandblad de nieu-
we folder aan. Een ander kleurtje, een gewij- zigde tekst en nieuwe afbeeldingen, afkom- stig uit de Atlas van het gemeentearchief. Wanneer u dit alles uitgebreid bewonderd
hebt, geef de folder dan weg aan geïnteres- seerden in uw omgeving. Nieuwe leden zijn immers van harte welkom! M.B.
|
||||||||||||
102
|
||||||||||||
BERICHTEN
|
||||||||||
In juli 1 986 verscheen onder auspiciën van de Histori-
sche Kring Bodegraven het boek „Castella en ha- vens, kapellen en hoven, van Albaniana tot Laurum, via Bode(lo)grave en Zwadenburg". De ondertitel van het door de heer P. C. Beunder geschreven boek is „Enkele notities over: de oudste geschiedenis, de Ro- meinse keizertijd, en de vroege Middeleeuwen in de Rijnstreek rond Alphen a/d Rijn, Zwammerdam, Bo- degraven en Woerden". De auteur poogt archeologi- sche waarnemingen en verkenningen die hij geduren- de dertig jaar als amateur en vrijwilliger bij opgravin- gen en restauraties heeft gedaan „in eenvoudige, maar toch zo kleurrijk mogelijke, verslaggeving vast te leggen". Het boek is voor de prijs van f 29,75 bij de auteur of
bij de uitgever te verkrijgen. P. C. Beunder,Oud-Bode- graafseweg 86, 2411 HW Leiden. In 1976 verscheen in het Maandblad de „Archeologi-
sche Kroniek van de Provincie Utrecht" over de jaren 1970-1971. In het volgende jaar zag een deel van de Kroniek over 1972-1973, waarin ook de stad Utrecht werd beschreven, het licht. Helaas is de Provinciale Kroniek daarna niet meer voortgezet. Uit het „verslag van de Provinciaal archeoloog van Utrecht over de ja- ren 1982, 1983 en 1984" blijkt echter duidelijk dat dit achterwege blijven van een verslag in het Maand- blad door gebrek aan onderzoek is ontstaan. Het zou aardig zijn voor de leden van Oud-Utrecht weer in contact te komen met archeologische vondsten in de Provincie. De Bond Heemschut bestaat 75 jaar. Eén van de
hoogtepunten van dit lustrum is de Heemschutdag in Utrecht op 13 augustus geweest. De ochtend werd ingenomen door een busrit langs voorbeelden van jongere bouwkunst onder begeleiding van gidsen van de gemeente Utrecht. In de middag kon gekozen wor- den uit een stadswandeling, rondvaart of een bezoek aan het Catharijneconvent of het museum van Speel- klok tot Pierement. De dag werd afgesloten met een herdenkingsbijeenkomst in aanwezigheid van Prinses Juliana in de Domkerk. Ter gelegenheid van deze dag was het juli/augustus
nummer van het maandblad Heemschut geheel aan Utrecht gewijd. Dit nummer bevat artikelen van de heer Van Willigenburg, de wethouder onder wiens verantwoordelijkheid de monumentenzorg in Utrecht valt, ambtenaren en freelance medewerkers van de onderafdeling monumenten van de ROVU en ambte- naren ter secretarie. Aandacht wordt besteed aan de monumentenzorg in Utrecht, het archeologisch en |
bouwhistorisch onderzoek, de Inventarisatie Jongere
Bouwkunst, de geschiedenis van het huis Oudaen aan de Oudegracht, de mogelijkheid van het herope- nen van de gedempte Weerdsingel, het Terrein langs de Biltse Grift van de voormalige Rijksveeartsenij- school en de restauratie van het Rietveld- Schröderhuis. Slechts de auteur van het laatste arti- kel is niet verbonden aan de gemeente. De artikelen zijn uitstekend geschikt om inzicht te krij- gen in het functioneren van de gemeentelijke monu- mentenzorg in Utrecht. EMK |
|||||||||
De Stichting Nationale Contactcommissie Monumen-
tenbescherming heeft het Monumentenjaarboek 1 986 het licht laten zien. Dank zij de erin voorkomen- de adressen en de verschillende overzichten van mo- numenten in den lande is het een uiterst nuttig boekje voor een ieder, die geïnteresseerd is in monumenten- bescherming. Exemplaren van het jaarboek zijn voor f 10, - (excl.
verzendkosten) te verkrijgen bij de Stichting NCM, Huis de Pinto, St. Antoniebreestraat 69, 1011 HB Amsterdam, tel. 020-27 77 06. Aan de redaktie van het Maandblad werd enige tijd
geleden het verslag aangeboden van een onderzoek naar de openbare drinkwatervoorziening in Nederland in het algemeen en in Wijk bij Duurstede in het bijzon- der. Het onderzoek omvat de periode 1 700-1 850 en er werd door de auteur van het verslag, Han Eman uit Wijk bij Duurstede, verricht in het kader van diens studie in de geschiedenis van de pre-industriële sa- menleving aan de Erasmusuniversiteit te Rotterdam. Het verslag is te raadplegen bij de Gemeentelijke Ar- chiefdienst van Utrecht. Het afscheidscollege, dat prof. dr ir C. L. Temminck
Groll hield aan de T.H. in Delft is door de afdeling der bouwkunde in druk uitgegeven, zodat ook de niet- aanwezigen de gelegenheid hebben van de afscheids- woorden van Temminck Groll kennis te nemen. Het is een genoegen om de tekst van dit inspirerende college, dat tevens de afsluiting vormde van het sym- posium „Doorgaan met het verleden, gewetensvol omgaan met het bestaande", na te lezen en dit ge- noegen wordt nog aanmerkelijk vergroot door de werkelijk kostelijke tekeningetjes die het verhaal il- lustreren. Wie wil weten hoe de afscheidnemende hoogleraar-
restauratiearchitect zijn vak beleefde en nog steeds beleeft, kan een exemplaar van de tekst aanvragen bij de Werkgroep restauratie van de afdeling der bouw- kunde, Berlageweg 1, 2628 CR Delft. |
||||||||||
103
|
||||||||||
De werkgroep Oud - Vaartserijngebied heeft op 19
september 1986 een brief geschreven aan het Colle- ge van Burgemeester en Wethouders van Utrecht waarin er op aangedrongen wordt om een aantal wo- ningen aan de Oude Kerkweg op de monumentenlijst te plaatsen. ,,De in 1846 gebouwde bedrijfswoningen Oude Kerk-
weg 1 3, 14 en 1 5, destijds behorende tot de steenfa- briek „RHIJN EN VELDZICHT", en het voormalige jaagpad langs de Vaartse Rijn met de beplanting van |
leilinden hebben naast historische en monumentale
ook stedebouwkundige waarde. Het geheel is beeld- bepalend. De voornoemde objecten dragen in grote mate bij aan
het karakteristieke van de oostelijke oever van de Vaartse Rijn. Het zijn de laatste overblijfselen van de bedrijvigheid rond de 1 3 steen- en pannenfabrieken die waren gevestigd aan de Vaartse Rijn". Aldus de werkgroep! G.J.R. |
|||||||||||
maandblad oud-utrecht
59e jaargang nr. 10 - oktober 1986
Vereniging Oud-Utrecht
|
||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||
Donderdag 13 november. Jaarvergadering
van Oud-Utrecht. Zie pag. 98-99 Dinsdagmiddag 18 november. Excursie naar
het muntenkabinet van 's Rijksmunt. Enige tijd geleden bracht onze vereniging al
eens een bezoek aan het muntenkabinet. De belangstelling hiervoor was toen groot. Te- vens werd ons toen in het vooruitzicht gesteld, dat de inrichting gewijzigd en gemo- derniseerd zou worden. Dit laatste is inmid- dels gebeurd en om de leden, die destijds te- leurgesteld moesten worden een hernieuwde mogelijkheid van bezoek te bieden, meent de excursiecommissie er goed aan te doen dit doel een tweede maal op het programma te zetten. Het bezoek bestaat uit een filmvoorstelling
over de hedendaagse produktie van munten en penningen, een rondleiding door de ten- toonstelling: productie vanaf ca. 1900 en een rondleiding door het munten- en penningenka- binet. Dit alles onder leiding van de heer A. Scheffers, conservator. Opgeven bij Hotel des Pays-Bas, tel. 33 33 21. Let wel ook dit maal is het maxi- mum aantal deelnemers 50. Verzamelen om 14.00 uur bij de ingang van 's Rijksmunt, Leidseweg 90. Donderdag 27 november. Nederlands Klassiek
Verbond, afd. Utrecht. Lezing door mevrouw prof. dr. Cl. Isings over ,,De opgravingen in de Meern". Plaats: Archeologisch Instituut, Trans 14, Utrecht. Aanvang: 19.45 uur. |
||||||||||||
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14 tst. 14. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34, -.
Ledenadministratie:
Mw. M. Uittenbogaard-van Terwisga
Titus Brandsmalaan 17, 3451 ZX Vleuten tel. (03407) 19 86 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Harz 92, 3524 DC Utrecht,
tel. (030) 89 06 13
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||
104
|
||||||||||||
NIEUW LICHT OP DE GOUDEN EEUW
HENDRICK TER BRUGGHEN EN TIJDGENOTEN
|
|||||||||
Tentoonstelling in het Centraal Museum Utrecht
14 november 1986 t/m 11 januari 1987 Toen begin van dit jaar officieel bekend werd ge-
maakt, dat ,,De man met de gouden helm" uit de col- lectie van de Staatliche Museen te Berlijn, niet door Rembrandt was geschilderd, zoals algemeen werd aangenomen, haalde dat bericht over de gehele we- reld de voorpagina's van de kranten1). Een Rem- brandt die geen Rembrandt is, een Vermeer die vals is, een Hals die gerestaureerd wordt: het is wereld- nieuws. Wanneer een schilderij van de Utrechtse kunstenaar Hendrick ter Brugghen als kopie of verval- sing van de lijst van authentieke werken van de meester wordt weggestreept, dan was dat lange tijd slechts voer voor enkele gespecialiseerde kunsthisto- rici. Thans is er een kentering merkbaar: men is het er- over eens geworden, dat Ter Brugghens vernieuwin- gen in de schilderkunst zelfs van invloed waren op Rembrandt, Vermeer en Hals. Nooit eerder is de waar- dering voor het werk van Ter Brugghen zo groot ge- weest. Dat komt onder meer tot uiting in de enorme bedragen, die betaald worden voor schilderijen van Ter Brugghen. Ter Brugghen is de kunstenaar, die centraal staat op
de tentoonstelling „Nieuw Licht op de Gouden Eeuw", die van 14 november 1986 t/m 11 januari 1 987 gehouden wordt in het Centraal Museum te Utrecht en vervolgens van 12 februari tot 12 april 1987 in het Herzog Anton Ulrich-Museum te Bruns- wijk. Hendrick ter Brugghen werd vermoedelijk te Den
Haag geboren in 1588. Wanneer hij met zijn familie naar Utrecht verhuisde is niet bekend. Daar was hij leerling van Abraham Bloemaert. Na zijn leertijd reis- de Ter Brugghen naar Italië. In welk jaar dat was, en hoelang hij daar bleef is niet bekend. In elk geval was Ter Brugghen in het najaar van 1614 terug in Utrecht. Twee jaar later, in 1616, werd hij lid van het Utrecht- se St. Lucasgilde. Mogelijk reisde Ter Brugghen later nogmaals naar Italië. Ter Brugghen stierf in 1629 en werd in de Buurkerk begraven2). Toen Hendrick ter Brugghen in Italië verbleef, was Caravaggio daar een van de meest opzienbarende kunstenaars. Zelfs tot in het hoge Noorden deed Ca- ravaggio van zich spreken. Carel van Mander besteedde aandacht aan hem in Het Schilder-Boeck, uitgegeven te Haarlem in 1604. ,,Daer is oock eenen Michael Agnolo van Caravaggio, die te Room won- derlijcke dinghen doet", aldus begint Van Mander de biografie van Caravaggio3). Het werk van Caravaggio wordt gekenmerkt door de
realistische weergave van de figuren, die veelal ten halven lijve of in driekwart lengte zijn weergegeven tegen een neutrale achtergrond. Opvallend in de schilderijen van Caravaggio is de contrastrijke licht- donker-behandeling. |
|||||||||
Hendrick ter Brugghen, De maaltijd te Emmaus,
1616. Toledo (Ohio), Toledo Museum of Art. Voor tal van kunstenaars waren de schilderijen van
Caravaggio uitgangspunt en inspiratiebron voor eigen creaties. Deze groep schilders wordt algemeen aan- geduid als ,,caravaggisten"; hun stijl wordt ,,cara- vaggisme" genoemd. Hendrick ter Brugghen is een van de belangrijkste caravaggisten. Op de tentoonstelling „Nieuw Licht op de Gouden Eeuw" zijn niet minder dan tweeëndertig schilderijen van Ter Brugghen bijeengebracht. Ze geven letterlijk en figuurlijk een prachtig overzicht van het oeuvre van deze kunstenaar. Naar aanleiding van de tentoonstelling „Caravaggio
en de Nederlanden", die in 1952 in het Centraal Mu- seum te Utrecht en vervolgens in het Koninklijk Mu- seum voor Schone Kunsten te Antwerpen werd ge- houden, schreef Jos de Gruijter: „Een zestal werken van Caravaggio zijn thans voor korte tijd nog bijeen- gebracht in een rustige zaal van het Centraal Museum te Utrecht, alle overige ruimten van de expositie zijn gewijd aan het werk van volgelingen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het verwonderlijke is hier- bij hoe snel men bijna alles in die volgende zalen ver- geet en hoe enkele doeken van de Italiaan, in het bij- zonder „De maaltijd te Emmaus" en het zeer grote „Madonna met kind en H. Anna", na één enkel kort bezoek als voor eeuwig in de herinnering staat ge- grift". De Gruijter besloot zijn artikel als volgt: „Maar Hendrick Terbrugghen is hier te lande toch een groot kunstenaar geweest, in zijn sterkste, latere doeken duidelijk preluderend op Vermeer, ook al stierf hij en- kele jaren voordat de Delftse meester het levenslicht zag. Voor mij was Terbrugghen, na Caravaggio, de verrassing op deze zeer instructieve tentoonstel- ling"4). Thans is op de tentoonstelling geen werk van Cara-
vaggio te zien. Onder de negenenzeventig schilderij- en, die geëxposeerd worden, zijn daarentegen verras- |
|||||||||
105
|
|||||||||
overduidelijk, dat er banden met Utrecht bestonden.
Er is zelfs gesuggereerd, dat hij in Utrecht in de leer was, maar deze bewering wordt niet door dokumen- ten gestaafd. Utrecht was zonder enige twijfel hét centrum van het
Nederlandse caravaggisme. Naast Ter Brugghen wa- ren in de Domstad meerdere kunstenaars, die cara- vaggistisch werkten. Onder hen waren Gerard van Honthorst en Dirck van Baburen de belangrijkste. Vanzelfsprekend zijn op de tentoonstelling „Nieuw Licht op de Gouden Eeuw" representatieve stukken van deze kunstenaars te zien. Dat geldt ook voor een aantal niet-Utrechtse schilders, die in dezelfde stijl werkten. Jan Lievens uit Leiden is een van deze kunstenaars. Hij kwam reeds ter sprake. Matthias Stom uit Amersfoort werd ook al genoemd. Stom is algemeen bekend onder de naam Stomer. De histori- cus Marten Jan Bok heeft op goede gronden aange- toond, dat de correcte naam Stom is. Dat is een van de feiten, die Bok dankzij intensief archief-onderzoek aan het licht heeft gebracht. Zo kon hij ook de mono- grammist ISH identificeren als Simon Henrixz uit Amersfoort. Dit is slechts een kleine greep uit de vele nieuwe biografische, historische en kunsthistorische gegevens, die verwerkt zijn in de catalogus van de tentoonstelling. JdM Noten
1) Zie over dit schilderij: J. Kelch, Bilder im Blickpunkt - Der
Mannmitdem Goldhelm, Berlijn (Staatliche Museen) 1986. 2) Zie voor de biografie van Ter Brugghen: M. J. Bok in de
catalogus Nieuw Licht op de Gouden Eeuw, Utrecht (Centraal Museum) 1986-1987. 3) C. van Mander, Het Schilder-Boeck, Haarlem 1604, fol.
191. 4) J. de Gruijter, ,,Caravaggio en de Nederlanden - Belang-
wekkende expositie te Utrecht", Het Vaderland 2 augus- tus 1952. 5) Catalogus Caravaggio en de Nederlanden, Utrecht (Cen-
traal Museum) - Antwerpen (Koninklijk Museum voor Schone Kunsten) 1952, 47. 6) Catalogus The age of Caravaggio, New York (Metropoli-
tan Museum) - Napels (Museo Nazionale di Capodimonte) 1986, nr. 87. 71 Catalogus Georges de La Tour, Parijs (Orangerie des Tui-
leries) 1972. |
|||||||||||||
Michelangelo Merisi da Caravaggio, De maaltijd te
Emmaus, 1606 (?), Milaan, Pinacoteca di Brera. singen te vinden, die de omissie van Caravaggio's
werk enigszins goed maken. Zo is bijvoorbeeld op de tentoonstelling ,,De maaltijd van Emmaus" te zien, die Ter Brugghen in 1616 schilderde (afb. 1). Dat schilderij wordt thans algemeen beschouwd als het vroegste werk van Ter Brugghen. Daarmee is, althans op één onderdeel, de tentoonstellingscatalogus van 1952 gecorrigeerd. Daar wordt immers over Ter Brugghen vermeld: ,,Geen van zijn werken draagt een datum dat met zekerheid als vóór 1620 is te lezen"5). Overigens is het boeiend om Ter Brugghens ,,De maaltijd te Emmaus" (afb. 1) te vergelijken met Cara- vaggio's ,,De maaltijd te Emmaus" (afb. 2). Dit laat- ste schilderij, dat in 1952 in Utrecht wel te zien was, dateert vermoedelijk uit 16066). Zoals Ter Brugghen de invloed van Caravaggio onder- ging, zo heeft hij op zijn beurt invloed uitgeoefend op anderen. Een aardig staaltje is Jan Lievens' „Blazen- de jongen", die zeker geïnspireerd is op Ter Brug- ghens „Pijprokende jongen". Ook andere schilders, zoals Gerard van Honthorst en Mathias Stom en zelfs de Franse caravaggist Georges de La Tour, hebben dit thema uitgebeeld7). Uit het werk van De La Tour is |
|||||||||||||
OM DE GOEDE NAAM EN EER VAN EEN
MINDERJARIG MEISJE |
|||||||||||||
Inleiding
In mijn bibliotheek bevindt zich een foliant van 194
aan twee zijden bedrukte bladzijden uit 1735 bevat- tende de civiele procedure tegen Jan Pesters, minder- jarige zoon van mr Jacob Pesters, „Raad en Reken- meester der Domeynen van Sijne Hoogheid den Hee- re Prince van Orange en Nassau", aangespannen door Louisa Johanna Junkers, weduwe van wijlen mr Daniel de Win „als moeder en voogdesse van haare minderjarige dochter Maria Elisabeth de Win, wonen- de tot Gorinchem" ter zake van belediging („om Mandement van Injurie") en het strafproces tegen mr |
|||||||||||||
Jacob Pesters, oud 72 jaar, geboortig van Maastricht
terzake van laster, valsheid in geschrifte en beledi- ging en misleiding van de justitie, uitgegeven „In 's Gravenhage, By Hendrik Scheurleer, Op Ordre van Den Hoove van Hollandt, M DCC XXXV"1). Uit het gedrukte procesdossier valt de hele geschie denis, die in 1726 in de stad Utrecht gespeeld heeft, te reconstrueren. Het geslacht Pesters speelde vanaf 1680 tot 1 787 in de stad Utrecht een belangrijke rol. In 1682 werd mr Johan Pesters (1620-1703), raad in het Hof van Utrecht, gunsteling en vertrouweling van de Koning-stadhouder Willem III, Heer van Catten- |
|||||||||||||
106
|
|||||||||||||
de moeder van de jonge dochter spande een civiele
procedure voor het Hof van Holland aan, die leidde tot een veroordeling op 1 7 januari 1735 en de vaststel- ling „dat zy (lees: vader en zoon Pesters) van de tweede Eysscherse (lees: Maria Elisabeth de Win) niet anders weeten als alle Eer en Deugt" (blz. 181). Uit de uitspraak in het strafproces van het Hof van Holland eveneens van 17 januari 1735 blijkt dat de vader mr Jacob Pesters, oud 72 jaar, gevangen zit „op de Voorporte van den Hove van Holland (= de Gevangenpoort te 's-Gravenhage)" wegens laster. Hij had Maria Elisabeth de Win beschuldigd van een moordcomplot op zijn zoon Jan Pesters (blz. 1 85) en had daartoe valse brieven gefabriceerd (blz. 190). Pas op 24 juli 1734 had mr Jacob Pesters de valsheid in geschrifte erkend (blz. 192) en het feit dat hij de justitie had misleid, welke feiten „ten exempel ten hoogste strafbaar zyn (blz. 1931". De straf van het Hof van Holland was dan ook zwaar: „SOO IS 'T, dat het voorgeschreeve Hof, met rype deliberatie van Rade deurgesien en overwogen heb- bende, alle 't gunt ter materie dienende is, doende Recht in den Naame en van weegen de Hooge Overig- heyd en Graaflykheyd van Hollandt, Zeelandt en Vrieslandt, den voornoemde Gevangen verklaart heeft, en verklaart hem mits desen te zyn een Calum- niateur6). Eerloos en Infaam, en condemneert hem Gevangen gebragt te werden ter plaatse alwaar men gewoon is crimineele Justitie te doen, en aldaar met het swaart over het Hooft gestraft te werden. Confi- neert voorts hem Gevangen zijn leven lang gedurende in een versekerde plaatse binnen deze Provincie, om- me aldaar te zijnen kosten gedetineert te blijven. Con- demneert wijders hem Gevangen in een amende ten behoeve van de Hooge Overigheyd, te betalen in han- den van den Rentmeester van de Exploicten van den Voorschreve Hove, de somme van twintigh duysent ponden te veertigh grooten 't pond; en Condemneert hem Gevangen in de kosten en misen van Justitie ter taxatie en moderatie van den voorschreven Hove"6). mr dr V. A. M. van der Burg
Zeist, Griffensteijnselaan 77 |
||||||||
broek onder Zeist2). Vanaf 1680 was de boerderij de
Niënhoff te Bunnik grenzende aan Cattenbroek, waar de familie Pesters in de zomermaanden verbleef, in handen van mr Johan Pesters, wiens nakomelingen in 1856 zich De Pesters gingen noemen3). De tweede generatie Pesters te Utrecht was op 1 2 fe- bruari 1706 door Keizer Joseph I in de Rijksadelstand verheven en wel in de persoon van de gebroeders mr Willem, mr Jacob, Ernst, mr Nicolaas, Petrus en Hendrik4). Behalve mr Jacob wordt ook mr Willem „Griffier van den Hove Provinciaal" te Utrecht in het lijvige procesdossier genoemd. In het begin van de 18e eeuw heeft zich in de stad
Utrecht een society-schandaal voorgedaan dat onge- twijfeld grote beroering heeft gewekt en tot een tweetal procedures voor het Hof van Holland heeft geleid. De eer en goede naam van een minderjarige jongedochter uit Gorinchem was daarbij de inzet! Mandement van Injurie en Sententie Crimineel uit
1735 In het voorjaar van 1 726 logeerde Maria Elisabeth de
Win te Utrecht bij goede vrienden. In het uitgaansle- ven van die tijd (,,de Geselschappen of Assemblees, blz. 8) ontmoette zij Jan Pesters, wiens familie het vertrouwen van de Prinsen van Oranje genoot maar door de oude vroedschapsfamilies te Utrecht nog als behorende tot de ,,homines novi" beschouwd werd. Jan Pesters werd verkikkerd op het meisje uit Gorin- chem: „16. In de Partijtjes van 't Spel, 't geene in die gezel-
schappen zoude zijn geëxerceert, zigh nevens en bij haar getraght te voegen, 1 7. Een aan haar zoude hebben gegeeven, blijke van
een honéte en gepermitteerde affectie." (blz. 19) Daar kwamen in Utrecht praatjes van: ,,eenige famili- ariteyten souden wesen gepasseert" (blz. 8). Ook toen Maria Elisabeth de Win weer naar Gorinchem was teruggekeerd, hielden te Utrecht de praatjes aan. In het najaar van 1 726 keerde zij voor een logeerpartij in de stad Utrecht terug, ook weer bij de Vrouwe van Cockengen: Maria Elisabeth van Bergen „Huysvrouw van den Heer Anthony Godin, Heer van Cockengen en Raad in de Vroedschap" van Utrecht. We schrij- ven dan 25 september 1 726. Op de daarop volgende dag was er weer een partijtje waarop Jan Pesters aan- wezig was. De gastvrouw ondervroeg toen Jan over de verhalen: wanneer had hij haar cadeaux gestuurd, in welke nacht had hij zich via de stal en keukenmeid toegang verschaft tot Maria en had hij haar daarna nog briefjes geschreven? Hij ontkende alles en juf- frouw De Win eiste „publicque satisfactie", omdat zij en haar moeder begrepen dat door al deze verhalen haar huwelijkskansen in het patriciaat ernstig be- dreigd werden (blz. 52). Het werd een zaak van ,,de oude Luyden". Mevr. An-
na Maria Muisson, „Huisvrouw van de heer Lt Collo- nel Verdun" had daartoe reeds de vader van Jan Pester geschreven. Op 24 oktober 1726 kwamen daartoe mr Jacob Pesters, zijn zoon Jan en zijn broe- der mr Willem Pesters ten huize van Godin, Heer van Cockengen, bijeen. Schikking bleek niet mogelijk en |
||||||||
Noten:
1) Ik ontving de betreffende band in 1981 van mr P. J. Ver-
dam, oud-commissaris van de Koningin, te Bilthoven ten geschenke. Deze had de band op een boekenveiling ge- kocht. 2) V. A. M. van der Burg, Zeist en het geslacht De Pesters,
Bulletin van de Van de Poll-stichting (II) 1981, blz. 21 e.v. 3) D. Hamer, De Niënhof, Maandblad Oud-Utrecht (58)
1985, blz. 261 e.v.; H. Reinders, De Niënhoff, Aanvullin- gen en verbeteringen, Maandblad Oud-Utrecht (58) 1985, blz. 304 e.v.; dezelfde, Bunnik, Utrecht 1986, blz. 87 e.v. 4) Nederland's Adelsboek 1985, blz. 67 e.v.
5) Vertaald: lasteraar.
6) Mij is niet bekend waar elders de foliant met het civiel- en
strafproces tegen mr Jacob Pesters en zijn zoon Jan Pesters zich in een Nederlandse bibliotheek of archief be- vindt. Uit de mededeling in het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie XXV (1971), op blz. 21 maak ik op dat een aantal stukken - deels gedrukt, deels geschre- ven - betrekking hebbende op de veroordeling van mr Ja- cob Pesters door het Hof van Holland in 1735, zich bevin- den in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. |
||||||||
107
|
||||||||
RECTIFICATIE
|
|||||||||||||||||||||
Agenda
|
|||||||||||||||||||||
In het Maandblad van oktober 1986 (59ste jaargang
nr. 10) is een hinderlijke fout geslopen. Op pag. 103, in het midden van de linker kolom, staat dat „dit ach- terwege blijven van een verslag in het Maandblad door gebrek aan onderzoek is ontstaan." Dit moet echter zijn: „dit achterwege blijven van een verslag (...) niet door een gebrek aan onderzoek is ont- staan." |
|||||||||||||||||||||
Donderdag 27 november. Nederlands Klassiek
Verbond, afd. Utrecht. Lezing door mevrouw prof. dr. Cl. Isings over „De opgravingen in de Meern". Plaats: Archeologisch Instituut, Trans 14, Utrecht. Aanvang: 19.45 uur. |
|||||||||||||||||||||
BERICHTEN
|
|||||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
59e jaargang nr. 11 - november 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199, 3572 KW Utrecht, tel. (030) 7118 14 tst. 34. Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
C.J.P.-houders: f 23,50; 65+ f 34,-.
Ledenadministratie:
H. J. Jurriëns
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht, tel. (030) 43 44 74 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Harz 92, 3524 DC Utrecht,
tel. (030) 89 06 13
|
|||||||||||||||||||||
Tijdens de najaarsledenvergadering, gehouden op
donderdag 13 november 1986 is, naast de heer drs H. L. Ph. Leeuwenberg, ook de heer drs T. J. Hoekstra benoemd tot lid van de Jaarboekredaktie. Een tweetal stellingen, behorende bij het proefschrift
van Renger de Bruin, „Burgers op het kussen: volks- souvereiniteit en bestuurssamenstelling in de stad Utrecht 1795/1813", wil de redaktie u niet onthou- den: 5. Voor het verkrijgen van een overzicht van Utrecht
in de Patriottentijd is het populair-wetenschappelijke boek van A. van Hulzen te prefereren boven de disser- tatie van I. Vijlbrief. A. van Hulzen, Utrecht in de Patriottentijd (Zaltbommel,
1966); I. Vijlbrief, Van anti-aristocratie tot democratie. Een bijdrage tot de politieke en sociale geschiedenis der stad Utrecht (Amsterdam, 1950). |
|||||||||||||||||||||
11. Tot het midden van de jaren zestig was Utrecht
een grote stad met een onmiskenbaar provinciaals ka- rakter. De bouw van Hoogcatharijne heeft dit subtiele evenwicht verstoord. G. J. R
|
|||||||||||||||||||||
Aan de Utrechtse edelsmid Christoffel Jansz. Vis-
scher wordt aandacht besteed in een artikel in Antiek 21 (1986), 3 (oktober), 145-153. In de jaren 1656 tot 1659 vervaardigde hij liturgisch vaatwerk voor de katholieke eredienst die toen in Utrecht plaats moest vinden in schuilkerken. Het artikel dat Louise van den Bergh-Hoogterp en Jacob J. Roosjen gezamenlijk schreven, behandelt naast genealogische gegevens de edelsmeedwerken die van Christoffel Jansz. Vis- scher, ook genaamd Visscher van Gelder, tot op he- den bekend zijn, nl. een kelk, een ciborie en drie paar wijn- en waterampullen. C. S.
|
|||||||||||||||||||||
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
|||||||||||||||||||||
108
|
|||||||||||||||||||||
ARCHEOLOGISCHE EN BOUWHISTORISCHE KRONIEK
VAN DE GEMEENTE UTRECHT OVER 1985 |
||||||||
Voorwoord
De geschiedenis van een stad behelst o.a. de geschiedenis van zijn straten.
In deze Kroniek wordt een samenhangend beeld geschetst van de bouwgeschiedenis van individuele panden
in een straat ten opzichte van de directe omgeving: ,,de straat".
In deze stad met een rijke bouwgeschiedenis van tweeduizend jaar blijkt men daarbij telkens weer voor fraaie,
onverwachte verrassingen te komen.
Immers ,,de straat" is soms in Utrecht de grens van een rivieroever, grens van een abdijcomplex en soms een
bij raadsbesluit vastgestelde weg(breedte) met een vastgesteld verloop.
De in deze Kroniek beschreven „verrassingen" werpen soms een nieuw licht op de ontstaansgeschiedenis van
deze stad.
Soms geven ze een beeld van het dagelijks leven in vroeger tijden.
Frappant is daarbij te constateren dat de mooiste vondsten meestal op de smerigste plekken gevonden wor-
den: de beerputten van een stad! Soms schijnbaar onaanzienlijke zaken en soms schijnbaar onzichtbare zaken komen in deze Kroniek uitgebreid
aan de orde. Alle openen ze een deur en geven toegang tot de geschiedenis van de stad.
De ontdekking van een geheimzinnige deur in een kapruimte boven een middeleeuwse kapel is het letterlijke
bewijs van de hier verkondigde stelling dat deze Kroniek nieuwe toegangsdeuren opent naar de geschiedenis
van de stad.
drs. W. P. Chr. van Willigenburg,
Wethouder van Openbare Werken, Verkeer, Vervoer, Milieu en Monumentenzorg. |
||||||||
Inleiding
Het jaar 1985 is een druk jaar geweest voor de archeologen en bouwhistorici van de gemeente Utrecht. Bij
de eerstgenoemden is dat duidelijk te merken aan het aantal bijdragen in deze Kroniek. Het bouwhistorisch on- derzoek in het huis Oudaen was dermate arbeidsintensief dat het aantal door A. F. E. Kipp onderzochte panden wat minder was dan gewoonlijk. Bijgevolg is ook de hoeveelheid artikelen van zijn hand wat geringer dan in andere afleveringen. Toch heeft hij er 1 5 geschreven. B. J. M. Klück nam er 9 voor zijn rekening. De archeolo- gen schreven er bij elkaar 10, wat het geheel, met het artikel van H. J. Slot, op 35 brengt. Ondanks dit halveren van het aantal bijdragen is deze Kroniek maar nauwelijks dunner dan die van voorgaande jaren. Er zitten dan ook zeer lange verhalen tussen. Het is altijd weer een kwestie van een zekere willekeur de meest spectaculaire onderzoekingen in een aflevering
van de Kroniek aan te wijzen. Deze keer zouden het wel eens twee uitersten kunnen zijn: het huis Fresenburg (Oude Gracht 113) als bijzonder rijk uitgevoerd huis uit het midden van de 13e eeuw aan de ene kant en de opgegraven ,,kraamsteden" (winkeluitbouwtjes) in het midden van de Twijnstraat aan de andere kant. Als ge- meenschappelijk kenmerk hebben beide onderzoeken dat ze onder moeilijke omstandigheden verricht zijn. Bo- vendien hebben beide zeer onverwachte gegevens opgeleverd, die ondanks hun fragmentarische karakter toch nieuwe gezichtspunten hebben verschaft over het beeld van de artad in de 13e eeuw. Buiten mededinging zijn te vermelden de onderzoekingen in de Dom en in het huis Oudaen (Oude Gracht 99).
Beide hebben meer tijd nodig om tot een verantwoorde uitwerking te komen. Een voorlopig verhaal over de onderzoekingen in de Dom verschijnt nog dit jaar in het Bulletin Het Vijf Kerken Restauratieplan. Een groot ver- lies voor de discussie over de bouwgeschiedenis van de Dom is het overlijden van Th. Haakma Wagenaar. Het wegvallen van zijn inbreng, zijn inzet en zijn enthousiasme bij de gedachtenwisseling over de interpretatie van de in de kerk gevonden romaanse resten zal pijnlijk gevoeld geworden. Over de bouwgeschiedenis van Oudaen behoort op korte termijn een monografie te verschijnen. Het is een van
de meest intensief onderzochte en daarbij een van de belangrijkste grote ,.kasteelachtige" huizen van Utrecht, dat nog zeer veel van zijn originele opzet en details bewaard had. In deze Kroniek wordt alleen een voorlopige presentatie gegeven van de even onverwachte als spectaculaire ontdekking van de resten van een midden 16e- eeuwse produktie van majolica. De vondsten mochten zich in de speciale belangstelling verheugen van burge- meester mw drs M. W. M. Vos-van Gortel (afb. 1). Een belangrijk initiatief om tot betere voorlichting aan het publiek (op allerlei niveau's) te komen, is de oprich-
109
|
||||||||
Afb. 1 Burgemeester
mevr. drs. M. W. M. Vos-van Gortel bekijkt de vondsten van majoli- ca uit het huis Oudaen onder het toeziend oog van o.a. mevr. M. Ver- snel-Schmitz. |
|||||||
ting op 31 mei 1 985 van de Stichting Archeologie en Bouwhistorie van de Stad Utrecht (STABU) door de Ver-
eniging Oud-Utrecht. In een apart hoofdstuk van deze Kroniek wordt aandacht besteed aan het doel en aan de plannen van de STABU. Ook de voortgang van de Geïllustreerde Beschrijving van Utrechtse Woonhuizen en van het Utrechts Docu-
mentatie Systeem komen apart aan de orde. Archeologen en bouwhistorici houden zich met dode materie bezig, die eens aan levenden heeft toebehoord.
De taak van de onderzoekers is die dode dingen weer ,,leven" in te blazen, opdat ze voor het huidige leven weer zin en betekenis krijgen. Zij zouden echter „geen leven" hebben, indien ze daarin niet bijgestaan werden door een bont en levendig gezelschap van collegae, vrijwilligers, studenten en stagiaires. In het hoofdstuk Per- sonele Zaken komt een groot aantal hunner met name ter sprake. Hier is het de plaats instellingen en medewer- king in een wijder verband te memoreren. Zo waren er weer vele contacten met de Rijksgebouwendienst, ae Rijksdienst voor de Monumentenzorg, het
bouwbureau van de Rijksuniversiteit Utrecht, het Kunsthistorisch Instituut, het Archeologisch Instituut (voor zover nog bestaand) en het Instituut voor Geschiedenis, alle van de RU Utrecht, en met de afdeling Restauratie van de Technische Hogeschool Delft. Het Provinciaal en Gemeentelijk Depot van Bodemvondsten, kortweg het Archeologisch Depot genaamd, had
de aandacht van de beheerders: prof. dr C. Isings,conservator van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, drs W. J. van Tent, provinciaal archeoloog van Utrecht en drs T. J. Hoekstra, gemeentelijk archeoloog van Utrecht. Eerstgenoemde zette met grote energie de herinventarisatie van de PUG collectie voort, terwijl zij ook haar bijdrage leverde aan het op orde houden van de handbibliotheek van het De- pot. Binnen de gemeente Utrecht waren er de altijd weer vruchtbare contacten met de Gemeentelijke Archiefdienst,
die onuitputtelijke bron van geschreven en ,.getekende" gegevens over de stad Utrecht. Ditmaal is het goed speciaal de heer P. Notermans van de Prentenverzameling in het zonnetje te zetten. Niet alleen zijn bijzondere kennis van de oude bouwtekeningen, maar ook zijn snelle begrip voor de meest uiteenlopende vragen op bouw- historisch gebied (hij liep een jaar stage bij de bouwhistorici!) verlichten het werk van de onderzoekers op aan- gename wijze. Met het Centraal Museum Utrecht werd samengewerkt op het gebied van tentoonstellingen, zoals Vrome
Vondsten (zie verder onder Tentoonstellingen in deze Kroniek). Het voorbereiden, uitvoeren en afhandelen van een opgraving in een stad is een gecompliceerde aangelegen-
heid, waarbij vele instanties, bedrijven en particulieren betrokken zijn. Het is voor die archeologen, die na hun opleiding in een stad werk vinden (en dat aantal groeit gelukkig nog steeds, zij het langzaam) welhaast noodza- kelijk kennis te nemen van de zeker op het eerste gezicht ingewikkelde procedures en verhoudingen. Het Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam geeft een korte cur- sus over die problematiek. Het stelt studenten, indien mogelijk, echter ook in staat een stage te lopen bij een |
|||||||
110
|
|||||||
gemeentelijk archeoloog. Als eerste maakte mw M. Smit van deze gelegenheid gebruik (zie verder onder Perso-
nele Zaken in deze Kroniek). Werkers in het veld, zoals opzichters, uitvoerders, timmerlieden, metselaars, kraanmachinisten en opperlie-
den, zij allen zijn vaak belangrijke informanten (zie bijvoorbeeld in deze Kroniek bij Hamburgerstraat 38). Een goed en intensief contact met hen en met eigenaars, architecten, aannemers en anderen die met bouw- en grondwerken te maken hebben, wordt door bouwhistorici en archeologen altijd op hoge prijs gesteld. Laatstge- noemden hebben in 1985 met groot genoegen gebruik gemaakt van de goede kwaliteiten van kraanmachinist S. Huibers van de firma Kees van der Koppel te Heerewaarden. Hier allen te noemen die binnen het gemeentelijk bestel archeologisch en bouwhistorisch onderzoek mogelijk
hebben gemaakt - van het College van B&W en de Raad tot de wassers van modderige scherven - behoort tot de onmogelijkheden, omdat er dan al gauw iemand overgeslagen zou worden. Opdat dat niet gebeure, wordt hen allen hier dank gezegd. Toch is het, als besluit van deze Inleiding, iedere keer weer een aangename plicht alle collega's van de ROVU
in het bijzonder te bedanken voor hun belangstellende medewerking. De goede samenwerking met de afdelin- gen CCP en PZ leverden efficiëntie in de planning van het onderzoek en stagiaires voor het additionele werk op. Zie verder onder Personele Zaken. De uitvoering van opgravingen wordt meestal geregeld in nauw en hartelijk overleg met de wijkopzichters van
de afdeling Onderhoud. Met de afdeling R&W bestaan al sinds jaren nauwe contacten. Aan de heer C. van Loe- nen, hoofd van deze afdeling tot zijn pensionering in begin 1 986, wordt zeer persoonlijk dank gezegd voor de diensten die hij de archeologie in Utrecht bewezen heeft. Tenslotte zijn er de collega's van de afdeling Bouwkunde, en nog meer in het bijzonder die van de onderafdeling
Monumenten: tussen hen voelen de archeologen en bouwhistorici zich thuis. T. J. Hoekstra/A. F. E. Kipp
|
|||||||||
Personele zaken
Ondanks de moeilijke situatie met betrekking tot de
beschikbare werk- en opslagruimte heeft toch ook dit jaar weer een groot aantal mensen dat op verschillen- de wijze aan het archeologisch en bouwhistorisch werk „verbonden" was, zich met grote toewijding beziggehouden met alle aspecten die het onderzoek kent. De opgravingen zagen weer vele vrijwilligers komen en gaan. Het is hun lot grotendeels naamloos te blijven, net als al die getrouwen die op de dinsdag- avonden een schier oneindige hoeveelheid scherven door hun vaardige handen laten gaan en die daaruit vaak de fraaiste voorwerpen tevoorschijn toveren (afb. 48). H. L. de Groot studeerde in 1985 af aan het Albert Eg-
ges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van Amsterdam. Kort daarop kwam het bericht dat hij per 1 januari 1 986 een vaste aanstelling kreeg bij de gemeente Utrecht. Deze twee verheugende gebeurtenissen zullen de beoefening van de stadsarcheologie in Utrecht zeer ten goede ko- men. Ook dit jaar leidde hij met voortvarendheid de opgravingen, daarin bijgestaan door M. Smit, M. A. G. Sengers en J. R. Treling. Aan het uitwerken van de resultaten van de opgravin-
gen aan de Jan Meijenstraat werkten onverdroten door J. van der Horst en C. van Rooijen. Zij werden daarin bijgestaan door H. W. Scherpenhuyzen, die - still going strong - met mw A. van leperen-Hartman de restauratiegroep op de dinsdagavonden aanvoer- de. R. de Zwarte registreerde voorwerpen uit stad en pro-
vincie, boeken en tijdschriften: het is het soort werk, |
|||||||||
waaraan per definitie geen einde komt. Vooral het
volledig maken van het registratiesysteem op soorten vondsten zal nog veel tijd, energie en inzet vergen. A. A. van Berkel hield zich in de eerste helft van 1 985 bezig met meten, tekenen en met het op orde brengen van tekeningen en van dozen met opgegraven mate- riaal. Helaas werd hij in de tweede helft van het jaar ziek, maar in 1986 is hij, gelukkig hersteld, weerge- keerd. De in de vorige Kroniek uitgesproken hoop dat F.
Kneefel weer terug zou komen, is tot onze grote spijt ijdel gebleken. Hij werd volledig afgekeurd. Meer dan tien jaar heeft hij zijn beste krachten gegeven bij op- gravingen en bij het fotograferen en tekenen van vondsten. Ware kunststukjes zijn uit zijn vaardige handen gekomen. Met name mogen zijn restauraties en foto's van glazen voorwerpen genoemd worden. Zijn charmante persoonlijkheid en zijn immer weer on- ze verbazing opwekkende eetgewoonten zullen node gemist worden. Het werk van B. J. M. Klück is, zoals gewoonlijk, het
beste te beoordelen aan de hand van de verslagen van zijn onderzoekingen in deze Kroniek: minutieus uitge- voerd, maar in een breed kader geplaatst. Het project „Stage tijdens werkeloosheid" werd dit jaar vanuit de afdeling Personeelszaken van de ROVU begeleid door H. van de Water, met wie de samen- werking voortreffelijk was. Het project stelt werkelo- ze „schoolverlaters" in staat werkervaring op te doen. Het effect van deze regeling is groot: zeker drie- kwart van de stagiaires vindt binnen dat jaar betaald werk. Daar de werkzaamheden die door hen bij de ar- cheologen en bouwhistorici verricht worden additio- neel zijn, treedt er geen concurrentievervalsing op. |
|||||||||
111
|
|||||||||
Tj. Pot en J. Hoevenberg werkten verder aan de ko-
gelpotten van de Oudenoord. Hun verslag kan in 1986 tegemoet worden gezien. Het vele typewerk dat ten behoeve van dagrapporten, vondstenlijsten en voor artikelen in deze Kroniek door Tj. Pot gepro- duceerd werd, mag hier wel speciaal vermeld wor- den; het is per slot van rekening niet het meest dank- bare werk. P. C. von Hout fotografeerde talloze opgegraven
voorwerpen voor de registratie. Een zeer klein gedeel- te daarvan siert deze Kroniek. Verder verkleinde hij de achterstand op het gebied van de restauratie en con- servering van leer, hout en metaal. Een eerste aanzet werd gegeven voor de fabricage van een schaalmodel van de best bewaard gebleven tegeloven van de Ou- denoord. In 1986 zal hij voltooid zijn. Tellen we het aantal mensen dat hierboven vermeld
wordt, dan komen we over de dertig personen. Bijna allen hebben of hadden in meerdere of mindere mate ruimte nodig om hun werk te kunnen doen. Dat zij dat onder vaak matige tot slechte omstandigheden moes- ten doen, pleit voor hun inzet en enthousiasme. T. J. Hoekstra/A. F. E. Kipp
|
|||||||||
De kwaliteit van de onderzoekingen, hun uitwerking
en verslaglegging gaat er, dankzij de stagiaires, op vooruit. J. Waijen determineerde een grote hoeveel- heid dierlijke botten. Hij legde er tevens een voor- beeld collectie van aan. Y. Maat registreerde vond- sten, daarin bijgestaan door H. Verzijl. Ook begon zij met het aanleggen van een index op tijdschriftartike- len in de handbibliotheek van het Depot. M. A. G. Sengers ontpopte zich als een veelzijdig man bij op- gravingen en bij het determineren van de pitten en za- den die daarbij tevoorschijn kwamen. Verder legde hij een grote voorbeeld collectie aan van pitten en zaden, zowel in natura als in afbeeldingen. Resultaten van zijn onderzoek naar het voorkomen van gewassen in 1 5e-eeuws Utrecht zijn in deze Kroniek beschreven. Bij de bouwhistorici assisteerde B. Tenback in het ka- der van de stage bij het verrichten van onderzoek. I. Huisinga, K. Jakobs en R. Zoetbrood hielden zich be- zig met het ordenen en beschrijven van oude bouwte- keningen. Daarnaast verrichtten zij werkzaamheden resp. ten bate van het onderzoek aan het huis Ou- daen, aan de inventarisatie van forten en jongere mo- numenten en aan een studie over de Fundatie van Renswoude. D. Jansen startte een onderzoek naar oude afbeeldingen van interieurs van huizen. K. W. Cheng tekende vele huizen ten behoeve van de Geïl- lustreerde Beschrijving en werkte bouwhistorische „veldtekeningen" uit. D. Zweers en R. Schook teken- den voor de Geïllustreerde Beschrijving. P. C. van Traa en D. Valentijn verrichten bouwhisto- risch onderzoek, terwijl H. J. Slot zich onder andere intensief bezig hield met het onderzoek naar de kapel, die overgebleven is van de kerk van het Duitse Huis (zie in deze Kroniek onder Geertebolwerk 1A). Samen met M. van Vlierden verdiepte hij zich in de piscina die in het pand Domplein 4 aanwezig is (zie Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 72-73). Zoals reeds in de Inleiding werd vermeld, liep M. Smit
een stage „archeologie en gemeentelijk apparaat" bij de onderafdeling Monumenten van de ROVU. Verga- deringen, besprekingen e.d. betrekking hebbend op de voorbereidingen voor de opgravingen aan de Keu- kenstraat en aan de Boterstraat werden door haar bij- gewoond. Ook bij de reguliere vergaderingen van de onderafdeling was zij aanwezig. Na de technische en organisatorische voorbereiding van de opgraving aan de Keukenstraat, had zij in de zomer van 1 985 de da- gelijkse leiding over dat onderzoek. In deze Kroniek is het verslag van die opgraving door haar geschreven. L. Ozinga werkte verder aan de ordening en de uit- werking van de gegevens van de opgravingen die tus- sen 1 938 en 1 949 op het Domplein hebben plaatsge- vonden. Bovendien assisteerde hij bij het onderzoek in de Dom zelf. J. R. Treling trotseerde met anderen weer en wind tij-
dens het onderzoek aan de Lange Lauwerstraat 3-13, waarvan hij de dagelijkse leiding had. Zijn verslag staat in deze Kroniek. De aanwezigheid van A. W. Voskuilen was ook naar
buiten toe zeer merkbaar: zij richtte zes grote en klei- ne tentoonstellingen in, die algemene waardering vonden. Ook verrichtte zij werk in de bibliotheek. |
|||||||||
Stichting Archeologie en Bouwhistorie van
de stad Utrecht (STABU) De Stichting is opgericht op 31 mei 1985 door de
Vereniging Oud-Utrecht. Zij stelt zich ten doel de ken- nis over de archeologie en de bouwhistorie van de stad Utrecht te verbreiden. Zij wil daarmee zorgen voor aanvulling op en uitbreiding van de werkzaam- heden die reeds lang op die gebieden door de Ge- meente Utrecht ondernomen worden. De grens tus- sen de taak van de Gemeente en die van de Stichting ligt op de overgang van het primaire naar het secun- daire archeologische en bouwhistorische werk. Dat wil zeggen, dat de Stichting zich niet bezig houdt met opgravingen of bouwhistorisch onderzoek, de finan- ciering daarvan, het conserveren, registreren en in depot houden van opgegraven voorwerpen, het be- waren van onderzoeksdocumentatie of andere zaken die regelrecht uit de door de minister van WVC aan het College van B&W van Utrecht verleende opgra- vingsbevoegdheid voortvloeien. De Stichting wil zich wel inzetten voor het doen ver- richten van vervolgonderzoek aan opgegraven mate- riaal en aan bouwhistorische gegevens en voor het openbaar maken van de resultaten daarvan door mid- del van publikaties en tentoonstellingen. Zij doet dit enerzijds door bestaande activiteiten op die gebieden financieel te steunen, dus als subsidiënt op te treden, anderzijds door zelf initiatieven te ont- plooien, al dan niet in samenwerking met anderen. Hieronder volgt een opsomming van op korte en op middellange termijn (ca. 5 jaar) te entameren projec- ten. Tentoonstellingen
Teneinde het publiek zo direct mogelijk met de resul-
|
|||||||||
112
|
|||||||||
Afb. 2 Een van de vitri-
nes van de tentoonstel- ling Vrome Vondsten. Foto: Centraal Museum Utrecht. In deze vitrine werd een overzicht ge- geven van (pijp)aarden beeldjes van de 14e tot de 20e eeuw. |
|||||||||
taten van het archeologisch en bouwhistorisch on-
derzoek in contact te brengen, stelt de Stichting zich voor het houden van tentoonstellingen over die on- derwerpen te bevorderen (zie verder in deze Kroniek onder Tentoonstellingen). Publikatie van de opgravingen aan het Domplein
1938-1949 De resultaten van deze belangwekkende onderzoe-
kingen zijn nog nooit naar behoren gepubliceerd. Al sinds enige tijd wordt aan het gereed maken van deze publikatie gewerkt. Het afmaken daarvan zou „aan- besteed" moeten worden aan een eindredacteur, die reeds lang met het uitwerken van die onderzoekingen is bezig geweest. Daarvoor zullen zeker subsidies no- dig zijn, bij het verkrijgen waarvan de Stichting een rol wil spelen. Monografieën
Een aantal onderwerpen uit de Utrechtse archeologie
en bouwhistorie is geschikt om in boekvorm uitgege- ven te worden. Door tijdgebrek van de onderzoekers zelf komen deze projecten niet van de grond. Het is daarom het voornemen van de Stichting auteurs aan te trekken die dat wel kunnen doen en wel tegen een redelijke vergoeding. Het geld daarvoor zal groten deels uit bijdragen van derden moeten komen. De Archeologische en Bouwhistorische Kroniek
Door zijn toegenomen omvang is extra financiering van deze jaarlijks terugkerende verslaglegging van ar- cheologisch en bouwhistorisch onderzoek noodzake- lijk geworden. Daarbij wordt tevens gestreefd naar afzetvergroting langs commerciële kanalen. |
|||||||||
Het maken van een zakenregister op de reeds ver-
schenen delen van de Kroniek is zeer wenselijk. Hier- aan zijn personeelskosten en drukkosten verbonden, waarvoor de Stichting middelen wil vinden. Overdrukkenreeks
Archeologen en bouwhistorici publiceren over hun
onderzoek vaak in niet voor een groot publiek toegan- kelijke tijdschriften of bundels. De Stichting wil die ar- tikelen die zich daartoe lenen, als overdruk laten ver- schijnen en in de verkoop brengen. De overdrukken zullen worden voorzien van een standaardomslag in kleur. Subsidiëring van drukkosten
Publikatie van artikelen en monografieën op archeolo-
gisch en bouwhistorisch gebied zijn vaak alleen te verwezenlijken indien de uitgevers van tijdschriften of boeken daarbij financieel gesteund worden. De Stichting neemt zich voor aanvragen op dat gebied in overweging te nemen voor zover ze in overeenstem- ming zijn met haar doelstellingen en indien de aanvra- gen vergezeld gaan van een verantwoorde kostenbe- groting. Educatieve projecten
Op initiatief van de Stichting wordt gestreefd naar het
vervaardigen van een boekje over de „materiële ge- schiedenis" van Utrecht, dat geschikt moet zijn voor gebruik op scholen. Een educatieve presentatie van het werk van archeo-
loog en bouwhistoricus in een te zijner tijd te betrek- ken pand ten behoeve van het Archeologisch Depot zal op steun van de Stichting kunnen rekenen. |
|||||||||
113
|
|||||||||
Afb. 3 Vitrine en pa-
neel van de tentoonstel- ling De Loop der Dingen. |
||||||||||
wethouder Van Willigenburg een tentoonstelling in
de vitrines in het restaurant van de HEMA aan de Oude Gracht. Tevens nam hij het eerste exemplaar van de Kroniek 1 984 in ontvangst. Tot 29 juli zag een grote hoeveelheid winkelend publiek voorwerpen, fo- to's en tekeningen met betrekking tot de 14e-eeuwse pottenbakkerijen aan de Oudenoord/Bemuurde Weerd en over het 15e-eeuwse Abraham Dole- klooster. De tentoonstelling werd ontworpen en inge- richt door drs A. W. Voskuilen. Op 1 september manifesteerde cultureel Utrecht zich in het vernieuwde Beatrix Gebouw van de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs. Archeologie en bouwhistorie waren vertegenwoordigd door voorwerpen en foto's van de Oudenoord en van de Dom. De archeologische vitrines werden ingericht door drs A. W. Voskuilen. De expositie, die o.a. bezichtigd werd door ZKH Prins Bernhard, ontstond in goede samenwerking met de Gemeentelijke Archiefdienst, de Vereniging Oud Utrecht, het Bouwbureau Binnenstadskerken van Ar- chitectenbureau irT. van Hoogevest, Aannemingsbe- drijf H. J. Jurriëns bv en de onderafdeling Monumen- ten van de ROVU. Mevrouw drs M. W. M. Vos-van Gortel, burge-
meester van Utrecht, opende op 1 6 september een tentoonstelling die ter gelegenheid van de negen- tigste verjaardag van Mobach Pottenbakkers was in- gericht in het bedrijf zelf aan de Kanaalweg. Om aan te tonen dat ceramiek al veel langer in Utrecht en om- |
||||||||||
Replica's
Een aantal opgegraven of anderszins „gevonden"
voorwerpen leent zich voor de vervaardiging van re- plica's, die ten bate van de Stichting verkocht kunnen worden of die, waar mogelijk, op een openbare plaats als gedenkteken aangebracht kunnen worden. De meeste van de bovenstaande voornemens
bestaan uit projecten, waarvoor van geval tot geval en op basis van een kostenbegroting middelen via derden geworven zullen moeten worden. Het bestuur van de STABU
|
||||||||||
Tentoonstellingen en bruiklenen
Het jaar 1985 was bijzonder rijk aan tentoonstellin-
gen op archeologisch en bouwhistorisch gebied. Op 1 februari werd in het Centraal Museum de ten- toonstelling Vrome Vondsten geopend. Opzet, uit- werking en inrichting van deze kleine, maar rijk voor- ziene expositie was in handen van drs A. W. Voskui- len, die ook de uitgave van de bijbehorende catalogus verzorgde. In twee vitrines (afb. 2) werden opgegra- ven voorwerpen getoond die zelf een religieuze func- tie hadden, of die een religieuze voorstelling droegen. De tentoonstelling liep tot eind maart 1985. Ter gelegenheid van het verschijnen van de Kroniek 1984 en van de oprichting van de STABU opende |
||||||||||
114
|
||||||||||
gisch Depot. Teneinde een indruk te geven van dit
„bruikleenverkeer" volgt hier een opsomming van tij- delijke en vrijwel permanente bruiklenen, uitgezon- derd de hierboven reeds vermelde. Centraal Museum Utrecht. Historische afdeling en Afdeling toegepaste kunst. Een groot aantal voorwer- pen uit opgravingen. Rijksmuseum Het Catharijne Convent te Utrecht.
Vondsten gedaan bij de restauratie van het Convent. Deze vondsten zijn in een apart zaaltje opgesteld dat gewijd is aan de geschiedenis van het Convent. Vondsten die met de geschiedenis van het Christen- dom in de Nederlanden te maken hebben, zoals bij- voorbeeld pijpaarden beeldjes. Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. In de, ook
door buitenstaanders gebruikte, kantine is een vitrine ingericht met vondsten uit de pottenbakkerij uit ca. 1400, die ter plaatse in 1971-1973 is opgegraven. Gemeentelijk Informatie Centrum Utrecht. Vondsten uit de opgraving van het Vredenburg (1 976) en resten van het kasteel zelf. Stichting Opleiding Leraren Utrecht. Speelgoed van
been, hout en aardewerk voor een (langdurig) reizen- de tentoonstelling. Waterleidingmuseum Utrecht. Voorwerpen die met
water te maken hebben (1 2e tot 1 9e eeuw). Rijksmuseum van Oudheden Leiden. Een grote hoe- veelheid aardewerk uit de 14e tot en met de 16e eeuw voor de permanente opstelling over de Middel- eeuwen. T. J. Hoekstra |
|||||||||||
geving vervaardigd werd, richtte drs A. W. Voskuilen
drie vitrines in met „Utrechtse waar": aardewerk uit de ovencomplexen aan de Oudenoord/Bemuurde Weerd en aan de Hogelanden OZ (nu Lauwerecht) en een eerste presentatie van de majolica vondsten uit het huis Oudaen (zie in deze Kroniek onder Oude Gracht 99). Van de restanten van de ovens waren fo- to's en overblijfselen te zien in de bedrijfsruimte naast de oude, met turf gestookte oven van de fa. Mobach zelf. De tentoonstelling was open tot 9 oktober. |
|||||||||||
De nieuwe functie van de Raadskelders onder het
Utrechtse stadhuis, nl. die van restaurant, wordt ge- accentueerd door een grote vitrine vol borden en schalen, die in de loop der jaren uit opgravingen te- voorschijn zijn gekomen. Op 2 oktober werd het restaurant, en daarmee ook de door drs A. W. Voskui- len ingerichte vitrine, door burgemeester Vos-van Gortel geopend. Ter gelegenheid van het verschijnen van het boekje
,,Jongere Bouwkunst in Utrecht" werd in het Ge- meentelijk Informatie Centrum aan het Vredenburg een foto-tentoonstelling ingericht, die duurde van 22 oktober tot 8 november. Aspecten van de inventari- satie van monumentale panden in de stad Utrecht uit de periode 1850-1 940 werden met een groot aantal voorbeelden toegelicht. In het restaurant in Oude Gracht 1 1 3 is permanent
een „fotoreportage" te zien van het bouwhistorisch onderzoek dat in dit huis - het voormalige stads- kasteel Fresenburg - gedaan is. Een voorbeeld dat na- volging verdient. Zie over Fresenburg in deze Kroniek onder Oude Gracht 11 3. Daartoe in staat gesteld door de Crediet en Effecten
Bank en het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen presenteerde de Stich- ting Archeologie en Bouwhistorie van de Stad Utrecht (STABU) zich nogmaals door middel van een tentoonstelling, ditmaal in het gebouw van de C + E Bank aan de Kromme Nieuwe Gracht 6. M. Benjamin- se en A. W. Voskuilen bedachten de thema's van de tentoonstelling en voerden die ook uit onder de titel De Loop der Dingen (afb. 3). Wethouder Van Willi- genburg opende op 1 3 december de expositie op pas- sende wijze (afb. 4). De verschillende voorwerpen en hun ontwikkeling van middeleeuwen tot heden waren te zien tot 28 maart 1 986. Onder dezelfde titel als die van de tentoonstelling verscheen een begeleidend boekje van de hand van T. J. Hoekstra. Zoals uit de bovenstaande opsomming blijkt, wordt
veel opgegraven en bouwhistorisch materiaal ge- bruikt voor het inrichten van tijdelijke en langdurige tentoonstellingen. De hiervóór beschreven exposities ■v/verden alle vanuit de onderafdeling Monumenten van de ROVU begeleid of ingericht. Daarnaast is echter een enorme hoeveelheid mate- riaal uitgeleend aan derden, die daarmee hun eigen tentoonstellingen met een Utrechtse component ver- rijkten. Ook verschillende instellingen in de stad heb- ben (vaak langdurige) bruiklenen uit het Archeolo- |
|||||||||||
Afb. 4 Wethouder drs. W. P. Chr. van Wimgenourg
opent de tentoonstelling De Loop der Dingen door het nemen van een slok mede Ihoningwijn) uit een 15e- eeuws drinkschaaltje. |
|||||||||||
115
|
|||||||||||
Het Utrechts Documentatiesysteem
Het alfabetisch informatiesysteem dat door het
Utrechts Monumentenfonds en de onderafdeling Mo- numenten van de ROVU is opgezet onder de naam Utrechts Documentatiesysteem bevat nu in hoofd- zaak (bouw)historische informatie over de stad Utrecht maar het zal uitgroeien tot een breder perspectief. Hiertoe vindt overleg plaats met diverse instanties. Sinds 7 februari 1 986 kan het UDS door het publiek
geraadpleegd worden in het gebouw van de Openba- re Bibliotheek aan de Oudegracht en in dat van de Ge- meentelijke Archiefdienst. Het jaar 1 985 stond in toe- nemende mate in het teken van die openstelling. Naast de vrijwilligers van de Werkgroep Documenta- tie van het Utrechts Monumentenfonds werkten vijf project-stagiaires mee vanuit de onderafdeling Monu- menten. Met name door hun hulp was het mogelijk het copieer- en opbergwerk zó te versnellen dat de grote hoeveelheid verzamelde informatie eindelijk voor iedereen bereikbaar werd. Ook stelden zij, samen met de genoemde werkgroep, een tentoonstelling samen ter gelegenheid van de openstelling, waarover in de volgende Kroniek meer. De project-stagiaires, Inge Huisinga, Ko Jakobs, Daphne Jansen, Harmy Jansen en Ronald Zoetbrood, verwerkten daarnaast onder meer 19e-eeuwse bouwtekeningen, oude huisnummeringen, stan- daardgegevens over monumentale panden en diverse artikelen over Utrecht in heden en verleden. Via het telefoonnummer 31 07 43 is nadere informa- tie verkrijgbaar over het Utrechts Documentatie- systeem. Jean Penders
|
||||||||||
welke manier het deel „Korte Beschrijvingen" gepu-
bliceerd zal worden. In dit deel komen ruim 1 500 adressen kort aan de orde. Het boek zou bij samen- voegen van beide delen ruim 800 pagina's dik wor- den. Een zelfstandige uitgave, in dezelfde opzet, lijkt dan ook aan te bevelen. E. M. Kylstra
Publikaties met betrekking tot niet in deze
Kroniek vermelde onderzoekingen Wies van den Brink, Pollen and seeds from medieval
Utrecht. Stuifmail. Orgaan van het Paleobotanisch- Palynoiogisch Genootschap. T. van Ginkel, Ontstaan van grachten en werven in
Utrecht. Kandidaatsscriptie. Instituut voor Geschie- denis RU Utrecht. Utrecht 1985. H. L. de Groot and T. J. Hoekstra, The Moving River, the 1 2th-century riverfront in the North of the City of Utrecht. In: Asbjörn E. Herteiq ed.. Conference on Waterfront Archaeology in North European Towns No. 2. Bergen 1985, 106-1 11. H. L. de Groot en T. J. Hoekstra, Baksels en Misbak-
sels. Resten van een middeleeuws industriegebied. Natuuren Techniek 1985-5, 362-377. Ook versche- nen (met betere afbeeldingen) in: W. A. Casparie, R. van Eek en J. A. B. Verduijn, eds„ Vondsten uit het Verleden. Oudheidkundig Bodemonderzoek. Archeo- logisch Jaarboek 1986. Maastricht/Brussel 1986, 46-61. Tarquinius J. Hoekstra and Hubert L. de Groot, Recti-
linear mosaic tiled floors and tile production in Utrecht in the 14th century. In: Didier Deroeux ed., Terres cuites architecturales au Moven Age. Memoi- res de la Commission départementale d'Histoire et d'Archéologie du Pas-de-Calais, tome XXII/2. Arras 1986, 241-255. T. J. Hoekstra, De Loop der Dingen. Utrecht 1 985. Monumentencommissie van de gemeente Utrecht,
Jongere Bouwkunst in Utrecht. Monumentale pan- den in de stad Utrecht uit de periode 1850-1940. Utrecht 1985. C. J. van der Peet, Bouwhistorische documentatie en
waardebepaling van de pandhof van St. Marie te Utrecht. Rijksgebouwendienst. 's-Gravenhage 1985. F. M. E. Snieder, m.m.v. J.-E. Dilz, Aardewerk uit een 1 5e-eeuwse beerput van het Johanniterklooster op het Vredenburg te Utrecht. In: T. J. Hoekstra en H. L. Janssen eds„ Corpus van middeleeuws aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaan- deren (C.M.A.), aflevering 3. Amersfoort/Laarne 1985. R. Vlek, Het Utrechtse Schip. Geschiedenis en evalu-
atie van een der eerste wetenschappelijke scheeps- opgravingen en reconstructies in de Lage Landen. Doctoraalscriptie Albert Egges van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie. Universiteit van Amster dam. Typescript. Amsterdam 1985. A. W. Voskuilen, Vrome Vondsten. Catalogus. Cen- traal Museum Utrecht. Utrecht 1985. |
||||||||||
De „Geïllustreerde Beschrijving"
Zoals in de Kroniek over het jaar 1 983 werd vermeld,
is in een samenwerkingsverband van de gemeente Utrecht en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een opzet gemaakt voor een aflevering in de reeks „Geïllustreerde beschrijving van de Nederlandse mo- numenten van geschiedenis en kunst". Hierin zouden de huizen binnen de oude stad van Utrecht aan de or- de komen. Inmiddels is aan deze publikatie voortgewerkt. De
tekst en de tekeningen zijn, op een laatste redactione- le ronde na, klaar. Enige tijd zal nog gemoeid zijn met het uitzoeken van illustraties en met de lay-out. Het is echter de bedoeling dat in de loop van het volgend jaar de „Geïllustreerde beschrijving" over de Utrecht- se huizen in de Oude Stad het licht zal zien. Het boek zal, na een historisch-geografische inlei- ding, grote beschrijvingen van 117 huizen bevatten. Al deze beschrijvingen zullen rijk geïllustreerd zijn. Ze zullen worden gevolgd door hoofdstukken over bouwhistorische ontwikkelingen, het interieur en de gevelarchitectuur. De omvang van het deel met bovengenoemde inhoud
gaat ca 600 pagina's bedragen. Nog niet bekend is op 116
|
||||||||||
i ■ M
|
|||||
/\ /ö. 5 /Caarf van het centrale gedeelte van de gemeente Utrecht. De cijfers verwijzen naar de genummerde
beschrijving van het op die plaats verrichte onderzoek of de daar gedane waarneming of vondst. 117
|
|||||
Onderzoekingen, vondsten en publikaties
Deze rubriek is gerangschikt op straatnamen. De
nummering verwijst naar de kaart van afb. 5. De archeologische vondsten en de gegevens over de opgravingen bevinden zich - indien niet anders ver- meld - in het Provinciaal en Gemeentelijk Depot van Bodemvondsten, Voetiusstraat 2, 3512 JM Utrecht. De bouwhistorische documentatie berust bij de on- derafdeling Monumenten van de Dienst Bouwen en Wonen van de ROVU, Ravellaan 96, Postbus 8200, 3503 RE Utrecht. De foto's waarbij geen maker vermeld staat, zijn ge-
maakt door de Gemeentelijke Fotodienst Utrecht. De samenwerking met deze dienst is van dien aard dat de archeologen en bouwhistorici het volstrekt normaal vinden de fotografen voor schier onmogelijke opga- ven te plaatsen. En die opgaven worden vlekkeloos volbracht! De afbeeldingen in deze Kroniek getuigen daarvan. Zoals al jaren leverde de Utrechtse Foto Afwerk Cen-
trale ook nu weer de afdrukken van honderden foto's van vondsten. Het volgens planning uitbrengen van een Kroniek als
deze is geen sinecure. Dat veel souplesse van de drukker daarbij nodig is, siert de redacteuren niet. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drukkerij De Boer-Cuperus weet echter allerlei onver-
wachte tegenslagen altijd vaardig op te vangen. Bij deze acrobatiek mag de naam van de heer H. Danvers van genoemde drukkerij niet onvermeld blijven. Maar ook de, voor ons anonieme, medewerkers van de zet- terij, de vervaardigers van de litho's en de drukkers verdienen een compliment voor de kwaliteit van hun werk. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte afkortingen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1e Achterstraat 7
Dit in verhouding tot zijn geringe diepte wat hoog
aandoende huis blijkt, ondanks zijn slechte staat, op de verdieping een belangrijk deel van zijn oude inde- ling te hebben bewaard (afb. 6). Deze wordt geheel gevormd door houten wanden van brede, dunne de- len op stijl- en regelwerk. Het bestaat uit een trappor- taal met overloop, met aan de ene kant een klein voor- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7 Ie Achterstraat 7. Plattegrondschets van do
eerste verdieping met de 1 7e-eeuwse indeling mid- dels houten wanden. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6 7 e Achterstraat 7. Situatietekening met aan-
duiding van de vroegere steeg achter de wal, de stadswal, en de Weerdpoort. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
118
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sedert de 17e eeuw een eigen toegang aan de straat
in de vorm van een overgebouwde gang, naast een dubbele voordeur en een venster voor het voorhuis. Op de voordeur van deze gang prijkt als herinnering aan een vroegere functie van het achterhuis het op- schrift: ,,KINDERBEWAARPLAATS"
„ACHTERINGANG"
„KINDERWAGENS."
„GEOPEND 's MORGENS"
„VAN 7 1/2 - 20 UUR."
A. F. E. Kipp
|
||||||||||||||||
b.
|
||||||||||||||||
2. Van Asch van Wijckskade, riolering
Dat stadsmuren zo nu en dan gerepareerd moesten
worden, bijvoorbeeld na een beleg, is algemeen be- kend. Voor Utrecht is dat o.a. duidelijk uiteengezet in de studie van L. C. van der Vlerk (LIT). Bij het aanleg- gen van een riool door de Van Asch van Wijckskade kwam tegenover nr. 28 een wonderlijk gemetseld stuk muur tevoorschijn, dat wellicht met een dergelij- ke reparatie te maken heeft (afb. 9). Op het eerste ge- zicht lijkt het een weggezakte steunbeer te zijn. Bij |
||||||||||||||||
b.
a.
|
||||||||||||||||
— b.
|
||||||||||||||||
Afb. 8 1e Achterstraat 7. Schets van de achterge-
vel van het voorhuis, met aanduiding van balklagen en kap, alsmede doorsnede door het middeleeuwse éénlaags achterhuis. Tek. A. F. E. Kipp. |
||||||||||||||||
kamertje met een smalle pijpenlavormige ruimte daar-
achter, die wellicht als alkoof opgevat moet worden. Langs de achtergevel loopt een steektrap naar de zol- der. Daaronder bevindt zich in de grote kamer een kast en een royale, enigszins uitgebouwde bedstede. Tegenover de zoldertrap is, half op de gang en half in de pijpenla, een vijfhoekige pleekast getimmerd. De- ze verdieping is ontstaan bij een grondige, 17e- eeuwse verbouwing van een middeleeuws éénlaags Tuis achter de stadswal (afb. 7). Bij die gelegenheid werd alleen het voorste deel van het oude huis van een verdieping voorzien en vermoedelijk grotendeels vernieuwd. Uit deze tijd stammen de enkelvoudige balklagen en de huidige kap en voorgevel, alsmede mogelijk een groot deel van de bovengenoemde inde- ling. Het later verdwenen achterste deel van het mid deleeuwse huis werd kennelijk niet verhoogd maar wel gehandhaafd, zodat de nieuwe verdieping aan de achterzijde blind moest blijven: hij sloot aan op de oude kap, waarvan een spant in de scheidingsmuur werd opgenomen (afb. 8). Deze muur zelf bestaat voor het grootste deel uit secundair gebruikte mop- pen. De middeleeuwse achterhelft van het huis had |
||||||||||||||||
Afb. 9 Van Asch van Wijkskade, riolering. Scheef-
gemetselde steunbeei van de stadsmuur, gezien naar het oosten. |
||||||||||||||||
119
|
||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadere beschouwing blijkt dat niet het geval te zijn:
de steun- (of trek?)beer is schuin gemetseld. Hij rust- te met zijn achterkant tegen de grond (rechts) waar hij tegenaan gemetseld was. Die achterkant was nl. niet afgewerkt en had specie-baarden, die tegen de grond platgedrukt waren. De diepte, noch de exacte lengte tot aan de
stadsmuur kon vastgesteld worden. Het steenfor- maat van deze beer bedroeg 28 a 29 x 14 x 6,5 cm. Een datering in de 15e eeuw hoort dus tot de mogelijkheden. LIT. L. C. van de Vlerk, Utrecht ommuurd. De stedelij-
ke verdedigingswerken van Utrecht. Vianen 1983. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M£ I.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MEI.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Breedstraat 22-24-24a
Aanvullend bouwhistorisch onderzoek tijdens de
bouwwerkzaamheden aan deze panden bracht diver- se gegevens aan het licht, die een waardevolle bijdra- ge leverden aan het beeld van de ontwikkeling van de bebouwing ter plaatse van dit complex, ook al bleven veel gegevens door omstandigheden zeer summier. De resultaten van het vooronderzoek zijn gepubli- ceerd in de Kroniek van 1982 (MBOU 1983, 39-42). De middeleeuwse bebouwing
Het complex bestaat in wezen uit vier bouwdelen
naast elkaar: 22, 22a, 24, 24a. Tezamen vormden ze vroeger een groot huis, dat zijn huidige vorm en opzet voor een groot deel te danken heeft aan een midden 17e-eeuwse verbouwing van één of meer middel- eeuwse huizen. De aanvullende gegevens betreffende de middel-
eeuwse situatie waren te summier om meer dan een globaal beeld te kunnen vormen (afb. 10). De muur die het pand 22 in twee helften deelt, was voor het onderste gedeelte nog grotendeels middeleeuws. Aansluitingen van oude plavuizenvloeren, daterend uit de bouwtijd en later, wezen erop dat er reeds vroeg een (kennelijk ondiep) huis heeft gestaan op de hoek van Breedstraat en Korte Lauwerstraat. De mu- ren hiervan waren diverse malen witgekalkt en van een zwartgeschilderde plint voorzien (nr. 22). Dit huis had geen kelder, wel lag daarachter een zeer forse middeleeuwse beerput van een ingewikkeld model, kennelijk verband houdend met een oude achter- bouw. Aan de kant van de Korte Lauwerstraat liep, vrijwel parallel aan de zijmuur maar ongeveer een me- ter naar binnen, een veel oudere fundering van grote moppen in Vlaams verband, wellicht duidend op een mogelijk nog 13e-eeuwse tuinmuur als perceels- scheiding. Aan de rechterzijde vertoonde de genoemde tussen-
muur geen duidelijke oude vloerniveaus, zodat nr. 22a kennelijk later tegen de reeds bestaande zijmuur van het hoekhuis werd gebouwd. Dit huis was bijna tweemaal zo diep als het hoekpand en liep door tot aan de huidige achtergevel. De zijmuur werd gebruikt als gemene muur en werd naar achteren verlengd. Te- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mi. ir
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2YEC
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 10 Breedstraat 22-24. De ontwikkeling van de
bouwmassa in de loop der middeleeuwen. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk daarmee werd de achtergevel opgetrokken (het
middeleeuwse hoekverband was nog zichtbaar). De- ze gevel liep in één opzet door achter de nrs. 22a en 24. Hij bestond uit strak afgewerkt schoon metsel- werk met moppen van 30 x 14 x 7 cm, glad afge- voegd met een holle dagstreep, roodgesausd en afge- werkt met witgeschilderde voegen. Ook de fundering van de voorgevel van 22a en 24 vormde één geheel. Nr. 22a had vanouds twee bouwlagen en een zadel- dak met de nok loodrecht op de straatgevel. Onder het huis bleek zich een grote, tongewelfde kelder te bevinden met een halfsteens gewelf (steenformaat 27 x 13,5 x 6 cm). Of deze kelder uit de bouwtijd stamde, danwei een latere toevoeging was, kon niet worden nagegaan. Opvallend was wel, dat de kelder op twee meter afstand van de achtergevel eindigde, wat voor het laatste zou pleiten. De in de 17e eeuw vernieuwde toegang vanuit nr. 22 was mogelijk de oorspronkelijke. Daarnaast was er een middeleeuwse toegangstrap midden-achter, vanuit de tuin via een kort gangetje naar de kelder. De stookplaatsen van dit huis bevonden zich in het tweede balkvak van voren tegen de rechter zijmuur, de trap zat vermoedelijk in nr. 22. De rechter zijmuur liep als fundering achter het huis door; mogelijk was hier vanouds een tuinmuur. Het derde huis, nr. 24, lijkt weer iets ouder te zijn dan 22a. De gemeenschappelijk zijmuur vertoont aan de kant van 24 een duidelijke muursprong ter hoogte van de verdiepingsvloer. Dit huis is nooit onderkelderd ge- weest. Wel bevond zich onder de achterste kamer een royale middeleeuwse beerput. De stookplaatsen zaten hier reeds in de middeleeuwen in het derde balkvak van voren tegen de reeds genoemde gemene |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
120
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muur. De trap zat vermoedelijk vanouds in het twee-
de vak rechts. Het vierde huis, nr. 24a, had het meeste van zijn mid-
deleeuwse opzet bewaard. Het lijkt aannemelijk, dat dit huis in eerste instantie een balkvak dieper was dan de nrs. 22a en 24, en dat het later in de middel- eeuwen naar achteren verlengd werd tot aan de huidi- ge achtergevel. Het voorste deel is nooit onderkel- derd geweest. De uitbreiding kreeg echter meteen een half uitgediepte kelder met een opkamer daarbo- ven. De stookplaatsen zaten vermoedelijk vanouds al tegen de rechter zijmuur. Tot aan de huidige verbou- wing was met name het achterste deel van dit huis nog voor een belangrijk deel bewaard gebleven, inclu- sief de kapconstructie. Als algemene conclusie kan worden gesteld, dat het
middeleeuwse complex reeds vroeg de huidige vier- deling vertoonde, en dat de vier bouwdelen in ver- schillende periodes tot stand zijn gekomen, deels in onderling verband. In hoeverre de delen een zekere mate van zelfstandigheid hebben bezeten was niet voldoende na te gaan, maar het is wel waarschijnlijk dat op z'n minst een deel apart kon worden verhuurd. Een duidelijke centrale opzet ontbreekt. De 17e-eeuwse verbouwingen (afb. 11)
Ondanks het feit dat de reeks 1 7e-eeuwse gebeeld- houwde koppen onder de goot van voor- en zijgevel een eenheid suggereert, blijkt ook de 1 7e-eeuwse ge- schiedenis van het complex te moeten worden op- gesplitst in fasen. In eerste instantie moeten de ver- schillende bouwdelen in de eerste helft van de 17e eeuw min of meer onafhankelijk van elkaar vrij gron- dig zijn verbouwd, alvorens zij rond het midden van die eeuw hun gemeenschappelijke „overjas" aankre- gen door een verbouwing waarbij de gootlijst ont- stond en waarbij tevens ten behoeve van de eenheid de samenvattende dwarse voorkap is aangebracht. Deze ongelijktijdigheid blijkt vooral uit de verschillen in constructie en detaillering van moer- en kinderbalk- lagen en uit verschillend steengebruik. Nr. 22 werd naar achteren tot de huidige diepte uitge- breid, en kreeg zo op de beganegrond de opzet van een voorhuis met hal en trap, een middenkamer met (nog bestaande maar vermaakte) kruiskozijnen in de zijgevel, en een grote achterkamer met een stook- plaats links. De nrs. 22a en 24 behielden grotendeels hun oude
formaat en opzet, maar de balklagen werden deels gewijzigd. In tegenstelling tot de in grenen moerbal- ken ingelaten kinderbinten van 22 waren hier de kin- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 11 Breedstraat 22-24. De plattegrond van de
beganegrond na de 17e-eeuwse verbouwingen en uitbreidingen. Tek. A. F. E. Kipp. derbalken opgelegd op eiken moerbalken (mogelijk
nog de middeleeuwse) en was het plafond in 22a deels afgewerkt met eiken spreidsel. De sleutelstuk- ken hadden bij deze drie bouwdelen een duidelijk ver- schillende profilering (afb. 12). Van de achtergevels van 22a en 24 werd in de 17e eeuw de bovenhelft vernieuwd, wederom in een min of meer symmetri- sche opzet. In nr. 24 kon heel duidelijk de 1 7e-eeuwse indeling
van de beganegrond worden achterhaald. Deze be- stond uit een hal met dubbelportaal voor de spiltrap en de gang ter rechterzijde, en links een kleine voor- kamer, een bedstedenwand, en een grote achterka- mer. Van het vierde huis, 24a, werd vooral het voorste
deel in de 17e eeuw grondig verbouwd, kennelijk in aansluiting op de nieuwe voorgevel met de koppen. Midden in het vierde balkvak werd een doorgaande dwarsmuur gebouwd met een topgevel bovendaks. In het voorste deel werden de balklagen op een hoger niveau vernieuwd om aan te sluiten bij de nieuwe ge- vel. Achter deze muur werd de middeleeuwse balk- laag van de beganegrond grotendeels gehandhaafd, en de verdiepingsbalklaag op het oude niveau ver- nieuwd. De eiken kapconstructie bleef op zijn plaats. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 12 Breedstraat
22-24. Verschillende 17e-eeuwse sleutelstuk- ken in het complex. Tek. A. F. E. Kipp. a: nr. 22, verdieping; b: nr. 24, be- ganegrond; c: nr. 24a, verdieping. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 13 Breedstraat 22-24.
Vroeg 1 7e-eeuwse beschildering op een moerbalk. Tek. A. F. E. Kipp. a: opzet van de schildering, b: vlinder, uil, pauw, slak, panter. |
||||||||
zoals onder andere uit de aansluiting op de middel-
eeuwse achtergevel bleek. In de-middenmoot kwam tegen de nieuwe dwarsmuur de spiltrap te staan. In het achterste deel werd de balklaag van de opkamer vernieuwd. Mogelijk werd vanaf dat moment de kel- der onder de opkamer verdeeld tussen 24 en 24a, waarbij 24 een eigen toegang kreeg in de gemene muur. Een interessante vondst was een herbruikte moerbalk
uit nr. 22, vermoedelijk daterend van een vroeg 1 7-eeuwse verbouwing en secundair toegepast on- der de beganegrondvloer bij de midden-17e-eeuwse verbouwing (afb. 1 3). Deze balk bleek onder de latere verflagen een levendige beschildering te hebben be- waard, bestaande uit heldergele ranken op een witte ondergrond, met groene bladeren en blauwe en rode bloemen. De krullen van de ranken vormden de om- |
||||||||
lijsting van vlot geschilderde, zwarte dierfiguren, va-
riërend van uil, panter en pauw tot vlinder en slak. He- laas waren de andere balken van hetzelfde type reeds afgevoerd toen deze schildering tevoorschijn kwam. Een tweede interessant aspect met betrekking tot de 1 7e-eeuwse verbouwing was de geschiedenis van de koppen (afb. 14). Bij nader onderzoek bleek, dat deze nooit „meerkleurig gestoffeerd" waren geweest; de oudste verflagen vertoonden allerlei variaties op zandsteenkleuren; aanvankelijk op basis van een vrij zware oker, later meer aan de grijzige kant. Boven- dien bleek dat de oorspronkelijke koppen steeds uit een zware eiken balk waren gehakt, die aan de bin- nenzijde van de muur als blokkeels aan de spanten waren bevestigd. Later moet een deel van de reeks zijn vernieuwd in grenenhout, waarbij de koppen soms uit twee delen werden samengesteld. Opval- |
||||||||
122
|
||||||||
Afb. 14 Breedstraat 22-24. De gesneden koppen
van de gootlijst: rechts de oorspronkelijke 17e- eeuwse (eiken), links de reeds vroeger vervangen koppen (qrenen). Tenslotte de 20e-eeuwse toevoe- ging, zojuist onthuld door burgemeester Vos-van Gortel. soort activiteiten op het Buurkerkhof in de archivalia
vermeld. Toch blijken de onderhavige panden als woonhuizen te zijn ontstaan, zoals met name tijdens de renovatie van de nrs. 4 en 5 duidelijk te zien was. De nrs. 6 en 7 zijn resp. in 1 865 en 1 909 grotendeels door nieuwe pakhuizen vervangen. De nrs. 4 en 5 hebben hun woonhuiskarakter echter pas verloren bij een verbouwing in 1927 (afb. 1 5). Bij die gelegenheid kregen de voorgevels hun huidige uiterlijk, dat geïnspireerd lijkt te zijn op de gekanteelde middel- eeuwse voorgevel van het achterliggende huis Zou- denbalch (zie Kroniek 1981, MBOU 1982, 27-30). Buurkerkhof 4 had tot een verbouwing in 1925 een beganegrondvloer, die ongeveer een meter boven straatpeil lag. Bij een volgende verbouwing in 1927 werd het huis met het buurpand gecombineerd, en werden met name de kap en de voorgevel gewijzigd. Behalve de kelders en het oude muurwerk bleken ech- ter ook de moer- en kinderbalken boven de begane- grond tot op heden bewaard te zijn (afb. 16). Hieruit viel af te leiden, dat het huis een tweedelige opzet |
|||||||||
lend was dat ook deze latere koppen zo typisch 1 7e-
eeuws van karakter waren, zodat het aannemelijk is dat zij als vrij getrouwe kopieën van vergane, oor- spronkelijke exemplaren moeten worden be- schouwd. Thans was door langdurige lekkages een deel van de koppen zodanig vergaan, dat tot vernieu- wing moest worden overgegaan. Deze nieuwe kop- pen zijn van de hand van de Utrechtse beeldhouwer Esenbrink. Het sluitstuk van deze nieuwe reeks wordt gevormd door het hoofd van het huidige hoofd van het stadsbestuur: het burgemeestershoofd van me- vrouw Vos-van Gortel (afb. 14) A.F. E. Kipp
|
|||||||||
4. Buurkerkhof 4-5, 6, 7
Dit voormalige lompenpakhuis van de fa. Prozee ligt
als karakteristieke reeks huizen aan de westzijde van het Buurkerkhof. Reeds in de middeleeuwen wordt dit |
|||||||||
123
|
|||||||||
Afb. 15 Buurkerkhof
4-7. Reconstructie van degevelwand. Tek. A. F. E. Kipp. Toestand rond 1880, met op de achter- grond het huis Zouden- balch aan de Donker- straat. |
||||||||||||
muurtje van de achterkamer gescheiden werd. Deze
kamer had een stookplaats tegen de achtermuur en een bedstee achter de trap. Ook hier heeft de balklaag twee vakken, maar hij is veel bescheidener van maat, sluit aan op een smallere, zuidelijke zijmuur en grenst met een strijkbalk direct aan de strijkbalk van het voorhuis. Gezien de vorm van de sleutelstukken en |
||||||||||||
had: het voorste en grootste deel is middeleeuws
(baksteenformaat 28 x 14 x 7 cm, 10 lagen = 82 cm), is slechts twee vakken diep en onderkelderd. Het had een stookplaats tegen de noordelijke zijmuur en een in later tijd afgescheiden gang aan de zuidzij- de. Deze gang kwam uit in het achterste deel bij een thans verdwenen spiltrap, die door een halfsteens |
||||||||||||
ST-RA
|
||||||||||||
Afb. 16 Buurkerkhof
4-7. Reconstructie van de plattegrond van de beganegrond der huizen. Tek. A. F. E. Kipp. |
||||||||||||
'ti IX <-«. K, K KRKKOTF
|
||||||||||||
124
|
||||||||||||
plaats tegen de zuidmuur en rechtsachter een spiltrap
(afb. 17 en 18) Het had eveneens een hoge, tonge- welfde kelder onder het middeleeuwse deel en een beganegrondvloer op een halve meter boven de straat. De beganegrondruimte zelf was ca. 80 cm la- ger dan bij nr. 4, de balklaag boven de verdieping lag bij beide huizen oorspronkelijk op dezelfde hoogte. In later tijd werd het huis uitgebreid tot de zelfde diepte als nr. 4. Kennelijk kreeg het daarbij een geheel nieu- we kap, die niet aansloot bij de gehandhaafde middel- eeuwse balklaag. Bij een verbouwing in 1 914 werden de spiltrap en de middeleeuwse achtermuur gesloopt en werd de beganegrondvloer verlaagd tot straatpeil. Bij Buurkerkhof 6 bleef van de middeleeuwse opzet niet veel méér bewaard dan de oude, tongewelfde kelder (baksteenformaat: 27x13x6,5 cm), die van- ouds dieper doorliep dan de andere kelders (en hui- zen) in deze reeks (afb. 19). Het huis erboven werd in de 1 7e eeuw vernieuwd zonder wezenlijk te groeien: het bleef één bouwlaag op hetzelfde grondvlak. Het kreeg bij deze gelegenheid een trapgevel met een ste- nen poortje als voordeur. De beganegrondvloer lag, en ligt nog steeds, 40 cm boven het straatpeil. Behoudens zijmuren en kelder dateert het huidige pakhuis geheel van 1909. Buurkerkhof 7 is een charmant pakhuis uit 1 865 met
een fraaie piramidale Philibertkap. De mogelijk oudere achtergevel vertoont een soort bolkozijnen en heeft links naast het midden een grote, uitgebouwde stook- plaats met schoorsteen, die wellicht voor bedrijfsdoe- leinden heeft gediend. Onder het huis is nog de kelder van het eraan voorafgaande middeleeuwse huis be- waard gebleven (afb. 1 9). Ook deze heeft een tonge- welf met de kruin dwars op de voorgevel. Hij heeft de ter plaatse gangbare diepte van ca. 5 m. Pas tijdens de recente renovaties was het mogelijk enigszins een beeld te vormen van de oude bebou- |
||||||||
Afb. 17 Buurkerkhof 4-7. Reconstructie van de
dwarsdoorsnede door Buurkerkhof 4 en 5 naar achte- ren. Toestand vóór 1900. Tek. A. F. E. Kipp. het ontbreken van plaats voor een tussenmuur kan
deze achterkamer een 16e-eeuwse uitbreiding van het voorhuis zijn. Deze opvatting werd in de kelders bevestigd. De on-
danks de vloerverlaging grotendeels bewaard geble- ven kelder onder het voorhuis vertoonde nl. een wat groter steenformaat dan het bovenliggende huis en onderin het muurwerk nogal wat (secundair verwerk- te) tufsteen. Onder de achterkamer werd een aparte, 16e-eeuws aandoende kelder aangetroffen, die ten opzichte van de voorkelder naar rechts verschoven lag, en die in de linker zijmuur een grote spaarboog vertoonde (afb. 1 9). Hierop sloot dan weer de - in de- zelfde as als de voorkelder liggende - kelder van het achterliggende huis aan, waarvan het gewelf geheel 17e-eeuws was. Op de verdieping is nog de grote, toelopende schoor-
steen van de oorspronkelijke stookplaats van de ach- terkamer beneden bewaard gebleven. Deze bevindt zich tegen de 60 cm dikke moppenachtergevel, die boven uitloopt in een topgevel met vlechtingen. Het achterliggende huis aan de Buurkerksteeg lever- de niet veel duidelijke sporen op ten aanzien van zijn oude indeling, maar het heeft wel (zij het verbouwd en achter pleisterwerk verborgen! zijn 1 7e-eeuwse voorgevel bewaard. Deze had op de beganegrond een deur en een raam met geblokte bogen erboven, en op de verdieping een dubbelkozijn met een brede, even- eens geblokte boog erboven. De kelder lag wat terug ten opzichte van de straat. Het linker buurhuis aan het kerkhof, nr. 5, was in zijn
middeleeuwse opzet vrijwel net zo diep als het voor- huis van nr. 4. Het had echter drie balkvakken met in het middelste vak op de begane grond een stook- |
||||||||
Afb. 18 Buurkerkhof 4-7. Reconstructie van de
langsdoorsnede van nr. 5 naar het zuiden. Tek. A. F. E. Kipp. Toestand vóór 1914. |
||||||||
125
|
||||||||
telstukken ontbraken en het muurwerk niet bekeKen
kon worden, was dit niet te controleren. Rechts was met een extra balk een raveling geformeerd voor de stookplaats op de verdieping en vermoedelijk ook voor die op de beganegrond. Aan de voorzijde was deze balklaag ingekort bij de bovenvermelde moderni- sering; vroeger moet hij naar voren hebben doorgelo- pen tot aan een verdwenen, dragende tussenmuur ongeveer halverwege het huis. Aan de achterzijde sloot hij aan op de toenmalige achtergevel, die waar- schijnlijk rond 1800, maar blijkens de kadastrale mi- nuut zeker vóór 1 832, moet zijn verdwenen bij de uit- breiding van het huis met anderhalve meter ten koste van de werf. Daarbij werd het plafond met een smal vak uitgebreid. Dit smalle vak kreeg een (zeer) enkel- voudige balklaag bestaande uit één bescheiden balk evenwijdig aan de nieuwe achtergevel. Deze uitbreiding van net huis, en van vele andere
langs Choorstraat en Lijnmarkt, hangt samen met ste- delijke maatregelen om het vervangen van houten ge- vels door stenen gevels te bevorderen. Bij het bebou- wen van de werf gold reeds in de middeleeuwen, dat daarbij te allen tijde een smalle werfstrook vrijgehou- den moest worden, ondanks het feit dat de werven als particulier eigendom bij de huizen hoorden. Aan- gezien bij het vervangen van houten gevels ook de overstekken kwamen te vervallen, hielden met name eigenaren van huizen op een klein grondvlak hardnek- kig vast aan het handhaven van hun oude gevels, om- dat zij dit ruimteverlies niet wilden accepteren. Om- dat hierdoor de „verstening" van de gevels dreigde te stagneren, werd in de loop van de 17e eeuw van stadswege bij Lijnmarkt en Choorstraat als compro- mis toegestaan, dit ruimteverlies in geval van ver- |
||||||||||
Afb. 19 Buurkerkhof 4-7. Schets van de ligging der
middeleeuwse kelders. Tek. A. F. E. Kipp. wing aan de westzijde van het Buurkerkhof. Daarbij
valt met name de kleinschaligheid van deze, destijds zeer centraal gelegen bebouwing op. Dat was even- eens het geval bij de middeleeuwse bebouwing langs de achterliggende Donkerstraat, voordat Evert Zou- denbalch daar door samenvoeging van een reeks van zeven kleine huizen zijn grootschalige huis formeerde. A.F. E. Kipp
|
||||||||||
5. Choorstraat 10-12
Ten aanzien van het boeiende onderwerp „Werven
en werfbebouwing" leverde de winkelverbouwing van de panden Choorstraat 10 en 12 interessante ge- gevens op. Ondanks het feit dat in beide huizen slechts zeer gedeeltelijk muurwerk en balklagen in zicht kwamen en de verbouwing alleen beganegrond en kelders betrof, leverde het onderzoek nuttige bouwstenen op voor het beeld van de historische ont- wikkeling van de bebouwing aan de waterzijde van de Choorstraat (afb. 20 en 24). Van de balklaag boven de beganegrond van Choor-
straat 10 was de voorste helft in het recente verleden vervangen door een moderne balklaag. Daarachter is echter de oude, samengestelde balklaag bewaard ge- bleven, die een halve meter lager ligt dan de voorste (afb. 21 en 23). Dit kan samenhangen met vroegere niveauverschillen tussen voor- en achterhelft van het huis. Merkwaardigerwijs ligt de moerbalk, die dit plafond in
twee vakken verdeelt, loodrecht op de achtergevel, en niet evenwijdig daaraan zoals men op grond van de diepe plattegrond van het huis zou verwachten. De moerbalk bleek van grenen, maar hij was zeer zorg- vuldig met eiken wagenschot omtimmerd; de kinder- balken zijn van eiken, en het plafond is met eiken spreidsel afgewerkt. De vloerdelen daarentegen zijn weer van grenen. Deze combinatie maakt een date- ring rond 1600 waarschijnlijk, maar daar de sleu- |
||||||||||
Aft. 20 Choorstraat 10-12. De middeleeuwse par-
cellering van de Choorstraat. Tek. A. F. E. Kipp. |
||||||||||
126
|
||||||||||
Afb. 21 Choorstraat
10-12. Plattegrond van de kelders (a) en van de beganegrond Ib) met de balklagen. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
nieuwing van de voorgevel aan de achterzijde te com-
penseren door overbouwing van de werf, mits de werf zelf, als vanouds, werd vrijgelaten. Bij de Lijn- markt leverde dit op den duur een gesloten achterge- velrooilijn op, met op kelderniveau een karakteristie- ke werfgalerij met bogen. Aanvankelijk moest deze werfgalerij openbaar toegankelijk blijven (noordelijk deel). Later werd dit met een korreltje zout genomen (zuidelijk deel), en om de laatste eigenaren met hou- ten gevels over de streep te krijgen, werd voor het middelste deel tenslotte zelfs een nieuwe werf achter de nieuwe achtergevels aangelegd. Bij de Choor- straat verliep dit proces kennelijk trager en minder re- gelmatig. Zo waren bijvoorbeeld omstreeks 1832 Choorstraat 8 en 1 2 nog niet en 10 en 14 al wel naar achteren uitgebreid. Bij nr. 1 2 vond dit pas rond 1 930 plaats. Nog steeds zijn hier restanten van de middel- eeuwse werf achter nog niet uitgebouwde huizen te zien. De balklaag boven de beganegrond van Choorstraat
1 2 bestaat uit moer- en kinderbalken, die het huis (af- gezien van de reeds genoemde uitbreiding ter plaatse van de werf rond 1930) in de diepte in vier balkvak- ken verdelen (afb. 21). Blijkens ravelingen hebben er tegen de rechterzijmuur twee stookplaatsen bestaan, en wel een zeer forse in het tweede vak van voren en een wat bescheidener in het achterste vak, tegen de vroegere achtergevel. De plaats van de trap zal ver- moedelijk aan de linkerzijde gezocht moeten worden. Ook ten aanzien van de opzet van de kelders vertonen de beide huizen een verschillende opzet. Choorstraat 12 heeft een hoge keider met drie troggewelven op vier tweesteens gordelbogen, dat wil zeggen, dat de voor- en achtergevel kennelijk vanouds beide op een boog hebben gerust (afb. 22 en 23). Bij de uitbreiding van het huis ter plaatse van de werf (rond 1 930) werd aan de kelder een vierde, vlak gedekt vak toege- voegd. Het steenformaat van de gordelbogen is 30 x 15x7, 10 lagen = 90 cm), dat van de zijmuren was niet waarneembaar. Op de voorste boog sluit de lage- |
|||||||||
re straatkelder aan, die tot het midden van de straat
reikt en die een tongewelf loodrecht op de rooilijn heeft. Hier is het steenformaat van het muurwerk ge- lijk aan het daarnetgenoemde; dat van het gewelf is iets kleiner. De huiskelder vertoonde in het oorspron- kelijke achterste vak rechts de aftekening van een kennelijk net verdwenen oude (keuken-)schouw, en links - in het tweede vak van voren - de sporen van verschillende, eveneens verdwenen trappen, waar- van de oudste een spiltrap van middeleeuwse of 17e- eeuwse oorsprong was. Choorstraat 10 vertoont de bij de in die straat vaker
voorkomende opzet met twee kelderlagen boven el- kaar (afb. 23). De bovenste kelder was ingedeeld in een voor- en een achterkamer, gescheiden door een houten binnenpui met een raam en een deur, waarvan nog resten over zijn. In de huidige situatie zijn geen |
|||||||||
127
|
|||||||||
Afb. 22 Choorstraat
10-12. Langsdoorsnede doornr. 12. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
zet zichtbaar van een lagere middeleeuwse voorgan-
ger. Aan de landzijde worden de straatkelders begrensd
door de voormuur van de kelder van Choorstraat 7 en |
|||||||||||
nadere gegevens over balklaag, stookplaats en oude
indeling waarneembaar. De achterkamer krijgt royaal licht middels drie vensters aan de grachtzijde. De voorkamer ontving vroeger zijn bescheiden licht via de genoemde binnenpui en vermoedelijk ook een beetje via twee koekoeken aan de straatzijde. Onge- veer in het midden voert een oude spiltrap tegen de linkerzijmuur naar beneden naar de onderste kelder, die van achter en naar voren verdeeld is in: de over- bouwde werf, een keuken, een binnenkamer, een achterkelder, en een straatkelder. Onder het huis heeft dit geheel een doorlopende, enkelvoudige balk- laag als plafond. De genoemde spiltrap komt uit in een houten portaaltje met een raam en een deur achterin de keuken. Daarnaast sloot vroeger in de richting van de gracht een grote keukenkast aan. Tegen de andere zijmuur bevinden zich aan de grachtzijde een hardste- nen gootsteen met pomp en in de andere hoek de rookkap van de keukenschouw. De keukendeur is op- genomen in een zogenaamd melkmeisje - een kozijn met een deur tussen twee vensters - en komt uit op de overbouwde werf. Ertegenover zit in het midden van de tussenmuur een soort suitedeur naar de „bin- nenkamer", die alleen via deze (openstaande) deur licht en lucht ontving. Eigenlijk is dit een alkoof met doorloop. Hier bevinden zich aan de linkerzijde naast elkaar de plee en de provisiekast, beide met oude op- geklampte deuren. Daar tegenover zaten vroeger, blijkens diverse sporen, twee dwarsgeplaatste bed- steden achter een houten portaal, met een aantal planken erboven als bergruimte. De verdwenen ach- terwand van deze alkoof is een houten wand geweest met een deur naar de achterkelder. Deze kelder ver- toont middeleeuws muurwerk en sluit middels een grote, 17e-eeuwse boog aan op de veel hoger gele- gen straatkelder. Onder de genoemde boog is de aan- |
|||||||||||
Afb. 23 Choorstraat 10-12. Doorsnede door de bei-
de huizen, naar de gracht gezien. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
128
|
|||||||||||
Afb. 24 Choorstraat
10-12. Plattegrond van de kelders langs en on- der de Choorstraat. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||
door de straatkelder van nr. 9 (afb. 22 en 24). Laatst-
genoemde heeft een tongewelf evenwijdig aan de rooilijn onder de halve straatbreedte. Het forse baksteenformaat (30/31 x 16 x 7,5 cm, 10 lagen 87 cm) wijst op een vrij vroege, 13e-eeuwse datering. Kennelijk lag hier de perceelsscheiding op kelderni- veau reeds zeer vroeg onder het midden van de straat. Tussen Choorstraat 10 en 7 daarentegen liggen on-
der de volle straatbreedte twee middeleeuwse kel- ders naast elkaar, met tongewelven dwars op de rooi- lijn. De onderbouw van de voorgevel van nr. 7 bestaat uit zware moppen (steenformaat 33 x 16 x 8 cm, 10 lagen 92 cm), en hoort kennelijk bij een vroeg 13e- eeuwse vervanging van de facade van dit van oor- sprong niet onderkelderde tufstenen huis (zie: Kro- niek 1 982, MBOU 1 983-3, 43-46). In het midden van deze muur zijn resten zichtbaar van een grote seg- mentboog, horend bij een uit de bouwtijd daterende doorgang van de huiskelder naar een straatkelder. Dit doet vermoeden, dat Choorstraat 7 in de eerste helft van de 13e eeuw tegelijk met de onderkeldering van het huis ook een straatkelder kreeg met een uitgang naar de gracht c.q. werf, en wel in het midden van het perceel. Later in de middeleeuwen werd het perceel- gedeelte voor het huis (dus ter plaatse van straat en werf) over de lengte-as in tweeën gesplitst. Op beide helften verrees een huis (Choorstraat 8 en 10), wel- licht ter plaatse van reeds eerder ontstane werfbe- bouwing. Deze splitsing leidde tevens tot de bouw van twee aparte straatkelders en dientengevolge tot de wijziging van de keldermuur van Choorstraat 7, aangezien de scheidingsmuur net vóór de oude kel- derdeur uitkwam. Het tongewelf van de straatkelder van Choorstraat
10 rust aan beide zijden op moppenmuurwerk, waar- ■n aan de noordzijde zich een aantal grote spaarbogen aftekent, en aan de zuidzijde een dichtgezette middel- eeuwse doorgang naar de straatkelder van Choor- straat 9. Van het tongewelf is merkwaardigerwijs la- |
|||||||||||||
ter de noordzijde een stuk omhooggebracht; daaron-
der tekent zich nog de oorspronkelijke geboorte af. Aan de kant van Choorstraat 7 is van deze kelder met een 1 8e- of 1 9e-eeuws muurtje een gang afgeschei- den als verbinding tussen de straatkelders van Choor- straat 9 en 8. A. F. E. Kipp
|
|||||||||||||
6. J. P. Coenstraat 5, Molenerf De Ster
Tijdens de uitvoering van de restauratie van het mole-
naarshuis van de houtzaagmolen ,,De Ster" kwamen aanvullende gegevens aan het licht, die vooral betrek- king hebben op afwerking en detaillering. Het huis bestaat uit twee delen (zie Kroniek 1982, MBOU |
|||||||||||||
Afb. 25 J. P. Coenstraat 5. Plattegrond van het mo-
lenaarshuis, aangevuld met de oorspronkelijke inde- ling. Tek. A. F. E. Kipp. 1: het huis van 1721. 2: de uitbreiding van 1828. o: de onderkelderde opkamers, k: de keuken, b: de bedstede. |
|||||||||||||
129
|
|||||||||||||
moede) oorspronkelijke bedstedenwand bewaard ge-
bleven te zijn (afb. 26). Van deze op zichzelf sober af- gewerkte houten wand bleek de architectonische de- taillering gedeeltelijk in het schilderwerk te hebben gezeten. In zijn eerste opzet was het geheel in vier tin- ten koningsblauw geschilderd, waarbij lijstwerk en profielen gedeeltelijk door een combinatie van een lichte en een zeer donkere bies werden gesuggereerd. Door middel van het kleurgebruik werd ook een zeke- re mate van symmetrie bereikt. Ook de rest van de „mooie kamer" was oorspronkelijk in blauw afge- werkt, een kleur die met name in het begin van de 18e eeuw gedurende een korte periode zeer geliefd was. Dit sluit goed aan op de datering van het huis: 1721. De oorspronkelijke kleurstelling is bij de restauratie weer in ere hersteld. Voorts kwam achter de recente schoorsteenombouw een aardige, midden 19e- eeuwse nis voor een kolomkachel te voorschijn, waarvan de grotendeels verdwenen pleisterdecoratie gelukkig voldoende sporen had nagelaten om de vroegere opzet te kunnen reconstrueren (afb. 27). In het middendeel van het huis (hal, trap, opkamer en kelder) werden alle aanwijzingen aangetroffen betref- fende de oorspronkelijke opzet, die vermoedelijk tot voor kort ongewijzigd heeft bestaan. De zoldertrap bestond uit een kwart, een bordes en een rechte steektrap. Het bordes sloot middels een deur op de vloer van de opkamer aan, waarvan de enkelvoudige |
|||||||||||
Afb. 26 J. P. Coenstraat 5. De bedstedewand uit
1721 in het rechterhuis. Tek. A. F. E. Kipp. 1983-3, 46-48). Het oorspronkelijke molenaarshuis
uit 1721, evenwijdig aan de Leidsevaart gelegen, werd in 1 827 uitgebreid met een dwarsgeplaatste vleugel. Beide delen moeten als een zelfstandige ééngezins- woning worden beschouwd en vertonen een verge- lijkbare opzet: twee kamers en een opkamer/kelder- combinatie alsmede een droogzolder (afb. 25). In de zogenaamde ,,mooie kamer" van het oudste huis bleek de (reeds achter behanq en beplating ver- |
|||||||||||
Afb. 28 J. P. Coenstraat 5. Signatuur van de bou-
wers van de nieuwe vleugel aan het molenaarshuis (1828-1829) op de achterkant van de betimmering. |
|||||||||||
Afb. 27 J. P. Coenstraat 5. 19e-eeuwse schoor-
steennis voor een kolomkachel. Tek. Brigitte Ten- back. |
|||||||||||
130
|
|||||||||||
Afb. 29 Geertebolwerk «3=0=0=,
IA. Reconstructie van de plattegrond van de kerk van het Duitse huis. Tek. H. J. Slot. |
|||||||||||
ware vragen om een voorlopige reconstructie van de
kerk. De breedte tussen de colonetten van de travee be-
draagt 5,50 m. De profilering van de zandstenen blokken, waaruit de colonetten opgebouwd zijn, geeft duidelijk de stand aan van de gordelbogen en de kruisribben, resp. 90 en 60 graden. Hieruit kan een (binnenwerkse) breedte van het schip van 9,50 m en een buitenwerkse van ca. 11 m worden afgeleid. K. Schuur heeft de kerk beschreven als bestaande uit 7 a 8 traveeën (Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 125- 131). Wanneer wij zeven traveeën uitzetten in weste- lijke richting - de kerk is georiënteerd - dan komt de westelijke sluiting overeen met de westelijke gevel van het hoofdgebouw zoals die op oude prenten te zien is. Aan de oostelijke zijde werd de kerk afgeslo- ten door een driezijdig koor. Deze driezijdige sluiting kan worden afgeleid uit de navolgende punten: aan de oostelijke zijde van de oostelijke colonnet bevindt zich de schalk van de gewelfrib onder een hoek van 75 graden, terwijl de waterlijst ter hoogte van het ka- piteel een zwenking naar binnen te zien geeft. Uit- gaande van deze gegevens is de sluiting van het koor gereconstrueerd. De plattegrond heeft dan de navol- gende buitenwerkse maten: lengte 50 m - breedte 1 1 m. Op oude prenten is ook de kruisvorm van de kerk
waar te nemen. De armen daarvan zouden dan vanuit de middentravee uitgebouwd moeten zijn en een vrij geringe diepte hebben. De neerslag van dit gegeven in de plattegrond is zuiver hypothetisch. De breedte van het muurwerk is gesteld op 70 cm, overeen- komstig de noordelijke muur van de Mariakapel. Volgens Schuur valt de minimale goothoogte af te lei- den uit het raamfragment in die noordgevel. Hij stelt deze hoogte op 15 m. Vergelijking met andere nog bestaande gebouwen op stadgezichten sterkt deze veronderstelling. De gevonden breedte van dat venster en de verticale |
|||||||||||
balklaag een meter omlaag is gebracht. De kelder
daaronder was nog geheel intact, met een vloer van rode plavuizen en een gemetselde keldertrap. Een luikje en een osseoog gaven licht op resp. de kelder- trap en de boventrap. Van de betimmering met vensterbanken en luik-
kasten in de „mooie kamer" van het tweede huis bleek de afwerking uit het bouwjaar 1827 op een combinatie van okerkleuren te zijn gebaseerd. Deze werd bij de restauratie weer als uitgangspunt geno- men voor de huidige afwerking van deze kamer. Ach- ter de betimmering kwam een plankje met de namen van ,,de bouwers van toen" tevoorschijn, met als op- schrift in potlood (afb. 28): „Cornelis van Den Born
oud 37 Jaaren
Franschiskus Porton oud 39 Jaaren
hebben dit gebouw
getimmert in het Jaar
1828 en 1829"
A. F. E. Kipp
|
|||||||||||
7. Geertebolwerk 1A. Het Duitse Huis
De stormramp van 1 augustus 1674, bekend door het
:nstorten van het schip van de Dom, vernielde ook de Kerk van het Duitse Huis. Na het verbod op de uitoefe- ning van de Katholieke godsdienst in 1580 had de kerk al sterk te lijden gehad door gebrek aan onder- houd. De resten werden na de storm opgeruimd en tot op de dag van vandaag is er nog slechts één travee in geschonden staat overgebleven. Het betreft de noordgevel van de Mariakapel. Deze gevel bevat een schat aan details, die als het |
|||||||||||
131
|
|||||||||||
Afb. 30 Geertebolwerk
1A. Reconstructie van de kerk van het Duitse Huis, gezien naar het noorden. Tek. H. J. Slot. |
|||||||||||
en gedekt was, mogelijk in Oud-Rijnse dekking met
een voetlijn van 54 graden. Afb. 30 geeft een aanzicht vanuit het zuiden. Voor de
duidelijkheid zijn de aansluitingen op de belendende gebouwen (eetzaal, slaapzaal en kapittelzaal) - de vestiging van het Duitse Huis was in carré gefor- meerd - weggelaten. Deze zijn wel op de plattegrond aangegeven (afb. 29). Op de achtergrond is de nog bestaande afscheidingsmuur aan de Walsteeg weer- gegeven. Afb. 31 is een aanzichttekening vanaf de Springweg.
Hieruit blijkt duidelijk hoe fors en beeldbepalend een dergelijke kerk geweest is. Hopelijk zal verder bouwhistorisch en archeologisch
onderzoek in de nabije toekomst nog veel gegevens verschaffen over dit intrigerende complex. H. J. Slot
|
|||||||||||
verdeling in drieën door twee montants, geven vol-
doende houvast voor een reconstructie en voor plaat- sing in een oost-west gerichte gevelwand met de hierboven genoemde gevelhoogte. De risalerende an- nex in het midden heeft een soortgelijk venster. Het oeil de boeuf en de ingangspoort zijn wederom hypo- thetisch, maar wel algemeen gebruikelijk. Middeleeuwse kerken hebben over het algemeen vrij
forse daken. Oude prenten, zoals die van H. Saftle- ven, geven door de kerk van het Duitse Huis een forse bekapping aan met een dakruiter in het midden. Deze gegevens zijn in een redelijke verhouding verwerkt in bijgaande aanzichttekening (afb. 30). De hoogte van de kerk vanaf het maaiveld tot aan de daknok komt dan te liggen op 25 m. Oude tekeningen geven de indruk, dat het dak met lei- |
|||||||||||
Afb. 31 Geertebolwerk
1A. Reconstructie van de kerk van het Duitse Huis, gezien naar het westen. Tek. H. J. Slot. |
|||||||||||
±3
|
|||||||||||
132
|
|||||||||||
8. Hamburgerstraat 9, Lutherse kerk
Aansluitend op de eerste fase van de restauratie van
de Lutherse kerk (kap en exterieur) is als tweede fase het interieur onder handen genomen. Daarbij kwa- men aanvullende bouwhistorische gegevens te voor- schijn. In de Kroniek 1984 (MBOU 1983-4, 79-81) werd reeds vermeld, dat het exterieur aanwijzingen opleverde die wezen op een opzet als dubbelkapel voor de oorspronkelijke St. Ursulakapel. Thans wer- den, na de ontpleistering van het interieur, aan de westzijde inderdaad de sporen van de later verdwe- nen gewelven en kraagstenen teruggevonden, die wezen op drie maal drie gewelfvakken (afb. 32 en 33). Deze gewelfvakken waren rechthoekig van vorm; zij
waren in de breedte aanzienlijk minder groot dan in de lengterichting van de kapel. De van een losse dek- plaat voorziene, tweedelige kraagstenen zaten ca. 2 m boven de kerkvloer. De vloer boven de gewelven moet 75 cm hoger hebben gelegen dan die van het huidige balkon van 1744. Op dit niveau sloot in de zuidhoek van de westgevel
de oorspronkelijke doorgang aan die, middels een kleine aanbouw aan de buitenzijde, de verbinding vormde tussen de bovenkapel en de verdieping van het klooster (zie ook Kroniek 1984, als boven) (afb. 33). Aan de kapelzijde heeft deze doorgang een deur in een steensponning gehad. Ook de hoge blindnis in de as van de westgevel van de kapel eindigde op dit vloerniveau, en wel op een rand rode plavuizen, mo- gelijk dezelfde als die welke de oorspronkelijke vloer van de bovenkapel heeft gehad. Boven de genoemde doorgang zat nog een tweede, bescheiden deuropening, die vermoedelijk vanaf de zolder van de aanbouw via een trap in de kapel toe- gang gaf tot de kapruimte boven het middeleeuwse houten tongewelf. De tot de restauratie aanwezige middeleeuwse trap van de „zolder" naar de vliering had juist de lengte die nodig was om vanaf deze deur- opening het niveau van de trekbalken te bereiken. Hij was bovendien asymmetrisch afgewerkt: de rechter trapboom was voorzien van een sponning voor later verdwenen schotwerk, zodat hij kennelijk bedoeld was om langs een muur te lopen. Het is dan ook niet onaannemelijk, dat dit de oorspronkelijke bovenge- noemde trap was. Ook op de beganegrond bevond zich in de zuidwest-
hoek een oude doorgang, maar deze was kennelijk in de 17e eeuw zodanig vergroot» dat de oorspronkelij- ke opzet niet meer te achterhalen viel. in de zuidmuur hebben zich, ten behoeve van de ver- lichting van de benedenkapel, onder de gewelven kleine vensters bevonden, waarvan de vorm niet rneer te bepalen was. Evenmin kon de aanwezigheid van een eventuele zuiddeur van de benedenkapel naar het kloosterplein worden onderzocht. De tijdens de restauratie van het exterieur reeds geconstateerde verdeling van de grote vensters vond aan de binnen- zijde zijn bevestiging: drie traveeën hadden hoogge- plaatste vensters voor de bovenkapel. In de vierde |
|||||||
travee (aan de koorzijde) liep het venster een stuk die-
per door. De noordmuur was in opzet geheel blind. Wel bevond
zich echter in de meest oostelijke travee van het schip de helft van een grote, middeleeuwse segmentboog, die mogelijk van na de bouwtijd stamt en die wellicht diende om een forse opening te overbruggen naar een als voorportaal voor de kerk aangekocht huis in de Hamburgerstraat. Deze boog is met zijn 4 m slechts weinig smaller geweest dan de gangbare huisbreedte ter plaatse. De rest van de noordmuur leverde om verschillende
redenen weinig middeleeuwse gegevens op. Een groot deel van deze muur maakte bij de verbouwing tot Lutherse kerk in 1 743 plaats voor de opening naar de nieuwe noordelijke aanbouw, die de breedte van twee vroegere huizen beslaat. Het resterende weste- lijke deel van de muur blijkt bij die gelegenheid vrijwel geheel met ,,Utrechts plat" te zijn bekleed. Helaas konden door omstandigheden de bij het herstel van de kerkvloer blootgekomen fundamenten ter plaatse van het verdwenen deel van de noordmuur niet wor- den bestudeerd. Volgens mondelinge beschrijving bestond het muurwerk ter plaatse uit twee aparte, middeleeuwse muren met zeer weinig tussenruimte, terwijl in de derde travee (uit het westen gerekend) sporen van een gepleisterde deuropening werden aangetroffen. Vermoedelijk was de zuidelijkste van de twee muren de fundering van de Ursulakapel, ter- wijl het noordelijke muurwerk erop lijkt te wijzen, dat oorspronkelijk de aldaar aansluitende huizen aan de Hamburgerstraat geheel zelfstandig waren en een eigen achtermuur hadden, die vrijwel tegen de muur van de kapel aanstond. Andere aangetroffen gegevens hadden (afgezien van
verspreide sporen van 17e-eeuwse verbouwingen ten behoeve van een schermschool e.d.) betrekking op de verbouwing van de Ursulakapel tot Lutherse kerk in 1744-45. De grote boog in de noordmuur, aansluitend op de voorbouw aan de straat, bleek te bestaan uit grote zandsteenblokken, die alleen voor zover zij onder het houten gewelf uitstaken gefrijnd waren. Deze blokken waren genummerd met inge- hakte arabische cijfers met extra tekens waarvan de functie niet geheel duidelijk was. Het middenblok was gemerkt met een grote M. Het bij deze 1 8e-eeuwse verbouwing behorende hou-
ten tongewelf bleek achter zijn 19e-eeuwse uit- monstering als stucgewelf - die om technische rede- nen moest worden verwijderd - niet alleen gaaf te zijn bewaard, maar ook destijds zeer zorgvuldig te zijn ge- timmerd. In tegenstelling tot het middeleeuwse ton- gewelf in de kapruimte bevindt dit latere gewelf zich geheel onder de trekbalken. Bij kleuronderzoek bleek, dat de oorspronkelijke afwerking uit een zachte oker- kleur bestond, terwijl het later een keer in grijzig mos- groen was overgeschilderd. De rondomlopende, gro- te houten kroonlijst onder de voet van het gewelf blijkt in eerste instantie zandsteenkleurig geschilderd te zijn geweest en vervolgens bezand. Daarmee werd het effect van de bovengenoemde zandstenen boog |
|||||||
133
|
|||||||
Afb. 32 Hamburger-
straat 9. De bouwsporen betreffende de dubbel- kapel van het St. Ursula- convent. Tek. A. F. E. Kipp. a: doorsnede naar het zuiden. b: re- constructie van de door- snede naar het zuiden, c: doorsnede naar het wes- ten, vóór 1 745. d: door- snede naar het westen, na 1745. |
|||||||
Afb. 33 Hamburger
straat 9. Reconstructie schets aan de hand van de aangetroffen bouw sporen van de oorspron kelijke opzet van de St. Ursulakapel en van de aansluitende klooster vleugel. Tek. A. F. E Kipp. a: plattegrond van de dubbelkapel. b: aan- zicht uit het zuidwesten. |
|||||||
134
|
|||||||
in de noordmuur - waarvan de draagstenen deel uit-
maken van bedoelde kroonlijst - zeer dicht benaderd. De bijbehorende afwerking van de galerijen blijkt in een wat lichtere en wat grijzere variant op de gewelf- kleur te zijn uitgevoerd, afgewerkt met gouden bie- zen. Op de kerkbanken en bijbehorende betimmerin- gen werd onder de late afwerking fraai, licht maho- niehoutschilderwerk aangetroffen. Als practische oplossing voor het onderhoud bleek de bovenzijde van de houten kroonlijst te zijn uitgevoerd als een doorlopende reeks opklapbare planken bij wij- ze van deksels. Hierdoor was het mogelijk de op en langs het gewelf naar beneden vallende rommel via de in de kroonlijst opgenomen verzamelgoot regelma- tig te verwijderen, en daarmee het wegrotten van de gewelfvoet te voorkomen. Interessant was voorts de teruggevonden muurschil-
dering van grote blauwe gordijnen met kwasten enz., die als Turkse kap de achtergrond van het orgel vorm- de. Vermoedelijk werd deze aansluitend op de afwer- king van de Lutherse kerk in of kort na 1 745 geschil- |
|||||
135
|
|||||
Afb. 34 Hamburger-
straat 9. Gezicht in de Lutherse kerk naar het oosten met de in ere her- stelde Turkse kap achter het orgel. |
||||||||
derd. Elders in het land, en met name in het westen,
zijn nog enkele 1 8e- en 1 9e-eeuwse voorbeelden van een dergelijke orgelachtergrond bewaard c.q. be- kend. Aangezien deze schildering in zeer goede con- ditie bleek te verkeren en het herstel hiervan zich tot schoonmaken bleek te kunnen beperken, was het moaelijk de?e Turkse kap opnieuw in het kerkinterieur een waardevolle rol te laten spelen (afb. 34). Ook ge- welf en kroonlijst zijn, mede om practische redenen, thans weer in hun 1 8e-eeuwse kleurstelling hersteld. A. F. E. Kipp
|
len worden aangeduid als: voorhuis, zijhuis, keuken-
vleugel en achtervleugel (afb. 44). Op de begane- grond zorgden twee haaks op elkaar staande, uitge- bouwde gangen langs de binnenplaats voor de onder- linge verbindingen. Deze opzet als huis rond een binnenplaats - door di-
verse verbouwingen thans grotendeels 1 9e-eeuws van karakter - dateerde uit een 1 7e-eeuwse fase. Als interessant fenomeen hoorden daarbij de reeds ge- noemde uitpandige gangen langs de binnenplaats (in de 17e eeuw „galerij" of „gaanderij" genoemd), waarvan slechts enkele voorbeelden bewaard zijn ge- bleven (vgl. Achter Sint Pieter 4, Dorstige Hartsteeg 21, resp. Kroniek 1 983, MBOU 1 984-8/9, 97-100 en MBOU 1 975-5, 36-38). Het voorhuis van dit complex was echter ouder en had vóór die tijd deel uitgemaakt van een naar beide zijden verder doorlopend middel- eeuws gebouw. De voorgevel daarvan bleek te rusten op een nog veel ouder fundament. Dit fundament bleek de tufstenen muur te zijn, die eens deel uitgemaakt heeft van de oorspronkelijke ommuring van de door bisschop Bernold in 1051 naai Utrecht overgebrachte Paulusabdij (afb. 35 en 36) Het betreft een stuk van de zuidmuur van het com- plex, waarvan in 1 974 bij de vernieuwing van het hei- van het Gerechtshof een meer westelijk gelegen dee! werd aangetroffen en onderzocht (zie Kroniel. 1974-1975, MBOU 1979-1, 1 3-14). Het muurwerk vertoonde hetzelfde karakter en bestond uit zgn. kist - werk met een dikte van 70 cm. De maten van de tuf - blokken varieerden van 32 tot 55 x 1 6 tot 23 x 1 0 tot 12,5 cm. Zij waren gemetseld in groffe specie met dunne, glad afgestreken voegen. Het zeer verzorgde metsel werk liep door tot op een versnijding op ca. 1,50 m onder het huidige straatoppervlak. Men mat) er van uitgaan, dat het toenmalige maaiveld ter plaat- |
|||||||
9. Hamburgerstraat 38
Bij de renovatie van het zogenaamde „Ariënshuis"
aan de Hamburgerstraat bleek achter de bescheiden en 1 9e-eeuws ogende facade een huis met een boei- ende geschiedenis schuil te gaan (afb. 35). Een ge- schiedenis van meer dan negen eeuwen, die dus ver- der teruggaat dan die van Utrecht als stad! Het huis bleek uit vele stadia wezenlijke elementen te hebben bewaard. Een deel van de gegevens was reeds door vooronderzoek bekend, maar bij het bouwhistorisch onderzoek tijdens de uitvoering van het project kwa- men nog zoveel aanvullingen en verrassingen aan het licht, dat het reeds bestaande beeld van de ontwikke- lingen ter plaatse nog aanzienlijk kon worden uitge- breid. Dit was mede, en niet in de laatste plaats, te danken aan de scherpe blik en de medewerking van de uitvoerder, de heer M. Meijer, die steeds op het juiste moment waarschuwde, waarvoor hier nog- maals dank! Bij de start van de renovatie vertoonde het pand een
complexe opzet met vier ongelijke vleugels rond een tuinachtige binnenplaats, die in het hiervolgende zul- |
||||||||
136
|
||||||||
Afb. 35 Hamburger-
straat 38. Over- zichtsplattegrond. Tek. B. J. M. Klück. 1: nog bestaand opgaand muurwerk van de abdij-
kerk. 2: bij opgravingen gevonden funderingen van de kerk en van de ommuring. 3: hoofd- structuur van het abdij complex. 4: grens van het abdij terrein. 5: Ham- burgerstraat 38. |
|||||||||
se iets boven de versnijding van het fundament gele-
gen heeft. Op den duur is deze muur kennelijk gaan verzakken.
Het bewaard gebleven deel - tot vlak onder het huidi- ge straatpeil - helt duidelijk naar achteren. Om erger te voorkomen zijn, vermoedelijk reeds in de 14e eeuw, zware steunberen aan de abdijzijde tegen de muur gemetseld (verzorgd metselwerk, steenformaat 32x16x8 cm, 10 lagen = 92 cm). Uit het model van deze schuingemetselde steunberen kon worden afge- leid, dat de hoogte van de bijbehorende muur mini- maal 4 m moet hebben bedragen (afb. 36). De eerste sporen van bebouwing op deze plaats
stammen vermoedelijk uit de 1 5e eeuw. Deze betrof- fen een tegen de bovenbeschreven tufstenen muur aangebouwde loods. In de (veel latere) oostelijke zij- muur van Hamburgerstraat 38 kwamen grote delen van een houtskelet tevoorschijn (afb. 41). Dit be- stond uit twee eiken stijlen (14 x 14 cm), op ca 2,50 m en 5 m uit de voorgevel, en vier dito regels (vermoe- delijk 14x10 cm), 80 cm boven elkaar, rustend op een voetmuurtje van moppen. De regels in het voor- ste vak waren vermoedelijk ingewerkt in een derde stijl tegen de bovengenoemde tufstenen muur. De achterste stijl was voorzien van korbelen, zodanig, dat moet worden aangenomen, dat de erop rustende |
|||||||||
dekbalk (op 3,60 m boven de vloer) naar achteren on-
geveer anderhalve meter uitstak om een overkragend dak te dragen. De achterste stijl vertoonde de sporen van pen- en gat-verbindingen, die wezen op een vak- werkwand evenwijdig aan de voorgevel. Van het vol- gende gebint werden resten van een bescheiden poertje aangetroffen. Het bij deze fase behorende maaiveld lag ongeveer 40 cm onder het huidige bega- negrondpeil. Op dat niveau werd in de zone direct bui- ten de achterste stijlen, dus onder het overkragende dak, een bestrating aangetroffen bestaande uit een dwarsgestrate vlijlaag van moppen met aan de bin- nenzijde een soort molgoot erlangs. Deze bestrating was op verschillende plaatsen versleten en gerepa- reerd. Binnen de loods sloot hier kennelijk een lemen vloer op aan (afb. 37). Weer een fase later moet de loods zijn verbouwd en
opgenomen in een 1 5e- of 16e-eeuws gebouw langs de Hamburgerstraat, dat vermoedelijk functioneerde als bijgebouw bij de Paulusabdij. Deze langgerekte éénlaags vleugel strekte zich vermoedelijk langs vrij- wel de hele zuidrand van het abdijcomplex uit, en wel van de achterzijde van het 1 6e-eeuwse hoekhuis aan de Nieuwe Gracht tot aan de Pauluspoort bij de zuid- westhoek van het abdijterrein (afb. 38, 39, 42). Deze Pauluspoort was een in renaissancevorm verbouwde laat-middeleeuwse abdijtoegang tegenover de Lange |
|||||||||
137
|
|||||||||
Afb. 36 Hamburger-
straat 38. De tufstenen muur van de Paulusab- dij. Te/c. A. F. E. Kipp. a: aanzicht in de voorkamer op de beganegrond. 1: huidig peil beganegrond vloer. 2: 1 7e-eeuws peil. 3 en 4: 16e-eeuws peil. 5: sloopgrens tufstenen muur. 6: peil van het bakstenen straatje. 7: peil van het veldkeien straatje. 8: versnijding. 9: bovenkant steunbeer. 10: vermoedelijke hoog- te tufstenen muur. 11: bestaande middeleeuwse balklaag, b: doorsnede,
naar het oosten, c: foto van muur en steunbeer; de staande latten geven de schuinte van de steunbeer aan. |
||||||||||
Nieuwstraat. De onderbouw van de oorspronkelijke
toegangspoort, horend bij de tufstenen muur uit 1051, werd in 1974 teruggevonden ter plaatse van het huidige inrijhek van het Gerechtshof. Zowel uit la- tere tekeningen (afb. 39) als uit de bij de uitbrei- dingsplannen van burgemeester Moreelse behorende stadsplattegrond van 1 664 blijkt, dat op deze plaats, ook na de bouw van de Pauluspoort, een toe- gangspoort naar het voorplein bleef bestaan, die werd opgenomen in de lange vleugel van rond 1 500. |
||||||||||
, I
|
||||||||||
Afb. 37 Hamburgerstraat 38. a: reconstructie-
schets van de vakwerkloods uit het noordwesten. Tek. A. F. E. Kipp. b: voorkamer op de beganegrond met resten van het houtskelet en van het straatje. |
||||||||||
138
|
||||||||||
Afb. 38 Hamburger-
straat 38. Schetsmatige reconstructie van de middeleeuwse éénlaags vleugel langs de Hamburgerstraat, vanaf het voorplein van de abij naar het zuiden gezien. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
Nieuwe Gracht 27. In de 1 8e of het begin van de 1 9e
eeuw werd in ,,Utrechts plat" een nieuwe zijmuur voor Hamburgerstraat 38 opgetrokken op een be- staande binnenmuur (waarin het bovenbeschreven houtskelet van de open loods werd aangetroffen). Deze werd gemetseld tegen het spant boven ge- noemde binnenmuur, dat op die manier zijn afdruk hierin achterliet (afb. 41). Uit de combinatie van al de- ze gegevens kon de middeleeuwse kapconstructie precies gereconstrueerd worden. Deze kap bestond uit spanten van twee jukken op elkaar, waarvan de onderste met krommers en windschoren die met pen- en gat-verbindingen in de flieringen waren bevestigd. Alle onderdelen waren van eikehout, behalve de spo- renparen die - blijkens de uithollingen in de flieringen - van rondhout waren. De sporen waren voorzien van een haanhout. De teruggevonden, gesneden telmer- ken gaven aan, dat op het huidige huis Hamburger- straat 38 de spanten 3, 4, 5 en 6 gestaan moeten hebben, wat inhoudt, dat de vleugel nog twee tra- veeën naar rechts moet hebben doorgelopen. Uit de sporen in de muur viel tevens af te leiden, dat op de onderste jukken een degelijke vlieringvloer op kinder- balken heeft gelegen. Dat de lange vleugel meer of minder onderverdeeld
moet zijn geweest, blijkt niet alleen uit de reeds ge- noemde tussenmuur ter plaatse van de huidige rech- terzijmuur (die overigens alleen op de beganegrond bestond). Ook de linkerzijmuur van Hamburgerstraat 38 bleek van middeleeuwse oorsprong te zijn (afb. 40). Deze liep vanouds als brandmuur door tot in de kap en had aan de zijde van nr. 36 een stookplaats |
|||||||||||
Bij de bouw van deze vleugel werd kennelijk de
tufstenen abdijmuur tot op het toenmalige straatni- veau afgebroken en voor de rest gebruikt als funde- ring voor de nieuwe voorgevel. Over de oude functie en indeling van deze vleugel is
nog weinig bekend: wellicht kan archiefonderzoek hier meer inzicht in geven. Later, na de Reformatie, blijkt dit gebouw (geleidelijk?) onderverdeeld te zijn en verbouwd tot een reeks woningen. In die vorm werd het in 1 839 bij de verbouwing van het abdijge- bouw tot Gerechtshof gesloopt en vervangen door het nog bestaande hek, dat wederom gegrondvest is op de bovengenoemde tufstenen muur. Over de bouwkundige opzet van de vleugel is echter
dankzij de renovatie van Hamburgerstraat 38 thans wat meer bekend 47. De voor- en achtergevel beston- den uit anderhalfsteens muren in moppen van 30 x 14 x 6,5 cm (10 lagen 75 cm). De achtergevel vertoonde resten van vensters met steens segmentbogen erbo- ven. In de voorgevel bleef een stel drakekop-ankers bewaard. De balklaag bestond uit eiken moer- en kin- derbalken met eenvoudige sleutelstukken (althans op deze plaats). De zolder daarboven was voorzien van een redelijke borstwering. Van de bijbehorende kap waren niet alleen allerlei onderdelen in de 19e- eeuwse kap opnieuw gebruikt, maar ook bleek er een complete afdruk als fossiel bewaard te zijn gebleven in de rechterzijmuur van het huis. Dit was te danken aan het feit, dat op een onbekend tijdstip de laatste traveeën van de lange vleugel kennelijk zijn verkocht en toegevoegd aan het perceel van het hoekhuis |
|||||||||||
Afb. 39 Hamburger-
straat 38. Tekening van het voorplein van de Paulusabdij, naar het westen gezien (detail), met links de een laags vleugel. Tek. J. de Beijer, ca 1744 GAU TA L a. 9.24. |
|||||||||||
139
|
|||||||||||
Afb. 40 Hamburger-
straat 38. Doorsnede door het voorhuis met de bouwsporen in de westelijke zijmuur. Tek. A. F. E. Kipp m.m.v. Bri- gitte Tenback |
|||||||||
trapgat worden afgeleid, dat - vermoedelijk in de loop
van de 1 7e eeuw - de genoemde doorgangen werden dichtgezet en Hamburgerstraat 38 werd afgesplitst van de lange vleugel. Ook andere elementen in het huis wijzen erop dat vanaf dat moment kennelijk dit deel als zelfstandig woonhuis is gaan functioneren. Nader archiefonderzoek kan wellicht hierover meer gegevens verschaffen. De kadastrale minuut van 1 832 lijkt aan te geven, dat de rest van de lange vleu- gel tot het eind toe onverdeeld bleef, al waren er wel diverse woningen in ondergebracht (afb. 42). Op de voorste helft van de muur werden op de beganegrond 16e-eeuwse muurschilderingen aangetroffen als de- coratieve afwerking rond de genoemde doorgang, |
|||||||||
met een schoorsteen. De topgevel was afgewerkt
met vlechtingen en moet boven het dak hebben uit- gestoken. Hoewel hij de indruk maakte uit de bouw- tijd te dateren, stond hij koud tussen de voor- en ach- tergevel, waaruit blijkt dat het slechts een tussen- muur betrof, terwijl er bovendien een strijkspant te- genaan heeft gestaan. In deze muur werden ook (ver- moedelijk oorspronkelijke) doorgangen aangetroffen op zowel beganegrond- als zolderniveau, terwijl ook in nr. 38 de toegangstrap naar de kelder onder nr. 36 werd teruggevonden. Niet alleen bleek hieruit, dat een deel van de lange vleugel onderkelderd moet zijn geweest, maar ook kon uit de aardewerkvondsten (zie verder aan het eind van dit verslag) in het kelder- |
|||||||||
140
|
|||||||||
Afb. 41 Hamburgerstraat 38. Doorsnede door het
voorhuis met de bouwsporen in de oostelijke zijmuur. Tek. A. F. E. Kipp m.m.v. Brigitte Tenback. |
|||||||||
rond een houten kast of aftimmering rond de kelder-
trap, onderlangs strijkbalk en sleutelstuk, en langs de onderzijde van een toenmalige (steek)trap naar de zolder (afb. 40 en 43). Boven was deze muur op zol- der eveneens dun gepleisterd en vele malen gewit, maar op vlieringniveau was hij alleen een paar maal gewit direct over het metselwerk heen, wat iets zegt over verschil in gebruik van beide ruimten. Uit de in de 17e eeuw afgesplitste drie balkvakken
van de lange vleugel groeide het pand Hamburger- straat 38. Dit deel werd verbouwd tot een vier tra- veeën breed voorhuis; binnen het middeleeuwse cas- co moet destijds de huidige indeling van de begane- |
|||||||||
grond zijn ontstaan, met hal, gang, trap en kamer
(afb. 44). Uit teruggevonden delen van een snijwerk- lijst met cornissen kon - in combinatie met bouwspo- ren in het muurwerk - worden afgeleid, dat de hal als achterwand een dubbelportaal kreeg met pilasters en kroonlijsten in twee etages en voorzien van decora- tief snijwerk. Dit dubbelportaal gaf toegang tot de gang naar achteren en tot de trap naar boven. Van de- ze trap werden de sporen van een bordes en van een trapboom in het muurwerk teruggevonden. Een tijd- lang lijkt er in de ruimte tussen dubbelportaal en ach- tergevel een soort insteek te zijn geweest met een vloer op kinderbalken ter hoogte van de onderste kroonlijst van het portaal. De ruimte die overbleef |
|||||||||
141
|
|||||||||
bewaard. Over de oorspronkelijke vloer van grote
hardstenen tegels waren later witte marmertegels ge- legd. Het zijhuis aan de rechterkant was mogelijk deels
reeds van oudere oorsprong, gezien de tongewelfde kelder onder de achterste helft, die zich niet over de volle breedte uitstrekte. Tegen het einde van de 1 7e eeuw moet het zijn huidige oppervlak hebben gekre- gen. Het had in eerste instantie slechts één bouw- laag. De rechterzijmuur was vermoedelijk vanouds blind, wat erop lijkt te wijzen, dat op dat moment reeds het buurerf van Nieuwe Gracht 27 aan deze muur grensde (afb. 42). Dientengevolge was dit zij- huis geheel op de binnenplaats georiënteerd, zij het indirect. Want langs de binnenplaatsgevel liep van het begin af aan de reeds genoemde lage, uitpandige gang. In deze gang kwamen de kamerdeuren uit, en boven het lage, platte dak van de gang kregen de ka- mers licht middels een enkel en een dubbel bolkozijn. Een groot kelderlicht of stortluik was onder de gang- vloer doorgevoerd, terwijl de keldertoegang zich on- der het genoemde achtertrappenhuis bevond. De achtervleugel telde vanouds twee lagen en een be-
scheiden zadeldak parallel aan de straat. Het had en- kelvoudige balklagen en een zolder zonder borstwe- ring. Beneden en boven was een verwarmbare kamer met stookplaatsen tegen de achtermuur, die ook hier vanouds blind was in verband met zijn ligging op de erfscheiding. Ook de aan de linkerzijde achter het buurpand gele-
gen keukenvleugel telde vanouds twee lagen met en- kelvoudige balklagen, en een zadeldak. Hij was even- min als de achtervleugel onderkelderd. De linker zij- muur, wederom blind in verband met de erfscheiding, liep midden over een grote middeleeuwse beerput heen. In deze put kwam onder andere een uit de abdij- |
||||||||
Afb. 42 Hamburgerstraat 38. Situatie volgens de
kadastrale minuut van 1832. Tek. A. F. E. Kipp. Aan- gegeven zijn het kappenplan van de gebouwen van de abdij en van de vleugel langs de Hamburgerstraat e.o. |
||||||||
naast de trap diende, gezien de geringe hoogte, ver-
moedelijk als royale berging. De 19e-eeuwse trap vormde hierop een bescheiden variant. Dit voorhuis werd - al of niet geleidelijk - in de loop van de 17e eeuw aan de achterzijde uitgebreid met vleu- gels rond een binnenplaats: een zijhuis aan de rech- terkant, een keukenvleugel aan de linkerkant, en een achtervleugel. De verbinding tussen de diverse bouwdelen werd gevormd door curieuze, uitpandige gangen langs de binnenplaats, een verschijnsel waar- van, zoals gezegd, nog slechts weinig voorbeelden bewaard zijn gebleven. De hoofdgang lag in het ver- lengde van de gang in het voorhuis, en verbond deze met een eveneens uitgebouwd trappehuis, gesitu- eerd tussen het zijhuis en de achtervleugel tegen de achtergrens van het erf. Loodrecht daarop lag een gang naar de keukenvleugel, direct achter de tuin- muur van het ondiepe buurerf van Hamburgerstraat 36. Beide gangen waren zo laag mogelijk gehouden en voorzien van een plat dak en een plafond van brede houten delen. De hoofdgang had nog een venster met een groot, 1 7e-eeuws bolkozijn naar de binnenplaats |
||||||||
Afb. 43 Hamburgerstraat 38. Geschilderde muur-
decoratie op de linkerzijmuur van het voorhuis, ver- moedelijk (eind) 16e eeuw. Tek. A. F. E. Kipp. |
||||||||
142
|
||||||||
Afb. 44 Hamburger-
straat 38. Reconstructie van de 1 7e-eeuwse plat- tegrond van de begane- grond van het huis. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
tijd daterend gemetseld afvoerkanaal uit, dat in noor-
delijke richting onder de achtermuur van het complex uit het zicht verdween. In de keuken was een grote, karakteristiek 1 7eeeuwse rookkap bewaard geble- ven met een zwaargeprofileerde houten kroonlijst (afb. 45), waaronder - naast de open stookplaats - nog steeds de gemetselde oven staat met ijzeren ,.kookplaten" in een plateau van kleine vuurvaste baksteentjes (afb. 46). Aan de rechterzijde werd deze keukenstookplaats geflankeerd door een dubbele houten wand, waartussen een keukenkast, een por- taal naar de achtervleugel, een turfkist en een trap naar de bovenverdieping waren ondergebracht. Aan de zijde van de binnenplaats was een uitstulping ge- bouwd voor de geprofileerde hardstenen gootsteen en de pomp. Boven waren twee kleine kamers. De 18e-eeuwse verbouwingen in het tot zover in de
1 7e eeuw uitgegroeide pand waren vermoedelijk wei- nig ingrijpend van aard, en betroffen waarschijnlijk in hoofdzaak aanpassingen van het interieur. Verschil- ende deuren en binnenluiken getuigden nog hiervan. Voorts werden de vensters in de voorgevel vergroot, in de 19e eeuw gebeurde er meer. In de eerste helft van die eeuw werd onder andere het rechter zijhuis verbouwd en van een merkwaardige, tunnelvormige nieuwe kap voorzien, bestaande uit Philibert-spanten |
|||||||||
Afb. 45 Hamburgerstraat 38. Profiel van de 17e-
oeuwse rookkap in de keuken. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
143
|
|||||||||
Meijer van bouwbedrijf Van den Brink verzamelde
met zijn mensen zorgvuldig alle scherven uit dit trap- gat, waarvoor hen hier nogmaals hartelijk dank ge- zegd wordt. Hoe belangrijk het bijeenhouden van alle scherven was, bleek toen de onvolprezen „scherven- club" zijn zoek- en plakwerk op de dinsdagavonden voltooid had: ongeveer 35 stuks vaatwerk en 10 muurtegeltjes bleken vrijwel compleet aanwezig te zijn (afb. 48). Opvallend is de aanwezigheid van een hoog aantal grote kookpotten. Daaruit zou geconclu- deerd kunnen worden dat een deel van een keukenin- ventaris gedumpt is. Verder is er nogal wat schotel- goed in het complex aanwezig, alles voorzien van tinglazuur. De enige onmiskenbare importen zijn twee steengoed pispotten uit het Westerwald. Het deponeren moet ergens in de late 1 7e eeuw heb- ben plaatsgevonden. Hoewel er materiaal uit de eer- ste helft van de 1 7e eeuw bij zit, verzet bijvoorbeeld de stoofpot (tweede rij links) zich tegen een te vroege datering. Ook de tegeltjes (die - gezien de resten van specie op hun achterkant - gebruikt zijn) attenderen ons op het feit dat er een groot verschil in tijd kan zijn tussen het fabriceren van een voorwerp en het weg- werpen ervan. Nader archiefonderzoek kan wellicht uitwijzen wanneer de ingang naar de kelder van Ham- burgerstraat 36 is dichtgezet. Zodra meer bekend is over de externe datering van deze groep aardewerk, zal hij opgenomen worden in het Corpus van Middel- eeuws Aardewerk uit gesloten vondstcomplexen in Nederland en Vlaanderen (C.M.A.). Dan zal ook nader op de details van de verschillende stukken ingegaan worden. T. J. Hoekstra
|
|||||||||||
Afb. 46 Hamburgerstraat 38. De 17e-eeuwse keu-
kenschouw met gemetseld fornuis. |
|||||||||||
met een grote reeks, als panlatten dienstdoende, gor-
dingen. Aan het einde van de voorgang werd een nieuw portaal gemaakt. Los van deze verbouwing werd in dezelfde periode of
iets eerder de rechterzijmuur opgetrokken (vanaf de verdiepingsvloer tot bovendaks), vermoedelijk in ver- band met het afbreken van het meest oostelijke deel van de middeleeuwse lange vleugel ten behoeve van een toegang tot het achtererf van het buurpand Nieu- we Gracht 27 en het verbouwen van dit pand. Ingrijpender was echter een verbouwing, die wellicht rond 1870 plaatsvond, en waarbij de huidige ver- schijningsvorm van het huis ontstond. Het voorhuis, dat tot dan toe zijn middeleeuwse omvang had be- waard, werd met een verdieping verhoogd en de ge- vel werd gepleisterd. Diverse onderdelen van de oude kap werden opnieuw gebruikt, en tengevolge van de flauwe dakhelling kwam de nieuwe nok slechts wei- nig hoger dan de middeleeuwse (afb. 40 en 41). Blij- kens de twee ronde zoldervensters in de beide zijtop- gevels had en hield buurpand 36 kennelijk op dat mo- ment nog steeds zijn oorspronkelijke éénlaags uiter- lijk (verbouwd ca. 1880). Ook het rechter zijhuis werd met een verdieping ver-
hoogd, waarbij de bestaande Philibertkap in precies dezelfde vorm opnieuw werd toegepast. Het achter- trappehuis werd gemoderniseerd met gebruikmaking van oude onderdelen. De trap in het voorhuis werd vernieuwd. Uiteraard werd bij deze gelegenheid ook het interieur op allerlei punten aangepast aan de mo- de van de tijd. Zo ontstond het beeld dat het huis, zij het in zeer verwaarloosde staat, vertoonde ten tijde van de start van de renovatie in 1985. A.F.B. Kipp.
Zoals boven reeds vermeld is, werd in Hamburger-
straat 38 een grote partij aardewerk gevonden, die kort na het dichtzetten van de keldertoegang vanuit nr. 38 naar nr. 36 gedeponeerd was. Uitvoerder M. |
|||||||||||
Afb. 47 Hamburgerstraat 38. Reconstructie van de
doorsnede van de middeleeuwse éénlaags vleugel. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
144
|
|||||||||||
Afb. 48 Hamburgerstraat 38. Overzicht van het aardewerk dat gevonden werd in het dichtgezette trapgat
tussen Hamburgerstraat 38 en 36. |
|||||||||
10. Haverstraat 10, 12, 14
In aansluiting op eerdere renovaties in deze straat
kwamen dit jaar de nrs. 10 en 14 aan de beurt. Het bouwhistorisch onderzoek tijdens de uitvoering daar- van vormde een aanvulling op bij vorige huisonder- zoeken in deze straat, alsmede bij waarnemingen tij- dens leidingaanleg, verkregen gegevens (zie Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 31, en 1984, MBOU 1985-4, 85-86). Tezamen geven zij in de eerste plaats een beeld van het proces van een 17e-eeuwse straatver- breding (1644). Daarnaast verschaffen zij de moge- lijkheid een reeks 17e-eeuwse huizen van een soort, die allemaal in het zelfde jaar ge- dan wel verbouwd zijn, onderling te vergelijken. In de derde plaats geven zij enig inzicht in de eraan voorafgaande ontwikkeling van de middeleeuwse ,,steeg"-bebouwing ter plaat- se middels een momentopname in 1644 (afb. 49). Tot verbreding van de vroegere Gortsteeg, van 3,50 m naar 7 m, werd in de Vroedschap in principe beslo- ten op 1 6 augustus 1642 „tot cieraet deser Stadt en- de accomodatie der passagie van wagens (Resolutiën van den Vroedschap GAU, Archief van de Stad II, 121)". Er werd een commissie ingesteld, die moest onderhandelen met de eigenaar van het hoekhuis aan de Oude Gracht, „wiens huysinge tegen over de Ro- merburgerbrug tot verbredinge als voren soude moe- |
|||||||||
ten affgebroocken worden, ende voorts gelast te ho-
ren d'yegenaers der huysingen ende cameren aen de suydsyde der voorsz. straete, die alle ingetogen ofte afgecort souden moeten worden". Verschillende hui- zen bleken door de stad te moeten worden aange- kocht (Resolutiën, als boven 1 6/10 en 13/1 1 /1643). Moeilijkheden met de eigenaar van het hoekhuis leid- den tenslotte tot onteigening (Resolutiën, als boven 29/1/1644). Daarna ging het echter snel: op 21 april 1645 besloot de Vroedschap, „dat de Gortstraet sal worden gestraet met klinkert derd'halff voet van de geut aff". Sindsdien heette de straat officieel Ha- verstraat, al hield daarnaast de benaming Gortsteeg zeker nog twee eeuwen stand. Vermoedelijk was aankoop van stadswege alleen aan de orde, wanneer na de verbreding geen of te weinig erf overbleef voor een huis, zoals bij het hoekhuis en mogelijk ook bij (een deel van) de kameren. Voor het overgrote deel van de huizen echter gold kennelijk, dat de particuliere eigenaar eenvoudig opdracht kreeg zijn eigen huis binnen een jaar tot achter de nieuwe rooilijn terug te trekken. In de praktijk bete- kende dit in enkele gevallen complete nieuwbouw (mogelijk bij bescheiden éénlaags huizen en kame- ren?), maar in de meeste gevallen kwam het neer op meer of minder verbouwen van het bestaande huis. Uit bouwhistorisch onderzoek is gebleken, dat het |
|||||||||
145
|
|||||||||
de kelders te handhaven en zelfs nieuwe kelders te
maken (zie Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 85-86). Naar uit allerlei gegevens af te leiden valt, moet het karakter van de bebouwing aan de Haverstraat vóór 1 644 bescheidener en wisselender zijn geweest. Blij- kens de op 4 april 1642 vastgestelde ,,Ordre op het Timmeren" gold sedertdien als verplichte minimum bouwhoogte voor allerlei straten, waaronder de Gortsteeg, twee bouwlagen, oftewel „twee vierkan- ten hoog, ten minsten 25 voeten onder de muurpla- ten". Inderdaad zijn bij de straatverbreding in 1644 alle huizen aan de Haverstraat twee lagen hoog ge- worden. Haverstraat 10 hoort tot de huizen waarvan de mid-
deleeuwse voorganger aan de straatzijde niet onder- kelderd was. Op een puinige, donkere ophoging bo- ven de zwarte grond lag hier ongeveer een halve me- ter onder straatpeil een oude vloerlaag (afb. 50). De anderhalfsteens moppenmuur, die als gemene muur voor 8 en 10 diende, rustte op grote grondbogen. Ook nr. 8 was in zijn middeleeuwse versie niet onder- kelderd. Hier bevond zich de onderste herkenbare vloerlaag (met plavuizenpuin van 11,5x 11,5x 3,5 cm) op één meter onder de straat; 30 cm daarboven lag als onderlaag voor een volgende vloer een vleilaag van verbrande baksteen. Dit huis had oorspronkelijk een eigen zijmuur aan de oostzijde, maar het werd in 1 644 verbreed door in te balken in Haverstraat 6. Ook aan de rechterzijde had nr. 10 een anderhalfsteens gemene muur. Deze was gebouwd voor nr. 12, dat onder de linkerhelft van het huis een middeleeuwse kelder had met een halfsteens gewelf (steenformaat 30 x 14,5x6,5 cm). Haverstraat 14 had vanouds een kelder over de volle breedte van het huis, met een steens tongewelf en (slechts) een éénsteens voor- muur (steenformaat als boven) op 3,63 m uit de huidi- ge rooilijn. Aangezien deze bescheiden voormuur on- der in plaats van vóór het gewelf stond, ligt een opzet als huis met een houten voorgevel voor de hand. Bei- de zijmuren hoorden bij de bouw van nr. 14. Ha- verstraat 16 had een eigen zijmuur aan de kant van 14 en, net als 12, alleen een kelder onder de linker- helft van het huis. Het halfsteens tongewelf hiervan bestond uit een wat forsere maat moppen. Het is ech- ter niet uitgesloten dat het hier een latere kelder uit hergebruikt materiaal betreft. Hetzelfde geldt voor de middeleeuwse voorganger van Haverstraat 30, dat ook alleen onder de linkerhelft een kelder vertoonde. Nr. 18 was kennelijk voor 1 644 niet onderk'elderd. Bij nr. 20 daarentegen kwam een dubbele, middeleeuw- se kelder tevoorschijn met twee ongeveer gelijke ton- gewelven naast elkaar, waaroverheen een rode pla- vuizenvloer lag op ca. 80 cm onder straatpeil. Terug naar Haverstraat 10. Dit huis bleek een duide-
lijk voorbeeld van een huis, dat in 1644 met gebruik- making van de oude bouwmuren compleet werd ver- nieuwd, zonder daarbij wezenlijk te worden vergroot ter compensatie van het ruimteverlies aan de straat- zijde. In de zijmuren was de voorgeschiedenis nog re- delijk afleesbaar (afb. 51 en 52). De oudste nog her- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/4fö. 49 Haverstraat 10-14. Situatietekening van de
oostelijke helft van de Haverstraat, met aanduiding van de middeleeuwse rooilijn van de Gortsteeg en van de funderingen en kelders onder de straat behorend bij de huizen aan de zuidzijde. Tek. A. F. E. Kipp. Bo- gen geven de richting van tongewelven aan; ter plaat- se van een kruis op de tekening was vóór 1644 geen kelder aanwezig. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude muurwerk vaak zoveel mogelijk werd gehand-
haafd en waar nodig aangevuld. Soms bleef het reste- rende deel van het middeleeuwse huis staan en werd dit naar achteren uitgebreid, eventueel met gebruik- making van afkomend materiaal zoals moerbalken, kapspanten, kozijnhout en stenen. In andere gevallen bleken alleen de gemene zijmuren (en soms ook de kelder) te zijn blijven staan en werd al het houtwerk vernieuwd. Soms liep het middeleeuwse huis reeds door tot aan de huidige achtergevel, en werd het al- leen aan de voorzijde ingekort. Een interessant gege- ven is, dat de eigenaars kennelijk hun oorspronkelijke eigendom onder de nieuwe straat mochten behouden en dat zij daaraan het recht konden ontlenen bestaan- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
146
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-,' F-
|
|||||||||||||||
. NAP____
|
|||||||||||||||
20
|
|||||||||||||||
; ■■■■■■■.
|
|||||||||||||||
Afb. 50 Haverstraat 10-14. Dwarsdoorsnede door de kelders en de funderingen onder de straat. Tek. A. F.
E. Kipp. |
|||||||||||||||
kenbare fase behelsde een slechts ruim 4 m diep huis
aan de toenmalige rooilijn. Dit was, zoals reeds ver- meld, niet onderkelderd en had waarschijnlijk een dak met de nok evenwijdig aan de rooilijn. Het werd ver- moedelijk reeds vroeg van een verdieping voorzien. Van de weggebroken achtermuur, die een halve me- ter achter de huidige voorgevel stond, waren de resten vooral in de westelijke zijmuur duidelijk terug te vinden. Later in de middeleeuwen, mogelijk zelfs in de 16e eeuw, werd het huis aan de achterzijde aan- zienlijk uitgebreid: een kleine meter vóór de huidige achtergevel waren de sporen van de bijbehorende oude achtergevel te zien. Deze was aan de westzijde met de zijmuur in verband gemetseld, maar stond aan de oostzijde koud tegen de kennelijk reeds aanwezige ^ijmuur van buurpand 8, dat destijds reeds tot de hui- dige bouwdiepte doorliep. Deze uitbreiding kreeg twee lagen onder een kap met de nok dwars op de straatrichting. De moer- en kinderbalklagen, waarvan een aantal balkgaten werd teruggevonden, lagen nauwelijks lager dan de huidige (1 7e-eeuwse) balkla- gen. De hele achterbouw was - in tegenstelling tot het voorhuis - onderkelderd. De aanzet van het grote ongewelf werd in de kelder teruggevonden achter
oen 1 7e-eeuwse muur die er een rechtwandige ruim- ie van moest maken. Het muurwerk stond aan beide .ijden uit primair gebruikte, maar dikwijls gebroken steen in een gelige, zanderige en kalkpitrijke specie: kennelijk tweede keus. Het steenformaat was rechts 28 x 14 x 6,5 a 7 cm (10 lagen = 76 cm), en links horend bij nr. 8 - iets minder dik (10 lagen = 72 cm).
In 1 644 werd het huis aan de voorzijde 3,60 m inge- kort en aan de achterzijde slechts krap één meter uit- ciebreid. Behalve het voorhuis werden ook de tussen- muur, de achtergevel en het keldergewelf gesloopt. De nieuwe voorgevel kwam uiteraard aan de rooilijn |
van 1644 te staan, de achtergevel werd gelijkgezet
met de reeds bestaande van buurpand 8, terwijl ook die van nr. 12 kennelijk aan deze maat werd aange- past. De balklagen van beganegrond en verdieping kwamen nauwelijks hoger te liggen dan hun voorgan- gers. Wel lijkt de zolder van een veel royalere borst- wering te zijn voorzien. De bescheiden, enkelvoudige grenen balklagen (9x14 cm) maken een wat goedko- pe indruk met hun rommelig afgewerkte vlakken en plaatselijk zelfs wankanten. Wel waren zij van een- voudige eiken ojiefsleutelstukken voorzien (afb. 54). Op het plafond van de achterkamer werden beneden wit- te ranken op een dieprode ondergrond aangetroffen als eerste afwerking (1644). Op de verdieping be- stond de eerste afwerking van het plafond uit rood met zwarte biezen. Merkwaardig is het feit dat ook de zolderkamer aan de voorzijde tezelfdertijd een echte |
||||||||||||||
Afb. 51 Haverstraat 10-14. Bouwsporen in de
westelijke zijmuur van nr. 10. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||
147
|
|||||||||||||||
interieurafwerking kreeg, bestaande uit rood schil-
derwerk met witte biezen op al het zichtbare hout- werk van de kap. Hieruit blijkt dat dit zoldergedeelte als serieuze kamer werd beschouwd; wellicht als be- scheiden compensatie voor het verdwenen voorhuis? Ook de kelder kreeg een enkelvoudige balklaag, die in het achterste deel een aantal treden hoger ligt dan voorin en daar ook zorgvuldiger is afgewerkt. Dit hangt duidelijk samen met indeling en gebruik. De voorkelder is duidelijk als ,,kelder" bedoeld, als ber- gruimte. Twee later dichtgemetselde doorgangen in de uit 1644 daterende voormuur wijzen wellicht op een smalle buitenkelder onder de stoep, bij wijze van „pothuis". De veel ruimere achterkelder had duidelijk een woonfunctie, en was oorspronkelijk wellicht de keuken. Deze had een houten trap naar de achterka- mer op de beganegrond en een stenen trap naar de binnenplaats. De scheiding tussen voor- en achterkel- der werd oudtijds gevormd door een houten bed- steden- of kastenwand. Ook op de beganegrond was uit sporen op plafond en
muurwerk de oorspronkelijke indeling nog af te leiden lafb. 53). De voorkamer c.q. winkel was vanouds on- verwarmd. De achterkamer (woonkamer) had rechts een grote stookplaats. De scheiding tussen beide werd gevormd door een alkoof of bedstedenwand. Daarop sloot tegen de linker zijmuur de tot aan de laatste verbouwing aanwezige grenen spiltrap aan. Deze had een in de spil uitgesneden leuning en treden met oortjes op dragende stootborden (afb. 55). Hij bestond uit twee enigszins verschillende delen op el- kaar, wat mogelijk met (gedeeltelijk) hergebruik in 1 644 samenhangt. Onder de trap bevond zich de toe- gang tot de kelder. Ook de verdieping had vanouds een indeling in voor-
en achterkamer met een tussenruimte. Beide kamers hadden een stookplaats tegen de rechterzijmuur. Van de zolder was aan de voorzijde de reeds vermelde ka- mer afgescheiden. De rest functioneerde gewoon als zolder. Over de volle diepte van het huis ligt vanouds een vliering op hangbalken. De kapconstructie be- staat uit een grenen spanten alsmede uit een herge- bruikte eiken krommer. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\A.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 53 Haverstraat 10-14. Plattegrond van de be-
ganegrond van de nrs. 10-12-14, reconstructie van de indeling van 1644. Tek. A. F. E. Kipp. De achtergevel is voor een groot deel uit secundair
gebruikte moppen opgetrokken, met een top van 1 7e-eeuwse steen. Bij Haverstraat 12 onttrok de renovatie zich aan
bouwhistorische blikken, wat vanwege de met elkaar samenhangende gegevens in deze drie huizen jammer is. Ondanks een vrij grondige verbouwing rond 1860, was hier de 1 7e-eeuwse opzet van het huis (alsmede de voorgeschiedenis) vermoedelijk nog grotendeels afleesbaar. Het huis heeft aan zijn middeleeuwse voorganger een kelder te danken, die zich alleen on- der de voorzijde van het huis bevindt. Deze heeft een houten balklaag en vertoont duidelijke resten van zijn oude inrichting als keukenkelder. Tegen de rechter zij- muur zat recentelijk nog de achterwand van de stook- plaats met een geblokt patroon van oranje en groene plavuizen, terwijl de rest van de muur met een afwis- selend patroon van witte en schildpadtegels was af- gewerkt. Van de twee dichtgemetselde doorgangen in de voormuur gaf de linker toegang tot de reeds ver- melde smalle straatkelder, de rechter mogelijk tot een trap of luik in de voormalige stoep. Linksachter be- vond zich de oorspronkelijke trap naar de begane- grond, en aan die zijde moet zich ook de 1 7e-eeuwse spiltrap in het huis bevonden hebben. Zowel de bega- negrond als de verdieping hebben hun enkelvoudige grenen balklaag met 1 7e-eeuwse sleutelstukken be- waard (afb. 54). Op beide verdiepingen bevonden zich vanouds stookplaatsen in de voor- en achterka- mer tegen de rechterzijmuur (afb. 53). Haverstraat 14 heeft bij uitzondering niet alleen zijn
oude achtergevel bewaard, maar ook zijn 17e- eeuwse trapgevel aan de straatzijde. Deze geeft een goed beeld van het karakter van de bebouwing uit 1644. Blijkens een foto uit 1877 waren op dat mo- ment nog zeker vijf vergelijkbare trapgevels geheel of |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 52 Haverstraat 10-14. Reconstructie van de
langsdoorsnede door nr. 10 naar het oosten. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
148
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedeeltelijk in deze straat aanwezig (de nrs. 12, 14,
1 6, 22 en 24), terwijl ook nr. 26 nog zijn geblokte bo- gen achter het pleisterwerk heeft bewaard (afb. 56). Het is aannemelijk dat de meeste huizen aan de zuid- zijde van de straat er ongeveer net zo uitzagen. Deze 17e-eeuwse voorgevel zit min of meer schrij- lings op de rug van de gehandhaafde kelder van de voorganger van het huis, zij het wel met een onder- bouwing onder het gewelf (afb. 57). Daardoor is deze middeleeuwse huiskelder verdeeld in een (in verband |
|||||||||||
Afb. 55 Haverstraat 10-14. De 17e-eeuwse spil-
trap op de verdieping van Haverstraat 10. |
|||||||||||
met leidingaanleg ingekorte) straatkelder en een kel-
der onder het voorste deel van het huis. Dit is wel een zeer duidelijke illustratie van het ,,achteruitschuiven" van de huizen in 1644! Deze kelder bleek overigens minder homogeen dan hij leek: hij had twee, in elkaar overlopende middeleeuwse gewelven. Zoals in het voorgaande reeds ter sprake kwam, was het gewelf onder de straat éénsteens en dateerde het uit de bouwtijd van de zijmuren van het huis. Onder het huis bleek het gewelf echter slechts halfsteens werk, zij het van vergelijkbaar materiaal. Bovendien werden omstreeks één meter achter de achtermuur van de kelder resten van een zeer ondiepe, middeleeuwse achtergevelfundering aangetroffen. De indruk be- staat, dat in eerste instantie alleen de voorste helft van het middeleeuwse huis onderkelderd is geweest, en dat daarna de kelder naar achteren werd uitgebreid tot op een voorzichtige afstand van de toenmalige achtergevel. Sedert 1644 was deze kelder toegankelijk middels
een stenen trap in de linkerachterhoek onder de 1 7e- eeuwse spiltrap naar boven. De verbinding met de straatkelder werd gevormd door een getoogde door- gang in de onderbouw van de voorgevel. Ter weers- zijden daarvan zorgden twee koekoeken, alsmede twee in de pui uitmondende kelderlichten voor licht en lucht in beide kelders. De beganegrond heeft een enkelvoudige, grenen
balklaag met 17e-eeuwse sleutelstukken (afb. 54). |
|||||||||||
Afb. 54 Haverstraat 10-14. Een greep uit de verza-
meling sleutelstukvariaties uit 1644 afkomstig uit de huizen aan de zuidzijde van de Haverstraat. Tek. A. F. E. Kipp. Van boven naar beneden de nrs: 4 begane- gronden verdieping, Wen 14, 18en 22, 20begane- grond en verdieping, 24 en 26, 30 en 38. |
|||||||||||
149
|
|||||||||||
/4fb. 56 Haverstraat 10-14. Reconstructieschets van een deel van de zuidelijke straatwand van de Haver-
straat in 1877 lbovenj en 1644 (onder). Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
aan ruimtewinst en werd deze muur ter diepte van de
voorkamer tot op een halve steen weggekapt. Deze uitholling eindigde bij de toen kennelijk nog bestaan de bedstedenwand. Ook de verdieping heeft een enkelvoudige balklaag
met sleutelstukken. Deze was tot voor kort ingedeeld in een grote voorkamer en een achterkamer over de volle breedte, met een bedstedenwand op de schei- ding en twee stookplaatsen tegen de rechter zijmuur. De achterkamer werd verlicht door een groot kruisko zijn in het midden van de achtergevel, dat in vermaak te vorm nog bewaard was gebleven. De kap telde slechts twee spanten, en was verder grotendeels in 1958 vernieuwd. |
|||||||||
Blijkens de aangetroffen bouwsporen was hij vroeger
door middel van een houten wand ingedeeld in een voor- en achterruimte. Deze wand vormde echter niet de ruimtebegrenzing: hij zat verscholen tussen een bedstedenwand aan de voorkant en een (minder die- pe) kastenwand aan de achterkant 53. In deze tus- senzone was tevens aan de linkerzijde de spiltrap naar boven opgenomen, met onder de rechterhelft een portaaltje naar de achterkamer en onder de linker- helft de reeds genoemde keldertrap, die in de achter- kamer uitkwam. In eerste instantie begon de spiltrap met een kwart en een bordesje, hoewel er in dit geval geen sprake was van een opkamer. De verklaring moet gezocht worden in de ruimte die nodig was voor de keldertrap. Blijkens de aangetroffen resten van een betimmering werd kennelijk in de 1 8e eeuw het kwart door een rechte steektrap vervangen, maar het bor- desje bleef tot aan de huidige verbouwing bestaan. Beide ruimtes waren kennelijk verwarmbaar. Vóór be- vond zich tegen de rechter zijmuur waarschijnlijk een kleine stookplaats ter plaatse van een middeleeuwse voorganger. In de achterkamer was de aftekening te zien van grote, 17e-eeuwse hangschouw tegen de- zelfde zijmuur. In deze achterkamer werden resten aangetroffen van een vloer van grote ,,Utrechtse te- gels": grote, witgeaderde donkergrijze plavuizen van 39,5 x 39,5 x 3,5/4,5 cm. Hierop sloot een rondlo- pende plint van witte tegels aan. In de voorruimte be- vond zich, eveneens tegen de rechterzijmuur, waar- schijnlijk een kleine stookplaats ter plaatse van een middeleeuwse voorganger waarvan een deel van de stookvloer werd teruggevonden. In de middeleeuwse situatie hadden Haverstraat 14 en 16 beide hun eigen zijmuur. In 1644 kwam de zijmuur van 1 6 te vervallen en werden beide huizen in de bestaande muur van 14 ingebalkt. Later kreeg kennelijk ook nr. 14 behoefte |
|||||||||
Afb. 57 Haverstraat 10-14. Langsdoorsnede van
Haverstraat 14 naar het oosten, reconstructie van de opzet van 1644. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
150
|
|||||||||
Evenals bij nr. 10 bestond ook bij nr. 14 de achterge-
vel voor het grootste deel uit hergebruikte moppen, met een top van nieuwe, 17e-eeuwse steen. De oor- spronkelijke indeling van de 1 7e-eeuwse achtergevel vertoonde twee asymmetrisch geplaatste vensters op de beganegrond (mogelijk in verband met een plee-uitbouw aan de kant van nr. 1 2), en voorts in de as van de gevel een groot kruiskozijn op de verdie- ping, een bolkozijn op zolderniveau en een vlieringluik daarboven. In later tijd werd achter het huis een keu- ken aangebouwd, die zich deels ook achter nr. 1 2 uit- strekte en die in de tweede helft van de 1 9e eeuw van een verdieping werd voorzien. A.F. E. Kipp
|
|||||||||||||||||||||
11. Haverstraat 43 en 45
De jarenlange verwaarlozing van de Haverstraat leid-
de een aantal jaren geleden bij de bebouwing voorbij het sinds 1931 bestaande gat op de hoek van de Springweg (zieafb. 1 82) tot onhoudbare toestanden. Wegens bouwvalligheid werd eerst nr. 49 (behorend bij nr. 47) gesloopt - met als gevolg dat nr. 47 steeds gammeler werd en gesloopt moest worden - waarna nr. 45 mee dreigde te komen en in allerijl gestut moest worden. Een blik langs de gevelrij aan de overkant - gelukkig nog voorzien van het hoekpand - biedt een verklaring voor dit effekt. Vanaf nr. 38 vertonen de huizen een helling in de richting van de Springweg. Deze helling lijkt het gevolg te zijn van de aanwezig- heid van een zandrug in de ondergrond, die zich - dwars op de straat - tot ver naar het zuiden voortzet. Naar de Springweg toe vertoont deze rug een sterke helling, die in de 1 3e eeuw opgehoogd is met mest en afvalgrond (Kroniek 1978/79/80, MBOU 1981-3, 64-65 en 67). Deze laatste grondslag is, mede onder druk van de bebouwing, in de loop der eeuwen steeds verder ingeklonken. De huizen gingen daardoor steeds meer tegen elkaar aanleunen. Het verbreden van de middeleeuwse Gortsteeg tot |
|||||||||||||||||||||
B
|
|||||||||||||||||||||
---------1 r
|
|||||||||||||||||||||
43
|
|||||||||||||||||||||
Afb. 59 Haverstraat 43 en 45. Plattegrond en balk-
lagen. Tek. B. J. M. Klück. A: plattegrond van de kel- ders. B: balklagen van de beganegrond. C: balklagen van de verdieping. |
|||||||||||||||||||||
Haverstraat in 1 644 had betrekking op de bebouwing
aan de zuidzijde. Het onderzoek van nr. 43 en 45 le- verde echter aanwijzingen op dat rond dit tijdstip ook de noordzijde van de straat van karakter veranderde. Beide huizen zijn in het midden 17e eeuw gebouwd, evenals het aangrenzende nr. 39. Zij hebben niet al- |
|||||||||||||||||||||
45
|
43
|
39
|
|||||||||||||||||||
Afb. 58 Haverstraat 43 en 45. Plattegrond van de
1 7e-eeuwse huizen. Tek. R. de Gast. Gearceerd: mid- deleeuws muurwerk en funderingen. |
|||||||||||||||||||||
151
|
|||||||||||||||||||||
Afb. 60 Janskerkhof
17. Situatietekening. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
schikt zijn van de stookplaats vóór aan die van de
achterkamer. Onder de winkel/werkplaats bevindt zich een kelder
en de vorm hiervan is bij beide huizen geheel verschil- lend. Ook het verloop van de spiltrap is anders. Bij nr. 45 is - onder de 19e-eeuwse trap - een deel van de spiltrap bewaard gebleven, voornamelijk omdat de spil tevens als stijl diende voor het kozijn van de kel- derdeur. De spiltrap had een stenen ombouw, met een venstertje om (indirekt) de keldertrap te verlich- ten; deze ombouw sloot aan op de muur tussen voor- en achterkamer en op een gangmuur naar de achter- deur. Het spant van nr. 43 is een hergebruikt middeleeuws
exemplaar, bestaande uit twee jukken die van ver- schillende kappen afkomstig zijn en die aangepast zijn aan de maten van deze kap. In de 1 7e eeuw zijn ze als ,,2" gemerkt, waaruit op te maken is dat,, 1" het ver- dwenen spant van nr. 45 is geweest, wat weer een aanwijzing is voor het gelijktijdig timmeren van de kappen. De zolder is van een vliering voorzien. B. J. M. Klück
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
leen dezelfde opzet, maar ook dezelfde hoofdmaten.
Van de middeleeuwse bebouwing werden resten ge- vonden in de vorm van het beganegrond-gedeelte van de gemeenschappelijke muren van nrs. 45 en 47 en nrs. 43 en 45. Bij nr. 47 strekte dit gedeelte zich uit tot en met de vroegere achtergevel en bij nrs. 43 en 45 is deze muur als fundering te volgen tot achterge- velfundering op dezelfde lijn (afb. 58). Op de aanslui- ting van de huidige achtergevel van nr. 45 was een gehalveerde middeleeuwse nis aanwezig en 50 cm onder de 1 9e-eeuwse vloer kwam in nr. 45 een mid- deleeuwse vloerrest te voorschijn, die zich voorbij de achtergevel voortzette. De voorgangers van nrs. 43 t/m 47 waren dus even diepe, middeleeuwse huizen, waarschijnlijk van één laag, met de achtergevels op een perceelsgrens die westwaarts tot halverwege de straat liep, waar hij een veel ondieper perceel - vanaf de Oude Gracht gerekend - ontmoette. Bij de bouw van nrs. 43, 45 en ook van 39 is de ach- terrooilijn drie meter teruggelegd met de bedoeling een buitenruimte te creëren. Het ruimteverlies werd gecompenseerd doordat de huizen een verdieping kregen. Het is een planmatige aanpak, waarbij uiter- lijk en opzet in de ,,Ordre op het Timmeren" van 1 642 (zie onder Haverstraat 10-12-14 in deze Kroniek) zijn vastgelegd en door de individuele bouwers naar eigen inzicht zijn gerealiseerd. Zo bezaten alle drie huizen een dwarsgeplaatste kap, een houten onderpui en twee vensters op de verdieping; in de achtergevel op de beganegrond een deur en een venster en op de ver- dieping twee vensters. Nr. 43 bevatte nog een ver- maakt kruisvenster op de verdieping. De individuele aanpak blijkt uit de aanwezigheid in nr. 39 van ont- lastingsbogen met zandstenen kopjes boven de vensters en bij nr. 43 van eenvoudige hanekammen. Bij nrs. 43 en 45 zijn de balklagen van de begane- grond enkelvoudig, steunend in de zijmuren en met openingen voor een spiltrap (halverwege de linker- muur) en voor twee stookplaatsen (rechts) (afb. 59). De balklagen van de verdiepingen zijn samengesteld. De moerbalk - die het spant draagt - steunt in voor- en achtergevel. De beganegrond en de verdieping heb- ben beide een voor- en achterkamer met stookplaats. De voorkamer op de beganegrond diende als winkel/ werkplaats. Dat blijkt ook bij nr. 43 uit het onderge- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
12. Janskerkhof 17
Bij de verbouwing van de in 1887 opgerichte school
Janskerkhof 17 werd onder de tweede binnenplaats een belangrijk deel van de fundamenten en nog intac- te kelders van het eraan voorafgaande claustrale huis van St. Jan aangetroffen en onderzocht (afb. 60). Bij verrassing dook in het Gemeente-archief tevens een globale plattegrond uit 1 779 van dit huis op (afb. 61), wat het mogelijk maakte de aangetroffen gegevens enigszins in een verband te plaatsen. Het bleek in hoofdzaak te gaan om een in de 1 7e eeuw nieuwgebouwde kelder onder het middeleeuw- se claustrale huis. Uit de bouwtekening van 1887 blijkt dat voor het middenblok van de school gedeelte- lijk gebruik gemaakt kon worden van nog aanwezige, oude fundamenten. Deze bestaan grotendeels uit middeleeuws werk. Ten tijde van de sloop maakte de- ze voorbouw echter een weinig middeleeuwse in- druk: in 1 779 was het huis grondig verbouwd en on- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
der andere van een nieuwe gevel en een nieuw dak
voorzien. (De Lodewijk XVI-stijlkamer in het Centraal Museum is uit dit bouwdeel afkomstig.) De 17e-eeuwse kelders onder de binnenplaats hoor- den bij de linkerhelft van een mogelijk tweebeukig |
|||||||||||||||||||||||||||||||
huis (afb. 62). Zij bestaan uit vier verschillend gewelf-
de ruimtes, die aan de rechterzijde op een midden- gang onder het huis bleken aan te sluiten. De kelder rechtsvoor bestaat uit drie traveeën met dubbele kruisgewelven op gordelbogen (vergelijk Janskerkhof 13, linksachter. Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 89, afb. 76). De kelder rechtsachter heeft een groot kruis- gewelf, dat merkwaardigerwijs in het midden onder- steund wordt door een rondgemetselde, bakstenen zuil, die uit de bouwtijd moet stammen. Deze zuil is behandeld als zorgvuldig schoon metselwerk met geknipte voegen en een rode afwerksaus. Aan de bo- venzijde is hij in het model van een kapiteel gehakt. De buitenmuren zijn kennelijk middeleeuws (steen- |
|||||||||||||||||||||||||||||||
-■/. .• ft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
8.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 61 Janskerkhof 1 7. Plattegrond van het gehele
claustrale erf nummer II in 1779 (GAU TA Janskerk- hof 17, 1779).,,Aanwijzing der putten en rioolen aan het Groote Huis (1),en. . . van de stal (2) en het Klei- ne Huis (3) op de Voorstraat". 4: grachtje langs het Janskerkhof. 5: voorplaats. 6: binnenplaatsen. 7: achterplaats. 8: de grote tuin. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
•-a
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
1.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'■>■ •
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
152
|
153
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 62 Janskerkhof 17. Plattegrond van de aangetroffen kelders. Tek. A. F. E. Kipp. 1: middeleeuws. 2;
17eeeuws. 3: later muurwerk. 4: onbekend. 5: grens vanhetclaustrofeerf. 6: muren van de school uit 1886. |
||||||||
geveer 3,50 m onder het maaiveld een ongestoorde
laag met romeins materiaal werd aangetroffen (Kro- niek 1974-1975, MBOU 1979-1, 15-16). Deze we- tenschap èn de inzichten die bij de opgraving Pieters- kerkhof (Kroniek 1982, MBOU 1983-3, 119-124) waren verkregen, maakten dat met meer dan gewone interesse naar deze opgraving werd uitgekeken. Hoe- wel het opgravingsterrein met een oppervlak van om- streeks 13 x 13 m van beperkte omvang was, werd ook nu diep gegraven en wel tot bijna 4 m beneden het maaiveld (ca. 0 NAP). Grondopbouw, riviersedimenten en schoeiingen (afb.
63) De - langzamerhand monotone - constatering dat de
diepste grondlagen die bij het archeologisch onder- zoek aan het licht kwamen van fluviatiele oorsprong waren, ging ook voor deze opgraving op. Hier bij de Jeruzalemstraat bevonden deze lagen zich op onge- veer 0 tot 0,45 m + NAP en bestonden ze uit afwis- selend dunne lagen klei en zand. Op grond van de de- terminatie van de daarin aangetroffen schreven heeft de sedimentatie tot in de 1 e eeuw geduurd. Op die la- gen was een pakket van ongeveer 20 cm zavelige klei afgezet, die op zijn beurt door een dun vegetatie- niveau was afgedekt. De weinige aardewerkscherven die op deze hoogte voorkwamen, wijzen op een maai- veld uit het midden van de 2e eeuw ter hoogte van |
||||||||
formaat: 30 x 1 5 x 7,5 cm, 10 lagen = 85 cm). Inde
voor- en achtermuur heeft vroeger een aantal ven- sters gezeten. Naar het kerkhof toe lag hiervóór een 1 8e-eeuwse waterkelder en daarvoor twee kelders in een volgend bouwdeel, waarvan één met een middel- eeuws tongewelf. Dankzij de inventiviteit van opdrachtgever en archi-
tect is het gelukt deze merkwaardige kelders weer functioneel bij het complex te betrekken, wat als een grote aanwinst beschouwd mag worden. A. F. E. Kipp
|
||||||||
13. Jeruzalemstraat 4-6
Inleiding
Het gebeurt niet vaak dat bij het begin van een opgra-
ving reeds enig inzicht over de opbouw van de diepe- re grondlagen ter plaatse bestaat. En het is al helemaal uitzonderlijk als die informatie verkregen is uit een eerdere opgraving op hetzelfde perceel. Dit nu was het geval bij de opgraving op de percelen Jeruzalemstraat 4-6, die van 14 maart tot en met 5 april 1985 plaatsvond. Reeds in 1975 was bij een wel zeer kleinschalig on-
derzoek - dat evenwel tot grote diepte ging - ge- constateerd dat hier in de diepere ondergrond op on- |
||||||||
154
|
||||||||
Afb. 63 Jeruzalem-
straat. Opgravingsplat- tegrond. Tek. H. L. de Groot. Hierop zijn naast de sleuf van 1975 de plaats van de besproken beerputten en de ro- meinse en middeleeuw- se schoeiïngen aangege- |
||||||||||
JERUZALEMSTRAAT
|
||||||||||
Hoe dik dit pakket klei is geweest, is wederom niet na
te gaan, want in de 12e eeuw heeft erosie opnieuw een deel van dit klei-sediment opgeruimd. Het lijkt |
||||||||||
het vegetatie-niveau. Hierna werd een laag zavel af-
gezet, waarvan de maximale dikte omstreeks 50 cm bedroeg. Omdatde top ervan geërodeerd was, kon de oorspronkelijke dikte van deze laag niet vastgesteld worden. Een dun erosieniveau bevatte scherven uit de tweede helft van de 2e eeuw. Het was opvallend dat direct op deze erosielaag een duidelijk vegetatie- niveau rustte. Op stratigrafische gronden en op grond van de scherven die in deze slechts 10 cm dikke laag gevonden werden, dient dit tweede romeinse maai- veld uit het einde van de 2e of de eerste helft van de 3e eeuw te stammen. Dit maaiveld ligt dan op onge- veer 1,35 m + NAP, hetgeen heel wat lager is dan het maaiveld op het Domplein in deze periode: 2,50 m + NAP. Dat behoeft overigens geen verwondering te wekken, want daar immers bevond zich een oever- wal, terwijl bovendien het terrein van het castellum tussen de verschillende perioden fors was opge- hoogd. Bij de Jeruzalemstraat is echter geen sprake van een ophoging, maar - zoals nader aan de orde zal komen - van een rivieroever. Op dit romeinse maaiveld is vervolgens klei afgezet. |
||||||||||
Afb. 64 Jeruzalemstraat. De resten van de middel-
eeuwse schoeiing, gezien naar het westen. Naar een dia van H. L. de Groot. Slechts het onderste deel van een aantal palen is bewaard gebleven. |
||||||||||
155
|
||||||||||
Afb. 65 Jeruzalem-
straat. Enkele voorwer- pen uit put G. Foto's: P. C. von Hout. a: steen- goed kan, Siegburg, rond 1400. b: roodaar- dewerk kookkan, twee- de helft 14e eeuw. c: roodaardewerk koeke- pan met platte steel, rond 1400. |
||||||||||
i-io
|
||||||||||
aan de Jeruzalemstraat: zuidoost-noordwest. De
middeleeuwse schoeiing daarentegen had een meer oost-westelijke richting. Ook deze oriëntaties stem- men met die van de romeinse en middeleeuwse rivier- oever overeen die bij de opgraving aan het Pieters- kerkhof werden vastgesteld. Over de middeleeuwse erosie heen is nog een pakket
klei afgezet - tot minimaal 1,50 m + NAP - waarbo- ven de grond ofwel geheel opgebracht, danwei ver- graven was. In deze grond bevond zich een aantal dichtgegooide kuilen van verschillende ouderdom. Bij deze opgraving bleek opnieuw dat vondsten of sporen uit de vroege Middeleeuwen zelden in Utrecht worden aangetroffen. Slechts enkele kogelpotscherven die in de rivierafzet-
tingen werden gevonden, kunnen mogelijk uit de ka- rolingische tijd stammen. Bebouwing
Zoals al werd opgemerkt was tot in de 1 2e eeuw een
rivier ter plaatse van het opgravingsterrein actief. Een aantal scherven - voornamelijk proto-steengoed - vormt de enige aanwijzing voor activiteiten in de 1 3e eeuw, een periode waarin op veel plaatsen in de stad op grote schaal ophogingspakketten werden gedepo- neerd. Daarvan bleek niets bij de Jeruzalemstraat. De vroegste sporen van bebouwing bestonden uit en- kele beerputten. De oudste - put G - dateerde gezien het aardewerk dat onderin deze put werd gevonden uit de tweede helft van de 14e eeuw. Een zeer kleine selectie van het daarin aanwezige aardewerk is op afb. 65 te zien. Een tweede, wat minder oude beerput - put D - bevond zich onder de rooilijn van de Jeruza- lemstraat. Deze put stamde uit de tweede helft van |
||||||||||
niet te gewaagd deze erosie in verband te brengen
met die welke bij de opgraving aan het Pieterskerkhof werd vastgesteld. In het erosieniveau van beide op- gravingen werd - naast zeer veel scherven uit de ro- meinse periode - ook een klein aantal scherven uit de eerste helft van de 1 2e eeuw aangetroffen, met name pingsdorf. Maar er is nog een analogie met de resultaten van het
Pieterskerkhof. Dat er op beide plaatsen zowel in de romeinse tijd als in de 12e eeuw van een rivieroever sprake geweest is, blijkt uit de resten van beschoeiin- gen. De jongste beschoeiing die bij de Jeruza- lemstraat gevonden is, dateert uit de Middeleeuwen en is vermoedelijk gedeeltelijk aangetast door de hier- voor genoemde erosie. Van deze schoeiing resteerde een aantal aangepunte palen, die vrij regelmatig op een afstand ongeveer 30 cm van elkaar in de grond waren geslagen (afb. 64). Het is mogelijk dat zij als steun voor een vlechtwerk gediend hebben dat zich aan de landzijde van deze palen zal hebben bevonden. Een concentratie van een dergelijk type schoeiingen werd eveneens bij de opgraving aan de Jan Meijen- straat aangetroffen (Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 31-40). Van de twee andere schoeiingen was vrijwel niets anders dan wat sporen behouden gebleven. Op stratigrafishe gronden moeten ze uit de vroege ro- meinse periode stammen, zonder dat tot een nadere datering kan worden gekomen. In ieder geval lagen de waargenomen resten onder de erosielaag uit de ro- meinse periode die - zoals vermeld werd - uit de twee- de helft van de 2e eeuw stamt. De oriëntatie van de romeinse schoeiingen - en dus waarschijnlijk ook van de rivieroever - was evenwijdig 156
|
||||||||||
de 1 6e eeuw en was met koepel en al nog geheel in-
tact. Van andere bebouwingsresten was niet veel over.
Slechts ter plaatse van het perceel Jeruzalemstraat 6 werden funderingsresten van gebroken, grote bak- stenen gevonden. Het is moeilijk ze te dateren, maar het is mogelijk dat ze uit dezelfde tijd stammen als beerput D, die aan de straatzijde van dit perceel werd gevonden. Conclusie
De belangrijkste gevoltrekking van deze kleine opgra-
ving is, dat aangetoond kon worden dat er rivieroe- vers uit de romeinse periode en uit de Middeleeuwen aanwezig waren. Het is bovendien wel zeker dat deze oevers met die van het Pieterskerkhof corresponde- ren. Daaruit vloeit voort dat het zuidelijke gedeelte van de Kromme Nieuwe Gracht - tussen Pausdam en Hieronymusplantsoen - niet het restant is van een ou- de rivierloop, maar dat het is gegraven. Mogelijk in dezelfde tijd als waarin de Nieuwe Gracht werd ge- graven (1393/1394). H. L. de Groot
|
||||||||||
komen over het verleden van de stad Utrecht door mid-
del van opgravingen, bouwhistorisch en historisch on- derzoek, is er tot nu toe weinig bekend over het zuid- oostelijk deel van de stad. De leemte in de kennis over dit stadsdeel vormde dan ook de voornaamste reden de mogelijkheid tot opgraven op een terrein tussen de Schalkwijkstraat en de Keukenstraat met beide han- den aan te grijpen. Het archeologisch onderzoek heeft ca. twaalf weken in beslag genomen, van 19-6 tot 12-9-1985 (afb. 66). Toen in 1 122 het stadsrecht van Utrecht werd be-
vestigd en de stad hiermee o.a. het recht kreeg zich met een wal en een gracht te beschermen, werd de stad meteen „ruim" aangelegd. De omwalde stad kende in die tijd dan ook nog veel onbebouwde gedeeltes. Het zuidoosten van de stad is een gebied, dat waarschijn- lijk lange tijd onbebouwd is gebleven. In de loop van de tijd hebben zich in dit stadsdeel wel enkele kloosters gevestigd. In 1 233 verhuisde de St. Servaasabdij van buiten de stad naar de veiligheid binnen de stadsmu- ren en vestigde zich tussen de Nieuwe Gracht en de stadwal, in de uiterste zuidoosthoek van de stad. Aan het eind van de 14e of het begin van de 1 5e eeuw werd het St. Maria Magdalena-klooster gesticht op het ter- rein ten noorden van de huidige Magdalenastraat. De Magdalenastraat wordt in 1431 in een raadsbesluit ge- noemd als de St. Maria Magdalenasteeghe. De Keukenstraat zelf wordt voor het eerst vermeld in de Schutmeestersrekening van 1486 als de Cro- pelstraet; in die van het jaar 1 51 2 alsCokestege. Ruim |
||||||||||
14. Keukenstraat 10-42/
Schalkwijkstraat 1a-1b Inleiding
Hoewel we zo langzamerhand steeds meer te weten
|
||||||||||
Afb. 66 Keukenstraat
10-42/Schalk wijkstraat 1. Situatie van het op- gravingsterrein. Tek. M. Smit. Het opgegraven gedeelte is gerasterd. |
||||||||||
157
|
||||||||||
KEUKENSTRAAT
|
||||||||||
Afb. 67 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1. Overzichtstekening van de opgraving. Tek. M. Smit. 1: fun-
deringsresten uit de 1 Se eeuw. 2: funderingsresten uit de 16e eeuw. 3: grens van het opgegraven gedeelte. 4: perceelsgrenzen. |
||||||||||
dertig jaar later (in 1545) heette de straat de Kue-
ckensteech. In de 1 4e eeuw woonde een familie Co- ken of Coecke in Utrecht en het is heel goed mogleijk, dat de naam van de Keukenstraat van deze familienaam is afgeleid. De Schalkwijkstraat verschijnt al eerder in de bronnen. In 1390 wordt de „Jacobstege van Schalc- wijck" genoemd. Hij is waarschijnlijk al vóór dit jaar aangelegd door Jacob, die vermoedelijk een telg uit het oude Utrechtse geslacht Van Schalkwijk was (Van der Monde, I, 265-268). De opbouw van de grond
Gebaseerd op eerder gedane waarnemingen (De Groot,
passim) is het idee ontwikkeld, dat door het zuidooste- lijk deel van de stad ooit de rivier de Rijn heeft gestroomd. Komend vanuit het zuiden (zuidelijk deel van de Oude Gracht) zou deze rivier in noord-oostelijke richting zijn loop vervolgd hebben en ter hoogte van |
||||||||||
het oostelijkste punt van de (huidige) Kromme Nieu-
we Gracht naar het westen zijn afgebogen. Tijdens een archeologisch onderzoek aan het Pieterskerkhof in 1982 (Kroniek 1 982, MBOU 1 983-3, 121-1 23) en aan de Jeruzalemstraat (zie aldaar in deze Kroniek) werd de westelijke rivieroever ter plaatse vastgesteld. De rivier zou in de 1 2e eeuw nog slechts een restgeul zijn en in de loop der tijd geheel zijn dichtgeslibd. Het toponiem „Oudelle" (del = laagliggend gebied), dat aan dit deel van de stad verbonden is, zou een verwijzing kunnen zijn naar deze oude, verlande rivierloop. Zoals ook elders in de stad zijn op het terrein aan de Keukenstraat op het diepste niveau rivierafzettingen aangetroffen. Over het gehele opgravingsterrein liepen deze afzettingen min of meer horizontaal. Het zand reik- te tot een hoogte van ca. 0,30 m + NAP; daarboven zat een pakket van natuurlijk afgezette, zware klei van ca. 80 a 90 cm. Op enkele plaatsen is aan de bovenzij- |
||||||||||
158
|
||||||||||
Afb. 68 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1. Haard 1 van huis A, gezien naar het zuid-westen. Drie haard-
potten (1, 2, 3) zijn duidelijk te onderscheiden. Rechts op de foto: haard 2 van huis B met één haardpot (4). |
||||||||||
de van dit kleipakket een vegetatieniveau van ca. 10
cm dikte vastgesteld. Uit deze lagen zijn geen vondsten afkomstig, zodat een
datering niet mogelijk is. Of we hier te maken hebben met een verlande rivierloop, is niet duidelijk. Het is even zeer mogelijk, dat het opgravingsterrein zich precies in een komgebied van de rivier bevond, waar door lang- zaam stromend water een pakket zware klei is afge- zet. Ingegraven in deze rivierafzettingen zijn de oudste spo-
ren van menselijke aktiviteit in dit stadsdeel aangetrof- fen: een slootje en enkele kuilen. Deze kunnen door aar- dewerkvondsten in de 12e eeuw gedateerd worden. De bebouwing (afb. 67)
Langs de noordzijde van de Keukenstraat zijn de resten
gevonden van een aantal huizen uit verschillende pe- rioden. Alle resten lagen op een perceel, dat zich oost- waarts uitstrekte van de Nieuwe Gracht tot aan de Stadsbuitengracht. De oudste stenen bebouwing stamt uit de 1 5e eeuw,
maar ook in latere tijden is er gebouwd, gesloopt, her- en verbouwd. Hierbij is zoveel verloren gegaan, dat er geen kompleet beeld van de bebouwingsgeschiedenis van de straat is te schetsen. Het is dan ook niet te zeg- gen of de Cokestege in eerste aanleg meteen is volge- bouwd of dat er aanvankelijk hier en daar een huisje heeft gestaan. Op de vogelvluchtkaart van Braun en Hogenberg (ca. 1 570) zien we in ieder geval wel een aaneengesloten bebouwing langs deze steeg (afb. 70). Huis B (afb. 67) stamt in eerste aanleg uit de 1 5e eeuw. Deze datering berust voornamelijk op de ouderdom van de verschillende haardpotten, die in de twee haarden van het huis zijn gevonden (haarden 2 en 3). Het huis |
||||||||||
moet oorspronkelijk in twee (gelijke?) vertrekken op-
gedeeld zijn geweest, met in elk vertrek een haard. Het steenformaat van de fundering van dit huis is 28 x 13,5 x 6 cm. Ten oosten van huis B heeft in dezelfde perio- de een (identiek?) huisje (A) gestaan. Alleen de haard (haard 11 was er nog van over (afb. 68); de rest van het muurwerk zal bij latere sloopwerkzaamheden ver- dwenen zijn. De haardpotten dateren uit de 1 5e eeuw, maar dat de haard ook nog in de 1 6e eeuw in gebruik moet zijn geweest, bewijst de vondst van een munt |
||||||||||
Afb. 69 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Groot van zilverbiljoen, geslagen tussen 1545 en 1553. Foto's: P. C. von Hout. De munt is gevonden in een van de haardpotten van haard 1 in huis A. Om- schrift (a): CAROL DG ROM IMP HISP REX D B CO F; keerzijde (b): CAROLV DG ROM (IMP HIS) P REX D (vertaling van a: Karel, door de Genade Gods Rooms Keizer, Koning van Spanje, Hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen). |
||||||||||
159
|
||||||||||
Afb. 71 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Detail van de kadastrale minuut. Ca. 1832. |
|||||||||||
derde huis, ten oosten van huis C deze achtermuur ge-
deeld. De diepte van beide huizen bedraagt ca. 7 m; de breedte is ca. 5 m. Ondanks het feit, dat de funde- ringsresten van huis E uit vrij grote moppen (29 x 14 x 6,5 cm) zijn opgebouwd en zelfs een deel van de fun- dering uit turfsteenbrokken bestaat, is dit huis niet mid- deleeuws. Zowel de haardpotten in de haard van dit huis (haard 5) als de vondsten die uit beerput AF te voorschijn kwamen (een put die half onder de funde- ring van het huis is aangelegd en duidelijk bij dit huis hoorde), geven een datering aan het eind van de 16e en begin van de 17e eeuw. Huis F wijkt in aanleg af van de hiervoor besproken huis-
jes: de diepte bedraagt ca. 8,50 men de breedte slechts ca. 4 m. Van huis F is slechts een deel van de oostelij- ke muur - met haard - teruggevonden. De haardpotten uit deze haard (haard 6) leveren eenzelfde datering op als die van het buurhuis (E). Bij een bouwhistorische opname van een aantal pan- |
|||||||||||
Afb. 70 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Detail van de vogelvluchtkaart van Braun en Hogen- berg. Ca. 1570. GAU TA. Ab 30. Het noorden is links. - geslagen tussen 1 545 en 1 553 - in een van de haard-
potten (afb. 69). Huis C, waarvan de fundering opgebouwd is uit mop-
penbrokken (secundair gebruikt materiaal?), moet in eerste aanleg ook al in de 1 5e eeuw gebouwd zijn. Een van de haardpotten uit de haard van dit huisje (haard 4) stamt uit de 1 5e eeuw; de andere twee zijn duide- lijk uit een latere, 16e eeuwse fase. Bovendien wijst de vondst van een munt uit 1 455 in de fundering van het huis op een bouwtijd in de 2e helft van de 1 5e eeuw (zie voor de beschrijving van de munt verder op in dit artikel en afb. 81). Huis C en D zijn waar- schijnlijk tegelijkertijd gebouwd, gezien hun gemeen- schappelijke achtermuur. Misschien heeft zelfs nog een |
|||||||||||
Afb. 72 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Randfragment van een majolica bord. Valencia, eer- ste helft 15e eeuw. Foto 's: P. C. von Hout. De versie- ring is in de kleuren blauw en goud(luster). a: boven- zijde, b: onderzijde. |
|||||||||||
160
|
|||||||||||
Afb. 73 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Vuurdover met ingelegde versiering van witbakkende klei, 15e eeuw. Foto: P. C. von Hout- |
Afb. 75 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Fragment van een geijkte steengoed kan. Eerste helft 1 7e eeuw. Foto: P. C. von Hout. De in de hals ingesla- gen tinnen pegel geeft de officieel vastgestelde in- houd aan. Inzet: detailopname van de tinnen pegel met de afbeelding van een lelie. |
||||||||||||||
den in de Keukenstraat in 1 982 (Kroniek 1 982, MBOU
1 983-3, 62-63) is gebleken, dat ook aan de zuidzijde van de Keukenstraat huisjes hebben gestaan, die mo- gelijk uit de 1 5e eeuw stammen. Ook nr. 6 (noordzij- de van de straat) is in oorsprong waarschijnlijk een mid- deleeuws huis, dat in later tijd (1 7e eeuw) verbouwd is. Op de 16e-eeuwse vogelvlucht kaart van de stad
Utrecht van Braun en Hogenberg (ca. 1 570) zijn tus- sen de Keukenstraat en de Schalkwijkstraat twee die- pe percelen te onderscheiden, georiënteerd op de Nieu- we Gracht en zich uitstrekkend tot aan de Stadsbui- tengracht (afb. 70). Ook op de kadastrale minuut van ca. 1 832 (afb. 71) zijn beide percelen nog te herken- nen. Ondanks het feit dat er in twee en een halve eeuw veel is veranderd, tonen deze plattegronden een op- vallend identiek verschijnsel, nl. een open terrein op het perceel langs de Schalkwijkstraat. Dit is de tuin, die behoorde bij het Leeuwenberggasthuis. Dit gast- huis voor pestlijders werd in 1 564 gesticht achter op het perceel, waarop aan de Nieuwe Gracht sinds 1 537 het St. Quintijnsgasthuis stond. Het middengedeelte van het perceel is tuin geweest tot halverwege de 1 9e eeuw. Het ontbreken van muurresten en beerputten op dit deel van het opgravingsterrein is vanuit deze kar- tografische gegevens dan ook goed te verklaren. |
|||||||||||||||
De vondst van een grote waterput (met een doorsne-
de van ca. 3 m), waaruit materiaal uit de eerste helft van de 14e eeuw te voorschijn kwam, wijst er op, dat er ook vóór de stichting van het St. Quintijnsgasthuis in 1 537, op dit perceel waarschijnlijk bewoning is ge- weest. De waterput reikte tot ver in het grondwater; door middel van een grondboring is de vulling, bestaan- de uit grijze kleibrokken, tot ca. 0,80 m - NAP vast- gesteld. Aan het eind van de 14e eeuw is de waterput buiten gebruik geraakt. Verschillende kuilen, die door de dichtgegooide waterput zijn heengezët, bevatten aardewerkfragmenten uit de late 14e en vroege 15e eeuw. Men kan zich daarbij afvragen of ter plaatse een verandering in de bebouwing is opgetreden ten gevol- ge van het graven van de Nieuwe Gracht in 1393/ 1 394. Uit één van die kuilen is een randfragment van een majolica-bord te voorschijn gekomen (afb. 72). Dit bord is hoogstwaarschijnlijk in Valencia (Spanje) ver- |
|||||||||||||||
10 cm
|
|||||||||||||||
Afb. 74 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Reconstructie van een pijpaarden pelgrimshoorn. Tek. M. Smit. Het gevonden deel is zwart aangege- ven. |
|||||||||||||||
Afb. 76 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Houten bord of teiloor. Eind 16e/begin 17e eeuw. Fo- to: P. C. von Hout. |
|||||||||||||||
161
|
|||||||||||||||
Afb. 77 Keukenstraa'
10-42/Schalkwijkstraat 1. Enkele fragmenter: van pijpaarden beeldjes: en van een gietmal. 15e eeuw. Foto's: P. C. von Hout. a: een hand rus tend op de rand van een preekstoel, b: een blote voet op een sokkel, c: gietmal voor de achter zijde van een vrouwlijke heilige I?). d: een eend (?) op het water, e: een baby die de fles krijgt <?). |
|||||||||||
•s*
|
|||||||||||
vaardigd in de eerste helft van de 1 5e eeuw (Frothing-
ham, afb. 68, 83, 84, 87, 100). De roodaardewerken vuurdover met witte slibversiering en glazuur (afb. 73) is uit dezelfde kuil afkomstig. Bijzondere vondsten
Een opmerkelijke vondst is het fragment van een aar-
dewerken pelgrimshoorn, vervaardigd in het Rijnland in de 15e eeuw (afb. 74). Dergelijke hoorns werden tijdens processies door pelgrims meegedragen (Re- naud 1948, 146). Uit beerput AB, waarin dit frag- ment gevonden is, kwam, naast deze 15e eeuwse vondsten en een kamerpot uit dezelfde periode, al- leen 17e eeuws materiaal te voorschijn. Eveneens uit een beerput, put R, is een fragment van een 17e-eeuwse, geijkte kan afkomstig (afb. 75). De tinnen pegel geeft de inhoud van de kan aan. Het af- meten van de juiste hoeveelheid was belangrijk bij de verkoop van bepaalde vloeistoffen, aan huis of in de kroeg. In de vochtige, zuurstofarme omstandigheden, die over
het algemeen in beerputten heersen, blijven organische resten vaak goed bewaard. Het houten bord, ook wel telloor genaamd, uit put AF is dan ook in goede staat bewaard gebleven (afb. 76). Het bord dateert uit het eind van de 16e of het begin van de 17e eeuw. In verschillende beerputten, maar ook tussen de fun- deringsresten van de huisjes zijn fragmenten van pijp- aarden beeldjes gevonden (afb. 77). Pijpaarden beeldjes werden vooral in de 1 5e en 16e eeuw in grote hoeveel- |
|||||||||||
Afb. 78 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Kan van grijs aardewerk, waarin grote gaten zijn ge- boord 14e eeuw. Foto: P. C. von Hout. Afb. 79 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1
Uzeren hak. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||
162
|
|||||||||||
N. van der Monde, Geschiedenis en oudheidkunige be-
schrijving van pleinen, etc van de stad Utrecht. Dl. I, 1844. J. G. N. Renaud, Oud gebruiksaardewerk. Amsterdam,
1948. Anka Voskuilen, Vrome Vondsten, Catalogus Centraal
Museum Utrecht, 1985. W.J.H. Willems, Archeologische Kroniek van Limburg
over 1983. M. Smit
|
||||||||||||
De opgraving aan de Keukenstraat heeft een zeer zeld-
zaam zilveren muntje van de stad Bolsward aan het licht gebracht. Het geldstukje werd gevonden tussen de fun- deringsresten van huis B. Het is een zilveren plak (een zesde stuiver) van het jaar 1455 (afb. 81). Een twee- de exemplaar, dat zich in het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en gesneden Stenen in 's-Graven- hage bevindt, is in zeer slechte staat. De verblijfplaats van het derde exemplaar, dat is afgebeeld in het stan- daardwerk van P.O. van der Chijs uit het midden van de vorige eeuw, is niet meer bekend; het is waarschijn- lijk verloren gegaan. In 1981 heeft A. T. Puister alle bekende munten van de stad Bolsward opnieuw ge- publiceerd (zie LIT). |
||||||||||||
Afb. 80 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Stuk leisteen met ingekraste ,,tekst" en ,,tekening". Foto: P. C. von Hout. De betekenis van de letters en van de tekening is volkomen duister. heden o.a. in Utrecht vervaardigd. Het is daarom niet
vreemd, dat er bij opgravingen in de stad altijd wel (frag- menten van) pijpaarden beeldjes worden gevonden in samenhang met bewoningsresten uit de 15e en 16e eeuw. Minder vaak echter worden de mallen terugge- vonden, waarin de beeldjes gegoten werden (zie Kro- niek 1974-75, MBOU 1979-1, 29; Vrome Vondsten, 62-65). Een bijzondere vondst is de grijsaardewerken kan, da-
terend uit het begin van de 1 5e eeuw, die na in gebruik te zijn geweest als voorraadkan, van grote gaten in de wand is voorzien (afb. 78). Naar de reden hiervan kun- nen we alleen maar gissen. Misschien is de gatenkan als ,,leefnet" gebruikt om er vissen tot de konsumptie in vers te houden? Uit de 1 9e eeuw zijn er gatenpot- ten bekend, die bestemd waren voor het kweken van tuinkruiden als bieslook en selderie (de Kleyn 1986, 161-162). De gatenkan heeft zeker niet als vuurpot dienst gedaan, een potje met gaten, waarin gloeiende kooltjes werden bewaard en/of vervoerd. Een zwarte aanslag van het gloeiende vuur, die dan zeker aan de binnenzijde waarneembaar had moeten zijn, ontbrak geheel en al. Op afb. 79 is een ijzeren hak te zien. Dergelijke werk-
tuigen werden gebruikt om de grond (op de akker of in de tuin) los te woelen. Dit exemplaar is gevonden m een grote afvalkuil, waaruit vondsten uit de 1 5e t/m de 1 7e eeuw te voorschijn kwamen. De hak stamt dus op z'n laatst uit de 1 7e eeuw, maar is mogelijk vroe- ger te dateren. ;:en bijzonder intrigerende vondst is het stuk leisteen,
A/aarop letters en een afbeelding zijn ingekrast (afb. 80). De betekenis ervan is nog niet ontcijferd. De da- tering van het stuk leisteen is niet bekend. LIT: A. W. Frothingham, Lusterware of Spain. New
Vork, 1951.
H. L. de Groot, Schoeiingen, scherven en schepen. Ty-
pescript, 1983.
J. de Kleyn, Volksaardewerk in Nederland sedert de
• ate Middeleeuwen. Lochem, 1986.
|
||||||||||||
Afb. 81 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Zilveren plak f 1/6 stuiver) van de stad Bolsward, geslagen in 1455. Foto's: P. C. von Hout. a: voorzij- de, b: keerzijde. |
||||||||||||
Beschrijving: Op de voorzijde een dubbelkoppige ade-
laar binnen een parelcirkel. Het omschrift is: o M0NE- TA o DE o BOL(SW). Stempelfout: tussen DE en BOL 2 ringen door elkaar in plaats van 1 ring. Op de keerzijde een gevoet kruis, het omschrift door- brekend. In de kwadranten-binnen een parelcirkel - BOLS. Het omschrift is: ANO-DNI-MCC-CCLV. LIT: P. O. van der Chijs, De munten van Friesland, Gro-
ningen en Drenthe (der Heeren van Koevorden), van de vroegste tijden tot aan de Pacificatie van Gend. Uit- gegeven door Teylers's Tweede Genootschap te Haar- lem, bij de erven F. Bohn, 1855, (herdruk 1973 Holleman-Munten, Overdinkel). A. T. Puister, Friese stedelijke munten. In: Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 68, 1981, 27-46. ft. de Zwarte
|
||||||||||||
163
|
||||||||||||
Botanisch onderzoek
Inleiding
Op het opgravingsterrein zijn tal van beerputten aan-
getroffen. De meeste waren echter van zeer recente datum. De oudste beerput (Put AE) werd, op grond van het in de put gevonden schervenmateriaal, gedateerd in de eerste helft van de 15e eeuw. Wat belandde er zoal in een beerput? En, wat minstens zo belangrijk is, wat bleef erin bewaard? Naast b.v. aar- dewerk, afgetrapte schoenen en kapotte metalen en soms ook houten voorwerpen, bestaat een putinhoud hoofdzakelijk uit excrementen. In het algemeen blijven aardewerk, leer, metaal en hout goed bewaard in een put. Ook zaden, vruchten en plantenresten zullen meestal
goed geconserveerd zijn. Er zijn echter uitzonderingen. Bladgroenten, bol- en knolgewassen vergaan totaal in de put. Granen en peulvruchten worden slechts gevon- den indien ze gemineraliseerd of verkoold zijn. Het aantal zaden van een plant dat in een monster ge- vonden wordt, zegt weinig over de gebruikshoeveel- heid van die plant. Niet iedere vrucht brengt immers evenveel zaad voort. In een kers zit één pit terwijl een vijg er honderden bevat. Het voorkomen of juist niet aanwezig zijn van een plant zegt vaak veel meer. Van de inhoud van de put AE is een groot monster geno- men en onderzocht in het kader van een botanisch on- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derzoek van 1 5e-eeuwse beerputten in Utrecht. Van
het monster werd 2,5 liter gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 2 mm. en 0,5 liter van het monster werd gezeefd over zeven met maaswijdten van 1, 0,5 en 0,25 mm. Na het uitzoeken en de determinatie van de zaden en
pitten zijn de aantallen van de aangetroffen soorten te- rug gerekend naar een liter beermonster. De aangetrof- fen soorten en aantallen zijn weergegeven in de tabel van afb. 82 Gebruik en toepassing van de aangetroffen planten-
soorten In en rond Utrecht werd in de 1 5e eeuw al volop fruit
geteeld. (Zie ook Kroniek 1983, MBOU 1984-8/9. 111-113). Kersen, appels, peren en walnoten zullen dan ook voor
het grootste gedeelte uit de directe omgeving afkomstig geweest zijn. Ze zullen vers van de boom gegeten zijn of verwerkt zijn tot jam of compote. Druiven en vijgen komen oorspronkelijk uit het Middel- landse zeegebied. Bij import van beiden zal transport ongetwijfeld in gedroogde toestand gebeurd zijn, wat voor de druiven betekent in vorm van rozijnen. Bekend is evenwel dat er in de Middeleeuwen ook in Neder- land vijgen en druiven groeiden. Boekweit is te verwerken tot brood of pap, hetzelfde geldt voor tarwe. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Soorten Aantallen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Galeopsis segetum (bleekgele hennepnetel) 4
Stellaria media (vogelmuur) 8
Sonchus oleraceus (gewone melkdistel) 4
Hanunculus arvensis (akkerboterbloem) 1
Overigen:
Verbena officinalis (ijzerhard) 16
Bidens tripartitus (driedelig tandzaad) 1
Myrica gale (gagel) 8
Ranunculus f lamuia (egelboterbloem) 3
Chenopodium bonus-henricus (brave hendrik) 4
Chenopodium vulvaria (stinkende ganzevoet) 52
Rumex conglomeratus (kluwenzuring) 1
Stellaria alsine (moerasmuur) 8
Stellaria palustris (zeegroene muur) 8
Stellaria holostea (grootbloemige muur) 8
Cerastium glomeratum (kluwenhoornbloem) 4
Stachys sylvatica (bosandoorn) 8
Aliiaria petiolata (look-zonder-look) een fragm. Chrysanthemum leucanthemum (margriet) 1
Echinochloa crus-galli (hanepoot) 8
Senecio spec. (kruiskruid) 8
Atriplex spec. (melde) enkele fragm. Carex spec. (zegge) 9
Spagnum spec. (veenmos) enkele fragm. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Triticum spec. (tarwe) een verkoold fragm.
Akkeronkruiden:
Agrostemma githago (bolderik) veel fragm.
Centaurea cyanus (korenbloem) 22
Scleranthus annuus (eenjarig hardbloem) 8
Sinapis arvensis (herik) 44
Polygonum lapathifolium (duizendknoop) 189
Polygonum persicaria (perzikkruid) 46
Polygonum aviculare (varkensgras) 21
Polygonum convolvulus (zwaluwtong) 4
Rumex acetosella (schapezuring) 92
Chenopodium glaucum/rubrum (zeegroene of rode ganzevoet) 20
Chenopodium album (melganzevoet) 8
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Papaver rhoeas (gewone klaproos) 1 6
Opm.: Zemelen en de zaden van bolderik, korenbloem en hennep zijn voornamelijk in fragmenten aangetroffen.
Op grond hiervan is het erg moeilijk een schatting te geven van hun grote aantal. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 82 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 7. Soorten en aantallen van pitten en zaden aanwezig in één
liter beermonster afkomstig uit put AE. Determinatie NI. A. G. Sengers. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
164
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder gagel ook bekend is afgeleid namelijk: ,,Luis-
kruid" of „Vlooienkruid". Naast de gebruiksplanten zitten er in het monster ook
zaden en pitten waaraan geen duidelijke functie of ge- bruik toegekend kan worden. Voor het merendeel be- treft het hier zaden en pitten die waarschijnlijk, met het afval, per ongeluk in de beerput zijn beland. Daarnaast is het ook goed mogelijk dat het hier bepaalde planten betreft, waarvan het gebruik in het 1 5e eeuwse huis houden nu niet meer bekend is. Voortgezet ondezoek naar het voorkomen en de toe- passing van planten en hun zaden in Utrecht is nood- zakelijk om op deze en andere vragen wellicht een ant- woord te kunnen vinden. M. A. G. Sengers
|
|||||||||||||
15. Kromme Nieuwe Gracht 2
Een heel klein huis, maar wel een met drie etages, een
zolder en een kelder, stond op de hoek van Kromme Nieuwe Gracht en Drift, tot het in ca. 1 940 werd af- gebroken in verband met een straatverbreding die niet doorging (afb. 84). Toen in verband met een onderhoudsbeurt het muur-
werk aldaar ontpleisterd werd, kon uit de ter plaatse zichbare bouwsporen de opzet van dit huis worden af- geleid (afb. 85). Blijkens een archiefstudie van drs M. W. J. de Bruijn werd ter plaatse van twee grote erven van St. Jan in 1 393 van stadswege de Drift gegraven en de naast gelegen straat aangelegd. De resterende grondstrook langs de straat werd in 10 percelen aan particulieren uitgegeven met de verplich- ting daarop binnen een jaar een huis te bouwen, en met het recht een kelder onder de straat te maken. Krom- me Nieuwe Gracht 2 was het 10e huis van deze reeks, en het enige dat tot het eind toe zijn oorspronkelijke (opvallend kleine) oppervlak heeft behouden. Alle andere panden zijn later in de breedte en/of in de diepte (ten koste van het achterliggende perceel) uit- gebreid. Hoewel het dus een voorganger uit 1393 heeft gehad, bleek het in de 1 7e eeuw compleet nieuw op- gebouwd te zijn. Zelfs in de „beide achtermuren" was |
|||||||||||||
Afb. 83 Keukenstraat 10-42/Schalkwijkstraat 1.
Pitten en zaden uit put AE. Tek. M. A. G. Sengers. 1: Verbena officinalis L. 2: Myrica gale L. 3: Cannabis sativa L. 4: Sonchus oleraceus L. 5: Bidens tripartitus L. 6: Centaurea cyanus L. Elk streepje stelt één milli- meter voor. |
|||||||||||||
De aanwezigheid van een grote hoeveelheid kapotte
hennepzaden (afb. 83, 3) duidt erop dat ze vermalen zijn om er olie uit te winnen; daarnaast dienden de ve- zels van de planten voor het vervaardigen van touw en textiel. Zwarte mosterd en herik vormen de ingrediënten voor
de, in de Middeleeuwen veel gebruikte, mosterd. Van zuivering van graan en zaaigoed was in de Mid- deleeuwen nog geen sprake. Hierdoor groeide er tus- sen het graan op de akkers nogal wat onkruiden die tijdens het oogsten ongewild werden meeverzameld. Een goed voorbeeld hiervan zijn boiderik en korenbloem (afb. 83, 6). Beide zullen met het graan zijn geoogst en meegemalen en zo in het voedsel terecht zijn geko- men. Uzerhard (afb. 83, 1) werd voor medicinale doelein-
den gebruikt, voor het stelpen van bloedingen en ook ter vergemakkelijking van geboorten. De plant diende zelfs als afweermiddel tegen hekserij en boze geesten. Gagel (afb. 83, 2) kende vele toepassingsmogelijkhe- den. Zo werd de schors van deze struik gebruikt voor het looien van huiden en vonden de gedroogde vruch- ten toepassing als keukenkruid. Daarnaast werd van de bladeren een aftreksel gemaakt dat werkte als een insecticide; van dit gebruik zijn de andere namen waar- |
|||||||||||||
Afb. 84 Kromme Nieuwe Gracht 2. Foto van het huis
in 1932, vóór de sloop. GAU TA, KNG 2). |
|||||||||||||
165
|
|||||||||||||
leen uit houten wanden, waarmee de trapkoker van de
kamers was afgescheiden. De enkelvoudige balklagen lagen loodrecht op de gevel aan de Drift. De stookplaat- sen zaten oorspronkelijk in de as van de achtermuur (gemeen met Drift 1) en wel op de beganegrond en op de verdieping (afb. 85). Het huis was onderkelderd, maar nadere gegevens
daarover ontbreken. De voor- en zijgevel waren met een overkraging, maar in tegenstelling tot de beide aan- grenzende panden niet op vlucht gebouwd. Zij rustten beide over de volle breedte op een geprofileerde pui- balk, waarvan het zandstenen eindblok tot aan de hui- dige pleisterbeurt zijn profiel nog in het openbaar ver- toonde (afb. 86). LIT, M. W. J. de Bruijn. De aanleg van de Drift. De
Trechter, 1985-3, 17-22. |
|||||||||||||||||||
16. Kromme Nieuwe Gracht 25-31
Dit complex van de Rijksuniversiteit - met een gevel-
front aan de gracht van ca 60 m lengte en een be- bouwde oppervlakte van ca 700 m2 - is gelegen bin- nen de vroegere immuniteit van St. Pieter. De nrs. 25-29 behoorden oorspronkelijk tot hetzelfde claustrale perceel, nr. 31 behoorde bij een volgend perceel: het claustrale huis daarvan maakte onder- deel uit van nr. 33 (afb. 87). Door de gelukkig niet al |
|||||||||||||||||||
Afb. 85 Kromme Nieuwe Gracht 2. Bouwsporen in
de beide ,,achtermuren" van het huis, alsmede sche- matische reconstructie van de plattegrond. Tek. A. F. E. Kipp. Voor de duidelijkheid zijn de muren naar links en naar rechts ,,uitgeklapt". |
|||||||||||||||||||
geen middeleeuws werk meer te bespeuren. Aange-
zien deze beide nog bestaande muren gemeeschappe- lijk waren met resp. Drift 1 en Kromme Nieuwe Gracht 4, moet van deze buurpanden op zijn minst het gedeelte aan de straatzijde ook in de 1 7e eeuw geheel zijn ver- nieuwd. (Drift 1 heeft een veel ouder achterhuis). Het hoekhuis had een onregelmatige plattegrond van 5 x 3 m. De voordeur bevond zich op de hoek aan de zijde van de Kromme Nieuwe Gracht, evenals de tot de zolder doorlopende spiltrap. De indeling bestond al- |
|||||||||||||||||||
4#«
|
|||||||||||||||||||
Afb. 87 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. Situering
van de claustrale percelen. Naar de kadastrale minuui van 1832. Het perceel van Kromme Nieuwe Gracht 46 is ook aangegeven. |
|||||||||||||||||||
Afb. 86 Kromme Nieuwe Gracht 2. Profiel van het
zandstenen puibalkblok. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||||||||
166
|
|||||||||||||||||||
ta ingrijpende verbouwing bleven de onderzoeksre-
■ uitaten soms fragmentarisch. Deze resultaten kon- den echter wel getoetst worden aan archivalische in- jrmatie, waarover met betrekking tot nr. 29 in 1977 al een publikatie door J. W. C. van Schaik verscheen. De oudste kern van nrs. 25-29 wordt gevormd door
ren langwerpig gebouw, 1 3,5 m van de gracht af ge- i 3gen en daaraan evenwijdig en met de voorgevel west) naar de Pieterskerk gericht (afb. 88). Dit ge- bouw - ca 20 x 7 m - is door een zware dwarsmuur in twee ongelijke delen verdeeld. iet metselwerk van de halve meter dikke muren is tij- 'iens het onderzoek slechts op enkele plaatsen in het .icht geweest, zodat er niets te zeggen valt over de oorspronkelijke vensterindeling; evenmin bestaat er duidelijkheid over de vroegere hoogte. Er zijn moppen gebruikt van 30 x 14 x 6,5 cm (10 lagen = 81 cm). Precies in de as van de oostgevel bevindt zich een oorspronkelijke ingang - dichtgemetseld in 1 947 - met nog een trachieten blok van de klinksluiting. Het gebruik van trachiet, in combinatie met het metsel- werk, zou op een bouwtijd van rond 1400 kunnen wijzen. Op de begane grond is alleen van het kleinere, noor-
delijke deel een 1 7e-eeuwse moer- en kinderbinten balklaag in het zicht gekomen (3 balkvakken). Op de verdieping bestaan de balklagen van beide de- len eveneens uit 1 7e-eeuwse moer- en kinderbinten- lagen en ook de kap is toen getimmerd: er is dus in die tijd zeer ingrijpend verbouwd. Beide delen hebben stookplaatsen op de begane grond en op de verdie- ping tegen de noordwanden gehad; die van het grote bouwdeel bevond zich evenwel oorspronkelijk ver- moedelijk aan de zuidzijde. Alleen het noordelijke deel is onderkelderd, mogelijk pas in de 17e eeuw. Deze kelder is na 1800 gewijzigd voor wijnopslag. Aan de zuidzijde bevindt zich een apart bouwdeel, dat iets dieper is en dat op de begane grond een samen- gestelde balklaag heeft met eiken moerbalken, die dwars op de balkrichting van het hoofdhuis liggen. Er 's één sleutelstuk voor een strijkbalk overgebleven - liet enige uit het hele complex - en dit dateert van om- streeks 1 500. Vermoedelijk is dit een aanbouw van één laag geweest. In de 1 7e eeuw is dit deel ver- 'noogd met een verdieping - waarschijnlijk in dezelfde nchting gelegd als die van het hoofdhuis - en met een 1 ap, die ononderbroken overgaat in de gelijktijdig ge-
r onstrueerde kap van het hoofdhuis. Beide kopgevels 2 ijn tuitgevels met zoldervensters ter weerszijden van
oen schoorsteen. De samengestelde spanten met een nokstijl zijn met beitel en guts genummerd. .)e bovengenoemde verbouwing vond waarschijnlijk
nlaats tussen 1 626 en 1635, toen Jonker Walraven >-an Arkel eigenaar was. Behalve vanaf het Pieters- l.erkhof was het huis toegankelijk via een brug en een poort over de Kromme Nieuwe Gracht, die langs de ccheidingsmuur met nr. 31 lagen (afb. 89). De volgende bezitter - Antonis Carel Parmentier, heer van Heeswijk - voegde twee vleugels toe: één langs de gracht en één, haaks daarop, naar het bestaande |
||||||||
1500
|
||||||||
Afb. 88 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. De ontwik-
keling van het complex van de middeleeuwen tot de 18e eeuw. Te/c. B. J. M. Klück. huis. De toegang bleef evenwel via een brug naast de
grachtvleugel. Voor de datering van deze nieuwbouw kan een ver-
zoek uit 1 651 aan de stad Amersfoort dienen met be- trekking tot het aanbrengen van een glas met de wa- pens van Amersfoort, ter gelegenheid van het „ver- timmeren" van het huis. Dergelijke verzoeken gingen ook uit naar de Utrechtse kapittels: deze sierbegla- zing zal bedoeld zijn geweest voor de grachtgevel van 7 traveeën. In deze nieuwe vleugels zitten aan de zuid- en noord-
gevel sierankers; aan de grachtgevel zijn ankers on- zichtbaar door later pleisterwerk. De grachtvleugel werd met drie kruisgewelven onderkelderd. (afb. 90). Een smal keldertje tussen twee kruisgewelven sloot misschien aan op een toegang vanaf het water. De |
||||||||
167
|
||||||||
op de verdieping - met elkaar verbonden waren (afb
88). Waarschijnlijk bevond de trap zich op de kruising- van de zuidelijke en de oostelijke arm van deze gang. Balklagen (moer- en kinderbinten) zijn tijdens de ver- bouwing alleen in het zicht gekomen bij het bouwdeel tussen gracht- en tuinvleugel. De moerbalken - en daarmee ook de kap - liepen door over de gang. De kap is opgebouwd uit zes samengestelde spanten (met geschoorde nokstijl) langs de gracht en drie gelij- ke spanten voor de kap van het tussenstuk die aan- gesloten werd op de kap van de tuinvleugel. Zij zijn met een beitel genummerd. Het westelijke dakvlak van de grachtvleugel liep door over de gang, wat nu nog slechts ten dele het geval is. Een fraaie grijs-marmeren schoorsteenmantel met ge- tordeerde zuilen en pilasters - later overgebracht naar het Centraal Museum - stamt uit deze periode. Uit archivalische gegevens blijkt dat intussen een reeds bestaande stalruimte bij de poort aan het Pie- terskerkhof flink werd uitgebreid. Dit later weer ver- bouwde en uitgebreide deel is buiten het onderzoek gebleven. Het noordoostelijke deel van het claustrale perceel -
met een pad naar het Pieterskerkhof - werd reeds in de 1 7e eeuw verkocht. In het derde kwart van de 1 7e eeuw is bebouwing verrezen tegen de noordmuur van het huis van Parmentier, evenwel zonder verbinding daarmee (afb. 88). Voordien moet er tegen de noord- muur een lage aanbouw gestaan hebben; daar op wijst een strook lood in de muur op de verdiepings hoogte, waaronder géén en waarboven wèl glad gestreken voegen aanwezig zijn. Het is een samen gesteld, onderkelderd huis met een verdieping. Het twee traveeën brede voorhuis met de gevel aan de gracht heeft een nokrichting evenwijdig daaraan; het achterhuis heeft de kap haaks daarop. De toegang tot het huis was en is via de ernaast gele gen brug. Het achterhuis had vensters in de noordge vel en stond dus vrij, terwijl tegen de noordgevel van het voorhuis een aanbouw was met de ingang en de trap. Het hele huis is onderkelderd, vóór met een kruisgewelf, achter met een tongewelf; in het ver lengde van de brug bevindt zich een kelder met trog |
||||||||
Afb. 89 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. Ontwerp
uit 1859 voor een bebouwing van de oorspronkelijke toegang, waarin de 1 7e-eeuwse poort is behouden (anders uitgevoerd). GAU, Collectie Bouwtekenin- gen. noordelijke kelder wordt door een gang verbonden
met de kelder onder de westvleugel. Vanaf de noordgevel loopt een muur naar het oude huis, waardoor een omsloten binnenplaats ontstond. Langs drie en mogelijk langs alle vier zijden hiervan liep een overdekte gang, waardoor de verschillende ruimten op de begane grond - en vermoedelijk ook die |
||||||||
Afb. 90 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. Een van ds
drie kruisgewelven van de vleugel aan de gracht (ca. 1650). |
||||||||
168
|
||||||||
delijk éénlaags huis van twee traveeën breed aan de
gracht geweest; alleen de kelder is er nog van overge- bleven. Deze wordt door een zware gordelboog haaks op de gracht in tweeën gedeeld (afb. 91). Beide delen hebben een troggewelf. De boogopening is vanouds dichtgemetseld geweest op een doorgang tussen twee muurpijlers na. Daarmee was de ruimte ver- deeld in een linker helft - die met een deur vanaf de gracht toegankelijk is en die achterin een trap heeft die buiten uitkwam - en een rechter helft met een venstertje dat af te sluiten was. Deze helft diende waarschijnlijk om over de gracht aangevoerde goede- ren op te slaan. Het enige dat van het bovengrondse deel rest, zijn een hergebruikte eiken moerbalk en een hergebruikt eiken spantjuk in de huidige kap. Tweede in ouderdom is een verder naar achteren ge- legen, dwarsgeplaatst huis van één laag (ca 1620), dat gebouwd werd als deel van een zijvleugel van het claustrale huis ter plaatse van nr. 33. Na het zelfstan- dig worden van nr. 31 is het met een verdieping ver- hoogd. Omstreeks 1935 is dit huis gesloopt, tegelijk met een 1 7e-eeuws achterhuis van het huidige deel aan de gracht. Het voorhuis - met boven en onder de vensters nog de
oorspronkelijke, geprofileerde zandstenen lijsten - werd op de middeleeuwse kelder gebouwd met het voorhuis van nr. 31. De bouwdatum 1 662 kwam let- terlijk aan het licht toen - tijdens het fotograferen van de zolder - de lichtbundel van de halogeenlamp langs een inscriptie in het pleisterwerk van de noordmuur streek (afb. 92). Deze had tot vrij recent verborgen gezeten achter een trap naar de vliering. |
|||||||||
Afb. 91 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. De middel-
eeuwse kelder van nr. 31 met de scheiding onder de gordelboog. gewelven op een dubbele gordelboog. Vandaaruit
gaat een gang langs het achterhuis die met een (dicht- gemetseld) keldervenster en een naar het noorden uitkomende trap eindigt. Tussen de trap en het kei- dertje zat een beerput. De kap heeft een vliering, de zolder is een ongedeelde ruimte. De vleugel die hierop aan de noordzijde aansluit (nu
nr. 25) - eveneens van twee lagen en onderkelderd - is gelijktijdig of zeer kort daarop gebouwd; de spant- constructie en de krulankers in de voorgevel van bei- de delen zijn gelijk. Het verschil zit hem in de kelder; deze had een (inmiddels verdwenen) balklaag, waar- tussen waarschijnlijk troggewelfjes gemetseld wa- ren. Door middel van twee brede korfboogvormige openingen is deze kelder verbonden met die achter de brug. De teruggevonden vensterbogen in het achterhuis
van nr. 27 laten de mogelijkheid open dat er van het begin af een kap als de huidige in noordelijke richting aansloot. De muur die een scheiding vormt met de zolder van nr. 25 is onder het dakvlak afgehakt en kan tijdelijk eindgevel zijn geweest. Het 1 7e-eeuwse deel van nr. 26 is drie balkvakken breed en heeft stook- plaatsen tegen de (grotendeels verdwenen) noordge- vel gehad. De verdieping en zolder waren bereikbaar via de tussenbouw. In de middelste travee komt een rookkanaal uit de kelder omhoog, wat op een keuken- functie van de kelder wijst. Ook op het perceel aan de zuidzijde van het bezit van
Parmentier - waarvan het huidige nr. 31 deel uitmaak- te - vinden in de 1 7e eeuw vergelijkbare bouwactivi- teiten plaats (afb. 88). Deze kunnen niet los gezien worden van de geschiedenis van het buiten het uni- versitaire complex vallende nr. 33, waar eveneens - in het kader van een ingrijpende restauratie - bouw- historisch onderzoek werd verricht, dat in het begin van 1986 werd afgesloten. De oudste bebouwing - uit de eerste helft van de 1 5e
eeuw - od het perceel van nr. 31 is een klein, vermoe- |
|||||||||
Afb. 92 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. Inscriptie
in de (toen nog natte) specie op de zolder van nr. 31. OP DONDERDACH DEN 15 IVNI ANNO 1662 IS DIT DACK VER. . . |
|||||||||
169
|
|||||||||
Onafwendbaar komt dan het moment dat de nieuwe
functie ten koste gaat van het oude interieur. Nog niet zo lang geleden betekende dit bij een bepaalde groei uiteindelijk sloop, en nieuwbouw op een grotere schaal. Tegenwoordig wordt die nieuwbouw geluk- kig meestal elders gerealiseerd en kan het oude com- plex met een nieuwe (meer bescheiden) functie zijn plaats in de gegroeide structuur behouden. De 1 8e eeuw bracht voor nr. 29 geen wijziging van de
bouwmassa. Naast het toevoegen van een balkon aan de grachtzijde zijn er allerlei interieurwijzigingen geweest, waarvan we alleen iets weten via een verkoop-beschrijving uit 1801 en een huurovereen- komst uit 1830. Daarin worden o.a. genoemd: een fraaie gesneden trap en drie penanttafels met vergul- de poten en marmeren bladen, benevens bijbehoren- de spiegels en schoorsteenspiegels. De genoemde trap heeft waarschijnlijk gestaan - tot ver in de 1 9e eeuw - in het trappenhuis dat van het noordelijke deel van de tuinvleugel was afgesplitst. De penanttafels en spiegels waren vermoedelijk te vinden in de tot sa- lon ingerichte ruimte op de begane grond van het vroegere claustrale huis. De stallen waren berekend op het herbergen van liefst 20 paarden. In de vroege 18e eeuw werd nr. 25 langs de gracht uitgebreid (afb. 88). De kelder van dit deel heeft een enkelvoudige balklaag, evenals de begane grond en de verdieping. Door het wegbreken van de 17e- eeuwse noordgevel werd de nieuwe zolder één ge- heel met de oude. De achtergevel had - evenals de voorgevel - twee vensters op de verdieping. In 1 834 werd nr. 29 verkocht aan Daniel Schas, die vóór het midden van het huis een breed uitwaaieren- de, nieuwe brug liet aanleggen, waarbij de oude werd afgebroken. Het was echter de volgende eigenaar - James Ven-
ning, lector in de Engelse taal aan de Utrechtse Hoge- |
|||||||||
Afb. 93 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. Detail van
de kast uit ca. 1700 in nr. 31. Een glimp van de luxe van het vroegere woonhuis
wordt verschaft door een bewaard gebleven kast uit ca. 1 700 met uitbundig snijwerk (afb. 93). Uit dezelf- de periode is tussen de moerbalken op de verdieping een reep fraai linnen behang met fluwelen motieven aangetroffen. Ook hier zijn - zoals in het gehele complex - de
schoorstenen weggebroken, een bekend verschijnsel wanneer kantoren zich in de woonpanden vestigen. |
|||||||||
Afb. 94 Kromme Nieu
we Gracht 25-31. Voor oorlogse foto van de nrs. 29, 31, enz. Foto: Coö peratieve Centrale Raif feisenbank. |
|||||||||
170
|
|||||||||
Uiteindelijk blijven de hal en het trappenhuis het
meest gaaf bewaard als tijdens het gebruik door de Centrale Coöperatieve Raiffeisenbank en daarna door de Rijksuniversiteit de verschillende ruimten steeds meer „aangepast" worden. LIT: J. W. C. van Schaik, Kromme Nieuwe Gracht 29
en zijn bewoners. Utrecht 1977. |
||||||||||
17. Kromme Nieuwe Gracht 43
Sommige projecten zien kans verrassingen tot het
laatste moment te bewaren. Zo kwam bij Kromme Nieuwe Gracht 43 vlak voor de oplevering onver- wacht een groot deel van de originele 18e-eeuwse sierbestrating langs de achtergevel aan het licht (afb. 96). Deze stamt uit de tijd van de grote verbouwing van het claustrale huis in het eerste kwart van de 18e eeuw. (zie Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 109-114). In de loop van de 1 9e eeuw werd blijkbaar het tuinpeil |
||||||||||
Afb. 95 Kromme Nieuwe Gracht 25-31. De hal van
nr. 29 met de grote, tweezijdig symmetrische mar- merplaten. school - die na aankoop in 1 854 tot een grote verbou-
wing overging. De gevel kreeg daarbij zijn huidige ge- pleisterde uiterlijk met de fraaie uitgebouwde hardstenen ingangspartij met balkon (afb. 94). Het hekwerk daarvan heeft vaasvormige balusters van zink. Een dakkapel met halfrond bovenlicht vormt de indrukwekkende bekroning. Achter de voordeur werd een ruime vestibule gemaakt met een rijk stucplafond en een marmeren lambrizering langs een prachtig geaderde marmeren vloer (afb. 95). Die vloer bestaat uit vier grote platen, uit hetzelfde marmerblok ge- zaagd en in een gespiegeld patroon gelegd. Ook de aangrenzende hal - waarvan de pilastergeleding van de wanden in de gang doorloopt - heeft een dergelijke vloer. Aansluitend op de langwerpige hal is een trap- penhuis met een monumentale trap. Ten behoeve daarvan werd het tussenlid - tussen tuin- en gracht- vleugel - met de aangrenzende 17e-eeuwse gang sterk veranderd. De binnenplaats werd bijna geheel dichtgebouwd. Ook bij nrs. 25/27 zijn er in de 1 9e eeuw wijzigingen
aangebracht; eerst werd een achterhuis toegevoegd - ca 1 850 - en ongeveer 25 jaar later vond vergroting naar het noorden plaats met twee tuinkamers op de begane grond. Een laatste toevoeging vormde aan het einde van de
eeuw een gymnastiekzaal achter nr. 25 (behorend bij nr. 29); in het complex was een privé-school onder- gebracht. Op deze plaats stond al eerder een gebouw, waarvan de ouderdom niet valt te achterhalen; de overigens onnauwkeurige kaart van Braun en Hogen- bergh uit ca 1 570 beeldt hier inderdaad een huis af. |
||||||||||
Afb. 96 Kromme Nieuwe Gracht 43. Foto van de
aangetroffen, vroeg 18e-eeuwse sierbestrating ach- ter de achtergevel van het huis. |
||||||||||
171
|
||||||||||
Afb. 97 Kromme Nieuwe Gracht 43. Reconstructietekening van de sierbestrating achter de achtergevel. Tek.
A. F. E. Kipp. |
|||||||||
aan de kant van het huis ongeveer een halve meter
verhoogd, waardoor niet alleen het straatje langs het huis maar ook de traptreden bij de achterdeur en de bijbehorende voetblokken van de flankerende pi- lasters onder de grond verdwenen. Tevens werden de keldervensters voor de helft achter hardstenen platen verstopt. Bij de afwerking van de achtergevel kon op het laatste moment gelukkig nog worden besloten met bescheiden middelen de oude situatie met de sierbestrating langs de gevel te herstellen. Voor zover het niet was verstoord bij de aanleg van |
|||||||||
een riolering bleek het straatje zeer gaaf bewaard te
zijn, zodat de oorspronkelijke opzet geheel te re- construeren was (afb. 97). Het bestaat in principe uit zeven vakken met zorgvuldig in verband gelegde gele ijsselsteentjes. In ieder vak was een sierlijk patroon opgenomen met convexe en concave vormen in paar- se drielingen. Om vloeiende lijnen te krijgen waren de stenen waar nodig in model geslepen, zowel voor ron- dingen als voor de in elkaar getande hoeken (afb. 98). Het geheel was gemetseld met uiterst dunne witte voegen. Het straatje sloot aan op de hardstenen on- derdorpels van de keldervensters, en liep enigszins af naar een molgoot van paarse drielingen aan de tuinzij- de, waarnaast de fundering werd teruggevonden van een keermuurtje dat de overgang naar het hogere tuinniveau moest overbruggen. A.F.B. Kipp
|
|||||||||
18. Kromme Nieuwe Gracht 46
In de buitenbocht van de Kromme Nieuwe Gracht ligt
een aantal, meest 1 7e-eeuwse huizen op percelen die - behoudens wat ondergeschikte wijzigingen - nog het middeleeuwse verkavelingspatroon tonen (afb. 87). Daar hoorde in oorsprong ook middeleeuwse be bouwing bij. Aan de grachtzijde is hiervan nog een glimp waar te nemen in de vorm van een laat middeleeuws poortje tussen nrs. 36 en 38, geflan keerd door een majestueuze oude blauwe regen. Ook bij nr. 46 konden resten van een middeleeuwse voorganger worden waargenomen, die in de 17e eeuwse bebouwing zijn opgenomen. De huidige bouwmassa bestaat uit twee dwarshuizen en een tussenlid over de halve breedte. Het achterste huis staat haaks op de perceelsgrenzen, het voorste wat scheef in verband met het grachtverloop. De linker twee van de vijf traveeën van het voorhuis zijn onder kelderd: een middeleeuwse kelder met een tonge- welf, waarop een even oud keldergewelfje onder de binnenplaats aansluit. De werfkelder - met een latei |
|||||||||
Afb. 98 Kromme Nieuwe Gracht 43. Detail van de
sierbestrating. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||
172
|
|||||||||
(hersteld?) gewelf - sluit aan op een middeleeuwse
muur aan de gracht. Er is middeleeuws metselwerk tevoorschijn gekomen
in de noord- en zuidgevels van het voorste en van het achterste huis en in de erfscheiding daartussen aan de noordzijde. De noordmuur van het achterhuis be- vat het restant van een ingang. Vermoedelijk was dit de toegang naar een verdwenen steegje langs het perceel, op het bestaan waarvan de bajonetvormige verspringing van de perceelsgrens duidt. De zuid- muur daartegenover hoort - gelet op een oorspronke- lijk hoekverband - bij een voorganger van nr. 48, hoe- wel er later ook bebouwing aan de kant van 46 stond (doorgang op de verdieping). Wat er van de zijmuur van het voorhuis in het zicht kwam - de zuidmuur op de verdieping en zolder - bood te weinig houvast om duidelijke conclusies te trekken. Vastgesteld kan worden dat er al in de middeleeuwen bebouwing aan de grachtzijde ter plaatse van nr. 46 was, waarbij een achterhuis van onbekende afmeting behoorde (afb. 99). Dit achterhuis werd in het eerste kwart van de 17e
eeuw gesloopt en vervangen door een dwarshuis van twee lagen over de volle breedte (6 traveeën). Aan de tuinzijde kwam toen een zeer rijk gedetailleerde gevel in schoon metselwerk (baksteen 24,6 x 1 2 x 5,2 cm, 1 0 lagen 62,5 cm) (afb. 100). De vensters daarvan zijn in nissen geplaatst, tussen lisenen met uitsprin- gende banden en sierankers en afgesloten met accolade-bogen en een bakstenen kabelband. De bo- gen hebben „sluitstenen" van sterk gegroefde |
|||||||||||||
Afb. 100 Kromme Nieuwe Gracht 46. De gevel aan
de tuinzijde. Al het sierwerk, zoals banden, sluitste- nen en kabelornament, dat gewoonlijk in natuursteen is uitgevoerd, is hier in baksteen gemaakt. |
|||||||||||||
baksteen, evenals de bogen van de keldervensters
onder de twee rechter traveeën. De haast gotische, rijzige verschijningsvorm van deze gevel is bij nadere beschouwing pas ontstaan bij een verbouwing na 1800; toen zijn de verdiepings- vensters gezakt, waarbij de bogen van de vensters van de beganegrond verdwenen. Een reconstructie laat dan ook een veel sterkere horizontale geleding zien, die meer in overeenstemming is met de opvat- tingen van de renaissance (afb. 101). De afgeschuin- de vlakken van de gevelbanden en de hoeken langs vensters en ingang zijn glad geschuurd. De gevel was rood geverfd en de gesneden voegen met holle dagstreep waren wit geschilderd. De balklagen bestaan uit grenen moerbalken met sleutelstukken en kinderbinten, die in de moerbalken zijn ingelaten. Het achterhuis heeft ook als enige de |
|||||||||||||
ca IÓ15
|
|||||||||||||
A fb. 99 Kromme Nieuwe Gracht 46. Ontwikkeling
van de plattegrond. Tek. B. J. M. Klück. |
Afb. 101 Kromme Nieuwe Gracht 46. Reconstruc-
tie van de renaissance gevel. Tek. B. J. M. Klück. |
||||||||||||
173
|
|||||||||||||
de smalle vensters aangebracht, een indicatie voor
het feit dat de bebouw;ng ook bij de buren gewijzigd was. De gang op de begane grond is ook oorspronke- lijk. Het tussenlid - over de helft van de westgevel aansluitend - dateert uit dezelfde tijd, wat uit het pro- fiel van de sleutelstukken blijkt (afb. 99). De verdieping van het achterhuis stond over de volle breedte met het tussenlid in verbinding. De moerbal ken van beide zijden rustten daarbij op - respectieve- lijk in - een balk over zware stijlen met korbelen, die twee aan twee geprofileerde rondbogen vormen (afb. 103). Aan de oostzijde bevindt zich boven een fries een massieve kroonlijst met consoles. Het fries - evenals de zwikken boven de bogen - hebben ver- moedelijk een rijke gesneden decoratie gehad. Van de drie bogen zal de nu verdwenen rechterboog waarschijnlijk toegang tot een spiltrap in het tussenlid verleend hebben. Van deze trap kunnen we ons een voorstelling maken, want bij de verbouwing bleek dat onder de vloer van de begane grond, sinds ca 1 800, de bovenste helft van een eiken spil lag, compleet met pengaten van stootborden van de traptreden en met sponningen van deuren. Later zijn de onderste treden verplaatst, waarbij een kwart bordes gevormd werd; hierdoor ontstond de mogelijkheid onder de trap door te lopen (afb. 104). Dit zal samenhangen met het feit dat na het midden van de 1 7e eeuw ook aan de grachtzijde een geheel nieuw huis gebouwd werd van twee lagen hoog en 5 traveeën breed (afb. 99). De voorgevel daarvan is heel sober vergeleken met de tuingevel (afb. 102); de enige frivoliteit bestaat uit het toepassen van hanekammen - boven |
|||||||||||
Afb. 102 Kromme Nieuwe Gracht 46. De voorgevel
uit de tweede helft van de 17e eeuw met 19e-eeuwse aanpassingen. |
|||||||||||
oorspronkelijke kap bewaard, met spanten die sa-
mengesteld zijn uit een juk en een driehoeksspant met geschoorde dwarsbalk. Onder de twee noordelijke traveeën zit een kelder - recent voorzien van nieuwe troggewelfjes - die via een gangetje verbonden is met de andere kelders. De begane grond en de verdieping waren in twee vertrekken verdeeld, ieder vertrek met een schouw die nu verdwenen is. Ter weerszijden van de schouw op de verdieping waren aan de zuidzij- |
|||||||||||
Afb. 103 Kromme Nieuwe Gracht 46. De 1 7e-eeuwse boogstelling die de tuinvleugel met het tussenlid op
de verdieping verbond. De beschildering is aangebracht na het dichtmetseien in ca 1800. De rechter boog (ge- tekend) is verdwenen. De kroonlijst tussen de balken (eveneens getekend) zit nog boven het plafond, lek. B. J. M. Klück. |
|||||||||||
174
|
|||||||||||
Daardoorheen konden ae turven - die op zolder op-
geslagen waren - naar beneden gekieperd worden, zodat ze tijdens het stoken van de haard haast binnen handbereik waren (afb. 105). In het eerste kwart van de 19e eeuw volgde een ingrij-
pende verbouwing. De voorgevel werd van nieuwe vensters en van een nieuwe ingangspartij voorzien. Er kwam een sierhek om de stoepen. Ook de achterge- vel kreeg toen zijn huidige uiterlijk, waarbij het twee- de vensters van links door tuindeuren vervangen werd. De grote kamer daarachter kreeg een fraai ge- decoreerd stucplafond. Het vertrek aan de andere zij- de werd in een keuken veranderd. Op de verdieping van het achterhuis werden de ope- ningen onder de boogstelling dichtgemetseld en werd de scheiding tussen de twee kamers weggebroken. De aldus gedraaide en daardoor vergrote zaal werd met een draperiebeschildering in blauwe tinten ver- sierd (afb. 103). Daarbij bleven de bogen gehand- haafd; zij pasten uitstekend in de vormentaal van de empire-stijl, zoals uit het nieuwe portaal in de hal blijkt. Later in de 1 9e eeuw vonden er nog meer aanpassin-
gen plaats, onder andere van de voor- en achterdeur, terwijl een nieuw tochtportaal werd gemaakt. Toen werden ook op de verdieping van het achterhuis van de zaal drie kamers gemaakt; het is dan kennelijk met de feesten gedaan. De trappen werden naar de noord- zijde van het achterhuis verplaatst, waar een bor- destrap gedeeltelijk buiten en gedeeltelijk binnen het achterhuis naarde verdieping voerde. De zolders wer- den bereikbaar via een trap in het tussenlid. Ook de bebouwing van de binnenplaats werd vervangen. In 1 963 is het complex ten behoeve van de Rijksuni- versiteit verbouwd, waarbij een paar ongelukkige in- grepen zijn verricht, zoals het slopen van de kap van het tussenlid en het grotendeels volbouwen van de tuin. Aan het einde van de tuin staat bebouwing langs de
Nobeldwarsstraat (nrs. 25, 27, 29), die later als eigendom is afgesplitst en die daardoor niet in de ver- bouwing van 1 963 was betrokken. Het oudste huis is |
|||||||||||||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
Afb. 104 Kromme Nieuwe Gracht 46. Reconstruc-
ties van de spiltrap vóór en na de wijziging van de tre- den. Tek. B. J. M. Klück. De nieuwe treden waren ho- ger. |
|||||||||||||||||||||||||||
de vensters en boven de ingang - van een rode, ge-
schuurde baksteen in het overigens bruine metsel- werk. De voordeur is in de as van de gevel geplaatst. De kamers hebben aan de zijden van de hal een stook- plaats. Achter in de hal is een spiltrap geweest, waar- langs men naar de binnenplaats en het achterhuis kon gaan. Op de verdieping was aan de zuidzijde een gro- te kamer van drie balkvakken. Achter het meest noor- delijke balkvak was op de binnenplaats een keuken gebouwd van één laag met een lessenaarsdak. Zowel de keuken als het zoldertje erboven waren vanuit het voorhuis toegankelijk. Ook de kelders waren vanuit de keukenaanbouw bereikbaar. De zuidmuur van het voorhuis loopt schuin weg. Om toch een mooie rechthoekige kamer op de verdieping te krijgen, werd langs deze muur - haaks op de voor- gevel - een houten wand ter weerszijden van de schouw getimmerd. Een afdruk hiervan kwam op het plafond tevoorschijn. Dat dit tegelijk met de bouw ge- beurde, blijkt uit het feit dat de balklaag achter deze wand ongeschilderd is. De vier sleutelstukken - van de strijkbalk en van de raveelbalken langs de schouw - zijn nooit in het zicht geweest en zien er nog als nieuw uit. De overblijvende ruimte werd als kast ge- bruikt. Van deze kast is kort na de bouw handig ge- bruik gemaakt: boven de kastruimte links van de schouw werd een luik in de zoldervloer gemaakt. |
|||||||||||||||||||||||||||
Afb. 105 Kromme Nieuwe Gracht 46. Detail van de
balklaag op de verdieping van het voorhuis met inge- zaagd (turf)luik binnen de aftekening van een kast. |
|||||||||||||||||||||||||||
175
|
|||||||||||||||||||||||||||
Afb. 106 Lange Lau-
werstraat 3-13. Situatie van het opgravingster- rein. Tek. J. R. Treling. A: de in 2 sleuven (s 1 en s2) verdeelde put. |
|||||||||||||
werd van 1 1 november tot 1 2 december archeolo-
gisch onderzoek verricht (afb. 106). Het deel van het onderzoek was tweeledig: al geruime tijd staat het noorden van de binnenstad sterk in de belangstelling in verband met de rivierenproblematiek en de daar- mee samenhangende bewoningsgeschiedenis. Het merendeel van de informatie is tot nu toe echter ten westen van de Oude Gracht verkregen (zie vooral Jan Meijenstraat, Kroniek 1978-80, MBOU 1981-3, 44-50, Kroniek 1981, MBOU 1982-2, 31-40). Ten oosten ervan zijn de gegevens aanmerkelijk schaar- ser. Dit onderzoek zou daarom voor een welkome aanvulling kunnen zorgen. Een tweede doel was te zien of de historisch reeds
lang bekende betekenis van de Lange Lauwerstraat als straat van de (leer-)looiers ook archeologisch kon worden aangetoond. Het onderzoek dat in 1 984 in de Lange Lauwerstraat (ten oosten van het Predikheren- kerkhof) is verricht, bleef in dit opzicht zonder resul- taat (Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 119-124). Het onderzoek
Vanaf de laagst waargenomen diepte op ca 0,40 m +
|
|||||||||||||
nr. 25; dit bevat nog resten van een laat-middel-
eeuwse kamerwoning, met een trapgevel in de ge- meenschappelijke muur met nr. 27. Nr. 27 - met ge- pleisterde gevel - is mogelijk gelijktijdig gebouwd met nr. 29; het is in de tweede helft van de 19e eeuw tot woning verbouwd. Nr. 29 stamt uit de eerste helft van de 1 7e eeuw. De voorgevel heeft schoon metsel- werk in kruisverband. Helemaal links bevindt zich een oorspronkelijk poortje dat aanvankelijk via een gang door het huis toegang gaf tot de tuin. Kort na 1800 is het huis een woning geworden. Mogelijk was de oorspronkelijke funktie - net als die van nr. 27 - stal of koetshuis. B. J. M. Klück
|
|||||||||||||
19. Lange Lauwerstraat 3-13
Inleiding
Naar aanleiding van de sloopwerkzaamheden op het
terrein Lange Lauwerstraat 3-13 (deel van het Adolf Meiercomplex) en voorafgaand aan de nieuwbouw, |
|||||||||||||
Afb. 107 Lange Lauwerstraat 3-13. Gecombineerd noordprofiel van sleuf 1 en 2. Tek. J. R. Treling. a: hori
zontaal gelaagd zand. b: zand- en kleilaagjes. c: erosieniveau, d: sloot, e: vegetatieniveau, f: mest en afvai waarmee de sloot is dichtgegooid, g: leempakket met afwisselend vloeren (donker) en ophogingslaagjes (licht), h: paalkuilen behorend bij de twee zuid-noord lopende rijen houten palen, i: puinlaag. j: fundering van de 19e eeuwse bebouwing. |
|||||||||||||
176
|
|||||||||||||
_ROOiÜJN__
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 108 Lange Lau-
werstraat 3-13. Combi- natietekening met de be- langrijkste (niet gelijktij- dige) sporen van bewo- ning. Tek. J. R. Treling. A: de met mest en afval dichtgegooide sloten. B: de vroegste paalkuilen. C: vlechtwerk. D: hou- ten palen. E: rij palen bin- nenshuis. F: fundamen- ten van de drie huisjes uit de 19e eeuw. G: bui- ten de opgravingsput ge- legen oostelijke buiten- wand van het 11e- eeuwse houten gebouw, overeenkomend met de perceelsgrens van 1832. H: 15e-eeuwsw
beerput. K: recente kel- der. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men dus al in de 1 1 e eeuw de aanzet tot een percele-
ring die sindsdien niet meer is gewijzigd! Een bij deze sloten behorend vegetatieniveau be- stond uit een in verhouding schone laag lichtbruine, humeuze klei, die op agrarisch gebruik lijkt te wijzen (afb. 107e). Deze laag werd door een aantal paalkui- len doorsneden die een eerste aanwijzing voor bebou- wing vormen (afb. 108B). Ze leverden echter geen duidelijke struktuur op, maar de schaarse vondsten uit deze kuilen dateren ze in de 11e eeuw. Daarna ontstond er „plotseling" grote aktiviteit. Het terrein werd opgehoogd, de sloten werden dichtge- gooit met mest en afval (afb. 107f) en een aantal el- kaar opvolgende lemen vloeren wijst op bewoning van het terrein (afb. 107g). De aardewerkvondsten bestonden ook nu weer voor het merendeel uit pings- dorf en kogelpot, maar er waren ook enkele scherven van reliëfbandamfoor, paffrath en (uit één van de le- men vloeren) een vroeg soort andenne met dik gla- zuur en radstempel. Hierdoor kunnen deze aktivitei- ten in het midden van de 11e eeuw gedateerd wor- den. De lemen vloeren waren vooral goed te zien in het
noord- en oostprofiel. Hierbij viel in het noordprofiel een verschil in opbouw vast te stellen waardoor het aannemelijk wordt, dat we te maken hebben met öf twee gebouwen of één tweeschepig gebouw. Door |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NAP tot op een hoogte van 1,20 m + NAP bestond
de bodem uit horizontaal gelaagd zand, door de rivier de Vecht gesedimenteerd (afb. 107a). Hieroverheen was een pakket zand- en kleilaagjes afgezet, dat in westelijke richting naar beneden dook (afb. 107b). De horizontale gelaagdheid werd hierbij doorsneden, wat duidt op een verhevigde aktiviteit van de rivier Ook een afsluitend erosieniveau wijst in deze richting (afb. 107c). Door het ontbreken van vondsten is een direkte datering niet mogelijk, maar op grond van het hierna volgende mag worden aangenomen, dat deze rivieraktiviteit zich niet later dan rond 1000 AD heeft afgespeeld. De vroegste sporen van menselijke aanwezigheid
werden gevormd door twee sloten. Eén sloot was, met gebruikmaking van een natuurlijke inzinking in het terrein, in zuid-noordrichting, dus in de richting van de Vecht gegraven en lag in de lijn die in later tij- den altijd als perceelsgrens is aangehouden (afb. 1 07d, 108A). De tweede stond hier dwars op en lag precies onder de huidige rooilijn. Aardewerk uit deze sloten bestond uitsluitend uit pingsdorf- en kogelpot- f ragmenten, twee nog altijd moeilijk te dateren soor- ten. Op grond van een negatief gegeven, nl. het ont- breken van andenne-aardewerk, komen we echter op een datering vroeg in de 11e eeuw. Beide sloten vor- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
177
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 109 Lange Lau-
werstraat 3-13. Profiel door het midden van de zuid-noord lopende sloot, zuidelijk gedeelte.
A: natuurlijke zand-klei- afzetting. B: sloot. C: mestvulling van de sloot met de ingeslagen paal- tjes en het vlechtwerk. Linksonder in het zuid- profiel is nog de vorm van de sloot te zien met één van de houten palen. |
||||||||||||
lukkige omstandigheid deed zich voor dat een zestal
palen geschikt bleek voor dendrochronologisch on- derzoek (uitgevoerd door E. Jansma van het A. E. van Giffen Instituut voor Prae- en Protohistorie te Amster- dam). De dateringen (dat wil zeggen de kapdatum van de
bomen) varieerden van 992 ( ± 6) AD tot 1087 ( ± 6) AD. Hoewel het kleine aantal gedateerde palen tot voorzichtigheid maant, kan op grond hiervan het hou- ten gebouw in de tweede helft van de 11e eeuw ge- dateerd worden, waarbij sprake kan zijn van herge- bruik van oudere palen. Het is het oudste tot nu toe bekende houten bouwwerk van Utrecht en het vormt tevens een terminus ante quem voor de hierboven vermelde eerdere bewoningsfasen. Interessant was verder de ontdekking van een kuil |
||||||||||||
het ontbreken van duidelijke strukturele elementen
als palen of paalkuilen was het formaat van het ge- bouw (mede door latere verstoringen) niet vast te stellen. Hoewel er binnen het pakket vloeren duidelij- ke brandsporen waarneembaar waren, werd geen haardplaats aangetroffen, zodat een woonfunktie niet kon worden vastgesteld. Door het midden van de met mest dichtgegooide slo-
ten waren nog resten van ingegraven paaltjes en vlechtwerk te zien (afb. 108C, 109C). Om te kunnen dienen als vlechtwerkwand lijkt de constructie te sim- pel; veeleer moet gedacht worden aan het aangeven van de perceelsgrenzen, nu de sloten waren ge- dempt. Een volgende fase van bebouwing werd gevormd
door drie rijen houten palen (afb. 108, 110), waarvan de paalkuilen door de eerdere vloeren waren heenge- graven (afb. 107h). Twee rijen palen zijn in de dicht- gegooide sloten, binnen de perceelsgrens, ingegra- ven en zullen als buitenwand dienst hebben gedaan. Diverse concentraties van palen duiden op veelvuldi- ge herstelwerkzaamheden. In contrast hiermee staat de derde rij, die blijkbaar minder te lijden heeft gehad. Ook staat deze niet in relatie tot een perceelsgrens (afb. 108E). Dit lijkt erop te wijzen, dat deze palen binnenshuis gestaan hebben. In dat geval hebben we niet te maken met een éénschepig gebouw van 6 m breed, maar met een tweeschepige constructie van 12 m breed. Hoewel de oostwand buiten de opgra- vingsput gezocht moet worden, blijkt de gereconstru- eerde ligging overeen te komen met de percelering zo- als die op de kadastrale minuut van 1832 voorkomt (afb. 108E, G). Gezien het reeds vastgestelde hard- nekkige karakter van de perceelsgrenzen en de over- eenkomst met de tweedeling in de lemen vloeren van de voorafgaande bebouwing lijkt een tweeschepig gebouw dan ook het meest waarschijnlijk. Ook hier werd geen haardplaats gevonden (al mag niet worden uitgesloten, dat deze door een recente kelder is ver- nietigd), zodat het mogelijk een schuur of iets derge- lijks is geweest. Door het rommelige patroon van de palen was het al
duidelijk dat we met verschillende fasen door elkaar heen te maken hadden. Stratigrafisch kon echter geen periodisering worden vastgesteld. Maar de ge- |
||||||||||||
ïaii T-"
|
||||||||||||
Afb. 110 Lange Lauwerstraat 3-13. Sleuf 1 gezien
naar het noorden. Links de rij houten palen in de met mest dichtgegooide sloot. Op de voorgrond de reeen ■ te kelder. Rechtsachter een 18e-eeuws drainageput- je. |
||||||||||||
178
|
||||||||||||
uitgevoerde botanisch onderzoek zie onder. Twee an-
dere beerputten getuigden vervolgens van bewoning in de 18e eeuw. Tenslotte kwamen funderingsresten van bebouwing,
die de percelering van de kadastrale minuut uit 1 832 volgden aan het licht. Op het inde 11e eeuw ontstane perceel stonden in de 19e eeuw drie huisjes (afb. 1 08E). De perceelsgrens die in de 1 1 e eeuw door een sloot werd aangegeven bestond in de 19e eeuw nog als steegje. Pas de huidige nieuwbouw heeft met de- ze lange traditie gebroken. Het westprofiel van de opgravingsput verschafte een
blik op het ernaast gelegen perceel (afb. 1 12D). Hier waren nog wèl duidelijke resten van middeleeuwse bebouwing aanwezig. Een fundering uit de 1 5e eeuw was opgebouwd uit stenen van het formaat 30 x 14 x 7 en bevatte een spaarboog (afb. 1 12). In de 16e eeuw werd aan de achterkant van het huis een kelder aangelegd (afb. 112E). In de 17e eeuw tenslotte werd ten behoeve van de aanleg van een kelder onder het voorste deel van het huis de spaarboog dichtge- metseld (afb. 1 12E). De vondsten
Het merendeel van de vondsten bestond uit fragmen-
ten van kogelpot en pingsdorf-aardewerk. De kogel- pot was een lokaal produkt, dat voornamelijk gebruikt werd bij het koken. Pingsdorf werd vooral in de 11e en 1 2e eeuw uit het Rijnland in Utrecht geïmporteerd en vormde het wat luxere (schenk)gerei. Kenmerkend is de beschildering, die zowel met het penseel als met de vingers werd aangebracht. Een aardig voorbeeld van dit laatste is het randfragment van afb. 113, waaruit blijkt dat de schilder na de decoratie van de |
|||||||||
Afb. 111 Lange Lauwerstraat 3-13. 15e-eeuwse
beerput (put C). met leerafval van een schoenmaker. Door de moeilijk
bereikbare positie van de vindplaats (de kuil zat vrij- wel ónder de straat) kon niet worden vastgesteld bij welke periode van bewoning deze heeft behoord. Terwijl de Lange Lauwerstraat, en indirekt dus ook de looiersaktiviteit, voor het eerst in 1339 wordt ge- noemd, blijkt de vroegst bekende Utrechtse schoen- maker hier waarschijnlijk al in de 11e eeuw gewerkt te hebben. Bewoningssporen uit de latere middeleeuwen zijn
door sloop- en bouwwerkzaamheden in de 18e en 1 9e eeuw vernietigd. Er werden nog slechts wat aar- dewerkfragmenten uit deze periode gevonden en al- leen een beerput in het oostprofiel wees door een on- gestoorde onderste laag op bewoning in de 1 5e eeuw (afb. 108H, 111). Voor het op materiaal uit deze laag |
|||||||||
Afb. 112 Lange Lau-
werstraat 3-13. Gezicht op de middeleeuwse be- bouwing grenzend aan de opgravingsput gezien naar het westen. A: na- tuurlijke zand- en kleiaf- zetting. B: sloot. C: mestvulling van de sloot. D: 15e-eeuwse muur met spaarboog. E: 16e- eeuwse kelder. F: 17e- eeuwse kelder. |
|||||||||
179
|
|||||||||
Afb. 113 Lange Lauwerstraat 3-13. Randfragment
van een pingsdorftuitpot. Foto P. C. von Hout. De drie vingerafdrukken zitten op de binnenzijde van de rand. pot deze vervolgens met zijn door verf besmeurde
vingers heeft opgepakt. Zoals trouwe lezers van de Kroniek langzamerhand
wel zullen weten, is de geschiedenis van Utrecht in de 1 1e eeuw en eerder archeologisch moeilijk grijpbaar. Daarom wordt iedere vondst uit deze periode altijd met vreugde begroet. Ook in de Lange Lauwerstraat hadden we het geluk enige fragmenten aardewerk te vinden uit deze vrij onbekende periode. Het betrof hier enkele badorf-fragmenten en dan met name van de reliëf-bandamfoor, een grote, als voorraadvat ge- bruikte pot waarvan de produktie tot ongeveer 1050 heeft doorgelopen (afb. 114). J. R. Treling
|
Afb. 114 Lange Lauwerstraat 3-13. Randfragment
van reliëfbandamfoor. Foto P. C. von Hout. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Botanisch onderzoek
Inleiding
Voor een algemene inleiding op het botanisch onder-
zoek zie onder Keukenstraat in deze Kroniek. Op het opgravingsterrein van de Lange Lauwerstraat zijn enkele beerputten aangetroffen. De meeste wa- ren echter vrij recent. Eén beerput (put C) bevatte op zijn diepste niveau schervenmateriaal uit de tweede helft van de 15e eeuw. Van deze beerlaag is een monster genomen en in het kader van een botanisch onderzoek van de inhoud van 1 5e-eeuwse beerput- ten in Utrecht onderzocht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 115 Lange Lauwerstraat 3-13. Soorten en aantallen van pitten en zaden aanwezig in één liter beer-
monster afkomstig uit put C. Determinatie M. A. G. Sengers. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
180
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fen, maar geen herik. Beide zijn nodig voor de berei-
ding van de in de Middeleeuwen veel gebruikte mosterd. Slaapbol (afb. 116, 6) werd gekweekt voor de win-
ning van olie waartoe het zaad vermalen werd. Maar men kende ook andere toepassingen. Zoals de naam al aanduidt werd het ook gebruikt als slaapmiddel. Te- genwoordig wordt het zaad over brood gestrooid, het zogenaamde „maanzaadbrood". In het monster zijn fragmenten van tarwe gevonden, die alle gemineraliseerd waren. Naast de verkoolde vorm is dit de enige vorm waarin granen in beerputten bewaard blijven. De grote hoeveelheid zemelen die in het monster aan-
getroffen werd, duidt erop dat er veel meelprodukten geconsumeerd zijn. Dit valt ook op te maken uit de aanwezigheid van veel fragmenten van zaden van bolderik en korenbloem. Bramen, bosbessen en bosaardbeien (afb. 1 16, 3, 4,
7) zijn waarschijnlijk in het wild verzameld, alhoewel bekend is dat aardbeien al in de 13e eeuw geteeld werden. M. A. G. Sengers
|
|||||||||||
20. Mariaplaats 22
|
|||||||||||
Afb. 116 Lange Lauwerstraat 3-13. Pitten en zaden
uitput C. Tek. M. A. G. Sengers. 1: Morus nigra L. 2: Scleranthus annuus L. 3: Rubus fructicosus L. 4: Fra- garia vesca L. 5: Prunella vulgaris L. 6: Papaver som- niferum L. 7: Vaccinium myrtillus. Elk streepje stelt één millimeter voor. |
|||||||||||
Het reeds eerder ter sprake gekomen huis Mariaplaats
22 (zie Kroniek 1984 MBOU 1985-4, 125-126), is van oorsprong een achtervleugel van het claustrale huis XII (thans Mariaplaats 19) in de immuniteit van St. Marie (afb. 117). Het bestaat uit een vermoedelijk uit 1519 daterend gedeelte aan de zuidzijde, dat kort nadien verbouwd werd en uitgebreid naar het noor- den. In het tweede kwart van de 1 6e eeuw moet het nogmaals zijn verbouwd, waarbij het werd verfraaid met een vroege renaissance-erker aan de tuinzijde. |
|||||||||||
Omdat het genomen monster niet erg groot was, is de
kans op aanwezigheid van grotere zaden en pitten kleiner. Van het monster werd 0,5 liter gezeefd over zeven
met maaswijdten van 2, 1, 0,5 en 0,25 mm, waarna de resterende hoeveelheid monster (ca. 1 liter) extra gezeefd werd over de 2 mm zeef. Na uitzoeken en de- termineren van de zaden en pitten zijn de aantallen van de aangetroffen soorten teruggerekend op hun aanwezigheid in één liter monster. De aangetroffen soorten en hun aantallen zijn weer- gegeven in de tabel van afb. 1 1 5 Gebruik en toepassing van de aangetroffen planten-
soorten In de 1 5e eeuw werden er al volop kersen, appels, pe-
ren, druiven en vijgen gegeten (zie ook onder Keu- kenstraat in deze Kroniek). De mispel hoort ook in dit rijtje thuis. Tegenwoordig
herinneren ons slechts gezegden als ,,Zo rot als een mispel" aan de staat waarin de mispel gegeten werd. De moerbei (afb. 116, 1) werd vroeger vaak in kloostertuinen aangetroffen. Van de vruchten werd, door de bewoners, vooral wijn gemaakt. Koolzaad en raapzaad werden soms als groente ge- kweekt. In het monster werd wel zwarte mosterd aangetrof- |
|||||||||||
Afb. 117 Mariaplaats 22. Situatietekening met aan-
duiding van de thans nog bestaande delen van de middeleeuwse tuinmuur. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
181
|
|||||||||||
Afb. 118 Mariaplaats
22. De (huidige) voorge- vel van Mariaplaats 22, met de aangetroffen bouwsporen. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||
\
|
|||||||||||||
*t, - . , ,.U, .^ ,/ArX. . „.,.
|
|||||||||||||
Het is gesitueerd tegen de scheiding met het claustra-
Ie buurerf XI. In 1526 werd langs deze erfscheiding over het terrein van deze buur het zogenaamde Kerke- laantje aangelegd als achtertoegang tot het huis Cla- renburg. Sedertdien ligt Mariaplaats 22 aan deze particuliere
steeg. Oorspronkelijk was het pand op de eigen tuin georiënteerd: de huidige achtergevel moet als de oor- spronkelijke „voorgevel" worden beschouwd. Later heeft het huis zijn gezicht omgekeerd. In het najaar van 1985 werd in verband met herstel- werkzaamheden de (huidige) voorgevel van dit huis ontpleisterd. Daarbij kwamen diverse bouwsporen aan het licht. Het meest merkwaardige was een aan- tal grote rondbogen in de benedenzone van de muur (afb. 118). Deze hebben tot de conclusie geleid, dat bij de bouw van dit huis - als achtervleugel van het bo- vengenoemde claustrale huis XII - voor de westgevel gebruik is gemaakt van een bestaande, forse tuin- muur. Deze tuinmuur bestond uit een groot formaat moppen van een strak model (ca 32 x 16 x 7,5 cm. |
|||||||||||||
10 lagen = 87 cm) in groffe, gelige specie, wat een
datering in de 13e eeuw aannemelijk maakt. Het onderste gedeelte was anderhalve steen dik en voorzien van de genoemde grote rondbogen, die evenzovele spaarvelden vormden (afb. 119). De |
|||||||||||||
Afb. 119 Mariaplaats 22. Reconstructie van de
13e-eeuwse tuinmuur. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||||
182
|
|||||||||||||
muur was blijkens een vuile voeg eerst opgemetseld
tot en met de eerste laag die over alle bogen heenliep. Vervolgens waren er nog twee lagen overheen ge- legd, om daarna als éénsteens muur verder naar bo- ven door te lopen. Dit bovenste deel werd gesteund door een reeks lisenen van anderhalve steen breed. De oorspronkelijke hoogte is onbekend, maar zal ver- moedelijk in de buurt van de drie meter gelegen heb- ben. De onderkant van de fundering lag niet erg diep: ongeveer 50 cm onder het huidige maaiveld. Dit wijst erop, dat de maaiveldverhoging sedert de middel- eeuwen ter plaatse slechts zeer bescheiden is ge- weest. (Tot eenzelfde conclusie leidde ook de vondst van het werkniveau van de bouw van de Mariakerk - in de 1 1e eeuw - dat vrij dicht onder het straatniveau van de Mariaplaats werd aangetroffen; zie Kroniek 1 974-1 975, MBOU 1 979-1, 1 9-24). Later werd deze voormalige tuinmuur ondermetseld in verband met de onderkeldering van het huis. Binnen de hoogvelden waren nog resten bewaard gebleven van een middeleeuwse vertinlaag van groffe, gelige mortel met een reeks witlagen eroverheen. Later is alles wat uitstak buiten de lijn van de hoogvelden weggehakt om een vlakke muur te krijgen. Of dit samenviel met de bouw van Mariaplaats 22, danwei met de aanleg van het Kerkelaantje is niet bekend. Deze scheidingsmuur tussen de claustrale erven XI en XII moet toebehoord hebben aan nr. XII, niet alleen door zijn constructie (de vlakke zijde aan de kant van het buurerf) maar ook gezien het feit dat er nog een ander deel van deze muur bewaard gebleven is, en wel op de scheiding tussen erf XII en het achterlig- gende perceel van het huis Clarenburg (afb. 1 20). De- ze muur vertoont dezelfde opzet als de bovenbe- schrevene, en hij mag daarmee tot de oudste be- waardgebleven Utrechtse tuinmuren gerekend wor- den. Ten aanzien van de andere bouwsporen in de westge-
vel van Mariaplaats 22 kan vermeld worden, dat het muurwerk bovenop de tuinmuur hoofdzakelijk een laatmiddeleeuwse indruk maakt en blijkens een naad koud tegen de achterzijde van het claustrale huis werd gezet (afb. 118). De bovenste halve meter is een wat latere verhoging; de oorspronkelijke daklijn is op zolder nog terug te vinden in de tussentopgevel. Vensteropeningen uit verschillende perioden hebben hun sporen in deze muur achtergelaten. In de eerste olaats vensters met een onderdorpel op ca 2 m boven het maaiveld, zijnde de gangbare hoogte voor vensters in een muur op een erfscheiding. De toe- stemming voor het maken van deze vensters werd gegeven middels een acte uit 1519, waarin de bepa- ling is opgenomen, „dat die twee glasen int cleijn ca- merken, staende int weste, sellen hoech wesen se- ven voeten van der eerden binnenshuijs", ofwel bo- ven ooghoogte. Een tweede serie vensters zat op „normale" hoogte
en betrof voorgangers van de huidige raampartijen. Zij waren op de begane grond alle wat breder en ho- ger dan de tegenwoordige, en stammen vermoedelijk van na de aanleg van het Kerkelaantje (1 526), waar- door de erfgrensregeling wellicht kwam te vervallen. |
|||||||||||
Afb. 120 Mariaplaats 22. Thans nog bestaand ge-
deelte van de middeleeuwse tuinmuur tussen het Xle claustrale erf van St. Marie en het erf van het huis Cla- renburg. |
|||||||||||
Op de beganegrond zijn deze vensters nogmaals ver-
vangen, alvorens zij in het begin van de 19e eeuw plaats maakten voor de huidige, kleinere versie. Bij die gelegenheid is kennelijk de gevel ook van zijn ge- pleisterde afwerking voorzien. A. F. E. Kipp
|
|||||||||||
21. Nieuwegracht 137
Inleiding
Aan het eind van de jaren zestig werd door de heer M.
H. Bloemendal in stortgrond te Overvecht een aarde- werken beker gevonden in de gedaante van een uil (afb. 121). De stortgrond zou afkomstig zijn geweest uit de bouwput van het Wilhelmina Kinderziekenhuis aan de Nieuwegracht. Omdat de uilenbeker een zeld- zaam (gebruiks)voorwerp is, is het alsnog de moeite waard er hier aandacht aan te besteden. De uilenbeker
De uilenbeker bestaat uit twee gedeelten. De beker
die het lichaam van de uil uitbeeldt en de deksel die de kop van de uil voorstelt. Beide zijn op de draaischijf vervaardigd van een witbakkende klei. Het geheel van beker en deksel heeft een hoogte van ongeveer 21 cm. Om de beker het uiterlijk te geven van een uil zijn poten, vleugels, ogen en een snavel eraan ge- boetseerd. Om bepaalde vogelkenmerken te verdui- delijken is gebruik gemaakt van een stuk gereedschap waarmee cirkeltjes en lipjes in de klei gedrukt konden worden, en van een priemachtig voorwerp. De „priem" is gebruikt om lijntjes te maken en kleine |
|||||||||||
183
|
|||||||||||
Betekenis
Uilenbekers worden zeer weinig in Nederland gevon-
den. Uit het Duitstalige gebied zijn er wel verschillen- de bekend. Vooral bekers van steengoed en faience komen voor. De faiencebekers zijn vaak voorzien van een wapenschildje. De bekers zijn meestal blauw be schilderd op een witte ondergrond. De uilenbekers van steengoed worden beschouwd als gildebekers, vooral van pottenbakkers. De uil waakt 's nachts, net als de pottenbakker die 's nachts waakt bij het vuur van zijn oven. De uil is een vogel die verschillende symbolische be-
tekenissen heeft. Daarbij speelt steeds een rol dat het een nachtvogel is die goed in het donker kan zien. In positieve zin betekent dit dat de uil wijs is, immers: de vogel ziet dingen die anderen in dezelfde situatie niet zien. Hij is dan ook de metgezel van Pallas Athe- ne/Minerva, de godin der wijsheid, en komt voor op haar wapenschild. In negatieve zin wordt de uil beschouwd als een vogel
der duisternis, die het daglicht niet kan verdragen en die dus in verband gebracht kan worden met de dui- vel, vorst der duisternis, en met de dood. Omdat de uil een vogel is die in het licht niet kan zien, wordt hij bespot door de andere vogels, een thema dat veel afgebeeld werd. De uil wordt wel weergegeven met bril en fakkel of
kaarsen: zelfs met al dit licht, kan hij niet zien en is hij een symbool voor domheid en dwaasheid: „Wat bae- ter kaers of bril als de uiyl niet sien en wil?" Een specifieke vorm van dwaasheid is de dronken schap. Een uitdrukking als „Zo zat als een uil" getuigt hiervan. In dit verband komt de uil voor op het schil- derij Malle Babbe van Frans Hals. De vogel zit op de schouder van deze dwaze vrouw, die een bierkan in haar hand heeft. Mogelijk kwam de uilenbeker als drinkgerei voor om de drinker te herinneren aan de dwaasheid van de dronkenschap. Misschien zou hij hierdoor zo wijs zijn als een uil en met mate drinken. Datering en herkomst
Bij de datering van de uilenbeker stuiten we op het
probleem dat de beker een losse vondst was en dus niet in een dateerbare context gevonden werd. Ook zijn er in Nederland geen vergelijkbare exemplaren ge vonden. Wel werd er in 1976 in een bouwput aan de Raam
straat te Groningen een scherf van een voorwerp ir- de vorm van een vogel gevonden. Het Groningse fragment is echter te klein om een beeld te kunnen vormen over het uiterlijk van die vo gel. De scherf kon echter gedateerd worden tussen 1 577 en 1612. We vermoeden dat de uilenbeker ui; Utrecht ook ongeveer in die tijd is vervaardigd. Waar de uilenbeker gemaakt is weten we ook niet precies. Maar gezien het feit dat de meeste uilenbe- kers in Duitsland voorkomen is het mogelijk dat de Utrechtse uilenbeker daar geproduceerd is, bijvoor beeld in het Rijnland. LIT: H. van Gangelen, Een uilenbeker onder het
|
||||||||
Afb. 121 Nieuwe Gracht 137. Uilenbeker. Foto: P.
C. von Hout. |
||||||||
gaatjes te prikken. De veren van de vleugels zijn aan-
gegeven door middel van ingekraste lijnen. Op de po- ten zijn de veren aangeduid met een combinatie van lijntjes en gaatjes. De overige veren zijn door de ma- ker van de uilenbeker aangebracht in de vorm van cir- keltjes en lipjes. Boven op de kop zit een „knobbel- tje". Oorspronkelijk moeten er drie van deze knobbeltjes
zijn geweest. Wat ze voorstellen is tot nu toe niet dui- delijk. Op de kop is eveneens een „kuif" aanwezig, waarin de pottenbakker een merkteken heeft aange- bracht. Of dit het merkteken is geweest van de pot- tenbakker zelf of het huismerk van de eventuele op- drachtgever, is onbekend. Omdat de witbakkende klei waarvan de uil gemaakt is, overdekt is met een dunne laag loodglazuur, heeft hij een gele kleur. Alle in reliëf aangebrachte delen zijn echter overtrokken met een kleipap van roodbakkende klei waaraan op sommige plaatsen koperoxide is toegevoegd. Over deze delen is eveneens een dunne laag loodglazuur aangebracht, zodat na het bakken de kleuren rood- bruin en groen zijn ontstaan. |
||||||||
184
|
||||||||
scherts-drinkgerei van loodglazuur-aardewerk om-
streeks 1600. Antiek 1980 Nr. 7, 446-457. E. Klinge, Siegburger Steinzeug. Kataloge des Het- jensmuseum. Düsseldorf 1972. G. Reineking-von Bock, Steinzeug. Kataloge der Stadt Köln. Köln 1971. P. C. von Hout/A. I/V. Voskuilen
|
|||||||||||||
22. Oude Gracht, riolering
De in 1984 begonnen werkzaamheden voor een
nieuw rioolstelsel in de Oude Gracht (Kroniek 1984 MBOU 1985-4, 141-143) werden in 1985 voort- gezet. De staat van onderhoud van de wallekant blijkt een belangrijke faktor te zijn voor het aantreffen van voorwerpen. Op plaatsen waar in deze eeuw groot onderhoud is verricht wordt niets van belang in de grachtbagger gevonden. De interessante trajekten la- gen tussen de Jacobsbrug en de Viebrug, tussen de |
|||||||||||||
Afb. 123 Oude Gracht, riolering. Roosmerk en
huismerk in de bak van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||||
)
|
|||||||||||||
Afb. 124 Oude Gracht, riolering. Roosmerk in de
bak van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. kerheid te dateren zijn: een natuurstenen kogel, een
knikker van rood aardewerk, een koperen speld en een ijzeren bootshaak. Ook de functie van sommige voorwerpen is niet altijd even duidelijk: een kegelvor- mig koperen voorwerp met een lengte van 10 cm en een open basis van 3 cm kan een kaarsendover zijn; een bronzen voorwerp dat op een vijzelstamper lijkt (doch zonder gladde bolle uiteinden en slechts 7 cm lang) kan bedoeld zijn om tabak in de pijp aan te druk- ken. Onder de vondsten komen veel tinnen lepels voor. De
merken zijn meestal niet in het standaardwerk van Dubbe (zie LIT) terug te vinden. Het is dus nuttig hier- van uitvoeriger melding te maken omdat het versprei- dingsgebied van een merk in de toekomst toeschrij- ving aan een bepaalde stad mogelijk kan maken en als ondersteuning bij meer gericht archiefonderzoek kan dienen. Het type wordt aangegeven met een romeins cijfer dat betrekking heeft op de indeling die Baart (zie LIT) heeft opgesteld voor de in Amsterdam gevonden lepels. |
|||||||||||||
Afb. 122 Oude Gracht, riolering. Roosmerk in de
bak van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. Bezembrug en de Stadhuisbrug en tussen de Maar-
tensbrug en de Viebrug. De meeste vondsten werden -weer door A. den Hartog gedaan doch ook andere personeelsleden van aannemer CTB-Boshuis deden van zich horen. Opzichter H. Stokking (ROVU, afd. R. en W.) was zo vriendelijk de melding van nieuwe vondsten te coördineren. De datering van de vondsten ligt tussen ca. 1400 en
1 900. Vooral de periode 1550-1650 is goed verte- genwoordigd. Een kort overzicht mag hier niet ont- ijreken: een steengoed drinkschaaltje, geïmporteerd uit Siegburg bij Keulen, 15e eeuw; een bolbuikige wijnfles uit de 1 7e eeuw; een uit Luik afkomstige haardsteen met de borstbeelden van keizer Karel V en zijn vrouw ter weerszijden van een plant in een pot; een overeenkomstig exemplaar bevindt zich in de go- tische schouw in de stijlkamer van het Centraal Mu- seum; datering: midden 1 6e eeuw; een mes met een benen heft, 17e-18e eeuw; een versierde steengoed kan waarvan helaas de hals ontbreekt, import uit het Westerwald, datering 17e eeuw. Niet met enige ze- |
|||||||||||||
185
|
|||||||||||||
Inv.nr. Type Merk
|
|||||||||||||||||||
Plaatsing Datering
Achterzijde steel XVIIIA
In de bak XVIIA In de bak XVIIA
In de bak XVId
Achterzijde bak XVIIIA
Achterzijde steel XVIIIB In de bak XVIIb In de bak XVIIIbc
Achterzijde steel XVIIIB
|
|||||||||||||||||||
A fb. Opmerkingen
vgl. Baart, ill. 105
122 123 huismerk
124
125 import uit Engeland
126 beeldmerk ,,wolf"
127 L = lepeltin
128 |
|||||||||||||||||||
OGLV 8 XII
OGLV10 III/IV
OGLV18 III
OGLV19 IV/V
OGLV20 IX
OGLV21 XII
OGLV23 II
OGLV24 Ml/V
OGLV26 XI
|
|||||||||||||||||||
Wapenschild Amsterdam
RG in kroon; 17..
Vijfbladige roos
ST in roos
Vijfbladige roos
AE in kroon
Vijfbladige roos
CG of GG in kroon
Vijfbladige roos
PDR in kroon
Duif met takje
LONDON
Wapenschild Utrecht (stad);
IW in kroon
Vijfbladige roos en L
WVH in kroon
Engel met bazuin
PVW
|
|||||||||||||||||||
Afb. 125 Oude Gracht, riolering. Duif met takje en
LONDON op de steel van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||||||||||
Afb. 126 Oude Gracht, riolering. Wapenschild van
de stad Utrecht met een ,,wolf" in het witte veld in de bak van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||||||||||
Afb. 128 Oude Gracht, riolering. Engel met bazuii
op de steel van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||||||||||
Het merk op OGLV23 zou, gezien het beeldmerk, van
Kohannes) W(olfers) kunnen zijn. Deze Utrechtse tin gieter wordt in dokumenten uit 1638 en 1643 ver meld. De kwaliteitsaanduiding L wordt in diverse plaatsen tussen 1 71 7 en 1 750 voor het eerst toege past. In 1985 is nog een Utrechtse tinnen lepel ge- |
|||||||||||||||||||
Afb. 127 Oude Gracht, riolering. Roosmerk met L in
de bak van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. 186
|
|||||||||||||||||||
Afb. 128a Oude Gracht, riolering, Ijzeren kaarsen
snuiter. Ca. 1600. Foto: P. C. von Hout. |
|||||||||||||||
vonden. Zie in deze Kroniek onder Zwarte Water.
Tot slot kan nog een bijzondere vondst gemeld wor- den. Het betreft een ijzeren kaarsensnuiter (afb. 1 28a). Midden op de plaat (niet zichtbaar op de foto) bevindt zich een onduidelijk merk: een lelie!?), een l(?) en een H of een R. De datering is ca. 1600. LIT: J. Baart e.a. Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar
stadskernonderzoek. Amsterdam, 1977.
B. Dubbe, Zestiende eeuwse Mechselse snuitscha-
ren. Antiek, nov. 1972, 257-276.
B. Dubbe, Tin en tinnegieters in Nederland. 2e druk,
Lochem, 1978.
J. Hollestelle, Haardstenen. Bulletin KNOB, 1959,
257-278.
R. de Zwarte, Archeologische en Bouwhistorische
Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 141-143.
R. de Zwarte
|
|||||||||||||||
Afb. 129 Oude Gracht 99. Plattegrond van het huis
Oudaen op kelderniveau. Tek. K. W. Cheng. De plaats waar de majolica productie gevonden is, is aangege- ven met M. Het noorden is rechts. |
|||||||||||||||
den. De herbouw (?) moet van na het midden van de
16e eeuw zijn. Het is niet de bedoeling hier nader in te gaan op de
oudere verschijnselen of de latere vloeren die bij het onderzoek in het noordelijke achterzijhuis tevoor- schijn zijn gekomen. Zij kunnen beter met de beschrij- ving van de ontwikkeling van het totale complex ge- combineerd worden. In het volgende zal uitsluitend aandacht besteed worden aan de resten van in- dustriële activiteit die, geheel onverwacht, in de |
|||||||||||||||
23. Oude Gracht 99
Inleiding
Tijdens de restauratie van het huis Oudaen werd in
het noordelijke achterzijhuis een kelder gegraven (afb. 129). Het was vrijwel de enige plaats in het complex, die niet al vanouds onderkelderd was. Ar- cheologisch onderzoek was dan ook geboden. De on- derzochte ruimte werd aan de zuidkant begrensd door de (noordelijke) zijmuur van het huis Oudaen zelf, dat in aanleg uit 1 276 dateert. Aan de noordzijde bevond zich de (zuidelijke) zijmuur van het buurpand, Oude Gracht 97. De westzijde werd afgesloten door de kelder van het achterzijhuis. De oostmuur, die de oostelijke) gevel van het achterzijhuis gevormd moet hebben, lijkt twee bouwperioden te kennen: het on- derste deel is zeer rommelig uit moppenbrokken op- gebouwd, terwijl ook de bouwwijze van noord (ver- snijdingen) naar zuid (vrijwel verticaal) verschillen vertoont (afb. 130). Tegen deze fundering aan is, vooral in de noordoostelijke hoek, veel aardewerk uit de 15e eeuw gevonden. Op het slordige werk van de zojuist beschreven fun-
dering is een veel regelmatiger gemaakte muur opge- trokken, die de verderop in dit artikel te bespreken af- valkuil met majolica uit het midden van de 1 6e eeuw doorsneed. Voorlopig kan dus de onderkant van deze muur in de 1 5e of vroege 1 6e eeuw gedateerd wor- |
|||||||||||||||
Afb. 130 Oude Gracht 99. De oostelijke muur van
het noordelijke achterzijhuis, gezien naar het zuid- oosten. Het verschil tussen de rommelige onderkant van de fundering en de wat netter afgewerkte boven- kant is goed te zien. |
|||||||||||||||
187
|
|||||||||||||||
Afb. 131 Oude Gracht
99. Overzicht van de op- graving naar het zuid- oosten. Op de voorgrond is de ,,rode plek" her- kenbaar, waarin scher- ven van misbaksels te zien zijn. Op de achter- grond bevindt zich de bakstenen constructie, die zich tot nu toe aan iedere interpretatie ont- trokken heeft. |
|||||||||||
grond van het noordelijke achterzijhuis werden aan-
getroffen. Resten van een oven?
In het midden van de onderzochte ruimte werd een
grote, rood verbrande plek gevonden (afb. 131). Daarin bevonden zich niet alleen halffabricaten en misbaksel van majolica, maar ook allerlei hulpstukken die in een oven gebruikt waren en brokken baksteen met een dikke laag lichtgroen glazuur. Al deze vondsten en verschijnselen tezamen wezen op pro- ductie van tingeglazuurd aardewerk ter plaatse. De hoop duidelijke restanten van de oven zelf te vinden, ging niet in vervulling. Onduidelijke baksteen- constructies die zich ten zuiden (afb. 131) en ten noordwesten (afb. 132) van de „rode plek" bevon- den, hebben zich tot nu toe aan een bevredigende verklaring onttrokken. Een grote kuil met aan zijn zuidzijde een opvallend verticale wand, die de zuidelij- |
ke baksteenconstructie respecteert, zou eventueel
op een ter plaatse totaal weggebroken oven kunnen wijzen (afb. 133) . Ook het wat rechthoekig verloop van de „rode plek", die grotendeels boven deze kuil lag, kan in die richting wijzen: majolica ovens waren rechthoekig van vorm. Voorlopig moet echter volstaan worden met het ge-
geven dat ter plaatse van het noordelijke achterzijhuis van Oudaen productie van majolica heeft plaatsge- vonden, dat de oven volledig verdwenen is, maar dat mogelijk daarbij behorende constructies gedeeltelijk bewaara zijn gebleven. De hulpstukken
Naast de zwaar verbrande brokken baksteen, waarop
een dikke laag lichtgroen (tin) glazuur was neergesla- gen, werd ook een groot aantal voorwerpen gevon- den dat diende om het te bakken materiaal zó in de oven te plaatsen dat het gaaf bleef. In de middel- |
||||||||||
Afb. 132 Oude Gracht
99. Restant van een bakstenen constructie uit de 16e eeuw in de noordwest hoek van het opgegraven gedeelte, gezien naar het noord westen. De functie is on duidelijk. |
|||||||||||
188
|
|||||||||||
Afb. 133 Oude Gracht 99. Profiel door het noordelijke achterzijhuis, gezien naar het oosten. Is de grote kuil
in het midden alles wat overbleef van de majolica oven? |
|||||||||||
eeuwse pottenbakkersovens voorkwam men het aan
elkaar bakken van geglazuurde voorwerpen door een ingenieuze wijze van stapelen, zodat er zo min moge- lijk aanrakingspunten waren. Bij het en masse produ- ceren van schotelgoed was dat niet mogelijk. Daarom werden zgn. proenen of triangels gebruikt (afb. 1 36: 1 5 en 16 en afb. 134 a en b). Bij het onderzoek zijn vele tientallen van deze proenen gevonden, wat duidt op een grote productie van schotelgoed. Bij het bakken van tegels, die in de middeleeuwen (al- weerl op hun zijkanten op elkaar gestapeld werden, gebruikte men vanaf de 1 6e eeuw kleirolletjes om ze in de oven uit elkaar te houden. Tijdens het bakken |
werden deze rolletjes natuurlijk ook tot aardewerk: de
afdrukken van de randen van de tegels bleven erin achter (afb. 1 34 d|. Omdat er niet erg veel rolletjes in Oudaen gevonden zijn, zal de productie van tegels niet erg groot geweest zijn. Eindeloos doorstapelen in de oven van te bakken ma-
teriaal brengt grote risico's met zich mee: één onge- lukje en een hele ovenlading gaat verloren. Bij het be- werkelijke en dus kostbare majolica zou dat een ramp voor de pottenbakker zijn. Bovendien moet het be- schilderde en geglazuurde materiaal zoveel mogelijk vrij blijven van rondvliegende as uit de stookruimte van de oven. Daarom werd een soort compartiment- |
||||||||||
Afb. 134 Oude Gracht
99. Hulpstukken uit de oven. Foto's: P. C. von Hout. a: proen; afstand tussen de uiteinden: 9 cm. b: proen; afstand tussen de uiteinden: 11 cm. c: langgerekte „te- gels"; max. bewaarde lengte: 22 cm, breedte: 5,5 cm, dikte: 2,5 cm. d: kleirolletjes voor het bakken van tegels; leng- te tot 9,5 cm, dikte: 1,5 cm. e: fragment van een daktegel, die gebruikt is als bakplaat; bewaarde afmetingen: 18 x 13 x 1,5 cm. De witte neerslag van tinglazuur (?) is goed te zien. ' |
|||||||||||
189
|
|||||||||||
Afb. 135 Oude Gracht
99. a: fragment van een bord; biscuit; diameter: 22 cm. b: fragment van een bord waarop de pot- tenbakker zijn kleuren geprobeerd heeft I?). Fo- to's: P. C. von Hout. |
|||||||||
van de baksels uiteenloopt van vrijwel wit tot steen-
rood en oranje. De producten
De niet zó grote rijkdom aan vormen, die de Utrechtse
majolicabakker maakte, is bijeengebracht op afb. 136. Zoals boven al is meegedeeld lijken borden de hoofdmoot van de productie te zijn geweest. Daar- naast komen kleine drinkschaaltjes en schoteljes voor. Kannetjes, bekertjes, kommetjes met staande oren en bakjes met liggende oren horen tot de typi- sche majolica vormen. Van de kleine en grote zalfpot- ten (de zgn. albarelli) is vrijwel niets aangetroffen. Borden (afb. 135, 136: 4 en 5, 137, 138)
Alle borden hebben een zgn. standring, waarin vaak een gaatje aanwezig is. Dat zal in eerste instantie ge- diend hebben om het bord tijdens de bewerking in het atelier zonder het met de handen aan te raken, te kun- nen hanteren middels een (ijzer)draadje. Voor het op- hangen van het bord aan de wand lijkt het gaatje vaak minder geschikt. Opvallend is het opstaande randje van de borden, dat een vroeg kenmerk schijnt te zijn. De versiering van de borden bestaat uit een paar ele- menten die in verschillende combinaties gebruikt zijn: een bloem met vier bloembladen met „boompjes" daartussen, een ronde bloem met blaadjes daarom- heen, een rankenrand, een geschulpte rand en een „ketting" rand. Een aantal van deze motieven komt ook op andere stukken voor. Op de onderzijde van de rand van de borden is soms een kruis aangebracht (afb. 137 f). Bijzonder zijn de borden waarop IHS geschilderd is
(afb. 138 a, b, e). Die letters zijn een afkorting van JHESUS, van IHESUS HUIOS SOOTER (Jezus Zoon Redder) of van IN HOC SIGNO (In Dit Teken). Van de stam van de letter h is door middel van een dwarsstreep een kruis gemaakt. Een wonderlijk exemplaar van een dergelijk IHSbord is een vrij slordig met goudluster (?) beletterd fragment (afb. 138 e). Helaas zijn maar zeer kleine stukken van twee ander< borden met religieuze symboliek gevonden (afb. 1 38 c, d). Daarop zijn afgebeeld het kruis van Christus me!, lijdenswerktuigen. Duidelijk herkenbaar zijn de door nenkroon, de spons op een stok (rechts) en de speer (links). De complete voorstelling is o.a. te vinden op een majolica kannetje uit het Princessehof te Leeu warden (zie LIT). |
|||||||||
jes in de oven gebouwd, waarvoor horizontaal dakte-
gels werden gebruikt (afb. 1 34 e) en verticaal dunne, langgerekte ,,tegels" (afb. 134 c). Fabricage en grondstoffen
Majolica wordt in twee fasen gebakken. Eerst wordt
het op de schijf gedraaide voorwerp (of de in een hou- ten vormbakje gemaakte tegel) na het aanzetten van oren e.d. zonder beschildering of glazuur gebakken. Het resultaat van deze eerste bakgang wordt ,,bis- cuit" genoemd. Tijdens deze eerste fase vinden de meeste ,,ongelukken" plaats. Zeker 95% van het ge- vonden materiaal was biscuit. En van die 950e- stond weer een zeer groot gedeelte uit borden (afb. 135 a). Dit verschijnsel duidt enerzijds op een grote productie van schotelgoed - ook het aantal proenen wees daar al op -, anderzijds zijn borden en schotels door hun open en platte vorm eerder geneigd tot kromtrekken of barsten als zij aan hitte blootgesteld worden. Bolle, gesloten vormen als kannetjes lopen wat dat betreft minder gevaar. Bij hen zit het risico kennelijk veel meer in het loslaten van oren: er zijn veel losse oren gevonden die precies op het aanhech- tingspunt losgeraakt waren. Als het biscuit gebakken en goedgekeurd was, wer-
den de voorwerpen van een laagje tinglazuur voor- zien, dat een ondoorzichtige, witte ondergrond geeft, waarop de versieringen in blauw, geel groen en zwart geschilderd werden. Daar overheen kwam tenslotte een dun laagje transparant loodglazuur. Dan werd al- les nogmaals gebakken en daarbij traden kennelijk minder problemen op. Bij de meeste voorwerpen die bij het onderzoek gevonden werden, was iets mis ge- gaan met het glazuur. In sommige gevallen leek het laagje loodglazuur te ontbreken: een poederig laagje met beschildering bedekte deze voorwerpen (afb. 1 39 en 142). Bij enkele borden lijkt het alsof de pot- tenbakker een proefstuk gemaakt heeft om te kijken of zijn kleuren wel voldeden (afb. 135 b). De grondstoffen die de pottenbakker gebruikte, moe- ten nog aan een nadere analyse onderworpen wor- den. Hoe was de samenstelling van zijn glazuren en verfstoffen? Van de klei die hij gebruikte, kan al ge- zegd worden dat die van een fijne kwaliteit was. Een paar klompen klei, die bij de opgraving gevonden zijn, behoorden misschien tot zijn voorraad. Ook hier moet nader onderzoek die vraag beantwoorden. Opvallend is echter wel dat, zelfs bij identieke vormen, de kleur |
|||||||||
190
|
|||||||||
Afb. 136 Oude Gracht 99. Overzicht van de vormen van de majolica die in Oudaen vervaardigd zijn. Tek. J.
E. Dilz. Schaal 1:4. 1: kannetje. 2: kan. 3: bekertje. 4: bord. 5: bord. 6: schaaltje. 7: schoteltje. 8: drinkschaal- tje. 9: drinkschaaltje. 10: kommetje of drinkschaaltje. 11: kommetje. 12: bakje. 13: bakje. 14: onderkant van een albarello. 15: proen. 16: proen. |
|||||||||
plaatste oren, terwijl het er bij de liggende kennelijk
altijd twee zijn. Het aantal los gevonden liggende oren is groter dan dat van de verticale. De lage bakjes lijken dus algemener te zijn. De binnenkanten van komme- tjes en bakjes zijn deels weer met de al van de borden bekende motieven versierd, inclusief IHS (afb. 140 f). Een uitzondering is het fragment van een bakje met liggend oor dat een decoratie met vierkanten heeft (afb. 140 e). Bekertjes en kannetjes (afb. 136: 1, 2, 3; 141 en 142)
Het bekertje heeft een rankenmotief dat ook op de borden voorkomt. Het exemplaar op afb. 141 a is geen halffabrikaat, maar een waarvan het glazuur af- |
|||||||||
Drinkschaaltjes (afb. 136: 8, 9, 10 en 139)
De drinkschaaltjes hebben, in tegenstelling tot hun oudere soortgenoten uit Siegburg, een standring. De zijden zijn verticaal. De versiering bestaat uit een ,,ketting"motief (afb. 139 d), evenwijdige blauwe banen (afb. 139 e) of concentrische halve cirkels (afb. 139 f). Van het voorwerp op afb. 139 c is het niet duidelijk of het nu een klein kommetje of een hoogwandig drinkschaaltje is. Kommetjes en bakjes (afb. 136: 11, 12, 1 3 en 140)
Zoals op afb. 136 te zien is, zijn de kommetjes met het verticaal geplaatste oor wat hoger dan de bakjes met de twee liggende oren. Tot nu toe is bovendien nog geen kommetje gevonden met twee verticaal ge- |
|||||||||
191
|
|||||||||
% v^
|
||||||||||||
Afb. 137 Oude Gracht 99. Fragmenten van versierde borden. Foto's: P. C. von Hout. a: diam. 26 cm. b: diam.
22 cm. c: diam. 26 cm. d: diam. 24 cm. e: diam. 26 cm. f: achterzijde van e met kruis. |
||||||||||||
bladige bloem gehad, zoals die ook op de borden
voorkomt. Het halsfragment (afb. 141c) kan een ver- siering als op afb. 141 d gedragen hebben. Het glazuur van de grote kan op afb. 142 a, b is slecht gelukt, zodat ook de zeer bonte beschildering niet erg |
||||||||||||
gesprongen is: een restje van het glazuur is nog onder
het oor te zien. Van het kannetje op afb. 141 e is duidelijk te zien
waarom het de glazuurfase niet gehaald heeft. De versiering die voorkomt op afb. 141 f heeft een vier- |
||||||||||||
if
|
||||||||||||
Afb. 138 Oude Gracht
99. Fragmenten van bor- den met religieuze sym- bolen. Foto's: P. C. von Hout. a: IHS; diam. 21 cm. b: IHS; diam. stand- ring 12 cm. c en d: frag- menten met kruis en lij- denswerktuigen; max. bewaarde afmeting van c: 10 cm. e: IHS in goud (?); diam. standring 10 cm. |
||||||||||||
192
|
||||||||||||
,\ ,
|
||||||||||||
Tk'-
|
||||||||||||
Afb. 139 Oude Gracht 99. Drinkschaaltjes. Foto's: P. C. von Hout. a: biscuit; grootste diam. 1 1 cm, hoogte
4 cm. De schuine zijde links wordt veroorzaakt door een breuk ter plaatse, b: biscuit; maten als bij a. c: een hoog drinkschaaltje (?); mislukt glazuur; diam. 9 cm, hoogte 4,5 cm. d: rand met kettingversiering; diam. 12 cm. e: versiering met evenwijdige lijnen; mislukt glazuur; diameter standring 6 cm. f: versiering met concentri- sche halve cirkels; mislukt glazuur; diam. 11,5 cm, hoogte 4 cm. |
||||||||||||
ment draagt versiering: een fleur-de-lis (afb. 143). De
andere gevonden fragmenten zijn niet verder dan het biscuit stadium gekomen. Herkomst en datering
De vragen wie zich naast het grote huis Oudaen bezig
heeft gehouden met het fabriceren van majolica en wanneer en hoe lang die productie heeft plaats ge- had, zijn niet gemakkelijk te beantwoorden. De majolica techniek heeft zijn oorsprong in het Mid- |
||||||||||||
tot zijn recht komt. Op afb. 142 b zijn links en rechts
op de kan granaatappels afgebeeld. Overige voorwerpen
Op de tekening van afb. 136 zijn nog te zien: de on-
derkant van een grote zalfpot (albarello), een plat schaaltje met holle bodem en een diep schoteltje. Hoewel de productie van tegels is aangetoond door de aanwezigheid van kleirolletjes, zijn maar weinig fragmenten van tegels gevonden. Slechts één frag- |
||||||||||||
Afb. 140 Oude Gracht 99. Kommetjes en bakjes. Foto's: P. C. von Hout. a: kom met verticaal geplaatst oor;
biscuit; diam. 16 cm, hoogte 6 cm. b: bakje met liggende oren {afgebroken); biscuit; diam. 13,5 cm, hoogte 5 cm. c: eenzelfde bakje als b maar nog met oor; maten als bij b. d: binnenzijde van een versierd kommetje; diam. bodem 10 cm, bewaarde hoogte 6,5 cm. e: bakje met liggend oor (aanzet) en versiering in vierkanten; diam.-bodem 8 cm, bewaarde hoogte 4 cm. f: binnenzijde van een kommetje met IHS-motief; diam. bodem 10 cm, bewaarde hoogte 3,5 cm. |
||||||||||||
193
|
||||||||||||
Afb. 141 OudeGracht 99. bekertjes en kannetjes. Foto's: P. C. von Hout. a: bekertje; mislukt glazuur; hoog-
te: 9 cm. b: bekertje met rankenversiering; hoogte: 9 cm. c: hals van een kannetje met ooraanzet; biscuit; be- waarde hoogte: 9 cm. d: versiering op een halsfragment van een kannetje; afm. 3x3,5 cm. e: duidelijk misbak- ken kannetje; biscuit; bewaarde hoogte: 10 cm. f: fragment van de versiering op de buik van een kannetje; afm. 6,5 x 5 cm. |
|||||||||||
den Oosten. Vandaar verspreidde die zich in de mid-
deleeuwen zowel naar Spanje als naar Italië. Importen uit die streken worden, zij het uiterst zelden, ook in Utrecht wel gevonden (zie bijv. Kroniek 1 976-1 977, MBOU 1980-1, 5-7, en in deze Kroniek onder Keu- kenstraat). Het zijn Italianen geweest die de majolica techniek
meenamen naar de Zuidelijke Nederlanden en met na- me naar Antwerpen. Dat gebeurde op zijn laatst in het begin van de 16e eeuw. Vanuit Antwerpen kwam het majolica bakken naar het Noorden, waar bijvoorbeeld in Haarlem een industrie bekend is in het derde kwart van de 16e eeuw. Inmiddels hadden ook Antwerpe- naren en anderen het vak geleerd. Waar past Utrecht in deze ontwikkeling? Helaas we- ten we (nog) weinig over de eigenaren en/of bewo- ners van Oudaen in de 1 6e eeuw. Rond 1 555 wordt |
|||||||||||
een zekere Lodewich van Cauwenhoven vermeld. In
afwachting van nader archiefonderzoek kunnen mis- schien de scherven zelf enige indicatie geven. Gezien de hoge kwaliteit van de bereide klei en van het draaiwerk moet de maker iemand geweest zijn die het vak zeer goed beheerste. In eerste instantie denkt men dan aan iemand van buiten, die met zijn kennis van zaken een bedrijfje in Utrecht opzette. Van „buiten" komen zeker de twee scherven van afb. 144 a, b, c. Zij passen noch wat hun materiaal en techniek, noch wat hun versiering betreft bij de rest van de productie. Het zijn onmiskenbaar Italiaanse scherven van een vrij harde, witbakkende klei; de bo- dem is met de draad losgetrokken en heeft geen standring (afb. 144 b). Tenslotte is er de uiterst intrigerende scherf van een
bakje waarop, direct op het biscuit, drie letters ge- |
|||||||||||
Afb. 142 Oude Gracht
99. Resten van een grote kan van twee zijden ge- zien; mislukt glazuur. Fo- to's: P. C. von Hout. Be- waarde hoogte: 13 cm. Op foto b zijn de granaat- appels te zien. |
|||||||||||
194
|
|||||||||||
ben, komen stukken voor die goed met de Utrechtse
te vergelijken zijn. Het ene is het klooster Eemsteyn bij Zwijndrecht dat vóór 1 575 verwoest is. Het lever- de o.a. drinkschaaltjes op met met concentrische hal- ve cirkels en een bord dat veel lijkt dat van afb. 1 37 b. Een bekertje heeft dezelfde decoratie als het Utrechtse exemplaar, maar de vorm van het bekertje wijkt wat af. (Renaud 1959). Bij opgravingen in het verdwenen klooster van de Kartuizers bij Delft (ver- woest in 1 572) kwam een bord met kruis en lijdens- werktuigen tevoorschijn; de overige decoratie van dit bord is echter geheel afwijkend (LIT). De conclusie dat het Utrechtse materiaal van vóór 1 570 zal dateren, ligt voor de hand. Over het geheel genomen lijkt het materiaal uit Oudaen echter iets ouder. De kannetjes en het opstaande randje van de borden dat naar onderen toe doorloopt zouden daar- op wijzen. Wat bovendien opvalt, is het totaal ontbre- ken van de randversiering van „komma's" die door de blauwe verf heen tot op de witte ondergrond ge- krast zijn. Ook geometrisch versierde borden komen niet voor. Beide vormen van decoratie zijn wel in Vre- denburg gevonden; zij dateren van vóór 1 577. (zie voor een bord met komma's: Rauws 1 981). Tot nader order stellen we de datering van de Utrechtse productie op het midden van de 1 6e eeuw. LIT: Juliette Bogaers, Nederlandse Majolica. Gave voorwerpen, scherven- en ovenvondsten tot 1630. Vouwblad bij een tentoonstelling in het Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam, 25 april - 1 september 1986. (J. D. van Dam) Nieuwe aanwinst. Nieuws van het
Princessehof. Leeuwarden, april-mei-juni 1 984. A. G. Rauws, Uit scherven opgebouwd. Restauratie van opgegraven keramiek uit Utrecht. Vouwblad bij een tentoonstelling in het Centraal Museum Utrecht. 1 9 december 1981 - 31 januari 1982. J. G. N. Renaud, Voorlopers van „Delfts" uit opgra- |
|||||||||
Afb. 143 Oude Gracht 99. Fragment van een tegel.
Foto: P. C. von Hout. Mislukt glazuur. Afm. 11,5 x (1 1,5) x 2,5 cm. schilderd zijn (afb. 144 c). Het baksel van dit voor-
werp behoort tot het normale, gelige soort dat ter plaatse geproduceerd werd. De drie letters vormen het woord „nel". Afgezien van de mogelijkheid dat het een meisjesnaam is (die voor zover bekend in de 16e eeuw niet gangbaar was) kan het „in de" in het Italiaans betekenen. De laatste stap, nl. concluderen dat er een Italiaan in Oudaen werkzaam was, durf ik niet te zetten. Bij het verder zoeken naar gegevens in de archieven moet deze mogelijkheid wel in het ach- terhoofd gehouden worden. Als laatste vragen blijven nog over: wanneer en hoe
lang heeft de productie plaatsgevonden? Aan de hoe- veelheid teruggevonden materiaal en de grote unifor- miteit ervan zou men een vrij korte productieperiode kunnen afleiden. Absolute gegevens omtrent de datering zijn niet ge-
vonden. Wellicht zal de uitwerking van het bouw- historisch onderzoek nog nadere gegevens verschaf- fen. Immers, de oostelijke muur van het achterhuis was, tenminste wat zijn bovenste deel van het funda- ment betreft, door de kuil met productie-afval heen gezet. Voor een poging tot nadere datering moeten we ons
dus op het glibberige pad van de parallelen begeven. In twee vondstcomplexen die goede sluitdata heb- |
|||||||||
Afb. 144 Oude Gracht
99. Scherven van Ita- liaanse majolica en een scherf met letters. Fo- to's: P. C. von Hout. a: fragment van een bord; diam. 24 cm. b: onderzij- de van a, waarop de treksporen van de draad te zien zijn. c: fragment van een bakje; biscuit, waarop de letters ,,n el" geschilderd zijn. d: nog een fragment van een Italiaans majolica bord; diam. 22 cm. |
|||||||||
195
|
|||||||||
Afb. 145 Oude Gracht
113. Gezicht op de hui- zen Fresenburg en Ou- daen. Cornelis Troost, ca. 1 760. GAU TA Oude Gracht (Jansbrug - Bak- kerbrug) ca. 1760. De spitsen van de hoek to- rentjes van de imposante voorgevel van Fresen- burg zijn reeds verdwe- nen. De overige gevels in hetzelfde bouwblok zijn vrijwel allemaal vóór 1650 gebouwd. |
||||||||||||
r'"iki %$t
|
||||||||||||
*M
|
||||||||||||
Ui »
|
||||||||||||
Afb. 146 Oude Gracht 113. Gezicht op de huizen
Fresenburg en Oudaen. Toegeschreven aan Jan van Goyen, ca 1650. GAU TA. Origineel: Museum Boymans-Van Beuningen, Rotterdam. De weergege- ven toestand kan echter nooit door hem gezien zijn. Naast Fresenburg is de poort naar het erf zichtbaar. Op de hoek van de Drieharingsteeg staat een opmer- kelijk dwarshuis met een soort Vlaamse gevel (zie afb. 147). Rechts van Fresenburg staat een rij huizen met spitse, kennelijk houten gevels: herkenbaar zijn overkragingen, windveren en makelaars. Er staat een dwarshuis met Vlaamse gevels en een getrapte ste- nen zijgevel tussen. Pas bij Oudaen staat de eerste trapgevel. De huizen zijn duidelijk een verdieping la- ger dan die op afb. 145. Zelfs Klein Fresenburg, dat in 1595 een nieuwe top op een al bestaande stenen gevel kreeg, is hier nog een éénlaags huis met houten gevel. Met deze tekening hebben we dus een uniek, laat-middeleeuws stadsgezicht uit ca. 1550. De teke- ning is hetzij in het bezit van Jan van Goyen geweest hetzij door hem gecopieerd naar een verloren gegaan origineel. Het begrip ,,stadskasteel" behoeft met de- ze afbeelding geen nadere uitleg. |
||||||||||||
Afb. 147 Oude Gracht 113. Sterk uitvergroot detail
van een gravure van het beleg van Vredenburg (1576/1577) met het huis Fresenburg (toen be- woond door Gerrit Fransen) en de Drieharingsteeg. GAU HA.Q 77-4. Ondanks de wat onbeholpen uit- voering is de situatie in grote trekken betrouwbaar weergegeven. Links van Fresenburg is de poort naar het erf en naar de zij-ingang te zien, die in de 17e eeuw bij het buurhuis is getrokken. Op de hoek van de steeg staat het opmerkelijke dwarshuis. |
||||||||||||
196
|
||||||||||||
pende kwaliteit, maar een goede indruk biedt het
grachtgezicht van C. Troost (afb. 145). Van architectuur-historische betekenis is de knappe op- metingstekening die J. van Asperen in 1 858 maakte voordat het laatste deel van de gevel gesloopt werd (afb. 148). In deze tekening komen details voor die onder meer een rechtstreeks verband leggen met de beroemde gevel van het Overstolzenhuis (Rheingasse 8) in Keulen (afb. 149B). Het gaat daarbij met name om de wijze waarop de rondstaafprofielen van de vensterbogen vanaf de kapitelen van de vensterkolo- netten met een soort Moorse boog ontspringen. Dit gegeven, gekombineerd met de bladmotieven van de kapitelen (afb. 149 C en D), die van Rijnlandse type zijn, doet een bouwtijd vóór 1250 veronderstellen. Daarmee kunnen we Fresenburg tot onze oudste bakstenen huizen rekenen. De bouw moet in hoog tempo geschied zijn; er is een
zo gigantische hoeveelheid bakstenen van dezelfde soort en maat gebruikt (32 x 1 5 x 7,5 cm; 10 lagen = 85 a 90 cm) dat ervan uitgegaan moet worden dat minstens één steenbakkerij speciaal voor Fresenburg produceerde, al was het alleen maar om de voor de voorgevel bestemde geel, bruin en groenzwart gegla- zuurde, al dan niet geprofileerde, stenen te bakken. Op de hoeken tonen de zijgevels (zichtbaar vanaf de Gracht) nu nog geglazuurde stenen. Dat kosten nog moeite gespaard werden, blijkt uit het feit dat ook in de kern van de ca. 1,1 5 m dikke zijmu- ren op de beganegrond allemaal hele stenen verwerkt |
|||||||||||
vingen. Berichten van de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek 1959, 238-244. J. G. N. Renaud, De vondsten gedaan bij het archeo- logisch onderzoek naar het voormalig Kartuizer- klooster buiten Delft. In: R. Rothfusz en A. J. H. Roze- mond eds., De Kartuizers en hun Delftse klooster. Delft 1975, 40-46 (ceramiek: Majolica). D. Valentijn (m.m.v. A. F. E. Kipp), Het Huis Oudaen te Utrecht, Zuthpen 1986. 7". J. Hoekstra
|
|||||||||||
24. Oude Gracht 113 (Fresenburg)
Samen met Oudaen (Oude Gracht 99) is dit een van
de meest tot de verbeelding sprekende Utrechtse ,.stadskastelen". Met zijn afmetingen van 30 x 11 x I6V2 m (lengte, breedte en hoogte) is het tevens een der grootste, hoewel de sloop van de kap in 1 926 daaraan enige afbreuk heeft gedaan. Het ge- bouw heeft een fraai gepleisterde voorgevel uit 1858, die echter bij lange na niet zo imposant is als de oorspronkelijke gevel die geheel uit in verschillen- de kleuren geglazuurde baksteen in romano-gothi- sche stijl gemetseld was. Ons blijft slechts enige af- gunst ten opzichte van de vele generaties Utrechters van de 13e tot de 1 9e eeuw voor wie deze gevel van internationale klasse een vertrouwd onderdeel van het stadsbeeld was. Wij moeten ons tevreden stellen met een reeks afbeeldingen. Deze zijn van uiteenlo- |
|||||||||||
Afb. 148 Oude Gracht
113. Aanzicht en door- snede van de voorgevel. J. van Asperen. 1858 (vlak vóór de sloop van het laatste restant) GAU TA Oude Gracht (Jans- brug - Bakkerbrug) 1858. De zeer nauwkeu- rige opmeting en weer- gave daarvan biedt veel informatie over de detail- lering van met name de vensters. Een van de im- posten (uitspringende stenen) onder de boog van de vensters op de verdieping is in de huidi- ge gevel (hergebruikt) teruggevonden. Hij heeft inderdaad de asymme- trisch spitsbogig toelo- pende vorm zoals die hier is getekend. Op de doorsnede is ook de tus- senverdieping aangege- ven. |
|||||||||||
197
|
|||||||||||
Afb. 149 Oude Gracht
113. A: Detail van de teke- ning van J. van Asperen met de hoek-kapitelen en het daarop in de vorm van een hoefijzer ontspringende rondstaafprof iel. B: Ter ver- gelijking: een venster van het Overstolzenhuis te Keu- len. Foto: D. Valentijn. C: Zandstenen kapiteel van Fresenburg. De bladorna- menten met diamantkop- versiering op de stelen en omgeslagen bladslippen zijn kenmerkend voor de periode rond 1230. Foto: Centraal Museum Utrecht. D: Ter vergelijking: kapiteel van het slot Wildenberg (Oden- waldt, dat omstreeks 1225 is gebouwd. Naar Holz. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 150 Oude Gracht 113. Plattegronden en doorsneden. Tek. K. W. Cheng, B. J. M. Klück, K. Terhorst.
a: plattegrond van de kelder, b: plattegrond van de beganegrond, waarin aangegeven de oorspronkelijke inde- ling met de toevoegingen uit het einde van de 16e eeuw. c: balklaag van de eerste verdieping, d: doorsnede naar het westen met de kap van na 1577. Gestippeld: de oorspronkelijke vensters in de achtergevel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 151 Oude Gracht 113. ,,Veldtekening" van de noordmuur op de beganegrond. Tek. B. J. M. Klück. 1:
vloersleuf van de tussenverdieping. 2: schouw (16e eeuw). 3: nis of doorgang. 4: steigergaten (13e eeuw). 5: dwarsmuur(16e eeuw). 6: doorgang. 7: stookpiaats (middeleeuwen tot 20e eeuw). 8: eiken deurstijl (waar- schijnlijk 16e eeuw). 9: tussenmuur (13e eeuw). 10: stucplafond (ca 1790). 11: vensternis (14e eeuw). 13: schouw (vanaf 13e eeuw). 14: secreet. 15: gaten van de 13e-eeuwse balklaag. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
199
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
198
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de achtergevel bood een unieke kans tot onder-
zoek. Als belangrijke constatering kwam daaruit naar voren dat het huis op de vrijwel 6 m hoge (5,95 m) be- ganegrond oospronkelijk bestond uit een voorzaal en een min of meer vierkante achterkamer met een haard in de noordmuur (afb. 1 50). De alleen op de begane- grond voorkomende, 55 cm dikke scheidingsmuur - waarvan maar weinig over was - rustte op een gewel- dige éénsteensdikke boog over het gewelf van de kel- der. Daarmee is tevens vastgesteld dat de reusachti- ge, tongewelfde kelder eveneens oorspronkelijk is. Door de ontlastende boogconstructie hoefde de kel- der niet onderverdeeld te worden. Het schervenmate- riaal dat in de oudste leemlaag op hetgewelf is aange- troffen (andenne, pingsdorf) dateert uit de eerste helft van de 13e eeuw! In de voorzaal werden in de noordmuur nog twee
haarden aangetroffen, de rechter ervan horend bij een 16e-eeuwse opdeling van de ruimte, de linker van oudere datum, maar niet uit de bouwtijd (afb. 151). De rechterschouw sluit wel aan op een oorspronkelijk rookkanaal dat ter hoogte van de derde verdieping buiten de muur verschijnt en dat sinds 1 858 een neo- gotische schoorsteen draagt. Oorspronkelijk moet dit het rookkanaal van een schouw op de verdieping zijn geweest. Een ander boeiend verschijnsel in de noord- muur was, dat hierop tot 1858 een tussenverdieping aansloot: op de opmetingstekening van J. van Aspe- ren is deze nog te zien (afb. 148). Uit de verschillende pleistergrenzen over elkaar bleek dat reeds in de bouwtijd van een tussenverdieping sprake was. De zuidmuur kon op deze hoogte niet onderzocht wor- den om te zien of deze tussenverdieping over de volle |
|||||||||
Afb. 152 Oude Gracht 113. Achtergevel op de be-
ganegrondmet penant en muurdam, waarin fragmen- ten van vensterbanken van Doornikse steen (zwart) en van een kruiskozijn van trachiet (gestippeld); hol- profielen op de hoeken. zijn (de meeste latere Utrechtse huizen zijn in belang-
rijke mate met gebroken stenen gemetseld). Tot aan de verbouwing van afgelopen jaar was het onzeker of de huidige voorgevel onder zijn pleister- laag nog oorspronkelijk 13e-eeuws werk zou bevat- ten. Dit bleek niet het geval te zijn: met gebruik van de oude stenen is de voorgevel geheel nieuw gemet- seld. Zelfs zijn geglazuurde profielstenen teruggevon- den in Oudaen, in een muurfragment uit 1 858 (med. F. Kipp). Uit de sloopsporen in de zijgevels bleek dat de voor-
gevel oorspronkelijk 1,30 m dik was, terwijl hij nu nog 3,80 m meet. Bovendien bleek dat in de 13e eeuw - n ieder geval op de beganegrond - hoekblokken van Doornikse steen waren gebruikt. Wanneer we zoeken naar het gebruik van geglazuur- de bakstenen in 13e-eeuwse gebouwen in andere plaatsen, dan komen we terecht in Lübeck, de noord- duitse Hanzestad waarmee Utrecht betrekkingen on- derhield. Daar, waar de baksteenbouw sinds de 12e eeuw een hoge vlucht genomen had, was het gebruik van geglazuurde stenen in gevels met afwisselend zwarte en bruine lagen al in de eerste helft van de 1 3e eeuw gebruikelijk. Vandaaruit vond in de volgende eeuwen verspreiding
over andere Hanzesteden en tot ver in het Oostzeege- bied toe, plaats. Het tijdens de verbouwing op de beganegrond gro-
tendeels ontpleisteren van de noordelijke zijgevel en |
|||||||||
Afb. 153 Oude Gracht 113. Het 13e-eeuwse
venster in de noordgevel op de verdieping. |
|||||||||
200
|
|||||||||
breedte aanwezig was en ook is niet bekend hoe ver
deze zich naar achteren uitstrekte. Bij huizen van dergelijke afmetingen in Lübeck blijkt het heel gebruikelijk te zijn dat in een deel van de zeer hoge beganegrond kleinere ruimtes met een tussen- verdieping gebouwd zijn. Ook in Fresenburg kan een dergelijke tussenverdieping beperkt gebleven zijn tot een - waarschijnlijk met vakwerkwanden afgeschei- den - ruimte achter het rechter venster. De achtergevel heeft een dikte van 1,30 m op de bega- negrond en op de eerste verdieping, waarna een sprong tot 0,90 m op de tweede verdieping volgt. De zijgevels verspringen daar tot resp. 1,00 m en 0,93 m. In de achtergevel kwamen op de beganegrond sporen tevoorschijn van de oorspronkelijke vensters, zoals gave dagkanten die eindigden op massieve borstwe- ringen met zware vensterbanken van Doornikse steen. De muurdammen tussen de vensters waren af- gewerkt met holprofielen, die in de 16e eeuw - toen de borstweringen weggebroken werden - naar onder toe doorgezet zijn. Van de onder-, midden- en boven- dorpel van de oorspronkelijke kruisvensters werden resten, die van trachiet gemaakt waren, aangetroffen (afb. 1 52). De zwaardere onderdorpel was eveneens van een holprofiel voorzien. Een dergelijk groot for- maat kruisvensters, eveneens van trachiet, treft men ook aan in de achtergevel van het Overstolzenhuis in Keulen. Oorspronkelijk waren de vensters van de achtergevel
van Fresenburg met rondbogen gedekt. Later zijn dit segmentbogen geworden die moeten dateren van de herstellingen aan de achtergevel die noodzakelijk wa- ren geworden na de verwoestende beschietingen vanaf kasteel Vredenburg in 1576-77. Enkelvoudige balklagen uit de bouwtijd werden aan- getroffen boven de tweede verdieping en - zeker ten dele - boven de eerste verdieping. Deze naaldhouten balken hadden een ongeveer vierkante doorsnede met een hoogte van 34 en een breedte van 30 a 34 cm. Op het onderzochte punt lag ook een lichtere tus- senbalk van 1 8 cm breed die vermoedelijk hoorde bij een oorspronkelijke trapopening (die overigens nog steeds functioneert voor de tweede verdieping). Er lag een eiken vloer met forse delen (ca 5 cm breed). Op de beganegrond was het mogelijk over de 19e- eeuwse plafonds te kruipen en de balklaag in te teke- nen, terwijl in de achterkamer een nis van een ver- moedelijk 14e-eeuws venster naast de schouw in de noordgevel de mogelijkheid bood over het fraaie, laat 1 8e-eeuwse stucplafond heen te kijken (afb. 150). Daarbij bleek dat de beganegrond een samengestelde balklaag had met zware eiken moerbalken van 35 x 37 cm en eiken kinderbinten van 10x9 cm, die op een afstand van 10/12 cm gelegd waren, dit laat- ste mogelijk in verband met een vroegere plavuizen vloer op de verdieping. Het plafond was in het einde van de 16e eeuw rood
geschilderd, de vensternis had een decoratie in zwart. Een dergelijke 14e-eeuwse balklaag heeft ook de vroegere grote zaal gehad: de dichtgemetselde balkgaten werden tussen de dichtgemetselde gaten van de oorspronkelijke, enkelvoudige balklaag aange- |
|||||||
eft). 154 Oude Gracht 113. Reconstructie van het
13e-eeuwse venster in de noorgevel op de verdie- ping, lek. B. J. M. Klück. troffen. Nu ligt er een eveneens enkelvoudige, naald-
houten balklaag - met balken van verschillend for- maat (27 a 31 x 14 a 19 cm) - die bij de laat 16e- eeuwse verbouwing hoort (afb. 151). In de achterkamer werd onder de 18e-eeuwse vloer tegen de achtergevel nog een rest aangetroffen van een laat 16e-eeuwse plavuizen vloer met bruin en groen geglazuurde vloertegels van 16 x 2,7 cm. Om- dat de vloer hier steeds - in verband met het kelderge- welf - op dezelfde hoogte gelegd werd, is bij iedere nieuwe vloer de vorige opgeruimd. Toch werden ver- strooid niet alleen losse, geglazuurde plavuizen, van een 14e-eeuwse mozaïekvloer aangetroffen (met te- geltjes van 6 x 2,3 cm in geel en zwart-groen, zowel vierkant als driehoekig) maar ook geglazuurde plavui- zen (groen, geel en bruin) van 1 3 x 2,5 a 3,5 cm dik van de 1 3e-eeuwse vloer. Eenzelfde soort vloertegels is ook in Oudaen aangetroffen. Aan de hand van en- kele, op verschillende wijze diagonaal doorgehakte plavuizen kan vastgesteld worden dat deze vloer in diagonaal patroon gelegd was. Bij iedere vloerver- nieuwing bleek ook de stookplaats aangepast te zijn, totdat in de 18e eeuw een schouw met marmeren mantel gemaakt werd: blijkens de aftekening in de houten vloer was die van hetzelfde type als van die, welke nu nog in de achterkamer op de eerste verdie- ping staat. (Deze laatste schouw werd in 1858 gemo- derniseerd door het aanbrengen van een nieuwe dek- plaat en van marmeren console's, een wat curieuze stijlvermening.) De 14e-eeuwse schouw heeft een stookvloer gehad van op hun kant gezette daktegels. Daar de achtergevel oorspronkelijk geen uitgang had, moet er een andere verbinding geweest zijn met het oorspronkelijk gigantische erf dat tot aan het Catharij- neveld (het latere Vredenburg) doorliep. In de noordgevel komt een bescheiden, dichtgemet- selde doorgang voor, die vermoedelijk van later da- |
|||||||
201
|
|||||||
turn is. In het voorste stukje zuidgevel dat in het zicht
kwam, zit een éénsteens boog van een brede door- gang. De huidige doorgang in de achtergevel is in het einde van de 1 6e eeuw gemaakt. Daarvoor werd met een halfsteens muur met eiken vakwerk een gang van de achterkamer afgescheiden en werd een deur die tussen het vóór- en achterdeel lag, verplaatst. De in de muurdikte uitgehakte secreetnis - later heel toe- passelijk vergroot voor een bankkluis - in de noord- westhoek is eveneens in deze periode gemaakt, dan wel vergroot. De achterkamer werd betimmerd, waarschijnlijk met
eiken paneelbeschot. Denken we daarbij gewitte wanden boven dit donkere beschot, met een zwarte band langs de balken van het rode plafond en een vloer van geglazuurde plavuizen in twee kleuren (waarschijnlijk in diagonaal patroon) en met een fraaie schouw, dan krijgen we enigszins een indruk van het laat 16e-eeuwse interieur, van waaruit de be- woners door de grote vensters uitkeken in een grote tuin. In de voorzaal is een klein fragment middeleeuw- se muurschildering aangetroffen (zwart op felrood). De verbouwingsperiode was eveneens gunstig om de
gevels aan de buitenzijde nauwkeurig te bekijken. Een verrassende ontdekking vormde een tweetal 13e- eeuwse vensters op de tweede verdieping in het mid- den van de noordgevel. Het linker venster, dat half dichtgemetseld is, is nog het meest gaaf (afb. 1 53 en 154). Het was een rechthoekige opening van 125 x 175 cm met een latei en een onderdorpel van Doornikse steen en een deelzuiltje met een verweerd knopkapiteel van dezelfde steen. Boven de latei be- vindt zich een gestrekte ontlastingsboog van vroeg model: de naar links en rechts schuin geplaatste ste- nen ontmoeten elkaar met een wig. Niet alleen het ge- bruik van Doornikse steen maar ook het hele venster- model doet zeer sterk denken aan Vlaamse, vooral Gentse, typen uit de 13e eeuw. Fresenburg is een ar- chitektonisch symbool van de contacten die Utrecht in de 13e eeuw had met Lübeck (Oostzee), Keulen (Rijnland, Italië) en Gent (Vlaanderen, Engeland). Het tweede venster is later verkleind. Oorspronkelijk zullen beide vensters met luiken aan de binnenzijde zijn gesloten. Ook in de zuidgevel heeft op de eerste verdieping ten minste één dergelijk venster gezeten, waarvan echter alleen een deel van de gestrekte boog over is. Over de functie van deze vensters kunnen we gissen;
mogelijk was het diepe huis op de verdiepingen in een voor-, midden- en achterstuk verdeeld. Helaas zullen we over de oorspronkelijke zolder - nu derde verdieping - weinig kunnen zeggen na de om- streden sloop van de kap in 1926. Van de eenvoudige opmeting van de kap, die vóór de sloop is gemaakt, kunnen we afleiden dat het een spantenkap was die waarschijnlijk van de herstelling na 1577 dateerde, wat gezien de zware schade die het gebouw toen opliep niet te verwonderen is. Sinds de laatste verbouwing van Fresenburg valt er
meer te vertellen over de intrigerende traptoren tegen |
|||||||||
Afb. 155 Oude Gracht 113. De traptoren vanaf de
eerste verdieping. Naar beneden de oorspronkelijke treden van bazaltlava, naar boven de treden van na 1577 over het oorspronkelijke gewelf. Het kleine venstertje is van oorsprong een veel diepere (schiet)spleet. |
|||||||||
de zuidgevel. Bij vergelijking van het metselwerk valt
op dat deze toren niet tegelijk met het hoofdhuis is ge- metseld, de lagenmaat is 10 I = 82 cm (dus 3 a 7 cm minder dan bij het hoofdhuis). Ook blijkt dat een deel van de buitenmuur van het huis is uitgehold om een ronde binnenruimte voor de toren te creëren. De toren bevat een bakstenen spil waaromheen een kurketrek- kergewelf draait met daarop stenen treden (afb. 1 55). De eerste 6 treden zijn in de 1 7e eeuw vervan- gen door een recht stuk trap, toen er een gang ge- maakt werd onder een huis aan de Drieharingsteeg naar de voet van de toren. De volgende 21 treden zijn oorspronkelijk en zij zijn - op één uitzondering van Doornikse steen na - van basaltlava gemaakt. Voor een latere tussenverdieping boven de hal en de gang is halverwege de trap een verbinding gemaakt. Ter hoogte van de eerste verdieping bevindt zich een kwart bordes, geheel van basaltlava. Vanaf het bor- des is het kurketrekkergewelf met de treden in hel laatst van de 16e eeuw geheel vernieuwd rond de oude spil die ter hoogte van het laatste bordes met een plaat basaltlava is afgedekt. De doorgangen naa: de verdieping hebben een brede segmentboog - ver kleind bij de eerste verdieping - waaronder oorspron kelijk de deuren aan duimen in een steensponning draaiden. Het onderste venster van de toren - op ca 5 m hoogte |
|||||||||
202
|
|||||||||
- bestaat uit een kleine opening, met aan de binnenzij-
de schuine dagkanten onder een keperboog; het is aan de buitenzijde slechts 10 cm breed (afb. 155). Deze spleet was oorspronkelijk veel dieper (140 cm), tot bijna op de trede (afb. 156). Vanuit deze (schiet)spleet kon zeer goed de zij-ingang bestreken worden. Daarboven zit een dergelijke (schiet)spleet, die zuidwaarts is gericht. Deze spleet is gedeeltelijk vervangen door een ongeveer vierkante vensterope- ning onder een segmentboog. Van dit type zijn alle overige vensters in de toren; zij hebben een latei en een onderdorpel van trachiet waarvoor fragmenten van kruisvensters hergebruikt werden. Alle oudste kenmerken van de traptoren wijzen op een bouwtijd in de 14e eeuw. Vóór het bouwen van de traptoren moeten de verdiepingen binnendoor bereikbaar ge- weest zijn (met houten steektrappen). Er zijn geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat de trapto- ren met een spits bekroond werd; het is veel waar- schijnlijker dat hij een platte afdekking had, waar- omheen de kantelen doorliepen. |
|||||||||
Afb. 157 Oude Gracht 113. Reconstructie van de
achtergevel van Fresenburg na de laat 16e-eeuwse herstellingen. Tek. B. J. M. Klück. Beide zijgevels droegen namelijk een kantelenrij, ter-
wijl voor- en achtergevel merkwaardigerwijs vanouds trapgevels waren met op de hoeken uitkragende to- rentjes. De torentjes van de voorgevel kennen we van tal van afbeeldingen, maar dat ook de achtergevel hoektorentjes had, blijkt uit een beschrijving in een processtuk uit 1 569: „hebbende op de vier houcken een toorncken". In 1 577 - bij het in puin schieten van de achtergevel - verdwenen ze en na de herbouw slo- ten de geveltrappen aan op de hoekkantelen (afb. 157). Hoektorentjes zijn als bouwkundig verschijnsel af-
komstig uit Vlaanderen; in Gent had het rond 1200 gebouwde huis ,,Groote Ameede" ze reeds. Zij dien- den om het gebouw een extra krijgshaftig accent te verlenen. Voor het functioneren van de weergangen moeten ze
verbindingen via de zolder gehad hebben. Er bestaat een merkwaardige tegenstelling tussen al het krijgs- haftig vertoon van ca 1,20 m dikke muren, kantelen, hoektorentjes, (schiet)spleten in de traptoren ener- zijds en de grote vensters in voor- en achtergevel op de beganegrond anderzijds. Deze tegenstelling is al- leen te verklaren als we de eerstgenoemde óf puur als show opvatten öf serieus nemen, waarbij we moeten uitgaan van de aanwezigheid van een systeem om in tijden van gevaar de vensters met zware luiken te kunnen barricaderen. Een zekere mate van verdedig- baarheid van de grote middeleeuwse huizen in Utrecht is niet onwaarschijnlijk gezien de geweldda- |
|||||||||
Afb. 156 Oude Gracht 113. Detail van de zuidgevel
en van de traptoren met (schiet)spleet. Foto: B. J. M. Klück. Rechts: venster van de beganegrond met Jugendstil-decoratie. |
|||||||||
203
|
|||||||||
spronkelijk lijkt en die toegankelijk is via een gang tus-
sen twee werfkelders. De noordmuur van de gang da- teert waarschijnlijk uit de 14e eeuw, de andere muur en het gewelf van de gang zijn uit 1640. Daar de poortdoorgang (met steensponning) in ieder geval ouder is dan de oudste gangmuur, moeten we aanne- men dat bij de oorspronkelijke opzet óf bij de werfkel- der van een andere vorm, öf een gang naar het water hoorde. Rechts van de ingang zit een kelderlicht, links - naast
een dichtgemetselde strook - een opening met een trap. Wegens de grote hoeveelheid daar opgeslagen belegen wijnen was het niet mogelijk hier voor nadere datering dichtbij te komen, een beperking die ook op andere punten een rol speelde. In de achtermuur bevinden zich twee oorspronkelijke
keldervensters, terwijl een derde opening voorbij de achtergevel afbuigt en doodloopt tegen het achter- huis van na 1577. Niet duidelijk is of deze opening oorspronkelijk is. Hij bevat een steensponning voor een deur, die door middel van een ijzeren oog ook aan de buitenzijde kon worden afgesloten. In de noordwand zitten twee, later ingehakte openin- gen naar Klein Fresenburg en naar het huis daarachter (dat ouder moet zijn dan het lijkt) (afb. 158). In de zuidmuur is een dergelijke opening gemaakt naar het buurhuis aan die zijde, gecombineerd met een (gro- tendeels gesloopte) 17e-eeuwse trap. Ook ter plaat- se van de traptoren is een verbinding geweest en iets verderop is een forse trap - met waarschijnlijk 16e- eeuwse treden - die op de beganegrond naast de trap- toren zou uitkomen. De plaats ervan komt overeen met het oorspronkelijke trapgat in de balklaag van de eerste verdieping, maar de werkelijke ouderdom zal voorlopig nog achter de in spinrag geweven wijnstel- lingen verborgen blijven. LIT: Sophie Derom, De Gentse Stenen. Stadsarcheo-
logie, Gent 1979. Walter Holz, Pfalzen und Burgen der Stauferzeit.
Darmstadt 1981. Mr. S. Muller Fzn., Oude huizen te Utrecht. Utrecht
1911. Dick Valentijn, De Utrechtse weerganghuizen. Doc-
toraalscriptie. Typescript. Utrecht 1984. Anita Wiedenau, Romanischer Wohnbau im Rhein- land, Köln 1979. B. J. M. Klück
|
|||||||||
Afb. 158 Oude Gracht 113. De kelder met rechts -
achter de dozen - de verbinding met Klein Fresenburg. dige politieke conflicten waarin de bewoners van die
huizen regelmatig verwikkeld waren. Half tegen de achtergevel staat een 1 6e-eeuws huis
van twee lagen waarvan de westgevel nog aan één zijde geveltrappen heeft. De verdieping is vanuit het hoofdhuis bereikbaar via de speciaal daarvoor ge- maakte tussenverdieping in de zuidwesthoek. Tus- sen dit achterhuis en de traptoren heeft ook een aan- bouw gestaan, waarvan de moeten van de zolder- vloer en van het lessenaardak nog te zien zijn in de zuidmuur en in de toren. Ook hebben er verbindingen bestaan tussen Klein Fresenburg (Oude Gracht 111) en het erachter gelegen huis. Naar het laatstgenoem- de huis was vanuit Fresenburg zelf - behalve in de kel- der - een verbinding op de eerste verdieping, die nu als diepe muurkast dient. Een dergelijke nu ook tot kast gereduceerde verbinding is er op de eerste ver- dieping ook geweest tussen Fresenburg en Oude Gracht 115. Geen van deze huizen en aanbouwen be- hoort echter tot de oorspronkelijke opzet. Bij de ver- bouwingen van 1858 is een aantal vensters in de zij- gevels gebroken en in de vroege 20e eeuw kregen twee vensters op de beganegrond fraai Jugendstil glas-in-lood (afb. 1 56). Het venster in de noordgevel heeft daarbij als latei een hergebruikte zware eiken deurstijl, waarschijnlijk uit 1577 (afb. 151). De gigantische kelder met een tongewelf van 28 m
lengte is ca. 85 cm smaller dan de beganegrond (afb. 1 50); hij was oorspronkelijk ongedeeld. Aan de voor- zijde is een grote, poortvormige doorgang, die oor- |
|||||||||
25. Oude Gracht 223
Het langs de zuidzijde van de Zwaansteeg gelegen
huis Oude Gracht 223 heeft een opmerkelijke kelder die - na een intensieve opknapbeurt door de eigenaar - nu als galerie ook publiek toegankelijk is. Inclusief de werfkelder is het een meer dan 30 m diepe ruimte die in verschillende middeleeuwse perioden tot stand ge- komen is (afb. 159). Het huis van ca 23 x 6,5 m is gebouwd in de 14e
eeuw. Aanvankelijk was alleen de voorste helft on- |
|||||||||
204
|
|||||||||
Afb. 159 Oude Gracht
223. Werfkelder, vóór- kelder en achterkelder. Op de scheiding van vóór- en achterkelder zijn rechts de treden van een middeleeuwse trap te zien. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derkelderd met een korfboog-vormig gewelf. Deze
kelder was toegankelijk vanuit het achterhuis. De kel- deringang met afgeschuinde hoek is vanuit de achter- kelder nog zichtbaar tegen de noordmuur. In het ach- terhuis was waarschijnlijk in deze hoek ook vanouds de trap naar de verdieping (afb. 160). Niet duidelijk is of de middeleeuwse werfkelder even- eens uit de 14e eeuw stamt, dan wel later toege- voegd is. Het achterhuis werd in ieder geval kort daar- na onderkelderd, waarbij het gewelf binnen de be- staande zijgevels op eigen muren kwam te rusten. De zware fundering van de achtergevel werd tot eind- muur van de kelder gemaakt door de aarde onder de grondbogen aan de kelderzijde te vervangen door |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metselwerk. Door het gewelf was de oude kelderin-
gang onbruikbaar geworden en een nieuwe toegang met keldertrap kwam in de zuidoosthoek van de ach- terkelder. Mogelijk is de trap naar de verdieping in de- zelfde hoek gebleven, wat de reden zou kunnen zijn dat even later de keldertrap weer terug verhuisde. Bij het afbikken van de tussenmuur kwam deze trap te- voorschijn. Hij is - na het wegbreken van een latere dichtmetseling - nu weer in gebruik genomen. Op de plaats van de oudere kelderingang is een secreet ge- weest. Het metselwerk van het één steen dikke achterste ge-
welf toont hoofdzakelijk koppen van de bakstenen, maar op ruim 4 m van de tussenmuur loopt een zeer |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 160 Oude Gracht 223. Plattegrond en doorsnede van de kelders. Tek. B. J. M. Klü'ck en K. Terhorst.
1: 1 7e-eeuwse beerput. 2: grondbogen. 3: de in staand verband gemetselde strook, die bedoeld was om een muur te dragen. 4: oorspronkelijke ingang van de vóórkelder. 5: oorspronkelijke toegang van de achterkelder. 6: laat middeleeuwse keldertrap. 7: 17e-eeuwse schouw. 8: 18e-eeuwse schouwtje in de werfkelder. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
205
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwde - werd in de zuidwesthoek van de voorkelder
een schouw gemaakt, waarschijnlijk voor een keu- ken. De kelder kreeg een vloer van gele klinkertjes. In de vroege 1 8e eeuw werd een schouwtje gemaakt in de werfkelder, die toen waarschijnlijk apart ver- huurd werd, gelet op de fraaie zandstenen pilasters mogelijk zelfs als woning (afb. 161). Op de verdieping is in de achterkamer - waar ook een dubbele, 14e-eeuwse kaarsennis tevoorschijn kwam - in de 1 7e eeuw een uitgebouwde plee gemaakt. De stortkoker daarvan kwam uit in een beerput tegen de achtergevel. Bij de aanleg van de put is vanaf de bui- tenkant de aarde onder een grondboog van de funde- ring weggegraven, waardoor de capaciteit van de put vergroot kon worden. B. J. M. Klück
|
|||||||||||
26. Oude Gracht 240
Tot de bezittingen van het Abraham Doleklooster
hebben ook huizen aan de Oude Gracht tussen Ham- burgerstraat en Abraham Dolesteeg gehoord (Kroniek 1984, MBOU 1985-4, 48-55 en 79-84). Zij werden evenwel aan burgers verhuurd krachtens een over- eenkomst met de stadsregering, die het stadsbeeld niet al te zeer door het klooster wilde laten bepalen. Het achter de voorgevel van 1810 nog zeer middel- eeuwse Oude Gracht 240 is na de stichting van het klooster in 1412 gebouwd. Behalve de achtergevel - een tuitgevel met rollagen - treffen we uit de bouwtijd tussen de - met de buren gedeelde - zijmuren op bega- negrond en verdieping eiken balklagen en in de kap genummerde, eiken spanten aan. Onder het pand be- vindt zich een kelder met tongewelf. In het verlengde daarvan - onder achterhuisje en binnenplaats - ligt een iets hoger tongewelf, dat evenals de werfkelder mid- deleeuws is. Merkwaardig is het dat deze kelder veel smaller is dan
het huis zelf. Samen met dit gegeven leidde een vondst in de kap tot een verdere terugblik in de ge- |
|||||||||||
Afb. 161 Oude Gracht 223. Het vroeg 18e-eeuwse
schouwtje in de werf kelder. regelmatige baan van afwisselend koppen en strek-
ken dwars over het gewelf, daardoor een sterke boog vormend waarop een dwarsmuur gezet kon worden. Waarschijnlijk verdween toen de oude dwarsmuur halverwege het pand. Net vóór de nieuwe dwarsmuur - tegenwoordig ook al
weer verdwenen - zit in de zijgevel langs de steeg een middeleeuwse doorgang met daarboven een even oud bolkozijn - als enige venster in de overigens van oorsprong blinde muur - dat licht gaf aan de hoek waar ook de (spil)trap stond. In de 1 7e eeuw - toen men het huis ingrijpend ver- |
|||||||||||
Afb. 162 Oude Gracht 240. De puibalk van de 14e-eeuwse houten gevel, die verwerkt is in een 15e-eeuws
spant. De grote pengaten zijn genummerd van I tot en met V. Het laatste nummer staat links van het (verdwe- nen) pengat, dat dus bij de eindstijl hoorde. Tussen IV en V (met gaten van tussenstijlen van een drielicht- venster) zitten boorgaten voor een niet uitgevoerd pengat. |
|||||||||||
206
|
|||||||||||
Afb. 163 Oude Gracht
240. De opgegraven strook langs de zuid- muur met het geplaveide steegje langs de funde- ring van het 14e-eeuwse huis. Het gewelf op de voorgrond is van de ver- binding van nr. 242 met de kelder van nr. 240. |
|||||||||||
eerste is daar de aanwezigheid van dichtgemetselde
vensters in de noordmuur - de vroegere buitenmuur van nr. 238 - die weinig functie gehad zouden hebben naast een buurhuis van dezelfde hoogte. Ten tweede bleek bij het afzoeken van het ontpleisterde metsel- werk dat zich op beide zijmuren - op ongeveer dezelf- de hoogte - een smalle strook bevond met resten van een begroeiing van korstmossen en zelfs van blad- mos (afb. 165). Deze mossen hebben zich alleen maar optimaal kunnen ontwikkelen op een zone, die voldoende lichttoetreding combineerde met voldoen- de vochtigheid. Voor de vochtigheid werd gezorgd door het regenwater dat van de gootloze dakvlakken van de voorganger van nr. 240 droop. Ook over de |
|||||||||||
schiedenis. De dekbalk van het laatste spant bleek
een hergebruikte puibalk te zijn: met stijlen en tus- senstijlen van vensters en van een deur en pengaten voor blokkeels, die een overkragende houten gevel gedragen hebben (afb. 162). De einden waren afge- zaagd, maar de gekraste nummers die bij de pengaten voor de stijlen hoorden, maakten het mogelijk de oor- spronkelijke lengte te bepalen. Wanneer we met deze maten de pui reconstrueren, komen we net wat bre- der uit dan de kelder. Een opgraving op de beganegrond bracht duidelijk-
heid; daar kwamen de funderingen tevoorschijn van anderhalfsteens zijgevels van een vrijstaand huis, waar de puibalk exact bij past. Tussen de fundering aan de noordzijde en de zijmuur van nr. 238 (nu ge- meenschappelijke muur) ligt een strook van 24 a 34 cm: een zogenaamde ozendrop, een strook waar- langs het regenwater van beide daken afgevoerd werd. De afstand van de zuidelijke fundering tot aan de zij-
gevel van nr. 242 (nu gemeenschappelijke muur) is uim 90 cm: het is een echt steegje, nog geplaveid net moppen, waarin een afvoergootje is gemaakt :afb. 163). Bij de ontwikkeling van de bebouwing !angs de Oude Gracht mogen we ervan uitgaan dat er 3en groter aantal steegjes en gangetjes geweest is ian wij nu nog kennen en dat veel huizen aanvankelijk >3igen zijmuren gehad hebben (afb. 164). :n de fundering van de zuidgevel - met stenen van 29 :'i 31 x 14,5 x 7 cm - werd de hoek van een ingang vanuit de steeg aangetroffen. Ook kon aan de hand van de pleisterlaag vastgesteld worden dat de kelder ater is toegevoegd. Ondanks het feit dat het huis tot het maaiveld ver-
dwenen is, valt de oorspronkelijke hoogte toch nog vrij nauwkeurig vast te stellen aan de hand van twee soorten verschijnselen in de huidige zijmuren. Ten |
|||||||||||
Afb. 164 Oude Gracht 240. Reconstructie van de
14e-eeuwse situatie. Tek. B. J. M. Klück. Aangege- ven zijn het steegje en de zij-ingang. Aan de andere zijde bevindt zich de ozendrop. |
|||||||||||
207
|
|||||||||||
Afb. 165 Oude Gracht 240. Plattegrond, aanzichten en doorsnede. Tek. Brigitte Tenback en B. J. M. Klück.
A: plattegrond van de beganegrond met o.a. de 14e-eeuwse funderingen. B: binnenaanzicht van de achterge- vel met bouwsporen uit de 15e eeuw; 1: doorgangen, 2: stookplaatsen, 3: vensters. C: langsdoorsnede met de zuidmuur (= de buitenmuur van nr. 242). Halverwege bevindt zich het hoekverband van de eerste fase. D: Detail van de noordmuur met dichtgemetselde vensters van nr. 238 en met sporen van een spiltrap. Bij de pijl: resten van mossen en van korstmossen. |
||||||||
gen terrein het Abraham Doleklooster gesticht werd.
Toen de 1 5e-eeuwse nieuwbouw het steegje en de ozendrop opslokte, werd het vervolg van de ozendrop tussen de achterhuizen van nr. 240 en nr. 238 bij het laatste huis getrokken (afb. 165). Het gewelf van de grote kelder sluit koud aan tegen het wat hogere gewelf van de achterkelder, waarbij de 1 5e-eeuwse achtergevel op beide gewelven rust met extra steun van een halfsteens scheidingswand tussen beide kelders. Dat is een ongebruikelijke situa- tie, die slechts enigszins bevredigend te verklaren is als we aannemen dat de achterkelder ouder is en als we nog enkele feiten en waarnemingen met elkaar |
||||||||
oorspronkelijke dakbedekking zijn we ingelicht: zo-
wel in de ozendrop als in het steegje lag een dikke laag gebroken leien, omlaag gegooid als eerste handeling van de sloop. De achtermuur van het huidige achterhuisje en van
het binnenplaatsje - een moppenmuur met een dicht- gemetseld venstertje - dateert ook uit deze vroege pe- riode. Het ontpleisteren van de zuidmuur bracht tevens aan
het licht dat nr. 242 oorspronkelijk de helft van de diepte had. De voorganger van nr. 240 - die we in de 14e eeuw
moeten plaatsen - verdween toen op het achtergele- |
||||||||
208
|
||||||||
van een doorgang gevonden. Ook de verdieping had
een stookplaats in het midden van de achtergevel, maar die was wel smaller. Links daarvan was oor- spronkelijk een kruisvenster. Op zolder bevond zich aan beide zijden van het rookkanaal een venster. Uit het verschil in de verdeling van de moerbalken op de beganegrond en op de verdieping blijkt dat ook de verdwenen 1 5e-eeuwse voorgevel een overkraging had (afb. 165). Een groot deel van de verdiepings- vloer bestaat nog uit de oorspronkelijke eiken delen, met taps toelopende breedte - zoals ze uit de boom zijn gezaagd - om en om gelegd en zonder verbindin- gen. Alleen bij de balklaag van de verdieping is nog |
|||||||||
Afb. 166 Oude Gracht 240. Detail ter plaatse van
het achterste spant met de 15e-eeuwse las aan het spantbeen. Onder: de muurplaat met spant-blokkeel van nr. 242. Boven: de muurplaat van nr. 240. verbinden. Bij de stichting van het klooster zou de
vroegere tuin verloren gegaan zijn, waarna een nieu- we buitenruimte gemaakt werd door het achterhuis te slopen. Mogelijk werd toen de kelder onder het hoofdhuis gemaakt - in open verbinding met de bestaande - en werd daarop een achtergevel ge- bouwd (de vorige hoeft niet van steen te zijn ge- weest). Vóór deze theorie pleit dat - als de kelder pas bij de vergroting in de 1 5e eeuw aangelegd is - er geen enkele reden zou zijn een gewelf tussen de funderin- gen van gesloopte muren te maken. Bovendien is er haaks op het einde van de oorspronkelijke noordmuur een éénsteens fundering aangetroffen, die onder een enigszins andere hoek dan die van de huidige gevel óver het gewelf heen is gemetseld. En daarop is dan in de 15e eeuw de anderhalfssteens achtergevel (vanaf de balklaag éénsteens) gemetseld. Deze nieuwe gevel begint met zijn helling vanaf de eerste geveltrap van nr. 242, waarvan de zijmuur werd verhoogd. De gemeenschappelijke goot kreeg zijn afvoer via de opening tussen de kanteelvormige geveltrappen (afb. 166). Op de beganegrond is niet veel meer over van de achtergevel. Maar met de vondst van de zware bovendorpel van een deurkozijn en van sporen van een stookplaats - met resten van haardpotten' uit de 1 5e en uit de 1 6e eeuw - is meer dan de helft te reconstrueren (afb. 165). De deur heeft een bovenlicht met glas-in-lood gehad en gaf dus toegang tot een buitenruimte. Tegen het andere deel van de gevel kan echter een aanbouwtje gestaan hebben, want op de verdieping zijn sporen |
|||||||||
Afb. 167 Oude Gracht 240. Reconstructie van de
spiltrap met de verspringing van de balklagen. Tek. B. J. A/7. Klück. |
|||||||||
209
|
|||||||||
Afb. 168 Oude Gracht
240. De 18e-eeuwse kelderkeuken met oven. De ovennis had een ijze- ren deurtje. De nis erbo- ven werd gebruikt om het brood in te laten rij- zen. De nis op de vloer was voor brandstof of gereedschap. |
|||||||||||
een peerkraal-sleutelstuk overgebleven; het is een ty-
pe uit de eerste helft van de 1 5e eeuw. Op zolder zijn vier van de oorspronkelijk vijf genum- merde eiken spanten nog aanwezig. Het tweede juk van de spanten is in vrij recente tijd verdwenen. Een merkwaardigheid bij de laatste spanten was dat de spantbenen met een schuin gelast stuk op lengte ge- maakt waren; dit was geen latere reparatie, maar een oorspronkelijke constructie (afb. 166). In het licht van de vrees die moderne bouwtechnici vaak bevangt als ze een gelast spantbeen of een gelaste balkkop bij een te verbouwen of te restaureren huis aantreffen, is dit een aardig voorbeeld van de degelijkheid die een dergelijke verbinding - zelfs na vijf eeuwen - nog kan hebben. Van de spiltrap zijn op de verdieping, boven het vijfde
balkvak van de beganegrond sporen van treden, een houten en stenen wand en resten van een deurstijl ge- vonden. Alles bij elkaar is dat voldoende om een re- constructie van die trap te maken (afb. 167). Deze begint dan met een diagonaal geplaatste trede, zodat er voldoende hoogte is op het punt waar de stenen keldertrap onder de spiltrap begint af te dalen. Op de verdieping heeft de trap iets meer dan een halve draai nodig om op zolder te komen; het was daarbij wense- lijk dat men niet te lang was: de moerbalken liggen op de verdieping niet recht boven die van de begane- grond en bij het gebruik van de trap ontmoet men een balk, die vlak langs de spil loopt. Door het afschuinen van de hoek van de balk en door het achterwege laten van het sleutelstuk was de kans op hoofdpijn even- wel verminderd. In de 19e eeuw is de spiltrap gesloopt. In 1602 verkochten de rentmeesters van het Abra-
ham Doleklooster het huis aan Reynier Haeck, die er nog geen jaar plezier van gehad heeft; zijn erfgena- |
|||||||||||
men verkochten het huis al in 1603 aan Claes de
Vriesch, een „laeckencooper". Aan het meest be- langrijke gereedschap van deze man dankt het huis de naam ,,de Gulde Scheer", waarmee het bij de ver- koop in 1616 werd aangeduid. Na deze datum werd het huis verbouwd. De schouw werd verplaatst van de achtergevel naar de zuidmuur, de zolder kreeg een nieuwe vloer (met brede delen tot 50 cm) en er werd een vliering gemaakt. Dezelfde familie bewoonde het huis gedurende 75 jaar, tot 1 691. Toen kocht Isaacq van Paddenburg - vermoedelijk een koopman - het huis. Het achterhuis werd gebouwd en van het inte- rieur op de beganegrond is een reep goudleer-behang - een hele luxe - uit deze tijd tevoorschijn gekomen. De volgende twee eigenaren hadden beiden het be- roep van koopman, daarna volgde de apotheker Dirck |
|||||||||||
Afb. 169 Oude Gracht 240. Detail van de voorgevel
met de bouwdatum 1810 en de initialen A V R. |
|||||||||||
210
|
|||||||||||
Laats, van 1 729 tot 1 755. In die periode werd in de
kelder een keuken gemaakt: een keukenschouw met oven in de nis van de vroegere gang naar nr. 242, een pomp met een nog bewaard gebleven pompbak en in de hoek daartegenover een toilet. Het geheel was rijk betegeld (afb. 168). De woonkamer op de begane- grond werd opnieuw behangen, nu met blauw ge- schilderd linnen met bloemmotieven. De verdieping had eenvoudig gewitte muren met een zwarte plint. Het huis ging toen „De Vergulde Scheer" heten, een mooi voorbeeld van inflatie. In 1755 is weer een koopman eigenaar. Diens klein-
zoon Hendriik Harlingh - een apotheker - kreeg het huis in 1810. Er werd nu een ingrijpende verbouwing uitgevoerd. De voorgevel werd vernieuwd en met de uiterste zorg in kruisverband gemetseld en roodbruin geverfd. In een van de eerste stenen op de puibalk is het jaartal 1810, samen met de initialen AVR (de met- selaar?) gekerfd (afb. 1 69). De gevel kreeg twee ver- diepingen: de voorste vier meter van de zolder wer- den verhoogd. Er kwam daar een dwarsgeplaatste kap met heel zorgvuldig timmerwerk, waarin ook de fraaie kroonlijst werd uitgevoerd. Het is een opvallend verschijnsel in deze periode dat veel Utrechtse huizen met één verdieping, over hun voorste deel een tweede verdieping kregen - waar- voor dan één of twee spanten verwijderd werden - en dat boven dit deel een meestal dwarsgeplaatste kap getimmerd werd. Op deze wijze werd binnen enkele tientallen jaren het stadsbeeld sterk gewijzigd. De le- vendigheid van allerlei soorten trap-, hals- en tuit- gevels - veelal met luifels - maakte plaats voor de klas- sieke strengheid van lijstgevels. LIT: M. W. J. de Bruijn, Elfduizend maagden, enz. Typescript. Utrecht 1 984 B. J. M. Klück
|
|||||||||||
Afb. 170 Pauwstraat. Situering van de opgraving.
Tek. H. L. de Groot. Met ,,S" zijn de twee sloten aan- gegeven. ,,L" is de plaats van de houten waterput L. De stippen geven de plaatsen van palen weer. |
|||||||||||
Het terrein bevindt zich op ongeveer 50 m ten oosten
van het hart van de Oude Gracht. Reeds bij eerdere opgravingen en incidentele waarnemingen aan de westzijde daarvan - Oude Gracht 51/53, Oude Gracht 49 en Jan Meijenstraat - werd aangetoond dat dit ge- deelte van de gracht niet op een oude rivierloop terug te voeren is, maar dat het is gegraven. De opgraving aan de Pauwstraat diende om te onderzoeken of deze conclusie aan de oostzijde van de Oude Gracht be- vestigd zou worden. Grondopbouw
Vanaf de diepst waargenomen lagen - van ongeveer
O NAP tot 1,50 m + NAP - bestond de grond uit een vrijwel horizontaal gelaagd zandpakket van fluviatiele oorsprong. Hier en daar bevonden zich in dit zandpak- ket dunne, horizontale kleibandjes. Deze rivierafzet- tingen dienen als een oeverwal of kronkelwaardrug geïnterpreteerd te worden die - gezien de waargeno- men afzettingsrichting - bij een rivier behoord heeft die ten noorden van de Pauwstraat min of meer in oost-westrichting heeft gestroomd. Het lijkt derhalve gewettigd in deze oeverwal de voortzetting te zien van de grote oeverwal die ten westen van de Oude Gracht werd waargenomen en waarop de Jacobikerk staat. Dat betekent dat dit deel van de Oude Gracht dwars
door deze oeverwal heen gegraven moet zijn. Im- mers, zou de gracht ooit het restant van een rivierloop zijn geweest, dan zouden noch de afzettingen ten westen - Oude Gracht 51/53, (Kroniek 1983, MBOU 1984-8/9, 133-134) - noch die ten oosten horizon- taal lopen, doch naar de gracht toe afhellen. Op de rivierafzettingen lag een pakket fosfaathou- dende klei, dat zeer wel opgebracht kan zijn. Het is ze- ker dat alle lagen erboven - humeuze grond met veel kuilen - niet van natuurlijke aard zijn. Het huidige maaiveld bevindt zich gemiddeld op 3,50 m + NAP. |
|||||||||||
27. Pauwstraat
Inleiding
Dat de oppervlakte van een opgraving geen enkele re-
latie met het belang van de verkregen resultaten hoeft te hebben, bleek overduidelijk toen direct in aanslui- ting op de werkzaamheden aan de Keukenstraat (zie het verslag in deze Kroniek) het onderzoek aan de Pauwstraat plaatsvond. Kunnen de resultaten van de opgraving Keukenstraat, niettegenstaande de groot- te van het onderzochte gebied, tamelijk pover ge- noemd worden, bij de Pauwstraat was dat met een onderzocht terrein van ongeveer 180 m2 zeker niet het geval (afb. 170). Voor de volledigheid zij natuur- lijk wel gezegd, dat voor de geschiedenis van de topo- grafie van een stad, een „lege plek" ook een belang- rijk gegeven is! Reeds een aantal jaren bestond na - zoals tijdens het
onderzoek bleek - rigoureuze sloop van de bestaande bebouwing tussen Pauwstraat 6 en 24 een tijdelijk parkeerterrein. In verband met nieuwbouwplannen ter plaatse werd op 1 3 september met een archeolo- gisch onderzoek begonnen dat op 18 oktober werd afgesloten. |
|||||||||||
211
|
|||||||||||
Afb. 171 Pauwstraat. Profiel door de noordelijke sloten, gezien naar het westen. Duidelijk is te zien dat beide
sloten tot in de rivierafzettingen zijn gegraven. De linkersloot is door de dichtgeslibde oudere heengegraven. Beide hadden aan de rechterzijde een beschoeiing, waarvan nog palen in het profiel zijn te zien. |
||||||||||
ze waarschijnlijk op de Oude Gracht afgewaterd heb-
ben. Ze moeten bij een maaiveld behoord hebben dat vrijwel correspondeerde met de top van de natuurlijke afzetting en ze hadden een diepte van maximaal 1,20 m. Een datering van de zuidelijke sloot werd verkre- gen door aardewerkscherven uit de vulling. Het wa- |
||||||||||
De oudste bewoningssporen
De eerste tekenen van menselijke activiteit beston-
den uit twee sloten die in oost-westelijke richting wa- ren gegraven; ze reikten niet verder dan de westelijke helft van het opgravingsterrein. Er werd vastgesteld dat ze naar het westen toe wat dieper werden zodat |
||||||||||
Afb. 172 Pauwstraat.
Vlak met resten van hou- ten bebouwing. Vijf zware palen, die in kuilen geplaatst zijn, steken bo ven dit vlak uit. Het wa- ren er te weinig om een plattegrond te kunnen reconstrueren. |
||||||||||
212
|
||||||||||
Afb. 173 Pauwstraat.
Enkele vondsten uit put F. Foto's: P. C. von Hout. a: Steengoedkan (Siegburgl, tweede helft 14e eeuw; b: Roodaar-
dewerk (kook)kan met slibversiering en opval- lende klauwpoot, rond 1400; c: Roodaarde-
werk kookkan, rond 1400.
|
|||||||||
der het midden van perceel Oude Gracht 60 uitkomt.
Dit nu blijkt een smal perceel te zijn, slechts 4,50 m breed. Is er in dit geval sprake van een vrij brede sloot die pas later een zelfstandig perceel is geworden en die dus een tijdlang de noordgrens vormde van Oude Gracht 62? Hoe het ook zij, uit de combinatie van bovenstaande
gegevens kan - met enig voorbehoud - het volgende beeld geschetst worden: het noordelijke gedeelte van de Oude Gracht is gegraven door een oeverwal, die langs de zuidzijde van een rivier is ontstaan. Deze rivier was de Vecht. Ter ontwatering van de per- celen zijn sloten gegraven die naar de gracht toe af- waterden. Het corresponderen van één sloot met een perceelsgrens en van een andere met een opmerkelijk smal perceel, wijst op een oriëntatie op die gracht. Uit de datering van het functioneren van de sloten - vanaf de 11 e eeuw - kan dus een datum ante quem afgeleid worden voor het graven van dit gedeelte van de Oude Gracht. Met andere woorden, het lijkt zeer waar- schijnlijk dat het noordelijke gedeelte van de Oude Gracht reeds in de 11e eeuw is ontstaan. Bebouwing
Op het terrein zijn sporen aangetroffen van houten
bebouwing. Ongeveer 4 m noordelijk van en vrijwel evenwijdig aan en haaks op de noordelijke rooilijn van de Pauwstraat werden vijf palen aangetroffen. De meeste palen waren vierkant (ca. 25 x 25 cm) en ble- ken te zijn ingegraven (afb. 1 72). Uit de ingravingen kwamen wat aardewerkscherven tevoorschijn - |
|||||||||
ren naast fragmenten pingsdorf en kogelpot ook een
aantal scherven van reliëfbandamforen. Het lijkt er daarom op dat die sloot in de 11e eeuw werd gegra- ven en nog in de 12e eeuw in gebruik was. Opnieuw kon geconstateerd worden dat perceels- grenzen uit de 1 1 e en 1 2e eeuw soms zeer lang onge- wijzigd blijven. De as van de zuidelijke sloot cor- respondeerde nl. met de grens van de percelen Oude Gracht 62 en 64. Deze sloot had een breedte van on- geveer 2 m. De noordelijke sloot bleek - voorzover kon worden
waargenomen - naar het westen toe steeds breder te worden. Een aantal palen, waarvan slechts verkleu- ringen in de grond overgebleven waren, duidt erop dat deze sloot aan de noordzijde een beschoeiing had. In een wat latere periode is - min of meer evenwijdig hieraan en wat zuidelijker - door de toen reeds dicht- geslibde sloot een tweede sloot gegraven. De maxi- maal vastgestelde breedte van deze sloot - waarin langs de noordrand eveneens een palenrij werd aan- getroffen - bedroeg 2,80 m (afb. 171). Uit de oudste van deze twee sloten zijn geen vondsten afkomstig, zodat een goede datering niet mogelijk is. Stratigra- fisch is hij ouder dan de tweede sloot die - vanwege het voorkomen van scherven pingsdorf- en kogelpot aardewerk naast een enkele scherf andenne en paf- frath - in de 1 2e eeuw kan worden gedateerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat de verbreding van de sloot zich nog westwaarts heeft voortgezet. Het is opvallend dat de as van deze noordelijke sloot niet met een perceelsgrens overeenkomt, maar vrijwel on- |
|||||||||
213
|
|||||||||
Afb. 174 Pauwstraat.
Een bijzondere water- put. Duidelijk is het hou- ten raamwerk onder in de put te zien. Daarbo- ven de uitgeprepareerde ,,koker" van ,,tenen" of rijshout. |
||||||||||||
de tenen worden gevlochten - ontbraken. De water-
put was geheel met mest gevuld, terwijl onderin een aantal turven werd gevonden (waterfilter?). Een enkele scherf steengoed uit de insteek van de put duidt op een mogelijk functioneren in de 14e eeuw. H. L. de Groot
|
||||||||||||
pingsdorf, andenne en kogelpot - die op een datering
in de 12e eeuw wijzen. De ingravingen van de palen waren door een pakket grijze klei afgedekt, waar een aantal palen echter naar boven toe doorheen stak. De onderlinge afstand varieerde van 1,75 tot 2,00 m. Het is niet duidelijk geworden of alle palen uit één pe- riode stamden; daarvoor was het aantal palen te ge- ring. Twee dicht bij elkaar staande palen zouden op een
herstelling kunnen wijzen. Er zijn evenmin uitspraken te doen over de vorm of de afmeting van het betref- fende gebouw. Helaas bleek geen van de palen ge- schikt voor dendrochronolgische datering. Er dient dan ook volstaan te worden met de constatering dat hier in de 12e eeuw een houten gebouw heeft gestaan, waarvan de vorm en de functie onbekend zijn. Wel lijkt het gebouw achter op één perceel van de Oude Gracht gestaan te hebben. Van stenen be- bouwing is vrijwel niets gevonden ten gevolge van de al eerder genoemde sloop. Slechts de aanwezigheid van een aantal bakstenen beerputten - de meeste van jonge datum - duidt op het voorkomen van stenen hui- zen ter plaatse. Behalve een merkwaardig geconstru- eerde waterput (zie hierna), bleek vooral beerput F in- teressant te zijn. Zie het botanisch verslag van M. A. G. Sengers. Enkele aardewerkvondsten uit deze put zijn te zien op
afb. 1 73. Een merkwaardige drinkkan uit de late 16e eeuw (afb. 1751 mag niet onvermeld blijven. Tenslotte dient nog een waterput van een zeer bijzon- dere constructie te worden genoemd (afb. 1 74). Diep in de natuurlijke zandlagen werd een vierkant raam- werk van kruiselings gestapelde balken aangetroffen. Dergelijke constructies zijn vooral bekend uit de ro- meinse periode. Op dit raamwerk stond een „koker" van rondgebogen „tenen". Het ging hier niet om vlechtwerk, want de verticale staken - waaromheen |
||||||||||||
Afb. 175 Pauwstraat. Imitatie van een steengoed
snelle door een pottenbakker uit het Weser gebied. Foto: P. C. von Hout. De bovenrand en het oor ontbre- ken. De onderste aanzet van het oor bevindt zich on geveer op halver hoogte bij een beschadiging. De strepen op deze drinkkan zijn rood en groen op een gele achtergrond. |
||||||||||||
214
|
||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 76 Pauwstraat. Soorten en aantallen van pitten en zaden aanwezig in één liter beermonster uit beerput
F. Determinatie M. A. G. Sengers. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Botanisch onderzoek
Inleiding
Beerput F kwam bij toeval aan het licht doordat het
noordprofiel van sleuf 1 tijdens graafwerkzaamheden instortte. Het formaat van de stenen, waaruit de put was opgetrokken, duidde er al op dat het een „oudje" was. Dit werd bevestigd toen de put nader bekeken werd en, op grond van het schervenmateriaal, geda- teerd kon worden in de eerste helft van de 1 5e eeuw. Naast een groot beermonster zijn er op twee willekeu- rige plaatsen in de onderlaag van de put pittenverza- meld. Van het beermonster is 0,5 liter gezeefd over zeven
met maaswijdten van 2, 1, 0,5 en 0,25 mm. Omdat er weinig grote zaden en pitten in de 2 mm zeeff raktie werden aangetroffen is er 2 liter monster extra ge- zeefd over deze zeef. De aantallen van de aangetroffen soorten zijn terug-
gerekend op hun aanwezigheid in één liter monster en weergegeven in afb. 1 76. De twee pittenmonsters zijn alleen gezeefd over de 2
mm zeef. De hierbij aangetroffen soorten en hun aan- tallen zijn weergegeven in afb. 177. Aangezien er |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen volume bekend is van het monster waaruit de
pitten afkomstig zijn, is het niet mogelijk de resulta- ten van afb. 1 76 absoluut te vergelijken met die van afb. 177. De resultaten van afb. 1 77 moeten dan ook meer ge-
zien worden als een bevestiging dan wel als aanvul- ling van de aanwezigheid van de in afb. 1 76 genoem- de plantensoorten. Gebruik en toepassing van de aangetroffen planten-
soorten (Zie ook in deze Kroniek onder Keukenstraat en Lange
Lauwerstraat). Kersen, appels, peren, mispels, druiven, vijgen en
walnoten (afb. 178: 1 en 7) zijn terugkerende soorten die in verschillende andere monsters reeds gevonden zijn. Dit duidt erop dat ze veel gegeten werden. Pitten van kroosjes (of kriekpruimen) zijn in het beer- monster slechts als fragmenten teruggevonden. In de twee pittenmonsters zijn ze echter ruim vertegen- woordigd. Het in grote concentratie plaatselijk voor- komen van pitten (z.g. nesten) wijst op keukenge- bruik. Na bereiding van sap, jam of compote uit de vruchten werden de achtergebleven pitten, vaak in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
215
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grote hoeveelheden tegelijk, in de put gegooid waar-
door ze dicht opeen gepakt kunnen voorkomen. De moerbei werd voornamelijk gebruikt voor de berei- ding van wijn. Voor de bereiding van olie werden za- den van hennep en/of slaapbol vermalen. Het zaad van zwarte mosterd (afb. 1 78: 4) werd teza- men met dat van herik vermalen. De mosterd die zo ontstond, was in de Middeleeuwen zeer geliefd, van- daar dat deze zaden in bijna alle onderzochte monsters voorkomen. Net als de gedroogde vruchten van gagel werd ook
dille (afb. 178: 2) in de Middeleeuwse keuken ge- bruikt voor het kruiden van gerechten. Terwijl dille nu nog steeds in de keuken gebruikt wordt, is het ge- bruik van gagel tegenwoordig miniem te noemen. Bramen, bosbessen en bosaardbeien zullen in het wild verzameld zijn. Door de verwerking tot jam of sap konden ze het hele jaar genuttigd worden. Aangezien granen slecht bewaard blijven in een put (alleen in gemineraliseerde of verkoolde vorm) geven de grote hoeveelheden fragmenten van bolderik, ko- renbloem en zemelen (die met het graan zullen zijn vermalen) een indikatie dat graanprodukten in ruime mate geconsumeerd zijn. M. A. G. Sengers
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 177 Pauwstraat. Soorten en aantallen van pit-
ten en zaden aanwezig in twee monsters uit beerput F, die speciaal genomen waren wegens hun rijkdom aan pitten. Determinatie M. A. G. Sengers. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28. Pauwstraat 30
Ondanks het feit dat de gevel van Pauwstraat 30 aan
de zijde van de Loeff Berchmakerstraat op de begane- grond recent hersteld was, bleven hier verzakkingen voorkomen. Onderzoek van de fundering bracht niet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 178 Pauwstraat. Pitten en zaden uit put F.
Tek. M. A. G. Sengers. 1: Mespilus germanica L. 2: Anethum graveolens. 3: Hypochaeris glabra L. 4: Brassica nigra L. 5: Urtica urens L. 6: Rumex aceto- sella L. 7: Ficus carica L. Elk streepje stelt één millime- ter voor. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 179 Pauwstraat 30. Doorsnede door de funde-
ring langs de Loeff Berchmakerstraat. Tek. B. J. M. Klück. a: 14e eeuw. b: 15e eeuw. c: ca 1550. d: ca 1800. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
216
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 180 Pauwstraat 30. Vroeg-renaissanceankers
van de beganegrond (links) en van de verdieping (rechts). alleen de oorzaak daarvan, maar ook een stuk ge-
schiedenis aan het licht: liefst vier funderingen uit verschillende perioden werden aangetroffen (afb. 179). De oudste is een zware fundering op spaarbogen,
waarop een anderhalfsteens moppenmuur van een 14e-eeuws huis gestaan heeft. Er hoorde een vloer- rest bij van geglazuurde plavuisjes (12,5 cm), die in een diagnonaal patroon gelegd waren met een rand. Dit huis is vermoedelijk afgebrand: er werd een brand- laagje vastgesteld. Op de tot onder het maaiveld gesloopte muur werd een nieuwe fundering gemet- seld voor een éénsteens moppenmuur, die 5 cm vóór de oude kwam te staan. Ook van deze 1 5e-eeuwse fase was een vloerrest in een diagonaal patroon aan- wezig met plavuizen van 17,5 cm. Rond het midden van de 16e eeuw werd ook deze muur gesloopt toen het huidige huis gebouwd werd, dat omstreeks 1 800 zijn voorgevel met overkragende verdieping verloor. De rechte gevel - mogelijk een halsgevel - met houten onderpui die toen gebouwd werd, kwam weer iets verder naar voren en daarmee verschoof ook het zwaartepunt. Bovendien rustte de gevel op een puin- laag in plaats van op het metselwerk daaronder. Als gevolg van een en ander vertoonde de gevel de nei- ging van de onderliggende fundering af te glijden. De vloerrest, die van het 16e-eeuwse huis terugge- vonden is, bestond uit een combinatie van plavuizen van de voorgaande perioden. De werkzaamheden van het onderzoek naar de ver-
zakking omvatten ook het ontpleisteren van de gevel aan de Pauwstraat (afb. 180). Daarbij bleek dat de verdieping oorspronkelijk alleen aan de voorzijde een venster had (afb. 181). Dit werd al in de 17e eeuw dichtgemetseld en vervangen door een venster aan de rechterkant, waardoor een betere lichtspreiding op de verdieping mogelijk was (zie ook Kroniek 1982. MBOU 1983-3, 118-119). Op de beganegrond was - behalve een venster - in het midden een brede seg- mentboog met een vroegere opening die toegang gaf tot het vroegere pothuis, vanwaaruit oorspronkelijk |
||||||||
Afb. 181 Pauwstraat 30. De gevel uit ca 1550.
Tek. K. W. Cheng. de kelder te bereiken was. De kelder bevindt zich al-
leen onder het zuidelijk deel van het huis en was daar- door niet, zoals gebruikelijk, bereikbaar via de spil- trap. Het achterste kelderdeel is mogelijk een over- blijfsel van een vorige bouwfase. Inwendig zijn er in de 17e eeuw nog kleine aanpassin- gen gemaakt: een nieuwe vloer, nieuwe sleutelstuk- ken in de heersende stijl onder de voorste moerbalk; ook de spiltrap lijkt te zijn vernieuwd. Het pothuis werd rond 1 800 vergroot en voorzien van een schoorsteen, misschien ten behoeve van rokerij. De kelder is toen toegankelijk gemaakt via een luik binnenshuis. B. J. M. Klück
|
||||||||
29. Prins Hendriklaan 50
Het was een boeiende ervaring bij het gedegen bouw-
historisch onderzoek van het Rietveld-Schroederhuis, dat door de met de restauratie belaste architect B. Mulder wordt uitgevoerd, te zien hoe daar een in jaren jong huis consciëntieus op dezelfde wijze werd on- derzocht als middeleeuwse woonhuizen en andere oude monumenten. Ook hier werden middels proef- |
||||||||
217
|
||||||||
ontpleisteringen bouwsporen gezocht en gevonden
die betrekking hadden op de oorspronkelijke opzet en inrichting. Met schuurpapier en pennemesjes werd het oorspronkelijke kleurgebruik onderzocht. Onder latere vloerbedekking kwamen aanwijzingen tevoor- schijn over de oudste indeling en afwerking van het interieur alsmede over latere wijzigingen daarin, die door middel van systematisch archiefonderzoek nauwkeurig konden worden gedateerd. Als bron van gegevens speelde ook hier oude documentatiefoto's een belangrijke rol, alsmede, meer dan gebruikelijk, menselijke herinneringen. Dit laatste gold niet alleen de herinneringen van bewoners en bezoekers van het huis, maar zelfs direct of indirect die van de bouwers. Alles is zorgvuldig in foto's en tekeningen vastgelegd en gedocumenteerd. Het ligt in de bedoeling dat de resultaten van dit on-
derzoek en van de uitvoerige documentatie binnen af- zienbare tijd onder meer in gepubliceerde vorm toe- gankelijk zullen zijn. Hoeveel huizen uit 1 924 zou een dergelijk bouwhisto-
risch onderzoek in de toekomst beschoren zijn? A. F. E. Kipp
|
|||||||||||
aangetroffen die horen bij een huis uit de eerste helft
van de 16e eeuw, dat tegelijk met een voorganger van nr. 56 werd gebouwd op een fundering uit ca. 1400. Beide waren éénlaagshuizen met tuitgevels (met invlechtingen in de geveltop) aan de achterzijde, en mogelijk houten gevels aan de straat. De achterge- vel was uitgevoerd in schoon metselwerk (baksteen 26 x 13x6 cm, 10 lagen = 72 cm) met afgestreken voegen, de stootvoegen met een dubbele dagstreep. In het bewaard gebleven fragment zijn de sporen ge- vonden van een deur en een (kruis)venster, beide met een segmentboog, en daarboven een kloostervenster (afb. 1 83). Beide vensters bevinden zich net links van de as van de gevel. Uit wat er van de rechter gevel- helft over is, blijkt die in de oorspronkelijke opzet vensterloos te zijn geweest. Dit houdt verband met een stookplaats, op de aanwezigheid waarvan roet- sporen in een spleet tussen de noordelijke zijgevel en de achtergevel èn ook nog een strijkbalk-console naast het venster duiden. De stookplaats in de noord- gevel is in ieder geval niet ouder dan de 1 7e eeuw. De enige overgebleven moerbalk op de begane grond (een eiken balk) dateert uit de beginfase van het huis, evenals een restant van een eiken muurplaat - met in- keping ter plaatse van het vroegere spant - in de zuid- muur. Uit de aanwezigheid van sleuven in de opge- hoogde muur is op te maken dat nr. 56 het eerst met een verdieping verhoogd werd; de onderkanten van de daksparren van nr. 54 werden daarbij ingemet- seld. De kap van nr. 54 wordt nu nog gedragen door twee
eiken jukken met middeleeuwse telmerken. Deze spanten zijn genummerd met 3 en 4, ook een aanwij- zing voor het tweelingschap met nr. 56, waar nrs. 1 en 2 gedacht moeten worden. Sinds de vroege 1 7e eeuw heeft nr. 56 drie moerbal-
ken per balklaag en ook drie spanten en een spiltrap |
|||||||||||
30. Springweg 54 en 56
De in het verleden gelanceerde doorbraakplannen
hebben voor sommige straten een verwaarlozing tot gevolg gehad (onzekerheid leidt tot verval), die alleen met een nieuwe visie en een grote inzet te keren vtas. De positieve gevolgen van deze nieuwe visie en inzet beginnen erg merkbaar te worden langs de Spring- weg. Eén van de pas aangepakte huizen is nr. 54, een pand met een opvallende halsgevel dat een halve eeuw lang naast een gat op de hoek van de Haver- straat prijkte (afb. 182). In dit huis werden resten |
|||||||||||
Afb. 182 Spring weu
54 en 56. De hoek van de Springweg en de Ha verstraat in 1931. Nr. 56 is half gesloopt, zodat de balklagen en de Me eeuwse spiltrap te zien zijn. GAU TA Coll. DOW |
|||||||||||
218
|
|||||||||||
Afb. 183 Spring weg
54 en 56. Reconstruc- ties van de achtergevel van nr. 54. Tek. B. J. M. Klück. a: 16e eeuw; gestippeld: de plaats van de schouw, b: 1 7e eeuw met muren en vloer van het achterhuis. |
||||||||||||
a
|
||||||||||||
in het derde - grootste - balkvak (afb. 1 82). Onder het
achterste balkvak van nr. 54 bevond zich in de 16e- eeuwse opzet een keldertje; het had een tongewelf dat tot een meter vóór de zuidmuur eindigde. De oost- muur van het keldertje was onder de oude fundering geprutst. In de eerste helft van de 17e eeuw werd ook nr. 54
verbouwd. Daarbij werden de kinderbinten, strijkbal- ken en vloerdelen vernieuwd (alles in grenen), stook- plaatsen tegen de noordmuur gemaakt en een nieuwe spiltrap geplaatst. Bovendien werd het huis met een verdieping verhoogd en uitgebreid met een keuken- aanbouw met verdieping. De nieuwe achtergevels van het huis en van de aanbouw hebben alle de vorm |
||||||||||||
van tuitgevels met invlechtingen (baksteen 23,5 x
11,2 x 4,5 cm, 10 lagen = 58,5 cm) (afb. 183). De begane grond kreeg een plavuizen vloer met een plint van groen en geel geglazuurde plavuisjes (14 x 14 cm). Achter de plafondbetimmering kwam de grenen spil
van de trap tevoorschijn, waar hij als extra balk was hergebruikt (afb. 184). Een reconstructie (afb. 185) levert een spiltrap op die van het oude beganegrond- niveau naar de verdieping voert (3,40 m), te beginnen met een steektrapje naar een bordesje ter hoogte van het onderkelderde achterhuisje en dan met een halve draai doorgaand naar de verdieping (afb. 185). Een dergelijke trap laat zich goed inpassen in de zuidoost- |
||||||||||||
Afb. 184 Spring weg
54 en 56. Balklaag van nr. 54 op de begane- grond met moerbalk (16e eeuw), strijkbalk en kinderbinten (17e eeuw) en de in de 19e eeuw op- gehangen spil van de trap, die oorspronkelijk rechts gestaan heeft. Links in de zijgevel: de 17e-eeuwse stook- plaats.
|
||||||||||||
219
|
||||||||||||
Afb. 185 Springweg 54 en 56. Reconstructie van
de spiltrap van nr. 54 met steektrapje en bordes tot het niveau van het achterhuis. Tek. B. J. M. Klück. |
||||||||
Afb. 187 Springweg b4 en 56. Reconstructie van
de 18e-eeuwse voorgevel van nr. 54. Tek. B. J. M. Klück. hoek van het huis; ook de balklaag biedt aanwijzingen
daarvoor. Links naast de toegang tot de trap kwam het keldertrapje uit. Op de verdieping zit een dichtge- metselde doorgang die uitkwam juist vóór de spiltrap van nr. 56. Deze gemeenschap heeft niet lang stand- gehouden; al vroeg is de deur weer toegemetseld. De balklaag van de verdieping is enkelvoudig, evenals de balklagen van het achterhuisje, waarvan nog sleu- telstukken (kwartrond) zijn overgebleven. Het achterhuis had een grote keukenschouw op de beganegrond en een woonkamerschouw op de ver- dieping. Daar waren ook de oorspronkelijke bolkozij- nen en de 17e-eeuwse doorgang naar het voorhuis nog aanwezig. Hetzoldertje was meteen eigen steek- trapje bereikbaar. Het gewelfde keldertje - dat toegankelijk was via een
luik - houdt vóór de schouw op. Naast het vroegere keldervenstertje in de noordmuur zit een ingemetsel- de beerput; het secreet bevond zich oorspronkelijk buiten. De zuidmuur van het achterhuis is van oor- |
||||||||
Afb. 186 Springweg 54 en 56. De in de 18e eeuw
als haardpot gebruikte (gember?) pot. |
||||||||
220
|
||||||||
sprong de noordmuur van het wat oudere achterhuis
van nr. 56 en heeft een stookplaats. Bij het onderzoek na de sloop van het achterhuisje kwamen - tegen de wangfundering van de keuken- schouw - twee in elkaar geplaatste haardpotten te- voorschijn, die beide zeer opmerkelijk zijn. De oudste en grootste is een uitheemse pot van ongeglazuurd aardewerk, vermoedelijk van zuid-Europese her- komst. De kleinere pot - die daar later ingeplaatst werd - is helemaal uit Oost-Azië afkomstig (afb. 186). Mogelijk zijn beide gebruikt bij importen van zuid- vruchten en tropische waar. Dit moet misschien in verband gebracht worden met een wijziging van de functie van het pand in de 1 8e eeuw, waarbij in de - onder het hele huis uitgebreide - kelder een oven werd gebouwd, waarschijnlijk een bakkersoven. Bij een bakkerij - die misschien al eerder bestond - past aan- voer van bijvoorbeeld vijgen, sucade en gember. Het laatste kwart van de 1 8e eeuw heeft als belang- rijkste bijdrage de huidige voorgevel opgeleverd, met drie schuiframen op de verdieping, twee op de zolder, en één op de vliering en een houten onderpui, die via de bewaard gebleven puibalk en enkele hergebruikte, zware stijlen te reconstrueren was (afb. 1 87). Er wa- ren twee ingangen, waarvan er één als winkeldeur ge- zien moet worden. Deze pui werd na enige decennia weer vernieuwd, nu met één deur. Aan het eind van de 1 9e eeuw vond er weer een wijziging plaats waar- bij het huis gesplitst werd in een winkel/woning op de begane grond - met daarbij het hele achterhuisje - en een bovenwoning. De kelder onder het woongedeelte werd verhoogd en het achterste stuk zolder, evenals het achterhuis, kregen een extra verdieping. Bij deze verbouwing veranderde ook het interieur sterk. B. J. M. Klück
|
|||||||||||
Afb. 188 Springweg 69-71. Toestand na de restau-
ratie. De gevelsteen is weer in zijn originele kleuren geschilderd. |
|||||||||||
31. Springweg 69 - 71
Dit in de kleinschalige bebouwing van de Springweg
tamelijk fors uitgevallen huis wordt reeds in 1375 vermeld als ,,hoffstede Maes van den Zande" (afb. 188). Het oorspronkelijk erbij behorende perceel strekte zich naar het zuiden uit tot en met de Tuinstraat en naar het westen tot aan de stadswal. Het huis heeft een gevelsteen met de naam Scherpen- burch; rond 1480 woonde hier Henrik van Scarpen- borch. Nader onderzoek leerde dat van beide vermel- de perioden nog sporen aanwezig zijn in het ongeveer 15 x 7,5 meter grote huis dat muren van een halve meter dik heeft. Voor de oudste periode komen in aanmerking: sporen
in de zuidgevel, de fundering van de noordgevel, de achtergevel en een groot vloerfragment. In het hart van de zuidmuur zit een dichtgemetselde, oorspron- kelijke ingang met ernaast een - eveneens dichtge- metseld - venster (afb. 189). Naast dit venster heeft een dwarsmuur gelopen, die het huis in een grote voorzaal en een achterkamer splitste, waarvan het vloerniveau hoger lag door de aanwezigheid van een kelder. Deze kelder - met dwarsgeplaatst tongewelf en nissen in de zijmuren - was toegankelijk door mid- |
|||||||||||
Afb. 189 Springweg 69-71. De 14e-eeuwse ingang
in de zuidgevel. |
|||||||||||
221
|
|||||||||||
Afb. 190 Springweg
69-71. Plattegrond van de beganegrond. Tek. B. J. M. Klück. A: toestand vóór 1400; de achterka- mer is onderkelderd en ligt iets hoger. B: toestand in de 17e eeuw. |
||||||||||||
' N
|
||||||||||||
B
|
||||||||||||
del van een trap vanuit de zuidwesthoek van de zaal.
De zaal werd verwarmd door een grote schouw te- genover de zij-ingang. De achterkamer had een stook- plaats in de zuidmuur. Deze indeling is een vertrouwd verschijnsel bij de grote, diepe stenen huizen, die we uit de 1 3e en 14e eeuw kennen (afb. 1 90). De terug- gevonden fundering van de haard in de zaal had naar voren verspringende, afgeschuinde wangen en een sterk gekromde achterwand (afb. 191). Er lag een stookvloer in van ongeglazuurde plavuizen (17 x 17 x 3 cm). Vóór de linkerwang zaten nog scherven van een gesmoorde grijsaardewerken haardpot. Ter |
weerszijden van de haard liep langs de noordmuur
een dubbele strook van dezelfde ongeglazuurde pla- vuizen, waartegen een geblokte rand aansloot van geel en zwart geglazuurde plavuisjes van circa 1 2 x 1 2 cm. De rest van de vloer - die voor een groot deel nog aanwezig is - was in schaakbord-patroon gelegd, langs een wat merkwaardige diagonaal tussen de noordoost- en zuidwesthoek (afb. 192). Over de voorgevel tasten we in het duister; de huidige gevel dateert uit de 1 7e eeuw. In de - overigens in de 1 7e eeuw sterk verbouwde - achtergevel waren nog drie geveltrappen herkenbaar, waaruit bleek dat het |
|||||||||||
Afb. 191 Springweg 69-71. De resten van de oorspronkelijke stookplaats en van de vloer langs de noord-
muur. |
||||||||||||
222
|
||||||||||||
dieping hebben gekregen, een verbouwing waarvoor
we waarschijnlijk Hendrik van Scherpenburch verant- woordelijk kunnen stellen. De schouw van de zaal werd naar de zuidmuur verplaatst, wat er op duidt dat de voordeur - die in oorsprong waarschijnlijk in het midden van de gevel geplaatst was - naar rechts op- schoof. Deur en venster in de zuidmuur werden dicht- gemetseld. Een restant van een vensterboog in de achtergevel kan zowel uit de eerste als uit de tweede periode stammen. De zijgevels - die tot hoog boven de zoldervloer door-
liepen - eindigden met een zogenaamde keellijst; en- kele profielstenen daarvan waren elders hergebruikt. Rond 1600 volgde een tweede grote verbouwing. Daarbij werd een geheel nieuwe voorgevel gemaakt, werden balken vernieuwd (grenen moer- en kinder- binten) en een nieuwe kap getimmerd (afb. 1 93). Ook de achtergevel werd aangepakt. Met een lessenaar- dak, aansluitend op de erfscheidingmuur, werd een keukenaanbouw gemaakt, die een rechtstreekse ver- binding met de kelder kreeg. Daardoor konden er maar twee vensters op de verdieping gemaakt wor- den. De zolder van de keuken is vanaf de verdieping toegankelijk. De keuken zelf is langs de vloer betegeld geweest met tulptegels, later uitgebreid met andere voorstellingen. De voorgevel was vrij rijk uitgevoerd (afb. 1 93). Hij is
drie traveeën breed, waarvan de rechter travee - mei de ingang - wat breder is dan de andere. Het metsel- werk bestaat uit kleine moppen van 26 x 1 2,5 x 5(,5) cm (10 lagen = 64 cm) in kruisverband. Vermoedelijk was de top als trapgevel afgewerkt. De vensters heb- ben bogen gehad. Alleen een brede band siermetsel- werk in vlechtpatroon tussen de onder- en boven- vensters is bewaard gebleven. In die band is - precies in het midden - de zandstenen gevelsteen geplaatst, waarop een burchtpoort tussen bomen is afgebeeld met het opschrift „dit huis heet Scherpenburch" (afb. 194). De steen was geschilderd en de laatste kleurversie - nogal somber, wat de afbeelding plomp maakte - bleek de zevende in een reeks te zijn. De eer- ste variant was een fris ogende uitvoering met helde- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 192 Springweg 69-71. Detail van de 14e-
eeuwse vloer. oorspronkelijke huis niet hoger dan één laag geweest
was (afb. 193). Het is denkbaar dat de voorgevel als schijngevel opgetrokken was om forser te ogen. Het metselwerk van deze eerste periode heeft bakstenen van 29,5 x 14,5 x 7 cm (10 lagen = 81 cm). De noordgevel liep in deze situatie nog over de volle hoogte door tot voorbij de achtergevel; hij vormde te- vens de perceelsgrens. De laatste twee balkvakken op de begane grond zijn
nog middeleeuws; eiken moerbalken en kinderbinten, kopschotjes tussen de kinderbinten en (verdwenen) spreidsel toonden dat aan. Een afgehakt sleutelstuk is van het peerkraal-type. In de enige moerbalk die tij- dens de recente verbouwing van bovenaf bekeken kon worden, bleek geen pengat voor een spantbeen te zitten, zodat dit niet de oudste balklaag kan zijn. Ook de constructiewijze duidt eerder op de tweede helft van de 1 5e eeuw. Dit komt heel goed overeen met de oorspronkelijke constructie van de kap, zoals die is af te leiden uit de verschillende eiken onderde- len die in de 17e-eeuwse kap zijn hergebruikt. De 1 5e-eeuwse versie bestond uit samengestelde span- ten van twee jukken (de onderste met gekromde spantbenen) en eiken sporen-paren die met haanhou- ten gekoppeld waren (verbinding met houten toogna- gels); er was een vliering-vloer. In deze 1 5e-eeuwse situatie moet het huis al een ver- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 193 Springweg
69-71. Gevels. Te/c. B. J. M. Klück. A: de ach- tergevel in de 14e eeuw. B: de achtergevel in de 1 7e eeuw. C: de voorge- vel in de 1 7e eeuw. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'i n
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
223
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nedenwoning. De indeling van het voorste deel van
de beganegrond en van de verdieping werden gewij- zigd. Door het verdwijnen van de geveltoppen verloor het huis zijn imposante uiterlijk. B. J. NI. Klück
|
||||||||||||
32. Springweg 149
De vrij ingrijpende renovatie van dit bescheiden huis
op de hoek van de Wolfaartsteeg bood gelegenheid enigermate de vroegere opzet ervan te onderzoeken. Duidelijk bleek daarbij, dat het huis reeds een minstens zo ingrijpende renovatie achter de rug had, en wel in het begin van de 17e eeuw. Het basisgegeven werd gevormd door een middel- eeuws, mogelijk 16e-eeuws, huis met éénsteens muurwerk van kleine moppen en een moer- en kinder- balklaag van vier vakken diep. De bovenste vier lagen van de zijmuur langs de steeg kraagden uit op een muizentandlijst. Duidelijke aanwijzingen omtrent de middeleeuwse stookplaats werden niet aangetroffen. |
||||||||||||
Afb. 194 Springweg 69-71. De gevelsteen. Tek. B.
J. M. Klück. re kleuren op een witte ondergrond en met gouden
letters. De beganegrond werd opnieuw ingedeeld met half-
steens wanden, gemetseld met leem en versterkt met stijlen en regels. Zo ontstonden een grote voorkamer en een bijna vierkante achterkamer - met een bedste- de links van de schouw - en een gang langs de noord- muur met halverwege een spiltrap. Op de verdieping kreeg de spiltrap licht van een klein zijraampje. Een dwarswand verdeelde ook hier de ruimte in twee ver- trekken van ongelijke grootte. De grote zolder telt vijf spanten, samengesteld uit
jukken met middeleeuwse krommers en drie- hoekspanten met geschoorde dwarsbalk en een haanhout. De onderdelen zijn met beitel en guts ge- nummerd. Ter hoogte van de wormplaten maken de dakvlakken een lichte knik; kennelijk bestond er geen behoefte aan een al te hoge zolder, wat ook blijkt uit de afwezigheid van een vliering (afb. 195). In de 18e eeuw werd de keukenaanbouw vergroot en uitge- breid met woonruimte voor het personeel. Er werd een gangfontein gemaakt en in de achterkamer zitten - boven het verlaagde plafond - nog resten van ge- schilderd linnenbehang. In de tweede helft van de 1 9e eeuw werd het huis gesplitst in een boven- en be- |
||||||||||||
Afb. 196 Springweg 149. Plattegrond van de bega-
negrond met aanduiding van de balklaag. Tek. A. F. E. Kipp. Kennelijk werd dit huis in het begin van de 1 7e eeuw
grondig verbouwd (afb. 1 96). Om meer ruimte te krij- gen werd de linker zijmuur over de voorste drie balk- vakken weggebroken, en werden ter plaatse de moer- balken middels nieuwe sleutelstukken ,,opgehan- gen" aan de tot gemene muur geworden zijmuur van het buurpand. In verband met de geringere bouwdiep- te van dit buurhuis moest het achterste deel van de sigen middeleeuwse zijmuur gehandhaafd blijven. Man de balklaag zelf lijken de moerbalken op dezelfde plaats te zijn gelaten, maar voorzien van nieuwe sleu- telstukken; de kinderbalken werden vervangen. Het huis werd vervolgens door een scheidingsmuur in het midden van het derde vak in twee woningen ver- deeld. Deze tussenmuur bestaat uit kennelijk op- nieuw gebruikte moppen, en had rug aan rug stook- plaatsen met ravelingen in de resterende halve balk- vakken. De kinderbinten liepen door de muur heen |
||||||||||||
Afb. 195 Springweg 69-71. De 17e-eeuwse, lich-
telijk geknikte kap met middeleeuwse spanten. |
||||||||||||
224
|
||||||||||||
het mogelijk tijdens de werkzaamheden archeologi-
sche waarnemingen te doen en een en ander op teke- ning vast te leggen. De ondergrond
Door middel van een aantal waarnemingen aan het
profiel van de rioolsleuf kon worden vastgesteld dat zich riviersedimenten onder de gehele Twijnstraat be- vinden. Dat is niet verwonderlijk, want reeds lang wordt op goede gronden verondersteld dat het ge- deelte van de Oude Gracht langs de Twijnstraat een overblijfsel is van de oude middeleeuwse Rijnloop. Tot een hoogte van 2,70 m + NAP werden zandpak- ketten waargenomen, afgewisseld met dunne laagjes zavelige klei. Deze sedimentatiestructuur duidt op de aanwezigheid van een oeverwal, die hier echter voor een „middeleeuwse Utrechtse oeverwal" bijzonder hoog is. Op enkele plaatsen werd op 2,65 m + NAP, een dun erosieniveau waargenomen, waarin enkele pingsdorfscherven werden aangetroffen. Zouden we ook hier met de gevolgen van een overstroming uit de 1 2e eeuw te maken hebben? Uit de oeverafzettingen zelf werden geen vondsten geborgen. Direct op de ri- vierafzettingen ligt een dik pakket zeer humeuze |
||||||||||||
Afb. 197 Springweg 149. De Ue-eeuwse voorge-
vel met een nieuwe 19e-eeuwse contour. Tek. A. F. E. Kipp. zonder strijkbalken tegen de muur. De stookplaats in
de „achterkamer" vertoonde sporen van een ijzeren haardplaat met een diagonale betegeling ter weerszij- den. De stookplaats in het voorhuis zat asymme- trisch, rechts van de as. Van de kap met eiken krom- mers was alleen het achterste gedeelte, zij het in ver- gaand vergane staat, nog bewaard gebleven. De voorgevel werd vervangen door een nieuwe trapge- vel met een osseoog op vlieringniveau (afb. 197). In het begin van de 19e eeuw werd de pui vernieuwd en werd de gevelbeëindiging veranderd in een klokgevel. De oorspronkelijk gootloze zijgevel kreeg later een houten balkgoot. A. F. E. Kipp
|
||||||||||||
NICOLAAS-
STRAAT |
||||||||||||
33. Twijnstraat
Inleiding
Een goed voorbeeld van de verrassingen die de
Utrechtse bodem soms bevat, vormden de overblijf- selen van houten bebouwing uit de 12e/13e eeuw onder de Twijnstraat. Wie had immers kunnen ver- moeden dat de resten van een aaneengesloten hou- ten bebouwing uit die periode slechts 75 cm onder het asfalt aanwezig waren? In april en mei 1 985 werd het riool in de Twijnstraat vervangen. Tegelijkertijd werd het gehele wegdek verwijderd en een cunet ge- graven om een nieuw bestratingsplan te kunnen uit- voeren. Dankzij het prettige overleg met collega's van de afdeling R en W van de ROVU en de aannemer was |
||||||||||||
Afb. 198 Twijnstraat. Overzicht van de meest volle-
dig gevonden ,,kraamsteden". Opm. H. L. de Groot en M. A. G. Sengers. Tek. T. J. Hoekstra. |
||||||||||||
225
|
||||||||||||
zijn die het archeologisch onderzoek tot op heden
heeft opgeleverd. Een houten weg?
Over de straat, waaraan deze „kraamsteden" lagen,
valt ook iets te zeggen. Aan het noordeinde van de Twijnstraat, ongeveer 25 m ten zuiden van de Vol- dersbrug, kwamen resten van een houten constructie tevoorschijn die niet als overblijfselen van een ge- bouw konden worden geïnterpreteerd. Een aantal aangepunte, in de grond geslagen palen droeg houten liggers, waarop haaks een aantal stammen strak te- gen elkaar lag (afb. 200). Hoewel de omstandigheden voor het waarnemen verre van ideaal waren - de constructie kwam op de rand van het riooltracé te- voorschijn - mag toch geconcludeerd worden dat het hier een houten weg betrof. Fragmenten van dergelij- ke wegen zijn de laatste jaren op vrij uitgebreide schaal in Zutphen gevonden en de overeenkomst mei het wegrestant van de Twijnstraat is opvallend. Naast de oudste winkelstraat is de Twijnstraat nu ook de enige in Utrecht waar een houten wegdek terugge- vonden is. De Tolsteegpoort
De rioolwerkzaamheden die zich voortzetten totaan
de Tolsteegbarrière maakten het mogelijk hier en daar een blik te werpen op gedeelten van de oude stenen stadsverdediging van Utrecht. Op een aantal plaatsen werden zware muren doorsneden. De interpretatie heeft op het moment van schrijven nog niet plaatsge- vonden. Wèl is duidelijk dat van de jongere stadsmuur - gebouwd rond het midden van de 16e eeuw - een aantal steunberen in zicht is geweest; zij lagen in een vrijwel oost-west verlopende lijn. Midden onder de Tolsteegbarrère werd een van de ronde torens van de oostelijke Tolsteegpoort door- sneden (afb. 201). Deze poort werd bij de vernieu- wing in het midden van de 16e eeuw afgebroken en dateert uit het einde van de 14e eeuw. Reeds in 1926 zijn bij de bouw van de nieuwe Tol- |
|||||||||
Afb. 199 Twijnstraat. Een ,,kraamstede", waarvan
de lemen vloer bewaard was gebleven, gezien naar het zuidoosten. Naar een dia van H. L. de Groot. Linksachter moet zich de weg hebben bevonden, waarlangs deze kraamsteden lagen. De ,,diepte" van de voorzijde tot binnenwand was twee meter. grond, de in Utrecht zo langzamerhand welbekende
ophogingslagen (tot 3,75 m + NAP). In deze grond nu werden de resten van de houten bouwsels gevon- den. De bouwsporen
Voor een klein gedeelte in de rioolsleuf - maar voorna-
melijk ten westen ervan - werden in de bodem van het wegcunet de overblijfselen van houten gebouwtjes aangetroffen. Bij het ene bouwsel bestonden zij uit liggende eiken balken, waarop stijlen zullen hebben gestaan (vakwerk?), bij een ander uit restanten van vlechtwerk. Ook werden combinaties van beide bouwwijzen waargenomen. Uit sommige profielen bleek dat in enkele gevallen van drie opeenvolgende fasen sprake was (herbouw). In het algemeen waren de gebouwtje ca. 7 m breed,
met een diepte van ongeveer 2 m (afb. 198). In één geval werd binnen de resten van de wanden nog een vrijwel intacte lemen vloer aangetroffen (afb. 199). Hoewel in een verder stadium van de werkzaamhe- den het cunet wat minder diep ontgraven werd, en derhalve slechts sporadisch resten van houtbouw aan het licht kwamen, mag aangenomen worden dat deze bebouwing zich aan de westzijde langs de gehe- le lengte van de Twijnstraat heeft voortgezet. De aardewerkscherven die in de ophogingsgrond werden gevonden, dateren de bebouwing in de vroe- ge 13e eeuw: pingsdorf, andenne en protosteen- goed. Na uitwerking van de tekeningen en een nadere
bestudering ervan lijkt de conclusie gewettigd dat de gevonden constructies te zwak waren om ze aan hui- zen van enige importantie te kunnen toeschrijven. Veeleer zal er sprake zijn van zogeheten „kraamste- den", overdekte en ondiepe uitbouwsels vóór aan de straat, waarachter zich de eigenlijke huizen bevon- den. In deze luifelachtige ruimten - middeleeuwse .etalages" - werd handel gedreven en werden am- bachten uitgeoefend. Als deze interpretatie juist is, zou de Twijnstraat de oudste Utrechtse winkelstraat |
|||||||||
Afb. 200 Twijnstraat. Restant van de houten weg.
Naar een dia van H. L. de Groot. De constructie bestaat uit liggers die op aangepunte, in de grond geslagen paaltjes rusten. Haaks op deze liggers zien we de aaneengesloten stammen, die het eigenlijke wegdek vormden. |
|||||||||
226
|
|||||||||
Afb. 201 Twijnstraat. Deel van een ronde toren van
de oostelijke Tolsteegpoort (vóór 1550), gezien naar het oosten. In de vulling van de poort zijn links tegen de muur twee stenen kanonskogels te zien. steegbrug grote delen van deze poort in zicht ge-
weest. Nu, in 1 985, is binnen de resten van deze to- ren een aantal stenen kanonskogels gevonden (afb. 201). H. L. de Groot
34. Vechtdijk 134
Deze miniboerderij aan de Vecht blijkt, ondanks latere
aanpassingen, in wezen zo goed bewaard gebleven te zijn, dat het een goed voorbeeld is van een complete, |
|||||||||||
-II i
|
|||||||||||
<«?'■:■
|
|||||||||||
Afb. 202 Vechtdijk 134. Reconstructie van platte-
grond en doorsneden van de boerderij. Tek. A. F. E. Kipp. a: achterhelft, b: voorhelft. |
Afb. 203 Vechtdijk 134. Oorspronkelijke opzet van
de voor- en achtergevel van de boerderij. Tek. A. F. E. Kipp. |
||||||||||
227
|
|||||||||||
traditionele boerderijopzet op zeer kleine schaal. Hij
ligt, met de bijbehorende schuur, op een klein erf en beide hebben hun kap evenwijdig aan de Vechtdijk. De vroegere landerijen zijn in het recente verleden op- gegaan in Overvecht en in het Vechtzoompark. De boerderij bestaat uit een woongedeelte aan de
zuidzijde en een wat groter stalgedeelte aan de noord- zijde (afb. 202). Deze delen zijn gescheiden door een brandmuur, waartegen de, later vernieuwde, stook- plaatsen van woonkamer en keuken zijn aangebracht. Naast de woonkamer bevindt zich aan de Vechtzijde de provisiekelder met een bergzolder daarboven, die toegankelijk is via de oorspronkelijke deur vanuit de keuken. Aan de landzijde is eveneens een strook af- gescheiden met een stenen binnenmuur. Hier bevindt zich een zijkamertje aan de voorzijde en daarachter kennelijk de vroegere bedstede, vlak naast de kachel. Beide binnenmuren lopen door tot in de kap en dragen daar de onderste vlieringbalken bij wijze van muur- plaat. Het achter de brandmuur gelegen bedrijfsgedeelte is
thans door diverse wanden onderverdeeld, maar het was van oorsprong een ongedeelde ruimte, met uit- zondering van de keuken aan de Vechtzijde. Deze had oorspronkelijk opzij een keukendeur, uitkomend bij de nog bestaande waterstoep. Naast die keukendeur be- vond zich een venster. Daarachter en aan de overzijde was blijkens de beide groepdeuren in de achtergevel de plaats voor het vee. In het midden van de ruimte staat een interessante spantconstructie. Deze bestaat uit twee grote staanders met een dekbalk daaroverheen; deze heeft aan de ene zijde een zijtak als uithouder voor de onderste gording, aan de andere kant een extra blok. Op deze dekbalk staat een A- spant. Het spant boven de woonruimte bestaat alleen uit een jukspant met een standvink voor de nok, aan- gezien hier de onderste gording reeds door de beide binnenmuren wordt gedragen. Voor- en achtergevel zijn topgevels met vlechtingen
in Utrechts plat (afb. 203). De voorgevel heeft een zoldervenster en twee vensters voor de woonkamer. Deze waren oorspronkelijk voorzien van luiken. De achtergevel heeft twee groepdeuren aan de zijkant en een middendeur met een voormalig hooiluik erboven. |
|||||||||||
In het metselwerk is nog te zien, dat deze middendeur
oorspronkelijk een zogenaamd „melkmeisje" was, dat wil zeggen een deur met twee zijvensters in een gecombineerd kozijn. Links om de hoek is nog de afte- kening te zien van de vroegere aangebouwde plee. Daarachter zaten twee kleine stalvensters. De bijbehorende losstaande schuur is driebeukig van opzet, en heeft gepotdekselde houten wanden, waar- van er één later in steen werd vernieuwd. Uit de asymmetrische spantconstructie blijkt, dat aan de landzijde het grote vee stond en in de smallere zijbeuk aan de Vechtzijde het kleinvee c.q. jongvee (afb. 204). In de frontgevel zitten een dubbele middendeur alsmede twee groepdeuren en een hooiluik. A.F.B. Kipp
35. Zwarte Water
Bij vernieuwing van de beschoeiïng langs het Zwarte
Water is in de bagger een tinnen lepel gevonden. De lepel is van het type XII volgens de Amsterdamse in- deling. De lengte is 20,5 cm. Het merk is op de ach- terzijde van de steel ingeslagen (afb. 205). Uit het |
|||||||||||
Afb. 205 Zwarte Water. Utrechts wapenschild op
de steel van een tinnen lepel. Foto: P. C. von Hout. wapenschild blijkt dat de lepel in de stad Utrecht is
gegoten. In het rechterveld - heraldisch linkerveld - staan de letters IIVM. Dubbe vermeldt de Utrechtse tingieter lustus loannes Van Maurik, geboren in 1816 en overleden na 1 862. Lepels van het type XII komen echter in de 18e eeuw voor. De vader van lustus lo- hannes heette lohannes en was eveneens tingieter van beroep. Een hypothetische grootvader, weer lustus lohannes genaamd, kan niet geheel als maker van de lepel worden uitgesloten. LIT: zie bij Oude Gracht, riolering. R. de Zwarte
|
|||||||||||
Afb. 204 Vechtdijk 134. Doorsnede door de houten
schuur. Tek. A. F. E. Kipp. |
|||||||||||
228
|
|||||||||||
Lijst van panden en percelen waar in 1 985 bouwhistorisch of archeologisch onderzoek
werd verricht, dat in deze kroniek niet of slechts ten dele wordt behandeld. |
|||||||||
Lepelenburg 1
Lijnmarkt 14, 42-44, 50, funderingen
Maliebaan 59
Manenburg 2
Mariaplaats 14
Molenstraat 7, 1 5
Nicolaasdwarsstraat 14-16
Nicolaaskerkhof, Nicolaaskerk(toren)
Nieuwe Gracht 53
Nieuwe Kamp 2-12, 61
Oosterkade 13
Oude Gracht 58, 99, 1 52-1 54-1 56, 1 79, 1 87, 1 94,
227, 245, 276, 307, 373-375, 417, werven
Oude Kamp 12
Pieterskerkhof 18-22
Stadhuisbrug 1, kelders
Steenweg 25
Springweg 4, 6, 51, 53, 91, 157, 159
Twijnstraat 50
Vechtdijk 134
Vismarkt 23
Visserssteeg 9-11-13
Vinkenburgstraat 20
Zonnenburg
|
|||||||||
Achter Clarenburg 2
Achterom 2-6
Eerste Achterstraat 2, 8
Ambachtstraat 8
Andreasstraat 8-10
Bemuurde Weerd 27, 62-64, 68
Biltstraat 65, 77-81
Boothstraat 6, 1 Ibis
Boterstraat 20
Domplein, Domkerk
Drift 2, 3, 4
Geertekerkhof 2
Haverstraat 6
Herenstraat 13
Janskerkhof 13, 13a, 15a
Jansveld 14
Jeruzalemstraat 8, 10
Keistraat 2
Keizerstraat 35
Keukenstraat 4, 6, 8
Krome Nieuwe Gracht 33
Lange Lauwerstraat 64, 89-91
Lange Nieuwstraat 26, 30
Lange Rozendaal 1-3-5
Lange Smeestraat 40
Lauwerecht 10-12
|
|||||||||
229
|
|||||||||
EEN WANDELING OVER SOESTBERGEN
|
||||||||
oude grafvormen met hun symbolische decoraties.
Graftomben, steles, afgeknotte zuilen, obelisken, pi- ramiden en kruisen vormen het hoofdbestanddeel van iedere oudere begraafplaats. De tombe of stele met schelpvormige hoekversiering (acroteria) zullen we veelvuldig aantreffen. De klassieke oudheid vormt ook op Soestbergen een belangrijke inspiratiebron voor de funeraire architektuur. Doodshoofden, al dan niet vergezeld van knekels, zijn
de meest direkte verwijzingen naar de dood. Ook an- dere motieven symboliseren deze laatste vijand. Zandloper of tijdglas, soms van vleugels voorzien, geknakte bloemen, klimopbladeren, palmtakken, blader- of bloemenkransen, guirlandes, vlinders, bij- en, de cirkelvormige slang, die zich in zijn staart bijt (Ouroboros), schelpen, sterren, omgekeerde toort- sen, urnen, kaarsen, het opengeslagen boek, zij allen spreken over tijd en eeuwigheid, over afsterven en voortleven, over verleden, heden en toekomst. De wandelaar op deze begraafplaats wordt voortdu- rend tot denken aangezet, over de dood en het hierna- maals. Hij herdenkt en gedenkt. Over dat herdenken zal het hier vooral gaan. Men kent en vindt. . .
Aan de ingang van Soestbergen staat een forse sui-
keresdoorn (Acer sacchar Laciniatum), een vrij zeld- zame boom in het stadsbeeld. Op het ingeslagen pad staan Japanse coniferen (Cryptomeria japonica). Links zien we het familiegraf Gravemeijer, met o.a. dr K. H. E. Gravemeijer, een voorman in de Nederlands Hervormde kerk. Vooral in de Tweede Wereldoorlog verwierf hij grote bekendheid. Hij overleed in 1970. Het grafmonument wordt gesierd met schelpvormige hoekelementen, de acroteria. De elementen uit de Ro- meinse grafkultuur zijn hier wat afgezwakt. Opval- lend is het open boek met de tekst Job 19 : 25 en ver- der ook de „gotische" driepas aan de voorzijde van het monument. Daarna komt het familiegraf Van Walré, omtuind met
een gietijzeren hek, zoals veel graven uit die tijd. Clas- sicistische elementen versieren de voorzijde, de acro- teria zijn hier slechts rudimentair weergegeven. Al- leen het tympaanvormige bovenstuk is duidelijk zicht- baar. Zo'n graf wordt in de wandeling een „ledikant" genoemd. Rechts boven het familiegraf Grothe staat een grillig gevormde es (Fraxinus excelsior 'Pendu- la'). Links weer een classicistisch aandoend graf met gotische elementen: een driepas met een vierpas erin, verder rozetten, typerend voor de negentiende eeuw, die historische stijlen eclectisch toepast. Links een groot grafmonument voor vice-admiraal Koopman, omgeven door een hek met omgekeerde toortsen, die het gedoofde levenslicht weergeven. Guirlandes, beroepsattributen, bovenin het wapen en daarboven een ster, symbool van de dag die overgaat |
||||||||
Soestbergen is een stad. Een stad, die de levenden
bouwden voor de doden. Een stad van de dood, ge- bouwd als monument voor het leven. Zoals elke stad heeft ook Soestbergen een centrum. Het is de heuvel, de rotonde, met de keldergewelven voor hen, wier ouders grafkelders in één van de Utrechtse kerken bezaten. Zij rusten hier met hun na- men en titels in de beschutting van het bouwwerk, een overgangsvorm tussen het vertrouwde begraven in de kerken en het moderne begraven in de open lucht. Rond het centrum liggen de wijken van de welgestel-
den. Het zijn de vakken 9, 10, 11, 7 en 5, die langs vriendelijke slingerpaden ruimte bieden aan Utrech- ters in goeden doen. Daaromheen liggen de graven van de armen, de wezen, de busdoden en de naamlo- zen. Alleen vak 12, uiterst links vanuit de ingang gezien,
aan de oostzijde dus, onttrekt zich aan de strenge maatschappelijke regels voor levenden en doden. Klein en groot zijn daér één. De slaaf is er vrij van zijn heer. In de oorlogsjaren werd vak 14 in gebruik genomen.
Het bleef een schaarstesymbool bij uitstek. Aan de oorlogstijd herinneren ook de „Engelse graven", wier aanwezigheid reeds aan de ingang wordt vermeld. De ingang
Bij de ingang letten we eerst op het hek met de pi-
lasters en de omgekeerde fakkels. Oorspronkelijk stond het hek op een brug over de gracht rond de be- graafplaats. Bij een rekonstruktie van de Gansstraat is dit veranderd. Aan weerszijden zijn teksten aange- bracht, die wijzen op de vergankelijkheid van het aardse leven en de geborgenheid in Christus, resp. Psalm 103 : 1 5 en I Thessalonicenzen 4 : 14b. De beide vakken aan de straatzijde, 5 en 9, behoren met de rotonde tot de oudste gedeelten van de be- graafplaats. De prent uit 1844 laat zien, dat deze ge- deelten toen nog grotendeels onbenut waren. Het in- vullen van de andere vakken was meestal van zeer tij- delijke aard. Bij het tweede pad slaan we rechtsaf, naar het wes-
ten dus. Dit gedeelte is nog geheel in de land- schapsstijl ingericht. De slingerende paden en de ho- ge, oude bomen zijn kenmerkend voor de romanti- sche parken uit de vorige eeuw. Door ruiming en her- gebruik van de graven is er geen sprake van een strik- te chronologie, hoewel tijdgenoten zowel in het oude- re als in het jongere gedeelte vaak naast elkaar rusten. De meest uitbundige graftekens zijn het oudst. De
versobering van de monumenten begon in de negen- tiende eeuw en heeft zich tot in onze tijd voortgezet. Soms zullen we een echt eigentijds „grafgezicht" op- merken, maar deze wandeling richt zich vooral op de |
||||||||
231
|
||||||||
1 V
|
||||||||||||
KAAKT'" '■• «;*:mk*:\t»: - HciittAvi ti._vv('*
|
||||||||||||
Plattegrond van de 1ste Algemene begraafplaats aan de Gansstraat met ,,Ranvooy van de grafkelder in de Ro-
tonde of het Cirkel gelegen", 1844. Toegeschreven aan J. D. Zocher. G.A.U. Top. Atl. Zr 1. |
||||||||||||
sielen in de stenen en de aders van grotere resistentie
tegen de verwering. Tenslotte nog voluten onder het fries. We lopen nu verder terug en gaan rechtsaf bij het fa-
miliegraf Ten Broecke Hoekstra, een Haags geslacht. De Haagse ooievaar prijkt dan ook op de steen. Links een afgeknotte zuil, het plotseling beëindigde leven weergevend. Rechts een graf van de levensverzeke- ringsmaatschappij „De Utrecht", zoals bekend nauw betrokken bij het Utrechtse begrafeniswezen. Boven het graf van de familie Jongeneel, houthandelaars in Utrecht, een bijzondere esdoorn (Acer pseudoplata nus Leopoldii), solitair en parkboom. Op het graf links, van een „trouwe Vriend", zien we de staartbijtende slang, symbool van eeuwigheid en oneindigheid: een ontwikkelingscyclus, die in zichzelf opgesloten is. Het attribuut behoort bij Kronos of Sa- turnus, de god van de tijd. In dit gedeelte is de authen tieke tuinaanleg van Zocher het beste bewaard geble- ven. Ook elders op Soestbergen, zoals in vak 8, is de aanleg ook nog wel aanwezig, maar de op- of invul- ling is strak en modern geworden, zoals we ook in vak 12 nog zullen zien. Victus Vincam
We houden links aan, langs het familiegraf Tombrink,
voorzien van guirlandes, die waardigheid uitstralen evenals de kussens, die op sommige graven de attri- buten tonen. Rechts nog eens een afgeknotte zuil. |
||||||||||||
in de nacht, ook van de hoop, van het licht in de duis-
ternis. Rechts een zeer zeldzame, sterk gekronkelde, hoogstammige iep (Ulmus glabra). Links een plaquet- te in ovale vorm op een monument, klimopbladeren als symbool van onsterfelijkheid, ook wel van vriend- schap en trouw, van vegetatieve krachten en zinne- lijkheid, zoals bij de met klimop bekranste Bacchan- ten. Het portret ontbreekt evenwel en we moeten vol- staan met een inscriptie. Hier zien we ook de spreuk ,,Ruhe sanft, Neb Vater-
herz". We lopen door naar de grafkapel Van Beunin- gen, een mengeling van stijlen. Het kloeke hengsel- werk op de deur lijkt op de verankering van een mid- deleeuwse kerkdeur. Het opschrift is rond de in- gangsdeuren aangebracht, tussen de namen bevin- den zich rozetten, het tandfries heeft een boogvorm en eindigt in een gestileerde pijnappel. De acroteria krijgen hier een geheel eigen vorm. Alvorens terug te lopen zien we links het graf van me- vrouw De Groot-Middelveld met weer de hoekversie- ringen bovenaan de steen. De vlinders duiden op het voortleven van de ziel: de rups wordt na verloop van tijd een gevleugeld insekt. Het Griekse psyche bete- kent zowel vlinder als ziel. In het christendom geldt de vlinder enerzijds als een opstandings- en onsterfelijk- heidssymbool, anderzijds als zinnebeeld van nuttelo- ze ijdelheid en nietigheid, soms ook van bevrijding en een nieuw begin. De korte levensduur van de vlinder speelt natuurlijk ook een rol. Interessant zijn de fos- |
||||||||||||
232
|
||||||||||||
We gaan rechtdoor, naar het zuiden en letten op de
fraaie, cirkelvormige kastanjepartij (Aesculus hippo- castanum). Rechtdoor, het graf van prof. Van Ooster- zee, het welsprekendheidswonder van de negentien- de eeuw. Het graf is één van de bekendste van Soest- bergen en bezit tal van symbolen: het Latijnse kruis, daaronder het Christusmonogram, daaronder een pa- paverbloem, behorend bij de slaap. Een meanderlint en de persoonlijke gegevens van Van Oosterzee, hoogleraar in de godgeleerdheid en zijn zinspreuk: Victus Vincam (Overwonnen zijnde zal ik overwin- nen). De zerk is overal gebarsten, onvermijdelijk bij gelaag-
de hardsteen, die door ongelijke uitzetting van de ver- schillende gesteenten vroeg of laat moet bezwijken. De liggende zerk moest zoveel mogelijk lijken op de grafsteen in de kerk, maar hier zijn de stenen licht af- waterend geplaatst, wat overigens weinig heeft mo- gen baten. De stenen van de oudere Haagse begraaf- plaatsen liggen volkomen horizontaal, maar zijn veel- al van graniet, dat veel resistenter is. Aan de zijkanten ornamenten, die aan Griekse tempels zijn ontleend: tryglyphen met guttae (gleufjes en gestileerde tra- nen). Een marmeren palmtak als symbool van zege, vrede en vreugde. Ook de opstanding en het eeuwige leven kunnen door de groene takken aangeduid wor- den. Ook hier zijn fossielen duidelijk waar te nemen. De tekst luidt: Door de genade Gods ben ik die ik ben. We komen nu in vak 1, geen paden, weinig stenen over, graven dicht naast elkaar, vroeger nog kelders aan de rand. Wezen en diakonessen liggen hier begra- ven, maar meestal anoniem en bijna altijd onherken- baar. Het vak is in slechte toestand, maar er staan wel drie mooie, gave beuken (Fagus sylvatica), verder een gemengde beplanting met coniferen. Bijzonder is de op kerkhoven weinig voorkomende conifeer Abies homolepis 'Canadensis'. Een paar ledikantgraven zien er onttakeld uit. Zeer bijzonder is de zerk, die to- taal is ingegroeid in een forse kastanje. Door organi- sche verwering zal deze zerk geheel kapotgedrukt worden. We bevinden ons nu aan de zuidwestzijde van de begraafplaats. Van de vegetatie dient hier de valse Christusdoorn (Gleditschia triacanthos 'Elegan- tissima') vermeld te worden, een zeer zeldzaam exemplaar. Op de Derde Begraafplaats, Tolsteeg, komt er ook nog een voor. Links achter de Christus- doorn een cirkelvormig aangelegde partij beuken, ver- der grote kastanjes. Zijn leven was lieven
De rode beuken zijn waarschijnlijk uit de tijd van de
aanleg van de begraafplaats en zij hebben ook de dro- ge zomer van 1975 doorstaan. We lopen nu terug naar punt 1A en zien daar het graf van prof. Otto van Rees (1825-1868), de grootvader van de kunstschil- der Otto van Rees (1884-1957). Het graf is voorzien van een zespuntige ster, misschien een Magen David, in elk geval een symbool van hoop, van licht in de duisternis, van goddelijke leiding en van de Messias en van het in elkaar opgaan van de zichtbare en de on- zichtbare wereld. Onder de Christusdoorn door komen we nu bij het |
|||||||
Grafmonument van ds A. des Amorie van der Hoe-
ven, door F. Molenaar. Staalgravure van H. M. Tetar van Elven, 1855. G.A.U. Top. Atl. Zr 9. graf van prof. Schroeder van der Kolk, een pionier op
het gebied van de zwakzinnigenzorg. Door dankbare liefde gewijd . . . Zijn leven was lieven, zijn werken was weldoen, zijn vriendschap een zegen. Hij be- schouwde krankzinnigheid niet als een bron van volksvermaak, maar als een ziekte, die wellicht te ge- nezen is. Het is een echt neoclassicistisch graf, he- laas in niet al te beste toestand. De bladmotieven in het tympaan komen uit de klassieke oudheid. Links zien we nog een opengewerkt grafteken, dat we later van dichtbij zullen bekijken. Prachtige beuken aan de zuidzijde. De graven liggen hier wat hoger en zijn meestal omtuind. Links zien we een obelisk, verder veel vazen of urnen
om bloemen in te zetten of op te vatten als rookpot- ten, die de vluchtigheid van het leven uitdrukken. We lopen nu op de rotonde toe, rechts een graf met een palmtak, verder het graf van de Utrechtse huisarts E. J. Haanschoten, dan twee graven met urnen, afwis- selend staande en liggende zerken, o.a. die van W. G. van de Hulst, schrijver van kinderboeken. Hier staan ook twee ceders uit de tijd van Zocher (Cedrus atlan- tica 'Glauca'). De rotonde
Linksaf, de heuvel op, dan direkt rechts. Een al-
|
|||||||
233
|
|||||||
jes (Taxus baccata) slaan we linksaf en zien hier een
ovaal. Een eveneens kleine grafsteen behoort aan de familie Kol, een Utrechts bankiersgeslacht, dat hier meerdere graven bezit. Een gestutte zerk is hier moedwillig omgegooid. Links het graf van de voor trekker van de Nederlandse farmacie, Rudolf Mag nus, wiens werk later door de Rockefellerfoundation is geëerd met een nieuw instituutsgebouw. Rechts, aan het andere pad, drie joodse graven Artler, met de opschriften geloof, hoop en liefde. Misschien zijn het christenjoden geweest, misschien ook mani- festeerden zij hun emancipatie van 1796 door af te zien van een plaats op de begraafplaats bij de Rode Brug. Kenmerkend voor joodse en islamitische graven is dat zij slechts één overledene bevatten. Linksom, langs de zuidkant, waar het minst aantrekkelijke deel van Soestbergen ligt. Spoorlijnen en autosnelwegen vormen de prozaïsche begrenzing en van de drie oude Utrechtse begraafplaatsen. Vak 14 getuigt van ruim- tenood. Pas in 1 954 kreeg de gemeente Utrecht weer ruimte, toen de sinds 1 920 zo vurig gewenste grens- correctie eindelijk zijn beslag kreeg. In 1 965 kwam er in het nieuwverworven gebied een begraafplaats bij, de Vierde Algemene Begraafplaats „Daelwijck" op Overvecht. De grote omtuinde grafpartij is van de familie Van
Son. Rode beuken, als het ware met luchtwortels, sieren het geheel. We volgen de spoorlijn verder en slaan bij het graf Hooghiemstra linksaf. Een opvallend graf rechts doet in zijn ronde hoekvormen denken aan de Amsterdamse School, maar dateert uit later tijd, nl. uit 1952. Links het familiegraf Rencker met een Alziend Oog. De driehoek is het Triniteitssymbool, het oog is Gods alziendheid en alwetendheid. Aan het oog wordt van oudsher een afwerende kracht toege- schreven. Een lauwerkrans met acanthusbladeren en in het middenveld van de stele een krans met linten in een Louis-XVI motief. Achter het familiegraf Rencker staat een zeer laag-
geënte kastanje (Aesculus carnea). Verder zien we een geknotte zuil met het boek des levens, een wapen met toorts, lauweren, een lier aan de andere zijde. De lauwerkrans symboliseert de overwinning. Op het boek is een dichtwerk aangebracht, dat spreekt over het kille lijk en de zaligheid, die daarboven reikt. Recht voor ons drie grafzerken, resultaat van een prijsvraag naar de ideale grafsteen. We slaan hier rechtsaf en zien links een zeldzame co-
nifeer (Chamaecyparisp.), waaronder het graf van Frederik (Frits) Bosch, overleden in Exeter. We zien nog een eik en lopen verder naar het zuiden, weer een iep. Bij het graf van de theoloog prof. Valeton „Van zijn leerlingen" gaan we rechtsaf en zien links een paar ovalen. De oorlog
Op sommige begraafplaatsen bestaan strenge voor-
schriften betreffende de „opsmuk" van graven. Deze gelden hier niet of er is minderde hand aan gehouden. Op een kindergraf staat een moderne grafversiering in plastic en daar tegenover bevindt zich één van de zeldzame beeldfiguren op dit kerkhof. Het is het graf |
|||||||
Grafmonument van Jhr H. A. Lopez Suasso Diaz da
Fonseca. Litho van D. van Lokhorst, ca. 1850. G.A.U. Top. Atl. Zr 15. leenstaand kruis staat meestal op een Roomskatho-
liek graf, wat hier niet waarschijnlijk lijkt. Het kruis is voorzien van omgekeerde rozen in marmer. Rechts, tegenover 42 het graf Van der Felden Hinderstein met fraai marmeren wapenschild. Rechts komt de grafkel- der van de Aartsbisschoppelijke geestelijkheid van Utrecht (38) en de grafkelder (37) van de Oud-R.K. Aalmoezenierskamer. De Oud-Katholieken kregen op Soestbergen speciale
rechten in verband met het ruimen van hun begraaf- plaats bij de Mariakerk. Links de omgekeerde toorts op de grafkelder Deketh
(33) en eveneens links op graf nr. 27 een hand, die ooit een kruis vastgehouden heeft. Verder rechts het graf Van Voorst van Beest en graf nr. 20, waarin o.m. is bijgezet N. J. Kamperdijk, die een aantal spoor- wegstations heeft ontworpen, alsmede het eerste hoofdgebouw (HGB I) van de Spoorwegen aan het Moreelsepark te Utrecht. Achter de muur zien we nog het inmiddels bekende grafmonument van vice-admi- raal Koopman. Boven het graf Kamperdijk trekt een zeldzame treur-
es (Fraxinus excelsior) de aandacht. Rechts een buxusboom, zoals die nu weer in de klassieke tuinen wordt aangeplant. Links diezelfde buxusboom, maar nu als miniatuurhegje. We dalen nu de heuvel af. Geloof, hoop en liefde
Vanaf de rotonde lopen we rechtdoor en gaan dan
rechtsaf langs het grasveld. Bij een paar taxusgroep- |
|||||||
234
|
|||||||
monument opvalt als een typisch bouwwerk uit de ja-
ren dertig . . . Omgekeerde toortsen, een zeis, de zandloper, we zien hier weer voortdurend deze sym- bolen van het wegvlietende of afgesneden leven. Vak 12 is de zakelijk ingevulde oostgrens van de begraaf- plaats. Aandacht verdient een speels monumentje voor Janus de Winter, kunstschilder, in vlamvorm (licht en warmte). Verder een monument in het vrije veld, terwijl aan de overkant het Stichts Asyl voor Dieren aan het Oude Houtensepad nadrukkelijk aan- wezig is. In vak 12 valt de strakke vormgeving op: er zijn nog wel symbolen, maar gestileerd en sterk ver- eenvoudigd: palmtak, klimop. Langs vak 12 naar de noordzijde, bij 702 rechtsaf,
aan het eind van het laantje linksaf. Nu volgt het Oud- katholieke veld met een kubistische skulptuur. Daar- na liggen vóór ons de graven van de 21 geallieerde vliegers, die in 1943 en 1944 in en rond de stad Utrecht neergestort zijn. Ook slachtoffers van een Britse luchtaanval op het stationsemplacement op 6 november 1944, waarbij de Neurologische Kliniek grotendeels werd verwoest, liggen begraven op Soestbergen. In vak 4 rusten in graf 205 de ver- pleegsters R. Brummelkamp, B. Drenth, T. Groen, D. Zijlstra en A. M. Zwaai. Salus mea Christus
Een fraaie blauwspar (Picea pungens) valt hier op,
verder wat berken, die een beschermende funktie wil- len uitdrukken. We zien hier ook het lijkenhuisje, vroe- ger ook wel gebruikt om schijndoden in op te baren. In de 19e eeuw was men zeer bevreesd schijndoden te begraven. Bij epidemieën bewees het huisje ook goede diensten. We lopen nu in een boog om vak 3, langs de Gansstraat. Dit gedeelte ademt weer de geest van Zocher, al is het later ingevuld. Rechts, waar de heg ophoudt, een eik. We gaan onder zeer opvallende heesters door, de Lonicera maackii. Bo- ven het graf Van der Steeg een treurbeuk. Langs het graf van Jan Wouda komen we bij één van de meest markante grafmonumenten van de begraafplaats. Het is het graf van ds A. Des Amorie van der Hoeven, een driedelig monument, bekroond met een obelisk. De vier zijden zijn van opschriften voorzien. In de obe- lisk is een neogotische vierpas aangebracht. F. Mole- naar heeft indertijd een bekend geworden prent van dit monument gemaakt. Ook ds Des Amorie gold als een welsprekendheidswonder. Hij was Remonstrants predikant evenals zijn zoon en naamgenoot, die hij overigens overleefde. Het monument dateert van 1855. Rechtsaf, langs het familiegraf Van der Goes: palm-
takken, acroteria, een afgeknotte zuil met op Dori- sche hoekzuilen geïnspireerde versieringen en gotise- rende elementen in de omtuining. Een kring van oor- spronkelijk zes beuken, waarvan één door de droogte is bezweken. Verder essen. Op het graf van P. J. van Oort fraaie ornamenten: fak-
kels, ster en zandloper, hier met de vleugel van een vogel en van een vleermuis, om het voortsnellen van de tijd in dag en nacht weer te geven. De anonieme graven zijn van Beets en zijn vrouw. De |
|||||||
van de Van Genechtens, Vlaamse aktivisten, die in de
Tweede Wereldoorlog landelijke bekendheid verwier- ven. Robert was leider van het NSB-Opvoedingsgilde en ook Frits werkte aktief mee met de bezetter. We zien het eikenloof, Germaans symbool van kracht, in de handen van de treurende vrouw/moeder. Verder zien we hier een treurbeuk (Fagus sylvatica 'Pendu- la') en een tot boom uitgegroeide haagbeuk (Carpinus betulus). Dit is een modern deel van de begraafplaats met een
strakke aanleg. Ds C. M. van Endt was jarenlang voorzitter van de kerkeraad van de Hervormde ge- meente van Utrecht en leraar aan het Christelijk Gym- nasium. Links achter zijn graf een fraaie boom. Acht grafsteden verder op het graf van de familie Heetveld een geknakte korenaar, symbool van de dood. Links voor ons een opvallend monument in de stijl van het Utrechtse Hoofdpostkantoor. Rechtsaf, het volgende pad in, langs het graf van dr J. G. Imhoff, scheikunde- leraar en langs het graf van De Liefde, de krante- uitgever, die bij zijn dood aan alle personeelsleden een bedrag naliet, waarvoor velen een huis koch- ten . . . Kunstbloemen, in het zuiden zeer gebruike- lijk, in het noorden zeldzaam, op het graf van de fami- lie Boumeester-Buijen van Weelderen. Op het graf Van Hardenbroek links een lauwerkrans. Op de hoek het graf van ds Klaarhamer, daterend uit de tijd, dat gereformeerd Utrecht werd bediend door Jan (dr J. C. Rullmann), Piet (ds P. J. Klaarhamer) en Klaas (ds K. Fernhout). De plavuizen zijn hier zeer op- vallend. Het monument is misschien opgebouwd uit reeds bestaande delen. Linksaf en meteen het volgende pad in. Het familie-
graf Freesen met zandloper en rozen. De roos was in de oudheid aan Venus gewijd als symbool van liefde, genegenheid en vruchtbaarheid. Ook verwees de roos naar de wonden en het vergoten bloed van Christus en naar de liefde van God. In de Middel- eeuwen was de roos het zinnebeeld van de maagde- lijkheid en van Maria en van de verering van overlede- nen. Op een kleine staande steen een treurwilg en het op-
schrift ,,Mien trouwe kameraad". De overige liggen- de stenen dateren alle uit de begintijd van de begraaf- plaats. Verder zien we opvallende graven als tijds- beeld van de woonkultuur uit de jaren dertig. Aan het eind van het pad rechtsaf. ,,Die Liebe höret nimmer auf" kennen we reeds uit de taal van Soestbergen. Rechts een zeemansgraf vol symbolen uit de zee- vaart, die ook voor christelijke symbolen voor hou- vast, trouw en hoop kunnen doorgaan. Ook op sarco- fagen komt het anker als oudchristelijke symbool wel voor. Rechtdoor, het volgende pad slaan we in. Rechts het graf Snellen. Let op de zandloper met sym- metrische vleugels. Dan twee bronzen portretten, zeldzaam op Soestbergen. Klaprozen verbeelden de slaap, maar ook de onwetendheid, naast verganke- lijkheid en teerheid. Het afbeelden van overledenen was gebruikelijk bij de Romeinen, maar raakte bij de christenen in onbruik. Verder een grote haagbeuk, weer uit de tijd van de aanleg van Soestbergen. We lopen door naar de zuidkant, waar een bakstenen |
|||||||
235
|
|||||||
ijzeren bloemenkrans is van koningin Wilhelmina.
God is mijn Licht, staat er op de zerk uit 1903. Zijn vrouw kreeg de spreuk Salus mea Christus (Christus mijn Heil). Links een fraai, maar verwaarloosd monument van de
Suasso's, een Spaans-Portugees bankiersgeslacht, dat reeds in de Tachtigjarige Oorlog een rol speelde. Het hekwerk is voorzien van omgekeerde toortsen. Ook van dit grafmonument bestaat een bekende af- beelding uit de vorige eeuw. Op het graf van Joan Vlug valt de waterschelp op,
een klassiek motief, een herlevingssymbool, dat Ve- nus in verband brengt met de schelp. Verder hier een bronzen krans. Het grafmonument heeft geen in- schrift, maar een opschrift. Bij de Suasso's terugge- keerd lopen we door langs de familiegraven van ds Schouten, enz. Linksaf en dan linksom, langs de buitencirkel van de
rotonde, vinden we kelders, die nog in gebruik zijn en soms uitgegraven moeten worden. Veel Stichtse adel en andere rechthebbenden, o.a. burgemeester Van Asch van Wijck, (20), tijdens wiens ambtsperiode de begraafplaats is gesticht. Een rood zandstenen graf, niet te verwarren met het door rode verf en roest eveneens rode ijzeren grafmonument van de familie Schuyt, waarin mevrouw Scholte begraven werd. Opvallend is graf nummer 19, waar de een Van den Boetzelaar en de ander Van Boetzelaar heet. Zo'n naamskwestie doet zich ook voor in vak 5, waar de echtlieden Slotemaker-De Bruine liggen. Hun zoon, geboren in 1869, kreeg in 1889 de namen van beide ouders, een grote zeldzaamheid, zeker in die tijd, waarvoor ze dan ook veel moeite hebben moeten doen. Als prof. dr J. R. Slotemaker de Bruine was hij later jarenlang minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. In graf nummer 17 van de familie Van Schermbeek ligt ook Helena Suzanna van Hall- van Schermbeek begraven. Zij stierf op 27 januari 1844, vier dagen na Sara Maria Brandt, de eerste me- vrouw Scholte, wier roodijzeren graf hier vlakbij is. Het graf is van hier te zien als men langs de fraaie obe- lisk van de familie Jenken kijkt. Links biddende handen, een kopie van de afbeelding van Albrecht Dürer. De steen „Ingang" is het graf van de Lutherse kerkeraad, ook rechthebbend in ver- band met het vervallen van eigen graven in de Luther- se kerk. De grafkelder wordt bij een begrafenis ge- |
||||||||||||||||
opend en moet dan eerst een paar dagen luchten
Daarna kan de bijzetting plaats vinden. Een graf met geglazuurde stenen, kenmerkend voor de jaren der- tig, valt hier op. Fraai zijn de wapens op het graf van de Oudheer van Zuilichem; paarden en een helmbos met gesloten vizier. Het graf Hooft van Vreeland t.o. 49 is geheel over
groeid met klimop. Weer zien we het opengewerkte grafteken, dat haast gemaakt schijnt om er een put- emmer aan te bevestigen. Het graf is kenmerkend voor de jaren veertig en is van een geheel andere steensoort gemaakt. Eén van de bekendste graven van Soestbergen is het
graf tegenover 43 van May Twiss uit 1 865. Weer een fraaie rode beuk en nogmaals een blik op het graf, nr. 31, van de vice-adrniraal, nu op de achterzijde. Ook vertegenwoordigd is de familie Van Tuyll, die op het slot Zuylen één van de oudste begraafplaatsen van ons land bezit. Op die begraafplaats ligt o.m. begra- ven prof. F. C. Donders, de beroemde oogheelkundi- ge en in zijn tijd de bekendste Utrechtse hoogleraar. Het beheer erover berust bij de Kerkvoogdij NH-gem. Utrecht. Verder zien we een fraai in marmer uitgehakte krans
voor ds Pikaar en het graf van prof. Doedes, de hoog- leraar in de theologie, die college gaf in zijn tuinhuis achter zijn woning aan de deftige Breedstraat, waar ook de Van Schermbeeks woonden. Opvallend is ook het graf van Lena Viersen, dichtbij de uitgang, ver- lucht met rozen. |
||||||||||||||||
Nawoord
Uit dit artikel is wel gebleken, dat de wandeling niet
méér kon zijn dan een compromis. Men kan zelf de wandeling uitbreiden en aanvullen naar behoefte. Het is niet onmogelijk, dat wij al wandelende sommi- ge dingen over het hoofd hebben gezien. Voor op- en aanmerkingen houden we ons dan ook aanbevolen. Adres: postbus 1703, 1200 BS Hilversum. Ook de Tweede Begraafplaats leent zich stellig voor
het uitzetten van een wandeling door de Utrechtse historie. Op deze plaats dragen wij graag de fakkel over. . . |
||||||||||||||||
Wim Smit
|
||||||||||||||||
Hilversum
|
||||||||||||||||
SARA SIBILLA VERDION UIT BATAVIA OF
INDISCHE WELSTAND IN UTRECHT |
||||||||||||||||
Een familiearchief - een papieren monument van en
voor een familie die in het maatschappelijk leven haar sporen heeft verdiend - kan interessant zijn. Het merendeel van de archivalia bestaat uit contrac- ten, waarbij meestal een notaris ingeschakeld was. De notaris was nodig voor het opmaken van de huwe- lijkse voorwaarden, het testament, de koopcontrac- |
||||||||||||||||
ten en - wanneer het leven was geëindigd - de boedel-
beschrijvingen. Vooral de boedelbeschrijvingen zijn boeiend om te lezen, leder stukje huisraad, van de kel- der tot de zolder, wordt hierin opgesomd. Nog interessanter wordt een familiearchief, wanneer
er ook correspondentie tussen de familieleden in |
||||||||||||||||
236
|
||||||||||||||||
voorkomt. Een voorbeeld hiervan is de bewaard ge-
bleven correspondentie tussen de Utrechtse hoogle- raar Matthias van Geuns (1735-1817) en zijn zoon Jacob (1769-1832) in het gelijknamige familiear- chief. Enkele decennia - van 1790 tot 1817 - hebben zij regelmatig brieven aan elkaar geschreven. Een nogal plechtstatige vader en een spontaan schrijven- de zoon. Laatstgenoemde geeft in zijn brieven een aardig beeld van het alledaagse leven. In het onlangs geïnventariseerde familiearchief Van
Hengst komt helaas nauwelijks correspondentie voor, of het zouden brieven moeten zijn over het belij- den van het Christelijk geloof en een paar bedelbrie- ven van arme familieleden aan meer gefortuneerde. Blijft over: de grote massa officiële papieren. Zij ge- ven een aardig beeld van de opkomst en het zich kun- nen handhaven van een familie die zich al in de 18e eeuw mocht rekenen tot de notabelen van de stad Utrecht. In 1912 stierf de familie Van Hengst in mannelijke lijn
uit1). Reeds in 1903 was het familiearchief Van Hengst aangeboden aan de toenmalige gemeentear- chivaris dr S. Muller Fz. Maar hij vond het zo'n ordelo- ze massa - en misschien ook niet zo bijster interessant-, dat hij van het aanbod afzag2). Pas in 1962 kreeg het archief de plaats, die het ver- diende. Van de zolder van een nakomeling van de fa- milie Van Hengst verhuisde het archief naar het depot van de Gemeentelijke Archiefdienst van Utrecht3). De Van Hengst die het maatschappelijk het verst heeft geschopt, was Hendrik Jacob (1742-1817), een zoon van Cornelis van Hengst en Sara Sibilla Ver- dion. Over Hendrik Jacob wil ik kort zijn, want over hem gaat dit verhaal niet4). Toch volgt hier een op- somming van de functies die hij achtereenvolgens be- kleedde: substituut-griffier bij het provinciale hof, hoogheemraad van het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, lid van de vroedschap van Utrecht, lid van het provinciaal bestuur van Utrecht, lid van de Nationale Vergadering en lid van het Wet- gevend Lichaam. Hij was een overtuigd patriot, maar dat was voor hem geen beletsel om in de tweede echt te huwen met de gefortuneerde Woltera Elbertina ba- rones van Neukirchen gen. Nijvenheim (1741-1809). Als patriot heeft Hendrik Jacob, na de Pruisische in- val, toen de grond hem te heet onder de voeten werd, het hazepad moeten kiezen. Na verloop van tijd kon hij naar Utrecht terugkeren, maar niet voordat hij een forse boete betaald had voor zijn „faux pas". Type- rend voor deze overtuigde patriot was, dat hij, nadat stadhouder Willem V naar Engeland was overgesto- ken, zolang volhield en aandrong, dat hij de door hem indertijd betaalde geldboete terugkreeg. Vervolgens kwam hij op goede voet te staan met Louis Bonapar- te, de jongere broer en, als koning van Holland, zet- baas van de grote Keizer Napoleon5). Tegenwoordig zou je zoiets collaboratie noemen. Maar na de terug- komst van de zoon van de stadhouder - nu als koning van Nederland - was alles vergeven en vergeten en kon Hendrik Jacob van Hengst op 27 februari 1817 in alle gemoedsrust voorgoed de ogen sluiten. |
|||||||
Familiewapen Verdion.
G.A.U., familiearchief Van Hengst, inv. nr. 1078.
Foto Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht.
Hendrik Jacob mag dan de meest interessante Van
Hengst zijn geweest, maar het meest heeft mij zijn moeder - Sara Sibilla Verdion - geïntrigeerd. Al was het alleen maar om het grote kapitaal - f 280.000, -, in 1 741 een immens bedrag - dat zij bij haar huwelijk met de zes jaar jongere Cornelis van Hengst inbracht. Sara Sibilla
Wie was Sara Sibilla Verdion? Van haar komen we al-
leen iets te weten uit de bewaard gebleven archivalia. Daar is echter geen eigenhandig geschreven brief bij. In het begin van deze eeuw moet er nog een geschil- derd portret van haar hebben bestaan, maar het is niet bekend waar dit zich nu bevindt6). Laat ik met haar levensverhaal beginnen, daarbij ge- holpen door de schaarse mij ter beschikking staande bronnen: de dorre archivalia. Sara Sibilla Verdion werd op 12 september 1709') te
Batavia gedoopt als dochter van Govert Verdion (1681-1711) en Anna Catharina Comans (1684- 1731), die beiden zelf ook in Oost-lndië waren gebo- ren en opgegroeid8). Govert Verdion, onder-koopman bij de V.O.C., was een zoon van Godart Verdion, die op zijn beurt omstreeks 1649 te Rouen geboren was en goud-of zilversmid in Batavia moet zijn geweest9). Sara Sibilla zal dus ook wel een typisch Indische jeugd hebben gehad. Dat begon er al mee, dat zij als baby niet gebakerd werd. Daar was de temperatuur niet naar. Verder zal zij - want haar vader was als onder- koopman bij de V.O.C, zeker in goeden doen - twee of drie baboes hebben gehad, die over haar waakten en haar vertroetelden. In die tijd had zelfs de armste Nederlander wel twee slaven, of beter gezegd: be- |
|||||||
237
|
|||||||
door het oppermachtige College van Huwelijkse Za-
ken het certificaat van ondertrouw afgegeven aan Sa- ra Sibilla en haar bruidegom Willem Hendrik Lons, koopman in dienst van de V.O.C. Op deze belangrijke dag - 1 7 november 1 729 - trad haar nicht Sara Catha- rina Verdion als getuige op"). Een paar weken later, op 4 december 1729, vond de huwelijksvoltrekking plaats in de Hollandse kerk, die een paar stappen lo- pen van het stadhuis vandaan lag. Het kerkelijk huwe- lijk werd in Batavia als een formaliteit beschouwd, omdat het College van Huwelijkse Zaken bepaalde wie met wie trouwde"). De onvermijdelijke testamenten daargelaten, is ook
een brievenboek17) met kopieën van aan familieleden en andere relaties verzonden brieven uit de periode 1 730-1736 bewaard gebleven van de huwelijksjaren met de hardwerkende Lons. Nog enige gegevens over de bruidegom Lons. Hij was
te Utrecht op 7 november 1708 gedoopt als zoon van Hendrik Lons en Clara ter Smitten18). Als twintigjarige jongeman kwam hij op 23 december 1728") te Bata- via aan om er zijn fortuin te zoeken als dienaar van de V.O.C. Hij werd onderkoopman en tweede admi- nistrateur ,,op d'eylanden Onrust en De Cuyper"20) en maakte blijkbaar zo snel kapitaal, dat hij zich sa- men met zijn echtgenote Sara Sibilla Verdion om- streeks oktober 1 736 als gezeten burger in Utrecht kon vestigen21). De riskante overtocht van Oost-lndië naar Nederland werd pas ondernomen, nadat ten overstaan van een notaris te Batavia op 6 oktober 1735 een nieuw testament was opgesteld22). Helaas heeft Lons niet lang van zijn welverdiende rust kun- nen genieten. Hij stierf op 13 juni 1740 en werd in de Jacobikerk begraven, waar hij een paar maanden te- voren op 31 januari 1740 een doodgeboren zoon of dochter ten grave had gedragen23). Kort daarop sloot Sara Sibilla Verdion, die als kinder- loze weduwe achterbleef, een overeenkomst met haar gewezen schoonvader Hendrik Lons, zodat ieder de helft van het vermogen van Willem Hendrik Lons kreeg24). Met haar f 280.000, -25) was Sara Sibilla nog
steeds een aantrekkelijke partij, ondanks het feit dat zij inmiddels de dertig gepasseerd was. Op 13 maart 1 741 hertrouwde zij te Maarssen met de
zes jaar jongere Cornelis van Hengst (1 71 5-1 769)26). Uit dit huwelijk werden wel kinderen geboren die het tot volwassenheid brachten. Hoe zij verder haar leven gesleten heeft als echtgenote van de „commissaris op het wijnkantoor" en „raad in de vroedschap-van Utrecht"27), is in nevelen gehuld. Ik hoop dat zij ge- lukkig was. Toch zal zij vaak met heimwee terugge- dacht hebben aan haar zorgeloze jeugd in het verstik- kend warme Batavia. In ieder geval had zij tot haar dood op 11 juli 1767 nog steeds een „swarte meyt" om zich heen, die met haar uit Batavia was meegeko- men. Op 1 6 juli 1 767, 's avonds om tien uur, reed een deftige begrafenisstoet, bestaande uit een lijkkoets met 18 volgrijtuigen, uitsluitend gevuld met heren, van het sterfhuis in de Minrebroederstraat naar de Buurkerk, waar het stoffelijk overschot van Sara Si- |
|||||||||
Vermoedelijk portret van Sara Sibilla Verdion
11 709-1767). Schilderij in bezit van de nakomelingen
van haar dochter Anna Elisabeth van Hengst
(1745-1819).
Foto Ir J. A. Walland, 's-Gravenhage.
|
|||||||||
diendes tot zijn beschikking. Eén voor de huishouding
en de ander om op straat de onmisbare pajong boven zijn hoofd te houden10). Wat voor opvoeding Sara Sibilla heeft genoten, is de
vraag. Europese meisjes werden aan de zorgen van bediendes toevertrouwd, over wie de kinderen heer en meester waren. Zij kregen nauwelijks of geen on- derwijs en behoefden geen vinger uit te steken in de huishouding"). Het is te hopen dat dit bij Sara Sibilla Verdion anders
geweest is. Wellicht had zij een zorgeloze jeugd en ongetwijfeld is zij veel opgetrokken met haar volle nicht van zowel vaders als moeders kant: Sara Catha- rina Verdion, die op 8 februari 1705 te Batavia ge- doopt was als dochter van Willeen Verdion en Corne- lia Comans12). Deze Sara Catharina Comans zal als gefortuneerde weduwe van Warmold van Maneil in 1787 in Nederland sterven. De erfgenamen werden vanzelfsprekend de beide kinderen van haar nicht en hartsvriendin: de reeds genoemde Hendrik Jacob van Hengst en Anna Elisabeth van Hengst (1745-1819)'3). In Batavia werd jong getrouwd. Het was geen zeld-
zaamheid dat meisjes van twaalf, dertien of veertien jaar in het huwelijksbootje stapten. Maar even snel werd zo'n jong bruidje weer weduwe. En zoals het in „Oud Batavia" van De Haan staat: „men stierf gauw te Batavia, vergat snel en hertrouwde in galop"14). Sara Sibilla Verdion trouwde pas toen zij twintig jaar oud was. Allereerst werd in het stadhuis van Batavia |
|||||||||
238
|
|||||||||
billa Verdion „gesonken" werd. De stoet was omslo-
ten door 42 flambouwdragers. In de „rekening der dootschulden van vrouw Sara Si-
billa Verdion" springt de post van f 500, -, de te be- talen boete voor het 's avonds begraven, er uit. Maar dat vond men toen heel chique. Om nog een paar posten te noemen uit deze minutieus vastgelegde re- kening: „voor 't afleggen van 't lijk f 42, -
aan de keukemeyt Kaatje voor wake en rouwstuk
f 60,10
voor de swarte meyt Sibilla f 53, —
voor 120 Rouwkrakelingen f 12, -
twee huylders ƒ 14,-
aan I. Visch voor drukken der 70 rouwbrieven &
swart lak f 8, -
voor de dootkist f 44,10
boete voor 't ophangen van 't wapen f 24,-"
De totale begrafenisrekening bedroeg f 2171, — .
Zon hoog bedrag is voor de begrafenis van geen en- kele Van Hengst ooit uitgegeven28). Maar dat mocht dan ook wel: Sara Sibilla Verdion bracht het kapitaal in de familie Van Hengst. Het vermogen alleen al aan waardepapieren, zoals Nederlandse obligaties, Engel- se en Franse effecten, bedroeg f 200.000, -! Ook de „swarte meyt Sibilla van Batavia" werd in het testament bedacht: de beide kinderen van Sara Sibilla Verdion, die universeel erfgenaam waren, moesten ieder jaarlijks f 50, - geven aan het overgebleven souvenir uit Oost-lndië of haar anders in huis nemen29). Misschien heeft De Haan in zijn boek „Oud Batavia"
gelijk. Daarin leest men: „Voorname geslachten in Nederland rekenden het eene eer, indien nooit een lid der familie naar de Oost was gegaan. Men zou een be- langwekkend maar misschien wat aanstootelijk werk kunnen schrijven over patricische families in Neder- land, die met behulp van Indisch geld zich staande ge- houden hebben"30). A. B. ft. du Croo de Vries
Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
Alexander Numankade 199 |
|||||||||||||||||||||||
'42.
S.
j. |
|||||||||||||||||||||||
, win*'f'
d6en mr & |
|||||||||||||||||||||||
a-» AtTt/S "/*»? rti
|
|||||||||||||||||||||||
ff.
|
|||||||||||||||||||||||
- ^W i
|
|||||||||||||||||||||||
Uü* - -
|
|||||||||||||||||||||||
Eén pagina van de begrafenisrekening van Sara Sibilla
Verdion, overleden op 11 juli 1767 te Utrecht. G.A.U., familiearchief Van Hengst, inv. nr. 41. Foto Gemeentelijke Fotodienst Utrecht. |
|||||||||||||||||||||||
5) Van Hengst, inv. nrs. 220-238.
6) Van Hengst, inv. nr. 366.
7) Van Hengst, inv. nr. 11 5.
8) Van Hengst, inv. nrs. 19 en 482.
9) De Haan, blz. 454. Zie voor genealogie Verdion: De Na-
vorscher, 1892, blz. 280: De Indische Navorscher, 1 938, blz. 82; Kwartierstatenboek Koninklijk Nederlands Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, 1958, blz. 97; Van Hengst, inv. nr. 19. 10) De Haan, blz. 355-356.
11) De Haan, blz. 360; Kleurig Memoriaal van de Hollanders
op Oud-Java, door Van Embden en Willem Brandt, blz. 129. 12) Van Hengst, inv. nrs. 485 en 491.
13) Van Hengst, inv. nr. 494.
14) De Haan, blz. 548.
1 5) Van Hengst, inv. nr. 116.
16) Van Hengst, inv. nr. 117, blz. 4; De Haan, blz. 548 e.v.
1 7) Van Hengst, inv. nr. 11 7.
18) Doopregister Utrecht, nr. 9.
19) Van Hengst, inv. nr. 117, blz. 4.
20) Van Hengst, inv. nr. 118, testament dd. 20 juni 1731.
21) Van Hengst, inv. nr. 117, blz. 232.
22) Van Hengst, inv. nr. 118.
23) Overlijdensregister Utrecht, nr. 1 33.
24) Van Hengst, inv. nr. 121.
25) Van Hengst, inv. nr. 124.
26) Van Hengst, inv. nr. 125.
27) Van Hengst, inv. nrs. 141 en 142.
28) Van Hengst, inv. nrs. 41, 128 en 129.
29) Van Hengst, inv. nrs. 121 en 130.
30) De Haan, blz. 429.
|
|||||||||||||||||||||||
Noten:
De gegevens zijn voornamelijk uit de collectie papieren van de
familie Van Hengst, die gedeponeerd is bij de gemeentelijke archiefdienst van Utrecht, en waar naar verwezen wordt met de volgende aanduiding: „Van Hengst, inv. nr...." De overige gegevens zijn uit „Oud Batavia" door dr F. de Haan, dat in 1935 is heruitgegeven. De verwijzingen naar dit boek worden aangeduid met: „De Haan, blz.. . ." 1) Willem Nicolaas Jacob van Hengst (1833-1912).
2) Archief van het archief. Notulen archiefcommissie, dd.
21 november 1903. 31 Archief van het archief, br. nrs. 320 en 321, dd. 19 sep-
tember 1962. 4) Van Hengst, inv. nrs. 1 94 en 196. |
|||||||||||||||||||||||
239
|
|||||||||||||||||||||||
BOERDERIJ „DE BOEIJE"
|
|||||||||||||
Het bestuur van de vereniging Oud-Utrecht ontving
van een lezer een brief waarin het voortbestaan van de boederij ,,De Boeije", Weg naar Rhijnauwen/Vos- segatsedijk 2, aan de orde werd gesteld. Het voorne- men bestaat de boerderij te slopen en te vervangen door een loopstal met woonhuis. De heer Maes is be- reid gevonden een korte historische schets van de boerderij te schrijven, waaruit het belang van behoud duidelijk blijkt. Het is te hopen dat de plannen nog ten goede gekeerd kunnen worden. Historische boerenhofstede „De Boeije" verloren?
De 16e-eeuwse boerenhofstede De Boeije, onder
Bunnik, aan de Vossegatsedijk is één van de fraaie hoeven die langs de Kromme Rijn liggen, grenzend aan de Amelisweerden en Rhijnauwen. Met o.a. de Knapschinkel, de Zonnewijzer, Rhijnauwen en 't Goed ten Rhijn, is de Boeije niet weg te denken in het landschap van de landgoederen. De Boeije is in de ge- noemde reeks tevens de oudste. De hofstede met bakhuis en oude paardenstal, hoog- opgaande linde en es, is deels omgeven door, van de Kromme Rijn afgeleide sloten, mogelijk restanten van een vroegere omgrachting. De boerderij is van het zo- genaamde krukhuistype, waarschijnlijk ontstaan door samenvoeging van het oorspronkelijke 16e- eeuwse huis met een latere, 18e-eeuwse achter- bouw. Het stalgedeelte is van 1868. Het woonhuis heeft een rieten wolfsdak en is onderkelderd. Opmer- kelijk is de paardenstal, uit de eerste helft van de 19e eeuw, onder een rieten schilddak, met een korfboog- ingang. |
|||||||||||||
De hofstede wordt thans bedreigd door sloop, juist nu
er een beheersplan klaar ligt bij de gemeente Utrecht over de landgoederen met de omliggende agrarische bedrijven. Het beheersplan gaat juist uit van behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing omdat die niet los te zien is van de parkbossen . . . Hetzelfde geldt voor de interessante historische structuur van het landschap met zijn niveauverschil- len, slotenpatroon en begroeiing. Een probleem is dat de hofstede niet op de monumentenlijst voorkomt. Een ernstig verzuim van de overheid. Vermoedelijk is dit een gevolg van het feit, dat iedereen de waarde van deze boerderij zo vanzelfsprekend vindt. Met enig overleg moet het toch mogelijk zijn deze historische boerderij te behouden! N. Maes
|
|||||||||||||
Boekenschouw
|
|||||||||||||
Dr R. E. de Bruin, Burgers op het kussen. Volkssouve-
reiniteit en bestuurssamenstelling in de stad Utrecht 1795-1813. Uitgave van de Stichtse Historische Reeks no. 12. Winkelprijs f 62,50. Begunstigers van de S.H.R. kunnen het boek bestellen voor f 41,50. Begunstiger bent u al voor f 25, - per jaar (Postbank 3542557 penn. S.H.R.). U kunt dan alle andere uitga- ven van de S.H.R. ook met 33% korting kopen. Baanbrekend is het proefschrift van Renger de Bruin
misschien niet, maar degelijk en belangrijk is het ze- ker. Vooral voor het eliteonderzoek van de stad Utrecht in de periode 1795 tot 1813 is het een stan- daardwerk dat in toekomstige publicaties nog veel- vuldig zal worden aangehaald. Met de publicatie van dit proefschrift kunnen delen uit oudere publicaties (zoals bijv. Vijlbriefs „Van anti-aristocratie tot demo- cratie" uit 1950) definitief als verouderd beschouwd worden. Vijlbrief beperkte zich bijvoorbeeld tot litera- |
|||||||||||||
tuur en pamfletten, waardoor onvermijdelijk een
uiterst subjectief beeld werd verkregen; De Bruin daarentegen zag er niet tegenop om grote delen van het Utrechtse gemeentearchief door te werken waar- door hij zijn werk de diepgang kon geven die aan eer- dere publicaties vaak ontbrak. Door zich te beperken tot de 114 raadsleden die van 1795 tot 1813 Utrecht bestuurden, kon hij hun achtergronden, politieke stel- lingname en beweegredenen in de diepte volgen. De Bruin toont in zijn werk aan dat er maar een gedeelte- lijke continuïteit was in de situatie van vóór 1786 en die van na 1813. Deze werd enige malen onderbro- ken. Tot 1786 was het Ancien Régime hier opper- machtig. De Pesterse Cabbale (de kliek van Oranjege- zinde regenten die onderling baantjes verdeelde) zag haar macht in 1786 verloren gaan door de Patriotti- sche omwenteling in de stad Utrecht die wereldwijd veel belangstelling trok. Al een jaar later herkreeg de oude elite door het Pruisische ingrijpen haar macht. |
|||||||||||||
240
|
|||||||||||||
Deze periode duurde tot de Franse inval van 1795.
Daarna volgt een omwenteling die volgens De Bruin het standaardpatroon van revoluties volgt: na een pe- riode van gematigd bestuur nemen radicale elemen- ten in 1798 de macht over. Door diverse botsingen met de Franse bezettingsmacht volgt in 1801 een ge- deeltelijke restauratie die in 1803 een hoogtepunt be- reikte. Vanaf 1804 wordt de directe Franse invloed steeds sterker. Keizer Napoleon parkeert in 1 806 zijn broertje in ons land. Deze heeft zijn hof zelfs enige tijd in Utrecht maar na vier jaar besluit Napoleon om ons land maar helemaal in te lijven. Voor de stad Utrecht is deze periode het dieptepunt in haar geschiedenis. Utrecht is niet langer de hoofdstad van een gewest en alle bestuurders trekken weg. Gelukkig duurt deze periode maar tot november 1813. De oude regenten komen dan terug, vooral in het landsbestuur. Toch is er van alles veranderd. Bepaalde mensen hebben hun kansen gezien en gegrepen. Vanuit de hogere mid- denstand en burgerij zijn burgers op het kussen ge- klommen. Bepaalde families zijn gestegen, andere ge- daald. Lang niet alle (democratische) ontwikkelingen worden teruggedraaid. Renger de Bruin (1956) studeerde van 1 974 tot 1 979
geschiedenis in Utrecht, in de ,,goede" jaren, toen kwaliteit nog prevaleerde boven bezuinigingen. Vijf jaar lang, van 1 980 tot 1 985 werkte hij aan zijn proef- schrift in welke tijd hij zich ontwikkelde tot een vraag- baak voor historici die met plaatselijk onderzoek bezig zijn. Dat geldt niet alleen voor stadshistorici maar ook voor hun collega's die met omliggende plaatsen bezig zijn. De promovendus gaat in zijn stellingen in op een lang sluimerend probleem in de archieven. Twee soorten mensen bezoeken die archieven, historici die dat voor hun beroep doen en familieondezoekers die er hun vrije tijd komen doorbrengen. Nu is het op zich heel plezierig dat velen interesse hebben in hun „roots" maar de groeiende stormloop van deze ge- nealogen legt een enorm beslag op de zaalruimte en de tijd van de archiefmedewerkers, juist nu er op hun aantal wordt bezuinigd en deskundige leeszaalambte- naren worden vervangen door goedkopere krachten. Wachttijden in de archieven lopen op omdat weinig archieven een onderscheid maken tussen de twee groepen bezoekers. Het Utrechtse gemeentearchief is met twee aparte studiezalen een gunstige uitzonde- ring. Het overkomt steeds meer (aankomende) histo- rici dat ze op een archief moeten zijn om stukken voor een artikel, een onderzoek of een werkgroep te raad- plegen maar dan te maken krijgen met enorme wacht- tijden zodat ze hun werk niet op tijd af hebben. Ko- men de stukken wel, dan zitten er overal mensen die niet gehinderd door enige kennis van zaken luidkeels overleggen over de vader van hun tante Pietje. Ren- ger de Bruin zegt daarover in zijn 8e stelling bij het proefschrift: „Historici die in verband met prosopo- grafisch onderzoek doop-, trouw- en begraafboeken raadplegen, stuiten bij hun genealogische geïnteres- seerde medegebruikers op verregaand onbegrip." Een veelgehoorde vraag - die ook mij meermaals is gesteld - luidt: „Maar als u er geen familie van bent, waarom doet u het dan?" |
Nog een stelling belicht ik gaarne: „De verhouding
van de Utrechtse maire uit de jaren 1812-1813, mr P. W. Bosch van Drakestein, tot het stedelijke patriciaat vertoont overeenkomsten met die van Olivier B. Bom- mel tot markies de Cantecler". De Bruin vertelt dat het leek of alles wat Bosch aanraakte in goud veran- derde. Ondanks deze rijkdom werd hij bij het stedelij- ke patriciaat niet geaccepteerd. De poorten van so- ciëteiten bleven voor hem gesloten. Tijdens de verde- diging van het proefschrift op 26 september j.l. kreeg de promovendus dan ook de vraag wat de arme Bosch van Drakestein nu eigenlijk wèl had moeten doen om geaccepteerd te worden? Voor een ant- woord op die vraag moet u zelf „Burgers op het kus- sen" maar lezen. Aan de vele literatuur over de regio- nale geschiedenis van ons gewest is een waardevol boek toegevoegd. |
||||||||||
Henk Reinders
|
|||||||||||
Bunnik
|
|||||||||||
W. P. Gerritsen, Doris Edel, Mieke de Kriek, De wereld
van Sint Brandaan. Utrecht, Hes Uitgevers, 1986. 132 p. met illustr. ISBN 90 6194 106 7. Prijs f 24,50. De RU Utrecht heeft bij haar 70ste lustrum met het
onderdeel van de Brandaan-expositie in de zomer van 1986, en het daaraan gekoppelde bovengenoemde boek, een project gepresenteerd dat in brede kring weerklank heeft gevonden. De tentoonstelling trok onvermoed hoge aantallen bezoekers, en het boekje is een vrucht van blijvende waarde. Het is vooral het werk van de neerlandicus W. P. Gerritsen, die als af- sluiting een eigen prozabewerking van De reis van sint Brandaan aanbiedt. M. L. de Kreek geeft een inte- ressante studie over de iconografische aspecten van de „Ierse Odysseus", en de keltologe D. R. Edel zet het verhaal tegen zijn Ierse achtergrond. Gerritsen schetst de ontwikkeling van het verhaal vanaf de Middeleeuwen tot in de Nieuwe Tijd. Hij zou de lijn, met enkele excursies op het terrein van de volkskunde, tot op de dag van vandaag hebben kun- nen doortrekken. Rond 1950 las ik De reis van sint Brandaan in het verkennersblad Alle Hens, en er zijn nog steeds scouting-groepen ('s-Gravenhage, Baren- drecht) die naar Brandaan genoemd zijn. In een pro- gramma van oude volksliedjes kon men onlangs een Rotterdamse zeeman het dubbelzinnige lied horen aanheffen: „Sint Brandaan komt overal aan", terwijl het Groot Gebedenboek (2de druk, 1951) in zijn ka- lender op 16 mei vermeldt: „In Ierland de H. Brenda- nus, abt van Clonfert (omstr. 580)". Met deze Nederlandse bundel hebben auteurs en uit- gever goed werk geleverd. Het geeft achtergronden bij een spannend oud verhaal met het meest diepzin- nige motief dat zich denken laat: de tocht van hier naar een onbekende bestemming. Het boek is opgedragen aan de Utrechtse emerita- hoogleraar Maartje Draak. Zij was het die in 1949 de middelnederlandse tekst van het verhaal bezorgde. v.S.
|
|||||||||||
241
|
|||||||||||
In de bundel Kwade mensen. Toverij in Nederland on-
der redactie van Willem de Blécourt en Marijke Gijswijt-Hofstra (uitg. P. J. Meertens-lnstituut van de Kon. Ned. Ak. v. W., 1986) staat een nauwkeurige analyse van een reeks onderzoeken inzake toverij voor het Amersfoortse gerecht gedurende de jaren 1590-1595. De conclusie is o.m. dat „officiële" theorieën over hekserij, b.v. in de beruchte Heksen- hamer, een veel geringere rol blijken te spelen dan de gewone voorschriften betreffende het strafrechterlijk onderzoek in die dagen. Het artikel heet Toversters voor het gerecht. Enkele opmerkingen naar aanleiding van de Amersfoortse procesreeks 1590-1595. De auteur is Joke Spaans. De bundel is tevens een the- manummer v. h. Volkskundig Bulletin 12,1 (april 1986). Te bestellen bij de boekhandel of bij het P. J. Meertensinstituut. Prijs f 35,-. v.S. |
||||||||||||||||||||||||
den. Door dit doorgaans onopvallende werk op de
achtergrond is het mogelijk de feiten met meer mate- riaal en met meer inzicht te beschrijven. In kort bestek is de ontwikkeling te zien van Utrecht's oudste openbare en veel gebruikte kerk, de Buurkerk, tot een modern en aantrekkelijk museum: het Natio- naal Museum van Speelklok tot Pierement. De tentoonstelling is van maandag tot en met vrijdag
te zien tussen 9.00 en 1 7.00 uur; op zaterdag zijn de
openingstijden 9.00 - 12.30 uur. Tijdens de beide
kerstdagen en op Nieuwjaarsdag is de tentoonstelling
gesloten.
De toegang is gratis.
Erratum
Bij dit maandblad ingesloten treft u een herziene ver-
sie aan van de pagina's 174, 140, 141 en 210 zoals deze voorkwamen in de Archeologische Kroniek, Maandblad november 1986. |
||||||||||||||||||||||||
TENTOONSTELLING
„BURGERS IN DE BUURKERK" |
||||||||||||||||||||||||
maandblad oud-utrecht
59e jaargang nr. 12 - december 1986
Vereniging Oud-Utrecht
Voorzitter:
U. F. Hylkema, Maliebaan 58
3581 CT Utrecht, tel. (030) 32 88 66
Secretaris:
J. A. C. Mathijssen,
Alex. Numankade 199,
3572 KW Utrecht,
tel. (030) 71 18 14tst. 34.
Penningmeester:
H. J. Jurriëns, Cicerolaan 10
3584 AK Utrecht, girorekening 575520
Contributie: f 39,50
|
||||||||||||||||||||||||
Sinds meer dan 20 jaar houden bij de Gemeentelijke
Archiefdienst Utrecht groepen van vrijwilligers zich bezig met het leesbaar maken van oude, moeilijk te ontcijferen teksten. Deze z.g. paleografische werk- groepen waren eerst doende hand- en spandiensten te verrichten voor artikelen, boeken of tentoonstellin- gen over onderdelen van de geschiedenis van de stad Utrecht. Later pakten zij planmatig reeksen van hand- geschreven bronnen aan: rekeningen, notulenboeken e.d. Om duidelijk te maken wat deze werkgroepen de- den (en nog steeds doen!) wordt van vrijdag 21 no- vember 1986 tot en met zaterdag 3 januari 1987 in het gebouw van de Gemeentelijke Archiefdienst, Alexander Numankade 199 te Utrecht een expositie gewijd aan de Buurkerk, een gebouw waarover dank- zij de ijver, de vindingrijkheid en de kundigheid van deze speurders veel meer bekend geworden is. Het publiek krijgt op die manier een blik in de keuken van het historische handwerk en op de ingrediënten waar- mee anderen een smakelijke maaltijd kunnen berei- |
||||||||||||||||||||||||
C.J.P.-houders: f 23,50; 65 +
|
34, - .
|
|||||||||||||||||||||||
Ledenadministratie:
H. J. Jurriëns
Sophialaan 1, 3542 AR Utrecht, tel. (030) 43 44 74 Excursiecommissie:
Mw. M. Dolfin,
Harz 92, 3524 DC Utrecht,
tel. (030) 89 06 13
|
||||||||||||||||||||||||
Agenda
|
||||||||||||||||||||||||
Woensdag 28 januari 1987. Lezing door mw
drs L. Kranenburg-Vos over „Historisch on- derzoek restauratie 't Loo". Mevrouw Kranen- burg heeft gedurende vier jaar vooronderzoek gedaan voor de restauratie-architect Baron Van Asbeck. Tijdens de restauratie heeft zij de vondsten en werkzaamheden bijgehouden voor de Rijksgebouwendienst. Plaats: Fundatie van Renswoude, Agnie- tenstraat 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur. |
||||||||||||||||||||||||
Redactie:
E. M. Kylstra, G. J. Röhner, A. H. M. van
Schaik, C. H. Staal Redactie-adres:
Alex. Numankade 199
3572 KW Utrecht, tel. (030) 71 18 14
I.S.S.N.: 0030-6738
|
||||||||||||||||||||||||
242
|
||||||||||||||||||||||||