-ocr page 1-
TUSSEN RIJN EN LEK
TIJDSCHRIFT VOOR DE GESCHIEDENIS VAN HET
GEBIED TUSSEN KROMME RIJN EN LEK
22e jaargang                                           nummer 3                                september 1988
Inhoud van dit nummer:
3. van der Roest : Opgravingen in het uitbreidingsplan Tiellandt.
R.J. Butterman : De plaats van het muntatelier in Wijk bij
Duurstede.
redactioneel : Historische publicatie Houten op komst.
recensie A. v.d. Gaag : Odiji- khoven in oude ansichten.
recensie A. v.d. Gaag : Bunnik in grootmoeders tijd.
Redactie-commissie
R.J. Butterman, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keyzer, Houten;
G. de Nie, Schalkwijk; H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven,
Odijk; O.J. Wttewaall, 't Goy; erelid: A. Graafhuis, Utrecht.
Eindredactie en redactie-adres
mevr. G. de Nie, Molenpad 3, 3998 KE Schalkwijk, tel. werk 030-392A67.
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'
R.J. Butterman, Waalsteen 28, 3961 XB Wijk bij D. tel. 03A35-7505
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 30,- per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15,00), over te maken op
rekeningnr. 32.98.07.498. t.n.v. de Historische Kring 'Tussen Rijn en
Lek', Rabobank Houten (postrekening van de bank: 214585).
-ocr page 2-
"TToot i^^<
-1-
OPGRAVINGEN IN HET UITBREIDINGSPLAN TIELLANDT
Inleiding
Tussen 1985 en 1987 werden vooruitlopend op de nieuwbouw ten westen
van de oude dorpskern van Houten opgravingen verricht op het terrein
Tiellandt. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB)
deed dit in het kader van het Project Centraal Rivierengebied, dat de
bestudering van de bewoningsgeschiedenis van het betreffende gebied
van de prehistorie tot in de middeleeuwen nastreeft.
Het grote belang van dit circa zeven hectare grote terrein was
reeds lang vast komen te staan door de vondstmeldingen, die door leden
van de archeologische werkgroep van de Historische Kring 'Tussen Rijn
en Lek' waren gedaan en door een proefonderzoek dat de ROB in 1978 in
het riool tracé langs de vroegere Tiellandtweg had kunnen uitvoeren.
Fragmenten van het Merovingische en Karolingische aardewerk die op
het terrein waren gevonden deden namelijk vermoeden dat hier ter
plekke een agrarische nederzetting uit dezelfde tijd als het befaamde
Dorestad had gelegen. De ROB had vanaf het begin grote belangstelling
voor het terrein, omdat het de mogelijkheid zou kunnen bieden tot
aanvulling op het omvangrijke Dorestadonderzoek. De internationale
handelshaven Dorestad zou hierdoor met een, in het zelfde gebied
gelegen, landelijke agrarische nederzetting kunnen worden vergeleken.
Hoewel inmiddels een deel van het terrein op de lijst van archeolo-
gische monumenten was geplaatst, maakten de uitbreidingsplannen van de
gemeente opgraven alsnog noodzakelijk, daar deze plannen de totale
vernietiging van het ter plekke aanwezige deel van het bodemarchief
tot gevolg zou hebben. Het verloop van de diverse fasen van de opgra-
ving werd dan ook grotendeels bepaald door de prioriteiten die de
gemeente Houten had gesteld ten aanzien van het opleveren van bepaalde
terreingedeelten voor de nieuwbouwactiviteiten.
Intussen had ook een fosfaatkartering plaatsgevonden en besloten
werd, voorafgaand aan de eigenlijke opgraving, een detailkartering in
vakken van 10 x 10 meter uit te voeren. Op alle delen van het terrein
Tiellandt zou gaan gelden dat de interpretatie van de grondsporen
nogal bemoeilijkt werd door de afwezigheid van enige verticale strati-
grafie: alle sporen waren afkomstig uit een niveau dat op de meeste
plaatsen ongeveer gelijk had gelegen aan het huidige oppervlak. In de
gehomogeniseerde bouwvoor (de steeds weer omgeploegde bovenlaag) waren
daardoor de eerste 30 cm van de sporen niet meer waarneembaar. Verder
was op plaatsen waar de bewoning continu en intensief was geweest de
-ocr page 3-
Overzicht v/an de werkputten en situatie t.o.u. de oude
dorpskern. Opgegraven opp.: 116.562 m*^ (som van alle
vlakken). Gem. aantal vlakken: U - gem. diepte: 140 cm.
Opp. getekende profielen: 5264 m^. 500 werkdagen - totale
opgravingskosten: ƒ 796.158,- (incl. 205C B.T.liJ. Gem. m^
prijs: 6 a 7 gulden
dichtheid van de sporen zeer groot. Op plaatsen waar de bewerking van
de grond langdurig was geweest, hadden met name de laat-middeleeuwse
verkaveling van het terrein en diepe vergravingen en recentere activi-
teiten veel van de oudere sporen vernietigd of zodanig verstoord, dat
het herkennen van grotere structuren, zoals huisplattegronden, zeer
moeilijk is geworden.
Het doel van de opgraving zou zijn: een grootschalig nederzettings-
onder zoek, waarbij de nadruk zou komen te liggen op het traceren van
de verspreidingspatronen van de bewoningssporen uit de ijzertijd, de
Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. In een later stadium van het
-ocr page 4-
-3-
onderzoek werd de aandacht verschoven naar het vinden van het centrum
van de 7de-eeuwse bewoning (zie onder).
De werkputten (op afb. 1 in zwart aangegeven) werden zoveel moge-
lijk precies noord-zuid georiënteerd vanwege de verwerking van de
vondstgegevens met behulp van de computer, met name digitizer en
database. Aan het eind van de opgraving bleek een oppervlakte van ruim
vier ha. geheel te zijn onderzocht; verdeeld over 68 werkputten,
waarvan de meeste 15 m. breed bij 40 m. lang waren.
Geologie
Geologisch gezien bestaat de ondergrond van het terrein uit afzet-
tingen van rivierklei, waarin waarschijnlijk twee hoofdsystemen van
waterlopen bepalend zijn: een oudere zeer brede riverloop die zich
mogelijk reeds rond 700 voor het begin van onze jaartelling begon op
te vullen en een jongere geul die zich in de loop van de Romeinse
periode begon op te vullen.
Gezien het grote belang van de beantwoording van de vragen tot
wanneer de genoemde waterlopen nog watervoerend waren, op welk ogen-
blik ze met sediment begonnen dicht te slibben en gedurende welk
tijdsverloop deze opvulling plaatsvond, werd voor de bemonstering van
de betreffende profielen en het verdere palynologische onderzoek (pol-
lenonderzoek) naar de ontwikkelingsgeschiedenis van deze restgeulen,
de specialistische hulp van prof. dr. D. Teunissen van de Katholieke
Universiteit Nijmegen ingeroepen. De genomen monsters zijn in bewer-
king.
Perioden
Tot nu toe zijn vijf hoofdperioden duidelijk onderscheiden die
stratigrafisch echter bijna niet van elkaar te scheiden zijn, daar
zoals boven reeds vermeld werd alle sporen en alle vondsten uit deze
perioden meestal al op het eerste vlak door elkaar heen voorkwamen. In
chronologische volgorde worden achtereenvolgens behandeld:
De late ijzertijd. Het aardewerk dat aan deze vroegste periode van
de bewoningsgeschiedenis van het terrein toegeschreven kan worden
bleek geconcentreerd te zijn aan de zuidkant van een ongeveer 15 m.
brede ongevulde kreek die in oost-west richting het opgravingsterrein
doorsnijdt en hoogstwaarschijnlijk gekoppeld kan worden aan mogelijk
meerdere fasen van de ijzertijd. Het ontbreken van import-Romeins
aardewerk duidt erop dat al in de late ijzertijd in de directe omge-
ving van de geul moet zijn gewoond. Deze restgeul was in de ijzertijd
zeker nog watervoerend, maar in de loop van de Romeinse tijd raakte ze
-ocr page 5-
-4-
geleidelijk vol met nederzettingsafval. Aan de rand van deze geul werd
het deels vergraven skelet van een ongeveer 40-jarige man opgegraven.
Op grond van het ontbreken van ander aardewerk dan inheems in de
directe omgeving en in het bijbehorende niveau in de geul lijkt een
datering in de late ijzertijd het meest waarschijnlijk. Daar van een
grafkuil geen sprake was en ook bijgiften ontbraken, lijkt de overle-
dene zonder al teveel aandacht in de laagte neergelegd te zijn. Ook
elders in de geul en in diverse afvalkuilen aan de rand van de geul
werden tussen het dierlijk botmateriaal menselijke beenderen aange-
troffen. Bij het onderzoek naar de Romeinse villa in het centrum van
Houten in de vijftiger jaren was deels onder de fundering van het
oudste Romeinse gebouw ook al een vergelijkbare 'begraving' gevonden.
Ten zjiden van deze kreek lag een langgerekte zone met honderden,
voornamelijk kleine, paalgaten. Behalve twee kleine rechthoekige ge-
bouwtjes van circa 7 x 3,5 m., die op het centrale terrein konden
worden herkend, zijn andere plattegronden van gebouwen in deze palen-
zwermen niet te onderscheiden.
Het met de palenzwerm geassocieerde aardewerk is uitsluitend hand-
gevormd. Aan het begin van de opgraving werd gedacht dat al het aange-
troffen aardewerk in de late ijzertijd gedateerd moest worden, maar
inmiddels is vast komen te staan dat tenminste een deel van het aarde-
werk ouder is. Zo wijst het aardewerk uit twee kuilen met offergaven
(bouwoffers?) naar het begin van de midden-ijzertijd. De voor deze
tijd zo kenmerkende schalen en kommen met doorboorde knobbeloortjes en
een locale imitatie van de zogenaamde Marnepot zijn alle in deze
kuilen vertegenwoordigd, samen met visresten en verkoolde duivebonen.
Gok onderin de vulling van deze restgeul zijn zeer verweerde fragmen-
ten van handgevormd aardewerk en botresten aangetroffen, wat op een
vroegere fase van bewoning in de ijzertijd kan duiden. Het begin van
bewoning op het terrein Tiellandt werd daarom met enig voorbehoud naar
de 5de eeuw voor het begin van onze jaartelling verschoven.
De Romeinse tijd. In het westelijke deel van het opgravingsterrein
was onderzoek verricht op de plaats van de huidige hockeyvelden; uit
de aanwezige grondsporen en vondsten bleek, dat ook dit terreingedeel-
te in de Romeinse tijd bewoond was. Een tweetal spiekers (graanschuur-
tjes op palen) en een rechthoekige structuur die werden aangetroffen,
deden vermoeden dat in de directe omgeving een of enkele inheemse
boerderijen hadden gestaan. Verder onderzoek naar de aard van de
Romeinse sporen in dit gedeelte van het uitbreidingsplan zou echter
ten koste gaan van het onderzoek naar de vroeg-middeleeuwse bewoning
van het terrein gelegen tussen de Tiellandtweg-Noord en de Tiellandt-
-ocr page 6-
-5-
Paar sandalen; rechterschoenzooi bouenzijde: linker-
schoenzool onderzijde. Romeinse periode
weg-Zuid, waar in het begin de meeste Karolingische en Merovingische
vondsten waren gedaan en waar tevens tijdens de detailkartering de
grootste concentratie van import-Romeins aardewerk was aangetroffen.
Hier werden tenminste twee over elkaar liggende huisplattegronden, de
twee opeenvolgende fasen van een boerderij, aangetroffen; verder di-
verse waterputten, waarvan twee mogelijk als drenkplaats voor vee
gediend hadden, een horreum (voorraadkamer) en een groot aantal afval-
kuilen.
Op het terrein ten noorden van de Tiellandtweg-Noord werden nog
eens twee huisplattegronden en een grotere spieker uit de Rotneinse
tijd gevonden. Alle huisplattegronden uit deze bewoningsgeschiedenis
van het terrein bleken een onderling nogal afwijkende oriëntatie te
hebben. Bijzonder was de vondst van een grote rechthoekige voorraad-
kuil, die op de bodem bedekt was met een dikke laag verkoold graan
(voornamelijk emmertarwe en wat haver). Naast de genoemde drenkplaat-
sen voor vee, die bestaan uit ondiepe kuilen die met ingeheide palen
versterkt zijn en die in de laagstgelegen delen van het terrein voor-
-ocr page 7-
-6-
kwamen, zijn er ook waterputten van degelijker constructie aangetrof-
fen. Een van deze andere waterputten lag ten zuiden van de voornoemde
graanschuur; de vierkante beschoeiing van gestapelde gekliefde stamme-
tjes was ook uit andere nederzettingen bekend; weer een andere water-
put was gemaakt van tenminste twee over elkaar geschoven tonnen.
Hoewel in deze laatste waterput slechts een enkel scherfje inheems-
Romeins aardewerk aangetroffen werd, lijkt een Romeinse datering het
meest waarschijnlijk, maar gezien de ligging van de waterput in het
terrein mag een vroeg- middeleeuwse datering echter ook niet worden
uitgesloten.
Ten zuiden van de Tiellandtweg-Zuid werd een waterput aangetroffen
die ook van twee op elkaar staande tonnen gemaakt was; alleen de
onderste ton was bewaard gebleven, maar dit meer dan manshoge wijnfust
verkeerde dan ook in nog zeer goede conditie. Hoewel het aan de eerder
gevonden waterput herinnerde, had het duidelijk meer te vertellen. Op
meerdere duigen van het vat zaten namelijk inscripties, zowel aan de
binnenzijde als aan de buitenzijde. De inscripties aan de binnenzijde
van de duigen waren mogelijk aangebracht door de maker van de duigen,
eventueel door de kuiper en de inscripties op de buitenzijde waren
mogelijk aangebracht door de wijnhandelaar of door allerlei douane-
beambten: bij de import van waren in een ander tolgebied of eventueel
in een andere Romeinse provincie moest namelijk 2i
% invoerrecht
betaald worden. De inscriptie SCOTT bijvoorbeeld is vanwege de plaat-
sing aan de buitenzijde mogelijk die van de wijnhandelaar Scottius.
Dit is een bekende Gallo-Romeinse naam, die ondermeer ook op terra
sigillata voorkomt. De inhoud van deze Romeinse waterput werd in zijn
geheel verzameld en ging voor onderzoek naar klein botmaterlaal en
visrechten over fijne zeven; naast enig inheems-Romeins aardewerk kwam
vooral veel import-Romeins aardewerk, zoals terra sigillata voor;
bijzonder was verder het voorkomen van een paar (kinder-)sandalen, een
derde losse sandaal, ijzeren hoepels en hengsels van een emmertje,
glas en bouwfragmenten (dakpannen en mortel). Oorspronkelijk moeten de
duigen meer dan 2 m lang zijn geweest; hiervan was nog circa 1,5 m.
bewaard gebleven (afb. 2). De achttien duigen waren door middel van
drie keer drie hoepels van tenen vlechtwerk bij elkaar gehouden. Het
houtonderzoek toonde aan dat vijftien van de duigen van zilverspar
(Abies alba) en de andere drie van larix/fijnspar (Larix/Picea alba)
waren gemaakt. Dit gebruik van meerdere houtsoorten was mogelijk doel-
bewust, daar bepaalde houtsoorten harshoudend zijn, wat de smaak van
de wijn veraangenaamd kan hebben. Daar beide houtsoorten in Romeins
Nederland niet voorkwamen, duidt dit er waarschijnlijk op, dat het vat
in zijn geheel (en dan met inhoud) geïmporteerd moet zijn. De hoepels
-ocr page 8-
-7-
i
f^ï
»'
3 duigen uan een wijnvat; de
middelste met stop (lengte ca.
1.5 m.). Romeinse periode
waren van takken van hazelaar (Corylus avellana) gemaakt; de uiteinden
van elke hoepel waren met behulp van touwomwikkeling afgewerkt.
Uit het profiel van de kreek, die reeds in de Romeinse tijd groten-
deels moet zijn drooggevallen, werden vijftien monsters genomen, die
vervolgens door W.J. Kuyper van het Instituut voor Prehistorie te
Leiden onderzocht werden op mollusken. Hoewel de monsters niet rijk
aan fossielen waren en hoewel slecht geconserveerd materiaal naast
goed geconserveerd materiaal voorkwam, kon geconcludeerd worden dat de
aangetroffen soorten voornamelijk in zoet water hadden geleefd en dat
de soortencombinatie aangaf dat de fauna in een groter water (rivier)
geleefd had; dit water zou rustig gestroomd hebben en kalkhoudend zijn
geweest. Een pollenanalyse was een ander onderdeel van het onderzoek
naar de opbouw van het profiel van deze kreek.
Ter hoogte van de tot nu toe gevonden plekken met Romeinse bewoning
is veel nederzettingsafval in de geul terechtgekomen. Het is echter
merkwaardig dat ook verder naar het westen, waar op het centrale ter-
rein geen bewoning meer aantoonbaar is, de hoeveelheid import-Romeins
-ocr page 9-
aardewerk en bouwfragmenten in en langs de geul groot blijft. Een in-
teressante vondst uit de opvulling van de geul is een eenvoudig, maar
vrijwel compleet kalkstenen altaartje dat gewijd is aan Herculus
Magusanus, van wie wordt aangenomen dat hij de oppergod van de Bataven
was.
Een andere merkwaardige vondst uit deze periode werd ten zuiden van
de Tiellandtweg-Zuid gedaan, waar in een werkput geconcentreerd in en
om een vijftal grote, op een rij ligende (afval?)kuilen opvallend veel
fragmenten van Romeins gladwandig aardewerk, zoals kruik en kruikam-
foor aangetroffen werden. Dat het hierbij bijna uitsluitend om de
halsgedeelten van de kruikvormen ging, was des te merkwaardiger. Ook
benoorden de weg was van iets dergelijks sprake geweest. Naar de
precieze betekenis van dit verschijnsel kan slechts gegist worden. Wat
bij het Romeinse vondstmateriaal in zijn algemeenheid opvalt, zijn de
grote hoeveelheden bouwfragmenten zoals dakpanfragmenten (waarvan
sommige met stempel), hypocausttegels (tegels waar de hete lucht van
de vloerverwarming onder doorliep) en bewerkte stukken natuursteen
(tuf- en kalksteen); vooral in vergelijking met andere agrarische
nederzettingen uit deze periode in het Kromme Rijngebied, zoals
Houten-Doornkade of Wijk bij Duurstede-de Horden, De nabijheid van het
castellum Fectio/Vechten en de aanwezigheid van de kleine villa in de
oude dorpskern van Houten zouden hier verband mee kunnen houden en er
de oorzaak van kunnen zijn dat de samenstelling van dit vondstcomplex
in meerdere opzichten afwijkt van wat gebruikelijk is voor een gewone
argrarische nederzetting. Tot het import-Romeinse aardwerk behoren:
terra sigillata; dunwandig; Belgische waar: terra nigra en blauw-
grijs; geverfd: vooral techniek A en B; gladwandig: kruiken en kruik-
amforen; dikwandig: amforen, dolia en wrijfschalen; en tenslotte
ruwwandig; kookpotten en kommen. Onder de voorwerpen van brons uit
deze periode vallen de achttien fibulae van diverse, maar algemene
typen op; bijzonder zijn verder de twee gelijke grepen met eikelmotief
van een Romeins kistje.
In het oostelijke gedeelte van het centrale terrein kwamen, nadat
over een zeer brede strook, samenhangend met de oudste dichtgeslibte
geul, alleen vondsten uit de jongere perioden waren geborgen, opnieuw
sporen die met de Romeinse bewoningsfase te maken hadden, te voor-
schijn. De meeste sporen lagen echter verspreid en vertoonden geen
samenhang; onder andere werden de resten van een waterput en mogelijk
een gedeelte van een huis uit deze periode blootgelegd.
Het meest oostelijke voorkomen van sporen uit de Romeinse tijd ten
zuiden van de Tiellandtweg-Zuid lijkt strak begrensd te worden door
een weggetje dat ten westen van de muur van de tuin van de 18de eeuwse
-ocr page 10-
-9-
boerderij schijnt te hebben gelopen. Mogelijk is het hele terreinge-
deelte waar de hofstede met haar tuinen op kwam te liggen, vooraf
geëgaliseerd, waardoor het hele pakket met oudere sporen en vondsten
verdwenen is.
Verder werd op het centrale terrein in een van de meest oostelijke
werkputten een Romeins graf, bestaande uit een blauwgrijze pot
(Arentsburgerkom) met daarin een bij de crematie als bijgift meegege-
ven mooie terra sigillatabeker, aangetroffen. Twee losse complete
ruwwandige potjes met een oor, die in de nabijheid geborgen zijn,
waren mogelijk ieder op zich bijgift bij verdwenen crematies. Van
grafstructuren was in geen van de genoemde gevallen sprake (meer).
De bestudering van de relatie tussen nederzetting en bijbehorend
grafveld in de Romeinse tijd had hiermee een aanzet gekregen, maar
verdere resultaten zouden om oneigenlijke redenen helaas uitblijven.
De vroege middeleeuwen. Hoewel de interpretatie van de vroeg-
middeleeuwse grondsporen nog steeds met de nodige problemen gepaard
gaat, zijn de grote lijnen met betrekking tot deze bewoningsfase toch
langzamerhand wat duidelijker geworden. De bewoning uit de Mero-
vingische fase lijkt zich sikkelvormig over het middengedeelte van het
opgravingsterein te hebben uitgestrekt en kenmerkt zich door het
voorkomen van grote kuilen (afvalkuilen?) en zeer veel waterputten.
Hoewel beide vormen van grondsporen gewoonlijk aanwijzingen voor de
aanwezigheid van het erf van een boerderij zijn, is het tot nu toe
nog niet gelukt de bijbehorende huisplattegronden te vinden. Mogelijk
waren de palen van deze huizen niet diep ingegraven, waardoor ze geen
blijvende sporen konden achterlaten in het bodemarchief of waren de
huizen gedeeltelijk in blokhutstijl opgetrokken.
Het zwaartepunt van de vroeg-middeleeuse bewoning op Tiellandt
lijkt in de 7de eeuw te vallen, daar het gevonden aardewerk, voorname-
lijk ruwwandig Merovingisch, in die tijd gedateerd moet worden. Aarde-
werkvormen die mogelijk nog in de 6de eeuw thuishoren, zoals Angelsak-
sisch-achtig aardewerk, gladwandig aardewerk en verwanten ontbreken
niet geheel, maar zijn in vergelijking met het wat latere Merovingi-
sche materiaal toch schaarser. Het Karolingische aardewerk is ten
opzichte van het Merovingische duidelijk in de minderheid; dit heeft
er toe geleid, dat het begin van de middeleeuwse nederzetting op
Tiellandt vroeger geplaatst kan worden dan die van het historische
Dorestad. Onder het voor de Karolingische tijd kenmerkende aardewerk
bevinden zich reliefbandamforen, bolpotten en Badorfaardewerk met de
typische radstempelversiering. Van de andere materiaalgroepen uit de
Karolingische tijd zijn noemenswaard bij het brons de zes Karolingi-
-ocr page 11-
-10-
CD
Benen kam (schaal 2:3), Karolingische periode.
sche schijffibulae, waaronder enkele vierdelige kruisfibulae met
emailinleg, en bij de voorwerpen van been de kammen
Het Karolingische aardewerk is voornamelijk afkomstig uit een nw-zo
verlopend verkavelingspatroon dat het hele centrale terrein lijkt te
bedekken. Naast Karoligisch materiaal bevatten deze greppels vooral
veel later aardewerk zoals Pingsdorf, Paffrath, Andenne en kogelpot.
Vermoedelijk is deze verkaveling in de Karolingische tijd ontstaan en
heeft ze tot in de 13de eeuw gefunctioneerd. In het zuiden van het
opgravingsterrein loopt deze verkaveling uit tegen een zone met een
zeer grote dichtheid van sporen, voornamelijk uit de 11de, 12de en
13de eeuw. Mogelijk is hier ook het uiteinde van een Karolingisch huis
aangesneden. De grondsporen uit deze vroeg-middeleeuwse periode, die
voorlopig tussen 600 en 750 na het begin van onze jaartelling geda-
teerd worden, concentreren zich in het zuidelijke gedeelte van het
centrale terrein. In een werkput, die tegen de Tiellandtweg-Zuid aan
laag en die een oppervlakte van 500 M had, werden bijvoorbeeld alleen
al zes waterputten, een haardplek, twee (afval-)kuilen en diverse
paalgaten uit deze periode onderzocht. Hoewel de dichtheid van sporen
en de vele waterputten op plaatsen als deze anders doen vermoeden,
lijkt de kern van de vroeg-middeleeuwse nederzetting toch niet te zijn
gevonden. Erven, huisplaatsen of plattegronden van gebouwen kunnen
namelijk nog steeds niet met zekerheid worden aangewezen, wat wel
mogelijk is voor de Romeinse periode.
-ocr page 12-
-11-
Ten zuiden van de Tiellandtweg-Zuid met als kunstmatige uiterste
begrenzing de geluidswal lagen de opgegraven sporen uit de Mero-
vingische periode,zoals verwacht mocht worden, in het verlengde van
die ten noorden van deze weg. Hoewel een zeer gave vogelfibula tot de
mooiere vondsten van dit terreingedeelte behoort, kan worden gesteld,
dat de sporen in aantal en de vondsten aan rijkheid bezuiden de weg
duidelijk de mindere waren van die benoorden de weg. Sporen van Karo-
lingische datum zijn in dit deel van de opgraving zelfs nog geringer
in aantal en liggen nog verspreider, wat erop zou kunnen wijzen dat de
rand van de Merovingisch/Karolingische nederzetting nabij is. In het
oostelijke gedeelte van het centrale terrein kwamen, eigenlijk tegen
de verwachtingen in, bijna geen vroeg-middeleeuwse sporen meer te
voorschijn, zodat de voorgenomen poging om de zevende eeuwse bewo-
ningssporen zo ver mogelijk in oostelijke richting, dat wil zeggen in
de richting van de dorpskern van Houten te vervolgen, hier dood liep.
De late middeleeuwen. Het meeste aardewerk dat aan deze periode
toegeschreven kan worden kwam te voorschijn uit de over het gehele
terrein zichtbare verkaveling van sloten en greppels. Zoals gebruike-
lijk werd dit aardewerk onderverdeeld in handgemaakt (kogelpot- en
Paffrathaardewerk) en gedraaid (Pingsdorf- en Andenne-aardewerk en
vroeg- of proto-steengoed). Op het centrale terrein konden in de
verkavelingssystemen twee hoofdpatronen worden onderscheiden. De rich-
ting van de kavelsloten in de gehele oostelijke, hooggelegen helft van
Tiellandt was nnw-zzo. Dit gedeelte werd waarschijnlijk reeds voor de
12de eeuw verkaveld. In het midden van het terrein werden de kavelslo-
ten door meerdere parallelle dwarsgreppels met elkaar verbonden. Tot
de meer bijzondere vondsten die op dit terreingedeelte waren gedaan,
behoorde een rammelaar die in Pingsdorfbaksel was uitgevoerd en waarin
een kersepit zat die voor het geluid moest zorgen.
Een vreemd fenomeen wordt gevormd door drie grote ronde structuren
die in het oostelijke deel van het centrale terrein voorkwamen en aan
kringgreppels herinnerden. Ze hadden elk een diameter van lOm. en
lagen op een aaneengesloten rij die strak ingeklemd leek te worden
door twee van de laat-middeleeuwse greppels; het vondstmateriaal gaf
vooralsnog geen uitsluitsel over de datering. De richting van de
kavelsloten in de westelijke, laaggelegen helft van Tiellandt was no-
zw. De kavels waren hier veel smaller en het materiaal dat uit de
sloten kwam was van veel jongere datum (14de-17de eeuw). Tussen beide
verkavelingen kwam een brede NO-ZW lopende sloot voor die als een
soort scheiding gefunctioneerd moet hebben. Uit archiefgegevens was
tevens gebleken dat in de 15de, 16de en 17de eeuw voor beide helften
-ocr page 13-
-12-
van het terrein Tiellandt steeds verschillende eigendomsrechten hadden
gegolden. In het uiterste westen van het centrale terrein, waar de
hofstede Tiellandt vermoed werd, konden echter geen funderingsresten
of dergelijke gevonden worden.
In de noordwestelijke hoek van het terrein werd de bijna complete
plattegrond van een boerderij opgegraven. De vorm van het huis was
vrijwel identiek aan die van de 12de eeuwse boerderij uit de opgraving
in Leusden (1983-8A).
Ook in het terrein ten noorden van de Tiellandtweg-Noord loopt een
groot aantal kavelsloten. Op enkele Romeinse greppels na zijn de
meeste hiervan echter 14de eeuws of jonger.
Uit het vondstmateriaal lijkt naar voren te komen dat de bewoning
op het terrein Tiellandt vanaf het begin van de 13de eeuw snel af-
neemt: slechts een gering aantal scherven en wat andere vondsten wijst
op menselijke activiteiten op het terrein in de volgende eeuwen. Deze
breuk in de continuïteit van de bewoning zou mogelijk kunnen samen-
hangen met het begin van de ontginningen in de buurt (?). Pas na
enkele eeuwen lijkt de bewoning weer opgevat te worden.
De nieuwe tijd. Zoals uit boringen die in 1986 door leden van de
Nederlandse Jeugdbond ter Beoefening van de Geschiedenis gedaan waren
gebleken was, bevonden zich in het oostelijke deel van het opgravings-
gebied ten zuiden van de Tiellandtweg-Zuid de muurresten van de 17de-
18de eeuwse hofstede 'Zorgvliet'. Hoewel zulke 'recente' resten in het
kader van het onderzoek gewoonlijk niet worden opgegraven, werd toch
besloten haar zorgvuldig op te graven. Doorslaggevend hierbij was het
feit dat, hoewel 'Zorgvliet' in historische beschrijvingen en bronnen
genoemd wordt, de exacte locatie van de hofstede niet bekend was en
bovendien afbeeldingen van het gebouw ontbraken. Dit laatste lijkt
vreemd, daar deze hofstede voor zowel het terrein Tiellandt als voor
het dorp Houten een belangrijk en gezichtsbepalend gebouw moet zijn
geweest. Opgraving van dit gedeelte van het terrein legde de vaak zeer
massieve fundamenten van een uitgebreid wooncomplex bloot. Het gebouw
vertoonde allerlei stadse trekjes zoals een wijn- en bierkelder en
vlak naast het huis een grote waterkelder. Verder werden naast de
gebruikelijke water- en beerputten ook twee stelsels van afvoerkanalen
met aan het eind van ieder een zink- of beerput aangetroffen; een
derde systeem had waarschijnlijk op open water afgevoerd. Samen met
een klein bootvormig keldertje dat met bruin-geglazuurde tegels was
afgewerkt en waarvan functie en gebruik onbekend zijn, zouden deze
drie voornoemde systemen op een bepaalde eveneens onbekende nijverheid
kunnen wijzen.
-ocr page 14-
-13-
Bootuormig keldertje met
of beerput, 18e eeuw.
De moesbedden in de ruim aangelegde tuin waren over de breedte van
minstens vier werkputten (circa 60 m.) te vervolgen; hoewel histo-
rische bronnen van een Franse tuin spreken, zijn hier in het opgegra-
ven gedeelte geen duidelijke aanwijzingen voor gevonden. Direct ten
westen van de steenbouw en half eronder werden sporen van mogelijk
oudere houten voorgangers van de steenbouw aangetroffen. De betekenis
van de enkele in de nabijheid van de hofstede aangetroffen scherven
van laat-middeleeuws blauwgrijs is nog niet duidelijk, maar is hiermee
mogelijk samenhangend. Het bijna totaal ontbreken van ander aardewerk
dan 17de en 18de eeuws rondom en onder de hofstede doet vermoeden dat
het terrein mogelijk voor de aanleg van de latere fasen van huis en
tuin gedeeltelijk geëgaliseerd is geworden. Meerdere bouwfasen lijken
aannemelijk, daar de laagte ten oosten van de hofstede met puin, dat
duidelijke brandsporen droeg, waaronder vroege dakpannetjes, werd
-ocr page 15-
-14-
opgevuld; mogelijk was een vroegere fase van de steenbouw door brand
verwoest, waarna bepaalde gedeelten (?) gesloopt waren en als opho-
gingsmateriaal gebruikt werden. Een absidiale muurrest zou mogelijk
ook uit een vroegere fase kunnen stammen, daar de latere wijn- en
bierkelder er gedeeltelijk overheen is gebouwd.
Dat de eigenaar van de hofstede een vooraanstaand man was, bleek
behalve uit de schriftelijke bronnen (er zouden vertrekken met marmer
op de vloer en met leerbehang aan de muur geweest zijn) uit de samen-
stelling van het vondstmateriaal: naast veel 17de en 18de eeuws aarde-
werk werden opvallend veel drinkglazen en zeer grote hoeveelheden
wijnflessen aangetroffen. Deze wijnvoorraad, die waarschijnlijk in de
eigen wijn- en bierkelder van het huis had gelegen, zou in de betere
kringen in de stad zeker niet misstaan hebben. Op typologische gronden
doen de flessen aan datering een optimum voor het midden van de 18de
eeuw vermoeden. Bekend was dat de hofstede in 1819, na een periode van
verval, afgebroken werd, wat bevestigd lijkt te worden door het voor-
komen van veel uitbraaksleuven die door steenverkoop veroorzaakt zijn.
De determinatie en de verwerking van alle vondsten die met de
hofstede samenhangen, waaronder verder nog hout, ijzer en leer, worden
verricht door de leden van de archeologische werkgroep van de Histo-
rische Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Het archeobotanisch onderzoek
Het onderzoek van macroresten (zaden en vruchten) gaat vooral in op
wat men aan plantaardig voedsel heeft gegeten en welke gewassen er
zijn verbouwd. De meeste monsters komen uit waterputten, andere komen
uit kuilen. Plantenresten zijn in verkoolde, onverkoolde of/en gemine-
raliseerde vorm bewaard gebleven. Gemineraliseerde zaden komen voor in
fosfaatrijke grondmonsters. Ten behoeve van de macrorestenanalyse zijn
in de drie jaren van de opgraving circa 220 grondmonsters genomen. Wat
het merendeel van deze monsters oplevert, is nu nog niet bekend, daar
het uitwerken van dit deel van het onderzoek pas voor 1988/89 gepland
staat. In de tot nu wel gezeefde en gedetermineerde monsters zijn de
volgende cultuurgewassen aangetroffen:
ijzertijd gerst (Hordeum sp.) en duiveboon (Vicia faba var. minor);
Romeinse tijd gerst, haver (Avena Sativa), emmertarwe (Triticum
dicoccum) en duiveboon;
vroege middeleeuwen gerst, have (Avena sp.), emmertarwe, duiveboon en
oliehoudende zaadplanten als vlas/lijnzaad (Linum usitatissimum),
huttentut (Camelina sativa) en koolzaad/raapzaad (Brassica
napus/rapa).
-ocr page 16-
-15-
Dat in de vroege middeleeuwen gerst, emmertarwe en vlas in de buurt
van de nederzetting werden verbouwd, mag geconcludeerd worden uit het
feit dat behalve de korrels van de granen ook het kaf gevonden is en
van het vlaszaad tevens de kapsel fragmenten.
Uiterst interessant zijn de fragmenten van een flessekalebas
(Lagenaria sp.); deze bijzondere, uitheemse, gast is in een vroeg-mid-
deleeuwse waterput aangetroffen en is zeer waarschijnlijk als import-
produkt via de internationale handelshaven Dorestad verhandeld naar de
landelijke nederzetting op Tiellandt.
Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar het gebruik van hout in de
Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Het hout van de waterputten
is, voor zover aanwezig, verzameld en de dikste stukken zijn voor
jaarringonderzoek bewaard. De waterputten uit de Romeinse tijd zijn
verschillend van constructie. Drie waterputten bestaan uit palen,
waarvoor lokaal hout gebruikt is; de houtsoorten zijn els (Alnus sp.),
es (Fraxinus excelsior) en wilg (Salix sp.). Bij een van de water-
putten kon geconstateerd worden dat een deel van het hout hergebruikt
is.Een andere waterput uit dezelfde periode heeft een bekisting van
gekloofde stammetjes. Verder komen er twee waterputten voor die uit
hergebruikte wijnvaten bestonden (zie boven). De waterputten uit de
vroege middeleeuwen zijn over het algemeen van eenvoudiger construc-
tie, zogenaamde boomstamwaterputten. Dikke eikehouten stammen (diame-
ter ca. 90 cm.) werden gekloofd en uitgehold, waarna de delen vervol-
gens weer tegen elkaar werden gezet en vaak met behulp van metalen of
houten klampen met elkaar werden verbonden. Of zulke dikke eikenhouten
stammen in de omgeving van Houten voorkwamen zal onder andere moeten
blijken uit het palynologisch onderzoek dat door prof. dr. D.
Teunissen van de Katholieke Universiteit Nijmegen wordt gecoördineerd.
Door middel van pollenanalyse zal verder getracht worden de diverse
landschappen uit de betreffende perioden te reconstrueren.
Slot
Hoewel op het terrein Tiellandt nog mogelijkheden waren om in
noordoostelijke en oostelijke richting verder te graven, werd om
verschillende redenen besloten in 1988 niet een vierde campagne van
start te laten gaan om meer inzicht te krijgen in dit zeer interes-
sante vondstcomplex bij een van de oudste dorpskernen van het Kromme
Rijngebied.
3. van der Roest,
Medewerker R.O.B. Amersfoort.
-ocr page 17-
M
>/l
M
c
1
p
4-1
01
-it
4->
—(
c
(4
C
4-1
C
OJ
TD
"—)
^4
4-1
4-1
C
OJ
1
4-1
OJ
1
TD
en
c
0)
1-1
CU
01
CU
O
c
Jt
c
■D
••-^
01
0)
CD
.—.
e/l
O
OJ
en
OJ
TD
C
c
•H
OJ
OJ
TD
4-1
CD
-H
4-1
OJ
t4
TD
C
CO
c
OJ
CD
(U
CD
TD
o
O
(U
-H
CD
01
•H
ir
(4
>
r<\
•H
o
•H
OJ
OJ
OJ
n
OJ
ir
f4
E
>
T3
-r4
SI
3
OJ
4-1
OJ
.-4
nj
^
CD
f-i
4-1
>
>
D
CD
01
3
CD
>—•
3
TD
.—t
4-1
(4
CDl
4-1
O
O
3
3
4-1
^4
UI
>
4-1
-4->
l/)
C
-P
O
•H
0)
(H
4-1
s
i<:
lA
n
OJ
OJ
OJ
4-1
UI
c
3
Ji
C
E
TD
-H
OJ
•H
TD
0)
CD
S
D
J-)
Ol
n
C/l
4-1
iH
-3-
■D
C
OJ
T3
2:
o
fH
CD
CO
CD
f4
OJ
4-1
UI
o.
UI
t4
•H
OJ
(Dl
3
CU
C
^
O
Ol
(U
(U
01
C
CO
c
lA
en
O
4-1
4-1
TD
C
F4
OJ
TD
^
CD
(Dl
O
E
CD
c
o
TD
o
ir
TD
E
to
Ol
CD
••—)
-2t:
•H
en
en
n
CD
CD
•r4
.—1
•H
O
l/l
JL
M
O
c
(Dl
C
o
CD
OJ
f4
CD
3
u
O
TD
^H
•H
M
"—t
rH
<u
>
s
P
4-1
3
t4
-H
01
(4
o
»«
C
■H
>
UI
f4
OJ
co
4-1
UI
01
CO
+->
s
•H
■o
CD
•H
c/l
01
3
OJ
C31
TD
UI
TD
4-)
01
—(
cn
4-1
CD
UI
cn
f4
•H
c
4-1
ëll
<t-
C
3
•^
4-1
4-1
c
1*-
CD
01
OJ
OJ
(4
4-1
E
4-1
•H
C
OJ
TD
CO
c
UI
(31
3
c
OJ
TD
OJ
UI
0)
CU
0)
+J
CD
■O
!U
cu
•■
3
E
>
C
JD
(4
OJ
OJ
OJ
OJ
ü
f4
ID.
OJ
CD
O
01
•H
>
TD
LÜ II
OJ
i/1
CU
■o
C
<i-
CD
(H
.D
c
-H
c/l
01
O
§
OJ
O
TD
o
^
•^
-SC
O
OJ
TD
^4
c
I4-
TD
>
TD
1— II
j:
en
^H
D
f-l
•H
0)
(-1
O
.O
co
n
4-1
•^
CN
iD
o
cn
Q.
C
c
OJ
OJ
3
JD
C
f4
OJ
f4
3
••—1
c
VI
CO
OJ
cnii
(-1
(U
O
CU
(U
4J
3
01
>
O
CO
0)
-—t
s
Q
c
OJ
OJ
Ji
TD
-D
c
UI
O
CD
TD
4-1
OJ
O
•H
co
4-1
ir
TD
er II
M
D
>
r:
^
-^
i:
en
IZ
(4
CD
■O
!•-
OJ
i3
CD
t4
CDl
•*—)
^H
CD
4-1
4-1
.se:
CD
TD
f4
>
ir
OJ
z) II
(U
iD
(U
a>
R
Ji
CD
^H
c
CL
t4
CJl
OJ
UI
(4
O
•H
OJ
c
>
s:
CO
f4
3
eo
f4
4-1
OJ
-C
o
o
OJ
3 11
-H
i/)
c
en
N
OJ
c
CU
CO
s
c
C/)
cn.
o
O
0)
Ol
•H
4-1
n
4-1
3
UI
OJ
u
co
O
•H
O
OJ
TD
o
TD
CD
IA
3
D II
r—(
iD
CU
Ol
z
CD
■O
>
D
•H
•D
OJ
OJ
TD
UI
c
C
O
1—1
O
3
X
UI
c
f4
K\
4-1
II
0)
CD
(U
•H
•~~i
CD
TD
CU
en
CD
01
(4
(4
c
c
4-1
>
C7)
£1
(4
C
•H
c
•H
N
o.
■«
-i-l
C
E
co
(Dl
^4
•-> M
-<-l
X
•~-i
KI
CU
c
4-1
c
••—>
01
CU
4-1
•D
o
3
0)
OJ
OJ
••—1
O
•H
3
o
OJ
OJ
OJ
4-1
-r4
CD
O
ir
1-1II
CD
f—i
<D
s
D
cn
CD
•H
X3
crt
O
3
01
OJ
r.
^^
4-1
•H
3
f4
f4
p
(31
OJ
TD
CD
Q
4-1
CO
C
OJ
CQ II
-l->
CD
n
ü
CU
CD
4-1
c
(-1
4-1
OJ
OJ
iD
p
OJ
JD
f4
N
CD
f4
4-1
OJ
OJ
OJ
CO
TD
II
C
QJ
co
en
0)
4-1
4->
!U
0>
C/l
c
4-1
|4
n
4-1
CD
>
OJ
UI
OJ
c
f4
O
(0
f4
TD
TD
a
ii: 11
D
■O
-l->
i/>
■H
CU
i/l
£U
OJ
a>
QJ
>
■H
01
0)
E
CD
CD
01
M
CD
OJ
4->
3
Q
-H
4-1
O
CD
OJ
f4
f4
1
I-) II
E
0)
4->
•H
4-1
4-1
TD
r;
i:
O
CD
iD
o
■O
:^
c
T3
O
s
f4
f4
TD
UI
4-1
a.
fH
4-1
OJ
C
3
o
CD
i-H II
2C
•H
CD
•D
CD
CU
E
M
CD
cn
yi
co
O
CD
OJ
4-1
OJ
CD
4-1
£
OJ
CD
3
o
C
3 II
-M
•'—1
c
CD
■«
CD
•H
CU
CU
CD
c
Ol
(-1
TD
4-1
4-1
M
>
C
Q.
CD
TD
OJ
C
•H
OJ
CD
OJ
UI
CJ
c.
CO
E
r<>
II
OJ
•H
l—i
+J
(-1
c
o
(U
C
HH
c
<i-
CD
co
OJ
•«
O
OJ
OJ
•s
C
C
j:
OJ
4-1
TD
TD
(Dl
T3
CD
•H
^4
OJ
2 II
H
^H
-l->
a
i/)
■«
4-1
c
>
•H
4-1
CD
•H
OJ
O
XJ
i4
(31
OJ
(0
4-1
co
OJ
13
c
OJ
TD
l-H II
OJ
tt-
CU
•O
</)
(4
0)
CU
Ol
N
C
c/l
^H
c
■D
■O
(4
UI
C
CD
en
c
OJ
CD
C
4-1
f4
N
4-1
CD
Q
OJ
*•—)
II
(U
CJl
OJ
OJ
(U
E
4-1
O
!3l
en
c
"—1
0)
Q.
C
CD
•H
OJ
CD
•H
OJ
OJ
o
f4
«>
CD
(D
OJ
OJ
O
Q
JC
TD
•H
er II
n
o
0)
n
s
0)
C
o
c
CD
T3
•r-l
0)
4-1
Jt
O
CD
CO
3
o
(4
01
TD
E
4-1
cn
CD
CO
>
TD
4-1
O
O
M
1
LÜ II
<u
e
r:
(U
o
D
>
4J
o
•—1
C
s
01
C
"~1
Ji
c
x:
X
>
C
TD
UI
c
!h
O
OJ
4-1
•H
4-1
vo
t-i II
4->
c
en
c
2:
(U
O
c
en
x:
OJ
•H
(4
(4
01
c
OJ
CD
C
4-1
•H
TD
4-1
CL
c
(31
•H
^—.
f4
UI
>-H
_i II
UI
c
CU
0)
4-1
H
.—t
4-1
>
CD
•H
OJ
—4
O
CO
(4
4->
OJ
OJ
CD
^4
4-1
OJ
c
>
f4
UI
O
OJ
TD
lA
OJ
O
1
LÜ II
!-l
a>
•«
4->
1/1
^
CU
(U
co
CU
en
CD
c
OJ
o
CD
OJ
OJ
TD
TD
>
—^
UI
3
3
*'—>
OJ
f4
-^
OJ
Q.
o
1— II
D
c
•M
•H
•D
•H
f-i
•H
4-1
4-1
CD
•»
c
TD
■o
^
•H
3
Z
-H
OJ
OJ
4-1
4-1
-^
N
-^
TD
cl II
D
j-j
CD
3
tn
c
>o
c
c
CD
c
0)
co
4-1
c
OJ
c
4-1
•'—)
lA
£
OJ
O
M
3
TD
OJ
CD
OJ
OJ
O
C
OJ
•H
1— II
Q
n
CO
n
en
M
c
>o
CU
CD
(U
X
14
OJ
TJ
c
o
4-1
CD
•H
<t
CJ
TD
.D
OJ
sz
4-1
-4
OJ
CD
f4
TD
O
OJ
TD
3
Zll
a
•—i
CD
CU
co
E
>
o
c
^H
OJ
c
O
OJ
N
OJ
TD
-O
lA
UI
OJ
TD
u
*H
O
£
(31
4-1
N
N
S II
"-*)
tu
U)
c
'-H
-M
CD
CD
4-1
CD
o.
0)
o
c
••—)
E
^-4
f4
C
(m
UI
UI
>
4-1
U)
4-1
OJ
C
•H
(-1
co
c/l
;/)
CD
4-1
CD
^
c
a.
o.
•H
4-1
•H
OJ
OJ
01
C
OJ
OJ
•H
OJ
TD
3
•H
OJ
II
JD
*->
c
>
-!->
CU
U
c
0)
4-1
4-1
o
o
c
•H
o
SI
JD
J^
•^
3
c:
>
UI
OJ
CD
JD
(Dl
OJ
^4
3
OJ
Z
1—t
OJ
TD
1— II
n
(U
C
0)
a>
•H
co
C/l
CA
•w
0)
0}
c
o
Ol
u
"—}
4-1
-H
UI
4-1
>
TD
CD
4->
OJ
ID
(Dl
LÜ II
^
+J
c
3
e
•H
(U
c
co
4-1
1^
N
i3
c
OJ
.i^
c
OJ
01
■H
r:
C
4-1
3
s:
OJ
C
3
"-)
O
OJ
4-1
I II
"—)
c
0)
0)
e
4->
^H
N
(H
c
-H
J3
o
OJ
(4
•H
(4
n
—H
CJ
OJ
Ol
•H
4-1
o
OJ
14
OJ
f4
*H
TD
4-1
TD
C
^4
<i-
II
•H
CD
•M
n
c
ID
CU
c
4-1
o
4-1
OJ
■D
01
■o
4-1
0)
o
E
CD
3
o
TD
OJ
TD
CD
OJ
£
(Dl
ir
OJ
OJ
4-1
QJ
Zll
3
>
-^
p
0)
D
4-1
■Q
0)
c/l
•a
■D
j:
>
F-^
Z)
(4
cn
-S^
o
TD
OJ
.1^
C
TD
f4
CD
TD
OJ
u
ID
TD
•r4
f4
«II
CU
TD
E
CD
•H
c
c
C
c
•»
OJ
o
OJ
(4
2^
•r4
UI
TD
(4
•H
f4
O
C
44
^sl
co
f4
3
4-1
> II
C
C
c
0)
(U
4-1
TD
CU
""l
o
•H
4-1
**—)
OJ
OJ
E
c
D
4-1
OJ
OJ
•H
E
OJ
OJ
OJ
3
UI
CO
OJ
!4
.^
O
OJ
II
•H
CU
(D
crt
^
■a-
4->
d-
C
■o
•H
(4
>
01
-H
■O
M
p
CD
>
>
4-1
E
14
>
4-1
>
OJ
(Dl
TD
en
(31
••—1
3
OJ
ID
LD II
o.
-i->
en
;/)
CJs
<U
0)
!U
N
CU
O
N
OJ
OJ
OJ
>
4-1
!4
4-1
O
•H
TD
TD
C
UI
■H
4-1
)— II
)-l
Q.
c
(U
(-(
<3-
sz
O)
>
CU
i3
E
4-1
n
>
en
co
4->
O
OJ
p
>
OJ
3
OJ
C
OJ
CD
TD
4-J
TD
N
C
UI
4-1
d II
CD
O
D
(-1
D
^H
il
O
4-1
•H
4-1
UI
c
■D
TD
o
■H
O
Q
T3
O
4-1
-J
(Dl
TD
CO
CD
OJ
f4
CD
o: II
CD
SI
e
CU
D
4-1
i3
(U
4-1
■D
C
■H
Cl-
OJ
c
■H
(4
Q.
TD
O
(Dl
f4
UI
OJ
f4
4-1
s:
c
OJ
3
a:ii
s
u
jj
Q
C
CD
c
Q
CU
01
to
D
o
"—i
TD
OJ
N
O
Q.
C
OJ
(4
(Dl
f4
N
O
UI
c
OJ
if)
c
c
(U
O
CU
01
E
O
•o
co
j:
•H
D.
••—1
■s
3
OJ
Q.
OJ
•H
^—K
Jt
O
3
OJ
S
OJ
o
II
•*
if)
D
»H
••—)
3:
•H
E
■^
01
4-1
C^
n
4-1
Q-
•H
4-1
M
O
f4
TD
<r
*^^
O
C
3
(Dl
CDl
c
IDl
f4
c
f4
öll
Ol
•H
i:
a>
•H
<r
ü
C31
4->
cfl
O
c
TD
O
3
•H
3
OJ
C
•w
>—'
•H
■O
OJ
Q
•H
4-1
OJ
•H
ID
"-1
O
CD
Xl
ai
JD
1^
.—.
x:
0)
en
0)
O
OJ
-H
-C
C
OJ
3
TD
4-1
OJ
OJ
^4
TD
JC
CO
TD
Q-
-H
O
CD
<r
f—t
E
Cl
'•—y
^-H
U
Ol
J^
4-1
3
CJ
CD
<i-
O
CD
o
SI
OJ
OJ
TD
4-1
f4
••—)
CD
cn
f4
OJ
N
>
U
0)
>
JC
J^
^H
—'
n
CD
o
■H
4-1
D
(4
en
CD
■D
UI
CD
n
C
TD
X
u
TD
4-1
en
c
O
O
•rH
4-1
c
O
•r4
>
■D
o
•'—>
c
CD
1—
H
•H
O
(4
0)
•H
CD
UI
4-1
OJ
CD
UI
OJ
UI
•r4
OJ
-H
O
•^
UI
co
O
-C
UI
o
•rH
c
c
co
C
O
Q
OJ
>
3
en
CL
•H
OJ
OJ
Dl
>
OJ
It-
4-1
OJ
4-1
3
UI
3
OJ
CDl
3
a
c
c
0)
^^
3
0)
(U
£
c/l
•H
£
O
J3
•D
£
4-1
•«
TD
co
UI
3
UI
3
C
J^
UI
C
u
0)
OJ
Q
i-l
<u
p
(/)
■D
4-1
■D
^H
01
f4
OJ
iH
E
TD
f4
TD
OJ
O
OJ
Jt
UI
TD
OJ
co
TD
TD
CD
(-1
CD
en
c
C
.—.
c
CD
•'-)
Q)
•o
C
4->
CD
OJ
O
CD
OJ
c
3
•H
>
ID
4-1
Ol
3
•H
CD
(Dl
*'—>
P
CD
CD
CD
0}
D
CU
Q)
01
CM
CD
4->
•H
4-1
OJ
CU
CD
OJ
3
c
O
CD
O
CD
«
3
3
OJ
OJ
OJ
OJ
S-l
3
4-1
OJ
OJ
-r4
OJ
s
5^
e
-P
-M
<i-
T3
CU
S
tn
J3
CD
>
OJ
I
D
■o
4-1
-H
o.
C
Ol
>
Q
N
ID
Ol
£
4-1
TD
r.
UJ
4-1
TD
4-1
3
-ocr page 18-
-17-
Het in 1545 getrasporteerde huis (omcirkeld) is één van
de afzonderlijk aangegev/en gebouwen op de stadsplattegrond
uan Jacob uan Deventer (ca. 15BG). Kaart gemeente Wijk
bij Duurstede (origineel Koningklijke Bibliotheek, Cladrid).
(ca. 1350-ca. 1400) overbodig. Toch werden zij niet opgeruimd; tot ver
in de 17de eeuw komen zij voor als begrenzing van onroerend goed
tussen de Munt- en de Volderstraat (6). De voormalige stadsgracht -die
Arkgracht werd genoemd- diende als waterlossing voor de huizen in de
omgeving. In de omschrijving van het verkochte wordt in de oorkonde
ook van het huis gezegd, dat het ligt aan de straat tussen de toegang
tot het kasteel en de Volderstraat, maar dit kan gebeurd zijn om
-ocr page 19-
-18-
redenen van zinsbouw: met deze formulering kon men immers tegelijker-
tijd de ligging van het huis en van de poort aangeven.
Een voorwaarde, die Karel V bij de verkoop stelde, was dat de stad
jaarlijks als recognitie twee kapoenen voor het nieuw verkregen onroe-
rend goed zou betalen. Deze betaling was een tijns die aangaf dat de
heer van Wijk -in deze periode Karel V- de eigendom had uitgegeven. Er
waren meer huizen in Wijk -en met name in de Nijpoort of Nieuwstad-
met kapoengeld belast, doordat ook de voorgangers van Karel als Heer
van Wijk bij de eerste en tweede stadsuitleg erven -die hofsteden
werden genoemd- in tijns hadden uitgegeven (7). Alles bij elkaar kan
over de plaats van het op 12 mei 15A5 getransporteerde weinig onduide-
lijkheid meer bestaan: het lag aan het eind van de Munstraat en wel
aan de noordwestelijke kant van die straat en moet daarom gesitueerd
worden op de plaats van het huis Amstelwijck.
De tekst van de bevestigingsoorkonde is te lang om hier in zijn
geheel weergegeven te worden; daarom volgt nu de tekst van de akte van
transport voor het stedelijk gerecht van Wijk, die in deze oorkonde is
opgenomen en ongeveer 50% van de tekst ervan beslaat:
r. t
"Wij Jerefaes van Hollandt, scholt van wegen Keij Ma , Jan
Henrickssen van Omeren, Claes Matheuijssen ende Henrick van Bijier,
schepenen tot Wijck doen kondt allen luijden dat vor ons gecommen es
in 't gerecht: meijster Peter de Clerck, raedt ende rentmeester-
generael der Keij. Ma ' Zijn Ma * erfflanden van Utrecht, volmacht
tonende vanwegen Keij ' Ma " den rechte genoech wesende, Ende heeft
aldaer mit zijnen vrijen moetwille vanwegen Keij ' Ma ' ende Zijn
Ma * nacommelingen gerechtelick opgedragen ende overgegeven mit
ordel ende mit vonnisse al se die schepenen wesen dat recht was
Henrick Aertsen, cameraer der stadt Wijck tot behouff, nutschap ende
oerbaer der stadt Wijck voorschreven: den vrijen eijgendom van eenre
huijsinge ende hoffstede mit een poort, genoempt die Hoenrepoert
ende plaets, erve, van voeren tot achteren, onder ende boven, mit
allen zijnen toebehoeren, alsoe die staende ende gelegen zijn binnen
der stadt Wijck aen die straete, daer men van dat slot van
Duersteden afgaet in die Vorderstraete; zoe dieselve bij de bis-
schoppen van Utrecht gebruijckt zijn geweest in denselven eerst,
ende naer Keij " Ma " toebehoert hebben. Omme deselve Hoenrepoorte
ende huijsinge bij den copere vrij ende eijgentlicken tot behoeff
der stadt Wijck voirgenoempt gebruijckt ende beseten te worden alsoe
die gelegen zijn in 't viercant, die Hoenrepoorte uuijtgaende op die
straete, daer men van Duersteden afcompt gaende nae die Vorder-
-ocr page 20-
-19-
straete; insgelijck die huijsinge ende hoffstede streckende after
uuijt aen ende tegens die oude stadtmuer aen de stadtganck ende -
grafte. Ende meister Peter de Clerck voirgenoempt yerteech ter
selver tijt ende rechtevoert mede vanwegen Keij ' Ma ' van dese
voergenoempte husinge, hoffstede, erve ende plaetze voorschreven van
voeren tot achteren, onder ende boven mit allen zijnen toebehoeren
als voorschreven tot behouff Henrick Aertssen als cameraer ende tot
behouf der stadt Wijck voorschreven. Ende hij gelovede mede dese
voirgenoempte huijsinghe ende hoffstede ende etcetera te vrijen ende
te weeren jaer ende dach als erffkoeps recht is; mit voerwaerden -
alsoe die voorschreven oude stadtgraffte een waterganck is, duer
diewelcke die geheel Arckstraete ende andere hemluden water lossen
moeten- dat die voorschreven van den stadt diezelve grafft zullen
moegen doen schauwen, opgraven, ruijmen soe dat behoort ende behou-
den een ijegelicken zijns rechts. Beheltelicken dat die stadt Wijck
ende hueren cameraer in der tijt tot een recognitie gehouden zullen
zijn jaerlicx eeuwelicken ende erffelicken geduerende die Keij. Ma
ende zijnen nacommelingen als erfheere 's lants voorschreven betae-
len zullen in handen van den rentmeester 's lants van utrecht in der
tijt wesende een paer capoenen, waervan 't eerste jaer verschenen
sal wesen Kersmisse anno XV vijffendeveertich, sonder verval. Alsoe
dat die schepenen wesen voer recht. ... Gegeven in 't jaer Onss
Heren duijsent vijffhondert vijffendeveertich op ten twalefften dach
in de Meij, voer de noen te negen uren; ende waeren deselve brieven
onderteijkent: P. de Clerck, ende besegelt met vier segelen des
scholtz ende schepenen der stad Wijck in groenen wasse ende dobbelen
uuijthangede steerten."
Bij het schrijven van deze bijdrage was nog niet duidelijk aan wie
het stadsbestuur het huis en erf heeft doorverkocht; evenmin waren
eventuele opvolgende eigenaars vóór de tweede helft van de 17de eeuw
bekend. Het eerstvolgende eigendomsbewijs van het huis, waarvan we
aannemen dat het het vroegere muntatelier van Wijk is, dateert van
1652. Op 29 augustus van dat jaar wordt -vanzelfsprekend weer ten
overstaan van het gerecht van de stad- door jonkvrouw Elisabeth
Pithan, weduwe van Alendorff en schoonzuster van jonkheer Rudolff
Ketel, heer van Vuijlcop, getransporteerd aan Willem van Rhee, kapi-
tein van de kanoniers "...seeckere huijsinge, gront ende erven met den
aencleven, sulx 't selve met sijn oude rechten staende ende gelegen is
binnen dese stadt in de Munststraet, daer boven Jacob van Groll ende
beneden de strate aen de stadtsmuer naest gelegen sijn, streckende
achter van 't erve van Reijer Mom tot voor aen de strate toe..." (8).
-ocr page 21-
c
OJ
c
OJ
o
Q.
CD
OJ C C
■o OJ CD
CO
•H Ol
3 M 4->
O x:
-M XJ U
e O
OJ ^
—1 (-1
3 OJ
u >
OJ OJ -♦"
Jt "D r^
+->
c
CD
Jt
4->
i/)
O)
s
•D
U
O
O
c
T3
U -H
0; 'M
S 0}
(H n
OJ
>
0}
0) r:
■D
C
•H OJ
•H
T3 3
Ol f-i
•-1 n
T3 OJ
Ol
QJ
-M
TD
to
m
■O
-u
i/)
U)
•H
i-i
D
IA
D
IA
O
f^
••—)
■D
C
•H
01
CO
>
J3
■u
U)
4J
^
•>-)
u
3
CD
■O
•H
3
c
3
O
(U
01
•*~ï
4->
•H
o
X)
Q.
tM
in
■CT
^
c
CD
^■^
*»—)
>-l
Q. =
O
—I     C
OJ     -M
C      i/l
o    ^
(-1      CD
O.
in     in
o     3
o    n
OJ      OJ
13     TD
<t-
iO     ^-t
—I      OJ
co      N
O     -l->
M      O)
Q.
O
O
0) i/l
3
n   ï
o   3
i/l     OJ
>-i     OJ
Q.
CO
Ol
c
CD
C31
OJ
> OJ
■o
CD ^H
in OJ
■a
OJ
■D C
•H
c
CD OJ
CD 13
U C
CO (O
CO >
c
OJ C
Ol ^OJ
OJ
OJ 2L
n o
OJ -w
*H Jl
•O 3
OJ OJ
O) TD
TD     CD
C     CD
CD       E
C
(-(     (U
d)     
-o
c
o    -
lA       CO
■sr       N
lA
I
^H       OJ
J3    -l->
M    -U
OJ       C
13       CD
(H     ^
OJ     -H
>  ^
OJ ^
TD -^
C -H
(31 (U
-H E
OJ CO
> _l
OJ
•o
E
OJ
o
c
OJ
O)
O) OJ
3
OJ     —I
a>   co
C       OJ
•H   i3
OJ       C
T3      OJ
M       OJ
CD
CO     +->
S     in
C      CD
OJ     co
Ol    C
OJ
OJ -l->
M OJ
Q. E
in
E
O
OJ O)
c
O)
u
OJ
•H     OJ
3     OJ
4J    x:
in    CE
3
CD ■□
> Ol
O
Q. O
O 01
O JD
c c
CO 0)
CD rj
■D ü
-M ï
V 3
È o
i3
co ai
•H     -U       CD
J3    -D    O
Ol    O        •
C     S    :
I
1
OJ
OJ OJ
S T3
OJ
Ol C
CD
C CO
••—)
■H i/l
N -H
3
■O £
O)
X
ra .H
o 3
OJ OJ
£ T3
C
CO
>
c
OJ in
OJ
co in
Q co
3
O
•H
f-{
-I C
3 OJ
Ol X
o OJ
O
OJ
CD
c
c
OJ
F-<
CO
3
■D
O!
•H
■D
u      en
OJ      co
>      o
OJ
T3
Q.
o
Ol
c
co
Ol
OJ
•H
13
OJ -U -t->
■D OJ OJ
X jC
OJ
sz
c
co
>
U      >
OJ
Q.      E
O       CD
r:
o
O)
N
      i/l
--^      OJ
CT\       CD
—-      C
O      ■*->
c^      OJ
VO      CD
—I       (-1
-t->
l/l     l/l
3
> ^
CO
c
U
3
o
o
Q.
OJ       3
Dl    n
c       u
OJ      in
O      (-1
m
■H co
M CD
CD Ol
OJ OJ OJ
Ol >
co
Ol
3
•/> -t->
OJ     OJ
J3    JZ
iA
X)     C
CO co
-t-> >
in
Ol
-u C
OJ -H
I >
O)
- c
4_) -H
t4 Ol
o O)
o -H
Q. -I
OJ
■o OJ
Q
c
CD
>
CN
l/l
Q.
CO
C     IA
CD CD     \0
XI >    —(
(-1
OJ Ol    C
> C      CD
•H       >
OJ —I
^ -<      OJ
■<-) OJ     4->
•H Q.   Jl£
—I iO     CO
C -^
co •^^
(-1     -a-
OJ     lA
>    —I
3    -M
in     3
il
OJ
i/l
3
Ol 0> C
o 3 OJ
C CD CD
OJ
^ E
c
co c
co OJ
-ocr page 22-
-21-
'Amstelwijck' tijdens de restauratie in 1985. Foto G.K.
Fraza, Wijk bij Duurstede.
Johan Baptista /an Brienen, een bierbrouwer. De buurman van deze
brouwer is inmiddels niet meer zijn collega van Groll, maar Jacob van
Sandick, lid van een invloedrijke familie, die zelf verschillende
openbare functies in Wijk bij Duurstede heeft bekleed (10). Deze
gegevens over de eigenaars van Amstelwijck en hun buren wijzen erop
dat de Munstraat -en met name de westkant van de straat- aanzien had
doordat de beter gesitueerden van de stad er woonden. Dat het om een
bijzonder gebouw gaat, bljkt uit de toevoeging in de akten, dat het is
gelegen "... met sijn oude rechten ..." een frase die bij het trans-
-ocr page 23-
(1>
in
c
•s
4->
UI
•,
c
131
(U
c
-p
CU
•>
UI
c
1
C
-p
(U
1
.^
1
c
c
13
UI
c
1
-p
c
•.
4->
c
CU
■D
•H
CU
CU
■H
•H
UI
CD
O
CU
o
(3.
13
CU
3
Q)
c
0}
CU
Q
•o
UI
o
t—1
•*-!
^H
•p
0)
co
CU
(U
4J
CU
CD
P
C
D
CJl
3
3
3
>
c
E
p
O
E
^
X
•P
CU
13
E
1
u>
C
c
<t-
c
X
•p
01
3
13
-H
X
E
UI
E
CO
CU
<u
H
c
X
•D
r
p
co
O
CU
01
o
-P
(U
P
r-H
c
(U
•p
o
CD
c
N
01
X
P
CD
CD
"—1
•P
ai
•o
•H
Jt
M
c
co
X
JX
o
E
o
Q.
O
-P
OJ
CD
o
i—i
co
n
O
c
c
•P
UI
r-i
^-^
4-1
CD
i/)
O
-(->
CD
OJ
CD
P
c
l—t
CD
e
o
s
CO
Ol
X
(U
C
X
01
co
—^
c
OXSI
3
•'-)
(U
CU
•p
CO
3
O
(U
CO
"-~1
O
CU
(Dl
D.
C
3
CU
CU
CU
O
•H
13
CD
-p
13
(U
o
co
OJ
CJl
2
01
•p
CJl
X
3
lA
O
>
X
M
•r^
X
CO
01
CD
Q.
>
(31
X
3
C
c
c
p
cc
co
c
13
13
XI
Cl-
X
CJ\
•P
3
•>
3
X
>
r
p
-P
c
P
01
c
13
CU
CU
CD
o
-p
-p
p
••
•p
O
P
p
P
i—i
-P
£
r
(-4
o
n
o
in
CD
•o
co
ai
c
>
Ol
X
X
o
CU
(U
p
vC
01
-P
CD
01
c
-P
P
CD
<J
•»
CU
CO
UI
CU
o
-P
13
CO
C
^
CU
(U
^H
Ol
4-)
(U
o
o
E
c
CU
—^
(N
01
13
CO
CD
<u
c
CD
■D
<J-
J-J
CU
c
^
UI
TD
CD
CU
•P
p
M
lU
CU
X
X
p
(U
■p
CO
—■
O
P
3
UI
>
X
•p
d
1^
O)
c
c
c
CD
•p
CO
•p
-P
o
CU
1
N
1—1
o
X
•->
UI
CJl
c
co
■P
O
c
l—l
—H
c
et
CU
U
C
_J
p
Q
UI
o
ai
13
CU
CU
c
E
•p
!U
p
r^
Cl-
z
(U
c
c
c
■)->
O
C
co
a.
01
p
(7\
ll-
O
3
13
CD
P
13
p
p
(U
CU
Li_
3
-P
-p
lA
•P
*•
■p
(U
•p
•p
•H
M
X
z
CU
3
CD
CL
U)
(31
CU
VO
13
O
13
-p
CO
CU
13
UI
X
13
c
UI
CN
■P
CN
C
3
1-1
CL
3
O
<1>
>
•H
CD
a>
Q.
r^
c
O
^
■O
O
13
CD
c
13
01
P
CD
P
CU
CD
C
r~-
CU
O
-P
p
iD
c
CU
(-4
X
jt
<-H
o
r~i
CU
CJ
P
ül
f—(
P
•p
,—i
13
01
O
P
4->
CU
p
13
• a^
01
CO
13
«^
X
.^
CU
E
co
C
-H
CD
u
o
CU
^
13
01
•P
0}
-p
O
^—^
O
01
E
CU
(U
CD
^—.
13
^H
•P
.!t
P
1
0)
-p
-P
(U
>
<D
JC
.—^
2:
UI
o
ai
c
^H
>
<t-
CD
3
c
c
UI
c
3
01
X
c
■k
^
c
•P
CU
<U
01
(U
3
E
JC
a
(U
c
<~i
■o
01
•p
3
c
U)
••—ï
s
•p
CU
(U
-P
13
C
o
c
•p
CU
c
X
01
>
-p
O
fH
0)
<rt
(U
^-H
p
CU
01
-p
Q
cn
CD
p
•■-)
■p
C
p
n
01
•P
CD
-p
•p
•p
UI
3
en
HH
o
X
p
UI
P
^
(U
■D
3
-l->
CD
o
o
-p
(/i
■o
X
CU
•P
s
•H
CD
CD
n
c
U)
13
CO
13
UI
,—i
r^
-P
UI
p
E
c
+-1
01
(H
-l->
n
■H
o
p
X
co
01
CNI
O
CU
P
-p
■•
p
CD
CD
!U
(U
P
P
c
(U
a>
-p
CU
(U
(U
-p
-p
13
O
i/l
t^
o
3
CU
E
TD
>
u
co
o
o
I-)
s
a
01
-p
CD
13
p
Cl
ai
C31
CD
o
(U
g
ncN
CU
en
>
C
E
rH
CD
P
O
(H
o
(-1
o
c
>—V
ai
vo
ai
X
CD
>__
CU
o
c
C
4->
3
Cl
E
13
s:
X
y^----^
CD
CD
O.
rp
CU
>
(L>
c
CD
<U
CU
•■
^
p
C\i
c
o
CU
c
o
S
•H
•p
P
o
01
CU
o
•p
IA
>a>
CO
C
UI
01
>
co
O
>
•D
•»
+->
p
CD
l—i
T3
c
co
co
o
o
CD
01
O
Cl
U)
CU
CU
X
0\
en
p
p
o
c
^H
UI
OJ
01
UI
p
+->
>
>-~i
U
-P
X
CU
CD
--
c
co
CO
r--
P
••
c
E
••—>
-p
_1
r<\
C_)
c
c^
co
—'
UI
LD
c
en
en
•P
3
•H
+->
c
CO
(U
-P
X
o
>
TD
<u
>
i—t
c
X
01
lU
c
O
•p
(U
(U
CO
•p
CN
J^
3
CU
ti-
CO
o
-^
-M
co
ü
>
E
O
CU
c
p
c
1
•*—>
CU
-p
01
••—)
Cl
3
X
c
•p
^-t
w^
K\
CN
n
CL
p
c
13
4J
o
••—)
M
CD
(U
CU
o
p
TD
•>—)
(U
UI
CU
c^
*—^
•p
(31
CJl
•p
X
co
13
^
3
c
■—
0)
<J
CD
o
<u
(U
C
UI
c
•H
CU
X3
c
X
J^
XI
■*
C
•H
o
*<—1
13
1
r^
M
c
CD
-p
3
c
CU
co
c
o
CD
CU
1
CL
^
pp
CD
(U
1
l—i
(U
Ol
CU
CU
p
X
(^
O
N
p
•H
i—i
VD
-H
co
Cl
(U
-P
CU
P
13
•.
lp
(U
C
13
CN
E
1
C
p
UI
CU
CL
p
a
^
n
4->
CD
4-1
0)
o
^H
p
c
P
3
rH
'•—'
UI
CD
O
X
aj
01
.—.
X
CD
CA
p
•P
QJ
c
u
(U
"—)
CO
CD
CO
UI
CU
>
_1
(31
-P
o
Q.
(31
•p
O
(U
13
-P
CD
CO
o
CO
UI
CM
01
CD
—H
>
01
p
+-)
CJl
1
•H
UI
T3
l—t
CD
••—)
c
c
(U
Cl
c
3
c
^
^H
13
-p
O
s
UI
•p
•p
O
CU
p
•p
<u
CU
3
-H
M
-l->
•H
CU
-p
c
•H
C
O
-p
C
O
O
CU
X
CU
CD
Ë
C
-P
u
-p
co
4-J
X
<f
g
E
en
CD
CL
X
en
D
CU
(U
in
3
Ol
■D
co
OJ
E
CU
CU
O
TD
ai
(U
01
CU
^H
Cl
2:
X
tu
p
E
c
•P
C
£
•H
>
(U
X
P
>
4->
X
CU
-a-
-p
'H
-P
c
13
-H
4->
c
UI
■—'
o
o
-p
C
-P
O
C
•p
CU
13
•H
C
■O
X)
UI
O
(U
CU
■D
CN
(U
3
CU
•p
E
pp
01
UI
lU
•p
o
o
X
CD
p
CD
,—t
13
CU
c
O
Jt
4->
■«
3
p
X
>
^H
CU
p
X
CJl
X
p
CU
CO
13
CD
>
3
01
.;£
o
.—.
CD
CJ
CO
•p
(U
a
X
o
C
O
C
••—5
c
CU
c
CU
p
0)
•H
o
p
CU
o
CU
•«—)
X
13
p
•->
p
o
CD
p
p
(U
13
01
01
p
(U
z
OJ
•H
o
O
0)
P
■a
-p
CU
O
X3
o
o
(U
IA
c
-p
c
z
+->
E
•p
<U
01
01
Jt
3
4->
p
c
>
01
.—(
-p
en
N
s
^
^H
(U
c
(/)
•D
>
o
•H
(N
CD
CU
CU
01
UI
CU
—i
4->
-P
>
11.
>
p
!U
3
UI
co
(U
JJ
pp
UI
•H
+J
c
m
JC
r-(
0)
co
co
CU
>
13
r^
CD
X
Ol
E
)-H
13
X
01
UI
CU
-p
X
4J
CD
NJ
01
UI
•P
p
ir\
3
CU
Q)
•D
"-)
•>
CD
s
X
co
•s
X
•«
CU
m
p
• •
CO
X
p
f—V
c_>
4-J
>
-p
O
C
d
01
p
p
X
3
co
£
£
c
O
•H
CU
-p
CU
c
CU
13
t—t
CN
•-
c
QJ
-p
•P
Jt
c
UI
3
lA
01
U
l/l
3
4->
z
CD
3
o
3
Os
C
c
_J
3
ai
U)
CD
'H
Ol
co
P
^H
t^
C
C
iU
>
UI
X
O
•p
p
-p
3
^H
c
X
-p
(U
2
X
(U
X
3
UI
Q
O
C
(U
c
OJ
VO
p
c
o
CO
•p
r-
CU
co
-p
o
O
■•
>—s
CD
Q.
Q
CO
CD
CU
UICN
o
en
c
C3
p
O
CO
^
M
•O
•H
•o
r^
CU
•p
-?
(31
CD
^H
UI
>
c
CD
o
(U
c
<a-
CD
O
^H
co
-p
X
3:
13
01
CU
CU
CU
••—)
c
s
>
O
CD
.-H
CU
<-H
U)
N
CU
u.
U)
CU
UI
CD
Jt
13
QJ
r-(
c
O
•—>
--
13
UI
C
o
Cl
••—>
>
•P
•P
Q>
O
-U
^H
o.
•'—>
UI
•H
-p
P
p
E
Cl
p
r-i
p
•*—>
C
Ji
>.^
(U
JC
•P
13
P
■—(
CD
CD
-p
-p
o
•P
X
s
■O
i/l
CO
.—(
•H
•H
3
CD
3
co
c
CD
O
o
co
CU
•p
(U
c
(31
P
X
2L
p
O
SU
CD
-5
Cl
01
X
c
c
a>
-p
c
■H
X
X
CD
CD
^H
•H
CD
U)
rH
co
01
>
rH
13
CD
z
•P
(U
•«—)
3
3
UI
X
•p
•*~i
•p
Jt
(U
c
(D
0}
4->
CU
UI
(U
P
+->
P
CU
--H
2:
01
c
13
CU
P
pp
01
>
Jt
•P
3
UI
13
01
•o
•p
^
•"-1
o
D
•H
£
■a
Cl
-p
•-
(U
-P
CD
CU
01
C71
CU
-p
CJl
O
Cl
••-)
3
X
P
3
C
Ol
p
X
••—)
UI
•P
c
s
CT
■O
u
c
CD
CD
Jt
p
UI
13
•P
01
13
Q.
(31
J->
13
z
CU
u-
-P
p
CO
-p
01
IA
•p
c
o
•P
i-H
3
01
0)
•H
o
c
•«
(U
Z
••—1
(1)
c
CU
01
+j
O
•P
•P
P
•«
01
13
u-
3
CU
O)
CD
co
CN
13
co
z
CM
3
(U
(31
£
OJ
CD
Q-
•o
(J\
•H
•o
3
T3
E
X
P
CU
3
O
UI
U)
c
c
o
4->
>
*•—)
(U
•P
>
O
13
01
o
O
4J
u
>
<•-
^H
c
3
c
Z
CO
CJl
O
s
•p
c
UI
(U
(U
X
C
X
C
3
C>
<U
13
-P
Ji
J^
ai
O
(U
co
"->
3
X
•p
o
P
J->
X
CU
o
JC
Ol
:0
CD
p
(U
LU
CU
X
^H
-P
•P
c
CU
c
CD
>
X
(U
O.
>
TD
•H
•D
CD
CD
-p
•p
>
CU
(U
J^
UI
CD
■D
^H
3
pp
_l
>
CU
c
13
4J
Cl
co
(U
en
CD
Q.
c:
XI
O
CD
^H
C
CU
p
Cl
X
-P
13
CO
•P
c
CU
o
Ol
<u
<»-
C_)
CD
*—V
-P
CD
c
UI
C
01
>
+J
O
CU
01
-P
Jt
CD
c
X
o
o
<t-
UI
c
co
3
-P
o
01
^
>
(U
4->
c
13
<—i
CD
u_
01
X
o
•p
•P
•P
E
c
OJ
O
4J
Q.
•^
§
in
Q.
co
«
o
CD
It-
(U
E
X
UI
>
—^
Q.
§
3
CD
(U
01
5
-P
p
X
o
P
1
CU
CU
-P
X
Jt
T3
CU
01
^
C_i
2L
c
o
p
CJl
01
CD
dJ
,—i
01
O
O
>
X
N
UI
CU
U)
U)
CO
en
13
l-i
U
(H
^
>
u
■o
-P
c
p
o
X
CD
^H
en
-P
>
Ol
CD
13
13
X
•4->
(31
-P
o
-p
c
•p
-p
+->
c
O
CU
O
O
IH
-p
0)
<u
(U
CU
CU
CO
CU
o
:o
CD
o
Q.
<U
01
a>
o
c
•p
(U
p
c
c
(U
(U
3
OJ
o
CU
(U
co
Q.
>
S
</)
(U
s
<u
X
■D
(U
X
■o
CD
>
s
_l
••—)
>
o
X
a
s
U)
o
p
X
>
01
CU
E
4J
X
X
c
13
13
X
-ocr page 24-
-23-
Conclusie
In 15A5 vindt een vrij bijzonder transport plaats van onroerend
goed in Wijk bij Duurstede. In de transportakte wordt van het huis
gezegd dat het eerst door de bisschoppen van Utrecht en daarna door
Karel V is gebruikt. Met het huis wordt ook een poort aan de stad
verkocht. Deze twee bijzonderheden zijn voor schrijver dezes grond
voor de veronderstelling, dat het hier gaat om het voormalige muntate-
lier van Wijk. Een veronderstelling, want in 1545 wordt nergens de
vroegere bestemming van de gebouwen vermeld.
Van de poort is bekend, dat hij stond op de grens van de stad met
het terrein van kasteel Duurstede. Uit de omschrijving blijkt ook dat
het verkochte aan het zuidwestelijke eind van de Muntstraat gelocali-
seerd moet worden. Er zijn eigendomsbewijzen uit de 17de-20e eeuw van
het huis aan de Muntstraat, dat nu bekend staat als Amstelwijck. De
omschrijving van het getransporteerde in deze stukken komt sterk
overeen met die in de oorkonde van 15A5. Dit wettigt de conclusie, dat
alle stukken handelen over hetzelfde perceel met opstallen, hoewel er
in de loop van de eeuwen veranderingen optreden in de bebouwing en de
poort na 1545 eigendom van de stad blijft.
Een in de 16de en 17de eeuw vermeld huis aan de noordwestkant van
de Munstraat dat 'De Munt' werd genoemd, stond niet op de plaats van
het in dit verhaal beschreven onroerend goed (16). 'De Munt' is daarom
niet een eerdere naam van het huis Amstelwijck.
Wijk bij Duurstede, R.J. Butterman.
Noten:
1. D.Th. Enklaar, Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht aan
deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van bisschop David
van Bourgondie 1456-1496
, Utrecht, 1922 p. 200.
2. De straat komt onder deze naam voor in 1526, stadskantoor Wijk bij
Duurstede, stadsarchief 1300-1810 nr. 584 (ongefol., 1526 feb. 1).
Mogelijk stond de straat voordien bekend als de Borgstraat, maar
de ligging hiervan blijkt niet ondubbelzinnig uit de bronnen.
3.  Ibidem nr. 246 (1546 juni 11). Het transport is gedateerd 1545 mei
12, de oorkonde waarmee het wordt bevestigd 11 juni 1546. De
Habsburgse landsheren verkochten op grote schaal goederen uit hun
domeinen, voornamelijk om de verschillende oorlogen te financie-
ren. In Wijk werd de Nederhof -de vroegere vroonhof- vermoedelijk
in deze periode verkocht, RAU, Financiële Instellingen nr. 87
(1542). Philips II verkocht in 1557 de wind- en rosmolen en het
maalrecht van Wijk, stadsarchief nr. 27 f. 20 .
4. Ibidem, nr. 97 (1664 april 18).
-ocr page 25-
-24-
5. zie bijv. C. Dekker, Het Kromme Ri.ingebied in de middeleeuwen,
Zutphen, 1983 p. 100 in combinatie met RAU, stadsgerechten nr.
580-11 (1659 mei 8).
6. Stadsarchief nr. 51-5 (1681 maart 7).
7. Dekker, Kromme Rijngebied, p. 105. De tijns werd in 1798 afgekocht
met het 25-voud van de jaarlijkse heffing, stadskantoor Wijk bij
Duurstede, coll. eigendomsbew.
8. Stadsgerechten nr. 580-11 (1652 augustus 29).
9. Ibidem nr. 580-14 (1690 augustus 6).
10. L. Cortenrade, De Wijkse regenten: van timmerman tot rentenier
(doctoraalscriptie), typescript, Utrecht, 1983, p. 22 van de
genealogie.
11. Coll. eigendomsbew. (1744 december 3).
12. Ibidem. De koper, J.P baron de Caneau de Beauregard, was een
vooraanstaand katholiek: hij was de eerste ondertekenaar van een
verzoekschrift aan het stadsbestuur tot handhaving van de pries-
ter, stadsarchief nr. 51-20 f. 219 (1764 juli 30).
13. Coll. eigendomsbew.
14. Ibidem. Een rechtbank is een aanrecht. De huizen worden in de
19de-eeuwse akten gesitueerd op de hoek van de Muntstraat. In 1846
wordt de jaarlijkse heffing van 2 gulden 16 stuiver -die inmiddels
van het kapittel aan de Domeinen is overgegaan- afgekocht met het
15-voud.
15. Stadskantoor, kad. leggers. Hoewel het huis Muntstraat 42 in Wijk
bij Duurstede algemeen als Amstelwijck bekend staat, komt de naam
in de geschreven bronnen niet voor. Het is mogelijk dat hij is
afgeleid van de familienaam Ploos van Amstel, omdat een lid in de
eerste helft van de 17de eeuw eigenaar van het huis kan zijn ge-
weest. Dit kan niet aangetoond worden, omdat de transportakten van
die periode (nog) niet zijn geïndiceerd.
16. Een "...huijsinge staende aen de noortzijde van de Muntstraet
geneampt De Munte ... daer oestwerts boven Peter Cock ... met eene
huijsinge ... ende beneden westwaerts Aeltgen Jan Gardijns weduwe
naest gelegen ...". Stadsgerechten nr. 580-4 (1579 december).
Omdat dit huis aan twee kanten werd belend door privé-eigendom kan
het niet aan de straat hebben gelegen die tegenwoordig Langs de
Wal heet.
-ocr page 26-
co
c
CU
CU
1/1
..
CU
+J
0)
Q>
1
c
.
(U
01
1
(4
r—
f4
c
1
-H
.
co
CD
■D
•H
CU
J1
■o
o
n
4->
CU
co
y—V
XI
•'~>
CU
01
•■—1
CD
01
CD
CO
01
ON
>
+J
•H
c
4->
O
TD
>
^
u
-^
o
TD
•H
CD
01
O
Ni
•H
^-t
CD
J->
CU
c
(-1
01
"—1
i/1
CU
>
C
NI
"~i
•H
01
4-1
CU
c
CO
CO
>
CD
CU
•^
en
■H
•H
•H
o
4_>
O
f4
^-4
"-1
U
•H
CD
■H
a
0)
>
■o
■o
XI
C31
3
f4
XD
•H
f4
O
c
X3
c
4-1
CO
CT
!-i
>
(H
•H
en
o
■H
CU
o
c
i/1
o
D
CD
CD
o
■H
3
01
^4
TD
m
0)
CD
r-H
0)
4->
•H
CU
TD
>/l
•H
C
4-1
01
CD
•H
>
CL
4-1
01
01
•D
i/)
•4->
n
en
i/l
f-l
x:
(U
—1
O
i/l
4-1
C
3
4-1
01
c
01
CC
c
CJl
c
D
4-)
CU
T3
••
en
(U
X
•H
i/l
•H
—'
CD
4-1
4-1
en
01
TD
a>
c
c
iU
CL
CU
CL
-—1
C
^
XI
f4
t4
CO
01
iO
c
01
4->
0)
•H
>
CU
JI
(U
CU
(U
^
c
0}
CD
■H
x:
t4
•H
E
f4
c
CU
3
c
r:
u
(U
4->
c
TD
•H
CU
01
CO
C
f4
01
4-1
01
01
(U
D
■H
0)
o
i/l
4->
iO
(-1
3
••
3
01
CO
c
01
XI
en
CL
E
c
O
■o
(/i
(U
in
CU
a>
•*
4-1
-4
i/l
4-1
4-1
4-1
■H
u
D
CD
JD
■H
C31
en
en
j^
CO
c
CD
CU
0)
i/l
O
c
01
•H
C
t- 1
C
>
0)
(U
c
(H
(U
E
•H
o
CD
-—1
X
0)
01
01
i/)
TD
4-1
01
01
in 1
O
JD
+J
co
o
■o
o
(U
CU
c
3
4-1
"")
•'—1
>
01
CO
TD
TD
2:1
X
'—1
^
>
4->
^H
f-l
TD
TD
CU
CU
(4
4J
XD
c
"-")
c
C
^4
o 1
0)
CD
</)
c
CU
>
O
C
TD
cn
4-1
CD
--H
O
■H
4-1
•'—1
01
01
3
1
c
0!
C
CD
'-t
■H
CU
CU
n
CU
(U
•H
CO
iO
CU
^4
■H
TD
-—1
cn
1
o;
■D
CU
E
(U
JI
en
JD
CU
-H
•H
TD
-^
01
C
c
01
ISI
-4
CL 1
CL
QJ
o
c
■o
r-l
x:
C
c
o
TD
01
CD
01
C
•H
o
O 1
O
CU
Ol
cn
Q
J->
Q)
c
CU
•H
(-)
D
CU
4J
>
TD
C
CO
x:
CM
1
+-'
c
CU
(-1
OJ
d-
TD
XI
i/l
J^
4-1
O
0)
c
01
>
u
Z 1
OJ
CO
•H
VO
E
JD
0)
co
U
(U
3
^4
(U
i*-
TD
01
f4
01
4-1
i/l
f4
ÜJ 1
T3
t-l
--H
CX5
c
t-l
i/1
en
3
^H
e
C
TD
01
01
3
TD
f4
01
1— 1
(U
CU
1
CU
TD
(U
c
co
a>
f4
O
D
c
0!
c
TD
3
O
■H
01
01
3 1
C
CU
jï:
Lf\
4->
^H
4->
(U
>
(U
CU
0)
XD
1—
TD
CU
CJl
co
CO
4-1
I
01
>
>
O 1
ro
ji:
00
c
D
c
E
>
.^
CU
t4
^4
CL
J^
.C
OJ
X 1
>
-M
•H
0\
CU
>
^
•'—)
CU
••~)
TD
*>
(U
c
O
01
f4
^
01
en
1
CU
3
^^
(U
CU
CU
•H
4->
f-l
(D
•H
(U
Ji
CU
CU
>
01
4-1
N
01
••—l
TD
c
CS/
Lü 1
•D
^
4->
E
en
•H
r-H
c
(U
TD
--1
4-1
•^-)
f4
4-1
XI
01
01
>
•H
o
i-i 1
C
C
C
0)
c
^-(
OJ
TD
(U
i/l
•H
4-1
c
01
o
x:
TD
O
^4
4-1
1— 1
O
-<->
O
•H
en
CO
JD
(U
(U
c
C
-^
3
i/1
CU
OJ
i/)
01
01
4-1
1
CC 1
>
c
co
3
4->
e
o
CD
t4
(U
.y
D
(4
3
•H
c
C
co
TD
E
CJl
o 1
CD
•'—}
0)
(U
(U
CL
o
CU
>
CD
TD
^4
^4
d
4-1
f4
•H
01
01
f4
co
1—1 1
^H
•H
.c
■O
TD
f-l
en
c
-^
CD
-H
O
-4
'•—y
O
en
CD
_l 1
O
£
u
•*
f-l
en
0)
C
C
XI
IM
^—N
01
4-1
01
-4
-^
O
c
f4
m 1
O
CJ
l/>
Q.
C
c
CU
0)
e
CD
(U
(U
O
CU
QJ
TD
i/1
•H
D
01
3
■H
TD
D 1
>
(/l
•H
O
•r1
0}
4->
c
TD
o
CD
TD
cn
en
TD
•H
TD
N
O
+4
.it
OJ
CL 1
Sh
f-l
J-J
O
•H
^
4-)
3
f4
O.
XI
XD
c
t4
XD
1
<u
<U
o
CJl
CD
CD
(H
C
i/1
•^
D
-^
CU
O
'—^
CJl
co
OJ
Lü 1
ü
>
4->
F—1
C
4->
en
4->
CD
(U
4->
C
O
■>
•■—1
CU
OJ
C
c
01
M
3
i/1
X 1
i/l
O
•H
r-1
TD
>
TD
C
(U
X3
>.
•H
a
01
-4
01
•H
Q
01
C
•■—}
o 1
•H
>
3
D
c
fH
f-l
O
4-1
TD
o
^-4
•H
•H
1—1
c
4-1
>
01
•H
LO 1
c
■«
x:
(-1
D
i/l
0)
O
CJl
O
XI
C
o
(U
^4
4-1
CD
■H
XI
E
f4
>-l 1
^—s
(U
O
CU
0)
s
c
4->
Cl
CD
Ji
XD
U
01
o
f4
CD
CL
et 1
co
M
CU
>
JD
fH
•H
(U
CU
CU
^H
4-1
••—)
3
3
CL
f4
CD
C
01
CO
o 1
<U
■D
a>
CU
c
(U
-H
TD
x:
f4
•H
Q.
TD
O
f4
3
01
T3
OJ
1— 1
JD
c
JD
•H
CD
•^n
(U
(U
<u
f4
01
O
01
(4
c
C
c
Q
tO 1
«.
E
l-j
0)
4-1
>
JC
J^
C
en
TD
cn
t4
■l->
4-1
01
*^^
O
■H
1-1 1
M
CU
Q>
(U
CU
CD
CU
^
CD
•.
4-1
4-1
TD
>
•^
X 1
0)
4->
>
£
i/l
+J
o
■H
«
i/l
01
C
c
TD
f4
c
(4
01
x:
01
4-1
c
£)
12.
O
01
O
•H
ü
S2
£
tH
TD
CO
CU
(4
(U
•H
O
XI
t4
o
•--1
XI
01
e
(U
C
•H
UI
!-l
O
4-)
CU
>
4-1
O
TD
3
o
CO
i/l
TD
o
>
a>
C/1
CU
•H
CD
CD
0)
c
c
D
3
U
i/l
i/1
CD
f4
01
01
4->
1/1
4->
tH
4->
X3
4->
o
TD
o
^4
O
CU
-4
C
•H
z
01
f4
CJl
CL
r^
CU
3
(U
O
C
C
v/1
•*~)
3
C
O
X
CU
CO
CO
CJl
>
1/1
4J
01
01
--H
"—)
O
•H
+J
CU
CO
f-l
(U
■■-t
0)
0)
(4
^-.'
-4
CD
O
Jt
3
Ol
co
J^
X
»-l
1/1
>
co
0)
.c
4-i
JD
Ol
<u
4J
TD
CJl
—1
c
01
1
4-1
Dl
0)
(U
•H
c
CU
u
c
(U
c
CU
(U
'—(
01
O
01
c^
01
TD
•H
CO
o
CU
(/1
i:
•H
CU
i/l
(U
CU
■H
TD
0)
x:
■H
01
en
01
>
CX5
f4
3
3
<4_
•D
X3
4-J
•D
4-1
•H
N
4-1
c
CL
CU
c
O
c
XI
01
Cï\
O
.—1
tH
c
CU
CU
CU
fH
c
CO
c
C
(4
en
TD
•H
o
f4
^4
01
C
CD
0)
CU
(U
TD
TD
M
.c
o
o
en
■H
0)
o
ji;
01
f4
XI
3
01
X
J-l
CU
<u
D
(U
4->
(U
(Dl
TD
01
XD
co
u
3
i/1
TD
CO
•H
E
C
■D
i/l
o
4-1
co
4-1
CD
C31
ifl
c
01
01
f4
N
l-l
(U
CO
l/l
C
c
•H
c
(4
c
•H
CU
CU
>
en
•H
01
01
CD
•-4
•H
O
^--'
■D
Ol
>
•H
O
HH
H
•H
>
o
c
TD
X
•H
M
TD
XJ
>
c
4-1
S
-ocr page 27-
c
1
(D
••—ï
C
co
C
Cl
CU
CD
in
-P
0)
cn
CD
n
ai
co
.
p
P
01
c
c
^4
.
01
^4
cc
•^
C
C
OJ
TD
•H
•H
CO
c
CO
O
■D
TD
c
■D
^^
TD
CU
K^
c
CD
01
TD
"—)
co
CO
c
•p
CD
X
^4
•P
■P
^
3
Ct-
X
>
>
•P
O
co
CD
•^^
0)
CD
TD
•P
•p
>
01
TD
01
CD
O
CO
c
cn
CU
-p
s
J->
>—1
JC
o
n
01
N
c
E
P
E
P
Z M
o
M
en
CD
CTl
■H
CD
o
C
i/l
CD
01
TD
CJ)
C
iD
c
01
o
01
E
CO
c
UJ II
n
(D
CT
•H
C
C
Cl-
4->
CO
p
•H
N
o
-p
•P
CO
01
4->
^
c
4-1
O
co
01
1— II
o
n
O
c
c
c
CU
•H
—*
■p
CD
CU
3
iD
r.
TD
>
01
p
c
01
CO
X3
XJ
III
4->
c
4->
CU
CD
CD
Jt
C
CU
—•
CD
CD
CU
••—)
o
■—1
01
C
•p
01
01
^4
4->
CJ>
K\
CJ 11
o
CU
O
u
•D
CJ)
CU
C
s
CU
TD
-P
3
■-
CU
CD
CO
TD
in
•P
TD
u
p
c
01
^4
•*—)
^-1
>-< II
<4-
c
<4-
01
CD
C31
C3
co
>
•H
c
C
4->
TD
TD
N
P
o
•H
Q.
01
•p
P
CO
•p
f-i
c/l II
o
(-1
•H
(D
JD
c^
p
CD
CL
^H
CU
•P
Ct-
C
01
o
C
—4
cn
TD
01
M
p
Z II
•K
s
•H
^
-—1
O
cn
co
CD
O
CO
in
CU
lU
C
CD
TD
>
JC
•«—1
01
XI
01
01
•p
^
4->
er II
c
(D
Q.
U
J->
c
CD
-P
s
p
CU
p
CU
01
CO
Ql
■P
3
TD
4->
4-)
4->
«>
p
CO
II
co
Jt
■D
v/)
(/)
CD
o
•H
E
■H
C
^
CU
•^^
p
n
TD
CJ
cn
Q
1
Q.
3
CD
P
C
01
CO
Öll
co
•H
c
(U
-P
C(_
3
CU
E
Ji
CU
3
CJl
cn
c
P
O
TD
CO
01
>
p
c
•H
Ol
C
•.
CU
CD
CU
4->
CL
O
•-H
•p
•p
CO
cn
4->
in
3
4->
4->
ZJ II
Z3
c
(H
+J
CU
"-D
c
-p
T3
Ji
•p
O
r.
01
cn
TD
CO
01
01
T3
C
Jt
x:
cn
o II
3
o
(-1
cn
s
•H
CU
CU
<t-
^
P
p
01
c
•P
3
O
£
TD
C
01
o
co
c
II
•1—)
CD
O
c
CD
co
3
N
^
^H
CD
□.
CU
CD
JC
01
>
o
4-)
01
4-)
01
^H
C
•P
01
Z 11
•H
>
CD
CO
>
CU
p
(U
JC
O
p
CU
3
CU
01
c
co
•—\
01
O
p
C
Ji
t-^
01
cn
o
p
i-< II
JD
C
>
•■->
•H
C
CU
r:
CU
■o
•p
3
0)
p
TD
C
■P
tk-
o
CO
01
CTJ
01
c
01
II
•H
CD
CD
en
c
CD
E
CD
n
jt
^^
C
-p
>
01
•P
4->
o
>
XJ
>
CD
X
Z II
•Q
n
i-H
•D
c
>
■O
u
c
CU
"^
•p
-P
01
TD
CO
01
>
p
UJ II
Ct-
CD
Cl-
U
•H
CD
lU
c
p
o
o
^
•H
p
01
C
C
01
E
TD
TD
CJl
C
01
01
1^
> II
CD
•D
0)
CU
'M
X3
CJ)
-p
CU
CO
c
TD
3
fsl
^
■P
^
O
01
c
P
4-1
c
01
•p
01
TD
•*
o II
(D
•H
CD
n
CU
c
CU
£:
(U
c
^H
0)
O
CD
E
01
•P
c
4-1
4->
3
CD
01
X II
</l
i—1
E
c
E
c
•H
c
"
C
p
c
CU
01
c
'—s
E
Cl-
CD
O
N
n
•p
CO
CD
O
r^
-4
^ II
0)
■H
CD
o
CD
••—)
c
CD
c
c
CU
"—l
-IC
(U
CJl
p
01
k/l
01
C
Ol
o
01
01
f—1
N
VO
01
cc II
JD
<D
N
x:
N
•iH
o
CD
CU
CD
N
•P
(U
•H
•p
01
c
p
CJl
•P
^
^
CJl
3
c
<t-
•p
UJ II
(-1
D
•O
p
M
p
in
(D
3
N
CJ)
M
c
JC
01
co
o
i-H
Q-
•*—1
01
01
01
•p
3
3 II
.-H
OJ
•H
(U
CU
in
c
CD
CU
CU
01
>
c
4->
co
01
CO
•P
CJl
4->
C
4->
•P
00
II
CO
>
CD
+j
>
cn
CU
-p
(D
-P
^
c
c
O)
N
o
01
o
^
p
—4
01
01
P
c
00
Z II
co
*•—)
JD
en
O
J3
CD
E
CU
*p
CU
p
r.
>
Q-
cn
-—)
O
P
•--\
x:
•-^
p
d
01
CN
UJ il
-p
•H
Ol
(H
+->
-p
(U
•H
E
CD
-p
co
o
JC
o
f—i
■p
O
3
CD
—4
CD
>
TD
II
t-i
fH
CD
CO
CD
o
•H
CU
c
—1
T3
CU
CU
c
co
p
IZ
^
ei
^H
>
3
P
o.
3
CO
Ct-
o
O
4-1
:^ II
CD
£
CD
CD
c.-
P
•H
CU
••
••—>
■o
CU
TD
CJ)
01
-^
r^
01
4-)
O
o
N
E
O
x:
0\
>
c
n II
s
U
CJ
C
^—1
CD
CD
-p
CU
13
Q.
-p
^w
i/)
CD
3
p
Ji
cn
CD
O
ji
01
I-I II
Jt
c/>
•^^
c
tn
CO
<—<
>
CJ)
O
p
CU
c
c
E
01
cn
co
c
>
01
c
P
TD
p
z
CD
01
Q II
fH
■H
CD
CD
co
p
co
P
3
CD
CU
CU
C
3
01
•p
M
o
■p
01
CD
CO
01
CD
C
s.
o II
JJ
CD
NI
■o
CU
•H
C(_
>
p
O
Jl
3
CJ)
a
P
01
••—)
4->
l/)
4-)
TD
XI
CO
x:
3
C/l
1-4
II
■H
Jt
T3
TD
o
N
U
p
CU
c
co
01
^
p
p
O
01
II-
XI
•*"-)
1-4
01
• • II
■O
•H
c
E
c
c
CJ)
o
P
O
CJ)
CD
p
CU
co
Jt
TD
01
01
o
Cl-
••—)
01
C
01
J1
C
TD
TD
CJ II
C
C
CD
O
•H
C
(D
c
>
CU
c
■P
>
N
E
**—)
o
4->
o
^
01
01
n
C
01
•P
er II
••—)
c
CO
>
CD
CD
•H
>
c
CU
CD
•P
4-1
JD
O
>
00
01
£
in
01
o
■V
'-4
CL
er II
•H
3
>
1—1
c
CD
l/)
CD
TD
^H
TD
CD
P
r^
o
C
in
D.
4-1
Jt
o
O
CJ II
s
CO
Q.
a>
(U
C
Jt
p
CU
CD
»•
E
CD
CD
•»
O
TD
c
CJ)
c
£>
cn
01
•p
O
O
••—1
0\
01
II
O
o
>
CD
•H
O
•^n
E
c
■O
-P
Ol
c
01
01
c
co
E
3
1—1
Ci_
•p
•«
>
CL
ce II
c
c
QJ
O
TD
o
cn
c
M
-p
•H
CU
iU
3
CD
01
-P
i/l
CJ)
^4
>
co
01
co
x:
01
TD
c^
01
O
öll
0)
(D
•H
1—1
£
c
c
P
c
P
JC
TD
O
O
-p
N
c>_
-P
•H
CD
o
co
TD
CJ
^
CJ)
01
O
CN
•P
x:
--H
l-l
(4-
5
Jt
•H
3
CU
CU
a
p
13
l<-
CD
01
01
01
CO
£
•P
O
c
l»-
TD
4->
in
II
(D
c
«
co
p
^^
m
>
■H
(U
CU
CU
JD
01
•P
E
^
cn
01
p
o
•p
co
3
V,
O
p
Z II
>
(D
CD
(U
1—1
-p
p
E
CU
E
C
<u
P
CJ)
c
C
P
c
JD
01
O
•»
CD
3
5 II
CD
>
co
•H
3
CU
c
<D
CD
J->
O
CU
JZ
01
Ifl
01
01
01
•p
TJ
p
4-1
cn
3
> II
J3
O
IH
c
C
+->
0)
■O
-p
(U
in
JC
>
cn
■P
01
01
3
TD
01
01
01
P
CD
■*
i/l
4-1
II
i:
(U
c
i/l
CD
£
-p
CU
XL
CD
\
•P
TD
c
co
TD
x:
CO
co
en
C
O
• II
in
jt
Z
JC
•M
0)
c
c
C
■p
o
n
•-H
3
u
-P
co
-P
3
-s;
01
CD
C
co
C3
O
01
er II
ID
fH
3
o
O
o
CU
CU
p
CD
c
CD
P
i/)
01
CD
CD
4-1
C
*•—)
^H
C
>
O
CD
01
CL
^>
o
—*
II
•<—)
CD
O
o
4->
Jt
o
>
TD
co
cn
<«-
TD
•p
•p
TD
cn
•p
C
•P
4->
TD
01
p
4-1
*'—)
.. II
^
3
JD
••-")
-p
o
CU
c
CD
CD
CO
-p
c
••—)
Jt
TD
■P
01
O
C
Cl-
c
•p
01
O
•p
01
UJ II
a>
\
•D
£
•H
c
jr
N
••—)
CO
-p
CU
•p
P
C
•p
•P
O
4->
•p
ll-
01
01
01
Cl-
TD
Ci-
X3
TD
l-l II
o
J^
C
E
O
■o
CU
^
3
c
•p
Jl
CJ
p
-p
p
01
01
p
c
c
CO
p
O
01
Cl-
c/l II
^
••-5
CD
CD
■H
o
4-J
p
fU
CD
N
-P
CD
^
c
TD
jt
c
01
CD
et
01
£
o
C
VO
c
•*—)
Z II
•H
4-J
r
N
CU
>
CD
p
CU
C4-
01 C
3
C
01
cn
TD
c
1—1
^
CD
r^
01
•P
UJ II
CD
■D
0)
■«
3
O
in
•P
CU
x:
CD
c
•H 01
'—^
CD
■P
C
01
01
>
>
X3
CJ II
CD
O
1
lU
^
(U
v^
-p
CD
C
•D
o
CD
£: a
C
tn
-IC
c
4-)
01
01
TD
3
01
o
UJ II
s
Jt
Ct-
■D
•H
o
i/)
••—>
3
X
-P
o o
CO
"
•p
4-1
01
01
co
-2C
C
TD
o
n
^
cc II
1—
M
CD
<D
^^
c
CU
"-n
fc-
••-^
2i
4-)
O
3
cn
cn ^
>
o
c
CO
cn
Q.
X
E
01
CO
00
^
"—)
<D
-O
(D
CU
c
JC
•H
•H
01
#—t
c
-P
CU
2^
in
4-1
c
TJ
CD
P
•P
X3
4->
E
cn
c
et
00
p
•P
>
O
f—1
+J
3
c
•D
0)
P
o
CD
co
CD
•p
CU
•p 01
O
3
E
co
O
P
c
01
01
o
co
a\
01
TD
O
^
JD
en
CD
CD
O
Tl
□.
X3
>
>
P
c
-p
E -P
ll-
CD
O
CD
TD
O.
o
£
1-4
c
CD
^4
3
O
CN
I
-ocr page 28-
(-(
CJl
*
1
"—3
CU
1
1
c
Ol
C
f4
(4
■D
c
4-1
1
TD
1
3
01
cn
4->
4-1
cn
^4
01
-
c
1
1
f4
1
cc
^
.
OJ
c
•D
ji
■H
"—1
01
01
01
•H
01
3
CD
^4
01
(4
01
3
i/l
3
4-1
■r-i
CD
01
co
01
TD
c
01
o
.c
o
01
X
r^
(U
■H
"~i
CU
J2
4->
CJl
•H
CJl
TD
TD
D
CD
01
F-4
CD
^
3
t4
01
m
c
3
•H
—1
3
01
4-1
o
o
4-1
•/4
E
TD
•H
t-l
c
•H
.c
01
(4
D
4-J
-O
01
01
CO
f4
O
01
01
cn
01
C
TD
i/l
•H
>
C/l
•s
c
•H
+J
+->
u
01
01
o
4-1
CD
O
CD
^
JD
4-1
-IC
01
-Q
TD
o
E
S
■s
C
01
4-1
■ri
N
O
co
c
-P
CD
m
i/l
CD
.c
f4
"~->
f4
i/l
f4
3
01
•H
c
O
3
•s
c
i/l
CD
-C
•H
£Z
01
cn
a.
ca
3
0)
-—t
i/)
CD
0)
01
c
>
4->
01
•■-1
O
O
01
cn
01
01
x:
01
••-1
01
f4
>
cn
ü
cn
■H
CD
CJ\
CD
N
C
(-1
V.
E
4-1
01
O)
CD
4-1
c
4->
^H
O
CL
4-1
-D
01
f4
01
•H
4->
01
•H
01
f-4
Ol
Q.
■H
0)
c
en
TD
CD
-C
o
•H
-Q
>
CD
i/l
C
f4
CD
CL
4->
TD
-4
TD
01
4->
•s
<-> 1
O
•D
ai
«^
CD
(4
3
CJ
--H
"—1
CO
■H
c
CO
f4
01
CD
c
CL
01
C
Cl
CD
i/l
C
^4
CD
CN
CD
t—11
(D
^
iO
CD
4-1
CD
C7)
•H
4-1
•H
T3
•'-^
f4
CD
TD
3
01
CO
01
••—)
01
N
-it
01
01
TD
^4
■s
C
1— 1
OJ
CU
O
^
•H
u
01
CD
M
-4
.c
01
f4
JD
CM
CD
C
■H
o
CD
01
£Z
JZ
•H
"—1
c
>
>
^-4
3
3
■D
e
•H
>
e
3
CD
o
TD
01
-4
-iC
"—1
-4
o
E
f4
O
f4
v/l
1^
co
••—)
C
01
01
f4
to
D
+j
(H
TD
01
01
•H
•*—1
•H
f4
CL
CO
•s
CD
i/l
01
•H
TD
•r4
01
T3
g
CD
tr 1
0)
o
JD
u
c
C
01
4-1
r—t
C
.c
■H
01
01
N
O
i/l
CD
f4
c
4-1
c
E
3
01
C
r—1
TD
E
ÜJI
•H
^
o
i/l
CD
c
01
O
TD
in
•H
e
o
4-1
O
•*
C
3
CD
01
E
.C
TD
O
-O
tt-
O
"—1
Ql
c
O
t-i
CD
CD
Ql
-Y
(4
C
^4
i/l
v/l
i/l
CL
3
01
CD
-4
O
c
C
O
-C3
■H
öl
o
tJ
CD
3
(U
-^
-D
O
CD
-4
TD
•H
4-1
TD
01
i/l
01
i/l
TD
SZ
N
E
01
f4
f4
01
■H
01
4-1
-O
(H
JC
01
N
4J
CO
•^^
jx:
3
"-1
Dl
01
3
4-1
:^
CM
4-1
co
XJ
•H
cn
^-4
21 1
m
4->
CU
i/l
(4
C
01
cn
co
•H
4-1
••—1
01
O
in
01
•H
'•—i
3
01
4-1
01
i/l
-4
01
CD
f4
N
co
ro
f4
1— 1
ro
CT3
4-1
c
Q.
01
Ol
01
E
4-1
CD
•H
"—1
•H
TD
4-1
i/l
O
JC
CD
TD
o
01
E
S
c
CD
f4
CD
N
CD
Ol
ü
TD
(-1
■--1
01
l/l
01
01
c
^-i
Q
^4
-iC
01
3
!»-
•H
n
"—)
Q
CL
3
44
01
CD
O
f4
co
Ol
(U
CU
01
01
c
e
01
CD
01
TD
-C
C
01
3
01
•H
C
CO
3
01
in
E
o
>
JD
S|
c
C
c
>
o
Ol
■-
01
01
TD
O
CO
O
.C
cn
-4
CD
O
£1
01
-^
>
■s
Ol
•H
0)
CU
o
E
^-1
c
01
•H
C
Ol
JD
CL
01
CD
.c
C
i/l
>
CN
f4
•■—1
TD
01
01
TD
•'—1
4->
01
4-1
01
O
D
01
C
CD
O
N
01
01
01
CO
—1
4-1
4-1
l/l
•H
O
"s
c
TD
••—ï
•H
:^ 1
^
+->
x:
CU
3
•H
i/l
4->
•H
C
4-1
01
CO
01
01
01
-D
CJl
VS
o
3
C
01
CD
■H
3
X3
C
"-1
■H
f4
t-H 1
(U
Ol
o
0)
X3
D
c
JZ
f4
01
TD
—1
i/l
01
Q
•H
•H
c
•n
01
01
cn
TD
3
TD
01
•M
c
c
4-1
Ji
ÜJ
0)
'H
IH
Ol
01
o
O
c
O
t4
i/l
Jt
N
■—
C
01
^H
01
4->
f4
l/l
Q
1
.C
01
TD
4-1
N
co
•'—)
f4
^ 1
ü
o
en
•H
f-i
o
--H
E
01
4-1
01
E
O
01
•H
O
-4
CD
cn
CD
O
•r4
01
a
cn
01
C4-
TD
•H
i/l
01
I-H 1
4-1
>
c
O
CU
c
CD
(4
i/l
i/l
3
Ol
c
--I
o
01
N
c
l<-
O
01
E
01
1^
c
O
■^
E
N
f4
>
^= '
O
0)
er
4-1
•D
fH
01
01
■H
c
i/l
c
"—)
CD
>
E
■H
>
in
O
-it
CD
cn
f4
CD
f4
01
1
2 1
•H
o
i/)
c
4-1
O
f4
4->
£
01
C
TD
f4
D
•H
C
•H
(4
c
f4
01
01
CE
c
Ol
CD
.c
CD
01
TD
TD
t^
31
--1
-M
CU
■H
o
01
o
01
(4
E
01
f4
01
CD
3
01
TD
01
CO
o
01
f4
TD
"-i
01
O
c
o
C
J^
3
01
CO
(M
mi
-D
TD
^
N
o
>
•D
CJl
D
>
01
TD
f4
E
TD
3
01
CD
cn
in
ifl
TD
c
c
01
in
*'—1
3
O
1
•H
UI
3
•'—1
E
D
c
01
4->
01
01
C
4-1
01
O
01
i/l
Isj
co
■H
■H
f-H
01
01
01
"—1
c
•H
O
E
o
CD
O
CU
■r^
E
O
•H
4-1
CD
Ol
—f
•H
01
4-1
^
TD
C
c
f4
-Q
NJ
3
01
-D
-in
TD
•H
01
f4
.D
4-1
Öl
O
4->
-Q
i/l
CD
TD
CD
TD
01
O
z
n
f4
CO
CD
01
c
2L
•^^
£
01
o
f4
4-1
-Q
01
cn
01
o
>
et 1
0)
4->
C
•M
3
4->
•H
E
Ol
f4
O
f4
>
>
TD
01
C
•H
TD
01
O
01
01
c
CJl
O
o
eïl
tn
O
•H
4->
■4-1
O
-it:
CD
01
CD
CZ
4-1
c
*v
O
O
•H
01
CO
3
01
3
3
sz
01
c
CD
f4
IA
O
(D
<t-
CU
CD
4->
3
^4
01
c
c
■H
TD
>
O
cn
c
01
TD
01
N
C
f4
N
CD
^4
3
cn
O
CL
^
Q.
■D
O
01
CL
f4
>
01
O
TD
f4
TD
c
01
-D
4-1
CJl
01
01
i/l
01
in
01
>
01
3
^
CC
O
a>
•H
Cl-
•H
i—1
O
CD
01
Ol
o
f4
CN
01
i/l
■H
.:i
f4
01
'H
TD
-4
C
■H
TD
-D
01
c
<f
ö;
(-1
■o
C
1)
C
4-1
CD
CD
CJl
01
01
3
CN
01
c
3
4-1
o
CO
E
01
01
01
CD
c
01
in
01
•H
D
c
•--1
CU
01
CD
4->
c
3
01
f4
CJl
01
4-1
01
3
>/l
M
01
TD
E
4-1
01
4-1
c
a
01
■—t
(X3
c
3
^
CL
TD
E
Jl
D
Ol
J^
.□
CD
01
01
01
CL
01
.c
O
v/l
TD
i/l
01
•H
••—1
01
01
J^
OvJ
z
CD
CD
D
E
(4
01
SZ
f4
f4
J^
01
TD
01
>
in
c
VS
C
t4
co
C
CZ
■H
TD
-IC
01
TD
•H
O
«1
0)
CD
4-1
CD
M
O
01
CD
c
01
01
CJl
cn
01
4-1
vO
01
(4
c
c
CO
CD
>
CO
01
^H
01
4-1
01
>
On
c
o\
>
■O
i/l
f—i
01
Ct-
E
in
CD
01
>
O
CD
CJl
01
01
•H
CJl
01
01
•H
CD
CD
^4
.c
f4
01
.c
01
o
'-4
c
CU
E
TD
c
c
E
01
N
01
CL
•^
Ol
3
TD
TD
N
3
01
CD
cn
cn
■H
-D
cn
3
z
4->
4->
■D
Ji
D
C
•H
•»
01
l/l
f4
X3
<T
c
■H
n
4-1
O
f4
01
Ol
JD
3
c
•H
c
c
01
CD
CD
d
03
i/l
O
D
(U
O
i/l
TD
i/l
3
01
C
*•—)
O
f4
TD
E
CD
CJl
CD
C
"-0
01
CD
c
01
•r4
TD
C/l
•D
-it
O
CU
^^
01
••—j
•-
•r-i
01
TD
01
•H
r^
Ol
O
01
f4
CO
in
-4
■H
TD
01
>
•H
-^J
TD
>
1-4
• >
CU
1—1
ó
Q
O
•H
C
•H
C
o
-O
.—1
o
>
TD
o
4-1
TD
u
CD
■H
01
01
cn
••-1
••—1
<t-
• •
(/)
A->
-M
u
c
4->
4->
01
4-1
>
O
TD
c
3
01
C
01
c
^-4
•H
01
•H
O
CJl
•s
t—1 i
■H
CU
c
-u
01
O
CJl
01
t4
Ci-
^-^
4-1
CL
01
C
.c
CD
TD
•-
>
Jl
f4
O
<r
JC
r-4
JD
f4
CD
o
(/)
£
CU
01
4-1
Cl-
c
••—)
X
01
01
O
<4-
O
CN
TD
CD
f4
4-1
•H
c
i/l
r-i
O
o
.c
01
CO
Ch
Z
4-1
M
CU
CL
<4-
C
01
•H
4-1
•H
>
•H
fA
>
c
i/l
01
01
01
01
O
co
01
01
01
01
o
TD
CD
•s
ÜJ
^H
CU
c
•H
01
01
4->
f4
c
H
f4
f4
CD
C
01
X3
-iC
"—1
01
>
•H
n
f4
TD
TD
J>
cn
Ch
(_)
1 (tJ
.—1
CD
4-1
c
M
TD
TD
c
jx:
■H
u
TD
-C
01
-4
•H
01
f4
f4
01
i/l
T3
TD
01
f4
TD
--4
CN
ÜJ
1 >
—1
TD
CU
01
r:
(4
01
c
f4
•*—)
o
•H
>
r—s
co
01
CD
—1
■H
■O
(0
C
01
tr
1 Q.
o
E
u
o
C
TD
4->
01
4-1
CD
•H
i/l
.c
TD
01
3
CJl
3
Ol
01
4-1
c
CD
•H
•H
01
TD
•*-,
O
>
v/1
c
in
3
CD
D
CL
44
•H
4-1
•■—1
C
TD
o
c
•H
TJ
Ol
IZ
01
p
TD
01
CD
3
-C
TD
c
■H
01
•<—>
>
4-1
E
4->
3
f4
^4
•H
O
•H
.c
01
C
-4
E
•H
TD
01
E
E
01
O
>
»s
4->
•H
4-1
4-1
•H
i/l
O
D
O
CD
-D
C
f4
01
01
c
01
CD
f4
--1
01
f4
01
01
•r4
i/l
c
i/l
CO
N
M
c
•H
JD
4->
i/l
i/l
a
CL
01
o
01
£
-Q
c
TD
E
O
co
TD
O
^
^4
sz
TD
01
•H
3
CU
•H
D
01
(4
•H
01
TD
TD
4-1
TD
Ji
•H
01
C
>
N
f4
^-1
>
01
o
cn
O
+J
Ol
£
N
CD
C
en
4->
01
4-1
f4
c
•^^
c
M
—t
01
f4
E
C
O
01
f4
^
i/l
C
c
tS
4-1
c
CU
CU
U
01
01
CD
01
c
■H
C
t4-
•H
01
O
CD
•H
01
01
01
O
01
f4
CO
O
01
01
C
c
•H
01
01
01
O
CU
n
.o
to
■O
cn
C
XD
■H
3
01
O
C
.c
3
>
-4
4->
CJl
CJl
4-1
X
co
co
>
-C
X
01
01
f4
4-1
TD
^4
*
t*-
-ocr page 29-
-?8-