Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het het gebied
Tussen Kromme Rijn en Lek
23e Jaargang - Nummer 1 - maart 1989
Inhoud van dit nummer:
Af .scheid van mevr. G. de Nie als eindredacteur van het tijdschrift. 1
Jaarverslag van de secretaris over 1988. 2
Jaarverslag van de penningmeester over 1988. 7
Jaarverslag van de archeologische werkgroep over 1988. 8
R.N .J. Rommes: De bevolking van Wijk bij Duurstede
in de 17dc en 18de eeuw. 9
W.A. Hermans: Hoefbcslag uit de periode vóór 1800
in het Kromme Rijngebied. 25
Recensie
A. Koops: Veertig jaren diender langs Kromme Rijn en Lcidse Rijn. 31
Redactie-comraissie: R.J. Buttcrman, Wijk bij Duurstede;
Y.M. Donkcrsloot-de Vrij, Odijk; L.M.J. de Keyzcr, Houten;
H. Rcinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk;
O.J. Wttewaall,'tGoy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres:
Burgweg 4, ,3984 LK Odijk, tel. 03405-62019.
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
R.J. Butterman, Waalsteen 28,3961 XB Wijk bij Duurstede, tel. 03435-73570.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 30,- per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15,-), over te maken op rekening- nummer 32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585) |
||||
^ ^ OC'^
|
^
|
|||||||||||
6$"
|
||||||||||||
Afscheid van Dr. Giselle de Nie
als eindredacteur van het tijdschrift |
||||||||||||
Met ingang van 1 januari 1989 nemen wij afscheid van mevrouw de Nie als
eindredacteur van ons periodiek. Op 1 januari 1972 werd zij lid van de redactie. Toen op 1 januari 1979 de
heer A. Graafhuis afscheid nam als eindredacteur, nam mevrouw de Nie die taak op zich. Dat hield in het verwerven, verwerken en corrigeren van de kopij, en het onderhouden van de contacten met de auteurs van de artikelen. Al waren dat nu artikelen over een dorpspomp, een brug over een water-
gang of een wetenschappelijk artikel over de historie van het Kromme Rijngebied, het moest altijd volledig zijn en er mocht geen bron ontbreken. Dat heeft er toe geleid dat het tijdschrift wetenschappelijk wordt gewaar-
deerd. Het bestuur en de leden van de Historische Kring zijn haar daarvoor zeer
dankbaar. De redactie zal trachten deze lijn door te zetten. Wij wensen mevr. de Nie veel succes en hopen dat zij het tijdschrift met
plezier zal blijven lezen. De redactie.
|
||||||||||||
Jaarverslag van de secretaris over 1988
|
|||||||
Verslag van de algemene ledenvergadering op 21 januari 19S8
1. Opening. De voorzitter, de heer L.M.J. de Kcyzer, heet de aanwezigen
welkom. Hij geeft in het kort een indruk, hoede vereniging ervoor staat. Er is nog steeds sprake van een gunstige ontwikkeling. Eind 1986 waren er 2H^ leden, een jaar later was dat aantal 285. De lezingen werden goed bezocht. (De jaarverslagen van secretaris en penningmeester worden gepubliceerd in dit periodiek) 2. Verslag van de kascommissic. Voor 1987 bestond de kascommissie uit
mevr. v.d. Bosselaar en mevr. v.d. Grind. Na de stukken te hebben ingezien verklaarden zij zich akkoord met de financiële administratie. .3. Verkiezing bestuursleden. Mevr. Springer en mevr. v.d. Grind hebben
met ingang van 1 januari 1988 afscheid genomen van het bestuur van de vereniging. De voorzitter dankt beiden voor hun deskundigheid en inzet die zij gedurende vele jaren voor de historische kring aan de dag hebben gelegd en overhandigt hun als symbool van die dank boekenbonncn. Het bestuur besloot dat er één nieuw bestuurslid zou worden benoemd. Omdat er geen tegenkandidaten waren voorgesteld, treedt mevr. M. Huys-Oostveen als zodanig toe; zij zal als tweede secretaris optreden. Verder heeft het bestuur R.J. Buttcrman als eerste secretaris aange- wezen. 4. Rondvraag. Hiervan wordt geen gebruik gemaakt.
5. Sluiting. De voorzitter dankt de vergadering voor het in het bestuur
gestelde vertrouwen. Ook de redactie van het tijdschrift bedankt hij voor het door haar verrichte werk. Het bestuur was per 1 januari 1988 als volgt samengesteld:
Voorzitter: L.M.J. de Kcyzer Vice-voorzitter en penningmeester:?.S.A. de Wit
Eerste secretaris: R.J. Butterman Tweede .secretaris: M. Huys-Oostveen
Leden: H.M.J. Rossncr
|
|||||||
C. van Schaik.
|
|||||||
Het bestuur vergaderde vijl maal.
|
|||||||
Ook de redactie van het tijdschrift onderging dit jaar wijzigingen. Mevr. G. de
Nie zag zich door drukke werkzaamheden genoodzaakt het eindredacteur- schap neer te leggen. Vóór in dit nummer wordt in het kort teruggeblikt op de wijze waarop het blad zich heeft ontwikkeld in de periode, waarin mevr. de Nieeindredacteurwas. Als nieuw lid trad mevr. Y.M. Donkersloot-de Vrijuit Odijk tot de redactie toe. Het cindredacteurschap werd door de redactie opgedragen aan mevr. J.E. Toussaint Raven. Na afloop van de algemene ledenvergadering in het Hervormd Centrum te
Nederlangbroek hield mevr. drs. K. Verrips-Rouken voor 62 belangstellenden een lezing met de titel: Lokale elites en beschavingsoffensieven - Langbroek /<S70-/92Ö. Volgens een mede op de socioloog Elias gebaseerde benadering zette mevr. Vcrrips helder uiteen, hoe gedurende de tweede helft van de 19de eeuw een groep mensen in Langbroek pogingen deed, om het zedelijk peil in de lagere strata van de samenleving omhoog te brengen. Zij is tijdens haar studie onder andere tot de conclusie gekomen, dat die pogingen niet in het werk werden gesteld door de veelal adelijkc bewoners van de kastelen in Langbroek. Het waren mensen uit de middengroepen, die hun plaatsgenoten wilden beïnvloeden. Daarbij bleek, dat zij zich slechts richtten op geloofsgenoten, namelijk gereformeerden. De katholieke arbeiders wer- den niet in het beschavingsoffensief betrokken. De bcschavcrs bleken te behoren tot de volgelingen van dr. Abraham Kuyper. Op 17 maart werd door de heer drs. W.A.M. Hessing van de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek in de Vikinghal te Wijk bij Duurstede een lezing gehouden die was getiteld: Wie waren de eerste Wijkenaars?. Voor 125 toehoorders deed hij verslag van de opgravingen in de nieuwbouw- wijk de Horden in Wijk. De bewoningssporen van de eerste mensen die daar woonden zijn bewaard gebleven doordat de Lek er later een laag klei op heeft afgezet. Deze eerste bewoners waren jager-verzamelaars. In de periode 1100- 500 V. Chr. woonde ter plaatse de eerste sedentaire groep, die leefde van landbouw en veeteelt. De runderen waren veel kleiner dan die van tegen- woordig. Op grond van het gevonden aardewerk sluit men niet uit, dat deze mensen uit Engeland afkomstig waren. Zij werden gemiddeld niet ouder dan 25 jaar. Hun urnenveld -gedeeltelijk vernield door de winning van zand en grind in de Romeinse tijd- is het meest westelijke dat bekend is. In de tijd van de Romeinen kwam de Horden na de opstand onder leiding van Claudius Civilis onder het gezag van het castellum aan de Rijn; de boerderijen werden |
||||
toeleveringsbedrijven. Rond .WO na Chr. kwam er tijdelijk een einde aan de
bewoning rond Wijk; pas tegen het jaar 600 kwamen de mensen terug. Ook tijdens de middeleeuwen was de Horden niet bewoond; daardoor raakten de grondsporen niet verstoord. Het terrrcin kon hierdoor een belangrijke archeologische vindplaats worden, die zeer veel gegevens heeft opgeleverd. Op 7 mei werd een excursie naar Amersfoort gehouden. Eerst bezochten de
51 deelnemers de afdeling stadsgeschiedenis van museum Flehite, waardoor gemeentearchivaris drs. P.C.B. Maarschalkerweerd een welkomstwoord werd gesproken. Vandaar nam hij de groep mee naar het monumentale St. Pieter's- en Bloklands gasthuis, waarvan het interieur goed bewaard is gebleven. De Joriskerk was het volgende gebouw dat werd bezichtigd. Aanvankelijk stond op de plaats van de kerk een kapel; later kwam de hallenkerk tot stand, waarbij een vroegere toren werd ingebouwd. In 1.337 werd een kapittel gesticht, dat nu nog bestaat in de vorm van een stichting. Dichtbij de kerk aan de Appelmarkt staat het huis van de deken van het kapittel met een prachtige laat-gotische gevel. De stad.swandcling voerde verder langs de Onze Lieve Vrouwctoren, de muurhuizen, de Kamperbinncnpoort -onderdeel van de ommuring van de stad in haar eerste uitleg- en de Koppelpoort. De heer Maarschalkerweerd verschaf te bijal deze gebouwen uitgebreide achtergrond- informatie, waardoor de excursie door deze fraaie stad zeer de moeite waard was. De jaarlijkse excursie voerde dit jaar op 28 mei naar Gouda en Dordrecht.
Beide behoorden vroeger tot de stemhebbende steden in de Staten van Holland, waarbij Dordrecht van de steden de eerste en Gouda de zesde stem had. In Gouda werd het Catharinagasthuis met zijn historisch interieur (onder andere chirurgijnskamer) bezocht. Na de lunch in Sliedrecht werden de 4.5 deelnemers in Dordrecht rondgeleid in het museum Simon van Gijn; daarop volgde een stadswandeling. In Meerkerk werd tenslotte het diner gebruikt. In de parochiekerk van Si. Michaël te Schalkwijk werd 13 september een
tweeledige lezing gehouden, gevolgd door muziek. Eerst hield de heer P.M. Heijmink Liesert een inleiding over de geschiedenis van het indrukwekkende kerkgebouw van Schalkwijk. De kerk is ontworpen door A. Tepe en in 1878/ 79 gebouwd op de plaats van een vroegere kerk. Ook het interieur van de 'kathedraal van het Sticht' met al zijn symboliek werd uitgebreid behandeld. |
||||
Daarna schetste Wico Clements de achtergrond van het Batz-orgel in de kerk;
dit betoog werd afgewisseld door orgelspel van deze organist. Het in 1758 door de Utrechtse orgelmaker Johan Hcinrich Hartmann Batz gebouwde orgel werd in 1987 in de Schalkwijkse kerk geplaatst. Het is daarmee écn van de weinige historische orgels in de regio. Het instrument heeft een grote klankrijkdom, die in de kerk goed tot zijn recht komt. De 72 aanwezigen konden con.stateren hoe gemakkelijk het spel kon overgaan van zacht naar hard, van ingetogen naar fors. Op 25 oktober sprak dr. S. Groenveld voor 52 toehoorders in 'De Gouden
Leeuw' te Wijk bij Duurstede, waar de nieuwe zaal voor lezingen van onze kring goed bleek te voldoen. Zijn lezing was getiteld: Dat Zijne Hoogheyt geresolveerd was, de Engelsche Natie te hulpe te konten en handelde over de achtergronden van de overtocht van Willem lil naar Engeland. Op deze manier besteedde onze kring aandacht aan het herdenkingsjaar van Willem en Mary. In een bijzonder helder betoog begon de op de 17e eeuw gespecialiseerde
historicus met het schetsen van het internationale kader waarbinnen de overtocht plaatsvond. De periode 1660-1715 was er één van machtswisseling, waarin met name de opkomst van Frankrijk opvalt. In deze tijd ziet men internationaal ook een verschuiving van een politiek van 'interest' (de belangen van de onderdanen) naar machtspolitiek. Binnenlands kon Willem invloed uitoefenen door het benoemen en afzetten van regenten; deze bevoegdheid kreeg hij echter pas in 1672. Daarna besprak de heer Groenveld de eigenlijke overtocht. Toen koning
Jacobus in 1685 als katholiek aan de macht kwam, was Engeland voor de zoveelste maal in die periode de onvoorspelbare factor in het Europese machtspel. In 1687 weigerde het een defensief verdrag met de Republiek der Verenigde Nederlanden te sluiten. Willem was ook op persoonlijke titel zeer bij de Engelse zaken betrokken: door afstamming was hij zelf de derde in de lijn voor de troonsopvolging, terwijl hij was getrouwd met de eerste in die lijn, Mary Stuart II. Internationaal gezien zou zich wel eens een herhaling van het Rampjaar 1672 kunnen voordoen, want naast de problemen in Engeland werd de Franse dreiging steeds groter. Dit alles samen was voor Willem genoeg aanleiding om te besluiten in Engeland in te grijpen. In de loop van 1688 bereidde hij leger en vloot voor op oorlog, zonder dat het voor buiten- staanders duidelijk was waar deze zouden worden ingezet. We zien Willem hier meer als beleidsmaker dan als de dienaar van de Staten, die hij formeel |
||||
was. In het geheim had hij het consent van het machtige Amsterdam; pas in
september werden de Staten van Holland ingelicht. Onafwendbaar werd de overtocht, toen er in juni een kind van Jacobus
werd geboren, waarvan vrij algemeen werd beweerd dat het ondergeschoven was. Met wapperende vaandels waarop leuzen als 'For liberty and protestant religion' en 'Je maintiendrai' waren te lezen, voer Willem met de Staatse vloot over. Deze laatste ging trouwens als 'auxiliair' mee, waardoor de Repu- bliek formeel niet als oorlogvoerende partij kon worden aangemerkt. Dit toont nog eens aan, hoezeer de overtocht een privé-onderneming van Willem was. Toch had het allemaal heel anders kunnen lopen. De heersende windrich-
ting deed Willem op een andere plaats landen dan hij -en de troepen van de Engelse koning-hadden verwacht. Ook zorgde de vlucht van Jacobus voor een snellere overwinning dan men had kunnen hopen. De heer Clroenvcld toonde hiermee een staal van geschiedenis met al
haar tegenstellingen en samengaan van privé-, groeps- en internationale belangen en toeval. Op zaterdag 17 december was er een excursie naar Utrecht, waaraan door 36
personen werd deelgenomen. Opgedeeld in twee groepen werden twee panden bezocht. Het huis Nieuwe Gracht 67 heeft een rijke geschiedenis, waarvan bovendien veel in het bestaande gebouw is terug te vinden. Naast de 16de- eeuwse muurschilderingen maken balken, muren, ramen, trappen en andere bouwkundige aspecten dit huis ongewoon boeiend. Het tweede pand was de behuizing van de Ridderlijke Duitse Orde, de
Balije van Utrecht. De archivaris van de orde, mr. J.H. de Vey Mestdagh, gaf op heldere wijze de hoofdlijnen van de ontwikkeling van de Duitse Ridders aan. Het riddcrmatigc blijkt ook nu nog uit het feit, dat het bezit van vier adelijke kwartieren één van de toelatingseisen is voor degenen die tot de Balije willen behoren. Tot de gastvrije ontvangst behoorde ook een bezoek aan de ruimte waar het kostbare archief van de orde wordt bewaard. Hierin bevinden zich onder andere 12.()()() zegels, die een verhaal vertellen van personen en instanties van eeuwen geleden. R.J. Butterman, secretaris.
|
||||
Jaarverslag van de penningmeester over 1988
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ9.298,11
|
ƒ9.298,11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P.S.A. de Wit, penningmeester.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarverslag van de archeologische werkgroep 198J
|
||||||
In 1988 heeft de archeologische werkgroep niet gegraven, maar is zij bezig
geweest met het bewerken van het vondstmateriaal uit de opgraving van 1987 van het herenhuis 'Zorgvliet' te Houten, in totaal kwam de werkgroep hiervoor op 44 zaterdagen bijeen. Dit werk zal ook in 1989 nog geruime tijd doorgaan. De vondsten (glas, aardewerk, been, hout en leer) worden gedetermineerd
en beschreven. Vaak moeten hiervoor bronnen worden geraadpleegd, hetgeen veel tijd in beslag neemt. Ook worden indien mogelijk gebroken voorwerpen gerestaureerd en passende scherven aan elkaar gelijmd; daarna wordt alles getekend en gefotografeerd. De vroegste aardewerkscherven zijn van grijsblauwe kookpotten uit de
14de eeuw gevolgd door het steengoed uit de 15de en 16de eeuw. Het steengoed-aardewerk is een importproduk tuit de omgeving van Keulen. Deze periode wordt afgesloten door een brandlaag. Nadat het huis in een geheel andere vorm weer is opgebouwd, ligt het
hoogtepunt van de daaropvolgende periode in het begin van de 18de eeuw. De bewoner is dan een welgesteld persoon die zich het duurdere aardewerk zoals Delfts Blauw, Chinees porselein, maar ook drinkglazen en veel wijnflessen kan veroorloven. De werkgroep zal trachten door middel van archiefonderzoek meer over deze bewoner aan de weet te komen. Tot slot wil ik de leden van de werkgroep bedanken voor hun trouwe
opkomst en hun bijdragen aan het werk van de archeologische werkgroep. |
||||||
L.M.J. de Keyzer.
|
||||||
De bevolking van Wijk bij Duurstede
in de 17de en 18de eeuw |
|||||||||||||||||||
Toen in 1795 in Nederland de eerste 'nationale' volkstellingen werden
gehouden telde Wijk bij Duurstede 1480 inwoners'. Tussen 1795 en nu is de bevolkingsontwikkeling vrij nauwkeurig te volgen aan de hand van volkstel- lingen, die tot en met 1971 regelmatig gehouden zijn (zie grafiek 1). In deze periode nam de bevolking vrijwel voortdurend toe, slechts onderbroken door een korte stagnatieperiode rond 1900. |
|||||||||||||||||||
5000
1(000 - 300O 2000 1000 |
|||||||||||||||||||
19^0
|
|||||||||||||||||||
igoo
|
|||||||||||||||||||
1S50
|
|||||||||||||||||||
1600
|
|||||||||||||||||||
Grafiek 1: Bevolkingsontwikkeling Wijk bij Duurstede 1795-1971
In dit artikel zal ik de bevolkingsontwikkeling van Wijk bij Duurstede in de
twee eeuwen voorafgaande aan 1795 reconstrueren en enige factoren ter verklaring ervan aandragen. Om de bevolkingsontwikkeling te reconstrueren heb ik gebruik gemaakt van twee bevolkingstellingen, een huizentelling en de retro-acta van de Burgerlijke Stand (doop-, trouw- en begraaf boeken). |
|||||||||||||||||||
1. Volkstellingen in De Nederlandsche Republiek uitgegeven Op
last der commissie tot het ontwerpen van een plan van consti- tutie voor het volk van Nederland, 's-Gravenhage, 1796. |
|||||||||||||||||||
1. De bcvolkingstcllingcn van 1597 en 1749
Volgens een opmerking in de magistraatsrcsoluticn van 17-2-1597 woonde een
"menuchte van personen oudt ende jonck in't getall 2385" in de stad en Vrijheid (stadsjurisdictie) van Wijk bij Duurstede'. Dit getal suggereert dat er een bevolkingstelling heeft plaatsgevonden. Het doel van deze telling is waarschijnlijk de schatting geweest van de hoeveelheid graan die nodig was om de bevolking tijdens de voedselschaarste van dat jaar te voeden'. Bij gebrek aan verdere gegevens over deze telling zullen we het aantal van 2385 inwoners voortaan 'kritiekloos' moeten overnemen. Uit 1749 is de bevolkingstelling voor een hoofdelijke omslag bewaard
gebleven waarin per huis de bewoning en de hoogte van de omslag is aan- gegeven'. Volgens deze telling waren er 1411 personen, waarvan 340 in de Vrijheid, in .366 huizen. Hierbij zou dan nog een achttal personen opgeteld moeten worden die in het gasthuis verbleven' zodat er in totaal 1419 personen in Wijk bij Duurstede woonden. 2. De huizcntellingvan 1673/1675
De huizentelling die in de jaren 1673/75 moet zijn gehouden*^ betreft slechts
de stad en bevat geen gegevens over de Vrijheid. Cicteld werden 377 huizen die bij een gemiddelde bewoningsgraad van 3,6 personen (zoals uit de telling van 1749 blijkt) op 1357 bewoners wijzen. Om de totale bevolking te bepalen moet de bevolking van de Vrijheid geschat worden. Als we ervan uitgaan dat 24% van de bevolking in de Vrijheid woonde (zoals in 1749) dan komen we op 429 bewoners van de Vrijheid en 1786 van heel Wijk bij Duurstede. |
|||||
2. Gemeente Archief Wijk bij Duurstede van de oudste tijden tot de
invoering van het Fransche bestuur (GAW) nr 51, 17-2-1597. 3. ibidem.
4. GAW nr. 323; tevens Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief Staten van
Utrecht, nr. 546. 5. Tegen waardige Staat der V ere e nigdeNederlandenXU(m2),p.94.
6. GAW nr. 87: dit stuk is gedateeerd op ca. 1725, doch het handschrift en de
namen op de lijst duiden op de jaren 1673-1675. Voor de datering gaat mijn hartelijke dank uit naar de heer R.J.Butterman, archivaris van Wijk bij Duurstede. 10
|
|||||
Dit aantal lijkt me echter om twee redenen te hoog:
a. het is waarschijnlijk dat de bewoningsgraad van de huizen in de stad lager
was dan in 1749 omdat een aantal personen de stad ontvlucht was vanwege de Franse bezetting van 1672-1673; b. de ontwikkeling van de verhouding stad/Vrijheid van het aantal aange-
slagenen voor het familiegeld wijst op een bevolkingsaandeel van de Vrijheid van 20% in plaats van 24%\ Als ik nu beide bezwaren tegen de aanvankelijke schatting omzet in een
nieuwe schatting (bij een gemiddelde bewoningsgraad van 3,4) dan kom ik op een aantal van 1602 inwoners rond 1675. 3. De doop- trouw en begraafregisters.
Volgens de gegevens van de besproken tellingen zou een aanzienlijke
bevolkingsachteruitgang hebben plaatsgevonden tussen 1597 en 1749. Deze achteruitgang werd dan gevolgd door een lichte groei tot 1795. Om dit grof geschetste beeld te toetsen heb ik de doop- trouw- en begraafregisters bestudeerd. Met name de telling van jaarlijkse doopaantallen kan een vrij betrouwbaar beeld geven van de bevolkingsontwikkeling". De hervormde doopboeken beginnen in 1635 en kennen slechts enkele
lacunes aan het einde van de 17de eeuw. In totaal staan hierin 5238 dopen (inclusief 3 volwassenen) aangetekend tot en met 1810. Hiervan zijn er 133 buitenechtelijk (2,5%)' terwijl in 308 gevallen de vader als militair werd omschreven (6%). De grote invloed van de aanwezigheid van garnizoenen doet zich hier gelden'". |
||||||
7. GAWnr. 418-427: de gegevens gaan van 1675 tot 1725, een periode waarin
het aandeel van de Vrijheid opliep van ca. 20% naar ruim 24%. 8. De grote reconstructie van de bevolkingsontwikkeling van Engeland is op
basis hiervan gedaan: E.A. Wrigley en R.S. Schofield, The population history of England 1541-1871. A reconstruction, London, 1981. 9. Opvallend is het zeer hoge percentage buitenechtelijke kinderen (meer
dan 6%) over de periode 1711-1750. 10. De perioden met de hoogste percentages 'soldatenkinderen' waren 1635-
1649 (8%), 1666-1680 (6%) en 1738-1748 (13%). Dit zijn perioden van oorlog en/of oorlogsdreiging waarin het garnizoen waarschijnlijk een grote omvang had. 11
|
||||||
De hervormde huwelijksboeken zijn bewaard gebleven vanaf 1597 doch de
registratie laat nogal te wensen over: van veel huwelijken is wel een aanteke- ning gemaakt maar ontbreekt de bevestiging dat het huwelijk ook in Wijk gesloten is. Het gaat hier vaak om huwelijken die elders gesloten zijn doch in Wijk aangetekend omdat het inwoners van de stad betreft en/of toestemming verleend is om elders te trouwen. Ook bij de hervormde huwelijken weegt de aanwezigheid van het garnizoen zwaar: 18% van de huwelijken betrof een soldaat. In de eerste decennia van de 17de eeuw kwamen veel van deze soldaten uit Frankrijk en Engeland. De rooms-katholicke doopboeken (sinds 1685) bevatten veel lagere per-
centages buitenechtelijke (1%) en 'militaire' kinderen (0,3%) dan de hervormde. Ruim 21%vandegedooptekinderen kwam uit omliggendedorpen die geen rooms-katholieke kerk hadden (Cothen, Langbroek enz). De rooms-katholicke huwelijken werden zowel voor het gerecht
(wettelijk) als in de kerk (religieus) gesloten. Van de gerechtshuwelijken zijn gegevens sinds het begin van de 17de eeuw en van de kerkelijke sinds 1685. Huwelijken van militairen maakten nauwelijks 1% van het totaal uit. De sterfteregistratie is pas sinds 1776 volledig opgenomen in de regis-
ters". In de rekeningen van de kerkmeesters'^zijn echter vanaf 1610/1611 de betalingen voor het overluiden en begraven van de doden aangetekend waaruit informatie over de sterfte te halen is. Vanaf 1679 zijn hierin ook de pro deo begrafenissen genoteerd en is de sterfteregistratie volledig (enkele lacunes buiten beschouwing gelaten). De resultaten van de tellingen zijn in de grafieken 2 en 3 weergegeven.
(Om de ontwikkeling zo zuiver mogelijk weer te geven zijn ze gecorrigeerd op
vreemden, militairen, passanten, katholieken uit omliggende dorpen). |
||||||
11. RAU, verzameling doop-, trouw- en begraafregisters nr. 607.
12. RAU, Archief hervormde gemeente Wijk bij Duurstede 169-182.
12
|
||||||
70
60
50
't O 30
?0
10
|
||||||||||||
1630 iti'yt' isyo i6;ic i7io 1730 i7^r 1770 1790
Grafiek 2: Dopen en begrafenissen per tien-jaarlijkse periode
(om de vijf jaar):
1 = hervormde dopen
2 = katholieke dopen
3 = totale aantal dopen
4 = begrafenissen
Hier wordt de eerder beschreven teruggang tussen 1597 en 1749 zichtbaar
gemaakt, evenals de lichte groei tussen 1749 en 1795. Deze vond vooral plaats na 1783 en is toe te schrijven aan een natuurlijk verloop: het aantal geboorten overtrof hgt aantal begrafenissen met meer dan 167". Op grond van het feit dat de bevolkingsgroei van Wijk bij Duurstede tussen 1749 en 1795 slechts 61 mensen telde, moeten we concluderen dat een aantal inwoners weggetrokken is en elders begraven. Er was sprake van een vertrekovcrschot. Dit vertrek- overschot kan ook verantwoordelijk worden gesteld voor de bevolkings- achteruitgang tussen ca. 1675 en 1749 (11-12%). Deze achteruitgang vond plaats ondanks een geboortenoverschot van ca. 600 personen gedurende deze periode". Er vertrokken in deze periode ca. 800 personen meer dan er zich |
||||||||||||
Er waren 2221 dopen, waarbij ik 62 (2,8%) ongedoopt begraven kinderen
heb opgeteld; hiervan zijn 2116 begrafenissen af getrokken (er waren 2140
begrafenissen waarvan 24 van militairen) zodat er een overschot van 167
was.
Het geboortenoverschot was 418 tussen 1685 en 1749. Hierbij heb ik een
geschat geboortenoverschot van 180 over de periode 1675-1685 opgeteld.
|
||||||||||||
13.
|
||||||||||||
14.
|
||||||||||||
13
|
||||||||||||
kwamen vestigen. De perioden waarin dit zich het sterkst voordeed zijn
waarchijnlijk 1685-1695 en 1715-1725 geweest. |
|||||||||||
IftO
|
|||||||||||
VjO
|
|||||||||||
lf,/,() H,f.(l U,«0 1700 17?0 17'tO 1760
|
|||||||||||
Grafiek 3: Huwelijken per tien-jaarlijkse periode
(om de vijf jaar) |
|||||||||||
1 = hervormden
2 = rooms-katholieken voor het gerecht
3 = rooms-katholieken in de kerk
|
|||||||||||
14
|
|||||||||||
Rond 1725 werd het wellicht aantrekkelijker om in Wijk te wonen want toen
nam het aantal nieuwe poorters plotseling snel toe (grafiek 4)". Mogelijk nam de emigratie toen ook af. |
|||||||||||||
VjO
|
|||||||||||||
75
|
|||||||||||||
50
|
|||||||||||||
?5
|
|||||||||||||
10
|
|||||||||||||
1600 U,?0 Ifi/.O lf,60 1630 1700 ly^'O 171.0 1760 L7fiO
|
|||||||||||||
Grafiek4: Aantaleden op het burgerschap per tien-jaarlijkse periode
(om de vijf jaar). Bron: GAW nr. 71, 644 (bevindt zich in Rijksarchief Utrecht). |
|||||||||||||
15. L. Cortenraede, "Wijk bij Duurstede in de ban van haar regenten" in
Jaarboek Oud-ütrecht 1983, pd 67: vreemdelingen die zich kwamen vestigen kregen in de eerste helft van de 18de eeuw 25 jaar lang het familiegeld kwijtgescholden. Of dit echter genoeg motivatie vormde om zich in Wijk bij Duurstede te vestigen betwijfel ik. |
|||||||||||||
15
|
|||||||||||||
Het inwonertal is zeker hoger geweest dan dat van 1675. Op grond van
gemiddeld 61 hervormde dopen is bij een doopcijfer'" van 38,5 (zoals rond 1675) de hervormde bevolking op 1585 te schatten. Het aantal katholieken in de statie van Wijk bij Duurstede wordt in 1656 op 1200 geschat waarvan een aanzienlijk deel echter buiten de stad woonde". Bij het begin van de bewaarde doopregistratie kwam 45% van de gedoopten van buiten de stad. Als we dit percentage aanhouden voor 1656 dan komen tot ca. 660 katholieken in Wijk. Behalve hervormden en katholieken waren er ook nog joden en remon-
stranten". Als dit er tesamen 100 zijn geweest dan kan de hele bevolking rond 1650 op 2.345 geschat worden. Tussen 1650 en 1675 zou de bevolking met 30% zijn afgenomen. Deze
grote teruggang in korte tijd is voor een deel te verklaren door een aantal jaren met zeer lage doop- en/of zeer hoge sterfte-aantallen: 1651-1653, 1662- 1667 en 1672-1673. Behalvedezeuitzonderlijk slechte jarenwaserwaarschijn- lijk ook al sprake van het vertrekovcrschot zoals dat later steeds heeft bestaan. De grootste bevolkingsomvang bereikte Wijk bij Duurstede waarschijnlijk in
de jaren 1630-1635, vlak voor de grote pestepidemie van 1636. Deze heerste al in Utrecht sinds 16.34'° doch Wijk bij Duursteds werd pas zwaar getroffen in de zomer van 1636. In juni begon de grote sterfte, die een hoogtepunt kende in september met 101 betaalde begrafenissen. In totaal waren er tussen 1 november 1635 en 1 november 1636 363 betaalde begrafenissen (waarvan 4 van militairen) hetgeen negen maal het gemiddelde van de voorgaande tien jaren is. Tijdens de pestmaanden juni-oktober vonden 302 betaalde begrafe- nissen plaats: 66 van jonge kinderen (22%), 88 van mannen van ca. 10 jaar en ouder (29%) en 148 van vrouwen van ca. 10 jaar en ouder (49%). Om de totale sterfte te berekenen moet het aantal betaalde begrafenissen
|
||||||
16. Een doopcijfcr is het gemiddeld aantal gedoopte kinderen per 1000
inwoners. 17. A. van Lommei, "Rclatio seu descriptio status religionis Catholicac" in
Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 10 (1882), p. 192. 18. Het aantal joden bedroeg in 1809: 46; voor remonstrantie zien H.
Hijmans, Wijk bij Duurstede, Rotterdam, 1951, p. 79. 19. A.J. van der Weyde, "Bijdrage tot de geschiedenis der pest te Utrecht" in
Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde 71 (1927), p.3137. 16
|
||||||
vermeerderd worden met de pro dco begrafenissen. Dit aantal heb ik geschat
op de helft van het aantal betaalde begrafenissen zodat de totale sterfte op ca. 540 geschat kan worden'". Bij een bevolkingsomvang van ca. 2700 betekent dit dat in 1636 een vijfde van de bevolking van Wijk bij Duurstede is gestorven. Omdat het uitgesloten lijkt dat de stad deze klap te boven is gekomen (de sterfte bleef nog enige jaren vrij aanzienlijk) kan deze pestepidemie gezien worden als een beslissende gebeurtenis in de bevolkingsontwikkeling. De eerste decennia van de 17de eeuw worden gekenmerkt door groei die
te verklaren is uit de grote aantallen hervormde huwelijken en nieuwe poorters in die periode. De vele nieuwe poorters suggereren dat Wijk bij Duurstede economische mogelijkheden bood, terwijl het in de stad (stads- muren, garnizoen) bovendien veiliger was dan op het platteland tijdens oorlogvoering (tachtigjarige oorlog). Om deze redenen zal de emigratie waarschijnlijk ook gering zijn geweest en was er sprake van een vestigings- overschot. De snelle daling van het aantal nieuwe poorters daarna wijst er op dat de situatie sterk verslechterde met als gevolg dat het vestigingsoverschot verdween in de loop van de eeuw. Na de pestepidemie van 1636 was het achteruitgangsproces ononkcerbaar geworden. 4. Conclusie bevolkingsontwikkeling
Als we bovenstaande gegevens samenvatten moet allereerst gewezen worden
op het overwegende belang van de migratie. Deze leidde tot een vestigingsoverschot en groei in het begin van de 17de eeuw en tot een vertrekoverschot in nagenoeg de gehele verdere periode. Het vertrekover- schot overtrof de natuurlijke groei en leidde tot een daling van de bevolkings- omvang ofwel verhinderde een groei ervan tot ver in de 18de eeuw. Aan- genomen kan worden dat een groot deel van de vertrekkers naar Holland is gegaan doch duidelijke gegevens hierover ontbreken. Dergelijke gegevens zijn er wel van een deel van de personen die een eed op het burgerschap hebben afgelegd in Wijk bij Duurstede. |
|||||
20. Schatting op grond van vergelijking van het totale aantal begrafenissen
met de betaalde begrafenissen in 1639 (een opgave van het totale aantal begrafenissen bevindt zich in het RAU, Archief hervormde gemeente Wijk bij Duurstede nr. 211). 17
|
|||||
Als we de mensen die in Wijk bij Duurstede geboren zijn niet meetellen (10%
van het totaal) dan komen we tot de volgende herkomstcijfers: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lijkt erop dat de overheersende migratierichting oost - > west was zodat
Holland als doel van de vertrekkers waarschijnlijk is. Een opvallend aspect van de bevolkingsontwikkeling is de verandering in
religieuze samenstelling: tussen het midden van de 17de en het midden van de 18dc eeuw bleef het aantal katholieken min of meer gelijk (ca. 650) terwijl hev aantal hervormden van bijna 1600 tot ruim 70a terugliep. Tot in het begin van de 19de eeuw bleef het aantal hervormden vervolgens constant terwijl het aantal katholieken opliep tot 1043 in 1809 (56,7% van de bevolking). Tussen ca. 16.50 en 1809 verdwenen de remonstranten geheel. Voor deze religieuze aardverschuiving zijn twee oorzaken aan te wijzen: a. de katholieken hadden een hoger geboortecijfer. Zo werden in de 18de
eeuw uit 100 katholieke huwelijken gemiddeld473 kinderen geboren tegen gemiddeld 434 uit 100 hervormde huwelijken. b. Bij de mensen die vertrokken was het aantal hervormden relatief groot
terwijl onder de immigranten de katholieken zwaar in de meerderheid waren^'. 5. Aanzet tot een sociaal-economische verklaring
van de bevolkingsontwikkeling In het voorgaande is de migratie naar voren gekomen als sleutel tot de
bevolkingsontwikkelingvan Wijk bij Duurstede. Aangezien de migratie voor een belangrijk deel samenhangt met de sociaal-economische ontwikkeling is het zaak hier enige aandacht aan te besteden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. L. Cortenraede, p. 21, citeert de magistraatsnotulen waarin in 1735
opgemerkt wordt dat de overgrote meerderheid van de immigranten katholiek is. 18
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De daling van het aantal nieuwe poorters in het begin van de 17de eeuw
suggereert dat de economische bedrijvigheid achterbleef bij de bevolkings- groei waardoor mogelijk sprake was van overbevolking en werkloosheid. De magistraat was zich in ieder geval bewust van de "verloopen staaet ende decadentis der stede" en deed in mei 1638 een verzoek (dat ingewilligd werd) tot vermindering van de belastingsom die aan de Staten van Utrecht betaald moest worden". Een ander voorstel van de magistraat aan de Staten van Utrecht beoogde "datter een lijnpadt met een peerdt getrocken mocht gemaeckt
worden om de schuijten in de Crommen Rijn op ende af f te trecken". Ook wordt voorgesteld om
"mede eenige grachten ofte vaerten te doen graven,dende
alsoohaer coorn, fruijt endeandere waeren naar Utrecht af te schepen, 't welck nu met wagens ende grote costen ende moeijten eede niet sonder 't fruijt te quetsen ende te be- schadigen elders heenen wordt gevoerd". Men hoopte door een goede verbinding met Utrecht (en via Utrecht met
Amsterdam) meer schepen over de Lek aan te trekken die "tot Wijck sullen lossen ende overschepen"". In het kader van "middelen tot redres van de vervallen staet der stede Wijck" werd bovendien een lening afgesloten ter verbetering van de lakennering en werd een vulmolen gebouwd". Steun voor de lakennering was zeker gewenst: in grafiek 5 is de ontwikkeling aangegeven van de bedragen waarvoor de inning van de belasting op de (wollen en zijden) lakenen werd verpacht. De grote teruggang van de bedragen is een bewijs voor het verval van de lakennijverheid, die rond 1630 inzette en na 1650 definitief werd (ondanks een kleine opleving aan het eind van de 17de eeuw). |
||||||
22. GAWnr. 51,15-2-1645.
23. ibidem.
24. ibidem; GAW nr. 339.
|
||||||
19
|
||||||
In de tweede helft van de 17de eeuw werden de economische problemen
groter. Vanaf ca. 1665 ging de stad, als marktplaats voor het omliggende platteland, de negatieve effecten voelen van de agrische depressie, een periode van ruim een halve eeuw met lage prijzen van landbouwproduktcn. In plakkaten van de Staten van Utrecht wordt de Vrijheid van Wijk bij Duurstede genoemd bij de gerechten die getroffen zijn door de zeer lage graanprijzen en krijgt de stad 2/3de van het te betalen oudschildgeld (grondbelasting) over 1666 kwijtgescholden". Dat de Vrijheid kwetsbaar wasvoor lagegraanprijzcn blijkt uit hetfeit dat
in 1676 de helft van de grond als bouwland gebruikt werd (hetgeen ook in 1815 zo was)'". De achteruitgang van de graanhandel wordt weerspiegeld in de dalende pachtsommen die voor de inning van de belasting op het "uitgaende coorn" werden betaald (grafiek 5). De nekslag voor de kwijnende economie was waarschijnlijk de Franse
bezetting. De stad bleef weliswaar gespaard voor direct oorlogsgeweld doch de last van de inkwartiering van Franse (1672-7.1) en Poolse (1674) troepen heeft zwaar gewogen. De magistraat reageert in 167.3 in een brief op het misnoegen van de Staten van Utrecht over het feit dat "verscheidene Impositien niet ten comptoir zijn gebracht": "...vertonen den miserahilen toestandt van onse Borgerije
gecauseert door de swaere inquartieringe hij occasie vande brugh op de rivier, hetgesladigearbeijden van onse Borgerije aende fortificatien als anders, daer van de Borgers vande andere steden geen gevoelen hebben ge had t, ende de gemene beswaringe vanl garnisoen dat bij ons extraordinaris is..."^. In een 'Memorie van de .schade' (1675) wordt 4000 gulden en 18 stuivers
begroot voor de reparatie van muren, poorten, bruggen, een wachthuisje, de steenstraat naar Utrecht en de planting van 300 jonge essen''. |
|||||||
25. Johan van de Water, Groo//7/acoa(/)oefc ... 's Lands van Utrecht II,
p. 551-552: plakkaten van 19-12-1668 en 1-4-1669. 26. 1676: GAW nr. 371; 1815: J.M.G. Boon, De Utrechtse gemeenten in
7«75, Utrecht, 1972, p. 127. 27. RAU, Archief Staten van Utrecht nr. 279.
28. GAW nr. 203.
|
|||||||
20
|
|||||||
1^5
100 75
50
't O 30 ?0 10 |
||||||||||||||||||||||
1600
|
||||||||||||||||||||||
16;'0
|
||||||||||||||||||||||
I6it0
|
||||||||||||||||||||||
1660
|
||||||||||||||||||||||
1680
|
||||||||||||||||||||||
1700
|
||||||||||||||||||||||
1720
|
||||||||||||||||||||||
17^*0
|
||||||||||||||||||||||
Grafiek 5: Pachtsommen betaald voor de inning van belastingen per
tien-jaarlijkse periode (om de vijf jaar) 1 = zijden en wollen lakenen
2 = uitgevoerd graan
Bron: GAW nr. 316-317 Een nijverheid die zich tot in de 18de eeuw goed heeft kunnen handhaven was
de linnenweverij. Onder de nieuwe poorters waarvan een beroep bekend is (132 van de 286) waren in de periode 1641-1730 15 linnenwevers (11,4%, exclusief 3 weversgezellen). Uit het feit dat de laatst bekende linnenwever in 1729 als nieuwe poorter werd ingeschreven, en in de beroepentelling van een |
||||||||||||||||||||||
21
|
||||||||||||||||||||||
Gezicht op Wijk bij Duurstede vanaf de overkant van de Lek, ca.
1700, door C. Specht. (Topografisch verzameling Gemeente Wijk bij Duurstede)
enquête uit 1808" het beroep niet meer voorkomt, kan geconcludeerd worden
dat de linnenweverij in de loop van de 18dc eeuw is verdwenen. Wijk bij Duurstede werd hier slachtoffer van een nationale ontwikkeling waarbij de vlasteelt en -nijverheid zich van het oosten naar het zuidwesten verplaatste'". Het verval van de textielnijverheid leidde er waarschijnijk toe dat Wijk bij
Duurstede afzakte tot niet meer dan een markt- en verzorgingsstadje voor het omringende platteland. De supra-regionale betekenis die er (misschien) door detextielnijverheidwasgeweestwasdefinitief verdwenen. Hierdoorwerd het belang van het direct omliggende platteland steeds groter. In 1675 schreef de magistraat over de |
|||||||
29. RAU, Archief Staten van Utrecht nr. 1349/4.
30. D. Damsma en L. Noordegraaf, "Een vergeten plattclandsnijvcrheid.
Vlasarbeid, bevolkingsgroei en proto-industrialisatie in Zuid-West Nederland 1700-1900" in Economisch en sociaal-historisch jaarboek 44(1981), p. 145-154. |
|||||||
22
|
|||||||
"Landvrughten daer in de eenige suhsistentie van de
principaelste van onse Borgerije bestaedt..."^'. Rond 1770 wordt geschreven dat:
"de koophandel is vervallen en tegenwoordig bijna geheel
vervallen. Rondsom de stad, zijn eenige wei- en bouwlanden, met welke te bearbeiden veele ingeseetenen zij geneeren"^. Met de beroepsgegevens uit 1808 krijgen we tenslotte een indruk van de
beroepsbevolking van dat jaar. Ik heb deze gegevens gerangschikt per economische sector en ze vergeleken met die van het omringende platteland": Wijk bij Duurstede platteland
sector aantal % aantal %.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landbouw
nijverheid handel en verkeer maatschappelijke diensten arbeiders en dagloner Totaal:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de gegevens blijkt dat Wijk bij Duurstede zich van het platteland kon
blijven onderscheiden door het geringer belang van de landbouw en het groter belang van nijverheid en handel en verkeer. Het was dus niet zo dat Wijk bij Duurstede was afgezakt tot een puur agrarische gemeenschap. De nijverheid bestond vooral uit kleine ambachtslieden die voor de lokale markt gewerkt zullen hebben. Meer allure hadden waarschijnlijk de zaagmolen (opgericht in 1801)", de bierbrouwerij, de jeneverstokerij en de soldeerselfabriek. In de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31. RAU, Archief Staten van Utrecht nr. 279.
32. Tegenwoordige staat der Ver e e nigdeN e der lande nX\l{\112o,^.95.
33. De gebruikte plattelandsgegevens betreffen Amerongen, Darthuizen,
Overlangbroek, Neerlangbroek,Sterkenburg,Cothen,Werkhoven,Odijk, Schalkwijk, Schonauwen en Honswijk. 34. H. Hijmans, Wijk bij Duurstede, Rotterdam, 1951, p. 58.
23
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
categorie 'handel en verkeer' voerden kleine middenstanders de boventoon;
winkeliers, tappers, melk-, groente- en fruitverkopers worden tesamen 56 maal genoemd. Het aantal kooplieden en 'negotianten' bedroeg 13. Zeer opvallend is het ontbreken van schippers, vooral omdat er in de voorafgaan- de eeuwen minstens honderd het burgerschap hadden verkregen. Mogelijk is een registratief out de oorzaak. S. Slotconclusie
Als we het verhaal overzien, dan blijken de bevolkingsontwikkeling en de
geschetste sociaal-economische ontwikkeling bij elkaar aan te sluiten - hetgeen te verwachten was. Veel zaken blijven echter duister en verdienen nader onderzoek. Zo zou de landbouw in de stadsvrijheid nader onderzocht kunnen worden en dan met name de rol van de belangrijke fruitteelt (in 1683 bestond 12% van de Vrijheid uit boomgaarden"). Ook de invloed van het garnizoen zou onderzocht kunnen worden: enerzijdsvormdehet garnizoen een belasting voor de stad, anderzijds brachten de soldaten met hun vertering in de stad extra mogelijkheden voor de 'middenstand' met zich mee en gaf het garnizoen het stadje enige allure. Ten slotte zou nader onderzoek gewenst zijn naar de ontwikkeling van de verhouding tussen rijk en arm (in 1749 werd 8% van de gezinnen ondersteund) en tussen de godsdiensten. Voor de overzichtelijkheid heb ik hieronder de bevolkingsontwikkeling van
Wijk bij Duurstede tussen 1597 en 1809 nog eens samengevat: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht, Ronald N.J. Rommes (historicus).
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
35. GAWnr.569.
24
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoefbeslag uit de periode voor 1800,
gevonden in het Kromme Rijngebied |
|||||||
De domesticatie der dieren is een relatief jong proces. Vele duizenden jaren
heeft de mens als jager-verzamelaar geleefd. Met jagen-verzamelen kon de mensheid lange tijd in haar levensbehoeften voorzien. De omschakeling van de mens van jager-verzamelaar naar landbouwer (akkerbouwer, veehouder) is hooguit 10.000 jaar geleden begonnen. Naar het hoe en waarom van de do- mesticatie der dieren is veel speurwerk verricht. De domesticatieleer is een onderdeel van de archeozoölogie. Het zs een jonge tak van wetenschap die zich hoofdzakelijk vanaf de 19dc eeuw heeft ontwikkeld. Eerst in de 20ste eeuw en vooral na de tweede wereldoorlog heeft men grote vorderingen in deze wetenschap gemaakt. Voor een geslaagde domesticatie is het aanpassingsvermogen van de
dieren een strikt noodzakelijke voorwaarde. Dit werd vooral van betekenis, toen de mens de dieren meenam naar streken, waar ze niet 2huishoorden, en toen de mens steeds grotere prestaties van de dieren ging vragen. Het paard is van de dieren die in de oudheid werden gedomesticeerd één van
de laatsten, .3500 tot 4000 jaar geleden. Ook het paard werd spoedig meegeno- men naar gebieden buiten het oorsprongsgebied, en ook van het paard wer- den steeds grotere prestaties gevraagd. Het paard moest zich aan al deze veranderingen aanpassen. Dat geldt ook voor de hoeven van het paard. Maar het aanpassingsvermogen van onze huisdieren heeft zijn grenzen. Zo bleek voor de hoeven van het paard, dat deze zich niet geheel aan de gewijzigde om- standigheden konden aanpassen. Bijhet wilde paard in zijn oorsprongsgebied- de gematigde zone van Eurazië- zijn groei en afslijting van de hoeven met elkaar in evenwicht. Na de huisdierwording werd het paard meegenomen naar andere gebieden met andere bodemgesteldheid. Ook werd het onderworpen aan een andere leefwijze. Op zachte bodem overtreft de groei van de hoef de afslijting. De hoeven worden te lang. Op harde bodem en bij intensief gebruik overtreft de afslijting de groei. De hoeven worden te kort en eventueel zeer pijnlijk als het hoefhoorn te dun wordt. Om dit te voorkomen moet de hoef beschermd worden. Hiertoe gebruikt men hoefijzers. |
|||||||
25
|
|||||||
Een hoefijzer bestaat uit een metalen rand, die met nagels wordt bevestigd
aan da draagrand van de hoef. De nagels werden in de hoornlaag van de hoef gedreven. Het hoefijzer is rond het begin van onze jaartelling met de uitzwermende ruitervolken, van Indogermaanse origine, mee naar Europa gekomen. Bij de Diergeneeskundige Faculteit (afdeling Heelkunde der Grote Huis-
dieren) van de Rijksuniversiteit te Utrecht is een grote hoef ijzerverzameling aanwezig, waaronder een aantal hoefijzers, gevonden bij opgravingen in Nederland. Ze zijn volgens de catalogus van respectievelijk Keltische, Gallo- Romeinse, middeleeuwse en 16de- en 17de-eeuwse herkomst. De Keltische en Gallo-Romeinse zijn grotendeels gevonden in Limburg. De middeleeuwse ijzers ziin ingedeeld naan de periode in vroegere en latere middeleeuwen (5de-10de, respectievelijk llde-16de eeuw). De periode 16de-17de eeuw wordt aangeduid als renaissance. Van de vroege en latere middeleeuwen en de renaissance is een aantal
ijzersgevonden bijgraafwerk in het Kromme Rijngebied (ruim genomen). Het gaat om zes hoefijzers van de vroege middeleeuwen gevonden in het gebied Vechten-Rijnauwen en het Houtense broek, vier ijzers van de latere middeleeuwen gevonden in het gebied Vechten-Rijnauwen en één elders in Bunnik, en vijf ijzers van de renaissance gevonden in het gebied Vechten- Rijnauwen en nabij Bunnik. Van een aantal ervan wordt het jaar vermeld, waarin ze zijn gevonden, namelijk zes ijzers in 1884 en één in 1887. Vermoe- delijk zijn de meeste vóór 1900 gevonden en gerubriceerd. Hoc men destijds de periode van vervaardiging der ijzers heeft vastgesteld is niet meer te achterhalen. Vermoedelijk is het gebeurd op grond van de diepte en de laag, waarin ze gevonden zijn en het uiterlijk van de hoefijzers. Het is heel goed mogelijk, dat de huidige archeoloog zijn wenkbrauwen zou fronsen omtrent de werkwijze van die tijd. Maar wanneer nu met moderne technieken het tijdstip van het smeden van het ijzer bepaald zou worden dan is daarmee nog niets gezegd over het tijdstip waarop het tot hoefijzer werd (om)gesmeed. In de oude tijden waren de mensen zuinig op grondstoffen en het is bekend, dat hoefijzers vaak werden vervaardigd uit ijzer afkomstig van andere gebruiks- voorwerpen, waarvan het materiaal later tot hoef ijzers werd omgesmeed. Het zal moeilijk zijn om de datum van dit omsmeden vast te stellen. Ik heb eens een hoefijzer gezien, zeker niet ouder dan de middeleeuwen, dat op grond van moderne technieken werd verwezen naar een periode lang voor onze jaartelling, toen ervolstrekt geen hoefijzers in Europa voorkwamen! Het ijzer, 26
|
||||
dat wil zeggen het materiaal, zal wel gemeed zijn geweest lang voor onze
jaartelling maar het is vervolgens, wellicht meerdere malen, omgesmeed en tenslotte tot hoefijzer. Op grond van mijn beperkte kennis van oud hoefbeslag heb ik uit onze
collectie enkele hoef ijzers uitgezocht, afkomstig uit het Kromme Rijngebied, die mij wel representatief lijken voor de drie perioden: vroege, latere middeleeuwen en renaissance. De twee hoefijzers op afbeelding 1 en 2 zijn afkomstig uit de vroege
middeleeuwen. Het hoefijzer van afbeelding 1 werd in 1887 bij de ruïne van kasteel Schonauwen bij Houten naast de gracht gevonden. De foto toont het hoefijzer met de bodemvlakte (ondervlakte) naar boven. Het heeft de volgende kenmerken: het voorste deel van de draagvlakte (de toon) is breed, ter weerszijden versmalt de draagvlakte zich naar de takken. Aan de takken is het laatste deel haaks naar onderen (op de foto boven) afgesmeed. Dit noemt men in vaktermen een hoefijzer met kalkoenen. Gedurende vele eeuwen werden de hoefijzers in meer noordelijk Europa van deze kalkoenen (omgebogen takeinden) voorzien. Op vochtige, weke bodem geven deze ijzers aan de hoeven een beter houvast. |
||||||||||
afb. 2
|
||||||||||
afb. 1
|
||||||||||
Het hoefijzer van afbeelding 2 is uit dezelfde periode. Het is gevonden in
Vechten, op een diepte van één meter, in het zand. Het lijkt veel op het hoefijzer van afbeelding 1, met bredn toon, zich versmallende takken en kalkoenen. Maar aan het toongedeelte is een verhevenheid zichtbaar, langwerpig van
vorm: dit noemt men een stoot. Het betreft hier een hoefijzer met stoot en |
||||||||||
27
|
||||||||||
kalkoenen. Het doel van de stoot is wederom een beter houvast op drassige
bodem. Ter weerszijden van de stoot zien we twee hoefnagels,die in het hoef ijzer zijn blijven steken. |
|||||||
afb. 3
Op afbeelding .3 zien we een ijzer uit de latere middeleeuwen. Dit ijzer,
gevonden nabij Utrecht, weliswaar niet in het Kromme Rijngebicd, wordt hier besproken, omdat het een bijzondere vorm heeft. Het ijzer is niet vlak, maar aan de bovenvlakte hol, aan de ondcrvlakte bol. Wc zien op de foto de ondervlakte. De takken van het ijzer lopen spits toe en zijn voorzien van korte kalkoenen. Bij een dergelijk ijzer met een holle bovenvlakte werd de hoef zodanig bol gekapt, dat het draagvlak van de hoef op het ijzer paste. Een ijzer van deze vorm vergemakkelijkt tijdens de beweging het afrollen van de hoef, voordat het been wordt opgenomen. Maar het geeft een labiele ondersteuning bij het staande been. Dergelijk hoef beslag is voor het paard erg onnatuurlijk en het wordt in onze tijd niet meer toegepast. Op afb. 4 en 5 zien we hoefijzcrs uit de renaissance. Deze beide ijzers
werden bij Vechten gevonden. Alleen van het ijzer op afbeelding 5 zijn meer gegevens vermeld: het werd in 1884 opgegraven ongeveer drie voet (een meter) onder de grond in een lecmbodem. Het hoef ijzer van afbeelding 4 is vrij karakteristiek voor de ijzers van de
16de-17de eeuw. Het heeft een holle bovenvlakte en een bolle ondervlakte. Voorts is het zeer breed in het toongedeclte en versmalt het zich naar de takken, die aan het einde voorzien zijn van hoge kalkoenen. Deze veroorzaken een verplaatsing van het zwaartepunt van de hoef naar voren. Deze vorm van hoefbeslag is evenals die op afbeelding 3 zeer onnatuurlijk voor het paard. Op afbeelding 5 zien we een minder extreem hoef ijzer uit die tijd, waarvan
|
|||||||
28
|
|||||||
de bovenvlakte minder hol is en de takken zich minder duidelijk versmallen;
de kalkoenen aan de takeinden zijn wel weer flink hoog. |
||||||||||
Afb. 4
|
afb. 5
|
|||||||||
Ter afronding nog iets over de ouderdom van de boven beschreven hoef ijzers:
gezien de vindplaats in de nabijheid van een rivier (in het stroomgebied), lijkt mij een datering niet goed mogelijk. Door de vorm der ijzers is, vergelijkend met hoef ijzers elders in Nederland en in andere landen van Europa gevonden, wel iets te zeggen. Ik heb bij het uitzoeken van de ijzers voor de illustraties uit vroege en latere middeleeuwen respectievelijk de renaissance geprobeerd voorbeelden te vinden, die enigszins karakteristiek zijn voor deze periodes. Maar dat onderscheid is kunstmatig, want in onze verzameling kunnen we in alle vermelde periodes vanaf de 5dc tot en met de 17de eeuw ijzers vinden, die zeer veel op elkaar lijken. Het handhaven van deze indeling is meer een kwestie van respect tegenover de leraren van's Rijks Veeartsenijschool (1821- 1918), die de verzameling hebben aangelegd, en de hoogleraar prof. dr. H.M. Kroon van de vervolgens tot Veeartsenijkundige Hoogeschool verheven instelling (1918-1925), die de verzameling heeft geordend en gerubriceerd en die de eerste catalogus vervaardigde. (De hogeschool werd in 1925 als Faculteit der Veeartsenijkunde toegevoegd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, in 1956 volgde een naamsverandering tot Faculteit der Diergenees- kunde.) De gegevens omtrent de hoefijzers zijn zeer karig. Het zal zeer moeilijk
tot onmogelijk zijn nu, zoveel jaren na de totstandkoming van de verzameling meer gegevens te verkrijgen. Alleen wanneer bij opgravingen hoefijzers worden gevonden in lagen
waarvan men de ouderdom kan vaststellen en/of te zamen met andere |
||||||||||
29
|
||||||||||
voorwerpen waarvan men weet, dat ze uit een bepaalde periode stammen, zal
het mogelijk zijn de ouderdom van de hoef ijzers te bepalen. Het leek mij niettemin interessant om de lezers het één en ander te
vertellen over onze verzameling van vroeger hocfbeslag, en enkele hoef ijzers die in het gebied van de Kromme Rijn gevonden zijn, te bespreken. Langbroek, W.A. Hermans (dierenarts).
Geraadpleegde en/of aanbevolen literatuur:
Hermans, W.A. Hoef verzorging en hoef beslag, Zutphcn, 1984.
Hickman, J Farriery, London and New York, 1977.
Kroon, H.M., R.H.J. Gallandat Huet en G.M. van der Plank
Hoef kunde en hoef beslag, Den Haag, 1943.
Mason, I.L. Evolution of Domesticated Animals, London and
New York, 1984.
Ruthe, H., H. Muller, F. Reinhard
Der Huf. Lehrhuch des Hufbeschlages, Stuttgart,
1988. Senet, A. Histoire de la médicine vétérinaire. Paris, 1953.
Zeuner, F.E. A History of Domesticated Animals, London,1963.
|
|||||
30
|
|||||
Recensie
|
||||||
A. Koops: Veertig jaren diender langs Kromme Rijn en Leidse Rijn
Fervente lezers van het Trefpunt en het 'Crroentje' (Bunniks Nieuws) kennen
vermoedelijk de wekelijkse rubriek: 'Dit en Dat van de Hermandad'. Koops was jaren geleden de bedenker van deze politie-inf ormatierubriek en werd na zijn pensionering opgevolgd door ondergetekende, vervangend groepscom- mandant bij de Rijkspolitie te Bunnik. Koops had door zijn wekelijkse 'verplichting' zo'n aardigheid gekregen in het schrijven, dat hij een compleet boek vervaardigde met al zijn ervaring over het leventje van een doodgewone politieman. Henk Reinders kwam hem te hulp door er een leesbaar en uit historisch oogpunt interessant boekje van te maken. Albert Koops, een politieman van de oude stempel, die je heden ten dage
zelder meer aantref (op zich dus al een museumstuk), verhaalt uit zijn optiek ervaringen met mensen en ter plaatse bedachte oplossingen voor problemen. Tijdens het lezen zult U geen fantastische verhalen over het oplossen van grote moordzaken of overvallen aantreffen, maar meer de kleine dingen uit het Rijngebied. Zo wordt er een vete tussen Bunnikers en Odijkers beschreven, toen Bunnik, Odijk en Werkhoven nog afzonderlijke gemeenten waren. De Bunnikse brandspuit zou voor het symbolische bedrag van één gulden aan Odijk verkocht worden, maar dit leverde nogal protest op van de Bunnikse bevolking. Vóór de definitieve verkoopdatum werd de brandspuit gestolen, zodat Kops en de zijnen het nodige speurwerk moesten verrichten. Dank zij zijn goede plaatselijke bekendheid (tenslotte werd hij geboren te Vechten) spoorde hij de daders op en kwam de brandspuit weer boven water. De namen van de daders van deze 'ludieke' actie zijn inmiddels aardig bekend in Bunnik en omstreken... Het politiegezin wordt ook onder de loupe genomen, zoals in de anekdote
over één van Koops' dochtertjes, die ruzie kreeg met het zoontje van de koster, tevens grafdelver in die tijd. "Nou", zei het Koopsje vinnig, "mijn vader kan jouw vader in de cel doen!". Niet erg onder de indruk gebracht, antwoordde het kosterszoontje: "Maar mijn vader kan jouw vader onder de grond stoppen!!!" |
||||||
31
|
||||||
Het gehele werkje is doorspekt met dergelijke humorvolle stukjes en wie
Koops kent. verbaast zich daar niet over. Door de verschillende standplaatsen van Koops is het geheel wat van de hak
op de takkerig. maar toch boeiend, omdat het vertelt over het herkenbare leven van alledag, gezien door de politiebril. Voorzien van tekeningen en wat foto's 'uit de oude doos' is het de moeite van
het aanschaffen, maar ook van het lezen zeker waard. |
|||||||||
Bunnik, adjudant R.J. Kooring,
vervangend groepscommandant Rijkspolitie Bunnik. |
|||||||||
A. Koops, Veertig jaren diender langs Kromme Rijn en Leidse Rijn, Bunnik, uifg. Henk Reinders,
1988, 135 pp. ISBN 90-72507-02-9. fl. 22,50. Te bestellen door overboeking op Postbank 5404619 of Amrobank 492047294 t.n.v. H. Reinders en te koop bij Bruna in Bunnik, de l.ektuurshop te Odijk en bij garage van der Wiele, Herenstraat 113 te Werkhoven. |
|||||||||
32
|
|||||||||