Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied
Tussen Kromme Rijn en Lek |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24e Jaargang Nummer 3 september 1990
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Redactie-commissie: R.J. Butterman, Wijk bij Duurstede;
Y.M. Donkersloot-de Vrij. Odijk; L.M.J. de Keijzer. Houten;
H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk; O.J. Wttewaall, 't Goy.
Erclcden: A. Graafhuis, Utrecht en O. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4, 3984 LK Odijk. tel. 03405-62019.
Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
R.J. Butterman, Waalsteen 28, 3961 XB Wijk bij Duurstede, tel. 03435-73570.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15). over te maken op rekeningnummer 32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585). |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7T.éè'(,6^ér
|
||||||||
Hoge onderscheiding voor Leen de Keijzer
|
||||||||
Zoals iedereen inmiddels uit de
lokale en landelijke pers heeft kunnen vernemen, heeft de voor- zitter van onze Historische Kring, tevens redactielid van 'Tussen Rijn en Lek', de heer L.M.J. de Keijzer, op 27 juni 1990 in het Paleis op de Dam in Amsterdam uit handen van Prins Bernhard een Zilveren Anjer ontvangen. Deze cultuurprijs van het Prins
Bernhardfonds is hem verleend -en dat zal niemand verbazen- vanwege zijn grote verdienste voor het ar- cheologische en historische onder- zoek in het Kromme Rijngebied, in het bijzonder in de gemeente Hou- ten, gedurende de afgelopen vijf en dertig jaar. |
||||||||
Leen de Keijzer, onderscheiden ^^"^ gelukwens in hier op zijn
met een Zilveren Anjer. p aats. De redactie.
|
||||||||
Een tropische verrassing
in een vroeg-middeleeuwse waterput in Houten* |
||||||||
Inleiding
Eén van de grote projecten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek (ROB) is het project 'centraal rivierengebied'. In het kader hiervan wordt uitgebreid '^ onderzoek verricht naar bewo- ningssporen uit de vroege mid- deleeuwen, waarbij de nadruk ligt op de geschiedenis van de handelsnederzetting Dorestad (Wijk bij Duurstede). Door vondstmelding van
leden van de historische kring 'Tussen Rijn en Lek' en door een daarop volgend proef onder- zoek van de ROB was vast ko- men te staan dat net ten westen van Houten zich een concentra- tie aan materiaal uit de Mer- ovingische en Karolingische periode bevond. Toen dan ook bleek dat de sporen op dit ter- rein verloren zouden gaan ten gevolge van de uitbreiding van de dorpskern van Houten is tot Afb. 1: A: Lokatie van Houten in het opgraven van deze plek Nederland; B: Ligging van het op- besloten (zie afbeelding 1). De gravingsterrein (zwart), ten westen opgraving vond plaats in de van het oude dorpscentrum van jaren tussen 1985 en 1987 en Houten (grijs). |
||||||||
Samenvatting van het artikel L.I. Kooistra & W.A.M. Hessing: "Ein
frühmittelalterlicher Brunnen mit einer exotischen Frucht aus Houten (Provinz Utrecht)", in Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 38 (1990: in druk). |
||||||||
stond onder leiding van prof .dr. W.A. van Es. Tijdens het veldonderzoek
zijn inderdaad sporen uit de Merovingische en Karolingische tijd gevonden, maar daarnaast waren sporen uit de Ijzertijd, Romein.se tijd en de late middeleeuwen veelvuldig aanwezig. |
|||||||||||
In de loop van de opgraving zijn
enkele tientallen waterputten ontdekt. Tijdens het blootleggen van één van de waterputten uit de vroege middeleeuwen werden fragmenten van een vruchtwand van een kalebas {Lagenaria sp., familie van de Cucurbitaceae, dit is de familie van de kom- kommraerachtigen) gevonden. Voordat we nader ingaan op deze unieke vondst wordt eerst iets over de waterput zelf en de ouder- |
|||||||||||
Afh. 2: Bovenaanzichten en
doorsneden van één van de wa- terputten uit het vroeg-middel- eeuwse Houten. De pijl geeft de laag aan waarin fragmenten van een kalehasvrucht {Lagenaria sp.) zijn gevonden. |
|||||||||||
dom van de kalebas meegedeeld.
De waterput was een zogenaamde boomstamput. In dit geval is een dikke eik in drie segmenten ge- kloofd en uitgehold. De segmen- ten werden met klampen, gemaakt |
|||||||||||
van elzehout bij elkaar gehouden.
Deze klampen waren dan weer met essehouten pinnen aan de putwand genageld. Tijdens en na het gebruik is de waterput met sediment en materiaal uit de nederzetting opgevuld. In deze vulling waren verschillende lagen te onderscheiden. De laag die in af- beelding 2 met een pijltje is aangegeven bevatte de resten van de kalebas. Het aardewerk uit de vulling van de put past het beste in het vierde kwart
van de 7de/eerste kwart van de 8ste eeuw van onze jaartelling (zie afbeel- ding 3). Twee C14-dateringen, één van de beschoeiing en één van los hout uit de vulling, sloten goed aan bij de conclusie die aan de hand van het aar- dewerk was getrokken. De gecalibreerde (geijkte) C14-waarden geven namelijk een periode aan tussen 650 en 775 met de grootste waarschijn- lijkheid in de periode tussen 650 en 740. Voor de volledigheid moet een |
|||||||||||
derde C14-waarde gemeld wor-
den, afkomstig van een van de klampen, die een zo sterk afwij- kende waarde gaf dat deze buiten beschouwing is gelaten. De kalebas
De vruchtwand van de gevonden
kalebas is ca. .5 millimeter dik.
Daarvan is de buitenkant glad en
hard. Dit harde buitenlaagje is
|
|||||||||
Afb. 3: Vroeg-middeleeuws aar-
dewerk uit de onderste laag van de waterput. |
|||||||||
iets minder dan een millimeter
dik. Aan de binnenkant is een
|
|||||||||
structuur van nerven te zien. De
fragmenten zijn vergeleken met
de vrucht van een flessekalebas (Lagenaria siceraria). De structuur van
de kalebas uit Houten komt zeer goed overeen met die van de flessekalebas
(zie afbeeldingen 4 en 5). De enige vrucht die nog een beetje op die van de
kalebas lijkt is die van de kalebasboom (Crescentia cujeta). Deze Zuid-
amerikaanse vrucht heeft ook een harde houtige schil, maar deze is dunner,
aan buiten- en binnenzijde hard en heeft aan de binnenzijde geen nerven.
Men heeft lange tijd gedacht dat het geslacht van de kalebassen (La-
gernaria sp.) uit één, zij het zeer vormenrijke soort bestond. Door Jeffrey (1962) zijn in het geslacht meerdere soorten ondergebracht. Deze planten worden voornamelijk onderscheiden op kenmerken die op de hele plant betrekking hebben. Slechts een onderdeel van de identificatie geschiedt op grond van de grootte en de vorm van de vruchten. In Houten is de plant niet gevonden en aan de hand van de fragmenten kon de grootte en de vorm van de kalebas niet worden gereconstrueerd, daarom kunnen we op biologische gronden de kalebas niet op soort brengen. Het is echter waarschijnlijk dat het hier om een flessekalebas gaat, want dit is de enige soort binnen het geslacht van de kalebassen die niet alleen in de tropische maar ook in de gematigd warme klimaatzone voorkomt. De flessekalebas is één van de oudste gebruiksplanten uit de geschie-
denis van de mens. Hoewel de plant van origine waarschijnlijk uit tropisch Afrika komt, verspreidde de plant zich al meer dan 10.000 jaar geleden over heel de tropische wereld (Richardson 1972, Zeven/Ahukowsky 1975). Ongeveer 4000 jaar gelden drong de kalebas, waarschijnlijk door toedoen |
|||||||||
van de mens, door tot in de gema-
tigde klimaatzone. Ook in Europa moet de kalebas al
sinds de Grieken en de Romeinen bekend zijn. De plant wordt name- lijk herhaaldelijk in historische bronnen genoemd. Toch is het de eerste keer dat er stukjes van de kalebasvrucht in Europa zijn ge- vonden. Er zijn echter wel zaden van de kalebas gevonden en wel in Bratislava, Tsjechoslowakije, in een 14de eeuwse en een 17de eeuwse context (Hajnalova 198.5). Om iets te weten te komen over
het gebruik van kalebassen grijpen we terug naar de historische bron- |
|||||||||||
Afb. 4: Fragmenten van de
kalebas uit Houten (maatbalk = 10 cm) |
|||||||||||
nen. De kalebas wordt in de Ro-
meinse bronnen niet alleen ge- |
|||||||||||
noemd maar zelfs uitgebreid be-
schreven. De Romeinse schrijver Plinius' beschreef de plant, een eenjarige zeer vorstgevoelige soort, en gaf aanwijzingen voor het verbouwen van kalebassen. Tevens gaf hij de ge- bruikswaarde van de soort aan. In dat kader meldde hij dat de groene on- rijpe vruchten als groente gegeten konden worden. Dat de kalebas als voed- sel diende blijkt ook uit de kookboeken van de Romein Apicius; er staan maar liefst acht recepten in voor het bereiden van kalebasvruchten (Veh- ling 1977). Wanneer de vrucht echter rijp wordt verhout de schil en is hij niet meer eetbaar. In deze vorm, de rijpe vrucht, is de kalebas het best bekend. Uit de rijpe vruchten kunnen namelijk allerhande flesjes en bakjes gemaakt worden. Iets wat Plinius ook al memoreerde. Naast het gebruik van de vrucht als groente of als voorraadpot is de vrucht bij de Romeinen en later ook bij de mensen uit de vroege middeleeuwen bekend als medi- cijn. |
|||||||||||
1. Pliny Natural History Book XIX 69-74 & 117, vertaald door H. Rack-
ham. |
|||||||||||
In een vroeg-middeleeuws handschrift, de Codex San Gallensis 44, wordt
de vrucht enkele malen genoemd. Het sap van de onrijpe vrucht, maar ook de vrucht zelf werd verwerkt in geneesmiddelen. De rijpe vrucht is alleen uitwendig gebruikt. Hierbij moest de houtige vruchtwand eerst tot as ver- brand worden om als middel bij het bestrijden van ontstekingen te kunnen dienen (Jörimann 1925). De flessekalebas wordt nog tweemaal genoemd in Karolingische geschrif-
ten, in het Capitulare de villis en in een leerdicht van de monnik Walafrid Strabo. Het Capitulare de villis is een verordening uit ca. 800 betreffende het
beheer van de koninklijke domeinen. Het bevat allerhande informatie over de landgoederen. In paragraaf 70 van het Capitulare staan de planten ge- noemd die in de tuinen van de hofgoederen dienden te staan, waaronder ook de kalebas (Fischer 1929). In een leerdicht van Walafrid Strabo, sinds 838 abt van Reichenau, zijn de
planten beschreven die in de kloostertuin van Reichenau stonden. Reiche- nau ligt (nog steeds) op een eilandje in het Bodenmeer in Zwitserland. Eén van die planten was de flessekalebas. Walafrid schrijft bepaald lyrisch over deze plant. Hij vond dat de plant zo mooi groeide en dat de vruchten zo lekker smaakten. Tevens gaf hij aan dat de rijpe vruchten uitstekend dienst konden doen als opslagplaats voor wijn (Stoffler 1978). Overigens refereer- de Plinius hier ook al aan\ Het feit dat Walafrid in dit gedicht de planten uit zijn tuin beschreef en zo gedetailleerd, geef aan dat de kalebas in Rei- chenau is verbouwd. Het is daarmee in de Karolingische tijd, voor zover bekend, de meeste noordelijke groeiplaats van de plant. |
||||
2. Pliny Natural History XIX, 71 (vertaald door H. Rackam).
|
||||
Conclusies
In het voorgaande is in vogelvlucht de geschiedenis van de kalebas
geschetst. Nu komen we terug op de kalebas die in Houten is gevonden. De fragmenten zijn afkomstig van een rijpe vrucht. Dat betekent dat de vrucht niet als voedsel gediend kan hebben. Immers de houtige vruchtwand is daartoe niet meer geschikt. Dan zijn er twee mogelijkheden over: de kale- bas diende als medicijn of als voorraadpot. |
||||||||||
Medicijn. Het is de vraag of de kalebas als geneeskrachtige plant grote
bekendheid had. De plant komt namelijk niet voor op de vroeg-middel- eeuwse inventarislijsten van geneeskrachtige planten in Noordwest-Europa (Fischer 1929, Sticker 1924). Hoewel de plant genoemd wordt in de Codex SanGallensis 44 stond de plant niet in de tuin van het klooster St. Gal- len, dat in de buurt lag van het klooster Reichenau (Fischer 1929). Het feit ook dat Walafrid Strabo de kalebas niet als medicijn noemde terwijl hij van elke plant de functie vermeldde, geeft al aan dat de vrucht geen belangrijke rol als medicijn speelde. |
||||||||||
Voorraadpot. Als de Houtense
kalebas niet als groente is genuttigd en niet als medicijn is gebruikt, dan moet de vrucht een ge- bruiksvoorwerp zijn geweest. Wat voor soort van gebruiksvoorwerp is niet meer te achterhalen.Of het dus een flesje is geweest of een bakje |
||||||||||
Afb. 5: Een recente flessekale-
bas (Lagenaria siceraria). Maatbalk = 10 cm. Tot slot nog dit. De kalebas moet op de één of andere manier in Houten zijn gekomen. Plinius merkte al
terecht op dat de plant absoluut niet tegen vorst kan. De kans is dan ook ge- ring dat de plant in ons klimaat met succes tot vruchtzetting kon komen. De |
||||||||||
8
dichtstbijzijnde plaats van herkomst zou, volgens historische bronnen, Rei-
chenau zijn. Het is echter de vraag of men op Reichenau ruim 100 jaar vóór Walaf rid Strabo kalebassen verbouwde. Het is aannemelijker dat de vrucht uit het mediterrane gebied is gekomen. Dit betekent dat we met een im- portprodukt te maken hebben. Misschien is één van de bewoners van het vroeg-middeleeuwse Houten in deze zuidelijke streken geweest en heeft hij als souvenir een kalebas meegenomen, zoals ook de laat-middeleeuwse pel- grimgangers deden (van Heeringen e.a. 1987). Een andere mogelijkheid is dat de kalebas via Dorestad is verhandeld. Rond 700 was Dorestad al een handelsnederzetting van meer dan lokale betekenis. Het is dan ook goed mogelijk dat de kalebas naar Dorestad is getransporteerd en daar verkocht aan één van de bewoners uit de nederzetting Houten. Er zijn immers aan- wijzingen dat Houten in de vroege middeleeuwen meer dan een agrarische nederzetting is geweest (Dekker 1983). |
||||||
ROB, Amersfoort,
L.I. Kooistra en W.A.M. Hessing (archeologen). |
||||||
Literatuur
Dekker, C, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen,
1983.
Fischer, H., Mittelalterliche Pflanzenkunde, München, 1929. Hajnalova, E., "New paleobotanicalfindsfrond medieval towns in Slovakia", in Slov. Archeol. XXXIII-2 (1985), 399-438.
Heeringen, R.M. van, A.M. Koldeweij & A.A.G. Gaalman, Heiligen uit de modder, Utrecht, 1987.
Jeffrey, C, "Notes on Cucurbitaceae, including a proposed new cla.ssification of thefamily" in Kew Buil. 15 (1962), 337-71.
Jörimann, J., Frühmittelalterliche Rezeptarien, Zürich, 1925. Richardson, J.B., "The pre-columbian distribution of the bottle gourd (lagenaria siceraria): A re-evaiuation" in Econ. Bolt. 26 (1972), 265-
73.
Sticker, G., "Die gebraüchlichen Heilkraüter in Deutschland zur Zeit Karls des Grossen" in Janus Bd. 28 (1924), 21-41.
Stoffler, H.D., Der Hortulus des Walafrid Strabo, Sigmaringen, 1978. Vehling, J.D., Apicius. Cookery and dining in imperial Rome, New York, 1977.
Zeven, A.C., & P.M. Zhukovsky: Dictionary of cultivated plants and their centres of diversity, Wageningen, 1975.
|
||||
10
Oude kaarten.
Welke zijn er van het Kromme Rijngebied
en waar zijn ze te vinden? Iedereen die zich bezighoudt met de geschiedenis van de eigen plaats of
streek zal van tijd tot tijd oude kaarten willen raadplegen'. Kaarten immers kunnen de topografische situatie en de toponiemen die in de loop der eeu- wen aan veranderingen onderhevig waren verduidelijken. Ze zijn eigenlijk onmisbaar als aanvulling op de geschreven bronnen. Het opzoeken van kaarten die de onderzoeker verder kunnen helpen is lastig. In de historische cartografie - die in ons land wordt gedoceerd aan de Utrechtse universiteit - wordt dan ook grote nadruk gelegd op het beter toegankelijk maken van de oude kaarten^ Met name de laatste decennia zijn er heel wat publikaties verschenen die het vinden van kaarten vergemakkelijken. Er is van de Kromme Rijnstreek nog geen afzonderlijke kaarteninventarisatie uitge- voerd, zoals dat recentelijk bijvoorbeeld wel voor de Gelderse Vallei werd gedaan\ In dit artikel wil ik in het kort nader ingaan op de vraag welke kaarten er
zoal zijn en waar men ze vinden kan, en dat toegespitst op het Kromme Rijngebied. De oudste kaarten
Kaarten zijn al uit de prehistorie bekend, dus nog voordat men het schrift
kende. Uit ons land zijn daarvan geen voorbeelden te geven, men moet |
||||||
1. Zie W.J.Alberts en A.G. van der Steur, Handleiding voor de beoe-
fening van lokale en regionale geschiedenis. Weesp, 1984 (twee- de druk) en J.J.J.M. Beenakker, Historische geografie: landschap en nederzetting. (Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis, 3). Zutphen, 1989. In beide publikaties zijn aparte hoofdstukken opge- nomen over het raadplegen van oude kaarten. 2. G.Schilder, "Historische Cartografie: quo vadis?" in Kartografisch
Tijdschrift 15 (1989), 2, p.23-31. 3. H.P.Deys, De Gelderse Vallei. Geschiedenis in oude kaarten.
Utrecht, 1988; zie bijlage 2 (p.153-243) waarin 690 kaarten zijn be- schreven. |
||||||
11
hierbij met name aan primitieve rotstekeningen denken. Uit latere tijd is
vooral de Tahula Peutingeriana bekend, een middeleeuwse kopie van een wegenkaart van het Romeinse Rijk, die in Wenen is bewaard gebleven. De oorspronkelijke kaart stamt uit het begin van de vijfde eeuw. Deze kaart bevat de verbindingswegen met afstanden en de militaire forten (onder andere 'Fletione' -een verschrijving van Fectio (fort Vechten) - en 'Levefa- num' (het fort bij Wijk bij Duurstede))". Voorts zijn enkele zeer schetsma- tige kaarten overgeleverd uit de periode 1300 - 1500, niet echter van het Kromme Rijngebied. Vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw neemt de produktie van kaarten toe. De cartografie is vanaf die tijd niet meer weg te denken uit het maatschappelijk leven. De tot dusver oudst bekende kaart uit die vroege periode waarop het Kromme Rijngebied voorkomt werd vervaardigd door Jacob van Deventer; het Kromme Rijngebied maakt deel uit van zowel zijn kaart van het gewest Holland (1537) als van Gelderland (1543). Facsimile-uitgaven van deze kaarten en de Romeinse wegenkaart zijn in de grotere openbare kaartenverzamelingen in ons land te raadple- gen. De genoemde kaarten bieden slechts een heel oppervlakkig beeld van de streek. Meestal wil men als streekonderzoeker liefst meer topografische details zien. Dit nu brengt mij op het volgende onderwerp. Verschillende soorten kaarten'
De informatie die aan het kaartbeeld is te ontlenen hangt ten nauwste
samen met de schaal en het oorspronkelijke doel van de vervaardiging. Dat kaarten bepaalde topografische details missen of juist extra benadrukken, zal beter te begrijpen zijn wanneer men weet waarvoor de kaart oorspron- kelijk diende. Afgezien daarvan is uiteraard ook de al of niet nauwkeurige werkwijze van de kaartmaker bepalend voor de inhoud. Kijken we nu naar een bepaald gebied (in dit geval het Kromme Rijngebied), dan hebben we te maken met de volgende soorten kaarten': |
||||||
4. Zie over deze kaart C. Koeman, Geschiedenis van de cartografie
van Nederland. Alphen a/d Rijn, 1983, p.14. 5. Lange uitwijdingen zijn hier niet op hun plaats. Voor meer informatie
zie onder meer: Y.M.Donkersloot-de Vrij, "Topografische kaarten van Nederland uit de 16de tot en met de 19de eeuw. Typologie en inventari- satie" in Archives et Bibliothèques de Belgique / Archief- en Bibliotheekwezen in België 53 (1982), p.52-85. 6. Zie bijvoorbeeld ook: Y.M.Donkersloot-de Vrij, De Vechtstreek,
|
||||||
12
algemene overzichtskaarten
- van het gehele land
- van provincies
- van waterschappen en polders
kaarten die dienst deden bij juridische kwesties kadastrale kaarten en hun voorlopers civiel- en cultuurtechnische kaarten
militaire kaarten Binnen elke groep komen zowel handgetekende als gedrukte kaarten voor.
Maar de in druk uitgegeven kaarten zijn vooral te vinden bij de algemene overzichtskaarten, die voor een belangrijk deel tot de commerciële carto- grafie behoren. Overzichtskaarten van het gehele land
De oudst bekende topografische overzichtskaarten die ons gehele land
omvatten stammen uit het tweede kwart van de zestiende eeuw. Jacob van Deventer (ca. 1505-1575), die aan de universiteit van Leuven zijn opleiding kreeg, is de eerste kaartmaker die op uniforme wijze deze karteringen per gewest uitvoerde. Na hem werkte Christiaan 's Grooten (ca. 1525-1605), die de kaarten van Van Deventer verbeterde en aanvulde. De kaarten van Jacob van Deventer - ik bracht de voor het Kromme Rijngebied relevante kaarten al in het begin ter sprake - kwamen tot stand in de periode 1536- 1546, maar alleen een latere versie ervan uit 1556-1560 is bewaard geble- ven, 's Grootens kaarten ontstonden in de periode 1568-1573 (zie afb.1) en werden verbeterd in 1588-1595. Beiden werkten zij in opdracht van de toenmalige landsheer der Nederlanden, respectievelijk Karel V en Philips II. Aaneengesloten opmetingen van het gehele land vonden pas in het begin |
||||||
Oude kaarten en de geschiedenis van het landschap. Weesp,
1985, hoofdstuk II. De categorie zeekaarten (van belang voor kustge- bieden) en stadskaarten (Wijk bij Duurstede en Utrecht) laat ik hier buiten beschouwing; deze vragen om een aparte behandeling. Zie voor Utrecht: Y.M.Donkersloot-de Vrij, Kaarten van Utrecht. Vijf eeu- wen topografische en thematische cartografie van de stad. Utrecht, 1989. |
||||||
13
|
||||||||||
Kaart 1: Detail van de kaart van Christiaan 's Grooten, ca. 1568-
1573. {Koninklijke Bibliotheek Brussel) |
||||||||||
van de negentiende eeuw opnieuw plaats onder leiding van Baron C.R.T.
Krayenhoff (1758-1840). Overzichtskaarten waarop het gehele land - veelal inclusief het huidige België - voorkomt en die in grote aantallen uit de tussenliggende eeuwen bekend zijn, berusten niet op nieuwe terreinop- name. In de periode 1850-1864 verschijnt de gedetailleerde en uniforme Topographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Neder- landen op de schaal 1:50.000, in vakkringen de TMK genoemd. Vanaf die tijd is er sprake van continue bijhouding van gegevens, resulterend in nieu- we uitgaven van topografische kaarten op diverse schalen. Sinds de jaren dertig worden bij de vervaardiging van deze kaarten luchtfoto's gebruikt. Overzichtskaarten van provincies
De provinciale zelfstandigheid in de zeventiende en achttiende eeuw bin-
nen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was er voornamelijk de oorzaak van dat nieuwe uniforme landelijke karteringen uitbleven. Nieuwe afzonderlijke overzichtskaarten van de verschillende provincies kwamen echter wel tot stand. Het is een nogal heterogene groep kaarten die voor het algemene publiek bestemd was; ze werden in druk uitgegeven en voornamelijk in Amsterdam -destijds het centrum van de commerciële cartografie - verkocht. Ten dele zijn deze kaarten tot stand gekomen op |
||||||||||
14
|
|||||
a/fe. 2: (pagina 14 en 15): De kaart van Cornelis Anthonisz.
Hornhovius, 1599, gegraveerd door Jodocus Hondius, |
|||||
r
|
||||||
15
|
||||||
uitgegeven door Clement de Jonghe, derde kwart 17de eeuw.
(Rijksarchief Utrecht TA nr 11)
|
||||||
16
initiatief (of met medewerking) van bestuursfunctionarissen die behoefte
hadden aan een nieuw kaartbeeld van het eigen gewest. De kaarten werden soms gemaakt op basis van nieuwe metingen in het terrein, maar ook wel met behulp van andere, reeds bestaande gedrukte en handgetekende kaar- ten, terwijl de combinatie van de twee werkwijzen ook voorkomt. Deze overzichtskaarten werden los verkocht, bijvoorbeeld als grote wandkaart, en ook wel opgenomen in toentertijd uitgegeven atlassen. Voor het Kromme Rijngebied zijn uiteraard de kaarten van de provincie Utrecht van belang. Als meest oorspronkelijke produkten kunnen genoemd worden de kaarten van Cornelis Anthonisz. Hornhovius (schaal ca. 1:180.0- 00) uit 1599 (afb.2) en Bernard de Roij (schaal ca. 1:40.000) uit 1696'. De talloze kaarten van de provincie die voorkomen in de verschillende in de zeventiende en achttiende eeuw te Amsterdam uitgegeven atlassen van Van den Keere, Hondius, Blaeu, Janssonius, Covens & Mortier, Tirion en vele anderen zijn - voor zover thans bekend - navolgingen van Hornhovius of De Roij en hier buiten beschouwing gelaten'. Dit is de plaats om te vermelden dat de kaart die het omslag van dit tijdschriftje siert (origineel in het Rijks- archief in Utrecht, Topografische Atlas nr 51) een detail is van zo'n atlas- kaart van de provincie Utrecht, getekend door Nicolas Sanson, vermoede- lijk in 1684, en uitgegeven door Hubert Jaillot te Parijs, ca. 1700. Deze kaart is een navolging van een van de Amsterdamse atlaskaarten. |
||||||
7. Voor meer bijzonderheden over deze kaarten, zie: Y.M.Donkersloot-
de Vrij, Topografische kaarten van Nederland vóór 1750. Handgetekende en gedrukte kaarten -aanwezig in de Neder- landse Rijksarchieven - toegelicht en beschreven (proefschrift). Groningen, 1981, nr 681 en 754. 8. Zie voor een overzicht daarvan: A.H.Sijmons, "Lijst van algemene
kaarten der provincie Utrecht" (bewerkt naar J.T.Bodel Nijenhuis, 1838-1839, en aangevuld met later verschenen kaartwerken) in de toelichting op de facsimile-uitgave van Nieuwe Kaart van den Lande van Utrecht van De Roij/Visscher, 1696. Alphen a/d Rijn, 1973. |
||||||
17
Zeer recent' is vast komen te staan dat Hornhovius rond 1565 enige jaren
monnik is geweest in de St.Laurens Abdij in Oostbroek. Deze abdij is in 1580 afgebroken; de kloostergoederen gingen toen over in het bezit van de Staten van Utrecht. Later was Hornhovius proost van het klooster Klaarwa- ter (Hattem). Rond 1580 zei hij het katholieke geloof vaarwel en werd predikant te Zeist in de periode 1581 tot 1594 (of mogelijk later). In 1592 wordt hij in de archivalia genoemd in de hoedanigheid van 'administrator van den convente van Oostbrouck'. De naam Hornhovius nam hij pas op het eind van zijn leven aan. Het meest staat hij bekend als Cornelis Anthonisz. van Utrecht, terwijl hij korte tijd ook de naam Molenaer aannam. Hij is in 1540 of 1541 geboren en in 1601 of 1602 overleden. Hornhovius - deze naam staat op de kaart vermeld - was dus geen kaartmaker van beroep. Zijn kaart van de provincie Utrecht is het enige kartograf ische produkt dat hij maakte, voor zover thans bekend. Er waren reeds vermoedens, maar nu is toch wel definitief aan te nemen dat hij de gegevens voor de vervaardiging van die kaart putte uit de bibliotheek van de Oostbroekse Abdij, waar veel geogra- fische en kartograf ische informatie over de provincie Utrecht voorhanden was. Bernard de Roij (1638 - 1707) daarentegen was landmeter van beroep en als
kaartmaker zeer produktief. Hij was afkomstig uit Holland, maar voorna- melijk werkzaam in de provincie Utrecht. Zijn kaart van de provincie be- rust grotendeels op eigen metingen en terreinopname. Overzichtskaarten van waterschappen en polders
Een andere, specifiek Nederlandse, categorie overzichtskaarten wordt
gevormd door de kaarten van waterschappen en polders. Ze werden meestal vervaardigd in opdracht van de bestuurscolleges, dijkgraaf en (hoog)heemraden, van de verschillende grote en kleine waterschappen en bevatten met name de voor de waterstaatszorg relevante topografie (dijken, sloten, sluizen, molens enz.). Deze kaarten werden veelal in druk uitgege- ven en opgesierd met de familiewapens van de leden van het waterschaps- bestuur en andere decoraties, waardoor ze ook heel duidelijk een represen- tatieve functie vervulden. Vooral van de waterschappen in Noord- en Zuid- |
||||||
9. M.P. van Buijtenen en A.K. de Meijer, Herfsttij over Oostbroeks
Abdij. Politiek rond abtsbenoemingen uit de nadagen gespie- geld aan het begin. Zeist, 1990, p.39,107-110. |
||||||
18
|
||||||||
( } 'V^f/'/^r//A7 'J / J, r
|
||||||||
Afb. 3: Detail van de kaart van Jacob Perrenot, ca. 1760.
{Universiteitsbibliotheek Leiden, CBN 41-28).
|
||||||||
19
Holland is er een indrukwekkend aantal van bekend.
Het is vreemd dat van het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams, waar-
toe het Kromme Rijngebied behoorde, nooit een afzonderlijke overzichts- kaart is gemaakt. Op de kaartententoonstelling in het Museon in Den Haag, zomer 1989, was evenwel een prachtige manuscriptkaart van Jacob Perre- not uit ca. 1760 te zien, waarop het Kromme Rijngebied en omgeving zijn afgebeeld op schaal 1:16.000 die te rekenen is tot de hiergenoemde groep (zie afb.3)'°. Doordat van de collectie Bodel Nijenhuis, waartoe deze kaart behoort, nog geen gedrukte catalogus bestaat was de kaart tot nu toe onbe- kend gebleven. Kaarten die dienst deden bij juridische kwesties
Een tamelijk groot aantal oude topografische kaarten heeft verband ge-
houden met juridische aangelegenheden. Het zijn kartografische docu- menten die gebruikt zijn bij processen en bij grensregelingen. Het is op- merkelijk dat de alleroudste kaarten van het Nederlandse grondgebied - uit de periode vóór 1500 - tot deze categorie behoren". Deze kaarten moesten duidelijkheid verschaffen in een bepaalde omstreden lokale situatie, waar- bij het kon gaan om een grens, de grootte van een stuk land, de loop van een rivier of dijk, de ligging van een sluis, enz. De processen gingen bijvoor- beeld over de aanleg van een dam waardoor overlast ontstond, over visrech- ten, pachtzaken, tolheffing en dergelijke. Doordat de meeste van deze kaarten in de loop der tijden uit de archiefdossiers zijn geraakt, veelal doordat ze in afzonderlijke kaartencollecties werden opgeborgen, is nu niet meer gemakkelijk te achterhalen op welke rechtszaak zij betrekking hebben gehad. Het gevolg hiervan is dat de kaartinhoud niet volledig te begrijpen is. Aanduidingen op de kaart, zoals bijvoorbeeld 'het land in questie' of 'questieus veld', doen dan slechts vermoeden dat een geschil aanleiding tot de vervaardiging was. Vooralsnog zijn van het Kromme Rijngebied geen proceskaarten aan te wijzen. Waarschijnlijk zullen ze verloren zijn gegaan |
|||||
10. Zie de catalogus Kaarten met geschiedenis 1550-1800. Een se-
lectie van oude getekende kaarten van Nederland uit de Col- lectie Bodel Nijenhuis (uit de Leidse universiteitsbibliotheek CBN P41-28]. Onder redactie van D.de Vries. Utrecht, 1989, nr 13. 11. De in noot 7 genoemde literatuur geeft een opsomming van deze aller-
oudste kaarten op p.23 en 24. |
|||||
20
of mogelijk ooit nog eens incidenteel in niet geïnventariseerde archieven of
kaartenverzamelingen opduiken. Kadastrale kaarten en hun voorlopers
Een uniforme kartering van de grond ten behoeve van de administratie van
grondbelasting en eigendom van onroerend goed kwam in Nederland onder Franse invloed tot stand bij de invoering van het kadaster in 1832'\ Per gemeente werden deze karteringen tussen 1811 en 1832 uitgevoerd op de schaal 1:1250, 1:2500 of 1:5000; de grootste schaal voor stadsgebieden, de kleinste schaal voor woeste gronden. Deze allereerste kadasterkaarten, de zogenaamde minuutplans, werden nooit veranderd; de wijzigingen die zich naderhand voordeden ten gevolge van vererving, splitsing en nieuwbouw werden op de zogeheten bijbladen ingetekend. Tegelijk met de kartering zijn de percelen beschreven in de zogenaamde OAT's (Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels). In de OAT's worden in volgorde van sectie en num- mer van elk perceel de naam, het beroep en de woonplaats van de eigenaars vermeld. Tevens geven de OAT's informatie over de kwaliteit en het ge- bruik van de grond en de belastbare opbrengst. Het zal duidelijk zijn dat de kadasterkaarten met de OAT's een bijzonder belangrijke bron zijn voor het lokale en regionale historische onderzoek. In de topografische atlas van het Rijksarchief in Utrecht zijn de kadastrale kaarten van het Kromme Rijnge- bied te raadplegen. Het is bepaald niet zo dat toen pas voor het eerst metingen ten behoeve van
grondadministratie werden verricht. Grondadministratie is zelfs een van de vroegste motieven geweest om kaarten te vervaardigen! Maar vóór 1800 zijn zeer veel metingen gedaan in verband met verschillende soorten grond- boekhoudingen betreffende eigendommen, tienden, waterschapsbelasting enzovoort waarbij lang niet altijd kaarten werden gemaakt. We vinden de geschreven documenten daarvan in de diverse archieven. Daarnaast is toch ook het aantal pre-kadastrale kaarten dat bewaard is gebleven zeer groot. Het is een heterogene groep kaarten die ais gemeenschappelijk kenmerk heeft dat naast de topografie, informatie wordt gegeven over de verkave- ling, wat betreft oppervlakte, eigenaars- of pachlersnaam en soms ook |
||||||
12. Zie het artikel van E.Muller, "De eerste kadasterlandmeters in het
Kromme Rijngebied" in Tussen Rijn en Lek 1990, nr 2. |
||||||
21
grondgebruik (bouwland is dan vrijwel altijd met de kleur geel of bruin
aangegeven en hooi-of weiland met olijfgroen). Doordat ze meestal op een grote schaal zijn getekend, ca. 1:1000 tot ca. 1:3000, kunnen ze veel bijzon- dere topografische details bevatten. Met name hierdoor zijn ze voor het lokale historische onderzoek van groot belang. Een groot aantal van deze soort kaarten is als serie vervaardigd en veelal in een band (met een bijbe- horend register met informatie over de percelen) samengevoegd. Zulke verzamelingen worden kaartboeken genoemd. Terwijl de oude functie van losse pre-kadastrale kaarten" niet altijd meer is vast te stellen, geldt voor de kaartboeken en series dat ze verband hielden met de administraties van institutioneel (groot)grondbezit, met name die van landgoederen van abdij- en, kloosters, kapittels en gasthuizen en in mindere mate met die van par- ticulier grondbezit. Bij enkele kaartboeken hebben de gemeten percelen betrekking gehad op de verdeling van dijklasten, waterschapsbelasting of verponding. Het aantal kaartboeken, met name van kapittels en kloosters en gasthuizen, dat bewaard wordt in het Rijksarchief in Utrecht (afb.4) en het Gemeentearchief van Utrecht is zeer groot'*. Hierin komen ook pre- kadastrale kaarten van gebieden in de Kromme Rijnstreek voor". Aan deze kaarten zijn onder meer de namen verbonden van de landmeters Jan van Berck (werkzaam laatste kwart zestiende eeuw), Jan Rutgersz. van den Berch (werkzaam tussen 1593-1610), Henrick Verstralen (werkzaam eerste helft zeventiende eeuw). Jan van Diepenem (werkzaam vanaf 1631) en zijn zoon Floris van Diepenem (werkzaam vanaf 1661), Bernard de Roij (werk- zaam tweede helft zeventiende eeuw) en Justus van Broeckhuysen (werk- zaam tussen 1695-1724). |
|||||
13. De in noot 7 genoemde literatuur ( nrs 347 t/m 353 en nr 357) geeft van
enkele losse pre-kadastrale kaarten van gebieden in de Kromme Rijn- streek de beschrijving. 14. De in noot 7 genoemde literatuur geeft de beschrijving van de kaart-
boeken in het Rijksarchief in Utrecht op p.168, kaartboek nr 26 blad- wijzer VIII e.v. De kaartboeken van het Gemeentearchief wachten nog op een beschrijving. 15. C.Dekker heeft er - hoe kan het ook anders - bij zijn historisch onder-
zoek in het Kromme Rijngebied veelvuldig gebruik van gemaakt en er in zijn publikaties de nodige afbeeldingen van opgenomen. |
|||||
2Z
|
|||||||
4 De kaartboeken die bewaard worden in het Rijksarchief Utrecht,
diverse landmeters, 16de t/m ISde eeuw. Civiei- en cultuurtechnische kaarten
De kaarten die gemaakt zijn naar aanleiding van civiel- en cultuurtechni-
sche werken zijn onder andere in verband te brengen met landontginning (veenafgraving en het in cultuur brengen van woeste gronden), wegaanleg, bebouwing en riviercorrectie (de aanleg van dammen, dijken, kribben, sluizen, kanalen enz.). Er is over het algemeen weinig van deze kaarten in de archieven en de afzonderlijke kaartcnverzamelingen terug te vinden. De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk, maar verhoogde slijtage door het werken met dit soort kaarten in het terrein kan ertoe hebben bijgedragen dat ze eerder werden weggegooid. De rivierkaarten zijn nog het meest bewaard gebleven. Van de Kromme Rijn afzonderlijk zijn geen kaarten bekend, maar wel van de Lek". Bij deze technische kaarten moet men er |
|||||||
16. Zie C.Koeman. Handleiding voor de studie van de topografische
kaarten van Nederland 1750-1850. Groningen, 1963. Nrs R 129, R 154, R 156, R 157, R 158, R 159 en de in noot 7 genoemde literatuur op |
|||||||
23
trouwens op bedacht zijn dat ze een plansituatie kunnen weergeven die niet
als zodanig gerealiseerd behoeft te zijn. Militaire kaarten*^
Er bestaan veel kaarten die met militaire aangelegenheden in verband zijn
te brengen, namelijk specifieke topografische overzichtskaarten en kaarten van fortificaties, inundaties en militaire operaties. Tot de eerste groep behoren de overzichtskaarten die in eerste instantie
alléén voor militair gebruik bestemd waren en uit het oogpunt van geheim- houding niet in druk werden uitgegeven. Ze verschillen qua inhoud niet van de al genoemde topografische overzichtskaarten en geven daarom eigenlijk niet direct aanleiding om ze 'militaire kaart' te noemen. De kaarten van Chr. 's Grooten (afb.1) behoren er toe. Deze serie kaarten werd vervaar- digd in opdracht van Philips II ten behoeve van het militaire optreden van de Spanjaarden in de Nederlanden. Uit de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw zijn heel weinig overzichtskaarten te noemen die uitslui- tend voor militair gebruik bestemd waren. In de daaropvolgende periode tot en met het eerste kwart van de negentiende eeuw kwam een aantal gedetailleerde (regionale) overzichtskaarten tot stand die uit militair oog- punt waren vervaardigd en niet in druk verschenen. Voor een klein (noor- delijk) deel van het Kromme Rijngebied is van belang te noemen de kaart van het militair-strategisch zo belangrijke gebied van de Hollandse Waterli- nie van de landmeter P.A.Ketelaar, die voltooid werd in 1781". Deze regionale karteringen werden uiteindelijk opgevolgd door de reeds genoemde Topografische en Militaire Kaart (TMK), vervaardigd door officieren van de 'Generalcn Staf' in het tweede kwart van de negentiende eeuw. Deze kaart is in feite de oer-uitgave van de huidige officiële topo- grafische kaart van Nederland, die - voortdurend vernieuwd - wordt uitge- |
||||||
p.150 nr 761 (de zeer grote manuscriptkaart van de Rijn en de Lek van
Schenkenschans tot Vianen, 39 x 397 cm, vermoedelijk omstreeks 1670 gemaakt door Isaac van Geelkercken). 17. De meest omvattende publikatie over dit onderwerp is F.W.J.Scholten,
Militaire topografische kaarten en stadsplattegronden van Nederland, 1579-1795, (proefschrift). Alphen aan den Rijn, 1989. 18. Deze kaart is te raadplegen in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag
(kaartenvcrzameling, Genie-archief H 50 en 55). |
||||||
24
|
|||||||
geven bij de Topografische Dienst te Emmen. Nog altijd worden deze
kaarten, die beslist niet meer primair voor militair gebruik bestemd zijn, door velen aangeduid met de archaïsche term 'stafkaart'. |
|||||||
Afb. 5: Kaart van de stad Utrecht en eene zyde van de revier De
Leek met de Batteryen retranchementen die door de bur- gers van Utrecht ... in den jaare 1787 zyn opgeworpen, gegraveerd door C.H .Koning, uitgegeven door D.M. Langeveld in 1789 {Gemeentearchief Utrecht HA S 87.2) De echte, vóór en meestal dóór militairen vervaardigde kaarten zijn die welke verdedigingswerken (vestingen, forten, schansen en retranchemen- ten), inundaties (waterlinies), kampementen enzovoort tot onderwerp hebben. Met name de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), maar ook de latere gewapende conflicten hebben veel van dit soort militaire kaarten opge- leverd. Voor het Kromme Rijngebied is van belang te wijzen op enkele kaarten
die ontstonden tijdens de patriotse opstand in de jaren 1786-1787. De patri- otten hadden in augustus 1786 de macht in de stad Utrecht in handen gekre- |
|||||||
25
|
||||||
/^:::/
|
||||||
Afb. 6: "Plan ou carte topographique d'une partie du vilage de
Bunnick ou a été cantonné Ie bataillon des grenadiers Wallon ... en 1787" getekend door W.Wolters. (Gemeentearchief Utrecht HA S 87.6)
gen, waardoor de meeste prinsgezinden waren gevlucht. Een aanval van de
stadhouderlijke troepen werd verwacht en de patriotten brachten de stad in staat van verdediging. Daarbij vroegen zij steun van de Staten van Holland. Intussen werden kampementen voor de troepen van Willem V ingericht buiten de stad met het hoofdkwartier in Zeist (zie afb.5). Er kwam ook een klein kampement in Bunnik te liggen (zie afb.6). In mei 1787 had een klein leger patriotten de stadhouderlijke legermacht onder leiding van de Graaf van Efferen bij Vreeswijk weten te verjagen. Kort daarna stuurden de Staten van Holland nieuwe hulptroepen onder leiding van de Rijngraaf Fre- dcrik III van Salm, die commandant van de stad Utrecht werd. Toen echter Pruisische troepen zich in september 1787 gereed maakten om de Repu- bliek binnen te vallen om Prins Willem V te hulp te komen, ging de Rijn- graaf van Salm in de nacht van 15 op 16 september op de vlucht. Utrecht was volgens hem niet te verdedigen, aan alles was gebrek en de verdedi- |
||||||
26
gingswerkcn waren in slechte staat. Het patriotse verzet stortte in elkaar en
op 16 september trokken de troepen van de Prins de stad binnen. Tot dus- ver zijn er negen verschillende kaarten bekend die hun ontstaan te danken hebben aan de bovengeschetste gebeurtenissen". Een van de kaarten is in 1789 (ruim een jaar na de militaire operaties) als commerciële nieuwskaart (afb.5) in druk uitgegeven. De ontsluiting van de oude kaarten
In het voorgaande is in het kort uiteengezet welke soorten kaarten er zijn.
En er werd zo nu en dan al aangestipt waar ze te vinden en te raadplegen zijn. Dit was mogelijk doordat er een aantal publikaties bestaat die daarbij behulpzaam zijn. Er is en er wordt nog steeds, zoals ik reeds in het begin opmerkte, veel gedaan aan de ontsluiting van het kaartenbestand in Neder- land. Van een totale inventarisatie zal wel nooit sprake kunnen zijn; im- mers, nog altijd duiken onbekende kaarten op in obscure archieven of op verborgen plaatsen in kelders of op zolders. De publikaties die bijdragen aan de ontsluiting zijn te onderscheiden in: gidsen voor kaartenverzamelingen catalogi van afzonderlijke kaartenverzamelingen archief inventarissen met afzonderlijke kaartenlijsten catalogi van kaartententoonstellingen kartobibliograf ieën (beschrijvingen van bepaalde soorten kaarten; bij-
voorbeeld betrekking hebbend op één regio, kaartauteur of thema). Er zijn thans twee gidsen te gebruiken die uitleg geven over de kaartenver- zamelingen in ons land, namelijk: C.Koeman, Collections of maps and atlases in the Netherlands. Their history and present state (proef- schrift, Leiden, 1961) en beknopter maar bijgewerkt A.van Slobbe, Gids voor kaartenverzamelingen in Nederland. (Alphen aan den Rijn, 1980). Omdat kaarten ook deel uitmaken van de zogenaamde topografisch- historische atlassen, dient ook genoemd te worden: E.H.A. Verhees, Gids voor Topografisch-Historische Atlassen in Neder- land. (Alphen aan den Rijn, 1982). Deze gidsen maken duidelijk in welke |
|||||||
19. De beschrijving van deze kaarten is te vinden in R.de Bruin en Y.M.
Donkersloot-de Vrij, "Militaire karteringen in Utrecht tijdens het patriotse bewind (1787)" in: Caert-Thresoor, Tijdschrift voor de geschiedenis van de cartografie in Nederland, 1987, 6,3,p.33-39. |
|||||||
J
|
|||||||
27
kaartenvcrzameling (van bibliotheek, archiefinstelling of museum) kaarten
(mogelijk) te vinden zijn. Je kunt er bijvoorbeeld ook in lezen dat het Alge- meen Rijksarchief in Den Haag, de Universiteitsbibliotheek in Leiden (collectie Bodel Nijenhuis) en de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam de grootste verzameling oude kaarten bezitten en dat voor de onderzoekers van het Kromme Rijngebied het kaartenbezit van het Rijksarchief in Utrecht heel belangrijk is. Natuurlijk is met deze gidsen ook te weten te komen of er van een kaartenvcrzameling een catalogus bestaat. Tot dusver zijn van slechts enkele kaartenverzamelingen catalogi in druk uitgegegeven. Soms is er een hopeloos verouderde gedrukte catalogus, zoals bijvoorbeeld de catalogus van de topografische atlas van het Rijksarchief in Utrecht, die van 1911 dateert. Men moet zich daar ter plaatse oriënteren; een telefoni- sche afspraak met de kaartbeheerder is aan te raden. Er is een aantal publi- katies (ik doel met name op de kartobibliografieën, die bladwijzers bevat- ten waarop de kaders van de kaarten zijn ingetekend) die het zoeken van kaarten kunnen vergemakkelijken; alvorens naar de kaartenverzamelingen toe te gaan is het verstandig deze vooraf te bestuderen. In het voorgaande heb ik er al enkele genoemd, zie respectievelijk noot 7, 16 en 17. Voor de atlaskaarten is te raadplegen: C.Koeman, Atlantes Neerlandici. Bibli- ography of terrestrial, maritime and celestial atlases and pilot- books, published in the Netherlands up to 1880, 5 delen (Amster- dam, 1967-1971) met supplement voor de periode 1880-1940 (Alphen aan den Rijn, 1985). Het zou te ver voeren hier ook maar enigszins een compleet overzicht
te geven van andere historisch-kartograf ische bronnenpublikaties. Momen- teel wordt er door medewerkers van het Geografisch Instituut van de Rijks- universiteit Utrecht (vakgroep kartografie) aan een groots opgezette the- matische bibliografie gewerkt. Wie regelmatig op de hoogte gehouden wil worden van nieuwe publikaties en tentoonstellingen op het gebied van de historische kartografie kan aangeraden worden een abonnement te nemen op het tijdschrift Caert-Thresoor, dat sinds 1981 bestaat en vier maal per jaar verschijnt^. Odijk,
Y.M. Donkersloot-de Vrij (kaart-historicus / geograaf |
||||||
20. Opgave van abonnementen (f 22,50 per jaar): Caert-Thresoor, Postbus
68, 2400 AB Alphen a/d Rijn, tel. 01720-72458. |
||||||
28
|
||||||||||||
Het laatste koninklijke bezoek
aan kasteel Duurstede in 1642 |
||||||||||||
In 1641 werd in Engeland het huwe-
lijk gesloten tussen kroonprinses Mary en prins Willem, zoon van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Mary was de oudste dochter van koning Karel I en Henriëtte Marie (dochter van Catharina de Medici). Het koppe- len van de 15-jarige prins aan de vier jaar jongere Engelse prinses paste in de ambities van de familie van Oranje om zelf tot een status te komen, die vergelijkbaar was met de verschillende Europese vorsten- huizen. Karel I op zijn beurt hoopte op politieke steun van de Oranjes en de Republiek, omdat hij met name binnenlands met grote pro- blemen werd geconfronteerd. Teneinde de gesloten verbintenis
te beklinken drong Frederik Hen- |
||||||||||||
Prins Willem II en Prinses
Maria Stuart (schilderij door Anthonie van Dijck in het Rijks- museum te Amsterdam. |
drik erop aan, dat het jonge paar
een rondreis door de Republiek zou maken. Deze vond plaats geduren- de enkele maanden in het eerste |
|||||||||||
halfjaar van 1642, een klein jaar na
het huwelijk. De uitnodiging - en de vergoeding van de kosten - ervoor kwamen van Frederik Hendrik. De stadhouder stelde zelf het ceremonieel vast, dat in acht moest worden genomen ten opzichte van koningin Henri- ëtte Marie, die haar dochter en schoonzoon begeleidde. Naast onder andere Amsterdam wensten ook de Staten van Utrecht het
koninklijk gezelschap te ontvangen. De lokatie die de Staten hiervoor kozen was kasteel Duurstede, dat hun eigendom was als rechtsopvolgers van de |
||||||||||||
29
|
|||||||
Kasteel Duurstede rond 1645, tekening door Roeland Roghman,
collectie Albertina, Wenen. |
|||||||
Utrechtse landsheren (de bisschoppen, daarna keizer Karel V en zijn zoon
koning Philips II). Het kasteel was nog juist in voldoende staat om voor een ontvangst van voorname personen te worden gebruikt. Op de tekeningen, die Roeland Roghman rond 1645 van het slot maakte, is te zien, dat de noord-oostelijke hoektoren al gedeeltelijk was ingestort. De rest van het gebouw was kennelijk nog degelijk genoeg. Een kort verslag van dit bezoek is opgenomen in het register met notu-
len van de vergaderingen van het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede. Het geeft slechts de hoofdzaken van de ontvangst, maar is om meer dan één reden interessant. Het informeert ons niet alleen over de samenstelling van het ontvangst-comité van de Staten; ook over het kasteel zelf worden enke- le zaken vermeld, zelfs over de opstelling van de tafels en de plaats, die de verschillende hoge gasten daaraan innamen. Daarnaast zegt het iets over de rol, die het Wijkse stadsbestuur bij de ontvangst speelde (of juist niet speel- de) terwijl er nog enige leuke feiten worden gegeven over het eerbetoon, dat het gezelschap op zijn weg door de stad Wijk ten deel viel. Hieronder volgt de tekst zoals die in het notulenboek voorkomt: |
|||||||
30
Memorie'
Ende sijn op donredach den 26en maij 1642 des 's morgens tijdtlick binnen Wijck gecomen de gecommitteerden van de Ed. Mog heeren Staten deser provincie, met namen de heeren Jacob van Asch van Wijck ende Aerndt van Cuijlemborgh wegen de heeren geëligeerden; jo' Philibert van Tuijll van Seroskercken, here tot Wulven ende jo' Rene van Tuijll van Seroskercken, here tot Stavenesse, Rijnhuijsen etc. (wegen de) ridderschappe; ende jo' Frederick Ruijsch, eerste regerende borgemeester der stadt Utrecht ende Dirck van Velthuijsen, oudtborgemeester aldaer wegen stadt ende steden; met den here Anthoni van Hilten, secretaris van de Staten. Dewelke haer op't veer hebben begeven ende aldaer Haer Maj'. gewel-
lecoomt; latende de heeren van de magistraet deser stede Wijck binnen op 't pleijn van 't casteel, die aldaer het hare mede hebben gedaen. Ende is Haer Maj'. aldaer van de carosse getreden ende geleijt door den prins Mou- ris van Bohemen naer boven; bij haar hebbende haer dochter de gemalinne van Sijn jonge Hoocheijt den prince van Oraengien, die datelick met graef Wilhem van Vrieslandt ende andre grooten daerop volgden. Sijnde de eedtplaets van Haer Maj'. geordineert op de groote saell (van
't casteel), alwaer Haer Maj'. des middachs mael hielt; sittende in 't midden van de taeffel Sijn jonge Hoocheijt met de princesse aen 't een ende, ende de princen Mouris ende Robbert van Bohemen aen d'ander ende, ende voorts verscheijde taeffels van grooten 't ganse casteel door; wel getrac- teert door d'ordre van de here Balthasar de Leeuw, ontf anger der Ed. Mog. heren Staten deser provincie als hoof meester van haer Ed. Mog. Ende is haer Maj'. -naedat ales met goede ordre was toegegaen-
des naemiddachs omtrent vier uren afgetrocken, nemende haren wech de Vrouwpoort in, ende soo over de Merckt; alwaer beijde de compagniën van de schutterije, op 't cierlickst in de wapenen sijnde, Haer Maj'. waren ver- wachtende, ende nae 't verbijtrecken eenige salves hebben geschoten. Gaende haer Maj'. geaccompagneert met de bovenschreven heren gecom- mitteerden naer Utrecht; sijnde Haer Maj'., naedat alle de clocken drie of vier uren waren geluijt ende 't canon verschcijde malen losgebrandt, Godes geleijde toegewenscht. Het verslag is geschreven in het handschrift van de stadssecretaris Ger-
brand Schagen (ca. 1614-1705). Als hij zelf niet bij de aankomst en het |
||||||
1. Gemeente Wijk bij Duurstede, stadsarchief 1300-1810, inv. nr. 51
(notulen magistraat), deel D. f. 124''-]25\ |
||||||
31
vertrek van het gezelschap tegenwoordig is geweest, kan hij het ooggetui-
geverslag hebben gekregen van zijn vader Johan Gerbrandsz. Schagen (ca. 1590-ca. 1671), die op dat moment eerste burgemeester was en daarom op de bewuste dag op het binnenplein van het kasteel aanwezig. Zowel vader als zoon hadden een meer dan gemiddelde opleiding genoten. Het verslag begint met een opgave van de samenstelling van het ont-
vangstcomité. Hieruit komt naar voren, dat elk van de drie leden van de Utrechtse Staten was vertegenwoordigd: geëligeerden, adel, stad en steden. Het tweetal geëligeerden bestond uit een edelman en een burger; hetzelfde gold voor de twee Utrechtse stadsbestuurders. Geen van de twee groepen hoefde zich dus ondervertegenwoordigd te voelen. Het is opvallend, dat de kleine steden (Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede en Montfoort) er in het comité niet aan te pas kwamen; deze situatie is karakteristiek voor het overwicht, dat de stad Utrecht in het derde lid van de Staten had. De secretaris van de Staten maakte het gezelschap van zeven man compleet. Het is mooi, dat het Wijkse veer wordt genoemd. Het was daar, aan de
oever van de Lek, dat de Staten-deputatie het koninklijk gezelschap wel- kom heette op het grondgebied van het gewest Utrecht. Dat men vanuit het zuiden kwam doet vermoeden, dat gereisd werd vanuit Buren, toen al bijna een eeuw als graafschap in bezit van de Oranjes. Het gezelschap moet tamelijk omvangrijk geweest zijn en het Wijkse veer zal wel verschillende malen heen en weer gevaren hebben, voordat iedereen overgezet was. De Engelse koningin Henriëtte Marie - ongetwijfeld gezeten in een met zes paarden bespannen rijtuig, een koninklijk privilege - zal een aantal perso- nen in haar gevolg gehad hebben, terwijl bekend is dat ook kroonprinses Mary een eigen gevolg naar de Republiek meenam. Verder waren er de prinsen Maurits en Robert van Bohemen en graaf Willem van Friesland, die ook wel door enig personeel vergezeld zullen zijn geweest. De stoet reed over de Lekdijk door tot op het binnenplein van het kasteel; vandaar ging men direct het gebouw in. Kasteel Duurstede was eigendom van de Staten en viel waarschijnlijk - net als in de middeleeuwen - buiten de bestuurlijke en juridische macht van het stadsbestuur. De ontvangst was dan ook geheel een provinciale aangelegenheid; tekenend daarvoor is, dat de stedelijke regenten op het binnenplein van het kasteel moesten achterblijven, terwijl de hoge gasten in het gebouw aan tafel gingen. '... die aldaer het hare mede hebben gedaen ...' wordt er gezegd over de stadsbestuurders - zetten zij zich op de binnenplaats aan tafel? Het verslag geeft zelfs de plaatsen van de tafels in het gebouw aan en ook waar de voornaamste gasten zaten. Baltha- sar de Leeuw, ontvanger van de Staten, trad op als ceremoniemeester. Ka- rakteristiek voor elk bezoek van hoge gasten is de opmerking, dat alles goed |
||||
32
was verlopen - zelfs de Staten van Utrecht ontvingen niet dagelijks konink-
lijke gasten! Interessant is de beschrijving van de route die het gezelschap 's middags bij zijn vertrek volgde. Er blijkt duidelijk uit, dat de hoofdtoegang tot het kasteel uitkwam op de Lekdijk: de route liep namelijk door de Vrou- wepoort. Op de Lekdijk gekomen sloeg men dus linksaf, richting stad. Na de Oeverstraat ging het dan waarschijnlijk door de Peperstraat. Op de Markt gekomen werd het gezelschap opgewacht door de twee korpsen van de Wijksc schutterij (één afkomstig van de oude stad, ten westen van de Mazijk/Kcrkstraat en één van de nieuwe stad of Nijpoort ten oosten van die lijn), die enkele salvo's afvuurden. Men deed dat pas, toen de rijtuigen gepasseerd waren; het lawaai zou anders te oorverdovend zijn geweest. Het is heel fraai om te lezen, dal de schutters zich voor deze gelegenheid op hun paasbest hadden uitgedost. Karakteristiek is ook het ampele klokgelui - 3 a 4 uur - dat op het voorbijtrekken van het koninklijk gezelschap de aandacht vestigde: in vroeger eeuwen werd elke gebeurtenis van enig belang door het luiden van de klokken aangekondigd. Tenslotte bleek men in Wijk bij Duur- stede tenminste één werkende vuurmond te hebben, die bij deze gelegen- heid werd afgevuurd. De route naar Utrecht leidde de stoet vanaf de Markt de Veldpoort uit en de Steenstraat af. Daarna reed men via een gedeelte van de Wijkersloot (parallel aan de huidige Boterslootweg) de Trekweg (vroeger: Trechlweg) op. Via de Dwarsdijkse wetering, Odijk en Bunnik kwam men in Utrecht. Wijk bij Duurstede,
R.J. Butterman (gemeentearchivaris). Geraadpleegde literatuur: G.W. Kernkamp, Prins Willem II (heruitgave, 1977). |
||||||
Bij het ter perse gaan van dit nummer bereikte ons het droevige
bericht dat op 29 augustus de auteur van bovenstaand artikel Rob Butterman
na een maandenlange ziekte is overleden. In het volgende nummer
zullen wij nader ingaan op zijn verdiensten als archivaris, redactielid
van ons periodiek en bestuurslid van de vereniging. „^ _, ._
Ue redactie.
|
||||||