Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied
Tussen Kromme Rijn en Lek |
|||||||||
24e Jaargang Nummer 4 december 1990
|
|||||||||
Inhoud van dit speciale mo/cn-nummer:
In memoriam Rob Bullerman 1
Molcntypcn, banmolen, windrecht en impost op het gemaal 3
H. Reinders: Molen en molenaars van Bunnik 7
H. Reinders: De Cothense molen 'Oog in 't Zeil' 18
en zijn molenaars
P.M. Heijmink Liesert en O..F. Wttewaall: Molens in de gemeente Houten 30
H. Reinders: De Werkhovense molen 40
recensies: M.P. van Buijlencn en A.K. de Meijer: Herfsttij over Ooslbroeks abdij 49
vS. Verbeek: Oostbroek; abdij - buitenplaats - natuurgebied 51 |
|||||||||
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij. Odijk; I..M.J. de Keijzer. Houten;
H. Reinders, Bunnik; J.Iï. Toussaint Raven. Odijk: O.J. Wttewaall. 't Goy. Urcledcn: A. Graafhuis. Utrecht en G. de .\'ie. Schalkwijk. eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4. 3984 LK Odijk. tel. 03405-62019. Secretariaat van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
mevr. I. van der Wiele. Herenstraat 113. Werkhoven, tel. 03437-1274.
Ledenadministratie: H.J..I. Sleenman. Kalverhoeve 18. 3992 NZ Houten, tel. 03404-74644.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15). over te maken op rekeningnummer 32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en 1-ek' bij de Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585). |
|||||||||
t dpéT
|
|||||||
/<i.t>t
|
|||||||
In memoriam Rob Butterman
Op 29 augustus overleed na een
korte zware ziekte, 35 jaar oud, ons mede-redactielid Rob Butterman. Voor onze vereniging, waarvan hij sinds januari voorzitter was, een groot verlies. Hij was niet van origine afkomstig
uit de Kromme Rijnstreek, maar uit Noord-Holland: op 2.3 juni 19.5.5 werd hij in Aalsmeer geboren; geschiede- nis (m.o.) studeerde hij aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In Den Haag volgde hij een opleiding aan de archief school waarvoor hij stage liep bij het Amsterdamse gemeentear- chief. 1 Oktober 1983 kwam hij naar Hou-
ten, als archivaris van de gemeenten Houten, Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. Op de gemeente Bunnik (Bunnik, Odijk, Werkhoven) na bestreek zijn functie dus het hele Tussen Rijn en Lek-gebied. Toen zijn werk in Houten grotendeels voltooid was verhuisde hij, in 1986, naar Wijk bij Duurstede waar sindsdien de hoofdmoot van zijn werk lag. Zijn taak was het ontsluiten van archieven, wat Wijk bij Duurstede betreft in het bijzonder het oud-archief (materiaal van vóór 1811). 'Ontsluiten': dat wil zeggen voor het publiek toegankelijk maken. Dat geschiedt in de eerste plaats door inventarisatie, door het op- stellen van lijsten van het in het archief aanwezige materiaal, liefst met beschrijving van de inhoud. Een hele reeks door hem gemaakte inventaris- sen was van deze opdracht hel gevolg: die van de archieven van de gemeen- ten Houten, Schalkwijk, Tuil en 't Waal en Cothen zijn al verschenen even- als regesten (samenvattingen) van charters (oorkonden) van Wijk bij Duur- slede. De inventaris van het archief van Langbroek, die ook al klaar is, moet nog gedrukt worden. Maar de taak van een archivaris behelst meer dan dat: hij moet ook
hulp bieden aan de archief-gebruikers die, soms in persoon, soms per brief |
|||||||
informatie vragen voor onderzoek op vooral historisch en genealogisch
gebied. Ook dit werk deed Rob Butterman, en met aanstekelijk enthousi- asme. Op nog een derde manier deed hij aan het ontsluiten van de archieven
van onze streek. Naar aanleiding van door hem gevonden archiefmateriaal schreef hij artikelen, in de Wijkse Courant (soms ook gepubliceerd in het Utrechts Nieuwsblad) en in 'Tussen Rijn en Lek'. In de jaren 1984-1990 kwam er elk jaar een korter of langer stuk van zijn hand in ons blad, zo bijvoorbeeld in '84 over de Loerikse molen, in '86 over de nachtwacht van Schalkwijk, in '89 over Nederhof en Vogelpoel (Wijk); en zelfs dit jaar leverde hij nog 'vulstukjes', zoals hij het noemde, korte beschrijvingen op grond van een archiefdocument of -notitie. Een door hem voor dit tijd- schrift-nummer voorbereid artikel over de molen(s) van Wijk bij Duurstede is ongeschreven gebleVcn. Naast dit alles was hij bezig met een onderzoek naar de politiek-bestuurlij-
ke geschiedenis van Wijk bij Duurstede in de tweede helft van de 17de eeuw. De scriptie hierover, waarmee hij dit jaar zijn universitaire gcschie- denissludie had willen afronden, was bijna voltooid. En dan had hij ook nog tijd voor werk in onze vereniging, sinds '8.5 als lid
van de redactiecommissie en sinds '87 als bestuurslid. In januari van dit jaar werd hij voorzitter. Rob Butterman heeft veel werk verzet, en veel gedaan voor datgene waar
vereniging en tijdschrift Tussen Rijn en Lek zich sterk voor maken, het geschiedenisonderzoek in het Kromme Rijngebied. Het zal, om meer dan één reden, moeilijk zijn de door zijn overlijden ontstane leemte op te vul- len. En het is heel treurig dat hij zo jong zijn werk en studie heeft moeten afbreken. De redactie.
|
||||||
/
/ / |
||||||
Molentypen, banmolen, windrecht
en impost op het gemaal Molentypen
1. Het oudste molentype is de standerdmolen. Deze komt echter in het
Kromme Rijngebied niet meer voor. Dit type molen was hier vroeger wel bekend en werd gebruikt als korenmolen. Het molenhuis, met daarin het maalwerk, bestaat uit een grote vierhoekige kast die om een zware houten spil, de standerd, rond kan draaien. De voor- en achterkant waren smaller dan de zijkanten, zodat hij
gemakkelijk met zijn kop op de wind kon blijven staan. De molen draai- de om de standerd met de windrichting mee. Van onder was de kast, of het molenhuis, met zware balken geschoord. Maar er was weinig ruim- te voor iets anders dan het malen. Voor opslag van graan of meel was in dit type molen geen plaats. 2. De stellingmolen was een heel ander type. De wieken werden vanaf
de stelling op de wind gezet, een zogenaamde bovenkruier*. Het was een molen die hoog boven de bebouwing uitstak en zo in staat was de wind op te vangen. Door zijn grote hoogte, die varieerde van 25 lol 30 meter, was er ook veel ruimte in de molen, met vaak wel vier of vijf zol- ders. In het onderste deel, de begane grond mei daarbij één of twee
zolders, woonde de molenaar met zijn gezin. De bovengelegen ruimten waren in gebruik als opslagruimten. 3. De helt- of bergmolen is te vergelijken met de stellingmolen.
In plaats van een stelling werd een berg grond rond de molen aange-
bracht met een vlakke bovenkant, van waaruit de molen op de wind werd gezet, dus ook een bovenkruier. De ingang van de molen lag in de berg, vaak groot genoeg om
met paard en wagen binnen te rijden. 4. De grondmolen of grondzeiler (ook een bovenkruier) is een type
dat overeenkomt met de stellingmolen en de belt- of bergmolen met dat verschil, dat de molen minder hoog was en vanaf de grond op de wind werd gezet. |
|||||
een bovenkruier is een windmolen waarvan de kap beweegbaar is.
|
|||||
De drie voorgaande molentypen werden met een rond stenen molenhuis
gebouwd. Maar /e komen ook voor in hout, met planken of riet bekleed. De vorm kon zes- of achtkantig zijn. 5. De wipwatermolen was een molen die werd gebruikt om het over-
tollige water van een polder af te malen. Dit molentype is ontwikkeld uit de standerdmolen. In plaats van meel werd onder in de molen een wiel aangebracht waaraan een scheprad was bevestigd. Het wiel met het scheprad werd vanaf de wiekas door de koningsspil aangedreven. Door de aandrijving van de wieken boven en de werking van het schep- rad beneden ging de molen licht schudden, ook wel wippen genoemd. Hier volgen enkele opmerkingen ter verklaring van begrippen die verband
houden met molens en malen in het verleden. De eerste twee stammen uit de middeleeuwen, de derde uit de 16dc eeuw. Banmolen
In de middeleeuwen was één van de zogenaamde heerlijke rechten het recht
van de heer van een bepaald gebied om de boeren aldaar te verplichten uitsluitend gebruik te maken van de door hem geïnstalleerde molen(s). Daarvoor moesten de gebruikers natuurlijk betalen, in natura (graan) of geld. Een dergelijke molen werd banmolen genoemd. (Ban betekent onder andere rechtsgebied: het gebied waar de (gerechts)heer of de door hem aangestelde schout mag bannen, dat wil zeggen: ge- en verbieden.) Dit recht bestond in de Nederlanden officieel tot 1798, toen de heerlijke rech- ten werden afgeschaft. Tegen deze achtergrond moet men de boete zien die enkele boeren uit Houten en 't Goy in 1489 opgelegd kregen omdat zij hun koren niet op de Goyse molen hadden laten malen 'soe die van Houten en 't Goy schuldich syn te maelen'. Windrccht
Een ander recht dat toen verdween was hel windrecht. Dit was vanouds een
aan de koning toekomend hoogheidsrecht, maar kwam veelal door bele- ning, schenking of usurpalie in handen van zijn leenmannen. In de Neder- landen waren dat de landsheren: de graven, hertogen, en de bis.schop van Utrecht in zijn hoedanigheid van wereldlijk heerser van het Sticht. De bezitter van het windrecht kon windmolens bouwen en exploiteren of ande- re toestemming daartoe verlenen tegen betaling van windpacht, ook wind- geld genoemd. In enkele gebieden was de wind vrij, bijvoorbeeld in Dren- the, waar de buren het gebruik van de wind zelf konden regelen. |
||||
Impost op het gemaal
Sinds hel begin van de periode van de Republiek, toen op van alles en nog
wal door de overheid belasting geheven ging worden om aan geld voor de oorlog legen Spanje Ie komen, werd - onder andere - het malen van graan belast. Verscheidene verordeningen betreffende de impost op het gemaal zijn gepubliceerd in Van de Water's Groot Placaatboek. Net als andere belastingen werd deze veelvuldig ontdoken, wal aanleiding was tot het her- haaldelijk uitvaardigen van 'ordonnanties', 'appoinctementen', 'placaten', 'publicaties' en 'instructies'. De redactie.
|
||||||
literatuur:
P. de Groot, Molens van Nederland, Amsterdam, 1974.
Molenhoek provincie Utrecht, Stichting de Utrechtse Molens, Bussum, 1972. J.Ph. de Monlé ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der
rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, 6e druk, bewerkt door J.E. Spruit, Deventer, 1982. Moniiinenteninventarisatie provincie Utrecht, inmiddels ver-
schenen over hel Kromme Rijngebied de delen: Houten (Ie deel), Bunnik en Cothen. F. Stokhuyzen, Molens, Bussum, 196.3.
J. van de Water, Groot Placaatboek ... der edele mogende heeren
Staten 's lands van Utrecht, II, Utrecht, 1729, 725-766. |
||||||
Molen en molenaars van Bunnik
De eerste gegevens over de Bunnikse korenmolen dateren van rond hel jaar
1600, maar er moet ongetwijfeld al eerder een molen zijn geweest, vermoe- delijk al wel sinds de 14e eeuw, mogelijk nog vroeger. In het verleden kon men meel namelijk niet erg lang goed houden. De meeste huizen waren vochtig, de bewaarmethoden primitief. Meel bedierf snel en men moest daarom vaak met graan naar de molen. De afstanden waren weliswaar gering, maar de wegen slecht, de wind onbetrouwbaar en de molens traag. Het gevolg was dat er in vrijwel ieder dorp, hoe gering ook, een molen voorkwam. Bunnik is ontgonnen tussen de 9e en 14e eeuw. Sedert de I4e eeuw had Bunnik zo'n 200 inwoners die redelijk welvarend waren zodat ze zich een eigen stenen kerk konden veroorloven. Die stenen kerk bestaat nog steeds in het centrum van Bunnik en biedt plaats aan circa .300 kerkgan- gers. Voor zo'n gemeenschap was een eigen molen wel nodig, want zoals gezegd, het waren maar primitieve molens die maar een kleine hoeveelheid graan tegelijk konden malen en stil stonden als de wind wegviel. Om dit op te vangen hadden sommige molenaars een rosmolen naast de windmolen. Als er geen wind was, werd het paard ingespannen en kon men met paarde- kracht malen. Dat gold met name voor stadsmolens die niet alleen koren maalden, maar ook industrieel in bedrijf waren (oliemolens etc) zoals je ze kon vinden in Wijk bij Duurstede en vooral in Utrecht, maar ook in Werk- hoven. Kleinere molenaars konden zich die luxe meestal niet permitteren. Als de wind wegviel, was het wachten geblazen. Uit Cothen weten we dat de boeren dat niet zo erg vonden'. Ze zetten hun wagens in de rij en doken de kroeg in, waar ze vaak maar weer met moeite uit te krijgen waren. Men keek niet op een dag (borrel) meer of minder. Tijdens het onderzoek naar de molen uit Werkhoven kwam ik toevallig een
kaartje in het archief van Beverweerd tegen, waar de Bunnikse molen uit 1711 op wordt afgebeeld (afb. 1). De oudste echte lijkende afbeelding die ik ken van de Bunnikse molen dateert van 1769 en is van de hand van Dirk van den Burg (afb. 2). Op deze afbeelding zien we links het molenhuis dat er nu nog steeds staat en waar o.a. groothandel van Dijk in is gevestigd. Rechts is de hofstede Ter Hul te zien en de tekenaar moet dus op de Provincialeweg hebben gestaan, ongeveer ter hoogte van de huidige Gereformeerde kerk De Gaarde. Door bebouwing is dit heden niet meer te controleren. De |
|||||
1. Mededeling van gemeentesecretaris L.C.H. D'Hert uit Cothen.
|
|||||
fcwfc
|
||||||
Afb. I: Tekening uil 1711 van Theodorus Backer waarde Bunnik-
se molen als oriëntatiepunt voor een Beverweerdse tiend op voorkomt. R.A.U., huis Beverweerd, 175 v. |
||||||
molen zelf was in 1769 nog een slanderdmolen op vier kolommen. Bij dit
soort molens was de verbinding tussen de wieken en de molensteen vast. Ze zaten samen in een kast die in z'n geheel op de wind moest worden ge- draaid. Dat was een zware klus want het moest met de hand gebeuren. De zakken graan werden op windkracht naar boven gehesen en het graan liep van boven de molen via de molenstenen naar beneden, waar het weer in zakken werd opgevangen. De kwaliteit van hel graan varieerde -afhankelijk van de manier waarop de boer het aanleverde- van slecht tol abominabel. Sommige keuterboeren waren echte viespeuken en letten niet erg goed op hun graan. De ratten liepen er doorheen en hun keutels gingen met het |
||||||
Afh. 2: De slanderdmolen te. Bunnik. Tekening door Dirk van
den Burg, 1769. RAU, topografische atlas nr. 713. graan mee de molen in. Het resultaat was een bruine soort meel/poep com-
binatie, dat onverkoopbaar was en dus door die boeren zelf maar werd gegeten. De molenaar had het bij deze keuterboertjes vaak liever over keutelboertjes^. De grotere boeren, vooral zij die voor de markt produceer- den, hielden hogere standaarden aan. maar in de meeste gevallen was de kwaliteit die de molenaar met /'n stenen wist te bereiken veel slechter dan wal we nu aan fabrieks-gemalen brood gewend zijn. Hel is bepaald niet zo dat graan dat op de molen gemalen wordt kwalitatief beter is. Die situatie bleef tot rond 1800 bestaan. Toen was de houten standaard-
molen uit de mode, hetgeen niel betekende dat al die molens direct vervan- |
|||||
2. mededeling van een oud molenaarster uit deze streek.
|
|||||
10
gen werden. Tenslotte had een molen een lange levensduur en was de mole-
naar in staat om bij windstilte /elf kapotte tmderdelen te vervangen en een kwastje verf over zijn trots te halen. In Bunnik was rond die tijd zelfs een aparte molenmaker woonachtig' Maar ook bij de best onderhouden molens kwam er ooit een moment waarop hij de zeilen voor de laatste maal moest strijken. Bepaalde onderdelen konden niet worden vervangen zoals de standaard want dan moest de hele molen worden afgebroken. Zo'n stan- daard ging eeuwen mee want hij was gemaakt van een eikeboom en had een dikte van soms wel bijna een meter, maar bij zeer zware storm wilde er nog wel eens een molen sneuvelen. Als levende bomen van een meter dik al wel eens afknappen (denk aan de februari-stormen van dit jaar), dan gold dit zeker voor een droge staander. Als een molenaar met zo'n calamiteit werd geconfronteerd, had hij de keuze tussen herbouw van de houten molen of nieuwbouw in steen. Dat laatste was veel duurder, maar een stenen molen kon ook hoger zijn, was beter storm-bestendig en had een grotere maalca- paciteit. Dergelijke stenen molens werden niet meer vierkant, maar rond gebouwd. De romp werd tot een meter of twintig/dertig in steen opgetrok- ken en men hoefde alleen maar de kap op de wind te draaien. Dit was ook het geval met de Bunnikse molen. We weten niet of hij gesneuveld is in een storm of dat hij gewoon versleten was, maar in ieder geval was de molenaar kapitaalkrachtig en kon hij zich steenbouw veroorloven. Als we eens naar de namen van de molenaars gaan kijken, dan kunnen wel tot het jaar 1600 terug. In het oudschildgeld" (een belasting op onroerend goed) staat voor dat jaar ene .lan Jansz. als eigenaar en molenaar te boek. Over de molenaars weten we niet al te veel want er is uit die tijd niet zo veel archiefmateriaal. Wel ben ik er in geslaagd een sluitende lijst van eigenaren en huurders te maken. Onder de molenaars zitten mensen met prachtige namen zoals .lan Cornelisz Stam van Thoorn en Elisabeth de Provier, re- genten als Thomas en Arnoldus de Wijkersloot, maar ook streekgenoten als Cornelis van Odijk en Arien Cierritsz van Eep, die zich ook wel: van Bunnik noemt'. Meestal was de molenaar ook eigenaar, maar in 1728, een moeilijke |
||||||
.^. Het betreft Willem Dunk. zie: H. Reinders, Bunnik rond 1800, doc-
toraalscriptie geschiedenis, RUU 1982 (niet gepubliceerd, in te zien op het instituut voor geschiedenis van de Rijksuniversiteit Utrecht) 4. RAU, Staten van Utrecht 971-972 en Gemeentearchief Bunnik No. 28
(171f), 1735, 174.5, 1776 en 1796). De lijst van 1716 gaat terug op die van 1599 en mogelijk zelfs op die van 1536. 5. Alle gegevens stammen uit hel schepenenregister te Bunnik, vroeger
|
||||||
11
tijd, is de molenaarsweduwe gedwongen om de molen te verkopen aan nota-
ris Donk uit Utrecht die er een jongere zoon van Van Eek uit Cothen op zette en toen die niet beviel Dirk van Wiggen. Deze kocht de molen van de notaris in 1738 en sindsdien zijn de molenaars steeds ook eigenaar geweest. In 1765 gaat de eigendom over op Gijsbertus van Viegen, waar veel bijzon- derheden over zijn te vertellen. Gijsbertus van Viegen
Gijsbertus van Viegen (1735-1810) werd geboren in Amerongen. Hij trouw-
de in 1763 met Seitje van Wiggen, de dochter van de Bunnikse molenaar Dirk van Wiggen^ staat sinds 1763 als molenaar in de belastingboeken' en kocht de molen twee jaar later van zijn schoonvader voor ƒ 4000,-, welk bedrag hij hem helemaal schuldig blijft. Alleen de rente (4%) moet hij jaarlijks betalen'. Gijsbertus weet zich binnen korte tijd een belangrijke positie te verwerven. Als molenaar hoorde hij alleen al door zijn beroep tot de dorpsnotabelen want hij betaalde nogal wat belasting en had nogal wat maatschappelijk functies. In de jaarlijkse dorpsbelastingen betaalde hij bedragen die varieerden tussen 5 en 10% van het dorpstotaal'. Hij behoorde met mensen als kasteelheer Peslers en kroegbaas van Broekhuizen tot de hoogst aangeslagenen. Hij had personeel in dienst, niet alleen voor de mo- len maar ook voor de bakkerij die hij exploiteerde en het land dat hij be- bouwde. Naast de molen met de 2 morgen grond er om heen had hij op 7-11-1765 van Dirk van Wiggen 2 morgen bouwland genaamd de Nawee (in 1832 kadastraal: Bunnik sectie A nr. 280) gekocht en het Slot, met 449 roe- |
||||||
genummerd Rijksarchief Utrecht, Rechterlijk Archief 1347 deel 1-7.
Deze nummering is door het Rijksarchief helaas gewijzigd. De stukken bevinden zich thans in het nieuwe archief 'Dorpsgerechten'. 6. Gegevens uit de doop, trouw en begraafboeken van de Hervormde
Gemeente Bunnik, aanwezig in fotokopie op het RAU, leeszaal, groene fotokopie-boeken 65-65. 7. diverse gemeentelijke belastingen in het oud archief van de gemeente
Bunnik, zoals de binnenlandse lasten (gemeentearchief Bunnik 19-20), het consumptiegeld (gemeentearchief Bunnik 41-43) en bijv. de 100e penning (gemeentearchief Bunnik 50 en 52). 8. Rijksarchief Utrecht, Dorpsgerecht Bunnik 1765 november 11.
9. Gemeentearchief Bunnik, diverse belasting-gegevens zoals het con-
sumptiegeld, No. 41-43. |
||||||
den, toen nog met de uitgang aan de Langstraat'". Een morgen is ca. 0,85
Ha. ledere morgen bestaat uit 600 roeden zodat een rode ca 14 M^ is. Hij was actief op de onroerend-goed-markt, waar hij belegde in arbeidershuis- jes". Men kon niet om hem heen toen er een schepen moest worden be- noemd", en ook niet toen er in de Hervormde (ïemeenle ouderlingen en diakenen moesten komen" of een diaken en in de Franse tijd werd hij lid van de grondvergadering'" etc. etc. Hij kocht zijn militaire dienst uiteraard af'^ In 1800 had hij genoeg gespaard om de houten molen te laten vervan- gen door een stenen grondzeiler. Dat zal wel een slordige duit gekost heb- ben. Hij liet er zelfs een molensteen in maken met daarop een verwijzing naar het Bijbelverhaal van Ruth en Boaz (Ruth 2) zoals het een goed ouder- ling in die tijd betaamde. |
||||||
10. RAU, Dorpsgerechten, Bunnik, 7 november 1765.
11. Zo kocht hij op 12-9-179.3 op een veiling voor ƒ 510,= een dubbel huis
in de Langstraat waarvan de voorkant door Frederik van Dort voor 26 en een halve gulden en de achterkant door .lacob Wesselse voor 21 en een halve gulden werd gehuurd. (RAU, Dorpsgerecht Bunnik, 1793 september 12). In 1832 gaf het kadaster dit huis met erf de nummers: Bunnik sectie A nr 173, 174 en 175. 12. Blijkens de schepcncnregisters treedt hij als schepen op sinds 1767 tot
de Franse inval in 1795, en ook weer in 1803. De lijsten met benoemin- gen van schepenen zijn niet meer compleet. Zo ontbreken de jaren 1701-1766 en zitten er kleinere hiaten na 1769 (Gemeentearchief Bun- nik 7). 13. RAU, Hervormde Gemeente Bunnik no. 1 o.a. p. 26, 41, 79 en 97. In
1795 werd door de Classis Rhcnen/Wijk een kerkcraad van twee ou- derlingen en twee diakenen in Bunnik ingesteld. De vier kerkeraadsle- dcn zalen twee jaar. Elk jaar werd er een nieuwe ouderling en een nieuwe diaken gekozen. Gijsbertus was van de oprichting tot 1797 ouderling. Hij was niet herkiesbaar omdat zijn zoon Souverein diaken werd. Eveneens was hij ouderling in 1802 en 1803, nadat zijn zoon Souverein diens termijn had uitgediend en van 1808 lot zijn dood in 1810. Dat laatste is overigens merkwaardig, want hij was in 1805 naar Zeist verhuisd maar een terugkeer is mij niet bekend. 14. Gemeentearchief Bunnik No. 9.
15. Ciemeentearchief Bunnik No. 93.
|
||||||
13
|
||||||||
De tekst luidt:
|
||||||||
"Gysbertus
van Viegen oud 64 jaar heel t den eersten
steen aan dj"t gebouw
gelegt opden 23 mey 1800
Ruth dje gjng het koorn leezen
jk maal het fyn alzonder vreesen
djt js der molenaars genoegen
daarom wjlt het my toevoegen"
In deze jaren was de Bunnikse molen op z'n top. Gijsbertus was een gezien
man, het ging hem voor de wind en hij kon zich in 1804 de luxe van een renteniersbestaan veroorloven. Vanaf dat moment wordt de verdere ge- schiedenis van de Bunnikse molen er een van een trieste aaneenrijging van schulden en jong-gestorven molenaars. Gijsbertus verliet de molen in 1804 en ging wonen in het Slot". Naar dit huis is de Bunnikse straat Het Slot genoemd. Het staat links van de hoofdingang van de supermarkt C-1()0(). Zijn zoon Souverein "kreeg" de molen van vader Gijsbertus, maar moest zijn vader jaarlijks een flink bedrag betalen. Hij trouwde en ging een geluk- kige toekomst tegemoet - naar het scheen". Zijn vrouw was hoogzwanger van het eerste kind toen Souverein plotseling kwam te overlijden. Hij werd bijgezet in de grafkelder van zijn vader^". Misschien had die in 1793 beter |
||||||||
16. tussen de I en de J werd hier geen onderscheid gemaakt.
17. De molensteen is nog steeds aanwezig in de molenromp. Hij is te zien
via het kantoortje van de huidige benzinepomp van Van Zijl B.V. in de Molenweg te Bunnik. 18. Vroeger genummerd in de Langstraat, na de aanleg van de Eendrachts-
traat hernummerd: Eendrachtstraat 11 en thans ingebouwd in het winkelcentrum "Het Slot" en hernummerd tot: Het Slot 30. 19. Het was ongebruikelijk dat inwonende kinderen zelfstandig laken
vervulden, maar de dertigjarige Souverein werd eind 1798 diaken. Daardoor kon zijn vader niet herkozen worden tot ouderling. Het is mij niet bekend waarom hij zijn twee-jarige termijn niet afmaakte en al na een jaar bedankte. Was hij soms ziekelijk? 20. RAU, leeszaal. Groene f otokopieboek No. 65.
|
||||||||
14
niet grafkelder 13 kunnen ki)pcn"', maar een ander nummer. Hoe het ook
zij, ze stond er alleen voor, zonder kostwinner, zwanger zodat ze zelf dit zware werk niet aankon en met hoge lasten. Toen de baby er was, verloste schoonvader Gijsberlus haar van de financiële last. De overeenkomst waar- bij Souverein de molen kreeg in ruil voor een soort lijfrente werd herroe- pen", maar vader (jijsbertus had toch echt geen zin om op z'n 65e lang molenaar te blijven. Hij riep zijn tweede zoon Dirk -pachlmolenaar in Zeist- terug en schonk hem de molen op dezelfde voorwaarden als Souve- rein. Met Dirk liep het beter af. Hij zou nog vele jaren leven en ook de maatschappelijke functies van zijn vader "erfde" hij. Zo volgde hij zijn vader bij diens vertrek naar Zeist als ouderling op en werd in 1813 door Koning Willem 1 benoemd lot raadslid en loco-burgemeester. Financieel had hij het wat minder breed want hij moet enkele malen flinke hypotheken op de molen nemen o.a. bij (de later in Odijk begraven) Everard Kol die toen net een bank aan het opzetten was met Vlaer. zijn schoonvader, de bekende bank Vlaer en Kol, en ook moest hij lenen bij .lohanna Adriana Pesters, de zus van de "baas" van Bunnik''. Een meevaller was de erfenis die de vrouw van Dirk kreeg van haar tante Elisabeth van Dijk. Ze erfde slechts 1/15, maar dat was altijd nog ƒ 1.920! (Een arbeider verdiende toen 300 gulden per jaar, nu 20.000, hel ging dus om zes jaarlonen en de hele erfenis was naar ons geld gerekend 1.5x20.000= ƒ 300.000). Maar als hij na tien jaar op de molen nog steeds geen grond heeft bijgekocht en zelfs in 1821 het Slot moet verkopen aan de beruchte huisjesmelker .lacomina Bringenberg, kunnen wc wel de conclusie trekken dat Gijsbertus misschien beter de |
||||||
21. RAU, DTB Bunnik, Groene fotokopieboeken leeszaal No. 65: lijst van
eigenaren van graven in de kerk. 22. Dorpsgerecht Bunnik, 1805 februari 12.
23. Willem Nicolaas Pesters van C'altenbroek (1756-1833), eigenaar en
bewoner van de buitenplaats de Niënhoff in Bunnik, had in de Franse tijd formeel geen functies omdat hij Orangist was, maar was informeel gewoon de baas in het dorp gebleven, al was het alleen maar omdat hij hel halve dorp in eigendom had en zonder zijn jaarlijkse bijdrage de Hervormde kerk het niet kon bolwerken. Als Pesters zelf de krediet- waardigheid van de debiteur niet helemaal vertrouwde, stuurde hij deze nog wel eens door naar zijn familieleden, vooral naar familieleden waar hij ruzie mee had. Johanna Adriana zou overigens later ongehuwd sterven en alles aan Willem Nicolaas nalaten. |
||||||
15
|
|||||||
De Bunnikse molen begin jaren dertig.
RAU, Topografische Atlas 129-3.
houten molen had kunnen laten staan. In 1831 wordt ook Dirk bijgezel in
kelder 13, bij zijn enige zoon Cornelis. Er bleven twee dochters over, waar- van de jongste met Grardus van E(e)de(n) trouwde, die het bedrijf voort- zette. Ook in de latere geschiedenis zou het steeds een trieste aaneenrijging worden van jong-overleden molenaars en weduwen die achterblijven met kleine kinderen. Molenaar was een zwaar en gevaarlijk vak, al kon je er wel goed in verdienen. De nazaten van de families van Viegen en Grardus van Beden wonen nog steeds in deze omgeving. Wat dacht U van namen als de voormalige domorganist Stoffel van Viegen en de keeper van FC Utrecht .lan Willem van Ede? |
|||||||
Tot begin deze eeuw waren de molenaars steeds hervormd. Daarna komt
(jcrrit v.d. Hoven, de eerste katholiek op de molen. Over diens dood doen twee verschillende versies de ronde. In de ene zou hij niet goed uitgekeken hebben en onder de trein zijn gekomen. Omdat de trein niet hard reed, overleefde hij het, liep naar huis en vertelde daar zijn vrouw lachend hoe hij onder de trein was gekomen - en viel dood neer. In de tweede versie -die ik van een oud leerlinge van de Barbaraschool hoorde- zou hij bij het station zakken meel aan het laden zijn geweest, toen de stoomfluit van de houtwerf |
|||||||
16
van Van Dam ging waardoor de paarden op hol sloegen en hij onder de
wagen kwam. Daarop kon "ome" Piet van Zijl, boerenzoon op de boerderij Ter Hul aan de molenweg in Bunnik de molen kopen. Hij moderniseert het bedrijf, gaat over op elektrisch malen en laat de wieken naar beneden ha- len. Hoe curieus de spelingen van het lot zijn bleek in de vijftiger jaren, toen Piet van Zijl brandweercommandant was en zijn molen, in gebruik als silo, in brand raakte. De molen was namelijk volgestouwd met zakken graan en ais je die met water blust, zetten ze uit en barst de molen uit elkaar. Men heeft hem toen maar laten branden en de schade viel eigenlijk wel mee. Weliswaar zijn alle vloeren eruit gebrand, maar de muren lijken intact. Hopelijk is er op de gemeentebegroting over een aantal jaren weer eens een meevaller van een paar ton, zodat na de Werkhovense molen, ook de Bunnikse in oude glorie hersteld kan worden. Bunnik,
Henk Reinders. Literatuur:
C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen,
Zutphen, 1983.
H. Reinders, Bunnik, Utrecht, 1986.
H. Reinders, De oude dorpskerk te Bunnik, Bunnik, 1988.
S. van Ginkel-Meester, Bunnik, geschiedenis en architectuur,
Zeist, 1989.
Het land van de zeven tuinen, red. J. Hagendoorn, Utrecht, 1990.
(uitgegeven ter gelegenheid van het 15-jarig bestaan van het Streekver-
band Zuid-oost Utrecht).
|
||||
17
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
De Cothense Molen 'Oog in 't Zeil
en zijn molenaars^ De laatste molens werden in onze streek stilgezet in de jaren dertig toen
elektriciteit het overal won van de natuurkrachten. Vanwege het gevaar dat ze er af zouden vallen, werden de wieken kort nadien naar beneden ge- haald, (ledurendc een halve eeuw lagen ze ten prooi aan verval, waarbij de rieten kap hel vooral moest ontgelden. De molens in Schalkwijk en Loerik zijn inmiddels afgebroken, die van Bunnik brandde uit maar de romp bleef staan, maar de Wijkse molen bleef als toe;ristische trekpleister bestaan. We kunnen de molens van de verschillende dorpen vergelijken met behulp
van de waarde die er in hel kadaster aan werd locgekend^ Over die waarde moest grondbelasting worden betaald. We mogen er van uil gaan dat deze waarde een goede afspiegeling van de werkelijke waarde vormde. Deze huurwaarde was de werkelijke huur die een gebouw opbracht of de huur die hel zou kunnen opbrengen. Bij een rentestand van 5% zoals die toen nor- maal was, is de verkoopwaarde van de molen ongeveer 20x de huurwaarde. Het blijkt dal de Cothense molen van de plalteiandsmolens de laagste huurwaarde had (ƒ 200) en de Bunnikse de hoogste (ƒ 360). De andere molens zitten daar tussenin: (Loerik ƒ 240, Werkhoven ƒ 260 en Tuil en 't Waal ƒ 300). De verschillen zijn dus niet zo groot. Vele jaren stond aan de ingang van het mooie dorp Cothen een trieste
molenromp te wachten op betere tijden. Die zijn nu aangebroken want uit de oude romp herrees de prachtig gerestaureerde stellingmolcn 'Oog in 't Zeil'. Helaas moet de alleroudste geschiedenis nog duister blijven door de zeer slechte slaat waarin hel oudste boek van hel Cothense dorpsbesluur, hel schepenenregisler, zich bevindt. Het boek moet eerst gerestauraleerd |
||||||
Dit artikel is een bewerking van een artikel dal eerder verscheen in hel
Utrechts Nieuwsblad op 14-3-1987. Met dank aan gemeenlesecrclaris L.C.H. D'herl uil Colhen die een deel van hel materiaal aanleverde en voor de afbeeldingen zorgde. Hiervoor is gebruik gemaakt van de Oorspronkelijk Aanwijzende
Tafels, de legger uil 1832 met de beschrijvingen per perceel, die beho- ren bij hel kadastrale minuutplan. Deze stukken zijn te raadplegen op het kadasterkanloor in Utrecht en in de verschillende gemeentearchie- ven. |
||||||
19
|
||||||||||
J
|
||||||||||
f
|
||||||||||
*A.-..
|
||||||||||
'ii'ili
|
||||||||||
I - .___ , . /'
De Colhcnse molen op een kaart uil 1560 van Cornelis van Berck.
RAU, Domkapittel nr. IHOO.
worden maar door bezuinigingen van de RijksoYcrheid heeft hel Rijksar-
chief te Utrecht, waar het zich bevindt hiervoor geen geld. In betere staat bevinden zich de boeken van het Oudschildgeld waar we in het jaar 1.599/1600 lezen op fol. 186: "Die capel op den dwersdijk, 4 hont lants ... nu eigenaar ende bruycker .lan .lansz mculenaar tot Cothen". Hoewel deze 4 hond niet de molen betreffen en de molen zelf niet in de lijst voorkomt, weten we er wel uit dat in 1600 ene Jan Jansz molenaar in Cothen was. Demoed, die het schepenenregister nog wel heeft mogen inzien, geeft in zijn boek "In een lieflijk landschap" de oudste geschiedenis van de molen als volgt aan: "Oorspronkelijk stond hier een houten standerdmolen, die is aangegeven op een kaart uit omstreeks 1560' van enige perce- |
||||||||||
3. Bedoeld is bovenstaande kaart van Cornelis van Berck.
|
||||||||||
20
len land, die eigendom van het Domkapittel waren. De omgevende
akkers zijn daarop aangegeven als de "menie kampen". De molen zelf was een leen van het kapittel en werd volgens de lijst van lenen van de domproosdij in 1666 uitgegeven aan Antonie Sweertz, ter- wijl deze als wind- en rosmolen aangeduide molen in 1683 over- ging aan Tonis Haveman. Blijkens het leenhoek deden de erfgena- men van Gerrit van Maurik de molen in 175S over aan Antony van Koten, die hem op zijn beurt in 1773 met vier hont land weer over- deed aan Frederik de Bruyn. Uit diens desolate hoedel kwam hij in 1777 aan Rijk van Eek.'" Als we deze gegevens vergelijken met andere gegevens, dan komen we
Antonis Sweertsz Bouwmeester tegen als hij in 1670 zijn testament maakt'. Zes jaar later is hij opgevolgd door Antoni Haerman, die in 1676 en 1681 kinderen in de Hervormde kerk laat dopen en als Anthonis Janse Haerman in 1685 in het Oudschildgeld voorkomt. Zijn opvolger was zijn zoon Tennis Haerman, die met ene Teuntje getrouwd was, die kinderen laat dopen tussen 1703 en 1719 en daarna verhuist hij naar de molen 'de (ians' aan de (jansstraat in Utrecht. In 1723 trouwt in de Hervormde kerk Gerril van Maurik, de nieuwe molenaar van Cothen, met Swaantje van Hattum uit Zeist. Daarna komt de familie Van Eek naar voren, de enige van wie op de oude begraafplaats bij de Hervormde kerk nog een steen staat. De mole- naar mocht alle Hervormden van Cothen en een aantal uit Werkhoven tot zijn klanten rekenen omdat sommige Werkhovense Hervormden liever niet naar de Katholieke familie Bouter gingen. Omgekeerd maalden enkele Katholieke Cothenaren juist liever niet bij een 'andersdenkende' en trok- ken naar hun geloofsgenoot Bouter in Werkhoven. Per saldo maakte dit voor de molenaars niet zoveel uit. Gelukkig zat er afwisselend in de plaat- sen een Hervormde of een Katholieke molenaar. Tot begin deze eeuw waren er in de stad Utrecht zowel Katholieke als Hervormde molenaars te vinden, zal er in Bunnik een Hervormde, in Werkhoven een Katholiek en in Cothen weer een Hervormde. Odijk moest het zonder molen doen. De meeste boeren hadden echter voor deze geloofskwestie geen uur reizen over en maalden gewoon bij de molenaar in hun dorp. De familie van Eek zit al lang op de Cothense molen en woont nog twee generaties langer in Colhen. |
||||||
4. E..1. Demoed, In een lieflijk landschap, Zaltbommel, 1974, p. .38.
>. RAU, Octrooien om te testeren. Dit is een zeer nuttige ingang op de notariële archieven die te raadplegen is in de studiezaal. |
||||||
21
De eerste Van Eek op de molen was Gerrit van Eek (1752-1822). Maar
voor hem hadden zijn vader en grootvader ook al in Cothen gewoond, bei- den als hoefsmid. Gerrit van Eek (ca. 1685-1750), de eerste generatie, is niet geboren te Cothen, mogelijk kwam hij zonder achternaam uit Eek en gaat hij zich in Cothen 'Van Eek' noemen. In 17.33 zien we een andere Van Eek: Jan Gerritse Van Eek in Cothen trouwen met Annigje van Esch. Mo- gelijk was hij een zoon van Gerrit. Jan Gerritse blijkt te zijn geboren in een andere Betuwse plaats: Beusekom (nu: Beusichem) Gerrit legde in 1716 samen met 'syn huysvrouw' in de Hervormde Kerk zijn geloofsbelijdenis af. De naam van de vrouw staat er niet bij en ook zien we ze de komende jaren niet terug als doopouders. Of ze tijdelijk elders woonden dan wel dat het woord 'huysvrouw' hier verkeerd werd gebruikt, is niet zeker. 'Huysvrouw' betekende niets anders dan vrouw of echtgenote. Het toevoegsel 'huys' had verder geen betekenis. Het was zeker niet de beroepsaanduiding 'huis- vrouw', want dat vonden onze vroede vaderen geen beroep en bovendien hoorde een vrouw in die tijd geen beroep te hebben maar thuis te zitten om het huishouden te doen, veel kinderen te krijgen en haar dagen te slijten in onderdanigheid. In het Hervormde doopboek van Cothen nam men in de 17e eeuw meestal niet eens de moeite om de naam van de moeder te nole- ren! Het krijgen van een kind werd blijkbaar gezien als prestatie van de man. Ook in het geval van Gerrit van Eek staat de naam van zijn vrouw er niet bij. Hel is niet zeker of ze in 1716 al wel gehuwd waren, want pas in 1722 laten ze hun zoon Willem in de Hervormde Kerk van Cothen dopen en het volgende jaar Rijk. Hel kan natuurlijk zijn dal het eerste kind uit hel huwelijk pas na meer dan zes jaar werd geboren, maar hel is ook niet on- denkbaar dat ze een aantal jaren elders gewoond hebben of dat ze pas verloofd waren. In dat laatste geval woonde Gerrit misschien al in Cothen en was hij verloofd met een meisje uit zijn geboortedorp dal de belijdenis samen met hem in Cothen aflegde. Mogelijk had ze een 'dienstje' in de buurt. De dominee die hel dus had over Gerrit van Eek en 'syn huysvrouw' had het dus eigenlijk over Gerrit en zijn toekomstige vrouw moeten hebben. Een verlovingslijd van 6 jaar was toen helemaal niet ongebruikelijk. Dat hel huwelijk niet in Colhen gesloten werd, kan komen doordal men dit meestal deed in het geboortedorp van de bruid, temidden van de familie en oude vrienden. Helaas is dat geboortedorp van de bruid onbekend. Ook de ge- boorte- en sterfjaren van de beide partners zijn onbekend. Wel kunnen we een schatting van die jaren maken. Als ze in 1716 al waren gehuwd of min- stens verloofd, dan zijn ze waarschijnlijk tussen de vijfentwintig en vijfen- dertig. Hun geboortejaren zullen dus tussen 1680 en 1690 liggen. Zoon Rijk trouwt in 1751. Dat is een aanwijzing dat de vader toen was overleden. Hel |
||||
22
|
|||||
Entree van het dorp Colhen omstreeks 1915.
Fotoarchief gem. Cothen, map 1.
was in die tijd niet gebruikelijk in middenstandsgezinnen (waar alle genera-
ties samen van één bedrijf moesten leven!) dat de zoon een gezin stichtte voor zijn vader was overleden. Gerrit zal dus zijn geboren rond 1685 en overleden rond 1750. Rijk van Eek (1723-1810), de tweede generatie, slaagde er niet in om in
Cothen zelf een geschikte huwelijkspartner te vinden want de Hervormde gemeente was toen nog bijzonder klein. De meeste boeren en arbeiders wa- ren Katholiek gebleven en slechts een enkele Hervormde middenstander kon het in het dorp uithouden onder bescherming van de Hervormde Heer van Rijnestein. Rijk trouwt dus in 1751 te Neerlangbroek met de Lang- broekse Maagje Jacobsz van Niekcrken. Zij had al belijdenis gedaan toen ze nog bij haar ouders woonde, want ze kan bij haar huwelijk een attestatie uit Neerlangbroek mee naar Colhen nemen. Rijk zelf had met belijdenis doen nog even gewacht. De Langbroekse Dominee had daarin een belet.sel |
|||||
23
voor het huwelijk kunnen zien maar hij had blijkbaar in de bruid die hij
kende, voldoende fiducie. In dat vertrouwen werd hij niet beschaamd want na drie jaar heeft ze haar man zover dat deze ook belijdenis doel. Hun zoon Gerrit, de latere molenaar, was toen al geboren. Rijk sterft in 1810. Gerrit van Eek (1752-1822), de derde generatie, werd geen hoefsmid
zoals zijn vader, maar nam in 1777 de molen over. In 1781 trouwt hij met Hendrina van Wis(ch) uit Amerongen die in 1800 overleed. Gerrit hoefde niet te wachten op de dood van zijn vader om te trouwen omdat ze niet beiden van hetzelfde bedrijf hoefden te leven. Hij zal het zijn geweest die de standaardmolen molen rond 1800 verving door een (houten?) grondzei- ler. Gerrit van Eek laat de molen, getaxeerd op 5000 gulden, in 1822 na aan zijn kinderen. Jan van Eek (1794-1849), de vierde generatie, was tot aan het overlij-
den van zijn vader landman (boer) geweest terwijl zijn oudere broer vader op de molen hielp. Het merkwaardige feit doet zich echter voor dat die oudere broer blijkbaar niet het risico aandurft om met schulden een molen over te nemen, zodat de jongere zoon Jan de kans krijgt, geld leent en de anderen uitkoopt. Daarmee legt hij de basis voor de hoge lasten die de molenaars nog lang zouden blijven achtervolgen. Voor een molenaar waren volwassen zoons bij zijn leven een zegen, maar als de erfenis na zijn dood onder vele kinderen verdeeld moest worden, werd de spoeling dun. Wie de molen overnam, moest de rest uitkopen en daarvoor leningen aangaan die zijn draagkracht eigenlijk te boven gingen. Soms bleven ongehuwde broers en zusters inwonen zonder hun erfdeel op te vragen om het de gehuwde broer mogelijk te maken het bedrijf voort te zetten, maar dergelijke banden waren vaak broos en een flinke ruzie of huwelijksplannen van de inwonende broer of zuster konden ze doen breken. Het opvragen van het erfdeel, waartoe men op ieder moment bevoegd bleef, was een langzaam tikkende tijdbom om ieder bedrijf die pas ophield met tikken als de inwonende onge- huwd en zonder moeilijke testamentaire bepalingen het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Jan durfde dus wel wat zijn oudere broer niet durfde. Hij nam het bedrijf over en trouwt nog hetzelfde jaar (1822) met Gerrigje van Laar die hem acht kinderen schenkt. Als enige jaren later het kadaster de molen komt opmeten heeft hij een ronde vorm. Daaruit weten we dat ook deze molen niet langer een standaardmolen was, maar dat er sprake was van een ronde molen. Meestal waren deze molens van steen, maar in Cothen was de molen vermoedelijk een ronde houten. Uit het afbreken en even groot herbouwen van de molen rond 1869 mogen we echter -denk ik- wel afleiden dat de Cothense molen bij wijze van uitzondering een ronde van hout was. Het vervangen van een houten molen door een even grote |
||||
24
|
|||||||||||
stenen lijkt een meer logische opera-
tie dan het vervangen van stenen door een even grote stenen! De acht kinde- ren brengen .Jan er toe in 1836 een testament te maken waarbij hij zijn vrouw het vruchtgebruik op hun spul- len, o.a. de molen, nalaat'. Een mole- naar moest eigenlijk wel een testa- ment maken, want bij zijn leven ver- diende hij goed, maar de risico's die hij liep waren enorm groot. Het was maar goed dat Jan een testament maakte, want toen hij al in 1849 over- leed, waren zes van zijn acht kinderen nog minderjarig. Een driemanschap wordt benoemd om de goederen voor de kinderen te taxeren waarin Huber- tus van Dam Hubertzoon uit Wijk en de Cothenaren Jan van Vulpen en zijn zwager Reyer van Dijk worden be- noemd. Zij omschrijven de molen als: "Eene daghtiurderswoning, wind- korenmolen, erve, grond en tuin, |
|||||||||||
De molen omstreeks 1933. Foto-
|
|||||||||||
te zamen Ier inhouds^rootte van
archief gemeente Colhen map ,^^„/| roeden, zeven en lachlig '''■ ellen, zoodanig alles is af gehaakt,
staande en gelegen in de gemeente van Cothen, belend ten oosten
den Zandweg, ten zuiden Cornelis Vernooy, ten westen denzelfden Vernooy en ten noorden hel volgend perceel" (de boerderij die bij de molen hoorde). In afwijking van de laatste wil van haar man komt ze met haar kinderen overeen om voor het vruchtgebruik de boerderij uil de boe- |
|||||||||||
6. De gegevens over het testament komen uit het kadaster in Utrecht. Bij
de overgang naar een nieuwe eigenaar werd de 'titel' vermeld waarop de eigendom was verkregen. Dit was vrijwel altijd een notariële akte van transport, een testament of een scheidingsakte. In die tijd werden de aktes waarop een overgang van eigendom was gebaseerd nog zeer uitgebreid in hel kadaster overgeschreven. |
|||||||||||
25
del te nemen en de molen aan de acht kinderen te laten. Van haar dochter
Hendrina, gehuwd met de molenaar Rijk Korlaar uit Breukelcn koopt /e in 1854 het achtste deel van de molen waar die dochter recht op had voor f)()() gulden. Blijkbaar had de dochter voor haar huwelijk en de molen van haar man meer aan zeshonderd klinkende pietermannen dan aan een on/eker achtste deel in een onverdeelde boedel. Als de dochter xcvcn jaar later in betere doen is geraakt koopt ze haar achtste deel weer terug voor de/elfde zeshonderd gulden. Inmiddels was die dochter verhuisd naar Oldcbrock. In 1863 besluiten de acht broers en zusters om de boedel te verdelen. We kunnen dan zien wat er van de kinderen van de molenaar terecht is geko- men. Maria, de oudste is gehuwd met Gerrit van Woudenberg, een landbou- wer uit Houten. Zoon Melis is broodbakker geworden in Wijk, Willemijntje en Jannigje trouwden beide met de Wijksc koopman Oijsbert van Dam; niet tegelijk natuurlijk: eerst Willemijntje, die overleed bij de geboorte van haar tweede kind, een zoon die na twee maanden zijn moeder zou volgen. Ciijs- bert bleef achter met een klein kind zonder moeder. De ver/(Uging van de kleine Huibertus van Dam kwam toen neer op Jannigje van Eek. de onge- huwde jongere zuster van de overleden Willemijntje. Zij zag na eniüc tijd haar plaats in de huishouding van Gijsbert bekroond met een huwelijL Dan komen we toe aan de vier jongste kinderen. Gerrit was molenaar gcv^orden in Achterberg onder Rhenen, Willem was op de molen van zijn vader blij- ven werken, Hendrina en haar man Rijk Korlaar waren we al tegengekomen op de molens van Breukelen en Oldebroek en de jongste. Rijk was bakker in Cothen. Alle acht de kinderen hadden dus een beroep gekozen dat in de lijn lag van de molen: boer (die het graan verbouwt), enkele molenaars, een bakker en tenslotte een koopman (die misschien brood zal hebben ver- kocht). De vijfde generatie wordt gevormd door Willem en Gerrit van Eek.
Willem moet een fors bedrag neertellen voor de overname, want zijn erf- deel is maar 1/8 en de molen wordt getaxeerd op 8000 gulden. Hij moet dus 7000 gulden aan zijn broers en zusters uitkeren en dat is een fors bedrag want een landarbeider moest voor 8000 gulden wel dertig jaar werken! Willem moet daarvoor gaan lenen en het zal enkele generaties duren aleer de .schulden helemaal zijn afgelost. Het is geen wonder dal Willem er niet in slaagt om het hoofd boven water Ic houden. Delen met zeven broers en zus- ters was eigenlijk onbegonnen werk. In de jaren 1868-70 valt de herbouw in steen van de Cothense molen. Het wordt een bovenkruier met stelling van 23 meter hoogte. Het lijkt een gerechtvaardigde veronderstelling dat de herbouw een laatste reddingspoging was van een ondernemer in financiële problemen, die verkeerd afliep. De oude molen was in 1868 afgebroken |
||||
26
|
|||||
De molen tijdens de restauratie in 1985/86
Foto: Kees van Cothen.
/onder dat er iets aan de vorm van het perceel hoeft te veranderen. De
molen bestond toen uit een smal oprijpad recht naar de molen toe die in het midden van een cirkel prijkt. Het lijkt op de kadasterkaart precies een mid- getgoifhole, compleet met wat groot uitgevallen gaatje. Als de bouw van de molen in volle gang is (januari 1870) moet Willem, die zo zwaar in de schul- den zat, verkopen, maar hij weet de molen wel binnen de familie te houden wanl de koper is zijn broer Gerrit uit Achterberg (niet te verwarren met de dichter Gcrrit Achterberg). Deze had blijkbaar beter geboerd. De verkoop- prijs was door de herbouw gestegen naar 10.500 gulden maar Gerrit moet de eerste 8.52.5 gulden gebruiken om vier hypotheken (!) die hij op de mo- len heeft gevestigd af te lossen. De molenaar hoeft de eerste zeven jaar geen grondbelasting voor de molen te betalen (dal was gebruikelijk bij nieuwe gebouwen) en als de molen in 1877 voor de grondbelasting wordt geschat, stelt men de huurwaarde op 200 gulden, hetzelfde als de oudere |
|||||
27
molen. De gelijke huurwaarde en hetzelfde grondoppervlak zijn argumen-
ten die aantonen dat de herbouw de vervanging van een houten door een even grote stenen molen betrof. Overigens was het in verhouding geen grote molen want de Bunnikse molen was in 1832 al gelaxeerd op een huur- waarde van 360 gulden. De techniek schrijdt in deze jaren met rasse schre- den voort. Was er eeuwenlang een windmolen geweest in Cothen, als de stoommachine zijn intrede doet in Nederland is Gerrit van Eek er vlot bij om zo'n hels apparaat aan te schaffen. In 1904 verkoopt hij aan zijn gelijk- namige zoon de windkorenmolen, stoommaalinriehting met woonhuis, een schuur, sehuurberg, vierroedigc (hooi)berg, erf en boomgaard. Vader en zoon hebben daarbij een ingewikkeld contract gesloten want vader wil de molen aan zijn zoon laten zonder de andere kinderen te benadelen maar ook zelf rustig gaan leven. Hij behoudt dus het woonrecht in het molenaars- huis voor zichzelf en zijn vrouw Sophia Blanken plus het gebruik van de helft van de tuin en het recht op de opbrengst van de helft van de boom- vruchten uit de boomgaard. De zesde generatie Van Eek op de molen zijn Gerrit en .lacobus Antoni
van Eek. Gerrit belooft zijn zoon om voor hem en zijn gezin een huis aan de weg te laten bouwen ter waarde van 2000 gulden. Als hij en zijn vrouw zijn overleden mag Cïerrit jr. alle onroerende goederen hebben, maar dan moet hij wel de waarde van het huis, 2000 gulden, in de boedel brengen. De ver- koopprijs is gestegen naar 14.000 gulden. Vader belooft de schulden op de molen te zullen voldoen. Er rusten dan nog twee hypotheken op de molen, één van 4000 en één van 3.500 gulden. De hypotheekrente op deze tweede lening was een kwart procent hoger omdat een tweede hypotheek wat meer risico loopt dan een eerste. De stoommachine beviel blijkbaar niet, want in 1909 laat Gerrit een schuur bouwen voor een zuiggasmotor. Niet lang na- dien wordt Gerrit jr. al weduwnaar. Zijn vrouw .Fohanna Courant overlijdt op 13 oktober 1910 met achterlating van twee peuters, Sophia Hendrika van drie en Willem van twee. De goederen moeten in verband met de minderja- rige kinderen dus weer door drie mannen worden getaxeerd waarvoor de Kantonrechter de Bunnikse molenaar Gerrit van den Hoven en twee Cothe- naren kiest: de bouwkundige Jan Pothoven en de timmerman Arie van der Wielen. Samen schatten ze de "Stenen windkorenmolen met machine- f^ehouw waarin zuiggasmotor van 32 Pk, wagenloods, 2 schuren, sehuurberg, hooiberg, 2 woonhuizen, erven, werf. tuin, boomgaard en gedeelte openbare weg" op 13..500 gulden. De prijs was wat lager dan in 1904 omdat Gerrit's moeder nog in het oude huis woonde. Gerrit sr. was toen al overleden. Voor één man was het bedrijf toen al niet meer te bewer- ken. Gerrit legde zich daarom loc op de meelhandel terwijl zijn broer Jaco- |
||||
28
|
|||||
bus Antoni maalt. Maar ook de zuig-
gasmotor verouderde en als Gerrit de molen in 1921 verkoopt aan zijn broer .lacobus Antonie, is er al sprake van een "korenmolen gedreven door wind- en elektrische kracht met woonhuis, schuren, erf en tuin" voor 16.01)0 gulden. Iedereen was in die lijd nog zuinig en gemalen met stroom werd er alleen als er niet ge- noeg wind stond. Het malen met wind ging wel een stuk langzamer, maar het kostte niets! Gemalen mei wind werd er echter rond 1930 al nauwelijks meer. Het begrip snelheid begon zijn verwoestende entree te maken in onze maatschappij. Vonden boeren het vroeger helemaal niet erg om een paar uur op hun beurt te wachten als de wind gunstig stond, na 19.30 krijgt ook de boer haast. Tijd voor een praatje of een kop koffie bij het café aan de brug is er niet meer en de molenaar ziet zich gedwongen om de motor in te ^^ "'^' ^^^'^- feestelijke inge- schakelen ook als hel goed waait. Het bruikname van de gerestaureerde loont op hel laatst de moeite niet ""''e/i. Foto: Kees van Cothen. meer om nog reparaties te laten verrichten aan de oude molen en de boven- bouw raakt in verval en in 1936 worden de wieken tenslotte naar beneden gehaald. Chris de Gier uil Colhen vertelde me dat destijds het verhaal in Cothen ging dat de wieken er mede onder druk van de PUEM af moesten omdat het elektriciteitsbedrijf verzekerd wilde zijn van een hoge afname. Een jaar later verkoopt Jacobus Antonie van Eek het bedrijf aan zijn drie zonen. De zevende generatie zijn de drie broers Gerrit .lan Adriaan, Gijsber-
tus en Teunis van Eek. Ze gaan het bedrijf runnen als Vennootschap onder Firma. Er is dan sprake van "woonhuis mei schuur, pakhuis, maalde- rij, molen, erf en tuin". Hel verkoopbedrag wordt in deze crisisjaren wederom op 16.000 gulden gesteld. Vader J.A. van Eek werkt nu als vee- houder. Zoon Gijsbert, die in Langbroek woont, trekt zich in 1941 terug uit hel bedrijf en zijn twee broers zetten dan een commanditaire vennootschap |
|||||
29
op: "Gebroeders van Eek CV." aan de Dorpsstraat 33 te Cothen. De
waarde van het bedrijf is nog steeds 16.000 gulden maar er is wel een schuld van 1000 gulden op gekomen. Na het overlijden van G..).A. van Eek in 1957 wordt de CV. voortgezet door de oude vennoot Teunis, samen met .F.A. van Eek die zijn overleden vader opvolgt en zijn moeder, mevr. G.H. van Eek-Lam als Commanditair Vennoot. In 1985 werd de ruimte in Cothen voor het bedrijf te klein en werd het bedrijf verplaatst naar het industrieter- rein van Wijk. Inmiddels was een stichting zich met het behoud van de molen gaan bezighouden zodat de terreinen aan de gemeente Cothen kon- den worden verkocht. Op vrijdag 13 september 1985 (wie is er bijgelovig?) brandde de molen echter geheel uit nadat er door laswerkzaamheden vonk- jes waren blijven smeulen in houtkrullen. Gelukkig was het metselwerk van de molen (evenals van de Bunnikse molen die in de jaren '50 afbrandde) niet onherstelbaar beschadigd zodat de herbouw op kosten van de verzeke- ring opnieuw begon. Op 21 oktober 1986 kon een nieuwe kap worden ge- plaatst en drie weken later, 11 december, werden de wieken gestoken. De molen werd op 23 mei 1987 feestelijk in gebruik genomen. In het weekend wordt gemalen en is de molen (gratis) te bezichtigen. |
|||||||
Bunnik,
Henk Reinders. |
|||||||
Literatuur:
C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen,
Zutphen, 1983
E..L Demoed, In een lieflijk landschap, Zaltbommel, 1974. , *
|
|||||||
30
|
|||||
Kaart van de gemeente Houten waarop de ligging van de molens is
aangegeven. 0= korenmolens i^= watermolens. |
|||||
31
Molens in de gemeente Houten
Wie nu door de gemeente Houten rijdt, kan zich nauwelijks voorstellen dat
er in vroeger tijd minstens twaalf molens stonden. De meeste waren water- molens die dienden om de lager gelegen gebieden van Schalkwijk en Scho- nauwen van overtollig water te ontdoen. De andere molens waren koren- molens die voor een bepaald gebied of dorp het koren maalden. De laatste molen, of liever het restant ervan, was de korenmolen aan De Heul in Schalkwijk die in 1970 werd gesloopt, zodat er tegenwoordig in tegenstel- ling tot de andere gemeentes in het Kromme Rijngebied in de gemeente Houten geen enkele molen meer te vinden is. In het onderstaande artikel worden de gegevens die van de verschillende molens bekend zijn op een rij gezet. Met uitzondering van die van de Loerikse molen is nooit in de archie- ven gezocht naar hun historie, zodat er zeker nog veel aanvulling mogelijk is. De Goyse korenmolen
Ongetwijfeld was de Goyse molen de oudste molen binnen de gemeente. Al
in 1434 is er sprake van 'molenlant, hoirt totten huse ten Goey'', en in 1475 wordt een 'moelners huys int Goy' vermeld. De eerste vermelding van de molen zelf dateert uit 1489 als Willem van Oostrum, Steven die Witte, Johan Derickx, Geryt Hermansz (boer op Overdam) en Eerst Berntss beboet worden door de maarschalk 'omdat sy int Goy op de molen van de genadige heer nyet gemaalt en hebben, soe die van Houten en 't Goy scbul- dich syn te maelen'\ De exacte plaats waar de molen gestaan heeft is niet bekend maar uit latere stukken blijkt dat hij in de directe nabijheid van het kasteel van de heren van Goye gestaan moet hebben. Vermoedelijk stond hij zelfs binnen de omgrachting van het kasteel bijvoorbeeld op de voor- burcht. Het kasteel van de heren van Goye is al in de vijftiende eeuw tot ruïne vervallen en in het oudschildboek staat dan ook vermeld dat in 1536 Jan Laurens in erfpacht heeft van de keizerlijke majesteit 'eenen molen- werff en het vervallen sloth''. In 1578 luidt de omschrijving 'sekere kleine |
|||||
1. R.A.U., Staten van Utrecht nr. 48: manuaal van het morgengeld (1434-
1436). 2. M.S.F. Kemp, "Houten in de 16e eeuw; een kleine kroniek 'scandaleu-
ze'" in Tussen Rijn en Lek, 12 (1978) nr. 2, p. 4-43. 3. Oud-archief gem. Houten nr. 30-11: oudschildboek f. 279 nr. 303.
|
|||||
32
|
|||||
De Loerikse korenmolen op een foto uil ca. 1900; de enige af beel-
ding ervan, die we kennen. Het was een molen van het type grond- molen met een ronde stenen onderhouw en een houten achtkantige bovenbouw (foto uit part. collectie). |
|||||
33
plaats van de moelenwerff in voortijden gestaan hadde een huijs ofte cas-
teel toebehoort hebbende den grave van Goye indertijt'. In 1525 wordt de molen na omgewaaid te zijn opnieuw gebouwd door Laurens Goyertss, timmerman van beroep, enkele jaren later in 1531 blijkt hij pachter te zijn van 'de molenwerf in 't Goy mit dat voorburch ende een hofstede'. De al eerder vermelde Jan Laurens, die in 1536 de molen in erfpacht heeft, is waarschijnlijk zijn zoon. Andere molenaars die vermeld worden zijn Adri- aen Gerritsz in 1554, de weduwe van Anthonis Gerrits in 1560, Hendrick Huyghen in 1578 en Herbert Henrickx van Meurs in 1581 en 1584. Deze laatste molenaar blijkt in 1592 in Vianen te wonen\ In 1594 of kort daar- voor wordt de Goyse korenmolen gesloopt en wordt in Loerik een nieuwe molen gebouwd aan de zuidzijde van de Molendijk vlakbij de kruising met de Binnenweg. Het windrecht dat de Goy.se molen had ging mee naar de molen in Loerik. Maar uit een overdrachtsakte uit 1745 blijkt dat mocht er in 't Goy weer een molen gebouwd worden deze ook weer het recht van de wind krijgt: 'twee mergen boomgaard van outs genaamd de molenwerf met het recht van de wind, visscherije enz. (...) desc molen verzet is tot Houten (...) de voorschreven molen afgebroken wordende ende wederom op desel- vc plaats int Goy gebracht zijde den gemelde Willem van Oostrom de wind weder sal genieten als iemand die van outs genoten heeft''. Over de Loerikse molen is eerder al een tweetal uitvoerige artikelen
verschenen in dit tijdschrift'. Er was echter toen deze artikelen verschenen nog geen foto van deze in 1909 afgebroken molen bekend maar onlangs werd in een particuliere verzameling de unieke hierbij afgebeelde foto uit ca.1900 gevonden. Korenmolen De Heul
Deze korenmolen stond aan de Pothuizerweg en werd in 1640 of kort daar-
na gebouwd, wellicht op dezelfde plaats als zijn voorganger. Dat er al vóór 1640 in Schalkwijk een korenmolen stond is bekend, onder andere uit het feit dat in 1625 Hendrik Gerritse in den Engh molenaar te Schalkwijk was. |
|||||
4. Kemp, M.S.F., "Houten in de 16e eeuw; een kleine kroniek 'scandaleu-
ze'" in Tussen Rijn en Lek, 12 (1978) nr. 2, p. 4-43. 5. RAU, familie van Boetzelaer nr. 528.
6. R.J. Bulternian, "De Loerikse molen" in: Tussen Rijn en Lek 18
(1984) nr. 3, p. 10-17 en H. Reinders, "Het einde van de Loerikse mo- len" in: Tussen Rijn en Lek 18 (1984) nr. 4, p. 1-6. |
|||||
34
|
|||||
Tekening van de korenmolen De
Heul uit 18SS toen deze werd omgebouwd tot stoomkorenmo- len. De tekening behoort bij de aanvraag voor een hinderwetver- gunning door J. Vulto voor het oprichten van een stoommachine die de maalstenen in de molen in beweging moest brengen (gem. Arch. Schalkwijk nr. 635). |
|||||
35
Dat de molen in 1640 of in ieder geval kort daarna nieuw werd gebouwd
blijkt een op 16 juli 1640 uitgevaardigd plakkaat van de Staten van Utrecht, waarin bepaald werd dat de inwoners van Schalkwijk voor het malen van hun graan in het vervolg aangewezen waren op 'de op te richten molen aan De Heul'. Omdat wind een onzekere factor is om een molen in bedrijf te houden werd de molen ai in de zeventiende eeuw omgebouwd tot een ros- molen. Het was dus mogelijk om de molen te laten draaien door de trek- kracht van een in het rond lopend paard (ros). .lan Hendrikse in den Engh volgde zijn vader Hendrik Gerrit.se in den
Engh in 1651 op als molenaar; op zijn beurt werd hij weer in 1705 door zijn zoon Hendrik Janse in den Engh opgevolgd. De molen bleef in hel bezit van het geslacht in den Engh tot 1785. Op 12 mei van dat jaar koopt dijkmeester Dirk de Ridder de molen van Jannigje Goes, weduwe van Aart Cornelisse in den Engh voor ƒ 3.800, = . De omschrijving bij deze verkoop luidde: 'de wintkorenmolen, staande onder het gerecht van Schalkwijk omtrent De Heul, met het woonhuis, bakkerij, daghuurderswoning en wat daaraan meer behoort, met één morgen land'\ In 1874 werd .Fan Vulto eigenaar van de korenmolen en bleef deze nog tot 1888 als zodanig exploiteren. Daarna bouwde hij de molen om tot een stoomkorcnmolen van tien paardekrach- ten. Tegelijkertijd werd de molen van zijn wieken ontdaan en het kruiswerk afgedekt met een zinken kap. Het bedrijf dat tegenwoordig nog steeds in het bezit is van leden van de fam. Vulto groeide in de loop der jaren uit tot een fouragehandel annex veevoederfabriek. Om plaats te maken voor een silo werd het restant van de molen in 1970 gesloopt. De Biesbosschc korenmolen
In het plakkaat van de Staten van Utrecht uit 1640 wordt bepaald dat de
inwoners van Tuil, 't Waal en Rietveld hun graan moeten laten malen op de molen in 't Waal. Het is aannemelijk dat met deze molen de Biesbossche korenmolen wordl bedoeld, die uit latere stukken bekend is. Deze molen stond in Tuil aan de Lange Uitweg op de hoek met de Achterdijk, voor het nu nog bestaande pand Lange Uitweg 70. De oudste vermelding van deze molen dateert uit 1705 als in een akte vermeld wordt 'Willemtie Jans de huijsvrouw van Willem de meulenaar aan den Biesbosch in Schalkwijk oft onder Tuil ent Waal'. De volgende vermelding dateert uit 1731: op 5 maart van dat jaar verkopen de echtelieden Dirk Doorenweert en Neeltje Dirksdr. HoU aan Bernardus Schrijvershof en zijn vrouw Maria Goes een koren- |
|||||
7. RAU, Dorpsgerechten 1298.
|
|||||
36
|
|||||||
'4
|
|||||||
Ook van de Biesbossche korenmolen is maar één foto hekend. Hij
dateert uit 1907 en werd genomen vanaf de Achterdijk. Helaas is niet goed te zien lot welk type deze molen behoort (huisarchief Wickenhurgh, ongenummerd). molen met huis en 400 roeden lands in Tuil en 't Waaf. In 1745 koopt
vSchrijvershof ook de Loerikse korenmolen zodat hij tot 1757, toen hij de Tullse molen verkocht aan Cornelis Pater, molenaar was op twee plaatsen. In de negentiende eeuw is de molen achtereenvolgens in het bezit van Pie- ter de Heus, Martinus de Bouter en Theodorus de Bouter. Deze laatste ver- kocht de molen in 1899 aan Hermanus van Rijn, wiens weduwe hem rond 1907 verkocht aan bakker Jan Elings, die de molen in 1916 liet slopen. Er is slechts één foto van de Tullse molen bekend die dateert uit 1907. Welk type molen het was is hierop niet goed te zien maar waarschijnlijk was het een zogenaamde beltmolen. Thans herinneren alleen de naam van de oude molenaarswoning uit 1672, 'de Molen' (Lange Uitweg 70) en de 'Molen- buurt' nog aan deze molen. |
|||||||
8. RAU, Dorpsgerechten nr. 1311.
|
|||||||
37
De Honswijksc korenmolco
In het plakkaat van 1640 bepaalden de Staten van Utrecht dat de inwoners
van Honswijk hun graan moeten laten malen in de molen in Honswijk. Van deze molen is niet bekend waar hij gestaan heeft, evenmin wanneer hij verdwenen is. Hij moet al voor 1830 gesloopt zijn want op het kadastrale minuutplan is geen spoor van de molen te ontdekken. |
|||||||||||||||||
De Blokhoveose watermolen
De Staten van Utrecht keuren op 20 september 1599 een schouwbrief (re-
glement) goed voor de polder De Beesd. Waarschijnlijk werd tegelijkertijd of kort daarna een watermolen gebouwd om het overtollige water in deze polder te kunnen wegmalen. Later is er sprake van de polder Blokhoven, die behalve het gebied van De Beesd ook het gebied ten noorden van de Blokhovensewetering tot aan de Schalkwijksewetering omvatte. In het westen werd de grens gevormd door de Lange Uitweg en in het oosten door de Daamsloot tegenover de Daambrug bij het perceel Overeind 29. De molen stond langs de Blokhovense molenviiet en was bereikbaar vanaf de Lagedijk via het Molenpad. In 1880 werd de molen omgebouwd tot een stoomgemaal met een vermogen van 10 pk. Het ijzeren scheprad dat ook door de molen voortbewogen werd bleef ook toen nog dienst doen. Het had een middellijn van 4,62 m. en een breedte van 35 cm. Het ombouwen van de molen tot stoomgemaal kostte in totaal ƒ 7.250, = . In 1923 nam een elek- trisch gemaal de taak over van het stoomgemaal Blokhoven. De plaats van dit gemaal was nog steeds dezelfde als die waar de windmolen had gestaan. |
|||||||||||||||||
In 1976 is een waterbeheersingsplan
uitgevoerd, waarbij het gemaal in de |
|||||||||||||||||
Blokhovense molenviiet buiten wer-
kingwerd gesteld. |
|||||||||||||||||
Molen De Knoest
In 1597 voerde het gerecht van Scho-
nauwen een proces tegen een pachter van de abdij van St. Steven die een paardcnmolen had geplaatst ten be- hoeve van drie hoeven lands in Vuil- |
|||||||||||||||||
INnfr KNOl^ST
|
|||||||||||||||||
*~ De wipwatermolen De Knoest.
Detail van een kaart door Jan
Rutgersz. van den Berch uit 1602
(RAU, Oudmunster nr. 933-4).
|
|||||||||||||||||
38
kop. Tijdens het proces, dat in 1599 werd gevoerd, vroeg het gerecht zich af
'of 't nyet geraetsaem soude wesen eenen groeten wyntwaeterraoelen in de polder van 't Groet Vuelcoep te stellen, waermede een yder beholpen soude worden'. Er werd toen een windwatermolen in De Knoest geplaatst, wat tevens de aanleiding was om het waterschap De Knoest op te richten. De molen was van het type wipwatermolen, wat blijkt uit een kaart getekend door Jan Rutgersz van den Berch uit 1602'. Vermoedelijk werd de molen aan het eind van de vorige eeuw gesloopt toen de waterbeheersing werd overgenomen door een stoomgemaal. De Biestermolen
Voor de afwatering van de Biesterpolder werd rond 1761 een windmolen
gebouwd. Op 4 april van dal jaar werd voor deze polder een schouwregle- ment opgesteld dat op 25 september door de Staten van Utrecht werd goed- gekeurd. Het molentje dat gebouwd werd was van het spinnekoptype. In 1888 werd in de Biesterpolder door wateroverlast aanzienlijke schade aangericht. Besloten werd dan ook het molentje, dat niet opgewassen bleek tegen de grote hoeveelheden water, te vervangen door een stoomgemaal dat in 1889 in werking werd gesteld. Ter vervanging van dit stoomgemaal werd in 1927 zuidwestelijker in de Biestermolenvliet een bemalingsinrich- ting gebouwd met een schroef pomp die aangedreven werd door een elek- tromotor. De plaats van de voormalige windmolen en het stoomgemaal zijn thans nog goed ic herkennen in de vorm van een eilandje in de Biestermo- lenvliet. De Rode molca
De Rode molen was een watermolen die werd opgericht door het water-
schap Ciroot-Vuilkop. Hij stond achter de tegenwoordige woning Kaaidijk 15. Wanneer deze molen gebouwd werd is niet bekend. Hij is waarschijnlijk na de ingebruikname van een stoomgemaal omstreeks 1880 gesloopt. De watermolen van Wulven
Uit het archief van het waterschap Wulven blijkt dat daar in 1738-1739 een
watermolen gebouwd werd. Deze molen stond langs de Houtensewetering op de plaats waar tegenwoordig Rijk.sweg A-27 ligt. In 1880 wordt een stoomgemaal gebouwd ten behoeve van de polders Groot- en Klein-Vuil- kop. De Knoest en Wulven waardoor een aantal watermolens overbodig |
||||
9. RAU, Kapittel üudmunster nr. 933-4.
|
||||
39
werd. Het waterschap verkocht de molen dan ook twee jaar later en ver-
moedelijk zal hij kort daarna gesloopt zijn. Nog meer molens
Volledigheidshalve noemen we nog enkele molens waarvan alleen bekend is
dat ze hebben bestaan. Ten eerste een watermolen die stond in de restont- ginning De Geer. Deze molen staat ingetekend op het kadastrale minuut- plan van 1832 en op een kaart uit 1868'°. Een andere watermolen stond ten zuiden van de Waalsewetering tegenover het huis Waalscweg 20. Ook deze molen komt voor op kaarten uit de vorige eeuw. Bij Heemstede hebben ten behoeve van de waterhuishouding van de tuinen rond het kasteel aan het eind van de zeventiende eeuw één of twee molens gestaan. Zij zorgden er onder andere voor dat waterreservoirs werden gevuld die gebruikt werden om de l'onteinen te laten spuiten. Deze molen(s) zijn vermoedelijk al voor het midden van de achttiende eeuw gesloopt. Schalkwijk, P.M. Heijmink Liesert (ambtenaar gemeente Houten);
't Goy, O.J. Wttewaall (historicus).
literatuur:
C. Dekker, Hel Kromme Rijngebied in de middeleeuwen, een
institutioneel-geografische .vüfd/e, Zutphen, 1983.
P.M. Heijmink Liesert, Schalkwijk. De geschiedenis van een
Slichts dorp. Schalkwijk, 1979.
J.A.M. Smits en 0..1. Wttewaall, Houten, ontstaan en groei, Zeist,
1988.
.1. van de Water, Groot Placaalboek ... der edele mogende heeren
Staten 's Lands van Utrecht, Utrecht, 1729.
|
||||
10. Gemeente-atlas van Kuyper.
|
||||
40
De Werkhovense molen
Enkele nieuwe gegevens over molen en molenaars
Over de Werkhovense molen is de laatste tijd veel gepubliceerd, zowel in
ons periodiek als elders. Ina van der Wiele en ondergetekende schreven in hel juni-nummer van 1986 al over "De korenmolen Ie Werkhoven", waarin de toenmalige stand van hel onderzoek naar voren kwam. Het onderzoek had zich voor dat nummer vooral toegespitst op de eind 19e, begin 2()e eeuwse geschiedenis. Inmiddels is ook Koos Zweens uit Werkhoven actief met archiefonderzoek en daar zijn nog wat nieuwe gegevens uit gekomen. Zo is met name de 17e en 18e eeuwse geschiedenis aan een onderzoek onderworpen in het kader van een artikelenreeks in hel "Trefpunt" ten tijde van de f und-raising acties voor de restauratie. Oudste gegevens
Dekker meldt dal er in 1307 alleen maar sprake was van het huis met 40
morgen, terwijl er in 1395 ook sprake is van ... voert' XII morgen lants gelegen heneven Beverweerde over den Rijn, dair die moeien op slael ende geheten is den Weert^. Hel lijkt dus een redelijke veronder- stelling dat de molen gebouwd is lussen 1307 en 1395. Dit is overigens niel de zelfde molen als de huidige, noch lag hij op dezelfde plaats. De oude molen stond aan de andere kant van de (huidige) Prtwinciale weg, aan het eind van de Molenhoeflaan. In het oudschildgeld van 1536 en 1599 komen we de molen tegen' en ook in hel Beverweerdse archief zijn er diverse vermeldingen van. In 1610, als Lodewijk van Nassau, de natuurlijke zoon van Prins Maurils op de Beverweerd gaat wonen, is er sprake van "zijnde het erf ende gront daer de koornwint en rosmolen, mitsgaders het woon en backhiiys, dat de molenaer gehruijckt op staen..". |
||||||
1. = voorts.
2. C. Dekker Hel Kromme Rijngel)ied in de Middeleeitwen,
Zulphen, 1983 p. 479 noot 415. 3. In hel gemeentearchief is de legger (blaffaard) van het Oudschildgeld
niet meer aanwezig, maar Theodorus Backer, schout van Odijk en rentmeester van Beverweerd heeft de gegevens in 1710, toen de legger nog wel aanwezig was, gebruikt om een legger van Beverweerdse goe- deren Ie maken. De legger van Theodorus Backer bevindt zich op hel RAU, archief huis Beverweerd 22. |
||||||
41
Oude kaarten
1606 De oudste afbeelding van de molen die op dit moment bekend is, stamt uit 1606. We zien hierop de Molenhoeflaan die om de molen heen een scherpe bocht maakt, recht op huis Beverweerd af. Midden voor boerderij Molenhoef, op deze kaart "Pijssel" genoemd (de bewoner heette Pijssel- man), is een driesprong waar Molenhoeflaan, Beverwcertseweg en het talud van de brug bij elkaar komen. Voor wandelaar, een edelman te paard en voor een kleine wagen was de brug geen enkel probleem, maar met het groter worden van de rijtuigen zal deze bocht wel een probleem zijn gewor- den. Een bossage tussen de Beverwcertseweg en het huis Molenhoef ont- trok zowel het huis Molenhoef als de Molen aan het zicht vanaf het kasteel. Tussen deze bossage en het huis staat "iets" wat je met wat fantasie voor een voetgangersbrug zou kunnen aanzien. Misschien was het niet meer dan een losliggende plank waar het personeel over kon lopen. Schippers konden deze dan even weghalen. Misschien was het ook maar een roeibootjc. Deze "overgang" kwam uit net buiten de slotgracht naar Beverweerd en vormde waarschijnlijk een korte weg voor personeel naar het huis zodat het perso- neel niet over dezelfde weg en brug hoefde als de Heer van de Beverweerd en zijn gasten. In het landschap is van deze brug niets meer te herkennen. Verder zien we nog een weg tegenover de molen het weiland inlopen rich- ting Krommerijn. Die weg ging naar de loswal. 1631 Toen David de Caers in 16.31 rentmeester van huis Beverweerd was,
liet hij door de landmeter Hendrik Verstralen tekeningen van de bezittin- gen maken*. bekend, maar Theodorus Backer tekende de kaartjes in 1710 over, met
eronder de tekening van de situatie uit 1710. In 16.31 zijn twee wegen met twee bruggen te zien, zodat het "iets" uit 1606 inderdaad wel een brug zal zijn geweest. Als nieuw element duikt in 1631 een huis op tegenover de molen. 1710 De molen staat nog op dezelfde plaats, maar de infrastructuur erom-
heen is volledig gewijzigd. De brug die het dichtst bij huis Beverweerd lag, is nu verdwenen. De weg uit 1631 ligt er nog, maar is in 1710 nog slechts een pad dat de Kromme Rijn inloopt. |
||||||
4. Blaffaerd van de hof stedekens en landerijen specterende aan de Huyse
Beverweerd. R.A.U., Huisarchief Beverweerd, nr. 186. |
||||||
42
|
|||||||
Kaart van Jan Riitgersz van den Berch uit 1606. Let op de ligging
van de brug, midden voor hofstede "De Pijssel" R.A.U., kapittel van St. Jan nr. 328-40.
|
|||||||
De hoofdbrug uit 1606 en 1631 ligt er nog wel, maar de weg ernaartoe is
gedegradeerd tot een pad dat bovendien niet meer rechtstreeks vanaf het dorp Werkhoven bereikbaar is. Er is een stukje uit de Beverweertseweg omgezet in boomgaard. De Beverweertseweg maakte daardoor in 1710 een |
|||||||
43
|
||||||||||||||||
» K. *
|
||||||||||||||||
y
|
||||||||||||||||
/
|
||||||||||||||||
/^ ■
|
||||||||||||||||
De situaties van 1631 (hoven) en 17 10 (onder)
RAU, Beverweerd no. 22.
|
||||||||||||||||
44
volslagen /inlo/c westelijke U-bocht om huis Molenhoef en de molen heen
die later weer is opgeheven. De hoofdbrug uil 1631 is in 1710 duidelijk gedegradeerd tol bijbrug. Maar het belangrijkste is dat we voor het eerst de huidige brug tegenkomen inclusief de verbindingsweg vanaf de Molenhoef- laan. Als omschrijving in 1710 stond in de blaffaerd van Th. Backer: Jan Willemsz van Wesenburgh molenaar onder Werkhoven. 50 roeden^ zijnde de grond daer de koornwint en rosmolen met d'huyzinge en hel verder getimmer mitsgaders bepoolinge en beplantinge opstaat. Verkoop aan de pachter
in 1706 komt Jan Willems van Wesenburg als bruijcker (pachter) op de
molen". De molen was toen nog de volle eigendom van het huis Beverweerd. Dat verandert na het overlijden van Anna Isabella van Beyeren van Scha- gen in 1716. Zij heeft nogal wat schulden gemaakt en haar erfgenamen Maurits Lodewijk van Nassau-Beverweerd en Lodewijk Adriaan van Nas- sau-Zcist besluiten de molen en het maalrecht te verkopen om de schulden te kunnen betalen'. De molen wordt daarop met hel maalrecht in 1717 verkocht aan de molenaar voor ƒ 1.200,= maar er is levens sprake van een erfpacht van 40 gulden per jaar. Helemaal duidelijk is deze rechtsverhou- ding niet, maar het lijkt erop dat men bedoelde de molen in erfpacht uit te geven. In het toenmalige taalgebruik werd zo'n verlening in erfpacht wel aangeduid met "verkoop". Ook in 18.^2 is de rechtsverhouding voor het kadaster blijkbaar niet helemaal duidelijk want de molenaar en de heer van Beverweerd worden dan samen aangeduid als eigenaar, ieder voor de on- verdeelde helft. Het is onduidelijk waarom dit is gebeurd. Als bijzonder- heid was in 1717 nog geregeld dat de molenaar voor de heer van Bever- weerd gratis moest malen. Wesenburg kan de ƒ 1.200,= niet helemaal zelf opbrengen en moet
ƒ 800,= hypotheek opnemen bij Laurens Pit, kanunnik van St. Marie in Utrecht". De hypotheekrente is 6%, maar als hij hel binnen zes weken na de vervaldatum betaalt, mag hij volstaan met 5'/:%. De rente is hoog, normaal was 4-5% en dat duidt erop dat Wcsenburgh een wat dubieuze debiteur was want bij risicovolle leningen is de rente altijd hoger. Dat blijkt al enkele |
||||||
5. 700 M-.
6. De gegevens over pachten komen uit het huisarchief Beverweerd.
7. RAU, Beverweerd No. «8.
8. RAU, Beverweerd No. 88.
|
||||||
45
jaren later. In 1721 is hij zover achter met rente, aflossingen en erfpacht dat
hij gedagvaard wordt om op 12 januari 1722 voor het gerecht van Werkho- ven te verschijnen'. Helaas zijn de stukken hiervan niet bewaard gebleven zodat we niet weten hoe dit afliep. In 1729 "koopt" Gijsbert van Maurik de (erfpacht op de) molen voor ƒ 1.500, =. Geloof sperikelen
Gijsbert van Maurik was Hervormd, de heer van Beverweerd ook, maar de
boeren niet... De hervormde gemeenschap van Werkhoven was bijzonder klein en kon alleen blijven bestaan bij de gratie van de heer van Beverweerd die de last van het onderhoud van kerk en predikant droeg. Tot die gemeenschap hoorde verder de schout, een enkele boer en
arbeider en de molenaar. Dat er maar weinig mannen waren is duidelijk als we zien dat er veel katholieken in de schepenbank terecht komen. Er waren gewoon niet genoeg (capabele) hervormde mannen voor deze taak. Ook van Maurik werd schepen, maar dat wil niet zeggen dat hij hier voldoende kwaliteiten of welstand voor had. In ieder geval was hij Hervormd en niet in loondienst, twee kwaliteiten waar een schepen bij voorkeur aan moest voldoen. Voor de verdere vervulling van de schepen-vacatures moest men op één van beide punten water in de wijn doen en dan maar liever Katholie- ke boeren als schepen dan Hervormde arbeiders. Maar er zal ongetwijfeld een sterke wederzijdse afkeer zijn gebleven omdat men wederzijds vond dat de ander(en) er niet hoorde(n). De meerderheid van de boeren was in elk geval Katholiek en met hen
kon Van Maurik het blijkbaar niet zo goed vinden. Vermoedelijk speelde het geloof hierin een hoofdrol, maar er was meer aan de hand. Van Maurik mocht per mud gemalen graan 6 stuivers vragen en als alle boeren bij hem kwamen malen, dan kon hij hiervan best leven en ook zijn erfpacht en hypo- theek betalen. Maar... ze kwamen - ondanks het maalrecht, waarbij alle inwoners van Werkhoven verplicht waren hier te laten malen - niet alle- maal. In 17.% moest hij een rekest aan de Staten van Utrecht schrijven'"
waarin hij zich beklaagt dat de boeren liever naar andere molens gaan. Twee oorzaken spelen hierbij een rol,het geloof en mogelijk de maatschap- pelijke positie van Gijsbert. |
|||||
9. RAU, Archief Beverweerd No. 88.
10. RAU, Beverweerd No 107. In de inventaris van het archief Beverweerd
staat zijn naam gespeld als: Munnicks. |
|||||
46
Hij schrijft:
In en omgezetenen van Werkhoven zijn verpligt en gehouden haar
kom te laaten maaien op des suppliants" molen, maar uit een pure kwaadaardigheid en haat jegens den suppliant'gaan zij naar molens buiten haar district (...) dat daarvan den oorzaak is, dat in geheel Werkhoven bijna niet anders als Rooms Catholijke woonen, en nauwelijks zoveele Gereformeerde" te vinden zijn dat het gerecht behoorlijk kan worden geconstitueerd'^ dat den suppliant zodanig gehaat zijn dat zij op allerhande wijze hem tort" en ongelijk tragten aan te doen om, was het mogelijk den suppliant te ruïneren en van daar te doen vertrekken. Blijkbaar konden de Katholieke boeren het (terecht?) niet zetten dat Gijs-
bert schepen werd, alleen maar omdat hij Hervormd was, terwijl zij er op grond van hun vermogen en maatschappelijke positie naar de maatstaven van die tijd meer recht op konden doen gelden. Gijsbert probeert het kwaad Ie keren door zijn prijs te laten zakken, maar graaft daarmee zijn eigen graf. Hij schrijft in het rekest dat hij de prijs van zes uiteindelijk tot twee stuivers maalloon per mud heeft moeten laten zakken en kan het voor die prijs niet langer bolwerken. Uiteraard niet, want hij moet nu wel drie maal zoveel malen om zijn erfpacht en hypotheek te betalen. Hij krijgt gelijk van de Staten, die de Werkhovenaren opdracht geven om weer allemaal voor zes stuivers bij hem te komen malen. Blijkbaar hebben de boeren zich erbij neergelegd want we horen niet meer van zijn problemen en enkele jaren later kon zijn zoon Jasper de molen zonder veel problemen overnemen. Omdat zijn leven zonder veel rimpels verliep (en dan vinden we in de ar- chieven ook weinig terug) en het gemeentearchief uit deze tijd in de kachel |
||||||
11. Een suppliant is een aanvrager.
12. Gereformeerd en Hervormd betekent hetzelfde. Het woord Gerefor-
meerd was in zwang tot 1816, toen Koning Willem 1 de 'kerk der vade- ren' een nieuwe kerkorde oplegde en de naam daarbij wijzigde in Ne- derlandse Hervormde kerk. Deze kerkorde werd door Abraham Kuy- per als aanleiding genomen voor zijn uittreden en om aan te geven dat hij terug wilde gaan naar de situatie van voor 1816 koos Kuyper voor zijn kerk de naam: Gereformeerd. 13. = samengesteld.
14. = kwaad (uit het frans).
|
||||||
47
van Hendrik de Vriendt is verdwenen", komen we de molen pas weer bij het
overlijden van Jasper van Maurik in 1782 tegen. De rosmolen blijkt dan helemaal te zijn vervallen. Zijn erven zijn verplicht om deze weer op te bouwen, maar kunnen dat niet aan. Met de heer van Beverweerd, Evert Frederik van Heeckeren, die jaars tevoren gehuwd was met de enige doch- ter van Hendrik Carel van Nassau, komen ze overeen dat ze de rosmolen laten voor wat hij is en alleen met de windmolen verder zullen gaan, maar dat ze Van Heeckeren als schadeloosstelling voortaan niet langer 40 maar 45 carolus guldens erfpacht zullen betalen. Ondanks deze toegeeflijkheid van de heer van Beverweerd kunnen de weduwe van Jasper en haar minder- jarige zoon Gijsbert van 23 (men werd toen pas meerderjarig met 25) het niet bolwerken. Blijkbaar was het toen voor een Hervormde weer niet mogelijk om een bestaan als molenaar op te bouwen. Van Heeckeren zal echter nog steeds geen behoefte hebben gehad aan een Katholieke mole- naar, maar hij slaagt er niet in om een Hervormde molenaar te vinden die zo gek is dat hij zich vestigt tussen Katholieken die hem liever zien gaan dan komen. Na enige maanden leegstand gaat Van Heeckeren ook naar Katho- lieken kijken, maar er is geen molenaarszoon die trek heeft in zo'n verval- len molen. Tenslotte vindt hij een katholiek uit Utrecht bereid: Gijsbertus de Bonter. Deze was al zestig toen hij met zijn twee ongehuwde zoons Theodorus (30) en Jan (25) op de molen kwam. Hij zal de molen dus wel |
||||||
15. Het verhaal gaat dat Hendrik de Vriendt, tot 1846 gemeentesecretaris
van Odijk en Werkhoven en rentmeester van Beverweerd niet goed het verschil tussen mijn en dijn kende. Zo schijnt er nogal geld dat voor de gemeentekas van Werkhoven of de heer van Beverweerd bestemd was, in de zak van de rentmeester terecht te zijn gekomen. Blijkbaar is er een onderzoek naar zijn gangen ingesteld en toen hij in de gaten kreeg dat men hem kwam halen, had hij niet genoeg tijd om uit te zoeken welke stukken belastend waren en welke niet. Om zijn sporen uit te wissen, heeft hij toen maar alle archiefstukken van Odijk en Werk- hoven in de kachel gestopt. Hij heeft zijn laatste jaren gesleten in de Utrechtse gevangenis. W.B. Heins is zo voorzichtig geweest om dit apocriefe verhaal niet in zijn inleiding op de inventaris van de gemeen- tearchieven van Bunnik, Odijk en Werkhoven op te nemen. In 1857 haalde De Vriendt het in zijn hoofd om een schenking aan de gemeente Werkhoven te doen, zodat het gemeentebestuur ook nog dank U wel tegen hem moet zeggen (Gemeentearchief Werkhoven, No. 587). |
||||||
48
voor hen gekocht hebben. Dit verhaal heeft al in ons periodiek van 1986
gestaan. De familie de Bouter blijft een eeuw malen op de oude molen, eerst als mede-eigenaar, later ais pachter. Op 4 maart 1882 krijgt Gerardus Arnoldus de Bouter toestemming om buiten het dorp Werkhoven een nieu- we molen te plaatsen, waarna de oude is afgebroken. Het was een ronde molen, ca. 20 meter van steen met daarop een vijf meter hoge ronde houten kap. In 1921 wordt er een huisje aan de molen gebouwd met een elektromo- tor zodat er ook gemalen kon worden als het niet waaide. Enkele jaren later werd nog uitsluitend met de elektromotor gemalen. In 1933 ging in elk geval de kap eraf en kwam er een afdichting van mastiek op. In 1986 ontstonden de plannen voor restauratie. Er werd een stichting opgericht die gelden bijeen zamelde. Er kwamen bijdragen van de Gemeente, van particulieren en uit een pot van de provincie en dit jaar is de restauratie begonnen. Tot zover de tussenstand van het onderzoek. Er is ongetwijfeld nog veel
meer te vinden in notarisarchieven en misschien ook wel in de persoonlijke correspondentie van de adellijke eigenaren met hun rentmeesters. Veel van die correspondentie ligt overal verspreid door het land. Het onderzoek wordt voortgezet en als er nieuwe feiten te melden zijn, komen die bij een volgende gelegenheid aan de orde. Met dank aan Ina van der Wicle, Koos Zweens en Marijke Donkersloot,
Bunnik,
Henk Reinders. |
||||||
/
/ |
||||||
49
Recensies
M.P. van Buijtenen en A.K. de Meijer: Herfsttij over Oostbroeks abdij
Een zwaar gehandicapte abt, in zijn kleine groep monniken enkelen van
goede wil maar minstens één onruststoker; verwanten van de abt azend op de kloosterinkomsten; zakenlui en een rentmeester die jarenlang van het abtelijk onvermogen en onbenul profiteren; bovendien - de gebeurtenissen spelen zich af in de 16de eeuw - regeringsinstanties die proberen het kloos- terleven in 'goede' banen te leiden ... Mèt de schielijke dood van de volgen- de abt biedt een archiefdossier in Brussel aanknopingspunten genoeg voor een spannende historische detective. De schrijvers van dit boek over de laatste decennia van de abdij Oostbroek in De Bilt hebben echter als door- gewinterde vorsers bewust geen gemakkelijk lezende kost willen opdienen, óók om de lezer deelgenoot te maken van hun speurtocht. 'Als ware het een springprocessie', aldus de schrijvers (43), heen en weer in tijd en plaats, krijgt met de gegevens gepresenteerd. De analyserende gedeelten veron- derstellen lezers met goede kennis van de vaderlandse geschiedenis en van allerlei kerkelijke begrippen. Bovendien moeten zij Latijn kennen en voor- vormen van onze eigen taal, willen zij het betoog echt goed kunnen volgen, het beter kunnen waarderen, eventueel een ander oordeel vellen, en van de speelse zegswijzen genieten. Een minder geoefend lezer zou het eerste hoofdstuk nog kunnen over-
slaan. Daarin wordt de stichtingsgeschiedenis van Oostbroek in de 12de eeuw ontrafeld in het kader van de kenterende machtsverhoudingen tussen keizer, bisschoppen en kleinere potentaten, maar dat gebeurt alleen om de contrastwerking met de 16de ceuwse verhoudingen. Het tweede hoofdstuk- je is wel nodig om de hoofdmoot van het boek te begrijpen. Het herhaalde- lijk ter sprake komende contact van Oostbroek met een nóg in Brugge bestaand vrouwenklooster vindt zijn verklaring in een hervormingsactie binnen de benedictijner orde in de 1.5de eeuw. Toen is de Oostbroekse abt belast met toezicht op dat klooster (zgn. paterniteit), terwijl een van de monniken sindsdien rector van de Brugse nonnen was, geassisteerd door een medemonnik uit Oostbroek (socius). Verder schetst hoofdstuk 2 de taaie volharding waarmee het regeringsapparaat van de Bourgondische en Habsburgse vorsten er naar streefde om zoveel mogelijk invloed te krijgen op de aanstelling van de hoofden van geestelijke instellingen in de Neder- landen, ter bevordering van het religieus welzijn, maar ook/vooral om deze rijke bronnen financieel te kunnen afromen. Als voorbereiding op het derde hoofdstuk, de schaakwedstrijd Brussel-Oostbroek om het leiderschap |
||||
50
van de abdij, die tussen 1563 en 1566 in twee zittingen werd gespeeld, raad
ik lezing aan van Vermij's artikel, dat in 1986 in hel Maandblad van Oud- Utrccht verschenen is. Wie dan terugkeert naar het boek moet zéker door- bladeren naar bladzij 75. Als nabeschouwing op de wedkamp volgen daar namelijk geschreven portretschetsen van de twee spelers aan benedictijnse kant, eikaars tegenstrevers, de sympathieke orthodoxe nieuwe abt en de antipathieke gemankeerde abt, die zijn turbulente dagen eindigde als de eerste predikant van Zeist. In het voorbijgaan wordt in dit laatste gedeelte ook nog een geschilderd portret ontmaskerd. Naar mijn smaak de boeiend- ste bladzijden van dit boek! Zeist, Louise van Tongerloo (historica).
MP. van Huijtencn en A.K. de Meijer, Herfsttij over Clostbroeks abdij. Politiek rond
abtsbcnocming uit de nadagen gespiegeld gespiegeld aan het begin, /eist, Kerckebosch b.v.. 1990. 144 pp. ISBN 90-6720-075-1, ƒ .■?6, = . |
||||
51
S. Verbeeck: Oostbrock; abdij - buitenplaats - natuurgebied Ter gelegenheid van de bibliothcekdag, 21 april van dit jaar, heeft de Pro-
vinciale Bibliotheek Centrale Utrecht een boekje over Oostbroek het licht doen zien. Zoals in hel Woord Vooraf vermeld wordt is het de bedoeling een hele reeks van dit soort boekjes uit te geven 'gewijd aan markante pun- ten in het Utrechts landschap'. Dat de serie geopend wordt met Oostbroek ligt voor de hand: dat is immers, sinds de aankoop in 1978, de zetel van de Stichting Het Utrechts Landschap, de eigenaresse van nog heel wat meer 'markante punten in het Utrechts landschap', van wier medewerking bij de serie de Bibliotheek Centrale zich verzekerd heeft. Als dit boekje exemplarisch genoemd mag worden voor de hele serie
zou het doel ervan als volgt omschreven kunnen worden: landschappelijke en historisch belangrijke plaatsen relief geven voor de geïnteresseerde leek, door op verantwoorde wijze in kort bestek informatie te verstrekken in begrijpelijke taal - en tegen betaalbare prijs. In slechts ruim 50 bladzij- den (waarop ook nog illustrerende tekeningen) worden de diverse aspecten van het landschap en de buitenplaats behandeld, en bijna steeds op zo'n manier dat de lezer er echt wijzer van wordt. Eerst wordt een schets gegeven van het ontstaan van het landschap van
het Kromme Rijngebied met zijn voor Nederland bijna unieke gevarieerd- heid. Dan volgt het cultuurlandschap, het door de mens direct beïnvloede landschap, waarvan voor Oostbroek vrij nauwkeurig is aan te geven wan- neer er een begin mee werd gemaakt: kort vóór 1122 toen er een kerkje gesticht werd door enkele ridders die zich uit de wereld wilden terugtrek- ken. Dit was de kiem van de benedictijner abdij van St. Laurens en van de ontginning van het veengebied door de kloosterlingen. (Aan de passage over de stichting van een apart klooster voor de nonnen - aanvankelijk was in Oostbroek namelijk plaats voor mannen èn vrouwen - zou toegevoegd kunnen worden dat dit geschiedde op wat nu het terrein is van het KNMI-de Bilt; daaraan herinneren Kloosterlaan en hotel Kloosterpark). De refor- matie maakte omstreeks 1580 een eind aan het, reeds kwakkelende, bestaan van de kloostergemeenschap en aan dat van de gebouwen. Later werd op die plaats een landhuis gebouwd, beter gezegd: verscheidene landhuizen in successie want het huidige, omstreeks 1880 gebouwde, huis had twee of drie voorgangers. Tot slot wordt het beschermde natuurgebied van nu beschre- ven, met zijn Engelse landschapstuin (toegankelijk voor begunstigers van Het Utrechts Landschap), zijn fauna, flora, huis en bijgebouwen, in één waarvan het zogenaamde Winkeltje is gevestigd waar onder andere het milieuvriendelijk geteelde fruit van eigen bodem wordt verkocht. |
||||
52
De manier waarop dit alles uit de doeken gedaan wordt is helder en
overzichtelijk. Dat er bij het presenteren van zoveel informatie uit zo diver- se vakgebieden wel eens een paragraafje minder geslaagd is zal niemand verbazen. (In "Wie is de baas van de grond?" (p. 18-20) is het de schrijver niet gelukt de ingewikkelde politiek-bestuurlijke toestand in de middeleeu- wen bevredigend weer te geven.) De tekst wordt voorafgegaan door een kaartje met wat weinig topogra-
fische aanduidingen, en gevolgd door een uitstekend literatuurlijstje. Tot slot nog één verwijzing naar het Woord Vooraf, waar gesproken wordt over de samenwerking tussen de Stichting Het Utrechts Landschap en de Provin- ciale Bibliotheek Centrale: 'een vruchtbare samenwerking.... waarbij de een het materiaal aandraagt, de ander het naar de lezer brengt'. Cicblekcn is dat het naar de lezer brengen tot nu toe niet zo vlot verloopt: lokale bibliothe- ken hebben het boekje soms (nog) niet ontvangen of houden het onder de toonbank. Maar misschien is dat een kwestie van wennen. Odijk, J.E. Toussaint Raven (historica).
S. Verbeek. Oostbrock; abdij - buitenplaats - natuurgebied. Het landschap als geschiede-
nisboek in de provincie Ltrecht, uitgegeven door de Provinciale Bibliotheek Centrale Utrecht ter gelegenheid van de bibliotheekdag op 21 april 1990. Impress b.v. Utrecht. 1990, 64 pp. ISBN 90 64020 043 4, ƒ 14,50; voor bibliolheekleden ƒ 5, = . |
||||