-ocr page 1-
r
Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied
Tassen Kromme Rijn en Lek
maart 1991
25e Jaargang
Nummer 1
Inhoud van dit nummer:
Y.M. Donkersloot-de Vrij: Kaart van de provincie Utrecht
door B. de Roij                                                        1
M.S.F. Kemp: Odijkse families en hofsteden tot ca. 1650             13
H.J.M. Thiadens: Donselaar, een laarnaam bij Overlangbroek          22
Jaarverslag van de secretaris over 1990                                             23
Jaarverslag van de penningmeester over 1990                                    29
Jaarverslag van de archeologische werkgroep over 1990                    30
recensie: A. van der Gaag: Fort bij Rijnauwen                     31
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; L.M.J. de Keijzer, Houten;
H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk; O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4, 3984 LK Odijk, tel. 03405-62019.
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03404-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele, Herenstraat 113,
3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de Rabobank te
Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie Utrecht door
Bernard de Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.
-ocr page 2-
1
Kaart van de provincie Utrecht door B. de Roij
(toelichting bij de nieuwe omslag)
Ter gelegenheid van de 25ste jaargang van het tijdschrift is als nieuwe
omslag het kaartfragment van het Kromme Rijngebied van de eerste
uitgave van de grote kaart van de provincie Utrecht, vervaardigd door
Bernard de Roij, gereproduceerd. Deze belangrijke kaart, die in het
laatste kwart van de 17de eeuw ontstond, werd gegraveerd door Thomas
Doesburgh (met assistentie van Gerard Hoet, voor wat betreft een deel
van de kaartdecoraties) en in 1696 te Amsterdam uitgegeven bij Nico-
laas Visscher'.
De kaartmaker Bernard de Roij
Hoewel van Bernard de Roij (ook wel geschreven als 'de Roy' en (ten
onrechte) ook als 'du Roy') geen aparte monografie bestaat, is dank zij
enkele summiere gegevens in diverse publikaties enig zicht op hem te
verkrijgen\ Bernard de Roij is een belangrijke landmeter-kaarttekenaar
geweest. Hij werd in 1659 op bijna 21-jarige leeftijd beëdigd als land-
meter'. Inmiddels is door recente publikaties bekend geworden dat er
veel meer personen met de achternaam De Roij als landmeter-karto-
graaf werkzaam waren in de 17de en 18de eeuw. De onderlinge familie-
relatie is nog niet geheel maar wel voor een groot deel duidelijk.
*. De foto's bij dit artikel en van de omslag zijn gemaakt door Otto Wttewaall.
1.  Veel van de gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan de toelichting die A.H.Sijmons
schreef bij de facsimile van de Nieuwe kaart van den Lande van Utrecht, uitgegeven
door Canaletto, Alphen a/d Rijn, 1973
2.   Zie onder meer; Y.M.Donkersloot-de Vrij, Topografische kaarten van Nederland
vóór 1750. Handgetekende en gedrukte kaarten - aanwezig in de Nederlandse
Rijksarchieven - toegelicht en beschreven.
Groningen 1981, p.209; S.J. Fockema
Andreae, en B. van 't Hoff, Geschiedenis der kartografie van Nederland van den
Romeinsen tijd tot het midden der 19de eeuw.
's Gravenhage 1947, p.57,58; E. Muller
en Z. Zandvliet, Admissies als landmeler in Nederland voor 1811. Alpen a/d Rijn
1987, p.288 Nederlands Patriciaat, Uitgave van het centraal Bureau voor Genealogie,
jrg 45, 1959, p.252 e.v.; F.W.J, Scholten, Militaire topografische kaarten en stadsplat-
tegronden van Nederland 1579-1795.
Alpen a/d Rijn 1989, p.24ü en A.H. SiJT.ons (zie
noot 1).
3.   Voor het uitoefenen van het beroep van landmeter was het vóór 1795 noodzakeli . gead-
mitteerd te worden of een commissie te verkrijgen bij het Hof c.q. de Staten van de
verschillende gewesten. Vooraf diende de landmeter meestal een examen af te leggen. Na
goed resultaat werd hij beédigd; bij de ondertekening van zijn kaarten schreef hij daarom
vaak 'gezworen landmeter'.
-ocr page 3-
Te noemen zijn*:
Andries de (ook Ie) Roy, overleden in de loopgraven voor Grave in
1602; militair ingenieur sinds 9 november 1596.
Bernard de Roij (I), waarschijnlijk de zoon van Herman Jansz. de
Roij, geboren in oktober 1638 (plaats onbekend) en overleden op 7 mei
1707 te Utrecht; als landmeter geadmitteerd door het Hof van Holland
op 26 juli 1659, militair ingenieur sinds 12 september 1669: de auteur
van de provinciewandkaart, over hem zo dadelijk meer.
Joris de Roij Wouterssoon, als landmeter geadmitteerd door het Hof
van Holland op 26 april 1663.
Willem de Roij, zoon van Bernard de Roij (I), vermoedelijk omstreeks
1672 geboren; als landmeter commissie verkregen van de Staten van
Utrecht op 19 juli 1695 (hij ondertekende zijn kaarten met W.D.Roij,
werkzaam tot 1720 of later).
Bernard de Roij (II), zoon van Bernard de Roij (I), geboren na 1682
te Utrecht en overleden in Den Haag op 30 september 1747; als land-
meter commissie verkregen van de Staten van Utrecht op 8 april 1721,
was onder meer brigadier infanterie, directeur 's lands fortificatiën,
commandeur Fort St.Andries.
Cornelis de Roij, zoon of broer van Bernard de Roij (I), over hem is
slechts bekend dat hij in 1697 opmetingen verrichtte in Maarssen.
Johan de Roij, geboren in 1698, zoon van bovengenoemde Willem; als
landmeter commissie verkregen van de Staten van Utrecht op 4 novem-
ber 1721.
Jan de Roij, in 1721 kandidaat-landmeter (niet duidelijk of hij officieel
werd geadmitteerd).
Bernard Jacob de Roij, zoon van Bernard de Roij (II), geboren op 20
januari 1716 te Maarssen of Maarsbergen en overleden op 27 december
1782 te 's Hertogenbosch; militair ingenieur, directeur der fortificatiën.
Bernard Willem de Roij (van Wichem), zoon van Bernard Jacob de
Roij, geboren op 31 december 1746 te Nijmegen en overleden op 29
december 1803 te 's Hertogenbosch; militair ingenieur.
4. De gegevens hier vermeld, zijn grotendeels ontleend aan de literatuur genoemd in noot 2,
maar deels ook aan een briefwisseling uit 1982 en 1987 met Dhr J. de Roy van Zuydewijn
te Heerlen. Hij schreef mij onder andere ook dat een zekere Herman Jansz. de Roij
(weduwnaar van Jannichjen Cornelisdr uit Houten), trouwde op 5 februari 1648 met
Lijsbetb Gijsberts (weduwe van Jasper Lucasz. uit Wijk bij Duurstede) en op 10 juni 1672
op de Neude te Utrecht overleed. Op 14 december 1668 en 29 april 1672 overleden aldaar
ook kinderen van Bernard de Roij (I).
-ocr page 4-
Van de bovengenoemde personen is Bernard de Roij (I) als kaartmaker
het meest actief geweest. Van hem zijn althans de meeste kaarten be-
kend'. Ook als militair deskundige heeft hij naam gemaakt: samen met
H. Ruysch schreef hij Korte deductie daer in vertoont wert in
welcker voegen de provintie Hollant, het Neder-Sticht ende de
stadt Utrecht (...) kan gedefendeert werden,
dat te Utrecht ver-
scheen in 1674 (herdrukken Amsterdam 1701, Utrecht 1744). Maar hij is
vooral bekend geworden door de grote wandkaart van de provincie
Utrecht, die hij voor de Staten van Utrecht vervaardigde. De opdracht
daartoe dateert van 28 april 1676. Enkele andere kaarten van hem die
in druk verschenen zijn:
-  Everard Meysters uitbreidingsplan van Utrecht, 1670'
-  De rivier de Eem en aangrenzende gebieden, 1692
-  De Ring van Putten, 1700'
Daarnaast zijn naar ruwe schatting circa 40 manuscriptkaarten van hem
bewaard gebleven, waarvan de meeste zich bevinden in het Rijksarchief
in Utrecht (RAU). Veelal zijn dat pre-kadastrale kaarten van gebieden
in de provincie Utrecht, vervaardigd in opdracht van overheid en parti-
culieren. Vooral ook was hij actief in de Vechtstreek; hij maakte er
onder meer kaarten van de rivier de Vecht met aanliggend gebied
(1672? en 1683), Nijenrode (1678) en Breukelen (1681)'.
Waarom Bernard de Roij als landmeter in Holland werd geadmitteerd,
terwijl hij toch voornamelijk in Utrecht werkzaam was is onduidelijk.
Uit de voorgaande genealogische gegevens zou men kunnen concluderen
dat hij als zoon (?) van Herman Jansz. de Roij (zijn moeder zou dan
uit het Kromme Rijngebied afkomstig zijn, vergelijk noot 4) ergens in
de provincie Utrecht opgroeide en lange of korte tijd woonde op de
Neude in de stad Utrecht.
Er is één manuscriptkaart te noemen, waarvan de relatie tot zijn karte-
5.   Zie noot 2, Donkersloot-de Vrij (1981), kaart nr 280, 323, 325, 333, 416, 754, 755, 757 en
kaartboek nr 30 en 36; noot 1, Sijmons (1973), hoofdstuk 3.
6.   Afgebeeld en beschreven in Y.M.Donkersloot-de Vrij, Kaarten van Utrecht. Topografi-
sche en thematische kartografie van de stad uit vijf eeuwen.
Utrecht 1989, p.108-
110, nr 99.
7.   De koperen drukplaten van deze kaart worden bewaard in Museum Flehite te Amersfoort.
Zie voor de beschrijving van de kaart: noot 2, Donkersloot-de Vrij (1981) nr 755.
8.   Zie voor de beschrijving: noot 2, Donkersloot-de Vrij (1981) nr 280.
9.   Zie Y.M.Donkersloot-de Vrij, De Vechtstreek. Oude kaarten en de geschiedenis van
het landschap,
Weesp 1985, p.23, 24, 31, 35, 73, 77.
-ocr page 5-
Titelcartouche van de eerste kaartuitgave uit 1696
(Nicolaas Visscher)
ringswerk voor de grote wandkaart onomstotelijk vaststaat. Dat is de
pre-kadastrale kaart van het poldergebied ten zuiden van De Meern, die
-ocr page 6-
hij zelf aanduidt als "extract uyt de provintiaele metinge"'. Bij andere
kaarten wordt dat niet zo expliciet vermeld, maar we mogen aannemen
dat De Roij de karteringen in de periode 1676 - 1696 van gebieden in
de provincie, waar mogelijk gecombineerd heeft met zijn werkzaamhe-
den voor de grote provinciekaart.
De grote provinciekaart
De Nieuwe Caerte vande provincie van Utrecht, zoals de kaart
wordt genoemd in de fraai gegraveerde cartouche rechtsonder, bestaat
uit 15 bladen van verschillend formaat, die in gemonteerde staat
(meestal op linnen geplakt) een afmeting heeft van 120 x 185 cm (hoog-
te X breedte); met randversiering: circa 165 x 226 cm. De schaal ervan
is circa 1:40.000 (het kaartfragment op de omslag is enigszins ver-
kleind); let er op bij het bekijken dat het noorden linksboven is.
Deze kaart is één uit de reeks van overzichtskaarten van provincies die
in de 17de en 18de eeuw van ons land verschenen". En bovendien één
die behoort tot de groep van wandkaarten, een kaarttype waarvan niet
alleen de informatieve, maar vooral ook de decoratieve waarde van
groot belang is. Deze kaarten werden in opdracht van bestuurscolleges
vervaardigd vooral ook uit representatieve overwegingen. Ze werden
veelal opgehangen in bestuursgebouwen en in de huizen van rijke bur-
gers. De decoraties, zonder meer al een kenmerk van oude kaarten, zijn
met name bij de grote wandkaarten heel uitbundig. Behalve op de kaart
zelf komen ze voor in een afzonderlijke brede sierrand waarin vrijwel
altijd familiewapens van bestuursfunctionarissen een plaats hebben ge-
kregen en voorts plattegronden of profielen van steden, belangrijke ge-
bouwen, landschapstaferelen enzovoorts. Bij de kaart van Utrecht be-
staat de randversiering uit de profielen van de steden Utrecht, Amers-
foort, Montfoort, Rhenen en Wijk bij Duurstede en de wapens van de
Statenleden en de burgemeesters van de steden (in totaal 14).
De Roij die, zoals gezegd, in 1676 opdracht van de Staten van Utrecht
had gekregen voor de vervaardiging heeft deels zelf metingen en ter-
reinopnamen ervoor uitgevoerd, maar maakte ook gebruik van de gege-
vens van kaarten van anderen. In de onderhandelingen over de "costen
10.       RAU, Topografische Atlas (IA) 182.
11.      Zie mijn artikel 'Oude kaarten. Welke zijn er van het Kromme Rijngebied en waar kun
je ze vinden?' in; Tussen Rijn en Lek 24 (1990) nr 3, p. 13-17
-ocr page 7-
■..^.^^■L^^^^-^^^^^^^-^^^v--^:^?
iSS
Profiel van Wijk hij Duurstede, gegraveerd door Thomas Does-
burgh (randversiering van de kaart)
van de metinge van alle de respectieve districten deser Provincie" werd
door de Staten de wens geuit dat hij veel zorg en aandacht zou geven
aan de kartering van de diverse juridische grensscheidingen. De Roij op
zijn beurt wenste zeker te kunnen zijn van de medewerking van instan-
ties en personen met wie hij tijdens zijn karteringswerkzaamheden te
maken zou krijgen. In de woorden van De Roij' :
"Dat ider district ende landscheydinge der Stichtse dorpen, hecrlijckhe-
12. Zie Sijmons (noot 1), die helaas geen archiefnummer opgeeft.
-ocr page 8-
den, gerechten ende gehuchten, my door de schouten off Gerechten off
derselver boden aangewesen mogen werden, als ick tselve van haer sal
komen te vereyschen (...) Dat den Suppliant de vryheyd zal mogen heb-
ben in UEd.Mo Camer, Capittelen, en by alle de rentmeesters der con-
venten te mogen copiëren soodaenige caerten, als noodigh en dienstigh
sullen bevonden worden tot het avanceren der bovengenoemde metinge"
In 1684, acht jaar later dus, was de kartering zover gevorderd, dat men
ging omzien naar een graveur. Aanvankelijk zijn er contacten geweest
met de graveur Anthony van Zylevelt, maar uiteindelijk sloten de Staten
op 9 april 1685 met de Utrechtse graveur Thomas Doesburgh een con-
tract voor het graveren van de kaart. Pas op 13 september 1695 deelde
Bernard de Roij aan de Staten mee dat de kaart geheel was voltooid en
gedrukt kon worden. Hoewel de Staten graag gezien hadden dat de
kaart als bindend document bij grenskwesties gebruikt zou kunnen
worden, is het De Roij kennelijk niet gelukt geheel aan hun wensen te
voldoen. Ze namen afstand van de inhoud voor wat betreft de grens-
scheidingen zo is in een archiefstuk te lezen (... "met dese meyninge
nochtans, dat haer Ed.Mo. hier door niet en verstaen de voorsz. caerte
te willen approberen ofte stellen tot een regel, omme daerna de limiet-
scheydingen te decideren") . Dat het negatieve oordeel van de Staten
juist was, wordt ook benadrukt door Beekman die er zich over verbaas-
de dat de kaart bij een arrest van de Hoge Raad in 1848 als rechtsbron
werd erkend".
De Staten traden vervolgens in onderhandeling met de drukker Nicolaas
Visscher te Amsterdam over de aankoop van de door Doesburgh ver-
vaardigde koperplaten, het verbeteren van enkele fouten in de kaart,
het privilege voor 15 jaar (dat wil zeggen; dat niemand anders dan hij
de kaart gedurende die periode mocht drukken en uitgeven) en de
levering van 48 exemplaren, zo is bekend uit het verslag van de Staten-
vergadering van 5 december 1696. Behalve de grote wandkaart heeft
Nicolaas Visscher ook nog een verkleining van de kaart uitgegeven met
toevoeging van de gehele Veluwe, gegraveerd door L. van Anse.
13.      Zie Sijraons (noot 1), wederom zonder vermelding van archiefnummer, waaruit deze
mededeling afkomstig is.
14.      A.A. Beekman, Geschiedkundige Atlas van Nederland, 's Gravenhage 1913, kaart 14
en p. 133 e.v.; zie ook HAU TA 142 en 143.
-ocr page 9-
^t^t
Detail Bunnik en Oostbroek met de boomgaarden.
Dat het twintig jaar geduurd heeft voordat de kaart uiteindelijk van de
drukpers kwam heeft verschillende oorzaken gehad, onder meer de
speciale eisen die de Staten aan de inhoud stelden, misschien waren er
ook tegenvallers bij de karteringswerkzaamheden van De Roij en moei-
lijkheden met het vinden van geschikte graveurs. Naast Thomas Does-
burgh werd de bekende kunstenaar Gerard Hoet aangezocht voor het
ets- en graveerwerk van de titelbanderolle boven de kaart en de reeds
genoemde wapens.
Een tweede uitgave van de kaart, aanzienlijk bijgewerkt (dit geldt niet
voor het Kromme Rijngebied) verscheen in 1743 bij Johannes Covens
en Cornelis Mortier te Amsterdam. Een, later ingekleurd en gemon-
teerd exemplaar van deze druk hangt onder andere in de gang op de
eerste verdieping van het Rijksarchief te Utrecht. In tegenstelling tot de
eerste uitgave is deze tweede uitgave niet zo zeldzaam. Voorts ver-
scheen nog een ongewijzigde derde uitgave (jaartal onbekend) en een
-ocr page 10-
vierde uitgave in 1799 die wel weer zeldzaam zijn .
De inhoud van de kaart
Behalve de eigenlijke provincie Utrecht is een groot gebied rondom
afgebeeld. De noord-zuid lijn loopt iets ten oosten van Leiden, de oost-
grens ligt even ten oosten van Kootwijk op de Veluwe, de noordgrens
ligt net boven Amsterdam en de zuidgrens loopt midden door de Betu-
we. Bij deze gebieden heeft De Roij uitsluitend gedrukt kaartmateriaal
van anderen gebruikt en geen eigen karteringen gedaan. Wanneer we
kijken naar de provincie Utrecht dan blijkt de kartografie niet in alle
delen evenwichtig te zijn. Het gebied rondom de stad Utrecht is nog het
beste weergegeven, daar heeft hij misschien zelf zorgvuldige metingen
verricht of mogelijk kunnen beschikken over goede bestaande kaarten.
Dat is moeilijk meer te achterhalen. Eemland is grotendeels ontleend
aan de kaart van Dirk Brekensz. van Groenou uit 1666 . Zoals reeds
gezegd, gebruikte De Roij kaarten die hij voor verschillende doeleinden
voor andere opdrachtgevers moest maken. Veel nut zal hij zeker gehad
hebben van zijn Caerte vande limietscheydinge van Seijst ende
Driebergen
en de Caerte vande Hooge, Lage en Middelbaere
Jurisdictie van Seijst en Driebergen",
die hij in 1677 vervaardigde,
gezien de speciale wens van de Staten voor de opname van grensschei-
dingen.
De weergave van het reliëf van de Utrechtse Heuvelrug laat, naar onze
huidige maatstaven gemeten, veel te wensen over, maar de gestileerde
fantasie-heuvels die slechts aanduiden dat het terrein daar geacciden-
teerd is, waren voor die tijd heel gewoon. Dat bomen ontbreken op de
Heuvelrug is overigens met de werkelijkheid in overeenstemming. Dit
gebied bestond toen immers nog uit heidevelden. Opvallend zijn wel de
vele boompjes die de rest van het kaartbeeld beheersen, met name
langs de wegen (en ook ten noordwesten van Wijk bij Duurstede, bij
Bunnik en Oostbroek; zeer waarschijnlijk de aanduiding voor boomgaar-
15.      Zie noot 2, Donkersloot-de Vrij (1981) nr 754 p. 149 voor de tot dusver in de diverse
verzamelingen aangetroffen exemplaren. De eerste druk van de kaart is (losbladig) te
vinden in de collectie Bodel Nijenhuis van de Universiteitsbibliotheek te Leiden en in
de TA van het RAU (in atlasvorm ingebonden).
16.      Zie voor de beschrijving: noot 2, Donkersloot-de Vrij (1989) nr 198.
17.      Deze bevinden zich respectievelijk in de kaartenverzameling van het Algemeen Rijksar-
chief in Den Haag (VTH 3031) en in het RAU (TA 206-1).
-ocr page 11-
10
den). Daaraan veel conclusies verbinden, bijvoorbeeld dat toentertijd
langs bepaalde wegen geen bomen stonden, is onjuist Er kan alleen
maar gezegd worden dat er redelijk veel bomen in het landschap aanwe-
zig waren. Overigens bij Oostbroek komt de aanduiding 'Abdye' nog
voor. Dit moet niet direct als foutief worden aangemerkt. Deze belang-
rijke abdij, die stamde uit de twaalfde eeuw, werd afgebroken in de
jaren tachtig van de 16de eeuw. Maar kennelijk bleef het de gewoonte
deze plek, waar toen al de eerste buitenplaats voorkwam, nog steeds als
zodanig aan te duiden.
Ook valt op dat op de kaart nogal wat andere toponiemen voorkomen.
Niet alleen van dorpen, gehuchten, sloten en wegen, maar vooral van de
verschillende gebiedseenheden (gerechten, heerlijkheden, polders, enzo-
voort). Dat laatste houdt uiteraard verband met de speciale wens van de
Staten een kaart willen te hebben waarop de juridische gebieden staan
aangegeven, maar deze toponiemen nemen de fouten bij de weergave
van de grenzen natuurlijk niet weg. Fouten zijn ook te ontdekken in de
manier waarop de verschillende waterlopen zijn gekarteerd. Dit moet
eveneens een te moeilijke opgave zijn geweest voor De Roij.
Iedereen die histo-
            „^ja^ ir x^ - '^ '^ i^ iii« j>?^»-^d^ \
risch-topografisch
detailonderzoek doet
zal van tijd tot tijd
merken dat de kaart
ook andere tekort-
komingen heeft, maar
dient zich wel te
realiseren dat de
schaal waarop de
kaart is getekend,
niet elke detaillering
toelaat . Mede om
Detail Heemstede en omgeving.
die reden zijn de
molens, boerderijen,
kastelen en buiten
plaatsen weergegeven met een gestandaardiseerd symbool. De belang-
18. Lezers die meer bijzonderheden over bepaalde topografische details op de Icaart weten,
hun juiste of onjuiste weergave, worden vriendelijk verzocht mij dat te laten weten.
Wellicht is daar te zijner tijd een verslagje van te geven in dit tijdschrift.
-ocr page 12-
11
telcartouche van de tweede uitgave uit 1743
(Covens & Mortier)
rijkste kastelen en buitenplaatsen zijn bijvoorbeeld door een gebouw
met twee torens weergegeven. Een uitzondering hierop vormt kasteel
Heemstede (bij Houten), waar een vrij geslaagde poging is gedaan het
gebouw en de bijbehorende beroemde tuin natuurgetrouw weer te ge-
ven. Heemstede was, toen de kaart vervaardigd werd, in bezit van Dide-
rick van Velthuysen (1651-1716). Hij was een zeer vermogende en
-ocr page 13-
12
belangrijke Utrechtse bestuursfunktionaris, onder meer lid van de Sta-
ten van Utrecht. Zijn familiewapen is dan ook opgenomen in de rand-
versiering van de kaart.
Het is heel goed mo-
gelijk dat hij er per-
soonlijk voor gezorgd
heeft dat zijn Heem-
stede op de kaart
goed uit de verf zou
komen. In dit ver-
band is het aardig om
op te merken dat de
commerciële kaart-
uitgevers Covens &
Mortier, die de twee-
de uitgave verzorg-
den, een advertentie
in de kaart opnamen,
waarin zij bezitters
van buitenplaatsen
Het wapen van Diderick van Velthuysen,
gegraveerd door Gerard Hoet (randversie-
ring van de kaart)
opriepen om te ko-
men reclameren wan-
neer hun huis niet
stond aangegeven.
Tegen betaling zou
dat dan, bij een volgende druk, als nog gebeuren. In de reeks van ge-
drukte overzichtskaarten van de provincie Utrecht" is De Roijs kaart,
ondanks de genoemde gebreken, de meest monumentale kaart. Gedu-
rende anderhalve eeuw was deze kaart de hoofdbron van de topografi-
sche kennis van de provincie. In 1850 verschijnt de opvolger: de grote
vierbladige provinciekaart op schaal 1:50.000 van A.A.Nunnink en
J.H.Kips, eveneens vervaardigd in opdracht van de Provinciale Staten
van Utrecht.
Odijk,
Marijke Donkersloot-de Vrij,
(kaart historicus-geograaf).
Voor een volledige lijst hiervan, zie noot 1, Sijmons (1973) hoofdstuk 2 en 7.
19.
-ocr page 14-
13
Odijkse families en hofsteden tot ca. 1650
Iets over genealogisch onderzoek in het Kromme Rijngebied
Probleemstelling. Reeds het lezen van de titel van dit artikel doet
een aantal vragen rijzen zoals: bestaan er écht Odijkse families en hoe
bepaal je of ze wel echt "Odijks" zijn? Moeten ze er bijvoorbeeld hon-
derd jaar gewoond hebben; dan kan ik zo een paar dozijn families
noemen. Of gaat het om een nog langer doorlopende reeks geslachten?
Een voorbeeld daarvan is de familienaam Van Schaik. Dekker meldt dat
er sinds 1236 onafgebroken Van Schalken in Odijk hebben gewoond .
Op zich is dat waar, maar daarmee suggereert hij een zeven eeuwen
teruggaande aaneensluitende stamboom en daarvan is geen sprake. De
oudste groep verdwijnt rond 1500 uit beeld en rond diezelfde tijd vestigt
zich vanuit Houten ene Eerst Daemsz. van Schaik die trouwt met de
enige dochter van Jan Laurensz. van Wiell, een van de grootste boeren
van Odijk. Een derde groep Van Schalken komt in de tweede helft van
diezelfde 16de eeuw vanuit Werkhoven in Odijk wonen. Na 1600 komt
er van elders weer een andere groep Van Schaik in Odijk wonen. On-
derlinge verwantschap van deze groepen is weliswaar waarschijnlijk,
maar nog niet aangetoond!
Oudste geslachten
Naast Van Schaik komen in de 14de eeuw de familienamen Utermeent,
Utenboemgaert en Van den Boghe voor. Twee eeuwen later komen we
de naam Bogaert tegen, mogelijk een verbastering van Utenboemgaert.
Deze Bogaerts hebben nog maar heel weinig grond in Odijk en wonen
in Bunnik. In 1536 leeft een telg van het geslacht Utermeent: Adriaen
Eelgisz., die grond van de Utermeents gebruikt, zonder de achternaam
Utermeent te voeren.
De oudschildgeldlijsten van 1536 en 1600
In 1536 werd in opdracht van keizer Karel V een overzicht gemaakt van
alle eigenaren en gebruikers van huizen en stukken grond in onze pro-
vincie. Op grond hiervan werd een belasting geheven die werd berekend
in oude Franse schilden, waardoor de belasting de naam: oudschildgeld
1.   Dit artikel is een bewerking van de lezing die de auteur op 26 april 1990 hield voor onze
kring. Bewerking en annotatie zijn uitgevoerd door Henk Reinders.
2.   C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen, 1983, p. 225.
L
-ocr page 15-
14
kreeg'. In 1600 was de lijst door mutaties zo onbruikbaar geworden dat
er een nieuwe lijst is opgesteld. De acht grootste boeren in Odijk zullen
we nader bekijken.
1536 De naam Vereem komt drie maal in de lijst voor: Aert Vereem
en zijn beide zoons Aert en Claes. Maar zij zijn afkomstig uit Cothen
en dus niet inheems. De tweede is de al genoemde Adriaen Eelgisz. uit
het geslacht Utermeent die zijn achternaam echter niet gebruikt. Even-
min gebruikte Herberen Hubertsz., de kleinzoon van de midden 15de
eeuwse Odijkse schout Herberen Rumersz. een achternaam en ook
Wouter Willemsz., boer op Dalenoord, doet dat niet. Wel een achter-
naam treffen we aan bij de al genoemde Jan Laurensz. van Wyell, maar
hij heeft alleen een dochter en zijn nazaten heten Van Schaik. De zesde
op de lijst is Jan de Cruyff, maar deze stamt niet Odijk doch uit Cothen
of Wijk. Als voorlaatste van de acht grootste boeren zien we Jan de
Reus, net als Herberen Hubertsz. de kleinzoon van een Odijkse schout
en als laatste Adriaen Stael.
1600 Op de oudschildgeld-lijst van 1600 komen nog een paar nazaten
van de grote boeren uit 1536 voor. Het geslacht Vereem is nog in Odijk
aanwezig maar ondertussen verarmd en niet lang daarna verdwenen. De
stamvader van een groot geslacht Sweserengh, afkomstig uit Hogeweide
is met een rijke Odijkse weduwe zonder kinderen getrouwd. In de 17de
en 18de eeuw had hij vele goed-katholieke nazaten in onze streek. Een
achterkleinzoon van Jan de Cruyf is nog aanwezig - maar deze De
Cruyven sterven snel uit. Frans Cornelisz. woont op Vinckenburch. De
zoon van Adriaan Eelgisz, een Utermeent dus eigenlijk, boert op zijn
oude dag en zijn kinderen noemen zich in de stad Utrecht Van Odijk en
ter plaatse Verborch, naar de hofstede waar zij geboren zijn. Dan zijn
er nog: Adriaen Jansz. van Deyl op Atteveld, afkomstig uit Zeist en
Herbert Jansz. tenslotte, die zich onder curatele heeft laten stellen
wegens overmatig drankgebruik. Nieuwlichters bevolken de eeuwenoude
hofsteden, zoals Anthonis Cornelisz. van Wijckersloot, de stamvader van
het adellijke geslacht De Wijckersloot, die met een Odijks meisje Van
Schaik trouwde en zo op Atteveld terecht kwam. Echt veel Odijkse ge-
slachten blijven er dus niet over.
3. Rijksarchief Utrecht (RAU), Stateo van Utrecht inv. nr. 971-972.
-ocr page 16-
15
Onlangs heb ik een overzicht gemaakt voor het hele Kromme Rijnge-
bied van de mensen die in 1536 land gebruikten, verdeeld over catego-
rieën naar aantal hoeven :
aantal hoeven <1           1-2          2-3          3-4          4-5           5 +
aantal gebruikers ca. 600          240          145          105            23            24
gemiddeld gebruik 5         22'/:            38            53            72            96
totaal aantal morgens 3000        5300        5500        5600        1650        2300
We komen in Odijk twee van de grootste boeren tegen: Aert van der
Eem' en Willem Cierritsz. van vSchaik'. De meeste Odijkse boeren zit-
ten in de midden-categorieën.
Gevolgde onderzoeksmethode
In het Kromme Rijngebied zijn een aantal plaatsen waarvan het archief
grotendeels verloren is gegaan. Kijken we bijvoorbeeld naar Werkhoven,
dan gaat het Hervormde doopboek terug tot de 17de eeuw, het Katho-
lieke tot begin 18de, maar van het gerecht is er voor 1811 vrijwel
niets\
Dat betekent echter niet dat genealogisch onderzoek in een eerdere
periode gedoemd is te mislukken.
Grondeigendommen en pachtgegevens Veel van de boeren uit
deze streek waren pachter van aanzienlijke families of kerkelijke instel-
lingen en moesten jaarlijks pacht betalen en er zijn nogal wat pachtak-
tes en rekeningen van betaling van de pacht in familie- en jnsteUingsre-
gistcrs bewaard gebleven. Juist omdat deze goederen zelden vervreemd
werden en er dus lange reeksen van pachtbetalingen zijn, krijgen deze
4.        Hen hoeve (13'/: Ha) is 16 morgen land; een morgen (0,84 Ha) telt 6 hond. Iedere hond
(1400 m^ telt weer 100 roeden. Ken vierkante roede telde dus 14 m . De hoeve was in
de middeleeuwen de minimale oppervlakte die een keuterboer nodig had om met zijn
gezin van te leven.
5.        Deze woont in Odijk, waar hij 53 morgen gebruikt. De rest ligt elders.
6.        Hij woont op Ooyermaat (Bunnik) en gebruikt ca. 100 morgen, waarvan 35 in Odijk.
7.       Zie bijvoorbeeld noot 15 van H. Reinders in het artikel over de Werkhovense molen in
Tussen Rijn en Lek 24 (1990), nr. 4, p. 47 noot 15.
-ocr page 17-
16
lijk was voor de pacht, werden overgangen nauwkeurig genoteerd zoals:
".... weduwe van", "..... de zoon van .....". Hoe langer de reeks is, hoe
waardevoller. Zo gaan de pachtregisters van de Ridderlijke Duitse Orde
en de Dom - zonder al te veel hiaten - terug tot in de 14de eeuw! Waar
bezit is, daar is registratie nodig om dat bezit veilig te stellen. En hoe
meer registratie, hoe meer "pakkans", kans dat je je voorouders terug-
vindt! Bakkers, timmerlieden, schoenmaker en arbeiders vind je op het
platteland zelden terug.
Belastingen Een tweede gelukkige omstandigheid is dat er in het
provinciaal archief een aantal belastinglijsten zijn bewaard. Van het
morgengeld zijn lijsten uit ca. 14.35 en 1470 bewaard gebleven, die
onderling vergelijkbaar zijn. De lijst houdt de volgorde aan van een
(denkbeeldige) inspecteur die van perceel naar perceel loopt om de
gegevens te controleren. Als men een perceel in een charter heeft
kunnen identificeren als een bepaald perceel in het morgengeldregister,
dan blijkt dat de percelen die in het charter als 'boven' en "beneden"
worden omschreven, meestal overeenkomen met het volgende en vorige
perceel in het morgengeldregister. Hoewel de opbouw verschilt, is een
dergelijk systeem onder meer ook toegepast in de oudschildgeldregisters
van 1536/1600. En bovendien zijn er de huisgeldregisters van
1517/1525. In dat laatste register staan ook de minvermogenden ver-
meld.
Bruikbaar zijn ook de opgaven van percelen die moesten bijdragen in
het dijkonderhoud uit het archief van de waterschappen Lekdijk (16de
eeuw) en de thinzen van de Dom (1499, 1505, 1550, 1600 en verder)
met stukken grond onder andere in Cothen, Amerongen en Doorn en
Hofgoederen of tafelgoederen van de bisschop, vooral in Vechten en
Bunnik (ca. 15.30 - ca. 1567).
In zeer vele gevallen is het mogelijk gebleken om de bewoners van 1536
in verband te brengen met die van 1600 door onderlinge combinatie van
de verschillende gegevens. Een aantal families uit deze streek blijkt
inderdaad afkomstig te zijn van boerderijen: Van Kouwenhoven (Kou-
wenhoven onder Zeist), Van Vulpen (Velpen, tussen Doorn en Drieber-
gen) Van Schaik (Schadewijk tussen Odijk en Werkhoven), Van Oost-
rum (Oostrum en We.strum waren plaatsbepalingen t.o.v. het oude
kasteel Utengoye in het Goy) en Dalenoord (Odijk). Een andere groep
families stamt van "steynen" (stenen) huizen: Ciroenesteyn en Hinder-
steyn (Langbroek), Dorresteyn (Driebergen); Griffensteyn (Zeist). In
-ocr page 18-
17
Doorn staan twee stenen huizen waar we zelfs de stichter van kennen:
Vossesteyn is gebouwd door ene Vos en Geresteyn door ene de Geer.
Dat geldt ook voor twee Langbroekse huizen: Cruyvestein en
Wittesteyn, niet gesticht door de adel maar respectievelijk door boer de
Cruyf en boer de Wit.
Het Hof van Utrecht Een derde bron is te vinden in het archief
van de Staten van Utrecht. Vaak werden processen over doodslagen,
caféruzies, erfeniskwesties en allerlei civiele zaken aangespannen in de
dorpen. Helaas is het rechterlijke archief in de plaatsen zelf deerlijk
gehavend', maar men ging in beroep bij het Hof en het archief daarvan
zit vol verrassingen. Er is een redelijk doorlopende reeks beroepszaken
bewaard gebleven sinds 1535. Als je voorouders geen bezit hadden
waardoor ze terug te vinden zijn, laten ze dan in elk geval iets uitge-
spookt hebben wat niet deugt, want ook dan vind je ze terug.
De Stad Utrecht Een vierde omstandigheid tenslotte die van posi-
tieve invloed is op onderzoek in onze streek is de nabijheid van enkele
steden en wel speciaal van de stad Utrecht. Met een rijk notarieel
archief vanaf ca. 1560 en vele andere stukken van de geestelijke stich-
tingen terugreikend tot in de middeleeuwen, is het archief van de stad
een onuitputtelijke bron - ook voor de geschiedenis van geslachten op
het platteland. Immers men ging naar de stad voor z'n testament of
zieleheil (schenking van land!), men deed zaken met korenkopers en
brouwers; men bestelde nieuwe broeken en schoenen in de stad, ver-
kocht er zijn ossen en paarden en vocht er zijn vetes uit in een van de
vele kroegen en zocht men er geen zieleheil, dan maakte men er fortuin
zoals de familie De Wijkerslooth de Weerdesteyn', maar ook bijvoor-
beeld de Ridder van Groenesteyn. Het archief van de stad - ook het
zogenaamde Raads Dagelijks Boeck'" (met bijvoorbeeld voogdij-aante-
keningen en doodslagen - ook van buiten de stad) en de schepenenmi-
nuten ', bergt veel geheimen voor wat betreft de boerengeslachten uit
de omgeving.
8.       De stukken van de dorpsgerechten zijn door het RAU uit het rechterlijk archief gehaald
en ondergebracht in het nieuwe fonds: "dorpsgerechten". Van Driebergen en Werkhoven
is er vrijwel niets.
9.       Zie: M.S.F. Kemp: "De oorsprong van het adellijke geslacht De Wijkerslooth" in: De
Nederlandsche Leeuw
CV (1989) nr 2-5 kolom 102-146.
lü. Gemeentearchief Utrecht (GAU), Stadsarchief I nr. 13.
11. GAU, Stadsarchief 1 nr. 703 e.v.
-ocr page 19-
18
Voor we naar concrete situaties gaan, wil ik wijzen op twee hulpweten-
schappen, de topografie en de heraldiek.
Topografie betekent letterlijk: plaatsbeschrijving. Kaarten zijn hierbij
een belangrijke informatiebron. Vaak werden topografische aanduidin-
gen die destijds vanzelf spraken gebruikt om mensen uit elkaar te hou-
den. Zo onderscheidde men Jan Acrts aan de Leede in Houten van Jan
Aerts op Heemstede. Een achternaam met daarin de aanduiding van
een plaats of watergang, duidt meestal op de historische oorsprong van
een familie: Van Dalenoord, van Oostrum en van Schayck noemde ik al,
maar de lijst is sterk uit te breiden: van de Leemkolk (Cothen/Werkho-
ven), van Broekhuizen (Doorn), Indeneng (Wijk bij Duurstede), Coppel
en van Reumst (Bunnik) enzovoort. In feite bleek ook de (thans adel-
lijke) familie De Wijckersloot ooit aan de Wijkersloot te hebben ge-
boerd en niet - althans niet direct - verwant te zijn aan de adellijke
familie De Wijkersloot uit de middeleeuwen.
Heraldiek is de zegel- of wapenkunde. Er bestaat een wijdverbreid
misverstand dat alleen adellijke geslachten over een wapen beschikken -
net zoals het misverstand dat alle Nederlanders pas in 1811 een achter-
naam aannamen. Wat de wapens betreft: op het eind van de 16de eeuw
beschikten zeer veel van de grotere leidende families in het Kromme
Rijngebied over een zegel waarmee zij als schout of schepen of pachter
van land officiële stukken konden bekrachtigen. Vaak blijkt dat men
zo'n zegel niet willekeurig kiest, maar daarmee aangeeft tot welke
familiegroep men zich rekent, families die soms teruggaan tot oude
adellijke en zelfs ministerialengeslachten. Veel voorkomend zijn een
gekanteeld schildhoofd (zie het wapen van Zeist, maar ook dat van de
familie van Wijck), een dwarsbalk van vair (Ulengoye), drie bemmeis
(Van Bemmel), drie zuilen (Van Zuilen, Van Vianen) en een of meer
adelaars. Veel voorkomend is ook het wapen van de familie Van Schalk:
drie lelies. Vaak geeft zo'n wapen net de ontbrekende schakel tussen de
gebruiker en de familie waar deze toe behoort. Soms geeft het wapen
zelfs de relatie met oude adellijke geslachten aan. Soms "groeit" een
wapen. Zo blijken de Van Blanckendaels, één van de 17de eeuwse
ambtenaren/regentenfamilies in de stad Utrecht, van oorsprong uit het
Kromme Rijngebied te komen. De stamvader is Claes Symonsz., smid te
Werkhoven, vermeld in 1507/1517. Zijn kinderen gebruiken een zegel
met drie hoefijzers, een wapen dat hun beroep aangeeft. Zijn zoon.
-ocr page 20-
19
Gijsbert Claesz. gebruikt dit wapen. Hij begint als smid, maar brengt
het tot schout en landbouwer in Werkhoven. Achterkleinzoon Aert
Claesz. van Blanckendael is schout van 't Goy en Houten. Ook hij ge-
bruikt het wapen met de drie hoefijzers, maar nu opeens vergezeld van
een keper. Waar kwam die opeens vandaan? Was dit een ouder familie-
wapen dat zijn grootvader was vergeten of bewust niet meer gebruikte?
Wilde hij het sprekende wapen in ere houden maar ook een nog ouder
familiewapen (de keper) in ere herstellen en maakte hij aldus een
"mix"? Het is nog onduidelijk.
Een slotopmerking: soms is het mogelijk dat je gegevens aan elkaar
kunt knopen door het vóórkomen van bijzondere voornamen zoals Pel-
grum in de familie Van Vulpen. In onze streek hebben ook voornamen
als Krijn, Eerst en Daam een signaalfunctie. Overigens stelt Dekker als
een van de argumenten waarom Heribertus patroon van de Odijkse kerk
zou moeten zijn geweest (en niet Nicolaas), dat men in Odijk in de
14de eeuw en later een grote voorliefde had voor de naam Her(i)bert.
Maar dit argument lijkt niet juist, want buiten Herbert Rumersz. en zijn
nazaten kwam deze voornaam te Odijk vóór 1453 niet voor. Hij was
daarentegen in Vreeswijk en omgeving wel gangbaar.
Doodslag in Odijk In 1583 wordt Jan Cornelisz. alias "metten vle-
gel" gebannen uit het land van Utrecht omdat hij een "calis" te Odijk
die hem achterna zat uit "gram ende haestichen moet" met een vlegel zo
geslagen had dat hij ervan stierf'^ Wie zich ondanks zo'n verbanning
toch weer liet zien, liep het risico dat hij alsnog een zwaardere straf
zou krijgen. Zo ook Jan Cornelisz. Omdat hij toch weer gesignaleerd
was 'vagabundsgewijs op den huysman lopende" (landloperij) werd hij
op 8 mei 1584 onthoofd.
In twee andere gevallen zal er waarschijnlijk alcohol in het spel zijn
geweest, bijvoorbeeld toen ten huize van Peter Jansz., brouwer te Odijk,
Lambert Willemsz. (van Bemmel), boer op Schadewijck, Anthonis
Claesz. Vereem doodsloeg. Hij kreeg in 1584 strafvermindering".
Het derde geval speelt in 1647. Jan Jansz.'* wordt dan neergeslagen
12.      RAU, R.A, 99-4 (1583 augustus 28).
13.      RAU, R.A. 99-5.
14.     de zoon van Jan Aelbertsz., die in 1648 NH lidmaat in Odijk wa
-ocr page 21-
20
door Dirck Cornelisz., zoon van een kroeghouder te Vechten.
De Tachtigjarige Oorlog Een echt verslag van oorlogshandelingen
is er niet, maar wel komt de oorlog in de archieven meermalen naar
voren. Zo was er rond 1575 blijkbaar een inkwartiering in Odijk want
Laurens Jansz., de toenmalige koster en substituut schout, draagt van
1573 tot 1576 bij in de kosten van die inkwartiering en in 1578 verklaart
een arts over een behandeling die drie jaar geleden geschiedde "ten
tijde toen de hoogduitse soldaten in Odijk lagen". Individuele boeren
moeten hier onder geleden hebben want de kinderen van Anthonis
Claesz. Vereem zien in 1582 af van de erfenis van hun vader: "nae
rypelicken overwogen hebbende dese calamentose turbulente tyt ende
perjurie van roeff ende brant". Een nog openstaande vordering die de
Grote Clanderbroederschap nog op hem had wordt als oninbaar afge-
boekt: "daer is nyet en te haelen". Drie jaar later moet Cornelis Dirksz.
voor ƒ 150, te betalen aan inwoners van Enschede, worden vrijgekocht.
Een andere vermelding is die van Cornelis Cornelisz. Verburgh die in
1631 ruiter is geworden onder Van Bredero en in garnizoen ligt te Den
Bosch. Deze telg uit het oude geslacht Uytermeent geeft zijn Odijkse
broer toestemming voor de verkoop van hun ouderlijke goederen. Blijk-
baar is dit het moment waarop deze familie Uytermeent/Verburch uit
Odijk is vertrokken.
En dan mag Odijk onder zijn kinderen ook een "overloper" rekenen. In
1622 liep Jan Herbertsz., alias Jan Aertsz., geboren te Odijk over naar
de Spanjaerden". In hun dienst nam hij in het Goy Crijn Gysen gevan-
gen (een "Pauw"), maar werd tenslotte gevangen na een schietpartij
waarbij twee boeren om het leven kwamen. In 1625 eindigde deze na-
zaat van de eerder genoemde Herberen Rumersz. zijn leven op het
schavot.
Hofsteden Enkele voorbeelden van Odijkse hofsteden (boerderijen)
in relatie tot familienamen zijn er ook.
Vinkenburg en het Burgje": Ik denk dat het Burgje de oudste hofstede
15.      Hij is waarschijnlijk een zoon van Herberf Jansz. te Odijk die zich op 22 april   1597
onder curatele van zijn vrouw liet zetten wegens "groot verloop van zijn goederen
   door
zijn eigen verzuim, sober verstandt ende regiment ende dagelixen dronck". Een
   goed
voorbeeld gaf de vader daarmee niet aan zijn zoon.
16.      zie: M.S.F. Kemp, 'Vinkenburg en het Burgje' in Tussen Kijn en Lek 20 (1986) nr 2, p.
1 en nr. 3, p. 1.
-ocr page 22-
21
van de twee is. Misschien heette hij vroeger de Hogeborch - zo luidt
tenminste een Odijkse familienaam eind 14de eeuw. Leden ervan verko-
pen land daar in de buurt.
De hofstede Ten Rine wordt genoemd in 1301. In 1408 wordt Dale-
noord voor het eerst genoemd. Verder zijn bekend Kreyenhoeff en De
Boghe of de Beuch. Een Heynken van den Boghe wordt al in 1301
genoemd.
Tot slot In het zogenaamde blauwe boekje, waarin families staan die
zichzelf tot het Nederlands Patriciaat rekenen, staat een familie Vonk
te Rotterdam beschreven, die begint met Herbert Adriaensz. Vonk. Hij
moet een zoon zijn van Adriaen Cornelisz. Vonck te Odijk, gehuwd met
een dochter van Herbert Hendriksz. van Schayck. Adriaensz. boedel
heet in 1653 "desolaet". Bedelstaf en koningskroon hangen geen honderd
jaar aan dezelfde deur!
Vorig jaar vond ik in het Rijksarchief te Mons-Bergcn een akte uit 1627
waarbij 13 morgen te Odijk werd verhuurd aan de weduwe van Jacob
Hubertsz. op Rijsbrug' , hetgeen mag illustreren dat het zoeken en vin-
den van gegevens in archieven een hobby is die grensoverstijgende
kanten heeft!
's-Gravenhage,
M.S.F. Kemp.
17. Rijksarchief Mons-Bergen (Belgi«), familiearchief De Clercq Wissocq.
-ocr page 23-
22
Donselaar, een laarnaam bij Overlangbroek
In Van Goor's Aardrijkskundig woordenboek van Nederland leest men
bij Donselaar: "voormalige ridderhofstad bij Overlangbroek"'. In het
etymologisch woordenboek van De Vries staat bij Laar: "open plek in
bos, bosweide vergelijk oudhoogduits hlar 'weideplaats'. Laar bij Rhe-
nen heet in 855 Villa Hlara" . Bij het ontstaan van laren denkt men
aan menselijke activiteit of aan het vee dat meehielp open plekken in
het bos te maken en te houden. Volgens mij gaat men er aan voorbij
dat ook in de natuur zeer grote open plekken ontstaan ten gevolge van
de hoogveengroei. Het veenmosveen (hoogveen) is in feite de grote bos-
vernieler bij uitstek. Bij Leersum zien we op de topografische kaart het
Bredeveen. Direct oostelijk van Laren in het Gooi leest men Noordpol-
der te Veen, Zuidpolder te Veen en Binnendijk te Veen. Tussen Don-
gen en Loon op Zand kennen we een groot veengebied, hetgeen ook
blijkt uit de verkaveling. Tussen Rijen en Dongen staat op de topografi-
sche kaart de naam Laareind. Noordelijk van Weert (Limburg) liggen
het dorp Laar en de Laarderheide. Zuidelijk van Maarheeze ligt Laar
en ten zuiden daarvan het Aardbrandsven (aardbrand = turf). Westelijk
van dit laar ligt Kranendonk. Deze donk en het bos (hees) van Maar-
heeze lagen eens boven het veen en de rest onder het hoogveen. Bij
Wouw in het westen van Noord-Brabant was veel hoogveen in het verle-
den en men treft er de namen Westelaar en oostelijk en noordelijk van
Heerle Hazelaar (Hezelaar) aan. Een laar is dus eigenlijk een open
plek of inham in het oorspronkelijke oerbos, veroorzaakt door de ver-
nielende werking van het hoogveen (veenmosveen) op de bosvegetatie.
De naam hoort thuis in de vroege middeleeuwen. Op de hogere gronden
nabij zo'n laarnaam mogen we bewoning verwachten in de vroege mid-
deleeuwen. Het broekgebied Overlangbroek was dus gezien de naam
Donselaar in de vroege middeleeuwen een hoogveengebied. Door ont-
watering, gevolgd door inklinking en oxydatie (en mogelijk turfgraverij)
werd het uiteindelijk een broekgebied.
Boxtel,
H.J.M. Thiadens (historisch-geograaf).
1.        Van Goors Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland, 1968 p. 90
2.       J. de Vries: Etymologisch Woordenboek, Utrecht, 1959, p. 142. Zie verder; de topo-
grafische kaart 1:25000 (blad 39 B),
uitgegeven door de Topografische Dienst.
-ocr page 24-
23
Jaarverslag van de secretaris over 1990
Verslag van de algemene ledenvergadering, 25 januari te Bunnik
1.  Opening. De heer R..I. Butterman, die in de bestuursvergadering op
13 juni 1989, als opvolger van de heer L.M.J. de Keijzer, tot voorzitter
is gekozen, opende de vergadering met een kort welkomstwoord tot de
zeer kleine groep aanwezigen. Omdat er maar zo weinig leden aanwezig
zijn, wordt de officiële overdracht van de 'hamer' naar een volgende
vergadering verschoven. De kleine opkomst van leden was het gevolg
van de storm die in de namiddag onverwachts opstak en tot laat in de
avond voortduurde. Ook de spreker was hierdoor verhinderd om naar
Bunnik te komen. De voorzitter bedankt de bestuursleden, de redactie
van het tijdschrift en de bezorgers van periodiek en convocaties die de
vereniging jaarlijks enkele honderden guldens porto besparen en verder
iedereen die zich op andere terreinen voor onze vereniging inzette.
2.  Verslag van de kascommissie. De commissie bestond uit mw J. van
de Borselaar en de heer G.M. van Boetzelaer. Na inzage van de stukken
- waar zij geen aanmerkingen op hadden - bedankten zij de penning-
meester voor zijn precieze uitvoering.
3.   Verkiezing bestuursleden. De heer L.M.J. de Keijzer, afgetreden
als voorzitter, stelt zich voor een bestuursfunctie beschikbaar. Mw
H.M.J. Rossner treedt af en stelt zich niet meer herkiesbaar. Het be-
stuur stelt als nieuwe kandidaat voor: mw K. van der Wiele. Omdat er
geen namen van tegenkandidaten zijn ingediend, worden de heer de
Keijzer en mw Van der Wiele voor één termijn (her)benoemd. Er blijft
in het bestuur nog steeds één vacature.
4.  Rondvraag. Hiervan werd geen gebruik gemaakt.
5.  Sluiting.
Het ledenbestand
Op 1 januari 1990 lelde de vereniging 270 leden. 22 Nieuwe leden wer-
den ingeschreven, 8 hebben bedankt of zijn overleden. Het ledental
bedraagt op 31 december: 284.
Bestuurswijzigingen
Mw Huijs verliet in juni het bestuur wegens verhuizing. Het bestuur
vergaderde vijf keer. Door ziekte en overlijden van de voorzitter, de
heer Butterman, namen de heren De Keijzer en De Wit de taken van
-ocr page 25-
24
de voorzitter waar. Het overlijden van de voorzitter is een groot verlies.
In het decembernummer van het tijdschrift is een In Memoriam ge-
plaatst.
Bestuurssamenstelling per 1 januari 1990:
Voorzitter:                              R.J. Butterman, Wijk bij Duurstede.
Vice-voorzitter/Penningmeester: P.S.A. de Wit, Odijk.
Eerste secretaris:
                   mw M. Huijs-Oostveen, Wijk bij Duurstede.
Tweede secretaris:                 mw K. van der Wiele, Werkhoven.
Leden:                                     L.M.J. de Keijzer, Houten.
C. van Schaik, Utrecht.
Bestuurssamenstelling per 1 januari 1991:
Voorzitter:                              P.S.A. de Wit, Odijk.
Vice-voorzitter:                      O.J. Wttewaall, 't Goy.
Eerste secretaris:                   H.J.J. Steenman, Houten.
Tweede secretaris (P.R./lezingen): mw K. van der Wiele, Werkhoven.
Derde secretaris (notulen): mw C.E.A. van der Grind, Houten.
Penningmeester:                     mw J.A.M, van der Grind-van de Burgt,
Wijk bij Duurstede.
Leden:
                                     L.M.J. de Keijzer, Houten.
C. van Schaik, Utrecht.
Periodiek
Door het overlijden van de heer Butterman is in de redactie een vacatu-
re ontstaan waarin nog niet is voorzien. Het periodiek verscheen vier
keer.
Het verenigingsprogramma
Op 25 januari zou de heer A.J. Schuurman spreken, maar door de
storm kon hij Bunnik niet bereiken. Redactielid Reinders vulde de
leemte in het programma door voor de vuist weg de geschiedenis te
vertellen van het gebouw waar de avond was georganiseerd: De Witte
Huisjes in Bunnik. Waarschijnlijk zijn deze in de middeleeuwen ge-
bouwd als kosterswoning, maar toen de kerk geld tekort kwam, zijn ze
midden 17de eeuw aan de koster verkocht. Na diens overlijden bleek
het kortzichtige van deze daad: de kerk kon de nieuwe koster/school-
meester geen dienstwoning aanbieden. Hij heeft toen een tijdje in de
sacristie van de kerk gewoond, die sinds de Reformatie niet meer werd
-ocr page 26-
25
gebruikt. Daarna zijn de huisjes door een aantal ambachtslieden be-
woond. In 1764 bouwde de veerschipper op Utrecht een achterstuk aan
het huis en eind vorige eeuw werd in dit stuk een bakkerij gevestigd.
De kerk had zich in de 17de eeuw het recht van nakoop voorbehouden
en begin 20ste eeuw is hiervan gebruik gemaakt. In 1948 is de bakkerij
van Van Ettekoven verplaatst en raakten de huisjes in verval, tot ze in
1975 in het kader van een werkgelegenheidsproject zijn opgeknapt tot
kerkelijk centrum.
Op zaterdag 10 maart was er een excursie naar de Ste Gertrudiskerk
(Oud-Katholieke Kathedrale Kerk) aan het Willemsplantsoen te
Utrecht. Pastoor Ditmarsch hield voor 35 aanwezigen een korte inlei-
ding over de oud-katholieke kerkgeschiedenis in de Nederlanden sinds
de breuk met Rome in de 16de eeuw tot aan heden.
De plannen om een grotere kerk te bouwen ter vanvanging van de
nabijgelegen Ste Gertrudiskapel zijn door pastoor Deelder in 1890-92
gemaakt. In 1911 werd eerst een pastorie gebouwd en een jaar later
begon men met de bouw van de kerk ernaast. Architect E.G. Wentinck
jr. voorzag de neo-romaanse kerk van fraai schoon metselwerk, stijlvol
gestileerde decoratievormen, mozaïeken, muurschilderingen en beglazin-
gen. Op 6 mei 1914 kon de nieuwe Ste Gertrudiskerk worden ingewijd.
In de kerk hangen vele schilderijen uit de Utrechtse school van onder
meer Abraham en Hendrik Bloemaert en Gerard Honthorst. Ook heeft
de kerk een aantal relieken en prachtige kerkelijke gebruiksvoorwerpen
zoals 17de eeuwse gouden en zilveren kelken, bijbels en kazuifels.
Op 26 april hield M.S.F. Kemp in het Witte Kerkje te Odijk voor 35
aanwezigen een lezing over genealogisch onderzoek in het Kromme
Rijngebied, meer in het bijzonder over Odijkse families. De heer Kemp
is specialist op het gebied van de genealogie van onze streek tot 1650
en een door de leden gewaardeerd spreker en auteur. Een bewerking
van zijn lezing staat in dit periodiek.
Onze jaarlijkse grote excursie was dit jaar naar Munster, de oude
hoofdstad van Westfalen in Duitsland. Zoals gebruikelijk stond de
excursie ook dit keer weer 'voor de laatste keer' onder leiding van mw
van der Grind-van Hengstum. Met 52 mensen was de bus tot de laatste
plaats bezet. We bezochten in het morgenprogramma de Domkerk en
het archeologisch museum. Daar waren Nederlands sprekende gidsen
-ocr page 27-
26
aanwezig om een verhelderende uitleg te geven. De helft van de leden
bezocht de afdeling prehistorie, waar voorwerpen van de oudste bewo-
ners van Westfalen te zien waren; oudheden uit de brons- en ijzertijd
en vondsten uit de romeinse kampen te Lippe. De andere groep bezocht
de tentoonstelling over de Romeinse tijd in Westfalen.
Het middagprogramma bestond uit een uitgebreide stadswandeling door
Munster, waarbij een bezoek gebracht werd aan het raadhuis met zijn
schitterende gevel, één van de mooiste profane gotische bouwwerken. In
het raadhuis bevindt zich de vredeszaal waar in 1648 de 'Vrede van
Munster' werd gesloten. De raadkamer, het oudste gedeelte van het
raadhuis werd grotendeels gebouwd in de tweede helft van de 12de
eeuw. De stadswandeling ging verder langs het universiteitsgebouw,
door schilderachtige straatjes en zeer oude kerken, waaronder de Dom-
kerk met zijn bekende uurwerk. Al dit prachtigs kon niet verhinderen
dat een aantal 'cultuurliefhebbers' bezweek voor de verleidingen van de
zonnige terrasjes met grote pullen Duits bier. Ook in 1991 hoopt mw
van der Grind de excursie weer voor de laatste keer te organiseren.
De kleine excursie op 15 september ging naar Fort Rijnauwen in Bun-
nik. Onder leiding van de heren Van der Gaag en Kok werden maar
liefst 80 aanwezigen ontvangen met een korte dialezing, waarin al het
moois dat het fort te bieden heeft al vast in vogelvlucht werd behan-
deld. Het fort is meer dan een eeuw geleden gebouwd als onderdeel van
de nieuwe Hollandse waterlinie. Het moest de stad Utrecht verdedigen
tegen aanvallen van Kaiser Wilhelm, die overigens enkele oorlogen later
wel deze kant opkwam, maar dan zonder leger. Opvallend is hoeveel
aandacht er in dit fort voor het detail was. Zeer vakkundig metselwerk
was niet alleen sterk, maar ook een streling voor het oog. Na de tweede
wereldoorlog verloor het fort zijn militaire functie en werd het ingeno-
men door flora en fauna. Het is nu een beschermd natuurgebied. Voor-
al de vleermuizenkolonie, de grootste van west-europa op zo'n klein ge-
bied, is beroemd. De openstelling van het fort is zelfs afhankelijk van
deze kolonie want als de vleermuizen in september naar het reduit
trekken voor hun winterslaap mogen bezoekers er tot april niet meer
komen. Een recensie van het boek dat Arie van der Gaag over Fort bij
Rijnauwen schreef staat achterin dit periodiek. Wie het fort nog niet
bezocht heeft, kan bij de VVV in Zeist en Utrecht kaarten bestellen.
Voor groepen worden speciale rondleidingen georganiseerd.
-ocr page 28-
27
Op 23 oktober kon de heer Schuurman dan toch zijn lezing houden die
in januari 'verwaaid' was. Hij sprak in het dorpshuis te Werkhoven voor
52 aanwezigen over: Het leven op het platteland in de 19de eeuw;
plattelandsleven minder traditioneel dan gedacht", zijn dissertatieonder-
werp. Van zijn proefschrift is een handelseditie verschenen.
De 52 aanwezigen kregen een uitleg over hoe de ontwikkeling van de
materiële cultuur op het Nederlandse platteland zich heeft voltrokken.
De heer Schuurman deed zijn onderzoek aan de hand van bewaard
gebleven boedelbeschrijvingen uit de Zaanstreek, Oost-Groningen en
Oost-Brabant, waar hij de verschillen tussen schetste. Het voorkomen
van bepaalde voorwerpen is soms afhankelijk van de streek. Zo kom je
in een veenstreek in Oost-Groningen voorwerpen tegen die met turf en
turfsteken te maken hebben, terwijl in een waterrijk en industrieel
gebied als de Zaanstreek gereedschappen voor de botenbouw, oliemo-
lens en houtzagerijen voorkwamen. Het doordringen van bepaalde voor-
werpen geeft ook aan hoe ver het in een bepaald gebied met de ontwik-
keling is. Zo drongen nieuwe ontwikkelingen in de Zaanstreek veel
eerder door dan in Brabant of Groningen. En dan heb je nog voorwer-
pen die in het ene gebied al hun functie begonnen te verliezen, maar er
voor de sier nog bleven, terwijl die in andere gebieden nog gewoon in
gebruik waren. Uit de manier van boedelbeschrijving en de plaats waar
het zich in huis bevond is op te maken of het er voor de sier of voor
het gebruik stond. Zo zijn er in iedere tijd ontwikkelingen geweest
waardoor gebruiksvoorwerpen uit een eerdere periode hun functie van
gebruiksvoorwerp verloren en sierobjecten werden. Als sprekend voor-
beeld noemde hij de pendule op de schoorsteen boven de kachel. Vroe-
ger stond de pendule hier, omdat deze plaats boven de kachel er toch
was. Kachel en pendule waren toen normale gebruiksvoorwerpen, waar
men van afhankelijk was. Tegenwoordig hebben veel mensen CV laten
aanleggen en gebruiken ze voor de tijd hun kwartshorloge. Kachel,
schoorsteen en pendule zijn soms nog gebleven, maar hebben eigenlijk
geen echte functie, meer. Ze staan er alleen nog voor de sier.
De laatste lezing van dit jaar werd op 15 november te Cothen gehouden
door ons verenigingslid, de heer P.C.B. Maarschalkerweerd, gemeente-
archivaris van Amersfoort. Voor 40 aanwezigen behandelde hij de ont-
wikkeling van het notariaat. De oudste betaalde schrijvers kwamen voor
in het Lombardische rijk. Hij noteerde de ruilhandel-transacties. In het
Romeinse rijk kreeg het notariaat een veel duidelijker basisfunctie. De
-ocr page 29-
28
notaris inde hier de belasting op transacties voor de keizer. Het belas-
ten van bepaalde transacties via notarissen gebeurt nog steeds. De
notaris noteerde alleen wat hem verteld werd. Met uitleg of berechting
hield hij zich niet bezig, daarvoor moest men bij de rechter zijn. In het
Sticht was er al in de middeleeuwen sprake van kanunniken die de
notarisfunctie uitoefenden. Zij waren vooral betrokken bij het noteren
van de plicht tot afdracht van betalingen aan de bisschop of andere
kerkelijke instellingen. De oudste, met name genoemde notaris staat
vermeld in een charter uit 1340: Jan Tollenaar. In Wijk bij Duurstede
was in 1621 een notaris en ook Werkhoven had in 1671 een notaris.
Karel V bracht in de 16e eeuw een aantal vernieuwingen. Zo stelde hij
regels op voor hun bekwaamheid, toelating en reputatie. Sinds 1541
was er de plicht voor notarissen om een protocol bij te houden en
mochten transporten van onroerend goed alleen voor een notaris gebeu-
ren. In 1798 komt er de plicht bij om een index bij te houden van de
protocollen. Een belangrijke verbetering was de invoering van het ka-
daster in 1832. De notaris moet er zijn aktes laten overschrijven. Het
notarisambt is in 1842 bij wet geregeld en sinds 1961 worden aanko-
mende notarissen een staatsexamen afgenomen.
Er werden veel vragen gesteld, ook over technische zaken van het nota-
riaat. Een notaris die de lezing bijwoonde kon een aantal vragen, bij-
voorbeeld over de broederschap, beantwoorden.
H.J.J. Steenman,
secretaris.
-ocr page 30-
29
Financieel jaaroverzicht historische kring 1990
Inkomsten
Uitgaven
Saldo Rekening Courant
Lezingen
ƒ 315,80
per 31-12-1989
ƒ 446,70
Zaalhuur
312,00
Saldo Spaarrekening
Drukkosten periodiek
3961,55
per 31-12-1989
75,74
Typekosten periodiek
740,00
Saldo Portirekening
Porti
1236,33
per 31-12-1989
249,38
Bijdragen excursies
200,20
Contributie
6705,00
Onkosten secretariaat
426,32
Rente
12,51
Diversen
371,62
Verkoop losse
Saldo Rekening Courant
periodieken
1504,00
per 31-12-1990
1222,82
Sponsoring periodiek
100,00
Saldo Spaarrekening
Kruispost
500,00
per 31-12-1990
Saldo Portirekening
77,43
per 31-12-1990
729,26
ƒ 9.593,33
ƒ 9.593,33
P.S.A. de Wit,
penningmeester.
-ocr page 31-
30
Jaarverslag van de archeologische werkgroep
In 1990 kwam de werkgroep op 25 zaterdagen bijeen, waarvan er 20
werden besteed aan veldverkenning. Op 5 zaterdagen werden excursies
georganiseerd en een museum bezocht.
De veldverkenningen werden gedaan na graafwerkzaamheden ten behoe-
ve van de woningbouw in Houten. Veel is hierover niet te vermelden.
De vondsten beperkten zich tot enkele aardewerkscherven van recente
datum.
Wel is interessant te vermelden dat bij de graafwerkzaamheden ten be-
hoeve van de riooloverstort en de aanleg van de biezenveiden aan de
Doornkade op circa één meter onder het maaiveld een groot aantal
boomstammen zichtbaar werd. De stammen hadden een lengte die
varieerde van zes tot acht meter met een stamdikte van 25 tot 30 cm.
Alleen het stamhout was nog aanwezig; het dunnere hout (onder andere
dat van de takken) was vergaan. De ligging van de stammen is van west
naar oost. Het vermoeden bestaat dat deze bomen in het verleden deel
uitmaakten van een bos en met een westerstorm zijn omgewaaid. Door
overstromingen zijn ze in de daarop volgende eeuwen onder een meter
dikke kleilaag komen te liggen en daardoor gedeeltelijk bewaard geble-
ven. Een geïnteresseerde wetenschapper is hiervan op de hoogte ge-
bracht.
Tot slot wil ik alle medewerkers van de werkgroep heel hartelijk bedan-
ken voor de prettige samenwerking en de grote inzet bij onze werk-
zaamheden.
L.M.J. de Keijzer,
voorzitter van de archeologische werkgroep.
-ocr page 32-
31
Recensie
A.van der Gaag: Fort bij Rijnauwen
Rondom de stad Utrecht ontstonden in de tweede bouwfase van de
Nieuwe Hollandse Waterlinie (1867-1880) de forten Ruigenhoek, Voor-
dorp, Rijnauwen, Vechten, Hoofddijk en 't Hemeltje. Uit de eerste
bouwperiode (1816-1824) dateren de forten De Klop, Gagel, Blauwka-
pel, De Bilt, Vossegat, Jutphaas en de vier Lunetten op de Houtense
vlakte. Informatie over deze fortificaties is te vinden in het boek van G.
Koppert De forten rond Utrecht. Verdedigingswerken in de
Nieuwe Hollandse Waterlinie
(Utrecht, 1983).
Over fort Rijnauwen, gelegen in de gemeente Bunnik (met zijn opper-
vlakte van ruim 31 ha het grootste fort van de Nieuwe Hollandse Wa-
terlinie), dat gebouwd werd in de jaren 1867-1869, is nu een afzonder-
lijk boekje verschenen. Het is geschreven door Arie van der Gaag, één
van de gidsen van het sinds 1 mei 1990 voor het publiek opengestelde
fort. De leden van onze Historische Kring die deelnamen aan de na-
jaarsexcursie hebben met hem kennis gemaakt bij de diapresentatie in
het voormalige kruithuis; een deel van de groep werd vervolgens door
hem rondgeleid over het fortterrein, andere gidsen namen de overige
deelnemers voor hun rekening. Voor wie deze excursie gemist heeft, is
een rondleiding (aanmeldingen via de VVV's Utrecht en Zeist) beslist
aan te raden!
Nadat Defensie het fort in 1966 verliet, kreeg de Universiteit het in zijn
bezit in verband met uitbreidingsplannen van het nabijgelegen universi-
teitscomplex De Uithof. Deze plannen raakten gelukkig van de baan en
sinds 1984 is Staatsbosbeheer de eigenaar.
In het boekje komen uiteraard de militaire zaken (met name de bouw-
kunde) ter sprake, maar ook de specifieke natuurwaarden van hel ter-
rein. Er wordt informatie gegeven over de flora en fauna (met name de
paddestoelen, vleermuizen, insekten, amfibieën, reptielen, vissen en
vogels). Degenen die in goede winters rond het fort schaatst, kan het
geluk hebben - zoals ik enige jaren geleden - hoog in de bomen een
groep ransuilen te zien zitten. Dat schitterende beeld vergeet je je leven
niet meer.
Het is een goede gedachte geweest om een verklarende lijst van moeilij-
ke militair-bouwkundige termen op te nemen. Het bewijst de lezer veel
-ocr page 33-
32
nut, want op bijna elke bladzijde wordt men er mee geconfronteerd.
Toch waren er nog een paar termen, zoals keel (keelgracht, keelface),
escarpgalerij, binnenlandhoofden, die niet verklaard waren en waar de
leek moeite mee zal hebben.
In een klein paragraafje komen ook nog de vroegere sociale gevolgen
voor de Bunnikse gemeenschap naar voren, zaken waar men niet in eer-
ste instantie aan denkt bij dit onderwerp, maar die tot nadenken stem-
men.
De al te kritische lezer moet langs enkele foutjes die er altijd wel in
zo'n boekje zitten (hoe kan dat ook anders bij een dergelijk breed
onderwerp), heen kijken en vooral genieten van de fotografische docu-
mentatie. Aardige foto's zijn er bijvoorbeeld in opgenomen van de
kunstuitingen op de muren binnen in het fort, gemaakt door (helaas
onbekende) militairen gedurende de mobilisatietijd 1914-1918. Dat de
foto's met name de kracht van het boekje vormen zal niemand verba-
zen: Van der Gaag is immers uit de wereld van de fotografie afkomstig.
Na de bezichtiging van het fort is het boekje een goede weergave van
en aanvulling op dat wat de gidsen vertellen.
Odijk,
Marijke Donkersloot - de Vrij
A. van der Gaag: Fort bij Rijnauwen. Middelpunt van de Nieu-
we Hollandse Waterlinie. Uitgave Henk Reinders, Bunnik 1990.
74 pp. ISBN 90-72507-04-5. f 12,50. Te koop in de boekhandel
of franco thuis door overboeking op postrekening 5404619 of
bankrekening 49.20.47.294 t.n.v. H. Reinders, Bunnik.