Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied
Tussen Kromme Rijn en Lek Jaargang 25 Nummer 2 jimi 1991
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk;
L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4, 3984 LK Odijk, tel. 03405-62019.
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03404-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele,
Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15), over te maken op rekeningnummer 32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585). Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten. Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provirKie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
Het kapittel van St. Marie en de tiendkaart van 't Goy en Houten uit 1640 |
|||||||
Inleiding
Het kapittel van St. Marie is één van de vijf kapittels die de stad Utrecht heeft
gekend . Als eerste stichtten Willibrord en Bonifacius in de zevende eeuw de kapittels van Oudmunster en die van de Dom. In 1036 stichtte bisschop Bemul- fus het kapittel van St. Jan. Omstreeks 1048 voegde bisschop Bemulfus daar het kapittel St. Pieter aan toe en in 1083 stichtte bisschop Koenraad tenslotte het kapittel van St. Marie. Deze vijf kapittels van Utrecht hebben gedurende de middeleeuwen een grote invloed uitgeoefend op het geestelijk en wereldlijk bestuur van het bisdom. Ieder kapittel had zijn eigen rechten, voorrechten en verplichtingen en de onderlinge verhouding was door bisschoppelijke besluiten geregeld. De leden van het kapittel werden kanunniken genoemd vanwege hun kanonieke
levenswijze^. Ze hadden een stem in het kapittel en een bepaalde plaats in het koor. Een kapittel bestond uit vele kanunniken die een prebende hadden, dat wil zeggen een inkomen uit de kerkelijke bediening of uit de kerkelijke goederen. Daarvoor moesten de kanunniken regelmatig aanwezig zijn in het koor, en assisteren bij de kerkdiensten zoals dat in het reglement was voorgeschreven. Omdat de kanunniken vanwege hun drukke werkzaamheden dikwijls niet konden deelnemen aan de koordiensten stelden zij vicarissen aan. Er waren ook vicarissen die in de parochiekerken in de stad of op het platteland de functie van kapelaan of pastoor vervulden. Aan het hoofd van het kapittel stond de proost. Hij stelde de deken aan en
bevestigde de parochiegeestelijken van de verschillende kerken die tot zijn rechtsgebied behoorden. Door zijn hoge functie had de proost een voorname plaats in het kapittel. De tweede plaats in rang was die van de deken. Hij had samen met de proost het beheer van de goederen. Hij had de leiding in de koordienst en oefende de rechtsmacht uit in het kapittel. Dan volgde de scholas- ter, die meerdere functies tegelijk uitoefende. Hij was belast met de zorg voor het onderwijs op de kapittelschool en examineerde de leerling-kanunniken. Ook had hij de leiding van de koorzang en was zelf dirigent. Tot slot was hij ook nog secretaris van het kapittel. |
|||||||
1- P.G.F. Vermast, "De Heeren van Goye" in De Nederlandsche Leeuw T.Xm (1949) nr 9/10
en LXrV (1950), nr 8/9.
2. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming, Amsterdam, 1859, ai. n.
|
|||||||
Ook een belangrijke functie was die van de kameraar. Hij had de administratie
van de goederen die behoorden tot het kapittel. Daarnaast werden door verschil- lende kanunniken nog andere functies vervuld, zoals die van koster en schatbe- waarder die zorgde voor het onderhoud van de kerk. In oorsprong woonden de kanunniken gezamenlijk in hun mimster (=klooster;
vergelijk het Engelse: monastry). Maar op den duur veranderde deze leefwijze en gingen de kanunniken op zichzelf wonen met eigen personeel in zogenaamde kloosterhuizen. Aan het kapittel was een school verbonden waar jongemannen een opleiding volgden om kammnik te worden. Het kapittel zorgde voor hun levensonderhoud en de kosten van hun opleiding. Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat voor het instandhouden van het
kapittel en kerkgebouw grote sommen geld nodig waren. Deze werden gedeelte- lijk verkregen uit de kerkdiensten, maar in hoofdzaak uit de goederen die de kapittels door schenkingen hadden ontvangen. We zullen ons niet verder bezighouden met de kapittels in het algemeen, maar onze aandacht richten op het kapittel van St. Marie en de tienden van 't Goy en Houten. Al direct na de stichting van het kapittel van St. Marie in 1083 had bisschop Koenraad het kapittel als bron van inkomsten het tiendrecht van 't Goy en Houten geschonken. Het tiendrecht was een kerkbelasting die al door Mozes in de joodse wet was vastgelegd' en door de eerste Christenen is overgenomen^. De eigenaars of pachters van landerijen moesten het tiende deel van de oogst of de geboren dieren aan de tiendheffer afdragen. Voor 't Goy en Houten werd de opbrengst van de tienden omschreven als: de grove of de korentiend (granen), de korte of de smalle tienden (veldvruchten) en de krijtende tiend (lammeren, kalveren en biggen). Chronologisch gezien kende het kapittel twee soorten tienden: de alleroudste tienden van landen die bij de komst van de kerk al in gebruik waren en door bisschop Koenraad waren geschonken en de tienden van landen die later door ontginningen in gebruik kwamen, de novale (nieuwe) tienden. Deze ontvangt het kapittel in 1208 in een schenking door bisschop Theodoricus*. Doch in de beschrijving van de tiendblokken in deze oorkonde, waren de oude en de nieuwe tienden nergens afzonderlijk beschreven. Het zijn de tienden in de dorpen Houten, Loerik, Westrum, Oostrum en de tienden op de Dennen- of Gravenwaard. Mogelijk behoorden deze twee laatste tiendblokken tot de novale tienden. Maai reeds lang voordat de kerk van Utrecht grondbezit en tiendrechten kreeg
in 't Goy en Houten was het Kromme Rijngebied - waarin 't Goy en Houten |
||||||
3. zie in de Bijbel, Leviticus 27:30.
4. J. Kosters, Het oude tiendrecht, Arnhem, 1909.
5. C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen, Zutphen, 1983, p. 133-140.
|
||||||
zijn gelegen - deel van het gebied dat door de Heren van Goye in naam van de
koning werd bestuurd. Van de Heren van Goye gaat de geschiedenis terug tot het begin van de tiende eeuw met Heer Waltger als stamvader, die in 't Goy een kasteel had met eigen gronden'. Dit grondgebied viel in de tweede helft van de tiende eeuw uiteen door schenkingen van de koning aan de Utrechtse kerk. Hiermee begon de aantasting van de macht van de Heren van Goy en kreeg de kerk steeds meer invloed. De heren van Goye werden op den duur leenmannen van de bisschop. Met de kennis van deze ontwikkeling is het duidelijk waarom er in 1227 een
geschil ontstond tussen kapittel van St. Marie en de Heer van Goye over het bezit van de tienden van 't Goy en Houten. De Heer van Goye voerde aan dat hij de tienden op gronden van zijn oudste rechten in leen hield van de bisschop. Indien hij de tienden in leen hield van de bisschop zoals hij beweerde, waren hij en zijn opvolger alleen gebonden aan de leenverplichting, maar het kapittel van St Marie ging er van uit dat hij door schenkingen van de bisschop de tiendgoede- ren in 't Goy en Houten in bezit had. Dit maakte een groot verschil want als het kapittel in het gelijk gesteld werd dan zou de Heer van Goye de tienden moeten pachten, met de kans dat hij een zeer grote pachtsom moest gaan beta- len. Maar het hield ook in dat het kapittel de pacht voor een aantal jaren kon uitgeven zodat bij inschrijving ook andere personen de tienden konden pachten. Herhaaldelijk komt de Heer van Goye terug op zijn aanspraken, maar op 1 juli 1278 werd het kapittel in het gelijk gesteld en moest de Heer van Goye voortaan de tienden pachten'. In 1388'is een lijst opgemaakt met de namen en de grensbeschrijving van de
tiendblokken: Kijckoverdijk, Kijkennes Tullentiende, die Meertijende, Oestrom- merhofstede, Oestrommerlaer, die Cruustiende, die Molentiende, Myddelvelt, den Camptienden, Westrommerweijde, den Hennensprong, Elijaesvelt, die Gheertiende, Loerickerhofstede, Loerickerweijde en de Houtensetijende. Hier zien we dat de zes tiendblokken van 1208 met uitzondering van de Houtense tiend zijn opgesplitst in zeventien blokken. Later zullen wij de namen nog eens terug vinden op de tiendkaart van 1640 maar dan opgesplitst in 27 blokken. |
||||||||
Het innen en verpachten van de tienden
In zijn oudste vorm werden de tienden door de kerk van Utrecht zelf ingeza-
meld voor eigen consumptie of doorverkocht. Het kapittel van St. Marie heeft dit systeem vereenvoudigd door de tienden te verpachten. De pachter betaalde |
||||||||
6. Vennast (noot 1), p. 273-280.
7. P.M. Heijmink Liesert en LM.J. de Keijzer: Schalkwijk, Houten, 1966 blz. 77-79.
8. R.A.U., St. Marie 778 (1388-1389).
|
||||||||
een bepaald bedrag aan het kapittel en moest er zelf voor zorgen dat de tienden
binnen kwamen. Met de verkoop van de goederen moest hij het pachtbedrag er uitkrijgen en liefst winst maken. In de pachtbrief van 5 juli 1392' lezen we dat Ghisebrecht Uten Goye de tienden in 't Goy en Houten pachtte voor de tijd van elf jaar, jaarlijks voor 300 pont (=gewichtspond zilveren munten, ± 240 stuks) en 75 pont zwart tomoyse (=gewichtspond koperen munten). In datzelfde pachtcontract erkent hij ook dat de tienden van 't Goy en Houten "grote en cline, alsoe si ghelegen sin, toegehoren en van outs toebehoert hebben den Deken en kapittel van Sinte Marien kerke Tutrecht". Vermoedelijk werd dit pachtcontract al meer dan een jaar voordat het van kracht werd (5 juli 1392) opgemaakt want Ghisebrecht was op 21 augustus 1391 overleden'". Daarom is er op 15 juli 1392 een nieuw pachtcontract geschreven voor de oudste zoon van Ghisebrecht, Heer Henric van Vianen voor tien jaren. In dit contract heeft men ook de muntsoort gewijzigd in de dan meer gangbare schild. De pachtsom bedraagt dan 225 gouden schilden per jaar (een gouden Franse munt die in 1337 in omloop is gebracht". In de daarop volgende jaren komen we als tiendpach- ter nog de rechtsopvolgers van de Heren van Goye tegen. Maar op 1 juli 1416 is het de stad Utrecht die dan meer geboden heeft en voor tien jaar pachter is'^. In 1543 worden door de deken van St. Marie voorwaarden gesteld voor het verkopen van de krijtende en de korentiend". De verkoop van de tienden zal voortaan geschieden op St. Maarten in de winter (11 november). De betaling kon in twee gedeelten worden gedaan: de eerste helft van het bedrag op St. Maarten in de winter en de tweede helft op S. Petrusdag ad Cathedram (22 februari). Bij de verkoop rekende het kapittel bij ieder tiendblok een oudschild tot ransoen (=opgeld), te betalen aan de kameraar voor St. Gielisdag (1 september). De tienden werden bij opbod verkocht; de kopers heetten tiendenaren. |
|||||||
De kartering van de tienden in 1640
Na de invoering van de Reformatie in 1580 is het kapittel van St. Marie met zijn
bezittingen overgegaan in handen van een nieuw (protestants) bestuur. Het is duidelijk dat dit gepaard ging met grote veranderingen. In deze nieuwe situatie besloot de deken van St. Marie om in 1640 aan de landmeter Jan van Diepenem opdracht te geven de tiendblokken van 't Goy en Houten op te meten en in |
|||||||
9. R.A.U. St. Marie 773 (1392 5 juli).
10. R.A.U. HS 332 f. 90 (1394 19 september).
11. R.A.U. St. Marie 773 (1392 15 juli).
12. idem (1416 1 juli).
13. idem 774 (1543).
|
|||||||
kaart te brengen'*. De karteringsopdracht is door Jan van Diepenem in een
sierlijk cartouche in een prachtig handschrift op de tiendkaart aldus geschreven: "Door last van de Ed. Heeren Deken en de Capittel van St. Marie 't Utrecht hehbe zich onders. ghesworen landmeter inden jare 1640 dese afghebeelde Capittels thienden gemeten streckende over 't Goy ende Houten met een ghedeelte van Dwersdijck welcke voors. thienden ick op dese caerte met de numeris ende coleuren in seven ende twijntich blocken gedistingueert hehbe in de nevenstaende tafel de namen van hlocken mette grootte van capittels landen onder dese thienden ghelegen 'd welcke met gheel gecoleurt sijn en wie die gebruijct mette letteren A.B.C, aengewesen ende de grootte bijsonder in ijder partije: Item van hofsteden ofte landen tiendvrij gehouden werden, zijn wit gelaten en niet gecoleurt Dat alles volgens de aenwijssinghe van thiend- hxrvels over 't Gay en Houten J van Diepenem "
|
|||||
14. idem 772 (1640).
|
|||||
r'coY eTj houten, anno 1^40.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CAERTE \^D£
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'[v?!r^vtt^'^
|
|
*Tr^: ."*-'-!:^-i:t.^4f"A^""-"* •*^'-'*':5:«-te.^-»-^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
j<«r»^ v-Y
tl ^in.JmfiMlr
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L*- »"■
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Z)e tiendkaart vervaardigd door de landmeter Jan van Diepenem ^^^' gekopieerd door de schrijver van dit artikel.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het door van Diepenem in
1640 gekarteerde gebied
(het tegenwoordige Houten
■ binnen de ringweg ■
is gearceerd)
|
||||
Op de tiendkaart zien we dat de grootste van de 17 tiendblokken zoals die in
1388 werden vermeld, in 1640 zijn opgesplitst in 27 blokken: 1. Het Overste Kijckverdijk
2. Het Nederste Kijckverdijk
3. 't Overste Kijckenes
4.'t Middelste Kijckenes 5. 't Nederste Kijckenes
6. Tullen Thiendt
7. Oosterlaeck
8. De Cruijsthiendt
9. De Meerthiendt
10. Oostrummer Hofstadt
11. De Meulen Thiendt
12. De Overste Westrummer Weijde
13. 't Overste Middelveldt
14. De Overste Campthiendt
15. 't Nederste Middelveldt
16. De middelste Westrummer Weijde
17. 't Neerste Westrummer Weijde
18. 't Nederste Campthiendt
19. De Hennespronck
20. Heliasvelt
21. Loerickerweijde
22. De Schaft Thiendt
23. De Overste Loericker Hofstadt
24. De Nederste Loericker Hofstadt
25. De Geerthiendt
26. De Houterthiendt
27. De Lobbenthiendt.
Van deze 27 tiendblokken is tevens een nauwkeurige grensomschrijving gemaakt,
met de vermelding van het oppervlak van ieder blok en het gebruik van de grond waarbij bouwland en weiland weiland-boomgaard is onderscheiden". Het totale oppervlak van de 27 tiendblokken bedraagt 2089 morgen en 210 roeden (1 moi^en van 0,8516 Ha is verdeeld in 600 roeden) waarvan 1764 morgen en 170 roeden in bouwland en 325 moi^en en 40 roeden in weiland-boomgaard. De oppervlakte bouwland was dus ruim vijf keer zo groot als die van weiland en boomgaarden. Op de tiendkaart worden rond de meeste boerderijen boomgaard- |
|||||
15. RAU St. Marie 771 (1640).
|
|||||
10
jes aangegeven en zien we dat er langs de perceelsgrenzen en wegbermen bomen
zijn geplant. De tiendblokken zijn gelegen op de Houtense stroomrug, die met een breedte
van 1,5 km van Cothen via Dwarsdijk en 't Goy naar Loerik loopt. Daar splitst zich een westelijke tak af (de Jutphase stroomrug) terwijl de Houtense stroomrug vanaf Loerik in noordelijke richting naar Bunnik doorloopt'*. De stroomruggen zijn de hoger gelegen gronden die al vanaf het begin van de jaartelling zijn bewoond. De percelering op de stroomruggen is die van de vroegere blokverka- veling, hetgeen op de kaart duidelijk is te zien. Het wegenpatroon heeft een natuurlijke vorm, dat wil zeggen slingerend door het landschap steeds over de hoogste pimten van de ene bewoning naar de andere. Bij de oude dorpskernen komen vele wegen samen. Ook de meeste watergangen hebben een natuurlijke loop zoekend naar het laagste punt om uiteindelijk in de rivieren uit te monden. In oude nederzettingen werden wegen vroeger aangeduid met steeg. Op de tiendkaart zien we onder andere: Meulensteeg (Meerwagenweg), Teunis Vonk- steeg (Hoogdijk), Wickenburghsesteeg (Wickenburgseweg) en Westrommersteeg (oostelijk deel van de Hoogdijk) De namen van toen belangrijke bruggen zijn: de Leebrug (Schalkwijkseweg-
Leedijk), de Loericksebrug (waar de Leesloot onder de Beusichemseweg gaat) en de Valeysbrug (waar de Crommesloot onder de Beusichemseweg gaat). Op de tiendkaart staat ook een aantal namen geschreven van eigenaars of pachters van landen die tiendplichtig waren. Namen die meerdere keren worden vermeld zijn: De Ridder, Van Oostrum en Van Schaijck. Oude, nog bestaande, boerderijen zijn: Loerickerweijde aan de Binnenweg,
Overdam aan de Rietdijk en Hennesprong eveneens aan de Rietdijk. Deze laatste is een verbastering van een oudere naam, namelijk Hindespronc. De boerderij is gelegen aan de Rietsloot waar een hinde wel overheen kon springen, maar een hen zeker niet'^ Maar ook zien we de namen van reeds lang verdwenen boer- derijen: de Fox aan de Leedijk, Donselaarshofstede gelegen aan de noordkant van de Houtense wetering tussen de Leebrug en Schonauwen en Doeyenborchehof- stede ten zuiden van de Dwarsdijk. Tot slot zien we op de tiendkaart in de letters A tot en met H aangegeven een
totaal van 50 morgen land die bij het kapittel van St. Marie in eigendom waren. Door de zoipmldige wijze waarop Van Diepenem de kaart maakte, zal de praktische waarde ervan vroeger groot zijn geweest. Uit de verkorte opsomming |
||||||
16. H.J.A. Beren<i$en, De genese van het landschap in het zuiden van de provincie
Utrecht, Utrecht, 1982, p. 161 v. 17. A.J. Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen, *s-Gravenhage, 1956, p. 123
nr. 143. |
||||||
11
van wegen, watergangen, boerderijen en persoonsnamen, blijkt echter ook welke
grote historische en topografische waarde de tiendkaart thans nog heeft, in het bijzonder voor de gemeente Houten. De Utrechtse kapittels bleven tot 21 februari 1811 in het bezit van hun tienden.
Op die datum werden bij een besluit van keizer Napoleon de kapittels ontbon- den en gingen de eigendommen met de tiendrechten over aan de staat. Bij de wet van 16 juli 1907 (staatsblad 222) zijn alle tienden met ingang van 1 januari 1909 opgeheven verklaard. |
||||||||
Nog enkele gegevens over de kaart en de auteur"
Ais wij de Caarte van de thienden over 't Gay en Houten vergelijken met onze
tegenwoordige topografische kaarten, blijkt hoe nauwkeurig Van Diepenem heeft
gewerkt.
Het is even wennen dat de noordpijl niet naar boven, maar naar rechtsonder
wijst, zodat de tekening de indruk wekt op zijn kop te staan. Niettemin komt
de afbeelding zeer duidelijk over mede doordat de kaart een grote schaal heeft,
namelijk 1:6000 (afgerond); de oude schaalaanduiding is in Stichtse roeden" bij
de schaalstok onderaan de kaart aangegeven. De afmeting van de kaart is 92 x
177 cm (hoogte x breedte); ze is zorgvuldig met kleur afgewerkt, maar helaas
nogal beschadigd^.
Het is de oudst bekende kaart van 't Goy en Houten en vanwege de gegevens
over grondboekhouding (de hiervoor besproken tiendblokken) aan te duiden als
een pre-kadastrale kaart^^ De kaart bezat rechtsgeldigheid want ze was gemaakt
door een beëdigd landmeter^.
Jan (Frederiksz.) van Diepenem (ook geschreven als 'Diepenen') was als landme-
ter beëdigd in Utrecht (20 oktober 1631) maar ook in Holland (9 augustus
1633)^'. Kennelijk wilde hij zijn landmeterswerkzaamheden in beide provincies
|
||||||||
18. Met dank aan Mw Y.M.E)onkersloot-<le Vrij.
19. 1 Stichtse roede was 3,75592 m. Deze oude Utrechtse maat werd gebruikt tot in het begin van
de 19de eeuw, voordat het metrieke stelsel werd ingevoerd. 20. De bij dit artikel afgebeelde, manuscriptkopie van de kaart is door mij vervaardigd in 1964. E)e
door beschadiging ontbrekende gegevens zijn daarbij zo nauwkeurig medelijk aangevuld. 21. Zie Y.M.Donkersloot-de Vrij, Topografische kaarten van Nederland vóór 1750.
Groningen 1981, p.37 en de beschrijving van de kaart op p.95 nr 349, ingetekend op bladwijzer- kaart nr 10. 22. In het artikel 'De kaart van de provincie Utrecht van Bemard de Roij' in Tussen Rijn en
Lek, 1991, jrg 25 nr.1 meer informatie daarover in noot 3. 23. Zie E.MuUer en K.Zandvhet, Admissies als landmeter in Nederland voor 1811,
Alphen a/d Rijn 1987, p.105 en 167. |
||||||||
12
verrichten.
Over zijn leven is tot dusver weinig bekend, behalve dat hij in de stad Utrecht
heeft gewoond (in 1633, waarschijnlijk ook daarvoor en daarna) en dat zijn zoon Floris eveneens landmeter was sinds 30 april 1661 (geadmitteerd in Utrecht)^*. Er bestaan kaarten die zij samen hebben gemaakt. Jan van Diepenem moet vóór oktober 1675 overleden zijn, blijkens de aandui-
ding "J. van Diepenem zaliger" in een 17de eeuws archiefstuk^'. Er is over de kaarten van hem en zijn zoon nooit afzonderlijk gepubliceerd. |
|||||||
Kaan van percelen bouw- en weiland, gelegen naast de oprijlaan naar Wickenhurg. ].
van Diepenem, 1641 (Huisarchief Wickenhurg). |
|||||||
24. Zie de vorige noot, p.106.
25. Oud-archief gemeente Houten, waterschap Lee en Rietsloten nr 13.
|
|||||||
J
|
|||||||
13
In het proefschrift van Mw Donkersloot (zie noot 21) worden enkele van hun
kaarten beschreven en in enkele archieven en de topografische atlas van het Rijksarchief in Utrecht worden in inventarissen een aantal kaarten op naam van Van Diepenem genoemd. Wat dit laatste betreft zijn onder meer te noemen: Gemeentearchief Utrecht: aantal:
- Gilden, Broederschappen en Godshuizen.
Fundatie Jhr. Ruijsch AZ nr. 686 lx
Rijksarchief Utrecht:
- Kapittel St. Pieter
nr. 342, 399, 425, 481, 489, 531, 545, 574 22x
- Kapittel van de Dom
nr. 920, 1575, 1580, 1650, 1938, 2036, 3758 9x
- Kapittel St. Marie nr. 772, 1602 2x
- Archief huis Oudaan te Breukelen nr. 1668 lx
Topografische Atlas: nr 165^ 169', 185, 237, 1487, 2150, 2165», 2166^ 2206 9x
Huisarchief Wickenburg: (ongeniunmerd) lx
|
||||||
Houten,
L.M.J. de Keijzer. |
||||||
14
Het Uilegat te Odijk.
(Hoe een oud toponiem dreigt te verdwijnen)
Vele oude boerderijen, al of niet meer als zodanig in bedrijf, dragen vaak
bijzondere namen waarvan de ouderdom en de betekenis niet altijd meer is te achterhalen. Zo treffen we in Odijk bijvoorbeeld de boerderijnamen 't Vagevuur, Atteveld, het Burgjé, Schoudermantel, de Beug, Scherpenburg, Dalenoord enzovoorts aan. Vrij bekend, zeker onder de oudere inwoners van Odijk, is de naam van
boerderij het Uilegat, Burgweg 4. Deze monumentale grijsgepleisterde dwarshuis- boerderij met een afgewolfd rieten zadeldak stamt uit de 18de eeuw. Het fraaie, robuuste uiterlijk geflankeerd door twee meer dan 100 jaar oude leilindes trekt terecht de aandacht van velen en niet voor niets heeft deze boerderij in de recente MlP-publikatie drie sterren gekregen'. Hiermee is aangeduid dat het gebouw nog niet voorkomt op de lijst van beschermde rijksmonumenten, maar daarvoor wel in aanmerking komt. Tot ca.1965 had het Uilegat een agrarische functie. Daarna is het tot woonhuis verbouwd. Bij deze verbouwing - ik citeer de MlP-publikatie - is de achtergevel in oorspronkelijke staat teruggebracht. Intern zijn enkele wijzigingen aangebracht, evenals in de indeling van de zijgevels. Karakteristiek zijn de 19de eeuwse grijze bepleistering en de lage etage met vlak onder de dakrand een laag venster. Op de begane grond zijn 6- en 9- j mits schuifvensters met luiken, waarvan de kleinere vensters van de opkamer hoger in de gevel zijn geplaatst. Oorspronkelijk is de boerderij ouder dan de 18de eeuw, en wel van vóór 1625, gelet op het dubbele kruisgewelf van de kelder^. Het is heel goed mogelijk dat het oude bovengrondse deel in 1672 door de Franse troepen is verwoest, zoals dat met zoveel boerderijen in deze streek is gebeurd. Omstreeks 1850 zijn het woonhuisgedeelte en het achterhuis vergroot. Links van de boerderij staat een tot studieruimte verbouwde 19de eeuwse schuur. Over het ontstaan van de naam Uilegat is niets bekend. Vermoedelijk is hij niet
ouder dan de 19de eeuw, want pas dan verschijnt hij in archiefstukken en op kaarten. Het lijkt voor de hand liggend te veronderstellen dat er ooit een uilegat in de gevel is geweest: een gat om uilen tot de voorraadzolder (waar graan lag opgeslagen) toe te laten ter verdelging van schadelijk gedierte (muizen met na- me)'. |
||||||
1. S. van Ginkel-Meester, Bunnik. Geschiedenis en architectuur (Mon\unenten-Inventarisa-
tie Provincie Utrecht). Zeist, 1989, p.23, 83, 128 en 129. 2. In de publikatie van Van Ginkel-Meester is, op p-128, abusievehjk sprake van een "tongewelf"
(vriendelijke mededeling van de huidige bewoners). 3. Volgens Nico de Haan (van de Vogelbescherming) waren het uitsluitend kerkuilen die op de
graanzolders van boerderijen nestelden. In akkerbouwgebieden trof men deze uil^aten in de gevels |
||||||
15
|
||||||
Boerderij het Uilegat, mei 1990. Foto: Otto Wttewaall.
Het toponiem is onder andere aan te treffen op de eerste topografische kaart
1:50.000 uit 1849'' en het zo bekende gemeentekaartje van J.Kuyper uit 1867 (zie afbeelding). Ook komt de naam voor op de opeenvolgende uitgaven van de chromo-topografische kaart 1:25.000 in de periode 1880 - 1930 (de zogenaamde Bo^nebladen)^ Op de l:25.000-uitgave van 1953 en 1962 (blad 32 C) is de naam |
||||||
van boerderijen veel aan.
De naam is daarin geschreven als 'het Uillegat'.De militaire verkenner die voor de karteril^ zor^
heeft gedragen was L.J. von Motz. Hij maakte de veldminuut 1:25.000 en de nettekening 1:50.000.
Deze nettekening is recent gereproduceerd en najaar 1990 ui^egeven in de Grote Historische
Alias van Nederland, deel I (Wolters-Noordhoff, Groningen).
Zie de facsimile-uitgave, blad nr 465 (verkend in 1869, herzien in 1906) in de Historische Atlas
Utrecht, Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000. Ui^everij Robas Producties,
Den lip, 1989.
|
||||||
16
niet meer aan te treffen. De reden hiervan is dat de naam toen niet meer op of
bij de boerderij vermeld stond. Op de uitgaven vanaf 1973 is echter de naam 'Uilenga's erf (coördinaten 143,9/450,6) te zien, waar men Uilegat zou mogen verwachten*. Wat is daarvan de oorzaak? Toen de vroegere boerenfamilie van 't Uilegat op het perceel pal ten noorden van hun oude boerderij een nieuw woonhuis annex bedrijfsgebouwen lieten bouwen heeft men dat geheel de naam 'Uilenga's erf gegeven. Die naam prijkt thans op de voorgevel. Een topograaf- kartograaf van de Topografische Dienst, die in het begin van de jaren zeventig belast is geweest met de herziening en bijwerking van de topografische kaart 1:25.000 - dit gebeim in principe om de tien jaar - heeft de nieuwe naam van het nieuwe huis in de kaart opgenomen op de plek van het oude huis, waarvan echter de naam niet meer aan de buitenkant stond vermeld. Het is jammer dat een eeuwenoude boerderijnaam die vroeger wel op de kaart voorkwam thans daarvan is verdwenen en misschien geheel in de vergetelheid raakt'. Het zou aardig zijn als de huidige bewoners de naam weer zouden aanbrengen, te meer daar deze prachtige boerderij (zie afbeelding) zo'n markant punt in het landschap is. Ook zou de naam weer op de topografische kaart geplaatst moeten worden. Odijk,
Marijke Donkersloot - de Vrij. |
||||||
6. Zie bijvoorbeeld p.50 in de Grote Provincie Atlas Utrecht 1:25.000. Wolters-Noordholï
Groningen, 1989. 7. Zie onder andere ook het recent verschenen boek van R.Rentenaar, Groeten van Elders.
Plaatsnamen en familienamen als spiegel van onze cultuur. Naarden 1990, met name het hoofdstuk over veldnamen, p.112 e.v. |
||||||
17
|
|||||||||||||||||||||
Ta
|
|||||||||||||||||||||
- J
|
|||||||||||||||||||||
».^
|
|||||||||||||||||||||
I'
os
|
|||||||||||||||||||||
'^. »
|
|||||||||||||||||||||
.!>
|
|||||||||||||||||||||
y>
|
|||||||||||||||||||||
?►*
|
|||||||||||||||||||||
^^
|
|||||||||||||||||||||
'^,
|
|||||||||||||||||||||
r\ "'m
|
|||||||||||||||||||||
Kaart van de gemeente Odijk, vervaardigd door J. Kuyper, uitgegeven bij Hugo
Suringar, Leeuwarden, 1867. , |
|||||||||||||||||||||
18
Drie 'vulstukjes'
Tijdens zijn ziekte heeft ons mederedactielid Rob Butterman, in leven gemeente-
archivaris van Wijk bij Duurstede, drie 'vulstukjes' ingeleverd voor toekomstige nummers waarin een pagina over zou zijn. Nu hij is overleden (zie nr 4, 1990), plaatsen wij deze stiikjes tegelijk. Tot de geestelijke nalatenschap van Rob Butterman behoort ook zijn (onvoltooide) doctoraalscriptie over het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede in de tweede helft van de 17de eeuw. Deze hopen wij binnenkort uit te geven. De leden van onze vereniging zal dan een exemplaar worden toegezonden. |
||||||
Kostverloren in Wijk bij Duurstede
De naam Kostverloren komt op meerdere plaatsen in Nederland voor. Over het
algemeen was hij verbonden met stukken land van slechte kwaliteit, die weinig opbrachten en waaraan alle moeite dus tevergeefs besteed was. Ook in Wijk bij EHiurstede is de naam bekend. Hij is gegeven aan het bolwerk, dat stond op de hoek van de vestingwal rondom de stad, op het punt waar de noord-zuid lopende wal overging in de west-oost lopende, juist ten noord-westen van het kasteel. Kostverloren was een fors torenbolwerk, waarvan niet duidelijk is wanneer het is verdwenen. De fundamenten zijn waarschijnlijk nog te vinden. Het bolwerk moet zijn naam ontleend hebben aan een nabijgelegen stuk grond van slechte kwaliteit. Dat vlakbij de toren inderdaad zo'n stuk grond lag, blijkt uit een besluit van de magistaat (stadsbestuur) van Wijk bij Duurstede, genomen op 4 februari 1639'. De magistraat gaf die dag aan Johan Frederiksz. van Isen- doom - die het jaar tevoren tot schout van de stad was benoemd - in erfpacht uit: "... 't moras of onlandt tusschen de casteelbrugh ende het Costverlooren; oen d'een sijden casteels-bolwerck ende oen d'ander sijden de stadsmuer...' Het land was dus niet alleen van slechte kwaliteit; het was moeras, drassig. Tegen een jaarlijkse vergoeding van 10 stuiver mocht Van Isendoorn "...van het voors. onlandt ... maecken een hof, visscherije ende wat hem vorder wel sal geval- len...' Het stadsbestuur bepaalde nog wel, dat in geval van nood de grond weer ten
dienste van de stad gebruikt kon worden - de tachtigjarige oorlog was tenslotte nog niet voorbij. Dit is echter niet voorgekomen en het stuk land moet nog lange tijd door'owsen scholtus ende sijnen erven' gebruikt zijn. |
||||||
1. Gemeente Wijk bij Duurste<le, Stadsarchief 1300-1810 nr. 51 (notiJen magistraat) deel D, folio
179v. |
||||||
19
Concurrentie
tussen schippers uit Wijk bij Duurstede en Cothen, 1708 In januari 1708 richtten Wijkse schippers een verzoek tot de magistraat. Zij
vroegen daarin om maatregelen tegen schippers uit Cothen, die hen in de vaart langs de Kromme Rijn op Utrecht beconcurreerden. De schuiten uit Cothen kwamen niet alleen op het Wijkse deel van de Kromme Rijn, maar zelfs tot direct bij de stad (namelijk de binnenhaven van Wijk, vlakbij of misschien al ter plaatse van het huidige Walplantsoen). De Wijkse schippers vonden dat het stadsbestuur hier iets aan moest doen,
omdat zij door de magistraat - met uitsluiting van anderen - tot Kromme Rijnschipper waren aangesteld; bovendien betaalden zij voor elke afvaart een heffing van twee stuiver en waren zij verplicht ook met een gedeeltelijk beladen schuit (bijvoorbeeld acht tot tien mud koren) aan him vervoersplicht te voldoen. De verontwaardiging richtte zich o.a. tegen Comelis van Pappelendam. Het stadsbestuur besloot op 16 januari de zaak te laten onderzoeken door een aantal van zijn leden, namelijk Vosch, Loten, Kohl, en Dirk en Abraham van Wijck. Enige tijd later verbood men alle schippers van buiten Wijk om goederen op Wijks grondgebied te laden, op een boete van zes gulden voor elke overtre- ding. Het is interessant om te zien, dat een derde deel van deze boete ten goede kwam aan respectievelijk de schout van de stad, degene die de overtreding aanmeldde en de Armenpot (een fonds, waaruit uitdelingen aan de armen werden gedaan). In zijn algemeenheid is de klacht van de Wijkse schippers en de reactie van de
magistraat erop wellicht karakteristiek voor de verminderde invloed van de stad op het haar omringende platteland in deze periode. De tekst van het rekest (verzoekschrift) luidt^: Aan de agtbaere heeren borgermeesteren en regeer-
ders der stadt Wijck Geven ootmoedelijk te kennen: Lodewijk Knijff, Frans van den Heiligenberg, Herman van Glambeecq en verdere Crommerijn schippers, bij U. Ed. Agtbaere daervoor bekent; dat door dese en geene verscheijdene infractiën worden gepleegt in haere respectieve veere op Utrecht door de Cootense schippers. Welke hoer niet ontsien, met haere schuijten te komen onder deser stadts jurisdictie, moer ook selffi hier oen de stadt lossende en ladende alles, wat te bekomen is; ook coom van huijsluijden, soo van beneden als boven de stadt hoer coom voerende over en weder over. Waerdoor de supplianten grotelijkx worden benadeelt - als borgers en inwoonders sijnde, tot het veer door U. Ed. Agtbaere op een reglement aengesteld, bij de supplianten te onder- houden. Tot onderhoudinge van welk reglement bij U.Ed. Agtbaere is gesteld een commissaris, welke supplianten van ijder schuijt soo comt af te vaere moeten betalen |
|||||
2. Gemeente Wijk bij Duurstede, Stadsarchief 1300-1810 nr. 158.
|
|||||
20
twee stuijver; ende inval eene schuijt, geladen sijnde, al was 't maer agt a tien mud-
den coom, sijn de supplianten gehouden, daermede een reijs te doen. Soo is 't, dat de supplianten verscheijdene maelen daerop hebben geattrappeert Comelis van Pappelendam (als nog voorleden vrijdag); oen welke de supplianten verscheijdene moeien geregtelijk sulx te doen hadden verboden. Dat genoemde Pappe- lendam verscheijdene malen schijn gemaekt heeft, alsoff met de supplianten wilde accorderen; daer de supplianten niet toe bevoegt en sijn, ende egeen breuken daerop gesteld sijnde. Soo versoeken de supplianten, U. Ed. Agtbaere believen de supplianten bij hoer veer te maintineren, ende allen anderen te verbieden, alhier eenig coom op den Crommen Rijn onder deser stadts jurisdictie te laden; en verbieden op een seekere poene en boete daerop te stellen, soo wel voor en bij de Cotense schippers te verbeuren alsook de huijsluijden en andere, welke haer de vragt komen in te geven. (was getekend)
B. van Schalkwijk.
|
|||||
J
|
|||||
21
Een laat-middeleeuws gerechtsregister yan Overlangbroek
Al zoekend in historische archieven kan men worden bekropen door een gevoel
van verbazing over wat er allemaal bewaard is gebleven. Denk maar eens aan alle gelegenheden, waarbij middeleeuws, 16de en 17de eeuw materiaal 'opge- ruimd' had kunnen worden! Anderzijds kan men zich ook afvragen, wat er in de loop van de tijd zoal is verdwenen. Het stadsarchief van Wijk bij Duurstede bevat een goed voorbeeld van gevallen,
waarin het bestaan wordt aangetoond van een register dat verloren is gegaan en waarvan men zich bovendien had kunnen afvragen: 'is het er ooit geweest.-*' Het is een afschrift van een akte; een afschrift, dat begint met de woorden:
'Extrackt uijt het register des gerechts van Overlangbroek'^. Het is niet gedateerd, maar gezien het handschrift moet het zijn geschreven in de tweede helft van de 18de eeuw. Het is ondertekend door J. van Dugteren, zonder dat deze zijn functie vermeldde. Bij nadere beschouwing ervan blijkt, dat het een afschrift van een afschrift is. Het oudere van deze twee afschriften is gemaakt door ene S. de Romare. Dit moet Samuel de Romare geweest zijn, die in de decennia vóór 1650 notaris en procureur te Wijk bij Duurstede was. De oorspronkelijke akte - gedateerd 1496 op Sint Katharinenavond (24 novem-
ber) - is gegeven door het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede. Het verklaart erin, dat het voor een periode van 50 jaar twee stukken dijk zal onderhouden, waarvan Overlangbroek de gehoefslaagde (onderhoudsplichtige) is. Het waren stukken van de Lekdijk bij de stad Wijk. Hieruit en uit de mededeling dat de stukken 'grenzen aan Stoetwegen' (bedoeld is, dat de aangrenzende stukken door het gerecht van Stoetwegen moesten worden onderhouden) valt op te maken, dat het onderhoud gedeelten betrof van de in 1122 aangelegde 'dam bij Wijk'*. Met deze dam werd toen de nog uit de Nederrijn stromende Kromme Rijn afgedamd, waardoor onder andere de ontginning van het Langbroek mogelijk werd. Buren en landgenoten van Overlangbroek beloofden jaarlijks zeven Rijnse gulden te betalen voor het onderhoud van hun dijkslagen, hetgeen nu door de stad Wijk bij Duurstede werd overgenomen. Het latere, 18de eeuwse handschrift heeft de oorspronkelijke, laat-15de eeuwse
tekst niet overal kunnen volgen: er staan heel wat corrupties in. De correcte tekst is misschien te vinden in één van de protocollen van notaris Samuel de Romare, terwijl het ook zou kunnen voorkomen in het archief van het hoog- heemraadschap van de Lekdijk Bovendams. Het oorspronkelijke gerechtsregister |
||||||
3. Gemeente Wijk bij Ehiurstede, Staclsarchief 1300-1810 nr. 195.
4. Zie voor een tiitgebreide beschrijving van de dam en het latere onderhoud ervan: C. Dekker, "De
dam bij Wijk" in Tussen Rijn en Lek 15 (1981), Nr. 3, p. 1-53. |
||||||
1
|
||||||
22
van Overlangbroek uit de 15de eeuw is in ieder geval verloren gegaan. Maar het
heeft wel bestaan - getuige dit afschrift. R.J. Butterman f
(voormalig archivaris van Wijk bij Duurstede) |
||||||
J
|
||||||
23
|
||||||||||
De visitatie van 1593 in het Kromme Rijngebied*
|
||||||||||
Het houden van visitaties is een oud kerkelijk gebruik. Hierbij stuurt de
kerkelijke overheid (in de R.K. kerk de bisschop, van 1580-1619 de Staten, na 1619 in de N.H. kerk: de Classis) een commissie van deskimdigen uit naar de plaatselijke kerken, om daar ter plekke de toestand te bekijken en te praten met de gemeenschap. De meeste van die visitaties, vooral de oudere, zijn verloren gegaan. Uit de 16de eeuw zijn er een paar bewaard gebleven. Op één na stam- men ze van voor de reformatie, die we voor het bisdom Utrecht op 1580 mogen stellen. We weten daaruit met name dat er van het naleven van het celibaat van hoog tot laag in het Utrechtse toen weinig terecht kwam. Slechts een ervan stamt van na 1580 en wel de visitatie van 1593. Het had weinig gescheeld of ook deze visitatie was verloren gegaan. |
||||||||||
Voorgeschiedenis
In 1580 was een einde gekomen aan de bisschoppelijke hiërarchie in Utrecht. De
Staten hadden de openlijke uitoefening van het katholicisme verboden; het enorme grondbezit van de kerk was in beslag genomen en de laatste bisschop, Frederik Schenck van Toutenburg was overleden. De stad Utrecht werd daarna snel en grondig geprotestantiseerd. Na het overlijden van de gematigde Duifhuis hadden de calvinistische consistorialen de overhand gekregen. Zij stonden een strak toezicht van ouderlingen en predikanten voor, verenigd in een consistorie. In het verdere verloop van het verhaal zijn drie 'partijen' van belang, allereerst de Staten, ten tweede de plaatselijke pastoors en ten derde de stadsdominees. Van ouds kropen de eersten, de bestuurders van het Sticht, altijd binnen de Utrechtse grachtengordels bij elkaar. Wat daar buiten gebeurde had nauwelijks hun aandacht. De Statenleden zagen dat de reformatie in de stad een succes was geworden en waren tevreden. Ze kondigden wel van alles af, maar ze zagen er nauwelijks op toe of dit buiten de stadsmuren ook werkelijk werd nageleefd. Predikanten werden niet naar de dorpen gestuurd, die hield men liever zelf in de stad. Het verbod op de openlijke uitoefening van het katholicisme werd door de
tweede partij, de priesters in het Kromme Rijngebied, dan ook met een schou- derophalen begroet. Er kwamen wel vaker ordonnanties binnen en de ervaring had geleerd dat er geen sancties kwamen als men ze negeerde. De plaatselijke priesters gingen dus gewoon door met het bedienen van hun geloof zoals ze gewend waren. De meesten waren overigens geen scherpslijpers. Als er bij hen |
||||||||||
. Dit artikel verscheen eerder in Maandblad Oud-Utrecht van februari 1988. Wij danken de
|
||||||||||
redactie daarvan voor haar vriendeUjke toestemming tot herpublicatie.
|
||||||||||
1
|
||||||||||
24
een 'modem' paartje kwam dat in het Nederlands wilde trouwen of laten dopen,
dan organiseerde men met alle plezier een 'moderne' trouwerij, waarbij een mix werd gemaakt van een preek en formulier in het Nederlands, desgewenst een be- sprenkeling met wijwater en het branden van een kaars bij het Maria-altaar. Tenslotte waren de pastoors in de dorpen kleine zelfstandigen, die geen vast loon kregen maar betaald werden per verrichting en die dus liever geen 'omzet' verloren lieten gaan. Zo nodig deden ze gaarne wat hervormd water bij de katholieke wijn, maar een keuze tussen het nieuwe en het oude geloof maakten ze nog niet. De derde partij was het Utrechtse consistorie, dat de lauwe houding van de
Staten en de rekkelijkheid van de plaatselijke geestelijken met lede ogen aanzag. In 1593 slaagden ze erin om van de Staten van Utrecht toestemming te krijgen om een onderzoek in te stellen naar de naleving van het verbod op het katholi- cisme van 1580. De leiding van het onderzoek kwam te liggen bij de fanatieke ds. Gerobulus die wel eens even de dorpspastoortjes de oren zou gaan wassen. Wat hij er aantrof was vanuit calvinistisch oogpunt diep treurig. Vrijwel overal stonden in de kerken nog altaren en beelden en vrijwel nergens voldeden de vooi^angers aan de zeer minimale eisen die de reformatie aan hen stelde. |
||||||||||
Enkele markante zaken uit de visitatie van 1593
Er werd vooral gelet op de toestand van de kerkgebouwen en de houding van de
voorgangers. Verschillende kerken waren er goed aan toe, maar de toestand van de meeste was belabberd. In Zeist, Woudenberg, Capelle en Tienhoven was de kerk "woest", in Leersum, Tuil en 't Waal en 't Goy "gansch desolaet" en in Amerongen "noch gansch verwoest, wtgenomen dat se wederomme dack-dicht gemaeckt is". De kerken van Harmeien, Zegveld, Linschoten, de Vaart, Ter Aa en Eemnes-buitendijks waren "verbrant" en die van Kockengen was "gerampo- neerd" (beschadigd). Kudelstaart, dat destijds aan het eind van de wereld lag, had de commissie niet kunnen vinden. Maar waar het toch eigenlijk om ging was om de houding van de pastoors.
Om het niet te lang te maken, zal ik alleen het Kromme Rijngebied behandelen. |
||||||||||
De Bunnikse pastoor Jan Gerritsz. van Gouda had absoluut niet in de gaten
waarom de visitatie precies werd gehouden. Hij dacht dat de commissie kwam, omdat de schout van Zeist venklikt had dat hij met Pasen 1592 nog het paassa- crament had uitgedeeld en met wijwater langs de deuren was gegaan. Blijkbaar was hij dus wel op de hoogte van het verbod op deze zaken. Van theologie bleek hij weinig kaas te hebben gegeten en hij moest er nog eens goed over nadenken of hij wel predikantenexamen wilde afleggen. Dat examen was in de ogen van de hervormden nodig omdat de opleiding van pastoors destijds nauwelijks een |
||||||||||
J
|
||||||||||
25
middelbare beroepsopleiding kon worden genoemd, terwijl van predikanten
enige jaren universiteit werd verlangd. Bovendien wilde men toezicht houden op de opvattingen. Het domineesexamen zal hij waarschijnlijk niet hebben afgelegd, want later horen we dat "heer Jan" de mis leest op het huis Groenewou (Nieuw Amelisweerd). Nog vele jaren later zal de nieuwe predikant over hem klagen. |
||||||||
In Odijk had pastoor Evert Aalbertsz. van Amerongen diverse theologische
boeken van reformatorische snit gelezen en was bereid domineesexamen te doen. Hij had een "keuzepakket" waarin voor elk wat wils zat en hoopte zo van zowel katholieke als protestantse wal te kunnen eten. Helaas bleek de boekjeskennis niet voldoende voor het predikantsexamen en wie zich voor dit examen gemeld had, hoefde daarna niet meer bij zijn vroegere parochianen terug te komen. Bij zijn overleden huishoudster had hij diverse kinderen en hij werd daarom omschreven als een "eerbaer man, hebbende kynderkens". Kort daarvoor zouden katholieke visitatoren de kinderen juist als reden hebben gezien om hem niet eerbaar te vinden. Misschien heeft men hem aan een baan als schoolmeester geholpen als beloning voor zijn bereidwilligheid. |
||||||||
In Werkhoven was pastoor Gillis Petersz. van Heumen "alsnoch weynich gerefor-
meert, edocht eenigen schijn hebbende van habiliteyt, omme voor 't examan (daer onder hij hem belooft te stellen) tot de rechte bedieninge te conen gebracht worden". Hij zou later voor het examen zakken. Meestal kregen deze oud-pas- toors een kleine uitkering op voorwaarde dat ze niet meer als pastoor zouden werken. Veel pastoors namen op deze manier hel zekere voor het onzekere en lieten zich "wegsaneren"; zo ook pastoor van Heumen. |
||||||||
De oude Cothense pastoor, Johan Gerritse van Hoogblokland, had na 1580 geen
zin meer om te veranderen. Toch kwam hij er niet zo .slecht vanaf. In tegenstel- ling tot de pastoors van Schalkwijk, Bunnik en Houten bleek hij wel verstand van theologie te hebben en de commissie was alleszins tevreden over het hoge niveau van het gesprek. Natuurlijk mocht hij niet blijven, maar vanwege verzachtende omstandigheiden (leeftijd, het goede gesprek en zijn grote steun onder de bevolking) mocht hij zijn volledige pastoorsinkomen (100 gulden per jaar) als saneringsuitkering houden! |
||||||||
In Dwarsdijk, een klein gehucht ten zuiden van Cothen, dat bij Werkhoven
hoorde, bleek een "paep" te wonen in een vervallen kapelletje, "gansch ongesont in lere ende quaet van leven, daertoe bitter ende quaetspreeckende". Hij heette |
||||||||
26
eigenlijk Simon van Arckel, maar werd door de bevolking aangeduid als de
"paep mutse in 't vyer". Of hij eigenlijk wel priester was of zich er slechts voor uitgaf is onduidelijk en ook kon hij niet aangeven door wie hij naar Dwarsdijk was gezonden. We krijgen de indruk dat hij een profiteur was zoals er zo vele in de middeleeuwen rondzworven, die zich uitgaven voor priester. Vooral wie zich geloofwaardig voordeed als bedelmonnik kon nog wel eens wat geld bij elkaar bedelen. |
||||||||||
In 't Goy bleek de oude Vlaamse frater Joannes du Busco te wonen. Hij was 40
jaar geloien in het Brigittenklooster te Utrecht gaan wonen, maar kon van de 35 gulden die hij van het klooster kreeg niet leven, zodat hij naar een bijverdienste op zoek ging. Hoewel de bisschop hem geen toestemming had gegeven, was hij op verzoek van de bevolking van 't Goy toch hun zielzorger geworden. Dat leverde hem 60 gulden per jaar op, maar hij was geen priester en mocht dus niet dopen en trouwen. Dat gaf echter niet want 't Goy had niet de status van paro- chie zodat men toch voor de sacramenten naar Houten moest. |
||||||||||
De Houtense pastoor bleek zeer weinig verstand van theologie te hebben en vond
dat hij na de examens voor zijn "tonsuram clericalem' en voor zijn priesterschap, 15 jaar geleden, die hem blijkbaar al moeite genoeg gekost hadden, in zijn leven nu wel voldoende examens had gedaan. |
||||||||||
De Schalkwijkse voorganger Comelis van Eek maakt naar alle kanten een
bijzonder onbetrouwbare indruk. Hij verklaart bereid te zijn tot de reformatie over te gaan en domineesexamen af te leggen, maar blijkt nog jaren later als pastoor te werken. Hij is door de ambachtsheer aangesteld op voorwaarde dat hij niet zelf zou preken maar zou voorlezen uit de "sermoonen Anthonii Corvini over de sondachse Evangeliën onder de tytel van een devoten minne-broeder'. Deze prekenbundel van Antonius Corvinus (1501-1553), de bekende Duitse kerkhervormer, waren bepaald anti-rooms. Dat de ambachtsheer hem niet liet preken maar voorlezen, geeft al wel aan dat ook deze hem niet erg vertrouwde. Het domineesexamen leverde evenmin een duidelijke uitslag op. Hij mocht doorgaan met het lezen van preken van de kerkhervormer en bleef in het bezit van de kerkelijke goederen maar kreeg niet de status van volledige predikant. Waarschijnlijk had men hem wel door, maar was hij een gladde prater die zich overal uitdraaide en het gebrek aan predikanten was zo groot dat men hem tegen beter weten in een kans gaf> |
||||||||||
27
Over Tuil en 't Waal was het oordeel van de commissie vernietigend. Niet alleen
lag de kerk er "gansch desolaet" bij en had niet eens een klok, maar de pastoor werd omschreven als een "out, miserabel ende in 't stuck van de religie geheel onervaren man". Zelfs de pastorie was vervallen. Als enig lichtpuntje vond men een propere hof. |
||||||||
Conclusie
Het zag er in de ogen van ds. Gerobulus nog niet best uit. Op veel plaatsen was
met de reformatie nog geen enkele vooruitgang geboekt en geen van de pastoors in het Kromme Rijngebied kon zonder meer dominee worden. Het zou nog ei^er worden, want de pastoors van Odijk en Werkhoven, waar Ds. Gerobulus zijn hoop op had gevestigd, zakten beiden voor him domineesexamen en de pastoor van Schalkwijk werd voorwaardelijk aangenomen, maar bleek later de commissie te hebben misleid en toch stiekum als pastoor werkzaam te zijn gebleven. Bovendien duurde de opleiding van predikanten zo lang, dat men pas lang na 1600 over voldoende kandidaten kon beschikken. Het gevolg was dat er voorlopig geen eigen predikanten naar de dorpen konden worden gestuurd. De predikant van Zeist zou dienst doen in Bunnik en die van Wijk in Cothen, maar door het zakken van de predikanten van Odijk en Werkhoven was er voorlopig voor die plaatsen niets geregeld. Voor 't Goy en Houten regelde de commissie wel de samenvoeging, maar niet dat er een voorganger zou komen. Weliswaar had de commissie alle gebouwen aan de katholieke eredienst onttrokken en ook de meeste pastoors "onschadelijk" gemaakt, maar deze maatregelen waren niet afdoende. Apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer kreeg de kans om weer een net van katholieke zielzoi^ers op te bouwen. Op diverse kastelen in de streek werden nog in de loop van 1593 schuilkerken ingericht waar de verdreven pastoors van Bimnik, Wijk en Schalkwijk terecht konden. Zij wapenden hun parochianen tegen het nieuwe geloof en toen er lang na 1600 overal predikanten waren aangesteld, kregen dezen weinig voet aan de grond en vonden er een gesloten blok van weerbare katholieken tegenover zich. De Kromme Rijnstreek is sindsdien overwegend katholiek gebleven. |
||||||||
Verslag bijna vernietigd
Dit belangrijke visitatieverslag, basis voor onze kennis over toestand in de eerste
jaren na de reformatie, werd destijds door ds. Gerobulus bij de Suten ingeleverd en in de archieven opgeslagen. Daar lag het ruim twee eeuwen, tot 1816. In dat jaar besloten de Staten dat het tijd was om wat "oude rommel" die zich op de papierzolders van de Staten bevond op te ruimen. Slechts de perkamenten chaners werden bewaard, veel stukken die minder kostbaar leken moesten maar weg want het archief nam teveel ruimte in. Zeer veel kostbare stukken zijn toen |
||||||||
28
in rook opgegaan. De meeste mensen hadden weinig belangstelling voor geschie-
denis. Gelukkig waren er ook enkele mensen die tegen deze stroom inroeiden en het verleden wel op zijn juiste waarde wisten te schatten. Een ervan was professor Heringa, een Utrechtse hoogleraar uit het begin van de vorige eeuw, die het erg jammer vond dat de archieven weggingen, en vroeg of hij enkele stukken voor zijn verzameling mocht uitzoeken. Weliswaar begreep niemand wat hij met die oude rommel moest, maar hij mocht toch wat snuffelen in de ten dode opgeschreven, stukken. Gelukkig voor ons haalde hij ook het verslag van de visitatie van 1593 eruit! Bimnik,
H. Reinders. * De tekst van de visitatie werd onbewerkt gepubliceerd in de Bijdragen en
Mededelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht (1884), p. 186-268. |
||||||
/
/ |
||||||
29
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recensie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Land van de Zeven Tuinen
In het najaar van 1990 werd het vijftienjarig bestaan gevierd van het Streekver-
band Zuid-oost Utrecht. Veertien gemeenten maken hiervan deel uit: Ameron- gen, De Bilt, Bunnik, Cothen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Langbroek, Leersum, Maarn, Renswoude, Rhenen, Veenendaal, Wijk bij Duurstede en Zeist; een gebied van 40.000 ha. en 240.000 inwoners. Deze gemeenten werken met elkaar samen op het gebied van milieu, volkshuisvesting, volksgezondheid, werkgelegenheid enzovoort. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
/
/ I |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Streekverband Zuid-Oost Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
> \
I \
t I
r ' ^
l V
X
^ 2EIST
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/.'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-V i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/N
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
t I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pi
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'—J 1 ' ^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I I_____ \
I f vnmouu./
__ / M13KMGEH / ^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>—^J cotwji'Aju
|
WBAODt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t
\ \ f
Tl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«JK BIJ euMTrax \ " "-—-'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter gelegenheid van dit derde lustrum werd op 15 november 1990 in Zeist een
conferentie gehouden. Tevens verscheen het boek Het Land van de Zeven Tuinen. Zuid-oost Utrecht in perspectief. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30
De titel van de publikatie is ontleend aan de, weinig bekende, roman van Arthur
van Schendel De Zeven Tuinen (1939), die in deze streek speelt. Huis aan huis in de streek is hiervan een folder (verborgen in de irritante pakken andere wekelijk- se reclame) bezorgd. Ik vraag mij af of de werkelijk geïnteresseerden op deze wijze wel werden bereikt; de folder zal vaak ongelezen bij het oud-papier terecht zijn gekomen. Degenen,die de inhoud van de folder hebben gelezen, werden maar matig geïnformeerd over dit waardevolle boek, want met geen woord werd gerept over de auteurs. Daarom hier de complete lijst van de schrijvers en hun artikelen: A.L.Vernooy: Historisch-geografische landschapstypen en nederzettingen.
W.J. van Tent: De archeologie van Zuid-oost Utrecht.
H.Tromp: "De zeven tuinen": het land en de mensen in de literatuur.
H.Reinders: Bestuurlijke organisatie.
C.G.Th.Vemooy: De verwevenheid van godsdienst en politiek.
A.Bakken Kunstenaars te gast op Ewijkshoeve. Muziekleven rond de
villa Gaudeamus te Bilthoven.
R.K.M.Blijdenstein en L.H.M. Olde Meierink: Kastelen en buitenplaatsen. A.C.Ooms: De landbouwkundige ontwikkelingen van 1500 tot heden. M.Laman: Functionalistische architectuur in Zuid-oost Utrecht.
M.Steenstra: Recreatie, forensisme en infrastructuur.
M.Kooiman: Industrie in Zuid-oost Utrecht, 1800-1940.
H.H.Sietsma: Regionaal openbaar bestuur in Zuid-oost Utrecht.
P.P.C.Beelaerts van Blokland: De toekomst nu ingevuld:
Zuid-oost Utrecht naar 2000.
Het voorwoord en de inleiding zijn respectievelijk geschreven door: R.G.Boek- hoven en H.J.F.Reeringh. Gelukkig worden deze auteurs in het boek zelf wel aan de lezer voorgesteld,
zodat men weet vanuit welke achtergrond geschreven is. Het blijkt dat zich onder de auteurs met name historisch-geografen en sociaal-geografen, maar ook historici, juristen, een archeoloog en een pedagoog bevinden. Het is natuurlijk heel goed om het brede terrein van de cultuurhistorie van een streek door diverse auteurs te laten belichten, maar het gevaar kan dan wel zijn dat de kwaliteit onevenwichtig is. Dat valt bij deze publikatie erg mee. Oneven- wichtigheid is in sommige gevallen het gevolg geweest van het gebrek aan onderzoek en literatuur, waaruit men kon putten (zoals A.Ooms bij zijn anikel over de landbouwkundige ontwikkelingen expliciet benadrukt). In de publikatie komen geen noten voor, daarvoor in de plaats is bij de meeste artikelen een beredeneerde verantwoording van de gebruikte literatuur gegeven. Dit is voor- beeldig gedaan en heel plezierig. Je krijgt als lezer zin om ook in die literatuur te gaan lezen! |
|||
31
Het is in dit bestek niet goed mogelijk om commentaar te geven op alle artike-
len. Slechts een opmerking bij het (aardige) artikel van Tromp: er zijn nog wel wat aanvullingen te geven, onder meer voor wat betreft de Kitjmme Rijnstreek (zie Querido's letterkundig reisboek van Nederland, Amsterdam 1983, tweede druk). Te noemen zijn: J.F.01tmans, De schaapherder (1838) en A.L.G.Bosboom- Toussaint, Het huis Lauemesse (1840); dit zijn historische romans die beide voor een deel in Wijk bij Duurstede spelen. In Het huis Lauemesse komt ook Odijk voor. Persoonlijk vind ik het jammer dat het boek geen registers op personen, zaken
en aardrijkskundige namen heeft. De waarde ervan als naslagwerk is nu beperkt. Iets voor de tweede druk! Bij een eventuele tweede druk, die ik het boek toewens, zou men ook wat meer aandacht moeten schenken aan de bijschriften bij de illustraties, die vaak weinigze^end zijn en waarin soms storende fouten staan. Overigens had men bij de keuze van de illustraties selectiever te werk moeten gaan. Naast een aantal bijzonder fraaie illustraties, zijn er te veel op een te klein formaat en te donker afgebeeld die de tekst niet of nauwelijks ondersteu- nen. In elk geval verfraaien ze het boek niet. Maar de liefhebbers van de streekgeschiedenis zullen zich er niet door laten afleiden. Dit jubileumboek hoort zeker in hun boekenkast thuis. En de prijs ervan is voor het gebodene bepaald niet te hoog. Odijk,
Marijke Donkersloot - de Vrij |
||||||
Het Land van de Zeven Tuinen: Zuid-oost Utrecht in perspectief, [redactie van Jaap H^edoom .. et
al.] - Utrecht: Stichting Matrijs. 191 pp. ISBN 90 5345 001 7 geb. Winkelprijs f 49,90. |
||||||