-ocr page 1-
Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied
Tussen Kromme Rijn en Lek
Jaargang 25                                   Nummer 2                                   jimi 1991
Inhoud van dit nummer:
L.M.J. de Keijzer:
Het kapittel van St. Marie en de tiend-
kaart van 't Goy en Houten uit 1640 1
Y.M. Donkersloot-de
Vrij:
Het Uilegat te Odijk 14
R.J. Butterman:
-Kostverloren in Wijk bij Duurstede 18
-Concurrentie tussen schippers uit
Wijk bij Duurstede en Cothen, 1708 19
-Een laat-middeleeuws gerechtsregister
van Overlangbroek 21
H. Reinders:
De visitatie van 1593 in het
Kromme Rijngebied 23
recensie:
Het Land van de Zeven Tuinen 29
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk;
L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4, 3984 LK Odijk, tel. 03405-62019.
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03404-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele,
Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provirKie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.
-ocr page 2-
1
Het kapittel van St. Marie
en de tiendkaart van 't Goy en Houten uit 1640
Inleiding
Het kapittel van St. Marie is één van de vijf kapittels die de stad Utrecht heeft
gekend . Als eerste stichtten Willibrord en Bonifacius in de zevende eeuw de
kapittels van Oudmunster en die van de Dom. In 1036 stichtte bisschop Bemul-
fus het kapittel van St. Jan. Omstreeks 1048 voegde bisschop Bemulfus daar het
kapittel St. Pieter aan toe en in 1083 stichtte bisschop Koenraad tenslotte het
kapittel van St. Marie. Deze vijf kapittels van Utrecht hebben gedurende de
middeleeuwen een grote invloed uitgeoefend op het geestelijk en wereldlijk
bestuur van het bisdom. Ieder kapittel had zijn eigen rechten, voorrechten en
verplichtingen en de onderlinge verhouding was door bisschoppelijke besluiten
geregeld.
De leden van het kapittel werden kanunniken genoemd vanwege hun kanonieke
levenswijze^. Ze hadden een stem in het kapittel en een bepaalde plaats in het
koor. Een kapittel bestond uit vele kanunniken die een prebende hadden, dat wil
zeggen een inkomen uit de kerkelijke bediening of uit de kerkelijke goederen.
Daarvoor moesten de kanunniken regelmatig aanwezig zijn in het koor, en
assisteren bij de kerkdiensten zoals dat in het reglement was voorgeschreven.
Omdat de kanunniken vanwege hun drukke werkzaamheden dikwijls niet
konden deelnemen aan de koordiensten stelden zij vicarissen aan. Er waren ook
vicarissen die in de parochiekerken in de stad of op het platteland de functie van
kapelaan of pastoor vervulden.
Aan het hoofd van het kapittel stond de proost. Hij stelde de deken aan en
bevestigde de parochiegeestelijken van de verschillende kerken die tot zijn
rechtsgebied behoorden. Door zijn hoge functie had de proost een voorname
plaats in het kapittel. De tweede plaats in rang was die van de deken. Hij had
samen met de proost het beheer van de goederen. Hij had de leiding in de
koordienst en oefende de rechtsmacht uit in het kapittel. Dan volgde de scholas-
ter, die meerdere functies tegelijk uitoefende. Hij was belast met de zorg voor
het onderwijs op de kapittelschool en examineerde de leerling-kanunniken. Ook
had hij de leiding van de koorzang en was zelf dirigent. Tot slot was hij ook nog
secretaris van het kapittel.
1- P.G.F. Vermast, "De Heeren van Goye" in De Nederlandsche Leeuw T.Xm (1949) nr 9/10
en LXrV (1950), nr 8/9.
2. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming, Amsterdam, 1859,
ai. n.
-ocr page 3-
Ook een belangrijke functie was die van de kameraar. Hij had de administratie
van de goederen die behoorden tot het kapittel. Daarnaast werden door verschil-
lende kanunniken nog andere functies vervuld, zoals die van koster en schatbe-
waarder die zorgde voor het onderhoud van de kerk.
In oorsprong woonden de kanunniken gezamenlijk in hun mimster (=klooster;
vergelijk het Engelse: monastry). Maar op den duur veranderde deze leefwijze en
gingen de kanunniken op zichzelf wonen met eigen personeel in zogenaamde
kloosterhuizen. Aan het kapittel was een school verbonden waar jongemannen
een opleiding volgden om kammnik te worden. Het kapittel zorgde voor hun
levensonderhoud en de kosten van hun opleiding.
Uit het voorgaande kunnen we opmaken dat voor het instandhouden van het
kapittel en kerkgebouw grote sommen geld nodig waren. Deze werden gedeelte-
lijk verkregen uit de kerkdiensten, maar in hoofdzaak uit de goederen die de
kapittels door schenkingen hadden ontvangen. We zullen ons niet verder
bezighouden met de kapittels in het algemeen, maar onze aandacht richten op
het kapittel van St. Marie en de tienden van 't Goy en Houten.
Al direct na de stichting van het kapittel van St. Marie in 1083 had bisschop
Koenraad het kapittel als bron van inkomsten het tiendrecht van 't Goy en
Houten geschonken. Het tiendrecht was een kerkbelasting die al door Mozes in
de joodse wet was vastgelegd' en door de eerste Christenen is overgenomen^.
De eigenaars of pachters van landerijen moesten het tiende deel van de oogst of
de geboren dieren aan de tiendheffer afdragen. Voor 't Goy en Houten werd de
opbrengst van de tienden omschreven als: de grove of de korentiend (granen), de
korte of de smalle tienden (veldvruchten) en de krijtende tiend (lammeren,
kalveren en biggen). Chronologisch gezien kende het kapittel twee soorten
tienden: de alleroudste tienden van landen die bij de komst van de kerk al in
gebruik waren en door bisschop Koenraad waren geschonken en de tienden van
landen die later door ontginningen in gebruik kwamen, de novale (nieuwe)
tienden. Deze ontvangt het kapittel in 1208 in een schenking door bisschop
Theodoricus*. Doch in de beschrijving van de tiendblokken in deze oorkonde,
waren de oude en de nieuwe tienden nergens afzonderlijk beschreven. Het zijn
de tienden in de dorpen Houten, Loerik, Westrum, Oostrum en de tienden op
de Dennen- of Gravenwaard. Mogelijk behoorden deze twee laatste tiendblokken
tot de novale tienden.
Maai reeds lang voordat de kerk van Utrecht grondbezit en tiendrechten kreeg
in 't Goy en Houten was het Kromme Rijngebied - waarin 't Goy en Houten
3.   zie in de Bijbel, Leviticus 27:30.
4.   J. Kosters, Het oude tiendrecht, Arnhem, 1909.
5.   C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen, Zutphen, 1983, p. 133-140.
-ocr page 4-
zijn gelegen - deel van het gebied dat door de Heren van Goye in naam van de
koning werd bestuurd. Van de Heren van Goye gaat de geschiedenis terug tot
het begin van de tiende eeuw met Heer Waltger als stamvader, die in 't Goy een
kasteel had met eigen gronden'. Dit grondgebied viel in de tweede helft van de
tiende eeuw uiteen door schenkingen van de koning aan de Utrechtse kerk.
Hiermee begon de aantasting van de macht van de Heren van Goy en kreeg de
kerk steeds meer invloed. De heren van Goye werden op den duur leenmannen
van de bisschop.
Met de kennis van deze ontwikkeling is het duidelijk waarom er in 1227 een
geschil ontstond tussen kapittel van St. Marie en de Heer van Goye over het
bezit van de tienden van 't Goy en Houten. De Heer van Goye voerde aan dat
hij de tienden op gronden van zijn oudste rechten in leen hield van de bisschop.
Indien hij de tienden in leen hield van de bisschop zoals hij beweerde, waren hij
en zijn opvolger alleen gebonden aan de leenverplichting, maar het kapittel van
St Marie ging er van uit dat hij door schenkingen van de bisschop de tiendgoede-
ren in 't Goy en Houten in bezit had. Dit maakte een groot verschil want als
het kapittel in het gelijk gesteld werd dan zou de Heer van Goye de tienden
moeten pachten, met de kans dat hij een zeer grote pachtsom moest gaan beta-
len. Maar het hield ook in dat het kapittel de pacht voor een aantal jaren kon
uitgeven zodat bij inschrijving ook andere personen de tienden konden pachten.
Herhaaldelijk komt de Heer van Goye terug op zijn aanspraken, maar op 1 juli
1278 werd het kapittel in het gelijk gesteld en moest de Heer van Goye voortaan
de tienden pachten'.
In 1388'is een lijst opgemaakt met de namen en de grensbeschrijving van de
tiendblokken: Kijckoverdijk, Kijkennes Tullentiende, die Meertijende, Oestrom-
merhofstede, Oestrommerlaer, die Cruustiende, die Molentiende, Myddelvelt,
den Camptienden, Westrommerweijde, den Hennensprong, Elijaesvelt, die
Gheertiende, Loerickerhofstede, Loerickerweijde en de Houtensetijende. Hier
zien we dat de zes tiendblokken van 1208 met uitzondering van de Houtense
tiend zijn opgesplitst in zeventien blokken. Later zullen wij de namen nog eens
terug vinden op de tiendkaart van 1640 maar dan opgesplitst in 27 blokken.
Het innen en verpachten van de tienden
In zijn oudste vorm werden de tienden door de kerk van Utrecht zelf ingeza-
meld voor eigen consumptie of doorverkocht. Het kapittel van St. Marie heeft
dit systeem vereenvoudigd door de tienden te verpachten. De pachter betaalde
6.   Vennast (noot 1), p. 273-280.
7.   P.M. Heijmink Liesert en LM.J. de Keijzer: Schalkwijk, Houten, 1966 blz. 77-79.
8.   R.A.U., St. Marie 778 (1388-1389).
-ocr page 5-
een bepaald bedrag aan het kapittel en moest er zelf voor zorgen dat de tienden
binnen kwamen. Met de verkoop van de goederen moest hij het pachtbedrag er
uitkrijgen en liefst winst maken. In de pachtbrief van 5 juli 1392' lezen we dat
Ghisebrecht Uten Goye de tienden in 't Goy en Houten pachtte voor de tijd
van elf jaar, jaarlijks voor 300 pont (=gewichtspond zilveren munten, ± 240
stuks) en 75 pont zwart tomoyse (=gewichtspond koperen munten). In datzelfde
pachtcontract erkent hij ook dat de tienden van 't Goy en Houten "grote en
cline, alsoe si ghelegen sin, toegehoren en van outs toebehoert hebben den
Deken en kapittel van Sinte Marien kerke Tutrecht". Vermoedelijk werd dit
pachtcontract al meer dan een jaar voordat het van kracht werd (5 juli 1392)
opgemaakt want Ghisebrecht was op 21 augustus 1391 overleden'". Daarom is
er op 15 juli 1392 een nieuw pachtcontract geschreven voor de oudste zoon van
Ghisebrecht, Heer Henric van Vianen voor tien jaren. In dit contract heeft men
ook de muntsoort gewijzigd in de dan meer gangbare schild. De pachtsom
bedraagt dan 225 gouden schilden per jaar (een gouden Franse munt die in 1337
in omloop is gebracht". In de daarop volgende jaren komen we als tiendpach-
ter nog de rechtsopvolgers van de Heren van Goye tegen. Maar op 1 juli 1416 is
het de stad Utrecht die dan meer geboden heeft en voor tien jaar pachter is'^.
In 1543 worden door de deken van St. Marie voorwaarden gesteld voor het
verkopen van de krijtende en de korentiend". De verkoop van de tienden zal
voortaan geschieden op St. Maarten in de winter (11 november). De betaling kon
in twee gedeelten worden gedaan: de eerste helft van het bedrag op St. Maarten
in de winter en de tweede helft op S. Petrusdag ad Cathedram (22 februari). Bij
de verkoop rekende het kapittel bij ieder tiendblok een oudschild tot ransoen
(=opgeld), te betalen aan de kameraar voor St. Gielisdag (1 september). De
tienden werden bij opbod verkocht; de kopers heetten tiendenaren.
De kartering van de tienden in 1640
Na de invoering van de Reformatie in 1580 is het kapittel van St. Marie met zijn
bezittingen overgegaan in handen van een nieuw (protestants) bestuur. Het is
duidelijk dat dit gepaard ging met grote veranderingen. In deze nieuwe situatie
besloot de deken van St. Marie om in 1640 aan de landmeter Jan van Diepenem
opdracht te geven de tiendblokken van 't Goy en Houten op te meten en in
9.     R.A.U. St. Marie 773 (1392 5 juli).
10.     R.A.U. HS 332 f. 90 (1394 19 september).
11.     R.A.U. St. Marie 773 (1392 15 juli).
12.     idem (1416 1 juli).
13.     idem 774 (1543).
-ocr page 6-
kaart te brengen'*. De karteringsopdracht is door Jan van Diepenem in een
sierlijk cartouche in een prachtig handschrift op de tiendkaart aldus geschreven:
"Door last van de Ed. Heeren Deken en de Capittel van St. Marie 't Utrecht hehbe
zich onders. ghesworen landmeter inden jare 1640 dese afghebeelde Capittels thienden
gemeten streckende over 't Goy ende Houten met een ghedeelte van Dwersdijck
welcke voors. thienden ick op dese caerte met de numeris ende coleuren in seven ende
twijntich blocken gedistingueert hehbe in de nevenstaende tafel de namen van hlocken
mette grootte van capittels landen onder dese thienden ghelegen 'd welcke met gheel
gecoleurt sijn en wie die gebruijct mette letteren A.B.C, aengewesen ende de grootte
bijsonder in ijder partije: Item van hofsteden ofte landen tiendvrij gehouden werden,
zijn wit gelaten en niet gecoleurt Dat alles volgens de aenwijssinghe van thiend-
hxrvels over 't Gay en Houten
J van Diepenem "
14. idem 772 (1640).
-ocr page 7-
r'coY eTj houten, anno 1^40.
CAERTE \^D£
'[v?!r^vtt^'^
]
'r> ,..
o-r-
%T
ƒ • •
/^
tl- ».
] r. 1 lo
:;:::
';
}
.....1
*Tr^: ."*-'-!:^-i:t.^4f"A^""-"* •*^'-'*':5:«-te.^-»-^
j<«r»^ v-Y
tl ^in.JmfiMlr
L*- »"■
Z)e tiendkaart vervaardigd door de landmeter Jan van Diepenem          ^^^' gekopieerd door de schrijver van dit artikel.
-ocr page 8-
Het door van Diepenem in
1640 gekarteerde gebied
(het tegenwoordige Houten
■ binnen de ringweg ■
is gearceerd)
-ocr page 9-
Op de tiendkaart zien we dat de grootste van de 17 tiendblokken zoals die in
1388 werden vermeld, in 1640 zijn opgesplitst in 27 blokken:
1.  Het Overste Kijckverdijk
2.  Het Nederste Kijckverdijk
3.  't Overste Kijckenes
4.'t Middelste Kijckenes
5.  't Nederste Kijckenes
6.  Tullen Thiendt
7.  Oosterlaeck
8.  De Cruijsthiendt
9.  De Meerthiendt
10.   Oostrummer Hofstadt
11.   De Meulen Thiendt
12.   De Overste Westrummer Weijde
13.   't Overste Middelveldt
14.   De Overste Campthiendt
15.   't Nederste Middelveldt
16.   De middelste Westrummer Weijde
17.   't Neerste Westrummer Weijde
18.   't Nederste Campthiendt
19.   De Hennespronck
20.   Heliasvelt
21.   Loerickerweijde
22.   De Schaft Thiendt
23.   De Overste Loericker Hofstadt
24.   De Nederste Loericker Hofstadt
25.   De Geerthiendt
26.   De Houterthiendt
27.   De Lobbenthiendt.
Van deze 27 tiendblokken is tevens een nauwkeurige grensomschrijving gemaakt,
met de vermelding van het oppervlak van ieder blok en het gebruik van de
grond waarbij bouwland en weiland weiland-boomgaard is onderscheiden". Het
totale oppervlak van de 27 tiendblokken bedraagt 2089 morgen en 210 roeden (1
moi^en van 0,8516 Ha is verdeeld in 600 roeden) waarvan 1764 morgen en 170
roeden in bouwland en 325 moi^en en 40 roeden in weiland-boomgaard. De
oppervlakte bouwland was dus ruim vijf keer zo groot als die van weiland en
boomgaarden. Op de tiendkaart worden rond de meeste boerderijen boomgaard-
15. RAU St. Marie 771 (1640).
-ocr page 10-
10
jes aangegeven en zien we dat er langs de perceelsgrenzen en wegbermen bomen
zijn geplant.
De tiendblokken zijn gelegen op de Houtense stroomrug, die met een breedte
van 1,5 km van Cothen via Dwarsdijk en 't Goy naar Loerik loopt. Daar splitst
zich een westelijke tak af (de Jutphase stroomrug) terwijl de Houtense stroomrug
vanaf Loerik in noordelijke richting naar Bunnik doorloopt'*. De stroomruggen
zijn de hoger gelegen gronden die al vanaf het begin van de jaartelling zijn
bewoond. De percelering op de stroomruggen is die van de vroegere blokverka-
veling, hetgeen op de kaart duidelijk is te zien. Het wegenpatroon heeft een
natuurlijke vorm, dat wil zeggen slingerend door het landschap steeds over de
hoogste pimten van de ene bewoning naar de andere. Bij de oude dorpskernen
komen vele wegen samen. Ook de meeste watergangen hebben een natuurlijke
loop zoekend naar het laagste punt om uiteindelijk in de rivieren uit te monden.
In oude nederzettingen werden wegen vroeger aangeduid met steeg. Op de
tiendkaart zien we onder andere: Meulensteeg (Meerwagenweg), Teunis Vonk-
steeg (Hoogdijk), Wickenburghsesteeg (Wickenburgseweg) en Westrommersteeg
(oostelijk deel van de Hoogdijk)
De namen van toen belangrijke bruggen zijn: de Leebrug (Schalkwijkseweg-
Leedijk), de Loericksebrug (waar de Leesloot onder de Beusichemseweg gaat) en
de Valeysbrug (waar de Crommesloot onder de Beusichemseweg gaat).
Op de tiendkaart staat ook een aantal namen geschreven van eigenaars of
pachters van landen die tiendplichtig waren. Namen die meerdere keren worden
vermeld zijn: De Ridder, Van Oostrum en Van Schaijck.
Oude, nog bestaande, boerderijen zijn: Loerickerweijde aan de Binnenweg,
Overdam aan de Rietdijk en Hennesprong eveneens aan de Rietdijk. Deze laatste
is een verbastering van een oudere naam, namelijk Hindespronc. De boerderij is
gelegen aan de Rietsloot waar een hinde wel overheen kon springen, maar een
hen zeker niet'^ Maar ook zien we de namen van reeds lang verdwenen boer-
derijen: de Fox aan de Leedijk, Donselaarshofstede gelegen aan de noordkant van
de Houtense wetering tussen de Leebrug en Schonauwen en Doeyenborchehof-
stede ten zuiden van de Dwarsdijk.
Tot slot zien we op de tiendkaart in de letters A tot en met H aangegeven een
totaal van 50 morgen land die bij het kapittel van St. Marie in eigendom waren.
Door de zoipmldige wijze waarop Van Diepenem de kaart maakte, zal de
praktische waarde ervan vroeger groot zijn geweest. Uit de verkorte opsomming
16.     H.J.A. Beren<i$en, De genese van het landschap in het zuiden van de provincie
Utrecht,
Utrecht, 1982, p. 161 v.
17.     A.J. Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen, *s-Gravenhage, 1956, p. 123
nr. 143.
-ocr page 11-
11
van wegen, watergangen, boerderijen en persoonsnamen, blijkt echter ook welke
grote historische en topografische waarde de tiendkaart thans nog heeft, in het
bijzonder voor de gemeente Houten.
De Utrechtse kapittels bleven tot 21 februari 1811 in het bezit van hun tienden.
Op die datum werden bij een besluit van keizer Napoleon de kapittels ontbon-
den en gingen de eigendommen met de tiendrechten over aan de staat. Bij de
wet van 16 juli 1907 (staatsblad 222) zijn alle tienden met ingang van 1 januari
1909 opgeheven verklaard.
Nog enkele gegevens over de kaart en de auteur"
Ais wij de Caarte van de thienden over 't Gay en Houten vergelijken met onze
tegenwoordige topografische kaarten, blijkt hoe nauwkeurig Van Diepenem heeft
gewerkt.
Het is even wennen dat de noordpijl niet naar boven, maar naar rechtsonder
wijst, zodat de tekening de indruk wekt op zijn kop te staan. Niettemin komt
de afbeelding zeer duidelijk over mede doordat de kaart een grote schaal heeft,
namelijk 1:6000 (afgerond); de oude schaalaanduiding is in Stichtse roeden" bij
de schaalstok onderaan de kaart aangegeven. De afmeting van de kaart is 92 x
177 cm (hoogte x breedte); ze is zorgvuldig met kleur afgewerkt, maar helaas
nogal beschadigd^.
Het is de oudst bekende kaart van 't Goy en Houten en vanwege de gegevens
over grondboekhouding (de hiervoor besproken tiendblokken) aan te duiden als
een pre-kadastrale kaart^^ De kaart bezat rechtsgeldigheid want ze was gemaakt
door een beëdigd landmeter^.
Jan (Frederiksz.) van Diepenem (ook geschreven als 'Diepenen') was als landme-
ter beëdigd in Utrecht (20 oktober 1631) maar ook in Holland (9 augustus
1633)^'. Kennelijk wilde hij zijn landmeterswerkzaamheden in beide provincies
18.     Met dank aan Mw Y.M.E)onkersloot-<le Vrij.
19.     1 Stichtse roede was 3,75592 m. Deze oude Utrechtse maat werd gebruikt tot in het begin van
de 19de eeuw, voordat het metrieke stelsel werd ingevoerd.
20.     De bij dit artikel afgebeelde, manuscriptkopie van de kaart is door mij vervaardigd in 1964. E)e
door beschadiging ontbrekende gegevens zijn daarbij zo nauwkeurig medelijk aangevuld.
21.     Zie Y.M.Donkersloot-de Vrij, Topografische kaarten van Nederland vóór 1750.
Groningen 1981, p.37 en de beschrijving van de kaart op p.95 nr 349, ingetekend op bladwijzer-
kaart nr 10.
22.     In het artikel 'De kaart van de provincie Utrecht van Bemard de Roij' in Tussen Rijn en
Lek,
1991, jrg 25 nr.1 meer informatie daarover in noot 3.
23.     Zie E.MuUer en K.Zandvhet, Admissies als landmeter in Nederland voor 1811,
Alphen a/d Rijn 1987, p.105 en 167.
-ocr page 12-
12
verrichten.
Over zijn leven is tot dusver weinig bekend, behalve dat hij in de stad Utrecht
heeft gewoond (in 1633, waarschijnlijk ook daarvoor en daarna) en dat zijn zoon
Floris eveneens landmeter was sinds 30 april 1661 (geadmitteerd in Utrecht)^*.
Er bestaan kaarten die zij samen hebben gemaakt.
Jan van Diepenem moet vóór oktober 1675 overleden zijn, blijkens de aandui-
ding "J. van Diepenem zaliger" in een 17de eeuws archiefstuk^'. Er is over de
kaarten van hem en zijn zoon nooit afzonderlijk gepubliceerd.
Kaan van percelen bouw- en weiland, gelegen naast de oprijlaan naar Wickenhurg. ].
van Diepenem, 1641 (Huisarchief Wickenhurg).
24.     Zie de vorige noot, p.106.
25.     Oud-archief gemeente Houten, waterschap Lee en Rietsloten nr 13.
J
-ocr page 13-
13
In het proefschrift van Mw Donkersloot (zie noot 21) worden enkele van hun
kaarten beschreven en in enkele archieven en de topografische atlas van het
Rijksarchief in Utrecht worden in inventarissen een aantal kaarten op naam van
Van Diepenem genoemd. Wat dit laatste betreft zijn onder meer te noemen:
Gemeentearchief Utrecht:                                                                      aantal:
-   Gilden, Broederschappen en Godshuizen.
Fundatie Jhr. Ruijsch AZ nr. 686                                                             lx
Rijksarchief Utrecht:
-   Kapittel St. Pieter
nr. 342, 399, 425, 481, 489, 531, 545, 574                                                 22x
-   Kapittel van de Dom
nr. 920, 1575, 1580, 1650, 1938, 2036, 3758                                                9x
-   Kapittel St. Marie nr. 772, 1602                                                               2x
-   Archief huis Oudaan te Breukelen nr. 1668                                               lx
Topografische Atlas: nr 165^ 169', 185, 237, 1487,
2150, 2165», 2166^ 2206                                                                          9x
Huisarchief Wickenburg: (ongeniunmerd)                                                     lx
Houten,
L.M.J. de Keijzer.
-ocr page 14-
14
Het Uilegat te Odijk.
(Hoe een oud toponiem dreigt te verdwijnen)
Vele oude boerderijen, al of niet meer als zodanig in bedrijf, dragen vaak
bijzondere namen waarvan de ouderdom en de betekenis niet altijd meer is te
achterhalen. Zo treffen we in Odijk bijvoorbeeld de boerderijnamen 't Vagevuur,
Atteveld, het Burgjé, Schoudermantel, de Beug, Scherpenburg, Dalenoord
enzovoorts aan.
Vrij bekend, zeker onder de oudere inwoners van Odijk, is de naam van
boerderij het Uilegat, Burgweg 4. Deze monumentale grijsgepleisterde dwarshuis-
boerderij met een afgewolfd rieten zadeldak stamt uit de 18de eeuw. Het fraaie,
robuuste uiterlijk geflankeerd door twee meer dan 100 jaar oude leilindes trekt
terecht de aandacht van velen en niet voor niets heeft deze boerderij in de
recente MlP-publikatie drie sterren gekregen'. Hiermee is aangeduid dat het
gebouw nog niet voorkomt op de lijst van beschermde rijksmonumenten, maar
daarvoor wel in aanmerking komt. Tot ca.1965 had het Uilegat een agrarische
functie. Daarna is het tot woonhuis verbouwd. Bij deze verbouwing - ik citeer
de MlP-publikatie - is de achtergevel in oorspronkelijke staat teruggebracht.
Intern zijn enkele wijzigingen aangebracht, evenals in de indeling van de
zijgevels. Karakteristiek zijn de 19de eeuwse grijze bepleistering en de lage etage
met vlak onder de dakrand een laag venster. Op de begane grond zijn 6- en 9- j
mits schuifvensters met luiken, waarvan de kleinere vensters van de opkamer
hoger in de gevel zijn geplaatst. Oorspronkelijk is de boerderij ouder dan de
18de eeuw, en wel van vóór 1625, gelet op het dubbele kruisgewelf van de
kelder^. Het is heel goed mogelijk dat het oude bovengrondse deel in 1672 door
de Franse troepen is verwoest, zoals dat met zoveel boerderijen in deze streek is
gebeurd. Omstreeks 1850 zijn het woonhuisgedeelte en het achterhuis vergroot.
Links van de boerderij staat een tot studieruimte verbouwde 19de eeuwse
schuur.
Over het ontstaan van de naam Uilegat is niets bekend. Vermoedelijk is hij niet
ouder dan de 19de eeuw, want pas dan verschijnt hij in archiefstukken en op
kaarten. Het lijkt voor de hand liggend te veronderstellen dat er ooit een uilegat
in de gevel is geweest: een gat om uilen tot de voorraadzolder (waar graan lag
opgeslagen) toe te laten ter verdelging van schadelijk gedierte (muizen met na-
me)'.
1.   S. van Ginkel-Meester, Bunnik. Geschiedenis en architectuur (Mon\unenten-Inventarisa-
tie Provincie Utrecht). Zeist, 1989, p.23, 83, 128 en 129.
2.   In de publikatie van Van Ginkel-Meester is, op p-128, abusievehjk sprake van een "tongewelf"
(vriendelijke mededeling van de huidige bewoners).
3.   Volgens Nico de Haan (van de Vogelbescherming) waren het uitsluitend kerkuilen die op de
graanzolders van boerderijen nestelden. In akkerbouwgebieden trof men deze uil^aten in de gevels
-ocr page 15-
15
Boerderij het Uilegat, mei 1990. Foto: Otto Wttewaall.
Het toponiem is onder andere aan te treffen op de eerste topografische kaart
1:50.000 uit 1849'' en het zo bekende gemeentekaartje van J.Kuyper uit 1867 (zie
afbeelding). Ook komt de naam voor op de opeenvolgende uitgaven van de
chromo-topografische kaart 1:25.000 in de periode 1880 - 1930 (de zogenaamde
Bo^nebladen)^ Op de l:25.000-uitgave van 1953 en 1962 (blad 32 C) is de naam
van boerderijen veel aan.
De naam is daarin geschreven als 'het Uillegat'.De militaire verkenner die voor de karteril^ zor^
heeft gedragen was L.J. von Motz. Hij maakte de veldminuut 1:25.000 en de nettekening 1:50.000.
Deze nettekening is recent gereproduceerd en najaar 1990 ui^egeven in de Grote Historische
Alias van Nederland, deel I (Wolters-Noordhoff, Groningen).
Zie de facsimile-uitgave, blad nr 465 (verkend in 1869, herzien in 1906) in de Historische Atlas
Utrecht, Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000. Ui^everij Robas Producties,
Den lip, 1989.
-ocr page 16-
16
niet meer aan te treffen. De reden hiervan is dat de naam toen niet meer op of
bij de boerderij vermeld stond. Op de uitgaven vanaf 1973 is echter de naam
'Uilenga's erf (coördinaten 143,9/450,6) te zien, waar men Uilegat zou mogen
verwachten*. Wat is daarvan de oorzaak? Toen de vroegere boerenfamilie van 't
Uilegat op het perceel pal ten noorden van hun oude boerderij een nieuw
woonhuis annex bedrijfsgebouwen lieten bouwen heeft men dat geheel de naam
'Uilenga's erf gegeven. Die naam prijkt thans op de voorgevel. Een topograaf-
kartograaf van de Topografische Dienst, die in het begin van de jaren zeventig
belast is geweest met de herziening en bijwerking van de topografische kaart
1:25.000 - dit gebeim in principe om de tien jaar - heeft de nieuwe naam van het
nieuwe huis in de kaart opgenomen op de plek van het oude huis, waarvan
echter de naam niet meer aan de buitenkant stond vermeld. Het is jammer dat
een eeuwenoude boerderijnaam die vroeger wel op de kaart voorkwam thans
daarvan is verdwenen en misschien geheel in de vergetelheid raakt'. Het zou
aardig zijn als de huidige bewoners de naam weer zouden aanbrengen, te meer
daar deze prachtige boerderij (zie afbeelding) zo'n markant punt in het landschap
is. Ook zou de naam weer op de topografische kaart geplaatst moeten worden.
Odijk,
Marijke Donkersloot - de Vrij.
6.   Zie bijvoorbeeld p.50 in de Grote Provincie Atlas Utrecht 1:25.000. Wolters-Noordholï
Groningen, 1989.
7.   Zie onder andere ook het recent verschenen boek van R.Rentenaar, Groeten van Elders.
Plaatsnamen en familienamen als spiegel van onze cultuur.
Naarden 1990, met
name het hoofdstuk over veldnamen, p.112 e.v.
-ocr page 17-
17
Ta
- J
».^
I'
os
'^. »
.!>
y>
?►*
^^
'^,
r\ "'m
Kaart van de gemeente Odijk, vervaardigd door J. Kuyper, uitgegeven bij Hugo
Suringar, Leeuwarden, 1867.
                                                                    ,
-ocr page 18-
18
Drie 'vulstukjes'
Tijdens zijn ziekte heeft ons mederedactielid Rob Butterman, in leven gemeente-
archivaris van Wijk bij Duurstede, drie 'vulstukjes' ingeleverd voor toekomstige
nummers waarin een pagina over zou zijn. Nu hij is overleden (zie nr 4, 1990),
plaatsen wij deze stiikjes tegelijk. Tot de geestelijke nalatenschap van Rob
Butterman behoort ook zijn (onvoltooide) doctoraalscriptie over het stadsbestuur
van Wijk bij Duurstede in de tweede helft van de 17de eeuw. Deze hopen wij
binnenkort uit te geven. De leden van onze vereniging zal dan een exemplaar
worden toegezonden.
Kostverloren in Wijk bij Duurstede
De naam Kostverloren komt op meerdere plaatsen in Nederland voor. Over het
algemeen was hij verbonden met stukken land van slechte kwaliteit, die weinig
opbrachten en waaraan alle moeite dus tevergeefs besteed was. Ook in Wijk bij
EHiurstede is de naam bekend. Hij is gegeven aan het bolwerk, dat stond op de
hoek van de vestingwal rondom de stad, op het punt waar de noord-zuid
lopende wal overging in de west-oost lopende, juist ten noord-westen van het
kasteel. Kostverloren was een fors torenbolwerk, waarvan niet duidelijk is
wanneer het is verdwenen. De fundamenten zijn waarschijnlijk nog te vinden.
Het bolwerk moet zijn naam ontleend hebben aan een nabijgelegen stuk grond
van slechte kwaliteit. Dat vlakbij de toren inderdaad zo'n stuk grond lag, blijkt
uit een besluit van de magistaat (stadsbestuur) van Wijk bij Duurstede, genomen
op 4 februari 1639'. De magistraat gaf die dag aan Johan Frederiksz. van Isen-
doom - die het jaar tevoren tot schout van de stad was benoemd - in erfpacht
uit: "... 't moras of onlandt tusschen de casteelbrugh ende het Costverlooren; oen d'een
sijden casteels-bolwerck ende oen d'ander sijden de stadsmuer...'
Het land was dus niet alleen van slechte kwaliteit; het was moeras, drassig.
Tegen een jaarlijkse vergoeding van 10 stuiver mocht Van Isendoorn "...van het
voors. onlandt ... maecken een hof, visscherije ende wat hem vorder wel sal geval-
len...'
Het stadsbestuur bepaalde nog wel, dat in geval van nood de grond weer ten
dienste van de stad gebruikt kon worden - de tachtigjarige oorlog was tenslotte
nog niet voorbij. Dit is echter niet voorgekomen en het stuk land moet nog
lange tijd door'owsen scholtus ende sijnen erven' gebruikt zijn.
1. Gemeente Wijk bij Duurste<le, Stadsarchief 1300-1810 nr. 51 (notiJen magistraat) deel D, folio
179v.
-ocr page 19-
19
Concurrentie
tussen schippers uit Wijk bij Duurstede en Cothen, 1708
In januari 1708 richtten Wijkse schippers een verzoek tot de magistraat. Zij
vroegen daarin om maatregelen tegen schippers uit Cothen, die hen in de vaart
langs de Kromme Rijn op Utrecht beconcurreerden. De schuiten uit Cothen
kwamen niet alleen op het Wijkse deel van de Kromme Rijn, maar zelfs tot
direct bij de stad (namelijk de binnenhaven van Wijk, vlakbij of misschien al ter
plaatse van het huidige Walplantsoen).
De Wijkse schippers vonden dat het stadsbestuur hier iets aan moest doen,
omdat zij door de magistraat - met uitsluiting van anderen - tot Kromme
Rijnschipper waren aangesteld; bovendien betaalden zij voor elke afvaart een
heffing van twee stuiver en waren zij verplicht ook met een gedeeltelijk beladen
schuit (bijvoorbeeld acht tot tien mud koren) aan him vervoersplicht te voldoen.
De verontwaardiging richtte zich o.a. tegen Comelis van Pappelendam.
Het stadsbestuur besloot op 16 januari de zaak te laten onderzoeken door een
aantal van zijn leden, namelijk Vosch, Loten, Kohl, en Dirk en Abraham van
Wijck. Enige tijd later verbood men alle schippers van buiten Wijk om goederen
op Wijks grondgebied te laden, op een boete van zes gulden voor elke overtre-
ding. Het is interessant om te zien, dat een derde deel van deze boete ten goede
kwam aan respectievelijk de schout van de stad, degene die de overtreding
aanmeldde en de Armenpot (een fonds, waaruit uitdelingen aan de armen
werden gedaan).
In zijn algemeenheid is de klacht van de Wijkse schippers en de reactie van de
magistraat erop wellicht karakteristiek voor de verminderde invloed van de stad
op het haar omringende platteland in deze periode.
De tekst van het rekest (verzoekschrift) luidt^:
Aan de agtbaere heeren borgermeesteren en regeer-
ders der stadt Wijck
Geven ootmoedelijk te kennen: Lodewijk Knijff, Frans van den Heiligenberg,
Herman van Glambeecq en verdere Crommerijn schippers, bij U. Ed. Agtbaere
daervoor bekent; dat door dese en geene verscheijdene infractiën worden gepleegt in
haere respectieve veere op Utrecht door de Cootense schippers. Welke hoer niet ontsien,
met haere schuijten te komen onder deser stadts jurisdictie, moer ook selffi hier oen de
stadt lossende en ladende alles, wat te bekomen is; ook coom van huijsluijden, soo
van beneden als boven de stadt hoer coom voerende over en weder over. Waerdoor
de supplianten grotelijkx worden benadeelt - als borgers en inwoonders sijnde, tot het
veer door U. Ed. Agtbaere op een reglement aengesteld, bij de supplianten te onder-
houden. Tot onderhoudinge van welk reglement bij U.Ed. Agtbaere is gesteld een
commissaris, welke supplianten van ijder schuijt soo comt af te vaere moeten betalen
2. Gemeente Wijk bij Duurstede, Stadsarchief 1300-1810 nr. 158.
-ocr page 20-
20
twee stuijver; ende inval eene schuijt, geladen sijnde, al was 't maer agt a tien mud-
den coom, sijn de supplianten gehouden, daermede een reijs te doen.
Soo is 't, dat de supplianten verscheijdene maelen daerop hebben geattrappeert
Comelis van Pappelendam (als nog voorleden vrijdag); oen welke de supplianten
verscheijdene moeien geregtelijk sulx te doen hadden verboden. Dat genoemde Pappe-
lendam verscheijdene malen schijn gemaekt heeft, alsoff met de supplianten wilde
accorderen; daer de supplianten niet toe bevoegt en sijn, ende egeen breuken daerop
gesteld sijnde. Soo versoeken de supplianten, U. Ed. Agtbaere believen de supplianten
bij hoer veer te maintineren, ende allen anderen te verbieden, alhier eenig coom op
den Crommen Rijn onder deser stadts jurisdictie te laden; en verbieden op een seekere
poene en boete daerop te stellen, soo wel voor en bij de Cotense schippers te verbeuren
alsook de huijsluijden en andere, welke haer de vragt komen in te geven.
(was getekend)
B. van Schalkwijk.
J
-ocr page 21-
21
Een laat-middeleeuws gerechtsregister yan Overlangbroek
Al zoekend in historische archieven kan men worden bekropen door een gevoel
van verbazing over wat er allemaal bewaard is gebleven. Denk maar eens aan
alle gelegenheden, waarbij middeleeuws, 16de en 17de eeuw materiaal 'opge-
ruimd' had kunnen worden! Anderzijds kan men zich ook afvragen, wat er in de
loop van de tijd zoal is verdwenen.
Het stadsarchief van Wijk bij Duurstede bevat een goed voorbeeld van gevallen,
waarin het bestaan wordt aangetoond van een register dat verloren is gegaan en
waarvan men zich bovendien had kunnen afvragen: 'is het er ooit geweest.-*'
Het is een afschrift van een akte; een afschrift, dat begint met de woorden:
'Extrackt uijt het register des gerechts van Overlangbroek'^. Het is niet gedateerd,
maar gezien het handschrift moet het zijn geschreven in de tweede helft van de
18de eeuw. Het is ondertekend door J. van Dugteren, zonder dat deze zijn
functie vermeldde. Bij nadere beschouwing ervan blijkt, dat het een afschrift van
een afschrift is. Het oudere van deze twee afschriften is gemaakt door ene S. de
Romare. Dit moet Samuel de Romare geweest zijn, die in de decennia vóór 1650
notaris en procureur te Wijk bij Duurstede was.
De oorspronkelijke akte - gedateerd 1496 op Sint Katharinenavond (24 novem-
ber) - is gegeven door het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede. Het verklaart
erin, dat het voor een periode van 50 jaar twee stukken dijk zal onderhouden,
waarvan Overlangbroek de gehoefslaagde (onderhoudsplichtige) is. Het waren
stukken van de Lekdijk bij de stad Wijk. Hieruit en uit de mededeling dat de
stukken 'grenzen aan Stoetwegen' (bedoeld is, dat de aangrenzende stukken door
het gerecht van Stoetwegen moesten worden onderhouden) valt op te maken, dat
het onderhoud gedeelten betrof van de in 1122 aangelegde 'dam bij Wijk'*. Met
deze dam werd toen de nog uit de Nederrijn stromende Kromme Rijn afgedamd,
waardoor onder andere de ontginning van het Langbroek mogelijk werd. Buren
en landgenoten van Overlangbroek beloofden jaarlijks zeven Rijnse gulden te
betalen voor het onderhoud van hun dijkslagen, hetgeen nu door de stad Wijk
bij Duurstede werd overgenomen.
Het latere, 18de eeuwse handschrift heeft de oorspronkelijke, laat-15de eeuwse
tekst niet overal kunnen volgen: er staan heel wat corrupties in. De correcte
tekst is misschien te vinden in één van de protocollen van notaris Samuel de
Romare, terwijl het ook zou kunnen voorkomen in het archief van het hoog-
heemraadschap van de Lekdijk Bovendams. Het oorspronkelijke gerechtsregister
3.   Gemeente Wijk bij Ehiurstede, Staclsarchief 1300-1810 nr. 195.
4.   Zie voor een tiitgebreide beschrijving van de dam en het latere onderhoud ervan: C. Dekker, "De
dam bij Wijk" in Tussen Rijn en Lek 15 (1981), Nr. 3, p. 1-53.
-ocr page 22-
1
22
van Overlangbroek uit de 15de eeuw is in ieder geval verloren gegaan. Maar het
heeft wel bestaan - getuige dit afschrift.
R.J. Butterman f
(voormalig archivaris van Wijk bij Duurstede)
J
-ocr page 23-
23
De visitatie van 1593 in het Kromme Rijngebied*
Het houden van visitaties is een oud kerkelijk gebruik. Hierbij stuurt de
kerkelijke overheid (in de R.K. kerk de bisschop, van 1580-1619 de Staten, na
1619 in de N.H. kerk: de Classis) een commissie van deskimdigen uit naar de
plaatselijke kerken, om daar ter plekke de toestand te bekijken en te praten met
de gemeenschap. De meeste van die visitaties, vooral de oudere, zijn verloren
gegaan. Uit de 16de eeuw zijn er een paar bewaard gebleven. Op één na stam-
men ze van voor de reformatie, die we voor het bisdom Utrecht op 1580 mogen
stellen. We weten daaruit met name dat er van het naleven van het celibaat van
hoog tot laag in het Utrechtse toen weinig terecht kwam. Slechts een ervan
stamt van na 1580 en wel de visitatie van 1593. Het had weinig gescheeld of ook
deze visitatie was verloren gegaan.
Voorgeschiedenis
In 1580 was een einde gekomen aan de bisschoppelijke hiërarchie in Utrecht. De
Staten hadden de openlijke uitoefening van het katholicisme verboden; het
enorme grondbezit van de kerk was in beslag genomen en de laatste bisschop,
Frederik Schenck van Toutenburg was overleden. De stad Utrecht werd daarna
snel en grondig geprotestantiseerd. Na het overlijden van de gematigde Duifhuis
hadden de calvinistische consistorialen de overhand gekregen. Zij stonden een
strak toezicht van ouderlingen en predikanten voor, verenigd in een consistorie.
In het verdere verloop van het verhaal zijn drie 'partijen' van belang, allereerst
de Staten, ten tweede de plaatselijke pastoors en ten derde de stadsdominees.
Van ouds kropen de eersten, de bestuurders van het Sticht, altijd binnen de
Utrechtse grachtengordels bij elkaar. Wat daar buiten gebeurde had nauwelijks
hun aandacht. De Statenleden zagen dat de reformatie in de stad een succes was
geworden en waren tevreden. Ze kondigden wel van alles af, maar ze zagen er
nauwelijks op toe of dit buiten de stadsmuren ook werkelijk werd nageleefd.
Predikanten werden niet naar de dorpen gestuurd, die hield men liever zelf in de
stad.
Het verbod op de openlijke uitoefening van het katholicisme werd door de
tweede partij, de priesters in het Kromme Rijngebied, dan ook met een schou-
derophalen begroet. Er kwamen wel vaker ordonnanties binnen en de ervaring
had geleerd dat er geen sancties kwamen als men ze negeerde. De plaatselijke
priesters gingen dus gewoon door met het bedienen van hun geloof zoals ze
gewend waren. De meesten waren overigens geen scherpslijpers. Als er bij hen
. Dit artikel verscheen eerder in Maandblad Oud-Utrecht van februari 1988. Wij danken de
redactie daarvan voor haar vriendeUjke toestemming tot herpublicatie.
-ocr page 24-
1
24
een 'modem' paartje kwam dat in het Nederlands wilde trouwen of laten dopen,
dan organiseerde men met alle plezier een 'moderne' trouwerij, waarbij een mix
werd gemaakt van een preek en formulier in het Nederlands, desgewenst een be-
sprenkeling met wijwater en het branden van een kaars bij het Maria-altaar.
Tenslotte waren de pastoors in de dorpen kleine zelfstandigen, die geen vast loon
kregen maar betaald werden per verrichting en die dus liever geen 'omzet'
verloren lieten gaan. Zo nodig deden ze gaarne wat hervormd water bij de
katholieke wijn, maar een keuze tussen het nieuwe en het oude geloof maakten
ze nog niet.
De derde partij was het Utrechtse consistorie, dat de lauwe houding van de
Staten en de rekkelijkheid van de plaatselijke geestelijken met lede ogen aanzag.
In 1593 slaagden ze erin om van de Staten van Utrecht toestemming te krijgen
om een onderzoek in te stellen naar de naleving van het verbod op het katholi-
cisme van 1580. De leiding van het onderzoek kwam te liggen bij de fanatieke
ds. Gerobulus die wel eens even de dorpspastoortjes de oren zou gaan wassen.
Wat hij er aantrof was vanuit calvinistisch oogpunt diep treurig. Vrijwel overal
stonden in de kerken nog altaren en beelden en vrijwel nergens voldeden de
vooi^angers aan de zeer minimale eisen die de reformatie aan hen stelde.
Enkele markante zaken uit de visitatie van 1593
Er werd vooral gelet op de toestand van de kerkgebouwen en de houding van de
voorgangers. Verschillende kerken waren er goed aan toe, maar de toestand van
de meeste was belabberd. In Zeist, Woudenberg, Capelle en Tienhoven was de
kerk "woest", in Leersum, Tuil en 't Waal en 't Goy "gansch desolaet" en in
Amerongen "noch gansch verwoest, wtgenomen dat se wederomme dack-dicht
gemaeckt is". De kerken van Harmeien, Zegveld, Linschoten, de Vaart, Ter Aa
en Eemnes-buitendijks waren "verbrant" en die van Kockengen was "gerampo-
neerd" (beschadigd). Kudelstaart, dat destijds aan het eind van de wereld lag, had
de commissie niet kunnen vinden.
Maar waar het toch eigenlijk om ging was om de houding van de pastoors.
Om het niet te lang te maken, zal ik alleen het Kromme Rijngebied behandelen.
De Bunnikse pastoor Jan Gerritsz. van Gouda had absoluut niet in de gaten
waarom de visitatie precies werd gehouden. Hij dacht dat de commissie kwam,
omdat de schout van Zeist venklikt had dat hij met Pasen 1592 nog het paassa-
crament had uitgedeeld en met wijwater langs de deuren was gegaan. Blijkbaar
was hij dus wel op de hoogte van het verbod op deze zaken. Van theologie bleek
hij weinig kaas te hebben gegeten en hij moest er nog eens goed over nadenken
of hij wel predikantenexamen wilde afleggen. Dat examen was in de ogen van de
hervormden nodig omdat de opleiding van pastoors destijds nauwelijks een
J
-ocr page 25-
25
middelbare beroepsopleiding kon worden genoemd, terwijl van predikanten
enige jaren universiteit werd verlangd. Bovendien wilde men toezicht houden op
de opvattingen. Het domineesexamen zal hij waarschijnlijk niet hebben afgelegd,
want later horen we dat "heer Jan" de mis leest op het huis Groenewou (Nieuw
Amelisweerd). Nog vele jaren later zal de nieuwe predikant over hem klagen.
In Odijk had pastoor Evert Aalbertsz. van Amerongen diverse theologische
boeken van reformatorische snit gelezen en was bereid domineesexamen te doen.
Hij had een "keuzepakket" waarin voor elk wat wils zat en hoopte zo van zowel
katholieke als protestantse wal te kunnen eten. Helaas bleek de boekjeskennis
niet voldoende voor het predikantsexamen en wie zich voor dit examen gemeld
had, hoefde daarna niet meer bij zijn vroegere parochianen terug te komen. Bij
zijn overleden huishoudster had hij diverse kinderen en hij werd daarom
omschreven als een "eerbaer man, hebbende kynderkens". Kort daarvoor zouden
katholieke visitatoren de kinderen juist als reden hebben gezien om hem niet
eerbaar te vinden. Misschien heeft men hem aan een baan als schoolmeester
geholpen als beloning voor zijn bereidwilligheid.
In Werkhoven was pastoor Gillis Petersz. van Heumen "alsnoch weynich gerefor-
meert, edocht eenigen schijn hebbende van habiliteyt, omme voor 't examan
(daer onder hij hem belooft te stellen) tot de rechte bedieninge te conen gebracht
worden". Hij zou later voor het examen zakken. Meestal kregen deze oud-pas-
toors een kleine uitkering op voorwaarde dat ze niet meer als pastoor zouden
werken. Veel pastoors namen op deze manier hel zekere voor het onzekere en
lieten zich "wegsaneren"; zo ook pastoor van Heumen.
De oude Cothense pastoor, Johan Gerritse van Hoogblokland, had na 1580 geen
zin meer om te veranderen. Toch kwam hij er niet zo .slecht vanaf. In tegenstel-
ling tot de pastoors van Schalkwijk, Bunnik en Houten bleek hij wel verstand
van theologie te hebben en de commissie was alleszins tevreden over het hoge
niveau van het gesprek. Natuurlijk mocht hij niet blijven, maar vanwege
verzachtende omstandigheiden (leeftijd, het goede gesprek en zijn grote steun
onder de bevolking) mocht hij zijn volledige pastoorsinkomen (100 gulden per
jaar) als saneringsuitkering houden!
In Dwarsdijk, een klein gehucht ten zuiden van Cothen, dat bij Werkhoven
hoorde, bleek een "paep" te wonen in een vervallen kapelletje, "gansch ongesont
in lere ende quaet van leven, daertoe bitter ende quaetspreeckende". Hij heette
-ocr page 26-
26
eigenlijk Simon van Arckel, maar werd door de bevolking aangeduid als de
"paep mutse in 't vyer". Of hij eigenlijk wel priester was of zich er slechts voor
uitgaf is onduidelijk en ook kon hij niet aangeven door wie hij naar Dwarsdijk
was gezonden. We krijgen de indruk dat hij een profiteur was zoals er zo vele in
de middeleeuwen rondzworven, die zich uitgaven voor priester. Vooral wie zich
geloofwaardig voordeed als bedelmonnik kon nog wel eens wat geld bij elkaar
bedelen.
In 't Goy bleek de oude Vlaamse frater Joannes du Busco te wonen. Hij was 40
jaar geloien in het Brigittenklooster te Utrecht gaan wonen, maar kon van de 35
gulden die hij van het klooster kreeg niet leven, zodat hij naar een bijverdienste
op zoek ging. Hoewel de bisschop hem geen toestemming had gegeven, was hij
op verzoek van de bevolking van 't Goy toch hun zielzorger geworden. Dat
leverde hem 60 gulden per jaar op, maar hij was geen priester en mocht dus niet
dopen en trouwen. Dat gaf echter niet want 't Goy had niet de status van paro-
chie zodat men toch voor de sacramenten naar Houten moest.
De Houtense pastoor bleek zeer weinig verstand van theologie te hebben en vond
dat hij na de examens voor zijn "tonsuram clericalem' en voor zijn priesterschap,
15 jaar geleden, die hem blijkbaar al moeite genoeg gekost hadden, in zijn leven
nu wel voldoende examens had gedaan.
De Schalkwijkse voorganger Comelis van Eek maakt naar alle kanten een
bijzonder onbetrouwbare indruk. Hij verklaart bereid te zijn tot de reformatie
over te gaan en domineesexamen af te leggen, maar blijkt nog jaren later als
pastoor te werken. Hij is door de ambachtsheer aangesteld op voorwaarde dat hij
niet zelf zou preken maar zou voorlezen uit de "sermoonen Anthonii Corvini
over de sondachse Evangeliën onder de tytel van een devoten minne-broeder'.
Deze prekenbundel van Antonius Corvinus (1501-1553), de bekende Duitse
kerkhervormer, waren bepaald anti-rooms. Dat de ambachtsheer hem niet liet
preken maar voorlezen, geeft al wel aan dat ook deze hem niet erg vertrouwde.
Het domineesexamen leverde evenmin een duidelijke uitslag op. Hij mocht
doorgaan met het lezen van preken van de kerkhervormer en bleef in het bezit
van de kerkelijke goederen maar kreeg niet de status van volledige predikant.
Waarschijnlijk had men hem wel door, maar was hij een gladde prater die zich
overal uitdraaide en het gebrek aan predikanten was zo groot dat men hem tegen
beter weten in een kans gaf>
-ocr page 27-
27
Over Tuil en 't Waal was het oordeel van de commissie vernietigend. Niet alleen
lag de kerk er "gansch desolaet" bij en had niet eens een klok, maar de pastoor
werd omschreven als een "out, miserabel ende in 't stuck van de religie geheel
onervaren man". Zelfs de pastorie was vervallen. Als enig lichtpuntje vond men
een propere hof.
Conclusie
Het zag er in de ogen van ds. Gerobulus nog niet best uit. Op veel plaatsen was
met de reformatie nog geen enkele vooruitgang geboekt en geen van de pastoors
in het Kromme Rijngebied kon zonder meer dominee worden. Het zou nog
ei^er worden, want de pastoors van Odijk en Werkhoven, waar Ds. Gerobulus
zijn hoop op had gevestigd, zakten beiden voor him domineesexamen en de
pastoor van Schalkwijk werd voorwaardelijk aangenomen, maar bleek later de
commissie te hebben misleid en toch stiekum als pastoor werkzaam te zijn
gebleven. Bovendien duurde de opleiding van predikanten zo lang, dat men pas
lang na 1600 over voldoende kandidaten kon beschikken. Het gevolg was dat er
voorlopig geen eigen predikanten naar de dorpen konden worden gestuurd. De
predikant van Zeist zou dienst doen in Bunnik en die van Wijk in Cothen, maar
door het zakken van de predikanten van Odijk en Werkhoven was er voorlopig
voor die plaatsen niets geregeld. Voor 't Goy en Houten regelde de commissie
wel de samenvoeging, maar niet dat er een voorganger zou komen. Weliswaar
had de commissie alle gebouwen aan de katholieke eredienst onttrokken en ook
de meeste pastoors "onschadelijk" gemaakt, maar deze maatregelen waren niet
afdoende. Apostolisch vicaris Sasbout Vosmeer kreeg de kans om weer een net
van katholieke zielzoi^ers op te bouwen. Op diverse kastelen in de streek
werden nog in de loop van 1593 schuilkerken ingericht waar de verdreven
pastoors van Bimnik, Wijk en Schalkwijk terecht konden. Zij wapenden hun
parochianen tegen het nieuwe geloof en toen er lang na 1600 overal predikanten
waren aangesteld, kregen dezen weinig voet aan de grond en vonden er een
gesloten blok van weerbare katholieken tegenover zich. De Kromme Rijnstreek
is sindsdien overwegend katholiek gebleven.
Verslag bijna vernietigd
Dit belangrijke visitatieverslag, basis voor onze kennis over toestand in de eerste
jaren na de reformatie, werd destijds door ds. Gerobulus bij de Suten ingeleverd
en in de archieven opgeslagen. Daar lag het ruim twee eeuwen, tot 1816. In dat
jaar besloten de Staten dat het tijd was om wat "oude rommel" die zich op de
papierzolders van de Staten bevond op te ruimen. Slechts de perkamenten
chaners werden bewaard, veel stukken die minder kostbaar leken moesten maar
weg want het archief nam teveel ruimte in. Zeer veel kostbare stukken zijn toen
-ocr page 28-
28
in rook opgegaan. De meeste mensen hadden weinig belangstelling voor geschie-
denis. Gelukkig waren er ook enkele mensen die tegen deze stroom inroeiden en
het verleden wel op zijn juiste waarde wisten te schatten. Een ervan was
professor Heringa, een Utrechtse hoogleraar uit het begin van de vorige eeuw,
die het erg jammer vond dat de archieven weggingen, en vroeg of hij enkele
stukken voor zijn verzameling mocht uitzoeken. Weliswaar begreep niemand
wat hij met die oude rommel moest, maar hij mocht toch wat snuffelen in de
ten dode opgeschreven, stukken. Gelukkig voor ons haalde hij ook het verslag
van de visitatie van 1593 eruit!
Bimnik,
H. Reinders.
* De tekst van de visitatie werd onbewerkt gepubliceerd in de Bijdragen en
Mededelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht
(1884), p. 186-268.
/
/
-ocr page 29-
29
Recensie
Het Land van de Zeven Tuinen
In het najaar van 1990 werd het vijftienjarig bestaan gevierd van het Streekver-
band Zuid-oost Utrecht. Veertien gemeenten maken hiervan deel uit: Ameron-
gen, De Bilt, Bunnik, Cothen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Langbroek,
Leersum, Maarn, Renswoude, Rhenen, Veenendaal, Wijk bij Duurstede en Zeist;
een gebied van 40.000 ha. en 240.000 inwoners. Deze gemeenten werken met
elkaar samen op het gebied van milieu, volkshuisvesting, volksgezondheid,
werkgelegenheid enzovoort.
/
/
/
I
Streekverband Zuid-Oost Utrecht
>        \
I        \
t      I
r '          ^
l           V
X
^ 2EIST
/.'
-V i
/N
/
\
t
I
pi
'—J                       1                      '              ^
\
I           I_____ \
I          f vnmouu./
__ / M13KMGEH            /                                         ^
>—^J cotwji'Aju
WBAODt
XN
t
\
\
f
Tl
«JK BIJ euMTrax \            " "-—-'
Ter gelegenheid van dit derde lustrum werd op 15 november 1990 in Zeist een
conferentie gehouden. Tevens verscheen het boek Het Land van de Zeven Tuinen.
Zuid-oost Utrecht in perspectief.
-ocr page 30-
30
De titel van de publikatie is ontleend aan de, weinig bekende, roman van Arthur
van Schendel De Zeven Tuinen (1939), die in deze streek speelt. Huis aan huis in
de streek is hiervan een folder (verborgen in de irritante pakken andere wekelijk-
se reclame) bezorgd. Ik vraag mij af of de werkelijk geïnteresseerden op deze
wijze wel werden bereikt; de folder zal vaak ongelezen bij het oud-papier terecht
zijn gekomen. Degenen,die de inhoud van de folder hebben gelezen, werden
maar matig geïnformeerd over dit waardevolle boek, want met geen woord werd
gerept over de auteurs. Daarom hier de complete lijst van de schrijvers en hun
artikelen:
A.L.Vernooy:           Historisch-geografische landschapstypen en nederzettingen.
W.J. van Tent:          De archeologie van Zuid-oost Utrecht.
H.Tromp:                "De zeven tuinen": het land en de mensen in de literatuur.
H.Reinders:              Bestuurlijke organisatie.
C.G.Th.Vemooy: De verwevenheid van godsdienst en politiek.
A.Bakken                Kunstenaars te gast op Ewijkshoeve. Muziekleven rond de
villa Gaudeamus te Bilthoven.
R.K.M.Blijdenstein en L.H.M. Olde Meierink: Kastelen en buitenplaatsen.
A.C.Ooms:
              De landbouwkundige ontwikkelingen van 1500 tot heden.
M.Laman:                Functionalistische architectuur in Zuid-oost Utrecht.
M.Steenstra:             Recreatie, forensisme en infrastructuur.
M.Kooiman:             Industrie in Zuid-oost Utrecht, 1800-1940.
H.H.Sietsma:            Regionaal openbaar bestuur in Zuid-oost Utrecht.
P.P.C.Beelaerts van Blokland: De toekomst nu ingevuld:
Zuid-oost Utrecht naar 2000.
Het voorwoord en de inleiding zijn respectievelijk geschreven door: R.G.Boek-
hoven en H.J.F.Reeringh.
Gelukkig worden deze auteurs in het boek zelf wel aan de lezer voorgesteld,
zodat men weet vanuit welke achtergrond geschreven is. Het blijkt dat zich
onder de auteurs met name historisch-geografen en sociaal-geografen, maar ook
historici, juristen, een archeoloog en een pedagoog bevinden.
Het is natuurlijk heel goed om het brede terrein van de cultuurhistorie van een
streek door diverse auteurs te laten belichten, maar het gevaar kan dan wel zijn
dat de kwaliteit onevenwichtig is. Dat valt bij deze publikatie erg mee. Oneven-
wichtigheid is in sommige gevallen het gevolg geweest van het gebrek aan
onderzoek en literatuur, waaruit men kon putten (zoals A.Ooms bij zijn anikel
over de landbouwkundige ontwikkelingen expliciet benadrukt). In de publikatie
komen geen noten voor, daarvoor in de plaats is bij de meeste artikelen een
beredeneerde verantwoording van de gebruikte literatuur gegeven. Dit is voor-
beeldig gedaan en heel plezierig. Je krijgt als lezer zin om ook in die literatuur te
gaan lezen!
-ocr page 31-
31
Het is in dit bestek niet goed mogelijk om commentaar te geven op alle artike-
len. Slechts een opmerking bij het (aardige) artikel van Tromp: er zijn nog wel
wat aanvullingen te geven, onder meer voor wat betreft de Kitjmme Rijnstreek
(zie Querido's letterkundig reisboek van Nederland, Amsterdam 1983, tweede
druk). Te noemen zijn: J.F.01tmans, De schaapherder (1838) en A.L.G.Bosboom-
Toussaint, Het huis Lauemesse (1840); dit zijn historische romans die beide voor
een deel in Wijk bij Duurstede spelen. In Het huis Lauemesse komt ook Odijk
voor.
Persoonlijk vind ik het jammer dat het boek geen registers op personen, zaken
en aardrijkskundige namen heeft. De waarde ervan als naslagwerk is nu beperkt.
Iets voor de tweede druk! Bij een eventuele tweede druk, die ik het boek
toewens, zou men ook wat meer aandacht moeten schenken aan de bijschriften
bij de illustraties, die vaak weinigze^end zijn en waarin soms storende fouten
staan. Overigens had men bij de keuze van de illustraties selectiever te werk
moeten gaan. Naast een aantal bijzonder fraaie illustraties, zijn er te veel op een
te klein formaat en te donker afgebeeld die de tekst niet of nauwelijks ondersteu-
nen. In elk geval verfraaien ze het boek niet. Maar de liefhebbers van de
streekgeschiedenis zullen zich er niet door laten afleiden. Dit jubileumboek
hoort zeker in hun boekenkast thuis. En de prijs ervan is voor het gebodene
bepaald niet te hoog.
Odijk,
Marijke Donkersloot - de Vrij
Het Land van de Zeven Tuinen: Zuid-oost Utrecht in perspectief, [redactie van Jaap H^edoom .. et
al.] - Utrecht: Stichting Matrijs. 191 pp. ISBN 90 5345 001 7 geb. Winkelprijs f 49,90.
-ocr page 32-