-ocr page 1-
Tussen Rijn en Lek
Tijdschrift voor de geschiedenis van het Kromme Rijngebied
Jaargang 25                                  nummer 4                             december 1991
-------------------------------
Inhoud van dit speciale
Duifhuizen-nummer:
CCS. Wilmer:
Duiventillen en -torens
in het Kromme Rijngebied
1
O.J. Wttewaall:
Het recht om duiven te houden
7
H.M.J. Tromp:
"Duyfhuysen" langs de Langbroekerwetering
11
L.M.J. de Keijzer:
De duivenzolder in de gemeentetoren
te Houten
21
H. Reinders:
Duiven in en om de kerk te Odijk
24
O.J. Wttewaall:
De duiventoren van Huize Wickenburg
in 't Goy
27
L.M.J. de Keijzer:
De duivenzolder in de Stenen Poort
te Houten
35
H. Reinders:
Onroerende duiven
38
Een duivenrecept
uit de 18de eeuw
39
Foio van een lakenvelder
40
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk;
L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik; J.E. Toussaint Raven, Odijk;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Burgweg 4, 3984 LK Odijk, tel. 03405-62019.
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele,
Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ30 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 15), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.
I
-ocr page 2-
Ts act 6}éf
Duiventillen en -torens in het Kromme Rijngebied
In de provincie Utrecht, in het bijzonder in het Kromme Rijngebied, bevinden
zich nog de meeste duiventillen, -torens en poortgebouwen met een duivenzolder
van ons land. Dat is niet zo verwonderlijk omdat het houden van een vlucht
duiven van enige omvang destijds een heerlijk recht was en daarmee alleen aan
bezitters van een heerlijkheid was voorbehouden. De vrijstaande duifhuizen' van
de drie genoemde typen zullen dus vooral worden aangetroffen in de buurt van
een kasteel of adellijk huis. Dit privilege hield niet in dat anderen geen duiven
mochten houden. Op bescheiden schaal waren ook in of aan boerderijen, woon-
huizen en kerk- en kloostergebouwen voorzieningen aangebracht om duiven te
huisvesten.
Het houden van duiven
Alvorens nader in te gaan op de verschillende verschijningsvormen van duifhui-
zen moet eerst iets worden verteld over het hoe en waarom van het duiven
houden.
Wanneer de mensen ertoe overgingen om duiven te domesticeren is niet exact te
zeggen. Terracotta beeldjes uit Mesopotamië - het oude Irak - wijzen erop dat dit
ca 4500 jaar voor Chr. al het geval was. Ook in Egypte waren ca 5000 jaar
geleden al umme duiven bekend. De eigenschappen van de duif, zoals sierlijk-
heid, snelheid, huiselijkheid en trouw, maakten dat zij in vele oude godsdiensten
en culturen een symbolische betekenis had. Dat verhinderde niet dat men ook
oog had voor de praktische aspecten: deze eenvoudig te houden vogels waren
vooral voor consumptie bedoeld. De Romeinse schrijver Marcus Terentius Varro
(116-27 voor Chr.) vertelt in zijn beschrijving van de culinaire cultuur in het
oude Rome wat er allemaal met jonge duiven werd gedaan om de smakelijkste
boutjes te verkrijgen.
Ook in latere tijden werden duiven om consumptieve redenen gehouden. Tot in
de achttiende eeuw was de duif ook voor de gewone man een aangename
voedselbron. Vóór die tijd was het namelijk door gebrek aan veevoer moeilijk
om de veestapel de winter door te krijgen. In november ("Slacht-" of "Bloed-
maand") werd daarom al het vee geslacht, op enkele stuks na die nodig waren
voor de voortplanting. Het vlees werd gezouten bewaard en dit strekte de bevol-
1. "Duifhuis" is de verzamelterm voor de diverse typen onderkomens voor dtiiven. Een "duivenslag"
IS de benaming voor een verzameling nestruimten. Vooru wordt ocJt nog in oude teksten
gesproken van "dviivenvlucht" (zie het artikel op p. 11-22).
-ocr page 3-
JIJLL .■.M-l.k
Kasteel Moersbergen bij Doom met zijn hoektoren met duivengaten, omstreeks 1750
afgebeeld op een prentje van Hendrik Spilman naar een tekening van Jan de Beijer.
king gedurende de winter tot voedsel. Een verse duif was dan ook een welkome
afwisseling van het eentonige menu^.
Behalve als voedselbron werden duiven ook om hun mest gehouden. Hun
uitwerpselen bevatten namelijk stikstof, fosforzuren en kalium in veel hogere
concentraties dan rundermest. Zo sterk zelfs dat, wanneer deze meststof in
onverdunde vorm op het land zou worden gestrooid, de wortels van de gewassen
zouden verbranden. In gedroogde vorm of verdund met water is het een ideale
mest voor gewassen als saffraan, meloen en tabak. Om deze reden werden in de
vorige eeuw karren vol duivenmest uit Friesland geïmporteerd voor de tabaks-
teelt rond Amerongen. Een andere toepassing van duivenmest was het toevoegen
aan waswater om het wasgoed mooi wit te krijgen.
2. zie het 18de eeuwse recept op p. 39.
-ocr page 4-
Behuizing
De meest voorkomende tamme duif, zoals iedereen die kent van de Dam in
Amsterdam, is een afstammeling van de wilde rotsduif, de Columba Livia. De
rotsduif nestelt van nature in nissen en holtes in rotsen waar zij beschermd is
tegen weer en wind en tegen roofdieren. Sinds mensen duiven zijn gaan houden
maken zij broedplaatsen naar het voorbeeld van de natuur.
Ongeacht de vorm van huisvesting zijn de voorwaarden voor een goede nestgele-
genheid dezelfde. Diverse schrijvers uit verschillende tijden hebben hun ervarin-
gen op dit punt op schrift gesteld. Hoewel deze op onderdelen uiteen kimnen
lopen, zijn hun aanbevelingen over het algemeen eensluidend. Er moet zich altijd
water in de buurt bevinden. Het is belangrijk dat de vogels ongestoord kunnen
broeden, dat wil zeggen: niet afgeleid door geluiden van menselijke bedrijvig-
heid. De nestruimte mag niet bereikbaar zijn voor vijandige dieren zoals ratten,
wezels, marters, bunzingen, katten en slangen. Een schuingeplaatste plank
("keerbord") of een rand van uitstekend metselwerk zijn de meest voorkomende
middelen om deze indringers te weren. De openingen die toegang geven tot de
nestruimte moeten juist groot genoeg zijn om een duif door te laten en zijn
voorzien van een uitstekende steen of plankje om het in- en uitvliegen te
vergemakkelijken. Zij moeten bij voorkeur op het zuiden (ook wel oosten of
westen) zijn aangebracht, beschut tegen regen en wind. Duiven houden er
namelijk van in de zon te zitten. Het zijn ook propere dieren. Hun nesten
moeten daarom regelmatig worden verschoond om ongedierte geen kans te
geven en hun voeder- en drinkbakken moeten regelmatig worden ververst.
Tenslotte: er moet voor een goede ventilatie worden gezorgd zonder dat het
tocht.
Broedplaatsen kunnen op verschillende manieren in een bestaand gebouw of in
een speciale behuizing voor duiven worden aangebracht. Vaak treft men zo'n
dui venslag aan in de gevel top of het dak van een huis, schuur of poortgebouw of
in een kasteel- of kerktoren. In Groningen hebben veel grote, omgrachte boer-
derijen een toegangshek gehad waarop een langgerekte "doefkast" was geconstru-
eerd. Er zijn nog enkele van dergelijke duifhuizen op hun oorspronkelijke plaats
aanwezig. Ook van de vele poortgebouwen met een duivenzolder die toegang
gaven tot de Friese stinzen zijn er nog enkele bewaard gebleven. Dergelijke
gebouwtjes zijn ook in het Kromme Rijngebied te vinden: De Stenen Poon in
Houten (zie het anikel p. 35) en de huizen Walenburg, Weerdesteyn en Groe-
nestein aan de Langbroeker Wetering. Ook het poortgebouw van Rijnesteyn in
Cothen kan tot deze groep van duifhuizen worden gerekend. Een voorbeeld van
een kasteeltoren met een duivenzolder is in dit gebied niet gemakkelijk te
vinden. De toren van kasteel Moersbergen bij Doom is een tussenvorm tussen
-ocr page 5-
een kasteeltoren en een (losse) duiventoren.
In dei^elijke stenen gebouwen zijn in het muurwerk openingen uitgespaard. Er
konden ook na de bouw kasten met gaten aan een gebouw worden opgehangen,
iets dat veelvuldig op historische afbeeldingen is te zien. Dergelijke broedplaat-
sen zijn over het algemeen minder spectaculair dan de vrijstaande gebouwen en
gebouwtjes, de duiventillen en -torens.
Duiventorens- en tillen
Vrijstaande, speciaal voor duiven geconstrueerde bouwwerken hebben vele
verschijningsvormen. Deze kunnen worden bepaald door factoren als klimaat en
plaatselijk aanwezig bouwmateriaal (leem, natuursteen, baksteen, hout) in
verschillende geografische gebieden. In Nederland is vrijwel uitsluitend van
baksteen en/of hout gebruik gemaakt. De duifhuizen zijn hier tamelijk beschei-
den van omvang, vergeleken bij wat er in landen als Frankrijk en Engeland is
gebouwd. In die landen was een toren met 3000 broedplaatsen geen uitzonde-
ring, terwijl in Nederland een toren met 250 broedplaatsen al tot de grootste
gerekend moet worden.
De vrijstaande duifhuizen zijn ruwweg te verdelen in duiventorens en duiventil-
len, waarbij de volgende criteria zijn aangehouden: een toren is een gebouw dat
met rondom doorlopend muurwerk van de grond af is opgetrokken en een til is
een hok op een of meer poten waarmee het van de grond is opgetild. De hoogte
van het onderstel van een til is vaak bepaald door het praktische gegeven dat er
een kar onderdoor moest kunnen rijden: door een luik in de bodem van het hok
kon de mest in een gereed staande kar worden geveegd.
Duiventillen komen in het Kromme Rijngebied weinig voor. Zij zijn vooral in
het midden, oosten en noorden van ons land te vinden. Deze duifhuizen zijn
meestal vierkant of rechthoekig van vorm. Er zijn vele variaties op dit prototype
mogelijk. Soms zijn het eenvoudige, puur functionele bouwsels, bestaande uit
een houten kast met een pannen dak, bekroond door een houten lantaarn waarin
de vliegopeningen zijn uitgezaagd, in andere gevallen zijn het door houtsnijwerk-
versiering en kleurgebruik ware kunstwerken. Een duiventil kan ook geheel uit
baksteen zijn opgetrokken, zoals die in het Van Boetzelaerspark in De Bilt uit
1832. De duiventil van Huize Doorn vormt ook landelijk gezien een uilzonde-
ring op het kast-op-poten-type. Dit gebouwtje, daterend uit het eind van de 18de
eeuw, is rond van vorm en bestaat uit grof gepleisterde baksteen op een onder-
stel van een aantal kromme, eikenhouten staanders. Deze zijn bij een latere
restaiuatie in de plaats gekomen van de walvisribben die de til oorspronkelijk
hebben gedragen.
Evenals de tillen bestaat er in ons land een grote verscheidenheid aan duivento-
-ocr page 6-
De voormalige dutventoren annex stal of xhuur in het weiland voor het huis
Wulperhorst bij Bunnik in 1869.
Litho door P.J. Lutgers in: Gezichten in de omstreken van Utrecht.
rens. Maar meer dan bij de tillen is er bij de torens in enige mate een stijlont-
wikkeling aan te wijzen. De oudste nog bestaande torens, daterend uit de 17de
eeuw, zijn uit baksteen opgetrokken en komen zowel in ronde als in vierkante
vorm voor. Hiertoe behoren de ronde duiventoren van Huize Wickenburg in 't
Goy (zie het artikel op p. 27), die in 1640 voor het eerst wordt genoemd, en de
vierkante van Huize Schevickhoven bij Leersum (zie ook p. 18). Beide torens
venonen sppren van een witte pleisterlaag en een zwarte plint. In de 18de eeuw
werden, geheel overeenkomstig de "grote" architectuur sobere bakstenen dui-
ventorens gebouwd. De toren van Rhijnauwen (Bunnik), direct naast het
poortgebouw, is daar een voorbeeld van.
De vele bouwstijlen uit de 19de eeuw zijn ook in de duiventillenarchitectuur
terug te vinden. Uit deze eeuw dateren in het Kromme Rijngebied zowel het
-ocr page 7-
ronde witgepleisterde torentje met het vierkante pannengedekte tentdak van
kasteel Maarsbergen als het neogotische bakstenen exemplaar van kasteel
Sterkenbui^ en de zeshoekige houten toren bij het huis Leeuwenburg, beide aan
de Langbroeker Wetering. Een fraaie houten toren, geheel gebouwd uit gesneden
planken en consoles, is te vinden bij het huis Pavia in Zeist. In die gemeente
staat ook het jongste exemplaar, het bizarre witte vierkante torentje van het huis
Ma Retraite aan de Utrechtseweg.
Een duiventoren is vaak als multifunctioneel gebouw ontworpen. De begane
grond kon dienst doen als stal, schuur, kippenren of fasanterie, terwijl de
bovenverdieping voor de duiven was gereserveerd. Sommige duiventorens
kimnen ook in combinatie met een ander bouwwerk voorkomen, zoals die van
Molenstein aan de Langbroeker Wetering (zie p. 17 en 18 en de afbeeldingen op
p. 15 en 16). Hier zijn in de 19de eeuw restanten van het oudere huis Meulen-
steyn getransformeerd tot een kerkgebouwtje waarvan de toren tot duivenverblijf
werd ingericht. Dit kerkgebouwtje moest als stoffage in het landschap fungeren
waarop men vanuit het tegenovergelegen huis Leeuwenburg zicht had. Een ander
voorbeeld van een bouwwerk met meerdere functies was de zeshoekige duivento-
ren van het huis Wulperhorst bij Bunnik die op een litho van P.J. Lutgers uit
1869 uitsteekt boven een lage, brede stal of veldschuur. Als laatste kan het
kapelletje in het park van het huis Sandwijck in De Bilt worden genoemd. Ook
dit gebouwtje is als stoffage in een landschapspark bedoeld. Het was beneden als
theehuisje ingericht en boven als duivenverblijf.
Er bestaan plannen voor de restauratie van het kapelletje van Sandwijck. De
duiventil van Huize Doorn is momenteel in restauratie. Het is verheugend dat
eigenaren van dergelijke bescheiden, vaak onopvallend gelegen gebouwtjes die
bovendien geen direct nut meer hebben, een restauratie willen bekostigen
waarmee zij voor de toekomst behouden kunnen blijven.
Utrecht,
CCS. Wilmer
Literatuur:
Er bestaat weinig literatuur over historische duifhuizen in ons land. Het enige
boek over dit onderwerp is: Nederlandse duiventillen; Historische duifhuizen
geschilderd en beschreven,
door H.W.M. Giezen-Nieuwenhuis en CCS. Wilmer,
Zutphen (Terra) 1987.
-ocr page 8-
Het recht om duiven te houden
Het houden van grote aantallen duiven en het daarvoor bouwen van een toren
of til was in de middeleeuwen een zogenaamd heerlijk recht. Alleen de adel of
de hoge geestelijkheid die veel grond in bezit had mocht van dit recht gebruik
maken. Voor het houden van een klein aantal duiven waren geen regels. De
oorsprong van deze heerlijke rechten ligt in de Karolingische tijd. Het voert te
ver om er hier op in te gaan. Belangrijker voor het Kromme Rijngebied en de
thans nog bestaande torens is hoe dit recht zich sinds de zestiende eeuw tot op
heden ontwikkelde.
Al in 1384 vaardigen de Staten van Utrecht een plakkaat uit met betrekking tot
het vangen van andermans duiven. De straf hierop was dat men "bloets hoefts
ter kloeken komen zei, en bidden den Rade vergiffenisse, en geven der Stad te
betering twee dusent steens"'. In later plakkaten wordt de straf omgezet in een
geldboete. In de eerste helft van de zestiende eeuw bedraagt de boete 8 Carolus
gulden en loop dan op tot 30 gulden in 1647. Deze relatief hoge boetes waren
een gevolg van het feit dat het houden van duiven een privilege was van de adel
en hoge geestelijkheid die zich niet graag geschaad zagen in hun recht.
In 1667 wordt het eerste plakkaat uitgevaardigd betreffende het houden van
duiven en het bouwen van een duivenioren of tiF. Vanaf dat moment mag
eigenlijk iedereen duiven houden en daarvoor een onderkomen bouwen als men
een bepaalde hoeveelheid land bezat. De hoeveelheid land werd bepaald op 24
morgen (een morgen is 0,83 ha.). Als het kleigrond of soortgelijke goede grond
was had men maar 12 morgen nodig. Dit land mocht niet verspreid liggen maar
een geheel vormen. Had men te weinig land dan werd de toren op kosten van
de eigenaar afgebroken en moest bovendien nog een boete van 40 gulden betaald
worden. Tevens werd bepaald dat wie van oudsher een duivenioren bezat, maar
te weinig land had, zijn toren binnen een jaar moest afbreken of meer land
moest aankopen tot de voorgeschreven hoeveelheid. In 1683 wordt aan dit
plakkaat toegevoegd dat iedereen wel een paar duiven voor zijn plezier mocht
1.  J. van cle Water, Groot Placaatboek, vervattende alle de placaten, ordonnantien
en edicten, der edele mogende heeren Staten 's lands van Utrecht, etc,
Utrecht
1729 (3 dln.), deel 3, p. 1058.
2.   Idem, deel 2, p. 399.
-ocr page 9-
8
houden mits ze niet los vlogen.
De belangrijkste reden om aan het bezit van een duiventoren een bepaalde
hoeveelheid land te verbinden was om te voorkomen dat de duiven op ander-
mans grond hun voedsel bij elkaar gingen zoeken. Het is voor een boer die net
zijn land heeft ingezaaid niet zo leuk om te zien hoe enkele honderden duiven
van een buurman neerstrijken en het zaad opeten.
Bij latere plakkaten wordt de hoeveelheid land die men moest bezitten dan ook
opgevoerd tot 30 morgen, respectievelijk 15 morgen goed land (1781)' en in
1803* zelfs tot 40 morgen of 25 morgen goed land.
Als gevolg van de Franse revolutie werd in 1798 het duivenrecht afgeschaft en
mochten er geen nieuwe torens of tillen gebouwd worden. Al vrij snel daarna
bleek deze maatregel te drastisch en kwam er een nieuwe wetgeving. Door de
Utrechtse Staten werd het hiervoor genoemde plakkaat uit 1803 uitgevaardigd
maar na inwerking treden van de Jachtwet uit 1807 had deze geen rechtskracht
meer. De nieuwe wet handhaafde de bestaande torens en men mocht alleen een
nieuwe toren bouwen als "Zijne Majesteit" daarvoor toestemming had gegeven
en men tenminste 15 morgen land bezat. In 1814 kwam er een nieuwe Jachtwet*
waarin werd vastgelegd dat de torens om de vijf jaar geregistreerd moesten
worden bij de opperhoutvester. De kosten hiervoor bedroegen vijf gulden.
Verzuimde men deze registratie dan verviel het recht. Voor de bouw van nieuwe
torens werd alleen bepaald dat toestemming van de Koning nodig was. Torens
die gebouwd werden zonder deze toestemming werden op kosten van de
eigenaar gesloopt en men kreeg een boete van 20 gulden.
De Jachtwetten uit 1852' en 1857' bepalen dat de torens jaarlijks kosteloos bij
de Commissaris van de Koning geregistreerd moesten worden. Verder verviel het
recht bij nalating van deze registratie slechts voor die tijd dat de toren niet
aangemeld was. Wilde men weer duiven gaan houden in een toren waar vanouds
duiven in gehouden werden, was opnieuw aanmelden voldoende. Voor de bouw
van een nieuwe toren was dezelfde toestemming nodig als in de wet van 1814.
Bovendien werden de eigenaren van de gronden binnen een straal van 1500 ellen
om de nieuw te bouwen toren gehoord of zij er bezwaar tegen hadden. Ook
3.   C.W.Morrees en P.J. Vermeulen, Vervolg van mr. Johan van de Waters Groot
plakkaatboek 's Lands van Utrecht van de vroegsten tijd af tot het jaar 1805
(2 ain.), Utrecht 1856-1860, deel 2, p. 585.
4.   Idem, p. 594.
5.   Staatsblad der verëenigde Nederlanden, nr. 79, 11 juli 1814.
6.   Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, nr. 47, 6 maart 1852.
7.   Idem, nr. 87, 13 juni 1857.
-ocr page 10-
""^•^
PROVINCIE téi^.,^^
1/IOT.                 GEMEENTE
DISTBIKT
NB. Deie pM-
nitfie zil Din
TiIjde^D , din
Dl dit diirop \t
qujtintie vm den
Oncvinfer itl
IN NAAM VAN ZIJNE MAJESTEIT DEN
KONING DER NEDERLANDEN, PRINS
VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-
HERTOG VAN LUXEMDURG , enz enz enz.
De Opptrhoutvt«t€r d^r Xalsrknden, geJet hebbende op bet tw-
^^^^
ït« ,^r^^*^^iL. ^€.
fattft hetselre rertodi rn-leend, en dumn dexe tkte tufgrgeTen.
RaeogDÏtie . : >f ^- ^
           "
■««•
f6
■1
^,—.              Bdaat met de watnwminj (Itr funcüeo TM .
^^O , /            OpperhoutvMter.
De ondtrgetockenib OnlT«nger 1/4^'"'a~<^-------
<^- --f ^^ ^ >*;w*^ /> certificeert, dat
teo zijnen kutore ia Toldian; /«^
y^ L ::^:;fc.
/.
>::>
Registratieformulier uit 1815 van de duiventoren bij Wickenburg (huisarchief
Wickenburg)
-ocr page 11-
10
werd in het bewijs van toestemming het aantal duiven vermeld dat op de toren
gehouden mocht worden.
De Jachtwet van 1924* neemt de bepalingen betreffende duiventorens uit de wet
van 1857 in zijn geheel over.
Tenslotte wordt in de Jachtwet van 1954' geen bepaling meer opgenomen met
betrekking tot de rechtspositie van duiventorens. Ze zijn sindsdien uit de wet
verdwenen omdat men van mening was dat het houden van duiven niet meer in
een Jachtwet thuishoort.
't Goy,
Otto Wttewaail.
8.   Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, nr. 331, 1 maart 1924.
9.   Idem, nr. 523, 3 november 1954.
-ocr page 12-
11
"Duyfhuysen" langs de Langbroeker Wetering
In een speciaal nummer gewijd aan duiven en alles wat daar mee samenhangt
mag een kort overzicht van het gebied van de Langbroekerwetering niet ontbre-
ken. Een kort overzicht, omdat er nog nooit een diepgaand onderzoek naar dit
aspect is uitgevoerd in een streek, die door zijn talrijke ridderhofsteden, landhui-
zen en buitenplaatsen juist bij uitstek voor het houden van duiven geschikt is.
Wij zullen ons in dit artikel dan ook vooral beperken tot het beeld, dat wij ons
uit het oude afbeeldingenmateriaal kunnen vormen van de "Duyfhuysen" of
"Duivenvluchten" die bij de huizen voorkwamen.
In oude streekbeschrijvingen wordt zelden melding van duivenverblijven
gemaakt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld konijnenwaranden of zwanendriften.
Waarschijnlijk sprak het verschijnsel van de duivenverblijven voor de bezoeker
van de streek in de zeventiende en achttiende eeuw zo voor zichzelf, dat het
geen bijzondere aandacht verdiende. Dit geldt ook dikwijls voor de oudste
leenverheffingen of eigendomsoverdrachten, zoals bij Moersbergen, waarbij in
1492 Bertolmeus de Wael aan domproost Symon van der Sluys opdraagt "die
vrije thynsweer van den goede tot Moerberch, met husinge, boemgaert, ghe-
boemt dat daer op staet" maar waarbij de aanwezigheid van een duivenverblijf
meestal schuil gaat onder een verzamelformule als "met allen sijnen toebehoe-
ren". Dat er waarschijnlijk in die tijd al duiven bij Moersbergen huisden, is niet
zeker, maar vanaf de zestiende eeuw had het kasteeltje een speciale voorziening
voor deze dieren in een hoektoren op het binnenplein. In latere verkoop- of
leenakten hebben we soms meer geluk en vinden we regelmatig bij de opsom-
ming van alle lusten en lasten melding van extra voorzieningen, zoals bij de
verkoop van Leeuwenburg in 1667 door de beheerders van de desolate boedel
van Gerard Zoudenbalch aan Melchior Toussain. In de desbetreffende akte lezen
we over dit huis aan de Langbroekerwetering, dat toen nog dikwijls met de
naam van de eigenaar op kaarten als "Zoudenbalch" staat aangegeven, dat het
gaat om de "adelijke woninge metten hoff, bouw- ende duyfhuys mitsgaders
schueren, stallingen ende zijn vorderen toebehoren met omtrent negenthien
mergens lants onder Hardenbroek liggende aan de Langbroekerwetering totaan
de Goyerdijk". Interessant is het feit dat men bij Leeuwenburg spreekt over een
"adellijke" woning, terwijl het hier gaat om een vroege buitenplaats, die nooit als
erkende ridderhofstad is ingeschreven. Hieruit blijkt dan ook dat het middel-
eeuwse heerlijke duivenrecht in de zeventiende eeuw is verdwenen en iedereen
die voldoende land had een duiventoren of til mocht bouwen.
Een vermelding vinden wij ook bij de belening van Lunenburg in Nederlang-
broek in 1755. In dat jaar wordt Balthasar Constantijn baron van Lynden van
-ocr page 13-
12
Hemmen met de ridderhofstad beleend en in de omschrijving daarvan lezen wij,
dat het daarbij ging om de "toren, huisinge en getimmerte, singels, graften,
vijvers, duivevlugten, visserijen, mitsgaders boerewoning, brouwerij, ketels, schu-
ren, bergen(=hooibergen), boomgaarden, bouw- en weilanden".
Kasteel Sterkenburg in ca. 1660. RAU TA 1119-125
Ook bij Sterkenburg wordt nog in de negentiende eeuw, bij een veiling uit 1829,
expliciet vermeld: "(...) Voor het overige is het huis voorzien, van vele gemak-
ken, vaste kasten, bergplaatsen en wat dies meer zij, alsmede in den toren nog
van onderscheidende vertrekken, en twee duivenvlugten." Dit treft ons des te
meer omdat juist bij dit kasteel de herinnering aan de oude duivenslagen tot in
onze tijd bewaard is gebleven, zxjals we straks zullen zien.
Van de geschreven bronnen maken wij nu een overstap naar de "materiële"
cultuur, om ons een beeld te kunnen vormen van wat er in het verleden in deze
streek aan duivenverblijven is geweest om te besluiten met een aantal voorbeel-
den, die nog bestaan en die door hun karakteristieke vormgeving er anno 1991
niet alleen toe bijdragen het landschap te verfraaien maar er juist door hun
historische achtergrond de diepere betekenis aan geven, die wij tegenwoordig
steeds meer proberen te ontdekken en waarderen.
Met opzet spreken wij zo nu en dan in algemene termen over "duivenverblijven"
-ocr page 14-
13
Kasteel Blikkenburg in ca. 1660. RAU, TA 1119-125.
omdat een term als "duiventil" niet voldoende recht doet aan de grote verschei-
denheid in vorm en opzet van deze onderkomens.
Een eerste belangrijke bron die ons kan informeren over plaats en vorm van de
duivenslagen in onze streek, is het werk van de schilder-tekenaar Roeland
Roghman. Met name in de jaren 1646/47 maakte deze kunstenaar, van wie
bekend is dat hij bevriend was met Rembrandt, in het land een grote serie
tekeningen van kastelen en buitenplaatsen. Ook zuid-oost Utrecht kwam daarbij
aan de beurt. Van de 149 kastelen, die Roghman vereeuwigde, stonden er 17 in
het gebied tussen de Utrechtse Heuvelrug en de Kromme Rijn. Direct in het
gebied van de Langbroeker Wetering waren dat: Rijsenburg, Beverweerd,
Sterkenburg, Hardenbroek, Moersbergen, Doorn, Broekhuizen en Zuylenburg.
Andere belangrijke huizen, die hij afbeeldde lagen in de zuid-oosthoek van het
gebied, in een duidelijke concentratie rond Amerongen: Amerongen, Lievendaal,
Zuylesteyn, Wayesteyn, Natewisch en Bei^esteyn. Bij Zeist nam hij Blikkenburg
en Kersber^en op en voor ons als het meest westelijke huis tenslotte Rhijnau-
wen. Bij bestudering van de verschillende tekeningen blijkt, dat Roghman
eigenlijk twee soorten duivenverblijven weergeeft: de duivenhokken, die in het
huis of in de bijgebouwen verwerkt zijn en de aparte duivenhokken, die tegen de
gebouwen aan zijn gehangen, meestal boven de gracht. Van het eerste type
vinden we voorbeelden bij Amerongen, waar in de trapgevel duidelijk de
-ocr page 15-
14
Kasteel Schonauwen met op de achtergrond het'duyfhuys' uit ca. 1700 door J. Ottens.
Topografische verzameling van de gemeente Houten.
toegangen tot de hokken te zien waren, Doorn, Wayestein (direct onder het dak)
Hardenbroek (poort) en Beverweerd (waarschijnlijk in de poort). Bij Blikkenburg
zien we een groot aanul kasten tegen de muren van het huis en hetzelfde was
waarschijnlijk ook het geval bij de keermuur van Amerongen en bij Rhijnauwen.
Wat opvalt is dat er op deze tekeningen bij geen enkel huis al sprake is van een
aparte duiventil of toren, althans niet voor zover wij dat kunnen zien. Alleen
Moersbergen had een torentje, waarin duivenhokken waren aangebracht; bij de
andere huizen lijkt het er toch op dat men met name de aparte hokken aan de
muren of het gebouw zelf gebruikte. Dit geeft ook aan dat de nadruk bij deze
verblijven toch vooral op het utilitaire lag; doelbewuste architectuur zoals bij
Moersbergen en Wickenburg (zie p. 27-35), waar de duiventoren vermoedelijk al
uit de 16e eeuw dateert, waren waarschijnlijk nog een uitzondering. Bij dit lijstje
kunnen wij het "duyfhuys" van Schonauwen en de nog bestaande toren van
-ocr page 16-
15
Schevickhoven voegen.
In het Rijksarchief in de pro-
vincie Utrecht wordt een ma-
nuscript bewaard met gewassen
pentekeningen van Utrechtse
ridderhofsteden, dat zal dateren
uit de periode 1650-1670.
(RAU, TA 1119-125). In dit
boek zijn op een wat dilettan-
tistische wijze, maar waar-
schijnlijk zonder al te veel
fantasie of effectbejag, een
groot aantal ridderhofsteden
afgebeeld, zoals Hindersteyn,
Huis te Doorn, Sterkenburg,
Beverweerd, Sandenburg, Wa-
lenburg en een van de Roodest-
eins. Dit interessante boek-
werk, waarin ook de wapenen
van de toenmalige leden van de
ridderschap zijn opgenomen,
wacht nog op een publikatie,
die recht doet aan zijn histo-
risch en cultuurhistorisch be-
lang. Voor ons levert het niet
veel nieuws; bij Sterkenburg is
de duivenvlucht in het poortge-
bouw goed te herkennen en
ook bij Hindersteyn blijkt in
die tijd in het poortgebouw een
onderkomen voor de duiven te
de duiventoren bij kasteel Doom. Foto: Rijks-
dienst voor de Monumentenzorg, 1976.
zijn aangebracht. Bij Sanden-
burg zijn aan het huis zelf de
duivenkasten aangebracht;
daarnaast lijkt het er bij deze
ridderhofstad op, dat er een aparte toren aan of op de voorburcht stond, met
daarin een groot aantal duivengaten. Niet veel later, rond 1700, laat C. Specht op
zijn gravure van Sandenburg een aantal duivenkasten zien, die aan de voor-
burcht hangen. Uit deze periode dateert ook de gravure van "T Huys te Schoon-
-ocr page 17-
16
•«.■
rife^ï-
•»'llf^'"iK» » '*^.i .••:•.«». ySBiut,.
i,».».ik uj>. ,i.«i4...
..i*.s
Molenstein in ca. 1760. Gewassen pentekening toegeschreven aan Hendrik Meyer.
Particuliere collectie.
auwen", door I. Ottens, die ons het prachtige "duyfhuys" laat zien.
In geen land in Europa wordt in de achttiende eeuw zoveel getekend, en de
produkten daarvan worden nergens in zulke brede lagen van de bevolking
geapprecieerd, als juist in Nederland. Dat heeft ook zijn weerslag -en neerslag-
gehad voor onze streek; Jan de Beyer pakte het in de jaren rond 1750 systema-
tisch aan en hij had M. Spilman om zijn tekeningen in gravures om te zetten.
Maar ook andere kunstenaars, zoals Cornelis I*ronk en Hendrik Meijer hebben
hier gewerkt. Aan de laatste kunstenaar is althans een tekening van Molensteyn
toegeschreven, het kleine kasteeltje tegenover Leeuwenburg, dat in de zeventien-
de eeuw als douairière-huis van Amerongen dienst gedaan heeft. Op deze onlangs
gevonden tekening beeldde Meijer het huis af vanuit een nog niet bekende hoek.
Hierop zien wij duidelijk dat in de zijgevel, waarschijnlijk in het bovendeel van
een kruisvenster, een aantal duivengaten zijn aangebracht.
Maar afgezien van de fraaie toren op Moersbergen, de in die tijd misschien nog
bestaande duiventoren op Sandenburg en het karakteristieke duyfhuys van
Schonauwen lijkt het erop dat er in deze eeuw weinig nieuws onder de zon was
en duivenkasten of duivengaten in de gebouwen dikwijls de vcxjrkeur hadden.
-ocr page 18-
17
Molenstein in 1980. Foto Otto Wttewaall.
-ocr page 19-
18
Dat verandert sterk in de negentiende eeuw. In die tijd, waarin het historisch
besef bij vele liefhebbers van oudheid en architectuur óp een heel aparte manier
vorm krijgt, grijpt men ook bij de versiering van huis en landschap terug op
oude tradities. Zonder de band van het nuttige met het aangename ook maar
enigszins te verbreken -ook in de vorige eeuw was het duifje een welkome
aanvulling op het menu- laat men zich bij het bouwen of verbouwen van de
duivenverblijven graag verleiden tot het toepassen van grillige architectuurcon-
cepties. Wij komen daarmee tegelijk in het heden, want het zijn juist die
objecten, die nog bewaard zijn gebleven. Deze gebouwtjes worden ook wel
"foUies" genoemd om ze in een bepaalde traditie in te passen. Hierbij werden
met name in de late achttiende en de negentiende eeuw de parken in landschaps-
stijl gestoffeerd met "fabriekjes" of bouwseltjes die aan het verre verleden of aan
andere culturen refereerden. Bij duiventillen is ongetwijfeld gedacht aan oude
rechten of prerogatieven, die op het houden van duiven van toepassing waren.
Het versterkte het feodale beeld, dat juist in de negentiende eeuw bij voorkeur
in de architectuur van menig landhuis werd opgeroepen.
In onze streek staan er nog een paar prachtige voorbeelden. Zo markeert de
duiventoren van kasteel Sterkenburg een van de meest opvallende en goed
zichtbare delen van het kasteelterrein. De toren moet rond 1850 gebouwd zijn,
in de tijd, waarin het hele huis grondig werd verbouwd. Ook Huize Doom
beschikt over een karakteristieke duiventil: hij werd in een van de kasteelweiden
gebouwd en rust op houten ribben, die de opvolgers heten te zijn van oorspron-
kelijk gebruikte walvisribben. Bij Leeuwenburg staat een houten duiventil,
zeshoekig en door zijn bruin/gele kleuren een zeer karakteristiek element in het
landschap. Aan de andere kant van de wetering zien we het oude Molenstein,
maar nu geheel verpakt in een negentiende-eeuws, typisch neogotisch jasje. Een
echte foUy, zoals men in die tijd van dit huis een blikvanger maakte, waarbij
men de oude traptoren als duiventoren in gebruik nam.
Bij Schevickhoven, in Leersum ten oosten van Broekhuizen gelegen, staat ook
een aardige duiventoren. Men neemt aan dat hij uit de zeventiende eeuw dateert
en zal dus met de toren van Wickenburg tot de oudste van de streek behoren.
Een aparte vermelding verdient tenslotte de grote langwerpige "duivenwal" van
kasteel Amerongen, die aan de achterzijde van de stal, tussen het Noorder en het
Zuiderpaviljoen is aangebracht. Dit immense duivenverblijf, dat nog het meest
verwantschap vertoont met de duivenkasten uit de zeventiende en achttiende
eeuw, wordt momenteel geheel gerestaureerd. Waarschijnlijk dateert hij al uit de
herbouwtijd van het kasteel (ca. 1680); het bouwhistorisch onderzoek, dat tijdens
het werk zal plaatsvinden, zal daarover misschien meer duidelijkheid verschaf-
fen.
-ocr page 20-
19
De duivenwal van kasteel Amerongen.
Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1962.
Ook andere duifhuizen zijn langzamerhand aan restauratie toe, zoals die van
Sterkenburg. Dat dit door de grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde
van de dikwijls zo kwetsbare objecten een zaak is, die ons allemaal aangaat, mag
duidelijk zijn. Wat dat betreft kan de toekomst met enig vertrouwen worden
tegemoet gezien dankzij een instelling als de Stichting tot Behoud van Particulie-
re Historische Buitenplaatsen (PUB). Deze stichting vecht er op allerlei gebied
voor om samen met de eigenaren van particuliere buitenplaatsen - hieronder
vallen niet alleen monumentale historische landhuizen als Leeuwenburg en
Sandenburg maar ook kastelen als Amerongen - deze objecten in al hun onderde-
len in stand te houden. Zij doet dit ondermeer in voortdurend overleg met de
overheid. In dat kader werkt de stichting PHB mee aan de uitvoering van de z.g.
Achterstallig Onderhoudsregeling van de ministeries van Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij en WVC, die sp)eciaal gericht is op historische parken met
gebouwde objecten zoals de hierboven besproken duivenverblijven.
-ocr page 21-
20
Deze kennismaking met een belangrijk onderdeel van buitenplaatsen als het
duifhuis in al zijn gedaanten is dan ook mede bedoeld om ons te wijzen op het
belang van deze samenwerking tussen eigenaar, stichting en overheid in dienst
van het algemeen belang.
Amerongen,
I I.M.J.Tromp
Literatuur:
Bardet, J.D., Kastelenboek Provincie Utrecht, Utrecht, 1972
Giezen-Nieuwkamp, H.W.M, en C.C.S. Wilmer, Nederlandse Duiventillen;
Historische duifhuizen geschilderd en beschreven, Zutphen, 1987
Ginkel-Meester, S. van en M. K(X)iman, Langbroek. Geschiedenis en Architectuur,
Zeist 1990
Tromp, H.M.J. en B. Zijlstra, Kasteel Amerongen, 1988
Tromp, H.M.J., Kastelen langs de Wetering, I-III, Zeist 1968-1972
-ocr page 22-
21
De duivenzolder in de gemeentetoren te Houten
Kerktorens zijn vaak een verblijfplaats voor wilde duiven, maar ook voor
postduiven die na hun vlucht niet meer terugkeren naar hun hok en zich
aansluiten bij de wilde duiven. Vanwege de vervuiling die de duiven binnen in
de torens veroorzaken met hun uitwerpselen en nestmateriaal waardoor vaak
storingen aan het uurwerk en de luidinstallatie optreden, worden de openingen
aan de toren tegenwoordig met gaas afgesloten. Maar de duiven blijven overnach-
ten op wind-beschutte plaatsen aan de buitenkant van de torens. Him voedsel
zoeken ze in de omgeving, in de hoop eens naar binnen te kunnen om te
nestelen.
Een kerktoren moet voor duiven wel een erg aantrekkelijke verblijfplaats zijn
dat ze er ontberingen voor over hebben. Dat wist het kerkbestuur van Houten
in 1535 ook al, want toen men in dat jaar startte met de bouw van een nieuwe
toren voor de kerk op het plein' is aan de aannemer opdracht gegeven in de
toren een duivenzolder in te richten. In de tweede geleding van de toren zijn aan
de vier zijden in het metselwerk 370 nissen gemetseld met een afmeting van 16,5
X 16,5 cm en een diepte van 42 cm, die geschikt zijn als broedplaats voor duiven.
Aan de noord- en aan de oostkant is een vliegopening aangebracht zodat de
duiven bij storm konden kiezen aan welke kant ze wilden landen. Het vloerop-
pervlak van de duivenzolder meet 18 m^ en de hoogte is 4.00 m zodat de gehele
ruimte 72 m' bedraagt. Dat was ook wel nodig, want met 370 broedplaatsen was
het mogelijk dat er even zoveel duivenparen konden broeden hetgeen betekende
dat er dan 742 duiven in die ruimtes moesten leven.
Een goed beheer was dus noodzakelijk maar, daar stonden
dan ook inkomsten tegenover. Deze kwamen uit de ver-
koop van de jonge duiven en later in het jaar na de selec-
tie ook van oudere duiven die door jonge werden vervan-
gen. Een tweede bron van inkomsten was de verkoop van
duivenmest. In de rekeningen van het wereldlijke bestuur
van de bisschop van Utrecht over de jaren 1378-1573^
worden regelmatig aankopen van duiven vermeld voor de
maaltijden van de bestutu-ders. De duiven werden gekocht
Opmetin^teke-
ning van de
duivenzolder in
de gemeentetoren
(bij de N.H. kerk)
te Houten.
tekening: LM.].
de Keijzer, 1991.
per paar. Eén losse duif werd daarbij als een half paar
aangeduid. Er was geen sprake van 7 duiven, maar van VA paar! Het beheer van
1.   Rijksarchief Utrecht, Kapittel St. Marie nr. 40* fol. 412 1520-1538.
2.   K. Heringa, Rekeningen over het werel<Uijke gezag van de bisschop van Utrecht, 1932.
-ocr page 23-
22
d^x^r
t----------. / 'A-I:. >v \
t.
^^-03ïS)r -
^S!CI3t
-1S1 -
irp«r
0 Wie^opemVy ^OuiVenbroedpIcJotsen (J) Kaarims
-ocr page 24-
23
de duiven was een taak van de koster.
Op een lijst van inkomsten van goederen die behoorden aan de kerk van Houten
uit 1582 lezen we:
"Item placht den coster van de duiven op ten toom wat te hebben. Dan zij
zijn inde wijter opten sneu geschooten, van armoede gestorven, aen de
bergen gevangen, dat er nu het vierendeel van de duiven niet en is datter 't
jaer was. Dus behoorde men den coster wel te alimenteren"'.
Vermoedelijk mocht de koster de inkomsten van de duiven in hun geheel
houden en hoefde hij er zelfs geen verantwoording van af te leggen, dit in
tegenstelling tot het kerkbestuur, dat van zijn inkomsten wel verantwoording
moest afleggen. Een reden waarom er zo weinig aantekeningen van zijn terug te
vinden in de archieven.
In 1798 is de toren door het kerkbestuur als zoveel andere kerktorens in ons
land overgedragen aan het burgerlijk bestuur. Sindsdien is Houten eigenaar en
beheerder van de toren. Gegevens over de toren moeten we dus vanaf dat jaar
zoeken in het gemeentearchief van Houten. Maar er is weinig van terug te
vinden, behalve dat in 1909 en 1912 het gemeentebestuur van Houten de
duivenmest uit de toren verkoopt*. Beide keren aan de heer P.J. Versteegh uit
Amerongen (in 1909 voor ƒ 10,62 en in 1912 voor ƒ 16,50). De duivenmest werd
toen gebruikt voor bemesting in de tabaksteelt.
Nu de toren wordt gerestaureerd zullen ook de gebreken aan de duivenzolder
worden hersteld. Ook de twee kaarsnissen aan de noordkant die aangeven dat je
een duif beter bij kaarslicht dan bij daglicht kon vangen....
Houten,
L.M.J. de Keijzer.
3.   R.A.U., Sutenarchief 937» fol. 124' 1582.
4.   Gemeentearchief Houten nr. 201, 20-1-1909 en 13-3-1912 (aanwezig op het gemeentehuis te
Houten).
-ocr page 25-
24
Duiven in en om de kerk van Odijk
Net als in Houten en vermoedelijk in Bunnik, behoorden de duiven in Odijk
vanouds tot het 'informele' inkomen van de koster'. Dat de duiven bij het
aanvliegen naar de toren nog wel eens wat 'losten' was meestal geen bezwaar.
Weliswaar zat de hoofdingang van de kerk midden onder de landingsbaan, maar
de koster kon de gaten boven de deur meestal afsluiten met een luik als er
kerkdienst was en bovendien hadden de meeste kerken een ingang voor 'het
gewone volk', een klompenhok ergens in het koor of het schip. Een storm in
1819 richtte zoveel schade aan kerk en toren aan dat men het niet meer de
moeite vond deze op te lappen. In 1820 volgde sloop. Daarmee verdween ook
het huis voor de duiven. De koster werd tegemoet gekomen door het aanbieden
van de zolder van het westelijke deel van de kerk.
Blijkbaar had de koster veel duiven, want hij had ook een duivenhok boven het
baarhuisje op het kerkhof, zoals blijkt uil een brief van kerkeraad en notabelen
aan een ingenieur van waterstaat^:
Odijk, 6 augustus 1855
In het belang van het kerkgebouw der H.gemeente te odijk moet er eene
verandering plaats hebben aan het duivenhok, dat op het kerkhof boven
het haarhuis is en door den koster en voorzanger gebruikt wordt, - Er
worden n.1. ook nog duiven gehouden op den toren of liever boven het
voorhuis van de kerk aan de eene zijde slechts door een houten beschot
van de plaats der openbare godsdienstoefening gescheiden. De brandende
duivenmest maakt dit echter en voor dat beschot, maar vcxjrnamelijk vcKjr
de zolderingen zeer nadeelig, daar deze laatste als dit zoo blijft weldra
verteerd zullen zijn en geheel vernieuwd moeten worden. Daarenboven is
1.   De gegevens uit dit stukje zijn ontleend aan G. Vermeer, De Sint-Heriberl of het Wille
kerkje te Odijk,
Utrecht/Zutphen, 1987 en aan het archief van de Hervormde Gemeente Odijk
(aanwezig op het Rijksarchief Utrecht).
2.   In deze tijd waren kerk en staat nog niet volledig gescheiden. De kerken ressorteerden onder twee
departementen: R.K. eredienst en Hervormde- en andere erediensten. Omdat het maar kleine
mimsteries waren zonder eigen architecten, werden bouwzaken behandeld door ingenieurs van
Waterstaat. Deze mgenieurs waren opgeleid om goedkope en sterke forten en sluizen te bouwen.
Gevoel voor sierlijke architectuur hadden ze lang niet altijd. In Odijk bijvoorbeeld, hield men na
de afbraak van toren en schip het ranke en sierlijke koor uit de 16de eeuw over. In plaats van een
passende afsliuting koos Waterstaat voor ... een blinde muur.
-ocr page 26-
25
het hinderlijk voor de openbare godsdienstoefening dat daar duiven gehou-
den worden en om het gekoer en geraas dat deze zodanig maken waardoor
het den predikant onderscheidene malen moeijelijk is gevallen met zijn
werk voort te gaan en hij het eenmaal heeft moeten staken en om de
hoogst onaangename lucht die daardoor vooral in den zomer in de kerk
veroorzaakt wordt. Om die reden zijn wij tot het besluit gekomen het
duivenhok op het kerkhof V/i el te verhoogen en in betere staat te brengen
op welke voorwaarde de koster en voorzanger zich schriftelijk verbonden
heeft de duiven van boven het voorhuis der kerk af te nemen zoodat daar
ten geenen dage meer duiven zullen gehouden worden".
■tjj
a>e ksilk: «j odyk.
Kopergravure van H. Spilman naar ]. de Beyer, 1773.
Het was dus in Odijk gewoonte dat de koster duiven had op de toren, op de
zolder van de kerkekamer en op de zolder van het baarhuisje. Op bovenstaande
afbeelding van vóór 1855 zijn de plank waarop de duiven konden landen en de
gaten die toegang gaven tot het zoldertje rechts van de toren, duidelijk te zien.
-ocr page 27-
26
Uit de correspondentie over het duivenhok blijkt
verder dat het ging om 150 duiven die niet allemaal
konden op de zolder van het baarhuisje. Dat had
een oppervlak van 4,85 x 3,38 el en een hoogte van
2,35 el. De inhoud was 11 m'. Op de afbeelding
hierboven zien we het baarhuisje van opzij,
situatie.
Links staat het schetsje dat de ingenieur van water-
staat op een brief maakte van de bestaande situatie.
Bunnik,
H. Reinders.
-ocr page 28-
27
De duiventoren van huize Wickenburg in 't Goy
Op een kaartje van Wickenburg uit circa 1760 staat in een later handschrift, uit
circa 1820, bijgeschreven "Dit buitenverblijf is van Prof. Wttewaall, die meent dat
binnen den ronden vijver het oude slot zal gestaen hebhen, hoewel hij er den grond
eenige voeten diep heeft doen omspitten en geene fondamenten vond: De grond was
alles later opgebragte plantaarde. Hij meent, dat de nog bestaande toren, ter zijde een
voorwerk zal geweest zijn om 't hoofdgebouw te verdedigen".
Ook Van der Aa
schrijft in zijn Aardrijkskiuidig Woordenboek der Nederlanden (1849): "dat
«T"'
^.•s»*^ ■•
ff,
Tekening van de toren door N. van Noort uit 1828.
-ocr page 29-
28
Eén van de vier aquarellen die J.E. Kikkert in 1872 schilderde van Wickenburg en
de daaromheen liggende tuin.
slechts een duiventoren het enige overblijfsel is van één der twee bastions die tol
verdediging van het kasteel dienden".
Uit deze beide teksten blijkt dat men in de
vorige eeuw veronderstelde dat de toren bij Wickenburg oorspronkelijk onder-
deel uitmaakte van versterkingen. Hoewel het bouwjaar van de toren niet
bekend is, maken de dikte van de muren, de ondiepe fundering en de ligging ten
opzichte van de plaats waar het "kasteel" Wickenburg gestaan heeft deze
veronderstelling erg onwaarschijnlijk. Veel aannemelijker is dat een van de
eigenaren van Wickenburg de toren als duiventoren heeft laten bouwen.
Het eerste bewijs dat de toren er staat dateert uit 1640 als hij wordt ingetekend
op de tiendkaart van het kapittel van St. Marie (zie het artikel over deze kaart in
-ocr page 30-
29
Wickenburg met de duiventoren in 1886.
nr.2, 1991 van dit periodiek). Een jaar later tekent Jan van Diepemen een kaart
van enkele stukken land bij Wickenburg, waarop hij ook de duiventoren
weergeeft, exact zoals hij er thans nog staat. Het is mogelijk dat de toren kort
daarvoor gebouwd werd, namelijk nadat Wickenburg in 1630 in het bezit was
gekomen van Lubbertus van Westrenen. Het is evengoed mogelijk dat hij door
een lid van de familie Van Oostrum gebouwd werd, die Wickenburg in bezit
hadden van 1409 tot 1630.
De eerste vermelding dat de door Jan van Diepenem getekende toren als
duiventoren in gebruik was dateert uit 1672. In dat jaar wordt 'de Huysinghe en
flojfstadt Wickenborgh, hergen, schuer, backhuys, duyffhuys enz'
door Martinus van
Westrenen verkocht aan Hendrik Quint en Nicolaas Hamel.
In de zeventiende eeuw en waarschijnlijk al eerder werd Wickenburg verpacht
als boerderij. Een gedeelte van het huis stond ten dienste van de eigenaars, die
veelal in Utrecht woonden en in de zomermaanden enige tijd buiten vertoefden.
-ocr page 31-
30
Een pachtcontract uit 1763 vermeldt dat
de duiventoren bij de pacht inbegrepen
was 'maar het sal aan den heer verhuurder
vrijstaan soo veel koppel jonge duyven voor
hem te nemen mits voor ider koppel beta-
lende 3 stuyvers, het sal ook den heer ver-
huurder vrij staan die duyven van de vler-
ken te mogen korten eenige dagen te vo-
ren'.
In een kasboek van H.A. Wttewaal
uit 1754 en 1755 komen regelmatig reke-
ningen voor van door de toenmalige
pachter Willem Peek geleverde duiven. In
t De smeedijzeren bekroning van
de toren en de koperen wind-
vaan met het jaartal 1675.
\792 sluit J. Wttewaal een pachtcon-
tract af met Jan van der Worp waarin
omtrent de duiventoren bepaald
wordt:" De huurders zullen het profijt
van de duiven genieten, zo lang de
tooren enigzins in orden zijn, dan zal
het volkomen aan den verhuurder staan
de zelve te repareeren, afte breeken, dan
wel te laaten vervallen, maar niet te
min zal het aan den heer verhuurder
vrij staan, zo veel koppels jonge duyven
voor hem te nemen ah zijn edele goed
vinden zal, zonder daarvoor ietwes te
Een aantal van de nesthofqes in de
muur van de toren.
-ocr page 32-
31
betaalen" De verhuurder had dus het recht net zoveel duiven voor zichzelf te
nemen zonder daarvoor, zoals in het pachtcontract uit 1763 nog wel was
bepaald, ook maar iets aan de pachter te betalen. Sinds 1799 wordt de duiven to-
ren buiten de pacht gehouden en laat de eigenaar de duiven verzorgen door een
tuinman die bij hem in dienst is.
Eén van de dakkapelletjes met een aantal duiven, die wachten tot zij gevoerd
worden. De vliegopeningen zijn zo klein dat één soort duiven, Veldvluchters, er net
doorheen kan. Andere soorten, bijvoorbeeld postduiven, kunnen dan ook niet in de
toren komen.
Het aantal duiven dat de toren in die tijd bevolkte is onbekend maar het zullen
er waarschijnlijk enkele honderden geweest zijn. Dit blijkt onder andere uit een
aantekening van G. Wttewaal uit 1813 waarin hij meldt dat er 62 zakken fijn ge-
maakte duivenmest uit de toren werden gehaald na een periode van twee jaar.
In het huisarchief van Wickenburg wordt de toren verder nauwelijks vermeld
-ocr page 33-
32
Het interieur naar boven gezien, met de opvallende, ingenieuze balkenconstructie.
behalve in enkele 19de en 20ste eeuwse registratieformulieren. Sinds 1814 was
het verplicht een duiventoren om de vijf jaar bij de provincie te laten registre-
ren. Later werd daarbij tevens bepaald hoeveel duiven maximaal op de toren
worden gehouden; voor de toren bij Wickenburg was dat aantal 250 paar duiven.
Sinds de jachtwet van 1954 is deze registratieplicht vervallen.
Het gebouw
De ronde bakstenen toren heeft een doorsnede van 5 meter en is 6,7 meter hoog
met een zinken achthoekige spits van circa 4,5 meter hoogte. Daarbovenop is
een smeedijzeren bekroning met koperen windvaan. De totale hoogte van de
voet tot en met de windvaan bedraagt meer dan 12 meter. De ingang ligt 1,2
meter boven het maaiveld, met daarvoor een stenen trap van vijf treden. Binnen
ligt een rode plavuizen vloer. Circa de helft van de muur is vanaf de vloer tot
boven aan toe voorzien van nesthokjes, in totaal 317 stuks. De muurdikte van de
toren is 30 centimeter en waar de nesthokjes zitten bijna 50 cm. Behalve de
J
-ocr page 34-
33
De toren anno 1991
deuropening zitten er in de muur vier gietijzeren roosters van 19 bij 40 cm die
voor frisse lucht zorgen. De enige andere openingen in de toren zijn de vier
dakkapelletjes op het zinken dak met ieder vijf vliegopeningen voor de duiven.
Opvallend in het interieur is verder de ingewikkelde balkenconstructie die
vooral dient om de kap te dragen.
Het bouwjaar is dan wel niet bekend maar door de eeuwen heen is er wel een
aantal verbouwingen van de toren genoteerd. In de windwijzer staat het jaartal
1675 dat hoogstwaarschijnlijk herinnert aan herstelwerkzaamheden na de orkaan
die in 1674 over de provincie Utrecht trok. Ook de kerktoren van Houten liep
toen grote schade op. Uit rekeningen in een kasboek van H.A. Wttewaal uit
1755 blijkt dat in dat jaar de toren een grondige opknapbeurt kreeg. Timmerman
Pieter de Rooij verdiende 22 gulden en 15 stuivers met werk aan de toren en er
werden van F. van Oort 3000 klinkers gekocht "tot den duijven toom op Wikken-
burg".
Rondom de toren zijn in de grond stukken lei te vinden wat er op wijst
dat de oorspronkelijke dakbedekking uit leien heeft bestaan en de huidige zinken
-ocr page 35-
34
kap mogelijk ook uit 1755 dateert.
Op vroeg-negentiende eeuwse tekeningen is te zien dat er toen buiten nog geen
trap was. De toegangsdeur zat lager en was aan de bovenzijde rechthoekig. Op
een aquarel uit 1872 is een getoogd deurtje te zien met een trapje ervcxjr.
Waarom deze verandering - ergens tussen 1828 en 1872 - heeft plaatsgevonden is
niet bekend. Tegelijkertijd hiermee werd in de toren de vloer verhoogd; de oude
vloer, bestaande uit bakstenen, ligt 50 cm onder de huidige plavuizen vloer.
Ingrijpende wijzigingen of verbouwingen vonden verder niet plaats totdat de
toren in de zeventiger jaren van deze eeuw bouwkundig in zo'n slechte staat
was dat restauratie niet langer uitgesteld kon worden. Gezien de hoge kosten
werd door de eigenaar besloten om zelf herstelwerkzaamheden te verrichten. Er
werd een steiger gebouwd en op de plaatsen waar gaten in de muur gevallen
waren werden de losse stenen uitgenomen en daarna weer ingemetseld. Ook de
houten balustrade op het dak werd vernieuwd. Tenslotte is in 1982 de voet van
de toren gepleisterd en het muurwerk rondom opgevoegd.
De toren wordt nog steeds door gemiddeld zo'n 150 duiven, van het type
Veldvluchters, bewoond. Waarschijnlijk zijn de huidige duiven nog afstamme-
lingen van de duiven die enkele eeuwen geleden de toren bewoonden.
't Goy,
Otto Wltewaall.
De gegevens voor dit artikel zijn, met uitzondering van de vermelde bronnen,
allen afkomstig uit het ongeïnventariseerde en op Wickenburg aanwezige
huisarchief. De prenten en de historische foto komen eveneens uit het huisar-
chief, de andere foto's werden door de auteur van dit artikel in 1991 gemaakt.
-ocr page 36-
35
De duivenzolder in de Stenen Poort te Houten
De Stenen Poort is een monumentaal gebouw dat dateert uit de 16de eeuw en
diende tot bescherming van de bewoners van de daar achter gelegen boerderij.
Deze was omgeven door een brede gracht met als enige toegang het verdedigbare
poortgebouw. Naast de bescherming van de bewoners bood de poort ook
huisvesting aan een groot aantal duiven. Onder de rietgedekte kap bevindt zich
een duivenzolder. Deze heeft een oppervlakte van 4,80 x 4,35 m en is in het
midden onder de nok 5,20 m hoog. De vloer is samengesteld uit baksteen afm.
25xl2x5!/2 cm en is afgedekt met plavuizen afm. 20x25 cm.
boerderij de Stenen Poort, 1957.
Collectie De Keijzer.
-ocr page 37-
De cluivenntssen op de zolder van De Stenen Poort
Foto: Otto Wttewaall, 1986.
De vloer wordt gedragen door kinderbalkjes die rusten op één zware en twee*
lichtere moerbalken.
In de borstwering, het gedeelte metselwerk boven de vloer hoog 1.10 m, zijn
links 69 en rechts 68 duivennissen in de muur uitgespaard. De afmeting van de
nissen is 13 en 17 cm breed, 18 cm hoog en 27 cm diep, in vier lagen boven
elkaar met aan iedere kant een nis als lichtopening. Een ruimte die aan 137
duivenparen nestgelegenheid biedt.
Toen de duivenzolder nog in gebruik was, waren de vliegopeningen aan de van
de weg afgekeerde zijde.
De boogstelling boven de deuren is niet in metselwerk, maar met eiken delen
dicht geplankt waarin de vliegopeningen waren uitgespaard. Na herstelwerk-
zaamheden, onder andere nog in 1947, zijn de vliegopeningen niet meer aange-
bracht.
-ocr page 38-
37
Al vanaï 1890 wordt de boerderij bewoond door de familie van Rooyen. De
boerderij was eigendom van de regenten van de Beyerskamer te Utrecht. In 1986
is de heer G.J. van Rooyen door koop eigenaar van de boerderij geworden.
Volgens hem zijn er de laatste 100 jaar in de poort geen duiven meer gehouden.
In 1860 waren er in de gemeente Houten 1400 geregistreerde duiven'. Enkele
jaren later, in 1886, waren er in de provincie Utrecht nog 54 duiventillen in
gebruik^. Of de Stenen Poort daar ook bij behoorde wordt niet vermeld.
Houten,
L,M.J. de Keijzer.
1.   Verslag Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten van Utrecht over de toestand der provincie
in 1860, Utrecht, 1861.
2.   Idem, 1866.
-ocr page 39-
38
Onroerende duiven
Op 1 januari 1992 zal een deel van het Burgerlijk Wetboek van 1838 zijn gelding
verliezen en vervangen worden door meer eigentijdse wetgeving. Hierdoor zal
onder andere de enige zin die het B.W. aan duiven wijdde, vervallen. Deze zin is
een merkwaardig compromis tussen de oude, feodale rechtsopvattingen zoals die
tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, golden en de 19de
eeuwse, vooral door het Franse rationalisme beïnvloedde, gedachten.
In het 18de eeuwse recht waren zaken als recht van de wind of molendwang (zie
hierover het Molennummer van 'Tussen Rijn en Lek' van december 1990),
zwanendrift en duivenvlucht heel normaal. Molendwang en zwanendrift hebben
het B.W. in 1838 niet gehaald. Blijkbaar werden die rechten toen reeds als
verouderd ervaren. Anders was het met de duiven:
Art. 563. Door bestemming worden onder onroerende zaken begrepen: (..)
3 . Bij landelijke eigendommen, de mesthoop of mestvaalt tot bemesting der
landen bestemd;
de duiven tot eene duivenvlugt behoorende;
de konijnen in de konijnen-warande;
de visschen die zich in de vijvers bevinden; (..)
Het anikel staat in de context van roerende zaken die door de eigenaar van een
onroerende zaak worden bestemd om die onroerende zaak blijvend te dienen.
Dat kunnen bijvoorbeeld borden zijn met het beeldmerk van een bepaald
restaurant. Maar ook duiven die hun woonplaats in een 'duivenvlugt' (hok,
zolder, til) hebben. Al die zaken zijn onroerend, zodat er juridisch nooit twijfel
over kan bestaan dat bij de verkoop van een duiventil ook de duiven zijn
bedoeld.
Merkwaardig is dat duiven alleen onroerend kunnen zijn bij landelijke eigen-
dommen, dus eigendommen buiten de bebouwde kom. De duiven die in dit
nummer van Rijn en Lek werden beschreven, zijn dus deels roerend en deels
onroerend. Roerend zijn de duiven in kerken (binnen de kom), onroerend die in
de beschreven kastelen (landelijk) en in de Stenen Poort.
Jammer dat dit stukje folklore binnenkort vervalt.,
Bunnik,
H. Reinders.
-ocr page 40-
39
Duivenrecept uit de 18de eeuw
Duiven, hoe men die braaden zal.
Neemt jonge Duiven dood ze en laat ze wel uitbloeden, en dan ontwyd en
schoon gemaakt, en zo, of gelardeerd aan het spit gestoken, en met wat boter
gedroopen, is heel goed.
Men kan ze ook ongelardeerd in een pot smooren, dan zyn ze ook goed; en als
men die midden doorsnyd en met zout en peper bestrooid, dan kan men ze op
de Rooster braaden, is zeer goed om met een zuure saus te eeten.
Tot gebradene Duiven maakt men ook wel een saus van limoensap, of verjuis
(zynde uitgeparste onrype druiven) en boter, dat men roert tot het wat dik
word; of van roode wyn met wat peper en gekorve Uijen.
uit:                                       DE VOLMAAKTE
HOLLANDSCHE
KEUKEN-MEID
ONDERWYZENDE
Hoe men allerhande Spyxen, Confituren en Na-
gerechten,
zonder ongemeene kosten, zelfs
voor de Roomsgezinden op Visdagen en in
de Vasten, gezond en smakelyk kan toe-
bereiden: Hoe men alles tegen de win-
ter inlegt. Wat men in de Slacht-
TYD doen moet : En hoe men
Mol en versch Bier des zomers
goed kan houden
Te AMSTERDAM
By STEVEN van ESVELDT,
In de Kalverstraat, het derde Huys van de Room-
sche kerk de Pepegaay 1761
Met Privilegie
(Met dank aan mevrouw prof. dr. J.M. van Winter, die deze fotocopie ter beschikking
stelde.)
-ocr page 41-
40
Foto van een lakenvelder
Lakenvelder op het melkveehedrijf van G. Dorrestein te I.anghroek.
loio: L. Baauw, 1991.
Deze foto had geplaatst moeten worden bij het artikel van W.A. I lermans in hel
vorige nummer. Door een vergissing is dit niet gebeurd.