J'-^
|
||||||||
Van de redactie
|
||||||||
Na enige jaren trouw en uiterst minitieus de eindredactie van ons tijdschrift te
hebben verzorgd, de laatste jaren samen met Marijke Donkersloot, stopt Jantien Toussaint Raven hiermee per 1 januari 1992. We danken haar voor het vele werk dat werd verricht. De redactie zal haar kritische inbreng missen. Gelukkig zijn wij er in geslaagd een nieuw redactielid voor ons periodiek te
vinden. Mw Ria van der Eerden-Vonk, gemeentearchivaris van Wijk bij Duurste- de, Houten, Cothen en Langbroek, is bereid om samen met Marijke Donker- sloot de eindredactie te gaan doen. Daarmee is dan tevens de band met Wijk bij Duurstede hersteld die verbroken was sinds het overlijden van Rob Butterman. De redactie blijft gelukkig hierdoor evenwichtig samengesteld wat woonplaats, deskundigheid en interesse betreft. Vanaf 1 januari is de redactie als volgt samengesteld: |
||||||||
Marijke Donkersloot-de Vrij Odijk (kaarthistoricus / fysisch-geograaf),
eindredactie.
Ria van der Eerden-Vonk Wijk bij Duurstede (historicus), eindredactie. Leen de Keijzer Houten (kenner van de lokale geschiedenis en
archeologie).
Henk Reinders Bunnik (historicus en jurist), zetwerk. Otto Wttewaall 't Goy (historicus), illustraties.
Tevens treft U in dit nummer enkele kleine wijzigingen aan in de opmaak. Zo is
onder meer de inhoudsopgave verhuisd van de binnenkant omslag naar de laatste pagina ten behoeve van leden die ons periodiek zonder de omslag inbinden. |
||||||||
Wetenswaardigheden over de klokken
van de St. Barbarakerk te Bunnik* J.L. Cornelisse
|
|||||||
Eind 1938 werden in Bunnik allerlei activiteiten ontwikkeld in verband met het
door het bisdom gesanctioneerde voornemen van pastoor Hegge om een nieuwe kerk te bouwen. Bouwpastoor Hegge moet reeds voor november al meerdere malen contact
hebben gehad met de klokkengieterij Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel, daar genoemde firma in een schrijven van 12 november 1938 de mondelinge opdracht van Hegge tot levering van drie nieuwe luidklokken bevestigd. In het zelfde schrijven is vermeld dat de prijs overeenkomstig is met die in de offerte van 7 oktober 1938, namelijk ƒ 1,50 per kilo netto klokspijs, dus exclusief de klokken- stoelen, niettegenstaande dat de prijzen der grondstoffen sedert dien reeds sterk gestegen zijn. Tevens laten ze weten dat de voorzitter van de katholieke klokkenraad, frater
Getulius van Huize Ruwenberg te St. Michiels-Gestel, bereid is om als adviseur en keurmeester van de klokken op te treden en ook de oude klokjes, alsmede de klok van de hervormde kerk nauwkeurig te onderzoeken. Een bezoek van Petit en Fritsen aan Bunnik op 28 november 1938 resulteert in
een offerte d.d. 24 augustus 1939. De daarin opgenomen te leveren klokken zijn: -een luidklok in toon fis (diameter ca 110 cm, gewicht ca 825 kg).
-een luidklok in toon gis (diameter ca 98 cm, gewicht ca 600 kg), -een Angelus klok in toon d (diameter ca 68 cm, gewicht ca 200 kg); De prijs van de klokspijs is nog steeds zoals opgegeven in de offerte van 7
oktober 1938; de Angelus klok zal worden geleverd tegen een prijs van ƒ 380,- inclusief de passende ijzeren klokkestoel. Dit bedrag wordt nog gekort met |
|||||||
Een korte samenvatting van dit artikel werd opgenomen in De Bunniker, contactblad van de St.
Barbaraparochie in Bimnik, No. 116 (maart 1991).
Alle gegevens zijn ontleend aan briefwisselingen tussen pastoor Hegge/kerkbestuur enerzijds en
andere betrokkenen anderzijds. Deze correspondentie is aanwezig in het archief van de St.
Barbarakerk te Bunnik.
Met dank aan J. Gademan, Em.Past. voor de bewerking van het latijn.
|
|||||||
ƒ 130,-, zijnde het retourgeld voor de twee oude klokjes. In een aantekening in
het handschrift van Hegge, gemaakt op deze offerte van 24 augustus 1939, staat
te lezen: aanvaard, fis, gis en cis, 25 augustus 1939.
De teksten die op de klokken aangebracht dienen te worden, zijn in een
schrijven van 26 oktober 1939 aan Petit en Fritsen toegezonden. Deze teksten
zijn:
|
|||||||||||
grootste klok:
MARIA VOCOR EX PIA VOLUNTATE QUA ME MEOSQUE COMITÉS D.D. MARIA MEINERING UT VOCE SONARA NOVUM HOC T EMP LU M IN PERPETUUM EXORNEMUS. AN MCMXO middelste klok:
GERARDUS - DEUM ADORO PLEBEM VOCO VIRGINEM COLO DEFUNCTOSPLOROCLADES FUGO FESTA DECORO^ kleine klok:
EGO ANNAE NOMINE DONATA
DEIPARAM LABIS NESCIAM TER IN DIE HONOR& Als het eindelijk zover is dat de klok-
ken in de toren geplaatst kunnen worden, wordt de kleinste klok eerst nog, zij het met moeite, op het pries- |
|||||||||||
De Mariaklok uit 1940.
|
|||||||||||
terkoor geplaatst om in een plechtige
dienst gewijd te worden. Doch, de in de oorlog door de Duitsers gepleegde klokkenroof ging ook aan de Barbarakerk
te Bunnik niet voorbij. Na nog geen drie jaar in de toren gehangen te hebben. |
|||||||||||
1- Maria word ik genoemd krachtens de vrome wilsbeschikking, waarmee Maria Meinering mij en
mi)n gezellen ten geschenke heeft gegeven opdat wi) met sonore stem deze nieuwe tempel ten eeuwige dag opluisteren. Anno 1940 2. Gerardus - God aanbid ik het volk roep ik samen de Maagd vereer ik de doden betreur ik
rampen wend ik af feesten sier ik op 3. Ik, die de naam Anna kreeg, vereer driemaal daags de Onbevlekte Moeder Gods.
|
|||||||||||
werden de drie klokken op 6 maart 1943 omlaag getakeld^. De klepels van de
twee luidklokken en drie wel erg eenvoudige bewijzen van plundering was alles wat restte van de drie klokken die met zoveel trots in de toren waren gehangen. De bewijzen van plimdering zijn getekend door Hegge, in de functie van pastoor en door een representant van het aannemersbedrijf Meulenberg. Vóór de roof is nog overwogen de klokken te laten onderduiken, maar dit is niet ten uitvoer gebracht om niet onnodig mensenlevens op het spel te zetten. Op 11 december 1945, dus een goed half jaar nadat de oorlog beëindigd was,
nam He^e contact op met Petit en Fritsen te Aarle Rixtel en met Van Bergen te Heiligerlee, twee klokkengieterijen. Hoewel eerstgenoemde gieterij in 1940 de klokken had geleverd en reeds in december 1945 ten volle haar werkzaamheden had hervat, valt blijkens een schrijven van 24 januari 1946, de keuze toch op gieterij Van Bergen. Een toezegging om de klokken juli 1946 te leveren is bij deze keuze waarschijnlijk doorslaggevend geweest. Die leveringstijd was zo keuze-bepalend, omdat Hegge vermoedelijk ter gelegenheid van een groot feest op 15 augustus 1946 de klokken wilde luiden. De schriftelijk opdracht tot levering van de nieuwe klokken is gedateerd op 29 januari 1946. Daarin is sprake van drie luidklokken die als volgt worden gekarakteriseerd: -een luidklok in toon gis (diameter 97 cm, gewicht 575 kg);
-een luidklok in toon fis (diameter 108 cm, gewicht 800 kg); -een luidklok in toon e (diameter 122 cm, gewicht 1125 kg); Met betrekking tot de financiële kant van de opdracht wordt gesteld dat de
klokken moeten worden geleverd tegen een prijs van ƒ 11.250,-, dat is ƒ 4,25 per kilo netto klokspijs. Daar bovenop komt nog een bedrag van ƒ 800,- zijnde de kosten voor een zwaar geconstrueerde luidstoel voor de grote klok, compleet met een eikehouten luidas, luidwiel en lagers. Een toegestuurde overeenkomst wordt door Hegge gedateerd en geretourneerd op 4 april 1946 en herinnert in een begeleidend schrijven firma Jongerius (vertegenwoordiging van firma Van Bergen) aan een telefonische afspraak. Daarin was overeengekomen dat de twee klepels die nog restten van de geroofde klokken, gebruikt zouden worden voor de nieuwe klokken en naar rato de kosten zouden drukken. De financiering van de nieuw aan te schaffen klokken lijkt geen probleem te zijn |
||||||
4. Verordening nr 79 van 21-7-1942. Zie hiervoor 'Klokken in vredestijd, kanonnen in de
oorlog' in de Nieuwsbrief 91-6 van de Rijksdienst Monumentenzorg, p. 5-7 |
||||||
..^..y................. atraat ....................................................
, werd op heden .......S?..'!? Z.5/3-............................. een bi-onnen klok
. cm en een gewicht fan circa........7^l)"0............. kg.
De A£^ J£l:^,^^
De Amiiemer. J'' yCühJLA.^......,.if)é/..^J0^............
|
|||||||||||||||||
ProTincie..........{.JJJ..Md
|
|||||||||||||||||
verwijderd met Mn diameter van ..
Deze klok werd gemerkt ........._^^............. |
|||||||||||||||||
UU .
ProTinde
Terwijderd met een diameter Tan .Cy..
Deze klok werd gemerkt........^i^.
|
|||||||||||||||||
werd op hedm _____.y..rrr..3..?r....^..3.........................«*" bronzen klok
cm en een gewicht van circa ..........
|
|||||||||||||||||
Uit .,.4/A,..J..?.:.5.V.|..-.i:'UIMiX(............................ te ........LjyyJYtr^iAlf^................. «traat
Provincie........./|!.l/.lAA^ifc^............................. , werd op heden ......(;?,^.!5-.C^.i........ .................... aen hronzen klok
verwijderd met een diameter van „..y.Z.A cm en een gewicht van circa .......2.aJQ............ kg.
Deze kiok wei-d gemerkt ........^JS...................
|
|||||||||||||||||
De Aannemer,
|
|||||||||||||||||
6
|
|||||||||||||||||
De plunderingsbewijzen van de drie klokken.
geweest. Het is een geschenk van de parochianen zoals Hegge in een schrijven
d.d. 30 mei 1946 zal zeggen. Geluiden -van oudere autochtone parochianen vernomen- doen vermoeden dat Hegge de aanschaf van de drie nieuwe luidklok- ken in hoofdzaak financierde met zwart geld van parochianen. Dit geld werd bij de geldzuivering kon na de bevrijding voor dit doel geschonken. Dr H. Vroom, verbonden aan het seminarie te Apeldoorn, wordt door Hegge benaderd in verband met de op de klokken aan te brengen teksten. Vroom schrijft op 11 april 1946 dat de teksten lang, zo niet te lang zijn geworden als gevolg van de vele gevraagde vermeldmgen. Volgens Vroom is dit geheel tegen de zin van professor Smijers, de voorzitter van de katholieke klokkenraad. Laatstgenoemde heeft de overtuiging dat veel tekst de klank van de klok negatief beïnvloedt. Vroom adviseert alleen de naam op de klok aan te brengen en de rest van de tekst ergens in de toren te hangen. Hegge gaat niet in op dit advies |
|||||||||||||||||
en zal Vrooms teksten niet gebruiken.
Ontwerptekst voor de klok Barbara:
ME NOMINE BARBARAM REGNERO HEGGE DECANO HUIUSQUE
ECCLESIAE PAROCHO PER QUARTAM SAECULI PARTEM SACERDOTIO FUNCTO A D XVIII KAL SEPT AN MCMXLVI PAROCHIANE D D^ Ontwerptekst voor de klok Maria:
MARIA VOCOR EX PIA VOLUNTATE QUA MARIA MEINERING TRES HUIC
ECCLESIAE CAMPANAS D D AN MCMXL QUIBUS AB HOSTE AN MCMXLIII APSPORTATIS NOVAS HAS MAIORESQUE PAROCHIANORUM LIBERALITAS SUBSTITUIT AN MCMXLVl'' Ontwerptekst voor de klok Anna:
ANNAE NOMINE DONATA VOCEM MEAM CUM DUABUS SOCIIS LAETA
CONIUNGO AN MCMXLVf
Ontwerptekst bestemd voor de toren. Op de klokken slechts de naam:
BELLO HORRIEILI PER TOTUM ORBEM SAEVIENTE TRES CAMPANAE QUAS MARIA MEINERING AN MCMXL HUIC ECCLESIAE D D AB HOSTE FUERENT ASPORTATAE AN MCMXLIII QUIBUS PAROCHIANORUM LIBERALITAS NOVAS TRES MAIORESQUE SUBSTITUIT AN MCMXLVl EARUMQUE MAXIMAM NOMINE BARBARAM REGNERO HEGGE DECANO HUIUSQUE ECCLESIAE PAROCHO PER QUARTAM SAECULI PARTEM SACERDOTIO FUNCTO D D' De definitieve klokteksten zijn terug gevonden op een klein stuk papier, dat vol
|
||||||
5. Mij, met de naam Barbara, hebben de parochianen ten geschenke gegeven aan Regnerus Hegge,
deken en pastoor van deze kerk, toen hij een kwart eeuw het priesterambt had vervuld op 13 augustus 1946. 6. Maria word ik genoemd krachtens de vrome ^wilsbeschikking waarmee Maria Meinering aan deze
kerk drie klokken heeft geschonken in het jaar 1940. Nadat deze door de vijand in het jaar 1943 waren afgevoerd heeft de vrijgevigheid van de parochianen deze nieuwe en grotere ervoor in de plaats gesteld in het jaar 1940. 7. Ik kreeg de naam Anna en met vreugde laat ik mijn stem horen in samenklank met twee gezellen
Anno 1946 8. Toen over de hele wereld de schrikwekkende oorlog woedde werden de die klokken die Maria
Meinering in het )aar 1940 aan deze kerk had geschonken door de vi)and weggevoerd in het jaar 1943. Dankzij de vrijgevigheid van de parochianen werden deze in het jaar 1946 vervangen door drie nieuwe en grotere en de grootste daarvan met de naam Barbara als geschenk aangeboden aan Regnerus Hegge deken en pastoor van deze kerk toen hij een kwart eeuw het priesterambt had vervuld. |
||||||
stond met getypte en handgeschreven teksten en als kop had 'Hoogeerwaarde
Heer en Vriend'. De ondertekening van dit kladje lijkt J. Brom te zijn, hetgeen met de hiervoorstaande aanspreektitel wel in overeenstemming zou kunnen zijn. Deze teksten, die door Hegge op 30 mei naar de firma Jongerius verzonden
werden luiden als volgt: Grootste klok:
BARBARA VOX DOMINE CONFRINGET CEDROS AN MCMXLVI^
Middelste klok:
MARIA SEDEBIT DOMINUS REX IN AETERNVM AN MCMXLVÜ"
Kleinste klok:
ANNA DOMINUS BENEDICET POPULUM SUUM IN PACE AN MCMXLVI"
Aan deze teksten, bestemd voor de firma Jongerius, had Hegge een begeleidend
schrijven toegevoegd. Daarin spreekt hij het vertrouwen uit dat de klokken op de overeengekomen tijd -juli 1946- klaar zullen zijn, immers -zo gaat Hegge verder-: 'U weet dat ik 15 augustus mijn zilveren priesterfeest vier en dat de klokken een geschenk zijn van de parochianen; zij rekenen er helemaal op dat met het feest de klokken kunnen luiden'. Een regel verder schrijft Hegge: 'Een van de redenen waarom wij de klokken bij
u hebben besteld, hoewel de vroegere van Petit en Fransen afkomstig waren, was juist, dat ons was toegezegd dat de klokken -behoudens goedkeuring door het Rijksbureau- in juli zouden geleverd worden'. Ruim een maand na het zilveren priesterfeest ontvangt Hegge een brief waarin
gemeld wordt dat de twee grootste klokken gegoten zijn. Vreemd genoeg ontvangt hij negen dagen later (1 oktober 1946) bericht van de geslaagde gieting van de grootste klok. Daarbij wordt tevens aangekondigd dat de andere twee klokken nog wel zes weken op zich zullen laten wachten! In hetzelfde schrijven wordt gesuggereerd de gereed gekomen klok na keuring zo snel mogelijk te monteren, waarna betaling kan plaatsvinden. Onder deze brief heeft Hegge een notitie gemaakt, inhoudende: 'geantwoord 3
Oct.; Neen; wel bereid ƒ 5.000,- voorschot te geven mits datum vastgesteld voor |
||||||
9. Barbara De stem des Heren zal de ceders beuken Anno 1946
10. Maria De Heer zal in eeuwigheid zetelen als koning Anno 1946
11- Anna De heer zal zi)n volk zegenen in vrede Anno 1946 |
||||||
8
leverantie van de drie klokken en boete van b.v. ƒ 25,- voor iedere dag te laat.'
De reactie van de firma Van Bergen hierop is dat zij niet op de voorgestelde regeling in kunnen gaan. Zij zullen al het mogelijk doen om de klokken zo snel mogelijk af te leveren, ook zonder de verplichting tot betaling van een dwang- som. Een verder verloop moet, voor zover mogelijk, afgeleid worden uit de nog bestaande, niet complete keuringsrapponen daar een verdere briefwisseling over de leverantie van de klokken ontbreekt. De samenstelling van de klokspijs is in een doorslag van een aanvraagformulier, ingediend bij het Rijksbureau voor Non-Ferro metalen van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheep)- vaart, terug te vinden. De klokken blijken te zijn opgebouwd uit rood koper 80% en tin 20%. |
|||||||
De nieuwe klokken worden afgeleverd, 1947. De vijf mannen zijn waarschijnlijk
werknemers van het bedrijf Petit en Fritsen te Aarle Rixtel. |
|||||||
De grootste en tevens het eerst gegoten klok (Barbara) werd namens de katholie-
ke klokkenraad door Professor Smijers op 8 november 1946 gekeiu'd in de werk- |
|||||||
plaats van de gieterij. De keuring van deze klok namens de Rijkscommissie
geschiedde door Dr van der Eist, hetgeen plaats vond in de toren te Bimnik op 17 juli 1947. Op 20 september 1947 zijn de beide andere klokken nog in de gieterij want op die dag is de keuring van die twee klokken door de katholieke klokkenraad daar ter plaatse uitgevoerd. Het zal dus eind 1947 geweest zijn dat de klokken voor het eerst geluid hebben.
Dit evenement vond dus anderhalf jaar later plaats dan het plan was. De door de Duitsen gepleegde klokkenroof viel onder oorlogsschade zodat een tegemoetkoming in de schade verkregen kon worden. Na veel heen en weer geschrijf en invullen van formulieren slaagt het kerkbestuur er in om van de maatschappij tot financiering van het nationale herstel N.V., afdeling oorlogs- schade, ƒ 2914,- en ƒ 543,20 aan rente bijgeschreven te krijgen op haar rekening, waar later nog eens ƒ 767,- bijkomt. Als het bestuur het niet eens is met dit bedrag wordt na contact met de schade-enquêtecommissie te Zeist een expert ingeschakeld. De expert, de heer Dobbelsteen, laat het bestuur weten dat hij wat betreft de schade is uitgegaan van 1636 kg tegen een prijs van ƒ 3,50 per kg. Op grond daarvan is de schade bij inbeslagneming vastgesteld op ƒ 5.726,-. Terwille van een snelle afwikkeling vraagt hij om een snel inzenden van de getekende accoord-verklaring. Na storting van het aanvullende bedrag waarmee de toege- kende schade geheel was uitgekeerd kon een stuk geschiedenis van de klokken van de Barbarakerk in Bimnik als afgesloten beschouwd worden. |
||||
10
|
||||||||||
Joest Gerytsz., gedurende zeer lange tijd
schout van Schalkwijk |
||||||||||
H.M. Pothuizen
|
||||||||||
Dit artikel gaat over schout Joest Gerytsz., als zodanig genoemd in de periode
1480-1525. En dat in een tijd dat de gemiddelde leeftijd van een man ongeveer 45 jaar was. Bij de naspeuringen naar informatie over schout Joest Gerytsz. zijn steeds de namen en bronvermelding genoteerd van de overige schouten en/of rechters van Schalkwijk. Joest Gerytsz. wordt met een aantal anderen genoemd in het boek van P.M.
Heymink Liesert', echter de periode vóór 1600 is onvoUdig. In plaats van elf, zijn er ruim veertig schouten en/of rechters in de bronnen te vinden in de periode 1300-1600. Namens de heren en graven van Culemborg werd in die tijd in Schalkwijk door
de schout of rechter, zoals hij ook wel werd genoemd, de dagelijkse rechtsmacht uitgeoefend en eventueel de tijns (cijns of pacht) ontvangen, wat uit een bewaar- de akte blijkt. Van de meeste schouten is maar weinig terug te vinden en er blijven nog veel vragen onbeantwoord. Mogelijk dat door reakties van de lezers nog hiaten kunnen worden weggewerkt. In het boek van Heymink Liesert wordt Joest Gerytsz. als schout genoemd van
1487 tot 1507. Hij wordt echter al als zodanig genoemd in 1484^ en in 1523 nog'. Het staat wel vast dat hij geen veertig jaar aaneengesloten in functie is geweest. In 1515 wordt Willem Gheryt Nuytman als schout genoemd, in 1517 Jan Jansz. en in 1521 Gerrit van Oestrum. In de registers van ontvangst van huisgeld over de jaren 1518^, 1519' en 1523' staat achter de naam van Joest Ge- rytsz. de toevoeging 'schout'. De eerste vermelding van Joest Gerytsz. staat in het morgengeldregister van |
||||||||||
1. P.M. Heymink Liesert, Schalkwijk. De geschiedenis van een Stichts dorp.
Schalkwijk, 1979. 2. Gemeente Archief Utrecht (GAU), toegang 8, 1311.
3. Rijks Archief Utrecht (RAIJ), Staten van Utrecht, LHT, 385 (huisgeld).
4. ibidem 384.
5. ibidem 384.
6. als noot 3.
|
||||||||||
11
1470^. Hij wordt dan genoemd als nieuwe gebruiker van twee percelen land, het
eerste was van Dirc Petersz., het tweede van Jan Splintersz. Hij wordt dan nog niet als 'schout' genoemd. Wie zijn ouders waren staat niet met zekerheid vast, ook de naam van zijn vrouw is nog onbekend. Uit informatie over zijn kinderen is af te leiden dat Joest Gerytsz. omstreeks 1440 is geboren. Zijn oudste zoon Geryt ontvangt in 1490 vier morgen land in erfpacht van het kapittel van St. Jan. Hij was toen minimaal 25 jaar. De vader van Joest Gerytsz.
Er zijn vier mogelijke vaders. Mogelijk was zijn vader Gerrit Jansz, genoemd als
schepen van Honswijk in 1458'. Hij gebruikt een zelfde soort zegel als Joest Gerytsz, het 2«)genaamde 'Trant' zegel, zoals het door M.S.F. Kemp wordt genoemd. Dit is het enige aanknopingspunt buiten de voornaam. Het kan ook zijn dat deze Gerrit of Gheryt Jansz niet de vader, maar de grootvader van Joest Gerytsz. was en dat Gheryt Gheryt Jansz. de vader was. Hij wordt van 1461 tot en met 1465 genoemd als schout van Schalkwijk en is hij pachter van twee percelen van ieder acht morgen land, waarvan er één gelegen is op Groot Vuylcoop, eigendom van het Bartholomeusgasthuis te Utrecht.' De derde mogelijke vader is Gerrit Trant, de zoon van Hendrik Jansz., schout van Honswijk in 1401 en 1402'". Dit lijkt te vroeg, echter Gerrit Trant wordt op 24-4-1443 nog genoemd. Dan ontvangt hij een hof op Parijs (omgeving Culemborg) in erfpacht". Evenals zijn vader en broeder Hendrik Trant ge- bruikt Gerrit Trant het zegel 'Trant'. Dit zegel is ook gebruikt door Jan Gerytsz van Vuylcoop, genoemd als schout van Honswijk in 1461 en 1462'^. In 1446 wordt hij genoemd als schepen, met de toevoeging 'jonge' Jan". Verder wordt dit zegel gebruikt door Jan Goes, hij zegelt 3-3.143'*. Is hij mogelijk de vader van bovengenoemde Gerrit Jansz.? Hij was gehuwd met Delye en had een dochter, Adriaentje gehuwd met Willam die Grebber. De familie Goes had grond in erfpacht, onverdeeld met Johan van Blochoven Florisz. Zoals hierna zal blijken waren er meer relaties tussen de familie 'Trant' en van Blochoven. |
||||||
7. RAU, Suten LHT 346.
8. Rijksarchief Gelderland (RAG), Heren en graven van Culemborg, 1544 en 1545.
9. GAU, toegang 9, inv. nr. 1623.
10. C. Dekker, 'De Vikarie van Bloemestein' in Tussen Rijn en Lek, 1979, nr 3.
11. RAG, Heren en graven van Culemborg, 1176.
12. ibidem, 1663, 1664, 1688 en 1718.
13. GAU, toegang 8, 1476.
14. RAU, St. Marie, 1483.
|
||||||
12
De vierde en meest waarschijnlijke ouders zijn Gheryt Beemsz. met z'n tweede
vrouw Margriet. Op 20-11-1467 worden ze genoemd in een gerechtsbrief van Schalkwijk". Uit deze akte blijkt dat Geyt Beemsz. eerder was gehuwd met Agnes Swedersdr. van Honswijk. Uit dit huwelijk heeft hij dan nog twee kinderen, Beemt Cuesel en Marjen. Ook wordt zijn broeder Willem Beemsz. genoemd. Het zijn vooral de namen van de kinderen van Joest Gerytsz. die het vermoeden versterken dat Gheryt Beernsz. en Margriet de ouders zijn. Mogelijk is haar naam voluit Margriet van Blochoven, zoals later zal blijken. De bekende kinderen van Joest Gerytsz zijn:
A. Gheryt Joesten.
Op 6-12-1490 ontvangt hij vier morgen land in erfpacht van het kapittel van
St. Jan, zijn vader zegelt de akte". Op 28-2-1506 wordt hij beleend met vier morgen land, dat afkomstig is van Henrick Gerytsz. (mogelijk een ' oom), eigendom van het kapittel van St. Pieter'^ Op 1-7-1506 wordt hij * door zijn vader beleend met een Nederstichts leen". Gherit Joesten is voor 7 mei 1520 overleden en had vier zonen: Thonis Gherit Joesten, Jan Gherit Joesten, Comelis Gheritsz. en Gherit Gheritsz. B. Beemt Joesten, gehuwd met Aleyt Willem Mathyssoen dochter. Zij ont-
vangt in 1510 een lijftocht van haar man. Op 1-9-1506 ontvangt Beemt Joesten een Nederstichts leen van Johan Koesvelt. Hij bevestigt het op 6-5- ' 1518, 22-8-1525 en 3-7-1529". Beemt Joesten is overleden voor 4-5-1534, hij
had drie zonen, Jan Beemtsz., Gerrit Beemtsz. en Comelis Beemtsz. Deze Beemt Joesten is de overgrootvader van Gerrit Beemtsz. (van Pothuysen), eigenaar van hofstede de Uitvlugt^° en gebruikt ook het zegel 'Trant'^^ C. Willem Joesten (van Schalkwijk), gehuwd met Gerritgen Mertens Ghijsberts
dochter. Hij wordt in 1533 genoemd als schepen van Schalkwijk en gebruikt als zodanig eveneens het zegel 'Trant'^. Op 19-11-1534 ontvangt hij land |
||||||
15. GAU, toegang 8, 469.
16. RAU, Kapittel St. Jan, 1310.
17. RAU, Kapittel St. Pieter, 1610. /
18. A.J. Maris, Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen uit het landsheerlijke
tijdvak I. De Nederstichtse leenacten (1394-1581), "s-Gravenhage, 1956, p. 328. 19. ibidem p. 325.
20. H.M. Pothuizen, 'De butirtschap Pothuizen onder Schalkwijk', in: Tussen Rijn en Lek, 22
(1990) m 1. 21. RAU, Etomkapittel, 1206, 17-3-1640.
22. GAU, Buurkerk, 163. ï. ;/>? .
|
||||||
in pacht van kapittel de Dom". Vermoedelijke zonen zijn Gerrit Wil-
lemsz., Willem Willemsz. (zie hierna: schout in 1568), Thonis Willemsz., Joost Willemsz. en Eelgis Willemsz. Is het toeval dat juist Gheryt Beerntsz. en zijn vrouw Margriet pachter waren
van grond die eigendom was van het St. Joostgasthuis te Utrecht? De grond was gelegen op Blockhoven en Pothuysen^^. Kan dat een reden zijn waarom ze hun zoon Joest 0oost) genoemd hebben? Een naam die zelden voorkomt vóór 1470 in Schalkwijk. In de regesten van de bisschoppen heb ik wel het volgende gevonden: Jacob, heer van Gaesbeek, beleent Joest Geritszoen met 7'/2 hont land in het kerspel van Tuil, verkregen door de dood van zijn broeder Willam^'. Op 12-12-1446 was Willam Gerytsz. er mee beleend; deze had het ontvangen van Katheryn Dirc Baers dochter, vrouw van Jan Dircxsoen. Zou er een relatie kunnen bestaan met Joest Gerytsz., de schout? Het is wel
toevallig dat later, in 1470, zijn broeder Frederik Gerytsz morgengeld in Tuil betaalt. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het dezelfde persoon betreft gezien het tijdsverloop. Helaas zijn in het GAU maar enkele archiefstukken van het St. Joostgasthuis waarin hierover niets is te vinden. De grond is later, na 1500 eigendom van het St. Barthelomeusgasthuis. Van Joest Gerytsz. zijn verschillende aktes bewaard gebleven, voorzien van zijn
zegel. De meest bekende en originele akte is zijn aanstelling (vermoedelijk voor een volgende periode) tot schout van Schalkwijk: 'Allen den geenen, die desen brief sullen sien of horen lesen doe ik verstaen
Joost Gerritse voor my en mynen erven so als die Edele vermogende Myn lieve Joncheer Joncheer Jasper Heere tot Culenburg, ten Weerde, tot Borsele, tot Hoichstraten &c. mij bevolen heeft dat Schoutampt mytten Tyns tot Schalkwijk te bedinen ende te bewaren tien Jaer lank naestvolgende na datum des Briefs, ende ik dat aengenomen heb in alre maniren ende na allen ouden heerkomen, als een goet Schout en Dienre dat schuldig is te bewaren ende te bedinen, als sig dat behoren sal, soe bekenne ik Joost voorsz. voir my ende mynen erven, dat ik voir dyt voorsz. Schoutampt mytten Thyns voorsz. wederom gelooft heb ende gelove mynen liven Joncheer voorz. ende synen erven ende nakomelingen Thien Rynse guldens current 's Jaers, deze voorsz. tien Jaer lank, te belaen alle Jaer op Sunte |
||||||
23. RAU, Domkapittel, 1206
24. RAU, Staten, LHT, 346, morgetigeld 1470.
25. RAG, Heren en graven van Culemborg 3684, 2-4-1456.
|
||||||
14
Peters dag ad Cathedram sonder eenig langer vertoch in myns Joncheer, synen
Erven of nakomelingen, of des ghenen hem des belieft, vry, seker, behout bynnen synre Liefden stad Culenburg, ende dese voorsz. Tien currente gulden 's Jaers &c. Ende wairt sake, dat tot eeniger tydt bynnen den Gerigte van Schal- kwyk eenige swaere vechtelikke ef Doodslage geschide, dat God verhueden moet, dat sal ik myn liven Joncheer ende syne nakomelingen van stonden te kennen geven tot Culenbourg ende indien syn Liefden tot Culenburg als dan niet en were, soe sal ik synre Liefden Stedehouder ende Gerigte tot Culenburg die saike to kennen geven ende by hoeren rade daer in doen, als dat sonder argelist behoren sal, voort al sulke boeten ende brooiken, als myn lieven Joncheer en syn nakomelingen aldaer tot Schalkwyk verschynen, dye sal ik synen Liefden bybrengen ende tot kennen geven, ende yst dan saik dat myn lieven Joncheer of syne nakomelingen ymant tot Schalkwyk senden weerden van horen Dieners, om dese boeten en broiken uyt te manen, den selven dienres sal ik doer toe behulpelik wesen, ende hem recht daer over doen, als sig dat behoe- ven sal, na mynen vermogen &c.&c. Deeze brief was bezegelt door Joest Geryts- zen en op verzoek van Frederik Gerytszen door Floris van Jutphaes van Blokhoven in het jaer onses Heeren 1487 op Sunte Peters dag ad Cathedram.'^' De zoon van Frederik Gerytsz., Gheryt Fredericxsoen wordt op 28-6-1505
beleend met een viertal land, hem aangekomen door Margriet van Blockho- ven^'. Op 19-2-1506 wordt dit land door Gheryt overgedragen aan de eerder genoemde Jan Gherit Joesten^'. Eerder, op 28-4-1485 oorkondt Joest Gerytsz., schout te Schalkwijk, vanwege de
jonker van Culenburg, dat Hillegont Henricsdochter van Emskerk ovei^edragen heeft aan haar broeder Heynrick van Emskerk Heyricssoen al hetgeen zij geërfd had van haar moeder en van haar grootmoeder Lysbet Sander Pansiers^. Er is een moment geweest dat de lange loopbaan van Joest Gerytsz. echt zou worden onderbroken. Op 23-8-1491 erkent Jasper, heer tot Culemborg etc. Schuldig te zijn aan Johan Doeys 100 Rijnse guldens, waarvoor hij hem hel schoutampt te Schalkwijk verpandt'". Wat er daarna met Johan Doeys is gebeurd is (nog) niet te achterhalen. Hij wordt nimmer als schout genoemd. Op |
||||||
26. A.W.K. Voet van Outheusden, Historische beschryvinge van Culemborg, Utrecht,
1753, p. 135 en 136. . / 27. RAU, kapittel St. Jan, 1607. /
28. ibidem 1609.
29. Oud-archief Culemboi^, 211. , ,
30. RAG, Heren en Graven van Culemborg, 2509. ....
|
||||||
15
22-2-1494 verklaart Joest Gerytsz. (weer) van Jasper, heer tot Culemborg etc. het
schoutambt te Schalkwijk te hebben ontvangen". Hieronder volgt een opsom- ming van de stukken (aktes.e.d.) gezegeld door Joest Gerytsz, waarvan de zegels bewaard zijn: |
||||||||
GAU toegang 8 nr. 1311 (1484)
RAU kapittel St Jan 697 (18-4-1485)
RAG Heren en Graven van Culemborg 2417 (22-2-1487)
RAU kapittel St. Marie 2188 (19-6-1490)
RAU kapittel St Jan 1310 (6-12-1490)
RAU kapittel St Jan 1203 (14-5-1495) 2x
RAU kapittel Oudmunster 1279-2 (21-2-1503)
GAU toegang 8, 1226-9 (4-4-1506)
RAU kapittel Dom 1685 (10-9-1507)
RAU kapittel Dom (7-10-1507)
RAU kapittel Dom (22-12-1509)
Het meest opvallende hierbij is dat hij duidelijk verschillende zegels gebruikt
(vier variaties). Wel alle met de afbeelding van een dier, vermoedelijk een wolf. Mogelijk is het de afbeelding van 'Fenrir', een mythologisch figuur van de Noord-Germanen. Hij kwam in verschillende gedaanten voor en sprak erg tot de verbeelding. Of zou deze wolf een andere betekenis hebben en heeft de familie Trant dit wapen aangenomen of voortgezet van hun mogelijke stamvader 'Wolf van Schalkwyk'? In het Stichtse Oorkonden boek" wordt op 7-6-1294 genoemd Heimerik, zoon van wijlen Wolf van Schalkwijk. Op 13 juni van hetzelfde jaar wordt als landgenoot genoemd Gerhard de Helet, volgens Dekker de eerste bekende 'onder'schout van Schalkwijk", toen nog namens de Heren van Schalkwyk (Gysbert van Schalkwyk). Op 23-4-1312 worden genoemd als gerechters van Schalkwijk: Johan van
Zuilen*'^ en Baernt van Schalkwyk". |
||||||||
31. RAG, Heren en Graven van Culemborg, 2555a.
32. S. Miiller Fz., A.C. Bouman, K. Heeringa en F. Ketner, Oorkondertboek van het Sticht
Utrecht tot 1301, 5 dln, Utrechl/'s-Gravenhage 1920-1959, deel V. 33. C. E)ekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen, 1983 p. 486.
34. bij de met gemerkten is het zegel van de schout aanwez^.
35. RAU, kapittel St. Jan, 1310.
|
||||||||
16
|
|||||||||
Zegels van Joest Gerytsz:
|
|||||||||
sj
|
|||||||||
18-4-1485 (RAU, kapittel St. Jan, 697)
|
|||||||||
6-12-1490 (RAU, Kapittel St. Jan, 1310)
|
|||||||||
14-5-1495 (RA U, Domkapittel, 1203) 10-9-1507 (RA U, Domkapittel, 1685)
|
|||||||||
17
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slot volgt hier een o|>gave van alle schouten en/of rechters van Schalkwijk
welke in de loop der jaren-bij archiefonderzoek zijn genoteerd. Van een aantal komt maar één vermelding voor. Er kunnen bij de transcriptie fouten zijn gemaakt. Korrekties zijn welkom. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schouten van Schalkwijk (1349-1614)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
•\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals uit de lijst bUjkt was Joest Gerytsz. de schout met de langste ambtsperiode en het is mogelijk
dat hij na 1515 niet meer in fimctie was maar de toenaam 'schout' bleef behouden. Over periode 1479- 1483 en 1510-1514 zijn (nog) geen gegevens bekend over de toen functionerende 'schout'. Joest Gherytsz leefde in een turbulente periode, op het hoogtepunt van de Hoekse en Kabeljouwse twisten. Desondanks heeft hij zich weten te handhaven en heeft tevens voor een talrijk nageslacht gezorgd, waaronder de schrijver van dit artikel. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19
Jaarverslag van de Historische KLring
'Tussen Rijn en Lek' over 1991 Verslag van de algemene ledenvergadering op 15 januari 1991 te Houten
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit, opende de vergadering met een
welkomstwoord en gaf een kort overzicht van de activiteiten van het afgelopen jaar. Verslag kascommissie. De kascommissie, bestaande uit de heer G.M. van Boet-
selaar en de heer H. Touw, verklaarde zich na inzage van de stukken accoord met de financiële administratie. De commissie zal in januari 1992 bestaan uit de heer H. Touw en de heer H.M. Pothuizen. Verkiezing bestuursleden. Door het overlijden van de heer R.J. Butterman en het
verhuizen van mevrouw M.E.A.P. Huys-Oostveen waren er enige vacatures in het bestuur ontstaan. Voor de vacatures werden mevrouw J.A.M, van der Grind- van de Burgt, mevrouw C.E.A. van der Grind, de heer H.J.J. Steenman en de heer O.J. Wttewaall voorgedragen; zij werden allen benoemd en traden toe tot het bestuur. De heer P.S.A. de Wit en de heer mr. C. van Schalk waren aftre- dend en weer herkozen. Rondvraag. Hiervan werd geen gebruik gemaakt.
Sluiting. De voorzitter dankte de vergadering voor het in het bestuur gestelde
vertrouwen. Ook de redactie van het periodiek bedankte hij voor het door haar verrichte werk. |
|||||
Jaarverslag van de secretaris over 1991
Het ledenbestand
De vereniging startte op 1 januari 1991 met 270 ingeschreven leden. Er waren 17
opzeggingen, maar door een actieve werving door leden en door middel van
|
|||||
20
presentatie van de vereniging op jaarmarkten door bestuursleden is het aantal
ingeschreven leden per 31 december gestegen tot 316. Het bestuur Op de jaarvergadering van 15 januari 1991 vond de jaarlijkse verkie-
zing van de leden van het bestuur plaats. Het bestuur bestaat nu uit: ir P.S.A. de Wit, Odijk voorzitter O.J. Wttewaall, 't Goy vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten secretaris
J.A.M, van der Grind-van de Burgt, Wijk bij Duurstede penningmeester
K. van der Wiele-Pasterkamp, Werkhoven tweede secretaris (PR en lezingen)
C.E.A. van der Grind, Houten lid van het secretariaat (computerverwerking) L.M.J. de Keijzer, Houten lid mr. C. van Schaik, Utrecht lid
Het bestuur kwam dit jaar vijf keer bijeen. Onderwerpen die aan de orde
kwamen, waren onder andere contributieverhoging, ledenwerving, lezingen en excursies, kopij periodiek, folder voor de vereniging, 25-jarig bestaan van de vereniging (wat resulteerde in een boekelegger). Het periodiek' Tussen Rijn en Lek'
In 1991 verschenen vier afleveringen van het periodiek. De redactie bestond uit
mw drs J.E. Toussaint Raven, mw dr Y.M. Donkersloot-de Vrij, L.M.J. de Keijzer, mr drs H. Reinders en O.J. Wttewaall. Op 1 januari 1992 legt mw Toussaint Raven na vele jaren het eindredacteurschap neer. Het bestuur is haar dankbaar voor het werk dat zij voor de Historische Kring gedaan heeft. Mw drs M.A. van der Eerden-Vonk zal haar opvolgen. Het bestuur wil langs deze weg iedereen bedanken die zich ingezet heeft voor de
vereniging, in het bijzonder die leden die elke keer weer bereid waren om periodieken en aankondigingen rond te brengen. Het verenigin^programma
Na de algemene ledenvergadering op dinsdag 15 januari in Houten hield drs
Saskia van Dockum een lezing onder de titel De Romeinse opgraving in 1957 bij de toren van de Nederlandse Hervormde Kerk te Houten, aansluitend bij de materie die zij behandeld heeft in haar doctoraalscriptie: Een villa aan de Limes. Er |
||||
21
waren 120 toehoorders.
Behalve paalsporen van houten woningen werden ook de resten van een stenen
gebouw gevonden. Door bijvondsten kon het een en ander gedateerd worden. Het opgegraven oppervlak met de steenresten was te klein om de functie goed te kunnen duiden. Maar door het vinden van overblijfselen van het verwarmings- systeem en speciale vloerresten was de Romeinse invloed onmiskenbaar. Mw Van Dockum plaatste deze oudere opgraving in het licht van jonger onderzoek in Tiellandt. Behalve de resten van inheemse houten woningen is daar een Romeins wij-altaar gevonden. Hoogstwaarschijnlijk is er verband tussen de beide opgegraven gebieden: woonde er in de steenbouw een handelaar die de produkten van de inheemse bewoners van Tiellandt verkocht? Er blijven nog vele vragen open... Op zaterdag 2 maart namen 73 leden deel aan de interessante excursie in het
zelden toegankelijke Sint Eloyen Gasthuis in de Boterstraat in Utrecht. De regenten van het Sint Eloyen Gasthuis hebben het de leden van onze kring mogelijk gemaakt de panden met de kolfbaan te bezichtigen. De heer P.C. Bosselaar gaf een uitgebreide uiteenzetting over het ontstaan en het doel van de gilden in het algemeen en vervolgens sprak hij over de geschiedenis van het Gilde van Sint Eloy, beschermheilige van de smeden. Deze gildegroep was in de middeleeuwen een voorbeeld voor de andere Utrechtse gilden, voornamelijk ten aanzien van de zorg voor hulpbehoevende leden. De juiste datum van ingebruikname van het gildehuis der smeden aan de
Boterstraat is niet exact bekend, maar de eerste gegevens over het pand dateren van 16 september 1450. De Utrechtse schepen gaven toestemming aan de gasthuismeesters van Sint Loyengasthuis voor een verbouwing van het pand. Nadat het Eloyengasthuis een tijd in financiële moeilijkheden verkeerd had, kwam er in 1603 uitkomst toen na het overlijden van de weduwe Van Dashorst het testament van haar in 1571 overleden man openbaar gemaakt werd. Dank zij deze rijke schenking kon het gasthuis nu iedere week aan het Eloyenaltaar in de Buurkerk een halve stuiver aan brood en een halve stuiver aan geld aan de arme gildebroeders geven. Hoewel de gilden in 1798 opgeheven werden, bleef het Eloyengasthuis voortbe-
staan als liefdadige instelling. De regenten bleven brood uitdelen aan behoeftige stadgenoten waarbij men zich niet meer beperkte tot de gezinnen van de smeden. Deze sociale zorg functioneerde nog in 1962. Daarna wijzigde zich de |
||||
22
ondersteuning in andere vormen, zoals bekostiging van studie voor toekomstige
metaalbewerkers en goudsmeden. Zo zijn de regenten terug bij hun oorspronke- lijke doelstelling. Naast het Eloyengasthuis ligt het 'Huis te Wouw'. In de tuin van Huis te Wouw
is in 1730 een open kolfbaan aangelegd die in 1760 overdekt werd. Later heeft er nog een aantal verbouwingen plaatsgevonden. De uiteindelijke kolfbaan biedt nu nog een zeer fraaie aanblik. , Op dinsdag 23 april 1991 hield de heer V. Brilleman, verbonden aan het Joods
Historisch Museum te Amsterdam een lezing te Wijk bij Duurstede over De geschiedenis van de joden in Nederland voor 63 aanwezigen. Aanwezig was ook de heer G. Lieverse met dia's van oude Wijkse foto's onder andere van de synagoge, die van 1808 tot 1923 in de Volderstraat gevestigd was. De spreker behandelde de geschiedenis van het Joodse volk aan de hand van
dia's. Hij schetste de ontwikkeling van tabernakel tot aan de hedendaagse synagoge. Ook vertelde hij hoe de Joden na diverse verbanningen en vervolgin- gen tenslotte omstreeks 1600 betrekkelijke rust vonden in Amsterdam, waar sindsdien enkele synagogen werden verbouwd. Na de pauze werd de geschiedenis vanaf de Franse Revolutie tot heden belicht. In onze omgeving zijn de sporen terug te vinden van de Joodse gemeenschappen van vóór de oorlog in Culem- borg, Buren en Wijk bij Duurstede. Daarna toonde de heer Lieverse foto's en prentbriefkaarten van de Joodse gemeenschap in Wijk bij Duurstede. Het was intussen al 22.30 uur geworden. Maar ook na de lezing praatten de aanwezigen nog lang na over dit interessante onderwerp. De rijk voorziene lectuurtafel die de heer Brilleman had ingericht, trok veel belangstelling. Zaterdag 25 mei 1991 vond de jaarlijkse dagexcursie plaats. Er werd een bezoek
gebracht aan kasteel Alden Biesen en het Belgische Openluchtmuseum te Bokrijk. De bus met 50 personen vertrok in de morgen naar het Belgisch-Limburgs heuvel- land. Alden Biesen is het grootste kasteelcomplex ten noorden van de Loire. Het is
ontstaan als bedevaartskapel en in 800 jaar tijd uitgegroeid tot een kasteelcom- plex met kerk, waterburcht, tuinen en parken. Het landgoed heeft nu een oppervlakte van 60 hectare. Aanvankelijk was het een landcommanderij van de 'Duitse Orde' die met geweld het Christendom verdedigde en zieke pelgrims verzorgde. Toen deze ridderorde in 1809 werd opgeheven, kwam het complex in |
||||
23
|
||||||||||
particulier bezit.
Uiteindelijk werd Alden Biesen door de laatste bewoner aan de Belgische staat verkocht. Een brand in 1971 verwoestte een deel van het kas- teel. Dit is inmid- dels hersteld en overige delen werden gerestau- |
||||||||||
reerd. De kerk,
|
Bezoek aan Alden Biesen
|
|||||||||
maar vooral de
waterburcht kre- ' > r^5 ^ i s gen tijdens de rondleiding veel bekijks. Met de weinige meubelen die uit de
brand gered werden, waren enkele vertrekken ingericht. Tevens werd een juwelenexpositie 'Beauty is a story' bezocht. Het middagprogramma bestond uit een bezoek aan het zeer grote Belgische
openluchtmuseum te Bokrijk. Onder leiding van een gids bezochten wij meerde- re authentieke woningen, boerderijen, een molen en andere gebouwen met hun streekkenmerken. Velen wandelden later naar andere delen van het park, zoals naar het Vlaamse platteland en de architectonische Belgische stad. Het fraaie weer en de perfecte organisatie, zoals gebruikelijk in handen van C.J. van der Grind-van Hengstum, maakten deze dag tot een waar genoegen. Aan de najaarsexcursie naar de tentoonstelling 'Van speerpunt tot kanonschot',
Romeinse en Franse troepen in midden Nederland, in het Slot Zeist op zaterdag 7 september 1991 hebben 43 leden deelgenomen. Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van de Van der Pollstichting, een
zustervereniging voor de regio Zeist, werd deze tentoonstelling over legertroepen in twee totaal verschillende perioden gehouden. Het getoonde materiaal bestond uit een schitterende collectie Romeinse archeologische vondsten en daarnaast uit prenten en toebehoren uit de periode dat de Franse troepen bij Zeist gelegerd waren. Leden van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', maar ook andere |
||||||||||
24
particulieren hebben hun mooiste vondsten, voor een belangrijk deel afkomstig
uit de omgeving van het Romeinse grensfort Fectio, bij Vechten (gemeente Bunnik) ter beschikking gesteld voor deze tentoonstelling. Onder leiding van de heer De Keijzer, één van de samenstellers en bruikleenge- vers van de tentoonstelling, werd uitvoerig stilgestaan bij werk en leefwijze van soldaat en burger in de Romeinse tijd. Hij wees op het verband tussen de getoonde voorwerpen: gebruiksaardewerk, metalen helmen, messen, speren, munten en fibula's (spelden), het schrijfgerei, spin-, dobbel- en grafstenen uit de Romeinse tijd en het gebruik van dezelfde voorwerpen heden. De Franse legertroepen rond Zeist werden overzichtelijk in beeld gebracht door middel van een grote tentenkampmaquette. Naast militaire kaarten en prenten waren onder andere fraaie geweren, speren en kledingstukken uit de Napoleonti- sche periode tentoongesteld. Op donderdag 24 oktober 1991 hield mw drs. M. Conrads, kunsthistoricus en
tot 1990 adjunct-directrice van de Haagse Koninklijke Academie (afdeling mode), een lezing in Houten over de Geschiedenis van de mode, met het accent op de streekdracht van het Kromme Rijngebied. Haar gehoor bestond uit 90 personen onder wie diverse belangstellenden van buiten de eigen regio. Omdat van de vrouwendracht alhier omstreeks de eeuwwisseling alleen de muts streekgebonden was, beperkte mw Conrads zich tot de geschiedenis van de hoofdbedekking van de vrouw aan de hand van een boeiende diaserie. Na deze algemene inleiding ging zij na de pauze nader in op de mutsendracht van de Kromme Rijnstreek, de trechtmuts. Onze leden waren aangemoedigd zelf spullen mee te nemen en sommigen hadden hieraan gehoor gegeven. Zelf had mw Conrads uit haar omvangrijke collectie datgene gekozen wat voor haar onderwerp toepasselijk was, zoals mutsen en kapothoedjes, maar ook 19de eeuwse jurken. Een bestuurs- lid vulde dit prima aan door te verschijnen in het trouwpak van zijn grootvader. Doordat mevrouw Conrads begin zeventiger jaren een gesprek had gehad met mw Van Mourik uit Tuil en 't Waal, één der laatste mutsenwassters, kon zij het uitgebreide proces van weken, wassen, blauwen, spoelen, stijven en plooien voor ons beschrijven. De beloning voor de ingewikkelde behandeling bedroeg .... 5 tot 6 cent! Volgens haar gegevens is de streekdracht in het Kromme Rijngebied gedragen tot en met 1953. Een aardige bijkomstigheid was dat mw Van Doorn uit Leersum een machine meegenomen had waarmee destijds de mutsen geplooid werden. |
||||
m
Drs Will hield op woensdag 27 november 1991 te Schalkwijk voor 92 aanwezi-
gen een lezing over De Hollandse Waterlinie, ondersteund door een diapresenta- tie. De waterlinie vindt haar oorsprong in de zestiende eeuw, ten tijde van Prins
Maurits. De Staten van Holland en Utrecht lieten onderzoeken of door middel van het onder water zetten van stukken land en het aanbrengen van versterkin- gen op strategische punten, zoals waterwegen en hoog gelegen vlaktes, de oprukkende Spaanse troepen konden worden tegengehouden. De aanzet tot de aanleg van de Hollandse Waterlinie gaf stadhouder Frederik Hendrik. De Hollandse Waterlinie, die liep van Muiden tot Vreeswijk (Vecht en Vaartse Rijn vormde de ruggegraad ervan) heeft slechts éénmaal effectief gewerkt. Dat was in 1672 toen de Fransen ons land binnenvielen. De enorme watervlakten vormden een belemmering om door te stoten naar Holland. De stad Utrecht viel buiten het beschermde gebied. Pas in 1815, kort na de
Franse overheersing, kwam in die situatie verandering. Koning Willem I gaf ofxlracht tot de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, van Naarden via de oostkant van Utrecht tot de Brabantse Biesbosch. De nieuwe linie maakte het mogelijk een uitgestrekt gebied enkele decimeters onder water te zetten. Wegen zouden op die manier onherkenbaar worden, doorwaden zou gevaarlijk zijn en bevaren vanwege de geringe diepte onmogelijk. De Nieuwe Hollandse Waterlinie werd onder andere in de omgeving van Utrecht in de tweede helft van de negentiende eeuw nog versterkt met bomvrije gebouwen. De forten in het Kromme Rijngebied kregen tijdens de lezing extra toelichting zowel wat de ligging in de Utrechtse vlakte als de strategische functie betreft. De heel bijzon- dere torenforten van Honswijk bij Tuil en 't Waal en fort Everdingen aan de overzijde van de Lek werden extra belicht. Dit zijn de hoogste torenforten van Nederland. Een torenfoa bestaat uit twee of drie verdiepingen met daarin allerlei gewelven waarin de kanonnen werden opgesteld. Hierna kwamen de waterbouwkundige werken bij Tuil en 't Waal ook nog ter sprake. De forten waren niet bestand tegen de in 1885 uitgevonden brisantgranaat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat de betekenis van de linie nihil gewor- den was, hoewel bij Schalkwijk nog delen onder water gezet zijn. De Duitse parachutisten landden echter ver achter de verdedingslijn. H.J.J. Steenman, secretaris*
|
|||||
met <iank aan mevrouw K. van der Wiele-Pasterkamp en mevr. C.A.E. van der Grind
|
|||||
26
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaarverslag van de penningmeester over 1991
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inkomsten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lezingen ƒ578,05
Zaalhuur 364,35
Drukkosten periodiek 2.492,00*
Typekosten periodiek 499,88*
Portikosten 851,06*
Onkosten secretariaat 870,90
Bankkosten ,1. ,vv, o - .^ 59,60
Diversen 384,88 Saldo Rekening Courant Houten
per 31-12-1991 3487,41*
Saldo Rekening Courant Cothen
per 31-12-1991 17,42
Saldo Spaarrekening Houten
per 31-12-1991 79,16
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ 9.684,71
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ9.684,71
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het moment dat dit nummer ter perse ging, waren nog niet alle rekenin-
gen ontvangen over 1991. Zo zijn de rekeningen voor het (dikke en dus extra dure) 4e periodiek van 1991 nog niet verwerkt. De kosten voor drukken, typen en verzenden zullen uiteindelijk flink hoger uitvallen, terwijl het saldo rekening Courant hierdoor geflatteerd hoog is. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.A.M, van der Grind-van de Burgt,
penningmeester. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27
Jaarverslag van de archeologische werkgroep over 1991
|
|||||||||||||
Wat de resultaten betreft is dit jaar niet zo spectaculair geweest als voorgaande
jaren. Er waren geen spoedeisende of grote opgravingen die we moesten onderne- men. Hoewel door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) gevraagd, bleek onze medewerking bij de opgraving van het ROB te Vechten, in verband met de bouw van een benzinestation daar, uiteindelijk niet nodig. Ook zijn er dit jaar geen bijzondere vondsten gedaan. Het leven van de (amateur-)archeoloog blijkt wat dat betreft een afspiegeling van het dagelijkse leven: zo heb je een pot en zo zit je met alleen maar scherven. Scherven hebben we dit jaar genoeg in handen gehad. We besteedden zeven
zaterdagmorgens, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden, aan terreinverkenning op Doornkade, Lobbendijk, Schalkwijkseweg en Binnenweg in Houten. Op het laatstgenoemde terrein werd een veelheid van verschillende scherven gevonden. Deze stammen voornamelijk uit de periode 200-400. Naast inheems-romeinse, werden veel Romeinse fragmenten gevonden. Meest markante stuk: een groot fragment van een handvat van een Romeinse
amfoor. Op het handvat bevond zich een merk van het atelier van herkomst, zie de af- beelding hiernaast. Onduidelijk is voorals- nog, hoe dit merk geïnterpreteerd moet |
|||||||||||||
[öa¥]
|
|||||||||||||
worden C A (+P?) F(ecit) of anderszins?
Hierdoor is ook nog niet aan te geven uit welke streek deze amfoor oorspronkelijk |
|||||||||||||
afkomstig is. Op het fragment zijn verder
een hoofdletter D ingekrast en een asterisk *. Mogelijk gaat het om eigendomsmerken. Ook zouden deze merken op het potentiële volume van de amfoor kunnen slaan. |
|||||||||||||
Op tien zaterdagmorgens werd een terreinonderozek door middel van proefsleu-
ven gedaan in Tiellandt. Er werden veel beenderresten van paard, koe, schaap en varken gevonden. Uit het feit dat het hier botfragmenten betreft, valt op te |
|||||||||||||
28
maken dat het om slachtafval gaat. Hier werd ook een qua aantal en diversiteit
opvallende vondst aan (weef?)gewichten gedaan. Uit de daar gevonden aarde- werkfragmenten valt af te leiden, dat de vondsten uit een bewoning stammen die van 200-1200 geduurd heeft. Aan het sorteren en determineren van de vondsten werden drie zaterdagmorgens
besteed. De vondsten worden daarna, als gebruikelijk, in depot bij de ROB ondergebracht. Het opgravingsverslag van Zorgvliet is dit jaar voltooid en gaat ter perse. In 1992
zult U het aan kunnen schaffen in het kader van een tentoonstelling over deze
opgraving.
Ik meen namens alle deelnemers te kunnen stellen dat het afgelopen jaar
archeologisch geen hoogtepunten kende, maar voor ons als groep vruchtbaar en
gezellig verlopen is.
Ik eindig met de wens dat, mochten er bij U scherven vallen, ze U geluk mogen
brengen. |
|||||||
Anton van Schip.
|
|||||||
'»-:!> ' '"*
|
|||||||
i?! '!•> ih. i't'i-, i'.
|
|||||||
29
Boekbesprekingen |
|||||
Saskia van Ginkel-Meester en Marinus Kooiman: Langbroek, geschiedenis en
architectuur. Monumenten-inventarisatie Provincie Utrecht deel 5. Zeist, 1990. 200 blz. met foto's ƒ 24,50. ISBN 90-6270-086-7. Met dit, afgelopen jaar verschenen, boek is een nieuw deel toegevoegd aan de
reeks Monumenten-inventarisatie Provincie Utrecht. Als basis heeft het in 1989 gereedgekomen Rapport Gemeente Langbroek gediend. De uitgave werd mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de gemeente Langbroek. Voorafgaand aan de beschrijving van de 150 afzonderlijke objecten wordt in enkele paragrafen ingegaan op de historische ontwikkeling van de langgerekte gemeente, die bestaat uit de dorpen Overlangbroek en Nederlangbroek en een paar buurtschappen zoals Stenen Brug. Zo wordt uiteengezet dat het lange tijd moerassig en goeddeels onbewoond gebleven gebied tussen Kromme Rijn en Utrechtse Heuvelrug pas na de afdamming van de (Kromme) Rijn bij Wijk bij Duurstede (1122) werd ontgonnen en dat daarbij de Langbroekerwetering de ontginningsbasis was. Besproken worden de bodemgesteldheid, de ontginnings- wijze (cope), het systeem van afwatering, de verdeling in hoeven (voor een boerenbedrijf nodig geachte hoeveelheid grond) van zo mogelijk gelijke grootte en in overeenkomstige richting, de plaatsing van boerderijen aan de kop van de kavels, het ontstaan van lintbebouwing. Het wegenpatroon blijkt in de loop der tijd nauwelijks veranderd, de Cotherweg dateert als verbinding tussen Kromme Rijn en Heuvelrug van vóór de ontginningen. Aan de hand van cijfers wordt aangetoond dat het grondgebruik zeker tot en met de 18de eeuw nogal geva- rieerd was. Vooral vanaf het laatste kwan van de vorige eeuw (landbouwcrisis) werd veel akkerland in grasland omgezet, terwijl de veel voorkomende houtpro- duktie (vanaf 1880 vooral griendcultuur) haar rentabiliteit na 1945 verloor. Voorts wordt aandacht besteed aan de opkomst van de dorpen (12de/13de eeuw) en buurtschappen en aan de verandering die de 13de- en 14de-eeuwse woontorens in de loop der tijd ondergingen. In een apart hoofdstuk wordt beoogd een samenvattend overzicht te geven per type gebouw, maar dit had beknopter en kernachtiger gekund wanneer niet onnodig veel was herhaald uit de beschrijvin- gen van de individuele objecten. Tot die objecten behoren de kerken en kastelen en veel boerderijen en woonhuizen, maar ook bijvoorbeeld enig straatmeubilair. |
|||||
30
De mate van waardering voor een object wordt uitgedrukt met één, twee of drie
(=monumentaal) sterretjes, terwijl een 'M' aangeeft dat het gaat om een reeds beschermd monument ingevolge de Monumentenwet. Per object wordt zo mogelijk verwezen naar literatuur en archief. Als eindgrens bij de selectie is 1940 gesteld. Het zou misschien zinvol zijn geweest om aan het begin van dit hoofdstuk vooral ten aanzien van de 19de- en 20ste-eeuwse panden enig inzicht te geven in de bij de selectie gehanteerde criteria; vooral bij de woonhuizen lijkt de selectie niet altijd voldoende kritisch. De beschrijvingen zijn overigens wel duidelijk en over het algemeen door gevarieerd taalgebruik prettig leesbaar. Mijn voornaamste kritiek op het boek is het ontbreken van een stukje cultuurge- schiedenis dat de verzamelde gegevens in een wat breder verband plaatst. Zo zou bij de geschiedenis van de middeleeuwse versterkte huizen verwezen kunnen worden naar gelijke of juist afwijkende ontwikkelingen elders in de provincie en was het ook relevant geweest nader in te gaan op de achtergronden van de concentratie van woontorens langs de Langbroekerwetering. Het boek ziet er zeer verzorgd uit. De illustraties (foto's, plattegronden, kaarten, prenten) staan dicht bij de betreffende tekst. Het geheel wordt gecompleteerd met onder meer een overzicht van archeologische en historisch-geografische terreinen binnen Langbroek, een verklaring van gehanteerde bouwkundige termen en een lijst van aannemers en architecten en hun werk binnen de gemeente. Al met al een heel bruikbare inventarisatie van bouwwerken in Langbroek. Hopelijk wordt de reeks met nieuwe delen voortgezet. Margreet Tholens.
|
||||||
J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Houten historische bebouwing, eindredactie
R.K.M. Blijdenstein, Zeist 1991. Verschenen als tweede deel in de serie Monu- menten-inventarisatie provincie Utrecht, uitgave Stichting Publikaties Oud- Utrecht en Kerckebosch B.V., 320 blz. met foto's ƒ 24,50. ISBN 90-6720-07403. Anders dan de overige delen uit deze reeks is het kennelijk noodzakelijk
gebleken de inventarisatie van de gemeente Houten in twee afzonderlijke werkjes onder te brengen. Het eerste deel, tevens het eerste deel van de reeks, bevat de geschiedenis van het ontstaan en de groei van de gemeente. In het thans verschenen tweede deel zijn de beschrijvingen van de historische bebouwing |
||||||
31
bijeengebracht. In de andere deeltjes zijn deze twee onderdelen steeds in één
band gevat. Hierin ligt mijns inziens ook de kracht van deze, zozeer op een breed publiek mikkende reeks. Niet voor niets bleek het noodzakelijk het eerste deel over Houten te herdrukken, nadat dit in enkele maanden was uitverkocht. Of dit bij dit tweede deel ook het geval zal zijn, waag ik te betwijfelen. Niet zozeer vanwege het feit dat er met minder zorg en aandacht aan gewerkt zou zijn. Integendeel, maar het lezen van een verzameling korte en langere objectom- schrijvingen is nu eenmaal minder boeiend dan een essay over de historische ontwikkeling. Een bijkomend nadeel van deze opzet is dat in dit tweede deel geen behoorlijk kaartmateriaal is opgenomen, waarop de ligging van kernen en verloop van wegen en dergelijke is te zien. Dit alles neemt niet weg dat dit tweede deel op zich een schat aan gegevens
herbergt. De vasthoudende lezer hoeft zich zeker niet te kort gedaan te voelen als het gaat om bouwjaar, opdrachtgever, bouwers, ontwerpers, formele beschrij- vingen en regelmatig ook een wat uitvoeriger bouwgeschiedenis. Overigens worden de beschrijvingen voorafgegaan door een korte analyse per aangetroffen gebouwtype (verdedigingswerken, kerk, boerderijen enzovoorts). Hierdoor wordt het eerder geuite bezwaar gelukkig weer wat ondervangen omdat de individuele objecten betekenis krijgen in een meer algemene samenhang. Wat betreft de beschrijvingen zelf een enkel woord. Zij zijn over het algemeen helder en beknopt weergegeven. Formele beschrijving en (bouw)historische gegevens wisselen elkaar op aangename wijze af. De beschrijving beperkt zich voornamelijk tot het exterieur, gegevens over het interieur zal men zelden aantreffen. Vele foto's, bouwtekeningen en een enkele oude prent zorgen voor een goede ondersteuning van de teksten. Enkele bijlagen, registers, literatuur- en bronvermeldingen verhogen de gebruikswaarde van dit boekje. |
|||||
Marceline Dolfin.
|
|||||
32
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; M.A. van der l',erden-
Vonk, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy. Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nic, Schalkwijk. Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. Kerden). Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring "I'ussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 R'I' Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scnolicren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring "russen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie utrecht door Bernard de
Roij; uitgegeven hij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||