-ocr page 1-
J'-^
Van de redactie
Na enige jaren trouw en uiterst minitieus de eindredactie van ons tijdschrift te
hebben verzorgd, de laatste jaren samen met Marijke Donkersloot, stopt Jantien
Toussaint Raven hiermee per 1 januari 1992. We danken haar voor het vele
werk dat werd verricht. De redactie zal haar kritische inbreng missen.
Gelukkig zijn wij er in geslaagd een nieuw redactielid voor ons periodiek te
vinden. Mw Ria van der Eerden-Vonk, gemeentearchivaris van Wijk bij Duurste-
de, Houten, Cothen en Langbroek, is bereid om samen met Marijke Donker-
sloot de eindredactie te gaan doen. Daarmee is dan tevens de band met Wijk bij
Duurstede hersteld die verbroken was sinds het overlijden van Rob Butterman.
De redactie blijft gelukkig hierdoor evenwichtig samengesteld wat woonplaats,
deskundigheid en interesse betreft. Vanaf 1 januari is de redactie als volgt
samengesteld:
Marijke Donkersloot-de Vrij          Odijk (kaarthistoricus / fysisch-geograaf),
eindredactie.
Ria van der Eerden-Vonk
              Wijk bij Duurstede (historicus), eindredactie.
Leen de Keijzer                             Houten (kenner van de lokale geschiedenis en
archeologie).
Henk Reinders
                              Bunnik (historicus en jurist), zetwerk.
Otto Wttewaall                              't Goy (historicus), illustraties.
Tevens treft U in dit nummer enkele kleine wijzigingen aan in de opmaak. Zo is
onder meer de inhoudsopgave verhuisd van de binnenkant omslag naar de laatste
pagina ten behoeve van leden die ons periodiek zonder de omslag inbinden.
-ocr page 2-
Wetenswaardigheden over de klokken
van de St. Barbarakerk te Bunnik*
J.L. Cornelisse
Eind 1938 werden in Bunnik allerlei activiteiten ontwikkeld in verband met het
door het bisdom gesanctioneerde voornemen van pastoor Hegge om een nieuwe
kerk te bouwen.
Bouwpastoor Hegge moet reeds voor november al meerdere malen contact
hebben gehad met de klokkengieterij Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel, daar
genoemde firma in een schrijven van 12 november 1938 de mondelinge opdracht
van Hegge tot levering van drie nieuwe luidklokken bevestigd. In het zelfde
schrijven is vermeld dat de prijs overeenkomstig is met die in de offerte van 7
oktober 1938, namelijk ƒ 1,50 per kilo netto klokspijs, dus exclusief de klokken-
stoelen, niettegenstaande dat de prijzen der grondstoffen sedert dien reeds sterk
gestegen zijn.
Tevens laten ze weten dat de voorzitter van de katholieke klokkenraad, frater
Getulius van Huize Ruwenberg te St. Michiels-Gestel, bereid is om als adviseur
en keurmeester van de klokken op te treden en ook de oude klokjes, alsmede de
klok van de hervormde kerk nauwkeurig te onderzoeken.
Een bezoek van Petit en Fritsen aan Bunnik op 28 november 1938 resulteert in
een offerte d.d. 24 augustus 1939. De daarin opgenomen te leveren klokken zijn:
-een luidklok in toon fis (diameter ca 110 cm, gewicht ca 825 kg).
-een luidklok in toon gis (diameter ca 98 cm, gewicht ca 600 kg),
-een Angelus klok in toon d (diameter ca 68 cm, gewicht ca 200 kg);
De prijs van de klokspijs is nog steeds zoals opgegeven in de offerte van 7
oktober 1938; de Angelus klok zal worden geleverd tegen een prijs van ƒ 380,-
inclusief de passende ijzeren klokkestoel. Dit bedrag wordt nog gekort met
Een korte samenvatting van dit artikel werd opgenomen in De Bunniker, contactblad van de St.
Barbaraparochie in Bimnik, No. 116 (maart 1991).
Alle gegevens zijn ontleend aan briefwisselingen tussen pastoor Hegge/kerkbestuur enerzijds en
andere betrokkenen anderzijds. Deze correspondentie is aanwezig in het archief van de St.
Barbarakerk te Bunnik.
Met dank aan J. Gademan, Em.Past. voor de bewerking van het latijn.
-ocr page 3-
ƒ 130,-, zijnde het retourgeld voor de twee oude klokjes. In een aantekening in
het handschrift van Hegge, gemaakt op deze offerte van 24 augustus 1939, staat
te lezen: aanvaard, fis, gis en cis, 25 augustus 1939.
De teksten die op de klokken aangebracht dienen te worden, zijn in een
schrijven van 26 oktober 1939 aan Petit en Fritsen toegezonden. Deze teksten
zijn:
grootste klok:
MARIA VOCOR EX PIA
VOLUNTATE QUA ME MEOSQUE
COMITÉS D.D. MARIA MEINERING
UT VOCE SONARA NOVUM HOC
T EMP LU M IN PERPETUUM
EXORNEMUS. AN MCMXO
middelste klok:
GERARDUS - DEUM ADORO
PLEBEM VOCO VIRGINEM COLO
DEFUNCTOSPLOROCLADES
FUGO FESTA DECORO^
kleine klok:
EGO ANNAE NOMINE DONATA
DEIPARAM LABIS NESCIAM TER
IN DIE HONOR&
Als het eindelijk zover is dat de klok-
ken in de toren geplaatst kunnen
worden, wordt de kleinste klok eerst
nog, zij het met moeite, op het pries-
De Mariaklok uit 1940.
terkoor geplaatst om in een plechtige
dienst gewijd te worden. Doch, de in
de oorlog door de Duitsers gepleegde klokkenroof ging ook aan de Barbarakerk
te Bunnik niet voorbij. Na nog geen drie jaar in de toren gehangen te hebben.
1- Maria word ik genoemd krachtens de vrome wilsbeschikking, waarmee Maria Meinering mij en
mi)n gezellen ten geschenke heeft gegeven opdat wi) met sonore stem deze nieuwe tempel ten
eeuwige dag opluisteren. Anno 1940
2.   Gerardus - God aanbid ik het volk roep ik samen de Maagd vereer ik de doden betreur ik
rampen wend ik af feesten sier ik op
3.   Ik, die de naam Anna kreeg, vereer driemaal daags de Onbevlekte Moeder Gods.
-ocr page 4-
werden de drie klokken op 6 maart 1943 omlaag getakeld^. De klepels van de
twee luidklokken en drie wel erg eenvoudige bewijzen van plundering was alles
wat restte van de drie klokken die met zoveel trots in de toren waren gehangen.
De bewijzen van plimdering zijn getekend door Hegge, in de functie van pastoor
en door een representant van het aannemersbedrijf Meulenberg. Vóór de roof is
nog overwogen de klokken te laten onderduiken, maar dit is niet ten uitvoer
gebracht om niet onnodig mensenlevens op het spel te zetten.
Op 11 december 1945, dus een goed half jaar nadat de oorlog beëindigd was,
nam He^e contact op met Petit en Fritsen te Aarle Rixtel en met Van Bergen
te Heiligerlee, twee klokkengieterijen. Hoewel eerstgenoemde gieterij in 1940 de
klokken had geleverd en reeds in december 1945 ten volle haar werkzaamheden
had hervat, valt blijkens een schrijven van 24 januari 1946, de keuze toch op
gieterij Van Bergen. Een toezegging om de klokken juli 1946 te leveren is bij
deze keuze waarschijnlijk doorslaggevend geweest. Die leveringstijd was zo
keuze-bepalend, omdat Hegge vermoedelijk ter gelegenheid van een groot feest
op 15 augustus 1946 de klokken wilde luiden. De schriftelijk opdracht tot
levering van de nieuwe klokken is gedateerd op 29 januari 1946. Daarin is sprake
van drie luidklokken die als volgt worden gekarakteriseerd:
-een luidklok in toon gis (diameter 97 cm, gewicht 575 kg);
-een luidklok in toon fis (diameter 108 cm, gewicht 800 kg);
-een luidklok in toon e (diameter 122 cm, gewicht 1125 kg);
Met betrekking tot de financiële kant van de opdracht wordt gesteld dat de
klokken moeten worden geleverd tegen een prijs van ƒ 11.250,-, dat is ƒ 4,25 per
kilo netto klokspijs. Daar bovenop komt nog een bedrag van ƒ 800,- zijnde de
kosten voor een zwaar geconstrueerde luidstoel voor de grote klok, compleet
met een eikehouten luidas, luidwiel en lagers. Een toegestuurde overeenkomst
wordt door Hegge gedateerd en geretourneerd op 4 april 1946 en herinnert in
een begeleidend schrijven firma Jongerius (vertegenwoordiging van firma Van
Bergen) aan een telefonische afspraak. Daarin was overeengekomen dat de twee
klepels die nog restten van de geroofde klokken, gebruikt zouden worden voor
de nieuwe klokken en naar rato de kosten zouden drukken.
De financiering van de nieuw aan te schaffen klokken lijkt geen probleem te zijn
4. Verordening nr 79 van 21-7-1942. Zie hiervoor 'Klokken in vredestijd, kanonnen in de
oorlog'
in de Nieuwsbrief 91-6 van de Rijksdienst Monumentenzorg, p. 5-7
-ocr page 5-
..^..y................. atraat ....................................................
, werd op heden .......S?..'!? Z.5/3-............................. een bi-onnen klok
. cm en een gewicht fan circa........7^l)"0............. kg.
De           A£^ J£l:^,^^
De Amiiemer. J'' yCühJLA.^......,.if)é/..^J0^............
ProTincie..........{.JJJ..Md
verwijderd met Mn diameter van ..
Deze klok werd gemerkt ........._^^.............
UU .
ProTinde
Terwijderd met een diameter Tan .Cy..
Deze klok werd gemerkt........^i^.
werd op hedm _____.y..rrr..3..?r....^..3.........................«*" bronzen klok
cm en een gewicht van circa ..........
Uit .,.4/A,..J..?.:.5.V.|..-.i:'UIMiX(............................ te ........LjyyJYtr^iAlf^................. «traat
Provincie........./|!.l/.lAA^ifc^............................. , werd op heden ......(;?,^.!5-.C^.i........ .................... aen hronzen klok
verwijderd met een diameter van „..y.Z.A cm en een gewicht van circa .......2.aJQ............ kg.
Deze kiok wei-d gemerkt ........^JS...................
De Aannemer,
6
De plunderingsbewijzen van de drie klokken.
geweest. Het is een geschenk van de parochianen zoals Hegge in een schrijven
d.d. 30 mei 1946 zal zeggen. Geluiden -van oudere autochtone parochianen
vernomen- doen vermoeden dat Hegge de aanschaf van de drie nieuwe luidklok-
ken in hoofdzaak financierde met zwart geld van parochianen. Dit geld werd bij
de geldzuivering kon na de bevrijding voor dit doel geschonken.
Dr H. Vroom, verbonden aan het seminarie te Apeldoorn, wordt door Hegge
benaderd in verband met de op de klokken aan te brengen teksten. Vroom
schrijft op 11 april 1946 dat de teksten lang, zo niet te lang zijn geworden als
gevolg van de vele gevraagde vermeldmgen. Volgens Vroom is dit geheel tegen
de zin van professor Smijers, de voorzitter van de katholieke klokkenraad.
Laatstgenoemde heeft de overtuiging dat veel tekst de klank van de klok negatief
beïnvloedt. Vroom adviseert alleen de naam op de klok aan te brengen en de
rest van de tekst ergens in de toren te hangen. Hegge gaat niet in op dit advies
-ocr page 6-
en zal Vrooms teksten niet gebruiken.
Ontwerptekst voor de klok Barbara:
ME NOMINE BARBARAM REGNERO HEGGE DECANO HUIUSQUE
ECCLESIAE PAROCHO PER QUARTAM SAECULI PARTEM SACERDOTIO
FUNCTO A D XVIII KAL SEPT AN MCMXLVI PAROCHIANE D D^
Ontwerptekst voor de klok Maria:
MARIA VOCOR EX PIA VOLUNTATE QUA MARIA MEINERING TRES HUIC
ECCLESIAE CAMPANAS D D AN MCMXL QUIBUS AB HOSTE AN MCMXLIII
APSPORTATIS NOVAS HAS MAIORESQUE PAROCHIANORUM
LIBERALITAS SUBSTITUIT AN MCMXLVl''
Ontwerptekst voor de klok Anna:
ANNAE NOMINE DONATA VOCEM MEAM CUM DUABUS SOCIIS LAETA
CONIUNGO AN MCMXLVf
Ontwerptekst bestemd voor de toren. Op de klokken slechts de naam:
BELLO HORRIEILI PER TOTUM ORBEM SAEVIENTE TRES CAMPANAE
QUAS MARIA MEINERING AN MCMXL HUIC ECCLESIAE D D AB HOSTE
FUERENT ASPORTATAE AN MCMXLIII QUIBUS PAROCHIANORUM
LIBERALITAS NOVAS TRES MAIORESQUE SUBSTITUIT AN MCMXLVl
EARUMQUE MAXIMAM NOMINE BARBARAM REGNERO HEGGE DECANO
HUIUSQUE ECCLESIAE PAROCHO PER QUARTAM SAECULI PARTEM
SACERDOTIO FUNCTO D D'
De definitieve klokteksten zijn terug gevonden op een klein stuk papier, dat vol
5.   Mij, met de naam Barbara, hebben de parochianen ten geschenke gegeven aan Regnerus Hegge,
deken en pastoor van deze kerk, toen hij een kwart eeuw het priesterambt had vervuld op 13
augustus 1946.
6.   Maria word ik genoemd krachtens de vrome ^wilsbeschikking waarmee Maria Meinering aan deze
kerk drie klokken heeft geschonken in het jaar 1940. Nadat deze door de vijand in het jaar 1943
waren afgevoerd heeft de vrijgevigheid van de parochianen deze nieuwe en grotere ervoor in de
plaats gesteld in het jaar 1940.
7.   Ik kreeg de naam Anna en met vreugde laat ik mijn stem horen in samenklank met twee gezellen
Anno 1946
8.   Toen over de hele wereld de schrikwekkende oorlog woedde werden de die klokken die Maria
Meinering in het )aar 1940 aan deze kerk had geschonken door de vi)and weggevoerd in het jaar
1943. Dankzij de vrijgevigheid van de parochianen werden deze in het jaar 1946 vervangen door
drie nieuwe en grotere en de grootste daarvan met de naam Barbara als geschenk aangeboden aan
Regnerus Hegge deken en pastoor van deze kerk toen hij een kwart eeuw het priesterambt had
vervuld.
-ocr page 7-
stond met getypte en handgeschreven teksten en als kop had 'Hoogeerwaarde
Heer en Vriend'. De ondertekening van dit kladje lijkt J. Brom te zijn, hetgeen
met de hiervoorstaande aanspreektitel wel in overeenstemming zou kunnen zijn.
Deze teksten, die door Hegge op 30 mei naar de firma Jongerius verzonden
werden luiden als volgt:
Grootste klok:
BARBARA VOX DOMINE CONFRINGET CEDROS AN MCMXLVI^
Middelste klok:
MARIA SEDEBIT DOMINUS REX IN AETERNVM AN MCMXLVÜ"
Kleinste klok:
ANNA DOMINUS BENEDICET POPULUM SUUM IN PACE AN MCMXLVI"
Aan deze teksten, bestemd voor de firma Jongerius, had Hegge een begeleidend
schrijven toegevoegd. Daarin spreekt hij het vertrouwen uit dat de klokken op
de overeengekomen tijd -juli 1946- klaar zullen zijn, immers -zo gaat Hegge
verder-: 'U weet dat ik 15 augustus mijn zilveren priesterfeest vier en dat de
klokken een geschenk zijn van de parochianen; zij rekenen er helemaal op dat
met het feest de klokken kunnen luiden'.
Een regel verder schrijft Hegge: 'Een van de redenen waarom wij de klokken bij
u hebben besteld, hoewel de vroegere van Petit en Fransen afkomstig waren, was
juist, dat ons was toegezegd dat de klokken -behoudens goedkeuring door het
Rijksbureau- in juli zouden geleverd worden'.
Ruim een maand na het zilveren priesterfeest ontvangt Hegge een brief waarin
gemeld wordt dat de twee grootste klokken gegoten zijn. Vreemd genoeg
ontvangt hij negen dagen later (1 oktober 1946) bericht van de geslaagde gieting
van de grootste klok. Daarbij wordt tevens aangekondigd dat de andere twee
klokken nog wel zes weken op zich zullen laten wachten! In hetzelfde schrijven
wordt gesuggereerd de gereed gekomen klok na keuring zo snel mogelijk te
monteren, waarna betaling kan plaatsvinden.
Onder deze brief heeft Hegge een notitie gemaakt, inhoudende: 'geantwoord 3
Oct.; Neen; wel bereid ƒ 5.000,- voorschot te geven mits datum vastgesteld voor
9.       Barbara De stem des Heren zal de ceders beuken Anno 1946
10.     Maria De Heer zal in eeuwigheid zetelen als koning Anno 1946
11- Anna De heer zal zi)n volk zegenen in vrede Anno 1946
-ocr page 8-
8
leverantie van de drie klokken en boete van b.v. ƒ 25,- voor iedere dag te laat.'
De reactie van de firma Van Bergen hierop is dat zij niet op de voorgestelde
regeling in kunnen gaan. Zij zullen al het mogelijk doen om de klokken zo snel
mogelijk af te leveren, ook zonder de verplichting tot betaling van een dwang-
som. Een verder verloop moet, voor zover mogelijk, afgeleid worden uit de nog
bestaande, niet complete keuringsrapponen daar een verdere briefwisseling over
de leverantie van de klokken ontbreekt. De samenstelling van de klokspijs is in
een doorslag van een aanvraagformulier, ingediend bij het Rijksbureau voor
Non-Ferro metalen van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheep)-
vaart, terug te vinden. De klokken blijken te zijn opgebouwd uit rood koper
80% en tin 20%.
De nieuwe klokken worden afgeleverd, 1947. De vijf mannen zijn waarschijnlijk
werknemers van het bedrijf Petit en Fritsen te Aarle Rixtel.
De grootste en tevens het eerst gegoten klok (Barbara) werd namens de katholie-
ke klokkenraad door Professor Smijers op 8 november 1946 gekeiu'd in de werk-
-ocr page 9-
plaats van de gieterij. De keuring van deze klok namens de Rijkscommissie
geschiedde door Dr van der Eist, hetgeen plaats vond in de toren te Bimnik op
17 juli 1947. Op 20 september 1947 zijn de beide andere klokken nog in de
gieterij want op die dag is de keuring van die twee klokken door de katholieke
klokkenraad daar ter plaatse uitgevoerd.
Het zal dus eind 1947 geweest zijn dat de klokken voor het eerst geluid hebben.
Dit evenement vond dus anderhalf jaar later plaats dan het plan was.
De door de Duitsen gepleegde klokkenroof viel onder oorlogsschade zodat een
tegemoetkoming in de schade verkregen kon worden. Na veel heen en weer
geschrijf en invullen van formulieren slaagt het kerkbestuur er in om van de
maatschappij tot financiering van het nationale herstel N.V., afdeling oorlogs-
schade, ƒ 2914,- en ƒ 543,20 aan rente bijgeschreven te krijgen op haar rekening,
waar later nog eens ƒ 767,- bijkomt. Als het bestuur het niet eens is met dit
bedrag wordt na contact met de schade-enquêtecommissie te Zeist een expert
ingeschakeld. De expert, de heer Dobbelsteen, laat het bestuur weten dat hij wat
betreft de schade is uitgegaan van 1636 kg tegen een prijs van ƒ 3,50 per kg. Op
grond daarvan is de schade bij inbeslagneming vastgesteld op ƒ 5.726,-. Terwille
van een snelle afwikkeling vraagt hij om een snel inzenden van de getekende
accoord-verklaring. Na storting van het aanvullende bedrag waarmee de toege-
kende schade geheel was uitgekeerd kon een stuk geschiedenis van de klokken
van de Barbarakerk in Bimnik als afgesloten beschouwd worden.
-ocr page 10-
10
Joest Gerytsz., gedurende zeer lange tijd
schout van Schalkwijk
H.M. Pothuizen
Dit artikel gaat over schout Joest Gerytsz., als zodanig genoemd in de periode
1480-1525. En dat in een tijd dat de gemiddelde leeftijd van een man ongeveer 45
jaar was. Bij de naspeuringen naar informatie over schout Joest Gerytsz. zijn
steeds de namen en bronvermelding genoteerd van de overige schouten en/of
rechters van Schalkwijk.
Joest Gerytsz. wordt met een aantal anderen genoemd in het boek van P.M.
Heymink Liesert', echter de periode vóór 1600 is onvoUdig. In plaats van elf,
zijn er ruim veertig schouten en/of rechters in de bronnen te vinden in de
periode 1300-1600.
Namens de heren en graven van Culemborg werd in die tijd in Schalkwijk door
de schout of rechter, zoals hij ook wel werd genoemd, de dagelijkse rechtsmacht
uitgeoefend en eventueel de tijns (cijns of pacht) ontvangen, wat uit een bewaar-
de akte blijkt. Van de meeste schouten is maar weinig terug te vinden en er
blijven nog veel vragen onbeantwoord. Mogelijk dat door reakties van de lezers
nog hiaten kunnen worden weggewerkt.
In het boek van Heymink Liesert wordt Joest Gerytsz. als schout genoemd van
1487 tot 1507. Hij wordt echter al als zodanig genoemd in 1484^ en in 1523
nog'. Het staat wel vast dat hij geen veertig jaar aaneengesloten in functie is
geweest. In 1515 wordt Willem Gheryt Nuytman als schout genoemd, in 1517
Jan Jansz. en in 1521 Gerrit van Oestrum. In de registers van ontvangst van
huisgeld over de jaren 1518^, 1519' en 1523' staat achter de naam van Joest Ge-
rytsz. de toevoeging 'schout'.
De eerste vermelding van Joest Gerytsz. staat in het morgengeldregister van
1.   P.M. Heymink Liesert, Schalkwijk. De geschiedenis van een Stichts dorp.
Schalkwijk, 1979.
2.   Gemeente Archief Utrecht (GAU), toegang 8, 1311.
3.   Rijks Archief Utrecht (RAIJ), Staten van Utrecht, LHT, 385 (huisgeld).
4.   ibidem 384.
5.   ibidem 384.
6.   als noot 3.
-ocr page 11-
11
1470^. Hij wordt dan genoemd als nieuwe gebruiker van twee percelen land, het
eerste was van Dirc Petersz., het tweede van Jan Splintersz. Hij wordt dan nog
niet als 'schout' genoemd. Wie zijn ouders waren staat niet met zekerheid vast,
ook de naam van zijn vrouw is nog onbekend. Uit informatie over zijn kinderen
is af te leiden dat Joest Gerytsz. omstreeks 1440 is geboren. Zijn oudste zoon
Geryt ontvangt in 1490 vier morgen land in erfpacht van het kapittel van St.
Jan. Hij was toen minimaal 25 jaar.
De vader van Joest Gerytsz.
Er zijn vier mogelijke vaders. Mogelijk was zijn vader Gerrit Jansz, genoemd als
schepen van Honswijk in 1458'. Hij gebruikt een zelfde soort zegel als Joest
Gerytsz, het 2«)genaamde 'Trant' zegel, zoals het door M.S.F. Kemp wordt
genoemd. Dit is het enige aanknopingspunt buiten de voornaam.
Het kan ook zijn dat deze Gerrit of Gheryt Jansz niet de vader, maar de
grootvader van Joest Gerytsz. was en dat Gheryt Gheryt Jansz. de vader was.
Hij wordt van 1461 tot en met 1465 genoemd als schout van Schalkwijk en is hij
pachter van twee percelen van ieder acht morgen land, waarvan er één gelegen is
op Groot Vuylcoop, eigendom van het Bartholomeusgasthuis te Utrecht.'
De derde mogelijke vader is Gerrit Trant, de zoon van Hendrik Jansz., schout
van Honswijk in 1401 en 1402'". Dit lijkt te vroeg, echter Gerrit Trant wordt
op 24-4-1443 nog genoemd. Dan ontvangt hij een hof op Parijs (omgeving
Culemborg) in erfpacht". Evenals zijn vader en broeder Hendrik Trant ge-
bruikt Gerrit Trant het zegel 'Trant'. Dit zegel is ook gebruikt door Jan Gerytsz
van Vuylcoop, genoemd als schout van Honswijk in 1461 en 1462'^. In 1446
wordt hij genoemd als schepen, met de toevoeging 'jonge' Jan". Verder wordt
dit zegel gebruikt door Jan Goes, hij zegelt 3-3.143'*. Is hij mogelijk de vader
van bovengenoemde Gerrit Jansz.? Hij was gehuwd met Delye en had een
dochter, Adriaentje gehuwd met Willam die Grebber. De familie Goes had
grond in erfpacht, onverdeeld met Johan van Blochoven Florisz. Zoals hierna zal
blijken waren er meer relaties tussen de familie 'Trant' en van Blochoven.
7.       RAU, Suten LHT 346.
8.       Rijksarchief Gelderland (RAG), Heren en graven van Culemborg, 1544 en 1545.
9.       GAU, toegang 9, inv. nr. 1623.
10.     C. Dekker, 'De Vikarie van Bloemestein' in Tussen Rijn en Lek, 1979, nr 3.
11.     RAG, Heren en graven van Culemborg, 1176.
12.     ibidem, 1663, 1664, 1688 en 1718.
13.     GAU, toegang 8, 1476.
14.     RAU, St. Marie, 1483.
-ocr page 12-
12
De vierde en meest waarschijnlijke ouders zijn Gheryt Beemsz. met z'n tweede
vrouw Margriet. Op 20-11-1467 worden ze genoemd in een gerechtsbrief van
Schalkwijk". Uit deze akte blijkt dat Geyt Beemsz. eerder was gehuwd met
Agnes Swedersdr. van Honswijk. Uit dit huwelijk heeft hij dan nog twee
kinderen, Beemt Cuesel en Marjen. Ook wordt zijn broeder Willem Beemsz.
genoemd. Het zijn vooral de namen van de kinderen van Joest Gerytsz. die het
vermoeden versterken dat Gheryt Beernsz. en Margriet de ouders zijn. Mogelijk
is haar naam voluit Margriet van Blochoven, zoals later zal blijken.
De bekende kinderen van Joest Gerytsz zijn:
A.    Gheryt Joesten.
Op 6-12-1490 ontvangt hij vier morgen land in erfpacht van het kapittel van
St. Jan, zijn vader zegelt de akte". Op 28-2-1506 wordt hij beleend met
vier morgen land, dat afkomstig is van Henrick Gerytsz. (mogelijk een
' oom), eigendom van het kapittel van St. Pieter'^ Op 1-7-1506 wordt hij
* door zijn vader beleend met een Nederstichts leen". Gherit Joesten is voor
7 mei 1520 overleden en had vier zonen: Thonis Gherit Joesten, Jan Gherit
Joesten, Comelis Gheritsz. en Gherit Gheritsz.
B.    Beemt Joesten, gehuwd met Aleyt Willem Mathyssoen dochter. Zij ont-
vangt in 1510 een lijftocht van haar man. Op 1-9-1506 ontvangt Beemt
Joesten een Nederstichts leen van Johan Koesvelt. Hij bevestigt het op 6-5-
' 1518, 22-8-1525 en 3-7-1529". Beemt Joesten is overleden voor 4-5-1534, hij
had drie zonen, Jan Beemtsz., Gerrit Beemtsz. en Comelis Beemtsz. Deze
Beemt Joesten is de overgrootvader van Gerrit Beemtsz. (van Pothuysen),
eigenaar van hofstede de Uitvlugt^° en gebruikt ook het zegel 'Trant'^^
C.    Willem Joesten (van Schalkwijk), gehuwd met Gerritgen Mertens Ghijsberts
dochter. Hij wordt in 1533 genoemd als schepen van Schalkwijk en gebruikt
als zodanig eveneens het zegel 'Trant'^. Op 19-11-1534 ontvangt hij land
15.     GAU, toegang 8, 469.
16.     RAU, Kapittel St. Jan, 1310.
17.     RAU, Kapittel St. Pieter, 1610.                                                        /
18.     A.J. Maris, Repertorium op de Stichtse Leenprotocollen uit het landsheerlijke
tijdvak I. De Nederstichtse leenacten (1394-1581),
"s-Gravenhage, 1956, p. 328.
19.     ibidem p. 325.
20.     H.M. Pothuizen, 'De butirtschap Pothuizen onder Schalkwijk', in: Tussen Rijn en Lek, 22
(1990) m 1.
21.     RAU, Etomkapittel, 1206, 17-3-1640.
22.     GAU, Buurkerk, 163.                                                                           ï.                       ;/>? .
-ocr page 13-
in pacht van kapittel de Dom". Vermoedelijke zonen zijn Gerrit Wil-
lemsz., Willem Willemsz. (zie hierna: schout in 1568), Thonis Willemsz.,
Joost Willemsz. en Eelgis Willemsz.
Is het toeval dat juist Gheryt Beerntsz. en zijn vrouw Margriet pachter waren
van grond die eigendom was van het St. Joostgasthuis te Utrecht? De grond was
gelegen op Blockhoven en Pothuysen^^. Kan dat een reden zijn waarom ze hun
zoon Joest 0oost) genoemd hebben? Een naam die zelden voorkomt vóór 1470
in Schalkwijk. In de regesten van de bisschoppen heb ik wel het volgende
gevonden: Jacob, heer van Gaesbeek, beleent Joest Geritszoen met 7'/2 hont land
in het kerspel van Tuil, verkregen door de dood van zijn broeder Willam^'. Op
12-12-1446 was Willam Gerytsz. er mee beleend; deze had het ontvangen van
Katheryn Dirc Baers dochter, vrouw van Jan Dircxsoen.
Zou er een relatie kunnen bestaan met Joest Gerytsz., de schout? Het is wel
toevallig dat later, in 1470, zijn broeder Frederik Gerytsz morgengeld in Tuil
betaalt. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het dezelfde persoon betreft gezien het
tijdsverloop. Helaas zijn in het GAU maar enkele archiefstukken van het St.
Joostgasthuis waarin hierover niets is te vinden. De grond is later, na 1500
eigendom van het St. Barthelomeusgasthuis.
Van Joest Gerytsz. zijn verschillende aktes bewaard gebleven, voorzien van zijn
zegel. De meest bekende en originele akte is zijn aanstelling (vermoedelijk voor
een volgende periode) tot schout van Schalkwijk:
'Allen den geenen, die desen brief sullen sien of horen lesen doe ik verstaen
Joost Gerritse voor my en mynen erven so als die Edele vermogende Myn lieve
Joncheer Joncheer Jasper Heere tot Culenburg, ten Weerde, tot Borsele, tot
Hoichstraten &c. mij bevolen heeft dat Schoutampt mytten Tyns tot Schalkwijk
te bedinen ende te bewaren tien Jaer lank naestvolgende na datum des Briefs,
ende ik dat aengenomen heb in alre maniren ende na allen ouden heerkomen, als
een goet Schout en Dienre dat schuldig is te bewaren ende te bedinen, als sig dat
behoren sal, soe bekenne ik Joost voorsz. voir my ende mynen erven, dat ik voir
dyt voorsz. Schoutampt mytten Thyns voorsz. wederom gelooft heb ende gelove
mynen liven Joncheer voorz. ende synen erven ende nakomelingen Thien Rynse
guldens current 's Jaers, deze voorsz. tien Jaer lank, te belaen alle Jaer op Sunte
23.     RAU, Domkapittel, 1206
24.     RAU, Staten, LHT, 346, morgetigeld 1470.
25.     RAG, Heren en graven van Culemborg 3684, 2-4-1456.
-ocr page 14-
14
Peters dag ad Cathedram sonder eenig langer vertoch in myns Joncheer, synen
Erven of nakomelingen, of des ghenen hem des belieft, vry, seker, behout
bynnen synre Liefden stad Culenburg, ende dese voorsz. Tien currente gulden 's
Jaers &c. Ende wairt sake, dat tot eeniger tydt bynnen den Gerigte van Schal-
kwyk eenige swaere vechtelikke ef Doodslage geschide, dat God verhueden
moet, dat sal ik myn liven Joncheer ende syne nakomelingen van stonden te
kennen geven tot Culenbourg ende indien syn Liefden tot Culenburg als dan
niet en were, soe sal ik synre Liefden Stedehouder ende Gerigte tot Culenburg
die saike to kennen geven ende by hoeren rade daer in doen, als dat sonder
argelist behoren sal, voort al sulke boeten ende brooiken, als myn lieven
Joncheer en syn nakomelingen aldaer tot Schalkwyk verschynen, dye sal ik
synen Liefden bybrengen ende tot kennen geven, ende yst dan saik dat myn
lieven Joncheer of syne nakomelingen ymant tot Schalkwyk senden weerden van
horen Dieners, om dese boeten en broiken uyt te manen, den selven dienres sal
ik doer toe behulpelik wesen, ende hem recht daer over doen, als sig dat behoe-
ven sal, na mynen vermogen &c.&c. Deeze brief was bezegelt door Joest Geryts-
zen en op verzoek van Frederik Gerytszen door Floris van Jutphaes van
Blokhoven in het jaer onses Heeren 1487 op Sunte Peters dag ad Cathedram.'^'
De zoon van Frederik Gerytsz., Gheryt Fredericxsoen wordt op 28-6-1505
beleend met een viertal land, hem aangekomen door Margriet van Blockho-
ven^'. Op 19-2-1506 wordt dit land door Gheryt overgedragen aan de eerder
genoemde Jan Gherit Joesten^'.
Eerder, op 28-4-1485 oorkondt Joest Gerytsz., schout te Schalkwijk, vanwege de
jonker van Culenburg, dat Hillegont Henricsdochter van Emskerk ovei^edragen
heeft aan haar broeder Heynrick van Emskerk Heyricssoen al hetgeen zij geërfd
had van haar moeder en van haar grootmoeder Lysbet Sander Pansiers^.
Er is een moment geweest dat de lange loopbaan van Joest Gerytsz. echt zou
worden onderbroken. Op 23-8-1491 erkent Jasper, heer tot Culemborg etc.
Schuldig te zijn aan Johan Doeys 100 Rijnse guldens, waarvoor hij hem hel
schoutampt te Schalkwijk verpandt'". Wat er daarna met Johan Doeys is
gebeurd is (nog) niet te achterhalen. Hij wordt nimmer als schout genoemd. Op
26.     A.W.K. Voet van Outheusden, Historische beschryvinge van Culemborg, Utrecht,
1753, p. 135 en 136.                                                  .                 /
27.     RAU, kapittel St. Jan, 1607.                                                     /
28.     ibidem 1609.
29.     Oud-archief Culemboi^, 211.                                          , ,
30.     RAG, Heren en Graven van Culemborg, 2509. ....
-ocr page 15-
15
22-2-1494 verklaart Joest Gerytsz. (weer) van Jasper, heer tot Culemborg etc. het
schoutambt te Schalkwijk te hebben ontvangen". Hieronder volgt een opsom-
ming van de stukken (aktes.e.d.) gezegeld door Joest Gerytsz, waarvan de zegels
bewaard zijn:
GAU toegang 8 nr. 1311 (1484)
RAU kapittel St Jan 697 (18-4-1485)
RAG Heren en Graven van Culemborg 2417 (22-2-1487)
RAU kapittel St. Marie 2188 (19-6-1490)
RAU kapittel St Jan 1310 (6-12-1490)
RAU kapittel St Jan 1203 (14-5-1495) 2x
RAU kapittel Oudmunster 1279-2 (21-2-1503)
GAU toegang 8, 1226-9 (4-4-1506)
RAU kapittel Dom 1685 (10-9-1507)
RAU kapittel Dom (7-10-1507)
RAU kapittel Dom (22-12-1509)
Het meest opvallende hierbij is dat hij duidelijk verschillende zegels gebruikt
(vier variaties). Wel alle met de afbeelding van een dier, vermoedelijk een wolf.
Mogelijk is het de afbeelding van 'Fenrir', een mythologisch figuur van de
Noord-Germanen. Hij kwam in verschillende gedaanten voor en sprak erg tot de
verbeelding. Of zou deze wolf een andere betekenis hebben en heeft de familie
Trant dit wapen aangenomen of voortgezet van hun mogelijke stamvader 'Wolf
van Schalkwyk'? In het Stichtse Oorkonden boek" wordt op 7-6-1294 genoemd
Heimerik, zoon van wijlen Wolf van Schalkwijk. Op 13 juni van hetzelfde jaar
wordt als landgenoot genoemd Gerhard de Helet, volgens Dekker de eerste
bekende 'onder'schout van Schalkwijk", toen nog namens de Heren van
Schalkwyk (Gysbert van Schalkwyk).
Op 23-4-1312 worden genoemd als gerechters van Schalkwijk: Johan van
Zuilen*'^ en Baernt van Schalkwyk".
31.     RAG, Heren en Graven van Culemborg, 2555a.
32.     S. Miiller Fz., A.C. Bouman, K. Heeringa en F. Ketner, Oorkondertboek van het Sticht
Utrecht tot 1301, 5 dln,
Utrechl/'s-Gravenhage 1920-1959, deel V.
33.     C. E)ekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen, 1983 p. 486.
34.     bij de met gemerkten is het zegel van de schout aanwez^.
35.     RAU, kapittel St. Jan, 1310.
-ocr page 16-
16
Zegels van Joest Gerytsz:
sj
18-4-1485 (RAU, kapittel St. Jan, 697)
6-12-1490 (RAU, Kapittel St. Jan, 1310)
14-5-1495 (RA U, Domkapittel, 1203)                  10-9-1507 (RA U, Domkapittel, 1685)
-ocr page 17-
17
Tot slot volgt hier een o|>gave van alle schouten en/of rechters van Schalkwijk
welke in de loop der jaren-bij archiefonderzoek zijn genoteerd. Van een aantal
komt maar één vermelding voor. Er kunnen bij de transcriptie fouten zijn
gemaakt. Korrekties zijn welkom.
Schouten van Schalkwijk (1349-1614)
Splinter van Everdingen
(RAU, Domkapittel 1204)
1349
Johan de Lewe
(RAU, kapittel St. Jan 693)
1383
Splinter Hendriksz.
(RAU, kapittel St. Jan 1260 en 1387)
1385*
Hubert Splintersz.
(RAU, kapittel Oudmunster 2444)
1389
Willam van Honswijk
(RAU, kapittel Oudmunster 1280)
1393'
Gheryt Hamer
(RAU, kapittel St. Jan 699)
139/
Tyelman Tielmanssoen
(RAU, kapittel Oudmunster 1280)
139/
Gheryt van Vuylcoop
(GAU, toegang 9, 932)
1404'
Henric WiUamssoen
(RAU, kapittel St. Marie 1479 en 1480)
1408*
(RAU, K.K.K. 663)
1399,1409*
Johan de Kempe
(GAU, toegang 9 nr 1709-2)
1411
Henric Splinterssoen
(RAU, kapittel Oudmunster nr. 1280)
1418,1421*
Johan Splinterssoen
(RAU, kap Oudmunster 1280)
1424*
Peter van Caenbroek
(GAU, toegang 8, nr 938, 939, 1226-1, 1226-4
1414,1415',1427,1429*
(GAU, toegang 9 nr 932, 1709, 1706, 1708)
1419,1423,1429,1436*
(RAU, Domkapittel 1683)
143/
Willam Janssoen
(RAU, Domkapittel 1685)
1438*
(GAU, toegang 9 nr. 1709)
1439
(RAU, kapittel St. Pieter 587)
1440
(GAU, toegang 9 nr. 1710)
1441*
Willam Zuermont
(RAU, Domkapittel 1203)
1438
Zweder van Oestrum
(RAU, Domkapittel 1203)
1436*
(GAU, toegang 9, 1707)
1436
(GAU, toegang 8, 1226)
1443
(GAU, toegang 9, 1711)
1444*
Willam Doys Gherytsoen
(GAU, toegang 9, 1713)
1444*
(RAU, kapittel St. Jan, 699)
1447
(RAU, K.K.K. 663)
1448
(RAU, Domkapittel 1685)
1450*
(GAU, toegang 8, 1226)
1452
(GAU, toegang 9, 1712)
1452
(GAU, toegang 9, 1713)
1453*
(GAU, toegang 9, 316)
1453
Ghysbert van Leewen
(GAU, toegang 8, 1310)
1444*
(GAU, toegang 8, 1619)
1460
(RAU, Domkapittel, 1207)
1460*
(GAU, toegang 8, 1619)
1460
Willam Jan Splinter Janssoen
(RAU, kapittel Oudmunster, 1280)
1450*
-ocr page 18-
18
(GAU, Raads Dagelijks Boek)
1450
Gheryt Baers Jacobsz.
(RAU, kapittel St. Pieter, 587)
(GAU, toegang 8, 1476 (1446 schout Honswijk)
1456"
Gysbert Jacobs Baers,
(zie Heymink Liesert, noot 1.)
1456
Gelis Jan Gysbertsoen,
(zie Heymink Liesert, noot 1.)
1460
Gheryt Gheryt Jansz.
(GAU, toegang 9, 1623)
1461-1465
Loef van den Haer
(RAU, kapittel Oudmunster, 1280)
1462
Peter Lambertsoen
(RAU, Domkapittel, 1203)
1466"
(GAU, toegai^ 8, 469)
1467
(GAU, toegai^ 9, 1714)
1469
Claes Hughen van Caenbroek
(RAU, kapittel St. Pieter, 587)
1476
(RAU, kapittel St. Marie, 1482)
1478'
(RAU, Domkapittel, 1685)
1478'
Evert de Reus
(zie Heymink Liesert, noot 1.)
voor 1502?
Joost Gherytsz.
(zie dit artikel)
1484-1509"
Willem Gheryt NuyUnan
(GAU, toegang 9, 1451-2)
1515"
Gerrit van Oestrum
(GAU, toegang 8, inv 1226-10)
1521
Gheryt Koel
(RAU, kapittel St. Pieter 589-5)
1524*
Johan Kegaten
(RAU, kapittel St. Jan 697
1525
Jan Janssoen
(GAU, toegang 9, 1451-1)
1517
(GAU, toegang 9, 163)
1529
(GAU, toegang 9, 1401)
1525', 1530
Willem Nuytman
(RAU, Domkapittel 2908)
1534'
Gerrit van Culenborg van Reysenbtirg (GAU, toegang 9, 163)
1533'
(GAU toegang 9, 1401)
1535
Anthotiius Jansz.
(RAU, kapittel St. Jan, 1482)
1537'
Jan van Rossum
(RAU, Domkapittel 1288-6)
1545"
Gerrit Melchiorsz. van Culenborg
(RAU, Domkapittel 1207)
1540
Acryn Willemsz.
(zie Heymmk Liesert, noot 1)
1553
Ludolf Woutersz.
(G.A. Culemborg, O kath. Culemb., 188)
1555
Willem Willemsz
(RAU, kapittel St. Pieter, 589-12)
(kleinzoon van Joest Gerytsz)
1568*
Balthasar Vonck
(zie Heymink Liesert, noot 1)
1569, 1576
Lubert Teynagen
(RAU Domkapittel 1207)
1579'
(GAU, toegang 25, 874)
1582*
Willem van Berchum
(GAU, toegang 25, 874)
1585
Joest Harinxz.
(GAU, toegang 9, 1744)
1587*
Peter Cornelisz. de Reus
(RAU, Domkapittel , 1206) (f 1620)
1598'-1614
•\
Zoals uit de lijst bUjkt was Joest Gerytsz. de schout met de langste ambtsperiode en het is mogelijk
dat hij na 1515 niet meer in fimctie was maar de toenaam 'schout' bleef behouden. Over periode 1479-
1483 en 1510-1514 zijn (nog) geen gegevens bekend over de toen functionerende 'schout'. Joest
Gherytsz leefde in een turbulente periode, op het hoogtepunt van de Hoekse en Kabeljouwse twisten.
Desondanks heeft hij zich weten te handhaven en heeft tevens voor een talrijk nageslacht gezorgd,
waaronder de schrijver van dit artikel.
-ocr page 19-
19
Jaarverslag van de Historische KLring
'Tussen Rijn en Lek' over 1991
Verslag van de algemene ledenvergadering op 15 januari 1991 te Houten
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit, opende de vergadering met een
welkomstwoord en gaf een kort overzicht van de activiteiten van het afgelopen
jaar.
Verslag kascommissie. De kascommissie, bestaande uit de heer G.M. van Boet-
selaar en de heer H. Touw, verklaarde zich na inzage van de stukken accoord
met de financiële administratie. De commissie zal in januari 1992 bestaan uit de
heer H. Touw en de heer H.M. Pothuizen.
Verkiezing bestuursleden. Door het overlijden van de heer R.J. Butterman en het
verhuizen van mevrouw M.E.A.P. Huys-Oostveen waren er enige vacatures in
het bestuur ontstaan. Voor de vacatures werden mevrouw J.A.M, van der Grind-
van de Burgt, mevrouw C.E.A. van der Grind, de heer H.J.J. Steenman en de
heer O.J. Wttewaall voorgedragen; zij werden allen benoemd en traden toe tot
het bestuur. De heer P.S.A. de Wit en de heer mr. C. van Schalk waren aftre-
dend en weer herkozen.
Rondvraag. Hiervan werd geen gebruik gemaakt.
Sluiting. De voorzitter dankte de vergadering voor het in het bestuur gestelde
vertrouwen. Ook de redactie van het periodiek bedankte hij voor het door haar
verrichte werk.
Jaarverslag van de secretaris over 1991
Het ledenbestand
De vereniging startte op 1 januari 1991 met 270 ingeschreven leden. Er waren 17
opzeggingen, maar door een actieve werving door leden en door middel van
-ocr page 20-
20
presentatie van de vereniging op jaarmarkten door bestuursleden is het aantal
ingeschreven leden per 31 december gestegen tot 316.
Het bestuur Op de jaarvergadering van 15 januari 1991 vond de jaarlijkse verkie-
zing van de leden van het bestuur plaats. Het bestuur bestaat nu uit:
ir P.S.A. de Wit, Odijk
                                                                          voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy                                                                    vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten                                                                          secretaris
J.A.M, van der Grind-van de Burgt, Wijk bij Duurstede                penningmeester
K. van der Wiele-Pasterkamp, Werkhoven tweede secretaris (PR en lezingen)
C.E.A. van der Grind, Houten lid van het secretariaat (computerverwerking)
L.M.J. de Keijzer, Houten
                                                                                 lid
mr. C. van Schaik, Utrecht                                                                                lid
Het bestuur kwam dit jaar vijf keer bijeen. Onderwerpen die aan de orde
kwamen, waren onder andere contributieverhoging, ledenwerving, lezingen en
excursies, kopij periodiek, folder voor de vereniging, 25-jarig bestaan van de
vereniging (wat resulteerde in een boekelegger).
Het periodiek' Tussen Rijn en Lek'
In 1991 verschenen vier afleveringen van het periodiek. De redactie bestond uit
mw drs J.E. Toussaint Raven, mw dr Y.M. Donkersloot-de Vrij, L.M.J. de
Keijzer, mr drs H. Reinders en O.J. Wttewaall. Op 1 januari 1992 legt mw
Toussaint Raven na vele jaren het eindredacteurschap neer. Het bestuur is haar
dankbaar voor het werk dat zij voor de Historische Kring gedaan heeft. Mw drs
M.A. van der Eerden-Vonk zal haar opvolgen.
Het bestuur wil langs deze weg iedereen bedanken die zich ingezet heeft voor de
vereniging, in het bijzonder die leden die elke keer weer bereid waren om
periodieken en aankondigingen rond te brengen.
Het verenigin^programma
Na de algemene ledenvergadering op dinsdag 15 januari in Houten hield drs
Saskia van Dockum een lezing onder de titel De Romeinse opgraving in 1957 bij
de toren van de Nederlandse Hervormde Kerk te Houten,
aansluitend bij de materie
die zij behandeld heeft in haar doctoraalscriptie: Een villa aan de Limes. Er
-ocr page 21-
21
waren 120 toehoorders.
Behalve paalsporen van houten woningen werden ook de resten van een stenen
gebouw gevonden. Door bijvondsten kon het een en ander gedateerd worden.
Het opgegraven oppervlak met de steenresten was te klein om de functie goed te
kunnen duiden. Maar door het vinden van overblijfselen van het verwarmings-
systeem en speciale vloerresten was de Romeinse invloed onmiskenbaar.
Mw Van Dockum plaatste deze oudere opgraving in het licht van jonger
onderzoek in Tiellandt. Behalve de resten van inheemse houten woningen is daar
een Romeins wij-altaar gevonden. Hoogstwaarschijnlijk is er verband tussen de
beide opgegraven gebieden: woonde er in de steenbouw een handelaar die de
produkten van de inheemse bewoners van Tiellandt verkocht? Er blijven nog
vele vragen open...
Op zaterdag 2 maart namen 73 leden deel aan de interessante excursie in het
zelden toegankelijke Sint Eloyen Gasthuis in de Boterstraat in Utrecht.
De regenten van het Sint Eloyen Gasthuis hebben het de leden van onze kring
mogelijk gemaakt de panden met de kolfbaan te bezichtigen. De heer P.C.
Bosselaar gaf een uitgebreide uiteenzetting over het ontstaan en het doel van de
gilden in het algemeen en vervolgens sprak hij over de geschiedenis van het
Gilde van Sint Eloy, beschermheilige van de smeden. Deze gildegroep was in de
middeleeuwen een voorbeeld voor de andere Utrechtse gilden, voornamelijk ten
aanzien van de zorg voor hulpbehoevende leden.
De juiste datum van ingebruikname van het gildehuis der smeden aan de
Boterstraat is niet exact bekend, maar de eerste gegevens over het pand dateren
van 16 september 1450. De Utrechtse schepen gaven toestemming aan de
gasthuismeesters van Sint Loyengasthuis voor een verbouwing van het pand.
Nadat het Eloyengasthuis een tijd in financiële moeilijkheden verkeerd had,
kwam er in 1603 uitkomst toen na het overlijden van de weduwe Van Dashorst
het testament van haar in 1571 overleden man openbaar gemaakt werd. Dank zij
deze rijke schenking kon het gasthuis nu iedere week aan het Eloyenaltaar in de
Buurkerk een halve stuiver aan brood en een halve stuiver aan geld aan de arme
gildebroeders geven.
Hoewel de gilden in 1798 opgeheven werden, bleef het Eloyengasthuis voortbe-
staan als liefdadige instelling. De regenten bleven brood uitdelen aan behoeftige
stadgenoten waarbij men zich niet meer beperkte tot de gezinnen van de
smeden. Deze sociale zorg functioneerde nog in 1962. Daarna wijzigde zich de
-ocr page 22-
22
ondersteuning in andere vormen, zoals bekostiging van studie voor toekomstige
metaalbewerkers en goudsmeden. Zo zijn de regenten terug bij hun oorspronke-
lijke doelstelling.
Naast het Eloyengasthuis ligt het 'Huis te Wouw'. In de tuin van Huis te Wouw
is in 1730 een open kolfbaan aangelegd die in 1760 overdekt werd. Later heeft er
nog een aantal verbouwingen plaatsgevonden. De uiteindelijke kolfbaan biedt nu
nog een zeer fraaie aanblik.
                                                                           ,
Op dinsdag 23 april 1991 hield de heer V. Brilleman, verbonden aan het Joods
Historisch Museum te Amsterdam een lezing te Wijk bij Duurstede over De
geschiedenis van de joden in Nederland
voor 63 aanwezigen. Aanwezig was ook de
heer G. Lieverse met dia's van oude Wijkse foto's onder andere van de synagoge,
die van 1808 tot 1923 in de Volderstraat gevestigd was.
De spreker behandelde de geschiedenis van het Joodse volk aan de hand van
dia's. Hij schetste de ontwikkeling van tabernakel tot aan de hedendaagse
synagoge. Ook vertelde hij hoe de Joden na diverse verbanningen en vervolgin-
gen tenslotte omstreeks 1600 betrekkelijke rust vonden in Amsterdam, waar
sindsdien enkele synagogen werden verbouwd. Na de pauze werd de geschiedenis
vanaf de Franse Revolutie tot heden belicht. In onze omgeving zijn de sporen
terug te vinden van de Joodse gemeenschappen van vóór de oorlog in Culem-
borg, Buren en Wijk bij Duurstede. Daarna toonde de heer Lieverse foto's en
prentbriefkaarten van de Joodse gemeenschap in Wijk bij Duurstede. Het was
intussen al 22.30 uur geworden. Maar ook na de lezing praatten de aanwezigen
nog lang na over dit interessante onderwerp. De rijk voorziene lectuurtafel die
de heer Brilleman had ingericht, trok veel belangstelling.
Zaterdag 25 mei 1991 vond de jaarlijkse dagexcursie plaats. Er werd een bezoek
gebracht aan kasteel Alden Biesen en het Belgische Openluchtmuseum te Bokrijk. De
bus met 50 personen vertrok in de morgen naar het Belgisch-Limburgs heuvel-
land.
Alden Biesen is het grootste kasteelcomplex ten noorden van de Loire. Het is
ontstaan als bedevaartskapel en in 800 jaar tijd uitgegroeid tot een kasteelcom-
plex met kerk, waterburcht, tuinen en parken. Het landgoed heeft nu een
oppervlakte van 60 hectare. Aanvankelijk was het een landcommanderij van de
'Duitse Orde' die met geweld het Christendom verdedigde en zieke pelgrims
verzorgde. Toen deze ridderorde in 1809 werd opgeheven, kwam het complex in
-ocr page 23-
23
particulier bezit.
Uiteindelijk werd
Alden Biesen door
de laatste bewoner
aan de Belgische
staat verkocht.
Een brand in 1971
verwoestte een
deel van het kas-
teel. Dit is inmid-
dels hersteld en
overige delen
werden gerestau-
reerd. De kerk,
Bezoek aan Alden Biesen
maar vooral de
waterburcht kre-
                   '              > r^5 ^ i s
gen tijdens de rondleiding veel bekijks. Met de weinige meubelen die uit de
brand gered werden, waren enkele vertrekken ingericht. Tevens werd een
juwelenexpositie 'Beauty is a story' bezocht.
Het middagprogramma bestond uit een bezoek aan het zeer grote Belgische
openluchtmuseum te Bokrijk. Onder leiding van een gids bezochten wij meerde-
re authentieke woningen, boerderijen, een molen en andere gebouwen met hun
streekkenmerken. Velen wandelden later naar andere delen van het park, zoals
naar het Vlaamse platteland en de architectonische Belgische stad. Het fraaie
weer en de perfecte organisatie, zoals gebruikelijk in handen van C.J. van der
Grind-van Hengstum, maakten deze dag tot een waar genoegen.
Aan de najaarsexcursie naar de tentoonstelling 'Van speerpunt tot kanonschot',
Romeinse en Franse troepen in midden Nederland,
in het Slot Zeist op zaterdag 7
september 1991 hebben 43 leden deelgenomen.
Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van de Van der Pollstichting, een
zustervereniging voor de regio Zeist, werd deze tentoonstelling over legertroepen
in twee totaal verschillende perioden gehouden. Het getoonde materiaal bestond
uit een schitterende collectie Romeinse archeologische vondsten en daarnaast uit
prenten en toebehoren uit de periode dat de Franse troepen bij Zeist gelegerd
waren. Leden van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek', maar ook andere
-ocr page 24-
24
particulieren hebben hun mooiste vondsten, voor een belangrijk deel afkomstig
uit de omgeving van het Romeinse grensfort Fectio, bij Vechten (gemeente
Bunnik) ter beschikking gesteld voor deze tentoonstelling.
Onder leiding van de heer De Keijzer, één van de samenstellers en bruikleenge-
vers van de tentoonstelling, werd uitvoerig stilgestaan bij werk en leefwijze van
soldaat en burger in de Romeinse tijd. Hij wees op het verband tussen de
getoonde voorwerpen: gebruiksaardewerk, metalen helmen, messen, speren,
munten en fibula's (spelden), het schrijfgerei, spin-, dobbel- en grafstenen uit de
Romeinse tijd en het gebruik van dezelfde voorwerpen heden.
De Franse legertroepen rond Zeist werden overzichtelijk in beeld gebracht door
middel van een grote tentenkampmaquette. Naast militaire kaarten en prenten
waren onder andere fraaie geweren, speren en kledingstukken uit de Napoleonti-
sche periode tentoongesteld.
Op donderdag 24 oktober 1991 hield mw drs. M. Conrads, kunsthistoricus en
tot 1990 adjunct-directrice van de Haagse Koninklijke Academie (afdeling mode),
een lezing in Houten over de Geschiedenis van de mode, met het accent op de
streekdracht van het Kromme Rijngebied. Haar gehoor bestond uit 90 personen
onder wie diverse belangstellenden van buiten de eigen regio. Omdat van de
vrouwendracht alhier omstreeks de eeuwwisseling alleen de muts streekgebonden
was, beperkte mw Conrads zich tot de geschiedenis van de hoofdbedekking van
de vrouw aan de hand van een boeiende diaserie. Na deze algemene inleiding
ging zij na de pauze nader in op de mutsendracht van de Kromme Rijnstreek, de
trechtmuts. Onze leden waren aangemoedigd zelf spullen mee te nemen en
sommigen hadden hieraan gehoor gegeven. Zelf had mw Conrads uit haar
omvangrijke collectie datgene gekozen wat voor haar onderwerp toepasselijk
was, zoals mutsen en kapothoedjes, maar ook 19de eeuwse jurken. Een bestuurs-
lid vulde dit prima aan door te verschijnen in het trouwpak van zijn grootvader.
Doordat mevrouw Conrads begin zeventiger jaren een gesprek had gehad met
mw Van Mourik uit Tuil en 't Waal, één der laatste mutsenwassters, kon zij het
uitgebreide proces van weken, wassen, blauwen, spoelen, stijven en plooien voor
ons beschrijven. De beloning voor de ingewikkelde behandeling bedroeg .... 5 tot
6 cent! Volgens haar gegevens is de streekdracht in het Kromme Rijngebied
gedragen tot en met 1953. Een aardige bijkomstigheid was dat mw Van Doorn
uit Leersum een machine meegenomen had waarmee destijds de mutsen geplooid
werden.
-ocr page 25-
m
Drs Will hield op woensdag 27 november 1991 te Schalkwijk voor 92 aanwezi-
gen een lezing over De Hollandse Waterlinie, ondersteund door een diapresenta-
tie.
De waterlinie vindt haar oorsprong in de zestiende eeuw, ten tijde van Prins
Maurits. De Staten van Holland en Utrecht lieten onderzoeken of door middel
van het onder water zetten van stukken land en het aanbrengen van versterkin-
gen op strategische punten, zoals waterwegen en hoog gelegen vlaktes, de
oprukkende Spaanse troepen konden worden tegengehouden. De aanzet tot de
aanleg van de Hollandse Waterlinie gaf stadhouder Frederik Hendrik. De
Hollandse Waterlinie, die liep van Muiden tot Vreeswijk (Vecht en Vaartse Rijn
vormde de ruggegraad ervan) heeft slechts éénmaal effectief gewerkt. Dat was in
1672 toen de Fransen ons land binnenvielen. De enorme watervlakten vormden
een belemmering om door te stoten naar Holland.
De stad Utrecht viel buiten het beschermde gebied. Pas in 1815, kort na de
Franse overheersing, kwam in die situatie verandering. Koning Willem I gaf
ofxlracht tot de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, van Naarden via de
oostkant van Utrecht tot de Brabantse Biesbosch. De nieuwe linie maakte het
mogelijk een uitgestrekt gebied enkele decimeters onder water te zetten. Wegen
zouden op die manier onherkenbaar worden, doorwaden zou gevaarlijk zijn en
bevaren vanwege de geringe diepte onmogelijk. De Nieuwe Hollandse Waterlinie
werd onder andere in de omgeving van Utrecht in de tweede helft van de
negentiende eeuw nog versterkt met bomvrije gebouwen. De forten in het
Kromme Rijngebied kregen tijdens de lezing extra toelichting zowel wat de
ligging in de Utrechtse vlakte als de strategische functie betreft. De heel bijzon-
dere torenforten van Honswijk bij Tuil en 't Waal en fort Everdingen aan de
overzijde van de Lek werden extra belicht. Dit zijn de hoogste torenforten van
Nederland. Een torenfoa bestaat uit twee of drie verdiepingen met daarin
allerlei gewelven waarin de kanonnen werden opgesteld. Hierna kwamen de
waterbouwkundige werken bij Tuil en 't Waal ook nog ter sprake. De forten
waren niet bestand tegen de in 1885 uitgevonden brisantgranaat. Tijdens de
Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat de betekenis van de linie nihil gewor-
den was, hoewel bij Schalkwijk nog delen onder water gezet zijn. De Duitse
parachutisten landden echter ver achter de verdedingslijn.
H.J.J. Steenman, secretaris*
met <iank aan mevrouw K. van der Wiele-Pasterkamp en mevr. C.A.E. van der Grind
-ocr page 26-
26
Jaarverslag van de penningmeester over 1991
Uitgaven
Inkomsten
Saldo Rekening Courant Houten
per 31-12-1990
f 1.222,82
Saldo Rekening Courant Cothen
per 31-12-1990
509,65
Saldo Rekening (x)urant Wijk b.D.
per 31-12-1990
219,61
Saldo Spaarrekening Houten
per 31-12-1990
77,43
Contributie
7590,00
Rente
10,95
Verkoop losse periodieken
46,25
vrijwillige bijdragen
8,00
Lezingen                                 ƒ578,05
Zaalhuur                                    364,35
Drukkosten periodiek             2.492,00*
Typekosten periodiek                499,88*
Portikosten                                851,06*
Onkosten secretariaat                870,90
Bankkosten ,1. ,vv, o - .^ 59,60
Diversen
                                    384,88
Saldo Rekening Courant Houten
per 31-12-1991                       3487,41*
Saldo Rekening Courant Cothen
per 31-12-1991                          17,42
Saldo Spaarrekening Houten
per 31-12-1991                          79,16
ƒ 9.684,71
ƒ9.684,71
Op het moment dat dit nummer ter perse ging, waren nog niet alle rekenin-
gen ontvangen over 1991. Zo zijn de rekeningen voor het (dikke en dus extra
dure) 4e periodiek van 1991 nog niet verwerkt. De kosten voor drukken,
typen en verzenden zullen uiteindelijk flink hoger uitvallen, terwijl het saldo
rekening Courant hierdoor geflatteerd hoog is.
J.A.M, van der Grind-van de Burgt,
penningmeester.
-ocr page 27-
27
Jaarverslag van de archeologische werkgroep over 1991
Wat de resultaten betreft is dit jaar niet zo spectaculair geweest als voorgaande
jaren. Er waren geen spoedeisende of grote opgravingen die we moesten onderne-
men. Hoewel door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek
(ROB) gevraagd, bleek onze medewerking bij de opgraving van het ROB te
Vechten, in verband met de bouw van een benzinestation daar, uiteindelijk niet
nodig. Ook zijn er dit jaar geen bijzondere vondsten gedaan. Het leven van de
(amateur-)archeoloog blijkt wat dat betreft een afspiegeling van het dagelijkse
leven: zo heb je een pot en zo zit je met alleen maar scherven.
Scherven hebben we dit jaar genoeg in handen gehad. We besteedden zeven
zaterdagmorgens, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden, aan terreinverkenning
op Doornkade, Lobbendijk, Schalkwijkseweg en Binnenweg in Houten. Op het
laatstgenoemde terrein werd een veelheid van verschillende scherven gevonden.
Deze stammen voornamelijk uit de periode 200-400. Naast inheems-romeinse,
werden veel Romeinse fragmenten gevonden. Meest markante stuk: een groot
fragment van een handvat van een Romeinse
amfoor. Op het handvat bevond zich een
merk van het atelier van herkomst, zie de af-
beelding hiernaast. Onduidelijk is voorals-
nog, hoe dit merk geïnterpreteerd moet
[öa¥]
worden C A (+P?) F(ecit) of anderszins?
Hierdoor is ook nog niet aan te geven uit
welke streek deze amfoor oorspronkelijk
afkomstig is. Op het fragment zijn verder
een hoofdletter D ingekrast en een asterisk
*. Mogelijk gaat het om eigendomsmerken.
Ook zouden deze merken op het potentiële volume van de amfoor kunnen
slaan.
Op tien zaterdagmorgens werd een terreinonderozek door middel van proefsleu-
ven gedaan in Tiellandt. Er werden veel beenderresten van paard, koe, schaap en
varken gevonden. Uit het feit dat het hier botfragmenten betreft, valt op te
-ocr page 28-
28
maken dat het om slachtafval gaat. Hier werd ook een qua aantal en diversiteit
opvallende vondst aan (weef?)gewichten gedaan. Uit de daar gevonden aarde-
werkfragmenten valt af te leiden, dat de vondsten uit een bewoning stammen die
van 200-1200 geduurd heeft.
Aan het sorteren en determineren van de vondsten werden drie zaterdagmorgens
besteed. De vondsten worden daarna, als gebruikelijk, in depot bij de ROB
ondergebracht.
Het opgravingsverslag van Zorgvliet is dit jaar voltooid en gaat ter perse. In 1992
zult U het aan kunnen schaffen in het kader van een tentoonstelling over deze
opgraving.
Ik meen namens alle deelnemers te kunnen stellen dat het afgelopen jaar
archeologisch geen hoogtepunten kende, maar voor ons als groep vruchtbaar en
gezellig verlopen is.
Ik eindig met de wens dat, mochten er bij U scherven vallen, ze U geluk mogen
brengen.
Anton van Schip.
'»-:!> ' '"*
i?! '!•> ih. i't'i-, i'.
-ocr page 29-
29
Boekbesprekingen
Saskia van Ginkel-Meester en Marinus Kooiman: Langbroek, geschiedenis en
architectuur.
Monumenten-inventarisatie Provincie Utrecht deel 5. Zeist, 1990.
200 blz. met foto's ƒ 24,50. ISBN 90-6270-086-7.
Met dit, afgelopen jaar verschenen, boek is een nieuw deel toegevoegd aan de
reeks Monumenten-inventarisatie Provincie Utrecht. Als basis heeft het in 1989
gereedgekomen Rapport Gemeente Langbroek gediend. De uitgave werd mede
mogelijk gemaakt door financiële steun van de gemeente Langbroek.
Voorafgaand aan de beschrijving van de 150 afzonderlijke objecten wordt in
enkele paragrafen ingegaan op de historische ontwikkeling van de langgerekte
gemeente, die bestaat uit de dorpen Overlangbroek en Nederlangbroek en een
paar buurtschappen zoals Stenen Brug. Zo wordt uiteengezet dat het lange tijd
moerassig en goeddeels onbewoond gebleven gebied tussen Kromme Rijn en
Utrechtse Heuvelrug pas na de afdamming van de (Kromme) Rijn bij Wijk bij
Duurstede (1122) werd ontgonnen en dat daarbij de Langbroekerwetering de
ontginningsbasis was. Besproken worden de bodemgesteldheid, de ontginnings-
wijze (cope), het systeem van afwatering, de verdeling in hoeven (voor een
boerenbedrijf nodig geachte hoeveelheid grond) van zo mogelijk gelijke grootte
en in overeenkomstige richting, de plaatsing van boerderijen aan de kop van de
kavels, het ontstaan van lintbebouwing. Het wegenpatroon blijkt in de loop der
tijd nauwelijks veranderd, de Cotherweg dateert als verbinding tussen Kromme
Rijn en Heuvelrug van vóór de ontginningen. Aan de hand van cijfers wordt
aangetoond dat het grondgebruik zeker tot en met de 18de eeuw nogal geva-
rieerd was. Vooral vanaf het laatste kwan van de vorige eeuw (landbouwcrisis)
werd veel akkerland in grasland omgezet, terwijl de veel voorkomende houtpro-
duktie (vanaf 1880 vooral griendcultuur) haar rentabiliteit na 1945 verloor.
Voorts wordt aandacht besteed aan de opkomst van de dorpen (12de/13de eeuw)
en buurtschappen en aan de verandering die de 13de- en 14de-eeuwse woontorens
in de loop der tijd ondergingen. In een apart hoofdstuk wordt beoogd een
samenvattend overzicht te geven per type gebouw, maar dit had beknopter en
kernachtiger gekund wanneer niet onnodig veel was herhaald uit de beschrijvin-
gen van de individuele objecten. Tot die objecten behoren de kerken en kastelen
en veel boerderijen en woonhuizen, maar ook bijvoorbeeld enig straatmeubilair.
-ocr page 30-
30
De mate van waardering voor een object wordt uitgedrukt met één, twee of drie
(=monumentaal) sterretjes, terwijl een 'M' aangeeft dat het gaat om een reeds
beschermd monument ingevolge de Monumentenwet. Per object wordt zo
mogelijk verwezen naar literatuur en archief. Als eindgrens bij de selectie is 1940
gesteld. Het zou misschien zinvol zijn geweest om aan het begin van dit
hoofdstuk vooral ten aanzien van de 19de- en 20ste-eeuwse panden enig inzicht
te geven in de bij de selectie gehanteerde criteria; vooral bij de woonhuizen lijkt
de selectie niet altijd voldoende kritisch. De beschrijvingen zijn overigens wel
duidelijk en over het algemeen door gevarieerd taalgebruik prettig leesbaar.
Mijn voornaamste kritiek op het boek is het ontbreken van een stukje cultuurge-
schiedenis dat de verzamelde gegevens in een wat breder verband plaatst. Zo zou
bij de geschiedenis van de middeleeuwse versterkte huizen verwezen kunnen
worden naar gelijke of juist afwijkende ontwikkelingen elders in de provincie en
was het ook relevant geweest nader in te gaan op de achtergronden van de
concentratie van woontorens langs de Langbroekerwetering.
Het boek ziet er zeer verzorgd uit. De illustraties (foto's, plattegronden, kaarten,
prenten) staan dicht bij de betreffende tekst. Het geheel wordt gecompleteerd
met onder meer een overzicht van archeologische en historisch-geografische
terreinen binnen Langbroek, een verklaring van gehanteerde bouwkundige
termen en een lijst van aannemers en architecten en hun werk binnen de
gemeente. Al met al een heel bruikbare inventarisatie van bouwwerken in
Langbroek. Hopelijk wordt de reeks met nieuwe delen voortgezet.
Margreet Tholens.
J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Houten historische bebouwing, eindredactie
R.K.M. Blijdenstein, Zeist 1991. Verschenen als tweede deel in de serie Monu-
menten-inventarisatie provincie Utrecht, uitgave Stichting Publikaties Oud-
Utrecht en Kerckebosch B.V., 320 blz. met foto's ƒ 24,50. ISBN 90-6720-07403.
Anders dan de overige delen uit deze reeks is het kennelijk noodzakelijk
gebleken de inventarisatie van de gemeente Houten in twee afzonderlijke
werkjes onder te brengen. Het eerste deel, tevens het eerste deel van de reeks,
bevat de geschiedenis van het ontstaan en de groei van de gemeente. In het thans
verschenen tweede deel zijn de beschrijvingen van de historische bebouwing
-ocr page 31-
31
bijeengebracht. In de andere deeltjes zijn deze twee onderdelen steeds in één
band gevat. Hierin ligt mijns inziens ook de kracht van deze, zozeer op een
breed publiek mikkende reeks. Niet voor niets bleek het noodzakelijk het eerste
deel over Houten te herdrukken, nadat dit in enkele maanden was uitverkocht.
Of dit bij dit tweede deel ook het geval zal zijn, waag ik te betwijfelen. Niet
zozeer vanwege het feit dat er met minder zorg en aandacht aan gewerkt zou
zijn. Integendeel, maar het lezen van een verzameling korte en langere objectom-
schrijvingen is nu eenmaal minder boeiend dan een essay over de historische
ontwikkeling. Een bijkomend nadeel van deze opzet is dat in dit tweede deel
geen behoorlijk kaartmateriaal is opgenomen, waarop de ligging van kernen en
verloop van wegen en dergelijke is te zien.
Dit alles neemt niet weg dat dit tweede deel op zich een schat aan gegevens
herbergt. De vasthoudende lezer hoeft zich zeker niet te kort gedaan te voelen
als het gaat om bouwjaar, opdrachtgever, bouwers, ontwerpers, formele beschrij-
vingen en regelmatig ook een wat uitvoeriger bouwgeschiedenis. Overigens
worden de beschrijvingen voorafgegaan door een korte analyse per aangetroffen
gebouwtype (verdedigingswerken, kerk, boerderijen enzovoorts). Hierdoor wordt
het eerder geuite bezwaar gelukkig weer wat ondervangen omdat de individuele
objecten betekenis krijgen in een meer algemene samenhang.
Wat betreft de beschrijvingen zelf een enkel woord. Zij zijn over het algemeen
helder en beknopt weergegeven. Formele beschrijving en (bouw)historische
gegevens wisselen elkaar op aangename wijze af. De beschrijving beperkt zich
voornamelijk tot het exterieur, gegevens over het interieur zal men zelden
aantreffen. Vele foto's, bouwtekeningen en een enkele oude prent zorgen voor
een goede ondersteuning van de teksten. Enkele bijlagen, registers, literatuur- en
bronvermeldingen verhogen de gebruikswaarde van dit boekje.
Marceline Dolfin.
-ocr page 32-
32
jaargang 2 nummer 1 maart
1992
Inhoud van dit nummer:
Van de redactie
1
J.L. Cornelisse: Wetenswaardigheden over de klokken van
de St. Barbarakerk te Bunnik
2
H.M. Pothuizen: Joest Gerytsz., gedurende zeer lange tijd
schout van Schalkwijk
10
Jaarverslag van de secretaris over 1991
19
Jaarverslag van de penningmeester over 1991
26
Jaarverslag van de archeologische werkgroep over 1991
27
Boekbesprekingen
29
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; M.A. van der l',erden-
Vonk, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nic, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. Kerden).
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring "I'ussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 R'I' Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scnolicren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring "russen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie utrecht door Bernard de
Roij; uitgegeven hij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.