-ocr page 1-
fSoct
'^36 n
Dorpsontwikkeling in het Kromme-Rijngebied
tussen 1800 en 1940
BIBLIOIHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEiT
I0TR5GHT
Alfons Vernooij *
In de periode tussen 1800 en 1940 kregen grote delen van Nederland een ander
aanzien. Woeste gronden werden ontgonnen; industriegebieden kwamen op; de
stedelijke bevolking groeide sterk in getal. Villaparken, maar ook arbeiderswij-
ken, ontstonden en spoorwegen werden aangelegd. De Utrechtse Heuvelrug
onderging in deze periode een complete metamorfose: het gebied werd groten-
deels bebost en er ontstonden tal van buitenplaatsen. Zeist barstte in deze
periode uit zijn voegen.
Zo dynamisch als het beeld is van de Utrechtse Heuvelrug, zo statisch lijkt het
beeld van het Kromme-Rijngebied. Verstedelijking, mechanisatie, industrialisatie
en schaalvergroting lieten het gebied in de negentiende en de eerste helft van de
twintigste eeuw schijnbaar onaangeroerd. Aan de hand van enkele voorbeelden
van veranderingen in het bebouwingspatroon willen we laten zien dat toch ook
in dit gebied, hoe bescheiden ook, de nieuwe tijd zijn invloed deed gelden'.
Bevolkingsgroei
Een algemeen verschijnsel is de sterke bevolkingsgroei die zich in het laatste
kwart van de negentiende eeuw inzette. We hebben de inwoneraantallen van de
gemeenten in het Kromme-Rijngebied in een tabel geplaatst. Ter vergelijking zijn
ook de gegevens van het sterk groeiende Zeist en van de gehele provincie
Utrecht opgenomen^. Vergeleken bij de provinciale groei stelt de bevolkingstoe-
name in het Kromme-Rijngebied in de periode 1850-1940 weinig voor. Zeker in
vergelijking met de onstuimige groei van Zeist is de groei onaanzienlijk. Bimnik
groeit nog het meest, vooral in de periode 1920 tot 1940. Tuil en 't Waal kent
zelfs een negatieve groei. We mogen ervan uitgaan dat de geringe groei niet
*. Historisch-geograaf, oud-medewerker Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.), provincie
Utrecht.
1.   Het artikel is gebaseerd op gegevens van het M.I.P. in de provincie Utrecht. De resultaten van het
project worden per gemeente in boekvorm gepubliceerd.
2.   De gegevens van 1815 zijn ontleend aan het boekje De Utrechtse gemeenten in 1815 in
vraag en antwoord.
Provincie Utrecht, 1972. De latere gegevens zijn overgenomen uit de
jaarverslagen van Gedeputeerde Staten.
-ocr page 2-
zozeer te maken heeft met de hoogte van de geboorte- of sterftecijfers. De
verklaring is ongetwijfeld gelegen in migratiestromen. Gemeenten in het
Kromme-Rijngebied lieten per saldo een vertrekoverschot zien; het waren zoge-
naamde expulsiegebieden. De stad Utrecht en gemeenten langs de Utrechtse
Heuvelrug hadden in dezelfde periode een vestigingsoverschot en groeiden sterk.
Inwoneraantallen in de periode 1815 tot 1940
% groei
1850-1940
1813
1850
1875
1920
1940
1900
gemeente
Bunnik
766
989
1142
1237
1356
2244
126
Cothen
521
705
783
795
934
1014
44
Houten
1140
1560
1642
1978
2182
2625
68
Langbroek
• 1153
1070
1133
1252
1294
1407
31
Schalkwijk
1295
1070
1177
1264
1275
1478
38
Tuil en 't Waal
503
545
447
482
447
-11
Werkhoven
989
816
910
977
891
1088
33
Odijk
429
424
428
475
471
10
Wijk bij Duurstede
1935
2614
3001
3186
3105
3373
29
Zeist
1717
3789
5547
8717
16682
33692
789
provincie
151661
181957
251034
335461
480028
217
' incliuief Scerkenburg
Geringe industrialisatie
Bevolkingsgroei vormt slechts een van de aspecten van de uitbreiding van
dorpskernen in de periode 1800-1940. Een ander aspect zijn de veranderingen die
optraden in de bedrijvigheid. Met name in de tweede helft van de negentiende
eeuw ontwikkelde zich op veel plaatsen in Nederland industriële bedrijvigheid.
Veel steden groeiden in deze periode uit hun middeleeuwse jas. In verschillende
landstreken kwamen belangrijke industriegebieden tot ontwikkeling.
In het Kromme-Rijngebied is van een wezenlijke industrialisatie geen sprake. Uit
de provinciale verslagen blijkt dit overduidelijk. In de periode 1850 tot 1940 lijkt
de industriële ontwikkeling beperkt te blijven tot de overschakeling van door
windkracht aangedreven korenmolens op door een stoommachine of verbran-
dingsmotor aangedreven 'korenmalerijen'. Uitzonderlijk qua grootte is het
pakhuis dat in 1907 werd gebouwd voor de Coöperatieve Graanmaalderij
Houten.
Zelfs in het stadje Wijk bij Duurstede gaf de industriële bedrijvigheid aan slechts
-ocr page 3-
Prentbriefkaart van de R.K. kerk St. Jan Baptist aan de KLoosterleuterstraat in Wijk
bij Duurstede uit ca. 1910
                       Atlas Gemeentearchief Wijk bij Duurstede.
zeer weinigen emplooi. In 1860 was de wolkammerij van F.A. Bonté met 18
werknemers het grootste bedrijf in Wijk. Uit het verslag van 1871 blijkt dat
Bonté in dat jaar een steenfabriek had, waar het betrekkelijk grote aantal van 35
arbeiders en 18 kinderen werk vond. Deze steenfabriek (gevestigd langs de Lek
buiten de stadskern) vormde samen met de in 1885 opgerichte steenfabriek van
Terwindt & Amtz (in 1912 149 arbeiders) de grootste industrieën in de gehele
regio. Al met al geen indrukwekkend beeld.
Illustratief voor de geringe dynamiek is de aanprijzing van Wijk bij Duurstede
omstreeks 1940 als 'monumentenstadje'.
Variaties in verstedelijking
In feite kan gezegd worden dat het Kromme-Rijngebied zich in de periode 1800
tot 1940 juist profileerde als agrarische streek. Houten presenteerde zich als 'het
centrum der fruitcultuur in 't Sticht', Bimnik afficheerde zich als 'Land van
-ocr page 4-
Bloemen en Vruchten'. De fruitteelt nam vooral in de eerste decennia van deze
eeuw in het gehele gebied een hoge vlucht Het was als het ware de kurk waar
de economie in veel plaatsen op dreef. Fruithandel, als neveneffect van de
fruitteelt, versterkte dit effect. De sterke agrarische component verhinderde
overigens niet dat een steeds groter deel van de bevolking buiten de landbouw
werkzaam was. De groeiende niet-agrarische bevolking was woonachtig in de
dorpskern. Algemeen wordt dit proces aangeduid met verstedelijking. Deze
verstedelijking kon verschillende vormen aannemen, naast verdichting van de
kern (komvorming) bijvoorbeeld bebouwing langs uitvalswegen (lineaire ontwik-
keling).
Kernvorming en verdichting
Vooral in de periode na 1875 is het duidelijk dat een toenemend deel van de
bevolking zich vestigde in de dorpskern danwei uit het gebied wegtrok. Het
agrarische gebied werd (relatief) dunner bevolkt. Nieuwbouw verrees in de
dorpen: naast woningen ook bedrijfspanden en winkels. Lokale voorzieningen
breidden zich in deze periode uit.
De groei van de dorpen had een spontaan karakter. In de periode tot 1940
bemoeiden de gemeentebesturen zich nog nauwelijks met zaken als ruimtelijke
ordening. Uitbreidingsplannen zien we voor de meeste plaatsen pas verschijnen
in de jaren veertig. Het ongereglementeerde karakter van de groei vóór 1940
leidde ertoe dat de dorpsstructuur een optelsom was van individuele beslissingen.
Een samenhangend ontwerp ontbrak. De situatie in Houten kan als een goed
voorbeeld gelden. De dorpsplattegrond van Houten werd omstreeks 1850
gekenmerkt door een centrale dorpsruimte, het Plein, waar een aantal wegen uit
verschillende richtingen bijeenkwam. De uitbreiding in de periode tot 1940 vond
plaats door verdichting van de bebouwing aan het Plein (vooral winkels) en
langs de uitvalswegen. Er ontstond hierdoor een min of meer stervormige dorps-
plattegrond. Pas na de oorlog werd aan de uitbreiding door het gemeentebestuur
richting gegeven. Door de aanleg van dwarsstraten met uniforme huiskavels
werd een meer afgeronde, planmatige dorpskom nagestreefd.
In Werkhoven, Nederlangbroek en Wijk bij Duurstede vond uitbreiding voorna-
melijk plaats door verdichting binnen de bestaande kern.
Suburbanisatie: woningbouw langs uitvalswegen in Bunnik
De nieuwe transportmiddelen zoals trein en autobus, maar ook de fiets, hadden
er in de tweede helft van de negentiende eeuw voor gezoi^d dat er vanuit de
grote steden een sterke trek naar buiten ontstond. Het was niet langer noodzake-
lijk in de directe nabijheid van de werkplek te wonen. Wie daartoe de moge-
-ocr page 5-
lijkheden en (financiële) middelen had ontvluchtte de benauwde stad. Vanuit de
stad Utrecht richtte men de blik vooral op de Utrechtse Heuvelrug, die als
woon- en recreatieoord veel te bieden had. Het Kromme-Rijngebied gold
duidelijk als tweede keus: de verbindingen waren er slechter en de omgeving had
minder te bieden. Pas in de jaren dertig richtte de overloop vanuit de stad
Utrecht zich ook op het Kromme-Rijngebied, met name op het dorp Bunnik. In
de jaren '30 vestigden zich hier, zij het nog op bescheiden schaal, renteniers en
forenzen uit de stad Utrecht. Het duidelijkste voorbeeld van deze ontwikkeling
is de reeks dubbele 'middenstandswoningen', die in de jaren 1935 tot 1938 langs
de Groeneweg werden gebouwd.
                                                        .
Ook aan de Stationsweg en de
Provincialeweg werden in deze periode middenstandswoningen gebouwd, waar-
door een lintbebouwing ontstond. Dat juist Bunnik werd gekozen als vestigings-
plaats is simpel te verklaren. In ter-
        , ,4^          , , "
men van reisafstand tot Utrecht lag
Bunnik van de dorpen in het Krom-
me-Rijngebied het dichtst bij Utrecht.
Andere dorpen langs de Kromme Rijn
konden deze handicap niet compense-
ren door andersoortige voordelen.
Verschuivend zwaartepunt
Na de Reformatie was de rooms-
katholieke godsdienst lange tijd offi-
cieel niet toegestaan. Omstreeks het
begin van de negentiende eeuw, in de
Bataafse en Franse Tijd, kwam hier-
aan een einde. In 1798 werden staat
en kerk gescheiden. Katholieken en
protestanten werden wettelijk gelijk
gesteld. De negentiende eeuw was
voor de katholieke kerk in figuurlijke
maar ook in letterlijke zin een perio-
de van wederopbouw. Op tal van
plaatsen werden nieuwe katholieke
kerkgebouwen opgericht. In het
Kromme Rijngebied was een groot
deel van de bevolking de katholieke
godsdienst trouw gebleven. Het per-
De O.L.V. ten Hemelopneming in Hou-
ten, gebouwd in 1885.
Recente foto door Otto Wttewaall.
-ocr page 6-
centage katholieken lag in de negentiende eeuw in de meeste plaatsen om en
nabij de 70%. Dit gaf de katholieken het recht om de bestaande hervormde
kerken op te eisen. Zover kwam het nergens; in plaats daarvan werd overal
besloten tot nieuwbouw van een katholieke kerk. In Langbroek, dat op de
overgang lag naar de niet-katholieke Heuvelrug, was slechts een kwart van de
bevolking katholiek. Dit verklaart meteen waarom daar geen nieuwe katholieke
kerk tot stand kwam.
Onderstaand een overzicht van de dorpen waar in de negentiende en
begin-twintigste eeuw een katholieke kerk verrees:
Wijk bij Duurstede
Cothen
1834
1838
Bunnik
1845
't Goy
1871
Schalkwijk
Houten
1879
1885
Werkhoven
1908
Johannes de Doperkerk. Later sterk verbouwd
op plaats van schuilkerk kleine nieuwe kerk;
in 1906 vervangen door veel grotere Petrus en
Pauluskerk
H. Barbarakerk. Op plaats van schuilkerk; in
gebruik tot 1940
Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming. Ten
oosten van bestaande kern
H. Michaëlskerk. Op plaats van schuilkerk
Onze Lieve Vrouw ten Hemelopneming. Langs
uitvalsweg
Onze Lieve Vrouw Maria Hemelvaart.
De bouw van een nieuwe kerk betekende op zichzelf al een belangrijk nieuw
element in de dorpsstructuur. In Wijk bij Duurstede, Cothen, Werkhoven,
Houten en 't Goy verrees naast de kerk ook een grote pastorie. In Wijk bij
Duurstede zorgden de bouw van een nonnenklooster en een katholieke school
ervoor dat binnen de bestaande stedebouwkundige structuur een echte katholieke
kerkbuiut aan de Kloosterleuterstraat ontstond. Ook in Cothen werd in de
directe nabijheid van kerk en pastorie een katholieke school neergezet.
Opmerkelijk zijn de gevolgen voor de dorpsstructuur in Cothen, Schalkwijk en
't Goy. In deze drie dorpen verrees de nieuwe kerk op enige afstand van het
bestaande dorpscentrum en ontstond een soort 'dubbelcentrum'. Bezien we bij-
voorbeeld Cothen. Daar werd in 1838 een kleine katholieke kerk in gebruik
genomen aan de Hinkerstraat, enkele honderden meters ten westen van de
dorpskern De Brink. De kerk bleek - in geografische termen - een belangrijk
'attractiepunt'. De kerk trok nieuwe bebouwing aan, zeker nadat in 1906 de
nieuwe, veel grotere Petrus en Pauluskerk aan de Kerkweg in gebruik werd
-ocr page 7-
1 «^
«^v.
COTHEN
* brink met/VM kerk
^ nXktrk
= btbouwing vóór isoo
lllll btbouwin^ i800-i3HO
Ontwikkeling van de bebouwing in Cothen in de periode 1800-1940.
genomen. Aan de Kerkweg ontstond een 'katholiek centrum', naast de kerk zelf
bestaande uit de pastorie, een onderwijzerswoning (1899), de St. Carolusschool
(1921) en de op de hoek van de Hinkerstraat en Kerkweg gelegen begraafplaats
(1856). Tussen het oude centrum nabij de Brink enerzijds en de R.K. kerk
anderzijds ontstond aan de Dorpsstraat en de Kerkweg in de eerste decennia van
deze eeuw een bebouwingslint met losstaande woonhuizen en winkels. Het
zwaartepunt verschoof al met al in de richting van de nieuwe kerk. De Brink
kwam min of meer aan de rand van het dorp te liggen
In 't Goy kwam de nieuwe kerk zelfs een kleine kilometer ten oosten van het
bestaande dorp te staan, omdat toevallig daar dóór een boer grond ter beschik-
king werd gesteld. Nabij deze kerk ontstond een kleine bebouwingskem. Het
oude dorp heet sindsdien het Goyse dorp; het nieuwe dorp 't Goy.
Gehucht blijft gehucht
Enkele kleinere dorpen en gehuchten misten vrijwel elke groeipotentie. Odijk,
Vechten, Dwarsdijk, Overlangbroek en Tuil en 't Waal bleven zeer kleine
kernen. Nieuwe bebouwing kwam in de periode 1800 tot 1940 nauwelijks tot
stand. Blijkbaar functioneerden deze kernen zelfs niet als lokale verzorgingskem.
Winkelvoorzieningen bleven bescheiden of ontbraken geheel, zoals in Dwarsdijk.
-ocr page 8-
8
Tot besluit
In economisch opzicht raakte het
Kromme-Rijngebied in de periode
tussen 1800 en 1940 sterk vervlochten
met west-Nederland. Binnen dit regi-
onale kader was de potentie van het
gebied niet zozeer gelegen in de kwa-
liteit als woon- of industriegebied,
maar vooral als agrarisch gebied.
Vooral na 1900 trad een sterke specia-
lisatie op in de richting van de fruit-
teelt. Dit impliceerde wel dat het
gebied slechts in geringe mate verste-
delijkte. Door het blijvende landelijke
karakter ging de 'nieuwe tijd' ogen-
schijnlijk aan het Kromme-Rijngebied
voorbij.
Op lokaal niveau vond een groei
plaats van de wat grotere dorpen als
lokale verzorgingskern. Slechts Bun-
nik kreeg na 1920 te maken met uit-
breiding van de bebouwing door de
vestiging van woonforenzen.
De H. Michaëlskerk te Schalkwijk, ge-
bouwd in 1879.
Recente foto door Otto Wttewaall.
Literatuur
Gaasbeek, F., M. Kooiman & B.
Olde Meierink, Wijk bij Duurstede, geschiedenis en architectuur. Zeist, 1991.
Ginkel-Meester, S. van, Bunnik, geschiedenis en architectuur. Zeist, 1989.
Ginkel-Meester, S. van & M. Kooiman, Langbroek, geschiedenis en architec-
tuur.
Zeist, 1990.
Ginkel-Meester, S. van & A. Vernooij, Cothen, geschiedenis en architectuur.
Zeist, 1992.
Hagedoorn, J. et al. (red.). Het land van de zeven tuinen: Zuid-oost Utrecht in
perspectief.
Utrecht, [1990].
» Smits, J.A.M. & O.J. Wttewaall, Houten, dl. 1: Ontstaan en groei, Zeist,
1988.
Smits, J.A.M. & O.J. Wttewaall, Houten, dl. 2: Historische bebouwing. Zeist,
1991.
-ocr page 9-
Geschiedenis van de Boaz-Bank
te Bunnik (1915-1965)'
Arie van der Gaag *
In het begin van deze eeuw werden veel kleine banken opgericht. Er ontstonden
neutrale, christelijke en katholieke middenstandsbanken. De reden hiervan was
dat de toen bestaande banken geen interesse toonden voor het verlenen van
kredieten tussen de ƒ500,- en ƒ5.000,- aan middenstanders en agrariërs. De
kostenfactor voor deze bedragen was te groot. Speciaal de middenstandsgroep die
aanspraak op krediet wilde maken kon dus niet terecht bij de toenmalige
banken. Zo kwam de Nederlandsche Patroonsvereeniging 'BOAZ', een voorlo-
per van de christelijke werkgeversvereniging, met het idee 'Boaz-banken' te
stichten.
Waar komt de naam BOAZ vandaan?
Die vinden we in het bijbelverhaal over Ruth die op de korenakker van Boaz
haar brood moest verkrijgen door de aren van de akkers te lezen. Boaz stond
namelijk bekend als weldoener en om zijn zorgen voor de armen. Voor een
christelijke patroonsbond is 'Boaz' zeker een toepasselijke naam, voor een
bankinstelling valt dit te betwijfelen. Echter de naam 'Boaz' komt een tweede
keer in de Bijbel voor. Voor de tempel in Jeruzalem stonden twee machtige
zuilen en één daarvan droeg de inscriptie 'Boaz', hetwelk betekent 'in mij is
kracht'. Zeker voor een bank een noodzakelijke eigenschap.
Oprichting Coöperatieve Spaar- en Voorschotbank BOAZ Bunnik
De Btmnikse bank ontstond temidden van veel krijgsgewoel. 'De oorlog woedde
om onze grenzen, maar tevens was er krijgsrumoer in het dorp'. De herrie
draaide om de oprichting van een boerenleenbank, waarin godsdienstige richtin-
gen niet evenredig in het bestuur vertegenwoordigd waren.
De protestantse agrariërs en middenstanders staken de koppen bij elkaar met
Ane van der Gaag (Biimiik) houdt zich bezig met het verzamelen van foto's en verhalen uit
Bunnik, Odijk en Werkhoven van de laatste 100 jaar.
-ocr page 10-
10
voormannen als: G. van 't Hoenderdal, D. de Geest, Notaris J.G.R. ter Horst,
W. van Ettekoven, Wijnand van Wijgerden en R. Lokhorst. In de woonkamer
van die laatste werd, op zijn verjaardag, 13 november 1915, de Boaz-bank
opgericht. Er werden 1100 niet-reniegevende aandelen van ƒ 100,- verkocht.
Directeur Wijnand van Wijgerden
Wijnand van Wijgerden (1886^1945) begon in 1910 zijn loopbaan als ambtenaar
ter secretarie in de gemeente Pemis. Na in nog een tweetal gemeenten te hebben
gewerkt, kwam hij op 23 juni 1913 als tweede ambtenaar in dienst bij de
secretarie van Bunnik, Odijk en Werkhoven tegen een jaarwedde van ƒ 400,-.
Reeds op 19 augustus van datzelfde jaar promoveerde hij tot eerste ambtenaar en
werd belast met de portefeuilles financiën en sociale zaken. Gezien zijn kwalitei-
ten op financieel en sociaal gebied werd hij door het bestuur van de Coöperatie-
ve Spaar- en Voorschotbank 'Boaz' Bunnik aangezocht voor het vervullen van de
functie van kassier/boekhouder, zoals de titel van de beheerder/directeur toen
meestal luidde. Omdat hij dit als nevenfunctie deed, had hij voornamelijk 's-
avonds zijn zittingsuren. Het salaris van de kassier/boekhouder bedroeg ƒ 2,- per
week. Het eerste jaar gaf een bemoedigend resultaat te zien, namelijk een
reservefonds van ƒ35.155,- terwijl 2% dividend werd uitgekeerd. Het was dan
ook niet verwonderlijk dat in de jaren daarna de groei van de bank zich doorzet-
te. Het bestuur besloot daarom in 1920 een kantoor in Bunnik te laten bouwen.
Eerste Boaz-bank Bunnik
In 1920 werd aan de Maatschapslaan 2 te Bunnik, in opdracht van de Boaz-bank,
een dubbel woonhuis gebouwd, waarvan de linkerwoning werd ingericht als
kantoor van de bank. Het rechtergedeelte werd het woonhuis voor de kas-
sier/beheerder. Aan de gevel werd de aanduiding 'Boaz-bank' aangebracht
waarvan heden ten dage de bevestigingspunten nog zichtbaar zijn.
In datzelfde jaar werd Wijnand van Wijgerden benaderd door het bestuur van de
Coöperatieve land- en tuinbouwvereeniging Bunnik, met het verzoek de vrijge-
komen functie van secretaris op zich te nemen. Alvorens hier op in te gaan
diende hij als ambtenaar daarvoor toestemming te vragen aan burgemeester en
wethouders van de gemeentes Bunnik, Odijk en Werkhoven. Op 1 februari dient
hij op gezegeld papier Qi raison van 30 cent) dit verzoek in. Op 10 februari
ontvangt hij de gevraagde toestemming om beide functies, voor uitvoering in de
avonduren, te mogen aanvaarden.
Naast de normale werkzaamheden ging zijn bijzondere belangstelling uit naar
-ocr page 11-
11
Kantoor/woonhuis aan de Maatschapslaan 2 te Bunnik, 1920.
het functioneren van de School met den Bijbel in Bunnik. In 1928 werd hij
verzocht als tweede secretaris zitting te nemen in het schoolbestuur. In verband
met het reglementair aftreden van de voorzitter Jan Barlo, die sinds 1923 op
voorbeeldige wijze die functie bekleedde, werd op 24 september 1928 een nieuwe
voorzitter gekozen. Met 4 stemmen voor en 2 tegen werd Wijnand van Wijger-
den als zodanig gekozen. Tot 1936 heeft hij als voorzitter veel goed werk voor
de school kunnen verrichten.
Als reden voor de groei van de Boaz-Bank-Bunnik is aan te voeren dat de
persoonlijke bindingen van de directeur en zijn bestuur in de activiteiten naar
buiten een belangrijke rol speelden. Hoe werden deze activiteiten in die periode
uitgevoerd.^ De kassier/boekhouder had voornamelijk 's avonds zittingsuren in
zijn plaats, maar er waren ook openstellingen in woonkamers in de randge-
meenten. Op de fiets, door weer en wind met een tas vol geld, soms wel
ƒ 100.000,-, boekjes, kwitanties e.d. zwoegde hij van dorp tot dorp en na een
zituur naar de cliënt aan huis. Daarna was het kas opmaken, administreren enz.
-ocr page 12-
12
Kwam er een krediet- en/of hypotheekaanvraag, dan werd het onderpand door
enige bestuursleden bezichtigd en gelaxeerd. Niet altijd kon men zich laten zien,
want dan wist de plaats dat de cliënt geld nodig had en werd met een wijde
boog om het pand heen gefietst.
Deze benadering naar de cliënt toe zorgde ervoor dat men veel vertrouwen kreeg
in de Boaz-Bank-Bimnik, wat reeds in 1930 resulteerde in het in gebruik namen
van het eerste bijkantoor aan de Wilhelminastraat 5 te Driebergen-Rijsenburg,
spoedig gevolgd door een vestiging aan de Doomseweg 25 te Langbroek. Later
volgden nog vestigingen in Houten, IJsselstein en Harmeien.
Al deze vestigingen brachten vanzelfsprekend meer werk met zich mee waardoor
Wijnand van Wijgerden -overdag nog steeds werkzaam op de secretarie- een keus
moest maken: 6f ambtenaar blijven, óf zich ten volle wijden aan de Boaz-bank-
Bimnik. Na overleg met de bestuursleden wisten deze hem ervan te overtuigen
dat hij de meest geschikte persoon voor de bank was. Hierop vroeg hij bij de
gemeente zijn ontslag aan, dat hem per 1 januari 1929 werd verleend.
              \
Het notulenboek van de Boaz-bank-Bunnik uit 1935 geeft ons inzage in alle
bouwperikelen van het nieuwe hoofdkantoor alsmede de verleende hypotheken
en kredieten. In die jaren was het gebruikelijk dat er geen krediet boven ƒ 500
verleend werd. De directeur van de bank werd persoonlijk aansprakelijk gesteld
voor eventuele tekorten. In de vergadering van december 1935 lezen wij daar-
over het volgende:
'....De directeur laat een spaarbankboekje zien, waarop te zijne name minsten
eens bedrag van ƒ 10.000,- is geplaatst. Hij heeft in deze dus aangetoond, hetwelk
zijn verplichting is, dat hij een bedrag van ƒ 10.000,- bezit als garantstelling voor
zijn directeurschap en zulks voor eventuele tekorten, uit welke hoofde deze
tekorten dan ook ontstaan zouden zijn....'
Ook voorschotten van geringere bedragen werden door de bank verleend, wat
blijkt uit dezelfde notulen van 1935:
'...Voorschot aan de Protesuntsche Begrafenisonderneming te Bunnik.
Vervolgens deelt de directeur mede dat hij aan de begrafenisonderneming voor
Protestantsgezinden, alhier, een voorschot heeft verleend van ƒ 70,- en wel
wegens aankoop van geklede jassen voor de leden dezer onderneming. De kosten
bedroegen ƒ 200,-. In kas was slechts ƒ 130,-. Redenen waarom zij een tijdelijk
voorschot behoefden als boven gemeld. Dit bedrag zal eveneens bij gedeelten
worden terugbetaald en wel naar gelang er begrafenissen plaats hebben en de
ontvangsten daarvan meer of minder zijn. De aflossing is echter bepaald op
ƒ 10,- per 3 maanden...'
-ocr page 13-
Kantoor van de Boaz-bank aan de Provinciale Grintweg 34 te Bunnik, 1936.
Inmiddels was bekend geworden dat de Boaz-bank wilde uitbreiden. De voortva-
rende gemeentearchitect H. van Overhagen deelde in februari 1936 mee dat een
gegadigde voor het pand aan de Maatschapslaan zich reeds bij hem had aange-
meld. Op 31 maart 1936 werd het pand voor ƒ 9.000,- verkocht aan de heer A.
Th. Blom te Aalsmeer, die het pand per 1 oktober 1936 wilde betrekken. Haast
was nu geboden om de benodigde grond voor de bouw aan te kopen. De keus
viel op een perceel aan de Provinciale Grintweg, in eigendom bij de gebroeders
Lokhorst. Hun vraagprijs was f 4,- per m^. Uiteindelijk kwam men een prijs
overeen van ƒ 3,75 per m^.
In juli 1936 werd de bouw van het nieuwe bankgebouw opgedragen aan de heer
J.L. Barends, bouwkundige te Amsterdam, voor de som van ƒ 13.700,-. Op
vrijdag 17 juli 1936 werd de eerste steen gelegd door de voorzitter van het
bestuur der bank. Toen het einde van de bouw naderde moest het bestuur nog
vaststellen op welke wijze de opening van de nieuwbouw zou geschieden. In de
notulen lezen wij daarover:
'Na uitvoerig daarover gesproken te hebben kwam men het volgende overeen:
-ocr page 14-
14
Burgemeester Mr. W.J. van Beeck Calkoen zal uitgenodigd worden het nieuwe
gebouw te openen. Besloten werd de leden en voornaamste cliënten uit te
nodigen ter bijwoning en bezichtiging der bank. Voorts zal een kop thee met
gebakje, sigaar en zonodig een glaas wijn worden aangeboden'.
Op 2 december 1936 werd dit kantoor, gelegen aan de Provinciale Grintweg 34,
feestelijk in gebruik genomen. Gelijktijdig werd de naam van de bank gewijzigd
in: 'Coöperatieve Voorschotbank Boaz voor Bunnik en Omstreken G.A.' De
naam van de spaarbank werd gewijzigd in: 'Stichting Boaz Spaarbank'.
In juli 1941 werd de Boaz bank bezocht door de toenmalig loco-burgemeester
van Bunnik, de heer Van de Vecht. Zijn bezoek betrof het -onder zekere dwang-
beschikbaar stellen van een gift ten bate van de door de Duitse bezetter ingestel-
de actie Winterhulp. De heer Van Wijgerden deelde de loco-burgemeester mede
dat hij niet bevoegd was hierover een oordeel te vellen. Hij liet de vraag in het
midden of het bestuur van de bank het recht had hierover een besluit te nemen.
Dit zou op een ledenvei^adering behandeld moeten worden. Daar alle bedrijven
en instellingen in Bimnik, Odijk en Werkhoven benaderd werden, blijkt dat
houthandel Van Dam en de fruitveiling Bunnik samen met de bank een koe
wilden geven om te verdelen onder de armen van Bunnik, Odijk en Werkhoven.
Dit was echter niet de bedoeling van de Winterhulp, dus moest men wachten op
antwoord van hogerhand. In september 1941 ontving men vanuit Den Haag het
antwoord dat men met het voorstel accoord ging en de koe in de daarop
volgende week geslacht zou kimnen worden, waarna verdeling onder de armen
plaats zou vinden.
In de notulen van 4 november 1941 lezen we nog:
'Sigaren. Thans komt terloops de sigarenschaarste ter sprake. Men is er voor nog
wat aan te schaffen zodat er voldoende voorraad is om op de vergaderingen de
sigaren de rondte te laten doen'.
In november 1941 werd aan de Ie Hogeweg 26' te Zeist een bijkantoor geopend.
Efficiënt werken stond bij directie en bestuur hoog in het vaandel, zodat het niet
verwonderlijk is dat bepaalde onderdelen per vestiging werden gespreid. De
indeling was als volgt:
Hoofdkantoor                - Afdeling kredietverlening: W. van Wijgerden
Bijkantoor Zeist             - Afdeling effecten: J.C.M, van Rees
Bijkantoor Driebergen - Afdeling assurantie: K. van Middelkoop.
Opgemerkt dient nog te worden dat het kantoor Driebergen als enige vestiging
in de regio een afdeling accountancy voerde. Deze was ondergebracht in een
houten gebouwtje achter het kantoorgebouw.
De verwerking van alle gegevens geschiedde in het hoofdkantoor te Bunnik. In
-ocr page 15-
15
^^^^^^^^^^^^^H
^^^HMpP^^^^
iBBBBBW^^^^^^^^'' 'm
4ii 1
■ ^M^K'^Pu
•• 1 j^^^9i M
^^——^
|.^^JF|||
^H
"^lU^B
^^^^^^^1 '''*^^^^^^^^^^l
Interieur Provinciale Grintweg 34, 1936.
de keuken van dit kantoor stond een Burroughs boekhoudmachine, aangepast
voor het aanmaken van cHëntenmutaties/dagafschriften. De gegevens hiervoor
werden als volgt aangeleverd:
Om 12.00 uur vertrok een medewerker van het kantoor Driebergen, met de
benodigde gegevens, per fiets, naar het kantoor in Zeist, haalde daar de gegevens
op en arriveerde rond 13.00 in Bunnik. Om 16.00 uur waren de dagafschriften
verwerkt. Daarna volgde het sorteren en verpakken, waarna deze werden
bezorgd op het kantoor van bestemming. Daar alle medewerkers over de juiste
instelling beschikten om de cliënt zoveel mogelijk te gerieven werd door hen, na
beëindiging van de werktijd, het voor de cliënt bestemde dagafschrift aan huis
bezorgd.
Toen de fiets totaal versleten was, werd gebruik gemaakt van een lichte motor-
fiets van het merk 'DMF' (Driebergse Motoren Fabriek). Deze heeft jarenlang
dienst gedaan om daarna op zijn beurt plaats te maken voor een Berini bromfiets
(ook wel ei-tje genoemd).
-ocr page 16-
Luchtfoto Provinciale Grintweg 34 uit 1936. De garage rechts is afgebroken.
Op 31 december 1942 ging directeur W. van Wijgerden met pensioen en nam
zijn zoon Gijs van Wijgerden (1916-1984), die reeds op 1 augustus 1940 bij de
Boaz-bank in dienst trad, de functie van directeur van hem over. Ook hij
verstond de kunst zich geliefd te maken bij medewerkers en cliënten. Maar één
ding was zeker, enerverende jaren stonden hem te wachten. Na de moeilijke
jaren in de Tweede Wereldoorlog te hebben doorworsteld, kwam de opleving.
Vooral de episode van de geldsanering. Grote hoeveelheden geld vloeiden naar
de bank. Met name in de dorpen kwam men met baalzakken vol -ongesorteerd-
binnen vallen. In de nacht werd het geld geteld, want het moest zo snel mogelijk
naar Utrecht worden getransporteerd naar de kluizen van Nederlandsche Bank.
Een auto was niet beschikbaar en het openbaar vervoer was beperkt. Geen nood,
de bank beschikte nog over de 'DMF' bromfiets (die inmiddels z'n beste tijd wel
had gekend). Op zolder werd nog een oud koffertje opgescharreld en volge-
stouwd met briefjes van ƒ 10,-, ƒ 25,- en ƒ 100,-. Zo kon het gebeuren dat op een
keer het koffertje gevuld met ƒ 250.000,- dwars op de bagagedrager gebonden,
over de slecht onderhouden weg naar Utrecht werd gereden. Tot in de Lange
-ocr page 17-
17
Nieuwstraat verliep alles vlot. En toen gebeurde het! Het koffertje kon verder
transport niet aan en brak doormidden. De bankbiljetten dwarrelden door de
straat, maar .... passanten hadden medelijden met de arme bankloper. Iedereen
graaide de briefjes bijeen en bracht ze bij de verliezer terug. Bij aainkomst in het
gebouw van de Nederlandsche Bank bleek slechts 35 gulden te ontbreken. Na
een grondige inspectie van de bromfiets bleek er nog een briefje van ƒ 25,- tussen
de ketting gemangeld te zijn. Het vertrouwen dat Gijs van Wijgerden altijd in de
mensheid had gehad, stelde hem niet teleur.
Op zijn beurt stelde hij cliënten en verenigingen die een beroep op hem deden
zo min mogelijk teleur. In bepaalde gevallen vond hij het wel eens nodig
voorwaarden te stellen. Eén ervan is zeker het vermelden waard. Het Christelijk
zang- en muziekgezelschap 'MUZODO', in 1952 opgericht in Bvmnik, meende
na een aantal repetities te hebben gehouden, voldoende ervaring te hebben
opgedaan om sponsors aan te trekken. De Boaz-bank onder directie van Gijs van
Wijgerden werd als eerste benaderd om een financiële bijdrage voor het aanschaf-
fen van muziek en sketches. Om er zeker van te zijn dat het geld goed besteed
werd, woonde hij een repetitieavond van het gezelschap bij. Op deze avond
vermaakte hij zich opperbest want er werd nogal eens een noot verkeerd
gezongen. Dat nam echter niet weg dat hij deze enthousiaste groep toch wilde
steunen en toezegging deed voor een bijdrage van ƒ 250,-, waarbij hij echter als
voorwaarde stelde dat de naam van de vereniging veranderd moest worden in 'de
valse noot'. Daar maakte men geen probleem van, want men wist op voorhand
dat die voorwaarde binnen enkele maanden teniet gedaan zou worden (wat ook
is geschied).
Ingaande 31 december 1948 werd de coöperatieve vorm van de bank gewijzigd in
een naamloze vennootschap genaamd: NV Stichtse Boaz-Bank-Bunnik.
Om het aantal gestaag groeiende cliëntenmutaties op tijd te kimnen verwerken
werd in 1949 een tweede Bvuroughs-boekhoudmachine aangeschaft, die evenals
de eerste een plaatsje in de keuken kreeg.
Bijsluiters
De eerste bank in Nederland die bijsluiters met de dagafschriften ging meezen-
den was de Boaz-bank-Bunnik. De geestelijk vader ervan was de toenmalige
procuratiehouder Aart Chardon. Voor een bijsluiter werd gebruik gemaakt van
een lichtgewicht papiersoort waardoor het mogelijk werd deze met een dagaf-
schrift, zonder verhoging van ponokosten, mee te zenden. Het opstellen van de
tekst voor het bekend maken van onder andere voordelige rentetarieven,
deposito's, effecten en andere door de bank te verrichten werkzaamheden
-ocr page 18-
18
kwamen van zijn hand. Met de oude, getrouwe stencilmachine, inclusief alle
daaraan verbonden ongemakken, werden de benodigde bijsluiters vermenigvul-
digd. In de praktijk is gebleken dat het systeem van bijsluiters zeer effectief
werkte, zodat in de loop der jaren alle banken in Nederland dit systeem gingen
toepassen.
Paniek aan de balie
Toen in de jaren vijftig het begrip 'kunstmatige bevruchting' bekendheid kreeg,
zette dit fenomeen op zekere dag het hoofdkantoor op stelten. Aan het loket
vervoegde zich een cliënt die een spaarrekening wilde openen met een inleg van
ƒ 1000,-. Deze spaarrekening moest in het jaar 2050 uitbeuald worden aan een
nazaat die door natuurlijke bevruchting ter wereld was gekomen. Bijna iedere
medewerker werd ingeschakeld om aan de weet te komen op welke wijze aan
dit verzoek voldaan zou kunnen worden. Het was dan ook een tegenvaller voor
deze weldoener dat niemand de juiste procedure boven tafel kon brengen. Ten
einde raad nam hij, hoewel met tegenzin, de 1000 gulden maar terug en keerde
zichtbaar teleurgesteld huiswaarts.
De Stichting Boaz-Spaarbank gaf op jaarmarkten en festiviteiten in de regio altijd
akte de présence. Medewerkers van de diverse kantoren togen dan met schrijfma-
chines, spaarbankboekjes, folders etc.
naar de betreffende plaats, bemanden
daar een marktkraam en probeerden
op allerlei manieren spaarders aan te
trekken. Om het openen van een
nieuwe spaarrekening aantrekkelijk te
maken werd bij het afgeven van een
nieuw spaarbankboekje een premie
van ƒ 2,50 bijgeschreven. Elk tiende
spaarbankboekje dat op zo'n dag
werd uitgegeven was goed voor een
premie van ƒ 10,-. Nieuwe spaarders
die de premie niet bijgeschreven
wilden hebben konden een keus
maken uit een zilveren lepeltje of
asbakje.
In Driebergen presteerde men het in, ,,, , j ,  i r     ■ >
.„,. , " • , , , los van t Hoenderdal  heeft  ztjn oude
1961 het gewicht van een levend ■' , . , , ^      '
spaarbusje nog bewaard.
-ocr page 19-
19
'spaarvarken' te laten raden. Degene die het juiste gewicht opgaf werd de
bezitter. De gelukkige van die dag wilde echter niet met een varken thuis
aankomen. Inventief als de medewerkers waren werd dit door de heer Keiming
opgelost door over te gaan tot een Amerikaanse verkoop. Het beestje bracht
ƒ 63,- op plus een redactioneel artikel met foto in de Stichtse Courant.
Wereldspaardag
Het hoogtepunt voor de spaarbank was de activiteit ter gelegenheid van Wereld-
spaardag, op de eerste zaterdag in oktober. Jeugdige spaarders kwamen dan met
him Boaz-spaarbusje naar de bank. In hun bijzijn werd het busje geleegd, de
inhoud geteld en bijgeschreven in het spaarbankboekje. Als beloning kregen zij
een pen, een zakje knikkers, kleurboek of kleurpotloden aangeboden. Kinderen
die op Wereldspaardag een nieuwe spaarrekening openden kregen als premie
ƒ2,50 bijgeschreven. Dit was kaasje voor de premiejagers, althans dat dachten
ze. Het kwam namelijk nogal eens voor dat een vader met een gezin van
bijvoorbeeld zes kinderen op zo'n dag de Boaz-vestigingen in de regio be2K)cht en
daar op naam van een kind een nieuwe rekening opende. Nadat er vier weken
verstreken waren wilde hij de boekjes verzilveren in de veronderstelling 15
gulden te hebben verdiend. Daar de Boaz spaarbank de administratie centraal in
Bunnik voerde, viel zo'n rekening direct door de mand en werd dan te niet
gedaan.
Veranderingen
In 1952 kwam de Wet Toezicht Credietwezen, waarin eisen inzake liquiditeit en
solvabiliteit aan de banken werden gesteld. Na de totstandkoming van deze wet
werd het voor de kleine zelfstandige banken steeds moeilijker. Ook voor de
Boaz-banken kwam de lijd zich te bezinnen op wat de toekomst zou brengen.
Gijs van Wijgerden moest wel even slikken want hij zag zijn vaders levenswerk
al ten onder gaan. Begrip voor de situatie kon hij echter wel opbrengen. Toen
dan ook het moment aangebroken was om een beslissing te nemen, nam hij de
enig juiste en koos voor samenwerking met de NMB Bank. De NV Stichtse
Boaz-Bank-Bunnik, oorspronkelijk opgericht als middenstandsbank voor de
Bunnikse middenstand en agrariërs in 1915, werd niet zoals verscheidene andere
kleine banken opgeheven, maar per 1 april 1962 een volwaardig onderdeel van
de NMB bank. De medewerkers van de Boaz-Bank zijn de heer Van Wijgerden
nog steeds dankbaar voor de toen door hem genomen beslissing.
De heer G.M. van Wijgerden werd benoemd tot directeur van het rayon Utrecht
-ocr page 20-
De situatie anno 1991: Boaz werd NMB en de ingang werd verlegd van de
Provincialeweg naar de Camminghalaan.
van de NMB. Hij kon echter zijn oude vertrouwde omgeving niet loslaten en
bleef nog jaren wonen boven het bankgebouw aan de Provincialeweg in Bunnik.
De Stichting Boaz-Spaarbank-Bunnik werd per 22 januari 1965 opgenomen in de
Stichting Nederlandsche Middenstands Spaarbank,
'. Veel dank is verschuldigd aan oud-medewerkers van de Boaz-bank die op
enthousiaste wijze hun medewerking verleenden aan het tot stand komen
van dit historisch overzicht: Mw J. van Wijgerden-den Uijl en mw C. de
Rooij te Doom; mw H. Kuster-Sturkenboom, J. van 't Hoenderdal, H.D. de
Geest, J. van Dijk en J. van Dam te Bunnik. mw H. Keuning-Brouwer te
Bilthoven; T. van de Kolk te Langbroek; W. van de Hul te Houten; J. van
de Lee te Utrecht; K. van Middelkoop en W.M.B. van de Wijngaard te
Driebergen; mw A.M. van Rees-Gerritsen te Zeist; J.A.W. Renger te
Cothen; A.J.Chardon te Putten en G. de Gier te IJsselstein.
-ocr page 21-
21
De foto's bij dit artikel zijn afkomstig uit de collectie van de auteur.
Geraadpleegde literatuur en archieven:
J. Stoffer, Het ontstaan van de NMB. Kluwer, 1985 p 203 e.v.
Gemeentearchief Bunnik
Notulenboek Boaz-Bank-Bunnik (10 december 1935 - /4 november 1941),
archief NMB bank Bunnik.
NMB personeelsorgaan Naar Meer Binding, augustus 1967, no. 5.
Het Trefpunt, Nieuwsblad voor Bunnik, Odijk en Werkhoven, 26-8-1965.
Stichtse Courant, 11 augustus 1961, 18 juni 1964 en 25 juni 1964.
Boaz-Bank-Bunnik, Jaarverslag 1960.
Archief School met den Bijbel, in archief Vereniging voor Protestants
Christelijke Onderwijs Bimnik/Odijk, aanwezig op de Christelijke Basis-
school De Lage Engh te Bunnik.
Brief Stichting Nederlandsche Middenstands Spaarbank, mei 1965.
-ocr page 22-
22
Voorbij de Driebergse brug
Dick Steenwijk *
Dick Steenwijk debuteen deze maand met een studie over Driebergen, genaamd:
Voorbij de Drieberg ^g- De titel komt van een oud streek-gezegde: 'die is
zeker nooit verder dan de Driebergse brug geweest', waarmee iemand werd
aanduid die niet verder keek dan zijn neus lang is. Met toestemming van auteur
en uitgever publiceren wij hier een stukje uit het boek.
De postkoets
Het verkeer langs/door Driebergen was allengs drukker geworden, de herbergen
hadden in toenemende mate klandizie van passanten. Bijvoorbeeld van de
reizigers die met de postkoets van Nijmegen en Arnhem op Utrecht reisden. Die
postkoetsen pleisterden bij één van de twee Driebergse herbergen, hun passagiers
waren welkome klanten.
Dat zagen de Doomse herbergiers met lede ogen aan. Want was van oudsher
niet Doom de officiële pleisterplaats geweest? En zodoende poogden schout en
schepenen van Doom in 1746 bij het Utrechtse stadsbestuur gedaan te krijgen
dat de postkoetsen van Arnhem en Nijmegen niet meer in Driebergen zouden
mogen pleisteren, maar verplicht zouden worden om als voorheen Doom als
pleisterplaats te gebmiken. Niet alleen maar uit prestige-overwegingen, maar
vooral om de centen. Wat er van de koetsiers en passagiers aan impost (belasting
op verteringen!) binnen kwam, ging mooi in mindering op de belasting die de
inwoners zelf moesten opbrengen. Het dorp werd door de provincie aangeslagen
voor een bepaald bedrag dat men zelf verdelen mocht.
't Zat Driebergen dan ook goed dwars toen ze hoorden dat Doorn pogingen in
het werk stelde om de zaken weer temg te draaien: pleisteren in Doom, en niet
in Driebergen. Wie daarover het laatste woord kon hebben, dat was het stadsbe-
stuur van Utrecht, dat toezicht uitoefende op het groote veer, de verbinding
tussen Utrecht en Amhem. Toen het gerecht van Driebergen op zondag (!) 23
Dick Steenwijk (1935) is Verslingerd' aan de Driebergse geschiedenis. Hij gaf diverse cursussen
over geschiedenis en genealc^e voor het Kursusprojekt Driebergen.
-ocr page 23-
23
oktober 1746 over deze affaire vergaderde, werd dan ook besloten een schepen,
Willem Rietveld, naar Utrecht te sturen om daarover met één van de borgemees-
teren
te spreken'. En laat die burgemeester nu toevallig Jacob van Berck zijn die
enkele jaren eerder een prachtig buiten (Sparrendaal) in Driebei^en had ge-
bouwd....
Driebergen gooide het niet alleen over de boeg van de plaatselijke financiële
belangen, nee, voor de voerlieden en passagiers was het in Driebergen veel
prettiger pleisteren dan in Doom. In een toelichtende brief stond ' ...hehalven dat
de plaisterplaats tot Drieberg soowel voor de passagiers als voerluijden veel
gemakkelijker is, dan tot Doom, alwaer daertoe geene bequame gelegenthijdt is, en de
passagiers aldaer seer slegt werden bediendt; daer integendeel de herberge tot Drie-
bergen daertoe seer ordentelijk sijn geapproprieerdt, selfs in sooverre dat de pasagiers
hij verlegentheijdt aldaer bequaam logement konnen hebben en van spijs en dranck
konnen werden 'voorsien...'
In de brief werd tevens gewag gemaakt van de wagens
op Amerongen en de Grebbe, die dan zeker ook niet meer in Driebei^en zouden
aanleggen...^
Maar gelukkig, Jacob van Berck en 'de gecommitteerden tot het voerwerk' kozen in
dezen voor Driebergen. De resolutie van 17 oktober 1661, die Doom als een
pleisterplaats had aangewezen werd buijten effect gesteld. De voerlieden mochten
voortaan zelf weten waar ze wilden pleisteren, mits niet vaker dan drie keer op
de reis tussen Utrecht en Arnhem vice versa.
Langs de landstraat was allerhande, en soms zeer onaardig, volk onderweg. Zoals
bijvoorbeeld de heren Brakonier en Van Coehoom, op 22 augustus 1746...
Onordentelijkhedeo
Veel mmoer in Driebergen, op die avond van de 22e augustus 1746. Tegen acht
uur 's avonds kwamen twee miters aanrijden. Ze stapten af bij de herbei^ van de
weduwe Van Vulpen 'alwaer de Prins van Vrieslandt uijthangt'. De weduwe was
nog maar net weduwe, haar man was diezelfde dag begraven. Ze had nog wat
volk over de vloer, vrienden en buren die ter begrafenis waren geweest.
Eén van de miters supte met 'ontbloot hartsvanger' de herberg binnen, op de
voet gevolgd door z'n metgezel. Wat er zich toen allemaal heeft afgespeeld weet
niemand meer, maar zeker is dat ze 'insolentiën en onordentelijkheden' begingen
1- Gemeentearchief Driebergen (ongeïnvencariseerd), Resolutiën van het gerecht van Driebergen
1719-1810.
2. Gemeentearchief Driebergen, Dorpslasten 1723-1977.
-ocr page 24-
24
door de aanwezige vrouwspersonen te zoenen en de mannen met hun dolken te
bedreigen. Om meer indruk te maken trok één van de herrieschoppers nog een
pistool ook! En al vloekend deed hij daarmee een uitval naar boer Jan van Selm.
Die wist het vege lijf te redden door naar buiten te hollen, samen met andere
aanwezigen. De pistoolschutter ging ze achterna, bijna kreeg hij Jan Hendrik
Houthof te pakken, maar ook die maakte zich nog op tijd uit de voeten. Toen
zou Hendrik van Renswoude (de herbergier van Het Wapen van Driebergen)
nog aan de beun komen. Maar ook die wist zich door de vlucht te redden.
Het tweetal onverlaten steeg weer te paard en koerste naar het regthuys, waarmee
het logement Het Wapen van Driebergen werd bedoeld. Daar kwam juist de
waardin aan de deur. Ze kreeg een scheldkanonnade naar 't hoofd en werd
bedreigd:' Zeg me waer uw man is, of ik doorschiet u met mijn pistool'. Maar dat
was een loze bedreiging, want Jan van Selm had nog kans gezien om tijdens de
voorafgaande schermutseling bij De Prins van Vrieslandt 'het cruijd van de panne
te blazen om ongelukken voor te comen'.
Vrouw Van Renswoude koos toch maar
het hazepad...
Het tweetal steeg weer op en venrok richting Zeist. Maar zie aan, tegen midder-
nacht verschenen ze weer bij de weduwe Van Vulpen. Nu hadden ze nog een
maatje bij zich. Ze wisten zich toegang te verschaffen tot de herberg, en daar
begon het lieve leven opnieuw. Met een snaphaan in de hand doorzochten het
hele huis, 'zoo in de groote kamer alswaer drie bedsteede beslapen wierde, als in het
keukentie daer ook een bedsteede beslapen wierd'.
De aanwezige vrouwen waren, uit
vrees voor enig ongemak, inmiddels maar opgestaan. En dat was maar goed ook,
want de heren hadden vooral belangstelling voor de bedsteden...
En dan breekt het verhaal, te vinden in de'drossaard-rolle' van 9 september 1746,
nogal abrupt af. Drost Hendrik Houtkamp, die het hele verhaal aan de schepe-
nen had voorgelegd, concludeerde dat hier overduidelijk sprake was van strafbare
feiten, 'zijnde vergaande insolentiën en excessen, zoo op de puhlieque wegh als aan
persoonen des nagts in hare huijsinge gepleegt, grootelijkx de algemeene rust stooren-
de'.
Hij vroeg derhalve toestemming aan het gerecht om de boosdoeners te
dagvaarden. Hij wist inmiddels wie het waren: Abraham Cornelis Brakonier en
Menno baron van Coehoorn. Vooral de betrokkenheid van laatstgenoemde was
pikant: hij was toentertijd drost van Leerdam! Geen wonder dat de schepenen
d^t wel eens mee wilden maken, een drost in hun beklaagdenbank. Dus kreeg
drost Houtkamp gaarne hun toestemming om de heren te doen dagen om op 11
oktober 1746 in het rechthuis van Driebergen te verschijnen om zich te verant-
woorden voor hun wandaden. Maar ze zullen er wel nooit verschenen zijn, in de
gerechtsnotulen van volgende zittingen werd tenminste nergens meer van gerept.
-ocr page 25-
25
Over de klei naar Utrecht
Behalve de Amhemsebovenweg en de landstraat, de huidige Hoofdstraat, was er
nog een andere route naar Utrecht. Die ging over de klei, over Bunnik en Odijk.
Verkeer van Utrecht met bestemming voorbij Driebergen nam de weg over de
klei wel verder dan Odijk, b.v. tot Werkhoven, om daar dan de Broekweg te
kiezen (met bruggen over de Kromme Rijn en Langbroekerwetering) richting
Doom. Het verkeer Utrecht-Driebergen echter nam dan de bn^ in de Odijker-
steeg, waar ook nu nog de Odijkerbrug ligt. Dat die bmg door Driebergenaren
en Rijsenbur^ers regelmatig werd gebruikt moge blijken uit het feit dat ooit het
gerecht van Driebergen een regeling trof met die van Odijk om het tolgeld dat
voor deze brug werd geheven, af te kopen met een vast jaarbedrag. Rond 1736
was daarover onenigheid tussen Odijk en Driebergen. Waar nu precies de haken
en ogen zaten is niet meer te achterhalen, maar om de één of andere reden was
Odijk de tolvrijdom voor Driebergenaren en Rijsenburgers gaan betwisten. Het
kwam zelfs tot een rechtszaak voor het Hof van Utrecht. Kennelijk een lang
slepende affaire, want van de 'ordinaris rechtdagh' van 29 mei 1758 noteerde de
secretaris dat schout Jan Graafman door het gerecht gemachtigd werd om van
den Hove van Utrecht 'te ligten onder behoorlijke quitantie alle de papieren en
stukken behorende tot de proceduren tussen dese gerechte en den ^rechte van Odijk,
gehouden inde jaren 1736 a 1740 incluis en over den tolboom tot Odijk om deselve
hier in bewaring/^ te brengen'^.
Vier jaar procederen? Nog langer, pas in 1743
kwam er een arrest van het Hof van Utrecht, kennelijk ten gunste van Drieber-
De tol van Odijk
In het gemeentearchief van Bunnik zijn nog een aantal sttikken te vinden,
handelend over de tolbrug en de meningsverschillen dienaangaande met Drieber-
gen*. Het interessantste stuk uit het betreffende dossier is het afschrift van een
rekest uit 1668, waarin de voorgeschiedenis van de tol wat duidelijker wordt. En
waarin en passant enige opheldering wordt gegeven over het regionaal verkeer
rond 1670.
Het document in kwestie behelst het verzoek van schout en schepenen van
Odijk, in 1668 gedaan aan de Staten van Utrecht, om tol te mogen heffen van
'de brugh leggende over den Grommen Rhijn'. Ze riepen in herinnering dat vroeger
3. Gemeentearchief Bunnik, Resolutiën etc. 1719-1810.
*• Gemeentearchief Bunnik, 1347a.
-ocr page 26-
26
het verkeer op de Odijkersteeg door de Kromme Rijn reed (lage waterstand!),
'alwaer naderhand tot gerief van die van Driebergen, Doom, Darthuysen, Leersum,
Amerongen als andere omliggende dorpen ende passagiers die somers, om 't sand te
ontgaen, genegpi seyn de kley te rijden, geleyt is een brugh tot gemeen landscosten'.
Dat die brug inderdaad van meer dan plaatselijk belang was, bleek wel uit het
feit dat de aanleg ooit was betaald door de Staten, uit de algemene middelen.
In 1668 bleek de brug in zeer slechte staat te zijn geraakt, en die van Odijk
hadden te horen gekregen dat nu op hun kosten een nieuwe brug zou moeten
worden gebouwd. Maar dat kon, volgens schout en schepenen van Odijk, nooit
de bedoeling zijn geweest, zo lieten ze de Staten van Utrecht weten. Odijk was
immers 'soo een kleyn dorp, alwaer maer elf huysluiden woonen die wat land
gehruycken, ende 't verder bestoet in arbeyders ende daghuurders, ende alsulcx die last
van de voorsz. brugh deselve huysluiden seer soude smerten, jae sommige haar totale
ruïne, daar sij nochthans bij dese becommerlijcke tijt genoegh te doen hebben met hare
pachten en ongelden te betalen...'.
Elf boeren maar in Odijk anno 1668, en verder
boerenarbeiders en dagloners, 't Waren slechte tijden, voor sommige boeren
dreigde zelfs al executoriaal beslag op have en goed als gevolg van grote achter-
stand in de betaling van pacht en ongelden. Voor hèn was bovendien de brug
van minder belang dan voor de velen uit andere dorpen die er gebruik van
maakten, immers 'dewelcke sij, supplianten, niet of heel weynigh gebruycken, enmaer
gebruyckt wordt bij alle omleggende dorpen en passagiers daer somerdae^ ontallyck,
jae meer dan wel hondert wagens daegs over passeren'.
Overdrijving of niet, de
Odijkerbrug bleek inderdaad van meer dan alleen maar plaatselijk belang te zijn.
Ook werden de Staten door schout en geregte eraan herinnerd dat op de
Odijkersteeg vanouds nog een tolrecht rustte, oorspronkelijk toebehorend aan de
heer van Beverweerd, die dat recht echter aan 't gerecht van Odijk had vereerd,
geschonken dus. En derhalve verzochten ze, als dan toch perse de brug op
kosten van Odijk moest worden vernieuwd, dat ze het recht zouden krijgen om
tol te mogen heffen voor het gebruik van de brug.
Die tolheffing werd Odijk toegestaan. Het toltarief werd bepaald op een stuiver
per wagen, acht penningen voor een paard, vier penningen voor een koe en één
penning per schaap. Kwantumkorting voor schaapskudden, jongvee gratis. En
tegelijkertijd werd, zeer begrijpelijk, verboden om voortaan nog beesten door de
Rijn te drijven. Al per 17 maart 1669 was de regeling door Gedeputeerde Staten
in dier voege gewijzigd dat o.a. die van Driebergen vrij zouden zijn van betaling
van tolgeld. Afkoopsom: een halve zilveren ducaton 's jaars.
Daar ging het geschil van 1736 over. En er werd vaker over geruzied, nog tot in
1853 toe. Toen moest de burgemeester van Driebergen zich bij zijn collega van
Odijk beklagen dat de inwoners van de gemeenten Driebergen en Rijsenburg
-ocr page 27-
27
door de tolgaarder op de Odijkerbrug, zeer ten onrechte, tolgelden werden
afgevorderd. Het tarief, inmiddels per Koninklijk Besluit vastgesteld, was al wat
hoger dan in vroeger tijd. Een boerenwagen met één paard bespannen, mocht nu
voor drie cent over de brug. Idem een wagen bespannen met ezel, muilezel of
nmderbeest. En voor een aangespannen hond, bok of geit kostte het anderhalve
cent..., maar tegenwoordig is het helemaal gratis, met of zonder runderbeest
voor de wagen.
De laatste tram van Zeist naar Drieberg kruist de spoorlijn Utrecht-Arnhem, 1949.
Dick Steenwijk: Voorbij de Driebergse brug. Uitgeverij Reinders Bunnik, 144 pag.
geïllustreerd f 24,95 in de boekhandel. Voor leden van
' Tussen Rijn en Lek' geldt een
korting: te bestellen door overboeking van f 20,- op postgiro 5404619 of Amrobank
492047294 ten name van uitgeverij Reinders te Bunnik onder vermelding van
'Driebergen/lid Rijn en Lek'.
                          ,                 , < .7-. . •
-ocr page 28-
28
aankondigingen
J.A. Hendrikx, Plaats- en Watemamen. Hun betekenis voor de bestudering van de
geschiedenis van het landschap.
Directie Bos- en Landschapsbouw Utrecht,
augustus 199L 66 blz.
Dit rappon verscheen in de studiereeks 'Bouwen aan een levend landschap' van
het Informatie- en kenniscentrum van de Directie Natuur, Bos, Landschap en
Fauna van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Het bevat een algemene inleiding over de plaatsnaamkunde en de rol die deze
kennis kan spelen bij de bestudering van de landschapsgeschiedenis. Ook over
enkele plaatsen in het Kromme Rijngebied zijn er bijzonderheden in te vinden.
De schrijver heeft deze publikatie voornamelijk samengesteld uit de gegevens die
hij ontleende aan de colleges van professor dr D.P. Blok over nederzettingsge-
schiedenis in verband met plaatsnaamkunde in 1986 en 1987.
Belangstellenden kunnen de publikatie bestellen door overmaking van ƒ 15,- op
postrekening 268182 t.n.v. Landinrichtingsdienst (Rijkskantorengebouw 'Westra-
ven', Griffioenlaan 2, 3502 LA Utrecht, onder vermelding van IKC-BAELL - nr
22.
Cursusoverzicht 92/93 Gelderland, Overijssel, Utrecht.
De onlangs opgerichte Stichting Stichtse Geschiedenis (SSG) organiseert onder-
meer cursussen op het gebied van de lokale en regionale geschiedenis. Deze
cursussen zijn met name bedoeld voor leden van historische verenigingen in de
provincie Utrecht. Gestart zal worden met een cursus 'Presentatie' en een cursus
'Voorbereiden en schrijven van een wetenschappelijk artikel'. Medio juni
verschijnt het boekje Cursusoverzicht 92/93 Gelderland, Overijssel, Utrecht. Hierin
wordt, behalve van de cursussen van de SSG en enkele museale cursussen, ook
een overzicht geboden van andere in de provincie Utrecht georganiseerde
cursussen op historisch gebied, zoals cursussen oud-schrift.
Dit boekje is gratis aan te vragen bij: Federatie Stichts Cultureel Erfgoed,
Mariaplaats 23, 3511 LK, Utrecht.
/
-ocr page 29-
29
Recensie
Fred Gaasbeek, Marinus Kooiman en Ben Olde Meierink, ]Vijk bij Duurstede:
geschiedenis en architectuur.
Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht dl 6.
Zeist, 1991.
315 blz. met illustraties, ƒ 24,50. ISBN 90-6720-105-7.
Na Houten (twee delen), Bunnik, IJsselstein en Langbroek verscheen vorig jaar
als zesde deel in de reeks 'Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht' het
boek over de geschiedenis en bouwkunst van Wijk bij Duurstede. Bij uitgeverij
Kerckebosch in Zeist staan nog dit jaar op stapel delen over Cothen, Veenen-
daal, Montfoort, Bunschoten en Amerongen.
Evenals de andere delen voorziet ook dat over Wijk in een duidelijke behoefte.
Weliswaar bestaan over de Hervormde kerk en het kasteel Duurstede verschil-
lende detailstudies en zijn ook aan de geschiedenis van de middeleeuwse neder-
zetting de nodige publikaties gewijd, maar een samenvattend overzicht van de
stedebouwkundige ontwikkeling voor een breed publiek ontbrak tot dusver. Het
in 1951 verschenen Wijk hij Duurstede van H. Hijmans is nog steeds de moeite
van het lezen waard, maar is nogal verouderd en houdt zich bovendien hoofd-
zakelijk met de historie en minder met de architectuur bezig.
Volgens de inmiddels bekende formule, bestaat het boek grotendeels uit beschrij-
vingen van individuele cultuurhistorische objecten uit de periode tot 1940. Een
enkel bouwwerk, zoals de uit 1948-1949 daterende fruitveiling aan de Zandweg,
wordt belangrijk genoeg geacht om die eindgrens wat soepeler te hanteren. De
bijna 200 bladzijden tellende, alfabetisch op straatnaam en op huisnummer
gerangschikte objectbeschrijvingen worden voorafgegaan door een hoofdstuk
over de historisch-geografische ontwikkeling van Wijk vanaf de prehistorie tot
aan de dijkverzwaring in de jaren tachtig en een hoofdstuk waarin een samenvat-
tend overzicht wordt gegeven van de bebouwing. Beide hoofdstukken zijn
onderverdeeld in paragrafen. Merkwaardig genoeg vermeldt de inhoudsopgave
wel de 10 hoofdzakelijk chronologisch geordende paragrafen van het eerste
hoofdstuk, maar niet de 14 thematisch ingerichte paragrafen van het hoofdstuk
over de bebouwing. Mede door het ontbreken van een index, moet de gebruiker
nu nogal eens zoeken, wat ook al weer precies waar stond.
Het boek is overigens goed en begrijpelijk geschreven. Bouwkimdige termen
worden achterin verklaard (een enkele keer ontbreekt iets, zoals het op blz. 88
en 200 gebruikte 'korbeel'). De vele illustraties zijn van een uitstekende kwali-
teit Ze zijn ook onmisbaar in een boek als dit: bij het lezen van de beschrijvin-
gen kan de lezer niet anders dan zijn blik voortdiu-end heen en weer laten gaan
-ocr page 30-
30
Poort van de molen Rijn en Lek aan de Dijkstraat in Wijk bij Duurstede, ca. 1908.
Atlas Gemeentearchief Wijk bij Duurstede.
gelijk op lopen, zoals op blz. 91-93 waar de tekst meldt dat het zestiende eeuwse
huis Dijkstraat 2 geen ingang heeft, omdat het bij nr.4 is getrokken, terwijl de
foto's reeds de huidige, na restauratie, ontstane gescheiden toestand met een
eigen toegangsdeur voor nr. 2 tonen. Tegenspraken en onjuistheden zijn ook te
vinden op enkele andere plaatsen in het boek. Zo wordt op blz. 79 gesteld dat
Wijk bij Duurstede geen krukhuisboerderijen kent, terwijl op blz. 149-150 de
Adrianahoeve aan de Graaf van Lynden van Sandenburgweg 3 uitgebreid wordt
beschreven als ... monumentale krukhuisboerderij. Het Wijkse veerhuis ligt wel
ten zuidwesten van de stad, maar niet bij het Beusichemse veer, dat nog zo'n
vier kilometer westelijker ligt (blz. 66). De dijkverzwaring in de jaren tachtig
betrof ook niet de " noordelijke Lekdijk tussen Wijk en Amerongen over een
lengte van zo'n 30 km " (blz. 50), maar het traject Amerongen- Jaarsveld.
In verschillende gevallen is slordig met bouw- en stichtingsjaren omgesprongen.
Op blz. 70 zijn de herenhuizen Muntstraat 21-25 gebouwd in 1834, op blz. 183
in 1844; op blz. 77 dateert het pand Wildemansleeg 8 uit 1880, op blz. 269 is het
^
-ocr page 31-
tien jaar jonger geworden; de rooms-katholieke begraafplaats aan de Steenstraat
tenslotte, wordt op blz. 63 gesticht in 1829 en op blz. 247 in 1848.
Deze schoonheidsfoutjes nemen niet weg dat de auteurs Gaasbeek, Kooiman en
01de Meierink op basis van uitgebreid literatuur- en bronnenonderzoek een
schat aan gegevens hebben bijeengebracht over de stedebouwkundige geschiede-
nis van het in 1982 als beschermd stadsgezicht aangewezen Wijk bij Duurstede.
Uit het boek blijkt nog weer eens dat de bebouwing - zeker gezien de beperkte
omvang van de stad - van hoge kwaliteit is. Behalve de bekende monumenten
van landelijke betekenis, zoals het kasteel Duurstede, de Hervormde kerk, de
Nederhof, het St. Ewoud- en Elisabethgasthuis en de molen Rijn en Lek, kent
Wijk bij Duurstede nog talrijke andere oude gebouwen en een vrijwel onge-
schonden stratenpatroon. Het is de verdienste van het boek van Gaasbeek c.s.,
dat de volle omvang van dit stedebouwkundig erfgoed voor het eerst volledig
wordt gepresenteerd.
Ria van der Eerden-Vonk
-ocr page 32-
32
jaargang 26
nummer 2 juni 1992
Inhoud van dit nummer:
A. Vernooij:
A. van der Gaag:
Dorpsontwikkeling in het Kromme-
Rijngebied tussen 1800 en 1940 1
Geschiedenis van de Boaz-Bank te Bunnik,
1915-1965 9
D.L. Steenwijk
Aankondigingen
Recensie
Voorbij de Driebergse Brug (fragment) 22
28
29
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; M.A. van der Eerden-
Vonk, Wijk bij Duurstede; I..M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. Eerden).
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasierkamp, Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: / 10,- cxcl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.