-ocr page 1-
Geofysisch onderzoek             —« *
op het terrein van het voormalige kasteel Schalkwijk
Stichting RAAP*
Ter gelegenheid van de open monumentendag 1991 bracht de Stichting RAAP
een 'Nieuwsbrief Special' uit over nieuwe onderzoektechnieken op archeologisch
terrein. Een gedeelte wordt hieruit overgenomen. Dit betreft het weerstandson-
derzoek uitgevoerd op het terrein van het voormalige kasteel Schalkwijk
(topografische kaart: coördinaten 141.5 - 444.4).
Het geofysisch onderzoek.
De beste manier om het archeologische bodemarchief te beschermen is door het
in de grond te laten zitten. Als een archeologische vindplaats verstoord of
vernietigd dreigt te worden door bijvoorbeeld de aanleg van wegen of de bouw
van nieuwe stadswijken, kan besloten worden tot een opgraving. Deze op hun
beurt hebben ook een vernietigend effect op de vindplaats en zijn daarnaast duur
en arbeidsintensief. Als het echter noodzakelijk is om informatie te verkrijgen
over de ligging, grootte of structuur van een archeologische vindplaats wordt er
steeds meer gebruik gemaakt van geofysische methoden.
Geofysisch onderzoek is een nogal ruim begrip waaronder verschillende onder-
zoektechnieken vallen, zoals weerstandsonderzoek, magnetometrie en grondra-
dar. De geofysische methoden die RAAP hanteert zijn het weerstands- en
magnetometeronderzoek'.
*. De stichting RAAP (Regionaal Archeologisch Archiverings Project) is een opgericht vanuit het
Instituut voor Pré- en Protohistorische archeologie Albert Egges van Giffen (IPP) van de
Universiteit van Amsterdam,
adres: Plantage Muidengracht 14,
1018 TV Amsterdam,         '^ i
Postbus 1347,
1000 BH Amsterdam,
tel. 020-5255834 & 020-5255835.
1. Het magnetometrisch onderzoek - een techniek om lokale magnetische variaties op te sporen en in
kaart te brengen - is niet toegepast op het kasteelterrein in Schalkwijk. We laten dat hier buiten
beschouwujg.
-ocr page 2-
Technische informatie weerstandsonderzoek
Met behulp van weerstandsonderzoek kan in een relatief kort tijdsbestek een
schat aan informatie over de onder de grond liggende archeologische resten
(patronen) worden verkregen. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de inventa-
risatie van archeologische monumenten. Bovendien kan een opgraving zo
vermeden worden of, als er geen ander alternatief is, kan die opgraving efficiënt
worden uitgevoerd omdat de precieze ligging van de vindplaats dan immers
bekend is.
Het weerstandsonderzoek houdt in dat de weerstand van de grond om elektrici-
teit te geleiden, wordt gemeten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van
een weerstandsmeter met ingebouwde datalogger (waarin de gegevens, 'data',
worden opgeslagen). Eerst wordt een regelmatig rechthoekig meetsysteem
uitgezet, waarbij met behulp van meetlinten het te onderzoeken terrein in
vakken verdeeld wordt (zogenaamde 'grids'). Vervolgens worden vier elektroden
de grond ingedrukt. Twee elektroden staan gedurende de meting van een grid
vast op één plaats op minimaal 15 m afstand van het te meten terreingedeelte en
op een onderlinge afstand van ca 20 m. De twee andere elektroden zijn mobiel
gemaakt door ze op een houten rek te monteren. Dit rek wordt vervolgens op
regelmatige afstanden binnen het grid (bijvoorbeeld om de meter) in de grond
gestoken. Deze mobiele elektroden bepalen de waarde van de meting. Tussen de
twee vaste elektroden wordt een spanningsverschil opgewekt en met de twee
baden ntt uniformt wcirstand
--------lijnen van gelijke
spanning
--------slroomlijner.
+ str«M electrede
fig. 1: vier-elektroden opstelling en de stroomlijnen voor het bepalen van de elek-
trische weerstand in een uniforme bodem.
                                (uit: Weymouth, 1986)
-ocr page 3-
mobiele elektroden wordt de stroomsterkte door de bodem gemeten waaruit de
weerstand berekend wordt (fig. 1). De weerstandsmeter kan de bodemweerstand
tussen ca 0,5 en 1 m diepte meten, afhankelijk van de onderlinge afstand tussen
de mobiele elektroden.
Verschillen in elektrische weerstand ontstaan voornamelijk door vochtverschil-
ien. Omdat water goed geleidt zal bijvoorbeeld vochtige klei een lagere weer-
stand hebben dan droog zand. Organische stof, die het bodemvocht goed
vasthoudt, zal voor een lagere weerstand zorgen. Voor de archeologie is het van
belang dat verschillen in elektrische weerstand kunnen worden veroorzaakt door
bijvoorbeeld stenen muren, muurresten of huisplaatsen (hoge weerstand) en
opgevulde sloten of afvalkuilen (lage weerstand). Lineaire (lijnvormige) structu-
ren, gevormd door bijvoorbeeld muren, sloten en dergelijke zijn meestal
gemakkelijker te herkennen dan willekeurig verspreide kuilen.
Een opgebrachte laag of een sterk verrommelde bovengrond kan het weerstands-
patroon sterk verstoren.
De datalogger kan maximaal 16000 metingen opslaan, waarna deze overgezonden
moeten worden naar een (draagbare) computer. Zo kunnen grote hoeveelheden
gegevens in korte tijd worden verzameld, die vervolgens met behulp van een
computer kunnen worden bewerkt tot bruikbare informatie.
Weergave
De resultaten kunnen onder andere zichtbaar gemaakt worden door middel van
grijswaarden. Op een zogenaamd Dot-density kaartje wordt iedere meting
Voorgesteld als een vierkantje van een bepaalde grootte (afhankelijk van de
schaal) dat gevuld wordt met een aantal zwarte puntjes. Het aantal puntjes is
afhankelijk van de waarde van de meting op die plaats: hoe hoger de waarde, des
te meer puntjes. Dit levert een kaartbeeld op dat hoge weerstandswaarden als
donkere plekken en lage weerstandswaarden als lichte plekken afbeeldt. Zoals
hierboven al vermeld, worden hoge weerstandswaarden (donkere plekken)
•ïieestal veroorzaakt door muurresten, terwijl lage weerstandswaarden (lichte
plekken) oude slootpatronen of grachten kunnen voorstellen.
Raap beschikt tevens over de mogelijkheid kleurenplaatjes van de metingen te
'^aken, waarbij de metingen op een bepaalde plaats weergegeven worden doof
J'iiddel van een bepaalde kleur. De laagste waarden worden weergegeven met
blauw en lopen dan op via groen - geel - oranje en rood naar paars, dat de
^^ogste waarde aangeeft. Hier overheen worden dan isolijnen (lijnen die punten
^crbinden met gelijke weerstand) en de schaduwing geplot.
oor schaduwing worden de metingen voorgesteld als een reliëf, waarover de
^n schijnt. De 2X)n zal dan de naar het licht toe gekeerde gebieden sterk
-ocr page 4-
verlichten, waardoor ze lichter worden afgebeeld en de in de schaduw liggende
gebieden worden juist donkerder afgebeeld. Over een grijswaardenplaatje heen
geplot, versterkt dit het drie-dimensionale beeld.
Kasteel Schalkwijk
RAAP heeft in opdracht van de Landinrichtingsdienst in 1989 een weerstandson-
derzoek uitgevoerd op het kasteelterrein 'Schalkwijk' (gemeente Houten). Na het
weerstandsonderzoek werden proefsleuven gegraven, waardoor de resultaten met
elkaar vergeleken konden worden.
Historie. Het kasteel in zijn oorspronkelijk staat stamt uit het begin van de
twaalfde eeuw. Het behoorde ongeveer tweehonderd jaar toe aan het geslacht
Schalkwijk. Nadat de laatsten der Schalkwijken gesneuveld waren in de slag aan
de Lek in 1304, maakte een zekere Jan van Kuilenburg zich meester van het slot,
dat vervolgens tot de grond toe zou worden afgebroken. Het kasteel dat daarna
weer opgebouwd werd, wisselde nogal eens van eigenaar. Toen het in 1536
eigendom was van Dirk van Jutphaas werd het als ridderhofstad erkend. De
ridderhofstad is een adellijk goed waarvan het bezit één van de vereisten was om
te worden toegelaten tot de ridderschap van de provincie. Uit schriftelijke
gegevens, daterend uit 1772, blijkt dat het kasteel dan nog intact is; het wordt
omschreven als 'een groot doch ouderwets gebouw'. Het kasteel werd eind
achttiende of begin negentiende eeuw afgebroken.
Toen RAAP het onderzoek begon was aan het oppervlak van het terrein
nauwelijks nog te zien waar hel kasteel gestaan had. Alleen de gedempte)
grachten rond het kasteel waren nog vaag in het reliëf van het terrein zichtbaar.
Een oude pentekening (zie afb. 2) uit het einde van de achttiende eeuw laat een
middeleeuws slot zien, geheel omringd door water en opgebouwd uit meerdere
met elkaar verbonden gebouwen. Het hoogste gedeelte telt vier verdiepingen,
waarbij een lager deel met twee verdiepingen aansluit. Vrij hiervan, maar met
ringmuren verbonden, staat een lage, vierkante hoektoren.
Het kaartje (zie afb. 3) toont de resultaten van het weerstandsonderzoek met
behulp van verschillende grijswaarden en isolijnen. Bij weerstandsonderzoek op
kasteelterreinen worden hoge weerstandswaarden meestal veroorzaakt door
muurresten. De vorm van het kasteel (muurresten) komt duidelijk uit het
weerstandspatroon naar voren. Op het weerstandsplaatje is een grote ronde toren
zichtbaar in de zuidwestelijke hoek, die op de pentekening niet zichtbaar is.
Deze toren kwam bij het graven van de proefsleuven echter wel tevoorschijn,
evenals de brug, een paar binnenmuren en twee andere hoektorens.
-ocr page 5-
stichting R.A.A.P.
Kasteel terrein 'Schalkuiijk'
ueerstandsonderzoek
Onderzoek uitgevoerd In opdracht
ven de Londinrichtingadienst
(••t«^l
d-m. Karin Andaraon
Conderzoeker blJ N.W.0.)
Afb. 3: Grijswaardenkaartje van weerstandsonderzoek op kasteelterrein 'Schalkwijk'
-ocr page 6-
AJb. 2: Pentekening kasteel Schalkwijk.
(mi: Bardet, 1975).
Eén hoektoren was niet duidelijk in het weerstandspatroon terug te vinden.
Voor het overige komen de resultaten van het weerstandsonderzoek vrij exact
overeen met de pentekening.
Aan de hand van de resultaten van het weerstandsonderzoek heeft de Landin-
richtingsdienst de oude grachten uitgediept en het kasteelterrein opgehoogd met
aarde. Hierdoor zijn de contouren van het kasteeloppervlak thans duidelijk
zichtbaar geworden.
Literatuur
J.D.M. Bardet, Kastelenhoek provincie Utrecht, Bussum, 1975.
H.W.M, van der Wijck, De kasteeltekeningen van Roeland Roghman I en II, 1990,
J.W. Weymouth, Geographical Methods of Archaeological Site Surveying in: M.B.
Schiffer, Advances in Archaeological Method en Theory, Tucson, 1986.
J.W. Weymouth & R. Huggins, 'Geophysical serveying of archaeological sites'
in: G. Rapp & J. Giffond, Archaelogical Geology, New Haven, 1985.
-ocr page 7-
n
De Bemmelshofstede in Overlangbroek                       '*
Ad van Bemmel*
Het is dinsdag 18 juli 1724. De secretaris van het gerecht Overlangbroek, Jan van
Dam, zet zijn handtekening onder het register van het huisgeld, een provinciale
belasting die voor het gehele gerecht tezamen 203 gulden moet opbrengen'. Van
dit bedrag moet ruim 63 gulden worden betaald door de eigenaren en gebruikers
van 'de gedestueerde huyzen die lange jaren sijn te niet geweest en voorts door
d'invasie der Francen te gronde geruïneert'. Ja, ruim 50 jaar nadat de Fransen in
1672/73 ook in het zuidoosten van de provincie Utrecht flink hebben huisgehou-
den, zijn de gevolgen ervan nog steeds merkbaar^.
Eén van die vernielde huizen is 'De Bemmelshofstede'. Eigenaar en gebruiker is
Cornelis van Ommeren. Hij moet aan huisgeld vijftien gulden betalen, een
aanzienlijk bedrag; alleen het Domkapittel betaalt iets meer. Het betreft dus een
relatief omvangrijke bezitting.
De vraag is waar in Overlangbroek die hofstede heeft gelegen. Wat is er van
bekend en om welke Van Bemmels gaat het? In dit artikel zal een eerste
antwoord op die vragen worden gegeven'. Het zal een ware speurtocht door de
tijd worden. We beginnen in 1692, gaan dan voorwaarts naar 1832 en schieten
dan verrassend terug naar 1374! Die speurtocht door de tijd is mede mogelijk
door het feit dat Overlangbroek deel uitmaakt van een zogenoemde cope-ontgin-
ning. Daarbij werden vanaf een vaste basis (de omstreeks 1126 gegraven Lang-
broekerwetering) even brede en in beginsel even lange kavels uitgezet, met op
elk ervan een boerderij. Meestal zijn die kavels door sloten van elkaar geschei-
den. Het veranderen van deze strokenverkaveling is kostbaar; de verkaveling is
dientengevolge zeer tijdsbestendig. De huidige kavelgrenzen in Overlangbroek
dateren dan ook grotendeels uit de begintijd van de ontginning. Dit vergemakke-
lijkt het traceren van de geschiedenis van specifieke percelen en boerderijen.
*■ Dr A.A.B, van Bemmel is sociaal-geograaf en al jaren bezig met onderzoek naar de Van Bemmels
in Nederland.
1.   Rijksarchief Utrecht (RAU), Dom, nr 3894.
2.   E.J. Demoed, In een lieflijk landschap, Zaltbommel, 1974, p. 102; Isaak Tirion,
Tegenwoordige Staat, deel ü, Amsterdam, 1763, p. 137-146.
3.   Met dank aan M.S.F Kemp voor zijn bespiegelingen omtrent de vroegste geschiedenis van de
hofstede en voor zijn reactie op het concept van dit artikel.
L^.
-ocr page 8-
8
De periode 1692-1810
Kortheidshalve zet ik de meldingen van de Bemmelshofstede voor u op een
rijtje:
1.     20 februari 1692. Bernardus van Oort koopt van de heer van I>oornenburg
'een hofstede met een geruïneert huys en bogaert, groot een en twintigh
mergen, genaemt Bemmelshofstede, gelegen in den gerecht van Over-
langhbroek'*.
2.     5 november 1695. Schout en schepenen van Overlangbroek maken bekend
dat Jacob van Amstell, heer van Doornenburg, Bovenholt etc, als erfge-
naam van zijn overleden vader en volgens procuratie van 6 juni 1695 voor
de heer Johan van Bemmel tot Bemmel, 'gesubstitueerde amptman ende
richter des ampts Overbetuwe', ten behoeve van Barnart van Oort heeft
getransporteerd: "... die een en twintigh morgen lants genaemt Bemmels-
hofstede waer in (boven die een en twintigh morgen) de kerck van Zuijlen-
burgh drie mergen heeft leggen, streckende voor viercont uyt de Langbroec-
kerwetering tot inde Gojerweteringe toe, daer oostwaerts 't Capittel van
Sint Marrien ende westwaerts 't Capittel van den Dom naest gelant ende
gelegen sijn, uytgesondert de steen van 't geruïneerde huys die voor deze all
aan Willem van Dam vercoft was ...''
3.     18 juli 1724. Het al genoemde huisgeldregister noemt Cornelis van Omme-
ren als eigenaar en gebruiker van de Bemmelshofstede.
4.     16 juni 1725. Cornelis van Ommeren en Jannighen van Dam - eertijds
gehuwd met Gerrit de Cruijf - verklaren ƒ 2400 schuldig te zijn aan de heer
Melchior ten Hove, heer van Rijnauwen en kanunnik van Oudmunster. Als
ohderpand worden onder andere de volgende percelen genoemd, 'alle onder
den dorpe van Overlangbroek gelegen':
-    Een hofstede met ongeveer 4V2 morgen boomgaard en bouwland, waar
boven het kapittel van St. Marie en beneden Elias van Bemmels erfgena-
men zijn geland. 'Streckende voor vande wetering tot achter aen 't lant
den ontfanger Sandick, nu de comparanten selfe'.
-    Een perceel van ongeveer 5'/2 morgen bouwland met aan de ene zijde het
kapittel van St. Marie en aan de andere zijde de kinderen van Thonis van
Bemmel, strekkende van het land van de comparanten tot in de Ameron-
gerwetering toe.
-    Een stuk land van 21 morgen genaamd Bemmelshofstede, strekkende
/
4.       Volgens copie in RAU, Dorp^erechten nr 1677 (Overlangbroek), als bijlage bij akte van noot 5.
5.       RAU, Dorp^erechten nr 1677 (Overlangbroek).
-ocr page 9-
9
voor uit de Langbroekerwetering tot in de Goyerwetering toe. Ten
oosten het kapittel van St. Marie en ten westen het Domkapittel, 'nu de
heere Schade van Dompteiaar''
5.     18 oktober 1732. Jan van Ommeren transporteert, ingevolge verkoopakte
van 14 en 18 oktober 1732, voor het gerecht van Overlangbroek namens
zijn broer Comelis en diens vrouw Jannighen van Dam aan Melchior ten
Hove, heer van Rijnauwen etc. ondermeer de onder punt 4 genoemde
goederen''.
6.     29 oktober 1733. Coenraad van Garderen, kerkmeester van Overlangbroek,
verkoopt, ingevolge toestemming van de Staten van Utrecht van 30 juni
1733 namens de kerk van Overlangbroek aan Melchior ten Hove, heer van
Rijnauwen etc, 3 morgen land te Overlangbroek '...leggende pro indivisio
gemeender voor met omtrent 21 mergen lands, genaamt Bemmelshofste-
de...'. Het is land dat '... de kerk sedert eenige jaaren herwaards daar van
niets heeft genoten ende in tegendeel meerder lasten betaalt, als het inko-
men importeerde sulx het voorszeyde land en haar van geen nut nogh dienst
was...''.
7.     18 mei 1770. David ten Hove, heer van Rijnauwen, lid van de vroedschap
van Amsterdam, machtigt Jacob Smit, advocaat te Utrecht, te transporteren
aan Comelis Mauritsz. van Eeide, de volgende percelen te Overlangbroek:
-    Een huis, een hofstede met ongeveer 8 morgen boomgaard, wei- en
bosland, strekkende voor van de wetering tot in de Amerongerwetering
toe, waar naast aan de ene zijde het kapittel van St. Marie en aan de
andere zijde de erfgenamen van N. van Bemmel zijn geland.
-    Ongeveer 24 morgen boomgaard, wei- als bosland, genaamd Bemmelshof-
stede, strekkende voor uit de Langbroekerwetering tot in de Goyerwete-
ring toe, waarnaast ten oosten het kapittel van St. Marie en ten westen
de heer Schade van Dompselaar zijn geland. Dit perceel is bij acte van 1
september 1769, opgemaakt te Utrecht, gekocht'.
8.     27 juni 1770. Transport van het voorafgaande voor het gerecht van Over-
Die onderpanden zijn respectievelijk bij transport van 27 september 1693, 4 mei 1694 en 15 mei
1695 aan Janmghen van Dam en haar eerste man Gerrit de Cruijf opgedragen en op 7 juli 1711
aan Jannighen van Dam alleen. (RAU: Dorpsgerechten nr 1677) Gerrit de Cruijff heeft het
perceel van 5'/4 morgen op 29-11-1693 gekocht op een openbare verkoping van Jacob van
Sandick (RAU: Notarieel Archief nr 2507). Naast het perceel waren toen geland de erfgenamen
van Anthonis van Bemmel en aan de andere zi)de het kapittel van St. Marie.
RAU: Dorpsgerechten nr. 1677 (Overlangbroek)
Als noot 7.
RAU, Dorpsgerechten, nr. 1680 (Overlangbroek).
-ocr page 10-
10
•^ langbroek*". . < •
9.     28 mei 1795. Jan Herman van Eelde verklaart ƒ 1000 schuldig te zijn aan
Hermanus Brouwer, notaris te Utrecht. Als onderpand dienen de onder
punt 7 genoemde percelen'^
10.   20 juni 1796. Voor het gerecht van Overlangbroek wordt verklaard dat Jan
Hermansz. van Eelden, volgens procuratie van 19 april 1796 gepasseerd voor
' het gerecht van Emmerich, ingevolge de, 24 maart 1796 opgemaakte, acte,
heeft verkocht aan Frederik de Ridder, secretaris van Amerongen, de onder
punt 7 genoemde percelen".
Wat leren deze vermeldingen ons?
Allereerst, dat de hofstede in 1695 nog als ruïne aanwezig was en in dat jaar
(waarschijnlijk) geheel is afgebroken.
Ten tweede, dat in de periode 1692-1733 de Bemmelshofstede een stuk land van
21 morgen betrof. Daarin lag, geheel omsloten, een ander stuk land van drie
morgen dat eertijds in bezit was van de kerk van Overlangbroek. Na 1733 heeft
de Bemmelshofstede betrekking op een stuk land van 24 morgen (ca 20,35 ha).
Ten derde, dat we de Bemmelshofstede 'onder den dorpe van Overlangbroek' en
tussen de Langbroeker- en Goyerwetering moeten zoeken. De hofstede werd in
het oosten begrensd door het kapittel van St. Marie en in het westen eerst door
het Domkapittel en later door de heer van Dompselaar.
Volgens Dekker bestond Overlangbroek eertijds uit drie delen: een noordelijk,
een centraal en een zuidelijk deel. Het noordelijk en het zuidelijk deel vormde
het Domproostengerecht en het centrale deel met de dorpskom, het Statenge-
recht". De hofstede moet dan ook worden gezocht in de buurt van de dorps-
kom van Overlangbroek en wel ten noorden van de NH-kerk en het huis
Zuilenburg'*.
De hofstede wordt, voor zover nu bekend, voor het laatst genoemd in 1796. De
eigenaar is dan Frederik de Ridder. Uit de monsterrollen van dijkwachtplichti-
gen van Overlangbroek (1671-1810) blijkt dat in de periode 1797-1810 een 'heer
De Ridder' daar 32 morgen bezit. In 1796 wordt nog geen De Ridder genoemd.
Zoals we hebben gezien, koopt Frederik in dat jaar ongeveer 32 morgen. Het is
10.     Als noot 9.                                                                                       /
11.     Als noot 9.                                                  .,          .                       /
12.     Als noot 9.                                                                                    '
13.     C. E>ekker, Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen, 1983, p. 510-512.
14.     En staat dan net niet op de twee kaarten die van Overlangbroek bekend zijn. RAU: Dom nr
1844 (1581: zuidelijk deel) en nr 1845 (1772: eveneens het zuidelijk deel).
-ocr page 11-
'^-'^'■'^■-'^'^-^ii^Witm:^^-^,^^^^^^^^
■>.-
11
ifc'"''^'^4/'"^''"" ' ^"•^ ?ai/7/i/'ii/'/7;„..tCvJnf, Üf/'n/n^^^i^^^
Tekening van het huis '/.uilenburg te Langbroek en omgeving in 1731.
Rijksarchief Utrecht, Top. Atlas, Co//. Flehite nr AC 13-182-2)
dan ook zeer waarschijnlijk dat het goed de Bemmelshofstede tot in ieder geval
1811 nog in het bezit was van een De Ridder'*.
De periode na 1811
En daarna? Komen we verder door bestudering van het kadastrale minuutplan
van 1832? We gaan er vanuit dat de hofstede ten noorden van de NH-kerk was
gesitueerd. Daar liggen in 1832 in twee stroken land tot aan de Goyerwetering
toe elf percelen. Die percelen zijn tezamen ongeveer 20,70 ha (ruim 24 morgen)
groot". Ze zijn in handen van vier verschillende eigenaren. Het perceel pal
achter de kerk (bijna drie ha) was in 1832 in bezit van Hendrik de Ridder uit
Amerongen. Wat is er tussen 1810 en 1832 gebeurd en wie is Hendrik de
15.     RAU, Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams nr 1558.
16.     RAU, Kadastraal Langbroek, sectie C, blad 2. Het betreft de nrs 161/166 en 178/181.
-ocr page 12-
Fragment van een kaart met de namen van de perceelseigenaren, gebaseerd op het
kadastraal minuuiplan van 1832.
                   (II. de Lanoy Meijer, RAU, Top. Atlas.)
-ocr page 13-
13
Ridder? De hypotheekregisters van het kadaster (1811-1838) geven enig inzicht.
Helaas zijn die register niet volledig dekkend en bovendien moeilijk toeganke-
lijk. Vooralsnog is er alleen uit naar voren gekomen dat Hendrik de Ridder een
zoon is van Frederik de Ridder en 30 september 1831 is overleden'''.Al deze
aanwijzingen ondersteunen de al eerder gesuggereerde lokatie van de Bemmels-
hofstede, namelijk ten noorden van de NH-kerk. Aannemelijk is de volgende
hypothese: Hendrik de Ridder heeft het goed de Bemmelshofstede geërfd van
zijn vader Frederik de Ridder en het tussen 1810 en 1832 grotendeels verkocht.
Nader onderzoek is geboden.
Uit het voorafgaande blijkt dat van 1694 tot in ieder geval 1811 er steeds sprake
is van een gecombineerde (ver)koop, groot ongeveer 32 morgen. Die koop
bestaat uit het goed de Bemmelshofstede van eerst 21 en later 24 morgen groot,
uit een perceel met een hofstede groot ongeveer V/2 morgen en uit een perceel
van ongeveer 5'/2 morgen. Deze twee laatste percelen liggen in eikaars verlengde,
tussen de Ijingbroeker- en de Amerongerwetering en zijn in 1770 tezamen 8
morgen groot. De percelen worden aan de bovenzijde begrensd door het kapittel
van St. Marie en aan de benedenzijde door de erfgenamen van Elias van Bemmel,
respectievelijk de kinderen van Thonis van Bemmel. Evenals de Bemmelshofste-
de li^en ook deze percelen 'onder den dorpe van Overlangbroek'. Ik vermoed,
maar kan het vooralsnog niet afdoende bewijzen, dat bedoelde percelen in het
verlengde liggen van de Bemmelshofstede, dus niet ten noorden maar ten zuiden
van de N.H. kerk". De gecombineerde (ver)koop van 32 morgen betreft dan
een strook land vanaf de Amerongerwetering, over de Langbroekerwetering tot
aan de Goyerwetering, met uitzondering van het perceel aan de Langbroekerwe-
tering waarop de kerk zelf staat.
                                      . i_          .,,-,•:
Terug in de tijd: de hofstede Ten Masch
Daarvoor ben ik te rade gegaan bij de heer Kemp. Aan de hand van de hierbo-
ven vermelde gegevens en door gebruik te maken van de registers van het oud-
schildgeld met betrekking tot Overlangbroek uit 1536, 1600 en 1685 komt deze
tot de volgende conclusies". Het onder de Bemmelshofstede begrepen land,
groot 24 morgen, groot 24 morgen, is in de oudschildgeldregisters terug te
17.     RAU, Hypotheekregisters Kadaster. Hypotheek 361-57 van 1-2-1834 betreft stukken aangaande
de uiteindelijke regeling van de nalatenschap van Hendrik de Ridder. Daaronder een afschrift van
een acte aangaande die nalatenschap van 29-8-1832 voor notaris Immink te Amerongen.
18.     Volgens de RAU Kadastrale minuutplaimen van 1832 is E.M. Baron van Tuyll van Seroosker-
ken van Maarssen en Themaat daarvan de eigenaar.
19.     RAU, Staten van Utrecht nr 143 (1536), Financiële Instellingen nr 1676 (1600) en 1679 (1685).
-ocr page 14-
14
vinden onder de nummers 13, 14 en 15 (zie tabel):
Nummer 13 (18 m)
Nummer 14 (3 m)
Nummer 15 (3 m)
> > 1536
Eigenaar
Wed. Uyteneng
Wed. Uytenengh
Kerk van
Overlangbroek
>> 1536
Gebruiker
Jan Joosten
Jan Joosten
Jan Joosten
>> 1600
Eigenaar
Wed. Jhr. Joost van
Amstel van Mynden
Juffr. van Mynden
Kerk van
Overlangbroek
>> 1600
Gebruiker
Wed. Hendrick Goes
Wed. Mendnck Goes
wed. Hendrick Goes
>> 1685
Eigenaar
de heer Van Zuylenburg
de heer Van Zuylenburg
Kerk van
Overlangbroek
> > 1685
Gebruiker
Jacob Vervoorn
.... (niet ingevuld)
.... (niet ingevuld)
N.B.: elders wordt duidelijk dat de heer Van Zuylenburgh ook wel de heer Van Doornenburg
genoemd wordt. De weduwe van Hendrick Goes is de weduwe Hendrick Cornelisz. Goes.
Kemp wijst vervolgens op een verpachting van 28 maart 1577 door Philippa
Uten Engh, weduwe van jonkheer Joost van Amstel van Mynden, aan Hendrik
Cornelisz. te Overlangbroek. Het betreft in totaal 40 morgen in vier percelen,
gelegen ten noorden en ten zuiden van de NH-kerk te Overlangbroek. Het
grootste perceel (23 morgen) betreft de door Hendrik Cornelisz. al gebruikte
hofstede 'Van der Massche', strekkende van de Langbroekerwetering tot aan de
Goyerwetering. Een ander perceel, groot drie morgen en van de kerk van Over-
langbroek is gelegen 'aen de hofstede van der Massche nae der kerkcke toe,
strekkende uit Langbroekerwetering aen Goyerwetering'^". Hier hebben we de
20. Algemeen Rijksarchief (ARA), Familiearchief Heereman van
Zu5
dwijk, nr 2821. De overige
twee percelen betreffen: 1 8 morgen met een boomgaard te Rijnwaards, strekkende uit de Lang-
broekerwetering aan de Landscheiding en 2 een kamp weiland van 6 morgen te Rijnwaards,
gelegen tegenover de kerk van Overlangbroek die de weduwe voordien zelf in gebruik had.
-ocr page 15-
15
Bemmelshofstede en de erin gelegen drie morgen van de kerk van Overlang-
broek! De akte sluit aan bij de gegevens in de tabel.
Voorwaar: wat een verrassing! De Bemmelshofstede moet identiek zijn met (een
groot deel) van de hofstede Van der Massche (ook wel Ten Masch genoemd). Ik
vermoed dat de in vermelding 4 genoemde twee in eikaars verlengde liggende
percelen ook deel van de verpachting hebben uitgemaakt. Dekker is van mening
dat het huis Ten Masch één van de, in de dertiende of vroege veertiende eeuw in
het Langbroekerweteringgebied gestichte, ontginningshuizen is. Uit zijn geogra-
fisch te noemen opsomming van die huizen valt op te maken dat Ten Masch
inderdaad iets ten noorden van het nu nog bestaande huis Zuilenburg moet
worden gesitueerd^'. Dus daar waar we ook de Bemmelshofstede vermoeden
(zie het kaartje). Dat de hofstede Ten Masch oud is, wordt bevestigd door Kemp.
Hij wijst erop dat in 1374 de onmondige Jan van Broechuysen Florensz. wordt
beleend met 27 morgen land en een hofstede te Overlangbroek die 'Wouters van
Damasch waren'^. Het komt in 1429 in handen van de familie Uten Engh".
Uit het Utrechtse kastelenboek blijkt dat die familie toen ook al het er naast
gelegen huis Zuilenburg in bezit had. Omstreeks 1616 is dit huis overgegaan in
handen van de aangetrouwde familie Van Amstel van Mynden. Gerrit van
Amstel van Mynden verkocht het in 1693 aan Cornelis van Weede. Hij is na
zijn overlijden in datzelfde jaar begraven te Doornenburg^*. Hij is ook diegene
die in het oudschildgeldregister van 1685 wordt aangeduid als de 'heer van
Zuylenburg of Doomenburg'. De cirkel is daarmee rond. De in vermelding nr. 2
genoemde Jacob van Amstel, heer van Doomenburg (te Bemmel in de Over-
Betuwe), die de Bemmelshofstede verkoopt, is zijn zoon^'.
21.     Zie noot 13, p. 277-278.
22.     RAU: Bisschoppelijk Archief nr. 109, xx f 20. Kemp wijst op een aantekening bij Booth (lange
hoekjes 438 en 815) waarin vrouwe Maria heer Jansdr. van Rynesse in 1371 wordt genoemd als
weduwe van de heer van Damssche, ridder. In 1381 worden als haar dochters genoemd: jfr
Catharina Janswijf van Slingelant en jfr. Angiese van Damassche.
23.     zie noot 13, p. 277. In 1408 is sprake van de hofstede Ten Massche.
24.     J.D.M. Bardet, Kastelenboek provincie Utrecht, 5e druk, Bussum, 1975, p. 352-354.
Interessant is dat in het wapen van het huis Zuilenburg drie 'bemmels', (gestileerde schaaktorens)
voorkomen.
25.     zie: De Nederlandsche Kasteelen en hun historie, 3 delen, Amsterdam, 1912-1915,
deel 2 p. 231-256, Kasteel Doornenburg te Bemmel. Later in de 18de eeuw zal dit kasteel in
handen komen van de famihe Van Bemmel (genoemd in vermelding 2) die ook in Bemmel
woonde.
-ocr page 16-
16
Het goed Ten Masch is van 1429 tot waarschijnlijk eveneens ca 1616 in bezit van
de Uten Enghs geweest. Daarna kwam het tot 1692/95 in bezit van de familie
van Amstel (van Mynden). Ergens in die tussentijd is het goed van naam
veranderd en Bemmelshofstede genoemd. Als brandende vraag blijft nu nog over:
Welke Van Bemmels worden toch bedoeld?
De Van Bemmels
Kemp acht het mogelijk dat de Bemmelshofstede zijn naam ontleend aan
waarschijnlijk veertiende-eeuwse eigenaren/gebruikers. In 1367 bijvoorbeeld is
Godevaert Claess van Bemmel landgenoot in Overlangbroek. Vreemd is dan
echter dat, zoals we hebben gezien, de hofstede in 1577 'Van der Massche' wordt
genoemd. Ik acht het meer waarschijnlijk dat de hofstede is vernoemd naar Van
Bemmels die na 1577 en voor 1692 de hofstede hebben bewoond en de gebrui-
kers ervan waren.
Terug naar de vermeldingen (nr. 4). In 1725 is bij het perceel van 4'/2 morgen
sprake van de erfgenamen van Elias van Bemmel en bij het perceel van bVi
morgen van de kinderen Thonis van Bemmel. Bij de koop van het perceel van
5'/2 morgen in 1693 (zie noot 6 - is sprake van de erfgenamen van Anthonis van
Bemmel. Hoogst waarschijnlijk - de verkoopakte is nog niet gevonden - zal bij
de koop in 1692/93 van het perceel van 4V2 morgen ook al wel sprake zijn
geweest van belending door de erfgenamen van Elias van Bemmel.
Thonis (gehuwd in 1650 en overleden vóór 1694) is de zoon van Eelgis van
Bemmel die voor het eerst in 1622 en voor het laatst in 1653 wordt genoemd^*.
26. Thonis Eelgis van Bemmel huwt 24-11-1630 als jm. wonende te Overlangbroek, NH te
Westbroek Jannetje Goyerts. Zijn vader Eelgis van Bemmel wordt al genoemd 20-7-1622
(in een notariële akte van 15-3-1623: GAU U012aOO3) en nog in 20-10-1633 (RAU Notarieel
Archief nr 2497). Uit een akte 7-11-1661 betreffende de erfgenamen van Maycken Corne-
lisdr van Bemmel
en Willem Jansz. de Witi, blijkt Eelgis van Bemmel naast de al genoemde
zoon Thonis in ieder geval de volgende dan nog levende kmderen te hebben (RAU: Dorpsge-
rechten nr 791 - 't Goy/Houten: Melchior, Maaijke, Dehana, Frans, Cornelis en Grietgen.
Melchior (Eelgis) huwt 18-4-1638 (dan van Langbroek) voor het gerecht Wijk bij Duurste-
de (WbD) Gerrigje Jacobs Vernooij. Hij huwt 12-6-1635 opnieuw (dan van WbD) voor het
gerecht WbD Cornelia Willems Cornehsdr van den Nijendijk. Maaijke (Eelgis) huwt 1-4-
1635 (dan wonende te Overlangbroek) voor het gerecht WbD Hermen Jacobs Vernooi).
* Deliana (Eelgis) huwt 10-1-1649 (dan wonende te Overlangbroek) voor het gerecht WbD
Willem Cornelisz van Bemmel. Zij huwt 8-11-1633 opnieuw (dan wonende te WbD)
NH te WbD Cornelis Adriaansen Vernooij. Frans wordt ook in 20-10-1633 genoemd als broer
van Dehana en Melchior (RAU: Notarieel archief nr 2497). Uit een verklaring van het gerecht
van Overlangbroek d.d. 28-6-1646 bhjkt dat Cornelis van Bemmel en Geertruyt Dirks hun
drie proclamaties hebben gehad (GA-Amersfoort: schaduw DTB nr 23). Uit de al genoemde akte
van 7-11-1661 blijkt Grietgen van Bemmel te zijn gehuwd met Cornelis Dircksen van de Wel.
■ia
-ocr page 17-
17
Deze Eelgis is mijns inziens identiek met de genoemde Elias. H« huisgeldregis-
ter van Overlangbroek over 1669/1670 meldt: 'Teunis van Bemmel of die daer
nu van is possesseur'. De desbetreffende persoon wordt aangeslagen voor zestien
gulden^. Vooralsnog ga ik e»* vanuit dat met de Bemmeb van de Bemmelshof-
stede déze familie Van Bemmel wordt bedoeld. Tegen de achtergrond van de
vermelding in het huisgeldregister over 1669/70 (en noot 25), vermoed ik dat de
familie tussen 1650 en 1670 is verhuisd naar Wijk bij Duurstede maar nog wel
land in Overlangbroek bezat/gebruikte. In de al genoemde monsterrollen van
dijkwachtplichtigen in Overlangbroek is rond 1700 een aantal malen sprake van
'De Bemmels tot Wijck'.
                                                          ,
Tot slot
Ik ben dit artikel met een paar simpele vragen begonnen. Waar in Overlang-
broek heeft de Bemmelshofstede gelegen? Wat is er van bekepd en ©m welke
Van Bemmels gaat het.^. Het 'waar' is afdoende en zelfs verrassend ('Ten
Massche!') beantvjioprd. Ook is er behoorlijk wat over de "hofstede zelf bekend
geworden, te beginnen in het jaar 1374. Doch de vraag om welke Van Bemmels
het nu eigenlijk gaat, maakt nader onderzoek nodig. De hofstede was indertijd
een Gaasbeeks leen. Een vluchtige bestudering van één van de in aanmerking
komende leenregisters heeft (nog) niets opgeleverd^. Ik hou u op de hoogte van
de wetenswaardigheden van iets dat anno 1992 een 'gewoon' stuk weiland annex
boomgaard is.
Mogelijk behoort ook Jantje Eelis tot het gezin (waarvan de moeder onbekend is). Op 20-5-
1655 huwt NH te Cothen, Jantje Eelis van Bemmel, met attestatie van Doorn, Dirck Eybertsz,
jm van Hervelt. Ai deze personen zijn in potentie te rekenen tot 'de erfgenamen van Elias van
Bemmel'. Met 'de kinderen van Thonis van Bemmel' worden in ieder geval Godert, Ellis en
Gerrigje
bedoeld.
(RAU: Dorpsgerechten nr 1677, 18-9-1700).
27.    zie noot 2.
28.     RAU: Leenhof nr 138 (1667-1700).                  -!.;#;
-ocr page 18-
18
De Houtense muts
Marian Conrads'
Al weer meer dan 15 jaar geleden raakte ik geïnteresseerd in kleding uit de
omgeving van Utrecht en wel speciaal van Houten, naar aanleiding van een
bijzondere foto, die ik in handen kreeg. In het dorpshuis werd een tentoonstel-
ling ingericht over bruidskleding, waaraan ik meewerkte. In dezelfde tijd was ik
betrokken bij de oprichting van de Nederlandse kostuumvereniging voor mode
en streekdracht. Er moest een folder verschijnen waarin beide kledingvormen
gecombineerd waren en deze foto was bij uitstek geschikt om hiervoor te
gebruiken.
Afb. 1: Huwelijksfoto uit 1906 (Marie van Woudenberg
(in hezit van de heer Picard, Houten).
___________________________________________________________                          ■..-- ^ ' ,..V...- -■■-.....
* Drs. M. Conrads is kunsthistorica te Houten (gespecialiseerd in de kostumgeschiedenis.
-ocr page 19-
19
Afb. 2 en 3: (UJtrecht of trekmuts, voor- en zijaanzicht.
Voor het ontstaan van deze foto (afb. 1), die ik mocht lenen van de heer Picard
uit Houten, had zich aan het begin van de eeuw een hele geschiedenis afgespeeld.
Een huwelijksfoto uit 1906
Het huwelijk van Marie van Woudenburg van boerderij Oud Wulven was niet
zonder meer tot stand gekomen. Zij wilde trouwen met een stadse jongen uit
Utrecht. Haar vader Jan van Woudenberg was hiermee niet ei^ gelukkig. Een
boerendochter hoorde toch immers met een boerenzoon in het huwelijk te
treden! Bovendien had dominee De Groot, die op het aantrekkelijke meisje
verliefd was geworden, tijdens zijn catechisatielessen, geen zin om het huwelijk
in te zegenen. Dus was ook hij tegen dit huwelijk! Het was dominee Briët uit de
stad, die zijn zegen over het huwelijk zou uitspreken.
Het interessante van deze foto is onder andere dat de bruid in het zwart is
gekleed, maar wel op stadse wijze gecombineerd met een witte sluier, de
bruidsmeisjes (zusjes van de bruidegom) in het wit met grote hoeden. Zij hebben
alle drie (naar modische, stadse gewoonte) een boeket in de handen. Er is
duidelijk een verschil te zien tussen de stadse Utrechtse familie en de Houtense
boerenfamilie.
De moeders van de bruid en de bruidegom dragen wel beiden een zwarte japon,
maar de moeder van de bruid heeft haar muts gecombineerd met het kapothoed-
je, terwijl de moeder van de bruidegom alleen een hoedje draagt en iets wufter is
door de jabot op de japon. Ook de oom en tante, evenals de vader van de bruid
-ocr page 20-
20
zijn duidelijk te herkennen op de foto. Mannen met zwarte boorden en zwarte
handschoenen en zeer onwennig een hoge hoed!
U kunt zich misschien nu wel voorstellen, dat het mij intrigeerde. Was hier in
Houten sprake van een speciale streekdracht? Was het dragen van die mutsen
met die duiveltjespunten hier al heel lang in gebruik en wanneer zag men dit
voor het laatst? Ik heb indertijd een vragenlijst opgesteld en ben bij verschillende
families in Houten, Tuil en 't Waal en Schalkwijk op bezoek geweest. Bovendien
heb ik telefonisch om informatie gevraagd. Zoals wel vaker gebeurt: alles is
blijven liggen, met het idee om er nog eens iets mee te doen.
Aangespoord door het telefoontje van mevrouw Van der Wiele heb ik het weer
te voorschijn gehaald. Ik heb indertijd met
toestemming van de families afdrukken van de ^^^^^B f^! \
foto's, die ik bijzonder vond, mogen maken,
zodat ik u nu iets kan laten zien. Hopelijk
komt hier nog een aanvulling op.
De Houtense muts
In de eerste plaats kreeg ik te horen dat de muts
bekend was geweest onder de naam trekmuts,
trechtmuts, neepjesmuts, boerenmuts of kanten-
muts. De muts werd voornamelijk door de
boerinnen in deze omgeving gedragen over een
zwart ondermutsje, een kalotje. Er gingen zelfs
verhalen, dat dat kapje altijd op het hoofd bleef
zitten en het haar nooit gewassen werd. Boven-
dien waren er twee soorten mutsen, een eenvou-
dige tulen voor alledag en een kanten muts voor
zon- en feestdagen. Ook tussen de kanten mut-
Afb. 4: Trouwfoto uit 1870
van Aaltje van Dijk.
sen waren wel verschillen: kant was erg duur!
Sommige mutsen waren alleen aan de rand van kant voorzien, het overige deel
bestond uit nopjestule. Ze konden ook van goedkoop kant, zogenaamd pieken-
kant gemaakt worden.
De muts is vanaf het begin van de negentiende eeuw gedragen. Een van de
oudste foto's (afb. 4) stamt uit 1870'. Op de foto is Aaltje van Dijk gekleed in
Volgens Henk Reinders is het een trouwfoto. Op 22 april 1870 trouwden Aartje W. van Dijk
(1851-1920) en de rijke Hervormde boer Ros L. Lokhorst (1841-1904) in de Hervormde kerk
van Bunnik. Zij gingen na hun trouwen op Zeisteroever onder Bunnik wonen en kregen 11
kinderen. Het echtpaar ligt begraven op de Algemene begraafplaats m Butmik.
-ocr page 21-
21
een voor het platteland modieuze japon. Daar-
onder werd een crinoline, een wijde hoepelrok,
gedragen.
Een trouwfoto (afb. 5) uit 1880 (Vleuten-De
Meern) toont een boerin in een tamelijk mo-
dieuze donkere japon, nu met een queue. Zij
draagt de kanten muts gecombineerd met een
kapothoedje. Op beide foto's staan de punten
van de mutsen omhoog op de slapen in tegen-
stelling tot de afbeeldingen van latere mutsen,
zoals bijvoorbeeld op de schitterende Jugendstil-
foto's (afb. 6 en 7) uit het einde van de negen-
tiende eeuw. De man heeft zelfs een modieus
wit boordje en de vrouw de grote kopmouwen,
die ca 1895 in de mode waren.
Afb. 5; trouwfoto uit Vleuten,
1880.
Het maken en wassen van de muts
Het maken en wassen was een heel speciaal werkje. Ik ben indertijd bij de 92-
jarige mevrouw Van Mourik in Schalkwijk geweest. Zij waste al mutsen vanaf
haar vijftiende jaar! De prijs van het wassen lag tussen de vijf en acht cent en zij
waste er 100 in een week. Voor de minder weigestelden deed zij het ook wel
voor niets. Het wassen was zeer arbeidsintensief. Haar werkwijze was als volgt:
^■^«.» g^W
afb. 6 en 7
^^^^hhI^JIESr
twee
H|^BK^^KI'
foto's
uit ca 1895
l-H, SERRE V; UTKEGHT,
-ocr page 22-
22
1.     de bandjes er uit halen
2.     in sodawater le^en                                                                          -
3.     wassen in groene zeep
4.     een nacht laten liggen in sop van groene zeep
5.     's ochtends er uit halen en op het gras laten bleken
6.     uitspoelen in een beetje chloor
7.     ophangen
8.     drogen                                                                                                >
9.     door stijfsel halen                   .                                                             ,\
10.   drogen                                                                                                 '\
11.   nakijken en inspecteren op losse naadjes
12.   weer ophangen en drogen
13.   bovenkant nog eens stijven
14.   dan plooitjes erin maken tussen een machine met twee koperen rollen.
Volgens haar werden in Schalkwijk ook mutsen gewassen door Driek van de
Ven; in Tuil en 't Waal door Driek Slieger en in Houten door Jansje van Hal
van de Tielandweg.
Mevrouw van Maurik, die de muts overigens zelf nooit gedragen heeft, maakte
ook mutsen en kocht kant in de Twijnstraat te Utrecht. De prijs van een muts
varieerde tussen de 40 of 45 gulden, afhankelijk van de kwaliteit van de kant.
Volgens haar werden de mutsen zeker tot 1918 nog wel door bruiden opgezet,
hoewel in die tijd veel jonge meisjes er niet veel meer voor voelden. De muts
werd gezien in de hele provincie Utrecht, in de stad bij hoveniersvrouwen op de
Abstederdijk. In Schalkwijk is ze het laatste gedragen door opoe van Dijk, die in
1959 overleed, in Werkhoven door mevr. Flbertsen tot 1953. Ook de moeder
van mevrouw van Vliet uit Tuil en 't Waal heeft de muts tot 1953 op gehad. Zij
is nog in het bezit van een bidprent van haar moeder, waarop deze de muts
draagt. Er waren wel kleine plaatselijke verschillen in de afstanden tussen de
twee puntjes op het hoofd. Rouwmutsen, die tussen de twee of drie gulden
kostten, waren voorzien van een speld met een zwart knopje. Later zijn tijdens
verkleedpartijen veel van deze mutsen vernietigd. Circa 1900 werden de mutsen
op zx>n- en feestdagen gecombineerd met een kapothoedje. De kapothoedjes
werden gekocht bij Van Deventers Damesmode in Utrecht.
Het huwelijk                                                            '
Een uitzet bestond in die tijd uit een kapothoedje, een aantal zwarte omslagdoe-
ken, twee kanten mutsen, witte gebreide kousen, een doodshemd en een paar
(rouw)beursjes. Geld speelde een belangrijke rol bij het sluiten van een huwelijk:
-ocr page 23-
23
AJb. 8: Tuil en 't Waal.
dat gold voor katholieken en protestanten. Bovendien kon een boerenzoon het
best met een boerendochter trouwen. Boeren hadden in de negentiende eeuw
veel land gekocht van verarmde adel. Er bestond een verschil tussen kleiboeren
en zandboeren: de kleiboeren waren het rijkste en stonden op zondag apart bij
de kerk. Het was van belang of je twintig of tien koeien bezat of gewoon
arbeider was. Eveneens maakte het veel uit of de boerderij eigen bezit was of
gepacht. Wel werden ook de boerinnen van een gepachte boerderij verplicht om
de muts te dragen. Er wordt gezegd dat een boerderij niet verpacht werd als een
boerin dit niet wilde. Na 1945 is er een grote verandering gekomen in dit
verschil in rangen en standen.
Een duur huwelijksfeest kon indertijd bestaan uit twintig koetsen, met het
bruidspaar in een tilbury en er werd royaal bruidsuikers (in speciale zakjes)
gestrooid. De bruid speldde al haar sieraden op. Er was wel duidelijk een
verschil tussen de katholieken en de protestanten. De protestanten hadden iets
minder vertoon en droegen meestal een medaillon en een horloge in een zakje.
-ocr page 24-
24
De katholieken waren altijd herkenbaar aan een kruis. Houten was oorspronke-
lijk een grotendeels katholiek dorp, in 1795 was 2/3 katholiek en 1/3 protestant.
Rijke boerendochters kregen hun juwelen op elf-jarige leeftijd als ze aangenomen
werden, maar na de oorlog zijn veel van de kettingen, horloges, medaillons en
kruisen verdeeld onder de dochters.
Bruiden op het platteland trouwden meestal in een zwarte jajx)n, maar ook in de
stad werd door de burgerij in de negentiende eeuw veel getrouwd in het zwart.
Dit was immers praktisch: je was dan direct in het bezit van een nette zondagse
jurk. Uit Houten kennen we nog een voorbeeld uit Tuil en 't Waal in 1918. De
bruid draagt geen muts meer en haar moeder is de enige met een kanten muts.
Deze omgeving was vrij conservatief: tot de tweede wereldoorlog werd nog veel
in het zwart getrouwd, hoewel de meeste boerendochters vanaf de jaren twintig
aan een lichtere jurk of zelfs een witte trouwjurk de voorkeur gingen geven.
>"       H.
ViT
Afh. 9: Familiefoto uit 1923.
-ocr page 25-
3&
De rouw         t                 .          ■■.          , vs>,»;' •          ;'• JiU-:- ^t~'i.\ttK i',A Ürf Vu-I «««Wf
Denkend aan het rijmpje: 'rouwen en trouwen', of 'trouwen en rouwen', een
paar opmerkingen over rouwkleding.
Volgens de traditie was men twee jaar in de rouw na het overlijden van ouders
of echtgenoot, een jaar tot zes weken voor broers en zusters. Tot ca 25 jaar
geleden werd door de man een zwarte sjerp om de hoed gedragen, een rouwdas
en een witte rouwzakdoek met zwarte nopjes. Bij het vertrek van het sterfhuis
werd de sjerp, die om de hoed gerold was, losgemaakt en over de schouders
gelegd. De buren, acht tot zes dragers, droegen de overledene. Het aanzeggen van
huis aan huis werd 'overluiden' genoemd.
Twee familiefoto's: 1900 en 1923
Wat de mannenkleding betreft, kimnen we een blik slaan op deze familie in
Schalkwijk. In de eerste plaats een foto uit 1923 (afb. 9): de zwart hoge pet
wordt hier door de grootvader in de hand gehouden, hij draagt nog steeds een
Afb. 10: Dezelfde familie als op foto 9, maar nu in 1900.
-ocr page 26-
26
zwarte bef bij het zwarte pak, maar de zoons dragen nu alleen een wit boord en
de platte pet van de jaren twintig. Eén zelfs een zeer modieuze deukhoed! Een
terugblik naar..dezelfde familie in 1900: de grootvader met zijn jonge gezin:
hetzelfde zwarte pak en zwarte pet met nog vrij hoge bol, zijn zoontje met pet
met iets lagere bol. De moeder heeft de kanten muts op het hoofd. Vergeleken
met de foto uit 1923 staan de punten van de muts hier meer recht op de slapen.
A/h. 11: De Bilt, 1900.
Tot slot ziet u een mooie staatsiefoto uit 1900 van de grootouders uit De Bilt
van de Houtense mevrouw Van Haaren-De Bree: de grootmoeder draagt
sieraden, kruis en kanten muts, de grootvader het zwarte pak met boord. De
muts kon dus wel met recht de (U)trechtse muts of trechtmuts genoemd
worden.
Maar ging zij ook vanuit De Bilt naar Houten om haar muts te laten wassen?
-ocr page 27-
27
Opgraving van een steenoven
te Tuil en 't Waal nabij de Lek
Hein van den Hoogen, Frans Landzaat en Noël Staakman*
Het is niet de eerste keer dat in het Kromme Rijngebied een steenoven is
opgegraven. In 1970 werd door de Archeologische Werkgroep Tussen Rijn en
Lek' onder leiding van de heer L.M.J. de Keijzer een steenoven opgegraven bij
het dorpje 't Goy, die goed was te reconstrueren. Deze dateert van de veertiende
eeuw en is gebruikt voor de bouw van het kasteel van de Heren van Goye. Het
steenformaat van deze oven was 29/29*72 x 13 Va x 7/7V2 cm. Bij de bouw ervan
werd geen kalkmortel gebruikt. De stenen werden met klei ertussen op elkaar
'gemetseld'. De afmeting van de oven bedroeg (tussen de kolommen gemeten):
4,65 X 9,91 meter. De oven telde zeven stookkanalen. Er werd hout of turf
gestookt. Per seizoen werd er vijf keer gebakken. Vaak ging het mis door slecht
weer of andere ongunstige omstandigheden. Recent is in Tuil en 't Waal weer
een steenoven teruggevonden, waarvan wij hier verslag doen.
De steenoven te Tuil en 't Waal
Het terrein waar de oven zich bevindt (zie het kaartje, afb. 1), gaat verdwijnen
voor de aanleg van een enorme recreatiepias. Na toestemming te hebben verkre-
gen van de eigenaar en de provinciaal archeoloog, werd het archeologisch
onderzoek uitgevoerd in de maanden juli, augustus en september 1991 en april
en mei 1992 door de Archeologische Werkgroep Schalkwijk (met ondersteuning
van de heren L.M.J. de Keijzer, B. van Houwen en H. Remmelink uit Houten).
De heer W.J. Uyttewaal, die dit perceel pacht van de ridderlijke Duitse orde
balije van Utrecht, maakte ons attent op de plaats. In vroeger jaren had hij daar
veel steenpuin weggehaald. Na het nemen van proefboringen om de exacte plaats
van de oven vast te leggen, werd een graafmachine ingehuurd om de bovenste
laag aarde weg te halen. Al snel kwamen de funderingsresten van de oven boven
en kon met de hand verder gewerkt worden. Van een gedeelte van de oven was
Ge auteurs zijn leden van de Werkgroep Archeologie en Historie van Schalkwijk, p.a. Biester-
laan 39, 3998 KH Schalkwijk.
-ocr page 28-
28
Ajb. 1: De pijl wijst de plaats aan van de opgegraven steenoven.
-ocr page 29-
29
MUUR 6
fimnA
Afb. 2: Plattegrond van de funderingsresten.
niets meer terug te vinden doordat in voorgaande jaren een brede sloot is
gegraven in de noord-westhoek. Een ander gedeelte is waarschijnlijk verdwenen
tijdens het egaliseren van het terrein. Gelukkig bleven er voldoende resten over
om een behoorlijke reconstructie te maken. Tijdens de verdere graafwerkzaamhe-
den troffen we de restanten aan van twee haaks op elkaar staande muren die
bijna een meter dik waren (zie schetsje, afb. 2). De muur die evenwijdig lag aan
muur A is verdwenen bij het graven van de sloot. Toch geven de funderingsres-
ten ons een goede mogelijkheid een beeld te krijgen van het geheel.
Reconstructie
De U-vormige oven had een afmeting van circa 16 x 12 meter. Dit type wordt
wel Waalsteenoven genoemd; in onze streken ook Utrechtse steenoven geheten
(zie afb. 3 en 4).
In het binnenste gedeelte van de steenoven troffen wij negen stookkanalen aan.
Muur A heeft waarschijnlijk negen stookmonden gehad, maar slechts vier
daarvan hebben wij nog aangetroffen. De overige vijf zijn verdwenen bij het
-ocr page 30-
30
Afb. 3: Brandende veldoven bij de Goorse berg in Markelo (ca 1920).
Uit: B. Jansen, Van lichelwerk naar steenfabriek. Stichting Historie der Techniek,
's-Gravenhage, z.j.
egaliseren van het terrein. Tussen de stookkanalen was steeds een hardgebakken
kleilaag te vinden van circa 1,20 meter breed. Bij het blootleggen van de stook-
kanalen werden in de ingangen vloertjes aangetroffen. Twee stookkanalen
werden volledig tot op de bodem uitgegraven. Door de andere stookkanalen
werd een coupe uitgezet, waarvan de profielen getekend zijn. Opvallend was dat
alle stookkanalen gevuld waren met puin. De stenen die er uit kwamen waren
vrij klein. Dit waren waarschijnlijk de resten van de stenen overkluizingen (soort
tongewelf) die over de stookkanalen heen gebouwd waren.
De gedroogde stenen werden op zodanige wijze in de oven gestapeld dat de
stookkanalen vrijbleven om gevuld te worden met turf of hout. Er is van andere
-ocr page 31-
31
Afb. 4: Schematische tekening van een (lege) steenoven. Bron als a/b. 3.
ovens bekend dat zij volgezet ongeveer 100.000 stenen konden bevatten'. De
bovenzijde en de voorzijde werden dichtgestapeld met stenen en een laag zand
werd als isolatie aangebracht. In de bovenzijde werden schoorsteentjes uitge-
spaard.
De temperatuur die bereikt werd tijdens het bakken zal rond de 1100°C zijn
geweest. De oven werd ongeveer zes weken gestookt. De kwaliteit van de
gebakken stenen varieerde sterk, van hardgebakken klinker tot zachte afvalste-
nen. In veel stenen zat aan de bovenzijde een randje dat afkomstig is van de
vorm waarin de steen gemaakt werd.
Datering?                                                 .;=... 4>
Het steenformaat dat we aantroffen was gemiddeld 26 x 12 x 6 cm. De vuistregel
'hoe groter de steen, des te ouder', die vaak gehanteerd wordt, geeft geen nadere
datering. Zelfs mevrouw Hollestelle^, een expert op het gebied van steenovens,
waagde zich niet aan een datering.
Archiefonderzoek dat tot nu toe gedaan is, leverde op dit punt niets op. Een
akte van 14 december 1619 vermeldt dat ene Wouter Gerrits een oven bezat in
Hagestein. Hem werd verboden nog langer steenpuin in de rivier uit te kruien.
Of dit slaat op onze steenoven is onbekend, daar er veel meer steenovens in de
uiterwaarden langs de rivier gelegen hebben.
1.       F.H. Landzaat, 'Steen- en pannebakkerijen langs de Vecht' in: Jaarboekje van het
oudheidkundig genootschap Nifterlake, 1986, p. 13-24.
2.      J. Hollestelle, De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560, (disserta-
tie). Assen, 1961.
-ocr page 32-
32
Afb. 5: Foto gemaakt tijdens de opgraving.
Ook het vondstmateriaal geeft ons nauwelijks aanwijzingen voor een datering.
Het weinige materiaal dat gevonden is, bestaat uit losse fragmenten van gegla-
zuurd aardewerk (rood en groen), glasscherfjes en enkele botten.
We vermoeden echter dat het gaat om een zeventiende-eeuwse steenoven. Tussen
en onder een puinlaag naast de buitenmuur werden namelijk zeventiende-eeuwse
pijpfragmenten gevonden.
Het archeologisch onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. We hopen dat
wanneer de ontzanding van het gebied gaat beginnen, er overblijfselen gevonden
zullen worden van de houten bijgebouwen die er zeker ook gestaan hebben.
■i Mfil\ ïA'S-i'-eiiK'
-ocr page 33-
33
recensie
L.B. Wevers, Heemstede, architectonisch onderzoek van een zeventiende eeuwse
buitenplaats in de provincie Utrecht,
Werkgroep Restauratie, Postbus 3106, 2601
DC Delft, ƒ 89,50, ISBN 90-72485-04-1.
Onlangs verscheen in de serie Monografieën van de Werkgroep Restauratie van
de Technische Universiteit Delft het twaalfde deel in deze reeks, het architecto-
nisch onderzoek van de zeventiende-eeuwse buitenplaats Heemstede te Houten.
Binnen het kader van een afstudeerproject heeft de auteur een minitieus onder-
zoek verricht naar de bouw- en bewoningsgeschiedenis van het huis Heemstede
alsmede de daarin aangebrachte interieurs en de eens zo vermaarde tuinaanleg.
Het huis Heemstede te Houten dateert uit 1645 en is de opvolger van een
middeleeuws kasteel Heemstede dat werd gebouwd tussen 1392 en 1404; in een
akte uit 1404 werd het huis voor het eerst als zodanig vermeld. Toen Roeland
Roghman in 1647 het huis Heemstede tekende was het reeds tot een ruïne
vervallen die kort daarna werd gesloopt.
In 1645 werd een aanvang gemaakt met de bouw van een nieuw huis Heemstede
dat ca 1000 meter noordelijker werd gesitueerd. Dit nieuwe huis Heemstede
werd éën van de meest sprekende voorbeelden van een nieuwe bouwstijl, de
zogenaamde pseudo-centraalbouw, waarin een groep buitenhuizen in het midden
van de zeventiende eeuw werd gebouwd, respectievelijk verbouwd.
De auteur heeft een diepgaand onderzoek gedaan naar de architectuurstromingen
die het ontwerp van het huis Heemstede hebben beïnvloed en de overeenkom-
sten die de verschijningsvorm van het huis vertoont met andere huizen uit die
tijd zoals Drakensteyn te lage Vuursche en Zuilenstein te Leersum. Het onder-
zoek resulteert in de voorzichtige conclusie dat Ghysbert Thöniszoon van
Vianen de bouwmeester van het huis Heemstede moet zijn geweest.
Daarnaast gaat de auteur in op de interieurs en de tuinaanleg van Heemstede die
in de periode 1680-1695 ten tijde van de toenmalige eigenaar Diderick van
Velthuysen hun beslag kregen. Deze interieurs en de tuinaanleg kunnen aan
Daniël Marot worden toegeschreven.
Vanaf 1720 ging het bergafwaarts met het eens zo vermaarde Heemstede, het
huis werd herhaaldelijk van de hand gedaan. In 1905 werd het huis gerestaureerd
en vervolgens nogmaals in 1973.
Op 10 januari 1987 werd het huis door brand zwaar beschadigd, het niet-
verzekerde pand werd vervolgens aan een project-ontwikkelaar verkocht die
plannen heeft om het exterieur van het huis te restaureren en op te nemen in
-ocr page 34-
34
een nieuw te ontwikkelen congrescentrum met hotelaccommodatie.
De restauratieplannen zijn nog steeds niet van de grond gekomen, na verloop
van ca vier jaar is het huis, in afwachting van nieuwe ontwikkelingen, van een
noodkap voorzien.
De zeer volledige studie is tweetalig opgesteld, de linkerhelft van de pagina in
het nederlands, de rechterhelft van de pagina in de engelse taal.
Peter de Wit,
Odijk.
/
r-ï>«t ) - ,^ -,«..
-ocr page 35-
35
Tentoonstelling archeologische vondsten van Zorgvliet
Op acht juli is in het gemeentehuis van Houten een tentoonstelling geopend van
archeologische vondsten van Zorgvliet. In de jaren 1985-1987 heeft de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een opgraving verricht in het
uitbreidingsplan Tiellandt, ten zuidwesten van de oude dorpskern Houten. Bij
dit onderzoek werden funderingen gevonden van een gebouw. Uit archiefonder-
zoek bleek dat het de funderingen waren van een achttiende-eeuws landhuis. Het
huis werd bewoond door de Schout van Houten en 't Goy, Jasper van Lijnden.
In 1796 werd het huis verkocht onder de naam 'Zorgvliet'. In 1821 werd het
toenmalige Zorgvliet afgebroken.
Aan de zuidzijde van de funderingen werden muurresten gevonden van een
gebouw dat in het begin van de zestiende eeuw in vlammen was opgegaan. De
blootgelegde muurresten waren afgedekt met een dikke brandlaag. Van dit
gebouw liggen de funderingen grotendeels onder de geluidswal. Opgraving was
dus onmogelijk. Nadat door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemon-
derzoek (ROB) de funderingen waren opgegraven, kreeg de archeologische
werkgroep van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' toestemming de
opgravingen voort te zetten. Gedurende dezelfde periode (1987-1988) heeft de
werkgroep het vondstmateriaal beschreven.
Veel van het door de werkgroep gevonden materiaal is afkomstig uit een
verdiept gedeelte in het opgravingsvlak. Vermoedelijk was dit een sloot, horende
bij de in de zestiende eeuw afgebrande woning, later, ongeveer in de periode
1650-1750 is deze sloot door de bewoners van 'Zorgvliet' als stortplaats voor
huisafval gebruikt. Naast het alledaagse volksaardewerk zijn hierin luxere
aardewerksoorten, zoals delftsblauw en porselein gevonden. Verder zijn diverse
soorten drinkglazen, wijnflessen, leer, pijpekoppen en ijzeren voorwerpen
gevonden. Het geheel geeft een aardig beeld van wat de welgestelde burger in die
tijd aan huishoudelijke voorwerpen bezat.
Het vondstmateriaal is door de werkgroep genummerd, getekend en beschreven
en deels gerestaureerd. De vondsten werden vervolgens ondergebracht bij de
gemeentelijke oudheidkundige verzameling. Een selectie hieruit is in het gemeen-
tehuis tentoongesteld. U kunt de tentoonstelling tot medio oktober bekijken op
werkdagen tussen 9.00 en 12.00 uur en tussen 14.00 en 16.30 uur.
-ocr page 36-
36
jaargang 26
nummer 3 september 1992
Inhoud van dit nummer:
Slichting RAAP
(jcofysisch onderzoek op het terrein van het
voormaHgc kasteel Schalkwijk 1
A.A.B, van Bcmmcl
J)e Bcmmelshofstede in Overlangbroek 7
Marian ('onrads
De Iloutense muts 18
I lein van den Hoogen,
Opgraving van een steenoven
I'Vans Landzaat en
te Tuil en 't Waal nabij de Lek 27
Noël Staakman
recensie
33
aankondiging
35
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; M.A. van der l'.erden-
Vonk, Wijk bij Duurslede; L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
F.releden: A. Oraafhuis, Utrecht en C}. de Nic, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. I'.erden).
Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek':
LLJ.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NX. Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 Rl' Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, levens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ35 per jaar (studenten en scnolieren: ƒ20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring "Pussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaan van de provincie IJlrccht door Bernard de
Roij; uitgegeven hij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.