-ocr page 1-
'S 0(/t ^^-Lf
Begraven in het verleden
Henk Reinders*
Het oudste graf in onze streek dat nog intact is, dateert van 1747. Het ligt op de
begraafplaats van de broedergemeente in Zeist. Er zijn mogelijk oudere graven te
vinden rond de oude (Hervormde) kerken, maar bij deze graven is meestal de
steen verdwenen of de steen is wel bewaard, maar er ligt niemand meer onder.
Dit overzicht gaat dan ook niet verder terug dan de achttiende eeuw. In die tijd,
de periode van de Republiek, waren er in de Kromme-Rijnstreek drie geloofsge-
meenschappen die zich met begraven bezighielden.
Allereerst was er de Gereformeerde (-Hervormde) kerk, die gebruik maakte van
alle officiële kerkgebouwen. Omdat de Gereformeerde kerk (gebouw en gods-
dienst) een openbaar karakter had, haast een staatsgodsdienst was, werd in
principe niemand een Gereformeerde begrafenis of graf in en om de kerk
geweigerd. De overheid gaf naast de Hervormde kerk vrijwel nooit toestemming
voor een eigen begraafplaats, met name aan de Katholieken niet. Begraven
gebeurde dus hoofdzakelijk in en om Gereformeerde kerken.
Begraven in de Hervormde kerk was geen sacrament; een begrafenis hoefde dus
niet noodzakelijkerwijs door een predikant te geschieden, al was dit wel gebruik.
Ten tweede was er de Katholieke kerk. Deze kerk was veruit de grootste
gebleven, maar had geen officiële status. Overal in het Kromme-Rijngebied
waren in de achttiende eeuw schuilkerken te vinden. Deze werden getolereerd
zodat er een plechtige uitvaart kon worden gevierd. Ook in de Katholieke kerk
is begraven geen sacrament, de ziekenzalving of het laatste oliesel, (in de volks-
mond: bedienen), wel. Wel stelde men er prijs op om in gewijde aarde te
worden begraven. Alleen bepaalde groepen zoals zelfmoordenaars werd dat
voorrecht ontzegd. Begraven rond of in de schuilkerken was echter niet toege-
staan. Alle Katholieken moesten worden begraven in en om de Gereformeerde
kerken. De (Gereformeerde) overheid had dit gebod ingesteld, enerzijds vanwege
de rechten die voor het begraven werden geheven, anderzijds om de Katholieke
bevolking te laten voelen dat hun geloof ondergeschikt werd geacht aan het
Gereformeerde. Feitelijk was dit geen probleem. Alle oude begraafplaatsen in en
. mr drs H. Reinders (1956) studeerde geschiedenis en rechten te Utrecht. Hij woont in Bunnik.
-ocr page 2-
om de dorpskerken waren vanouds Katholieke begraafplaatsen geweest. Deze
waren destijds voor de Katholieke eredienst gewijd en nooit ontwijd. Het feit
dat de kerken voor een andere godsdienst werd gebruikt, maakte ze niet
ongeschikt als Katholieke begraafplaats.
Ten derde waren er de godsdiensten die wel toestemming hadden gekregen voor
een eigen begraafplaats. Dit betrof vooral de joden. Vanwege een uiterst letterlij-
ke interpretatie van de Tora, het oude testament, hechtte de joodse gemeenschap
erg aan een eigen begraafplaats waar de graven tot de jongste dag konden blijven
rusten. In ons gebied had alleen Wijk een joodse begraafplaats. In Zeist had de
Hernhuttergemeenschap toestemming gekregen een eigen begraafplaats te
stichten. Ook hier wordt niet geruimd. Alle graven sinds 1747 zijn er nog intact.
Een groot aantal leden van onze kring bracht er in september 1992 een bezoek
aan.
In de achttiende eeuw kende men verschillende 'klassen' van begraven. In de
plaatsen bestonden verschillende soorten graven: de kelders, koopgraven,
huurgraven en tenslotte de graven op het kerkhof.
De kelders waren alleen voor de zeer rijken te betalen. Vaak was het bezit van
een grafkelder in de kerk, net als van de herenbank, gekoppeld aan heerlijke
rechten of de eigendom van een kasteel of buitenhuis. In Bunnik bijvoorbeeld,
hadden Rijnauwen en Amelisweerd eigen kelders, in Werkhoven Beverweerd en
in Cothen Rijnestein, in Langbroek een aantal huizen zoals Sandenbui^ en in
Schalkwijk de Van der Capellens. Vaak zien we dat bij de eigendomsoverdracht
van een heerlijkheid of landgoed, de kelder apart beschreven wordt. Kelders
waren altijd koopgraven. Ze werden gereserveerd voor leden van de eigen
familie, maar het kwam ook wel eens voor dat een dienstbode die de familie
vele tientallen had gediend, als posthuum blijk van waardering in de familiekel-
der werd bijgezet. Kelders waren vanouds te vinden onder het koor van de kerk,
waar de priester destijds de mis gecelebreerd had. Het waren vaak zeer grote
ruimtes, 6 of 8 kisten was de norm, maar kelders voor 12, 16 of 24 kisten waren
geen uitzondering. Zeer groot is bijvoorbeeld de kelder van de familie Van
Oranje-Nassau in Delft. De kisten werden meestal voorzien van een koperen of
loden plaat, waar de naam van de overledene op werd vermeld. Ze werden op
elkaar gestapeld of in speciale nissen geborgen.
Toch raakten de kelders op den duur vol. Dan werden de resten uit de oudste
kisten gehaald en met de naamplaat in een kleinere kist, verzamelkist of onder
de bodem van de kelder begraven. De kelders zijn vaak gedekt met een fraai
gebeitelde steen van grote afmetingen (2x3 meter is geen uitzondering) die als
-ocr page 3-
toegangsdeur voor de kelder dienst doet. Hierop staat soms alleen de naam van
het landgoed of kasteel (Rijnauwen), maar soms is deze fraai bewerkt (de
Utenhoven-steen in Bimnik) of staat er een heel fraai monument boven de
kelder, zoals dat van Balthasar de Leeuw, de heer van Schalkwijk, in de Her-
vormde kerk van Schalkwijk of dat van Diderick van Velthuijsen, de heer van
Heemstede, in de Pleinkerk te Houten. In de zeventiende en achttiende eeuw
was het bovendien gebruik dat de wapenschilden van overledenen boven him
graven in de kerk werden opgehangen. Op oude schilderijen van Saenredam zijn
ze nog te zien. Dit was vooral in zwang in de steden, maar ook op het platte-
land kwam het wel voor. Voor zover het in onze streek is gebeurd, hebben ze in
ieder geval de Franse revolutie niet overleefd.
De gegoeden in de dorpen (boeren, middenstanders) hadden meestal vanouds
eigen graven in de kerk. Deze lagen in het schip en -indien aanwezig- in de
zijbeuken en de dwarsschepen. De graven waren gedolven tussen de fundamen-
ten van de kerk. Meestal konden er drie graven onder elkaar worden gedolven.
Mensen met een grote familie hadden soms meerdere graven naast elkaar in
eigendom. Soms waren de graven voorzien van fraaie of eenvoudige stenen, vaak
ook stond er alleen een nummer op. Veel Hervormde families hadden de
gewoonte om op de graven van de voorouders de kerkdienst bij te wonen.
Graven in de kerk waren handelswaar. Je kon ze kopen van de kerk of een
andere eigenaar en later weer verkopen. Na verloop van tijd (minimaal 10,
meestal 15-30 jaar) werden de graven geruimd. Afhankelijk van de wensen van
de eigenaar konden de restanten dan dieper in de grond worden begraven of via
het knekelhuis naar de knekelput worden gebracht. Als de knekelput vol was,
wilde een onbetrouwbare koster die het niet zo nauw nam met de leer rond de
opstanding op de jongste dag, de botten nog wel eens stiekum aan de industrie
verkopen (lijn, beenwit etc.)
Wie geen eigen graf kon kopen of dat niet wilde omdat hij toch weer zou
'verhuizen', liet zijn doden begraven in een huurgraf in de kerk. De kerken
verkochten een aantal graven niet, om deze te kimnen verhuren. Hier werd 'op
het rijtje' begraven. Men lag er met één of twee onbekenden die toevallig na
elkaar waren doodgegaan bij elkaar en na verloop van 10-15 jaar werd het graf
geruimd en verdween men in de knekelput.
De laatste manier van begraven was op het kerkhof. Dit was het minst populair
en daarom ook het goedkoopste. Meestal gold het als een schande als men op
het kerkhof werd begraven. Hier kwamen vooral de bedeelden terecht, die op
-ocr page 4-
rekening van het armbestuur werden begraven. Het was ook de plek waar
mensen werden begraven waarvan men de identiteit niet had kiuinen achterha-
len. En dat waren er nogal wat. In de achttiende eeuw wemelde het van de
rondreizende bedelaars, kramers, muzikanten en dieven die geen vaste woon- of
verblijfplaats hadden en die bovendien geen papieren hadden waaruit bleek wie
ze waren en waar ze thuishoorden. Als zo iemand dood werd aangetroffen, dan
kwam hij ook op het kerishof terecht Vaak was er op het kerkhof vanouds een
hoekje waar de aarde niet gewijd was. Hier werden de zelfmoordenaars begra-
ven.
Arbeiders waren vaak hun hele leven aan het sparen voor hun begrafenis. Met
losse centen en halfjes werd een paar gulden opgespaard en dat kon net het
verschil uitmaken tussen het kerkhof of een huurgraf in de kerk. En men had er
heel wat voor over om de schande van een begrafenis op het kerkhof te vermij-
den! Aan het einde van de achttiende eeuw kwamen er mensen die begraven in
de kerk om medische redenen afwezen, zoals de dorpsdokter. Deze mensen
kozen bewust voor een begrafenis op het kerkhof. Veel waren het er echter niet.
Vaak is er een relatie tussen het soort graf dat men kreeg en de manier waarop
men begraven werd. Het meest duiu- was 'gesonken'. Deze manier van begraven,
die in de stad Utrecht onder de rijken heel populair was, kwam op het platte-
land niet zoveel voor. Het was een soort fakkeloptocht bij avond, waarbij de
begrafenis 's avonds plaatsvond. Dit was verboden omdat men door een begrafe-
nis in het donker bijvoorbeeld de sporen van een misdrijf kon uitwissen.
Daarom stond er op avondlijke begrafenissen een boete. Veel rijken betaalden
die boete graag vanwege de bijzondere sfeer die uitging van een begrafenis bij
fakkellicht. Er is vaak een relatie te ontdekken tussen 'gesonken' en bijzetting in
een kelder.
De dorpselite van boeren en rijke middenstanders werd meestal met alle pracht
en praal begraven die de kerk te bieden had. Soms huurde men koetsen of
werden boerenwagens omhangen met zwart laken. Dit laken werd -als men rijk
genoeg was- daarna gescheurd als teken van rouw. Meestal was men zo praktisch
om het niet weg te gooien, maar het te schenken aan een weeshuis. Daarom
waren de pakjes van weeskinderen in die tijd ook bijna altijd zwart. Vaak werd
op het laken al aangegeven hoe het moest worden gescheurd om er daarna nog
nette pakjes van te kunnen maken. Er werd een kist van dik eikenhout met
koperbeslag besteld en men koos voor een flink aantal betaalde dragers, huurde
de baar van de kerk en liet die bedekken met het dure kleed. De familie kwam
naar de kerk met koetsen, terwijl er bedienden met fakkels langs de weg
stonden.
-ocr page 5-
Was men Katholiek, dan werd er een hoogmis voor de overledene gehouden met
drie heren, dat wil zeggen: drie priesters. Geen enkel dorp had drie priesters
(hooguit twee: de pastoor en de kapelaan) zodat er ook uit een omliggende
parochie een extra priester moest komen en dat was duur. Steenrijke Katholieke
families lieten zich door de bisschop begraven, maar in de achttiende eeuw, toen
Nederland geen eigen bisschoppen had, was het (stiekum) laten overkomen van
een buitenlandse bisschop onbetaalbaar. Na afloop van de begrafenis werd er
voor de familie een uitgebreide maaltijd aangericht waar de jenever rijkelijk
vloeide en op gezette tijden na het overlijden werden er ziele-missen gelezen
voor de overledene. Zo'n begrafenis kostte een vermogen, soms wel een jaarin-
komen. Door een paar begrafenissen achter elkaar kon een rijke boerenfamilie
aan de bedelstaf raken!
Li Hervormde kring werden de zaken aanmerkelijk soberder aangepakt. Het
uiterlijke vertoon dat het rijke roomse leven kenmerkte, was hier taboe. Dat wil
niet zeggen dat ze veel goedkoper uit waren. Wat een Katholiek uitgaf aan ziele-
missen, gebruikte een Hervormde voor het doen van giften aan weeshuizen of de
diaconie.
Vaak is er een duidelijke relatie te zien tussen het begraven in een eigen graf en
het gebruik van de baar en het beste kleed in de kerk. Aan begraafrechten kostte
een begrafenis in de achttiende eeuw ongeveer een weekloon.
Wie zich dit alles niet kon veroorloven omdat het met de huur van een graf in
de kerk ophield, moest genoegen nemen met een veel eenvoudiger begrafenis. De
kist was niet van eikehout, maar van vurehout, soms zelfs van ongeschaafde
planken. Vaak zorgden de buren samen voor dit soort zaken. De kist werd door
hen zelf getimmerd en het waren de buurmannen die de kist naar de kerk
droegen. De familie liep er achter aan. In de kerk werd de kist op de grond
gezet of men leende eigens een paar schragen. Soms huurde men het 'middelste
kleet' of het 'slegte kleet'; vaak was het een hele kale plechtigheid. De maaltijd
na afloop werd ook door buren en vrienden verzorgd. Er is een duidelijke relatie
tussen het gebruik van de eenvoudige voorzieningen en een huurgraf.
Tenslotte was er de armenbegrafenis. Omdat iedereen begraven moest worden,
kon men in het uiterste geval altijd bij het armbestuur terecht. Uiteraard werd
er dan voldaan aan de kerkelijke plichten (rouwdienst), maar zonder enige
toestand eromheen. De begrafenis vond daarna plaats op het kerkhof. Ook de
relatie tussen kerkhof en armenbegrafenis spreekt vanzelf. In Houten en Schal-
kwijk was er een verloren kerkhof, waar onbekenden werden begraven van wie
men het geloof niet wist. Toevallig liggen beide aan een Achterdijk.
-ocr page 6-
Rond het jaar 1800 beginnen de ideeën van de Franse revolutie duidelijk door te
dringen. Eén daarvan is dat begraven in de kerk slecht is voor de gezondheid
van de kerkgangers, met name tijdens een epidemie. Men geloofde bijvoorbeeld
dat ziektes werden overgebracht door miasma, slechte lucht. Dus werd er
gezorgd dat het kort na een begrafenis (en wanneer was dat eigenlijk niet) flink
tochtte in de kerk. De stank trok dan weg en de mensen kregen geen besmette-
lijke ziekte maar longontsteking!
De Franse overheid heeft wel gepoogd om het begraven in de kerk te verbieden,
maar dit lukte slecht. In 1813 werden de Fransen verjaagd. Een deel van hun
ideeën bleef bestaan. Zo werd de band tussen kerk en staat doorgesneden, ,
waardoor Katholieken eigen kerkhoven mochten stichten. Veel parochies
maakten van deze mogelijkheid gebruik. Toestemming om de ruimte in de
schuilkerk als begraafplaats in te richten werd niet meer verleend. Wel mocht
men rond de kerk een eigen begraafplaats inrichten.
Pas aan hét eind van de twintiger jaren van de vorige eeuw was de overheid er
ook van overtuigd dat men niet langer in kerken moest begraven. Met ingang
van 1 januari 1829 werd het definitief verboden en daarna is het vrijwel niet
meer gebeurd. Er wordt alleen een uitzondering voor ons Koninklijk huis
gemaakt. Een enkeling heeft zich hieraan onttrokken. Zo liet mevrouw Van
Oosthuyse haar man lang na 1828 begraven in de kerk die hij in Rijsenburg
gesticht had. Maar dit was een incident.
Om te voorkomen dat men onder het verbod uit zou komen door eerst een
aantal graven dicht bij elkaar te leggen en er daarna een kerk overheen te zetten,
werd ook verboden om boven graven te bouwen. Wel bleef het toegestaan om
onder de kerk te begraven als de ingang tot het graf aan de buitenkant was. Dit
gebeurde bijvoorbeeld in Odijk en Houten. Op de RK begraafplaats in Utrecht
ligt een aantal bisschopsgraven bij eikaar in een soort grafkapel. Dit is een
grensgeval.
                                                                       .-i 3;va' ,»ia>', r^';-.:' .:./■■ -■.'■■^' '
ledere gemeente werd verplicht om tenminste één openbare begraafplaats te
hebben. Vaak loste het gemeentebestuur dit op door de begraafplaats rond de
Hervormde kerk te huren. Alleen indien er geen behoefte was aan een openbare
begraafplaats, kon men ontheffing krijgen. Dat was bijvoorbeeld het geval in
Cothen, Schalkwijk en in Tuil en 't Waal. In Cothen en Schalkwijk hadden de
Katholieken een eigen begraafplaats, in Tuil en 't Waal kerkten de Katholieken
elders en lieten zich ook daar begraven. In beide gevallen was de rest van de
bevolking homogeen Hervormd en was er geen behoefte aan een openbare
begraafplaats. Dan kreeg men ontheffing.
-ocr page 7-
In Langbroek zette de gemeente een stuk algemene begraafplaats aan de bestaan-
de Hervormde. In een aantal plaatsen huurde de gemeente de Hervormde
begraafplaats, zoals in Wijk en Bunnik. In een paar gevallen kwam er in 1829
een zelfstandige algemene begraafplaats die niet bij één van de kerken lag. Dat
was het geval in Wijk bij Duurstede en Houten.
Begraafplaatsen waren tot circa 1800 alleen aanvullend bedoeld geweest omdat de
meeste mensen in de kerk begraven werden. De bevolking groeide echter in de
vorige eeuw sterk, zodat er ook een grotere vraag naar graven kwam dan de
meeste begraafplaatsen rond de kerken aankonden. Bovendien werd ook de
overheid zich ervan bewust dat begraven in het centrum van de plaats niet erg
hygiënisch was. Hierdoor zijn de meeste van deze begraafplaatsen inmiddels
buiten gebruik gesteld. Dat geldt voor Bunnik, Werkhoven, Cothen, Wijk bij
Duvu^tede en Houten. Alleen in plaatsen waar de kerk niet al te sterk ingeklemd
ligt in de bebouwing, zoals Odijk, Langbroek, Schalkwijk en Tuil en 't Waal, is
er nu nog een begraafplaats rond de Hervormde kerk in gebruik. In Bunnik,
Werkhoven, Cothen, Houten en Wijk bij Duurstede werd er eind vorige of
begin deze eeuw een algemene begraafplaats aangelegd aan de rand van de
bebouwing.
Bij de bouw van Katholieke kerken in de vorige en deze eeuw is er steeds een
flinke ruimte om de kerk heen gehouden als begraafplaats. Katholieke begraaf-
plaatsen zijn dan ook te vinden rond de kerk. Niet Katholieken (protestanten en
onkerkelijken) worden door elkaar begraven op de algemene begraafplaatsen.
Begraafplaatsen in het Kromme-Rijngebied':
Bunnik               Kerkhof rond de Hervormde kerk gesloten 1889)
.         Algemene begraafplaats geopend 1888)
RK kerkhof rond de oude RK kerk aan de
Schoudermantel gesticht ca. 1820, gesloten 1940 en ge-
ruimd enige jaren later)
RK kerkhof rond de RK kerk geopend 1940)
Odijk
                 Algemene begraafplaats achter de Hervormde kerk
Werkhoven         Kerkhof rond de Hervormde kerk gesloten)
Algemene begraafplaats aan de Leemkolkweg
De auteur beeft zijn best gedaan om contpleet te zijn en <laartoe informatie bij 6e gemeentebestu-
ren ingewonnen. Mocht er een begraafplaats zijn vergeten, neemt U dan contact met de redactie
op?
-ocr page 8-
RK kerkhof Nieuwendaal gesloten en geruimd na 1911)
RK kerkhof rond de kerk aan de Herenstraat (1911)
Kloosterbegraafplaats van de zusters monialen Augustinessen
(Hollende Wagenweg, 1961, 2 graven)
'
           Privégraf van gravin zu Castell-Castell (landgoed Beverweerd)
Graf van een piloot uit de tweede wereldoorlog (landgoed
Beverweerd)
Verloren kerkhof aan de Achterdijk
Cothen
                Kerkhof rond de NH kerk (gesloten)                                    Vf
Kerkhof rond de RK kerk (gesloten)                                    %
Hervormde begraafplaats (Dorpsstraat)
Begraafplaats van de familie van Beeck Calkocn (Dorpsstraat)
Algemene begraafplaats (Groenewoudseweg),
(samen met Wijk bij Duurstede).                                  v
RK begraafplaats (Groenewoudseweg),
(samen met Wijk bij Duuntede)                                ' ^
Langbroek           Hervormde begraafplaats bij de NH kerk, overlopend in:
Algemene begraafplaats bij de NH kerk.
Wijk bij D.
         Kerkhof rond de St. Jan Baptist (gesloten)
Algemene begraafplaats (Steenstraat, gesloten)            . ,
Joodse begraafplaats (Steenstraat, gesloten)
RK begraafplaats (Steenstraat, gesloten en geruimd)
Joodse begraafplaats (Langs de Wal, gesloten)
Houten
               Kerkhof rond de Pleinkerk (gesloten 1828)                        -r, ,
Algemene begraafplaats, (1829, Vlierweg)
Kerkhof bij de RK kerk (Loerikseweg)
't Goy
                Kerkhof bij de oude Goyse dorpskerk (gesloten en geruimd
eind achttiende eeuw)
Kerkhof rond de RK kerk (Beusichemseweg)
Schalkwijk
          Hervormd kerkhof rond de Hervormde kerk
Verloren kerkhof (Achterdijk)
RK kerkhof bij de RK kerk
Grafkapel van de familie Van Wijkersloot van Weerdensteijn
(op de RK begraafplaats, 1864)
Tuil en 't Waal NH kerkhof bij de NH kerk.
              /             > :
-ocr page 9-
Begraven in Odijk.
Peter Bongers*
Inleiding
Uit archiefinventarissen van het Rijksarchief Utrecht betreffende de Nederlandse
Hervormde Kerk te Odijk' en van de tot 1964 zelfstandige gemeente Bunnik^
blijkt, dat we over een redelijke hoeveelheid stukken kxmnen beschikken,
waaraan gegevens over het begraven in vorige eeuwen te ontlenen zijn. Aan deze
archiefstukken is evenwel in deze publikatie niet veel aandacht besteed. Ener-
zijds ontbreekt de tijd om een omvangrijke analyse te maken, anderzijds acht ik
anderen meer bekwaam om vanuit hun specifieke opleiding en ervaring zo'n
onderzoek uit te voeren. Ik heb volstaan met het beschrijven van de situatie
rond het bestaande kerkhof, gebruikmakend van eigen observaties en kennis van
ontwikkelingen gedurende ongeveer de laatste twintig jaren. Deze gegevens zijn
aangevuld met interviews die werden afgenomen bij enige van oudsher in Odijk
woonachtige personen. Dat voor de interpretatie van een en ander gebruik werd
gemaakt van gegevens uit eerdere publikaties en een enkel archiefstxUi moge
duidelijk zijn.
Het Witte Kerkje en de begraafplaatsen
Onze kennis - hier in Odijk - van het begraven van de doden reikt niet veel
verder dan wat zich afspeelt en afspeelde in en rond de dorpskerk, het histori-
De auteur was van 1984 -1990 als lid van het College van Beheer belast met het beheer van het
Witte kerkje en omliggende erven en gebouwen (kerkmeesters-functie). Als voorzitter van de
Stichting Vrienden van het Witte kerkje is hij nauw betrokken bij het wel en wee van het kerl^e-
bouw en publikaties met betrekking tot de historie van het hart van Odijk.
1.  Dekker, C. Inventaris van de archieven van de Hervormde Gemeente van
Bunnik en Vechten (1626-1966), Odijk (1626-1965), Werkhoven (1636-1952),
Inventarissenreeks Rijksarchief Utrecht nr 4, Utrecht, 1975. Over Odijk blz. 29-51.
2.   Heins, W.B., Inventarissen van de archieven van de gemeenten Bunnik 1596-1964, Odijk 1566-
1964, Werkhoven 1811-1964, Rijnauwen 1722-1857, Inventarissenreeks Rijksarchief Utrecht nr 10,
Utrecht, 1976.
a.  besluit van 22 december 1871 tot het in erfpacht aannemen ... van ongeveer 16 Centiaren grond
.... tussen de consistoriekamer en daarbij staande duiventil .... om te dienen tot algemene be-
graafplaats.
b. verzoek tot het verbreden van de begraafplaats met twee meter en voorts tot het verplaatsen van
de gemeente begraafplaats en het baarhuisje wegens bijgaand staatje (= tekening). Gedateerd 12
oktober 1893.
-ocr page 10-
••^
I
I
Afb. 1: De kerk vanuit het zuid-westen omstreeks 1730. Op de voorgrond wordt een
graf gedolven. Geheel links van de toren de kerkhofkapel; links aan de toren het
knekelhuis en rechts de duiventil. Getekend met pen en penseel door LP. Serrurier;
Rijksarchief Utrecht, topografische atlas nr. 928 (Foto Rijksarchief Utrecht).
sche han van Odijk. Op deze plaats staat een kerkgebouw, dat nu in het dage-
lijks spraakgebruik het 'Witte kerkje' wordt genoemd. Het is het vriendelijk
ogend restant van wat eens de grote dorpskerk was (zie afbeelding 1), vermoede-
lijk genoemd naar Sint-Heribert^. Het schip van deze oude middeleeuwse kerk
en het transept werden in 1820 afgebroken. Het schip verkeerde in bouwvallige
staat en was bovendien te groot voor de toenmalige vaste gebruikers, lidmaten
van de Nederlandse Hervormde Kerk. Het in 1548 gerestaureerde en uitgebreide
koor werd toen, samen met het centrale deel van het transept, groot genoeg
geacht. Dat gedeelte verkeerde wel in goede staat, voornamelijk omdat het enige
/
3. Vermeer, G., De Sint-Heribert of het Witte kerkje van Odijk. Clavis, Kleine Kunsthis-
torische Monografieën, <kel 7, E>e Walb«irgpers, Zutphen, 1987. Aangevuld met bijlage uitgegeven
<loor de Stichting Vrienden van het Witte kerkje: Folder van de Stichting Vrienden van het Witte
Kerkje met informatie (historische feiten en achtergronden) over het kerkgebouw.
10
-ocr page 11-
eeuwen jonger was. Het oude koor bepaalt grotendeels het aanzien van het
huidige kerkgebouw.
Toen het kerkgebouw bij de reformatie was overgegaan naar wat in die tijd werd
aangeduid met 'de Gereformeerden'(d.w.z. zij die met de Reformatie waren
meegegaan ) bestond er aanvankelijk geen aanleiding om bij het begraven niet op
de oude voet voort te gaan. Men had vaak rechten gekocht of gehuurd; boven-
dien wilde de kerk haar inkomsten niet missen. Later zijn de Katholieken van
lieverlede - in samenhang met hun parochieleven - hun doden in Bunnik ten
grave gaan dragen. Vele jaren heeft dit plaatsgevonden op een inmiddels niet
meer terug te vinden dodenakker, die was gelegen op de plaats waar nu het
koelhuis-complex van De Jong aan de Schoudermantel is gelegen, ongeveer
halverwege tussen de dorpen Bunnik en Odijk. Op deze plaats stond van 1718 af
een schuilkerk en sinds 1830 een waterstaatskerk . In 1940 werden de Bunnikse
kerk en kerkhof verplaatst van de Schoudermantel naar de hoek Stationsstraat-
Julianalaan. En al hebben de Odijkse rooms-Katholieken sinds 1946 hun eigen
parochie en sinds 1964 ook him eigen kerkgebouw, in de situatie rond het
begraven in Bunnik is voor hen geen verandering gekomen. Een in het begin van
de jaren zeventig ondernomen actie om bij de nieuwe Sint-Nicolaaskerk in Odijk
een columbarium voor crematieresten te vestigen werd niet gerealiseerd'.
De nog steeds bestaande Odijkse begraafplaats is er ook nu nog in principe
slechts voor de gebruikers van het kerkgebouw. De beschikbare ruimte is nauwe-
lijks toereikend voor een omvangrijker gebruik. De bevolking van Odijk nam
sinds het begin van de jaren zestig toe tot het zevenvoudige en daarmee gepaard
gaande ook de groep van gebruikers van het kerkgebouw. Verder is deze laatste
groep ook toegenomen, doordat een federatief verband werd aangegaan met de
plaatselijke Gereformeerden. Samen vormen zij nu de Hervormde-Greformeerde
Kerkgemeenschap te Odijk. Een en ander heeft de druk op het gebruik van de
begraafplaats sterk doen toenemen. De vergrijzing van de Odijkse bevolking, die
zeker niet achterblijft bij de landelijke ontwikkelingen, legt nog eens extra druk
op de capaciteit van het kerkhof, dat - aan de zuidkant - verscholen ligt achter
het Witte kerkje aan de Zeisterweg.
Niet altijd is hier begraven: ook in het oude koor (de huidige kerk), in het schip
van de grote oude kerk - nu grotendeels onderdeel uitmakend van het grindpad
en de boomgaard voor de kerk - en om de oude kerk werd begraven. Hierover is
4. LkiiikerjC., Odijk, van parochie tot parochie, H]lversam,\9(A.
Gademan, J.E., Gedenkboek 50 jaar Barbarakerk 1940-1990, Parochiebestuur Bunnik
1990.
3. 0<lijk Onderweg (huis aan huis verspreid maandblad van de beide Odijkse kerken; later opgevolgd
door gelijknamige rubriek in het Trefpunt).
11
-ocr page 12-
Afb 2: De kerk aan het begin van deze eeuw. Links op de voorgrond is ook het in
1955 gesloopte monument boven de grajkelder van de familie Kol gedeeltelijk
zichtbaar. Lk cypressen lang^ het grindpad naar het monument zijn hier nog
betrekkelijk klein, (Prentkaart uitgegeven door J. Wijnen te Odijk).
een aantal bijzonderheden bekend. Alvorens hieraan aandacht te besteden, bekij-
ken we eerst het kerkgebouw en haar omgeving.
Afbeelding 2 geeft een goed beeld van het huidige kerkgebouw, ook al dateert de
foto van vele tientallen jaren her (let op de schoorsteen van de kolenkachel op
de nok van het dak; later heeft er ook nog vele jaren een schoorsteen aan de hier
zichtbare zijgevel gezeten). De opname is gemaakt vanaf de Zeisterweg, die
noordelijk van het kerkgebouw loopt. Voor deze afbeelding is gekozen omdat
hierop het inmiddels verdwenen grafmonument van de familie Kol zichtbaar is,
waarover later meer.
Afbeelding 3 laat het Witte kerkje zien vanaf de andere zijde. Men krijgt
hiermee een goed beeld van het sfeervolle kerkhof, dat geheel omsloten door een
twee meter hoge haagbeuk-haag, verborgen voor het dorpsleven, zijn verhaal
vertelt van niet veel meer dan één voorbije generatie; veel verder gaat de zicht-
bare geschiedenis van het kerkhof niet terug. Slechts een enkele oudere steen is
blijven staan, als dit zeer notabele personen, zoals bijvoorbeeld een predikant en
12
-ocr page 13-
^^■^^^
Afb. 3: De kerk vanuit het zuiden, vanaf het nieuwe kerkhof, tekening Jaap Venema,
1986 (gernaakt in opdracht van de Stichting Vrienden van het Witte kerkje t.b.v. in
1987 uitgebrachte kalender). De graven rechts markeren de omvang van de uitbrei-
ding van 1949.
zijn familie betrof. De oudste datumvermelding daarvan luidt 1805 wat de
geboortedatum betreft, en 1837 voor de overlijdensdatum. Men treft deze stenen
aan direct rechts van de ingang van het huidige kerkhof.
Plattegrond
We zullen ons oriënteren aan de hand van de plattegrond in afbeelding 4. Op
deze plattegrond zijn de standpimten van waaruit de voorgaande afbeeldingen
werden vervaardigd respectievelijk weergegeven met de letters a, b en c. De
hierna te vermelden bijzonderheden worden gegroepeerd naar gelang het
betreffende zich bevindt: in het huidige kerkgebouw of in één van een drietal
vakken eromheen.
In de huidige kerk
In de kerk vinden we nog slechts één complete grafzerk, die geheel achterin vlak
bij de preekstoel is gelegen; verder enkele fragmenten met opschriften. De
complete zerk dekt de toegang af van de grafkelder van het bekende bankiersge-
13
-ocr page 14-
LEOEMDk
1
wltt* karkj*
1
oud* conalstorl*
i*3
huldi9a eonsiatorl*
4
voorvali9« TC-ba«iaschool **h«t Baurthonk
i
contouran flt. Karibart mat tranaapt
<
voor«aliga koataravonihg J. v. Hal
7
paatoria
baarhuiaja
plaata faailiagraf Kol (vóór ruialng)
noordvak
W
waatvak
11 euda karkhof (vanaf ia»)
l> olauva kalkhoC; ultbr. If4(
sa Biauwa karkhof; ultbr. 19«0
14 niauwa karkhofi ultbr. 1991
Plattegrond van Witte kerkje en omgeving. Op de legenda wordt nader aangegeven
is/aar de in de puhlikatie genoemde punten zich bevinden. (Gemeente Odijk, 654).
slacht Vlaer & Kol. Het is het laatste overgebleven restant van de oorspronke-
lijke vier grafkelders, die zich in het koor van de kerk bevonden. De inscripties
op de deksteen vermelden de begravingen van Anna Elisabeth Vlaer op 20 juli
1778 en Jan Kol op 18 november 1805. Naar verluidt is de grafzerk in de jaren
veertig of vijftig gelicht geweest voor herstel van de kerkvloer, waarbij bleek, dat
de grafkelder nog inuct was. Om de zerk met inscriptie bevinden zich ongeveer
vijftig hele en halve tegels, groot 48 bij 52 cm, die de letters K.V. vermelden.
Samen met de grote deksteen beslaan zij een oppervlakte van ongeveer 15 m2.
Dit zal de vermoedelijke uitwendige maat van de grafkelder zijn; de excentrische
ligging van de grote deksteen en de grote afmeting maken het aannemelijk, dat
de kelder via een trap te betreden is. Er zijn geen ooggetuigen meer aanwezig die
iets kimnen aangeven over wat zich onder de kerkvloer bevindt; foto's zijn in
die tijd waarschijnlijk ook niet gemaakt.
De fragmenten van oude grafzerken die nog resteren betreffen die van Janis
Stoock (overleden '1604 den 8 octob') en die van Jochum Jansz. Vermoedelijk de
zelfde als de koster en schoolmeester, die in de tijd van de reformatie kerk en
14
-ocr page 15-
meenschap diende. Dekker geeft meer bijzonderheden over deze functionaris* en
er is in Odijk zelfs een plantsoen vernoemd naar Jochum Jansz.
Oude plattegronden van de Odijkse kerk geven een uitgebreid patroon van nog
eens 83 graven, gelegen in het transept en het schip van de oude kerk'. Deze
plaatsen vallen voor een klein gedeelte samen met de voorzijde van de huidige
kerk; verder zijn ze gelegen in het grindpad vóór de kerk en in de boomgaard
ervoor. Bij de wijziging van het kerkinterieur in 1964 bleken de kerkbanken
grotendeels in het schone zand te staan. Degenen die de huidige vloer, besuande
uit resten van grafzerken en donkergrijze tegels, destijds hebben gelegd, zijn van
mening dat er sprake was van volledige ruiming van de oude graven. Vermoede-
lijk heeft dit omstreeks 1820 plaatsgevonden bij de afbraak van de oude kerk en
het inrichten van het huidige kerkgebouw. Het is hierbij overigens de vraag of
alle graven wel in gebruik waren; het waren over het algemeen de welgestelden
die in de kerk werden begraven, en dat waren er niet velen in Odijk. De twee
ons bekende 'registers van kelders en grafsteden .......' aanwezig in het rijksar-
chief Utrecht*, waarvan er één inmiddels werd gepubliceerd' laten duidelijk
zien, dat een gedeelte van de graven niet verkocht, verhuurd of anderszins in
gebruik was.
Noordzijde van de kerk
Aan de noordkant van de kerk ligt een strook grond die met het terrein achter
de huidige consistorie, waarop het voormalige schoolgebouw 'het Beurthonk' is
gelegen, tot vermoedelijk in de jaren vijftig eigendom is geweest van de familie
Kol. Afbeelding 5 geeft via de aantekening 'Boomgaardje van de Hr. Kol' aan dat
in 1893 reeds sprake was van dit eigendom. Toen de familie de grond van de
hand wilde doen had de pachter - de koster van het Witte kerkje - eerste recht
van koop. Hij miste hiervoor het geld maar maakte gebruik van zijn recht met
steun van de kerkvoogdij. De grond werd overgedragen aan de kerk.
Reeds voor de vereniging met de familie Vlaer beschikte de familie Kol over een
zware overkluisde grafkelder, die op het verkochte stuk grond was gelegen
tussen de consistorie en de Zeisterweg. Met de verkoop van de grond bleek bij
de voormalige eigenaar ook de interesse voor het grafmonument te zijn verdwe-
nen; de nieuwe eigenaar had toestemming om het monument te slopen, hetgeen
in 1958 ten uitvoer werd gebracht. Met het monument werden ook het grindpad
dat naar het monument leidde, alsmede de metershoge coniferen die volledig het
6.   Dekker, van Parochie tot Parochie, p. 22
7.   Vermeer, p. 13
8.   In de studiezaal Genealogie van het Rijksarchief, groene-fotokopieboeken, Odijk.
9.   Het Witte Kerkje te Odijk, bijlage van de Stichting Vrienden van het Witte Kerkje Odijk bij
het boek van Vermeer.
15
-ocr page 16-
' .....J     V......
CT(/           /' A ■<■''          ^i^i-
JIZ, )
'Staatje' bij vergunningaanvrage door Kerkvoogdij gericht aan gemeentebestuur van
Odijk, 1893 (Gemeente Odijk, 654).
16
-ocr page 17-
uitzicht op het kerkgebouw wegnamen, verwijderd. De opdracht werd - naar
goed Odijks gebruik - ondershands gegund aan een goede relatie. Nog steeds
wordt met enig leedvermaak gesproken over het karwei, dat als aangenomen
werk was gecalculeerd om in één dag te worden geklaard. In werkelijkheid heeft
het ongeveer een week in beslag genomen; het monument bleek van te degelijke
bouw te zijn om zomaar te bezwijken onder mokerslagen. De restanten van
monument, coniferen en grindpad werden met een dragline diep onder de grond
begraven op de plaats waar het grindpad lag; in het huidige grasveld zijn aan de
oppervlakte hiervan geen sporen meer te onderscheiden .
Een interessant punt op dit gedeelte van het terrein wordt gemarkeerd door de
olietank, die recht voor de toegangsdeur naar de consistorie in de grond is
gelegen; het putdeksel is momenteel nog steeds zichtbaar vlak naast het pad naar
de consistorie. De olietank hier werd omstreeks 1965 ingegraven. Ten tijde van
het ingraven bleek er op ongeveer één meter diepte een gemetseld gewelf in de
grond te zitten. Aangezien de interesse niet verder ging dan het plaatsen van de
olietank, besloot men het gewelf stuk te slaan. Omdat de toen ontstane ruimte
aanzienlijk te diep bleek te zijn werd een wagen zand in de ruimte gedeponeerd.
Hierop werd de olietank geplaatst. Verzuimd werd - spijtig genoeg - om na te
gaan waarvoor de ruimte in het verleden had gediend.
Een hypothese is, dat sprake is geweest van een verbindingsgang tussen de
grafkelcier (Vlaer & Kol) in de kerk en het grafmonument (familie Kol) dat
hiervóór werd beschreven. Bekend is, dat op deze wijze het zelfs mogelijk was
grafkelders in kerken te blijven gebruiken, nadat na de Franse tijd het bij wet
onmogelijk was gemaakt in kerken te begraven.
Een andere mogelijkheid is, dat de grafkelder die bij het monument hoorde van
een groter uitgestrektheid was dan het bovengrondse bouwsel. Verificatie van de.
juistheid van de genoemde veronderstellingen zou op korte termijn wellicht
kunnen plaatsvinden. Wanneer de olietank, in het kader van de momenteel
plaatsvindende preventieve bodemsaneringen in Odijk, wordt verwijderd moet
het mogelijk zijn de ruimte te inspecteren. Het is de moeite waard om bij deze
gelegenheid enige extra investeringen te doen in graafwerkzaamheden.
Westzijde van de kerk
Vóór de kerk ligt een boomgaard, die door een grindpad wordt gescheiden van
de hoofdingang. Naar verluidt'" zouden resten van de oude fundering van de
afgebroken kerk nog in de boomgaard te traceren zijn. Uit afbeelding 1 mag men
opmaken, dat hier aan de westkant van de oude kerk, dus ter plaatse van de
10. Vermeer.
17
-ocr page 18-
huidige boomgaard werd begraven. Een ooggetuige, die gedurende de tweede
wereldoorlog behulpzaam was geweest bij het aanlegen van een schuilkelder
voor het dominees-gezin, weet zich nog te herinneren oat men bij het graven in
de boomgaard vlak bij de pastorie op talloze beenderen was gestuit. Ook uit een
schets behorende bij een verzoekschrift (uit 1893) aan het gemeentebestuur tot
het mogen wijzigen van de plaats van onder andere het baarhuisje, zie afbeelding
5, valt uit de terloopse aanduiding: 'Boomgaardje (Kerkhof van voor 1820)' de
conclusie te trekken dat er tot omstreeks 1820 sprake is geweest van begrafenis-
praktijken in de huidige boomgaardgrond.
Vermeldenswaard zijn de fvmcties van de aanbouwsels aan de toren (zie afbeel-
ding 1): die aan de Noordzijde diende als knekelhuis, de ander mocht door de
koster in zijn hoedanigheid van onderwijzer worden gebruikt om duiven te
houden". Toen de toren was afgebroken in 1840 kreeg de koster gelegenheid
om de zolder van de kerk te gebruiken voor het houden van duiven. Het
privilege werd spoedig teruggenomen vanwege de ontstane overlast. Als compen-
satie werd het toegestaan de zolder van het stenen lijkbaarhuisje te gebruiken. In
hoeverre dit overeenkomt met het gebouwtje op afbeelding 1 geheel links, is
niet meer na te gaan. Het is evenwel ook niet uitgesloten dat het een bouwsel op
het kerkhof vanaf 1820 betrof. 'Vanwege 's mans talrijke gezin' werd oogluikend
toegestaan, dat de koster zijn duivenmelkerij steeds verder uitbreidde. Hiervoor
nam hij opnieuw de zolder van de kerk in gebruik. In 1855 werd door de
kerkvoogdij definitief een pimt gezet achter het gebruik van de kerkzolder als
duiventil 'vanwege het gekoer en geraas dat zij bij den openbare godsdienstoe-
fening maaken'. Als compensatie werd het lijkbaarhuisje opgeknapt en mocht
daar op zolder worden voortgegaan met het houden van duiven. De vermelding
van een dtiiventil aan de zuidzijde van de consistorie in de hierna te noemen erf-
pachtregeling betreffende een openbare begraafplaats doet vermoeden dat de
privileges van de koster zelfs uitgebreider werden gecompenseerd, danwei dat de
koster bij het kerkhofbeheer op gepaste wijze eigen initiatief wist te ontplooien.
Zoidziide van de kerk; kuidige begraa^laats
Ten zuiden van de kerk en naast de consistorie bevindt zich het gedeelte van het
terrein, waar waarschijnlijk pas vanaf 1820, zoals hiervoor reeds werd aanneme-
lijk gemaakt, tot op de dag van vandaag wordt begraven. Er is daarbij sprake van
een oud en van een nieuw gedeelte. Het oude gedeelte bevindt zich ter plekke
van de huidige consistorie en de grond direct naast het huidige kerkgebouw. Het
nieuwe gedeelte ten zuiden van het oude gedeelte behoorde oorspronkelijk tot de
pastorietuin. Dit lag lager, maar werd opgehoogd in drie fasen.
11. Vermeer, p. 20.
-ocr page 19-
Naast het kerkgebouw is het oudst herkenbare kerkhofgedeelte gelegen. In
afbeelding 5, ziet men de situatie van 1893; deze is behoxidens die ter hoogte van
de 'Kerke Kamer' grotendeels ongewijzigd gebleven. Links van het pad, als men
het kerkhof betreedt, li^en de graven die vanwege het monumentale karakter
van dit deel van het kerkhof en omdat alle staande grafzerken nog in goede staat
verkeren, onlangs op vakkundige wijze - met kurk en zwarte fietsenlak -
opnieuw werden beletterd. Geheel aan het einde van het hier beschreven vak
bevindt zich, vrijwel tegen de westgevel van de tegenwoordige consistorie, een
gemetselde grafkelder. Het is het familiegraf van predikant W.W. van Haaften,
die van 1930 tot 1947 de Hervormde Kerk van Odijk met grote overgave heeft
gediend. Hij heeft op diverse plaatsen door hem bekostigde bouwkundige voor-
zieningen achtergelaten, waarvan dit er een is. Naar verluidt is de grafkelder
geschikt voor het bergen van drie kisten.
Rechts van eerder genoemd pad ligt een vak, waarop voor zover zichtbaar in
hoofdzaak recentere begravingen plaatsvonden; uitzondering hierop vormen
enige graven die direct rechts van de ingang zijn gelegen. Het zijn de hiervoor
reeds beschreven graven van notabelen; die als uitzondering niet eerder werden
geruimd. Op afbeelding 5 staan de eerste twee, rechts van de ingang, nadrukke-
lijk ingetekend; het betreft hier mogelijk gemetselde grafkelders, aangezien de
stenen in groter formaat werden uitgevoerd dan toen op het kerkhof gebruike-
lijk. Later verder nog enige grote 'notabele' graven op dit grote formaat langs de
heg bijgeplaatst. In dit vak li^en nu nog vooral armen; de rijkeren lagen in
recentere jaren blijkbaar links van het pad, direct naast de kerk. De graven van
de armere gemeenteleden in het rechter vak zijn nog steeds te herkennen aan het
ontbreken van een grafsteen; in plaats daarvan werd de plek gemarkeerd met een
stenen paaltje met uitgehouwen volgnummer.
Uit stukken in het gemeentearchief^ is bekend, dat terplaatse van het meest
zuidelijke gedeelte van de - in 1858 gebouwde, omstreeks 1924 vernieuwde en in
1967 uitgebreide - consistorie eerst een algemene begraafplaats heeft gelegen (zie
afbeelding 5). Uit mondelinge overlevering is bekend dat deze plek later ook
heeft gediend als kinderkerkhof. De algemene begraafplaats werd in 1871 op aan-
dringen van het provinciaal bestuur in het leven geroepen. Het had een omvang
van 'ongeveer Zestien Centiaren', Het grensde aan een stenen haarhuis, dat te
oordelen naar de schets uit 1893 (afbeelding 5) van eenzelfde omvang was als de
openbare begraafplaats zelf. Uit de geringe omvang mag worden opgemaakt, dat
men niet verwachtte er veel gebruik van te maken; hoogstwaarschijnlijk vloeide
de hele zaak voort uit bepalingen die voorkwamen in de 'wet van 29 junij 1851
(Staatsblad No. 85)'. Er was sprake van erfpacht gedurende 99 jaren, waarbij de
12. zie noot 2.
19
-ocr page 20-
vergoeding 10 gulden per jaar bedroeg. Om de algemene begraafplaats stond een
houten hek van twee meter hoogte, waarvan de onderhoudsplicht niet al te goed
was geregeld. Kerk en burgerlijke gemeente hebben hierover later heel wat
gecorrespondeerd. In 1970 liep het contract met de gemeente formeel af. Prak-
tisch was er toen reeds lang geen sprake meer van een afzonderlijk omheind
gedeelte, waarop de gemeente haar recht van toewijzing van een graf kon doen
gelden. Voorzover er vóór 1970 nog sprake was van plichten van algemene
begraving, was iedere notie over de aard en strekking van de bijbehorende
regelingen reeds lang verloren gegaan.
Het kinderkerkhof, waarop met name de doodgeborenen naamloos werden
begraven, werd in 1967 geruimd en verplaatst naar het nieuwe kerkhof. Met
gemeentelijke toestemming uit het jaar 1949" werd in de beginjaren vijftig in
bescheiden mate een uitbreiding van het kerkhof gerealiseerd in zuidwaartse
richting; deze vond plaats - zoals reeds eerder werd vermeld - ten koste van de
pastorietuin.
Het nieuwe gedeelte van het kerkhof strekt zich zuidwaarts uit ten opzichte van
het hiervoor beschreven oude kerkhof. Het werd in drie fasen aangelegd. De
omvang van de eerste uitbreiding omstreeks 1949 werd waarschijnlijk ingegeven
door de veronderstelde benodigde extra capaciteit voor toekomstige begravingen
in de kleine en stabiele kerkelijke gemeenschap. Toen in het begin van de jaren
zestig besloten werd om door nieuwbouw het dorp drastisch uit te breiden, werd
gebruik ge-maakt van de uitbreidingsmogelijkheden die de oude verdunning nog
steeds bood. Kerkvoogd Abbing, de bekende plantenkweker, stelde een royale
hoeveelheid zand beschikbaar; mooi schoon zand, dat aan het begin van deze
eeuw was vrijgekomen bij het graven van een watergang op zijn kwekerij. Niet
voorgeschreven was hoever men mocht uit-breiden. Blijkbaar was het toegestaan
om te gaan tot aan de oever van de Kromme Rijn, waarvan een inmiddels dode
meander langs het kerkelijk terrein loopt. Ook nu maakte men niet ten volle
gebruik van de veipinning; ongeveer twaalf meter van de oever stopte men met
het aanvoeren van zandgrond. De achterbegrenzing werd betrekkelijk steil
afgemaakt; een goede plek voor het storten van tuinafval.
Men plaatste aan het juist omschreven uiteinde een nieuw houten baarhuisje in
rustieke stijl, dat nog steeds goede diensten doet. Het oude stenen baarhuisje
achter de consistorie werd afgebroken; de hiermee verkregen ruimte kwam goed
van pas toen er een nieuwe consitorie werd gebouwd, nadat de oude die veel te
klein was geworden, in 1967 afbrandde.
/
13. zie noot 2.
20
-ocr page 21-
van pas toen er een nieuwe consitorie werd gebouwd, nadat de oude die veel te
klein was geworden, in 1967 afbrandde.
In 1991 werden de rechten uit de oude vergunning ten volle benut. Grondverzet
bij de aanleg van een garage bij de pastorie vormde de aanleiding tot deponeren
van de vrijgekomen grond achter het nieuwe kerkhof. Toen dit bij lange na niet
voldoende bleek werd besloten opdracht te geven tot het bijstorten van nog eens
circa 250 m3 schoon zand tot aan de oever. Inmiddels is jonge haagbeuk
bijgeplant, zodat over enige jaren nauwelijks meer te zien zal zijn waar de 'grens
van vóór 1991' gelegen was.
De laatste uitbreiding vond niet geheel toevallig plaats, ook al suggereert de hier-
voor gegeven directe aanleiding het tegendeel. Geconstateerd was, dat bij het
huidige tempo van de begravingen er nog slechts voor 15 a 20 jaren voldoende
ruimte beschikbaar zou zijn. Door de in de inleiding gesignaleerde ontwikkelin-
gen zal deze schatting ongetwijfeld veel te royaal zijn.
Nieuwe plannen zullen in de komende jaren betrekking hebben op het verplaat-
sen van het baarhuisje, alsmede op het onderzoeken van de wenselijkheid en de
vormgeving van een columbarium. Met dit laatste zal ook voor hen die de
voorkeur geven aan crematie een plaats binnen de dorpsgemeenschap zijn
gecreëerd om te herdenken en herdacht te worden.
Plaatselijke gebruiken
Odijk is geen dorp van diepgewortelde tradities en waar er al sprake is van een
bepaald gebruik, wordt hierover gesproken door betrokkenen als heeft men alles
bij het aanvaarden van zijn verantwoordelijkheden zelf moeten bedenken. Een
aantal zaken leek toch de moeite waard er iets over op papier te zetten.
Het luiden: de koster luidt bij het naderen van de stoet. Een 'aangever', meestal
een vaste relatie van de koster geeft van verre een sein, dat de stoet eraan komt.
Het luiden gaat door, totdat de familie met de baar de kerk of het kerkhof
betreedt. Het gebruik om in de kerk een rouwdienst te houden is van vrij
recente datum en waanchijnlijk meegekomen, als uitvloeisel van de z.g. Liturgi-
sche beweging, met de vele nieuwe inwoners c.q. met een van de predikanten.
Het was in Odijk de traditie om een rouwplechtigheid aan huis te laten verzor-
gen door de predikant.
De 'Dooiweg': van een processieachtige route, waaraan de huidige Boomgaard-
weg de bijnaam 'Dooiweg' zou hebben ontleend in het verleden, kon geen
bevestiging worden verkregen. Een van de geïnterviewden had hierover expliciet
gesproken met zijn vader die in de vorige eeuw nog was geboren in Odijk; deze
21
-ocr page 22-
had hem verteld hiervan nooit iets te hebben bemerkt of gehoord.           . .- . ^-;
Het delven: de koster graaft meestal het graf of hij heeft daarbij helpers of
taakwaamemers. Zo dolf koster Jacob 0ob) van Hal tot op tachtigjarige leeftijd
zelf de graven; maar hierbij mag wel worden aangetekend, dat er jaren waren dat
er niemand overleed. Vanaf 1967 nam de heer Schotsman deze taak over samen
met de nieuwe koster N.J. van Dijk. Toen Schotsman er mee ophield kwam er
hulp van Piet van Bemmel uit Houten, die - werkzaam bij kwekerij Abbing - op-
merkzaam was gemaakt op de noden van de Odijkse begraafplaats. Vele jaren
heeft Piet van Bemmel dit werk alsmede het onkruidvrij houden van de graven
verzorgd, totdat zijn auto met tuingereedschap werd gestolen. Voor hem was het
een teken dat hij ermee diende op te houden.
Collectes: de protestantse kerken hadden grote belangen bij het begraven binnen
him muren'*, met name door de verhuur van baarkleden en rouwmantels. Ook
het houden van collectes behoorde tot het gangbare patroon van inkomstenver-
werving. De opbrengst van deze collectes gingen in Odijk naar de diaconie. Het
is nog niet zo lang geleden, dat bij het hek van het kerkhof werd gecollecteerd
wanneer men het terrein verliet. Nu vindt dit nog slechts plaats in de kerk.
Grafmonumenten: Het begraafplaatsreglement maakt melding van een toegestane
grootste hoogte van 1,25 meter. In de praktijk blijkt een hoogte van 80 cm niet
te worden overschreden. Aan deze betrekkelijk geringe hoogte ontleent het
Odijkse kerkhof haar eenvoudige, weinig pompeuze karakter. Het was te
overwegen om deze hoogte van 80 cm in het reglement vast te stellen.
Dankwoord
Naast het raadplegen van de bronnen die in de literatuurlijst staan vermeld, heeft
de auteur dankbaar gebruik gemaakt van wat de volgende personen zich wisten
te herinneren: A. (Bart) de Kruif, W. (Oet) Abbing, D. (Dik) Luiten, G. (Gerrit)
van Ginkel, N. (Nico) J. van Dijk.
De heren worden hierbij hartelijk bedankt voor de interviews en het reageren op
de concept-tekst Hun opmerkingen zijn verwerkt. De heren J. Qan) Leewis uit
Odijk en H. (Henk) Reinders uit Bunnik bedank ik voor het verrichte archief-
werk.
14. Dood en begraven; Sterven en rouwen 1700-1900. Tentoonstellingscatalogus 'Centraal Musetun
Utrecht' 15 mei - 6 juli 1980.
22
-ocr page 23-
Begraafplaatsen in Bunnik
Henk Reinders
De oudste begraafplaats in Bunnik is die rond de oude Dorpskerk. Deze kerk is
gebouwd in de dertiende eeuw en sindsdien in gebruik als begraafplaats. In het
kleine zaalkerkje is ruimte voor 200 kisten. In de middeleeuwen zal de bevolking
van Bunnik rond de honderd mensen gelegen hebben. Dat levert gemiddeld
ongeveer twee begrafenissen per jaar op. Rekening houdend met een klein aantal
mensen dat buiten de kerk op het kerkhof werd begraven, was deze ruimte voor
100 jaar voldoende. Tegen het eind van de veertiende eeuw was de kerk dus vol
en moest er voor het eerst geruimd worden. Naarmate de bevolking groeide,
werd de tijd die verstreek tussen de begrafenis en het ruimen steeds korter.
In het midden van de zestiende eeuw zal de Buimikse bevolking ongeveer 300
hebben bedragen. Het aantal begrafenissen kwam daarmee op 6 per jaar en de
gemiddelde 'ligtijd' 30 jaar. Rekening houdend met een groeiend aantal eigen
graven werd de kerk te klein. Besloten werd om het kleine koor af te breken en
een groter en verhoogd koor te bouwen. Behalve de religieuze dimensie, het
plaatsen van de pastoor op het voetstuk waar de kerk hem in de zestiende eeuw
op wilde hebben, kwam er daardoor ook gewoon meer ruimte. Die ruimte was
nodig om bij bijzondere gelegenheden, wanneer de kerk vol was, iedereen te
kunnen bergen, maar ook om aan de vraag naar graven in de kerk te kunnen
voldoen.
De beide kasteelheren in het dorp, die van Rijnauwen en van Amelisweerd,
maakten vermoedelijk van de gelegenheid gebruik om twee kelders te laten
metselen. Het waren grote, overkluisde ruimtes die een flink deel van nieuwe
koor in beslag namen. De beide kelders lagen naast elkaar in het gedeelte van
het koor dat zich uitstrekte onder het altaar en onder het koorhek, de plek waar
de priester de hostie uitdeelde. Dit was zonder twijfel de meest begeerde plek
om te liggen. Aangezien met het altaar niet opzij kon schuiven om een graf te
delven, moesten hier grote kelders liggen die men van elders kon betreden. De
beide kasteelheren, die voor de bouw van het koor vermoedelijk ook wel flink
in de buidel hebben moeten tasten, grepen hun kans.
Tegen de buitenmuur van het koor, in een halve cirkel om de beide grote
kelders heen, kwam een aantal koorgraven te li^en. Deze kooi^raven werden in
de loop van de tijd allemaal verkocht aan rijke boeren.
Met de bouw van het koor steeg het aantal graven in de kerk van 200 naar circa
300. Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw was dit voldoende. De
bevolking steeg langzaam tot circa 500 en bij 300 graven is de ligtijd boven de 30
23
-ocr page 24-
jaar. In de achttiende eeuw steeg de bevolking verder tot 600 en bij een gemid-
delde leeftijd van 40 jaar betekende dat elk jaar 15 begrafenissen. Bij 300 graven
daalde de gemiddelde Hgtijd weer tot 20 jaar en rekening houdend met de vele
eigen graven en de twee grote kelders, werd de situatie rond 1800 bij de huurgra-
ven al moeilijk. De koster groef regelmatig botten op die 'nog niet schoon'
waren. Grafdelver was toen een vies werkje.
Rond deze tijd beginnen ook de gedachten over begraven wat te veranderen. We
zien eind achttiende eeuw dat er mensen komen die het niet langer als een
schande zien om buiten de kerk, op het kerkhof, begraven te worden, en die
begraven in de kerk gewoon vies vinden. Op het kerkhof was voorlopig nog
genoeg ruimte. De ironie wil dat rijke boeren met een eigen graf hun doden
soms al na 12 of 15 jaar moesten ruimen, terwijl er middeleeuwse armen op het
kerkhof terechtkwamen, die er nu nog li^en!
Na 1813 wordt het Katholicisme in Nederland weer als een volwaardige gods-
dienst geaccepteerd. Men mag weer eigen kerken en kerkhoven stichten. Ook in
Bunnik gebeurt dat. De oude schuilkerk aan de Schoudermantel uit 1718 wordt
vervangen door een waterstaatskerk en op het terrein maakt men ruimte voor
een klein kerkhof. Het was bestemd voor de hele parochie, die niet alleen
Bunnik, maar ook Odijk omvatte. Op de kerkhoven rond de Hervormde kerken
in Bunnik en Odijk zijn sindsdien geen Katholieken meer begraven.
Dat gaf wat lucht, zowel voor Hervormden als voor Katholieken. Het Katho-
lieke kerkhof was overigens klein en snel vol. Niet alleen de Bunnikse Katholie-
ken, maar ook de Odijkse werden hier begraven. De tijd die verliep tussen
begraven en ruimen was in het begin misschien 30 jaar, maar deze liep snel terug
door de bevolkingsstijging. De grafdelver moest elke maand diverse graven
ruimen en vaak was het zoeken naar een vrij plekje. Tussen de twee wereldoor-
log was Ferdinand Hulsdouw grafdelver. Hij had de merkwaardige gewoonte om
tijdens het ruimen van graven de doodskoppen op de punten van het hek
tentoon te stellen....
De gemeentes werden verplicht om uiterlijk per 1-1-1829, de datum waarop het
begraven in kerken definitief verboden werd, een algemene begraafplaats te
stichten. Bunnik loste dit eenvoudig op door een huurcontract voor 99 jaar te
sluiten met met de Hervormde kerk. Het Hervormde kerkhof zou van 1829 tot
1928 dienen als algemene begraafplaats. Jaarlijks zou een huurbedrag van ƒ 50
betaald worden aan de kerk en de Hervormde koster zou in dienst komen bij de
gemeente als doodgraver. Een regeling waar iedereen tevreden mee was. De
gemeente voldeed op een goedkope manier aan haar verplichtingen, de kerk was
van het onderhoud en van een deel van het salaris van de koster af en voor de
koster maakte het niet uit of hij zijn ƒ 25 voor het begraven van de kerk of de
24
-ocr page 25-
gemeente kreeg.
In 1829 was ongeveer 25% van de Bunnikse bevolking Hervormd, ongeveer 160
zielen. De totale bevolking steeg in de negentiende eeuw, maar door import en
doordat de Hervormde gezinnen groter waren dan de Katholieke (!) steeg ook
het percentage Hervormden. Rond 1880 was de bevolking tot circa 1100 gestegen
en het percentage Hervormden tot circa 38%, zodat er circa 400 Hervormden
waren. De begraafplaats raakte vol en in het centrum was geen ruimte om uit te
breiden.
In 1888 besloot de gemeenteraad om een nieuwe begraafplaats buiten de kom aan
te leggen, de overeenkomst met de Hervormde gemeente af te kopen en de
begraafplaats bij de kerk te sluiten. De burgemeester verklaarde in de raadsverga-
dering van 8 december 1888': 'Dat zijn oog gevallen is op een perceel grond van
den heer jhr H. Strick van Linschoten, gelegen op den z.g. Bunnikschen eng, wat voor
algemene begraafplaats bijzonder geschikt en goed gelegen is te achten.
Strick vroeg
aanvankelijk 32 cent per meter, hetzelfde als de gemeente destijds aan jonkheer
De Pesters had betaald voor de aanleg van de gemeenteschool, maar dat bedrag
vond de raad te hoog en burgemeester Van Hardenbroek weet af te dingen tot
» 20 cent per meter. Op 17 januari 1889 besluit men Strick duizend gulden voor
een halve hectare te bieden. De raad pakt de zaken voortvarend aan. In dezelfde
vergadering besluit men de pachter van de grond, die er net koolzaad had
ingezaaid, een schadevergoeding toe te kennen en men overlegt met gemeen-
tearchitect Nijland over de inrichting van de begraafplaats. Jonkheer Strick
kocht een zeer grote kelder midden op de nieuwe begraafplaats en bestelde direct
een in die tijd passend monument.
De gemeente moest nog meer schadevergoeding betalen. De Hervormde kerk
had nog veertig jaar huur tegoed a / 50 per jaar. Jonkheer De Pesters, nu in de
functie van kerkvoogd komt in de raadsvergadering verklaren dat de Hervormde
kerkvoogdij bereid om het voor ƒ 1500 af te laten kopen. De gemeente bood
/ 1000, waarop Pesters zijn vraagprijs verlaagde tot ƒ 1100,-. Op 14 februari 1889
stelde de burgemeester het college van B. & W. voor om de ƒ 1100 te accepte-
ren. De Hervormde wethouders stemden voor, de Katholieke tegen.... De
schadevergoeding van de pachter N.A. de Ridder werd uiteindelijk ƒ90,- en
Nijland legt het plan voor om de begraafplaats wat op het hogen omdat 'De
lijken anders in het water zouden komen te liggen'. Er waren verschillende
mogelijkheden om dat te doen. Grond aanvoeren werd te duur geacht, zodat
men besloot een deel van het terrein af te graven om daarmee de rest op te
hogen. Nijland stelde voor om een brede sloot om de begraafplaats aan te le^en.
1. Archief Gemeente Bunnik 1813-1964, No. 115.
25
-ocr page 26-
maar de raad vond een vijver fraaier. Nijland waarschuwde dat dit ƒ 25 duurder
was. Verder stelt hij voor een fraai gebouwtje aan het begin te zetten. De kosten
voor ophoging en gebouwtje zijn samen ƒ 2200. Dit is de raad te gortig en men
besluit dat Nijland het maar voor /1700 moet klaren, inclusief vijver. Met
bijkomende kosten is ƒ 4500 nodig. De burgemeester liet de gemeenteontvanger
het kasgeld tellen en omdat dat niet genoeg bleek, besloot men de ƒ 4500 maar
te lenen.
Even dreigt het spaak te lopen want op het moment dat de raad besloot om
Strick van Linschoten duizend gulden te bieden, blies Strick op zijn kasteel
Rijnauwen de laatste adem uit. Zijn erven besloten om de koop door te laten
gaan, maar zelf had de jonker er niets meer aan. Hij was één van de laatsten die
nog op de oude begraafplaats werd begraven.
Eind februari blijkt waar het hart van de raadsleden zit. De burgemeester heeft
offerte gevraagd aan de boomkweker Van Dijk in Zeist en deze offerte wordt
door de raadsleden (allen boeren die in het fruit zaten!) tot op de laatste struik
uitgeplozen. Men vergadert uitgebreid over de afstand tussen de struiken, het
soort struiken en de prijs per struik.
De eer om als eerste op de nieuwe begraafplaats te worden begraven, kwam in
de loop van 1889 toe aan het babytje van Comelis Bos. Het grafje is niet meer
terug te vinden. Het was een huurgrafje en is mogelijk al geruimd.
Nijland ontwierp voor de ingang van het kerkhof een toegangspoort met aan de
ene kant een baarhuisje en aan de andere een lokaal waar de gemeentearts sectie
kon verrichten en waar mensen die overleden waren aan besmettelijke ziekten
konden worden geïsoleerd. De bui^emeester vroeg aan de dominee om wat
toepasselijke teksten en deze koos in de geest van andere begraafplaatsen uit die
tijd links een tekst die wijst op de kortstondigheid van ons leven (De bezolding
der zonde is de dood)
en rechts één die wijst op het eeuwige leven {Hij die in mij
gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven)
In veel later tijd is over deze teksten
veel commotie geweest. De PSP heeft zich hier nog al dnik over gemaakt. Men
vond dat deze teksten in 1984 niet passend meer waren en wilde ze verwijderen.
Het is mede mijn schuld geweest dat ze zijn blijven staan. Hoe je ook over de
teksten denkt (de vorige Hervormde dominee had een sluitend betoog waarom
ze weg moesten), ik vind niet dat je keuzes van een eerdere generatie moet
proberen uit te wissen. Dan ben je bezig de geschiedenis te herschrijven. Wie wil
weten waar dat toe leidt, moet eens wat boekjes over Stalin lezen.
Bij de laatste schilderbeurt waren er weer voorstellen om de teksten er af te
halen. Er werd een compromis gevonden door ze helemaal te zandstralen en de
letters niet meer zwart op te schilderen. Destijds was het officieel een openbare
begraafplaats, maar feitelijk een Hervormde. Naast Hervormden en Katholieken
was er in het dorp één geregistreerde onkerkelijke: een schilder, die ruzie met de
26
-ocr page 27-
dominee, kreeg omdat de dominee vond dat hij teveel zoop en vloekte. De
dominee liet hem uit de kerk zetten. De ironie wil dat de schilder ver in de
negentig werd en iedere avond veel lol in de kroeg had, terwijl de dominee eerst
Gereformeerd werd en daarna in een krankzinnigeninrichting terecht kwam,
waar hij vrij jong overleed. Omdat de openbare begraafplaats feitelijk alleen als
begraafplaats voor de Hervormden diende, kreeg de Hervormde diaconie
toestemming om een bus in het gebouwtje op te hangen waar de begrafenisgan-
gers een offer konden brengen voor de begrafis van minvermogenden.
Met de beide oude begraafplaatsen liep het niet goed af. In 1940 werd de RK
kerk verplaatst. De parochie verkocht de grond en de opstallen aan de familie
De Jong om het te gebruiken als koelhuis. Het grapje doet de ronde dat de oude
kerk het enige koelhuis is met glas-in-lood ramen. De kerk is sinds 1940 niet
meer onderhouden en staat op de nominatie om in 1993 gesloopt te worden. Bij
de nieuwe kerk werd een grotere begraafplaats aangelegd. Toen de familie De
Jong op het terrein van de begraafplaats wilde bouwen, werden de resten
opgegraven en overgebracht naar de nieuwe begraafplaats.
Ook met de Hervormde begraafplaats liep het slecht af. In 1954-55, toen de
Hervormde kerk gerestaureerd werd, bood één van de leden van het kerkbestuiu"
aan om de oude rommel wel even op te ruimen. Alle stenen van buiten de kerk
(sommige 200 jaar oud!) werden op vrachtwagens geladen en achter zijn kwekerij
kapotgeslagen om er een pad mee te verharden. Dat lot kregen ook alle grafste-
nen (sommige wel 300 jaar oud!) die niet helemaal meer gaaf waren. Niemand
schijnt toen de waarde van die stenen te hebben ingezien. Men nam zelfs niet de
moeite om ze te fotograferen of te beschrijven wat er op stond. De stenen met
de nummers van de graven erop werden voor een habbekrats verkocht om de
restauratie te betalen. Enkele zijn terecht gekomen in particuliere tuinen. Het
zou goed zijn als ze terugkwamen in de kerk.
Slechts een handjevol grafstenen ontsprong de dans. Deze kregen een plekje in
de nieuwe gangpaden. De stenen van Rijnauwen en Amelisweerd werden ook
verplaatst. Die van Rijnauwen ligt nu voor de ingang van de kerk, die van
Amelisweerd voor de kansel. De kelder van Rijnauwen aan de buitenzijde van
de kerk, moest wijken voor de aanleg van een consistoriekamer.
Tot nu toe heeft Bunnik weinig respect getoond voor zijn doden. Gelukkig is de
huidige algemene begraafplaats inclusief graven, poortgebouw en teksten op de
nominatie voor de gemeentelijke monumentlijst gezet.
27
-ocr page 28-
Joodse begraafplaatsen te Wijk bij Duurstede'
Victor Brilleman**
Over de twee nog aanwezige joodse begraafplaatsen in Wijk bij Duurstede is tot
op heden weinig bekend. Tot dusver werd hierover vrijwel niets gepubliceerd;
een reden temeer om in dit themanummer alvast aandacht aan één van deze
rustplaatsen te besteden. Naast enige informatie, die in dit artikel over de oude
joodse begraafplaats wordt gegeven, is verder ruimte gelaten voor z^en, die in
algemeen verband enige achtergrondinformatie geven met betrekking tot joodse
begraafplaatsen.
De oudste joodse begraafplaats
Het Langs de Wal gelegen perceel met het oude kadastrale nummer B 150 vormt
de oudste joodse begraafplaats'. Over de datum van ingebruikneming bestaat
onduidelijkheid. De kunsthistoricus Jacob Zwarts (1899-1942) meent in een
artikel^ dat reeds in het begin van de achttiende eeuw in Wijk vergunning was
verleend voor het aanleggen van een joodse begraafplaats. Het valt sterk te
betwijfelen of deze vergunning toentertijd daadwerkelijk is verleend. Indien in
deze periode te Wijk een joodse begraafplaats is geweest, dienen we dan te
denken aan het terrein langs de Wal of was er sprake van een andere locatie?
Was er aan het begin van de 18e eeuw wel een joodse gemeenschap in Wijk van
enige omvang? Hebben we hier misschien niet simpelweg te maken met een
drukfout in het artikel?'
Zeker is echter wel dat de begraafplaats vanaf het begin van de negentiende eeuw
bestond en dat het terrein oorspronkelijk groter moet zijn geweest dan het
*. De redactie is bijzonder verhetigd dat Victor Brilleman bereid is om een artikelenserie te schrijven
over de verdwenen Joodse gemeenschap te Wijk bij Duurstede. Dit is het eerste deel van deze serie.
. Drs. R.V. Brilleman is historicus te Amsterdam en houdt zich vooral bezig met de joodse
geschiedenis.
1.   Archief Wijk bij Duurstede (Arch. WbD), kadastrale legger, artikel 94.
2.   J. Zwarts, 'De uitkoop van christelijke groefbidders, kerken en corporaties bij joodse begrafenissen
te Utrecht', in: Jaarboek Oud-Utrecht, 1953, p. 178-186 [postume publicatie].
3.   J. Zwarts behoort tot de belangrijkste vooroorlogse joodse kunsthistorici, die over de tweehonderd
artikelen en geschriften heeft gepubliceerd over Portugese joden, maar vooral over de geschiedenis
van joden in stad en provincie Utrecht. Zie: J. Meijer, 'Bibliografie van de geschriften van dr. Jacob
Zwarts', in: Bijlage Habinjan, officieel Orgaan van de P.I.G. te Amsterdam, 4,
1951, 3, p. 1-16.
28
-ocr page 29-
Kadastrale minuutplan Wijk bij Duurstede sectie B uit 1832 (gedeeltelijk).
29
-ocr page 30-
heden ten dage is. In 1873 vond er namelijk een splitsing plaats, waarbij de
Israëlitische gemeente een stuk grond afstond.
Uit een brief d.d. 2 april 1849, die Godschalk Hijmans (1786-1859) als manhig
(opzichter) van de joodse gemeente van Wijk stuurde aan de pamassijns (bestuur-
ders) van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofd Synagoge Resson Amersfoort,
blijkt evenwel, dat al eerder sprake was van verkleining van de oppervlakte van
deze begraafplaats. Kennelijk was dit besluit tot verkleining genomen tegen de
zin van een aantal joden uit Wijk. Dat het hier ondubbelzinnig de oude begraaf
plaats betrof en niet de nieuwere, blijkt uit ondentaande citaten uit de genoemde
brief: "...Wat aangaat de voormalige begraafplaats betrefd, word opgegeven voor
eene akker, is onjuist: het is eene
berm, ongeveer inhoudende 7 a 8
roeden Nederl. geheel ingesloten in
hyninge en muur en aan de buiten
zijde de stadsgragt....." en ".....daar
mijn persoon in het bijzonder te veel
belang in stel, toe wijl mijne waarde
broeder in den jaare 1817 aldaar ten
grave is gedaald, en met ene hardstene
gedenk steen is voorzien...."^. De
bedoelde grafsteen betreft de zerk van
Isaac Hijmans (1791-1817), welke nog
altijd op de oude joodse begraafplaats
aanwezig is'.
Rechts: Grafsteen van Isaac Hijmans,
1817,                       Foto auteur, 1991. iM^
4.   Gemeentearcbief Utrecht, Archief Joodse. Gemeente Utrecht ar. 313 G (volgens index J. Zwarts),
Dossier Hi)mans 1849.
5.   Arch. WbD 1811-1850 no.'s 223-224 Burgerliike Stand (BS) Overlijdensregisters (Ovl.reg.) 1813-
1822, 1817 akte nr. 30, d.d. 4-6-1817, Izaak Heymans oud 25 jaar en 8 maanden, in leven winkelier,
overleden 3-6-1817.
-ocr page 31-
De vertaling luidt: En Jitxhak (Izaak) zul je hem noemen met hem zal Ik Mijn
verbond in stand houden (Gen 17:19)
Hier ligt hegraven
De jongeman Eizek zoon van Haim
Zijn nagedachtenis zij tot zegen
Hij is gestorven op 19 Siwan
En hij is de volgende dag begaven
$77 [volgens de verkorte telling/
Moge zijn ziel gebonden zijn in de bundel des levens
[naar I Sam. 25:29]
De tweede steen met een geheel He-
breeuwse tekst, is de matsewa (=
grafsteen) ter nagedachtenis aan de
eveneens jonggestorven Cresia* (Cris-
je) dochter van Mordechai (Marcus)
Dessau (1796-1814)'
De vertaling luidt:
Hier ligt verborgen
Het geliefde ongehuwde meisje
Alle dagen van haar leven bewandelde
zij de rechte weg
Cresia dochter van de beminde Mor-
dechai Dessau
Moge zijn schepper hem beschermen en
doen leven
Zij overleed op zondag 22 [4??] Ijar en is
hegraven
in goede naam op maandag 23 [5 f?] Ijar
574 [volgens de verkorte telling]
Moge zijn ziel gebonden zijn in de
bundel des levens
--jerTiSar-ti^siv^:»
[naar I Sam. 25:29]
Grafsteen van Cresia (de Vries)
Foto auteur.
1991.
6.   of haar Latijnse naam Cresentia, wat groeiend betekent; (met dank aan Ze'ev Bar, Hihfersum)
7.   8. Arch. WbD 1811-1850 no.'s 223-224 BS, Ovl.reg. 1813-1822, 1814 akte nr. 13, waarin Marcus
Moses de Vries, wonende A19 het overlijden in zijn huis van zijn 18-jarige dochter Chrisje de
Vries op 24-4-1813 aangeeft. Hij doet met zijn buurman Wolf Joseph aangifte.
31
-ocr page 32-
We dienen ons af te vragen of beide jonggestorvenen de enige twee zijn, die op
deze joodse begraafplaats hun rustplaats hebben gevonden. Tussen 1813 en 1821
overleden in Wijk bij Duurstede Abraham Polak', Betje Jacobs', Jacob Da-
vids'° en Cornelia Salomons", allen leden van de joodse gemeente van Wijk.
Mogelijk zijn zij ook op Langs de Wal begraven, maar van hun grafstenen
ontbreekt elk spoor. Duidt de toevoeging in de bovengenoemde brief van
Hijmans over het aanbrengen van een gedenksteen bij het graf van zijn broer
erop, dat andere joden in deze plaats graven van hun verwanten niet voorzagen
van grafstenen? Waren zij daar te arm voor of plaatsten zij deze zerken wel en
zijn deze stenen later verweerd en verdwenen?.
Zijn deze doden dan elders begraven en zo ja, waar dan? En waar werden andere
joden begraven, die zijn overleden tussen 1822 en 1829, het jaar waarin het
joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Steenstraat in gebruik
werd genomen?
Dit zijn een aantal vragen, die bij verder onderzoek mogelijk beantwoord
kunnen worden.
V
Uiteindelijk werd het gedeelte met de beide nog bestaande grafstenen erop door
de joodse gemeente aan de burgerlijke gemeente van Wijk verkocht. Dit ge-
schiedde in 1924, een jaar nadat de joodse gemeente van Wijk formeel was
opgeheven en bij die van de stad Utrecht was gevoegd.
Vandaag de dag is de begraafplaats Langs de Wal aan de zorg van de burgerlijke
gemeente van Wijk bij EKiurstede toevertrouwd.
De chewre'^
Een kehilla (kille), zoals een joodse gemeente wordt genoemd, had zijn vereni-
gingen, chewres genaamd. De activiteiten van deze chewres konden onderling
verschillen. Er waren chewres, die zich bezighielden met het instandhouden en
verfraaien van de synagogen. Andere chewres bemoeiden zich met opvoeding,
ziekenbezoek, het geven van een bruidschat, hulp aan armen etc. Indien men
sprak over "DE chewre", dan werd hier de vereniging Talmoed Tora mee
bedoeld, de chewre die zich bezighield met de bestudering van de Tora (de Vijf
Boeken van Mozes).
8.       Overlijdensregister Wijk bij Duurstede 6-1-1816 akte nr. 2.
9.       iaem 21-6-1816, akte 27.                                                                 ,
10.     26-2-1818, akte 8.                                                                         /
11.     idem 20-4-1818, akte 17.                                             •-•' »-" ^/'-- -' ««-' ;«-.= ..,«.; it^vi k> ,■■
12.     zie: 'En de chewre dan', in: H. Beem, De verdwenen mediene. Mijmeringen over Het
vroegere joodse leven in de provincie.
Amsterdam, 1950 (herdruk Amstehreen 1982).
p. 96-104.                                                                                                         ■«,'!,>;.£..
32
-ocr page 33-
Het spreekt voor zich dat in een grotere kille het bestaan van meer dan één
chewre "meer regel dan uitzondering" was. De middelgrote joodse gemeente
Culemborg - "Kille Koudesj (-Heilige Gemeente) Kuilenburg" - bijvoorbeeld
telde in 1869 193 joden (3,1 % van de bevolking) en had 4 i 5 chewres; Den
Haag daarentegen telde aan het eind van de negentiende eeuw meer dan 40 van
zulke verenigingen en in Amsterdam bestonden er rond 1850 zelfs meer dan 200
chewres!
Het "chewre kadiesje", letterlijk heilige vereniging of heilige gemeenschap, was
de benaming voor het begrafenisgenootschap. Leden van het chewre kadiesje
waren de kabroniem. Zij hebben de taak te waken bij stervenden en zeggen
hierbij specifieke gebeden (sjeimes zeggen) en houden zich bezig met het wassen
van de overledenen (tahara), het kleden van de doden in doodskleding (mannen
en vrouwen verschillend) en met de lewaja; de teraardebestelling, dit alles in
overeenstemming met de joodse wet en traditie.
Ook is het gebruikelijk dat het lichaam bestrooid wordt met aarde uit Israël,
alvorens de lijkkist gesloten wordt. Zo kan de overledene in gewijde grond
begraven worden.
Zelfstandige joodse gemeenten verzochten aan de burgerlijke overheden van de
plaats waar zij woonachtig waren een stuk grond toegewezen te krijgen, dat als
dodenakker kon dienen.
Gezien het feit dat binnen de plaats zelf meestal geen ruimte voorhanden was,
vond toewijzing plaats buiten de bebouwde kom.
Volgens een passage uit de Talmoed dienden de joden een begraafplaats juist
buiten het bebouwde gedeelte van een plaats aan te leggen.
In het verleden is het herhaaldelijk voorgekomen dat plaatselijke overheden
joden ook hiervoor geen toestemming gaven, zodat de doden elders moesten
worden begraven. Hoewel een stad als Amsterdam na 1592 Portugese joden
toeliet, dienden dezen hun doden buiten de stad ten grave te dragen. Uiteindelijk
werd in 1614 - na een korte begraafperiode in Groet en De Rijp - de historisch
zeer belangrijke begraafplaats Ouderkerk aan de Amstel in gebruik genomen.
Behoud of ontruiming?
Op een joodse begraafplaats krijgt iedere overledene een eigen plaats, wat wil
ze^en dat er in principe niet boven of onder elkaar wordt begraven. Wel kan -
indien dat wenselijk is - ruimte worden gelaten voor de nog in leven zijnde
familieleden, zodat man en vrouw of andere verwanten naast elkaar kunnen
komen te liggen. Binnen de joodse wetgeving bestaat een verbod op het ruimen
van zowel joodse graven als joodse begraafplaatsen. De religieuze achtergrond
heeft te maken met de messiaanse toekomstverwachting binnen het jodendom.
Als de Masjieach (de Messias) komt zal de ballingschap van het joodse volk ten
einde zijn en allen - de levenden én de doden die opstaan - zullen terugkeren
33
-ocr page 34-
naar het land Israël.
Indien ruiming van een joodse begraafplaats toch noodzakelijk wordt, bijvoor-
beeld door aanleg van wegen of door stadsuitbreiding, vindt altijd overleg plaats
tussen kerkelijke en biwgerlijke besturen. Bij zo'n ruiming worden grafzerken,
fragmenten daarvan en stoffelijke resten overgebracht naar een andere joodse
begraafplaats en aldaar herbegraven. In Nederland is - in tegenstelling tot België -
bij wet geregeld dat niet spoorslags tot ontruiming mag worden overgegaan.
Daarbij komt dat een aantal joodse begraafplaatsen eigendom is van het N.I.K., -
het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap - het overkoepelend orgaan van
joodse gemeenten in Nederland.
Genootschappen
In het Jaarboekje van 5674, uitgegeven door "de Centrale Organisatie voor de
religieuse en moreele verheffing der Joden in Nederland", Amsterdam 1913-1914,
wordt een overzicht gegeven van instellingen, besturen en verenigingen van
joodse gemeenten in Nederland. De kille Wijk bij Duurstede komt hier ook in
voor, evenwel zonder dat er een vereniging genoemd wordt. Daarom is niet
bekend of er in Wijk wel een begrafenisgenootschap of een andere chewre
bestond. Ook in archiefstukken is daarvan tot op heden nog niets gebleken.
Vanaf circa 1850 bestonden in plaatsen als Culemborg, Wageningen en Tiel
(vanaf 1837) begrafenisverenigingen onder de naam Gemieloet Chasadiem
(letterlijk: beoefening der weldadigheid). In andere Nederlands-joodse gemeenten
heetten dergelijke genootschappen ook wel Gemieloet Chasadiem Kabroniem.
Andere benamingen kwamen ook voor, zoals in Nijkerk waar dit genootschap
Mesjievat Nefesj Kabberaniem werd genoemd.
Joodse begraafplaatsen in de omgeving van Wijk
Isaac Adolphs, die oorspronkelijk uit Amsterdam kwam, was vanaf 1668 pachter
van de stedelijke bank van Wageningen. In die hoedanigheid kreeg hij van de
stedelijke overheid een stuk land op de Stadsbleek toegewezen om zijn familiele-
den en zelfs andere joden van buiten Wageningen te begraven. In 1760 werd de
pacht blijvend overgedragen aan de joodse gemeente van Wageningen en een jaar
later was het mogelijk de begraafplaats uit te breiden, zodat ook joden uit de
omgeving - uit Arnhem (tot het midden van de achttiende eeuw). Ede, Tiel,
Veenendaal en Wijk bij Duurstede - hier konden worden begraven. Tegenwoor-
dig ligt deze begraafplaats aan het Kerkhofpad txissen de Generaal Foulkesweg en
de Veerstraat In 1929 werd deze begraafplaats gesloten. Zestien jaar eerder was
een nieuw terrein aan de Oude Diedenweg als tweede joodse begraafplaats in
gebruik genomen'*.
13. J. Mkhnun, H. Beem, D. Micfaman, (bewerking en omierzoek V. Brilleman), Pinkas, Ge-
m
-ocr page 35-
Een nog oudere begraafplaats die door joden uit de omgeving (dus ook uit Wijk
bij Duurstede) zou zijn gebruikt, bevindt zich aan de Aalsdijk even buiten
Buren, richting Beusichem. Op deze rustplaats zijn geen grafzerken meer
zichtbaar, zodat het niet doenlijk is onderzoek te doen naar hier begraven joodse
inwoners uit Wijk. Aan de rand van het grasveld staat tegenwoordig een bordje
met de aanduiding "joden begraafplaats" ".
Een nieuwere joodse begraafplaats maakt sinds 1845 deel uit van de Algemene
Begraafplaats van Buren. De daar aanwezige grafstenen zijn gefotografeerd,
vertaald en gedocumenteerd. Geen van de hier begravenen was in Wijk geboren
of gestorven'*.
Overige nog bestaande joodse begraafplaatsen in de wijde omgeving van Wijk
bevinden zich in Amersfoort, Beesd, Culemborg, Geldermalsen, Herwijnen,
Rhenen, Tiel, Utrecht, Veenendaal, Vianen en Zaltbommel'*. In het kader van
het lopende onderzoek naar de geschiedenis van de joodse gemeenschap in Wijk
bij Duurstede valt (nu nog) geen uitsluitsel te geven over mogelijke verwantschap
van de daar begravenen met joodse Wijkenaars. Op voorhand kan wellicht een
uitzondering worden gemaakt met betrekking tot de familie Hijmans. Een aantal
leden van deze familie woonde in Wijk, Rhenen, Tiel en Veenendaal, maar
oorspronkelijk kwam de stamvader van de familie Hijmans uit Schwelm in
Duitsland".
Uit het bovenstaande blijkt dat (joodse) begraafplaatsen van groot belang zijn
voor cultuurhistorisch onderzoek. Jammer genoeg zijn begraafplaatsen als
historische bron lange tijd niet als zodanig onderkend. Pas na 1969 is in Neder-
land verandering opgetreden met betrekking tot de conservering van joodse
graven in de provincie Groningen". Met name de laatste jaren is de belang-
stelling gegroeid voor het documenteren, restaureren en conserveren van joodse
begraafplaatsen in de rest van Nederland en daarbuiten".
schiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, Ede/Antwerpen, Amster-
dam, 1992, p. 559-560.
14.     J.W. Klein Polsvoort, Dossier met betrekking tot de joden in Buren, Buren, 1981.
15.     J. Becker, 'De 10 grafstenen op de 'nieuwe' joodse begraafplaats te Buren', in: De drie
steden. Regionaal-historisch tijdschrift voor Tiel,
Buren en Culemborg 10, 1989,
3, p. 148-154.
16.     "Joodse begraafplaatsen in Nederland", in: Misjpoge 3, 1990, 4, p. 97-144.
17.                   Hijmans, Hijmans waar kom je vandaan?, Nieuw-Vennep, 1992.
18.     K. Jongeling m.m.v. J. Brilleman, Joodse begraafplaatsen in Groningen en Oost-
Friesland.
Groningen, 1977.
19.     J. Cahen, "Geschiedenis en nut van de documentatie van Joodse begraafplaatsen in Nederland"
in: Bulletin K.N.O.B. 8 ,1987, p. 229-238.
35
-ocr page 36-
Grafzerken
Het is een zeer oud gebruik om op het graf van een overledene een gedenkteken
te plaatsen. Archeologische opgravingen in Israël wijzen dit uit. Ook in het
Oude Testament komt de verwijzing voon "Jacob plaatste een gedenksteen op
haar graf; tot op heden is dat de gedenksteen op Rachels graf" (Genesis 35:20).
Een half jaar na overlijden van een dierbare vindt onthulling van de matsewe
grafsteen) plaats.
Bij Hoogduitse joodse begraafplaatsen is het gebruikelijk dat grafstenen rechtop
staan. Bij Portugese joden is de ritus verschillend; de grafstenen worden lidend
geplaatst, zoals dat op zeventiende eeuwse Portugese begraafplaatsen in Ouder-
kerk, Rotterdam en in Middelburg nog te zien is. Ook op de Hoogduitse
begraafplaats in Den Haag zijn er - haast een uitzondering -liggende stenen.
Op de grafstenen van Hoogduitse joden komen vaak de letters PN of PT voor.
PN staat voor de Hebreeuwse woorden po nitman (mannelijk) of po nitmenet
(vrouwelijk), hetgeen betekent: Hier ligt begraven of Hier rust.
PT staat voor de Hebreeuwse woorden po tamoen (mannelijk) of po temoena
(vrouwelijk), hetgeen betekent: Hier ligt verborgen.
In sommige gevallen vinden we onder of boven deze letters een bijbels citaat
met mogelijk een verwijzing naar de overledene. Minder vaak komt een acrosti-
chon op naam van de gestorvene voor. In de overige tekst op de steen staan de
joodse namen van de overledene vermeld met de naam van de vader, de eventue-
le functie binnen de joodse gemeente en de sterf- of begraafdatum. Op oudere
grafstenen staan de jaartallen ook wel in Hebreeuwse letters vermeld. Het
Hebreeuwse alfabet kent aan letters tevens een getalwaarde toe. Een graftekst
wordt veelal afgesloten met een afkorting uit het Hebreeuws, de letters
T.N.T.S.B.H. De betekenis hiervan is: Moge zijn/haar ziel gebonden zijn in de
bundel des levens (ontleend aan I Sam. 25:29). Soms vinden we andere afkortin-
gen als T M K (ter ere van zijn/haar rust) op de graven vermeld.
Buiten teksten wordt sedert de Romeinse tijd ook gebruik gemaakt van symbo-
len. Het symbool, dat vaak voorkomt op graven van de Levieten stelt een
wasbekken met kan voor. Dit herinnert aan het gegeven dat de Levieten in
bijbelse tijd tempeldienaren waren en de rituele wassing van de handen van de
hogepriesters verrichtten. Bij de nazaten van de Rohaniem, het geslacht der
hogepriesters en afstammelingen van Aaron, zijn op him grafzerken zegenende
handen het meest gebruikelijk (Num. 6: 24-26), zoals op de onderstaande foto
zichtbaar is.
Deze steen bevindt zich aan de zijkant van de joodse begraafplaats aan de
Steenstraat te Wijk bij Duurstede.
                           /
-ocr page 37-
Detail van de grafsteen van Samuel Cohen.
(Foto auteur, 1991).
Het volgende artikel over de verdwenen joodse gemeenschap zal gewijd zijn aan
het joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats van Wijk.
37
-ocr page 38-
De begraafplaatsen in het dorp Houten
Leen de Keijzer'
Vanouds werden de doden begraven in het kerkgebouw of op het kerkhof
rondom de kerk. Het begraven binnen in de kerk stamt al uit de eerste eeuwen
van het Christendom. Wanneer dat mogelijk was, werd een kerk toen gebouwd
boven het graf van een heilige, met het altaar op de plaats van het graf, en
begroef men in de kerk om zo dicht mogelijk bij het heiligengraf te liggen. Het
laat zich raden dat de rijken daarvoor
het eerst in aanmerking kwamen; de
armeren werden tot in het portaal
begraven. Lang niet overal waar een
kerk verrees, was echter een heilige
begraven; men volstond dan met een
relikwie van elders dat in de altaar-
steen werd ingemetseld en gelijkge-
steld aan een echt graf.
Ook in Houten werden de overlede-
nen in de kerk begraven, met uitzon-
dering van zwervers, niet gedoopten
of mensen waarvan onbekend was of
ze wel christelijk waren, die buiten de
kerk in de hof begraven werden.
In • de Nederlands Hervormde kerk
herinneren nog verschillende hardste-
nen vloertegels aan de oude grafzer-
ken. Het meest in het oog springt
evenwel het grafmonument uit 1716
van een van de heren van Heemstede,
Diederick van Velthuysen, dat zich
tegen de oostmuur van het schip
Grafin<mument van Diderick vm Velt- ^^^•"?- ^^^t"''' ^^a ^fderlands Her-
hui2en in de N.H. kerk te Houten.
              ^"'"'"^^ ^^'^ ^^" ^^ «""'^ '" ^*'=»1-
Foto Otto Wttewaall
L.M.J. de Keijzer is amateur-historicus en -archeoloog. Hij werkte tot zijn pensionering bij de
gemeente Houten en woont ook in die gemeente.
u
-ocr page 39-
kwijk, bezat ook de Pleinkerk een grafcrypte onder het oude koor (nu in
gebruik als consistoriekamer). Deze ruimte was even groot als het vloerop-
pervlak van het kerkkoor en was twee meter diep. In de overkluisde ruimte
zullen in vroeger tijden de overledenen in een stenen tombe of kist zijn bijgezet.
Later is men ertoe overgegaan openingen in de zijwanden van de crypte te
maken, waardoor de grafruimten door de muur binnen in de kerk kwamen te
liggen.
In het begraafboek, dat in 1803 is aangelegd, staat op de eerste bladzijde dat de
gegevens zijn ontleend aan een ouder boek van 4 december 1683'. Het grafboek
begint met de grafruimten in het koor (de crypte), waar een graf lag dat
toebehoorde aan de riddermatige huizen van Wulven en een graf van Van
Velthuysen, de eerder gemoemde heer van Heemstede. Helaas is de crypte in
1969 bij herstelwerkzaamheden in de consistoriekamer gesloopt. De kluis is toen
ingeslagen en de ruimten zijn opgevuld met puin en zand en afgedekt met een
betonvloer. Tijdens een bouwcontrole ben ik nog in deze grafruimten geweest.
De ingang ertoe was gelegen in de consistoriekamer, waar een luik in de vloer
zat. Ik heb daar toen nog de graven van Wulven en Heemstede gezien, die door
het tijdelijk verwijderen van de sluitsteen, herkenbaar waren aan de loden naam-
plaatjes die eens op de grafkisten waren bevestigd. In een andere grafruimte die
ook aan de heren van Heemstede had toebehoord, stond een grafkist met een
kruis en de symbolen van geloof, hoop en liefde aangebracht in koperen spij-
kertjes. Bij nader onderzoek bleek dat dit familiegraf eigendom was geweest van
J. v.d. Mosch, heer van Heemstede. De bijzetting van de met koperen spijkertjes
versierde grafkist was van Johan van Heerden, een rooms-katholieke pastoor uit
Houten, die op 11 juli 1807 was overleden. Pastoor Van Heerden was bevriend
met de roomse familie Van de Mosch, die het een eer vond om het stoffelijk
overschot van de parochiegeestelijke in het familiegraf te mogen bijzetten. De
rooms-katholieken beschikten immers sinds de Reformatie in 1580 niet meer
over een eigen kerk of begraafplaats.
Behalve in de kerk was er vanouds ook begraven op het ommuurde terrein rond
de kerk. De kerkhofmuur dateert in zijn huidige vorm weliswaar uit 1957, maar
is gemetseld op de fundamenten van een middeleeuwse voorganger die herinnert
aan het kerkelijk immuniteitsrecht. Op het zuidelijk gedeelte van de hof
bevinden zich nog verschillende soorten, bijna honderd jaar oude, bomen.
Toen op 1 januari 1829 het Koninklijk besluit kwam, dat niet langer in de
kerken mocht worden begraven, werden de gemeentebesturen voor de taak
1. Rijksarchief in Utrecht (RAU), Archief van de Nederlandse Hervormde Gemeente Houten (onge-
inventariseerd).
39
-ocr page 40-
^^';*^^:>:^'^"'«'T-^,=>!l^f^«i:,V'I«^Ssj^4S-^,^T?f~ '^.->Tty^^
Smeedijzeren toegangshek op de begraafplaats aan de Vlierweg te Houten.
Foto Otto Wttewaall.
gesteld om een nieuwe begraafplaats aan te leggen, één die geen onderscheid
meer maakte naar geloof, maar waar elke inwoner die dat wilde een graf kon
krijgen; met andere woorden, een 'algemene begraafplaats'. In 1828 besloot het
Houtense gemeentebestuur tot de aanleg ervan en wel aan de Vlierweg, toen nog
buiten de bebouwde kom. Op 31 december 1828 vindt de openbare aanbesteding
plaats^. Het bestek vermeldt: " het doen van enig grondwerk, het stellen van
hekken en het poten van beplantingen voor het aanlegen van een begraafplaats,
alsmede het in orde brengen en bezanden van de weg tussen het dorp en de
begraafplaats aan de Vlierweg". De begraafplaats werd op 1 januari 1830 in
gebruik genomen. Nu de begraafplaats niet langer bij de kerk lag, sprak men
voortaan als vanzelf van de 'algemene begraafplaats' en werd het woord hof niet
meer gebruikt.
/
2. Gemeentearchief Houten (GAH), Archief van de gemeente Houten 1811-1961, inv.nr.858.
40
-ocr page 41-
Monumentale graf van de familie WttewaaU van Wickenburgh, centraal op het
kerkhof aan de Vlierweg te Houten.
                                       Foto Otto WttewaaU.
De oppervlakte van de nieuwe begraafplaats was met 7.120 m^ in verhouding
tot het inwonertal van de gemeente' veel te groot, maar dat werd opgelost door
3. Blijkens 'De Utrechtse gemeenten in 1815 in vraag en antwoord' (Utrecht 1972), p.51
telde, Houten in 1815 1140 inwoners. Hiervan waren er 560 katholiek en 580 hervormd en
41
-ocr page 42-
een flink deel van het terrein met bomen te bepoten. Door de verkoop van het
snoei- en hakhout en in 1874 al van de eerste bomen, leverde de te grote begraaf-
plaats de gemeente Houten zelfs enig financieel voordeel op! De hervormde
kerkgemeente op het Plein leed daarentegen als gevolg van het niet langer
begraven in de kerk en op het kerkhof een verlies aan inkomsten. Ze deed
daarom een beroep op de gemeentebesturen van Houten, Oudwulven en
Schonauwen (toen nog zelfstandige gemeenten) om een schadeloosstelling. In
1831 droeg Houten als zodanig bij een bedrag van 18 gulden; Oudwulven en
Schonauwen betaalden elk zes gulden*. Op 29 maart 1837 werden op de algeme-
ne begraafplaats achttien graven uitgegeven aan personen als schadeloosstelling
voor graven die zij in de kerk of het kerkhof op het Plein in eigendom bezeten
hadden*.
Het ontwerp voor de aanleg van de algemene begraafplaats uit 1828 is vermoede-
lijk door burgemeester Van Hulstijn zelf gemaakt In de loop der tijd zijn er de
nodige veranderingen aangebracht. In 1950 kende de begraafplaats nog een
beplanting van vijftien eiken, tweeëntwintig beuken en vijf kastanjebomen, die
behoorde tot de aanleg uit 1829. Het waren grote, zware bomen; vooral de
beuken met hun gladde, rechte stammen maakten een monumentale indruk. De
bomen werden echter in 1950 gerooid en verkocht, waarna burgemeester en
wethouders opdracht verleenden aan de Amersfoortse tuinarchitect J.W.M.
Sluiter om een nieuw ontwerp te maken. Dit ontwerp is om welke reden dan
ook nooit uitgevoerd. De technische dienst van de gemeente Houten maakte
vervolgens een nieuw plan, dat door tuinlieden van de firma Abbing uit Zeist in
1956 werd ui^evoerd. Het betrof een symmetrisch opgezet plan in franse stijl,
dat tot op de dag van vandaag is gehandhaafd. De meeste beplanting wordt in
vormsnoei onderhouden. Het geheel is omgeven door een strak geschoren
beukenhaag met aan de voorkant een monumentaal toegangshek.
Toen de gemeente Houten in 1829 besloot om een algemene begraafplaats aan de
Vlierweg aan te leggen, maakte de katholieke meerderheid van de gelegenheid
gebruik om een eigen begraafplaats in te richten. Zij koos daarvoor de grond ten
noorden van de toenmalige schuiu-kerk aan de I^erikse weg, die nog steeds als
begraafplstats dienst doet. Wel moest het terrein nog worden opgehoogd, maar
dat bleek geen probleem te zijn. De boeren steWen gratis het op hun land
beschikbare zand daarvoor beschikbaar en de dagloners en boerenknechten
andersgezind.
4.   RAU, Archief van de Nederlands Hervormde Kerk in Houten.
5.   GAH, Ardiiefvui de gemeente Houten 1811-1961, inv.nr.860.
42
-ocr page 43-
hielpen met het laden en egaliseren van het zand op de begraafplaats. Zo kon
nog vóór 1 januari 1829 de roomse begraafplaats in gebruik genomen worden.
Wel duurde de afwerking nog enige tijd, want pas op 2 juli 1833 kon de begraaf-
plaats plechtig worden ingezegend. Ter gelegenheid daarvan hield J.G. van
Wennekedonk, pastoor in Schoonhoven, een plechtige redevoering waarin hij de
katholieke Houtenaren prees voor hun grote inzet.
De Katholieke kerk aan de Loerikseweg met op de voorgrond de begraafplaats,
gezien vanaf de Vlierweg.
                                                  Foto: Otto WttewaelL,
43
-ocr page 44-
Aankondigingen, boekbesprekingen en mededelingen
De Oud-Utrechtprijs 1993
De vereniging Oud-Utrecht stelt ƒ 3000 beschikbaar voor het beste artikel dat
tussen 1 januari 1990 en 1 januari 1993 is geschreven over een (kunst-) historisch
onderwerp betreffende de stad of provincie Utrecht.
De rijke Stichtse historie is een schier onuitputtelijke bron van interessant
onderzoek. De vereniging wil door deze prijs mensen stimuleren dit onderzoek
uit te voeren. Maar niet alleen dat: zij wil zorgen dat dit onderzoek onder de
aandacht komt van een breed publiek. Pas dan krijgt de geschiedenis de aandacht
die zij verdient.
De prijs is daarom ook niet beperkt tot professionele historici: ook mensen die
in hun vrije tijd een onderzoek hebben gedaan, amateur-historici, journalisten,
publicisten en studenten die bezig zijn met onderzxjek worden van harte
uitgenodigd mee te dingen naar het prijzengeld van ƒ 3000,-. Het onderzoek mag
een breed terrein bestrijken: historisch-geografische studies, rechtshistorische
studies en sociale geschiedenis zijn even welkom als politieke of kunsthistorische
onderwerpen. Zolang het vanzelfsprekend over de stad of provincie Utrecht gaat.
Het artikel mag reeds eerder gepubliceerd zijn.
Er zijn enkele voorwaarden: de inzending (in drievoud) moet minimaal een
lengte hebben van 3000 woorden, het moet vóór 1 januari 1993 worden ingele-
verd bij de jury en het moet -uiteraard- eigen werk zijn van de inzender.
De jury van de Oud-Utrechtprijs 1993 is als volgt samengesteld: voorzitter prof
drs M. Snijders, secretaris drs H.Ph.L. Leeuwenberg en lid prof dr M. Prak.
Inzendingen moeten worden gestuurd aan:
H.Ph.L. Leeuwenberg, p/a Rijksarchief, A. Numankade 201, 3572 KW Utrecht.
Bij de secretaris van de jury kunt U ook een uitgebreid reglement aanvragen. De
feestelijke uitreiking van de Oud-Utrechtprijs 1993 vindt plaats in mei 1993.
44
-ocr page 45-
begraafplaatsen als cultuurbezit.
Het toeval wil dat tijdens de voorbereiding van deze begraafplaatsen-special een
boekje over inventarisatie van begraafplaatsen op de redactietafel kwam.
Inhoudelijk is het boekje goed. Er wordt een duidelijke overzicht gegeven van
een stuk geschiedenis van het begraven en daarna wordt uitleg van het grafteken
gegeven. De uitleg van materiaalgebruik, vormgeving, stijlkenmerken en symbo-
liek is kort maar duidelijk. Met name hoofdsttik 7, over de uitleg van de
symbolen die je op een grafsteen kunt tegenkomen, is erg zinvol. In mijn
vakantie loop ik graag te dwalen op begraafplaatsen en ik zal het boekje ook
zeker meenemen om bepaalde symbolen na te 7X)eken.
Deel 2 spoort ons lezers aan om te gaan inventariseren op begraafplaatsen. Dat is
een goede zaak. Er worden nuttige tips voor de inventarisatie gegeven, maar een
duidelijk manko is dat men van de inventarisator verwacht dat deze zelf zijn
criteria voor inventarisatie opstelt. Hierdoor zijn de verschillende inventarisaties
niet uniform en dus ook niet naast elkaar te gebruiken. Ook wordt niet duide-
lijk of de stichting deze inventarisaties bijeen wil brengen of dat ze ergens in een
la van de bureaucratie ten gemeentehuize verdwijnen.
Meestal gaan onze recensies alleen over de inhoud van een boek. Een boek is
echter meer dan een hoeveelheid tekst. Het is ook een industrieel produkt dat
op een bepaalde manier is vormgegeven. Die vormgeving, bijvoorbeeld van de
omslag, is belangrijk. Een aantal mensen koopt boeken op de fraaie omslag en
gaat er aan voorbij als die niet opvalt. De vormgeving van de binnenzijde kan
ook van belang zijn voor de verkoop, maar deze moet aansluiten op de inhoud
van het boek. Er komen nog wel eens 'alternatieve' boeken uit, waarbij de
'wilde' vormgeving deel uit maakt van de inhoud. Meestal echter dient de
vormgeving om de inhoud zo prettig mogelijk te presenteren. Bij een boek waar
het om de tekst gaat (zoals hier) moet de vormgeving niet opvallen of op z'n
hoogst de tekst ondersteimen. Of dat hier ook zo is, moet U zelf maar beoorde-
len. De vormgeving is zeer nadrukkelijk aanwezig. Het boek heeft het populaire
proefschrift-formaat (167x238 mm) met een mooie omslag en ziet er ook van
binnen op het eerste gezicht heel opvallend en aantrekkelijk uit. Maar bij wat
dieper gaande bestudering van de opmaak rijzen vraagtekens.
De tekst kan makkelijk in een boekje van 48 pagina's, maar de gekozen bindwij-
ze vereist minimaal 64 pagina's. Blijkbaar wist men zich met de ruimte geen
raad. Meestal lost een vormgever dit op met een wat groter lettertje, maar in dit
geval is juist gekozen voor een klein lettertje (leuk voor de oudere lezer),
waardoor er extreem veel wit in het boek staat. 5 pagina's zijn helemaal leeg, 9
andere behoren tot het voorwerk, de rest van de ruimte is uitgesmeerd over de
45
-ocr page 46-
bovenkanten van de pagina's. De bovenmarge is maar liefst 9 cm! Terwijl het
boek van boven dus half leeg is, is de benedenmarge teruggebracht tot niet meer
dan 9 mm! Daardoor kim je het van onderen niet vasthouden zonder met je
duimen een stuk van de tekst aan de onderkant van de pagina af te dekken. Ik
heb daar een gruwelijke hekel aan.
De inhoudsopgave, die makkelijk op één pagina kan, is over twee half lege
verdeeld. De overblijvende 50 pagina's zijn verdeeld over maar liefst 3 delen: A,
B en niet C, maar AB. Een aantal hoofdstukken is van strepen langs de tekst
voorzien, andere zijn dat niet. Deel AB begint met een slotwoord en geeft na het
slotwoord in bijlage 1 een samenvatting van deel B 1 (waarom niet achter deel
B?). Dan komen de drie echte bijlagen die genummerd zijn 2, 3 en 4 en die
uiterst nuttige informatie bevatten.
Dan de lettertypes. Op iedere pagina worden soms wel 7 verschillende letterfa-
milies gebruikt, zoals in het wilde westen gewoonte was. Daar was een drukker
pas goed als hij zoveel mogelijk verschillende letters door elkaar jaste. Bij een
uitent alternatief kunstboek, cultureel hoogstanje of moderne poëziebundel kan
ik me zo'n opmaak nog voorstellen, maar niet bij een boek over begraafplaatsen.
Als je voor zo'n boek de bloktekst in een schreefletter zet, de bijschriften van de
foto's in een schreefloze, de hoofdstuktitel in een chocoladeletter, de A van deel
A in een fantasieletter en de B weer in een strakke, terwijl het paginanummer in
weer een andere letter staat en de titel van het hoofdstiik in een ciu^ief dwars
langs de zijkant, dan lijkt het mij wat te veel van het goede.
Ook een noot bij de foto's. De plaatsing van de foto's en de bijschriften is ook
erg druk. De bijschriften zijn helaas onvolledig. Zo geven ze niet aan waar de
foto's gemaakt zijn. Dat is vooral voor onze streek jammer, omdat ik dacht
nogal wat dingen van de begraafplaats Soestbergen te herkennen. Die ligt
weliswaar in de gemeente Utrecht, maar geografisch tussen (Vaartse-ZKromme-)
Rijn en Lek.
Hopelijk krijgt U niet de indruk dat ik U het boek wil afraden, want dat is
bepaald niet mijn bedoeling. U moet zelf maar beoordelen wat U van de
opmaak vindt, maar deze combinatie van inhoud en opmaak had ik nooit zo
gekozen. De stichting moet zeker doorgaan met publiceren, maar liever niet in
deze opmaak.
                                                              v
^' "i.^ -■-,.. ' ■■                         -■ ' - HR
Wessel Meijer en Paola Pisu (redactie). Funerair Erfgoed, begraafplaatsen als
cultuurbezit. Vereniging De Terebinth, Utrecht, 1992 (tel. 030-334493). ISBN 90-
74455-0-8, ƒ 19,90 (giro 621645).
46
-ocr page 47-
Baronnen en kunstenaars, de geschiedenis van het landhuis Oud-Amelis-
weerd vanaf de Middeleeuwen tot heden.
Onder deze titel verschijnt binnenkon een boek. Vijf onderzoekers, een journa-
list en een schrijver hielden een maandenlange speurtocht naar de geschiedenis
van het achttiende-eeuwse landhuis Oud-Amelisweerd. Ze verdiepten zich in het
leven van de Utrechtse adel, het gebruik van de ijskelder [die door leden van
onze eigen historische kring werd opgegraven], de omvangrijke plannen van
eigenaar Lodewijk Napoleon met de tuin, de schilderijenverzameling van
bouwheer Gerard Godard baron Taets van Amerongen en de herkomst van de
handgeschilderde Chinese behangsels.
Het boek met o.a. 60 afbeeldingen en 200 pagina's, komt deze maand uit. In de
voorverkoop (die 1 december sloot) kostte het ƒ 29,50. Over prijs en bestelwijze
kunt U de Stichting bereiken onder tel. 03405-70657.
Monumentenbeleid Bunnik
De gemeente Bunnik is bezig om naar het voorbeeld van Houten een monumen-
tenbeleid op te zetten. Op de begroting voor 1993 is /15.000 gereserveerd, een
bescheiden bedrag. Voor de jaarwisseling 92/93 hoopt Saskia van Ginkel de
beschrijving van de monumenten die voor bescherming en subsidie in aanmer-
king komen, af te ronden. In de loop van 1993 hoopt de commissie die het
beleid voorbereidt (naast Saskia van Ginkel, Peter de Wit, Huub Huntjens en
Henk Reinders) verslag uit te brengen zodat de politiek er mee aan de slag kan.
Archeologische werkgroep vindt fundering kerk Houten
De archeologische werkgroep onder leiding van Leen de Keijzer heeft bij de
Hervormde kerk aan het Plein te Houten funderingen opgegraven van een deel
van de kerk dat bij de storm van 1674 verwoest werd, toen de toren dwars door
het schip in de kerk viel. Deze funderingen wijzen op een grotere kerk dan tot
nu toe werd aangenomen. In het archeologische jaarverslag zal op de vondst
worden teru^ekomen.
47
-ocr page 48-
jaargang 26
nummer 4 december 1992
Inhoud van dit nummer:
Henk Reinders
Begraven in hel verleden 1
Peter Bongers
Begraven in Odijk 9
Henk Reinders
Begraafplaatsen in Bunnik 24
Victor Brilleman
Joodse begraafplaatsen te Wijk bij Duurstede 30
Leen de Keijzer
De begraafplaatsen in het dorp Houten 40
Aankondigingen,
boekbesprekingen en mededelingen 44
Redactie-commissie: Y.M. Donkerslool-de Vrij, Odijk; M.A. van der F.crden-
Vonk, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik;
O.J. Wltewaall, 't Goy.
Ereicden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk.
Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, lel.
03435-72444 (Mw. v.d. Eerden).
Secretariaat/I^enadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en Eek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, lel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en l^k' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
I^sse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaan van de provincie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Vtsscher, Amsterdam, 1696.
48