L
De motte en ijskelder van Oud-Amelisweerd*
Tieneke Breemhaar"
Amelisweerd dankt haar naam aan ridder Amclis, die in de dertiende eeuw in
dit gebied gewoond heeft. Na een beschrijving van de wijze waarop het land voor bewoning geschikt is gemaakt, zal ingegaan worden op de heuvel die naast het huidige landhuis Oud-Amelisweerd ligt, waarin zich een ijskelder bevindt. Er is onderzx)cht of het de plaats geweest is waarop een woontoren heeft gestaan. Voorgeschiedenis
In de Romeinse tijd, die duurde van 50 jaar voor Christus tot 400 jaar na
Christus, maakte de grond waar het huis Oud-Amelisweerd op staat deel uit van het str(K)mgebied van de Rijn. De Rijn stroomde toen van Wijk bij Duurstede naar Utrecht en was op verscheidene plaatsen zo'n 60 meter breed. De rivier was onbedijkt en overstroomde regelmatig. Tijdens zo'n overstroming bezonken de zwaarste deeltjes die de rivier vervoerde, zx)als zand en grind, vlak naast haar loop, waardoor aan weerszijden oeverwallen ontstonden. De fijnste deeltjes (klei) bezx)nken het verst van de rivier af en vormden zo de huidige komgronden. De oeverwallen aan de westzijde van de rivier werden al in de Romeinse tijd bewoond. De andere, lager gelegen zijde kon pas in de middeleeuwen bewoond worden, nadat de aanleg van een dam in de Rijn bij Wijk bij Duurstede een einde had gemaakt aan de vele overstromingen'. Na de Romeinse tijd werd door een verlegging van de stroomgordel - dat wil
ze^en een verandering van de loop van de rivier door het dichtslibben van de rivierbedding - de Lek belangrijker voor de waterafvoer dan de Rijn. De Lek, die tot dan toe niet meer dan een smal stroompje was geweest, werd nu de rivier die het meeste water afvoerde, wat ten koste ging van de Rijn, die geleidelijk veranderde in een ondiepe, op sommige plaatsen verzandde rivier^. |
|||||
. Bi) het schrijven van dit artikel zijn een aantal mensen mi) zeer behulpzaam geweest. In het
bijzonder wil ik bedanken: Prof. Dr. C. Dekker en Dhr. L.M.J. de Keijzer, en verder Drs. G. van Herwijnen, Drs. J.C. Besteman, Dhr. D. Koen, en Frank Rebel. . Studente middeleeuwse geschiedenis aan de Utuversiteit van Amsterdam. 1. C. Dekker, 'De dam bij Wijk' in: C. van de Kieft e.a. ed., Scrinium et scriptura. Opstel-
len aangeboden aan Prof. Dr. H. van der Gouw (Groningen 1980) 248-266, aldaar 253. 2. H.J.A. Berendsen, De genese van het landschap in het zuiden van de provincie
Utrecht, een fysisch-geografische studie (Utrecht 1982) aldaar 106 en 214. ■■:« 1
|
|||||
Stroomgordels m«t e«n
watervoerende rivierbod- ding Fossiele stroomgordels
Huidige rivieren en Icanalen |
|||||||
Afb. 1 Het rivierenpatroon omstreeks 250 na Christus. De dikke zwarte lijn is de
Rijn zoals die rond het jaar 250 stroomde. De smalle witte lijn is de Rijn na het leggen van de dam in 1122, de Kromme Rijn. * = Oud-Amelisweerd (uit: Berendsen, De genese van het landschap, 191). De verzandde Rijn leverde in de winter veel gevaar op voor overstromingen,
doordat er in dit jaargetijde veel regen- en smeltwater aangevoerd werd. Dit had tot gevolg dat de waterstand in de Rijn sterk steeg en problemen opleverde voor de afwatering van de lager gelegen gebieden aan de noord-oostkant. Het water dat van de Utrechtse Heuvelrug kwam, kon - wanneer de waterstand in de rivier hoog was - niet worden afgevoerd. Het lager gelegen land kwam daardoor 's winters dikwijls onder water te staan'. |
|||||||
3. Zie noot 1, p. 233
2
|
|||||||
In de twaalfde eeuw was in Europa, dankzij technische verbeteringen in de
landbouw, de agrarische produktie gestegen, waardoor de bevolking kon toenemen. Deze toename van de bevolking leidde op haar beurt weer tot een grotere vraag naar agrarische produkten en dus tot een grotere vraag naar landbouwgrond. Dit was ook het geval in Utrecht. Utrecht werd in die tijd niet door een hertog of graaf bestuurd, maar door een
bisschop. Het begin van de wereldlijke macht van de bisschop werd gelegd in het jaar 723 toen de Karolingische hofmeier Karel Martel aan de kerk van Utrecht de domeinen Utrecht en Vechten in volle eigendom schonk. In de tiende eeuw maakte Nederland deel uit van het Duitse Rijk, dat onder leiding stond van keizer Otto I (936-973). In het Ottoonse stelsel werden telkens wereldlijke functies aan kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders verleend. Als vertegenwoordigers van het centrale gezag benoemde de keizer liever geen leken, niet alleen omdat zij vooral hun eigen belang dienden, maar ook omdat hun lenen erfelijk waren. Wel kon de keizer zonder gevaar voor aantasting van zijn eigen macht grote gebieden aan de kerk geven, aangezien kerkelijke leiders geen nakomelingen hadden die hun vader automatisch opvolgden. Na de dood van een bisschop kon de keizer opnieuw een bisschop benoemen die zijn politiek welgezind was. Met de steun van de keizer werd de bisschop van Utrecht de machtigste man van de Noordelijke Nederlanden. Toen zich in Utrecht het probleem van het tekort aan landbouwgrond voordeed,
was het dan ook de bisschop die voor een oplossing moest zorgen. Er was voldoende woeste grond in de omgeving van Utrecht, namelijk het gebied rond de Rijn, maar deze grond was vanwege de veelvuldige overstromingen niet geschikt voor de landbouw. Daarom besloot bisschop Godebald van Utrecht in 1122 tot de aanleg van een dam in de Rijn bij Wijk bij Duurstede. Met deze dam kon de waterstand in de Rijn onder controle worden gehouden, zodat in de winter zonder problemen het water van de Utrechtse Heuvelrug afgevoerd kon worden; het gevaar voor overstromingen aan de oostkant van de Rijn was daarmee geweken*. Nu de Rijn niet meer overstroomde, veranderde ook haar loop niet meer en bleef er een smalle kronkelige, onbedijkte rivier oven de Kromme Rijn. In de twaalfde eeuw kwam op deze wijze het gebied vrij voor de landbouw. Het
tegenwoordige Amelisweerd kwam in handen van één van de vijf kapittels van Utrecht, namelijk het kapittel van Oud-Munster'. Een kapittel werd gevormd |
||||||
4. Zie noot 3.
5. C Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-
|
||||||
door een groep geestelijken die weliswaar leefden volgens een bepaalde regel,
maar die geen kloosterlingen waren. Zij hadden niet zoals de monniken een gemeenschappelijke woning en evenmin legden zij de geloften van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid af. Aan de kapittels werden door de landsheren vele schenkingen gedaan, onder andere in de vorm van grond met de daarbij behoren- de rechten en inkomsten'. Oorkonde van 1224; oudste vermelding.
De eerste vermelding van Amelisweerd is te vinden in de naam van één van haar
vroegste bewoners. Deze bewoner wordt voor het eerst genoemd in een oorkon- de uit 1224 en heette Amelis'. Het gebied dat hij in leen kreeg van het kapittel van Oudmunster was een waard. Een waard is een stuk land dat grenst aan een waterloop, in dit geval de Kromme Rijn, en naar dit stuk land noemde Amelis zich: 'Amelius uten Werde' (=Amelis uit de waard)'. Aangezien Amelis zich 'uit de waard' noemde, is het aannemelijk dat hij in de waard woonde'. Maar wiar in de waard woonde hij? Uit zijn tijd is geen beschrijving van het gebied overgeleverd. De eerste beschrijving dateert uit 1395". Amelisweerd is dan in drie lenen gesplitst, een westelijk deel genaamd Groenewoude, dat ook Amelisweerd werd genoemd, en een oostelijk deel, het huidige Oud-Amelis- weerd, dat weer in twee lenen was onderverdeeld. Er waren dus twee stukken naast elkaar gelegen land die allebei Amelisweerd heetten. Het lijkt waarschijn- lijk dat beide vroeger één geheel vormden. Aangezien later van Oud- en Nieuw- Amelisweerd werd gesproken, zou kunnen worden aangenomen, dat de vroegste bewoning heeft plaatsgevonden in het gebied dat nu 0«tó/-Amelisweerd heet. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich voorgedaan in het verderop gelegen Wuiven. Dit gebied raakte in de loop van de tijd in verval, waarna verderop een nieuw huis werd gebouwd, dat ook weer de naam Wulven kreeg. Het oorspron- kelijke Wulven werd hierna als Oud-Wulven betiteld. Van Amelis is bekend dat hij was getrouwd met een zekere Sophia en vier
kinderen had; één zoon die eveneens Amelis heette, en drie dochters, Sophia, |
|||||
geografische studie Sticktse historische reeks 9, Zutphen, 1983, p. 434. '"' '' ' '• '* -*'
6. W. Nolet en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen, Anister<lam,
1951, p. 179-194. 7. Muller, Fz. S. e.a., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 II, Utrecht-Den
Haag 1920-1959 (afgekort OSU), p. 721. 8. zie noot 7. ■ j
9. Zie noot 5, p. 434. ,^ . ^ . / '^^ ' _
10. zie noot 9. '" **' ''" •'■:'*''a=^ ■■■■'' /^^'w-.. • ■' ''f.- "<.■.,:•:>«.! , ^ .^
|
|||||
Hildegond en Jutta'^ Amelis wordt in eerste instantie in de oorkonden ge-
noemd bij de bisschoppelijke ministerialen. Dit hield in dat hij geen vrij man was, maar dienst moest verlenen aan de bisschop. In 1235 komt hij voor het eerst voor als 'Amelis miles de Insula' {=ridder Amelis uit de waard)". Amelis trad vele malen op als getuige in Utrechtse oorkonden. Verder bezat hij een hoeve te Alendorp". Aan te nemen valt derhalve dat hij tot de hogere klassen van de samenleving behoorde. Het is niet eenvoudig om een beeld te krijgen van de manier waarop Amelis
woonde. De eerste, mij bekende, afbeelding van Oud-Amelisweerd werd omstreeks 1730 door C. Pronk getekend. Dit is meer dan 500 jaar na de eerste vermelding van Amelisweerd in de reeds gememoreerde oorkonde uit 1224. Vóór 1730 is Oud-Amelisweerd wel te vinden op kaarten, maar dan alleen aangegeven met een paar boompjes en de naam Melisweerd (zie afb.2). De tekening uit ca. 1730 geeft een trapgevelhuisje uit de zestiende eeuw weer, dat net als het legenw(X)rdige huis dicht aan het water ligt (zie afb.3). Het huis is gebouwd op de hoger gelegen oeverwal, die ontstaan is toen de rivier nog regelmatig overstroomde. Verder van de rivier af is de grond lager gelegen; als het huis daar was neergezet zou er overlast van het water zijn geweest. Om dezelfde reden heeft in 1770 Gerard Godard Taets van Amerongen het huidige buitenhuis vlak langs het water, op de oeverwal, gebouwd. Dit had wel tot gevolg dat er aan de rivierzijde van het huis onvoldoende ruimte was voor een koets om te kunnen keren, zodat de imposante oprijlaan niet in het midden bij het huis kon uitkomen maar erlangs moest lopen en zo aan de andere zijde van het huis kwam, waar voldoende ruimte was. Motte
Naast het huisje is op de tekening een heuvel te zien, die ongeveer een even
grote oppervlakte bestrijkt als het huis zxlf en die tot de dakrand van de woning lijkt te reiken (zie afb.3). Deze heuvel kan, gezien de steile helling en de hoogte, niet door natuurlijke omstandigheden zijn ontstaan. Nu werden zulke heuvels wel opgeworpen ter verfraaiing van tuinen en parken, maar aangezien het hier gaat om een tekening van een eenvoudig huis uit het begin van de achttiende eeuw, kan in dit geval geen sprake zijn van een heuvel die is opgeworpen als |
||||||
11. OSU n, nr. 917.
12. OSU n, nr. 883.
13. OSUII, nr. 1161.
|
||||||
v<
|
||||||||
H.
|
||||||||
^1 -S
|
||||||||
Afh. 2 Amelisweert= Groenewoude/Nieuw-Amelisweerd, Melisweert= Oud-Amelis-
weerd. Detail van de kaart van den landen van Utrecht, door B. de Roij, uitgegeven bij N. Visscher, Amsterdam 1696 (RAU, TA, 51-2 hlad V). |
||||||||
onderdeel van een parkaaoleg. Dit gebeurde pas vanaf het einde van de achttien-
de eeuw bij grote buitenhuizen met een park ingericht volgens de romantische Engelse landschapsstijl. Er moet daarom naar een andere verklaring voor de functie van de heuvel
worden gezocht. Waarschijnlijk is deze heuvel een kunstmatige verhoging, waarop in de dertiende eeuw een woontoren heeft gestaan: een motte. Motte- kastelen komen in Nederland voor vanaf de eerste helft van de twaalfde lot het midden van de dertiende eeuw. De term motte is als verbastering van het Frans |
||||||||
Afb. 3 De heuvel naast het huis op Oud-Amelisweerd, waarop waarschijnlijk eert
motte-kasteel heeft gestaan. Tekening van LP. Serrurier uit ca. 1730 naar een pentekening van CPronk. RAU, TA 1175. |
||||||||||
terug te vinden in de plaatsnaam Montfoort, een fort op een 'mont' (heuvel).
Een motte kan in het Nederlands ook worden aangeduid met het woord berg, zoals in de plaatsnaam Hardenberg: een harde, versterkte berg'^. Het twaalfde- eeuwse motte-kasteel bestond uit een imposante heuvel, met een diameter van 20 lot 45 meter, waarop de grote feodale heren een rond of ovaal kasteel bouwden. Zo'n kasteel werd niet permanent bewoond, maar had een militaire functie en diende als verdedigingspunt en toevluchtsoord in tijden van oorlog". Deze |
||||||||||
^*f.A.'. f!';.sn;-
|
||||||||||
C. Dekker, 'Les chateaux dans la principauté ecclésiastique d'Utrecht dans leur contexte
politique et social' in: Chateau Gaillard - Etudes de Castellologie mediévale 8 (1987), p. 13. J.C. Besteman, 'Mottes in the Netkerlands. A provisional survey and inventory' in: T.J.
Hoekstra e.a. ed., Liber Castellorum. 40 variaties op het thema kasteel, Utrecht 1981, p. 49. |
||||||||||
14.
|
||||||||||
15.
|
||||||||||
Afb.4 Het twaalfde-eeuwse motte-kasteel van de graven van Holland te Leiden. (Foto
uit: Chateau Gaillard 12 (1985) p. 224. |
||||||||
motte-kastelen verloren in de dertiende eeuw hun militaire relevantie. In deze
tijd stonden niet langer enkele ridders tegenover elkaar, maar werden er huurle- gers ingezet. Het motte-kasteel bood toen niet meer voldoende bescherming, reden waarom moest worden overgegaan tot de bouw van grote stenen kastelen, die omringd werden door diepe grachten'*. Op lokaal niveau bleef het militaire prestige dat verbonden was aan het motte-kasteel echter bewaard en kon dit aanzien de woonwijze van de plaatselijke heren, die slechts deelnamen aan lokale strijd, beïnvloeden''. Zo ontstond er in de dertiende eeuw een type motte- |
||||||||
16. J.C. Besteman, 'Mottes in the Netherlaixls' in: Chateau Gaillard
lologie mediévale 12 (1985) 211-224, p. 214. ^ 17. zie noot 16. /
|
||||||||
Etudes de Castel-
|
||||||||
8
|
||||||||
kasteel dal van het voorgaande type was afgeleid. De dertiende-eeuwse was
aanzienlijk kleiner en lager dan die voorganger uit de twaalfde eeuw en bovenop de berg stond geen militaire burcht, maar een houten of stenen woontoren met daaromheen een houten pallisade. Het geheel werd bovendien door een gracht omgeven. Zo'n motte was minstens drie meter hoog, twee keer de lengte van |
||||||
Afb.5 Reconstructie van een dertiende eeuwse motte.
(uit: Hoek, Een eiland in de delta, 14).
|
||||||
een man, waardoor de verdedigende partij op de heuvel in het voordeel was"
(zie afb. 5). De motte was nog een verdedigingswerk, maar toch was dit niet de voornaamste reden meer om zo'n motte te bouwen; het ging de bewoner in eerste instantie om de status die de berg hem verleende. In een samenleving waar macht gebaseerd was op militaire kracht, werd de zichtbare vorm hiervan, het kasteel, het symbool voor deze macht. Het gebied dat nu met Amelisweerd wordt aangeduid kwam, zoals gezegd, na de
aanleg van de dam in 1122 vrij voor bebouwing en bewoning. De eerste vermel- ding van Amelisweerd is echter van meer dan honderd jaar later, uit 1224. Het is onwaarschijnlijk dat er in die tussenliggende honderd jaar geen bewoning in het gebied heeft plaatsgevonden. Over mogelijke voorgangers van Amelis is evenwel niets bekend. Pas als Amelis de waard in leen krijgt en zich naar deze waard noemt, dan gaat de waard later naar hèm helen en niet naar één van zijn voorgangers. Mogelijk is juist zijn naam blijven bestaan, omdat hij de eerste is geweest die status aan het gebied heeft verleend; bijvoorbeeld doordat hij er een motte-kasteel bouwde, dat status gaf aan het gebied. Omdat dertiende-eeuwse motte-kaslelen voornamelijk vanwege hun maat-
schappelijke functie werden gebouwd zou het ook mogelijk kunnen zijn dat de aanwezigheid van een motte wijst op een ontwikkeling die de bewoner ervan heeft doorgemaakt naar een hogere sociale klasse". In dit geval zou een motte- kasteel ertoe kimnen hebben bijgedragen dat de overgang van Amelis als bisschoppelijk ministeriaal van hereboer naar ridder mogelijk werd^°. Deze verhoogde status gold ook voor Amelis' zoon, die ook ridder was. Van een motte op Oud-Amelisweerd is echter niets bekend, er zijn in ieder geval geen bronnen uit die tijd bewaard gebleven waarin gesproken wordt over een berg of over een motte op Amelisweerd. Maar dit wil niet ze^en dat er geen motte was. Het is namelijk mogelijk dat er een motte-kasteel is geweest dat er niet lang heeft gestaan en dat slechts een teken was van een tijdelijke opleving, waarna het misschien al na Amelis in verval raakte en de bewoners de motte verlieten om (weer) in een boerderij te gaan wonen. Na de vermelding van de |
||||||
18. zie noot 15, p. 41.
19. HX. Janssen, 'The archeology of the medieval castel in the Netherlands. Results and prospects-
for future research' in: J.C. Besteman e.a. e<L, Medieval archeology in the Nether- lands. Studies presenled to H.H. van Rechteren Altena, Assen-Maastricht 1990, p. 233. 20. JM. van Winter, 'Aclel, ministerialiteit en ridderschap llde-14de eeuw' in: Nieuwe algeme-
ne geschiedenis der Nederlanden Q, Haarlem, 1982, p. 134. 10
|
||||||
z(K)n wordt Amelisweerd bijna honderd jaar lang nauwelijks in de bronnen
vermeld. Pas in 1395 wordt Amelisweerd weer genoemd in een lijst van leen- mannen van hel kapittel van Oudmunster^'. Dat Amelisweerd na de vermel- ding van de zoon van Amelis nauwelijks meer in de bronnen voorkomt zou kunnen duiden op de afname van hel belang van dit gebied en van haar bewo- ners. De hogere status kon niet langer in stand worden gehouden, waarna de bewoners de motte verlieten. Dit beeld komt overeen met de resultaten van een onderzoek dat C. Hoek in de omgeving van Rotterdam heeft gedaan naar de hofsteden Portugaal en Zwartewaal. Hoek heeft weten aan te tonen dal op deze plaatsen in eerste instantie alleen sprake was van een boerderij, waarna het gebied in de dertiende eeuw verrijkt werd met een motte. De motte van Portugaal was in de veertiende eeuw echter al weer verlaten". De motte van Zwartewaal was afgevlakt, zodat er in plaats van een woontoren een hele boerderij op kon staan^'. Archeologisch onderzoek.
Om meer inzicht te krijgen in het al dan niet aanwezig zijn van een motte op
Oud-Amelisweerd, is er onder leiding van Dhr. L.M.J. de Keijzer van de historische kring 'Tussen Rijn en Lek', een archeologisch onderzoek verricht. Dit onderzoek vond plaats van begin februari tot begin april 1992 en richtte zich op de heuvel die, net als de heuvel op de tekening uit ca. 1730, naast het huis ligt (zie alb. 3). Over deze heuvel deden verscheidene verhalen de ronde. Onder de heuvel zouden de restanten van een oud huis liggen en vermoed werd dat er ooit 'iets' op de heuvel had gestaan^^. Uit de kuilen die in de heuvel zijn gegraven blijkt dat er vaak is gezocht in de hoop wat waardevols te vinden. Tegelijk met het onderzoek naar de motie is de ijskelder, die tegen de heuvel aanligt, uitgegraven. Ijskelders komen in Nederland voor vanaf de zeventiende eeuw en werden gebouwd om er ijs, dat in de winter uit de rivier werd gehakt, in op te slaan. In de zomer kon het ijs dan gebruikt worden om bederfelijk goed langer te bewaren, of om koele dranken te kunnen serveren^'. Deze ijskelders |
||||||
21. zie noot 5, p. 434.
22. C. Hoek, Een eiland in de delta Tentoonstelling Historisch Museum te Rotterdam maart-
april 1973, p. 125-129. 23. C. Hoek, 'De hofstad te Zwartewaal', Westerheem 23 (1974) p. 102-103.
24. L.H. Albers, 'De geschiedfnis van de landgoederen Oud en Nieuw Amelisweerd en Rhijnauwen'
in: L.H. Albers en J.T. Pemmelaar, Amelisweerd en Rhijnauwen, Historische reeks Utrecht 2, Utrecht, 1983, p. 21. 25. A.W. Reinink en J.G. Vermeiden, Ijskelders. Koeltechnieken van weleer, IJmuiden,
1981, p. 16. 11
|
||||||
*- Ajh. 6 (vorige twee pagina 's)
Tekening van de heuvel mei daarin de ijskelder. Aangegeven is waar de proefsleuf is '
gegraven om te onder/.oeken of op de heuvel een deriiende-eeuws motte-kasleel heeft gestaan. Tekening gemaakt door Dhr. L.M.], de Keij/.er. bestonden in vele vormen en maten, van een eenvoudig gat in de grond tot
volledig gemetselde kelders met een stenen overkoepeling, waarin het ijs zxj'n drie zomers bewaard kon worden^'. In veel gevallen werden de kelders afgedekt met aarde om voor een goede isolatie te zorgen. Zo kwam het ook voor dat een motte eeuwen later werd gebruikt om er een ijskelder in te bouwen^'. t Is dit nu ook op Oud-Amelisweerd het geval? Is, met andere woorden, de heuvel
die nu naast het huis ligt een dertiende-eeuwse motte, waar rond het einde van de achttiende eeuw een ijskelder in is gebouwd? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is er een sleuf gegraven van 2.50 meter diepte vanuit het hart naar de voet van de heuvel. Zou er op de heuvel een woontoren hebben gestaan, dan zou deze sleuf de restanten van fundamenten hebben moeten kruisen. De resultaten zijn negatief: er is niets gevonden dat wijst op de vroegere aanwezig- heid van een woontoren. In de grond werden slechts enkele scherfjes aangetrof- fen, te weinig om aan te nemen dat er sprake is van een in de dertiende eeuw bewoonde heuvel. Bewoners zouden immers afval geproduceerd hebben dat op de één of andere wijze door het omzetten van de aarde in de grond terecht moet zijn gekomen. In plaats daarvan was de grond zo schoon dat moet worden aangenomen dat het hier om een vrij recente heuvel gaat, een heuvel die zelfs jonger is dan de heuvel op de tekening uit 1730 (zie afb.3). Omdal een motte altijd omgracht was, is er ook nog aan de voet van de heuvel, aan weerszijden, een sleuf gegraven. Mocht de motte hoger dan nu zijn geweest, dan had het immers zo kunnen zijn dat de top, met eventueel resten van fundamenten, gebruikt is om de gracht dicht te gooien^'. Ook van een omgrachting die vroeger gedempt is met grond die stukken muur bevatte van een fundering van een woontoren is evenwel niets aangetroffen. Integendeel: de grond bleek ook aan de voet van de heuvel schoon te zijn, met nauwelijks verkleuring en scherven. Uit dit archeologisch onderzoek moet dus geconcludeerd worden dat de huidige heuvel naast het huis 'Oud-Amelisweerd' géén motte is geweest. |
|||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||
14
|
|||||||||||||||||||||||||||
Ijskelder
Waarvoor deze heuvel dan wel is opgeworpen, is gebleken uit het onder7X)ek dat
naar de ijskelder is verricht. Vóór het onderzoek was van deze ijskelder niet meer dan een stenen rand te zien, omdat hij geheel volgestort was met grond en huisvuil. De ijskelder bestaat uit een ronde gemetselde put met een diameter van 3.90 meter. Uitgegraven bleek de ijskelder 3.10 meter diep te zijn. Gezien de |
||||||||
"cs^
|
||||||||
''Z2>^ jaiDDEU-HOrSTAD AMELISAVEiIRB^s^^^/iimw7z^.%»y
|
||||||||
Afh. 7 Op de?.e afbeelding is te zien dat het huis Oud-Amelisweerd in de richting van
de heuvel is uitgebreid. Kopergravure van H. Spilman uit 1791, naar een tekening vanj.de Beyer uit 1745. (RAU TA 11687). |
||||||||
w
|
||||||||
::ccr3:5:f-
|
||||||
Afly.S Het buitenhuis OudAmelisweerd, met achter de bomen links van het huis de
heuvel met de ijskelder uit ca. 1808.
Litho door P.J. Lulgers uü 1869. (RA U TA 127-83)
grootte van deze kelder en het gebruikte formaat steen gaat het om een ijskelder
die gebouwd is na het midden van de achttiende eeuw. Dit komt overeen met de gegevens van een uil 1808 daterend bestek van een ijskelder op Amelisweerd. In 1808 kocht Lodewijk Napoleon Oud- en Nieuw-Amelisweerd. Voor het gebied dal bij deze buitenplaatsen behoorde liet hij door de tuinarchitect Alexandre Dufour (1750-1835) een park ontwerpen, waarin een heuvel met een ijskelder gepland was. Dufour vermeldt in hel bestek van deze ijskelder, na een opsomming van de kosten, het volgende: Ik zie erop toe dal de grond die nodig is om de ijskelder aan te aarden geen deel
uitmaakt van hel huidige bestek. De grond maakt deel uit van de raming van het park, daar een gedeelte van de afgegraven grond afkomstig is van de grachten, dit is voordeliger. Kosten 2209 gulden. In het geval dat de grachten dit jaar niet |
||||||
16
|
||||||
worden gegraven en dat men de ijskelder meteen wil bouwen, zal de grond voor
het aanaarden gehaald worden van de landerijen tussen de openbare weg en de Rijn, zo dicht bij als mogelijk is, dit zal evenveel kosten als het hier boven genoemde bedrag van F. 2209,- op z'n hoogst. Dit geldt als rekening en om indien nodig te gebruiken^'. " ' Dufbur.
|
|||||||
De ijskelder diende, zoals uit bovenstaande tekst is op te maken, aangeaard te
worden met grond uit de grachten of met grond van elders. Daaruit kan worden afgeleid dat er op dat moment géén heuvel naast het huis lag, want anders had de ijskelder in deze heuvel kimnen worden gebouwd of met de grond van deze heuvel worden aangeaard. Waarschijnlijk is de ijskelder in of vlak na 1808 gebouwd. Daarna zijn de grachten gegraven en is de vrijgekomen grond gebruikt om de kelder te isoleren. De heuvel, waarvan het vermoeden bestond dat het een uit de dertiende eeuw stammende motte was, blijkt dus een relatief recent opgeworpen heuvel te zijn, die bestaat uit grond die vrijkwam bij het uitgraven van de grachten en deel uitmaakte van een parkaanleg. De onderzochte heuvel blijkt derhalve niet dezelfde te zijn als die op het prentje
uit ca. 1730 (zie afb.3). Waarschijnlijk is deze heuvel tussen ca. 1730-1745 geëgaliseerd, want op een tekening van Jan de Beyer (afb. 7) is een huis te zien, dat is uitgebreid in de richting van de heuvel. Dit nieuwe huis zou dan wel erg dicht naast de heuvel komen te liggen. Het is aannemelijk dat de grond van de heuvel is gebruikt om het terrein rond het huis op te hogen. Het huis dat in 1770 in opdracht van Gerard Godard Taets van Amerongen werd gebouwd, was weer een uitbreiding van het huis dat op een tekening van De Beyer is te zien Door de bouw van dit huis (zie afb. 8) is de oorspronkelijke heuvel geheel onder de buitenplaats van de familie Taets van Amerongen verdwenen. Zeer waarschij- lijk was de2£ heuvel een motte. |
|||||||
29. Met dank aan Riet Breemhaar voor het vertalen.
17
|
|||||||
Literatuur:
Albers, I,.H., 'De geschiedenis van de landgoederen Oud en Nieuw Amelisweerd
en Rhijnauwen' in: L.H. Albers en J.T. Pemmelaar, Amelisweerd en Rhijnau- wen. Historische reeks Utrecht 2, (Utrecht 1983) 11-46. ^1 Berendsen, H.J.A., De genese van het landschap in het zuiden van de provincie !■<•
Utrecht, een Jysisch-geografische studie (Utrecht 1982). Besteman, J.C., 'Mottes in the Netherlands. A provisional survey and inventory'
in: T.J. Hoekstra e.a. ed., Liher Castellorum. 40 variaties op het thema kasteel (Utrecht 1981) 40-59. Besteman, J.C., 'Mottes in the Netherlands" in: Chateau Gaillard - Etudes de
Casullologie mediévale 12 (1985) 211-223. Dekker, C, 'De dam bij wijk' in: C. van de Kieft e.a. ed., Scrinium et scriptura.
Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. H. van der Gouw (Groningen 1980) 211- 224. Dekker, C, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. lien institutioneel-
geografische studie, Stichtse historische reeks 9, (Zutphen, 1983). Dekker, C, 'Les chateaux dans la principaulé ecclésiastique d'Ulrecht dans leur
contexte politique et social' in: Chateau Gaillard - Etudes de Castellologie mediévale 8 (1987) 5-20. Hoek, C, F,en eiland in de delta Tentoonstelling Historisch museum te Rotter-
dam, maart-april 1973. Hoek, C, 'De hofstad te Zwartewaal', Westerheem 23 (1974) 95-116.
Janssen, H.L., 'The archeology of the medieval castle in the Netherlands. Results
and prospects for future research' in: J.C. Besteman e.a. ed., Medieval archeo- logy in the Netherlands. Studies presented to f UI. van Rechteren Altena (Assen- Maastricht 1990) 219-264. Muller, Fz. S. e.a., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301II (Utrecht-Den
Haag 1920-1959) (afgekort OSU). Nolet, W. en P.C. Boeren, Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen (Amsterdam
1951). Reinink, A.W. en J.G. Vermeulen, Ijskelders. Koeltechnieken van weleer (IJmuiden
1981). Winter, J.M. van, 'Adel, ministerialiteit en ridderschap llde-14dc eeuw' in:
Nieuwe algemene geschiedenis der Nederlanden II (Haarlem 1982) 123-147. |
||||||
.n^jh-''■'■y^^ x-^'^^ ï«x
18 |
||||||
1
|
|||||
Boekbespreking
'De tuin van Utrecht', geschiedenis en waarden van het landschap in het
landinrichtingsgebied Groenraven-Oost, onder redactie van: J.D.H. Harten, J. Renes, R. Smouter en K.E. van der Wielen, deel 16 Historische Reeks, uitgave van Stichting Matrijs 1992. Het boek is gebaseerd op een aantal bijdragen van deskundigen tijdens een
studiedag onder de titel 'Cultuiu-historie in de stadsrand', ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Historisch Geografische Vereniging Utrecht (HGVU) in 1991. Centraal stond het historisch landschap ten oosten van de stad Utrecht. De
aanleiding vormde de herinrichtingsplannen van dit gebied. Het boek is gericht op een brede groep belangstellenden en de samenstellers hopen dat het een bijdrage levert aan een herinrichtingsplan dat recht doet aan de grote cultuurhis- torische waarde van dit gebied. De verschillende hoofdstukken, die chronologisch zijn gerangschikt, geven een
beeld van de landschapsontwikkeling door de eeuwen heen, voorts is een cultuurhistorische kaart bijgevoegd en is een excursiebeschrijving opgenomen. Inhoud: 1- Inleiding dcx)r A.A.M van Marrewijk, fysisch-geograaf.
2- Het natuurlijke landschap door H.J.A. Berendsen, fysisch-geograaf.
3- Oudste bewoning en Archeologische waarden door S. van Dockum,
archeologe. 4- De Middeleeuwse ontginningen door A.L, Vernooy, historisch-geograaf.
5- I-andhuizen en buitenplaatsen door J.D.H. Harten, historisch-geograaf.
6- Militaire Werken door J.D.H. Harten.
7- Opmerkingen bij de cultuurhistorische kaart door J. Renes, historisch-geo-
graaf. 8- Excursie d(K)r R. Smouter, planoloog en K.E. van der Wielen, historisch-
geograaf. [ n.b. de verschillende vakrichtingen van de auteurs staan vermeld op de laatste
bladzijde van het boek ] Van Marrewijk geeft (nogmaals, ook in het voorwoord) aan waarom de studie-
dag werd gehouden, namelijk als presentatie van de HGVU en de herinrichtings- plannen van de oostelijke stadsrand van Utrecht, Groenraven-Oost. Hij vergelijkt de problematiek van het stadsrandgebied Groenraven-Oost met die van de Utrechtse stadsrand in het verleden. In feite is er niets veranderd. De 19
|
|||||
schaal waarop en het tempo waarin is alleen vergroot. Bij het herinrichtingsplan
spelen verschillende belangen, waarbij Van Marrewijk zich afvraagt hoe de cultuiu-historische waarden uit deze strijd te voorschijn zullen komen. Hij ziet het somber in. Er is volgens hem echter nog voldoende aan cultuurhistorische waarden in het
gebied, dat de moeite waard is om behouden te blijven. In de volgende hoofd- stukken wordt dit nader toegelicht. Berendsen gaat in zijn artikel in op de natuurlijke ontwikkeling van het land-
schap tot op het moment van de bedijking van de grote rivieren omstreeks 1100 en de menselijke ingrepen die rond dit tijdstip plaatsvonden. Hij geeft een helder beeld van deze ontwikkeling en eindigt met de opmerking dat de natuiu-lijke ontstaanswijze een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ingebruikname van het gebied door de mens. Van Dockum begint haar artikel met te ze^en dat bij besluitvorming over
ruimtelijke en landschappelijke ingrepen ook archeologische waarden een rol moeten spelen. Dit is volgens haar tot nu toe te weinig gebeurd. Als belangrijk- ste oorzaak ziet zij de niet-zichtbaarheid van het overgrote deel van de interes- sante en waardevolle terreinen. Dit betekent echter niet dat zij niet kunnen bijdragen in de historische identiteit van een landschap. In het gebied Groenraven-Oost ligt een 30-tal archeologisch waardevolle terrei-
nen, die nog lang niet allemaal geheel zijn uitgezocht, waardoor gegevens op de bijgevoegde cultuurhistorische kaart onvolledig zijn. Vemooy gaat in op de agrarische ontginningen, grofweg verdeeld in de droge
stroomruggebieden, reeds voor het jaar 1000 in gebruik als weiland of bouwland en de natte komgebieden grotendeels in de 11de en 12de eeuw ontgonnen, nadat de afwatering in het gebied afdoende was geregeld. Zijn verhaal is grotendeels gebaseerd op het bronnenonderzoek van C. Dekker
(1983) naar de Middeleeuwse ontginningen in het Kromme Rijngebied. Vemooy besluit zijn verhaal met de opmerking dat eeuwenlang de ruimtelijke struktuur ongewijzigd zou blijven. Kleine ingrepen waren de aanleg van buiten- plaatsen en verdedigingswerken. Veel ingrijpender acht hij de veranderingen door de aanleg van nieuwe wegen en stedelijke uitbreidingen. Hij concludeert dat met name in het gedeelte waar de landbouw nog de belangrijkste ruimtelijke functie is, nog wel veel kenmerken van de historische structuur, zoals oude percelering of wegenpatroon zichtbaar zijn in het landschap. 20
|
||||
In de daan)p volgende twee h(K)fdstukken gaat Harten in op de aanleg van
landhuizen, buitenplaatsen en forten en hun invloed op het landschap. Wat betreft de landhuizen en buitenplaatsen waren veranderingen hel gevolg van bouw- en parkstijl wijzigingen en van functionele verschuivingen, waarbij het recreatieve aspekt steeds meer op de voorgrond kwam. Er volgt een uitgebreide bespreking van de verschillende voorbeelden en hun
ontwikkelingsgeschiedenis in het gebied, geillustreerd met louter oude tekenin- gen en prenten (geen recente foto's). Zijn conclusie luidt dat ondanks aantastin- gen het gebied rijk is aan landhuizen en buitenplaatsen in een grote variatie, waarbij er een duidelijke samenhang is tussen het soort landhuis of buitenplaats en de fysische gesteldheid van het gebied. In het hoofdstuk Militaire Werken schetst hij in een chronologisch overzicht een
beeld van de aanleg van de Nieuwe Hollandse waterlinie en de bijbehorende militaire werken. Zij zijn samen met de landhuizen en buitenplaatsen sterk karakter bepalend voor het gebied Groenraven-Oost. Hoewel de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie enerzijds oude structuren
verstoord heeft, heeft het anderzijds een concerverende werking gehad, o.a. als gevolg van de Wet op de Verboden Kringen uit 1853, die bepaalde dat in de directe nabijheid van een verdedigingswerk niet of alleen in hout mocht worden gebouwd (voorbeelden hiervan zijn nog zichtbaar in het gebied). De wet die in 1951 definitief werd opgeheven, heeft de uitbreiding van de stad Utrecht aan de oostzijde sterk afgeremd. Ondanks aantastingen is de geschiedenis van dit verdedigingsstelsel volgens
Harten goed uit het landschap af te lezen. In het voorlaatste hoofdstuk wordt door Renes een toelichting gegeven op de
bijgevoegde culttiurhistorische kaart. Hij begint met een beeld te schetsen van de huidige situatie en de problematiek. Daarna volgt een beschrijving van de kaart, die aangeeft welke historische elementen in het huidige landschap zichtbaar zijn. Het laatste gedeelte bevat ideeën over de toekomst. De herinrichting van het gebied Groenraven-Oost moet volgens Renes leiden tot
een multifunctionele inrichting, waarin natuur en recreatie even belangrijk zijn als landbouw. Een multifunctionele inrichting laat zich uitstekend verenigen met behoud van cultuurhistorische waarden. Er moet gestreefd worden naar een zodanige inrichting dat de historisch-landschappelijke waarde voor langere tijd veilig worden gesteld. Over de bijgevoegde kaart merkt Renes op dat deze een overzicht geeft van de |
|||||
21
|
|||||
cultuurhistorische waarden in het landschap in Groenraven-Oost en door de
indeling in structuren de nadruk legt op samenhangen in het landschap. Nieuw is ook de combinatie van bouwkundige, archeologische en historisch-geografische elementen. Bovendien is een aantal waardevolle structuren buiten de grenzen van het gebied doorgetrokken. Tot besluit volgt een excursiebeschrijving door Smouter en Van der Wielen door
het gebied om het een en ander met eigen ogen te gaan zien. enkele kanttekeningen:
De cultuurhistorische kaart bevat erg veel informatie. Het is even zoeken, maar
de toelichting in het boek en de legenda zijn verhelderend. De woonkernen/het stedelijk gebied is niet gekarteerd, met uitzondering van een klein gedeelte van Bunnik, de voormalige eng aan de Provincialeweg. Wat ik me afvraag is waarom de aldaar gelegen algemene begraafplaats niet van een arcering is voorzien en andere (bebouwde) stukken ervan wel? Deze begraafplaats is in 1889 aangelegd op een stuk grond gelegen op de eng van Bunnik. Ook is de keuze van monumentale boerderijen niet duidelijk (geen enkele
verklaring in de tekst). Alleen boerderijen langs de Achterdijk, Vinkenburgweg en Burgweg zijn opgenomen en dan nog een onverklaarbare selectie daar uit. Waarom dan ook niet een hoofdstuk over de gebouwde omgeving in het algemeen, dus niet alleen over buitenplaatsen en forten, maar ook over boerderij- complexen (hoofdgebouw, bijgebouwen en groen) en dergelijke. Zij zijn ook karakteristieke en landschapsbepalende elementen binnen het gebied, die bij een herinrichtingsplan meegenomen dienen te worden. Wat betreft het hoofdstuk Excursie zou het handig zijn geweest wanneer de
nummers, zoals in de excursiebeschrijving vermeld staan ook op het bijbehoren- de kaartje waren aangegeven. Het kaartje vertoont nu niet meer dan een zwarte lijn met nauwelijks leesbare straatnamen. Ook andere kaartjes in het boek zijn niet altijd even duidelijk met name bij de
inleiding. Een aantal foto's is slecht (afgedrukt ?) en daardoor weinig informatief. Echter de algemene indruk is positief. De verschillende hoofdstukken zijn
informatief en goed leesbaar geschreven. In samenhang met de kaart en de excursie krijgt men een goed beeld van de cultuurhistorisch waardevolle elemen- ten in het gebied Groenraven-Oost, die men bij een herinrichtingsplan niet uit het oog mag verliezen. Saskia van Ginkel-Meester, architectuurhistorica.
22 |
||||
Jaarverslag van de secretaris over 1992.
|
|||||
Verslag van de algemene ledenvergadering op 16 januari 1992 te Cothen.
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit, opende de vergadering met een
welkomstwoord en gaf een kort overzicht van de activiteiten van de vereniging van het afgelopen jaar. Verslag van de kascommissie. De kascommissie, bestaande uit de heren H. Touw
en H.M. Pothuizen, verklaarden zich na inzage van de stukken accoord met de financiële administratie. Zij dankten de penningmeester voor haar goed verzorg- de administratie. De commissie zal in 1993 bestaan uit de heren H.M. Pothuizen en J.N.M, van Impelen. Verkiezing bestuursleden mevrouw K. van der Wiele-Pasterkamp en de heer H.J.J.
Steenman waren aftredend en werden herkozen. Rondvraag. Rnkele leden van de vereniging maken van de rondvraag gebruik:
vraag: 'Op welke wijze kan men actief deelnemer worden van de archeologische werkgroep?'. Antwoord: 'Door zich in verbinding te stellen met de heer de Keijzer'. Vraag: 'Wat is de oprichtingsdatum van de Historische Kring 'Tussen Rijn en
I>ek'?'. Antwoord: 'Blijkens de statuten is de oprichtingsdatum 29 maar 1966. Het afgelopen verenigingsjaar stond daarom nog even in het teken van het 25- jarig bestaan'. Sluiting. De voorzitter dankte de vergadering voor het in het bestuur gestelde
vertrouwen en met name de redactie van het periodiek, de bezorgers van het periodiek, de leden van de archeologische werkgroep en de kascommissie. Jaarverslag van de secretaris over 1992
Het ledenbestand. De vereniging startte op 1 januari 1992 met 316 ingeschreven
leden. 24 nieuwe leden meldden zich en 32 leden hebben hun lidmaatschap beëindigd. De vereniging telt per 31 december 1992 308 leden (Bimnik 38, Cothen 8, 't Goy 10, Houten 97, Odijk 36, Schalkwijk 19, Tuil en 't Waal 5, Werkhoven 16, Wijk bij Duurstede 23, buiten het Kromme-Rijngebied 52). |
|||||
23
|
|||||
Bestuur. Op de jaarvergadering van 16 januari vond de jaarlijkse verkiezing van
de leden van het bestuur plaats. Er waren geen tegenkandidaten voor een bestuiu^sfunctie aangemeld. Het bestuur was als volgt samengesteld:
Ir. P.S.A. de Wit, Odijk voorzitter
O.J. Wttewaall,'t Goy . vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten secretaris
mw J.A.M. v.d. Grind-v.d. Burgt, Wijk bij Duurstede penningmeester
mw K. van der Wiele-Pasterkamp, Werkhoven tweede secretaris
(p.r. en lezingen)
mw. C.E.A. van der Grind, Houten lid van het secretariaat (computerverwerking)
L.M.J. de Keijzer, Houten lid Mr. C. van Schaik, Houten lid
Het bestuur kwam dit jaar drie keer bijeen. Onderwerpen die aan de orde
kwamen, waren o.a. Stichting Stichtse Geschiedenis, excursies en lezingen, kopij periodiek en Open Monumentendag. Het periodiek 'Tussen Rijn en Lek' verscheen in 1992 vier keer. De lay-out is
verbeterd. De redactie bestond uit mw Dr. Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; mw drs. M.A. van der Eerder-Vonk, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzer, Houten; mr. drs. H. Reinders, Bimnik en O.J. Wttewaall, 't Goy. Het bestuur wil langs deze weg iedereen bedanken voor zijn of haar inzet voor
de vereniging. Het verenigingsprogramtna
Op 16 januari sprak de heer J.H. Tieleman over maten en gewichten. De
verzamelaar en kenner der oude metrische stelsels had een gehoor van 73 aanwezigen. De oudste lengtematen werden ontleend aan lichaamsdelen, zoals de voet, de el,
de palm en de duim. In de meeste landstreken waren deze eenheden echter verschillend, hetgeen dikwijls tot moeilijkheden leidde. Het zou tot de Franse revolutie duren, eer een uniform stelsel kon worden gerealiseerd. In juli 1799 werd de 'meter' als officiële standaardmaat aanvaard. Tezelfdertijd kwam men op een congres in Parijs een algemeen geldend stelsel van gewichten en inhouds- maten overeen. Het toen goedgekeurde metrieke/decimale stelsel werd in 24
|
||||
Frankrijk ingevoerd, spoedig gevolgd door Nederland (1820) en vele andere
landen (1870-1875). Thans zijn de meeste landen ter wereld bij het metrieke stelsel aangesloten. Engeland en de Verenigde Staten van Amerika zijn nu pas doende om het stelsel van meter, liter en kilogram in te voeren, liet ijkwezen is in de geschiedenis altijd een belangrijke bron van inkomsten voor de belasting geweest. Enkele gegevens die de spreker verder verstrekte betroffen onder andere inhoudsmaten, gegroepeerd in natte- en droge waar. Bekende gewichtenmakers zijn geweest de firma's H.G. Iloutgraaf te Dordrecht en Vos te Gouda. Op 26 maart sprak de heer M. Bok voor een gehoor van 46 aanwezigen in
Bunnik over de Utrechtse kunstschilders in de zeventiende eeuw. De spreker hield een inleiding over de schilderkunst in de Nederlanden, waarbij er vooral sprake was van Italiaanse, Spaanse en Franse invloed door internationa- le godsdienstige, bestuurlijke en economische ontwikkelingen. De stad Utrecht behoorde in de zeventiende eeuw tot de belangrijkste artistieke centra van Nederland. Hoe de schilder- en prentkunst werd verkocht op jaarmarkten en bij andere gelegenheden kreeg (X)k de nodige aandacht. Vooral de weigestelden kwamen in die tijd in aanraking met schilderijen, die zij kochten of in ruil voor diensten ontvingen. De spreker toonde afbeeldingen van het dorps- en stadsle- ven, van v(K)ral de kleinere steden in de provincie zoals Rhenen en Wijk bij Duurstede. Een uitvoerig artikel over dit onderwerp is door de heer Bok in v(X)rbereiding voor ons tijdschrift. Op zaterdagmiddag 25 april bezocht de Historische Kring Vreeswijk. Op het
fort verzamelden zich zo'n 70 leden die, na verdeeld te zijn in twee groepen, beurtelings deelnamen aan de rondwandeling door het dorp en de bezichtiging van de Oudheidkamer. De ontwikkeling van Vreeswijk hangt sinds eeuwen samen met die van de
scheepvaart. Gelegen op een plek, waar sluizen nodig waren in de vaarverbin- ding tussen de Eek en de stad Utrecht, groeide Vreeswijk mee met de toenemen- de scheepvaart. Gelegen op een plek, waar sluizen nodig waren in de vaarverbin- ding tussen de Lek en de stad Utrecht, groeide Vreeswijk mee met de toenemen- de scheepvaart. De capaciteit van de sluizen moest steeds aangepast worden. De rondleiding voerde ons langs de Oude Sluis (1373), de hulpschutsluis (1820) en de Koninginnesluis (1892). Een aardige onderbreking op deze route vormde het bezoek aan de Hervormde Kerk (1682). De rondleiding werd bekwaam geleid door vrijwilligers van de Oudheidkamer. In dit kleine museum had men toevallig één dag tevoren de tentoonstelling 'Honderd jaar Koninginnesluis in |
|||||
25
|
|||||
beeld' geopend. Deze waterkering, die zijn naam dankt aan de twee koninginnen
die hem destijds in werking stelden, was in de Oudheidkamer nagebouwd op
schaal 1:100.
Toen tenslotte in
deze eeuw ook
deze sluis te
klein werd,
kwam buiten
Vreeswijk de
Beatrixs luis
(1938). Helaas te
excentrisch voor
de Vreeswijkse
middenstand. - »».^M^^Ky." r —■■ — M^^ét^r-m^taJ^^^^^ • s
Sindsdien is hel ^öl^BB^fBÖaP''"*'''"**''*^^ ^t rustig geworden
in het oude plaatsje, dat sinds 1971 deel uitmaakt van de groeikern Nieu- wegein. |
|||||||||
De grote dagex-
cursie naar Frie- sland, met 51 deelnemers, vond plaats op 16 mei. De eerste stad die bezocht werd was Franeker, waar in 1585 een universiteit gesticht. Frane- ker was destijds de tweede uni- versiteitsstad van ons land. Dit |
|||||||||
Stins in Franeker
|
|||||||||
26
|
|||||||||
Nij
|
|||||||||
heeft aan de stad een historische uitstraling gegeven. Gidsen van de VW
verzorgden een rondleiding over grachten en langs monumentale gebouwen zoals het in 1591 gebouwde stadhuis in renaissance stijl, het pittoreske korendragers- huisje uit 1634, het Martenahuis met toren uit 1498, dat nog door enkele personen van binnen is bezocht. Vandaar ging de wandeling voort door de imieke stinsentuin en over het stadshofje naar het grachtenpand, het voormalig woonhuis van Eise Eisinga, nu het museum Eise Eisinga planetarium. Eisinga, wolkammer van beroep, bouwde als autodidact in de woonkamer in zijn vrije tijd tussen 1774 en 1781 het zonnestelsel op schaal na, met zo'n precisie dat u nu nog elke dag de actuele stand van de planeten en ook o.a. de datum kunt aflezen. De houten tandraderen met 10000 handgesmede spijkers werken heden nog perfect. Na de lunch voerde ons de tocht door het Friese landschap naar Epemastate in IJsbrechtum, waar jhr C. van Eysinga een uiteenzetting over de geschiedenis van Epama-state (herenboerderij) gaf. Er was ruime gelegenheid om alle vertrekken met het authentieke interieur te bewonderen. Na de thee/koffie en de traditionele Oranjekoek vertrokken we naar het laatste historische museum van deze dag te Joure. In deze regioplaats die altijd een ambachtelijke invloed heeft gekend, is in 1976 een uniek museumcomplex gesticht. In deze originele historische bedrijfspanden is een collectie te zien over koffie, thee en tabak; bovendien zijn er een klokkenmakerij, een drukkerij, een koper- en tingieterij en een bakkerij. Ook is het Egbert Douweshüske uit Idskenhuizen naar de museumtuin overgebracht. Na een gezamenlijk diner in Nulde werd de succesvolle dag afgesloten. De middagexcursie op 18 september naar de Zeister Hemhuttergemeenschap was
een succes. Er waren 73 deelnemers. De heer P. Peucker hield in de kerk aan het Zusterplein een korte inleiding over het ontstaan en de geschiedenis van de Hemhuttergemeenschap. Daarna volgde een rondleiding. De Hernhutters komen oorspronkelijk uit Moravië. Aanvankelijk vestigden zij
zich in IJsselstein. In 1745 kregen zij van de Zeister slotheer Comelis Schellinger toestemming zich op de pleinen van het Slot Zeist te vestigen, zodat zij hier hun geloof vrij konden belijden. Het zendingswerk over de gehele wereld vindt nog steeds plaats vanuit Zeist. In Zeist is de gemeenschap betrekkelijk klein, maar over de gehele wereld zijn er 800.000 leden, waarbij de gemeente volgelingen heeft in Afrika, in de Verenigde Staten en vooral in Suriname. De Duitse architect Moritz von Schweinitz heeft de herenhuizen aan het Broeder- en Zusterplein ontworpen. De architectuur van beide pleinen wekt de indruk van een symmetrische architectuur, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. In 1768 voltooide hij op 29-jarige leeftijd het pronkstuk en tegelijkertijd het |
|||||
27
|
|||||
hart van de Hernhuttergemeenschap, namelijk de kerk aan het Zusterplein. De
kerk kenmerkt zich door zijn eenvoud en volledig witte interieur: de banken, de lambrizering en de kachels die door een Zeister smid vervaardigd zijn. Het kerkhof is één van de oudste en meest complete. De graven en grafstenen zien er allemaal identiek uit als symbool van de gelijkheid van alle mensen. Naar aanleiding van het gereed komen van de restauratie van de kerk en toren
op het Plein te Houten hield de heer L.M.J. de Keijzer op 27 oktober een lezing voor 98 aanwezigen over de geschiedenis van dit gebouw. Een kerk is gebouwd op de plaats waar in de eerste eeuwen van onze jaartelling
een Romeinse villa stond, gemaakt van natuursteen en gedekt met pannen, geheel naar Romeins voorbeeld. Op deze plaats werd al voor de inval van de Noormannen in 863 de kerk van Houten gesticht. Mogelijk diende daarvoor (indien nog aanwezig) één van de bijgebouwen van de Romeinse villa of heeft men het bouwmateriaal daarvan gebruikt om de kerk te bouwen. Daarmee behoort de kerk van Houten lot de vroegste kerken in het Kromme-Rijngebied. In de daaropvolgende eeuwen groeide de kerk uit tot een parochiekerk die het middelpunt vormde van de oude dorpskom van Houten. Houten is een kerk- dorp, aldus de spreker. Grote schade ondervonden de kerk en de toren toen op 1 augustus 1674 bij een
orkaan de torenspits tot op de oml(X)p van de kerk afbrak en over het kerkdak stortte. In het bestek tot de herstelwerkzaamheden werd aangegeven hoe het herstel moest worden uitgevoerd. De torenspits is toen herbouwd, zij het in een afwijkende vorm van zijn vcxirganger. Ook de kerk werd hersteld, maar in een kleinere vorm. De zijbeuk aan de noordkant met de kapel van de O.L.V. broederschap werden in zijn geheel afgebroken en niet meer herbouwd. Ook aan de zuidkant werd alles wat daar was aangebouwd, afgebroken en kwam niet meer terug, zodat er van de middeleeuwse vorm van de kerk met uitzondering van het koor niet veel meer overbleef. Ook de herstellingen in de daarop volgende eeuwen hebben vaak om functionele redenen daarin bijgedragen. De spreker eindigde zijn lezing met een verslag van de opgravingen die tijdens de restauratie door de archeologische werkgroep van de Historische Kring zijn uitgevoerd. Deze hebben aangetoond dat de funderingen van de zijbeuk aan de noordkant van de kerk en wat aan de zuidkant was aangebouwd, nog aanwezig zijn en overeenkomen met wat in het bestek tot de herstelwerkzaamheden na de storm van 1674 wordt vermeld. Ook werden bij het vrijgraven van de fundering van de kerk aan de noordkant muurresten gevonden uit de 9de en 10de eeuw. Precies honderd jaar geleden begon in Nederland de opmars van de prentbrief-
28 |
||||
kaart. I loe dit alles tot stand kwam, vertelde de heer J. van der Kamp voor een
geh(K)r van 63 aanwezigen op 8 december in Langbroek. Met de klanken van Wim Sonneveld's nummer 'Het dorp' opende de spreker de avond over de Prentbriefkaart. Niet alleen nostalgie, maar vooral de cultuur kenmerkte het beloog. Prentbriefkaarten zijn er nog niet zo heel lang. Ze zijn ontstaan uit de briefkaart,
die op 1 oktober 1869 dcK)r de Oostenrijkse posterijen werd ingevoerd. Zo'n briefkaart had een opgedrukte postzegel. De voorkant was bestemd voor het adres, de achterkant voor een groet of boodschap. In Nederland werd de briefkaart op 1 januari 1870 wettelijk ingevoerd door wijziging van de Postwet. Nadere uilwerking vond plaats in het Koninklijk Besluit van 30 november 1870. Al snel kwam men op het idee de kaarten te versieren. Graveurs en lithografen leverden de eerste illustraties. Zo ook in Nederland. De eerste in Nederland door Nederlanders geïllustreerde prentbriefkaart is in 1883 ontstaan en wel in de vorm van een nieuwjaarsbriefkaart. Maar met de opkomst van de fotografie veranderde dal en omstreeks 1890 verschenen de eerste prentbriefkaarten met foto's. De l'ransman Nicéphore Nièpce maakte in 1822 de eerste foto. Hij ging zeven
jaar later samenwerken met een andere fotograaf, te weten Jacques Daguerre te Parijs. De fotografie heeft een snelle ontwikkeling gekend. Oorspronkelijk fotografeerde men hoofdzakelijk portretten en stilstaande objecten. De fotografi- sche materialen verbeterden snel. Zo was aan het einde van de vorige eeuw standaardfilm en fotografisch papier in diverse formaten te verkrijgen, waaronder het bekende prentbriefkaartformaat. De prentbriefkaart is door het recht van verzending per post per 1 april 1892 dtxir een lager tarief dan de brief en door het fotograferen en afdrukken in meerdere afbeeldingen van een negatieffilm snel erg populair geworden. Na de pauze werd een selectie van prentbriefkaarten op dia uit alle plaatsen van
het Kromme-Rijngebied getoond, die op fotografische en druktechnische kenmerken door de spreker werden toegelicht. |
||||||
Herman Steenman, secretaris*
|
||||||
Met dank aan de heer L.M.J. de Keijzer, mw K. van der Wiele-Pasterkamp en mw. C.E.A. van der
Grind. 29
|
||||||
Financieel jaaroverzicht 1992
|
|||||||||||||||
Inkomsten
Saldo Rekening Courant Houten
per 31-12-1991 ƒ 3.847,41
Saldo Rekening Courant Cothen
per 31-12-1991 18,02
Saldo Spaarrekening Houten
per 31-12-1991 79,16
Contributie 11.492,50
Rente 61,03
Verkoop losse periodieken 30,00
|
Uitgaven
Onkosten lezingen 578,40
Zaalhuur 327,50
Drukkosten periodiek 4356,03
Typekosten periodiek 1026,50
Portokosten 959,30
Onkosten secretariaat 621,80
Bankkosten 255,19
Bijdrage excursie 225,25
Diversen 178,35
Saldo Rekening Courant Houten per 31-12-1992 6541,36
Saldo Rekening Courant Cothen per 31-12-1992 17,50
Saldo Spaarrekening Houten per 31-12-1992 80,94
|
||||||||||||||
/15.168,12
|
|||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||
ƒ15.168,12
|
|||||||||||||||
Nog te betalen nou's over 1992: ± ƒ 1.300,-
J.A.M. van der Grind-van de Burgt, penningmeester.
|
|||||||||||||||
30
|
|||||||||||||||
Jaarverslag van de Archeologische werkgroep over 1992
Hel afgelopen jaar is voor de werkgroep niet alleen plezierig werkzaam verlopen,
maar ook vruchtbaar aan resultaten geweest. In totaal kwamen we 28 zaterdagen- bij elkaar. Twee bijeenkomsten werden benut om eerder verzameld vondstijiateriaal,
afkomstig van een perceel aan de Binnenweg en bij de Stenen Poort te Houten te sorteren en te determineren. In het kader van het onderzoek van Tieneke Breemhaar naar de vroegste historie
van Oud-Amelisweerd (zie p. 1 van dit nummer), werd door de werkgroep een proefsleuf gemaakt in een bij het huis gelegen hcxjgte. Verwacht werd dat zich daarin funderingsresten van een motte, een versterkte woontoren, zouden worden aangetroffen. Er werd echter al gravend geen enkele aanwijziging gevon- den dat er op die plek ooit een woontoren zou hebben gestaan. In dezelfde hoogte werd door ons een groot gedeelte van een ijskelder aangetroffen. Toen wij daar begonnen was deze bijna geheel aan het oog onttrokken door een laag afval. Na ontgraving bleek deze 3.10 meter diep te zijn en een doorsnede van 3,90 meter te hebben. In het vulmateriaal werden onder andere skeletresten - waarvan sommige bewerkt- van walvissen gevonden. Een aantal daarvan bleek determineerbaar als kaakfragmenten van blauwe vinvis (?) en potvis. Vermoede- lijk zijn deze skeletdelen - waarvan het grootste stuk ongeveer 40 cm lang is , het uiteindelijke restant van een aantal veel grotere fragmenten - oorspronkelijk aangevoerd door walvisvaarders en vervolgens vele malen van eigenaar veran- derd. De ijskelder is thans vrij te bezichtigen op het landgoed. Acht zaterdag- morgens is de werkgroep hier actief geweest. Eén zaterdagmorgen werd gebruikt voor terreinonderzoek op Tiellandt, terwijl
twee zaterdagmorgens besteed werden aan het opgraven van de fundamenten van de boerderij 't Groen. Hel leeuwedeel van onze tijd, vijftien bijeenkomsten, gebruikten wij om
grondonderzoek te doen bij de N.H. Kerk te Houten. Omdat Leen de Keijzer over aanwijzingen beschikte dat deze kerk in de 17de eeuw door een storm ernstig beschadigd was en daarna smaller herbouwd, werd zeer gericht gezocht naar funderingsresten. Deze werden uiteindelijk ook gevonden aan de noordkant van een zijbeuk en, aan de zuidkant van een kapel of uitbouw aan het koor. Aansluitend aan deze uitbouw werd de fundering gevonden van een aanbouw, 31
|
||||
met daarin een portaal (?) of zijingang (?). Ook werden fragmenten gevonden van
bewerkte kalksteen, tufsteen en vormbaksteen, evenals delen van grafzerken van 1600 en vroeger. Deze inspanning haalde de plaatselijke pers (Bunniks/Houtens Nieuws van 22 oktober) en ook de regionale (Utrechts Nieuwsblad regio Houten van 26 oktober). In samenwerking met de gemeente Houten werd een expositie in het gemeente-
huis verzorgd over de opgraving van de restanten van het huis Zorgvliet. Tegelijk met de opening van de expositie werd het door de werkgroep vervaar- digde opgravingsverslag 'Zorgvliet' gepresenteerd. Op de Open Monumentendag verleenden vier leden van onze groep assistentie
bij rondleidingen op kasteel Beverweerd (Werkhoven), terwijl één lid gidste op Heemstede (Houten). Anton van Schip
|
||||||
De funderingen van de noordelijke zijbeuk gezien vanaf de toren van de N.H. kerk
van Houten. (foto: Qtto Wttewaall) |
||||||
32
|
||||||
Varia
|
|||||||
De redactie ontving van twee leden een aanvulling op de lijst van begraafplaatsen
in het Kromme-Rijngebied (/.ie het themanummer, december 1992). Beide reacties betreffen C-othen, een plaats die (nog) niet in onze redactie vertegen- woordigd is.... Hel verloren kerkhof te Colhen
'Naar aanleiding van Uw artikel 'Begraven in het verleden' wil ik volledigheids-
halve mededelen dal ik in Cothen ook een 'verloren kerkhofje' gekend heb. 't Zal er nu wel niet meer zijn, maar het lag, van Colhen komend, aan de Brede- weg (rechts). Ik herinner het mij als een kleine vierkante ruimte omzoomd door een hoge haag ^een doornenhaag), 't Is wel een jaar of zestig geleden.' (...) |
|||||||
Utrecht, W. Stooker.
Kerkhoven ie Colhen 'Met betrekking tot de informatie over Cothen wil ik een aantal opmerkingen
plaatsen: 1. liet gesloten katholieke kerkhof lag naast de toenmalige waterstaalskerk die
stond op de hoek van de Kerkweg/Hinkerstraat. Dit gebouw, dat na de bouw van de huidige katholieke kerk ongeveer vijftig jaar als parochiehuis functio- neerde, is rond 1965 gesloopt. Rond de huidige katholieke kerk is nooit een begraafplaats geweest. 2. De huidige hervormde begraafplaats ligt niet aan de Dorpsstraat, maar aan het
begin van de Groenewoudseweg, (tussen de panden Groenewoudseweg 1 en 3 in). 3. Tot ca. 1945 heeft Cothen aan de Bredeweg - ter hoogte waar nu Van der
Worp woont (Bredeweg 24) - een zoge- naamd verloren kerkhof gehad. Daar i werden vooral onbekende zwervers begra- jLuu^ ven. In het gebouwtje wat er bij stond sliepen doorgaans zwervers.' |
|||||||
Cothen, Dr. C.G.Th. Vemooy
33
|
|||||||
Monumenlenbeleid Bunnik
De voorlopige monumenlencommissie Bunnik, beslaande uil de direcleur
Gemeenlewerken Huub Hunijens, en drie leden van onze vereniging, ie welen Saskia van Ginkel, Peler de Wil en I lenk Reinders, heefl een voorslel voor een monumenlenlijsl en een monumenlenverordening vrijwel afgerond. Uil de voorlopige inveniarisalie is keuze gemaaki, de kandidaal-monumenien zijn beschreven en gefotografeerd en de verordening van Houlen is als voorbeeld voor Bunnik genomen. De behandeling in commissies en in de Raad zal binnen- kori plaalsvinden. Deze zijn openbaar. De dala worden gepubliceerd in hel Bunniks/Houlens Nieuws. Boerderij van het jaar
Voor de derde maal organiseeri de Boerderijenslichiing Ulrechi (BSU) de
verkiezing van de 'Boerderij van hei jaar'. De manifeslalies van 1991 en 1992 waren beide een gr(K)l succes. De belangsielling was grool, mede dankzij de aandachi die de media aan hei onderwerp besleedden. Hel slrevcn van de Boerderijenslichiing: behoud van de karakierislieke verschijningsvorm van de Ulrechise boerderijen, kreeg hierdoor de gewensie aandachi. De boerderijen "De lxx)ije Brug' ie IJsselsiein en de 'Hoogerhorsl' ie Hoogland omvingen in resp. 1991 en 1992 hei predikaal 'Boerderij van hel jaar'. Dil werd blijvend zichibaar gemaaki door hel inmeiselen van een gedenksieen in de gevel. I^e eigenaars omvingen een oorkonde. Deze vormi niel alleen een eerbewijs voor de zorg en toewijding waarmee zij hun boerderij en erf hebben onderhouden, maar vcxjral ook voor de gevoelige manier waarop zij met de plaatsing van bijgebouwen en voorzieningen zijn omgesprongen. Hierdoor zijn deze boerderijen hel levende bewijs dal ook in deze moderne, op efficiency gerichte lijd, een agrarisch complex op harmonische wijze in het landschap geïntegreerd kan worden. Na een brede voorselectie zal de jury haar oordeel bepalen op grond van de
volgende criteria: * Het moet een boerderij zijn die nog steeds als agrarisch bedrijf functioneert.
* Het hoeft geen monument te zijn, maar er dient wel gelet te worden op
architectonische waarden als: eenheid van stijl in hoofdvorm en bijgebouwen. * Uit de staal van onderhoud van gebouwen en erf moet de zorg van de
eigenaar/gebruiker blijken. * Uit de plaatsing van bijgebouwen en voorzieningen en uit hun vormgeving,
materiaal- en kleurtoepassing, moet de aandacht v(K)r hel complex als geheel blijken. * Diezelfde aandacht moet ook blijken uil inrichting en beplaniing van hel erf.
|
|||||
34
|
|||||
De boerderij van het jaar 1992, de'Hoogerhorst' te Hoogland. '
bij voorkeur in samenhang met de situering in het omringende landschap.
* Cultuurhistorische aspecten van boerderij en plek kunnen mede bepalend zijn in het waardeoordeel. |
|||||||
Gaarne ontvangt de B.S.U. voordrachten voor de verkiezing van de 'Boerderij
van het jaar 1993' vóór eind maart. Het adres luidt: Boerderijenstichting Utrecht
Mariaplaats 23 3511 I.K Utrecht. |
|||||||
35
|
|||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Redactie-commissie: Y.M. Donkerskwt-de Vrij, Odijk; M.A. van der l'.crden-
Vonk, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzcr, Houten; II. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy. Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht en (j. de Nic, Schalkwijk. Eindredactie en redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. I'erden). Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring 'Tussen Rijn en I.ek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over Ic/.ingcn: mw K. van der Wielc-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en I.ek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding omslag: Iragment van de kaart van de provincie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||