^^ (^éïob
|
|||||||
Schilderkunst in Utrechts Overkwartier
in de zeventiende eeuw' Marten Jan Bok*
Inleiding.
In de zestiende en zeventiende eeuw was Utrecht een artistiek centrum van grote
betekenis. Vooral de schilderkunst kwam er tot bloei. Jan van Scorel, Anthoni Mor en Anthoni van Blocklant speelden een vooraanstaande rol voor de Reformatie, terwijl na 1590, in het voetspoor van Abraham Bloemaert, Paulus Moreelse en Joachim Wtewael, tientallen vaardige meesters de stad een inter- nationale reputatie gaven. In allerlei belangrijke stromingen als het maniërisme, het caravaggisme en de italianiserende landschapsschilderkunst hebben de kunste- naars van de Utrechtse school de richting van de artistieke ontwikkelingen mee helpen bepalen. Sinds jaar en dag is het Centraal Museum de plek waar de prestaties van deze kunstenaars het best kunnen worden aanschouwd en bestu- deerd. In de huidige provincie Utrecht heeft verder alleen Amersfoort in de zeventiende eeuw een eigen, zij het bescheiden, schilderschool gehad. Gedurende de jaren dat de architect en schilder Jacob van Campen regelmatig op zijn landgoed Randenbroek verbleef, in het tweede kwart van de eeuw, waren in Amersfoort enkele capabele schilders gevestigd, die af en toe met hem samen- werkten. Paulus Bor is van hen de meest bekende. Helaas hebben de kunsthisto- rici nog altijd geen samenhangend beeld van de Amersfoortse schilderschool, en is de collectie van het museum Flehite fragmentarisch. Men kan zich afvragen of de rest van de provincie Utrecht in deze eeuwen een
culturele woestenij is geweest, of dat ook in kleinere steden of zelfs op het platteland kunstschilders actief zijn geweest. In dit artikel wordt daarom verslag gedaan van een onderzoek naar het voorkomen van kunstschilders en schilderij- enverzamelingen in het zuidoosten van het Sticht, in het bijzonder in Wijk bij Duurstede en Rhenen. In het eerste deel zal ik ingaan op schilderijencollecties, in het tweede deel komen de kunstenaars aan bod. * Drs. M.J. Bok is historicus en verbonden aan <le vakgroep kunstgeschiedenis van de Rijksuniversiteit
Utrecht. |
|||||||
1. Dit artikel is een bewerking van een lezing voor de Historische Kring Tussen Rijn en Lek' die op
26 maart 1992 in Bunnik werd tiitgesproken onder de titel 'De schilderconst, die alhier van geen groote estime ofte af treek is. Kunstschilders in Utrechts Overkwartier in de zeventiende eeuw.' Het maakt deel uit van mijn, door NWO bekostigde, onderzoek naar de economische geschiedenis van de schilderkunst in Utrecht in de zestiende en zeventiende eeuw. 1
|
|||||||
Collecties in Wijk bij Duurstede.
In het begin van de zestiende eeuw heeft Wijk bij Duurstede gedurende een
periode van minder dan tien jaar een bloeiend cultureel leven gehad dat van meer dan regionale, zelfs van meer dan landelijke betekenis is geweest. Philips van Bourgpndië, die in 1517 bisschop van Utrecht was geworden, liet er een groot aantal kunstenaars en handwerkslieden werken aan de verfraaiing van zijn residentie, het slot Duurstede. De artistieke spil van dit project was de schilder Jan Gossaert van Mabuse. Welbeschouwd valt deze episode buiten ons aandachts- gebied, maar teneinde het hiernavolgende in zijn historisch verband te kunnen plaatsen, en vanwege het contrast, wil ik hem hier toch kort ter sprake brengen. Philips, bastaardzoon van Philips de Goede en broer van de Utrechtse bisschop David van Bourgondië, was een groot liefhebber van de kunsten. Onder zijn bescherming ontwikkelde Gossaert zich tot een sleutelfiguur in de Nederlandse schilderkunst. Gossaert reisde in 1508 in het gevolg van zijn patroon naar Italië waar hij kennis
maakte met de vormentaal van de Renaissance, die streefde naar een herleving van de kunst van de antieken. Hij introduceerde deze vervolgens in de Nederlan- den. De kunstenaarsbiograaf Karel van Mander schreef in zijn in 1604 uitgegeven Schilderboek over Gossaert: 'Hy heeft Italien en ander Landen besocht, en is wel een van de eerste, die
uyt Italien in Vlaender bracht de rechte wijse van te ordineren, en te maken Historiën vol naeckte beelden, en alderley Poeterijen, t'welck voor zijnen tijt in onse Landen so niet in gebruyck en was.^' Over de collecties van Philips van Bourgondië bestaat een monumentale studie van J. Sterk, waar ik weinig aan kan toevoegen.' De schilderijen die in Wijk zijn geschilderd door Jan Gossaert, zijn in 1527 met het grootste deel van de kostelijke verzamelingen van de bisschop in Utrecht bij opbod verkocht, en over alle windstreken verspreid geraakt (afb. 1). In Wijk bleef weinig bewaard. De enige aanwijzing dat er nog tot in de zeventiende eeuw enkele oude schilde- rijen op het kasteel aanwezig waren vormt een akte uit 1646 waarin wordt verwezen naar een beslissing van de Staten van Utrecht, om drie schilderijen uit het kasteel te schenken aan Herman Peter van Hardenbroek. Deze 'souden wesen geschildert bij den vermaerden schilder Mabuysen, ende dat deselve schilderije soude wtbeelden Keyser Carel den vijfden, ende Philips sijn soon. |
||||||
2. C. van MaiKler, Het schilder-boeck, enz. (Haarlem 1604), fol. 225vo.
3. J. Sterk, Philips van Bourgondië (1465-1524), bisschop van Utrecht, als
protagonist van de Renaissance. Zijn leven en maecenaat (Zutphen 1980). |
||||||
Afb. 1. Kopie naar Jan Gossaert van Mabuse, Hercules en Antaeus, gedateerd 1523.
Particuliere collectie.
|
||||
mitsgaders een bisschop van Utrecht, aenwijsende triumph van seeckere bataelie,
schijnen te wesen geschildert op de wijse van de Historie van Melchisedech.'^ Dergelijke schilderijen vallen in het nu bekende oeuvre van Jan Gossaert echter niet aan te wijzen. De vraag is daarom hoeveel waarde we aan deze vermelding moeten hechten. In de zeventiende eeuw is ook in enkele andere openbare gebouwen in Wijk bij
Duurstede schilderkunst te zien geweest. In de kerk hangt tot op de dag van vandaag een uit 1486 daterend paneel dat de (nog altijd) te voltooien toren van de Sint Janskerk voorstelt. Verder hingen er tot het eind van de 18de eeuw rouwborden ter nagedachtenis aan voorname burgers. Deze kunnen we moeilijk onder de schilderkunst rangschikken, maar zij werden wel beschilderd. De vervaardigers hiervan moeten dus een gedeelte van hun inkomen met de schilderskwast hebben verdiend. In het Sint Ewout- en Elisabethgasthuis hangen tot op de dag van vandaag een
stichtersportret van Willem van Abcoude en Duurstede, dat een oude kopie is, en een aantal 18de eeuwse portretten van regenten. Deze zijn ten dele van de hand van de rondtrekkende Duitse schilder Johan Frederik Bodecker, en ten dele van Jacob Schrieder, eveneens een rondtrekkende Duitse portretschilder.' Dankzij het onderzoek van Leon Cortenraede zijn we redelijk ingelicht over de materiële cultuur van de Wijkse regenten van het eind van de zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw.' Sommige van deze heren hadden schilderij- encollecties van enkele tientallen stuks, die in de inventarissen helaas meestal maar zeer summier worden beschreven. Florens van Gulick had behalve 20 schilderijen, 'ses Chinese perspective,' en 'twee groote witte Japanse doosen met geschilderde mannetjes en gevogelte.' De enige mij bekende beschrijving van kunstwerken met namen van auteurs
vinden we in het codicil van de Wijkse oud-burgemeester Abraham Tentenier, van 5 augustus 1678.' Hij legateert hierin schilderijen gemaakt door 'neef De Valck, Pieter Tentenier (een broer van Abraham, MJB), neef Ter Borgh, neef Tijnagel, de schilders Van Duijnen, C. Mattieus, en F. Nagel.' Misschien hebben |
||||||
4. Rijksarchief in Utrecht (RAU), Rechterlijke archieven (RA) Wijk bij Ehiurstede, 585, 18-3-1646.
Gepubhceerd door H. Hijmans, Wijk bij Duurstede (Rotterdam/'s-Gravenhage 1951) 91. 5. De regentenportretten zijn beschreven in L.J.J.P. Cortenraede, De Wijkse regenten: van
timmerlieden tot rentenier. Een prosopografisch onderzoek naar de regenten van Wijk bij Duurstede in het tweede stadhouderloze tijdperk, (doctoraalscriptie. Rijksuniversiteit Utrecht 1983) 124, 146, noot 96. 6. Ibidem, 116, 123-124.
7. Gemeentearchief Utrecht (GAU), notaris C. van Doom, U060a015, fol. 62-63vo., 5-8-1678.
|
||||||
we hier een aanknopingspunt voor verder onderzoek naar het artistieke leven in
Wijk, want van de meeste van deze schilders is niets bekend. Collecties in Rhenen.
Wie een bezoek brengt aan het streekmuseum Het Rondeel in Rhenen zal zien
dat er geen enkel schilderij van voor 1700 te vinden is. In het stadhuis hangen enkele 18de eeuwse stukken en een kopie naar een belangrijk werk van een onbekende kunstenaar die men de noodnaam Meester van Rhenen heeft gegeven. Het stelt de inname van Rhenen door Kleef se troepen in 1499 voor. Het origineel hangt al bijna een eeuw in het Rijksmuseum (afb. 2). De enige mij bekende oude plaatselijke collectie schilderkimst van enig belang bevond zich in het Agnietenconvent. Een inventaris uit 1617 werd onlangs gepubliceerd in Oud Rhenen*. We vinden er 11 of 12 schilderijen, merendeels altaarstukken. Een 'tafereel vanden brandt tot Rhenen Anno 1585 geschiet,' zou wel eens een lokaal produkt kunnen zijn geweest. Met het uitsterven van de nonnen moet de inventaris van het convent verspreid zijn geraakt, zodat we ons er verder geen voorstelling van kunnen maken'. De kloostergebouwen werden in 1629 verkocht aan Frederick van de Palts, de calvinistische koning van Bohe- men'". Deze had, nadat zijn legers in november 1620 op de Witte Berg bij Praag waren verslagen, zijn toevlucht gezocht in de Republiek. Hij vestigde zich met zijn gezin in Den Haag, waar Prins Maurits hem gastvrijheid verleende. In 1631 werd begonnen met de verbouwing van het Agnietenconvent in Rhenen tot een vorstelijk buitenverblijf (afb. 3). De Winterkoning en zijn vrouw brachten er een gedeelte van hun kunstcollecties onder waardoor, ruim een eeuw na de dood van Philips van Bourgondië, het Overkwartier opnieuw een kunst- verzameling van allure zou herbergen. De Winterkoning en zijn vrouw hebben er samen echter niet lang van kunnen genieten. Frederik overleed in 1632 aan de pest. Elisabeth Stuart, zijn weduwe, leefde nog tot 1661, maar bezocht Rhenen weinig. Hoe belangrijk de verzameling in Rhenen was blijkt bijvoorbeeld uit het
dagboek van de Haarlemse schilder Vincent Laurensz. van der Vinne. Op 22 augustus 1652 bezocht deze als jongeman het Koningshuis. Hij was op doorreis naar Italië, waar hij overigens nooit zou aankomen. Van de Vinne noteerde: |
||||||
8. A.J. de Jong, 'Het Agnietenconvent te Rhenen,' in Oud Rhenen 10 (1991) z.p.
9. De laatste overblijfselen hiervan zijn onlangs, ten gevolge van schandehjke nalatigheid van het
Rhenense gemeentebestuur, geheel verloren gegaan. 10. Zie voor de aankoop W. van Iterson, 'Het Rhenense Agnietenconvent en zijn onderaardse
gangen,' in: Jaarboekje van 'Oud-Utrecht'{1952) 66-92, 76-78. |
||||||
AJb. 2. Meester van Rhenen, De verovering van Rhenen door Jan II van Kleef in
1499. Amsterdam, Rijksmuseum. |
||||
Afb. 3. Pieter Saenredam, Toren van de Cunerakerk en het Koningshuis te Rhenen,
tekening, gedateerd 1644. Amsterdam, Rijksprentenkabinet. |
||||
'Gaende voorts [van Utrecht] door verscheijde mooije dorpen na Rene, twelck
een mooij steetje is. Lecht int sticht Uijtrecht en oost zijde vande Rijn, is redelijck van gebouwen, heeft een mooije kerck-tooren en onder and're gebouwen een groot heerlijck huijs behoorende de koninghinne van Bohemen, alwaer ick verscheijde kamers met extra-ordinaris schilderijen hebbe gezien, als van Tietsiaen, Raphel, Goltzius, Mestr. Comelis [van Haarlem, MJB], Rubbens, Van Dijck, Mierevelt en meer andre, etc.'" Van de collecties van de Winterkoning bestaan enkele inventarissen die onlangs uitgebreid zijn geanalyseerd door Willem-Jan Hoogsteder.'^ Van der Vinne's beschrijving blijkt voor wat betreft de Italiaanse meesters 'op zijn minst inaccu- raat en wellicht een rhetorische overdrijving om zijn verhaal interessanter te maken.'" Dat neemt niet weg dat het 'palazzo Renese' wel degelijk tienullen meesterwerken van de belangrijkste kunstenaars heeft geherbergd, waaronder naast werken van Rubens en Van Dijck ook een groot aantal van Utrechtse kunstenaars. Van de Vinne was een van de vele geïnteresseerden die een bezoek aan het
Koningshuis hebben gebracht. Wellicht is ook Rembrandt van Rijn, die drie jaar eerder eveneens op doorreis in Rhenen was en er toen enkele tekeningen maakte, er binnen geweest. Of Rhenen op enig moment in de zeventiende of achttiende eeuw andere
particuliere collecties heeft gekend van enig belang is mij onbekend. We mogen aannemen dat degenen die zich dat konden permitteren zich hebben laten portretteren. Een aan de Utrechtse schilder Abraham Willaerts toegeschreven portret van een familie, met op de achtergrond Rhenen, bevindt zich in Italië" (afb. 4). Het lijkt voor de hand te liggen dat het een lokale familie voorstelt, maar wie het zijn is nog een raadsel. |
||||||
11. B. Sliggers (ed.), Dagelijckse aentekeninge van Vincent Laurensz. van der
Vinne. Reisjournaal van een Haarlems schilder, 1652-1655 (Haarlem 1979) 47. 12. W.-J. Hoogsteder, 'De schilderijen van Frederik en Elizabeth, koning en ko-
ningin van Bohemen,' (doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Utrecht 1986). Een exemplaar van deze uitstekende scriptie is in te zien in de Letterenbibliotheek van de Rijksuniversiteit Utrecht. 13. Idem, 211.
14. Besproken in: E. de Jongh, Portretten van Echt en trouw. Huwelijk en gezin in de
Nederlandse kunst van de zeventiende eeuw (tentoonstellingscatalogus Haarlem, Frans Halsmuseum, ZwoUe/Haarlem 1986) 252, afb. 59b. |
||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||
yl/?». 4. Toegeschreven aan Abraham WilUerts, Familiegroep.
Milaan, Museo d'Arte Antica, Castello Sforzesco.
Collecties op het platteland.
Naar de opvattingen van de zeventiende eeuw bedreef men op het platteland
landbouw, en hoorden de neringen gevestigd te zijn in de steden. In Utrecht ging dit zover dat de stad er doelbewust naar streefde zelfs de nijverheid in de voorsteden en de eigen stadsvrijheid te beperken, ten giuiste van het gebied binnen de muren.'* De luxenijverheden, waartoe de schilderkunst behoorde, vinden we bij uitstek in steden. Op het platteland ontbrak hiertoe het intellectu- ele kader. Een goede algemene vooropleiding, zoals die aan de latijnse scholen werd gegeven, was voor aankomende kimstenaars onmisbaar. Wilde een kunste- naar enige kans op succes maken, dan moest hij in staat zijn zelfstandig de bijbel |
||||||||||||||||||||||||||||
15. M.J. Bok, 'Buiten de Catharijnepoort. Een Utrechtse voorstad in verval, 1650-1730' (doctoraal-
scriptie, Rijksuniversiteit Utrecht 1984) 39-40. |
||||||||||||||||||||||||||||
en de klassieke mythen uit Ovidius' Metamorphosen te lezen. De opleiding tot
schilder was bovendien kostbaar en alleen de wat meer welgestelden konden deze voor hun kinderen bekostigen. Het is echter wel degelijk zo dat er buiten de steden een markt voor kunst
bestond. Op sommige kastelen langs de Langbroeker Wetering en op het huis Amerongen zijn nog altijd oude collecties familieportretten te zien, die nog in hun oorspronkelijke verband berusten. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat de auteurs van deze portretten toch bijna altijd weer Utrechtse kunstenaars waren. De verklaring ligt voor de hand: de adel had grote belangen in de stad en had daar meestal ook een woning. Hierdoor kon zij op eenvoudige wijze in contact komen met de Utrechtse kimstwereld. Een van de inmiddels befaamde voorbeelden van een door een edelman besteld
schilderij is een portrait historie uit 1623, van de in Wijk bij Duurstede geboren Utrechtse schilder Dirk van Baburen'* (afb. 5). Het stelt Hoofts verhaal van de weggelopen koningsdochter Granida en haar geliefde, de herdersjongen Daiphilo, voor. Het was al langer bekend dat de man in het verhaal Peter van Harden- broek voorstelt, die president van de Utrechtse ridderschap was en een favoriet van Frederik Hendrik. De historicus Dirk Faber heeft aannemelijk weten te maken dat de vrouw, Granida, een portret is van de non Agnes van Hanxelaer. In het jaar waarin dit schilderij werd vervaardigd schaakte Hardenbroek haar uit het klooster De Hocht bij Maastricht. Hij zou enkele jaren later in stilte met haar trouwen. Of dit schilderij op het kasteel Hardenbroek heeft gehangen of in het stadshuis van de familie is onduidelijk. En hiermee komen we aan een steeds terugkerend thema: de Utrechtse adel moet tot de belangrijkste klanten van de kunstenaars in Utrecht hebben behoord, maar we kunnen slechts op basis van voldoende boedelinventarissen uitmaken of deze schilderijen in meerderheid in de stad bleven of dat zij ook op de ridderhofsteden en landhuizen terecht kwamen. We mogen hopen dat nader onderzoek naar de materiële cultuur van de Utrechtse adel licht in deze kwestie brengt. Ikzelf ken slechts enkele van deze kasteel-inventarissen, en ik moet zeggen dat
zij niet erg rijk zijn. Namen van kimstenaars komen er nauwelijks in voor, en het merendeel van de stukken betreft portretten. Ik wil het platteland daarom verder laten rusten en terugkeren naar de stad. |
||||||
16. D.E.A. Faber, 'Dirck van Baburen, his Commissioner and bis Motifs', in: R. Klessman (ed.),
Hendrick ter Bruggen und die Nachfolger Caravaggios in Holland (Braunschweig 1988) 142-149. 10
|
||||||
Afh. 5. Dirck van Baburen, Granida en Daifilo, gedat. 1623. Particuliere collectie.
Kunstschilders werkzaam in het Overkwartier.
In het hiernavolgende zal ik twee kunstenaars ter sprake brengen die in een van
de kleine steden hebben gewoond en gewerkt. De vele schilders, onder wie Rembrandt, Ruijsdael en Aelbert Cuyp, die Rhenen of Wijk kozen als schilder- achtig decor, laten we hier buiten beschouwing (afb. 6). Zij kwamen van elders, aangetrokken door het landschap, dat pittoresk werd gevonden, maar niet met hel doel er hun brood te verdienen. Zij werkten him in Rhenen of Wijk gemaakte tekeningen thuis uit en verkochten hun schilderijen aan klanten in eigen stad. Tientallen vooAeelden hiervan zijn te vinden in Deys' geschiedenis van Rhenen in afbeeldingen.'' Enige invloed op het ciJturele leven van het |
|||||||
17. H.P. Deys, Achter Berg en Rijn. Over boeren, burgers en buitenlui in Rhenen
(Rhenen 1981). |
|||||||
11
|
|||||||
Afb. 6. Jacob van Ruisdael, De molen bij Wijk bij Duurstede.
Amsterdam, Rijksmuseum.
Overkwartier hebben deze kunstenaars niet gehad.
Een zelfstandig cultureel leven vinden we doorgaans in steden met een voldoen-
de grote en welvarende bevolking om kunstenaars een afzetmarkt te bieden. Rhenen had weliswaar een goed functionerende stedelijke administratie en stedelijke instellingen als een burgerwacht en ambachtsgilden, doch een opper- vlakkig onderzoek in de stadsrekeningen bracht geen enkele afrekening met een kunstschilder aan het licht. In de ledenlijsten van de gilden trof ik geen schilders aan, alleen af en toe een glazenmaker. Het stadje heeft in de zestiende en zeventiende eeuw zelden meer dan 1000 k 1500 inwoners binnen haar poorten gehad en we mogen vaststellen dat het te klein was om kunstschilders een broodwinning te kxmnen bieden. Wijk bij Duurstede was wel juist groot genoeg om, naar hierna zal blijken, één
enkele kimstenaar net niet in leven te kunnen houden. Uit het demografische |
|||||
12
|
|||||
onderzoek van Ronald Rommes, dat in 1989 in Tussen Rijn en Lek werd gepubli-
ceerd, hebben we voor het eerst enig inzicht gekregen in de ontwikkeling van de bevolking van Wijk." Die liep op van rond de 2400 in 1597 tot circa 2700 in 1635. Toen vaagde de pest ongeveer 20% van de bevolking weg en daarna ging het voortdurend bei^af: van circa 2350 in 1650, via circa 1600 in 1675 - na de voor de hele provincie desastreuze bezetting door de Fransen -, naar ongeveer 1400 in 1725. Dit betekent dat de bevolking in minder dan een eeuw terugliep tot bijna de helft van die in 1635. In Wijkse stukken wordt voortdurend geklaagd over de achteruitgang van de
bevolking en de nijverheid. Dat dit ook ernstige gevolgen had voor het culturele leven blijkt uit het feit dat de kermis annex jaarmarkt het sedert 1653 moest doen zonder de al meer dan een eeuw gebruikelijke spelen van de stedelijke rederijkerskamer." De jaarmarkt te Wijk, die begin juli werd gehouden, moet het grootste jaarlijkse evenement in de stad zijn geweest. Behalve kermis en optredens van de rederijkers werd dan ook de optocht van de schutters gehou- den. In heel Nederland was het gebruik dat men vanuit de verre omgeving naar dergelijke kermissen toekwam. Zo blijken in de jaren 1630 ook de dekens van het Utrechtse Sint Lucasgilde, op uitnodiging van de 'kamer' (van rhetorica MJB) naar Wijk te zijn gekomen. In de rekening van het gilde over 1638 staat verant- woord: 'Noch betaeldt tot Bastyaen van de Kemp in Wyck te Duersteeden op het
Oude Kerckhoff, hetwelck is verteerdt geworden soo nu ende dan, byde dekens als eenige gecommiteerden, wegens het versoeck van de kamer, de somma van 12-16-0. Ende is oock bij dese dekens quaets gevonden.'^ Vermoedelijk waren de Utrechtse kunstenaars door de rederijkerskamer uitgeno- digd om op te treden als jury. Met de achteruitgang van Wijk kwam aan dit alles geleidelijk een eind. Of de
optochten van de schutterij na 1653 wel zijn blijven bestaan is mij niet bekend. Hoewel wij dat misschien niet meer zouden verwachten, kreeg Wijk bij Dutu^te- de nog in 1664 een zelfstandig Sint Lucasgilde.^' Overal in de Nederlanden was dit het gilde waarin de schilders waren georganiseerd.^ Bij de opstelling van het |
|||||
18. R.N.J. Rommes, 'De bevolking van Wijk bij Duurstede in de 17de en 18de eeuw,' in: Tussen
Rijn en Lek li (1989) 9-24. 19. R.J. Butterman, 'De jaarmarkt van Wijk bij Duurstede,' in: Tussen Rijn en Lek 22 (1988) 1-
10,6. 20. S. Muller, Schilders-vereenigingen te Utrecht (Utrecht 1880) 124.
21. Gemeentearchief (GA) Wijk bij Duurstede, Stadsarchief 1300-1810, 616.
22.. Vaak in combinatie met andere ambachten, zoals die van glazenmakers en beeldsnijders.
13
|
|||||
gildereglement gebruikte men in Wijk uittreksels uit de gildereglementen van het
glazenmakersgilde in Utrecht en het Sint Lucasgilde in Amersfoort als voor- beeld. Uit alle punten blijkt dat het gilde in hoofdzaak zou bestaan uit glazenma- kers en personen met aanverwante beroepen. De enige verwijzing naar schilders betreft een artikel over het maken van rouwborden: 'Item sullen geen schilders eenige blasoenen ofte rouborden mogen maec-
ken ofte sullen mede inden voorschreve gilde syn, op de poene van iders
reys 5-0-0 te verbeuren.'^'
Kortom, Wijk bij Duurstede bleek allerminst een gtmstige vestigingsplaats voor
kunstschilders. Toch hebben enkelen het aangedurfd er hun geluk te beproeven.
En over hen gaat het vervolg van dit artikel.
Johan Frederik van Ysendoom.
We zijn aangeland bij de eerste Wijkse schilder van wie een biografie te geven is.
Zijn naam is Johan Frederik van Ysendoom (circa 1600-1684).^* Zijn vader, de wijnkoper en herbergier Frederik Hcrmansz. van Ysendoom, behoorde tot de Wijkse gereformeerden.^' Hij zat al in de magistraat voordat zijn zxxjn geboren werd en zou van 1623 tot zijn dood, in 1636, meerdere malen burgemeester zijn.^* Johan Frederiks maatschappelijke achtergrond verschilde daarmee niet van die van veel andere Utrechtse schilders.^^ Over zijn leertijd weten we niets, maar we mogen aannemen dat hij bij een Utrechtse meester heeft geleerd. Net als veel anderen heeft hij zijn opleiding voltooid met een verblijf in Italië. We weten dit dank zij de kunstenaarsbiograaf Arnold Houbraken, die in het begin van de achttiende eeuw in zijn biografie van Bartram de Fouchier gewaagt van onze Wijkse kunstenaar: Tn dien tyd stond het Roomsche Kerkbestier aan Urbaan den achtsten die
Kunstminnende zynde veel gelegentheid gaf tot het aankweken en voortzet- ten van jonge meesters, daar hy [de Fouchier] zekerlyk groote opgang gemaakt zou hebben, zoo niet een tusschenval hem en zynen konstgenoot |
||||||
23. Idem.
24. Zijn levensdata blijken uit 7Jjn verloren gegane grafschrift, waarvan het opschrift is te vinden in
P.C. Bloys van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardighe- den in en uit de kerken der provincie Utrecht (Utrecht 1919) 290. 23. Zie voor hem J.W. van Brakel, 'Wijk bij Ehiurstede m de periode van de hervorming,' in:
Jaarboek Oud Utrecht (1984) 9-31, 23-24.
26.. Zie voor zijn regeringsjaren, RAU, coll. Buchell-Booth, 111 en 112. 27. Zie voor deze problematiek, M.J. Bok, 'Nulla dies sine linie'. De opleiding van schilders in Utrecht in de eerste helft van de zeventiende eeuw', in: De Zeventiende Eeuw 6 (1990)
58-68.
14
|
||||||
Joan Frederik van Ysendoren, door een gevegt tegen twee Spanjaards, die
hen voor Ketters hadden uitgemaakt, en gedreigi aan den Raad der Inquisi- tie aan te klagen, van dat voordeel had berooft; want zy zig hier door genootzaakt vonden Rome in alleryl te verlaten, en zig stil naar Florence te begeven, daar zy een wyl hun verblyf hielden, en hun Konst oeffenden. Van daar reisden zy naar Parys, en kort daar aan naar Antwerpen, alwaar zy affscheid van malkander namen. Ysendoren begaf zig naar Wyk te Duerstede in 't Stigt, (daar hy naderhand nog Opperschout geweest, en gestorven is in't jaar 1684.) en Fouchier naar Bergen op den Zoom daar hy vele jaren de Konst geoeffent heeft.'^' De datering van Van Ysendooms verblijf in Italië leidt tot nogal wat problemen, die verder overigens van minder belang zijn.^' Vermoedelijk is hij als jongeman van rond de 30 uit Italië teruggekeerd. Het is daarom niet onmogelijk dat hij daar gedurende een vrij lange periode is geweest. Veel jonge kunstenaars togen namelijk al voordat ze twintig werden naar het zuiden. Thuisgekomen zou Van Ysendoom in 1630 het Utrechtse Sint Jobsgasthuis, waar
men patiënten met sypfilis en andere geslachtsziekten trachtte te genezen, een schilderij hebben geschonken, voorstellende: 'Hiob geplaagt door den Duivel."" |
||||||
28. A. Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en
schilderessen, 3 delen ('s-Gravenhage 1753, reprint Amsterdam 1976), deel 1, 339. 29. Van Ysendoom zou in 1630 een schilderij aan het Utrechtse Sint Jobsgasthuis hebben geschon-
ken, trad in maart 1634 in het huwelijk, en is sindsdien voortdurend in Wijk aanwijsbaar. Het verblijf in Itahë moet dus voor die tijd worden geplaatst. Dit is echter onverenigbaai' met Houbrakens weergave van de chronologie. Hij laat De Fouchier, die in 1609 werd geboren, eerst in Antwerpen leren bij Anthonie van Dijck, en dan van 1634 tot 1636 in Utrecht bij Jan van Bijlert. Pas daarna zou hij naar Itahë zijn afgereisd. We zullen dus moeten zoeken naar andere vaste punten op de tijdsbalk. Het pontificaat van Urbanus VUI duurde van 1623 tot 1644, dus dat helpt ons niet veel verder. Jan van Bijlert keerde rond 1624 uit Italië in Utrecht ten^, waar hi) in het huwelijk trad. Dit helpt ons evenmin veel verder. Dan blijft over: het verbüjf van De Fouchier bij Anthonie van Dijck. Van Dijck verbleef zelf van het begin van de jaren 1620 tot 1627 in Itahë. Daarna vestigde hij zich voor een betrekkehjk korte periode in Antwerpen alvorens zich in het begin van 1632 voorgoed te vestigen in Londen. Het verblijf van De Fouchier in Antwerpen moet tussen 1628 en 1632 worden geplaatst en waarschijnlijk in het begin van die periode. Als we Houbraken mogen geloven haalde diens vader hem bij Van Dijck weg 'alzoo gemelde van Dyck door zyn veelvuldig werk, en bezoek van groote Heeren, zig zoodanig in zyn tyd bezet vond, dat hy wemig agt op zyne Leerlingen geven konde.'(Houbra- ken, idem, 338) Een probleem waar studenten vandaag de dag ook wel over klagen. Van Dijcks bemoeienis met hoge heren moge bhjken uit zijn benoeming tot hofschilder van de aartshertogin Isabella in 1630. Indien wij er van uitgaan dat Bartram de Fouchier rond 1630 in Utrecht is gekomen en in 1632 naar Italië reisde, dan kutmen Johan van Ysendoom en hij nog net de avonturen hebben meegemaakt die Houbraken noemt. We blijven dan echter zitten met de datering van de schenking aan het Sint Jobsgasthuis. 30. S. Muller, Schilders-vereenigingen te Utrecht (Utrecht 1880) 134.
15
|
||||||
Dit schilderij is niet meer bekend.
In maart 1634 trad Van Ysendoom in het huwelijk met Wilhelmina Mout-
haen." In het citaat van Houbraken kwam al ter sprake dat Van Ysendoom lange tijd
schout van Wijk is geweest. Hij was aanvankelijk echter burgemeester en zijn benoeming heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. Johans vader, Frederick van Ysendoom, wordt in een akte van 30 september 1636 voor het laatst genoemd als burgemeester." Korte tijd later vond de jaarlijkse electie van de nieuwe magistraat plaats. Deze electie werkte als volgt: de magistraat stelde een lijst van kandidaten op en zond die naar Den Haag. De stadhouder maakte daamit dan een keus, waarna de gekozenen in Wijk werden beëdigd. In de magistraatsvergadering van 3 november ontstond grote opschudding toen bleek dat Johan van Ysendoorn, die slechts als schepen was voorgedragen, door de Prins tot eerste burgemeester was verkozen." Dit was een inbreuk op de stedelijke privileges, die bepaalden dat een nieuwe burgemeester eerst enige tijd als schepen moest hebben gediend. Men beklaagde zich bij de Prins en bij de Staten van Utrecht, maar werd snel zijn plaats gewezen. Twee dagen later besloot men de nieuw verkozen leden van de magistraat te installeren.'^ De Prins zou een extract uit de privileges toegezonden krijgen, om hem in de toekomst aan de te volgen procedure te herinneren. Op 8 november werd Van Ysendoom beëdigd." Naar hieronder zal blijken dankte hij zijn omstreden benoeming aan de voorspraak van een familielid van zijn vrouw. In januari 1637 overleed Mr. Henrick van Vreeswijck, de schout. Van Vreeswijk was herbergier en al jaren eerder werd hij omschreven 'een grooten dronckaen' die zelden ter kerke ging en in zijn opvattingen neigde naar de remonstranten." De magistraat droeg Van Ysendoorn voor als opvolger, zij het niet met eenparig- heid, maar met een eenvoudige meerderheid van stemmen.'' Men kan op het oog hebben gehad hem weg te promoveren, zodat er een burgemeesterstoel vrij zou komen in de magistraat en de Prins de kans zou krijgen de electie nog eens |
||||||
31. RAU, Verzameling Doop-, Trouw- en Begraafregisters (DTB) Wijk bij Duurstede, 485, maart
1634, met attestatie naar Zevenhuizen. Uit dit huwelijk werden enkele kinderen geboren, die hier verder geen rol spelen. 32. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 580-9, fol. 166, 3a9-1636.
33. GA Wijk bij Ehiurstede, stadsarchief 1300-1810, 51D, 3-11-1636.
34. Idem, 5-11-1636.
35. Idem, 8-11-1636.
36. J.W. van Brakel, 'Wijk bij Duurstede in de periode van de hervorming,' in: Jaarboek Oud
Utrecht (1984) 9-31, 30.
37. GA Wijk bij Duurstede, stadsarchief 1300-1810, 51D, 30-1-1637.
16
|
||||||
Afb. 7. Johan van Ysendoom, Mansportret (geheten Joost van den Vondel), paneel,
79x63 cm. Haarlem, Teylers Museum. |
|||||
17
|
|||||
over te doen, ditmaal wel volgens de privileges. De benoeming tot schout liet
echter nog bijna anderhalf jaar op zich wachten, in welke tijd Van Ysendoom de functie van eerste burgemeester combineerde met die van waarnemend schout. Hoe hoog de emoties in 1636 waren opgelopen blijkt uit een brief van Adriaen Ploos van Amstel, voomaamste vertrouweling van de Prins in Utrecht, aan de stadhouderlijke secretaris Constantijn Huygens, van 23 oktober 1637 ". Naar aanleiding van de aanstaande electie van de Wijkse magistraat memoreert Ploos van Amstel hierin de opschudding die deze het voorgaande jaar heeft veroor- zaakt en meldt dat er opnieuw problemen zijn. Hij beveelt aan dat de beide zittende burgemeesters worden gehandhaafd, en in ieder geval Van Ysendoom, die, zo hij benadrukt, getrouwd was met een nicht van zijn vrouw. Als extra aanbeveling voert hij aan dat Van Ysendoom 'lange jaren' in Italië, Savoye en Frankrijk was geweest. Van Ysendoom werd herbenoemd. Het zou vervolgens nog duren tot mei 1638 voordat de Prins 'om 't goet rapport ons gedaen vanden persoon van Johan van Ysendoom,' hem bekleedde met de waardigheid van schout." Ploos van Amstel heeft ook nog een aandeel gehad in deze benoeming, getuige een brief van kort daarvoor.*' Ook elders in de corres- pondentie met Huygens vinden we Ploos voortdurend in de weer om zijn protégés op allerlei posten benoemd te krijgen. Johan van Ysendoom zou bijna een halve eeuw schout van Wijk bij Duuntede
zijn. Hij deed zich overigens kennen als een tolerant wetshandhaver die bijvoor- beeld pas na lang aandringen van de kerkeraad overging tot actie tegen verboden bijeenkomsten van katholieken.^' Johan van Ysendoom en de loterij van Jan de Bont.
Johan van Ysendoom was nauw betrokken bij de belangrijkste kunsthistorische
gebeurtenis in Wijk bij Duurstede van de zeventiende eeuw: de loterij van de Utrechtse schilder Jan de Bont, die in de zomer van 1649 in het kasteel Duurste- de werd gehouden.^^ Deze loterij omvatte 158 nummers waarvan het grootste |
|||||
38. 's-Gravenhage, Koninklijk Huisarchief, Glm8-4. Ten dele gepubliceerd in J.A. Worp, De
briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687), 6 delen {Rijks Ge- schiedkundige Publicatien, delen 15, 19, 21, 24, 28, 32, 's-Gravenhage 1911-1917), deel 2 (1913), 327-328, brief nr. 1749 (met onjuiste datum). 39. GA Wijk bij Ehiurstede, stadsarchief 130ai810, 32, 22-5-1638.
40. 's-Gravenhage, Koninklijk Huisarchief, Glm8-4, brief van Ploos van Amstel aan Huygens, d.d.
9/19-5-1638. Ten dele gepubliceerd in Worp, idem, p. 329, brief 1753-B en noot 1. 41. Zie hiervoor A.W. van de Btmt, 'Een uitzonderlijk lid van een bekend geslacht,' in: Maand-
blad Oud Utrecht (1960) 85-88. Zie ook GA Wijk bij Ehiurstede, stadsarchief 1300-1810, 51E, fol. 221VO., 19-5-1650 e.v. 42. Zie voor deze loterij V. de Stuers, 'De loterij van Jan de Bont, 1649,' F.D.O. Obreen (red.),
18
|
|||||
deel bestond uit schilderijen. De reden dat hij in Wijk werd gehouden was
gelegen in het verbod dat de Utrechtse Vroedschap in 1644, na herhaald verzoek van de dekens en overheden van het Utrechtse Schildercollege, uitvaardigde op het houden van dergelijke verlotingen in Utrecht. Dat neemt echter niet weg dat de taxatie van de schilderijen die in Wijk werden verloot gewoon werd gedaan door de dekens en overheden van de Utrechtse schilders, in samenwerking met de Utrechtse stedelijke veilingmeester. Dat de loterij een Utrechtse aangelegen- heid was blijkt ook uit het feit dat ongeveer de helft van de ingebrachte schilde- rijen van de hand van Utrechtse kunstenaars was. Het is hier niet de plaats al te uitgebreid op de verloting in te gaan, voor ons is
van belang dat er negen schilderijen werden ingebracht die op naam stonden van de schout en schilder Johan van Ysendoom. Vijf hiervan waren kopieën. We kimnen hieruit een indruk krijgen van zijn thematiek: 'Johannes,' 'Cupido met swanen,' 'een vloijevangertien,' 'hoenders,' 'een kalfshooft met een jongske daerin,' 'katten,' 'zwanen,' 'een peertscop,' en één met een onbekende voorstel- ling. De schout had een sterke voorkeur voor huisdieren, als we daar zwanen en vlooien bij mogen rekenen. Van Ysendoom leverde twee jaar later, in 1651, schetsen voor de kaart van Wijk
bij Duurstede in de Stedenatlas van Johannes Blaeu.*' Helaas is niet geheel duidelijk of Van Ysendooms schetsen ook daadwerkelijk voor de incompleet door Blaeu gepubliceerde kaart zijn gebruikt. We kunnen nog slechts één schilderij van Johan van Ysendoom aanwijzen
(afb. 7). Het is een portret van een heer met een boek, traditioneel beschouwd als dat van Joost van den Vondel, dat zich bevindt in Teyler's Museiun in Haarlem. Het interessante aan dit 1651 gedateerde schilderij is de signatuiu" van de schilder: 'J.F. de Isendoorn f. pour passer Ie temps' gemaakt door Johan Frederik van Ysendoom, om de tijd te doden). Bij Van Ysendoom was de pruikentijd al aangebroken. De schout van Wijk leefde in mst en vrede, en stierf uiteindelijk op 29 februari
1684, 84 jaar oud. Zijn wapenbord heeft tot 1798 in de Sint Janskerk gehangen, maar werd in dat jaar vernield.^ |
||||
Archief voor Nederlandsche kunstgeschiedenis 2 (1877-1878) 71-93 en R. Kosse,
'Een raere loterye. Het verloten van schilderijen in de zeventiende eeuw' (doctoraalscriptie, Ri^suniversiteit Utrecht 1992) 47-49, 109-115. 43. YAl. Donkersloot-de Vrij, 'De kaart van Wijk bij Duurstede in de stedenatlas van Blaeu,' in:
Tussen Rijn en Lek (1991) 11-15. 44. P.C. Bloys van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardig-
heden in en uit de kerken der provincie Utrecht (Utrecht 1919) 290. 19
|
||||
Dirck Jansz. Admirael.
We mogen ons afvragen wie degene is geweest die de kopieën maakte naar het
werk van de schout van Wijk, die in 1649 door Jan de Bont verloot werden. De meest voor de had liggende kandidaat is de enige professionele kunstschilder van wie aantoonbaar is dat hij in de zeventiende eeuw gedurende langere tijd in Wijk werkzaam is geweest: Dirck Jansz. Admirael. Hij werd op 16 augustus 1625 in Amersfoort gedoopt als zoon van de substituut-schout Jan Jansz. Admirael en Johan van Ysendooms zuster Comelia.^' Hij moet op jeugdige leeftijd zijn ouders hebben verloren want op 10 januari 1649 laat hij in Wijk bij Duurstede een schuldbekentenis passeren, waaruit hier een gedeelte volgt: 'Dirck Admirael, jongman, out (soo [hij] verclaerde) 24 jaren, geassisteerd met
Godert van Issendoorn ende Johanna van Issendoom huysvrouw van Ds. Cornelius de Leeuw, syns comparants oom ende moeije [=tante, MJB] respective, ende verclaerde den comparant dat hy den tydt van omtrent ses jaren ten huijse van syn oom, den here Johan van Issendoom, schout deser stede, gewoont [heeft], by syn E. onderhouden en getracteert is [van] cost ende clederen, mitsgaden de const van schilderen geleert heeft, waerdoor den comparant niet alleen heeft verteert t'gene syn voorgemelte oom Johan van Issendoom (wegens des comparants moeders versterf [=nalatenschap, MJBJ) was onderhebbende, maer boven dien grote pretensien soude connen maecken ende den comparant voor alsnoch geen middel hebbende om syn voors. oom van alles te voldoen, verclaerde de comparant (soo wanneer hem Godt de heer mocht comen te segenen ende van buijten 's landts weder t'huys te senden) of dat hem Godt de heer mochte comen te halen, den selven synen oom te sullen vemoegen ende voldoen, of syns comparants wegen voldaen sall worden, 't gene hy comparant ... verteert ende t'synen behoeve soo gedurende de voors. jaren als op de aenstaende reyse nae Vranckrijck in clederen ende wtrustinge by syn voors. oom geexpendeert [-uitgegeven, MJB] soude mogen syn, als t'voors. syns moeders versterf bedragende is, ende dat ter arbitragie van onpartydige mannen wedersyts alsdan te kiesen, versoeckende den comparant dat hier van acte mach worden gelevert, om syn voorgemelte oom te dienen nae behoiren [etc.]' ^ We ontlenen aan deze akte zijn leeftijd, leermeester, leertijd en de plannen voor
een buitenlandse reis, dit keer niet naar het onder jonge schilders favoriete Italië, |
||||||
45. GA Amersfoort, DTB, Dopen gereformeerden. Het huwelijk tussen de ouders werd op 19-1-
1617 in Wijk bij Duurstede voltrokken (RAU, DTB, 485). De vader was aflcomstig uit Schoonhoven. Met dank aan Mevr. M.W. Heyenga-Klomp, die de doopinschrijving vond. 46. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 585-9, Allerlei akten, 10-1-1649.
20
|
||||||
maar slechts naar Frankrijk. Mogelijk bleef Admirael dichter bij huis om de
kosten te drukken, mogelijk ook omdat oom Johan slechte herinneringen aan de Inquisitie had. Of de motieven voor deze reis van zuiver artistieke aard waren waag ik evenwel te betwijfelen. Een dag na het opmaken van deze akte, op 11 januari 1649, werd in de Gereformeerde kerk van Wijk een kind ten doop gehouden. De doopinschrijving luidt: 'Grietghen de meecht totten heer officier Isendoom heeft haer onecht kint
ten doop gepresenteert, het kint is genaempt Dirck.' *^
Ik weet niet of Dirck Admirael zich op dat moment al eigens tussen Wijk en Parijs bevond, maar het feit dat Grietjes kind zijn voornaam droeg, moet ieder die op de hoogte is van de zeventiende-eeuwse gebruiken op het gebied van naamgeving, aan het denken zetten. Ongetrouwde moeders vernoemden him kind naar de vader. De reis naar Frankrijk duurde, zo zij al heeft plaatsgevonden, maar kort. Nog
voor het einde van het jaar komen we Admirael opnieuw in Wijk tegen. Op 17 december werd in de resoluties van de magistraat aangetekend dat de kerkeraad opdracht kreeg de huwelijksproclamaties en de huwelijksvoltrekking van Dirck Admirael voort te laten gaan.^ Blijkbaar had de kerkeraad in eerste instantie geweigerd hem in de echt te verbinden. Admiraal richtte zich toen met een verzoekschrift tot de magistraat, waar hij zich bij voorbaat van de steun van zijn oom verzekerd wist. Helaas zijn de kerkeraadsnotulen voor deze periode niet bewaard gebleven, zxxiat wij geen kennis kunnen nemen van de overwegingen om Admirael en zijn bruid het huwelijk ie ontzeggen. Wie die bruid moet zijn geweest blijkt pas later. In tegenstelling tot wat wij misschien zouden verwachten is de huwelijksvoltrek-
king niet de eerstvolgende vermelding van de jonge Wijkse schilder. Dat blijkt namelijk de doopinschrijving te zijn van een dochtertje, op 17 februari 1650.*' Het kind stond op naam van de vader en werd vernoemd naar diens overleden moeder Comelia van Ysendoom. De naam van de moeder vernemen we niet, maar we mogen er van uitgaan dat het niet de dienstmaagd Grietje, maar Maria Jacobsdr. van Emmenes was. Met haar werd Admirael pas op 3 september 1650, ten overstaan van de gereformeerde gemeente van Wijk, in de echt verbonden.* Ondanks het ontbreken van de acta van de kerkeraad kunnen we op basis van deze gegevens reconstrueren wat zich kan hebben afgespeeld. Toen Dirck Jansz. Admirael eind 1649 in ondertrouw wilde gaan met Maria |
|||||||
47. RAU, DTB Wijk bij Duurstede, 482, 11-1-1649.
48. GA Wijk bij Duurstede, stadsarchief 1300-1810, 51E, fol. 216, 17-12-1649.
49. RAU, DTB Wijk bij Duurstede, 482, 17-2-1650.
50. RAU, DTB Wijk bij Duurstede, 485, ondertrouw 18-8-1650, voltrokken 3-9-1650.
|
|||||||
21
|
|||||||
Jacobsdr. van Emmenes, zal de kerkeraad bezwaar hebben gemaakt omdat de
bruidegom al een kind verwekt had bij een andere vrouw. Grietje. Mogelijk heeft Grietje zelfs geclaimd dat Admirael trouwbeloften met haar heeft uitgewis- seld, wat de verplichting om met de moeder van zijn kind te trouwen alleen nog maar dwingender maakte. Admirael heeft niet op de eisen van de kerkeraad willen ingaan, hetgeen zijn beroep op de autoriteit van de magistraat verklaart. Formeel was dit een inbreuk op de in de Republiek heersende machtsverhoudin- gen. De in het voordeel van de contra-remonstranten besliste machtsstrijd uit de jaren 1610 draaide namelijk in niet geringe mate om de vraag of de wereldlijke overheid zou mogen ingrijpen in het kerkelijk leven, zoals de remonstranten meenden, of niet. In dit licht valt te begrijpen dat de kerkeraad de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande het gebod van de magistraat, nog zeven maanden na de geboorte van het dochtertje Comelia uitstelde. Een tweede kind was toen al op komst en dit feit kan de kerkeraad hebben doen besluiten dat, ondanks de eerdere bezwaren, een huwelijk met Maria van Emmenes de voorkeur genoot boven langer ongetrouwd samenleven.*' De dienstmaagd Grietje had het nakijken. In de jaren 1650 werden nog drie dochters en een zoon geboren en uit het feit
dat Admirael in 1658 van zijn oom Johan van Ysendoorn een huis op de hoek van de Mimtstraat, tegenover de poort van Duerstede, kocht zouden we mogen opmaken dat het hem goed ging." Hierin vergissen we ons echter. Op 29 november 1660 liet de schilder een bewijs
van goed gedrag opmaken: 'Wij etc. doen cont ende certificeren bij desen dat Dirck Admirael ende
Merrigjen Jacobs van Emmenes, echteluijden, sijn borgers ende inwoonders onse stadt, beijde geboren van eerlicke gequalificeerde ouders ende familie, sijn beijde van goeden compoaemente, handel ende wandel, ende neerstich tot bevorderingh ende sustentatie van haer huijsgesin, dan dewijle den voorn. Dirck Admirael is van de schilderconst, die alhier van geen groot estime ofte aftreck is, ende oversulcx genegentheijt heeft om sich met haer familie, bestaende in vijf kinderen, elders te transporteren, ende daerover versoeckende onse certificatie, hebben wij haer sulcx niet connen weijgeren, maer seer geem toegestaen, des t'oirconde etc.'" Kortom, er viel in Wijk bij Duurstede geen droog brood te verdienen voor een kimstschilder en het gezin ging zijn geluk elders beproeven. Gezien de sterke |
||||||
51. Een dochter Sara werd gedoopt op 29-3-1651.
52. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 580-11, transporten en plechten, fol. 211-211vo., 27-10-1658.
53. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 585-13, Allerlei akten, 29-11-1660.
22
|
||||||
achteruitgang van de bevolking en de langdurige slapte in de nijverheid, verbaast
het eigenlijk meer dat Admirael al niet eerder tot deze conclusie was gekomen. Het verblijf buiten Wijk duurde echter niet lang, want drie jaar later liet Dirck Admirael er weer een zoon. Jan, dopen, gevolgd door een dochter Maria in januari 1666.** In september 1670 was Admirael 'sieckelijck van lighaem' en maakten hij en zijn vrouw een wilsbeschikking waarbij zij de langstlevende het vruchtgebruik gaven over de nalatenschap, ze de weeskamer van bemoeienis met de boödel uitsloten en Johan van Ysendoom, toen zeventig jaar oud, tot voogd over hun minderjarige erfgenamen benoemden.** Dat Admirael weer beter is geworden blijkt uit de laatste akte die ik over hem kon vinden. Op 8 mei 1672, het Rampjaar, aan de vooravond van de intocht van de Franse legers in Utrecht, liet Dirck Admirael, sei^eant onder de compagnie van kapitein Peter Verschoor, een huis in de Oeverstraat in Wijk transporteren op naam van Abraham Londt.** Dirck Jansz. Admirael, kunstschilder, eindigde zijn loopbaan als militair. Niet in de rang van admiraal, maar slechts in die van sergeant. Of hij toen het schilderen al lang had opgegeven kan ik niet beoorde- len. Zeker is dat hij niet de enige kunstenaar was die penseel voor musket verwisselde, daarvan bestaan vele voorbeelden. Gezien het feit dat kunst kopen het laatste is waaraan de burger in oorlogstijd denkt, hoeft dit niet te verbazen. Wanneer Admirael aan zijn eind is gekomen, en of dit op het veld van eer is gebeurd of thuis in bed, is niet bekend. Zijn vrouw wordt in 1679 als weduwe vermeld wanneer zij het huis in de Mimtstraat transporteert aan de provinciale Domeinen van Utrecht.*' In één enkele transportakte werden op die dag in Wijk bij Duurstede 55, ten dele 'vervallen' huizen aan de provincie overgedra- gen, omdat zij bij openbare veiling niet het bedrag hadden opgebracht dat de eigenaren aan achterstallige belastingen hadden uitstaan. Het toont hoezeer het stadje was verarmd. De gebeurtenissen uit het Rampjaar zullen, zoals eerder Ronald Rommes betoogde, de nekslag voor Wijk bij Duurstede hebben bete- kend. Van het werk van Dirck Jansz. Admirael valt niets met zekerheid aan te wijzen. Het is mogelijk dat hij identiek is met de schilder wiens signatuur door anderen gelezen is als 'B. Admiraal.'** Van deze kunstenaar werd in 1983 in |
||||||
54. RAU, DTB Wijk bij Duurstede, 482, 8-11-1663 en 28-1-1666.
35. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 580-13, transporten en plechten, fol. 8vo.-9, 5-9-1670.
56. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 580-13, transporten en plechten, fol. 52vo., 8-5-1672.
57. RAU, RA Wijk bij Duurstede, 580-13, transporten en plechten, fol. 126 e.v., 7-3-1679, akte nr.
40. 58. Een gesigneerd en 1662 gedateerd werk van deze kunstenaar wordt genoemd in Allgemeines
Kuenstler-Lexikon 1 (Leipzig 1983) 400. Het stelt een groep in oriëntaalse dracht geklede personen voor een stadspoort voor en zou in de stijl van de Utrechtse kunstenaar Jan Baptist Weenix zijn geschilderd. 23
|
||||||
Afb. 8. B. (Dirck Jansz.?) Admiraal, Mythologische voorstelling in een landschap,
paneel, 37,5 x 50 cm. Veiling New York, Christie's, 23 maart 1984, nr 81. Amsterdam, en in 1984 nogmaals in New York een schilderij geveild dat hierbij
wordt afgebeeld (afb. 8). Het is een onduidelijke mythologische voorstelling in een landschap en is goal voorstelbaar als Utrechts werk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Hoewel ik hierover geen zekerheid kan verschaffen, wil ik de hypothese poneren dat dit een werk van Dirck Jansz. Admirael is. Slot.
Ik heb geprobeerd bijeen te sprokkelen wat tot op heden bekend is over de
schilderkunstige activiteit in het zuidoostelijke deel van het Sticht in de zeven- tiende eeuw. Het levert een karig en fragmentarisch beeld op, dat des te pover- der wordt wanneer wij het bezien tegen de achtergrond van de honderden kunstenaars die in deze zelfde periode in de sud Utrecht werkzaam waren. |
||||||
(Alle foto's bij dit artikel zijn afkomstig uit de collectie van de auteur).
|
||||||
24
|
||||||
Boekbespreking
Saskia van Ginkel-Meester en Alfons Vemooij, Cothen - geschiedenis en architec-
tuur. Monumenten-inventarisatie provincie Utrecht dl 7, Zeist 1992, 168 blz. met foto's, ƒ 29,50. ISBN 90-6720-126-X. Ongeveer 110 jaar geleden wandelde J. Craandijk door het Kromme-Rijngebied.
Op weg naar kasteel Weerdestein meende hij het volgende te moeten opmerken: 'Behoeven wij niet al te zuinig te zijn met onzen tijd, dan kunnen wij het dorp Kothen, dat met zijn kerk en zijn molen voor ons in het groen ligt, nog wel bezoeken, alvorens de laan van Weerdestein in te slaan". We mogen ons gelukkig prijzen dat de uitgevers van de serie Monumenten
Inventarisatie Provincie Utrecht (MIP) niet al te zuinig behoefden te zijn met hun tijd. Anders was wellicht in deze inmiddels alom bekende serie het deel over de gemeente Cothen nooit verschenen. Het laat zien dat Cothen een rijke en oude geschiedenis kent en wel degelijk, toen èn aan het einde van de 20ste eeuw, een bezoek waard was en is. Na een algemene beschrijving van de historisch- ruimtelijke ontwikkeling en een samenvattend overzicht van de bebouwing, wordt per object een korte beschrijving gegeven. Het boek is voor een breed publiek bedoeld. De leesbaarheid, de functionele foto's en kaartjes staan daar inderdaad borg voor. Wat dit betreft een compliment voor de samenstellers. Minder complimenteus ben ik op twee andere pimten. Allereerst is het deel in
een aantal gevallen onnauwkeurig en onvolledig. Ten tweede is de verantwoor- ding van waarom bepaalde objecten al dan niet zijn opgenomen niet afdoende en op z'n minst discutabel. Over beide punten heb ik een uitgebreid commentaar gestuurd naar de eindredacteur en via hem aan de auteurs^. Zowel de eindredac- teur als de auteurs hebben inmiddels schriftelijk gereageerd''. De onnauwkeurigheden betreffen onder meer boerderijnamen die verkeerd gespeld zijn (p. 123: De Nieuwe WinAe/ in plaats van De Nieuwe Winde), onjuist |
|||||
1. J. Craandijk, Wandelingen door Nederland, Tweetle db-uk, deel 4: Utrecht, p. 249,
Haarlem, 1883. 2. Du commentaar is begin juni 1992 gezonden aan de eindredacteur van de serie, R.K.M.
Blijdenstein, en in afschrift naar de gemeente Cothen, de redactie van 'Tussen Rijn en Lek' en de redactie van 'Oud-Utrecht'. 3. De eindredacteur geeft in zijn reactie aan mij toe dat de verantwoording niet afdoende is en dat
'door krappe planning het onderzoek zich voornamelijk op de buitenkant van de panden heeft gericht' . Een op verzoek van 'Tussen Rijn en Lek' door BUjdenstein geschreven reactie is hierna afgedrukt
(noot redactie). 25
|
|||||
Foto van een onderdeel van de zeventiende-eeuwse houtskeletconstructie van het pand
Brink 7 uit oktober 1980, vóór de restauratie (Th. J.A. Vemooij; Atlas gemeente Cothen)
gedateerde afbeeldingen (p. 108: niet circa 1920 maar circa 1970) en onvolledighe-
den, zoals het niet vermelden van de tol in Cothen (p. 29) en het café Het Groenewoud (p. 58). Deze hadden kunnen worden voorkomen door het inscha- kelen van lokale deskundigen bij het doorlezen van de laatste versie. Ik heb de indruk dat dit laatste in het Cothen-deel onvoldoende is gebeurd. Het was toch een kleine moeite geweest, bijvoorbeeld via de gemeente of via de Historisch Kring 'Tussen Rijn en Lek', dergelijke deskundigen te vinden en in te schakelen. In de Verantwoording (p. 7) lees ik dat het gaat om het per gemeente in woord en beeld beschrijven van waardevolle gebouwen en gebieden. Daar staat ook: 'Veel van juist dit soort gebouwen bezitten, vaak samen met hun omgeving, een cultuurhistorische waarde. Zij zeggen iets over het verleden, over een voorbije cultuur'. Hoe dat wordt bepaald, blijft duister. Op p. 58 lees ik echter over de Carolusschool aan de Kerkweg: 'Het uiterlijk van deze school is door diverse |
||||
26
|
||||
wijzigingen en uitbreidingen nogal aangetast en derhalve niet als afzonderlijk
object opgenomen.' De - subjectieve - waardering van alleen het uiterlijk is blijkbaar het enige
relevante criterium voor opname. Ik vind dit tegen de achtergrond van het citaat uit de Verantwoording een vreemde zaak. Gebouwen en andere objecten die inwendig honderden jaren oud kimnen zijn, maar uitwendig in meer of mindere mate zijn veranderd, bezitten dus blijkbaar geen cultuurhistorische waarde meer. Als de gemeente Utrecht haar panden in de binnenstad zo zou waarderen, wordt het een monument-arme stad. Ik vind het met name ook merkwaardig en zeer onbevredigend daar de publikatie met financiële steun van de lokale gemeen- schap juist mede ten doel heeft die plaatselijke gemeenschap 'bewust' te maken. Het ware een kleine moeite geweest om objecten waarvan het exterieur naar de mening van de auteurs sterk is veranderd, maar waarvan het interieur waardevol is, toch op te nemen met de mededeling dat het exterieur is gewijzigd. In de tekst is dit wel gebeurd bij bijvoorbeeld de objecten op pagina 83 en 146. Om opmerkingen omtrent het 'opnamebeleid' te voorkomen, was het wellicht verstandiger geweest alle objecten van 50 jaar en ouder op te nemen. Dat zou de acceptatiegraad van het geheel hebben verhoogd en had reacties als deze ten dele kimnen voorkomen. Enkele voorbeelden van objectie die ik in het boek heb gemist: p. 67: Het Sandebruggetje (al in 1516 genoemd);
p. 102: Café het Groenewoud (uit 1889)
p. 145: Boerderij De Spiegel aan de Spiegelweg (al in 1499 was hier sprake van een stuk land met de naam De Spiegel);
p. 149: Zandpad 11: Deze voormalige boerderij, die nog veel authentieke elementen bevat, bestond al in 1787 en is in 1796 door een verre voorvader van mij gekocht. Voor het huis staat een omvangrijke leilinde die misschien wel de oudste boom in de wijde omtrek is. p. 149 ev: De voormalige opstapplaats (tramhuis en -halte: opgeheven in 1932) aan de tramlijn Wijk bij Duurstede via het Groenewoud naar Lang- broek. Over Cothen is weinig integraals verschenen. Als oud-inwoner van Cothen ben ik op zich zelf dan ook heel blij met het uitgebrachte deel. Er was echter met wat meer moeite gezamenlijk meer van te maken geweest. Het boek vormt desondanks een fundament waarop ik mijn voornemen van jaren geleden, namelijk een boek te schrijven over 'Cothen, waar een klein dorp groot in kan zijn', verder inhoud kan geven. Leiden, Ad van Bemmel.
|
|||||
27
|
|||||
Reactie
Niet eerder is bij een uitgave in de MlP-reeks zo'n gedegen commentaar geleverd
als bij het boek over Cothen.
Niet alleen van de recensist Ad van Bemmel, maar ook van anderen ontvingen
wij reacties op het boek, dat de kleinste gemeente in de provincie behandelt.
Het doel van de reeks, stimulering van de betrokkenheid bij de eigen omgeving,
heeft kennelijk in Cothen zeer goed gewerkt en dat is verheugend.
Van Bemmel heeft echter ook een aantal kritiekpunten, die zich vooral richten
op onnauwkeurigheden en op de selectie van de beschreven gebouwen.
Onnauwkeurigheden, zo stelt hij, konden voorkomen worden als lokale deskun-
digen waren ingeschakeld. Dit nu is wel degelijk gebeurd. Intensief is overlegd met de heer D'hert, gemeentesecretaris van Cothen en lid van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'. Hij heeft niet alleen de objectbeschrijvingen van uitgebreid commentaar voorzien, maar heeft ook als contactpersoon de laatste versie van de geschiedbeschrijving laten beoordelen door dr G.G.Th. Vemooy, een 'lokale deskimdige' bij uitstek. Dat desondanks een aantal zaken niet juist of onvolledig is, is welhaast onvermijdelijk, afhankelijk als we zijn van de inbreng van bewoners, plaatselijke instellingen en deskundigen. Ik kan hier alleen zeggen dat het jammer is dat de auteurs niet op de hoogte gebracht) waren van de deskundigheid van Ad van Bemmel. Een tweede kritiekpunt betreft de selectie van de gebouwen. In de verantwoor-
ding van het boek is duidelijk gesteld dat deze uitgave een nadere uitwerking is van de resultaten van het MIP, een breed landelijk onderzoek per provincie naar waardevolle gebieden en gebouwen tot 1940. Op grond van een aantal criteria, die in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg zijn opgesteld, zijn de panden geselecteerd. Deze criteria zijn niet en detail in de publieksgerichte uitgave vermeld. Echter wel in het MlP-rapport dat voor iedere gemeente is opgesteld. Deze rapporten zijn onlangs officieel aan de gemeentebesturen gepresenteerd en kunnen ter plaatse geraadpleegd worden. Bij de selectie zijn de volgende criteria toegepast: van belang vanwege de situering (aanleg, onderdeel van een ensemble, oriëntatie
en markering), van belang vanwege de architectuur (bouwtype, bouwstijl, detaillering, interieur en constructie) en van belang vanwege de historie (functie, nederzetting en symbool van een persoon of gebeurtenis). Daarnaast zijn de gaafheid (omgeving, hoofdvorm en detaillering) en de zeld-
zaamheid betrokken bij de afweging. Een dergelijk uitgebreid selectiestelsel hebben wij als enige provincie in Nederland toegepast en dekt mijns inziens de door Van Bemmel gestelde subjectieve waardering voldoende af. |
||||
28
|
||||
Mede gezien het korte tijdsbestek van het onderzoek is het natum"lijk mogelijk
dat met name het interieur niet altijd is onderzocht. Dit hebben wij getracht te
ondervangen door aan de bewoners een vragenlijst te sturen met het verzoek om
extra gegevens, bijvoorbeeld over waardevolle interieur-elementen.
Een vergelijking met de Utrechtse binnenstad lijkt mij niet op z'n plaats. In
Utrecht is immers al tientallen jaren een team van deskimdigen bezig en nog
steeds ontdekt men daar oude elementen achter de gevels!
De uitgave van Cothen moet, zoals ook die van andere gemeenten, gezien
worden als een eerste integraal onderzoek en een basis voor verdere studie, voor
nieuwe ontdekkingen en voor aanvullingen.
|
||||||||||
Utrecht, Ronald K.M. Blijdenstijn,
eindredacteiu- MIP Utrecht. |
||||||||||
Varia
|
||||||||||
In memoriam C. Pater Jzn (1926-1993).
Begin dit jaar overleed ons lid Cees Pater. Hij was actief op tal van terreinen,
maar vooral bekend als de uitgever/redacteur van het Bunniks/Houtens nieuws. In zijn krant nam hij altijd de aankondigingen van onze verenigingsactiviteiten op en daarmee heeft hij jarenlang bijgedragen aan de bloei van de vereniging. Zelf schreef hij ook over historische onderwerpen onze streek rakende. Vorige maand verscheen het Zuidutrechts woordenboek, (zie verderop) waarin een artikel verscheen dat hij samen met Henk Reinders schreef over de kersenteelt. Wij wensen zijn echtgenote en verdere familie sterkte met dit verlies. Historische Reeks Kromme-Rijngebied:
Rob Butterman: Het Sudsbestuur van Wijk bij Duurstede (1650-1700).
In het tijdschrift kunnen wij bijdragen van meer dan 30 pagina's helaas niet
opnemen. Aangezien de redactie de publicatie van omvangrijker werk uiteraard ook graag mogelijk wil maken, hebben wij samen met uitgeverij Reinders uit Rvmnik besloten tot de uitgave van de Historische Reeks Kromme-Rijngebied. Er wordt naar gestreefd elk jaar een deel in deze reeks te doen verschijnen. Als eerste deel is zojuist verschenen de doctoraalscriptie geschiedenis van de
Wijkse gemeentearchivaris Rob Butterman, onder de titel Het stadsbestuur van Wijk bij Duurstede in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Niet lang voor zijn te vroege dood in augustus 1990 was Butterman voorzitter geworden van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'. Daarvoor had hij de kring 5 jaar |
||||||||||
29
|
||||||||||
gediend als redactielid van het tijdschrift, waarin hij zelf ook geregeld publiceer-
de. Het postuum uitgegeven boek geeft een gedetailleerd beeld van de samenstel- ling en werkzaamheden van de Wijkse stadsbestuurders tussen 1650 en 1700. De meest uiteenlopende aspecten van het stedelijk leven passeren de revue in deze grotendeels uit de archiefbronnen opgebouwde studie. Voor leden van de Historische Kring bestaat de mogelijkheid om het 80 bladzij-
den tellende, geïllustreerde boek met korting voor ƒ 10,- te kopen. Men moet het dan wel zelf komen afhalen op een van de volgende adressen: Wijk bij Duiu^stede: R. van der Eerden, Stadskantoor, Karel de Grotestraat 30,
Wijk bij Duurstede (03435-72444) Bunnik H. Reinders, Beurtschippershoek 6, (03405-67661)
Houten R. van der Eerden/O. Wttewaall, Gemeentehuis, Het Kant
2, (03403-92611) (n.b. alleen op maandag en dinsdag)
L. de Keyzer, Binnenweg 2, Houten (03403-71552) Odijk M. Donkersloot, St.Nicolaaslaan 44, Odijk (03405-63566)
Tegen vergoeding van de porto- en verzendkosten kunt U het ook thuisbezorgd
krijgen door overboeking van ƒ 12,95 op postbank 5404619 of amrobank 45.67.15.983 t.n.v. H. Reinders te Bunnik. Zuidutrechts woordenboek.
Waarvoor gebruik je een himphamp.? Wat doet een knors? En waar in de
provincie Utrecht wordt Noors gesproken.^ Vragen die vroeger iedereen in Zuid- Utrecht kon beantwoorden, maar die nu, door het uitsterven van de dialecten, nauwelijks meer te begrijpen zijn. In het Zuidutrechts woordenhoek. Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard heeft dr. Scholtmeijer een groot aantal Zuidutrechtse dialectwoorden bijeengebracht en voorzien van een heldere uitleg. De auteur gaat vooral in op termen van het boerenbedrijf en op specifieke klanken van het Zuidutrechts. Bovendien wordt, in enkele aparte bijdragen, een beeld geschetst van de samenleving waarin dat dialect wordt gesproken. Aan het boek werkten ook leden van onze historische kring mee (Piet Heijmink Liesert, Cees Pater Jzn t> Henk Reinders en Kees Vemooy). Het Zuidutrechts woorden- hoek is niet alleen interessant voor de dialectliefhebber, maar voor iedereen met belangstelling voor taal en leven in de Kromme-Rijnstreek en de Lopikerwaard. Dit circa 200 bladzijden tellende, met kaarten, tekeningen en foto's geïllustreerde boek kost normaal ƒ 34,95. Leden van 'Tussen Rijn en Lek' kunnen het evenwel met korting bestellen door overmaking van / 29,95 (inclusief portokosten) op 30
|
||||
gironummer 4239476 t.n.v. Stichting Matrijs, Postbus 670, 3500 AR Utrecht,
onder vermelding van 'Zuidutrechu woordenboek'. Het Odijksc Uilegat.
Met grote tevredenheid hebben wij kunnen constateren dat de achttiende-eeuwse
boerderij aan de Biu-gweg 4 in Odijk sinds kort weer de naam 't Uilegat draagt. In Tussen Rijn en Lek, 1991, 2, p.14-16 werd daarover geschreven. Het wachten is nu op heropname van dit toponiem in de nieuw te verschijnen topografische kaarten, vervaardigd door de Topografische Dienst in Emmen. Kromme-Rijnders naar Amerika.
In de Nederlandse Leeuw, jaai^ang 109, oktober/november 1992 stond een
bijzonder interessant artikel van ons lid Ds M.S.F. Kemp over streekgenoten die in de 17de eeuw massaal emigreerden naar Amerika. Het artikel bevat een onderzoeksverslag en namen van mensen die emigreerden. Juist omdat er in die tijd nog geen verhuisregisters werden bijgehouden, is dit artikel van belang. Wie familieleden 'mist', kan hier misschien terecht. De kracht van het werk van Kemp is dat hij in zijn publikaties op grond van nader onderzoek conclusies van eerder onderzoek terug diuft te nemen. Ook hier is dat gebeurd. Nieuwsgierig- heid is een uitstekende drijfveer om een goed onderzoek op te zetten. De Nederlandse Leeuw is het maandblad van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, Prins Willem-Alexanderhof 24, 2595 BE 's-Gravenhage. Een lidmaatschap kost ƒ 65,- per jaar. Vroeger hield De Leeuw zich vooral bezig met adellijke en patricische geslachten, terwijl de Nederlandse Genealogische Vereniging, (uitgave: Gens Nostra) vooral interesse had voor de overige families. Dit onderscheid begint te vervagen, al is er nog steeds meer kans om de stamboom van Jonkheer Beelaerts van Blokland in De Leeuw en die van de familie Jansen in Gens Nostra te vinden. |
|||||
31
|
|||||
jaargang 27 nummer 2 juni 1993
Inhoud van dit nummer:
M.J. Bok Schilderkunst in Utrechts Overkwartier
in de zeventiende eeuw 1
Boekbespreking A. van Bemmel Cothen, geschiedenis en architectuur 25
R. Blijdenstijn Reactie 28
Varia
- In memoriam C. Pater Jzn (1926-1993) 29
- Historische Reeks Kromme-Rijngebicd 29
- Zuidutrechts woordenboek 30
- Het Odijkse Uilegat 31
- Kromme-Rijnders naar Amerika 31
|
|||||||
Redactie-commissie: Y.M. Donkersloot-de Vrij, Odijk; M.A. van der llerden-
Vonk, Wijk bij Duurslede; I..M.J. de Keijzer, Houten; H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy. Kreleden: A. Graafhuis, Utrecht en G. de Nie, Schalkwijk. Eindredactie en redactie-adres: 1'ostbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel.
03435-72444 (Mw. v.d. Eerden). Secretariaat/Ledenadministratie Historische Kring '7'ussen Rijn en Lek':
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie Utrecht door Bemard de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696. |
|||||||
32
|
|||||||