^3 OcX oyc^^ l^
|
|||||||||||||||
De verpachting van het Oudslijckerveer in 't Waal
|
|||||||||||||||
in de 17de eeuw
|
BIBÜï^inL^K .,ü<
HJKSUNJVERS.fLiT
UTRECHT |
||||||||||||||
Kees van Schalk'
|
|||||||||||||||
Aan de Lekdijk bij lull en 't Waal staat buitendijks een gerestaureerd huis uit de
18de eeuw met een uithangbord waarop de naam 'Oudslijckerveer' staat. Het |
|||||||||||||||
"* -mé' ' -^^r*l Si*
|
|||||||||||||||
/let buitendijks gelegen Oudslikkerveerhms, Lekdijk 78
(l-oto uü 1990 door O.J. Wttwaall) |
|||||||||||||||
* Mr C'. van Schalk, wonende ie Utrecht, houdt zich sinds 1969 bezig met genealogisch onderzoek
en de geschiedenis van het Kromme-Rijngebied. |
|||||||||||||||
1
|
|||||||||||||||
Detail van hlad 15 van een kaart van de Lekdijk tussen Amerongen en het Klaphek
hij Vreeswijk. Opgemeten in 1876 door E.G. Wentink, de toenmalige dtjkmeester van het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams. Steendruk A. Grolman (l'opogra- fische verzameling van de gemeente Houten) herinnert aan het veer dat sinds de middeleeuwen 't Waal met I lagestein
verbond. De vroegste vermelding dateert van 2 oktober 1322, toen Otto, heer Van Cuyk, Joffrouw Margriete Uylen Goye Jansdr beleende met de gerechten Houten, 't Waal, Honswijk en Tuil etc, alsmede met het veer te Tuil en 'Adenslic' (Oudslijk)' |
||||||
1 Rijksarchief in Ciciderland (RAGld.), Archief heren en graven van f^ulemborg nr 4728 fol.1-
Vnendehjke mededeling drs M.S.P. Kemp te 's-Gravenhage. |
||||||
Dit veerrecht behoorde sedert 1406 tot de Stichtse hoge heerlijkheid Hagestein
en werd aldus in 1510 eigendom van de kapittels van de Dom en Oudmunster als heren van I lagestein^. De kapittels droegen de heerlijkheid inclusief het veerrecht in 1674/1675 in eigendom over aan de graaf van Waldeck-Pyrmont, heer van C-ulemborg'. De plaats van het veer werd in de loop van de 17de eeuw verlegd, zoals hieron-
der zal blijken. Het veerrecht werd in pacht uitgegeven. De pachters woonden niet aan de I lagesteinse, doch aan de Waalse zijde van de Lek. De verpachting in de periode 1619-1634
De verpachting van het veer geschiedde in 1619 bij openbare inschrijving^. De
voorwaarden waartegen werd verpacht volgen hieronder: - verpachters leveren de pont, welke overigens gedurende de pachttermijn
voor risico is van de pachter ('is gehouden de pont wel te bewaren'); - de pachter draagt op zijn kosten zorg voor het onderhoud van de pont en
de daarvoor benodigde kabels, touwen, lijnden, rollen, schuifbomen en ander gereedschap; - verpachting geschiedt voor de duur van twee jaren ingaande St. Johansdag in
de zomer; - bij het einde van de pachttermijn zal de pont 'goed dicht en wel gerepa-
reerd' moeten worden opgeleverd door de pachter; - de pachter zal zijn passagegelden slechts mogen ontvangen volgens een door
verpachters geleverde en door hen aan beide zijden van de rivier geplaatste tarieflijst op straffe van verval van de pacht (zie de bijlage); - betaling der pachtpenningen dient te geschieden in twee termijnen, de eerste
helft met pasen en de andere helft St. Johan in de zomer; - de pachter zal voor de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het
|
||||||
2 M. van Vliet, Het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams, Assen 1961, p.
325 en Rijksarchief in Utrecht (RAU), Archief Domkapittel nr 792 en Oudmunster nr 627. 3 Rijksarchief in Utrecht (RAU), Domkapittel nr 805 en Oudmunster nr 629.
4 RAU, Oudmunster nr 635.
|
||||||
pachtcontract en voor de betaling van de pachlpenningen twee goede borgen
dienen te stellen, woonachtig in het Slicht van Utrecht, welke ieder naast de pacht.' voor het geheel kunnen worden aangesproken. In 1619/1620 kreeg Marcelis Adriaensz. het veer in pacht. Hij zal waarschijnlijk
een zoon zijn van Adriaan Marcelisz., die op 21 mei 1590 als pachter wordt |
||||||
Herstelwerk?.aamheden aan de Lekdijk ter hoogte van het Oudslikkerveer na de
dijkdoorbraak in 1624. Kopergravure door C.J. Visscher, ?..j., naar een tekening van E. van de Velde, vóór 1630 (RAU, TA nr 1978-064) |
||||||
vermeld van een huis, twee morgen land en een boomgaard genaamd het Oud
Slijckerveer^. Nadat de pachttermijn op St. Victoris 1622 is verstreken richt Marcelis Adriaensz. zich tot het kapittel van Oudmunster met de 'mededeling wederom mit U Kdele nieuwe hure te (willen) maken''. P> zijn in die tijd enige problemen die zijn werk als veerman bemoeilijken en
dat laat hij de heren ook weten: 'vermits den oorlog en alsnu weijnige persoonen t voorschreve veer sijn passe-
rende en dat hij bovendien tot verscheijde reijsen en tijden geprest wordt tot Vianen met zijn pont en andere gereetschap te comen en aldaer de soldaten en ruyteren passeerende moet helpen over schepen, ter welcke fine hij suppliant somwijlen drie, vier of vijff dagen opt voorschreve Vianense veer gecomman- deert wordt te blijven, doort weick sijne suppliants veer grootelicx verargert, als geen persoonen hebbende om beijde de veeren te gerieven, sonder dat noch thans hij suppliant over t' behulp aen die van Vianen voorschreve gedaen iets is genietende, dat mede hij suppliant, ten tijde den inbreuck van de Leckendijck in 't Wael was, hij suppliant doenmaels continuenlijck eenigen tijt des daechs, somwijlen 80, 70, 60, vijftig min en meer personen over U ¥Ae\e veer heeft overgevoert, al mede sonder ter saecke van dien eenige beloninge te hebben genooten, door welcke overvoeringe de veeraeck (...) geheel vergaen (is) en de alsulcx onbeqaem omme langer opt voorschreve veer te connen worden ge- bruijckt'. Hij verzoekt te mogen worden gehoord door enige gecommitteerden en 'waert
doenlijck huijre te vergunnen, edoch tot soodanighe somme jaerlijcx als U Edele in redelijckheijd bevinden sullen te behoren'. Als in latere jaren de tijden ten goede keren is hij echter opnieuw koopman
genoeg om de 'Edele Heeren' te berichten dat hij na afloop van de pacht op Victoris 1631 't selve veer geerne in pachte soude hebben (...) onder presentatie dat hij in plaatse van de voorschreve somme van 160 gulden jaerlijcx betaelen sall 175 gulden'. Ook dat was geen al te hoog bod want de pachtprijs loopt zelfs op tot 210 gulden per jaar in 1633/1634. Dit duurt echter slechts kort want al in 1634 verzoekt Petertgen Jansdr, weduwe van Marcelis Adriaensz, aan de verpach- ters haar een nieuwe pachttermijn te vergunnen tegen een jaarlijkse pachtprijs |
||||||
5 RAU, Domkapittel nr 1414 deel 6 fol 33'. Vriendelijke mededeling drs. M.S.F. Kemp.
6 als 4.
|
||||||
van 100 gulden omdat zij is 'eene weduwe belast met vijff cleijne vaderloose
kinderen'^. Verplaatsing van het veer
In 1654 delen de kapittels van de Dom en Oudmunsier als eigenaren van het
Oudslijckerveer aan de Staten van Utrecht mee dat 'hetselve veer ter plaatse daer t altijt gelegen heeft vermits het cleijn en leegh water in de lecke t eenenmale onbruijckbaer is geworden en dat het nootzackelijck zal moeten worden verleijdt om de reijsende luijden te accomoderen'*. Zij verzoeken om het veer te mogen verleggen 'voor den nieuwe dijck in t Wael
daer den inbreuck int jaer 1624 is geweest en dal alsdan een cleijne openinge of te doorsnijdinge int voorschreve hooft soude dienen gemaeckt te worden sonder dat dezer wt eenige (...) schade was te verwachten. Alsoo den veerman t' voorschreve veer in voege als voor niet derft te verleggen sonder daer toe te hebben consent van U Mdele Mogendheden'. Op 12 juli 1654 verklaren de Staten zich accoord na eerst nog advies te hebben
gevraagd aan het hoogheemraadschap van de Lekdijk Bovendams. Wel zullen de kapittels het desbetreffende punt van hel dijkhoofd voor eigen rekening dienen te onderhouden en 'voldoende materialen bij de hani te houden waermee de te doene insnijdinge 't allen tijde weder sal connen worden opgemaeckt''. Kennelijk minder bang dan gesteld en in de verwachting dat de vergunning wel af zou komen, had Bernt Jans, de toenmalige veerman (mogelijk de directe opvolger van de weduwe Marcelis Adriaensz.), het dijkhoofd inmiddels al doorsneden om zijn broodwinning te kunnen voortzetten. De dijkgraaf van de Lekdijk Bovendams, gealarmeerd door het advies dat aan de
Staten moest worden uitgebracht, straft de voortvarendheid van de veerman ogenblikkelijk af door hem een boete op te leggen wegens het maken van een gat in het dijkhoofd. Daarop wendt de veerman zich weer met een nederig verzoek tot dijkgraaf en
hoogheemraden van de Lekdijk Bovendams om hem te ontslaan van de opgeleg- de boete. I lij voert aan dat zonder verlegging van het veer 'de passagiers en de opgeseienen van de omleggende dorpen ten hoochsten (zouden) sijn ontriefl.' Nu de doorsnijding nog voor de winter in minder dan een halve dag weer in de oorspronkelijke toestand kan worden gebracht, en hij niet 'de minste intentie |
||||||
7 als 4.
8 als 4.
9 als 4.
|
||||||
heeft gehad om te dclinqueren' volgt dat hij geen boete kan hebben verbeurd,
temeer nu er geen schade is geleden of kon ontstaan omdat het hooft 'gelegen is voor een hele brecdcn dijck die noch ettelicke roeden aerde buijien heeft'. Daar komt nog bij dat hij 'een ellendige ziecke vrouw met een huijs vol kinde- ren is hebbende die hij bij deze quade jaren qualick de cost te voren kan winnen''°. C)f dit bewogen pleidooi van Bernt Jans het hoogheemraadschapsbe- stuur heeft weten te vermurwen is helaas niet bekend. De verlegging van het veer is kennelijk geen succes geweest, want in 1664
bericht Bernt Jans aan het kapittel van Oudmunster dat hij in 1663 'aen het nieuwe veer wel omtrent 500 gulden, jae meerder costen heeft gehad', waaruit mag worden afgeleid dal er in dal jaar een ingrijpende reconstructie heeft plaatsgevonden. I lij vraagt uitstel van betaling van de pachipenningen ook omdat het veer in 1664 'overmits den swaren regen opt veer soo veel niet geprofiteert en heeft, dat hij sijn knechi de cost daerop niet en heeft kunnen geven, veel rnin sijn loon betalen'. Hij verzoekt uitstel van betaling tot juni 1664, waarbij hij de bereidheid uitspreekt om eerder te betalen in het geval 'hij |
|||||||||
eerder aen de winnende hant komt'".
|
|||||||||
Na 1669
Bernt Jans heeft een zoon: Jan, die hem in 1670 als pachter van het veer opvolgt.
Waarschijnlijk was Bernt Jans reeds enige jaren voordien overleden en was het lopende contract gecontinueerd tot de afloop van de termijn. De voorwaarden waarop deze Jan Bernts (of Berends) van Schayck op 21 februari 1670 de pacht aangaat wijken aanzienlijk af van de uit 1619 bekende voorwaar- den, redenen om ook deze hieronder te vermelden'^: - verpachting geschiedt voor de duur van zeven jaar ingaande 1 october 1670;
- de jaarlijkse pachtprijs bedraagt 100 gulden, te voldoen in twee termijnen te
weten 1 april en de laatste dag van september; - de pachter dient zorg te dragen voor het onderhoud aan de veerweg en de
krib en deze bij het einde van de pacht in goede staat op te leveren; |
|||||||||
10 als 4.
11 als 4.
12 vgl. ook RAU, Oudmunster nr 483-53.
|
|||||||||
- de pachter is gehouden de verpachters te vrijwaren van eventuele pretenties
van de eigenaar of gebruiker van de steenoven, welke met zijn wagens over een deel van de uiterwaard rijdt en enige beesten overdrijft; - de pachter stelt zelf een pont ter beschikking, met twee schuiten, kabels,
touwen, lijnen, rollen, schuifbomen en ander gereedschap; - de pachter is in hel bijzonder verplicht bij het overvaren van de pont, de
kabels cum annexis te gebruiken tot gerief van de passagiers; - de pachter mag aan de passagiers niet meer vragen dan het tarief volgens de
lijst, op straffe van een boete van twaalf gulden en zonodig verval van de pacht; - de drossaard (van I lagestein) zal met zijn familie have en goed vrije over-
tocht mogen genieten; - de kosten van het pachtcontract ad twaalf stuivers zijn voor rekening van de
pachter, evenals vijftien stuivers voor 'de willige condcmnatie' in het contract bij het I lof van Utrecht". In tegenstelling tot voordien diende Jan Berends van Schayck dus zelf voor de
pont zorg te dragen. [)e pont wordt voortdurend in één adem genoemd met twee schuiten en kabels, louwen, lijnen en schuifbomen, hetgeen doet veronder- stellen dat deze gierpom middels kabels via de twee schuiten was vérbonden met een vast punt in het midden van de Lek. I Iet principe hiervan is aldus: door de pont niet haaks op de stroom te leggen, doch in een hoek van 45 graden op de stroom, zal de waterstroom niet tegen doch langs de pont stromen, waardoor de stroom op de pont een kracht uitoefent welke haaks op de stroom slaat. Zo duwt de stroom de pont naar de overzijde van de rivier. Voor de relourvaarl wordt de pont vervolgens 90 graden gedraaid zodat hij in een omgekeerde hoek van 45 graden op de stroom komt te liggen'^. Uit de tarieflijst volgt dat de pont minstens groot genoeg was om een met
paarden bespannen wagen, inclusief voerman en vracht, over te zetten. |
|||||||
13 RAU, Domkapittel nr 1413-18 fol 34.
14 Winkler Prins encyclopedie 1953.
|
|||||||
8
|
|||||||
Hen enkele reis van paard en wagen met een 'hoet' bonen (een hoet graan is
10,66 hectoliter) als vracht kostte de voerman drie stuivers. De pont diende waarschijnlijk in hoofdzaak voor het overzetten van lokaal verkeer. Bernt jans spreekt in 1654 over 'de passagiers en opgesetenen van de omleggende dorpen'. Interlokaal verkeer werd overgezet door de veren van Wijk, Culemborg en Vreeswijk. Over de veerman Jan Bernts van Schayck is het volgende bekend. I lij trad op 31
januari 1669 in 't Waal in het huwelijk met Catharina Willems van Meertens Voorn. Na het overlijden van zijn echtgenote hertrouwt hij in juli 1670 met Neeltje Gerrits Uytman, afkomstig uit Odijk. Uit dit huwelijk wordt op 25 april 1672 een dochter Catharina geboren". Jan Bernts is slechts kort veerman geweest, want hij overlijdt reeds tijdens kerst
1672. Zijn weduwe hertrouwt in januari 1674 met Arien Peters van Schayck. Deze tweede echtgenoot was géén familie van haar eerste echtgenoot! Uit dit huwelijk worden vier kinderen geboren, waarvan slechts twee dochters de volwassen leeftijd bereiken, te weten Sophia en Cornelia. Het veer na 1672
Ondertussen was het veer door verkoop van de hoge heerlijkheid I lagestein door
de kapittels van de Dom en Oudmunster in 1675 in eigendom overgegaan aan de heeren en graven van Culemborg. Blijkens de pachtrekeningen beliep de pachtprijs 100 gulden tot 1677 conform
hel zevenjarige contract dat ingaande 1 oktober 1670 nog was gesloten met het kapittel van de Dom en Oudmunster. Op 1 mei 1676 begeeft de rentmeester van graaf van Culemborg zich op last van zijn heer naar I lagestein om zich te informeren omtrent het veer aldaar. Hij bericht hem dat het kapittel van de Dom ten onrechte heeft voorgegeven dat het veer jaarlijks 250 gulden zou opbrengen. liet veer had de laatste 30 jaar nimmer zoveel opgebracht. Tijdens zijn bezoek werd na zijn bemiddeling een geschil bijgelegd omtrent 'de aanvaardt tot nadeel van het veer', hetgeen er op zou kunnen wijzen dat in 1676 weer sprake was van verlegging van het veer. Gezien de rampzalige jaren die zijn gevolgd op de Franse inval in 1672 adviseert hij zijn heer verder om na beëindi- ging van de lopende pachttermijn in 1677 het sluiten van een nieuw contract uit te stellen. Hij vertelt een eerlijk man in Ilagestein te kennen die belast zou |
|||||
15 In de Nederlandse Leeuw jrg. 1991 kolom 210 is abusievelijk als doopdatum genoemd 25
april 1670. |
|||||
Gedeelte van een recente topografische kaart. De pijl geefi de ligging aan van het
Oudslikkerveerhuis. |
||||
10
|
||||
kunnen worden om het veer ter gelegener tijd op de hoogste markt te verpach-
ten. Inderdaad vinden we dat in 1677 de pacht wordt verhoogd en wel tot 150 gulden om in de jaren 1692-1697 zelfs op te lopen tol 200 gulden''. Arien Peters was toen al lang geen pachter meer. liij was reeds overleden op 25 juli 1683'^ Boedelinventaris (1686)
l'',en boedelinventaris welke op 3 november 1686 werd opgemaakt ten behoeve
van de uitkoop van de kinderen uil de eersle twee huwelijken van Neeltje Gerrits Uytman, geeft enig inzicht in de sociaal-economische positie waarin zij toen verkeerde'*. De waardering in geld van haar gehele bezit geschiedde door twee buren, te
weten Anthonie van Slackenburgh en Arien Jacobs van Rossum. De waarde van het totale bezit onder aftrek van de schulden bedroeg 3.436 gulden. Dochter C'atharina uit hel eersle huwelijk met Jan Berends van Schayck ont- vangt terzake van haar vaders versterf 400 gulden. De voogden over de drie onmondige kinderen uit het tweede huwelijk met Arien Petersz van Schayck verklaren zich akkoord met uilkering van 400 gulden per kind voor hun vaders versterf 'wanneer deselve tol hare mundige jaren ofte met wederzijdse vrienden, raadt ende consent tol een weltigh houwelijck ofte andere geapprobeerde siaate sullen zijn gecomen'. De weduwe belooft verder aan de voogden de onmondige kinderen 'te laten
lesen en schrijven, alsmede een goei ambacht ofte hantwerck, naer dal de kinderen haer vernuft en versiant toerijkt, om met eeren de cost te verdienen'. Uit hel feit dat de twee dochters in hun 'mundige' jaren in goed geoefend hand- schrift hun naam schrijven mag worden afgeleid dat hun moeder haar belofte heeft gehouden. De weduwe zelf vertoont in haar handtekening overigens ook een redelijk geoefend handschrift, zeker in vergelijking met haar eerste echtge- noot. Jan Berends van Schayck, wiens handtekening met zekere moeite werd geplaatst. I laar tweede echtgenoot, Arien Peters van Schayck, brengt het er beter af, want zijn vlotte handtekening doel een betere schoolopleiding vermoeden. Als onroerend goed wordt in de boedelinventaris allereerst genoemd 'een huys, berch en schuer, staende aan de voel van de I.eckendijck opt Outslijckerveer onder de gerechte van 't Waal daar de boedelharster in woont' ter waarde van |
|||||||
16 RAGld., Archief heren en graven van C.ulemborg nr 6456.
17 Zie voor zijn voorgeslacht Nederlandse Leeuw jrg. 1991, kolom 185-213.
18 Gemeentearchief Utrecht (iJAU), Nots. P. I.eechburg 3 november 1686.
|
|||||||
11
|
|||||||
350 gulden. Daarnaast nog negen morgen land onder Vreeswijk, waarvan twee
morgen uilerwaard en één morgen binnendijks waar een huis op staat, ter waarde van 2.000 gulden. I Iet huis is met drie morgen land verhuurd aan 'l'eunis Ruysch voor 78 gulden per jaar. Op de resterende zes morgen land onder Vreeswijk zal vee van derden zijn
ingeschaard gezien de lijst met debiteuren die tezamen nog 43 gulden 'weijloon' verschuldigd zijn. Op een uiterwaard welke voor 50 gulden van het kapittel van de Dom werd
gepacht zal het eigen vee zijn geweid, waaronder zes melkkoeien, die middels eigen kaasmakerij zullen hebben gezorgd voor de '56 soetenmelckse kasen wegende omtrent 7 pont tstuck' ter waarde van 28 gulden en een potje boter ter waarde van zes gulden, mede gelet op het aanwezige melkgereedschap (onder- meer twee karns, een oude wringtob, zeven melkemmers, drie kaasvaten, een boterkop, een melkstaar en een staarijzer). Onder het hoofdstuk 'ponten, schepen en 't geene verder aan tveer specteert'
vermeldt de boedelinventaris: een groote punt;
noch een cleijne punt;
een groote schuyt met een zeijl, riemen, haecken en boomen;
noch een cleijne schuyt met riemen;
twee groote reepen.
Het geheel wordt gewaardeerd op 650 gulden. Aan Arien Willemsen, scheepstim-
merman, is terzake van arbeidsloon en 'geleverde materialen aan de punt gedaan' nog 50 gulden schuldig. 1 Iet veer werd kennelijk door de weduwe met behulp van een knecht geëxploi-
teerd gezien de vermelding van vier gulden en negen stuivers verschuldigd aan Arien Stevens van Royen wegens vecrloon en drie gulden verschuldigd aan de schout wegens 'Ileeregell van een knecht' over 1686. 'Sijne excellentie den (jrave van Waldeck en (>uylemburch' (de nieuwe eigenaar
van het veer) had nog 'omtrent een maand pacht' (...) 'sedert Victoris lestleden' tegoed ten bedrage van dertien gulden en zes stuivers. De jaarlijkse pachtprijs beliep op dat moment 160 gulden. Tapperij
Uit een vordering van de schout van 51 gulden terzake van logiesgeld blijkt dat
aan passanten ook werd getapt. Aanwezig zijn 'een half vat bier met een start op 12
|
||||
een ton' ter waarde van vier gulden en 'noch twee kannen wijn op een vaatgen'
ter waarde van twaalf stuivers. Er staat bovendien nog een rekening open van 50 gulden aan de brouwer Willem van Dijck te Jutphaas en de wijnkoper Oostrum te Vianen wegens geleverde bieren respectievelijk wijnen. I)c activiteiten als herbergier naast die als veerman blijven onderbelicht in de bronnen. Jan, weert aan het Oudslijckerveer, legde in 1668 ten overstaan van de raadsheer van het l lof van Utrecht de eed af dal in het voorafgaande jaar zich in zijn herberg geen geweldplegingen hadden voorgedaan zonder dat deze door hem waren aange- meld". In de boedelinventaris zijn geen aanwijzingen meer te vinden dat naast alle
andere activiteiten ook het bakkersbedrij f nog werd uitgeoefend, hoewel Jan Berends van Schayck in 1671 nog als bakker werd aangeduid. Bespreking van de uitgebreide lijst met zilverwerk, bedden, kussens, dekens,
kleren, inboedel, huisraad, linnen, tin, koper-, ijzer- en houtwerk kan in dit kader achterwege blijven met uitzondering van twee portretten, te weten één van 'Pieter Aa Linden', en één van 'de oude Schoutinne van I lonswijk'. IJoeken worden niet vermeld, zelfs geen bijbel of catechismus, hoewel Jan Berendsz. van Schayck nog wel enige tijd diaken was in de hervormde kerk van 't Waal (1672)^°. Aan de begrafenis van Arien Peters van Schayck en aan rouwkleding zou maar liefst 120 gulden zijn besteed, hoewel de weduwe 'daarvan geen pertinente aantekeninge en heeft gehouden'. De jaren 1686-1698
Nadat op 3 november 1686 de uitkoop van haar kinderen had plaatsgevonden
trad Neeltje Gerrits Uijtman in het huwelijk met I ierman Jansen van Wadenoy- en, die volgens huwelijkscontract d.d. 11 november 1686 400 gulden ten huwe- lijk aanbracht^'. Nadat deze echtgenoot al in augustus 1687 is overleden sluit de weduwe op 28 mei 1688 een akkoord met de vader van haar derde echtgenoot waarbij de 400 gulden aan de vader wordt gerestitueerd". Op 30 juni 1697 blijkt Neeltje (ierrits Uijtmans 'sieck van lichaem' doch 'niette-
min met ons gaende en staende mitsgaders haar memorie en verstand naar behoren hebbende' aldus de Utrechtse notaris Van Hees die zij aan haar ziekbed |
|||||
19 RAU, Hof van Utrecht inv. 39-1 nr 252-197. Vriendelijke mededeling drs W.J. Spies te Amster-
dam. 20 Doopregister N.H. gemeente 't Waal 25 april 1672.
21 GAU, Nots. P. Leechburg 11 november 1686.
22 GAU, Nots. P. Leechburg 28 mei 1688.
13
|
|||||
op het Oudslijckerveer laat verschijnen voor het opmaken van haar testament.
Zij benoemt tot haar enige en universele erfgenamen haar drie dochters, te weten: C'atharina van Schayck, gehuwd met I lelmert Jacobse, veerman te Wijk, Fijchje (Sophia) van Schayck, gehuwd met Jacob Jansse van Rossum, veerman te 'l'iel, en Cornelia van Schayck, gehuwd met Jan (ierritsen van Nes, wonende bij de testatrice op het Oudslijckerveer. De dochters hebben dus allen een substituut voor hun (stieQvader gezocht en gevonden, danwei plezier in het veerbedrijf gehad. Neeltje Gerrits vermaakt aan haar dochter Cx)rnelia van Schayck of haar afstam-
melingen 'de huysinge met alle sijn toebehoren, staende en gelegen opi voor- schreve Oudslijckerveer, bij de testatrice tegenwoordig bewoond en gebruijckt wordende, en daertoe noch de ponten, schepen, schuijten en verder behoeften tot het veer aldaar eenigsints behorende tesamcn tegen een somma van 1.600 caroli gulden".' Op 24 februari 1698 wordt Jan Cierrits van Nes nog vermeld als 'veerman opl
Oudslijckerveer' tezamen met zijn vrouw (Cornelia van Schayck, doch op 4 mei daaraanvolgend zijn zij reeds verhuisd naar I.exmont^''. Tol slot
Het veer blijkt in 1698 te worden gepacht door Jacob Gerritsen van Rossum
voor 200 gulden. Hij sluit op 2 maart 1698 een nieuw pachtcontract voor de duur van zes jaar ingaande 1 october 1698 jaarlijks voor 280 gulden. Omdat hij voor de voldoening van de pacht geen goede borgen kon stellen werd afgesproken om de pacht jaarlijks grotendeels vooruit te betalen^^ Ik vermeld nog dat in het 'Oudslijckerveerhuis' onder het 't Waal in 1711 woonachtig blijkt te zijn: Meijnsje Dirckx de Montenegro, weduwe van Cornelis van Mourik. Zij is ondermeer eigenaresse van een steenoven onder Vreeswijk". Haar schoonzoon Jacob (}erritse van Rossum (gehuwd met Maria van Mourick) compareert op 1 augustus 1713 als 'veerman wonende op t'ouwslijkerveer boven de Vaart' ( dat wil zeggen stroomopwaarts gezien vanaf Vreeswijk) voor notaris Johan Barbe. Hij verklaart 358 gulden schuldig te zijn aan Kornelis Aartze Verhecm, Mr Scheepstimmerman, wonende op de helling buiten ToUesteeg te Utrecht, 'spruijtende uijt sacke en ter rest van een nieuw gemaakte pont op het |
||||||
23 GAU, Not. U. 110 a 005.
24 RAü, Dorpsgerechten nr 2005.
25 RAGId., Archief heren en graven van Culemborg nr 6445.
26 GAU, Not U 137 a 008 d.d. 8 februari 1711, 10 febr. 1711 en 1 apr. 1711.
14
|
||||||
voorschrcve veer te gebruijcken'".
Onderzoek naar latere pachters is niet verricht.
Het veer heeft nog tol in onze eeuw gefunctioneerd. Op 1 maart 1931 werd hel
definitief opgeheven^'. 'I'hans resteert nog het fraai gerestaureerde veerhuis aan
de Lekdijk.
|
|||||||
Bijlage"
'Lijst vant geene den passagiers gebruijckende het veer tot Ouwerslcijck in de
heerlickheijt van llagcstein soo voor haerlieder persoonen haeff en coopman- schap sullen beladen voor de gerechiicheijden vant selve veer, [1619?]. - een wagen mit peerden gins en weder
de voerman daerinnen gereeckeni.......................IV stuivers
- item ijder mensch die op de wagen sith ofte
andersins oock overgevoert wordt.....................IV penningen
- van een gesadell peerdt de man daer bij
begrepen ............................... I stuiver III penningen
- een bloodt peerdt ...............................XII penningen
- een koe ofte osch ................................X penningen
- een hoel weijls, bonen, garsl, erriiicn minder ofte
meerder mudden naar advenandt ........................ I stuiver
- een hoel haveren................................XII penningen
- een duseni hoepen................................... I stuiver
- van een kist koffer mii vier hoecken ofte pack behclielijk
dal in de handt ofte onder den arm gedrage wordt........XII penningen
Bij ijscaringe ofte hochwater voor vier paersonen endemeer ijder dubbelt veer en
onder de vier persoonen tol discretie en de na gelegenheijt van weder en wijnt. (Toegevoegd in ander handschrift):
Welvcrstaende dal de ingesetenen van Hagesteijn voor een wagen met peerden
nijet meer en sullen betalen dan drie stuivers en voorts int vorder henlieden reguleeren nade lijste.' |
|||||||
27 GAU, Not U 136 a 002 acu- nr 33.
28 J.A.M. Smits en O.]. Wtiewaall, Historische bebouwing gemeente Houten. Zeist 1989,
p. 173. 29 RAU, Oudmunster nr 632.
15
|
|||||||
Hans uit 'De Zeven Huisjes' (Wijk bij Duurstede)
|
|||||||
Tonny Vos - Dahmen von Buchholz
Nadat de VVV van Wijk bij Duurstede mijn boekje Wijk hij Duurslede - Monu-
menl in de schijnwerpers uitbracht, reageerde een oud-inwoner van de stad, de heer W.R.J. Koedam, door een aantal jeugdherinneringen op schrift te stellen. Zulke herinneringen kunnen zeer waardevol zijn - het probleem is alleen, dat degene die ze opschreef uit zijn herinnering putte en verscheidene bijzonderhe- den niet meer op juistheid kon toetsen. Bij het doorgeven van dergelijke gegevens over personen en panden is de historische context natuurlijk van belang. Na onderzoek in het gemeentearchief van Wijk bij Duurstede bleken nog veel gegevens achterhaalbaar en kwamen er zelfs foto's aan het daglicht, die een goede illustratie van de tekst vormen. Ik citeer eerst de briefschrijver, de heer Koedam uil Den Haag, over I/ans uil 'De Zeven //uisjes', waarna ik zal aangeven wat ik in het gemeentearchief terugvond aan bevestiging van de door hem genoemde feiten. Midden in 'De Zeven Huisjes' woonde omstreeks 1915 - 1920 een oude vrouw,
die niemand anders kende dan als 'Hans' of 'Hansje'. Ze heeft daar in haar ouderlijk huis haar hele leven gewoond en was van beroep mulsenwassler'. Tevens mangelde ze grote wasstukken als lakens enzovoort. Ze had hiervoor een enorme mangelbak, die ik nooit eerder of later ergens heb gezien. Deze bak was een familiestuk en kon destijds al wel honderd of tweehonderd jaar oud zijn geweest. Het onderstuk was evenals het bovenste deel van zwaar eikehout en zwart van ouderdom. Het onderstuk was, cienk ik, 1.50 x 3.50 m groot met vlakke bovenplaal, waarop het te mangelen stuk vlak werd uitgelegd. I Iet bovenstuk van circa 1.50 x 2.50 m bestond uit een grote bak (eiken) met een paar rollen eronder van circa 20 cm doorsnee. Deze bak werd over het te behandelen stuk een aantal malen heen en weer getrokken. De bovenbak was bovendien voor verbetering van hel effect met een aantal grote stenen vcr- Mw 1 onny Vos - Dahmen von Buchholz, wonende in Wi|k bij Duurstede, is bekend als auteur
van historische romans, hoofdzakehjk over archeologische thema's. |
|||||||
1 Over du beroep werd geschreven door Marian C'onrads in 1 ussen Rijn en lek, 1992 nr 3, p
21 en 22 (Red.). 16
|
|||||||
zwaard. Hoc zij als oud, klein, mager mensje (maximaal 1.60 m) het heen en
weer trekken van de bak voor elkaar kreeg is me nog steeds een raadsel. Wel regelde de buurt, als men merkte dat het soms te zwaar voor haar werd, dat een paar kinderen van ongeveer twaalf jaar, dit zware werk voor haar deden. I Iet mutscnwassen was in 1920 al vrijwel voorbij. Ivnkele vrouwen droegen nog een muts, evenals de vrouwen die voor rekening van de gemeenschap in het Mwoud en Mlisabelh Gasthuis waren opgenomen. Niet de vrouwelijke proveniers. liet was op maandagen en dinsdagen een aardig gezicht de dienstboden in grijs of blauw met een bonnet op het hoofd naar Hansje te zien gaan. Tol zover deze 'oral hislory' van de heer Koedam. Drie punten zijn in de brief
van belang: 1 De Zeven l luisjes-pandcn
2 f lans de mutsenwasster
3 De mangeibak.
|
||||||
'Achter de V^ven Huisjes', het straatje tussen de Peperstraat en de Grote Kerk op een
foto uit ca 1950 (?) fropografisch-Historische Atlas Gemeente Wijk hij Duurstede) 1. Met 'De Zeven Huisjes' worden de eerste zeven woningen bedoeld aan de
linkerkant van de Peperstraat komende van de Markt, tegenwoordig genummerd 17
|
||||||
Iragment van de kaclasterkaart uit ca 1820 met hel hui/.enhlok 'De '/.even Huisjes'
tussen Grote Kerk, Markt, Peperstraat en Kerkstraat (l'opografisch-llistorische Atlas Gemeente Wijk hij Duurstede) |
||||||||
Peperstraat 1, 3, 5, 7, 9, 11 en 13^ Wanneer we de oudste kadaslerkaart uil
circa 1820 raadplegen (zie de afbeelding), dan blijkt dat enkele van de bewuste huisjes toen gesplitst waren in een voor- en achterhuis, waarbij hel achterhuis een eigen ingang had in hel steegje. Volgens de heer Koedam leverden 'De Zeven Huisjes' een uitdrukking in hel Wijkse taalgebruik op. Wanneer koffie of thee te |
||||||||
2 Al in 1729 is in de resoluties van het stadsbestuur sprake van 'Achter de Zeven Huisjes' (Gemeen-
tearchief Wijk bij Duurstede, Stadsarchief 1300 - 1810, inv.nr. 31 T, 23-5-1729; Red.). |
||||||||
heet was om direct te kunnen drinken /.ei men: 'loop er eerst maar eens even
mee rond De /even Huisjes'. 'De Zeven Huisjes' vormen in Wijk bij Duurstede nog steeds een begrip, zoals blijkt uit de tekst die I.II.'I'h. van (}roningen in de jaren tachtig schreef voor het in Wijk alom bekende lied Ha, Wijk\. V.r komt een regel in voor die luidt: 'Je kunt je voet verstuiken in De Zeven Huisjes, je voorhoofd sloten in de steeg naar de Mazijk...'. Wat de huizen zelf betreft: In 1969 werden de nrs 1 t/m 3 afgebroken en in 1977 herbouwde de opticien A. Klein ter plekke een pand 'in oude stijl'. Het steegje achter 'De Zeven Huisjes' was ook een inspiratiebron voor de Wijkse schilder Van Nijendaal. |
|||||||
'Ik /.even Iluisjes' ^e/.ien vanuü cie Peperstraat op een foto uit ca 1970 (I'opografisch-
Historische Atlas Gemeente Wijk hij Duurstede) 2. Op nr 3 woonde volgens het bevolkingsregister tot haar overlijden op 30 juli
1925: Johanna (Jerarda van Ginkel, geboren op 3 maart 1841, dochter van Anthoiiie van Cjinkel, metselaar, en Chrislina van Vogelpoel. Hoewel in haar overlijdensakte vermeld wordt, dat zij op 84-jarige leeftijd 'zonder beroep' was, dreef zij dus volgens de heer Koedam lange tijd ter plekke een mulsenwasserij en mangelinrichting. 3. Oegevens over de mangelbak heb ik niet kunnen achterhalen. Hel zou
interessant zijn te weten, waar dit gebruiksvoorwerp is gebleven. |
|||||||
19
|
|||||||
boi:kbi:spri:king
|
|||||
De Slichtse Rijnlanden: Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschap-
pen, M. Donkersloot - de Vrij, II. Ilovcnkamp, J. Greive, G. Jonkers, Ph. van der Lee en G. Wammes. Utrecht, Matrijs, 1993 (176 p., prijs f 49,95, ISBN 90-5345-032-7) De organisatie van het waterbeheer is de laatste tijd aan ingrijpende veranderin-
gen onderhevig. In enkele decenniën is het aantal waterschappen van ongeveer twceënhalfduizend tot ruim honderd geslonken. Naast dit proces van concentra- tie en schaalvergroting, dat nog steeds gaande is, doen zich nog andere belangrij- ke verschuivingen voor. De waterstaatkundige taken van de waterschappen worden sterk uitgebreid. Hun interne bestuurlijke en financiële structuren worden geharmoniseerd en tegelijk gecompliceerd door een ruimere definitie van de kring van belanghebbenden. I'.n tenslotte verandert hun relatie tot andere openbare lichamen, waarbij vooral de rol van de provincie wordt teruggedron- gen. Met de Waterschapswet, die op 1 januari 1992 van kracht geworden is, hebben al deze ontwikkelingen een aangepast wettelijk kader gekregen. In Utrecht is het in 1994 opgerichte hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dat bijna het gehele midden en zuiden van de provincie beslaat, één van de grote fusiewaterschappen van het nieuwe soort. De belangrijkste participanten in deze recente constructie zijn de waterschappen Kromme Rijn, l.eidse Rijn en I.opiker- waard, elk op hun beurt weer de produkten van eerdere grootscheepse samenbal- lingen uit de periode 1970 - 1980. Wanneer in de nabije toekomst ook de waterzuivering onder de competentie van het hoogheemraadschap wordt gebracht, heeft de nieuwe instelling alle kenmerken van het moderne water- schap, dat de werkgever voor ogen heeft gestaan. De verschillen met haar vaak eeuwenoude voorgangsters, waarvan de hoogheem-
raadschappen van de Lekdijk Bovendams en Benedendams de meest bekende en de meest bijzondere zijn, lijken zo diepgaand, dat vermoedelijk pas na verloop van lijd zal blijken, of de walerschapsvlag voor en na de huidige ontwikkelingen nog wel enigszins overeenkomstige ladingen dekt. liet is niet denkbeeldig, dat in sommige waterschapskringen temidden van de stormachtige veranderingen de behoefte aan continuïteit nogal sterk gevoeld wordt. I ioewcl hel boek zelf daarover geen uitsluitsel geeft, mag worden verondersteld dat de hier te bespre- ken bundel, die bij de geboorte van het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlan- den onder dezelfde naam als de boreling verschenen is, ondermeer beoogt om de verbondenheid van verleden en toekomst te beklemtonen. |
|||||
20
|
|||||
liet is een wat eigenaardig boek geworden. Het geringste probleem is nog de
enig/ins misleidende ondertitel. De /.es hoofdstukken vormen te zamen zeker geen 'geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschappen', maar hooguit enkele grepen uil die geschiedenis. Op zichzelf is daar niets op tegen, zeker wanneer men een breder publiek nastreeft dan de kleine groep bevlogenen die bijvoorbeeld de ruim zeshonderd bladzijden dikke pillen van Den Uyl over de Lopikerwaard of van Van Vliet over de Lekdijk Bovendams als lekkernijen savoureert. Men iets bescheidener presentatie had echter geen kwaad gekund, temeer daar het boek geen inleiding en geen annotatie bevat en veel passages direct berusten op dit soort wetenschappelijke studies, zoals mij uit enige steekproeven bleek. Al heel wal minder gelukkig is hel onderlinge verschil in compositie en niveau
van de zes bijdragen. Het eerste hoofdstuk biedt een overzichtelijke popularise- ring over hel ontstaan van het landschap lol en met de middeleeuwse ontgin- ningen. Helaas is daarmee niet de toon voor de rest van het boek gezet. In de volgende hoofdstukken (misschien is het beter om van artikelen te spreken) wordt veel meer van de hak op de tak gesprongen en een duidelijke onderlinge samenhang lijkt al helemaal niet te zijn nagestreefd. De laatste twee bijdragen bieden niet veel meer dan wat genoeglijke faits divers, respectievelijk enkele opgewekte algemene bespiegelingen. Het meest teleurstellend is naar mijn mening dat de auteurs, grotendeels uit
waterstaatskringen afkomstig, zoveel kansen hebben laten liggen om juist in deze cruciale vernieuwingsfase de oude waterschappen vanuit een modern perspectief te benaderen. Hoe interessant was het bijvoorbeeld niet geweest om de lijn uit het eerste hoofdstuk door te trekken en de rol van de waterbeheerders bij de ontwikkeling van het Zuidutrechtse landschap tol in onze tijd te onderzoeken. Bij de gestage vernietiging van het kleinschalige cultuurlandschap zijn de thans gefuseerde waterschappen immers even nauw betrokken geweest, als eertijds bij het ontstaan ervan. Dergelijke processen krijgen in hel boek echter nauwelijks aandacht. Veeleer wordt de indruk gewekt dat de activiteiten van de waterschap- pen voornamelijk kunnen worden herleid tot technische verbeieringswerken. Kennelijk heeft men zich er weinig rekenschap van gegeven, dat dit begrip 'verbetering' tegenwoordig juist sterk ter discussie staat. Vanuil een moderne waterstaatkundige optiek, die zich niet vooral door agrarische produktievolumes laat leiden, is deze verbetering vaak eerder als rampzalige verarming te kwalifice- ren. Misschien heeft men bij het samenstellen van hel boek hete hangijzers bewust
laten rusten. Er wordt bijvoorbeeld ook nauwelijks ingegaan op de talrijke bestuurlijke conflicten die het fusieproces van de waterschappen hebben begeleid. |
|||||
21
|
|||||
'I'och staan zowel kwesties als de tegenstrijdige belangen bij een integraal
waterbeheer, als de bestuurlijke spanningsvelden rond de waterstaatkundige organisaties centraal in het recente onderzoek. Men leze bijvoorbeeld de bijdra- gen van Glasbergen en Raadschelders in de in 1993 verschenen bundel Water- schappen in Nederland. De niet ingevoerde lezersgroep waar hel boek kennelijk op mikt, krijgt zo wel heel sterk de indruk dat het allemaal pais en vree in waterstaatsland is en dal het mei onze waterhuishouding in de loop van de tijd al maar beter geregeld is. Deze kritiek op de compositie en de teneur van het boek neemt niet weg, dal
het ook allerlei boeiende wetenswaardigheden behelst. In die zin is het zeker voor streekgenoten een interessante introductie op hun natte omgeving. Een speciaal woord van lof verdienen de illustraties, die talrijk en bijzonder fraai zijn. Vooral het oude kartografisch materiaal met zeer informatieve bijschriften is vaak een lust voor het oog. Jammer is wel dat vooral in het tweede hoofdstuk over de oudste geschiedenis van het waterbeheer niet enkele functionele themati- sche kaarten zijn opgenomen. Nu is deze bijdrage eigenlijk niet te volgen als men geen topografische kaart bij de hand heeft. Peler van der Eerden,
Universiteit van Amsterdam |
|||||
22
|
|||||
VARIA
(^vcr boerderij van Kromwijk (Dwarsdijk) en Gooijerdijk 47 (Langbroek)
ontving de redactie de volgende brief:
'lussen Rijn en Lek, jaargang 28 nr 1, geeft op p.28-30 een artikel over 'F.en
klooster in Dwarsdijk te Cothen?'. Toen rond het jaar 1970 de eeuwenoude boerderij van Albert Kromwijk door blikseminslag afbrandde, was ik bezig met de restauratie van een oud boerderijtje aan de Gooijerdijk 47 te langbroek. 'I'hans is deze boerderij bewoond door mijn zoon I I.J.I'i. van Beuningen. Ten behoeve van deze restauratie benodigde ik zware eikenhouten staanders en deze |
|||||
Boerderij, Gooijerdijk 47, van oorsprong 18de-eeuws. Begin jaren zevenüg gerestau-
reerd met onder meer houwfragmenten van de afgebrande boerderij van Kromwijk (foto uil MlP-puhlikalie, 1990). |
|||||
23
|
|||||
kon ik aankopen van de familie Kromwijk uit het door brand verwoeste huis.
huis. Het betreft zeer zware eiken staanders die door brand ten dele verkoold waren. Zij zijn dus bijgckapt en hergebruikt in de gerestaureerde boerderij. Dal betreft ook een aantal andere bouwfragmenten, waaronder getorste ijzeren spijlen die in de kruiskozijnen verwerkt zijn geweest. Toen ik mij verdiepte in de bouwgeschiedenis van de oude boerderij van Kromwijk is mij verteld dat het niet om een klooster handelt, maar dat het hier het vroegere jachiverblijf van de bisschoppen van Utrecht betrof. Opvallend waren de grote blauwgrijze tegels die grotendeels gebroken uit de vloer van de boerderij kwamen. I>ze waren totaal afwijkend van afmetingen, naar schatting 50 x 50 cm met een dikte van circa 5 cm. Ze waren blauwgrijs met een witte adering (...). Il.J.li. van Beuningen, Cothen
|
|||||||
Opgraving op Hel Rondeel te Houten
'l'en westen van het dorp Houten is dit voorjaar begonnen met de aanleg van een
nieuw bedrijventerrein, genaamd 1 Iet Rondeel. Dit terrein wordt begrensd door de Rondweg aan de noordoostzijde. De Staart/Koedijk aan de zuidzijde en rijksweg A27 aan de westzijde. Binnen het gebied liggen twee archeologische monumenten en één archeologisch meldingsgebied. De twee monumenten zijn een cirkelvormige aanleg van een vermoedelijk uit de twaalfde eeuw daterend motte-kasleel en een omgracht terrein waarop het voormalige kasteel Wulven heeft gestaan. Deze terreinen zijn in de nieuwe aanleg opgenomen en blijven gespaard. Het archeologische meldingsgebied, waar bewoningssporen uit de I.ate Ijzertijd en de Romeinse tijd vermoed werden, kon niet gespaard blijven en gaal door de toekomstige bouwactiviteiten geheel verloren. Reden voor de Rijks- dienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) ter plekke een opgra- ving te verrichten. Voorafgaande daaraan zijn er in het najaar van 1993 enkele proefsleuven gegraven om te zien of er voldoende bewoningssporen aanwezig waren die een grotere opgraving rechtvaardigden. Tevens kon men aan de hand van deze proefsleuven vaststellen over welk oppervlak de sporen zich uitstrek- ten. Terwijl het zuidwestelijke gedeelte van hel nieuwe bedrijventerrein bouw- rijp wordt gemaakt is de ROB eind maart begonnen met de opgraving. Deze moet circa eind juli van dit jaar worden afgerond omdat dan ook dit gedeelte van het gebied bouwrijp gemaakt gaat worden. I Iet onderzoek door de ROB kost f 200.000, een bedrag dat de gemeente I loüten betaalt. Thans, begin mei, is nog onduidelijk hoe groot de nederzetting is. Wel is bekend |
|||||||
24
|
|||||||
Hel inmeten en lekenen van de gevonden woonsporen in een van de opgravings-
vlakken (foto Otlo Wttewaall, mei 1994). |
||||||
dal hel om een nederzelting gaal die bewoond is geweesi vanaf de Lale Ijzerlijd
lol in de derde eeuw na Chr. In de vlakken die lol nog loe zijn gegraven, zijn een groot aantal woonsporen gevonden beslaande uit greppels, waterputten, afvalkuilen en enkele boerderij-plattegronden. In die afvalkuilen en waterputten wordt met name veel Romeins aardewerk aangetroffen. lien bijzondere vondst is die van zware smeedijzeren nagels die gebruikl zijn in de houtconstructie van één van de boerderijen. Tevens kwam men een slool tegen met aardewerk uit de late-middeleeuwen tol de achttiende eeuw, alsmede bakstenen uit die periode. Mogelijk heeft daar vlakbij een laat- middeleeuwse boerderij geslaan. Hiernaar wordt nog verder onderzoek gedaan. (OjW) |
||||||
25
|
||||||
De Koslverlorenioren in Wijk bij Duurstede'
In februari is door de Rijksdienst voor hel Oudheidkundig [bodemonderzoek
(ROB) een klein archeologisch onderzoek uitgevoerd op de hoek van 'Langs de Wal' en de joodse begraafplaats in Wijk bij Duurslede. De gemeente heeft het plan opgeval om hier, in navolging van andere delen stadsmuur, de oude |
||||||||||
Medewerkers van de ROB lijdens de opgraving van de Koslverlorenioren
(folo G. Jouslra, 1994) |
||||||||||
muurresten weer op te metselen. Op deze lokaiie, met een schitterend uitzicht
op het Wijkse kasteel, moesten bovendien de resten van de Koslverlorenioren, één van de hoektorens van de middeleeuwse stad, liggen. Ook die moeten in de toekomst weer zichtbaar worden. De Koslverlorenioren en stadsmuur zijn |
||||||||||
Deze bijdrage van de provinciaal archeoloog drs. S. van Dockum is overgenomen uit: Stichts
Historisch Contact 1994-7, p.6. |
||||||||||
26
|
||||||||||
bekend uit verschillende historische bronnen. Zo staan de toren en uiteraard ook
de muur nog op het kadastrale minuutplan van Wijk uit circa 1815, maar ook op de vogelvluchtkaart van Jacob van Deventer uit circa 1560 en een pentekening van Adriaan Anthonis/ van Alkmaar uit het begin van de 17de eeuw. lk)ven- gronds was tot voor kort echter niets meer te zien. in het tweede kwart van de 19de eeuw werd de toren door de beheerder van de joodse begraafplaats grondig gesloopt. Om een goede basis te hebben voor een reconstructie bleek opgraving noodzakelijk. De funderingen bij de joodse begraafplaats, die onder leiding van J. van Doesburg werden opgegraven, blijken te dateren uit verschillende perioden. De oudste resten bestaan uit een deel van de stadsmuur en drie, aan de buitenzij- de daarvan gelegen, zware steunberen van baksteen. Het is niet duidelijk geworden of de steunberen alleen de muur gesteund hebben of dat zij deel uitmaakten van een eenvoudige hoektoren, een voorganger van de Kostverloren- toren. De resten van de Kostverlorentoren zelf beslaan uit een min of meer hoef- ijzervormige muur met een breedte van circa 1,4 meter. Aan één kant werd de toren met een doorsnede van zo'n 8,5 meter, gesteund dor een zware steunbeer. Aan de binnenzijde van de toren bleek in het muurwerk een diepe schacht uitgehakt. De vondst onderin de schacht van een houten katrol en een ijzeren ketting doen vermoeden dat men hier water putte. Afgaande op de historische bronnen en de formaten van de gebruikte bakstenen, die doorgaans een goed dateringscriterium vormen, moeten de resten van de oudste muur en steunberen gedateerd worden in het midden van de 14de eeuw. De aanleg hangt mogelijk samen met een uitbreiding van het stadje rond 1350 in oostelijke richting. Dit is tevens de periode waarin een tweede grote bouwonderneming, de bouw van de Grote kerk aan de Markt, voltooid werd. Bovendien is dit de tijd waarin de opkomst van kanonvormige vuurmonden het noodzakelijk maakt de toegangen en de wallen rond steden te versterken. Tussen 1440 en 1450 werd de stad voor- zien van een nieuwe ommuring en omgrachting. Tot deze periode behoren de binnenkort weer zichtbare resten van de Kostverlorentoren en daarop aansluiten- de stadsmuur. [Naschrift redactie: muur- en torenresten zijn inmiddels opgemet- seld en de moeite van het bekijken zeker waard.] Saskia van Dockum
|
|||||
27
|
|||||
Boekje en expositie over joods Wijk bij Duurslcde
Op 4 mei vond in het Wijkse stadskantoor onder grote belangstelling de
presentatie plaats van een boekje over de joodse geschiedenis van Wijk bij Duurstede, samen met de opening van een tentoonstelling over hetzelfde onderwerp. Het boekje met de titel 'Ordentelijke lieden van de joodsche natie': Bijdragen tol de
joodse geschiedenis van Wijk hij Duurstede, 1671-1923, verschijnt als tweede deel in de I listorische Reeks Kromme-Rijngebied, onder verantwoordelijkheid van de redactie van dit tijdschrift. De publicatie biedt een nagenoeg volledig beeld van de joodse gemeenschap vanaf 1671, toen de glazenmaker Salomon Isaacs zich in Wijk vestigde, tot de Burgerlijke Gelijkstelling in 1795, van de hand van I'.I-' van I lekelen. Daarnaast bevat het twee specifieke detailstudies: J. Becker behandelt de besnijdenissen in de periode 1773-1850 en R.V. Brilleman de beide nog bestaande joodse begraafplaatsen uit de 19de en 20ste eeuw. De expositie in de hal van het stadskantoor is opgebouwd rond vijf thema's, die samen een beeld van het joodse leven beogen te geven: de synagoge, het dagelijks leven (huis, voedselvoorschriften en beroepsuitoefening), geboorte/besnijdenis, huwelijk en dood/begrafenis. Tentoongesteld zijn lokale afbeeldingen en archiefstukken in combinatie met vele voorwerpen afkomstig uit het Joods Historisch Museum in Amsterdam. De expositie is nog tot en met 17 juni te bezichtigen, op werkdagen van 9.00 tol
12.00 en op woensdagmiddagen bovendien van 16.00 tot 18.00 uur in de hal van het Wijkse stadskantoor aan de Karel de (irolestraat 30. Daar is ook hel boekje voor leden van de vereniging met korting te koop. (R.v.d.i.-V) |
||||||
De Werkhovense molen gerestaureerd
Dal er plannen bestonden om de ontmantelde korenmolen, Werkhovenscweg 26,
te restaureren werd reeds naar voren gebracht in Tussen Rijn en Lek, 1986, nr 2. In dat nummer deden Ina van der Wiele en Henk Reinders de geschiedenis van de molen en de molenaars uil de doeken. Aan de voorganger van deze molen die vanaf 1395 (of mogelijk eerder) tot eind 1882 heeft gestaan aan de Molenhoeflaan vlakbij kasteel Beverweerd, nabij de Kromme Rijn, is aandacht geschonken in het thema-nummer van 1990 (nr 4). Van de slellingmolen aan de Werkhovenseweg, gebouwd in 1882, werden begin
jaren dertig de wieken en de kap verwijderd. 1 lad men loen kunnen bedenken. |
||||||
28
|
||||||
De Werkhovense molen gezien vanuit het -zuidwesten, april 1994.
(foto: Marijke Donkersloot - de Vrij) dat ze er zestig jaar later weer op zouden komen en de molen weer maalvaardig
zou zijn? Vast en zeker niet. Maar sinds eind 1993 is de circa 20 m hoge molen- romp weer getooid met nieuwe wieken en rieten kap, geheel in de stijl van de vroegere molen. Werkhoven is er in esthetisch en cultuurhistorisch opzicht zeer |
|||||
29
|
|||||
Ge/.ichl op Werkhoven vanuil hel noordooslen (vanaf hel Ooslromsdtjkje), april 1994.
(folo: Marijke Donkerslool - de Vrij) mee verrijkt. I Iet toch al /.o karakteristieke dorpsprofiel is er nog sterker door
geworden: naast de twee spitse kerktorens is nu ook de molen nadrukkelijk weer aanwezig. V.en felicitatie aan het adres van de stichting, die de restauratie van de molen heeft bewerkstelligd en aan de vele andere betrokkenen is hier zeker op zijn plaats. Op de nationale molendag van afgelopen 14 mei werd de molen - met de
nieuwe naam 'Rijn & Weert' - opnieuw officieel in gebruik genomen. Bij die gelegenheid verscheen het boekje In ere hersleld. Korenmolen 'Rijn & Weerl' Werkhoven (onder redactie van Kees Broekman), waarin de geschiedenis en de gang van zaken rond de restauratie wordl verteld. Mlke zaterdag kunnen bezoe- kers in de molen terecht. (MD-dV) , |
|||||
30
|
|||||
Verbouwing Rijksarchief Ulrechl
Vanaf 18 april 1994 zullen er ingrijpende verbouwingen worden verrichl in hei
Rijksarchief Ulrechl. De verbouwingen zijn nodig om ook in de loekomsi de archieven opiimaal ie blijven bewaren, /.e zullen een jaar duren. De archieven worden overgebrachi naar het Algemeen Rijksarchief (ARA) in Den Haag. Vrijwel alle archieven zijn daar vanaf 1 juni 1994 raadpleegbaar. Tijdens de periode van de verhuizing (van 18 april lol 1 juni) zijn de archieven niel ie raadplegen. Bezoekers die genealogisch onderzoek willen doen, kunnen veelal nog in Ulrechl lerecht. Van vele genealogische bronnen zijn namelijk foto's en microfilms aanwezig. Deze zullen lijdens de verbouwing in Ulrechl blijven. Informatie over de verbouwing en de raadpleging van de archieven kuni U verkrijgen bij mevrouw S.A.1,. de Graaff, telefoon 030 - 710044. |
|||||
31
|
|||||
INIiOUD
|
||||||||
Artikelen:
Kees van Schaik
De verpachting van het Oudslijkcrveer
in 't Waal in de 17de eeuw 1
Ibnny Vos - Dahmen von Ikichhol/
Hans uit 'De /even Huisjes' (Wijk bij Duurstede) 16
Boekbespreking:
Donkerslool-de Vrij, M. e.a. De Sltchlsc Rijnlanden
(door P. van der l'erden) 20
Varia:
lk)erderij van Kromwijk (I)warsdijk) /
(}ooijerdijk 47 (Langbroek) 23
Opgraving op hel Rondeel te I louleii 24
Opgraving Koslverlorenioren (Wijk bij Duurslede) 26
l5oekje en expositie over joods Wijk bij Duurslede 28
De Werkhovense molen 29
Verbouwing Rijksarchief Ulrechl 31
|
||||||||
Aanwijzingen voor auteurs:
De/e kunnen weerden aangevraagd bij het
redactiesecretariaat: M.A. van der l'erden - Vonk (tel. 03435-72444) |
||||||||
32
|
||||||||