-ocr page 1-
r
Tussen Rijn en Lek,
tijdschrift voor de geschiedenis van het Kromme-Rijngebied
Het Kromme-Rijngebied omvat Bunnik, Cothen, 't Goy, Houten, Langbroek, Odijk, Schalkwijk,
Tuil en 't Waal, Vechten, Werkhoven en Wijk bij Duurstede.
Uitgave van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Redactie: Y.M. Donkersloot - de Vrij, Odijk; M.A. van der Eerden - Vonk, Wijk
bij Duurstede; F.E. van Hekelen, Wijk bij Duurstede; L.M.J. de Keijzer, Houten;
H. Reinders, Bunnik; O.J. Wttewaall, 't Goy.
Redactie-adres: Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel. 03435-72444, fax
03435-77024 (Mw v. d. Eerden).
Secretariaat/Ledenadministratie:
H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 03403-74644.
Public Relations en informatie over lezingen: mw K. van der Wiele-
Pasterkamp, Herenstraat 113, 3985 RT Werkhoven, tel. 03437-1274.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht, G. de Nie, Schalkwijk en L.M.J. de Keijzer,
Houten.
Druk: Ibero - druk, Houten.
Lidmaatschap van de vereniging, tevens abonnement op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: / 20), over te maken op rekeningnummer
32.98.07.498. ten name van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' bij de
Rabobank te Houten (postrekening van de bank: 214585).
Losse nummers van dit tijdschrift: ƒ 10,- excl. portokosten.
Afbeelding omslag: Fragment van de kaart van de provincie Utrecht door Bemand de
Roij; uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam, 1696.
-ocr page 2-
De loterij van Johan de Bont uit 1649 in Wijk bij
Duurstede'
Reinalda Kossé
Inleiding
In de zeventiende eeuw werden er in de Nederlanden enorm veel schilderijen
gemaakt. Op deze drukbezette kunstmarkt hadden kunstenaars verschillende
mogelijkheden om hun werk te verhandelen. Ze konden direct vanuit het atelier
verkopen, venten langs de straat, de waar uitstallen in kramen of hun werk via
een kunsthandelaar aan de man brengen. Op de vrije jaarmarkten mocht ieder-
een, zelfs als men geen lid was van het gilde, schilderijen verkopen. Dat gold ook
voor schilderijen die niet gemaakt waren in de stad waar de markt werd gehou-
den. Ook op openbare verkopingen en veilingen werden schilderijen verkocht.
Het aantal gehouden verkopingen en veilingen nam sterk toe in de loop van de
zeventiende eeuw. Het verloten van schilderijen was een andere mogelijkheid om
schilderijen op de kunstmarkt te verhandelen.
De schilderijenverloting als fenomeen kende zijn grootste bloei in de eerste helft
van de zeventiende eeuw. In de meeste steden konden loterijen slechts met
speciale toestemming van de overheid worden gehouden. Geleidelijk aan werden
zij op steeds meer plaatsen verboden. Door de vele verbodsbepalingen werden
veel schilderijenverlotingen in het geheim georganiseerd. Bij het onder2X)ek naar
deze loterijen bleek het daarom moeilijk om voldoende bronnenmateriaal te
vinden. Gelukkig zijn er ook loterijen gehouden waar wel materiaal van is
overgeleverd.
In dit artikel wil ik het verschijnsel van de schilderijenverloting in de zeventiende
eeuw bespreken. Op één verloting zal ik dieper ingaan. Deze werd gehouden in
1649 in Wijk bij Duurstede. Allereerst zal ik kort ingaan op de mogelijkheden en
beperkingen die kunstenaars hadden om hun werk te verkopen. Vervolgens zal
ik ingaan op de loterij als algemeen verschijnsel. Wanneer is de loterij ontstaan,
Drs R. Kosse studeerde kunstgeschiedenis met als specialisatie kunstbeleid en -management. Zij
werkt als cursuscoördmator bij een opleidmgsmstituut in Zeist.
1. Dit artikel is een bewerking van mijn doctoraalscriptie kunstgeschiedenis aan de Utrechtse
Rijksuniversiteit: R. Kosse, Een raere loterye. Het verloten van schilderijen in de zeventiende eeuw.
Utrecht, 1992.
-ocr page 3-
m ik
TOT
VA L C K E N B V R. C H.
■(/-■■'•-jf—^—'' ti—'B-'- -IJ------------:f "1 m/f JwwJjj^X^jIiTJJ.
O r
akften^S^ec mcrdtt natOnomtnOiitefts
)«<«■<)<>. alOaR olKmiciuntDRticnix MlbtfttdKatMfMll*
nciOi rclinDitpai otmnttlu bp oc upimunMb flMI^Sttt tf
EmlM/iDrtclit«)(0Uonpmgtma(ab)iDttNiftte]b(UDti«7b«c
^spbantmlK/ 5ifnato;U^imrnb(gOniambxftU«>MitH4itaib(Mai
iBindin Subimattaban ban Btraaeclitf aidi«( aobtr De Mot nMldwii
icgtlWbrnilln«(/at»anog(bbcbpa;rctBcbmr(OU)Rrni34nomDiJUcOib<
"* tt cftoonnt
EER.STELICK.
Een Oud vu Fnm Fiom.
' Fcn lludc vaodco Oaiica Lange Pier.
Een lluckvan Rufaos.
Een fiuck vu lu de Nar.
ficn finck van loniieni.
* TmelbcfaiivaaPqEdbati
Divalé Sadsavan NagbdL
DiverfelhicfaaTanSr.PiettrMnm'irqtcIhrhifclBlpiw
groocc.
Een Oodt Tan Roclandc Saveiy.
Oirerrc Ouckcn van tjooghAnceD.
EconuckTanEiiuvandcVcMe,                           '
Eca flucl van vander Aft.
fen van Pictcr CIacr>cn.
lan van Goycn. cndevooiti aaJatTOOii» im Mwttlu'Jw
c'lamcn kooien cc iniput Kien oocraK de don diqrfcil
guldens.
<iMiwii>n>n»;>i>a»i>»»i»ii~.t~.>—T»»»».<i*t«il»«Miil«i»««—I**»
>iiMiwii»».—i.imm»ii«^iaMii«»^—hi«Wi<n»>ai»<>« !—■■»'
^
_jiM il ■lüiiBiii a.....■HiiiiihfciHBrtMiirnrrrr 9mmt9miram wmmm^mtmf
ii^iia*»».«»i.iiÉ«»iaM'»«awtMi»a«i<»MM—n—MiMi»! t\\.tm9mwt€i^
ScggetvooR.
Aanplakbiljet loterij op de Valkenburgse markt, 1650. Dit is het enige mij bekende
aanplakbiljet van een schilderijenverloting (Rijksarchief in Zuid-Holland, Staten van
Holland 1572-1795, 3410).
-ocr page 4-
hoe heeft dit verschijnsel zich ontwikkeld en wat was het beleid van de overhe-
den ten aanzien van loterijen, zijn vragen die daarbij aan de orde zullen komen.
Tenslotte zal ik aandacht besteden aan de loterij in Wijk bij Duurstede. Deze
loterij vormt een gunstige uitzondering in die zin dat er veel bronnenmateriaal
van is overgeleverd. Dit materiaal is terug te vinden in het stadsarchief van Wijk
bij Duurstede^.
Kunstenaars, gilden en kunstmarkt
In de zeventiende-eeuwse samenleving werd de kunstenaar nog beschouwd als
een ambachtsman die het schildersvak tot zijn broodwinning had gemaakt. Net
als andere ambachtslieden waren de schilders verenigd in een ambachtsgilde: het
Sint Lucasgilde. Het Sint Lucasgilde was een belangrijke factor voor de kunste-
naars en speelde een grote rol op de kunstmarkt. Het gilde beschermde het
ambacht en behartigde de gemeenschappelijke belangen van de kunstenaars.
Onder deze bescherming viel ook de verkoop van en de handel in de produkten
die gemaakt werden door de gildeleden.
De handel in schilderijen ging in het begin van de zeventiende eeuw steeds
grotere vormen aannemen. Nadat Antwerpen in 1585 in handen van de Span-
jaarden was gevallen, verplaatste de handel zich naar het noorden. De Schelde
werd geblokkeerd, waardoor de bloeiende handel werd lamgelegd. Tijdens het
Twaalfjarig Bestand (1609-1621) ondervonden de Noordnederlandse steden
opnieuw veel last van handelaren uit het zuiden'. Deze introduceerden blijkbaar
nieuwe verkoopmethoden. Er kwamen namelijk al gauw klachten over de
'extraordinare maniere van verkoopingen, als die daer geschiede bij opentlijcke
veijlinge en uijtroepe, als oock meede alle loterijen, rijffelarijen ende alle diei^e-
lijkcke soorte van plaggerijen, en ongewoone, en gesochte maniere van venduwe
en verkoopingen'^.
Uit het feit dat men de termen 'extraordinare' en 'ongewoone' gebruikt, zouden
we mc^en afleiden dat verlotingen voorheen in de Noordelijke Nederlanden niet
voorkwamen. Ook de gewone wijze van verkoop, door venten langs de straat of
uitstalling in kramen, gaf reden tot klagen. Schilders en kunstverkopers (deze
2.    Gemeentearchief Wijk bij Duurstede (GAW), Stadsarchief 1300-1810, 166.
3.    J.M. Montias, Artists arts Artisans in Delft: a Socio-Economic Study of the Seventeenth Century.
Princeton, 1982.
4.    H. Miedema, De archiefbescheiden van het St. Lucasgilde te Haarlem, 1497-1798. Alphen a/d Rijn,
1980.
-ocr page 5-
laatste groep was doorgaans ook lid van het Lucasgilde) konden niet op tegen de
concurrentie van vreemde handelaren die buiten de vrije jaarmarkten om hun
waar aanboden.
Het kon niet uitblijven dat de gilden met protesten kwamen. Om een einde te
maken aan de vormen van verkoop die de broodwinning van de schilders in
gevaar brachten, werden voorschriften opgesteld. Daarbij blijkt duidelijk dat
maatregelen in de ene stad van invloed zijn op de kunsthandel in andere steden.
Hierdoor ontstond een keten van verbodsbepalingen die de steden aan elkaar
verbond. In Amsterdam bijvoorbeeld werd in 1608 opnieuw een verbod uitge-
vaardigd op de verkoop van schilderijen door vreemden'. Het gevolg was dat
veel handelaren naar andere steden vertrokken om daar hun waar te verhandelen.
In Leiden ondervond men last van de handelaren die Amsterdam ontvluchtten.
In 1609 werd de verkoop van schilderijen door vreemden ook hier verboden^.
Ook in Delft ondervond men last van de vreemde handelaren. In 1610 ver-
klaarden de Delftse schilders, op verzxDek van Leidse schilders die bondgenoten
zochten in hun strijd tegen de Zuidelijke handelaren en schilders, dat er geen
schilderijen ingevoerd en verkocht mochten worden'. In Den Haag werd in 1656
zelfs besloten, dat een handelaar pas schilderijen mocht verkopen wanneer hij
twee jaar onafgebroken in Den Haag had gewoond*. Door zo'n strenge maatre-
gel gingen veel handelaren waarschijnlijk hun geluk in een andere stad beproe-
ven. In Leiden werd in 1657 het verbod op handel in schilderijen van buiten ver-
scherpt'. We kunnen aannemen dat dit een gevolg was van de Haagse maatregel.
In de door mij onderzochte steden (Utrecht, Amsterdam, Leiden, Delft, Den
Haag, Haarlem, Middelburg en Dordrecht), waren de vrije jaar- en weekmarkten
uitgezonderd van de verbodsbepalingen. Op deze dagen mocht iedereen schilde-
rijen verhandelen.
Uit mijn onderzoek is gebleken dat reeds in de zestiende eeuw schilderijenverlo-
tingen werden georganiseerd in Amsterdam, Leiden en Utrecht. Voor de overige
steden heb ik hier geen bewijs van gevonden. In Leiden werden loterijen al in
1568 verboden'". In de zeventiende eeuw werden loterijen expliciet verboden in
5.    I.H. van Eeghen, 'Het Amsterdamse Sint Lucasgilde in de 17de eeuw'. Jaarboek Amstelodamum,
61 (1969), 89.
6.    A. Bredius en W. Martin, 'Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Leidsche St. Lucasgild'.
OudHolland, 22 (1904), 122.
7.    Montias, 72-73.
8.    F.D.O. Obreen, ed.. Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, IV (1881-1882), 47.
9.    Bredius en Martin, 121-128.
10.  C.W. Fock, 'Kunstbezit in Leiden in de zeventiende eeuw'. Th. H. Lunsingh Scheurleer, C.W.
Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg: geschiedenis van een Leidse gracht 5. Leiden, 1990, 31.
-ocr page 6-
Haarlem (1607)", Leiden (1610)'^ Amsterdam (1630)" en Utrecht (1644)'^
In de overige steden werden geen bepalingen uitgevaardigd met betrekking tot
loterijen. Dat wil niet zeggen, dat in die steden geen loterijen werden geoi^ani-
seerd. Het is mogelijk dat in alle genoemde steden wel illegale loterijen plaats-
vonden.
De geschiedenis van de loterij
In de veertiende eeuw werden in Brugge al loterijen georganiseerd met een
bijzondere 'prijs': men verlootte ambten. De loterijen die sindsdien in de
vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw in de Nederlanden werden gehouden,
zijn uit deze verlotingen ontstaan".
Het principe van de loterij is als volgt: het aantal prijzen en de waarde daarvan
stond al voor de trekking vast. Iedereen kon loten kopen voor een vaste prijs per
lot. De trekking van de loten vond plaats in het openbaar. Op een podium
stonden twee grote tonnen of manden, gevuld met briefjes. In de ene mand zaten
de lotnummers. In de andere mand een gelijk aantal briefjes: de prijsbriefjes en de
nietbriefjes. Tijdens de trekking werd aan elk lotnummer een uitspraak verbon-
den: prijs of geen prijs. Deze manier van loten werd ook in de zeventiende eeuw
toegepast'^.
Het houden van loterijen waar de landsheer geen toestemming voor had ver-
leend, was al in de zestiende eeuw verboden. In 1561 bijvoorbeeld had Philips II
het houden van loterijen verboden'^ De loterij vormde natuurlijk een interes-
sante inkomstenbron en het kon dan ook niet uitblijven dat de overheid zich
ermee ging bemoeien.
Na de val van Antwerpen in 1585 verplaatste het centrum van de loterij zich
naar Holland en Zeeland. De Opstand, de Val van Antwerpen en de enorme
emigratie-golf van de Zuidelijke naar de Noordelijke Nederlanden, betekenden
11.  Miedema, 317.
12.  Fock, 36.
13.  Obreen, III (1880-1881), 175.
14.  J.G.C.A. Briels, De ZuidnederUndse immigratie in Amsterdam en Haarlem omstreeks li72-16J0
(dissertatie). Utrecht, 1976, 84.
15.  De geschiedenis van de loterij in de Nederlanden wordt uitvoerig beschreven in A. Huisman en J.
Koppenol, Daer compt de Lotery met trommels en trompetten! Loterijen in de Nederlanden tot 1726.
Hilversum, 1991.
16.  De gang van zaken bij een Haarlemse loterij in 1606-1607 staat uitgebreid beschreven in: K.
Kilian, 'De Haarlemse loterij van 1606-1607. Loterijen en loterijrijmpjes'./«wrèoe^ Haarlem 1989,
8-37.
17.  J. van de Water, Groot Utrechts Placaatboek I (1726), 572-574.
-ocr page 7-
het einde van de Zuidnederlandse loterijcultuur. In de zeventiende eeuw werden
ongeoctroieerde loterijen herhaaldelijk door de Staten van Holland en West-Frie-
sland en de Staten van Zeeland verboden. Men hoopte op deze manier de markt
gezond te houden voor de vele groots opgezette liefdadigheidsloterijen die in die
tijd een bloei beleefden. Voor het houden van een loterij moest speciaal toestem-
ming gevraagd worden aan de gewestelijke staten. Voor kleine, particuliere
loterijen kon ook toestemming gevraagd worden aan de stedelijke overheid. Dat
ongeoctroieerde loterijen verboden waren wil niet zeggen dat er geen illegale
loterijen werden georganiseerd. Uit de herhaalde verbodsbepalingen mogen we
opmaken dat illegale loterijen geen marginaal verschijnsel waren.
De loterij van Johan de Bont in Wijk bij Duurstede
Schilderijenverlotingen als middel om kunst op de markt te brengen, kenden een
kortstondige periode van bloei. Nagenoeg alle loterijen waarvan wij weet hebben,
dateren uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Zoals eerder vermeld,
werden de verbodsbepalingen in de loop van deze periode steeds strikter. Het
lijkt erop dat ze op lange termijn het beoogde effect hebben gehad.
Eén van de loterijen waar we iets meer vanaf weten is de loterij die werd
georganiseerd in de zomer van 1649 in Kasteel Duurstede door de Utrechtse
schilder Jan de Bont'*.
Waarom week een Utrechtse schilder uit naar het naburige Wijk om daar een
loterij te houden? Al in de zestiende eeuw waren er in Utrecht problemen met
de handel in schilderijen. In de keur van het St. Lucasgilde uit 1540 staat een
artikel waaruit blijkt, dat er schilderijen langs de straat werden verkocht". Deze
handel werd beschouwd als schadelijk voor het gilde. Verkopers (die geen lid van
het Zadelaarsgilde waren of wilden worden) moesten een halve stuiver boete aan
het gilde betalen. In de ordonnantie van 1611 werd vastgelegd, dat het 'winckel-
houden' met of het 'int heymelyck oft openbaer vercopen' van schilderijen.
18.  Deze loterij werd voor het eerst besprokeri In: V. de Stuers, 'De loterij van Jan de Bondt, 1649'.
Obreen, II (1877-1878), 71-93.
19.  S. Muller, Schildersvereenigingen te Utrecht. Bescheiden uit het Gemeente-Archief. Utrecht, 1880. Het
gaat om artikel 23, p. 48, waarvan de tekst luidt: 'Item alsoo dagelicx gebuert, dat veel vreemde
personen van buyten binne Utrecht comen ende vercopen doeckwerck, schilderie, geprente
boecken ende brieven, die dagelicx opgeslegen ende voor den kercken ende by den huijsen vercoft
werden, daer by der Sadelaers gilt merckelyck verhindert ende beschadicht wordt, sellen daerom
die selve die 't gilt voorsz. niet wynnen en willen, geven van elcke stede, daer sy voert doen alle
dagen tot behoef vanden gilde aütaer eenen halven stuver, ende die genen, die by den huijsen
gaen om wat te vercopen, ooc alle dagen geven sellen eenen halven stuver'.
-ocr page 8-
Kasteel Duurstede op een kopergravure van ca 1650 door J. Schijnvoet (Atlas
Gemeentearchief Wijk bij Duurstede)
verboden was voor personen die geen lid waren van het gilde^°. Ook werd
bepaald, dat niemand schilderijen en andere voorwerpen, gemaakt buiten de stad
Utrecht, mocht verkopen of ze te koop aanbieden^'. De vrije jaarmarkten
vormden hierop een uitzondering. Op die markten mocht iedereen schilderijen
en andere waar vrij verkopen. Op 15 juli 1639 verbood de vroedschap van de
stad Utrecht
20.  Idem, 27, 65.
21.  Idem, 66.
-ocr page 9-
'... eenige schilderyen door dese Stad om te dragen of daar mede op de bruggen
of straten voor te staan om te veylen, venten ofte te verkoopen, anders als op de
Marieplaats of daar ontrent, op de verbeurte van deselve schilderyen,.••'".
Deze maatregel diende waarschijnlijk om de controle op de handel te vei^emak-
kelijken. De bepaling komt terug in artikel elf van de ordonnantie van 1644^'.
Deze^"* was weer iets strenger op het gebied van de kunstverkopingen. In het
tweede artikel werd bepaald, dat kunst- of schilderijverkopers als 'aanwerpelin-
gen'^' lid moesten worden van het college. Artikel zes komt overeen met
artikelen uit vorige ordonnanties: 'Ende zal niemand, alhier vreemt zynde, ofte
van buyten inkomende, eenige schilderyen of andere werken, daar aan behooren-
de, openbaarlyk of heymelyk mogen verkoopen, te koop dragen, of veyl
houden,...'". De erfhuismeesters van de stad mochten niet langer ingebrachte
vreemde schilderijen, van buiten de stad of door niet-leden van het gilde gemaakt,
verkopen. Als er een verkoopdag werd gehouden, waren de erfhuismeesters
verplicht drie dagen van te voren een specificatie van de schilderijen met de naam
van de eigenaar of de verkoper door te geven aan het college^^. Ook werd in
deze ordonnantie bepaald, dat er geen openbare verkopingen of verkopingen van
schilderijen (met uitzondering van de verkopingen verbonden aan sterfhuizen en
desolate boedels) gehouden mochten worden zonder toestemming van de over-
heid^', ledere bui^er of vreemdeling mocht tijdens de vrije jaarmarkten op de
Mariaplaats zijn schilderijen verkopen ('edog nergens anders')".
Al in de zestiende eeuw werden in Utrecht schilderijen verloot'°. Pas in 1644
werd het verloten van schilderijen verboden. Op 31 december 1644 besloot de
vroedschap:
22.  Idem, 84.
23.  Idem, 71.
24.  Idem, 69-73.
25.  Idem, 6. 'Aamverpelingen' zijn mensen die voor half geld (en met beperkte rechten) lid waren
van een gilde. Zij oefenden slechts enkele delen van het gildebedrijf uit. Die delen waren nodig
bij het uitoefenen van hun eigen bedrijf (waarvoor zij lid waren van een ander gilde). Een
voorbeeld hiervan zijn de kistenmakers. Als zij hun meubelen vergierden met beeldwerk, moesten
zij zich als 'aanwerpelingen' in het antieksnijdersgilde laten opnemen.
26.  Idem, 70.
27.  Idem, 71.
28.  Idem.                                                                                                 /'
29.  Idem.                                                                                                /
30.  Briels, 213,                                                                                      /
8
-ocr page 10-
r*
a — o
0^
-^ '
,«?»
J> fjft-^^ fc^ M>s,vc,.^
^' V - ;ï^ w
f
* —1>
^J~ ^A» ^J* jSib-,.>^^ Af                       \
■etnA^X' \
6
^^^>- i)(p:i.
i£?w--
Laatste bladzijde van de taxatielijst van de in 1649 op kasteel Duurstede verlote
schilderijen (GAW, Stadsarchief 1300-1810, 166)
-ocr page 11-
'... op het versoek van de Deekens en Overluyden van der Schilders Collegie
alhier, nogmaal verboden ende verbied by desen het houden van Loteryen of
Ryfelaryen van Schilderyen, directelyk of indirectelyk, op de verbeurte van de
Schilderyen daartoe gedestineert'".
Het verbod werd in de ordonnantie van 1664 overgenomen".
In het hierboven geschetste kader moeten we de loterij in Wijk bij Duurstede
plaatsen. De Utrechtse schilder Johan de Bont moest om een loterij te kunnen
houden wel uitwijken naar het naburige Wijk. De loterij werd op het kasteel
gehouden met toestemming van de stedelijke overheid:
'Ingevolge van de appointement van consent bij de Heeren van de magistraet ten
eijnde deser aen Johan de Bont verleent hebben de Heeren van de magistraet haer
Ed: begeven op het huijs van Duentede, alwaer voor haer gecompareert sijn Sr.
Guillaume de Heus, deecken, Cornelis van Poelenbui^, Johan Both en Johan
Winninx, overmans van de Collegiecamer der schilders binnen Utrecht, mitsga-
ders Johan van Rhenen erfïhuismr. aldaer en hebben nae de naebenoemde
stucken van schilderijen als anders, 't welck tot de aenstaende loterije sal worden
geemploieert...'".
Johan van Isendoorn, schout van Wijk bij Duurstede, was nauw betrokken bij de
loterij. Van Isendoorn schilderde zelf ook; negen schilderijen van zijn naam
komen voor op de prijslijst'''. Zoals uit bovenstaand citaat blijkt, was ook het
Utrechtse Schilderscollege nauw bij de verloting betrokken. Een opmerkelijke
zaak, wanneer we bedenken dat het Utrechtse verbod juist op aandringen van
het college tot stand was gekomen. De deken en overheden van het Schilderscol-
lege, samen met een erfhuismeester, vormden een commissie die de schilderijen
en andere prijzen moest taxeren.
Zoals eerder vermeld is deze loterij zo uniek omdat hiervan veel archiefstukken
bewaard zijn gebleven. In het archief te Wijk bij Duurstede zijn de prijslijst,
vastgesteld door de bovengenoemde heren, een andere taxatielijst waarin een
aantal schilderijen nog eens afzonderlijk werd getaxeerd (overigens met allen
31.  Idem, 84.
32.  Idem, 79-80.
33.  GAW, Stadsarchief 1300-1810, 166.
34.  M.J. Bok, Vijfendertig Utrechtse kunstenaars en hun werk voor het Sint Johs Gasthuis 1622-1642.
Utrecht, 1984, 64-66. Zie ook: M.J. Bok, 'Schilderkunst in Utrechts Overkwartier in de
zeveniicnde eeuw'. Tussen Rijn en Lek, 27 (1993-2), 18-19.
10
-ocr page 12-
dezelfde waarde) en de bijna volledige trekkingslijst terug te vinden".
Er waren 158 lotnummers te winnen waaronder 147 schilderijen. De overige elf
prijzen bestonden uit zilveren voorwerpen, spiegels, een snaphaan, twee tafelkle-
den, twee horloges en een ledikant. De waarde van de schilderijen liep uiteen van
/ 200,- voor een landschap van De Heusch en een schilderij van De Heem tot
werkjes van ƒ 5,- a ƒ 6,-. De schilderijen die verloot werden, waren merendeels
gemaakt door Utrechtse kunstenaars. Het waren niet allemaal originelen,
ongeveer een derde bestond uit gekopieerd werk. De totale waarde van de prijzen
bedroeg 5455 gulden en 14 stuivers.
Uit bewaard gebleven aantekeningen, gemaakt door de organisatoren, kunnen we
opmaken dat er 2182 loten verkocht moesten worden. Wat een lot kostte is niet
bekend. Om in ieder geval de getaxeerde waarde te behalen, moest een lot tussen
de twee en drie gulden kosten. Dit was een gangbare prijs als we naar andere
loterijen kijken. Er zijn geen afrekeningen bekend waaruit blijkt hoeveel loten er
verkocht waren, wat de opbrengst was, hoeveel de winst na aftrek van de
onkosten bedroeg en vooral voor wie de winst bestemd was. Moest een deel van
de opbrengst misschien afgestaan worden aan de armen? Ging de winst wellicht
naar het Utrechtse Schilderscollege of mocht Johan de Bont alles in eigen zak
steken?
De trekking vond plaats op het kasteel van Wijk bij Duurstede op 30 en 31 juli
en op 1 augustus. Bijzonder is dat de trekkingslijsten van de eerste twee dagen
bewaard zijn gebleven". Deze lijsten geven inzicht in de manier waarop de
loten getrokken werden en nodigen door hun rijkdom aan informatie uit tot
verder onderzoek. De manier van trekken komt overeen met de eerder beschre-
ven gangbare manier. Er werden briefjes gemaakt met de namen van de deelne-
mers (voor elk lot dat men had gekocht een briefje) en er werden prijs- en niet-
briefjes gemaakt. Waarschijnlijk gebruikte men ook hier twee manden: in de ene
mand de briefjes met de namen en in de andere mand de prijs- en nietbriefjes.
We mogen aannemen dat de trekking een groot festijn was waar veel mensen op
afkwamen.
De namen van de inleggers zijn opgetekend in een trekkingslijst. Ook deze lijst is
aanwezig in het archief te Wijk bij Duurstede. Bij de winnaars staat de prijs
vermeld en wie de prijs eventueel had opgehaald in hun plaats.
Helaas weten we weinig over de beweegredenen van Johan de Bont. Waren de
schilderijen en overige prijzen zijn eigendom of was hij slechts de iniatiefnemer?
35.  GAW, Stadsarchief 1300-1810, 166.
36.  Ideicii.
11
-ocr page 13-
Q:t:~jf (^jP'
''-^IJ^.
nsJC^
^&.
?y
w.
r
i
Eerste bladzijde van de trekkingslijst met de namen van de winnaars van de Wijkse
loterij uit 1649 (GAW, Stadsarchief 1300-1810, 166)
12
-ocr page 14-
Een andere vraag die open blijft is of er iemand aan deze loterij verdiende en zo
ja, wie?
Tot slot
Het grootste probleem bij het onderzoek naar deze schilderijenverlotingen,
vormt het gebrek aan bronnenmateriaal. Zoals is gebleken, vormt de loterij van
Johan de Bont een gunstige uitzondering. Toch blijven we ook bij deze loterij
met veel vraagtekens zitten.
De totale, getaxeerde waarde van de zeven door mij onderzochte schilderijenver-
lotingen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw bedroeg bijna ƒ 17.000,--'''.
Mijn conclusie is dan ook dat we te maken hebben met een verschijnsel van niet
te verwaarlozen betekenis op de kunstmarkt. Te meer daar wij hoogstwaar-
schijnlijk slechts het topje van de ijsbei^ kennen. Er zijn echter over het alge-
meen geen gegevens over het aantal verkochte loten en de inleggers. Ook is niet
of nauwelijks vast te stellen hoeveel winst gemaakt werd en waar de winst uit
bestond: uit het aantal verkochte loten of uit het verschil tussen de getaxeerde
waarde en de marktwaarde. Voor wie de winst bestemd was, weten we slechts in
enkele gevallen.
Er kan nog veel onderzoek gedaan worden naar deze schilderijenverlotingen. Dan
denk ik met name aan prosopografisch onderzoek naar de inleggers in de loterij.
De archieven te Wijk bij Duurstede bijvoorbeeld bieden daartoe een schat aan
informatie. Ook onderzoek naar lotgevallen van individuele schilderijen die
voorkomen op de prijslijsten is een mogelijkheid tot verder onderzoek.
37. Zie voor schattingen van de schilderijenproduktie: A. M. van der Woude, 'De schilderijenproduk-
tie in Holland tijdens de Republiek. Een poging tot kwantificatie'. J.C. Dagevos, ed., Kunst-zaken:
particulier initiatief en overheidsbeleid in de wereld van de beeldende kunst.
Kampen, 1991, 18-50 en
286-297; J. Montias, 'Estimates of the number of Dutch masterpainters, their earnings and their
output in 1650'. De werkelijkheid achter vernis: zeventiende-eeuwse schilderkunst, Leidschrift 6 (1990),
59-74.
13
-ocr page 15-
De komst van de fiets en auto in Langbroek,
1881-1923'
Ria van der Eerden-Vonk'
Aan het eind van de negentiende eeuw werd met de komst van de fiets de
modernisering van de mobiliteit ingeluid. De fiets was het eerste persoonlijke
vervoermiddel waarmee de mens zich kon verplaatsen zonder de hulp van
dierlijke trekkracht of van stoomt De verplaatsingsmogelijkheden werden er
aanzienlijk door uitgebreid, wat grote veranderingen met zich meebracht.
Aanvankelijk werd de fiets vooral gebruikt door de gegoede burgerij voor
sportieve en toeristische doeleinden, maar al snel werd het een praktisch trans-
portmiddel voor alle lagen van de bevolking. Met de toename van het aantal
fietsers, voelde de plaatselijke overheid zich genoodzaakt maatregelen te nemen
om de verkeersveiligheid te waarboi^en. Ook de gemeente Langbroek liet zich in
dit opzicht bepaald niet onbetuigd, zoals hierna zal blijken.
Stopgebod voor fietsers
In 1881 duikt de fiets voor het eerst op in de Langbroekse archivalia. Wanneer
de gemeenteraad in de zomer van dat jaar een verordening op het gebruik van de
wegen vaststelt, wordt daarin als eerste een bepaling opgenomen over 'de rijders
op zoogenaamde velocipeden of door zamengeperste lucht bewogen voertuigen'.
Hun wordt geboden af te stappen en aan de kant van de weg stil te staan, zodra
een rij- of voertuig zich op minder dan 40 meter afstand bevond'. Vijf jaar later
insisteerde de raad van Langbroek dat aan dit gebod zeer streng de hand diende
te worden gehouden: langs bijna alle wegen liep immers water en de paarden
schrokken veelvuldig van hun nieuwe 'stalen concurrenten'. Toen zich in
oktober 1886 een ongeluk voordeed waarbij iemand met paard en rijtuig te water
Drs M.A. van der Eerden-Vonk is gemeentearchivaris van Langbroek, Wijk bij Duurstede,
Cothen en Houten en redacteur van dit tijdschrift.
1.    Dit stukje is een uitgebreide bewerking van een praatje dat op 9 februari 1993 werd gehouden bij
de presentatie van de inventaris van het Langbroekse archief over de periode 1811-1949 in het
gemeentehuis in Langbroek.
2.    Zie over de geschiedenis van de fiets: J.M. Fuchs en W.J. Simons, De fiets van toen en nu.
Alkmaar, 1983.
3.    Gemeentearchief Langbroek 1811-1949 (GAL), 121.
14
-ocr page 16-
PROVINCIE UTRECHT. GEMEKNTE LANGBROEk
A Xt^c^i 'J&«*«^f«ff /ö / ^\. / / ^"^V,. 3Ui^t<.;i.iw--'tf»vy\
ii/^^^^C
^ a.u...,.^ , )\^JL..^.—"-' Z. ^----->^ \ _^
ir.j^ 11,1^1 r.l.m.i^j \^ / ^ .^^^^
A/ .^tS^^ m ^^
(jrlrflctnJ door J Kuijpri
ülljiït «Il Huf« Snnnjir te Lttuwirdtn
ïTPOJujtJtrt. /fOO/n
vren.tr* .
De belangrijkste wegen in Langbroek op een kaartje van J. Kuyper uit ca 1865
(gemeente-atlas van Nederland, deel 6 Utrecht)
raakte, werd dan ook even gesproken over een algeheel verbod om op de
openbare weg te fietsen''. Zover kwam het echter niet. Wèl werd twee jaar later,
in 1888, een politieverordening vastgesteld waarin het fietsen op de Langbroeker-
dijk, de Cotherweg en de Doornse weg werd verboden. Elders gold het stopge-
bod uit 1881, zij het dat de 'gevarenzone' tot 30 meter werd teruggebracht'.
Evenals bijvoorbeeld het geval was bij de komst van de tram en de telegrafie in
4.    GAL, 6, fol. 108' (30-7-1886) en fol. 110' (28-10-1886).
5.    GAL, 121 (14-3-1888).
15
-ocr page 17-
het Langbroekse, was het ook ten aanzien van de fiets de maatschappelijke
bovenlaag die de gemeente en haar bestuur met de moderne tijd confronteerde.
In oktober 1890 richtte mr J.M.W. van der Poorten Schwartz, bewoner van
kasteel Lunenburg en vooral bekend geworden als de schrijver Maarten Maartens,
zich tot de gemeenteraad met een request om de Cother- en Doornseweg voor
rijwielen open te stellen. De raadsleden wilden graag een uitzondering maken
voor de kasteelheer, maar waren niet genegen om het fietsverbod op te heffen. A.
van Donselaar, al vijfentwintig jaar in de raad, merkte daarbij op dat tegelijk met
het verbod om te fietsen, dan toch ook het verbod om met hondekarren op de
Langbroekerdijk te rijden, zou moeten worden ingetrokken, aangezien 'het
rijwiel alhier slechts voor vermaak wordt gebezigd, terwijl met een hondewagen
menig behoeftige in zijn onderhoud en dat van zijn gezin moet voorzien'. Van
dat moment af aan werden de gevaren van het luxe rijwiel en die van de, voor
het bestaan zo bitter noodzakelijke, hondewagen in de regel gecombineerd in de
raad besproken. Omdat er 's winters toch nauwelijks op de grintwegen werd
dl 1(3111't I I l4im,'l>i-iri)k('r wi-tiTiiiu-
De Langbroekerdijk met een hondekar ter hoogte van Groenestein (Prentbriefkaart
uit ca 1900, Particuliere Collectie C. van Leeuwen)
16
-ocr page 18-
De nog onverharde en smalle Doornseweg gezien vanaf het kruispunt met de
Langbroekerdijk (Prentbriefkaart uit 1918, Particuliere Collectie C. van Leeuwen)
gefietst, werd het request van Van der Poorten aangehouden'.
Eerst in het voorjaar van 1893 kwam de fiets weer ter sprake in het bestuur. Het
nieuw gekozen raadslid A. van Dam, eigenaar van een stoomhoutzagerij en ken-
nelijk een exponent van de nieuwe tijd, bracht naar voren dat in strijd met de
politieverordening werd gefietst op de Langbroekerdijk, Cother- en Doornse weg.
Hij pleitte voor opheffing van het fietsverbod, omdat wielrijders uit vrees te
worden bekeurd daar veel sneller reden dan op andere wegen. In plaats van
veiliger was de situatie er dus juist gevaarlijker op geworden. In afwachting van
een provinciale en landelijke regeling (die overigens pas in successievelijk 1899 en
1906 tot stand zouden komen) besloot de Langbroekse raad een beslissing uit te
stellen^ In augustus van hetzelfde jaar 1893 deelde burgemeester W.A. van Beeck
Calkoen de beide wethouders mee, dat de laatste tijd enkele waarschuwingsbord-
jes langs de weg waren verdwenen 'zonder dat het den politie is mogen gelukken
6.    GAL, 6, (20-10-1890).
7.    idem, 5-4-1893 en 28-4-1893.
17
-ocr page 19-
De Brink in Nederlangbroek met een fietser (Prentbnefkaart ca 1900, Particuliere
Collectie C. van Leeuwen)
de daders op te sporen'. Er werd daardoor driftig op de verboden wegen gefietst.
Besloten werd om nieuwe bordjes te plaatsen*.
Onstuitbare opmars van de fiets
De opmars van de fiets bleek echter al niet meer te stuiten. Najaar 1893 werd het
fietsverbod op de, voor de regionale verbinding belangrijke, Cother- en Doornse-
weg daarom opgeheven. Het verbod op de Langbroekerdijk bleef vooralsnog
gehandhaafd. Tegelijkertijd werd wel het verbod om met bespannen hondekarren
op de Langbroekerdijk en de Landscheidingsweg te rijden ingetrokken'.
Na enkele jaren van stilte, brengt Van Dam in de zomer van 1897 het nog altijd
bestaande fietsverbod opnieuw in de raad. Hij heeft de laatste tijd bijna dagelijks
zien fietsen op de dijk en acht het zeer onbillijk dat vreemdelingen, die preten-
GAL, 18 (24-8-1893).
GAL, 6 (26-10-1893 en 3-11-1893).
18
-ocr page 20-
deren het plaatselijke verbod niet te kennen ('overal elders mag op rijwielen
gereden worden') er met een waarschuwing vanaf komen, terwijl de eigen
inwoners en die uit de omliggende gemeenten worden bekeurd. Raadslid Van
Dam krijgt echter onvoldoende steun voor zijn voorstel'". Voorjaar 1898 blijkt
nogmaals zijn eenzame positie. Hij brengt te berde 'dat het rijwiel een algemeen
middel van vervoer voor personen is geworden en het wielrijden op den Lang-
broekerdijk evenmin gevaarlijk is als in de straten van Amsterdam'. Zijn coUega-
raadslid F. Legemaat 'is niet dermate met Amsterdam bekend als de vorige
spreker, doch meent dat de straten aldaar breeder zijn dan de Langbroekerdijk en
ook niet langs beide kanten dier straten water loopt, zooals langs den weg hier.'
Van Dam vindt dat de raad zich belachelijk maakt door vast te houden aan het
verbod. Hij verliest echter de stemming kansloos met drie tegen één".
De tijd werkt evenwel in zijn voordeel. Al in februari 1899 moeten burgemeester
Van Beeck Calkoen en de overige raadsleden toegeven dat het fietsverbod niet
langer valt te handhaven. Het gebruik van rijwielen is sterk toegenomen, de
meeste fietsers trekken zich niets aan van het plaatselijk verbod (mede omdat ze
inmiddels een rijksbelasting over hun voertuig moeten betalen), de paarden
blijken aan hen gewend te zijn geraakt èn het is sowieso onmogelijk alle overtre-
ders te verbaliseren omdat de gemeente slechts één veldwachter telt. Met algeme-
ne stemmen wordt het fietsverbod op de Langbroekerdijk daarom eindelijk, na
achttien jaar tegenstribbelen, opgeheven en uit de algemene politieverordening
i^ehaald'^.
Verboden voor auto's
Tegelijkertijd met de definitieve doorbraak van de fiets, ziet de gemeente zich
met een nieuw en, naar we thans weten, veel groter gevaar geconfronteerd: de
automobiel. In dezelfde Langbroekse politieverordening waarin de fiets, zij het
nog altijd onder stringente voorwaarden, wordt toegestaan, wordt de auto op alle
openbare wegen binnen de gemeente verboden. Met uitzondering van de Boven-
en Benedenwijkerweg en het gedeelte van de Langbroekerdijk tussen de Stenen-
brug en de Statenbrug, zijn de wegen minder dan vier meter breed, zodat de
verkeersveiligheid een algeheel verbod voor motorvoertuigen noodzakelijk
maakt". Een nieuwe, bij voorbaat verloren, strijd begint. Nog geen twee
10. idem, 27-8-1897 en 7-9-1897.
11.'idem, 28-4-1898.
12.  idem, 16-2-1899.
13.  GAL, 18 (5-12-1898) en 7 (16-2-1899).
19
-ocr page 21-
maanden na het autoverbod, in april 1899, moet de gemeente op advies van
Gedeputeerde Staten van Utrecht de Cother- en Doornseweg vrijgeven voor 'niet
door organische kracht voortbewogen voertuigen', omdat anders de gehele
verordening dreigde te worden vernietigd'\
Baron van Pallandt
Opnieuw zijn het de heren van de kastelen die de moderne tijd de gemeente
binnenvoeren. In mei 1901 blijkt dat J.A. Baron van Pallandt sinds enkele dagen
met een auto ook op de verboden Langbroekerdijk tussen de Statenbrug en
Lunenbut^ rijdt. Het gemeentebestuur is bereid een oogje toe te knijpen omdat
de baron tegenover burgemeester Van Beeck Calkoen verklaart zijn auto alleen te
zullen gebruiken voor de paar honderd meter vanaf het kruispunt tot aan zijn
huis Lunenburg". Op 13 januari 1902 doet zich echter een incident voor dat dit
'gentlemans agreement' op losse schroeven zet. Wanneer Van Beeck Calkoen
zich even na vier uur in de gemeentesecretarie aan de Langbroekerdijk bevindt,
hoort hij een auto aankomen, waarvan - blijkens het door hem opgemaakte
procesverbaal - 'de snelheid zoo groot was dat ik het voertuig niet zag, dadelijk
opstaande en ongedekt de secretarie buitendeur uitgaande, zag ik een automobiel
op den Langbroekerdijk rijden in de richting van de trambaan'". Van school-
jongens die op de Brink aan 't spelen waren, hoorde hij dat het de auto van Van
Pallandt was en omdat de burgemeester vermoedde dat het gevaarte spoedig terug
zou keren van een boodschap aan het tramstation of op Sandenbui^, stelde hij
zich voor de secretarie op de openbare weg op. En inderdaad, om kwart over
vier passeerde daar opnieuw de auto van de baron met daarin diens huisknecht
Hendrik van Schalm. De auto reed echter veel sneller dan de toegestane zes (!)
kilometer in het uur en hoewel Van Beeck Calkoen hard 'Ho' riep, slaagde hij er
niet in om de aandacht van de bestuurder te trekken en deze aan te houden. Hij
kon slechts constateren dat Van Schalm ook nog eens met veel te hoge snelheid
de kruising met de weg van Cothen naar Doorn passeerde zonder een hoornsig-
naal te geven en met grote vaart over de Langbroekerdijk naar Lunenbur^
voortsnelde. Nadat de gemeenteveldwachter de nietsvermoedende huisknecht de
volgende dag aanzegging deed van maar liefst drie bekeuringen, vervoegde deze
zich - wellicht op aansporing van zijn werkgever - onmiddellijk ten woonhuize
14.  idem, 13-4-1899 en 20-4-1899. Eind 1899 kwam er een provinciaal reglement op het rijden met
motorvoertuigen {Provinciaal Blad 1899, no. 161).
15.  idem, 23-5-1901.
16.  Met dank aan mw J.M. Versteeg-de Groot in Utrecht die de aandacht vestigde op dit waarschijn-
lijk rond 1980 in het Korpsblad Rijkspolitie letterlijk weergegeven procesverbaal.
20
-ocr page 22-
Cother weg Neerlangbrocl'
De Cotherweg kort voor de verbreding en verlegging van de Cothergrift in 1939
(Prentbriefkaart uit Particuliere Collectie C. van Leeuwen)
van de burgemeester om tekst en uitleg te geven. Het kwaad was echter geschied,
het herenakkoord was geschonden. Pas drie jaar later durft baron Van Pallandt
het kennelijk aan om zich met een officieel verzoek om ontheffing van het
autoverbod tot Gedeputeerde Staten te wenden'^ Alvorens te beslissen vragen
deze, zoals steeds, advies aan het gemeentebestuur, dat met de hand over het hart
strijkt omdat 'het algemeen wenschelijk wordt geacht dat het huis Lunenburg
bewoond blijve en adressant gedurende meer dan een jaar als enig vervoermiddel
een automobiel bezit'. Van Pallandt mocht overigens niet harder rijden dan de
eerder door zijn huisknecht zo brutaal overschreden zes kilometer per uur,
stapvoets dus.
17. GAL, 19 (21-4-1904).
21
-ocr page 23-
Ontheffingen en einde van het autoverbod
Wanneer in de zomer van 1908 een soortgelijke situatie zich voordoet met
betrekking tot F.A.C. Graaf van Lynden van Sandenbui^, die met zijn auto
vanaf de Cother- en Doornseweg zijn huis Sandenbui^ wil bereiken, maken de
Langbroekse gemeentebestuurderen evenmin bezwaar'*. Anders is dat wanneer
eind 1908 en begin 1909 de rentmeester van Gravin d'Alsace te Parijs en dr H.J.
van Dam uit Doorn, verzoeken om ontheffing voor henzelf en de bewoners en
bezoekers van de kastelen Hinderstein, Lunenburg en Sandenburg. Het college
van burgemeester en wethouders adviseert de provincie om op grond van de
verkeersveiligheid afwijzend op beide verzoeken te beschikken".
Wat volgt is een hele serie verzoeken tussen 1909 en 1923 van hoofdzakelijk
artsen om dispensatie van het autoverbod op de Langbroekerdijk, waar de
gemeente, afhankelijk van de noodzaak, nu eens positief en dan weer negatief
over adviseert^". Het einde komt in 1923. Teveigeefs trachten burgemeester en
wethouders in april 1923 de Utrechtse gedeputeerden nog af te houden van hun
voornemen om de Langbroekerdijk geheel open te stellen voor auto's^'. Op 17
december van dat jaar valt het doek wanneer Gedeputeerde Staten besluiten dat
de Langbroekerdijk niet langer gesloten is voor motorvoertuigen op meer dan
twee wielen". Hoe snel, ook in Langbroek, de ontwikkelingen kunnen gaan
blijkt in de zomer van 1928 wanneer het gemeentebestuur de eigenaar van kasteel
Hinderstein, dr J. Baron de Wijkerslooth de Weerdesteijn, aanspoort om een
overhellende boom aan de Langbroekerdijk te vellen omdat deze gevaar oplevert
voor het verkeer 'en bovendien hinder bij het elkaar passeeren van auto's ter
plaatse gaat veroorzaken'" !
Sindsdien zijn de wegen verbreed en verhard, zijn bomensingels gerooid en
weteringen gedempt om het moderne autoverkeer ruim baan te geven. Pas de
18.  idem, 23-7-1908.
19.  idem, 7-12-1908 en 22-4-1909 en GAL, 8 (29-10-1908).
20.  Het betreft de verzoeken van de Doornse arts W.A.C, van Laer (GAL, 20, 9-12-1909), de
bevelhebber van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (idem, 12-5-1910), de Doornse autoverhuurder
N. van Os (idem, 4-5-1911), de veearts J.H. Picatd uit Zeist (idem, 17-7-1913), de Langbroekse arts
J. Burck (idem, 29-10-1914), rentmeester E.M. Kronenburg uit Langbroek (idem, 2-6-1921), de
Driebergse wethouder A. Hendriks (idem, 2-6-1921), land- en tuinbouwadviseur G. van Burgeier
(idem, 6-3-1922), de Leersumse arts J.W. Goudriaan Kuypers, de Houtense arts H.J. van der Wijst
en H.J. Groot, arts te Driebergen (GAL, 21, 27-4-1923) en tenslotte de Culemborgse veekastreer-
der W.A. Poppe (idem, 26-7-1923).
21.  GAL, 21 (27-4-1923).
22.  Idem, 14-1-1924. Het autoverbod geldt nog wel voor een deel van de Gooijerdijk en van de
Landscheidingsweg. De Gooijerdijk wordt al op 18-8-1925 vrijgegeven (idem, 27-8-1925).
23.  Idem, 30-S-1928.
22
-ocr page 24-
laatste jaren is een discussie op gang gekomen over de verkeersonveiligheid op de
Langbroekerdijk, waar fietsers en wandelaars het moeten opnemen tegen voortra-
zende forenzen. Het zou van werkelijke moderniteit getuigen wanneer recente
plannen om het autoverkeer op de Langbroekerdijk te beperken tot bestem-
mingsverkeer inderdaad worden uitgevoerd. Uit het voorgaande mag blijken dat
de gemeente Langbroek op het gebied van de verkeersveiligheid een reputatie te
verliezen heeft!
23
-ocr page 25-
De Vogelpoel en de Van Bemmels
aan de Wijkersloot
Jo van Bemmel*
Ter gelegenheid van Open Monumentendag 1989 schreef R.J. Butterman, toen
gemeentearchivaris van Wijk bij Duurstede, over de Vogelpoel aan de Wijker-
sloot onder Wijk bij Duurstede ondermeer het volgende:
'Volgens de overlevering zou de boerderij vanaf de 17de eeuw ononderbroken in
het bezit van leden van de de familie Van Bemmel zijn geweest. Dit is niet
onwaarschijnlijk. In de 17de eeuw is er sprake van Van Bemmels aan de Wijker-
sloot en in 1832 is Vogelpoel inderdaad eigendom van een Van Bemmel''.
Omdat ik zelf een Van Bemmel ben die aan de Wijkersloot is geboren in 1924,
ben ik eens gaan napluizen wat er van die bewering wel of niet waar is. Daarom
deze aanvullingen en kanttekeningen.
Dezelfde familie?
In de genoemde overlevering wordt stilzwijgend aangenomen dat de Van
Bemmels aan de Wijkersloot uit de zeventiende eeuw tot dezelfde familie
behoorden als de huidige Van Bemmels aan de Wijkersloot op de nummers 3, 5,
7, 7b, 9, 9a en 13b. In de zeventiende eeuw woonden er inderdaad veel Van
Bemmels in Wijk en in de omgeving daarvan, ook aan de Wijkersloot. Zo laat in
1614 Dirck Willems van Bemmel, wonende aan de Wijkersloot bij een Utrechtse
notaris zijn testament opstellend In de huwelijksregisters van de Hervormde
Gemeente te Wijk bij Duurstede zien we dat er in 1619 een Deliana Cornelissen
van Bemmel huwde en in 1632 een Beelike Cornelissen van Bemmel, beiden uit
de Wijkersloot'. Er zal dus een Cornelis van Bemmel aan de Wijkersloot ge-
woond hebben. De vraag is nu alleen maar waar precies?
In 1631 trouwde voor het gerecht te Wijk bij Duurstede Jacob Tonisz van
Bemmel uit de Wijkersloot en in 1642 voor hetzelfde gerecht Maijke Tonis van
J.A. van Bemmel, oud-leraar aan een MAVO-school, vs sinds 1958 woonachtig in Beneden
Leeuwen.
1.    R.J. Butterman, 'De Nederhof en Vogelpoel'. Tussen Rijn en Lek, 23 (1989-3), 28.
2.    Gemeentearchief Utrecht (GAU), Notariële Archieven (NA), U 019d003 (5-7-1614).
3.    Rijksarchief Utrecht (RAU),-Verzameling Doop-, huwelijks- en begraafregisters (DTB), 485.
24
-ocr page 26-
De bocht in de Wijkersloot vlakbij de Vogelpoel rond 1900 (foto J.R. van Nijendaal,
Atlas Gemeentearchief Wijk bij Duurstede)
Bemmel, weduwe van Jan Jansz van Bemmel uit de Wijkersloot''. Ook hier blijft
de vraag: waar precies woonden zij? Uit onderzoek van A.A.B, van Bemmel te
Leiden blijkt vooralsnog niet dat zij familie van de huidige Wijkerslootse Van
Bemmels waren\
Van Bemmels op de Vogelpoel
De eerste keer dat ik een Van Bemmel met name op de boerderij de Vogelpoel
tegenkom is in 1684. Dan wordt in een notariële akte Jacob van Bemmel
genoemd (overige.ns w^eer een andere Jacob dan die welke in 1631 huwde)
4.    RAU, Stadsgerecht Wijk bij Duurstede (Stadsgerecht WbD), huweHjksregister.
5.    A.A.B, van Bemmel, 'Tussenstand onderroek Van Bemmel'. Tussen Rijn en Lek-, 21 (1987-1), 12-
20. Met dank voor enkele correcties.
25
-ocr page 27-
wonende op de Vogelpoel'. In een pachtakte uit 1707 wordt de hofstede de
Vogelpoel met 28 morgen land opnieuw verpacht aan Teuntje Vernoy, weduwe
van Jacob van Bemmel, en haar zoon (uit een eerder huwelijk) Baltus van
Ommeten'. Ook deze Jacob van Bemmel hoorde, voorzover nu bekend, niet tot
de huidige Wijkerslootse Van Bemmels.
Gerrit Aertse van Bemmel en de Melkweg
Als eerste van die tegenwoordige Van Bemmels (mijn eigen familie dus) komt
rond 1718 Gerrit Aertse van Bemmel aan de Wijkersloot wonen, maar onder het
gerecht Cothen, dus aan het einde van de Wijkersloot en niet op de Wijkse
VogelpoeP. Hij woonde daar een jaar of tien en kocht vervolgens in 1728 een
huis met erf te Wijk bij Duurstede in de Achterstraat, waar toen meerdere
boerderijen waren gevestigd'. Van hieruit boerde hij. Hij pachtte losse stukken
land'° en bezat zelf 6 morden land te Nederlangbroek in de 40 Hoeven onder
Sandenburg". In 1725 kocht hij negen morgen land met de naam de Steenenka-
mer aan de Wijkersloot'^
Voor de herkomst van deze Gerrit Aertse van Bemmel moeten we naar de
Melkweg, op de grens van Wijk bij Duurstede en Nederlangbroek. Want Gerrit
en ook diens vader Adriaen Gertse van Bemmel (overleden in 1700) waren
pachters geweest van de hofstede de Riebeeck, bij de brug over de Kromme Rijn
in de Langbroekseweg. Deze hofstede lag met 18 morgen aan beide zijden van de
Kromme Rijn en met 21 moi^en verdeeld over verschillende stukken onder
Nederlangbroek". Ook zijn grootvader Gerrit Claessen van Bemmel (overleden
in 1678) pachtte land aan de Melkweg'"* en bezat land in eigendom tussen de
Cotherweg en de Kromme Rijn'^ Van zijn vermoedelijke overgrootvader Claes
Gerrits van Bemmel weten we uit diens testament van 1622, dat hij aan de
6.    RAU, NA, 2497 (11-6-1684).
7.    RAU, NA, 2530 (5-5-1707).
8.    Gemeente Colhen, Gerecht Dwarsdijk, 19 (1718, 1719, 1720) en GAU, NA, U 142a003 (11-12-
1721).
9.    RAU, NA, 2524 (17-5-1728).
10.  RAU, NA, 2517 (26-4-1708), 2521 (20-7-1718) en 2523 (28-7-1723).
11.  RAU, NA, 2533 (5-4-1725).
12.  Idem.
13.  GAU, NA, U 100a008 akte 24 (5-7-1692) en U lOOaOll (23-10-1696); RAU, NA, 2510 (23-6-1697),
2517 (13-1-1708) en 2520 (15-9-1714).
14.  RAU, Kapittel S. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede, 41 (?) (9-12-16'SO).
15.  RAU, Stadsgerecht WbD, 580-9 (20-11-1636) en 575-5 (18-5-1682).
26
-ocr page 28-
De rooms-katholieke schuilkerk in de Achterstraat (kopergravure uit 1788 van K.F.
Bendorp naar een tekening door J. Bulthuis, Atlas Gemeentearchief Wijk hij Duurste-
de)
De Van Bemmels aan de
Melkweg woonde en er vier morgen land bezat'
Melkweg vormen een hoofdstuk op zich.
We gaan met Gerrits Aertse van Bemmel terug naar Wijk, waar hij in 1757 stierf
en werd begraven in een eigen graf in het Middelpand van de hervormde kerk
(de katholieken hadden indertijd wel een schuilkerk in de Achterstraat, maar
geen eigen begraafplaats). Ook zijn vader Adriaen Gertse was daar in 1700
begraven, evenals zijn grootvader Gerrit Claes in 1678 in het Noorderpand'^.
16.  RAU, NA, 2491 (17-2-1622).
17.  RAU, Hervormde Gemeente S. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede, 174 (8-1-1678), 175 (29-3-1700)
en 179 (14-10-1757).
27
-ocr page 29-
Ary Gerritsen van Bemmel op de Vogelpoel
Zijn 2»on Ary, die in 1713 op de Riebeeck was geboren, trouwde in 1758 te
Wijk, maar woonde waarschijnlijk nog niet op de Vogelpoel'*. Pas in 1760
wordt bij de doop van het eerste kind uit zijn tweede huwelijk de Vogelpoel
genoemd". Hij pachtte deze hofstede en ook nog 4Vi morgen land onder Wijk
en Rijswijk van het Ewoud en Elisabeth Gasthuis. Verder pachtte hij 2 morgen
land in het Langslag van het Utrechtse Domkapittel, 7 morgen op het Nieuw-
land van Dokter Sas uit Amersfoort, 9 morgen van de Roomse Armen te Wijk
en nog 16 morgen aan de Melkweg van het Duitse Huis te Utrecht. Zelf was hij
eigenaar van land onder Wijk, Ravenswaaij en 10 morgen onder Nederlang-
broek^°.
Als deze Adrianus (Ary) Gerritsen van Bemmel in 1782 sterft en ook in de
Janskerk is begraven^', gaat zijn derde vrouw, de maar liefst 37 jaar jongere
Anna van den Heiligenberg, eerst orde op zaken stellen alvorens een tweede
huwelijk aan te gaan. Dit zal wel nodig zijn geweest in verband met de erfrech-
ten van de kinderen uit het eerste, tweede en derde huwelijk van Ary. Zij laat
verkopen: land onder Wijk op de Noorderwaard, in de eerste Hoefstee en het
land onder Ravenswaaij en Nederlangbroek. Zelf behoudt zij 10 hont land dicht
bij de Vogelpoel en de 9 morgen aan de Wijkersloot, genaamd de Steenenkamer.
Met haar tweede man, Johannes van der Weijden, blijft zij de Vogelpoel pachten
en ook nog land van andere eigenaren". In 1788 koopt het echtpaar 4 morgen
land naast de hofstede de Vogelpoel, genaamd de Vossenhoek. Ook kopen zij
dan een hofstede met VA morgen land aan de Broekweg, voorzien van de naam
Gerversoord^'. In 1798 wordt de Vogelpoel met 35 morgen land gekocht van de
erfgenamen van de overleden eigenaar Adrianus ReaaP"*. Samen kopen zij nog
meer land, zodat wanneer in 1821 Anna van den Heiligenberg sterft, de Vogel-
poel bestaat uit 76'/4 morgen land onder Wijk, 5 morgen onder Cothen en 6
morgen in 't Goy, in totaal dus 87!4 morgen in eigendom^'.
18.  RAU, DTB, 607 (25-1-1713) en 608 (2-3-1758).
19.  RAU, DTB, 608 (1-10-1760).
20.  RAU, NA, 2568 (23-7-1783).
21.  RAU, Hervormde Gemeente S. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede, 181 (6-8-1782).
22.  Zie noot 21.
23.  RAU, Leenhof van Utrecht, 145 (2-3-1789).
24.  RAU, Stadsgerecht WbD, 580-20 (26-2-1799).                        ^
25.  RAU, NA, 2601 (1-3-1822).
28
-ocr page 30-
De monumentale boerderij de Vogelpoel aan de Wijkerüoot 7-7a (foto uit ca 1990,
Atlas Gemeentearchief Wijk bij Duurstede)
Gerrit en Klaas van Bemmel
Doordat het huwelijk van Johannes van der Weijden en Anna van den Heiligen-
bei^ kinderloos was gebleven, werd de zoon uit het eerste huwelijk van Anna
van den Heiligenberg met Ary van Bemmel, Gerrit van Bemmel (1776-1845), in
1813 pachter en in 1822 eigenaar van de Vogelpoel met 56 morgen land^*". De
rest was voor Anna's andere erfgenamen. Ook Gerrit koopt er weer land bij,
waaronder in 1843 een boerderij met 18 ha. land gelegen aan de Wijkersloot^^
ongeveer tegenover de latere hoeve Nuland. Als hij in 1845 sterft is er voor de
erfgenamen 87 ha^'.
26.  Idem en GAU, NA, U 283a011 (24-7-1813).
27.  RAU, NA, 3930 (5-5-1843).
28.  RAU, NA, 2731 (30-1-1849).
29
-ocr page 31-
Zijn zoon Klaas van Bemmel (1818-1887) begint in 1848 te boeren op de in 1843
gekochte boerderij^', maar als zijn nog ongehuwde broer Johannes in 1851 op
de Vogelpoel overlijdt, verhuist hij daarheen. De andere boerderij tegenover
Nuland is later afgebroken. Wanneer zijn moeder, Wijnanda Verweerd, in 1859
sterft, wordt de nalatenschap verdeeld tussen Klaas, zijn broer pastoor A.J. van
Bemmel en de onder curatele gestelde zus Cornelia'°. Doordat Klaas vrijwel alles
van zijn broer en zuster erft of koopt" en er bovendien nog meer land bij-
koopt, vergaart hij in totaal zo'n 133 ha. land, waarvan een gedeelte onder
Cothen en 7 ha. onder Amerongen.
Splitsingen
Na de dood van Klaas van Bemmel in 1887 wordt het geheel gesplitst in drie
boerderijen. De Vogelpoel komt met andere bezittingen aan zijn zoon Thomas
van Bemmel (1856-1931). Zijn zoon Gerardus krijgt een nieuwe boerderij,
geheten 'Ons Genoegen', ongeveer op de plaats waar vroeger de Steenenkamer
was. Deze Gerardus sterft al in 1889 waarna zijn weduwe hertrouwde met
Anthonij van Dijk. Klaas' dochter Anthonia (gestorven in 1902), die gehuwd was
met met Anthonij Vernooij (overleden in 1923), kwam op de hoeve Nuland".
In de jaren 20 en 30 van deze eeuw en ook later nog vonden er verdere splitsin-
gen van het bezit plaats. En zo is het gekomen, dat er nu zoveel Van Bemmels
aan de Wijkersloot wonen!
29.  Idem (9-5-1849).
30.  RAU, NA, 2772 (19-12-1866).
31.  Idem (2-7-1869).
32.  RAU, NA, 2813 (9-1-1888) en 1809 (4-1-1901).
30
-ocr page 32-
BOEKBESPREKING
Cultuurhistorische routes in de provincie Utrecht. Het Kromme Rijngehied: tekst en
eindredactie Ronald Blijdenstijn 1989, herzien door Marinus Kooiman 1993.
Amsterdam, Buijten & Schipperheijn, 1993. (72 blz. met een losse topografische
kaan 1:50.000, prijs f 13,90, ISBN 90-6064-779-3)
In de reeks Cultuurhistorische routes in de provincie Utrecht zijn Inmiddels drie
deeltjes verschenen. Het betreft het Kromme-Rijngebied, de Lopikerwaard en de
Hollandse Waterlinie (dit laatste wordt besproken in het komende nummer van
dit tijdschrift). Het zijn handzame boekjes met een los bijgevoegde topografische
kaart (1:50.000, grijsdruk) waarop met een rode lijn de routes zijn aangegeven.
De cijfers op deze kaart - door ruimtegebrek niet altijd exact gelokaliseerd -
verwijzen naar de tekst in het boekje, waar nadere plaatsaanduiding is te vinden.
In het deeltje Het Kromme Rijngehied zijn een kastelen-, een boerderijen- en een
dorpenfietsroute (respectievelijk 30, 28 en 43 km) beschreven. Bovendien is er in
het boekje zelf op p. 45 nog een kaartje opgenomen waarmee men een stadswan-
deling door Wijk bij Duurstede kan maken. Wil men liever zonder kaart de
route rijden - maar dat kan ik me nauwelijks voorstellen - dan geeft een routebe-
schrijving in woorden in het boekje zelf die mogelijkheid. Zeer veel toelichtende
architectuurtekeningen (N.G. van der Leek), kaartjes van onder andere de ver-
schillende dorpskernen Bunnik, Odijk, Werkhoven, Houten, Nederlangbroek,
Cothen en Schalkwijk (Bert Stamkot), oude tekeningen, prenten en foto's van
gebouwen, landschappen en dergelijke (Roland Blijdenstijn en Henk Bol) zijn in
het boekje opgenomen. Hiermee kan men vooraf al een indruk krijgen van wat
er zoal in het Kromme-Rijngebied op de aangegeven routes is te beleven. De
gebruiker krijgt in een beknopte vorm veel informatie over de historische
karakteristiek van het gebied als geheel en over dorpskernen, aparte gebouwen
enzovoort.
Over Nederlangbroek bijvoorbeeld: 'Links over de stenen brug uit 1810 ligt het
oude dorpscentrum, de Brink. Met de kerk, het gemeentehuis en andere aanlig-
gende huizen heeft de Brink de status van beschermd dorpsgezicht. De kerk heeft
een 16de ecuwse toren, terwijl het schip uit 1870 dateert. Brink 2 en 3 zijn
woonhuizen uit 1855 met muurankers die de initialen voorstellen van de
toenmalige eigenaar Gijsbert van Donselaar. Het pand aan de overzijde (nr 11-12)
is sinds 1926 het gemeentehuis van Langbroek. Het is van oorsprong een
woonhuis uit 1814. Nr 10 is in 1874 als school gebouwd, maar doet thans dienst
als hervormd centrum. De dorpspomp werd in 1893 geschonken door de
31
-ocr page 33-
bewoner van Lunenbui^, dr. J.W.M, van der Poorten Swartz, die in die jaren
onder zijn schrijversnaam Maarten Maartensz bekend was'.
Bijzonder aardig zijn ook de tekstinzetten met onder andere aanhalingen uit
diverse boeken en gedichten over de streek van bekende en minder bekende
schrijvers Q. Craandijk, 1888; Nescio, 1911; J.D.C, van Dokkum, 1918, Gerrit
Achterberg, 1961 enzovoort). Kortom, ik vind het een zeer geslaagde gids, die op
liefdevolle wijze cultuurhistorische kennis over onze streek overdraagt.
Negatieve opmerkingen over de eerste uitgave deden de ronde, maar in de
verbeterde versie zijn door Marinus Kooiman (daarin bijgestaan door Corine
Hessels, Kees Schul en Alfons Vernooy) veel onjuiste gegevens en slordigheden
weggewerkt. Wat te denken overigens van een eindredacteur die er niet voor
zoi^t dat zijn eigen naam correct wordt vermeld: Blijdenstijn of Blijdenstein?
Enkele andere onnauwkeurigheden zijn er nog. Het illustratiebijschrift 'Oud
Amelisweerd' op p. 32 moet natuurlijk 'Rhijnauwen' zijn. De oude Barbarakerk
in Bunnik (aardig om op p. 18 de afbeelding er van te zien) is, in het jaar waarin
het gidsje verscheen, gesloopt. De lezer herinnert zich wellicht dat we hiervan
bericht hebben gedaan in het periodiek. De eerste halte aan de spoorlijn in
Bunnik was er al in 1884, en niet pas in 1901 (p. 13). De (omstreden, maar
volgens mij aardige) folly bij de Niënhof (1989) heet 'Venetiaanse droom'; dit
kan vermeld worden bij het bijschrift op p. 16, alsmede de naam van de kunste-
nares: Cune van Groeningen. Op p. 9: de doorsneelezer wil weten dat de Hol-
lende Wagenweg in Werkhoven is te vinden. De informatie over boerderij
'Sterkwijk' hangt nu in de lucht. Ook de gegevens over Wijk (p. 44) zijn niet
geheel juist.In 1850 ontkwam niet alleen de Waterpoort, maar ook de Leuter-
poort en de Hoenderpoort aan de slopershamer. Het, uit andere publikaties
overgenomen, reconstructiekaartje van Dorestad (p. 7) heeft een gewijzigde
legenda gekregen die niet geheel duidelijk is. Om de gebruiker van het boekje
ook nog eens op de topografische kaart te wijzen, zou het goed zijn om op p. 57
te vermelden dat de genummerde dijkpalen ook op de kaart staan aangegeven;
heel prettige oriëntatiepunten! Genoeg nu over deze kleinigheden. Het is te
wensen dat er meer van dergelijke gidsen komen. Er zijn nog meer fietsroutes in
het Kromme-Rijngebied te maken waarbij interessante informatie is te geven.
Maar voor een klein prijsje (f 13,90) heeft de cultuurhistorische toerist nu al een
eerste kwaliteitsboekje.
Marijke Donkersloot - de Vrij
32
-ocr page 34-
VARIA
350ste lid Historische Kring
Op 8 maart van dit jaar werd, voorafgaand aan een druk bezochte lezing over
historische boerentuinen in het Cothense dorpshuis, het 350ste (betalende) lid
van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' verwelkomd. Het ledenbestand
groeit sinds 1990 gestaag, maar is voor een gebied met ruim 65.000 inwoners èn
een rijke historie natuurlijk veel te gering. Met name Wijk bij Duurstede blijft
met slechts 26 leden op een bevolking van 17.000 - wat betekent dat maar 0,15%
of 1 op de 666 mensen lid is - flink achter. Het is daarom verheugend dat het
350ste lid juist uit Wijk afkomstig is. Overigens is het aantal leden ook de
afgelopen maanden gegroeid: op 15 juli 1994 waren het er al geen 350 meer, maar
370! (RvdE-V)
De voorzitter van 'Tussen Rijn en Lek', de heer P. de Wit, overhandigt de heer G.
Joustra het eerste deeltje uit de Historische Reeks Kromme-Rijngebied (foto Henk
Reinders)
33
-ocr page 35-
Werkhoven in Romaans Nederland
Als deel 81 in de beroemde reeks La nuit des Temps, waarin de Franse klooster-
uitgeverij Zodiaque de romaanse bouwkunst in Europa in woord en beeld
vastlegt, verscheen recent het door Ada van Deijk geschreven Romaans Nederland
(Zodiaque; Architectuia & Natura, ISBN 9071570355, 352 p., ƒ 125,-). In deze
serie wordt niet naar volledigheid gestreefd, ook niet in dit aan de relatief
schaarse romaanse architectuur van ons land gewijde boek. Om de geïnteresseerde
liefhebber niet teleur te stellen, is bij de keuze van de kleine kerkgebouwen
vooral gelet op duidelijk herkenbare romaanse bouwsporen. Voor het Kromme-
Rijngebied heeft dit uitgangspunt ertoe geleid dat alleen de Sint-Stevenskerk aan
de Brink in Werkhoven wordt beschreven, overigens geheel op basis van de
studie die Gerrit Vermeer in 1985 aan deze kerk wijdde. Buiten beschouwing
bleven twee andere kerken met toch ook duidelijk waarneembare romaanse
sporen, zij het minder rijk dan in Werkhoven: de Bunnikse Hervormde kerk aan
het Kerkpad met zijn geheel romaanse toren en de oude Sint-Michaelskerk aan de
Brink in Schalkwijk, waarvan de twee onderste geledingen van de toren nog
romaans zijn. (RvdE-V)
Expositie archeologie Kromme-Rijngebied
Van 17 september tot en met 20 november 1994 zal in het Centraal Museum in
Utrecht de tentoonstelling 'Graven in een grensgebied: Archeologische vondsten
uit de Kromme-Rijnstreek (1 tot 1000) ' gehouden worden, ter gelegenheid van
25 jaar opgravingen door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder-
zoek in het Kromme-Rijngebied. Tegelijkertijd verschijnt een boek over dit
onderwerp onder redactie van prof. dr WA. van Es.
34
-ocr page 36-
35
-ocr page 37-
Jaargang 28 - nummer 3 - september 1994
INHOUD
Artikelen:
Reinalda Kosse
De loterij van Johan de Bont uit 1649 in Wijk bij Duurstede                           1
Ria van der Eerden-Vonk
De komst van de fiets en auto in Langbroek, 1881-1923                                  14
Jo van Bemmel
De Vogelpoel en de Van Bemmels aan de Wijkersloot                                     24
Boekbespreking:
Ronald Blijdenslijn e.a. Cultuurhistorische routes ... Het Kromme Rijngehied
(door Marijke Donkersloot-de Vrij)                                                                     31
Varia:
350ste lid Historische Kring                                                                                33
Werkhoven in Romaans Nederland                                                                       34
Expositie archeologie Kromme-Rijngebied                                                           34
Aanwijzingen voor auteurs:
Deze kunnen worden aangevraagd bij het
redactiesecretariaat: M.A. van der Eerden - Vonk
(tel. 03435-72444)