-ocr page 1-
\ (.cxt^
^c
A^
vV'
Van notarishuis tot huishoudschool
rancis van Hekelen
nummer 36 ligt een derde voorbeeld van dit
type architectuur, een zeer grote villa, bij de
Wijkse bevolking beter bekend als de 'Huis-
houdschool'. Dit nogal verwaarloosde patrici-
ërshuis, thans in bezit van de Stichting De
Nieuwe Schakel, vormt het onderwerp van
deze bijdrage.
De opdrachtgever en zijn nakomelingen
De opdracht tot de bouw van deze grote witte
stadsvilla was afkomstig van notaris Bernardus
Gertrudes van Heyst (1821 -1890). Van Heyst
stamde uit een respectabele Culemborgse fa-
milie, die al enkele generaties haar sporen in
stedelijke en provinciale ambten verdiend had.
In augustus 1851 had hij zich in Wijk bij
Duurstede gevestigd, waar hij aanvankelijk als
kandidaat-notaris werkzaam was bij de Wijkse
burgemeester en notaris Henricus Jacobus van
Mariënhoff Daarnaast bekleedde hij ook de
functie van stadssecretaris. Drie jaar later trad
hij op drieëndertigjarige leeftijd in het huwe-
lijk met Johanna Clasina van Mariënhoff
(1826-1891), de dochter van zijn werkgever.
Toen de oude notaris in 1858 het besluit nam
om terug te treden, volgde Van Heyst hem op.
Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de
zoon van de burgemeester, Jacobus van Mari-
ënhoff, het ambt van zijn vader zou overne-
men. Deze vertoonde echter zo weinig affini-
teit met het notariaat, dat zijn vader zich ge-
noodzaakt voelde naar een andere opvolger uit
te kijken. Voor de benoeming van Van Heyst
tot notaris in 1859 heeft Van Mariënhoff overi-
gens heel wat in het werk moeten stellen. In
een brief uit 1861, gericht aan een vriend,
maakte hij kenbaar dat het hem 'onbeschrijf-
lijke moeiten en zorgen gekost' heeft om zijn
schoonzoon op deze post benoemd te krijgen^.
Van Heyst bleef zijn gehele verdere leven
werkzaam als notaris in de stad Wijk bij Duur-
stede. Op het moment dat hij als zodanig aan-
trad, had hij reeds zitting in enkele besturen
)pvallende villa's
n en om de oude stad van Wijk bij Duurstede
vallen enkele zeer grote witte woonhuizen op,
die door hun kleur, vorm en omvang sterk
contrasteren met de overige bebouwing. Deze
huizen zijn produkten van de negentiende
eeuw, tot stand gekomen in opdracht van twee
Wijkse patriciërsfamilies: de Van Mariënhoffs
en de Van Heysts. Het laat zich raden dat een
telg uit het eerstgenoemde geslacht verant-
woordelijk is geweest voor de bouw van het
huis aan de Singel dat thans nog Mariënhove
wordt genoemd'. Dezelfde familie had eerder
(1844) een complex van herenhuizen in em-
pirestijl in de Muntstraat laten bouwen (de
huidige nummers 21 tot 25; zie afb. 18).
Schuin daartegenover in de Muntstraat op
1 l'oto van bouwheer H.G van Heyst (1821-1890) uit
maart 1878
-ocr page 2-
Utrechtse. Deze architect was Samuel Adria-
nus van Lunteren (1813-1877).
Het geslacht Van Lunteren
Ondanks het feit dat Van Lunteren een respec-
tabele hoeveelheid bouwwerken en bijna even
zoveel landschapsparken op zijn naam heeft
staan, is aan deze bouwmeester en tuinarchi-
tect tot op heden geen enkele afzonderlijke
publicatie gewijd. Van een totaal overzicht van
zijn werken is evenmin sprake. Voor zijn va-
der Hendrik (1780-1848) en zijn zoon Isaac,
beiden vakgenoten, geldt hetzelfde''. Werkend
in de schaduw van grote architecten als Zocher
en Springer hebben de leden van de familie
Van Lunteren niettemin in de negentiende
eeuw aanzienlijke projecten binnen en buiten
de provincie Utrecht in de wacht kunnen sle-
pen\
Uit de schaarse biografische gegevens die van
het geslacht overgeleverd zijn, blijkt het vol-
gende. Hendrik van Lunteren, de vader van
Samuel, werd op 3 september 1780 te Doorn
geboren als zoon van Gijsbert van Lunteren en
Lammetje van Deventer. Aanvankelijk werkte
hij als tuinjongen op het Doornse landgoed
Schoonoord. Door de eigenaar van het land-
goed. Mr. H. Swellengrebel, werd hij in de
gelegenheid gesteld om zich te bekwamen in
de tuinarchitectuur''. Verdere specialisatie
volgde na een kort verblijf in Engeland. Daar
leerde Hendrik van Lunteren de landschaps-
stijl' kennen die op het eiland al aan het einde
van de achttiende eeuw in zwang geraakt was.
In 1806 vestigde Hendrik zich in Utrecht waar
hij in hetzelfde jaar trouwde met de in Houten
geboren Maria Estoppey. Uit dit huwelijk wer-
den vier kinderen geboren: drie zonen en één
dochter. Het gezin Van Lunteren woonde in de
Servetsteeg (thans de Servetstraat), aan de voet
van de Utrechtse Dom.
Bij de geboorte van zijn oudste zoon Samuel
Adrianus op 17 mei 1813 noemde Hendrik van
Lunteren zich bloemist. Ten tijde van koning
Lodewijk Napoleon had hij zelfs de eer geno-
ten om zich Tleuriste du roi' te noemen'. Ach-
ter zijn huis in de Servetsteeg had hij een eigen
kwekerij ingericht. Deze kwekerij. Flora's Hof
geheten, gelegen op het voormalige bisschops-
binnen de stad. In 1855 was hij gekozen tot
gemeenteraadslid en vanaf 1857 was hij ook
wethouder. Daarnaast maakte hij deel uit van
het bestuur van het Ewoud- en Elisabethgast-
huis. Vanaf 1865 was hij tevens plaatsvervang-
end kantonrechter'. Na zijn dood in 1890 ging
het notariaat over op zijn enige zoon Mr. Hen-
ricus Jacobus van Heyst (1856-1949). Deze
bekleedde evenals zijn vader enkele belang-
rijke ambten. Zo was hij hoogheemraad van
het Hoogheemraadschap Lekdijk-Bovendams
en regent-voorzitter van het Ewoud- en Elisa-
bethgasthuis. Tevens was hij ook gemeente-
raadslid en plaatsvervangend kantonrechter. In
1881 werd zijn huwelijk met de jonkvrouwe
Caroline Louise van Styrum beklonken, waar-
mee hij zich toegang verschafte tot de kringen
van de lage adel.
Het ambt van notaris oefende hij bijna veertig
jaar, tot 1929, uit. De fakkel werd daarna ech-
ter niet overgegeven aan zijn oudste zoon Ber-
nardus Gertrudes (1882-1962), die beroepsma-
tig actief was als directeur van de Wijksche
Fruitmaatschappij. Wei bekleedde deze derde
Van Heyst nog enkele bestuurlijke functies
binnen de stad. Hij combineerde, zoals zijn
vader dat ook al had gedaan, het lidmaatschap
van de gemeenteraad met dat van het bestuur
van het Hoogheemraadschap Lekdijk-Boven-
dams. In 1927 verliet hij Wijk bij Duurstede
om zich met zijn gezin in Utrecht te vestigen.
Zijn vader. Mr. Henricus Jacobus, bleef tot aan
zijn dood in 1949 in de notarisvilla in de
Muntstraat wonen. Na zijn overlijden werd het
huis verkocht aan de rooms-katholieke kerk
Johannes de Doper in Wijk bij Duurstede die
er na een grootscheepse verbouwing in 1950
de Huishoudschool in vestigde.
Hoewel er over de beweegredenen voor de
bouw van het notarishuis geen correspondentie
is overgeleverd, lijdt het weinig twijfel dat de
eerste Wijkse Van Heyst, die door zijn huwe-
lijk in 1854 met Johanna Clasina van Mari-
enhoff tot de notabele en invloedrijke families
van de stad was gaan behoren, zijn aanzien
gestalte wenste te geven door de bouw van een
imposante moderne villa met kantoor. De
bouwopdracht werd gegeven aan een architect
die al naam en faam gemaakt had in het
-ocr page 3-
landgoederen. Zo nam koningin Anna Paw-
lowna hem in 1851 in dienst om verbeteringen
aan de ijskelder en het paviljoen van het paleis
Soestdijk aan te brengen". Enkele jaren later
werd hij ingeschakeld bij de verbouwing van
kasteel Nijenrode te Breukelen, en ook bij die
van het Huis Scherpenzeel te Scherpenzeel en
kasteel Sandenburg in Nederlangbroek. Deze
drie in oorsprong middeleeuwse kastelen waar-
aan Van Lunteren tegelijkertijd in 1859-1860
werkte, werden alle in neo-gotische stijl ingrij-
pend verbouwd. Korte tijd daarna nam hij in
opdracht van jonkheer Bosch van Drakestein
de interne en externe verbouwing van het
classicistische huis Nieuw Amelisweerd ter
hand'"^.
Zijn grote zelfstandige bouwwerken ontston-
den vanaf het begin van de jaren zestig. Aan-
vankelijk was de stad Utrecht, waar hij naast
enkele stadsvilla's ook een hofje, de Stevens-
fundatie neerzette, zijn voornaamste werkter-
rein als woonhuisarchitect. Maar geleidelijk
aan breidde hij in dit opzicht het gebied waarin
hij actief was uit. Het landgoed De Schothorst
in Amersfoort (1861) waarvan het huis in neo-
renaissancestijl is gebouwd, behoort tot de
eerste landgoederen die hij geheel uit het niets
ontwierp en waarvoor hij tevens de parkaanleg
verzorgde. In de jaren zestig was hij op talrijke
andere plaatsen in de provincie Utrecht actief,
maar tegen het eind van zijn leven richtte hij
zich steeds meer op de stad Utrecht. Zo ont-
wierp hij kort voor zijn dood in 1877, een rij
huizen aan het Lucasbolwerk aan de rand van
de oude stad".
Zijn bouwactiviteiten in Wijk bij Duurstede
betreffen ten dele ook zelfstandige bouwwer-
ken. Dat geldt zeker voor de notarisvilla met
de grote tuin in de Muntstraat, en voor de villa
Mariënhove (1869) die aan Van Lunteren
wordt toegeschreven.
In zijn functie van regent van het Ewoud- en
Eiisabethgasthuis bezorgde notaris Van Heyst
hem de opdracht tot de aanbouw van een nieu-
we vleugel voor het uit 1400 daterende gast-
huis, die in de jaren 1870 - 1871 opgetrokken
werd '''.
Het is niet helemaal duidelijk hoe Van Heyst
en de architect met elkaar in contact zijn getre-
hof aan de Donkere Gaard, moet volgens een
tijdgenoot een lust voor het oog zijn geweest:
'De schoone bloemen en het welige groen in
dien hof gekweekt, strelen alleraangenaamst
het oog van den overbuur en voorbijganger,
welk gezigt deze levendige straat, die ter zelf-
der tijd (1842) merkelijk verbreed werd, tot
groote sieraad strekt"*. Aan de Donkere Gaard
bouwde hij in 1842 ook zijn eigen kwekerswo-
ning, thans Donkere Gaard nr. 4. Hij stierfin
1848 op achtenzestièjarige leeftijd.
Samuel Adrianus van Lunteren, de oudste
zoon van Hendrik van Lunteren, trouwde op
29 augustus 1839 met de Utrechtse grutters-
dochter Maria Elisabeth Campagne. Het echt-
paar kreeg zes kinderen, waarvan opnieuw de
oudste zoon, Isaac Hendrik Jacobus, eveneens
een bekend Utrechts architect zou worden.
Wat zijn beroep betreft, trad Samuel van Lun-
teren in de voetsporen van zijn vader, maar
zijn opleidingsniveau was ai wat hoger. Hij
volgde in Utrecht de Bouwkundige School en
maakte daarna enkele studiereizen naar België,
Frankrijk, Duitsland en Engeland'". Nadat zijn
vader gestorven was, bleef hij waarschijnlijk
samen met zijn jongere broers Hendrik en Esa-
Je betrokken bij de kwekerij Flora's Hof In elk
geval woonde Samuel van Lunteren tot zijn
dood (1877) in de kwekerswoning aan de Don-
kere Gaard. Ook hij noemde zich aanvankelijk
bloemist en boomkweker, maar vanaf de jaren
vijftig liet hij zich als architect en bouwmees-
ter registreren.
Werken van S.A. van Lunteren
Van Lunteren was niet alleen werkzaam in de
stad Utrecht, waar nog enkele bouwwerken
van zijn hand kunnen worden aangetroffen,
maar ook ver daarbuiten. Eén van zijn vroegst
gedateerde werken is de aanleg in 1849 van
een gedeelte van het park van kasteel Gunter-
stein te Breukelen. Hoogstwaarschijnlijk was
Van Lunteren al eerder, te zamen met zijn va-
der betrokken bij het ontwerpen van tuinen en
parken. Aangezien een groot aantal van de
door hem aangelegde tuinen niet gedateerd is,
valt hierover weinig met zekerheid te zeggen.
Wel weten we dat hij in de jaren vijftig steeds
meer betrokken raakte bij het verbouwen van
-ocr page 4-
Het terrein
Met behulp van de kadastrale kaarten uit de
negentiende eeuw is het mogelijk een recon-
structie te maken van de percelen waarop de
villa van notaris Van Heyst in 1868 werd neer-
gezet. De bouw van het notarishuis en de aan-
leg van de tuin en overtuin vereisten namelijk
de samenvoeging van meerdere percelen. De
percelen die op de kadastrale kaart van ca.
1820 zijn aangemerkt met de sectienummers B
244, B 245 en B 246 vormden daarvan het
hoofdbestanddeel (Zie afb. 3). B 245 was een
tuin die verbonden was met het daarvoor gele-
gen huisperceel B 244; B 246 besloeg huis en
erf Uit de koopcontracten van het laatstge-
noemde perceel weten we dat Jacobus van
Mariënhoff, de schoonvader van Van Heyst,
dit grondstuk met bebouwing op 3 oktober
1828 van de in Wijk bij Duurstede wonende
Reinerus van Ewijk had gekocht". Van Mari-
ënhoff was toen in gemeenschap van goederen
getrouwd met zijn eerste echtgenote Maria
Isabella van Bern. Volgens de gegevens uit de
kadastrale leggers was het perceel (930 m-)
aanvankelijk in het gezamenlijke bezit van de
burgemeesteren zijn kinderen. In 1838 kwam
het bezit volgens een akte van scheiding en
verdeling enkel op naam van Van Mari-
ënhoff*. Het pand deed in de daarop volgende
decennia dienst als kostschool. Uit een volks-
telling die in 1840 is gehouden, blijkt dat in dit
huis de kostschool gevestigd was van Gerth
van Wijk; er woonden toen 24 personen'''. Het
bevolkingsregister van 1850-1860 vermeldt
dat op dit adres maar liefst eenendertig perso-
nen ingeschreven waren, waarvan 24 school-
leerlingen. De hoofdbewoonster was toen Eli-
sabeth Meijnhardt. Het huis werd in de gehele
onderhavige periode kennelijk door Van Mari-
ënhoff verhuurd. Op 16 januari 1856 verkocht
hij dit pand aan Isaac Korver die er vervolgens
op zijn beurt weer een kostschool inrichtte^".
De school van Korver was echter geen lang
leven beschoren, want op 29 september 1859^'
werd het huis gekocht door de schoonzoon van
de vorige eigenaar, Bernardus Gertrudes van
Heyst, die het tussen 1861 en 1863 liet slo-
pen".
Was B 246 kennelijk al ruim genoeg om er een
AANBESTEDING.
Op Donderdag den 2 Juli 1868, des namid-
dags ten 1 ure, zal ten kantore van den Heer
B. G. VAN HEUST, Notaris te Wijk bij Duur-
stede , worden aanbesteed :
Het bouwen van een Heerenhuis en
bijgebouwen aldaar.
Bestek en teekeningen zijn ter inzage ten kan-
tore bovengenoemd, alwaar de bfistekken a ƒ 1.00,
als ook bij den Architect S. A. VAN LUNTEREN
te Utrecht, op franco aanvrage verkrijgbaar zijn.
Aanwijzing in loco zal gegeven worden op
Dingsdag 30 Juni a. s., des voormiddags ten elf
ure.
2. Advertentie van de aanbesteding van de bouw in De
Opmerker,
20 Juni 1868
den, maar aangenomen kan worden dat Van
Lunteren bij de Utrechtse sociale bovenlaag
geen onbekende was en al een flinke hoeveel-
heid prestige genoot.
Aanbesteding en bouw van de villa
Nadat de architect en de bouwheer tot overeen-
stemming over het ontwerp van het herenhuis
waren gekomen, werd op 20 juni 1868 een
advertentie ter aanbesteding van het werk ge-
plaatst in het weekblad voor architecten De
Opmerker^\
Voor de aanbesteding meldden
zich acht aannemers, waaruit de Arnhemse G.
van Berkum werd gekozen die een bedrag van
ƒ 31.791 ,= begrootte voor de bouw van de
villa. Bij de oplevering van het huis op 2 okto-
ber 1869 bleken de totale bouwkosten te zijn
opgelopen tot ƒ 35.811,90'^
3. Detail van de kadastrale kaart van Wijk bij Duurstede
ca. 1820 (natekening auteur)
ifl
-ocr page 5-
kostschool te huisvesten, het complex B 244/B
245 was nog imposanter. B 244 was 570 m^
groot, hoewel het slechts bebouwing omvatte,
terwijl de aangrenzende tuin (B 245) maar
liefst 2130 m^ besloeg. Het complex behoorde
daarmee tot de allergrootste van de gehele
stad. Uit een inventarislijst die in december
1837, enige maanden voor de eerder genoem-
de scheidingsakte werd opgemaakt, valt af te
leiden dat de eerste echtgenote van Van Mari-
enhoff, Maria Isabella van Bern, dit buiten-
gewoon grote pand in 1820 via vererving had
verworven van haar vader Nicolaas van Bem^'.
Deze Van Bern was van 1787 tot 1814 burge-
meester van Wijk bij Duurstede. Het ligt voor
de hand dat Van Mariënhoff na zijn huwelijk
in 1824 met zijn echtgenote dit huis heeft be-
trokken. Deze vooronderstelling wordt beves-
tigd door de volkstelling van 1830; daaruit
blijkt dat het gezin Van Mariënhoff in de
Muntstraat Wijk A, nr. 207 woonde^". Ook de
inventarislijst van 1837 vermeldt nummer 207
in de Muntstraat als het woonadres van het
echtpaar, terwijl uit de akte van scheiding die
eenjaar later werd opgemaakt, duidelijk wordt
dat dit nummer in de Muntstraat overeenkomt
met de kadastrale aanduiding B 244. Ook Van
4. Detail van de kaart van Jacob van Deventer ca. 1563,
met daarop het omcirkelde pand in de Muntstraat dat
hoogstwaarschijnlijk de Munt voorstelt. Ongeveer op die
plaats stond in de negentiende eeuw hel perceel B 244
5. Detail van de kadastrale kaart van Wijk bij Duurstede uit
1972, met daarin in stippellijn de oude percelering en
nummering van ca. 1820. De villa en de bijgebouwen van
na 1868 zijn gearceerd weergegeven
Heyst nam, toen hij nog kandidaat-notaris
was,zijn intrek in dit grote huis en na het hu-
welijk met de burgemeestersdochter Johanna
Clasina van Mariënhoff in 1854 bleef hij sa-
men met zijn echtgenote op dit adres inge-
schreven^'.
De geschiedenis van dit bijzondere huis kan op
deze plaats niet verder worden behandeld,
maar het is verre van denkbeeldig dat het
oorspronkelijk de Munt geweest is, waarnaar
de straat genoemd is. Eerder is aangetoond dat
het iets dichterbij het bisschoppelijk kasteel
gelegen, thans nog aanwezige aanzienlijke huis
Amstelwijk daarvoor niet in aanmerking
komt^*". Dat wordt bevestigd door de kaart van
Jacob van Deventer (ca. 1563) waar ter plaatse
van Amstelwijk geen opvallende bebouwing
wordt aangegeven. Juist ter hoogte van B 244
bevindt zich echter het enige belangrijke
bouwwerk in dit stadsdeel. Bij gebrek aan af-
beeldingen is op dit moment nog niet te zeg-
gen of het burgemeestershuis uit de eerste helft
van de negentiende eeuw in opstand nog min
of meer identiek was aan de bebouwing uit de
zestiende eeuw of vroeger.
Helaas beschikken we over sloop- noch over
bouwvergunningen zodat niet meer kon wor-
den nagegaan wanneer het pand op perceel B
246 precies is afgebroken. Duidelijk is wel dat
dit voor 1868 moet zijn gebeurd. De witte villa
in de Muntstraat, die door notaris Van Heyst
werd gebouwd, kwam uiteindelijk op de plaats
waar het perceel B 246 stond (Zie aïb. 5). De-
-ocr page 6-
ze situering werd ongetwijfeld bepaald door de
ligging van een tuin aan de zuidzijde van de
Muntstraat. Tegenover perceel B 244 lagen
immers ten dele de eerder genoemde huizen in
empirestijl, die Van Mariënhoff had laten bou-
wen. Vanuit B 246 was een vrij uitzicht moge-
lijk op de siertuin die zich bevond op B 274
aan de overkant van de straat. Het oude burge-
meestershuis werd met uitzondering van de
rechterzijgevel gesloopt. Hoogstwaarschijnlijk
bleef daarmee de oude toegang tot het perceel
gehandhaafd. Tegen de rechterzijgevel werd
een stal met koetshuis opgetrokken. De totale
omvang van het nieuwe complex aan deze
zijde van de Muntstraat bedroeg ca. 3630 m-
waarop het huis met kantoor, het koetshuis, de
stal, de koetsierswoning en de oranjerie een
plaats kregen.
Het huis Muntstraat 36
Exterieur
Wanneer we het aangebouwde kantoor weg-
denken (zie afb. 6), dan is de voorgevel aan de
straatzijde van het notarishuis volstrekt sym-
metrisch. Daarmee werd voldaan aan de klas-
6. De voorgevel van het huis MunLsraat 36
sieke maatstaven die toen nog voor vele archi-
tecten
en opdrachtgevers doorslaggevend wa-
ren". Het huis bestaat uit twee bouwlagen en
een mezzanino. De gevel, die 16,20 meter lang
is, wordt aan de voorzijde verticaal geaccentu-
eerd door een terugspringend portaal dat op de
eerste verdieping wordt voortgezet in een bal-
konpartij. Aan weerszijden van de opening zijn
blokvormige pilasters aangebracht die tot aan
de zolderverdieping reiken en die worden af-
gesloten door een zeer flauwe segmentboog.
Deze flauwe boogvorm is terug te vinden in de
acht ramen die zich paarsgewijze aan beide
kanten van de middenpartij bevinden. De boog
van de ramen wordt doorbroken door in de
witte kleur van de gevel gesauste terracotta
ornamenten-', terwijl aan de onderzijde de
beide vensters met elkaar verbonden zijn door
hardstenen vensterbanken. Tussen de verdie-
ping en de mezzanino bevindt zich een gepro-
fileerde cordonlijst. De gevel wordt tenslotte
bekroond door een dakkapel met een ovalen
venster, gevat in zijvleugels met kuif.
Maakt de voorgevel van het woonhuis op de
toeschouwer een streng klassieke indruk, van
deze strakheid blijft weinig over wanneer men
•r.ir.'Tlïl
nïii»ll|l|HSIL
', i'-iiiiii
•lütyiiKi^i^
-ocr page 7-
die aan de voorzijde, zij het dat de blokvormi-
ge pilasters ontbreken. Aan de ene zijde is een
gladde pilaster aangebracht, die doorloopt van
het basement tot onder de daklijst en aan de
andere zijde bevindt zich een driekantige uit-
bouw van de begane grond en de eerste verdie-
ping. In deze uitbouw waren op de beneden-
verdieping twee ramen en een openslaande
deur naar de tuin aangebracht; de bovenverdie-
ping kende daarentegen drie ramen. Ook aan
de achterzijde werd de balkonpartij afgesloten
met een dakkapel, die echter van minder allure
was dan die aan de voorkant. De rechterzijde
van de villa werd gedomineerd door een serre^^
die ruim één derde van de ondergevel besloeg.
Evenals aan de achterzijde gaven openslaande
deuren toegang tot de tuin. Op de serre was
een balkon geplaatst, in dit geval met stenen
balusters. Twee afzonderlijke deuren van
B^fHB^JK Wtm Sm. -—Il
H en CD ^ai^^l
7 De achterzijde van de villa
het aangebouwde kantoor en de zij- en achter-
gevels erbij betrekt. Dan blijkt de dwingende
symmetrie plaats te hebben gemaakt voor een
grillig geheel van aan- en uitbouwen-', zoals
ook uit de plattegrond van de benedenverdie-
ping kan worden afgeleid (zie afb. 9). Om te
beginnen wordt aan het totaalbeeld van de
voorgevel afbreuk gedaan door het aan de
linkerzijde aangebouwde kantoor dat maar één
bouwlaag kent. Dit asymmetrisch element
wordt aan de westelijke zijgevel nog eens
benadrukt door de gang die weer links in het
kantoor geplaatst is en die slechts driekwart
van de totale lengte daarvan beslaat terwijl aan
het uiteinde, eveneens ter linkerzijde, een vier-
kant privaat was toegevoegd. Aan de achterzij-
de van het kantoor bevond zich een open
plaatsje dat met een hek kon worden afgeslo-
ten'". Een uitgebouwde bijkeuken kwam hier
direct op uit". Opvallend is dat dé keuken en
de daarboven gelegen kamer slechts twee
bouwlagen hoog zijn: één verdieping lager dan
het hoofdgebouw en één hoger dan het kan-
toor. Het levendige effect van elkaar ontmoe-
tende uitbouwen van diverse hoogten wordt
nog eens extra geaccentueerd door een uitste-
kend gedeelte van de gang aan de rechterzijde
van de kamer boven de bijkeuken. Onder de
gang en aan de open plaats bevond zich een-
privaat, waarschijnlijk bestemd voor het (keu-
kenjpersoneel.
De achterzijde is, zoals gebruikelijk, soberder
afgewerkt. Hier hebben de geprofileerde
ramen van de voorzijde plaats moeten maken
voor een eenvoudiger rechthoekige soort. De
balkonopening vertoont enige gelijkenis met
8. De rechterzijgevcl met serre (toto ca. 1909)
verschillende kamers kwamen hier direct op
uit. Opvallend aan deze zijde van de gevel was
de asymmetrische opstelling van de ramen. Op
de benedenverdieping waren twee vensters
aangebracht, die zich aan beide kanten van de
serre bevonden. Door de aanwezigheid van
twee blindramen werd de suggestie van een
derde en vierde venster gewekt''. In de uit-
bouw van de benedenverdieping, op de hoek
van de achter- en zijgevel, bevond zich smal
raam en daarnaast een openslaande deur die
naar de tuin leidde. De bovenetage kende
slechts twee ramen die in de achterkamer
waren aangebracht. Eén smal venster bevond
zich in de uitbouw en een ander links daarvan.
-ocr page 8-
9 Plattegrond van het huis Muntstraat 36 uit 1950, gemaakt door het architectenbureau Dionisius te Drumpt (liel)-
Culemborg. Situatie van de begane grond voor de verbouwing van 1950
Ook op deze verdieping waren twee biind-ra-
men aangebracht, niet boven die van de par-
terre maar juist boven de geopende vensters,
wat afbreuk deed aan de harmonische orde van
de gevel. De zolderverdieping tenslotte had
als voltooiing een tamelijk eenvoudige dak-
kapel.
Het interieur
De benedenverdieping
Door de nogal drastische metamorfose die de
villa in de jaren vijftig van deze eeuw heeft
ondergaan, is het moeilijk geworden om zich
de luxueuze aankleding van het oude notaris-
huis voor de geest te halen. De gestucte pla-
fonds, die volgens het bestek bestonden uit
plinten, kroon- en perklijsten en verder nog
versierd waren met 'agraphen, hoek- en mid-
denstukken'^\ zijn nog slechts in drie kamers
in het zicht. Elders bevinden zich wellicht nog
restanten van het stucwerk achter de thans
aanwezige gipsplaten. Ook van de oorspronke-
lijke muren van de kamers, die bij de opleve-
ring in 1869 voorzien waren van houten lam-
brizeringen en halverwege bespannen waren
met behanglinnen is weinig over". Alleen met
behulp van de foto's die rond 1935 zijn ge-
maakt, kunnen we ons nog een beeld vormen
van het aanzien van de kamers.
Hoewel de ontwerptekeningen uit de bouwtijd
van het huis niet zijn overgeleverd, beschikken
8
-ocr page 9-
we nog wel over interieurplattegronden die
vóór de verbouwing van het notarishuis tot
huishoudschool in 1950 zijn gemaakt"" (Zie
afb. 9 en 12). Deze plattegronden geven in-
zicht in de indeling van het huis. Het huis
bevatte in totaal 15 kamers, en daarnaast een
kelder, keuken, bijkeuken eii provisiekamer.
De kamers waren als volgt gesitueerd. Op de
begane grond (Zie afb. 9) kwam men bij het
betreden van de villa in een vestibule terecht,
die werd afgesloten door een glazen drielicht-
pui. Deze vestibule maakte bouwkundig ge-
zien deel uit van een gang die zich van het
front van het huis tot aan de achterzijde uit-
strekt. De lange met marmer betegelde rechte
gang werd door de aanwezigheidheid van ge-
profileerde pilasters verlevendigd. Door mid-
del van een segmentboog die als detail ook
terug te vinden is in de voorgevel waren de
pilasters aan beide zijden van de gang met
elkaar verbonden. De levendigheid werd
1 1. De lintcervoorzijkamer
versterkt door plafonds die eveneens van
profielen waren voorzien.
Aan de voorzijde van het huis bevonden zich
links en rechts van de hal en de gang twee
grote 'voorzijkamers', waarvan de functie in
het bestek niet wordt beschreven. Wellicht
werd één van deze beide ruimten als ont-
vangstkamer gebruikt. Het bestek vermeldt
ook niet de oorspronkelijke functie van de
serrekamer (middenkamer) achter de rechter-
voorkamer maar wel die van de zeer grote
achterruimte aan de rechterzijde. Dit vertr ek
werd aangeduid als de salon. De serrekamer
fungeerde in de eerste decennia van deze eeuw
als de kamer voor de informele ontmoetingen:
hier dronk de familie thee of verzamelde zij
zich in afwachting van het diner dat in één van
de andere kamers door het personeel in gereed-
heid werd gebracht". Een vierde kamer, waar-
van de functie in het bestek niet ter sprake
kwam, bevond zich links van de hal en gang.
10. De gang die van de voorzijde tot de achterzijde van het
huis loopt
-ocr page 10-
12 Plattegrond van het huis Muntstraat 36 uit 1950. gemaakt door het architectenbureau Dionisius te Orumpt (Tiel)
Culemborg. .Situatie van de eerste verdieping voor de verbouwing van 1950
In een latere periode werd deze ruimte afwis-
selend als zomereetkamer, ontbijtkamer en
huiskamer gebruikt.
De linkerachterzijde van de parterre werd ge-
heel in beslag genomen door dienstvertrekken.
Hier bevonden zich de keuken, de bijkeuken
en de provisiekamer. De provisiekamer be-
stond in feite uit twee gedeelten die door mid-
del van een glazen drielichtpui van elkaar ge-
scheiden waren; het meest rechtse stuk fun-
geerde als de eigenlijke voorraadkamer'*.
Haaks op de gang leidde een smalle corridor
enerzijds via een smalle trap naar de kelder en
anderzijds naar het kantoor van de notaris. Het
kantoor bestond uit twee kamers (de notaris-
kamer en een kamer voor de klerken), een
smalle gang en een privaat.
Vanuit de klerkenkamer kon men zich
toegang verschaffen tot de brandkamer of
kluis, waarvan de constructie tijdens de bouw
van de villa overigens een punt van discussie
vormde tussen notaris Van Heyst en zijn broer
Hendrik Paulus, die er blijk van gaf goed op de
hoogte te zijn met bepaalde bouwkundige
principes".
               /
10
-ocr page 11-
vormde een opengewerkte bogenrij die op de
overloop van de verdieping was geplaatst en
een doorkijk gaf op de daarachter liggende
badkamer en kleedkamer. De aanleg van de
badkamer, inclusief ligbad, was niet in het
oorspronkelijke bestek opgenomen. Van Heyst
had tijdens de bouw van de villa de opdracht
hiertoe echter reeds gegeven. Dankzij de pomp
die zich op de binnenplaats bevond, was het
mogelijk om het water van beneden naar bo-
ven te transporteren, waar het tenslotte ver-
warmd kon worden. Naast de badkamer was
een inpandige kamer die slechts vanuit de
badkamer bereikt kon worden. Het ligt voor de
hand dat deze kamer als kleedkamer dan wel
als kamer voor het wasgoed werd gebruikt.
Hoogstwaarschijnlijk werd bij de indeling van
de kamers rekening gehouden met aparte
slaapvertrekken voor de heer des huizes en
voor zijn echtgenote. Hoe deze indeling er
precies heeft uit gezien, viel helaas door ge-
brek aan bronnen niet meer te achterhalen.
Wel is gebleken dat aan het begin van deze
eeuw de grote kamer die direct aan de tuin
grensde (nr. 8) de kamer van Mr. Henricus
Jacobus van Heyst was. In het bestek van de
architect is reeds sprake van 'de kamer van
mijnheer'. Het is goed mogelijk dat de zoon
Henricus Jacobus de traditie voortgezet heeft
en van 'de kamer van mijnheer' later de zijne
gemaakt heeft. Vermoedelijk fungeerde kamer
nummer 10 als de kleedkamer van mijnheer.
Hoewel in het bestek van 1868 niet wordt ge-
sproken van een 'kamer van mevrouw' mogen
we er nochtans wel van uit gaan dat er ook
voor de vrouw van de notaris aparte vertrek-
ken moeten zijn geweest. Waar de kamers van
mevrouw precies hebben gelegen, is niet hele-
maal duidelijk, maar het is verleidelijk om
deze aan de straatzijde van het huis te situeren
(nrs. 5 en 9), zodat ze de pendant vormden van
de kamer van de notaris. Het is aannemelijk
dat tijdens het ontwerp van de villa rekening is
gehouden met kamers voor de kinderen''" en
logeerkamers. De eerste bevonden zich waar-
schijnlijk tussen de kamers van mijnheer en
die van mevrouw: de kamers nummers 6 en 7.
De logeerkamers tenslotte zullen zich wel aan
de gang achter (nrs. 12 en 13) hebben be-
13   De overloop
De eerste verdieping
De eerste verdieping was, zoals gebruikelijk,
gereserveerd voor de slaapvertrekken. Deze
etage was te bereiken via een ruime trap waar-
boven een traplicht, dat een roedeverdeling
had, die deels uit gegalvaniseerd ijzer en deels
uit eikenhout bestond. Een waar pronkstuk
14   De slaapkamer van Mr. H J van Heyst
11
-ocr page 12-
Het staat zelfs niet vast of het vanaf het begin
überhaupt om een herenkamer gegaan is.
De zolderverdieping
De zolderverdieping, die via een trap op de
eerste verdieping te bereiken was, werd geheel
in beslag genomen door dienstvertrekken. In
het bestek valt te lezen dat hier de meidenka-
mer, voorzien van bedsteden, was onderge-
bracht. Voorts werd een gedeelte van deze ver-
dieping als strijkkamer en als opslagruimte
gebruikt.
De tuin
De bronnen over de tuin en de tuinaanleg zijn
uitermate schaars. Het ligt voor de hand om
ervan uit te gaan dat Van Lunteren het ontwerp
en de aanleg voor zijn rekening heeft geno-
men. Hij was immers naast architect tevens
tuinarchitect en bovendien had hij eveneens
een aandeel in het hoveniersbedrijf van zijn
overleden vader Hendrik van Lunteren. De
thans nog resterende bomen wijzen op een
oorspronkelijke parkachtige aanleg van de
tuin.
Uit overgeleverde correspondentie is gebleken
dat de befaamde tuinarchitect Leonard
Springer (1855-1940) in 1894 voor H.J. van
Heyst op diens verzoek enkele veranderingen
in de tuin heeft aangebracht. Van Heyst zelf
W
15 De "gevangenisgang'
vonden. Dat deze kamers en de daarheen lei-
dende gang door de geringe lichtinval voor
veel familieleden niet als aangenaam be-
schouwd werden, bewijst nog een foto uit het
begin van deze eeuw met het onderschrift
'gevangenisgang'(Zie afb. 15).
In de jaren twintig was er ook nog een aparte
herenkamer (kamer nr. 11) voorzien van een
biljart, die na afloop van het diner vaak ge-
bruikt werd door de aanwezige heren om zich
terug te trekken en onder het genot van een
sigaar te biljarten. Biljartkamers waren voor
1900 gebruikelijk in grote Nederlandse villa's,
om over het algemeen al snel aan het begin
van deze eeuw te verdwijnen, aangezien in de
hogere kringen biljarten niet langer als een
elitaire vorm van vermaak werd gezien. Of dit
vertrek al tijdens de bouwfase als biljartkamer
was bedoeld, is overigens onzeker omdat daar-
van in het bestek geen gewag wordt gemaakt.
'.....V.
1
16 [)e Muntstraat met links de ovcrtuin
genoot een zekere bekendheid vanwege zijn
grote kennis van de botanie, waarover hij zo
nu en dan artikelen publiceerde.
Ook van de overtuin zijn de bronnen schaars.
Wel valt uit de vroegste kadastrale leggers af
te leiden dat het perceel B 274 al in de eerste
12
-ocr page 13-
keren''^ Deze verkocht op zijn beurt de panden
in 1950 aan het bestuur van de parochie van de
katholieke kerk te Wijk bij Duurstede. Het
kerkbestuur kocht de inmiddels kadastraal
hernummerde percelen B 741 (tuin), B 757
(stal, erO, B 758 (tuin), B 759 (huis, schuur,
tuin), B 1062 (tuin) en B 1454 (overtuin). B
243 werd gedeeltelijk verkocht. Het andere
deel van dit pand, dat dienst deed als opslag-
plaats, bleef in het bezit van de familie Van
Heyst. Uit een verbouwingsaanvraag uit 1949
weten we dat één van de kleinzonen van de
oude notaris de voorgevel van het pand liet
veranderen. Het oude koetshuis werd daarmee
garage'^'. In 1950 werd door het kerkbestuur
het besluit genomen om, na een grondige ver-
bouwing, de katholieke Huishoudschool""* in
het notarishuis te huisvesten. Dit besluit had
ingrijpende gevolgen voor het ruim tachtig jaar
oude pand, waar, voor zover bekend, tot dan
toe de oorspronkelijke situatie niet wezenlijk
veranderd was. De omzetting van woonhuis tot
schoolgebouw leidde tot de verwijdering van
allerlei niet langer bruikbare elementen en tot
het aanbrengen van nieuwe voorzieningen. Zo
moest de bijkeuken wijken voor een trappen-
huis, omdat in de achtergevel ter hoogte van
dit vertrek een nieuwe toegang tot de boven-
verdiepingen moest komen. De serre aan de
rechterzijgevel werd gesloopt. Voor de open-
slaande deuren aan die zijde van de villa werd
een gemetselde stoep aangebracht, terwijl de
beide blindramen open vensters werden. Op
zowel de boven- als de benedenverdieping
werd aan de achterzijde van deze gevel een
raam toegevoegd.
Bij de interne verbouwing van de villa was het
uitgangspunt dat de aanwezige kamers ge-
schikt moesten worden gemaakt om te voldoen
aan de eisen die de huishoudschool stelde. De
plattegronden die voor dit doel gemaakt zijn,
geven daarvan een duidelijk beeld. Op de be-
nedenverdieping werden tussen de voorzij-
kamer en de middelkamer de muren wegge-
broken terwijl de toegang in de tussenwand
naar de salon werd dicht gemetseld. De nieuw
ontstane grote ruimte aan de voorzijde werd tot
keuken omgebouwd, waarin meerdere geisers
werden geplaatst. De voormalige salon kreeg
decennia van de negentiende eeuw tuin was en
eerder tot het bezit behoorde van Nicolaas van
Bern, de schoonvader van Jacobus van
Mariënhoff. Het perceel werd aangeduid als
pleziertuin en besloeg 2480 m-. Door de over-
tuin bij het aan overzijde gelegen huis te be-
trekken verkreeg het geheel de status van een
stadsvilla, die in het groen gelegen was.
Overige bebouwing op het perceel
Zoals reeds eerder opgemerkt, bevonden zich
op het perceel dat na de bouw van de villa
kadastraal werd aangeduid met het nummer B
1464, stallen, een oranjerie en een koetsiers-
woning. Over deze bebouwing wordt nergens
in het bestek gesproken. Het is aannemelijk dat
voor de dienstgebouwen reeds bestaande pan-
den werden gebruikt. Links van de villa lagen.
voor de bouw van het huis. vijf percelen die de
nummers B 247 (een tuin), 248, 249, 250 en
251 droegen. Deze percelen waren door koop
in het bezit van notaris B.G. van Heyst ge-
raakt. Hij liet daarna een deel van bebouwing
slopen, terwijl een ander deel intact bleef om
als koetsierswoning (B 250)'" dienst te doen.
Aan de rechterzijde van het huis bevonden
zich de stal en de oranjerie (B 243). Dit was
ook al in de tijd van Van Mariënhoff het geval.
Bij de ontmanteling van het perceel B 244
werd de toegangspoort in tact gelaten, zodat
ook van die zijde voor het personeel toegang
tot de tuin mogelijk was.
Rond de eeuwwisseling stond er achter in de
tuin ook nog een oude kas, waarvan Jacobus,
de zoon van notaris Van Mariënhoff de eerste
steen in 1838 had gelegd. Deze kas stond er
ook nog aan het einde van de negentiende en
het begin van de twintigste eeuw. Wanneer de
kas precies is afgebroken, is niet duidelijk.
De'R.K. Huishoudj^choor
Interne en externe veranderingen
Toen notaris Mr. Henricus Jacobus van Heyst
in 1949 stierf, werd het grootste deel van zijn
onroerende goederen in Wijk bij Duurstede
een jaar later door zijn verwanten verkocht.
Als koper voor het huis in de Muntstraat meld-
de zich de Utrechtse 'koopman' Johan van Lan-
13
-ocr page 14-
de functie van leslokaal, maar veranderde in-
wendig verder nauwelijks. De dienstvertrek-
ken die zich links achter in het huis bevonden,
kregen eveneens ten dele andere bestemmin-
gen. Van de voormalige provisiekamer, die
zoals eerder gezegd, bestond uit twee aparte
ruimten gescheiden door een glazen drieiicht-
pui, behield het voorste gedeelte zijn oude
functie. De glazen scheidingswand werd
evenwel vervangen door een stenen. In de
achterliggende ruimte werd een droogkamer
geïnstalleerd. Ingrijpend veranderden ook de
keuken en bijkeuken. De oude keuken werd
door een muur in tweeën gedeeld, waarbij in
de voorste ruimte toiletten en wastafels werden
aangebracht. De daarachter ontstane smalle
ruimte werd garderobe, aansluitend op het
nieuwe trappenhuis. Voor het overige deel van
de begane grond bleef de bouwkundige struc-
tuur gehandhaafd, al wijzigden natuurlijk de
bestemmingen. Zo werd bijvoorbeeld de lin-
kervoorzijkamer tot directeurskamer ingericht.
Op de verdieping werd hetzelfde principe toe-
gepast als op de begane grond. De kleine ka-
mers gingen op in de grotere om vervolgens
dienst te doen als leslokaal, strijkkamer dan
wel reserveleslokaal. Ook op deze verdieping
werden toiletten en wastafels voor leerlingen
aangebracht. Deze werden in de ruimte ge-
plaatst waar zich eerder de badkamer en de
ruimte voor het wasgoed bevonden.
In het voorportaal hiervan werd een aparte
ruimte voor een docententoilet gecreëerd. De
zolderverdieping tenslotte bleef onveranderd.
De tuin
Het is vanzelfsprekend dat de aangelegde
siertuin voor de Huishoudschool zijn functie
goeddeels verloren had. In de tuin werd een
fietsenstalling geplaatst. Het gedeelte direct
achter het huis, waar eerder een grintpad was
aangelegd, werd betegeld met gewone straat-
tegels. Vervolgens trad geleidelijk aan het
verval op. Het lot van de overtuin was nog
schrijnender. In 1955 kocht de gemeente het
toen nog 1278 m^ grote perceel B 1468 van het
rooms-katholieke kerkbestuur, dat het als fruit-
tuin in gebruik had. Hoewel in strijd met het
geldende uitbreidingsplan, maakte de Weder-
17 Plattegrond van het hui.s Muntstraat 36 uit 1950, ge-
maakt door hel architectenbureau Dionisius te Drumpl
(Tiel)-Culemborg. .Situatie van de begane grond en de
verdieping na de verbouwing van 1950
opbouwwet het mogelijk om op het terrein
acht woningwetwoningen neer te zetten voor
de tijdelijke opvang van bewoners uit sloop-
panden. De in 1956 door de Rotterdamse
architect A.J.M. Buys gebouwde huizen zon-
der enige allure maakten voorgoed een einde
aan het parkachtige uiterlijk van het totale
complex''^ Aan de oorspronkelijke tuinaanleg
herinneren nu alleen nog de monumentale
bomen die aan de zijde van de witte villa het
straatbeeld in de Muntstraat mede bepalen.
Het einde van de Huishoudschool
Al in het midden van de jaren vijftig koesterde
de inspectie van het onderwijs grote bezwaren
14
-ocr page 15-
wachten. In augustus 1983 sloot de school
definitief haar deuren.
Stichting De Nieuwe Schakel
Na het vertrek van de Huishoudschool bleef de
villa in de Muntstraat in het bezit van de ka-
tholieke kerk. Het voormalige schoolgebouw
deed nu enkele jaren dienst als ontmoetings-
centrum, totdat het in 1990 door de Stichting
De Nieuwe Schakel werd gekocht. De Stich-
ting bood aanvankelijk in het huis ruimte aan
niet-gesubsidieerde groepen (zoals een biljart-
club, een yogaclub en een schilderclub) die
elders in de stad niet konden worden gehuis-
vest. Inmiddels hebben ook andere instellingen
(Vluchtelingenwerk en de Vereniging voor
Natuur en Milieu) hier een onderkomen ge-
vonden.
Bouwkundige maatregelen van enige betekenis
zijn sinds de komst van de Huishoudschool
achterwege gebleven. Herstel van de villa en
tegen de huisvesting van de Huishoudschool in
het pand aan de Muntstraat, omdat het niet vol-
deed aan de 'normale eisen' die aan een school-
gebouw gesteld werden. De toenmalige inspec-
trice 1. Schrale weigerde dan ook toestemming
te geven voor verdere veranderingen aan het
gebouw. Zij adviseerde het bestuur van de
Huishoudschool om bij de staatssecretaris van
onderwijs een plan in te dienen voor een nieuw
te bouwen school op een ander terrein. De
plannen voor de nieuwbouw hebben vanaf het
begin van de jaren zestig een stroom aan brie-
ven opgeleverd, maar een definitief besluit
hierover liet steeds op zich wachten. Uiteinde-
lijk was het dalende leerlingenaantal funest
voor het zelfstandig voortbestaan van de
school. In het schooljaar 1977-1978 was het
aantal aanmeldingen zo gering dat moest wor-
den afgezien van het vormen van eerste klas-
sen"''. De opheffing van het katholieke huis-
houdonderwijs liet toen niet lang meer op zich
18 De Muntstraat met links de nrs 21-25 en rechts het koetshuis en de monumentale kastanjeboom van nr. 36 (foto door
J R van Nijendaal ca. 1900, Topografische Atlas Rijksarchief in Utrecht)
15
-ocr page 16-
de tuin zal ongetwijfeld een aanzienlijke
investering vergen, maar daarmee zou wel een
voor de Wijkse geschiedenis belangrijk
bouwkundig monument behouden blijven.
Drs. F. E. van Hekelen is historica, werkzaam
in het onderwijs en redacteur van dit tijd-
schrift.
Tenzij anders vermeld, zijn de afbeeldingen van
rond 1935 en afkomstig uit het Familie-archief Van
Heyst en uit het Archief van het Gemeentebestuur
Wijk bij Duurstede 1852-1970. beide berustend op
het Gemeentearchief Wijk bij Duurstede.
Noten
1.  F. Gaasbeek, M. Kooiman en B 01de Meierink. Wijk
hij Duurslede. Geschiedenis en urchilecluur.
Zeist.
1991, 237. Oorspronkelijk heette deze villa 'Onze Ver-
wachting'. Het ontwerp wordt wel toegeschreven aan de
architect Samuel van Lunlercn die later uitvoerig aan
bod komt. Het huis zelf zou uit 1896 dateren.
2.  Gemeentearchief Wijk bij Duurstede (GAW),
Familiearchief Van Heyst (Van Heyst), ongeïnventari-
seerd.
3 Nedertand's Palriciaal. 1938 en mededelingen M.A
van der Eerden-Vonk.
4. Een van de weinige uitzonderingen vormen de artikelen
van U.M. Mehrtens. 'Randenbroek en de tuinarchitect
Flendrik van Lunteren'. De Woonslede door de eeuwen
heen.
59 (1983). 16-24 en dat van Heimerick Tromp,
'Hendrik van Lunteren en het park van Brakel' in: idem,
24-26.
5 Zo werd voorheen aangenomen dal het park
Randenbroek in Amersfoort aan Jan David Zochcr jr.
moest worden toegeschreven, maar recentelijk is
aangetoond dat het om een ontwerp van Flendrik van
Lunteren gaat. Zie: Mehrtens, 18
6.  ll.M.W. van der Wijck, De Nederlandse huilenplacils.
,4speclen van omwikkeling, bescherming en hersiel
Alphen aan de Rijn, 1982.317.
7.  Kenmerkend voor de landsschapsstijl was het imiteren
van de 'natuurlijke stijl' van het landschap. Daarbij
werden slingerende lanen, vergezichten, solitaire en
exotische bomen, waterpartijen, stromende beken,
weiden en kunstmatige niveauverschillen toegepast.
Zie: CS. Oldenburger-i;bbers, De luinengids van
Nederland. Bezoekersgids en vademecum voor tuinen
en tuinarchitectuur in Nederland.
Rotterdam. 1989. 27-
29.
8.  Vandcr Wijck. 317.
9.  N. van der Monde, (leschied- en oudheidkundige
beschrijving van de pleinen, stralen, stegen,
waterleidingen, wedden, putten en pompen der stad
Utrecht bevattende een overzicht van de oude
plaatselijke gesteldheid der stad. hare bewaking,
verlichting en verdere maatregelen tot veiligheid en
gemak der ingezetenen op de openbare wegen genomen
meerendeels uit oor.ipronkelijke stukken,
dl. I. Utrecht,
1844.346.
10 MA Prins-Schimmel, Huize Scherpenzeel De
geschiedenis van een versterkt huis lot gemeentehuis.
Scherpenzeel. 1983. 57.
11. C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en
yiaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en
bouwmeesters van den vroegslen lot op onzen tijd,
dl.
IV. Amsterdam, 1860, 1023-1024.
12 .R.J.H. Haaksma, 'Nieuw Amelisweerd'. De Woonstede
door de eeuwen heen,
106 (1995), 26.
13.  M.J. Dolfin, E.M. Kylstraen J. Penders, Utrecht. De
huizen binnen de Singels. Overzicht dl II
's-
Gravenhage, 1989, 71. Waarschijnlijk zijn de huizen
die van na 1877 dateren en waarvan het ontwerp aan
SA. van Lunteren wordt toegeschreven door zijn zoon
Isaae gebouwd.
14.  GAW, Archief van het Ewoud- en Elisabethgasthuis
16
-ocr page 17-
35.  idem, art. 18,32.
36.  Deze plattegronden zijn in 1950 gemaakt door het
architectenbureau Dionisius te Drumpt (Tiel)-
Culemborg. GAW, Bouwvergunningen, 1950-23.
37 Mondelinge mededeling B.G. van Heyst.
38.  idem.
39. GAW, Van Heyst.
40.  Uit de rekeningen van het schilderwerk dat in 1873
door het schildersbedrijf Van Dijk te Doom werd
uitgevoerd, wordt dit bevestigd. GAW, Van Heyst,
Nota van het schilderwerk van de gebr. Van Dijk
(Doorn, 10 januari 1873).
41 Dit huis behield totdat het in 1950 verkocht werd het
oude kadastrale nummer B 250
42.  GAW, GWD 1852-1970: Kadastrale Leggers, art.nr.
2533.
43. GAW, Bouwvergunningen, 1949-16.
44.  De Stichting voor Katholiek Huishoudonderwijs was
in 1947 opgericht. GAW, Archief van de .Stichting
Katholiek huishoudonderwijs etc/R.K. Huishoud-
school etc. (Huishoudschool), ongeïnventariseerd.
45. GAW, GWD 1852-1970, voorlopig inventarisnummer
307 en Bouwvergunningen, 1955-18. Hel kerkbestuur
bedong bij de verkoop dat het het ijzeren tuinhek aan
de straatkant en de beplanting, bestaande uit een groot
aantal bessestruiken en zo'n dertig vruchtbomen, mocht
houden
46. GAW, Huishoudschool
1400-1880 (Ewoud), 1,(1864-1872), 6 T
\5. De Opmerker. Weekblad voor architecten, ingenieurs,
fabrikanten, aannemers en werkbazen.
20 juni 1868.
16  GAW, Van Heyst, Bestek. Zie: tegenover bladzijde
vier waar Van Heyst een met de hand geschreven
begroting heeft opgemaakt Hieruit blijkt dat de
aannemer een bedrag van 979,55' ten onrechte
geïncasseerd had.
17   Rijksarchief in Utrecht (RAU), Notariële archieven
(NA), 2604, aktenr. 1828.
18.  RAU, NA, 690, aktenr. 1033, 23 april 1838.
19. GAW, Archief van het Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede 1811-1851 (GWD 1811-1851), 236.
20.  RAU, NA, 2642, aktenr 2725
21.  RAU, NA, 2752, aktenr. 2423.
22. GAW, Archief van het Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede 1852-1970 (GWD 1852-1970), ongeinventa-
riseeerd: Kadastrale leggers, art. 797.
23.  RAU, NA, 690, aktenr 1014, 8 december 1837.
24 GAW. GWD 1811-1851,235
25.  GAW. GWD 1852-1970: Bevolkingsregister 1850-
1860.
26.  R. Butterman, 'De plaats van het muntatelier in Wijk
bij Duurstede'. Tussen Rijn en Lek, 22 (1988-3), 16-24.
27.  Jannes de Haan, Villaparken in Nederland. Een
onderzoek aan de hand van hel villapark Duin en Daal
te Bloemendaal 1897-1940.
Haarlem. 1986. De Haan
merkt op dat huizen die in de jaren 1860-1880 op
geslechte bolwerken werden gebouwd meestal vierkant
en rechthoekig waren. De dominerende stijl van deze
vroege villa's was neo-classicistisch. De villa van Van
Heyst voldeed tot op zekere hoogte ook aan deze
normen (108 noot 32).
28  GAW, Van Heyst. Bestek en voorwaarden tot hel
houwen van een heren huis en bijgebouwen Ie Wijk bij
Duurslede 1868 (Bestek).
(Uitgegeven door: L.E.
Bosch & zoon), 32.
29  Ook dit contrast tussen voor- en achterzijde voldeed
aan de toen heersende opvattingen over villabouw Zie:
De Haan, 120.
30   In de gevelwand zijn nog altijd de sporen te zien van
de plaats waar het hekwerk in de muur bevestigd was.
31   Het werd in die tijd gebruikelijk om de keukens en
bijkeukens uit te bouwen zodat de bovenliggende
kamers zo min mogelijk last zouden ondervinden van
de warmte en geuren die zich verspreidden. Zie: De
Haan, 83.
32.  In het bestek wordt deze serre 'de veranda van de
eetkamer' genoemd. Het plan tot het aanbrengen van
een serre moet na het ontwerp ontstaan zijn, want Van
Heyst heeft dit in het bestek zelf met de hand
bijgeschreven GAW, Van Heyst, Bestek. 30.
33.  Uit de overgeleverde correspondentie tussen Van
Heyst en zijn jongere broer Hendrik Paulus is gebleken
dat de notaris zich bij de gemaakte ontwerptekeningen
door zijn broer liet adviseren. Deze was niet erg
positief over de aangebrachte blindramen omdat
daarmee het uitzicht op de tuin verloren ging: 'in
tuinkamer F zou ik bepaald het blinde raam open willen
hebben, anders mist ge het gezigt op den vijver'. GAW,
Van Heyst.
34. GAW, Van Heyst, Bestek, art. 17 § 43, 31.
17
-ocr page 18-
groep, de kascommissie, zijn medebestuursle-
den en natuurlijk de bezorgers van convocaat
en tijdschrift voor hun inzet voor de histori-
sche vereniging.
Verslag van de secretaris over 1995
Het ledenbestand. De vereniging starte op 1
januari 1995 met 382 leden. In de loop van het
jaar groeide het ledental gestaag verder: 46
nieuwe leden meldden zich aan. 17 Leden be-
ëindigden hun lidmaatschap, ondermeer door
overlijden. Op 1 januari 1996 telde de vereni-
ging derhalve 411 leden.
De geografische herkomst van de leden is nu
als volgt:
Bunnik 53, Cothen 14, 't Goy 10, Houten 105,
Langbroek 5, Odijk 48, Schalkwijk 19, Tuil en
't Waal 5, Werkhoven 23, Wijk bij Duurstede
45, Utrecht 17. De overige 67 leden zijn woon-
achtig buiten het Kromme-Rijngebied,
Bestuur. Op de jaarvergadering van 24 januari
1995 te Werkhoven vond de jaarlijkse verkie-
zing van bestuursleden plaats. Er waren geen
tegenkandidaten, zodat het bestuur als volgt is
samengesteld:
Ir. P.S.A. de Wit, Odijk                     voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy               vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten                   secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw. K. v.d. Wiele-Pasterkamp, Werkhoven
2e secretaris p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten
                      lid
Mr. C. van Schalk, Houten                          lid
Het bestuur kwam dit jaar drie keer bijeen
waarvan één keer in een gecombineerde verga-
dering met de redaktie van het tijdschrift. Er
waren drie ledenvergaderingen, waarvan twee
ten behoeve van de statutenwijziging, die op
23 maart 1995 notarieel werd vastgelegd.
Het bestuur sprak dit jaar ondermeer over de
statuten van de vereniging, het tijdschrift, de
boekjes in de 'Historische Reeks Kromme-
Rijngebied', de archeologische werkgroep, de
lange termijnvisie van de vereniging en de
ontwikkeling aangaande Houten-Zuid. Door
het overlijden van de heer L.M.J. de Keijzer op
Jaarverslagen van de
Historische Kring over 1995
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 24 januari 1995 te Werkhoven
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
opende de vergadering en heette een ieder
welicom. In een icorte terugblitc liet hij de ai<ti-
viteiten van de Historische Kring 'Tussen Rijn
en Lek' in 1994 de revue passeren. Hij memo-
reerde eveneens dat de groei van de vereniging
zich voortzette van 334 leden op 1 januari
1994 tot 382 leden op 31 december van dat
jaar. Aangezien volgens de statuten de vereni-
ging op 30 maart 1995 zou ophouden te be-
staan, dienden nieuwe statuten te worden
opgesteld die aan de leden ter goedkeuring
zouden worden voorgelegd.
Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie bestond dit jaar uit de heren H. Touw en
J.J. Klaversteijn. Zij verklaarden namens de
verenigingsleden de financiële stukken ak-
koord en dankten de penningmeester, de heer
W. Donselaar, voor zijn accurate werkzaamhe-
den. De kascommissie zal in 1996 bestaan uit
de heren Klaversteijn en H.J. Mensink.
Verkiezing bestuursleden. Ook dit jaar waren
er geen namen van tegenkandidaten ingediend
zodat het aftredende bestuurslid, de heer De
Wit, werd herkozen. De door het bestuur voor-
gedragen heren Donselaar en A.P. van der
Houwen werden als bestuursleden gekozen.
Rondvraag. Enkele leden van de vereniging
stelden voor om de vergadering over de statu-
tenwijziging te kombineren met een vereni-
gingsaktiviteit. De voorzitter deelde mee dat in
verband met de spoedige vervaldatum van de
statuten en de gebruikelijke bezwaartermijnen
er reeds aparte data voor ledenvergaderingen
waren gereserveerd.
Sluiting. De voorzitter bedankte de vergade-
ring voor het in het bestuur gestelde vertrou-
wen. Ook dankte hij de redaktie van het tijd-
schrift, de leden van de archeologische werk-
18
-ocr page 19-
enkele malen samen met ons verenigingslid de
heer F.H. Landzaat langs percelen met tegel-
plateau's in het Kromme-Rijngebied geweest,
zodat daar op deze avond dia's van konden
worden vertoond. De lezing over de geschiede-
nis van de Nederlandse wandtegel vond een
gehoor van 63 aanwezigen. Vele leden namen
de gelegenheid te baat om hun eigen tegels te
laten determineren.
*  'Nering en Vermaak' heette de tentoonstel-
ling in museum Flehite te Amersfoort die op
18 februari werd bezocht door 50 leden van de
vereniging. De heer G. Rave heette ons wel-
kom en toonde een dia/klankbeeld over de
geschiedenis van Amersfoort. Daarna werd de
expositie bezocht. Aanleiding voor deze excur-
sie vormden de archeologische opgravingen op
de Hof te Amersfoort, waarbij vele voorwer-
pen uit de veertiende eeuw werden gevonden.
Het toeval wil dat deze voorwerpen zeer nauw-
keurig te dateren zijn, omdat zij werden aange-
troffen in een drenkplaats voor vee die in 1370
in één keer dicht werd gestort.
*  'Dit jaar is Nederland 50 jaar bevrijd', was de
aanhef op de uitnodiging voor een lezing op 10
april. Hier sprak de heer dr. P. Romijn te Hou-
ten voor een gehoor van 85 aanwezigen. De
heer Romijn, verbonden aan het Rijksinstituut
voor Oorlogsdocumentatie, sprak over de ge-
schiedenis en het onstaan van dit instituut en
de taken die het uitvoert. De lezing bestond uit
twee delen te weten: 50 jaar oorlogsdocumen-
tatie en aspecten van de bevrijding. Aan het
einde van de lezing bleek ondermeer tijdens
het vragen stellen maar weer eens dat 50 jaar
na dato het wetenschappelijk onderzoek van
het RIOD nog steeds actueel is.
19 september 1995 heeft de vereniging af-
scheid moeten nemen van een van haar meest
prominente leden, actief in bestuur, redactie en
als leider van de archeologische werkgroep
van de vereniging. De archeologische werk-
groep wordt thans geleid door de heren J. van
Herwijnen en drs. A.S.M, van Schip.
Het tijdschrift 'Het Kromme-Rijngebied'. Na
achtentwintig jaar heeft het verenigingstijd-
schrift 'Tussen Rijn en Lek' een nieuw, profes-
sioneler uiterlijk en een nieuwe naam gekregen
('Het Kromme-Rijngebied'), die duidelijker
aangeeft met welk geografisch gebied de vere-
niging zich bezighoudt. Bestuur en redaktie
ontvingen veel positieve reakties over de nieu-
we vormgeving. Het tijdschrift verscheen dit
jaar weer vier keer. Tevens verscheen in
november 1995 als derde boekje in de 'Histori-
sche Reeks Kromme-Rijngebied': De kerk van
Herlulfals middelpunt van het Oude Dorp
Houten
door L.M.J. de Keijzer.
Met ingang van april 1995 verliet de heer mr
drs H. Reinders uit Bunnik de redactie. Na het
overlijden van de heer De Keijzer bestond de
redaktie van het tijdschrift en de historische
reeks uit: mw dr Y.M. Donkersloot-de Vrij uit
Odijk, mw drs M.A. van Eerden-Vonk uit
Wijk bij Duurstede, mw drs F.E. van Hekelen
uit Wijk bij Duurstede en de heer O.J. Wtte-
waall uit 't Goy.
De archeologische werkgroep. De leden van
de archeologische werkgroep van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek' hebben beslo-
ten na het overlijden van hun leider de werk-
groep de naam te geven: 'Archeologische
werkgroep Leen de Keijzer, Houten' (zie het
jaarverslag hierna).
Het bestuur wil langs deze weg iedereen nog-
maals bedanken voor zijn of haar inzet voor de
vereniging.
Lezingen en excursies in 1995
■* Op 24 januari sprak in 'Het Wapen van
Werkhoven' de heer G.M.J. de Ree over 'De
Nederlandse wandtegel door de eeuwen heen'.
Voorafgaande aan de lezing was de spreker al
■* Grote belangstelling was er voor de excursie
op 13 mei naar Tongeren, de oudste stad van
België, zodat wij met 54 personen in een tou-
ringcar die dag vertrokken. Twee gidsen van
de stedelijke V.V.V. Tongeren begeleidden
ons de gehele dag ter plaatse met hun vakkun-
dige kennis. We bezochten onder andere het
Gallo-Romeins Museum, de O.L. Vrouweba-
seliek, het Begijnhof en de Begijnhofkerk, de
19
-ocr page 20-
middeleeuwse omwalling en de Moerenpoort.
De bus bracht ons vervolgens naar Eersel waar
een diner volgde. Aan tafel werden de vele
indrukken besproken, waarna de thuisreis
volgde.
*  Op 7 oktober bezocht de Historische Kring
het vernieuwde Rijksarchief in Utrecht aan de
Alexander Numankade 201. De heer D. Koen
verzorgde de rondleiding langs de depots
waarin ook de de historisch-topografische atlas
is ondergebracht. Kaarten, etsen, foto's en
prentbriefkaarten van het Kromme-Rijngebied
waren speciaal voor ons klaargelegd. De groep
van 40 personen werd om organisatorische
redenen gesplitst. Terwijl de ene groep een
rondleiding kreeg, verzorgde ons bestuurslid
de heer mr. C. van Schaik in de collegezaal
voor de andere groep een korte lezing getiteld:
'De Bataafse omwenteling te Houten in 1795'
(in uitgebreide vorm gepubliceerd in Het
Kromme-Rijngebied,
1995 (29-4)).
*  Voor 49 aanwezigen werd op 8 november in
Wijk bij Duurstede een lezing gegeven door
drs. C. Staal met als thema 'Een beeld van Wil-
librord'. Voor aanvang van de lezing was het
mogelijk om in 'Museum Dorestad' een kleine
tentoonstelling over de aartsbisschop van de
Friezen te bezoeken. De heer Staal vertelde
niet alleen de geschiedenis van het leven van
Willibrord, maar liet tevens aan de hand van
dia zien hoe kunstenaars zich hem in de loop
der eeuwen hebben voorgesteld, met name in
de zeventiende eeuw en later.
H.J.J. Steenman m.m.v.
K. van der Wiele-Pasterkamp
Financieel jaaroverzicht over 1995
Ontvangsten
Contributies
Rente bank
Verkoop losse nummers
Advertenties
Totaal ontvangsten
l litgaven
Drukken periodiek
Porti
Bestuurskosten
Bankkosten
Statuten
Folder
Zaalhuur
Kosten lezingen
Convocaties
Attenties
Kosten excursies
Totaal uitgaven
f 13941
- 588
- 1815
-  475
- 16819
f18008
- 1623
-  881
-  836
-  783
-  693
-  495
- 463
-  403
-  304
-/- 38
-24451
Per saldo een vermogensafname van f 7632
In de post drukken periodiek zijn de nagekomen
kosten van de drukker opgenomen over de jaren
1993 en 1994.
) 'erloop vermogenspositie
Stand 1-1-1995:
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank excursies 31.23.06.490
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
f 4391
- 365
-15000
-19756
Stand 31-12-1995:
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
Kas
- 1877
- 15430
:
__165
-17472
- 2285
-  315
- 2269
-2763
f 7632
Per saldo een afname van
Vooruitontvangen contributie
Vooruitontvangen verkopen
Te betalen kosten (om. drukker)
Per saldo een vermogensafname van
W. Donselaar
20
-ocr page 21-
veldonderzoek op een bouwterrein aan de
Odijkseweg en op verzoek van de assistent van
de provinciaal archeoloog, de heer A. van
Rooijen, op een perceel boomgaard aan de
Houtensewetering.
Toen duidelijk werd dat hij opnieuw kanker
had in een niet meer te genezen stadium, ble-
ven we iedere twee weken bij elkaar komen
aan zijn ziekbed. Dat stuitte aanvankelijk op
bezwaren bij Leen. Vergaderen deed je niet
liggend, maar zittend! Tot wij hem voorhiel-
den dat de Romeinen al tweeduizend jaar
geleden sommige van hun zaken liggend op
hun rustbed regelden. Zijn dood liet een leegte
achter in onze werkgroep die niet gemakkelijk
te vullen zal zijn.
Op initiatief van Henriëtte de Keijzer vond op
7 oktober 1995 een gesprek plaats met de pro-
vinciaal archeoloog, mevrouw S.G. van Doc-
kum, en de heer Van Rooijen over de continu-
ering van de werkgroep. Deze bespreking heeft
geleid tot een aantal concrete afspraken met de
ROB. Ook werd binnen de groep een taakver-
deling gemaakt ten aanzien van de veelheid
van activiteiten die Leen gewoonlijk op zich
nam. Door dit alles is het voortbestaan van
onze werkgroep voor de toekomst gewaar-
borgd. Als eerbetoon aan Leen werd bij una-
niem besluit op 21 oktober zijn naam aan onze
werkgroep verbonden.
We wilden in deze nieuwe opzet zo snel moge-
lijk weer aan de slag. Tenslotte moet een werk-
groep niet te lang blijven praten. In dat sta-
dium waren er, zo bleek in het overleg met de
ROB, binnen de gemeente Houten nog geen
archeologische opgravingsprojecten voorhan-
den. Daarom werd door ons, in het kader van
de restauratie van de Hervormde kerk te
Werkhoven, assistentie verleend. Dit gebeurde
in de vorm van graafkracht en archeologische
deskundigheid bij het onderzoek naar de fun-
deringsresten van oudere bouwfasen van deze
kerk. Een verslag daarvan zult u te zijner tijd
aan kunnen treffen in dit tijdschrift. Vervol-
gens werd veldonderzoek verricht op een
aantal bij de werkgroep als archeologisch
interessant bekend staande terreinen.
Anton van Schip
Verslag van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer' over
1995
Is er leven na de dood? De één weet zeker dat
dit zo is, de ander twijfelt er aan, weer anderen
interesseert het gewoon (nog) helemaal niet.
Als (amateur-)archeologen hebben wij soms
sterk het gevoel datje contact hebt, als je een
oud voorwerp in handen neemt. Contact met
de eigenaar of de vervaardiger van een voor-
werp, ook ai is dat honderden of duizenden
jaren oud. Ons werkgroepslid Leen de Keijzer,
die op 19 september j.1. overleed, had dit ge-
voel soms heel sterk. Hij zag archeologie dan
ook als deel hebben aan het leven van de gene-
raties voor ons. Als hij zijn vinger stak in de
afdruk van een vingertop, die als versiering op
een stuk van een pot was aangebracht, begon
er bij hem een speculeren over de persoon die
deze vingerafdruk gemaakt had en over diens
bezigheden. Deze vorm van archeologie zat
hem in het bloed. Hij streefde er naar om te
leren van het verleden.
Als er een leven na de dood is, Leen, zul je
ook nu nog archeologisch actief zijn. We we-
ten dat zeker. Als kind leerde ik datje in de
hemel pap van gouden bordjes zou eten. (Over
de aard van de pap liet niemand zich uit). Nu
vermoed ik dat, als ze daar inderdaad pap
serveren. Leen nu al bezig is met het-determi-
neren en klassificeren van het hemelse servies
en bestek, van de verschillende soorten pap, de
gebruikte kooktoestellen, de kokskleding, en-
zovoorts, door een oneindigheid van tijd heen.
Hij zal het dan gewoon niet kunnen laten, daar
kennen we hem te goed voor. Daardoor zou hij
dan bovendien een tijdspassering krijgen die
hem, altijd actief, zou passen: voor eeuwig met
zijn hobby bezig kunnen zijn.
Door fysieke omstandigheden was het Leen
begin dit jaar nog onmogelijk om met ons het
veld in te gaan. Als groep beperkten we ons
daarom tot bijeenkomsten bij hem thuis, waar
we ons bezig hielden met literatuurbespreking
en het determineren van vondsten. Later, toen
hij zich wat beter en sterker voelde, deden we
21
-ocr page 22-
BOEKBESPREKING
straatnamenboek gemeente Bunnik
C. Dekker en S.G. van Ginkel-Meester, Straat-
en wegnamen in Bunnik, Odijk en Werkho-
ven
[Bunnik, 1995] (100 blz., 125 ill. en een
los bijgevoegde kaart, geen ISBN-nummer,
prijs ƒ25.-)
Een boek over straatnamen lijkt op het eerste
gezicht wellicht saai, maar niets is minder
waar. Het lezen van dit boekje is als een ge-
zellige historische zwerftocht door de drie
woonkernen en het buitengebied. Na een korte
inleiding over de geschiedenis van de naamge-
ving hebben de twee auteurs, leden van de
Commissie Straatnamen van de gemeente
Bunnik (respectievelijk sinds 1972 en 1990),
de afzonderlijke straatnamen behandeld.
Daarbij komt van alles en nog wat ter sprake,
stukjes historische geografie wisselen af met
sociale geschiedenis, gegevens over personen
die een rol speelden in de geschiedenis van
Bunnik, Odijk en Werkhoven, enzovoorts. Het
boekje is voorzien van zeer veel toepasselijke
illustraties. Beelden van vroegere idyllische
situaties, die weemoedig stemmen, werden op-
genomen naast onder andere recente foto's
(waarvan een groot aantal door de auteurs
zelfgemaakt), portretten en handtekeningen.
Veel lof voor de afbeeldingen, maar het heeft
me verbaasd dat er geen afbeelding is opgeno-
men van de kaart die de Odijkse schout
Theodorus Backer in 1717 van Odijk maakte.
Op deze kaart staan de namen van de wegen en
straten genoemd. Dergelijke vroege, gedetail-
leerde, kaarten van dorpen bestaan nauwelijks
in ons land. Niet alleen om die reden had hij
afgebeeld mogen worden, ook vanwege het
feit dat de naam van Theodorus Backer er aan
verbonden is, naar wie in 1964 een laan in
Odijk werd vernoemd. Op de kaart is bijvoor-
beeld heel goed te zien dat de toenmalige
Boomgaardweg een geheel ander tracé volgde
dan de huidige Boomgaardweg. Ook is er op te
zien dat de huidige Zeisterweg destijds 'Legen
Weg' (lees: Lage Weg) en het oostelijk deel
van de huidige Boomgaardweg vanaf de Wet-
houder Hollaan 'Hogen Weg' heefte. Dit is
allemaal in de tekst wel verteld, maar de kaart
van Backer geeft er een duidelijke visualise-
rmg van.
De afbeelding van de autobesteldienst van C.
de Ligt uit Werkhoven uit circa 1930 (de laat-
ste afbeelding, nr 125), hoe aardig ook, roept
vraagtekens op. Er is toch geen relatie met een
straatnaam? Of is dit om aan te geven dat
vooral auto's in onze tijd bezit namen van stra-
ten en wegen? Zo ja, dan had er wel een min-
der romantische foto opgenomen kunnen
worden.
In de jaren tachtig moet de naamgevingscom-
missie nogal geworsteld hebben met de plante-
namen in de nieuwe wijk Dalenoord in Odijk.
De auteurs wisten er kennelijk nog steeds niet
goed raad mee. Het geven van een verklaring
door vermelding van de latijnse naam met een
afbeelding in zwart-wit, ontleend aan Van
Oostrooms flora uit 1956, kan ik niet anders
zien dan als een teken van zwakte. De namen
verwijzen veelal naar wilde planten (akkeron-
kruiden en graslandplanten) die van oorsprong
op de Dalenoordse stroomruggrond te vinden
waren; dat is een aardige relatie met de omge-
ving die vermeld had kunnen worden. Conse-
quent is men echter niet geweest: de Gouds-
bloem, niet inheems maar van subtropische
oorsprong, is bij ons een siertuinplant gewor-
den. Uitleg over de vroegere vegetatie, de mei-
doornhagen en de (knot)wilgen was op zijn
plaats geweest. Jammer dat er geen straat naar
de populier werd genoemd. Oud-Odijkers
hebben het beeld van de hoge rij populieren
die hier in Dalenoord stonden nog heel goed
op hun netvlies staan. Was deze naam soms
niet welluidend genoeg? In Werkhoven dacht
men daar vroeger anders over, daar kwam de
Pappelenbuurt (pappels = populieren, zo wordt
in het boek uitgelegd) voor, die moest wijken
voor de Watertorenweg, na 1935.
De kracht van het boekje ligt voornamelijk in
de verklaringen die worden gegeven over de
oude en nieuwe straatnamen met een histori-
sche achtergrond. Het intrigeerde mij dat de
Veensteeg, vanaf de Jachtrustlaan vroeger
doorlopend naar de Langbroekerdijk, vermeld
sinds 1441, zijn naam ontleende aan (ik citeer)
'Ten Vene, een steenhuis (woontoren) omringd
door een gracht, waarvan tot voor kort in het
landschap nog de restanten zichtbaar waren,
vermeld sinds 1352'.
Bij de samenstelling van de tekst konden de
22
-ocr page 23-
m/('^ïïnk7i/hi./^/r/i(\
^/Ta^, • ■■'
'Caerte van den hoektiend competerende d'hr Jacob
Woertman, gelegen onder den geregte van Odijk',
oorspronkelijk gekarteerd door de landmeter Justus van
Broeckhuysen, verkleind en gekopieerd door Theodorus
Backer in 1717 (een ingekleurde manuscriptkaart op
perkament, ca 67 x 68 cm. schaal circa 1 4000. het
noorden linksboven)
Op deze kaart, gemaakt in verband met de tiendboekhou-
ding, komen de wegen in Odijk met hun namen voor
(Rijksarchief in Utrecht, Archief hervormde kerk Odijk,
151 (kaartenverzameling C 23)
auteurs voor een groot deel gebruik maken, zo
mogen we aannemen, van hun eigen eerder
verschenen publikaties. Maar waarom zijn die
niet vermeld, waarom is er geen enkele bron-
vermelding? Er is ook geen colofon waarin
eindredacteur, vormgever, drukker en uitgever
zijn genoemd. Wie op de kwaliteit met betrek-
king tot de produktie van het boekje aange-
sproken kan worden is onduidelijk. De schrij-
vers hebben veel, maar toch niet alles zelf
gedaan? Niettemin heeft de gemeente Bunnik
met deze alleraardigste publikatie een primeur
in het Kromme-Rijngebied, eigenlijk zou er
van iedere gemeente zo'n boekje moeten zijn.
Marijke Donkersloot-de Vrij
23
-ocr page 24-
VARIA
Sloop ringoven De Bosscherwaardeii
Op 30 januari 1096 verleende de gemeente
Wijk bij Duurstede aan directeur-eigenaar
V.H.A.M. van Hapert een sloopvergunning
voor de belangrijkste onderdelen van de steen-
fabriek De Bosscherwaarden, gelegen in de
uiterwaarden aan de Lekdijk West. Gesloopt
zullen worden: de oude ringoven met bijbe-
horende schoorsteen en het golfplatendak
boven de oven, alsmede de wanden en het dak
van de drogerijkamers. Zij belemmeren het,
overigens slechts tijdelijk toegestane, gebruik
van de fabriekshallen door het afvalverwer-
kingsbedrijf Robi van dhr Bielefeldt.
In het zojuist ingeluide Jaar van het Industrieel
Erfgoed zal daarmee opnieuw een monument
van bedrijf en techniek verdwijnen. Dat is
vooral jammer omdat De Bosscherwaarden in
de provincie Utrecht de laatste nog bestaande
ringoven bezit. Dit t\ pe oven, dat tussen 1 869
en 1920 veelvuldig in Nederland voorkwam,
bestaat uit een trapeziumvormig gebouw van
20 tot 50 meter lengte waarbinnen zich een
ringvormige schacht bevindt. Rondom zijn
poorten aangebracht die toegang geven tot de
schacht, fioven de schacht is de stookzoldcr en
midden in het gebouw of ernaast bevindt zich
de schoorsteen. De ringoven was de eerste
oven met een continu bakproces, waarbij het
vuur het hele seizoen kon blijven branden.
De uit 1923 daterende steenfabriek De
Bosscherwaarden was al sinds 1991 buiten
bedrijf. Datzelfde lot trof tien jaar eerder de
tweede Wijkse steenfabriek. De Lunenburger-
waard, gelegen aan de leekdijk Oost. Ook deze
in 1870 opgerichte fabriek bezit nog een oude
oven, zij het geen ringoven maar een vlam-
oven. De vlamoven is een recenter type dat
vanaf ongeveer 1915 voorkomt en vergelijk-
baar is met de ringoven. maar dan met afzon-
derlijke kamers. De I,unenburgerwaard, thans
in gebruik als opslagplaats voor boten en cara-
vans, is van dezelfde eigenaar als De Bos-
scherwaarden. Hopelijk leiden de bezwaren die
van verschillende kanten zijn en nog zullen
worden ingebracht tegen de voorgenomen
sloop van De Bosscherwaarden ertoe dat de
karakteristieke onderdelen van De Lunenbur-
gerwaard in de toekomst behouden zullen De
steenoven van De l.unenliurgerwaard lijden.s de vernieu-
wing van het dak eindjaren vijftig (eolieelie
!.. Rooninan)
blijven. Het gaat hier immers niet alleen om
'kille' monumenten van bedrijf en techniek,
maar ook om de materiële restanten van de
19de- en 20ste-eeuwse sociale en economische
geschiedenis van Wijk bij [)uurstede. liet
verhaal van deze conjunctuurgevoelige bedrij-
vigheid, van de veelal ongeschoolde en zware
arbeid met inzet van vrouwen en kinderen en
van de armoede van de sociaal geïsoleerde
werknemers met hun eigen subcultuur kan me-
de door deze gebouwen aan latere generaties
worden doorverteld (RvJ/'.-l).
J'ublicatie over het fort Rijnauwen
In de reeks Vestingbouwkundige IJijdragen
van de Stichting Menno van Coehoorn is van
de hand van D.C. Leegwater verschenen: Fort
Rl/nainwn l'an ariilleriestcunpunt lol
infunlcnesicunpunl.
uitgegeven door de
Walburg Pers te /utphen KIPISBN:
9060 1 L954.1). Het boekje bevat 80 pagina's
en is rijk geïllustreerd met foto's, plattegronden
en tekeningen. De Stichting Menno van
Coehoorn is gevestigd op de Mariaplaats 51,
351 1 1,M Utrecht.
Deze publicatie vormt, met het uitgebreide
bronnen- en literatuuronderzoek en de beklem-
toning van de militair-technische aspecten van
het fort een degelijke en serieuze aanvulling op
het eerder in 1990 verschenen boekje van Arie
van der (iaag, h'ori hij Ri/iniiiwen (Recensie
7'us.sen Rijn en Lek 25 (1 99 1 -1) 3 1 -32, door
Marijke Donkersloot-de \/\\\)(Fv//).
24
-ocr page 25-
[i'^\ nT^<v vy "Lv
Leenkamers in het Kromme-Rijngebied
Jacob Kort
zegel, van de rechtshandeling meegeven. In
Utrecht gaan de oudste akten over lenen juist
over ontslag van de leenband'. Niettemin
maken deze stukken duidelijk, dat het leen-
stelsel bestond en dat het Ieengerecht func-
tioneerde. De optekening van door een leen-
heer gedane beleningen in registers begon in
Utrecht wat later dan in Holland. Het thans
oudst bekende register - in de vorm van een
'manboek' - is afkomstig van het leenhof van
Abcoude, gevestigd te Wijk bij Duurstede en
het grootste in het Kromme-Rijngebied. In
tegenstelling tot het gebruikelijke register,
waarin de akten chronologisch zijn inge-
schreven, bestaat dit 'manboek' uit lijsten van
Heer Willem van Abcoude (t 1407), detail van een laat-
zeventiende-eeuws schilderij naar een voorbeeld van een
ouder doek (orgineel in kleur, formaat 91 x 73 cm, Col-
lectie Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk bij Duurstede,
foto H. Dirksen 1995)
Ontwikkeling van het leenstelsel
Tijdens Karel de Grote (768-814) kwam een
instelling van militaire aard tot ontwikkeling,
die wij het leenstelsel noemen. Een man ver-
plichtte zich tot trouw aan een heer, die hij met
raad en daad zou bijstaan. In ruil daarvoor
werd hem het vruchtgebruik van een goed, het
zogenaamde leen, toegewezen, waarmee hij in
zijn onderhoud kon voorzien. Deze formule
was zo succesvol, dat velen het voorbeeld van
de legendarische vorst volgden en een legertje
leenmannen op de been brachten. Zo was het
leenstelsel in de latere Middeleeuwen in grote
delen van de westelijke wereld in zwang tot de
Franse revolutie het in 1795 afschafte.
Inmiddels was de feitelijke uitwerking van het
leenstelsel sinds de tijd van Karel de Grote
aanmerkelijk gewijzigd, al bleef het in theorie
hetzelfde. Dit was het gevolg van een ontwik-
keling, waardoor de leenman steeds sterker
kwam te staan ten opzichte van zijn heer en
zijn recht op het goed steeds beter beschermd
werd. Voorts werd ook de dienst beperkt. In de
dertiende eeuw, wanneer de registratie van de
lenen door de graaf van Holland begint, was
deze ontwikkeling daar voltooid. In Utrecht
begon de geregelde registratie meestal een
eeuw later maar was het niet anders. Het leen-
stelsel, waarbij leenmannen aan een bepaalde
heer, die zetelt op een versterkt huis - of zelfs
het restant daarvan, dat onbewoond is - wordt
dan gereduceerd tot een gerecht, waarvoor
leenroerige goederen moeten worden overge-
dragen of verkregen. In dit laatste opzicht wijkt
het leenhof af van het gewone gerecht, dat aan-
komst bij versterf niet registreert. Bij het leen
was het echter noodzakelijk de verwerving
binnen 'jaar en dag' na de dood van een ver-
want - meestal vader of moeder - van het
leenhof te verkrijgen, daar het goed anders aan
de leenheer verviel. Met een technische term
noemen wij dat bezit op bijzondere titel.
Oudste registratie
De leenheer hield aanvankelijk geen registratie
van de door hem gedane beleningen bij. Wel
kon hij de leenman een akte, voorzien van zijn
25
-ocr page 26-
repertorium weggelaten; zakelijk gezien pleegt
het dan ook niets bijzonders in te houden. Alle
in de akte vermelde feiten worden echter in het
repertorium opgenomen. Eigenlijk is deze be-
werking niets anders dan de methode, die de
registratoren tot 1795 zelf toepasten om de
toegankelijkheid van de chronologisch inge-
schreven akten te waarborgen. Zij plachten
zich echter tot uittreksels te beperken, thans
wordt alles opgenomen.
De kop wordt als volgt opgebouwd: voorop
komt de oudst overgeleverde omschrijving van
het goed, waarna wijzigingen tussen haakjes
worden toegevoegd met opgave van het jaar,
waarin de verandering het eerst optreedt. Zo
krijgt men, als het goed is, voor een langere
periode de beschikking over omschrijvingen
van een perceel uit de periode voordat het
kadaster was ingevoerd. Omdat het leenstelsel
in 1795 werd opgeheven, blijft echter een gat
van dertig jaar bestaan, waarvoor de gegevens
van de eigenaren moeilijker te verkrijgen zijn.
Ik maakte zojuist een voorbehoud bij de om-
schrijving van de lenen. Zeker zou het ideaal
zijn, wanneer de belendingen van tijd tot tijd
werden bijgewerkt, maar dat was lang niet
altijd het geval. Wanneer deze bestond uit
meerdere straten of andere onveranderlijke
zaken, was daar natuurlijk weinig reden toe
maar personen, die meestal als belender voor-
komen, waren sterfelijk. Hun vernieuwing was
dus wenselijk. Helaas waren leenhoven minder
goed dan de dorpsgerechten in staat de voort-
schrijdende tijd en hun personen bij te benen.
Zij schreven de belenders uit de oude akte, die
de nieuwe leenman bij zijn belening mee dien-
de te nemen, eenvoudig over. Dit deed het
leenhof van de proost van Oudmunster te
Utrecht bijvoorbeeld ten eeuwigen dage: de
opgaves van de registratie, die begint in 1438,
waren in 1795 nog ongewijzigd! Daarmee kan
zeker niet bewezen worden, dat deze belenders
het eeuwige leven hadden; onderzoek in andere
bronnen moet uitwijzen, bij welke tijd zij in
werkelijkheid hoorden.
Maar de meeste leenkamers waren actiever dan
deze gezapige proost. Zo vroeg het leenhof van
Culemborg in het begin van de zestiende eeuw
naar een bijgewerkte omschrijving van de le-
nen. In de akte werd dan de oude versie gege-
ven, waarna de leenman daarna op verzoek de
nieuwe belenders opgaf Zeker deed de admini-
leenmannen met een opsomming van hun
lenen met aantekening van latere overgangen.
Er werden slechts weinig volledige akten in-
geschreven. Het werd ingericht voor Willem
van Abcoude, die dit leenhof verkreeg in 1379.
Ook een iets ouder kladregister van Zweder
van Abcoude bleef bewaard maar biedt hiet het
totale overzicht van het 'manboek'.
In 1381 begon ook de bisschop van Utrecht
een 'manboek'. Pas in 1394 werd hier een chro-
nologisch register in gebruik genomen. Een
ouder register met akten van 1367 ging blijk-
baar verloren.
Was het register in eerste aanleg bedoeld om
de leenheer inzicht te geven in zijn rechten
tegenover de leenman, door de akten, die wer-
den opgemaakt bij gelegenheid van de over-
gang van een leen, geeft het de onderzoeker
geheel andere mogelijkheden. In de eerste
plaats moest de leenheer een omschrijving van
het leen ter beschikking staan, om dit eventueel
aan zich te kunnen trekken bij wanprestatie van
de leenman. Ook wij kunnen van die gegevens
gebruik maken door het perceel - ook met hulp
van de kohieren van het oudschildgeld en der-
gelijke - op de kaart te tekenen. Wel moet wor-
den bedacht, dat van dit perceel een beschrij-
vende situering geleverd wordt via belen-
dingen, zoals tot de invoering van het kadaster
gebruikelijk was. Een en ander is van belang
voor het lokale.onderzoek.
Daarnaast vormt de beschrijving van de erfop-
volging in het leen een belangrijk aankno-
pingspunt voor de genealoog. De leenregisters
bieden veelal gegevens, die ouder zijn dan de
Doop-, Trouw- en Begraafboeken, die meestal
in de zeventiende eeuw beginnen. Zoals opge-
merkt begint de registratie van de leenhoven al
in de veertiende eeuw ^
Repertoria
Om de gegevens van de leenhoven in hand-
zame vorm bijeen te brengen zijn daarvan
vooral in het tijdschrift Om Voorgeslacht van
de Zuid-Hollandse genealogische vereniging
vanaf 1956 met enige regelmaat bewerkingen -
zogenaamde repertoria -verschenen. Het reper-
torium biedt onder een kop, die bestaat uit de
omschrijving van het leen, de serie bezitters
daarvan met opgave van de vindplaats van hun
akten. Omdat het formulier van deze akten ge-
woonlijk onveranderlijk is, wordt dat in het
26
-ocr page 27-
stratie dit om greep op de lenen, die anders
teloor zouden kunnen gaan - het zogenaamde
'verduisteren' - te houden. De onderzoeker is
met die activiteit natuurlijk meer gebaat dan
met een klakkeloze overschrijver.
Omdat leenkamers niet gebonden zijn door
grenzen van gerechten of zelfs landstreken,
konden zij eventueel beschikken over goed, dat
ver weg gelegen was. Voor het tijdschrift Ons
Voorgeslacht
was de plaats van vestiging - in
Zuid-Holland - aanvankelijk bepalend. Elders
gelegen lenen van deze leenkamers werden
echter niet weggelaten. Nu is het zo, dat ook
instellingen buiten Zuid-Holland over lenen
aldaar konden beschikken, en ook deze werden
bewerkt. Na verloop van tijd werden tevens
leenkamers bewerkt en gepubliceerd, die in het
westen van Utrecht gelegen waren. In twee
gevallen verscheen in Ons Voorgeslacht de
bewerking van een leenkamer die in het
Kromme-Rijngebied lag en wel die van Goye
en van Bloemenstein. Door huwelijk was Goye
immers deel gaan uitmaken van het leenhof
van Vianen, dat in zijn geheel - tot 1666 - is
bewerkt.
Vanaf 1995 verschijnen ook in het tijdschrift
De Nederlandsche Leeuw van het Koninklijk
Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en
Wapenkunde regelmatig repertoria op leen-
kamers. Het ligt in de bedoeling met dit werk
voort te gaan, wanneer de bewerkingen niet te
omvangrijk zullen zijn.
Leenhoven in het Kromme-Rijngebied
Hoeveel leenhoven waren in het Kromme-
Rijngebied aktief en hoe was de verdeling tus-
sen hoven binnen en buiten dat gebied? Voor
de beantwoording van de eerste vraag was
gebruik van de gegevens uit mijn werk, ge-
noemd in noot 2, niet voldoende, daar dat zich
tot Hollandse leenkamers beperkte. Er moest
daarom op korte termijn nader onderzoek ver-
richt worden. De mogelijkheid van nadere
vondsten is daarom niet uitgesloten. In totaal
werden op deze manier zevenendertig leen-
kamers gevonden, die meer of minder lenen
administreerden. Dat bleek te variëren van
bijna honderdvijftig tot één. Het viel mij op,
dat de proosten van de Utrechtse kapittels Sint
Jan en Sint Marie in ons gebied in het geheel
geen lenen uitgaven'.
Het merendeel van de leenhoven was buiten de
streek gevestigd. Ik becijferde de verhouding
op twaalf binnen en vijfentwintig er buiten, dat
komt neer op meer dan tweemaal zoveel! Die
verdeling is in zekere zin te begrijpen, ervan
uitgaande dat deze lenen niet anders zijn dan
onder leenverband verkocht domein. Verder
afgelegen en niet al te omvangrijk eigendom
kwam daarvoor eerder in aanmerking dan
goed, dat in de omgeving van de eigenaar lag:
dat was eenvoudiger te beheren. Als nevenpro-
dukt kan een leenkamer daarom inzicht geven
in voormalig domein van een bepaalde instel-
ling of familie.
Aan het eind van dit artikel vindt u een be-
knopt overzicht, waaruit de naam van de diver-
se leenkamers blijkt\ De hoeveelheid lenen die
in het Kromme-Rijngebied waren gelegen,
voorzover ik die heb kunnen becijferen, zijn
daaraan toegevoegd. Voor het belang van een
bepaald leenhof zegt dit niet alles. Zo kon het
leenhof van Cuyk slechts bogen op negen le-
nen maar daarbij waren wel vele hoge en lage
gerechten van de streek. Ook is met alleen cij-
fers niets gezegd over de grootte van percelen.
Niettemin leek het mij nuttig de getallen in het
overzicht op te nemen. Bovendien konden de
leenhoven zo op omvang worden gesorteerd.
Leenhof van Abcoude te Wijk bij Duurstede
Veruit het grootste leenhof in het Kromme-
Rijngebied, tevens in de streek gevestigd, was
het zogenaamde leenhof van Abcoude te Wijk
bij Duurstede. Het bestond uit meerdere delen,
die in personele unie waren verenigd, een situ-
atie die al in het midden van de dertiende eeuw
bestond. Een deel van de lenen hing af van het
stamhuis van de familie Van Abcoude in de
gelijknamige plaats. Het andere deel was af-
hankelijk van het huis te Wijk bij Duurstede,
dat waarschijnlijk via een huwelijk was geërfd.
Enig gegeven van vóór de vereniging ont-
breekt, zodat er geen bewijzen zijn om beide
leenhoven te scheiden. Daar de registratie zelf
een geografische verdeling maakte, zal dat in
de aanstaande bewerking ook plaats vinden.
Het leenhof van Abcoude was groot maar vol-
gens de bezitter nog niet groot genoeg. Hij
ging tenminste door met de verwerving van
andere - kleinere - leenhoven. Ik noem daar het
eerste Zuilenburg, dat Willem van Abcoude
overnam van Simon van Haarlem, en het leen
hof van Woudenberg, dat Gijsbert van Abcou-
27
-ocr page 28-
In onderstaande lijst is per afkorting aangege-
ven, of een leenkamer bewerkt is. OV slaat op
het tijdschrift Ons Voorgeslacht en NL op De
Nederlandsche Leeuw.
De bisschoppelijke
lenen zijn - ten dele- bewerkt door A. Johanna
Maris in een afzonderlijke publikatie.
1.  Abcoude (142).
2. Bisschop van Utrecht (113).
3.Culemborg(90).
4. Goye (OV, 82).
5.  Proost ten Dom (ca. 30).
6.  Beverweerd (14).
7.  Proost van Oudmunster (13).
8.  Proost van Sint Pieter (12).
9.  Hinderstein(IOa 15).
10. Cuyk(OV. 9).
11. Graaf van Holland (OV ter perse. 8).
12-14. Amstel (OV), Meerten en Oostrum (NL ter
perse, allen 7).
15-18. Deken van de Dom (NL), Hagestein (OV),
Montfoort (OV) en IJsselstein (OV, allen 6).
19-20. Abt van Sint Paulus en Nijveld (NL ter perse,
beiden 6).
21-26. Graaf van Gelre (Werken Gelre), Bloemen-
stein (OV), De E'ng (NL ter perse), Heukelum,
Loenersloot en Mijnden (allen 3).
27-33. Neerijnen alias Klingelenberg, Roetert, Ster-
kenburg. Wulven, Zuilen, Zuilenburg (eerste) en
Zuilenburg (tweede) (allen 2) en tenslotte
34-37. Heulestein (OV), Graaf van Kleef, Nijenrode
en Vianen (OV) (allen 1).
Heer Jacob van Gaasbeek (t 1459), detail van een laat-
zeventiende-eeuws schilderij naar het voorbeeld van een
ouder doek (origineel in kleur, formaat 91 x 73 cm. Col-
lectie Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk bij Duurstede,
fotoH. Dirksen 1995)
de omstreeics 1350 verkreeg.
Zo was Abcoude het grootste leenhof van
Utrecht. Het was daarom niet verwonderlijk,
dat de bisschop - een goede tweede op dit ge-
bied - er op uit was om dit leenhof over te ne-
men. Dit gelukte voor zover Utrecht betrof in
1459, toen de familie Van Abcoude uitstierf
met Jacob van Gaasbeek. Van dat moment af
kwam de bisschop als leenheer in zijn Sticht en
daarmee het Kromme-Rijngebied op de eerste
plaats.
Voor de kennis van de respectieve leenhoven
zijn wij afhankelijk van de bewaarde registra-
tie. Daarmee is het wisselend gesteld. Van Ab-
coude bleef bijvoorbeeld betrekkelijk veel be-
waard, van het huis Beverweerd rest thans
slechts het laatste register van de vijf dat uit de
achttiende eeuw dateert. Soms is zelfs niets van
de registratie bewaard en moeten wij afgaan op
verspreid aangetroffen gegevens.
Het zou in dit kader te ver gaan van elk leenhof
de staat van de registratie op te geven, hiervoor
verwijs ik naar mijn werk, genoemd in noot 2.
Dr J.C. Kort promoveerde in 1981 op het ar-
chiefvan de graven van Holland en is werk-
zaam bij het Algemeen Rijksarchief in Den
Haag.
Noten
1. ,S. Muller Fz. en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het
Slicht Ulrecht lot 1301,
deel I. Utrecht, 1920, nr. 378
anno 1139.
2 Over het voorgaande uitvoeriger: J.C. Kort, Overzicht
van de leenkamers in Holland.
's-Gravenhage, 1987^
met index op plaatsnamen. Van dit werk staat een derde
druk op stapel.
3. Hierover in het algemeen: C Dekker, Hel Kromme
Rijngebied in de Middeleeuwen.
Zutphen, 1983.
4. Hierover nader: B. Olde Meierink (red.) et al.. Kastelen
en ridderhofsteden in Ulrecht.
Utrecht, 1995.
28
-ocr page 29-
Joannes Assueri Bodecherus, predikant te Cothen
Bas de Ligt
van Arminius en Gomarus, tussen de remon-
stranten en de contra-remonstranten, tussen de
rekkelijken en de preciezen. De afloop daarvan
is bekend: het conflict kostte Oldenbamevelt
de kop, Hugo de Groot benauwde uren in een
boekenkist en de remonstranten onderdrukking
en vervolging. Op de provinciale Utrechtse sy-
node van augustus 1619 'int capittelhuys ten
Dom' vond de afrekening met de remonstrants-
gezinde predikanten uit dit gewest plaats.
Tot de predikanten die van remonstrantse sym-
pathieën werden beschuldigd behoorde Joan-
nes Assueri Bodecherus, de toenmalige domi-
nee van Cothen. Het liep met hem nog goed af,
want nadat hij door enige vertegenwoordigers
van de synode was 'onderwesen' en een formu-
lier had ondertekend waarin hij afstand nam
van zijn vroegere opvattingen, werd hij door de
synode weer als lidmaat geaccepteerd, 'mits dat
hy om reedenen op een ander plaets sall ge-
transporteert worden'. De classis Wijk, waarbij
Cothen werd ingedeeld, moest op de overplaat-
sing toezien.
Een jaar later, op de synode van september
1620, blijkt hij nog steeds in Cothen te functio-
neren. De classis Rhenen-Wijk had hem dus
niet overgeplaatst, zoals de synode had veror-
dend. De collega's uit de classis voerden aan,
dat dominee Bodecherus nu zijn dienst 'met
minder afbreuck ende meerder stichtinge' kon
doen dan voorheen, omdat 'het lopen der pa-
pen' daar sterk afgenomen was; bovendien
hadden de inwoners van Cothen goede getuige-
nis van hem gegeven, hadden ze verzocht dat
hij bij hen mocht blijven en verklaard, dat zij
hem 'lief ende weerdt' hadden. De synode
kwam hierna op haar vroegere besluit terug.
Hij mocht dus blijven. Heel wat minder coulant
is elders opgetreden tegen zijn broer Nicolaas
Bodecherus, predikant in achtereenvolgens
Zuiderwou, Loosdrecht en Alkmaar. Maar die
was dan ook een van de ondertekenaars van de
remonstrantie van 1610 waarmee het conflict
zo was geëscaleerd.
Lofdicht op Joannes Bodecherus
Deze veel jongere broer van de Cothense do-
In juli 1593 gaven de Staten van Utrecht op-
dracht tot het houden van een 'Visitatie der
kerken ten platten lande in het Sticht van
Utrecht'. Ze gaven daarmee gehoor aan een
dringend verzoek van de 'Bedienaers des
Woorts ende de Ouderlingen in de gemeente
tot Utrecht', die zich grote zorgen maakten
over de voortgang van de reformatie in het
Sticht. Het verslag ervan werd aan het eind van
dat jaar aangeboden. In Cothen had men nog
altaren in de kerk aangetroffen en op de muren
prijkten spreuken die gekwalificeerd werden
als 'superstitieus', 'afgodysch' en 'onschriftuer-
maetig'. Van de pastoor werd gezegd, dat hij
nog volkomen paapsgezind was en geheel
superstitieus in zijn bediening. Hij had ook
verklaard niet van plan te zijn zijn opvattingen
te herzien. In juli 1606 werd 'in den grooten
refectoer' (eetzaal) van het Catharinenconvent
in de stad Utrecht een provinciale synode ge-
houden. Daar werd weer geklaagd over de ou-
de Cothense pastoor, die nog steeds alimentatie
van de Staten ontving, maar evengoed in Co-
then en Wijk 'syn quaet saet' bleef zaaien. Op
de presentielijst van de synode staat de naam
van Johan Sweersz., predikant van Cothen. Hij
rapporteerde, dat de toestand van zijn kerk
'redelijk' was en het gehoor 'tamelick'; dat hij
de doop bediende volgens de gereformeerde
kerkorde, maar dat hij nog niet het avondmaal
had bediend, omdat hij zijn gemeente daartoe
nog niet had kunnen bewegen; dat de afgezette
pastoor, heer Jan van Blockhoven, nog steeds
doopte en trouwde, en dat de schoolmeester
paapsgezind was, maar wel ter kerke kwam en
de psalmen voorzong. De synode drong aan op
spoedige viering van het avondmaal, wat domi-
nee Johan Sweersz. beloofde te doen in combi-
natie met enige communicanten uit Wijk. De
tussen 1593 en 1606 geboekte winst was dus
bescheiden.
Remonstrantse predikanten
In 1618 was de positie der hervormden sterk
genoeg om elkaar onderling openlijk te gaan
bestrijden op de nationale synode van Dor-
drecht. Het was de strijd tussen de aanhangers
29
-ocr page 30-
Vertaling:
Aan J.B., mijn oom, grijsaard van 80 jaar. Ge-
leerde grijsaard, bij wie heilige eerbied voor God
de borst beroert en godsdienstige trouw in de
geest is; die moeder Stulenia in kuise bevalling
als eerste zoon baarde, in een goed huwelijk met
een beschaafd man: Ik was nauwelijks geboren,
toen sneeuwwit haar om uw slapen wapperde en
een grijze baard aan de kin. Nu is snel het tach-
tigste jaar voorbijgegaan; toch blijft uw geest
sterk in een sterk lichaam. Bewaar, Lachesis (een
van de schikgodinnen), nog verder zijn veer-
krachtige ouderdom: deze neef zal een roem zijn
waar de oom zich niet voor hoeft te schamen.'
Ad Joannem Bodecherum, Patruum, Senem Oc-
tuagenarium
Docte senex, cui sancta Dei reverentia pectus
Commovet, ac animi religiosa fides;
Quem primum casto mater Stulenia partu
Edidit, ingenuo non male juncta viro:
Vix ego nascebar, nivei per tempore crines,
Canaque sub mento cum tibi barba fluit.
Praeteriit cursim nunc octogesimus annus,
Mens tarnen in firmo corpore firma manet.
Ulterius vegetam, Lachesis, tutare senectam:
Non erit hic patruo fama pudenda nepos.
B. de Ligt, geboren in 1934 en woonachtig in
Loosdrecht, was tot zijn vervroegd uittreden
leraar Nederlands. Hij is medewerker aan het
tijdschrift 'Historische Kring Loosdrecht'.
Bronnen
- 'Visitatie der kerken ten platten lande in het Sticht van
Utrecht, ten jare 1593'. Bijdragen en mededelingen van
hel Historisch Genootschap,
7 (1884), 186-267.
- J. Reitsma en .S.D van Veen eds., 'Acta der provinciale
en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke
Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620', deel 6.
- Jani Bodecheri Banningii, POEMATA. Leiden, 1637.
Het predikantenbord in de hervormde kerk in Cothen (foto
auteur, 1996)
minee had een in 1606 in Loosdrecht geboren
zoon naar hem vernoemd. Johannes Bodeche-
rus Banningius noemde deze zich later bij
voorkeur. Die werd al heel jong hoogleraar in
Leiden, en dat verklaart mede het geleerde
gewaad waarin hij zijn naam hulde. Hij kreeg
enige bekendheid als dichter van Nederlandse
en Latijnse poëzie. In 1637 verscheen in Lei-
den van hem een dikke bundel POEMATA, met
lofdichten van en gericht aan de halve intellec-
tuele en artistieke wereld van ons land in die
tijd. Maar ook voor zijn familieleden schaamde
hij zich niet: een aantal heeft hij met enthousi-
asme dichterlijk aan de vergetelheid ontrukt.
Bij oom Johan uit Cothen deed hij dat zoals
hierboven te lezen.
Intussen weten we dankzij deze pedante neef
wel de naam van zijn grootmoeder. Die van
zijn grootvader wisten we al: Ahasverus, of
liever: Assuerus. De laatste vorm wordt ook
wel beschouwd als een 'verbijbeling' van de
inheemse naam Sweer of Sweder. Die grootou-
ders kwamen uit Metelen in Westfalen, zo'n
dertig kilometer ten zuidoosten van Enschede.
Omstreeks 1557 moet oom Johan daar zijn
geboren, en in 1577 vader Nicolaas. Als 'Joan-
nes Assueri Bodecherus' te vertalen is als: 'Jo-
han Sweerszoon Bodecherus', wat ik denk,
heeft de kerkelijke gemeente Cothen nu een
probleempje. Op het predikantenbord in de
plaatselijke kerk lezen we immers:
J. Sweersz.
                        1606-1612
J.A. Bodecherus                1612-1641
PefDIKANILN
VAN m
NED.HERV GEMEENTE IE COÏHLN
J. Sweerïz
J.A.Bodecherus
CDellius
i. Delliu!
CDbIüu»
H. Zaunslifer
WH.HdJeniuj
W. Kluever
M.A..Adrianl
J.W.Immink
A.J.£ylunan
iWoKrik
l6ob.i6l2  CVhsUom
16(2 -(641  L.J.vUeuwen
1Ö4I -1680  H.SleJfn^a-
1680-1692  D.Hotwenia
169! 17)9  P.G.Vetweyi
1739-1789  J.A.Pelen
1799 -IM3  Chr.v.ALeeden
1M3-1S57  G.J.G.dcftel
lS?r ISfij  J. Kuyiman
I864-I868  H.J.Meijer
1868-1871  r.G.H. Nicolal
I«73l8a5  K.A. Bot
1886-1889  w. Lourens
1890-189]  Ai1.KncKtiii!ru$
1891 -Utjö
1898-1903
90J-1907
907
1911
912
I920
927
19)0
911
1035
936
193»
9)9
1944
<>*•>
Uj'jl
CfSl
1954
1958
1962
I9G3 I067
kjta
1975
l97J
1078
C17«
«yvi
1. Met dank aan dr Willem Kraak, classicus te Bussum
30
-ocr page 31-
Romeins geld uit Vechten
Iris Tymann
dom bijna weggesleten, zodat ik met moeite
kon lezen: ANTONINVS AVG GERMAN...
aan de andere kant was, zo scheen het, de af-
beelding van Vrede, met de hoorn des over-
vloeds, waarbij de letters eveneens onduidelijk
waren .... VIII COS III...SC. Men zegt dat nog
meer andere munten van zilver en goud op
deze plek gevonden zijn, zodat ik er niet aan
twijfel, dat bij zorgvuldig onderzoek meer
overblijfselen uit de oudheid kunnen worden
gevonden^.'
Dit is het eerste bericht over een Romeinse
muntvondst uit deze legerplaats. De gouden
munt die Van Buchell dacht voor een 'prikkie'
te hebben gekocht was echter niet van goud,
maar van geel koper. Op het omschrift van de
munt afgaande, blijkt het in plaats van een
aureus van Antoninus Pius te gaan om een
dupondius van Marcus Aurelius. De schrijver
had gelijk met zijn opmerking dat er ongetwij-
feld meer te vinden was. Voor het in 1994 ver-
richte onderzoek naar de munten uit Vechten
zijn enkele honderden exemplaren geteld. Deze
geregistreerde munten betreffen slechts het
topje van de ijsberg, want naar schatting zijn er
in de loop der tijd in Vechten meer dan 10.000
munten gevonden.
Geringe informatie van vroege verzamelaars
Van vroege verzamelaars wordt weinig echt
bruikbare informatie verkregen over vondst-
munten. In de eerste plaats had men in het ver-
leden een andere kijk op archeologie. Het was
bijvoorbeeld niet gebruikelijk de exacte vind-
plaats van de munt te registreren. Men hechtte
veel meer belang aan de waardevolle artefacten
die uit de grond kwamen, terwijl de even inte-
ressante vondstomstandigheden werden ver-
waarloosd. Slechts de mooiste exemplaren
werden goed genoeg bevonden om in de verza-
meling te worden opgenomen. Hierbij is het
niet verwonderlijk dat bij de oude collecties
veel nadruk kwam te liggen op de gouden (au-
rei) en zilveren (denarii) munten. De vaak zeer
gesleten en gecorrodeerde koperen exemplaren
(sestertii, dupondii en assen) werden doorgaans
genegeerd. In de tweede plaats zijn de oude
Inleiding
Over Vechten is al veel gezegd en geschreven.
Ruim 150 jaar geleden zijn aldaar de eerste
'opgravingen' begonnen. De vroegste berichten
over vondsten uit de Romeinse tijd, die in de
buurt van het voormalige legerkamp te Vech-
ten gevonden werden, stammen reeds uit de
zestiende eeuw. 'Karrevrachten vol Roomse
aloudheden' zouden er van de akkers bij Vech-
ten naar de pronkkamers van onze voorouders
zijn vervoerd. Het in het Kromme-Rijngebied
gelegen Vechten is één van de rijkste vind-
plaatsen in Nederland van Romeins materiaal:
aardewerkscherven, grondsporen, dakpannen,
militaria en ook zeer veel munten. Voor een in
1994 gehouden onderzoek, zijn de munten
afkomstig uit Vechten bestudeerd. Aan de hand
van ruim 1300 munten wordt getracht een re-
constructie te geven van de bewoningsgeschie-
denis van de Romeinse legerplaats Vechten'.
Oude collecties
Het verzamelen van munten was in vroeger
eeuwen reeds een geliefde bezigheid. Bij de
speurtochten naar Romeinse vondsten ging het
de oude collectioneurs er om mooie voorwer-
pen uit een ver verleden bijeen te brengen en
deze vervolgens aan belangstellenden te laten
zien. In dit verband zijn de aantekeningen, die
herhaaldelijk in artikelen over Vechten worden
geciteerd, van de Utrechtse advocaat en ge-
schiedschrijver Aemout van Buchell (1565-
1641) interessant. Deze maakte op 3 oktober
1589 met een vriend een uitstapje naar het toen
als Wiltenburg bekend staande Vechten.
'Samen met Jan de Wit ben ik gegaan naar de
plek, die in de volksmond 'de Burg' wordt ge-
noemd, niet ver van de oever van de Oude
Rijn, halverwege de weg naar Houten aan de
linkerkant waar een verhoging een klein beetje
uitsteekt boven de aangrenzende akker. (...)
Ook hebben we een gouden munt gezien,
gevonden door een jongen die de schapen aan
het weiden was, en van hem voor een klein
bedrag gekocht.
De munt droeg de beeltenis van Antoninus, en
aan één kant waren de letters door de ouder-
31
-ocr page 32-
de enige collectie van munten afkomstig uit
Vechten. Op deze locatie zijn gedurende ander-
halve eeuw verschillende opgravingscampag-
nes uitgevoerd. De opgravingen zijn destijds
door meerdere instanties gefinancierd, waar-
door de vondsten over diverse instellingen
verspreid zijn geraakt.
De munten uit Vechten zijn onder andere te-
rechtgekomen bij het Rijksmuseum van Oud-
heden (RMO), het Rijksmuseum Het Konink-
lijk Penningkabinet (KPK) en het eerder ge-
noemde PUG. Het RMO heeft dankzij opgra-
vingen van enkele van haar medewerkers en
enkele legaten en/of schenkingen een behoor-
lijk grote collectie (239 exemplaren). Het KPK
heeft zowel door negentiende eeuwse opgra-
vingen als door aankopen een collectie munten
die uit Vechten afkomstig zijn. Van deze mun-
ten in het KPK zijn helaas de Vechtense exem-
plaren niet meer als zodanig te herkennen; dit
geldt overigens voor veel aanwinsten uit de
negentiende eeuw. De vindplaats werd, zoals
gezegd, vroeger immers niet belangrijk gevon-
den. Wat telde was het materiaal, portret en da-
tering van de munt. Alleen een door het KPK
aangekochte aureus van Hadrianus is bij het
huidige onderzoek betrokken. In het KPK is
een vondstenregister (755 exemplaren) aanwe-
zig dat zeer waardevolle en uitgebreide infor-
matie bevat van enkele honderden munten die
tijdens wegwerkzaamheden aan de rijksweg
eind jaren zeventig begin jaren tachtig door
particulieren zijn gevonden.
Het PUG was eind vorige eeuw zeer nauw
betrokken bij de opgravingen die werden uitge-
voerd in Vechten en is hierdoor in het bezit
gekomen van het grote aantal van 194 munten.
Het numismatische beeld
Bij het bestuderen van de munten afkomstig uit
Vechten viel direct op dat de collecties
verschillende verhoudingen in de muntmetalen
laten zien. Dit verschil in verhoudingen wordt
vooral veroorzaakt door de vondstgeschiede-
nis. De munten die in de negentiende eeuw en
in het begin van de twintigste eeuw zijn gevon-
den, werden door coliectioneurs op grond van
hun specifieke kwaliteiten geselecteerd. Dit is
niet het geval met de munten die de laatste
decennia zijn aangetroffen. Zo heeft de collec-
tie Bosch van Drakestein vele gouden en zilve-
ren munten en enkele koperen exemplaren die
collecties vaak na het overlijden van de verza-
melaar verdeeld onder de erfgenamen, of ver-
kocht. Op het moment dat de munten niet meer
bestudeerd kunnen worden, gaat er waardevol-
le informatie voor de wetenschap verloren.
De collectie Bosch van Drakestein
Van alle muntenverzamelingen afkomstig uit
Vechten is eigenlijk slechts die van baron H.
W. Bosch van Drakestein van Oud Amelis-
weerd nog in zijn geheel te bestuderen. De
baron was eigenaar van het terrein waar de
voormalige Romeinse legerplaats ligt, waar-
door hij in het bezit is gekomen van veel vond-
sten. De collectie is rond 1865 aan de stad
Utrecht gelegateerd, die daarna de verzameling
in het beheer van het Centraal Museum heeft
gesteld. Vervolgens heeft dit museum de gehe-
le collectie voor een lange periode in bruikleen
gegeven aan het Provinciaal Utrechtsch Ge-
nootschap (PUG).
Een inventarislijst van de verzameling Bosch
van Drakestein is echter pas twintig jaar na de
legaatstelling opgesteld door twee medewer-
kers van het Museum van Oudheden in Leiden,
Pleyte en Roest. Met deze collectie munten
(bestaande uit 329 exemplaren) van Bosch van
Drakestein is iets vreemds aan de hand. In de
goed gesorteerde verzameling bevindt zich
merkwaardig genoeg geen enkele munt uit de
derde eeuw na Chr. Dit was voor J.H. Jongkees
in 1950 reden om te concluderen, dat Vechten
al vroeg in de derde eeuw door de Romeinen
moet zijn verlatend In de collectie van het
PUG, waarin normaliter de restpartijen te-
rechtkwamen, bevindt zich toevalligerwijze
ook een groot aantal munten, van redelijk goe-
de kwaliteit, uit de derde eeuw na Chr. Niet
alleen de goede kwaliteit maakt dit partijtje
verdacht, maar ook het feit dat daar waar de
muntenreeks van Bosch van Drakestein opeens
afbreekt, de Antoniniani van het PUG begin-
nen. Het heeft er veel van weg dat reeds in de
negentiende eeuw, vóórdat Pleyte en Roest de
collectie inventariseerden een deel ervan af-
gezonderd is geraakt, om vervolgens per on-
geluk in de collectie van het PUG te geraken.
Het is echter niet eenvoudig om deze voor-
onderstelling te bewijzen.
Overige collecties
De verzameling Bosch van Drakestein is niet
32
-ocr page 33-
van een hoge kwaliteit zijn. De munten aanwe-
zig bij het PUG zijn veelal van koper en verke-
ren in een dermate slechte conditie dat ze soms
niet meer te determineren zijn. Munten die
men tegenwoordig vindt, worden, ongeacht de
metaalsamenstelling van de munt, bewaard
vanwege hun historische waarde.
Uit het onderzoek is tevens naar voren geko-
men dat kleine munten, de Keltische
fenomeen is ook te zien op het Kops Plateau in
Nijmegen. Om verouderde munten in de roula-
tie te houden zijn ongeveer vanaf de Auguste-
ische periode kloppen op koperen munten
aangebracht. Opvallend is dat alle geklopte
muntmeestersassen - geslagen door de munthe-
ren in Rome - uit het jaar 7 voor Chr. voorzien
Afb. 2. As van Nemausus (20 tot 10 v. Chr). Op de voor-
zijde van deze as zijn Augustus (r) en zijn beoogde opvol-
ger Agrippa (I) ruggelings afgebeeld. Op de keerzijde is
een geketende krokodil afgebeeld, het symbool voor het
overwonnen Egypte. Deze munt werd vaak gehalveerd om
te voorzien in de behoefte aan kleingeld. Foto Rijksmu-
seum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden, ware groot-
te.
Afb. 1. Keltisch muntje van het type AVAVCIA (ca. 30 v.
Chr. tot 20 na Chr.). Dit koperen muntje heeft gedurende
de regeringsperiode van Augustus in Gallië gecirculeerd.
Wegens het gebrek aan kleingeld is deze munt waarschijn-
lijk door de Romeinse soldaten zelf ook gebruikt. Het ge-
wicht/waarde van de kleine AVAVCIA's is vergelijkbaar
met die van de Romeinse quadrans (1/4 as). Foto Rijks-
museum Het Koninklijk Penningkabinet. Leiden, ware
grootte.
AVAVCIA's (zie afb. 1) en gehalveerde mun-
ten in Vechten pas recent (met behulp van mo-
derne technieken) zijn gevonden. Vroeger wer-
den deze munten öf over het hoofd gezien, óf
genegeerd. Vergeleken met een in 1950 ver-
richt numismatisch onderzoek kan nu gecon-
cludeerd worden dat in het Romeinse kamp een
sterke behoefte was aan kleingeld. Munten
(voornamelijk assen uit Nemausus) werden
gehalveerd (zie afb. 2) en Keltische muntjes
werden naar alle waarschijnlijkheid in het Ro-
meinse geldsysteem getolereerd. Ditzelfde
zijn van dezelfde instempeling. Het betreft het
woord CAESAR in ligatuur, dat wil zeggen in
aaneen geschreven letters (zie afb. 3). Dit kan
berusten op toeval, maar het is evenzeer moge-
lijk dat deze munten op een bepaald moment in
het Beneden-Rijngebied verzameld zijn en ver-
volgens van dezelfde instempeling zijn voor-
zien.
Eveneens interessant zijn de kloppen die we
terugvinden op munten van Caligula en Clau-
dius I. Uit opgravingen in Zwammerdam is
duidelijk geworden dat in deze plaats de
Afb. 3. As van munt-
meester M. Tullus ge-
slagen in 7 V Chr. met
klop CAESAR in liga-
tuur. Foto Centraal Mu-
seum Utrecht, doorsne-
de 29 mm.
33
-ocr page 34-
voorbereidingen werden getroffen voor de
invasie van Brittannië in 43 door de Romeinen.
Op munten uit deze periode die in Zwammer-
dam, Valkenburg en Vechten werden terugge-
vonden, zijn dezelfde soort kloppen ingesla-
gen. Uit deze kloppen is wellicht af te lezen dat
er een geldstroom tussen een aantal Romeinse
forten heeft bestaan.
De bewoningsgeschiedenis van het Romeinse
fort in Vechten
De Romeinen hebben vier eeuwen lang de
geschiedenis van het Rijngebied gedomineerd.
Het begon met de verovering van Gallië door
Caesar in de eerste eeuw voor Christus en de
organisatie van de provincie door Augustus.
Deze keizer liet ook verschillende veroverings-
campagnes in Germanië uitvoeren door zijn
stiefzonen, Drusus en Tiberius. Uit het archeo-
logisch materiaal blijkt, dat het Romeinse fort
in Vechten gedurende de regering van keizer
Augustus werd opgericht".
In een periode van grote militaire activiteit is
veel meer geld nodig dan in een periode van
politieke rust, waarin minder soldaten naar de
grenzen gestuurd worden. Zo heeft de periode
van expansie onder Augustus en zijn directe
opvolgers veel munten in Vechten opgeleverd,
terwijl de periode van rust in de tweede eeuw
een vermindering van het aantal munten tot
gevolg heeft gehad. Aan de hand van de vele
honderden munten die in Vechten gevonden
zijn kan een representatief beeld worden ge-
vormd van de bewoningsgeschiedenis van het
Romeinse fort (zie aftj. 4).
De Republikeinse periode tot aan Caligula
Uit de periode van de Republiek zijn veel de-
narii in het Romeinse fort aangetroffen. Een
verklaring hiervoor is dat er veel zilveren mun-
ten naar Vechten zijn gebracht, om militaire
activiteiten te financieren. Een andere verkla-
ring zou kunnen luiden dat de soldaten zilver-
geld aanboden aan de inheemse elite om deze
voor de Romeinse zaak te winnen.
De munten van Augustus zijn in absolute aan-
tallen gezien zeer ruim vertegenwoordigd. Ver-
ondersteld kan worden dat toen de Romeinse
soldaten in Vechten arriveerden, zij in hun
geldbuidels het toen in roulatie zijnde geld met
zich meedroegen. Het vroegste type Augus-
teïsche koperen munt, geslagen tussen 20 en 10
Afb. 5. Romeinse as uit de serie 'Altaar van Lyon 1' (10 v.
Chr. tot 10 na Chr.). Met op de voorzijde Augustus (type
I) of'zijn opvolger Tiberius (type 11) en op de keerzijde het
imposante altaar van Lyon. Rijksmuseum Het Koninklijk
Penningkabinet, Leiden, ware grootte.
V. Chr., is van het type 'Nemausus' (zie afb. 2).
Deze munt, met de afbeelding van een krokodil
op de keerzijde, is slechts sporadisch in Vech-
ten gevonden. Dit maakt een zeer vroege date-
ring van het fort in ongeveer 15 voor Chr. on-
waarschijnlijk. Daarentegen zijn muntmees-
tersassen uit Rome (geslagen in de periode 16
V. Chr. tot 6 na Chr., zie aft?. 3) relatief veel
gevonden evenals de munten van het type Al-
taar van Lyon 1 (geslagen tussen 10 v. Chr. en
10 na Chr., zie afb. 5). Deze laatste muntsoort
is door keizer Augustus in Lyon geslagen, om
te voldoen aan de hoge vraag naar kleingeld in
de ver van de hoofdstad gelegen provincies
Gallia en Germania Inferior.
De opvolger van Augustus, Tiberius, is verant-
woordelijk voor het in omloop brengen van het
type Altaar van Lyon II (geslagen tussen 8 en
14 na Chr.). Dit tweede type is ook in Vechten
aangetroffen, maar in veel mindere mate dan
het eerste type. De in grote hoeveelheden
geslagen assen uit Rome en munten van het
type Altaar van Lyon 1 maken samen 2/3 van
het in Vechten gevonden kopergeld van Au-
gustus uit. Dit betekent dat het fort nog niet
functioneerde ten tijde van Drusus, die een
veroveringscampagne in 12 v. Chr. uitvoerde,
maar hoogstwaarschijnlijk wel ten tijde van
Tiberius, welke in 4 en 5 na Chr. het offensief
tegen Germanië heropende. Het vroeger veel
naar voren gebrachte idee dat Vechten als
vlootstation heeft gefunctioneerd, wordt tot nu
toe door het archeologische materiaal niet ge-
steund.
Van Caligula tot Domitianus
De muntslag van Caligula is zeer uitbundig
vertegenwoordigd in Vechten. De verklaring
hiervoor is dat rond het jaar 40 een enorme
hoeveelheid geld naar het Nederlandse deel
34
-ocr page 35-
Munten gevonden in Vechten, geordend
naar opeenvolgende regeerperioden
Republiek
Augustus
Tiberius
Caligula
Claudiüs I
Nero
Gaiba
Otho
Burgeroorlog
Vespasianus
Titus
Domitlanus
Nerva
Trajanus
Hadrianus
Antoninus Plus
M. Aurelius
Luclus Verus
Commodus
Pertinax
Clodlus Alblnus
Septlmius Severus
Caracalla
Macrinus
Elagabalus
Severus Alexander
Maximinus I
Gordianus III
Phillipus I
Philllpus II
Trajanus Decius
Trebonianus Gallus
Valerlanus I
Gallienus
Postumus
Tetricus I
Maximianus
DiocletJanus
Constantinus I
Constantius II
Valentinianus II
Theodosius I
Arcadius
Honorlus
107
50
100
150
200
250
koper
zilver
goud
Afb. 4. Tabel van aantallen in Vechten gevonden munten per keizer.
35
-ocr page 36-
soldij) naar het bedreigde grensfort. Over het
algemeen heeft de afname in het aantal mun-
ten, die in de tweede eeuw is begonnen, zich in
de derde eeuw doorgezet.
Van keizer Postumus, die in 259 zijn Gallische
rijk heeft uitgeroepen, zijn veel munten in
Vechten gevonden. Deze keizer heeft ernaar
gestreefd de binnengevallen Franken te ver-
drijven tot over de Rijngrens. Gezien de tien-
tallen munten van Postumus die in Vechten
zijn aangetroffen, is het niet ondenkbaar dat
Vechten een rol heeft gespeeld in de politiek
van deze keizer.
De Franken hebben rond 274 en 275 in het
grensgebied verwoestend toegeslagen, waarna
de Rijn nooit meer die sterke Romeinse verde-
digingslinie is geworden, die het twee eeuwen
lang was geweest. De muntenreeks van Vech-
ten werd na de regering van Tetricus (270-273)
beduidend minder (zie afb. 4). Na de munten
van Tetricus volgen twee losse munten van
Maximianus Herculeus (286-305) en van
Diocletianus (296-297). Na een gat van twintig
tot dertig jaar volgt pas de eerste daaropvol-
gende munt, een foUis van Constantinus I.
(Follis is de benaming van de meest gangbare
koperen munt uit de eerste helft van de vierde
eeuw). Met andere woorden, hier is duidelijk te
zien dat Vechten aan het einde van de derde
eeuw is verlaten, waarschijnlijk als gevolg van
de Franken-invallen van 274/275. De vraag is
of Vechten daarna nog opnieuw in gebruik is
genomen door de Romeinen. In de vierde eeuw
hebben verschillende Romeinse keizers po-
gingen gewaagd om de macht over de Galli-
sche provincie te heroveren. Slechts een tiental
vierde-eeuwse munten is in Vechten gevonden.
Dit relatief kleine aantal munten levert op het
eerste gezicht geen bewijs voor aanwezigheid
van Romeinse militairen. Vergeleken met an-
dere Romeinse legerplaatsen in Nederland is
het echter nog een respectabel aantal. Wat hier-
van de oorzaak is, valt moeilijk met zekerheid
te zeggen. Wellicht dat verder onderzoek hier-
over uitsluitsel kan geven.
Drs Iris D. Tymann is werkzaam bij het Rijks-
museum Het Koninklijk Penningkabinet in Lei-
den als Projectleider Conservering. Zij is in
1994 afgestudeerd in de Archeologie van de
Klassieke Wereld, met als specialisatie numis-
matiek.
van het limesgebied werd gezonden, om de
voorbereidingen en de uiteindelijke uitvoering
van de invasie in Brittannia te financieren. De
dreiging die uitging van de Bataafse opstand
(68/69 na Chr.) moet zeker gevoeld zijn binnen
het fort, getuige een in de grond verborgen
gouden muntschat met veelal aurei van Nero.
Uit de aaneengesloten muntenreeks van Vech-
ten blijkt dat het fort als gevolg van de opstand
niet, of in ieder geval niet voor langere tijd,
verlaten is geweest. De na de opstand volgende
reorganisatie van de Rijngrens door Vespasia-
nus, vanaf 70 na Chr., heeft ook zijn sporen in
Vechten achtergelaten. Tussen de munten van
Vechten bevinden zich veel exemplaren die ten
tijde van Nero (vanaf 64 na Chr) geslagen zijn
en tevens uit de periode van Vespasianus en
Domitianus. De nieuwe regeling van de grens
vormt de basis voor een vreedzame ontwikke-
ling van Germania Inferior tot in de derde
eeuw. In de tweede eeuw neemt het aantal
munten, vergeleken met de eerste eeuw, af
Van Hadrianus tot Constantinus I
Tot in de derde eeuw waren er weinig militaire
activiteiten in het Rijngebied. In het onderwor-
pen gebied was het zelfs zo rustig dat de
Romeinen het veilig achtten troepen aan de
Rijngrens te onttrekken. Zo werd in 104 het
tiende legioen, dat na de Bataafse opstand in
Nijmegen was achtergelaten, naar elders ge-
zonden.
Uit de regeerperiode van Hadrianus zijn in
Vechten drie aurei gevonden. Het is bekend dat
deze keizer de aan de Rijn gelegen hulptroepen
gereorganiseerd heeft en begonnen is met de
bouw van permanente forten langs de limes.
De gouden munten uit Vechten houden wel-
licht verband met deze reorganisatie van de
limes. Het archeologische materiaal toont
duidelijk aan dat het houten fort in Vechten
vervangen werd door een stenen.
In de derde eeuw dienen de eerste tekenen van
Germaans gevaar zich aan en wel in de rege-
ringsperiode van Caracalla (211-217). Uit
Vechten zijn wijdingen uit deze periode aan
beschermende (lokale) godheden bekend, een
teken dat de vijandelijke druk in dit fort ge-
voeld is. In de aantallen munten per keizer is
vlak na de regering van Caracalla een opleving
te zien, wat wellicht te maken heeft met het
sturen van extra mankracht (en daarmee ook
36
-ocr page 37-
Noten
1. De in 1994 samengestelde catalogus van Romeinse
munten uit Vechten telt in totaal 1518 exemplaren,
waarvan 1283 munten volledig gedetermineerd konden
worden. De catalogus maakt onderdeel uit van de doc-
toraalscriptie van de auteur Munten uil Vechten, recon-
structie van de bewoningsgeschiedenis van het Romein-
se fort. aan de hand van munten.
Leiden 1994.
2 Het citaat is overgenomen uit de tentoonstellingscatalo-
gus van CA. Kalee en W.J. van Tent Van speerpunt tot
kanonschot, (\99\),
12.
3. J.H. Jongkees, 'De Romeinsche muntvondsten van
Vechten en Arentsburg'. Jaarboek voor Munt- en Pen-
ningkunde, 37 {\950),\-26
4. Zie M. Polak en S.L. Wynia, 'The Roman forts at Vech-
ten, a survey of the excavations 1829-1989' Oudheid-
kundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudhe-
den te Leiden, 71
(1991), 143.
37
-ocr page 38-
nisterialiteit zijn voor veel auteurs van nut ge-
weest. Wel moet worden gezegd, dat in som-
mige gecontroleerde bijdragen (bijvoorbeeld
Loenersloot) wel heel sterk wordt aangeleund
tegen de gebruikte literatuur. Inhoudelijk is dat
niet bezwaarlijk, maar nagenoeg letterlijke
citaten of enigszins gekunstelde parafrasen
zonder aanhalingstekens gaan mij, ook in een
werk als dit, toch net te ver.
Op twee punten schiet de presentatie van de
kasteelbeschrijvingen meer fundamenteel te
kort. Danig gemist worden intekeningen op
moderne topografische kaarten. Voor het goed
begrip van de vaak gedetailleerde terreinbe-
schrijvingen zijn die eigenlijk onontbeerlijk.
Zelfs wanneer men de 1:25.000-kaarten erbij
haalt, wordt nog niet elke situering meteen
duidelijk. Een ander mankement is het ontbre-
ken van een afbeeldingenlijstje (bijvoorbeeld
tot 1850) per kasteel. Wie zich ooit met bouw-
kundig onderzoek heeft bezig gehouden, weet
hoe tijdrovend het verzamelen van tekeningen,
prenten en dergelijke kan zijn. De meeste au-
teurs zullen van de afbeeldingen van 'hun' kas-
telen wel een dossier hebben aangelegd, maar
de gebruikers van het boek kunnen daarvan nu
helaas niet profiteren. Dan zwijg ik nog van de
nauwelijks onderzochte vraag naar de be-
trouwbaarheid van de diverse kunstenaars,
waarop alleen strikt systematisch onderzoek
antwoord kan geven. Juist een overzichtswerk
als het onderhavige had daartoe kunnen bijdra-
gen.
Een ander punt van kritiek betreft de afbake-
ning van het aantal te behandelen objecten. Dat
begint al met de gekozen werkdefinitie van
'kasteel', waarbij middeleeuwse bewoonbare
en verdedigbare (of als verdedigbaar be-
schouwde - en dat is nog wat anders!) gebou-
wen als uitgangspunt worden genomen. Cu-
rieus genoeg worden de middeleeuwen opge-
rekt tot 1600 (en niet, zoals nog wel gebruike-
lijk, tot het begin van de Opstand), waardoor
meteen één van de criteria onder druk komt te
staan. Vanaf de late vijftiende eeuw is de ver-
dedigbaarheid van vele objecten immers
hoogst dubieus. Als willekeurig voorbeeld
noem ik Groenestein in Langbroek, waarvan de
vijftiende-eeuwse vormen onbekend zijn, maar
dat in zijn met enige moeite reconstrueerbare
zestiende-eeuwse gedaante niet verdedigbaar
kan zijn geweest. Over de zin en onzin van
BOEKBESPREKINGEN
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
B. 01de Meierink, G. v. Baaren e.a. (red.). Kas-
telen en ridderhofsteden in Utrecht.
Utrecht,
1995 (Uitgeverij Matrijs/Stichting Utrechtse
Kastelen, ISBN 90-3545-072-6, 660 blz., prijs
ƒ69,90)
Voor beoefenaren van de Utrechtse geschiede-
nis was de vijfde druk uit 1975 van J.D. Bar-
dets Kastelenboek Provincie Utrecht de afgelo-
pen twee decennia een onmisbaar, maar verre
van bevredigend naslagwerk. De beschrijvin-
gen van de kastelen zijn bij Bardet tamelijk
summier, meer op de bewonings-, dan op de
bouwgeschiedenis gericht en geleidelijk
natuurlijk ook nogal verouderd. Het aantal
oude afbeeldingen is beperkt, moderne opna-
mes ontbreken, evenals cartografisch materiaal.
In al deze opzichten is door de auteurs van het
nieuwe Utrechtse kastelenboek een grote stap
voorwaarts gezet. Het gekozen kloeke formaat
heeft een uitbundige illustratie mogelijk ge-
maakt met ondermeer enkele prachtige luchtfo-
to's in kleur. Aanzienlijke winst wordt geboekt
door de vele bijgevoegde plattegronden, de
aftjeeldingen van vroege kaarten, het grote
aantal geproduceerde prenten en tekeningen en
door het opnemen van oude en nieuwe foto's
van bestaande opstanden.
De teksten zijn het werk van talrijke verschil-
lende auteurs en mede daardoor bijna onver-
mijdelijkerwijze niet steeds van hetzelfde ni-
veau. De veelal gehanteerde driedeling in 'ge-
schiedenis', 'bouwgeschiedenis' en 'omgeving'
leidt in sommige bijdragen tot doublures en
overlappingen. Het begrip 'omgeving' wordt
door de ene auteur ruimer opgevat dan door de
andere, waardoor soms beschrijvingen van
tamelijk recente park-en tuinaanleg zijn opge-
nomen, terwijl men zich in andere gevallen tot
het kasteelterrein in engere zin beperkt heeft.
Een goed oordeel over de afzonderlijke bijdra-
gen kan uiteraard alleen geveld worden door
degenen die zich intensief met het betrokken
object bezighouden. Uit enkele streekproeven
bleek mij dat in elk geval de recente literatuur
verwerkt was. Vooral de publicaties van Kort
in Ons Voorgeslacht en de in 1993 verschenen
dissertatie van Buitelaar over de Stichtse mi-
38
-ocr page 39-
Zo blijft er in elk geval ook de komende tijd
werk aan de winkel. Met dat al kan overigens
geen belangstellende aan dit boek voorbijgaan,
want niettegenstaande de kritiekpunten en desi-
derata is het een formidabel werk geworden,
dat de Utrechtse kasteeldocumentatie samen
met die van enkele andere streken (Drente en
Twente bijvoorbeeld) op het hoogste Neder-
landse niveau brengt. Een tweede oplage is
zojuist uitgekomen, hopelijk met correctie van
wat onnodige slordigheden, zoals in de bijdra-
gen van Aalbers (p. 51 en verder). Wie de
eerste druk gemist heeft, snelle derhalve naar
de boekhandel!
Peter van der Eerden
kasteeldefinities zou nog heel wat meer te zeg-
gen zijn, maar dat zou de grenzen van dit
recensie-artikel overschrijden.
Dat geldt echter niet voor een ander bezwaar,
namelijk tegen de titel van het boek. Voorzo-
ver het mij duidelijk geworden is, vallen alle
behandelde ridderhofsteden binnen de catego-
rie 'kasteel'. Als dat zo is, dan is de gesugge-
reerde nevenschikking verwarrend. Als dat niet
zo is, dan had ik graag beide groepen nader ten
opzichte van elkaar bepaald gezien.
Ook bij de concrete keuze tussen opgenomen
objecten en huizen die naar de appendix van
twijfelachtige gevallen verbannen zijn, kan ik
de redacteuren niet altijd volgen. Om weer met
een enkel voorbeeld te volstaan: waarom wel
Ter Heul opgenomen en niet Jagenstein of De
Roetert, terwijl in al deze gevallen ongeveer
evenveel of even weinig van de betrokken hui-
zen bekend is ?
Hoezeer de redactie in afbakeningsproblemen
is blijven steken, blijkt ook uit de cijfermatige
verwarring over het aantal kastelen dat in de
provincie gestaan heeft. De uiteindelijke selec-
tie leverde 107 kastelen op (Bardet had er nog
162), maar in het eerste inleidende hoofdstuk is
sprake van reeds 150 kastelen in het midden
van de veertiende eeuw. Hoe men aan dit aan-
tal komt, wordt niet duidelijk en al evenmin
hoeveel daar tussen 1350 en 1600 nog bijgeko-
men zijn. Een oppervlakkige nalezing van het
gepresenteerde materiaal leidt al gauw tot een
schatting van vele tientallen in de periode
1350-1500. Olde Meierink spreekt van een
bouw-hausse aan het begin van de zestiende
eeuw (p. 31), maar behandelt alleen verbou-
wingen en geen nieuwe huizen. Om de verwar-
ring te completeren heeft Wilmer (p. 78) het
over 'ca. 120 kastelen en ridderhofsteden die
ooit (IPCvdE) op Utrechts grondgebied hebben
gestaan', alweer zonder nadere toelichting op
dit veel lagere getal. Kennelijk hebben ver-
schillende lijsten gecirculeerd, zonder dat men
tot onderlinge afstemming is gekomen. De
redactie erkent weliswaar het bestaan van een
'schemergebied' tussen kastelen en kasteelach-
tige landhuizen en boerderijen, maar in een
werk van deze opzet had de lezer verwacht, dat
wat meer licht in de schemering zou zijn ge-
worpen, bijvoorbeeld door middel van over-
zichtelijke lijsten met gespecificeerde zekere
en minder zekere gevallen.
De kathedraal van het Sticht
F. M. Heijmink Liesert, De Kathedraal van het
Sticht. De parochiekerk van de heilige aarts-
engel Michael te Schalkwijk.
Houten, 1995
(Ibero Publikaties, 168 blz., prijs ƒ 50,-)
De keuze van de heilige aartsengel Michael als
patroon van de parochiekerk van Schalkwijk
wordt in het begin van de vijftiende eeuw ver-
meld, maar hoe men oorspronkelijk tot deze
keuze is gekomen is niet door mondelinge of
schriftelijke traditie overgeleverd. Zou de strij-
dende engel de voorkeur hebben gehad van de
Duitse (ridder)Orde die in het dorp Schalkwijk
enige goederen bezat?
In 1976 werd bij besluit van de minister van
Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
het gebouw van de R.K. kerk van St Michael
op de lijst van beschermde rijksmonumenten
geplaatst. Maar tien jaar later werd de zorg
voor het restaureren van monumenten opgedra-
gen aan de gemeenten, die uit hun beperkte
budget ook tal van andere dringende zaken
moeten behartigen. Het gevolg is dat een met
verval bedreigd object zoals deze, blijkens haar
roepnaam, grootse kerk helaas slechts gespreid
en mondjesmaat met herstelsubsidies bedeeld
kan worden.
Heijmink Lieserts uitvoerig gedocumenteerd
en met vele platen prachtig ogend boek zet de
geschiedenis van het gebouw en diens voor-
gangers met de grootste zorg voor alle, zowel
persoonlijke als zakelijke, details neer. Het is
een hartstochtelijk pleidooi voor behoud niet
39
-ocr page 40-
drale Catharinakerk te Utrecht die toen geres-
taureerd werd. Alfred Tepe - die in de wijde
omtrek ook vele andere kerken ontwierp - was
hun architect. Er werd slechts twee jaar aan de
bouw gewerkt en de kerk werd in 1879 gewijd.
Later zou blijken dat er onzorgvuldigheden in
waren geslopen, zoals te weinig en slechte
heipalen, een te harde baksteen en onzorgvul-
dig metselwerk. Deze leidden tot herhaalde en
grondige restauratiewerkzaamheden. In de
jaren na 1879 heeft de uit Duitsland afkomstige
Wilhelm Mengelberg, die zich in 1869 in
Utrecht vestigde, de algehele versiering en
inrichting van de kerk ontworpen en geleid.
De uitgebreid beschreven, gedocumenteerd en
van verklaringen voorziene inventaris van het
kerkgebouw en het interieur beslaat het groot-
ste deel van Heijmink Lieserts boek. Mengel-
bergs ontwerpen voor gebrandschilderde ra-
men werden uitgevoerd door de glazenier
H.J.J. Geuer uit Keulen, sinds 1871 in Utrecht
en lid van het Sint-Bernulphusgilde. In het
priesterkoor en de kapellen bevinden zich se-
ries met afbeeldingen uit het leven van Chris-
tus, Maria en Jozef, en in het schip een serie
van Nederlandse heiligen. Helaas zijn niet alle
foto's hiervan even scherp uitgevallen; naar
mijn mening had ieder raam een pagina-grote
kleurenafbeelding in het boek verdiend. De
Schalkwijkse Michaelkerk is een van de weini-
ge die de tweede - katholieke - 'beeldenstorm'
van de twintiger jaren, een poging tot het ver-
kleinen van de verschillen met het Protestantis-
me, ongeschonden door is gekomen. De auteur
besteedt uitgebreid aandacht aan de - hier niet
overgekwaste - muurschilderingen, indertijd
uitgevoerd naar ontwerpen van Mengelberg
door de kerkschilder Chrétien Lindsen, ook lid
van het Sint-Bemulphusgilde. Tenslotte komen
losse beelden, andere schilderijen, inrichting,
meubilair en vaatwerk aan de orde. De oor-
spronkelijke klokken zijn tijdens de Tweede
Wereldoorlog door de Duitse bezetter omge-
smolten en voor wapentuig gebruikt. In 1948
werden nieuwe klokken geschonken en
geïnstalleerd. Na jarenlang genieten van hun
welluidend gebeier weet deze recensent nu dan
eindelijk de namen van de drie grote klokken -
Michael, Maria en Henricus (naar Mgr. Henri-
cus van de Wetering, toen aartsbisschop van
Utrecht) - en hun tonen: F (1), Gis en Ais.
De auteur besluit met een verslag van de op-
alleen van een monumentaal gebouw als zoda-
nig, maar ook van een nog steeds inspirerende
vormgeving van geloof en gemeenschapszin.
Met zijn volledige, terwijl toch steeds zeer
leesbare, beschrijving en verklaring van alle
pictorale symboliek en (Latijnse) opschriften
tracht de auteur namelijk ook het inhoudelijke
aspect van wat nu vaak alleen als 'versiering'
wordt beschouwd weer onder de aandacht te
brengen. Zijn boek is zodoende ook een uitno-
diging aan alle parochianen om hun eigen kerk
met nieuwe ogen te bekijken, en zich het aan-
deel van hun voorouders in diens totstandko-
ming te herinneren. Maar ook voor anderen zal
het boek zeer informatieve en boeiende lectuur
zijn.
Een inleiding over de historische ontwikkeling
van kerkbouw en kerkdienst vanaf de
oorsprong van het Christendom zet de huidige
eredienst in perspectief Daarna worden de
gevolgen van de Reformatie voor de groten-
deels katholieke bevolking van Schalkwijk
bekeken: in 1609 moest men de oorspronkelij-
ke kerk - op de Brink - afstaan. Omdat de am-
bachtsheren de katholieken op z'n minst welge-
zind waren ging de katholieke eredienst toch
door, eerst in het achterhuis van een boerderij
op de plaats van de huidige parochiekerk - later
vele malen herbouwd tot een kerkschip met
toren. In 1760 werd tot de bouw van een nieu-
we en grotere zaalkerk overgegaan. Toen in
1796 geloofsgelijkheid van regeringswege
verkondigd werd, besloten de Schalkwijkse
katholieken het in die tijd nogal vervallen oor-
spronkelijk kerkgebouw op de Brink niet terug
te eisen, ook omdat het inmiddels te klein voor
hen was geworden. In 1835-1838 werd hun
zaalkerk met rijkssubsidie vergroot. Veertig
jaar later echter bleek dit gebouw niet alleen
weer te klein maar verkeerde het ook in zulk
een slechte staat dat nogmaals tot nieuwbouw
werd besloten. Dat de gemeenschap de niet
geringe kosten hiervoor - omgerekend 4.5 mil-
joen gulden - bijna geheel uit eigen gelederen
op kon brengen had te maken met de in deze
periode voor de agrarische sector zeer gunstige
ontwikkelingen.
Gekozen werd voor een neo-Gotische stijl die
voortbouwde op de 15e- en I6e-eeuwse Neder-
rijnse baksteengotiek, en voorgestaan werd
door het Sint-Bemulphusgilde, geleid door
G.W. van Heukelum, kapelaan van de kathe-
40
-ocr page 41-
eenvolgende restauraties van het gebouw, die
door het gemeentelijke geldgebrek veel te
langzaam vorderen, en daardoor 'een lijdens-
weg aan het worden' zijn (biz. 148). Achterin
bevinden zich een tijdtafel van inrichting en
onderhoud/restauratie, een zeer nuttige verkla-
rende woordenlijst van voor de leek ongebrui-
kelijke termen en begrippen (in de tekst echter
ook steeds voorbeeldig uitgelegd), een lijst van
bronnen, en een register van personen en plaat-
sen. Al met al is het een boek van blijvende
waarde dat door de Schalkwijkse gemeenschap
- kerkgangers of niet - zeer zeker met veel ple-
zier gelezen, nageslagen en gekoesterd zal
worden. Degenen die zich voor het lokaalhisto-
rische onderzoek als zodanig interesseren, zul-
len het erg jammer vinden van de auteurs enor-
me - en duidelijk liefderijke - arbeid, dat de
vele door hem gevonden interessante histori-
sche gegevens niet ook zonder meer voor an-
deren bruikbaar zijn gemaakt door bijvoor-
beeld, zonder het bladbeeld voor de gewone
lezer te verstoren, hun precieze vindplaatsen
per bladzijde achterin het boek te vermelden.
Giselle de Nie
Reactie van de auteur
Het is zeker waar dat het boek van elk ge-
brandschilderd raam een paginagrote kleuren-
afbeelding verdiend zou hebben. De prijs van
ƒ50,- zou dan echter hoger uitgevallen zijn en
het boek waarschijnlijk onverkoopbaar ge-
maakt hebben.
De opmerking van de recensente dat het aanbe-
veling verdiend zou hebben de vele gevonden
historische gegevens ook voor anderen bruik-
baar te maken door bijvoorbeeld hun precieze
vindplaatsen per bladzijde achterin het boek te
vermelden, is niet terecht. Op de bladzijden 9-
10 heb ik uitgelegd dat in archieven en in pu-
blicaties nauwelijks iets over de kerk te vinden
is. De op blz. 163 vermelde bronnen betreffen
gedeeltelijk algemene literatuur en verder is
voor een deel vermeld waarop die bronnen
betrekking hebben. Het Registrum Memoriale
van de parochie is het enige archiefstuk van
belang. Met de aanleg daarvan is de pastoor
van Schalkwijk pas begonnen nadat de kerk al
zeven jaar in gebruik was. Bij gebrek aan bron-
nen zijn op andere manieren gegevens verza-
meld. Zo is gebruik gemaakt van adviezen en
aanwijzingen van derden. Eigen waarnemingen
(waarbij zo'n 50 nog bestaande kerken van
Tepe en voorts vergelijkbare kerken bezocht
zijn) hebben ertoe bijgedragen om een redelijk
compleet beeld van het kerkgebouw te krij-
gen.(P/e/ Heijmink Liesert)
41
-ocr page 42-
Het traditionele boerenerf was van oudsher
logisch verbonden met de bedrijfsuitoefening
en sloot harmonisch aan op het omringende
land. Door de modernisering van de landbouw
en de daarmee gepaard gaande schaalvergro-
ting is het boerenerf op sommige plaatsen ge-
heel verdwenen; in andere gevallen heeft het
plaats gemaakt voor de aanplant van stadstui-
nen met gazons, omzoomd door coniferen. Om
te achterhalen hoe de oorspronkelijke inrich-
ting van erf en tuin eruit zagen, is in het kader
van het' Boerenerfproject' in de provincie
Utrecht onderzoek verricht, waarbij ook be-
jaarde boeren en boerinnen zijn ondervraagd.
Het uiterlijk van de boerenerven weerspiegelde
de taakverdeling tussen boer en boerin. De
boerin rekende het voorerf, de groente- en
bloementuin die een intensieve verzorging
vereisten, tot haar terrein. Op het achtererf, dat
gericht was op het aansluitende land, domi-
neerde de boer. De beplanting van de tuin, die
aan de hand van een bonte verzameling van
foto's wordt geïllustreerd, vertoonde een vari-
ëteit aan bol- en knolgewassen, vaste planten
en één- en tweejarigen. Achterin het boekje is
een lijst met een basisassortiment van de oor-
spronkelijke bomen, hagen, bloemen en strui-
ken van het boerenerf opgenomen.
Voor zowel het Kromme-Rijngebied als de
Lopikerwaard geldt dat bomen een belangrijk
element van de erven vormden. Tegen de voor-
gevels van boerderijen stonden vaak leibomen
en aan de randen van de tuinen bevonden zich
houtwallen voor het geriefhout. Verder treffen
we in beide streken de karakteristieke boom-
gaarden met hoogstam- of halfhoogstamfruit-
bomen.
Naast het hoofdgebouw, de boerderij, worden
ook de andere onderdelen van het traditionele
boerenerf zoals hooischuren, zomerhuizen en
boenhokken onder de aandacht gebracht.
Het boekje biedt tot slot een overzicht van nut-
tige adressen, cursussen die gevolgd kunnen
worden en subsidiemogelijkheden van het
Landschapsbeheer Utrecht die tot doel hebben
boerenerven in hun oude glorie te herstellen. U
kunt het 24 pagina's tellende boekje met vele
tekeningen en kleurenfoto's als boerderijbewo-
ner gratis en als niet-boerderijbewoner tegen
betaling van ƒ12,50 bestellen bij de Boerderij-
enstichting Utrecht, Mariaplaats 23, 3511 LK
Utrecht (030-234880) {FvH).
VARIA
Facsimile-uitgave stadskaarten Jacob van
Deventer (1558-1570)
Jacob van Deventer karteerde in opdracht van
koning Philips II, in de jaren zestig van de
zestiende eeuw, circa 260 steden in de toenma-
lige Nederlanden. Het zijn veelal de oudste
kaarten die van de verschillende steden be-
staan. Ze munten uit door uniforme tekenstijl,
gemiddeld op schaal 1:8.000, en grote
nauwkeurigheid. Thans worden van elke stad
de minuut (indien aanwezig, in de rijks- of ge-
meentearchieven van ons land) en de netkaart
(in de Biblioteca Nacional te Madrid), provin-
cie-gewijs in facsimile uitgegeven.
Onlangs verscheen de map Utrecht (36 x 51
cm) met in totaal twaalf kleurenreproducties
(prijsƒ200,-); Amersfoort, Montfoort,
Oudewater, Rhenen, Utrecht, Wijk bij Duurste-
de, Woerden en IJsselstein komen hierin voor.
De map gaat vergezeld van een algemene
inleiding over de werkwijze van Jacob van
Deventer, geschreven door J. C. Visser en P. C.
van der Krogt. Bovendien is er per stad afzon-
derlijk een historisch-stedebouwkundige toe-
lichting gegeven met daarbij een aparte legen-
da, betreffende de op de kaart weergegeven
topografie (Utrecht en Wijk bij Duurstede zijn
van de hand van Marijke Donkersloot-de Vrij).
Van Deventers kaart van Wijk bij Duurstede is
de oudste van de stad die bekend is. Uit de
periode daarna zijn tot begin 19de eeuw - toen
de kadasterkaarten tot stand kwamen - geen
gedetailleerde kaarten van Wijk bewaard
gebleven. Daardoor is vooral de waarde van
deze kaart voor het historisch-topografische
stadsonderzoek bijzonder groot.
De stadsplattegronden met toelichting zijn ook
afzonderlijk verkrijgbaar (prijs: ƒ19,50). Nade-
re informatie en bestellingen bij: Stichting Ja-
cob van Deventer, Postbus 68, 2400 AB Alp-
hen aan den Rijn (MD-dV).
Brochure over boerenerven
Met steun van diverse instellingen heeft de
Boerderijenstichting Utrecht als tweede deeltje
in een reeks van drie het boekje Boerenerven
in de provincie Utrecht. Kromme Rijngebied en
Lopikerwaard
uitgegeven.
42
-ocr page 43-
keizerskroon bevindt zich het beschadigde
jaartal van de steen: 1550. De haardsteen is uit
Antwerpen afkomstig. Van een beschildering
met rode verfstof, zoals op de Utrechtse exem-
plaren werd aangetroffen, zijn op de Wijkse
steen geen sporen te zien. Een aardig detail is
nog dat Karel V zelf, als opvolger van de
Utrechtse bisschop, de Nederhof tussen ca
1528 en 1545 in bezit heeft gehad. Daarna
zouden de gebouwen in (onbekende) particu-
liere handen zijn gekomen. De deksteen is door
de vinder, de aannemer P.C.J. Stigter, aan de
gemeente geschonken
(RvdE-V).
De haardsteen uit 1550 (foto Hans Dirksen 1996)
Haardsteen uit de Nederhof in Wijk
Tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van
de restauratie van het laat-middeleeuwse ge-
bouwencomplex De Nederhof aan de Markt in
Wijk bij Duurstede is tussen het puin een, he-
laas zwaar beschadigde, deksteen van een
stookwand gevonden. Met behulp van de Ar-
cheologische en Bouwhistorische Kroniek van
de Gemeente Utrecht
(1982 en 1987) wist Otto
Wttewaall de steen zonder moeite te identifice-
ren. Precies zo'n steen is namelijk in de jaren
tachtig aangetroffen in het huis Zilverstraat 14
en het huis Twijnstraat 50 in Utrecht. In die
twee gevallen bevond de deksteen zich nog op
zijn oorspronkelijke plaats, als bekroning van
een pyramidevormige wand met rechthoekige
haardstenen.
Haardstenen zijn speciaal vervaardigde vuur-
vaste bakstenen waarop allerlei voorstellingen
in reliëf zijn aangebracht. Een grote collectie
bevindt zich in het Utrechtse Centraal Mu-
seum. Ze komen in Nederland vooral voor
tussen ca 1550 en 1620. Vóór die tijd bestond
de achterkant van de haard meestal gewoon uit
de stenen van de muur waarin de haard was
aangebracht. Vanaf de 17de eeuw gebruikte
men ijzeren haardplaten en witte tegels met
afbeeldingen in blauw.
De nu in Wijk gevonden halfronde deksteen
van ca 34x24x5 cm. is voorzien van het wapen
van keizer Karel V: de dubbelkoppige Habs-
burgse adelaar met keizerskroon, de spreuk-
band 'Plus 0(u)ltre' en ter weerszijden twee
vlammende zuilen en griffioenen. Rond de
Bijzondere schuren dreigen te verdwijnen
Binnen de gemeente Houten staan nog drie
grotendeels van hout gebouwde schuren die
oorspronkelijk dateren uit de zeventiende en
achttiende eeuw. Het zijn de schapenschuur
tegenover boerderij Geerestein (Waalseweg
85), de schapenschuur bij boerderij Den Oord
(Beusichemseweg 146) en de doorrijschuur bij
boerderij De Laatste Stuiver (Beusichemseweg
22). Alle drie de schuren zijn vanwege hun
grote cultuurhistorische waarde op de ge-
meentelijke monumentenlijst geplaatst.
Ondanks deze gemeentelijke bescherming zijn
twee schuren momenteel in zodanig slechte
staat dat alleen een totale restauratie hun voort-
bestaan kan waarborgen.
Het probleem bij dergelijke historische schuren
is echter dat zij niet passen binnen de moderne
agrarische bedrijfsvoering, met als gevolg dat
er vaak totaal geen onderhoud plaatsvindt.
De schapenschuur bij boerderij Den Oord (foto Otto
Wttewaall 1986)
43
-ocr page 44-
INHOUD september 1996 30-3
Het Kromme-Rijngebied,
Tijdschrift van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek'.
ISSN-nr 1382-3140
Het Kromme-Rijngebied omvat Bunnik, Cotheii.
"t Goy, Houten. Langbroek. Odijk. Schalkwijk. Tuil en
't Waal. Vechten. Werkhoven en Wijk bij Duurstede.
Verschijnt 4x per jaar.
Redactie: dr Y. M. Donkersloot - de Vrij, Odijk;
drs M. A. van der Eerden - Vonk, Wijk bij
Duurstede;
drs F. E. van Hekelen, Wijk bij Duurstede;
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Redactie-secretariaat: M. A. van der Eerden-Vonk.
Postbus 83. 3960 BB Wijk bij Duurstede,
tel. 0343-595595, fax 0343-595599 (voor kopij,
correspondentie, boekbesprekingen en aanwijzin-
gen auteurs)
Overname uit dit tijdschrift is geoorloofd onder
voorwaarde van bronvermelding en na .schriftelijke
toestemming van de redactie.
Vormgeving: O. J. Wttewaall
Druk: Iberodruk, Houten
Oplage: 6500
Lidmaatschap van de vereniging, tevens aljoime-
ment op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te
maken op rekeningnummer 32.98.07.498. ten name
van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek" bij
de Rabobank te Houten (postrekening van de bank:
214585).
Advertentietarief: f 100,- per hele pagina.
Secretariaat/ledenadministratie: H. J. J. Steenman,
Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 030-
6374644.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht;
dr G. de Nie, Schalkwijk.
Theiminiimmcr
Gerechts- en gemeentehuizen in Bunnik,
Odijk en Werkhoven
Voorwoord                                                      45
Artikelen
C. Dekker
Bestuurlijke ontwikkeling van Bunnik,
Odijk en Werkhoven vanaf
de iTiiddeleeuwen                                            46
H. Reimlers
Bunnik; van gerechtskamer
tot gemeentehuis                                             60
P.S.A. de Wit
Het Bunnikse geineentehuis van
architect E.G. Wenlink (1897)                        70
H. Krol
De gerechts- en raadkamer van Odijk            76
,/. N. M. vat} hiipelen
De gerechts- en raadkamer
van Werkhoven                                               82
Literatuur                                                        87
Boekbespreking
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen
(door Y. M. Donkersloot-de Vrij)
                    88
Dit themanummer werd financieel mogelijk
gemaakt door:
- Gemeente Bunnik
- Juliana Welzijns Fonds
Afbeelding omslag: Een gedeelte van de voorgevel-
van het Bunnikse gemeentehuis omstreeks 1950.
(fotoreproductie in collectie Arie van der Gaag)
-ocr page 45-
TfBTT
Het nieuwe gemeentehuis van Bunnik is onlangs in gebruik genomen. Voordat het gebouw op
15 november a.s. officieel zal worden geopend, is er nu het goede moment voor een historische
terugblik. Juist in een tijd waarin de veranderingen zo snel gaan is het van belang om een beeld
van ons verleden te hebben; we kunnen er iets van leren.
Op de gemeentelijke nieuwjaarsreceptie van vorig jaar deed ik aan de voorzitter van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek', de heer ir. P. S. A. de Wit, het voorstel om in een nummer van
het tijdschrift Het Kromme-Rijngehied de geschiedenis van het gemeentehuis van Bunnik aan de
orde te stellen. Enthousiast werd dit idee door hem ontvangen.
Kort daarna is met de redactie van het tijdschrift bekeken of het plan haalbaar zou zijn. Gelukkig
bleken er leden van de Historische Kring te zijn, wonend in de drie dorpen Bunnik, Odijk en
Werkhoven, die bereid waren om belangeloos het nodige onderzoek te doen en het historische
verhaal op te schrijven.
De coördinatie en redactie werd in handen gegeven van mevrouw dr. Y. M. Donkersloot-de Vrij.
Wij zijn het, in Bunnik gevestigde, Juliana Welzijns Fonds zeer erkentelijk voor de financiële
bijdrage. Het tijdschriftnummer kon hierdoor in een grotere oplage worden gedrukt en huis-aan-
huis in de gemeente Bunnik worden verspreid.
Ik hoop dat u dit themanummer van het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied met veel plezier zult
lezen. Het kan de banden met het verleden verstevigen en mede richting geven aan de toekomst
van onze gemeente.
Drs. J. J. L M. Janssen,
burgemeester van Bunnik.
45
-ocr page 46-
Bestuurlijke ontwikkeling van Bunnik, Odijk en
Werkhoven vanaf de middeleeuwen
C. Dekker
over kleine vergrijpen. Een vroeg bericht over
zulk een rechtzitting onder leiding van de
meier Evert hebben wij uit Bunnik uit 1239.
Al vóór de 13de eeuw raakten de domeinen
gedesorganiseerd. Langzamerhand kwam veel
grond in andere handen dan die van de
domeinheer. Door schenking, belening, ver-
koop, administratieve onhelderheid of zelfs
usurpatie kwamen stukken domeingrond in
bezit van derden: van de Utrechtse kapittels,
kloosters, plaatselijke kerken, ridders en meer
en meer ook van boeren, die hun onvrije status
ontgroeiden. Parallel aan deze ontwikkeling
evolueerden de meiers van agrarische bedrijfs-
leiders naar rechterlijke functionarissen en
werden voortaan schouten genoemd. Hun
ambtsgebied heette 'gerecht".
De leden van de gemeenschap binnen het
gerecht werden meer en meer onderscheiden
als landgenoten en buren. Landgenoten waren
eigenaars van grond in het gerecht, onverschil-
lig of zij er zelf woonden of niet, buren waren
pachters van grond die binnen het gerecht
woonden. Dat iemand - en wij bedoelen dan
een gezinshoofd - in het geheel geen grond
had en dus noch landgenoot noch buur was,
kwam aanvankelijk niet voor: wel kon men
natuurlijk landgenoot en buur tegelijk zijn.
Ook vrouwen en kinderen (onder voogdij)
konden land in eigendom of pacht hebben,
maar zij deelden niet in de rechten, die de
landgenoten en buren op plaatselijk niveau uit-
oefenden. De voornaamste rechten waren
deelname aan de rechtszittingen, het beraad-
slagen over waterstaatszaken, het beheer van
de (weinige) nog overgebleven gemene grond,
het opstellen van een voordracht bij een pas-
toorsvacature en inspraak inzake reparaties
aan de kerk. Men kan zeggen dat in de laatste
twee gevallen de buren als parochianen optra-
den. Landgenoten die niet tevens buur waren
(en dus elders woonden) hadden zich daarbij
afzijdig te houden. Aan de andere kant waren
buren die geen landgenoot waren uitgesloten
Het ontstaan van de gerechten
Vóór 1811 bestonden er nog geen gemeenten.
Zij werden in dat jaar ingesteld, toen Neder-
land gedurende korte tijd was ingelijfd bij
Frankrijk. Deze vaststelling is historisch juist,
maar toch niet volledig. Het begrip gemeente
bestond namelijk al sinds de middeleeuwen,
maar had een andere inhoud. Het sloeg toen
op de 'gemeenschap', op de gezamenlijke
bewoners van een domein, een dorp of een
stad. Het sloeg ook op de (woeste) grond
waarop die gemeenschap collectief bezits- of
gebruiksrechten kon uitoefenen, al werd daar-
voor vaker de afkorting meente of meent
gebezigd. Een vroege vermelding van een
gemeente (in het Latijn: communitas) in de zin
van gemeenschap betreft Houten, waar in
1316 de term nader wordt uitgelegd als 'de
gezamenlijke parochianen'. Gemeente in de
zin van gemene grond (terra communis) komt
in Odijk al voor in 1245.
In Vechten, Bunnik, Odijk en Werkhoven ont-
stonden "gemeenschappen' in het kader van
domeinen, dat wil zeggen bedrijfseenheden
van grootgrondbezitters. In Vechten en Bunnik
behoorden die toe aan de bisschop van
Utrecht, in Odijk aan de verre abdij van Deutz
bij Keulen en voor een klein deel aan de bis-
schop. Het Werkhovense domein kwam aan-
vankelijk ook deels toe aan de Keulse abdij,
maar al in de 13de eeuw geheel aan de bis-
schop. De bisschop en de andere domeinheren
hadden op hun domeinen bedrijfsleiders
(meiers), belast met de agrarische exploitatie
en met rechterlijke bevoegdheid over de
domeinbewoners. Tot in de 13de, 14de eeuw
waren die bewoners onvrij of horig, dat wil
zeggen gebonden aan de grond en verplicht tot
verschillende prestaties op agrarisch gebied
aan de domeinheer. De meier moest dat rege-
len en er op toezien. Daarnaast moest hij van
tijd tot tijd rechtszittingen organiseren en
voorzitten (het hofgerecht), waar de domein-
bewoners (hofgenoten) zelf vonnissen wezen
46
-ocr page 47-
en een leger nodig om dat gezag uit te oefe-
nen. Hij recruteerde die ambtenaren en militai-
ren - ministerialen - uit de onvrijen van zijn
domeinen en beloonde hen, omdat geld in die
tijd schaars was, met grond en soms ook met
lage gezagsrechten. Die beloning vond plaats
in de vorm van een leen maar dat werd erfe-
lijk, zodat de bisschop de bewuste grond en de
eventueel daarbij behorende gezagsrechten
voorgoed kwijt was. De ambtenaren en mili-
tairen, hoewel aanvankelijk tot de onvrijen
behorend, werkten zich op tot een hogere
sociale stand en vormden de basis van de laat-
middeleeuwse ridderschap.
De goedgeefsheid van de bisschop in de 11 de
en vroege 12de eeuw had tot resultaat dat een
groot aantal kleine tot zeer kleine gerechten
werd gevormd, vaak als enclaves in de gerech-
ten van de bisschoppelijke meiers. In Vechten
ontstonden zoveel mini-gerechten op het
grondgebied van het bisschoppelijk domein,
dat het resterende ambtsgebied van de meier
met dat van de Bunnikse meier werd samenge-
voegd tot één gerecht Bunnik en Vechten. Dit
moet al in het begin van de 12de eeuw
gebeurd zijn. Het strekte zich in het westen tot
buiten de huidige gemeente Bunnik uit.
van discussies over de afwateringsproblema-
tiek.
Versnippering
Hoeveel gerechten waren er op het grondge-
bied van de huidige gemeente Bunnik? Als wij
het al vroeg verdwenen domein Rumpst buiten
beschouwing laten dan waren er oorspronke-
lijk vier domeinen, te weten Vechten, Bunnik,
Odijk en Werkhoven, waarvan men op grond
van de boven geschetste evolutie mag ver-
wachten dat zij zich tot vier gerechten zouden
ontwikkelen. In werkelijkheid omvatte het
grondgebied van de huidige gemeente Bunnik
in de 14de eeuw negentien gerechten en
strekte het zich bovendien uit over kleine
gedeelten van nog eens zeven gerechten, die
thans voor het grootste deel onder naburige
gemeenten vallen. Een enorme versnippering
dus, allerminst bevorderlijk voor een goede
rechtspleging. Toch was de opperste gerechts-
heer in het Nedersticht, de bisschop, daar zelf
schuldig aan, al is zijn handelwijze wel begrij-
pelijk.
Toen in de 11 de eeuw de bisschop van Utrecht
door de Duitse keizer met wereldlijk gezag
werd bekleed, had hij een ambtenarenapparaat
Indeling in gerechten,
14de eeuw.
De dunne stippellijn heeft
betrekking op de
gerechtsgrenzen, de dikke
stippelijn op de huidige
grens van de gemeente
Bunnik.
(kaart getekend door H.
de Lanooy Meijer, 1996)
4f
-ocr page 48-
Het territoir van de huidige gemeente omvatte
verder de mini-gerechten Wiltenburg, Oud-
AmeHsweerd, Nieuw-Amehsweerd, Staartje
van de Boeye, Rijnauwen, Vechterbroek, Gul-
den Hoeve van Sint-Pieter, Gulden Hoeve op
Rijsbrug, Ten Rijn en Ter Hul. Daarnaaast vie-
len kleine gedeelten van de gerechten Slag-
maat-Sint-Laurens, Slagmaat-Sint-Jan, Oost-
broek, Zeist en Stoetwegen binnen de huidige
gemeente, maar omgekeerd waren er ook
enkele mini-gerechten, die hoewel ontstaan uit
het domein Vechten in de loop van de tijd bui-
ten het grondgebied van de huidige gemeente
zijn komen te liggen: Grote Koppel. Kleine
Koppel en Maarschalkerweerd. In Vechter-
broek, Gulden Hoeve op Rijsbrug, Ten Rijn en
Ter Hul kwam de rechtsmacht toe aan ministe-
rialen, in Gulden Hoeve van Sint-Pieter,
Amelisweerd, Wiltenburg en Slagmaat-Sint-
Jan aan een Utrechts kapittel en in Slagmaat-
Sint-Laurens aan een abdij. Het kapittel van
Oudmunster gaf Amelisweerd in twee gedeel-
ten (Oud- en Nieuw-Amelisweerd) al direct in
leen uit aan ministerialen. Vechterbroek werd
in 1489 verkocht aan de bisschop, zodat dit
gerechtje toen werd samengevoegd met het
gerecht Bunnik en Vechten, Gulden Hoeve op
Rijsbrug kwam in 1486 aan een klooster en
Ter Hul in 1502 aan een kapittel.
In Odijk had de abdij van Deutz in 1256
afstand van haar domein gedaan en sindsdien
traden daar ministerialen uit het geslacht Van
Vianen (later Van Vianen van Beverweerd) op
als gerechtsheer. Omdat de bisschop maar een
klein deel van het Odijkse domein had beze-
ten, waren ook de blijken van zijn gulheid
daar niet zo waarneembaar en ontstonden er
naast het gerecht Odijk slechts twee kleine
gerechtjes, te weten Zoogwijk dat aan een
ministeriaal behoorde, en een gerechtje van
het kapittel van Sint-Pieter, waarvan wij de
ligging niet kennen. De Odijkersteeg (thans
Zeisterweg, Odijkerweg en Breullaan)
behoorde met een aangrenzende strook grond
geheel tot het gerecht Odijk. Nu ligt deze weg
voor het grootste deel buiten de gemeente
Bunnik, terwijl deze gemeente zich thans
(sinds een grenswijziging in 1964) wel
uitstrekt over kleine gedeelten van de vroegere
gerechten Stoetwegen, Vierhoeven en het Sint-
Pietersgerecht bij Stoetwegen. Vierhoeven
had, hoewel het niet tot het gerecht Odijk
behoorde, daar al sinds de middeleeuwen
nauwe banden mee. Het was tweeherig: de
heer van Odijk oefende er samen met de heer
van Stoetwegen het gezag uit.
Zuidelijker trof men het gerecht Werkhoven
aan en de mini-gerechten Herikwijkerwaard,
Leemkolk, Katwijkerveld met nog een
gerechtje bij Beverweerd, die alle aan ministe-
rialen toekwamen.
De rechtspraak
De uitoefening van de rechtsmacht verschilde
in de praktijk naar gelang van de grootte van
de gerechten. Alleen in de grote gerechten was
een normale uitoefening mogelijk, in de mini-
gerechten die soms maar enkele hectaren groot
waren, kon de rechtsmacht in het geheel niet
worden uitgeoefend.
In de drie grote gerechten Bunnik en Vechten,
Odijk en Werkhoven stelden de bezitters van
de rechtsmacht, de 'gerechtsheren' - in Bunnik
en Vechten en in Werkhoven de bisschop en in
Odijk de heer van Vianen(-Beverweerd) -
schouten aan, die de rechtbank voorzaten en
als belastinginner optraden. De landgenoten en
buren konden in principe allen aan de rechts-
zittingen deelnemen. Als velen van hen
opkwamen liep het al gauw uit op chaotische
toestanden, kwamen er te weinig dan kon de
rechtspleging geen doorgang vinden. Wille-
keur, partijdigheid en corruptie waren bezwa-
ren die aan de burenrechtspraak kleefden. In
de 16de eeuw werden dan ook schepenbanken
ingevoerd om aan die situatie een einde te
maken. Colleges van een vast aantal schepe-
nen, jaarlijks door de gerechtsheer uit een door
de schout opgemaakte nominatie benoemd, die
ambtshalve rechtspraken en daarbij gehouden
waren aan een eed, moesten een waarborg vor-
men voor een efficiënte rechtsgang. In 1540
werd een bank van zes schepenen ingesteld in
Bunnik en Vechten, in 1554 een bank van vijf
schepenen in Werkhoven en tussen 1547 en
1565 een bank van zeven schepenen in Odijk.
De competentie van de plaatselijke rechtban-
ken, of het nu buren- of schepenrechtspraak
betrof, was niet groot. Civiele zaken en straf-
rechtelijke zaken waarop lage boetes stonden,
konden er berecht worden, maar in de kleine
samenlevingen van slechts 100 a 200 personen
48
-ocr page 49-
sen een notaris, meestal wonend in de stad, en
het plaatselijke gerecht was voor ieder vrij,
behalve inzake de overdracht van onroerend
goed, want daarvoor was alleen het gerecht
bevoegd. De akten die uit de rechtshandelin-
gen voortvloeiden, werden door de gerechts-
secretaris opgesteld, door de schout en soms
ook door de schepenen gezegeld en aan de
partijen overhandigd. De secretaris tekende
ook de handelingen van schout en schepenen
op in registers. Ook de akten werden, alvorens
de originelen aan de partijen werden ter hand
gesteld, in deze registers afgeschreven. Het
oudste schepenregister dat bewaard is geble-
ven, is dat van Odijk, dat in 1566 aanvangt.
De registers van Bunnik zijn vanaf 1596
bewaard maar dan ook integraal, terwijl die
van Werkhoven alle verloren zijn gegaan. In
Odijk trad in de tweede helft van de 16de
eeuw de pastoor op als secretaris, later zien we
ook wel schoolmeesters in die rol.
Wat de mini-gerechten betreft, leek Vechter-
broek (vóór de opheffing in 1489) nog het
viel er niet zoveel te berechten. Slechts enkele
malen per jaar vond een 'rechtdag' plaats,
waarop de vierschaar werd gespannen en
zaken werden behandeld, die varieerden van
kleine diefstallen, verwondingen en belasting-
ontduiking tot het doen grazen van vee op
andermans weide, het niet snoeien van heggen
en dergelijke. Waarschijnlijk vond dat eeu-
wenlang plaats in de open lucht op de meent
of brink en later in een 'rechthuis' bij de meent
of brink, dat tevens als dorpsherberg fun-
geerde. De schout bracht de vonnissen, die
gewezen werden door de schepenen en
meestal bestonden in het opleggen van een
boete, ten uitvoer.
Men kon tegen de vonnissen, uitgesproken in
de plaatselijke gerechten, in beroep gaan bij
een bisschoppelijke rechtbank in Utrecht,
sinds 1530 bij het Hof van Utrecht. In Utrecht
werden ook de criminele zaken berecht.
Veel belangrijker dan de contentieuze recht-
spraak was de taak die de gerechten hadden op
het terrein van de voluntaire jurisdictie, dat wil
zeggen rechtshandelingen tussen derden, zoals
koop en verkoop, verpachting, hypotheekstei-
ling. testamenten, voogdijregelingen, enzo-
voort. Voor al deze rechtshandelingen, waar-
voor men ook naar een notaris kon gaan,
waren schout en landgenoten en buren c.q.
schout en schepenen bevoegd. De keuze tus-
Oorkonde uit 1358 van Willem van der Hare. schout, en
Bartholomeus van Catwijc en Albrecht van Bunnic. land-
genoten in Werkhoven, waarin zij getuigen dat Diederik.
zoon van Koenraad Haghen. aan Arnoud, zoon van Wou-
ter Gorten. 8 morgen land in erfpacht geeft, dat zich uit-
strekt vanaf de Kromme Rijn tot de Landscheiding (op het
Hogeland).
Aan het charter hangen de zegels van de schout en de
landgenoten. Waarschijnlijk is Diederik Haghen kort
daarop gestorven, in een aangehechte oorkonde (transfix)
verklaren zijn vader en zijn broers dat zij het bewuste land
verkocht hebben aan Jan van Amerongen. Ook dit charter
is bezegeld door de schout en de landgenoten. De zegel-
staarten van de tweede oorkonde zijn daarbij gestoken
door de eerste oorkonde
(RAU. kapittel van Oudmunster, nr 1249-1 (26-1-1358 en
23-9-1358)
J
Oorkonde uit 13.32 van Willem Reymboytszoon.
parochiepaap (pastoor) van Odijk. en Wouter uten Boem-
gacrde, schout van Odijk. waarin zij verklaren dat het stuk
land waaruil Gerrit van Atteveld een jaarlijkse rente aan
de kerk betaalde, nu is vervangen door een ander stuk.
Aan het charter hangen de zegels van de pastoor en de
schout
(RAU, kapittel van St. Jan nr 1238 (11-11-1332))
49
-ocr page 50-
vatisme en traditionalisme van de middeleeu-
wen en het Ancien Régime verhinderde dat
aan die omissie ooit een eind werd gemaakt.
In feite waren de meeste mini-gerechten dus
belastingvrij. De mini-gerechten die om
onverklaarbare redenen wel in de leggers
waren opgenomen, waren toch nog voordelig
uit omdat de schouten de belasting hieven en
daarbij een aandeel in eigen zak mochten
steken. Door zelf schout te zijn over zijn eigen
land behield de grondbezitter in een mini-
gerecht dit aandeel. Zo bracht bijvoorbeeld de
schout van Ter Hul zijn belasting zelf naar
Utrecht en omzeilde hij de schout van Bunnik
en Vechten aan wie hij zodoende geen percen-
tage hoefde te betalen.
De schout als belastinginner geeft al aan dat
het gerecht geen louter juridische omschrij-
ving was. Het was ook een bestuursdistrict.
Aanvankelijk waren echter de bestuurshande-
lingen verre in de minderheid, maar allengs
namen zij toe. De belastingheffing zowel voor
algemeen Utrechtse doeleinden als voor plaat-
selijke aangelegenheden behoorde daartoe.
Vanaf de 16de eeuw zien wij het belang toene-
men van het beheer over de wegen en bruggen
en de zorg voor de openbare veiligheid en
gezondheid van mens en dier. Ook militaire
aangelegenheden zoals inkwartiering van sol-
daten en vergoedingen van geleden schade
door oorlogshandelingen werden in gerechte-
lijk kader geregeld. Hetzelfde was het geval
met het bevaarbaar houden van de Kromme
Rijn en met de prestaties die de grondbezitters
verplicht waren te leveren aan het onderhoud
van de Lekdijk-bovendams (dat wil zeggen de
dijk tussen Amerongen en het begin van de
Hollandse IJssel).
Het berijdbaar houden van de wegen kostte de
gerechten niet veel hoofdbrekens, want zij
waren onverhard en bestonden uit klei en
zand. De bruggen vergden meer geld en
inspanning. In de tweede helft van de 17de
eeuw kregen het gerecht Odijk voor de
Odijkerbrug en daarna het gerecht Bunnik en
Vechten voor de Bunnikerbrug tolconcessies
van de Staten van Utrecht, zodat voortaan het
gewone onderhoud uit de tolgelden kon wor-
den betaald. De ko.sten van buitengewone wer-
ken werden omgeslagen over de grondbezit-
ters in de gerechten.
meest op een normaal gerecht. De gerechts-
heer uit de familie Van Rijnauwen had er een
schout en zo nu en dan werd er voluntaire
jurisdictie uitgeoefend met landgenoten en
buren. Die buren waren dan pachters van
grond, die in de omgeving woonden, want het
gerecht zelfwas onbewoond. In de 16de en
17de eeuw zien we iets vergelijkbaars in Oud-
en Nieuw-Amelisweerd en Rijnauwen. Buiten
de ridderhofsteden stond in elk van deze
gerechten ongeveer één huis, waarvan de
hoofdbewoner door de gerechtsheer tot schout
was aangesteld. De weinige keren dat er een
voluntaire rechtshandeling plaats vond, werd
er samengewerkt zowel onderling als met de
aangrenzende gerechten Maarschalkerweerd,
Grote Koppel en Kleine Koppel, waarin ook
een paar huizen stonden. De schout van het
gerechtje waar de rechtshandeling plaats vond.
zat dan de rechtbank voor en de schouten van
de andere gerechtjes fungeerden als landgeno-
ten en buren. In Ter Hul stelde sinds 1502 het
kapittel van Oudmunster (als gerechtsheer en
enige grondeigenaar) zijn pachter aan tot
schout. Evenzo deed dat het kapittel van Sint-
Jan in Slagmaat-Sint-Jan. In deze gevallen
werd er niet samengewerkt en vond er dus
nooit een rechtzitting plaats. De overige mini-
gerechten hadden geen schout en de meeste
waren onbewoond. Zelfs dan kon er echter wel
eens wat te berechten zijn, zoals een geschil
over begrenzing van land. Men moest zich dan
wenden tot een naburig, goed functionerend,
gerecht.
Het bestuur
De mini-gerechten in het Nedersticht waren
een aanfluiting voor een efficiënte rechterlijke
organisatie. Hun bestaan werd echter door de
betrokken gerechtsheren zowel als door de
grondeigenaars, pachters en eventuele bewo-
ners gekoesterd en met hand en tand verde-
digd. De rechtsmacht kon daar moeilijk aan-
leiding toe geven. Het waren echter de fiscale
voordelen, die de mini-gerechten aantrekkelijk
maakten. De gerechten fungeerden namelijk
niet alleen als justitiële eenheden, maar ook
als belastingdistricten. Als zodanig stonden ze
in de leggers van de bis.schoppen en later van
de Staten van Utrecht, maar de mini-gerechten
kwamen daar meestal niet in voor. Het conser-
50
-ocr page 51-
de Kromme Rijn onder de parochie Zeist en
dat ten westen van de hofstede Runnenburg,
evenals de mini-gerechten daar, onder de Sint-
Nicolaasparochie in de stad Utrecht. De
parochie Werkhoven omvatte ook het gerecht
Dwarsdijk.
De Hervorming, doorgevoerd na 1580, bracht
aanzienlijke veranderingen. De parochies wer-
den vervangen door hervormde gemeenten,
zodat een tweede betekenis van het begrip
'gemeente' zijn intrede deed. Men kon er maar
moeilijk aan wennen en het woord parochie
bleef, ook bij de hervormden, nog lang gang-
baar. Vechten werd met de mini-gerechten
daar losgemaakt van de Sint-Nicolaaskerk in
Utrecht en gevoegd bij de hervormde
gemeente Bunnik. Dwarsdijk kwam onder de
hervormde gemeente Cothen te ressorteren.
De kerkmeesters van de hervormde gemeenten
bleven ook nu benoemd en rekenplichtig aan
de gerechten. Ook konden de gerechten nog
steeds belastingen heffen voor de kerken en
die drukten evenals vroeger op alle grondbe-
zitters, onverschillig of zij hervormd waren of
katholiek gebleven.
De katholieken maakten in Bunnik, Odijk en
Werkhoven nog steeds de meerderheid van de
bevolking uit, al was hun organisatie officieel
afgeschaft. Door rondtrekkende priesters werd
die weer langzaam opgebouwd. Omstreeks het
midden van de 17de eeuw was er al een statie
Bunnik als katholieke opvolgster van de mid-
deleeuwse parochie, die het grootste deel van
het Kromme-Rijngebied en een deel van de
Heuvelrug omvatte, en in 1695 werd daarvan
Werkhoven als zelfstandige statie afgeschei-
den. De Odijkse katholieken bleven onder de
statie Bunnik ressorteren.
De algemene situatie was zo dat de hervormde
kerk de bevoorrechte kerk was en dat de
katholieke staties waren toegelaten. Dat uitte
zich bijvoorbeeld in het begraven. Van ouds-
her werd er in en rond de kerken begraven.
Dat bleef zo ook na de Hervorming, maar
omdat de statiekerken door de overheid niet
erkend waren, betekende dit dat ook de katho-
lieken in en rond de hervormde kerken werden
begraven en in de registers van de hervormde
kerkmeesters werden ingeschreven. Op één
punt deed de staat echter een concessie. Hoe-
wel het huwelijk gesloten voor de hervormde
Verhouding met waterschap en kerk
De zorg voor de afwatering rustte eveneens op
de gerechten, aanvankehjk in hun gehele dis-
trict, later alleen nog daar waar geen water-
schappen bestonden. Het onderhoud van de
watergangen en sloten was van vitaal belang
voor de waterbeheersing van de streek en dus
voor de welvaart van de grondbezitters en
pachters en in zekere zin zelfs van de bevol-
king van het hele gebied. Dit onderhoud werd
uitgevoerd door en voor rekening van de aan-
gelanden, dus de bezitters van landerijen die
via een bepaalde watergang uitwaterden. Het
gerecht oefende het toezicht uit door middel
van de schouw. In een aantal gevallen verenig-
den de aangelanden van een bepaalde water-
gang zich in een belangengemeenschap en
wisten van de bisschop of later de Staten van
Utrecht zelf schouwbevoegdheid te verkrijgen.
Zij vormden van dan af een apart waterschap
met een eigen bestuur, waarin de schouten van
de gerechten ambtshalve zitting hadden. Op
het grondgebied van de huidige gemeente
Bunnik bestonden al vroeg kleine waterschap-
jes die hun eigen afwatering regelden, zoals
Vechter- en Oudwulverbroek sinds 1304,
Vlowijkerwetering sinds 1339, Herikwijk
sinds 1493, Beverweerdse broek sinds 1556,
Rijsbrugger wetering sinds 1614 en Lee- en
Rietsloot sinds 1634. Daar hadden de gerech-
ten geen bevoegdheid over watergangen,
kaden en watermolens, elders wel.
Naast de waterstaatsaangelegenheden was er
nog een terrein waarover de bemoeienis van
de gerechten zich uitstrekte, zij het ook hier
slechts ten dele. Dat waren de kerkelijke aan-
gelegenheden. In de middeleeuwen was de
kerk een publieke zaak, het kerkgebouw werd
door het gerecht onderhouden. De kerkmees-
ters, die voor dit onderhoud verantwoordelijk
waren, werden door het gerecht benoemd en
waren daaraan rekenplichtig. Het gerecht
schreef zonodig belastingen uit om buitenge-
woon onderhoud mogelijk te maken. Op het
grondgebied van de huidige gemeente Bunnik
waren er drie kerken en dus drie parochies,
Bunnik, Odijk en Werkhoven, waarvan de
grenzen overigens niet samenvielen met het
huidige grondgebied. Zo viel het territoir van
het gerecht Bunnik en Vechten ten oosten van
51
-ocr page 52-
predikant regel bleef en wettelijk werd erkend,
werd al op het eind van de 16de eeuw voor de
katholieken de mogelijkheid geopend om voor
het gerecht te trouwen. De huwelijkssluiting
betekende een nieuw onderdeel van de volun-
taire jurisdictie van de schepenen, waarvoor
men niet bij de notaris terecht kon. Bijna alle
katholieken maakten gebruik van deze moge-
lijkheid, hoewel hun kerk het schepenhuwelijk
niet erkende en zij zich dus verplicht zagen
om daarnaast een kerkelijk huwelijk aan te
gaan. Voor de hervormden was het huwelijk in
hun kerk voldoende.
In de 17de en 18de eeuw moesten volgens de
Utrechtse verordeningen de bekleders van
openbare ambten de hervormde godsdienst
belijden. Dit gold op het platteland dus in het
bijzonder voor schouten en schepenen. In de
gerechten Bunnik en Vechten, Odijk en Werk-
hoven kon daar moeilijk de hand aan worden
gehouden, want zoveel geschikte en gekwalifi-
ceerde hervormden waren niet beschikbaar. In
de hervormde gemeenten zelf duurde het
immers al tijden vooraleer men er kerkeraden
kon vormen, zoals de kerkorde voorschreef.
Vaak waren de schouten wel hervormd, omdat
zij niet uit de bevolking gerecruteerd moesten
worden en zelfs metterwoon in de stad geves-
tigd konden zijn. Hier kwam het aan op de
voorkeur van de gerechtsheer en die voorkeur
was bijvoorbeeld bij de heren uit de uitgespro-
ken hervormde familie Van Nassau-Bever-
weerd, die de schout van Odijk benoemden,
niet moeilijk te raden. De schepenen werden
gerecruteerd uit de plaatselijke boerenfamilies
en die waren in meerderheid katholiek geble-
ven. Gedurende de 17de eeuw bestond, waar-
.schijnlijk zonder onderbreking, de meerder-
heid van de schepencolleges in alle drie de
gerechten uit katholieken. Pas in de tweede
helft van de 18de eeuw veranderde de verhou-
ding, maar helemaal hervormd, zoals de voor-
schriften luidden, werden de colleges nooit.
De Bataafse Revolutie van 1795 maakte een
eind aan de bevoorrechte positie van de her-
vormde kerk. Daarnaast was van groot
gewicht dat voor het eerst verkiezingen plaats-
vonden waaraan de mannelijke bevolking kon
deelnemen. Omdat de revolutie echter na ver-
loop van enige tijd een steeds conservatievere
richting insloeg en de deelname aan verkiezin-
gen werd beperkt, veranderde er uiteindelijk
niet eens zoveel. Een recente studie van de
gevolgen van de omwenteling voor het
schepencollege van Houten en 't Goy (C. van
Schaik in Het Kmmwe-Rijnf'ehied, 1995-29
nr 4) toont dat aan. Wel vond in het eerste
decennium na de revolutie van 1795 voor het
eerst een politieke bewustwording plaats, zij
het dat die vooral godsdienstig bepaald was.
Het zou interessant zijn te onderzoeken of ook
in de colleges van de gerechten Bunnik en
Vechten, Odijk en Werkhoven zich verschui-
vingen op godsdienstig en politiek terrein heb-
ben voorgedaan en of zij door hetzelfde spel
van progressieve en conservatieve krachten
werden gekenmerkt als in Houten en 't Goy.
Dit laatste ligt voor de hand. maar bij gebrek
aan een studie hierover blijft het vooralsnog
speculatie.
De gemeenten
De staatsinrichting van de Republiek der Ver-
enigde Provinciën, die in 1795 ten onderging,
was vermolmd. Gebrek aan aanpassingsver-
mogen en efficiëntie liet de zaken zoals zij
waren, ook al was voor een ieder duidelijk dat
zij slecht functioneerden. Dat gold in het klein
ook voor de plaatselijke instellingen. De zeg-
genschap van de gerechtsheren over de samen-
stelling van het college van schout en schepe-
nen, de rechterlijke taak van dat college
bestaande uit boeren zonder enige juridische
scholing, alsook het voortbestaan van de mini-
gerechten pasten niet meer in de moderne tijd.
Wat dit laatste betreft, waren de schouten van
de grote gerechten er in de loop der eeuwen
wel in geslaagd de belastingexemptie van de
meeste mini-gerechten ongedaan te maken,
waardoor hun bestaansrecht verdween, hoewel
zij nooit officieel werden opgeheven of afge-
schaft. Omstreeks 1795 bestonden er op het
grondgebied van de huidige gemeente Bunnik
nog vier of vijf mini-gerechten, te weten Oud-
Amelisweerd, Nieuw-Amelisweerd,
Rijnauwen, Ter Hul en misschien Slagmaat-
Sint-Jan. In 1798 werden zij (met de naburige
gerechten Maarschalkerweerd en Grote en
Kleine Koppel) samengevoegd met het
gerecht Bunnik en Vechten. In 1802 werd deze
samenvoeging weer ongedaan gemaakt.
De inlijving van de Nederlandse gewesten bij
52
-ocr page 53-
het Franse keizerrijk in 1810 betekende het
definitieve einde van de middeleeuwse rech-
terlijk-bestuurlijke indeling. Keizer Napoleon
voerde de in de rest van Frankrijk al bestaande
organisatie ook in de nieuw verworven gewes-
ten in. Er werden departementen gevormd, die
geen rekening meer hielden met de grenzen
van de oude provincies. Zij werden onderver-
deeld in arrondissementen, deze in kantons en
die weer in gemeenten.
1 Rhijnauwen
l Buntiili
3 Odiih
( Werkhoven
f/'//^ Gevoegd bij: gemeenle Collien
EXX3 Ge» oegd bij: gemeenle Houten
De gemeentelijke indeling van 1816
(uit; Dekker. 1968)
Vechten en de mini-gerechten, met inbegrip
van Maarschalkerweerd en Grote en Kleine
Koppel. De gemeente Werkhoven werd
samengesteld uit de oude gerechten Werkho-
ven en Odijk. Beide gemeenten behoorden tot
het kanton Wijk bij Duurstede en het arrondis-
sement Amersfoort en lagen in het departe-
ment van de Zuiderzee (hoofdstad Amster-
dam). De gemeenten van 1811 bleven in deze
vorm bestaan ook na het vertrek van de Fran-
sen en het herstel van de Nederlandse onaf-
hankelijkheid in het najaar van 1813, totdat
het 'Provinciaal reglement van bestuur ten
plattenlande van Utrecht' op 29 juni 1816
enige wijzigingen aanbracht, die concessies
aan de oude toestand inhielden.
De gemeente Bunnik werd gesplitst in de
gemeenten Bunnik en Rijnauwen (omvattend
de voormalige gerechten Oud- en Nieuw-
Ameliswerd en Rijnauwen), de gemeente
Werkhoven in de gemeenten Werkhoven en
Odijk. De bevoegdheden en taken van de
besturen bleven ongewijzigd. De maires van
Bunnik (Hendrik Kamperdijk) en Werkhoven
(Hermanus de Vriendt) bleven in functie met
de titel van schout, die echter enige tijd later
werd vervangen door die van burgemeester.
Zowel de burgemeesters als de leden van de
De gerechtsgrenzen in 1802 en de gemeentegrens van
Bunnik en Wcii<hoven in 1812.
(stippellijn = gerechtsgrens; gesloten lijn = gemeente-
grens)
Betekenis van de cijfers:
l=Bnnnik en Vechten; 2=Rijnauwen; .1=Amelisweerd:
4=Maarsclialkerweerd; .'S=Grote Koppel;
6=Kleine Koppel; 7=Slagmaat-Sint-Jan; 8=Ter Hul;
9=Odijk; l()=Werkhoven.
(kaart getekend door H. de Lanooy Meijer. 1996)
De gemeenten werden zuiver bestuurlijke
instellingen. De rechterlijke taak kwam een
echelon hoger te liggen, bij het kanton. Aan
het hoofd van een gemeente kwam een
bestuursainbtenaar te staan met de Franse titel
mciire, benoemd door de prefekt van het depar-
tement. In de plaats van het schepencollege
kwam een gemeenteraad, waarvan de leden
eveneens werden benoemd. Over verkiezingen
sprak niemand ineer.
De gemeentelijke indeling bleef vooralsnog
die van de oude gerechten maar met veron-
achtzaming van de mini-gerechten. Bij keizer-
lijk decreet van 21 oktober 1811 werd de inde-
ling gewijzigd. De gemeente Bunnik zou
voortaan omvatten het oude gerecht Bunnik en
53
-ocr page 54-
betrekking hebbend op geboorte, huwelijk,
echtscheiding en overlijden, werd niet tot de
bevoegdheid van de notaris gerekend, maar
aan de gemeenten overgelaten, zij het dat
daarvoor door de rijksoverheid aparte functio-
narissen werden aangesteld, de ambtenaren
van de Burgerlijke Stand. Als zodanig werden
meestal de burgemeesters en de gemeentese-
cretarissen benoemd, later ook lagere ambte-
naren ter secretarie.
In het midden van de 19de eeuw werden van
provinciewege enkele voorstellen gelanceerd
om tot samenvoeging van bestaande gemeen-
ten te komen. Het meest ingrijpend was het
voorstel van de gouverneur in 1849 om de
gemeenten Rijnauwen, Bunnik, Odijk, Werk-
gemeenteraad werden benoemd door de gou-
verneur van de provincie Utrecht. Twee leden
van de gemeenteraad vormden als assessoren
met de burgemeester het dagelijks bestuur van
de gemeente.
Vergeleken met de oude gerechten namen de
bestuurstaken van de gemeenten toe in
omvang en zwaarte, maar het wegvallen van
de jurisdictie, met name de voluntaire, bete-
kende ook een verlichting. Voortaan werden
alle rechtshandelingen gepasseerd voor nota-
rissen, waarvan er geen in Bunnik, Odijk of
Werkhoven zetelde. Alleen het opmaken van
een nieuw soort akten, voortvloeiend uit de
invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 en
PHOMNCIE ITBECHT.
GEMEENTE WEBKHOM;\.
r
\ r;>„^ „^^ A:Tnhm\'
Schaal van
1: 50,000.
HL-
/ ^^ /
i*»
Odijk.^^
O r> jiT
jc \^Sf^
trt,-3t^ 1
1 \^d^
/^\^
I^^Vv~"
»A
jC^'''^^^
o
\ X
\^
tat hUt*
*\ \ vV / t
-'U^/
'''jtC^
- '*^^ / a /
^^^1 ^^^ Sttrdfji hr^ek
■^jC_^Ny
\/ ^C^^^
^er
Spo0rHt(^.
*^i l
*
Straat-at ■iütnsttvM^,
\
\
c O r xr 3E jv
JioUn,.
(
\
Kaart van de gemeente
Werkhoven, 1867; 1661
bunders en ca 1000 inwo-
ners. Getekend door J. Kuy-
per en opgenomen in de
Gemeente Atlas van de jiro-
vincie Utrecht,
uitgegeven
door H. Suringar, Leeuwar-
den, 1868.
De gemeentegrens, op deze
afbeelding nogal vaag, is op
het originele kaartje met de
hand duidelijk ingekleurd,
(collectie auteur)
dour J, Kuyper.
UUgBcre van Ki^ Suruuai te Loeuwatdan.
fóó/Bunders: /OOOfnw^neTs.
54
-ocr page 55-
PHOYlNCfE UTKEOHT.
GEMKESTE ODUK
18(577
UiT^ave vmn Su^o SorinjArte T.e,«uwartlc
tiUBundirt JffffJruotmur*
Kaart van de gemeente Odijk. 1867: 648 bunders en ca 500 inwoners. Getekend door J. Kuyper en opgenomen in de
Gemeente Atlas van de provincie Utrecht, uitgegeven door H. Suringar. Leeuwarden. 1868.
De gemeentegrens is op het originele kaartje met de hand ingekleurd, (collectie auteur)
waterschappen veranderde er in de 19de eeuw
het een en ander. Voor die gebieden waar geen
waterschappen bestonden en de gerechten
vroeger de waterstaatstaak hadden uit-
geoefend, nu 'Binnenlandse Polders'
genoemd, werden eigen besturen aangesteld,
die echter samenvielen met de gemeentebestu-
ren. Er kwam ook een aparte administratie. Na
1840 werden er onder Werkhoven nog enkele
nieuwe waterschapjes gevormd. Op het grond-
gebied van het inmiddels verdwenen water-
schap Herikwijk werd het waterschap Lubber-
sloot gesticht en daarnaast ontstonden de
waterschappen Zandsloot, Van Rijnpoldersloot
en Katteveldse meer. In al deze nieuwe stich-
tingen maakte de burgemeester van Werk-
hoven. Driebergen, Rij.senburg en Sterkenburg
samen te voegen tot één gemeente Driebergen.
Het voorstel haalde het niet, evenmin als
andere die minder ver gingen. Wel werd bij de
wet van 13 juni 1857 de gemeente Rijnauwen
samengevoegd met Bunnik, maar verder kon-
den de gemeenten Bunnik, Odijk en Werkho-
ven hun zelfstandig bestaan voortzetten, totdat
zij krachtens de wet van 10 april 1964 met
ingang van 1 september daaraanvolgend wer-
den gecombineerd. Tevens werden bij die
gelegenheid enige weinig belangrijke grens-
correcties aangebracht met de naburige
gemeenten Zeist, Houten en Cothen.
In de verhouding tussen de gemeenten en de
55
-ocr page 56-
hoven deel uit van het bestuur. In 1863 volgde
de oprichting van het waterschap Rijn en Dijk,
waarin de genoemde waterschapjes opgingen
alsmede de middeleeuwse waterschappen
Vlowijkerwetering en Rijsbruggerwetering.
Alleen Vechter- en Oudwulverbroek en Lee-
en Rietsloot bleven zelfstandig voortbestaan.
De zogenaamde 'Binnenlandse Polders" wer-
den afgeschaft. Die van Odijk en Werkhoven
werden geïncorporeerd in Rijn en Dijk, die
van Bunnik in Vechter- en Oudwulverbroek.
De band met de gemeenten werd losser.
Burgemeesters of andere gemeentelijke func-
tionarissen maakten voortaan niet meer quali-
tate qua deel uit van de waterschapsbesturen.
Ook de verhouding tussen de gemeenten en de
kerken was veranderd. Het wegvallen van de
bevoorrechte kerk ten gevolge van de revolu-
tie van 1795 betekende de scheiding van kerk
en staat. Dit principe bracht mee dat de kerk-
meesters van de hervormde kerk niet langer
door de plaatselijke overheid werden
benoemd. Zij werden vervangen door kerk-
voogden, die ondanks invloed van de schou-
ten/burgemeesters op de eerste benoemingen,
meer en meer een interne kerkelijke aangele-
genheid werden. Dat waren ook de kerkgebou-
wen, zowel de hervormde als de katholieke,
maar de torens van de hervormde kerken, die
in de Bataafse tijd door de burgerlijke over-
heid waren onteigend, bleven vooralsnog in
handen van de gemeenten. In 1820 werd de
Odijkse toren afgebroken, in 1860 werd die
van Werkhoven verkocht en omstreeks 1910
die van Bunnik, in beide gevallen aan de her-
vormde kerkvoogdij ter plaatse. De kerkhoven
rond de hervormde kerken verloren hun exclu-
siviteit, want ook de katholieken mochten nu
hun eigen begraafplaatsen inrichten. Het kerk-
hof bij de hervormde kerk van Bunnik werd in
1828 ingericht als algemene begraafplaats en
werd in 1837 in huur gegeven aan de
gemeente. Na afkoop van het huurcontract
werd in 1888 begonnen met de aanleg van een
nieuwe gemeentelijke begraafplaats aan de
Provinciale weg. In Odijk bleef het kerkhof
hervormd, maar gaf in 1871 de kerkvoogdij
16 m- grond daarvan voor de tijd van 99 jaar
in erfpacht aan de gemeente, zodat ook daar
een kleine algemene begraafplaats kon worden
ingericht. In Werkhoven nam de gemeente het
kerkhof bij de hervormde kerk in 1830 over en
verving die in 1869 door een nieuwe aan de
Achterdijk. terwijl toen ook de hervormde
kerkvoogdij weer een eigen begraafplaats
opende aan de huidige Leemkolkweg. Twee
begraafplaatsen voor het niet-katholieke deel
van de Werkhovense bevolking bleek echter
teveel en in 1880 vroeg het gemeentebestuur
dan ook aan de kerkvoogdij een gedeelte van
haar begraafplaats Ie bestemmen tot algemene
begraafplaats.
De gemeentebesturen
Het dagelijks bestuur van burgemeesters en
assessoren, sinds 1851 burgemeester en wet-
houders, ontwikkelde zich in de loop van de
tijd tot het belangrijkste college in de
gemeente, ook al wees de Gemeentewet van
1851 uitdrukkelijk de raad aan als hoofd der
gemeente. Aanvankelijk woonden de burge-
meesters niet in de gemeente en was hun bur-
gemeesterschap slechts één van de ambten en
betrekkingen die zij uitoefenden. Zo was
Johannes Gerardus Geelkerken omstreeks
1845 burgemeester van Bunnik en van Rijnau-
wen, secretaris van Bunnik. gemeenteontvan-
ger van Houten en van Oud-Wulven en zaak-
waarnemer-rentmeester van particulieren.
Hermanus de Vriendt was in diezelfde tijd bur-
gemeester van Werkhoven en Odijk, secreta-
ris van Werkhoven, Odijk en Langbroek en
eveneens zaakwaarnemer-rentmeester van par-
ticulieren (onder andere van Beverweerd).
Deze voorbeelden tonen aan dat de werkzaam-
heden verbonden aan het burgemeestersambt
van een kleine plattelandsgemeente niet bij-
zonder omvangrijk waren. Het salaris was
trouwens navenant. In 1849 werd C. W. E. C.
Baron de Geer, die na de afzetting van De
Vriendt in 1846 burgemeester van Odijk en
Werkhoven was geworden, in gelijke functies
benoemd in Bunnik en Rijnauwen en vanaf
dat jaar bleef het ambt in de vier, later drie,
gemeenten gecombineerd tot aan de samen-
voeging in 1964. Ook de functie van secreta-
ris, aanvankelijk eveneens in alle gemeenten
uitgeoefend door De Geer, bleef gecombi-
neerd, maar werd wel losgemaakt van het bur-
gemeestersambt. Hetzelfde was het geval met
de functie van gemeenteontvanger. Het
gemeentelijke apparaat werd pas in de tweede
56
-ocr page 57-
PROVINCIE UTBKCHT.
GEMEENTE BUNNIK.
L3il-MMBW:.^BS^Bfe«rriTTH ■ -rr ......i _^^
JOJ^ JiuniUi's. //fvinwoners.
tTir^*Te Tm ïujo Soringar te Le,ew»rd(
Kaart van de gemeente Bunnik. 1867: 1019 bunders en ca 1100 inwoners. Getekend door J. Kuyperen opgenomen in de
Gemeente Atlas van de jtrorincie Utfecht. uitgegeven door H. Suringar. Leeuwarden. 1868.
De gemeentegrens, op deze afbeelding nogal vaag. is op het originele kaartje met de hand duidelijk ingekleurd,
(collectie auteur)
oude, volgens een ontwerp van architect E. G.
Wentink door aannemer W. Beemer. Toen het
in 1897 in gebruik werd genomen, was het
veel te groot voor het gemeentelijke apparaat.
Op de begane grond werd ook de brandweer
gehuisvest en kwam een conciërgewoning.
Het nieuwe gemeentehuis bevatte ook een
raadzaal, voor de Bunnikse gemeenteraad wel
te verstaan, want de Odijkse bleef in Odijk
vergaderen en de Werkhovense in Werkhoven.
Daar werd de oude traditie voortgezet van de
raadkamer, voorheen schepenkamer, in de her-
berg, compleet met een kleine publieke tri-
bune. De burgemeester en de secretaris, hoe-
wel zetelend in het gemeentehuis in Bunnik,
helft van de 19de eeuw langzaam uitgebreid,
zodanig dat de behoefte aan een echt gemeen-
tehuis werd gevoeld. Wel beschikten de drie
geiTieenten over een "raadkamer' in de dorps-
herberg, waarin de gemeenteraadsvergaderin-
gen werden gehouden en ook wel administra-
tieve handelingen plaatsvonden, evenals bij de
functionarissen thuis, maar een permanent
kantoor ontbrak. Dat werd ingericht in een
buitengebruik gestelde school aan de Brink in
Bunnik. Het deed als zodanig dienst tot 1897,
toen het werd afgebroken en de secretarie tij-
delijk haar intrek nam in de hofstede De Raap-
hof, totdat het nieuwe gemeentehuis voltooid
was. Dit werd gebouwd op de plaats van het
5?
-ocr page 58-
Burgemeester W. J. van Beeck Calkoen (met ambtsketting) gefotografeerd voor het gemeentehuis in Bunnik
jarig ambtsjubileum in 1926. Naast hem de wethouders Van de Veeht en Van Rijn. achter hem \an links naar
raadsleden Dorrestein. Scherpenzeel. Lokhorst. Willemse. Van de (irift en gemeentesecretaris Bus.
(reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik)
bij /ijn 25-
rechts de
moesten voor de raadsvergaderingen in Odijk
en Weri<^hoven naar die dorpen toe en de bur-
gemeester hield er oolc spreekuur. De gemeen-
teraden telden aanvankelijk elk vijt'(Rijnau-
wen vier), later zeven leden. Tot 1851 werden
zij benoemd door Gedeputeerde Staten van de
provincie uit de gegoede boeren. Na dat jaar
werden zij gekozen door de sociale elite van
de mannelijke bevolking, hetgeen op de
samenstelling nauwelijks van invloed was. In
Bunnik waren in 1853 op een bevolking van
869 zielen slechts 44 mannen zo rijk dat zij
mochten stemmen en slechts de helft maakte
van die bevoegdheid gebruik. Geleidelijk werd
het kiezerscorps uitgebreid tot in 1922 lande-
lijk het algemeen kiesrecht voor mannen en
vrouwen werd ingevoerd. Tot die tijd en zelfs
nog daarna was het raadslidmaatschap een pri-
vilege van de bezittende klasse, in Bunnik,
Odijk en Werkhoven dus van de boerenelite.
Temidden van deze elite liep slechts één
scheidslijn, die van de godsdienst. Zij was
overheersend en bedekte eventuele politieke
tegenstellingen, die overigens pas in de 2()ste
eeuw enigszins vermoed kunnen worden. Een
meerderheid van de bevolking was katholiek,
maar vóór 1851. toen de raadsleden nog
benoemd werden door Gedeputeerde Staten,
waren de hervormde raadsleden in de meer-
derheid of waren er evenveel hervormde als
katholieke leden. Na 1851 veranderde dit wel
en gaven de raden, die nu overal zeven leden
telden, meer een weerspiegeling te zien van de
numerieke verhoudingen op religieus gebied.
In de 2üste eeuw vormden zich politieke kies-
verenigingen op grond van de kerkelijke rich-
ting. Zo kon men stemmen op een katholieke
lijst en op een protestantse. Het protestantse
aandeel in de bevolking nam langzaam toe en
dat weerspiegelt zich vooral in het aantal pro-
testantse leden van de Bunnikse raad vlak
voor de Tweede Wereldoorlog: vier tegen drie
katholieke. Ter vergelijking: in Odijk waren
drie leden protestants tegen vier katholiek en
58
-ocr page 59-
De gemeentebesturen van Bunnik. (Jdijk en Werkhoven gefotograteerd in september 1937 voor het verenigingsgebouw De
Cirondslag in Bunnik. In het midden (met amhtsketting) burgemeester E.A.M.J. van de Weijer. De foto werd gemaakt ter
gelegenheid \an de afkondiging van het huwelijk van prinses Juliana met prins Bernard.
(reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik)
tie. Het meest opvallend sedertdien was de
enorme uitbreiding van het gemeentelijk appa-
raat.
Prof. dr C. Dekker (Odijk) was mede-oprichter
in 1966 van de Historische Kring 'Tussen Rijn
en Lek'. Rijksarchivaris in de provincie
Utrecht in 1975-1991 en hoogleraar
paleografie en archiefwetenschap aan de Uni-
versiteit van Amsterdam in 1980-1996.
Noot van de redactie:
Voor de bronnen wordt verwezen naar de eer-
dere publicaties van de auteur over dit onder-
werp, genoemd in de literatuurlijst.
in Werkhoven twee tegen vijf katholiek. De
Bunnikse wethouders waren toen beiden pro-
testant, de Werkhovense beiden kathohek en
in Odijk fungeerden als zodanig een katholiek
en een protestant. De burgemeesters, die
benoemd bleven, waren allen lid van de her-
vormde kerk. totdat in 19.^6 voor het eerst een
katholiek aantrad. In Bunnik en Odijk deden
na de Tweede Wereldoorlog de Partij van de
Arbeid en in Bunnik de Volkspartij voor Vrij-
heid en Democratie hun intrede in de raad. Bij
de opheffing van de drie afzonderlijke
gemeenten in 1964 was de politieke samen-
stelling van de raden als volgt: Bunnik elf
leden, waarvan vijf KVP. twee Prot. Chr.. twee
VVD. twee PvdA; Odijk zeven leden, waarvan
vier KVP, twee Prot. Chr.. twee PvdA; Werk-
hoven zeven leden, waarvan vijf KVP en twee
Prot. Chr. Na de samenvoeging in 1964 kwam
er vanzelfsprekend één gemeenteraad, werden
de raadkamers in Odijk en Werkhoven afge-
stoten en werd het gemeentehuis in Bunnik
met recht de zetel van bestuur en administra-
59
-ocr page 60-
Bunnik; van gerechtskamer tot gemeentehuis
Henk Reinders
Eén van de oudste belastingen in onze streek
is het oudschildgeld'. Dit is een belasting uit
1536 op onroerend goed die geheven werd bij
eigenaren en gebruikers. Omdat de lijst in
1599, 1716, 1735, 1745, 1776 en 1796 is ge-
actualiseerd, is het mogelijk om aansluitingen
te maken naar de 18de-eeuwse verponding en
het huidige kadaster. In deze lijst is een
gerechtshuis echter niet traceerbaar. Het
gerecht van Bunnik vervulde een zekere regio-
functie voor een aantal mini-gerechten die in
de buurt lagen van Bunnik en Vechten. De ver-
gaderingen vonden altijd plaats in Bunnik. Van
vergaderen in Vechten bestaat geen archiefver-
melding. Het is echter niet uit te sluiten dat
men voor losse gerechtshandelingen (huwe-
lijk, testament) in de boerderij van één van de
Vechter' schepenen bij elkaar kwam. Sommige
gerechten waren gewoon te klein om te kun-
nen vergaderen. In Slagmaat' en Ter Hul bij-
voorbeeld woonde slechts één boer die wel in
naam schout was, maar geen gerecht had bij
gebrek aan buren of schepenen'. We mogen
aannemen dat het gerecht Bunnik en Vechten
na 1540^ in het centrum van het dorp verga-
derde in de buurt van de kerk.
Boerderij-herberg Dorpstraat 1
Zekerheid dat deze vergaderingen plaatsvon-
den in het huis, gelegen bij de brug over de
Kromme Rijn, dat nu het adres Dorpsstraat 1
heeft, is er pas begin 17de eeuw toen Gijsbert
Teunisse van der Wel eigenaar was'. Hij wordt
verder genoemd als 'borger te Utrecht' waar
hij wijnkoper was(1610) en getrouwd met
Neeltje Jansdr Griffioen. Ook in 1645 (her-
bouw) en 1674 worden Utrechtse wijnkopers
als eigenaar genoemd. Het was (en is) gebrui-
kelijk dat wijnkopers en bierbrouwers herber-
gen opkochten en die dan verpachtten met ver-
plichting om alleen van hen af te nemen. Een
losse vermelding daarvan komt uit de rekenin-
gen van de Hervormde Gemeente Bunnik. In
1648 leverde de bewoner van het gerechtshuis
aan de kerk een half vat bier, verbruikt tijdens
de verbouwing van kerk en pastorie.
Van de zomer van 1672 tot het vertrek van de
Franse legers in 1674, toen ons land in oorlog
was met Frankrijk. Engeland, Munster en
Keulen, is er geen sprake van een gerecht
geweest. Er werden geen schepenen benoemd,
het gerecht vergaderde niet, de secretaris was
absent, belastingen werden niet geïnd en
waarschijnlijk verbleven er alleen Franse
iVac DOEP BUTTNIK
Gezicht op het ISde-eeuwse Bunnik. vanuit het oosten.
Kopergravure, |naar J. de Beijer door H. .Spilman. 177.1|.
Op de voorgrond de Kromme Rijn. Links op de/.e afbeel-
ding de herberg-boerderij waarin de gerechtskamer zich
bevond in de opkamer, rechts.
(uit: Konlakt, f'emeente-orf'aan voor de inwoners vun
Bunnik-Odijk-Werkhoven,
1964-5 nr 17)
Dorpstraat 1, Bunnik. waar de dienst gemeentewerken en
de raadzaal zijn gevestigd geweest in de periode 1980-
1996. Ongeveer gezien vanaf hetzelfde punt waar ruim
twee eeuwen tevoren de tekenaar-graveur J. de Beijer dit
beeld vastlegde. Vergelijk de afbeelding hiernaast,
(foto: Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk,
1996)
60
-ocr page 61-
soldaten in Bunnik. Toen de bevolking in 1674
de balans kwam opmaken, lag het dorp in
puin, ook de boerderij aan de brug waarin de
gerechtskamer was. Tot overmaat van ramp
maakte in dat jaar ook nog een storm een
einde aan de trots van het dorp, de lantaarn op
de Romaanse toren van de oude dorpskerk.
Blijkbaar was ook de gerechtskist met daarin
het archief verwoest. In het gemeentearchief
bevinden zich (vrijwel) geen archiefstukken
van vóór 1672. Wel werden de boeken met
afschriften van transporten en hypotheken
vanaf 1596 gespaard. Mogelijk had de schout
die boeken meegenomen naar Utrecht. Alleen
(een deel van) de boeken met daarin afschrif-
ten van transporten en hypotheken is bewaard.
Sinds de herbouw in 1674 - de muurankers in
de voorgevel laten dat jaartal zien - is de opka-
mer van deze boerderij 200 jaar in gebruik
geweest als gerechtskamer (later raadkamer).
In 1692 is er een losse vermelding dat de
gerechtskamer toen was bij Peter van Bem-
mel, die een boerderij-herberg bewoonde aan
de Schoudermantel, ongeveer op de plek waar
nu meubelzaak Het Kabinet is. Op de grote
provinciekaart van Bernard de Roij uit 1696
draagt de herberg de naam 't Wapen van Bem-
mel. Van Bemmel was zelf schepen. Mis-
schien wilde het gerecht hem ter wille zijn en
ging men (tijdelijk) bij hem vergaderen.
De gerechtskamer was nauwelijks 10 m- groot.
Vroeger vergaderden hier zeven schepenen,
een schout en secretaris. Tegenwoordig is de
kamer volgens de Arbo-wet te klein voor één
stafmedewerker. In die kamer stonden in de
17de en 18de eeuw een tafel en wat stoelen en
een grote kist. In die kist lag het gemeente-
archief en wat kasgeld.
Er zijn een aantal vermeldingen waarin
duidelijk wordt dat de boerderij-herberg en het
gerechtshuis met elkaar geïdentificeerd wor-
den: '. . . kastelein, wonende in het gerechts-
huis te Bunnik', feitelijk een omdraaiing want
de kastelein was pachter, later eigenaar en het
gerecht was er te gast.
Naar een eigen secretarie
Toen in 1823 de school op de Brink - nu staat
op deze plaats Het Oude Raadhuis - aan ver-
vanging toe was, kwam niemand nog op het
idee er een gemeentesecretarie aan vast te
bouwen"^. In de loop van de 19de eeuw namen
de taken van de gemeente Bunnik langzaam
toe. Er ontstond behoefte om in plaats van een
opkamer in een herberg een echte secretarie te
hebben. Die mogelijkheid deed zich voor in
1872 toen het schoolgebouw ter discussie
kwam te staan'.
De schoolopziener had Bunnik bezocht en
velde een werkelijk vernietigend oordeel. De
meester was de 80-jarige Dirk van Merken-
steyn. Hij was doof en begon wat blind te wor-
den en bovendien was hij kinds. Alleen het
zingen, dat ging nog prima. Uit volle borst
zong hij de kinderen de psalmen voor, tot
groot ongenoegen van katholieke ouders. De
gemeente wilde de meester met pensioen
sturen. Dat kostte de gemeentekas niets, want
men hield het pensioen in op het salaris van de
opvolger. Maar er was in die tijd geen pen-
sioengerechtigde (= verplichte) leeftijd.
Voor pensioen was wederzijdse toestemming
nodig. De burgemeester ging eens met de
meester praten, maar die liet zich niet overtui-
gen. Hij vond dat hij het nog prima deed. In
die mening kwam hij steeds meer alleen te
staan, maar ontslaan ging de gemeente te ver
na 61 jaar trouwe dienst. Ook het gebouw
deugde niet. Volgens de opziener was het
schoollokaal geschikt voor maximaal 82 kin-
deren, maar hij had er 130 geteld! Als de
opzichter dat nodig vond wilde de burgemees-
ter er wel weer een paar meter aanplakken.
Maar de opziener zag daar niets in en dreigde
de school te sluiten. Dus nam de gemeenteraad
de beslissing een nieuwe school te bouwen,
inclusief meestershuis, gemeentehuis met
secretarie, brandspuithuis en een woning voor
een beambte van de gemeente. Daarop gaf de
schoolopziener uitstel voor het gebouw, maar
hij zegde de gemeente een officieel onderzoek
aan naar de kwaliteit van de meester. De bur-
gemeester moest de grijsaard toen gaan vertel-
len dat hij na 61 jaar echt met pensioen moest
gaan of zou worden ontslagen met als voor-
land... het armhuis. Op 12 maart 1873 kon de
burgemeester de raad laten weten dat de mees-
ter onder die dreiging met pensioen wilde als
hij het schooljaar tot 1 oktober nog af mocht
maken en daarna in de school zou mogen blij-
ven wonen. Daar ging de raad mee accoord.
Men wilde graag alle gemeentelijke functies
61
-ocr page 62-
r
bij elkaar. De ruimte op de bestaande plek was
daarvoor echter te klein. Er werd een jaar
gezocht. Tenslotte moest men tot de conclusie
komen dat er in de kom van het dorp nergens
ruimte te koop was. Daarop ging burgemeester
Jhr F. H. de Pesters naar zijn vader, Jhr mr J.
E. de Pesters van Cattenbroek en kocht van
hem een perceel land buiten de bebouwde
kom*. De oude Pesters vroeg er 800 gulden
voor. Dat was het gemeentebestuur eigenlijk
een beetje te bar. Men ging eens in de buurt
kijken hoeveel ruimte er nu nodig zou zijn. De
goedkoopste oplossing leek om een kleiner
stuk grond te nemen, daar alleen een school
met meestershuis op te bouwen en de oude
school op de Brink te verbouwen tot gemeen-
tehuis. Pesters werd met die boodschap naar
zijn vader gestuurd en kwam terug met 480
gulden voor 1500 m'. Zo moest het dan maar.
De grond werd gekocht en men vroeg aan de
Provincie toestemming om 14000 gulden te
lenen. Toen de Provincie dat toestond, kon
architect Kubes het bestek gaan schrijven. Bij
inschrijving bleek men zich toch wel rijk te
hebben gerekend. De laagste in.schrijver was
Jacobus Vos, metselaar en aannemer uit
Utrecht voor ƒ 15.778. Daar kwam nog eens
ƒ 2.849 bij voor de verbouwing van de oude
school tot secretarie volgens het plan dat tim-
merman A.W. Wildberg daar voor maakte en
dat werd uitgevoerd door aannemer G. J. van
Nie. Op 1 oktober 1877 werd de nieuwe
school (later bekend als verenigingsgebouw
De Grondslag, afgebroken in 1965) geopend.
De verbouwing van de oude school duurde
nog een halfjaar. Voor meester Van Merken-
steyn was de verbouwing te zwaar. Hij over-
leed op kerstavond 1877 te midden van het
bouwgeweld. Dirk Middelman meldde zich als
nieuwe huurder. Hij wilde 75 gulden per jaar
voor het huis betalen, maar dat vond de
gemeente te weinig. Honderd gulden moest
het huis doen en als hij per se voor 75 wilde
wonen, kon hij 25 gulden per jaar krijgen voor
schoonhouden. Men werd het niet eens en de
gemeente besloot de woning bij inschrijving te
verhuren. Middelman verkondigde op hoge
toon dat hij niet hoger zou gaan dan 85.
Gemeentesecretaris Kwint knoopte dat goed in
zijn oren en toen de bus werd geopend zaten
er twee biljetten in. Eén van Middelman voor
85 gulden en één van Kwint voor 87 gulden.
Kort daarna verhuisde Kwint naar de woning.
Hij was dat jaar 25 jaar gemeentesecretaris en
kreeg van de drie gemeenten samen een pen-
dule voor zijn schoorsteen. Op de pendule
staan de jaartallen 1853-1878 met zijn naam.
(Weet iemand of deze pendule nog bestaat?).
Op 17 juni 1878 kon de eerste raadsvergade-
ring in de secretarie gehouden worden', waar-
mee tevens een eind kwam aan het gebruik
van de opkamer in de boerderij. Dat was net
op tijd. Drie jaar later zou de Drankwet het
vergaderen van een gemeenteraad in de kroeg
verbieden. Burgemeester de Pesters hield een
feestrede in de raad waarin hij de hoop uit-
sprak dat de genomen besluiten mochten die-
nen tot het behartigen van de belangen van de
gemeente, een zinsnede die tot 1994 in het
ambtsgebed opgenomen is geweest. Sinds
1994 kent Bunnik geen ambtsgebed meer.
De tot gemeentehuis verbouwde vroegere school. Ano-
nieme aquarel, waarschiinlijk van de hand van K. Hanian,
189.5. Dit gemecntchuisdeed dienst van I87S-I897. Op
deze plaats staat thans Het Oude Raadhuis, Dorpsstraat 2.
(origineel in bezit van de gemeente Bunnik. Toto in collec-
tie Arie van der Gaag. Bunnik)
De secretarie functioneerde voor drie gemeen-
ten: Bunnik, Odijk en Werkhoven. Odijk en
Werkhoven betaalden mee aan de kosten van
de Bunnikse secretarie in verhouding tot hun
grootte: Werkhoven 30 gulden en Odijk 12. De
gezamenlijke secretarie is sindsdien altijd
gebleven. Tegenwoordig noemen we dat een
back-office gemeente. Dit model is als moge-
lijke oplossing voor versterking van bestuurs-
kracht van gemeenten in Utrecht genoemd
62
-ocr page 63-
gehoord van enkele timmerlieden die hij het
dak opgestuurd had. Volgens Wentink was dat
onzin, maar hij koos toch de kant van Peek:
'Wanneer men tot het bouwen van een nieuw
gemeentehuis overging, kon men bouwen zoo
men wilde'. Na lange discussie kreeg Peek de
raad unaniem mee'''. Drie maanden later
keurde de raad het bestek van Wentink goed.
De zeer rijke burgemeester Van Hardenbroek
was bereid om de gemeente het geld voor de
bouw te lenen tegen 3'/: % rente. In februari
1897 werd de oude school afgebroken. Over
het gebouw van Wentink handelt het artikel
van Peter de Wit hierna.
door professor Vrakking'". Het is niet overge-
nomen omdat de gedachten van de Provincie
een andere kant opgaan".
Nieuwe secretarie ('Het Oude Raadhuis')
Al gauw bleek dat de secretarie niet voldeed.
'De vertrekken waren vochtig, de archiefstuk-
ken beschimmelden, de zoldering week van-
een, de kasten in secretarie en raadzaal ver-
mochten niet meer het daarin geborgen
materieel tegen stofte vrijwaren''-. In een aan-
tal archiefstukken is de schade nog steeds
zichtbaar.
De bouwkundige E. G. Wentink, die om
advies werd gevraagd, schatte dat het 2200
gulden zou kosten om het oude gebouw bouw-
kundig weer in orde te krijgen. Maar de inde-
ling was niet meer optimaal. De raad wilde
niet langer aan de achterkant zitten, met uit-
zicht op de mestvaalt van de dominee. Huur-
der Wildbergh moest maar naar achteren. Voor
een huurder zag men een mestvaalt niet als
bezwaar. Wentink raadde deze wijziging af.
De woning van Wildbergh zou gaan bestaan
uit een paar versnipperd liggende kamers.
Wethouder Peek verwachtte dat men het later
zou 'bejammeren" als men om een paar hon-
derd gulden te besparen niet die verbeteringen
zou aanbrengen die eigenlijk nodig waren. De
discussie over verbouw of nieuwbouw uit
1896 vertoont een opvallende gelijkenis met
die van 1993. Een deel van de raad heeft voor-
keur voor de verbouw omdat dit goedkoper is.
de rest van de raad denkt dat het geknoei
wordt en dat het op lange termijn geen oplos-
sing zal blijken. Verschil is dat in 1993 de bur-
gemeester de grote trekker van het project was
en in 1896 wethouder Peek. Burgemeester Van
Hardenbroek zat de vergaderingen voor en
deed wat men hem verzocht, maar bemoeide
zich nauwelijks met de dagelijkse politiek. Hij
las ook de B&W- en raadsstukken niet om te
voorkomen dat hij tijdens de vergaderingen
niet neutraal zou zijn. Volgens zijn dochter las
hij 's morgens de bijbel en 's middags het
Haiuk'lshlad. Verder las hij niets".
Wentink kreeg de opdracht om uit te rekenen
wat nieuwbouw zou gaan kosten. Wethouder
Peek moest nog hard vechten voor nieuw-
bouw. Als argument voerde hij aan dat binnen-
kort ook het dak zou gaan lekken. Dat had hij
De in 1878 gebouwde boerderij De Raaphof. Schouder-
mantel 52. In 1897 werden hier enige maanden twee
kamers gehuurd door de gemeente en gebruikt als secreta-
rie tijdens het in aanbouw zijnde nieuwe gemeentehuis,
(foto; Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk.
1996)
Om de secretarieën van de drie gemeenten tij-
dens de verbouwing door te kunnen laten
draaien huurde de gemeente in 1897 de twee
kamers aan weerszijden van de hoofdingang
van boerderij De Raaphof aan de Schouder-
mantel. Die boerderij, eigendom van wethou-
der Schröder, was verhuurd aan de landbou-
wer De With uit Leersum, maar die was bereid
om wat in te schikken. Men oordeelde de
huurprijs van 5 gulden per week die de wet-
houder vroeg billijk, terwijl Wildbergh voor de
woning in het oude gemeentehuis slechts
ƒ 1,40 per week betaalde.
Men probeerde al tijdens de bouw een huisbe-
waarder te vinden. Aanvankelijk werd vrij
wonen aangeboden in ruil voor het schoon-
houden van het hele gemeentehuis. Men had
de veldwachter op het oog, maar die vond het
63
-ocr page 64-
niet interessant. Na een advertentie in een aan-
tal bladen constateerde de gemeenteraad tij-
dens de eerste vergadering in het nieuwe
gemeentehuis dat men wel reacties had, maar
dat er nog geen huurcontract was. De burge-
meester mocht toen ƒ 1,- tot ƒ 1,50 per week
gaan bieden aan gegadigden. Men wilde het
liefst C. J. Croese met vrouw uit Utrecht, maar
die vroeg behalve een gulden per week ook
vrij licht en vuur (olie en hout). Men werd het
halverwege eens. Van 1 oktober tot 1 april
kreeg hij vrij vuur en licht, tijdens de zomer-
maanden moest hij het zelf betalen. Croese
werd overigens al snel door anderen opge-
volgd.
In de tussentijd kon volstaan worden met tij-
delijke oplossingen. Samen met Houten was
een dienst gemeentewerken opgezet, maar in
1964 werden die diensten uit elkaar gehaald.
De Bunnikse dienst gemeentewerken werd
toen gehuisvest in houten gebouwen aan de
Provincialeweg 69, naast kwekerij Majaco (dit
noodgebouw deed dienst tot 1980). In 1962
werd er voor de politie een stuk aan het
gemeentehuis aangebouwd, dit was gebouwd
van hout en glas en had onder de gebruikers
de bijnaam 'aquarium'.
De gemeente Bunnik wilde graag achter het
gemeentehuis een grote secretarie bouwen.
Daar stond echter de pastorie van de her-
vormde gemeente. Die dateerde uit 1842" en
was steeds weer aangepast aan de wensen van
iedere nieuwe dominee. Het was in de loop
van de jaren een allegaartje geworden. Midden
jaren zestig wilde de hervormde gemeente
daarom graag de pastorie herbouwen. Burge-
meester Meltzer trad in overleg met de kerk-
voogdij om te kijken of er niet een ruil in zou
zitten. De gemeente wilde graag de grond van
de oude pastorie. De kerk zou dan mogen her-
bouwen in een boomgaard aan de andere kant
van de kerk. Daar was voldoende ruimte voor
een pastorie en kosterswoning. De kerkvoog-
dij had wel oren naar dit plan, maar enkele
leden van de kerkeraad blokkeerden het plan.
De boomgaard was de oude varkensboom-
gaard. Je kon toch geen dominee tussen de
varkens laten wonen? Het ging mooi niet door.
De hervormde gemeente bouwde in 1968 een
nieuwe pastorie op de plek van de oude.
Het gemeentehuis in Biinnik dat dienst deed van 1897-
1982. Links het zogenaamde aquarium en het catechesa-
tielokaal van de N-H Kerk. Prentbriefkaart van omstreeks
1960 (exemplaar eigendom van de auteur).
'Zoo is dan eindelijk de blijde dag aangebro-
ken' begon burgemeester Baron van Harden-
broek zijn toespraak tot de gemeenteraad bij
de ingebruikname op 2 oktober 1897. Na een
litanie waarin alle gebreken van het oude
gebouw werden opgesomd kwam hij bij archi-
tect Wentink. Die werd geroemd om het mooie
gebouw dat 'Bunnik ... tot sieraad strekt en
waarover slechts één roep is wat stijl en goede
smaak betreft".
Ruimtegebrek
Enige tientallen jaren voldeed dit gemeente-
huis prima. Maar begin jaren zestig lukte het
niet meer om alle diensten in het gebouw
onder te brengen. Men verwachtte in Bunnik
dat er een vierde kern zou komen ten westen
van Odijk. Daar zouden dan alle gemeente-
lijke diensten kunnen worden geconcentreerd.
Het noodgebouw van de dienst gemeentewerken van Bun-
nik. Provincialeweg 69. Gedurende de periode 1964-1980
was gemeentewerken in deze barakken gehuisvest,
(foto: Arie van der Gaag. Bunnik. 1980)
64
-ocr page 65-
Dorpstraat 1. Bunnik. In deze vroegere boerderij-herberg bevond zich meer dan twee eeuwen lang de gerechtskamer (later
raadkamer) van Bunnik. In 1980 werd het pand gerestaureerd, daarna deed het. tot augustus 1996. dienst als kantoor
gemeentewerken en raadzaal, (foto: Arie van derGaag. Bunnik. 1989)
De ingang lag iets uit het midden. De burge-
meesterskamer kwam op de mooiste plek, aan
de Kromme Rijn. De kamer van de secretaris
lag daar naast evenals de kamer van de wet-
houders. Het was een semi-permanent gebouw
met een levensduur van 20-25 jaar. De zolders
waren bestemd voor lichte opslag. In 1977
werd er een fietsenstalling naast gebouwd.
De taken van de gemeente groeiden stormach-
tig. Toen de hervormde gemeente begin jaren
zeventig besloot om De Witte Huisjes te res-
taureren en te verbouwen tot kerkelijk cen-
trum, ontstond de mogelijkheid voor een
grootscheepse stoelendans. De hervormde
gemeente verkocht het Hervormd Centrum
aan de Stationsweg aan de politie. Daardoor
kon de gemeente het aquarium overnemen van
de politie en ook het catechisatielokaal inrich-
ten als opslag (van archief)-
Het aantal taken dat de gemeente moest uit-
voeren bleef echter toenemen. Vanwege de
groei van de gemeente lukte het niet meer om
de raadsvergaderingen in het gemeentehuis te
houden. De vijftien raadsleden konden niet
samen met de burgemeester, de secretaris,
ambtenaren en publieke tribune in de ruimte
die gebouwd was voor een raad van vijf in een
Raadzaal/trouwzaal van de gemeente Bunnik op de zolder
van Dorpsstraat 1. in gebruik als zodanig van 1980-1996.
(foto: Arie van der Gaag. Bunnik. ca 1985)
Dislokaties
De gemeente Bunnik had toen weinig keus. In
1969 werd besloten om dan zelf maar in de
varkensboomgaard te gaan bouwen. Architect
Pal Stipkovits uit Rijswijk (Z-H) kreeg de
opdracht'". Op 2 maart 1970 begon het grond-
werk en op 10 oktober 1970 kon burgemeester
Meltzer de eerste steen leggen. Het zou nog
ruim een halfjaar duren voor het gemeente-
kantoor (Langstraat 2) in gebruik kon worden
genomen. Het bestond uit één lange gang met
aan weerszijden de kamers van ambtenaren.
65
-ocr page 66-
tijd toen nog niemand het in zijn hoofd haalde
om naar de raad te gaan luisteren. Daarom
werden de raadsvergaderingen verplaatst naar
de foyer van de Churchillhal.
De gemeente liet het oog vallen op de boerde-
rij Dorpsstraat 1, waar vroeger de raadkamer
was gevestigd. Het gebouw was al lang geen
herberg meer. In de 19de eeuw was de herber-
gier steeds ook agrariër geweest. In 1911 was
het met een halve verdieping opgetrokken en
verviel de herbergfunctie. Het was een kapi-
tale boerderij, maar hij was hard aan restaura-
tie toe. De verkoopprijs was 503.000 gulden.
De gemeente had de restauratie berekend op
625.000 gulden, waarop ruim twee ton subsi-
die van Monumentenzorg kwam. Voor de ver-
bouwing kwam er nog bijna drie ton bij. In het
raadsvoorstel van januari 1977 werden deze
bedragen 'indicatief' gesteld, niet hard. Burge-
meester Steegmans roemde het 'unieke
gebouw uit 1674'. Hij constateerde dat de
vierde kern van de baan was en dat het tijd
werd om alle diensten nu te concentreren". De
raadsleden bleken nogal wat moeite met dit
voorstel te hebben, vooral met de 'zachtheid"
van de cijfers, maar de raad ging toch unaniem
accoord, waarna de boerderij in 1979-80 werd
gerestaureerd door architect Meulenbelt uit
Utrecht en aannemer Van Hoogevest te
Amersfoort. Van 1980-1996 zat hier de dienst
gemeentewerken. Voor 1,2 miljoen gulden is
het inderdaad niet gelukt. Later is aan de raad
nog een keer 250.000 gulden extra gevraagd
plus 68.000 gulden om het bakhuisje te restau-
reren. De totale kosten van de boerderij zijn
daarmee 1,7 miljoen gulden, waarvan 1,5 mil-
joen gulden op de Bunnikse gemeentebegro-
ting drukten. In 1980 kon de boerderij in
gebruik worden genomen. De raadsvergade-
ringen werden naar de zolder van de boerderij
verplaatst, waar de temperatuur flink kon
oplopen, niet alleen door debatten, maar
vooral ook omdat de zon er op scheen en de
ruimte slecht te ventileren bleek.
Het bleek weer een tijdelijke oplossing. Het
aantal personeelsleden bleef groeien en al die
ambtenaren hadden een werkplek nodig.
Beginjaren tachtig werd de beslissing geno-
men om een vleugel aan het semi-permanente
gebouw (Langstraat 2) te zetten. In deze jaren
hield de Provincie nog preventief toezicht op
de gemeentefinanciën van Bunnik. De provin-
cie wilde alleen toestemming geven als het
oude gemeentehuis van Wentink zou worden
verkocht. Het verkeerde in slechte staat door
achterstallig onderhoud.
In Bunnik werd deze verkoop-eis algemeen als
onbegrijpelijk gezien, maar men moest wel. In
februari 1982 werd besloten tot verkoop. Uit
de gegadigden koos men Verécos BV, een in
Bunnik gevestigde makelaardij. Op 13 april
1982 ging de raad accoord met 300.000 gul-
den. Daarmee kwam de woning Provinciale-
weg 31, waar Verécos eerst gevestigd was,
weer voor bewoning beschikbaar. Het aqua-
rium en het catechisatielokaal'* werden afge-
broken.
Het ontwerp voor de vleugel is van architec-
tenbureau Dingemans De Vries en Partners.
De projectarchitect was H. Würdemann. Aan-
nemingsmaatschappij G.T.B, uit Utrecht
begon op 5 april 1983 met de bouw. Twee
maanden later legde burgemeester Steegmans
de eerste steen en op 2 maart 1984 kon het
gebouw in gebruik worden genomen. Twee
maanden later was ook de interne verbouwing
van het oude gedeelte gereed. De receptie en
de afdeling Bevolking werden toen helemaal
verbouwd. Het gemeentekantoor werd daarna
gemeentehuis genoemd.
Alles onder één dak
Maar het bleef behelpen. De hele dag liepen er
ambtenaren heen en weer. Eigenlijk zou de
beste oplossing nieuwbouw zijn, maar de
vraag of men dan de gebouwen in Bunnik
moest verlaten, verdeelde de politiek. De stoot
daartoe werd gegeven door burgemeester
Houtsma van Wijk bij Duurstede, die Bunnik
waarnam toen burgemeester Rebel, de opvol-
ger van Steegmans, naar Stadskanaal was ver-
trokken. Zijn opvolger, de huidige burgemees-
ter Janssen zette het streven naar volledige
nieuwbouw voort. Er werden vier lokaties
onderzocht:
1.  aanbouw op de huidige plek;
2.  het terrein van de Anne Frankschool;
3. de hoek Provincialeweg-Runnenburg;
4. de Schoudermantel te Odijk.
Aanbouw op de huidige plek is lang de bedoe-
ling geweest. Hiertoe heeft de gemeente de
aangrenzende panden in de Langstraat in de
66
-ocr page 67-
loop van de jaren gekocht. Dit had de voor-
keur van de VVD omdat men - in tegenstelling
tot wat het ingenieursbureau had berekend -
dacht dat dit de goedkoopste plek zou zijn. De
discussie over de financiën leidde tot een
harde botsing en bijna tot een scheuring in het
college. De VVD heeft nooit hard kunnen
maken dat aanbouw aan de bestaande plek
goedkoper was. Bovendien wilde de VVD om
historische en gevoelsmatige redenen niet uit
de grootste kern van de gemeente Bunnik weg.
Dat laatste argument had de steun van de
beide raadsleden van het CDA die in de kern
Bunnik wonen, maar samen was dat geen
meerderheid.
De tweede plek was het Anne Frank-terrein.
Hier staat sinds 1962 de openbare school.
Opnieuw zou dan een school moeten wijken
voor een gemeentehuis. Maar de school was
nog lang niet afgeschreven en ondanks de
inzet van wethouder Van der Heij (PvdA/D66)
kwam er geen sluitend financieel plaatje op
tafel. VVD en CDA spraken om financiële
redenen hun veto over de verplaatsing uit.
De derde plek was de hoek Provincialeweg-
Runnenburg. Hij ligt ideaal ten opzichte van
het openbaar vervoer: bus en trein stoppen er
voor de deur. Zowel financieel als qua ruimte
bleek de plek het te halen, maar bij de onder-
handelingen over de aankoop met de eigenaar,
een aannemersbedrijf, kon men het niet over
de prijs eens worden.
Bleef over de Schoudermantel te Odijk. Deze
plek was eigendom van de gemeente. De
grond had geen waarde omdat die nergens
voor gebruikt mocht worden. Werd het
gemeentehuis naar Odijk verplaatst, dan kon
de plek in de Langstraat verkocht worden. De
Schoudermantel was dus financieel de meest
interessante lokatie voor het gemeentehuis. De
beslissing om nieuw te bouwen werd genomen
in 1994. Na een voorselectie kreeg de gemeen-
teraad de keuze uit drie architecten: professor
Quist, die van de opdracht afzag omdat hij
inschatte dat het gemeentehuis niet de
geplande 6,3 miljoen gulden zou gaan kosten
maar zeker 8; architectenburo Gelderblom en
B & D architecten. De raad koos met de
grootst mogelijke meerderheid voor die laat-
ste.
Het nieuwe gemeentehuis
Architect Johan Meijer van B & D architecten
heeft van voorjaar 1994 tot voorjaar 1995 aan
het ontwerp gewerkt. Het is in het voorjaar
van 1995 aan de bevolking getoond. Uit de
inspraak kwam een aantal wijzigingen, met
name wat het dak betreft. Architect Meijer
heeft bij zijn ontwerp aangesloten bij de bui-
tenhuizen die in de gemeente Bunnik te vin-
den zijn. Dat betekent: een groot, min of meer
symmetrisch front met goede verhoudingen
tussen de verdiepingen. De deur in het midden
en een monumentaal uiterlijk. Het gemeente-
huis is compact van vorm. Het is in een U-
vorm gebouwd rond een centrale hal waar ont-
vangsten, tentoonstellingen en recepties
mogelijk zijn. Het licht komt binnen via een
enorme glaswand aan de noordzijde. Daar is
ook de raadzaal gesitueerd met een groendak
(vetplantjes). Aan de oostzijde komt het Bun-
nikse politiebureau. Mevrouw Pam Rusman
van de plantsoenendienst ontwierp er een tuin-
plan omheen. De voorkant is gebaseerd op de
formele, Franse tuin. Daarin krijgen het gazon,
een boomgaardje en een blok met sierplanten
een plaats. De achterkant lijkt meer op een
Engelse landschapstuin. Vanuit de raadzaal is
er een lager gelegen gedeelte dat uitloopt in
een grote vijver. Aan beide zijden van dit
lagere gedeelte komen hogere 'oeverwallen'.
Daarmee wordt het Kromme-Rijnlandschap
gesymboliseerd. Vóór het gemeentehuis komt
een kunstwerk te staan, gemaakt door de Rot-
terdamse kunstenaar Hans Leutscher. Het
bestaat uit een aantal rood-stenen zuilen waar
teksten uit de geschiedenis van Bunnik op
komen te staan. Op 15 november 1996 zal het
nieuwe gemeentehuis officieel worden geo- :
pend.
Wat er met de leeggekomen gebouwen gaat
gebeuren? De 'boerderij'. Dorpsstraat 1, is in
1995 verkocht aan de heer Victor Couwen-
bergh uit Utrecht die hier een antiekhandel wil
beginnen. Eind 1996 is afbraak gepland van
het gemeentekantoor uit 1971 plus de aan-
bouw uit 1983 (Langstraat 2), de voormalige
tapijthal (Langstraat 4), het woonhuis met
twee wethouderskamers en de leeskamer van
de raadsleden (Langstraat 6), de muziekschool
(Langstraat 8) en de voormalige machinefa-
67
-ocr page 68-
woningen annex een medisch centrum ontwor-
pen.
Mr drs H. Reinders (Buiinik) studeerde
geschiedenis en recliten in Utrecht. Zijn spe-
cialisatie betreft Biinnik in de 17de-19de eeuw.
Hij was raadslid van Bunnik in de periode
1990-1994. Hij werkt als schrijver en uitgever
en publiceert veel in het 'Bunniks Nieuws'
waar hij een eigen historische rubriek heeft
onder de titel: 'Tussen Rein en Lek'.
Achterkant van het gemeentehuis, dat binnenkort zal wor-
den afgebroken ten behoeve van appartementennieuw-
bouw. Op de voorgrond de Kromme Rijn.
(dia: Marijke Donkersloot - de Vrij. januari 1996)
brieic Van Raak (Langstraat 10). Begin 1997
zal de aanwezige vervuiling onder de voorma-
lige machinefabriek worden schoongemaakt.
Voor de ruimte die dan vrijkomt, heeft archi-
tect Nanninga van Van den Berg architecten
een appartementengebouw voor 31 senioren-
Het gemeentehuis aan de Langstraat dat onlangs werd verlaten en binnenkort /al worden afgebroken. Het rechtergedeelte
werd in gebruik genomen als gemeentekantoor in 1971, de linker aanbouw is van 1983»
(foto; Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk, 1996)
68
-ocr page 69-
Noten
1.   Gemeentearchiel'Bunnik (GAB) 28.
2.   Er waren in de middeleeuwen twee slagmaten: Slag-
maal St. Laurens. dat later De Knapschinkel is gaan
heten en Slagmaat St. Jan, het huidige Slagmaat. Zie
hiervoor het artikel van Dekker
3.   Van Ginkel-Meester (19X9), 190, noemt dit gebouw
ook als het voormalige rechthuis van Slagmaat onder
verwijzing naar het artikel van W. Grapendaal (1971).
Dit artikel is echter dringend aan revisie toe. Grapen-
daal stelt dat de schout met de kanunniken van St. Jan
als schepenen vergaderden in het 'regthuys'. De auteur
beseft blijkbaar niet dat een schepen een ingezetene
van het gerecht moest zijn en dat er bij één boerderij
dus nooit schepenen kunnen zijn geweest. Hij geeft
zelfs een reconstructietekening van het 'regthuys' uit
1700 compleet met maten. Zo'n fraai groot rechthuis
had zelfs het grootste gerecht in de omgeving niet!
Slagmaat viel onder de zogenaamde vrijhuizen. In
1729 komen schout en schepenen van de vrijhuizen in
Bunnik vergaderen omdat er in de vrijhuizen geen
fiereclitshiiis was
(GAB 1. .500).
4.   Landsheerlijk octrooi van 22 november 1540. Hierbij
werd in Bunnik het burenrecht vervangen door schepe-
nenrecht. Zie De Monté Verloren (1948). 101.
5.   GAB 182.
6.   GAB 102(182-3).
7.   Het gebeuren in 1872-1878 is gereconstrueerd aan de
hand van de gemeenteraadsverslagen van de gemeente
Bunnik uit die jaren. GAB I04v.
8.   Kadastraal gemeente Bunnik sectie A nr 199.
9.   GAB 104.
10. W.J. Vrakking. Themanotie Provincie Utrecht Bestuur-
lijke Vernieuwing,
Utrecht, 1996, 31 en 32.
11. Gedeputeerde Staten van Utrecht. Betrokken en Krach-
tig bestuur.
Utrecht, 1996.
12. Burgemeester van Hardenbroek op 2 oktober 1897 bij
de feestrede voor de opening van het nieuwe gemeen-
tehuis, GAB 106.
13. Interview van H. Reinders met mevrouw Wendela
Elvira Hooft Graafland-Baronesse van Hardenbroek
(1895-1986) jongste dochter van de baron kort voor
haar overlijden.
14. GAB 106, raadsverslag 20 mei 1896.
15. Reinders (1988) 46.
16. Met dank aan de heer H.J. Vastenburg, gepensioneerd
ambtenaar van de gemeente Bunnik, voor het leveren
van de data vanaf 1969.
17. GAB, ongenummerd: gebonden verslagen van de
gemeenteraadsvergaderingen. 27-1 -1977.
18. In 1900 had de hervormde gemeente op enige meters
naast het gemeentehuis een catechisatielokaal laten
bouwen. Dit was bouwkundig slecht en niet meer
nodig toen de Witte Huisjes waren opgeknapt.
Het in aanbouw zijnde gemeentehuis van Bunnik in Odijk naar het ontwerp van architect Johan Meijer,
(foto: Ank van Asperen Vervenne-van Zanten (Odijk), mei 1996)
69
-ocr page 70-
Het Bunnikse gemeentehuis van architect
E. G. Wentink (1897)
Peter de Wit
De historie van het pand dat thans bekend is
als 'Het Oude Raadhuis", Dorpsstraat 2, te
Bunnik gaat, evenals het merendeel der raad-
huizen in de ons omringende gemeenten, feite-
lijk terug tot de nieuwe Grondwet uit 1848 en
de kort daarop volgende Gemeentewet uit
1851. De reeds in de Bataafs-Franse Tijd
(1795-1813) ingezette scheiding van wetge-
ving, bestuur en rechtspraak werd in de
nieuwe Grondwet en de Gemeentewet nader
uitgewerkt. De ingezetenen in een gemeente
kregen hierdoor directe invloed op de samen-
stelling van het gemeentebestuur. De burge-
meester was niet langer meer het hoofd van de
gemeente maar van de, door de inwoners
democratisch gekozen, gemeenteraad. Daar-
naast werden de bestaande en nieuwe taken
van het gemeentebestuur in de wet verankerd,
hetgeen op termijn invloed had op de perso-
nele samenstelling en de behuizing van het
gemeentebestuur. Er ontstond de behoefte aan
gemeentehuizen, die in hun vormgeving naast
doelmatigheid tevens het elan dienden uit te
stralen van het gemeentebestuur nieuwe stijl.
Naast een vergaderruimte (raadzaal) diende
een gemeentehuis ook te voorzien in een
secretarie (burgerlijke stand, huwelijkszaken),
financiën (gemeente-ontvanger), handhaving
van de openbare orde (standplaats van de
veldwachter en arrestantencellen) en een berg-
plaats voor de brandspuit. Vaak werd ook nog
de gemeenteschool en/of het post- en tele-
graafkantoor ondergebracht in het gemeente-
huis, alsmede een dienstwoning (een con-
ciërge-woning).
De afkondiging van de Drankwet in 1881,
waarbij werd bepaald dat er geen vergunning
meer verleend werd voor het schenken van
alcoholische drank in lokaliteiten die in
gebruik waren voor openbare activiteiten, ver-
snelde de reeds ingezette tendens tot het
oprichten van gemeentehuizen nieuwe stijl. In
Bunnik heeft deze drankwet geen invloed
gehad op de bouw van een nieuw gemeente-
huis. Tot 1877 vergaderde het gemeentebe-
stuur in de boerderij-herberg Dorpsstraat 1
(zie het artikel van Henk Reinders). De
gemeenteschool, gesitueerd op de hoek van de
Dorpsstraat en de Langstraat, werd in dat jaar
verbouwd en op 17 juni 1878 officieel in
gebruik genomen als gemeentehuis, gecombi-
neerd met politiepost en brandspuitberging.
In 1895 werd het plan opgevat voor de bouw
van een nieuw gemeentehuis en aan architect
E. G. Wentink opdracht gegeven voor het
vormgeven van deze plannen.
Architect Wentink
De architect, afkomstig uit Schalkwijk, had in
de regio reeds enige naamsbekendheid gekre-
gen met ontwerpen voor onder andere Het
Veerhuis (1873) aan de Lekdijk-Oost te Wijk
bij Duurstede en de Michaelsschool (1886)
aan de Waalseweg te Tuil en "t-Waal. Ook de
villa Bel Respiro (1902) aan de Herenweg 33-
35 te Houten is een ontwerp van zijn hand.
De familienaam Wentink heeft vanaf de
tweede helft van de 19de eeuw tot nu toe een
zekere verwevenheid gekend met het architec-
tenvak. Reeds tijdens de bouw van het nieuwe
gemeentehuis te Bunnik (1897) leerde E. G.
Wentink zijn zoon J. C. Wentink de kneepjes
van het vak kennen door hem te belasten met
het dagelijks toezicht op de bouw. Bij latere
verbouwingen in 1913 en 1915 van ditzelfde
gemeentehuis te Bunnik komt zijn zoon weer
in beeld, nu als architect.
De familielijn kan. wat betreft de betrokken-
heid bij architectonische ontwerpen in de regio
Utrecht, middels de buitenplaats Dijnselburg
(J. G. Wentink, 1883) aan de Amersfoortseweg
10 te Zeist via de Kathedrale Kerk van Sinte
Gertrudis (E. G. Wentink jr, 1912) aan het
Willemsplantsoen te Utrecht en de Gerefor-
meerde Kerk (Joh. Wentink, 1929) aan de Her-
tenlaan te Den Dolder worden doorgetrokken
tot het huidige architectenbureau Wentink te
Baarn. Recente ontwerpen van dit bureau vor-
70
-ocr page 71-
derde in opvolging van inschrijvingsprijs. Op
17 november 1896 gaven burgemeester en
secretaris voor deze beslissing een officiële
verklaring uit, waarin kenbaar werd gemaakt
dat aannemer Beemer het werk werd gegund
'uitsluitend en alleen om reden dat deze laat-
ste, wiens inschrijving slechts enkele honder-
den guldens hooger was dan die van den laag-
sten inschrijver, inwoner der gemeente is en
zich bereid verklaarde voor alle uit te voeren
werkzaamheden zooveel mogelijk werkkrach-
ten uit de gemeente aan te stellen'.
Neorenaissance
Het ontwerp van de architect was, wat betreft
de uitgangspunten voor het ontwerp en de uit-
eindelijke architectonische vormgeving, een
uitstekende weergave van het denken in die
tijd over het besturen van een gemeente
nieuwe stijl. Behalve aan een raadzaal diende
het nieuwe gemeentehuis tevens plaats te bie-
den aan een burgemeesterskamer, een secreta-
rie, een commissiekamer, een archief, een ber-
ging voor de brandspuit, twee stuks cellen
men onder andere het villapark Uijtenbosch te
Baarn (1983) en het hoofdkantoor van Hij/Zij
(1989) aan de Reactorweg te Utrecht.
Een Bunnikse aannemer
Op 30 oktober 1896 werd te Bunnik door de
toenmalige burgemeester G. C. D. R. Baron
van Hardenbroek en de gemeentesecretaris
A. H. J. van Wijngaarden aanbesteed 'het
sloopen van het bestaande- en het bouwen van
een nieuw gemeentehuis te Bunnik', conform
het bestek en de tekeningen van architect
E. G. Wentink te Schalkwijk. Op de openbare
inschrijving werd door dertien aannemers een
prijs ingediend. Onder deze aannemers waren
vier plaatselijke aannemers (W. Beemer,
C. Schinkel, A.W. Wildbergh en B. Lodder),
de overigen kwamen grotendeels uit de regio.
De inschrijvingsprijzen varieerden tussen
ƒ 8.044,- (L. H. H. Jacobs uit Arnhem) en
ƒ 9.900,- (B. Lodder uit Bunnik). Hoewel
aannemer Jacobs de laagste inschrijver was,
werd niet hem het werk gegund maar aanne-
mer W. Beemer uit Bunnik, met f 8.540,- de
De voorgevel van het gemeentehuis in zijn oorspronkelijke vormgeving, kort na de bouw van het cathechesatielokaal in
1900 (ter linkerzijde). Links op de voorgrond de dorpspomp. (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik)
71
-ocr page 72-
TOCHTRORIAAL
y//r^t-l^^///■i
W>^////^///»
m^zszi
'//y//////.
w^
0;0
KELDER
KEUKEN
CEL
CEL
'7/^///////^/?////////////^,
'TZZZZZZZZZS^
-M//////y,
'X \r ^^
BRANDSTOF
BERCiPLAATS
VESTIBULE
Plattegrond van de begane
grond. Bij de verbouwing van
1913 werd de ingang van de
brandspuitberging verplaatst
van de linker zijgevel naar de
voorgevel. Het linker venster in
de voorgevel werd hergebruikt
als invulling in de zijgevel op
de plaats van de oorspronkelijke
deuren.
(Reconstructie-tekening door de
auteur naar de bestekomschrij-
ving uit 1896).
BRANDSPUIT
BERGPLAATS
WONING CONCIËRGE
J MET 2 BEDSTEDEN
ENTREE
W//.tfc=J^^^^;^^
Y/y///////^h=^^=x^//////.
^zM
mv^
BEGANE GROND
5 METER
W///M=i^/,
^//////////////////////A
^'^^^'^^'^'^'^^g///>'////////////Z;
r\-
ARCHIET
É
Jt;////////
^////////A
azz^^
^SZ2ZZZ.
r
SECRETARIE
BURGEMEESTER
RAADSZAAL
1 ' . . , . -f
W
Plattegrond van de verdieping.
Op de zolderverdieping bevond
zich waarschijnlijk een tweede
privaat (toiletruimte).
(Reconstructie-tekening door de
auteur naar de bestekomschrij-
ving uit 1896)
VERDIEPING
5 METER
72
-ocr page 73-
en de eindoplevering van het nieuwe gebouw
diende uiterlijk 1 november van dat jaar plaats
te vinden, op straffe van een korting van f 10,-
voor elke dag dat het gebouw later werd opge-
leverd. Acht maanden later, op 2 oktober, werd
het nieuwe gemeentehuis officieel in gebruik
genomen.
Verbouw
Ruim vijftien jaar later werd het gemeente-
huis, zoals al eerder vermeld onder de leiding
van architect J. C. Wentink, verbouwd. De
verbouwing bestond in hoofdzaak uit de
navolgende werkzaamheden:
-  Het bestaande dienstprivaat op de begane
grond werd verwijderd en de ruimte werd
ingericht als kelder;
-  Het vervangen van het bestaande houten
tochtportaal ter plaatse van de keuken door
een uit baksteen opgetrokken portaal;
-  Het plaatsen van een brandvrije kast in de
commissiekamer (te plaatsen op stalen bal-
ken);
-  Het wijzigen van de brandspuitbergplaats
(onder andere het verplaatsen van de deuren
van de linker zijgevel naar de voorgevel en
het verplaatsen van de separatiemuur tussen
brandspuitbergplaats en brandstoffenber-
ging).
In 1915 werd al het voegwerk van de voorge-
vel, inclusief de trapgevel, vernieuwd. Vervol-
gens werden breedte en hoogte van de deuren
van de brandspuitbergplaats in de loop der
jaren, na aanschaf van een nieuwe (grotere)
brandspuit, aangepast.
Door de toename sinds de jaren vijftig van het
takenpakket van de gemeentelijke overheid en
de daarmee gepaard gaande explosieve groei
van het aantal ambtenaren groeide het ge-
meentehuis uit zijn jasje; er werden plannen
ontwikkeld voor aanpassing van de huisves-
ting. Op 6 juli 1960 besloot de raad tot nieuw-
bouw van een politiepost met een tweetal
dienstwoningen en een brandweergarage aan
de Parallelweg langs de Stationsweg. Het jaar
daarop werd besloten om de diensten Gemeen-
tewerken en Bouw- en Woningtoezicht los te
koppelen van de overige diensten en op een
zelfstandige locatie langs de Provincialeweg
(in een houten noodgebouw ter hoogte van de
voor arrestanten en een conciërge-woning. De
vormgeving vertoont de kenmerken van de
neorenaissance, een bouwstijl die in Neder-
land vooral navolging vond in de periode tus-
sen 1875 en 1913. De architectuur in deze
periode van economische opbloei en handel
werd voornamelijk bepaald door nostalgie
naar de Gouden Eeuw (1600-1700), vooral
officiële gebouwen met een openbare functie
werden in deze bouwstijl opgetrokken. Ken-
merkend hierbij is het bouwen in schone bak-
steen (zonder stucwerk) met gevelaccenten als
trapgevels, ontlastingsbogen met natuurstenen
aanzet- en sluitstenen boven de vensters met
een boogvuUing van veelkleurige tegeltjes of
siermetselwerk en het veelvuldig gebruik van
natuursteen en sier-muurankers.
Het ontwerp van het gemeentehuis te Bunnik
is symmetrisch van opzet met in de middenas
van voor- en achtergevel een accent, bestaande
uit het licht uitspringen uit de gevellijn van het
middendeel (een zogenaamde voorsprong of
middenrisaliet), hetgeen nog extra versterkt
wordt door de plaatsing van een trapgevel
boven deze middenas. Vermeldenswaardig is
tevens de grote meetkundige vormvastheid in
de voorgevel, die zich laat aflezen door denk-
beeldige driehoeken in het gevelvlak.
Op de begane grond werden de dienstvertrek-
ken gesitueerd. Vanaf de voorgevel gezien
bevond zich ter rechterzijde de conciërge-
woning met daarin een keuken en een tweetal
bedsteden, in het midden de vestibule en ter
linkerzijde de brandspuitbergplaats, de (brand-
stoffen )berging en de arrestantencellen.
De hoofdverdieping (zich manifesterend door
de grootste verdiepingshoogte) bevond zich op
de eerste verdieping; hier werden de belang-
rijkste ruimten zoals raadzaal, burgemeesters-
kamer, secretarie, archief en commissiekamer
gehuisvest. De zolderruimte was bestemd voor
opslag.
Uit zuinigheidsoverweging werd in het bestek
bepaald dat alle houtwerk, ijzerwerk (ankers
en koppelijzers) en de gebikte stenen van de te
slopen school dienden te worden opgeslagen
voor hergebruik bij de bouw van het nieuwe
gemeentehuis; de oude stenen werden ver-
werkt in de fundering en in de binnenmuren.
Met het slopen van het oude gebouw mocht
niet voor 15 februari 1897 worden begonnen
73
-ocr page 74-
Foto uit 1938 van de toenmalige niotorspuit met de Hudson-trekwagen voor het gemeentehuis. De deuren van de brand-
spuitberging zijn. na de verbouwing van 1913. diverse malen verbreed en verhoogd indien de aanschaf van een nieuwe
brandspuit dit noodzakelijk maakte. Links van het gemeentehuis, het cathechesatielokaal en het tratbhuisje. Op de achter-
grond de toren van de Nederlands Hervormde kerk in de steigers; in 193K werd de toren van een nieuwe spits (de huidige
lantaarn) voorzien,
(reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik)
huidige ontsluitingsweg naar het bedrijfster-
rein De Twaalf Apostelen) onder te brengen.
Een nog verdere decentralisatie van diensten
werd door het gemeentebestuur niet wenselijk
geacht en men ging plannen ontwikkelen voor
verbouwing en vergroting van het gemeente-
huis.
In een brief aan de raad d.d. 8 januari 1962,
ondertekend door burgemeester F. R. M. Melt-
zer en secretaris A, de Jong werd gewezen op
de noodzaak van de uitbreiding van het
gemeentehuis. Er werd een plan gepresen-
teerd, waarbij de consistoriekamer van de Her-
vormde Gemeente (in 1900 gebouwd ais cat-
hechesatielokaal) middels een nieuw te
bouwen verbindingseiement bij het gemeente-
huis werd getrokken. Tevens behelsde dit plan
een algehele verbouwing en herinrichting van
het bestaande gemeentehuis. De raad ging
ermee akkoord en stelde een krediet beschik-
baar van f 59.500,-. Tijdens de verbouwing
moest dit krediet door financiële tegenvallers
nog worden verhoogd met f 19.000,- en werd
voor een representatieve afwerking van de
burgemeesterskamer een extra krediet van
ƒ 10.000.- ter beschikking gesteld.
Ruim twintig jaar later, op 13 april 1982,
besloot de raad onder voorzitterschap van bur-
gemeester Steegmans tot de bouw van een
nieuw gemeentehuis aan de Langstraat en de
verkoop van het bestaande gemeentehuis aan
makelaardij Verécos, die het pand als kantoor-
ruimte wilde gaan gebruiken. December 1982
vond de transactie plaats en verloor het
gemeentehuis zijn oorspronkelijke bestem-
ming. In de loop van 1983 werd het pand ver-
bouwd, waarbij onder andere de aanbouw uit
1962 (in de volksmond 'het aquarium"
genoemd) en het oorspronkelijke cathechesa-
tielokaal uit 1900 werden gesloopt.
De hardstenen gevelpiaat boven de hoofden-
tree in de voorgevel met daarin het woord
'gemeentehuis' werd afgedekt met een houten
plaat waarop de tekst 'het oude raadhuis'.
Verwijzingen naar de vroegere functie van het
gebouw die gelukkig gehandhaafd bleven,
vormen het hoog in de voorgevel aangebrachte
gemeentewapen van destijds (een rode haan
op een gouden veld) en de in de rechter bene-
denhoek ingemet.selde gedenkplaat met de
74
-ocr page 75-
Het interieur van de raadzaal (circa 1920). Boven de hou-
ten kroonlijst van de schouw een schilderij van (de nog
jonge) koningin Wilhelmina. De wanden zijn bekleed met
een houten lambrizering, waarboven behang en een
gestuct plafond met omgezet lijstwerk. Op de tafel is de
voorzittershamer zichtbaar. Deze hamer is thans niet meer
in gebruik, de huidige voorzittershamer stamt uit Werkho-
ven,
(reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag, Bunnik)
Gedeelte van de voorgevel van het gemeentehuis, circa
1950. Links, naast de ingang, de toegangsdeur naar de
garage van de brandweerwagen,
(reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag, Bunnik)
tekst: 'Gesticht 1897 mr. G. C. D. R. Baron
van Hardenbroek. burgemeester. G. Vogt, A.
van Dijk, wethouders. A. H. J. van Wijngaar-
den, secretaris'.
Ir P. S. A. de Wit (Odijk) is architect (als zoda-
nig gedurende een aantal jaren werkzaam
geweest bij architectenbureau Wentink te
Baarn) en voorzitter van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek'.
Bronnen
-Gemeente-archief Bunnik: Inventaris nummer 10, nr.
.1.^3. M4. .344a, 34.5, 345a, .346, 1116, 2105. 2158.
-Blijdenstijn en Stenvert (1994).
-Van Ginkel-Meester (1989).
-Stenvert en Verweijen (1995),
75
-ocr page 76-
De gerechts- en raadkamer van Odijk
Hettie Krol
van de plaatselijke herberg. Deze herberg was
gelegen op een centraal punt, namelijk op de
kruising van de Provinciale Grintweg (tegen-
woordig de Meent) en de Odijkersteeg (tegen-
woordig de Zeisterweg). Het bestaat nog
steeds en heet thans "t Wapen van Odijk. In
1968 is het ingrijpend verbouwd tot een eigen-
tijds restaurant.
Herberg In de Swane
Voor die tijd en in de negentiende eeuw had de
herberg, voor zover is na te gaan. geen offi-
ciële naam. In de archieven wordt een enkele
keer gesproken over "het Rechthuis"'. Er zijn-
pentekeningen bewaard gebleven uit de acht-
tiende eeuw waarop de kerk van Odijk afge-
In een klein dorp als Odijk is eeuwenlang niet
vreselijk veel te besturen geweest. De bestuur-
ders van het gerecht Odijk, en na 1811 van de
gemeente Odijk, kwamen af en toe bij elkaar
om te vergaderen, besluiten uit te voeren en
recht te spreken. Het inwoneraantal is pas na
de Tweede Wereldoorlog boven de 500 perso-
nen gekomen, hetgeen betekende dat er voor-
dien slechts enkele huwelijken, geboorten en
overlijdensgevallen per jaar waren aan te
geven bij de ambtenaar van de Burgerlijke
Stand.
Het loonde dan ook niet de moeite om een
eigen gemeentehuis te bouwen, zodat de
bestuursfunctionarissen van Odijk gedurende
minstens 250 jaar vergaderden in de opkamer
>^^
Gezicht op het dorp Odijk, met rechts de Hervormde Kerk en links de dorpsherberg met een reesttarercel. De kerk zowel
als de herberg (waarin de gerechtskamer was) zijn in de 19de eeuw sterk van gedaante veranderd. Van de kerk rest nog
slechts het koor Ingekleurde pentekening van Paul van Liender, 176.^. (RAU, TA 931)
76
-ocr page 77-
beeld staat, met in de buurt een herberg waar
een zwaan op het uithangbord voorkomt-.
Mogelijk was 'Inde Swane' de naam voor de
herberg waarin de Odijkse gerechtskamer zich
bevond. Helaas is al het oude archiefmateriaal
van het gerecht Odijk verloren gegaan, op
enkele uitzonderingen na. Zoals de kaart die
schout Theodorus Backer in 1717 maakte toen
hij het grondeigendom in Odijk zeer nauwkeu-
rig optekende. Hierop zien we een groot huis
staan op de bewuste plek, waarbij in hel regis-
ter vermeld staat dat het een hofstede met een
boomgaard betreft, "zijnde tegenwoordig
"t Geregts-huys |...| d'kerk van Odijk eijge-
naer van de grond en Gerrit Jan Vulto bruijc-
ker van de grond en eijgenaer van 't getimmer
en gepooth''.
De bewoners van de herberg
Uit de papieren die bewaard zijn gebleven
blijkt dat schout en schepenen huur betaalden
voor het gebruik van het rechthuis en tevens
de kosten voor "vuur en licht" aan de kastelein
vergoedden. De eerste melding hiervan is uit
1811 toen Dirk Bakker, kastelein, een kwitan-
tie tekende voor de ontvangst van tien gulden
"voor een jaar kamerhuur voor het gerecht van
Odijk'\
Deze Dirk Bakker overleed in 1839 en zijn
zoon Hannes nam de zaak over. Na diens dood
in 1863 bleef zijn vrouw nog jarenlang de
klanten bedienen in de herberg en dreef zij
bovendien een klein kruidenierswinkeltje'.
Links in het gebouw was de gelagkamer, in
het midden de ingang met het winkeltje er
rechts naast. Rechts naast die winkel was een
trap naar de zolder en een deur naar de opka-
mer. De opkamer is nog steeds zichtbaar aan
de buitenkant van het huidige Wapen van
Odijk. Deze kamer was in gebruik als woon-
kamer van de kasteleins-familie en tevens als
raadkamer.
Weduwe Bakker vroeg in 1881 vergunning om
sterke drank te mogen blijven verkopen na
1 mei 1882 in twee lokalen van haar woning,
" waarvan één gemeenschap heeft met een
derde locaal in welke de vergaderingen van de
Raad worden gehouden"''. Ze verkocht dus
zowel in de gelagkamer als in de winkel
drank.
In 1889 overleed de weduwe van Hannes Bak-
't Wapen van Odijk. hoek Zeisterweg - De Meent. De
raadkamer bevond zich in de opkamer, achter het grote
venster links.
(olieverfschiderij van de Bunnikse schilder Johan de
Kruijf. omstreeks 1920: foto in collectie Arie van der
Gaag)
't Wapen van Odijk anno 1996: sterk bepalend voor het -
zeer beperkte - historisch dorpsge/.icht van Odijk. Rechts
in het pand was de raadkamer,
(dia: Marijke Donkersloot-de Vrij 1996)
ker. Haar zoon Theodorus Bakker verlengde
daarna de vergunning voor sterke drank in
1890, twee jaar later droeg hij deze vergun-
ning over aan zijn zuster Petronella, die
gehuwd was met Thomas Mocking. Toen zij
vrij snel daarna overleed, in 1894, deed
Thomas de tapvergunning over aan zijn zuster
Adriana, die op dat moment woonachtig was
in het café.
In maart 1897 verscheen Krijn van Hazendonk
uit Tuil en 'tWaal ten tonele. Hij kocht de ver-
gunning van Adriana Mocking en huurde 'de
herberg waarvoor vergunning van verkoop van
sterke drank is verleend''.
Toen in 1903 Hermanus Cornelis van Rijn uit
Maarsseveen het huis kocht, wilde hij ook
graag de drankvergunning op zijn naam heb-
ben. 'Het bierhuis van requestant is nog het
77
-ocr page 78-
voornaamste in de gemeente en zulks van
ouds ook geweest'. 'In deze gemeente bestaat
geen andere gelegenheid tot stalling en 't is
voor reizenden wenschelijk dat zij er datgene
kunnen verkrijgen wat requestant slechts dan
hun kan verstrekken wanneer hij een vergun-
ning tot verkoop van sterken drank in 't klein
heeft'».
Zijn verzoek werd ingewilligd en Van Rijn
moest de vergunning in de StaatsCounmt
publiceren a ƒ 8,85.
Drankwet en raadkamer
Gedeputeerde Staten van Utrecht maakten
zich naar aanleiding van die vergunning blijk-
baar zorgen over de manier waarop in Odijk
de raad vergaderde, want de burgemeester
1881 ingesteld ter beteugeling van openbare
dronkenschap), was niet tevreden met de situ-
atie in Odijk. Vanuit de tapperij kon men in
een achtergelegen werkplaats komen en ver-
volgens door de werkplaats via de winkel naar
de opkamer gaan. Dit was niet volgens de
regels. Er mocht geen verbinding bestaan tus-
sen een openbare raadkamer en een gelag-
kamer!
De deuren in de bestaande situatie konden op
willekeurige momenten geopend worden zodat
er geen garantie was dat die doorgang ook
daadwerkelijk niet gebruikt werd. Hij eiste dat
de deur tussen de tapperij en de werkplaats op
afdoende wijze zou worden afgegrendeld.
B&W van Odijk liet hierop gauw de deur
dichtspijkeren'".
7^.
/r.^^^
^
^<^
'4^
De siuiatie is onaanvaardbaar voorde
inspecteur van de Drankwet in 1906.
Men kon ongestoord van de gelagka-
mer in de raadkamer komen, (frag-
ment uit /.ijn verslag, GAO fi,^6)
■^^.^,^^/p^
moest zich op 17 juli 1903 verantwoorden. Hij
schreef dat de raadsvergaderingen in perceel
Wijk A nr 34 werden gehouden, maar dat wel-
iswaar dit 'vertrek binnenshuis geen gemeen-
schap heeft met het lokaal waarin getapt
wordt. Slechts een gemeenschappelijk dak
dekt de tapperij en het woonhuis waarin de
gemeenteraadzaal''.
Een inspecteur die in 1906 kwam controleren
in verband met naleving van de Drankwet (in
Problemen over de huurprijs
In deze periode betaalde de raad jaarlijks
40 gulden aan H. C. van Rijn, maar in 1918
verzocht deze vriendelijk om dit bedrag tot
50 gulden te verhogen.
De raad beschikte afwijzend. Dit tot grote
woede van Van Rijn. Hij schreef een boze
brief dat 40 gulden veel te weinig was voor
27 keer gebruik van de opkamer per jaar.
Brandstof, belasting en smid kostten al 18 gul-
78
-ocr page 79-
1___
Historiserende weergave van een
raadsvergadering zoals die vóór
1964 zou kunnen hebben plaatsge-
vonden in de opkamer van 't Wapen
van Odijk.
(aquarel van O.H, Kuyck. 1968;
toto uit collectie Arie van der Gaag)
^ocljt l.illCMtijl ..3nt'ir,i|n>ni.'iTC(*i>x)H
tk' Wmii)tr«ft ïiBC veat cnJ't)ilUcV)«vt
öoc)( cUoc (jo/lmit ten tnfpe «Ht.
den en 'wat schiet er dan voor mij over... het is
ondraaglijk zo behandeld te worden'. Hij deed
het niet voor minder dan 50 gulden per jaar. In
juni schikte de raad zich en besloot dan toch
maar ƒ 30,- te betalen". Eigenaar Van Rijn
overleed in 1922 en het gebouw werd door
diens erfgenaam verhuurd aan Thomas Edel-
broek. Maar deze kreeg niet automatisch de
volledige vergunning voor de verkoop van
sterke drank. Edelbroek klaagde dat hij wel op
een volledige vergunning had gerekend en dat
hij daarom nu een schadepost had.
Jammer voor hem, zijn overbuurman Krijn
van Hazendonk was er als eerste bij. Hij kon
wél sterke drank schenken in zijn café Het
Odijkse Koffiehuis. Er mocht namelijk maar
één vergunning worden afgegeven in een
plaats met minder dan 500 inwoners''.
Thomas Edelbroek dreigde de huur drastisch
te verhogen en Van Hazendonk was er als de
kippen bij om de raad de voorkamer in zijn
pand aan te bieden voor de somma van 50 gul-
den".
De raad ging hier niet op in en sloot een con-
tract voor zes jaar met Th. Edelbroek voor
ƒ 75.- per jaar. Echter na afloop van die ter-
mijn werd de huur wel opgezegd in 1929 toen
Edelbroek ƒ 100,- vroeg. De raad was nog aan
het overwegen waar ze andere ruimte moest
vinden toen Edelbroek de raadkamer alsnog
voor 75 gulden beschikbaar wilde blijven stel-
len. Nog een jaar werd deze gehuurd maar
toen viel het doek. Echter, naar zal blijken,
voorlopig. Er kwam een officiële deurwaarder
aan te pas om per 1 maart 1930 de huur op te
zeggen bij Thomas Edelbroek'\
Een nieuwe raadkamer
Besloten werd een nieuw te bouwen raadka-
mer te huren van weduwe C. W. van Riet-
Peek, een eindje verderop aan de Meent. De
raad van Odijk legde uit aan Gedeputeerde
Staten van Utrecht dat de situatie onhoudbaar
geworden was. Het was wenselijk te verhuizen
omdat er in de raadkamer meubelen stonden
van Edelbroek, 'en het voor de waardigheid
van de gemeenteraadsleden toch alleszins te
billijken is dat zij in een eigen vertrek zitting
kunnen houden, waarin eigen meubelen staan
en o.a. ook eene kast, welk vertrek ten allen
tijde te hunner beschikking staat voor gemeen-
telijke zaken'". Bovendien vormden de treden
naar de opkamer steeds meer een obstakel nu
er elk jaar meer zaken te regelen waren.
Er was overleg geweest met mevrouw Van
Riet, die een bouwval had gekocht en daar-
79
-ocr page 80-
een andere ruimte te huren en hadden al wat
op het oog: een kamer bij koffiehuishouder
Th. Edelbroek, omdat deze kamer voor dit
doel zeer geschikt was'"! Kortom, een pragma-
tisch gemeentebeleid.
En zo werd er toch weer een huurovereen-
komst gesloten tussen de gemeente en de
aloude dorpsherberg, dit keer voor 150 gulden.
De huur werd enkele malen verhoogd tot uit-
eindelijk 600 gulden in 1958. Het gebouw
wisselde daarna nog enkele malen van eige-
naar en er vonden verschillende verbouwingen
plaats, waarbij het winkeltje verdween en de
toegang tot de raadkamer veranderde. De
raadkamer werd tot de opheffing van de
gemeente Odijk in 1964 in ere gehouden-'.
In dit pand op De Meent (hoek Boomgaardweg) was de
raadkamer van Odijk gevestigd van 1930 tot 1938.
(dia: Marijke Donkersloot-de Vrij 1996)
voor in de plaats een nieuw woonhuis liet bou-
wen waarin ze meteen al een paar kamers voor
de gemeenteraad wilde reserveren. Een aparte
wachtkamer, alles gelijkvloers, een 'oogelijke
gevel' en een eigen kastruimte waren de
onmiddellijke voordelen, aldus de gemeente-
raad. De prijs was overeengekomen op 150
gulden per jaar, te beginnen met een periode
van zes jaar (1930-1936) en daarna jaarlijks te
verlengen'".
¥^
Een nieuw raadhuis
Toch voldeed deze ruimte blijkbaar ook niet,
want al in 1938 waren er plannen om de voor-
malige openbare school te gebruiken als raad-
huis. Deze school was gemeente-eigendom en
lag aan de overzijde. Het pand werd sinds
1935 niet meer als zodanig gebruikt en stond
leeg. Architect J. J. van Straalen uit Zeist
kwam met tekeningen en met enige aanpassin-
gen, zoals een fraai bordes, werd dit gebouw
functioneel gemaakt als gemeentehuis. Tuin-
centrum Abbing kwam met een offerte voor de
aanleg van een plantsoen, wat overigens niet
doorging'^ In de oorlog werd de school als
raadhuis gebruikt, maar tevens verhuurd voor
bijeenkomsten, bruiloften en partijen'*.
Foto genomen in de raadkamer in 't Wapen van Odijk bij
het afscheid van wethouder H. J. Hol (naast hem burge-
meester F R. M. Melzer), 1 augustus 1963. (fbtorepro-
ductie in collectie Arie van der Gaag)
Momenteel herinnert er weinig meer aan de
vroegere raadkamer, maar het huidige geres-
taureerde pand bepaalt met het Witte Kerkje in
sterke mate het (zeer beperkte) historisch
dorpsgezicht van Odijk.
Drs H. Krol {Odijk) doorliep de Middelbare
Archiefschool en heeft daarna geschiedenis
gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht,
met als hoofdvak Nieuwe Geschiedenis.
Terug naar de oude raadl^amer
Na de oorlog, in 1947, werd het voormalige
schoolgebouw verkocht aan de Hervormde
Gemeente in Odijk op voorwaarde dat deze er
spoedig twee woningen zou gaan bouwen".
De raad vond namelijk dat de school door de
grootte, de ongunstige toegang en vanwege de
slechte toestand niet meer voldeed. Ze besloot
80
-ocr page 81-
Openbare school in Odijk aan De Meent, foto uit circa 1925. De school is als raadhuis gebruikt in de oorlogsjaren en is in
1948 afgebroken. Hij stond ongeveer op de plaats waar nu de slijterij en de lektuurshop gevestigd zijn. (fotoreproductie in
collectie Arie van der Gaag)
Noten
1.   Gemeente Bunnik Gemeentearchief Odijk (GAO) 636
en Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief Hervormde
Kerk Odijk 149.
2.   Zie onder andere de afbeeldingen in Vermeer (1987),
16en21.
3.   RAU, Archief Hervormde Kerk Odijk 150 (kaart) en
149 (register). Deze kaart is afgebeeld in Het Kromine-
Rijngehu'cl.
1996-1,23.
4.   GAO 6.
5.   GAO 636.
6.   idem.
7.   idem.
8.   idem.
9.   idem. Het huis was genummerd A 45 aan de Provin-
ciale Griniweg. dit veranderde rond 1888 in A 34 en
voor 1922 nogmaals in A 30. Pas na de oorlog vervie-
len de wijknummers en werden er officiële straatna-
men ingevoerd: het adres werd Dorpsstraat 35. In
1964 werd het De Meent 53.
10. GAO 636.
11. GAO 167.
12. GAO 637.
13. GAO 167.
14. idem.
15. idem.
16. idem.
17.GA0 171.
18. GAO 170.
19. GAO 163.
20. idem.
21. GAO 167 en Bouw- en Woningtoezicht Bunnik,
Meent 53.
-ocr page 82-
De gerechts- en raadkamer van Werkhoven
Johan van Impelen
Oudere Werkhovenaren weten nog dat de
raadkamer van de vroegere gemeente Werkho-
ven zich tot 1964 bevond in boerderij-herberg
(café) De Zwaan aan de Brink. Weinigen zul-
len echter weten dat daar in november 1873 de
eerste vergadering werd gehouden. In 1966
verdween café De Zwaan onder de slopers-
hamer. Hierover straks meer.
Het zoeken naar historische gegevens over
Werkhoven vóór 1811 wordt bemoeilijkt door
het ontbreken van de registers van schout en
schepenen. Uit de schaarse bronnen heb ik
kunnen achterhalen dat de raadkamer - men
sprak voor circa 1800 van gerechtshuis -
ondergebracht is geweest in minstens vijf
locaties:
-  herberg De Stalen Boog (tot circa 1740
1750);
-  een herberg (De Balans?) op de Brink (tot
1832);
-  herberg Huis ten Halven (tot 1847);
-  een huis naast De Stalen Boog (tot 1873);
-  herberg De Zwaan (tot 1964).
Al deze panden, behalve de tweede uit het
bovenstaande rijtje, zijn in de loop der tijd
gesloopt.
De Stalen Boog
De oudste vermelding van het gerechtshuis
van Werkhoven dateert van 1710 en is te vin-
den in het huisarchief van Beverweerd. Daarin
kunnen wij lezen: 'Dit is een huysinge en erf,
daer den stalen boogh uythangt, alswaer
jegenswoordigh het gerechtshuysinge van
Werckhoven wert gehouden'.
Uit iets later tijd is bekend dat Herculus van
Hoornbeek, die in 1718 voor 13.000 carolus
guldens en 25 ducaten de heerlijkheid Werk-
hoven had gekocht, in 1724 (opnieuw) een
huurcontract sloot met de weduwe van
Cornelis van Boetselaar, herbergierster van De
Stalen Boog, voor de gebruikmaking van een
ruimte waar de 'gereghtsbank of gereghtsver-
gaderingen' gehouden kunnen worden-. Voor
twee jaar huur moest 25 gulden worden
betaald.
Herberg De Zwaan op de hoek van de Herenstraat en De
Brink, te herkennen aan het uithangbord. Hier bevond zich
de raadkamer van de gemeente Werkhoven in de periode
187.1-1964. Aan de gevel is het mededelingenbord van de
gemeente zichtbaar Foto gemaakt omstreeks 1900.
(reproductiefoto in de collectie Arie van der Gaag, Bun-
^^^^^^^^ö*^"^ *'**••*' ~
"lÈ
i^
scA,.^-^ - 'jm0-
^Ê^^^Êm
M^JÊlÊUÊÊÊSmè^^M
Si^Üfes k
H
^"- '■■■
M
B-^^^
&»-
\^^^'':r:r^J>y:HT*SSJLM
xjy.
Gezicht op de oude kerk van Werkhoven vanuit hel noor-
den, midden 18de eeuw. Het meest rechts gesitueerde
huis is herberg De .Stalen Boog. Nu staat hier 't Wapen
van Werkhoven. Kopergravure naar J. de Beyerdoor H.
Spilman, 177.'?.
(uit: Konlakt. fienwente-orgaiin voor de inwoners van
Bunnik-Odijk-Werkhoven.
\9M-5 nr 17)
82
-ocr page 83-
1963. Het einde van Werkhoven als zelfstan-
dige gemeente was in zicht. In zo'n fase is het
verleidelijk om mooie plannen te maken die
men nog even snel wil uitvoeren. Na op-
heffing is men immers van derden afhankelijk.
De gemeenteraad van Werkhoven wilde het
complex slopen en op deze uniek gelegen plek
een nieuw openbaar gebouw stichten, dat
onderdak moest bieden aan kruisvereniging,
hulpsecretarie, brandweergarage en bergplaats
voor gemeentewerken''. Gelukkig ging dit plan
vanwege de hoge kosten niet door.
Huis ten Halve
Vanaf 1833 tot 1847 vonden de vergaderingen
van de gemeenteraad plaats bij Jan van Dam
in herberg Huis ten Halve(n). Deze herberg lag
op de splitsing Herenstraat-Leemkolkweg
tegenover de Hollendewagenweg. Tussen de
kern van het dorp en deze herberg was toen
nog nauwelijks bebouwing. In de genoemde
periode trad Jan van Dam veelvuldig op als
getuige onder meer bij huwelijken die er
Over hoe de herberg er uit gezien heeft is nau-
welijks iets te zeggen. De enige, mij bekende,
wat vage afbeelding ervan is te zien op een
gravure uit midden achttiende eeuw. De her-
berg werd in 1825 gesloten. In 1937 werd het
pand gesloopt en liet de R-K Kerk van Werk-
hoven er het Parochiehuis (op de bouwteke-
ning staat de naam St. Andreas) bouwen.
Thans draagt dit gebouw de naam 't Wapen
van Werkhoven.
De Balans
Uit het archief van de Hervormde Gemeente
van Werkhoven komt het gegeven dat de
gerechtskamer in of voor 1759 niet meer in De
Stalen Boog was, maar in de herberg van Pie-
ter de Bruyn op de Brink'. De naam van deze
herberg in de achttiende eeuw ben ik niet
tegengekomen. In 1811 toen hij het huisnum-
mer 49 had en Antonie Meesters er woonde
droeg hij de naam van herberg De Balans".
Een toepasselijke naam voor een herberg
waarin recht werd gesproken, maar van wan-
7=-"
^',
'Jr
al- \
•l V.'
rViov^ïn
"Ai
^^'
rt
^4'
,'i<^S^
f-
,^
1
y '
*jj^
Sf^
'i
^;^i
fk^
'*"
jv^
^^
Prentbriefkaart van de Brink in
Werkhoven, verstuurd op 8 juli
1915. Op de wilte boerderij staat
geschreven 'BILJART BIER KOF-
FIEHUIS', de laatste herbergier - tot
1917 - was Johan van Impelen (de
grootvader van de auteur). Van ca
1750 tot 1833 werden hier de
gerechts- c.q. geineenteraadsverga-
deringen gehouden,
(foto collectie auteur)
gesloten werden. Van Huis ten Halve zijn geen
afbeeldingen bekend. De herberg moet lang
bestaan hebben, hij komt voor op de grote
kaart van de provincie Utrecht, gemaakt door
Bernard de Roij in het laatste kwart van de
17de eeuw\ Op de kadasterkaart uit 1832 is
goed te zien dat naast het huis een grote
schuur stond. Deze deed rond 1800 dienst als
pleisterplaats voor de postkoets op het traject
Utrecht-Wijk bij Duurstede-Doorn". Het pand
werd in 1872 afgebroken.
neer af deze naam werd gebruikt, en hoe lang,
is onbekend. Pas van 1828 dateert het vol-
gende archiefgegeven dat de raadkamer (nog
steeds?) gevestigd was in deze herberg. De
toenmalige herbergier Dirk Friedeman ontving
in dat jaar 5 gulden aan zaalhuur voor de ver-
gaderingen van de gemeenteraad'.
Het pand waar de herberg en de raadkamer in
gevestigd waren, is er gelukkig nog steeds, zij
het in verbouwde toestand. Thans is hier de
pianohandel van Evert Snel gevestigd. Het had
echter weinig gescheeld of het was gesloopt in
83
-ocr page 84-
De periode 1847-1873
Met C. W. E. C. Baron de Geer die in 1846
werd benoemd tot burgemeester van Werkho-
ven veranderde er nogal wat. Hij moest het
vertrouwen van de Werkhovenaren zien terug
te winnen, nadat zijn voorganger Hermanus de
waar de zaken van de gemeente werden afge-
handeld.
Ondertussen wisselde het huis van eigenaar.
Eigenaars die er overigens zelf niet woonden.
In 1853 legde Baron de Geer het burgemees-
tersambt neer en spoedig verkocht hij het huis.
In 1854 werd de nieuwe eigenaar H. J. C. J.
Baron van Heeckeren van Enghuizen. Bever-
weerd en Odijk, die het huis het jaar daarop al
weer overdeed aan Arie van Bennekom, land-
bouwer in Werkhoven. Diens zoon Antonius,
verkocht het aan Hubertus Beemer in 1886'".
In 1932 werd het pand gesloopt en kwamen er
twee woningen voor terug".
Herberg De Zwaan
In de raadsvergadering van 4 april 1873 deelde
burgemeester Jhr Mr F. H. de Pesters mede dat
Antonius van Bennekom, de eigenaar van het
pand waarin de raadkamer was en ook veld-
wachter Willem van den Heuvel woonde, er
zelf wilde gaan wonen''. En zo gebeurde. De
veldwachter kreeg een salarisverhoging van
50 gulden per jaar en verhuisde. De gemeente-
raad besloot om de raadkamer opnieuw in een
herberg onder te brengen. Voor 30 gulden per
Plattegrond van de dorpskern van Werkhoven. Fragment
van de kadasterkaart uit 1832 , nagetekend door H. de
Lanooy Meyer. ca 1980. De locaties van de gerechtska-
mers c.q. raadkamers, in chronologische volgorde:
I = De Stalen Boog; 2 = De Balans; 4 = de locatie in de
periode 1847-1873; 5 = De Zwaan.
(3 = Huis ten Halven, buiten de kom gelegen, ontbreekt)
Vriendt, burgemeester in de periode 1812-
1846, wegens malversaties was afgezet en in
de Utrechtse gevangenis belandde, alwaar hij
overleed.
Om schoon schip te maken moet de nieuwe
burgemeester gedacht hebben dat het beter
was om op een andere plek te vergaderen dan
zijn ongelukkige voorganger. Baron de Geer
kocht in 1847 het huis van Petronella van Vos-
sestein, de weduwe van Wulfert de Bruin'. Dit
huis lag aan de Herenstraat direct naast en ten
zuiden van De Stalen Boog; hierin kwam de
raadkamer. Ruim 25 jaar, bleef dat de plaats
Uithangbord van herberg De Zwaan, dat aan de gevel hing
tot de sloop in 1966. Thans hangt het in de Rabobank aan
de Brink in Werkhoven,
(foto van de auteur, 1993)
84
-ocr page 85-
toenmalige secretaris en de aanstelling van een
nieuwe. Het zou voor Werkhoven op den duur
veel goedkoper uitpakken, zo hield de burge-
meester de wethouders voor om een eigen
gemeentesecretaris te benoemen en een
gemeentehuisje annex woning voor deze func-
tionaris te bouwen. Werkhoven zou natuurlijk
ook in aanzien stijgen. In een volgende verga-
dering toonde de burgemeester een door de
gemeente-architect J.J. van Stralen, getekende
schets, met daarop een secretarie met raadzaal
en woning van de secretaris. Hij gaf voorts
opdracht het dak van de secretarie zo te ont-
werpen dat daarop muziekvereniging Constan-
tia uitvoeringen zou kunnen geven. Dit zou
mooi passen in de wensen van Constantia voor
een eigen muziektent. Tot slot benadrukte de
burgemeester dat het belangrijk zou zijn voor
het gemeentehuis een mooie plek uit te kiezen.
Gedacht werd aan het terrein van H. J. G.
Pieck in het centrum van het dorp. De
gemeenteraad was in haar vergadering van 14
januari 1925 al accoord gegaan met stopzet-
ting van het samenwerkingsverband met Bun-
nik en Odijk en in de vergadering op 19 febru-
ari kregen de ambtenaren van de secretarie
W. Wijngerder en S. Roelofsen alvast hun ont-
slag aangezegd. Een discussie tussen de burge-
meester en de raadsleden over wie de vol-
gende secretaris moest worden, leidde er
echter toe dat het hele plan werd afgeblazen.
De ambtenaren werden weer aangenomen en
de samenwerking met Bunnik en Odijk voort-
gezet.
't Zwaantje in zijn laatste dagen
In verschillend opzicht was 27 augustus 1964
voor velen een gedenkwaardige dag". Op die
datum werd namelijk de laatste huwelijksvol-
trekking in Werkhoven verricht in de raadka-
mer van 't Zwaantje, waar toen de gezusters
Van Leeuwen de scepter zwaaiden. Het bruid-
spaar was Chris de Gier, oud 27 jaar, en Tina
van Lunzen, oud 22 jaar, beiden geboren en
getogen in Werkhoven; ambtenaar van de Bur-
gerlijke Stand was Henk van Hal. Wethouder
Piet Keyzer hield ter gelegenheid van dit
huwelijk en de opheffing van de gemeente
Werkhoven een toespraak. Namens het
gemeentebestuur bood hij het jonge paar een
boeket rode rozen aan.
jaar huurden zij vanaf 1873 een kamer in her-
berg De Zwaan bij Clasina de Vos, weduwe
van Gerrit Froonhof. In 1881 kocht Jan van
Leeuwen van zijn schoonmoeder Clasina de
Vos de herberg". Tot de opheffing van de
gemeente Werkhoven in 1964 is in deze her-
berg de raadkamer geweest. Hier was ook het
secretariaat gevestigd tot 1878, toen het naar
Bunnik ging'\ Daarover meer in het artikel
van Dekker en Reinders.
Ingang van de raadkamer in café De Zwaan aan de Heren-
straat.
(uit: Kontcikt, j>emeen>e-()rf>aan voor de iimoners van
Bumnk-Odijk-Werkhoven.
1964-5 nr 17)
Herberg de Zwaan (in de volksmond 't Zwaan-
tje genoemd) lag op de hoek van de Brink en
de Herenstraat, waar nu de Rabobank staat. De
raadkamer bevond zich in een achterkamer
van de herberg met de ingang aan de Heren-
straat. Aan de Brinkzijde was ook een ingang.
Deze gaf toegang tot een kruidenierswinkeltje
en het café. Vlakbij de deur naar de raadkamer
hing een groot aanplakbord, in 1888 gemaakt
door timmerman Wevers voor 33 gulden, dat
in hoofdzaak diende om er de kiezerslijsten op
te kunnen hangen'\ Aan de Herenstraat werd
de zijgevel gesierd met een mooi uithangbord
waar een witte zwaan op was geschilderd. Dit
bord hangt nu in de Rabobank.
Plan voor een eigen gemeentehuis
In de B&W-vergadering van 4 januari 1925
hield Mr W. J. van Beeck Calkoen (burge-
meester in de periode 1901-1936) een vurig
pleidooi om de samenwerking met Bunnik en
Odijk betreffende een gezamenlijke secretaris
te staken'". Aanleiding was het vertrek van de
85
-ocr page 86-
Voordat men het goed en wel in de gaten had
was de oude monumentale herberg, waar bijna
een eeuw lang de gemeentelijke raadsvergade-
ringen hadden plaatsgevonden, al gesloopt.
Door velen wordt dit nog steeds betreurd.
J. N. M. van Impelen is lid van de gemeente-
raad Bunnik en houdt zich bezig niet de
geschiedenis van Werkhoven.
Noten
1.   Rijksarchief in Utrecht (RAU). Huis Beverweerd, 22
('Blaffaerd' van rentmeester Theodorus Backer).
2.   Gemeentearchief Utrecht (GAU). NA. Notaris J.
Woertman U144a()-().'S (akte 141. 09/10/1718) en Nota-
ris J. Tilburg UL'i7a()-01 (akte 79. ,W/I2/I724).
Ambtenaar van de burgerlijke stand Henk van Hal leest
voor de laatste keer in de raadkamer van Werkhoven de
huwelijksakte voor ter gelegenheid van de echtverbintenis
van Chris de Gier en Tina van Lunzen op 27 augustus
1964. Naast hem wethouder Piet Keyzer.
(foto: particulier bezit)
.3.
RAU. Archief Hervormde Gemeente van Werkhoven
(HGW). 104 (hierin de rekeningen (ontvangsten en
uitgaven) van de administrerende kerkmeester c.q.
kerkvoogd vanaf 16.^7. Bij het jaar \159: 'ontvangen
van Pieterde Bruyn wegens een jaarlijkse recognitie
1= erkenning van een recht) van't gerechthuys ten sij-
nen huyze door den anibagtsheer |= de heer van Werk-
hoven, mogelijk Hercules van Hoornbeek] de kerk toe-
gelegt verschenen den 1 juni ... 6 gulden'.
RAU. Memorie van .Successie. 94.
Gemeente Bunnik (GB). gemeentearchief van Werkho-
ven (GAW). bijlagen bij de rekeningen jaargangen
1828-18.^1. 4.^k-44l. In het archiefstuk'wordt gespro-
ken over een vergadering van geërfden en ingelanden.
GAW. Notulen van de gemeenteraad (S.
L^eze kaart sierde het omslag van het tijdschrift Tussen
Rijn en l.ek
van 1991-1994. Ook op het kaartje van J.
Kuyper uit 1867 (afgebeeld in dit themanummer, zie
pag. ^4) is Huis ten Halven te zien.
8
GAU. NA. Notaris H.J. van Loenen U28.1a()-()4 (akte
Piet Keyzer, wethouder van de gemeente Werkhoven,
biedt het jonge bruidspaar De Gier-Van Lunzen een boeket
rode rozen aan namens de gemeente. Tussen hen in de
vader en moeder van de bruid,
(foto: particulier bezit)
168. 28/06/18()()). In 1800 wordt de herberg te koop
aangeboden en beschreven als gelegen 'aan de kley-
weg tusschen Utrecht en Wijk bij Duurstede daar |...)
twee malen daags de postwagen op Arnhem en Nim-
wegen plijsteren'.
9.
GB. GAW. Kadastrale leggers, artikel L*>6. Het huis is
erfplichtig aan Beverweerd. Op 9-10-1847 wordt de
erfpacht uitgegeven aan Baron de Geer (GAU. NA.
Notaris G.H. Stevens U ,324c()-.'i3).
10. RAU. NA, Notaris H.J. van Mariënhoff. 2742 (29/0-
9/l8.i4) en Notaris C.C. Hermsen. 920 (akte .108.
9/10/18.*;-'S); GAU. NA. Notaris J.A.H. Borret U.W.-ïcO-
3."^ (akte 4866. I6dec 1871); RAU. NA. Notaris W.
van der Muelen. 719 (akte 494. 11/02/1886).
11. GB, GAW. Bouwvergunning 904.
12. GB. GAW, Registers notulen van de gemeenteraad nr
2.
13. RAU. NA. Notaris B.G. van Heyst. 2803 (akte .3777.
1.V()6/I88I).
14. GB. GAW. rekeningen 348.
l.'i.GB. GAW. publiciteit en voorlichting 133.
I6.GB, GAW. notulen B&W nr 10.
17. De gegevens zijn afkomstig uit het eerste nummer van
de Nieuwsbode, weekblad van de nieuwe gemeente
Bunnik.
Werkhoven en Odijk gingen op 1 september
1964 deel uitmaken van de gemeente Bunnik.
Maar om de Werkhovense inbreng in de Bun-
nikse politiek duidelijk te kunnen laten horen,
is de voorzittershamer mee naar Bunnik
gegaan. Daar wordt deze hamer nog steeds
gebruikt om de besluitvorming kracht bij te
zetten.
Eind 1965 besloten de gezusters Van Leeuwen
't Zwaantje te sluiten. In Het Centrum van-
woensdag 15 december is te lezen dat er plan-
nen bestonden om het oude pand te slopen
voor nieuwbouw van een filiaal van de
Raiffeisenbank. Door veel Werkhovenaren
werden deze plannen niet erg serieus geno-
men, maar zij zijn bedrogen uitgekomen.
86
-ocr page 87-
Literatuur
Land van de zeven tuinen, Het. Zuid-oost
Utrecht in perspectief (onder
redactie van Jaap
Hagedoorn). Utrecht, Stichting Matrijs, 1990.
Monté Verloren, J.Ph. de. De rechterlijke
organisatie ten platten lande in het gebied
langs den Krommen Rijn gedurende de
middeleeuwen. Vlrechl,
1948.
Oostendorp, Jan Th. M., 'Het huis der
gemeente in voorbije tijden' in Kontakt.
Gemeente-orgaanvoor de inwoners van
Bunnik-Odijk-Werkhoven.
1964 jrg 5 nr 17
(zomemummer).
Raadschelders, J.C.N., Lokale bestuursge-
schiedenis
(Cahiers voor lokale en regionale
geschiedenis 7). Zutphen, 1992.
Alberts, W. Jappe en A.G. van der Steur,
Handleiding voor de beoefening van lokale en
regionale geschiedenis
(tweede druk). Weesp,
1984.
Blijdenstijn, R. en R. Stenvert, Bouwstijlen in
Nederland (1040-1940).
Utrecht, 1994.
Dekker, C, Odijk, Van parochie tot parochie.
Hilversum 1964
-   Historisch overzicht van Bunnik, Odijk en
Werkhoven'. Tussen Rijn en Lek. 2(1968-1).
Het begon met Vechten. Uitgegeven door de
Rotary Club Bunnik, 1976.
Het Kromme Rijngebied in de middeleeu-
wen. Een institutioneel-geografische studie.
Zutphen, 1983 (Stichtse Historische Reeks,
nr9).
Reinders, H., Bunnik. Utrecht, 1986.
De oude Dorpskerk te Bunnik, Bunnik 1988
-  'Dorpstraat 1 te Bunnik', Tussen Rijn en Lek,
23(1989-3), 13-21.
Stenvert, R. m.m.v. B. Verweyen, Raadhuizen
(Stichtse Monumentenreeks). Uitgave van de
provincie Utrecht en uitgeverij Matrijs,
Utrecht 1995.
Vermeer, G., De Sint-Herihert of het Witte
Kerkje te Odijk.
Zutphen, 1987.
Dekker, C. en S.G. van Ginkel-Meester,
Straat- en Wegnamen in Bunnik, Odijk en
Werkhoven.
Bunnik, 1995.
Gaag, A. van der, Bunnik, Odijk, Werkhoven,
toen en nu.
Hulst, 1993.
Gemeentehuizen van Houten in verleden en
heden
(door Afdeling Voorlichting van de
Gemeente Houten). Tussen Rijn en Lek, 16,
(1982-2). 7-18.
Ginkel-Meester, Saskia van. Bunnik. Geschie-
denis en architectuur
(Monumenten-inventari-
.satie Provincie Utrecht). Zeist, 1989.
Grapendaal. W.. 'De ambachtsheerlijkheid
Slagmaat', Tussen Rijn en Lek, 5 (1971-3/4),
14-18.
Heins, W.B., htventarissen van de archieven
van de Gemeenten Bunnik 1596, Odijk 1566-
l964,Werkhoven 1811-1964, Rijnauwen 1722-
1857.
(Inventaris 10), Rijksarchief in Utrecht,
1976.
87
-ocr page 88-
Boekbespreking
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen
Ronald Stenvert met medewerking van Bar-
bara Verweijen; fotografie: Henk Bol. Rnad-
hiiizfii
(Stichtse Monumentenreeks). Uitge-
verij Matrijs in samenwerking met de
provincie Utrecht. Utrecht 19% (64 blz..
geill.. ISBN 90 5345 0823. f 19.95)
Heel toepasselijk bij dit tijdschriftthemanum-
mer over de Bunnikse gemeentehuizen is de
verschijning afgelopen voorjaar van het zesde
nummer in de Stichtse Monumentenreeks,
gewijd aan de raadhuizen in onze provincie.
De deeltjes Wdtertovcns. Trafohuisjcs. Follies.
Spoonvci>aivliitcctiiur
en OoiiogsiiioiiiiDieutcit
gingen er aan vooraf, terwijl een zevende deel-
tje over Begraafplaatsen ook nog dit jaar uit
zal komen. In veel plaatsen is het raadhuis -
sinds de gemeentewet van 1851 spreken we
van gemeentehuis - een gebouw dat opvalt.
Over de architectuur van raadhuizen is niet zo
veel geschreven. Een goede gedachte dus om
er in een aparte publicatie de aandacht op te
richten. Van elke gemeente in Utrecht anno
1996 is in het boekje één (voormalig) raadhuis
opgenomen en wel de meest karakteristieke
vertegenwoordiger. In het Kromme-Rijnge-
bied zijn dat: Bunnik (Langstraat 2; neorenais-
sance. E. G. Wentink. 1897 - even rechtzetten:
de aannemer was W. Beemer en niet Breemer
zoals abusievelijk is vermeld; zie verder het
artikel van Peter de Wit), Houten (Het Kant 2:
structuralisme. R A. Tauber. 1987). Wijk bij
Duurstede (Markt 23-24; Hollands classi-
cisme. G. Tz. van Vianen. 1662).
Aan de beschrijving van de afzonderlijke
gebouwen gaat een algemene inleiding vooraf
waarin kort ingegaan wordt op de geschiede-
nis van het lokale bestuur en de ontwikkeling
van het gebouwtype. Dat de oorsprong van het
raadhuis als gebouwtype in de stadstaatjes van
Noord- en Midden-Italië (in de 13de eeuw)
gezocht moet worden is aardig om te weten.
Als symbool van macht kregen de bestuursge-
bouwen daar onder andere een eigen toren met
klokken en uurwerk. Toen ik dat las moest ik
onmiddellijk aan het htiidige gemeentehuis
van Houten denken. Echter die link wordt in
het boekje niet gelegd, er wordt vermeld dat
de 38 m hoge toren met carillon verwijst naar
het beroemde Hilversumse raadhuis (1927-
1931) van W. M. Dudok. Het laat zich raden
hoe Dudok op het idee kwam...
Naast de drie genoemde gebouwen worden in
de inleiding nog enkele andere raadhuizen in
het Kromme-Rijngebied als toelichting bij de
tekst aangehaald (en afgebeeld), zoals Dorps-
straat I in Bunnik als voorbeeld van een raad-
kamer in een plaatselijke herberg annex boer-
derij uit 1674 (zie het artikel van Henk
Reinders) en het raadhuisje van Cothen uit
1881. Dorpsstraat 19-21 'ter grootte van een
ruime burgermanswoning'. Dat laatste geldt
als \ (Kirbeeld \ an één van de raadhuizen die
ontstonden direct na de afkondiging van de
Drankwet van 1881. Deze wet maakte het
houden van raadsvergaderingen in een café
waar alcoholische dranken werden geschon-
ken problematisch (zie ook het artikel van
Hettie Krol). Aan het slot van de inleiding
wordt onder het kopje 'Een monument van
burgertrots' onder andere gesteld dat 'het uiter-
lijk van een raadhuis sterk afhankelijk blijkt
van stijlopvattingen uit de bouwtijd, maar dat
het daarnaast ook het zelfbeeld van hel bestuur
uitdraagt. |...| Moderne gebouwen, zoals dat te
Houten, dragen de uiterlijke kenmerken van
een raadhuis: een karaktervol gebouw, sierraad
van de plaats, een waarmerk om trots op te
zijn, voor bestuurderen en burgers gelijk'
(einde citaat). Ondanks enkele kritische gelui-
den tijdens de bouw. mogen we hopen dat in
een volgend boekje over raadhuizen ook zo
lovend geschreven wordt over het nieuwe
gemeentehuis van Bunnik in Odijk dat onlangs
in gebruik is genomen. Daarop moet de lief-
hebber van architectuurhistorie maar niet
wachten. Het nu verschenen boekje, hoewel
tamelijk beknopt (maar dat ligt aan de opzet
van de serie), is het waard om gelezen en
bekeken te worden.
Marijke Donkersloot-de Vrij
-ocr page 89-
i^ c\z>-iC.
In Memoriam:
mevrouw C.J. van der Grind-van Hengstum
Op 27 juni 1996 overleed, 75 jaar oud,
mevrouw Van der Grind-Van Hengstum.
Gedurende 10 jaar (van 1978 tot en met 1987)
was zij bestuurslid van de Historische Kring
waarbij zij de administratie en het ledenbe-
stand voor haar rekening nam.
Maar daarnaast ontpopte zij zich als een vrouw
met ruime organisatietalenten, hetgeen vooral
tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse excursie
van de vereniging. Reeds geruime tijd tevoren
bereidde zij deze excursies minutieus voor en
op de dag van de excursie was zij in de bus en
op de diverse locaties een gezellige en zorgza-
me gastvrouw die als een kloek waakte over
haar kuikens. Bij excursies naar buitenlandse
bestemmingen ging zij in haar zorgzaamheid
zelfs zover dat zij een compleet geldwisselkan-
toor opende in de bus voor al die deelnemers
die vergeten waren buitenlands geld mee te
nemen.
Maar ook bij lezingen en andere bijeenkom-
sten van onze vereniging gaf zij blijk van een
warme belangstelling voor het persoonlijk wel
en wee van een ieder.
Na haar terugtreden als bestuurslid in 1987
bleef zij, ondanks haar ziekte die zich enige
tijd daarna manifesteerde, toch nog betrokken
bij de excursies en adviseerde haar opvolgers
met vele goede adviezen.
Wij zullen haar in onze herinnering als een
vrouw die altijd klaar stond voor anderen, die
altijd geïnteresseerd was in anderen en die als
mens warmte uitstraalde en anderen inspireer-
de.
Hel bestuur van de Historische Kring
I
^^^
^^HP|PMi|^^^
;,, i%(. -ps^ '. W
Ja
^^^H
'i^^^lB^H
fviP^^^^^H
^^jgfÊ
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
89
-ocr page 90-
De belangrijkste gevangenen
van kasteel Duurstede.
De tweedracht tussen David van Bourgondië en de
Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw.
Michel van Gent
Inleiding
'Als ick denck om die tribulaci des edelen
heers van Brederode, so lust mij bet te screijen,
dan yet daar ofte scriven. Waer is dat verstien-
de hert, dat niet met medelijden bewogen wort
als hoert hoe dattet edel Hollants bloet sonder
schuit lelicke gepynicht wort van een bastaert
van Bourgongen.'
Zo begint Jan van Leyden (t 1504?) zijn relaas
in de Brederode-kroniek over de rampspoed
van de familie van Brederode in de beginjaren
zeventig van de vijftiende eeuw.' Hij beschrijft
in dit werk hoe Reinoud van Brederode, zijn
broer Gijsbrecht en zijn bastaardzoon
Walraven in juni 1470 werden gearresteerd
door David van Bourgondië, bisschop van
Utrecht. David verdacht de beide broers ervan
dat zij een verbond hadden gesloten met hertog
Adolf van Gelre om de macht in het Sticht in
handen te nemen en hem te verdrijven. Hij zet-
te hen gevangen op kasteel Duurstede en liet
Reinoud en Walraven zwaar martelen, opdat
zij zouden bekennen dat zij zich inderdaad
schuldig hadden gemaakt aan hoogverraad.
Walraven wist in augustus 1470 uit zijn kerker
te ontsnappen. Reinoud werd in januari 1471
op last van hertog Karel van Bourgondië over-
gebracht naar Kortrijk en nadien naar Rupel-
monde en Ath. In mei 1472 kreeg Reinoud
toestemming terug te keren naar Holland. Hij
stierf ruim eenjaar later in oktober 1473,
waarbij het gerucht ging dat hij was vergiftigd.
Intussen bleef Gijsbrecht opgesloten in kasteel
Duurstede, totdat hij in augustus 1474 werd
vrijgelaten. Hij moest echter onder meer in-
stemmen met een verbanning uit het Sticht.
Gijsbrecht zou evenals zijn broer slechts kort
van zijn vrijheid genieten, hij stierfin
augustus 1475.
Volgens Jan van Leyden waren alle
beschuldigingen tegen de Brederodes onwaar-
achtig. Zij waren uitgedacht door hun vijanden
die hen in het verderf wilden storten, zo ver-
zekert hij meer dan eens in de Brederode-
kroniek.
Andere tijdgenoten waren blijkbaar
niet zo overtuigd van de onschuld van Reinoud
en Gijsbrecht, anders hadden zij nooit zo lang
gevangen gezeten. Bovendien schreef Jan van
Leyden zijn kroniek in opdracht van Yolanda
van Lalaing, de weduwe van Reinoud, ver-
moedelijk in de jaren 1483-1486.^ Daarom is
het bepaald niet onmogelijk dat hij een
'gekleurde' voorstelling van de historische wer-
kelijkheid geeft om zijn opdrachtgeefster niet
te ontrieven.
Reinoud en Gijsbrecht van Brederode zijn zon-
der meer de belangrijkste mannen geweest die
ooit op kasteel Duurstede gevangen hebben
gezeten. Zij behoorden tot de hoogste kringen
van Holland en het Sticht en hadden in beide
vorstendommen veel macht en volgelingen.
Hun gevangenschap maakte dan ook veel in-
druk op tijdgenoten en latere generaties. In
1529 en 1533 werden er inventarissen opge-
steld van de inboedel van kasteel Duurstede,
waarin één kamer wordt aangeduid als
'Brederodes camer boven de poert' of
'Bredenroedes camere'.^ Dit bewijst dat men
ruim een halve eeuw later nog altijd precies
wist in welke kamer de Brederodes eens de
gevangenen waren geweest van de kasteelheer,
bisschop David van Bourgondië.
In dit artikel zal de gevangenschap van de
Brederodes op kasteel Duurstede onderzocht
worden aan de hand van vijftiende-eeuwse en
vroeg-zestiende eeuwse bronnen. Centraal
staan de volgende vragen: wie waren Reinoud,
Gijsbrecht en Walraven en welke rol vertolk-
ten zij in het Sticht? Hoe was hun verhouding
met bisschop David van Bourgondië, hertog
Karel van Bourgondië en hertog Adolf van
90
-ocr page 91-
Gelre? Waarom werden de Brederodes gear-
resteerd en waarom zaten zij zó lang gevan-
gen? Waren zij werkelijk schuldig aan hoog-
verraad? Was het toeval dat Reinoud en
Gijsbrecht zo kort na hun vrijlating stierven of
niet? Deze zaken zullen hieronder aan de orde
komen, waarbij zal blijken dat de 'affaire
Brederode' niet louter een Stichtse kwestie was
maar ook connecties had met de internationale
politieke ontwikkelingen tussen 1470 en 1475.
het Sticht. Ook hertog Philips van Bourgondië,
tevens hertog van Brabant en graaf van
Holland en Zeeland, mengde zich in de verkie-
zingen. Hij schoof zijn bastaardzoon David
van Bourgondië naar voren. David (geboren
circa 1427) was op dat moment bisschop van
Terwaan en hij had net als Steven weinig of
geen connecties met Utrecht.
De derde kandidaat was wél alom bekend
onder de Stichtenaren: Gijsbrecht van
Brederode (geboren in 1416). Hij was sinds
1437 domproost van Utrecht en als zodanig de
machtigste man in het Sticht na de bisschop
van Utrecht. Gijsbrecht had een grote aanhang
onder de geestelijken, de edelen en de stede-
lijke notabelen van het bisdom.^ Bovendien
had hij een machtige broer in de persoon van
Reinoud van Brederode.
Reinoud van Brederode (geboren in 1415) was
één van de belangrijkste edelen van Holland en
het Sticht.'' Hij beschouwde zichzelf als een
afstammeling van de oudste graven van
Holland en voerde ook hun wapen. De heer
van Brederode bezat tal van bezittingen in
Holland en het Sticht en had daardoor veel
volgelingen. Deze werden in de volksmond
wel de Hoeken genoemd, dit om hen te onder-
scheiden van de Kabeljauwen, de vertrouwe-
lingen van Philips van Bourgondië in Holland
en Zeeland. Sinds 1445 was Reinoud als enige
Hollandse edelman lid van de Orde van het
Gulden Vlies, de beroemde ridderorde van de
hertogen van Bourgondië.'
In 1449 hadden Reinoud en Gijsbrecht zich
formeel verzekerd van de steun van Hendrik
van Montfoort, een andere machtige edelman
in het Sticht.* Hendrik (geboren 1422/1432)
was burggraaf van Montfoort en had ook
leenbezit in Holland, net als Reinoud.'' De
Brederodes hadden hem beloofd dat hij de
hoge heerlijkheid van Montfoort zou krijgen
als hij hen zou helpen, om Gijsbrecht tot bis-
schop te verheffen, zodra Rudolf van Diepholt
zou zijn gestorven. Daaruit blijkt wel hoezeer
Gijsbrecht verlangde naar de bisschoppelijk
macht. Of Philips van Bourgondië kennis had
van dit 'herenakkoord', is niet bekend.
Veel Stichtenaren vonden uit politiek oogpunt
dat Gijsbrecht de beste kandidaat was voor de
opvolging van Rudolf van Diepholt. Zij zagen
I let zegel van bisschop David van Bourgondië, zoals dat
voorkomt aan een privilege van de stad Utrecht van
6-8-1456 (foto uit Collectie Hijmans, Atlas gemeente
Wijk bij Duurstede)
De bisschopsverkiezingen van 1455
Wanneer men de oorsprong van de controverse
tussen David van Bourgondië en de Bredero-
des wil traceren, dan moet men terugkeren
naar de jaren 1455-1464.
Op 24 maart 1455 stierf Rudolf van Diepholt,
waardoor de Utrechtse bisschopszetel vacant
werd.^ De geestelijkheid van Utrecht diende
thans een nieuwe bisschop te kiezen, die ver-
volgens door de paus en de keizer van het
Duitse rijk moest worden bekleed met geeste-
lijke en wereldlijke macht. Al gauw werd dui-
delijk dat er drie kandidaten waren om Rudolf
op te volgen. Hertog Arnold van Gelre wilde
dat Steven van Beieren gekozen zou worden
en kwam zelfs naar Utrecht om zijn protégé
persoonlijk aan te bevelen. Steven van Beieren
was kanunnik in Keulen en weinig bekend in
91
-ocr page 92-
in hem de beste garantie om de zelfstandigheid
van het Sticht te verzekeren ten opzichte van
Holland, Zeeland, Brabant en Gelre. Steven
van Beieren en David van Bourgondië waren
geen goede alternatieven, omdat zij teveel
banden hadden met Amold van Gelre en
Philips van Bourgondië. Tevens achtten zij
David niet geschikt voor het bisschoppelijk
ambt omdat hij een bastaard was; in het ver-
leden was er nog nooit een bastaard tot bis-
schop van Utrecht verheven.
Op 7 april 1455 vonden de verkiezingen plaats
en zij lieten niets aan duidelijkheid over: de
geestelijken kozen vrijwel unaniem voor
Gijsbrecht van Brederode. Twee kanunniken
hadden voor Steven van Beieren gekozen,
maar zij schaarden zich alsnog achter de dom-
proost nadat de uitslag vast stond. Niemand
had op David van Bourgondië gestemd.
Gijsbrecht moest nu nog in zijn ambt en macht
bevestigd worden door paus Calixtus III en
keizer Frederik III van het Duitse rijk. De
keizer erkende hem inderdaad als de nieuwe
bisschop, maar de paus liet het onder sterke
Bourgondische druk afweten.
Hertog Philips van Bourgondië was danig
ontstemd over het resultaat van de verkie-
zingen. Hij was druk bezig met de voorberei-
dingen voor een kruistocht tegen de Turken,
die hem - naar hij hoopte - veel glorie en eer
zou gaan opleveren. Deze onderneming moest
nu worden uitgesteld, want hij kon onmogelijk
accepteren dat Gijsbrecht van Brederode bis-
schop van Utrecht zou worden. Hij wist dat
Reinoud beweerde dat hij afstamde van het
oudste gravenhuis van Holland. De heer van
Brederode zou mogelijk zelfs de grafelijke titel
kunnen claimen ten koste van de nakome-
lingen van Philips. De hertog had op dat mo-
ment met Karel van Charolais slechts één
legitieme zoon en geen kleinkinderen. Wat zou
er gebeuren als Philips op zijn kruistocht zou
sneuvelen of Karel plotseling zou overlijden?
Philips was bang dat de macht van Reinoud
danig versterkt zou worden als zijn broer bis-
schop zou zijn en dat de tegenstellingen tussen
de Hoeken en Kabeljauwen zouden aanscher-
pen en dit was wel het laatste dat hij wilde.
Daarom stelde hij zijn kruistocht uit en vroeg
aan Calixtus III, of hij toch David tot bisschop
van Utrecht wilde aanstellen. De kerkvorst
wilde graag dat de Turken-kruistocht zou
doorgaan en voldeed aan het verzoek zonder
enige rekening te houden met de verkiezings-
uitslag.
Onderhandelingen
In oktober 1455 werd in Holland en het Sticht
bekend welke keuze Calixtus III had gemaakt.
De Hollanders reageerden over het algemeen
verheugd, uitgezonderd de Hoekse sympathi-
santen van de Brederodes. De Stichtenaren
reageerden vol ongeloof en weigerden David
van Bourgondië te accepteren als hun bisschop
en landsheer. Philips van Bourgondië en Karel
van Charolais kwamen een maand later naar
Holland om de Hollanders en Zeeuwen om een
financiële bijdrage voor de Turkentocht te vra-
gen en de installatie van David in het Sticht te
regelen. Het eerste punt leverde niet zoveel
problemen op, het tweede des te meer.
Aanvankelijk probeerde Philips door onder-
handelingen met Reinoud en Gijsbrecht van
Brederode en Hendrik van Montfoort alle
verzet tegen David weg te nemen. De heren
van Brederode en Montfoort zaten in een
netelige situatie, want zij waren ook leen-
mannen van de grafelijkheid van Holland. Als
zij zich openlijk zouden verzetten tegen de
graaf (lees: Philips), dan konden zij wel eens
wegens ontrouw veroordeeld worden en al hun
lenen verliezen. Bovendien had Reinoud bij
zijn intrede tot de Orde van het Gulden Vlies
gezworen dat hij het ordehoofd (lees: Philips)
altijd zou volgen en ondersteunen, desnoods
tot op het slagveld. De besprekingen verliepen
dermate stroef dat het er naar uitzag dat de
Bourgondiërs alleen met militaire middelen de
erkenning van David zouden kunnen afdwing-
en.
In mei 1456 riep Philips alle leden van de Orde
van het Gulden Vlies bijeen in Den Haag om
te overleggen over de Stichtse kwestie.'"
Reinoud van Brederode bleef echter liever
weg, want hij was bang dat zijn tegenstanders
hem in diskrediet zouden brengen. Hij had
zelfs vernomen dat zij een aanslag op zijn
leven beraamden. De Vliesridders namen zijn
absentie hoog op en maanden hem te ver-
schijnen en uit te leggen, waarom hij zich zo
92
-ocr page 93-
?«^v«^^h>W
\r
y ^T^v*ö-^M ^
oCöcOVi^S—
Ol*^»»»
«.^'^ ^ ^T> Iriv'vtan^jvV »fe \>(Vv, 1?«i
'4^^
^ .4 t'n^L* ftiiu»^<ó- 17^^
5'ie Aiaflm-ines
--..}tiiiic. Aufi^JtinJ.it ......--
Vi()miip.                            /,
Uieu-i
Ia • '
S'Ajyy. "?ie hl(tT<5<:
Wapenborden van het negende kapittel van de Orde van het Gulden Vlies, 1456. Ingekleurde pentekening door Arnout
van Buchel uit 1610 (Handschriften, 1648, Universiteitsbibliotheek Utrecht)
93
-ocr page 94-
tegen het ordehoofd bleef verzetten. Daarop
besloot Reinoud alsnog naar Den Haag te
gaan. Hij legde zijn ordebroeders uit dat het
conflict tussen David van Bourgondië en zijn
broer een geschil tussen privé-personen was en
niet één tussen Holland en het Sticht en dat
zijn loyaliteit jegens Bourgondië hier geheel
los van stond. Zijn collega's waren door dit
pleidooi geenszins overtuigd: zij wilden dat hij
Philips zou gehoorzamen, ook inzake het
Sticht, anders zouden zij hem uit de Orde
stoten. Reinoud vroeg enige bedenktijd, maar
begreep dat hij niet opgewassen was tegen de
Bourgondische macht: op 14 mei 1456 be-
loofde hij de Vliesridders dat hij zich zó zou
gedragen dat niemand aanmerkingen op zijn
gedrag zou kunnen maken.
Ondanks de onderwerping van Reinoud wei-
gerden de aanhangers van Gijsbrecht hun ver-
zet tegen David van Bourgondië op te geven.
Philips riep dan ook in juli 1456 alle Hollandse
en Zeeuwse edelen en steden op om hun con-
tingenten gereed te maken voor een veldtocht
naar het Sticht. Ook liet hij huursoldaten uit
Picardië overkomen naar zijn legerkamp in
IJsselstein. Reinoud en Gijsbrecht van
Brederode en Hendrik van Montfoort begrepen
dat zij zichzelf ten gronde zouden richten als
zij weerstand zouden bieden en onderwierpen
zich aan hun tegenstrevers. Op 3 augustus
1456 sloten zij een verdrag in IJsselstein met
de Bourgondiërs, waarbij zij beloofden dat zij
David als hun bisschop en wereldlijk heer zou-
den erkennen en gehoorzamen. Philips besefte
dat hij de families van Brederode en Montfoort
te vriend moest houden om David een solide
machtsbasis in zijn nieuwe diocees te verschaf-
fen en nam hen in genade aan. Hij gaf
Gijsbrecht ook een ruime compensatie voor de
afstand van zijn rechten op de bisschopsstoel.
Hij bepaalde onder meer dat Gijsbrecht raads-
heer van David zou worden en dat hij een
jaargeld van 42.000 Rijnse gulden zou krijgen
uit de bisschoppelijke domeinen. Voorts zou-
den de Staten van Utrecht aan de Brederodes
een schadevergoeding van 40.000 Rijnse
David van Bourgondië (ca. 1427-1496) als bisschop van
Utrecht. Linkerpaneel van een drieluik door de Meester
van Delft uit ca. 1500 (origineel Rijksmuseum
Amsterdam; foto Atlas gemeente Wijk bij Duurstede)
94
-ocr page 95-
gulden betalen." Drie dagen later kon David
eindelijk zijn intrede in Utrecht maken en de
macht over het Nedersticht aanvaarden. Hierna
moest Philips toch nog een veldtocht naar het
Oversticht ondernemen en Deventer belegeren
om ook hier het gezag van zijn bastaardzoon te
vestigen.'^
Nieuwe strijd
Al gauw bleek dat de positie van David nog
allesbehalve sterk was." Vele Stichtenaren
hadden het gevoel dat de nieuwe bisschop aan
hen was opgedrongen en luisterden liever naar
zijn tegenstanders. David besloot zich dan ook
uit veiligheidsoverwegingen te vestigen op
kasteel Duurstede of op Ter Horst bij Rhenen.
Op 27 oktober 1456 pleegden de Brederodes
tezamen met Hendrik van Montfoort een
'stadsgreep' in Utrecht. Zij namen de macht in
de stad in handen en benoemden zelf een
nieuwe regering, terwijl dit recht toebehoorde
aan de bisschop. Aanhangers van David zagen
zich gedwongen om Utrecht te verlaten en hun
heil bij de Bourgondiër te zoeken. Alleen
Amersfoort, Rhenen en Wijk bij Duurstede
bleven de nieuwe bisschop trouw. Philips zond
ogenblikkelijk afgezanten om te bemiddelen,
maar het zag er naar uit dat Holland weer
volop in de strijd betrokken zou worden.
Op 31 maart 1457 waren vier afgevaardigden
van Haarlem op weg naar hun woonplaats.'''
Het waren burgemeester Klaas van leperen,
schepen Gerrit van Noirtich, klerk Willem
Paedze en stadsbode Jan Gerritsz. Zij hadden
een bezoek gebracht aan David van
Bourgondië in Ter Horst vanwege juridische
geschillen tussen de stadsregering en de plaat-
selijke geestelijkheid. In de buurt van het
Vrouwenklooster bij De Bilt werden zij ineens
aangevallen door negen gewapenden. De
overvallers werden aangevoerd door Walraven
de bastaard van Brederode, één van de vele
bastaarden van Reinoud. Zij doodden Klaas
van leperen en Gerrit van Noirtich en brachten
Jan Gerritsz. zware verwondingen toe. Als wij
Jan van Leyden mogen geloven, stond deze
aanslag los van de strijd in het Sticht. De
schrijver van de Brederode-kroniek stelt dat
Walraven wraak wilde nemen op Klaas en
Gerrit, aangezien zij hem ten onrechte een
partij Schotse wol hadden ontnomen die was
aangespoeld op het strand van Zandvoort.
Verder vermeldt Jan van Leyden dat Reinoud
geen enkele kennis had van de overval en dat
hij zó boos was op Walraven, dat hij hem een
tijdlang niet meer wilde zien. Later zou dit
gebeuren bij De Bilt nog opgerakeld worden
tijdens de gevangenschap van de Brederodes in
1470-1471, zoals hieronder nog zal worden
verhaald.
In de volgende maanden bleef de spanning
tussen Holland en het Sticht groot. De Hollan-
ders waren vaak bang voor een aanval van de
Utrechters op een stad in hun graafschap, maar
deze vrees werd nooit bewaarheid. In septem-
ber 1457 belegerden Reinoud van Brederode
en Hendrik van Montfoort enige tijd bisschop
David in Amersfoort, maar dit had geen suc-
ces.'*^ Philips van Bourgondië liet als straf be-
slagleggen op de bezittingen van beide heren
in Holland en zond nogmaals bemiddelaars. Er
gold van december 1457 tot februari 1458 wel
een bestand. Daarna bleef de dreiging van een
Hollands-Stichtse oorlog echter voortdurend
aanwezig.
Op 29 juni 1458 sloten, onder auspiciën van
Philips, de strijdende partijen in het Sticht dan
toch vrede. Gijsbrecht en Reinoud van
Brederode en Hendrik van Montfoort beloof-
den dat zij David van Bourgondië om vergif-
fenis zouden vragen voor hun verzetsdaden.
Deze bevestigde dat hij aan hen en hun mede-
standers pardon zou verlenen. Enige tijd later,
op 9 juli 1458, verklaarde ook Philips dat hij
zich met de heren van Brederode en Montfoort
had verzoend. Hij gaf hen tegelijkertijd al hun
Hollandse bezittingen weer terug. Bepaald
werd dat David eenjaargeld van 42.000 Rijnse
gulden aan Gijsbrecht zou uitbetalen, zoals al
in IJsselstein twee jaar eerder was vastgelegd.""
Ook paus Pius II, de opvolger van Calixtus III,
hechtte naderhand zijn goedkeuring aan deze
uitkering. Toch zou het nog tot 1 juni 1464
duren, totdat er een definitieve regeling voor
dit jaargeld werd opgesteld en doorgevoerd."
Na de vrede van 1458 keerde de rust in het
Sticht geleidelijk aan terug. David van
Bourgondië bleef echter impopulair doordat hij
zich omringde met diverse raadsheren en die-
naren die niet in het Sticht geboren en gegoed
95
-ocr page 96-
door hertog Jan I van Kleef en Willem van
Egmond. Zij waren respectievelijk de zwager
en de broer van de gevangen gezette oude
hertog. Philips trachtte te bemiddelen tussen de
vechtende Geldersen. Hij had economische
belangen bij een herstel van de openbare orde,
want zijn onderdanen maakten veel gebruik
van de Rijn, Waal, IJssel en Maas voor hun
handelsverkeer. Verder kon hij zich beroepen
op de statuten van de Orde van het Gulden
Vlies. Zowel Jan van Kleef als Adolf van
Egmond waren lid van zijn ridderorde. De
orderegels stipuleerden dat Vliesridders ver-
plicht waren hun geschillen te laten beslechten
door het hoofd van de Orde.-'' De inspanningen
van Philips leverden geen succes op, sterker
nog: hij dreigde zelfs even persoonlijk in de
strijd betrokken te raken. Op 25 maart 1466
ondernamen aanhangers van Adolf een aanval
op IJsselstein.-'' Zij namen de stad in en legden
die grotendeels in de as, plunderden huizen en
kerken en vermoordden vele mannen en vrou-
wen, waarna zij met hun plunderbuit de aftocht
aanvaardden. De inwoners hadden enige we-
ken tevoren al signalen ontvangen dat er een
Gelderse aanval op komst was. Zij hadden toen
in allerijl versterkingen gebouwd, maar die
weer moeten afbreken onder dwang van de
stadsregering van Utrecht. De Utrechters had-
den bij monde van hun afgevaardigden Jan van
Amerongen en Bartelmeus van Nijevelt
namelijk gedreigd met represaillemaatregelen,
indien de versterkingen niet geslecht zouden
worden.^'' Daardoor konden op die fatale dag
in maart de IJsselsteiners nauwelijks weerstand
bieden. De aanhangers van Adolf vielen
IJsselstein aan, omdat de stad toebehoorde aan
Frederik van Egmond, een zoon van Willem
van Egmond. Frederik hield de heerlijkheid
IJsselstein echter in leen van de grafelijkheid
van Holland. Philips had de aanval op zijn
leengoed kunnen aanwenden als een aanlei-
ding om Adolf de oorlog te verklaren, maar hij
verkoos verder te onderhandelen. De procu-
reur-generaal van Holland wist overigens nog
enige plunderaars te arresteren; zij werden in
mei 1466 allen terechtgesteld. Deze bestraffing
had een afschrikwekkende uitwerking op
Adolfs volgelingen, want zij waagden zich
nadien niet meer op Hollands grondgebied.
waren, zoals Philips Duclerc (Phillipot), Jan
van Auxi en Alfons Portugalois.'* Dit drietal
zou in de 'affaire Brederode' nog een kwalijke
rol spelen. Verder trachtte David voortdurend
zijn macht te vergroten, hetgeen ten koste ging
van de macht van de Staten, de geestelijkheid,
de ridderschap en de steden. Het is kenmer-
kend dat David van kasteel Duurstede zijn
bestuurscentrum maakte en deze vesting nog
aanmerkelijk liet versterken, zo onveilig voel-
de hij zich in zijn bisdom.'''
Bisschop David realiseerde zich wel dat hij
niet om de Brederodes heen kon. Hij nam hen
op in zijn raad en gaf hen ook andere gunst-
bewijzen. Zo verpandde hij in 1459 het drost-
ambt van Hagestein en het schoutambt op de
Vaart (= Vreeswijk) aan Reinoud. De heer van
Brederode droeg deze ambten overigens in
1465 over aan zijn bastaard Walraven, de man
van de aanslag bij De Bilt. Dit gegeven is
eveneens van belang in de 'affaire Brederode'.
Deze begunstiging betekende praktisch dat de
Brederodes een groot gebied aan de Lek in
leenrechtelijk of ambtelijk bezit hadden gekre-
gen en dus min of meer een 'staat in een staat'
bezaten.-" De derde grote tegenstander van
David, Hendrik van Montfoort, zou spoedig
verdwijnen van het politieke toneel, hij stierf
namelijk in 1459. Zijn enige zoon en erfop-
volger Jan van Montfoort was toen nog min-
derjarig, zodat hij onder voogdij kwam te
staan. Hierdoor waren de Brederodes hun be-
langrijkste bondgenoot kwijtgeraakt.^' In ja-
nuari 1464 ontving David van Bourgondië de
regalia van het Sticht van keizer Frederik III,
zodat hij ook formeel de wereldlijke macht
over het Sticht verkregen had.-- Hij werd der-
halve nu eindelijk door iedereen erkend als
bisschop van Utrecht. Eenjaar later ontstonden
er echter alweer nieuwe problemen als gevolg
van een machtswisseling in het buurland
Gelre.
De aanval op IJsselstein
In 1465 nam Adolf van Gelre zijn vader hertog
Arnold gevangen en liet zichzelf als nieuwe
hertog huldigen.^' Deze machtsgreep beteken-
de het begin van een burgeroorlog in Gelre
tussen de aanhangers van Arnold en die van
Adolf, waarbij de eersten werden aangevoerd
96
-ocr page 97-
----------------------_,„--------------------------_
■ ^**^         ,•#- 3*#^f f-<iji <r"in»-
•«4«> ^ ft<rr>
Hertog Philips de Goede van Bourgondië (I396-I4ö7) en zijn zoon Karel de Stoute (1433-1477). Portretten in het
Keciieiiil cl'Arras
Het valt te begrijpen dat Willem van Egmond
en zijn zonen Jan, Frederik en Willem woe-
dend waren op de regering van Utrecht van-
wege haar opstelling vóór de Gelderse aanval
op IJsselstein. Zij dachten dat de Utrechters
hadden samengespannen met Adolf van Gelre
om hun stad ten gronde te richten. De woede
van de familie richtte zich met name op
Gijsbrecht en Reinoud van Brederode, want zij
waren immers de leidinggevende figuren in
Utrecht. Voorlopig wilden de familie van
Egmond dan ook niets meer te maken hebben
met de inwoners van Utrecht.
Een nieuwe hertog van Bourgondië
Op 15 juni 1467 overleed Philips van
Bourgondië in Brugge. Karel van Charolais
werd thans de nieuwe heerser van de
Bourgondische landen. Hij zou zich in de in-
ternationale politiek veel meer profileren dan
zijn vader in diens laatste levensjaren had ge-
daan. Voordurend wilde hij zijn macht en
bezittingen vergroten, waardoor hij veel weer-
stand opriep bij omringende vorsten en bij zijn
eigen onderdanen. Hij beschouwde koning
Lodewijk XI van Frankrijk als zijn grootste
tegenstander, vandaar dat hij in 1468 trouwde
met Margaretha van York, een zuster van
koning Edward IV van Engeland, om zodoen-
de Engeland als bondgenoot te winnen. Karel
was altijd bang dat de Franse monarch hem ten
gronde wilde richten door zich te verbinden
met andere machthebbers en contacten aan te
knopen met edelen en hoge ambtenaren in de
Bourgondische landen. Kortom, Karel was
gevoelig voor 'complot-theorieën', hetgeen in
de 'affaire Brederode' zeker latent een rol heeft
gespeeld."
Al gauw raakte Karel gebrouilleerd met
bisschop David over het bezit van bepaalde
veenlanden in het grensgebied tussen Holland
en het Sticht. De nieuwe graaf dacht oök dat
hij op grond van zijn titel heer van Friesland
aanspraak kon maken op Friesland en
97
-ocr page 98-
Groningen. Hij liet in de jaren 1468-1470 zelfs
onderzoeken hoe hij deze gebieden het best in
zijn macht kon krijgen, waarbij hij het gebruik
van geweld niet uitsloot. David was bepaald
niet gediend van de aspiraties van zijn half-
broer en liet hem weten dat Friesland en
Groningen al sinds eeuwen toebehoorden aan
de bisschoppen van Utrecht en niet aan de
graven van Holland.-"
Met betrekking tot Gelre bleef Karel in de
voetsporen van zijn vader, want hij zette diens
bemiddelingspolitiek voort. In juli 1469 gaf hij
dan ook pardon aan de aanhangers van Adolf
die betrokken waren geweest bij de aanslag op
IJsselstein. Karel drong bij Adolf wel sterker
aan op de vrijlating van Arnold teneinde een
algemeen vredesberaad op gang te brengen.
Voorlopig peinsde Adolf er niet over om zijn
vader te bevrijden of hem enige macht terug te
geven, zodat de burgeroorlog in Gelre voort-
duurde.-"
Over de relatie tussen Karel van Bourgondië
en Reinoud van Brederode in de jaren 1467-
1470 is weinig bekend. Het is voorstelbaar dat
de nieuwe machthebber een latent wantrouwen
koesterde jegens de heer van Brederode. Hij
zal waarschijnlijk gehoord hebben van diens
claim af te stammen van het oudste gravenhuis
van Holland. Zelf had Karel maar één dochter,
Maria (geboren in 1457), en hij kon weten dat
de opvolging van vrouwen in Holland en
Zeeland altijd tot problemen had geleid. Dit
was het geval geweest bij Ada van Holland in
1203 en Margaretha van Beieren in 1345-
1354, maar het meest recente voorbeeld was
natuurlijk Jacoba van Beieren, die in 1433
Holland en Zeeland aan zijn vader Philips had
moeten afstaan.
Reinoud van Brederode was in 1468 aanwezig
bij het huwelijksfeest van Karel en ook bij
diens inhuldiging als graaf van Holland en
Zeeland. Hij gaf zodoende openlijk aan dat hij
een trouw onderdaan van Bourgondië was.'" Er
werden in Dordrecht en Leiden wel enige lie-
den opgepakt en veroordeeld, omdat zij ge-
sproken hadden over het huldigen van Reinoud
tot graaf in plaats van Karel. Het betrof hier
echter steeds eenvoudige lieden zonder enige
politieke functies. Het is niet waarschijnlijk dat
hun praatjes een kern van waarheid bevatten;
er zijn althans geen aanwijzingen dat Reinoud
in 1467-1468 geprobeerd heeft de grafelijke
titels te bemachtigen.^'
Jan van Leyden verhaalt dat sommige
Hollanders vóór of in 1470 het plan hadden
opgevat om Reinoud van Brederode te ver-
moorden op de weg tussen Utrecht en Den
Haag. Dit ging niet door, aangezien het beoog-
de slachtoffer vanwege een vechtpartij in
Utrecht bleef Naderhand kwam Reinoud wel
naar Den Haag, waarna zijn tegenstanders een
nieuwe aanslag op zijn leven beraamden. De
samenzweerders wilden toeslaan vanuit de
huizen van de heren van Gaasbeek, van
Oostervant en van Wassenaar. Reinoud hoorde
echter van hun snode plannen en vertrok
ijlings naar veiliger oorden. Jan van Leyden
noemt de tegenstanders niet met naam en toe-
naam en zegt alleen dat 'sommige edel van
geslachte [waren] ende sommige onedel als
van die Cabbeljaus partye, die anders geen
saken en hadden dan die parthye (partijzucht)
die sy in haer hart drongen'.'-
Wat moeten wij van dit verhaal van de bio-
graaf van de Brederodes denken? Het wordt
door andere bronnen noch bevestigd noch
ontkracht. De heren van Gaasbeek, Oostervant
en Wassenaar waren Jacob van Gaasbeek,
Frank van Borselen en Jan van Wassenaar; zij
behoorden inderdaad tot de Kabeljauwen. De
familie van Egmond was eveneens
Kabeljauws. Derhalve is het voorstelbaar dat
met name Frederik van Egmond 'het brein'
achter de samenzweringen in Den Haag was,
omdat hij op deze wijze wraak wilde nemen
voor de aanval op IJsselstein. Frederik zal
allicht ook teruggedacht hebben aan eerdere
botsingen tussen de heren van Brederode en
Egmond. In het verleden waren zij wel vaker
in conflict met elkaar geraakt in het kader van
de tegenstellingen tussen de Hoeken en
Kabeljauwen in Holland en Zeeland." Maar
het zij toegegeven, harde bewijzen voor een
rol van Egmond in de aanslagen zijn er niet.
Volgens Jan van Leyden zijn de Kabeljauwen
vervolgens 'al heymeliken' naar hertog Karel
en bisschop David gegaan. Hier zouden zij
allerlei leugenachtige beschuldigingen tegen
Gijsbrecht en Reinoud van Brederode hebben
geuit. David van Bourgondië was wel ontvan-
98
-ocr page 99-
keiijk voor deze 'praatjes', want hij zag die als
een middel om de Brederodes en hun aanhan-
gers aan te pakken en zijn greep op de stad
Utrecht te verbeteren. Daarom besloot hij
onverwijld tot actie over te gaan.""
De arrestatie
Op 15 juni 1470 kwam Reinoud van
Brederode naar Wijk bij Duurstede." Hij had
een klein gevolg bij zich, bestaande uit zijn
bastaarden Walraven, Reinier, Hendrik, Jan en
Johan en een aantal dienaren. Zijn bedoeling
was om een onderhoud te hebben met David
van Bourgondië teneinde hem een verzoek
voor te leggen van één van zijn onderdanen, zo
verklaarde Reinoud later. Andere bronnen
zeggen dat hij was gekomen om te pogen een
einde te maken aan de 'onmoit' (vijandelijke
gezindheid) tussen de bisschop en Gijsbrecht
van Brederode."' Reinoud vroeg aan Philips
Duclerc (Phillipot), de kastelein van slot
Duurstede, om zijn komst bij David aan te
kondigen. Deze kwam even later terug met de
medededeling dat zijn meester last had van een
jichtaanval en voorlopig niet te spreken was.
Reinoud besloot naar de mis te gaan en daarna
ging hij naar een herberg om te eten. Hier zag
hij tot zijn verrassing dat David wijn en vissen
had laten klaarzetten voor zijn bezoeker. Na de
maaltijd wilde Reinoud nogmaals informeren
wanneer hij de bisschop kon spreken. Herman
Wij, een dienaar van David, adviseerde
Reinoud te gaan slapen; hij zou hem wel wek-
ken als de bisschop hem wilde ontvangen.
Aldus geschiedde.
Eenmaal bij het kasteel gekomen, kreeg
Reinoud het verzoek om tezamen met zijn
bastaarden en één dienaar binnen te komen,
maar de rest van zijn gevolg buiten te laten. De
heer van Brederode werd door een lid van het
dienstpersoneel met hoffelijke woorden van
kamer naar kamer gevoerd, om hem vervol-
gens alleen in een vertrek achter te laten. Toen
kwam Alfons Portugalois met drie knechten
naar hem toe en verbood hem de kamer te
verlaten. Later keerde Alfons terug en vroeg
Reinoud zijn mes af te geven. Daarna werd de
onfortuinlijke bezoeker 'boven in een camer'
gevangengezet.
Zijn bastaarden waren gaan kaatsen met die-
naren van David om de tijd te doden, totdat
hen werd gezegd dat zij weer naar hun herberg
moesten gaan. Dit maakte de zonen onrustig en
geïrriteerd. Zij antwoordden dat zij alleen met
hun vader het kasteeF zouden verlaten en
wilden weten waar hij bleef Uiteindelijk
moesten schutters van de stad hen dwingen
naar de herberg te gaan."
Dezelfde dag reed David spoorslag van Wijk
bij Duurstede naar Utrecht. Hier liet hij de
klok luiden ten teken dat de burgerij zich op
het marktplein moest verzamelen. Velen dach-
ten dat er onraad was en hadden hun wapens
alvast meegenomen. Dit gold ook voor
Gijsbrecht van Brederode. Toen David de
domproost zag, legde hij zijn hand op diens
schouder en sprak: 'Het is om u te doen, gaet
mit my en geeft u gevangen'. Joris, één van de
bastaarden van Gijsbrecht, wilde de bisschop
aanvallen, maar zijn vader weerhield hem en
ging vrijwillig mee naar het bisschoppelijk
hof alwaar hij werd opgesloten. De volgende
dag werd Gijsbrecht overgebracht naar kasteel
Duurstede en in een andere kamer dan
Reinoud gevangen gezet."*
Op 16 juni 1470 ontbood David van
Bourgondië de vijf bastaarden van Reinoud op
kasteel Duurstede. Walraven, Reinier, Hendrik
en Jan werden gelijk gearresteerd, maar Johan
mocht weggaan. Hij was namelijk klerk en van
zins priester te worden, zodat van hem geen
gevaar viel te duchten." Later die dag nam de
bisschop nog een andere maatregel om de
machtspositie van de Brederodes in zijn dio-
cees te ondermijnen. Hij liet afkondigen dat
iedereen die in het afgelopen jaar in dienst was
geweest van Reinoud en Gijsbrecht ogenblik-
kelijk de stad en het Sticht moest verlaten. Wie
zich niet aan dit gebod zou houden, zou dit
met de dood bekopen."" Korte tijd later ver-
bood de regering van Utrecht alle uitingen van
opstandig gedrag, waarmee de achtergebleven
sympathisanten van Brederode zo goed als
monddood waren gemaakt."'
Na vijf dagen gevangenschap werden Reinier,
Hendrik en Jan vrijgelaten op voorwaarde dat
zij ogenblikkelijk het Sticht zouden verlaten en
zich bij David zouden melden, zodra deze hen
zou oproepen terug te keren."^ Walraven bleef
derhalve als enige bastaard achter in het
99
-ocr page 100-
m
%^%
■,-• /
i^,^.
Kaart van Wijk bij Duurstede door Jacob van Deventer uit ca. 1563 met ten zuidwesten van de stad kasteel Duurstede
(reproductie 1995, Stichting Jacob van Deventer)
                                                               /'
100
-ocr page 101-
kasteel. Hij werd op 23 en 24 juni 1470 onder
tortuur ondervraagd over zijn aanval op de
Haarlemse delegatie bij De Bilt van 31 maart
1457, dus dertien jaar eerder. Tevens wilden
zijn ondervragers weten, of Reinoud en
Gijsbrecht een verbond hadden gesloten met
Adolfvan Egmond en of zij voorkennis had-
den gehad van de aanval op IJsselstein van 25
maart 1466. Het was de eerste van een lange
reeks verhoren en martelingen.^'
David van Bourgondië liet op 29 juni 1470 Jan
van Amerongen, de schout van Utrecht, even-
eens gevangennemen en op het kasteel
Duurstede opsluiten. Jan was immers in 1466
namens Utrecht naar IJsselstein afgereisd om
het aanleggen van versterkingen te verbieden.
Volgens Jan van Leyden had de bisschop ook
Jan van Montfoort, Jacob van Nijevelt en
andere medestanders van de Brederodes willen
arresteren, maar dit mislukte. De biograaf van
de Brederodes meldt dat er in Holland en het
Sticht naarstig werd gezocht naar belastend
materiaal van de gevangenen, zonder dat dit
succes opleverde. Daarom besloot David om
Walraven de bastaard van Brederode en Jan
van Amerongen veelvuldig te martelen om
'bekentenissen' uit hen te persen. Zij beves-
tigden ten lange leste dat de Brederodes een
verbond met Adolfvan Gelre hadden gesloten,
gericht op de omverwerping van de
Bourgondische macht in de noordelijke Neder-
landen. Vervolgens werden deze 'bekentenis-
sen' gezonden naar Karel van Bourgondië.^^
Motivatie
Waarom deed David zoveel moeite om aan-
klachten tegen de Brederodes op te kunnen
stellen? Er lijkt slechts één verklaring moge-
lijk: hij wilde de Brederodes brandmerken als
hoogverraders, zodat zij hun ambten, bezit-
tingen en allicht ook hun leven zouden ver-
beuren. Het was dan wel zaak te voorkomen
dat Reinoud of Gijsbrecht ooit gelegenheid
kregen om zichzelf voor de hertog te verde-
digen, want zij zouden zich op die manier
allicht kunnen vrijpleiten. Dit verklaart gelijk
waarom de bisschop zoveel moeite zou doen
om Reinoud zelf te laten bekennen, want zijn
bekentenis woog uiteraard zwaarder dan die
van Jan van Amerongen en Walraven de
Portrcl van bisschup Uavid van Bourgondië (ca. 1460) uil
het Recueil d'Arras
bastaard. In wezen had David in één klap met
al zijn opposanten willen afrekenen, gesteld
dat hij werkelijk het plan had om ook andere
edelen met sympathieën voor Brederode te
arresteren. Was dit plan gelukt, dan zou zijn
machtspositie in het Sticht aanmerkelijk zijn
versterkt. Voor de Kabeljauwen in Holland
zou het eveneens goed zijn als Reinoud we-
gens hoogverraad zou worden terechtgesteld,
want de Hoekse partij zou dan letterlijk en
figuurlijk 'onthoofd' zijn geweest. Bovendien
zouden alle bezittingen van de Brederodes in
beslag worden genomen door de grafelijkheid.
Hertog Karel zou delen van dit bezit vast wel
aan de Kabeljauwen willen geven, aangezien
zij hadden geholpen om Reinoud als verrader
te ontmaskeren.
Aantoonbaar is dat David van Bourgondië een
goede relatie onderhield met de Kabeljauw
Frederik van Egmond. Hij had in het najaar
van 1469 namelijk het initiatief genomen om
de familie van Egmond met de Utrechters te
verzoenen inzake de plundering van
IJsselstein."' Op 17 juli 1470 bracht hij inder-
101
-ocr page 102-
dochter uit de weg te laten ruimen. Toch gaf
hij David geen toestemming om de drie ge-
vangenen terecht te stellen of heimelijk om te
brengen. Hij wilde zijn halfbroer waarschijn-
lijk ook niet ter wille zijn, omdat hun relatie
inmiddels danig was bekoeld door hun ruzies
over het bezit van Friesland en Groningen en
de veengebieden in hun grensgebied.
Anderzijds wilde Karel ook geen gehoor geven
aan de smeekbeden van Yolanda van Lalaing,
Reinouds vrouw, en haar verwanten om de
berechting van Reinoud zelf ter hand te ne-
men. Zij hielden hem voor dat een lid van de
Orde van het Gulden Vlies het recht had zich
in erekwesties door andere leden te laten be-
rechten. De familie Lalaing stelde dat Reinoud
onschuldig was en dat derhalve zijn eer in het
geding was.^'
Hoe dan ook, voor Karel waren op dat moment
de ontwikkelingen in Engeland van veel groter
belang dan het mogelijke verraad van een hoge
daad een verzoening tussen genoemde partijen
tot stand, dus net een maand na de arrestatie
van de Brederodes. David wist de betrokkenen
zover te krijgen dat zij al hun geschilpunten
lieten varen en voortaan in vrede en vriend-
schap zouden optrekken. Uitdrukkelijk werd in
de zoen vastgelegd dat de Brederodes buiten
deze overeenkomst vielen, aangezien zij hun
conflicten met de Egmonds niet ter beslechting
aan de bisschop hadden voorgelegd.'"'
Hertog Karel was beslist danig ontstemd, toen
hij de 'bekentenissen' van Jan van Amerongen
en Walraven de bastaard van Brederode onder
ogen kreeg, maar Reinoud had nog altijd geen
schuld bekend. De heerser van de Bourgon-
dische landen wist dat Reinoud een potentiële
bedreiging voor de opvolging van zijn erf-
dochter in Holland kon zijn vanwege diens
claim af te stammen van de oudste graven van
Holland. Karel had nu dus een goede gelegen-
heid om deze (mogelijke) rivaal voor zijn
Kasteel Duurstede gezien vanuit het zuiden met de voorburcht en ingangspartij ca. 1650. De inzet toont het l<asteel ais
ruïne in 1700, Kopergravure door J. Ottens naar J van Vianen (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede)
102
-ocr page 103-
derd doorgang verleend op hun heen- en terug-
reis;
- hij had tezamen met Gijsbrecht 'certaine
alliance et confederation' gemaakt met Adolf
van Gelre om de hertog het gezag over het
Sticht te bezorgen. Gijsbrecht zou als beloning
voor zijn hulp 'bewairrer der stadt van Utrecht'
worden en Reinoud zou het bestuur over de
Bommelerwaard en de Tielerwaard toegewe-
zen krijgen;
- hij was van plan om met zijn broer een
oproer in Utrecht te ontketenen door één van
de burgemeesters te vermoorden.
Reinoud verklaarde dat alle aanklachten
onwaarachtig waren en dat hij zijn trouw aan
David van Bourgondië gemakkelijk kon be-
wijzen. Als men hem zou vrijlaten - desnoods
op borgtocht - en er zou oorlog komen tussen
het Sticht en Gelre, dan zou hij zondermeer de
bisschop te hulp komen. Zijn ontkenningen en
loyaliteitsverklaring maakten echter geen
indruk, zo zou enige tijd later blijken."
Op de avond van 2 augustus 1470 verschenen
Tielman Herbert, Jan van Auxi, Philips
Duclerc en een beul op Reinouds kamer. Zij
ondervroegen hem nogmaals over de vier ver-
melde aanklachten en hielden hem voor dat
zijn bastaardzoon Walraven en Jan van
Amerongen allang hadden bekend.
Desondanks ontkende Reinoud andermaal
alles. Dit zinde zijn ondervragers niet en zij
besloten tot een steviger aanpak. Jan van Auxi
haalde de ketting van de Orde van het Gulden
Vlies van Reinouds hals, maar hij had hiertoe
geen enkel recht. De Vliesridders waren
namelijk verplicht altijd hun halsketting te
dragen als onderscheidingsteken. Reinoud
vertelde later dan ook dat zijn ondervragers
'gens de simple estat et condition' waren
'ignorans les termes et raisons de justice par
ynexperience'. De beul kleedde Reinoud tot op
het hemd uit, bond hem vast aan een bank met
zijn handen en benen, en begon water in zijn
mond te gieten, totdat zijn slachtoffer moest
overgeven. Voorts schroeide hij Reinouds huid
met een vlam en ranselde hem zo lang, dat
deze het bewustzijn verloor."
Reinoud kwam de volgende dag weer bij ken-
nis en vroeg om een gesprek met David van
Bourgondië. Philips Duclerc bracht hem 's
Hollandse edelman en Vliesridder. Koning
Edward IV raakte namelijk in conflict met de
machtige edelman Richard Neville, graaf van
Warwick, en diens medestanders. De opposi-
tieleider moest naar Frankrijk vluchten, waar
hij contact zocht met Lodewijk XI. Er gingen
geruchten dat de Franse koning Warwick zou
helpen om Edward van de troon te stoten.
Daarom liet Karel sinds juni 1470 oorlogssche-
pen op de Noordzee patrouilleren om zo een
terugkeer van Neville en de zijnen te verhin-
deren en de positie van zijn zwager veilig te
stellen.^*
De beschuldigingen
Jan van Leyden vertelt in de Brederode-
kroniek
wel veel over het verblijf van Reinoud
en Walraven van Brederode op kasteel
Duurstede, maar zwijgt vrijwel geheel over de
gevangenschap van Gijsbrecht van Brederode
en Jan van Amerongen. De domproost zat
waarschijnlijk opgesloten op de kamer boven
de poort, die in de inventarissen van 1529 en
1533 als de kamer van Brederode wordt
aangeduid.^" Als lid van de geestelijkheid be-
hoorde hij door de kerkelijke rechtbank be-
recht te worden, waarmee hij een uitzonde-
ringspositie in nam onder de vier gevangenen.
Vermoedelijk is hij niet gemarteld, maar zal hij
vast wel gehoord hebben wat zijn lotgenoten
'bekend' hadden, zodat zijn weerstand zou
breken en ook hij een 'bekentenis' zou afleg-
gen.
Naderhand heeft Reinoud van Brederode
verklaard dat zijn gezondheid danig achteruit
ging tijdens zijn onvrijwillig verblijf op kasteel
Duurstede. Hij kreeg zo'n last van nierpijn dat
hij nauwelijks kon staan, eten en drinken.^"
Volgens zijn eigen inschatting moest hij liefst
eenenveertig dagen wachten, voordat zijn
tegenstanders hun aanklachten aan hem be-
kend maakten. Het zal derhalve rond 25 juli
1470 zijn geweest, toen de heer van Brederode
de volgende vier beschuldigingen kreeg te
horen:
- hij was betrokken geweest bij de aanslag van
zijn bastaard Walraven op gedelegeerden van
Haarlem bij De Bilt;
- hij had voorkennis gehad van de aanval van
de Geldersen op IJsselstein en hen ongehin-
103
-ocr page 104-
Leyden meldt dat David zijn gevangene liet
verplaatsen, omdat hij Reinouds vertrek wilde
afbreken in het kader van zijn bouwplannen
met kasteel Duurstede." Ongetwijfeld had de
verplaatsing ook te maken met het feit dat
bastaard Walraven de nacht tevoren een ge-
slaagde vluchtpoging had ondernomen.
Walravens ontsnapping
Zoals vermeld, had Walraven de bastaard van
Brederode na alle martelingen een belastende
verklaring tegen zijn vader Reinoud afgelegd.
Gekweld door wanhoop en vrees in zijn kerker
te sterven besloot hij een poging te doen om te
ontsnappen."^" In de nacht van 22 op 23
augustus 1470 wist hij met harde strooitjes het
slot van zijn boeien los te peuteren en met
behulp van losliggende stenen een trappetje
naar het raam van zijn cel te maken.
Vervolgens bond hij repen van enige kleding-
stukken aan elkaar vast om een koord te ma-
ken. Zijn uitbraakpoging lukte, maar bijna
werd hij betrapt toen hij zijn 'kleren-snoer'
wilde weghalen. Een lid van het bisschoppelijk
gevolg kwam namelijk net op dat moment naar
buiten om te plassen in de slotgracht, maar
deze merkte niets en ging snel de zaal weer in,
want het was al elf uur en het stormde hard.
Zo stil hij kon, zwom Walraven de slotgracht
over naar het 'voorwerck' (de voorburcht).
Vervolgens wilde hij de Lek oversteken,
vermoedelijk om naar het hof van Adolf van
Gelre te vluchten. Bij deze overtocht verstoor-
de hij echter enige zwanen die daarop een hels
kabaal maakten. De dienaren van David kwa-
men al gauw met kaarsen naar buiten om te
bezien wat er aan de hand was. Zij zagen niets
bijzonders en dachten dat de zwanen onderling
gevochten hadden, waarop zij naar het kasteel
terugliepen. Walraven kwam weer tevoor-
schijn en zwom opgelucht naar de dijk, om
alsnog de Lek over te steken. De stroom van
de rivier bleek dermate sterk, dat hij zijn
plannen moest wijzigen: hij kroop de dijk op
en vluchtte langs de dijk weg in westelijke
richting.
Na ongeveer een mijl gelopen te hebben,
kwam Walraven bij een paar veerhuizen. Hij
maakte een veerman wakker en vertelde dat hij
ziek en gewond was als gevolg van een vedit-
middags diens antwoord: zijn meester wilde
hem niet spreken, maar als Reinoud hem iets te
zeggen had, kon hij dat schriftelijk doen. De
heer van Brederode verklaarde dat hij door de
martelingen geen pen in zijn vingers kon hou-
den, waarna Duclerc hem weer alleen achter-
liet."
's Zaterdags wilde men Reinoud weer op de
pijnbank leggen, maar deze was zó murw ge-
worden dat hij beloofde alle aanklachten te
tekenen die men hem zou voorleggen. Philips
Duclerc kwam de volgende dag inderdaad met
een papier met aanklachten, maar Reinoud
wilde deze niet meer ondertekenen. Hij zei dat
hij de mis had gehoord en zwoer bij het
lichaam van Christus dat hij echt onschuldig
was; hij had zaterdag zijn belofte alleen af-
gelegd om nieuwe martelingen te ontlopen. Dit
moest Philips maar aan de bisschop door-
geven. Zijn ontkenningen werden slecht ont-
vangen, want David wilde koste wat kost zijn
gevangene laten bekennen.'■*
Op 7 augustus 1470 belandde de heer van
Brederode dan ook weer op de pijnbank." In
het bijzonder werd hij uitgehoord over zijn
verbond met Adolf van Gelre. De dienaren van
David vertelden hem dat de zoon van
Gijsbrecht van Randwijck in navolging van
bastaard Walraven en Jan van Amerongen het
bestaan van zo'n verbond had bevestigd.
Gijsbrecht van Randwijck was hof- en rent-
meester van Adolf en had diens vader Arnold
in dezelfde functies gediend.^'' Reinoud zei in
reactie: 'Wij hebben wel vrientlicke woerden
met den jongen heer van Gelre gehadt, mer
daer en sijn geen scriften af, ende men sal daer
anders niets vinden'. Met dit antwoord waren
zijn ondervragers niet tevreden. Philips
Duclerc zou zelfs gezegd hebben dat Reinoud
een bekentenis moest afleggen en dat zij hem
desnoods twee jaar lang elke avond zouden
martelen. Danig verzwakt en ontmoedigd,
beloofde de gevangene uiteindelijk dat hij alles
zou bekennen hetgeen zijn vijanden verlang-
den. Zestien dagen later, op 23 augustus 1470,
werd hij uit zijn kamer gehaald en overge-
bracht naar een vertrek 'boven op den groten
toren'. Men sloot twee zware boeien om zijn
benen, opdat hij niet zou kunnen ontsnappen
en liet hem voorlopig aan zijn lot over. Jan van
104
-ocr page 105-
Maquette van kasteel Duurstede, vervaardigd door J. Ypey. Links de ingebouwde vierkante donjon en op de rechterhoek
de ronde Bourgondische toren (origineel Museum Dorestad; foto door Hans Dirksen 19%. Atlas gemeente Wijk bij
Duurstede)
partij bij Eemnes en dat hij op de vlucht was
voor achtervolgers. De vluchteling had in zijn
kerker in kasteel Duurstede steeds zijn beurs
bij zich gehouden. Dit kwam hem nu goed van
pas: de veerman was na betaling van een
gouden penning bereid om zijn knecht en boot
beschikbaar te stellen voor zijn late bezoeker.
Eenmaal in de boot op de Lek vroeg Walraven
aan de knecht om diens mes, want hij wilde
zich eventueel kunnen verdedigen tegen zijn
tegenstanders uit Eemnes. De stemming ver-
anderde, toen de knecht meldde dat hij
Walraven in Culemborg zou afzetten. Dat
wilde Walraven niet, want Gerrit, heer van
Culemborg, was de schoonvader van Frederik
van Egmond en een tegenstander van Adolf
van Gelre.*" Daarom dwong Walraven de
knecht met zijn mes om naar Hagestein te
varen. Hier ging hij aan wal en betaalde de
knecht nog een gouden penning voor zijn
werk. Walraven wist zich veilig in Hagestein,
want hij was sinds 1465 drost van deze plaats
105
-ocr page 106-
Foto van kasteel Duurstede met links de Bourgondische toren en rechts de donjon, tijdens het Klank- en Lichtspel dat
daar vanaf 1958 zes zomers lang werd opgevoerd (foto Philips Lightingservicebureau Eindhoven, Atlas gemeente Wijk
bij Duurstede)
                                                                                                                 ,'
106
-ocr page 107-
en kende de inwoners dus goed.*"" Na een kort
verblijf bij de schout om zich op te knappen,
reisde de ontsnapte gevangene snel door naar
Vianen, de voornaamste residentie van
Reinoud van Brederode.
Adolfs reactie
Na zijn verblijf in Vianen is Walraven naar het
hof van Adolf van Gelre getrokken om hem te
informeren over het optreden van David van
Bourgondië. De hertog zond als reactie op 3
september 1470 een brief aan de kapittelheren
van Utrecht, waarin hij bezwoer dat er nimmer
een verbond was gesloten tussen hem en de
Brederodes om David omver te werpen.'''
In hoeverre Adolf hier de waarheid sprak, is
niet meer na te gaan. Zijn reactie doet ver-
moeden dat hij tot dusverre niet wist dat zijn
naam werd genoemd in verband met een ver-
bond, gericht tegen de Bourgondiërs. Het kan
ook best zijn dat hij zich 'betrapt' voelde en
met zijn brief aan de kapittels zijn gezicht
wilde redden tegenover de buitenwereld. Zeker
is wel, dat Adolf in het najaar van 1470 onder
grote druk stond van Karel van Bourgondië."
Deze had hem opgeroepen om naar zijn hof te
komen voor overleg om de burgeroorlog in
Gelre te beëindigen. Ook had hij menigmaal
bij Adolf aangedrongen op de vrijlating van
zijn vader Arnold. De jonge hertog kon der-
halve best bondgenoten gebruiken in zijn
naaste omgeving. In dit licht gezien zou een
verbond met de Brederodes niet eens zo'n
vreemde manoeuvre zijn geweest. Adolf had
weinig alternatieven, want hij kon moeilijk
hulp zoeken bij Lodewijk XI van Frankrijk.
Als hij dat zou doen, dan was het gevaar niet
denkbeeldig dat Karel hem de oorlog zou
verklaren. Anderzijds was Karel zich bewust
van het gevaar van een Frans-Gelders verbond
en hij hield de ontwikkelingen in Gelre dan
ook nauwlettend in de gaten.
Eind 1470 reisde Adolf alsnog naar het
Bourgondische hof in Hesdin voor overleg
over zijn conflict met Amold, zonder ook maar
een moment te vermoeden dat hij zijn hertog-
dom nooit meer zou terugzien."
Karel zendt afgezanten
Zoals reeds opgemerkt, zat Reinoud van
Brederode vanaf 23 augustus 1470 gevangen
op een kamer 'boven op den groten toren' van
kasteel Duurstede. Dit moet wel de grote
Bourgondische toren zijn geweest, die door
David van Bourgondië was gebouwd."'' Hier
kreeg hij op zekere dag weer eens bezoek van
Davids dienaren. Zij legden hem een vel papier
voor met de bekende vier aanklachten over De
Bilt, IJsselstein, Gelre en Utrecht en vroegen
hem die te lezen en vervolgens met zijn hand-
tekening te onderschrijven. Eerst weigerde
Reinoud het document te tekenen, want hij
besefte maar al te goed dat hij zo wel eens zijn
eigen doodvonnis zou tekenen. Hij was echter
dermate aangeslagen en bang voor nieuwe
martelingen dat hij het ten lange leste toch
deed. Zijn tegenstanders vonden dit niet vol-
doende en lieten hem ook achter elke aan-
klacht afzonderlijk tekenen. Uiteraard zond
David Reinouds 'bekentenis' gelijk naar Karel,
maar de bisschop kreeg nog steeds geen
toestemming om zijn gevangene terecht te
stellen."-
Voorlopig besloot Karel eerst meer informatie
van Reinoud persoonlijk los te krijgen.
Daartoe zond hij eind september 1470 Philips
de bastaard van Brabant en meester Jan van
Halewijn om de heer van Brederode te onder-
vragen. Philips was raadsheer van Karel en Jan
was lid van de Raad van Holland, het hoogste
bestuurlijke en gerechtelijke college van
Holland en Zeeland. Zij toonden zich hoofd-
zakelijk geïnteresseerd in de overval bij De
Bilt en het verbond met Adolf van Gelre, want
de kwesties IJsselstein en Utrecht waren uit
politiek opzicht niet zo belangrijk. Reinoud
beweerde nog eens dat hij volkomen onschul-
dig was en dat hij zijn bekentenis alleen onder
dwang en tortuur had onderschreven. Hij hield
hen voor dat zij in zijn positie niet anders ge-
handeld zouden hebben. Meester Jan vroeg
hem nog of hij liever voor Karel terecht wilde
staan of voor David, waarop de gevangene
voor de hertog koos, want hij was dies onder-
daan, vazal en broeder in de Orde van het
Gulden Vlies en alleen maar een leenman van
de bisschop.""
In januari 1471 zond Karel Jan van Bergen,
een andere raadsheer, met meester Jan van
Halewijn naar Wijk bij Duurstede. Als op-
107
-ocr page 108-
dracht hadden zij Reinoud van Brederode en
Jan van Amerongen te verhoren en eventueel
mee te nemen om hen in de Bourgondische
landen nader uit te horen. Jan van Bergen
sprak zijn verbazing uit over het feit dat
Reinoud eerst bekend had en nu alles weer
ontkende. Het ligt voor de hand dat hij met
deze uitspraak ook de opvattingen van Karel
van Bourgondië over deze kwestie verwoord-
de. Toen men aanstalten maakte om hem
nogmaals op de pijnbank te leggen, riep
Reinoud uit dat hij de waarheid had gesproken
en dat hij bereid was te sterven, want hij had
echt niets anders meer te zeggen. Deze uit-
lating maakte blijkbaar indruk, want hij werd
niet meer gemarteld.'''
Op 25 januari 1471 nam Jan van Bergen
Reinoud van Brederode en Jan van
Amerongen met zich mee naar Kortrijk. De
Utrechters protesteerden nog wel tegen het
wegvoeren van hun voormalige schout naar
het buitenland, want zij vonden dat hij als
poorter van Utrecht in het Sticht moest worden
berecht. Dit protest leverde echter niets op."**
Als gevolg van nieuwe ontwikkelingen in de
internationale politiek, zou het evenwei nog
lang duren voor de beide gevangenen verhoord
werden.
De vrijlating
In het najaar van 1470 werd Karel van
Bourgondië geheel en al in beslag genomen
door nieuwe verwikkelingen in Engeland,
Friesland en Gelre. Op 9 september 1470 was
Richard Neville toch naar Engeland overge-
stoken. Hij kreeg zoveel ondersteuning van de
bevolking dat Edward IV gedwongen werd te
vluchten en naar Holland uit te wijken. De
spanningen liepen door de Engelse machts-
wisseling hoog op. Karel was juist van plan
om zijn claims op Friesland waar te maken.
Hij liet op 5 november nog wel een oorlogs-
verklaring naar de Friezen opsturen, maar daar
bleef het bij. Lodewijk XI begon namelijk een
aanval op de Bourgondische landen voor te
bereiden en rekende daarbij op de steun van de
nieuwe machthebbers in Engeland. In novem-
ber ondernam de koning zelfs een poging om
Karel te laten vergiftigen, maar dit mislukte.
Daarna zou in januari 1471 de oorlog tussen
Frankrijk en Bourgondië in alle openheid los-
breken."''
Intussen sleepten de besprekingen tussen Karel
en Adolf van Gelre zich voort. Hoe slecht het
onderhandelingsklimaat was, blijkt wel uit het
feit dat Karel zich op 28 december 1470 ge-
roepen voelde om brieven naar de Gelderse
steden te zenden, waarin hij met klem geruch-
ten tegenspraak dat hij Adolf gevangen had
genomen. Een maand later moest de hertog
van Gelre instemmen met de vrijlating van
Arnold, die nu ook aan het overleg in Hesdin
ging deelnemen. Karel kon vader en zoon
echter niet met elkaar te verzoenen, zodat er
een impasse leek op te treden.™
Alles veranderde op slag, toen op 10 februari
1471 Adolf tezamen met een knecht in alle
stilte het Bourgondische hof verliet met de
bedoeling naar Gelre terug te keren. Meteen
sloeg Karel groot alarm en liet zoekacties
organiseren. Adolf werd later die maand in
Namen gearresteerd en onder gewapende
begeleiding naar kasteel Vilvoorde bij Brussel
gevoerd. Later zou hij naar Kortrijk overge-
bracht worden, alwaar hij tot maart 1477 zou
verblijven.
Het staat vast dat Lodewijk XI op de hoogte
was van Adolfs ontsnapping en hiervan wilde
profiteren. In februari 1471 stelde hij namelijk
instructies op voor een gezantschap naar Gelre.
Zijn afgezanten moesten Adolf onder meer
gelukwensen met zijn ontsnapping, hem een
bondgenootschap met Frankrijk aanbieden en
hem overhalen tot een oorlog tegen
Bourgondië. Omdat Adolf zo snel achterhaald
werd, zijn de Franse diplomaten vermoedelijk
nooit op weg gegaan."
Ook in Engeland veranderden de omstandig-
heden weldra ten gunste van Karel. De hertog
stelde in maart 1471 aan Edward geld, man-
schappen en schepen beschikbaar om naar
Engeland terug te keren. Deze expeditie werd
een groot succes, want Edward kon onge-
hinderd in zijn koninkrijk landen en zijn
aanhangers mobiliseren. Op 13 april 1471
versloeg hij zijn tegenstanders in de slag van
Barnet, waarbij Richard Neville sneuvelde.
Daarmee had Edward orde op zaken gesteld en
zijn troon herwonnen."
Na de gevangenname van Adolf van Gelre en
108
-ocr page 109-
de restauratie van Edward IV keerde de rust in
de internationale politieke wereld langzaam
weer terug. Karel hoefde zich thans geen zor-
gen meer te maken over een verbond tussen
Adolf en de Brederodes, als dit er al ooit was
geweest. Hij was wel vastbesloten dat Adolf
nooit meer hertog van Gelre mocht worden,
want hij was bang dat er dan (alsnog) een
verbond tussen Gelre en Frankrijk zou worden
gesloten. Daarom begon hij met Arnold te
overleggen, of deze aan hem het hertogdom
wilde overdragen na zijn dood. Adolf had
weliswaar twee kinderen, maar die waren te
jong om hun stem te laten horen.''
Zoals gemeld, waren Reinoud van Brederode
en Jan van Amerongen eind januari 1471 op-
gesloten in Kortrijk. Volgens Jan van Leyden
zat de eerstgenoemde in 'een heusche gevange-
nis' (een gevangenis met veel vrijheid) en heeft
zijn bastaardzoon Reinoud hem heimelijk ge-
zelschap gehouden. Naderhand werd Reinoud
naar Rupelmonde overgebracht en naar Ath,
waardoor hij steeds verder van Holland en het
Sticht werd vervoerd. Het is niet bekend wan-
neer en waarom deze overplaatsingen plaats
vonden, maar zij suggereren dat Karel bang
was dat Reinoud zou ontsnappen. Was hij bang
dat Reinoud zou overlopen naar Lodewijk XI
of zich zou aansluiten bij de aanhangers van
Adolf om zich te wreken op David van
Bourgondië? Vreesde hij dat Reinoud pro-
blemen zou veroorzaken in Holland en
Zeeland als zijn dochter eenmaal aan de macht
zou komen? Jan van Naeldwijck meldt in zijn
kroniek dat Reinoud in Rupelmonde werd
gemarteld door mannen met kappen, zodat hun
identiteit verborgen bleef Hij schreef zijn
kroniek in de eerste decennia van de zestiende
eeuw, wat aantoont dat dit gegeven nog jaren-
lang in de herinnering is blijven hangen. Of het
bericht waar is of niet, valt evenwel niet meer
vast te stellen.''' In elk geval nam Karel alle
tijd voor de afhandeling van de 'affaire
Brederode'.
Eerst op 4 mei 1472 verscheen Reinoud voor
Karel en een tribunaal van andere Vlies-
ridders." Jan van Leyden beweert dat hij bij
deze gelegenheid van alle beschuldigingen
vrijgesproken werd, maar dit is waarschijnlijk
niet juist. De rechtbank gaf hem vermoedelijk
alleen toestemming om huiswaarts te keren, dit
in afwachting van nader onderzoek naar zijn
verbintenis met Adolf David van Bourgondië
had nog afgezanten gezonden om de heer van
Brederode op te eisen voor berechting in het
Sticht, maar zij kregen nul op hun rekest. Na
bijna twee jaar gevangenschap kon Reinoud
eindelijk weer naar Holland terugreizen. Jan
van Amerongen bleef om onbekende redenen
nog eenjaar in hechtenis, waarna ook hij werd
vrijgelaten.''' Alleen Gijsbrecht van Brederode
was nu nog altijd in handen van David.
Reinouds laatste maanden
Eenmaal vrijgelaten bezocht Reinoud van
Brederode onder meer Dordrecht, Haarlem,
Schoonhoven en Vianen. Hij werd hier 'mit
groter eeren' ontvangen, zo verzekert Jan van
Leyden ons in zijn kroniek. In de eerste maan-
den van 1473 vergezelde Reinoud hertog Karel
op diens rondreis door Holland en Zeeland.
Zodoende kon iedereen zien dat de heer van
Brederode min of meer gerehabiliteerd was,
hetgeen met name de Kabeljauwen met onge-
noegen zullen hebben gesignaleerd. Reinoud
probeerde in deze maanden zoveel mogelijk
connecties te verwerven teneinde de vrijlating
van zijn broer te bewerkstelligen en juridische
sancties van David te ontkrachten. De bisschop
had namelijk beslag laten leggen op het dros-
saartambt van Hagestein, dat Reinoud tot aan
zijn arrestatie in bezit had gehad. Bovendien
wilde hij via de pauselijke rechtbank straf-
maatregelen tegen zijn gevangen domproost
laten uitvaardigen.'' In mei 1473 kwam de
Orde van het Gulden Vlies bijeen in Valen-
chiennes. Reinoud greep deze bijeenkomst aan
om een officiële aanklacht bij Karel in te die-
nen tegen David van Bourgondië. Hij vertelde
op 5 mei omstandig hoe wreed en onrechtma-
tig hij door de bisschop was behandeld en
verzocht zijn gebieder om eerherstel en rechts-
bijstand. De hertog beloofde zijn aanklacht te
laten onderzoeken.'* Een dag later verzocht de
vergadering aan Reinoud een weerwoord op te
stellen inzake de beschuldiging dat hij tezamen
met Adolf van Gelre een samenzwering in
Utrecht zou hebben beraamd. Dit geeft aan dat
Reinoud nog lang niet van alle verdenkingen
was gezuiverd.''*
109
-ocr page 110-
/ ^'
IS
'u. >vt ü o-Vastn 11
MbV
-ruo^^
1,
Gijsbrecht van Brederode (1416-147.S) Ingekleurde pentekening naar een niet meer bestaand glasraam in de Utrechtse
Domkerk door Arnout van Buchel. ca 1600 (Gemeentearchief Utrecht. Handschriften. 184Ü. fo 7)
Brederodes.""
Op 16 juli 1473 verleende de stadsregering van
Utrecht een geleide aan Lodewijk van
Gruuthuse en aan Gerrit van Assendelft en
meester Jan van Haiewijn, leden van de Raad
van Holland. Zij mochten een gevolg van
hoogstens zestig man met zich meenemen in
de stad en hier een maand verblijven.*'
Denkbaar is dat hun bezoek te maken had met
de 'affaire Brederode', maar zeker is dit niet.
Het kan ook zijn dat zij gesproken hebben over
Op 13 mei bogen de Vliesridders zich nog
eens over het verzoek van Reinoud om eer-
herstel en rechtsbijstand tegen David van
Bourgondië. Besloten werd een juridisch
onderzoek in te stellen, waarbij Lodewijk van
Gruuthuse opdracht kreeg om naar het Sticht te
gaan en de aanklachten van Reinoud aan de
bisschop voor te leggen. Lodewijk was op dat
moment stadhouder van Holland en Zeeland
en ongetwijfeld goed op de hoogte van de
gevoelige verhouding tussen David en de
10
-ocr page 111-
Karels verovering van Gelre. Hertog Amold
van Gelre was namelijk op 23 februari 1473
gestorven en hij had in zijn testament inder-
daad Karel als opvolger aangewezen, zonder
enige rekening te houden met de rechten van
Adolf en diens kinderen. In juni-juli 1473 wist
de Bourgondiër inderdaad het hertogdom te
veroveren, waarna hij zich formeel liet huldi-
gen als nieuwe hertog. Ook de grafelijke
leenmannen van Holland en Zeeland waren
opgeroepen voor de Gelderse veldtocht, maar
Reinoud heeft vermoedelijk zijn plicht ver-
zaakt door thuis te blijven.*'-
In het najaar van 1473 werd Reinoud ernstig
ziek. Jan van Leyden schrijft zijn ziekte toe
aan het drinken van 'quaden wijn' (slechte
wijn) tijdens een bezoek aan Haarlem.*' Zijn
tafelgenoten konden de drank en het eten nog
uitspuwen, maar hij had daar de kracht niet
voor. De biograaf van de Brederodes zegt dat
er geruchten gingen dat de wijn was vergiftigd,
maar geeft hier zelf geen oordeel over. Zeker
is wel dat de Kabeljauwen in Haarlem altijd de
bovenliggende partij waren in de vijftiende
eeuw. Sommigen van hen wilden allicht nog
wraak nemen voor de aanslag bij De Bilt in
1457. waarbij twee leden van de stadsregering
om het leven waren gekomen. Ook is het mo-
gelijk dat David van Bourgondië opdracht tot
de vergiftiging had gegeven, uit vrees dat
Reinoud hem (nog meer) in diskrediet zou
brengen bij Karel. Harde bewijzen zijn echter
niet voorhanden.
Reinoud trok zich terug op kasteel Batestein te
Vianen. Na een ziekbed van ongeveer elf da-
gen blies hij op 16 oktober 1473 zijn laatste
adem uit, omringd door zijn gezin en zijn
naaste getrouwen. De voogdij over zijn kin-
deren had hij opgedragen aan zijn vrouw
Yolanda van Lalaing, want zijn oudste zoon en
leenopvolger Walraven was nog minderjarig.
Er werd nog wel geopperd om een lijkschou-
wing te houden, maar dit voorstel werd van de
hand gewezen, want Reinoud 'waer doot ende
men mochts niet weder levendich maken met
opsnijden, ende het mocht veel fantasien
maken', om Van Leyden nog eens te citeren.*^
Gijsbrecht komt vrij
Intussen zat Gijsbrecht van Brederode nog
steeds gevangen op kasteel Duurstede. Op 6
mei 1473 gaf paus Sixtus IV opdracht aan
David om recht te spreken over de domproost
inzake diens betrokkenheid bij de aanval op
IJsselstein. Volgens de paus was Gijsbrechts
naam namelijk ernstig besmeurd geraakt door
de vele wandaden die de Geldersen in de stad
hadden begaan. Kennelijk vermoedde Reinoud
wat er op komst was, want hij had een dag
eerder in zijn aanklacht voor de Orde van het
Gulden Vlies de vrees uitgesproken dat David
van Bourgondië de pauselijke rechtbank tegen
zijn broer zou inschakelen."^
Toen hij hoorde van Reinouds overlijden,
verloor Gijsbrecht alle hoop op een gunstige
afloop van zijn gevangenschap. Hij ging on-
derhandelen met David en accepteerde op 9
maart 1475 al diens eisen voor zijn vrijlating,
die in feite een complete overgave betekenden.
Gijsbrecht zou namelijk de domproosdij en
zijn jaargeld opgeven en vergiffenis vragen
aan de bisschop voor al zijn wandaden. Hij
diende hem ook nog een schadevergoeding te
betalen. Deze werd naderhand vastgesteld op
10.000 Rijnse gulden. Tevens moest hij in-
stemmen met een verbanning uit het Sticht.""
Rond 15 augustus 1474 werd Gijsbrecht
eindelijk weer vrij man, nadat hij vier jaar en
twee maanden gevangen had gezeten. Hij
vestigde zich in Breda in het hertogdom
Brabant, alwaar hij eenjaar later stierf Er zijn
geen aanwijzingen dat zijn dood onnatuurlijk
was; zijn gezondheid zal door de lange op-
sluiting ongetwijfeld zwaar geleden hebben.*'
Afsluiting
De enige vragen die na dit alles nog een
antwoord behoeven zijn: waren de Brederodes
nu werkelijk schuldig aan hetgeen hen ten laste
werd gelegd? Hadden zij zich daadwerkelijk
met Adolf van Gelre verbonden teneinde
David uit het Sticht te verdrijven? Werd
Reinoud vergiftigd of stierf hij een natuurlijke
dood?
Het lijkt mij toe dat Reinoud en Gijsbrecht
onschuldig waren. Als zij werkelijk snode
plannen hadden, zouden zij zich nooit zo ge-
makkelijk hebben laten vangen door David
van Bourgondië. Gijsbrecht liet zich zelfs
vrijwillig arresteren, terwijl hij was omringd
11
-ocr page 112-
Foto van kasteel Duurstede met de donjon en toegangsbrug tijdens het Klank- en LJchtspcl dat daar vanaf 1958 zes
zomers lang 's avonds werd opgevoerd (foto Philips Lightingservicebureau Eündhoven. Atlas gemeente Wijk bij
Duurstede)
door medestanders. De bisschop heeft letterlijk
en figuurlijk bekentenissen uit Reinoud en
Walraven van Brederode en Jan van Ameron-
gen moeten persen en hield Gijsbrecht jaren-
lang gevangen zonder hem te berechten. Na de
arrestatie van de Brederodes liet hij wel gelijk
ai hun dienaren uit het Sticht verdwijnen.
Volgens Jan van Leyden had hij ook Jan van
Montfoort en andere sympathisanten van
Brederode gevangen willen nemen. Als deze
bewering juist is, dan had de bisschop in één
slag al zijn opposanten uitgeschakeld. David
moest wel ernstige aanklachten tegen de
Brederodes opstellen, anders zouden zij nooit
ter dood worden veroordeeld; vandaar dat er
zoveel nadruk werd gelegd op het verbond met
Adolf van Gelre.
Karel van Bourgondië zag overal complotten
tegen zijn persoon, zodat hij extra gevoelig
was voor de beschuldigingen die zijn halfbroer
hem aanreikte over de Brederodes. Hij was
mogelijk bang dat de opvolging van zijn
erfdochter Maria in Holland en Zeeland wel
eens in het gedrang kon komen door de claim
van Reinoud af te stammen van het oudste
gravenhuis. Verder had hij tal van belang-
wekkende zaken te behartigen in de interna-
tionale politiek, zoals zijn relatie tot Engeland,
Frankrijk, Friesland en Gelre. Daarom voelde
hij zich niet geroepen om haast te maken met
de berechting van Reinoud, ook niet nadat hij
diens 'handlanger' Adolf van Gelre allang
veilig opgesloten in een kerker wist.
De Kabeljauwen zullen zeer tevreden zijn
geweest met de arrestatie van Reinoud van
Brederode. Zij zouden allicht nog delen van
zijn bezit hebben ontvangen als hij als hoog-
verrader was veroordeeld. De familie van
112
-ocr page 113-
200.
-, 'Walraven van Brederode's ontsnapping uit zijne
gevangenis te Wijk bij Duurstede en vlugt naar Adolf
liertog van Gelder, 1477 [lees 1470]', in: Kronyk van het
Historisch Genootschap
5 (1849), p. 200-204.
- Aurelius, Cornelius, Cronycke van Hollandi, Zeelandt
ende VrieslandI (Leiden
1517).
- Boom, H. ten en Herwaarden, J. van (eds), 'Rotterdamse
kroniek. Aantekeningen van Rotterdamse
stadssecretarissen, 1315-1499(1570)', in: Nederlandse
historische bronnen
2 ('s-Gravenhage 1980), p. 1-92.
- Boulton, D.'A.J.D., The knights of the Crown. The
monarchical orders of knighihood in later medieval
Europe
/i25-/520 (Woodbridge 1987).
- Brom, G. (ed). Archivalia in Italië belangrijk voor de
geschiedenis van Nederland.
Eerste deel. Rome.
Vaticaansch archief 2 stukken. Rijks Geschiedkundige
I'ublicatiën. Kleine Serie 2 en 6 ('s-Gravenhage 1908-
1909).
- Carasso-Kok, M., Repertorium van verhalende
historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens,
annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven
verhalende bronnen
('s-Gravenhage 1981).
- Chastellain, Georges, Oeuvres (ed. J. Kervyn de
Lettenhove). Tomé lil (Brussel 1864).
- Dek. A.W E., 'Genealogie der heren van Brederode', in:
Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 13
(1959), p. 105-146.
- Dodt van Flensburg, J.J van (ed). Archief voor
kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid
van Utrecht.
Deel I (Utrecht 1838).
- Ebels-Hoving, B., 'Johannes a Leydis en de eerste
humanistische geschiedschrijving van Holland', in:
Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis
der Nederlanden
100 (1985), p. 26-51.
- Enklaar, D.Th., Het landsheerlijk bestuur in het Slicht
Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de
regeering van bisschop David van Bourgondië 1456-1496
(Utrecht 1922).
- (ed), Middeleeuwsche rechtsbronnen van stad en lande
van Gooiland. Werken der Vereeniging tol uitgaaf der
bronnen van het oud-vaderlandsche recht.
3e reeks 3
(Utrecht 1932).
- Enno van Gelder. HA (ed). Gegevens betreffende
roerend en onroerend bezit in de Nederlanden in de 16e
eeuw.
Deel I: Adel, boeren, handel en verkeer. Rijks
Geschiedkundige Publicatiën. Grote serie 140 ('s-
Gravenhage 1972).
- Geer, J.J. de, 'Onuitgegevene oorkonden betreffende het
slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein', in; Codex
diplomalicus Neerlandicus
2e stuk deel IV-2 (1857), p.
78-167.
-, 'Verwoesting van IJsselstein in 1418', in; Kronyk van
het Historisch Genootschap
15 (1859), p. 116-121.
- Gent, M.J. van, 'Pertijelike saken'. Hoeken en
Kabeljauwen in hel Bourgondisch-Ooslenrijkse tijdperk
('s-Gravenhage 1994).
-, 'Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het
politieke optreden van Reinoud II van Brederode', in: In
het land van Brederode. Historisch tijdschrift voor hel
Land van Vianen
20 (1995), p. 2-52.
- Huizinga, J., 'Koning Eduard IV van Engeland in
ballingschap', in: Idem, Verzamelde werken. Deel IV:
Cultuurgeschiedenis II (Haarlem 1949), p. 183-194.
Egmond zal de gevangenschap van de
Brederodes als een genoegdoening hebben
gezien voor hun opstelling in 1466, toen de
Utrechters verhinderden dat IJsselstein werd
versterkt tegen een Gelderse aanval.
Voor David en de Kabeljauwen was het over-
lijden van Reinoud niet onwelkom, want hij
had hen danig in verlegenheid kunnen brengen
met zijn onthullingen. Tegen deze achtergrond
is het niet vreemd dat er geruchten ontstonden
dat Reinoud werd vergiftigd, zo kort na zijn
terugkeer in Holland. Haarlem stond in de
vijftiende eeuw bekend als een Kabeljauwse
stad en sommige inwoners koesterden allicht
nog een wrok jegens de Brederodes, aangezien
Walraven in 1457 hun verwanten om het leven
had gebracht. Maar dit alles blijft giswerk. Hoe
dan ook: velen hadden baat bij het verdwijnen
van de Brederodes van het politieke toneel,
zodat het al gauw niet meer relevant was of zij
terecht waren opgesloten op kasteel Duurstede
en of Reinoud nu wel of niet vergiftigd werd.
Dr. M.J. van Gent (Oegstgeest 1959)
studeerde middeleeuwse geschiedenis aan de
Rijksuniversiteit Leiden, waar hij in 1994
promoveerde op het proefschrift 'Pertijelike
Saken'. Hoeken en Kabeljauwen in het
Bourgondisch-üostenrijkse tijdperk.
Lijst van verkort aangehaalde bronnen
Archieven;
Rijk.icirchiefvcin Utrecht, archief van de bisschoppen van
Utrecht (RAU ABU); archief'van het Kapittel ten Dom
(RAll ADK.); archief van de heren van Montfoort (RAU
AHM)
Bihliothèqiie Nationale Parijs: Manuscrit franfois (BNP
MF),
Gemeentearchief Dordrecht: oud-stedelijk (üAD OSA)
en oud-rechterlijk archief (GAD ORA).
Gemeentearchief Haarlem: oud-stedelijk archief (GAH
OSA).
Gemeentearchief Leiden: oud-stedelijk (GAL OSA) en
oud-rechterlijk archief (GAL ORA)
Gemeentearchief Utrecht: oud-stedelijk archief (GAL)
OSA), met name de Buurspraakboeken (BSB) en de
Raads Dagelijkse Boeken (RDB)
literatuur;
- Allertsz., Rotterdamse kroniek, zie Boom, H. ten en
Herwaarden. J van
- Asch van Wijck, A.M.C van, 'Bisschop David van
Bourgondië verzoekt bijstand aan den stadhouder Jan van
Lannoy tegen de heeren van Brederode en Montfoort', in;
Kronyk van het Historisch Genootschap 5 (1849), p. 194-
113
-ocr page 114-
- Jappe Alberts, W., De Staten van Gelre en Zutphen.
Deel 2 (Groningeii-Djakarta 1956).
- Jongkees, A.G., Staat en kerk in Hollanden Zeeland
onder de Bourgondische hertogen 1425-1477
(Groningen-Batavia 1942).
-, 'Bourgondië en de Friese vrijheid', in: E.O. van der
Werff, C.A.A. Linssen em B. Ebels-Hoving (eds),
Burgundica et varia. Keuze uit de verspreide opstellen
van prof dr AG. Jongkees hem aangeboden ter
gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag op 14 juli
1989 door de Kring van Groninger Mediaevisten 'Amici'
(Hilversum 1990), p. 52-65
- Kluit, A., Historie der Hollandsche staatsrege-ring. tot
aan het jaar 1795.
Deel V (Amsterdam 1805).
- Leyden, Jan van (Johannes a Leydis), 'De origine et
rebus gestis dominorum de Brederode' [Brederode-
kroniek], in: A. Matthaeus (ed). Veteris aevi analecta.
Editio secunda. Tomus primus ('s-Gravenhage 1738), p.
587-740.
- Linden, M.P. van der, De burggraven van MonifoorI in
de geschiedenis van het Sticht Utrecht en het graafschap
Holland (± 1260-1490)
(Assen 1957).
- Lulofs, M., 'Die van Brero heeft men eens gesien De
Brederode-krpniek van Jan van Leyden', in: B. Ebels-
Hoving, C.G. Santing en C P.H.M Tilmans (red),
Genoechlicke ende lustige historiën. Laatmiddeleeuwse
geschiedschrijving in Nederland
(Hilversum 1987), p. 79-
99.
- Muller Fz., S., Catalogus van het archief der
bisschoppen van Utrecht
(Utrecht 1906).
-, Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht
(722-1528).
Deel III (Utrecht 1919).
- Naeldwijck, Jan van, Cronycke van Hollandt. British
LibraryCott Vitellius F XV
Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek
(NNBW), PC. Molhuysen en P.J. Blok (red), 10 delen
(Leiden 1911-1937).
- Nijhoff, LA. (ed), Gedenkwaardigheden uil de
geschiedenis van Gelderland
Deel IV (Arnhem 1847).
- Olde Meierink B. en G van Baaren e.a (red). Kastelen
en ridderhofsteden in Utrecht
(Utrecht 1995).
- Post, R.R., Geschiedenis der Utrechlsche
bisschopsverkiezingen tot 1535
(Utrecht 1933).
- Reiffenberg, [F.] de, Histoire de l'Ordre de la Toison
d'Or. depuis son constitution jusqu'a la cessation des
chapitres généraux
(Brussel 1830)
- Renaud, J.G N., De ruïne van Duurstede. Serie
'Nederlandse kastelen'. Nieuwe reeks 9 (1985).
Ross, C, Edward IV{Londen 1974).
- Schilfgaarde, AP. van. Het archief der heeren en graven
van Culemborg.
Eerste stuk: inleiding, inventaris, lijst van
kaarten en teekeningen ('s-Gravenhage 1949).Tweede
stuk: Regestenlijsten no. 1-1786 (1198-1465) ('s-
Gravenhage 1949)
-, Het archief der heeren en graven van Culemborg.
Tweede stuk: Regestenlijsten no 1-1786 (1198-1465) ('s-
Gravenhage 1949).
- Smedt, R. de (ed), Les chevaliers de l'Ordre de la
Toison d'or au XVe siècle: notices bio-bibliographiques
(Frankfurt a.M. e.a. 1994).
- Sterk, J., Philips van Bourgondë (1465-1524). Bisschop
van Utrecht als protagonist van de Renaissance Zijn
leven en maecenaat
(Zuphen 1980).
- Vaughan, R., Philip the Good. The apogee of Burgundy
(Londen 1970).
—, Charles the Bold. The last Valois duke of Burgundy
(Londen 1973).
- Veen, J.S. van, 'Bijdragen tot de geschiedenis des jaars
1466', in: Bijdragen en mededelingen Gelre 31 (1928), p.
1-59.
- Zilverberg, S.B.J., Davidvan Bourgondië, bisschop van
Terwaan en van Utrecht (circa 1427-1496)
(Groningen/Djakarta 1951).
Noten
''Dit artikel ontstond naar aanleiding van een lezing voor
de Historische Kring in Wijk bij Duurstede op 11 oktober
1996. Ik dank mevrouw mr. drs M. de Keuning voor het
doorlezen en corrigeren van de tekst.
1.  Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 689-690.
2. Nadere gegevens over Jan van Leyden en de
Brederode-kroniek bij Carasso-Kok, Repertorium, p.
326-332; Ebels-Hoving, 'Johannes'. p. 26-51 en Lulofs,
'Die van Bredero', p. 79-99.
3.  Inventaris van 1529 in Sterk, Philips, p. 218-268,
aldaar 246; die van 1533 in Enno van Gelder,
Gegevens, p 109-1 19, aldaar 110. Renaud. Ruïne, p, 26
en Olde Meierink, Kastelen, p. 185 zeggen dat in een
zestiende-eeuwse inventaris gesproken wordt over
'mijnheer van Brederodes kaemer'. Deze inventaris is
mij niet bekend.
4.  Kronieken met verslagen over de strijd om de
bisschopsstoel van Utrecht van 1455-1456 zijn
Chastellain, Oeuvres, p. 69-151 (passim); Van Leyden,
Brederode-kroniek. p. 646-684 en Aurelius,
Divisiekroniek. (. 296'-298' Moderne overzichten bij
Post, Bisschopsverkiezingen, p. 164-171; Jongkees,
Staat en kerk. x>. 133-145; Zilverberg, üav/^, p. 10-21;
Van der Linden, Burggraven, p. 133-139; Vaughan,
Philip the Good, p. 324-330 en van Cient. 'Pertijelike
saken'p.
68-71.
5.  Nadere gegevens over Gijsbrecht in NNBWX, p. 117-
121; Dek, 'Genealogie Brederode'. p. 113 en Van Cient,
'Hollandse luis', p 16.
6. Nadere gegevens over Reinoud van Brederode in Van
Gent, 'Hollandse luis', passim. Voor de controverse
tussen Hoeken en Kabeljouwen, zie Van Gent,
'Pertijelike .saken', met name p. 50-56.
7.  Nadere gegevens over deze Orde in De Reiffenberg,
Toison d'Or, passim; Boulton, Knighls. p 356-396;
Van Gent, 'Pertijelike .saken'. p. 30-31 en De Smedt,
Chevaliers. nr 43.
8.  RAU AHM 27. Van der Linden. Burggraven, p. 126.
9 Nadere gegevens over Hendrik van Montfoort in RAU
AHM 177 en 197 en bij Van der Linden, Burggraven,
p. 109-144 (passim).
10.  Chastellain, Oeuvres, p 89-96. Van Leyden,
Brederode-kroniek, p (ylS-blb. De Reiffenberg, Toison
d'Or,
p. 34-37.
11.  Chastellain, Oeuvreji,p. 135-140 en 149-151. Van
Leyden, Brederode-kroniek, p. 680-684. Dodt.van
Flensburg, Archief Utrecht, p. 143-149. Muller,
Regesten, nr. 3689.
12.  Chastellain, Oeuvres, p. 155-160 en 170-177.
longketi. Staat en kerk, p. 141-142 Muller, Regesten,
nr. 3690-3692.
14
-ocr page 115-
30. Aurelius, Divisiekroniek, f 317-318. Kluit,
Staalsregering, p. 347.
31.GADORA9.I66, r82' en OSA 6, f 183. GAL OSA
4 B, f 210'-211. Van Gent, 'Pertijelike saken', p 417.
32.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 689-690.
33. Zie voorbeelden bij Van Gent, 'Pertijelike saken'. p.
433, 435 en 438-440.
34 Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 690. Vergelijk
Aurelius, Divisiekroniek, f 324.
35.  Hoofdbronnen voor de gevangenschap van de
Brederodes zijn BNP MF 17909, f 111-115'; Van
Leyden, Brederode-kroniek, p. 691-713; Van
Naeldwijck, Cronycke, f 278'-282 (passim) en
Aurelius, Divisiekroniek, f 323-326'.
36.  BNP MF 17909, f 111. GAU OSA 25, f 129' (citaat).
Van Gent, 'Hollandse luis', p. 33 meldt ten onrechte dat
er zes bastaardzonen in het gevolg waren.
37.  BNP MF 17909, f 11 l'-l 12. Van Leyden, Brederode-
kroniek. p. 69]-692.
38.  Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 693-694.
39.  Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 694.
40.  GAU OSA 16 BSB 1463-1473, f 133'; vergelijk Van
Leyden. Brederode-kroniek. p. 694.
41. GAU OSA 16 BSB 1463-1473, f. 133' en 135-135'
(22 juni 1470).
42 RA ABU 4. f 142-142', vermeld in Muller, Regesten.
nr 4108. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 694.
43.  Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 700-701.
44.  Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 699-700 en 702.
45.  Voor het overleg: GAU OSA 13 RDB 1469-1475, f.
14', 19, 28', 34 en 35', alsook OSA 16 BSB 1463-
1473, f 136'.
46.  RAU ABU 91 en GAU OSA 485, ingeschreven in
RAU ABU 4, f 125-126' en GAU OSA 31, f. 36-37'.
47 Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 702. Boulton,
Knights. p. 383. Van Gent, 'Hollandse luis', p. 35.
48.  Vaughan, Charles the Bold. p. 61-63. Ross, Edward
II'. p.
126-145. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 45-
47.
49. Zie noot 3.
50.  BNPMF 17909, f 113.
51 BNP MF 17909 MF, f 112-112' (Frans citaat). RAU
ADK 3517 nr. 19, gedrukt in Van Asch van Wijk,
'Ontsnapping', p. 202-204 (Nederlands citaat).
52.  BNP MF 17909, f 112'-l 14. Van Leyden, Brederode-
kroniek. p.
705-707. Boulton, Knights, p. 369. Tielman
Herbert was een raadsheer van David en tevens
kastelein van Ter Horst en maarschalk van het
Oversticht, Enklaar, Bestuur, p. 174.
53.  BNPMF 17909, f 113.
54.  BNP MF 17909, f 113-113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek,
p. 708-709.
55.  BNP MF 17909, f. 113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek,
p. 709.
56.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 708 (citaat). Voor
Gijsbrecht van Randwijck, zie Van Schilfgaarde,
Archief Culemborg 111, regest 1982 en RAU ABU 4, f.
148-148', vermeld in Muller, Regesten, nr. 4176.
57.  BNP MF 17909, f 113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek,
p. 710.
58. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 710. Aurelius,
Divisiekroniek, f. 324-324'. Van Asch van Wijk,
'Ontsnapping', p. 200-204.
59.  Van Schilfgaarde, Archief Culemborg I, vii en III,
13 Voor een overzicht van de strijd in 1456-1458;
Chastellain, Oeuvres, p. 316-317; IJodt van Flensburg,
Archief, p. 149-152; Jongkees, Staal en kerk, p. 143-
145; Zilverberg, David, p 21-23 en Van der Linden,
Burggraven,p 139-142
14. GAH OSA 19/33, f. 23\ 24~ 39> en 40'. GAL OSA
381, f'. 60'. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 684-
685, Aurelius, Divisiekroniek, f'. 299-299'. Jongkees,
Slaal en kerk. p. 147. Zilverberg, David, p. 22; Van
Gent, 'Perlijelike saken'p. 71 (met foutieve datum).
Van (ienl, 'Hollandse luis', p. 22 en 31.
15.  Van Asch van Wijk, 'Brief David', p. 194-200.
16.  RAU AllM 29-31. GAIJ OSA 480, afschriften in OSA
31, f 6'-9' en OSA 33, f21'. Brom, Archivalia, p. 66-
67. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 686-689.
Muller, Regesten, nr. 3809.
17.  Dodt van Flensburg, Archief, p. 153-158.
18 Philips Duclerc alias Phillipot Ie Clerq was lid van de
bisschoppelijke raad, stadhouder van Wijk en kastelein
van Duurstede, Van Leyden, Brederode-kroniek, p.
708-709 en Bnklaar, Bestuur, p. 174, 182 en 202.
Jan van Auxi was lid van de bisschoppelijke raad en
kamerling en rentmeester-generaal van David. Hij was
waarschijnlijk ook schout van Wijk, Van Leyden,
Brederode-kroniek, p. 705-706; Muller, Regesten, nrs.
39885 en 4008 en Lnklaar, Bestuur, p. 177 en 196.
Over Alfons Portugalois kon ik niets naders vinden. Hij
was afgaande op zijn naam waarschijnlijk na 1430
meegekomen in het gevolg van Isabella van Portugal,
de echtgenote van Philips van Bourgondië
19.  Voor Davids politiek: Zilverberg, David. p. 29 en 42-
43 Voor het ka,steel: Renaud. Ruïne. p. 10-13, 23 en
25-26 en Olde Meierink, Kastelen, p. 17 en 180-186.
20.  RAU ABU 373, f 31-31' en AKI) 793, f 3. Enklaar,
licuuur. p. 84, 168-169, 182 en 191
21.  RAU AHM216, 219, 220, 222, 223en373. Van der
Linden, Burggraven, p. 145-148.
22.  Muller, Regesten, nr. 4020.
23 Overzichten van de Cielderse burgeroorlog in Jappe
Albcrts, .Stalen Gelre. p. 44-60 en Vaughan, Charles
the Hold.p.
112-113.
24.  De Sniedt, Chevaliers. nrs. 47 en 58. Boulton,
A'mjj/jf.v,p. 381-382.
25.  Voor de aanval op IJsselstein: Allertsz., Rotterdamse
kroniek,
p. 29-30; Aurelius, Divisiekroniek, f 310-310';
De Geer, 'Oorkonden', p. 132-137 en Van Veen,
'Bijdragen 1466'. p. 7-8, 18-19 en 22. Zilverberg,
David. p. 25 noemt abusievelijk 1469 als jaartal.
26.  In 1418 hadden de Utrechters IJsselstein verwoest op
verzoek van Jacoba van Beieren, omdat de familie van
Lgmond tot haar tegenstanders behoorde. De Geer,
'Verwoesting', p. 116-121 en Van Gent, 'Pertijelike
.saken'.
p. 439-440. Sindsdien was de verhouding tussen
beide steden danig verkoeld.
27.  Vaughan, Charles the Bold. p. 83-85, 167-168, 181-
185 en 231-232. Van Gent, 'Pertijelike saken'. p. 83-88.
28 Lnklaar, Gooiland, p. 37-100 (veengebieden).
Zilverberg, David. p. 31-32 en 40-41; Jongkees, 'Friese
vrijheid', p. 61-64 en Vaughan, Charles the Bold. p.
107-112 (Friesland).
29. De Reiffenberg, Toison d'Or. p. 52. Boulton, Knights,
p. 389-390. Jappe Alberts, Staten Gelre, p. 60-68.
Vaughan, Charles the Bold, p. 113-115. Van Gent,
'Pertijelike saken', p. 102.
iis
-ocr page 116-
regesten 1807, 1841, 1842, 1871 en 1910.
60 Enklaar, Bestuur, p. 83-85 en 182
61. RAU ADK 3517 nr. 19. Van Asch van Wijk,
'Ontsnapping', p. 202-204 heeft deze brief fout
gedateerd. Men leze manendagespost EgidiJ, vergelijk
Van Gent, 'Pertijelike saken', p. 104 (noot 100).
62. Jappe Alberts, Staten Gelre, p. 68-69. Aurelius,
Divisiekroniek, f 329-329\
63.  Vaughan, Charles the Bold, p. 115, vergelijk Van
Gent, 'Pertijelike saken','p. 105.
64.  Renaud, Ruïne, p. 10-12 en Olde Meierink, Kastelen,
p. 184-185.
65 BNP MF, 17909, f 113^-114. Aurelius,
Divisiekroniek, f 326. Zilverberg, David, p. 36.
66.  BNP MF 17909, f 114-114\ Van Leyden, Brederode-
kroniek,
p. 710.
67.  BNP MF 17909, f. 114^-115. Van Leyden, Brederode-
kroniek,p.
710-712.
68 Van Leyden, Brederode-kroniek, p 710-712. Dodt
van Flensburg, Archief, p. 161.
69.  Vaughan, Charles the Bold, p. 63-71. Ross, Edward
IV,
p. 145-160. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 47-
48 Huizinga, 'Edward IV', p. 183-194.
70.  Aurelius. Divisiekroniek, f. 329'-330. Allertsz.,
Rotterdamse kroniek, p 47-48. Nijhoff,
Wederwaardigheden, p. 440. Vaughan, Charles the
Bold,
p. 114-115. Jappe Alberts, Staten Gelre, p 68-71.
71.  Vaughan, Charles the Bold. p. 114-117. Nijhoff
Wederwaardigheden, p 441-446 Allertsz.,
Rotterdamse kroniek, p. 30-31 en 51.
72.  Vaughan, Charles the Bold, p. 71. Ross, Edward IV,
p. 161-177. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 48-50.
73. Jappe Alberts, Staten Gelre. p. 71-88. Vaughan.
Charles the Bold, p. 116-119.
74. BNP MF 17909, f 115. Van Leyden, Brederode-
kroniek,
p. 712 verzuimt Ath te noemen Van
Naeldwijck, Cronycke, f 279'-280. Van Gent,
'Hollandse luis', p. 35.
75.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p 712-713.
76.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 714.
77.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p 713-714. Van
Gent, 'Hollandse luis', p. 37.
78.  De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 68-69. BNP MF
17909, f 11I-1I5\
79.  De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 70-71.
80.  De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 83 en 85-86 BNP MF
17909, f 116-I16\
81.GAU0SA I6BSB 1473-1481, f 10\
82 Vaughan, Charles the Bold, p. 116-119. Jappe
Alberts, Staten Gelre, p. 71 e.v. Van Gent, 'Hollandse
luis', p. 37.
83.  Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 714-715. Van
Gent, 'Hollandse luis', p. 37.
84. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 715 (citaat). Van
Naeldwijck, Cronycke, f 282. Aurelius, Divisiekroniek,
f 326'.
85.  BNP MF 17909, f 115\ RAU ABU 173, f 1 e.v.
Muller, Regesten, nr. 4158.
86.  Muller, Regesten, nr. 4185-4187, 4189, 4197, 4198 en
4221. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 715-718.
Aurelius, Divisiekroniek, f 326. Brom,
Archivalia, p. 606.
87.  Dek, 'Genealogie', p. 113. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p.in-12\.
HOOFDPERSONEN IHT HET ARTIKEL
Reinoud van Brederode (I4I5-I47S)
Heer van Brederode, van Vianen, Ameide etc, burggraaf
van Utrecht; één van de belangrijkste edelen van Holland-
Zeeland en het .Sticht; beweerde af te stammen van de
oudste graven van Holland en voerde hun wapen; leider
van de Hoekse partij in Holland-Zeeland; sinds 1445 als
enige Hollandse edelman lid van de Orde van het Gulden
Vlies.
Gijsbrecht van Brederode (I416-I475)
Enige broer van Reinoud van Brederode; sinds 1437
domproost van Utrecht; één van de machtigste mannen
van het Sticht.
Yolanda van Lalaing (f 1497)
Echtgenote van Reinoud van Brederode; stamde af van
een vooraanstaande Henegouwse adelsfamilie. waarvan
vele mannelijke leden al vele decennia carrière hadden
gemaakt in dienst van de hertogen van Bourgondië.
Walraven de bastaard van Brederode
Eén van de vele bastaardzonen van Reinoud van
Brederode; in 1465 drost van Hagestein geworden.
Philips van Bourgondië (1396-1467)
Hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen sinds
1419; verwierf in 1425-1433 Holland en Zeeland door de
steun van de Kabeljauwen na een strijd tegen Jacoba van
Beieren en haar Hoekse aanhangers; sinds 1430 hertog
van Brabant en Limburg; één van de machtigste vorsten
van zijn tijd.
Karel van Charolais, later van Bourgondië (1433-1477)
Enige legitieme zoon van Philips van Bourgondië; volgde
hem in 1467 op als heerser over de Bourgondische
landen; sinds 1468 gehuwd met Margaretha van York.
zuster van Edward IV van I-ngcland; had uit eerder
huwelijk één dochter, Maria van Bourgondië (geboren in
1457). die hem in 1477 ook zou opvolgen.
David van Bourgondië (ca. 1427-1496)
Eén van de vele bastaardzonen van Philips van
Bourgondië; werd in 1451 bisschop van l'crwaan; sinds
1455 bisschop van Utrecht na conflict met (iijsbrecht van
Brederode; resideerde bij voorkeur op kasteel Duurstede,
dat hij tot bestuurlijk en cultureel centrum maakte.
Arnold van Gelre (1410-1473)
Sinds 1423 hertog van Gelre; in 1465 gevangen genomen
en afgezet door zijn zoon Adolf in 1471 vrijgelaten en
hersteld als hertog, maar kon zijn macht over het
hertogdom niet meer herstellen; wees Karel van
Bourgondië in zijn testament aan als erfopvolger zonder
acht te slaan op de rechten van Adolf en diens kinderen.
Adolf van Gelre (1438-1477)
Enige zoon van Arnold van (jelre; sinds 1461 lid van de
Orde van het Gulden Vlies; nam in 1465 zijn vader
gevangen en liet zich huldigen als hertog van (ielre; in
1471-1477 in Bourgondische gevangenschap.
Frederik van Egmond (ca. 1440-1521)
Heer van IJsselstein; zoon van Willem van Eigmond, één
van de leiders van de Kabeljauwen in Holland-Zeeland en
neef van Arnold en Adolf van Gelre; verzoende zich in
1470 na bemiddeling van David van Bourgondië met de
stad Utrecht.
EdwardIV, koning van Engeland (1461-1483); zwager en
bondgenoot van Karel van Bourgondië.
Lodewijk XI, koning van Frankrijk (1461-1483); leenheer
en grootste vijand van Karel van Bourgondië.
16
-ocr page 117-
595517 (Dhr. H. Meijer) of 0343-595606
(studiezaal)).
Onderzoek in de zogenaamde voorlopers van de
burgerlijke stand, de kerkelijke doop-, trouw- en
begraafregisters (dtb) van vóór 1811 dient op dit
moment nog te geschieden op het Rijksarchief in
Utrecht. Naar verwachting zullen begin 1997 de
dtb-registers van de bij het streekarchivariaat
aangesloten gemeenten naar Wijk bij Duurstede
worden overgebracht, samen met de oud-rechter-
lijke en notariële archieven.
Overig onderzoek
Wilt u andere archiefstukken dan de burgerlijke
stand of het bevolkingsregister inzien, of komt u
voor foto's, prenten, boeken of kranten betref-
fende één van de deelnemende gemeenten, dan is
het iets ingewikkelder.
Voor wat betreft de gemeenten Leersum en Wijk
bij Duurstede (inclusief Cothen en Langbroek)
kunt u steeds zonder afspraak terecht op de
bovengenoemde dagen en tijden op het Wijkse
stadskantoor. Ook het oud-archief van de
gemeente Amerongen zal daar begin 1997 naar
toe gaan.
Voor de andere 4 gemeenten geldt dat u eerst een
afspraak moet maken via Wijk bij Duurstede
(Mw. Van der Eerden tel.0343-595516). U kunt
dan in de betreffende gemeente zelf op een vaste
dag tussen 9.00 en 16.00 uur het onderzoek doen.
Voor Houten is dat wekelijks op maandag, voor
Driebergen-Rijsenburg op iedere eerste en derde
dinsdag van de maand, voor Doorn elke
woensdag en voor Maarn elke eerste en derde
donderdag van de maand. (RvdE-V)
Varia
Oprichting Streekarchivariaat
Op 1 oktober j.1. is het Streekarchivariaat
Kromme-Rijngehied - Utrechtse Heuvelrug
van
start gegaan. Al sinds 10 jaar bestond er een
samenwerkingsverband op het gebied van het
oud-archief tussen de gemeenten Houten,
Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. De
herindeling van deze laatse drie gemeenten per 1
januari 1996 - waarbij de Cothense en
Langbroekse archieven en verzamelingen naar
Wijk bij Duurstede zijn overgebracht - was mede
aanleiding om op zoek te gaan naar uitbreiding
en een andere vorm van de samenwerking.
Dit heeft ertoe geleid dat sinds enkele maanden 7
gemeenten in het Kromme-Rijngebied en op de
Utrechtse Heuvelrug deelnemen aan het
streekarchivariaat, en wel: Amerongen, Doorn,
Driebergen-Rijsenburg, Houten, Leersum, Maarn
en Wijk bij Duurstede. Het is waarschijnlijk dat
in de eerste helft van 1997 ook de gemeenten
Bunnik en Rhenen zich hierbij zullen aansluiten.
Een van de doelen van de archiefsamenwerking
is een betere dienstverlening aan het publiek.
Hoe dat er concreet uit ziet leest u hierna.
Genealogisch onderzoek
De mondelinge en schriftelijke informatiever-
strekking aan de grootste groep archieftjezoekers,
de genealogen of stamboomonderzoekers, vindt
voortaan centraal plaats in de gemeente Wijk bij
Duurstede. Op dit moment kunt u daar de akten
van de burgerlijke stand uit de periode 1811-
1912 en de bevolkingsregisters uit ca. 1850-1920
van alle 7 aangesloten gemeenten raadplegen.
Deze twee bestanden zijn daartoe op microfiches
gezet, die met behulp van speciale apparatuur
zijn te lezen en af te drukken. Het raadplegen is
gratis; een afdruk kost geld.
In het Wijkse stadkantoor is in het souterrain een
studiezaal ingericht waar u zonder afspraak van
maandag tot en met vrijdag terecht kunt op de
openingstijden van het stadskantoor: van 9.00 -
12.00 en van 14.00 - 16.00 uur. Bovendien is het
streekarchivariaat vanaf 1 januari 1997 ook op
zaterdagmorgen tussen 8.30 en 12.30 uur
geopend.
Het adres is: Stadskantoor, Karel de Grotestraat
30, Postbus 83, 3960 BB in Wijk bij Duurstede
(tel. 0343-595595 (algemeen) of 0343-595516
(Mw. M.A. van der Eerden-Vonk of 0343-
Cursussen
Cursus Oud schrift
Of u nu in de archieven op zoek gaat naar de
geschiedenis van uw familie, naar die van het
huis waar u woont of naar een heel ander
onderwerp, al snel zult u merken dat de archief-
stukken van vóór 1800 niet zo gemakkelijk te
lezen zijn. Het zijn handgeschreven bronnen met
afwijkende letters, moeilijk leesbare handschrif-
ten en een soms vreemd taalgebruik. Toch is er
veel informatie juist uit die oude bronnen te
halen.
Om u daarmee te helpen, organiseert het
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug daarom (bij voldoende
117
-ocr page 118-
belangstelling) een cursus oud schrift of
paleografie.
In 10 lessen wordt u aan de hand van interes-
sante teksten getraind in het lezen van oude
archiefstukken. De cursus zal plaatsvinden op het
Stadskantoor in Wijk bij Duurstede vanaf half
februari op 10 achtereenvolgende dinsdag- of
donderdagavonden tussen 20.00 en 21.30 uur.
Het cursusgeld bedraagt/110,- (inclusief
lesmateriaal). Voor meer informatie en aan-
melding: Mw. M.A. van der Eerden-Vonk,
Streekarchivariaat, Stadskantoor, Postbus 83,
3960 BB Wijk bij Duurstede, tel 0343-595516.
Cursus Huizenonderzoek
Hoe oud is het huis waar ik woon? Wie woon-
den of werkten er vroeger? Was het ook hun
eigendom? Is er veel aan het huis verbouwd?
Hoe u op deze en andere vragen over de bouw-
en bewoningsgeschiedenis van huizen een
antwoord kunt vinden, leert u tijdens deze cursus
huizenonderzoek. Er wordt aandacht besteed aan
de methode van onderzoek en de belangrijkste
bronnen waaruit u gegevens kunt halen, zoals
transportakten, belastingregisters, bevolkings-
registers en het kadaster. Er zal zoveel mogelijk
worden gewerkt met voorbeeldmateriaal uit de
eigen woonplaats van de cursisten.
De cursus zal plaatsvinden op het Stadskantoor
in Wijk bij Duurstede vanaf half februari op 8
achtereenvolgende dinsdag- of donderdag-
avonden tussen 20.00 en 21.30 uur. Het
cursusgeld bedraagt/125,- (inclusief les-
materiaal). Voor meer informatie en aanmelding:
Mw. M.A. van der Eerden-Vonk,
Streekarchivariaat, Stadskantoor, Postbus 83,
3960 BB Wijk bij Duurstede, tel 0343-595516.
Cursus Veldnamenonderzoek
'Hooibroek', 'IJsselveld', 'Voermans Weide' en
'Elisabeth Boomgaard' zijn willekeurige namen,
te vinden op de kaart van de provincie Utrecht.
Deze en vele andere 'veldnamen' zijn een
belangrijke bron van informatie over hoe onze
provincie er in het verleden heeft uitgezien.
Veldnamen geven vaak aan waarvoor bepaalde
landerijen werden gebruikt, welke opvallende
zaken men daarop aantrof en wie er woonden.
Ook verkrijgt men inzicht in het dialect en de
streektaal. Af en toe geeft een veldnaam zelfs aan
welke bijzondere gebeurtenis ergens heeft
plaatsgevonden.
De cursus 'veldnamenonderzoek' is georgani-
seerd door de Stichting Stichtse Geschiedenis
voor mensen die onderzoek willen doen naar dit
soort veldnamen in hun omgeving. Er wordt
ingegaan op inventarisatiemethoden, het vinden
van bronnen, het gebruik van kaarten en
kadastergegevens en de mogelijkheden om uw
bevindingen te publiceren. Eerdere ervaring met
historisch onderzoek is niet nodig.
De cursus vindt plaats in Utrecht op vier
maandagavonden van 20.00-22.00 uur. De data
zijn: 17 en 24 maart, 7 en 28 april 1997. De
kosten zijn ft. 65,— inclusief koffie en een
syllabus. Meer informatie en opgave: Stichting
Stichtse Geschiedenis, Mariaplaats 23, 3511 LK
Utrecht, 030-2343880.
Familievereniging Oosterheem
Begin dit jaar is opgericht de vereniging
'Oosterheem', die zich tot taak heeft gesteld de
genealogie van de diverse takken (van) Oostrum,
Oostrom, Oosterom, Oostroom, etc. te onderzoe-
ken, bij elkaar te brengen en beschikbaar te
maken.
Hoewel een aantal verschillende geografische
namen ten grondslag kunnen liggen aan deze
familienaam, stamt een heel groot deel van de
dragers van deze naam af van de families die in
de middeleeuwen woonden of afkomstig waren
uit de omgeving van 't Goy bij Houten, waar
reeds in de 13de eeuw de villa Oosterheem wordt
vermeld. Nog steeds woont een overgroot deel
van de dragers van deze namen in de provincie
Utrecht. Maar ook uit andere delen van
Nederland en daarbuiten komen geslachten die
deze naam dragen, bijvoorbeeld uit Friesland en
Vlaanderen.
Door het combineren van de diverse bestaande
bestanden, gericht onderzoek en het uitwisselen
van gegevens wordt geprobeerd een zo compleet
mogelijk beeld te vormen van de oorsprong,
samenhang en afstamming van de diverse
geslachten.
Viermaal per jaar zal een blad gepubliceerd
worden. Geïnteresseerden in het lidmaatschap, zij
die informatie wensen of willen uitwisselen,
kunnen zich wenden tot het Secretariaat van de
Familievereniging Oosterheem p.a. Zuidzijde
Zoom 45, 4611 DC Bergen op Zoom, tel/fax
0164-253205.
/
118
-ocr page 119-
Inhoudsopgave en index
jaargang 30 (1996)
Inhoudsopgave
Jaargang 30-1 (maart 1996)
*  Artikel:
Hekelen, F. E. van. Van notarishuis tot
huishoudschool. 1-17
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1995. 18-21.
*  Boekbespreking:
Straatnamenboek gemeente Bunnik, door Y.M.
Donkersloot-de Vrij.
22-23
*  Varia:
Sloop ringoven De Bosscherwaarden. 24
Publicatie over het fort Rijnauwen. 24
Jaargang 30-3 (september 1996)
Voorwoord. 45
*  Artikelen:
Dekker, C, Bestuurlijke ontwikkeling van
Bunnik, Odijk en Werkhoven vanaf de
middeleeuwen. 45-59
Reinders, //., Bunnik; van gerechtskamer tot
gemeentehuis. 60-69
Wit, P.S.A. de. Het Bunnikse gemeentehuis
van architect E.G. Wentink (1897). 70-75
Krol, H., De gerechts- en raadkamer van
Odijk. 76-81
Impelen, J.N.M, van. De gerechts- en
raadkamer van Werkhoven. 82-87
*  Boekbespreking:
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen, door
Y.M. Donkersloot-de Vrij. 88
Jaargang 30-2 (juni 1996)
*  Artikelen:
Kort. J.C., Leenkamers in het Kromme-
Rijngebied. 25-28
Ligt. B. de, Joannes Assueri Bodecherus,
predikant te Cothen. 29-30
Tvmann, I.D., Romeins geld uit Vechten. 31-
37
*  Boekbesprekingen:
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, door
P.C. van der Eerden. 38-39
De kathedraal van het Sticht, door G. de Nie.
39-41
Reactie van de auteur. 41
*  Varia:
Facsimile-uitgave stadskaarten Jacob van
Deventer (1558-1570). 42
Brochure over boerenerven. 42
Haardsteen uit de Nederhof in Wijk. 43
Bijzondere schuren dreigen te verdwijnen. 43-
44
Jaargang 30-4 (december 1996)
In Memoriam: mevrouw C.J. van der Grind-
van Hengstum. 89
*  Artikel:
Gent, M.J. van. De belangrijkste gevangenen
van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen
David van Bourgondië en de Brederodes in de
tweede helft van de vijftiende eeuw. 90-116
*  Varia:
Oprichting Streekarchivariaat. 117
Cursus Oud schrift. 117
Cursus Huizenonderzoek. 118
Cursus Veldnamenonderzoek. 118
Familievereniging Oosterheem. 118
Inhoudsopgave en index
jaargang 30 (1996). 119-120
119
-ocr page 120-
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en
tussen haakjes de pagina's.
K
kaarten 30-2 (42)
kastelen 30-2 (38-39)
kerken 30-2 (39-41)
Kort, J.C. 30-2 (25-28)
Krol, H. 30-3 (76-81)
archeologie 30-1 (21), 30-2 (31 -37)
architectuur 30-1 (1 -17), 30-3 (60-88)
B
Bodecherus, Joannes Assueri 30-2 (29-30)
boerenerven 30-2 (42)
Bosscherwaarden, De 30-1 (24)
Brederodes, de 30-4 (90-116)
Bunnik 30-1 (22-23; 24), 30-3 (46-59; 60-69;
70-75)
leenkamers 30-2 (25-28)
Ligt, B. de 30-2 (29-30)
Lunteren,S.A. van 30-1 (1-17)
M
munten, Romeinse 30-2 (31-37)
N
Nederhof, De 30-2 (43)
O
Odijk 30-3 (45-59; 76-81)
Oosterheem, familievereniging 30-4 (118)
R
raadhuizen 30-3
Romeins geld 30-2 (31-37)
Rijnauwen, fort 30-1 (24)
Cothen 30-2 (29-30)
cursussen 30-4 (117-118)
D
David van Bourgondië 30-4 (90-116)
Dekker, C. 30-3 (46-59)
Deventer, Jacob van 30-2 (42)
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 30-1 (22-23), 30-3
(88)
Duurstede, kasteel 30-4 (90-116)
Schalkwijk 30-2 (39-41)
schuren 30-2 (43-44)
steenfabrieken 30-1 (24)
straatnamen 30-1 (22-23)
streekarchivariaat 30-4 (117)
Gent, M.J. van 30-4 (90-116)
gemeentehuizen 30-3
gerechtskamers 30-3
Grind-van Hengstum, C.J. van der 30-4 (89)
H
haardstenen 30-2 (43)
Hekelen, F.E. van 30-1 (1-17)
Houten 30-2 (43-44)
I
Impelen, J.N.M, van 30-3 (82-87)
Industrieel erfgoed 30-1 (24)
Tymann, l.D. 30-2(31-37)
Vechten 30-2 (31-37)
W
Wentink, E.G. 30-3 (70-75)
Werkhoven 30-3 (45-59; 82-87)
Wijk bij Duurstede 30-1 (1-17; 24), 30-2 (42;
43), 30-4(90-116)
jaarverslagen 30-1 (18-21)
120