\ (.cxt^
|
|||||||||||||
^c
|
|||||||||||||
A^
|
|||||||||||||
vV'
|
|||||||||||||
Van notarishuis tot huishoudschool
|
|||||||||||||
rancis van Hekelen
|
|||||||||||||
nummer 36 ligt een derde voorbeeld van dit
type architectuur, een zeer grote villa, bij de Wijkse bevolking beter bekend als de 'Huis- houdschool'. Dit nogal verwaarloosde patrici- ërshuis, thans in bezit van de Stichting De Nieuwe Schakel, vormt het onderwerp van deze bijdrage. De opdrachtgever en zijn nakomelingen
De opdracht tot de bouw van deze grote witte
stadsvilla was afkomstig van notaris Bernardus Gertrudes van Heyst (1821 -1890). Van Heyst stamde uit een respectabele Culemborgse fa- milie, die al enkele generaties haar sporen in stedelijke en provinciale ambten verdiend had. In augustus 1851 had hij zich in Wijk bij Duurstede gevestigd, waar hij aanvankelijk als kandidaat-notaris werkzaam was bij de Wijkse burgemeester en notaris Henricus Jacobus van Mariënhoff Daarnaast bekleedde hij ook de functie van stadssecretaris. Drie jaar later trad hij op drieëndertigjarige leeftijd in het huwe- lijk met Johanna Clasina van Mariënhoff (1826-1891), de dochter van zijn werkgever. Toen de oude notaris in 1858 het besluit nam om terug te treden, volgde Van Heyst hem op. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de zoon van de burgemeester, Jacobus van Mari- ënhoff, het ambt van zijn vader zou overne- men. Deze vertoonde echter zo weinig affini- teit met het notariaat, dat zijn vader zich ge- noodzaakt voelde naar een andere opvolger uit te kijken. Voor de benoeming van Van Heyst tot notaris in 1859 heeft Van Mariënhoff overi- gens heel wat in het werk moeten stellen. In een brief uit 1861, gericht aan een vriend, maakte hij kenbaar dat het hem 'onbeschrijf- lijke moeiten en zorgen gekost' heeft om zijn schoonzoon op deze post benoemd te krijgen^. Van Heyst bleef zijn gehele verdere leven werkzaam als notaris in de stad Wijk bij Duur- stede. Op het moment dat hij als zodanig aan- trad, had hij reeds zitting in enkele besturen |
|||||||||||||
)pvallende villa's
n en om de oude stad van Wijk bij Duurstede
vallen enkele zeer grote witte woonhuizen op, die door hun kleur, vorm en omvang sterk contrasteren met de overige bebouwing. Deze huizen zijn produkten van de negentiende eeuw, tot stand gekomen in opdracht van twee Wijkse patriciërsfamilies: de Van Mariënhoffs en de Van Heysts. Het laat zich raden dat een telg uit het eerstgenoemde geslacht verant- woordelijk is geweest voor de bouw van het huis aan de Singel dat thans nog Mariënhove wordt genoemd'. Dezelfde familie had eerder (1844) een complex van herenhuizen in em- pirestijl in de Muntstraat laten bouwen (de huidige nummers 21 tot 25; zie afb. 18). Schuin daartegenover in de Muntstraat op 1 l'oto van bouwheer H.G van Heyst (1821-1890) uit
maart 1878 |
|||||||||||||
Utrechtse. Deze architect was Samuel Adria-
nus van Lunteren (1813-1877). Het geslacht Van Lunteren
Ondanks het feit dat Van Lunteren een respec-
tabele hoeveelheid bouwwerken en bijna even zoveel landschapsparken op zijn naam heeft staan, is aan deze bouwmeester en tuinarchi- tect tot op heden geen enkele afzonderlijke publicatie gewijd. Van een totaal overzicht van zijn werken is evenmin sprake. Voor zijn va- der Hendrik (1780-1848) en zijn zoon Isaac, beiden vakgenoten, geldt hetzelfde''. Werkend in de schaduw van grote architecten als Zocher en Springer hebben de leden van de familie Van Lunteren niettemin in de negentiende eeuw aanzienlijke projecten binnen en buiten de provincie Utrecht in de wacht kunnen sle- pen\ Uit de schaarse biografische gegevens die van
het geslacht overgeleverd zijn, blijkt het vol- gende. Hendrik van Lunteren, de vader van Samuel, werd op 3 september 1780 te Doorn geboren als zoon van Gijsbert van Lunteren en Lammetje van Deventer. Aanvankelijk werkte hij als tuinjongen op het Doornse landgoed Schoonoord. Door de eigenaar van het land- goed. Mr. H. Swellengrebel, werd hij in de gelegenheid gesteld om zich te bekwamen in de tuinarchitectuur''. Verdere specialisatie volgde na een kort verblijf in Engeland. Daar leerde Hendrik van Lunteren de landschaps- stijl' kennen die op het eiland al aan het einde van de achttiende eeuw in zwang geraakt was. In 1806 vestigde Hendrik zich in Utrecht waar hij in hetzelfde jaar trouwde met de in Houten geboren Maria Estoppey. Uit dit huwelijk wer- den vier kinderen geboren: drie zonen en één dochter. Het gezin Van Lunteren woonde in de Servetsteeg (thans de Servetstraat), aan de voet van de Utrechtse Dom. Bij de geboorte van zijn oudste zoon Samuel Adrianus op 17 mei 1813 noemde Hendrik van Lunteren zich bloemist. Ten tijde van koning Lodewijk Napoleon had hij zelfs de eer geno- ten om zich Tleuriste du roi' te noemen'. Ach- ter zijn huis in de Servetsteeg had hij een eigen kwekerij ingericht. Deze kwekerij. Flora's Hof geheten, gelegen op het voormalige bisschops- |
||||||
binnen de stad. In 1855 was hij gekozen tot
gemeenteraadslid en vanaf 1857 was hij ook wethouder. Daarnaast maakte hij deel uit van het bestuur van het Ewoud- en Elisabethgast- huis. Vanaf 1865 was hij tevens plaatsvervang- end kantonrechter'. Na zijn dood in 1890 ging het notariaat over op zijn enige zoon Mr. Hen- ricus Jacobus van Heyst (1856-1949). Deze bekleedde evenals zijn vader enkele belang- rijke ambten. Zo was hij hoogheemraad van het Hoogheemraadschap Lekdijk-Bovendams en regent-voorzitter van het Ewoud- en Elisa- bethgasthuis. Tevens was hij ook gemeente- raadslid en plaatsvervangend kantonrechter. In 1881 werd zijn huwelijk met de jonkvrouwe Caroline Louise van Styrum beklonken, waar- mee hij zich toegang verschafte tot de kringen van de lage adel. Het ambt van notaris oefende hij bijna veertig
jaar, tot 1929, uit. De fakkel werd daarna ech- ter niet overgegeven aan zijn oudste zoon Ber- nardus Gertrudes (1882-1962), die beroepsma- tig actief was als directeur van de Wijksche Fruitmaatschappij. Wei bekleedde deze derde Van Heyst nog enkele bestuurlijke functies binnen de stad. Hij combineerde, zoals zijn vader dat ook al had gedaan, het lidmaatschap van de gemeenteraad met dat van het bestuur van het Hoogheemraadschap Lekdijk-Boven- dams. In 1927 verliet hij Wijk bij Duurstede om zich met zijn gezin in Utrecht te vestigen. Zijn vader. Mr. Henricus Jacobus, bleef tot aan zijn dood in 1949 in de notarisvilla in de Muntstraat wonen. Na zijn overlijden werd het huis verkocht aan de rooms-katholieke kerk Johannes de Doper in Wijk bij Duurstede die er na een grootscheepse verbouwing in 1950 de Huishoudschool in vestigde. Hoewel er over de beweegredenen voor de bouw van het notarishuis geen correspondentie is overgeleverd, lijdt het weinig twijfel dat de eerste Wijkse Van Heyst, die door zijn huwe- lijk in 1854 met Johanna Clasina van Mari- enhoff tot de notabele en invloedrijke families van de stad was gaan behoren, zijn aanzien gestalte wenste te geven door de bouw van een imposante moderne villa met kantoor. De bouwopdracht werd gegeven aan een architect die al naam en faam gemaakt had in het |
||||||
landgoederen. Zo nam koningin Anna Paw-
lowna hem in 1851 in dienst om verbeteringen aan de ijskelder en het paviljoen van het paleis Soestdijk aan te brengen". Enkele jaren later werd hij ingeschakeld bij de verbouwing van kasteel Nijenrode te Breukelen, en ook bij die van het Huis Scherpenzeel te Scherpenzeel en kasteel Sandenburg in Nederlangbroek. Deze drie in oorsprong middeleeuwse kastelen waar- aan Van Lunteren tegelijkertijd in 1859-1860 werkte, werden alle in neo-gotische stijl ingrij- pend verbouwd. Korte tijd daarna nam hij in opdracht van jonkheer Bosch van Drakestein de interne en externe verbouwing van het classicistische huis Nieuw Amelisweerd ter hand'"^. Zijn grote zelfstandige bouwwerken ontston-
den vanaf het begin van de jaren zestig. Aan- vankelijk was de stad Utrecht, waar hij naast enkele stadsvilla's ook een hofje, de Stevens- fundatie neerzette, zijn voornaamste werkter- rein als woonhuisarchitect. Maar geleidelijk aan breidde hij in dit opzicht het gebied waarin hij actief was uit. Het landgoed De Schothorst in Amersfoort (1861) waarvan het huis in neo- renaissancestijl is gebouwd, behoort tot de eerste landgoederen die hij geheel uit het niets ontwierp en waarvoor hij tevens de parkaanleg verzorgde. In de jaren zestig was hij op talrijke andere plaatsen in de provincie Utrecht actief, maar tegen het eind van zijn leven richtte hij zich steeds meer op de stad Utrecht. Zo ont- wierp hij kort voor zijn dood in 1877, een rij huizen aan het Lucasbolwerk aan de rand van de oude stad". Zijn bouwactiviteiten in Wijk bij Duurstede
betreffen ten dele ook zelfstandige bouwwer- ken. Dat geldt zeker voor de notarisvilla met de grote tuin in de Muntstraat, en voor de villa Mariënhove (1869) die aan Van Lunteren wordt toegeschreven. In zijn functie van regent van het Ewoud- en
Eiisabethgasthuis bezorgde notaris Van Heyst hem de opdracht tot de aanbouw van een nieu- we vleugel voor het uit 1400 daterende gast- huis, die in de jaren 1870 - 1871 opgetrokken werd '''. Het is niet helemaal duidelijk hoe Van Heyst
en de architect met elkaar in contact zijn getre- |
||||||
hof aan de Donkere Gaard, moet volgens een
tijdgenoot een lust voor het oog zijn geweest: 'De schoone bloemen en het welige groen in dien hof gekweekt, strelen alleraangenaamst het oog van den overbuur en voorbijganger, welk gezigt deze levendige straat, die ter zelf- der tijd (1842) merkelijk verbreed werd, tot groote sieraad strekt"*. Aan de Donkere Gaard bouwde hij in 1842 ook zijn eigen kwekerswo- ning, thans Donkere Gaard nr. 4. Hij stierfin 1848 op achtenzestièjarige leeftijd. Samuel Adrianus van Lunteren, de oudste zoon van Hendrik van Lunteren, trouwde op 29 augustus 1839 met de Utrechtse grutters- dochter Maria Elisabeth Campagne. Het echt- paar kreeg zes kinderen, waarvan opnieuw de oudste zoon, Isaac Hendrik Jacobus, eveneens een bekend Utrechts architect zou worden. Wat zijn beroep betreft, trad Samuel van Lun- teren in de voetsporen van zijn vader, maar zijn opleidingsniveau was ai wat hoger. Hij volgde in Utrecht de Bouwkundige School en maakte daarna enkele studiereizen naar België, Frankrijk, Duitsland en Engeland'". Nadat zijn vader gestorven was, bleef hij waarschijnlijk samen met zijn jongere broers Hendrik en Esa- Je betrokken bij de kwekerij Flora's Hof In elk geval woonde Samuel van Lunteren tot zijn dood (1877) in de kwekerswoning aan de Don- kere Gaard. Ook hij noemde zich aanvankelijk bloemist en boomkweker, maar vanaf de jaren vijftig liet hij zich als architect en bouwmees- ter registreren. Werken van S.A. van Lunteren
Van Lunteren was niet alleen werkzaam in de
stad Utrecht, waar nog enkele bouwwerken van zijn hand kunnen worden aangetroffen, maar ook ver daarbuiten. Eén van zijn vroegst gedateerde werken is de aanleg in 1849 van een gedeelte van het park van kasteel Gunter- stein te Breukelen. Hoogstwaarschijnlijk was Van Lunteren al eerder, te zamen met zijn va- der betrokken bij het ontwerpen van tuinen en parken. Aangezien een groot aantal van de door hem aangelegde tuinen niet gedateerd is, valt hierover weinig met zekerheid te zeggen. Wel weten we dat hij in de jaren vijftig steeds meer betrokken raakte bij het verbouwen van |
||||||
Het terrein
Met behulp van de kadastrale kaarten uit de
negentiende eeuw is het mogelijk een recon- structie te maken van de percelen waarop de villa van notaris Van Heyst in 1868 werd neer- gezet. De bouw van het notarishuis en de aan- leg van de tuin en overtuin vereisten namelijk de samenvoeging van meerdere percelen. De percelen die op de kadastrale kaart van ca. 1820 zijn aangemerkt met de sectienummers B 244, B 245 en B 246 vormden daarvan het hoofdbestanddeel (Zie afb. 3). B 245 was een tuin die verbonden was met het daarvoor gele- gen huisperceel B 244; B 246 besloeg huis en erf Uit de koopcontracten van het laatstge- noemde perceel weten we dat Jacobus van Mariënhoff, de schoonvader van Van Heyst, dit grondstuk met bebouwing op 3 oktober 1828 van de in Wijk bij Duurstede wonende Reinerus van Ewijk had gekocht". Van Mari- ënhoff was toen in gemeenschap van goederen getrouwd met zijn eerste echtgenote Maria Isabella van Bern. Volgens de gegevens uit de kadastrale leggers was het perceel (930 m-) aanvankelijk in het gezamenlijke bezit van de burgemeesteren zijn kinderen. In 1838 kwam het bezit volgens een akte van scheiding en verdeling enkel op naam van Van Mari- ënhoff*. Het pand deed in de daarop volgende decennia dienst als kostschool. Uit een volks- telling die in 1840 is gehouden, blijkt dat in dit huis de kostschool gevestigd was van Gerth van Wijk; er woonden toen 24 personen'''. Het bevolkingsregister van 1850-1860 vermeldt dat op dit adres maar liefst eenendertig perso- nen ingeschreven waren, waarvan 24 school- leerlingen. De hoofdbewoonster was toen Eli- sabeth Meijnhardt. Het huis werd in de gehele onderhavige periode kennelijk door Van Mari- ënhoff verhuurd. Op 16 januari 1856 verkocht hij dit pand aan Isaac Korver die er vervolgens op zijn beurt weer een kostschool inrichtte^". De school van Korver was echter geen lang leven beschoren, want op 29 september 1859^' werd het huis gekocht door de schoonzoon van de vorige eigenaar, Bernardus Gertrudes van Heyst, die het tussen 1861 en 1863 liet slo- pen". Was B 246 kennelijk al ruim genoeg om er een |
||||||||
AANBESTEDING.
Op Donderdag den 2 Juli 1868, des namid-
dags ten 1 ure, zal ten kantore van den Heer B. G. VAN HEUST, Notaris te Wijk bij Duur- stede , worden aanbesteed : Het bouwen van een Heerenhuis en
bijgebouwen aldaar. Bestek en teekeningen zijn ter inzage ten kan-
tore bovengenoemd, alwaar de bfistekken a ƒ 1.00, als ook bij den Architect S. A. VAN LUNTEREN te Utrecht, op franco aanvrage verkrijgbaar zijn. Aanwijzing in loco zal gegeven worden op
Dingsdag 30 Juni a. s., des voormiddags ten elf ure. 2. Advertentie van de aanbesteding van de bouw in De
Opmerker, 20 Juni 1868 den, maar aangenomen kan worden dat Van
Lunteren bij de Utrechtse sociale bovenlaag geen onbekende was en al een flinke hoeveel- heid prestige genoot. Aanbesteding en bouw van de villa
Nadat de architect en de bouwheer tot overeen-
stemming over het ontwerp van het herenhuis waren gekomen, werd op 20 juni 1868 een advertentie ter aanbesteding van het werk ge- plaatst in het weekblad voor architecten De Opmerker^\ Voor de aanbesteding meldden zich acht aannemers, waaruit de Arnhemse G. van Berkum werd gekozen die een bedrag van ƒ 31.791 ,= begrootte voor de bouw van de villa. Bij de oplevering van het huis op 2 okto- ber 1869 bleken de totale bouwkosten te zijn opgelopen tot ƒ 35.811,90'^ 3. Detail van de kadastrale kaart van Wijk bij Duurstede
ca. 1820 (natekening auteur) |
||||||||
ifl
|
||||||||
kostschool te huisvesten, het complex B 244/B
245 was nog imposanter. B 244 was 570 m^ groot, hoewel het slechts bebouwing omvatte, terwijl de aangrenzende tuin (B 245) maar liefst 2130 m^ besloeg. Het complex behoorde daarmee tot de allergrootste van de gehele stad. Uit een inventarislijst die in december 1837, enige maanden voor de eerder genoem- de scheidingsakte werd opgemaakt, valt af te leiden dat de eerste echtgenote van Van Mari- enhoff, Maria Isabella van Bern, dit buiten- gewoon grote pand in 1820 via vererving had verworven van haar vader Nicolaas van Bem^'. Deze Van Bern was van 1787 tot 1814 burge- meester van Wijk bij Duurstede. Het ligt voor de hand dat Van Mariënhoff na zijn huwelijk in 1824 met zijn echtgenote dit huis heeft be- trokken. Deze vooronderstelling wordt beves- tigd door de volkstelling van 1830; daaruit blijkt dat het gezin Van Mariënhoff in de Muntstraat Wijk A, nr. 207 woonde^". Ook de inventarislijst van 1837 vermeldt nummer 207 in de Muntstraat als het woonadres van het echtpaar, terwijl uit de akte van scheiding die eenjaar later werd opgemaakt, duidelijk wordt dat dit nummer in de Muntstraat overeenkomt met de kadastrale aanduiding B 244. Ook Van 4. Detail van de kaart van Jacob van Deventer ca. 1563,
met daarop het omcirkelde pand in de Muntstraat dat hoogstwaarschijnlijk de Munt voorstelt. Ongeveer op die plaats stond in de negentiende eeuw hel perceel B 244 |
||||||
5. Detail van de kadastrale kaart van Wijk bij Duurstede uit
1972, met daarin in stippellijn de oude percelering en nummering van ca. 1820. De villa en de bijgebouwen van na 1868 zijn gearceerd weergegeven Heyst nam, toen hij nog kandidaat-notaris
was,zijn intrek in dit grote huis en na het hu- welijk met de burgemeestersdochter Johanna Clasina van Mariënhoff in 1854 bleef hij sa- men met zijn echtgenote op dit adres inge- schreven^'. De geschiedenis van dit bijzondere huis kan op
deze plaats niet verder worden behandeld, maar het is verre van denkbeeldig dat het oorspronkelijk de Munt geweest is, waarnaar de straat genoemd is. Eerder is aangetoond dat het iets dichterbij het bisschoppelijk kasteel gelegen, thans nog aanwezige aanzienlijke huis Amstelwijk daarvoor niet in aanmerking komt^*". Dat wordt bevestigd door de kaart van Jacob van Deventer (ca. 1563) waar ter plaatse van Amstelwijk geen opvallende bebouwing wordt aangegeven. Juist ter hoogte van B 244 bevindt zich echter het enige belangrijke bouwwerk in dit stadsdeel. Bij gebrek aan af- beeldingen is op dit moment nog niet te zeg- gen of het burgemeestershuis uit de eerste helft van de negentiende eeuw in opstand nog min of meer identiek was aan de bebouwing uit de zestiende eeuw of vroeger. Helaas beschikken we over sloop- noch over bouwvergunningen zodat niet meer kon wor- den nagegaan wanneer het pand op perceel B 246 precies is afgebroken. Duidelijk is wel dat dit voor 1868 moet zijn gebeurd. De witte villa in de Muntstraat, die door notaris Van Heyst werd gebouwd, kwam uiteindelijk op de plaats waar het perceel B 246 stond (Zie aïb. 5). De- |
||||||
ze situering werd ongetwijfeld bepaald door de
ligging van een tuin aan de zuidzijde van de Muntstraat. Tegenover perceel B 244 lagen immers ten dele de eerder genoemde huizen in empirestijl, die Van Mariënhoff had laten bou- wen. Vanuit B 246 was een vrij uitzicht moge- lijk op de siertuin die zich bevond op B 274 aan de overkant van de straat. Het oude burge- meestershuis werd met uitzondering van de rechterzijgevel gesloopt. Hoogstwaarschijnlijk bleef daarmee de oude toegang tot het perceel gehandhaafd. Tegen de rechterzijgevel werd een stal met koetshuis opgetrokken. De totale omvang van het nieuwe complex aan deze zijde van de Muntstraat bedroeg ca. 3630 m- waarop het huis met kantoor, het koetshuis, de stal, de koetsierswoning en de oranjerie een plaats kregen. Het huis Muntstraat 36
Exterieur
Wanneer we het aangebouwde kantoor weg-
denken (zie afb. 6), dan is de voorgevel aan de straatzijde van het notarishuis volstrekt sym- metrisch. Daarmee werd voldaan aan de klas- 6. De voorgevel van het huis MunLsraat 36
|
sieke maatstaven die toen nog voor vele archi-
tecten en opdrachtgevers doorslaggevend wa- ren". Het huis bestaat uit twee bouwlagen en een mezzanino. De gevel, die 16,20 meter lang is, wordt aan de voorzijde verticaal geaccentu- eerd door een terugspringend portaal dat op de eerste verdieping wordt voortgezet in een bal- konpartij. Aan weerszijden van de opening zijn blokvormige pilasters aangebracht die tot aan de zolderverdieping reiken en die worden af- gesloten door een zeer flauwe segmentboog. Deze flauwe boogvorm is terug te vinden in de acht ramen die zich paarsgewijze aan beide kanten van de middenpartij bevinden. De boog van de ramen wordt doorbroken door in de witte kleur van de gevel gesauste terracotta ornamenten-', terwijl aan de onderzijde de beide vensters met elkaar verbonden zijn door hardstenen vensterbanken. Tussen de verdie- ping en de mezzanino bevindt zich een gepro- fileerde cordonlijst. De gevel wordt tenslotte bekroond door een dakkapel met een ovalen venster, gevat in zijvleugels met kuif. Maakt de voorgevel van het woonhuis op de toeschouwer een streng klassieke indruk, van deze strakheid blijft weinig over wanneer men |
|||||||||||
•r.ir.'Tlïl
|
||||||||||||
nïii»ll|l|HSIL
', i'-iiiiii |
||||||||||||
•lütyiiKi^i^
|
||||||||||||
die aan de voorzijde, zij het dat de blokvormi-
ge pilasters ontbreken. Aan de ene zijde is een gladde pilaster aangebracht, die doorloopt van het basement tot onder de daklijst en aan de andere zijde bevindt zich een driekantige uit- bouw van de begane grond en de eerste verdie- ping. In deze uitbouw waren op de beneden- verdieping twee ramen en een openslaande deur naar de tuin aangebracht; de bovenverdie- ping kende daarentegen drie ramen. Ook aan de achterzijde werd de balkonpartij afgesloten met een dakkapel, die echter van minder allure was dan die aan de voorkant. De rechterzijde van de villa werd gedomineerd door een serre^^ die ruim één derde van de ondergevel besloeg. Evenals aan de achterzijde gaven openslaande deuren toegang tot de tuin. Op de serre was een balkon geplaatst, in dit geval met stenen balusters. Twee afzonderlijke deuren van |
|||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||
7 De achterzijde van de villa
het aangebouwde kantoor en de zij- en achter-
gevels erbij betrekt. Dan blijkt de dwingende symmetrie plaats te hebben gemaakt voor een grillig geheel van aan- en uitbouwen-', zoals ook uit de plattegrond van de benedenverdie- ping kan worden afgeleid (zie afb. 9). Om te beginnen wordt aan het totaalbeeld van de voorgevel afbreuk gedaan door het aan de linkerzijde aangebouwde kantoor dat maar één bouwlaag kent. Dit asymmetrisch element wordt aan de westelijke zijgevel nog eens benadrukt door de gang die weer links in het kantoor geplaatst is en die slechts driekwart van de totale lengte daarvan beslaat terwijl aan het uiteinde, eveneens ter linkerzijde, een vier- kant privaat was toegevoegd. Aan de achterzij- de van het kantoor bevond zich een open plaatsje dat met een hek kon worden afgeslo- ten'". Een uitgebouwde bijkeuken kwam hier direct op uit". Opvallend is dat dé keuken en de daarboven gelegen kamer slechts twee bouwlagen hoog zijn: één verdieping lager dan het hoofdgebouw en één hoger dan het kan- toor. Het levendige effect van elkaar ontmoe- tende uitbouwen van diverse hoogten wordt nog eens extra geaccentueerd door een uitste- kend gedeelte van de gang aan de rechterzijde van de kamer boven de bijkeuken. Onder de gang en aan de open plaats bevond zich een- privaat, waarschijnlijk bestemd voor het (keu- kenjpersoneel. De achterzijde is, zoals gebruikelijk, soberder
afgewerkt. Hier hebben de geprofileerde ramen van de voorzijde plaats moeten maken voor een eenvoudiger rechthoekige soort. De balkonopening vertoont enige gelijkenis met |
|||||||||||||||||||||||
8. De rechterzijgevcl met serre (toto ca. 1909)
verschillende kamers kwamen hier direct op
uit. Opvallend aan deze zijde van de gevel was de asymmetrische opstelling van de ramen. Op de benedenverdieping waren twee vensters aangebracht, die zich aan beide kanten van de serre bevonden. Door de aanwezigheid van twee blindramen werd de suggestie van een derde en vierde venster gewekt''. In de uit- bouw van de benedenverdieping, op de hoek van de achter- en zijgevel, bevond zich smal raam en daarnaast een openslaande deur die naar de tuin leidde. De bovenetage kende slechts twee ramen die in de achterkamer waren aangebracht. Eén smal venster bevond zich in de uitbouw en een ander links daarvan. |
|||||||||||||||||||||||
9 Plattegrond van het huis Muntstraat 36 uit 1950, gemaakt door het architectenbureau Dionisius te Drumpt (liel)-
Culemborg. Situatie van de begane grond voor de verbouwing van 1950 |
|||||||||
Ook op deze verdieping waren twee biind-ra-
men aangebracht, niet boven die van de par- terre maar juist boven de geopende vensters, wat afbreuk deed aan de harmonische orde van de gevel. De zolderverdieping tenslotte had als voltooiing een tamelijk eenvoudige dak- kapel. Het interieur
De benedenverdieping
Door de nogal drastische metamorfose die de
villa in de jaren vijftig van deze eeuw heeft ondergaan, is het moeilijk geworden om zich de luxueuze aankleding van het oude notaris- huis voor de geest te halen. De gestucte pla- |
fonds, die volgens het bestek bestonden uit
plinten, kroon- en perklijsten en verder nog versierd waren met 'agraphen, hoek- en mid- denstukken'^\ zijn nog slechts in drie kamers in het zicht. Elders bevinden zich wellicht nog restanten van het stucwerk achter de thans aanwezige gipsplaten. Ook van de oorspronke- lijke muren van de kamers, die bij de opleve- ring in 1869 voorzien waren van houten lam- brizeringen en halverwege bespannen waren met behanglinnen is weinig over". Alleen met behulp van de foto's die rond 1935 zijn ge- maakt, kunnen we ons nog een beeld vormen van het aanzien van de kamers. Hoewel de ontwerptekeningen uit de bouwtijd van het huis niet zijn overgeleverd, beschikken |
||||||||
8
|
|||||||||
we nog wel over interieurplattegronden die
vóór de verbouwing van het notarishuis tot huishoudschool in 1950 zijn gemaakt"" (Zie afb. 9 en 12). Deze plattegronden geven in- zicht in de indeling van het huis. Het huis bevatte in totaal 15 kamers, en daarnaast een kelder, keuken, bijkeuken eii provisiekamer. De kamers waren als volgt gesitueerd. Op de begane grond (Zie afb. 9) kwam men bij het betreden van de villa in een vestibule terecht, die werd afgesloten door een glazen drielicht- pui. Deze vestibule maakte bouwkundig ge- zien deel uit van een gang die zich van het front van het huis tot aan de achterzijde uit- strekt. De lange met marmer betegelde rechte gang werd door de aanwezigheidheid van ge- profileerde pilasters verlevendigd. Door mid- del van een segmentboog die als detail ook terug te vinden is in de voorgevel waren de pilasters aan beide zijden van de gang met elkaar verbonden. De levendigheid werd |
||||||||
1 1. De lintcervoorzijkamer
versterkt door plafonds die eveneens van
profielen waren voorzien. Aan de voorzijde van het huis bevonden zich links en rechts van de hal en de gang twee grote 'voorzijkamers', waarvan de functie in het bestek niet wordt beschreven. Wellicht werd één van deze beide ruimten als ont- vangstkamer gebruikt. Het bestek vermeldt ook niet de oorspronkelijke functie van de serrekamer (middenkamer) achter de rechter- voorkamer maar wel die van de zeer grote achterruimte aan de rechterzijde. Dit vertr ek werd aangeduid als de salon. De serrekamer fungeerde in de eerste decennia van deze eeuw als de kamer voor de informele ontmoetingen: hier dronk de familie thee of verzamelde zij zich in afwachting van het diner dat in één van de andere kamers door het personeel in gereed- heid werd gebracht". Een vierde kamer, waar- van de functie in het bestek niet ter sprake kwam, bevond zich links van de hal en gang. |
||||||||
10. De gang die van de voorzijde tot de achterzijde van het
huis loopt |
||||||||
12 Plattegrond van het huis Muntstraat 36 uit 1950. gemaakt door het architectenbureau Dionisius te Orumpt (Tiel)
Culemborg. .Situatie van de eerste verdieping voor de verbouwing van 1950 |
|||||||||
In een latere periode werd deze ruimte afwis-
selend als zomereetkamer, ontbijtkamer en huiskamer gebruikt. De linkerachterzijde van de parterre werd ge-
heel in beslag genomen door dienstvertrekken. Hier bevonden zich de keuken, de bijkeuken en de provisiekamer. De provisiekamer be- stond in feite uit twee gedeelten die door mid- del van een glazen drielichtpui van elkaar ge- scheiden waren; het meest rechtse stuk fun- geerde als de eigenlijke voorraadkamer'*. Haaks op de gang leidde een smalle corridor enerzijds via een smalle trap naar de kelder en |
|||||||||
anderzijds naar het kantoor van de notaris. Het
kantoor bestond uit twee kamers (de notaris- kamer en een kamer voor de klerken), een smalle gang en een privaat. Vanuit de klerkenkamer kon men zich toegang verschaffen tot de brandkamer of kluis, waarvan de constructie tijdens de bouw van de villa overigens een punt van discussie vormde tussen notaris Van Heyst en zijn broer Hendrik Paulus, die er blijk van gaf goed op de hoogte te zijn met bepaalde bouwkundige principes". / |
|||||||||
10
|
|||||||||
vormde een opengewerkte bogenrij die op de
overloop van de verdieping was geplaatst en een doorkijk gaf op de daarachter liggende badkamer en kleedkamer. De aanleg van de badkamer, inclusief ligbad, was niet in het oorspronkelijke bestek opgenomen. Van Heyst had tijdens de bouw van de villa de opdracht hiertoe echter reeds gegeven. Dankzij de pomp die zich op de binnenplaats bevond, was het mogelijk om het water van beneden naar bo- ven te transporteren, waar het tenslotte ver- warmd kon worden. Naast de badkamer was een inpandige kamer die slechts vanuit de badkamer bereikt kon worden. Het ligt voor de hand dat deze kamer als kleedkamer dan wel als kamer voor het wasgoed werd gebruikt. Hoogstwaarschijnlijk werd bij de indeling van de kamers rekening gehouden met aparte slaapvertrekken voor de heer des huizes en voor zijn echtgenote. Hoe deze indeling er precies heeft uit gezien, viel helaas door ge- brek aan bronnen niet meer te achterhalen. Wel is gebleken dat aan het begin van deze eeuw de grote kamer die direct aan de tuin grensde (nr. 8) de kamer van Mr. Henricus Jacobus van Heyst was. In het bestek van de architect is reeds sprake van 'de kamer van mijnheer'. Het is goed mogelijk dat de zoon Henricus Jacobus de traditie voortgezet heeft en van 'de kamer van mijnheer' later de zijne gemaakt heeft. Vermoedelijk fungeerde kamer nummer 10 als de kleedkamer van mijnheer. Hoewel in het bestek van 1868 niet wordt ge- sproken van een 'kamer van mevrouw' mogen we er nochtans wel van uit gaan dat er ook voor de vrouw van de notaris aparte vertrek- ken moeten zijn geweest. Waar de kamers van mevrouw precies hebben gelegen, is niet hele- maal duidelijk, maar het is verleidelijk om deze aan de straatzijde van het huis te situeren (nrs. 5 en 9), zodat ze de pendant vormden van de kamer van de notaris. Het is aannemelijk dat tijdens het ontwerp van de villa rekening is gehouden met kamers voor de kinderen''" en logeerkamers. De eerste bevonden zich waar- schijnlijk tussen de kamers van mijnheer en die van mevrouw: de kamers nummers 6 en 7. De logeerkamers tenslotte zullen zich wel aan de gang achter (nrs. 12 en 13) hebben be- |
|||||||
13 De overloop
De eerste verdieping
De eerste verdieping was, zoals gebruikelijk,
gereserveerd voor de slaapvertrekken. Deze etage was te bereiken via een ruime trap waar- boven een traplicht, dat een roedeverdeling had, die deels uit gegalvaniseerd ijzer en deels uit eikenhout bestond. Een waar pronkstuk 14 De slaapkamer van Mr. H J van Heyst
|
|||||||
11
|
|||||||
Het staat zelfs niet vast of het vanaf het begin
überhaupt om een herenkamer gegaan is. De zolderverdieping
De zolderverdieping, die via een trap op de
eerste verdieping te bereiken was, werd geheel in beslag genomen door dienstvertrekken. In het bestek valt te lezen dat hier de meidenka- mer, voorzien van bedsteden, was onderge- bracht. Voorts werd een gedeelte van deze ver- dieping als strijkkamer en als opslagruimte gebruikt. De tuin
De bronnen over de tuin en de tuinaanleg zijn
uitermate schaars. Het ligt voor de hand om ervan uit te gaan dat Van Lunteren het ontwerp en de aanleg voor zijn rekening heeft geno- men. Hij was immers naast architect tevens tuinarchitect en bovendien had hij eveneens een aandeel in het hoveniersbedrijf van zijn overleden vader Hendrik van Lunteren. De thans nog resterende bomen wijzen op een oorspronkelijke parkachtige aanleg van de tuin. Uit overgeleverde correspondentie is gebleken
dat de befaamde tuinarchitect Leonard Springer (1855-1940) in 1894 voor H.J. van Heyst op diens verzoek enkele veranderingen in de tuin heeft aangebracht. Van Heyst zelf W
|
||||||||||||||
15 De "gevangenisgang'
vonden. Dat deze kamers en de daarheen lei-
dende gang door de geringe lichtinval voor veel familieleden niet als aangenaam be- schouwd werden, bewijst nog een foto uit het begin van deze eeuw met het onderschrift 'gevangenisgang'(Zie afb. 15). In de jaren twintig was er ook nog een aparte herenkamer (kamer nr. 11) voorzien van een biljart, die na afloop van het diner vaak ge- bruikt werd door de aanwezige heren om zich terug te trekken en onder het genot van een sigaar te biljarten. Biljartkamers waren voor 1900 gebruikelijk in grote Nederlandse villa's, om over het algemeen al snel aan het begin van deze eeuw te verdwijnen, aangezien in de hogere kringen biljarten niet langer als een elitaire vorm van vermaak werd gezien. Of dit vertrek al tijdens de bouwfase als biljartkamer was bedoeld, is overigens onzeker omdat daar- van in het bestek geen gewag wordt gemaakt. |
||||||||||||||
'.....V.
|
||||||||||||||
1
|
||||||||||||||
16 [)e Muntstraat met links de ovcrtuin
genoot een zekere bekendheid vanwege zijn
grote kennis van de botanie, waarover hij zo nu en dan artikelen publiceerde. Ook van de overtuin zijn de bronnen schaars. Wel valt uit de vroegste kadastrale leggers af te leiden dat het perceel B 274 al in de eerste |
||||||||||||||
12
|
||||||||||||||
keren''^ Deze verkocht op zijn beurt de panden
in 1950 aan het bestuur van de parochie van de katholieke kerk te Wijk bij Duurstede. Het kerkbestuur kocht de inmiddels kadastraal hernummerde percelen B 741 (tuin), B 757 (stal, erO, B 758 (tuin), B 759 (huis, schuur, tuin), B 1062 (tuin) en B 1454 (overtuin). B 243 werd gedeeltelijk verkocht. Het andere deel van dit pand, dat dienst deed als opslag- plaats, bleef in het bezit van de familie Van Heyst. Uit een verbouwingsaanvraag uit 1949 weten we dat één van de kleinzonen van de oude notaris de voorgevel van het pand liet veranderen. Het oude koetshuis werd daarmee garage'^'. In 1950 werd door het kerkbestuur het besluit genomen om, na een grondige ver- bouwing, de katholieke Huishoudschool""* in het notarishuis te huisvesten. Dit besluit had ingrijpende gevolgen voor het ruim tachtig jaar oude pand, waar, voor zover bekend, tot dan toe de oorspronkelijke situatie niet wezenlijk veranderd was. De omzetting van woonhuis tot schoolgebouw leidde tot de verwijdering van allerlei niet langer bruikbare elementen en tot het aanbrengen van nieuwe voorzieningen. Zo moest de bijkeuken wijken voor een trappen- huis, omdat in de achtergevel ter hoogte van dit vertrek een nieuwe toegang tot de boven- verdiepingen moest komen. De serre aan de rechterzijgevel werd gesloopt. Voor de open- slaande deuren aan die zijde van de villa werd een gemetselde stoep aangebracht, terwijl de beide blindramen open vensters werden. Op zowel de boven- als de benedenverdieping werd aan de achterzijde van deze gevel een raam toegevoegd. Bij de interne verbouwing van de villa was het
uitgangspunt dat de aanwezige kamers ge- schikt moesten worden gemaakt om te voldoen aan de eisen die de huishoudschool stelde. De plattegronden die voor dit doel gemaakt zijn, geven daarvan een duidelijk beeld. Op de be- nedenverdieping werden tussen de voorzij- kamer en de middelkamer de muren wegge- broken terwijl de toegang in de tussenwand naar de salon werd dicht gemetseld. De nieuw ontstane grote ruimte aan de voorzijde werd tot keuken omgebouwd, waarin meerdere geisers werden geplaatst. De voormalige salon kreeg |
|||||||
decennia van de negentiende eeuw tuin was en
eerder tot het bezit behoorde van Nicolaas van Bern, de schoonvader van Jacobus van Mariënhoff. Het perceel werd aangeduid als pleziertuin en besloeg 2480 m-. Door de over- tuin bij het aan overzijde gelegen huis te be- trekken verkreeg het geheel de status van een stadsvilla, die in het groen gelegen was. Overige bebouwing op het perceel
Zoals reeds eerder opgemerkt, bevonden zich
op het perceel dat na de bouw van de villa kadastraal werd aangeduid met het nummer B 1464, stallen, een oranjerie en een koetsiers- woning. Over deze bebouwing wordt nergens in het bestek gesproken. Het is aannemelijk dat voor de dienstgebouwen reeds bestaande pan- den werden gebruikt. Links van de villa lagen. voor de bouw van het huis. vijf percelen die de nummers B 247 (een tuin), 248, 249, 250 en 251 droegen. Deze percelen waren door koop in het bezit van notaris B.G. van Heyst ge- raakt. Hij liet daarna een deel van bebouwing slopen, terwijl een ander deel intact bleef om als koetsierswoning (B 250)'" dienst te doen. Aan de rechterzijde van het huis bevonden zich de stal en de oranjerie (B 243). Dit was ook al in de tijd van Van Mariënhoff het geval. Bij de ontmanteling van het perceel B 244 werd de toegangspoort in tact gelaten, zodat ook van die zijde voor het personeel toegang tot de tuin mogelijk was. Rond de eeuwwisseling stond er achter in de tuin ook nog een oude kas, waarvan Jacobus, de zoon van notaris Van Mariënhoff de eerste steen in 1838 had gelegd. Deze kas stond er ook nog aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Wanneer de kas precies is afgebroken, is niet duidelijk. De'R.K. Huishoudj^choor
Interne en externe veranderingen
Toen notaris Mr. Henricus Jacobus van Heyst
in 1949 stierf, werd het grootste deel van zijn onroerende goederen in Wijk bij Duurstede een jaar later door zijn verwanten verkocht. Als koper voor het huis in de Muntstraat meld- de zich de Utrechtse 'koopman' Johan van Lan- |
|||||||
13
|
|||||||
de functie van leslokaal, maar veranderde in-
wendig verder nauwelijks. De dienstvertrek- ken die zich links achter in het huis bevonden, kregen eveneens ten dele andere bestemmin- gen. Van de voormalige provisiekamer, die zoals eerder gezegd, bestond uit twee aparte ruimten gescheiden door een glazen drieiicht- pui, behield het voorste gedeelte zijn oude functie. De glazen scheidingswand werd evenwel vervangen door een stenen. In de achterliggende ruimte werd een droogkamer geïnstalleerd. Ingrijpend veranderden ook de keuken en bijkeuken. De oude keuken werd door een muur in tweeën gedeeld, waarbij in de voorste ruimte toiletten en wastafels werden aangebracht. De daarachter ontstane smalle ruimte werd garderobe, aansluitend op het nieuwe trappenhuis. Voor het overige deel van de begane grond bleef de bouwkundige struc- tuur gehandhaafd, al wijzigden natuurlijk de bestemmingen. Zo werd bijvoorbeeld de lin- kervoorzijkamer tot directeurskamer ingericht. Op de verdieping werd hetzelfde principe toe- gepast als op de begane grond. De kleine ka- mers gingen op in de grotere om vervolgens dienst te doen als leslokaal, strijkkamer dan wel reserveleslokaal. Ook op deze verdieping werden toiletten en wastafels voor leerlingen aangebracht. Deze werden in de ruimte ge- plaatst waar zich eerder de badkamer en de ruimte voor het wasgoed bevonden. In het voorportaal hiervan werd een aparte ruimte voor een docententoilet gecreëerd. De zolderverdieping tenslotte bleef onveranderd. De tuin
Het is vanzelfsprekend dat de aangelegde
siertuin voor de Huishoudschool zijn functie goeddeels verloren had. In de tuin werd een fietsenstalling geplaatst. Het gedeelte direct achter het huis, waar eerder een grintpad was aangelegd, werd betegeld met gewone straat- tegels. Vervolgens trad geleidelijk aan het verval op. Het lot van de overtuin was nog schrijnender. In 1955 kocht de gemeente het toen nog 1278 m^ grote perceel B 1468 van het rooms-katholieke kerkbestuur, dat het als fruit- tuin in gebruik had. Hoewel in strijd met het geldende uitbreidingsplan, maakte de Weder- |
|||||||||
17 Plattegrond van het hui.s Muntstraat 36 uit 1950, ge-
maakt door hel architectenbureau Dionisius te Drumpl (Tiel)-Culemborg. .Situatie van de begane grond en de verdieping na de verbouwing van 1950 opbouwwet het mogelijk om op het terrein
acht woningwetwoningen neer te zetten voor de tijdelijke opvang van bewoners uit sloop- panden. De in 1956 door de Rotterdamse architect A.J.M. Buys gebouwde huizen zon- der enige allure maakten voorgoed een einde aan het parkachtige uiterlijk van het totale complex''^ Aan de oorspronkelijke tuinaanleg herinneren nu alleen nog de monumentale bomen die aan de zijde van de witte villa het straatbeeld in de Muntstraat mede bepalen. Het einde van de Huishoudschool
Al in het midden van de jaren vijftig koesterde
de inspectie van het onderwijs grote bezwaren |
|||||||||
14
|
|||||||||
wachten. In augustus 1983 sloot de school
definitief haar deuren. Stichting De Nieuwe Schakel
Na het vertrek van de Huishoudschool bleef de
villa in de Muntstraat in het bezit van de ka- tholieke kerk. Het voormalige schoolgebouw deed nu enkele jaren dienst als ontmoetings- centrum, totdat het in 1990 door de Stichting De Nieuwe Schakel werd gekocht. De Stich- ting bood aanvankelijk in het huis ruimte aan niet-gesubsidieerde groepen (zoals een biljart- club, een yogaclub en een schilderclub) die elders in de stad niet konden worden gehuis- vest. Inmiddels hebben ook andere instellingen (Vluchtelingenwerk en de Vereniging voor Natuur en Milieu) hier een onderkomen ge- vonden. Bouwkundige maatregelen van enige betekenis
zijn sinds de komst van de Huishoudschool achterwege gebleven. Herstel van de villa en |
||||||||
tegen de huisvesting van de Huishoudschool in
het pand aan de Muntstraat, omdat het niet vol- deed aan de 'normale eisen' die aan een school- gebouw gesteld werden. De toenmalige inspec- trice 1. Schrale weigerde dan ook toestemming te geven voor verdere veranderingen aan het gebouw. Zij adviseerde het bestuur van de Huishoudschool om bij de staatssecretaris van onderwijs een plan in te dienen voor een nieuw te bouwen school op een ander terrein. De plannen voor de nieuwbouw hebben vanaf het begin van de jaren zestig een stroom aan brie- ven opgeleverd, maar een definitief besluit hierover liet steeds op zich wachten. Uiteinde- lijk was het dalende leerlingenaantal funest voor het zelfstandig voortbestaan van de school. In het schooljaar 1977-1978 was het aantal aanmeldingen zo gering dat moest wor- den afgezien van het vormen van eerste klas- sen"''. De opheffing van het katholieke huis- houdonderwijs liet toen niet lang meer op zich |
||||||||
18 De Muntstraat met links de nrs 21-25 en rechts het koetshuis en de monumentale kastanjeboom van nr. 36 (foto door
J R van Nijendaal ca. 1900, Topografische Atlas Rijksarchief in Utrecht) |
||||||||
15
|
||||||||
de tuin zal ongetwijfeld een aanzienlijke
investering vergen, maar daarmee zou wel een voor de Wijkse geschiedenis belangrijk bouwkundig monument behouden blijven. Drs. F. E. van Hekelen is historica, werkzaam
in het onderwijs en redacteur van dit tijd- schrift. Tenzij anders vermeld, zijn de afbeeldingen van
rond 1935 en afkomstig uit het Familie-archief Van Heyst en uit het Archief van het Gemeentebestuur Wijk bij Duurstede 1852-1970. beide berustend op het Gemeentearchief Wijk bij Duurstede. |
||||||||
Noten
|
||||||||
1. F. Gaasbeek, M. Kooiman en B 01de Meierink. Wijk
hij Duurslede. Geschiedenis en urchilecluur. Zeist. 1991, 237. Oorspronkelijk heette deze villa 'Onze Ver- wachting'. Het ontwerp wordt wel toegeschreven aan de architect Samuel van Lunlercn die later uitvoerig aan bod komt. Het huis zelf zou uit 1896 dateren. 2. Gemeentearchief Wijk bij Duurstede (GAW),
Familiearchief Van Heyst (Van Heyst), ongeïnventari- seerd. 3 Nedertand's Palriciaal. 1938 en mededelingen M.A
van der Eerden-Vonk. 4. Een van de weinige uitzonderingen vormen de artikelen
van U.M. Mehrtens. 'Randenbroek en de tuinarchitect Flendrik van Lunteren'. De Woonslede door de eeuwen heen. 59 (1983). 16-24 en dat van Heimerick Tromp, 'Hendrik van Lunteren en het park van Brakel' in: idem, 24-26. 5 Zo werd voorheen aangenomen dal het park
Randenbroek in Amersfoort aan Jan David Zochcr jr.
moest worden toegeschreven, maar recentelijk is aangetoond dat het om een ontwerp van Flendrik van Lunteren gaat. Zie: Mehrtens, 18 6. ll.M.W. van der Wijck, De Nederlandse huilenplacils.
,4speclen van omwikkeling, bescherming en hersiel Alphen aan de Rijn, 1982.317. 7. Kenmerkend voor de landsschapsstijl was het imiteren
van de 'natuurlijke stijl' van het landschap. Daarbij
werden slingerende lanen, vergezichten, solitaire en exotische bomen, waterpartijen, stromende beken, weiden en kunstmatige niveauverschillen toegepast. Zie: CS. Oldenburger-i;bbers, De luinengids van Nederland. Bezoekersgids en vademecum voor tuinen en tuinarchitectuur in Nederland. Rotterdam. 1989. 27- 29. 8. Vandcr Wijck. 317.
9. N. van der Monde, (leschied- en oudheidkundige
beschrijving van de pleinen, stralen, stegen, waterleidingen, wedden, putten en pompen der stad Utrecht bevattende een overzicht van de oude plaatselijke gesteldheid der stad. hare bewaking, verlichting en verdere maatregelen tot veiligheid en gemak der ingezetenen op de openbare wegen genomen meerendeels uit oor.ipronkelijke stukken, dl. I. Utrecht, 1844.346. 10 MA Prins-Schimmel, Huize Scherpenzeel De
geschiedenis van een versterkt huis lot gemeentehuis. Scherpenzeel. 1983. 57. 11. C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en
yiaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van den vroegslen lot op onzen tijd, dl. IV. Amsterdam, 1860, 1023-1024. 12 .R.J.H. Haaksma, 'Nieuw Amelisweerd'. De Woonstede
door de eeuwen heen, 106 (1995), 26. 13. M.J. Dolfin, E.M. Kylstraen J. Penders, Utrecht. De
huizen binnen de Singels. Overzicht dl II 's- Gravenhage, 1989, 71. Waarschijnlijk zijn de huizen die van na 1877 dateren en waarvan het ontwerp aan SA. van Lunteren wordt toegeschreven door zijn zoon Isaae gebouwd. 14. GAW, Archief van het Ewoud- en Elisabethgasthuis
|
||||||||
16
|
||||||||
35. idem, art. 18,32.
36. Deze plattegronden zijn in 1950 gemaakt door het
architectenbureau Dionisius te Drumpt (Tiel)- Culemborg. GAW, Bouwvergunningen, 1950-23. 37 Mondelinge mededeling B.G. van Heyst.
38. idem.
39. GAW, Van Heyst.
40. Uit de rekeningen van het schilderwerk dat in 1873
door het schildersbedrijf Van Dijk te Doom werd uitgevoerd, wordt dit bevestigd. GAW, Van Heyst, Nota van het schilderwerk van de gebr. Van Dijk (Doorn, 10 januari 1873). 41 Dit huis behield totdat het in 1950 verkocht werd het
oude kadastrale nummer B 250 42. GAW, GWD 1852-1970: Kadastrale Leggers, art.nr.
2533. 43. GAW, Bouwvergunningen, 1949-16.
44. De Stichting voor Katholiek Huishoudonderwijs was
in 1947 opgericht. GAW, Archief van de .Stichting Katholiek huishoudonderwijs etc/R.K. Huishoud- school etc. (Huishoudschool), ongeïnventariseerd. 45. GAW, GWD 1852-1970, voorlopig inventarisnummer
307 en Bouwvergunningen, 1955-18. Hel kerkbestuur bedong bij de verkoop dat het het ijzeren tuinhek aan de straatkant en de beplanting, bestaande uit een groot aantal bessestruiken en zo'n dertig vruchtbomen, mocht houden 46. GAW, Huishoudschool
|
|||||||
1400-1880 (Ewoud), 1,(1864-1872), 6 T
\5. De Opmerker. Weekblad voor architecten, ingenieurs, fabrikanten, aannemers en werkbazen. 20 juni 1868. 16 GAW, Van Heyst, Bestek. Zie: tegenover bladzijde
vier waar Van Heyst een met de hand geschreven begroting heeft opgemaakt Hieruit blijkt dat de aannemer een bedrag van 979,55' ten onrechte geïncasseerd had. 17 Rijksarchief in Utrecht (RAU), Notariële archieven
(NA), 2604, aktenr. 1828. 18. RAU, NA, 690, aktenr. 1033, 23 april 1838.
19. GAW, Archief van het Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede 1811-1851 (GWD 1811-1851), 236. 20. RAU, NA, 2642, aktenr 2725
21. RAU, NA, 2752, aktenr. 2423.
22. GAW, Archief van het Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede 1852-1970 (GWD 1852-1970), ongeinventa- riseeerd: Kadastrale leggers, art. 797. 23. RAU, NA, 690, aktenr 1014, 8 december 1837.
24 GAW. GWD 1811-1851,235 25. GAW. GWD 1852-1970: Bevolkingsregister 1850-
1860. 26. R. Butterman, 'De plaats van het muntatelier in Wijk
bij Duurstede'. Tussen Rijn en Lek, 22 (1988-3), 16-24. 27. Jannes de Haan, Villaparken in Nederland. Een
onderzoek aan de hand van hel villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940. Haarlem. 1986. De Haan merkt op dat huizen die in de jaren 1860-1880 op geslechte bolwerken werden gebouwd meestal vierkant en rechthoekig waren. De dominerende stijl van deze vroege villa's was neo-classicistisch. De villa van Van Heyst voldeed tot op zekere hoogte ook aan deze normen (108 noot 32). 28 GAW, Van Heyst. Bestek en voorwaarden tot hel
houwen van een heren huis en bijgebouwen Ie Wijk bij Duurslede 1868 (Bestek). (Uitgegeven door: L.E. Bosch & zoon), 32. 29 Ook dit contrast tussen voor- en achterzijde voldeed
aan de toen heersende opvattingen over villabouw Zie: De Haan, 120. 30 In de gevelwand zijn nog altijd de sporen te zien van
de plaats waar het hekwerk in de muur bevestigd was. 31 Het werd in die tijd gebruikelijk om de keukens en
bijkeukens uit te bouwen zodat de bovenliggende kamers zo min mogelijk last zouden ondervinden van de warmte en geuren die zich verspreidden. Zie: De Haan, 83. 32. In het bestek wordt deze serre 'de veranda van de
eetkamer' genoemd. Het plan tot het aanbrengen van een serre moet na het ontwerp ontstaan zijn, want Van Heyst heeft dit in het bestek zelf met de hand bijgeschreven GAW, Van Heyst, Bestek. 30. 33. Uit de overgeleverde correspondentie tussen Van
Heyst en zijn jongere broer Hendrik Paulus is gebleken dat de notaris zich bij de gemaakte ontwerptekeningen door zijn broer liet adviseren. Deze was niet erg positief over de aangebrachte blindramen omdat daarmee het uitzicht op de tuin verloren ging: 'in tuinkamer F zou ik bepaald het blinde raam open willen hebben, anders mist ge het gezigt op den vijver'. GAW, Van Heyst. 34. GAW, Van Heyst, Bestek, art. 17 § 43, 31.
|
|||||||
17
|
|||||||
groep, de kascommissie, zijn medebestuursle-
den en natuurlijk de bezorgers van convocaat en tijdschrift voor hun inzet voor de histori- sche vereniging. Verslag van de secretaris over 1995
Het ledenbestand. De vereniging starte op 1
januari 1995 met 382 leden. In de loop van het jaar groeide het ledental gestaag verder: 46 nieuwe leden meldden zich aan. 17 Leden be- ëindigden hun lidmaatschap, ondermeer door overlijden. Op 1 januari 1996 telde de vereni- ging derhalve 411 leden. De geografische herkomst van de leden is nu als volgt: Bunnik 53, Cothen 14, 't Goy 10, Houten 105,
Langbroek 5, Odijk 48, Schalkwijk 19, Tuil en 't Waal 5, Werkhoven 23, Wijk bij Duurstede 45, Utrecht 17. De overige 67 leden zijn woon- achtig buiten het Kromme-Rijngebied, Bestuur. Op de jaarvergadering van 24 januari
1995 te Werkhoven vond de jaarlijkse verkie- zing van bestuursleden plaats. Er waren geen tegenkandidaten, zodat het bestuur als volgt is samengesteld: Ir. P.S.A. de Wit, Odijk voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw. K. v.d. Wiele-Pasterkamp, Werkhoven 2e secretaris p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten lid Mr. C. van Schalk, Houten lid
Het bestuur kwam dit jaar drie keer bijeen
waarvan één keer in een gecombineerde verga- dering met de redaktie van het tijdschrift. Er waren drie ledenvergaderingen, waarvan twee ten behoeve van de statutenwijziging, die op 23 maart 1995 notarieel werd vastgelegd. Het bestuur sprak dit jaar ondermeer over de statuten van de vereniging, het tijdschrift, de boekjes in de 'Historische Reeks Kromme- Rijngebied', de archeologische werkgroep, de lange termijnvisie van de vereniging en de ontwikkeling aangaande Houten-Zuid. Door het overlijden van de heer L.M.J. de Keijzer op |
|||||||
Jaarverslagen van de
Historische Kring over 1995 Verslag van de algemene ledenvergadering
op 24 januari 1995 te Werkhoven Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
opende de vergadering en heette een ieder welicom. In een icorte terugblitc liet hij de ai<ti- viteiten van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' in 1994 de revue passeren. Hij memo- reerde eveneens dat de groei van de vereniging zich voortzette van 334 leden op 1 januari 1994 tot 382 leden op 31 december van dat jaar. Aangezien volgens de statuten de vereni- ging op 30 maart 1995 zou ophouden te be- staan, dienden nieuwe statuten te worden opgesteld die aan de leden ter goedkeuring zouden worden voorgelegd. Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie bestond dit jaar uit de heren H. Touw en J.J. Klaversteijn. Zij verklaarden namens de verenigingsleden de financiële stukken ak- koord en dankten de penningmeester, de heer W. Donselaar, voor zijn accurate werkzaamhe- den. De kascommissie zal in 1996 bestaan uit de heren Klaversteijn en H.J. Mensink. Verkiezing bestuursleden. Ook dit jaar waren
er geen namen van tegenkandidaten ingediend zodat het aftredende bestuurslid, de heer De Wit, werd herkozen. De door het bestuur voor- gedragen heren Donselaar en A.P. van der Houwen werden als bestuursleden gekozen. Rondvraag. Enkele leden van de vereniging
stelden voor om de vergadering over de statu- tenwijziging te kombineren met een vereni- gingsaktiviteit. De voorzitter deelde mee dat in verband met de spoedige vervaldatum van de statuten en de gebruikelijke bezwaartermijnen er reeds aparte data voor ledenvergaderingen waren gereserveerd. Sluiting. De voorzitter bedankte de vergade-
ring voor het in het bestuur gestelde vertrou- wen. Ook dankte hij de redaktie van het tijd- schrift, de leden van de archeologische werk- |
|||||||
18
|
|||||||
enkele malen samen met ons verenigingslid de
heer F.H. Landzaat langs percelen met tegel- plateau's in het Kromme-Rijngebied geweest, zodat daar op deze avond dia's van konden worden vertoond. De lezing over de geschiede- nis van de Nederlandse wandtegel vond een gehoor van 63 aanwezigen. Vele leden namen de gelegenheid te baat om hun eigen tegels te laten determineren. * 'Nering en Vermaak' heette de tentoonstel-
ling in museum Flehite te Amersfoort die op 18 februari werd bezocht door 50 leden van de
vereniging. De heer G. Rave heette ons wel- kom en toonde een dia/klankbeeld over de geschiedenis van Amersfoort. Daarna werd de expositie bezocht. Aanleiding voor deze excur- sie vormden de archeologische opgravingen op de Hof te Amersfoort, waarbij vele voorwer- pen uit de veertiende eeuw werden gevonden. Het toeval wil dat deze voorwerpen zeer nauw- keurig te dateren zijn, omdat zij werden aange- troffen in een drenkplaats voor vee die in 1370 in één keer dicht werd gestort. * 'Dit jaar is Nederland 50 jaar bevrijd', was de
aanhef op de uitnodiging voor een lezing op 10 april. Hier sprak de heer dr. P. Romijn te Hou- ten voor een gehoor van 85 aanwezigen. De heer Romijn, verbonden aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, sprak over de ge- schiedenis en het onstaan van dit instituut en de taken die het uitvoert. De lezing bestond uit twee delen te weten: 50 jaar oorlogsdocumen- tatie en aspecten van de bevrijding. Aan het einde van de lezing bleek ondermeer tijdens het vragen stellen maar weer eens dat 50 jaar na dato het wetenschappelijk onderzoek van het RIOD nog steeds actueel is. |
|||||||||||
19 september 1995 heeft de vereniging af-
scheid moeten nemen van een van haar meest prominente leden, actief in bestuur, redactie en als leider van de archeologische werkgroep van de vereniging. De archeologische werk- groep wordt thans geleid door de heren J. van Herwijnen en drs. A.S.M, van Schip. Het tijdschrift 'Het Kromme-Rijngebied'. Na
achtentwintig jaar heeft het verenigingstijd- schrift 'Tussen Rijn en Lek' een nieuw, profes- sioneler uiterlijk en een nieuwe naam gekregen ('Het Kromme-Rijngebied'), die duidelijker aangeeft met welk geografisch gebied de vere- niging zich bezighoudt. Bestuur en redaktie ontvingen veel positieve reakties over de nieu- we vormgeving. Het tijdschrift verscheen dit jaar weer vier keer. Tevens verscheen in november 1995 als derde boekje in de 'Histori- sche Reeks Kromme-Rijngebied': De kerk van Herlulfals middelpunt van het Oude Dorp Houten door L.M.J. de Keijzer. Met ingang van april 1995 verliet de heer mr drs H. Reinders uit Bunnik de redactie. Na het overlijden van de heer De Keijzer bestond de redaktie van het tijdschrift en de historische reeks uit: mw dr Y.M. Donkersloot-de Vrij uit Odijk, mw drs M.A. van Eerden-Vonk uit Wijk bij Duurstede, mw drs F.E. van Hekelen uit Wijk bij Duurstede en de heer O.J. Wtte- waall uit 't Goy. De archeologische werkgroep. De leden van
de archeologische werkgroep van de Histori- sche Kring 'Tussen Rijn en Lek' hebben beslo- ten na het overlijden van hun leider de werk- groep de naam te geven: 'Archeologische werkgroep Leen de Keijzer, Houten' (zie het jaarverslag hierna). |
|||||||||||
Het bestuur wil langs deze weg iedereen nog-
maals bedanken voor zijn of haar inzet voor de vereniging. Lezingen en excursies in 1995
■* Op 24 januari sprak in 'Het Wapen van
Werkhoven' de heer G.M.J. de Ree over 'De Nederlandse wandtegel door de eeuwen heen'. Voorafgaande aan de lezing was de spreker al |
|||||||||||
■* Grote belangstelling was er voor de excursie
op 13 mei naar Tongeren, de oudste stad van België, zodat wij met 54 personen in een tou- ringcar die dag vertrokken. Twee gidsen van de stedelijke V.V.V. Tongeren begeleidden ons de gehele dag ter plaatse met hun vakkun- dige kennis. We bezochten onder andere het Gallo-Romeins Museum, de O.L. Vrouweba- seliek, het Begijnhof en de Begijnhofkerk, de |
|||||||||||
19
|
|||||||||||
middeleeuwse omwalling en de Moerenpoort.
De bus bracht ons vervolgens naar Eersel waar een diner volgde. Aan tafel werden de vele indrukken besproken, waarna de thuisreis volgde. * Op 7 oktober bezocht de Historische Kring
het vernieuwde Rijksarchief in Utrecht aan de Alexander Numankade 201. De heer D. Koen verzorgde de rondleiding langs de depots waarin ook de de historisch-topografische atlas is ondergebracht. Kaarten, etsen, foto's en prentbriefkaarten van het Kromme-Rijngebied waren speciaal voor ons klaargelegd. De groep van 40 personen werd om organisatorische redenen gesplitst. Terwijl de ene groep een rondleiding kreeg, verzorgde ons bestuurslid de heer mr. C. van Schaik in de collegezaal voor de andere groep een korte lezing getiteld: 'De Bataafse omwenteling te Houten in 1795' (in uitgebreide vorm gepubliceerd in Het Kromme-Rijngebied, 1995 (29-4)). * Voor 49 aanwezigen werd op 8 november in
Wijk bij Duurstede een lezing gegeven door drs. C. Staal met als thema 'Een beeld van Wil- librord'. Voor aanvang van de lezing was het mogelijk om in 'Museum Dorestad' een kleine tentoonstelling over de aartsbisschop van de Friezen te bezoeken. De heer Staal vertelde niet alleen de geschiedenis van het leven van Willibrord, maar liet tevens aan de hand van dia zien hoe kunstenaars zich hem in de loop der eeuwen hebben voorgesteld, met name in de zeventiende eeuw en later. H.J.J. Steenman m.m.v.
K. van der Wiele-Pasterkamp
|
Financieel jaaroverzicht over 1995
|
||||||||||||||||||||||
Ontvangsten
Contributies
Rente bank
Verkoop losse nummers
Advertenties
Totaal ontvangsten
l litgaven
Drukken periodiek
Porti
Bestuurskosten
Bankkosten
Statuten
Folder
Zaalhuur
Kosten lezingen
Convocaties
Attenties
Kosten excursies
Totaal uitgaven
|
|||||||||||||||||||||||
f 13941
- 588 - 1815
- 475
- 16819
|
|||||||||||||||||||||||
f18008
- 1623
- 881
- 836
- 783
- 693
- 495
- 463
- 403
- 304
-/- 38 -24451
|
|||||||||||||||||||||||
Per saldo een vermogensafname van f 7632
In de post drukken periodiek zijn de nagekomen kosten van de drukker opgenomen over de jaren 1993 en 1994. |
|||||||||||||||||||||||
) 'erloop vermogenspositie
Stand 1-1-1995: Rabobank r.c. 32.98.07.498 Rabobank excursies 31.23.06.490 Rabobank spaarrek. 32.98.287.555 |
|||||||||||||||||||||||
f 4391
- 365
-15000 -19756 |
|||||||||||||||||||||||
Stand 31-12-1995:
Rabobank r.c. 32.98.07.498 Rabobank spaarrek. 32.98.287.555 Kas |
|||||||||||||||||||||||
- 1877
- 15430
:__165 -17472
- 2285
- 315
- 2269
-2763 f 7632 |
|||||||||||||||||||||||
Per saldo een afname van
Vooruitontvangen contributie Vooruitontvangen verkopen Te betalen kosten (om. drukker) Per saldo een vermogensafname van W. Donselaar
|
|||||||||||||||||||||||
20
|
|||||||||||||||||||||||
veldonderzoek op een bouwterrein aan de
Odijkseweg en op verzoek van de assistent van de provinciaal archeoloog, de heer A. van Rooijen, op een perceel boomgaard aan de Houtensewetering. Toen duidelijk werd dat hij opnieuw kanker
had in een niet meer te genezen stadium, ble- ven we iedere twee weken bij elkaar komen aan zijn ziekbed. Dat stuitte aanvankelijk op bezwaren bij Leen. Vergaderen deed je niet liggend, maar zittend! Tot wij hem voorhiel- den dat de Romeinen al tweeduizend jaar geleden sommige van hun zaken liggend op hun rustbed regelden. Zijn dood liet een leegte achter in onze werkgroep die niet gemakkelijk te vullen zal zijn. Op initiatief van Henriëtte de Keijzer vond op
7 oktober 1995 een gesprek plaats met de pro- vinciaal archeoloog, mevrouw S.G. van Doc- kum, en de heer Van Rooijen over de continu- ering van de werkgroep. Deze bespreking heeft geleid tot een aantal concrete afspraken met de ROB. Ook werd binnen de groep een taakver- deling gemaakt ten aanzien van de veelheid van activiteiten die Leen gewoonlijk op zich nam. Door dit alles is het voortbestaan van onze werkgroep voor de toekomst gewaar- borgd. Als eerbetoon aan Leen werd bij una- niem besluit op 21 oktober zijn naam aan onze werkgroep verbonden. We wilden in deze nieuwe opzet zo snel moge-
lijk weer aan de slag. Tenslotte moet een werk- groep niet te lang blijven praten. In dat sta- dium waren er, zo bleek in het overleg met de ROB, binnen de gemeente Houten nog geen archeologische opgravingsprojecten voorhan- den. Daarom werd door ons, in het kader van de restauratie van de Hervormde kerk te Werkhoven, assistentie verleend. Dit gebeurde in de vorm van graafkracht en archeologische deskundigheid bij het onderzoek naar de fun- deringsresten van oudere bouwfasen van deze kerk. Een verslag daarvan zult u te zijner tijd aan kunnen treffen in dit tijdschrift. Vervol- gens werd veldonderzoek verricht op een aantal bij de werkgroep als archeologisch interessant bekend staande terreinen. Anton van Schip
|
|||||||
Verslag van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer' over 1995 Is er leven na de dood? De één weet zeker dat
dit zo is, de ander twijfelt er aan, weer anderen interesseert het gewoon (nog) helemaal niet. Als (amateur-)archeologen hebben wij soms sterk het gevoel datje contact hebt, als je een oud voorwerp in handen neemt. Contact met de eigenaar of de vervaardiger van een voor- werp, ook ai is dat honderden of duizenden jaren oud. Ons werkgroepslid Leen de Keijzer, die op 19 september j.1. overleed, had dit ge- voel soms heel sterk. Hij zag archeologie dan ook als deel hebben aan het leven van de gene- raties voor ons. Als hij zijn vinger stak in de afdruk van een vingertop, die als versiering op een stuk van een pot was aangebracht, begon er bij hem een speculeren over de persoon die deze vingerafdruk gemaakt had en over diens bezigheden. Deze vorm van archeologie zat hem in het bloed. Hij streefde er naar om te leren van het verleden. Als er een leven na de dood is, Leen, zul je ook nu nog archeologisch actief zijn. We we- ten dat zeker. Als kind leerde ik datje in de hemel pap van gouden bordjes zou eten. (Over de aard van de pap liet niemand zich uit). Nu vermoed ik dat, als ze daar inderdaad pap serveren. Leen nu al bezig is met het-determi- neren en klassificeren van het hemelse servies en bestek, van de verschillende soorten pap, de gebruikte kooktoestellen, de kokskleding, en- zovoorts, door een oneindigheid van tijd heen. Hij zal het dan gewoon niet kunnen laten, daar kennen we hem te goed voor. Daardoor zou hij dan bovendien een tijdspassering krijgen die hem, altijd actief, zou passen: voor eeuwig met zijn hobby bezig kunnen zijn. Door fysieke omstandigheden was het Leen
begin dit jaar nog onmogelijk om met ons het veld in te gaan. Als groep beperkten we ons daarom tot bijeenkomsten bij hem thuis, waar we ons bezig hielden met literatuurbespreking en het determineren van vondsten. Later, toen hij zich wat beter en sterker voelde, deden we |
|||||||
21
|
|||||||
BOEKBESPREKING
straatnamenboek gemeente Bunnik
C. Dekker en S.G. van Ginkel-Meester, Straat-
en wegnamen in Bunnik, Odijk en Werkho- ven [Bunnik, 1995] (100 blz., 125 ill. en een los bijgevoegde kaart, geen ISBN-nummer, prijs ƒ25.-) Een boek over straatnamen lijkt op het eerste
gezicht wellicht saai, maar niets is minder waar. Het lezen van dit boekje is als een ge- zellige historische zwerftocht door de drie woonkernen en het buitengebied. Na een korte inleiding over de geschiedenis van de naamge- ving hebben de twee auteurs, leden van de Commissie Straatnamen van de gemeente Bunnik (respectievelijk sinds 1972 en 1990), de afzonderlijke straatnamen behandeld. Daarbij komt van alles en nog wat ter sprake, stukjes historische geografie wisselen af met sociale geschiedenis, gegevens over personen die een rol speelden in de geschiedenis van Bunnik, Odijk en Werkhoven, enzovoorts. Het boekje is voorzien van zeer veel toepasselijke illustraties. Beelden van vroegere idyllische situaties, die weemoedig stemmen, werden op- genomen naast onder andere recente foto's (waarvan een groot aantal door de auteurs zelfgemaakt), portretten en handtekeningen. Veel lof voor de afbeeldingen, maar het heeft me verbaasd dat er geen afbeelding is opgeno- men van de kaart die de Odijkse schout Theodorus Backer in 1717 van Odijk maakte. Op deze kaart staan de namen van de wegen en straten genoemd. Dergelijke vroege, gedetail- leerde, kaarten van dorpen bestaan nauwelijks in ons land. Niet alleen om die reden had hij afgebeeld mogen worden, ook vanwege het feit dat de naam van Theodorus Backer er aan verbonden is, naar wie in 1964 een laan in Odijk werd vernoemd. Op de kaart is bijvoor- beeld heel goed te zien dat de toenmalige Boomgaardweg een geheel ander tracé volgde dan de huidige Boomgaardweg. Ook is er op te zien dat de huidige Zeisterweg destijds 'Legen Weg' (lees: Lage Weg) en het oostelijk deel van de huidige Boomgaardweg vanaf de Wet- houder Hollaan 'Hogen Weg' heefte. Dit is allemaal in de tekst wel verteld, maar de kaart van Backer geeft er een duidelijke visualise- |
|||||||
rmg van.
De afbeelding van de autobesteldienst van C.
de Ligt uit Werkhoven uit circa 1930 (de laat- ste afbeelding, nr 125), hoe aardig ook, roept vraagtekens op. Er is toch geen relatie met een straatnaam? Of is dit om aan te geven dat vooral auto's in onze tijd bezit namen van stra- ten en wegen? Zo ja, dan had er wel een min- der romantische foto opgenomen kunnen worden. In de jaren tachtig moet de naamgevingscom-
missie nogal geworsteld hebben met de plante- namen in de nieuwe wijk Dalenoord in Odijk. De auteurs wisten er kennelijk nog steeds niet goed raad mee. Het geven van een verklaring door vermelding van de latijnse naam met een afbeelding in zwart-wit, ontleend aan Van Oostrooms flora uit 1956, kan ik niet anders zien dan als een teken van zwakte. De namen verwijzen veelal naar wilde planten (akkeron- kruiden en graslandplanten) die van oorsprong op de Dalenoordse stroomruggrond te vinden waren; dat is een aardige relatie met de omge- ving die vermeld had kunnen worden. Conse- quent is men echter niet geweest: de Gouds- bloem, niet inheems maar van subtropische oorsprong, is bij ons een siertuinplant gewor- den. Uitleg over de vroegere vegetatie, de mei- doornhagen en de (knot)wilgen was op zijn plaats geweest. Jammer dat er geen straat naar de populier werd genoemd. Oud-Odijkers hebben het beeld van de hoge rij populieren die hier in Dalenoord stonden nog heel goed op hun netvlies staan. Was deze naam soms niet welluidend genoeg? In Werkhoven dacht men daar vroeger anders over, daar kwam de Pappelenbuurt (pappels = populieren, zo wordt in het boek uitgelegd) voor, die moest wijken voor de Watertorenweg, na 1935. De kracht van het boekje ligt voornamelijk in de verklaringen die worden gegeven over de oude en nieuwe straatnamen met een histori- sche achtergrond. Het intrigeerde mij dat de Veensteeg, vanaf de Jachtrustlaan vroeger doorlopend naar de Langbroekerdijk, vermeld sinds 1441, zijn naam ontleende aan (ik citeer) 'Ten Vene, een steenhuis (woontoren) omringd door een gracht, waarvan tot voor kort in het landschap nog de restanten zichtbaar waren, vermeld sinds 1352'. Bij de samenstelling van de tekst konden de |
|||||||
22
|
|||||||
m/('^ïïnk7i/hi./^/r/i(\
|
|||||||||
^/Ta^, • ■■'
|
|||||||||
'Caerte van den hoektiend competerende d'hr Jacob
Woertman, gelegen onder den geregte van Odijk', oorspronkelijk gekarteerd door de landmeter Justus van Broeckhuysen, verkleind en gekopieerd door Theodorus Backer in 1717 (een ingekleurde manuscriptkaart op perkament, ca 67 x 68 cm. schaal circa 1 4000. het noorden linksboven) Op deze kaart, gemaakt in verband met de tiendboekhou-
ding, komen de wegen in Odijk met hun namen voor (Rijksarchief in Utrecht, Archief hervormde kerk Odijk, 151 (kaartenverzameling C 23) |
|||||||||
auteurs voor een groot deel gebruik maken, zo
mogen we aannemen, van hun eigen eerder verschenen publikaties. Maar waarom zijn die niet vermeld, waarom is er geen enkele bron- vermelding? Er is ook geen colofon waarin eindredacteur, vormgever, drukker en uitgever zijn genoemd. Wie op de kwaliteit met betrek- king tot de produktie van het boekje aange- sproken kan worden is onduidelijk. De schrij- vers hebben veel, maar toch niet alles zelf gedaan? Niettemin heeft de gemeente Bunnik met deze alleraardigste publikatie een primeur in het Kromme-Rijngebied, eigenlijk zou er van iedere gemeente zo'n boekje moeten zijn. Marijke Donkersloot-de Vrij
|
|||||||||
23
|
|||||||||
VARIA
Sloop ringoven De Bosscherwaardeii
Op 30 januari 1096 verleende de gemeente
Wijk bij Duurstede aan directeur-eigenaar V.H.A.M. van Hapert een sloopvergunning voor de belangrijkste onderdelen van de steen- fabriek De Bosscherwaarden, gelegen in de uiterwaarden aan de Lekdijk West. Gesloopt zullen worden: de oude ringoven met bijbe- horende schoorsteen en het golfplatendak boven de oven, alsmede de wanden en het dak van de drogerijkamers. Zij belemmeren het, overigens slechts tijdelijk toegestane, gebruik van de fabriekshallen door het afvalverwer- kingsbedrijf Robi van dhr Bielefeldt. In het zojuist ingeluide Jaar van het Industrieel Erfgoed zal daarmee opnieuw een monument van bedrijf en techniek verdwijnen. Dat is vooral jammer omdat De Bosscherwaarden in de provincie Utrecht de laatste nog bestaande ringoven bezit. Dit t\ pe oven, dat tussen 1 869 en 1920 veelvuldig in Nederland voorkwam, bestaat uit een trapeziumvormig gebouw van 20 tot 50 meter lengte waarbinnen zich een ringvormige schacht bevindt. Rondom zijn poorten aangebracht die toegang geven tot de schacht, fioven de schacht is de stookzoldcr en midden in het gebouw of ernaast bevindt zich de schoorsteen. De ringoven was de eerste oven met een continu bakproces, waarbij het vuur het hele seizoen kon blijven branden. De uit 1923 daterende steenfabriek De Bosscherwaarden was al sinds 1991 buiten bedrijf. Datzelfde lot trof tien jaar eerder de tweede Wijkse steenfabriek. De Lunenburger- waard, gelegen aan de leekdijk Oost. Ook deze in 1870 opgerichte fabriek bezit nog een oude oven, zij het geen ringoven maar een vlam- oven. De vlamoven is een recenter type dat vanaf ongeveer 1915 voorkomt en vergelijk- baar is met de ringoven. maar dan met afzon- derlijke kamers. De I,unenburgerwaard, thans in gebruik als opslagplaats voor boten en cara- vans, is van dezelfde eigenaar als De Bos- scherwaarden. Hopelijk leiden de bezwaren die van verschillende kanten zijn en nog zullen worden ingebracht tegen de voorgenomen sloop van De Bosscherwaarden ertoe dat de karakteristieke onderdelen van De Lunenbur- gerwaard in de toekomst behouden zullen De |
|||||||||
steenoven van De l.unenliurgerwaard lijden.s de vernieu-
wing van het dak eindjaren vijftig (eolieelie !.. Rooninan) blijven. Het gaat hier immers niet alleen om
'kille' monumenten van bedrijf en techniek, maar ook om de materiële restanten van de 19de- en 20ste-eeuwse sociale en economische geschiedenis van Wijk bij [)uurstede. liet verhaal van deze conjunctuurgevoelige bedrij- vigheid, van de veelal ongeschoolde en zware arbeid met inzet van vrouwen en kinderen en van de armoede van de sociaal geïsoleerde werknemers met hun eigen subcultuur kan me- de door deze gebouwen aan latere generaties worden doorverteld (RvJ/'.-l). |
|||||||||
J'ublicatie over het fort Rijnauwen
In de reeks Vestingbouwkundige IJijdragen
van de Stichting Menno van Coehoorn is van de hand van D.C. Leegwater verschenen: Fort Rl/nainwn l'an ariilleriestcunpunt lol infunlcnesicunpunl. uitgegeven door de Walburg Pers te /utphen KIPISBN: 9060 1 L954.1). Het boekje bevat 80 pagina's en is rijk geïllustreerd met foto's, plattegronden en tekeningen. De Stichting Menno van Coehoorn is gevestigd op de Mariaplaats 51, 351 1 1,M Utrecht. Deze publicatie vormt, met het uitgebreide
bronnen- en literatuuronderzoek en de beklem- toning van de militair-technische aspecten van het fort een degelijke en serieuze aanvulling op het eerder in 1990 verschenen boekje van Arie van der (iaag, h'ori hij Ri/iniiiwen (Recensie 7'us.sen Rijn en Lek 25 (1 99 1 -1) 3 1 -32, door Marijke Donkersloot-de \/\\\)(Fv//). |
|||||||||
24
|
|||||||||
[i'^\ nT^<v vy "Lv
|
||||||||||
Leenkamers in het Kromme-Rijngebied
|
||||||||||
Jacob Kort
|
||||||||||
zegel, van de rechtshandeling meegeven. In
Utrecht gaan de oudste akten over lenen juist over ontslag van de leenband'. Niettemin maken deze stukken duidelijk, dat het leen- stelsel bestond en dat het Ieengerecht func- tioneerde. De optekening van door een leen- heer gedane beleningen in registers begon in Utrecht wat later dan in Holland. Het thans oudst bekende register - in de vorm van een 'manboek' - is afkomstig van het leenhof van Abcoude, gevestigd te Wijk bij Duurstede en het grootste in het Kromme-Rijngebied. In tegenstelling tot het gebruikelijke register, waarin de akten chronologisch zijn inge- schreven, bestaat dit 'manboek' uit lijsten van Heer Willem van Abcoude (t 1407), detail van een laat-
zeventiende-eeuws schilderij naar een voorbeeld van een ouder doek (orgineel in kleur, formaat 91 x 73 cm, Col- lectie Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk bij Duurstede, foto H. Dirksen 1995) |
||||||||||
Ontwikkeling van het leenstelsel
Tijdens Karel de Grote (768-814) kwam een
instelling van militaire aard tot ontwikkeling, die wij het leenstelsel noemen. Een man ver- plichtte zich tot trouw aan een heer, die hij met raad en daad zou bijstaan. In ruil daarvoor werd hem het vruchtgebruik van een goed, het zogenaamde leen, toegewezen, waarmee hij in zijn onderhoud kon voorzien. Deze formule was zo succesvol, dat velen het voorbeeld van de legendarische vorst volgden en een legertje leenmannen op de been brachten. Zo was het leenstelsel in de latere Middeleeuwen in grote delen van de westelijke wereld in zwang tot de Franse revolutie het in 1795 afschafte. Inmiddels was de feitelijke uitwerking van het leenstelsel sinds de tijd van Karel de Grote aanmerkelijk gewijzigd, al bleef het in theorie hetzelfde. Dit was het gevolg van een ontwik- keling, waardoor de leenman steeds sterker kwam te staan ten opzichte van zijn heer en zijn recht op het goed steeds beter beschermd werd. Voorts werd ook de dienst beperkt. In de dertiende eeuw, wanneer de registratie van de lenen door de graaf van Holland begint, was deze ontwikkeling daar voltooid. In Utrecht begon de geregelde registratie meestal een eeuw later maar was het niet anders. Het leen- stelsel, waarbij leenmannen aan een bepaalde heer, die zetelt op een versterkt huis - of zelfs het restant daarvan, dat onbewoond is - wordt dan gereduceerd tot een gerecht, waarvoor leenroerige goederen moeten worden overge- dragen of verkregen. In dit laatste opzicht wijkt het leenhof af van het gewone gerecht, dat aan- komst bij versterf niet registreert. Bij het leen was het echter noodzakelijk de verwerving binnen 'jaar en dag' na de dood van een ver- want - meestal vader of moeder - van het leenhof te verkrijgen, daar het goed anders aan de leenheer verviel. Met een technische term noemen wij dat bezit op bijzondere titel. Oudste registratie
De leenheer hield aanvankelijk geen registratie
van de door hem gedane beleningen bij. Wel kon hij de leenman een akte, voorzien van zijn |
||||||||||
25
|
||||||||||
repertorium weggelaten; zakelijk gezien pleegt
het dan ook niets bijzonders in te houden. Alle in de akte vermelde feiten worden echter in het repertorium opgenomen. Eigenlijk is deze be- werking niets anders dan de methode, die de registratoren tot 1795 zelf toepasten om de toegankelijkheid van de chronologisch inge- schreven akten te waarborgen. Zij plachten zich echter tot uittreksels te beperken, thans wordt alles opgenomen. De kop wordt als volgt opgebouwd: voorop komt de oudst overgeleverde omschrijving van het goed, waarna wijzigingen tussen haakjes worden toegevoegd met opgave van het jaar, waarin de verandering het eerst optreedt. Zo krijgt men, als het goed is, voor een langere periode de beschikking over omschrijvingen van een perceel uit de periode voordat het kadaster was ingevoerd. Omdat het leenstelsel in 1795 werd opgeheven, blijft echter een gat van dertig jaar bestaan, waarvoor de gegevens van de eigenaren moeilijker te verkrijgen zijn. Ik maakte zojuist een voorbehoud bij de om- schrijving van de lenen. Zeker zou het ideaal zijn, wanneer de belendingen van tijd tot tijd werden bijgewerkt, maar dat was lang niet altijd het geval. Wanneer deze bestond uit meerdere straten of andere onveranderlijke zaken, was daar natuurlijk weinig reden toe maar personen, die meestal als belender voor- komen, waren sterfelijk. Hun vernieuwing was dus wenselijk. Helaas waren leenhoven minder goed dan de dorpsgerechten in staat de voort- schrijdende tijd en hun personen bij te benen. Zij schreven de belenders uit de oude akte, die de nieuwe leenman bij zijn belening mee dien- de te nemen, eenvoudig over. Dit deed het leenhof van de proost van Oudmunster te Utrecht bijvoorbeeld ten eeuwigen dage: de opgaves van de registratie, die begint in 1438, waren in 1795 nog ongewijzigd! Daarmee kan zeker niet bewezen worden, dat deze belenders het eeuwige leven hadden; onderzoek in andere bronnen moet uitwijzen, bij welke tijd zij in werkelijkheid hoorden. Maar de meeste leenkamers waren actiever dan
deze gezapige proost. Zo vroeg het leenhof van Culemborg in het begin van de zestiende eeuw naar een bijgewerkte omschrijving van de le- nen. In de akte werd dan de oude versie gege- ven, waarna de leenman daarna op verzoek de nieuwe belenders opgaf Zeker deed de admini- |
|||||||
leenmannen met een opsomming van hun
lenen met aantekening van latere overgangen. Er werden slechts weinig volledige akten in- geschreven. Het werd ingericht voor Willem van Abcoude, die dit leenhof verkreeg in 1379. Ook een iets ouder kladregister van Zweder van Abcoude bleef bewaard maar biedt hiet het totale overzicht van het 'manboek'. In 1381 begon ook de bisschop van Utrecht een 'manboek'. Pas in 1394 werd hier een chro- nologisch register in gebruik genomen. Een ouder register met akten van 1367 ging blijk- baar verloren. Was het register in eerste aanleg bedoeld om
de leenheer inzicht te geven in zijn rechten tegenover de leenman, door de akten, die wer- den opgemaakt bij gelegenheid van de over- gang van een leen, geeft het de onderzoeker geheel andere mogelijkheden. In de eerste plaats moest de leenheer een omschrijving van het leen ter beschikking staan, om dit eventueel aan zich te kunnen trekken bij wanprestatie van de leenman. Ook wij kunnen van die gegevens gebruik maken door het perceel - ook met hulp van de kohieren van het oudschildgeld en der- gelijke - op de kaart te tekenen. Wel moet wor- den bedacht, dat van dit perceel een beschrij- vende situering geleverd wordt via belen- dingen, zoals tot de invoering van het kadaster gebruikelijk was. Een en ander is van belang voor het lokale.onderzoek. Daarnaast vormt de beschrijving van de erfop- volging in het leen een belangrijk aankno- pingspunt voor de genealoog. De leenregisters bieden veelal gegevens, die ouder zijn dan de Doop-, Trouw- en Begraafboeken, die meestal in de zeventiende eeuw beginnen. Zoals opge- merkt begint de registratie van de leenhoven al in de veertiende eeuw ^ Repertoria
Om de gegevens van de leenhoven in hand-
zame vorm bijeen te brengen zijn daarvan vooral in het tijdschrift Om Voorgeslacht van de Zuid-Hollandse genealogische vereniging vanaf 1956 met enige regelmaat bewerkingen - zogenaamde repertoria -verschenen. Het reper- torium biedt onder een kop, die bestaat uit de omschrijving van het leen, de serie bezitters daarvan met opgave van de vindplaats van hun akten. Omdat het formulier van deze akten ge- woonlijk onveranderlijk is, wordt dat in het |
|||||||
26
|
|||||||
stratie dit om greep op de lenen, die anders
teloor zouden kunnen gaan - het zogenaamde 'verduisteren' - te houden. De onderzoeker is met die activiteit natuurlijk meer gebaat dan met een klakkeloze overschrijver. Omdat leenkamers niet gebonden zijn door grenzen van gerechten of zelfs landstreken, konden zij eventueel beschikken over goed, dat ver weg gelegen was. Voor het tijdschrift Ons Voorgeslacht was de plaats van vestiging - in Zuid-Holland - aanvankelijk bepalend. Elders gelegen lenen van deze leenkamers werden echter niet weggelaten. Nu is het zo, dat ook instellingen buiten Zuid-Holland over lenen aldaar konden beschikken, en ook deze werden bewerkt. Na verloop van tijd werden tevens leenkamers bewerkt en gepubliceerd, die in het westen van Utrecht gelegen waren. In twee gevallen verscheen in Ons Voorgeslacht de bewerking van een leenkamer die in het Kromme-Rijngebied lag en wel die van Goye en van Bloemenstein. Door huwelijk was Goye immers deel gaan uitmaken van het leenhof van Vianen, dat in zijn geheel - tot 1666 - is bewerkt. Vanaf 1995 verschijnen ook in het tijdschrift
De Nederlandsche Leeuw van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde regelmatig repertoria op leen- kamers. Het ligt in de bedoeling met dit werk voort te gaan, wanneer de bewerkingen niet te omvangrijk zullen zijn. Leenhoven in het Kromme-Rijngebied
Hoeveel leenhoven waren in het Kromme-
Rijngebied aktief en hoe was de verdeling tus- sen hoven binnen en buiten dat gebied? Voor de beantwoording van de eerste vraag was gebruik van de gegevens uit mijn werk, ge- noemd in noot 2, niet voldoende, daar dat zich tot Hollandse leenkamers beperkte. Er moest daarom op korte termijn nader onderzoek ver- richt worden. De mogelijkheid van nadere vondsten is daarom niet uitgesloten. In totaal werden op deze manier zevenendertig leen- kamers gevonden, die meer of minder lenen administreerden. Dat bleek te variëren van bijna honderdvijftig tot één. Het viel mij op, dat de proosten van de Utrechtse kapittels Sint Jan en Sint Marie in ons gebied in het geheel geen lenen uitgaven'. Het merendeel van de leenhoven was buiten de |
streek gevestigd. Ik becijferde de verhouding
op twaalf binnen en vijfentwintig er buiten, dat komt neer op meer dan tweemaal zoveel! Die verdeling is in zekere zin te begrijpen, ervan uitgaande dat deze lenen niet anders zijn dan onder leenverband verkocht domein. Verder afgelegen en niet al te omvangrijk eigendom kwam daarvoor eerder in aanmerking dan goed, dat in de omgeving van de eigenaar lag: dat was eenvoudiger te beheren. Als nevenpro- dukt kan een leenkamer daarom inzicht geven in voormalig domein van een bepaalde instel- ling of familie. Aan het eind van dit artikel vindt u een be-
knopt overzicht, waaruit de naam van de diver- se leenkamers blijkt\ De hoeveelheid lenen die in het Kromme-Rijngebied waren gelegen, voorzover ik die heb kunnen becijferen, zijn daaraan toegevoegd. Voor het belang van een bepaald leenhof zegt dit niet alles. Zo kon het leenhof van Cuyk slechts bogen op negen le- nen maar daarbij waren wel vele hoge en lage gerechten van de streek. Ook is met alleen cij- fers niets gezegd over de grootte van percelen. Niettemin leek het mij nuttig de getallen in het overzicht op te nemen. Bovendien konden de leenhoven zo op omvang worden gesorteerd. Leenhof van Abcoude te Wijk bij Duurstede
Veruit het grootste leenhof in het Kromme-
Rijngebied, tevens in de streek gevestigd, was het zogenaamde leenhof van Abcoude te Wijk bij Duurstede. Het bestond uit meerdere delen, die in personele unie waren verenigd, een situ- atie die al in het midden van de dertiende eeuw bestond. Een deel van de lenen hing af van het stamhuis van de familie Van Abcoude in de gelijknamige plaats. Het andere deel was af- hankelijk van het huis te Wijk bij Duurstede, dat waarschijnlijk via een huwelijk was geërfd. Enig gegeven van vóór de vereniging ont- breekt, zodat er geen bewijzen zijn om beide leenhoven te scheiden. Daar de registratie zelf een geografische verdeling maakte, zal dat in de aanstaande bewerking ook plaats vinden. Het leenhof van Abcoude was groot maar vol- gens de bezitter nog niet groot genoeg. Hij ging tenminste door met de verwerving van andere - kleinere - leenhoven. Ik noem daar het eerste Zuilenburg, dat Willem van Abcoude overnam van Simon van Haarlem, en het leen hof van Woudenberg, dat Gijsbert van Abcou- |
||||||
27
|
|||||||
In onderstaande lijst is per afkorting aangege-
ven, of een leenkamer bewerkt is. OV slaat op het tijdschrift Ons Voorgeslacht en NL op De Nederlandsche Leeuw. De bisschoppelijke lenen zijn - ten dele- bewerkt door A. Johanna Maris in een afzonderlijke publikatie. 1. Abcoude (142).
2. Bisschop van Utrecht (113).
3.Culemborg(90). 4. Goye (OV, 82).
5. Proost ten Dom (ca. 30).
6. Beverweerd (14).
7. Proost van Oudmunster (13).
8. Proost van Sint Pieter (12).
9. Hinderstein(IOa 15).
10. Cuyk(OV. 9).
11. Graaf van Holland (OV ter perse. 8).
12-14. Amstel (OV), Meerten en Oostrum (NL ter
perse, allen 7).
15-18. Deken van de Dom (NL), Hagestein (OV), Montfoort (OV) en IJsselstein (OV, allen 6).
19-20. Abt van Sint Paulus en Nijveld (NL ter perse, beiden 6).
21-26. Graaf van Gelre (Werken Gelre), Bloemen- stein (OV), De E'ng (NL ter perse), Heukelum,
Loenersloot en Mijnden (allen 3).
27-33. Neerijnen alias Klingelenberg, Roetert, Ster- kenburg. Wulven, Zuilen, Zuilenburg (eerste) en
Zuilenburg (tweede) (allen 2) en tenslotte
34-37. Heulestein (OV), Graaf van Kleef, Nijenrode en Vianen (OV) (allen 1).
|
|||||||||
Heer Jacob van Gaasbeek (t 1459), detail van een laat-
zeventiende-eeuws schilderij naar het voorbeeld van een ouder doek (origineel in kleur, formaat 91 x 73 cm. Col- lectie Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk bij Duurstede, fotoH. Dirksen 1995) de omstreeics 1350 verkreeg.
Zo was Abcoude het grootste leenhof van Utrecht. Het was daarom niet verwonderlijk, dat de bisschop - een goede tweede op dit ge- bied - er op uit was om dit leenhof over te ne- men. Dit gelukte voor zover Utrecht betrof in 1459, toen de familie Van Abcoude uitstierf met Jacob van Gaasbeek. Van dat moment af kwam de bisschop als leenheer in zijn Sticht en daarmee het Kromme-Rijngebied op de eerste plaats. Voor de kennis van de respectieve leenhoven
zijn wij afhankelijk van de bewaarde registra- tie. Daarmee is het wisselend gesteld. Van Ab- coude bleef bijvoorbeeld betrekkelijk veel be- waard, van het huis Beverweerd rest thans slechts het laatste register van de vijf dat uit de achttiende eeuw dateert. Soms is zelfs niets van de registratie bewaard en moeten wij afgaan op verspreid aangetroffen gegevens. Het zou in dit kader te ver gaan van elk leenhof de staat van de registratie op te geven, hiervoor verwijs ik naar mijn werk, genoemd in noot 2. |
|||||||||
Dr J.C. Kort promoveerde in 1981 op het ar-
chiefvan de graven van Holland en is werk- zaam bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. |
|||||||||
Noten
1. ,S. Muller Fz. en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het
Slicht Ulrecht lot 1301, deel I. Utrecht, 1920, nr. 378 anno 1139. 2 Over het voorgaande uitvoeriger: J.C. Kort, Overzicht
van de leenkamers in Holland. 's-Gravenhage, 1987^ met index op plaatsnamen. Van dit werk staat een derde druk op stapel. 3. Hierover in het algemeen: C Dekker, Hel Kromme
Rijngebied in de Middeleeuwen. Zutphen, 1983. 4. Hierover nader: B. Olde Meierink (red.) et al.. Kastelen
en ridderhofsteden in Ulrecht. Utrecht, 1995. |
|||||||||
28
|
|||||||||
Joannes Assueri Bodecherus, predikant te Cothen
|
||||||||
Bas de Ligt
|
||||||||
van Arminius en Gomarus, tussen de remon-
stranten en de contra-remonstranten, tussen de rekkelijken en de preciezen. De afloop daarvan is bekend: het conflict kostte Oldenbamevelt de kop, Hugo de Groot benauwde uren in een boekenkist en de remonstranten onderdrukking en vervolging. Op de provinciale Utrechtse sy- node van augustus 1619 'int capittelhuys ten Dom' vond de afrekening met de remonstrants- gezinde predikanten uit dit gewest plaats. Tot de predikanten die van remonstrantse sym- pathieën werden beschuldigd behoorde Joan- nes Assueri Bodecherus, de toenmalige domi- nee van Cothen. Het liep met hem nog goed af, want nadat hij door enige vertegenwoordigers van de synode was 'onderwesen' en een formu- lier had ondertekend waarin hij afstand nam van zijn vroegere opvattingen, werd hij door de synode weer als lidmaat geaccepteerd, 'mits dat hy om reedenen op een ander plaets sall ge- transporteert worden'. De classis Wijk, waarbij Cothen werd ingedeeld, moest op de overplaat- sing toezien. Een jaar later, op de synode van september
1620, blijkt hij nog steeds in Cothen te functio- neren. De classis Rhenen-Wijk had hem dus niet overgeplaatst, zoals de synode had veror- dend. De collega's uit de classis voerden aan, dat dominee Bodecherus nu zijn dienst 'met minder afbreuck ende meerder stichtinge' kon doen dan voorheen, omdat 'het lopen der pa- pen' daar sterk afgenomen was; bovendien hadden de inwoners van Cothen goede getuige- nis van hem gegeven, hadden ze verzocht dat hij bij hen mocht blijven en verklaard, dat zij hem 'lief ende weerdt' hadden. De synode kwam hierna op haar vroegere besluit terug. Hij mocht dus blijven. Heel wat minder coulant is elders opgetreden tegen zijn broer Nicolaas Bodecherus, predikant in achtereenvolgens Zuiderwou, Loosdrecht en Alkmaar. Maar die was dan ook een van de ondertekenaars van de remonstrantie van 1610 waarmee het conflict zo was geëscaleerd. Lofdicht op Joannes Bodecherus
Deze veel jongere broer van de Cothense do-
|
||||||||
In juli 1593 gaven de Staten van Utrecht op-
dracht tot het houden van een 'Visitatie der kerken ten platten lande in het Sticht van Utrecht'. Ze gaven daarmee gehoor aan een dringend verzoek van de 'Bedienaers des Woorts ende de Ouderlingen in de gemeente tot Utrecht', die zich grote zorgen maakten over de voortgang van de reformatie in het Sticht. Het verslag ervan werd aan het eind van dat jaar aangeboden. In Cothen had men nog altaren in de kerk aangetroffen en op de muren prijkten spreuken die gekwalificeerd werden als 'superstitieus', 'afgodysch' en 'onschriftuer- maetig'. Van de pastoor werd gezegd, dat hij nog volkomen paapsgezind was en geheel superstitieus in zijn bediening. Hij had ook verklaard niet van plan te zijn zijn opvattingen te herzien. In juli 1606 werd 'in den grooten refectoer' (eetzaal) van het Catharinenconvent in de stad Utrecht een provinciale synode ge- houden. Daar werd weer geklaagd over de ou- de Cothense pastoor, die nog steeds alimentatie van de Staten ontving, maar evengoed in Co- then en Wijk 'syn quaet saet' bleef zaaien. Op de presentielijst van de synode staat de naam van Johan Sweersz., predikant van Cothen. Hij rapporteerde, dat de toestand van zijn kerk 'redelijk' was en het gehoor 'tamelick'; dat hij de doop bediende volgens de gereformeerde kerkorde, maar dat hij nog niet het avondmaal had bediend, omdat hij zijn gemeente daartoe nog niet had kunnen bewegen; dat de afgezette pastoor, heer Jan van Blockhoven, nog steeds doopte en trouwde, en dat de schoolmeester paapsgezind was, maar wel ter kerke kwam en de psalmen voorzong. De synode drong aan op spoedige viering van het avondmaal, wat domi- nee Johan Sweersz. beloofde te doen in combi- natie met enige communicanten uit Wijk. De tussen 1593 en 1606 geboekte winst was dus bescheiden. Remonstrantse predikanten
In 1618 was de positie der hervormden sterk
genoeg om elkaar onderling openlijk te gaan bestrijden op de nationale synode van Dor- drecht. Het was de strijd tussen de aanhangers |
||||||||
29
|
||||||||
Vertaling:
Aan J.B., mijn oom, grijsaard van 80 jaar. Ge-
leerde grijsaard, bij wie heilige eerbied voor God de borst beroert en godsdienstige trouw in de geest is; die moeder Stulenia in kuise bevalling als eerste zoon baarde, in een goed huwelijk met een beschaafd man: Ik was nauwelijks geboren, toen sneeuwwit haar om uw slapen wapperde en een grijze baard aan de kin. Nu is snel het tach- tigste jaar voorbijgegaan; toch blijft uw geest sterk in een sterk lichaam. Bewaar, Lachesis (een van de schikgodinnen), nog verder zijn veer- krachtige ouderdom: deze neef zal een roem zijn waar de oom zich niet voor hoeft te schamen.' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ad Joannem Bodecherum, Patruum, Senem Oc-
tuagenarium Docte senex, cui sancta Dei reverentia pectus
Commovet, ac animi religiosa fides;
Quem primum casto mater Stulenia partu Edidit, ingenuo non male juncta viro:
Vix ego nascebar, nivei per tempore crines, Canaque sub mento cum tibi barba fluit.
Praeteriit cursim nunc octogesimus annus, Mens tarnen in firmo corpore firma manet.
Ulterius vegetam, Lachesis, tutare senectam: Non erit hic patruo fama pudenda nepos.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. de Ligt, geboren in 1934 en woonachtig in
Loosdrecht, was tot zijn vervroegd uittreden leraar Nederlands. Hij is medewerker aan het tijdschrift 'Historische Kring Loosdrecht'. Bronnen
- 'Visitatie der kerken ten platten lande in het Sticht van
Utrecht, ten jare 1593'. Bijdragen en mededelingen van hel Historisch Genootschap, 7 (1884), 186-267. - J. Reitsma en .S.D van Veen eds., 'Acta der provinciale
en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620', deel 6. - Jani Bodecheri Banningii, POEMATA. Leiden, 1637.
Het predikantenbord in de hervormde kerk in Cothen (foto
auteur, 1996) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minee had een in 1606 in Loosdrecht geboren
zoon naar hem vernoemd. Johannes Bodeche- rus Banningius noemde deze zich later bij voorkeur. Die werd al heel jong hoogleraar in Leiden, en dat verklaart mede het geleerde gewaad waarin hij zijn naam hulde. Hij kreeg enige bekendheid als dichter van Nederlandse en Latijnse poëzie. In 1637 verscheen in Lei- den van hem een dikke bundel POEMATA, met lofdichten van en gericht aan de halve intellec- tuele en artistieke wereld van ons land in die tijd. Maar ook voor zijn familieleden schaamde hij zich niet: een aantal heeft hij met enthousi- asme dichterlijk aan de vergetelheid ontrukt. Bij oom Johan uit Cothen deed hij dat zoals hierboven te lezen. Intussen weten we dankzij deze pedante neef
wel de naam van zijn grootmoeder. Die van zijn grootvader wisten we al: Ahasverus, of liever: Assuerus. De laatste vorm wordt ook wel beschouwd als een 'verbijbeling' van de inheemse naam Sweer of Sweder. Die grootou- ders kwamen uit Metelen in Westfalen, zo'n dertig kilometer ten zuidoosten van Enschede. Omstreeks 1557 moet oom Johan daar zijn geboren, en in 1577 vader Nicolaas. Als 'Joan- nes Assueri Bodecherus' te vertalen is als: 'Jo- han Sweerszoon Bodecherus', wat ik denk, heeft de kerkelijke gemeente Cothen nu een probleempje. Op het predikantenbord in de plaatselijke kerk lezen we immers: J. Sweersz. 1606-1612 J.A. Bodecherus 1612-1641
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PefDIKANILN
VAN m
NED.HERV GEMEENTE IE COÏHLN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Sweerïz
J.A.Bodecherus
CDellius
i. Delliu!
CDbIüu»
H. Zaunslifer
WH.HdJeniuj
W. Kluever
M.A..Adrianl
J.W.Immink
A.J.£ylunan
iWoKrik
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l6ob.i6l2 CVhsUom
16(2 -(641 L.J.vUeuwen
1Ö4I -1680 H.SleJfn^a-
1680-1692 D.Hotwenia
169! 17)9 P.G.Vetweyi
1739-1789 J.A.Pelen
1799 -IM3 Chr.v.ALeeden
1M3-1S57 G.J.G.dcftel
lS?r ISfij J. Kuyiman
I864-I868 H.J.Meijer
1868-1871 r.G.H. Nicolal
I«73l8a5 K.A. Bot
1886-1889 w. Lourens
1890-189] Ai1.KncKtiii!ru$
1891 -Utjö 1898-1903 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Met dank aan dr Willem Kraak, classicus te Bussum
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Romeins geld uit Vechten
|
||||||||
Iris Tymann
|
||||||||
dom bijna weggesleten, zodat ik met moeite
kon lezen: ANTONINVS AVG GERMAN... aan de andere kant was, zo scheen het, de af- beelding van Vrede, met de hoorn des over- vloeds, waarbij de letters eveneens onduidelijk waren .... VIII COS III...SC. Men zegt dat nog meer andere munten van zilver en goud op deze plek gevonden zijn, zodat ik er niet aan twijfel, dat bij zorgvuldig onderzoek meer overblijfselen uit de oudheid kunnen worden gevonden^.' Dit is het eerste bericht over een Romeinse
muntvondst uit deze legerplaats. De gouden munt die Van Buchell dacht voor een 'prikkie' te hebben gekocht was echter niet van goud, maar van geel koper. Op het omschrift van de munt afgaande, blijkt het in plaats van een aureus van Antoninus Pius te gaan om een dupondius van Marcus Aurelius. De schrijver had gelijk met zijn opmerking dat er ongetwij- feld meer te vinden was. Voor het in 1994 ver- richte onderzoek naar de munten uit Vechten zijn enkele honderden exemplaren geteld. Deze geregistreerde munten betreffen slechts het topje van de ijsberg, want naar schatting zijn er in de loop der tijd in Vechten meer dan 10.000 munten gevonden. Geringe informatie van vroege verzamelaars
Van vroege verzamelaars wordt weinig echt
bruikbare informatie verkregen over vondst- munten. In de eerste plaats had men in het ver- leden een andere kijk op archeologie. Het was bijvoorbeeld niet gebruikelijk de exacte vind- plaats van de munt te registreren. Men hechtte veel meer belang aan de waardevolle artefacten die uit de grond kwamen, terwijl de even inte- ressante vondstomstandigheden werden ver- waarloosd. Slechts de mooiste exemplaren werden goed genoeg bevonden om in de verza- meling te worden opgenomen. Hierbij is het niet verwonderlijk dat bij de oude collecties veel nadruk kwam te liggen op de gouden (au- rei) en zilveren (denarii) munten. De vaak zeer gesleten en gecorrodeerde koperen exemplaren (sestertii, dupondii en assen) werden doorgaans genegeerd. In de tweede plaats zijn de oude |
||||||||
Inleiding
Over Vechten is al veel gezegd en geschreven.
Ruim 150 jaar geleden zijn aldaar de eerste 'opgravingen' begonnen. De vroegste berichten over vondsten uit de Romeinse tijd, die in de buurt van het voormalige legerkamp te Vech- ten gevonden werden, stammen reeds uit de zestiende eeuw. 'Karrevrachten vol Roomse aloudheden' zouden er van de akkers bij Vech- ten naar de pronkkamers van onze voorouders zijn vervoerd. Het in het Kromme-Rijngebied gelegen Vechten is één van de rijkste vind- plaatsen in Nederland van Romeins materiaal: aardewerkscherven, grondsporen, dakpannen, militaria en ook zeer veel munten. Voor een in 1994 gehouden onderzoek, zijn de munten afkomstig uit Vechten bestudeerd. Aan de hand van ruim 1300 munten wordt getracht een re- constructie te geven van de bewoningsgeschie- denis van de Romeinse legerplaats Vechten'. Oude collecties
Het verzamelen van munten was in vroeger
eeuwen reeds een geliefde bezigheid. Bij de speurtochten naar Romeinse vondsten ging het de oude collectioneurs er om mooie voorwer- pen uit een ver verleden bijeen te brengen en deze vervolgens aan belangstellenden te laten zien. In dit verband zijn de aantekeningen, die herhaaldelijk in artikelen over Vechten worden geciteerd, van de Utrechtse advocaat en ge- schiedschrijver Aemout van Buchell (1565- 1641) interessant. Deze maakte op 3 oktober 1589 met een vriend een uitstapje naar het toen als Wiltenburg bekend staande Vechten. 'Samen met Jan de Wit ben ik gegaan naar de plek, die in de volksmond 'de Burg' wordt ge- noemd, niet ver van de oever van de Oude Rijn, halverwege de weg naar Houten aan de linkerkant waar een verhoging een klein beetje uitsteekt boven de aangrenzende akker. (...) Ook hebben we een gouden munt gezien, gevonden door een jongen die de schapen aan het weiden was, en van hem voor een klein bedrag gekocht. De munt droeg de beeltenis van Antoninus, en
aan één kant waren de letters door de ouder- |
||||||||
31
|
||||||||
de enige collectie van munten afkomstig uit
Vechten. Op deze locatie zijn gedurende ander- halve eeuw verschillende opgravingscampag- nes uitgevoerd. De opgravingen zijn destijds door meerdere instanties gefinancierd, waar- door de vondsten over diverse instellingen verspreid zijn geraakt. De munten uit Vechten zijn onder andere te-
rechtgekomen bij het Rijksmuseum van Oud- heden (RMO), het Rijksmuseum Het Konink- lijk Penningkabinet (KPK) en het eerder ge- noemde PUG. Het RMO heeft dankzij opgra- vingen van enkele van haar medewerkers en enkele legaten en/of schenkingen een behoor- lijk grote collectie (239 exemplaren). Het KPK heeft zowel door negentiende eeuwse opgra- vingen als door aankopen een collectie munten die uit Vechten afkomstig zijn. Van deze mun- ten in het KPK zijn helaas de Vechtense exem- plaren niet meer als zodanig te herkennen; dit geldt overigens voor veel aanwinsten uit de negentiende eeuw. De vindplaats werd, zoals gezegd, vroeger immers niet belangrijk gevon- den. Wat telde was het materiaal, portret en da- tering van de munt. Alleen een door het KPK aangekochte aureus van Hadrianus is bij het huidige onderzoek betrokken. In het KPK is een vondstenregister (755 exemplaren) aanwe- zig dat zeer waardevolle en uitgebreide infor- matie bevat van enkele honderden munten die tijdens wegwerkzaamheden aan de rijksweg eind jaren zeventig begin jaren tachtig door particulieren zijn gevonden. Het PUG was eind vorige eeuw zeer nauw betrokken bij de opgravingen die werden uitge- voerd in Vechten en is hierdoor in het bezit gekomen van het grote aantal van 194 munten. Het numismatische beeld
Bij het bestuderen van de munten afkomstig uit
Vechten viel direct op dat de collecties verschillende verhoudingen in de muntmetalen laten zien. Dit verschil in verhoudingen wordt vooral veroorzaakt door de vondstgeschiede- nis. De munten die in de negentiende eeuw en in het begin van de twintigste eeuw zijn gevon- den, werden door coliectioneurs op grond van hun specifieke kwaliteiten geselecteerd. Dit is niet het geval met de munten die de laatste decennia zijn aangetroffen. Zo heeft de collec- tie Bosch van Drakestein vele gouden en zilve- ren munten en enkele koperen exemplaren die |
||||||
collecties vaak na het overlijden van de verza-
melaar verdeeld onder de erfgenamen, of ver- kocht. Op het moment dat de munten niet meer bestudeerd kunnen worden, gaat er waardevol- le informatie voor de wetenschap verloren. De collectie Bosch van Drakestein
Van alle muntenverzamelingen afkomstig uit
Vechten is eigenlijk slechts die van baron H. W. Bosch van Drakestein van Oud Amelis- weerd nog in zijn geheel te bestuderen. De baron was eigenaar van het terrein waar de voormalige Romeinse legerplaats ligt, waar- door hij in het bezit is gekomen van veel vond- sten. De collectie is rond 1865 aan de stad Utrecht gelegateerd, die daarna de verzameling in het beheer van het Centraal Museum heeft gesteld. Vervolgens heeft dit museum de gehe- le collectie voor een lange periode in bruikleen gegeven aan het Provinciaal Utrechtsch Ge- nootschap (PUG). Een inventarislijst van de verzameling Bosch
van Drakestein is echter pas twintig jaar na de legaatstelling opgesteld door twee medewer- kers van het Museum van Oudheden in Leiden, Pleyte en Roest. Met deze collectie munten (bestaande uit 329 exemplaren) van Bosch van Drakestein is iets vreemds aan de hand. In de goed gesorteerde verzameling bevindt zich merkwaardig genoeg geen enkele munt uit de derde eeuw na Chr. Dit was voor J.H. Jongkees in 1950 reden om te concluderen, dat Vechten al vroeg in de derde eeuw door de Romeinen moet zijn verlatend In de collectie van het PUG, waarin normaliter de restpartijen te- rechtkwamen, bevindt zich toevalligerwijze ook een groot aantal munten, van redelijk goe- de kwaliteit, uit de derde eeuw na Chr. Niet alleen de goede kwaliteit maakt dit partijtje verdacht, maar ook het feit dat daar waar de muntenreeks van Bosch van Drakestein opeens afbreekt, de Antoniniani van het PUG begin- nen. Het heeft er veel van weg dat reeds in de negentiende eeuw, vóórdat Pleyte en Roest de collectie inventariseerden een deel ervan af- gezonderd is geraakt, om vervolgens per on- geluk in de collectie van het PUG te geraken. Het is echter niet eenvoudig om deze voor- onderstelling te bewijzen. Overige collecties
De verzameling Bosch van Drakestein is niet
|
||||||
32
|
||||||
van een hoge kwaliteit zijn. De munten aanwe-
zig bij het PUG zijn veelal van koper en verke- ren in een dermate slechte conditie dat ze soms niet meer te determineren zijn. Munten die men tegenwoordig vindt, worden, ongeacht de metaalsamenstelling van de munt, bewaard vanwege hun historische waarde. Uit het onderzoek is tevens naar voren geko- men dat kleine munten, de Keltische |
fenomeen is ook te zien op het Kops Plateau in
Nijmegen. Om verouderde munten in de roula- tie te houden zijn ongeveer vanaf de Auguste- ische periode kloppen op koperen munten aangebracht. Opvallend is dat alle geklopte muntmeestersassen - geslagen door de munthe- ren in Rome - uit het jaar 7 voor Chr. voorzien |
|||||||||||||||
Afb. 2. As van Nemausus (20 tot 10 v. Chr). Op de voor-
zijde van deze as zijn Augustus (r) en zijn beoogde opvol- ger Agrippa (I) ruggelings afgebeeld. Op de keerzijde is een geketende krokodil afgebeeld, het symbool voor het overwonnen Egypte. Deze munt werd vaak gehalveerd om te voorzien in de behoefte aan kleingeld. Foto Rijksmu- seum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden, ware groot- te. |
||||||||||||||||
Afb. 1. Keltisch muntje van het type AVAVCIA (ca. 30 v.
Chr. tot 20 na Chr.). Dit koperen muntje heeft gedurende de regeringsperiode van Augustus in Gallië gecirculeerd. Wegens het gebrek aan kleingeld is deze munt waarschijn- lijk door de Romeinse soldaten zelf ook gebruikt. Het ge- wicht/waarde van de kleine AVAVCIA's is vergelijkbaar met die van de Romeinse quadrans (1/4 as). Foto Rijks- museum Het Koninklijk Penningkabinet. Leiden, ware grootte. |
||||||||||||||||
AVAVCIA's (zie afb. 1) en gehalveerde mun-
ten in Vechten pas recent (met behulp van mo- derne technieken) zijn gevonden. Vroeger wer- den deze munten öf over het hoofd gezien, óf genegeerd. Vergeleken met een in 1950 ver- richt numismatisch onderzoek kan nu gecon- cludeerd worden dat in het Romeinse kamp een sterke behoefte was aan kleingeld. Munten (voornamelijk assen uit Nemausus) werden gehalveerd (zie afb. 2) en Keltische muntjes werden naar alle waarschijnlijkheid in het Ro- meinse geldsysteem getolereerd. Ditzelfde |
zijn van dezelfde instempeling. Het betreft het
woord CAESAR in ligatuur, dat wil zeggen in aaneen geschreven letters (zie afb. 3). Dit kan berusten op toeval, maar het is evenzeer moge- lijk dat deze munten op een bepaald moment in het Beneden-Rijngebied verzameld zijn en ver- volgens van dezelfde instempeling zijn voor- zien. Eveneens interessant zijn de kloppen die we
terugvinden op munten van Caligula en Clau- dius I. Uit opgravingen in Zwammerdam is duidelijk geworden dat in deze plaats de |
|||||||||||||||
Afb. 3. As van munt-
meester M. Tullus ge- slagen in 7 V Chr. met klop CAESAR in liga- tuur. Foto Centraal Mu- seum Utrecht, doorsne- de 29 mm. |
||||||||||||||||
33
|
||||||||||||||||
voorbereidingen werden getroffen voor de
invasie van Brittannië in 43 door de Romeinen. Op munten uit deze periode die in Zwammer- dam, Valkenburg en Vechten werden terugge- vonden, zijn dezelfde soort kloppen ingesla- gen. Uit deze kloppen is wellicht af te lezen dat er een geldstroom tussen een aantal Romeinse forten heeft bestaan. De bewoningsgeschiedenis van het Romeinse
fort in Vechten De Romeinen hebben vier eeuwen lang de
geschiedenis van het Rijngebied gedomineerd. Het begon met de verovering van Gallië door Caesar in de eerste eeuw voor Christus en de organisatie van de provincie door Augustus. Deze keizer liet ook verschillende veroverings- campagnes in Germanië uitvoeren door zijn stiefzonen, Drusus en Tiberius. Uit het archeo- logisch materiaal blijkt, dat het Romeinse fort in Vechten gedurende de regering van keizer Augustus werd opgericht". In een periode van grote militaire activiteit is veel meer geld nodig dan in een periode van politieke rust, waarin minder soldaten naar de grenzen gestuurd worden. Zo heeft de periode van expansie onder Augustus en zijn directe opvolgers veel munten in Vechten opgeleverd, terwijl de periode van rust in de tweede eeuw een vermindering van het aantal munten tot gevolg heeft gehad. Aan de hand van de vele honderden munten die in Vechten gevonden zijn kan een representatief beeld worden ge- vormd van de bewoningsgeschiedenis van het Romeinse fort (zie aftj. 4). De Republikeinse periode tot aan Caligula
Uit de periode van de Republiek zijn veel de-
narii in het Romeinse fort aangetroffen. Een verklaring hiervoor is dat er veel zilveren mun- ten naar Vechten zijn gebracht, om militaire activiteiten te financieren. Een andere verkla- ring zou kunnen luiden dat de soldaten zilver- geld aanboden aan de inheemse elite om deze voor de Romeinse zaak te winnen. De munten van Augustus zijn in absolute aan- tallen gezien zeer ruim vertegenwoordigd. Ver- ondersteld kan worden dat toen de Romeinse soldaten in Vechten arriveerden, zij in hun geldbuidels het toen in roulatie zijnde geld met zich meedroegen. Het vroegste type Augus- teïsche koperen munt, geslagen tussen 20 en 10 |
|||||||
Afb. 5. Romeinse as uit de serie 'Altaar van Lyon 1' (10 v.
Chr. tot 10 na Chr.). Met op de voorzijde Augustus (type I) of'zijn opvolger Tiberius (type 11) en op de keerzijde het imposante altaar van Lyon. Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, Leiden, ware grootte. V. Chr., is van het type 'Nemausus' (zie afb. 2).
Deze munt, met de afbeelding van een krokodil op de keerzijde, is slechts sporadisch in Vech- ten gevonden. Dit maakt een zeer vroege date- ring van het fort in ongeveer 15 voor Chr. on- waarschijnlijk. Daarentegen zijn muntmees- tersassen uit Rome (geslagen in de periode 16 V. Chr. tot 6 na Chr., zie aft?. 3) relatief veel gevonden evenals de munten van het type Al- taar van Lyon 1 (geslagen tussen 10 v. Chr. en 10 na Chr., zie afb. 5). Deze laatste muntsoort is door keizer Augustus in Lyon geslagen, om te voldoen aan de hoge vraag naar kleingeld in de ver van de hoofdstad gelegen provincies Gallia en Germania Inferior. De opvolger van Augustus, Tiberius, is verant- woordelijk voor het in omloop brengen van het type Altaar van Lyon II (geslagen tussen 8 en 14 na Chr.). Dit tweede type is ook in Vechten aangetroffen, maar in veel mindere mate dan het eerste type. De in grote hoeveelheden geslagen assen uit Rome en munten van het type Altaar van Lyon 1 maken samen 2/3 van het in Vechten gevonden kopergeld van Au- gustus uit. Dit betekent dat het fort nog niet functioneerde ten tijde van Drusus, die een veroveringscampagne in 12 v. Chr. uitvoerde, maar hoogstwaarschijnlijk wel ten tijde van Tiberius, welke in 4 en 5 na Chr. het offensief tegen Germanië heropende. Het vroeger veel naar voren gebrachte idee dat Vechten als vlootstation heeft gefunctioneerd, wordt tot nu toe door het archeologische materiaal niet ge- steund. Van Caligula tot Domitianus
De muntslag van Caligula is zeer uitbundig
vertegenwoordigd in Vechten. De verklaring hiervoor is dat rond het jaar 40 een enorme hoeveelheid geld naar het Nederlandse deel |
|||||||
34
|
|||||||
Munten gevonden in Vechten, geordend
naar opeenvolgende regeerperioden |
|||||||||||||||||||||||
Republiek
Augustus
Tiberius
Caligula
Claudiüs I
Nero
Gaiba
Otho
Burgeroorlog
Vespasianus
Titus
Domitlanus
Nerva
Trajanus
Hadrianus
Antoninus Plus
M. Aurelius
Luclus Verus
Commodus
Pertinax
Clodlus Alblnus
Septlmius Severus
Caracalla
Macrinus
Elagabalus
Severus Alexander
Maximinus I
Gordianus III
Phillipus I
Philllpus II
Trajanus Decius
Trebonianus Gallus
Valerlanus I
Gallienus
Postumus
Tetricus I
Maximianus
DiocletJanus
Constantinus I
Constantius II
Valentinianus II
Theodosius I
Arcadius
Honorlus
|
|||||||||||||||||||||||
107
|
|||||||||||||||||||||||
50
|
100
|
150
|
200
|
||||||||||||||||||||
250
|
|||||||||||||||||||||||
koper
|
zilver
|
goud
|
|||||||||||||||||||||
Afb. 4. Tabel van aantallen in Vechten gevonden munten per keizer.
|
|||||||||||||||||||||||
35
|
|||||||||||||||||||||||
soldij) naar het bedreigde grensfort. Over het
algemeen heeft de afname in het aantal mun- ten, die in de tweede eeuw is begonnen, zich in de derde eeuw doorgezet. Van keizer Postumus, die in 259 zijn Gallische rijk heeft uitgeroepen, zijn veel munten in Vechten gevonden. Deze keizer heeft ernaar gestreefd de binnengevallen Franken te ver- drijven tot over de Rijngrens. Gezien de tien- tallen munten van Postumus die in Vechten zijn aangetroffen, is het niet ondenkbaar dat Vechten een rol heeft gespeeld in de politiek van deze keizer. De Franken hebben rond 274 en 275 in het
grensgebied verwoestend toegeslagen, waarna de Rijn nooit meer die sterke Romeinse verde- digingslinie is geworden, die het twee eeuwen lang was geweest. De muntenreeks van Vech- ten werd na de regering van Tetricus (270-273) beduidend minder (zie afb. 4). Na de munten van Tetricus volgen twee losse munten van Maximianus Herculeus (286-305) en van Diocletianus (296-297). Na een gat van twintig tot dertig jaar volgt pas de eerste daaropvol- gende munt, een foUis van Constantinus I. (Follis is de benaming van de meest gangbare koperen munt uit de eerste helft van de vierde eeuw). Met andere woorden, hier is duidelijk te zien dat Vechten aan het einde van de derde eeuw is verlaten, waarschijnlijk als gevolg van de Franken-invallen van 274/275. De vraag is of Vechten daarna nog opnieuw in gebruik is genomen door de Romeinen. In de vierde eeuw hebben verschillende Romeinse keizers po- gingen gewaagd om de macht over de Galli- sche provincie te heroveren. Slechts een tiental vierde-eeuwse munten is in Vechten gevonden. Dit relatief kleine aantal munten levert op het eerste gezicht geen bewijs voor aanwezigheid van Romeinse militairen. Vergeleken met an- dere Romeinse legerplaatsen in Nederland is het echter nog een respectabel aantal. Wat hier- van de oorzaak is, valt moeilijk met zekerheid te zeggen. Wellicht dat verder onderzoek hier- over uitsluitsel kan geven. Drs Iris D. Tymann is werkzaam bij het Rijks-
museum Het Koninklijk Penningkabinet in Lei- den als Projectleider Conservering. Zij is in 1994 afgestudeerd in de Archeologie van de Klassieke Wereld, met als specialisatie numis- matiek. |
|||||||
van het limesgebied werd gezonden, om de
voorbereidingen en de uiteindelijke uitvoering van de invasie in Brittannia te financieren. De dreiging die uitging van de Bataafse opstand (68/69 na Chr.) moet zeker gevoeld zijn binnen het fort, getuige een in de grond verborgen gouden muntschat met veelal aurei van Nero. Uit de aaneengesloten muntenreeks van Vech- ten blijkt dat het fort als gevolg van de opstand niet, of in ieder geval niet voor langere tijd, verlaten is geweest. De na de opstand volgende reorganisatie van de Rijngrens door Vespasia- nus, vanaf 70 na Chr., heeft ook zijn sporen in Vechten achtergelaten. Tussen de munten van Vechten bevinden zich veel exemplaren die ten tijde van Nero (vanaf 64 na Chr) geslagen zijn en tevens uit de periode van Vespasianus en Domitianus. De nieuwe regeling van de grens vormt de basis voor een vreedzame ontwikke- ling van Germania Inferior tot in de derde eeuw. In de tweede eeuw neemt het aantal munten, vergeleken met de eerste eeuw, af Van Hadrianus tot Constantinus I
Tot in de derde eeuw waren er weinig militaire
activiteiten in het Rijngebied. In het onderwor- pen gebied was het zelfs zo rustig dat de Romeinen het veilig achtten troepen aan de Rijngrens te onttrekken. Zo werd in 104 het tiende legioen, dat na de Bataafse opstand in Nijmegen was achtergelaten, naar elders ge- zonden. Uit de regeerperiode van Hadrianus zijn in
Vechten drie aurei gevonden. Het is bekend dat deze keizer de aan de Rijn gelegen hulptroepen gereorganiseerd heeft en begonnen is met de bouw van permanente forten langs de limes. De gouden munten uit Vechten houden wel- licht verband met deze reorganisatie van de limes. Het archeologische materiaal toont duidelijk aan dat het houten fort in Vechten vervangen werd door een stenen. In de derde eeuw dienen de eerste tekenen van Germaans gevaar zich aan en wel in de rege- ringsperiode van Caracalla (211-217). Uit Vechten zijn wijdingen uit deze periode aan beschermende (lokale) godheden bekend, een teken dat de vijandelijke druk in dit fort ge- voeld is. In de aantallen munten per keizer is vlak na de regering van Caracalla een opleving te zien, wat wellicht te maken heeft met het sturen van extra mankracht (en daarmee ook |
|||||||
36
|
|||||||
Noten
1. De in 1994 samengestelde catalogus van Romeinse
munten uit Vechten telt in totaal 1518 exemplaren, waarvan 1283 munten volledig gedetermineerd konden worden. De catalogus maakt onderdeel uit van de doc- toraalscriptie van de auteur Munten uil Vechten, recon- structie van de bewoningsgeschiedenis van het Romein- se fort. aan de hand van munten. Leiden 1994. 2 Het citaat is overgenomen uit de tentoonstellingscatalo-
gus van CA. Kalee en W.J. van Tent Van speerpunt tot kanonschot, (\99\), 12. 3. J.H. Jongkees, 'De Romeinsche muntvondsten van
Vechten en Arentsburg'. Jaarboek voor Munt- en Pen- ningkunde, 37 {\950),\-26
4. Zie M. Polak en S.L. Wynia, 'The Roman forts at Vech-
ten, a survey of the excavations 1829-1989' Oudheid- kundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudhe- den te Leiden, 71 (1991), 143. |
|||||
37
|
|||||
nisterialiteit zijn voor veel auteurs van nut ge-
weest. Wel moet worden gezegd, dat in som- mige gecontroleerde bijdragen (bijvoorbeeld Loenersloot) wel heel sterk wordt aangeleund tegen de gebruikte literatuur. Inhoudelijk is dat niet bezwaarlijk, maar nagenoeg letterlijke citaten of enigszins gekunstelde parafrasen zonder aanhalingstekens gaan mij, ook in een werk als dit, toch net te ver. Op twee punten schiet de presentatie van de kasteelbeschrijvingen meer fundamenteel te kort. Danig gemist worden intekeningen op moderne topografische kaarten. Voor het goed begrip van de vaak gedetailleerde terreinbe- schrijvingen zijn die eigenlijk onontbeerlijk. Zelfs wanneer men de 1:25.000-kaarten erbij haalt, wordt nog niet elke situering meteen duidelijk. Een ander mankement is het ontbre- ken van een afbeeldingenlijstje (bijvoorbeeld tot 1850) per kasteel. Wie zich ooit met bouw- kundig onderzoek heeft bezig gehouden, weet hoe tijdrovend het verzamelen van tekeningen, prenten en dergelijke kan zijn. De meeste au- teurs zullen van de afbeeldingen van 'hun' kas- telen wel een dossier hebben aangelegd, maar de gebruikers van het boek kunnen daarvan nu helaas niet profiteren. Dan zwijg ik nog van de nauwelijks onderzochte vraag naar de be- trouwbaarheid van de diverse kunstenaars, waarop alleen strikt systematisch onderzoek antwoord kan geven. Juist een overzichtswerk als het onderhavige had daartoe kunnen bijdra- gen. Een ander punt van kritiek betreft de afbake-
ning van het aantal te behandelen objecten. Dat begint al met de gekozen werkdefinitie van 'kasteel', waarbij middeleeuwse bewoonbare en verdedigbare (of als verdedigbaar be- schouwde - en dat is nog wat anders!) gebou- wen als uitgangspunt worden genomen. Cu- rieus genoeg worden de middeleeuwen opge- rekt tot 1600 (en niet, zoals nog wel gebruike- lijk, tot het begin van de Opstand), waardoor meteen één van de criteria onder druk komt te staan. Vanaf de late vijftiende eeuw is de ver- dedigbaarheid van vele objecten immers hoogst dubieus. Als willekeurig voorbeeld noem ik Groenestein in Langbroek, waarvan de vijftiende-eeuwse vormen onbekend zijn, maar dat in zijn met enige moeite reconstrueerbare zestiende-eeuwse gedaante niet verdedigbaar kan zijn geweest. Over de zin en onzin van |
|||||||||
BOEKBESPREKINGEN
|
|||||||||
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht
B. 01de Meierink, G. v. Baaren e.a. (red.). Kas-
telen en ridderhofsteden in Utrecht. Utrecht, 1995 (Uitgeverij Matrijs/Stichting Utrechtse Kastelen, ISBN 90-3545-072-6, 660 blz., prijs ƒ69,90) Voor beoefenaren van de Utrechtse geschiede-
nis was de vijfde druk uit 1975 van J.D. Bar- dets Kastelenboek Provincie Utrecht de afgelo- pen twee decennia een onmisbaar, maar verre van bevredigend naslagwerk. De beschrijvin- gen van de kastelen zijn bij Bardet tamelijk summier, meer op de bewonings-, dan op de bouwgeschiedenis gericht en geleidelijk natuurlijk ook nogal verouderd. Het aantal oude afbeeldingen is beperkt, moderne opna- mes ontbreken, evenals cartografisch materiaal. In al deze opzichten is door de auteurs van het nieuwe Utrechtse kastelenboek een grote stap voorwaarts gezet. Het gekozen kloeke formaat heeft een uitbundige illustratie mogelijk ge- maakt met ondermeer enkele prachtige luchtfo- to's in kleur. Aanzienlijke winst wordt geboekt door de vele bijgevoegde plattegronden, de aftjeeldingen van vroege kaarten, het grote aantal geproduceerde prenten en tekeningen en door het opnemen van oude en nieuwe foto's van bestaande opstanden. De teksten zijn het werk van talrijke verschil- lende auteurs en mede daardoor bijna onver- mijdelijkerwijze niet steeds van hetzelfde ni- veau. De veelal gehanteerde driedeling in 'ge- schiedenis', 'bouwgeschiedenis' en 'omgeving' leidt in sommige bijdragen tot doublures en overlappingen. Het begrip 'omgeving' wordt door de ene auteur ruimer opgevat dan door de andere, waardoor soms beschrijvingen van tamelijk recente park-en tuinaanleg zijn opge- nomen, terwijl men zich in andere gevallen tot het kasteelterrein in engere zin beperkt heeft. Een goed oordeel over de afzonderlijke bijdra- gen kan uiteraard alleen geveld worden door degenen die zich intensief met het betrokken object bezighouden. Uit enkele streekproeven bleek mij dat in elk geval de recente literatuur verwerkt was. Vooral de publicaties van Kort in Ons Voorgeslacht en de in 1993 verschenen dissertatie van Buitelaar over de Stichtse mi- |
|||||||||
38
|
|||||||||
Zo blijft er in elk geval ook de komende tijd
werk aan de winkel. Met dat al kan overigens geen belangstellende aan dit boek voorbijgaan, want niettegenstaande de kritiekpunten en desi- derata is het een formidabel werk geworden, dat de Utrechtse kasteeldocumentatie samen met die van enkele andere streken (Drente en Twente bijvoorbeeld) op het hoogste Neder- landse niveau brengt. Een tweede oplage is zojuist uitgekomen, hopelijk met correctie van wat onnodige slordigheden, zoals in de bijdra- gen van Aalbers (p. 51 en verder). Wie de eerste druk gemist heeft, snelle derhalve naar de boekhandel! Peter van der Eerden
|
|||||||||
kasteeldefinities zou nog heel wat meer te zeg-
gen zijn, maar dat zou de grenzen van dit recensie-artikel overschrijden. Dat geldt echter niet voor een ander bezwaar, namelijk tegen de titel van het boek. Voorzo- ver het mij duidelijk geworden is, vallen alle behandelde ridderhofsteden binnen de catego- rie 'kasteel'. Als dat zo is, dan is de gesugge- reerde nevenschikking verwarrend. Als dat niet zo is, dan had ik graag beide groepen nader ten opzichte van elkaar bepaald gezien. Ook bij de concrete keuze tussen opgenomen objecten en huizen die naar de appendix van twijfelachtige gevallen verbannen zijn, kan ik de redacteuren niet altijd volgen. Om weer met een enkel voorbeeld te volstaan: waarom wel Ter Heul opgenomen en niet Jagenstein of De Roetert, terwijl in al deze gevallen ongeveer evenveel of even weinig van de betrokken hui- zen bekend is ? Hoezeer de redactie in afbakeningsproblemen
is blijven steken, blijkt ook uit de cijfermatige verwarring over het aantal kastelen dat in de provincie gestaan heeft. De uiteindelijke selec- tie leverde 107 kastelen op (Bardet had er nog 162), maar in het eerste inleidende hoofdstuk is sprake van reeds 150 kastelen in het midden van de veertiende eeuw. Hoe men aan dit aan- tal komt, wordt niet duidelijk en al evenmin hoeveel daar tussen 1350 en 1600 nog bijgeko- men zijn. Een oppervlakkige nalezing van het gepresenteerde materiaal leidt al gauw tot een schatting van vele tientallen in de periode 1350-1500. Olde Meierink spreekt van een bouw-hausse aan het begin van de zestiende eeuw (p. 31), maar behandelt alleen verbou- wingen en geen nieuwe huizen. Om de verwar- ring te completeren heeft Wilmer (p. 78) het over 'ca. 120 kastelen en ridderhofsteden die ooit (IPCvdE) op Utrechts grondgebied hebben gestaan', alweer zonder nadere toelichting op dit veel lagere getal. Kennelijk hebben ver- schillende lijsten gecirculeerd, zonder dat men tot onderlinge afstemming is gekomen. De redactie erkent weliswaar het bestaan van een 'schemergebied' tussen kastelen en kasteelach- tige landhuizen en boerderijen, maar in een werk van deze opzet had de lezer verwacht, dat wat meer licht in de schemering zou zijn ge- worpen, bijvoorbeeld door middel van over- zichtelijke lijsten met gespecificeerde zekere en minder zekere gevallen. |
|||||||||
De kathedraal van het Sticht
F. M. Heijmink Liesert, De Kathedraal van het
Sticht. De parochiekerk van de heilige aarts- engel Michael te Schalkwijk. Houten, 1995 (Ibero Publikaties, 168 blz., prijs ƒ 50,-) De keuze van de heilige aartsengel Michael als
patroon van de parochiekerk van Schalkwijk wordt in het begin van de vijftiende eeuw ver- meld, maar hoe men oorspronkelijk tot deze keuze is gekomen is niet door mondelinge of schriftelijke traditie overgeleverd. Zou de strij- dende engel de voorkeur hebben gehad van de Duitse (ridder)Orde die in het dorp Schalkwijk enige goederen bezat? In 1976 werd bij besluit van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk het gebouw van de R.K. kerk van St Michael op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst. Maar tien jaar later werd de zorg voor het restaureren van monumenten opgedra- gen aan de gemeenten, die uit hun beperkte budget ook tal van andere dringende zaken moeten behartigen. Het gevolg is dat een met verval bedreigd object zoals deze, blijkens haar roepnaam, grootse kerk helaas slechts gespreid en mondjesmaat met herstelsubsidies bedeeld kan worden. Heijmink Lieserts uitvoerig gedocumenteerd
en met vele platen prachtig ogend boek zet de geschiedenis van het gebouw en diens voor- gangers met de grootste zorg voor alle, zowel persoonlijke als zakelijke, details neer. Het is een hartstochtelijk pleidooi voor behoud niet |
|||||||||
39
|
|||||||||
drale Catharinakerk te Utrecht die toen geres-
taureerd werd. Alfred Tepe - die in de wijde omtrek ook vele andere kerken ontwierp - was hun architect. Er werd slechts twee jaar aan de bouw gewerkt en de kerk werd in 1879 gewijd. Later zou blijken dat er onzorgvuldigheden in waren geslopen, zoals te weinig en slechte heipalen, een te harde baksteen en onzorgvul- dig metselwerk. Deze leidden tot herhaalde en grondige restauratiewerkzaamheden. In de jaren na 1879 heeft de uit Duitsland afkomstige Wilhelm Mengelberg, die zich in 1869 in Utrecht vestigde, de algehele versiering en inrichting van de kerk ontworpen en geleid. De uitgebreid beschreven, gedocumenteerd en van verklaringen voorziene inventaris van het kerkgebouw en het interieur beslaat het groot- ste deel van Heijmink Lieserts boek. Mengel- bergs ontwerpen voor gebrandschilderde ra- men werden uitgevoerd door de glazenier H.J.J. Geuer uit Keulen, sinds 1871 in Utrecht en lid van het Sint-Bernulphusgilde. In het priesterkoor en de kapellen bevinden zich se- ries met afbeeldingen uit het leven van Chris- tus, Maria en Jozef, en in het schip een serie van Nederlandse heiligen. Helaas zijn niet alle foto's hiervan even scherp uitgevallen; naar mijn mening had ieder raam een pagina-grote kleurenafbeelding in het boek verdiend. De Schalkwijkse Michaelkerk is een van de weini- ge die de tweede - katholieke - 'beeldenstorm' van de twintiger jaren, een poging tot het ver- kleinen van de verschillen met het Protestantis- me, ongeschonden door is gekomen. De auteur besteedt uitgebreid aandacht aan de - hier niet overgekwaste - muurschilderingen, indertijd uitgevoerd naar ontwerpen van Mengelberg door de kerkschilder Chrétien Lindsen, ook lid van het Sint-Bemulphusgilde. Tenslotte komen losse beelden, andere schilderijen, inrichting, meubilair en vaatwerk aan de orde. De oor- spronkelijke klokken zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter omge- smolten en voor wapentuig gebruikt. In 1948 werden nieuwe klokken geschonken en geïnstalleerd. Na jarenlang genieten van hun welluidend gebeier weet deze recensent nu dan eindelijk de namen van de drie grote klokken - Michael, Maria en Henricus (naar Mgr. Henri- cus van de Wetering, toen aartsbisschop van Utrecht) - en hun tonen: F (1), Gis en Ais. De auteur besluit met een verslag van de op- |
|||||||
alleen van een monumentaal gebouw als zoda-
nig, maar ook van een nog steeds inspirerende vormgeving van geloof en gemeenschapszin. Met zijn volledige, terwijl toch steeds zeer leesbare, beschrijving en verklaring van alle pictorale symboliek en (Latijnse) opschriften tracht de auteur namelijk ook het inhoudelijke aspect van wat nu vaak alleen als 'versiering' wordt beschouwd weer onder de aandacht te brengen. Zijn boek is zodoende ook een uitno- diging aan alle parochianen om hun eigen kerk met nieuwe ogen te bekijken, en zich het aan- deel van hun voorouders in diens totstandko- ming te herinneren. Maar ook voor anderen zal het boek zeer informatieve en boeiende lectuur zijn. Een inleiding over de historische ontwikkeling
van kerkbouw en kerkdienst vanaf de oorsprong van het Christendom zet de huidige eredienst in perspectief Daarna worden de gevolgen van de Reformatie voor de groten- deels katholieke bevolking van Schalkwijk bekeken: in 1609 moest men de oorspronkelij- ke kerk - op de Brink - afstaan. Omdat de am- bachtsheren de katholieken op z'n minst welge- zind waren ging de katholieke eredienst toch door, eerst in het achterhuis van een boerderij op de plaats van de huidige parochiekerk - later vele malen herbouwd tot een kerkschip met toren. In 1760 werd tot de bouw van een nieu- we en grotere zaalkerk overgegaan. Toen in 1796 geloofsgelijkheid van regeringswege verkondigd werd, besloten de Schalkwijkse katholieken het in die tijd nogal vervallen oor- spronkelijk kerkgebouw op de Brink niet terug te eisen, ook omdat het inmiddels te klein voor hen was geworden. In 1835-1838 werd hun zaalkerk met rijkssubsidie vergroot. Veertig jaar later echter bleek dit gebouw niet alleen weer te klein maar verkeerde het ook in zulk een slechte staat dat nogmaals tot nieuwbouw werd besloten. Dat de gemeenschap de niet geringe kosten hiervoor - omgerekend 4.5 mil- joen gulden - bijna geheel uit eigen gelederen op kon brengen had te maken met de in deze periode voor de agrarische sector zeer gunstige ontwikkelingen. Gekozen werd voor een neo-Gotische stijl die
voortbouwde op de 15e- en I6e-eeuwse Neder- rijnse baksteengotiek, en voorgestaan werd door het Sint-Bemulphusgilde, geleid door G.W. van Heukelum, kapelaan van de kathe- |
|||||||
40
|
|||||||
eenvolgende restauraties van het gebouw, die
door het gemeentelijke geldgebrek veel te langzaam vorderen, en daardoor 'een lijdens- weg aan het worden' zijn (biz. 148). Achterin bevinden zich een tijdtafel van inrichting en onderhoud/restauratie, een zeer nuttige verkla- rende woordenlijst van voor de leek ongebrui- kelijke termen en begrippen (in de tekst echter ook steeds voorbeeldig uitgelegd), een lijst van bronnen, en een register van personen en plaat- sen. Al met al is het een boek van blijvende waarde dat door de Schalkwijkse gemeenschap - kerkgangers of niet - zeer zeker met veel ple- zier gelezen, nageslagen en gekoesterd zal worden. Degenen die zich voor het lokaalhisto- rische onderzoek als zodanig interesseren, zul- len het erg jammer vinden van de auteurs enor- me - en duidelijk liefderijke - arbeid, dat de vele door hem gevonden interessante histori- sche gegevens niet ook zonder meer voor an- deren bruikbaar zijn gemaakt door bijvoor- beeld, zonder het bladbeeld voor de gewone lezer te verstoren, hun precieze vindplaatsen per bladzijde achterin het boek te vermelden. Giselle de Nie
|
|||||||
Reactie van de auteur
Het is zeker waar dat het boek van elk ge-
brandschilderd raam een paginagrote kleuren- afbeelding verdiend zou hebben. De prijs van ƒ50,- zou dan echter hoger uitgevallen zijn en het boek waarschijnlijk onverkoopbaar ge- maakt hebben. De opmerking van de recensente dat het aanbe-
veling verdiend zou hebben de vele gevonden historische gegevens ook voor anderen bruik- baar te maken door bijvoorbeeld hun precieze vindplaatsen per bladzijde achterin het boek te vermelden, is niet terecht. Op de bladzijden 9- 10 heb ik uitgelegd dat in archieven en in pu- blicaties nauwelijks iets over de kerk te vinden is. De op blz. 163 vermelde bronnen betreffen gedeeltelijk algemene literatuur en verder is voor een deel vermeld waarop die bronnen betrekking hebben. Het Registrum Memoriale van de parochie is het enige archiefstuk van belang. Met de aanleg daarvan is de pastoor van Schalkwijk pas begonnen nadat de kerk al zeven jaar in gebruik was. Bij gebrek aan bron- nen zijn op andere manieren gegevens verza- meld. Zo is gebruik gemaakt van adviezen en aanwijzingen van derden. Eigen waarnemingen (waarbij zo'n 50 nog bestaande kerken van Tepe en voorts vergelijkbare kerken bezocht zijn) hebben ertoe bijgedragen om een redelijk compleet beeld van het kerkgebouw te krij- gen.(P/e/ Heijmink Liesert) |
|||||||
41
|
|||||||
Het traditionele boerenerf was van oudsher
logisch verbonden met de bedrijfsuitoefening en sloot harmonisch aan op het omringende land. Door de modernisering van de landbouw en de daarmee gepaard gaande schaalvergro- ting is het boerenerf op sommige plaatsen ge- heel verdwenen; in andere gevallen heeft het plaats gemaakt voor de aanplant van stadstui- nen met gazons, omzoomd door coniferen. Om te achterhalen hoe de oorspronkelijke inrich- ting van erf en tuin eruit zagen, is in het kader van het' Boerenerfproject' in de provincie Utrecht onderzoek verricht, waarbij ook be- jaarde boeren en boerinnen zijn ondervraagd. Het uiterlijk van de boerenerven weerspiegelde de taakverdeling tussen boer en boerin. De boerin rekende het voorerf, de groente- en bloementuin die een intensieve verzorging vereisten, tot haar terrein. Op het achtererf, dat gericht was op het aansluitende land, domi- neerde de boer. De beplanting van de tuin, die aan de hand van een bonte verzameling van foto's wordt geïllustreerd, vertoonde een vari- ëteit aan bol- en knolgewassen, vaste planten en één- en tweejarigen. Achterin het boekje is een lijst met een basisassortiment van de oor- spronkelijke bomen, hagen, bloemen en strui- ken van het boerenerf opgenomen. Voor zowel het Kromme-Rijngebied als de Lopikerwaard geldt dat bomen een belangrijk element van de erven vormden. Tegen de voor- gevels van boerderijen stonden vaak leibomen en aan de randen van de tuinen bevonden zich houtwallen voor het geriefhout. Verder treffen we in beide streken de karakteristieke boom- gaarden met hoogstam- of halfhoogstamfruit- bomen. Naast het hoofdgebouw, de boerderij, worden
ook de andere onderdelen van het traditionele boerenerf zoals hooischuren, zomerhuizen en boenhokken onder de aandacht gebracht. Het boekje biedt tot slot een overzicht van nut- tige adressen, cursussen die gevolgd kunnen worden en subsidiemogelijkheden van het Landschapsbeheer Utrecht die tot doel hebben boerenerven in hun oude glorie te herstellen. U kunt het 24 pagina's tellende boekje met vele tekeningen en kleurenfoto's als boerderijbewo- ner gratis en als niet-boerderijbewoner tegen betaling van ƒ12,50 bestellen bij de Boerderij- enstichting Utrecht, Mariaplaats 23, 3511 LK Utrecht (030-234880) {FvH). |
||||||||
VARIA
Facsimile-uitgave stadskaarten Jacob van
Deventer (1558-1570) Jacob van Deventer karteerde in opdracht van
koning Philips II, in de jaren zestig van de zestiende eeuw, circa 260 steden in de toenma- lige Nederlanden. Het zijn veelal de oudste kaarten die van de verschillende steden be- staan. Ze munten uit door uniforme tekenstijl, gemiddeld op schaal 1:8.000, en grote nauwkeurigheid. Thans worden van elke stad de minuut (indien aanwezig, in de rijks- of ge- meentearchieven van ons land) en de netkaart (in de Biblioteca Nacional te Madrid), provin- cie-gewijs in facsimile uitgegeven. Onlangs verscheen de map Utrecht (36 x 51 cm) met in totaal twaalf kleurenreproducties (prijsƒ200,-); Amersfoort, Montfoort, Oudewater, Rhenen, Utrecht, Wijk bij Duurste- de, Woerden en IJsselstein komen hierin voor. De map gaat vergezeld van een algemene inleiding over de werkwijze van Jacob van Deventer, geschreven door J. C. Visser en P. C. van der Krogt. Bovendien is er per stad afzon- derlijk een historisch-stedebouwkundige toe- lichting gegeven met daarbij een aparte legen- da, betreffende de op de kaart weergegeven topografie (Utrecht en Wijk bij Duurstede zijn van de hand van Marijke Donkersloot-de Vrij). Van Deventers kaart van Wijk bij Duurstede is de oudste van de stad die bekend is. Uit de periode daarna zijn tot begin 19de eeuw - toen de kadasterkaarten tot stand kwamen - geen gedetailleerde kaarten van Wijk bewaard gebleven. Daardoor is vooral de waarde van deze kaart voor het historisch-topografische stadsonderzoek bijzonder groot. De stadsplattegronden met toelichting zijn ook afzonderlijk verkrijgbaar (prijs: ƒ19,50). Nade- re informatie en bestellingen bij: Stichting Ja- cob van Deventer, Postbus 68, 2400 AB Alp- hen aan den Rijn (MD-dV). |
||||||||
Brochure over boerenerven
Met steun van diverse instellingen heeft de
Boerderijenstichting Utrecht als tweede deeltje in een reeks van drie het boekje Boerenerven in de provincie Utrecht. Kromme Rijngebied en Lopikerwaard uitgegeven. |
||||||||
42
|
||||||||
keizerskroon bevindt zich het beschadigde
jaartal van de steen: 1550. De haardsteen is uit Antwerpen afkomstig. Van een beschildering met rode verfstof, zoals op de Utrechtse exem- plaren werd aangetroffen, zijn op de Wijkse steen geen sporen te zien. Een aardig detail is nog dat Karel V zelf, als opvolger van de Utrechtse bisschop, de Nederhof tussen ca 1528 en 1545 in bezit heeft gehad. Daarna zouden de gebouwen in (onbekende) particu- liere handen zijn gekomen. De deksteen is door de vinder, de aannemer P.C.J. Stigter, aan de gemeente geschonken (RvdE-V). |
||||||||
De haardsteen uit 1550 (foto Hans Dirksen 1996)
Haardsteen uit de Nederhof in Wijk
Tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van
de restauratie van het laat-middeleeuwse ge- bouwencomplex De Nederhof aan de Markt in Wijk bij Duurstede is tussen het puin een, he- laas zwaar beschadigde, deksteen van een stookwand gevonden. Met behulp van de Ar- cheologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht (1982 en 1987) wist Otto Wttewaall de steen zonder moeite te identifice- ren. Precies zo'n steen is namelijk in de jaren tachtig aangetroffen in het huis Zilverstraat 14 en het huis Twijnstraat 50 in Utrecht. In die twee gevallen bevond de deksteen zich nog op zijn oorspronkelijke plaats, als bekroning van een pyramidevormige wand met rechthoekige haardstenen. Haardstenen zijn speciaal vervaardigde vuur-
vaste bakstenen waarop allerlei voorstellingen in reliëf zijn aangebracht. Een grote collectie bevindt zich in het Utrechtse Centraal Mu- seum. Ze komen in Nederland vooral voor tussen ca 1550 en 1620. Vóór die tijd bestond de achterkant van de haard meestal gewoon uit de stenen van de muur waarin de haard was aangebracht. Vanaf de 17de eeuw gebruikte men ijzeren haardplaten en witte tegels met afbeeldingen in blauw. De nu in Wijk gevonden halfronde deksteen van ca 34x24x5 cm. is voorzien van het wapen van keizer Karel V: de dubbelkoppige Habs- burgse adelaar met keizerskroon, de spreuk- band 'Plus 0(u)ltre' en ter weerszijden twee vlammende zuilen en griffioenen. Rond de |
||||||||
Bijzondere schuren dreigen te verdwijnen
Binnen de gemeente Houten staan nog drie
grotendeels van hout gebouwde schuren die oorspronkelijk dateren uit de zeventiende en achttiende eeuw. Het zijn de schapenschuur tegenover boerderij Geerestein (Waalseweg 85), de schapenschuur bij boerderij Den Oord (Beusichemseweg 146) en de doorrijschuur bij boerderij De Laatste Stuiver (Beusichemseweg 22). Alle drie de schuren zijn vanwege hun grote cultuurhistorische waarde op de ge- meentelijke monumentenlijst geplaatst. Ondanks deze gemeentelijke bescherming zijn twee schuren momenteel in zodanig slechte staat dat alleen een totale restauratie hun voort- bestaan kan waarborgen. Het probleem bij dergelijke historische schuren is echter dat zij niet passen binnen de moderne agrarische bedrijfsvoering, met als gevolg dat er vaak totaal geen onderhoud plaatsvindt. De schapenschuur bij boerderij Den Oord (foto Otto
Wttewaall 1986) |
||||||||
43
|
||||||||
INHOUD september 1996 30-3
|
||||||||||||||
Het Kromme-Rijngebied,
Tijdschrift van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek'. ISSN-nr 1382-3140
Het Kromme-Rijngebied omvat Bunnik, Cotheii.
"t Goy, Houten. Langbroek. Odijk. Schalkwijk. Tuil en
't Waal. Vechten. Werkhoven en Wijk bij Duurstede.
Verschijnt 4x per jaar.
Redactie: dr Y. M. Donkersloot - de Vrij, Odijk;
drs M. A. van der Eerden - Vonk, Wijk bij Duurstede; drs F. E. van Hekelen, Wijk bij Duurstede;
O.J. Wttewaall, 't Goy. Redactie-secretariaat: M. A. van der Eerden-Vonk.
Postbus 83. 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel. 0343-595595, fax 0343-595599 (voor kopij, correspondentie, boekbesprekingen en aanwijzin- gen auteurs) Overname uit dit tijdschrift is geoorloofd onder
voorwaarde van bronvermelding en na .schriftelijke toestemming van de redactie. Vormgeving: O. J. Wttewaall
Druk: Iberodruk, Houten Oplage: 6500 Lidmaatschap van de vereniging, tevens aljoime-
ment op dit tijdschrift:
ƒ 35 per jaar (studenten en scholieren: ƒ 20), over te
maken op rekeningnummer 32.98.07.498. ten name
van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek" bij
de Rabobank te Houten (postrekening van de bank:
214585).
Advertentietarief: f 100,- per hele pagina.
Secretariaat/ledenadministratie: H. J. J. Steenman,
Kalverhoeve 18, 3992 NZ Houten, tel. 030-
6374644.
Ereleden: A. Graafhuis, Utrecht;
dr G. de Nie, Schalkwijk. |
||||||||||||||
Theiminiimmcr
Gerechts- en gemeentehuizen in Bunnik,
Odijk en Werkhoven
|
||||||||||||||
Voorwoord 45
|
||||||||||||||
Artikelen
C. Dekker
Bestuurlijke ontwikkeling van Bunnik,
Odijk en Werkhoven vanaf
de iTiiddeleeuwen 46
H. Reimlers
Bunnik; van gerechtskamer
tot gemeentehuis 60
P.S.A. de Wit
Het Bunnikse geineentehuis van
architect E.G. Wenlink (1897) 70
H. Krol
De gerechts- en raadkamer van Odijk 76
,/. N. M. vat} hiipelen
De gerechts- en raadkamer
van Werkhoven 82
Literatuur 87
|
||||||||||||||
Boekbespreking
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen
(door Y. M. Donkersloot-de Vrij) 88 |
||||||||||||||
Dit themanummer werd financieel mogelijk
gemaakt door: - Gemeente Bunnik
- Juliana Welzijns Fonds
|
||||||||||||||
Afbeelding omslag: Een gedeelte van de voorgevel-
van het Bunnikse gemeentehuis omstreeks 1950. (fotoreproductie in collectie Arie van der Gaag) |
||||||||||||||
TfBTT
|
||||||||
Het nieuwe gemeentehuis van Bunnik is onlangs in gebruik genomen. Voordat het gebouw op
15 november a.s. officieel zal worden geopend, is er nu het goede moment voor een historische terugblik. Juist in een tijd waarin de veranderingen zo snel gaan is het van belang om een beeld van ons verleden te hebben; we kunnen er iets van leren. Op de gemeentelijke nieuwjaarsreceptie van vorig jaar deed ik aan de voorzitter van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek', de heer ir. P. S. A. de Wit, het voorstel om in een nummer van het tijdschrift Het Kromme-Rijngehied de geschiedenis van het gemeentehuis van Bunnik aan de orde te stellen. Enthousiast werd dit idee door hem ontvangen. Kort daarna is met de redactie van het tijdschrift bekeken of het plan haalbaar zou zijn. Gelukkig
bleken er leden van de Historische Kring te zijn, wonend in de drie dorpen Bunnik, Odijk en Werkhoven, die bereid waren om belangeloos het nodige onderzoek te doen en het historische verhaal op te schrijven. De coördinatie en redactie werd in handen gegeven van mevrouw dr. Y. M. Donkersloot-de Vrij. Wij zijn het, in Bunnik gevestigde, Juliana Welzijns Fonds zeer erkentelijk voor de financiële
bijdrage. Het tijdschriftnummer kon hierdoor in een grotere oplage worden gedrukt en huis-aan- huis in de gemeente Bunnik worden verspreid. Ik hoop dat u dit themanummer van het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied met veel plezier zult
lezen. Het kan de banden met het verleden verstevigen en mede richting geven aan de toekomst van onze gemeente. |
||||||||
Drs. J. J. L M. Janssen,
burgemeester van Bunnik. |
||||||||
45
|
||||||||
Bestuurlijke ontwikkeling van Bunnik, Odijk en
Werkhoven vanaf de middeleeuwen |
||||||||||
C. Dekker
|
||||||||||
over kleine vergrijpen. Een vroeg bericht over
zulk een rechtzitting onder leiding van de meier Evert hebben wij uit Bunnik uit 1239. Al vóór de 13de eeuw raakten de domeinen gedesorganiseerd. Langzamerhand kwam veel grond in andere handen dan die van de domeinheer. Door schenking, belening, ver- koop, administratieve onhelderheid of zelfs usurpatie kwamen stukken domeingrond in bezit van derden: van de Utrechtse kapittels, kloosters, plaatselijke kerken, ridders en meer en meer ook van boeren, die hun onvrije status ontgroeiden. Parallel aan deze ontwikkeling evolueerden de meiers van agrarische bedrijfs- leiders naar rechterlijke functionarissen en werden voortaan schouten genoemd. Hun ambtsgebied heette 'gerecht". De leden van de gemeenschap binnen het gerecht werden meer en meer onderscheiden als landgenoten en buren. Landgenoten waren eigenaars van grond in het gerecht, onverschil- lig of zij er zelf woonden of niet, buren waren pachters van grond die binnen het gerecht woonden. Dat iemand - en wij bedoelen dan een gezinshoofd - in het geheel geen grond had en dus noch landgenoot noch buur was, kwam aanvankelijk niet voor: wel kon men natuurlijk landgenoot en buur tegelijk zijn. Ook vrouwen en kinderen (onder voogdij) konden land in eigendom of pacht hebben, maar zij deelden niet in de rechten, die de landgenoten en buren op plaatselijk niveau uit- oefenden. De voornaamste rechten waren deelname aan de rechtszittingen, het beraad- slagen over waterstaatszaken, het beheer van de (weinige) nog overgebleven gemene grond, het opstellen van een voordracht bij een pas- toorsvacature en inspraak inzake reparaties aan de kerk. Men kan zeggen dat in de laatste twee gevallen de buren als parochianen optra- den. Landgenoten die niet tevens buur waren (en dus elders woonden) hadden zich daarbij afzijdig te houden. Aan de andere kant waren buren die geen landgenoot waren uitgesloten |
||||||||||
Het ontstaan van de gerechten
Vóór 1811 bestonden er nog geen gemeenten.
Zij werden in dat jaar ingesteld, toen Neder- land gedurende korte tijd was ingelijfd bij Frankrijk. Deze vaststelling is historisch juist, maar toch niet volledig. Het begrip gemeente bestond namelijk al sinds de middeleeuwen, maar had een andere inhoud. Het sloeg toen op de 'gemeenschap', op de gezamenlijke bewoners van een domein, een dorp of een stad. Het sloeg ook op de (woeste) grond waarop die gemeenschap collectief bezits- of gebruiksrechten kon uitoefenen, al werd daar- voor vaker de afkorting meente of meent gebezigd. Een vroege vermelding van een gemeente (in het Latijn: communitas) in de zin van gemeenschap betreft Houten, waar in 1316 de term nader wordt uitgelegd als 'de gezamenlijke parochianen'. Gemeente in de zin van gemene grond (terra communis) komt in Odijk al voor in 1245. In Vechten, Bunnik, Odijk en Werkhoven ont- stonden "gemeenschappen' in het kader van domeinen, dat wil zeggen bedrijfseenheden van grootgrondbezitters. In Vechten en Bunnik behoorden die toe aan de bisschop van Utrecht, in Odijk aan de verre abdij van Deutz bij Keulen en voor een klein deel aan de bis- schop. Het Werkhovense domein kwam aan- vankelijk ook deels toe aan de Keulse abdij, maar al in de 13de eeuw geheel aan de bis- schop. De bisschop en de andere domeinheren hadden op hun domeinen bedrijfsleiders (meiers), belast met de agrarische exploitatie en met rechterlijke bevoegdheid over de domeinbewoners. Tot in de 13de, 14de eeuw waren die bewoners onvrij of horig, dat wil zeggen gebonden aan de grond en verplicht tot verschillende prestaties op agrarisch gebied aan de domeinheer. De meier moest dat rege- len en er op toezien. Daarnaast moest hij van tijd tot tijd rechtszittingen organiseren en voorzitten (het hofgerecht), waar de domein- bewoners (hofgenoten) zelf vonnissen wezen |
||||||||||
46
|
||||||||||
en een leger nodig om dat gezag uit te oefe-
nen. Hij recruteerde die ambtenaren en militai- ren - ministerialen - uit de onvrijen van zijn domeinen en beloonde hen, omdat geld in die tijd schaars was, met grond en soms ook met lage gezagsrechten. Die beloning vond plaats in de vorm van een leen maar dat werd erfe- lijk, zodat de bisschop de bewuste grond en de eventueel daarbij behorende gezagsrechten voorgoed kwijt was. De ambtenaren en mili- tairen, hoewel aanvankelijk tot de onvrijen behorend, werkten zich op tot een hogere sociale stand en vormden de basis van de laat- middeleeuwse ridderschap. De goedgeefsheid van de bisschop in de 11 de en vroege 12de eeuw had tot resultaat dat een groot aantal kleine tot zeer kleine gerechten werd gevormd, vaak als enclaves in de gerech- ten van de bisschoppelijke meiers. In Vechten ontstonden zoveel mini-gerechten op het grondgebied van het bisschoppelijk domein, dat het resterende ambtsgebied van de meier met dat van de Bunnikse meier werd samenge- voegd tot één gerecht Bunnik en Vechten. Dit moet al in het begin van de 12de eeuw gebeurd zijn. Het strekte zich in het westen tot buiten de huidige gemeente Bunnik uit. |
|||||||||
van discussies over de afwateringsproblema-
tiek. Versnippering
Hoeveel gerechten waren er op het grondge-
bied van de huidige gemeente Bunnik? Als wij het al vroeg verdwenen domein Rumpst buiten beschouwing laten dan waren er oorspronke- lijk vier domeinen, te weten Vechten, Bunnik, Odijk en Werkhoven, waarvan men op grond van de boven geschetste evolutie mag ver- wachten dat zij zich tot vier gerechten zouden ontwikkelen. In werkelijkheid omvatte het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik in de 14de eeuw negentien gerechten en strekte het zich bovendien uit over kleine gedeelten van nog eens zeven gerechten, die thans voor het grootste deel onder naburige gemeenten vallen. Een enorme versnippering dus, allerminst bevorderlijk voor een goede rechtspleging. Toch was de opperste gerechts- heer in het Nedersticht, de bisschop, daar zelf schuldig aan, al is zijn handelwijze wel begrij- pelijk. Toen in de 11 de eeuw de bisschop van Utrecht
door de Duitse keizer met wereldlijk gezag werd bekleed, had hij een ambtenarenapparaat |
|||||||||
Indeling in gerechten,
14de eeuw.
De dunne stippellijn heeft
betrekking op de
gerechtsgrenzen, de dikke
stippelijn op de huidige
grens van de gemeente
Bunnik.
(kaart getekend door H.
de Lanooy Meijer, 1996)
|
|||||||||
4f
|
|||||||||
Het territoir van de huidige gemeente omvatte
verder de mini-gerechten Wiltenburg, Oud- AmeHsweerd, Nieuw-Amehsweerd, Staartje van de Boeye, Rijnauwen, Vechterbroek, Gul- den Hoeve van Sint-Pieter, Gulden Hoeve op Rijsbrug, Ten Rijn en Ter Hul. Daarnaaast vie- len kleine gedeelten van de gerechten Slag- maat-Sint-Laurens, Slagmaat-Sint-Jan, Oost- broek, Zeist en Stoetwegen binnen de huidige gemeente, maar omgekeerd waren er ook enkele mini-gerechten, die hoewel ontstaan uit het domein Vechten in de loop van de tijd bui- ten het grondgebied van de huidige gemeente zijn komen te liggen: Grote Koppel. Kleine Koppel en Maarschalkerweerd. In Vechter- broek, Gulden Hoeve op Rijsbrug, Ten Rijn en Ter Hul kwam de rechtsmacht toe aan ministe- rialen, in Gulden Hoeve van Sint-Pieter, Amelisweerd, Wiltenburg en Slagmaat-Sint- Jan aan een Utrechts kapittel en in Slagmaat- Sint-Laurens aan een abdij. Het kapittel van Oudmunster gaf Amelisweerd in twee gedeel- ten (Oud- en Nieuw-Amelisweerd) al direct in leen uit aan ministerialen. Vechterbroek werd in 1489 verkocht aan de bisschop, zodat dit gerechtje toen werd samengevoegd met het gerecht Bunnik en Vechten, Gulden Hoeve op Rijsbrug kwam in 1486 aan een klooster en Ter Hul in 1502 aan een kapittel. In Odijk had de abdij van Deutz in 1256 afstand van haar domein gedaan en sindsdien traden daar ministerialen uit het geslacht Van Vianen (later Van Vianen van Beverweerd) op als gerechtsheer. Omdat de bisschop maar een klein deel van het Odijkse domein had beze- ten, waren ook de blijken van zijn gulheid daar niet zo waarneembaar en ontstonden er naast het gerecht Odijk slechts twee kleine gerechtjes, te weten Zoogwijk dat aan een ministeriaal behoorde, en een gerechtje van het kapittel van Sint-Pieter, waarvan wij de ligging niet kennen. De Odijkersteeg (thans Zeisterweg, Odijkerweg en Breullaan) behoorde met een aangrenzende strook grond geheel tot het gerecht Odijk. Nu ligt deze weg voor het grootste deel buiten de gemeente Bunnik, terwijl deze gemeente zich thans (sinds een grenswijziging in 1964) wel uitstrekt over kleine gedeelten van de vroegere gerechten Stoetwegen, Vierhoeven en het Sint- Pietersgerecht bij Stoetwegen. Vierhoeven |
had, hoewel het niet tot het gerecht Odijk
behoorde, daar al sinds de middeleeuwen nauwe banden mee. Het was tweeherig: de heer van Odijk oefende er samen met de heer van Stoetwegen het gezag uit. Zuidelijker trof men het gerecht Werkhoven aan en de mini-gerechten Herikwijkerwaard, Leemkolk, Katwijkerveld met nog een gerechtje bij Beverweerd, die alle aan ministe- rialen toekwamen. De rechtspraak
De uitoefening van de rechtsmacht verschilde
in de praktijk naar gelang van de grootte van de gerechten. Alleen in de grote gerechten was een normale uitoefening mogelijk, in de mini- gerechten die soms maar enkele hectaren groot waren, kon de rechtsmacht in het geheel niet worden uitgeoefend. In de drie grote gerechten Bunnik en Vechten,
Odijk en Werkhoven stelden de bezitters van de rechtsmacht, de 'gerechtsheren' - in Bunnik en Vechten en in Werkhoven de bisschop en in Odijk de heer van Vianen(-Beverweerd) - schouten aan, die de rechtbank voorzaten en als belastinginner optraden. De landgenoten en buren konden in principe allen aan de rechts- zittingen deelnemen. Als velen van hen opkwamen liep het al gauw uit op chaotische toestanden, kwamen er te weinig dan kon de rechtspleging geen doorgang vinden. Wille- keur, partijdigheid en corruptie waren bezwa- ren die aan de burenrechtspraak kleefden. In de 16de eeuw werden dan ook schepenbanken ingevoerd om aan die situatie een einde te maken. Colleges van een vast aantal schepe- nen, jaarlijks door de gerechtsheer uit een door de schout opgemaakte nominatie benoemd, die ambtshalve rechtspraken en daarbij gehouden waren aan een eed, moesten een waarborg vor- men voor een efficiënte rechtsgang. In 1540 werd een bank van zes schepenen ingesteld in Bunnik en Vechten, in 1554 een bank van vijf schepenen in Werkhoven en tussen 1547 en 1565 een bank van zeven schepenen in Odijk. De competentie van de plaatselijke rechtban- ken, of het nu buren- of schepenrechtspraak betrof, was niet groot. Civiele zaken en straf- rechtelijke zaken waarop lage boetes stonden, konden er berecht worden, maar in de kleine samenlevingen van slechts 100 a 200 personen |
|||||
48
|
||||||
sen een notaris, meestal wonend in de stad, en
het plaatselijke gerecht was voor ieder vrij, behalve inzake de overdracht van onroerend goed, want daarvoor was alleen het gerecht bevoegd. De akten die uit de rechtshandelin- gen voortvloeiden, werden door de gerechts- secretaris opgesteld, door de schout en soms ook door de schepenen gezegeld en aan de partijen overhandigd. De secretaris tekende ook de handelingen van schout en schepenen op in registers. Ook de akten werden, alvorens de originelen aan de partijen werden ter hand gesteld, in deze registers afgeschreven. Het oudste schepenregister dat bewaard is geble- ven, is dat van Odijk, dat in 1566 aanvangt. De registers van Bunnik zijn vanaf 1596 bewaard maar dan ook integraal, terwijl die van Werkhoven alle verloren zijn gegaan. In Odijk trad in de tweede helft van de 16de eeuw de pastoor op als secretaris, later zien we ook wel schoolmeesters in die rol. Wat de mini-gerechten betreft, leek Vechter- broek (vóór de opheffing in 1489) nog het |
||||||||||||||
viel er niet zoveel te berechten. Slechts enkele
malen per jaar vond een 'rechtdag' plaats, waarop de vierschaar werd gespannen en zaken werden behandeld, die varieerden van kleine diefstallen, verwondingen en belasting- ontduiking tot het doen grazen van vee op andermans weide, het niet snoeien van heggen en dergelijke. Waarschijnlijk vond dat eeu- wenlang plaats in de open lucht op de meent of brink en later in een 'rechthuis' bij de meent of brink, dat tevens als dorpsherberg fun- geerde. De schout bracht de vonnissen, die gewezen werden door de schepenen en meestal bestonden in het opleggen van een boete, ten uitvoer. Men kon tegen de vonnissen, uitgesproken in
de plaatselijke gerechten, in beroep gaan bij een bisschoppelijke rechtbank in Utrecht, sinds 1530 bij het Hof van Utrecht. In Utrecht werden ook de criminele zaken berecht. Veel belangrijker dan de contentieuze recht-
spraak was de taak die de gerechten hadden op het terrein van de voluntaire jurisdictie, dat wil zeggen rechtshandelingen tussen derden, zoals koop en verkoop, verpachting, hypotheekstei- ling. testamenten, voogdijregelingen, enzo- voort. Voor al deze rechtshandelingen, waar- voor men ook naar een notaris kon gaan, waren schout en landgenoten en buren c.q. schout en schepenen bevoegd. De keuze tus- |
||||||||||||||
Oorkonde uit 1358 van Willem van der Hare. schout, en
Bartholomeus van Catwijc en Albrecht van Bunnic. land- genoten in Werkhoven, waarin zij getuigen dat Diederik. zoon van Koenraad Haghen. aan Arnoud, zoon van Wou- ter Gorten. 8 morgen land in erfpacht geeft, dat zich uit- strekt vanaf de Kromme Rijn tot de Landscheiding (op het Hogeland). Aan het charter hangen de zegels van de schout en de
landgenoten. Waarschijnlijk is Diederik Haghen kort daarop gestorven, in een aangehechte oorkonde (transfix) verklaren zijn vader en zijn broers dat zij het bewuste land verkocht hebben aan Jan van Amerongen. Ook dit charter is bezegeld door de schout en de landgenoten. De zegel- staarten van de tweede oorkonde zijn daarbij gestoken door de eerste oorkonde (RAU. kapittel van Oudmunster, nr 1249-1 (26-1-1358 en
23-9-1358) |
||||||||||||||
J
|
||||||||||||||
Oorkonde uit 13.32 van Willem Reymboytszoon.
parochiepaap (pastoor) van Odijk. en Wouter uten Boem- gacrde, schout van Odijk. waarin zij verklaren dat het stuk land waaruil Gerrit van Atteveld een jaarlijkse rente aan de kerk betaalde, nu is vervangen door een ander stuk. Aan het charter hangen de zegels van de pastoor en de schout (RAU, kapittel van St. Jan nr 1238 (11-11-1332)) |
||||||||||||||
49
|
||||||||||||||
vatisme en traditionalisme van de middeleeu-
wen en het Ancien Régime verhinderde dat aan die omissie ooit een eind werd gemaakt. In feite waren de meeste mini-gerechten dus belastingvrij. De mini-gerechten die om onverklaarbare redenen wel in de leggers waren opgenomen, waren toch nog voordelig uit omdat de schouten de belasting hieven en daarbij een aandeel in eigen zak mochten steken. Door zelf schout te zijn over zijn eigen land behield de grondbezitter in een mini- gerecht dit aandeel. Zo bracht bijvoorbeeld de schout van Ter Hul zijn belasting zelf naar Utrecht en omzeilde hij de schout van Bunnik en Vechten aan wie hij zodoende geen percen- tage hoefde te betalen. De schout als belastinginner geeft al aan dat het gerecht geen louter juridische omschrij- ving was. Het was ook een bestuursdistrict. Aanvankelijk waren echter de bestuurshande- lingen verre in de minderheid, maar allengs namen zij toe. De belastingheffing zowel voor algemeen Utrechtse doeleinden als voor plaat- selijke aangelegenheden behoorde daartoe. Vanaf de 16de eeuw zien wij het belang toene- men van het beheer over de wegen en bruggen en de zorg voor de openbare veiligheid en gezondheid van mens en dier. Ook militaire aangelegenheden zoals inkwartiering van sol- daten en vergoedingen van geleden schade door oorlogshandelingen werden in gerechte- lijk kader geregeld. Hetzelfde was het geval met het bevaarbaar houden van de Kromme Rijn en met de prestaties die de grondbezitters verplicht waren te leveren aan het onderhoud van de Lekdijk-bovendams (dat wil zeggen de dijk tussen Amerongen en het begin van de Hollandse IJssel). Het berijdbaar houden van de wegen kostte de
gerechten niet veel hoofdbrekens, want zij waren onverhard en bestonden uit klei en zand. De bruggen vergden meer geld en inspanning. In de tweede helft van de 17de eeuw kregen het gerecht Odijk voor de Odijkerbrug en daarna het gerecht Bunnik en Vechten voor de Bunnikerbrug tolconcessies van de Staten van Utrecht, zodat voortaan het gewone onderhoud uit de tolgelden kon wor- den betaald. De ko.sten van buitengewone wer- ken werden omgeslagen over de grondbezit- ters in de gerechten. |
||||||
meest op een normaal gerecht. De gerechts-
heer uit de familie Van Rijnauwen had er een schout en zo nu en dan werd er voluntaire jurisdictie uitgeoefend met landgenoten en buren. Die buren waren dan pachters van grond, die in de omgeving woonden, want het gerecht zelfwas onbewoond. In de 16de en 17de eeuw zien we iets vergelijkbaars in Oud- en Nieuw-Amelisweerd en Rijnauwen. Buiten de ridderhofsteden stond in elk van deze gerechten ongeveer één huis, waarvan de hoofdbewoner door de gerechtsheer tot schout was aangesteld. De weinige keren dat er een voluntaire rechtshandeling plaats vond, werd er samengewerkt zowel onderling als met de aangrenzende gerechten Maarschalkerweerd, Grote Koppel en Kleine Koppel, waarin ook een paar huizen stonden. De schout van het gerechtje waar de rechtshandeling plaats vond. zat dan de rechtbank voor en de schouten van de andere gerechtjes fungeerden als landgeno- ten en buren. In Ter Hul stelde sinds 1502 het kapittel van Oudmunster (als gerechtsheer en enige grondeigenaar) zijn pachter aan tot schout. Evenzo deed dat het kapittel van Sint- Jan in Slagmaat-Sint-Jan. In deze gevallen werd er niet samengewerkt en vond er dus nooit een rechtzitting plaats. De overige mini- gerechten hadden geen schout en de meeste waren onbewoond. Zelfs dan kon er echter wel eens wat te berechten zijn, zoals een geschil over begrenzing van land. Men moest zich dan wenden tot een naburig, goed functionerend, gerecht. Het bestuur
De mini-gerechten in het Nedersticht waren
een aanfluiting voor een efficiënte rechterlijke organisatie. Hun bestaan werd echter door de betrokken gerechtsheren zowel als door de grondeigenaars, pachters en eventuele bewo- ners gekoesterd en met hand en tand verde- digd. De rechtsmacht kon daar moeilijk aan- leiding toe geven. Het waren echter de fiscale voordelen, die de mini-gerechten aantrekkelijk maakten. De gerechten fungeerden namelijk niet alleen als justitiële eenheden, maar ook als belastingdistricten. Als zodanig stonden ze in de leggers van de bis.schoppen en later van de Staten van Utrecht, maar de mini-gerechten kwamen daar meestal niet in voor. Het conser- |
||||||
50
|
||||||
de Kromme Rijn onder de parochie Zeist en
dat ten westen van de hofstede Runnenburg, evenals de mini-gerechten daar, onder de Sint- Nicolaasparochie in de stad Utrecht. De parochie Werkhoven omvatte ook het gerecht Dwarsdijk. De Hervorming, doorgevoerd na 1580, bracht
aanzienlijke veranderingen. De parochies wer- den vervangen door hervormde gemeenten, zodat een tweede betekenis van het begrip 'gemeente' zijn intrede deed. Men kon er maar moeilijk aan wennen en het woord parochie bleef, ook bij de hervormden, nog lang gang- baar. Vechten werd met de mini-gerechten daar losgemaakt van de Sint-Nicolaaskerk in Utrecht en gevoegd bij de hervormde gemeente Bunnik. Dwarsdijk kwam onder de hervormde gemeente Cothen te ressorteren. De kerkmeesters van de hervormde gemeenten bleven ook nu benoemd en rekenplichtig aan de gerechten. Ook konden de gerechten nog steeds belastingen heffen voor de kerken en die drukten evenals vroeger op alle grondbe- zitters, onverschillig of zij hervormd waren of katholiek gebleven. De katholieken maakten in Bunnik, Odijk en
Werkhoven nog steeds de meerderheid van de bevolking uit, al was hun organisatie officieel afgeschaft. Door rondtrekkende priesters werd die weer langzaam opgebouwd. Omstreeks het midden van de 17de eeuw was er al een statie Bunnik als katholieke opvolgster van de mid- deleeuwse parochie, die het grootste deel van het Kromme-Rijngebied en een deel van de Heuvelrug omvatte, en in 1695 werd daarvan Werkhoven als zelfstandige statie afgeschei- den. De Odijkse katholieken bleven onder de statie Bunnik ressorteren. De algemene situatie was zo dat de hervormde kerk de bevoorrechte kerk was en dat de katholieke staties waren toegelaten. Dat uitte zich bijvoorbeeld in het begraven. Van ouds- her werd er in en rond de kerken begraven. Dat bleef zo ook na de Hervorming, maar omdat de statiekerken door de overheid niet erkend waren, betekende dit dat ook de katho- lieken in en rond de hervormde kerken werden begraven en in de registers van de hervormde kerkmeesters werden ingeschreven. Op één punt deed de staat echter een concessie. Hoe- wel het huwelijk gesloten voor de hervormde |
|||||||
Verhouding met waterschap en kerk
De zorg voor de afwatering rustte eveneens op
de gerechten, aanvankehjk in hun gehele dis- trict, later alleen nog daar waar geen water- schappen bestonden. Het onderhoud van de watergangen en sloten was van vitaal belang voor de waterbeheersing van de streek en dus voor de welvaart van de grondbezitters en pachters en in zekere zin zelfs van de bevol- king van het hele gebied. Dit onderhoud werd uitgevoerd door en voor rekening van de aan- gelanden, dus de bezitters van landerijen die via een bepaalde watergang uitwaterden. Het gerecht oefende het toezicht uit door middel van de schouw. In een aantal gevallen verenig- den de aangelanden van een bepaalde water- gang zich in een belangengemeenschap en wisten van de bisschop of later de Staten van Utrecht zelf schouwbevoegdheid te verkrijgen. Zij vormden van dan af een apart waterschap met een eigen bestuur, waarin de schouten van de gerechten ambtshalve zitting hadden. Op het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik bestonden al vroeg kleine waterschap- jes die hun eigen afwatering regelden, zoals Vechter- en Oudwulverbroek sinds 1304, Vlowijkerwetering sinds 1339, Herikwijk sinds 1493, Beverweerdse broek sinds 1556, Rijsbrugger wetering sinds 1614 en Lee- en Rietsloot sinds 1634. Daar hadden de gerech- ten geen bevoegdheid over watergangen, kaden en watermolens, elders wel. Naast de waterstaatsaangelegenheden was er
nog een terrein waarover de bemoeienis van de gerechten zich uitstrekte, zij het ook hier slechts ten dele. Dat waren de kerkelijke aan- gelegenheden. In de middeleeuwen was de kerk een publieke zaak, het kerkgebouw werd door het gerecht onderhouden. De kerkmees- ters, die voor dit onderhoud verantwoordelijk waren, werden door het gerecht benoemd en waren daaraan rekenplichtig. Het gerecht schreef zonodig belastingen uit om buitenge- woon onderhoud mogelijk te maken. Op het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik waren er drie kerken en dus drie parochies, Bunnik, Odijk en Werkhoven, waarvan de grenzen overigens niet samenvielen met het huidige grondgebied. Zo viel het territoir van het gerecht Bunnik en Vechten ten oosten van |
|||||||
51
|
|||||||
predikant regel bleef en wettelijk werd erkend,
werd al op het eind van de 16de eeuw voor de katholieken de mogelijkheid geopend om voor het gerecht te trouwen. De huwelijkssluiting betekende een nieuw onderdeel van de volun- taire jurisdictie van de schepenen, waarvoor men niet bij de notaris terecht kon. Bijna alle katholieken maakten gebruik van deze moge- lijkheid, hoewel hun kerk het schepenhuwelijk niet erkende en zij zich dus verplicht zagen om daarnaast een kerkelijk huwelijk aan te gaan. Voor de hervormden was het huwelijk in hun kerk voldoende. In de 17de en 18de eeuw moesten volgens de
Utrechtse verordeningen de bekleders van openbare ambten de hervormde godsdienst belijden. Dit gold op het platteland dus in het bijzonder voor schouten en schepenen. In de gerechten Bunnik en Vechten, Odijk en Werk- hoven kon daar moeilijk de hand aan worden gehouden, want zoveel geschikte en gekwalifi- ceerde hervormden waren niet beschikbaar. In de hervormde gemeenten zelf duurde het immers al tijden vooraleer men er kerkeraden kon vormen, zoals de kerkorde voorschreef. Vaak waren de schouten wel hervormd, omdat zij niet uit de bevolking gerecruteerd moesten worden en zelfs metterwoon in de stad geves- tigd konden zijn. Hier kwam het aan op de voorkeur van de gerechtsheer en die voorkeur was bijvoorbeeld bij de heren uit de uitgespro- ken hervormde familie Van Nassau-Bever- weerd, die de schout van Odijk benoemden, niet moeilijk te raden. De schepenen werden gerecruteerd uit de plaatselijke boerenfamilies en die waren in meerderheid katholiek geble- ven. Gedurende de 17de eeuw bestond, waar- .schijnlijk zonder onderbreking, de meerder- heid van de schepencolleges in alle drie de gerechten uit katholieken. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw veranderde de verhou- ding, maar helemaal hervormd, zoals de voor- schriften luidden, werden de colleges nooit. De Bataafse Revolutie van 1795 maakte een eind aan de bevoorrechte positie van de her- vormde kerk. Daarnaast was van groot gewicht dat voor het eerst verkiezingen plaats- vonden waaraan de mannelijke bevolking kon deelnemen. Omdat de revolutie echter na ver- loop van enige tijd een steeds conservatievere richting insloeg en de deelname aan verkiezin- |
|||||||
gen werd beperkt, veranderde er uiteindelijk
niet eens zoveel. Een recente studie van de gevolgen van de omwenteling voor het schepencollege van Houten en 't Goy (C. van Schaik in Het Kmmwe-Rijnf'ehied, 1995-29 nr 4) toont dat aan. Wel vond in het eerste decennium na de revolutie van 1795 voor het eerst een politieke bewustwording plaats, zij het dat die vooral godsdienstig bepaald was. Het zou interessant zijn te onderzoeken of ook in de colleges van de gerechten Bunnik en Vechten, Odijk en Werkhoven zich verschui- vingen op godsdienstig en politiek terrein heb- ben voorgedaan en of zij door hetzelfde spel van progressieve en conservatieve krachten werden gekenmerkt als in Houten en 't Goy. Dit laatste ligt voor de hand. maar bij gebrek aan een studie hierover blijft het vooralsnog speculatie. De gemeenten
De staatsinrichting van de Republiek der Ver-
enigde Provinciën, die in 1795 ten onderging, was vermolmd. Gebrek aan aanpassingsver- mogen en efficiëntie liet de zaken zoals zij waren, ook al was voor een ieder duidelijk dat zij slecht functioneerden. Dat gold in het klein ook voor de plaatselijke instellingen. De zeg- genschap van de gerechtsheren over de samen- stelling van het college van schout en schepe- nen, de rechterlijke taak van dat college bestaande uit boeren zonder enige juridische scholing, alsook het voortbestaan van de mini- gerechten pasten niet meer in de moderne tijd. Wat dit laatste betreft, waren de schouten van de grote gerechten er in de loop der eeuwen wel in geslaagd de belastingexemptie van de meeste mini-gerechten ongedaan te maken, waardoor hun bestaansrecht verdween, hoewel zij nooit officieel werden opgeheven of afge- schaft. Omstreeks 1795 bestonden er op het grondgebied van de huidige gemeente Bunnik nog vier of vijf mini-gerechten, te weten Oud- Amelisweerd, Nieuw-Amelisweerd, Rijnauwen, Ter Hul en misschien Slagmaat- Sint-Jan. In 1798 werden zij (met de naburige gerechten Maarschalkerweerd en Grote en Kleine Koppel) samengevoegd met het gerecht Bunnik en Vechten. In 1802 werd deze samenvoeging weer ongedaan gemaakt. De inlijving van de Nederlandse gewesten bij |
|||||||
52
|
|||||||
het Franse keizerrijk in 1810 betekende het
definitieve einde van de middeleeuwse rech- terlijk-bestuurlijke indeling. Keizer Napoleon voerde de in de rest van Frankrijk al bestaande organisatie ook in de nieuw verworven gewes- ten in. Er werden departementen gevormd, die geen rekening meer hielden met de grenzen van de oude provincies. Zij werden onderver- deeld in arrondissementen, deze in kantons en die weer in gemeenten. |
|||||||||||||
1 Rhijnauwen
l Buntiili
3 Odiih
( Werkhoven
f/'//^ Gevoegd bij: gemeenle Collien EXX3 Ge» oegd bij: gemeenle Houten |
|||||||||||||
De gemeentelijke indeling van 1816
(uit; Dekker. 1968) Vechten en de mini-gerechten, met inbegrip
van Maarschalkerweerd en Grote en Kleine Koppel. De gemeente Werkhoven werd samengesteld uit de oude gerechten Werkho- ven en Odijk. Beide gemeenten behoorden tot het kanton Wijk bij Duurstede en het arrondis- sement Amersfoort en lagen in het departe- ment van de Zuiderzee (hoofdstad Amster- dam). De gemeenten van 1811 bleven in deze vorm bestaan ook na het vertrek van de Fran- sen en het herstel van de Nederlandse onaf- hankelijkheid in het najaar van 1813, totdat het 'Provinciaal reglement van bestuur ten plattenlande van Utrecht' op 29 juni 1816 enige wijzigingen aanbracht, die concessies aan de oude toestand inhielden. De gemeente Bunnik werd gesplitst in de gemeenten Bunnik en Rijnauwen (omvattend de voormalige gerechten Oud- en Nieuw- Ameliswerd en Rijnauwen), de gemeente Werkhoven in de gemeenten Werkhoven en Odijk. De bevoegdheden en taken van de besturen bleven ongewijzigd. De maires van Bunnik (Hendrik Kamperdijk) en Werkhoven (Hermanus de Vriendt) bleven in functie met de titel van schout, die echter enige tijd later werd vervangen door die van burgemeester. Zowel de burgemeesters als de leden van de |
|||||||||||||
De gerechtsgrenzen in 1802 en de gemeentegrens van
Bunnik en Wcii<hoven in 1812. (stippellijn = gerechtsgrens; gesloten lijn = gemeente- grens) Betekenis van de cijfers:
l=Bnnnik en Vechten; 2=Rijnauwen; .1=Amelisweerd:
4=Maarsclialkerweerd; .'S=Grote Koppel;
6=Kleine Koppel; 7=Slagmaat-Sint-Jan; 8=Ter Hul;
9=Odijk; l()=Werkhoven.
(kaart getekend door H. de Lanooy Meijer. 1996)
|
|||||||||||||
De gemeenten werden zuiver bestuurlijke
instellingen. De rechterlijke taak kwam een echelon hoger te liggen, bij het kanton. Aan het hoofd van een gemeente kwam een bestuursainbtenaar te staan met de Franse titel mciire, benoemd door de prefekt van het depar- tement. In de plaats van het schepencollege kwam een gemeenteraad, waarvan de leden eveneens werden benoemd. Over verkiezingen sprak niemand ineer. De gemeentelijke indeling bleef vooralsnog
die van de oude gerechten maar met veron- achtzaming van de mini-gerechten. Bij keizer- lijk decreet van 21 oktober 1811 werd de inde- ling gewijzigd. De gemeente Bunnik zou voortaan omvatten het oude gerecht Bunnik en |
|||||||||||||
53
|
|||||||||||||
betrekking hebbend op geboorte, huwelijk,
echtscheiding en overlijden, werd niet tot de bevoegdheid van de notaris gerekend, maar aan de gemeenten overgelaten, zij het dat daarvoor door de rijksoverheid aparte functio- narissen werden aangesteld, de ambtenaren van de Burgerlijke Stand. Als zodanig werden meestal de burgemeesters en de gemeentese- cretarissen benoemd, later ook lagere ambte- naren ter secretarie. In het midden van de 19de eeuw werden van
provinciewege enkele voorstellen gelanceerd om tot samenvoeging van bestaande gemeen- ten te komen. Het meest ingrijpend was het voorstel van de gouverneur in 1849 om de gemeenten Rijnauwen, Bunnik, Odijk, Werk- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenteraad werden benoemd door de gou-
verneur van de provincie Utrecht. Twee leden van de gemeenteraad vormden als assessoren met de burgemeester het dagelijks bestuur van de gemeente. Vergeleken met de oude gerechten namen de
bestuurstaken van de gemeenten toe in omvang en zwaarte, maar het wegvallen van de jurisdictie, met name de voluntaire, bete- kende ook een verlichting. Voortaan werden alle rechtshandelingen gepasseerd voor nota- rissen, waarvan er geen in Bunnik, Odijk of Werkhoven zetelde. Alleen het opmaken van een nieuw soort akten, voortvloeiend uit de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 en |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PHOMNCIE ITBECHT.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GEMEENTE WEBKHOM;\.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kaart van de gemeente
Werkhoven, 1867; 1661 bunders en ca 1000 inwo- ners. Getekend door J. Kuy- per en opgenomen in de Gemeente Atlas van de jiro- vincie Utrecht, uitgegeven door H. Suringar, Leeuwar- den, 1868. De gemeentegrens, op deze
afbeelding nogal vaag, is op het originele kaartje met de hand duidelijk ingekleurd, (collectie auteur) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dour J, Kuyper.
|
UUgBcre van Ki^ Suruuai te Loeuwatdan.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fóó/Bunders: /OOOfnw^neTs.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PHOYlNCfE UTKEOHT.
|
|||||||||||||||||
GEMKESTE ODUK
|
|||||||||||||||||
18(577
|
|||||||||||||||||
UiT^ave vmn Su^o SorinjArte T.e,«uwartlc
|
|||||||||||||||||
tiUBundirt JffffJruotmur*
|
|||||||||||||||||
Kaart van de gemeente Odijk. 1867: 648 bunders en ca 500 inwoners. Getekend door J. Kuyper en opgenomen in de
Gemeente Atlas van de provincie Utrecht, uitgegeven door H. Suringar. Leeuwarden. 1868. De gemeentegrens is op het originele kaartje met de hand ingekleurd, (collectie auteur) |
|||||||||||||||||
waterschappen veranderde er in de 19de eeuw
het een en ander. Voor die gebieden waar geen waterschappen bestonden en de gerechten vroeger de waterstaatstaak hadden uit- geoefend, nu 'Binnenlandse Polders' genoemd, werden eigen besturen aangesteld, die echter samenvielen met de gemeentebestu- ren. Er kwam ook een aparte administratie. Na 1840 werden er onder Werkhoven nog enkele nieuwe waterschapjes gevormd. Op het grond- gebied van het inmiddels verdwenen water- schap Herikwijk werd het waterschap Lubber- sloot gesticht en daarnaast ontstonden de waterschappen Zandsloot, Van Rijnpoldersloot en Katteveldse meer. In al deze nieuwe stich- tingen maakte de burgemeester van Werk- |
|||||||||||||||||
hoven. Driebergen, Rij.senburg en Sterkenburg
samen te voegen tot één gemeente Driebergen. Het voorstel haalde het niet, evenmin als andere die minder ver gingen. Wel werd bij de wet van 13 juni 1857 de gemeente Rijnauwen samengevoegd met Bunnik, maar verder kon- den de gemeenten Bunnik, Odijk en Werkho- ven hun zelfstandig bestaan voortzetten, totdat zij krachtens de wet van 10 april 1964 met ingang van 1 september daaraanvolgend wer- den gecombineerd. Tevens werden bij die gelegenheid enige weinig belangrijke grens- correcties aangebracht met de naburige gemeenten Zeist, Houten en Cothen. In de verhouding tussen de gemeenten en de
|
|||||||||||||||||
55
|
|||||||||||||||||
hoven deel uit van het bestuur. In 1863 volgde
de oprichting van het waterschap Rijn en Dijk, waarin de genoemde waterschapjes opgingen alsmede de middeleeuwse waterschappen Vlowijkerwetering en Rijsbruggerwetering. Alleen Vechter- en Oudwulverbroek en Lee- en Rietsloot bleven zelfstandig voortbestaan. De zogenaamde 'Binnenlandse Polders" wer- den afgeschaft. Die van Odijk en Werkhoven werden geïncorporeerd in Rijn en Dijk, die van Bunnik in Vechter- en Oudwulverbroek. De band met de gemeenten werd losser. Burgemeesters of andere gemeentelijke func- tionarissen maakten voortaan niet meer quali- tate qua deel uit van de waterschapsbesturen. Ook de verhouding tussen de gemeenten en de kerken was veranderd. Het wegvallen van de bevoorrechte kerk ten gevolge van de revolu- tie van 1795 betekende de scheiding van kerk en staat. Dit principe bracht mee dat de kerk- meesters van de hervormde kerk niet langer door de plaatselijke overheid werden benoemd. Zij werden vervangen door kerk- voogden, die ondanks invloed van de schou- ten/burgemeesters op de eerste benoemingen, meer en meer een interne kerkelijke aangele- genheid werden. Dat waren ook de kerkgebou- wen, zowel de hervormde als de katholieke, maar de torens van de hervormde kerken, die in de Bataafse tijd door de burgerlijke over- heid waren onteigend, bleven vooralsnog in handen van de gemeenten. In 1820 werd de Odijkse toren afgebroken, in 1860 werd die van Werkhoven verkocht en omstreeks 1910 die van Bunnik, in beide gevallen aan de her- vormde kerkvoogdij ter plaatse. De kerkhoven rond de hervormde kerken verloren hun exclu- siviteit, want ook de katholieken mochten nu hun eigen begraafplaatsen inrichten. Het kerk- hof bij de hervormde kerk van Bunnik werd in 1828 ingericht als algemene begraafplaats en werd in 1837 in huur gegeven aan de gemeente. Na afkoop van het huurcontract werd in 1888 begonnen met de aanleg van een nieuwe gemeentelijke begraafplaats aan de Provinciale weg. In Odijk bleef het kerkhof hervormd, maar gaf in 1871 de kerkvoogdij 16 m- grond daarvan voor de tijd van 99 jaar in erfpacht aan de gemeente, zodat ook daar een kleine algemene begraafplaats kon worden ingericht. In Werkhoven nam de gemeente het |
kerkhof bij de hervormde kerk in 1830 over en
verving die in 1869 door een nieuwe aan de Achterdijk. terwijl toen ook de hervormde kerkvoogdij weer een eigen begraafplaats opende aan de huidige Leemkolkweg. Twee begraafplaatsen voor het niet-katholieke deel van de Werkhovense bevolking bleek echter teveel en in 1880 vroeg het gemeentebestuur dan ook aan de kerkvoogdij een gedeelte van haar begraafplaats Ie bestemmen tot algemene begraafplaats. De gemeentebesturen
Het dagelijks bestuur van burgemeesters en
assessoren, sinds 1851 burgemeester en wet- houders, ontwikkelde zich in de loop van de tijd tot het belangrijkste college in de gemeente, ook al wees de Gemeentewet van 1851 uitdrukkelijk de raad aan als hoofd der gemeente. Aanvankelijk woonden de burge- meesters niet in de gemeente en was hun bur- gemeesterschap slechts één van de ambten en betrekkingen die zij uitoefenden. Zo was Johannes Gerardus Geelkerken omstreeks 1845 burgemeester van Bunnik en van Rijnau- wen, secretaris van Bunnik. gemeenteontvan- ger van Houten en van Oud-Wulven en zaak- waarnemer-rentmeester van particulieren. Hermanus de Vriendt was in diezelfde tijd bur- gemeester van Werkhoven en Odijk, secreta- ris van Werkhoven, Odijk en Langbroek en eveneens zaakwaarnemer-rentmeester van par- ticulieren (onder andere van Beverweerd). Deze voorbeelden tonen aan dat de werkzaam- heden verbonden aan het burgemeestersambt van een kleine plattelandsgemeente niet bij- zonder omvangrijk waren. Het salaris was trouwens navenant. In 1849 werd C. W. E. C. Baron de Geer, die na de afzetting van De Vriendt in 1846 burgemeester van Odijk en Werkhoven was geworden, in gelijke functies benoemd in Bunnik en Rijnauwen en vanaf dat jaar bleef het ambt in de vier, later drie, gemeenten gecombineerd tot aan de samen- voeging in 1964. Ook de functie van secreta- ris, aanvankelijk eveneens in alle gemeenten uitgeoefend door De Geer, bleef gecombi- neerd, maar werd wel losgemaakt van het bur- gemeestersambt. Hetzelfde was het geval met de functie van gemeenteontvanger. Het gemeentelijke apparaat werd pas in de tweede |
||||||
56
|
|||||||
PROVINCIE UTBKCHT.
|
|||||||||||||||
GEMEENTE BUNNIK.
|
|||||||||||||||
JOJ^ JiuniUi's. //fvinwoners.
|
|||||||||||||||
tTir^*Te Tm ïujo Soringar te Le,ew»rd(
|
|||||||||||||||
Kaart van de gemeente Bunnik. 1867: 1019 bunders en ca 1100 inwoners. Getekend door J. Kuyperen opgenomen in de
Gemeente Atlas van de jtrorincie Utfecht. uitgegeven door H. Suringar. Leeuwarden. 1868. De gemeentegrens, op deze afbeelding nogal vaag. is op het originele kaartje met de hand duidelijk ingekleurd, (collectie auteur) |
|||||||||||||||
oude, volgens een ontwerp van architect E. G.
Wentink door aannemer W. Beemer. Toen het in 1897 in gebruik werd genomen, was het veel te groot voor het gemeentelijke apparaat. Op de begane grond werd ook de brandweer gehuisvest en kwam een conciërgewoning. Het nieuwe gemeentehuis bevatte ook een raadzaal, voor de Bunnikse gemeenteraad wel te verstaan, want de Odijkse bleef in Odijk vergaderen en de Werkhovense in Werkhoven. Daar werd de oude traditie voortgezet van de raadkamer, voorheen schepenkamer, in de her- berg, compleet met een kleine publieke tri- bune. De burgemeester en de secretaris, hoe- wel zetelend in het gemeentehuis in Bunnik, |
|||||||||||||||
helft van de 19de eeuw langzaam uitgebreid,
zodanig dat de behoefte aan een echt gemeen- tehuis werd gevoeld. Wel beschikten de drie geiTieenten over een "raadkamer' in de dorps- herberg, waarin de gemeenteraadsvergaderin- gen werden gehouden en ook wel administra- tieve handelingen plaatsvonden, evenals bij de functionarissen thuis, maar een permanent kantoor ontbrak. Dat werd ingericht in een buitengebruik gestelde school aan de Brink in Bunnik. Het deed als zodanig dienst tot 1897, toen het werd afgebroken en de secretarie tij- delijk haar intrek nam in de hofstede De Raap- hof, totdat het nieuwe gemeentehuis voltooid was. Dit werd gebouwd op de plaats van het |
|||||||||||||||
5?
|
|||||||||||||||
Burgemeester W. J. van Beeck Calkoen (met ambtsketting) gefotografeerd voor het gemeentehuis in Bunnik
jarig ambtsjubileum in 1926. Naast hem de wethouders Van de Veeht en Van Rijn. achter hem \an links naar raadsleden Dorrestein. Scherpenzeel. Lokhorst. Willemse. Van de (irift en gemeentesecretaris Bus. (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik) |
||||||||||||||
bij /ijn 25-
rechts de |
||||||||||||||
moesten voor de raadsvergaderingen in Odijk
en Weri<^hoven naar die dorpen toe en de bur- gemeester hield er oolc spreekuur. De gemeen- teraden telden aanvankelijk elk vijt'(Rijnau- wen vier), later zeven leden. Tot 1851 werden zij benoemd door Gedeputeerde Staten van de provincie uit de gegoede boeren. Na dat jaar werden zij gekozen door de sociale elite van de mannelijke bevolking, hetgeen op de samenstelling nauwelijks van invloed was. In Bunnik waren in 1853 op een bevolking van 869 zielen slechts 44 mannen zo rijk dat zij mochten stemmen en slechts de helft maakte van die bevoegdheid gebruik. Geleidelijk werd het kiezerscorps uitgebreid tot in 1922 lande- lijk het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen werd ingevoerd. Tot die tijd en zelfs nog daarna was het raadslidmaatschap een pri- vilege van de bezittende klasse, in Bunnik, Odijk en Werkhoven dus van de boerenelite. Temidden van deze elite liep slechts één scheidslijn, die van de godsdienst. Zij was |
overheersend en bedekte eventuele politieke
tegenstellingen, die overigens pas in de 2()ste eeuw enigszins vermoed kunnen worden. Een meerderheid van de bevolking was katholiek, maar vóór 1851. toen de raadsleden nog benoemd werden door Gedeputeerde Staten, waren de hervormde raadsleden in de meer- derheid of waren er evenveel hervormde als katholieke leden. Na 1851 veranderde dit wel en gaven de raden, die nu overal zeven leden telden, meer een weerspiegeling te zien van de numerieke verhoudingen op religieus gebied. In de 2üste eeuw vormden zich politieke kies- verenigingen op grond van de kerkelijke rich- ting. Zo kon men stemmen op een katholieke lijst en op een protestantse. Het protestantse aandeel in de bevolking nam langzaam toe en dat weerspiegelt zich vooral in het aantal pro- testantse leden van de Bunnikse raad vlak voor de Tweede Wereldoorlog: vier tegen drie katholieke. Ter vergelijking: in Odijk waren drie leden protestants tegen vier katholiek en |
|||||||||||||
58
|
||||||||||||||
De gemeentebesturen van Bunnik. (Jdijk en Werkhoven gefotograteerd in september 1937 voor het verenigingsgebouw De
Cirondslag in Bunnik. In het midden (met amhtsketting) burgemeester E.A.M.J. van de Weijer. De foto werd gemaakt ter gelegenheid \an de afkondiging van het huwelijk van prinses Juliana met prins Bernard. (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik) |
|||||||||
tie. Het meest opvallend sedertdien was de
enorme uitbreiding van het gemeentelijk appa- raat. Prof. dr C. Dekker (Odijk) was mede-oprichter
in 1966 van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'. Rijksarchivaris in de provincie Utrecht in 1975-1991 en hoogleraar paleografie en archiefwetenschap aan de Uni- versiteit van Amsterdam in 1980-1996. Noot van de redactie:
Voor de bronnen wordt verwezen naar de eer-
dere publicaties van de auteur over dit onder- werp, genoemd in de literatuurlijst. |
|||||||||
in Werkhoven twee tegen vijf katholiek. De
Bunnikse wethouders waren toen beiden pro- testant, de Werkhovense beiden kathohek en in Odijk fungeerden als zodanig een katholiek en een protestant. De burgemeesters, die benoemd bleven, waren allen lid van de her- vormde kerk. totdat in 19.^6 voor het eerst een katholiek aantrad. In Bunnik en Odijk deden na de Tweede Wereldoorlog de Partij van de Arbeid en in Bunnik de Volkspartij voor Vrij- heid en Democratie hun intrede in de raad. Bij de opheffing van de drie afzonderlijke gemeenten in 1964 was de politieke samen- stelling van de raden als volgt: Bunnik elf leden, waarvan vijf KVP. twee Prot. Chr.. twee VVD. twee PvdA; Odijk zeven leden, waarvan vier KVP, twee Prot. Chr.. twee PvdA; Werk- hoven zeven leden, waarvan vijf KVP en twee Prot. Chr. Na de samenvoeging in 1964 kwam er vanzelfsprekend één gemeenteraad, werden de raadkamers in Odijk en Werkhoven afge- stoten en werd het gemeentehuis in Bunnik met recht de zetel van bestuur en administra- |
|||||||||
59
|
|||||||||
Bunnik; van gerechtskamer tot gemeentehuis
Henk Reinders
|
||||||||||||||
Eén van de oudste belastingen in onze streek
is het oudschildgeld'. Dit is een belasting uit 1536 op onroerend goed die geheven werd bij eigenaren en gebruikers. Omdat de lijst in 1599, 1716, 1735, 1745, 1776 en 1796 is ge- actualiseerd, is het mogelijk om aansluitingen te maken naar de 18de-eeuwse verponding en het huidige kadaster. In deze lijst is een gerechtshuis echter niet traceerbaar. Het gerecht van Bunnik vervulde een zekere regio- functie voor een aantal mini-gerechten die in de buurt lagen van Bunnik en Vechten. De ver- gaderingen vonden altijd plaats in Bunnik. Van vergaderen in Vechten bestaat geen archiefver- melding. Het is echter niet uit te sluiten dat men voor losse gerechtshandelingen (huwe- lijk, testament) in de boerderij van één van de Vechter' schepenen bij elkaar kwam. Sommige gerechten waren gewoon te klein om te kun- nen vergaderen. In Slagmaat' en Ter Hul bij- voorbeeld woonde slechts één boer die wel in naam schout was, maar geen gerecht had bij gebrek aan buren of schepenen'. We mogen aannemen dat het gerecht Bunnik en Vechten na 1540^ in het centrum van het dorp verga- derde in de buurt van de kerk. |
Boerderij-herberg Dorpstraat 1
Zekerheid dat deze vergaderingen plaatsvon-
den in het huis, gelegen bij de brug over de Kromme Rijn, dat nu het adres Dorpsstraat 1 heeft, is er pas begin 17de eeuw toen Gijsbert Teunisse van der Wel eigenaar was'. Hij wordt verder genoemd als 'borger te Utrecht' waar hij wijnkoper was(1610) en getrouwd met Neeltje Jansdr Griffioen. Ook in 1645 (her- bouw) en 1674 worden Utrechtse wijnkopers als eigenaar genoemd. Het was (en is) gebrui- kelijk dat wijnkopers en bierbrouwers herber- gen opkochten en die dan verpachtten met ver- plichting om alleen van hen af te nemen. Een losse vermelding daarvan komt uit de rekenin- gen van de Hervormde Gemeente Bunnik. In 1648 leverde de bewoner van het gerechtshuis aan de kerk een half vat bier, verbruikt tijdens de verbouwing van kerk en pastorie. Van de zomer van 1672 tot het vertrek van de Franse legers in 1674, toen ons land in oorlog was met Frankrijk. Engeland, Munster en Keulen, is er geen sprake van een gerecht geweest. Er werden geen schepenen benoemd, het gerecht vergaderde niet, de secretaris was absent, belastingen werden niet geïnd en waarschijnlijk verbleven er alleen Franse |
|||||||||||||
iVac DOEP BUTTNIK
|
||||||||||||||
Gezicht op het ISde-eeuwse Bunnik. vanuit het oosten.
Kopergravure, |naar J. de Beijer door H. .Spilman. 177.1|. Op de voorgrond de Kromme Rijn. Links op de/.e afbeel- ding de herberg-boerderij waarin de gerechtskamer zich bevond in de opkamer, rechts. (uit: Konlakt, f'emeente-orf'aan voor de inwoners vun
Bunnik-Odijk-Werkhoven, 1964-5 nr 17) |
||||||||||||||
Dorpstraat 1, Bunnik. waar de dienst gemeentewerken en
de raadzaal zijn gevestigd geweest in de periode 1980- 1996. Ongeveer gezien vanaf hetzelfde punt waar ruim twee eeuwen tevoren de tekenaar-graveur J. de Beijer dit beeld vastlegde. Vergelijk de afbeelding hiernaast, (foto: Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk, 1996) |
||||||||||||||
60
|
||||||||||||||
soldaten in Bunnik. Toen de bevolking in 1674
de balans kwam opmaken, lag het dorp in puin, ook de boerderij aan de brug waarin de gerechtskamer was. Tot overmaat van ramp maakte in dat jaar ook nog een storm een einde aan de trots van het dorp, de lantaarn op de Romaanse toren van de oude dorpskerk. Blijkbaar was ook de gerechtskist met daarin het archief verwoest. In het gemeentearchief bevinden zich (vrijwel) geen archiefstukken van vóór 1672. Wel werden de boeken met afschriften van transporten en hypotheken vanaf 1596 gespaard. Mogelijk had de schout die boeken meegenomen naar Utrecht. Alleen (een deel van) de boeken met daarin afschrif- ten van transporten en hypotheken is bewaard. Sinds de herbouw in 1674 - de muurankers in de voorgevel laten dat jaartal zien - is de opka- mer van deze boerderij 200 jaar in gebruik geweest als gerechtskamer (later raadkamer). In 1692 is er een losse vermelding dat de gerechtskamer toen was bij Peter van Bem- mel, die een boerderij-herberg bewoonde aan de Schoudermantel, ongeveer op de plek waar nu meubelzaak Het Kabinet is. Op de grote provinciekaart van Bernard de Roij uit 1696 draagt de herberg de naam 't Wapen van Bem- mel. Van Bemmel was zelf schepen. Mis- schien wilde het gerecht hem ter wille zijn en ging men (tijdelijk) bij hem vergaderen. De gerechtskamer was nauwelijks 10 m- groot. Vroeger vergaderden hier zeven schepenen, een schout en secretaris. Tegenwoordig is de kamer volgens de Arbo-wet te klein voor één stafmedewerker. In die kamer stonden in de 17de en 18de eeuw een tafel en wat stoelen en een grote kist. In die kist lag het gemeente- archief en wat kasgeld. Er zijn een aantal vermeldingen waarin duidelijk wordt dat de boerderij-herberg en het gerechtshuis met elkaar geïdentificeerd wor- den: '. . . kastelein, wonende in het gerechts- huis te Bunnik', feitelijk een omdraaiing want de kastelein was pachter, later eigenaar en het gerecht was er te gast. Naar een eigen secretarie
Toen in 1823 de school op de Brink - nu staat
op deze plaats Het Oude Raadhuis - aan ver- vanging toe was, kwam niemand nog op het idee er een gemeentesecretarie aan vast te |
bouwen"^. In de loop van de 19de eeuw namen
de taken van de gemeente Bunnik langzaam toe. Er ontstond behoefte om in plaats van een opkamer in een herberg een echte secretarie te hebben. Die mogelijkheid deed zich voor in 1872 toen het schoolgebouw ter discussie kwam te staan'. De schoolopziener had Bunnik bezocht en
velde een werkelijk vernietigend oordeel. De meester was de 80-jarige Dirk van Merken- steyn. Hij was doof en begon wat blind te wor- den en bovendien was hij kinds. Alleen het zingen, dat ging nog prima. Uit volle borst zong hij de kinderen de psalmen voor, tot groot ongenoegen van katholieke ouders. De gemeente wilde de meester met pensioen sturen. Dat kostte de gemeentekas niets, want men hield het pensioen in op het salaris van de opvolger. Maar er was in die tijd geen pen- sioengerechtigde (= verplichte) leeftijd. Voor pensioen was wederzijdse toestemming nodig. De burgemeester ging eens met de meester praten, maar die liet zich niet overtui- gen. Hij vond dat hij het nog prima deed. In die mening kwam hij steeds meer alleen te staan, maar ontslaan ging de gemeente te ver na 61 jaar trouwe dienst. Ook het gebouw deugde niet. Volgens de opziener was het schoollokaal geschikt voor maximaal 82 kin- deren, maar hij had er 130 geteld! Als de opzichter dat nodig vond wilde de burgemees- ter er wel weer een paar meter aanplakken. Maar de opziener zag daar niets in en dreigde de school te sluiten. Dus nam de gemeenteraad de beslissing een nieuwe school te bouwen, inclusief meestershuis, gemeentehuis met secretarie, brandspuithuis en een woning voor een beambte van de gemeente. Daarop gaf de schoolopziener uitstel voor het gebouw, maar hij zegde de gemeente een officieel onderzoek aan naar de kwaliteit van de meester. De bur- gemeester moest de grijsaard toen gaan vertel- len dat hij na 61 jaar echt met pensioen moest gaan of zou worden ontslagen met als voor- land... het armhuis. Op 12 maart 1873 kon de burgemeester de raad laten weten dat de mees- ter onder die dreiging met pensioen wilde als hij het schooljaar tot 1 oktober nog af mocht maken en daarna in de school zou mogen blij- ven wonen. Daar ging de raad mee accoord. Men wilde graag alle gemeentelijke functies |
||||||
61
|
|||||||
r
|
|||||||||||
bij elkaar. De ruimte op de bestaande plek was
daarvoor echter te klein. Er werd een jaar gezocht. Tenslotte moest men tot de conclusie komen dat er in de kom van het dorp nergens ruimte te koop was. Daarop ging burgemeester Jhr F. H. de Pesters naar zijn vader, Jhr mr J. E. de Pesters van Cattenbroek en kocht van hem een perceel land buiten de bebouwde kom*. De oude Pesters vroeg er 800 gulden voor. Dat was het gemeentebestuur eigenlijk een beetje te bar. Men ging eens in de buurt kijken hoeveel ruimte er nu nodig zou zijn. De goedkoopste oplossing leek om een kleiner stuk grond te nemen, daar alleen een school met meestershuis op te bouwen en de oude school op de Brink te verbouwen tot gemeen- tehuis. Pesters werd met die boodschap naar zijn vader gestuurd en kwam terug met 480 gulden voor 1500 m'. Zo moest het dan maar. De grond werd gekocht en men vroeg aan de Provincie toestemming om 14000 gulden te lenen. Toen de Provincie dat toestond, kon architect Kubes het bestek gaan schrijven. Bij inschrijving bleek men zich toch wel rijk te hebben gerekend. De laagste in.schrijver was Jacobus Vos, metselaar en aannemer uit Utrecht voor ƒ 15.778. Daar kwam nog eens ƒ 2.849 bij voor de verbouwing van de oude school tot secretarie volgens het plan dat tim- merman A.W. Wildberg daar voor maakte en dat werd uitgevoerd door aannemer G. J. van Nie. Op 1 oktober 1877 werd de nieuwe school (later bekend als verenigingsgebouw De Grondslag, afgebroken in 1965) geopend. De verbouwing van de oude school duurde nog een halfjaar. Voor meester Van Merken- steyn was de verbouwing te zwaar. Hij over- leed op kerstavond 1877 te midden van het bouwgeweld. Dirk Middelman meldde zich als nieuwe huurder. Hij wilde 75 gulden per jaar voor het huis betalen, maar dat vond de gemeente te weinig. Honderd gulden moest het huis doen en als hij per se voor 75 wilde wonen, kon hij 25 gulden per jaar krijgen voor schoonhouden. Men werd het niet eens en de gemeente besloot de woning bij inschrijving te verhuren. Middelman verkondigde op hoge toon dat hij niet hoger zou gaan dan 85. Gemeentesecretaris Kwint knoopte dat goed in zijn oren en toen de bus werd geopend zaten er twee biljetten in. Eén van Middelman voor |
85 gulden en één van Kwint voor 87 gulden.
Kort daarna verhuisde Kwint naar de woning. Hij was dat jaar 25 jaar gemeentesecretaris en kreeg van de drie gemeenten samen een pen- dule voor zijn schoorsteen. Op de pendule staan de jaartallen 1853-1878 met zijn naam. (Weet iemand of deze pendule nog bestaat?). Op 17 juni 1878 kon de eerste raadsvergade- ring in de secretarie gehouden worden', waar- mee tevens een eind kwam aan het gebruik van de opkamer in de boerderij. Dat was net op tijd. Drie jaar later zou de Drankwet het vergaderen van een gemeenteraad in de kroeg verbieden. Burgemeester de Pesters hield een feestrede in de raad waarin hij de hoop uit- sprak dat de genomen besluiten mochten die- nen tot het behartigen van de belangen van de gemeente, een zinsnede die tot 1994 in het ambtsgebed opgenomen is geweest. Sinds 1994 kent Bunnik geen ambtsgebed meer. |
||||||||||
De tot gemeentehuis verbouwde vroegere school. Ano-
nieme aquarel, waarschiinlijk van de hand van K. Hanian, 189.5. Dit gemecntchuisdeed dienst van I87S-I897. Op deze plaats staat thans Het Oude Raadhuis, Dorpsstraat 2. (origineel in bezit van de gemeente Bunnik. Toto in collec- tie Arie van der Gaag. Bunnik) |
|||||||||||
De secretarie functioneerde voor drie gemeen-
ten: Bunnik, Odijk en Werkhoven. Odijk en Werkhoven betaalden mee aan de kosten van de Bunnikse secretarie in verhouding tot hun grootte: Werkhoven 30 gulden en Odijk 12. De gezamenlijke secretarie is sindsdien altijd gebleven. Tegenwoordig noemen we dat een back-office gemeente. Dit model is als moge- lijke oplossing voor versterking van bestuurs- kracht van gemeenten in Utrecht genoemd |
|||||||||||
62
|
|||||||||||
gehoord van enkele timmerlieden die hij het
dak opgestuurd had. Volgens Wentink was dat onzin, maar hij koos toch de kant van Peek: 'Wanneer men tot het bouwen van een nieuw gemeentehuis overging, kon men bouwen zoo men wilde'. Na lange discussie kreeg Peek de raad unaniem mee'''. Drie maanden later keurde de raad het bestek van Wentink goed. De zeer rijke burgemeester Van Hardenbroek was bereid om de gemeente het geld voor de bouw te lenen tegen 3'/: % rente. In februari 1897 werd de oude school afgebroken. Over het gebouw van Wentink handelt het artikel van Peter de Wit hierna. |
||||||||||
door professor Vrakking'". Het is niet overge-
nomen omdat de gedachten van de Provincie een andere kant opgaan". Nieuwe secretarie ('Het Oude Raadhuis')
Al gauw bleek dat de secretarie niet voldeed.
'De vertrekken waren vochtig, de archiefstuk- ken beschimmelden, de zoldering week van- een, de kasten in secretarie en raadzaal ver- mochten niet meer het daarin geborgen materieel tegen stofte vrijwaren''-. In een aan- tal archiefstukken is de schade nog steeds zichtbaar. De bouwkundige E. G. Wentink, die om
advies werd gevraagd, schatte dat het 2200 gulden zou kosten om het oude gebouw bouw- kundig weer in orde te krijgen. Maar de inde- ling was niet meer optimaal. De raad wilde niet langer aan de achterkant zitten, met uit- zicht op de mestvaalt van de dominee. Huur- der Wildbergh moest maar naar achteren. Voor een huurder zag men een mestvaalt niet als bezwaar. Wentink raadde deze wijziging af. De woning van Wildbergh zou gaan bestaan uit een paar versnipperd liggende kamers. Wethouder Peek verwachtte dat men het later zou 'bejammeren" als men om een paar hon- derd gulden te besparen niet die verbeteringen zou aanbrengen die eigenlijk nodig waren. De discussie over verbouw of nieuwbouw uit 1896 vertoont een opvallende gelijkenis met die van 1993. Een deel van de raad heeft voor- keur voor de verbouw omdat dit goedkoper is. de rest van de raad denkt dat het geknoei wordt en dat het op lange termijn geen oplos- sing zal blijken. Verschil is dat in 1993 de bur- gemeester de grote trekker van het project was en in 1896 wethouder Peek. Burgemeester Van Hardenbroek zat de vergaderingen voor en deed wat men hem verzocht, maar bemoeide zich nauwelijks met de dagelijkse politiek. Hij las ook de B&W- en raadsstukken niet om te voorkomen dat hij tijdens de vergaderingen niet neutraal zou zijn. Volgens zijn dochter las hij 's morgens de bijbel en 's middags het Haiuk'lshlad. Verder las hij niets". Wentink kreeg de opdracht om uit te rekenen wat nieuwbouw zou gaan kosten. Wethouder Peek moest nog hard vechten voor nieuw- bouw. Als argument voerde hij aan dat binnen- kort ook het dak zou gaan lekken. Dat had hij |
||||||||||
De in 1878 gebouwde boerderij De Raaphof. Schouder-
mantel 52. In 1897 werden hier enige maanden twee kamers gehuurd door de gemeente en gebruikt als secreta- rie tijdens het in aanbouw zijnde nieuwe gemeentehuis, (foto; Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk. 1996) |
||||||||||
Om de secretarieën van de drie gemeenten tij-
dens de verbouwing door te kunnen laten draaien huurde de gemeente in 1897 de twee kamers aan weerszijden van de hoofdingang van boerderij De Raaphof aan de Schouder- mantel. Die boerderij, eigendom van wethou- der Schröder, was verhuurd aan de landbou- wer De With uit Leersum, maar die was bereid om wat in te schikken. Men oordeelde de huurprijs van 5 gulden per week die de wet- houder vroeg billijk, terwijl Wildbergh voor de woning in het oude gemeentehuis slechts ƒ 1,40 per week betaalde. Men probeerde al tijdens de bouw een huisbe- waarder te vinden. Aanvankelijk werd vrij wonen aangeboden in ruil voor het schoon- houden van het hele gemeentehuis. Men had de veldwachter op het oog, maar die vond het |
||||||||||
63
|
||||||||||
niet interessant. Na een advertentie in een aan-
tal bladen constateerde de gemeenteraad tij- dens de eerste vergadering in het nieuwe gemeentehuis dat men wel reacties had, maar dat er nog geen huurcontract was. De burge- meester mocht toen ƒ 1,- tot ƒ 1,50 per week gaan bieden aan gegadigden. Men wilde het liefst C. J. Croese met vrouw uit Utrecht, maar die vroeg behalve een gulden per week ook vrij licht en vuur (olie en hout). Men werd het halverwege eens. Van 1 oktober tot 1 april kreeg hij vrij vuur en licht, tijdens de zomer- maanden moest hij het zelf betalen. Croese werd overigens al snel door anderen opge- volgd. |
In de tussentijd kon volstaan worden met tij-
delijke oplossingen. Samen met Houten was een dienst gemeentewerken opgezet, maar in 1964 werden die diensten uit elkaar gehaald. De Bunnikse dienst gemeentewerken werd toen gehuisvest in houten gebouwen aan de Provincialeweg 69, naast kwekerij Majaco (dit noodgebouw deed dienst tot 1980). In 1962 werd er voor de politie een stuk aan het gemeentehuis aangebouwd, dit was gebouwd van hout en glas en had onder de gebruikers de bijnaam 'aquarium'. De gemeente Bunnik wilde graag achter het gemeentehuis een grote secretarie bouwen. Daar stond echter de pastorie van de her- vormde gemeente. Die dateerde uit 1842" en was steeds weer aangepast aan de wensen van iedere nieuwe dominee. Het was in de loop van de jaren een allegaartje geworden. Midden jaren zestig wilde de hervormde gemeente daarom graag de pastorie herbouwen. Burge- meester Meltzer trad in overleg met de kerk- voogdij om te kijken of er niet een ruil in zou zitten. De gemeente wilde graag de grond van de oude pastorie. De kerk zou dan mogen her- bouwen in een boomgaard aan de andere kant van de kerk. Daar was voldoende ruimte voor een pastorie en kosterswoning. De kerkvoog- dij had wel oren naar dit plan, maar enkele leden van de kerkeraad blokkeerden het plan. De boomgaard was de oude varkensboom- gaard. Je kon toch geen dominee tussen de varkens laten wonen? Het ging mooi niet door. De hervormde gemeente bouwde in 1968 een nieuwe pastorie op de plek van de oude. |
||||||||||
Het gemeentehuis in Biinnik dat dienst deed van 1897-
1982. Links het zogenaamde aquarium en het catechesa- tielokaal van de N-H Kerk. Prentbriefkaart van omstreeks 1960 (exemplaar eigendom van de auteur). 'Zoo is dan eindelijk de blijde dag aangebro-
ken' begon burgemeester Baron van Harden- broek zijn toespraak tot de gemeenteraad bij de ingebruikname op 2 oktober 1897. Na een litanie waarin alle gebreken van het oude gebouw werden opgesomd kwam hij bij archi- tect Wentink. Die werd geroemd om het mooie gebouw dat 'Bunnik ... tot sieraad strekt en waarover slechts één roep is wat stijl en goede smaak betreft". Ruimtegebrek
Enige tientallen jaren voldeed dit gemeente-
huis prima. Maar begin jaren zestig lukte het niet meer om alle diensten in het gebouw onder te brengen. Men verwachtte in Bunnik dat er een vierde kern zou komen ten westen van Odijk. Daar zouden dan alle gemeente- lijke diensten kunnen worden geconcentreerd. |
|||||||||||
Het noodgebouw van de dienst gemeentewerken van Bun-
nik. Provincialeweg 69. Gedurende de periode 1964-1980 was gemeentewerken in deze barakken gehuisvest, (foto: Arie van der Gaag. Bunnik. 1980) |
|||||||||||
64
|
|||||||||||
Dorpstraat 1. Bunnik. In deze vroegere boerderij-herberg bevond zich meer dan twee eeuwen lang de gerechtskamer (later
raadkamer) van Bunnik. In 1980 werd het pand gerestaureerd, daarna deed het. tot augustus 1996. dienst als kantoor gemeentewerken en raadzaal, (foto: Arie van derGaag. Bunnik. 1989) |
|||||||||||
De ingang lag iets uit het midden. De burge-
meesterskamer kwam op de mooiste plek, aan de Kromme Rijn. De kamer van de secretaris lag daar naast evenals de kamer van de wet- houders. Het was een semi-permanent gebouw met een levensduur van 20-25 jaar. De zolders waren bestemd voor lichte opslag. In 1977 werd er een fietsenstalling naast gebouwd. De taken van de gemeente groeiden stormach- tig. Toen de hervormde gemeente begin jaren zeventig besloot om De Witte Huisjes te res- taureren en te verbouwen tot kerkelijk cen- trum, ontstond de mogelijkheid voor een grootscheepse stoelendans. De hervormde gemeente verkocht het Hervormd Centrum aan de Stationsweg aan de politie. Daardoor kon de gemeente het aquarium overnemen van de politie en ook het catechisatielokaal inrich- ten als opslag (van archief)- Het aantal taken dat de gemeente moest uit- voeren bleef echter toenemen. Vanwege de groei van de gemeente lukte het niet meer om de raadsvergaderingen in het gemeentehuis te houden. De vijftien raadsleden konden niet samen met de burgemeester, de secretaris, ambtenaren en publieke tribune in de ruimte die gebouwd was voor een raad van vijf in een |
|||||||||||
Raadzaal/trouwzaal van de gemeente Bunnik op de zolder
van Dorpsstraat 1. in gebruik als zodanig van 1980-1996. (foto: Arie van der Gaag. Bunnik. ca 1985) |
|||||||||||
Dislokaties
De gemeente Bunnik had toen weinig keus. In
1969 werd besloten om dan zelf maar in de varkensboomgaard te gaan bouwen. Architect Pal Stipkovits uit Rijswijk (Z-H) kreeg de opdracht'". Op 2 maart 1970 begon het grond- werk en op 10 oktober 1970 kon burgemeester Meltzer de eerste steen leggen. Het zou nog ruim een halfjaar duren voor het gemeente- kantoor (Langstraat 2) in gebruik kon worden genomen. Het bestond uit één lange gang met aan weerszijden de kamers van ambtenaren. |
|||||||||||
65
|
|||||||||||
tijd toen nog niemand het in zijn hoofd haalde
om naar de raad te gaan luisteren. Daarom werden de raadsvergaderingen verplaatst naar de foyer van de Churchillhal. De gemeente liet het oog vallen op de boerde- rij Dorpsstraat 1, waar vroeger de raadkamer was gevestigd. Het gebouw was al lang geen herberg meer. In de 19de eeuw was de herber- gier steeds ook agrariër geweest. In 1911 was het met een halve verdieping opgetrokken en verviel de herbergfunctie. Het was een kapi- tale boerderij, maar hij was hard aan restaura- tie toe. De verkoopprijs was 503.000 gulden. De gemeente had de restauratie berekend op 625.000 gulden, waarop ruim twee ton subsi- die van Monumentenzorg kwam. Voor de ver- bouwing kwam er nog bijna drie ton bij. In het raadsvoorstel van januari 1977 werden deze bedragen 'indicatief' gesteld, niet hard. Burge- meester Steegmans roemde het 'unieke gebouw uit 1674'. Hij constateerde dat de vierde kern van de baan was en dat het tijd werd om alle diensten nu te concentreren". De raadsleden bleken nogal wat moeite met dit voorstel te hebben, vooral met de 'zachtheid" van de cijfers, maar de raad ging toch unaniem accoord, waarna de boerderij in 1979-80 werd gerestaureerd door architect Meulenbelt uit Utrecht en aannemer Van Hoogevest te Amersfoort. Van 1980-1996 zat hier de dienst gemeentewerken. Voor 1,2 miljoen gulden is het inderdaad niet gelukt. Later is aan de raad nog een keer 250.000 gulden extra gevraagd plus 68.000 gulden om het bakhuisje te restau- reren. De totale kosten van de boerderij zijn daarmee 1,7 miljoen gulden, waarvan 1,5 mil- joen gulden op de Bunnikse gemeentebegro- ting drukten. In 1980 kon de boerderij in gebruik worden genomen. De raadsvergade- ringen werden naar de zolder van de boerderij verplaatst, waar de temperatuur flink kon oplopen, niet alleen door debatten, maar vooral ook omdat de zon er op scheen en de ruimte slecht te ventileren bleek. Het bleek weer een tijdelijke oplossing. Het aantal personeelsleden bleef groeien en al die ambtenaren hadden een werkplek nodig. Beginjaren tachtig werd de beslissing geno- men om een vleugel aan het semi-permanente gebouw (Langstraat 2) te zetten. In deze jaren hield de Provincie nog preventief toezicht op |
|||||||
de gemeentefinanciën van Bunnik. De provin-
cie wilde alleen toestemming geven als het oude gemeentehuis van Wentink zou worden verkocht. Het verkeerde in slechte staat door achterstallig onderhoud. In Bunnik werd deze verkoop-eis algemeen als onbegrijpelijk gezien, maar men moest wel. In februari 1982 werd besloten tot verkoop. Uit de gegadigden koos men Verécos BV, een in Bunnik gevestigde makelaardij. Op 13 april 1982 ging de raad accoord met 300.000 gul- den. Daarmee kwam de woning Provinciale- weg 31, waar Verécos eerst gevestigd was, weer voor bewoning beschikbaar. Het aqua- rium en het catechisatielokaal'* werden afge- broken. Het ontwerp voor de vleugel is van architec-
tenbureau Dingemans De Vries en Partners. De projectarchitect was H. Würdemann. Aan- nemingsmaatschappij G.T.B, uit Utrecht begon op 5 april 1983 met de bouw. Twee maanden later legde burgemeester Steegmans de eerste steen en op 2 maart 1984 kon het gebouw in gebruik worden genomen. Twee maanden later was ook de interne verbouwing van het oude gedeelte gereed. De receptie en de afdeling Bevolking werden toen helemaal verbouwd. Het gemeentekantoor werd daarna gemeentehuis genoemd. Alles onder één dak
Maar het bleef behelpen. De hele dag liepen er
ambtenaren heen en weer. Eigenlijk zou de beste oplossing nieuwbouw zijn, maar de vraag of men dan de gebouwen in Bunnik moest verlaten, verdeelde de politiek. De stoot daartoe werd gegeven door burgemeester Houtsma van Wijk bij Duurstede, die Bunnik waarnam toen burgemeester Rebel, de opvol- ger van Steegmans, naar Stadskanaal was ver- trokken. Zijn opvolger, de huidige burgemees- ter Janssen zette het streven naar volledige nieuwbouw voort. Er werden vier lokaties onderzocht: 1. aanbouw op de huidige plek;
2. het terrein van de Anne Frankschool;
3. de hoek Provincialeweg-Runnenburg;
4. de Schoudermantel te Odijk.
Aanbouw op de huidige plek is lang de bedoe-
ling geweest. Hiertoe heeft de gemeente de aangrenzende panden in de Langstraat in de |
|||||||
66
|
|||||||
loop van de jaren gekocht. Dit had de voor-
keur van de VVD omdat men - in tegenstelling tot wat het ingenieursbureau had berekend - dacht dat dit de goedkoopste plek zou zijn. De discussie over de financiën leidde tot een harde botsing en bijna tot een scheuring in het college. De VVD heeft nooit hard kunnen maken dat aanbouw aan de bestaande plek goedkoper was. Bovendien wilde de VVD om historische en gevoelsmatige redenen niet uit de grootste kern van de gemeente Bunnik weg. Dat laatste argument had de steun van de beide raadsleden van het CDA die in de kern Bunnik wonen, maar samen was dat geen meerderheid. De tweede plek was het Anne Frank-terrein.
Hier staat sinds 1962 de openbare school. Opnieuw zou dan een school moeten wijken voor een gemeentehuis. Maar de school was nog lang niet afgeschreven en ondanks de inzet van wethouder Van der Heij (PvdA/D66) kwam er geen sluitend financieel plaatje op tafel. VVD en CDA spraken om financiële redenen hun veto over de verplaatsing uit. De derde plek was de hoek Provincialeweg- Runnenburg. Hij ligt ideaal ten opzichte van het openbaar vervoer: bus en trein stoppen er voor de deur. Zowel financieel als qua ruimte bleek de plek het te halen, maar bij de onder- handelingen over de aankoop met de eigenaar, een aannemersbedrijf, kon men het niet over de prijs eens worden. Bleef over de Schoudermantel te Odijk. Deze
plek was eigendom van de gemeente. De grond had geen waarde omdat die nergens voor gebruikt mocht worden. Werd het gemeentehuis naar Odijk verplaatst, dan kon de plek in de Langstraat verkocht worden. De Schoudermantel was dus financieel de meest interessante lokatie voor het gemeentehuis. De beslissing om nieuw te bouwen werd genomen in 1994. Na een voorselectie kreeg de gemeen- teraad de keuze uit drie architecten: professor Quist, die van de opdracht afzag omdat hij inschatte dat het gemeentehuis niet de geplande 6,3 miljoen gulden zou gaan kosten maar zeker 8; architectenburo Gelderblom en B & D architecten. De raad koos met de grootst mogelijke meerderheid voor die laat- ste. |
Het nieuwe gemeentehuis
Architect Johan Meijer van B & D architecten
heeft van voorjaar 1994 tot voorjaar 1995 aan het ontwerp gewerkt. Het is in het voorjaar van 1995 aan de bevolking getoond. Uit de inspraak kwam een aantal wijzigingen, met name wat het dak betreft. Architect Meijer heeft bij zijn ontwerp aangesloten bij de bui- tenhuizen die in de gemeente Bunnik te vin- den zijn. Dat betekent: een groot, min of meer symmetrisch front met goede verhoudingen tussen de verdiepingen. De deur in het midden en een monumentaal uiterlijk. Het gemeente- huis is compact van vorm. Het is in een U- vorm gebouwd rond een centrale hal waar ont- vangsten, tentoonstellingen en recepties mogelijk zijn. Het licht komt binnen via een enorme glaswand aan de noordzijde. Daar is ook de raadzaal gesitueerd met een groendak (vetplantjes). Aan de oostzijde komt het Bun- nikse politiebureau. Mevrouw Pam Rusman van de plantsoenendienst ontwierp er een tuin- plan omheen. De voorkant is gebaseerd op de formele, Franse tuin. Daarin krijgen het gazon, een boomgaardje en een blok met sierplanten een plaats. De achterkant lijkt meer op een Engelse landschapstuin. Vanuit de raadzaal is er een lager gelegen gedeelte dat uitloopt in een grote vijver. Aan beide zijden van dit lagere gedeelte komen hogere 'oeverwallen'. Daarmee wordt het Kromme-Rijnlandschap gesymboliseerd. Vóór het gemeentehuis komt een kunstwerk te staan, gemaakt door de Rot- terdamse kunstenaar Hans Leutscher. Het bestaat uit een aantal rood-stenen zuilen waar teksten uit de geschiedenis van Bunnik op komen te staan. Op 15 november 1996 zal het nieuwe gemeentehuis officieel worden geo- : pend. Wat er met de leeggekomen gebouwen gaat
gebeuren? De 'boerderij'. Dorpsstraat 1, is in 1995 verkocht aan de heer Victor Couwen- bergh uit Utrecht die hier een antiekhandel wil beginnen. Eind 1996 is afbraak gepland van het gemeentekantoor uit 1971 plus de aan- bouw uit 1983 (Langstraat 2), de voormalige tapijthal (Langstraat 4), het woonhuis met twee wethouderskamers en de leeskamer van de raadsleden (Langstraat 6), de muziekschool (Langstraat 8) en de voormalige machinefa- |
||||||
67
|
|||||||
woningen annex een medisch centrum ontwor-
pen. Mr drs H. Reinders (Buiinik) studeerde
geschiedenis en recliten in Utrecht. Zijn spe- cialisatie betreft Biinnik in de 17de-19de eeuw. Hij was raadslid van Bunnik in de periode 1990-1994. Hij werkt als schrijver en uitgever en publiceert veel in het 'Bunniks Nieuws' waar hij een eigen historische rubriek heeft onder de titel: 'Tussen Rein en Lek'. |
||||||||
Achterkant van het gemeentehuis, dat binnenkort zal wor-
den afgebroken ten behoeve van appartementennieuw- bouw. Op de voorgrond de Kromme Rijn. (dia: Marijke Donkersloot - de Vrij. januari 1996) brieic Van Raak (Langstraat 10). Begin 1997
zal de aanwezige vervuiling onder de voorma- lige machinefabriek worden schoongemaakt. Voor de ruimte die dan vrijkomt, heeft archi- tect Nanninga van Van den Berg architecten een appartementengebouw voor 31 senioren- |
||||||||
Het gemeentehuis aan de Langstraat dat onlangs werd verlaten en binnenkort /al worden afgebroken. Het rechtergedeelte
werd in gebruik genomen als gemeentekantoor in 1971, de linker aanbouw is van 1983» (foto; Ank van Asperen Vervenne - van Zanten, Odijk, 1996) |
||||||||
68
|
||||||||
Noten
1. Gemeentearchiel'Bunnik (GAB) 28.
2. Er waren in de middeleeuwen twee slagmaten: Slag-
maal St. Laurens. dat later De Knapschinkel is gaan heten en Slagmaat St. Jan, het huidige Slagmaat. Zie hiervoor het artikel van Dekker 3. Van Ginkel-Meester (19X9), 190, noemt dit gebouw
ook als het voormalige rechthuis van Slagmaat onder verwijzing naar het artikel van W. Grapendaal (1971). Dit artikel is echter dringend aan revisie toe. Grapen- daal stelt dat de schout met de kanunniken van St. Jan als schepenen vergaderden in het 'regthuys'. De auteur beseft blijkbaar niet dat een schepen een ingezetene van het gerecht moest zijn en dat er bij één boerderij dus nooit schepenen kunnen zijn geweest. Hij geeft zelfs een reconstructietekening van het 'regthuys' uit 1700 compleet met maten. Zo'n fraai groot rechthuis had zelfs het grootste gerecht in de omgeving niet! Slagmaat viel onder de zogenaamde vrijhuizen. In 1729 komen schout en schepenen van de vrijhuizen in
Bunnik vergaderen omdat er in de vrijhuizen geen fiereclitshiiis was (GAB 1. .500). 4. Landsheerlijk octrooi van 22 november 1540. Hierbij
werd in Bunnik het burenrecht vervangen door schepe- nenrecht. Zie De Monté Verloren (1948). 101. 5. GAB 182.
6. GAB 102(182-3).
|
|||||||||
7. Het gebeuren in 1872-1878 is gereconstrueerd aan de
hand van de gemeenteraadsverslagen van de gemeente Bunnik uit die jaren. GAB I04v. 8. Kadastraal gemeente Bunnik sectie A nr 199.
9. GAB 104.
10. W.J. Vrakking. Themanotie Provincie Utrecht Bestuur-
lijke Vernieuwing, Utrecht, 1996, 31 en 32. 11. Gedeputeerde Staten van Utrecht. Betrokken en Krach-
tig bestuur. Utrecht, 1996. 12. Burgemeester van Hardenbroek op 2 oktober 1897 bij
de feestrede voor de opening van het nieuwe gemeen- tehuis, GAB 106. 13. Interview van H. Reinders met mevrouw Wendela
Elvira Hooft Graafland-Baronesse van Hardenbroek (1895-1986) jongste dochter van de baron kort voor haar overlijden. 14. GAB 106, raadsverslag 20 mei 1896.
15. Reinders (1988) 46.
16. Met dank aan de heer H.J. Vastenburg, gepensioneerd
ambtenaar van de gemeente Bunnik, voor het leveren van de data vanaf 1969. 17. GAB, ongenummerd: gebonden verslagen van de
gemeenteraadsvergaderingen. 27-1 -1977. 18. In 1900 had de hervormde gemeente op enige meters
naast het gemeentehuis een catechisatielokaal laten bouwen. Dit was bouwkundig slecht en niet meer nodig toen de Witte Huisjes waren opgeknapt. |
|||||||||
Het in aanbouw zijnde gemeentehuis van Bunnik in Odijk naar het ontwerp van architect Johan Meijer,
(foto: Ank van Asperen Vervenne-van Zanten (Odijk), mei 1996) |
|||||||||
69
|
|||||||||
Het Bunnikse gemeentehuis van architect
E. G. Wentink (1897) |
||||||||
Peter de Wit
|
||||||||
De historie van het pand dat thans bekend is
als 'Het Oude Raadhuis", Dorpsstraat 2, te Bunnik gaat, evenals het merendeel der raad- huizen in de ons omringende gemeenten, feite- lijk terug tot de nieuwe Grondwet uit 1848 en de kort daarop volgende Gemeentewet uit 1851. De reeds in de Bataafs-Franse Tijd (1795-1813) ingezette scheiding van wetge- ving, bestuur en rechtspraak werd in de nieuwe Grondwet en de Gemeentewet nader uitgewerkt. De ingezetenen in een gemeente kregen hierdoor directe invloed op de samen- stelling van het gemeentebestuur. De burge- meester was niet langer meer het hoofd van de gemeente maar van de, door de inwoners democratisch gekozen, gemeenteraad. Daar- naast werden de bestaande en nieuwe taken van het gemeentebestuur in de wet verankerd, hetgeen op termijn invloed had op de perso- nele samenstelling en de behuizing van het gemeentebestuur. Er ontstond de behoefte aan gemeentehuizen, die in hun vormgeving naast doelmatigheid tevens het elan dienden uit te stralen van het gemeentebestuur nieuwe stijl. Naast een vergaderruimte (raadzaal) diende een gemeentehuis ook te voorzien in een secretarie (burgerlijke stand, huwelijkszaken), financiën (gemeente-ontvanger), handhaving van de openbare orde (standplaats van de veldwachter en arrestantencellen) en een berg- plaats voor de brandspuit. Vaak werd ook nog de gemeenteschool en/of het post- en tele- graafkantoor ondergebracht in het gemeente- huis, alsmede een dienstwoning (een con- ciërge-woning). De afkondiging van de Drankwet in 1881,
waarbij werd bepaald dat er geen vergunning meer verleend werd voor het schenken van alcoholische drank in lokaliteiten die in gebruik waren voor openbare activiteiten, ver- snelde de reeds ingezette tendens tot het oprichten van gemeentehuizen nieuwe stijl. In Bunnik heeft deze drankwet geen invloed gehad op de bouw van een nieuw gemeente- |
huis. Tot 1877 vergaderde het gemeentebe-
stuur in de boerderij-herberg Dorpsstraat 1 (zie het artikel van Henk Reinders). De gemeenteschool, gesitueerd op de hoek van de Dorpsstraat en de Langstraat, werd in dat jaar verbouwd en op 17 juni 1878 officieel in gebruik genomen als gemeentehuis, gecombi- neerd met politiepost en brandspuitberging. In 1895 werd het plan opgevat voor de bouw van een nieuw gemeentehuis en aan architect E. G. Wentink opdracht gegeven voor het vormgeven van deze plannen. Architect Wentink
De architect, afkomstig uit Schalkwijk, had in
de regio reeds enige naamsbekendheid gekre- gen met ontwerpen voor onder andere Het Veerhuis (1873) aan de Lekdijk-Oost te Wijk bij Duurstede en de Michaelsschool (1886) aan de Waalseweg te Tuil en "t-Waal. Ook de villa Bel Respiro (1902) aan de Herenweg 33- 35 te Houten is een ontwerp van zijn hand. De familienaam Wentink heeft vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot nu toe een zekere verwevenheid gekend met het architec- tenvak. Reeds tijdens de bouw van het nieuwe gemeentehuis te Bunnik (1897) leerde E. G. Wentink zijn zoon J. C. Wentink de kneepjes van het vak kennen door hem te belasten met het dagelijks toezicht op de bouw. Bij latere verbouwingen in 1913 en 1915 van ditzelfde gemeentehuis te Bunnik komt zijn zoon weer in beeld, nu als architect. De familielijn kan. wat betreft de betrokken- heid bij architectonische ontwerpen in de regio Utrecht, middels de buitenplaats Dijnselburg (J. G. Wentink, 1883) aan de Amersfoortseweg 10 te Zeist via de Kathedrale Kerk van Sinte Gertrudis (E. G. Wentink jr, 1912) aan het Willemsplantsoen te Utrecht en de Gerefor- meerde Kerk (Joh. Wentink, 1929) aan de Her- tenlaan te Den Dolder worden doorgetrokken tot het huidige architectenbureau Wentink te Baarn. Recente ontwerpen van dit bureau vor- |
|||||||
70
|
||||||||
derde in opvolging van inschrijvingsprijs. Op
17 november 1896 gaven burgemeester en secretaris voor deze beslissing een officiële verklaring uit, waarin kenbaar werd gemaakt dat aannemer Beemer het werk werd gegund 'uitsluitend en alleen om reden dat deze laat- ste, wiens inschrijving slechts enkele honder- den guldens hooger was dan die van den laag- sten inschrijver, inwoner der gemeente is en zich bereid verklaarde voor alle uit te voeren werkzaamheden zooveel mogelijk werkkrach- ten uit de gemeente aan te stellen'. Neorenaissance
Het ontwerp van de architect was, wat betreft
de uitgangspunten voor het ontwerp en de uit- eindelijke architectonische vormgeving, een uitstekende weergave van het denken in die tijd over het besturen van een gemeente nieuwe stijl. Behalve aan een raadzaal diende het nieuwe gemeentehuis tevens plaats te bie- den aan een burgemeesterskamer, een secreta- rie, een commissiekamer, een archief, een ber- ging voor de brandspuit, twee stuks cellen |
|||||||||
men onder andere het villapark Uijtenbosch te
Baarn (1983) en het hoofdkantoor van Hij/Zij (1989) aan de Reactorweg te Utrecht. Een Bunnikse aannemer
Op 30 oktober 1896 werd te Bunnik door de
toenmalige burgemeester G. C. D. R. Baron van Hardenbroek en de gemeentesecretaris A. H. J. van Wijngaarden aanbesteed 'het sloopen van het bestaande- en het bouwen van een nieuw gemeentehuis te Bunnik', conform het bestek en de tekeningen van architect E. G. Wentink te Schalkwijk. Op de openbare inschrijving werd door dertien aannemers een prijs ingediend. Onder deze aannemers waren vier plaatselijke aannemers (W. Beemer, C. Schinkel, A.W. Wildbergh en B. Lodder), de overigen kwamen grotendeels uit de regio. De inschrijvingsprijzen varieerden tussen ƒ 8.044,- (L. H. H. Jacobs uit Arnhem) en ƒ 9.900,- (B. Lodder uit Bunnik). Hoewel aannemer Jacobs de laagste inschrijver was, werd niet hem het werk gegund maar aanne- mer W. Beemer uit Bunnik, met f 8.540,- de |
|||||||||
De voorgevel van het gemeentehuis in zijn oorspronkelijke vormgeving, kort na de bouw van het cathechesatielokaal in
1900 (ter linkerzijde). Links op de voorgrond de dorpspomp. (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik) |
|||||||||
71
|
|||||||||
TOCHTRORIAAL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y//r^t-l^^///■i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W>^////^///»
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
m^zszi
|
'//y//////.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
w^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0;0
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KELDER
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KEUKEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CEL
|
CEL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'7/^///////^/?////////////^,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'TZZZZZZZZZS^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-M//////y,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'X
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BRANDSTOF
BERCiPLAATS |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VESTIBULE
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van de begane
grond. Bij de verbouwing van 1913 werd de ingang van de brandspuitberging verplaatst van de linker zijgevel naar de voorgevel. Het linker venster in de voorgevel werd hergebruikt als invulling in de zijgevel op de plaats van de oorspronkelijke deuren. (Reconstructie-tekening door de
auteur naar de bestekomschrij- ving uit 1896). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BRANDSPUIT
BERGPLAATS |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WONING CONCIËRGE
J MET 2 BEDSTEDEN |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ENTREE
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W//.tfc=J^^^^;^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Y/y///////^h=^^=x^//////.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^zM
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mv^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BEGANE GROND
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 METER
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W///M=i^/,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^//////////////////////A
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^'^^^'^^'^'^'^^g///>'////////////Z;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r\-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ARCHIET
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
É
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jt;////////
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^////////A
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
azz^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^SZ2ZZZ.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SECRETARIE
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BURGEMEESTER
|
RAADSZAAL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 ' . . , . -f
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plattegrond van de verdieping.
Op de zolderverdieping bevond zich waarschijnlijk een tweede privaat (toiletruimte). (Reconstructie-tekening door de auteur naar de bestekomschrij- ving uit 1896) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERDIEPING
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 METER
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
72
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de eindoplevering van het nieuwe gebouw
diende uiterlijk 1 november van dat jaar plaats te vinden, op straffe van een korting van f 10,- voor elke dag dat het gebouw later werd opge- leverd. Acht maanden later, op 2 oktober, werd het nieuwe gemeentehuis officieel in gebruik genomen. Verbouw
Ruim vijftien jaar later werd het gemeente-
huis, zoals al eerder vermeld onder de leiding van architect J. C. Wentink, verbouwd. De verbouwing bestond in hoofdzaak uit de navolgende werkzaamheden: - Het bestaande dienstprivaat op de begane
grond werd verwijderd en de ruimte werd ingericht als kelder; - Het vervangen van het bestaande houten
tochtportaal ter plaatse van de keuken door een uit baksteen opgetrokken portaal; - Het plaatsen van een brandvrije kast in de
commissiekamer (te plaatsen op stalen bal- ken); - Het wijzigen van de brandspuitbergplaats
(onder andere het verplaatsen van de deuren van de linker zijgevel naar de voorgevel en het verplaatsen van de separatiemuur tussen brandspuitbergplaats en brandstoffenber- ging). In 1915 werd al het voegwerk van de voorge-
vel, inclusief de trapgevel, vernieuwd. Vervol- gens werden breedte en hoogte van de deuren van de brandspuitbergplaats in de loop der jaren, na aanschaf van een nieuwe (grotere) brandspuit, aangepast. Door de toename sinds de jaren vijftig van het
takenpakket van de gemeentelijke overheid en de daarmee gepaard gaande explosieve groei van het aantal ambtenaren groeide het ge- meentehuis uit zijn jasje; er werden plannen ontwikkeld voor aanpassing van de huisves- ting. Op 6 juli 1960 besloot de raad tot nieuw- bouw van een politiepost met een tweetal dienstwoningen en een brandweergarage aan de Parallelweg langs de Stationsweg. Het jaar daarop werd besloten om de diensten Gemeen- tewerken en Bouw- en Woningtoezicht los te koppelen van de overige diensten en op een zelfstandige locatie langs de Provincialeweg (in een houten noodgebouw ter hoogte van de |
|||||||
voor arrestanten en een conciërge-woning. De
vormgeving vertoont de kenmerken van de neorenaissance, een bouwstijl die in Neder- land vooral navolging vond in de periode tus- sen 1875 en 1913. De architectuur in deze periode van economische opbloei en handel werd voornamelijk bepaald door nostalgie naar de Gouden Eeuw (1600-1700), vooral officiële gebouwen met een openbare functie werden in deze bouwstijl opgetrokken. Ken- merkend hierbij is het bouwen in schone bak- steen (zonder stucwerk) met gevelaccenten als trapgevels, ontlastingsbogen met natuurstenen aanzet- en sluitstenen boven de vensters met een boogvuUing van veelkleurige tegeltjes of siermetselwerk en het veelvuldig gebruik van natuursteen en sier-muurankers. Het ontwerp van het gemeentehuis te Bunnik is symmetrisch van opzet met in de middenas van voor- en achtergevel een accent, bestaande uit het licht uitspringen uit de gevellijn van het middendeel (een zogenaamde voorsprong of middenrisaliet), hetgeen nog extra versterkt wordt door de plaatsing van een trapgevel boven deze middenas. Vermeldenswaardig is tevens de grote meetkundige vormvastheid in de voorgevel, die zich laat aflezen door denk- beeldige driehoeken in het gevelvlak. Op de begane grond werden de dienstvertrek- ken gesitueerd. Vanaf de voorgevel gezien bevond zich ter rechterzijde de conciërge- woning met daarin een keuken en een tweetal bedsteden, in het midden de vestibule en ter linkerzijde de brandspuitbergplaats, de (brand- stoffen )berging en de arrestantencellen. De hoofdverdieping (zich manifesterend door de grootste verdiepingshoogte) bevond zich op de eerste verdieping; hier werden de belang- rijkste ruimten zoals raadzaal, burgemeesters- kamer, secretarie, archief en commissiekamer gehuisvest. De zolderruimte was bestemd voor opslag. Uit zuinigheidsoverweging werd in het bestek
bepaald dat alle houtwerk, ijzerwerk (ankers en koppelijzers) en de gebikte stenen van de te slopen school dienden te worden opgeslagen voor hergebruik bij de bouw van het nieuwe gemeentehuis; de oude stenen werden ver- werkt in de fundering en in de binnenmuren. Met het slopen van het oude gebouw mocht niet voor 15 februari 1897 worden begonnen |
|||||||
73
|
|||||||
Foto uit 1938 van de toenmalige niotorspuit met de Hudson-trekwagen voor het gemeentehuis. De deuren van de brand-
spuitberging zijn. na de verbouwing van 1913. diverse malen verbreed en verhoogd indien de aanschaf van een nieuwe brandspuit dit noodzakelijk maakte. Links van het gemeentehuis, het cathechesatielokaal en het tratbhuisje. Op de achter- grond de toren van de Nederlands Hervormde kerk in de steigers; in 193K werd de toren van een nieuwe spits (de huidige lantaarn) voorzien, (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag. Bunnik) |
|||||||||
huidige ontsluitingsweg naar het bedrijfster-
rein De Twaalf Apostelen) onder te brengen. Een nog verdere decentralisatie van diensten werd door het gemeentebestuur niet wenselijk geacht en men ging plannen ontwikkelen voor verbouwing en vergroting van het gemeente- huis. In een brief aan de raad d.d. 8 januari 1962,
ondertekend door burgemeester F. R. M. Melt- zer en secretaris A, de Jong werd gewezen op de noodzaak van de uitbreiding van het gemeentehuis. Er werd een plan gepresen- teerd, waarbij de consistoriekamer van de Her- vormde Gemeente (in 1900 gebouwd ais cat- hechesatielokaal) middels een nieuw te bouwen verbindingseiement bij het gemeente- huis werd getrokken. Tevens behelsde dit plan een algehele verbouwing en herinrichting van het bestaande gemeentehuis. De raad ging ermee akkoord en stelde een krediet beschik- baar van f 59.500,-. Tijdens de verbouwing moest dit krediet door financiële tegenvallers nog worden verhoogd met f 19.000,- en werd voor een representatieve afwerking van de burgemeesterskamer een extra krediet van |
|||||||||
ƒ 10.000.- ter beschikking gesteld.
Ruim twintig jaar later, op 13 april 1982, besloot de raad onder voorzitterschap van bur- gemeester Steegmans tot de bouw van een nieuw gemeentehuis aan de Langstraat en de verkoop van het bestaande gemeentehuis aan makelaardij Verécos, die het pand als kantoor- ruimte wilde gaan gebruiken. December 1982 vond de transactie plaats en verloor het gemeentehuis zijn oorspronkelijke bestem- ming. In de loop van 1983 werd het pand ver- bouwd, waarbij onder andere de aanbouw uit 1962 (in de volksmond 'het aquarium" genoemd) en het oorspronkelijke cathechesa- tielokaal uit 1900 werden gesloopt. De hardstenen gevelpiaat boven de hoofden- tree in de voorgevel met daarin het woord 'gemeentehuis' werd afgedekt met een houten plaat waarop de tekst 'het oude raadhuis'. Verwijzingen naar de vroegere functie van het gebouw die gelukkig gehandhaafd bleven, vormen het hoog in de voorgevel aangebrachte gemeentewapen van destijds (een rode haan op een gouden veld) en de in de rechter bene- denhoek ingemet.selde gedenkplaat met de |
|||||||||
74
|
|||||||||
Het interieur van de raadzaal (circa 1920). Boven de hou-
ten kroonlijst van de schouw een schilderij van (de nog jonge) koningin Wilhelmina. De wanden zijn bekleed met een houten lambrizering, waarboven behang en een gestuct plafond met omgezet lijstwerk. Op de tafel is de voorzittershamer zichtbaar. Deze hamer is thans niet meer in gebruik, de huidige voorzittershamer stamt uit Werkho- ven, (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag, Bunnik) |
Gedeelte van de voorgevel van het gemeentehuis, circa
1950. Links, naast de ingang, de toegangsdeur naar de garage van de brandweerwagen, (reproductiefoto in collectie Arie van der Gaag, Bunnik) |
|||||||||
tekst: 'Gesticht 1897 mr. G. C. D. R. Baron
van Hardenbroek. burgemeester. G. Vogt, A. van Dijk, wethouders. A. H. J. van Wijngaar- den, secretaris'. Ir P. S. A. de Wit (Odijk) is architect (als zoda-
nig gedurende een aantal jaren werkzaam geweest bij architectenbureau Wentink te Baarn) en voorzitter van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'. |
||||||||||
Bronnen
-Gemeente-archief Bunnik: Inventaris nummer 10, nr.
.1.^3. M4. .344a, 34.5, 345a, .346, 1116, 2105. 2158. -Blijdenstijn en Stenvert (1994). -Van Ginkel-Meester (1989). -Stenvert en Verweijen (1995), |
||||||||||
75
|
||||||||||
De gerechts- en raadkamer van Odijk
|
|||||||||||
Hettie Krol
|
|||||||||||
van de plaatselijke herberg. Deze herberg was
gelegen op een centraal punt, namelijk op de kruising van de Provinciale Grintweg (tegen- woordig de Meent) en de Odijkersteeg (tegen- woordig de Zeisterweg). Het bestaat nog steeds en heet thans "t Wapen van Odijk. In 1968 is het ingrijpend verbouwd tot een eigen- tijds restaurant. Herberg In de Swane
Voor die tijd en in de negentiende eeuw had de
herberg, voor zover is na te gaan. geen offi- ciële naam. In de archieven wordt een enkele keer gesproken over "het Rechthuis"'. Er zijn- pentekeningen bewaard gebleven uit de acht- tiende eeuw waarop de kerk van Odijk afge- |
|||||||||||
In een klein dorp als Odijk is eeuwenlang niet
vreselijk veel te besturen geweest. De bestuur- ders van het gerecht Odijk, en na 1811 van de gemeente Odijk, kwamen af en toe bij elkaar om te vergaderen, besluiten uit te voeren en recht te spreken. Het inwoneraantal is pas na de Tweede Wereldoorlog boven de 500 perso- nen gekomen, hetgeen betekende dat er voor- dien slechts enkele huwelijken, geboorten en overlijdensgevallen per jaar waren aan te geven bij de ambtenaar van de Burgerlijke Stand. Het loonde dan ook niet de moeite om een
eigen gemeentehuis te bouwen, zodat de bestuursfunctionarissen van Odijk gedurende minstens 250 jaar vergaderden in de opkamer |
|||||||||||
>^^
|
|||||||||||
Gezicht op het dorp Odijk, met rechts de Hervormde Kerk en links de dorpsherberg met een reesttarercel. De kerk zowel
als de herberg (waarin de gerechtskamer was) zijn in de 19de eeuw sterk van gedaante veranderd. Van de kerk rest nog slechts het koor Ingekleurde pentekening van Paul van Liender, 176.^. (RAU, TA 931) |
|||||||||||
76
|
|||||||||||
beeld staat, met in de buurt een herberg waar
een zwaan op het uithangbord voorkomt-. Mogelijk was 'Inde Swane' de naam voor de herberg waarin de Odijkse gerechtskamer zich bevond. Helaas is al het oude archiefmateriaal van het gerecht Odijk verloren gegaan, op enkele uitzonderingen na. Zoals de kaart die schout Theodorus Backer in 1717 maakte toen hij het grondeigendom in Odijk zeer nauwkeu- rig optekende. Hierop zien we een groot huis staan op de bewuste plek, waarbij in hel regis- ter vermeld staat dat het een hofstede met een boomgaard betreft, "zijnde tegenwoordig "t Geregts-huys |...| d'kerk van Odijk eijge- naer van de grond en Gerrit Jan Vulto bruijc- ker van de grond en eijgenaer van 't getimmer en gepooth''. De bewoners van de herberg
Uit de papieren die bewaard zijn gebleven
blijkt dat schout en schepenen huur betaalden voor het gebruik van het rechthuis en tevens de kosten voor "vuur en licht" aan de kastelein vergoedden. De eerste melding hiervan is uit 1811 toen Dirk Bakker, kastelein, een kwitan- tie tekende voor de ontvangst van tien gulden "voor een jaar kamerhuur voor het gerecht van Odijk'\ Deze Dirk Bakker overleed in 1839 en zijn
zoon Hannes nam de zaak over. Na diens dood in 1863 bleef zijn vrouw nog jarenlang de klanten bedienen in de herberg en dreef zij bovendien een klein kruidenierswinkeltje'. Links in het gebouw was de gelagkamer, in het midden de ingang met het winkeltje er rechts naast. Rechts naast die winkel was een trap naar de zolder en een deur naar de opka- mer. De opkamer is nog steeds zichtbaar aan de buitenkant van het huidige Wapen van Odijk. Deze kamer was in gebruik als woon- kamer van de kasteleins-familie en tevens als raadkamer. Weduwe Bakker vroeg in 1881 vergunning om
sterke drank te mogen blijven verkopen na 1 mei 1882 in twee lokalen van haar woning, " waarvan één gemeenschap heeft met een derde locaal in welke de vergaderingen van de Raad worden gehouden"''. Ze verkocht dus zowel in de gelagkamer als in de winkel drank. In 1889 overleed de weduwe van Hannes Bak- |
|||||||||
't Wapen van Odijk. hoek Zeisterweg - De Meent. De
raadkamer bevond zich in de opkamer, achter het grote
venster links.
(olieverfschiderij van de Bunnikse schilder Johan de
Kruijf. omstreeks 1920: foto in collectie Arie van der
Gaag)
|
|||||||||
't Wapen van Odijk anno 1996: sterk bepalend voor het -
zeer beperkte - historisch dorpsge/.icht van Odijk. Rechts in het pand was de raadkamer, (dia: Marijke Donkersloot-de Vrij 1996) ker. Haar zoon Theodorus Bakker verlengde
daarna de vergunning voor sterke drank in 1890, twee jaar later droeg hij deze vergun- ning over aan zijn zuster Petronella, die gehuwd was met Thomas Mocking. Toen zij vrij snel daarna overleed, in 1894, deed Thomas de tapvergunning over aan zijn zuster Adriana, die op dat moment woonachtig was in het café. In maart 1897 verscheen Krijn van Hazendonk
uit Tuil en 'tWaal ten tonele. Hij kocht de ver- gunning van Adriana Mocking en huurde 'de herberg waarvoor vergunning van verkoop van sterke drank is verleend''. Toen in 1903 Hermanus Cornelis van Rijn uit Maarsseveen het huis kocht, wilde hij ook graag de drankvergunning op zijn naam heb- ben. 'Het bierhuis van requestant is nog het |
|||||||||
77
|
|||||||||
voornaamste in de gemeente en zulks van
ouds ook geweest'. 'In deze gemeente bestaat geen andere gelegenheid tot stalling en 't is voor reizenden wenschelijk dat zij er datgene kunnen verkrijgen wat requestant slechts dan hun kan verstrekken wanneer hij een vergun- ning tot verkoop van sterken drank in 't klein heeft'». Zijn verzoek werd ingewilligd en Van Rijn
moest de vergunning in de StaatsCounmt publiceren a ƒ 8,85. Drankwet en raadkamer
Gedeputeerde Staten van Utrecht maakten
zich naar aanleiding van die vergunning blijk- baar zorgen over de manier waarop in Odijk de raad vergaderde, want de burgemeester |
|||||||||||||||||||||||||||
1881 ingesteld ter beteugeling van openbare
dronkenschap), was niet tevreden met de situ- atie in Odijk. Vanuit de tapperij kon men in een achtergelegen werkplaats komen en ver- volgens door de werkplaats via de winkel naar de opkamer gaan. Dit was niet volgens de regels. Er mocht geen verbinding bestaan tus- sen een openbare raadkamer en een gelag- kamer! De deuren in de bestaande situatie konden op
willekeurige momenten geopend worden zodat er geen garantie was dat die doorgang ook daadwerkelijk niet gebruikt werd. Hij eiste dat de deur tussen de tapperij en de werkplaats op afdoende wijze zou worden afgegrendeld. B&W van Odijk liet hierop gauw de deur dichtspijkeren'". |
|||||||||||||||||||||||||||
7^.
|
|||||||||||||||||||||||||||
/r.^^^
|
|||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||
^<^
|
'4^
|
||||||||||||||||||||||||||
De siuiatie is onaanvaardbaar voorde
inspecteur van de Drankwet in 1906. Men kon ongestoord van de gelagka- mer in de raadkamer komen, (frag- ment uit /.ijn verslag, GAO fi,^6) |
|||||||||||||||||||||||||||
■^^.^,^^/p^
|
|||||||||||||||||||||||||||
moest zich op 17 juli 1903 verantwoorden. Hij
schreef dat de raadsvergaderingen in perceel Wijk A nr 34 werden gehouden, maar dat wel- iswaar dit 'vertrek binnenshuis geen gemeen- schap heeft met het lokaal waarin getapt wordt. Slechts een gemeenschappelijk dak dekt de tapperij en het woonhuis waarin de gemeenteraadzaal''. Een inspecteur die in 1906 kwam controleren
in verband met naleving van de Drankwet (in |
|||||||||||||||||||||||||||
Problemen over de huurprijs
In deze periode betaalde de raad jaarlijks
40 gulden aan H. C. van Rijn, maar in 1918 verzocht deze vriendelijk om dit bedrag tot 50 gulden te verhogen. De raad beschikte afwijzend. Dit tot grote woede van Van Rijn. Hij schreef een boze brief dat 40 gulden veel te weinig was voor 27 keer gebruik van de opkamer per jaar. Brandstof, belasting en smid kostten al 18 gul- |
|||||||||||||||||||||||||||
78
|
|||||||||||||||||||||||||||
1___
|
|||||||||||||
Historiserende weergave van een
raadsvergadering zoals die vóór 1964 zou kunnen hebben plaatsge- vonden in de opkamer van 't Wapen van Odijk. (aquarel van O.H, Kuyck. 1968;
toto uit collectie Arie van der Gaag) |
|||||||||||||
^ocljt l.illCMtijl ..3nt'ir,i|n>ni.'iTC(*i>x)H
tk' Wmii)tr«ft ïiBC veat cnJ't)ilUcV)«vt öoc)( cUoc (jo/lmit ten tnfpe «Ht.
|
|||||||||||||
den en 'wat schiet er dan voor mij over... het is
ondraaglijk zo behandeld te worden'. Hij deed het niet voor minder dan 50 gulden per jaar. In juni schikte de raad zich en besloot dan toch maar ƒ 30,- te betalen". Eigenaar Van Rijn overleed in 1922 en het gebouw werd door diens erfgenaam verhuurd aan Thomas Edel- broek. Maar deze kreeg niet automatisch de volledige vergunning voor de verkoop van sterke drank. Edelbroek klaagde dat hij wel op een volledige vergunning had gerekend en dat hij daarom nu een schadepost had. Jammer voor hem, zijn overbuurman Krijn van Hazendonk was er als eerste bij. Hij kon wél sterke drank schenken in zijn café Het Odijkse Koffiehuis. Er mocht namelijk maar één vergunning worden afgegeven in een plaats met minder dan 500 inwoners''. Thomas Edelbroek dreigde de huur drastisch te verhogen en Van Hazendonk was er als de kippen bij om de raad de voorkamer in zijn pand aan te bieden voor de somma van 50 gul- den". De raad ging hier niet op in en sloot een con-
tract voor zes jaar met Th. Edelbroek voor ƒ 75.- per jaar. Echter na afloop van die ter- mijn werd de huur wel opgezegd in 1929 toen Edelbroek ƒ 100,- vroeg. De raad was nog aan |
|||||||||||||
het overwegen waar ze andere ruimte moest
vinden toen Edelbroek de raadkamer alsnog voor 75 gulden beschikbaar wilde blijven stel- len. Nog een jaar werd deze gehuurd maar toen viel het doek. Echter, naar zal blijken, voorlopig. Er kwam een officiële deurwaarder aan te pas om per 1 maart 1930 de huur op te zeggen bij Thomas Edelbroek'\ Een nieuwe raadkamer
Besloten werd een nieuw te bouwen raadka-
mer te huren van weduwe C. W. van Riet- Peek, een eindje verderop aan de Meent. De raad van Odijk legde uit aan Gedeputeerde Staten van Utrecht dat de situatie onhoudbaar geworden was. Het was wenselijk te verhuizen omdat er in de raadkamer meubelen stonden van Edelbroek, 'en het voor de waardigheid van de gemeenteraadsleden toch alleszins te billijken is dat zij in een eigen vertrek zitting kunnen houden, waarin eigen meubelen staan en o.a. ook eene kast, welk vertrek ten allen tijde te hunner beschikking staat voor gemeen- telijke zaken'". Bovendien vormden de treden naar de opkamer steeds meer een obstakel nu er elk jaar meer zaken te regelen waren. Er was overleg geweest met mevrouw Van Riet, die een bouwval had gekocht en daar- |
|||||||||||||
79
|
|||||||||||||
een andere ruimte te huren en hadden al wat
op het oog: een kamer bij koffiehuishouder Th. Edelbroek, omdat deze kamer voor dit doel zeer geschikt was'"! Kortom, een pragma- tisch gemeentebeleid. En zo werd er toch weer een huurovereen- komst gesloten tussen de gemeente en de aloude dorpsherberg, dit keer voor 150 gulden. De huur werd enkele malen verhoogd tot uit- eindelijk 600 gulden in 1958. Het gebouw wisselde daarna nog enkele malen van eige- naar en er vonden verschillende verbouwingen plaats, waarbij het winkeltje verdween en de toegang tot de raadkamer veranderde. De raadkamer werd tot de opheffing van de gemeente Odijk in 1964 in ere gehouden-'. |
|||||||||||||||||
In dit pand op De Meent (hoek Boomgaardweg) was de
raadkamer van Odijk gevestigd van 1930 tot 1938. (dia: Marijke Donkersloot-de Vrij 1996) |
|||||||||||||||||
voor in de plaats een nieuw woonhuis liet bou-
wen waarin ze meteen al een paar kamers voor de gemeenteraad wilde reserveren. Een aparte wachtkamer, alles gelijkvloers, een 'oogelijke gevel' en een eigen kastruimte waren de onmiddellijke voordelen, aldus de gemeente- raad. De prijs was overeengekomen op 150 gulden per jaar, te beginnen met een periode van zes jaar (1930-1936) en daarna jaarlijks te verlengen'". |
|||||||||||||||||
¥^
|
|||||||||||||||||
Een nieuw raadhuis
Toch voldeed deze ruimte blijkbaar ook niet,
want al in 1938 waren er plannen om de voor- malige openbare school te gebruiken als raad- huis. Deze school was gemeente-eigendom en lag aan de overzijde. Het pand werd sinds 1935 niet meer als zodanig gebruikt en stond leeg. Architect J. J. van Straalen uit Zeist kwam met tekeningen en met enige aanpassin- gen, zoals een fraai bordes, werd dit gebouw functioneel gemaakt als gemeentehuis. Tuin- centrum Abbing kwam met een offerte voor de aanleg van een plantsoen, wat overigens niet doorging'^ In de oorlog werd de school als raadhuis gebruikt, maar tevens verhuurd voor bijeenkomsten, bruiloften en partijen'*. |
|||||||||||||||||
Foto genomen in de raadkamer in 't Wapen van Odijk bij
het afscheid van wethouder H. J. Hol (naast hem burge- meester F R. M. Melzer), 1 augustus 1963. (fbtorepro- ductie in collectie Arie van der Gaag) |
|||||||||||||||||
Momenteel herinnert er weinig meer aan de
vroegere raadkamer, maar het huidige geres- taureerde pand bepaalt met het Witte Kerkje in sterke mate het (zeer beperkte) historisch dorpsgezicht van Odijk. Drs H. Krol {Odijk) doorliep de Middelbare
Archiefschool en heeft daarna geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Utrecht, met als hoofdvak Nieuwe Geschiedenis. |
|||||||||||||||||
Terug naar de oude raadl^amer
Na de oorlog, in 1947, werd het voormalige
schoolgebouw verkocht aan de Hervormde Gemeente in Odijk op voorwaarde dat deze er spoedig twee woningen zou gaan bouwen". De raad vond namelijk dat de school door de grootte, de ongunstige toegang en vanwege de slechte toestand niet meer voldeed. Ze besloot |
|||||||||||||||||
80
|
|||||||||||||||||
Openbare school in Odijk aan De Meent, foto uit circa 1925. De school is als raadhuis gebruikt in de oorlogsjaren en is in
1948 afgebroken. Hij stond ongeveer op de plaats waar nu de slijterij en de lektuurshop gevestigd zijn. (fotoreproductie in collectie Arie van der Gaag) |
||||||||
Noten
1. Gemeente Bunnik Gemeentearchief Odijk (GAO) 636
en Rijksarchief Utrecht (RAU), Archief Hervormde Kerk Odijk 149. 2. Zie onder andere de afbeeldingen in Vermeer (1987),
16en21. 3. RAU, Archief Hervormde Kerk Odijk 150 (kaart) en
149 (register). Deze kaart is afgebeeld in Het Kromine- Rijngehu'cl. 1996-1,23. 4. GAO 6.
5. GAO 636.
6. idem.
7. idem.
8. idem.
9. idem. Het huis was genummerd A 45 aan de Provin-
ciale Griniweg. dit veranderde rond 1888 in A 34 en voor 1922 nogmaals in A 30. Pas na de oorlog vervie- len de wijknummers en werden er officiële straatna- men ingevoerd: het adres werd Dorpsstraat 35. In 1964 werd het De Meent 53. |
||||||||
10. GAO 636.
11. GAO 167.
12. GAO 637.
13. GAO 167.
14. idem.
15. idem.
16. idem.
17.GA0 171. 18. GAO 170.
19. GAO 163.
20. idem.
21. GAO 167 en Bouw- en Woningtoezicht Bunnik,
Meent 53. |
||||||||
De gerechts- en raadkamer van Werkhoven
Johan van Impelen
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudere Werkhovenaren weten nog dat de
raadkamer van de vroegere gemeente Werkho- ven zich tot 1964 bevond in boerderij-herberg (café) De Zwaan aan de Brink. Weinigen zul- len echter weten dat daar in november 1873 de eerste vergadering werd gehouden. In 1966 verdween café De Zwaan onder de slopers- hamer. Hierover straks meer. Het zoeken naar historische gegevens over Werkhoven vóór 1811 wordt bemoeilijkt door het ontbreken van de registers van schout en schepenen. Uit de schaarse bronnen heb ik kunnen achterhalen dat de raadkamer - men sprak voor circa 1800 van gerechtshuis - ondergebracht is geweest in minstens vijf locaties: - herberg De Stalen Boog (tot circa 1740
1750); - een herberg (De Balans?) op de Brink (tot
1832); - herberg Huis ten Halven (tot 1847);
- een huis naast De Stalen Boog (tot 1873);
- herberg De Zwaan (tot 1964).
Al deze panden, behalve de tweede uit het
bovenstaande rijtje, zijn in de loop der tijd gesloopt. De Stalen Boog
De oudste vermelding van het gerechtshuis
van Werkhoven dateert van 1710 en is te vin- den in het huisarchief van Beverweerd. Daarin kunnen wij lezen: 'Dit is een huysinge en erf, daer den stalen boogh uythangt, alswaer jegenswoordigh het gerechtshuysinge van Werckhoven wert gehouden'. Uit iets later tijd is bekend dat Herculus van Hoornbeek, die in 1718 voor 13.000 carolus guldens en 25 ducaten de heerlijkheid Werk- hoven had gekocht, in 1724 (opnieuw) een huurcontract sloot met de weduwe van Cornelis van Boetselaar, herbergierster van De Stalen Boog, voor de gebruikmaking van een ruimte waar de 'gereghtsbank of gereghtsver- gaderingen' gehouden kunnen worden-. Voor twee jaar huur moest 25 gulden worden betaald. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herberg De Zwaan op de hoek van de Herenstraat en De
Brink, te herkennen aan het uithangbord. Hier bevond zich de raadkamer van de gemeente Werkhoven in de periode 187.1-1964. Aan de gevel is het mededelingenbord van de gemeente zichtbaar Foto gemaakt omstreeks 1900. (reproductiefoto in de collectie Arie van der Gaag, Bun- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezicht op de oude kerk van Werkhoven vanuit hel noor-
den, midden 18de eeuw. Het meest rechts gesitueerde huis is herberg De .Stalen Boog. Nu staat hier 't Wapen van Werkhoven. Kopergravure naar J. de Beyerdoor H. Spilman, 177.'?. (uit: Konlakt. fienwente-orgaiin voor de inwoners van
Bunnik-Odijk-Werkhoven. \9M-5 nr 17) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
82
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1963. Het einde van Werkhoven als zelfstan-
dige gemeente was in zicht. In zo'n fase is het verleidelijk om mooie plannen te maken die men nog even snel wil uitvoeren. Na op- heffing is men immers van derden afhankelijk. De gemeenteraad van Werkhoven wilde het complex slopen en op deze uniek gelegen plek een nieuw openbaar gebouw stichten, dat onderdak moest bieden aan kruisvereniging, hulpsecretarie, brandweergarage en bergplaats voor gemeentewerken''. Gelukkig ging dit plan vanwege de hoge kosten niet door. Huis ten Halve
Vanaf 1833 tot 1847 vonden de vergaderingen
van de gemeenteraad plaats bij Jan van Dam in herberg Huis ten Halve(n). Deze herberg lag op de splitsing Herenstraat-Leemkolkweg tegenover de Hollendewagenweg. Tussen de kern van het dorp en deze herberg was toen nog nauwelijks bebouwing. In de genoemde periode trad Jan van Dam veelvuldig op als getuige onder meer bij huwelijken die er |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over hoe de herberg er uit gezien heeft is nau-
welijks iets te zeggen. De enige, mij bekende, wat vage afbeelding ervan is te zien op een gravure uit midden achttiende eeuw. De her- berg werd in 1825 gesloten. In 1937 werd het pand gesloopt en liet de R-K Kerk van Werk- hoven er het Parochiehuis (op de bouwteke- ning staat de naam St. Andreas) bouwen. Thans draagt dit gebouw de naam 't Wapen van Werkhoven. De Balans
Uit het archief van de Hervormde Gemeente
van Werkhoven komt het gegeven dat de gerechtskamer in of voor 1759 niet meer in De Stalen Boog was, maar in de herberg van Pie- ter de Bruyn op de Brink'. De naam van deze herberg in de achttiende eeuw ben ik niet tegengekomen. In 1811 toen hij het huisnum- mer 49 had en Antonie Meesters er woonde droeg hij de naam van herberg De Balans". Een toepasselijke naam voor een herberg waarin recht werd gesproken, maar van wan- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Prentbriefkaart van de Brink in
Werkhoven, verstuurd op 8 juli 1915. Op de wilte boerderij staat geschreven 'BILJART BIER KOF- FIEHUIS', de laatste herbergier - tot 1917 - was Johan van Impelen (de grootvader van de auteur). Van ca 1750 tot 1833 werden hier de gerechts- c.q. geineenteraadsverga- deringen gehouden, (foto collectie auteur) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesloten werden. Van Huis ten Halve zijn geen
afbeeldingen bekend. De herberg moet lang bestaan hebben, hij komt voor op de grote kaart van de provincie Utrecht, gemaakt door Bernard de Roij in het laatste kwart van de 17de eeuw\ Op de kadasterkaart uit 1832 is goed te zien dat naast het huis een grote schuur stond. Deze deed rond 1800 dienst als pleisterplaats voor de postkoets op het traject Utrecht-Wijk bij Duurstede-Doorn". Het pand werd in 1872 afgebroken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neer af deze naam werd gebruikt, en hoe lang,
is onbekend. Pas van 1828 dateert het vol- gende archiefgegeven dat de raadkamer (nog steeds?) gevestigd was in deze herberg. De toenmalige herbergier Dirk Friedeman ontving in dat jaar 5 gulden aan zaalhuur voor de ver- gaderingen van de gemeenteraad'. Het pand waar de herberg en de raadkamer in gevestigd waren, is er gelukkig nog steeds, zij het in verbouwde toestand. Thans is hier de pianohandel van Evert Snel gevestigd. Het had echter weinig gescheeld of het was gesloopt in |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
83
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De periode 1847-1873
Met C. W. E. C. Baron de Geer die in 1846
werd benoemd tot burgemeester van Werkho- ven veranderde er nogal wat. Hij moest het vertrouwen van de Werkhovenaren zien terug te winnen, nadat zijn voorganger Hermanus de |
||||||||||||
waar de zaken van de gemeente werden afge-
handeld. Ondertussen wisselde het huis van eigenaar.
Eigenaars die er overigens zelf niet woonden. In 1853 legde Baron de Geer het burgemees- tersambt neer en spoedig verkocht hij het huis. In 1854 werd de nieuwe eigenaar H. J. C. J. Baron van Heeckeren van Enghuizen. Bever- weerd en Odijk, die het huis het jaar daarop al weer overdeed aan Arie van Bennekom, land- bouwer in Werkhoven. Diens zoon Antonius, verkocht het aan Hubertus Beemer in 1886'". In 1932 werd het pand gesloopt en kwamen er twee woningen voor terug". Herberg De Zwaan
In de raadsvergadering van 4 april 1873 deelde
burgemeester Jhr Mr F. H. de Pesters mede dat Antonius van Bennekom, de eigenaar van het pand waarin de raadkamer was en ook veld- wachter Willem van den Heuvel woonde, er zelf wilde gaan wonen''. En zo gebeurde. De veldwachter kreeg een salarisverhoging van 50 gulden per jaar en verhuisde. De gemeente- raad besloot om de raadkamer opnieuw in een herberg onder te brengen. Voor 30 gulden per |
||||||||||||
Plattegrond van de dorpskern van Werkhoven. Fragment
van de kadasterkaart uit 1832 , nagetekend door H. de Lanooy Meyer. ca 1980. De locaties van de gerechtska- mers c.q. raadkamers, in chronologische volgorde: I = De Stalen Boog; 2 = De Balans; 4 = de locatie in de periode 1847-1873; 5 = De Zwaan. (3 = Huis ten Halven, buiten de kom gelegen, ontbreekt) |
||||||||||||
Vriendt, burgemeester in de periode 1812-
1846, wegens malversaties was afgezet en in de Utrechtse gevangenis belandde, alwaar hij overleed. Om schoon schip te maken moet de nieuwe
burgemeester gedacht hebben dat het beter was om op een andere plek te vergaderen dan zijn ongelukkige voorganger. Baron de Geer kocht in 1847 het huis van Petronella van Vos- sestein, de weduwe van Wulfert de Bruin'. Dit huis lag aan de Herenstraat direct naast en ten zuiden van De Stalen Boog; hierin kwam de raadkamer. Ruim 25 jaar, bleef dat de plaats |
||||||||||||
Uithangbord van herberg De Zwaan, dat aan de gevel hing
tot de sloop in 1966. Thans hangt het in de Rabobank aan de Brink in Werkhoven, (foto van de auteur, 1993) |
||||||||||||
84
|
||||||||||||
toenmalige secretaris en de aanstelling van een
nieuwe. Het zou voor Werkhoven op den duur veel goedkoper uitpakken, zo hield de burge- meester de wethouders voor om een eigen gemeentesecretaris te benoemen en een gemeentehuisje annex woning voor deze func- tionaris te bouwen. Werkhoven zou natuurlijk ook in aanzien stijgen. In een volgende verga- dering toonde de burgemeester een door de gemeente-architect J.J. van Stralen, getekende schets, met daarop een secretarie met raadzaal en woning van de secretaris. Hij gaf voorts opdracht het dak van de secretarie zo te ont- werpen dat daarop muziekvereniging Constan- tia uitvoeringen zou kunnen geven. Dit zou mooi passen in de wensen van Constantia voor een eigen muziektent. Tot slot benadrukte de burgemeester dat het belangrijk zou zijn voor het gemeentehuis een mooie plek uit te kiezen. Gedacht werd aan het terrein van H. J. G. Pieck in het centrum van het dorp. De gemeenteraad was in haar vergadering van 14 januari 1925 al accoord gegaan met stopzet- ting van het samenwerkingsverband met Bun- nik en Odijk en in de vergadering op 19 febru- ari kregen de ambtenaren van de secretarie W. Wijngerder en S. Roelofsen alvast hun ont- slag aangezegd. Een discussie tussen de burge- meester en de raadsleden over wie de vol- gende secretaris moest worden, leidde er echter toe dat het hele plan werd afgeblazen. De ambtenaren werden weer aangenomen en de samenwerking met Bunnik en Odijk voort- gezet. 't Zwaantje in zijn laatste dagen
In verschillend opzicht was 27 augustus 1964
voor velen een gedenkwaardige dag". Op die datum werd namelijk de laatste huwelijksvol- trekking in Werkhoven verricht in de raadka- mer van 't Zwaantje, waar toen de gezusters Van Leeuwen de scepter zwaaiden. Het bruid- spaar was Chris de Gier, oud 27 jaar, en Tina van Lunzen, oud 22 jaar, beiden geboren en getogen in Werkhoven; ambtenaar van de Bur- gerlijke Stand was Henk van Hal. Wethouder Piet Keyzer hield ter gelegenheid van dit huwelijk en de opheffing van de gemeente Werkhoven een toespraak. Namens het gemeentebestuur bood hij het jonge paar een boeket rode rozen aan. |
|||||||||
jaar huurden zij vanaf 1873 een kamer in her-
berg De Zwaan bij Clasina de Vos, weduwe van Gerrit Froonhof. In 1881 kocht Jan van Leeuwen van zijn schoonmoeder Clasina de Vos de herberg". Tot de opheffing van de gemeente Werkhoven in 1964 is in deze her- berg de raadkamer geweest. Hier was ook het secretariaat gevestigd tot 1878, toen het naar Bunnik ging'\ Daarover meer in het artikel van Dekker en Reinders. |
|||||||||
Ingang van de raadkamer in café De Zwaan aan de Heren-
straat. (uit: Kontcikt, j>emeen>e-()rf>aan voor de iimoners van
Bumnk-Odijk-Werkhoven. 1964-5 nr 17) Herberg de Zwaan (in de volksmond 't Zwaan-
tje genoemd) lag op de hoek van de Brink en de Herenstraat, waar nu de Rabobank staat. De raadkamer bevond zich in een achterkamer van de herberg met de ingang aan de Heren- straat. Aan de Brinkzijde was ook een ingang. Deze gaf toegang tot een kruidenierswinkeltje en het café. Vlakbij de deur naar de raadkamer hing een groot aanplakbord, in 1888 gemaakt door timmerman Wevers voor 33 gulden, dat in hoofdzaak diende om er de kiezerslijsten op te kunnen hangen'\ Aan de Herenstraat werd de zijgevel gesierd met een mooi uithangbord waar een witte zwaan op was geschilderd. Dit bord hangt nu in de Rabobank. Plan voor een eigen gemeentehuis
In de B&W-vergadering van 4 januari 1925
hield Mr W. J. van Beeck Calkoen (burge- meester in de periode 1901-1936) een vurig pleidooi om de samenwerking met Bunnik en Odijk betreffende een gezamenlijke secretaris te staken'". Aanleiding was het vertrek van de |
|||||||||
85
|
|||||||||
Voordat men het goed en wel in de gaten had
was de oude monumentale herberg, waar bijna een eeuw lang de gemeentelijke raadsvergade- ringen hadden plaatsgevonden, al gesloopt. Door velen wordt dit nog steeds betreurd. J. N. M. van Impelen is lid van de gemeente-
raad Bunnik en houdt zich bezig niet de geschiedenis van Werkhoven. Noten
1. Rijksarchief in Utrecht (RAU). Huis Beverweerd, 22
('Blaffaerd' van rentmeester Theodorus Backer). 2. Gemeentearchief Utrecht (GAU). NA. Notaris J.
Woertman U144a()-().'S (akte 141. 09/10/1718) en Nota- ris J. Tilburg UL'i7a()-01 (akte 79. ,W/I2/I724). |
|||||||||||||||||||
Ambtenaar van de burgerlijke stand Henk van Hal leest
voor de laatste keer in de raadkamer van Werkhoven de huwelijksakte voor ter gelegenheid van de echtverbintenis van Chris de Gier en Tina van Lunzen op 27 augustus 1964. Naast hem wethouder Piet Keyzer. (foto: particulier bezit) |
|||||||||||||||||||
.3.
|
RAU. Archief Hervormde Gemeente van Werkhoven
|
||||||||||||||||||
(HGW). 104 (hierin de rekeningen (ontvangsten en
uitgaven) van de administrerende kerkmeester c.q. kerkvoogd vanaf 16.^7. Bij het jaar \159: 'ontvangen van Pieterde Bruyn wegens een jaarlijkse recognitie 1= erkenning van een recht) van't gerechthuys ten sij- nen huyze door den anibagtsheer |= de heer van Werk- hoven, mogelijk Hercules van Hoornbeek] de kerk toe- gelegt verschenen den 1 juni ... 6 gulden'. RAU. Memorie van .Successie. 94. Gemeente Bunnik (GB). gemeentearchief van Werkho- ven (GAW). bijlagen bij de rekeningen jaargangen 1828-18.^1. 4.^k-44l. In het archiefstuk'wordt gespro- ken over een vergadering van geërfden en ingelanden. GAW. Notulen van de gemeenteraad (S. L^eze kaart sierde het omslag van het tijdschrift Tussen Rijn en l.ek van 1991-1994. Ook op het kaartje van J. Kuyper uit 1867 (afgebeeld in dit themanummer, zie pag. ^4) is Huis ten Halven te zien. |
|||||||||||||||||||
8
|
GAU. NA. Notaris H.J. van Loenen U28.1a()-()4 (akte
|
||||||||||||||||||
Piet Keyzer, wethouder van de gemeente Werkhoven,
biedt het jonge bruidspaar De Gier-Van Lunzen een boeket rode rozen aan namens de gemeente. Tussen hen in de vader en moeder van de bruid, (foto: particulier bezit) |
|||||||||||||||||||
168. 28/06/18()()). In 1800 wordt de herberg te koop
aangeboden en beschreven als gelegen 'aan de kley- weg tusschen Utrecht en Wijk bij Duurstede daar |...) twee malen daags de postwagen op Arnhem en Nim- wegen plijsteren'. |
|||||||||||||||||||
9.
|
GB. GAW. Kadastrale leggers, artikel L*>6. Het huis is
|
||||||||||||||||||
erfplichtig aan Beverweerd. Op 9-10-1847 wordt de
erfpacht uitgegeven aan Baron de Geer (GAU. NA. Notaris G.H. Stevens U ,324c()-.'i3). 10. RAU. NA, Notaris H.J. van Mariënhoff. 2742 (29/0-
9/l8.i4) en Notaris C.C. Hermsen. 920 (akte .108. 9/10/18.*;-'S); GAU. NA. Notaris J.A.H. Borret U.W.-ïcO- 3."^ (akte 4866. I6dec 1871); RAU. NA. Notaris W. van der Muelen. 719 (akte 494. 11/02/1886). 11. GB, GAW. Bouwvergunning 904.
12. GB. GAW, Registers notulen van de gemeenteraad nr
2. 13. RAU. NA. Notaris B.G. van Heyst. 2803 (akte .3777.
1.V()6/I88I). 14. GB. GAW. rekeningen 348.
l.'i.GB. GAW. publiciteit en voorlichting 133.
I6.GB, GAW. notulen B&W nr 10.
17. De gegevens zijn afkomstig uit het eerste nummer van
de Nieuwsbode, weekblad van de nieuwe gemeente
Bunnik.
|
|||||||||||||||||||
Werkhoven en Odijk gingen op 1 september
1964 deel uitmaken van de gemeente Bunnik. Maar om de Werkhovense inbreng in de Bun- nikse politiek duidelijk te kunnen laten horen, is de voorzittershamer mee naar Bunnik gegaan. Daar wordt deze hamer nog steeds gebruikt om de besluitvorming kracht bij te zetten. Eind 1965 besloten de gezusters Van Leeuwen
't Zwaantje te sluiten. In Het Centrum van- woensdag 15 december is te lezen dat er plan- nen bestonden om het oude pand te slopen voor nieuwbouw van een filiaal van de Raiffeisenbank. Door veel Werkhovenaren werden deze plannen niet erg serieus geno- men, maar zij zijn bedrogen uitgekomen. |
|||||||||||||||||||
86
|
|||||||||||||||||||
Literatuur
|
||||||||||||||
Land van de zeven tuinen, Het. Zuid-oost
Utrecht in perspectief (onder redactie van Jaap Hagedoorn). Utrecht, Stichting Matrijs, 1990. Monté Verloren, J.Ph. de. De rechterlijke
organisatie ten platten lande in het gebied langs den Krommen Rijn gedurende de middeleeuwen. Vlrechl, 1948. Oostendorp, Jan Th. M., 'Het huis der
gemeente in voorbije tijden' in Kontakt. Gemeente-orgaanvoor de inwoners van Bunnik-Odijk-Werkhoven. 1964 jrg 5 nr 17 (zomemummer). Raadschelders, J.C.N., Lokale bestuursge-
schiedenis (Cahiers voor lokale en regionale geschiedenis 7). Zutphen, 1992. |
||||||||||||||
Alberts, W. Jappe en A.G. van der Steur,
Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis (tweede druk). Weesp, 1984. Blijdenstijn, R. en R. Stenvert, Bouwstijlen in
Nederland (1040-1940). Utrecht, 1994. Dekker, C, Odijk, Van parochie tot parochie.
Hilversum 1964 - Historisch overzicht van Bunnik, Odijk en
Werkhoven'. Tussen Rijn en Lek. 2(1968-1). - Het begon met Vechten. Uitgegeven door de
Rotary Club Bunnik, 1976. - Het Kromme Rijngebied in de middeleeu-
wen. Een institutioneel-geografische studie. Zutphen, 1983 (Stichtse Historische Reeks, nr9). |
||||||||||||||
Reinders, H., Bunnik. Utrecht, 1986.
- De oude Dorpskerk te Bunnik, Bunnik 1988
- 'Dorpstraat 1 te Bunnik', Tussen Rijn en Lek,
23(1989-3), 13-21. Stenvert, R. m.m.v. B. Verweyen, Raadhuizen
(Stichtse Monumentenreeks). Uitgave van de provincie Utrecht en uitgeverij Matrijs, Utrecht 1995. Vermeer, G., De Sint-Herihert of het Witte
Kerkje te Odijk. Zutphen, 1987. |
||||||||||||||
Dekker, C. en S.G. van Ginkel-Meester,
Straat- en Wegnamen in Bunnik, Odijk en Werkhoven. Bunnik, 1995. Gaag, A. van der, Bunnik, Odijk, Werkhoven,
toen en nu. Hulst, 1993. |
||||||||||||||
Gemeentehuizen van Houten in verleden en
heden (door Afdeling Voorlichting van de Gemeente Houten). Tussen Rijn en Lek, 16, (1982-2). 7-18. Ginkel-Meester, Saskia van. Bunnik. Geschie-
denis en architectuur (Monumenten-inventari- .satie Provincie Utrecht). Zeist, 1989. |
||||||||||||||
Grapendaal. W.. 'De ambachtsheerlijkheid
Slagmaat', Tussen Rijn en Lek, 5 (1971-3/4), 14-18. Heins, W.B., htventarissen van de archieven
van de Gemeenten Bunnik 1596, Odijk 1566- l964,Werkhoven 1811-1964, Rijnauwen 1722- 1857. (Inventaris 10), Rijksarchief in Utrecht, 1976. |
||||||||||||||
87
|
||||||||||||||
Boekbespreking
|
|||||||
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen
Ronald Stenvert met medewerking van Bar-
bara Verweijen; fotografie: Henk Bol. Rnad- hiiizfii (Stichtse Monumentenreeks). Uitge- verij Matrijs in samenwerking met de provincie Utrecht. Utrecht 19% (64 blz.. geill.. ISBN 90 5345 0823. f 19.95) Heel toepasselijk bij dit tijdschriftthemanum-
mer over de Bunnikse gemeentehuizen is de verschijning afgelopen voorjaar van het zesde nummer in de Stichtse Monumentenreeks, gewijd aan de raadhuizen in onze provincie. De deeltjes Wdtertovcns. Trafohuisjcs. Follies. Spoonvci>aivliitcctiiur en OoiiogsiiioiiiiDieutcit gingen er aan vooraf, terwijl een zevende deel- tje over Begraafplaatsen ook nog dit jaar uit zal komen. In veel plaatsen is het raadhuis - sinds de gemeentewet van 1851 spreken we van gemeentehuis - een gebouw dat opvalt. Over de architectuur van raadhuizen is niet zo veel geschreven. Een goede gedachte dus om er in een aparte publicatie de aandacht op te richten. Van elke gemeente in Utrecht anno 1996 is in het boekje één (voormalig) raadhuis opgenomen en wel de meest karakteristieke vertegenwoordiger. In het Kromme-Rijnge- bied zijn dat: Bunnik (Langstraat 2; neorenais- sance. E. G. Wentink. 1897 - even rechtzetten: de aannemer was W. Beemer en niet Breemer zoals abusievelijk is vermeld; zie verder het artikel van Peter de Wit), Houten (Het Kant 2: structuralisme. R A. Tauber. 1987). Wijk bij Duurstede (Markt 23-24; Hollands classi- cisme. G. Tz. van Vianen. 1662). Aan de beschrijving van de afzonderlijke gebouwen gaat een algemene inleiding vooraf waarin kort ingegaan wordt op de geschiede- nis van het lokale bestuur en de ontwikkeling van het gebouwtype. Dat de oorsprong van het raadhuis als gebouwtype in de stadstaatjes van Noord- en Midden-Italië (in de 13de eeuw) gezocht moet worden is aardig om te weten. Als symbool van macht kregen de bestuursge- bouwen daar onder andere een eigen toren met klokken en uurwerk. Toen ik dat las moest ik |
|||||||
onmiddellijk aan het htiidige gemeentehuis
van Houten denken. Echter die link wordt in het boekje niet gelegd, er wordt vermeld dat de 38 m hoge toren met carillon verwijst naar het beroemde Hilversumse raadhuis (1927- 1931) van W. M. Dudok. Het laat zich raden hoe Dudok op het idee kwam... Naast de drie genoemde gebouwen worden in de inleiding nog enkele andere raadhuizen in het Kromme-Rijngebied als toelichting bij de tekst aangehaald (en afgebeeld), zoals Dorps- straat I in Bunnik als voorbeeld van een raad- kamer in een plaatselijke herberg annex boer- derij uit 1674 (zie het artikel van Henk Reinders) en het raadhuisje van Cothen uit 1881. Dorpsstraat 19-21 'ter grootte van een ruime burgermanswoning'. Dat laatste geldt als \ (Kirbeeld \ an één van de raadhuizen die ontstonden direct na de afkondiging van de Drankwet van 1881. Deze wet maakte het houden van raadsvergaderingen in een café waar alcoholische dranken werden geschon- ken problematisch (zie ook het artikel van Hettie Krol). Aan het slot van de inleiding wordt onder het kopje 'Een monument van burgertrots' onder andere gesteld dat 'het uiter- lijk van een raadhuis sterk afhankelijk blijkt van stijlopvattingen uit de bouwtijd, maar dat het daarnaast ook het zelfbeeld van hel bestuur uitdraagt. |...| Moderne gebouwen, zoals dat te Houten, dragen de uiterlijke kenmerken van een raadhuis: een karaktervol gebouw, sierraad van de plaats, een waarmerk om trots op te zijn, voor bestuurderen en burgers gelijk' (einde citaat). Ondanks enkele kritische gelui- den tijdens de bouw. mogen we hopen dat in een volgend boekje over raadhuizen ook zo lovend geschreven wordt over het nieuwe gemeentehuis van Bunnik in Odijk dat onlangs in gebruik is genomen. Daarop moet de lief- hebber van architectuurhistorie maar niet wachten. Het nu verschenen boekje, hoewel tamelijk beknopt (maar dat ligt aan de opzet van de serie), is het waard om gelezen en bekeken te worden. Marijke Donkersloot-de Vrij
|
|||||||
i^ c\z>-iC.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Memoriam:
mevrouw C.J. van der Grind-van Hengstum
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 27 juni 1996 overleed, 75 jaar oud,
mevrouw Van der Grind-Van Hengstum. Gedurende 10 jaar (van 1978 tot en met 1987) was zij bestuurslid van de Historische Kring waarbij zij de administratie en het ledenbe- stand voor haar rekening nam. Maar daarnaast ontpopte zij zich als een vrouw met ruime organisatietalenten, hetgeen vooral tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse excursie van de vereniging. Reeds geruime tijd tevoren bereidde zij deze excursies minutieus voor en op de dag van de excursie was zij in de bus en op de diverse locaties een gezellige en zorgza- me gastvrouw die als een kloek waakte over haar kuikens. Bij excursies naar buitenlandse bestemmingen ging zij in haar zorgzaamheid zelfs zover dat zij een compleet geldwisselkan- toor opende in de bus voor al die deelnemers die vergeten waren buitenlands geld mee te nemen. Maar ook bij lezingen en andere bijeenkom-
sten van onze vereniging gaf zij blijk van een warme belangstelling voor het persoonlijk wel en wee van een ieder. Na haar terugtreden als bestuurslid in 1987
bleef zij, ondanks haar ziekte die zich enige tijd daarna manifesteerde, toch nog betrokken bij de excursies en adviseerde haar opvolgers met vele goede adviezen. Wij zullen haar in onze herinnering als een
vrouw die altijd klaar stond voor anderen, die altijd geïnteresseerd was in anderen en die als mens warmte uitstraalde en anderen inspireer- de. Hel bestuur van de Historische Kring
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
89
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De belangrijkste gevangenen
van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de
Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw. |
|||||||||
Michel van Gent
|
|||||||||
Inleiding
'Als ick denck om die tribulaci des edelen
heers van Brederode, so lust mij bet te screijen, dan yet daar ofte scriven. Waer is dat verstien- de hert, dat niet met medelijden bewogen wort als hoert hoe dattet edel Hollants bloet sonder schuit lelicke gepynicht wort van een bastaert van Bourgongen.' Zo begint Jan van Leyden (t 1504?) zijn relaas
in de Brederode-kroniek over de rampspoed van de familie van Brederode in de beginjaren zeventig van de vijftiende eeuw.' Hij beschrijft in dit werk hoe Reinoud van Brederode, zijn broer Gijsbrecht en zijn bastaardzoon Walraven in juni 1470 werden gearresteerd door David van Bourgondië, bisschop van Utrecht. David verdacht de beide broers ervan dat zij een verbond hadden gesloten met hertog Adolf van Gelre om de macht in het Sticht in handen te nemen en hem te verdrijven. Hij zet- te hen gevangen op kasteel Duurstede en liet Reinoud en Walraven zwaar martelen, opdat zij zouden bekennen dat zij zich inderdaad schuldig hadden gemaakt aan hoogverraad. Walraven wist in augustus 1470 uit zijn kerker te ontsnappen. Reinoud werd in januari 1471 op last van hertog Karel van Bourgondië over- gebracht naar Kortrijk en nadien naar Rupel- monde en Ath. In mei 1472 kreeg Reinoud toestemming terug te keren naar Holland. Hij stierf ruim eenjaar later in oktober 1473, waarbij het gerucht ging dat hij was vergiftigd. Intussen bleef Gijsbrecht opgesloten in kasteel Duurstede, totdat hij in augustus 1474 werd vrijgelaten. Hij moest echter onder meer in- stemmen met een verbanning uit het Sticht. Gijsbrecht zou evenals zijn broer slechts kort van zijn vrijheid genieten, hij stierfin augustus 1475. Volgens Jan van Leyden waren alle |
beschuldigingen tegen de Brederodes onwaar-
achtig. Zij waren uitgedacht door hun vijanden die hen in het verderf wilden storten, zo ver- zekert hij meer dan eens in de Brederode- kroniek. Andere tijdgenoten waren blijkbaar niet zo overtuigd van de onschuld van Reinoud en Gijsbrecht, anders hadden zij nooit zo lang gevangen gezeten. Bovendien schreef Jan van Leyden zijn kroniek in opdracht van Yolanda van Lalaing, de weduwe van Reinoud, ver- moedelijk in de jaren 1483-1486.^ Daarom is het bepaald niet onmogelijk dat hij een 'gekleurde' voorstelling van de historische wer- kelijkheid geeft om zijn opdrachtgeefster niet te ontrieven. Reinoud en Gijsbrecht van Brederode zijn zon-
der meer de belangrijkste mannen geweest die ooit op kasteel Duurstede gevangen hebben gezeten. Zij behoorden tot de hoogste kringen van Holland en het Sticht en hadden in beide vorstendommen veel macht en volgelingen. Hun gevangenschap maakte dan ook veel in- druk op tijdgenoten en latere generaties. In 1529 en 1533 werden er inventarissen opge- steld van de inboedel van kasteel Duurstede, waarin één kamer wordt aangeduid als 'Brederodes camer boven de poert' of 'Bredenroedes camere'.^ Dit bewijst dat men ruim een halve eeuw later nog altijd precies wist in welke kamer de Brederodes eens de gevangenen waren geweest van de kasteelheer, bisschop David van Bourgondië. In dit artikel zal de gevangenschap van de Brederodes op kasteel Duurstede onderzocht worden aan de hand van vijftiende-eeuwse en vroeg-zestiende eeuwse bronnen. Centraal staan de volgende vragen: wie waren Reinoud, Gijsbrecht en Walraven en welke rol vertolk- ten zij in het Sticht? Hoe was hun verhouding met bisschop David van Bourgondië, hertog Karel van Bourgondië en hertog Adolf van |
||||||||
90
|
|||||||||
Gelre? Waarom werden de Brederodes gear-
resteerd en waarom zaten zij zó lang gevan- gen? Waren zij werkelijk schuldig aan hoog- verraad? Was het toeval dat Reinoud en Gijsbrecht zo kort na hun vrijlating stierven of niet? Deze zaken zullen hieronder aan de orde komen, waarbij zal blijken dat de 'affaire Brederode' niet louter een Stichtse kwestie was maar ook connecties had met de internationale politieke ontwikkelingen tussen 1470 en 1475. |
het Sticht. Ook hertog Philips van Bourgondië,
tevens hertog van Brabant en graaf van Holland en Zeeland, mengde zich in de verkie- zingen. Hij schoof zijn bastaardzoon David van Bourgondië naar voren. David (geboren circa 1427) was op dat moment bisschop van Terwaan en hij had net als Steven weinig of geen connecties met Utrecht. De derde kandidaat was wél alom bekend onder de Stichtenaren: Gijsbrecht van Brederode (geboren in 1416). Hij was sinds 1437 domproost van Utrecht en als zodanig de machtigste man in het Sticht na de bisschop van Utrecht. Gijsbrecht had een grote aanhang onder de geestelijken, de edelen en de stede- lijke notabelen van het bisdom.^ Bovendien had hij een machtige broer in de persoon van Reinoud van Brederode. Reinoud van Brederode (geboren in 1415) was één van de belangrijkste edelen van Holland en het Sticht.'' Hij beschouwde zichzelf als een afstammeling van de oudste graven van Holland en voerde ook hun wapen. De heer van Brederode bezat tal van bezittingen in Holland en het Sticht en had daardoor veel volgelingen. Deze werden in de volksmond wel de Hoeken genoemd, dit om hen te onder- scheiden van de Kabeljauwen, de vertrouwe- lingen van Philips van Bourgondië in Holland en Zeeland. Sinds 1445 was Reinoud als enige Hollandse edelman lid van de Orde van het Gulden Vlies, de beroemde ridderorde van de hertogen van Bourgondië.' In 1449 hadden Reinoud en Gijsbrecht zich formeel verzekerd van de steun van Hendrik van Montfoort, een andere machtige edelman in het Sticht.* Hendrik (geboren 1422/1432) was burggraaf van Montfoort en had ook leenbezit in Holland, net als Reinoud.'' De Brederodes hadden hem beloofd dat hij de hoge heerlijkheid van Montfoort zou krijgen als hij hen zou helpen, om Gijsbrecht tot bis- schop te verheffen, zodra Rudolf van Diepholt zou zijn gestorven. Daaruit blijkt wel hoezeer Gijsbrecht verlangde naar de bisschoppelijk macht. Of Philips van Bourgondië kennis had van dit 'herenakkoord', is niet bekend. Veel Stichtenaren vonden uit politiek oogpunt dat Gijsbrecht de beste kandidaat was voor de opvolging van Rudolf van Diepholt. Zij zagen |
||||||||
I let zegel van bisschop David van Bourgondië, zoals dat
voorkomt aan een privilege van de stad Utrecht van 6-8-1456 (foto uit Collectie Hijmans, Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) De bisschopsverkiezingen van 1455
Wanneer men de oorsprong van de controverse
tussen David van Bourgondië en de Bredero- des wil traceren, dan moet men terugkeren naar de jaren 1455-1464. Op 24 maart 1455 stierf Rudolf van Diepholt, waardoor de Utrechtse bisschopszetel vacant werd.^ De geestelijkheid van Utrecht diende thans een nieuwe bisschop te kiezen, die ver- volgens door de paus en de keizer van het Duitse rijk moest worden bekleed met geeste- lijke en wereldlijke macht. Al gauw werd dui- delijk dat er drie kandidaten waren om Rudolf op te volgen. Hertog Arnold van Gelre wilde dat Steven van Beieren gekozen zou worden en kwam zelfs naar Utrecht om zijn protégé persoonlijk aan te bevelen. Steven van Beieren was kanunnik in Keulen en weinig bekend in |
|||||||||
91
|
|||||||||
in hem de beste garantie om de zelfstandigheid
van het Sticht te verzekeren ten opzichte van Holland, Zeeland, Brabant en Gelre. Steven van Beieren en David van Bourgondië waren geen goede alternatieven, omdat zij teveel banden hadden met Amold van Gelre en Philips van Bourgondië. Tevens achtten zij David niet geschikt voor het bisschoppelijk ambt omdat hij een bastaard was; in het ver- leden was er nog nooit een bastaard tot bis- schop van Utrecht verheven. Op 7 april 1455 vonden de verkiezingen plaats en zij lieten niets aan duidelijkheid over: de geestelijken kozen vrijwel unaniem voor Gijsbrecht van Brederode. Twee kanunniken hadden voor Steven van Beieren gekozen, maar zij schaarden zich alsnog achter de dom- proost nadat de uitslag vast stond. Niemand had op David van Bourgondië gestemd. Gijsbrecht moest nu nog in zijn ambt en macht bevestigd worden door paus Calixtus III en keizer Frederik III van het Duitse rijk. De keizer erkende hem inderdaad als de nieuwe bisschop, maar de paus liet het onder sterke Bourgondische druk afweten. Hertog Philips van Bourgondië was danig ontstemd over het resultaat van de verkie- zingen. Hij was druk bezig met de voorberei- dingen voor een kruistocht tegen de Turken, die hem - naar hij hoopte - veel glorie en eer zou gaan opleveren. Deze onderneming moest nu worden uitgesteld, want hij kon onmogelijk accepteren dat Gijsbrecht van Brederode bis- schop van Utrecht zou worden. Hij wist dat Reinoud beweerde dat hij afstamde van het oudste gravenhuis van Holland. De heer van Brederode zou mogelijk zelfs de grafelijke titel kunnen claimen ten koste van de nakome- lingen van Philips. De hertog had op dat mo- ment met Karel van Charolais slechts één legitieme zoon en geen kleinkinderen. Wat zou er gebeuren als Philips op zijn kruistocht zou sneuvelen of Karel plotseling zou overlijden? Philips was bang dat de macht van Reinoud danig versterkt zou worden als zijn broer bis- schop zou zijn en dat de tegenstellingen tussen de Hoeken en Kabeljauwen zouden aanscher- pen en dit was wel het laatste dat hij wilde. Daarom stelde hij zijn kruistocht uit en vroeg aan Calixtus III, of hij toch David tot bisschop |
|||||||
van Utrecht wilde aanstellen. De kerkvorst
wilde graag dat de Turken-kruistocht zou doorgaan en voldeed aan het verzoek zonder enige rekening te houden met de verkiezings- uitslag. Onderhandelingen
In oktober 1455 werd in Holland en het Sticht
bekend welke keuze Calixtus III had gemaakt. De Hollanders reageerden over het algemeen verheugd, uitgezonderd de Hoekse sympathi- santen van de Brederodes. De Stichtenaren reageerden vol ongeloof en weigerden David van Bourgondië te accepteren als hun bisschop en landsheer. Philips van Bourgondië en Karel van Charolais kwamen een maand later naar Holland om de Hollanders en Zeeuwen om een financiële bijdrage voor de Turkentocht te vra- gen en de installatie van David in het Sticht te regelen. Het eerste punt leverde niet zoveel problemen op, het tweede des te meer. Aanvankelijk probeerde Philips door onder- handelingen met Reinoud en Gijsbrecht van Brederode en Hendrik van Montfoort alle verzet tegen David weg te nemen. De heren van Brederode en Montfoort zaten in een netelige situatie, want zij waren ook leen- mannen van de grafelijkheid van Holland. Als zij zich openlijk zouden verzetten tegen de graaf (lees: Philips), dan konden zij wel eens wegens ontrouw veroordeeld worden en al hun lenen verliezen. Bovendien had Reinoud bij zijn intrede tot de Orde van het Gulden Vlies gezworen dat hij het ordehoofd (lees: Philips) altijd zou volgen en ondersteunen, desnoods tot op het slagveld. De besprekingen verliepen dermate stroef dat het er naar uitzag dat de Bourgondiërs alleen met militaire middelen de erkenning van David zouden kunnen afdwing- en. In mei 1456 riep Philips alle leden van de Orde
van het Gulden Vlies bijeen in Den Haag om te overleggen over de Stichtse kwestie.'" Reinoud van Brederode bleef echter liever weg, want hij was bang dat zijn tegenstanders hem in diskrediet zouden brengen. Hij had zelfs vernomen dat zij een aanslag op zijn leven beraamden. De Vliesridders namen zijn absentie hoog op en maanden hem te ver- schijnen en uit te leggen, waarom hij zich zo |
|||||||
92
|
|||||||
?«^v«^^h>W
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\r
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
y ^T^v*ö-^M ^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oCöcOVi^S—
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ol*^»»»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
«.^'^ ^ ^T> Iriv'vtan^jvV »fe \>(Vv, 1?«i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'4^^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^ .4 t'n^L* ftiiu»^<ó- 17^^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5'ie Aiaflm-ines
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
--..}tiiiic. Aufi^JtinJ.it ......--
Vi()miip. /,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uieu-i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ia • '
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
S'Ajyy. "?ie hl(tT<5<:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wapenborden van het negende kapittel van de Orde van het Gulden Vlies, 1456. Ingekleurde pentekening door Arnout
van Buchel uit 1610 (Handschriften, 1648, Universiteitsbibliotheek Utrecht) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
93
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen het ordehoofd bleef verzetten. Daarop
besloot Reinoud alsnog naar Den Haag te gaan. Hij legde zijn ordebroeders uit dat het conflict tussen David van Bourgondië en zijn broer een geschil tussen privé-personen was en niet één tussen Holland en het Sticht en dat zijn loyaliteit jegens Bourgondië hier geheel los van stond. Zijn collega's waren door dit pleidooi geenszins overtuigd: zij wilden dat hij Philips zou gehoorzamen, ook inzake het Sticht, anders zouden zij hem uit de Orde stoten. Reinoud vroeg enige bedenktijd, maar begreep dat hij niet opgewassen was tegen de Bourgondische macht: op 14 mei 1456 be- loofde hij de Vliesridders dat hij zich zó zou gedragen dat niemand aanmerkingen op zijn gedrag zou kunnen maken. Ondanks de onderwerping van Reinoud wei- gerden de aanhangers van Gijsbrecht hun ver- zet tegen David van Bourgondië op te geven. Philips riep dan ook in juli 1456 alle Hollandse en Zeeuwse edelen en steden op om hun con- tingenten gereed te maken voor een veldtocht naar het Sticht. Ook liet hij huursoldaten uit Picardië overkomen naar zijn legerkamp in IJsselstein. Reinoud en Gijsbrecht van Brederode en Hendrik van Montfoort begrepen dat zij zichzelf ten gronde zouden richten als zij weerstand zouden bieden en onderwierpen zich aan hun tegenstrevers. Op 3 augustus 1456 sloten zij een verdrag in IJsselstein met de Bourgondiërs, waarbij zij beloofden dat zij David als hun bisschop en wereldlijk heer zou- den erkennen en gehoorzamen. Philips besefte dat hij de families van Brederode en Montfoort te vriend moest houden om David een solide machtsbasis in zijn nieuwe diocees te verschaf- fen en nam hen in genade aan. Hij gaf Gijsbrecht ook een ruime compensatie voor de afstand van zijn rechten op de bisschopsstoel. Hij bepaalde onder meer dat Gijsbrecht raads- heer van David zou worden en dat hij een jaargeld van 42.000 Rijnse gulden zou krijgen uit de bisschoppelijke domeinen. Voorts zou- den de Staten van Utrecht aan de Brederodes een schadevergoeding van 40.000 Rijnse David van Bourgondië (ca. 1427-1496) als bisschop van
Utrecht. Linkerpaneel van een drieluik door de Meester van Delft uit ca. 1500 (origineel Rijksmuseum Amsterdam; foto Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||
94
|
|||||
gulden betalen." Drie dagen later kon David
eindelijk zijn intrede in Utrecht maken en de macht over het Nedersticht aanvaarden. Hierna moest Philips toch nog een veldtocht naar het Oversticht ondernemen en Deventer belegeren om ook hier het gezag van zijn bastaardzoon te vestigen.'^ Nieuwe strijd
Al gauw bleek dat de positie van David nog
allesbehalve sterk was." Vele Stichtenaren hadden het gevoel dat de nieuwe bisschop aan hen was opgedrongen en luisterden liever naar zijn tegenstanders. David besloot zich dan ook uit veiligheidsoverwegingen te vestigen op kasteel Duurstede of op Ter Horst bij Rhenen. Op 27 oktober 1456 pleegden de Brederodes tezamen met Hendrik van Montfoort een 'stadsgreep' in Utrecht. Zij namen de macht in de stad in handen en benoemden zelf een nieuwe regering, terwijl dit recht toebehoorde aan de bisschop. Aanhangers van David zagen zich gedwongen om Utrecht te verlaten en hun heil bij de Bourgondiër te zoeken. Alleen Amersfoort, Rhenen en Wijk bij Duurstede bleven de nieuwe bisschop trouw. Philips zond ogenblikkelijk afgezanten om te bemiddelen, maar het zag er naar uit dat Holland weer volop in de strijd betrokken zou worden. Op 31 maart 1457 waren vier afgevaardigden van Haarlem op weg naar hun woonplaats.''' Het waren burgemeester Klaas van leperen, schepen Gerrit van Noirtich, klerk Willem Paedze en stadsbode Jan Gerritsz. Zij hadden een bezoek gebracht aan David van Bourgondië in Ter Horst vanwege juridische geschillen tussen de stadsregering en de plaat- selijke geestelijkheid. In de buurt van het Vrouwenklooster bij De Bilt werden zij ineens aangevallen door negen gewapenden. De overvallers werden aangevoerd door Walraven de bastaard van Brederode, één van de vele bastaarden van Reinoud. Zij doodden Klaas van leperen en Gerrit van Noirtich en brachten Jan Gerritsz. zware verwondingen toe. Als wij Jan van Leyden mogen geloven, stond deze aanslag los van de strijd in het Sticht. De schrijver van de Brederode-kroniek stelt dat Walraven wraak wilde nemen op Klaas en Gerrit, aangezien zij hem ten onrechte een |
|||||||
partij Schotse wol hadden ontnomen die was
aangespoeld op het strand van Zandvoort. Verder vermeldt Jan van Leyden dat Reinoud geen enkele kennis had van de overval en dat hij zó boos was op Walraven, dat hij hem een tijdlang niet meer wilde zien. Later zou dit gebeuren bij De Bilt nog opgerakeld worden tijdens de gevangenschap van de Brederodes in 1470-1471, zoals hieronder nog zal worden verhaald. In de volgende maanden bleef de spanning
tussen Holland en het Sticht groot. De Hollan- ders waren vaak bang voor een aanval van de Utrechters op een stad in hun graafschap, maar deze vrees werd nooit bewaarheid. In septem- ber 1457 belegerden Reinoud van Brederode en Hendrik van Montfoort enige tijd bisschop David in Amersfoort, maar dit had geen suc- ces.'*^ Philips van Bourgondië liet als straf be- slagleggen op de bezittingen van beide heren in Holland en zond nogmaals bemiddelaars. Er gold van december 1457 tot februari 1458 wel een bestand. Daarna bleef de dreiging van een Hollands-Stichtse oorlog echter voortdurend aanwezig. Op 29 juni 1458 sloten, onder auspiciën van
Philips, de strijdende partijen in het Sticht dan toch vrede. Gijsbrecht en Reinoud van Brederode en Hendrik van Montfoort beloof- den dat zij David van Bourgondië om vergif- fenis zouden vragen voor hun verzetsdaden. Deze bevestigde dat hij aan hen en hun mede- standers pardon zou verlenen. Enige tijd later, op 9 juli 1458, verklaarde ook Philips dat hij zich met de heren van Brederode en Montfoort had verzoend. Hij gaf hen tegelijkertijd al hun Hollandse bezittingen weer terug. Bepaald werd dat David eenjaargeld van 42.000 Rijnse gulden aan Gijsbrecht zou uitbetalen, zoals al in IJsselstein twee jaar eerder was vastgelegd."" Ook paus Pius II, de opvolger van Calixtus III, hechtte naderhand zijn goedkeuring aan deze uitkering. Toch zou het nog tot 1 juni 1464 duren, totdat er een definitieve regeling voor dit jaargeld werd opgesteld en doorgevoerd." Na de vrede van 1458 keerde de rust in het Sticht geleidelijk aan terug. David van Bourgondië bleef echter impopulair doordat hij zich omringde met diverse raadsheren en die- naren die niet in het Sticht geboren en gegoed |
|||||||
95
|
|||||||
door hertog Jan I van Kleef en Willem van
Egmond. Zij waren respectievelijk de zwager en de broer van de gevangen gezette oude hertog. Philips trachtte te bemiddelen tussen de vechtende Geldersen. Hij had economische belangen bij een herstel van de openbare orde, want zijn onderdanen maakten veel gebruik van de Rijn, Waal, IJssel en Maas voor hun handelsverkeer. Verder kon hij zich beroepen op de statuten van de Orde van het Gulden Vlies. Zowel Jan van Kleef als Adolf van Egmond waren lid van zijn ridderorde. De orderegels stipuleerden dat Vliesridders ver- plicht waren hun geschillen te laten beslechten door het hoofd van de Orde.-'' De inspanningen van Philips leverden geen succes op, sterker nog: hij dreigde zelfs even persoonlijk in de strijd betrokken te raken. Op 25 maart 1466 ondernamen aanhangers van Adolf een aanval op IJsselstein.-'' Zij namen de stad in en legden die grotendeels in de as, plunderden huizen en kerken en vermoordden vele mannen en vrou- wen, waarna zij met hun plunderbuit de aftocht aanvaardden. De inwoners hadden enige we- ken tevoren al signalen ontvangen dat er een Gelderse aanval op komst was. Zij hadden toen in allerijl versterkingen gebouwd, maar die weer moeten afbreken onder dwang van de stadsregering van Utrecht. De Utrechters had- den bij monde van hun afgevaardigden Jan van Amerongen en Bartelmeus van Nijevelt namelijk gedreigd met represaillemaatregelen, indien de versterkingen niet geslecht zouden worden.^'' Daardoor konden op die fatale dag in maart de IJsselsteiners nauwelijks weerstand bieden. De aanhangers van Adolf vielen IJsselstein aan, omdat de stad toebehoorde aan Frederik van Egmond, een zoon van Willem van Egmond. Frederik hield de heerlijkheid IJsselstein echter in leen van de grafelijkheid van Holland. Philips had de aanval op zijn leengoed kunnen aanwenden als een aanlei- ding om Adolf de oorlog te verklaren, maar hij verkoos verder te onderhandelen. De procu- reur-generaal van Holland wist overigens nog enige plunderaars te arresteren; zij werden in mei 1466 allen terechtgesteld. Deze bestraffing had een afschrikwekkende uitwerking op Adolfs volgelingen, want zij waagden zich nadien niet meer op Hollands grondgebied. |
|||||||
waren, zoals Philips Duclerc (Phillipot), Jan
van Auxi en Alfons Portugalois.'* Dit drietal zou in de 'affaire Brederode' nog een kwalijke rol spelen. Verder trachtte David voortdurend zijn macht te vergroten, hetgeen ten koste ging van de macht van de Staten, de geestelijkheid, de ridderschap en de steden. Het is kenmer- kend dat David van kasteel Duurstede zijn bestuurscentrum maakte en deze vesting nog aanmerkelijk liet versterken, zo onveilig voel- de hij zich in zijn bisdom.''' Bisschop David realiseerde zich wel dat hij niet om de Brederodes heen kon. Hij nam hen op in zijn raad en gaf hen ook andere gunst- bewijzen. Zo verpandde hij in 1459 het drost- ambt van Hagestein en het schoutambt op de Vaart (= Vreeswijk) aan Reinoud. De heer van Brederode droeg deze ambten overigens in 1465 over aan zijn bastaard Walraven, de man van de aanslag bij De Bilt. Dit gegeven is eveneens van belang in de 'affaire Brederode'. Deze begunstiging betekende praktisch dat de Brederodes een groot gebied aan de Lek in leenrechtelijk of ambtelijk bezit hadden gekre- gen en dus min of meer een 'staat in een staat' bezaten.-" De derde grote tegenstander van David, Hendrik van Montfoort, zou spoedig verdwijnen van het politieke toneel, hij stierf namelijk in 1459. Zijn enige zoon en erfop- volger Jan van Montfoort was toen nog min- derjarig, zodat hij onder voogdij kwam te staan. Hierdoor waren de Brederodes hun be- langrijkste bondgenoot kwijtgeraakt.^' In ja- nuari 1464 ontving David van Bourgondië de regalia van het Sticht van keizer Frederik III, zodat hij ook formeel de wereldlijke macht over het Sticht verkregen had.-- Hij werd der- halve nu eindelijk door iedereen erkend als bisschop van Utrecht. Eenjaar later ontstonden er echter alweer nieuwe problemen als gevolg van een machtswisseling in het buurland Gelre. De aanval op IJsselstein
In 1465 nam Adolf van Gelre zijn vader hertog
Arnold gevangen en liet zichzelf als nieuwe hertog huldigen.^' Deze machtsgreep beteken- de het begin van een burgeroorlog in Gelre tussen de aanhangers van Arnold en die van Adolf, waarbij de eersten werden aangevoerd |
|||||||
96
|
|||||||
----------------------_,„--------------------------_
|
||||||||||||||
HË
|
||||||||||||||
■ ^**^ ,•#- 3*#^f f-<iji <r"in»-
|
||||||||||||||
•«4«> ^ ft<rr>
|
||||||||||||||
Hertog Philips de Goede van Bourgondië (I396-I4ö7) en zijn zoon Karel de Stoute (1433-1477). Portretten in het
Keciieiiil cl'Arras |
||||||||||||||
Het valt te begrijpen dat Willem van Egmond
en zijn zonen Jan, Frederik en Willem woe- dend waren op de regering van Utrecht van- wege haar opstelling vóór de Gelderse aanval op IJsselstein. Zij dachten dat de Utrechters hadden samengespannen met Adolf van Gelre om hun stad ten gronde te richten. De woede van de familie richtte zich met name op Gijsbrecht en Reinoud van Brederode, want zij waren immers de leidinggevende figuren in Utrecht. Voorlopig wilden de familie van Egmond dan ook niets meer te maken hebben met de inwoners van Utrecht. Een nieuwe hertog van Bourgondië
Op 15 juni 1467 overleed Philips van
Bourgondië in Brugge. Karel van Charolais werd thans de nieuwe heerser van de Bourgondische landen. Hij zou zich in de in- ternationale politiek veel meer profileren dan zijn vader in diens laatste levensjaren had ge- daan. Voordurend wilde hij zijn macht en |
bezittingen vergroten, waardoor hij veel weer-
stand opriep bij omringende vorsten en bij zijn eigen onderdanen. Hij beschouwde koning Lodewijk XI van Frankrijk als zijn grootste tegenstander, vandaar dat hij in 1468 trouwde met Margaretha van York, een zuster van koning Edward IV van Engeland, om zodoen- de Engeland als bondgenoot te winnen. Karel was altijd bang dat de Franse monarch hem ten gronde wilde richten door zich te verbinden met andere machthebbers en contacten aan te knopen met edelen en hoge ambtenaren in de Bourgondische landen. Kortom, Karel was gevoelig voor 'complot-theorieën', hetgeen in de 'affaire Brederode' zeker latent een rol heeft gespeeld." Al gauw raakte Karel gebrouilleerd met
bisschop David over het bezit van bepaalde veenlanden in het grensgebied tussen Holland en het Sticht. De nieuwe graaf dacht oök dat hij op grond van zijn titel heer van Friesland aanspraak kon maken op Friesland en |
|||||||||||||
97
|
||||||||||||||
Groningen. Hij liet in de jaren 1468-1470 zelfs
onderzoeken hoe hij deze gebieden het best in zijn macht kon krijgen, waarbij hij het gebruik van geweld niet uitsloot. David was bepaald niet gediend van de aspiraties van zijn half- broer en liet hem weten dat Friesland en Groningen al sinds eeuwen toebehoorden aan de bisschoppen van Utrecht en niet aan de graven van Holland.-" Met betrekking tot Gelre bleef Karel in de voetsporen van zijn vader, want hij zette diens bemiddelingspolitiek voort. In juli 1469 gaf hij dan ook pardon aan de aanhangers van Adolf die betrokken waren geweest bij de aanslag op IJsselstein. Karel drong bij Adolf wel sterker aan op de vrijlating van Arnold teneinde een algemeen vredesberaad op gang te brengen. Voorlopig peinsde Adolf er niet over om zijn vader te bevrijden of hem enige macht terug te geven, zodat de burgeroorlog in Gelre voort- duurde.-" Over de relatie tussen Karel van Bourgondië
en Reinoud van Brederode in de jaren 1467- 1470 is weinig bekend. Het is voorstelbaar dat de nieuwe machthebber een latent wantrouwen koesterde jegens de heer van Brederode. Hij zal waarschijnlijk gehoord hebben van diens claim af te stammen van het oudste gravenhuis van Holland. Zelf had Karel maar één dochter, Maria (geboren in 1457), en hij kon weten dat de opvolging van vrouwen in Holland en Zeeland altijd tot problemen had geleid. Dit was het geval geweest bij Ada van Holland in 1203 en Margaretha van Beieren in 1345- 1354, maar het meest recente voorbeeld was natuurlijk Jacoba van Beieren, die in 1433 Holland en Zeeland aan zijn vader Philips had moeten afstaan. Reinoud van Brederode was in 1468 aanwezig
bij het huwelijksfeest van Karel en ook bij diens inhuldiging als graaf van Holland en Zeeland. Hij gaf zodoende openlijk aan dat hij een trouw onderdaan van Bourgondië was.'" Er werden in Dordrecht en Leiden wel enige lie- den opgepakt en veroordeeld, omdat zij ge- sproken hadden over het huldigen van Reinoud tot graaf in plaats van Karel. Het betrof hier echter steeds eenvoudige lieden zonder enige politieke functies. Het is niet waarschijnlijk dat hun praatjes een kern van waarheid bevatten; |
er zijn althans geen aanwijzingen dat Reinoud
in 1467-1468 geprobeerd heeft de grafelijke titels te bemachtigen.^' Jan van Leyden verhaalt dat sommige Hollanders vóór of in 1470 het plan hadden opgevat om Reinoud van Brederode te ver- moorden op de weg tussen Utrecht en Den Haag. Dit ging niet door, aangezien het beoog- de slachtoffer vanwege een vechtpartij in Utrecht bleef Naderhand kwam Reinoud wel naar Den Haag, waarna zijn tegenstanders een nieuwe aanslag op zijn leven beraamden. De samenzweerders wilden toeslaan vanuit de huizen van de heren van Gaasbeek, van Oostervant en van Wassenaar. Reinoud hoorde echter van hun snode plannen en vertrok ijlings naar veiliger oorden. Jan van Leyden noemt de tegenstanders niet met naam en toe- naam en zegt alleen dat 'sommige edel van geslachte [waren] ende sommige onedel als van die Cabbeljaus partye, die anders geen saken en hadden dan die parthye (partijzucht) die sy in haer hart drongen'.'- Wat moeten wij van dit verhaal van de bio- graaf van de Brederodes denken? Het wordt door andere bronnen noch bevestigd noch ontkracht. De heren van Gaasbeek, Oostervant en Wassenaar waren Jacob van Gaasbeek, Frank van Borselen en Jan van Wassenaar; zij behoorden inderdaad tot de Kabeljauwen. De familie van Egmond was eveneens Kabeljauws. Derhalve is het voorstelbaar dat met name Frederik van Egmond 'het brein' achter de samenzweringen in Den Haag was, omdat hij op deze wijze wraak wilde nemen voor de aanval op IJsselstein. Frederik zal allicht ook teruggedacht hebben aan eerdere botsingen tussen de heren van Brederode en Egmond. In het verleden waren zij wel vaker in conflict met elkaar geraakt in het kader van de tegenstellingen tussen de Hoeken en Kabeljauwen in Holland en Zeeland." Maar het zij toegegeven, harde bewijzen voor een rol van Egmond in de aanslagen zijn er niet. Volgens Jan van Leyden zijn de Kabeljauwen vervolgens 'al heymeliken' naar hertog Karel en bisschop David gegaan. Hier zouden zij allerlei leugenachtige beschuldigingen tegen Gijsbrecht en Reinoud van Brederode hebben geuit. David van Bourgondië was wel ontvan- |
||||||
98
|
|||||||
keiijk voor deze 'praatjes', want hij zag die als
een middel om de Brederodes en hun aanhan- gers aan te pakken en zijn greep op de stad Utrecht te verbeteren. Daarom besloot hij onverwijld tot actie over te gaan."" De arrestatie
Op 15 juni 1470 kwam Reinoud van
Brederode naar Wijk bij Duurstede." Hij had een klein gevolg bij zich, bestaande uit zijn bastaarden Walraven, Reinier, Hendrik, Jan en Johan en een aantal dienaren. Zijn bedoeling was om een onderhoud te hebben met David van Bourgondië teneinde hem een verzoek voor te leggen van één van zijn onderdanen, zo verklaarde Reinoud later. Andere bronnen zeggen dat hij was gekomen om te pogen een einde te maken aan de 'onmoit' (vijandelijke gezindheid) tussen de bisschop en Gijsbrecht van Brederode."' Reinoud vroeg aan Philips Duclerc (Phillipot), de kastelein van slot Duurstede, om zijn komst bij David aan te kondigen. Deze kwam even later terug met de medededeling dat zijn meester last had van een jichtaanval en voorlopig niet te spreken was. Reinoud besloot naar de mis te gaan en daarna ging hij naar een herberg om te eten. Hier zag hij tot zijn verrassing dat David wijn en vissen had laten klaarzetten voor zijn bezoeker. Na de maaltijd wilde Reinoud nogmaals informeren wanneer hij de bisschop kon spreken. Herman Wij, een dienaar van David, adviseerde Reinoud te gaan slapen; hij zou hem wel wek- ken als de bisschop hem wilde ontvangen. Aldus geschiedde. Eenmaal bij het kasteel gekomen, kreeg
Reinoud het verzoek om tezamen met zijn bastaarden en één dienaar binnen te komen, maar de rest van zijn gevolg buiten te laten. De heer van Brederode werd door een lid van het dienstpersoneel met hoffelijke woorden van kamer naar kamer gevoerd, om hem vervol- gens alleen in een vertrek achter te laten. Toen kwam Alfons Portugalois met drie knechten naar hem toe en verbood hem de kamer te verlaten. Later keerde Alfons terug en vroeg Reinoud zijn mes af te geven. Daarna werd de onfortuinlijke bezoeker 'boven in een camer' gevangengezet. Zijn bastaarden waren gaan kaatsen met die- |
naren van David om de tijd te doden, totdat
hen werd gezegd dat zij weer naar hun herberg moesten gaan. Dit maakte de zonen onrustig en geïrriteerd. Zij antwoordden dat zij alleen met hun vader het kasteeF zouden verlaten en wilden weten waar hij bleef Uiteindelijk moesten schutters van de stad hen dwingen naar de herberg te gaan." Dezelfde dag reed David spoorslag van Wijk bij Duurstede naar Utrecht. Hier liet hij de klok luiden ten teken dat de burgerij zich op het marktplein moest verzamelen. Velen dach- ten dat er onraad was en hadden hun wapens alvast meegenomen. Dit gold ook voor Gijsbrecht van Brederode. Toen David de domproost zag, legde hij zijn hand op diens schouder en sprak: 'Het is om u te doen, gaet mit my en geeft u gevangen'. Joris, één van de bastaarden van Gijsbrecht, wilde de bisschop aanvallen, maar zijn vader weerhield hem en ging vrijwillig mee naar het bisschoppelijk hof alwaar hij werd opgesloten. De volgende dag werd Gijsbrecht overgebracht naar kasteel Duurstede en in een andere kamer dan Reinoud gevangen gezet."* Op 16 juni 1470 ontbood David van Bourgondië de vijf bastaarden van Reinoud op kasteel Duurstede. Walraven, Reinier, Hendrik en Jan werden gelijk gearresteerd, maar Johan mocht weggaan. Hij was namelijk klerk en van zins priester te worden, zodat van hem geen gevaar viel te duchten." Later die dag nam de bisschop nog een andere maatregel om de machtspositie van de Brederodes in zijn dio- cees te ondermijnen. Hij liet afkondigen dat iedereen die in het afgelopen jaar in dienst was geweest van Reinoud en Gijsbrecht ogenblik- kelijk de stad en het Sticht moest verlaten. Wie zich niet aan dit gebod zou houden, zou dit met de dood bekopen."" Korte tijd later ver- bood de regering van Utrecht alle uitingen van opstandig gedrag, waarmee de achtergebleven sympathisanten van Brederode zo goed als monddood waren gemaakt."' Na vijf dagen gevangenschap werden Reinier, Hendrik en Jan vrijgelaten op voorwaarde dat zij ogenblikkelijk het Sticht zouden verlaten en zich bij David zouden melden, zodra deze hen zou oproepen terug te keren."^ Walraven bleef derhalve als enige bastaard achter in het |
||||||
99
|
|||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||
%^%
|
|||||||||||||||||||||||
■,-• /
|
|||||||||||||||||||||||
i^,^.
|
|||||||||||||||||||||||
Kaart van Wijk bij Duurstede door Jacob van Deventer uit ca. 1563 met ten zuidwesten van de stad kasteel Duurstede
(reproductie 1995, Stichting Jacob van Deventer) /' |
|||||||||||||||||||||||
100
|
|||||||||||||||||||||||
kasteel. Hij werd op 23 en 24 juni 1470 onder
tortuur ondervraagd over zijn aanval op de Haarlemse delegatie bij De Bilt van 31 maart 1457, dus dertien jaar eerder. Tevens wilden zijn ondervragers weten, of Reinoud en Gijsbrecht een verbond hadden gesloten met Adolfvan Egmond en of zij voorkennis had- den gehad van de aanval op IJsselstein van 25 maart 1466. Het was de eerste van een lange reeks verhoren en martelingen.^' David van Bourgondië liet op 29 juni 1470 Jan van Amerongen, de schout van Utrecht, even- eens gevangennemen en op het kasteel Duurstede opsluiten. Jan was immers in 1466 namens Utrecht naar IJsselstein afgereisd om het aanleggen van versterkingen te verbieden. Volgens Jan van Leyden had de bisschop ook Jan van Montfoort, Jacob van Nijevelt en andere medestanders van de Brederodes willen arresteren, maar dit mislukte. De biograaf van de Brederodes meldt dat er in Holland en het Sticht naarstig werd gezocht naar belastend materiaal van de gevangenen, zonder dat dit succes opleverde. Daarom besloot David om Walraven de bastaard van Brederode en Jan van Amerongen veelvuldig te martelen om 'bekentenissen' uit hen te persen. Zij beves- tigden ten lange leste dat de Brederodes een verbond met Adolfvan Gelre hadden gesloten, gericht op de omverwerping van de Bourgondische macht in de noordelijke Neder- landen. Vervolgens werden deze 'bekentenis- sen' gezonden naar Karel van Bourgondië.^^ Motivatie
Waarom deed David zoveel moeite om aan-
klachten tegen de Brederodes op te kunnen stellen? Er lijkt slechts één verklaring moge- lijk: hij wilde de Brederodes brandmerken als hoogverraders, zodat zij hun ambten, bezit- tingen en allicht ook hun leven zouden ver- beuren. Het was dan wel zaak te voorkomen dat Reinoud of Gijsbrecht ooit gelegenheid kregen om zichzelf voor de hertog te verde- digen, want zij zouden zich op die manier allicht kunnen vrijpleiten. Dit verklaart gelijk waarom de bisschop zoveel moeite zou doen om Reinoud zelf te laten bekennen, want zijn bekentenis woog uiteraard zwaarder dan die van Jan van Amerongen en Walraven de |
|||||||
Portrcl van bisschup Uavid van Bourgondië (ca. 1460) uil
het Recueil d'Arras bastaard. In wezen had David in één klap met
al zijn opposanten willen afrekenen, gesteld dat hij werkelijk het plan had om ook andere edelen met sympathieën voor Brederode te arresteren. Was dit plan gelukt, dan zou zijn machtspositie in het Sticht aanmerkelijk zijn versterkt. Voor de Kabeljauwen in Holland zou het eveneens goed zijn als Reinoud we- gens hoogverraad zou worden terechtgesteld, want de Hoekse partij zou dan letterlijk en figuurlijk 'onthoofd' zijn geweest. Bovendien zouden alle bezittingen van de Brederodes in beslag worden genomen door de grafelijkheid. Hertog Karel zou delen van dit bezit vast wel aan de Kabeljauwen willen geven, aangezien zij hadden geholpen om Reinoud als verrader te ontmaskeren. Aantoonbaar is dat David van Bourgondië een
goede relatie onderhield met de Kabeljauw Frederik van Egmond. Hij had in het najaar van 1469 namelijk het initiatief genomen om de familie van Egmond met de Utrechters te verzoenen inzake de plundering van IJsselstein."' Op 17 juli 1470 bracht hij inder- |
|||||||
101
|
|||||||
dochter uit de weg te laten ruimen. Toch gaf
hij David geen toestemming om de drie ge- vangenen terecht te stellen of heimelijk om te brengen. Hij wilde zijn halfbroer waarschijn- lijk ook niet ter wille zijn, omdat hun relatie inmiddels danig was bekoeld door hun ruzies over het bezit van Friesland en Groningen en de veengebieden in hun grensgebied. Anderzijds wilde Karel ook geen gehoor geven aan de smeekbeden van Yolanda van Lalaing, Reinouds vrouw, en haar verwanten om de berechting van Reinoud zelf ter hand te ne- men. Zij hielden hem voor dat een lid van de Orde van het Gulden Vlies het recht had zich in erekwesties door andere leden te laten be- rechten. De familie Lalaing stelde dat Reinoud onschuldig was en dat derhalve zijn eer in het geding was.^' Hoe dan ook, voor Karel waren op dat moment
de ontwikkelingen in Engeland van veel groter belang dan het mogelijke verraad van een hoge |
|||||||||
daad een verzoening tussen genoemde partijen
tot stand, dus net een maand na de arrestatie van de Brederodes. David wist de betrokkenen zover te krijgen dat zij al hun geschilpunten lieten varen en voortaan in vrede en vriend- schap zouden optrekken. Uitdrukkelijk werd in de zoen vastgelegd dat de Brederodes buiten deze overeenkomst vielen, aangezien zij hun conflicten met de Egmonds niet ter beslechting aan de bisschop hadden voorgelegd.'"' Hertog Karel was beslist danig ontstemd, toen hij de 'bekentenissen' van Jan van Amerongen en Walraven de bastaard van Brederode onder ogen kreeg, maar Reinoud had nog altijd geen schuld bekend. De heerser van de Bourgon- dische landen wist dat Reinoud een potentiële bedreiging voor de opvolging van zijn erf- dochter in Holland kon zijn vanwege diens claim af te stammen van de oudste graven van Holland. Karel had nu dus een goede gelegen- heid om deze (mogelijke) rivaal voor zijn |
|||||||||
Kasteel Duurstede gezien vanuit het zuiden met de voorburcht en ingangspartij ca. 1650. De inzet toont het l<asteel ais
ruïne in 1700, Kopergravure door J. Ottens naar J van Vianen (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||||||
102
|
|||||||||
derd doorgang verleend op hun heen- en terug-
reis; - hij had tezamen met Gijsbrecht 'certaine
alliance et confederation' gemaakt met Adolf van Gelre om de hertog het gezag over het Sticht te bezorgen. Gijsbrecht zou als beloning voor zijn hulp 'bewairrer der stadt van Utrecht' worden en Reinoud zou het bestuur over de Bommelerwaard en de Tielerwaard toegewe- zen krijgen; - hij was van plan om met zijn broer een
oproer in Utrecht te ontketenen door één van de burgemeesters te vermoorden. Reinoud verklaarde dat alle aanklachten onwaarachtig waren en dat hij zijn trouw aan David van Bourgondië gemakkelijk kon be- wijzen. Als men hem zou vrijlaten - desnoods op borgtocht - en er zou oorlog komen tussen het Sticht en Gelre, dan zou hij zondermeer de bisschop te hulp komen. Zijn ontkenningen en loyaliteitsverklaring maakten echter geen indruk, zo zou enige tijd later blijken." Op de avond van 2 augustus 1470 verschenen
Tielman Herbert, Jan van Auxi, Philips Duclerc en een beul op Reinouds kamer. Zij ondervroegen hem nogmaals over de vier ver- melde aanklachten en hielden hem voor dat zijn bastaardzoon Walraven en Jan van Amerongen allang hadden bekend. Desondanks ontkende Reinoud andermaal alles. Dit zinde zijn ondervragers niet en zij besloten tot een steviger aanpak. Jan van Auxi haalde de ketting van de Orde van het Gulden Vlies van Reinouds hals, maar hij had hiertoe geen enkel recht. De Vliesridders waren namelijk verplicht altijd hun halsketting te dragen als onderscheidingsteken. Reinoud vertelde later dan ook dat zijn ondervragers 'gens de simple estat et condition' waren 'ignorans les termes et raisons de justice par ynexperience'. De beul kleedde Reinoud tot op het hemd uit, bond hem vast aan een bank met zijn handen en benen, en begon water in zijn mond te gieten, totdat zijn slachtoffer moest overgeven. Voorts schroeide hij Reinouds huid met een vlam en ranselde hem zo lang, dat deze het bewustzijn verloor." Reinoud kwam de volgende dag weer bij ken- nis en vroeg om een gesprek met David van Bourgondië. Philips Duclerc bracht hem 's |
|||||||
Hollandse edelman en Vliesridder. Koning
Edward IV raakte namelijk in conflict met de machtige edelman Richard Neville, graaf van Warwick, en diens medestanders. De opposi- tieleider moest naar Frankrijk vluchten, waar hij contact zocht met Lodewijk XI. Er gingen geruchten dat de Franse koning Warwick zou helpen om Edward van de troon te stoten. Daarom liet Karel sinds juni 1470 oorlogssche- pen op de Noordzee patrouilleren om zo een terugkeer van Neville en de zijnen te verhin- deren en de positie van zijn zwager veilig te stellen.^* De beschuldigingen
Jan van Leyden vertelt in de Brederode-
kroniek wel veel over het verblijf van Reinoud en Walraven van Brederode op kasteel Duurstede, maar zwijgt vrijwel geheel over de gevangenschap van Gijsbrecht van Brederode en Jan van Amerongen. De domproost zat waarschijnlijk opgesloten op de kamer boven de poort, die in de inventarissen van 1529 en 1533 als de kamer van Brederode wordt aangeduid.^" Als lid van de geestelijkheid be- hoorde hij door de kerkelijke rechtbank be- recht te worden, waarmee hij een uitzonde- ringspositie in nam onder de vier gevangenen. Vermoedelijk is hij niet gemarteld, maar zal hij vast wel gehoord hebben wat zijn lotgenoten 'bekend' hadden, zodat zijn weerstand zou breken en ook hij een 'bekentenis' zou afleg- gen. Naderhand heeft Reinoud van Brederode
verklaard dat zijn gezondheid danig achteruit ging tijdens zijn onvrijwillig verblijf op kasteel Duurstede. Hij kreeg zo'n last van nierpijn dat hij nauwelijks kon staan, eten en drinken.^" Volgens zijn eigen inschatting moest hij liefst eenenveertig dagen wachten, voordat zijn tegenstanders hun aanklachten aan hem be- kend maakten. Het zal derhalve rond 25 juli 1470 zijn geweest, toen de heer van Brederode de volgende vier beschuldigingen kreeg te horen: - hij was betrokken geweest bij de aanslag van
zijn bastaard Walraven op gedelegeerden van Haarlem bij De Bilt; - hij had voorkennis gehad van de aanval van
de Geldersen op IJsselstein en hen ongehin- |
|||||||
103
|
|||||||
Leyden meldt dat David zijn gevangene liet
verplaatsen, omdat hij Reinouds vertrek wilde afbreken in het kader van zijn bouwplannen met kasteel Duurstede." Ongetwijfeld had de verplaatsing ook te maken met het feit dat bastaard Walraven de nacht tevoren een ge- slaagde vluchtpoging had ondernomen. Walravens ontsnapping
Zoals vermeld, had Walraven de bastaard van
Brederode na alle martelingen een belastende verklaring tegen zijn vader Reinoud afgelegd. Gekweld door wanhoop en vrees in zijn kerker te sterven besloot hij een poging te doen om te ontsnappen."^" In de nacht van 22 op 23 augustus 1470 wist hij met harde strooitjes het slot van zijn boeien los te peuteren en met behulp van losliggende stenen een trappetje naar het raam van zijn cel te maken. Vervolgens bond hij repen van enige kleding- stukken aan elkaar vast om een koord te ma- ken. Zijn uitbraakpoging lukte, maar bijna werd hij betrapt toen hij zijn 'kleren-snoer' wilde weghalen. Een lid van het bisschoppelijk gevolg kwam namelijk net op dat moment naar buiten om te plassen in de slotgracht, maar deze merkte niets en ging snel de zaal weer in, want het was al elf uur en het stormde hard. Zo stil hij kon, zwom Walraven de slotgracht over naar het 'voorwerck' (de voorburcht). Vervolgens wilde hij de Lek oversteken, vermoedelijk om naar het hof van Adolf van Gelre te vluchten. Bij deze overtocht verstoor- de hij echter enige zwanen die daarop een hels kabaal maakten. De dienaren van David kwa- men al gauw met kaarsen naar buiten om te bezien wat er aan de hand was. Zij zagen niets bijzonders en dachten dat de zwanen onderling gevochten hadden, waarop zij naar het kasteel terugliepen. Walraven kwam weer tevoor- schijn en zwom opgelucht naar de dijk, om alsnog de Lek over te steken. De stroom van de rivier bleek dermate sterk, dat hij zijn plannen moest wijzigen: hij kroop de dijk op en vluchtte langs de dijk weg in westelijke richting. Na ongeveer een mijl gelopen te hebben,
kwam Walraven bij een paar veerhuizen. Hij maakte een veerman wakker en vertelde dat hij ziek en gewond was als gevolg van een vedit- |
|||||||
middags diens antwoord: zijn meester wilde
hem niet spreken, maar als Reinoud hem iets te zeggen had, kon hij dat schriftelijk doen. De heer van Brederode verklaarde dat hij door de martelingen geen pen in zijn vingers kon hou- den, waarna Duclerc hem weer alleen achter- liet." 's Zaterdags wilde men Reinoud weer op de
pijnbank leggen, maar deze was zó murw ge- worden dat hij beloofde alle aanklachten te tekenen die men hem zou voorleggen. Philips Duclerc kwam de volgende dag inderdaad met een papier met aanklachten, maar Reinoud wilde deze niet meer ondertekenen. Hij zei dat hij de mis had gehoord en zwoer bij het lichaam van Christus dat hij echt onschuldig was; hij had zaterdag zijn belofte alleen af- gelegd om nieuwe martelingen te ontlopen. Dit moest Philips maar aan de bisschop door- geven. Zijn ontkenningen werden slecht ont- vangen, want David wilde koste wat kost zijn gevangene laten bekennen.'■* Op 7 augustus 1470 belandde de heer van Brederode dan ook weer op de pijnbank." In het bijzonder werd hij uitgehoord over zijn verbond met Adolf van Gelre. De dienaren van David vertelden hem dat de zoon van Gijsbrecht van Randwijck in navolging van bastaard Walraven en Jan van Amerongen het bestaan van zo'n verbond had bevestigd. Gijsbrecht van Randwijck was hof- en rent- meester van Adolf en had diens vader Arnold in dezelfde functies gediend.^'' Reinoud zei in reactie: 'Wij hebben wel vrientlicke woerden met den jongen heer van Gelre gehadt, mer daer en sijn geen scriften af, ende men sal daer anders niets vinden'. Met dit antwoord waren zijn ondervragers niet tevreden. Philips Duclerc zou zelfs gezegd hebben dat Reinoud een bekentenis moest afleggen en dat zij hem desnoods twee jaar lang elke avond zouden martelen. Danig verzwakt en ontmoedigd, beloofde de gevangene uiteindelijk dat hij alles zou bekennen hetgeen zijn vijanden verlang- den. Zestien dagen later, op 23 augustus 1470, werd hij uit zijn kamer gehaald en overge- bracht naar een vertrek 'boven op den groten toren'. Men sloot twee zware boeien om zijn benen, opdat hij niet zou kunnen ontsnappen en liet hem voorlopig aan zijn lot over. Jan van |
|||||||
104
|
|||||||
Maquette van kasteel Duurstede, vervaardigd door J. Ypey. Links de ingebouwde vierkante donjon en op de rechterhoek
de ronde Bourgondische toren (origineel Museum Dorestad; foto door Hans Dirksen 19%. Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||||||
partij bij Eemnes en dat hij op de vlucht was
voor achtervolgers. De vluchteling had in zijn kerker in kasteel Duurstede steeds zijn beurs bij zich gehouden. Dit kwam hem nu goed van pas: de veerman was na betaling van een gouden penning bereid om zijn knecht en boot beschikbaar te stellen voor zijn late bezoeker. Eenmaal in de boot op de Lek vroeg Walraven aan de knecht om diens mes, want hij wilde zich eventueel kunnen verdedigen tegen zijn tegenstanders uit Eemnes. De stemming ver- |
anderde, toen de knecht meldde dat hij
Walraven in Culemborg zou afzetten. Dat wilde Walraven niet, want Gerrit, heer van Culemborg, was de schoonvader van Frederik van Egmond en een tegenstander van Adolf van Gelre.*" Daarom dwong Walraven de knecht met zijn mes om naar Hagestein te varen. Hier ging hij aan wal en betaalde de knecht nog een gouden penning voor zijn werk. Walraven wist zich veilig in Hagestein, want hij was sinds 1465 drost van deze plaats |
||||||||
105
|
|||||||||
Foto van kasteel Duurstede met links de Bourgondische toren en rechts de donjon, tijdens het Klank- en Lichtspel dat
daar vanaf 1958 zes zomers lang werd opgevoerd (foto Philips Lightingservicebureau Eindhoven, Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) ,' |
|||||
106
|
|||||
en kende de inwoners dus goed.*"" Na een kort
verblijf bij de schout om zich op te knappen, reisde de ontsnapte gevangene snel door naar Vianen, de voornaamste residentie van Reinoud van Brederode. Adolfs reactie
Na zijn verblijf in Vianen is Walraven naar het
hof van Adolf van Gelre getrokken om hem te informeren over het optreden van David van Bourgondië. De hertog zond als reactie op 3 september 1470 een brief aan de kapittelheren van Utrecht, waarin hij bezwoer dat er nimmer een verbond was gesloten tussen hem en de Brederodes om David omver te werpen.''' In hoeverre Adolf hier de waarheid sprak, is niet meer na te gaan. Zijn reactie doet ver- moeden dat hij tot dusverre niet wist dat zijn naam werd genoemd in verband met een ver- bond, gericht tegen de Bourgondiërs. Het kan ook best zijn dat hij zich 'betrapt' voelde en met zijn brief aan de kapittels zijn gezicht wilde redden tegenover de buitenwereld. Zeker is wel, dat Adolf in het najaar van 1470 onder grote druk stond van Karel van Bourgondië." Deze had hem opgeroepen om naar zijn hof te komen voor overleg om de burgeroorlog in Gelre te beëindigen. Ook had hij menigmaal bij Adolf aangedrongen op de vrijlating van zijn vader Arnold. De jonge hertog kon der- halve best bondgenoten gebruiken in zijn naaste omgeving. In dit licht gezien zou een verbond met de Brederodes niet eens zo'n vreemde manoeuvre zijn geweest. Adolf had weinig alternatieven, want hij kon moeilijk hulp zoeken bij Lodewijk XI van Frankrijk. Als hij dat zou doen, dan was het gevaar niet denkbeeldig dat Karel hem de oorlog zou verklaren. Anderzijds was Karel zich bewust van het gevaar van een Frans-Gelders verbond en hij hield de ontwikkelingen in Gelre dan ook nauwlettend in de gaten. Eind 1470 reisde Adolf alsnog naar het Bourgondische hof in Hesdin voor overleg over zijn conflict met Amold, zonder ook maar een moment te vermoeden dat hij zijn hertog- dom nooit meer zou terugzien." Karel zendt afgezanten
Zoals reeds opgemerkt, zat Reinoud van
|
|||||||
Brederode vanaf 23 augustus 1470 gevangen
op een kamer 'boven op den groten toren' van kasteel Duurstede. Dit moet wel de grote Bourgondische toren zijn geweest, die door David van Bourgondië was gebouwd."'' Hier kreeg hij op zekere dag weer eens bezoek van Davids dienaren. Zij legden hem een vel papier voor met de bekende vier aanklachten over De Bilt, IJsselstein, Gelre en Utrecht en vroegen hem die te lezen en vervolgens met zijn hand- tekening te onderschrijven. Eerst weigerde Reinoud het document te tekenen, want hij besefte maar al te goed dat hij zo wel eens zijn eigen doodvonnis zou tekenen. Hij was echter dermate aangeslagen en bang voor nieuwe martelingen dat hij het ten lange leste toch deed. Zijn tegenstanders vonden dit niet vol- doende en lieten hem ook achter elke aan- klacht afzonderlijk tekenen. Uiteraard zond David Reinouds 'bekentenis' gelijk naar Karel, maar de bisschop kreeg nog steeds geen toestemming om zijn gevangene terecht te stellen."- Voorlopig besloot Karel eerst meer informatie
van Reinoud persoonlijk los te krijgen. Daartoe zond hij eind september 1470 Philips de bastaard van Brabant en meester Jan van Halewijn om de heer van Brederode te onder- vragen. Philips was raadsheer van Karel en Jan was lid van de Raad van Holland, het hoogste bestuurlijke en gerechtelijke college van Holland en Zeeland. Zij toonden zich hoofd- zakelijk geïnteresseerd in de overval bij De Bilt en het verbond met Adolf van Gelre, want de kwesties IJsselstein en Utrecht waren uit politiek opzicht niet zo belangrijk. Reinoud beweerde nog eens dat hij volkomen onschul- dig was en dat hij zijn bekentenis alleen onder dwang en tortuur had onderschreven. Hij hield hen voor dat zij in zijn positie niet anders ge- handeld zouden hebben. Meester Jan vroeg hem nog of hij liever voor Karel terecht wilde staan of voor David, waarop de gevangene voor de hertog koos, want hij was dies onder- daan, vazal en broeder in de Orde van het Gulden Vlies en alleen maar een leenman van de bisschop."" In januari 1471 zond Karel Jan van Bergen,
een andere raadsheer, met meester Jan van Halewijn naar Wijk bij Duurstede. Als op- |
|||||||
107
|
|||||||
dracht hadden zij Reinoud van Brederode en
Jan van Amerongen te verhoren en eventueel mee te nemen om hen in de Bourgondische landen nader uit te horen. Jan van Bergen sprak zijn verbazing uit over het feit dat Reinoud eerst bekend had en nu alles weer ontkende. Het ligt voor de hand dat hij met deze uitspraak ook de opvattingen van Karel van Bourgondië over deze kwestie verwoord- de. Toen men aanstalten maakte om hem nogmaals op de pijnbank te leggen, riep Reinoud uit dat hij de waarheid had gesproken en dat hij bereid was te sterven, want hij had echt niets anders meer te zeggen. Deze uit- lating maakte blijkbaar indruk, want hij werd niet meer gemarteld.''' Op 25 januari 1471 nam Jan van Bergen Reinoud van Brederode en Jan van Amerongen met zich mee naar Kortrijk. De Utrechters protesteerden nog wel tegen het wegvoeren van hun voormalige schout naar het buitenland, want zij vonden dat hij als poorter van Utrecht in het Sticht moest worden berecht. Dit protest leverde echter niets op."** Als gevolg van nieuwe ontwikkelingen in de internationale politiek, zou het evenwei nog lang duren voor de beide gevangenen verhoord werden. De vrijlating
In het najaar van 1470 werd Karel van
Bourgondië geheel en al in beslag genomen door nieuwe verwikkelingen in Engeland, Friesland en Gelre. Op 9 september 1470 was Richard Neville toch naar Engeland overge- stoken. Hij kreeg zoveel ondersteuning van de bevolking dat Edward IV gedwongen werd te vluchten en naar Holland uit te wijken. De spanningen liepen door de Engelse machts- wisseling hoog op. Karel was juist van plan om zijn claims op Friesland waar te maken. Hij liet op 5 november nog wel een oorlogs- verklaring naar de Friezen opsturen, maar daar bleef het bij. Lodewijk XI begon namelijk een aanval op de Bourgondische landen voor te bereiden en rekende daarbij op de steun van de nieuwe machthebbers in Engeland. In novem- ber ondernam de koning zelfs een poging om Karel te laten vergiftigen, maar dit mislukte. Daarna zou in januari 1471 de oorlog tussen |
Frankrijk en Bourgondië in alle openheid los-
breken."'' Intussen sleepten de besprekingen tussen Karel
en Adolf van Gelre zich voort. Hoe slecht het onderhandelingsklimaat was, blijkt wel uit het feit dat Karel zich op 28 december 1470 ge- roepen voelde om brieven naar de Gelderse steden te zenden, waarin hij met klem geruch- ten tegenspraak dat hij Adolf gevangen had genomen. Een maand later moest de hertog van Gelre instemmen met de vrijlating van Arnold, die nu ook aan het overleg in Hesdin ging deelnemen. Karel kon vader en zoon echter niet met elkaar te verzoenen, zodat er een impasse leek op te treden.™ Alles veranderde op slag, toen op 10 februari 1471 Adolf tezamen met een knecht in alle stilte het Bourgondische hof verliet met de bedoeling naar Gelre terug te keren. Meteen sloeg Karel groot alarm en liet zoekacties organiseren. Adolf werd later die maand in Namen gearresteerd en onder gewapende begeleiding naar kasteel Vilvoorde bij Brussel gevoerd. Later zou hij naar Kortrijk overge- bracht worden, alwaar hij tot maart 1477 zou verblijven. Het staat vast dat Lodewijk XI op de hoogte
was van Adolfs ontsnapping en hiervan wilde profiteren. In februari 1471 stelde hij namelijk instructies op voor een gezantschap naar Gelre. Zijn afgezanten moesten Adolf onder meer gelukwensen met zijn ontsnapping, hem een bondgenootschap met Frankrijk aanbieden en hem overhalen tot een oorlog tegen Bourgondië. Omdat Adolf zo snel achterhaald werd, zijn de Franse diplomaten vermoedelijk nooit op weg gegaan." Ook in Engeland veranderden de omstandig- heden weldra ten gunste van Karel. De hertog stelde in maart 1471 aan Edward geld, man- schappen en schepen beschikbaar om naar Engeland terug te keren. Deze expeditie werd een groot succes, want Edward kon onge- hinderd in zijn koninkrijk landen en zijn aanhangers mobiliseren. Op 13 april 1471 versloeg hij zijn tegenstanders in de slag van Barnet, waarbij Richard Neville sneuvelde. Daarmee had Edward orde op zaken gesteld en zijn troon herwonnen." Na de gevangenname van Adolf van Gelre en |
||||||
108
|
|||||||
de restauratie van Edward IV keerde de rust in
de internationale politieke wereld langzaam weer terug. Karel hoefde zich thans geen zor- gen meer te maken over een verbond tussen Adolf en de Brederodes, als dit er al ooit was geweest. Hij was wel vastbesloten dat Adolf nooit meer hertog van Gelre mocht worden, want hij was bang dat er dan (alsnog) een verbond tussen Gelre en Frankrijk zou worden gesloten. Daarom begon hij met Arnold te overleggen, of deze aan hem het hertogdom wilde overdragen na zijn dood. Adolf had weliswaar twee kinderen, maar die waren te jong om hun stem te laten horen.'' Zoals gemeld, waren Reinoud van Brederode en Jan van Amerongen eind januari 1471 op- gesloten in Kortrijk. Volgens Jan van Leyden zat de eerstgenoemde in 'een heusche gevange- nis' (een gevangenis met veel vrijheid) en heeft zijn bastaardzoon Reinoud hem heimelijk ge- zelschap gehouden. Naderhand werd Reinoud naar Rupelmonde overgebracht en naar Ath, waardoor hij steeds verder van Holland en het Sticht werd vervoerd. Het is niet bekend wan- neer en waarom deze overplaatsingen plaats vonden, maar zij suggereren dat Karel bang was dat Reinoud zou ontsnappen. Was hij bang dat Reinoud zou overlopen naar Lodewijk XI of zich zou aansluiten bij de aanhangers van Adolf om zich te wreken op David van Bourgondië? Vreesde hij dat Reinoud pro- blemen zou veroorzaken in Holland en Zeeland als zijn dochter eenmaal aan de macht zou komen? Jan van Naeldwijck meldt in zijn kroniek dat Reinoud in Rupelmonde werd gemarteld door mannen met kappen, zodat hun identiteit verborgen bleef Hij schreef zijn kroniek in de eerste decennia van de zestiende eeuw, wat aantoont dat dit gegeven nog jaren- lang in de herinnering is blijven hangen. Of het bericht waar is of niet, valt evenwel niet meer vast te stellen.''' In elk geval nam Karel alle tijd voor de afhandeling van de 'affaire Brederode'. Eerst op 4 mei 1472 verscheen Reinoud voor
Karel en een tribunaal van andere Vlies- ridders." Jan van Leyden beweert dat hij bij deze gelegenheid van alle beschuldigingen vrijgesproken werd, maar dit is waarschijnlijk niet juist. De rechtbank gaf hem vermoedelijk |
alleen toestemming om huiswaarts te keren, dit
in afwachting van nader onderzoek naar zijn verbintenis met Adolf David van Bourgondië had nog afgezanten gezonden om de heer van Brederode op te eisen voor berechting in het Sticht, maar zij kregen nul op hun rekest. Na bijna twee jaar gevangenschap kon Reinoud eindelijk weer naar Holland terugreizen. Jan van Amerongen bleef om onbekende redenen nog eenjaar in hechtenis, waarna ook hij werd vrijgelaten.''' Alleen Gijsbrecht van Brederode was nu nog altijd in handen van David. Reinouds laatste maanden
Eenmaal vrijgelaten bezocht Reinoud van
Brederode onder meer Dordrecht, Haarlem, Schoonhoven en Vianen. Hij werd hier 'mit groter eeren' ontvangen, zo verzekert Jan van Leyden ons in zijn kroniek. In de eerste maan- den van 1473 vergezelde Reinoud hertog Karel op diens rondreis door Holland en Zeeland. Zodoende kon iedereen zien dat de heer van Brederode min of meer gerehabiliteerd was, hetgeen met name de Kabeljauwen met onge- noegen zullen hebben gesignaleerd. Reinoud probeerde in deze maanden zoveel mogelijk connecties te verwerven teneinde de vrijlating van zijn broer te bewerkstelligen en juridische sancties van David te ontkrachten. De bisschop had namelijk beslag laten leggen op het dros- saartambt van Hagestein, dat Reinoud tot aan zijn arrestatie in bezit had gehad. Bovendien wilde hij via de pauselijke rechtbank straf- maatregelen tegen zijn gevangen domproost laten uitvaardigen.'' In mei 1473 kwam de Orde van het Gulden Vlies bijeen in Valen- chiennes. Reinoud greep deze bijeenkomst aan om een officiële aanklacht bij Karel in te die- nen tegen David van Bourgondië. Hij vertelde op 5 mei omstandig hoe wreed en onrechtma- tig hij door de bisschop was behandeld en verzocht zijn gebieder om eerherstel en rechts- bijstand. De hertog beloofde zijn aanklacht te laten onderzoeken.'* Een dag later verzocht de vergadering aan Reinoud een weerwoord op te stellen inzake de beschuldiging dat hij tezamen met Adolf van Gelre een samenzwering in Utrecht zou hebben beraamd. Dit geeft aan dat Reinoud nog lang niet van alle verdenkingen was gezuiverd.''* |
||||||
109
|
|||||||
/ ^'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
IS
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
■
'u. >vt ü o-Vastn 11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
MbV
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
-ruo^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
1,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Gijsbrecht van Brederode (1416-147.S) Ingekleurde pentekening naar een niet meer bestaand glasraam in de Utrechtse
Domkerk door Arnout van Buchel. ca 1600 (Gemeentearchief Utrecht. Handschriften. 184Ü. fo 7) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Brederodes.""
Op 16 juli 1473 verleende de stadsregering van
Utrecht een geleide aan Lodewijk van Gruuthuse en aan Gerrit van Assendelft en meester Jan van Haiewijn, leden van de Raad van Holland. Zij mochten een gevolg van hoogstens zestig man met zich meenemen in de stad en hier een maand verblijven.*' Denkbaar is dat hun bezoek te maken had met de 'affaire Brederode', maar zeker is dit niet. Het kan ook zijn dat zij gesproken hebben over |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Op 13 mei bogen de Vliesridders zich nog
eens over het verzoek van Reinoud om eer- herstel en rechtsbijstand tegen David van Bourgondië. Besloten werd een juridisch onderzoek in te stellen, waarbij Lodewijk van Gruuthuse opdracht kreeg om naar het Sticht te gaan en de aanklachten van Reinoud aan de bisschop voor te leggen. Lodewijk was op dat moment stadhouder van Holland en Zeeland en ongetwijfeld goed op de hoogte van de gevoelige verhouding tussen David en de |
||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Karels verovering van Gelre. Hertog Amold
van Gelre was namelijk op 23 februari 1473 gestorven en hij had in zijn testament inder- daad Karel als opvolger aangewezen, zonder enige rekening te houden met de rechten van Adolf en diens kinderen. In juni-juli 1473 wist de Bourgondiër inderdaad het hertogdom te veroveren, waarna hij zich formeel liet huldi- gen als nieuwe hertog. Ook de grafelijke leenmannen van Holland en Zeeland waren opgeroepen voor de Gelderse veldtocht, maar Reinoud heeft vermoedelijk zijn plicht ver- zaakt door thuis te blijven.*'- In het najaar van 1473 werd Reinoud ernstig ziek. Jan van Leyden schrijft zijn ziekte toe aan het drinken van 'quaden wijn' (slechte wijn) tijdens een bezoek aan Haarlem.*' Zijn tafelgenoten konden de drank en het eten nog uitspuwen, maar hij had daar de kracht niet voor. De biograaf van de Brederodes zegt dat er geruchten gingen dat de wijn was vergiftigd, maar geeft hier zelf geen oordeel over. Zeker is wel dat de Kabeljauwen in Haarlem altijd de bovenliggende partij waren in de vijftiende eeuw. Sommigen van hen wilden allicht nog wraak nemen voor de aanslag bij De Bilt in 1457. waarbij twee leden van de stadsregering om het leven waren gekomen. Ook is het mo- gelijk dat David van Bourgondië opdracht tot de vergiftiging had gegeven, uit vrees dat Reinoud hem (nog meer) in diskrediet zou brengen bij Karel. Harde bewijzen zijn echter niet voorhanden. Reinoud trok zich terug op kasteel Batestein te
Vianen. Na een ziekbed van ongeveer elf da- gen blies hij op 16 oktober 1473 zijn laatste adem uit, omringd door zijn gezin en zijn naaste getrouwen. De voogdij over zijn kin- deren had hij opgedragen aan zijn vrouw Yolanda van Lalaing, want zijn oudste zoon en leenopvolger Walraven was nog minderjarig. Er werd nog wel geopperd om een lijkschou- wing te houden, maar dit voorstel werd van de hand gewezen, want Reinoud 'waer doot ende men mochts niet weder levendich maken met opsnijden, ende het mocht veel fantasien maken', om Van Leyden nog eens te citeren.*^ Gijsbrecht komt vrij
Intussen zat Gijsbrecht van Brederode nog
|
|||||||
steeds gevangen op kasteel Duurstede. Op 6
mei 1473 gaf paus Sixtus IV opdracht aan David om recht te spreken over de domproost inzake diens betrokkenheid bij de aanval op IJsselstein. Volgens de paus was Gijsbrechts naam namelijk ernstig besmeurd geraakt door de vele wandaden die de Geldersen in de stad hadden begaan. Kennelijk vermoedde Reinoud wat er op komst was, want hij had een dag eerder in zijn aanklacht voor de Orde van het Gulden Vlies de vrees uitgesproken dat David van Bourgondië de pauselijke rechtbank tegen zijn broer zou inschakelen."^ Toen hij hoorde van Reinouds overlijden, verloor Gijsbrecht alle hoop op een gunstige afloop van zijn gevangenschap. Hij ging on- derhandelen met David en accepteerde op 9 maart 1475 al diens eisen voor zijn vrijlating, die in feite een complete overgave betekenden. Gijsbrecht zou namelijk de domproosdij en zijn jaargeld opgeven en vergiffenis vragen aan de bisschop voor al zijn wandaden. Hij diende hem ook nog een schadevergoeding te betalen. Deze werd naderhand vastgesteld op 10.000 Rijnse gulden. Tevens moest hij in- stemmen met een verbanning uit het Sticht."" Rond 15 augustus 1474 werd Gijsbrecht eindelijk weer vrij man, nadat hij vier jaar en twee maanden gevangen had gezeten. Hij vestigde zich in Breda in het hertogdom Brabant, alwaar hij eenjaar later stierf Er zijn geen aanwijzingen dat zijn dood onnatuurlijk was; zijn gezondheid zal door de lange op- sluiting ongetwijfeld zwaar geleden hebben.*' Afsluiting
De enige vragen die na dit alles nog een
antwoord behoeven zijn: waren de Brederodes nu werkelijk schuldig aan hetgeen hen ten laste werd gelegd? Hadden zij zich daadwerkelijk met Adolf van Gelre verbonden teneinde David uit het Sticht te verdrijven? Werd Reinoud vergiftigd of stierf hij een natuurlijke dood? Het lijkt mij toe dat Reinoud en Gijsbrecht
onschuldig waren. Als zij werkelijk snode plannen hadden, zouden zij zich nooit zo ge- makkelijk hebben laten vangen door David van Bourgondië. Gijsbrecht liet zich zelfs vrijwillig arresteren, terwijl hij was omringd |
|||||||
11
|
|||||||
Foto van kasteel Duurstede met de donjon en toegangsbrug tijdens het Klank- en LJchtspcl dat daar vanaf 1958 zes
zomers lang 's avonds werd opgevoerd (foto Philips Lightingservicebureau Eündhoven. Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||||||
door medestanders. De bisschop heeft letterlijk
en figuurlijk bekentenissen uit Reinoud en Walraven van Brederode en Jan van Ameron- gen moeten persen en hield Gijsbrecht jaren- lang gevangen zonder hem te berechten. Na de arrestatie van de Brederodes liet hij wel gelijk ai hun dienaren uit het Sticht verdwijnen. Volgens Jan van Leyden had hij ook Jan van Montfoort en andere sympathisanten van Brederode gevangen willen nemen. Als deze bewering juist is, dan had de bisschop in één slag al zijn opposanten uitgeschakeld. David moest wel ernstige aanklachten tegen de Brederodes opstellen, anders zouden zij nooit ter dood worden veroordeeld; vandaar dat er zoveel nadruk werd gelegd op het verbond met Adolf van Gelre. Karel van Bourgondië zag overal complotten
tegen zijn persoon, zodat hij extra gevoelig |
was voor de beschuldigingen die zijn halfbroer
hem aanreikte over de Brederodes. Hij was mogelijk bang dat de opvolging van zijn erfdochter Maria in Holland en Zeeland wel eens in het gedrang kon komen door de claim van Reinoud af te stammen van het oudste gravenhuis. Verder had hij tal van belang- wekkende zaken te behartigen in de interna- tionale politiek, zoals zijn relatie tot Engeland, Frankrijk, Friesland en Gelre. Daarom voelde hij zich niet geroepen om haast te maken met de berechting van Reinoud, ook niet nadat hij diens 'handlanger' Adolf van Gelre allang veilig opgesloten in een kerker wist. De Kabeljauwen zullen zeer tevreden zijn geweest met de arrestatie van Reinoud van Brederode. Zij zouden allicht nog delen van zijn bezit hebben ontvangen als hij als hoog- verrader was veroordeeld. De familie van |
||||||||
112
|
|||||||||
200.
-, 'Walraven van Brederode's ontsnapping uit zijne
gevangenis te Wijk bij Duurstede en vlugt naar Adolf liertog van Gelder, 1477 [lees 1470]', in: Kronyk van het Historisch Genootschap 5 (1849), p. 200-204. - Aurelius, Cornelius, Cronycke van Hollandi, Zeelandt
ende VrieslandI (Leiden 1517). - Boom, H. ten en Herwaarden, J. van (eds), 'Rotterdamse
kroniek. Aantekeningen van Rotterdamse stadssecretarissen, 1315-1499(1570)', in: Nederlandse historische bronnen 2 ('s-Gravenhage 1980), p. 1-92. - Boulton, D.'A.J.D., The knights of the Crown. The
monarchical orders of knighihood in later medieval Europe /i25-/520 (Woodbridge 1987). - Brom, G. (ed). Archivalia in Italië belangrijk voor de
geschiedenis van Nederland. Eerste deel. Rome. Vaticaansch archief 2 stukken. Rijks Geschiedkundige I'ublicatiën. Kleine Serie 2 en 6 ('s-Gravenhage 1908- 1909). - Carasso-Kok, M., Repertorium van verhalende
historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalende bronnen ('s-Gravenhage 1981). - Chastellain, Georges, Oeuvres (ed. J. Kervyn de
Lettenhove). Tomé lil (Brussel 1864). - Dek. A.W E., 'Genealogie der heren van Brederode', in:
Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 13 (1959), p. 105-146. - Dodt van Flensburg, J.J van (ed). Archief voor
kerkelijke en wereldsche geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht. Deel I (Utrecht 1838). - Ebels-Hoving, B., 'Johannes a Leydis en de eerste
humanistische geschiedschrijving van Holland', in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 100 (1985), p. 26-51. - Enklaar, D.Th., Het landsheerlijk bestuur in het Slicht
Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van bisschop David van Bourgondië 1456-1496 (Utrecht 1922). - (ed), Middeleeuwsche rechtsbronnen van stad en lande
van Gooiland. Werken der Vereeniging tol uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht. 3e reeks 3 (Utrecht 1932). - Enno van Gelder. HA (ed). Gegevens betreffende
roerend en onroerend bezit in de Nederlanden in de 16e eeuw. Deel I: Adel, boeren, handel en verkeer. Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Grote serie 140 ('s- Gravenhage 1972). - Geer, J.J. de, 'Onuitgegevene oorkonden betreffende het
slot, de stad en de heerlijkheid van IJsselstein', in; Codex diplomalicus Neerlandicus 2e stuk deel IV-2 (1857), p. 78-167. -, 'Verwoesting van IJsselstein in 1418', in; Kronyk van
het Historisch Genootschap 15 (1859), p. 116-121. - Gent, M.J. van, 'Pertijelike saken'. Hoeken en
Kabeljauwen in hel Bourgondisch-Ooslenrijkse tijdperk ('s-Gravenhage 1994). -, 'Een Hollandse luis in de Bourgondische pels. Het
politieke optreden van Reinoud II van Brederode', in: In het land van Brederode. Historisch tijdschrift voor hel Land van Vianen 20 (1995), p. 2-52. - Huizinga, J., 'Koning Eduard IV van Engeland in
ballingschap', in: Idem, Verzamelde werken. Deel IV: Cultuurgeschiedenis II (Haarlem 1949), p. 183-194. |
|||||||
Egmond zal de gevangenschap van de
Brederodes als een genoegdoening hebben gezien voor hun opstelling in 1466, toen de Utrechters verhinderden dat IJsselstein werd versterkt tegen een Gelderse aanval. Voor David en de Kabeljauwen was het over- lijden van Reinoud niet onwelkom, want hij had hen danig in verlegenheid kunnen brengen met zijn onthullingen. Tegen deze achtergrond is het niet vreemd dat er geruchten ontstonden dat Reinoud werd vergiftigd, zo kort na zijn terugkeer in Holland. Haarlem stond in de vijftiende eeuw bekend als een Kabeljauwse stad en sommige inwoners koesterden allicht nog een wrok jegens de Brederodes, aangezien Walraven in 1457 hun verwanten om het leven had gebracht. Maar dit alles blijft giswerk. Hoe dan ook: velen hadden baat bij het verdwijnen van de Brederodes van het politieke toneel, zodat het al gauw niet meer relevant was of zij terecht waren opgesloten op kasteel Duurstede en of Reinoud nu wel of niet vergiftigd werd. Dr. M.J. van Gent (Oegstgeest 1959)
studeerde middeleeuwse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden, waar hij in 1994 promoveerde op het proefschrift 'Pertijelike Saken'. Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-üostenrijkse tijdperk. Lijst van verkort aangehaalde bronnen
Archieven;
Rijk.icirchiefvcin Utrecht, archief van de bisschoppen van
Utrecht (RAU ABU); archief'van het Kapittel ten Dom
(RAll ADK.); archief van de heren van Montfoort (RAU
AHM)
Bihliothèqiie Nationale Parijs: Manuscrit franfois (BNP
MF),
Gemeentearchief Dordrecht: oud-stedelijk (üAD OSA)
en oud-rechterlijk archief (GAD ORA).
Gemeentearchief Haarlem: oud-stedelijk archief (GAH
OSA).
Gemeentearchief Leiden: oud-stedelijk (GAL OSA) en
oud-rechterlijk archief (GAL ORA)
Gemeentearchief Utrecht: oud-stedelijk archief (GAL)
OSA), met name de Buurspraakboeken (BSB) en de
Raads Dagelijkse Boeken (RDB)
literatuur;
- Allertsz., Rotterdamse kroniek, zie Boom, H. ten en
Herwaarden. J van - Asch van Wijck, A.M.C van, 'Bisschop David van
Bourgondië verzoekt bijstand aan den stadhouder Jan van Lannoy tegen de heeren van Brederode en Montfoort', in; Kronyk van het Historisch Genootschap 5 (1849), p. 194- |
|||||||
113
|
|||||||
- Jappe Alberts, W., De Staten van Gelre en Zutphen.
Deel 2 (Groningeii-Djakarta 1956). - Jongkees, A.G., Staat en kerk in Hollanden Zeeland
onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 (Groningen-Batavia 1942). -, 'Bourgondië en de Friese vrijheid', in: E.O. van der
Werff, C.A.A. Linssen em B. Ebels-Hoving (eds), Burgundica et varia. Keuze uit de verspreide opstellen van prof dr AG. Jongkees hem aangeboden ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag op 14 juli 1989 door de Kring van Groninger Mediaevisten 'Amici' (Hilversum 1990), p. 52-65 - Kluit, A., Historie der Hollandsche staatsrege-ring. tot
aan het jaar 1795. Deel V (Amsterdam 1805). - Leyden, Jan van (Johannes a Leydis), 'De origine et
rebus gestis dominorum de Brederode' [Brederode- kroniek], in: A. Matthaeus (ed). Veteris aevi analecta. Editio secunda. Tomus primus ('s-Gravenhage 1738), p. 587-740. - Linden, M.P. van der, De burggraven van MonifoorI in
de geschiedenis van het Sticht Utrecht en het graafschap Holland (± 1260-1490) (Assen 1957). - Lulofs, M., 'Die van Brero heeft men eens gesien De
Brederode-krpniek van Jan van Leyden', in: B. Ebels- Hoving, C.G. Santing en C P.H.M Tilmans (red), Genoechlicke ende lustige historiën. Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland (Hilversum 1987), p. 79- 99. - Muller Fz., S., Catalogus van het archief der
bisschoppen van Utrecht (Utrecht 1906). -, Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht
(722-1528). Deel III (Utrecht 1919). - Naeldwijck, Jan van, Cronycke van Hollandt. British
LibraryCott Vitellius F XV - Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek
(NNBW), PC. Molhuysen en P.J. Blok (red), 10 delen (Leiden 1911-1937). - Nijhoff, LA. (ed), Gedenkwaardigheden uil de
geschiedenis van Gelderland Deel IV (Arnhem 1847). - Olde Meierink B. en G van Baaren e.a (red). Kastelen
en ridderhofsteden in Utrecht (Utrecht 1995). - Post, R.R., Geschiedenis der Utrechlsche
bisschopsverkiezingen tot 1535 (Utrecht 1933). - Reiffenberg, [F.] de, Histoire de l'Ordre de la Toison
d'Or. depuis son constitution jusqu'a la cessation des chapitres généraux (Brussel 1830) - Renaud, J.G N., De ruïne van Duurstede. Serie
'Nederlandse kastelen'. Nieuwe reeks 9 (1985). Ross, C, Edward IV{Londen 1974). - Schilfgaarde, AP. van. Het archief der heeren en graven
van Culemborg. Eerste stuk: inleiding, inventaris, lijst van kaarten en teekeningen ('s-Gravenhage 1949).Tweede stuk: Regestenlijsten no. 1-1786 (1198-1465) ('s- Gravenhage 1949) -, Het archief der heeren en graven van Culemborg.
Tweede stuk: Regestenlijsten no 1-1786 (1198-1465) ('s- Gravenhage 1949). - Smedt, R. de (ed), Les chevaliers de l'Ordre de la
Toison d'or au XVe siècle: notices bio-bibliographiques (Frankfurt a.M. e.a. 1994). - Sterk, J., Philips van Bourgondë (1465-1524). Bisschop
van Utrecht als protagonist van de Renaissance Zijn leven en maecenaat (Zuphen 1980). - Vaughan, R., Philip the Good. The apogee of Burgundy
|
|||||||
(Londen 1970).
—, Charles the Bold. The last Valois duke of Burgundy
(Londen 1973).
- Veen, J.S. van, 'Bijdragen tot de geschiedenis des jaars
1466', in: Bijdragen en mededelingen Gelre 31 (1928), p. 1-59. - Zilverberg, S.B.J., Davidvan Bourgondië, bisschop van
Terwaan en van Utrecht (circa 1427-1496) (Groningen/Djakarta 1951). Noten
''Dit artikel ontstond naar aanleiding van een lezing voor
de Historische Kring in Wijk bij Duurstede op 11 oktober 1996. Ik dank mevrouw mr. drs M. de Keuning voor het doorlezen en corrigeren van de tekst. 1. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 689-690.
2. Nadere gegevens over Jan van Leyden en de
Brederode-kroniek bij Carasso-Kok, Repertorium, p. 326-332; Ebels-Hoving, 'Johannes'. p. 26-51 en Lulofs, 'Die van Bredero', p. 79-99. 3. Inventaris van 1529 in Sterk, Philips, p. 218-268,
aldaar 246; die van 1533 in Enno van Gelder, Gegevens, p 109-1 19, aldaar 110. Renaud. Ruïne, p, 26 en Olde Meierink, Kastelen, p. 185 zeggen dat in een zestiende-eeuwse inventaris gesproken wordt over 'mijnheer van Brederodes kaemer'. Deze inventaris is mij niet bekend. 4. Kronieken met verslagen over de strijd om de
bisschopsstoel van Utrecht van 1455-1456 zijn Chastellain, Oeuvres, p. 69-151 (passim); Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 646-684 en Aurelius, Divisiekroniek. (. 296'-298' Moderne overzichten bij Post, Bisschopsverkiezingen, p. 164-171; Jongkees, Staat en kerk. x>. 133-145; Zilverberg, üav/^, p. 10-21; Van der Linden, Burggraven, p. 133-139; Vaughan, Philip the Good, p. 324-330 en van Cient. 'Pertijelike saken'p. 68-71. 5. Nadere gegevens over Gijsbrecht in NNBWX, p. 117-
121; Dek, 'Genealogie Brederode'. p. 113 en Van Cient, 'Hollandse luis', p 16. 6. Nadere gegevens over Reinoud van Brederode in Van
Gent, 'Hollandse luis', passim. Voor de controverse tussen Hoeken en Kabeljouwen, zie Van Gent, 'Pertijelike .saken', met name p. 50-56. 7. Nadere gegevens over deze Orde in De Reiffenberg,
Toison d'Or, passim; Boulton, Knighls. p 356-396; Van Gent, 'Pertijelike .saken'. p. 30-31 en De Smedt, Chevaliers. nr 43. 8. RAU AHM 27. Van der Linden. Burggraven, p. 126.
9 Nadere gegevens over Hendrik van Montfoort in RAU AHM 177 en 197 en bij Van der Linden, Burggraven,
p. 109-144 (passim). 10. Chastellain, Oeuvres, p 89-96. Van Leyden,
Brederode-kroniek, p (ylS-blb. De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 34-37. 11. Chastellain, Oeuvreji,p. 135-140 en 149-151. Van
Leyden, Brederode-kroniek, p. 680-684. Dodt.van Flensburg, Archief Utrecht, p. 143-149. Muller, Regesten, nr. 3689. 12. Chastellain, Oeuvres, p. 155-160 en 170-177.
longketi. Staat en kerk, p. 141-142 Muller, Regesten, nr. 3690-3692. |
|||||||
14
|
|||||||
30. Aurelius, Divisiekroniek, f 317-318. Kluit,
Staalsregering, p. 347.
31.GADORA9.I66, r82' en OSA 6, f 183. GAL OSA 4 B, f 210'-211. Van Gent, 'Pertijelike saken', p 417.
32. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 689-690.
33. Zie voorbeelden bij Van Gent, 'Pertijelike saken'. p.
433, 435 en 438-440. 34 Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 690. Vergelijk
Aurelius, Divisiekroniek, f 324. 35. Hoofdbronnen voor de gevangenschap van de
Brederodes zijn BNP MF 17909, f 111-115'; Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 691-713; Van Naeldwijck, Cronycke, f 278'-282 (passim) en Aurelius, Divisiekroniek, f 323-326'. 36. BNP MF 17909, f 111. GAU OSA 25, f 129' (citaat).
Van Gent, 'Hollandse luis', p. 33 meldt ten onrechte dat er zes bastaardzonen in het gevolg waren. 37. BNP MF 17909, f 11 l'-l 12. Van Leyden, Brederode-
kroniek. p. 69]-692. 38. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 693-694.
39. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 694.
40. GAU OSA 16 BSB 1463-1473, f 133'; vergelijk Van
Leyden. Brederode-kroniek. p. 694. 41. GAU OSA 16 BSB 1463-1473, f. 133' en 135-135'
(22 juni 1470). 42 RA ABU 4. f 142-142', vermeld in Muller, Regesten.
nr 4108. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 694. 43. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 700-701.
44. Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 699-700 en 702.
45. Voor het overleg: GAU OSA 13 RDB 1469-1475, f.
14', 19, 28', 34 en 35', alsook OSA 16 BSB 1463- 1473, f 136'. 46. RAU ABU 91 en GAU OSA 485, ingeschreven in
RAU ABU 4, f 125-126' en GAU OSA 31, f. 36-37'. 47 Van Leyden, Brederode-kroniek. p. 702. Boulton,
Knights. p. 383. Van Gent, 'Hollandse luis', p. 35. 48. Vaughan, Charles the Bold. p. 61-63. Ross, Edward
II'. p. 126-145. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 45- 47. 49. Zie noot 3.
50. BNPMF 17909, f 113.
51 BNP MF 17909 MF, f 112-112' (Frans citaat). RAU
ADK 3517 nr. 19, gedrukt in Van Asch van Wijk, 'Ontsnapping', p. 202-204 (Nederlands citaat). 52. BNP MF 17909, f 112'-l 14. Van Leyden, Brederode-
kroniek. p. 705-707. Boulton, Knights, p. 369. Tielman Herbert was een raadsheer van David en tevens kastelein van Ter Horst en maarschalk van het Oversticht, Enklaar, Bestuur, p. 174. 53. BNPMF 17909, f 113.
54. BNP MF 17909, f 113-113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p. 708-709. 55. BNP MF 17909, f. 113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p. 709. 56. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 708 (citaat). Voor
Gijsbrecht van Randwijck, zie Van Schilfgaarde, Archief Culemborg 111, regest 1982 en RAU ABU 4, f. 148-148', vermeld in Muller, Regesten, nr. 4176. 57. BNP MF 17909, f 113'. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p. 710. 58. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 710. Aurelius,
Divisiekroniek, f. 324-324'. Van Asch van Wijk, 'Ontsnapping', p. 200-204. 59. Van Schilfgaarde, Archief Culemborg I, vii en III,
|
|||||||
13 Voor een overzicht van de strijd in 1456-1458;
Chastellain, Oeuvres, p. 316-317; IJodt van Flensburg, Archief, p. 149-152; Jongkees, Staal en kerk, p. 143- 145; Zilverberg, David, p 21-23 en Van der Linden, Burggraven,p 139-142 14. GAH OSA 19/33, f. 23\ 24~ 39> en 40'. GAL OSA
381, f'. 60'. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 684- 685, Aurelius, Divisiekroniek, f'. 299-299'. Jongkees, Slaal en kerk. p. 147. Zilverberg, David, p. 22; Van Gent, 'Perlijelike saken'p. 71 (met foutieve datum). Van (ienl, 'Hollandse luis', p. 22 en 31. 15. Van Asch van Wijk, 'Brief David', p. 194-200.
16. RAU AllM 29-31. GAIJ OSA 480, afschriften in OSA
31, f 6'-9' en OSA 33, f21'. Brom, Archivalia, p. 66- 67. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 686-689. Muller, Regesten, nr. 3809. 17. Dodt van Flensburg, Archief, p. 153-158.
18 Philips Duclerc alias Phillipot Ie Clerq was lid van de
bisschoppelijke raad, stadhouder van Wijk en kastelein van Duurstede, Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 708-709 en Bnklaar, Bestuur, p. 174, 182 en 202. Jan van Auxi was lid van de bisschoppelijke raad en kamerling en rentmeester-generaal van David. Hij was waarschijnlijk ook schout van Wijk, Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 705-706; Muller, Regesten, nrs. 39885 en 4008 en Lnklaar, Bestuur, p. 177 en 196. Over Alfons Portugalois kon ik niets naders vinden. Hij was afgaande op zijn naam waarschijnlijk na 1430 meegekomen in het gevolg van Isabella van Portugal, de echtgenote van Philips van Bourgondië 19. Voor Davids politiek: Zilverberg, David. p. 29 en 42-
43 Voor het ka,steel: Renaud. Ruïne. p. 10-13, 23 en 25-26 en Olde Meierink, Kastelen, p. 17 en 180-186. 20. RAU ABU 373, f 31-31' en AKI) 793, f 3. Enklaar,
licuuur. p. 84, 168-169, 182 en 191 21. RAU AHM216, 219, 220, 222, 223en373. Van der
Linden, Burggraven, p. 145-148. 22. Muller, Regesten, nr. 4020.
23 Overzichten van de Cielderse burgeroorlog in Jappe
Albcrts, .Stalen Gelre. p. 44-60 en Vaughan, Charles the Hold.p. 112-113. 24. De Sniedt, Chevaliers. nrs. 47 en 58. Boulton,
A'mjj/jf.v,p. 381-382. 25. Voor de aanval op IJsselstein: Allertsz., Rotterdamse
kroniek, p. 29-30; Aurelius, Divisiekroniek, f 310-310'; De Geer, 'Oorkonden', p. 132-137 en Van Veen, 'Bijdragen 1466'. p. 7-8, 18-19 en 22. Zilverberg, David. p. 25 noemt abusievelijk 1469 als jaartal. 26. In 1418 hadden de Utrechters IJsselstein verwoest op
verzoek van Jacoba van Beieren, omdat de familie van Lgmond tot haar tegenstanders behoorde. De Geer, 'Verwoesting', p. 116-121 en Van Gent, 'Pertijelike .saken'. p. 439-440. Sindsdien was de verhouding tussen beide steden danig verkoeld. 27. Vaughan, Charles the Bold. p. 83-85, 167-168, 181-
185 en 231-232. Van Gent, 'Pertijelike saken'. p. 83-88. 28 Lnklaar, Gooiland, p. 37-100 (veengebieden).
Zilverberg, David. p. 31-32 en 40-41; Jongkees, 'Friese
vrijheid', p. 61-64 en Vaughan, Charles the Bold. p.
107-112 (Friesland).
29. De Reiffenberg, Toison d'Or. p. 52. Boulton, Knights, p. 389-390. Jappe Alberts, Staten Gelre, p. 60-68. Vaughan, Charles the Bold, p. 113-115. Van Gent,
'Pertijelike saken', p. 102.
|
|||||||
iis
|
|||||||
regesten 1807, 1841, 1842, 1871 en 1910.
60 Enklaar, Bestuur, p. 83-85 en 182 61. RAU ADK 3517 nr. 19. Van Asch van Wijk,
'Ontsnapping', p. 202-204 heeft deze brief fout gedateerd. Men leze manendagespost EgidiJ, vergelijk Van Gent, 'Pertijelike saken', p. 104 (noot 100). 62. Jappe Alberts, Staten Gelre, p. 68-69. Aurelius,
Divisiekroniek, f 329-329\ 63. Vaughan, Charles the Bold, p. 115, vergelijk Van
Gent, 'Pertijelike saken','p. 105. 64. Renaud, Ruïne, p. 10-12 en Olde Meierink, Kastelen,
p. 184-185. 65 BNP MF, 17909, f 113^-114. Aurelius,
Divisiekroniek, f 326. Zilverberg, David, p. 36.
66. BNP MF 17909, f 114-114\ Van Leyden, Brederode-
kroniek, p. 710. 67. BNP MF 17909, f. 114^-115. Van Leyden, Brederode-
kroniek,p. 710-712. 68 Van Leyden, Brederode-kroniek, p 710-712. Dodt
van Flensburg, Archief, p. 161. 69. Vaughan, Charles the Bold, p. 63-71. Ross, Edward
IV, p. 145-160. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 47- 48 Huizinga, 'Edward IV', p. 183-194. 70. Aurelius. Divisiekroniek, f. 329'-330. Allertsz.,
Rotterdamse kroniek, p 47-48. Nijhoff, Wederwaardigheden, p. 440. Vaughan, Charles the Bold, p. 114-115. Jappe Alberts, Staten Gelre, p 68-71. 71. Vaughan, Charles the Bold. p. 114-117. Nijhoff
Wederwaardigheden, p 441-446 Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 30-31 en 51. 72. Vaughan, Charles the Bold, p. 71. Ross, Edward IV,
p. 161-177. Allertsz., Rotterdamse kroniek, p. 48-50. 73. Jappe Alberts, Staten Gelre. p. 71-88. Vaughan.
Charles the Bold, p. 116-119. 74. BNP MF 17909, f 115. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p. 712 verzuimt Ath te noemen Van Naeldwijck, Cronycke, f 279'-280. Van Gent, 'Hollandse luis', p. 35. 75. Van Leyden, Brederode-kroniek, p 712-713.
76. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 714.
77. Van Leyden, Brederode-kroniek, p 713-714. Van
Gent, 'Hollandse luis', p. 37. 78. De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 68-69. BNP MF
17909, f 11I-1I5\ 79. De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 70-71.
80. De Reiffenberg, Toison d'Or, p. 83 en 85-86 BNP MF
17909, f 116-I16\ 81.GAU0SA I6BSB 1473-1481, f 10\
82 Vaughan, Charles the Bold, p. 116-119. Jappe
Alberts, Staten Gelre, p. 71 e.v. Van Gent, 'Hollandse
luis', p. 37.
83. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 714-715. Van
Gent, 'Hollandse luis', p. 37. 84. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 715 (citaat). Van
Naeldwijck, Cronycke, f 282. Aurelius, Divisiekroniek, f 326'. 85. BNP MF 17909, f 115\ RAU ABU 173, f 1 e.v.
Muller, Regesten, nr. 4158. 86. Muller, Regesten, nr. 4185-4187, 4189, 4197, 4198 en
4221. Van Leyden, Brederode-kroniek, p. 715-718. Aurelius, Divisiekroniek, f 326. Brom, Archivalia, p. 606.
87. Dek, 'Genealogie', p. 113. Van Leyden, Brederode-
kroniek, p.in-12\. |
HOOFDPERSONEN IHT HET ARTIKEL
Reinoud van Brederode (I4I5-I47S)
Heer van Brederode, van Vianen, Ameide etc, burggraaf van Utrecht; één van de belangrijkste edelen van Holland- Zeeland en het .Sticht; beweerde af te stammen van de oudste graven van Holland en voerde hun wapen; leider van de Hoekse partij in Holland-Zeeland; sinds 1445 als enige Hollandse edelman lid van de Orde van het Gulden Vlies. Gijsbrecht van Brederode (I416-I475)
Enige broer van Reinoud van Brederode; sinds 1437 domproost van Utrecht; één van de machtigste mannen van het Sticht. Yolanda van Lalaing (f 1497)
Echtgenote van Reinoud van Brederode; stamde af van
een vooraanstaande Henegouwse adelsfamilie. waarvan vele mannelijke leden al vele decennia carrière hadden gemaakt in dienst van de hertogen van Bourgondië. Walraven de bastaard van Brederode Eén van de vele bastaardzonen van Reinoud van Brederode; in 1465 drost van Hagestein geworden. Philips van Bourgondië (1396-1467) Hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen sinds 1419; verwierf in 1425-1433 Holland en Zeeland door de steun van de Kabeljauwen na een strijd tegen Jacoba van Beieren en haar Hoekse aanhangers; sinds 1430 hertog van Brabant en Limburg; één van de machtigste vorsten van zijn tijd. Karel van Charolais, later van Bourgondië (1433-1477)
Enige legitieme zoon van Philips van Bourgondië; volgde hem in 1467 op als heerser over de Bourgondische landen; sinds 1468 gehuwd met Margaretha van York. zuster van Edward IV van I-ngcland; had uit eerder huwelijk één dochter, Maria van Bourgondië (geboren in 1457). die hem in 1477 ook zou opvolgen. David van Bourgondië (ca. 1427-1496) Eén van de vele bastaardzonen van Philips van Bourgondië; werd in 1451 bisschop van l'crwaan; sinds 1455 bisschop van Utrecht na conflict met (iijsbrecht van Brederode; resideerde bij voorkeur op kasteel Duurstede, dat hij tot bestuurlijk en cultureel centrum maakte. Arnold van Gelre (1410-1473) Sinds 1423 hertog van Gelre; in 1465 gevangen genomen
en afgezet door zijn zoon Adolf in 1471 vrijgelaten en hersteld als hertog, maar kon zijn macht over het hertogdom niet meer herstellen; wees Karel van Bourgondië in zijn testament aan als erfopvolger zonder acht te slaan op de rechten van Adolf en diens kinderen. Adolf van Gelre (1438-1477) Enige zoon van Arnold van (jelre; sinds 1461 lid van de
Orde van het Gulden Vlies; nam in 1465 zijn vader gevangen en liet zich huldigen als hertog van (ielre; in 1471-1477 in Bourgondische gevangenschap. Frederik van Egmond (ca. 1440-1521) Heer van IJsselstein; zoon van Willem van Eigmond, één van de leiders van de Kabeljauwen in Holland-Zeeland en neef van Arnold en Adolf van Gelre; verzoende zich in 1470 na bemiddeling van David van Bourgondië met de stad Utrecht. EdwardIV, koning van Engeland (1461-1483); zwager en
bondgenoot van Karel van Bourgondië. Lodewijk XI, koning van Frankrijk (1461-1483); leenheer en grootste vijand van Karel van Bourgondië. |
||||||
16
|
|||||||
595517 (Dhr. H. Meijer) of 0343-595606
(studiezaal)). Onderzoek in de zogenaamde voorlopers van de
burgerlijke stand, de kerkelijke doop-, trouw- en begraafregisters (dtb) van vóór 1811 dient op dit moment nog te geschieden op het Rijksarchief in Utrecht. Naar verwachting zullen begin 1997 de dtb-registers van de bij het streekarchivariaat aangesloten gemeenten naar Wijk bij Duurstede worden overgebracht, samen met de oud-rechter- lijke en notariële archieven. Overig onderzoek
Wilt u andere archiefstukken dan de burgerlijke
stand of het bevolkingsregister inzien, of komt u voor foto's, prenten, boeken of kranten betref- fende één van de deelnemende gemeenten, dan is het iets ingewikkelder. Voor wat betreft de gemeenten Leersum en Wijk
bij Duurstede (inclusief Cothen en Langbroek) kunt u steeds zonder afspraak terecht op de bovengenoemde dagen en tijden op het Wijkse stadskantoor. Ook het oud-archief van de gemeente Amerongen zal daar begin 1997 naar toe gaan. Voor de andere 4 gemeenten geldt dat u eerst een
afspraak moet maken via Wijk bij Duurstede (Mw. Van der Eerden tel.0343-595516). U kunt dan in de betreffende gemeente zelf op een vaste dag tussen 9.00 en 16.00 uur het onderzoek doen. Voor Houten is dat wekelijks op maandag, voor Driebergen-Rijsenburg op iedere eerste en derde dinsdag van de maand, voor Doorn elke woensdag en voor Maarn elke eerste en derde donderdag van de maand. (RvdE-V) |
|||||||||
Varia
Oprichting Streekarchivariaat
Op 1 oktober j.1. is het Streekarchivariaat
Kromme-Rijngehied - Utrechtse Heuvelrug van start gegaan. Al sinds 10 jaar bestond er een samenwerkingsverband op het gebied van het oud-archief tussen de gemeenten Houten, Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. De herindeling van deze laatse drie gemeenten per 1 januari 1996 - waarbij de Cothense en Langbroekse archieven en verzamelingen naar Wijk bij Duurstede zijn overgebracht - was mede aanleiding om op zoek te gaan naar uitbreiding en een andere vorm van de samenwerking. Dit heeft ertoe geleid dat sinds enkele maanden 7 gemeenten in het Kromme-Rijngebied en op de Utrechtse Heuvelrug deelnemen aan het streekarchivariaat, en wel: Amerongen, Doorn, Driebergen-Rijsenburg, Houten, Leersum, Maarn en Wijk bij Duurstede. Het is waarschijnlijk dat in de eerste helft van 1997 ook de gemeenten Bunnik en Rhenen zich hierbij zullen aansluiten. Een van de doelen van de archiefsamenwerking is een betere dienstverlening aan het publiek. Hoe dat er concreet uit ziet leest u hierna. Genealogisch onderzoek
De mondelinge en schriftelijke informatiever- strekking aan de grootste groep archieftjezoekers, de genealogen of stamboomonderzoekers, vindt voortaan centraal plaats in de gemeente Wijk bij Duurstede. Op dit moment kunt u daar de akten van de burgerlijke stand uit de periode 1811- 1912 en de bevolkingsregisters uit ca. 1850-1920 van alle 7 aangesloten gemeenten raadplegen. Deze twee bestanden zijn daartoe op microfiches gezet, die met behulp van speciale apparatuur zijn te lezen en af te drukken. Het raadplegen is gratis; een afdruk kost geld. In het Wijkse stadkantoor is in het souterrain een studiezaal ingericht waar u zonder afspraak van maandag tot en met vrijdag terecht kunt op de openingstijden van het stadskantoor: van 9.00 - 12.00 en van 14.00 - 16.00 uur. Bovendien is het streekarchivariaat vanaf 1 januari 1997 ook op zaterdagmorgen tussen 8.30 en 12.30 uur geopend. Het adres is: Stadskantoor, Karel de Grotestraat
30, Postbus 83, 3960 BB in Wijk bij Duurstede (tel. 0343-595595 (algemeen) of 0343-595516 (Mw. M.A. van der Eerden-Vonk of 0343- |
|||||||||
Cursussen
Cursus Oud schrift
Of u nu in de archieven op zoek gaat naar de
geschiedenis van uw familie, naar die van het huis waar u woont of naar een heel ander onderwerp, al snel zult u merken dat de archief- stukken van vóór 1800 niet zo gemakkelijk te lezen zijn. Het zijn handgeschreven bronnen met afwijkende letters, moeilijk leesbare handschrif- ten en een soms vreemd taalgebruik. Toch is er veel informatie juist uit die oude bronnen te halen. Om u daarmee te helpen, organiseert het
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug daarom (bij voldoende |
|||||||||
117
|
|||||||||
belangstelling) een cursus oud schrift of
paleografie. In 10 lessen wordt u aan de hand van interes-
sante teksten getraind in het lezen van oude archiefstukken. De cursus zal plaatsvinden op het Stadskantoor in Wijk bij Duurstede vanaf half februari op 10 achtereenvolgende dinsdag- of donderdagavonden tussen 20.00 en 21.30 uur. Het cursusgeld bedraagt/110,- (inclusief lesmateriaal). Voor meer informatie en aan- melding: Mw. M.A. van der Eerden-Vonk, Streekarchivariaat, Stadskantoor, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel 0343-595516. Cursus Huizenonderzoek
Hoe oud is het huis waar ik woon? Wie woon-
den of werkten er vroeger? Was het ook hun eigendom? Is er veel aan het huis verbouwd? Hoe u op deze en andere vragen over de bouw- en bewoningsgeschiedenis van huizen een antwoord kunt vinden, leert u tijdens deze cursus huizenonderzoek. Er wordt aandacht besteed aan de methode van onderzoek en de belangrijkste bronnen waaruit u gegevens kunt halen, zoals transportakten, belastingregisters, bevolkings- registers en het kadaster. Er zal zoveel mogelijk worden gewerkt met voorbeeldmateriaal uit de eigen woonplaats van de cursisten. De cursus zal plaatsvinden op het Stadskantoor in Wijk bij Duurstede vanaf half februari op 8 achtereenvolgende dinsdag- of donderdag- avonden tussen 20.00 en 21.30 uur. Het cursusgeld bedraagt/125,- (inclusief les- materiaal). Voor meer informatie en aanmelding: Mw. M.A. van der Eerden-Vonk, Streekarchivariaat, Stadskantoor, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel 0343-595516. Cursus Veldnamenonderzoek
'Hooibroek', 'IJsselveld', 'Voermans Weide' en
'Elisabeth Boomgaard' zijn willekeurige namen, te vinden op de kaart van de provincie Utrecht. Deze en vele andere 'veldnamen' zijn een belangrijke bron van informatie over hoe onze provincie er in het verleden heeft uitgezien. Veldnamen geven vaak aan waarvoor bepaalde landerijen werden gebruikt, welke opvallende zaken men daarop aantrof en wie er woonden. Ook verkrijgt men inzicht in het dialect en de streektaal. Af en toe geeft een veldnaam zelfs aan welke bijzondere gebeurtenis ergens heeft plaatsgevonden. De cursus 'veldnamenonderzoek' is georgani- |
seerd door de Stichting Stichtse Geschiedenis
voor mensen die onderzoek willen doen naar dit soort veldnamen in hun omgeving. Er wordt ingegaan op inventarisatiemethoden, het vinden van bronnen, het gebruik van kaarten en kadastergegevens en de mogelijkheden om uw bevindingen te publiceren. Eerdere ervaring met historisch onderzoek is niet nodig. De cursus vindt plaats in Utrecht op vier maandagavonden van 20.00-22.00 uur. De data zijn: 17 en 24 maart, 7 en 28 april 1997. De kosten zijn ft. 65,— inclusief koffie en een syllabus. Meer informatie en opgave: Stichting Stichtse Geschiedenis, Mariaplaats 23, 3511 LK Utrecht, 030-2343880. |
|||||||||
Familievereniging Oosterheem
Begin dit jaar is opgericht de vereniging
'Oosterheem', die zich tot taak heeft gesteld de genealogie van de diverse takken (van) Oostrum, Oostrom, Oosterom, Oostroom, etc. te onderzoe- ken, bij elkaar te brengen en beschikbaar te maken. Hoewel een aantal verschillende geografische
namen ten grondslag kunnen liggen aan deze familienaam, stamt een heel groot deel van de dragers van deze naam af van de families die in de middeleeuwen woonden of afkomstig waren uit de omgeving van 't Goy bij Houten, waar reeds in de 13de eeuw de villa Oosterheem wordt vermeld. Nog steeds woont een overgroot deel van de dragers van deze namen in de provincie Utrecht. Maar ook uit andere delen van Nederland en daarbuiten komen geslachten die deze naam dragen, bijvoorbeeld uit Friesland en Vlaanderen. Door het combineren van de diverse bestaande
bestanden, gericht onderzoek en het uitwisselen van gegevens wordt geprobeerd een zo compleet mogelijk beeld te vormen van de oorsprong, samenhang en afstamming van de diverse geslachten. Viermaal per jaar zal een blad gepubliceerd
worden. Geïnteresseerden in het lidmaatschap, zij die informatie wensen of willen uitwisselen, kunnen zich wenden tot het Secretariaat van de Familievereniging Oosterheem p.a. Zuidzijde Zoom 45, 4611 DC Bergen op Zoom, tel/fax 0164-253205. |
||||||||||
/
|
||||||||||
118
|
||||||||||
Inhoudsopgave en index
jaargang 30 (1996) |
|||||||||||||
Inhoudsopgave
Jaargang 30-1 (maart 1996)
* Artikel:
Hekelen, F. E. van. Van notarishuis tot
huishoudschool. 1-17 Jaarverslagen van de Historische Kring over
1995. 18-21. * Boekbespreking:
Straatnamenboek gemeente Bunnik, door Y.M.
Donkersloot-de Vrij. 22-23 * Varia:
Sloop ringoven De Bosscherwaarden. 24
Publicatie over het fort Rijnauwen. 24 |
|||||||||||||
Jaargang 30-3 (september 1996)
Voorwoord. 45
* Artikelen:
Dekker, C, Bestuurlijke ontwikkeling van
Bunnik, Odijk en Werkhoven vanaf de
middeleeuwen. 45-59
Reinders, //., Bunnik; van gerechtskamer tot
gemeentehuis. 60-69
Wit, P.S.A. de. Het Bunnikse gemeentehuis
van architect E.G. Wentink (1897). 70-75
Krol, H., De gerechts- en raadkamer van
Odijk. 76-81
Impelen, J.N.M, van. De gerechts- en
raadkamer van Werkhoven. 82-87
* Boekbespreking:
Stichtse Monumentenreeks: Raadhuizen, door
Y.M. Donkersloot-de Vrij. 88 |
|||||||||||||
Jaargang 30-2 (juni 1996)
* Artikelen:
Kort. J.C., Leenkamers in het Kromme-
Rijngebied. 25-28
Ligt. B. de, Joannes Assueri Bodecherus,
predikant te Cothen. 29-30
Tvmann, I.D., Romeins geld uit Vechten. 31-
37
* Boekbesprekingen:
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht, door
P.C. van der Eerden. 38-39
De kathedraal van het Sticht, door G. de Nie.
39-41
Reactie van de auteur. 41
* Varia:
Facsimile-uitgave stadskaarten Jacob van
Deventer (1558-1570). 42 Brochure over boerenerven. 42 Haardsteen uit de Nederhof in Wijk. 43 Bijzondere schuren dreigen te verdwijnen. 43- 44 |
|||||||||||||
Jaargang 30-4 (december 1996)
In Memoriam: mevrouw C.J. van der Grind-
van Hengstum. 89 * Artikel:
Gent, M.J. van. De belangrijkste gevangenen
van kasteel Duurstede. De tweedracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw. 90-116 * Varia:
Oprichting Streekarchivariaat. 117
Cursus Oud schrift. 117 Cursus Huizenonderzoek. 118 Cursus Veldnamenonderzoek. 118 Familievereniging Oosterheem. 118 Inhoudsopgave en index
jaargang 30 (1996). 119-120 |
|||||||||||||
119
|
|||||||||||||
Index van namen en zaken
|
|||||||||||||||||||||||
Vermeld worden: jaargang-aflevering en
tussen haakjes de pagina's. |
|||||||||||||||||||||||
K
kaarten 30-2 (42)
kastelen 30-2 (38-39) kerken 30-2 (39-41) Kort, J.C. 30-2 (25-28) Krol, H. 30-3 (76-81) |
|||||||||||||||||||||||
archeologie 30-1 (21), 30-2 (31 -37)
architectuur 30-1 (1 -17), 30-3 (60-88) B
Bodecherus, Joannes Assueri 30-2 (29-30)
boerenerven 30-2 (42)
Bosscherwaarden, De 30-1 (24)
Brederodes, de 30-4 (90-116)
Bunnik 30-1 (22-23; 24), 30-3 (46-59; 60-69;
70-75)
|
|||||||||||||||||||||||
leenkamers 30-2 (25-28)
Ligt, B. de 30-2 (29-30) Lunteren,S.A. van 30-1 (1-17) M
munten, Romeinse 30-2 (31-37)
N
Nederhof, De 30-2 (43)
O
Odijk 30-3 (45-59; 76-81)
Oosterheem, familievereniging 30-4 (118)
R
raadhuizen 30-3
Romeins geld 30-2 (31-37)
Rijnauwen, fort 30-1 (24)
|
|||||||||||||||||||||||
Cothen 30-2 (29-30)
cursussen 30-4 (117-118) D
David van Bourgondië 30-4 (90-116)
Dekker, C. 30-3 (46-59)
Deventer, Jacob van 30-2 (42)
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 30-1 (22-23), 30-3
(88)
Duurstede, kasteel 30-4 (90-116)
|
|||||||||||||||||||||||
Schalkwijk 30-2 (39-41)
schuren 30-2 (43-44) steenfabrieken 30-1 (24) straatnamen 30-1 (22-23) streekarchivariaat 30-4 (117) |
|||||||||||||||||||||||
Gent, M.J. van 30-4 (90-116)
gemeentehuizen 30-3
gerechtskamers 30-3
Grind-van Hengstum, C.J. van der 30-4 (89)
|
|||||||||||||||||||||||
H
haardstenen 30-2 (43)
Hekelen, F.E. van 30-1 (1-17) Houten 30-2 (43-44) I
Impelen, J.N.M, van 30-3 (82-87)
Industrieel erfgoed 30-1 (24) |
|||||||||||||||||||||||
Tymann, l.D. 30-2(31-37)
|
|||||||||||||||||||||||
Vechten 30-2 (31-37)
W
Wentink, E.G. 30-3 (70-75)
Werkhoven 30-3 (45-59; 82-87)
Wijk bij Duurstede 30-1 (1-17; 24), 30-2 (42;
43), 30-4(90-116)
|
|||||||||||||||||||||||
jaarverslagen 30-1 (18-21)
|
|||||||||||||||||||||||
120
|
|||||||||||||||||||||||