-ocr page 1-
P\■^-^^C
Qr^'.'kTPs vy -^x ^., ^)c/oS.
De Sint-Stevenskerk te Werkhoven
(verslag van het archeologisch onderzoek in 1995)
Peter de Wit
Tijdens de onlangs voltooide restauratiewerk-
zaamheden aan de Sint-Stevenskerk (de huidi-
ge Nederlands Hervormde kerk) te Werkhoven
is in de maanden oktober tot en met november
1995 door de archeologische werkgroep 'Leen
de Keijzer' van de Historische Kring 'Tussen
Rijn en Lek' onderzoek verricht aan de funda-
menten van de kerk en de toren.
Dit archeologisch onderzoek was gericht op;
- het zoeken naar bouwsporen van een eventue-
le voorganger van het huidige kerkgebouw;
- het zoeken naar bouwsporen van een eventu-
eel romaans koor;
- het zoeken naar bouwsporen van het op een
tekening uit 1750 zichtbare gotische koor;
- een onderzoek naar de fundatie van zowel
kerk als toren (zowel het onderzoeken van de
bouwkundige fundering als het onderzoeken
van de bodemgesteldheid onder de fundatie).
Niet op al deze punten zijn concrete onder-
zoeksresultaten bereikt. Bouwsporen van
voorgangers van het huidige kerkgebouw en
bouwsporen van een eventueel romaans koor
werden niet aangetroffen, wat natuurlijk
geenszins bewijst dat ze er niet geweest kunnen
zijn. In hout opgetrokken voorgangers van het
huidige kerkgebouw hebben wellicht een klei-
ner grondplan gehad dan het thans bestaande
gebouw, waardoor de mogelijkheid niet denk-
beeldig is dat bouwsporen hiervan (bijvoor-
beeld paalgaten) zich nog bevinden onder de
stenen vloer van het huidige kerkschip. Ook is
het niet ondenkbaar dat deze vroegste kerk van
Werkhoven elders moet worden gezocht. Een
eventueel romaans koor bij de kerk zal zeer
waarschijnlijk beperkt van afmetingen zijn
geweest. De bouwsporen van dit romaanse
koor (met een rechthoekige dan wel met een
halfronde sluiting) kunnen mogelijk nog wor-
den aangetroffen onder de vloer van de huidige
consistorie.
De Kromme-Rijnstroomrug met haar
vroegste bewoning
Het huidige landschappelijke uiterlijk van het
Kromme-Rijngebied is in belangrijke mate
bepaald door de loop van de Rijn. De geschie-
denis van de Rijn kenmerkt zich door diverse
stroomstelsels (zowel door geleidelijke ver-
plaatsing van rivierbochten als door plotselinge
verlegging van de bedding na overstromingen)
en elk van deze stroomstelsels heeft zijn spo-
ren in het landschap achtergelaten. Deze spo-
ren bestaan uit zogenaamde stroomruggen en
komgronden. Een onbedijkte rivier treedt in
tijden van grote waterafvoer buiten zijn oevers,
waarbij aan weerszijden van de bedding door
het water meegevoerde materialen worden
afgezet. Dichtbij de bedding, waar de stroom-
snelheid het grootst is, wordt het grove materi-
aal (veelal zand en grind) afgezet, naarmate
men verder van de bedding komt daalt de
stroomsnelheid van het water en worden de
fijnere deeltjes (veelal^klei) afgezet. Nadat de
rivier zijn loop (door welke oorzaak dan ook)
verlegd heeft, klinkt de bodem in en blijven de
zandruggen en de geheel of gedeeltelijk opge-
vulde bedding als zogenaamde stroomruggen
in het landschap zichtbaar. De gebieden waar
de fijnste deeltjes zijn afgezet vormen de kom-
gronden (de relatief laagst gelegen delen).
De kern van Werkhoven ligt op de Kromme-
Rijnstroomrug, een der jongste stroomruggen
in het Kromme-Rijniandschap, en als zodanig
gevormd vanaf circa 250 na Christus. Deze
stroomrug valt ongeveer samen met het huidi-
ge stroomstelsel van de Kromme Rijn, alleen
bij Zeist had de rivier toen een andere loop. Op
de oudere stroomruggen bestaan dan al bewo-
ningskemen, bijvoorbeeld in Dorestad en op
de Houtense stroomrug in de omgeving van de
huidige kernen van Houten en 't Goy.
Pas in de vroege middeleeuwen (vanaf de zes-
de eeuw) ontstond er bewoning langs de
Kromme-Rijnstroomrug (hetgeen ook gestaafd
wordt door het vondstenmateriaal bij opgra-
-ocr page 2-
vingen). Deze bewoningskemen werden toen
nog regelmatig door overstromingen getroffen;
pas na de afdamming van de Kromme Rijn in
1122 is er sprake van een veilige bewoning op
de Kromme-Rijnstroomrug.
Bouwgeschiedenis van de Stevenskerk
De vroegste vermelding over het bestaan van
een kerk te Werkhoven dateert uit de tweede
helft van de negende eeuw Er kan worden
aangenomen dat er in Werkhoven in de loop
van de achtste- of in de eerste helft van de ne-
gende eeuw een kerk is gesticht. Deze kerk
werd toegewijd aan Sint Stefanus, een heilige
die in het Frankische rijk groot aanzien genoot.
Nog voor 850 schonk de Frankische koning de
Stevenskerk met de bijbehorende goederen aan
de bisschop van Utrecht. Het is bekend dat
behalve in Werkhoven ook in Dorestad, Doorn,
Houten en Zeist dergelijke vroege kerken wer-
den gesticht. Deze vroege kerken werden ge-
sticht nadat de bewoners van een streek tot het
Christendom waren bekeerd (in 695 werd Wil-
librord als de eerste bisschop der Friezen ge-
wijd en begon vanuit Utrecht zijn missione-
ringsarbeid) en zij werden gebouwd met mate-
riaal uit de directe omgeving (houten draagcon-
structies, gevels van houten vlechtwerk, aan-
gestreken met leem en een rieten dakbedek-
king).
De huidige Stevenskerk te Werkhoven dateert
wat betreft het kerkschip waarschijnlijk uit de
tweede helft van de elfde eeuw. Bij het archeo-
logisch onderzoek bleek dat de kerk is ge-
bouwd op een kunstmatige verhoging
(noodzakelijk vanwege de regelmatige
overstromingen van het gebied tot de afdam-
ming van de rivier in 1122). De nieuwe kerk
werd gebouwd in tufsteen, een natuursteen die
vanuit de Eifel werd geïmporteerd. Het bouwen
met baksteen was in die tijd onbekend, pas
vanaf circa 1150 raakte men bekend met het
vervaardigen van baksteen en na 1200 nam
gebruik van baksteen als bouwmateriaal snel
toe. Tufsteen is een vulkanisch gesteente dat
vanaf de Romeinse tijd als bouwmateriaal werd
gebruikt. De steen werd gewonnen in het
Brohldal in de oostelijke Eifel (ten noorden van
Andemach) en per vlot over de rivier
aangevoerd. In de steden Utrecht en Deventer
1. Bouwprincipe voor het maken van tufstenen muren
volgens het sandwich- of kistprincipe De tufstenen blok-
ken werden gebruikt voor het maken van een bekisting,
die vervolgens werd gevuld met een mengel van veldkei-
en en trasmortel (gemalen tufsteen). Dit bouwprincipe
dateert reeds uit de Romeinse tijd en vond navolging ten
tijde van de romaanse bouwperiode, toen dikke muren een
constructieve noodzaak vormden. Onze huidige beton-
bouw kan beschouwd worden als een uil dit bouwprincipe
ontwikkelde bouwmethodiek
waren stapelplaatsen voor de tufsteen, waar
men tufsteen uit voorraad kon kopen. Door de
dikke massieve muren was tufsteen een relatief
duur bouwmateriaal. Men probeerde daarom
op de tufsteen te besparen door het gebruik van
een goedkoper vulmateriaal in de muren (zie
afbeelding I).
De tufsteen werd gebruikt als
buiten- en binnenschil van een sandwichcon-
structie. Om een verband in deze muren te
krijgen werden in een min of meer regelmatig
patroon stenen in een dwarsrichting gelegd,
waardoor vakken in het muurwerk ontstonden.
In deze vakken werd een mengsel van rivier-
grind, veldkeien, tufsteenpuin en mortel ge-
stort (een bouwsysteem dat de Romeinen reeds
kenden). Bij de restauratie van de noordgevel
bleek dat dezelfde veldkeien die dienden als
vulling van deze sandwichconstructie ook ge-
bruikt waren als grondverbetering onder de
tufstenen fundering.
Uit afbeeldingen en uit funderingsonderzoek
blijkt dat de eerste stenen kerk in Werkhoven
niet hetzelfde grondplan bezat als de kerk die
wij thans kennen (zie a/beelding 2). In de loop
van de twaalfde eeuw werd de kerk in westelij-
ke richting vergroot en in het laatste kwart van
de twaalfde eeuw werd aan het bestaande kerk-
schip een toren toegevoegd.
-ocr page 3-
West
Noord
Oost
Bouwperioden:
Ezssa
NWWS
V///A
Vlii
XIl'^
Xli (romaans koor?!
XV'^ (gotisch koor)
gSSa 1830 (verbouwing)
5 mete r
2. Plattegrond van de kerk met de datering van de bouwdelen. Tevens is op deze plattegrond de mogelijke locatie van
een eventuele (houten) voorganger van de huidige kerk en de veronderstelde plattegrond van een mogelijk romaans koor
aangegeven.
-ocr page 4-
West
Noord
Oost
Renvooi:
\\.\i Archeologisch onderzocht
gebied met putnummer
Onder het maaiveld
aangetroffen fundamenten
5 meter
3. Plattegrond van de kerk met daarop aangegeven de locaties van de putten (met putnummer) waar archeologisch
onderzoek werd verricht en de onder het maaiveld aangetroffen funderingen
-ocr page 5-
In het midden van de vijftiende eeuw werd aan
de oostzijde een gotisch koor aan de kerk ge-
bouwd. In 1830 werd de kerk ingrijpend ver-
bouwd, waarbij onder andere het in bouwvalli-
ge staat verkerende gotische koor werd ge-
sloopt en vervangen door een consistorie. Te-
vens werd bij deze verbouwing de zuidmuur en
een deel van de westgevel van het kerkschip
volledig gesloopt en vervangen door baksteen,
terwijl de noordgevel met circa een meter werd
verlaagd. De steile gotische kap werd vervan-
gen door de huidige geknikte kap (mansarde-
dak) In 1902 werd de consistorie uit 1830 weer
gesloopt en vervangen door de huidige consis-
torie.
Funderingsonderzoek
Om het archeologisch onderzoek met een zo
groot mogelijke kans op succes te kunnen uit-
voeren werden verschillende locaties rondom
de kerk geselecteerd en elk van een eigen
putnummer voorzien (zie afbeelding 3). De in
de verschillende putten aangetroffen bouwma-
terialen en aardewerkscherven werden per put
verzameld en beschreven.
Van het vondstenmateriaal is een aantal zaken
vermeldenswaard:
- er werden geen Romeinse aardewerkscherven
of bouwfragmenten aangetroffen, hetgeen de
theorie bevestigt dat de Kromme-Rijnstroom-
rug pas na de Romeinse tijd bewoond raakte;
- de vroegste aardewerkscherven die werden
aangetroffen dateren uit de Karolingische tijd
(achtste eeuw) en stammen als zodanig uit de
bouwtijd van de (houten) kerk;
- de kerk werd gebouwd op een kunstmatige
verhoging (pas na de afdamming van de Rijn in
1122 is er sprake van een veilige bewoning in
dit gebied); een nader onderzoek van deze
kunstmatige ophoging kan meer duidelijkheid
verschaffen over de bewoningsgeschiedenis
van dit gebied;
- er werd een aantal fragmenten van sarcofaag-
deksels gevonden (hierop zal nog nader wor-
den ingegaan).
De fundamenten van het gotische koor (ter
plaatse van de oostgeveH
Ten oosten van het kerkschip werd het voorma-
lige gotische koor gedeeltelijk blootgelegd.
4. Overzichtsfoto van put 1 -2 met het fundament van het
gotische koor, gefotografeerd in oostelijke richting
Van dit koor, bekend van de tekening van Paul
van Liender naar J. de Beijer uit 1750 (zie af-
beelding 5),
werd aan beide zijden van de
consistoriekamer een tweetal steunberen en een
deel van het tussenliggende muurwerk terug-
gevonden. Van de koorsluiting werden geen
funderingssporen meer aangetroffen, wel is ter
plaatse van deze vermoedelijke koorsluiting
sprake van een verstoord bodempakket met
grote hoeveelheden steenpuin.
De aangetroffen funderingen van het koor (zie
afbeelding 4)
springen enigszins in ten opzich-
te van de noord- en zuidgevel van het huidige
kerkschip. Het tot een diepte van circa 140 cm
onder het maaiveld gefundeerde voormalige
koor bestaat uit baksteen van een groot formaat
(29,5 X 14 X 6,5 cm; Ixbxh), hetgeen globaal
verwijst naar een datering in de vijftiende
eeuw. De dikte van de beide muren (exclusief
de uitgemetselde funderingsvoet) is ongelijk:
de dikte van de muur aan de zuidzijde bedraagt
86 cm terwijl de muurdikte aan de noordzijde
-ocr page 6-
plaatse van het rondboogfries onder de goot-
lijst. Deze verschillen duiden op een verbou-
wing van de kerk in de romaanse tijd, een ver-
moeden dat bevestigd wordt door het funde-
ringsonderzoek. Deze oorspronkelijk in tuf-
steen opgetrokken zuidgevel werd tot juist on-
der het maaiveld volledig gesloopt en op de
bestaande (gehandhaafde) tufstenen fundering
werd een geheel nieuwe gevel opgetrokken in
baksteen. Uit het funderingsonderzoek bleken
verschillen in de fundering van de zuidgevel.
De fundering nabij de consistorie bleek anders
van opzet dan de fundering nabij de toren, het-
geen de bouwnaad op de tekening bevestigt.
Zeer waarschijnlijk werd de oorspronkelijke
romaanse kerk uit de tweede helft van de elfde
eeuw in de loop van de twaalfde eeuw (na de
afdamming van de rivier in 1122 ?) vergroot,
waarna de bouw van de toren in het laatste
kwart van de twaalfde eeuw de romaanse
bouwperiode afsloot. Vanwege het feit dat de
oorspronkelijke tufstenen fundering van de
noordgevel geheel vervangen is door een
bakstenen fundering bestond er niet de moge-
lijkheid om deze romaanse bouwfasen ook in
deze fundering te onderzoeken. De in de funda-
tie van de noordgevel verwerkte baksteen stemt
wat betreft maatvoering overeen met de bak-
steen van het voormalige gotische koor. Het
lijkt aannemelijk dat men in 1830 bij de af-
braak van dit gotische koor de afkomende bak-
steen behalve voor de bouw van een nieuwe
consistorie ook heeft hergebruikt voor het ver-
beteren van de in slechte staat verkerende fun-
dering van de noordmuur. Bij de restauratie
van 1995 is deze hergebruikte baksteen op haar
beurt weer vervangen door nieuw funderings-
metselwerk op een fundatie van gewapend
beton.
De zuidgevel bleek, voor zover onderzocht kon
worden, gefundeerd op tufstenen platen (zie
afbeelding 6).
Deze tufstenen platen werden
op hun beurt weer gefundeerd op een pakket
van zowel hoekige als afgeronde keien (de
afmetingen van de keien varieerden tussen 70
en 120 mm), waarbij tussen de keien klei als
bindmiddel werd toegepast. Bij beide inspectie-
putten bleek het totale funderingspakket circa
200 cm te bedragen en te rusten op een natuur-
lijk bodempakket met afwisselende klei- en
■-*'—w.*w«.k::»te?^^-
5 De kerk in 1750 vanuit zuidelijke richting op een teke-
ning van Paul van Liender naar J. de Beijer (origineel in
Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Collec-
tie de Grez). De tekening toont ons het thans geheel ver-
dwenen gotische koor (op basis van de afmetingen van de
baksteen te dateren in de vijftiende eeuw) en het nog
grotendeels als romaans herkenbare kerkschip, waarin een
tweetal bouwfasen zichtbaar zijn. Deze bouwfasen zijn
middels een herkenbare bouwnaad van elkaar gescheiden
Bij de verbouwing van 1830 werd deze zuidgevel geheel
gesloopt (evenals het gotische koor) en werd de gevel
nieuw opgetrokken in baksteen
110 cm is. Tevens werd geconstateerd dat de
muren van de huidige consistorie zijn gefun-
deerd op baksteen van hetzelfde grote formaat
als van het voormalige gotische koor, waarbij
de mortelresten op de stenen duiden op het
secundaire gebruik van deze baksteen. Uit een
beschrijving uit 1830 is bekend dat de bij de
sloop van het koor vrijkomende baksteen werd
hergebruikt voor de bouw van de nieuwe con-
sistorie. In 1902 werd de opstand van de con-
sistorie afgebroken en werd de consistorie her-
bouwd, waarschijnlijk op de oude fundering uit
1832. De nog geheel uit tufsteen opgetrokken
oostgevel van het kerkschip wordt bij de zuid-
gevel nader toegelicht.
Zuidgevel en noordgevel
De zuidgevel van het kerkschip dateert in zijn
huidige opstand van de ingrijpende verbou-
wing in 1830. Op de tekening naar De Beijer
uit 1750 (zie afbeelding 5) is in de zuidgevel
een bouwnaad zichtbaar. Aan weerszijden van
deze bouwnaad is er een verschil in de venster-
vormen (let ook op de dichtgezette toegang
onmiddellijk rechts van deze bouwnaad) en een
verschil in muurdecoratie, bijvoorbeeld ter
-ocr page 7-
6. Het fundament van de zuidgevel (in 1832 gesloopt en
op de bestaande fundering vanaf hel maaiveld opnieuw
opgetrokken) bestaat uit tufstenen platen, rustend op een
laag veldkeien. zowel rond als hoekig. Als bindmiddel
tussen de keien is klei gebruikt
zandbandjes, kenmerkend voor het afzettings-
patroon bij overstromingen.
In inspectieput 4 (westelijk van de huidige
entree) werden door middel van grondboring
monsters van de bodem genomen. Hierdoor
ontstond inzicht in de opbouw van het bodem-
pakket onder de fundering (zie afbeelding 7).
Tot op een diepte van circa 235 cm werd een
fijn zandpakket aangetroffen en vervolgens tot
op een diepte van circa 260 cm fijn zand met
grindsteentjes (afmeting van het grind: 2-3
mm). Op deze diepte werden nog geen sporen
van grondwater geconstateerd.
Westgevel (toren)
De fundering van de westgevel is bouwtech-
nisch interessant omdat de aanleg van toren en
kerkschip elkaar hier kruisen. Het onderzoek
heeft zich beperkt tot het blootleggen van de
fundering van toren en kerkschip ter plaatse
7. Detailfoto van de opbouw van het natuurlijke grondpak-
ket onder de fundering Typerend zijn de kleibanden in het
grondprofiel
van de noordwesthoek (zie afbeelding 8). Op
een diepte van circa 37 cm werd een plavuizen
vloer aangetroffen, juist boven deze vloer
fragmenten van (gezien het aantal halzen)
minimaal 20 stuks achttiende-eeuwse Spaanse
wijnflessen. De plavuizen vloer kan duiden op
een aanbouw tegen de kerk op deze plaats,
hetgeen mede onderschreven wordt door de
schuine mortellijn langs de westgevel van het
kerkschip. Onder de plavuizen vloer bleek zich
een knekelput te bevinden; tot onder de tufste-
nen funderingsvoet van de toren werden grote
hoeveelheden schedels en beenderen aangetrof-
fen.
De fundering van de toren, gebouwd in het
laatste kwart van de twaalfde eeuw, is ingebro-
ken in de fundatie van de op dat moment reeds
bestaande westgevel van het kerkschip (zie
afbeelding 9).
Ook ten behoeve van de fundatie
van de toren is de draagkracht van de bestaan-
de ondergrond verbeterd door het aanbrengen
van een pakket van veldkeien (de onderkant
-ocr page 8-
8. Aansluiting van de toren op de westgevel van de kerl<-
zaal In het muurwerk is een schuine kalkstreep te herken
nen, mogelijk een restant van de aansluiting van een kne-
kelhuisje in deze hoek
10. Zijdelingse blik op de zwerfsteen, waardoor een goed
beeld ontstaat van de omvang van de steen
van de fundatie op circa 200 cm) met daarbo-
ven een laag granietblokken (afmeting circa
200 X 200 mm). Boven deze keienlaag is vanaf
een hoogte van circa 110 cm onder het maai-
veld de tufstenen toren opgemetseld. De tuf-
steen in de toren is afwijkend van maat ten
opzichte van de in de kerkmuren verwerkte
tufsteen. In de toren is tufsteen gebruikt met
een afmeting van circa 480 x 120 mm (Ixh)
terwijl de kerkmuren zijn opgetrokken in tuf-
steen met afmetingen van circa 300 x 170 x 80
mm (Ixbxh).
Interessant is ook de fundatie van het kerkschip
op de noordwesthoek; hierin blijkt ter verstevi-
ging tijdens de bouw een grote zwerfkei te zijn
opgenomen (zie afbeelding 10). De herkomst
van de zwerfkei met een lengte van ruim 100
cm en een hoogte van minimaal 50 centimeter
blijft vooralsnog onduidelijk. Mogelijk is het
een gletsersteen die gedurende de laatste ijstijd
door het landijs op de Utrechtse Heuvelrug is
achtergelaten.
9. Ontmoeting van het fundament van de toren (rechts)
met het fundament van de westgevel van de kerkzaal. De
keiftindering van de toren is minder diep aangezet dan de
tufstenen fundering van de kerkzaal
-ocr page 9-
ï9
KV
-^
<
mm
'^
'~/'\^'r^\iió\
12. Een der fragmenten van de zandstenen sarcofaagdek-
sels die werden aangetroffen als vloerverharding in het
lijkbaarhuisje. De fragmenten hebben afmetingen van
resp. 2300 x 430, 1370 x 400, 1270 x 310 en 900 x 350
mm. Het versieringspatroon van de vier fragmenten be-
staat uit geometrische patronen als ruiten, diagonalen,
cirkels of combinaties daarvan
van zijn sporen waarneembaar van een bouw-
kundig hergebruik. De fragmenten hebben
allen dezelfde versieringen (zie afbeelding 12),
waarbij vooral op de fragmenten uit het lijk-
baarhuisje deze versieringen bijzonder gaaf
bewaard zijn gebleven. De geometrische ver-
siering bestaat uit diagonale kruizen of
Andreaskruizen en wijkt af van de versiering
van de stoepplaat, die Six in 1846 op tekening
vastlegde.
De bij de restauratie gevonden sarcofaagfrag-
menten zijn van rode Bontzandsteen en als
zodanig afkomstig uit het Wesergebied (ten
zuidoosten van Kassei). In oorsprong werd het
materiaal vanaf de zevende eeuw gebruikt voor
het vervaardigen van stenen grafkisten en dek-
sels, aanvankelijk onbewerkt, maar vanaf de
tiende eeuw werden de deksels veelal versierd.
Deze versiering werd aangebracht door middel
van het opbrengen van een laag reliëf, een
techniek waarbij het middendeel van het deksel
iets verhoogd ligt ten opzichte van de randen
en waarna vervolgens dit verhoogde deel wordt
versierd met geometrische patronen als ruiten,
diagonalen, cirkels of combinaties daarvan. In
een latere fase (vanaf het midden van de elfde
eeuw) gaan deze geometrische patronen over in
afbeeldingen van vroeg-Christelijke symbolen
als processiekruis en kromstaf
De in ateliers vervaardigde kisten en deksels
vonden vanaf het einde van de tiende eeuw per
11. Deze reconstructie-tekening van J.P. Six uit 1846 geeft
een beeld van het tympaan zoals zich dat eertijds bevond
in de boogvulling boven de toreningang. In 1846 was dit
tympaan niet meer als zodanig aanwezig maar ftinktio-
neerde als stoepplaat voor de toreningang
Sarcofaagdeksels en het bouwkundige herge-
bruik ervan
Van de Stevenskerk is bekend dat het hoogveld
boven de toreningang in de romaanse tijd was
gedecoreerd met een hergebruikte natuurstenen
plaat, rode zandsteen, in oorsprong afkomstig
van een sarcofaagdeksel. Op een tekening uit
1846 (zie hiervoor G. Vermeer, De oude of
Sint-Stevenskerk te Werkhoven,
p. 13) is te zien
dat het hoogveld leeg is, de natuurstenen plaat
doet dan inmiddels dienst als stoepplaat en is
enige tijd later zelfs geheel verdwenen. Op een
tekening, eveneens van J.P. Six uit 1846, is
nauwkeurig het versieringspatroon op het
dekselfragment vastgelegd, waardoor een re-
constructie van het gehele sarcofaagdeksel
mogelijk is (zie afbeelding 11). Deze toepas-
singsvorm komt vaker voor; een goed voor-
beeld is de elfde-eeuwse invulling van het
hoogveld boven het zijportaal van de Sint-
Maartenskerk te Doom.
Tijdens de restauratie van de Stevenskerk werd
in de noordgevel achter het pleisterwerk een
verdwenen toegang tot de kerk aangetroffen,
daterend uit de romaanse tijd (zie omslagfoto).
Bij de bouw van de noordgevel werd boven en
opzij van deze toegang rode zandsteen als
opvangconstructie toegepast, afkomstig uit
hergebruikte sarcofaagdeksel(s).
Bij werkzaamheden in het lijkbaarhuisje wer-
den op de vloer nog een viertal fragmenten
gevonden van sarcofaagdeksels, die daar dienst
deden als vloerverharding. Op een tweetal hier-
-ocr page 10-
huidige kerk en mogelijk stammen uit een
(houten) voorganger. Dit strookt met het feit
dat een tweetal fragmenten gevonden werd als
omlijsting ter plaatse van de uit de romaanse
bouwperiode stammende ingang in de noord-
gevel.
Als men bedenkt dat zelfs de bisschoppen van
Utrecht zich niet de luxe van een versierde
sarcofaag konden permitteren, wie waren dan
wel niet deze bewoners van Werkhoven dat zij
dergelijke kostbare zaken konden betalen ?
Een andere mogelijkheid is dat de fragmenten
van elders komen en als bouwmateriaal zijn
gebruikt bij de bouw van de huidige kerk. Im-
mers, rode zandsteen was een schaars en kost-
baar materiaal dat in veel gevallen bij bouw of
verbouw een nieuwe bestemming kreeg als
latei (opvangconstructie), deuromlijsting,
boogvulling boven deuren, drempel, dorpel,
stoep etcetera. Een specialistisch onderzoek
naar de datering en de herkomst van de frag-
menten zal wellicht op korte termijn uitsluitsel
kunnen geven over deze theorieën.
De losse elementen uit het lijkbaarhuisje zul-
len een vaste opstelling krijgen in de toren,
waardoor ze beschermd zijn tegen de weersin-
vloeden en waar ze getuigenis kunnen afleggen
over de ouderdom en de rijke geschiedenis van
deze kerk. In dit kader is het wellicht ook te
overwegen om de funderingen van het voorma-
lige gotische koor op te nemen in het nieuwe
tuinplan aan de oostzijde van de kerk.
Ir P.S.A. de Wit is architect en voorzitter van
de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Tenzij anders vermeld zijn de foto's en teke-
ningen van de hand van de auteur uit 1995 en
1996.
Bronnen:
-  Dekker, C , Hel Kromme Rijngebied in de Middeleeu-
wen. Een inslitutioneel-geografische studie.
Zutphen,
1983 (Stichtse Historische Reeks 9)
- Vermeer, G., De oude of Sinl-Slevenskerk Ie Werkhoven.
Zutphen, 1985.
- Waslander, Chr., Dekselse graven (Noordnederlandse
grafsculptuur in de elfde en twaalfde eeuw).
Meppel,
1991.
- Berendsen, H., De genese van het landschap in het zui-
den van de provincie Utrecht, een fysisch-geografische
studie;
Utrecht, 1982 (Utrechtse Geografische Studies
25).
LEGENDA:
IBONTZANDSTEEN
BENTHEIMER ZANDSTEEN
13. Kaart uit Dekselse graven waarop aangegeven het
verspreidingsgebied van de sarcofagen in Roodbonte- of
Wezer zandsteen. De sarcofagen kunnen zowel via de
noordelijke route (via de Weser en de Waddenzee) als via
de Main en de Rijn in Werkhoven terecht zijn gekomen
schip hun weg naar de toenmalige Friese
Noordzeekust en naar Jutland. Ook via Main
en Rijn kwamen zij naar onze omgeving (zie
afbeelding 13).
Deze sarcofagen vormden een
uiting van de nieuw opkomende grafcultuur
(eeuwigheidswaarde). De kisten werden dicht
onder het oppervlak begraven waarbij het ver-
sierde deksel fungeerde als grafzerk. De aan-
schafvan dergelijke kostbare sarcofagen was
slechts voorbehouden aan een beperkte maat-
schappelijke bovenlaag en in deze context is de
aanwezigheid van zoveel fragmenten in Werk-
hoven een opmerkelijke zaak.
Zoals reeds vermeld zijn de deksels van Werk-
hoven versierd met diagonaalkruizen. Deksels
met soortgelijke versieringen zijn gevonden in
Westergeest en Jorwerd (Friesland), Schokland
en Velzen en Oosterblokker (Noord-Holland).
Het versieringspatroon van de in Werkhoven
gevonden fragmenten maakt een vroege date-
ring in het begin van de elfde eeuw van deze
sarcofaagdeksels zeer waarschijnlijk, wat im-
pliceert dat de fragmenten ouder zijn dan de
10
-ocr page 11-
januari 1997 telde de vereniging derhalve 426
leden. Teleurstellend is toch wel dat het in sep-
tember 1996 in een oplage van maar liefst 6500
exemplaren verspreide themanummer van het
tijdschrift over gerechts- en gemeentehuizen in
Bunnik, Odijk en Werkhoven en het verschij-
nen in november 1996 van deel 4 in de Histori-
sche Reeks Kromme-Rijngebied niet tot een
meer substantiële ledenaanwas heeft geleid.
De geografische herkomst van de leden is nu
als volgt: Bunnik 54, Cothen 16, 't Goy 10,
Houten 108, Langbroek 6, Odijk 50, Schal-
kwijk 17, Tuil en 't Waal 4, Werkhoven 24,
Wijk bij Duurstede 48 en Utrecht 16. De overi-
ge 73 leden zijn woonachtig buiten het
Kromme-Rijngebied.
Bestuur. Op de jaarvergadering van 24 januari
1996 te Langbroek vond de jaarlijkse verkie-
zing van leden van het bestuur plaats. Er waren
geen tegenkandidaten, zodat het bestuur als
volgt bleef samengesteld:
Ir P.S.A. de Wit, Odijk
                      voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy                vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten                    secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw K. v.d. Wiele-Pasterkamp, Werkhoven
2e secretaris, p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten
                      lid
Mr C. van Schaik, Houten                            lid
Het bestuur kwam dit jaar weer drie keer bij-
een, waarvan één keer in een gecombineerde
vergadering met de redaktie van het tijdschrift
en een afgevaardigde van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer'.
Het bestuur sprak ondermeer over de de finan-
ciële en organisatorische kanten van de uitgave
door de Historische Kring van het themanum-
mer van het tijdschrift en het boek van Van
Bemmel over de Kromme Rijn. Ook werd ge-
sproken over de Archeologische Kroniek van
de provincie Utrecht. Zolang de aanschaf- en
porto/verspreidingskosten dat mogelijk maken,
zal de Archeologische Kroniek gratis aan de
leden worden aangeboden. Andere onderwer-
pen van bestuursvergaderingen waren de fors
gestegen portokosten en de wenselijkheid om
meer leden van de Historische Kring actief te
betrekken bij de verschillende activiteiten en
werkzaamheden van de vereniging.
Jaarverslagen van de
Historische Kring over 1996
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 24 januari 1996 te Langbroek
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en gaf vervolgens
een kort overzicht van de gebeurtenissen in het
afgelopen verenigingsjaar.
De belangstelling voor de verschillende activi-
teiten was in 1996 opnieuw zeer groot, hetgeen
ook tot uiting kwam in een verdere groei van
het ledental van de vereniging.
Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie, bestaande uit de heren J.J. Klaversteijn en
H.J. Mensink, verklaarde zich na inzage in de
stukken akkoord met de financiële administra-
tie. De commissie bedankte de heer W. Donse-
laar voor zijn werkzaamheden als penning-
meester. De kascommissie zal in 1997 bestaan
uit mevrouw J. v.d. Barselaar en de heer H.J.
Mensink.
Verkiezing bestuursleden. Er waren geen na-
men van tegenkandidaten ingediend, zodat de
aftredende bestuursleden, mevrouw K. van der
Wiele en de heer H.J.J. Steenman, voor een
nieuwe termijn werden herkozen.
Rondvraag. De heer G. Joustra informeerde
naar archeologisch onderzoek in zijn woon-
plaats Wijk bij Duurstede. De heer J. van
Herwijnen van de archeologische werkgroep
van de Historische kring zou daarover kontakt
met hem opnemen.
Sluiting. De voorzitter bedankte de vergadering
voor het in het bestuur gestelde vertrouwen.
Tevens dankte hij de redaktie van het tijd-
schrift, de 'postgereedmakers' en alle anderen
die een bijdrage leverden aan de activiteiten
van de historische vereniging.
Verslag van de secretaris over 1996
Het ledenbestand. De vereniging startte op 1
januari 1996 met 411 leden. In de loop van het
jaar groeide dit aantal gestaag verder: 35 nieu-
we leden meldden zich aan. Helaas beëindig-
den ook 20 leden hun lidmaatschap. Per 1
11
-ocr page 12-
Het tijdschrift 'Het Kromme-Rijngebied'.
In 1996 verschenen weer 4 afleveringen van
het periodiek. Het septembernummer was, naar
aanleiding van de opening van het nieuwe ge-
meentehuis van de gemeente Bunnik in Odijk,
speciaal gewijd aan de voormalige raadhuizen
van Bunnik, Odijk en Werkhoven. Het grootste
deel van de oplage van 6500 exemplaren werd
gratis huis aan huis in de gemeente Bunnik
verspreid. Op 22 november 1996 werd op een
feestelijke bijeenkomst in het Bunnikse ge-
meentehuis als vierde deel in de Historische
Reeks Kromme Rijngebied
het door ons vereni-
gingslid dr A.A.B, van Bemmel geschreven
boek De Kromme Rijn; waterstaat, onderhoud
en gebruik vanaf 1600
gepresenteerd. De sa-
menstelling van de redaktie van het tijdschrift
en de historische reeks bleef ongewijzigd.
De archeologische werkgroep van de Histori-
sche Kring.
De naamswijziging van de archeologische
werkgroep van de Historische Kring in:
'Archeologische werkgroep Leen de Keijzer,
Houten' klinkt velen al vertrouwd in de oren
voor deze aktieve en enthousiaste groep
amateur-archeologen (zie ook het jaarverslag
van de archeologische werkgroep hierna).
Het bestuur wil langs deze weg iedereen nog-
maals bedanken voor zijn of haar inzet voor de
vereniging.
Lezingen en excursies in 1996
"■ Op 24 januari sprak in het 'Hervormd Cen-
trum' te Langbroek mevrouw drs A. Ettekoven
over 'De Hervormde Gemeente Nederlang-
broek 1819-1916: de school op zondag en de
strijd tussen orthodoxie en vrijzinnigheid'.
Rond het centrale thema van de Langbroekse
zondagsschool werd voor 58 aanwezigen een
boeiend beeld geschetst van predikanten, adel
en boerenbevolking en hun onderlinge relaties
in het negentiende-eeuwse Langbroek.
'* Ons kringlid H.J.E. van Beuningen uit Co-
then sprak op 27 februari in cafe-restaurant 'De
Engel' te Houten voor 91 personen over reli-
gieuse en profane insignes uit de late middel-
eeuwen. Aan de hand van dia's van insignes,
veelal uit eigen verzameling, werd een over-
zicht gegeven van de vele aspecten van deze
voorwerpen, waarover tot voor kort nog maar
weinig bekend was,
"" De restauratie van de Sint-Stevenskerk te
Werkhoven was aanleiding voor het bestuur
om op 27 april enkele prominenten uit te nodi-
gen. Zo sprak prof dr ir Temminck Groll over
'voorzichtig omgaan met romaanse architec-
tuur'. Ook werd er een toelichting gegeven
door de restauratiearchitect, ir J.P.H. Goudeau.
Leden van de archeologische werkgroep van de
vereniging toonden foto's en gaven tekst en
uitleg over het door hen verrichte onderzoek.
Meer dan 120 aanwezigen maakten gebruik
van de uitnodiging.
■* Op 14 mei sprak mw drs M.M. Schilt Hols-
heimer over de voormalige tuinen rond kasteel
Heemstede te Houten. De lezing werd onder-
steund door een diapresentatie. Aanwezig wa-
ren 95 personen. Op 16 mei volgde een bezoek
aan het kasteelterrein waar men onder leiding
van ons bestuurslid O.J. Wttewaall de sporen
van de voormalige kasteeltuin kon bekijken.
* De jaarlijkse grote excursie op 15 juni stond
in het teken van het industrieel erfgoed. Door
48 leden werden het Stoommachinemuseum te
Medemblik, het Marinemuseum in Den Helder
en de ernaast gelegen voormalige Rijkswerf
met de dokken op het Willemsoordcomplex
bezocht. Het was een heerlijke en leerzame
dag.
"■ Op Open Monumentendag, zaterdag 14 sep-
tember, waren traditiegetrouw weer vele leden
van de vereniging op verschillende lokaties in
de deelnemende gemeenten aktief.
"" De op 11 oktober door dr M.J. van Gent ge-
houden lezing in de 'Gouden Leeuw' te Wijk
bij Duurstede had een gehoor van 86 personen.
Het onderwerp luidde; 'De belangrijkste
gevangenen van Wijk bij Duurstede. De twee-
dracht tussen David van Bourgondië en de
Brederodes in de tweede helft van de vijftiende
eeuw'. De lezing is gepubliceerd in aflevering
30-4 van het tijdschrift.
12
-ocr page 13-
* Op 10 december tenslotte sprak ons vereni-
gingslid dr. A.A.B, van Bemmel in het Dorps-
huis in Cothen voor maar liefst 124 aanwezi-
gen. Op basis van de gegevens uit zijn juist
verschenen boek, nam de spreker de aanwezi-
gen aan de hand van dia's mee op een vaartocht
over de Kromme Rijn van Wijk bij Duurstede
naar Utrecht.
H.J.J. Steenman en K. van der Wiele-Paster-
kamp
Financieel jaaroverzicht over 1996
1996
Begroting
1996
1995
Begroting
1997
Ontvangsten
Contributies
Rente bank
Verkoop losse nummers
Advertenties
f14970
-     722
-     476
-      175
f14500
-     650
-     500
-     250
f13941
-      588
-    1815
-     475
f15400
-     650
-     500
-     200
Totaal ontvangsten
- 16343
- 15900
- 16819
- 16750
Uitgaven
Drukken periodiek
f 6845
f 9000
f18008
f 9250
Porti
- 2764
- 1500
- 1623
- 3000
Bestuurskosten
- 124
- 450
- 881
- 250
Bankkosten
- 565
- 750
- 836
- 900
Statuten
0
0
- 783
0
Folder
0
0
- 693
- 750
Zaalhuur
- 742
- 600
- 495
- 750
Kosten lezingen
- 753
- 500
- 463
- 750
Convocaties
- 294
- 400
- 403
- 400
Attenties
- 253
- 300
- 304
- 300
Kosten excursies
- 389
- 500
-/- 38
- 500
Projektiescherm
0
0
0
- 500
Archeologische Kroniek
0
0
0
- 1800
Totaal uitgaven
- 12729
- 14000
-24451
- 19150
Per saldo een vermo-
gensmutatie van
f 3614
f 1900
-/- 7632
-/- 2400
13
-ocr page 14-
T"
Balans per 31 december 1996
ACTIVA
1996                      1995
f 2210
f 1877
- 20000
- 15430
- 594
- 165
- 140
0
- 22944
- 17472
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
Kas
Te ontvangen contributie
PASSIVA
1996                      1995
f15739
f12125
- 4191
- 2269
- 2944
- 2763
70
- 315
- 22804
- 17472
Vermogen
Publikatiefonds
Te betalen kosten
Vooruitontvangen contributie
W. Donselaar
14
-ocr page 15-
hobbyisten, dus moet onze inspanning een
gezonde ontspanning zijn!
Zoals u waarschijnlijk bekend zal zijn, is de
gemeente Houten door het Rijk aangewezen
om vóór het jaar 2005 een aantal van 6000
woningen te bouwen. Deze zullen worden ge-
bouwd in Houten-Zuid. Bij ingewijden staat dit
plan bekend als de Vinex-locatie Houten. Eind
1996 is men begonnen met de realisering van
een deel van deze plannen. In dit gebied bevin-
den zich een groot aantal archeologisch be-
schermde monumenten en terreinen waarop
een meldingsplicht rust. Vooruitlopend op de
voorgenomen woningbouw, is door de Rijks-
dienst voor het Oudheidkundig Bodemonder-
zoek (ROB) in het najaar 1993 en het voorjaar
1994 in het gebied een waarderingsonderzoek
verricht. Op grond van de bevindingen werden
de terreinen gewaardeerd met een waarderings-
getal van één tot drie. Eén houdt in: behou-
denswaardig, twee: terreinen die na een opgra-
ving vrij gegeven kunnen worden voor wo-
ningbouw en drie: niet behoudenswaardig,
door verstoring ten gevolge van bewoning.
Van de terreinen met het waarderingsgetal twee
en drie zijn enkele aangegeven die, in overleg
met de provinciaal archeoloog, door onze
werkgroep mogen worden onderzocht.
Als uitvloeisel van deze afspraak zijn we dit
jaar begonnen met een opgraving aan de Beu-
sichemseweg te Houten, op een plaats bij ons
bekend als locatie 11. Eerder had onze werk-
groep daar in de buurt al een opgraving ver-
richt in 1985. Er werden toen sporen gevonden
van middeleeuwse bewoning. Ook bij terrein-
onderzoek op locatie 11 vonden we, naast
recente scherven, vrij veel middeleeuws mate-
riaal. Grondboringen leverden echter geen en-
kele aanwijzing op voor een middeleeuwse be-
woning. Maar bij één boring werd in de boor-
kem een zwarte verkleuring waargenomen.
Verdere boringen direct er om heen gaven aan
dat er, op een zeer beperkt gebiedje, iets zat:
we dachten aan een gat met asresten. Bij een
proefopgravinkje stuitten we echter op een
zwarte laag met zeer veel laat-middeleeuws
materiaal. Na contact met de ROB, werd beslo-
ten tot een systematische opgraving met assis-
tentie van een graafmachine. Hiermee zijn we
Verslag van de archeologische werk-
groep 'Leen de Keyzer' over 1996
In haar boek Kostbaar G//schrijft Mary Webb
(1881-1927) aan het begin van haar voor-
woord, dat proberen om het verleden op te
roepen is als 'het trachten in de armen de hya-
cinthen kleur van de verte te sluiten'. Het verle-
den is, zegt ze, een onzichtbaar en stom gewor-
den heden. Hoe moeilijk is het, zo niet onmo-
gelijk dikwijls, om het verloren heden weer op
te roepen. Maar als het lukt ook: hoe herken-
baar en hoe ontroerend soms. Als archeologen
hebben we iets met het verleden. Uit de scha-
mele resten, zoals we die in de grond aantref-
fen, proberen we het verloren gegane heden te
reconstrueren. Zo kan een scherfde pot in ge-
dachten roepen waarin melk gekookt werd en
wat verkoolde korrels graan het brood dat in
die tijd gegeten werd (of was het pap?). Het
vinden van een geoxydeerd bronzen sieraad
kan dan herinneren aan de liefde die ooit een al
honderden jaren gestorven man voor zijn, ook
al lang niet meer bestaande, vrouw koesterde.
Bij archeologische activiteiten word je er
steeds weer aan herinnerd dat, hoewel men in
sommige opzichten vroeger anders leefde, men
daarbij evenzeer mens was als wijzelf
Op dit moment bestaat de werkgroep uit twaalf
leden, waaronder drie 'slapende'. Deze laatsten
zijn ter consultatie op afroep beschikbaar voor
specifieke vragen, bijvoorbeeld ten aanzien van
de historie van de streek, architectuur en het
determineren van beenderen. Omdat er in Hou-
ten nog genoeg te doen valt, beperken we ons
in principe bij onze archeologische werkzaam-
heden tot het grondgebied van deze gemeente.
Er is een regelmatig contact met gemeenteamb-
tenaren over voorgenomen bouwactiviteiten.
Hierdoor kunnen we daar tijdig op anticiperen
en reageren. Van de gemeente Houten ontvan-
gen we ook een jaarlijkse subsidie, als tege-
moetkoming in de kosten van graafmachine-
huur en de aanschaf en het onderhoud van
gereedschap en apparatuur. We streven er naar
om te komen tot een deskundig team, dat effi-
ciënt op elkaar in zal kunnen spelen en elkaar
aanvullen. Dit alles in een amicale en gemoe-
delijke sfeer. Tenslotte zijn we amateurs en
15
-ocr page 16-
3. Leden van de archeologische werkgroep aan het graven
in de put waar sporen van een gebouw werden aangetrof-
fen (foto auteur 1996).
fragmenten van (eenden-?)eierschalen en ook
verkoold graan. Bij dit laatste gaat het waar-
schijnlijk om de graansoorten tarwe of een
ondersoort daarvan, gerst en haver.
Omdat de meeste van deze vondsten een duide-
lijk huishoudelijke betekenis hadden, ver-
wachtten we al gravend op de resten van een
gebouw te zullen stuiten. Duidelijke sporen van
een bouwwerk werden echter pas eind oktober
gevonden, toen een nieuwe put was uitgegra-
ven. Daarin werden onmiskenbaar de verkleur-
ingen veroorzaakt door paalgaten aangetroffen
(zie foto 3). Definitieve conclusies zijn in dit
stadium nog niet te geven. We verwachten
deze, in verslagvorm, het volgend jaar gereed
te hebben.
Anton van Schip
1. De vrijwel complete kogelpot van het type Paffraht
(foto auteur 1996).
2. Enkele van de opgegraven gebruiksvoorwerpen (foto
auteur 1996).
nu nog Steeds bezig.
In een tweetal greppels werd een groot aantal
vondsten gedaan; aardewerkfragmenten van
het type Pingsdorf Paffraht en Andenne. Bo-
vendien werden de fragmenten van een bijna
complete kogelpot van het type Paffraht gevon-
den (zie foto 1). Verder een aantal, veelal
complete, skeletten van een marterachtige:
bunzing ? Mogelijk zijn deze dieren gedood
vanwege hun pels. Ook werden er gebruiks-
voorwerpen als ijzeren mesjes, een bronzen
halvemaanvormig gebogen voorwerpje (sieraad
?; vishaak ?), twee slijpstenen, een spinklosje
en een benen schaats: een glis, aangetroffen
(zie foto 2).
Bij het uitspoelen van monsters van de greppel-
inhoud vonden we visschubben en visgraten,
16
-ocr page 17-
de cruciale zwakte van de nieuwe opzet aan het
licht. Bij monumenteninventarisaties is het van
tweeën één: óf men maakt een gemakkelijk te
hanteren gids voor onderweg, waarin zeer be-
knopt de essentiële informatie is opgenomen
die noodzakelijk is bij een eerste oriëntering ter
plekke; óf men maakt naar volledigheid stre-
vende standaardwerken, goed geïllustreerd en
geannoteerd en bij voorkeur ruim bemeten. Het
Kunstreisboek vertegenwoordigt het eerste
genre, de Geïllustreerde beschrijving van de
Nederlandse monumenten van geschiedenis en
kunst
is een voorbeeld van het tweede soort,
het kwaliteitsverlies van de meest recente delen
buiten beschouwing gelaten. De boeken van de
nieuwe serie lijken hier ongelukkigerwijze
tussenin te zijn beland. Onderweg zijn ze on-
hanteerbaar, maar voor een standaardwerk zijn
ze weer te onvolledig en zijn de objectbeschrij-
vingen veel te summier. Nu zou men kunnen
tegenwerpen dat recente delen van de
Geïllustreerde beschrijving alleen voor de
Utrechtse binnenstad voorhanden zijn, zodat
we voorlopig maar genoegen moeten nemen
met een inventarisatie van minder allooi. Een
dergelijke redenering zou echter weinig hout
snijden. We beschikken immers ook nog over
de snel groeiende Monumenten-Inventarisatie
Provincie Utrecht,
de bekende gele boekjes,
waarin inmiddels vrijwel alle gemeenten van
het Kromme-Rijngebied beschreven zijn. Deze
reeks is veel completer en uitgebreider dan de
nieuwe serie en men zal dan ook thuis veel
eerder naar deze gele boekjes grijpen, dan naar
het hier besproken werk.
Ook voor wat betreft de inleidende hoofdstuk-
ken en de illustraties vraagt men zich af, welke
lezer in hemelsnaam beoogd is. De historische
en kunsthistorische inleidingen zijn zo alge-
meen gehouden, dat alleen oppervlakkig in de
materie geïnteresseerden er misschien iets
nieuws in kunnen vinden, terwijl de rest van
het boek duidelijk niet voor deze categorie
lezers bedoeld is. De illustraties zijn in het al-
gemeen fraai, maar volslagen willekeurig. Nu
nemen ze veel ruimte in beslag, die de echte
liefhebber liever aan tekst en plattegronden
besteed had gezien, terwijl ze toch ook weer
niet kunnen concurreren met de vaak prachtige
BOEKBESPREKINGEN
Monumenten in Nederland: Utrecht
Chris Kolman, Ben Olde Meierink e.a.. Monu-
menten in Nederland: Utrecht,
Waanders Uit-
gevers Zwolle en Rijksdienst voor de Monu-
mentenzorg Zeist, 1996 (352 p., geill., ISBN
90 400 97577, ƒ95,-)
In de nieuwe reeks Monumenten in Nederland
is het eerste deel aan de provincie Utrecht ge-
wijd. De in 1996 gelanceerde serie wordt
aangekondigd als de opvolger van het Kunst-
reisboek voor Nederland,
waarvan de achtste
druk in 1987 bij het vierde deel is blijven ste-
ken. Het zojuist verschenen boek maakt echter
duidelijk, dat daarmee een valse vlag over de
lading wordt gelegd. Het vertrouwde Kunst-
reisboek was een 'veldgids' in de ware zin des
woords. Men droeg het bij zich als een beperkt,
maar onmisbaar hulpmiddel op voet-, fiets- en
autotochten door het land. Een hele generatie
monumentenlieftiebbers heeft de eendelige
zevende druk voor 1977 wegens het ontbreken
van fatsoenlijk bindwerk zien desintegreren tot
een losbladig naslagwerk, dat stevig moest
worden vastgeklemd om te voorkomen dat het
bij een beetje wind voorgoed over een be-
schermd dorpsgezicht verspreid zou raken. De
achtste druk, met voor alle provincies een apart
deel, was een enorme verbetering, zowel wat
de vorm, als wat de inhoud betreft. Helaas
stokte de publicatie nog voor men halverwege
was: verkeerde uitgever, gebrekkige publiciteit,
te hoge prijs, of wat ook de oorzaak moge zijn
geweest, de min of meer afgeronde manuscrip-
ten van zeven resterende provincies, waaronder
Utrecht, kwamen niet meer aan bod.
En nu ligt daar dan het eerste deel van de nieu-
we serie. Met het laatste Kunstreisboek heeft
het, behalve stukken van de oorspronkelijk
voorbereide tekst, de provinciale indeling ge-
meen. De oude formule is echter volledig prijs
gegeven. Men krijgt thans een prestigieus uit-
gegeven boekwerk voorgeschoteld, dat is uit-
gebreid met tientallen bladzijden inleiding en
honderden aftjeeldingen en dat door zijn grote
formaat veeleer geschikt is voor het bureau dan
voor de binnenzak. En daarmee komt meteen
17
-ocr page 18-
foto's in meer populariserende werken.
Valt er dan helemaal niets positiefs te zeggen
over het boek? Gelukkig wel. De objectbe-
schrijvingen, die uiteraard het belangrijkste
deel vormen, zijn goed en begrijpelijk gefor-
muleerd. De auteurs hebben zich naar eigen
zeggen vooral gebaseerd op de documentatie
bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en
op recente literatuur. De bovengenoemde 'gele
boekjes' hebben ook hier hun diensten bewe-
zen. Steekproeven wezen uit, dat informatie uit
de in de literatuurlijst vermelde studies consci-
ëntieus verwerkt is. Jammer dat dit nuttige
compilatiewerk tot zo'n onbruikbaar resultaat
heeft geleid.
Peter van der Eerden
Blijkens het voorwoord van Gedeputeerde mr
D.H. Kok verschijnt het boekje naar aanleiding
van de afronding van de inventarisatie van
waardevolle monumenten op Utrechtse be-
graafplaatsen. Enkele jaren geleden trachtten
de landelijke Vereniging de Terebinth (die zich
bezighoudt met het behoud en herstel van het
'funeraire erfgoed') en de Stichting Stichtse
Geschiedenis de historische verenigingen in de
provincie Utrecht warm te krijgen voor het
inventariseren van begraafplaatsen. In hoeverre
dat overal gelukt is, is niet helemaal duidelijk.
De literatuurlijst (p.62-64) vermeldt slechts
inventarisatierapporten voor een beperkt aantal
plaatsen, In het Kromme-Rijngebied betreft dat
alleen de Nederlands-Hervormde begraafplaats
aan de Leemkolkweg in Werkhoven.
Dit heeft de auteur van Begraafplaatsen er
gelukkig niet van weerhouden om toch de no-
dige aandacht te besteden aan het Kromme-
Rijngebied. Aparte vermelding krijgen de door
H. van Lunteren in 1829 aangelegde Algemene
Begraafplaats in Houten (p.27), de neogotische
grafkapel uit 1864 op de Rooms-Katholieke
begraafplaats in Schalkwijk (p.48) en een van
de joodse grafstenen op de Algemene Begraaf-
plaats in Wijk bij Duurstede (p.56).
Het boekje begint - volgens de inmiddels be-
kende formule - met een algemene inleiding
waarin de hoofdlijnen van de historische ont-
wikkeling van het begraven en de belangrijkste
aspecten van de aanleg van de begraafplaatsen
na 1827 en van de grafmonumenten worden
besproken (p.5-24). Daarna passeren, gegroe-
peerd rond de thema's 'aanleg', 'gebouwen' en
'grafmonumenten', in totaal 32 interessante of
karakteristieke voorbeelden de revue, waarbij
voor elke beschrijving met foto steeds een
bladzijde is gereserveerd (p.25-56). Aan het
slot vindt de lezer een lijst van begraafplaatsen
in de provincie Utrecht, een lijst van bouwkun-
dige termen en een literatuurlijst (p.57-64).
Het boekje biedt een helder overzicht van de
materie en is goed geschreven. Het enige punt
van kritiek is wat mij betreft de wat onduidelij-
ke hantering van het begrip begraafplaats.
Maes volgt waarschijnlijk het in 1992 versche-
nen Begraafplaatsen als cultuurbezit: met
inventarisatiehandleiding
van W. Meijer e.a.
Stichtse Monumenten Reeks:
Begraafplaatsen
Edwin Maes, Begraafplaatsen , Stichting Ma-
trijs, Utrecht, 1996 (Stichtse Monumenten
Reeks 7) (64 p., geill., ISBN 90 5345 0912,
ƒ19,95)
Onlangs werd in Amsterdam het eerste filiaal
geopend van de 'Gedenksteen Specialist', een
winkelketen die zich toelegt op de groeiende
vraag naar bijzondere grafstenen. Sinds in 1991
de Wet op de Lijkbezorging de Begrafeniswet
uit 1869 (!) heeft vervangen, zijn de strenge
regels wat betreft grootte, vorm en materiaal
van gedenktekens versoepeld. Het persoonlijk
grafmonument wint terrein, tot tevredenheid
van Edwin Maes, auteur van het in de Stichtse
Monumenten Reeks verschenen deeltje over
begraafplaatsen in de provincie Utrecht. Op
p.40 van het boekje staat een dergelijk modem
grafmonument uit 1993 afgebeeld: een zwerf-
steen met het logo van de 'Harley Davidson
Motor Company' voor een op 48-jarige leeftijd
gestorven motorliefhebber. De belangrijkste
verandering die de wet uit 1991 bracht was
overigens de volledige gelijkstelling van het
cremeren en begraven. Steeds meer mensen
laten zich cremeren: goedkoop, ruimtebespa-
rend en hygiënisch, maar zonder grafteken, wat
ook weer jammer is.
18
-ocr page 19-
(Utrecht). Daarin zijn op p. 13 de volgende
definities te vinden: 'Een kerkhof is een terrein
dat bij een kerk is aangelegd. Het kan zich
rondom, achter of op enige afstand van de kerk
bevinden. (...) Een begraafplaats heeft daaren-
tegen geen directe relatie met een kerkgebouw.
Zowel binnen de bebouwde kom als buiten de
stadsgrenzen treft men begraafplaatsen aan.'
Op die manier wordt echter een weinig geluk-
kige tweedeling tussen kerkhoven en begraaf-
plaatsen geconstrueerd, terwijl het in feite gaat
om twee fenomenen waarvan het ene het ande-
re omvat: kerkhoven zijn een bepaald soort
begraafplaatsen (net als kerkinterieurs overi-
gens). Dat een onderscheid zoals dat door Maes
gehanteerd wordt niet fiinctioneel is, blijkt uit
het boekje zelf, waarin wel degelijk ook kerk-
hoven aan de orde komen.
Ria van der Eerden- Vonk
VARIA
Vertrek Marijke Donkersloot-de Vrij
Na acht jaar deel te hebben uitgemaakt van de
redactie van het tijdschrift, heeft Marijke
Donkersloot-de Vrij besloten om zich daaruit
terug te trekken. Zij wil meer tijd hebben voor
eigen onderzoek en publicaties en voor haar
werk als waterschapsbestuurder.
Begin 1989 volgde zij de vertrekkende Giselle
de Nie op in een zeskoppige redactie die verder
bestond uit: Rob Butterman, Leen de Keijzer,
Henk Reinders, Jantien Toussaint Raven en
Otto Wttewaall. Sindsdien is er veel veranderd.
Zo groeide de Historische Kring van 285 naar
426 leden. Hoeveel daarvan voor persoonlijke
rekening van Marijke Donkersloot is geweest,
valt niet meer te achterhalen, maar het zijn er
beslist niet weinig! Een grote rol speelde Ma-
rijke ook bij de in 1995 doorgevoerde verande-
ring in naam en vorm van het tijdschrift. Twee
jaar eerder al had de redactie het initiatief ge-
nomen tot de Historische Reeks Kromme-Rijn-
gehied,
waarin sindsdien vier delen zijn ver-
schenen.
Iedereen die Marijke Donkersloot kent, weet
dat zij een grote deskundigheid paart aan een
enorme werklust en nauwgezetheid. Binnen de
redactie had zij dan ook een belangrijk aandeel
in het voor publicatie gereedmaken van de
kopij. Daarnaast wist Marijke door haar vele
contacten, met name in de universitaire wereld,
steeds weer auteurs te bewegen om voor het
tijdschrift te schrijven. Uiteraard publiceerde
zij daarin ook geregeld zelf, vooral over kaar-
ten en als recensente. Ook kon worden geput
uit haar grote collectie dia's van het Kromme-
Rijngebied. De redactie zal haar dan ook zeer
missen.
Gelukkig is er een opvolgster gevonden in de
persoon van Saskia van Ginkel-Meester, kunst-
historica en auteur van ondermeer verschillen-
de boeken in de reeks Monumenten-
Inventarisatie Provincie Utrecht (RvdE-V).
Brand verwoest schuur in Wijk bij Duurste-
de
In het jaar 1801 werd aan de Donkersteeg in
Wijk bij Duurstede houtzaagmolen "De Zonne
19
-ocr page 20-
1912 afgebrand. Daarvoor in de plaats is toen
een stoomzagerij gekomen. Tot in de tachtiger
jaren is de zagerij in gebruik gebleven. In 1989
zijn de opstallen gesloopt. Er ontwikkelde zich
op het terrein van de zagerij een woningpro-
jekt, dat het Zaagmolenplan heet. Alleen de
houten schuur aan de andere kant van de kolk
bleef bestaan. De schuur en de kolk waren nog
het enige tastbare bewijs van de eertijds ter
plekke bestaande zaagmolen. Het is dan ook
een droevig feit en verlies voor de historie van
Wijk bij Duurstede, dat de schuur op oudjaars-
middag 1996 in brand is geraakt en daardoor
geheel verloren is gegaan (J. W.F. Voogt).
De schuur in 1983 (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede,
foto F.H. van Rijnswou)
wijzer' opgericht. De Donkersteeg heet sinds
1934, na het overlijden van prins Hendrik,
prinsgemaal van koningin Wilhelmina, de Prins
Hendrikweg. Naast de molen werd een balken-
haven of kolk gegraven, die in open verbinding
staat met de Kromme Rijn. Aan de andere kant
van de kolk werd een houten schuur gebouwd,
voor de opslag van goederen die niet dagelijks
voor het bedrijf nodig waren. De molen is in
De schuur met kolk gezien vanaf de Kromme Rijn in circa
1993 (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede)
20
-ocr page 21-
7?^-^C>P;-UT<5^ vy-L\' -K
De vondst van de Romeinse villa te Houten in 1957
Otto Wttewaall
In 1951 werd bij de aanleg van een telefoon-
kabel bij de Nederlands Hervormde kerk in
Houten tufsteen gevonden. Enige tijd later
werd bij het leggen van een kabel door de Pro-
vinciale Utrechtse Electriciteits Maatschappij
in de buurt van De Roskam nogmaals tufsteen
gevonden en in 1953 vond men een oor van
een Romeinse amfoor onder de Lobbendijk
nabij de toren van de Nederlands Hervormde
kerk.
Deze vondsten deden het vermoeden rijzen dat
er in de dorpskom van Houten sporen te vinden
waren van bewoning uit de Romeinse tijd.
Toen dan ook in 1956 begonnen werd met de
aanleg van riolering in de dorpskom waren de
verwachtingen hoog gespannen. De toenmalige
burgemeester Haefkens was zeer geïnteres-
seerd in de geschiedenis van de gemeente. Hij
maakte dan ook van tevoren afspraken met de
aannemer om eventueel een gedeelte van het
graafwerk met de hand uit te voeren in plaats
van met de machine. Behalve dat er riolering
werd aangelegd, werd tevens het oude gemeen-
tehuis op de Brink (het Plein) gesloopt en werd
het niveau van de Brink met minstens een hal-
ve meter verlaagd.
De middeleeuwse kerkhofmuur
De eerste sleuven op de Brink leverden weinig
óp. Er werden alleen enkele middeleeuwse
scherven gevonden. Maar op 13 november
1956 stuitte de dragline ter hoogte van de kerk-
toren vlak onder het maaiveld op een tufstenen
muur. Besloten werd deze muur verder met de
schop uit te graven. De Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werd
van de vondst op de hoogte gesteld en enkele
dagen later kwam H. Halbertsma het werk be-
zichtigen. Al snel bleek dat het niet om een
Romeins bouwwerk ging maar dat het de muur
was die oorspronkelijk om de kerk en het kerk-
hof heen liep. De vondst was echter belangrijk
genoeg om verder te onderzoeken. Het gehele
stuk van de muur aan de west- en zuidzijde van
de kerk werd ontgraven, gefotografeerd en
Gezicht vanaf de Nederlands Hervormde kerktoren op het
Plein met links het voormalige gemeentehuis. Rechts is te
zien dat men bezig is met de aanleg van de riolering (foto
uit 1956; Topografische verzameling van de gemeente
Houten)
Een gedeelte van de gevonden kerkhofmuur ten zuiden van
de kerk (foto uit 1956; Topografische verzameling van de
gemeente Houten)
21
-ocr page 22-
ingemeten. De onderste lagen van de fundering
waren opgetrokken uit tufsteen en basaltlava en
dateren uit de tiende of elfde eeuw. In latere
eeuwen is het opgaande muurwerk, dat oor-
spronkelijk ook van tufsteen is geweest, opge-
trokken uit bakstenen. In het kader van de her-
inrichting van het Plein moest de muur ge-
sloopt worden, waarna de huidige kerkhofmuur
werd opgebouwd. Deze muur loopt maar ten
dele op dezelfde plaats als de oude kerkhof-
muur. Bij de sloop van de onderste lagen van
de fundering werden Romeinse scherven ge-
vonden in de vulling van de muur. Vermoede-
lijk heeft men bij de bouw van de muur ge-
bruik gemaakt van sloopmateriaal van een ge-
bouw uit de Romeinse tijd. In de muur waren
ook stukken tufsteen gebruikt die aan één zijde
een profiel hadden; dit waren dus hergebruikte
stenen van een ouder, vermoedelijk Romeins
gebouw. Van dit gebouw waren tot op dat
moment echter nog geen restanten gevonden.
De Romeinse villa
Op 22 januari 1957 werd op circa 20 meter ten
westen van de kerktoren onder de Burgemees-
ter Wallerweg wederom een tufstenen muur
gevonden. Deze lag echter veel dieper dan de
kerkhofmuur. De ROB werd ingelicht en nu
bleek het wel om restanten van een gebouw uit
de Romeinse tijd te gaan. Vanaf 28 januari tot 2
april heeft de ROB ter plekke een onderzoek
gedaan naar deze bewoningsresten. Deze op-
graving stond onder leiding van J.E. Bogaers en
H. Halbertsma, terwijl de dagelijkse leiding van
de opgraving in handen was van R. Woudstra.
Tijdens de opgraving bleek dat de oudste bewo-
ningssporen op deze plek dateren uit de Midden
Ijzertijd (500 v. Chr.). Uit deze periode werd
een aantal paalgaten gevonden en een tweetal
kuilen met daarin houtskooiresten en aarde-
werk. De paalgaten vormden geen herkenbare
plattegrond van een gebouw en vermoedelijk
liggen buiten het opgegraven gedeelte nog
De opgraving onder de Burgemeester Wallerweg in 1957. Links voor zijn afbraakresten te zien van de stenen villa terwijl
de donkere baan in het grote vlak een spoor is van de houten boerderij uit de eerste eeuw na Chr. Geheel links de
voorgevel van De Engel (Topografische verzameling van de gemeente Houten)
22
-ocr page 23-
afkomstig is uit de Ardennen of de Eifel. De
stenen zijn aan elkaar gekit met mortel waarin
schelpen zijn verwerkt. De fundamenten heb-
ben een breedte variërend tussen 62 en 73 cm.;
de opgaande muur die wat smaller moet zijn
geweest, bestond uit aangepunte kalkstenen die
met de vlakke kant naar buiten gericht waren.
De binnenkant van de muur werd opgevuld met
kalkspecie. Het is goed mogelijk dat alleen de
onderrand van het opgaande muurwerk geheel
uit steen bestond en dat de rest van de muren
bestond uit een soort vakwerk.
Het noordelijke gedeelte van de funderingen
bestaat uit een ondiepe greppel opgevuld met
klei met hier en daar een paar funderingsstenen.
De fundering lijkt niet zwaar genoeg om een
geheel opgaande muur te dragen. Mogelijk was
hier een open galerij ('porticus'). Een galerij
alleen aan de noordzijde is zeer ongebruikelijk
en het is dan ook mogelijk dat deze om de ge-
hele woning liep. Ook mogelijk is dat het noor-
delijke gedeelte een latere uitbreiding van het
gebouw is. Ten noorden van deze fundering lag
een grote afvalkuil waarin een muurfragment is
gevonden dat waarschijnlijk afkomstig is van
(de opbouw) van de noordelijke fundering.
Het centrale deel van de funderingen is veel
zwaarder. Het is onderverdeeld in vier afzon-
derlijke ruimtes. Van oost naar west is dat een
ruimte van 3,70 bij 3,65, vervolgens een kleine-
re van 3,70 bij 2,65 m. Hierop sluit een langer
deel aan dat 3,70 bij 7,75 meet. Deze ruimte
heeft aan de westzijde geen afsluitende muur.
Na een onderbreking van iets meer dan een
halve meter de laatste, meest westelijk gelegen
ruimte van 3,70 bij 10,25 meter.
De meest oostelijke ruimte heeft diepere funde-
meerdere sporen uit die tijd. Uit de daarop
volgende perioden, de Late Ijzertijd en Vroeg
Romeinse tijd, werd eveneens een aantal paal-
gaten gevonden. Tevens werd een gedeelte van
een skelet gevonden dat door latere bouwfasen
was vergraven.
Uit de Romeinse tijd werden gedeelten van
drie gebouwen (boerderijen) gevonden die na
eikaar op deze plek gestaan hebben. De eerste
boerderij werd tussen 50 en 75 na Chr. ge-
bouwd. Van dit uit hout opgetrokken gebouw
werd de noordelijke helft opgegraven; de totale
lengte was 26,5 meter, de breedte circa 6,8
meter. Tussen 110 en 120 na Chr. werd deze
boerderij opgevolgd door een eveneens in hout
opgetrokken boerderij. Van dit gebouw, dat
ongeveer op dezelfde plek stond, werden alleen
vijf paalgaten gevonden.
Het derde gebouw werd in circa 150/175 na
Chr. opgetrokken uit natuursteen. Dit voor
deze streken zeer luxe gebouw had een hete-
luchtverwarming, ramen met vensterglas en
muurschilderingen. Aan de noordzijde was
waarschijnlijk een 'porticus', een open galerij
of veranda. Al met al een gebouw met een echt
■Romeins' uiterlijk. Het moet de woning ge-
weest zijn van een belangrijk man die aan het
hoofd stond van een grote agrarische nederzet-
ting.
De funderingen
De fundamenten van de villa zijn opgebouwd
uit 'Grauwackenschiefer', een steensoort die
Opgravingstekening van alle gevonden sporen. Het recht-
hoekige gebouw is de Romeinse villa waarvan alleen de
gestippelde delen zijn opgegraven. Het gebouw met de
afgeronde hoeken is de in hout opgetrokken voorgangster.
De onderbroken lijnen geven aan hoe vermoedelijk de
complete plattegronden eruit hebben gezien
23
-ocr page 24-
ringen dan de andere ruimtes. Dit gedeelte
heeft waarschijnlijk een verdieping gehad;
gedacht kan worden aan een lage gedrongen
toren.
In de meest westelijke ruimte zijn delen gevon-
den van de vloer. Deze bestond uit een laag
van boven afgeplatte tufstenen, afgedekt door
een 8 cm. dikke laag 'beton', bestaande uit
rood puin samengekit met mortel. De afwer-
king van de vloer bestond uit een laagje fijne
mortel met een rode kleurstof waarschijnlijk
afkomstig van fijngewreven dakpannen. De
dikte van de totale vloerconstructie is 30 cm.
Het zuidelijk deel van de funderingen is maar
ten dele opgegraven. Op drie plaatsen zijn
proefsleuven gegraven waarin de fundering
van een muur werd gevonden. Het is dan ook
goed mogelijk dat het gebouw groter is ge-
weest en zich verder in zuidelijke richting uit-
strekte. Bebouwing maakt echter onderzoek in
die richting onmogelijk.
De dakbedekking bestond uit dakpannen, ge-
zien de grote hoeveelheid die hiervan tijdens
de opgraving gevonden zijn.
Een Romeins badhuis ?
Het is mogelijk dat de gevonden fundamenten
niet de restanten zijn van een villa maar die
van een Romeins badhuis. Bij Druten zijn in de
jaren zeventig fundamenten gevonden van een
stenen badgebouw met een enigszins vergelijk-
bare plattegrond, alleen kleiner. Het bij het
badgebouw behorende hoofdgebouw in Druten
was opgetrokken in hout. Mogelijk hebben er
in Houten in de directe omgeving van het ste-
nen gebouw nog andere uit steen of hout opge-
trokken gebouwen gestaan. Het ziet er echter
niet naar uit, dat het in de nabije toekomst mo-
gelijk zal zijn om nader archeologisch onder-
zoek te doen naar de villa of andere bebouwing
in de dorpskom van Houten, zodat deze vragen
beantwoord zouden kunnen worden.
Tot wanneer dit villa-achtige gebouw heeft
bestaan, is onduidelijk. Het zal vermoedelijk in
de loop van de derde eeuw zijn verdwenen.
Enkele eeuwen later zijn waarschijnlijk de
stenen van deze villa gebruikt bij de bouw van
de eerste kerk in Houten.
Het Romeinenjaar
Het is dit jaar 1950 jaar geleden dat de rivier de
Rijn (Kromme Rijn en Oude Rijn) door de Ro-
meinen als noordgrens van hun rijk werd vast-
gesteld. De Provincie Utrecht heeft daarom
1997 uitgeroepen tot Romeinenjaar en gemeen-
ten, musea en historische verenigingen ge-
vraagd 'Romeinse' activiteiten te organiseren.
De gemeente Houten heeft, om het Romeinse
verleden van dit gebied wat meer onder de aan-
dacht van de bevolking te brengen, een aantal
activiteiten georganiseerd waaronder het in de
bestrating van de Burgemeester Wallerweg
aangeven van de plattegrond van de villa en de
sporen van de twee houten voorgangers. Te-
vens wordt er een bord geplaatst met tekst en
uitleg.
O.J. Wttewaall is historicus en houdt zich voor-
al bezig met de geschiedenis van Houten.
Dit artikel is ten dele ontleend aan de onuitgegeven
doktoraalscriptie van S.Ci. van Dockum. Een villa
aan de limes ?, Romeinse bewoning in de dorpskern
van Houten.
Leiden 1990. Van dezelfde auteur ver-
scheen in Berichten van de Rijksdienst voor het Oud-
heidliundig Bodemonderzoek jaargang 40, 1990:
'Houten in the Roman Period, I'art I: a stone building
in Burgemeester Wallerweg', 297-321.
24
-ocr page 25-
De negentiende-eeuwse bruggen bij kasteel
Beverweerd te Werkhoven in oude glorie hersteld
Saskia van Ginkel-Meester en Gijs van der Leek
De negentiende-eeuwse bruggen in het park bij
kasteel Beverweerd stonden in 1996, het jaar
van ons industrieel erfgoed, in de belangstel-
ling vanwege de toepassing van gietijzer en
smeedijzer in zowel de constructie als decora-
tieve onderdelen. Even bestond de gedachte dat
de grote brug de oudste ijzeren brug in Neder-
land zou zijn. Bij nader onderzoek bleek dit
echter niet het geval. Op de Open Monumen-
tendag op 12 september 1996 werden naast het
negentiende-eeuwse sluisje in de Kromme Rijn
de beide bruggen bezocht en nader onder de
loupe genomen. De zeer noodzakelijke restau-
ratie die kort daarna van start ging, vormde de
directe aanleiding tot dit artikel.
Modernisering van het kasteel
De grote en de kleine brug, beide voorzien van
decoratieve ijzeren brughekken, zijn samen met
de toegangshekketi en de ijzeren tuinvazen een
onderdeel van de grootscheepse herinrichting
van het park rond het kasteel Beverweerd, die
in het midden van de negentiende eeuw plaats
vond. Het van oorsprong dertiende-eeuwse
kasteel werd in deze periode ook verbouwd.
Opdrachtgevers waren kasteelheer Hendrik
Jacob Carel Johan baron van Heeckeren van
Enghuizen en zijn echtgenote Elisa
Hope-Williams. Zij lieten tussen 1836 en 1862
het nog middeleeuwse kasteel verbouwen door
de Utrechtse architect Christiaan Kramm
(1797-1875), in een toen in de mode zijnde
neogotische bouwstijl. Modem was ook het
gebruik van gietijzer. Bij deze verbouwing
werden de beide torens op gelijke hoogte ge-
bracht en kwamen er regelmatig over de gevels
verdeelde grote neogotische vensters voorzien
van gietijzeren Franse balkonhekjes. Aan de
zijde van de Kromme Rijn plaatste men een
gietijzeren balkon op gietijzeren kolommen. De
steile toegangstrap werd vervangen door een
Brughek van de grote brug van Beverweerd voor de res-
tauratie
Brughek van de kleine brug van Beverweerd voor de
restauratie
Kasteel Beverweerd omstreeks 1750 door L.P. Serrurier
(Rijksarchief Utrecht (RAU)-Topografische Atlas 1204-2)
25
-ocr page 26-
dubbele bordestrap. Bovendien werd het kas-
teel voorzien van een pleisterlaag met middel-
eeuws aandoende rondboogfriezen en kantelen.
Ook intern werd het kasteel sterk gewijzigd.
Van een onregelmatig middeleeuws kasteel
was Beverweerd een regelmatig gevormd land-
huis geworden.
Herinrichting van het park
Het park rond het kasteel kreeg een landschap-
pelijke aanleg. Het is niet duidelijk wie verant-
woordelijk is voor het ontwerp. Mogelijk is het
de tuinarchitect L. Springer geweest of de ar-
chitect H. van Lunteren', die omstreeks dezelf-
de tijd een ontwerp voor het park van kasteel
Sterkenburg te Driebergen-Rijsenburg vervaar-
digd heeft". Oorspronkelijk stond het kasteel op
een rechthoekig omgracht terrein met aan de
noordoostzijde een eveneens omgrachte voor-
burcht met diverse bijgebouwen, waaronder een
poortgebouw. Dit poortgebouw stond aan de
westzijde van de voorburcht en niet aan de
noordoostzijde waar zich thans de hoofdingang
bevindt. Een dubbele boogbrug en een ophaal-
brug gaven vanaf de voorburcht toegang tot het
kasteel.
In de eerste helft van de zeventiende eeuw was
rond het kasteel een geometrische tuin aange-
legd met rechte lanen, een rechthoekige vakver-
deling met hagen, broderieperken en tuinbeel-
den. De beslotenheid van deze tuin werd
Kasteel Beverweerd: situatie 1710 door Theodorus Backer
(RAU-huisarchief Beverweerd nr 38)
Tuin kasteel Beverweerd omstreeks 1745 door J. de Beij-
er. (Collectie Rijksdienst Monumentenzorg (Coll. RdMZ),
Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd)
Kasteel Beverweerd: situatie 1828 en situatie heden
26
-ocr page 27-
loegangshek hoofdingang van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
doorbroken met de aanleg van De Laan aan de
noordoostzijde van het kasteel. Deze nieuwe
toegangsweg vanaf de Langbroekerwetering
fungeerde tevens als zichtas op het kasteel.
Deze formele tuinaanleg werd omstreeks het
midden van de negentiende eeuw gewijzigd in
een landschappelijke aanleg met gazons,
boomgroepen en doorkijkjes over de Kromme
Rijn op het kasteel. De gebouwen op de voor-
burcht werden gesloopt en de gracht tussen de
voorburcht en het kasteelterrein werd gedempt.
De rest van de omgrachting werd vergraven en
ais een zijarm van de Kromme Rijn om het
nieuwe ovaalvormige kasteelterrein geleid.
Vanaf de ingang aan de noordoostzijde ter
hoogte van De Laan werd een toegangsweg
aangelegd die met een bocht via een ijzeren
brug over de gracht naar het kasteel leidde. Een
tweede kleine brug leidde naar een zij-ingang
ter hoogte van de Nieuwe Eikensteeg. Vlakbij
de hoofdingang verrees in 1847 een koetshuis.
Bij de hoofdingang en zij-ingang werden deco-
ratieve hekwerken geplaatst. De tuinvazen aan
het begin van de Molenhoeflaan en de Bever-
weertseweg en de gietijzeren schaal aan het
einde van de Nieuwe Eikensteeg dateren ook
uit deze periode.
De grote brug
De grote ijzeren brug is in 1856 gebouwd. Een
natuurstenen plaquette met rolwerk ingemetseld
in het zuidelijk landhoofd vermeldt dit jaartal.
Tevens worden de ontwerper en uitvoerder,
J.M. Traanboer, meester-smid en zijn medewer-
kers J. van Hees en G. Winters, respectievelijk
meester-timmerman en meester-metselaar ge-
noemd. Opmerkelijk is dat er hier sprake is van
een smid die een gesmede constructie heeft
gemaakt met gegoten gietijzeren ornamenten.
Het is niet bekend of Traanboer ook het giet-
werk heeft verricht. J.M. Traanboer (1812 x
1891) was aflcomstig uit Arnhem en heeft mo-
gelijk ook op Sonsbeek voor de familie Van
Heeckeren gewerkte
De grote brug met een-dubbele doorgang rust
op gemetselde landhoofden en een pijler in het
midden. De overspanning bedraagt twee maal
6,20 meter. Het metselwerk is afgedekt met 22
milimeter dikke gietijzeren platen en niet, zoals
ogenschijnlijk lijkt en te doen gebruikelijk, met
natuursteen. De doorgangen worden ieder
overspannen door een zestal smeedijzeren span-
ten met een windverband. De spanten zijn op-
gebouwd uit een rechte bovenligger samenge-
steld uit twee onderling door ringen en bouten
verbonden 50 bij 50 milimeter dikke staven en.
27
-ocr page 28-
S , e-----:jzx
I
Grote brug van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
28
-ocr page 29-
Detail snieedijzeren spanten met gietijzeren ornamenten
van de grote brug
Natuurstenen plaquette in het zuidelijke landhootd van de
grote brug
Ciictijzeren holle al'dekplaten afVomstig van de gemetselde
landhoolden van de grote hrus;
,;.' - ' :%■ ..>■
j*-'-^
5^ jS
mm
¥
Snieedijzeren spanten van de grote brug
een gebogen onderligger, eveneens samenge-
steld uit twee staven. Boven- en onderligger
zijn met elkaar verbonden door gesmede uitge-
rekte O-vormige ringen. De verschillende on-
derdelen zijn door middel van bouten en moe-
ren aan elkaar bevestigd. De decoratieve ver-
bindingsstukken zijn van gietijzer. Op de bui-
tenste twee spanten zijn de wapenschilden aan-
gebracht van de familie Van Zuijlen, de oudste
Wapenschild van de familie Van Zuijlen (boven),
en van de familie Van Heeckeren (onder)
29
-ocr page 30-
Grote brug in 1962 met vier griffioenen (Coll. RdMZ Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd)
Kleine brug in 1962 met gietijzeren vazen op sokkel (Coll. RdMZ Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd)
30
-ocr page 31-
^p3.i o}-iP.oao ht....._ir
rreriEOND                                  i^
TLATTEGEOND
MODEL C
-^31. £MW*EZIÜ.
MOPEL 3.
42 iT.. aa AANWEZIG.
rrMDDEL A.
ptll. MMSt/Uid.
:MlEEffliEE5ME::j£MWElEr
,v^r. <;^ Mau|iirf< -
Kleine brug van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
31
-ocr page 32-
bewoners van het kasteel en van de familie
Van Heeckeren. Bovenop ligt een houten
brugdek met aan weerszijden een smeedijzeren
brughek. De invullende ornamenten zijn van
gietijzer. Aan de uiteinden van het brughek
stonden oorspronkelijk vier gietijzeren
schilddragende griffioenen op sokkels, zoals te
zien is op foto's van de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg uit 1962. Deze zijn op een
gegeven moment echter verdwenen.
De kleine brug
De kleine brug met een overspanning van 10
meter rust eveneens op gemetselde landhoof-
den voorzien van gietijzeren afdekplaten. Een
viertal ijzeren liggers met een I-profiel vormt
de overspanning waarop een houten brugdek is
aangebracht. Heel uitzonderlijk is de toepas-
sing van wiggen bij de twee middelste liggers
als verbindingsmethode. Dit verbindingstype is
voor zover bekend nog niet eerder in Neder-
land aangetroffen\ Overigens zijn bij beide
bruggen moeren en bouten als verbinding tus-
sen de verschillende onderdelen gebruikt. De
twee buitenste liggers zijn aan de uiteinden
versterkt met twee paar hoekprofielen als flen-
zen. Het smeedijzeren brughek van de kleine
brug heeft een decoratieve gietijzeren invulling
met op de uiteinden gietijzeren vazen op een
voetstuk. Van de kleine brug is geen exact
bouwjaar bekend.
Beide bruggen zijn sinds de jaren zestig sterk
in verval geraakt. Evenals de griffioenen zijn
de vazen en een groot deel van de gietijzeren
ornamenten verdwenen.
Gietijzer en smeedijzer
Aan de basis van gietijzer en smeedijzer ligt
ruwijzer, een product dat van oudsher in hoog-
ovens uit ijzererts wordt gewontien\ Daar
ruwijzer veel koolstof bevat is het bros en kan
het niet worden gesmeed. Het is alleen ge-
schikt voor gietijzer, ijzer dat door verhitting
vloeibaar is geworden en vervolgens in vormen
wordt gegoten .
Het gietproces geschiedt als volgt. Van de ver-
schillende onderdelen worden mallen gemaakt,
soms van hout maar tegenwoordig ook van
kunststof, die geplaatst op schotten in vorm-
kasten passen. De vormen worden voorzien
Waterdunne gietijzer wordt in de gietmallen gegoten
De gegoten en gestraalde hetcbaiusters
van een hittebestendige laag. De vormkasten
met het paneel met de gietmal als bodem, wor-
den gevuld met gietzand (een mengsel van
zand, hars en een zuur). Na verharding worden
de kasten omgekeerd en de mal verwijderd.
Voor elk onderdeel zijn twee vormkasten nood-
zakelijk. Deze worden nauwkeurig passend op
elkaar gekoppeld en voorzien van gietkanalen
en ontluchting. Het waterdunne gietijzer wordt
bij een temperatuur van ongeveer 1500 graden
vanuit de oven overgedaan in een grote trans-
portpan en vervolgens in de gietmal gegoten.
Het verkregen werkstuk wordt na afkoeling
ontdaan van overtollige elementen, gestraald en
32
-ocr page 33-
luchtstroom voor het ontkolen van het ruwijzer.
Door te roeren werd het ruwijzer zo intensief
mogelijk met de hete lucht in aanraking ge-
bracht. Het eindproduct, puddelijzer genoemd,
was goed smeedbaar. Derhalve werd in Neder-
land de benaming smeedijzer het meest gang-
baar. Het leende zich behalve voor smeden ook
voor walsen (tussen rollen), pletten en trekken
(door een matrijs).
De restauratie
Nu de restauratie van de bruggen zijn voltooi-
ing nadert zullen twee griffioenen worden te-
ruggeplaatst. De restanten van deze twee bleken
in een schuur op het landgoed opgeslagen te
zijn geweest. Zij zijn gerestaureerd door de
firma Rombouts uit Buurmalsen. Van de grote
brug zijn de originele spanten gestraald en op-
nieuw in de verf gezet. Alle ornamenten van het
brughek zijn naar oud voorbeeld nagegoten. Bij
de kleine brug moest een deel van het metsel-
werk van de landhoofden vernieuwd worden.
Ook zijn nieuwe ijzeren liggers aangebracht.
Het hekwerk is vernieuwd en de ornamenten
nagegoten. Het gietwerk is uitgevoerd door de
Soester Gieterij te Soest. Deze firma trad tevens
op als hoofdaannemer bij de restauratie. Beide
bruggen zijn tot slot geschilderd in de kleur
'Kaisergelb'. Een kleur die we ook terugvinden
op de al eerder opgeknapte tuinvazen aan het
begin van de Beverweertseweg en Molenhoef-
laan. Bovendien heeft het houtwerk van de
boerderijen die bij kasteel Beverweerd horen of
behoord hebben deze kleur.
Wanneer de bruggen in oude luister hersteld
zijn, is het kasteel zelf aan de beurt. Maar de
benodigde 10 miljoen is nog niet op tafel.
Gerestaureerde griffioen van de grote brug
gemenied. Bij in gietijzer uitgevoerde produc-
ten is veelal een gietnaad zichtbaar, op de
plaats waar de twee helften van de gietvorm
tegen elkaar aan zaten.
Om ruwijzer smeedbaar te maken heeft het nog
een bewerking nodig. Aanvankelijk werd het in
een frishaard of-oven boven een houtskool-
vuur geplaatst en wel zo dat er bij een hoge
temperatuur lucht over het materiaal werd ge-
voerd. Door de zuurstof uit de lucht werd een
deel van de koolstof chemisch gebonden en
verwijderd waardoor een smeedbaar materiaal
ontstond. Dit product werd frisijzer (naar de
oven) of soms ook weiijzer (ijzer dat zich goed
laat wellen of aaneen smeden) genoemd. Aan
het einde van de achttiende eeuw werd in En-
geland een nieuw type oven geïntroduceerd,
gestookt met kolen, waarbij de kool niet recht-
streeks meer met het ruwijzer in aanraking
kwam. Hierdoor werd voorkomen dat de zwa-
vel uit de steenkool in het ijzer opgenomen
werd, waardoor de smeedbaarheid sterk achter-
uit ging. In deze zogenaamde puddeloven
(roeroven) zorgde een door het vuur verhitte
Kasteel Beverweerd in 1997
33
-ocr page 34-
Derhalve wordt gedacht aan een geknipt res-
tauratieplan, zodat dit fraaie complex aan de
Kromme Rijn behouden blijft
Drs. S. G. van Ginkel-Meester is kunsthistorica
en vooral werkzaam op het gebied van de ar-
chitectuurgeschiedenis.
N. G. van der Leek is bouwkundige.
Noten
1.   Volgens de Rijksdienst voor Monumentenzorg in
Zeist.
2.   Rijksarchief Utrecht (RAU) -Archief familie Steen-
gracht van Oostcapelle.
3.  Johan Maximiliaan Traanboer was een zoon van Elias
Traanboer, meester-smid en Elisabeth van Selm. woon-
achtig aan de Koningsstraat in Arnhem. Elias Traan-
boer was op 1 augustus 1791 geboren als zoon van
Elias Traunbauer en Alida Verbeek.
Elias Traunbauer, oorspronkelijk afkomstig uit
Neurenberg, had zich als meester-smid in Arnhem
gevestigd. Stamvader van de familie Traunbauer was
Christoph Traunbauer, boer (Bauer) aan het riviertje de
Traun in Oostenrijk, geboren omstreeks 1590.
Contactorgaan Oudheidkundigewerkgemeenschap
Aalten, Dinxperlo en Wisch, december 1986
4.   In Engeland is deze verbindingsmethode toegepast bij
de Iron Bridge te Coalbrookedale uit 1779.
Oosterhoff J. red , 'Bouwtechniek in Nederland,
constructies van ijzeren beton'. Delft D.U.P 1988,
p. 88-89.
5 Oosterhoff, J. red., 'Bouwtechniek in Nederland,
constructie van ijzer en beton'. Delft D.U.P. 1988,
p. 83-85.
Archieven en Collecties
RAU-TopografischeAtlas; Huisarchief Beverweerd.
Rijksdienst Monumentenzorg (RdMZ) Foto- en lekening-
en Archief Werkhoven-Beverweerd
Literatuur
Ginkel-Meester, S. van. 'Bunnik geschiedenis en architec-
tuur', Zeist 1989.
Olde Meierink, B. red., 'Kastelen en ridderhofsteden in
Utrecht', Utrecht 1995.
Oosterhoff J red., 'Bouwtechniek in Nederland, construc-
ties van ijzer en beton'. Delft D.U.P 1988.
Foto's en tekeningen overig
Leek, N.G. van der, 1996-1997.
34
-ocr page 35-
30-1, p.24) nog melding maken van de voor-
genomen sloop van de belangrijkste onderdelen
van steenfabriek De Bosscherwaarden, inmid-
dels ziet het er naar uit dat deze voor de provin-
cie unieke ringoven mogelijk toch behouden zal
blijven. Als dat inderdaad gebeurt, dan is dat
mede te danken aan de recente publiciteit rond
het industrieel erfgoed en de pleidooien in boe-
ken als deze voor het bewaren van karakteris-
tieke oude bedrijfsgebouwen (RvdE-V).
VARIA
Industrieel erfgoed
Onder de titel Fabriekswerk. Industrieel erf-
goed in de provincie Utrecht
is bij Uitgeverij
Matrijs eind februari een mooi boek versche-
nen van de historicus Hans Buiter (ISBN 90
5345 0963; 159 blz.;/45,-). In 20 korte hoofd-
stukken met veel foto's worden per product-
groep de belangrijkste nog bestaande gebou-
wen en apparatuur behandeld. Centraal staat
daarbij niet de esthetische waarde, maar de
illustratieve waarde voor de geschiedenis: hoe
mensen vroeger werkten, hoe het productiepro-
ces verliep en hoe de samenleving veranderde.
Karakteristiek voor de provincie Utrecht zijn
de geografische spreiding en de relatieve klein-
schaligheid van het industrieel erfgoed, enkele
uitzonderingen daargelaten zoals de Veenen-
daalse textielindustrie en de Utrechtse
metaalnijverheid.
Voor het Kromme-Rijngebied is het hoofdstuk
over de steenfabrieken (p. 15-22) van belang.
Hierin wordt vooral aandacht besteed aan De
Bosscherwaarden en De Lunenburgerwaard in
Wijk bij Duurstede. Moesten we in het eerste
nummer van dit tijdschrift in 1996 (jaargang
'Mijn Best' in Werkhoven: een folly ?
In 1923 liet Wijnand Elberse naast de ouderlij-
ke woning aan de Achterdijk 64 in Werkhoven
een woonhuis met veestal bouwen. Er was eni-
ge haast geboden. Hij wilde namelijk tegelijk
met zijn zuster trouwen. Wellicht om kosten te
sparen. Deze zuinigheid speelde kennelijk ook
bij de bouw van zijn huis een rol. Het werd
namelijk opgetrokken uit hergebruikte materi-
alen, zoals oude balken, stenen en kozijnen.
Het gevolg was echter dat geen kozijn hetzelfde
was en dat er veel gepast en gemeten moest
worden. Wanneer de bouwers hem om advies
vroegen, schijnt Wijnand Elberse steevast ge-
zegd te hebben "t is mijn best', met andere
woorden zoeken jullie het zelf maar uit. Aan
deze uitspraak ontleent het huis zijn naam.
Het moet een bijzonder huis geweest zijn, want
in de Oranje-editie uit 1958 van het merckwaer-
digste meyn bekent,
een bundel van eigenaar-
digheden vermeld in de Volkskrant uit die tijd,
opgetekend en getekend door Jan Bouman,
wordt melding gemaakt van het huis. Het
bijzondere bouwsel is dan al vervangen door
De stookzolder van De Bosscherwaarden (foto Hans
Dirksen 1996; Atlas gemeente Wijk bij Duurstede)
'Mijn Best', Achterdijk 64 Odijk
35
-ocr page 36-
* T '5 Ml/N BEST'
Etn holt In ODIjni&. (Un'fcht) die
«nd daf hl) i.«lf V«t ««t» Vwis K«n
bffvufcn, vifuunddt «flMxtfïr bC
(«dr ««(«dm altrrlti b<flk<n. dttii^ fn
facuMKOZ'Jncn. en st'cnm vjan ollcrlct
VoorWqMiiicft, diC titk «roliiK in<Ml(-
■ ïtn oMt* hK i^reemdc boMnscl,
Vre«fp s^fMi iMn d» bon- ie Mor*n;
■f/i mijn beit~ en t0*n lïn huisje
deur len iWen mt\ her opicWitt'
: •IMjnt>nf
nen, mnnr op 4ec('fde pln«ft
'AthtïrdiiX IH 4U«t *
'-----^-'* -'t deie
De voorgevels van de drie woonhuizen die architect Ton
van der Woude heeft ontworpen op de plaats van de school
Volderstraal41
Sloop school in Wijk bij Duurstede
Afgelopen april-mei is de uit 1883 daterende
monumentale school aan de Volderstraat 41 in
Wijk gesloopt om plaats te maken voor woon-
huizen in historiserende stijl. Daarmee is het
meest karakteristieke schoolgebouw dat de ge-
meente nog kende helaas verdwenen. De Vol-
derstraat telde vanaf het laatste kwart van de
19de eeuw een groot aantal schoolgebouwen
ca.: een protestantse bewaarschool annex naai-
en breischool op nummer 15-17 (het huidige
museum), een meisjeskostschool op nummer 37
(de huidige dansstudio), een gymnastieklokaal
met daarnaast de school met de bijbel op num-
De voorgevel van hel gesloopte schoolgebouw op de
bouwtekening uit 188."! (.Streekarchivariaat Kromme-Rijn-
gebied - Utrechtse Heuvelrug. Archief gemeente Wijk bij
Duurstede, 1852-1970)
'Mijn Best'zoals vermeld in de bundel het merckwaerdig-
ste meyn bekenfuit 1958
een meer regulier boerenwoonhuis, zoals wij
het nu kennen, dat echter nog wel de naam
'Mijn Best' draagt. Het oorspronkelijke bouw-
sel was in zijn verschijningsvorm een folly te
noemen, te weten een merkwaardig bouwsel,
echter met een duidelijke woonfunctie en niet
slechts bedoeld als stoffage van het landschap,
zoals bij een folly te doen gebruikelijk
(SvG-M).
36
-ocr page 37-
waarin hij in de loop van de jaren heel veel
bijeen had gebracht, dat op zijn geboortestreek
betrekking had. Omdat hij het belangrijk vond
mer 39 (in de jaren '70 gesloopt voor woon-
huizen) en tenslotte de openbare lagere school
op nummer 41 met bijbehorende onderwijzers-
woning op nummer 43. Overigens wisselden
de openbare school en de school met de bijbel
in 1921 van gebouw.
Het nu gesloopte pand Volderstraat 41 was in
1883 in opdracht van de gemeente gebouwd
door de Wijkse aannemer C.F.W. Uitewaal
voor ƒ 17.320,-. Het was de opvolger van de uit
1826 daterende school op de hoek van de
Klooster Leuterstraat en de Kerkstraat, het
huidige kerkelijk centrum 'Open Hof, Het ge-
bouw telde zes lokalen aan weerszijden van
een gang. Opvallend was de rijk versierde
voorgevel met levendig metselwerk en een
viertal schoorstenen op de hoeken van de beide
puntgevels. In Wijk bij Duurstede zal de Open
Monumentendag op 13 september 1997 geheel
in het teken staan van het landelijke thema
Monumentale schoolgebouwen'. Er zal dan
ruimschoots aandacht worden besteed aan de
verdwenen en nog bestaande schoolgebouwen
in Cothen, Langbroek en Wijk (RvdE-V).
Het gedicht in steen'met Ina van der Wiele (foto Johan
van Impelen 1996)
deze verzameling met anderen te delen, was hij
altijd bereid om boeken of prenten uit te lenen.
Toen ik hem eens vroeg of hij informatie had
over het tolrecht op een bepaalde weg, ver-
scheen hij enkele dagen later op de fiets met
een groot pak in een grijze vuilniszak onder
zijn snelbinders. De zak bevatte de drie delen
van het Groot Utrechts Placaatboek van Johan
vande Water uit 1729 ...
Wim Stooker maakte graag spitse woord-
grapjes. Eén daarvan bevindt zich nu, in steen
gebeiteld door de Wijkse beeldhouwer Stef
Stokhof de Jong, aan de voet van de Rijndijk.
De voorbijganger zal na lezing glimlachend de
trap beklimmen, om uit te zien over de rivier
(Ina van der Wiele).
Gedicht Wim Stooker onthuld
'U bent dicht hij de Kromme Rijn
Die zou niet half zo lieflijk zijn
Wanneer hij rechter was geweest
Zo ziet u dan dat onrecht
niet altijd duidt op slecht'
Op 21 maart van dit jaar werd in Wijk bij
Duurstede het 'Stookers monumentje' onthuld.
Het vormt een onderdeel van de poëzieroute,
waarbij op markante plekken in de stad een
steen met een toepasselijk gedicht wordt ge-
plaatst. De steen met bovenstaand versje van
Wim Stooker staat aan het eind van het Wal-
plantsoen dichtbij het huidige begin van de
Kromme Rijn, de rivier waarover de tekst gaat.
Wim Stooker, die in 1909 in Cothen werd ge-
boren, was bijzonder op het Kromme-Rijn-
gebied gesteld, dat hij tot op hoge leeftijd met
de fiets doorkruiste. Tot zijn dood in 1996 is
hij lid van de Historische Kring geweest. In
Utrecht, waar Wim Stooker woonde, bezat hij
een uitgebreide boeken- en prentenverzameling
De timpaansteen van de Stevenskerk te
Werkhoven
Bij de onlangs voltooide restauratie van de Ste-
venskerk te Werkhoven werd bij grondwerk-
zaamheden ter afronding van het tuinplan door
de president-kerkvoogd zelf een verrassende
vondst gedaan. Bij graafwerkzaamheden naast
het lijkbaarhuisje werd een tweetal stukken
rode zandsteen aangetroffen die het voormalige
timpaan vormden boven de toreningang. Een
timpaan is een boogvormige versiering boven
een deur of een raam in een gevel; het omsloten
37
-ocr page 38-
veld wordt timpaan genoemd. In de Romaanse
kerkbouw werd deze methode van decoratie
nogal eens toegepast, waarbij gebruik werd
gemaakt van sarcofaagdeksels als secundair te
benutten bouwmateriaal. In het vorige nummer
van dit tijdschrift (jaargang 31-1, 1-10) werd in
een verslag over het archeologisch onderzoek
bij de Stevenskerk een uiteenzetting gegeven
De timpaansteen zoals die werd opgegraven naast het
lijkbaarhuisje
over sarcofaagdeksels en het bouwkundig
hergebruik hiervan.
Het timpaan van de Stevenskerk, dat bij de
bouw van de Romaanse toren in het laatste
kwart van de twaalfde eeuw als decoratie van
het hoogveld boven de toreningang werd aan-
gebracht, heeft als zodanig zeer waarschijnlijk
gefunctioneerd tot de ingrijpende verbouwing
van kerk en toren in 1830. Op een tekening van
J.P. Six uit 1846 is zichtbaar dat het timpaan in
dat jaar niet meer als zodanig functioneerde:
het hoogveld is leeg en het timpaan deed dienst
als stoepplaat voor de toreningang. De tekenaar
legde nauwkeurig het versieringspatroon op het
dekselfragment vast, waardoor een reconstruc-
tie van het gehele sarcofaagdeksel mogelijk
werd (zie Het Kromme-Rijngebied, 31-1). In
1861 werd het lijkbaarhuisje gebouwd en kre-
gen kerk en toren een grondige onderhouds-
beurt. Bij deze gelegenheid werd in het hoog-
veld boven de toreningang een nieuwe decora-
tie aangebracht met het wapen van de financier
van de werkzaamheden, H.J.C.E. Baron Van
Heeckeren van Enghuizen, Beverweerd en
Odijk, eigenaar van het kasteel Beverweerd.
Zeer waarschijnlijk is bij deze bouwactiviteit
de oorspronkelijke timpaansteen van de kerk
Aanzicht van de toreningang vanuit de binnenzijde van de
toren
verdwenen in de grond naast het lijkbaarhuisje,
terwijl een aantal grote fragmenten van sarco-
faagdeksels werd benut als vloerverharding in
het lijkbaarhuisje.
Deze fragmenten werden bij de restauratie-
werkzaamheden in 1996 weer aangetroffen,
waarbij werd geconstateerd dat een drietal van
deze fragmenten bij elkaar hoort en gezamen-
lijk een compleet deksel vormt. Dit complete
sarcofaagdeksel zal opgesteld worden in de
stenen torenkamer op de eerste verdieping. Het
huidige timpaan boven de toreningang bezit
thans een te respecteren historische waarde; de
voorganger ervan kan zijn historische bouw-
kundige functie mogelijk hervinden door plaat-
sing boven de toreningang aan de binnenzijde.
De mogelijkheid hiervan zal op korte termijn
worden onderzocht (Peter de Wit).
Een voormalig woonhuis met bakkerij en
winkel te Overlangbroek
Het pand Langbroekerdijk B 23 wordt in het
rapport over de gemeente Langbroek van het
Monumenten Inventarisatie Project door de
provincie Utrecht uit 1989 (1991) en in het op
basis daarvan geschreven bekende 'gele' boekje
38
-ocr page 39-
over Langbroek (1990), beschreven als een
langhuisboerderij, gebouwd in het eerste kwart
van deze eeuw.
Uit het onlangs teruggevonden bestek voor de
bouw van dit pand blijken echter andere feiten.
Het pand werd gebouwd in 1894/1895 als
woonhuis inet bakkerij en winkel, in opdracht
van C. van Oudbroekhuizen te Overlangbroek.
^^///iW/////////////^^^^^
i
BAKKERIJ
\y?^W^^/^^/y///^/^/^/W^WJ/.
GANG
AV///J////////////y///77^
wink«lkast ifwt pilasttfi «i
kroonlijst, voorzien van
20 legplanken
WINKEL
V/y//////A^
r','"/"7:i
V///////.
=^
5 METER
RECONSTRUCTIE WOONHUIS / BAKKERIJ -WINKEL
Reconstructie-tekening van de oorspronkelijke plattegrond van het pand door Peter de Wit
39
-ocr page 40-
Bij de aanvraag van 1973 wordt het achterhuis
van veestalling verbouwd tot woonkamer. Van
de oorspronkelijke bakkerij met winkel in het
voorhuis is dan op de tekeningen geen spoor
meer te vinden (Peter de Wit).
Nieuws van het Streekarchivariaat
Op 21 april jongstleden verrichtte de Utrechtse
Commissaris van de Koningin, jhr. dr. P.A.C.
Beelaerts van Blokland de officiële opening
van het sinds oktober 1996 bestaande
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug. Ten overstaan van zo'n
120 genodigden werden in de raadszaal van het
stadskantoor in Wijk bij Duurstede enkele toe-
spraken gehouden, afgewisseld met een optre-
den van het Kromme Rijn Fluitkwartet. Tijdens
de borrel bestond er gelegenheid om een expo-
sitie van enkele van de oudste en mooiste ar-
chiefstukken van de 9 deelnemende gemeenten
te bekijken, de stands van de historische vereni-
gingen en een restauratieatelier te bezoeken of
een blik te werpen in de studiezaal en de ar-
chiefbewaarplaats. De Open Dag op zaterdag
26 april werd door ongeveer 70 mensen be-
zocht.
Eind maart vond de verhuizing plaats van de
notariële archieven, de archieven van de dorps-
en stadsgerechten en van de verzameling doop-,
trouw- en begraafregisters van de gemeenten
Amerongen, Bunnik, Doorn, Driebergen-Rij-
senburg, Houten, Leersum, Maam, Rhenen en
Wijk bij Duurstede vanuit het Rijksarchief in
Utrecht naar de gemeenschappelijke archiefbe-
waarplaats in Wijk bij Duurstede. Zoals eerder
te lezen in deze rubriek kunnen bezoekers 6
dagen in de week terecht bij het Streekarchiva-
riaat in het Wijkse stadskantoor aan de Karel de
Grotestraat 30 (tel. 0343-595516/517/606/595).
De openingstijden zijn: maandag tot en met
vrijdag van 9.00-12.00 en van 14.00-16.00 uur
en op zaterdagmorgen van 8.30-12.30. De za-
terdagopenstelling geldt óók voor de zomer-
maanden (RvdE-V).
Het oorspronkelijke plan voor de voorgevel van het pand
Langbroekerdijk B 23
Over de naam van de architect wordt in het
bestek geen nadere informatie gegeven. Door-
dat dit pand als woonhuis/bakkerij werd ge-
bouwd, heeft het gezien vanuit het oogpunt van
nederzettingsgeschiedenis een meerwaarde als
monumentenpand in de buurtschap Overlang-
broek.
Het huis, thans 19,50 meter lang en 9,50 meter
breed, blijkt volgens dit bestek in oorsprong
11,25 meter lang te zijn geweest. Waarschijn-
lijk is het pand rond 1920 ingrijpend verbouwd
en verlengd tot de huidige afmetingen. De rijk
gedecoreerde voorgevel heeft deze verbouwing
gelukkig redelijk ongeschonden doorstaan. Bij
het bestek behoort een aantal summiere teke-
ningen zonder maatvoering en ruimte-aandui-
ding. De zeer gedetailleerde bestekomschrij-
ving maakt een reconstructie van de oor-
spronkelijke opzet van het woonhuis/bakkerij
zeer goed mogelijk (zie afbeelding). Vooral de
beschrijving van de winkelopstand met de door
pilasters en kroonlijst gedecoreerde winkelkast
met legplanken en de beschrijving van de
winkelbakken en de toonbank geven een uitste-
kend beeld van de inrichting en vormgeving
van een bakkerswinkel aan het eind van de
19de eeuw.
Hoe lang de bakkerij met winkel als zodanig
hebben gefunctioneerd is in het archief van
Bouw- en woningtoezicht bij de gemeente
Wijk bij Duurstede niet te achterhalen; de
eerstvolgende bouwaanvraag dateert uit 1973.
Mogelijk is bij de verlenging van het pand
rond 1920 de bestemming bakkerij/winkel
gewijzigd in de bestemming agrarisch bedrijf
40
-ocr page 41-
'/]6 -V KTX :.^V 'tcV^ 63 6^
ym^TT
De Zondagsschool en de strijd tussen orthodoxie
en vrijzinnigheid in Nederlangbroek, 1819-1916.
Annemarie Ettekoven
Inleiding
In 1820 werd in Nederlangbroeic een zondags-
school opgericht. Het betrof geen zondags-
school zoals wij die thans kennen maar een
'school op zondag', waar 'aan meer bejaarde en
veronachtzaamde menschen' eens per week op
zondag door de plaatselijke onderwijzer les
werd gegeven in lezen, schrijven en rekenen.
De school stond open voor leerlingen van
twaalf jaar en ouder en alle kosten werden ge-
dragen door de stichter. Jan Antonie Godin van
Westrenen, een heer van stand en bewoner van
huize Leeuwenburg. Tezamen met de plaat-
selijke predikant Jan Frederik van Oordt was
het bestuur in handen van de stichter. In de
noordgevel van de hervormde kerk van Neder-
langbroek herinnert een gedenksteen aan het
initiatief van deze aristocraat, die op 19 april
1854 ongehuwd en kinderloos op zijn kasteel
overleed. Het overlijden van Godin van West-
renen betekende niet het einde van de zondags-
school. In zijn testament had hij bepaald dat de
zorg voor de school na zijn dood zou komen te
berusten bij de dienstdoende predikant, die het
toezicht zou delen met de eigenaren van de
naburige landgoederen. Pas in 1916 hield de
zondagsschool op te bestaan.
Na inventarisatie van het kleine zondags-
schoolarchief in het kader van een college Ar-
chivistiek aan de Universiteit van Amsterdam
van Prof dr C. Dekker en het onderzoek dat
nodig was voor het schrijven van de inleiding
op de inventaris van het archiefje, raakte ik
steeds meer geïnteresseerd in de godsdienstige
verhoudingen in het dorp Nederlangbroek in de
negentiende eeuw. Via de predikanten, die een
bestuursfunctie in de zondagsschool vervulden,
en de relatie die zij hadden tot de boerenbevol-
king (de kerkeraad) en de adel (de kerkvoog-
den, de notabelen) ontspon zich een web van
opmerkelijke lijnen. Zo blijkt dat de predikant
van Nederlangbroek in 1820, het jaar dat de
zondagsschool werd gesticht, de eerste was in
een reeks van predikanten van 'verlichte' signa-
tuur die zeker tot 1831 aan het dorp verbonden
waren. Twee van hen. Jan Frederik van Oordt
en Louis Gerlach Pareau, zouden in de Neder-
lands Hervormde Kerk tot de kopstukken van
de latere 'Groninger richting' uitgroeien.
Nederlangbroek in de 19de eeuw
Tussen de bewoners van de kastelen en de boe-
renbevolking was een wereld van verschil. Een
oud volksrijmpje luidt: 'Neerlangbroek die
schrale hoek daarwonen niets dan edellui en
bedellui roofridders en broodridders. Daar zijn
niets dan kastelen en nesten. Sterkenburg is het
beste". Maar naast het sociaal-economische
verschil was er ook een duidelijk religieuze
tweespalt. Zo schrijft Doomenbal in zijn boek
over de in die streken rondtrekkende, door de
orthodoxe boerenbevolking gewaardeerde,
De gedenksteen voor de stichter van de zondagsschool.
Jan Antonie Godin van Westrenen (1781-1854), in de
noordgevel van de hervormde kerk in Nederlangbroek
(Atlas Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug; foto Hans Dirksen 1997)
41
-ocr page 42-
dorp pachtten veelal hun land van de kasteel-
heren. Woonden in de gemeente Langbroek in
1836 in totaal 974 personen (720 in Nederlang-
broek en 254 in Overlangbroek), in 1905 was
de bevolking gegroeid tot 1277^. De katholie-
ken die in het dorp woonden, behoorden tot de
statie Werkhoven-Cothen. In 1829 woonden in
Langbroek 714 protestanten en 219 katholie-
ken. In 1849 waren deze aantallen gestegen tot
780 protestanten tegenover 277 katholieken'.
In 1877 woonden in Langbroek 837 protestan-
ten en 301 rooms-katholieken*.
Kerkelijke organisatie en functionarissen
Dominee Johannes Wilhelmus van Dolder,
sinds april 1816 op de kansel in Nederlang-
broek, deelde zijn kerkeraad op 3 april 1819
mee dat hij de gemeente zou verlaten. Hij had
het verzoek van de Hervormde Gemeente
Wagen ingen om daar predikant te worden,
geaccepteerd''. De kleine kerkeraad van Neder-
langbroek, bestaande uit drie ouderlingen en
twee diakenen moest dus op zoek naar een
nieuwe voorzitter. Al snel was er een nieuwe
dominee gevonden en op 25 juli 1819 werd, op
voordracht van de consulent, door de kerkeraad
met algemene stemmen besloten om de 25-
jarige Jan Frederik van Oordt naar Nederlang-
broek te beroepen, alwaar hij in oktober 1819
werd bevestigd.
Hoe zag de organisatie van de Hervormde Kerk
van Nederlangbroek er rond 1820 uit? De ker-
keraad had de leiding binnen de Hervormde
Gemeente: de zorg voor de dienst, het chris-
telijk onderwijs, toezicht op de kerkelijke tucht
of zedelijke handel en wandel van de gemeen-
teleden. De vijf leden van de raad kwamen uit
watje zou kunnen noemen 'de gewone bevol-
king' voort. Jaarlijks traden een ouderling en
een diaken af om plaats te maken voor nieuwe
gegadigden die (tot 1868) bij coöptatie werden
gekozen of herkozen.
Naast de kerkeraad was er het driehoofdige
college van kerkvoogden, dat de kerkelijke
eigendommen, inkomsten en uitgaven beheer-
de. Eens per twee jaar trad een kerkvoogd af
De kerkvoogden werden gekozen door een
zogenaamd college van notabelen dat hiervoor
speciaal eens per jaar in een aparte vergadering
bijeenkwam. En welke Nederlangbroekers had-
oefenaar Wulfert Floor (1818-1876): 'De een-
voudige boerenbevolking is van oude tijden af
aan streng rechtzinnig geweest, maar het
kerkelijk leven werd sterk beïnvloed door de
gematigd rechtzinnige, kerkelijk meelevende
adel'^ En Hazeu schrijft in zijn biografie over
de in 1905 in Nederlangbroek geboren Gerrit
Achterberg: 'wat het godsdienstige leven be-
treft hield de landadel niet van een strenge,
schriftuurlijke prediking. Men hoorde liever
van de barmhartigheid Gods, van Zijn liefde
tot de mensen".
Was het alleen de adel die tot de gematigd
rechtzinnigen gerekend kon worden? Welke
predikanten hebben de gemeente in de negen-
tiende eeuw gediend en wat was hun invloed?
Wat was de positie van de adel in de kerkeraad,
de kerkvoogdij en het kiescollege van de Her-
vormde Kerk van Nederlangbroek en hoe groot
was de invloed van de 'heren der kastelen' bij
het predikantsberoep? Duidelijk zal worden dat
de aristocratie in Nederlangbroek tussen 1820
en 1831 nog een aanzienlijk invloed in de kerk
had, maar na 1831 haar greep op de kerk ver-
loor en toe moest zien hoe de orthodoxe bevol-
king, onder invloed van de landelijke richtin-
genstrijd, zich steeds meer ging profileren.
Nederlangbroek was in 1819 een klein dorp.
Op de kastelen, de grote en kleine boerderijen
en in de keuter- en arbeiderswoningen leefden
ongeveer 670 mensen^ Tezamen met het nog
veel kleinere dorp Overlangbroek vormde
Nederlangbroek de gemeente Langbroek. Wa-
ren de vroegere gerechten Hardenbroek en
Sterkenburg tot 1818 nog in de gemeente gele-
gen, vanaf dat jaar ressorteerden zij onder de
gemeente Driebergen-Rijsenburg.
Het grootste gedeelte van de grond in Lang-
broek werd gebruik voor de productie van
(hak)hout, er was bouwland, weiland en er
waren wat moestuinen, aardappeland en boom-
gaarden. Vooral na 1880 zou in het dorp de
griendcultuur opkomen\ Tegenover de aristo-
craten op de kastelen stond een eenvoudige,
grotendeels boerenbevolking: landbouwers,
boerenknechten, arbeiders, boomkwekers, een
enkele winkelier, een wagenmaker, rietdek-
kers, een molenaar,een veehouder, een hoef-
smid, een timmerman, een metselaar, een bak-
ker, tuinmannen en schippers. De boeren in het
42
-ocr page 43-
De kasteelheer van Sandenburg, Gijsbert Carel
Comelis Jan baron van Lynden van Sanden-
burg, zou van 1824 af 26 jaar kerkvoogd blij-
ven. Naast hem kende het college van kerk-
voogden personen die niet voortkwamen uit
adellijke geslachten, maar wel langdurig in het
burgerlijk bestuur van Langbroek zaten en,
gezien het bedrag dat zij aan hoofdelijke om-
slag betaalden, zeker niet tot de armsten gere-
kend konden worden'".
Richtingenstrijd
Ondertussen rommelde het op landelijk vlak in
de Nederlandse Hervormde Kerk. Niet zozeer
ten aanzien van de organisatie, die met het Al-
gemeen Reglement van 1816 tot in de puntjes
geregeld was, maar wel op het inhoudelijk vlak
van de kerkelijke leer. Veel bleef in de regle-
menten ongeschreven. Het was immers de be-
doeling dat een ieder zich zoveel mogelijk in
deze nieuwe reglementen zou kunnen vinden.
Maar een in veler ogen te ruime interpretatie
van de kerkregels door bepaalde predikanten en
groeperingen had een richtingenstrijd tot ge-
volg die het kerkelijk leven in de negentiende
eeuw zou domineren". Aan de ene kant ston-
den de zogenaamde 'rechtzinnigen', zoals deze
orthodoxen later genoemd werden. Conserva-
tief als zij waren en wars van de kerkelijke
reglementen van 1816, was de vrijheid van
interpretatie hen een doom in het oog. Zij voel-
den niets voor vrijheid in de leer. Het bracht in
hun ogen slechts hel en verdoemenis. Aan de
andere kant stonden de zogenaamde 'verlich-
ten', later als 'vrijzinnigen' bestempeld, die
gekenmerkt kunnen worden als 'gematigd, tole-
rant, optimistisch en zelfs oecumenisch als het
binnen het protestantisme bleef'^. Zij waren
juist voorstanders van de interpretatievrijheid.
Uit deze 'verlichten' zouden predikanten op-
staan die zich rond 1831 landelijk formeel zou-
den groeperen tot de zogenaamde 'Groninger
richting', een groep theologen wier theorieën
gestoeld waren op de grondslag van humanis-
tisch en vooral dogmaloos christendom, stre-
vend naar een geloofsgemeenschap waarin alle
christenen in saamhorigheid zouden kunnen
leven. Ook vóór 1831 waren deze predikanten
al aktief, zij het dat zij niet officieel als 'rich-
ting' naar buiten traden. Twee van hen stonden
Jan Hendrik baron van Lynden (1765-1854) op een schil-
derij door C. Kramm uit 1843 (Particuliere collectie; foto
Iconographisch Bureau Den Haag)
den er nu zitting in deze beide colleges? Vanaf
1824 zouden 26 jaar lang drie van de vier ze-
tels van het college van notabelen bezet wor-
den door dezelfde aristocraten. Zo zou de in
1824 al 59 jaar oude kasteelheer Jan Hendrik
baron van Lynden van Lunenburg, lid van de
Raad van State, later lid van de Eerste Kamer
en lid van Provinciale Staten van Utrecht, pas
in juli 1850, op 85-jarige leeftijd zijn functie
als notabel van de Hervormde Gemeente neer-
leggen. Hetzelfde gold voor de kasteelheer van
Hardenbroek, Gijsbert Carel Duco, die het in
1850 op zijn 81ste voor gezien hield. En de
derde notabel die meer dan een kwart eeuw in
het college zitting zou hebben? Dat was de
stichter van de zondagsschool, Jan Antonie
Godin van Westrenen, bij zijn aantreden in
1824 met zijn 42 jaren tot de jonkies' behorend
en sinds 1818 kasteelheer van Leeuwenburg
dat hij van zijn vader had geërfd. Na 28 jaar
trouwe dienst legde hij in 1852, twee jaar voor
zijn dood, op 70-jarige leeftijd zijn funktie
neer.
En wie zaten in het college van kerkvoogden?
43
-ocr page 44-
in Nederlangbroek op de kansel en zouden in
de Nederlandse Hervormde Kerk tot de kop-
stukken van de Groninger richting uitgroeien:
Jan Frederik van Oordt en Louis Gerlach Pa-
van mensen, waarbij het onderwijs een samen-
bindende factor zou moeten zijn. Godsdienstig
onderwijs mocht in zijn ogen niet leerstellig
zijn. Twee van Van Oordts medestudenten en
ook aangesloten bij de vriendenkring rond Van
Heusde waren Louis Gerlach Pareau en Her-
man Gerrit Jacobus van Doesburg. Ook hen
komen wij later in Nederlangbroek nog tegen.
In de korte en zakelijke notulen van de verga-
deringen van de Nederlangbroekse kerkeraad is
weinig van Van Oordts opvattingen terug te
vinden. Onder zijn voorzitterschap kwam de
kerkeraad gemiddeld zes maal per jaar bijeen,
waarbij de opkomst van de kerkeraadsleden
redelijk goed was. Bekend over Van Oordt is
dat hij zeer gezien was om zijn redenaarskunst
op de kansel, zijn geestigheid, opgeruimd ka-
rakter en pastorale trouw, waar wel aan wordt
toegevoegd dat 'het gemis aan sierlijkheid wat
betreft de vorm van de preken ruimschoots
werd vergoed door de inhoud"". Dat Van Oordt
tijdens zijn betrekking in Nederlangbroek de
denkbeelden van zijn leermeester Van Heusde
onder collega's verbreidde, blijkt uit datgene
wat bekend is over de Doornse predikant Th.
A. Clarisse. Toen deze in 1823 als buitenge-
woon hoogleraar in Groningen werd benoemd,
werd hij beschouwd als 'een volslagen Heus-
diaan'(...) Hij was dat geworden door zijn
vriend Van Oordt die in die tijd dat zij sedert
1819 in naburige plaatsen predikant waren (...)
hem geheel in de geest en de methoden van
Van Heusde had ingewijd"\ En toen Van
Oordt in 1823 naar Utrecht beroepen werd,
'baarde het bij sommigen bekommering, dat
iemand die te boek stond voor zoo vrijzinnig in
zijne denkbeelden' daar kwam"*. Van Oordt
ontving gedurende zijn predikantschap in Ne-
derlangbroek twee beroepen, naar Goes en naar
Edam. Beide wees hij om niet nader genoemde
redenen af Op 19 mei 1822 nam hij het beroep
naar Alkmaar aan waarheen hij in september
van dat jaar vertrok. Na Alkmaar werd hij in
1823 nog predikant in Utrecht om in 1829
hoogleraar in Groningen te worden.
Oprichting zondagsschool
Ruim een halfjaar nadat Jan Frederik van
Oordt in oktober 1819 in Nederlangbroek was
bevestigd, werd in het dorp een zondagsschool
reau.
Predikant en hoogleraar Jan Frederik van Oordt (1794-
1852) op een litho door P.W.M. Trap (Collectie en foto
Iconografisch Bureau Den Haag)
Van Oordt (1819-1822)
Jan Frederik van Oordt, in oktober 1819 Ne-
derlangbroeks nieuwe dominee, was in Rotter-
dam geboren als zoon van een koopman en
advocaatsdochter." Van 1812 tot 1818 studeer-
de hij in Utrecht waar hij in aanraking kwam
met de theorieën van Philip Willem van Heus-
de (1778-1839) die er hoogleraar in geschiede-
nis, oudheden, welsprekendheid en Griekse
taal was. De nadruk bij Van Heusde lag op het
humanistisch christendom. Hij zag de liefde als
de grote kracht in de opvoeding en vorming
44
-ocr page 45-
in mei prijzen aan leerlingen werden uitgedeeld
voor het uit het hoofd opzeggen van gedichten
en verzen^". Gezien het feestelijk karakter dat
die dag gedurende het gehele bestaan van de
school zou hebben, kan aangenomen worden
dat de school op de eerste zondag van mei in
1820, te weten 7 mei, geopend is.
Waar moeten we de zondagsschool van Neder-
langbroek plaatsen in het wettelijk kader? De
schoolopziener rekende de zondagsschool in
zijn verslag van 1844 tot het bijzonder onder-
wijs van de tweede klasse. In 1844 was het de
enige zondagsschool in het zogenaamde vierde
district. In totaal bestonden er in 1844 in dit
vierde district vijf bijzondere scholen van de
tweede klasse en zestien openbare lagere scho-
len, waarvan er ook één in Nederlangbroek
stond^'.
Predikant Van Oordt maakte in de notulen van
de kerkeraad geen enkele melding van de op-
richting van de zondagsschool. Hij moet er
echter nauw bij betrokken zijn geweest. Zo
blijkt uit de reglementen dat de onderwijzer op
de zondagsschool zijn lesprogramma slechts
kon wijzigen na overleg met de heer Godin van
Westrenen én de plaatselijke predikant. Ook de
te zingen psalmen en gezangen moesten eerst
aan de predikant worden voorgelegd. Nadat het
klokgelui voor aanvang had geklonken, moch-
ten alleen de predikant, de schout (burgemees-
ter), de schoolopziener en de heer Godin van
Westrenen nog naar binnen. Godin van Westre-
nen had het recht iemand de toegang tot de
zondagsschool te ontzeggen als hij dat noodza-
kelijk achtte maar moest daar direct de predi-
kant van in kennis stellen. De betrokkenheid
van de predikant bij de zondagsschool kan der-
halve groot worden genoemd. Maar stond hij
ook ideëel aan de basis? De reglementen voor
de zondagsschool in Nederlangbroek stellen dat
het onderwijs gegeven diende te worden 'op
'zodanige manier (...) als in Rotterdam en
Utrecht op de zondagsschool in gebruik is'". Al
in februari 1816 had het Nederlandsch Zende-
ling-Genootschap besloten tot de oprichting
van zondagsscholen in Rotterdam^'. Het doel
van deze scholen zou zijn 'om op den Zondag
menschen van beiderlei kunne gelegenheid te
geven om te leeren lezen, ten einde hen tot
nuttige leden der zamenleving te vormen en
opgericht. Het woord 'zondagsschool' kent
twee betekenissen. De eerste zoals wij die
thans kennen: ontstaan vanuit het protestantse
Reveil, als een school waar godsdienstonder-
wijs gegeven wordt aan kinderen van zes tot
twaalf jaar oud als voorloper op de catechisa-
tie. Stichter van deze vorm van godsdienston-
derwijs was de Engelsman Robert Raikes
(1735-1811), die in 1780 in Gloucester scholen
opende waar de straatjeugd en in fabrieken
werkende kinderen op zondag les kregen in het
lezen, waarbij de bijbel als leesboek werd ge-
bruikt. Zondagsscholen naar het voorbeeld van
Raikes ontstonden in Nederland rond 1833. In
1865 werd een overkoepelende instantie van
zondagsscholen, de Nederlandsche Zondags-
school Vereeniging opgericht.
Eveneens in navolging van Raikes ontstonden
eind achttiende, begin negentiende eeuw zon-
daggscholen van het tweede type: scholen waar
één dag per week, op zondag, les in rekenen,
schrijven en lezen gegeven werd aan 'volwas-
senen die door hun werk gedurende de rest van
de week niet in staat zijn onderwijs te vol-
gen'". Er kon ook een godsdienstig element
aanwezig zijn. In dat geval kregen de leerling-
en nog enige godsdienstige scholing'*. De
zondagsschool in Nederlangbroek kan tot de
laatste categorie van zondagsscholen worden
gerekend.
De kasteelheer van Leeuwenburg, Jan Antonie
Godin van Westrenen, stichtte in het voorjaar
van 1820 in Nederlangbroek een school die tot
1916 zou blijven bestaan als 'school op zondag'
en waar gratis les gegeven werd in lezen,
schrijven en rekenen voor leerlingen boven de
vijftien (later daalde die leeftijd tot twaalf) jaar,
van alle christelijke gezindten. Hoewel nergens
de exacte oprichtingsdatum vermeld staat, kan
aangenomen worden dat de school op zondag 7
mei 1820 haar deuren opende. Immers, de
schoolopziener schreef voorjaar 1845 in zijn
verslag: 'De edelachtbare mr. J. Godin van
Westrenen heeft het genoegen gehad het 25-
jarig bestaan der zondagsschool te Nederlang-
broek te mogen vieren die geheel voor zijn
rekening opgericht is en steeds onderhouden
wordt''''. Daarnaast staat in de reglementen op
de zondagsschool van 1825 opgetekend, dat in
1821, 1822, 1823 en 1824 op de eerste zondag
45
-ocr page 46-
in 1816, toen de zondagsschool in Rotterdam
werd opgericht, studeerde Van Oordt nog in
Utrecht. Zijn oom Gabriël van Oordt was in
1797, toen hij predikant in Haarlem was, direc-
teur van het Nederlandsch Zendeling-Genoot-
schap geworden". Het is niet denkbeeldig dat
Van Oordt, die goede contacten had met zijn
oom, via hem in aanraking kwam met de
zondagsschool-initiatieven van het Neder-
landsch Zendeling-Genootschap. Dat hij zich
aangetrokken voelde tot de doelstelling van dit
genootschap blijkt uit het feit dat Van Oordt in
1821, toen hij promoveerde, een groot deel van
zijn dissertatie wijdde aan de zending en in
1826, toen hij predikant in Utrecht was, zelf
directeur van het Nederlandsch Zendeling-
Genootschap werd"''.
Godin van Westrenen
IVIaar waar blijft Jan Antonie Godin van Wes-
trenen in dit verband? In welk licht moet zijn
initiatief worden gezien? Duidelijk is dat hij
degene was die de school financierde, maar
was hij ook mede-initiator? Kenden Van Oordt
en Van Westrenen elkaar al eerder? Jan Anto-
nie Godin van Westrenen studeerde rechten aan
de universiteiten van Leiden en Göttingen tus-
sen 1799 en 1806". Het is mogelijk dat hij daar
in aanraking kwam met het werk van de Duitse
theologen die ook van invloed waren geweest
op de latere 'Groningers' en dat de kasteelheer
vooral haar in staat te stellen, het onschatbare
Bijbelwoord te lezen'. De school in Rotterdam
was een succes en in het onderwijsblad Nieuwe
Bijdragen
werd in 1817 een ieder opgeroepen
ook tot een dergelijk initiatief over te gaan:
'Wij tellen onder ons leerlingen van alle chris-
telijke gezindten. Wat zegt gij hiervan? En in
der daad, die scholen moeten voor alle gezind-
ten open staan, en alle kwestieuse punten moe-
ten vermijd worden; dienen wij niet allen
éénen Heer, één geloof, één doop, ook niet
ééne hoop op zaligheid? Wel nu dan! O, mogt
elke plaats in Nederland eene Zondagsschool
hebben!'
Volgens de door Jan Antonie Godin van West-
renen opgestelde reglementen was de Neder-
langbroekse zondagsschool bestemd 'voor lie-
den vijftien jaren oud, en daarboven, van alle
godsdienstige gezindheden, woonachtig in
Nederlangbroek, Hardenbroek en Sterkenburg
(...) voor de minst onderwezenen om te leren
lezen (...) en voor dezulken dewelken kunnen
lezen doch daarin nog eenige beschaving
behoeven en zich zouden willen oefenen in het
schrijven, en rekenen'^^
De beide stichters van de zondagsschool in Leusden: links
Willem Hendrik de Beaufort (1775-1829) op een schilderij
door J.L. Jonxis en rechts Gijsbert Carel Duco baron van
Hardenbroek (1769-1851) op een schilderij door P.C.
Wonder (Particuliere collectie; foto Iconografisch Bureau
Den Haag)
-ocr page 47-
zij dank, die U, met het vermogen, ook de lust
geeft, tot dit werk der menschenliefde! Hij ze-
gene het verder! En de kracht dier waarheden
en lessen, welke, langs deze weg in het hoofd
en hart der kwekelingen der school worden
ingeprent, vergezelle Uwelgeborene bestendig,
in het welgevallige, en met velerlei verzoeking-
en en gevaren omgeven aardsche leven!''' De
schoolopziener A. van Goudoever sprak op 2
juli 1827 in zijn verslag over de zondagsschool
over 'het geven van onderwijs aan meer bejaar-
de en veronachtzaamde menschen'". Eenjaar
later, op 14 april 1828, schreef hij; 'de zondags-
school te Nederlangbroek, welke op kosten van
de heer Godin van Westrenen gaande gehouden
wordt, werkt zeer nuttig, niet alleen om ver-
waarloosden te leren lezen en schrijven en re-
kenen, maar ook om bij zulken die de school
verlaten hebben het eenmaal geleerde te onder-
houden'. Godin van Westrenen was trots op
zijn school, zoals blijkt uit een briefje dat hij in
1841 schreef aan zijn neef Arnoud Jan de
Beaufort waarin hij hem toewenste 'dat gij ook
eens eene inrichting soortgelijk als de mijne
zult daarstellen: ofschoon met onaangenaamhe-
den verbonden, levert zij gewaarwordingen
welke eene wellust voor de ziel geven'".
Het klikte kennelijk tussen Van Öordt, de pre-
dikant van verlichte signatuur, en de aristocraat
Godin van Westrenen, die ook in zijn familie
initiatieven zag ontspruiten om de minder be-
deelde medemens met de Bijbel in aanraking te
laten komen. De vrucht van hun samenwer-
king, de school op zondag in Nederlangbroek,
zou bijna een eeuw blijven bestaan.
Onderwijs in Nederlangbroek
Behalve de zondagsschool kende Nederlang-
broek ook een openbare lagere school. De on-
derwijzer hiervan gaf tevens les op de zondags-
school. Dankzij de verslagen van de schoolop-
ziener krijgen we een vrij nauwkeurig beeld
van de kwaliteiten van de Nederlangbroekse
onderwijzers. Pieter Koezijnse, vanaf 1817
onderwijzer in het dorp en tevens koster en
voorzanger bij de Hervormde Gemeente, wist
enige tijd zijn bijbaantje als leraar op de
zondagsschool voor de schoolopziener te ver-
zwijgen. Deze schreef in zijn verslag van 5 juli
1821: 'ik had vernomen dat de onderwijzer
sympathie voor dit gedachtengoed ontwikkel-
de. In bronnen met betrekking tot de Groninger
richting is de naam van Jan Antonie Godin van
Westrenen door mij echter niet aangetroffen.
Was hij dan wellicht mede beïnvloed door
aristocratische vrienden? En waarom had hij
zijn school opgericht? Is zijn inzet wellicht te
verklaren vanuit de beschavingsoffensieven die
rond die tijd de kop op staken?
Ook in de gemeente Leusden, niet ver van
Langbroek, had het bestuur van het Neder-
iandsch Bijbelgenootschap driejaar eerder, in
1816, een zondagsschool opgericht'*. Nu was
het werk van het Nederlandsch Bijbelgenoot-
schap nauw verbonden met dat van het Neder-
landsch Zendeling-Genootschap^''. De zondags-
school in Leusden was in 1816 geopend mede
dankzij 'de medewerking van Mr. De Beaufort
(...) en Mr. Bn. van Hardenbroek', zoals te le-
zen is in het Gedenkboek van het Nederlandsch
Bijbelgenootschap^".
Het kan niet anders of
hiermee wordt mr. Willem Hendrik de Beau-
fort, kerkvoogd te Leusden en wonend op de
buitenplaats Den Treek, bedoeld. Deze De
Beaufort was in 1796 in het huwelijk getreden
met Cornelia Anna Godin van Westrenen, de
zuster van onze stichter. En de andere stichter
van de zondagsschool in Leusden? Dat was
naar alle waarschijnlijkheid Gijsbert Carel Du-
co baron van Hardenbroek die, tezamen met
Jan Antonie Godin van Westrenen, vanaf 1824
een belangrijke plaats in het college van nota-
belen van de Hervormde gemeente Nederlang-
broek innam.
Waarom stichtte Jan Antonie Godin van Wes-
trenen de zondagsschool? Uit de beginjaren
van de school zijn hier geen bronnen over
voorhanden. Maar op 24 april 1832 schreef de
Utrechtse theoloog Jodocus Heringa
Elisazn.( 1765-1840) aan Jan Antonie Godin
van Westrenen, na een bezoek aan hem: 'Met
waar genoegen zie ik, hoe U welgeborene
voortgaat door middel der Zondagsschool te
werken op de Christelijke verlichting en be-
schaving van menschen, die, zonder uwe zorg,
welligt van den besten zegen des levens zou-
den verstoken zijn. Hoe velen zijn er nu reeds
gedurende de twaalf jaren van het bestaan dier
school, door U welgeborene beweldadigd?
Deze gedachte moet uw hart verkwikken. Gode
47
-ocr page 48-
gepreekt te hebben, vertrokken naar Alkmaar
en zat Nederlangbroek weer zonder predikant.
De 22-jarige Herman Gerrit Jacobus van Does-
burg, studiegenoot van Van Oordt, werd in zijn
plaats door de kerkeraad beroepen^''. Over Van
Doesburg is aanmerkelijk minder geschreven
dan over Van Oordt. Dat zijn religieuze sympa-
thieën overeenkwamen met die van zijn voor-
ganger kan uit het verdere verloop van Van
Doesburgs loopbaan worden afgeleid. Ook hij
zou namelijk betrokken raken bij de groep van
godgeleerden die zich zouden verenigen tot de
Groninger richting in 1831. Dat blijkt uit het
feit dat Van Doesburgs naam verbonden wordt
aan het lidmaatschap van het in 1835 door Van
Oordt, Pareau en Hofstede de Groot in het le-
ven geroepen 'Godgeleerd Gezelschap'"". Daar-
naast was Van Doesburg tevens bestuurder bij
het Nederlandsch Zendeling-Genootschap.
Predikant Van Doesburg werd geprezen om
zijn 'milddadigheid die hij onbekrompen toon-
de"". Zijn predikantschap in Nederlangbroek
verliep probleemloos. Maar ook hij bleef niet
lang. Op 15 mei 1826 maakte hij in de kerke-
raadsvergadering bekend dat hij een beroep
naar Schiedam had aangenomen. Op 17 okto-
ber 1826 vertrok hij. Twaalf dagen later werd
uit drie kandidaten Louis Gerlach Pareau met
algemene stemmen naar Nederlangbroek
beroepen.
Pareau (1827-1830)
Ook Pareau had vanaf 1816 in Utrecht gestu-
deerd en was gedurende zijn studiejaren een
leerling en volgeling van Van Heusde. In 1831
zou hij zich, net als Van Oordt, als hoogleraar
aan de Groningse universiteit verbinden met de
illustere club van 'Groninger godgeleerden'.
Het waren bevriende theologen die zich, nadat
zij eerst een aantal jaren in het veld gepredikt
hadden, niet thuis voelden in de theologie van
die tijd"l
Pareau werd op 14 januari 1827 in Nederlang-
broek bevestigd. Hij heeft aanmerkelijk minder
geschreven dan zijn vriend Van Oordt. Hofste-
de de Groot sprak in 1866, na Pareau's overlij-
den: 'men zeide van hem dat hij minder in de
boeken danwei in de harten schreef \ Dat mo-
ge ook blijken uit de notulen die hij als voorzit-
ter van de kerkeraad in Nederlangbroek
zondagsschool hield en men dit voor mij
verborgen had gehouden. Nu vernam ik de
reden daarvan, dat dit door een heer die daar
zijn buitenverblijf heeft, bekostigd en door de
predikant mede bestuurd wordt waarvoor de
onderwijzer honderd gulden 's jaars was toege-
legd"". De schoolopziener besloot niet in te
grijpen, zoals hij schreef, 'om den onderwijzer
zijn voordeel niet te ontnemen'. Door de jaren
heen bleef het gebrek aan kwaliteit van de les-
sen op de openbare school de opziener zorgen
baren. Zo bestempelde hij in 1831 Koezijnse
als 'een braaf man en (hij) neemt zijnen post
getrouw waar, maar (hij) is iemand van zeer
gewone vermogens en mist de ijver welke ver-
eist wordt om onvermoeid in het verbeteren en
uitbreiden van het onderwijs voort te gaan''\ In
1833 behoorde Koezijnse zijns inziens tot 'de
middelmatigen wat kunde en lust betreft'. Koe-
zijnse zou in maart 1834 onverwachts overlij-
den. Hij werd opgevolgd door CA. van
Schalk.
Schoolverzuim vormde in de negentiende eeuw
een groot probleem. Arme gezinnen konden
het geld voor leermiddelen, schoolgeld en kle-
ding niet opbrengen. Daarbij moesten kinderen
uit arme gezinnen hun ouders vaak helpen op
het land waardoor zij onregelmatig tot geen
onderwijs genoten". Aangezien de zondags-
school in Nederlangbroek gratis was en de les-
sen maar één dag in de week gedurende een
aantal uren gevolgd hoefden te worden in peri-
oden dat er niet op het land werd gewerkt,
moet deze school voor de boerengezinnen in
Nederlangbroek een welkom alternatief hebben
gevormd. Hij werd dan ook goed bezocht. Op
de openbare school waren tussen 1819 en 1834
gemiddeld 59 kinderen op school aanwezig op
het moment dat de schoolopziener de school
bezocht. Vanaf 1827 nam Van Goudoever ook
de zondagsschool met regelmaat doch summier
in zijn verslagen op en schreef in 1827 dat deze
'blijft bloeien', in 1831 'voortdurig aan het oog-
merk voldoet', in 1832 'steeds nuttig werkzaam
is' en op 15 april 1833 een totaal van 44 leer-
lingen telde". In 1834 waren het er zelfs 54".
Van Doesburg (1823-1826)
Ondertussen was predikant Van Oordt in sep-
tember 1822 na driejaar in Nederlangbroek
48
-ocr page 49-
Predikant en hoogleraar Louis Gerlach Pareau (1800-
1866) op een litho door J. Enzing uit 1840 (Collectie en
foto Iconografisch Bureau Den Haag)
verzorgde. Hield hij in 1827 nog braaf voor
acht en in 1828 voor zes vergaderingen de no-
tulen bij, in 1829 beperkte hij zich tot kwar-
taal-notulen. Eind augustus 1830 vertrok Pa-
reau uit Nederlangbroek naar Voorburg om in
1831 in Groningen het hoogleraarschap te
aanvaarden en zich bij zijn geestverwanten
Van Oordt en Hofstede de Groot te voegen.
Einde van de 'verlichting'
In Nederlangbroek is de periode na het vertrek
van Pareau, tussen 1830 en 1835, aan te duiden
als één van overgang, waarbij met de komst
van predikant Eijkman in 1836 een meer recht-
zinnige wind in het dorp ging waaien.
Tussen 1819 en 1831 waren predikanten door
de kerkeraad op voorspraak van de consulent
beroepen. Nu was in die kerkeraad de aristo-
cratie niet vertegenwoordigd. Er is geen bewijs
dat de adel tussen 18! 9 en 1831, de periode dat
de 'verlichte' Groningers in Nederlangbroek
neerstreken, de consulent souffleerde bij de
voordracht van predikanten binnen de kerke-
raad. Wat wel uit de notulen spreekt is dat tus-
sen 1819 en 1831 de predikanten zonder pro-
Gijsbert Carel Cornelis Jan baron van Lynden van Sanden-
burg (1767-1850) (Particuliere collectie; foto Iconograp-
hisch Bureau Den Haag)
bleem beroepen werden en de kerkeraad met
algemene stemmen voor Van Oordt, Van Does-
burg en Pareau gekozen had.
Pas in 1831, toen de Groningers Nederlang-
broek al verlaten hadden en Pareau's opvolger,
predikant Janssen""*, in mei 1831 zijn habijt aan
de kapstok hing wegens klachten van depres-
sieve aard, is er een duidelijk teken dat de adel
wel degelijk probeerde bepaalde predikanten
naar voren te schuiven. Zo ontving de kerke-
raad een brief van G.C.C.J. baron van Lynden
van Sandenburg, lid van het college van nota-
belen, waarin deze de consulent voorstelt 'om
bij den heer Muurling (...) een aanzoek te doen,
tot het aannemen der beroeping als predikant
dezer gemeente'. Deze Willem Muurling
(1805-1882) was een studievriend van Pareau.
Muurling zou in 1840 tot hoogleraar in de
godgeleerdheid in Groningen worden benoemd
en zich vrij snel daarna aansluiten bij Van
Oordt, Pareau, Hofstede de Groot en Van
Heusde en hun denkbeelden. De baron refe-
reerde aan het feit als zou Muurling in het ver-
leden al een keer door de gemeente benaderd
zijn voor een beroep. Zowel de ouderlingen als
49
-ocr page 50-
voor de verlichte theologie koesterden"".
De Groningse tegenvoeters Van Oordt, Pareau
en Hofstede de Groot, exponenten van alles
wat de afgescheidenen juist bestreden, zaten
inmiddels niet stil. Op 12 oktober 1835 hadden
zij in Groningen het 'Godgeleerd Gezelschap'
opgericht, een groep van zes, later twaalf, pre-
dikanten en een aantal corresponderende
leden"*. De twee bewegingen stonden op ge-
spannen voet met elkaar.
Predikanten die bij de overheid tot afscheiding
hadden verzocht, dus daadwerkelijk buiten de
Nederlandse Hervormde Kerk wilden treden
teneinde hun eigen christelijk afgescheiden
gemeente te stichten, mochten nu de Neder-
landse Hervormde Kerk verlaten. Consequentie
was wel dat het Ministerie van Eredienst de
handen van hen aftrok waarmee het van over-
heidswege verstrekte predikantstractement
(salaris) kwam te vervallen"'. In de omgeving
van Nederlangbroek waren inmiddels afge-
scheiden gemeenten gevormd in Zeist, Scher-
penzeel, Renswoude, Leersum, Veenendaal en
Rhenen. De Hervormde Gemeente Nederlang-
broek zou zich niet afscheiden. De perikelen
van de afscheiding zouden er echter wel hun
sporen nalaten.
Nederlangbroek kreeg onder predikant Johan-
nes Christiaan Eijkman, die in september 1836
in zijn ambt werd bevestigd, van dichtbij met
de invloeden van de afscheiding te maken.
Voortekenen van de richtingenstrijd zijn in
Nederlangbroek te vinden in het jaar 1832. Van
de lokale visboer Willem Schaap wordt ver-
moed dat hij ai in 1832 in Nederlangbroek bui-
ten het kerkverband gepreekt zou hebben. In
een brief van 17 oktober 1832 van Abraham
Capadose aan Isaac Da Costa, beiden Réveil-
kopstukken, wordt gesproken over 'een
krachtdadig bekeerd jongmensch' die 'aan 't
oeffenen' was gegaan, 'eerst in de plaats zijner
woning Nederlangbroek'^". 'Oefenaars' waren
rondtrekkende lekenpredikers die - agerend
tegen de in hun ogen te liberale boodschap van
onrechtzinnige predikanten - preekten in huis-
kamers en schuren. Hiermee voldeden zij aan
een behoefte onder de eenvoudige boerenbe-
volking aan een meer orthodoxe geloofsbele-
ving^'. Eind 1835 ontving de kerkeraad in Ne-
derlangbroek een brief van deze Willem
de diakenen konden zich hier echter niets van
herinneren en besloten dat de eerwaarde predi-
kant Muurling om in aanmerking te komen
voor een eventueel beroep, 'eens een predik-
beurt in de gemeente behoorde te vervullen"".
Of dit inderdaad is gebeurd, is niet bekend.
Muurling is in ieder geval niet de opvolger van
Janssen geworden. Wat hieruit wel kan worden
geconcludeerd, is dat de baron van Lynden van
Sandenburg - al sinds 1824 deel uitmakend van
het college van notabelen - op zijn minst sym-
pathie voelde voor de predikanten van 'Gro-
ningse' signatuur. Zijn invloed en die van ande-
re edelen op de predikantskeuze is er waar-
schijnlijk altijd ai geweest.
De Afscheiding
Nadat Pareau in 1830 was verdwenen, brak een
periode aan van vijfjaar waarin de predikanten
van Nederlangbroek een wat onduidelijker
profiel kenden. Daarnaast werd het dorp tussen
1832 en 1836 bezocht door lekenpredikers uit
orthodoxe hoek, de oefenaars, die in dezelfde
tijd dat elders in het land de eerste tekenen van
de richtingenstrijd binnen de kerk, de Afschei-
ding, zichtbaar werden, hun boodschap onder
de boerenbevolking van Nederlangbroek
verspreidden. En die boodschap sloeg aan. In
de periode tussen 1836 en 1841 zou de richtin-
genstrijd die zich in die jaren in Nederland
tussen orthodoxen en verlichten voltrok ook
haar sporen in de Hervormde Gemeente van
Nederlangbroek nalaten. Orthodoxe predikan-
ten roerden zich binnen de Nederlandse Her-
vormde Kerk. Hun voorbeeld was predikant
Hendrik de Cock uit het Groningse Ulrum die
zich een rechtzinnig voortrekker toonde in de
strijd waarbij uiteindelijk een groep hervorm-
den - veelal afkomstig uit eenvoudige milieus -
de Hervormde Kerk verliet. De Cock had grote
problemen met de vrijheid die het Algemeen
Reglement van 1816 aan predikanten bood en
met de 'zwevende en zeer ruime opvattingen
van het merendeel der theologen uit het begin
der eeuw', zoals hij dat noemde"*'. Daarnaast
verzette deze groepering zich tegen het feit dat
de leiding van de Nederlandse Hervormde
Kerk in 1816 in handen was gekomen van per-
sonen die de maatschappelijke toplaag van de
bevolking vertegenwoordigden en sympathieën
50
-ocr page 51-
Schaap, waarin hij verzocht tezamen met zijn
echtgenote van de lijst van lidmaten te worden
geschrapt". Bijna twee jaar later, op 5 septem-
ber 1837, preekte Schaap bij de Nederlang-
broeker Willem Doornenbal aan huis"^'. De
oefeningen hadden indruk gemaakt, want op 1
oktober ontving de kerkeraad ook een zoge-
naamde 'scheidbrief van Dirk van Arnhem die
zich met echtgenote en kinderen wenste af te
scheiden'^''.
Intussen was in Nederlangbroek ook Wuifert
Fioor, wiens invloed ais oefenaar in de provin-
cies Utrecht en Gelderland in latere jaren
aanzienlijk zou zijn, op het toneel verschenen.
Floor was een in 1818 in Sterkenburg geboren
boerenzoon en zou als belangrijke spreekbuis
van de afgescheiden gemeenten vooral na 1844
zijn boodschap onder de boerenbevolking in
het gebied verspreiden. Hij zou de diensten van
predikant Eijkman regelmatig hebben bijge-
woond. Er wordt wel geschreven dat Eijkman
'een man naar Wulferts hart' was". Het lijkt er
echter op dat Eijkmans preken Floor toch te
weinig voldoening gaven, want op 20 augustus
1838 sloot Wuifert Floor zich aan bij de afge-
scheiden gemeente van Hendrik Peter Scholte
in Utrecht^". De Nederlands Hervormde Kerk
was hem te liberaal en hij predikte voort over
zonde en genade. Floor sprak vooral voor de
armen, de eenvoudige arbeiders en boeren,
hetgeen hij gratis deed en waarbij hij het
collectegeld aan de armen schonk. Zijn preken
- simpel van toon en voor een ieder te begrij-
pen - waren doorspekt met voorbeelden uit het
dagelijks leven.
Voor het overige - als men Eijkmans notulen
mag geloven - verliep in de kerkeraadsverga-
deringen alles volgens regel, waren kerke-
raadsleden redelijk frequent aanwezig, ontston-
den in de vergaderingen geen hooglopende
conflicten en verliepen de jaarlijkse verkie-
zingen zonder veel problemen. Hierbij moet
echter wel bij worden aangetekend dat Eijkman
bijzonder kort en zakelijk notuleerde.
De 'gezangenkwestie'
Nadat Eijkman voor beroepen naar Arnemui-
den. Woudsend en Genemuiden had bedankt,
nam hij september 1840 een beroep naar Oos-
terwolde aan". Het zou nog tot maart 1841
Predikant Johanes Christianus Eijkman (1811-1894) op
een silhouet-litho door P. Barbiers (Collectie en foto Ico-
nografisch Bureau Den Haag)
duren voordat hij daadwerkelijk vertrok; een
halfjaar waarin hij zich nog duidelijk zou profi-
leren.
In januari 1841 traden de ouderling Cornelis
Voskuylen en diaken Evert Scherpenzeel con-
form de reglementen af als leden van de kerke-
raad van Nederlangbroek om plaats te maken
voor twee nieuw gekozenen. Abraham Smit en
Faas Jonkers. Het bleek geen gelukkige wisse-
ling van de wacht. Vlak na hun bevestiging
door Eijkman in de kerk ontving het classikaal
bestuur van Wijk een brief op poten, onderte-
kend door achtenveertig ontevreden inwoners
van Nederlangbroek waarin ze protesteerden
tegen de komst van de Smit en Jonkers. Zij
waren ontstemd omdat de predikant, ondanks
het feit dat zij de kerkeraad driemaal hun
bezwaren tegen de benoeming van de twee
hadden kenbaar gemaakt, toch was overgegaan
tot het installeren van de beide heren. Als be-
zwaar voerden de schrijvers aan dat Smit en
Jonkers 'niet kunnen gerekend worden onder de
kundigsten, aanzienlijksten en geachtsten in de
gemeente en onder dezulken die voorstanders
zijn der kerkelijke verordeningen, en er in de
51
-ocr page 52-
gemeente meer dan genoeg zijn van wie men
dat kan zeggen. En dit nog te meer, zoo die
benoeming tot stand mag komen, de kerkeraad
in het vervolg zoude bestaan uit vijf leden die
nimmer te voren in eenige kerkendienst ge-
weest zijn'''*.
Wie waren de ondertekenaars van deze petitie?
Een afschrift van de lijst is bewaard gebleven.
Hierop treffen we de namen aan van het voltal-
lige college van kerkvoogden, te weten de
landbouwers Albert van Heteren en Jochem
Overvest en G.C.C.J. baron van Lynden van
Sandenburg. Van het college van notabelen
hadden twee van de vier leden getekend:
G.C.D. baron van Hardenbroek en H. de
Vriendt. De namen van de andere twee notabe-
len, J.A. Godin van Westrenen en J.H. baron
van Lynden van Lunenburg komen op het stuk
niet voor. Verder tekenden onder anderen de
kasteelheer van Sterkenburg, P.A. Hinlopen,
timmerman Arie van Merm (oud-ouderling),
hoefsmid Cornelis van Brummelen (oud-dia-
ken), arbeider Hendrik Strik, timmerman Jo-
hannes Wollewever, landbouwer Gerrit van
Lingen en Willem van Deventer, die tuinman
op Sandenburg was en zes leden van de familie
Van Donselaar, waaronder zich vooral land-
bouwers bevonden'^". In een antwoord aan het
classikaal bestuur verdedigde Eijkman zijn
twee nieuwe kerkeraadsleden fel. Wat betreft
de door de ondertekenaars betwijfelde 'kunde'
van Jonkers en Smit, daarover beschikten zij in
Eijkmans ogen voldoende 'indien men daar-
door te verstaan heeft eene regte kennis van de
zuivere waarheid des evangeliums, volgens
Gods heilig woord en de formulieren van
eenigheid, daarop gegrond: zoo vertrouwen wij
dat onze nieuw benoemde ouderling en diaken
niet twijfelen'. Voor wat betreft het betwiste
aanzien van de twee, bracht Eijkman naar vo-
ren niet verwacht te hebben 'dat het niet bezit-
ten van dit vereiste eene gegronde zwarigheid
tegen de ouderlingen zoude opleveren'. Hij
verkoos hen verre boven andere kandidaten die
'hoewel meer aanzienlijk, nogtans in die opzig-
ten mindere achting of onderscheiding waardig
zijn"". Eijkman had het niet op de adel, die hij
ervan verdacht door middel van dit protest een
kerkeraad te willen samenstellen met volledig
van hen en voor hen werkende afhankelijke
leden met als einddoel een nieuwe predikant
van een lichtere signatuur. Zo sprak hij de wens
uit dat 'de aanstaande vacature niet slechts in
naam maar ook in daad een vrij beroep blijve'
en dat 'zoo min mogelijk van zoodanige perso-
nen in de kerkeraad gevonden worden die in
hun tijdelijk bestaan van één enkel personaadje
afhankelijk zijn' en niet te hopen dat bij het
beroepen van een nieuwe predikant de keuze
van slechts enkelen, 'dezulken die door hunne
aanhoudende afwezigheid van de plaats het
minste persoonlijk belang bij die keuze hebben'
maar die van de gemeente gevolgd zou worden.
Eijkman was hierbij duidelijk ontstemd over
het feit dat de kasteelheren, die in de winter
hun buitenplaats nog wel eens wilden verruilen
voor het leven in de stad, de macht in de kerk
naar zich toe probeerden te trekken.
Op 14 januari 1841 werd duidelijk dat de zaak
nog lang niet was afgedaan. Op die dag verga-
derde de kerkeraad over een brief van het clas-
sikaal bestuur van Wijk, waarin werd gevraagd
of Smit en Jonkers 'gewoon waren in de open-
bare godsdienstoefeningen zowel de evange-
lische gezangen als de psalmen mede te zingen'
en of zij dit ook zouden doen teneinde aan te
tonen 'dat zij voorstanders zijn van den openba-
ren godsdienst en geene tegenstrevers der be-
staande kerkverordeningen"''. Wat hier speelde
was een fenomeen dat landelijk bekend stond
als 'de gezangenkwestie', een religieuze strijd
die is terug te voeren naar de Dordtse kerkorde
en tekenend was voor de diepgaande tweespalt
tussen de orthodoxie en vrijzinnigheid.
Na de kerkhervorming in de zestiende eeuw
was in de kerkorde van Dordt bepaald dat in
hervormde kerken uitsluitend nog psalmen
gezongen mochten worden. Maar onder in-
vloed van de Verlichting had in 1773 een meer
'verlichte' psalmberijming het licht gezien en
volgde in 1807 een bundel van gezangen. Een
golf van protest volgde tegen de 'onrechtzin-
nigheid' van deze gezangenbundel die men
afdeed als mensenwerk, terwijl psalmen door
God geschapen waren''^.
Het verzoek van het classikaal bestuur om de
aanstelling van Smit en Jonkers te vernietigen,
wees Eijkman dan ook van de hand en hij
schreef: 'wij zijn Gode en der Gemeente verant-
woordelijk in de besturing van ons ambt, en
52
-ocr page 53-
predikanten en de aristocratische elite met de
macht die zij in de kerk hadden in stilte geac-
cepteerd, na hun vertrek was er sprake van een
openlijke richtingenstrijd. Hierin kwam een
groot deel van de aristocratie tegenover de pre-
dikant te staan in het gevecht over de gezangen
en de samenstelling van de kerkeraad. In feite
ging het over de vraag wie in het dorp de reli-
gieuze signatuur van de te beroepen predikant
mocht bepalen. De aristocratie kreeg hierbij
steun van een deel van de 'gewone' bevolking,
waarbij aangetekend moet worden dat een aan-
tal van hen hierin zuilen hebben meegedaan
omdat zij de relatie met hun broodheer niet
wilden verstoren. Het is echter zeer goed mo-
gelijk dat een aantal van deze 'gewone' mede-
ondertekenaars dit wel op religieus-inhoudelij-
ke gronden deed. Zo waren twee van hen, Arie
van Merm en Cornelis van Donselaar, ook al
kerkeraadslid geweest tijdens het predikant-
schap van Pareau. Het is zeer goed mogelijk
dat zij het in dezen daadwerkelijk met de aris-
tocratie eens waren, aangezien zij een vrijzinni-
ger predikant gewoon waren.
De heren van stand hadden duidelijk stelling
genomen tegen Eijkman en diens denkbeelden
en bleven hun 'verlichte' principes trouw.
Vooralsnog hadden zij wat betreft de macht
binnen de dorpskerk deze slag gewonnen.
Opmerkelijk stil was het echter rond notabel
Jan Antonie Godin van Westrenen. Hij komt in
dit gedeelte van het verhaal geheel niet voor,
hetgeen erop zou kunnen wijzen dat hij zich
buiten de discussie hield en zich terughoudend
opstelde.
Godsdienst en school
Waren er tekenen van de plaatselijke gods-
dienstperikelen terug te vinden in het onderwijs
in Nederlangbroek? Bij de wet van 1806 was
het geven van godsdienstig onderwijs op lagere
scholen uitdrukkelijk verboden. De kerken
dienden dit zelf buiten de school om te verzor-
gen. Over godsdienst mocht door de school-
meester alleen gesproken worden 'voor zover
het deszelfs geschied- en zedekundige gedeelte
betreft' en de Bijbel mocht niet op de boeken-
lijst voorkomen: het was geen boek voor kinde-
ren. In het lager onderwijs in de eerste helft van
de negentiende eeuw vormde leesonderwijs de
wanneer wij alleszins achtingwaardige en vol-
gens God geschikte leden gekozen hebben, dan
mogen wij die keuze niet vernietigen, alleen
omdat die leden geene gezangen zingen uit
gewetensbezwaar"'\ Maar Smit en Jonkers
werd het klaarblijkelijk te heet onder de voe-
ten. Zij dienden begin maart toch hun ontslag
in*"*. Eijkman vertrok direct daarna naar zijn
nieuwe woonplaats Oosterwolde en de plaat-
selijke geneesheer Abraham Willem de Wit-
Boers en^hoefsmid Nicolaas van Brummeien
volgden de afgetreden kerkeraadsieden op.
Nauwelijks twee weken nadat Smit en Jonkers
waren opgestapt, herhaalde de kwestie zich.
Eerst werd aan de overtuiging van de nieuwe
ouderling De Wit Boers getwijfeld die in de
ogen van de klagers wel eens te orthodox kon
zijn, want zij schreven 'wat moeten wij van zoo
iemand denken, vroeger de evangelische ge-
zangen gezongen te hebben en nu in langen tijd
ze niet gebruikt te hebben en nu ziet zoo ie-
mand dat hij het ampt van ouderling zou kun-
nen bekleden dan door ze weder te zingen'.
Daarna waren drie andere kerkeraadsieden aan
de beurt. Zij werden eveneens beschuldigd van
het niet zingen van de gezangen. Op verzoek
van de klagers, waaronder kerkvoogd Albert
van Heteren en de baron van Hardenbroek,
werd door het classikaal bestuur een onder-
zoekscommissie naar de geplaagde gemeente
gestuurd"^ De drie verklaarden nooit de ge-
zangen gezongen te hebben 'omdat hier altijd
leden in den kerkeraad geweest zijn die ze niet
gebruikt hebben en de stukken daaromtrent
zijn ons niet voorgehouden voor wij zijn be-
vestigd' en 'omdat onze leeraar in de eerste
plaats voorging, wij zijn dan gevolgd'. Zij had-
den inmiddels wel hun leven gebeterd want zij
verklaarden gedrieën 'sinds laatstleden zondag'
de gezangen op het repertoire genomen te heb-
ben. Nadat de commissie hen uitgebreid had
laten beloven dat zij dit ook vooral zouden
blijven doen, werden zij in hun functie gehand-
haafd"".
Het is duidelijk dat in de jaren dertig van de
negentiende eeuw in het eerst zo rustige Neder-
langbroek onder invloed van de landelijke
ontwikkelingen en de regionale oefenaars een
aantoonbare splitsing in de kerk plaatsvond.
Werden tot 1831 de activiteiten van 'verlichte'
53
-ocr page 54-
weinig variatie in zat want het diende drie
maanden achtereen hetzelfde te zijn. De onder-
wijzer was vrij zelf psalm of gezang uit te kie-
zen voor zover de predikant het hem niet van te
voren had voorgeschreven. Na het aanvangs-
lied begon de les met als leesboek de Bijbel'".
Duidelijk werd hierbij gebroken met landelijke
voorschriften van leesonderwijs dat het gebruik
van de Bijbel als leesboek verbood, maar ge-
zien het speciale karakter van deze school zal
de schoolopziener het door de vingers hebben
gezien.
Het ligt voor de hand dat Eijkman als predikant
zijn invloed op de zondagsschool deed gelden.
Hij was per slot president en moet in dezen
samengewerkt hebben met Jan Antonie Godin
van Westrenen. Of er psalmen of gezangen zijn
gezongen bij begin van de lessen op zondag is
niet bekend maar het is, uitgaande van de reli-
gieuze signatuur van Eijkman, redelijk om aan
te nemen dat psalmen de voorkeur zullen heb-
ben gekregen. Het is goed mogelijk dat dit on-
der diens meer vrijzinnige voorgangers anders
is geweest. Over de invloed van Jan Antonie
Godin van Westrenen op de inhoud van de
lessen en eventuele wijzigingen daarin is niets
met zekerheid te stellen. Vast staat natuurlijk
wel dat hij destijds de reglementen (mede) had
opgesteld. Er zijn geen gegevens bekend over
leerlingen van andere dan protestantsen huize
die in deze periode de school hebben bezocht.
Tussen 1835 en 1841 kwam het aantal leerling-
en op de openbare lagere school voor het eerst
boven de honderd uit: najaar 1837 telde de
schoolopziener 73 jongens en 30 meisjes. Maar
nog steeds schommelden de cijfers sterk per
jaar en per seizoen.
Op de zondagsschool was het aantal leerlingen
in deze periode wat teruggevallen, maar ook
hier was de registratie niet geheel betrouwbaar.
Uit de presentielijsten van de zondagsschool,
die deels bewaard zijn gebleven over de perio-
de 1834-1836, valt op te maken dat in het eer-
ste kwartaal van 1836 in totaal 49 leerlingen
onderwijs op zondag genoten™; najaar 1839
telde de schoolopziener er 34. Over de periode
1840-1841 zijn geen cijfers beschikbaar. Wel
kan gezegd worden dat het aantal leerlingen op
de zondagsschool, gelet op het aantal leerlingen
dat de openbare school volgde, aanzienlijk te
Het in 1874 als openbare lagere school gebouwde pand
aan de Brink in Nederlangbroek, waar ook de zondags-
school werd gehouden. (Atlas Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug; foto Hans Dirksen
1997)
hoofdmoot. De voorgeschreven boeken waren
in protestants-christelijke geest geschreven en
doorspekt met een boodschap van deugdzaam-
heid en vlijt*'.
Op de openbare school van Nederlangbroek
gaf meester CA. van Schalk, die Pieter
Koezijnse in 1834 was opgevolgd, naar volle
tevredenheid van de schoolopziener les. Deze
merkte in zijn verslag over 1836 op in Neder-
langbroek 'grote vorderingen in lezen en schrij-
ven' te hebben waargenomen. De keuze van de
schoolboeken op de openbare lagere school
werd door de schoolopziener zowel onder Koe-
zijnse als Van Schalk als 'goed' getypeerd.
Hieruit kan opgemaakt worden dat het alge-
meen goedgekeurde titels betrof'.
Het onderwijs op de zondagsschool van Neder-
langbroek vond in het gebouw van de openbare
lagere school plaats. Aan jongens en meisjes
werd gescheiden les gegeven. De lessen begon-
nen en eindigden met een 'gezang uit de psal-
men of evangelische gezangen' waar helaas
54
-ocr page 55-
noemen is: de zondagsschool en de openbare
lagere school hadden in 1836 zelfs beide even-
veel leerlingen.
Dorpspredikant Van der Made (1841-1873)
In de periode van 1841 tot 1873 zou Neder-
iangbroek een en dezelfde predikant kennen:
Adriaan van der Made. Hij is op geen enkele
wijze in verband te brengen met de landelijke
kerkpolitiek en was een echte dorpspredikant.
Tijdens zijn verblijf in Nederiangbroek hebben
geen principiële, kerkleer-inhoudelijke conflic-
ten in de kerkeraad gespeeld. Het is of de
richtingenstrijd - nog zo fel in het dorp uitge-
vochten in de jaren voor zijn komst - onder
Van der Made langzaam maar zeker uitdoofde.
Het is aannemelijk te veronderstellen dat Van
der Made gerecruteerd was uit de orthodoxe
hoek der predikanten, aangezien hij beroepen
werd door dezelfde kerkeraad die, voordat Van
der Made beroepen werd, eerst haar keus op de
als rechtzinnige predikanten bekend staande
Bernardus Moorrees uit Wijk bij Heusden en
Christiaan Daniel Bahler uit Aalst had laten
vallen, die beiden voor de eer hadden bedankt.
Zien we de eerste jaren na het aantreden van
Van der Made de exponenten van predikant
Eijkman, zoals Rijk Achterberg, met regelmaat
in de kerkeraad herkozen worden en Abraham
Smit, wiens omstreden benoeming destijds tot
een petitie had geleid, tot tweemaal toe het
bijna tot kerkeraadslid schoppen^', aan het eind
van de jaren veertig zouden ook zij die Eijk-
man bestreden hadden in de kerkeraad te vin-
den zijn. Zo wisten Jacobus van Vulpen, Gerrit
Westbroek en Jochem Overvest, destijds onder-
tekenaars van de petitie tegen Smit en Jonkers,
een plaats in de kerkeraad te verkrijgen. Tot
problemen heeft het niet geleid. De rust was in
de dorpskerk weergekeerd. Gedurende de meer
dan 30 jaar dat Van der Made aan de Neder-
langbroekse kerk verbonden was zouden de
religieuze tegenstellingen die de dorpskerk
tussen 1836 en 1841 nog hadden beheerst lang-
zaam uitdoven.
Hoe was het inmiddels met de adel? Rond 1850
was de oude generatie kasteelheren in de raad
van notabelen en kerkvoogdij vervangen door
een nieuwe lichting blauw bloed. Kasteel San-
denburg werd vanaf 1855 bewoond door Con-
stant Theodore van Lynden van Sandenburg,
kleinzoon van de in 1850 overleden hoog be-
jaarde kerkvoogd. Ook hij werd kerkvoogd.
Maar het is de vraag of hij daar veel tijd aan
heeft kunnen besteden gezien zijn drukke
werkzaamheden. Hij was bij zijn aantreden in
1859 nog advocaat, vanaf 1860 lid van Provin-
ciale Staten van Utrecht om in 1866 aan een
zeer succesvolle landelijke politieke carrière te
beginnen. Hij nam zitting in de Tweede Kamer,
waar hij zich, afgevaardigd door het kiesdistrict
Arnhem, schaarde aan de anti-revolutionaire
zijde. Twee jaar later was hij minister van Her-
vormde en andere Eerediensten en van 1869 tot
1874 nam hij weer plaats in de banken van de
Tweede Kamer. Ook in 1846 was het college
van notabelen al met een nieuw lid verblijd:
Philip Julius van Zuylen van Nijevelt die sinds
1841 de trotse bezitter was van kasteel Hin-
der-stein. Nadat hij in 1864 kinderloos over-
/
/t,:'^ffnr* ^,-r* i/t
'. ''j'n/K.'*^ '' . f-A.
Predikant Dirk Adriaan van der Made (1804-1873) op een
silhouet-litho door de Weduwe P. Barbiers (Collectie en
foto Iconografisch Bureau Den Haag)
55
-ocr page 56-
leed, verviel het goed aan zijn neef, eveneens
genaamd Philip, die enige jaren deel uit zou
maken van de kerkvoogdij en het kasteel in
1881 uiteindelijk verkocht. Ook de kasteelheer
van Sterkenburg, K.J.F.C. Kneppelhout, trad in
1852 tot het college van kerkvoogden toe.
Naast al deze voorname heren hield de gewone
man nog steeds stand in beide colleges. Maar
opgemerkt dient te worden dat ook deze heren
behoorden tot een groep die naar verhouding
goed tot zeer goed in haar onderhoud kon
voorzien'^.
Testament Godin van Westrenen
Op 19 april 1854, twee jaar nadat Jan Antonie
Godin van Westrenen zich uit het college van
notabelen had teruggetrokken, overleed de
stichter van de zondagsschool op kasteel Leeu-
wenburg, 72 jaar oud 'na eene ziekte van ee-
nige dagen en een bijkomend verval van krach-
ten'. Hij was ongehuwd gebleven. Zijn neven
Pieter de Beaufort en Arnoud Jan van Beeck
Calkoen herdachten hem in het rouwbericht dat
na het overlijden van hun oom werd verspreid
als volgt: 'de laatste jaren zijns leven buiten
ambtsbetrekking doorbrengende, was hij steeds
aan velen door zijn milddadigheid tot hulp, en
eene inrichting door hem daargesteld in de ge-
meente, waar hij 35 jaren zijne woonplaats
gehad heeft, zal van zijne welwillendheid blij-
ven getuigen en zijne nagedachtenis onder ons
in zegening doen zijn'". Het kasteel kwam in
handen van neef Joachim Ferdinand de Beau-
fort, zoon van Jan Antonies zuster Ceetje van
Westrenen en Willem Hendrik de Beaufort.
Toen Joachim Ferdinand in 1863 overleed,
erfde Arnoud Jan, de twee jaar jongere broer
van Joachim Ferdinand en kerkvoogd in Leus-
den, het kasteel. Toen ook hij in 1866 overleed,
kwam het uiteindelijk in handen van diens
broer Pieter de Beaufort die het in 1876 weer
aan zijn zoon zou nalaten.
En de zondagsschool? Jan Antonie Godin van
Westrenen was in 1854 overleden maar zijn
school zou tot 1916 blijven voortbestaan. In
een holografische testament, vier jaar voor zijn
dood opgemaakt, had hij zijn wensen neerge-
legd. Naar aanleiding van dit testament werd in
1856 een overeenkomst getekend waarin deze
wensen in een Juridisch kader werden gegoten.
Kasteel Leeuwenburg aan de Langbroekerwetering op een
tekening naar L.P. Serrurier (Afbeelding uit: J.D.M.
Bardet, Kastelenhoek Provincie Utrecht. Bussum, 1975",
138)
Partijen in dezen waren aan de ene kant de
erfgenamen van Godin van Westrenen, verte-
genwoordigd door Pieter de Beaufort en Ar-
noud Jan van Beeck Calkoen, en aan de andere
kant het gemeentebestuur van Langbroek in de
persoon van de wethouders-kerkvoogden Al-
bert van Heeteren en Gerrit van Donselaar.
Vastgelegd werd dat op naam van het gemeen-
tebestuur een bedrag van twintigduizend gul-
den ingeschreven zou worden in het Grootboek
Nationale Schuld. De rente van dit bedrag
mocht uitsluitend gebruikt worden ten behoeve
van de school op zondag. De doelstelling van
de school diende onveranderd te blijven: het op
zondag geven van gratis onderwijs in lezen,
schrijven en rekenen aan personen van dertien
jaar en ouder, zonder onderscheid naar kerke-
lijke gezindte.
Ook het bestuur van de school werd geregeld.
Dit zou voortaan bestaan uit de predikant van
de Hervormde Gemeente Nederlangbroek, die
president van de zondagsschool was, en de
eigenaren van de landgoederen Sandenburg,
Lunenburg, Rodestein, Hinderstein, Leeuwen-
burg, Molenstein, Hardenbroek, Sterkenburg
en Groenestein. Deze heren waren tevens
toezichthouder. Daarnaast bestond het bestuur
uit twee van de mannelijke erfgenamen van de
stichter, te weten één uit de familie De Beau-
fort en één uit de familie Van Beeck Calkoen
of hun wettige nakomelingen, en de burge-
meester alsmede twee wethouders van de
gemeente Langbroek die de verantwoording
56
-ocr page 57-
kregen over de administratie van de school,
waarbij de burgemeester als secretaris was
aangewezen'''. De overeenkomst zou tot 6
december 1915 van kracht blijven.
Kiescolleges
In het jaar 1868 zouden in Nederland en der-
halve ook in Nederlangbroek ingrijpende wijzi-
gingen plaatsvinden in de manier waarop pre-
dikanten, ouderlingen en diakenen verkozen
konden worden. Een nieuw Algemeen Regle-
ment was in 1852 al in werking getreden,
waarbij was bepaald dat kerkeraadsleden en
predikanten voortaan zouden worden gekozen
door een kiescollege". Het duurde evenwei tot
eind 1867 voordat de eerste kiescolleges ook
daadwerkelijk werden gevormd.
Bekend is dat in den lande het kiescollege
vooral door orthodoxen werd gezien als moge-
lijkheid om eindelijk een kerkeraad en predi-
kanten te kiezen van rechtzinnige signatuur na
jaren overheersing door verlichte weigestel-
den"'. In Nederlangbroek treffen wij in 1867
echter een kerkeraad aan die al sinds het eind
van de jaren dertig een duidelijk orthodoxe
kleur bezat. Hadden de verlichte heren der
kastelen vóór het aantreden van de rechtzinni-
ge Eijkman nog invloed kunnen uitoefenen op
kerkeraad en predikantskeuze, na 1836 was die
invloed met de komst van Eijkman voor een
groot deel verdwenen, zoals in 1841 maar al te
duidelijk was gebleken bij het conflict rond de
omstreden kerkeraadsleden Jonkers en Smit en
de gezangenkwestie. De komst van het kies-
college in 1867 bood de Nederlangbroekse
adel sinds dertig jaar weer een mogelijkheid
om rechtstreeks haar invloed op de keuze van
kerkeraad en predikant te laten gelden. Zij
moesten dan natuurlijk wel tot lid van dat kies-
college verkozen worden.
In de Hervormde Gemeente Nederlangbroek
brachten in de lente van 1867 van de 153 stem-
gerechtigden slechts 68 personen hun stem uit
over de vraag of de vorming van een kiescolle-
ge gewenst was, waarvan er 61 voor en zeven
tegen stemden". Het dorp liep dus niet over
van enthousiasme. Het moest een zeventien-
koppig college worden, inclusief de vijf kerke-
raadsleden. Toen Nederlangbroek vervolgens
moest gaan stemmen over de vraag wie er
plaats zouden moeten nemen in het college
waren er verschillende stemrondes nodig voor
er uitsluitsel was. In de eerste ronde kwamen
slechts 85 stemgerechtigden hun stem uitbreng-
en, de tweede ronde leverde 97 stemgerechtig-
den op die de moeite hadden genomen en in de
laatste ronde werden 101 stemmen uitgebracht.
Bij de eerste stemming kwam landbouwer en
veehouder Hendrik van Zoest als favoriet uit de
bus. Hij zou tot zijn dood in 1896 nog veel van
zich laten horen. En de anderen? Rietdekker en
ex-ouderling Antonie van Leeuwen, de heer
van Hinderstein, Van Zuyien van Nijevelt,
hoefsmid en kerkvoogd Nicolaas van Brumme-
len, oud-kerkeraadslid en winkelier Joachim
Quint en oud-diaken en tuinman Willem Hen-
drik Struvé, bakker Pieter Querngester en oud-
ouderling Rijk Achterberg, daggelder, later
pachter van de graaf van Lynden van Sanden-
burg en grootvader van de dichter Gerrit Ach-
terberg, landbouwer en oud-diaken Hendrik
van Donselaar, oud-diaken Lammert Mander-
sloot en Gijsbert van Donselaar Hzn., kerk-
voogd baron van Hardenbroek en Herman
Johannes Tijsseling die qua inkomen tot de
middenmoot behoorde'^ Het kiescollege in
Nederlangbroek was een feit.
In hoeverre veranderde de samenstelling van de
Nederlangbroekse kerkeraad na de invoering
van het kiescollege, dat voortaan de kerkeraad
zou kiezen en predikanten zou beroepen? Geen
van de na 1868 in Nederlangbroek nieuw geko-
zen kerkeraadsleden had ooit in de kerkeraad
een functie bekleed. Ze werden echter gekozen
door een kiescollege dat voor een belangrijk
deel bestond uit oud-ouderlingen en oud-diake-
nen: de fakkel werd overgedragen. Slechts één-
maal zou blauw bloed doordringen in de kerke-
raad: in 1872 werd graaf Van Zuyien van Nije-
velt tot ouderling gekozen, maar hij zou niet
verder komen dan één termijn van driejaar.
Het antwoord op de vraag in hoeverre de adel
in het nieuwe kiescollege invloed uit kon oefe-
nen op de predikantskeuze, moest nog enkele
jaren op zich laten wachten, want predikant
Van der Made zat nog immer in het zadel en
zou pas in 1873 met emeritaat gaan.
Tegelijk met de instelling van het kiescollege
in 1868 werden de colleges van notabelen en
kerkvoogden samengevoegd tot de commissie
S7
-ocr page 58-
periode van tien jaar stemde'".
Adriaan van der Made nam op zondag 28 sep-
tember 1873 afscheid van zijn gemeente". J.
Westrik, predikant te Cothen, nam als consu-
lent zijn taak waar. Op 5 oktober 1873, een
week nadat hij zijn afscheidsrede vanaf de kan-
sel had gesproken, was Adriaan van der Made
plotseling overleden na bijna 35 jaar predikant
van Nederlangbroek te zijn geweest.
Schoolverzuim
Hoe was het inmiddels met de zondagsschool
en de openbare lagere school in Nederlang-
broek? Wat duidelijk naar voren komt in de
periode tussen 1841 en 1857 is dat de kwalita-
tief zeer goede onderwijzer Van Schalk, die
sinds 1834 aan de school verbonden was, in
deze periode leed onder het gebrek aan interes-
se dat bij de ouders bestond om hun kinderen
naar de openbare lagere school te sturen. Zo
verzuchtte de schoolopziener in het voorjaar
van 1848 na een bezoek aan Nederlangbroek
waarbij hij slechts 52 leerlingen op de openbare
lagere school had aangetroffen: 'de ouders stel-
len niet het minste prijs op het onderwijs hun-
ner kinderen welke zij zoo onregelmatig te
school zenden dat het bijna niet mogelijk is om
klassikaal onderwijs te geven en goede vorde-
ringen te maken'. Hij had te doen met Van
Schalk 'die met tranen in de ogen toegaf er zelf
onder gedrukt te gaan dat hij door de anderen
zoo tegengewerkt werd"'^
In schril contrast hiermee stond het succes van
de zondagsschool. Vormde het schoolverzuim
op de openbare lagere school een bron van
zorg, de zondagsschool 'bleef bij voortduring
met lust bezocht'". In 1847 waren Van Schalks
verrichtingen op de openbare school nog zorg-
wekkend, terwijl hij op de zondagsschool flo-
reerde, zoals blijkt uit het verslag van de
schoolopziener: 'wat de man in andere om-
standigheden zou kunnen doen blijkt uit de
vorderingen die op de zondagsschool gemaakt
worden"". Eenjaar later, toen Van Schalk zich
weer eens over het schoolverzuim op de open-
bare school beklaagde en de voortgang van de
lessen matig genoemd kon worden, werden op
de 'bloeiende' zondagsschool 'snelle vordering-
en gemaakt omdat daar allen die toegelaten zijn
moeten opkomen"\ In het reglement van de
Karel Jan Frederik Comelis Kneppelhout (1818-1885),
afgebeeld door J.C. Hamburger in 1855 (Collectie onbe-
kend; foto Iconografisch Bureau Den Haag)
van beheer, waarvan de leden verkozen werden
door de stembevoegde lidmaten. De commissie
van beheer maakte de jaarlijkse begroting en
de rekening van verantwoording op en regelde
alle zaken die te maken hadden met het dage-
lijks beheer van de kerkelijke eigendommen^''.
In deze commissie bleef, voor zover dat is na te
gaan bij gebrek aan zorgvuldige registratie, na
1868 de adel prominent aanwezig: de graaf
Van Lynden van Sandenburg, Kneppelhout
van Sterkenburg en Van Hardenbroek. Ook de
'gewone man' vinden we er terug, al is ook hier
niet te precies te zeggen wie wanneer in de
commissie zitting had. Opmerkelijk is wel dat
leden van het kiescollege met grote regelmaat
in de commissie van beheer te vinden waren en
vice versa.
Was er niet te klagen over het kerkbezoek, de
belangstelling voor de kerkpolitiek was onder
gemeenteleden duidelijk niet groot. Zo moest
in 1871 gestemd worden over de vraag of men
voortzetting van het kiescollege binnen de ge-
meente verlangde. Er kwamen slechts achten-
dertig personen hun stem uitbrengen, waarvan
vier tegen en de rest voor continuatie voor een
58
-ocr page 59-
het classikaal bestuur, naar aanleiding van de
vraag hoe het met christelijk onderwijs in het
dorp gesteld was, 'dat er sedert vele jaren eene
zondagsschool bestaat waarin de Bijbel het
hoofdleesboek is en blijven moet, waarin Psal-
men en wel doorgaans Evangelische gezangen
gebezigd worden ter oefening in het zingen en
waarin het geheele onderwijs in Protestantsch
Christelijke geest gegeven wordt, welke school
ook door kinderen van andere gezindten kan en
mag worden bezocht mits zich aan de bestaan-
de verordeningen onderwerpende, gelijk zulks
door een zestal rooms katholieke geschiedt'"'".
Daarnaast toonde de kerkeraad geen enkele be-
hoefte om een christelijke dagschool te stich-
ten, want zij schreef in dezelfde brief'dat er
onder zijn ressort geen bijzondere dagschool
bestaat en er ook vooralsnog geene redenen
bestaan waarom er pogingen zouden worden
aangewend om dezelve te verkrijgen of op te
rigten. Dat er op de gewone school zelve geen
bijzonder godsdienstonderwijs gegeven wordt,
maar dat ter vergoeding daarvan de kinderen
zoo vroegtijdig mogelijk ter catechisatie geno-
men worden"". Op deze catechisatie kwam een
respectabel aantal leerlingen af Zo werd in
1860 een totaal van 175 catechisanten geteld,
in 1863 waren dit er 159, in 1864 een totaal
van 165 en in 1872 maar liefst 173.
Is het niet bevreemdend dat de Nederlang-
broekse kerkeraad geen behoefte had aan een
bijzondere school? Zou het zo zijn geweest dat
de zondagsschool al in deze behoefte voorzag?
Gezien het hoge leerlingaantal van de school
op zondag kan zelfs gezegd worden dat er wel-
licht ouders zijn geweest die hun kinderen eer-
der naar deze vorm van onderwijs stuurden,
dan naar de neutrale lagere school. Hielden de
ouders hun kinderen thuis van de openbare
school om ze te laten helpen op het land, met in
hun achterhoofd dat de zondagsschool er een
aantal jaren later was om de kinderen heen te
sturen als ze wat ouder waren? Een school
waar ook nog christelijk onderwijs werd gege-
ven, iets wat de openbare lagere school moest
nalaten? Een voorkeur voor een bepaalde on-
derwijzer kan niet van invloed zijn geweest,
want op beide scholen gaf dezelfde persoon les.
Het was dus de grondslag van de lessen die een
belangrijke rol gespeeld kan hebben. Het is
zondagsschool was immers ten aanzien van het
verzuim van leerlingen gesteld, dat iemand die
driemaal zonder wettige reden afwezig was
niet meer mocht terugkomen. Tot de wettige
redenen voor verzuim behoorden ziekte en 'alle
bedrijf hetwelk in iemands beroep noodzake-
lijk is'*^. De school was er juist voor hen die op
de lagere schooi hadden moeten verzuimen. In
het najaar van 1850 telde de schoolopziener op
de zondagsschool 50 leerlingen en op de open-
bare lagere schooi slechts twee meer". In 1872
woonden gemiddeld 60 leerlingen de lessen op
zondag bij**.
Prettige bijkomstigheid en stimulans voor de
leerlingen op de zondagsschool en hun ouders
moet zijn geweest dat eens per jaar, op de eer-
ste zondag in mei, overeenkomstig de wil van
de stichter, geldprijzen door leerlingen te ver-
dienen waren. Zo werden bedragen tussen de
vier en één gulden uitgereikt aan leerlingen die
een aantal psalmen uit de Bijbel al dan niet
tezamen met enkele gedichten uit het hoofd
konden opzeggen. Het was een feestdag. Zo
werd op 6 mei 1841 aan zeventien leerlingen
een geldprijs uitgekeerd. Jan Antonie Godin
van Westrenen had die dag '55 capittelen en
51 dichtstukjes' te horen gekregen, waarna hij
een kopje thee dronk op Leeuwenburg na een,
zoals hij na afloop aan zijn neef Arnoud Jan de
Beaufort schreef, wat 'merkwaardige' dag***. In
1855 werd aan 49 leerlingen in totaal 82 gul-
den aan prijzengeld uitgekeerd en 1864 aan 62
leerlingen het respectabele bedrag van 133
gulden. Het moet jaarlijks een kleine, maar
welkome aanvulling op de huishoudbeurs van
de Nederlangbroekse gezinnen hebben bete-
kend.
Openbaar versus bijzonder onderwijs
Wat was er nu binnen Nederlangbroek te zien
van de landelijke strijd tussen openbaar en
christelijk lager onderwijs? Opvallend feit is
dat Jan Antonie Godin van Westrenen in zijn
testament nadrukkelijk spreekt over de zon-
dagsschool waar onderwijs gegeven moet wor-
den 'voor het openbaar onderwijs te Nederlang-
broek het nuttigst te zijn', terwijl het onderwijs
op de zondagsschool elf jaar later, in 1861,
door de kerkeraad duidelijk als christelijk werd
getypeerd. Zo schreef de kerkeraad dat jaar aan
59
-ocr page 60-
heel goed mogelijk dat de school, in 1819 ge-
sticht uit vrijzinnig oogmerk en in 1854 nog
door Godin van Westrenen in zijn testament als
'nuttig voor het openbaar onderwijs' bestem-
peld, de leemte aan christelijk onderwijs bin-
nen de gemeente is gaan vullen en niet in eer-
ste instantie meer werd gezien als een school
op zondag voor hen die door de weeks geen
tijd hadden, maar voor hen die in de eerste
plaats protestants christelijk onderwijs verlang-
den, waarbij het feit dat zij geen tijd voor dage-
lijks onderwijs hadden, bijzaak geworden was.
De periode 1873-1900
Aanmerkelijk korter dan tot nu toe zal ik de
periode beschrijven die aanbrak na het overlij-
den van predikant Van der Made. Het komt
erop neer dat vanaf dat moment de adel niets
meer in te brengen heeft bij het predikantsbe-
roep. Tussen 1873, het jaar van overlijden van
Adriaan van der Made, en 1900 zou de Neder-
langbroekse Hervormde Kerk doorlopend in
het teken staan van het beroepen van predikan-
ten en daarbij behorende kerkelijke twisten
over de gewenste signatuur van de kandidaat.
Het beroepen van predikanten was ook een
zeer tijdrovende zaak geworden. Tussen 1873
en 1900 zouden zes verschillende predikanten
de gemeente dienen, waarbij in de tussenlig-
gende tijd de gemeente in totaal zes jaar bezig
zou zijn met beroepwerkzaamheden en tiental-
len predikanten tevergeefs zou vragen het ambt
te aanvaarden. Daarbij werd over alles ge-
stemd: welke predikant gehoord moest worden
en óf een predikant wel gehoord moest worden
en, als hij gehoord werd, welke leden van het
kiescollege die taak dan toebedeeld kregen. Als
een predikant uiteindelijk gehoord was, dan
werd, nadat daar verslag over was uitgebracht
door een hoorcommissie, nog gestemd over de
vraag of hij al dan niet beroepen moest wor-
den. Alle in de periode tussen 1873 en 1900 in
Nederlangbroek beroepen predikanten waren
landelijk volkomen onbekend''^.
De Doleantie
Ook de kasteelheren konden weer, na in Ne-
derlangbroek sinds 1841 buiten spel te hebben
gestaan, een rol bij het predikantsberoep gaan
spelen. Zij wisten met drie personen in het
kiescollege door te dringen. De rechtzinnige
richting in het kiescollege bleef echter de bo-
ventoon voeren: de een na de andere orthodoxe
predikant werd beroepen. Ondertussen liet de
Doleantie, die landelijk rond 1885 speelde, ook
in Nederlangbroek zijn sporen na. Dolerenden
streden voor dezelfde zaak als waar veertig jaar
eerder de Afgescheidenen voor gevochten had-
den: voor de orthodoxie en tegen de moderne
invloeden in de Nederlandse Hervormde kerk.
De kerkeraad in Nederlangbroek bleek in 1889
niet bereid om tegen dolerende gemeenteleden
een onderzoek in te stellen, waartoe de tijdelij-
ke predikant Leenmans hen opriep. Een van de
weigeraars van dit onderzoek was kerkeraads-
iid Hendrik van Zoest. De veehouder Van
Zoest was in 1868 als eerste in het kiescollege
gekozen en zou daarin, tot zijn dood in 1896,
een bijzonder aktieve rol spelen. Tegenstander
van Van Zoest in het kiescollege was in die
jaren Willem Hendrik de Beaufort, kasteelheer
van Leeuwenburg. De richtingenstrijd werd
belichaamd in deze twee mannen met Van
Zoest als vertegenwoordiger van de orthodoxe
visie en Willem Hendrik de Beaufort tegenover
hem, waarbij de Beaufort, immer vragend of
een te beroepen predikant gewend was om ge-
zangen te zingen en zo niet, driftig tegen het
beroep stemde, doorlopend aan het kortste eind
trok. Het moet zuur geweest zijn voor de aristo-
craten om een dermate mondige en zelfbewuste
boerenbevolking tegenover zich te treffen die
zich met succes wist te handhaven op de sleu-
telposten binnen de dorpskerk. Want had de
adel in 1820 niet een school gesticht om die
bevolking van onderwijs te voorzien en hen in
de Bijbel te leren lezen? Dezelfde bevolking
richtte zich nu, nadat de school zestig jaar uit-
stekend had gefunctioneerd, tegen hen. In feite
was er sprake van een soort kerkelijke 'klasse-
strijd', waarbij de invloed van de landadel lang-
zaam maar zeker verminderde. In 1896 over-
leed Hendrik van Zoest. Naar alle waarschijn-
lijkheid leerde hij ooit lezen en schrijven op de
Zondagsschool. Vier jaar daarna stierf zijn
adellijke tegenspeler Willem Hendrik de Beau-
fort.
Het einde van de zondagsschool
In de strijd tegen het schoolverzuim werd op 20
60
-ocr page 61-
acht meisjes'". Het is jammer dat het leerling-
aantal van de zondagsschool over de periode
1900-1916 onbekend is. Het zou interessant
zijn deze cijfers met elkaar te vergelijken aang-
ezien beide onderwijsvormen gedurende veer-
tien jaar in het dorp naast elkaar bestaan heb-
ben.
Jan Antonie Godin van Westrenen had in zijn
testament in 1850 bepaald dat de zondags-
school alleen dan opgeheven kon worden als er
gedurende zes jaar 'ter beoordeling van het
bestuur geen genoegzaam gebruik van dezelve
werd gemaakt'*". Op 16 oktober 1913 was het
blijkbaar zo ver, want toen werd in een be-
stuursvergadering tot opheffing van de
school besloten. Aangenomen kan worden dat
in 1913 het aantal leerlingen op de zondags-
school sterk was gedaald, omdat alle kinderen
in het dorp in de voorafgaande jaren verplicht
werden onderwijs te volgen op de openbare
lagere school. Het van gemeentewege geregel-
de verplichte herhalingsonderwijs deed de
school op zondag uiteindelijk de das om'*.
Bij notariële akte werden de gelden van de
zondagsschool verdeeld tussen de gemeenten
Driebergen (bijna vierduizend gulden), waar
Sterkenburg onder viel, en Langbroek (ruim
zestienduizend gulden), waar Nederlangbroek
toe behoorde. Hierbij werd aangetekend dat de
gelden zoveel mogelijk aan onderwijs besteed
dienden te worden. Daarnaast werd aan de
Nederlandse Hervormde Kerk van Nederlang-
broek tienduizend gulden geschonken, waarbij
bepaald werd dat de rente op dit bedrag aang-
ewend diende te worden voor godsdienstonder-
wijs in de vorm van lidmatencatechisatie of
zondagsschool. Op 6 december 1915 was de
zondagsschool definitief ter ziele'^ Op driejaar
na had hij een eeuw bestaan.
Zes jaar later zou in Langbroek de eerste chris-
telijke lagere school worden geopend. Had het
onderwijs op de zondagsschool onder invloed
van de predikanten Van Oordt, Van Doesburg
en Pareau tussen 1820 en 1830 nog vrijzinnige
trekken gehad, na 1836 zullen die zeker ver-
dwenen zijn. De school heeft in de loop van de
negentiende eeuw steeds meer de behoefte aan
christelijk lager onderwijs in het dorp vervuld.
Was de zondagsschool er niet geweest, dan was
in Nederlangbroek wellicht al veel eerder dan
maart 1900 de Wet op de Leerplicht van
kracht, waarbij ouders verplicht werden hun
kinderen vanaf het zevende jaar naar de lagere
school te sturen, waar het kind gedurende zes
jaar de klassen moest doorlopen. Kinderen die
werkzaamheden voor bedrijven in de land-
bouw, tuinbouw of veehouderij moesten ver-
richten, mochten maximaal zes weken verzui-
men''. Op de openbare lagere school van
Nederlangbroek waren de gevolgen van de in-
voering van de leerplichtwet duidelijk te zien:
het aantal leerlingen op de school steeg naar
ongeveer 125 per jaar.
Sinds 1887 was de subsidiëring van het bijzon-
der onderwijs langzaam maar zeker ter hand
genomen, waarmee de weg was vrijgemaakt
voor de oprichting van bijzondere scholen op
grote schaal. Maar in Nederlangbroek zou ook
in de periode tussen 1900 en 1916 nog geen
christelijke lagere dagschool worden opgericht.
De enige twee scholen die het dorp rijk was,
waren de openbare lagere school en de zon-
dagsschool. In 1916 zou echter de zondags-
school, in zekere zin de Nederlangbroekse
variant op het christelijk lager onderwijs, ver-
dwijnen. De opheffing had voor een belangrijk
deel te maken met een uitvloeisel van de wet
op het lager onderwijs en de leerplichtwet: de
regeling van het herhalingsonderwijs. In Lang-
broek werd in augustus 1902 namelijk een
verordening vastgesteld waarbij het herha-
lingsonderwijs op de openbare scholen werd
geregeld. Herhalingsonderwijs was bestemd
voor kinderen van dertien jaar en ouder die
lager onderwijs hadden genoten maar enige
herhaling van de leerstof behoefden. Leerling-
en die de lagere school niet hadden bezocht
konden, in speciale gevallen, ook tot deze
vorm van onderwijs worden toegelaten. De
leerstof was over driejaar verdeeld, waarbij
gedurende een aantal maanden per jaar, twee
middagen in de week, door de onderwijzer van
de openbare lagere school onderwijs werd ge-
geven in lezen, schrijven en rekenen. In tegen-
stelling tot de rest van de gemeente, werd in
Nederlangbroek het herhalingsonderwijs op de
openbare lagere school in de eerste jaren na de
invoering slechts door een handvol leerlingen
gevolgd; in 1916 was dit aantal gegroeid tot
zestien leerlingen, te weten acht jongens en
61
-ocr page 62-
in 1922 een christelijke lagere dagschool opge-
richt. Want Nederlangbroek zonder christelijk
onderwijs, dat is ondenkbaar. Kort na de slui-
ting van de school op zondag zou er in Neder-
langbroek een zondagsschool van het inmid-
dels klassieke type gesticht worden, waar de
kinderen uitsluitend zingen en bijbelse geschie-
denis werd bijgebracht. Helaas weten wij over
de beginjaren van dit type zondagsschool in
Nederlangbroek bijna niets. Zij moet al voor
1919 zijn opgericht, want het is bekend dat de
jonge Gerrit Achterberg op 6 februari van dat
jaar de zondagsschool verliet en als afscheids-
cadeau een Bijbel zonder plaatjes cadeau
kreeg***.
NOTEN
* Dit artikel is gebaseerd op de onuitgegeven docto-
raalscriptie van de auteur en is grotendeels gelijk aan
de op 24-1-1996 voor de Historische Kring gehou-
den lezing in het Hervormd Centrum in Nederlang-
broek.
1 Hazeu, W.. Gerrit Achterberg. Een biografie. Amster-
dam. 1989', 26-27.
2.    Doornenbal, J.T , Leven en werk van WulferI Floor.
Houten. 1988, 14.
3.    Hazeu. 36
4.    Rijksarchief in Utrecht (RAU), Archieven van de
Hervormde Classes Utrecht, Amersfoort en (Rhenen-
)Wijk 1619-1951 (Classis Wijk), inv.nr. 121.
5.    Ginkel-Meester, Van. .S. en M. Kooiman, Langbroek.
Geschiedenis en architectuur.
Zeist. 1990.25.
6 Hazeu. 25.
7.    Kok. De. JA., Nederland op de breuklijn Rome-refor-
matie Numerieke aspecten van protestantisering en
katholieke herleving in de Noordelijke Nederlanden.
I5H0-I880.
z.pl. z.d, 341.
8.    Hagedoorn. J. (red). Het land van de zeven tuinen.
Zuid-oost Utrecht in perspeklief
Utrecht. 1990. 71.
9.    RAU. Archieven van de hervormde gemeenten Drie-
bergen 1674-1967 en Neerlangbroek 1640-1967 (Her-
vormde Gemeente Nederlangbroek). inv.nr. 3.
,:y,/y.^,
B IJ B E L,
^_.-<<„ -. '.
DE OA.NSLIIK llK[l,|i;R .s<niii|rr.
-■-
,,^^..j^~^ '^
-A,. ^•--ir-'-^
OODEN F.N NlKl'WE.N TEST,\!IENTS.
..r-/-"-"-
--------
cy«. /J./^~>'
-■^-... . f^.^
"*'" """" °........"" ■""'•«'*
.i 6 %.J. ■
10
Kttekoven, A., De hervormde gemeente Nederlang
broek 1819-1916. De school op zondag en de strijd
tussen orthodoxie en vrijzinnigheid.
Amsterdam, 1995
(onuitgegeven doctoraalscriptie geschiedenis), 15-16
11
Rasker, A.J.. De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf
I ''95. Geschiedenis, theologische ontwikkelingen en de
verhouding tot haar zusterkerken in de negentiende en
twintigste eeuw.
Kampen. 1986,29,
12.
Dekker, C,, Gereformeerd en Evangelisch. Ontstaan
De aan Gerrit Achterberg bij zijn afscheid van de zon-
dagsschool geschonken Bijbel (Afbeelding uit: D. Wol-
thers e.a., Schrijvers Prentenboek Gerrit Achterberg. Den
Haag/Amsterdam, 1981,4)
Drs. A. Ettekoven studeerde nieuwe geschiede-
nis aan de Universiteit van Amsterdam en volg-
de daarna de Archiefschool in Den Haag. Zij is
thans werkzaam bij de afdeling Bronverwer-
ving en Toezicht van het Algemeen Rijksarchief
in Den Haag.
en geschiedenis van de Buddinggemeenie Ie Goes en
haar plaats in het Nederlandse Protestantisme in de
periode I839-I88L
Kampen. 1992. 16.
13,
Ettekoven. 8.
14. Nauta. D. (red). Biografisch Lexicon voor de geschie-
denis van het Nederlandsch Protestantisme
Deel 1.
Kampen. 1978,230.
15.
Vree. J., De Groninger godgeleerden De oorsprong
en de eerste periode van hun optreden (1820-1843).
Kampen. 1984.45,
16
Vree. 71,
17.  Knippenberg. H., Deelname aan het Lager Onderwijs
in nederlandgedurende de negentiende eeuw. Een
analyse van de landelijke ontwikkeling en van de
regionale verschillen.
Den Haag, 1986, 96.
18.  Petersen, Van. J.W., De Lange Schoolweg. Een rond-
gang door onderwijsgeschiedenis van de Liemers en
Doesburg
Zutphen, 1984. 175.
19.  RAU, Archieven Schoolbesturen in de provincie 1801-
1857 (Schoolbesturen), inv.nr. 104.
20.  RAU, Archief van de zondagsschool te Nederlang-
broek 1825-1889 (Zondagsschool Nederlangbroek),
inv.nr. 3.
21.  RAU, Schoolbesturen, invnr. 104.
22.  RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3.
23.  'Kort berigt van de Zondagsschool te Rotterdam, be-
62
-ocr page 63-
65.  RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95, 15-3-1841 en 18-3-
1841.
66.  Idem, 23-3-1841.
67.  Boekholt, P.Th.T.M. en E.P. de Booy, Geschiedenis
van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot
aan de huidige tijd
Assen-Maastricht, 1987, 99 en
104.
68.  RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
69.  RAU, Zondagsschool Nderlangbroek, inv.nr. 3.
70.  Idem, inv.nr. 13.
71.  RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,  7-12-1843 en 12-12-1844.
72.  Ettekoven, 40.
73.  RAU, De Beaufort, inv.nr. 1349.
74.  Idem, inv.nr 1348 en 1353.
75.  Rasker, 157.
76.  Lipschits, 21.
77.  RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4,  11-3-1867.
78.  Idem, 14-11-1867.
79.  Idem, inv.nr. 65.
80.  Idem, inv.nr. 4, 13-4-1871.
81.  Ettekoven, 42-43.
82.  RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
83.  Idem, verslag over 1842.
84.  Idem, verslag over 1847.
85.  Idem, verslag over 1848.
86.  RAU. Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3.
87.  RAU. Schoolbesturen, inv.nr 104, verslag najaar
1850.
88.  RAU. Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4,9-5-1872.
89.  RAU, De Beaufort, inv.nr. 654.
90.  RAU. Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4,20-10-1861.
91.  Idem. 17-4-1860.
92.  Ettekoven. 48-55.
93   Knippenberg, 54.
94   Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Archief van de gemeente
Langbroek 1811-1949 (Gemeente langbroek), inv.nr.
1073.
95. RAU, De Beaufort, inv.nr. 1353.
96 SAKRUH, Gemeente Langbroek, inv.nr. 1072, 5-3-
1915.
97.  Idem, 6-12-1915.
98.  Hazeu, 65
treffende derzelver oprigting, voortgang, bloei en
uitzigten. Briefsgewijze meegedeeld'. In: Nieuwe
Bijdragen 181
7, 759 en 766.
24 RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3.
25.  Vree, 208.
26.  Idem, 209
27 RAU, Archief van de familie De Beaufort 1556-1976
(De Beaufort), inv.nr 1354.
28.  Gronemeijer, CF., Gedenkboek van het Nederlandsch
Bijbelgenootschap 1814-1914.
Amsterdam, 1914. 112.
29.  Vree. 217.
30   (ironemeijer. 113.
31   RAU. De Beaufort, inv.nr. 1344
32.  RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
33.  RAU, De Beaufort, inv.nr. 654.
34.  RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
35.  Idem
36 Knippenberg, 21.
37.  RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
38.  RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 13.
39.  Biographisch Woordenboek van Protestanische God-
geleerden in Nederland.
Deel 2, 520-521.
40.  Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van hel
Nederlandsch Protestantisme.
Deel 1. 230.
41.  Biographisch Woordenboek. Deel 2, 521.
42.  Idem. Deel 5, 448-449.
43.  Vree. 131.
44.  Ettekoven, 12. Het betreft L.J.F. Janssen, de latere
conservator van het Museum van Oudheden in Leiden
en lussen 1842-1845 als eerste archeoloog actief bij
opgravingen naar het vroegmiddeleeuwse Dorestad in
Wijk bij Duurstede.
45 RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.3,
28-5-1831.
46.  Rasker, 60
47.  Lipschits, 1., De protestants-christelijke stroming tot
1940
Deventer, 1977, 19.
48.  Vree, 13.
49 Kruithof. B . Zonde en deugd in domineesland Neder-
landse protestanten en problemen van opvoeding,
zeventiende lot twintigste eeuw.
Amsterdam. 1990.
118.
50. Smits, C, De afscheiding van 1834. Deel 4 (provincie
Utrecht). Dordrecht, 1980, 122-123.
51   Algra, H., Het wonder van de 19e eeuw. Van vrije
kerken en kleine luyden.
Franeker, 1979'', 96-99
52   RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,29-11-1835.
53.  Smits, 123 noot 20.
54.  RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3, 1-10-1837.
55.  Hazeu, 37.
56  Biographisch Lexicon. Deel 3, 122
57   RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,4-5-1839, 16-2-1840, 27-3-1840 en 19-7-1840.
58. RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95.
59 Idem.
60.  Idem, 4-1-1841.
61. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3.
62.  Rasker, 38.
63.  RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95, 10-2-1841.
64. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,2-3-1841.
63
-ocr page 64-
vroegste aanwijzing voor menselijke aanwezig-
heid op dit terrein. De Romeinse periode is ster-
ker vertegenwoordigd. Klusters en rijen paalspo-
ren vormen de restanten van enige gebouwen uit
die periode. De gebouwen stonden op een hoog-
gelegen kop in de omgeving, centraal op terrein
21. In de nabije omgeving van de huisplatte-
gronden zijn tevens afvalkuilen, een brede grep-
pel en twee waterputten aangetroffen. Eén van
die waterputten dateert uit de overgangsfase van
de Romeinse tijd naar de vroege Middeleeuwen.
Over deze periode, die loopt van de derde tot en
met de vijfde eeuw, is slechts weinig bekend.
Mogelijk stammen één of meerdere van de ge-
bouwen eveneens uit deze periode. Terrein 21
lijkt een unieke kans te bieden om bewonings-
continuïteit van de Romeinse tijd tot in de
Middeleeuwen vast te stellen.
Het vooronderzoek op terrein 8 is geheel vol-
tooid. Uit de haaks op elkaar aangelegde proef-
sleuven is duidelijk geworden dat zich op de
hoge kop in het terrein gedurende de Romeinse
tijd een kleine nederzetting bevond, bevolkt
door inheemse boeren. Behalve delen van drie
huisplattegronden en allerlei kuilen, is op ver-
schillende plaatsen een brede greppel aangesne-
den die vermoedelijk de begrenzing van de ne-
derzetting vormde. Ten westen en zuiden van de
nederzetting, waar het terrein afloopt in de rich-
ting van een geul, zijn aanwijzingen aangetrof-
fen voor een grafveld. Mogelijk zijn hier delen
van twee of drie kringgreppels opgegraven. De-
ze aanwijzingen alleen zijn echter niet voldoen-
de om direct te concluderen dat hier een grafveld
heeft gelegen. Het voorlopig ontbreken van ech-
te graven en de ogenschijnlijk grote afstand
tussen de verschillende kringgreppels zijn argu-
menten die tegen de aanwezigheid van een graf-
veld spreken. Om meer duidelijkheid te krijgen
moeten op terrein 8 nog enige grote werkputten
worden aangelegd.
Mocht blijken dat er op terrein 8 wel een graf-
veld ligt, dan lijkt hier de mogelijkheid te liggen
een nederzetting met bijbehorend grafveld volle-
dig op te graven.
Het proefonderzoek is nu afgerond op terrein A
en 8 en de opgraving is daar van start gegaan.
Vanaf half september is daarnaast het onderzoek
op.terrein 21 hervat door een tweede opgra-
vingsploeg. (ROB)
VARIA
Opgravingsproject Houten-Vinex
Met de start van de opgraving begin juni 1997 is
een nieuwe fase in het onderzoek naar de
archeologische overblijfselen in Houten-Vinex
een feit geworden.
De opgravingen worden uitgevoerd door de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemon-
derzoek (ROB), die zorg draagt voor een veld-
ploeg, vondstverwerkers en specialisten die het
onderzoek uitvoeren.
Subsidies van de gemeente Houten en Ballast
Nedam geven het project financiële draagkracht.
Het onderzoek in Houten is opgenomen in het
Limesproject. In het kader van dit project wordt
onderzoek verricht op bedreigde terreinen waar
wetenschappelijk belangrijke overblijfselen uit
de Romeinse tijd worden vermoed. Het
Limesproject richt zich specifiek op de noord-
grens van het Romeinse rijk, de Limes. Deze
grens bestond in Nederland gedurende de
Romeinse tijd uit de Nederrijn, de Kromme Rijn
en de Oude Rijn.
Binnen het Limesproject worden de opgravings-
methoden en de gegevensverwerking van de
verschillende opgravingen op elkaar afgestemd,
zodat goede en snelle gegevensverwerking gn -
vergelijking tussen de verschillende objecten
kan plaatsvinden.
Gezien de nabijheid van de Romeinse rijksgrens
(Kromme Rijn) en de te verwachten Romeinse
bewoningsresten op de terreinen van project
Houten-Vinex lijkt het Limesproject een onder-
zoekskader te kunnen bieden waar het project
Houten-Vinex goed in past.
Het daadwerkelijke onderzoek in Houten-Vinex
bevindt zich nog in een pril stadium. Vooraf-
gaand aan eventuele grootschalige opgravingen
op de bedreigde terreinen wordt eerst middels de
aanleg van proefsleuven getracht inzicht te krij-
gen in de aard, de gaafheid en het wetenschap-
pelijk belang van aanwezige archeologische
overblijfselen. Van de te onderzoeken terreinen
(genummerd: 21, 8, A en 24, gelegen nabij de
Binnenweg) leveren de eerste twee reeds be-
langrijke resultaten en inzichten op.
Op terrein 21 zijn sporen uit de de late Ijzertijd,
Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen ontdekt.
Enige kuilen met ijzertijdaardewerk vormen de
64
-ocr page 65-
U ^-i^-rc
Priorij Gods Werkhof.
Is er nog toekomst voor een jong monument?
Saskia van Ginkel-Meester
De priorij, een door veel groen omgeven en
tamelijk geïsoleerd gelegen complex aan de
Hollende Wagenweg te Werkhoven, is in 1959
gebouwd in opdracht van de Monialen Augus-
tinessen. Het is ontworpen door de Brummense
architect Jan Drummen in samenwerking met
P. Vos. De uitvoering was in handen van aan-
nemer A. van Tol. Op 25 januari 1959 werd de
eerste steen gelegd. Eenjaar later, op 10janua-
ri 1960, vond de inwijding plaats door kardi-
naal Alfrink.
.Slotklooster 'St, Joseph' te Maarssen
ven door schenking ter beschikking had gekre-
gen, werd aan Jan Drummen de opdracht ver-
leend om een kloostercomplex te ontwerpen.
Historisch gezien is het een belangrijk gebouw
omdat het als laatste slotklooster in Nederland
is gebouwd vóór het Vaticaans Concilie van
1963. Tijdens dit concilie werden de bepalin-
gen betreffende het 'slot', zoals vermeld in het
kerkelijk wetboek, herzien. Dientengevolge
zijn alle hekken en tralies die de zusters van de
buitenwereld afzonderden weggenomen. Bo-
vendien is het klooster het enige Monialen
Augustinessenklooster in Noordwest-Europa.
Oorspronkelijke opzet
In zijn oorspronkelijke opzet had het klooster-
gebouw, afgestemd op bewoning door achttien
zusters, een rechthoekige plattegrond. Het
geheel is gegroepeerd rond twee binnenhoven
met de kapel als middelpunt. Links van de ka-
pel is de kleine binnenhof met de privé-vertrek-
ken van de zusters, kleine slaapcellen van
slechts 3x3 meter en rechts de grote binnen-
hof. Hier is in 1964 een zaal ingebouwd, die
gebruikt wordt voor samenkomsten en derge-
lijke. Rond deze binnenhof liggen onder andere
kantoren, keuken en refter (eetzaal). In verband
met het toenemend aantal gasten zijn in 1968
twee vleugels aan de achterzijde aangebouwd.
In de linkervleugel werden slaapvertrekken
Priorij Gods Wcrkliol, Hollende Wagenweg 20 te Werk-
lioven (foto juli 1985)
Voorgeschiedenis
De orde van de Monialen Augustinessen, de
beschouwende tak van de Augustijnen, is in
1938 opgericht'. De feitelijke realisering vond
in verband met de oorlog pas in 1946 plaats.
Aanvankelijk had de orde onderdak gevonden
in een herenhuis met tuin aan de Kerkstraat in
Maarssen. Dit slotklooster, 'St. Joseph' ge-
naamd, voldeed niet echt en men besloot tot
nieuwbouw elders. Men wenste een licht en
ruim gebouw dat echter naar de buitenwereld
toe gesloten moest zijn gezien het contempla-
tieve karakter van de orde. Om zich een idee te
vormen bezocht men verschillende kerken en
kloosters. Vooral de kerk van de parochie van
'O.L.V. van Fatima' in Brunssum van de archi-
tect Jan Drummen sprak zeer aan. Nadat de
orde in 1953 een groot stuk grond in Werkho-
65
-ocr page 66-
!3MSS3:s3S^s:^ms3
Fragment van het bouwplan uit 1958 door architect Jan
Brummen (Gemeente Bunnik, Archief gemeente Werkho-
ven 1811-1964. inv. nr 1096)
ondergebracht en in de rechter werkruimten en
een atelier.
Het gehele gebouw is gelijkvloers en voorzien
van een gedrukt pannen schilddak. Een uitzon-
dering hierop vormt de bibliotheek. Hierboven
is een etage die aansluit op de hoge kapel. Het
hoogste punt wordt gevormd door de open
klokkentoren. De naar de weg toegerichte
voorgevel heeft een gesloten karakter met uit-
zondering van de vensters aan weerszijden van
de hoofdingang en de ingang naar de dagkapel,
waar zich kantoren en ontvangstruimten bevin-
den. Rechts en links is een muur met een poort-
doorgang aangebracht die de toegang tot de
omringende tuin van de buitenwereld moest
afsluiten. De zijgevels en de achtergevel heb-
ben een meer open karakter en bieden uitzicht
op boomgaarden en een grote tuin. De vertrek-
ken hier zijn voorzien van grote rondboogven-
sters met stalen kozijnen en sponningen.
Interieur
Kenmerkend is het heldere witte interieur. Wat
betreft de oorspronkelijke inrichting van de
kapel en de rest van het klooster is de inbreng
van zuster Theofoor zeer groot geweeste Be-
halve veel ander meubilair heeft zij ook de 36
koorbanken van Afrikaans afzelia-hout en het
grote wandkleed in de kapel ontworpen. Daar-
naast bevinden zich in het klooster diverse
schilderijen van haar hand.
De kapel bestaat uit twee gedeelten, een deel
waar de koorbanken van de zusters staan en
een hoger gelegen deel waar zich het altaar
bevindt. Oorspronkelijk waren beiden delen
door een ijzeren hekwerk van elkaar geschei-
den. Dit hekwerk is in 1965 weggenomen met
De keuken in de priorij
De eetzaal of refter met meubilair ontworpen door zuster
Theofoor
uitzondering van het decoratieve hekwerk in de
boogdoorgang .
Decoratie
De enige decoratie aan de buitenzijde van het
zeer sober uitgevoerde gebouw bestaat uit een
drietal beelden in reliëf, aangebracht op de
hoge voorgevel van de kapel, een steen met een
Latijnse tekst bij de linkertuinpoort en een ge-
bosseerde steen met in Griekse letters het op-
schrift 'christos' bij de rechtertuinpoort. Het
66
-ocr page 67-
De tuinzijde van de priorij met de open klokkentoren ais          De kapel
markant punt
De koorbanken van Afrikaans afzelia-hout ontworpen door
zuster Theofoor
Dl kaiaklci i.^lickc iv'iijl>u«iti\ Lii.^ki
De gang met binnenvallend licht aan de tuinzijde
betreft werk van de Utrechtse beeldhouwer
René van Seumeren.
De drie reliëfs verbeelden een zegenende
Christus met rechts een geknielde figuur in
gebed met boven zich een adelaar met aureool
en links een eveneens geknielde figuur die met
opgeheven hand de hand van de achter zich
staande gevleugelde figuur kust. Deze figuur
De voormalige hekken ter afscheiding van de buitenwereld
met aureool maakt een zegenend gebaar. Voor-
gesteld zou zijn een verrezen Christus, kracht-
67
-ocr page 68-
De tuin
De grote tuin rond het klooster heeft een land-
schappelijke aanleg. Daarnaast is er een kleine
boomgaard. De moestuin is verdwenen. Ge-
heel aan het uiteinde ligt op de grens met de
omringende weilanden een kleine begraaf-
plaats. Deze heeft een cirkelvormige aanleg
met in het midden een kruis. Thans zijn er vier
graven van zusters.
De reliëtbeelden op de voorgevel van de kapel met een
zegenende Christus
dadig aanwezig onder de mensen. Links de
mens in nood die zijn toevlucht tot Hem neemt.
De kracht van Christus wordt over hem afge-
smeekt. En rechts de mens in beschouwing
gewend naar Christus met de adelaar als sym-
bool van de hoge vlucht die de menselijke
geest in beschouwing kan maken. De gevleu-
gelde figuur en de adelaar zijn respectievelijk
ook symbool van de evangelisten Mattheus en
Johannes de Evangelist. Boven deze drie re-
liëfs zijn stenen met het opschrift AD 1960
aangebracht, het jaar van de inwijding van het
klooster.
De Latijnse tekst op de steen bij de linkertuin-
poort luidt: 'Visita quaesumus Domine habitati-
onem istam. Et omnes insidias inimici ab ea
longe repelle. Angeli tui sancti habitent in ea
qui nos in pace custodiant. Et benedictio tua sit
super nos semper' (Bezoekt, bidden wij U
Heer dit huis en houdt alle hinderlagen van de
vijand op afstand. Uw heilige engelen mogen
hier wonen, die ons in vrede bewaren en Uw
zegen zij altijd met ons).
Een gastenverblijf'
Van slotklooster tot ontmoetingsplek
Door de jaren heen heeft het klooster zich van
een sterk gesloten gemeenschap ontwikkeld tot
een plaats die openstaat voor mensen van bui-
tenaf Droegen de zusters aanvankelijk een
habijt, later is dit vervangen door 'burgerkle-
ding'. Sinds het begin van de jaren tachtig trad
er, zoals ook bij veel andere kloosters in Neder-
land het geval is geweest, een sterke vergrij-
zing op. Er woonde nog slechts een klein aantal
zusters, waarvan enkele reeds hoog bejaard,
terwijl er geen jongere zusters meer intraden.
In 1986 werd men voor de vraag gesteld of de
zusters als gemeenschap in het klooster konden
blijven. Financieel en wat betreft de verzorging
werd dit een probleem. Gedacht werd aan een
De begraafplaats achter in de tuin
68
-ocr page 69-
'1^ ^
De dagkapel met een schilderij van zuster Theofoor
werden deuren dichtgemetseld. Er werden
twaalf van dergelijke wooneenheden gereali-
seerd, waarvan er aanvankelijk tien voor de
zusters bestemd waren en twee voor gasten.
Het aantal zusters zou echter nog verder afne-
men. Er waren wel gasten die gebruik maakten
van de wooneenheden. Rond 1995 ontstonden
er meer problemen rond de zorg voor de oude-
re zusters. Gezocht werd naar de mogelijkheid
om als kleine gemeenschap te verhuizen. Uit-
eindelijk is in 1997 de groep van zeven zusters
overgegaan naar het bejaardenoord 'Beuken-
stein' in Driebergen-Rijsenburg, waarbinnen
het reguliere bejaardenhuis een kleine woon-
gemeenschap met een eigen eetzaal is gereali-
seerd.
Ondanks deze verhuizing was het niet de be-
doeling dat de functie van het klooster als ont-
moetingsplek verloren zou gaan. Het gebouw is
riog altijd eigendom van de Monialen Augusti-
nessen en Augustijnen. Zij proberen samen met
anderen de activiteiten voort te zetten. Het
wordt thans bewoond door pater Hans Maassen
(Augustijn), zuster Esther van Vliet (Augusti-
nes van Heemstede, congregatie van zieken-
huiszusters) en Charles Steur (hij draagt zorg
voor cursussen op het gebied van bezinning).
Naast bezinningscentrum behoort tot de 'Prio-
rij Gods Werkhof ook de 'Werkhofgemeen-
schap'. Dit is een oecomenische geloofsge-
meenschap die een ieder elke zondagochtend
welkom heet. Gezocht wordt nog naar verder
gebruik passend in de geest van het klooster.
Men hoopt dat de verschillende activiteiten het
financieel haalbaar maken om het kloosterge-
bouw te behouden en dat het niet noodzakelijk
De gang met diehtgemelselde deuren na de verbouwing
van 1989
Het interieur van een nieuwe wooneenheid
verbreding van de activiteiten en om een deel
van het klooster tot bejaardenoord in te richten.
Voorop stond dat het klooster een ontmoe-
tingsplek moest blijven. In 1987 werd besloten
voorlopig te blijven. Vanaf mei 1989 tot janua-
ri 1990 volgde een interne verbouwing, waarbij
van twee kamers één wooneenheid werd ge-
maakt met daarnaast ook een eigen toilet- en
doucheruimte. In de tussenmuren werden daar-
toe doorgangen gemaakt. Aan de gangzijde
69
-ocr page 70-
zal zijn dit unieke complex te vericopen.
Het gebouw uit 1960 gebouwd als laatste slot-
klooster in Nederland is een uniek monument.
Het is nog te jong om als Rijksmonument te
worden aangemerkt en als zodanig te worden
beschermd. Gezien het unieke karakter en de
fraaie ligging verdient het complex echter ze-
ker binnen de gemeente Bunnik alle aandacht.
Drs. S.G. van Cinkel-Meester is kunsthistorica,
redacteur van dit tijdschrift en vooral werk-
zaam op het gebied van de architectuurge-
schiedenis.
Literatuur
Ginkel-Meester. S. van. Bunnik geschiedeni.<i en architec-
linir.'AcKl
1989.
Maassen. zuster Gcrtrudis e,a, (red.), Monialen Augu.tli-
nessen Ie Werkhoven.
Amstelveen 1985.
Informaliehrochure Priorij Goit.s Werkhof, centrum van
bezinning en onimoeling.
Archieven
Gemeente Bunnik. Arehief gemeente Werkhoven 1811-
1964. inv. nr. 1096
Gemeente Bunnik. Archief gemeente Bunnik 1964-1995,
bouwdossier inv.nr. 103-667.
Noten
1.  Augustinessen zijn vrouwelijke religieuzen, die de regel
van Augustinus volgen, al dan niet samen met de orde
der Augustijnen met wie ze vaak bestuurlijk verbonden
zijn. De congregaties zijn over de hele wereld verspreid
en tellen circa 20 000 leden. De Monialen-Augustines-
sen leiden een zuiver contemplatief leven. De actieve
congraties wijden zich aan ziekenverpleging, zielzorg
of maatschappelijk werk.
2.  De wereldlijke naam van zuster Theofoor was Ans van
Zeijst (28-12-1906 - 16-2-1988). Zij trad op latere leef-
tijd tot de orde toe en was daarvoor op verschillende
kunstacademies opgeleid in grafisch werk en edel-
smeedkunst. Het werk van kunstenaars als Leo Brom en
Jan Kriegeren de architecten Paul Bromberg. Harry van
der Velden en Bas van Pelt sprak haar zeer aan. Evenals
het werk van de keramisten Bert Nienhuis en Harry van
Tussenhoek.
Een van de zusters in gesprek met bezoekers, (foto uit
1990 door Lambert v. Gelder, coll M. Aug.)
Tenzij anders vermeld, zijn de toto's gemaakt door
de auteur in november 1997.
70
-ocr page 71-
Anthony Verkerk. De molenaar die failliet ging
Casper A. van Burik
In zijn artikel 'De Loerikse molen' wijdt Rob
Butterman slechts twee zinnen aan de periode
dat Anthony Verkerk deze molen in zijn bezit
heeft'. Hij vermeldt het jaar waarin Verkerk de
molen aankoopt (1719) en dat diens curator in
1740 de molen verkoopt. Rob Butterman was
waarschijnlijk niet op de hoogte van de ups en,
het optreden van een curator doet dat reeds
vermoeden, ook de downs in het leven van
Anthony Verkerk.
Zoals gezegd, koopt Verkerk de molen in
1719. Aan die koop waren reeds enige trans-
acties voorafgegaan en wel in de stad Utrecht.
Daar zijn dan ook de eerste sporen te vinden
van de latere Houtense molenaar.
Een gulle gift
Anthony Verkerk laat voor het eerst van zich
horen in 1716. Op 31 augustus van dat jaar
koopt hij samen met Anna Maria ten Brink,
zijn toekomstige vrouw, een huis staande tus-
sen de Viebrug en de Jacobibrug aan de west-
zijde van de Oude Gracht". In dit huis is een
'grut en gortmolen' gevestigd, die bij de aan-
koop is inbegrepen.
Het is opvallend dat Anna Maria ten Brink als
jonge ongetrouwde vrouw deze overeenkomst
als volwaardige partner aangaat. De akte wordt
ook mede ondertekend door een opmerkelijk
persoon: Arend van Maurik. Een lid van een
Utrechts/Amsterdamse familie van doopsge-
zinde kooplieden en fabrikanten\ Waarom zou
hij zich bemoeid hebben met een transactie van
twee voor hem ogenschijnlijk onbetekenende
figuren?
De testamenten van Arend van Maurik werpen
enig licht over deze kwestie. Wat is namelijk
het geval? Anna Maria ten Brink blijkt bij
Arend als dienstmaagd gewerkt te hebben en
Arend, die als vrijgezel geen kinderen na zal
laten, vermaakt haar een huis in de Bemuurde
Weerd buiten de stad Utrecht''. Voorwaar, geen
geringe gift aan een dienstmaagd. Wat moeten
we achter dit gebaar wel niet zoeken? ...
Afkomstig uit Beusichem
Het is nu duidelijk waarom Arend van Maurik
zich met de financiële zaken van Anthony en
Anna Maria heeft bemoeid. Hij was immers
door zijn gift de (toekomstige) weldoener van
het echtpaar en zal beslist gewild hebben dat zij
hun zaakjes goed regelden. Zo zal hij ook op
7 december 1716 zijn inbreng gehad hebben bij
het opmaken van hun akte van huwelijkse
voorwaarden. Een akte die hij ook mede onder-
tekent'. Uit die akte blijkt overigens een groot
vertrouwen in Anthony. De vermogens van de
toekomstige echtelieden zullen worden samen-
gevoegd en Anthony krijgt het beheer over het
totale vermogen.
Op 19 december daaraan volgend trouwt het
paar dan voor huwelijkscommissarissen te
Utrecht en in de rooms-katholieke statie in de
Walsteeg''. Daarop wordt Anthony op .31 de-
cember burger van Utrecht met de aantekening
'geboren van Beusichem''. Hieruit blijkt dat hij
geen familie is van de dan al jaren in de stad
Utrecht en in het Kromme-Rijngebied voor-
komende families met de naam Verkerk^ Be-
halve van zijn broer Cornelis, over wie hierna
meer, heeft Anthony het in het Utrechtse dus
waarschijnlijk zonder steun van familie moeten
stellen.
In Beusichem zou Anthony op 26 juli 1696
rooms-katholiek gedoopt kunnen zijn als zoon
van Cornelis Verkerck en Elisabeth Huyberts-
dr. van der Lee', maar dat is niet met zekerheid
te zeggen. In dat geval is hij wel op jonge leef-
tijd de Lek overgestoken en is hij ook als
minderjarige getrouwd. De volgorde van de
namen die Anthony aan zijn kinderen gaf,
spreekt ook voor het paar Cornelis en Elisabeth
als ouders van Anthony. Bovendien valt zijn
broer volgens de Beusichemse doopinschrij-
vingen ook goed te plaatsen als een zoon van
het genoemde echtpaar.
Verhuizing
Op 14 november 1717'" overlijdt Arend van
Maurik. Zijn vader, Willem van Maurik, erkent
71
-ocr page 72-
op 31 december 1717 middels een notariële
akte dat het huis in de Bemuurde Weerd op
Anna Maria ten Brink is vererfd". Tegelijker-
tijd worden regelingen getroffen voor de ver-
huur van het huis.
Op 10 februari 1719 woont Anthony nog in
Utrecht'^ Op die datum laat hij als grutter door
het Utrechtse gerecht een regeling met een
schuldenaar vastleggen. Op 15 mei van dat jaar
woont hij echter in Houten". Hij verleent dan
een hypotheek op het huis dat zijn vrouw ge-
ërfd heeft. Dit in verband met een lening van
900 gulden, zeer waarschijnlijk voor de aan-
koop van de Loerikse molen. De volgende dag
namelijk koopt hij de molen met het bijbeho-
rende land'" en verkoopt hij zijn huis aan de
Oude Gracht in Utrecht'-.
In Houten
Zoals Rob Butterman in zijn artikel aangeeft,
was de Loerikse molen te vinden aan de zuid-
zijde van de Molentuin (vandaar de naam),
vlakbij de kruising met de Binnentuin, waar nu
het huis nummer 7 staat. Uiteraard in de buurt-
schap Loerik (De Molentuin heette tot voor
kort Molendijk en de Binnentuin Binnenweg).
in 1740 ook een stuk weiland van vier hond ge-
noemd, dat kennelijk door Anthony aan het
land van de molen werd toegevoegd.
Met enige mate van zekerheid mogen we aan-
nemen dat het Anthony de eerste jaren op de
molen redelijk goed is gegaan. Hij lost versneld
100 gulden af op zijn lening van 900 gulden
waarna hij op 29 april 1724 het huis van Arend
van Maurik verkoopt", zodat hij op dat mo-
ment schuldenvrij geweest zal zijn.
Hierboven was al sprake van een broer van
Anthony, Cornelis Verkerk. Deze woonde in
Vreeswijk en overleed waarschijnlijk eind 1730
of in januari 1731 met achterlating van twee
dochtertjes van zeven en vijfjaar oud. Anthony
wordt tot voogd over deze meisjes aangesteld
en regelt op 31 januari 1731 met hun moeder,
Anthonia van Wijk, de zekerheidsstelling voor
hun vaderlijk erfdeel'*.
Zelf krijgt Anthony met zijn vrouw minstens
negen kinderen, van wie acht de volwassenheid
bereiken. Hun oudste dochter werd al in
Utrecht geboren. In Houten volgen nog vier
zoons en vier dochters''.
Naast het molenaarsberoep ontplooit Anthony
in de loop van de jaren dertig van de achttiende
eeuw ook andere bezigheden. Misschien uit
noodzaak omdat zich dan al financiële proble-
men aandienen. Die problemen zijn in ieder
geval nog niet aan de orde ten tijde van zijn
neveninkomsten als pachter van de imposten
van de bakkerijen in Houten, 't Goy en Wulven.
Hiervoor moest men kredietwaardig zijn. Door
het gerecht wordt Anthony deze nevenbaan op
12 februari 1735 'in continuatie' gegund. Hij
betaalt hiervoor 42 gulden en 10 stuivers voor
de duur van twee jaar"". In 1737 is zijn aanstel-
ling echter niet meer te vinden. Mogelijk is hij
dan niet meer voldoende kredietwaardig.
Anthony is ook als bakker werkzaam geweest.
Hij laat daartoe op 5 augustus 1734 door het
gerecht een merk in de vorm van een grote
hoofdletter A registreren dat hij op zijn broden
zal drukken (zie afbeelding)^'. Tenslotte laat
Anthony als nevenwerkzaamheid andermans
koeien op zijn land weiden. Daarvoor laat hij
driemaal een overeenkomst vastleggen voor het
gerecht van Houten. Tweemaal in 1737 en een-
maal in 1740^^. In dat laatste jaar is hij zeker
wel in financiële problemen.
De Loerikse molen op een kaart uit 1626 door Hendrik
Verstrak (RAU. Archief Oudmunster. 933-98)
De oudste versie van de molen dateert van
vóór of uit 1594. Deze werd echter na Anthony
door de nieuwe eigenaar afgebroken, waarna
op dezelfde plaats een nieuwe molen ver-
scheen, die op zijn beurt aan het begin van
deze eeuw werd afgebroken"'. Bij de molen
behoort in 1716 het molenhuis, twee morgen
boomgaard waar de molen op stond en zes
akkers en een boomgaardje, samen groot twee
morgen en vier hond (een hond is 1/6 morgen
ofwel 100 vierkante roeden). Daarnaast wordt
72
-ocr page 73-
e>Si
De gerechtsakte uit 1734 waarbij Anthony Verkerk zijn
bakkersmerk laat registreren (SAKRIJH, Dorpsgerechten.
812. blz. 359)
Failliet
Was het te wijten aan het economische tij dat
Anthony in de problemen raakte? Of kwam het
door eigen wanbeheer? Misschien wel door
beide. Hoe het ook zij, het Provinciaal Hof in
Utrecht stelt op 24 maart 1740 de procureur
Hendrik van Dam aan tot curator over de boe-
del van Anthony-'. Hendrik van Dam instrueert
de deurwaarder S. van Toll om in Utrecht de
schuldeisers van Anthony op te roepen. Zo
wordt op 16 en 30 mei 1740 en op 4 en 18 juli
'openbaarlijk uytgeroepen' dat de schuldeisers
zich kunnen melden bij de curator-". Op 8 en
28 juli en op 16 augustus doet de pander Ber-
nard Sam hetzelfde in Houten-\ Inmiddels had
Hendrik van Dam op 20 juni 1740 de molen in
het openbaar verkocht aan Cors van Maer-
schalkerweert, die er inclusief het extra land
715 gulden voor betaalde^*". Voor kamerhuur
gedurende de verkoop diende de wijnkoper
Juliaans een rekening in van 3 gulden en voor
'verteeringen, vuur en light' 2 gulden en 3
stuivers".
Na de oproepen van de deurwaarders komen de
schuldeisers op 1 april 1741 voor het provinci-
ale hof bijeen om de opbrengst van de molen te
verdelen. In de eerste plaats zijn de preferente
schuldeisers aan de beurt. De curator en de
deurwaarders brengen aan administratiekosten
47 gulden, 19 stuivers en 8 penningen in. Johan
van Linden, de schout van Houten, claimt aan
achterstallige belastingen in totaal 188 gulden
en 3 stuivers. De domeinen hebben over de
jaren 1737, 1738 en 1739 nog 9 gulden wind-
geld'* te vorderen en de timmerman Pieter van
Keulen heeft aan arbeidsloon 22 gulden en 8
stuivers tegoed wegens een reparatie aan de
molen. Huybert Agterbergh lot slot heeft voor
die reparatie hout geleverd en vordert 78 gul-
den en 16 stuivers. Al deze schuldeisers krijgen
hun vorderingen betaald.
De concurrente schuldeisers daarentegen heb-
ben de grootste vorderingen en moeten ook de
grootste verliezen voor hun rekening nemen.
Zo heeft Pieter Vernooij aan Anthony een le-
ning verstrekt van 200 gulden en Johan van
Dinteren 400 gulden, die hij overgedaan heeft
aan Hendrick van der Marck. De erfgenamen
van Anthony van Dam hebben een kapitaal van
73
-ocr page 74-
heeft er dus alle schijn van dat Anthony tussen
6 augustus 1740 en mei 1742 in Houten is
overleden. Zo kwam een einde aan een leven
met, zoals gezegd, ups maar vooral ook veel
downs.
CA. van Burik houdt zich al ruim 20 jaar in
zijn vrije tijd bezig met de geschiedenis van de
provincie Utrecht. Het Kromme-Rijngebied
heeft daarbij zijn bijzondere aandacht. Hij is
een verre nazaat van Anthony Verkerk.
Gebruikte afkortingen:
GAU Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
RAU Rijksarchief in de provincie Utrecht
SAKRUH Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug
NA Notariële Archieven Utrecht
S.A.II Stadsarchief Utrecht 2e afdeling
H.v.U. Archief van het provinciaal hof van Utrecht
Noten:
1.  R.J. Butterman.'De Loerikse molen'. Tussen Rijn en
Lek.
18(1984-3), 10-17. De auteur (1955-1990) schetst
in dit artikel in grote lijnen de geschiedenis van de
Loerikse molen Hij geert aan dat voor nadere gegevens
uitgebreider onderzoek geboden is Dit artikel wil hier-
aan een bijdrage te leveren.
2.  GAU, NA, U083b036 (notaris Nicolaas Vonck). Op 21
mei 1717 volgt de transportakte (GAU, S.A.II, 3243).
3.  Mededeling aan de auteur door W.H. Morel van Mou-
rik, redacteur van de 'Maurikkroniek'.
4. GAU, NA (notaris Nicolaas Vonck), U083bO35 d.d. 5-
12-1715 en U083bO37 d.d. 2-11-I7I7, In hel eerste
testament is er nog sprake van dat Anna Maria ten
Brink het huis voor de helft zal moeten delen met Judith
Winters, weduwe van Willem Parel. In het tweede
testament blijkt Judith Winters te zijn overleden. Bij
overlijden van Anna Maria ten Brink zal nu hel hele
huis vererven op haar moeder Hendrina Houmans
huisvrouw van Jan Hendrick ten Brinck.
5.   GAU, NA. U 083b036 (notaris Nicolaas Vonck).
6.   GAU, doop-, trouw- en begraafregisters gemeente
Utrecht.
7 GAU. Index op het burgerboek van Utrecht Aanwezig
op de studiezaal
8.  Zie bijvoorbeeld De Nederlandsche Leeuw LXX
(1953) en LXXIII (1956). In de laatste verwijzing komt
onder andere Cornelis Verkerk, broer van Anthony, Ier
sprake.
9.   Rijksarchief in Gelderland, rooms-kalholieke doop-,
trouw- en begraafregisters van Beusichem.
lO.GAU, begraafregister Utrecht.
I I.GAU, NA U083b037 (notaris Nicolaas Vonck).
I2.GAU, S.A.II, 3257.
13.GAU, S.A.II, 3420.
14.SAKRUH, Dorpsgerechlen, 793.
15.GAU, S.A.II, 3243.
De in 1741 gebouwde molen op een foto uit circa 1900.
(Topografische verzameling van de gemeente Houten.)
500 gulden te vorderen en Jacob ter Brugge
cum suis heeft twee leningen uitstaan, samen
700 gulden. Bovendien is op alle leningen twee
of meer jaren geen interest betaald. Tot slot
hebben de domeinen over de jaren 1733 tot en
met 1736 nog 12 gulden windgeld te vorderen.
Voor al deze crediteuren bleef er maar weinig
over.
Zonder dat duidelijk wordt waaruit deze be-
staan, worden de eisen van Cornelis Vergeer en
Cornelis Verkerk afgewezen. Zij kregen dus
helemaal niets betaald^''.
Het einde
Hoe was het in de tussentijd met Anthony ge-
steld? Op 2 april 1740 verklaart zijn schoon-
zoon Pieter Bosdam'" twee bedden met toebe-
horen en 'het verdere dat ten dage der ver-
coopinge gekogt is' voor zes weken aan Antho-
ny in leen te geven^'. Anthony's inboedel werd
dus blijkbaar ai voor de molen verkocht en hij
heeft dus met slechts schamele bezittingen uit
zijn molen moeten vertrekken.
Zoals hierboven gemeld, regelt hij op 6 augus-
tus 1740 nog het weiden van een koe. Maar
daarna wordt het stil rond Anthony. Zijn kinde-
ren verhuizen in mei 1742 van Houten naar
Zuilen, maar Anthony is daar zeer waarschijn-
lijk niet bij". In de Zuilense archieven werd
van hem althans geen spoor aangetroffen". Het
74
-ocr page 75-
ló.Zie liierover H. Reinders, 'Het einde van de Loerikse
molen'. Tussen Rijn en Lek, 18 (1984-4), 1-6. Bij het
afsluiten van dit artikel wees mr. C. van Schalk te
Houten op een notariële akte uit 1741 waarin de af-
braak en herbouw van de Loerikse molen werd aanbe-
steed. In een vervolgartikel hoopt de schrijver op de
lotgevallen van de molen en molenaar(s) terug te ko-
men.
17.GAU,S.A.I1, 3420 (15-5-1719 en 29-4-1724).
I8.RAU, Dorpsgerechten, 2153.
l9.Zie voor de kinderen van Anthony noot 32 van dit arti-
kel. De oudste dochter Elisabeth wordt 27-I-I7I8 te
Utrecht gedoopt in de r.k. statie in de Walsteeg (GAU,
doop-, trouw- en begraat'registers). In Schalkwijk zijn
de volgende r.k. dopen te vinden: Huibertje 19-4-1728;
Petrus 18-11-1731; Johanna 19-11-1733; Joannes 21-
11-1734 (SAKRUH, doop-, trouw- en begraafregisters
Schalkwijk). Van de overige kinderen zijn waarschijn-
lijk geen doopinschrijvingen bewaard gebleven.
20.SAKRUH, Dorpsgerechlen, 812 (biz. 359).
21 Idem
22.Idem d.d. 14-1-1737, 21-12-1737 en 6-8-1740.
23.SAKRUH, Dorpsgerechten. 801 (20-6-1740).
24.RAU, H.v.U, 196-13.
25.Idem
26.SAKRUH, Dorpsgerechten, 801
27.RAU, H.v.U. 244-6.
28 Zie voor de historie van deze 'belasting' het in noot I
genoemde artikel van Rob Butterman.
29.RAU. H.v.U.. 188-13,
30.SAKRUH, Dorpsgerechten, 817 d.d. 3 februari 1739
huwelijk tussen de meerderjarige Pieter Bosdam en de
minderjarige Hendrina Verkerk, geassisteerd met haar
vader Anthony Verkerk.
31 SAKRUH, Dorpsgerechten, 812.
32.Idem d.d 15 mei 1742: akte van indemniteit afgegeven
door de schout 'en geregten' voor Lysbeth - (24 jaar),
Cornelis - (19 jaar), Lena - (17 jaar), Jacobus - (15
jaar), Huybertie - (12 jaar), Pieter - (8 jaar) en Hannes
Verkerk (6 jaar) ten behoeve van het gerecht Zuilen en
Zwezereng.
33 Met dank aan mevrouw dr. E.WA. Elenbaas-Bunscho-
ten voor de 'zoektocht' in haar verzameling.
75
-ocr page 76-
Het grootste gezin van Bunnik
Henk Reinders
en schrijven. Wie dat niet kon, kwam uit een
lager sociaal milieu. Mogelijk was de moeder
van Comelis al aan het uitkijken naar een goe-
de partij, een Vemooij, een Van de Vecht, een
Van Rijn, een Van Bentum of een Van Zijl.
Daar kon ze op stel en sprong mee ophouden
toen de negentienjarige Hendrijntje zwanger
bleek. Ontkennen had geen zin, want dienstbo-
des kwamen de boerderij niet af en Comelis
was de enige man op de boerderij. Afkopen
van een huwelijk was duur. De dader van deze
'negatieve moord' moest het meisje een bruids-
schat meegeven waarmee ze een ander kon
krijgen en bovendien moest hij de opvoeding
van het kind betalen. Ais je rijk genoeg was,
kon je de kosten daarvan afwegen tegen de
opbrengst als je zoon met een boerendochter
trouwde die enkele duizenden guldens, koeien
of land mee bracht. Ook kon een flinke rol
spelen dat de boerenzoon zijn zinnen op dat
meisje had gezet en niet naar de zakelijke argu-
mentatie van de familie wilde luisteren. In dat
geval moest je samen naar de pastoor. Zo pro-
moveerde Hendrijntje van boerenmeid tot boe-
rin.
Bunniks record
Op 13 mei 1813 werd hun eerste kind geboren,
een zoon die naar de overleden opa Gerrit werd
genoemd, zoals de etikette het voorschreef: de
oudste zoon naar grootvader van vaderskant, de
tweede naar grootvader van moederskant en
met de meisjes precies andersom, de eerste naar
moederskant en de tweede naar vaderskant. Uit
deze naamgeving kun je aflezen hoe de voorna-
men van de grootouders luidden, een tip waar
genealogen hun voordeel mee kunnen doen.
In de kwart eeuw er na zou er nog menig kind
volgen, keurig elk jaar één, zoals de pastoor het
zo graag zag. De complete rij: Gerrit (1813),
Willem (1814), Jan (1815), Hubertus (1817),
Wijntje (1818), Johannes (1819), Albert
(1820?), Adrianus (1820), Adriana (1821),
Comelia (1822), Wijnand (1824), Wijnand
(1825), Antonius (1827), Eyda (1828), Wijntje
Kinderen zijn nodig voor het voortbestaan van
het menselijk ras, maar je kunt alles overdrij-
ven. Comelis van Rijn en Hendrijntje Felix
waren van die overdrijvers. Ze kregen maar
liefst 21 of 22 kinderen, een absoluut record in
Bunnik en waarschijnlijk aardig in de buurt
van het wereldrecord.
Rijnzicht
Comelis van Rijn was een boerenzoon. Hij
werd in 1780 geboren op de boerderij van zijn
vader, Rijnzicht'. Deze boerderij bestaat niet
meer. Hij lag aan de Kromme Rijn in Bunnik
aan het eind van wat nu de Rijnzichtlaan heet.
Vader Gerrit van Rijn (1747-1807) boerde
sinds 1776 op Rijnzicht. Zijn moeder was
Wijntje van Schalk (1741-1824). Beiden waren
afkomstig uit oude en gerespecteerde geslach-
ten die al eeuwenlang welvarende agrariërs en
bestuurders voor het dorp leverden.
Gerrit van Rijn was een grote boer. In 1775,
het jaar van zijn huwelijk, bebouwde hij vol-
gens het Consumptiegeld, een plaatselijke be-
lasting, 76 morgen. In 1783 waren dat er 68, in
1800 40 en in 1805 48'. Bij de volkstelling van
1808 gaf hij op dat hij 44 morgen in eigendom
had\ Die grond werd bewerkt met zeven werk-
paarden. Verder had hij achttien runderen en
één schaap. Hij werd geholpen door twee
dienstboden. Gerrit van Rijn was schepen van
Bunnik en in de Franse tijd lid van de Grond-
vergadering, een soort vroege gemeenteraad.
Leuke meid?
Als Gerrit in 1807 overlijdt, wordt hij opge-
volgd door zijn ongehuwde zoon Comelis, op
dat moment 27 jaar oud. Hij bewerkt het land
met behulp van een boerenknecht. Zijn moeder
doet de huishouding, daarin bijgestaan door
een dienstbode, Hendrijntje Felix. Veel 'bijzon-
ders' was ze niet. Haar ouders hadden een klei-
ne boerderij, maar konden geen bruidsschat
betalen. Ook hadden ze Hendrijntje niet leren
lezen en schrijven. In die tijd liet iedere boer al
zijn kinderen (zonen en dochters) leren lezen
76
-ocr page 77-
UoerderiJ Rhijnzicht. Johan de Kruijf. 1944?. Potloodteke-
ning door Johan de Kruijf als voorstudie voor een schilde-
rij (foto: collectie Arie van der Gaag)
(1829), Wijnanda (1830), Elisabeth (1831),
Cornelis (1833), Antonius (1835), Herman
Joseph (1836) en Cornelis (1838), in totaal 22
stuks"*. Mogelijk kreeg ze in de jaren die zijn
overgeslagen, 1816, 1823, 1826, 1832, 1834 en
1837 miskramen, maar daar heeft de burgerlij-
ke stand geen belangstelling voor.
Het getal van 22 is een Bunniks record, de
vermelding in een straatnaam waard! Mogelijk
is het zelfs een record voor de hele Kromme-
Rijnstreek. Mochten collega-onderzoekers een
gezin met meer kinderen hebben gevonden,
dan hierbij de uitnodiging om daarover te pu-
bliceren.
Sterfte
Kinderen op de wereld zetten is één ding, maar
in het verleden had je dan nog een lange weg te
gaan naar de volwassenheid. Het was vrij ge-
bruikelijk dat vroeger in ieder gezin minstens
een kwart van de kinderen jong overleed. Som-
mige vaders moesten elk jaar twee keer naar de
burgerlijke stand: één keer voor een geboorte-
aangifte en even later voor een overlijdens-
aangifte. Cornelis van der Lee bijvoorbeeld
moest in de vorige eeuw 26 keer naar het ge-
meentehuis: dertien keer voor een geboorte en
even zo vaak voor een overlijden. Uiteindelijk
bleven hij en zijn vrouw kinderloos achter. Al
hun spaargeld hadden ze uitgegeven aan de
doodgraver.
Ook bij de familie Van Rijn wordt slechts een
klein deel van de 22 kinderen volwassen. Kort
na de geboorte overlijden er zes: Wijntje (vijf-
tien maanden), nog een Wijntje (veertien maan-
den), Adrianus (26 dagen), Wijnand (zes maan-
den), Antonius (zes weken) en Elisabeth (drie
weken). Dat was ongeveer een kwart, wat nor-
maal was voor die tijd. Bakers gaven jonge
moeders meestal het advies om zich niet te veel
te hechten aan het kind. Pas als het een jaar of
twee oud was, moest je er meer aandacht aan
gaan besteden. Tot die tijd moest je er rekening
mee houden datje kindje 'een engeltje zou
worden'.
Rampjaar
Vijftien kinderen uit het gezin worden ouder
dan anderhalfjaar, maar ook daarvan overlijdt
nog een flink deel en wel binnen enkele weken
na elkaar. Op 13 juni 1837 sterft zoon Herman
Joseph, elf maanden oud. Dat is geen geval van
gewone kindersterfte geweest, zoals zal blijken.
De volgende dag gaat Cornelis van Rijn zijn
kind 'afmelden' op het gemeentehuis, maar als
77
-ocr page 78-
hij thuis komt, zijn er opnieuw twee doden in
huis: de vijftienjarige knecht Pieter Versteeg en
dochter Comelia, eveneens vijftien. Dan blijkt
dat er meer op de boerderij aan de hand is. Nog
vóór deze drie begraven zijn, sterft op 17 juni
zoon Antonius van ruim twee jaar en de vol-
gende dag zoon Jan van 22. Drie dagen later is
diens oudere broer Willem van 23 aan de beurt
en acht dagen later dochter Adriana van zes-
tien. Als laatste gaat eind augustus zoon Come-
lis van vier jaar oud.
Toen de zomer van 1837 begon had het echt-
paar 20 of 21 kinderen ter wereld gebracht,
waarvan er toen veertien of vijftien leefden.
Aan het eind van de zomer hadden ze er nog
maar zeven of acht over. Het is overigens de
vraag of ze dit als een ramp of juist als een
zegen beschouwden. Het gevolg van zo'n groot
gezin was dat ieder kind relatief weinig aan-
dacht kreeg en later weinig erfde. De oudsten
waren al jaren het huis uit toen moeder nog
ieder jaar met de nieuwe baby bezig was. Tijd
voor de oudere kinderen was er daarom nauwe-
lijks.
Epidemie?
Wat er precies aan de hand geweest is, blijft
onduidelijk. Het meest voor de hand ligt een
besmettelijke ziekte. In de lijst met grote sterf-
tejaren aan de cholera, gepubliceerd door 't
Hart, komt het jaar 1837 als topjaar voor de
cholera in de provincie Utrecht niet voor\ Tus-
sen 1833 en 1848 noemt hij geen cholerajaar.
Dat neemt niet weg dat er natuurlijk op een zo
afgelegen boerderij als Rijnzicht best een zeer
plaatselijke epidemie kan zijn uitgebroken. Het
hoge tempo waarin de sterftes elkaar opvolgen,
de relatieve overbevolking op de boerderij, het
feit dat alleen kinderen en jonge mensen over-
leden en het ontbreken van waterleiding zijn
zeker argumenten om aan een heftige ziekte als
cholera te denken. In de notulen van de ge-
meenteraad komt niets voor over een epidemie
(er wordt zelfs geen reden opgegeven voor de
afwezigheid van raadslid Comelis van Rijn bij
de gemeenteraadsvergadering van 30-8-1837,
de sterfdag van zijn zoon Comelis) en ook in
andere archiefstukken van de gemeente heb ik
niets bijzonders kunnen vinden; een plaatselijk
blad was er toen nog niet.
Verder
Bij de volkstelling van 1839 bestond het gezin
behalve uit het echtpaar uit de zonen Gerrit van
26, Hubertus van 22, Wijnand van veertien en
zoon Comelis van één en de dochters Eyda van
elfen Wijnanda van negen*".
Wat er van twee kinderen geworden is, weet ik
niet. In 1858 is sprake van zoon Albert die
geboren zou zijn in 1820 te Bunnik. Die ge-
boorte is niet te vinden in de akten van de bur-
gerlijke stand. Wel is er een zoon Johannes die
in 1819 geboren is, maar waarvan later geen
sprake meer is. Mogelijk gaat het om dezelfde.
Als je zoveel kinderen hebt, is de kans groot
datje een keer de verkeerde naam opgeeft. Dat
zou betekenen dat het echtpaar een kind minder
had, maar 21 blijft nog een respectabel aantal.
De zoons Gerrit, Hubertus ('Bart'), Cornelis en
Wijnand werden landbouwer. Veel vermogen
konden ze niet meenemen. Het gevolg was dat
ze op de boerderij bij hun moeder bleven.
Dochter Eyda trouwde in 1852 met Evert
Schoonoord en dochter Wijnanda trouwde met
M.L. van Oostenrijk, geen goede partijen voor
boerendochters. Cornelis van Rijn overleed op
71-jarige leeftijd in 1851.
Hendrijntje
De weduwe zet het bedrijf met haar volwassen
zonen nog enkele jaren voort, maar in 1859
wordt de pacht niet verlengd'. Hendrijntje Felix
verhuist volgens het bevolkingsregister van
Bunnik op 29 april 1859 naar Oudwulven in de
gemeente Houten*. Naar de reden daarvoor
kunnen we alleen gissen. De hoogte van de
pachtsom kan een rol hebben gespeeld. Ook het
feit dat boeren in de vorige eeuw forse schul-
den hadden, speelde mee evenals de opkomst
van de wereldmarkt, waarbij onder liberale
regeringen geen enkele barrière werd opgewor-
pen tegen de import van goedkope levensmid-
delen uit de nieuwe wereld. Bovendien was er
in die jaren nog geen pachtkamer en geen
pachtbescherming. Als de pacht afliep en een
ander bood meer, dan kon je gaan. Een ander
aspect is dat de landeigenaar, jonkheer De Pes-
ters van Cattenbroek, op al zijn pachtboerderij-
en katholieke pachters verving door hervorm-
de. Dat wilden zijn voorouders ook al, maar
toen was de macht van boeren nog te groot.
78
-ocr page 79-
door de persoonlijke omslag van iedere belas-
tingplichtige, dan krijg je een relatieve aanslag,
een percentage dat men betaalde van de dorps-
lasten. Het blijkt dan dat de landheren van Rij-
nauwen, Amelisweerd en de Nienhof samen
ongeveer een kwart van de totale belasting
betaalden. De 25 boeren betaalden samen ruim
de helft van de belastingen, de 100 middenstan-
ders en arbeiders samen het laatste kwart. De
grootste boeren kwamen dicht in de buurt van
de aanslag van de kasteelheren met 5%, de
kleinste boeren zaten op 1%. Een enkele mid-
denstander kwam op 2%, de meeste arbeiders
betaalden helemaal niets of minder dan een half
procent. Door deze berekeningen jaarlijks te
doen, kun je zien hoe de welstand van boeren
zich ontwikkelde. Omdat ik reken met percen-
tages, worden de grote fluctuaties in het totale
belastingbedrag teniet gedaan. De gemeente
Bunnik werkte in die tijd namelijk niet met een
begroting zoals wij die nu kennen. Op basis
van de uitgaven van het vorige jaar werd de
nieuwe aanslag bepaald. Werden grote uitga-
ven verwacht, dan gingen de belastingen om-
hoog. Had men meevallers, dan daalden ze.
Was halverwege het jaar de kas leeg, dan werd
er een 'tweede reize' georganiseerd, de pachter
ging dan gewoon alle belastingplichtigen nog
een keer langs.
Cornelis als belastingbetaler
Cornelis van Rijn betaalde van 1815 tot 1817
ongeveer 1,5% van de totale belastingop-
brengst van Bunnik. Dat was iets onder het
gemiddelde van de boeren. Van 1818 tot 1828
zit hij op zijn top. Zijn belastingaanslag loopt
zowel absoluut als relatief flink op. Die varieert
van 2,5 tot 3%. In absolute bedragen: in 1818
had de gemeente Bunnik 950 gulden nodig.
Cornelis van Rijn betaalde er daarvan 25. Van-
af 1829 wordt hij lager aangeslagen. 22 jaar
lang, tot 1851 betaalt hij jaarlijks 2% van de
belastingen. In het rampjaar 1837 wordt er op
geen enkele manier rekening gehouden met
zijn persoonlijke tragedie. Na zijn overlijden
blijft zijn weduwe nog tot 1856 die 2% betalen.
Dan zien we het snel achteruit gaan. In 1857 zit
ze nog op 1,7% en in 1858 op 1,2%. Het jaar
van haar vertrek zou ze omgerekend op 0,9%
zijn uitgekomen. Daarmee is meteen antwoord
De in 1960 afgebroken boerderij Rijnzicht. Ongesigneerd
en ongedateerd schilderij vermoedelijk door Johan de
Kruijf(1885-1966) (foto: collectie Arie van der Gaag)
waardoor landeigenaren relatief weinig invloed
op de opvolging hadden. Dit informele circuit
van opvolging is een apart onderwerp, waar ik
nog nader onderzoek naar moet doen. Het feit
dat Hendrijntje in 1813 geen (grote) bruids-
schat meebracht, brak haar waarschijnlijk 46
jaar later op.
Personele omslag
Voor de aardigheid heb ik ooit het relatieve
belang van boeren uitgerekend. Dat kan heel
mooi voor de tijd toen er een zogenaamde per-
sonele of hoofdelijke omslag was**. De totale
dorpsuitgaven werden toen omgeslagen over
de belastingbetalers. In die manier van belas-
tingheffing zaten twee variabelen die iemands
aanslag bepaalden: wat de gemeente in totaal
nodig had en wat de belastingschatter jou wilde
laten betalen in verhouding tot de andere
belastingbetalers, ledere belastingplichtige
werd door de schatter getaxeerd op basis van
geschat vermogen en de staat die men voerde
(paarden, koeien, huis, huisraad, voorraden
etcetera). Inkomen, persoonlijke kosten en
schulden speelden nauwelijks een rol. Wel kon
men bijzondere omstandigheden aanvoeren
die de persoonlijk betaalcapaciteit beïnvloed-
den, zoals brand, veesterfte of noodweer. De
boeren hielden elkaar daarbij goed in de gaten,
want als de één minder betaalde, moest de rest
dit extra opbrengen.
Relatieve aanslag
Als je de totale omslag van het hele dorp deelt
79
-ocr page 80-
gegeven op de vraag waarom in 1859 de pacht
niet werd verlengd: het ging niet goed.
Schulden
We weten dat het echtpaar schulden had. Zo
leenden ze in 1813, het jaar van hun huwelijk,
8400 francs (ongeveer 4000 gulden) van Gijs-
bertus Achterberg'". Achterberg was eigenaar
van het land naast het hunne. Vermoedelijk
was deze lening nodig om de broers en zusters
Van Rijn uit te kopen om de boerderij over te
kunnen nemen. Een dergelijk bedrag werkte je
de rest van je leven nooit meer weg. Boeren
leken wel rijk, maar ze zaten altijd in de schul-
den. In 1816 moesten ze er nog 300 gulden
bijlenen van de weduwe E.P. Bosch. Op 29
april 1859 verlaat de 65-jarige weduwe met
haar paar overgebleven kinderen de boerderij.
De pacht ging in die tijd altijd op 1 mei over.
Adrianus van 't Hoenderdaal neemt de boerde-
rij Rijnzicht over. Hij kwam uit een rechtzinnig
hervormde familie, zoals De Pesters dat zo
graag zagen.
Later woonde op de boerderij de familie Aben.
De grond is toen gebruikt voor de aanleg van
de Koninginnebuurt, een fraaie, rustige woon-
wijk. Bij de aanleg van deze wijk rond 1960 is
de boerderij Rijnzicht gesneuveld. Hij was
gesitueerd op de hoek van wat nu de Rijnzicht-
laan is met het zuidelijke gedeelte van de Ko-
ning Willem 111-straat. Het bakhuis, mooi gele-
gen aan de Kromme Rijn heeft het nog twintig
jaar langer uitgehouden, toen is dit vervangen
door een villa.
Hendrijntje Felix overleed op op 23 december
1873, tachtig jaar oud, in de gemeente Bunnik,
waarnaar zij aan het eind van haar leven ken-
nelijk was teruggekeerd". Haar kinderen waren
inmiddels afgezakt naar de arbeidersklasse.
Noten
1.  Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrecht-
se Heuvelrug (SAKRUH), Verzameling doop-,
huwelijks- en begraafregisters, inv.nr. 538.
2. Gemeente Bunnik, Archief van het gerecht Bun-
nik en Vechten 1596-1811, inv.nr. 41-43.
3. Idem, inv.nr. 55.
4. SAKRUH, Burgerlijke stand gemeente Bunnik.
5.  P.D. 't Hart. Utrecht en de cholera 1832-1910.
Zutphen 1990.303.
6. Gemeente Bunnik, Archief gemeente Bunnik
1811-1964, zonder inv.nr.
7.  Idem. inv. nr. 801. In deze belastinglijst staat op
de plek van de boerderij Rijnzicht van 1859: A.
van 't Hoenderdaal.
8.  SAKRUH, Bevolkingsregister Bunnik.
9. Gemeente Bunnik. Archief gemeente Bunnik
1811-1964. inv.nr. 802.
10.Gemeentearchief Utrecht. Notariële archieven. U
293a020, 499.
11.SAKRUH, Burgerlijke stand gemeente Bunnik.
De overlijdensaangifte geschiedde door haar 55-
Jarige zoon Huibertus van Rijn. arbeider, en de
veldwachter.
Mr. drs. H. Reinders (1956) is ondernemer.
Hij schrijft wekelijks voor het Bunniks Nieuws
(Groentje) waar hij een eigen historische co-
lumn heeft: 'Tussen Rein en Lek' ('Rein' van
Reinders, met een knipoog naar de Historische
Kring). Een minder uitgewerkte versie van dit
artikel is eerder in die rubriek verschenen.
80
-ocr page 81-
VARIA
Naweeën bruggen restauratie kasteel
Beverweerd
In het juni-nummer van dit tijdschrift heeft u
kunnen lezen over het herstel van de beide
negentiende-eeuwse bruggen in het park bij
kasteel Beverweerd in Werkhoven. Inmiddels is
de restauratie voltooid. De brughekken bevinden
zich weer op hun plaats en op het eerste gezicht
ziet het er prachtig uit. Alleen de twee griffioe-
nen ontbreken nog. Deze zullen geplaatst
worden zodra duidelijk is wat er met het kasteel
en de schoolgebouwen gaat gebeuren. Nu de
school failliet is, wordt naarstig gezocht naar
een koper met voldoende financiële middelen en
een passende nieuwe bestemming. Er is een
gegadigde, maar beslissingen zijn nog niet
genomen.
Wat de bruggen betreft, blijkt echter het één en
ander mis te zijn. De kleine brug hangt iets door.
De liggers zijn mogelijk niet of onvoldoende
voorgespannen. Het ergste is evenwel dat de
hekwerken op de bruggen nu al roestplekken
l)c grote brug bij ka.steel Beverucord na de restauratie
(toto N.(i. van der l.cck. najaar 1997)
De i<leine brug bij kasteel Beverweerd na de restauratie
(toto N.G. van der f eek. najaar 1997)
vertonen, met name bij de pen-gat-verbindingen
van de hekornamenten. Er blijft water staan in
de uitgeboorde (maar onbehandelde) gaatjes
waar de pennen in passen. Dit veroorzaakt roest-
werking. Bovendien is de rest van het verfwerk
ook niet overal even strak. Als gevolg hiervan
gaan de hekken er in het voorjaar van 1998 weer
af om van een nieuw verfbad te worden voor-
zien. Intussen wordt gekeken naar een betere
verbindingsmethode om nieuwe roestvorming te
voorkomen. Het 'doorhangen' van de kleine brug
is door waarnemers van de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg overigens niet geconstateerd.
Maar schijn bedriegt (SvG-M).
-ocr page 82-
verliet hij Wijk bij Duurstede in februari 1884
definitief om het, blijkens het bijschrift onder de
tekening, pas in 1940 als oude man weer terug te
zien.
Behalve de recent verworven tekening van kas-
teel Duurstede, bevat de topografisch-historische
atlas van het streekarchivariaat nog twee pente-
keningen van de hand van Bonté. Beide hebben
als onderwerp de eind 1870-begin 1871 gesloop-
te Veldpoort, de één van de binnenzijde en de
ander van de buitenzijde gezien en zijn geda-
teerd (augustus) 1941.
Dein 1941 reeds 76 jaar oude Theodorus Jaco-
bus Bonté behoorde, blijkens het onderschrift
van een van deze tekeningen tot het zeker toen
selecte groepje van monumentenliefhebbers'.
Daartoe mogen we zonder enige twijfel ook de
wijnhandelaar Johann Adrian Friederich Thieme
(1877-1953) rekenen, met wie Bonté in 1940
over de Cuypersrestauratie sprak en aan wie hij
zijn tekening opdroeg. Thieme was ondermeer
correspondent van de 'Utrechtse Provinciale
Monumenten Commissie', secretaris van het
comité dat de molen Rijn en Lek in 1929 wist te
laten restaureren en overdragen aan de vereni-
ging 'De Hollandsche Molen' en voorzitter van
'Wijks Belang, Vereeniging tot bevordering van
het markt- en vreemdelingenverkeer, den handel
en de industrie'''.
Nader onderzoek moet uitwijzen of de zeer ge-
detailleerde kasteeltekening van Bonté een zeke-
re mate van betrouwbaarheid bezit. Enige twijfel
is daarbij wel op zijn plaats. De Veldpoortteke-
ningen zullen ook wel eerder op oude afbeel-
dingen gebaseerd zijn, dan op de herinnering
van een vijfjarige. Bij de weergave van de kap-
constructie van de Bourgondische toren kon hij
uiteraard meer op zijn geheugen vertrouwen,
maar vergelijking met het huidige gebint levert
al op het eerste oog belangrijke verschillen op
(MAvdE-V).
Tekening kasteel Duurstede
Onlangs kreeg het Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug enig negen-
tiende- en twintigste-eeuws materiaal betreffen-
de Wijk bij Duurstede in bruikleen voor de
topografisch-historische atlas van mevrouw
J.W.G. van Altendijk te Wijk bij Duurstede'.
Daarbij bevond zich een onbekende, originele
pentekening van kasteel Duurstede door TJ.
Bonté uit juni 1941 van het formaat 66 bij 56
cm. De tekening is voorzien van het volgende
bijschrift: 'In het jaar 1883 werd op het kasteel
"Duurstede" een nieuwe spits gezet. Als 18 jari-
ge timmerman was ik daaraan werkzaam. In
1940 zag ik Duurstede terug. Daarna maakte ik
van den opbouw dier spits deze teekening welke
ik opdraag aan den heer J.A.F. Thieme wien het
zeer interesseerde iemand in 1940 te ontmoeten
die aan dien bouw deelnam.'
De tekening laat de bovenste gedeelten van de
twee bewaard gebleven torens van kasteel Duur-
stede zien vanuit het noordwesten, met links
vooraan de ronde Bourgondische toren en rechts
daarachter de, merkwaardigerwijze als ovaal
getekende maar in werkelijkheid vierkante, don-
jon. Ter weerszijden zijn de bomen van het kas-
teelpark en daarachter het landschap zichtbaar
met rechts de molen Rijn en Lek en een deel van
de rivier de Rijn. Het meest interessante van de
afbeelding is natuurlijk het zicht dat geboden
wordt op de open houten kapconstructies van de
torens. Vijf timmerlieden zijn ermee aan het
werk, waaronder onze (latere) tekenaar.
Als achttienjarige nam hij deel aan de eerste
consoliderende restauratie van het kasteel die in
1883 werd uitgevoerd door de bekende architect
P.J.H. Cuypers. Zoals in het Utrechts kastelen-
boek
wordt beschreven, 'behoedde hij (Cuypers)
zowel de vierkante als de ronde Bourgondische
toren tegen voortschrijdend verval, door in de
eerste plaats aan de daken de nodige voorzie-
ningen te treffen'^.
De timmerman-tekenaar Theodorus Jacobus
Bonté was op 5 juli 1865 in een huis aan de
Volderstraat in Wijk bij Duurstede geboren als
voorlaatste van de negen kinderen van de
wolkoopman Frans Adolph Bonté (1817-1887)
en Hendrina Groeneveld (geboren in 1823).
Begin 1880 vertrok hij, nog geen vijftien jaar
oud, naar Utrecht, om in juni 1881 weer terug te
keren in Wijk. Nadat hij hier in 1883 aan de
restauratie van kasteel Duurstede had gewerkt.
Noten
1.   Mevrouw van Altendijk erfde het materiaal van
haar vader, A. van Dijk, die het van zijn werkge-
ver J.A.F. '1'hieme moet hebben verkregen.
2.   B. Olde Meiercink e.a. (red.). Kastelen en
ridderhofsteden in Utrecht.
Utrecht 1995, 185.
3.   Het bijschrift onder de tekening van de landzijde
van de Veldpoort luidt: 'De Veldpoort-te-Wijk
bij Duurstede. Deze poort werd in het jaar 1869
82
-ocr page 83-
De pentekening van de restauratie in 1883 van de torens
van kasteel Duurstede door IJ. Bonté uit 1941 (Foto
HansDirksen 1997)
afgebroken. Ccnige personen hebben toen ge-
tracht dit monument van deze ramp te redden.
Helaas tevergeefs! Als jonge knaap heb ik de
poort gekend. Ik ging weleens op bezoek bij den
poortwachter. Zijn woning was boven den door-
gang der poort...'. De Veldpoort werd overigens
eind 1870-begin 1871 gesloopt.
4. Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrecht
se Heuvelrug, Stukken betreffende Wijk bij
Duurstede uit het archief van W. Croockewit W.
Azn. als secretaris van de 'Utrechtse Provinciale
Commissie van Toezicht', 1924-1935 en Archief
van Wijk's Belang, Vereeniging tot bevordering
van het markt- en vreemdelingenverkeer, den
handel en de industrie Wijk bij Duurstede, 1881-
1943.
83
-ocr page 84-
Het boekje is tegen contante betaling van/15,-
af te halen bij: de Stichting Stichtse Geschiede-
nis, Mariaplaats 23 in Utrecht (tel. 030-234388-
0) en bij het Streekarchivariaat Kromme-Rijn-
gebied - Utrechtse Heuvelrug, Karel de Grote-
straat 30 in Wijk bij Duurstede (tel. 0343-
595516). De Stichting Stichtse Geschiedenis wil
het u eventueel ook toesturen \oovf\9r
(MAvdE-V).
Handleiding huizenonderzoek
C. van der Wiel, Op zoek naar huis, straat of
buurt. Handleiding voor historisch huizenon-
derzoek.
Haarlem 1997 (ISBN 90-802023-3-9;
117blz.;/15,-).
Op 3 oktober jongstleden vond in de Gertrudis-
kapel in Utrecht de najaarscontactbijeenkomst
plaats van de Stichting Stichtse Geschiedenis,
dit keer in samenwerking met de geschiedenis-
consulenten van Noord- en Zuid-Holland en
Gelderland. De studiemiddag was gewijd aan
historisch huizenonderzoek. Na een drietal inlei-
dingen over dit thema werd het eerste exemplaar
van de Handleiding voor historisch huizenon-
derzoek
aangeboden aan de voorzitter van de
Vereniging Eigen Huis.
De ruim 100 bladzijden tellende gids is geschre-
ven door de historicus Kees van der Wiel, zelf
een gedreven huizenonderzoeker zoals uit zijn
voordracht die middag bleek. De eindredactie
was in handen van van de drie geschiedeniscon-
sulenten van Utrecht, Noord- en Zuid-Holland,
bij wie ook het initiatief tot de uitgave lag. Het
boekje voorziet in een duidelijke behoefte. On-
derzoek naar de historie van eigen of andermans
huis - al dan niet geplaatst in een bredere ruim-
telijke of maatschappelijke context - is buiten-
gewoon populair, zowel bij vrijetijds- als bij
beroepshistorici. Tot dusver moesten zij het
stellen zonder een algemene introductie op de
vele en vaak ingewikkelde soorten bronnen die
de huizenonderzoeker ter beschikking staan.
De gids is systematisch opgebouwd rond de drie
deelonderzoeken waarin het historisch huizen-
onderzoek uiteenvalt: het onderzoek naar de
eigenaren, dat naar de bewoners en dat naar het
huis zelf Bovendien is onderscheid gemaakt
tussen het onderzoek vóór en na 1800. Elk van
de negen hoofdstukken wordt besloten met een
lijst van naslagwerken en voorbeeldliteratuur.
Helemaal aan het eind treft de gebruiker een
stappenplan en een verklarende woordenlijst
aan.
De nieuwe handleiding geeft mijns inziens een
zeer goede en bruikbare introductie op de fisca-
le, juridische en registratieve hoofdbronnen,
uiteraard naast het gebouwde object zelf, waar-
aan de goede huizenonderzoeker aandacht dient
te besteden. Enigszins onderbelicht blijven de
topografisch-historische atlas en de notariële
archieven, waaruit alleen de boedelinventarissen
uitgebreid worden besproken.
Joodse begraafplaatsen en de Stichting voor
Boete en Verzoening
Op 27 december 1979 werd de Stichting voor
Boete en Verzoening opgericht. In een voor het
publiek uitgegeven informatiefolder staan de
doelstellingen vermeld van deze van oorsprong
christelijke stichting, waarin personen te vinden
zijn uit de rooms-katholieke kerk, de reforma-
torische kerken en uit de evangelische gemeen-
ten. Letterlijk staat in de folder dat de stichting
zich ten doel heeft gesteld een bijdrage te leve-
ren tot het besef bij de christenen, dat fouten die
in het verleden begaan zijn, behoren te worden
erkend met daad en woord. De stichting wil het
streven naar verzoening bevorderen met dege-
nen die terecht verwijten jegens de christenen
koesteren.
Zes jaar later, in 1985, vond er een samenvoe-
ging plaats met de in 1974 opgerichte Werk-
groep voor het onderhoud aan Joodse Begraaf-
plaatsen. Sinds 1985 verricht deze werkgroep,
bestaande uit vrijwilligers, onderhoud op joodse
begraafplaatsen in Nederland. Voordien had
men in Warschau dergelijke activiteiten ont-
plooid. De vrijwilligers zijn voornamelijk leden
van diverse christelijke kerkgenootschappen. In
het jaarverslag over 1996 van de Stichting ver-
nemen wij op de pagina's 4-6 over de activitei-
ten van de Werkgroep Joodse Begraafplaatsen:
het aanbrengen van dekzeilen over de historisch
belangrijke grafmonumenten op de Portugese
begraafplaats te Ouderkerk; het opknappen van
de begraafplaatsen in Leeuwarden en Maas-
tricht, welke laatstgenoemde rustplaats door 40
vrijwilligers tijdens een kampeervakantie onder-
handen werd genomen. Te Haarlem bleven de
activiteiten niet alleen tot de daar aanwezige
joodse begraafplaatsen beperkt, want er werden
ook reparatiewerkzaamheden in de synagoge
verricht.
In 1997 werden volgens ds. C.P. Sybrandi
84
-ocr page 85-
graafplaats het meest dringend een opknapbeurt
nodig heeft. Via de consulent van het NIK wor-
den de contacten met de werkgroep onderhou-
den (Victor Brilleman).
Mollingers 'Landschap met molen aan de
Kromme Rijn'
Op dit moment is in de Kunsthal in Rotterdam
de tentoonstelling De Haagse School. Een
groots overzicht
te zien. Voor liefhebbers van
deze, zo bij uitstek Nederlandse, schilderkunst
uit de 19de eeuw een absolute aanrader. Eén van
de geëxposeerde schilderijen wil ik hier speciaal
onder de aandacht brengen. Het werd rond het
midden van de vorige eeuw geschilderd door
Alexander Mollinger en draagt de titel 'Land-
schap met molen aan de Kromme Rijn' (olieverf
op doek, 34 x 47 cm, eigendom van het Haags
Gemeentemuseum). Een molen direct aan de
Kromme Rijn is er al lang niet meer. Van welke
molen kan hier sprake zijn?
Natuurlijk raadpleegde ik het vorig jaar door de
Historische Kring uitgegeven boek van Ad van
Bemmel. De historisch-topografische, gevouwen
kaart achterin geeft een opstapje om er achter te
komen welke molen bedoeld zou kunnen zijn.
Een aantal op de kaart te traceren molens valt
om verschillende redenen af Immers deze tellen
Enkele van de herstelde joodse grafstenen op de Algeme-
ne Begraafplaats (toto R. van der Eerden-Vonk, november
1W7)
(tweede penningmeester van de Stichting) voor-
al joodse begraafplaatsen in het Betuwe-gebied
aan een opknapbeurt onderworpen: te Asperen
(bij Leerdam), Buren, Culemborg, Geldermal-
sen, Tiel en Zaltbommel. Ook de mooie begraaf-
plaats in het Twentse Borne kwam aan de beurt.
Hierbij zullen ongetwijfeld ook sommige
'metaheir'- of reinigingshuisjes op de begraaf-
plaatsen zijn hersteld.
Uiteraard zou dit stukje niet in dit tijdschrift zijn
opgenomen indien het niet iets met het
Kromme-Rijngebied te maken had. Welnu, in
augustus van dit jaar werden ook de beide jood-
se begraafplaatsen in Wijk bij Duurstede (Langs
de Wal en op het achterste gedeelte van de Al-
gemene Begraafplaats aan de Steenstraat) door
de leden van de werkgroep bezocht. Zij hebben
hier de grafzerken rechtgezet, schoongespoten
en de teksten op de grafstenen door middel van
zwarte verf weer leesbaar gemaakt. Het resultaat
mag er zijn; de stenen zien er weer keurig uit!
De werkgroep neemt alvorens met de werk-
zaamheden te beginnen contact op met het Ne-
derlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK),
het overkoepelend orgaan van joodse gemeenten
in ons land. Het NIK geeft te kennen welke be-
Gezicht op houtzaagmolen kranenburg aan de kromme
Rijn bij Utrecht, geschilderd door Alexander Mollinger
omstreeks 1850-1860. (afbeelding in de tentoonstellings-
catalogus, p. 87)
niet mee omdat ze voortijdig afgebroken, dan
wel niet direct aan de Kromme Rijn en niet in
het vrije veld staan, zoals op het schilderij is
weergegeven. Dit betreft de 'molen van Ruys-
dael' en Rijn en Lek te Wijk bij Duurstede, Oog
in 't Zeil bij Cothen, die in Bunnik en De Gans
in Utrecht.
Wat overblijft is houtzaagmolen De Zonnewijzer
85
-ocr page 86-
(1801-1912), vlakbij Wijk bij Duurstede, de
korenmolen schuin tegenover kasteel Bever-
weerd bij Werkhoven (afgebroken in 1884) en
houtzaagmolen Kranenburg (1797 - afgebroken
omstreeks 1932?) dicht bij Utrecht. Van deze
drie komt Kranenburg het meest in aanmerking,
mede gelet ook op de ligging en de overeenk-
omst met de, in het boek van Van Bemmel afge-
beelde, foto op p. 125. De schrijver J.B. Christe-
meijer wees in 1837 trouwens ook al op de
schilderachtige ligging van de molen '... de
kronkelingen der kleine rivier... aan welker
oever, een weinig meer landwaarts in, een molen
staat, die een niet onaardig gezigtspunt in het
landschap uitmaakt' (geciteerd in Van Bemmels
boek, p. 176). De, in de stad Utrecht geboren en
getogen, schilder Alexander Mollinger (1836 -
1867) zal net als Christemeijer ook getroffen
zijn geweest door dit landschapsbeeld. Mogelijk
heeft hij de toenmalige 'Moddersteeg' - vermeld
op het gemeentekaartje van Kuyper uit 1865 - in
het nog onbebouwde Abstede, waar akkers en
weilanden lagen, als standplaats gehad toen hij
zijn schilderij maakte. Alexander Mollinger, die
bevriend was met twee andere, bekende, schil-
ders van de Haagse School Willem Roelofs
(1822-1897) en Jozef Israëls (1824 - 1911)
werkte overigens niet alleen in de nabijheid van
zijn geboortestad. Gedurende zijn korte leven -
hij overleed op 31-jarige leeftijd - was hij actief
als schilder in Brussel, de Geinstreek, het gebied
rond Meerkerk, Drenthe en Zuid-Frankrijk.
Niet alleen Mollingers schilderij is interessant
om in het echt te gaan bekijken - de zwart/wit
afbeelding hierbij is maar een flauw aftreksel -
ook de andere werken (behalve schilderijen, ook
aquarellen en tekeningen) zijn, zoals gezegd,
zeer de moeite waard om te gaan bezichtigen.
De tentoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam
duurt tot en met 11 januari 1998 (Marijke
Donkersloot-de Vrij).
Literatuur:
-  Bemmel, A. van. De Kromme Rijn. Waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600.
Houten 1996.
-  Christemeijer, J.B., Het lustoord tusschen Amstel
en Grebbe, en elders in het Slicht.
Schoonhoven
1837.
-  Janssen, Hans en Wim van Sinderen (met bijdra-
gen van Jeroen Kapelle). De Haagse School
[catalogus bij de tentoonstelling in de Kunsthal
Rotterdam]. Zwolle 1997.
Genealogische contactdag Midden-Nederland
Op zaterdag 21 maart 1998 zal de vierde genea-
logische contactdag Midden-Nederland worden
gehouden. De dag wordt georganiseerd door de
afdelingen Amersfoort e.o.. Gooi- en Eemland
en Utrecht. De contactdag wordt gehouden in de
Scholengemeenschap Laar & Berg, Langsakker
4 in Laren (Noord-Holland). De openingstijden
zijn tussen 10.00 en 16.00 uur; de entree be-
draagt ƒ 6,- inclusief programmablad.
Zoals gebruikelijk, zullen er op de contactdag
weer zeer veel instellingen aanwezig zijn, zoals
verschillende archiefdiensten en historische
verenigingen uit Midden-Nederland. Ook lande-
lijke organisaties zijn uitgenodigd, evenals een
aantal familie-verenigingen. U kunt ook rekenen
op uitgebreide informatie over 'computergenea-
logie' en de verzamelingen van de Nederlandse
Genealogische Vereniging. Verder is er een spe-
ciale stand waar beginnende genealogen infor-
matie en advies kunnen krijgen over de aanpak
van hun onderzoek. Tevens zal er een 'meeting-
point' worden ingericht waar mensen met gelijk-
gerichte belangstelling elkaar kunnen treffen. De
heer Hoogendijk uit Leusden zal in Laren een
lezing met dia's geven over familie- en gemeen-
tewapens in de provincie Utrecht.
De interesse om meer achtergrondinformatie
over het leven van onze voorouders te krijgen
groeit sterk. Andere dan primaire bronnen wor-
den steeds meer toegankelijk gemaakt. Daarom
zullen de deelnemende organisaties en personen
dit keer ongetwijfeld veel nieuwe informatie
mee brengen.
Vanaf I januari 1998 is het mogelijk op de
'home page' van de Genealogische Contactdag
Midden-Nederland na te kijken wie de deelne-
mers zijn aan de dag. Het internet-adres daarvan
luidt: http://candl.let.ruu.nl/ngv/. Verdere in-
formatie is te verkrijgen bij het secretariaat van
de Stuurgroep genealogische Contactdag
Midden-Nederland: K.D. Reneman, Bangkok-
dreef 129, 3564 SJ Utrecht (tel. 030-2610633) of
G.H. Moest, Glazenierslaan 32, 3454 GR De
Meern (tel. 030-6622219).
86
-ocr page 87-
Inhoudsopgave en index
jaargang 31 (1997)
Inhoudsopgave
Jaargang 31-1 (maart 1997)
*  Artikel:
Wil, P.S.A. de. De Sint-Stevenskerk te Werk-
hoven (verslag van het archeologisch onder-
zoek in 1995). 1-10
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1996. 11-16
*  Boekbesprekingen:
Monumenten in Nederland: Utrecht, door P.C.
van der Eerden. 17-18
Stichtse Monumentenreeks: Begraafplaatsen,
door M/4. van der Eerden-Vonk. 18-19
*  Varia:
Vertrek Marijke Donkersloot-de Vrij. 19
Brand verwoest schuur in Wijk bij Duurstede.
19-20
Jaargang 31-3 (september 1997)
*  Artikel:
Ettekoven, A., De Zondagsschool en de strijd
tussen orthodoxie en vrijzinnigheid in Neder-
langbroek, 1819-1916.41-63
*  Varia:
Opgravingsproject Houten-Vinex. 64
Jaargang 31-4 (december 1997)
* Artikelen:
Ginkel-Meester, S.G. van. Priorij Gods Werk-
hof. Is er nog toekomst voor een jong monu-
ment ? 65-70
Burik, CA. van, Anthony Verkerk. De mole-
naar die failliet ging. 71-75
Reinders, H., Het grootste gezin van Bunnik.
76-80
* Varia:
Naweeën bruggenrestauratie kasteel Bever-
weerd. 81
Tekening kasteel Duurstede. 82-83
Handleiding huizenonderzoek. 84
Joodse begraafplaatsen en de Stichting voor
Boete en Verzoening. 84-85
Mollingers 'Landschap met molen aan de
Kromme Rijn'. 85-86
Genealogische contactdag Midden-Nederland.
86
Inhoudsopgave en index jaargang 31 (1997).
87-88
Jaargang 31-2 (juni 1997)
*  Artikelen:
Wttewaall. O.J., De vondst van de Romeinse
villa te Houten in 1957. 21 -24
Ginkel-Meester. S.G. van en N.G. van der
Leek,
De negentiende-eeuwse bruggen bij kas-
teel Beverweerd te Werkhoven in oude glorie
hersteld. 25-34
*  Varia:
Industrieel erfgoed. 35
'Mijn Best' in Werkhoven: een folly? 35-36
Sloop school in Wijk bij Duurstede. 36-37
Gedicht Wim Stooker onthuld. 37
De timpaansteen van de Stevenskerk te Werk-
hoven. 37-38
Een voormalig woonhuis met bakkerij en
winkel te Overlangbroek. 38-40
Nieuws van het Streekarchivariaat. 40
87
-ocr page 88-
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's.
Leek, N.G. van der 31 -2 (25-34)
M
molenaars 31-4 (71-75)
molens 31-1 (19-20), 31-4 (71-75; 85-86)
Mollinger, Alexander 31-4 (85-86)
monumenten 31 -1 (17-18), 31 -4 (65-70)
N
Nederlangbroek 31-3 (41-63)
O
Overlangbroek 31-2 (38-40)
archeologie 31-1 (1-10; 15-16), 31-2 (21-24),
31-3(64)
B
begraafplaatsen 31-1 (18-19, 31-4 (84-85)
Beverweerd, kasteel 31-2 (25-34), 31-4 (65-70;
81)
bruggen 31-2 (25-34), 31-4 (65-70; 81)
Burik, CA. van 31-4 (71-75)
D
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 31-1 (19)
Duurstede, kasteel 31-4 (82-83)
Romeinse villa 31-2 (21-24)
scholen 31-2 (36-37), 31-3 (41-63)
Sint-Stevenskerk 31 -1 (1 -10), 31 -2 (37-38)
Stooker, Wim31-2(37)
Streekarchivariaat 31-2 (40)
Eerden, P.C. van der 31 -1 (17-18)
Eerden-Vonk, M.A. van der 31-1 (18-19)
Ettekoven, A. 31-3 (41-63)
Verkerk, Anthony 31-4 (71-75)
W
Werkhoven 31-1 (I-IO), 31-2 (35-36; 37-38),
31-4 (65-70; 81)
Wttewaall,O.J. 31-2(21-24)
Wijk bij Duurstede 31-1(19-20), 31 -2 (36-37;
37), 31-4(82-83)
folly's 31-2 (35-36)
gedichten 31-2 (37)
genealogie 31-4 (86)
Ginkel-Meester, S.G. van 31-2 (25-34), 31-4
(65-70)
Gods Werkhof, priorij 31-4 (65-70)
godsdienstige verhoudingen 31-3 (41-63)
H
Houten 31-2 (21-24), 31-3 (64), 31-4 (71-75)
huizengids 31-4 (84)
I
industrieel erfgoed 31-2 (35)
Zondagsschool 31-3 (41-63)
jaarverslagen 31-1 (11-16)
K
kastelen 31-2 (25-34), 31-4 (81; 82-83)
kerken 31-1 (1-10), 31-2 (37-38)
kloosters 31-4 (65-70)
88