P\■^-^^C
|
|||||||||||
Qr^'.'kTPs vy -^x ^., ^)c/oS.
|
|||||||||||
De Sint-Stevenskerk te Werkhoven
(verslag van het archeologisch onderzoek in 1995)
Peter de Wit
|
|||||||||||
Tijdens de onlangs voltooide restauratiewerk-
zaamheden aan de Sint-Stevenskerk (de huidi- ge Nederlands Hervormde kerk) te Werkhoven is in de maanden oktober tot en met november 1995 door de archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer' van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' onderzoek verricht aan de funda- menten van de kerk en de toren. Dit archeologisch onderzoek was gericht op; - het zoeken naar bouwsporen van een eventue-
le voorganger van het huidige kerkgebouw; - het zoeken naar bouwsporen van een eventu-
eel romaans koor; - het zoeken naar bouwsporen van het op een
tekening uit 1750 zichtbare gotische koor; - een onderzoek naar de fundatie van zowel
kerk als toren (zowel het onderzoeken van de bouwkundige fundering als het onderzoeken van de bodemgesteldheid onder de fundatie). Niet op al deze punten zijn concrete onder-
zoeksresultaten bereikt. Bouwsporen van voorgangers van het huidige kerkgebouw en bouwsporen van een eventueel romaans koor werden niet aangetroffen, wat natuurlijk geenszins bewijst dat ze er niet geweest kunnen zijn. In hout opgetrokken voorgangers van het huidige kerkgebouw hebben wellicht een klei- ner grondplan gehad dan het thans bestaande gebouw, waardoor de mogelijkheid niet denk- beeldig is dat bouwsporen hiervan (bijvoor- beeld paalgaten) zich nog bevinden onder de stenen vloer van het huidige kerkschip. Ook is het niet ondenkbaar dat deze vroegste kerk van Werkhoven elders moet worden gezocht. Een eventueel romaans koor bij de kerk zal zeer waarschijnlijk beperkt van afmetingen zijn geweest. De bouwsporen van dit romaanse koor (met een rechthoekige dan wel met een halfronde sluiting) kunnen mogelijk nog wor- den aangetroffen onder de vloer van de huidige consistorie. |
|||||||||||
De Kromme-Rijnstroomrug met haar
vroegste bewoning Het huidige landschappelijke uiterlijk van het
Kromme-Rijngebied is in belangrijke mate bepaald door de loop van de Rijn. De geschie- denis van de Rijn kenmerkt zich door diverse stroomstelsels (zowel door geleidelijke ver- plaatsing van rivierbochten als door plotselinge verlegging van de bedding na overstromingen) en elk van deze stroomstelsels heeft zijn spo- ren in het landschap achtergelaten. Deze spo- ren bestaan uit zogenaamde stroomruggen en komgronden. Een onbedijkte rivier treedt in tijden van grote waterafvoer buiten zijn oevers, waarbij aan weerszijden van de bedding door het water meegevoerde materialen worden afgezet. Dichtbij de bedding, waar de stroom- snelheid het grootst is, wordt het grove materi- aal (veelal zand en grind) afgezet, naarmate men verder van de bedding komt daalt de stroomsnelheid van het water en worden de fijnere deeltjes (veelal^klei) afgezet. Nadat de rivier zijn loop (door welke oorzaak dan ook) verlegd heeft, klinkt de bodem in en blijven de zandruggen en de geheel of gedeeltelijk opge- vulde bedding als zogenaamde stroomruggen in het landschap zichtbaar. De gebieden waar de fijnste deeltjes zijn afgezet vormen de kom- gronden (de relatief laagst gelegen delen). De kern van Werkhoven ligt op de Kromme- Rijnstroomrug, een der jongste stroomruggen in het Kromme-Rijniandschap, en als zodanig gevormd vanaf circa 250 na Christus. Deze stroomrug valt ongeveer samen met het huidi- ge stroomstelsel van de Kromme Rijn, alleen bij Zeist had de rivier toen een andere loop. Op de oudere stroomruggen bestaan dan al bewo- ningskemen, bijvoorbeeld in Dorestad en op de Houtense stroomrug in de omgeving van de huidige kernen van Houten en 't Goy. Pas in de vroege middeleeuwen (vanaf de zes- de eeuw) ontstond er bewoning langs de Kromme-Rijnstroomrug (hetgeen ook gestaafd wordt door het vondstenmateriaal bij opgra- |
|||||||||||
vingen). Deze bewoningskemen werden toen
nog regelmatig door overstromingen getroffen; pas na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 is er sprake van een veilige bewoning op de Kromme-Rijnstroomrug. Bouwgeschiedenis van de Stevenskerk
De vroegste vermelding over het bestaan van
een kerk te Werkhoven dateert uit de tweede helft van de negende eeuw Er kan worden aangenomen dat er in Werkhoven in de loop van de achtste- of in de eerste helft van de ne- gende eeuw een kerk is gesticht. Deze kerk werd toegewijd aan Sint Stefanus, een heilige die in het Frankische rijk groot aanzien genoot. Nog voor 850 schonk de Frankische koning de Stevenskerk met de bijbehorende goederen aan de bisschop van Utrecht. Het is bekend dat behalve in Werkhoven ook in Dorestad, Doorn, Houten en Zeist dergelijke vroege kerken wer- den gesticht. Deze vroege kerken werden ge- sticht nadat de bewoners van een streek tot het Christendom waren bekeerd (in 695 werd Wil- librord als de eerste bisschop der Friezen ge- wijd en begon vanuit Utrecht zijn missione- ringsarbeid) en zij werden gebouwd met mate- riaal uit de directe omgeving (houten draagcon- structies, gevels van houten vlechtwerk, aan- gestreken met leem en een rieten dakbedek- king). De huidige Stevenskerk te Werkhoven dateert
wat betreft het kerkschip waarschijnlijk uit de tweede helft van de elfde eeuw. Bij het archeo- logisch onderzoek bleek dat de kerk is ge- bouwd op een kunstmatige verhoging (noodzakelijk vanwege de regelmatige overstromingen van het gebied tot de afdam- ming van de rivier in 1122). De nieuwe kerk werd gebouwd in tufsteen, een natuursteen die vanuit de Eifel werd geïmporteerd. Het bouwen met baksteen was in die tijd onbekend, pas vanaf circa 1150 raakte men bekend met het vervaardigen van baksteen en na 1200 nam gebruik van baksteen als bouwmateriaal snel toe. Tufsteen is een vulkanisch gesteente dat vanaf de Romeinse tijd als bouwmateriaal werd gebruikt. De steen werd gewonnen in het Brohldal in de oostelijke Eifel (ten noorden van Andemach) en per vlot over de rivier aangevoerd. In de steden Utrecht en Deventer |
||||||
1. Bouwprincipe voor het maken van tufstenen muren
volgens het sandwich- of kistprincipe De tufstenen blok- ken werden gebruikt voor het maken van een bekisting, die vervolgens werd gevuld met een mengel van veldkei- en en trasmortel (gemalen tufsteen). Dit bouwprincipe dateert reeds uit de Romeinse tijd en vond navolging ten tijde van de romaanse bouwperiode, toen dikke muren een constructieve noodzaak vormden. Onze huidige beton- bouw kan beschouwd worden als een uil dit bouwprincipe ontwikkelde bouwmethodiek waren stapelplaatsen voor de tufsteen, waar
men tufsteen uit voorraad kon kopen. Door de dikke massieve muren was tufsteen een relatief duur bouwmateriaal. Men probeerde daarom op de tufsteen te besparen door het gebruik van een goedkoper vulmateriaal in de muren (zie afbeelding I). De tufsteen werd gebruikt als buiten- en binnenschil van een sandwichcon- structie. Om een verband in deze muren te krijgen werden in een min of meer regelmatig patroon stenen in een dwarsrichting gelegd, waardoor vakken in het muurwerk ontstonden. In deze vakken werd een mengsel van rivier- grind, veldkeien, tufsteenpuin en mortel ge- stort (een bouwsysteem dat de Romeinen reeds kenden). Bij de restauratie van de noordgevel bleek dat dezelfde veldkeien die dienden als vulling van deze sandwichconstructie ook ge- bruikt waren als grondverbetering onder de tufstenen fundering. Uit afbeeldingen en uit funderingsonderzoek
blijkt dat de eerste stenen kerk in Werkhoven niet hetzelfde grondplan bezat als de kerk die wij thans kennen (zie a/beelding 2). In de loop van de twaalfde eeuw werd de kerk in westelij- ke richting vergroot en in het laatste kwart van de twaalfde eeuw werd aan het bestaande kerk- schip een toren toegevoegd. |
||||||
West
|
||||||||||||||||
Noord
|
||||||||||||||||
Oost
|
||||||||||||||||
Bouwperioden:
|
||||||||||||||||
Ezssa
NWWS
V///A |
Vlii
XIl'^ |
|||||||||||||||
Xli (romaans koor?!
XV'^ (gotisch koor) gSSa 1830 (verbouwing) |
||||||||||||||||
5 mete r
|
||||||||||||||||
2. Plattegrond van de kerk met de datering van de bouwdelen. Tevens is op deze plattegrond de mogelijke locatie van
een eventuele (houten) voorganger van de huidige kerk en de veronderstelde plattegrond van een mogelijk romaans koor aangegeven. |
||||||||||||||||
West
|
||||||||||||
Noord
|
||||||||||||
Oost
|
||||||||||||
Renvooi:
|
||||||||||||
\\.\i Archeologisch onderzocht
|
||||||||||||
gebied met putnummer
Onder het maaiveld
aangetroffen fundamenten |
||||||||||||
5 meter
|
||||||||||||
3. Plattegrond van de kerk met daarop aangegeven de locaties van de putten (met putnummer) waar archeologisch
onderzoek werd verricht en de onder het maaiveld aangetroffen funderingen |
||||||||||||
In het midden van de vijftiende eeuw werd aan
de oostzijde een gotisch koor aan de kerk ge- bouwd. In 1830 werd de kerk ingrijpend ver- bouwd, waarbij onder andere het in bouwvalli- ge staat verkerende gotische koor werd ge- sloopt en vervangen door een consistorie. Te- vens werd bij deze verbouwing de zuidmuur en een deel van de westgevel van het kerkschip volledig gesloopt en vervangen door baksteen, terwijl de noordgevel met circa een meter werd verlaagd. De steile gotische kap werd vervan- gen door de huidige geknikte kap (mansarde- dak) In 1902 werd de consistorie uit 1830 weer gesloopt en vervangen door de huidige consis- torie. Funderingsonderzoek
Om het archeologisch onderzoek met een zo
groot mogelijke kans op succes te kunnen uit- voeren werden verschillende locaties rondom de kerk geselecteerd en elk van een eigen putnummer voorzien (zie afbeelding 3). De in de verschillende putten aangetroffen bouwma- terialen en aardewerkscherven werden per put verzameld en beschreven. Van het vondstenmateriaal is een aantal zaken vermeldenswaard: - er werden geen Romeinse aardewerkscherven
of bouwfragmenten aangetroffen, hetgeen de theorie bevestigt dat de Kromme-Rijnstroom- rug pas na de Romeinse tijd bewoond raakte; - de vroegste aardewerkscherven die werden
aangetroffen dateren uit de Karolingische tijd (achtste eeuw) en stammen als zodanig uit de bouwtijd van de (houten) kerk; - de kerk werd gebouwd op een kunstmatige
verhoging (pas na de afdamming van de Rijn in 1122 is er sprake van een veilige bewoning in dit gebied); een nader onderzoek van deze kunstmatige ophoging kan meer duidelijkheid verschaffen over de bewoningsgeschiedenis van dit gebied; - er werd een aantal fragmenten van sarcofaag-
deksels gevonden (hierop zal nog nader wor- den ingegaan). De fundamenten van het gotische koor (ter
plaatse van de oostgeveH Ten oosten van het kerkschip werd het voorma- lige gotische koor gedeeltelijk blootgelegd. |
||||||
4. Overzichtsfoto van put 1 -2 met het fundament van het
gotische koor, gefotografeerd in oostelijke richting Van dit koor, bekend van de tekening van Paul
van Liender naar J. de Beijer uit 1750 (zie af- beelding 5), werd aan beide zijden van de consistoriekamer een tweetal steunberen en een deel van het tussenliggende muurwerk terug- gevonden. Van de koorsluiting werden geen funderingssporen meer aangetroffen, wel is ter plaatse van deze vermoedelijke koorsluiting sprake van een verstoord bodempakket met grote hoeveelheden steenpuin. De aangetroffen funderingen van het koor (zie afbeelding 4) springen enigszins in ten opzich- te van de noord- en zuidgevel van het huidige kerkschip. Het tot een diepte van circa 140 cm onder het maaiveld gefundeerde voormalige koor bestaat uit baksteen van een groot formaat (29,5 X 14 X 6,5 cm; Ixbxh), hetgeen globaal verwijst naar een datering in de vijftiende eeuw. De dikte van de beide muren (exclusief de uitgemetselde funderingsvoet) is ongelijk: de dikte van de muur aan de zuidzijde bedraagt 86 cm terwijl de muurdikte aan de noordzijde |
||||||
plaatse van het rondboogfries onder de goot-
lijst. Deze verschillen duiden op een verbou- wing van de kerk in de romaanse tijd, een ver- moeden dat bevestigd wordt door het funde- ringsonderzoek. Deze oorspronkelijk in tuf- steen opgetrokken zuidgevel werd tot juist on- der het maaiveld volledig gesloopt en op de bestaande (gehandhaafde) tufstenen fundering werd een geheel nieuwe gevel opgetrokken in baksteen. Uit het funderingsonderzoek bleken verschillen in de fundering van de zuidgevel. De fundering nabij de consistorie bleek anders van opzet dan de fundering nabij de toren, het- geen de bouwnaad op de tekening bevestigt. Zeer waarschijnlijk werd de oorspronkelijke romaanse kerk uit de tweede helft van de elfde eeuw in de loop van de twaalfde eeuw (na de afdamming van de rivier in 1122 ?) vergroot, waarna de bouw van de toren in het laatste kwart van de twaalfde eeuw de romaanse bouwperiode afsloot. Vanwege het feit dat de oorspronkelijke tufstenen fundering van de noordgevel geheel vervangen is door een bakstenen fundering bestond er niet de moge- lijkheid om deze romaanse bouwfasen ook in deze fundering te onderzoeken. De in de funda- tie van de noordgevel verwerkte baksteen stemt wat betreft maatvoering overeen met de bak- steen van het voormalige gotische koor. Het lijkt aannemelijk dat men in 1830 bij de af- braak van dit gotische koor de afkomende bak- steen behalve voor de bouw van een nieuwe consistorie ook heeft hergebruikt voor het ver- beteren van de in slechte staat verkerende fun- dering van de noordmuur. Bij de restauratie van 1995 is deze hergebruikte baksteen op haar beurt weer vervangen door nieuw funderings- metselwerk op een fundatie van gewapend beton. De zuidgevel bleek, voor zover onderzocht kon
worden, gefundeerd op tufstenen platen (zie afbeelding 6). Deze tufstenen platen werden op hun beurt weer gefundeerd op een pakket van zowel hoekige als afgeronde keien (de afmetingen van de keien varieerden tussen 70 en 120 mm), waarbij tussen de keien klei als bindmiddel werd toegepast. Bij beide inspectie- putten bleek het totale funderingspakket circa 200 cm te bedragen en te rusten op een natuur- lijk bodempakket met afwisselende klei- en |
||||||||
■-*'—w.*w«.k::»te?^^-
|
||||||||
5 De kerk in 1750 vanuit zuidelijke richting op een teke-
ning van Paul van Liender naar J. de Beijer (origineel in Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Collec- tie de Grez). De tekening toont ons het thans geheel ver- dwenen gotische koor (op basis van de afmetingen van de baksteen te dateren in de vijftiende eeuw) en het nog grotendeels als romaans herkenbare kerkschip, waarin een tweetal bouwfasen zichtbaar zijn. Deze bouwfasen zijn middels een herkenbare bouwnaad van elkaar gescheiden Bij de verbouwing van 1830 werd deze zuidgevel geheel gesloopt (evenals het gotische koor) en werd de gevel nieuw opgetrokken in baksteen 110 cm is. Tevens werd geconstateerd dat de
muren van de huidige consistorie zijn gefun- deerd op baksteen van hetzelfde grote formaat als van het voormalige gotische koor, waarbij de mortelresten op de stenen duiden op het secundaire gebruik van deze baksteen. Uit een beschrijving uit 1830 is bekend dat de bij de sloop van het koor vrijkomende baksteen werd hergebruikt voor de bouw van de nieuwe con- sistorie. In 1902 werd de opstand van de con- sistorie afgebroken en werd de consistorie her- bouwd, waarschijnlijk op de oude fundering uit 1832. De nog geheel uit tufsteen opgetrokken oostgevel van het kerkschip wordt bij de zuid- gevel nader toegelicht. Zuidgevel en noordgevel
De zuidgevel van het kerkschip dateert in zijn huidige opstand van de ingrijpende verbou- wing in 1830. Op de tekening naar De Beijer uit 1750 (zie afbeelding 5) is in de zuidgevel een bouwnaad zichtbaar. Aan weerszijden van deze bouwnaad is er een verschil in de venster- vormen (let ook op de dichtgezette toegang onmiddellijk rechts van deze bouwnaad) en een verschil in muurdecoratie, bijvoorbeeld ter |
||||||||
6. Het fundament van de zuidgevel (in 1832 gesloopt en
op de bestaande fundering vanaf hel maaiveld opnieuw opgetrokken) bestaat uit tufstenen platen, rustend op een laag veldkeien. zowel rond als hoekig. Als bindmiddel tussen de keien is klei gebruikt zandbandjes, kenmerkend voor het afzettings-
patroon bij overstromingen. In inspectieput 4 (westelijk van de huidige entree) werden door middel van grondboring monsters van de bodem genomen. Hierdoor ontstond inzicht in de opbouw van het bodem- pakket onder de fundering (zie afbeelding 7). Tot op een diepte van circa 235 cm werd een fijn zandpakket aangetroffen en vervolgens tot op een diepte van circa 260 cm fijn zand met grindsteentjes (afmeting van het grind: 2-3 mm). Op deze diepte werden nog geen sporen van grondwater geconstateerd. Westgevel (toren)
De fundering van de westgevel is bouwtech-
nisch interessant omdat de aanleg van toren en kerkschip elkaar hier kruisen. Het onderzoek heeft zich beperkt tot het blootleggen van de fundering van toren en kerkschip ter plaatse |
||||||
7. Detailfoto van de opbouw van het natuurlijke grondpak-
ket onder de fundering Typerend zijn de kleibanden in het grondprofiel van de noordwesthoek (zie afbeelding 8). Op
een diepte van circa 37 cm werd een plavuizen vloer aangetroffen, juist boven deze vloer fragmenten van (gezien het aantal halzen) minimaal 20 stuks achttiende-eeuwse Spaanse wijnflessen. De plavuizen vloer kan duiden op een aanbouw tegen de kerk op deze plaats, hetgeen mede onderschreven wordt door de schuine mortellijn langs de westgevel van het kerkschip. Onder de plavuizen vloer bleek zich een knekelput te bevinden; tot onder de tufste- nen funderingsvoet van de toren werden grote hoeveelheden schedels en beenderen aangetrof- fen. De fundering van de toren, gebouwd in het
laatste kwart van de twaalfde eeuw, is ingebro- ken in de fundatie van de op dat moment reeds bestaande westgevel van het kerkschip (zie afbeelding 9). Ook ten behoeve van de fundatie van de toren is de draagkracht van de bestaan- de ondergrond verbeterd door het aanbrengen van een pakket van veldkeien (de onderkant |
||||||
8. Aansluiting van de toren op de westgevel van de kerl<-
zaal In het muurwerk is een schuine kalkstreep te herken nen, mogelijk een restant van de aansluiting van een kne- kelhuisje in deze hoek |
||||||||
10. Zijdelingse blik op de zwerfsteen, waardoor een goed
beeld ontstaat van de omvang van de steen van de fundatie op circa 200 cm) met daarbo-
ven een laag granietblokken (afmeting circa 200 X 200 mm). Boven deze keienlaag is vanaf een hoogte van circa 110 cm onder het maai- veld de tufstenen toren opgemetseld. De tuf- steen in de toren is afwijkend van maat ten opzichte van de in de kerkmuren verwerkte tufsteen. In de toren is tufsteen gebruikt met een afmeting van circa 480 x 120 mm (Ixh) terwijl de kerkmuren zijn opgetrokken in tuf- steen met afmetingen van circa 300 x 170 x 80 mm (Ixbxh). Interessant is ook de fundatie van het kerkschip
op de noordwesthoek; hierin blijkt ter verstevi- ging tijdens de bouw een grote zwerfkei te zijn opgenomen (zie afbeelding 10). De herkomst van de zwerfkei met een lengte van ruim 100 cm en een hoogte van minimaal 50 centimeter blijft vooralsnog onduidelijk. Mogelijk is het een gletsersteen die gedurende de laatste ijstijd door het landijs op de Utrechtse Heuvelrug is achtergelaten. |
||||||||
9. Ontmoeting van het fundament van de toren (rechts)
met het fundament van de westgevel van de kerkzaal. De keiftindering van de toren is minder diep aangezet dan de tufstenen fundering van de kerkzaal |
||||||||
ï9
|
||||||||||||||||||||||
KV
|
||||||||||||||||||||||
-^
|
||||||||||||||||||||||
<
|
||||||||||||||||||||||
mm
|
||||||||||||||||||||||
'^
|
||||||||||||||||||||||
'~/'\^'r^\iió\
|
||||||||||||||||||||||
12. Een der fragmenten van de zandstenen sarcofaagdek-
sels die werden aangetroffen als vloerverharding in het lijkbaarhuisje. De fragmenten hebben afmetingen van resp. 2300 x 430, 1370 x 400, 1270 x 310 en 900 x 350 mm. Het versieringspatroon van de vier fragmenten be- staat uit geometrische patronen als ruiten, diagonalen, cirkels of combinaties daarvan van zijn sporen waarneembaar van een bouw-
kundig hergebruik. De fragmenten hebben allen dezelfde versieringen (zie afbeelding 12), waarbij vooral op de fragmenten uit het lijk- baarhuisje deze versieringen bijzonder gaaf bewaard zijn gebleven. De geometrische ver- siering bestaat uit diagonale kruizen of Andreaskruizen en wijkt af van de versiering van de stoepplaat, die Six in 1846 op tekening vastlegde. De bij de restauratie gevonden sarcofaagfrag-
menten zijn van rode Bontzandsteen en als zodanig afkomstig uit het Wesergebied (ten zuidoosten van Kassei). In oorsprong werd het materiaal vanaf de zevende eeuw gebruikt voor het vervaardigen van stenen grafkisten en dek- sels, aanvankelijk onbewerkt, maar vanaf de tiende eeuw werden de deksels veelal versierd. Deze versiering werd aangebracht door middel van het opbrengen van een laag reliëf, een techniek waarbij het middendeel van het deksel iets verhoogd ligt ten opzichte van de randen en waarna vervolgens dit verhoogde deel wordt versierd met geometrische patronen als ruiten, diagonalen, cirkels of combinaties daarvan. In een latere fase (vanaf het midden van de elfde eeuw) gaan deze geometrische patronen over in afbeeldingen van vroeg-Christelijke symbolen als processiekruis en kromstaf De in ateliers vervaardigde kisten en deksels vonden vanaf het einde van de tiende eeuw per |
||||||||||||||||||||||
11. Deze reconstructie-tekening van J.P. Six uit 1846 geeft
een beeld van het tympaan zoals zich dat eertijds bevond in de boogvulling boven de toreningang. In 1846 was dit tympaan niet meer als zodanig aanwezig maar ftinktio- neerde als stoepplaat voor de toreningang |
||||||||||||||||||||||
Sarcofaagdeksels en het bouwkundige herge-
bruik ervan Van de Stevenskerk is bekend dat het hoogveld
boven de toreningang in de romaanse tijd was gedecoreerd met een hergebruikte natuurstenen plaat, rode zandsteen, in oorsprong afkomstig van een sarcofaagdeksel. Op een tekening uit 1846 (zie hiervoor G. Vermeer, De oude of Sint-Stevenskerk te Werkhoven, p. 13) is te zien dat het hoogveld leeg is, de natuurstenen plaat doet dan inmiddels dienst als stoepplaat en is enige tijd later zelfs geheel verdwenen. Op een tekening, eveneens van J.P. Six uit 1846, is nauwkeurig het versieringspatroon op het dekselfragment vastgelegd, waardoor een re- constructie van het gehele sarcofaagdeksel mogelijk is (zie afbeelding 11). Deze toepas- singsvorm komt vaker voor; een goed voor- beeld is de elfde-eeuwse invulling van het hoogveld boven het zijportaal van de Sint- Maartenskerk te Doom. Tijdens de restauratie van de Stevenskerk werd in de noordgevel achter het pleisterwerk een verdwenen toegang tot de kerk aangetroffen, daterend uit de romaanse tijd (zie omslagfoto). Bij de bouw van de noordgevel werd boven en opzij van deze toegang rode zandsteen als opvangconstructie toegepast, afkomstig uit hergebruikte sarcofaagdeksel(s). Bij werkzaamheden in het lijkbaarhuisje wer- den op de vloer nog een viertal fragmenten gevonden van sarcofaagdeksels, die daar dienst deden als vloerverharding. Op een tweetal hier- |
||||||||||||||||||||||
huidige kerk en mogelijk stammen uit een
(houten) voorganger. Dit strookt met het feit dat een tweetal fragmenten gevonden werd als omlijsting ter plaatse van de uit de romaanse bouwperiode stammende ingang in de noord- gevel. Als men bedenkt dat zelfs de bisschoppen van
Utrecht zich niet de luxe van een versierde sarcofaag konden permitteren, wie waren dan wel niet deze bewoners van Werkhoven dat zij dergelijke kostbare zaken konden betalen ? Een andere mogelijkheid is dat de fragmenten van elders komen en als bouwmateriaal zijn gebruikt bij de bouw van de huidige kerk. Im- mers, rode zandsteen was een schaars en kost- baar materiaal dat in veel gevallen bij bouw of verbouw een nieuwe bestemming kreeg als latei (opvangconstructie), deuromlijsting, boogvulling boven deuren, drempel, dorpel, stoep etcetera. Een specialistisch onderzoek naar de datering en de herkomst van de frag- menten zal wellicht op korte termijn uitsluitsel kunnen geven over deze theorieën. De losse elementen uit het lijkbaarhuisje zul- len een vaste opstelling krijgen in de toren, waardoor ze beschermd zijn tegen de weersin- vloeden en waar ze getuigenis kunnen afleggen over de ouderdom en de rijke geschiedenis van deze kerk. In dit kader is het wellicht ook te overwegen om de funderingen van het voorma- lige gotische koor op te nemen in het nieuwe tuinplan aan de oostzijde van de kerk. Ir P.S.A. de Wit is architect en voorzitter van
de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek'. Tenzij anders vermeld zijn de foto's en teke-
ningen van de hand van de auteur uit 1995 en 1996. Bronnen:
- Dekker, C , Hel Kromme Rijngebied in de Middeleeu-
wen. Een inslitutioneel-geografische studie. Zutphen, 1983 (Stichtse Historische Reeks 9) - Vermeer, G., De oude of Sinl-Slevenskerk Ie Werkhoven.
Zutphen, 1985. - Waslander, Chr., Dekselse graven (Noordnederlandse
grafsculptuur in de elfde en twaalfde eeuw). Meppel, 1991. - Berendsen, H., De genese van het landschap in het zui-
den van de provincie Utrecht, een fysisch-geografische studie; Utrecht, 1982 (Utrechtse Geografische Studies 25). |
|||||||||
LEGENDA:
IBONTZANDSTEEN
BENTHEIMER ZANDSTEEN |
|||||||||
13. Kaart uit Dekselse graven waarop aangegeven het
verspreidingsgebied van de sarcofagen in Roodbonte- of Wezer zandsteen. De sarcofagen kunnen zowel via de noordelijke route (via de Weser en de Waddenzee) als via de Main en de Rijn in Werkhoven terecht zijn gekomen schip hun weg naar de toenmalige Friese
Noordzeekust en naar Jutland. Ook via Main en Rijn kwamen zij naar onze omgeving (zie afbeelding 13). Deze sarcofagen vormden een uiting van de nieuw opkomende grafcultuur (eeuwigheidswaarde). De kisten werden dicht onder het oppervlak begraven waarbij het ver- sierde deksel fungeerde als grafzerk. De aan- schafvan dergelijke kostbare sarcofagen was slechts voorbehouden aan een beperkte maat- schappelijke bovenlaag en in deze context is de aanwezigheid van zoveel fragmenten in Werk- hoven een opmerkelijke zaak. Zoals reeds vermeld zijn de deksels van Werk- hoven versierd met diagonaalkruizen. Deksels met soortgelijke versieringen zijn gevonden in Westergeest en Jorwerd (Friesland), Schokland en Velzen en Oosterblokker (Noord-Holland). Het versieringspatroon van de in Werkhoven gevonden fragmenten maakt een vroege date- ring in het begin van de elfde eeuw van deze sarcofaagdeksels zeer waarschijnlijk, wat im- pliceert dat de fragmenten ouder zijn dan de |
|||||||||
10
|
|||||||||
januari 1997 telde de vereniging derhalve 426
leden. Teleurstellend is toch wel dat het in sep- tember 1996 in een oplage van maar liefst 6500 exemplaren verspreide themanummer van het tijdschrift over gerechts- en gemeentehuizen in Bunnik, Odijk en Werkhoven en het verschij- nen in november 1996 van deel 4 in de Histori- sche Reeks Kromme-Rijngebied niet tot een meer substantiële ledenaanwas heeft geleid. De geografische herkomst van de leden is nu als volgt: Bunnik 54, Cothen 16, 't Goy 10, Houten 108, Langbroek 6, Odijk 50, Schal- kwijk 17, Tuil en 't Waal 4, Werkhoven 24, Wijk bij Duurstede 48 en Utrecht 16. De overi- ge 73 leden zijn woonachtig buiten het Kromme-Rijngebied. Bestuur. Op de jaarvergadering van 24 januari
1996 te Langbroek vond de jaarlijkse verkie- zing van leden van het bestuur plaats. Er waren geen tegenkandidaten, zodat het bestuur als volgt bleef samengesteld: Ir P.S.A. de Wit, Odijk voorzitter O.J. Wttewaall, 't Goy vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw K. v.d. Wiele-Pasterkamp, Werkhoven 2e secretaris, p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten lid Mr C. van Schaik, Houten lid
Het bestuur kwam dit jaar weer drie keer bij-
een, waarvan één keer in een gecombineerde vergadering met de redaktie van het tijdschrift en een afgevaardigde van de archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer'. Het bestuur sprak ondermeer over de de finan- ciële en organisatorische kanten van de uitgave door de Historische Kring van het themanum- mer van het tijdschrift en het boek van Van Bemmel over de Kromme Rijn. Ook werd ge- sproken over de Archeologische Kroniek van de provincie Utrecht. Zolang de aanschaf- en porto/verspreidingskosten dat mogelijk maken, zal de Archeologische Kroniek gratis aan de leden worden aangeboden. Andere onderwer- pen van bestuursvergaderingen waren de fors gestegen portokosten en de wenselijkheid om meer leden van de Historische Kring actief te betrekken bij de verschillende activiteiten en werkzaamheden van de vereniging. |
|||||||
Jaarverslagen van de
Historische Kring over 1996 Verslag van de algemene ledenvergadering
op 24 januari 1996 te Langbroek Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en gaf vervolgens een kort overzicht van de gebeurtenissen in het afgelopen verenigingsjaar. De belangstelling voor de verschillende activi- teiten was in 1996 opnieuw zeer groot, hetgeen ook tot uiting kwam in een verdere groei van het ledental van de vereniging. Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie, bestaande uit de heren J.J. Klaversteijn en H.J. Mensink, verklaarde zich na inzage in de stukken akkoord met de financiële administra- tie. De commissie bedankte de heer W. Donse- laar voor zijn werkzaamheden als penning- meester. De kascommissie zal in 1997 bestaan uit mevrouw J. v.d. Barselaar en de heer H.J. Mensink. Verkiezing bestuursleden. Er waren geen na-
men van tegenkandidaten ingediend, zodat de aftredende bestuursleden, mevrouw K. van der Wiele en de heer H.J.J. Steenman, voor een nieuwe termijn werden herkozen. Rondvraag. De heer G. Joustra informeerde
naar archeologisch onderzoek in zijn woon- plaats Wijk bij Duurstede. De heer J. van Herwijnen van de archeologische werkgroep van de Historische kring zou daarover kontakt met hem opnemen. Sluiting. De voorzitter bedankte de vergadering
voor het in het bestuur gestelde vertrouwen. Tevens dankte hij de redaktie van het tijd- schrift, de 'postgereedmakers' en alle anderen die een bijdrage leverden aan de activiteiten van de historische vereniging. Verslag van de secretaris over 1996
Het ledenbestand. De vereniging startte op 1
januari 1996 met 411 leden. In de loop van het jaar groeide dit aantal gestaag verder: 35 nieu- we leden meldden zich aan. Helaas beëindig- den ook 20 leden hun lidmaatschap. Per 1 |
|||||||
11
|
|||||||
Het tijdschrift 'Het Kromme-Rijngebied'.
In 1996 verschenen weer 4 afleveringen van het periodiek. Het septembernummer was, naar aanleiding van de opening van het nieuwe ge- meentehuis van de gemeente Bunnik in Odijk, speciaal gewijd aan de voormalige raadhuizen van Bunnik, Odijk en Werkhoven. Het grootste deel van de oplage van 6500 exemplaren werd gratis huis aan huis in de gemeente Bunnik verspreid. Op 22 november 1996 werd op een feestelijke bijeenkomst in het Bunnikse ge- meentehuis als vierde deel in de Historische Reeks Kromme Rijngebied het door ons vereni- gingslid dr A.A.B, van Bemmel geschreven boek De Kromme Rijn; waterstaat, onderhoud en gebruik vanaf 1600 gepresenteerd. De sa- menstelling van de redaktie van het tijdschrift en de historische reeks bleef ongewijzigd. De archeologische werkgroep van de Histori-
sche Kring. De naamswijziging van de archeologische
werkgroep van de Historische Kring in: 'Archeologische werkgroep Leen de Keijzer, Houten' klinkt velen al vertrouwd in de oren voor deze aktieve en enthousiaste groep amateur-archeologen (zie ook het jaarverslag van de archeologische werkgroep hierna). Het bestuur wil langs deze weg iedereen nog-
maals bedanken voor zijn of haar inzet voor de vereniging. Lezingen en excursies in 1996
"■ Op 24 januari sprak in het 'Hervormd Cen-
trum' te Langbroek mevrouw drs A. Ettekoven over 'De Hervormde Gemeente Nederlang- broek 1819-1916: de school op zondag en de strijd tussen orthodoxie en vrijzinnigheid'. Rond het centrale thema van de Langbroekse zondagsschool werd voor 58 aanwezigen een boeiend beeld geschetst van predikanten, adel en boerenbevolking en hun onderlinge relaties in het negentiende-eeuwse Langbroek. '* Ons kringlid H.J.E. van Beuningen uit Co-
then sprak op 27 februari in cafe-restaurant 'De Engel' te Houten voor 91 personen over reli- gieuse en profane insignes uit de late middel- eeuwen. Aan de hand van dia's van insignes, |
veelal uit eigen verzameling, werd een over-
zicht gegeven van de vele aspecten van deze voorwerpen, waarover tot voor kort nog maar weinig bekend was, "" De restauratie van de Sint-Stevenskerk te
Werkhoven was aanleiding voor het bestuur om op 27 april enkele prominenten uit te nodi- gen. Zo sprak prof dr ir Temminck Groll over 'voorzichtig omgaan met romaanse architec- tuur'. Ook werd er een toelichting gegeven door de restauratiearchitect, ir J.P.H. Goudeau. Leden van de archeologische werkgroep van de vereniging toonden foto's en gaven tekst en uitleg over het door hen verrichte onderzoek. Meer dan 120 aanwezigen maakten gebruik van de uitnodiging. ■* Op 14 mei sprak mw drs M.M. Schilt Hols-
heimer over de voormalige tuinen rond kasteel Heemstede te Houten. De lezing werd onder- steund door een diapresentatie. Aanwezig wa- ren 95 personen. Op 16 mei volgde een bezoek aan het kasteelterrein waar men onder leiding van ons bestuurslid O.J. Wttewaall de sporen van de voormalige kasteeltuin kon bekijken. * De jaarlijkse grote excursie op 15 juni stond
in het teken van het industrieel erfgoed. Door 48 leden werden het Stoommachinemuseum te Medemblik, het Marinemuseum in Den Helder en de ernaast gelegen voormalige Rijkswerf met de dokken op het Willemsoordcomplex bezocht. Het was een heerlijke en leerzame dag. "■ Op Open Monumentendag, zaterdag 14 sep-
tember, waren traditiegetrouw weer vele leden van de vereniging op verschillende lokaties in de deelnemende gemeenten aktief. "" De op 11 oktober door dr M.J. van Gent ge-
houden lezing in de 'Gouden Leeuw' te Wijk bij Duurstede had een gehoor van 86 personen. Het onderwerp luidde; 'De belangrijkste gevangenen van Wijk bij Duurstede. De twee- dracht tussen David van Bourgondië en de Brederodes in de tweede helft van de vijftiende eeuw'. De lezing is gepubliceerd in aflevering 30-4 van het tijdschrift. |
||||||
12
|
|||||||
* Op 10 december tenslotte sprak ons vereni-
gingslid dr. A.A.B, van Bemmel in het Dorps- huis in Cothen voor maar liefst 124 aanwezi- gen. Op basis van de gegevens uit zijn juist verschenen boek, nam de spreker de aanwezi- gen aan de hand van dia's mee op een vaartocht over de Kromme Rijn van Wijk bij Duurstede naar Utrecht. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H.J.J. Steenman en K. van der Wiele-Paster-
kamp |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
T"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans per 31 december 1996
ACTIVA
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1996 1995
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
Kas
Te ontvangen contributie
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PASSIVA
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1996 1995
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermogen
Publikatiefonds Te betalen kosten Vooruitontvangen contributie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W. Donselaar
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hobbyisten, dus moet onze inspanning een
gezonde ontspanning zijn! Zoals u waarschijnlijk bekend zal zijn, is de gemeente Houten door het Rijk aangewezen om vóór het jaar 2005 een aantal van 6000 woningen te bouwen. Deze zullen worden ge- bouwd in Houten-Zuid. Bij ingewijden staat dit plan bekend als de Vinex-locatie Houten. Eind 1996 is men begonnen met de realisering van een deel van deze plannen. In dit gebied bevin- den zich een groot aantal archeologisch be- schermde monumenten en terreinen waarop een meldingsplicht rust. Vooruitlopend op de voorgenomen woningbouw, is door de Rijks- dienst voor het Oudheidkundig Bodemonder- zoek (ROB) in het najaar 1993 en het voorjaar 1994 in het gebied een waarderingsonderzoek verricht. Op grond van de bevindingen werden de terreinen gewaardeerd met een waarderings- getal van één tot drie. Eén houdt in: behou- denswaardig, twee: terreinen die na een opgra- ving vrij gegeven kunnen worden voor wo- ningbouw en drie: niet behoudenswaardig, door verstoring ten gevolge van bewoning. Van de terreinen met het waarderingsgetal twee en drie zijn enkele aangegeven die, in overleg met de provinciaal archeoloog, door onze werkgroep mogen worden onderzocht. Als uitvloeisel van deze afspraak zijn we dit
jaar begonnen met een opgraving aan de Beu- sichemseweg te Houten, op een plaats bij ons bekend als locatie 11. Eerder had onze werk- groep daar in de buurt al een opgraving ver- richt in 1985. Er werden toen sporen gevonden van middeleeuwse bewoning. Ook bij terrein- onderzoek op locatie 11 vonden we, naast recente scherven, vrij veel middeleeuws mate- riaal. Grondboringen leverden echter geen en- kele aanwijzing op voor een middeleeuwse be- woning. Maar bij één boring werd in de boor- kem een zwarte verkleuring waargenomen. Verdere boringen direct er om heen gaven aan dat er, op een zeer beperkt gebiedje, iets zat: we dachten aan een gat met asresten. Bij een proefopgravinkje stuitten we echter op een zwarte laag met zeer veel laat-middeleeuws materiaal. Na contact met de ROB, werd beslo- ten tot een systematische opgraving met assis- tentie van een graafmachine. Hiermee zijn we |
|||||||
Verslag van de archeologische werk-
groep 'Leen de Keyzer' over 1996 In haar boek Kostbaar G//schrijft Mary Webb
(1881-1927) aan het begin van haar voor- woord, dat proberen om het verleden op te roepen is als 'het trachten in de armen de hya- cinthen kleur van de verte te sluiten'. Het verle- den is, zegt ze, een onzichtbaar en stom gewor- den heden. Hoe moeilijk is het, zo niet onmo- gelijk dikwijls, om het verloren heden weer op te roepen. Maar als het lukt ook: hoe herken- baar en hoe ontroerend soms. Als archeologen hebben we iets met het verleden. Uit de scha- mele resten, zoals we die in de grond aantref- fen, proberen we het verloren gegane heden te reconstrueren. Zo kan een scherfde pot in ge- dachten roepen waarin melk gekookt werd en wat verkoolde korrels graan het brood dat in die tijd gegeten werd (of was het pap?). Het vinden van een geoxydeerd bronzen sieraad kan dan herinneren aan de liefde die ooit een al honderden jaren gestorven man voor zijn, ook al lang niet meer bestaande, vrouw koesterde. Bij archeologische activiteiten word je er steeds weer aan herinnerd dat, hoewel men in sommige opzichten vroeger anders leefde, men daarbij evenzeer mens was als wijzelf Op dit moment bestaat de werkgroep uit twaalf
leden, waaronder drie 'slapende'. Deze laatsten zijn ter consultatie op afroep beschikbaar voor specifieke vragen, bijvoorbeeld ten aanzien van de historie van de streek, architectuur en het determineren van beenderen. Omdat er in Hou- ten nog genoeg te doen valt, beperken we ons in principe bij onze archeologische werkzaam- heden tot het grondgebied van deze gemeente. Er is een regelmatig contact met gemeenteamb- tenaren over voorgenomen bouwactiviteiten. Hierdoor kunnen we daar tijdig op anticiperen en reageren. Van de gemeente Houten ontvan- gen we ook een jaarlijkse subsidie, als tege- moetkoming in de kosten van graafmachine- huur en de aanschaf en het onderhoud van gereedschap en apparatuur. We streven er naar om te komen tot een deskundig team, dat effi- ciënt op elkaar in zal kunnen spelen en elkaar aanvullen. Dit alles in een amicale en gemoe- delijke sfeer. Tenslotte zijn we amateurs en |
|||||||
15
|
|||||||
3. Leden van de archeologische werkgroep aan het graven
in de put waar sporen van een gebouw werden aangetrof- fen (foto auteur 1996). fragmenten van (eenden-?)eierschalen en ook
verkoold graan. Bij dit laatste gaat het waar- schijnlijk om de graansoorten tarwe of een ondersoort daarvan, gerst en haver. Omdat de meeste van deze vondsten een duide- lijk huishoudelijke betekenis hadden, ver- wachtten we al gravend op de resten van een gebouw te zullen stuiten. Duidelijke sporen van een bouwwerk werden echter pas eind oktober gevonden, toen een nieuwe put was uitgegra- ven. Daarin werden onmiskenbaar de verkleur- ingen veroorzaakt door paalgaten aangetroffen (zie foto 3). Definitieve conclusies zijn in dit stadium nog niet te geven. We verwachten deze, in verslagvorm, het volgend jaar gereed te hebben. Anton van Schip
|
|||||||||
1. De vrijwel complete kogelpot van het type Paffraht
(foto auteur 1996).
|
|||||||||
2. Enkele van de opgegraven gebruiksvoorwerpen (foto
auteur 1996). nu nog Steeds bezig.
In een tweetal greppels werd een groot aantal
vondsten gedaan; aardewerkfragmenten van het type Pingsdorf Paffraht en Andenne. Bo- vendien werden de fragmenten van een bijna complete kogelpot van het type Paffraht gevon- den (zie foto 1). Verder een aantal, veelal complete, skeletten van een marterachtige: bunzing ? Mogelijk zijn deze dieren gedood vanwege hun pels. Ook werden er gebruiks- voorwerpen als ijzeren mesjes, een bronzen halvemaanvormig gebogen voorwerpje (sieraad ?; vishaak ?), twee slijpstenen, een spinklosje en een benen schaats: een glis, aangetroffen (zie foto 2). Bij het uitspoelen van monsters van de greppel-
inhoud vonden we visschubben en visgraten, |
|||||||||
16
|
|||||||||
de cruciale zwakte van de nieuwe opzet aan het
licht. Bij monumenteninventarisaties is het van tweeën één: óf men maakt een gemakkelijk te hanteren gids voor onderweg, waarin zeer be- knopt de essentiële informatie is opgenomen die noodzakelijk is bij een eerste oriëntering ter plekke; óf men maakt naar volledigheid stre- vende standaardwerken, goed geïllustreerd en geannoteerd en bij voorkeur ruim bemeten. Het Kunstreisboek vertegenwoordigt het eerste genre, de Geïllustreerde beschrijving van de Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst is een voorbeeld van het tweede soort, het kwaliteitsverlies van de meest recente delen buiten beschouwing gelaten. De boeken van de nieuwe serie lijken hier ongelukkigerwijze tussenin te zijn beland. Onderweg zijn ze on- hanteerbaar, maar voor een standaardwerk zijn ze weer te onvolledig en zijn de objectbeschrij- vingen veel te summier. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat recente delen van de Geïllustreerde beschrijving alleen voor de Utrechtse binnenstad voorhanden zijn, zodat we voorlopig maar genoegen moeten nemen met een inventarisatie van minder allooi. Een dergelijke redenering zou echter weinig hout snijden. We beschikken immers ook nog over de snel groeiende Monumenten-Inventarisatie Provincie Utrecht, de bekende gele boekjes, waarin inmiddels vrijwel alle gemeenten van het Kromme-Rijngebied beschreven zijn. Deze reeks is veel completer en uitgebreider dan de nieuwe serie en men zal dan ook thuis veel eerder naar deze gele boekjes grijpen, dan naar het hier besproken werk. Ook voor wat betreft de inleidende hoofdstuk-
ken en de illustraties vraagt men zich af, welke lezer in hemelsnaam beoogd is. De historische en kunsthistorische inleidingen zijn zo alge- meen gehouden, dat alleen oppervlakkig in de materie geïnteresseerden er misschien iets nieuws in kunnen vinden, terwijl de rest van het boek duidelijk niet voor deze categorie lezers bedoeld is. De illustraties zijn in het al- gemeen fraai, maar volslagen willekeurig. Nu nemen ze veel ruimte in beslag, die de echte liefhebber liever aan tekst en plattegronden besteed had gezien, terwijl ze toch ook weer niet kunnen concurreren met de vaak prachtige |
|||||||
BOEKBESPREKINGEN
Monumenten in Nederland: Utrecht
Chris Kolman, Ben Olde Meierink e.a.. Monu-
menten in Nederland: Utrecht, Waanders Uit- gevers Zwolle en Rijksdienst voor de Monu- mentenzorg Zeist, 1996 (352 p., geill., ISBN 90 400 97577, ƒ95,-) In de nieuwe reeks Monumenten in Nederland
is het eerste deel aan de provincie Utrecht ge- wijd. De in 1996 gelanceerde serie wordt aangekondigd als de opvolger van het Kunst- reisboek voor Nederland, waarvan de achtste druk in 1987 bij het vierde deel is blijven ste- ken. Het zojuist verschenen boek maakt echter duidelijk, dat daarmee een valse vlag over de lading wordt gelegd. Het vertrouwde Kunst- reisboek was een 'veldgids' in de ware zin des woords. Men droeg het bij zich als een beperkt, maar onmisbaar hulpmiddel op voet-, fiets- en autotochten door het land. Een hele generatie monumentenlieftiebbers heeft de eendelige zevende druk voor 1977 wegens het ontbreken van fatsoenlijk bindwerk zien desintegreren tot een losbladig naslagwerk, dat stevig moest worden vastgeklemd om te voorkomen dat het bij een beetje wind voorgoed over een be- schermd dorpsgezicht verspreid zou raken. De achtste druk, met voor alle provincies een apart deel, was een enorme verbetering, zowel wat de vorm, als wat de inhoud betreft. Helaas stokte de publicatie nog voor men halverwege was: verkeerde uitgever, gebrekkige publiciteit, te hoge prijs, of wat ook de oorzaak moge zijn geweest, de min of meer afgeronde manuscrip- ten van zeven resterende provincies, waaronder Utrecht, kwamen niet meer aan bod. En nu ligt daar dan het eerste deel van de nieu-
we serie. Met het laatste Kunstreisboek heeft het, behalve stukken van de oorspronkelijk voorbereide tekst, de provinciale indeling ge- meen. De oude formule is echter volledig prijs gegeven. Men krijgt thans een prestigieus uit- gegeven boekwerk voorgeschoteld, dat is uit- gebreid met tientallen bladzijden inleiding en honderden aftjeeldingen en dat door zijn grote formaat veeleer geschikt is voor het bureau dan voor de binnenzak. En daarmee komt meteen |
|||||||
17
|
|||||||
foto's in meer populariserende werken.
Valt er dan helemaal niets positiefs te zeggen over het boek? Gelukkig wel. De objectbe- schrijvingen, die uiteraard het belangrijkste deel vormen, zijn goed en begrijpelijk gefor- muleerd. De auteurs hebben zich naar eigen zeggen vooral gebaseerd op de documentatie bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en op recente literatuur. De bovengenoemde 'gele boekjes' hebben ook hier hun diensten bewe- zen. Steekproeven wezen uit, dat informatie uit de in de literatuurlijst vermelde studies consci- ëntieus verwerkt is. Jammer dat dit nuttige compilatiewerk tot zo'n onbruikbaar resultaat heeft geleid. Peter van der Eerden
|
Blijkens het voorwoord van Gedeputeerde mr
D.H. Kok verschijnt het boekje naar aanleiding van de afronding van de inventarisatie van waardevolle monumenten op Utrechtse be- graafplaatsen. Enkele jaren geleden trachtten de landelijke Vereniging de Terebinth (die zich bezighoudt met het behoud en herstel van het 'funeraire erfgoed') en de Stichting Stichtse Geschiedenis de historische verenigingen in de provincie Utrecht warm te krijgen voor het inventariseren van begraafplaatsen. In hoeverre dat overal gelukt is, is niet helemaal duidelijk. De literatuurlijst (p.62-64) vermeldt slechts inventarisatierapporten voor een beperkt aantal plaatsen, In het Kromme-Rijngebied betreft dat alleen de Nederlands-Hervormde begraafplaats aan de Leemkolkweg in Werkhoven. Dit heeft de auteur van Begraafplaatsen er gelukkig niet van weerhouden om toch de no- dige aandacht te besteden aan het Kromme- Rijngebied. Aparte vermelding krijgen de door H. van Lunteren in 1829 aangelegde Algemene Begraafplaats in Houten (p.27), de neogotische grafkapel uit 1864 op de Rooms-Katholieke begraafplaats in Schalkwijk (p.48) en een van de joodse grafstenen op de Algemene Begraaf- plaats in Wijk bij Duurstede (p.56). Het boekje begint - volgens de inmiddels be- kende formule - met een algemene inleiding waarin de hoofdlijnen van de historische ont- wikkeling van het begraven en de belangrijkste aspecten van de aanleg van de begraafplaatsen na 1827 en van de grafmonumenten worden besproken (p.5-24). Daarna passeren, gegroe- peerd rond de thema's 'aanleg', 'gebouwen' en 'grafmonumenten', in totaal 32 interessante of karakteristieke voorbeelden de revue, waarbij voor elke beschrijving met foto steeds een bladzijde is gereserveerd (p.25-56). Aan het slot vindt de lezer een lijst van begraafplaatsen in de provincie Utrecht, een lijst van bouwkun- dige termen en een literatuurlijst (p.57-64). Het boekje biedt een helder overzicht van de
materie en is goed geschreven. Het enige punt van kritiek is wat mij betreft de wat onduidelij- ke hantering van het begrip begraafplaats. Maes volgt waarschijnlijk het in 1992 versche- nen Begraafplaatsen als cultuurbezit: met inventarisatiehandleiding van W. Meijer e.a. |
||||||||
Stichtse Monumenten Reeks:
Begraafplaatsen Edwin Maes, Begraafplaatsen , Stichting Ma-
trijs, Utrecht, 1996 (Stichtse Monumenten Reeks 7) (64 p., geill., ISBN 90 5345 0912, ƒ19,95) Onlangs werd in Amsterdam het eerste filiaal
geopend van de 'Gedenksteen Specialist', een winkelketen die zich toelegt op de groeiende vraag naar bijzondere grafstenen. Sinds in 1991 de Wet op de Lijkbezorging de Begrafeniswet uit 1869 (!) heeft vervangen, zijn de strenge regels wat betreft grootte, vorm en materiaal van gedenktekens versoepeld. Het persoonlijk grafmonument wint terrein, tot tevredenheid van Edwin Maes, auteur van het in de Stichtse Monumenten Reeks verschenen deeltje over begraafplaatsen in de provincie Utrecht. Op p.40 van het boekje staat een dergelijk modem grafmonument uit 1993 afgebeeld: een zwerf- steen met het logo van de 'Harley Davidson Motor Company' voor een op 48-jarige leeftijd gestorven motorliefhebber. De belangrijkste verandering die de wet uit 1991 bracht was overigens de volledige gelijkstelling van het cremeren en begraven. Steeds meer mensen laten zich cremeren: goedkoop, ruimtebespa- rend en hygiënisch, maar zonder grafteken, wat ook weer jammer is. |
|||||||||
18
|
|||||||||
(Utrecht). Daarin zijn op p. 13 de volgende
definities te vinden: 'Een kerkhof is een terrein dat bij een kerk is aangelegd. Het kan zich rondom, achter of op enige afstand van de kerk bevinden. (...) Een begraafplaats heeft daaren- tegen geen directe relatie met een kerkgebouw. Zowel binnen de bebouwde kom als buiten de stadsgrenzen treft men begraafplaatsen aan.' Op die manier wordt echter een weinig geluk- kige tweedeling tussen kerkhoven en begraaf- plaatsen geconstrueerd, terwijl het in feite gaat om twee fenomenen waarvan het ene het ande- re omvat: kerkhoven zijn een bepaald soort begraafplaatsen (net als kerkinterieurs overi- gens). Dat een onderscheid zoals dat door Maes gehanteerd wordt niet fiinctioneel is, blijkt uit het boekje zelf, waarin wel degelijk ook kerk- hoven aan de orde komen. Ria van der Eerden- Vonk
|
|||||||||
VARIA
Vertrek Marijke Donkersloot-de Vrij
Na acht jaar deel te hebben uitgemaakt van de
redactie van het tijdschrift, heeft Marijke Donkersloot-de Vrij besloten om zich daaruit terug te trekken. Zij wil meer tijd hebben voor eigen onderzoek en publicaties en voor haar werk als waterschapsbestuurder. Begin 1989 volgde zij de vertrekkende Giselle de Nie op in een zeskoppige redactie die verder bestond uit: Rob Butterman, Leen de Keijzer, Henk Reinders, Jantien Toussaint Raven en Otto Wttewaall. Sindsdien is er veel veranderd. Zo groeide de Historische Kring van 285 naar 426 leden. Hoeveel daarvan voor persoonlijke rekening van Marijke Donkersloot is geweest, valt niet meer te achterhalen, maar het zijn er beslist niet weinig! Een grote rol speelde Ma- rijke ook bij de in 1995 doorgevoerde verande- ring in naam en vorm van het tijdschrift. Twee jaar eerder al had de redactie het initiatief ge- nomen tot de Historische Reeks Kromme-Rijn- gehied, waarin sindsdien vier delen zijn ver- schenen. Iedereen die Marijke Donkersloot kent, weet
dat zij een grote deskundigheid paart aan een enorme werklust en nauwgezetheid. Binnen de redactie had zij dan ook een belangrijk aandeel in het voor publicatie gereedmaken van de kopij. Daarnaast wist Marijke door haar vele contacten, met name in de universitaire wereld, steeds weer auteurs te bewegen om voor het tijdschrift te schrijven. Uiteraard publiceerde zij daarin ook geregeld zelf, vooral over kaar- ten en als recensente. Ook kon worden geput uit haar grote collectie dia's van het Kromme- Rijngebied. De redactie zal haar dan ook zeer missen. Gelukkig is er een opvolgster gevonden in de
persoon van Saskia van Ginkel-Meester, kunst- historica en auteur van ondermeer verschillen- de boeken in de reeks Monumenten- Inventarisatie Provincie Utrecht (RvdE-V). |
|||||||||
Brand verwoest schuur in Wijk bij Duurste-
de In het jaar 1801 werd aan de Donkersteeg in
Wijk bij Duurstede houtzaagmolen "De Zonne |
|||||||||
19
|
|||||||||
1912 afgebrand. Daarvoor in de plaats is toen
een stoomzagerij gekomen. Tot in de tachtiger jaren is de zagerij in gebruik gebleven. In 1989 zijn de opstallen gesloopt. Er ontwikkelde zich op het terrein van de zagerij een woningpro- jekt, dat het Zaagmolenplan heet. Alleen de houten schuur aan de andere kant van de kolk bleef bestaan. De schuur en de kolk waren nog het enige tastbare bewijs van de eertijds ter plekke bestaande zaagmolen. Het is dan ook een droevig feit en verlies voor de historie van Wijk bij Duurstede, dat de schuur op oudjaars- middag 1996 in brand is geraakt en daardoor geheel verloren is gegaan (J. W.F. Voogt). |
|||||||||||
De schuur in 1983 (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede,
foto F.H. van Rijnswou) |
|||||||||||
wijzer' opgericht. De Donkersteeg heet sinds
1934, na het overlijden van prins Hendrik, prinsgemaal van koningin Wilhelmina, de Prins Hendrikweg. Naast de molen werd een balken- haven of kolk gegraven, die in open verbinding staat met de Kromme Rijn. Aan de andere kant van de kolk werd een houten schuur gebouwd, voor de opslag van goederen die niet dagelijks voor het bedrijf nodig waren. De molen is in |
|||||||||||
De schuur met kolk gezien vanaf de Kromme Rijn in circa
1993 (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||||||||
20
|
|||||||||||
7?^-^C>P;-UT<5^ vy-L\' -K
|
|||||||||||
De vondst van de Romeinse villa te Houten in 1957
|
|||||||||||
Otto Wttewaall
|
|||||||||||
In 1951 werd bij de aanleg van een telefoon-
kabel bij de Nederlands Hervormde kerk in Houten tufsteen gevonden. Enige tijd later werd bij het leggen van een kabel door de Pro- vinciale Utrechtse Electriciteits Maatschappij in de buurt van De Roskam nogmaals tufsteen gevonden en in 1953 vond men een oor van een Romeinse amfoor onder de Lobbendijk nabij de toren van de Nederlands Hervormde kerk. Deze vondsten deden het vermoeden rijzen dat
er in de dorpskom van Houten sporen te vinden waren van bewoning uit de Romeinse tijd. Toen dan ook in 1956 begonnen werd met de aanleg van riolering in de dorpskom waren de verwachtingen hoog gespannen. De toenmalige burgemeester Haefkens was zeer geïnteres- seerd in de geschiedenis van de gemeente. Hij maakte dan ook van tevoren afspraken met de aannemer om eventueel een gedeelte van het graafwerk met de hand uit te voeren in plaats van met de machine. Behalve dat er riolering werd aangelegd, werd tevens het oude gemeen- tehuis op de Brink (het Plein) gesloopt en werd het niveau van de Brink met minstens een hal- ve meter verlaagd. De middeleeuwse kerkhofmuur
De eerste sleuven op de Brink leverden weinig
óp. Er werden alleen enkele middeleeuwse scherven gevonden. Maar op 13 november 1956 stuitte de dragline ter hoogte van de kerk- toren vlak onder het maaiveld op een tufstenen muur. Besloten werd deze muur verder met de schop uit te graven. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werd van de vondst op de hoogte gesteld en enkele dagen later kwam H. Halbertsma het werk be- zichtigen. Al snel bleek dat het niet om een Romeins bouwwerk ging maar dat het de muur was die oorspronkelijk om de kerk en het kerk- hof heen liep. De vondst was echter belangrijk genoeg om verder te onderzoeken. Het gehele stuk van de muur aan de west- en zuidzijde van de kerk werd ontgraven, gefotografeerd en |
|||||||||||
Gezicht vanaf de Nederlands Hervormde kerktoren op het
Plein met links het voormalige gemeentehuis. Rechts is te zien dat men bezig is met de aanleg van de riolering (foto uit 1956; Topografische verzameling van de gemeente Houten) |
|||||||||||
Een gedeelte van de gevonden kerkhofmuur ten zuiden van
de kerk (foto uit 1956; Topografische verzameling van de gemeente Houten) |
|||||||||||
21
|
|||||||||||
ingemeten. De onderste lagen van de fundering
waren opgetrokken uit tufsteen en basaltlava en dateren uit de tiende of elfde eeuw. In latere eeuwen is het opgaande muurwerk, dat oor- spronkelijk ook van tufsteen is geweest, opge- trokken uit bakstenen. In het kader van de her- inrichting van het Plein moest de muur ge- sloopt worden, waarna de huidige kerkhofmuur werd opgebouwd. Deze muur loopt maar ten dele op dezelfde plaats als de oude kerkhof- muur. Bij de sloop van de onderste lagen van de fundering werden Romeinse scherven ge- vonden in de vulling van de muur. Vermoede- lijk heeft men bij de bouw van de muur ge- bruik gemaakt van sloopmateriaal van een ge- bouw uit de Romeinse tijd. In de muur waren ook stukken tufsteen gebruikt die aan één zijde een profiel hadden; dit waren dus hergebruikte stenen van een ouder, vermoedelijk Romeins gebouw. Van dit gebouw waren tot op dat moment echter nog geen restanten gevonden. |
De Romeinse villa
Op 22 januari 1957 werd op circa 20 meter ten
westen van de kerktoren onder de Burgemees- ter Wallerweg wederom een tufstenen muur gevonden. Deze lag echter veel dieper dan de kerkhofmuur. De ROB werd ingelicht en nu bleek het wel om restanten van een gebouw uit de Romeinse tijd te gaan. Vanaf 28 januari tot 2 april heeft de ROB ter plekke een onderzoek gedaan naar deze bewoningsresten. Deze op- graving stond onder leiding van J.E. Bogaers en H. Halbertsma, terwijl de dagelijkse leiding van de opgraving in handen was van R. Woudstra. Tijdens de opgraving bleek dat de oudste bewo- ningssporen op deze plek dateren uit de Midden Ijzertijd (500 v. Chr.). Uit deze periode werd een aantal paalgaten gevonden en een tweetal kuilen met daarin houtskooiresten en aarde- werk. De paalgaten vormden geen herkenbare plattegrond van een gebouw en vermoedelijk liggen buiten het opgegraven gedeelte nog |
|||||||
De opgraving onder de Burgemeester Wallerweg in 1957. Links voor zijn afbraakresten te zien van de stenen villa terwijl
de donkere baan in het grote vlak een spoor is van de houten boerderij uit de eerste eeuw na Chr. Geheel links de voorgevel van De Engel (Topografische verzameling van de gemeente Houten) |
||||||||
22
|
||||||||
afkomstig is uit de Ardennen of de Eifel. De
stenen zijn aan elkaar gekit met mortel waarin schelpen zijn verwerkt. De fundamenten heb- ben een breedte variërend tussen 62 en 73 cm.; de opgaande muur die wat smaller moet zijn geweest, bestond uit aangepunte kalkstenen die met de vlakke kant naar buiten gericht waren. De binnenkant van de muur werd opgevuld met kalkspecie. Het is goed mogelijk dat alleen de onderrand van het opgaande muurwerk geheel uit steen bestond en dat de rest van de muren bestond uit een soort vakwerk. Het noordelijke gedeelte van de funderingen
bestaat uit een ondiepe greppel opgevuld met klei met hier en daar een paar funderingsstenen. De fundering lijkt niet zwaar genoeg om een geheel opgaande muur te dragen. Mogelijk was hier een open galerij ('porticus'). Een galerij alleen aan de noordzijde is zeer ongebruikelijk en het is dan ook mogelijk dat deze om de ge- hele woning liep. Ook mogelijk is dat het noor- delijke gedeelte een latere uitbreiding van het gebouw is. Ten noorden van deze fundering lag een grote afvalkuil waarin een muurfragment is gevonden dat waarschijnlijk afkomstig is van (de opbouw) van de noordelijke fundering. Het centrale deel van de funderingen is veel
zwaarder. Het is onderverdeeld in vier afzon- derlijke ruimtes. Van oost naar west is dat een ruimte van 3,70 bij 3,65, vervolgens een kleine- re van 3,70 bij 2,65 m. Hierop sluit een langer deel aan dat 3,70 bij 7,75 meet. Deze ruimte heeft aan de westzijde geen afsluitende muur. Na een onderbreking van iets meer dan een halve meter de laatste, meest westelijk gelegen ruimte van 3,70 bij 10,25 meter. De meest oostelijke ruimte heeft diepere funde- |
|||||||
meerdere sporen uit die tijd. Uit de daarop
volgende perioden, de Late Ijzertijd en Vroeg Romeinse tijd, werd eveneens een aantal paal- gaten gevonden. Tevens werd een gedeelte van een skelet gevonden dat door latere bouwfasen was vergraven. Uit de Romeinse tijd werden gedeelten van
drie gebouwen (boerderijen) gevonden die na eikaar op deze plek gestaan hebben. De eerste boerderij werd tussen 50 en 75 na Chr. ge- bouwd. Van dit uit hout opgetrokken gebouw werd de noordelijke helft opgegraven; de totale lengte was 26,5 meter, de breedte circa 6,8 meter. Tussen 110 en 120 na Chr. werd deze boerderij opgevolgd door een eveneens in hout opgetrokken boerderij. Van dit gebouw, dat ongeveer op dezelfde plek stond, werden alleen vijf paalgaten gevonden. Het derde gebouw werd in circa 150/175 na Chr. opgetrokken uit natuursteen. Dit voor deze streken zeer luxe gebouw had een hete- luchtverwarming, ramen met vensterglas en muurschilderingen. Aan de noordzijde was waarschijnlijk een 'porticus', een open galerij of veranda. Al met al een gebouw met een echt ■Romeins' uiterlijk. Het moet de woning ge- weest zijn van een belangrijk man die aan het hoofd stond van een grote agrarische nederzet- ting. De funderingen
De fundamenten van de villa zijn opgebouwd
uit 'Grauwackenschiefer', een steensoort die Opgravingstekening van alle gevonden sporen. Het recht-
hoekige gebouw is de Romeinse villa waarvan alleen de gestippelde delen zijn opgegraven. Het gebouw met de afgeronde hoeken is de in hout opgetrokken voorgangster. De onderbroken lijnen geven aan hoe vermoedelijk de complete plattegronden eruit hebben gezien |
|||||||
23
|
|||||||
ringen dan de andere ruimtes. Dit gedeelte
heeft waarschijnlijk een verdieping gehad; gedacht kan worden aan een lage gedrongen toren. In de meest westelijke ruimte zijn delen gevon-
den van de vloer. Deze bestond uit een laag van boven afgeplatte tufstenen, afgedekt door een 8 cm. dikke laag 'beton', bestaande uit rood puin samengekit met mortel. De afwer- king van de vloer bestond uit een laagje fijne mortel met een rode kleurstof waarschijnlijk afkomstig van fijngewreven dakpannen. De dikte van de totale vloerconstructie is 30 cm. Het zuidelijk deel van de funderingen is maar
ten dele opgegraven. Op drie plaatsen zijn proefsleuven gegraven waarin de fundering van een muur werd gevonden. Het is dan ook goed mogelijk dat het gebouw groter is ge- weest en zich verder in zuidelijke richting uit- strekte. Bebouwing maakt echter onderzoek in die richting onmogelijk. De dakbedekking bestond uit dakpannen, ge- zien de grote hoeveelheid die hiervan tijdens de opgraving gevonden zijn. Een Romeins badhuis ?
Het is mogelijk dat de gevonden fundamenten
niet de restanten zijn van een villa maar die van een Romeins badhuis. Bij Druten zijn in de jaren zeventig fundamenten gevonden van een stenen badgebouw met een enigszins vergelijk- bare plattegrond, alleen kleiner. Het bij het badgebouw behorende hoofdgebouw in Druten was opgetrokken in hout. Mogelijk hebben er in Houten in de directe omgeving van het ste- nen gebouw nog andere uit steen of hout opge- trokken gebouwen gestaan. Het ziet er echter niet naar uit, dat het in de nabije toekomst mo- gelijk zal zijn om nader archeologisch onder- zoek te doen naar de villa of andere bebouwing in de dorpskom van Houten, zodat deze vragen beantwoord zouden kunnen worden. Tot wanneer dit villa-achtige gebouw heeft bestaan, is onduidelijk. Het zal vermoedelijk in de loop van de derde eeuw zijn verdwenen. Enkele eeuwen later zijn waarschijnlijk de stenen van deze villa gebruikt bij de bouw van de eerste kerk in Houten. |
||||||||
Het Romeinenjaar
Het is dit jaar 1950 jaar geleden dat de rivier de
Rijn (Kromme Rijn en Oude Rijn) door de Ro- meinen als noordgrens van hun rijk werd vast- gesteld. De Provincie Utrecht heeft daarom 1997 uitgeroepen tot Romeinenjaar en gemeen- ten, musea en historische verenigingen ge- vraagd 'Romeinse' activiteiten te organiseren. De gemeente Houten heeft, om het Romeinse verleden van dit gebied wat meer onder de aan- dacht van de bevolking te brengen, een aantal activiteiten georganiseerd waaronder het in de bestrating van de Burgemeester Wallerweg aangeven van de plattegrond van de villa en de sporen van de twee houten voorgangers. Te- vens wordt er een bord geplaatst met tekst en uitleg. O.J. Wttewaall is historicus en houdt zich voor-
al bezig met de geschiedenis van Houten. |
||||||||
Dit artikel is ten dele ontleend aan de onuitgegeven
doktoraalscriptie van S.Ci. van Dockum. Een villa aan de limes ?, Romeinse bewoning in de dorpskern van Houten. Leiden 1990. Van dezelfde auteur ver- scheen in Berichten van de Rijksdienst voor het Oud- heidliundig Bodemonderzoek jaargang 40, 1990: 'Houten in the Roman Period, I'art I: a stone building in Burgemeester Wallerweg', 297-321. |
||||||||
24
|
||||||||
De negentiende-eeuwse bruggen bij kasteel
Beverweerd te Werkhoven in oude glorie hersteld Saskia van Ginkel-Meester en Gijs van der Leek
|
|||||||||||||||
De negentiende-eeuwse bruggen in het park bij
kasteel Beverweerd stonden in 1996, het jaar van ons industrieel erfgoed, in de belangstel- ling vanwege de toepassing van gietijzer en smeedijzer in zowel de constructie als decora- tieve onderdelen. Even bestond de gedachte dat de grote brug de oudste ijzeren brug in Neder- land zou zijn. Bij nader onderzoek bleek dit echter niet het geval. Op de Open Monumen- tendag op 12 september 1996 werden naast het negentiende-eeuwse sluisje in de Kromme Rijn de beide bruggen bezocht en nader onder de loupe genomen. De zeer noodzakelijke restau- ratie die kort daarna van start ging, vormde de directe aanleiding tot dit artikel. |
|||||||||||||||
Modernisering van het kasteel
De grote en de kleine brug, beide voorzien van
decoratieve ijzeren brughekken, zijn samen met de toegangshekketi en de ijzeren tuinvazen een onderdeel van de grootscheepse herinrichting van het park rond het kasteel Beverweerd, die in het midden van de negentiende eeuw plaats vond. Het van oorsprong dertiende-eeuwse kasteel werd in deze periode ook verbouwd. Opdrachtgevers waren kasteelheer Hendrik Jacob Carel Johan baron van Heeckeren van Enghuizen en zijn echtgenote Elisa Hope-Williams. Zij lieten tussen 1836 en 1862 het nog middeleeuwse kasteel verbouwen door de Utrechtse architect Christiaan Kramm (1797-1875), in een toen in de mode zijnde neogotische bouwstijl. Modem was ook het gebruik van gietijzer. Bij deze verbouwing werden de beide torens op gelijke hoogte ge- bracht en kwamen er regelmatig over de gevels verdeelde grote neogotische vensters voorzien van gietijzeren Franse balkonhekjes. Aan de zijde van de Kromme Rijn plaatste men een gietijzeren balkon op gietijzeren kolommen. De steile toegangstrap werd vervangen door een |
|||||||||||||||
Brughek van de grote brug van Beverweerd voor de res-
tauratie |
|||||||||||||||
Brughek van de kleine brug van Beverweerd voor de
restauratie |
|||||||||||||||
Kasteel Beverweerd omstreeks 1750 door L.P. Serrurier
(Rijksarchief Utrecht (RAU)-Topografische Atlas 1204-2) |
|||||||||||||||
25
|
|||||||||||||||
dubbele bordestrap. Bovendien werd het kas-
teel voorzien van een pleisterlaag met middel- eeuws aandoende rondboogfriezen en kantelen. Ook intern werd het kasteel sterk gewijzigd. Van een onregelmatig middeleeuws kasteel was Beverweerd een regelmatig gevormd land- huis geworden. |
||||||||||||||||||||
Herinrichting van het park
Het park rond het kasteel kreeg een landschap-
pelijke aanleg. Het is niet duidelijk wie verant- woordelijk is voor het ontwerp. Mogelijk is het de tuinarchitect L. Springer geweest of de ar- chitect H. van Lunteren', die omstreeks dezelf- de tijd een ontwerp voor het park van kasteel Sterkenburg te Driebergen-Rijsenburg vervaar- digd heeft". Oorspronkelijk stond het kasteel op een rechthoekig omgracht terrein met aan de noordoostzijde een eveneens omgrachte voor- burcht met diverse bijgebouwen, waaronder een poortgebouw. Dit poortgebouw stond aan de westzijde van de voorburcht en niet aan de noordoostzijde waar zich thans de hoofdingang bevindt. Een dubbele boogbrug en een ophaal- brug gaven vanaf de voorburcht toegang tot het kasteel. In de eerste helft van de zeventiende eeuw was
rond het kasteel een geometrische tuin aange- legd met rechte lanen, een rechthoekige vakver- deling met hagen, broderieperken en tuinbeel- den. De beslotenheid van deze tuin werd |
||||||||||||||||||||
Kasteel Beverweerd: situatie 1710 door Theodorus Backer
(RAU-huisarchief Beverweerd nr 38) |
||||||||||||||||||||
Tuin kasteel Beverweerd omstreeks 1745 door J. de Beij-
er. (Collectie Rijksdienst Monumentenzorg (Coll. RdMZ), Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd) |
||||||||||||||||||||
Kasteel Beverweerd: situatie 1828 en situatie heden
|
||||||||||||||||||||
26
|
||||||||||||||||||||
loegangshek hoofdingang van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
|
||||||||
doorbroken met de aanleg van De Laan aan de
noordoostzijde van het kasteel. Deze nieuwe toegangsweg vanaf de Langbroekerwetering fungeerde tevens als zichtas op het kasteel. Deze formele tuinaanleg werd omstreeks het midden van de negentiende eeuw gewijzigd in een landschappelijke aanleg met gazons, boomgroepen en doorkijkjes over de Kromme Rijn op het kasteel. De gebouwen op de voor- burcht werden gesloopt en de gracht tussen de voorburcht en het kasteelterrein werd gedempt. De rest van de omgrachting werd vergraven en ais een zijarm van de Kromme Rijn om het nieuwe ovaalvormige kasteelterrein geleid. Vanaf de ingang aan de noordoostzijde ter hoogte van De Laan werd een toegangsweg aangelegd die met een bocht via een ijzeren brug over de gracht naar het kasteel leidde. Een tweede kleine brug leidde naar een zij-ingang ter hoogte van de Nieuwe Eikensteeg. Vlakbij de hoofdingang verrees in 1847 een koetshuis. Bij de hoofdingang en zij-ingang werden deco- ratieve hekwerken geplaatst. De tuinvazen aan het begin van de Molenhoeflaan en de Bever- weertseweg en de gietijzeren schaal aan het einde van de Nieuwe Eikensteeg dateren ook uit deze periode. |
||||||||
De grote brug
De grote ijzeren brug is in 1856 gebouwd. Een
natuurstenen plaquette met rolwerk ingemetseld in het zuidelijk landhoofd vermeldt dit jaartal. Tevens worden de ontwerper en uitvoerder, J.M. Traanboer, meester-smid en zijn medewer- kers J. van Hees en G. Winters, respectievelijk meester-timmerman en meester-metselaar ge- noemd. Opmerkelijk is dat er hier sprake is van een smid die een gesmede constructie heeft gemaakt met gegoten gietijzeren ornamenten. Het is niet bekend of Traanboer ook het giet- werk heeft verricht. J.M. Traanboer (1812 x 1891) was aflcomstig uit Arnhem en heeft mo- gelijk ook op Sonsbeek voor de familie Van Heeckeren gewerkte De grote brug met een-dubbele doorgang rust
op gemetselde landhoofden en een pijler in het midden. De overspanning bedraagt twee maal 6,20 meter. Het metselwerk is afgedekt met 22 milimeter dikke gietijzeren platen en niet, zoals ogenschijnlijk lijkt en te doen gebruikelijk, met natuursteen. De doorgangen worden ieder overspannen door een zestal smeedijzeren span- ten met een windverband. De spanten zijn op- gebouwd uit een rechte bovenligger samenge- steld uit twee onderling door ringen en bouten verbonden 50 bij 50 milimeter dikke staven en. |
||||||||
27
|
||||||||
|
|||||||
I
|
|||||||
Grote brug van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
|
|||||||
28
|
|||||||
Detail snieedijzeren spanten met gietijzeren ornamenten
van de grote brug |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurstenen plaquette in het zuidelijke landhootd van de
grote brug |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ciictijzeren holle al'dekplaten afVomstig van de gemetselde
landhoolden van de grote hrus; |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Snieedijzeren spanten van de grote brug
een gebogen onderligger, eveneens samenge-
steld uit twee staven. Boven- en onderligger zijn met elkaar verbonden door gesmede uitge- rekte O-vormige ringen. De verschillende on- derdelen zijn door middel van bouten en moe- ren aan elkaar bevestigd. De decoratieve ver- bindingsstukken zijn van gietijzer. Op de bui- tenste twee spanten zijn de wapenschilden aan- gebracht van de familie Van Zuijlen, de oudste |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wapenschild van de familie Van Zuijlen (boven),
en van de familie Van Heeckeren (onder) |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grote brug in 1962 met vier griffioenen (Coll. RdMZ Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd)
|
||||
Kleine brug in 1962 met gietijzeren vazen op sokkel (Coll. RdMZ Foto- en Tekeningen Archief Werkhoven-Beverweerd)
|
||||
30
|
||||
^p3.i o}-iP.oao ht....._ir
rreriEOND i^
|
||||||||||||||||
TLATTEGEOND
|
||||||||||||||||
MODEL C
-^31. £MW*EZIÜ. |
MOPEL 3.
42 iT.. aa AANWEZIG. |
|||||||||||||||
rrMDDEL A.
ptll. MMSt/Uid.
|
||||||||||||||||
:MlEEffliEE5ME::j£MWElEr
|
||||||||||||||||
,v^r. <;^ Mau|iirf< -
|
||||||||||||||||
Kleine brug van Beverweerd door N.G. van der Leek, 1996
|
||||||||||||||||
31
|
||||||||||||||||
bewoners van het kasteel en van de familie
Van Heeckeren. Bovenop ligt een houten brugdek met aan weerszijden een smeedijzeren brughek. De invullende ornamenten zijn van gietijzer. Aan de uiteinden van het brughek stonden oorspronkelijk vier gietijzeren schilddragende griffioenen op sokkels, zoals te zien is op foto's van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg uit 1962. Deze zijn op een gegeven moment echter verdwenen. De kleine brug
De kleine brug met een overspanning van 10
meter rust eveneens op gemetselde landhoof- den voorzien van gietijzeren afdekplaten. Een viertal ijzeren liggers met een I-profiel vormt de overspanning waarop een houten brugdek is aangebracht. Heel uitzonderlijk is de toepas- sing van wiggen bij de twee middelste liggers als verbindingsmethode. Dit verbindingstype is voor zover bekend nog niet eerder in Neder- land aangetroffen\ Overigens zijn bij beide bruggen moeren en bouten als verbinding tus- sen de verschillende onderdelen gebruikt. De twee buitenste liggers zijn aan de uiteinden versterkt met twee paar hoekprofielen als flen- zen. Het smeedijzeren brughek van de kleine brug heeft een decoratieve gietijzeren invulling met op de uiteinden gietijzeren vazen op een voetstuk. Van de kleine brug is geen exact bouwjaar bekend. Beide bruggen zijn sinds de jaren zestig sterk
in verval geraakt. Evenals de griffioenen zijn de vazen en een groot deel van de gietijzeren ornamenten verdwenen. Gietijzer en smeedijzer
Aan de basis van gietijzer en smeedijzer ligt
ruwijzer, een product dat van oudsher in hoog- ovens uit ijzererts wordt gewontien\ Daar ruwijzer veel koolstof bevat is het bros en kan het niet worden gesmeed. Het is alleen ge- schikt voor gietijzer, ijzer dat door verhitting vloeibaar is geworden en vervolgens in vormen wordt gegoten . Het gietproces geschiedt als volgt. Van de ver-
schillende onderdelen worden mallen gemaakt, soms van hout maar tegenwoordig ook van kunststof, die geplaatst op schotten in vorm- kasten passen. De vormen worden voorzien |
|||||||
Waterdunne gietijzer wordt in de gietmallen gegoten
|
|||||||
De gegoten en gestraalde hetcbaiusters
van een hittebestendige laag. De vormkasten
met het paneel met de gietmal als bodem, wor- den gevuld met gietzand (een mengsel van zand, hars en een zuur). Na verharding worden de kasten omgekeerd en de mal verwijderd. Voor elk onderdeel zijn twee vormkasten nood- zakelijk. Deze worden nauwkeurig passend op elkaar gekoppeld en voorzien van gietkanalen en ontluchting. Het waterdunne gietijzer wordt bij een temperatuur van ongeveer 1500 graden vanuit de oven overgedaan in een grote trans- portpan en vervolgens in de gietmal gegoten. Het verkregen werkstuk wordt na afkoeling ontdaan van overtollige elementen, gestraald en |
|||||||
32
|
|||||||
luchtstroom voor het ontkolen van het ruwijzer.
Door te roeren werd het ruwijzer zo intensief mogelijk met de hete lucht in aanraking ge- bracht. Het eindproduct, puddelijzer genoemd, was goed smeedbaar. Derhalve werd in Neder- land de benaming smeedijzer het meest gang- baar. Het leende zich behalve voor smeden ook voor walsen (tussen rollen), pletten en trekken (door een matrijs). De restauratie
Nu de restauratie van de bruggen zijn voltooi-
ing nadert zullen twee griffioenen worden te- ruggeplaatst. De restanten van deze twee bleken in een schuur op het landgoed opgeslagen te zijn geweest. Zij zijn gerestaureerd door de firma Rombouts uit Buurmalsen. Van de grote brug zijn de originele spanten gestraald en op- nieuw in de verf gezet. Alle ornamenten van het brughek zijn naar oud voorbeeld nagegoten. Bij de kleine brug moest een deel van het metsel- werk van de landhoofden vernieuwd worden. Ook zijn nieuwe ijzeren liggers aangebracht. Het hekwerk is vernieuwd en de ornamenten nagegoten. Het gietwerk is uitgevoerd door de Soester Gieterij te Soest. Deze firma trad tevens op als hoofdaannemer bij de restauratie. Beide bruggen zijn tot slot geschilderd in de kleur 'Kaisergelb'. Een kleur die we ook terugvinden op de al eerder opgeknapte tuinvazen aan het begin van de Beverweertseweg en Molenhoef- laan. Bovendien heeft het houtwerk van de boerderijen die bij kasteel Beverweerd horen of behoord hebben deze kleur. Wanneer de bruggen in oude luister hersteld zijn, is het kasteel zelf aan de beurt. Maar de benodigde 10 miljoen is nog niet op tafel. |
||||||||
Gerestaureerde griffioen van de grote brug
gemenied. Bij in gietijzer uitgevoerde produc-
ten is veelal een gietnaad zichtbaar, op de plaats waar de twee helften van de gietvorm tegen elkaar aan zaten. Om ruwijzer smeedbaar te maken heeft het nog
een bewerking nodig. Aanvankelijk werd het in een frishaard of-oven boven een houtskool- vuur geplaatst en wel zo dat er bij een hoge temperatuur lucht over het materiaal werd ge- voerd. Door de zuurstof uit de lucht werd een deel van de koolstof chemisch gebonden en verwijderd waardoor een smeedbaar materiaal ontstond. Dit product werd frisijzer (naar de oven) of soms ook weiijzer (ijzer dat zich goed laat wellen of aaneen smeden) genoemd. Aan het einde van de achttiende eeuw werd in En- geland een nieuw type oven geïntroduceerd, gestookt met kolen, waarbij de kool niet recht- streeks meer met het ruwijzer in aanraking kwam. Hierdoor werd voorkomen dat de zwa- vel uit de steenkool in het ijzer opgenomen werd, waardoor de smeedbaarheid sterk achter- uit ging. In deze zogenaamde puddeloven (roeroven) zorgde een door het vuur verhitte |
||||||||
Kasteel Beverweerd in 1997
|
||||||||
33
|
||||||||
Derhalve wordt gedacht aan een geknipt res-
tauratieplan, zodat dit fraaie complex aan de Kromme Rijn behouden blijft Drs. S. G. van Ginkel-Meester is kunsthistorica
en vooral werkzaam op het gebied van de ar- chitectuurgeschiedenis. N. G. van der Leek is bouwkundige. Noten
1. Volgens de Rijksdienst voor Monumentenzorg in
Zeist. 2. Rijksarchief Utrecht (RAU) -Archief familie Steen-
gracht van Oostcapelle. 3. Johan Maximiliaan Traanboer was een zoon van Elias
Traanboer, meester-smid en Elisabeth van Selm. woon- achtig aan de Koningsstraat in Arnhem. Elias Traan- boer was op 1 augustus 1791 geboren als zoon van Elias Traunbauer en Alida Verbeek. Elias Traunbauer, oorspronkelijk afkomstig uit
Neurenberg, had zich als meester-smid in Arnhem gevestigd. Stamvader van de familie Traunbauer was Christoph Traunbauer, boer (Bauer) aan het riviertje de Traun in Oostenrijk, geboren omstreeks 1590. Contactorgaan Oudheidkundigewerkgemeenschap Aalten, Dinxperlo en Wisch, december 1986 4. In Engeland is deze verbindingsmethode toegepast bij
de Iron Bridge te Coalbrookedale uit 1779. Oosterhoff J. red , 'Bouwtechniek in Nederland, constructies van ijzeren beton'. Delft D.U.P 1988, p. 88-89.
5 Oosterhoff, J. red., 'Bouwtechniek in Nederland, constructie van ijzer en beton'. Delft D.U.P. 1988, p. 83-85. Archieven en Collecties
RAU-TopografischeAtlas; Huisarchief Beverweerd.
Rijksdienst Monumentenzorg (RdMZ) Foto- en lekening- en Archief Werkhoven-Beverweerd Literatuur
Ginkel-Meester, S. van. 'Bunnik geschiedenis en architec-
tuur', Zeist 1989. Olde Meierink, B. red., 'Kastelen en ridderhofsteden in
Utrecht', Utrecht 1995. Oosterhoff J red., 'Bouwtechniek in Nederland, construc-
ties van ijzer en beton'. Delft D.U.P 1988. Foto's en tekeningen overig
Leek, N.G. van der, 1996-1997.
|
|||||
34
|
|||||
30-1, p.24) nog melding maken van de voor-
genomen sloop van de belangrijkste onderdelen van steenfabriek De Bosscherwaarden, inmid- dels ziet het er naar uit dat deze voor de provin- cie unieke ringoven mogelijk toch behouden zal blijven. Als dat inderdaad gebeurt, dan is dat mede te danken aan de recente publiciteit rond het industrieel erfgoed en de pleidooien in boe- ken als deze voor het bewaren van karakteris- tieke oude bedrijfsgebouwen (RvdE-V). |
|||||||||||
VARIA
Industrieel erfgoed
Onder de titel Fabriekswerk. Industrieel erf-
goed in de provincie Utrecht is bij Uitgeverij Matrijs eind februari een mooi boek versche- nen van de historicus Hans Buiter (ISBN 90 5345 0963; 159 blz.;/45,-). In 20 korte hoofd- stukken met veel foto's worden per product- groep de belangrijkste nog bestaande gebou- wen en apparatuur behandeld. Centraal staat daarbij niet de esthetische waarde, maar de illustratieve waarde voor de geschiedenis: hoe mensen vroeger werkten, hoe het productiepro- ces verliep en hoe de samenleving veranderde. Karakteristiek voor de provincie Utrecht zijn de geografische spreiding en de relatieve klein- schaligheid van het industrieel erfgoed, enkele uitzonderingen daargelaten zoals de Veenen- daalse textielindustrie en de Utrechtse metaalnijverheid. Voor het Kromme-Rijngebied is het hoofdstuk
over de steenfabrieken (p. 15-22) van belang. Hierin wordt vooral aandacht besteed aan De Bosscherwaarden en De Lunenburgerwaard in Wijk bij Duurstede. Moesten we in het eerste nummer van dit tijdschrift in 1996 (jaargang |
|||||||||||
'Mijn Best' in Werkhoven: een folly ?
In 1923 liet Wijnand Elberse naast de ouderlij-
ke woning aan de Achterdijk 64 in Werkhoven een woonhuis met veestal bouwen. Er was eni- ge haast geboden. Hij wilde namelijk tegelijk met zijn zuster trouwen. Wellicht om kosten te sparen. Deze zuinigheid speelde kennelijk ook bij de bouw van zijn huis een rol. Het werd namelijk opgetrokken uit hergebruikte materi- alen, zoals oude balken, stenen en kozijnen. Het gevolg was echter dat geen kozijn hetzelfde was en dat er veel gepast en gemeten moest worden. Wanneer de bouwers hem om advies vroegen, schijnt Wijnand Elberse steevast ge- zegd te hebben "t is mijn best', met andere woorden zoeken jullie het zelf maar uit. Aan deze uitspraak ontleent het huis zijn naam. Het moet een bijzonder huis geweest zijn, want in de Oranje-editie uit 1958 van het merckwaer- digste meyn bekent, een bundel van eigenaar- digheden vermeld in de Volkskrant uit die tijd, opgetekend en getekend door Jan Bouman, wordt melding gemaakt van het huis. Het bijzondere bouwsel is dan al vervangen door |
|||||||||||
De stookzolder van De Bosscherwaarden (foto Hans
Dirksen 1996; Atlas gemeente Wijk bij Duurstede) |
|||||||||||
'Mijn Best', Achterdijk 64 Odijk
|
|||||||||||
35
|
|||||||||||
* T '5 Ml/N BEST'—
Etn holt In ODIjni&. (Un'fcht) die «nd daf hl) i.«lf V«t ««t» Vwis K«n bffvufcn, vifuunddt «flMxtfïr bC («dr ««(«dm altrrlti b<flk<n. dttii^ fn facuMKOZ'Jncn. en st'cnm vjan ollcrlct VoorWqMiiicft, diC titk «roliiK in<Ml(-
■ ïtn oMt* hK i^reemdc boMnscl, Vre«fp s^fMi iMn d» bon- ie Mor*n; ■f/i mijn beit~ en t0*n lïn huisje deur len iWen mt\ her opicWitt'
: •IMjnt>nf nen, mnnr op 4ec('fde pln«ft
'AthtïrdiiX IH 4U«t * '-----^-'* -'t deie |
|||||||||
De voorgevels van de drie woonhuizen die architect Ton
van der Woude heeft ontworpen op de plaats van de school Volderstraal41 Sloop school in Wijk bij Duurstede
Afgelopen april-mei is de uit 1883 daterende
monumentale school aan de Volderstraat 41 in Wijk gesloopt om plaats te maken voor woon- huizen in historiserende stijl. Daarmee is het meest karakteristieke schoolgebouw dat de ge- meente nog kende helaas verdwenen. De Vol- derstraat telde vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw een groot aantal schoolgebouwen ca.: een protestantse bewaarschool annex naai- en breischool op nummer 15-17 (het huidige museum), een meisjeskostschool op nummer 37 (de huidige dansstudio), een gymnastieklokaal met daarnaast de school met de bijbel op num- De voorgevel van hel gesloopte schoolgebouw op de
bouwtekening uit 188."! (.Streekarchivariaat Kromme-Rijn- gebied - Utrechtse Heuvelrug. Archief gemeente Wijk bij Duurstede, 1852-1970) |
|||||||||
'Mijn Best'zoals vermeld in de bundel het merckwaerdig-
ste meyn bekenfuit 1958 een meer regulier boerenwoonhuis, zoals wij
het nu kennen, dat echter nog wel de naam 'Mijn Best' draagt. Het oorspronkelijke bouw- sel was in zijn verschijningsvorm een folly te noemen, te weten een merkwaardig bouwsel, echter met een duidelijke woonfunctie en niet slechts bedoeld als stoffage van het landschap, zoals bij een folly te doen gebruikelijk (SvG-M). |
|||||||||
36
|
|||||||||
waarin hij in de loop van de jaren heel veel
bijeen had gebracht, dat op zijn geboortestreek betrekking had. Omdat hij het belangrijk vond |
|||||||||||||
mer 39 (in de jaren '70 gesloopt voor woon-
huizen) en tenslotte de openbare lagere school op nummer 41 met bijbehorende onderwijzers- woning op nummer 43. Overigens wisselden de openbare school en de school met de bijbel in 1921 van gebouw. Het nu gesloopte pand Volderstraat 41 was in
1883 in opdracht van de gemeente gebouwd door de Wijkse aannemer C.F.W. Uitewaal voor ƒ 17.320,-. Het was de opvolger van de uit 1826 daterende school op de hoek van de Klooster Leuterstraat en de Kerkstraat, het huidige kerkelijk centrum 'Open Hof, Het ge- bouw telde zes lokalen aan weerszijden van een gang. Opvallend was de rijk versierde voorgevel met levendig metselwerk en een viertal schoorstenen op de hoeken van de beide puntgevels. In Wijk bij Duurstede zal de Open Monumentendag op 13 september 1997 geheel in het teken staan van het landelijke thema Monumentale schoolgebouwen'. Er zal dan ruimschoots aandacht worden besteed aan de verdwenen en nog bestaande schoolgebouwen in Cothen, Langbroek en Wijk (RvdE-V). |
|||||||||||||
Het gedicht in steen'met Ina van der Wiele (foto Johan
van Impelen 1996) deze verzameling met anderen te delen, was hij
altijd bereid om boeken of prenten uit te lenen. Toen ik hem eens vroeg of hij informatie had over het tolrecht op een bepaalde weg, ver- scheen hij enkele dagen later op de fiets met een groot pak in een grijze vuilniszak onder zijn snelbinders. De zak bevatte de drie delen van het Groot Utrechts Placaatboek van Johan vande Water uit 1729 ... Wim Stooker maakte graag spitse woord- grapjes. Eén daarvan bevindt zich nu, in steen gebeiteld door de Wijkse beeldhouwer Stef Stokhof de Jong, aan de voet van de Rijndijk. De voorbijganger zal na lezing glimlachend de trap beklimmen, om uit te zien over de rivier (Ina van der Wiele). |
|||||||||||||
Gedicht Wim Stooker onthuld
'U bent dicht hij de Kromme Rijn
Die zou niet half zo lieflijk zijn Wanneer hij rechter was geweest Zo ziet u dan dat onrecht niet altijd duidt op slecht' Op 21 maart van dit jaar werd in Wijk bij
Duurstede het 'Stookers monumentje' onthuld. Het vormt een onderdeel van de poëzieroute, waarbij op markante plekken in de stad een steen met een toepasselijk gedicht wordt ge- plaatst. De steen met bovenstaand versje van Wim Stooker staat aan het eind van het Wal- plantsoen dichtbij het huidige begin van de Kromme Rijn, de rivier waarover de tekst gaat. Wim Stooker, die in 1909 in Cothen werd ge- boren, was bijzonder op het Kromme-Rijn- gebied gesteld, dat hij tot op hoge leeftijd met de fiets doorkruiste. Tot zijn dood in 1996 is hij lid van de Historische Kring geweest. In Utrecht, waar Wim Stooker woonde, bezat hij een uitgebreide boeken- en prentenverzameling |
|||||||||||||
De timpaansteen van de Stevenskerk te
Werkhoven Bij de onlangs voltooide restauratie van de Ste-
venskerk te Werkhoven werd bij grondwerk- zaamheden ter afronding van het tuinplan door de president-kerkvoogd zelf een verrassende vondst gedaan. Bij graafwerkzaamheden naast het lijkbaarhuisje werd een tweetal stukken rode zandsteen aangetroffen die het voormalige timpaan vormden boven de toreningang. Een timpaan is een boogvormige versiering boven een deur of een raam in een gevel; het omsloten |
|||||||||||||
37
|
|||||||||||||
veld wordt timpaan genoemd. In de Romaanse
kerkbouw werd deze methode van decoratie nogal eens toegepast, waarbij gebruik werd gemaakt van sarcofaagdeksels als secundair te benutten bouwmateriaal. In het vorige nummer van dit tijdschrift (jaargang 31-1, 1-10) werd in een verslag over het archeologisch onderzoek bij de Stevenskerk een uiteenzetting gegeven |
|||||||||||
De timpaansteen zoals die werd opgegraven naast het
lijkbaarhuisje over sarcofaagdeksels en het bouwkundig
hergebruik hiervan. Het timpaan van de Stevenskerk, dat bij de
bouw van de Romaanse toren in het laatste kwart van de twaalfde eeuw als decoratie van het hoogveld boven de toreningang werd aan- gebracht, heeft als zodanig zeer waarschijnlijk gefunctioneerd tot de ingrijpende verbouwing van kerk en toren in 1830. Op een tekening van J.P. Six uit 1846 is zichtbaar dat het timpaan in dat jaar niet meer als zodanig functioneerde: het hoogveld is leeg en het timpaan deed dienst als stoepplaat voor de toreningang. De tekenaar legde nauwkeurig het versieringspatroon op het dekselfragment vast, waardoor een reconstruc- tie van het gehele sarcofaagdeksel mogelijk werd (zie Het Kromme-Rijngebied, 31-1). In 1861 werd het lijkbaarhuisje gebouwd en kre- gen kerk en toren een grondige onderhouds- beurt. Bij deze gelegenheid werd in het hoog- veld boven de toreningang een nieuwe decora- tie aangebracht met het wapen van de financier van de werkzaamheden, H.J.C.E. Baron Van Heeckeren van Enghuizen, Beverweerd en Odijk, eigenaar van het kasteel Beverweerd. Zeer waarschijnlijk is bij deze bouwactiviteit de oorspronkelijke timpaansteen van de kerk |
|||||||||||
Aanzicht van de toreningang vanuit de binnenzijde van de
toren verdwenen in de grond naast het lijkbaarhuisje,
terwijl een aantal grote fragmenten van sarco- faagdeksels werd benut als vloerverharding in het lijkbaarhuisje. Deze fragmenten werden bij de restauratie-
werkzaamheden in 1996 weer aangetroffen, waarbij werd geconstateerd dat een drietal van deze fragmenten bij elkaar hoort en gezamen- lijk een compleet deksel vormt. Dit complete sarcofaagdeksel zal opgesteld worden in de stenen torenkamer op de eerste verdieping. Het huidige timpaan boven de toreningang bezit thans een te respecteren historische waarde; de voorganger ervan kan zijn historische bouw- kundige functie mogelijk hervinden door plaat- sing boven de toreningang aan de binnenzijde. De mogelijkheid hiervan zal op korte termijn worden onderzocht (Peter de Wit). |
|||||||||||
Een voormalig woonhuis met bakkerij en
winkel te Overlangbroek Het pand Langbroekerdijk B 23 wordt in het
rapport over de gemeente Langbroek van het Monumenten Inventarisatie Project door de provincie Utrecht uit 1989 (1991) en in het op basis daarvan geschreven bekende 'gele' boekje |
|||||||||||
38
|
|||||||||||
over Langbroek (1990), beschreven als een
langhuisboerderij, gebouwd in het eerste kwart van deze eeuw. Uit het onlangs teruggevonden bestek voor de |
|||||||||||||||||||||||||
bouw van dit pand blijken echter andere feiten.
Het pand werd gebouwd in 1894/1895 als woonhuis inet bakkerij en winkel, in opdracht van C. van Oudbroekhuizen te Overlangbroek. |
|||||||||||||||||||||||||
^^///iW/////////////^^^^^
|
|||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||
BAKKERIJ
|
|||||||||||||||||||||||||
\y?^W^^/^^/y///^/^/^/W^WJ/.
|
|||||||||||||||||||||||||
GANG
|
|||||||||||||||||||||||||
AV///J////////////y///77^
|
|||||||||||||||||||||||||
wink«lkast ifwt pilasttfi «i
kroonlijst, voorzien van 20 legplanken WINKEL
|
|||||||||||||||||||||||||
V/y//////A^
|
|||||||||||||||||||||||||
r','"/"7:i
|
|||||||||||||||||||||||||
V///////.
|
|||||||||||||||||||||||||
=^
|
|||||||||||||||||||||||||
5 METER
|
|||||||||||||||||||||||||
RECONSTRUCTIE WOONHUIS / BAKKERIJ -WINKEL
|
|||||||||||||||||||||||||
Reconstructie-tekening van de oorspronkelijke plattegrond van het pand door Peter de Wit
|
|||||||||||||||||||||||||
39
|
|||||||||||||||||||||||||
Bij de aanvraag van 1973 wordt het achterhuis
van veestalling verbouwd tot woonkamer. Van de oorspronkelijke bakkerij met winkel in het voorhuis is dan op de tekeningen geen spoor meer te vinden (Peter de Wit). |
|||||||||
Nieuws van het Streekarchivariaat
Op 21 april jongstleden verrichtte de Utrechtse
Commissaris van de Koningin, jhr. dr. P.A.C. Beelaerts van Blokland de officiële opening van het sinds oktober 1996 bestaande Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug. Ten overstaan van zo'n 120 genodigden werden in de raadszaal van het stadskantoor in Wijk bij Duurstede enkele toe- spraken gehouden, afgewisseld met een optre- den van het Kromme Rijn Fluitkwartet. Tijdens de borrel bestond er gelegenheid om een expo- sitie van enkele van de oudste en mooiste ar- chiefstukken van de 9 deelnemende gemeenten te bekijken, de stands van de historische vereni- gingen en een restauratieatelier te bezoeken of een blik te werpen in de studiezaal en de ar- chiefbewaarplaats. De Open Dag op zaterdag 26 april werd door ongeveer 70 mensen be- zocht. Eind maart vond de verhuizing plaats van de
notariële archieven, de archieven van de dorps- en stadsgerechten en van de verzameling doop-, trouw- en begraafregisters van de gemeenten Amerongen, Bunnik, Doorn, Driebergen-Rij- senburg, Houten, Leersum, Maam, Rhenen en Wijk bij Duurstede vanuit het Rijksarchief in Utrecht naar de gemeenschappelijke archiefbe- waarplaats in Wijk bij Duurstede. Zoals eerder te lezen in deze rubriek kunnen bezoekers 6 dagen in de week terecht bij het Streekarchiva- riaat in het Wijkse stadskantoor aan de Karel de Grotestraat 30 (tel. 0343-595516/517/606/595). De openingstijden zijn: maandag tot en met vrijdag van 9.00-12.00 en van 14.00-16.00 uur en op zaterdagmorgen van 8.30-12.30. De za- terdagopenstelling geldt óók voor de zomer- maanden (RvdE-V). |
|||||||||
Het oorspronkelijke plan voor de voorgevel van het pand
Langbroekerdijk B 23 Over de naam van de architect wordt in het
bestek geen nadere informatie gegeven. Door- dat dit pand als woonhuis/bakkerij werd ge- bouwd, heeft het gezien vanuit het oogpunt van nederzettingsgeschiedenis een meerwaarde als monumentenpand in de buurtschap Overlang- broek. Het huis, thans 19,50 meter lang en 9,50 meter
breed, blijkt volgens dit bestek in oorsprong 11,25 meter lang te zijn geweest. Waarschijn- lijk is het pand rond 1920 ingrijpend verbouwd en verlengd tot de huidige afmetingen. De rijk gedecoreerde voorgevel heeft deze verbouwing gelukkig redelijk ongeschonden doorstaan. Bij het bestek behoort een aantal summiere teke- ningen zonder maatvoering en ruimte-aandui- ding. De zeer gedetailleerde bestekomschrij- ving maakt een reconstructie van de oor- spronkelijke opzet van het woonhuis/bakkerij zeer goed mogelijk (zie afbeelding). Vooral de beschrijving van de winkelopstand met de door pilasters en kroonlijst gedecoreerde winkelkast met legplanken en de beschrijving van de winkelbakken en de toonbank geven een uitste- kend beeld van de inrichting en vormgeving van een bakkerswinkel aan het eind van de 19de eeuw. Hoe lang de bakkerij met winkel als zodanig
hebben gefunctioneerd is in het archief van Bouw- en woningtoezicht bij de gemeente Wijk bij Duurstede niet te achterhalen; de eerstvolgende bouwaanvraag dateert uit 1973. Mogelijk is bij de verlenging van het pand rond 1920 de bestemming bakkerij/winkel gewijzigd in de bestemming agrarisch bedrijf |
|||||||||
40
|
|||||||||
'/]6 -V KTX :.^V 'tcV^ 63 6^
|
||||||||||||||
ym^TT
|
||||||||||||||
De Zondagsschool en de strijd tussen orthodoxie
en vrijzinnigheid in Nederlangbroek, 1819-1916. |
||||||||||||||
Annemarie Ettekoven
|
||||||||||||||
Inleiding
In 1820 werd in Nederlangbroeic een zondags-
school opgericht. Het betrof geen zondags- school zoals wij die thans kennen maar een 'school op zondag', waar 'aan meer bejaarde en veronachtzaamde menschen' eens per week op zondag door de plaatselijke onderwijzer les werd gegeven in lezen, schrijven en rekenen. De school stond open voor leerlingen van twaalf jaar en ouder en alle kosten werden ge- dragen door de stichter. Jan Antonie Godin van Westrenen, een heer van stand en bewoner van huize Leeuwenburg. Tezamen met de plaat- selijke predikant Jan Frederik van Oordt was het bestuur in handen van de stichter. In de noordgevel van de hervormde kerk van Neder- langbroek herinnert een gedenksteen aan het initiatief van deze aristocraat, die op 19 april 1854 ongehuwd en kinderloos op zijn kasteel |
overleed. Het overlijden van Godin van West-
renen betekende niet het einde van de zondags- school. In zijn testament had hij bepaald dat de zorg voor de school na zijn dood zou komen te berusten bij de dienstdoende predikant, die het toezicht zou delen met de eigenaren van de naburige landgoederen. Pas in 1916 hield de zondagsschool op te bestaan. Na inventarisatie van het kleine zondags- schoolarchief in het kader van een college Ar- chivistiek aan de Universiteit van Amsterdam van Prof dr C. Dekker en het onderzoek dat nodig was voor het schrijven van de inleiding op de inventaris van het archiefje, raakte ik steeds meer geïnteresseerd in de godsdienstige verhoudingen in het dorp Nederlangbroek in de negentiende eeuw. Via de predikanten, die een bestuursfunctie in de zondagsschool vervulden, en de relatie die zij hadden tot de boerenbevol- king (de kerkeraad) en de adel (de kerkvoog- den, de notabelen) ontspon zich een web van opmerkelijke lijnen. Zo blijkt dat de predikant van Nederlangbroek in 1820, het jaar dat de zondagsschool werd gesticht, de eerste was in een reeks van predikanten van 'verlichte' signa- tuur die zeker tot 1831 aan het dorp verbonden waren. Twee van hen. Jan Frederik van Oordt en Louis Gerlach Pareau, zouden in de Neder- lands Hervormde Kerk tot de kopstukken van de latere 'Groninger richting' uitgroeien. Nederlangbroek in de 19de eeuw
Tussen de bewoners van de kastelen en de boe-
renbevolking was een wereld van verschil. Een oud volksrijmpje luidt: 'Neerlangbroek die schrale hoek daarwonen niets dan edellui en bedellui roofridders en broodridders. Daar zijn niets dan kastelen en nesten. Sterkenburg is het beste". Maar naast het sociaal-economische verschil was er ook een duidelijk religieuze tweespalt. Zo schrijft Doomenbal in zijn boek over de in die streken rondtrekkende, door de orthodoxe boerenbevolking gewaardeerde, |
|||||||||||||
De gedenksteen voor de stichter van de zondagsschool.
Jan Antonie Godin van Westrenen (1781-1854), in de noordgevel van de hervormde kerk in Nederlangbroek (Atlas Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug; foto Hans Dirksen 1997) |
||||||||||||||
41
|
||||||||||||||
dorp pachtten veelal hun land van de kasteel-
heren. Woonden in de gemeente Langbroek in 1836 in totaal 974 personen (720 in Nederlang- broek en 254 in Overlangbroek), in 1905 was de bevolking gegroeid tot 1277^. De katholie- ken die in het dorp woonden, behoorden tot de statie Werkhoven-Cothen. In 1829 woonden in Langbroek 714 protestanten en 219 katholie- ken. In 1849 waren deze aantallen gestegen tot 780 protestanten tegenover 277 katholieken'. In 1877 woonden in Langbroek 837 protestan- ten en 301 rooms-katholieken*. Kerkelijke organisatie en functionarissen
Dominee Johannes Wilhelmus van Dolder,
sinds april 1816 op de kansel in Nederlang- broek, deelde zijn kerkeraad op 3 april 1819 mee dat hij de gemeente zou verlaten. Hij had het verzoek van de Hervormde Gemeente Wagen ingen om daar predikant te worden, geaccepteerd''. De kleine kerkeraad van Neder- langbroek, bestaande uit drie ouderlingen en twee diakenen moest dus op zoek naar een nieuwe voorzitter. Al snel was er een nieuwe dominee gevonden en op 25 juli 1819 werd, op voordracht van de consulent, door de kerkeraad met algemene stemmen besloten om de 25- jarige Jan Frederik van Oordt naar Nederlang- broek te beroepen, alwaar hij in oktober 1819 werd bevestigd. Hoe zag de organisatie van de Hervormde Kerk
van Nederlangbroek er rond 1820 uit? De ker- keraad had de leiding binnen de Hervormde Gemeente: de zorg voor de dienst, het chris- telijk onderwijs, toezicht op de kerkelijke tucht of zedelijke handel en wandel van de gemeen- teleden. De vijf leden van de raad kwamen uit watje zou kunnen noemen 'de gewone bevol- king' voort. Jaarlijks traden een ouderling en een diaken af om plaats te maken voor nieuwe gegadigden die (tot 1868) bij coöptatie werden gekozen of herkozen. Naast de kerkeraad was er het driehoofdige
college van kerkvoogden, dat de kerkelijke eigendommen, inkomsten en uitgaven beheer- de. Eens per twee jaar trad een kerkvoogd af De kerkvoogden werden gekozen door een zogenaamd college van notabelen dat hiervoor speciaal eens per jaar in een aparte vergadering bijeenkwam. En welke Nederlangbroekers had- |
||||||
oefenaar Wulfert Floor (1818-1876): 'De een-
voudige boerenbevolking is van oude tijden af aan streng rechtzinnig geweest, maar het kerkelijk leven werd sterk beïnvloed door de gematigd rechtzinnige, kerkelijk meelevende adel'^ En Hazeu schrijft in zijn biografie over de in 1905 in Nederlangbroek geboren Gerrit Achterberg: 'wat het godsdienstige leven be- treft hield de landadel niet van een strenge, schriftuurlijke prediking. Men hoorde liever van de barmhartigheid Gods, van Zijn liefde tot de mensen". Was het alleen de adel die tot de gematigd
rechtzinnigen gerekend kon worden? Welke predikanten hebben de gemeente in de negen- tiende eeuw gediend en wat was hun invloed? Wat was de positie van de adel in de kerkeraad, de kerkvoogdij en het kiescollege van de Her- vormde Kerk van Nederlangbroek en hoe groot was de invloed van de 'heren der kastelen' bij het predikantsberoep? Duidelijk zal worden dat de aristocratie in Nederlangbroek tussen 1820 en 1831 nog een aanzienlijk invloed in de kerk had, maar na 1831 haar greep op de kerk ver- loor en toe moest zien hoe de orthodoxe bevol- king, onder invloed van de landelijke richtin- genstrijd, zich steeds meer ging profileren. Nederlangbroek was in 1819 een klein dorp. Op de kastelen, de grote en kleine boerderijen en in de keuter- en arbeiderswoningen leefden ongeveer 670 mensen^ Tezamen met het nog veel kleinere dorp Overlangbroek vormde Nederlangbroek de gemeente Langbroek. Wa- ren de vroegere gerechten Hardenbroek en Sterkenburg tot 1818 nog in de gemeente gele- gen, vanaf dat jaar ressorteerden zij onder de gemeente Driebergen-Rijsenburg. Het grootste gedeelte van de grond in Lang- broek werd gebruik voor de productie van (hak)hout, er was bouwland, weiland en er waren wat moestuinen, aardappeland en boom- gaarden. Vooral na 1880 zou in het dorp de griendcultuur opkomen\ Tegenover de aristo- craten op de kastelen stond een eenvoudige, grotendeels boerenbevolking: landbouwers, boerenknechten, arbeiders, boomkwekers, een enkele winkelier, een wagenmaker, rietdek- kers, een molenaar,een veehouder, een hoef- smid, een timmerman, een metselaar, een bak- ker, tuinmannen en schippers. De boeren in het |
||||||
42
|
||||||
De kasteelheer van Sandenburg, Gijsbert Carel
Comelis Jan baron van Lynden van Sanden- burg, zou van 1824 af 26 jaar kerkvoogd blij- ven. Naast hem kende het college van kerk- voogden personen die niet voortkwamen uit adellijke geslachten, maar wel langdurig in het burgerlijk bestuur van Langbroek zaten en, gezien het bedrag dat zij aan hoofdelijke om- slag betaalden, zeker niet tot de armsten gere- kend konden worden'". Richtingenstrijd
Ondertussen rommelde het op landelijk vlak in
de Nederlandse Hervormde Kerk. Niet zozeer ten aanzien van de organisatie, die met het Al- gemeen Reglement van 1816 tot in de puntjes geregeld was, maar wel op het inhoudelijk vlak van de kerkelijke leer. Veel bleef in de regle- menten ongeschreven. Het was immers de be- doeling dat een ieder zich zoveel mogelijk in deze nieuwe reglementen zou kunnen vinden. Maar een in veler ogen te ruime interpretatie van de kerkregels door bepaalde predikanten en groeperingen had een richtingenstrijd tot ge- volg die het kerkelijk leven in de negentiende eeuw zou domineren". Aan de ene kant ston- den de zogenaamde 'rechtzinnigen', zoals deze orthodoxen later genoemd werden. Conserva- tief als zij waren en wars van de kerkelijke reglementen van 1816, was de vrijheid van interpretatie hen een doom in het oog. Zij voel- den niets voor vrijheid in de leer. Het bracht in hun ogen slechts hel en verdoemenis. Aan de andere kant stonden de zogenaamde 'verlich- ten', later als 'vrijzinnigen' bestempeld, die gekenmerkt kunnen worden als 'gematigd, tole- rant, optimistisch en zelfs oecumenisch als het binnen het protestantisme bleef'^. Zij waren juist voorstanders van de interpretatievrijheid. Uit deze 'verlichten' zouden predikanten op- staan die zich rond 1831 landelijk formeel zou- den groeperen tot de zogenaamde 'Groninger richting', een groep theologen wier theorieën gestoeld waren op de grondslag van humanis- tisch en vooral dogmaloos christendom, stre- vend naar een geloofsgemeenschap waarin alle christenen in saamhorigheid zouden kunnen leven. Ook vóór 1831 waren deze predikanten al aktief, zij het dat zij niet officieel als 'rich- ting' naar buiten traden. Twee van hen stonden |
|||||||
Jan Hendrik baron van Lynden (1765-1854) op een schil-
derij door C. Kramm uit 1843 (Particuliere collectie; foto Iconographisch Bureau Den Haag) den er nu zitting in deze beide colleges? Vanaf
1824 zouden 26 jaar lang drie van de vier ze- tels van het college van notabelen bezet wor- den door dezelfde aristocraten. Zo zou de in 1824 al 59 jaar oude kasteelheer Jan Hendrik baron van Lynden van Lunenburg, lid van de Raad van State, later lid van de Eerste Kamer en lid van Provinciale Staten van Utrecht, pas in juli 1850, op 85-jarige leeftijd zijn functie als notabel van de Hervormde Gemeente neer- leggen. Hetzelfde gold voor de kasteelheer van Hardenbroek, Gijsbert Carel Duco, die het in 1850 op zijn 81ste voor gezien hield. En de derde notabel die meer dan een kwart eeuw in het college zitting zou hebben? Dat was de stichter van de zondagsschool, Jan Antonie Godin van Westrenen, bij zijn aantreden in 1824 met zijn 42 jaren tot de jonkies' behorend en sinds 1818 kasteelheer van Leeuwenburg dat hij van zijn vader had geërfd. Na 28 jaar trouwe dienst legde hij in 1852, twee jaar voor zijn dood, op 70-jarige leeftijd zijn funktie neer. En wie zaten in het college van kerkvoogden? |
|||||||
43
|
|||||||
in Nederlangbroek op de kansel en zouden in
de Nederlandse Hervormde Kerk tot de kop- stukken van de Groninger richting uitgroeien: Jan Frederik van Oordt en Louis Gerlach Pa- |
||||||||||
van mensen, waarbij het onderwijs een samen-
bindende factor zou moeten zijn. Godsdienstig onderwijs mocht in zijn ogen niet leerstellig zijn. Twee van Van Oordts medestudenten en ook aangesloten bij de vriendenkring rond Van Heusde waren Louis Gerlach Pareau en Her- man Gerrit Jacobus van Doesburg. Ook hen komen wij later in Nederlangbroek nog tegen. In de korte en zakelijke notulen van de verga- deringen van de Nederlangbroekse kerkeraad is weinig van Van Oordts opvattingen terug te vinden. Onder zijn voorzitterschap kwam de kerkeraad gemiddeld zes maal per jaar bijeen, waarbij de opkomst van de kerkeraadsleden redelijk goed was. Bekend over Van Oordt is dat hij zeer gezien was om zijn redenaarskunst op de kansel, zijn geestigheid, opgeruimd ka- rakter en pastorale trouw, waar wel aan wordt toegevoegd dat 'het gemis aan sierlijkheid wat betreft de vorm van de preken ruimschoots werd vergoed door de inhoud"". Dat Van Oordt tijdens zijn betrekking in Nederlangbroek de denkbeelden van zijn leermeester Van Heusde onder collega's verbreidde, blijkt uit datgene wat bekend is over de Doornse predikant Th. A. Clarisse. Toen deze in 1823 als buitenge- woon hoogleraar in Groningen werd benoemd, werd hij beschouwd als 'een volslagen Heus- diaan'(...) Hij was dat geworden door zijn vriend Van Oordt die in die tijd dat zij sedert 1819 in naburige plaatsen predikant waren (...) hem geheel in de geest en de methoden van Van Heusde had ingewijd"\ En toen Van Oordt in 1823 naar Utrecht beroepen werd, 'baarde het bij sommigen bekommering, dat iemand die te boek stond voor zoo vrijzinnig in zijne denkbeelden' daar kwam"*. Van Oordt ontving gedurende zijn predikantschap in Ne- derlangbroek twee beroepen, naar Goes en naar Edam. Beide wees hij om niet nader genoemde redenen af Op 19 mei 1822 nam hij het beroep naar Alkmaar aan waarheen hij in september van dat jaar vertrok. Na Alkmaar werd hij in 1823 nog predikant in Utrecht om in 1829 hoogleraar in Groningen te worden. Oprichting zondagsschool
Ruim een halfjaar nadat Jan Frederik van
Oordt in oktober 1819 in Nederlangbroek was bevestigd, werd in het dorp een zondagsschool |
||||||||||
reau.
|
||||||||||
Predikant en hoogleraar Jan Frederik van Oordt (1794-
1852) op een litho door P.W.M. Trap (Collectie en foto Iconografisch Bureau Den Haag) Van Oordt (1819-1822)
Jan Frederik van Oordt, in oktober 1819 Ne-
derlangbroeks nieuwe dominee, was in Rotter- dam geboren als zoon van een koopman en advocaatsdochter." Van 1812 tot 1818 studeer- de hij in Utrecht waar hij in aanraking kwam met de theorieën van Philip Willem van Heus- de (1778-1839) die er hoogleraar in geschiede- nis, oudheden, welsprekendheid en Griekse taal was. De nadruk bij Van Heusde lag op het humanistisch christendom. Hij zag de liefde als de grote kracht in de opvoeding en vorming |
||||||||||
44
|
||||||||||
in mei prijzen aan leerlingen werden uitgedeeld
voor het uit het hoofd opzeggen van gedichten en verzen^". Gezien het feestelijk karakter dat die dag gedurende het gehele bestaan van de school zou hebben, kan aangenomen worden dat de school op de eerste zondag van mei in 1820, te weten 7 mei, geopend is. Waar moeten we de zondagsschool van Neder- langbroek plaatsen in het wettelijk kader? De schoolopziener rekende de zondagsschool in zijn verslag van 1844 tot het bijzonder onder- wijs van de tweede klasse. In 1844 was het de enige zondagsschool in het zogenaamde vierde district. In totaal bestonden er in 1844 in dit vierde district vijf bijzondere scholen van de tweede klasse en zestien openbare lagere scho- len, waarvan er ook één in Nederlangbroek stond^'. Predikant Van Oordt maakte in de notulen van
de kerkeraad geen enkele melding van de op- richting van de zondagsschool. Hij moet er echter nauw bij betrokken zijn geweest. Zo blijkt uit de reglementen dat de onderwijzer op de zondagsschool zijn lesprogramma slechts kon wijzigen na overleg met de heer Godin van Westrenen én de plaatselijke predikant. Ook de te zingen psalmen en gezangen moesten eerst aan de predikant worden voorgelegd. Nadat het klokgelui voor aanvang had geklonken, moch- ten alleen de predikant, de schout (burgemees- ter), de schoolopziener en de heer Godin van Westrenen nog naar binnen. Godin van Westre- nen had het recht iemand de toegang tot de zondagsschool te ontzeggen als hij dat noodza- kelijk achtte maar moest daar direct de predi- kant van in kennis stellen. De betrokkenheid van de predikant bij de zondagsschool kan der- halve groot worden genoemd. Maar stond hij ook ideëel aan de basis? De reglementen voor de zondagsschool in Nederlangbroek stellen dat het onderwijs gegeven diende te worden 'op 'zodanige manier (...) als in Rotterdam en Utrecht op de zondagsschool in gebruik is'". Al in februari 1816 had het Nederlandsch Zende- ling-Genootschap besloten tot de oprichting van zondagsscholen in Rotterdam^'. Het doel van deze scholen zou zijn 'om op den Zondag menschen van beiderlei kunne gelegenheid te geven om te leeren lezen, ten einde hen tot nuttige leden der zamenleving te vormen en |
|||||||
opgericht. Het woord 'zondagsschool' kent
twee betekenissen. De eerste zoals wij die thans kennen: ontstaan vanuit het protestantse Reveil, als een school waar godsdienstonder- wijs gegeven wordt aan kinderen van zes tot twaalf jaar oud als voorloper op de catechisa- tie. Stichter van deze vorm van godsdienston- derwijs was de Engelsman Robert Raikes (1735-1811), die in 1780 in Gloucester scholen opende waar de straatjeugd en in fabrieken werkende kinderen op zondag les kregen in het lezen, waarbij de bijbel als leesboek werd ge- bruikt. Zondagsscholen naar het voorbeeld van Raikes ontstonden in Nederland rond 1833. In 1865 werd een overkoepelende instantie van zondagsscholen, de Nederlandsche Zondags- school Vereeniging opgericht. Eveneens in navolging van Raikes ontstonden eind achttiende, begin negentiende eeuw zon- daggscholen van het tweede type: scholen waar één dag per week, op zondag, les in rekenen, schrijven en lezen gegeven werd aan 'volwas- senen die door hun werk gedurende de rest van de week niet in staat zijn onderwijs te vol- gen'". Er kon ook een godsdienstig element aanwezig zijn. In dat geval kregen de leerling- en nog enige godsdienstige scholing'*. De zondagsschool in Nederlangbroek kan tot de laatste categorie van zondagsscholen worden gerekend. De kasteelheer van Leeuwenburg, Jan Antonie
Godin van Westrenen, stichtte in het voorjaar van 1820 in Nederlangbroek een school die tot 1916 zou blijven bestaan als 'school op zondag' en waar gratis les gegeven werd in lezen, schrijven en rekenen voor leerlingen boven de vijftien (later daalde die leeftijd tot twaalf) jaar, van alle christelijke gezindten. Hoewel nergens de exacte oprichtingsdatum vermeld staat, kan aangenomen worden dat de school op zondag 7 mei 1820 haar deuren opende. Immers, de schoolopziener schreef voorjaar 1845 in zijn verslag: 'De edelachtbare mr. J. Godin van Westrenen heeft het genoegen gehad het 25- jarig bestaan der zondagsschool te Nederlang- broek te mogen vieren die geheel voor zijn rekening opgericht is en steeds onderhouden wordt''''. Daarnaast staat in de reglementen op de zondagsschool van 1825 opgetekend, dat in 1821, 1822, 1823 en 1824 op de eerste zondag |
|||||||
45
|
|||||||
in 1816, toen de zondagsschool in Rotterdam
werd opgericht, studeerde Van Oordt nog in Utrecht. Zijn oom Gabriël van Oordt was in 1797, toen hij predikant in Haarlem was, direc- teur van het Nederlandsch Zendeling-Genoot- schap geworden". Het is niet denkbeeldig dat Van Oordt, die goede contacten had met zijn oom, via hem in aanraking kwam met de zondagsschool-initiatieven van het Neder- landsch Zendeling-Genootschap. Dat hij zich aangetrokken voelde tot de doelstelling van dit genootschap blijkt uit het feit dat Van Oordt in 1821, toen hij promoveerde, een groot deel van zijn dissertatie wijdde aan de zending en in 1826, toen hij predikant in Utrecht was, zelf directeur van het Nederlandsch Zendeling- Genootschap werd"''. Godin van Westrenen
IVIaar waar blijft Jan Antonie Godin van Wes-
trenen in dit verband? In welk licht moet zijn initiatief worden gezien? Duidelijk is dat hij degene was die de school financierde, maar was hij ook mede-initiator? Kenden Van Oordt en Van Westrenen elkaar al eerder? Jan Anto- nie Godin van Westrenen studeerde rechten aan de universiteiten van Leiden en Göttingen tus- sen 1799 en 1806". Het is mogelijk dat hij daar in aanraking kwam met het werk van de Duitse theologen die ook van invloed waren geweest op de latere 'Groningers' en dat de kasteelheer |
||||||
vooral haar in staat te stellen, het onschatbare
Bijbelwoord te lezen'. De school in Rotterdam was een succes en in het onderwijsblad Nieuwe Bijdragen werd in 1817 een ieder opgeroepen ook tot een dergelijk initiatief over te gaan: 'Wij tellen onder ons leerlingen van alle chris- telijke gezindten. Wat zegt gij hiervan? En in der daad, die scholen moeten voor alle gezind- ten open staan, en alle kwestieuse punten moe- ten vermijd worden; dienen wij niet allen éénen Heer, één geloof, één doop, ook niet ééne hoop op zaligheid? Wel nu dan! O, mogt elke plaats in Nederland eene Zondagsschool hebben!' Volgens de door Jan Antonie Godin van West-
renen opgestelde reglementen was de Neder- langbroekse zondagsschool bestemd 'voor lie- den vijftien jaren oud, en daarboven, van alle godsdienstige gezindheden, woonachtig in Nederlangbroek, Hardenbroek en Sterkenburg (...) voor de minst onderwezenen om te leren lezen (...) en voor dezulken dewelken kunnen lezen doch daarin nog eenige beschaving behoeven en zich zouden willen oefenen in het schrijven, en rekenen'^^ De beide stichters van de zondagsschool in Leusden: links
Willem Hendrik de Beaufort (1775-1829) op een schilderij door J.L. Jonxis en rechts Gijsbert Carel Duco baron van Hardenbroek (1769-1851) op een schilderij door P.C. Wonder (Particuliere collectie; foto Iconografisch Bureau Den Haag) |
||||||
zij dank, die U, met het vermogen, ook de lust
geeft, tot dit werk der menschenliefde! Hij ze- gene het verder! En de kracht dier waarheden en lessen, welke, langs deze weg in het hoofd en hart der kwekelingen der school worden ingeprent, vergezelle Uwelgeborene bestendig, in het welgevallige, en met velerlei verzoeking- en en gevaren omgeven aardsche leven!''' De schoolopziener A. van Goudoever sprak op 2 juli 1827 in zijn verslag over de zondagsschool over 'het geven van onderwijs aan meer bejaar- de en veronachtzaamde menschen'". Eenjaar later, op 14 april 1828, schreef hij; 'de zondags- school te Nederlangbroek, welke op kosten van de heer Godin van Westrenen gaande gehouden wordt, werkt zeer nuttig, niet alleen om ver- waarloosden te leren lezen en schrijven en re- kenen, maar ook om bij zulken die de school verlaten hebben het eenmaal geleerde te onder- houden'. Godin van Westrenen was trots op zijn school, zoals blijkt uit een briefje dat hij in 1841 schreef aan zijn neef Arnoud Jan de Beaufort waarin hij hem toewenste 'dat gij ook eens eene inrichting soortgelijk als de mijne zult daarstellen: ofschoon met onaangenaamhe- den verbonden, levert zij gewaarwordingen welke eene wellust voor de ziel geven'". Het klikte kennelijk tussen Van Öordt, de pre- dikant van verlichte signatuur, en de aristocraat Godin van Westrenen, die ook in zijn familie initiatieven zag ontspruiten om de minder be- deelde medemens met de Bijbel in aanraking te laten komen. De vrucht van hun samenwer- king, de school op zondag in Nederlangbroek, zou bijna een eeuw blijven bestaan. Onderwijs in Nederlangbroek
Behalve de zondagsschool kende Nederlang-
broek ook een openbare lagere school. De on- derwijzer hiervan gaf tevens les op de zondags- school. Dankzij de verslagen van de schoolop- ziener krijgen we een vrij nauwkeurig beeld van de kwaliteiten van de Nederlangbroekse onderwijzers. Pieter Koezijnse, vanaf 1817 onderwijzer in het dorp en tevens koster en voorzanger bij de Hervormde Gemeente, wist enige tijd zijn bijbaantje als leraar op de zondagsschool voor de schoolopziener te ver- zwijgen. Deze schreef in zijn verslag van 5 juli 1821: 'ik had vernomen dat de onderwijzer |
|||||||
sympathie voor dit gedachtengoed ontwikkel-
de. In bronnen met betrekking tot de Groninger richting is de naam van Jan Antonie Godin van Westrenen door mij echter niet aangetroffen. Was hij dan wellicht mede beïnvloed door aristocratische vrienden? En waarom had hij zijn school opgericht? Is zijn inzet wellicht te verklaren vanuit de beschavingsoffensieven die rond die tijd de kop op staken? Ook in de gemeente Leusden, niet ver van Langbroek, had het bestuur van het Neder- iandsch Bijbelgenootschap driejaar eerder, in 1816, een zondagsschool opgericht'*. Nu was het werk van het Nederlandsch Bijbelgenoot- schap nauw verbonden met dat van het Neder- landsch Zendeling-Genootschap^''. De zondags- school in Leusden was in 1816 geopend mede dankzij 'de medewerking van Mr. De Beaufort (...) en Mr. Bn. van Hardenbroek', zoals te le- zen is in het Gedenkboek van het Nederlandsch Bijbelgenootschap^". Het kan niet anders of hiermee wordt mr. Willem Hendrik de Beau- fort, kerkvoogd te Leusden en wonend op de buitenplaats Den Treek, bedoeld. Deze De Beaufort was in 1796 in het huwelijk getreden met Cornelia Anna Godin van Westrenen, de zuster van onze stichter. En de andere stichter van de zondagsschool in Leusden? Dat was naar alle waarschijnlijkheid Gijsbert Carel Du- co baron van Hardenbroek die, tezamen met Jan Antonie Godin van Westrenen, vanaf 1824 een belangrijke plaats in het college van nota- belen van de Hervormde gemeente Nederlang- broek innam. Waarom stichtte Jan Antonie Godin van Wes-
trenen de zondagsschool? Uit de beginjaren van de school zijn hier geen bronnen over voorhanden. Maar op 24 april 1832 schreef de Utrechtse theoloog Jodocus Heringa Elisazn.( 1765-1840) aan Jan Antonie Godin van Westrenen, na een bezoek aan hem: 'Met waar genoegen zie ik, hoe U welgeborene voortgaat door middel der Zondagsschool te werken op de Christelijke verlichting en be- schaving van menschen, die, zonder uwe zorg, welligt van den besten zegen des levens zou- den verstoken zijn. Hoe velen zijn er nu reeds gedurende de twaalf jaren van het bestaan dier school, door U welgeborene beweldadigd? Deze gedachte moet uw hart verkwikken. Gode |
|||||||
47
|
|||||||
gepreekt te hebben, vertrokken naar Alkmaar
en zat Nederlangbroek weer zonder predikant. De 22-jarige Herman Gerrit Jacobus van Does- burg, studiegenoot van Van Oordt, werd in zijn plaats door de kerkeraad beroepen^''. Over Van Doesburg is aanmerkelijk minder geschreven dan over Van Oordt. Dat zijn religieuze sympa- thieën overeenkwamen met die van zijn voor- ganger kan uit het verdere verloop van Van Doesburgs loopbaan worden afgeleid. Ook hij zou namelijk betrokken raken bij de groep van godgeleerden die zich zouden verenigen tot de Groninger richting in 1831. Dat blijkt uit het feit dat Van Doesburgs naam verbonden wordt aan het lidmaatschap van het in 1835 door Van Oordt, Pareau en Hofstede de Groot in het le- ven geroepen 'Godgeleerd Gezelschap'"". Daar- naast was Van Doesburg tevens bestuurder bij het Nederlandsch Zendeling-Genootschap. Predikant Van Doesburg werd geprezen om zijn 'milddadigheid die hij onbekrompen toon- de"". Zijn predikantschap in Nederlangbroek verliep probleemloos. Maar ook hij bleef niet lang. Op 15 mei 1826 maakte hij in de kerke- raadsvergadering bekend dat hij een beroep naar Schiedam had aangenomen. Op 17 okto- ber 1826 vertrok hij. Twaalf dagen later werd uit drie kandidaten Louis Gerlach Pareau met algemene stemmen naar Nederlangbroek beroepen. Pareau (1827-1830)
Ook Pareau had vanaf 1816 in Utrecht gestu-
deerd en was gedurende zijn studiejaren een leerling en volgeling van Van Heusde. In 1831 zou hij zich, net als Van Oordt, als hoogleraar aan de Groningse universiteit verbinden met de illustere club van 'Groninger godgeleerden'. Het waren bevriende theologen die zich, nadat zij eerst een aantal jaren in het veld gepredikt hadden, niet thuis voelden in de theologie van die tijd"l Pareau werd op 14 januari 1827 in Nederlang-
broek bevestigd. Hij heeft aanmerkelijk minder geschreven dan zijn vriend Van Oordt. Hofste- de de Groot sprak in 1866, na Pareau's overlij- den: 'men zeide van hem dat hij minder in de boeken danwei in de harten schreef \ Dat mo- ge ook blijken uit de notulen die hij als voorzit- ter van de kerkeraad in Nederlangbroek |
|||||||
zondagsschool hield en men dit voor mij
verborgen had gehouden. Nu vernam ik de reden daarvan, dat dit door een heer die daar zijn buitenverblijf heeft, bekostigd en door de predikant mede bestuurd wordt waarvoor de onderwijzer honderd gulden 's jaars was toege- legd"". De schoolopziener besloot niet in te grijpen, zoals hij schreef, 'om den onderwijzer zijn voordeel niet te ontnemen'. Door de jaren heen bleef het gebrek aan kwaliteit van de les- sen op de openbare school de opziener zorgen baren. Zo bestempelde hij in 1831 Koezijnse als 'een braaf man en (hij) neemt zijnen post getrouw waar, maar (hij) is iemand van zeer gewone vermogens en mist de ijver welke ver- eist wordt om onvermoeid in het verbeteren en uitbreiden van het onderwijs voort te gaan''\ In 1833 behoorde Koezijnse zijns inziens tot 'de middelmatigen wat kunde en lust betreft'. Koe- zijnse zou in maart 1834 onverwachts overlij- den. Hij werd opgevolgd door CA. van Schalk. Schoolverzuim vormde in de negentiende eeuw
een groot probleem. Arme gezinnen konden het geld voor leermiddelen, schoolgeld en kle- ding niet opbrengen. Daarbij moesten kinderen uit arme gezinnen hun ouders vaak helpen op het land waardoor zij onregelmatig tot geen onderwijs genoten". Aangezien de zondags- school in Nederlangbroek gratis was en de les- sen maar één dag in de week gedurende een aantal uren gevolgd hoefden te worden in peri- oden dat er niet op het land werd gewerkt, moet deze school voor de boerengezinnen in Nederlangbroek een welkom alternatief hebben gevormd. Hij werd dan ook goed bezocht. Op de openbare school waren tussen 1819 en 1834 gemiddeld 59 kinderen op school aanwezig op het moment dat de schoolopziener de school bezocht. Vanaf 1827 nam Van Goudoever ook de zondagsschool met regelmaat doch summier in zijn verslagen op en schreef in 1827 dat deze 'blijft bloeien', in 1831 'voortdurig aan het oog- merk voldoet', in 1832 'steeds nuttig werkzaam is' en op 15 april 1833 een totaal van 44 leer- lingen telde". In 1834 waren het er zelfs 54". Van Doesburg (1823-1826)
Ondertussen was predikant Van Oordt in sep-
tember 1822 na driejaar in Nederlangbroek |
|||||||
48
|
|||||||
Predikant en hoogleraar Louis Gerlach Pareau (1800-
1866) op een litho door J. Enzing uit 1840 (Collectie en foto Iconografisch Bureau Den Haag) verzorgde. Hield hij in 1827 nog braaf voor
acht en in 1828 voor zes vergaderingen de no- tulen bij, in 1829 beperkte hij zich tot kwar- taal-notulen. Eind augustus 1830 vertrok Pa- reau uit Nederlangbroek naar Voorburg om in 1831 in Groningen het hoogleraarschap te aanvaarden en zich bij zijn geestverwanten Van Oordt en Hofstede de Groot te voegen. Einde van de 'verlichting'
In Nederlangbroek is de periode na het vertrek
van Pareau, tussen 1830 en 1835, aan te duiden als één van overgang, waarbij met de komst van predikant Eijkman in 1836 een meer recht- zinnige wind in het dorp ging waaien. Tussen 1819 en 1831 waren predikanten door de kerkeraad op voorspraak van de consulent beroepen. Nu was in die kerkeraad de aristo- cratie niet vertegenwoordigd. Er is geen bewijs dat de adel tussen 18! 9 en 1831, de periode dat de 'verlichte' Groningers in Nederlangbroek neerstreken, de consulent souffleerde bij de voordracht van predikanten binnen de kerke- raad. Wat wel uit de notulen spreekt is dat tus- sen 1819 en 1831 de predikanten zonder pro- |
|||||||
Gijsbert Carel Cornelis Jan baron van Lynden van Sanden-
burg (1767-1850) (Particuliere collectie; foto Iconograp- hisch Bureau Den Haag) bleem beroepen werden en de kerkeraad met
algemene stemmen voor Van Oordt, Van Does- burg en Pareau gekozen had. Pas in 1831, toen de Groningers Nederlang- broek al verlaten hadden en Pareau's opvolger, predikant Janssen""*, in mei 1831 zijn habijt aan de kapstok hing wegens klachten van depres- sieve aard, is er een duidelijk teken dat de adel wel degelijk probeerde bepaalde predikanten naar voren te schuiven. Zo ontving de kerke- raad een brief van G.C.C.J. baron van Lynden van Sandenburg, lid van het college van nota- belen, waarin deze de consulent voorstelt 'om bij den heer Muurling (...) een aanzoek te doen, tot het aannemen der beroeping als predikant dezer gemeente'. Deze Willem Muurling (1805-1882) was een studievriend van Pareau. Muurling zou in 1840 tot hoogleraar in de godgeleerdheid in Groningen worden benoemd en zich vrij snel daarna aansluiten bij Van Oordt, Pareau, Hofstede de Groot en Van Heusde en hun denkbeelden. De baron refe- reerde aan het feit als zou Muurling in het ver- leden al een keer door de gemeente benaderd zijn voor een beroep. Zowel de ouderlingen als |
|||||||
49
|
|||||||
voor de verlichte theologie koesterden"".
De Groningse tegenvoeters Van Oordt, Pareau en Hofstede de Groot, exponenten van alles wat de afgescheidenen juist bestreden, zaten inmiddels niet stil. Op 12 oktober 1835 hadden zij in Groningen het 'Godgeleerd Gezelschap' opgericht, een groep van zes, later twaalf, pre- dikanten en een aantal corresponderende leden"*. De twee bewegingen stonden op ge- spannen voet met elkaar. Predikanten die bij de overheid tot afscheiding hadden verzocht, dus daadwerkelijk buiten de Nederlandse Hervormde Kerk wilden treden teneinde hun eigen christelijk afgescheiden gemeente te stichten, mochten nu de Neder- landse Hervormde Kerk verlaten. Consequentie was wel dat het Ministerie van Eredienst de handen van hen aftrok waarmee het van over- heidswege verstrekte predikantstractement (salaris) kwam te vervallen"'. In de omgeving van Nederlangbroek waren inmiddels afge- scheiden gemeenten gevormd in Zeist, Scher- penzeel, Renswoude, Leersum, Veenendaal en Rhenen. De Hervormde Gemeente Nederlang- broek zou zich niet afscheiden. De perikelen van de afscheiding zouden er echter wel hun sporen nalaten. Nederlangbroek kreeg onder predikant Johan-
nes Christiaan Eijkman, die in september 1836 in zijn ambt werd bevestigd, van dichtbij met de invloeden van de afscheiding te maken. Voortekenen van de richtingenstrijd zijn in Nederlangbroek te vinden in het jaar 1832. Van de lokale visboer Willem Schaap wordt ver- moed dat hij ai in 1832 in Nederlangbroek bui- ten het kerkverband gepreekt zou hebben. In een brief van 17 oktober 1832 van Abraham Capadose aan Isaac Da Costa, beiden Réveil- kopstukken, wordt gesproken over 'een krachtdadig bekeerd jongmensch' die 'aan 't oeffenen' was gegaan, 'eerst in de plaats zijner woning Nederlangbroek'^". 'Oefenaars' waren rondtrekkende lekenpredikers die - agerend tegen de in hun ogen te liberale boodschap van onrechtzinnige predikanten - preekten in huis- kamers en schuren. Hiermee voldeden zij aan een behoefte onder de eenvoudige boerenbe- volking aan een meer orthodoxe geloofsbele- ving^'. Eind 1835 ontving de kerkeraad in Ne- derlangbroek een brief van deze Willem |
|||||||
de diakenen konden zich hier echter niets van
herinneren en besloten dat de eerwaarde predi- kant Muurling om in aanmerking te komen voor een eventueel beroep, 'eens een predik- beurt in de gemeente behoorde te vervullen"". Of dit inderdaad is gebeurd, is niet bekend. Muurling is in ieder geval niet de opvolger van Janssen geworden. Wat hieruit wel kan worden geconcludeerd, is dat de baron van Lynden van Sandenburg - al sinds 1824 deel uitmakend van het college van notabelen - op zijn minst sym- pathie voelde voor de predikanten van 'Gro- ningse' signatuur. Zijn invloed en die van ande- re edelen op de predikantskeuze is er waar- schijnlijk altijd ai geweest. De Afscheiding
Nadat Pareau in 1830 was verdwenen, brak een
periode aan van vijfjaar waarin de predikanten van Nederlangbroek een wat onduidelijker profiel kenden. Daarnaast werd het dorp tussen 1832 en 1836 bezocht door lekenpredikers uit orthodoxe hoek, de oefenaars, die in dezelfde tijd dat elders in het land de eerste tekenen van de richtingenstrijd binnen de kerk, de Afschei- ding, zichtbaar werden, hun boodschap onder de boerenbevolking van Nederlangbroek verspreidden. En die boodschap sloeg aan. In de periode tussen 1836 en 1841 zou de richtin- genstrijd die zich in die jaren in Nederland tussen orthodoxen en verlichten voltrok ook haar sporen in de Hervormde Gemeente van Nederlangbroek nalaten. Orthodoxe predikan- ten roerden zich binnen de Nederlandse Her- vormde Kerk. Hun voorbeeld was predikant Hendrik de Cock uit het Groningse Ulrum die zich een rechtzinnig voortrekker toonde in de strijd waarbij uiteindelijk een groep hervorm- den - veelal afkomstig uit eenvoudige milieus - de Hervormde Kerk verliet. De Cock had grote problemen met de vrijheid die het Algemeen Reglement van 1816 aan predikanten bood en met de 'zwevende en zeer ruime opvattingen van het merendeel der theologen uit het begin der eeuw', zoals hij dat noemde"*'. Daarnaast verzette deze groepering zich tegen het feit dat de leiding van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1816 in handen was gekomen van per- sonen die de maatschappelijke toplaag van de bevolking vertegenwoordigden en sympathieën |
|||||||
50
|
|||||||
Schaap, waarin hij verzocht tezamen met zijn
echtgenote van de lijst van lidmaten te worden geschrapt". Bijna twee jaar later, op 5 septem- ber 1837, preekte Schaap bij de Nederlang- broeker Willem Doornenbal aan huis"^'. De oefeningen hadden indruk gemaakt, want op 1 oktober ontving de kerkeraad ook een zoge- naamde 'scheidbrief van Dirk van Arnhem die zich met echtgenote en kinderen wenste af te scheiden'^''. Intussen was in Nederlangbroek ook Wuifert
Fioor, wiens invloed ais oefenaar in de provin- cies Utrecht en Gelderland in latere jaren aanzienlijk zou zijn, op het toneel verschenen. Floor was een in 1818 in Sterkenburg geboren boerenzoon en zou als belangrijke spreekbuis van de afgescheiden gemeenten vooral na 1844 zijn boodschap onder de boerenbevolking in het gebied verspreiden. Hij zou de diensten van predikant Eijkman regelmatig hebben bijge- woond. Er wordt wel geschreven dat Eijkman 'een man naar Wulferts hart' was". Het lijkt er echter op dat Eijkmans preken Floor toch te weinig voldoening gaven, want op 20 augustus 1838 sloot Wuifert Floor zich aan bij de afge- scheiden gemeente van Hendrik Peter Scholte in Utrecht^". De Nederlands Hervormde Kerk was hem te liberaal en hij predikte voort over zonde en genade. Floor sprak vooral voor de armen, de eenvoudige arbeiders en boeren, hetgeen hij gratis deed en waarbij hij het collectegeld aan de armen schonk. Zijn preken - simpel van toon en voor een ieder te begrij- pen - waren doorspekt met voorbeelden uit het dagelijks leven. Voor het overige - als men Eijkmans notulen
mag geloven - verliep in de kerkeraadsverga- deringen alles volgens regel, waren kerke- raadsleden redelijk frequent aanwezig, ontston- den in de vergaderingen geen hooglopende conflicten en verliepen de jaarlijkse verkie- zingen zonder veel problemen. Hierbij moet echter wel bij worden aangetekend dat Eijkman bijzonder kort en zakelijk notuleerde. De 'gezangenkwestie'
Nadat Eijkman voor beroepen naar Arnemui-
den. Woudsend en Genemuiden had bedankt, nam hij september 1840 een beroep naar Oos- terwolde aan". Het zou nog tot maart 1841 |
|||||||
Predikant Johanes Christianus Eijkman (1811-1894) op
een silhouet-litho door P. Barbiers (Collectie en foto Ico- nografisch Bureau Den Haag) duren voordat hij daadwerkelijk vertrok; een
halfjaar waarin hij zich nog duidelijk zou profi- leren. In januari 1841 traden de ouderling Cornelis
Voskuylen en diaken Evert Scherpenzeel con- form de reglementen af als leden van de kerke- raad van Nederlangbroek om plaats te maken voor twee nieuw gekozenen. Abraham Smit en Faas Jonkers. Het bleek geen gelukkige wisse- ling van de wacht. Vlak na hun bevestiging door Eijkman in de kerk ontving het classikaal bestuur van Wijk een brief op poten, onderte- kend door achtenveertig ontevreden inwoners van Nederlangbroek waarin ze protesteerden tegen de komst van de Smit en Jonkers. Zij waren ontstemd omdat de predikant, ondanks het feit dat zij de kerkeraad driemaal hun bezwaren tegen de benoeming van de twee hadden kenbaar gemaakt, toch was overgegaan tot het installeren van de beide heren. Als be- zwaar voerden de schrijvers aan dat Smit en Jonkers 'niet kunnen gerekend worden onder de kundigsten, aanzienlijksten en geachtsten in de gemeente en onder dezulken die voorstanders zijn der kerkelijke verordeningen, en er in de |
|||||||
51
|
|||||||
gemeente meer dan genoeg zijn van wie men
dat kan zeggen. En dit nog te meer, zoo die benoeming tot stand mag komen, de kerkeraad in het vervolg zoude bestaan uit vijf leden die nimmer te voren in eenige kerkendienst ge- weest zijn'''*. Wie waren de ondertekenaars van deze petitie?
Een afschrift van de lijst is bewaard gebleven. Hierop treffen we de namen aan van het voltal- lige college van kerkvoogden, te weten de landbouwers Albert van Heteren en Jochem Overvest en G.C.C.J. baron van Lynden van Sandenburg. Van het college van notabelen hadden twee van de vier leden getekend: G.C.D. baron van Hardenbroek en H. de Vriendt. De namen van de andere twee notabe- len, J.A. Godin van Westrenen en J.H. baron van Lynden van Lunenburg komen op het stuk niet voor. Verder tekenden onder anderen de kasteelheer van Sterkenburg, P.A. Hinlopen, timmerman Arie van Merm (oud-ouderling), hoefsmid Cornelis van Brummelen (oud-dia- ken), arbeider Hendrik Strik, timmerman Jo- hannes Wollewever, landbouwer Gerrit van Lingen en Willem van Deventer, die tuinman op Sandenburg was en zes leden van de familie Van Donselaar, waaronder zich vooral land- bouwers bevonden'^". In een antwoord aan het classikaal bestuur verdedigde Eijkman zijn twee nieuwe kerkeraadsleden fel. Wat betreft de door de ondertekenaars betwijfelde 'kunde' van Jonkers en Smit, daarover beschikten zij in Eijkmans ogen voldoende 'indien men daar- door te verstaan heeft eene regte kennis van de zuivere waarheid des evangeliums, volgens Gods heilig woord en de formulieren van eenigheid, daarop gegrond: zoo vertrouwen wij dat onze nieuw benoemde ouderling en diaken niet twijfelen'. Voor wat betreft het betwiste aanzien van de twee, bracht Eijkman naar vo- ren niet verwacht te hebben 'dat het niet bezit- ten van dit vereiste eene gegronde zwarigheid tegen de ouderlingen zoude opleveren'. Hij verkoos hen verre boven andere kandidaten die 'hoewel meer aanzienlijk, nogtans in die opzig- ten mindere achting of onderscheiding waardig zijn"". Eijkman had het niet op de adel, die hij ervan verdacht door middel van dit protest een kerkeraad te willen samenstellen met volledig van hen en voor hen werkende afhankelijke |
leden met als einddoel een nieuwe predikant
van een lichtere signatuur. Zo sprak hij de wens uit dat 'de aanstaande vacature niet slechts in naam maar ook in daad een vrij beroep blijve' en dat 'zoo min mogelijk van zoodanige perso- nen in de kerkeraad gevonden worden die in hun tijdelijk bestaan van één enkel personaadje afhankelijk zijn' en niet te hopen dat bij het beroepen van een nieuwe predikant de keuze van slechts enkelen, 'dezulken die door hunne aanhoudende afwezigheid van de plaats het minste persoonlijk belang bij die keuze hebben' maar die van de gemeente gevolgd zou worden. Eijkman was hierbij duidelijk ontstemd over het feit dat de kasteelheren, die in de winter hun buitenplaats nog wel eens wilden verruilen voor het leven in de stad, de macht in de kerk naar zich toe probeerden te trekken. Op 14 januari 1841 werd duidelijk dat de zaak nog lang niet was afgedaan. Op die dag verga- derde de kerkeraad over een brief van het clas- sikaal bestuur van Wijk, waarin werd gevraagd of Smit en Jonkers 'gewoon waren in de open- bare godsdienstoefeningen zowel de evange- lische gezangen als de psalmen mede te zingen' en of zij dit ook zouden doen teneinde aan te tonen 'dat zij voorstanders zijn van den openba- ren godsdienst en geene tegenstrevers der be- staande kerkverordeningen"''. Wat hier speelde was een fenomeen dat landelijk bekend stond als 'de gezangenkwestie', een religieuze strijd die is terug te voeren naar de Dordtse kerkorde en tekenend was voor de diepgaande tweespalt tussen de orthodoxie en vrijzinnigheid. Na de kerkhervorming in de zestiende eeuw was in de kerkorde van Dordt bepaald dat in hervormde kerken uitsluitend nog psalmen gezongen mochten worden. Maar onder in- vloed van de Verlichting had in 1773 een meer 'verlichte' psalmberijming het licht gezien en volgde in 1807 een bundel van gezangen. Een golf van protest volgde tegen de 'onrechtzin- nigheid' van deze gezangenbundel die men afdeed als mensenwerk, terwijl psalmen door God geschapen waren''^. Het verzoek van het classikaal bestuur om de aanstelling van Smit en Jonkers te vernietigen, wees Eijkman dan ook van de hand en hij schreef: 'wij zijn Gode en der Gemeente verant- woordelijk in de besturing van ons ambt, en |
|||||
52
|
||||||
predikanten en de aristocratische elite met de
macht die zij in de kerk hadden in stilte geac- cepteerd, na hun vertrek was er sprake van een openlijke richtingenstrijd. Hierin kwam een groot deel van de aristocratie tegenover de pre- dikant te staan in het gevecht over de gezangen en de samenstelling van de kerkeraad. In feite ging het over de vraag wie in het dorp de reli- gieuze signatuur van de te beroepen predikant mocht bepalen. De aristocratie kreeg hierbij steun van een deel van de 'gewone' bevolking, waarbij aangetekend moet worden dat een aan- tal van hen hierin zuilen hebben meegedaan omdat zij de relatie met hun broodheer niet wilden verstoren. Het is echter zeer goed mo- gelijk dat een aantal van deze 'gewone' mede- ondertekenaars dit wel op religieus-inhoudelij- ke gronden deed. Zo waren twee van hen, Arie van Merm en Cornelis van Donselaar, ook al kerkeraadslid geweest tijdens het predikant- schap van Pareau. Het is zeer goed mogelijk dat zij het in dezen daadwerkelijk met de aris- tocratie eens waren, aangezien zij een vrijzinni- ger predikant gewoon waren. De heren van stand hadden duidelijk stelling genomen tegen Eijkman en diens denkbeelden en bleven hun 'verlichte' principes trouw. Vooralsnog hadden zij wat betreft de macht binnen de dorpskerk deze slag gewonnen. Opmerkelijk stil was het echter rond notabel Jan Antonie Godin van Westrenen. Hij komt in dit gedeelte van het verhaal geheel niet voor, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat hij zich buiten de discussie hield en zich terughoudend opstelde. Godsdienst en school
Waren er tekenen van de plaatselijke gods-
dienstperikelen terug te vinden in het onderwijs in Nederlangbroek? Bij de wet van 1806 was het geven van godsdienstig onderwijs op lagere scholen uitdrukkelijk verboden. De kerken dienden dit zelf buiten de school om te verzor- gen. Over godsdienst mocht door de school- meester alleen gesproken worden 'voor zover het deszelfs geschied- en zedekundige gedeelte betreft' en de Bijbel mocht niet op de boeken- lijst voorkomen: het was geen boek voor kinde- ren. In het lager onderwijs in de eerste helft van de negentiende eeuw vormde leesonderwijs de |
|||||||
wanneer wij alleszins achtingwaardige en vol-
gens God geschikte leden gekozen hebben, dan mogen wij die keuze niet vernietigen, alleen omdat die leden geene gezangen zingen uit gewetensbezwaar"'\ Maar Smit en Jonkers werd het klaarblijkelijk te heet onder de voe- ten. Zij dienden begin maart toch hun ontslag in*"*. Eijkman vertrok direct daarna naar zijn nieuwe woonplaats Oosterwolde en de plaat- selijke geneesheer Abraham Willem de Wit- Boers en^hoefsmid Nicolaas van Brummeien volgden de afgetreden kerkeraadsieden op. Nauwelijks twee weken nadat Smit en Jonkers waren opgestapt, herhaalde de kwestie zich. Eerst werd aan de overtuiging van de nieuwe ouderling De Wit Boers getwijfeld die in de ogen van de klagers wel eens te orthodox kon zijn, want zij schreven 'wat moeten wij van zoo iemand denken, vroeger de evangelische ge- zangen gezongen te hebben en nu in langen tijd ze niet gebruikt te hebben en nu ziet zoo ie- mand dat hij het ampt van ouderling zou kun- nen bekleden dan door ze weder te zingen'. Daarna waren drie andere kerkeraadsieden aan de beurt. Zij werden eveneens beschuldigd van het niet zingen van de gezangen. Op verzoek van de klagers, waaronder kerkvoogd Albert van Heteren en de baron van Hardenbroek, werd door het classikaal bestuur een onder- zoekscommissie naar de geplaagde gemeente gestuurd"^ De drie verklaarden nooit de ge- zangen gezongen te hebben 'omdat hier altijd leden in den kerkeraad geweest zijn die ze niet gebruikt hebben en de stukken daaromtrent zijn ons niet voorgehouden voor wij zijn be- vestigd' en 'omdat onze leeraar in de eerste plaats voorging, wij zijn dan gevolgd'. Zij had- den inmiddels wel hun leven gebeterd want zij verklaarden gedrieën 'sinds laatstleden zondag' de gezangen op het repertoire genomen te heb- ben. Nadat de commissie hen uitgebreid had laten beloven dat zij dit ook vooral zouden blijven doen, werden zij in hun functie gehand- haafd"". Het is duidelijk dat in de jaren dertig van de
negentiende eeuw in het eerst zo rustige Neder- langbroek onder invloed van de landelijke ontwikkelingen en de regionale oefenaars een aantoonbare splitsing in de kerk plaatsvond. Werden tot 1831 de activiteiten van 'verlichte' |
|||||||
53
|
|||||||
weinig variatie in zat want het diende drie
maanden achtereen hetzelfde te zijn. De onder- wijzer was vrij zelf psalm of gezang uit te kie- zen voor zover de predikant het hem niet van te voren had voorgeschreven. Na het aanvangs- lied begon de les met als leesboek de Bijbel'". Duidelijk werd hierbij gebroken met landelijke voorschriften van leesonderwijs dat het gebruik van de Bijbel als leesboek verbood, maar ge- zien het speciale karakter van deze school zal de schoolopziener het door de vingers hebben gezien. Het ligt voor de hand dat Eijkman als predikant
zijn invloed op de zondagsschool deed gelden. Hij was per slot president en moet in dezen samengewerkt hebben met Jan Antonie Godin van Westrenen. Of er psalmen of gezangen zijn gezongen bij begin van de lessen op zondag is niet bekend maar het is, uitgaande van de reli- gieuze signatuur van Eijkman, redelijk om aan te nemen dat psalmen de voorkeur zullen heb- ben gekregen. Het is goed mogelijk dat dit on- der diens meer vrijzinnige voorgangers anders is geweest. Over de invloed van Jan Antonie Godin van Westrenen op de inhoud van de lessen en eventuele wijzigingen daarin is niets met zekerheid te stellen. Vast staat natuurlijk wel dat hij destijds de reglementen (mede) had opgesteld. Er zijn geen gegevens bekend over leerlingen van andere dan protestantsen huize die in deze periode de school hebben bezocht. Tussen 1835 en 1841 kwam het aantal leerling- en op de openbare lagere school voor het eerst boven de honderd uit: najaar 1837 telde de schoolopziener 73 jongens en 30 meisjes. Maar nog steeds schommelden de cijfers sterk per jaar en per seizoen. Op de zondagsschool was het aantal leerlingen
in deze periode wat teruggevallen, maar ook hier was de registratie niet geheel betrouwbaar. Uit de presentielijsten van de zondagsschool, die deels bewaard zijn gebleven over de perio- de 1834-1836, valt op te maken dat in het eer- ste kwartaal van 1836 in totaal 49 leerlingen onderwijs op zondag genoten™; najaar 1839 telde de schoolopziener er 34. Over de periode 1840-1841 zijn geen cijfers beschikbaar. Wel kan gezegd worden dat het aantal leerlingen op de zondagsschool, gelet op het aantal leerlingen dat de openbare school volgde, aanzienlijk te |
|||||||
Het in 1874 als openbare lagere school gebouwde pand
aan de Brink in Nederlangbroek, waar ook de zondags- school werd gehouden. (Atlas Streekarchivariaat Kromme- Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug; foto Hans Dirksen 1997)
hoofdmoot. De voorgeschreven boeken waren
in protestants-christelijke geest geschreven en doorspekt met een boodschap van deugdzaam- heid en vlijt*'. Op de openbare school van Nederlangbroek
gaf meester CA. van Schalk, die Pieter Koezijnse in 1834 was opgevolgd, naar volle tevredenheid van de schoolopziener les. Deze merkte in zijn verslag over 1836 op in Neder- langbroek 'grote vorderingen in lezen en schrij- ven' te hebben waargenomen. De keuze van de schoolboeken op de openbare lagere school werd door de schoolopziener zowel onder Koe- zijnse als Van Schalk als 'goed' getypeerd. Hieruit kan opgemaakt worden dat het alge- meen goedgekeurde titels betrof'. Het onderwijs op de zondagsschool van Neder- langbroek vond in het gebouw van de openbare lagere school plaats. Aan jongens en meisjes werd gescheiden les gegeven. De lessen begon- nen en eindigden met een 'gezang uit de psal- men of evangelische gezangen' waar helaas |
|||||||
54
|
|||||||
noemen is: de zondagsschool en de openbare
lagere school hadden in 1836 zelfs beide even- veel leerlingen. Dorpspredikant Van der Made (1841-1873)
In de periode van 1841 tot 1873 zou Neder-
iangbroek een en dezelfde predikant kennen: Adriaan van der Made. Hij is op geen enkele wijze in verband te brengen met de landelijke kerkpolitiek en was een echte dorpspredikant. Tijdens zijn verblijf in Nederiangbroek hebben geen principiële, kerkleer-inhoudelijke conflic- ten in de kerkeraad gespeeld. Het is of de richtingenstrijd - nog zo fel in het dorp uitge- vochten in de jaren voor zijn komst - onder Van der Made langzaam maar zeker uitdoofde. Het is aannemelijk te veronderstellen dat Van der Made gerecruteerd was uit de orthodoxe hoek der predikanten, aangezien hij beroepen werd door dezelfde kerkeraad die, voordat Van |
|||||||||||||||
der Made beroepen werd, eerst haar keus op de
als rechtzinnige predikanten bekend staande Bernardus Moorrees uit Wijk bij Heusden en Christiaan Daniel Bahler uit Aalst had laten vallen, die beiden voor de eer hadden bedankt. Zien we de eerste jaren na het aantreden van Van der Made de exponenten van predikant Eijkman, zoals Rijk Achterberg, met regelmaat in de kerkeraad herkozen worden en Abraham Smit, wiens omstreden benoeming destijds tot een petitie had geleid, tot tweemaal toe het bijna tot kerkeraadslid schoppen^', aan het eind van de jaren veertig zouden ook zij die Eijk- man bestreden hadden in de kerkeraad te vin- den zijn. Zo wisten Jacobus van Vulpen, Gerrit Westbroek en Jochem Overvest, destijds onder- tekenaars van de petitie tegen Smit en Jonkers, een plaats in de kerkeraad te verkrijgen. Tot problemen heeft het niet geleid. De rust was in de dorpskerk weergekeerd. Gedurende de meer dan 30 jaar dat Van der Made aan de Neder- langbroekse kerk verbonden was zouden de religieuze tegenstellingen die de dorpskerk tussen 1836 en 1841 nog hadden beheerst lang- zaam uitdoven. Hoe was het inmiddels met de adel? Rond 1850
was de oude generatie kasteelheren in de raad van notabelen en kerkvoogdij vervangen door een nieuwe lichting blauw bloed. Kasteel San- denburg werd vanaf 1855 bewoond door Con- stant Theodore van Lynden van Sandenburg, kleinzoon van de in 1850 overleden hoog be- jaarde kerkvoogd. Ook hij werd kerkvoogd. Maar het is de vraag of hij daar veel tijd aan heeft kunnen besteden gezien zijn drukke werkzaamheden. Hij was bij zijn aantreden in 1859 nog advocaat, vanaf 1860 lid van Provin- ciale Staten van Utrecht om in 1866 aan een zeer succesvolle landelijke politieke carrière te beginnen. Hij nam zitting in de Tweede Kamer, waar hij zich, afgevaardigd door het kiesdistrict Arnhem, schaarde aan de anti-revolutionaire zijde. Twee jaar later was hij minister van Her- vormde en andere Eerediensten en van 1869 tot 1874 nam hij weer plaats in de banken van de Tweede Kamer. Ook in 1846 was het college van notabelen al met een nieuw lid verblijd: Philip Julius van Zuylen van Nijevelt die sinds 1841 de trotse bezitter was van kasteel Hin- der-stein. Nadat hij in 1864 kinderloos over- |
|||||||||||||||
/
|
|||||||||||||||
/t,:'^ffnr* ^,-r* i/t
|
|||||||||||||||
'. ''j'n/K.'*^ '' . f-A.
|
|||||||||||||||
Predikant Dirk Adriaan van der Made (1804-1873) op een
silhouet-litho door de Weduwe P. Barbiers (Collectie en foto Iconografisch Bureau Den Haag) |
|||||||||||||||
55
|
|||||||||||||||
leed, verviel het goed aan zijn neef, eveneens
genaamd Philip, die enige jaren deel uit zou maken van de kerkvoogdij en het kasteel in 1881 uiteindelijk verkocht. Ook de kasteelheer van Sterkenburg, K.J.F.C. Kneppelhout, trad in 1852 tot het college van kerkvoogden toe. Naast al deze voorname heren hield de gewone man nog steeds stand in beide colleges. Maar opgemerkt dient te worden dat ook deze heren behoorden tot een groep die naar verhouding goed tot zeer goed in haar onderhoud kon voorzien'^. |
|||||||||
Testament Godin van Westrenen
Op 19 april 1854, twee jaar nadat Jan Antonie
Godin van Westrenen zich uit het college van notabelen had teruggetrokken, overleed de stichter van de zondagsschool op kasteel Leeu- wenburg, 72 jaar oud 'na eene ziekte van ee- nige dagen en een bijkomend verval van krach- ten'. Hij was ongehuwd gebleven. Zijn neven Pieter de Beaufort en Arnoud Jan van Beeck Calkoen herdachten hem in het rouwbericht dat na het overlijden van hun oom werd verspreid als volgt: 'de laatste jaren zijns leven buiten ambtsbetrekking doorbrengende, was hij steeds aan velen door zijn milddadigheid tot hulp, en eene inrichting door hem daargesteld in de ge- meente, waar hij 35 jaren zijne woonplaats gehad heeft, zal van zijne welwillendheid blij- ven getuigen en zijne nagedachtenis onder ons in zegening doen zijn'". Het kasteel kwam in handen van neef Joachim Ferdinand de Beau- fort, zoon van Jan Antonies zuster Ceetje van Westrenen en Willem Hendrik de Beaufort. Toen Joachim Ferdinand in 1863 overleed, erfde Arnoud Jan, de twee jaar jongere broer van Joachim Ferdinand en kerkvoogd in Leus- den, het kasteel. Toen ook hij in 1866 overleed, kwam het uiteindelijk in handen van diens broer Pieter de Beaufort die het in 1876 weer aan zijn zoon zou nalaten. En de zondagsschool? Jan Antonie Godin van Westrenen was in 1854 overleden maar zijn school zou tot 1916 blijven voortbestaan. In een holografische testament, vier jaar voor zijn dood opgemaakt, had hij zijn wensen neerge- legd. Naar aanleiding van dit testament werd in 1856 een overeenkomst getekend waarin deze wensen in een Juridisch kader werden gegoten. |
|||||||||
Kasteel Leeuwenburg aan de Langbroekerwetering op een
tekening naar L.P. Serrurier (Afbeelding uit: J.D.M. Bardet, Kastelenhoek Provincie Utrecht. Bussum, 1975", 138) Partijen in dezen waren aan de ene kant de
erfgenamen van Godin van Westrenen, verte- genwoordigd door Pieter de Beaufort en Ar- noud Jan van Beeck Calkoen, en aan de andere kant het gemeentebestuur van Langbroek in de persoon van de wethouders-kerkvoogden Al- bert van Heeteren en Gerrit van Donselaar. Vastgelegd werd dat op naam van het gemeen- tebestuur een bedrag van twintigduizend gul- den ingeschreven zou worden in het Grootboek Nationale Schuld. De rente van dit bedrag mocht uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de school op zondag. De doelstelling van de school diende onveranderd te blijven: het op zondag geven van gratis onderwijs in lezen, schrijven en rekenen aan personen van dertien jaar en ouder, zonder onderscheid naar kerke- lijke gezindte. Ook het bestuur van de school werd geregeld.
Dit zou voortaan bestaan uit de predikant van de Hervormde Gemeente Nederlangbroek, die president van de zondagsschool was, en de eigenaren van de landgoederen Sandenburg, Lunenburg, Rodestein, Hinderstein, Leeuwen- burg, Molenstein, Hardenbroek, Sterkenburg en Groenestein. Deze heren waren tevens toezichthouder. Daarnaast bestond het bestuur uit twee van de mannelijke erfgenamen van de stichter, te weten één uit de familie De Beau- fort en één uit de familie Van Beeck Calkoen of hun wettige nakomelingen, en de burge- meester alsmede twee wethouders van de gemeente Langbroek die de verantwoording |
|||||||||
56
|
|||||||||
kregen over de administratie van de school,
waarbij de burgemeester als secretaris was aangewezen'''. De overeenkomst zou tot 6 december 1915 van kracht blijven. Kiescolleges
In het jaar 1868 zouden in Nederland en der-
halve ook in Nederlangbroek ingrijpende wijzi- gingen plaatsvinden in de manier waarop pre- dikanten, ouderlingen en diakenen verkozen konden worden. Een nieuw Algemeen Regle- ment was in 1852 al in werking getreden, waarbij was bepaald dat kerkeraadsleden en predikanten voortaan zouden worden gekozen door een kiescollege". Het duurde evenwei tot eind 1867 voordat de eerste kiescolleges ook daadwerkelijk werden gevormd. Bekend is dat in den lande het kiescollege vooral door orthodoxen werd gezien als moge- lijkheid om eindelijk een kerkeraad en predi- kanten te kiezen van rechtzinnige signatuur na jaren overheersing door verlichte weigestel- den"'. In Nederlangbroek treffen wij in 1867 echter een kerkeraad aan die al sinds het eind van de jaren dertig een duidelijk orthodoxe kleur bezat. Hadden de verlichte heren der kastelen vóór het aantreden van de rechtzinni- ge Eijkman nog invloed kunnen uitoefenen op kerkeraad en predikantskeuze, na 1836 was die invloed met de komst van Eijkman voor een groot deel verdwenen, zoals in 1841 maar al te duidelijk was gebleken bij het conflict rond de omstreden kerkeraadsleden Jonkers en Smit en de gezangenkwestie. De komst van het kies- college in 1867 bood de Nederlangbroekse adel sinds dertig jaar weer een mogelijkheid om rechtstreeks haar invloed op de keuze van kerkeraad en predikant te laten gelden. Zij moesten dan natuurlijk wel tot lid van dat kies- college verkozen worden. In de Hervormde Gemeente Nederlangbroek brachten in de lente van 1867 van de 153 stem- gerechtigden slechts 68 personen hun stem uit over de vraag of de vorming van een kiescolle- ge gewenst was, waarvan er 61 voor en zeven tegen stemden". Het dorp liep dus niet over van enthousiasme. Het moest een zeventien- koppig college worden, inclusief de vijf kerke- raadsleden. Toen Nederlangbroek vervolgens moest gaan stemmen over de vraag wie er |
plaats zouden moeten nemen in het college
waren er verschillende stemrondes nodig voor er uitsluitsel was. In de eerste ronde kwamen slechts 85 stemgerechtigden hun stem uitbreng- en, de tweede ronde leverde 97 stemgerechtig- den op die de moeite hadden genomen en in de laatste ronde werden 101 stemmen uitgebracht. Bij de eerste stemming kwam landbouwer en veehouder Hendrik van Zoest als favoriet uit de bus. Hij zou tot zijn dood in 1896 nog veel van zich laten horen. En de anderen? Rietdekker en ex-ouderling Antonie van Leeuwen, de heer van Hinderstein, Van Zuyien van Nijevelt, hoefsmid en kerkvoogd Nicolaas van Brumme- len, oud-kerkeraadslid en winkelier Joachim Quint en oud-diaken en tuinman Willem Hen- drik Struvé, bakker Pieter Querngester en oud- ouderling Rijk Achterberg, daggelder, later pachter van de graaf van Lynden van Sanden- burg en grootvader van de dichter Gerrit Ach- terberg, landbouwer en oud-diaken Hendrik van Donselaar, oud-diaken Lammert Mander- sloot en Gijsbert van Donselaar Hzn., kerk- voogd baron van Hardenbroek en Herman Johannes Tijsseling die qua inkomen tot de middenmoot behoorde'^ Het kiescollege in Nederlangbroek was een feit. In hoeverre veranderde de samenstelling van de Nederlangbroekse kerkeraad na de invoering van het kiescollege, dat voortaan de kerkeraad zou kiezen en predikanten zou beroepen? Geen van de na 1868 in Nederlangbroek nieuw geko- zen kerkeraadsleden had ooit in de kerkeraad een functie bekleed. Ze werden echter gekozen door een kiescollege dat voor een belangrijk deel bestond uit oud-ouderlingen en oud-diake- nen: de fakkel werd overgedragen. Slechts één- maal zou blauw bloed doordringen in de kerke- raad: in 1872 werd graaf Van Zuyien van Nije- velt tot ouderling gekozen, maar hij zou niet verder komen dan één termijn van driejaar. Het antwoord op de vraag in hoeverre de adel in het nieuwe kiescollege invloed uit kon oefe- nen op de predikantskeuze, moest nog enkele jaren op zich laten wachten, want predikant Van der Made zat nog immer in het zadel en zou pas in 1873 met emeritaat gaan. Tegelijk met de instelling van het kiescollege in 1868 werden de colleges van notabelen en kerkvoogden samengevoegd tot de commissie |
||||||
S7
|
|||||||
periode van tien jaar stemde'".
Adriaan van der Made nam op zondag 28 sep- tember 1873 afscheid van zijn gemeente". J. Westrik, predikant te Cothen, nam als consu- lent zijn taak waar. Op 5 oktober 1873, een week nadat hij zijn afscheidsrede vanaf de kan- sel had gesproken, was Adriaan van der Made plotseling overleden na bijna 35 jaar predikant van Nederlangbroek te zijn geweest. Schoolverzuim
Hoe was het inmiddels met de zondagsschool
en de openbare lagere school in Nederlang- broek? Wat duidelijk naar voren komt in de periode tussen 1841 en 1857 is dat de kwalita- tief zeer goede onderwijzer Van Schalk, die sinds 1834 aan de school verbonden was, in deze periode leed onder het gebrek aan interes- se dat bij de ouders bestond om hun kinderen naar de openbare lagere school te sturen. Zo verzuchtte de schoolopziener in het voorjaar van 1848 na een bezoek aan Nederlangbroek waarbij hij slechts 52 leerlingen op de openbare lagere school had aangetroffen: 'de ouders stel- len niet het minste prijs op het onderwijs hun- ner kinderen welke zij zoo onregelmatig te school zenden dat het bijna niet mogelijk is om klassikaal onderwijs te geven en goede vorde- ringen te maken'. Hij had te doen met Van Schalk 'die met tranen in de ogen toegaf er zelf onder gedrukt te gaan dat hij door de anderen zoo tegengewerkt werd"'^ In schril contrast hiermee stond het succes van de zondagsschool. Vormde het schoolverzuim op de openbare lagere school een bron van zorg, de zondagsschool 'bleef bij voortduring met lust bezocht'". In 1847 waren Van Schalks verrichtingen op de openbare school nog zorg- wekkend, terwijl hij op de zondagsschool flo- reerde, zoals blijkt uit het verslag van de schoolopziener: 'wat de man in andere om- standigheden zou kunnen doen blijkt uit de vorderingen die op de zondagsschool gemaakt worden"". Eenjaar later, toen Van Schalk zich weer eens over het schoolverzuim op de open- bare school beklaagde en de voortgang van de lessen matig genoemd kon worden, werden op de 'bloeiende' zondagsschool 'snelle vordering- en gemaakt omdat daar allen die toegelaten zijn moeten opkomen"\ In het reglement van de |
|||||||
Karel Jan Frederik Comelis Kneppelhout (1818-1885),
afgebeeld door J.C. Hamburger in 1855 (Collectie onbe- kend; foto Iconografisch Bureau Den Haag) van beheer, waarvan de leden verkozen werden
door de stembevoegde lidmaten. De commissie van beheer maakte de jaarlijkse begroting en de rekening van verantwoording op en regelde alle zaken die te maken hadden met het dage- lijks beheer van de kerkelijke eigendommen^''. In deze commissie bleef, voor zover dat is na te gaan bij gebrek aan zorgvuldige registratie, na 1868 de adel prominent aanwezig: de graaf Van Lynden van Sandenburg, Kneppelhout van Sterkenburg en Van Hardenbroek. Ook de 'gewone man' vinden we er terug, al is ook hier niet te precies te zeggen wie wanneer in de commissie zitting had. Opmerkelijk is wel dat leden van het kiescollege met grote regelmaat in de commissie van beheer te vinden waren en vice versa. Was er niet te klagen over het kerkbezoek, de
belangstelling voor de kerkpolitiek was onder gemeenteleden duidelijk niet groot. Zo moest in 1871 gestemd worden over de vraag of men voortzetting van het kiescollege binnen de ge- meente verlangde. Er kwamen slechts achten- dertig personen hun stem uitbrengen, waarvan vier tegen en de rest voor continuatie voor een |
|||||||
58
|
|||||||
het classikaal bestuur, naar aanleiding van de
vraag hoe het met christelijk onderwijs in het dorp gesteld was, 'dat er sedert vele jaren eene zondagsschool bestaat waarin de Bijbel het hoofdleesboek is en blijven moet, waarin Psal- men en wel doorgaans Evangelische gezangen gebezigd worden ter oefening in het zingen en waarin het geheele onderwijs in Protestantsch Christelijke geest gegeven wordt, welke school ook door kinderen van andere gezindten kan en mag worden bezocht mits zich aan de bestaan- de verordeningen onderwerpende, gelijk zulks door een zestal rooms katholieke geschiedt'"'". Daarnaast toonde de kerkeraad geen enkele be- hoefte om een christelijke dagschool te stich- ten, want zij schreef in dezelfde brief'dat er onder zijn ressort geen bijzondere dagschool bestaat en er ook vooralsnog geene redenen bestaan waarom er pogingen zouden worden aangewend om dezelve te verkrijgen of op te rigten. Dat er op de gewone school zelve geen bijzonder godsdienstonderwijs gegeven wordt, maar dat ter vergoeding daarvan de kinderen zoo vroegtijdig mogelijk ter catechisatie geno- men worden"". Op deze catechisatie kwam een respectabel aantal leerlingen af Zo werd in 1860 een totaal van 175 catechisanten geteld, in 1863 waren dit er 159, in 1864 een totaal van 165 en in 1872 maar liefst 173. Is het niet bevreemdend dat de Nederlang- broekse kerkeraad geen behoefte had aan een bijzondere school? Zou het zo zijn geweest dat de zondagsschool al in deze behoefte voorzag? Gezien het hoge leerlingaantal van de school op zondag kan zelfs gezegd worden dat er wel- licht ouders zijn geweest die hun kinderen eer- der naar deze vorm van onderwijs stuurden, dan naar de neutrale lagere school. Hielden de ouders hun kinderen thuis van de openbare school om ze te laten helpen op het land, met in hun achterhoofd dat de zondagsschool er een aantal jaren later was om de kinderen heen te sturen als ze wat ouder waren? Een school waar ook nog christelijk onderwijs werd gege- ven, iets wat de openbare lagere school moest nalaten? Een voorkeur voor een bepaalde on- derwijzer kan niet van invloed zijn geweest, want op beide scholen gaf dezelfde persoon les. Het was dus de grondslag van de lessen die een belangrijke rol gespeeld kan hebben. Het is |
|||||||
zondagsschool was immers ten aanzien van het
verzuim van leerlingen gesteld, dat iemand die driemaal zonder wettige reden afwezig was niet meer mocht terugkomen. Tot de wettige redenen voor verzuim behoorden ziekte en 'alle bedrijf hetwelk in iemands beroep noodzake- lijk is'*^. De school was er juist voor hen die op de lagere schooi hadden moeten verzuimen. In het najaar van 1850 telde de schoolopziener op de zondagsschool 50 leerlingen en op de open- bare lagere schooi slechts twee meer". In 1872 woonden gemiddeld 60 leerlingen de lessen op zondag bij**. Prettige bijkomstigheid en stimulans voor de
leerlingen op de zondagsschool en hun ouders moet zijn geweest dat eens per jaar, op de eer- ste zondag in mei, overeenkomstig de wil van de stichter, geldprijzen door leerlingen te ver- dienen waren. Zo werden bedragen tussen de vier en één gulden uitgereikt aan leerlingen die een aantal psalmen uit de Bijbel al dan niet tezamen met enkele gedichten uit het hoofd konden opzeggen. Het was een feestdag. Zo werd op 6 mei 1841 aan zeventien leerlingen een geldprijs uitgekeerd. Jan Antonie Godin van Westrenen had die dag '55 capittelen en 51 dichtstukjes' te horen gekregen, waarna hij een kopje thee dronk op Leeuwenburg na een, zoals hij na afloop aan zijn neef Arnoud Jan de Beaufort schreef, wat 'merkwaardige' dag***. In 1855 werd aan 49 leerlingen in totaal 82 gul- den aan prijzengeld uitgekeerd en 1864 aan 62 leerlingen het respectabele bedrag van 133 gulden. Het moet jaarlijks een kleine, maar welkome aanvulling op de huishoudbeurs van de Nederlangbroekse gezinnen hebben bete- kend. Openbaar versus bijzonder onderwijs
Wat was er nu binnen Nederlangbroek te zien
van de landelijke strijd tussen openbaar en christelijk lager onderwijs? Opvallend feit is dat Jan Antonie Godin van Westrenen in zijn testament nadrukkelijk spreekt over de zon- dagsschool waar onderwijs gegeven moet wor- den 'voor het openbaar onderwijs te Nederlang- broek het nuttigst te zijn', terwijl het onderwijs op de zondagsschool elf jaar later, in 1861, door de kerkeraad duidelijk als christelijk werd getypeerd. Zo schreef de kerkeraad dat jaar aan |
|||||||
59
|
|||||||
heel goed mogelijk dat de school, in 1819 ge-
sticht uit vrijzinnig oogmerk en in 1854 nog door Godin van Westrenen in zijn testament als 'nuttig voor het openbaar onderwijs' bestem- peld, de leemte aan christelijk onderwijs bin- nen de gemeente is gaan vullen en niet in eer- ste instantie meer werd gezien als een school op zondag voor hen die door de weeks geen tijd hadden, maar voor hen die in de eerste plaats protestants christelijk onderwijs verlang- den, waarbij het feit dat zij geen tijd voor dage- lijks onderwijs hadden, bijzaak geworden was. De periode 1873-1900
Aanmerkelijk korter dan tot nu toe zal ik de
periode beschrijven die aanbrak na het overlij- den van predikant Van der Made. Het komt erop neer dat vanaf dat moment de adel niets meer in te brengen heeft bij het predikantsbe- roep. Tussen 1873, het jaar van overlijden van Adriaan van der Made, en 1900 zou de Neder- langbroekse Hervormde Kerk doorlopend in het teken staan van het beroepen van predikan- ten en daarbij behorende kerkelijke twisten over de gewenste signatuur van de kandidaat. Het beroepen van predikanten was ook een zeer tijdrovende zaak geworden. Tussen 1873 en 1900 zouden zes verschillende predikanten de gemeente dienen, waarbij in de tussenlig- gende tijd de gemeente in totaal zes jaar bezig zou zijn met beroepwerkzaamheden en tiental- len predikanten tevergeefs zou vragen het ambt te aanvaarden. Daarbij werd over alles ge- stemd: welke predikant gehoord moest worden en óf een predikant wel gehoord moest worden en, als hij gehoord werd, welke leden van het kiescollege die taak dan toebedeeld kregen. Als een predikant uiteindelijk gehoord was, dan werd, nadat daar verslag over was uitgebracht door een hoorcommissie, nog gestemd over de vraag of hij al dan niet beroepen moest wor- den. Alle in de periode tussen 1873 en 1900 in Nederlangbroek beroepen predikanten waren landelijk volkomen onbekend''^. De Doleantie
Ook de kasteelheren konden weer, na in Ne-
derlangbroek sinds 1841 buiten spel te hebben gestaan, een rol bij het predikantsberoep gaan spelen. Zij wisten met drie personen in het |
kiescollege door te dringen. De rechtzinnige
richting in het kiescollege bleef echter de bo- ventoon voeren: de een na de andere orthodoxe predikant werd beroepen. Ondertussen liet de Doleantie, die landelijk rond 1885 speelde, ook in Nederlangbroek zijn sporen na. Dolerenden streden voor dezelfde zaak als waar veertig jaar eerder de Afgescheidenen voor gevochten had- den: voor de orthodoxie en tegen de moderne invloeden in de Nederlandse Hervormde kerk. De kerkeraad in Nederlangbroek bleek in 1889 niet bereid om tegen dolerende gemeenteleden een onderzoek in te stellen, waartoe de tijdelij- ke predikant Leenmans hen opriep. Een van de weigeraars van dit onderzoek was kerkeraads- iid Hendrik van Zoest. De veehouder Van Zoest was in 1868 als eerste in het kiescollege gekozen en zou daarin, tot zijn dood in 1896, een bijzonder aktieve rol spelen. Tegenstander van Van Zoest in het kiescollege was in die jaren Willem Hendrik de Beaufort, kasteelheer van Leeuwenburg. De richtingenstrijd werd belichaamd in deze twee mannen met Van Zoest als vertegenwoordiger van de orthodoxe visie en Willem Hendrik de Beaufort tegenover hem, waarbij de Beaufort, immer vragend of een te beroepen predikant gewend was om ge- zangen te zingen en zo niet, driftig tegen het beroep stemde, doorlopend aan het kortste eind trok. Het moet zuur geweest zijn voor de aristo- craten om een dermate mondige en zelfbewuste boerenbevolking tegenover zich te treffen die zich met succes wist te handhaven op de sleu- telposten binnen de dorpskerk. Want had de adel in 1820 niet een school gesticht om die bevolking van onderwijs te voorzien en hen in de Bijbel te leren lezen? Dezelfde bevolking richtte zich nu, nadat de school zestig jaar uit- stekend had gefunctioneerd, tegen hen. In feite was er sprake van een soort kerkelijke 'klasse- strijd', waarbij de invloed van de landadel lang- zaam maar zeker verminderde. In 1896 over- leed Hendrik van Zoest. Naar alle waarschijn- lijkheid leerde hij ooit lezen en schrijven op de Zondagsschool. Vier jaar daarna stierf zijn adellijke tegenspeler Willem Hendrik de Beau- fort. Het einde van de zondagsschool
In de strijd tegen het schoolverzuim werd op 20
|
|||||
60
|
||||||
acht meisjes'". Het is jammer dat het leerling-
aantal van de zondagsschool over de periode 1900-1916 onbekend is. Het zou interessant zijn deze cijfers met elkaar te vergelijken aang- ezien beide onderwijsvormen gedurende veer- tien jaar in het dorp naast elkaar bestaan heb- ben. Jan Antonie Godin van Westrenen had in zijn
testament in 1850 bepaald dat de zondags- school alleen dan opgeheven kon worden als er gedurende zes jaar 'ter beoordeling van het bestuur geen genoegzaam gebruik van dezelve werd gemaakt'*". Op 16 oktober 1913 was het blijkbaar zo ver, want toen werd in een be- stuursvergadering tot opheffing van de school besloten. Aangenomen kan worden dat in 1913 het aantal leerlingen op de zondags- school sterk was gedaald, omdat alle kinderen in het dorp in de voorafgaande jaren verplicht werden onderwijs te volgen op de openbare lagere school. Het van gemeentewege geregel- de verplichte herhalingsonderwijs deed de school op zondag uiteindelijk de das om'*. Bij notariële akte werden de gelden van de zondagsschool verdeeld tussen de gemeenten Driebergen (bijna vierduizend gulden), waar Sterkenburg onder viel, en Langbroek (ruim zestienduizend gulden), waar Nederlangbroek toe behoorde. Hierbij werd aangetekend dat de gelden zoveel mogelijk aan onderwijs besteed dienden te worden. Daarnaast werd aan de Nederlandse Hervormde Kerk van Nederlang- broek tienduizend gulden geschonken, waarbij bepaald werd dat de rente op dit bedrag aang- ewend diende te worden voor godsdienstonder- wijs in de vorm van lidmatencatechisatie of zondagsschool. Op 6 december 1915 was de zondagsschool definitief ter ziele'^ Op driejaar na had hij een eeuw bestaan. Zes jaar later zou in Langbroek de eerste chris- telijke lagere school worden geopend. Had het onderwijs op de zondagsschool onder invloed van de predikanten Van Oordt, Van Doesburg en Pareau tussen 1820 en 1830 nog vrijzinnige trekken gehad, na 1836 zullen die zeker ver- dwenen zijn. De school heeft in de loop van de negentiende eeuw steeds meer de behoefte aan christelijk lager onderwijs in het dorp vervuld. Was de zondagsschool er niet geweest, dan was in Nederlangbroek wellicht al veel eerder dan |
|||||||
maart 1900 de Wet op de Leerplicht van
kracht, waarbij ouders verplicht werden hun kinderen vanaf het zevende jaar naar de lagere school te sturen, waar het kind gedurende zes jaar de klassen moest doorlopen. Kinderen die werkzaamheden voor bedrijven in de land- bouw, tuinbouw of veehouderij moesten ver- richten, mochten maximaal zes weken verzui- men''. Op de openbare lagere school van Nederlangbroek waren de gevolgen van de in- voering van de leerplichtwet duidelijk te zien: het aantal leerlingen op de school steeg naar ongeveer 125 per jaar. Sinds 1887 was de subsidiëring van het bijzon-
der onderwijs langzaam maar zeker ter hand genomen, waarmee de weg was vrijgemaakt voor de oprichting van bijzondere scholen op grote schaal. Maar in Nederlangbroek zou ook in de periode tussen 1900 en 1916 nog geen christelijke lagere dagschool worden opgericht. De enige twee scholen die het dorp rijk was, waren de openbare lagere school en de zon- dagsschool. In 1916 zou echter de zondags- school, in zekere zin de Nederlangbroekse variant op het christelijk lager onderwijs, ver- dwijnen. De opheffing had voor een belangrijk deel te maken met een uitvloeisel van de wet op het lager onderwijs en de leerplichtwet: de regeling van het herhalingsonderwijs. In Lang- broek werd in augustus 1902 namelijk een verordening vastgesteld waarbij het herha- lingsonderwijs op de openbare scholen werd geregeld. Herhalingsonderwijs was bestemd voor kinderen van dertien jaar en ouder die lager onderwijs hadden genoten maar enige herhaling van de leerstof behoefden. Leerling- en die de lagere school niet hadden bezocht konden, in speciale gevallen, ook tot deze vorm van onderwijs worden toegelaten. De leerstof was over driejaar verdeeld, waarbij gedurende een aantal maanden per jaar, twee middagen in de week, door de onderwijzer van de openbare lagere school onderwijs werd ge- geven in lezen, schrijven en rekenen. In tegen- stelling tot de rest van de gemeente, werd in Nederlangbroek het herhalingsonderwijs op de openbare lagere school in de eerste jaren na de invoering slechts door een handvol leerlingen gevolgd; in 1916 was dit aantal gegroeid tot zestien leerlingen, te weten acht jongens en |
|||||||
61
|
|||||||
in 1922 een christelijke lagere dagschool opge-
richt. Want Nederlangbroek zonder christelijk onderwijs, dat is ondenkbaar. Kort na de slui- ting van de school op zondag zou er in Neder- langbroek een zondagsschool van het inmid- dels klassieke type gesticht worden, waar de kinderen uitsluitend zingen en bijbelse geschie- denis werd bijgebracht. Helaas weten wij over de beginjaren van dit type zondagsschool in Nederlangbroek bijna niets. Zij moet al voor 1919 zijn opgericht, want het is bekend dat de jonge Gerrit Achterberg op 6 februari van dat jaar de zondagsschool verliet en als afscheids- cadeau een Bijbel zonder plaatjes cadeau kreeg***. |
NOTEN
* Dit artikel is gebaseerd op de onuitgegeven docto-
raalscriptie van de auteur en is grotendeels gelijk aan de op 24-1-1996 voor de Historische Kring gehou- den lezing in het Hervormd Centrum in Nederlang- broek. 1 Hazeu, W.. Gerrit Achterberg. Een biografie. Amster-
dam. 1989', 26-27. 2. Doornenbal, J.T , Leven en werk van WulferI Floor.
Houten. 1988, 14. 3. Hazeu. 36
4. Rijksarchief in Utrecht (RAU), Archieven van de
Hervormde Classes Utrecht, Amersfoort en (Rhenen- )Wijk 1619-1951 (Classis Wijk), inv.nr. 121. 5. Ginkel-Meester, Van. .S. en M. Kooiman, Langbroek.
Geschiedenis en architectuur. Zeist. 1990.25. 6 Hazeu. 25.
7. Kok. De. JA., Nederland op de breuklijn Rome-refor-
matie Numerieke aspecten van protestantisering en katholieke herleving in de Noordelijke Nederlanden. I5H0-I880. z.pl. z.d, 341. 8. Hagedoorn. J. (red). Het land van de zeven tuinen.
Zuid-oost Utrecht in perspeklief Utrecht. 1990. 71. 9. RAU. Archieven van de hervormde gemeenten Drie-
bergen 1674-1967 en Neerlangbroek 1640-1967 (Her- vormde Gemeente Nederlangbroek). inv.nr. 3. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
Kttekoven, A., De hervormde gemeente Nederlang
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broek 1819-1916. De school op zondag en de strijd
tussen orthodoxie en vrijzinnigheid. Amsterdam, 1995 (onuitgegeven doctoraalscriptie geschiedenis), 15-16 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
Rasker, A.J.. De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I ''95. Geschiedenis, theologische ontwikkelingen en de
verhouding tot haar zusterkerken in de negentiende en twintigste eeuw. Kampen. 1986,29, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12.
|
Dekker, C,, Gereformeerd en Evangelisch. Ontstaan
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aan Gerrit Achterberg bij zijn afscheid van de zon-
dagsschool geschonken Bijbel (Afbeelding uit: D. Wol- thers e.a., Schrijvers Prentenboek Gerrit Achterberg. Den Haag/Amsterdam, 1981,4) Drs. A. Ettekoven studeerde nieuwe geschiede-
nis aan de Universiteit van Amsterdam en volg- de daarna de Archiefschool in Den Haag. Zij is thans werkzaam bij de afdeling Bronverwer- ving en Toezicht van het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geschiedenis van de Buddinggemeenie Ie Goes en
haar plaats in het Nederlandse Protestantisme in de periode I839-I88L Kampen. 1992. 16. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13,
|
Ettekoven. 8.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Nauta. D. (red). Biografisch Lexicon voor de geschie-
denis van het Nederlandsch Protestantisme Deel 1. Kampen. 1978,230. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15.
|
Vree. J., De Groninger godgeleerden De oorsprong
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de eerste periode van hun optreden (1820-1843).
Kampen. 1984.45, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
|
Vree. 71,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Knippenberg. H., Deelname aan het Lager Onderwijs
in nederlandgedurende de negentiende eeuw. Een analyse van de landelijke ontwikkeling en van de regionale verschillen. Den Haag, 1986, 96. 18. Petersen, Van. J.W., De Lange Schoolweg. Een rond-
gang door onderwijsgeschiedenis van de Liemers en Doesburg Zutphen, 1984. 175. 19. RAU, Archieven Schoolbesturen in de provincie 1801-
1857 (Schoolbesturen), inv.nr. 104. 20. RAU, Archief van de zondagsschool te Nederlang-
broek 1825-1889 (Zondagsschool Nederlangbroek), inv.nr. 3. 21. RAU, Schoolbesturen, invnr. 104.
22. RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3.
23. 'Kort berigt van de Zondagsschool te Rotterdam, be-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
62
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
65. RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95, 15-3-1841 en 18-3-
1841. 66. Idem, 23-3-1841.
67. Boekholt, P.Th.T.M. en E.P. de Booy, Geschiedenis
van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd Assen-Maastricht, 1987, 99 en 104. 68. RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
69. RAU, Zondagsschool Nderlangbroek, inv.nr. 3.
70. Idem, inv.nr. 13.
71. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3, 7-12-1843 en 12-12-1844.
72. Ettekoven, 40.
73. RAU, De Beaufort, inv.nr. 1349.
74. Idem, inv.nr 1348 en 1353.
75. Rasker, 157.
76. Lipschits, 21.
77. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4, 11-3-1867.
78. Idem, 14-11-1867.
79. Idem, inv.nr. 65.
80. Idem, inv.nr. 4, 13-4-1871.
81. Ettekoven, 42-43.
82. RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
83. Idem, verslag over 1842.
84. Idem, verslag over 1847.
85. Idem, verslag over 1848.
86. RAU. Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3.
87. RAU. Schoolbesturen, inv.nr 104, verslag najaar
1850. 88. RAU. Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4,9-5-1872. 89. RAU, De Beaufort, inv.nr. 654.
90. RAU. Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
4,20-10-1861. 91. Idem. 17-4-1860.
92. Ettekoven. 48-55.
93 Knippenberg, 54.
94 Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Archief van de gemeente Langbroek 1811-1949 (Gemeente langbroek), inv.nr. 1073. 95. RAU, De Beaufort, inv.nr. 1353.
96 SAKRUH, Gemeente Langbroek, inv.nr. 1072, 5-3- 1915. 97. Idem, 6-12-1915.
98. Hazeu, 65
|
|||||||
treffende derzelver oprigting, voortgang, bloei en
uitzigten. Briefsgewijze meegedeeld'. In: Nieuwe Bijdragen 1817, 759 en 766. 24 RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 3. 25. Vree, 208.
26. Idem, 209
27 RAU, Archief van de familie De Beaufort 1556-1976
(De Beaufort), inv.nr 1354. 28. Gronemeijer, CF., Gedenkboek van het Nederlandsch
Bijbelgenootschap 1814-1914. Amsterdam, 1914. 112. 29. Vree. 217.
30 (ironemeijer. 113.
31 RAU. De Beaufort, inv.nr. 1344
32. RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
33. RAU, De Beaufort, inv.nr. 654.
34. RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
35. Idem
36 Knippenberg, 21.
37. RAU, Schoolbesturen, inv.nr. 104.
38. RAU, Zondagsschool Nederlangbroek, inv.nr. 13.
39. Biographisch Woordenboek van Protestanische God-
geleerden in Nederland. Deel 2, 520-521. 40. Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van hel
Nederlandsch Protestantisme. Deel 1. 230. 41. Biographisch Woordenboek. Deel 2, 521.
42. Idem. Deel 5, 448-449.
43. Vree. 131.
44. Ettekoven, 12. Het betreft L.J.F. Janssen, de latere
conservator van het Museum van Oudheden in Leiden en lussen 1842-1845 als eerste archeoloog actief bij opgravingen naar het vroegmiddeleeuwse Dorestad in Wijk bij Duurstede. 45 RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.3,
28-5-1831. 46. Rasker, 60
47. Lipschits, 1., De protestants-christelijke stroming tot
1940 Deventer, 1977, 19. 48. Vree, 13.
49 Kruithof. B . Zonde en deugd in domineesland Neder-
landse protestanten en problemen van opvoeding, zeventiende lot twintigste eeuw. Amsterdam. 1990. 118. 50. Smits, C, De afscheiding van 1834. Deel 4 (provincie
Utrecht). Dordrecht, 1980, 122-123. 51 Algra, H., Het wonder van de 19e eeuw. Van vrije
kerken en kleine luyden. Franeker, 1979'', 96-99 52 RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,29-11-1835. 53. Smits, 123 noot 20.
54. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3, 1-10-1837. 55. Hazeu, 37.
56 Biographisch Lexicon. Deel 3, 122
57 RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,4-5-1839, 16-2-1840, 27-3-1840 en 19-7-1840. 58. RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95.
59 Idem. 60. Idem, 4-1-1841.
61. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3. 62. Rasker, 38.
63. RAU, Classis Wijk, inv.nr. 95, 10-2-1841.
64. RAU, Hervormde Gemeente Nederlangbroek, inv.nr.
3,2-3-1841. |
|||||||
63
|
|||||||
vroegste aanwijzing voor menselijke aanwezig-
heid op dit terrein. De Romeinse periode is ster- ker vertegenwoordigd. Klusters en rijen paalspo- ren vormen de restanten van enige gebouwen uit die periode. De gebouwen stonden op een hoog- gelegen kop in de omgeving, centraal op terrein 21. In de nabije omgeving van de huisplatte- gronden zijn tevens afvalkuilen, een brede grep- pel en twee waterputten aangetroffen. Eén van die waterputten dateert uit de overgangsfase van de Romeinse tijd naar de vroege Middeleeuwen. Over deze periode, die loopt van de derde tot en met de vijfde eeuw, is slechts weinig bekend. Mogelijk stammen één of meerdere van de ge- bouwen eveneens uit deze periode. Terrein 21 lijkt een unieke kans te bieden om bewonings- continuïteit van de Romeinse tijd tot in de Middeleeuwen vast te stellen. Het vooronderzoek op terrein 8 is geheel vol-
tooid. Uit de haaks op elkaar aangelegde proef- sleuven is duidelijk geworden dat zich op de hoge kop in het terrein gedurende de Romeinse tijd een kleine nederzetting bevond, bevolkt door inheemse boeren. Behalve delen van drie huisplattegronden en allerlei kuilen, is op ver- schillende plaatsen een brede greppel aangesne- den die vermoedelijk de begrenzing van de ne- derzetting vormde. Ten westen en zuiden van de nederzetting, waar het terrein afloopt in de rich- ting van een geul, zijn aanwijzingen aangetrof- fen voor een grafveld. Mogelijk zijn hier delen van twee of drie kringgreppels opgegraven. De- ze aanwijzingen alleen zijn echter niet voldoen- de om direct te concluderen dat hier een grafveld heeft gelegen. Het voorlopig ontbreken van ech- te graven en de ogenschijnlijk grote afstand tussen de verschillende kringgreppels zijn argu- menten die tegen de aanwezigheid van een graf- veld spreken. Om meer duidelijkheid te krijgen moeten op terrein 8 nog enige grote werkputten worden aangelegd. Mocht blijken dat er op terrein 8 wel een graf-
veld ligt, dan lijkt hier de mogelijkheid te liggen een nederzetting met bijbehorend grafveld volle- dig op te graven. Het proefonderzoek is nu afgerond op terrein A
en 8 en de opgraving is daar van start gegaan. Vanaf half september is daarnaast het onderzoek op.terrein 21 hervat door een tweede opgra- vingsploeg. (ROB) |
|||||||
VARIA
Opgravingsproject Houten-Vinex
Met de start van de opgraving begin juni 1997 is
een nieuwe fase in het onderzoek naar de archeologische overblijfselen in Houten-Vinex een feit geworden. De opgravingen worden uitgevoerd door de
Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemon- derzoek (ROB), die zorg draagt voor een veld- ploeg, vondstverwerkers en specialisten die het onderzoek uitvoeren. Subsidies van de gemeente Houten en Ballast
Nedam geven het project financiële draagkracht. Het onderzoek in Houten is opgenomen in het Limesproject. In het kader van dit project wordt onderzoek verricht op bedreigde terreinen waar wetenschappelijk belangrijke overblijfselen uit de Romeinse tijd worden vermoed. Het Limesproject richt zich specifiek op de noord- grens van het Romeinse rijk, de Limes. Deze grens bestond in Nederland gedurende de Romeinse tijd uit de Nederrijn, de Kromme Rijn en de Oude Rijn. Binnen het Limesproject worden de opgravings-
methoden en de gegevensverwerking van de verschillende opgravingen op elkaar afgestemd, zodat goede en snelle gegevensverwerking gn - vergelijking tussen de verschillende objecten kan plaatsvinden. Gezien de nabijheid van de Romeinse rijksgrens
(Kromme Rijn) en de te verwachten Romeinse bewoningsresten op de terreinen van project Houten-Vinex lijkt het Limesproject een onder- zoekskader te kunnen bieden waar het project Houten-Vinex goed in past. Het daadwerkelijke onderzoek in Houten-Vinex
bevindt zich nog in een pril stadium. Vooraf- gaand aan eventuele grootschalige opgravingen op de bedreigde terreinen wordt eerst middels de aanleg van proefsleuven getracht inzicht te krij- gen in de aard, de gaafheid en het wetenschap- pelijk belang van aanwezige archeologische overblijfselen. Van de te onderzoeken terreinen (genummerd: 21, 8, A en 24, gelegen nabij de Binnenweg) leveren de eerste twee reeds be- langrijke resultaten en inzichten op. Op terrein 21 zijn sporen uit de de late Ijzertijd, Romeinse tijd en vroege Middeleeuwen ontdekt. Enige kuilen met ijzertijdaardewerk vormen de |
|||||||
64
|
|||||||
U ^-i^-rc
|
|||||||||||||
Priorij Gods Werkhof.
Is er nog toekomst voor een jong monument?
|
|||||||||||||
Saskia van Ginkel-Meester
|
|||||||||||||
De priorij, een door veel groen omgeven en
tamelijk geïsoleerd gelegen complex aan de Hollende Wagenweg te Werkhoven, is in 1959 gebouwd in opdracht van de Monialen Augus- tinessen. Het is ontworpen door de Brummense architect Jan Drummen in samenwerking met P. Vos. De uitvoering was in handen van aan- nemer A. van Tol. Op 25 januari 1959 werd de eerste steen gelegd. Eenjaar later, op 10janua- ri 1960, vond de inwijding plaats door kardi- naal Alfrink. |
|||||||||||||
.Slotklooster 'St, Joseph' te Maarssen
ven door schenking ter beschikking had gekre-
gen, werd aan Jan Drummen de opdracht ver- leend om een kloostercomplex te ontwerpen. Historisch gezien is het een belangrijk gebouw omdat het als laatste slotklooster in Nederland is gebouwd vóór het Vaticaans Concilie van 1963. Tijdens dit concilie werden de bepalin- gen betreffende het 'slot', zoals vermeld in het kerkelijk wetboek, herzien. Dientengevolge zijn alle hekken en tralies die de zusters van de buitenwereld afzonderden weggenomen. Bo- vendien is het klooster het enige Monialen Augustinessenklooster in Noordwest-Europa. Oorspronkelijke opzet
In zijn oorspronkelijke opzet had het klooster-
gebouw, afgestemd op bewoning door achttien zusters, een rechthoekige plattegrond. Het geheel is gegroepeerd rond twee binnenhoven met de kapel als middelpunt. Links van de ka- pel is de kleine binnenhof met de privé-vertrek- ken van de zusters, kleine slaapcellen van slechts 3x3 meter en rechts de grote binnen- hof. Hier is in 1964 een zaal ingebouwd, die gebruikt wordt voor samenkomsten en derge- lijke. Rond deze binnenhof liggen onder andere kantoren, keuken en refter (eetzaal). In verband met het toenemend aantal gasten zijn in 1968 twee vleugels aan de achterzijde aangebouwd. In de linkervleugel werden slaapvertrekken |
|||||||||||||
Priorij Gods Wcrkliol, Hollende Wagenweg 20 te Werk-
lioven (foto juli 1985) Voorgeschiedenis
De orde van de Monialen Augustinessen, de
beschouwende tak van de Augustijnen, is in 1938 opgericht'. De feitelijke realisering vond in verband met de oorlog pas in 1946 plaats. Aanvankelijk had de orde onderdak gevonden in een herenhuis met tuin aan de Kerkstraat in Maarssen. Dit slotklooster, 'St. Joseph' ge- naamd, voldeed niet echt en men besloot tot nieuwbouw elders. Men wenste een licht en ruim gebouw dat echter naar de buitenwereld toe gesloten moest zijn gezien het contempla- tieve karakter van de orde. Om zich een idee te vormen bezocht men verschillende kerken en kloosters. Vooral de kerk van de parochie van 'O.L.V. van Fatima' in Brunssum van de archi- tect Jan Drummen sprak zeer aan. Nadat de orde in 1953 een groot stuk grond in Werkho- |
|||||||||||||
65
|
|||||||||||||
!3MSS3:s3S^s:^ms3
|
||||||||||
Fragment van het bouwplan uit 1958 door architect Jan
Brummen (Gemeente Bunnik, Archief gemeente Werkho- ven 1811-1964. inv. nr 1096) ondergebracht en in de rechter werkruimten en
een atelier. Het gehele gebouw is gelijkvloers en voorzien
van een gedrukt pannen schilddak. Een uitzon- dering hierop vormt de bibliotheek. Hierboven is een etage die aansluit op de hoge kapel. Het hoogste punt wordt gevormd door de open klokkentoren. De naar de weg toegerichte voorgevel heeft een gesloten karakter met uit- zondering van de vensters aan weerszijden van de hoofdingang en de ingang naar de dagkapel, waar zich kantoren en ontvangstruimten bevin- den. Rechts en links is een muur met een poort- doorgang aangebracht die de toegang tot de omringende tuin van de buitenwereld moest afsluiten. De zijgevels en de achtergevel heb- ben een meer open karakter en bieden uitzicht op boomgaarden en een grote tuin. De vertrek- ken hier zijn voorzien van grote rondboogven- sters met stalen kozijnen en sponningen. Interieur
Kenmerkend is het heldere witte interieur. Wat
betreft de oorspronkelijke inrichting van de kapel en de rest van het klooster is de inbreng van zuster Theofoor zeer groot geweeste Be- halve veel ander meubilair heeft zij ook de 36 koorbanken van Afrikaans afzelia-hout en het grote wandkleed in de kapel ontworpen. Daar- naast bevinden zich in het klooster diverse schilderijen van haar hand. De kapel bestaat uit twee gedeelten, een deel waar de koorbanken van de zusters staan en een hoger gelegen deel waar zich het altaar bevindt. Oorspronkelijk waren beiden delen door een ijzeren hekwerk van elkaar geschei- den. Dit hekwerk is in 1965 weggenomen met |
||||||||||
De keuken in de priorij
|
||||||||||
De eetzaal of refter met meubilair ontworpen door zuster
Theofoor |
||||||||||
uitzondering van het decoratieve hekwerk in de
boogdoorgang . Decoratie
De enige decoratie aan de buitenzijde van het
zeer sober uitgevoerde gebouw bestaat uit een drietal beelden in reliëf, aangebracht op de hoge voorgevel van de kapel, een steen met een Latijnse tekst bij de linkertuinpoort en een ge- bosseerde steen met in Griekse letters het op- schrift 'christos' bij de rechtertuinpoort. Het |
||||||||||
66
|
||||||||||
De tuinzijde van de priorij met de open klokkentoren ais De kapel
markant punt
|
|||||||||||||
De koorbanken van Afrikaans afzelia-hout ontworpen door
zuster Theofoor |
|||||||||||||
Dl kaiaklci i.^lickc iv'iijl>u«iti\ Lii.^ki
|
|||||||||||||
De gang met binnenvallend licht aan de tuinzijde
betreft werk van de Utrechtse beeldhouwer
René van Seumeren. De drie reliëfs verbeelden een zegenende
Christus met rechts een geknielde figuur in gebed met boven zich een adelaar met aureool en links een eveneens geknielde figuur die met opgeheven hand de hand van de achter zich staande gevleugelde figuur kust. Deze figuur |
|||||||||||||
De voormalige hekken ter afscheiding van de buitenwereld
met aureool maakt een zegenend gebaar. Voor-
gesteld zou zijn een verrezen Christus, kracht- |
|||||||||||||
67
|
|||||||||||||
De tuin
De grote tuin rond het klooster heeft een land-
schappelijke aanleg. Daarnaast is er een kleine boomgaard. De moestuin is verdwenen. Ge- heel aan het uiteinde ligt op de grens met de omringende weilanden een kleine begraaf- plaats. Deze heeft een cirkelvormige aanleg met in het midden een kruis. Thans zijn er vier graven van zusters. |
||||||||||
De reliëtbeelden op de voorgevel van de kapel met een
zegenende Christus dadig aanwezig onder de mensen. Links de
mens in nood die zijn toevlucht tot Hem neemt. De kracht van Christus wordt over hem afge- smeekt. En rechts de mens in beschouwing gewend naar Christus met de adelaar als sym- bool van de hoge vlucht die de menselijke geest in beschouwing kan maken. De gevleu- gelde figuur en de adelaar zijn respectievelijk ook symbool van de evangelisten Mattheus en Johannes de Evangelist. Boven deze drie re- liëfs zijn stenen met het opschrift AD 1960 aangebracht, het jaar van de inwijding van het klooster. De Latijnse tekst op de steen bij de linkertuin-
poort luidt: 'Visita quaesumus Domine habitati- onem istam. Et omnes insidias inimici ab ea longe repelle. Angeli tui sancti habitent in ea qui nos in pace custodiant. Et benedictio tua sit super nos semper' (Bezoekt, bidden wij U Heer dit huis en houdt alle hinderlagen van de vijand op afstand. Uw heilige engelen mogen hier wonen, die ons in vrede bewaren en Uw zegen zij altijd met ons). |
||||||||||
Een gastenverblijf'
Van slotklooster tot ontmoetingsplek
Door de jaren heen heeft het klooster zich van
een sterk gesloten gemeenschap ontwikkeld tot een plaats die openstaat voor mensen van bui- tenaf Droegen de zusters aanvankelijk een habijt, later is dit vervangen door 'burgerkle- ding'. Sinds het begin van de jaren tachtig trad er, zoals ook bij veel andere kloosters in Neder- land het geval is geweest, een sterke vergrij- zing op. Er woonde nog slechts een klein aantal zusters, waarvan enkele reeds hoog bejaard, terwijl er geen jongere zusters meer intraden. In 1986 werd men voor de vraag gesteld of de zusters als gemeenschap in het klooster konden blijven. Financieel en wat betreft de verzorging werd dit een probleem. Gedacht werd aan een |
||||||||||
De begraafplaats achter in de tuin
|
||||||||||
68
|
||||||||||
'1^ ^
|
||||||||||
De dagkapel met een schilderij van zuster Theofoor
werden deuren dichtgemetseld. Er werden
twaalf van dergelijke wooneenheden gereali- seerd, waarvan er aanvankelijk tien voor de zusters bestemd waren en twee voor gasten. Het aantal zusters zou echter nog verder afne- men. Er waren wel gasten die gebruik maakten van de wooneenheden. Rond 1995 ontstonden er meer problemen rond de zorg voor de oude- re zusters. Gezocht werd naar de mogelijkheid om als kleine gemeenschap te verhuizen. Uit- eindelijk is in 1997 de groep van zeven zusters overgegaan naar het bejaardenoord 'Beuken- stein' in Driebergen-Rijsenburg, waarbinnen het reguliere bejaardenhuis een kleine woon- gemeenschap met een eigen eetzaal is gereali- seerd. Ondanks deze verhuizing was het niet de be-
doeling dat de functie van het klooster als ont- moetingsplek verloren zou gaan. Het gebouw is riog altijd eigendom van de Monialen Augusti- nessen en Augustijnen. Zij proberen samen met anderen de activiteiten voort te zetten. Het wordt thans bewoond door pater Hans Maassen (Augustijn), zuster Esther van Vliet (Augusti- nes van Heemstede, congregatie van zieken- huiszusters) en Charles Steur (hij draagt zorg voor cursussen op het gebied van bezinning). Naast bezinningscentrum behoort tot de 'Prio- rij Gods Werkhof ook de 'Werkhofgemeen- schap'. Dit is een oecomenische geloofsge- meenschap die een ieder elke zondagochtend welkom heet. Gezocht wordt nog naar verder gebruik passend in de geest van het klooster. Men hoopt dat de verschillende activiteiten het financieel haalbaar maken om het kloosterge- bouw te behouden en dat het niet noodzakelijk |
||||||||||
De gang met diehtgemelselde deuren na de verbouwing
van 1989 |
||||||||||
Het interieur van een nieuwe wooneenheid
verbreding van de activiteiten en om een deel
van het klooster tot bejaardenoord in te richten. Voorop stond dat het klooster een ontmoe- tingsplek moest blijven. In 1987 werd besloten voorlopig te blijven. Vanaf mei 1989 tot janua- ri 1990 volgde een interne verbouwing, waarbij van twee kamers één wooneenheid werd ge- maakt met daarnaast ook een eigen toilet- en doucheruimte. In de tussenmuren werden daar- toe doorgangen gemaakt. Aan de gangzijde |
||||||||||
69
|
||||||||||
zal zijn dit unieke complex te vericopen.
Het gebouw uit 1960 gebouwd als laatste slot- klooster in Nederland is een uniek monument. Het is nog te jong om als Rijksmonument te worden aangemerkt en als zodanig te worden beschermd. Gezien het unieke karakter en de fraaie ligging verdient het complex echter ze- ker binnen de gemeente Bunnik alle aandacht. Drs. S.G. van Cinkel-Meester is kunsthistorica,
redacteur van dit tijdschrift en vooral werk- zaam op het gebied van de architectuurge- schiedenis. Literatuur
Ginkel-Meester. S. van. Bunnik geschiedeni.<i en architec-
linir.'AcKl 1989. Maassen. zuster Gcrtrudis e,a, (red.), Monialen Augu.tli-
nessen Ie Werkhoven. Amstelveen 1985. Informaliehrochure Priorij Goit.s Werkhof, centrum van bezinning en onimoeling. Archieven
Gemeente Bunnik. Arehief gemeente Werkhoven 1811-
1964. inv. nr. 1096 Gemeente Bunnik. Archief gemeente Bunnik 1964-1995,
bouwdossier inv.nr. 103-667. Noten
1. Augustinessen zijn vrouwelijke religieuzen, die de regel
van Augustinus volgen, al dan niet samen met de orde der Augustijnen met wie ze vaak bestuurlijk verbonden zijn. De congregaties zijn over de hele wereld verspreid en tellen circa 20 000 leden. De Monialen-Augustines- sen leiden een zuiver contemplatief leven. De actieve congraties wijden zich aan ziekenverpleging, zielzorg of maatschappelijk werk. 2. De wereldlijke naam van zuster Theofoor was Ans van
Zeijst (28-12-1906 - 16-2-1988). Zij trad op latere leef- tijd tot de orde toe en was daarvoor op verschillende kunstacademies opgeleid in grafisch werk en edel- smeedkunst. Het werk van kunstenaars als Leo Brom en Jan Kriegeren de architecten Paul Bromberg. Harry van der Velden en Bas van Pelt sprak haar zeer aan. Evenals het werk van de keramisten Bert Nienhuis en Harry van Tussenhoek. |
|||||||||
Een van de zusters in gesprek met bezoekers, (foto uit
1990 door Lambert v. Gelder, coll M. Aug.) |
|||||||||
Tenzij anders vermeld, zijn de toto's gemaakt door
de auteur in november 1997. |
|||||||||
70
|
|||||||||
Anthony Verkerk. De molenaar die failliet ging
Casper A. van Burik
|
|||||||||
In zijn artikel 'De Loerikse molen' wijdt Rob
Butterman slechts twee zinnen aan de periode dat Anthony Verkerk deze molen in zijn bezit heeft'. Hij vermeldt het jaar waarin Verkerk de molen aankoopt (1719) en dat diens curator in 1740 de molen verkoopt. Rob Butterman was waarschijnlijk niet op de hoogte van de ups en, het optreden van een curator doet dat reeds vermoeden, ook de downs in het leven van Anthony Verkerk. Zoals gezegd, koopt Verkerk de molen in
1719. Aan die koop waren reeds enige trans- acties voorafgegaan en wel in de stad Utrecht. Daar zijn dan ook de eerste sporen te vinden van de latere Houtense molenaar. Een gulle gift
Anthony Verkerk laat voor het eerst van zich
horen in 1716. Op 31 augustus van dat jaar koopt hij samen met Anna Maria ten Brink, zijn toekomstige vrouw, een huis staande tus- sen de Viebrug en de Jacobibrug aan de west- zijde van de Oude Gracht". In dit huis is een 'grut en gortmolen' gevestigd, die bij de aan- koop is inbegrepen. Het is opvallend dat Anna Maria ten Brink als
jonge ongetrouwde vrouw deze overeenkomst als volwaardige partner aangaat. De akte wordt ook mede ondertekend door een opmerkelijk persoon: Arend van Maurik. Een lid van een Utrechts/Amsterdamse familie van doopsge- zinde kooplieden en fabrikanten\ Waarom zou hij zich bemoeid hebben met een transactie van twee voor hem ogenschijnlijk onbetekenende figuren? De testamenten van Arend van Maurik werpen
enig licht over deze kwestie. Wat is namelijk het geval? Anna Maria ten Brink blijkt bij Arend als dienstmaagd gewerkt te hebben en Arend, die als vrijgezel geen kinderen na zal laten, vermaakt haar een huis in de Bemuurde Weerd buiten de stad Utrecht''. Voorwaar, geen geringe gift aan een dienstmaagd. Wat moeten we achter dit gebaar wel niet zoeken? ... |
Afkomstig uit Beusichem
Het is nu duidelijk waarom Arend van Maurik
zich met de financiële zaken van Anthony en Anna Maria heeft bemoeid. Hij was immers door zijn gift de (toekomstige) weldoener van het echtpaar en zal beslist gewild hebben dat zij hun zaakjes goed regelden. Zo zal hij ook op 7 december 1716 zijn inbreng gehad hebben bij het opmaken van hun akte van huwelijkse voorwaarden. Een akte die hij ook mede onder- tekent'. Uit die akte blijkt overigens een groot vertrouwen in Anthony. De vermogens van de toekomstige echtelieden zullen worden samen- gevoegd en Anthony krijgt het beheer over het totale vermogen. Op 19 december daaraan volgend trouwt het
paar dan voor huwelijkscommissarissen te Utrecht en in de rooms-katholieke statie in de Walsteeg''. Daarop wordt Anthony op .31 de- cember burger van Utrecht met de aantekening 'geboren van Beusichem''. Hieruit blijkt dat hij geen familie is van de dan al jaren in de stad Utrecht en in het Kromme-Rijngebied voor- komende families met de naam Verkerk^ Be- halve van zijn broer Cornelis, over wie hierna meer, heeft Anthony het in het Utrechtse dus waarschijnlijk zonder steun van familie moeten stellen. In Beusichem zou Anthony op 26 juli 1696
rooms-katholiek gedoopt kunnen zijn als zoon van Cornelis Verkerck en Elisabeth Huyberts- dr. van der Lee', maar dat is niet met zekerheid te zeggen. In dat geval is hij wel op jonge leef- tijd de Lek overgestoken en is hij ook als minderjarige getrouwd. De volgorde van de namen die Anthony aan zijn kinderen gaf, spreekt ook voor het paar Cornelis en Elisabeth als ouders van Anthony. Bovendien valt zijn broer volgens de Beusichemse doopinschrij- vingen ook goed te plaatsen als een zoon van het genoemde echtpaar. Verhuizing
Op 14 november 1717'" overlijdt Arend van
Maurik. Zijn vader, Willem van Maurik, erkent |
||||||||
71
|
|||||||||
op 31 december 1717 middels een notariële
akte dat het huis in de Bemuurde Weerd op Anna Maria ten Brink is vererfd". Tegelijker- tijd worden regelingen getroffen voor de ver- huur van het huis. Op 10 februari 1719 woont Anthony nog in
Utrecht'^ Op die datum laat hij als grutter door het Utrechtse gerecht een regeling met een schuldenaar vastleggen. Op 15 mei van dat jaar woont hij echter in Houten". Hij verleent dan een hypotheek op het huis dat zijn vrouw ge- ërfd heeft. Dit in verband met een lening van 900 gulden, zeer waarschijnlijk voor de aan- koop van de Loerikse molen. De volgende dag namelijk koopt hij de molen met het bijbeho- rende land'" en verkoopt hij zijn huis aan de Oude Gracht in Utrecht'-. In Houten
Zoals Rob Butterman in zijn artikel aangeeft,
was de Loerikse molen te vinden aan de zuid- zijde van de Molentuin (vandaar de naam), vlakbij de kruising met de Binnentuin, waar nu het huis nummer 7 staat. Uiteraard in de buurt- schap Loerik (De Molentuin heette tot voor kort Molendijk en de Binnentuin Binnenweg). |
in 1740 ook een stuk weiland van vier hond ge-
noemd, dat kennelijk door Anthony aan het land van de molen werd toegevoegd. Met enige mate van zekerheid mogen we aan- nemen dat het Anthony de eerste jaren op de molen redelijk goed is gegaan. Hij lost versneld 100 gulden af op zijn lening van 900 gulden waarna hij op 29 april 1724 het huis van Arend van Maurik verkoopt", zodat hij op dat mo- ment schuldenvrij geweest zal zijn. Hierboven was al sprake van een broer van Anthony, Cornelis Verkerk. Deze woonde in Vreeswijk en overleed waarschijnlijk eind 1730 of in januari 1731 met achterlating van twee dochtertjes van zeven en vijfjaar oud. Anthony wordt tot voogd over deze meisjes aangesteld en regelt op 31 januari 1731 met hun moeder, Anthonia van Wijk, de zekerheidsstelling voor hun vaderlijk erfdeel'*. Zelf krijgt Anthony met zijn vrouw minstens negen kinderen, van wie acht de volwassenheid bereiken. Hun oudste dochter werd al in Utrecht geboren. In Houten volgen nog vier zoons en vier dochters''. Naast het molenaarsberoep ontplooit Anthony in de loop van de jaren dertig van de achttiende eeuw ook andere bezigheden. Misschien uit noodzaak omdat zich dan al financiële proble- men aandienen. Die problemen zijn in ieder geval nog niet aan de orde ten tijde van zijn neveninkomsten als pachter van de imposten van de bakkerijen in Houten, 't Goy en Wulven. Hiervoor moest men kredietwaardig zijn. Door het gerecht wordt Anthony deze nevenbaan op 12 februari 1735 'in continuatie' gegund. Hij betaalt hiervoor 42 gulden en 10 stuivers voor de duur van twee jaar"". In 1737 is zijn aanstel- ling echter niet meer te vinden. Mogelijk is hij dan niet meer voldoende kredietwaardig. Anthony is ook als bakker werkzaam geweest. Hij laat daartoe op 5 augustus 1734 door het gerecht een merk in de vorm van een grote hoofdletter A registreren dat hij op zijn broden zal drukken (zie afbeelding)^'. Tenslotte laat Anthony als nevenwerkzaamheid andermans koeien op zijn land weiden. Daarvoor laat hij driemaal een overeenkomst vastleggen voor het gerecht van Houten. Tweemaal in 1737 en een- maal in 1740^^. In dat laatste jaar is hij zeker wel in financiële problemen. |
|||||||||
De Loerikse molen op een kaart uit 1626 door Hendrik
Verstrak (RAU. Archief Oudmunster. 933-98) De oudste versie van de molen dateert van
vóór of uit 1594. Deze werd echter na Anthony door de nieuwe eigenaar afgebroken, waarna op dezelfde plaats een nieuwe molen ver- scheen, die op zijn beurt aan het begin van deze eeuw werd afgebroken"'. Bij de molen behoort in 1716 het molenhuis, twee morgen boomgaard waar de molen op stond en zes akkers en een boomgaardje, samen groot twee morgen en vier hond (een hond is 1/6 morgen ofwel 100 vierkante roeden). Daarnaast wordt |
||||||||||
72
|
||||||||||
e>Si
|
||||||||||||
De gerechtsakte uit 1734 waarbij Anthony Verkerk zijn
bakkersmerk laat registreren (SAKRIJH, Dorpsgerechten. 812. blz. 359) Failliet
Was het te wijten aan het economische tij dat
Anthony in de problemen raakte? Of kwam het door eigen wanbeheer? Misschien wel door beide. Hoe het ook zij, het Provinciaal Hof in Utrecht stelt op 24 maart 1740 de procureur Hendrik van Dam aan tot curator over de boe- del van Anthony-'. Hendrik van Dam instrueert de deurwaarder S. van Toll om in Utrecht de schuldeisers van Anthony op te roepen. Zo wordt op 16 en 30 mei 1740 en op 4 en 18 juli 'openbaarlijk uytgeroepen' dat de schuldeisers zich kunnen melden bij de curator-". Op 8 en 28 juli en op 16 augustus doet de pander Ber- nard Sam hetzelfde in Houten-\ Inmiddels had Hendrik van Dam op 20 juni 1740 de molen in het openbaar verkocht aan Cors van Maer- schalkerweert, die er inclusief het extra land 715 gulden voor betaalde^*". Voor kamerhuur gedurende de verkoop diende de wijnkoper Juliaans een rekening in van 3 gulden en voor 'verteeringen, vuur en light' 2 gulden en 3 stuivers". |
||||||||||||
Na de oproepen van de deurwaarders komen de
schuldeisers op 1 april 1741 voor het provinci- ale hof bijeen om de opbrengst van de molen te verdelen. In de eerste plaats zijn de preferente schuldeisers aan de beurt. De curator en de deurwaarders brengen aan administratiekosten 47 gulden, 19 stuivers en 8 penningen in. Johan van Linden, de schout van Houten, claimt aan achterstallige belastingen in totaal 188 gulden en 3 stuivers. De domeinen hebben over de jaren 1737, 1738 en 1739 nog 9 gulden wind- geld'* te vorderen en de timmerman Pieter van Keulen heeft aan arbeidsloon 22 gulden en 8 stuivers tegoed wegens een reparatie aan de molen. Huybert Agterbergh lot slot heeft voor die reparatie hout geleverd en vordert 78 gul- den en 16 stuivers. Al deze schuldeisers krijgen hun vorderingen betaald. De concurrente schuldeisers daarentegen heb- ben de grootste vorderingen en moeten ook de grootste verliezen voor hun rekening nemen. Zo heeft Pieter Vernooij aan Anthony een le- ning verstrekt van 200 gulden en Johan van Dinteren 400 gulden, die hij overgedaan heeft aan Hendrick van der Marck. De erfgenamen van Anthony van Dam hebben een kapitaal van |
||||||||||||
73
|
||||||||||||
heeft er dus alle schijn van dat Anthony tussen
6 augustus 1740 en mei 1742 in Houten is overleden. Zo kwam een einde aan een leven met, zoals gezegd, ups maar vooral ook veel downs. CA. van Burik houdt zich al ruim 20 jaar in
zijn vrije tijd bezig met de geschiedenis van de provincie Utrecht. Het Kromme-Rijngebied heeft daarbij zijn bijzondere aandacht. Hij is een verre nazaat van Anthony Verkerk. |
|||||||||
Gebruikte afkortingen:
GAU Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht
RAU Rijksarchief in de provincie Utrecht
SAKRUH Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug
NA Notariële Archieven Utrecht
S.A.II Stadsarchief Utrecht 2e afdeling
H.v.U. Archief van het provinciaal hof van Utrecht
Noten:
1. R.J. Butterman.'De Loerikse molen'. Tussen Rijn en
Lek. 18(1984-3), 10-17. De auteur (1955-1990) schetst in dit artikel in grote lijnen de geschiedenis van de Loerikse molen Hij geert aan dat voor nadere gegevens uitgebreider onderzoek geboden is Dit artikel wil hier- aan een bijdrage te leveren. 2. GAU, NA, U083b036 (notaris Nicolaas Vonck). Op 21
mei 1717 volgt de transportakte (GAU, S.A.II, 3243).
3. Mededeling aan de auteur door W.H. Morel van Mou-
rik, redacteur van de 'Maurikkroniek'. 4. GAU, NA (notaris Nicolaas Vonck), U083bO35 d.d. 5-
12-1715 en U083bO37 d.d. 2-11-I7I7, In hel eerste testament is er nog sprake van dat Anna Maria ten Brink het huis voor de helft zal moeten delen met Judith Winters, weduwe van Willem Parel. In het tweede testament blijkt Judith Winters te zijn overleden. Bij overlijden van Anna Maria ten Brink zal nu hel hele huis vererven op haar moeder Hendrina Houmans huisvrouw van Jan Hendrick ten Brinck. 5. GAU, NA. U 083b036 (notaris Nicolaas Vonck).
6. GAU, doop-, trouw- en begraafregisters gemeente
Utrecht. 7 GAU. Index op het burgerboek van Utrecht Aanwezig
op de studiezaal 8. Zie bijvoorbeeld De Nederlandsche Leeuw LXX
(1953) en LXXIII (1956). In de laatste verwijzing komt onder andere Cornelis Verkerk, broer van Anthony, Ier sprake. 9. Rijksarchief in Gelderland, rooms-kalholieke doop-,
trouw- en begraafregisters van Beusichem. lO.GAU, begraafregister Utrecht.
I I.GAU, NA U083b037 (notaris Nicolaas Vonck).
I2.GAU, S.A.II, 3257.
13.GAU, S.A.II, 3420.
14.SAKRUH, Dorpsgerechlen, 793.
15.GAU, S.A.II, 3243.
|
|||||||||
De in 1741 gebouwde molen op een foto uit circa 1900.
(Topografische verzameling van de gemeente Houten.) 500 gulden te vorderen en Jacob ter Brugge
cum suis heeft twee leningen uitstaan, samen 700 gulden. Bovendien is op alle leningen twee of meer jaren geen interest betaald. Tot slot hebben de domeinen over de jaren 1733 tot en met 1736 nog 12 gulden windgeld te vorderen. Voor al deze crediteuren bleef er maar weinig over. Zonder dat duidelijk wordt waaruit deze be-
staan, worden de eisen van Cornelis Vergeer en Cornelis Verkerk afgewezen. Zij kregen dus helemaal niets betaald^''. Het einde
Hoe was het in de tussentijd met Anthony ge-
steld? Op 2 april 1740 verklaart zijn schoon- zoon Pieter Bosdam'" twee bedden met toebe- horen en 'het verdere dat ten dage der ver- coopinge gekogt is' voor zes weken aan Antho- ny in leen te geven^'. Anthony's inboedel werd dus blijkbaar ai voor de molen verkocht en hij heeft dus met slechts schamele bezittingen uit zijn molen moeten vertrekken. Zoals hierboven gemeld, regelt hij op 6 augus- tus 1740 nog het weiden van een koe. Maar daarna wordt het stil rond Anthony. Zijn kinde- ren verhuizen in mei 1742 van Houten naar Zuilen, maar Anthony is daar zeer waarschijn- lijk niet bij". In de Zuilense archieven werd van hem althans geen spoor aangetroffen". Het |
|||||||||
74
|
|||||||||
ló.Zie liierover H. Reinders, 'Het einde van de Loerikse
molen'. Tussen Rijn en Lek, 18 (1984-4), 1-6. Bij het afsluiten van dit artikel wees mr. C. van Schalk te Houten op een notariële akte uit 1741 waarin de af- braak en herbouw van de Loerikse molen werd aanbe- steed. In een vervolgartikel hoopt de schrijver op de lotgevallen van de molen en molenaar(s) terug te ko- men. 17.GAU,S.A.I1, 3420 (15-5-1719 en 29-4-1724).
I8.RAU, Dorpsgerechten, 2153.
l9.Zie voor de kinderen van Anthony noot 32 van dit arti-
kel. De oudste dochter Elisabeth wordt 27-I-I7I8 te Utrecht gedoopt in de r.k. statie in de Walsteeg (GAU, doop-, trouw- en begraat'registers). In Schalkwijk zijn de volgende r.k. dopen te vinden: Huibertje 19-4-1728; Petrus 18-11-1731; Johanna 19-11-1733; Joannes 21- 11-1734 (SAKRUH, doop-, trouw- en begraafregisters Schalkwijk). Van de overige kinderen zijn waarschijn- lijk geen doopinschrijvingen bewaard gebleven. 20.SAKRUH, Dorpsgerechlen, 812 (biz. 359).
21 Idem
22.Idem d.d. 14-1-1737, 21-12-1737 en 6-8-1740.
23.SAKRUH, Dorpsgerechten. 801 (20-6-1740).
24.RAU, H.v.U, 196-13.
25.Idem
26.SAKRUH, Dorpsgerechten, 801
27.RAU, H.v.U. 244-6.
28 Zie voor de historie van deze 'belasting' het in noot I
genoemde artikel van Rob Butterman. 29.RAU. H.v.U.. 188-13,
30.SAKRUH, Dorpsgerechten, 817 d.d. 3 februari 1739
huwelijk tussen de meerderjarige Pieter Bosdam en de minderjarige Hendrina Verkerk, geassisteerd met haar vader Anthony Verkerk. 31 SAKRUH, Dorpsgerechten, 812.
32.Idem d.d 15 mei 1742: akte van indemniteit afgegeven
door de schout 'en geregten' voor Lysbeth - (24 jaar), Cornelis - (19 jaar), Lena - (17 jaar), Jacobus - (15 jaar), Huybertie - (12 jaar), Pieter - (8 jaar) en Hannes Verkerk (6 jaar) ten behoeve van het gerecht Zuilen en Zwezereng. 33 Met dank aan mevrouw dr. E.WA. Elenbaas-Bunscho-
ten voor de 'zoektocht' in haar verzameling. |
|||||
75
|
|||||
Het grootste gezin van Bunnik
Henk Reinders
|
||||||||
en schrijven. Wie dat niet kon, kwam uit een
lager sociaal milieu. Mogelijk was de moeder van Comelis al aan het uitkijken naar een goe- de partij, een Vemooij, een Van de Vecht, een Van Rijn, een Van Bentum of een Van Zijl. Daar kon ze op stel en sprong mee ophouden toen de negentienjarige Hendrijntje zwanger bleek. Ontkennen had geen zin, want dienstbo- des kwamen de boerderij niet af en Comelis was de enige man op de boerderij. Afkopen van een huwelijk was duur. De dader van deze 'negatieve moord' moest het meisje een bruids- schat meegeven waarmee ze een ander kon krijgen en bovendien moest hij de opvoeding van het kind betalen. Ais je rijk genoeg was, kon je de kosten daarvan afwegen tegen de opbrengst als je zoon met een boerendochter trouwde die enkele duizenden guldens, koeien of land mee bracht. Ook kon een flinke rol spelen dat de boerenzoon zijn zinnen op dat meisje had gezet en niet naar de zakelijke argu- mentatie van de familie wilde luisteren. In dat geval moest je samen naar de pastoor. Zo pro- moveerde Hendrijntje van boerenmeid tot boe- rin. Bunniks record
Op 13 mei 1813 werd hun eerste kind geboren,
een zoon die naar de overleden opa Gerrit werd genoemd, zoals de etikette het voorschreef: de oudste zoon naar grootvader van vaderskant, de tweede naar grootvader van moederskant en met de meisjes precies andersom, de eerste naar moederskant en de tweede naar vaderskant. Uit deze naamgeving kun je aflezen hoe de voorna- men van de grootouders luidden, een tip waar genealogen hun voordeel mee kunnen doen. In de kwart eeuw er na zou er nog menig kind volgen, keurig elk jaar één, zoals de pastoor het zo graag zag. De complete rij: Gerrit (1813), Willem (1814), Jan (1815), Hubertus (1817), Wijntje (1818), Johannes (1819), Albert (1820?), Adrianus (1820), Adriana (1821), Comelia (1822), Wijnand (1824), Wijnand (1825), Antonius (1827), Eyda (1828), Wijntje |
||||||||
Kinderen zijn nodig voor het voortbestaan van
het menselijk ras, maar je kunt alles overdrij- ven. Comelis van Rijn en Hendrijntje Felix waren van die overdrijvers. Ze kregen maar liefst 21 of 22 kinderen, een absoluut record in Bunnik en waarschijnlijk aardig in de buurt van het wereldrecord. Rijnzicht
Comelis van Rijn was een boerenzoon. Hij
werd in 1780 geboren op de boerderij van zijn vader, Rijnzicht'. Deze boerderij bestaat niet meer. Hij lag aan de Kromme Rijn in Bunnik aan het eind van wat nu de Rijnzichtlaan heet. Vader Gerrit van Rijn (1747-1807) boerde sinds 1776 op Rijnzicht. Zijn moeder was Wijntje van Schalk (1741-1824). Beiden waren afkomstig uit oude en gerespecteerde geslach- ten die al eeuwenlang welvarende agrariërs en bestuurders voor het dorp leverden. Gerrit van Rijn was een grote boer. In 1775, het jaar van zijn huwelijk, bebouwde hij vol- gens het Consumptiegeld, een plaatselijke be- lasting, 76 morgen. In 1783 waren dat er 68, in 1800 40 en in 1805 48'. Bij de volkstelling van 1808 gaf hij op dat hij 44 morgen in eigendom had\ Die grond werd bewerkt met zeven werk- paarden. Verder had hij achttien runderen en één schaap. Hij werd geholpen door twee dienstboden. Gerrit van Rijn was schepen van Bunnik en in de Franse tijd lid van de Grond- vergadering, een soort vroege gemeenteraad. Leuke meid?
Als Gerrit in 1807 overlijdt, wordt hij opge-
volgd door zijn ongehuwde zoon Comelis, op dat moment 27 jaar oud. Hij bewerkt het land met behulp van een boerenknecht. Zijn moeder doet de huishouding, daarin bijgestaan door een dienstbode, Hendrijntje Felix. Veel 'bijzon- ders' was ze niet. Haar ouders hadden een klei- ne boerderij, maar konden geen bruidsschat betalen. Ook hadden ze Hendrijntje niet leren lezen en schrijven. In die tijd liet iedere boer al zijn kinderen (zonen en dochters) leren lezen |
||||||||
76
|
||||||||
UoerderiJ Rhijnzicht. Johan de Kruijf. 1944?. Potloodteke-
ning door Johan de Kruijf als voorstudie voor een schilde- rij (foto: collectie Arie van der Gaag) (1829), Wijnanda (1830), Elisabeth (1831),
Cornelis (1833), Antonius (1835), Herman Joseph (1836) en Cornelis (1838), in totaal 22 stuks"*. Mogelijk kreeg ze in de jaren die zijn overgeslagen, 1816, 1823, 1826, 1832, 1834 en 1837 miskramen, maar daar heeft de burgerlij- ke stand geen belangstelling voor. Het getal van 22 is een Bunniks record, de vermelding in een straatnaam waard! Mogelijk is het zelfs een record voor de hele Kromme- Rijnstreek. Mochten collega-onderzoekers een gezin met meer kinderen hebben gevonden, dan hierbij de uitnodiging om daarover te pu- bliceren. Sterfte
Kinderen op de wereld zetten is één ding, maar
in het verleden had je dan nog een lange weg te gaan naar de volwassenheid. Het was vrij ge- bruikelijk dat vroeger in ieder gezin minstens een kwart van de kinderen jong overleed. Som- mige vaders moesten elk jaar twee keer naar de burgerlijke stand: één keer voor een geboorte- aangifte en even later voor een overlijdens- aangifte. Cornelis van der Lee bijvoorbeeld moest in de vorige eeuw 26 keer naar het ge- |
|||||||
meentehuis: dertien keer voor een geboorte en
even zo vaak voor een overlijden. Uiteindelijk bleven hij en zijn vrouw kinderloos achter. Al hun spaargeld hadden ze uitgegeven aan de doodgraver. Ook bij de familie Van Rijn wordt slechts een
klein deel van de 22 kinderen volwassen. Kort na de geboorte overlijden er zes: Wijntje (vijf- tien maanden), nog een Wijntje (veertien maan- den), Adrianus (26 dagen), Wijnand (zes maan- den), Antonius (zes weken) en Elisabeth (drie weken). Dat was ongeveer een kwart, wat nor- maal was voor die tijd. Bakers gaven jonge moeders meestal het advies om zich niet te veel te hechten aan het kind. Pas als het een jaar of twee oud was, moest je er meer aandacht aan gaan besteden. Tot die tijd moest je er rekening mee houden datje kindje 'een engeltje zou worden'. Rampjaar
Vijftien kinderen uit het gezin worden ouder
dan anderhalfjaar, maar ook daarvan overlijdt nog een flink deel en wel binnen enkele weken na elkaar. Op 13 juni 1837 sterft zoon Herman Joseph, elf maanden oud. Dat is geen geval van gewone kindersterfte geweest, zoals zal blijken. De volgende dag gaat Cornelis van Rijn zijn kind 'afmelden' op het gemeentehuis, maar als |
|||||||
77
|
|||||||
hij thuis komt, zijn er opnieuw twee doden in
huis: de vijftienjarige knecht Pieter Versteeg en dochter Comelia, eveneens vijftien. Dan blijkt dat er meer op de boerderij aan de hand is. Nog vóór deze drie begraven zijn, sterft op 17 juni zoon Antonius van ruim twee jaar en de vol- gende dag zoon Jan van 22. Drie dagen later is diens oudere broer Willem van 23 aan de beurt en acht dagen later dochter Adriana van zes- tien. Als laatste gaat eind augustus zoon Come- lis van vier jaar oud. Toen de zomer van 1837 begon had het echt-
paar 20 of 21 kinderen ter wereld gebracht, waarvan er toen veertien of vijftien leefden. Aan het eind van de zomer hadden ze er nog maar zeven of acht over. Het is overigens de vraag of ze dit als een ramp of juist als een zegen beschouwden. Het gevolg van zo'n groot gezin was dat ieder kind relatief weinig aan- dacht kreeg en later weinig erfde. De oudsten waren al jaren het huis uit toen moeder nog ieder jaar met de nieuwe baby bezig was. Tijd voor de oudere kinderen was er daarom nauwe- lijks. Epidemie?
Wat er precies aan de hand geweest is, blijft
onduidelijk. Het meest voor de hand ligt een besmettelijke ziekte. In de lijst met grote sterf- tejaren aan de cholera, gepubliceerd door 't Hart, komt het jaar 1837 als topjaar voor de cholera in de provincie Utrecht niet voor\ Tus- sen 1833 en 1848 noemt hij geen cholerajaar. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk op een zo afgelegen boerderij als Rijnzicht best een zeer plaatselijke epidemie kan zijn uitgebroken. Het hoge tempo waarin de sterftes elkaar opvolgen, de relatieve overbevolking op de boerderij, het feit dat alleen kinderen en jonge mensen over- leden en het ontbreken van waterleiding zijn zeker argumenten om aan een heftige ziekte als cholera te denken. In de notulen van de ge- meenteraad komt niets voor over een epidemie (er wordt zelfs geen reden opgegeven voor de afwezigheid van raadslid Comelis van Rijn bij de gemeenteraadsvergadering van 30-8-1837, de sterfdag van zijn zoon Comelis) en ook in andere archiefstukken van de gemeente heb ik niets bijzonders kunnen vinden; een plaatselijk blad was er toen nog niet. |
||||||
Verder
Bij de volkstelling van 1839 bestond het gezin
behalve uit het echtpaar uit de zonen Gerrit van 26, Hubertus van 22, Wijnand van veertien en zoon Comelis van één en de dochters Eyda van elfen Wijnanda van negen*". Wat er van twee kinderen geworden is, weet ik niet. In 1858 is sprake van zoon Albert die geboren zou zijn in 1820 te Bunnik. Die ge- boorte is niet te vinden in de akten van de bur- gerlijke stand. Wel is er een zoon Johannes die in 1819 geboren is, maar waarvan later geen sprake meer is. Mogelijk gaat het om dezelfde. Als je zoveel kinderen hebt, is de kans groot datje een keer de verkeerde naam opgeeft. Dat zou betekenen dat het echtpaar een kind minder had, maar 21 blijft nog een respectabel aantal. De zoons Gerrit, Hubertus ('Bart'), Cornelis en Wijnand werden landbouwer. Veel vermogen konden ze niet meenemen. Het gevolg was dat ze op de boerderij bij hun moeder bleven. Dochter Eyda trouwde in 1852 met Evert Schoonoord en dochter Wijnanda trouwde met M.L. van Oostenrijk, geen goede partijen voor boerendochters. Cornelis van Rijn overleed op 71-jarige leeftijd in 1851. Hendrijntje
De weduwe zet het bedrijf met haar volwassen
zonen nog enkele jaren voort, maar in 1859 wordt de pacht niet verlengd'. Hendrijntje Felix verhuist volgens het bevolkingsregister van Bunnik op 29 april 1859 naar Oudwulven in de gemeente Houten*. Naar de reden daarvoor kunnen we alleen gissen. De hoogte van de pachtsom kan een rol hebben gespeeld. Ook het feit dat boeren in de vorige eeuw forse schul- den hadden, speelde mee evenals de opkomst van de wereldmarkt, waarbij onder liberale regeringen geen enkele barrière werd opgewor- pen tegen de import van goedkope levensmid- delen uit de nieuwe wereld. Bovendien was er in die jaren nog geen pachtkamer en geen pachtbescherming. Als de pacht afliep en een ander bood meer, dan kon je gaan. Een ander aspect is dat de landeigenaar, jonkheer De Pes- ters van Cattenbroek, op al zijn pachtboerderij- en katholieke pachters verving door hervorm- de. Dat wilden zijn voorouders ook al, maar toen was de macht van boeren nog te groot. |
||||||
78
|
||||||
door de persoonlijke omslag van iedere belas-
tingplichtige, dan krijg je een relatieve aanslag, een percentage dat men betaalde van de dorps- lasten. Het blijkt dan dat de landheren van Rij- nauwen, Amelisweerd en de Nienhof samen ongeveer een kwart van de totale belasting betaalden. De 25 boeren betaalden samen ruim de helft van de belastingen, de 100 middenstan- ders en arbeiders samen het laatste kwart. De grootste boeren kwamen dicht in de buurt van de aanslag van de kasteelheren met 5%, de kleinste boeren zaten op 1%. Een enkele mid- denstander kwam op 2%, de meeste arbeiders betaalden helemaal niets of minder dan een half procent. Door deze berekeningen jaarlijks te doen, kun je zien hoe de welstand van boeren zich ontwikkelde. Omdat ik reken met percen- tages, worden de grote fluctuaties in het totale belastingbedrag teniet gedaan. De gemeente Bunnik werkte in die tijd namelijk niet met een begroting zoals wij die nu kennen. Op basis van de uitgaven van het vorige jaar werd de nieuwe aanslag bepaald. Werden grote uitga- ven verwacht, dan gingen de belastingen om- hoog. Had men meevallers, dan daalden ze. Was halverwege het jaar de kas leeg, dan werd er een 'tweede reize' georganiseerd, de pachter ging dan gewoon alle belastingplichtigen nog een keer langs. Cornelis als belastingbetaler
Cornelis van Rijn betaalde van 1815 tot 1817
ongeveer 1,5% van de totale belastingop- brengst van Bunnik. Dat was iets onder het gemiddelde van de boeren. Van 1818 tot 1828 zit hij op zijn top. Zijn belastingaanslag loopt zowel absoluut als relatief flink op. Die varieert van 2,5 tot 3%. In absolute bedragen: in 1818 had de gemeente Bunnik 950 gulden nodig. Cornelis van Rijn betaalde er daarvan 25. Van- af 1829 wordt hij lager aangeslagen. 22 jaar lang, tot 1851 betaalt hij jaarlijks 2% van de belastingen. In het rampjaar 1837 wordt er op geen enkele manier rekening gehouden met zijn persoonlijke tragedie. Na zijn overlijden blijft zijn weduwe nog tot 1856 die 2% betalen. Dan zien we het snel achteruit gaan. In 1857 zit ze nog op 1,7% en in 1858 op 1,2%. Het jaar van haar vertrek zou ze omgerekend op 0,9% zijn uitgekomen. Daarmee is meteen antwoord |
|||||||
De in 1960 afgebroken boerderij Rijnzicht. Ongesigneerd
en ongedateerd schilderij vermoedelijk door Johan de Kruijf(1885-1966) (foto: collectie Arie van der Gaag) waardoor landeigenaren relatief weinig invloed
op de opvolging hadden. Dit informele circuit van opvolging is een apart onderwerp, waar ik nog nader onderzoek naar moet doen. Het feit dat Hendrijntje in 1813 geen (grote) bruids- schat meebracht, brak haar waarschijnlijk 46 jaar later op. Personele omslag
Voor de aardigheid heb ik ooit het relatieve
belang van boeren uitgerekend. Dat kan heel mooi voor de tijd toen er een zogenaamde per- sonele of hoofdelijke omslag was**. De totale dorpsuitgaven werden toen omgeslagen over de belastingbetalers. In die manier van belas- tingheffing zaten twee variabelen die iemands aanslag bepaalden: wat de gemeente in totaal nodig had en wat de belastingschatter jou wilde laten betalen in verhouding tot de andere belastingbetalers, ledere belastingplichtige werd door de schatter getaxeerd op basis van geschat vermogen en de staat die men voerde (paarden, koeien, huis, huisraad, voorraden etcetera). Inkomen, persoonlijke kosten en schulden speelden nauwelijks een rol. Wel kon men bijzondere omstandigheden aanvoeren die de persoonlijk betaalcapaciteit beïnvloed- den, zoals brand, veesterfte of noodweer. De boeren hielden elkaar daarbij goed in de gaten, want als de één minder betaalde, moest de rest dit extra opbrengen. Relatieve aanslag
Als je de totale omslag van het hele dorp deelt
|
|||||||
79
|
|||||||
gegeven op de vraag waarom in 1859 de pacht
niet werd verlengd: het ging niet goed. Schulden
We weten dat het echtpaar schulden had. Zo
leenden ze in 1813, het jaar van hun huwelijk, 8400 francs (ongeveer 4000 gulden) van Gijs- bertus Achterberg'". Achterberg was eigenaar van het land naast het hunne. Vermoedelijk was deze lening nodig om de broers en zusters Van Rijn uit te kopen om de boerderij over te kunnen nemen. Een dergelijk bedrag werkte je de rest van je leven nooit meer weg. Boeren leken wel rijk, maar ze zaten altijd in de schul- den. In 1816 moesten ze er nog 300 gulden bijlenen van de weduwe E.P. Bosch. Op 29 april 1859 verlaat de 65-jarige weduwe met haar paar overgebleven kinderen de boerderij. De pacht ging in die tijd altijd op 1 mei over. Adrianus van 't Hoenderdaal neemt de boerde- rij Rijnzicht over. Hij kwam uit een rechtzinnig hervormde familie, zoals De Pesters dat zo graag zagen. Later woonde op de boerderij de familie Aben.
De grond is toen gebruikt voor de aanleg van de Koninginnebuurt, een fraaie, rustige woon- wijk. Bij de aanleg van deze wijk rond 1960 is de boerderij Rijnzicht gesneuveld. Hij was gesitueerd op de hoek van wat nu de Rijnzicht- laan is met het zuidelijke gedeelte van de Ko- ning Willem 111-straat. Het bakhuis, mooi gele- gen aan de Kromme Rijn heeft het nog twintig jaar langer uitgehouden, toen is dit vervangen door een villa. Hendrijntje Felix overleed op op 23 december
1873, tachtig jaar oud, in de gemeente Bunnik, waarnaar zij aan het eind van haar leven ken- nelijk was teruggekeerd". Haar kinderen waren inmiddels afgezakt naar de arbeidersklasse. |
||||||||
Noten
|
||||||||
1. Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrecht-
se Heuvelrug (SAKRUH), Verzameling doop-, huwelijks- en begraafregisters, inv.nr. 538. 2. Gemeente Bunnik, Archief van het gerecht Bun-
nik en Vechten 1596-1811, inv.nr. 41-43.
3. Idem, inv.nr. 55.
4. SAKRUH, Burgerlijke stand gemeente Bunnik.
5. P.D. 't Hart. Utrecht en de cholera 1832-1910.
Zutphen 1990.303. 6. Gemeente Bunnik, Archief gemeente Bunnik
1811-1964, zonder inv.nr. 7. Idem. inv. nr. 801. In deze belastinglijst staat op
de plek van de boerderij Rijnzicht van 1859: A. van 't Hoenderdaal. 8. SAKRUH, Bevolkingsregister Bunnik.
9. Gemeente Bunnik. Archief gemeente Bunnik
1811-1964. inv.nr. 802. 10.Gemeentearchief Utrecht. Notariële archieven. U
293a020, 499.
11.SAKRUH, Burgerlijke stand gemeente Bunnik. De overlijdensaangifte geschiedde door haar 55-
Jarige zoon Huibertus van Rijn. arbeider, en de
veldwachter.
|
||||||||
Mr. drs. H. Reinders (1956) is ondernemer.
Hij schrijft wekelijks voor het Bunniks Nieuws (Groentje) waar hij een eigen historische co- lumn heeft: 'Tussen Rein en Lek' ('Rein' van Reinders, met een knipoog naar de Historische Kring). Een minder uitgewerkte versie van dit artikel is eerder in die rubriek verschenen. |
||||||||
80
|
||||||||
VARIA
Naweeën bruggen restauratie kasteel
Beverweerd In het juni-nummer van dit tijdschrift heeft u
kunnen lezen over het herstel van de beide negentiende-eeuwse bruggen in het park bij kasteel Beverweerd in Werkhoven. Inmiddels is de restauratie voltooid. De brughekken bevinden zich weer op hun plaats en op het eerste gezicht ziet het er prachtig uit. Alleen de twee griffioe- nen ontbreken nog. Deze zullen geplaatst worden zodra duidelijk is wat er met het kasteel en de schoolgebouwen gaat gebeuren. Nu de school failliet is, wordt naarstig gezocht naar een koper met voldoende financiële middelen en een passende nieuwe bestemming. Er is een gegadigde, maar beslissingen zijn nog niet genomen. Wat de bruggen betreft, blijkt echter het één en
ander mis te zijn. De kleine brug hangt iets door. De liggers zijn mogelijk niet of onvoldoende voorgespannen. Het ergste is evenwel dat de hekwerken op de bruggen nu al roestplekken l)c grote brug bij ka.steel Beverucord na de restauratie
(toto N.(i. van der l.cck. najaar 1997) |
||||||
De i<leine brug bij kasteel Beverweerd na de restauratie
(toto N.G. van der f eek. najaar 1997) vertonen, met name bij de pen-gat-verbindingen
van de hekornamenten. Er blijft water staan in de uitgeboorde (maar onbehandelde) gaatjes waar de pennen in passen. Dit veroorzaakt roest- werking. Bovendien is de rest van het verfwerk ook niet overal even strak. Als gevolg hiervan gaan de hekken er in het voorjaar van 1998 weer af om van een nieuw verfbad te worden voor- zien. Intussen wordt gekeken naar een betere verbindingsmethode om nieuwe roestvorming te voorkomen. Het 'doorhangen' van de kleine brug is door waarnemers van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg overigens niet geconstateerd. Maar schijn bedriegt (SvG-M). |
||||||
verliet hij Wijk bij Duurstede in februari 1884
definitief om het, blijkens het bijschrift onder de tekening, pas in 1940 als oude man weer terug te zien. Behalve de recent verworven tekening van kas-
teel Duurstede, bevat de topografisch-historische atlas van het streekarchivariaat nog twee pente- keningen van de hand van Bonté. Beide hebben als onderwerp de eind 1870-begin 1871 gesloop- te Veldpoort, de één van de binnenzijde en de ander van de buitenzijde gezien en zijn geda- teerd (augustus) 1941. Dein 1941 reeds 76 jaar oude Theodorus Jaco-
bus Bonté behoorde, blijkens het onderschrift van een van deze tekeningen tot het zeker toen selecte groepje van monumentenliefhebbers'. Daartoe mogen we zonder enige twijfel ook de wijnhandelaar Johann Adrian Friederich Thieme (1877-1953) rekenen, met wie Bonté in 1940 over de Cuypersrestauratie sprak en aan wie hij zijn tekening opdroeg. Thieme was ondermeer correspondent van de 'Utrechtse Provinciale Monumenten Commissie', secretaris van het comité dat de molen Rijn en Lek in 1929 wist te laten restaureren en overdragen aan de vereni- ging 'De Hollandsche Molen' en voorzitter van 'Wijks Belang, Vereeniging tot bevordering van het markt- en vreemdelingenverkeer, den handel en de industrie'''. Nader onderzoek moet uitwijzen of de zeer ge-
detailleerde kasteeltekening van Bonté een zeke- re mate van betrouwbaarheid bezit. Enige twijfel is daarbij wel op zijn plaats. De Veldpoortteke- ningen zullen ook wel eerder op oude afbeel- dingen gebaseerd zijn, dan op de herinnering van een vijfjarige. Bij de weergave van de kap- constructie van de Bourgondische toren kon hij uiteraard meer op zijn geheugen vertrouwen, maar vergelijking met het huidige gebint levert al op het eerste oog belangrijke verschillen op (MAvdE-V). |
|||||||||
Tekening kasteel Duurstede
Onlangs kreeg het Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug enig negen- tiende- en twintigste-eeuws materiaal betreffen- de Wijk bij Duurstede in bruikleen voor de topografisch-historische atlas van mevrouw J.W.G. van Altendijk te Wijk bij Duurstede'. Daarbij bevond zich een onbekende, originele pentekening van kasteel Duurstede door TJ. Bonté uit juni 1941 van het formaat 66 bij 56 cm. De tekening is voorzien van het volgende bijschrift: 'In het jaar 1883 werd op het kasteel "Duurstede" een nieuwe spits gezet. Als 18 jari- ge timmerman was ik daaraan werkzaam. In 1940 zag ik Duurstede terug. Daarna maakte ik van den opbouw dier spits deze teekening welke ik opdraag aan den heer J.A.F. Thieme wien het zeer interesseerde iemand in 1940 te ontmoeten die aan dien bouw deelnam.' De tekening laat de bovenste gedeelten van de twee bewaard gebleven torens van kasteel Duur- stede zien vanuit het noordwesten, met links vooraan de ronde Bourgondische toren en rechts daarachter de, merkwaardigerwijze als ovaal getekende maar in werkelijkheid vierkante, don- jon. Ter weerszijden zijn de bomen van het kas- teelpark en daarachter het landschap zichtbaar met rechts de molen Rijn en Lek en een deel van de rivier de Rijn. Het meest interessante van de afbeelding is natuurlijk het zicht dat geboden wordt op de open houten kapconstructies van de torens. Vijf timmerlieden zijn ermee aan het werk, waaronder onze (latere) tekenaar. Als achttienjarige nam hij deel aan de eerste consoliderende restauratie van het kasteel die in 1883 werd uitgevoerd door de bekende architect P.J.H. Cuypers. Zoals in het Utrechts kastelen- boek wordt beschreven, 'behoedde hij (Cuypers) zowel de vierkante als de ronde Bourgondische toren tegen voortschrijdend verval, door in de eerste plaats aan de daken de nodige voorzie- ningen te treffen'^. De timmerman-tekenaar Theodorus Jacobus
Bonté was op 5 juli 1865 in een huis aan de Volderstraat in Wijk bij Duurstede geboren als voorlaatste van de negen kinderen van de wolkoopman Frans Adolph Bonté (1817-1887) en Hendrina Groeneveld (geboren in 1823). Begin 1880 vertrok hij, nog geen vijftien jaar oud, naar Utrecht, om in juni 1881 weer terug te keren in Wijk. Nadat hij hier in 1883 aan de restauratie van kasteel Duurstede had gewerkt. |
|||||||||
Noten
1. Mevrouw van Altendijk erfde het materiaal van
haar vader, A. van Dijk, die het van zijn werkge- ver J.A.F. '1'hieme moet hebben verkregen. 2. B. Olde Meiercink e.a. (red.). Kastelen en
ridderhofsteden in Utrecht. Utrecht 1995, 185. 3. Het bijschrift onder de tekening van de landzijde
van de Veldpoort luidt: 'De Veldpoort-te-Wijk bij Duurstede. Deze poort werd in het jaar 1869 |
|||||||||
82
|
|||||||||
De pentekening van de restauratie in 1883 van de torens
van kasteel Duurstede door IJ. Bonté uit 1941 (Foto HansDirksen 1997) afgebroken. Ccnige personen hebben toen ge-
tracht dit monument van deze ramp te redden. Helaas tevergeefs! Als jonge knaap heb ik de poort gekend. Ik ging weleens op bezoek bij den poortwachter. Zijn woning was boven den door- gang der poort...'. De Veldpoort werd overigens eind 1870-begin 1871 gesloopt. |
|||||||
4. Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrecht
se Heuvelrug, Stukken betreffende Wijk bij Duurstede uit het archief van W. Croockewit W. Azn. als secretaris van de 'Utrechtse Provinciale Commissie van Toezicht', 1924-1935 en Archief van Wijk's Belang, Vereeniging tot bevordering van het markt- en vreemdelingenverkeer, den handel en de industrie Wijk bij Duurstede, 1881- 1943. |
|||||||
83
|
|||||||
Het boekje is tegen contante betaling van/15,-
af te halen bij: de Stichting Stichtse Geschiede- nis, Mariaplaats 23 in Utrecht (tel. 030-234388- 0) en bij het Streekarchivariaat Kromme-Rijn- gebied - Utrechtse Heuvelrug, Karel de Grote- straat 30 in Wijk bij Duurstede (tel. 0343- 595516). De Stichting Stichtse Geschiedenis wil het u eventueel ook toesturen \oovf\9r (MAvdE-V). |
|||||||||
Handleiding huizenonderzoek
C. van der Wiel, Op zoek naar huis, straat of
buurt. Handleiding voor historisch huizenon- derzoek. Haarlem 1997 (ISBN 90-802023-3-9; 117blz.;/15,-). Op 3 oktober jongstleden vond in de Gertrudis-
kapel in Utrecht de najaarscontactbijeenkomst plaats van de Stichting Stichtse Geschiedenis, dit keer in samenwerking met de geschiedenis- consulenten van Noord- en Zuid-Holland en Gelderland. De studiemiddag was gewijd aan historisch huizenonderzoek. Na een drietal inlei- dingen over dit thema werd het eerste exemplaar van de Handleiding voor historisch huizenon- derzoek aangeboden aan de voorzitter van de Vereniging Eigen Huis. De ruim 100 bladzijden tellende gids is geschre-
ven door de historicus Kees van der Wiel, zelf een gedreven huizenonderzoeker zoals uit zijn voordracht die middag bleek. De eindredactie was in handen van van de drie geschiedeniscon- sulenten van Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, bij wie ook het initiatief tot de uitgave lag. Het boekje voorziet in een duidelijke behoefte. On- derzoek naar de historie van eigen of andermans huis - al dan niet geplaatst in een bredere ruim- telijke of maatschappelijke context - is buiten- gewoon populair, zowel bij vrijetijds- als bij beroepshistorici. Tot dusver moesten zij het stellen zonder een algemene introductie op de vele en vaak ingewikkelde soorten bronnen die de huizenonderzoeker ter beschikking staan. De gids is systematisch opgebouwd rond de drie deelonderzoeken waarin het historisch huizen- onderzoek uiteenvalt: het onderzoek naar de eigenaren, dat naar de bewoners en dat naar het huis zelf Bovendien is onderscheid gemaakt tussen het onderzoek vóór en na 1800. Elk van de negen hoofdstukken wordt besloten met een lijst van naslagwerken en voorbeeldliteratuur. Helemaal aan het eind treft de gebruiker een stappenplan en een verklarende woordenlijst aan. De nieuwe handleiding geeft mijns inziens een
zeer goede en bruikbare introductie op de fisca- le, juridische en registratieve hoofdbronnen, uiteraard naast het gebouwde object zelf, waar- aan de goede huizenonderzoeker aandacht dient te besteden. Enigszins onderbelicht blijven de topografisch-historische atlas en de notariële archieven, waaruit alleen de boedelinventarissen uitgebreid worden besproken. |
|||||||||
Joodse begraafplaatsen en de Stichting voor
Boete en Verzoening Op 27 december 1979 werd de Stichting voor
Boete en Verzoening opgericht. In een voor het publiek uitgegeven informatiefolder staan de doelstellingen vermeld van deze van oorsprong christelijke stichting, waarin personen te vinden zijn uit de rooms-katholieke kerk, de reforma- torische kerken en uit de evangelische gemeen- ten. Letterlijk staat in de folder dat de stichting zich ten doel heeft gesteld een bijdrage te leve- ren tot het besef bij de christenen, dat fouten die in het verleden begaan zijn, behoren te worden erkend met daad en woord. De stichting wil het streven naar verzoening bevorderen met dege- nen die terecht verwijten jegens de christenen koesteren. Zes jaar later, in 1985, vond er een samenvoe-
ging plaats met de in 1974 opgerichte Werk- groep voor het onderhoud aan Joodse Begraaf- plaatsen. Sinds 1985 verricht deze werkgroep, bestaande uit vrijwilligers, onderhoud op joodse begraafplaatsen in Nederland. Voordien had men in Warschau dergelijke activiteiten ont- plooid. De vrijwilligers zijn voornamelijk leden van diverse christelijke kerkgenootschappen. In het jaarverslag over 1996 van de Stichting ver- nemen wij op de pagina's 4-6 over de activitei- ten van de Werkgroep Joodse Begraafplaatsen: het aanbrengen van dekzeilen over de historisch belangrijke grafmonumenten op de Portugese begraafplaats te Ouderkerk; het opknappen van de begraafplaatsen in Leeuwarden en Maas- tricht, welke laatstgenoemde rustplaats door 40 vrijwilligers tijdens een kampeervakantie onder- handen werd genomen. Te Haarlem bleven de activiteiten niet alleen tot de daar aanwezige joodse begraafplaatsen beperkt, want er werden ook reparatiewerkzaamheden in de synagoge verricht. In 1997 werden volgens ds. C.P. Sybrandi |
|||||||||
84
|
|||||||||
graafplaats het meest dringend een opknapbeurt
nodig heeft. Via de consulent van het NIK wor- den de contacten met de werkgroep onderhou- den (Victor Brilleman). |
|||||||||||
Mollingers 'Landschap met molen aan de
Kromme Rijn' Op dit moment is in de Kunsthal in Rotterdam
de tentoonstelling De Haagse School. Een groots overzicht te zien. Voor liefhebbers van deze, zo bij uitstek Nederlandse, schilderkunst uit de 19de eeuw een absolute aanrader. Eén van de geëxposeerde schilderijen wil ik hier speciaal onder de aandacht brengen. Het werd rond het midden van de vorige eeuw geschilderd door Alexander Mollinger en draagt de titel 'Land- schap met molen aan de Kromme Rijn' (olieverf op doek, 34 x 47 cm, eigendom van het Haags Gemeentemuseum). Een molen direct aan de Kromme Rijn is er al lang niet meer. Van welke molen kan hier sprake zijn? Natuurlijk raadpleegde ik het vorig jaar door de Historische Kring uitgegeven boek van Ad van Bemmel. De historisch-topografische, gevouwen kaart achterin geeft een opstapje om er achter te komen welke molen bedoeld zou kunnen zijn. Een aantal op de kaart te traceren molens valt om verschillende redenen af Immers deze tellen |
|||||||||||
Enkele van de herstelde joodse grafstenen op de Algeme-
ne Begraafplaats (toto R. van der Eerden-Vonk, november 1W7)
(tweede penningmeester van de Stichting) voor-
al joodse begraafplaatsen in het Betuwe-gebied aan een opknapbeurt onderworpen: te Asperen (bij Leerdam), Buren, Culemborg, Geldermal- sen, Tiel en Zaltbommel. Ook de mooie begraaf- plaats in het Twentse Borne kwam aan de beurt. Hierbij zullen ongetwijfeld ook sommige 'metaheir'- of reinigingshuisjes op de begraaf- plaatsen zijn hersteld. Uiteraard zou dit stukje niet in dit tijdschrift zijn
opgenomen indien het niet iets met het Kromme-Rijngebied te maken had. Welnu, in augustus van dit jaar werden ook de beide jood- se begraafplaatsen in Wijk bij Duurstede (Langs de Wal en op het achterste gedeelte van de Al- gemene Begraafplaats aan de Steenstraat) door de leden van de werkgroep bezocht. Zij hebben hier de grafzerken rechtgezet, schoongespoten en de teksten op de grafstenen door middel van zwarte verf weer leesbaar gemaakt. Het resultaat mag er zijn; de stenen zien er weer keurig uit! De werkgroep neemt alvorens met de werk- zaamheden te beginnen contact op met het Ne- derlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK), het overkoepelend orgaan van joodse gemeenten in ons land. Het NIK geeft te kennen welke be- |
|||||||||||
Gezicht op houtzaagmolen kranenburg aan de kromme
Rijn bij Utrecht, geschilderd door Alexander Mollinger omstreeks 1850-1860. (afbeelding in de tentoonstellings- catalogus, p. 87) niet mee omdat ze voortijdig afgebroken, dan
wel niet direct aan de Kromme Rijn en niet in het vrije veld staan, zoals op het schilderij is weergegeven. Dit betreft de 'molen van Ruys- dael' en Rijn en Lek te Wijk bij Duurstede, Oog in 't Zeil bij Cothen, die in Bunnik en De Gans in Utrecht. Wat overblijft is houtzaagmolen De Zonnewijzer |
|||||||||||
85
|
|||||||||||
(1801-1912), vlakbij Wijk bij Duurstede, de
korenmolen schuin tegenover kasteel Bever- weerd bij Werkhoven (afgebroken in 1884) en houtzaagmolen Kranenburg (1797 - afgebroken omstreeks 1932?) dicht bij Utrecht. Van deze drie komt Kranenburg het meest in aanmerking, mede gelet ook op de ligging en de overeenk- omst met de, in het boek van Van Bemmel afge- beelde, foto op p. 125. De schrijver J.B. Christe- meijer wees in 1837 trouwens ook al op de schilderachtige ligging van de molen '... de kronkelingen der kleine rivier... aan welker oever, een weinig meer landwaarts in, een molen staat, die een niet onaardig gezigtspunt in het landschap uitmaakt' (geciteerd in Van Bemmels boek, p. 176). De, in de stad Utrecht geboren en getogen, schilder Alexander Mollinger (1836 - 1867) zal net als Christemeijer ook getroffen zijn geweest door dit landschapsbeeld. Mogelijk heeft hij de toenmalige 'Moddersteeg' - vermeld op het gemeentekaartje van Kuyper uit 1865 - in het nog onbebouwde Abstede, waar akkers en weilanden lagen, als standplaats gehad toen hij zijn schilderij maakte. Alexander Mollinger, die bevriend was met twee andere, bekende, schil- ders van de Haagse School Willem Roelofs (1822-1897) en Jozef Israëls (1824 - 1911) werkte overigens niet alleen in de nabijheid van zijn geboortestad. Gedurende zijn korte leven - hij overleed op 31-jarige leeftijd - was hij actief als schilder in Brussel, de Geinstreek, het gebied rond Meerkerk, Drenthe en Zuid-Frankrijk. Niet alleen Mollingers schilderij is interessant om in het echt te gaan bekijken - de zwart/wit afbeelding hierbij is maar een flauw aftreksel - ook de andere werken (behalve schilderijen, ook aquarellen en tekeningen) zijn, zoals gezegd, zeer de moeite waard om te gaan bezichtigen. De tentoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam duurt tot en met 11 januari 1998 (Marijke Donkersloot-de Vrij). Literatuur:
- Bemmel, A. van. De Kromme Rijn. Waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600. Houten 1996. - Christemeijer, J.B., Het lustoord tusschen Amstel
en Grebbe, en elders in het Slicht. Schoonhoven 1837. - Janssen, Hans en Wim van Sinderen (met bijdra-
gen van Jeroen Kapelle). De Haagse School [catalogus bij de tentoonstelling in de Kunsthal Rotterdam]. Zwolle 1997. |
|||||||
Genealogische contactdag Midden-Nederland
Op zaterdag 21 maart 1998 zal de vierde genea-
logische contactdag Midden-Nederland worden gehouden. De dag wordt georganiseerd door de afdelingen Amersfoort e.o.. Gooi- en Eemland en Utrecht. De contactdag wordt gehouden in de Scholengemeenschap Laar & Berg, Langsakker 4 in Laren (Noord-Holland). De openingstijden zijn tussen 10.00 en 16.00 uur; de entree be- draagt ƒ 6,- inclusief programmablad. Zoals gebruikelijk, zullen er op de contactdag weer zeer veel instellingen aanwezig zijn, zoals verschillende archiefdiensten en historische verenigingen uit Midden-Nederland. Ook lande- lijke organisaties zijn uitgenodigd, evenals een aantal familie-verenigingen. U kunt ook rekenen op uitgebreide informatie over 'computergenea- logie' en de verzamelingen van de Nederlandse Genealogische Vereniging. Verder is er een spe- ciale stand waar beginnende genealogen infor- matie en advies kunnen krijgen over de aanpak van hun onderzoek. Tevens zal er een 'meeting- point' worden ingericht waar mensen met gelijk- gerichte belangstelling elkaar kunnen treffen. De heer Hoogendijk uit Leusden zal in Laren een lezing met dia's geven over familie- en gemeen- tewapens in de provincie Utrecht. De interesse om meer achtergrondinformatie over het leven van onze voorouders te krijgen groeit sterk. Andere dan primaire bronnen wor- den steeds meer toegankelijk gemaakt. Daarom zullen de deelnemende organisaties en personen dit keer ongetwijfeld veel nieuwe informatie mee brengen. Vanaf I januari 1998 is het mogelijk op de
'home page' van de Genealogische Contactdag Midden-Nederland na te kijken wie de deelne- mers zijn aan de dag. Het internet-adres daarvan luidt: http://candl.let.ruu.nl/ngv/. Verdere in- formatie is te verkrijgen bij het secretariaat van de Stuurgroep genealogische Contactdag Midden-Nederland: K.D. Reneman, Bangkok- dreef 129, 3564 SJ Utrecht (tel. 030-2610633) of G.H. Moest, Glazenierslaan 32, 3454 GR De Meern (tel. 030-6622219). |
|||||||
86
|
|||||||
Inhoudsopgave en index
jaargang 31 (1997) |
||||||||||||||
Inhoudsopgave
Jaargang 31-1 (maart 1997) * Artikel:
Wil, P.S.A. de. De Sint-Stevenskerk te Werk-
hoven (verslag van het archeologisch onder- zoek in 1995). 1-10 Jaarverslagen van de Historische Kring over
1996. 11-16 * Boekbesprekingen:
Monumenten in Nederland: Utrecht, door P.C.
van der Eerden. 17-18 Stichtse Monumentenreeks: Begraafplaatsen,
door M/4. van der Eerden-Vonk. 18-19 * Varia:
Vertrek Marijke Donkersloot-de Vrij. 19
Brand verwoest schuur in Wijk bij Duurstede. 19-20 |
||||||||||||||
Jaargang 31-3 (september 1997)
* Artikel:
Ettekoven, A., De Zondagsschool en de strijd
tussen orthodoxie en vrijzinnigheid in Neder- langbroek, 1819-1916.41-63 * Varia:
Opgravingsproject Houten-Vinex. 64
|
||||||||||||||
Jaargang 31-4 (december 1997)
* Artikelen:
Ginkel-Meester, S.G. van. Priorij Gods Werk-
hof. Is er nog toekomst voor een jong monu- ment ? 65-70 Burik, CA. van, Anthony Verkerk. De mole-
naar die failliet ging. 71-75 Reinders, H., Het grootste gezin van Bunnik. 76-80 |
||||||||||||||
* Varia:
Naweeën bruggenrestauratie kasteel Bever-
weerd. 81 Tekening kasteel Duurstede. 82-83
Handleiding huizenonderzoek. 84 Joodse begraafplaatsen en de Stichting voor Boete en Verzoening. 84-85 Mollingers 'Landschap met molen aan de Kromme Rijn'. 85-86 Genealogische contactdag Midden-Nederland.
86 Inhoudsopgave en index jaargang 31 (1997).
87-88 |
||||||||||||||
Jaargang 31-2 (juni 1997)
* Artikelen:
Wttewaall. O.J., De vondst van de Romeinse
villa te Houten in 1957. 21 -24 Ginkel-Meester. S.G. van en N.G. van der Leek, De negentiende-eeuwse bruggen bij kas- teel Beverweerd te Werkhoven in oude glorie hersteld. 25-34 * Varia:
Industrieel erfgoed. 35 'Mijn Best' in Werkhoven: een folly? 35-36
Sloop school in Wijk bij Duurstede. 36-37 Gedicht Wim Stooker onthuld. 37 De timpaansteen van de Stevenskerk te Werk- hoven. 37-38 Een voormalig woonhuis met bakkerij en
winkel te Overlangbroek. 38-40 Nieuws van het Streekarchivariaat. 40 |
||||||||||||||
87
|
||||||||||||||
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's. |
||||||||||||||||||||
Leek, N.G. van der 31 -2 (25-34)
M
molenaars 31-4 (71-75)
molens 31-1 (19-20), 31-4 (71-75; 85-86)
Mollinger, Alexander 31-4 (85-86)
monumenten 31 -1 (17-18), 31 -4 (65-70)
N
Nederlangbroek 31-3 (41-63)
O
Overlangbroek 31-2 (38-40)
|
||||||||||||||||||||
archeologie 31-1 (1-10; 15-16), 31-2 (21-24),
31-3(64) B
begraafplaatsen 31-1 (18-19, 31-4 (84-85)
Beverweerd, kasteel 31-2 (25-34), 31-4 (65-70;
81)
bruggen 31-2 (25-34), 31-4 (65-70; 81)
Burik, CA. van 31-4 (71-75)
D
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 31-1 (19)
Duurstede, kasteel 31-4 (82-83) |
||||||||||||||||||||
Romeinse villa 31-2 (21-24)
|
||||||||||||||||||||
scholen 31-2 (36-37), 31-3 (41-63)
Sint-Stevenskerk 31 -1 (1 -10), 31 -2 (37-38) Stooker, Wim31-2(37) Streekarchivariaat 31-2 (40) |
||||||||||||||||||||
Eerden, P.C. van der 31 -1 (17-18)
Eerden-Vonk, M.A. van der 31-1 (18-19) Ettekoven, A. 31-3 (41-63) |
||||||||||||||||||||
Verkerk, Anthony 31-4 (71-75)
W
Werkhoven 31-1 (I-IO), 31-2 (35-36; 37-38),
31-4 (65-70; 81)
Wttewaall,O.J. 31-2(21-24)
Wijk bij Duurstede 31-1(19-20), 31 -2 (36-37;
37), 31-4(82-83)
|
||||||||||||||||||||
folly's 31-2 (35-36)
|
||||||||||||||||||||
gedichten 31-2 (37)
genealogie 31-4 (86)
Ginkel-Meester, S.G. van 31-2 (25-34), 31-4
(65-70)
Gods Werkhof, priorij 31-4 (65-70)
godsdienstige verhoudingen 31-3 (41-63)
H
Houten 31-2 (21-24), 31-3 (64), 31-4 (71-75)
huizengids 31-4 (84) I
industrieel erfgoed 31-2 (35)
|
||||||||||||||||||||
Zondagsschool 31-3 (41-63)
|
||||||||||||||||||||
jaarverslagen 31-1 (11-16)
K
kastelen 31-2 (25-34), 31-4 (81; 82-83)
kerken 31-1 (1-10), 31-2 (37-38) kloosters 31-4 (65-70) |
||||||||||||||||||||
88
|
||||||||||||||||||||