-ocr page 1-
/q^^ , UJbv ^ 5L <
m~^o
Twee bijzondere hangers uit het
Kromme-Rijngebied
Jan van Doesburg
len beslagstukken en hangers te decoreren op-
nieuw zijn intrede. De leren riemen van het
paardentuig zijn in deze periode vaak versierd
met koperen en bronzen, veelal vergulde hang-
ers. Deze hangers zijn rond van vorm en in
veel gevallen bestaat de versiering uit open-
gewerkte florale- of diermotieven die aan de
Romaanse decoratiestijl zijn ontleend. Het aan-
tal opgegraven exemplaren is echter zeer be-
perkt en komt veelal uit vorstelijke residenties
(burgen). Deze specifieke context, de zeld-
zaamheid en de uitvoering doen vermoeden dat
het voorwerpen betreft die een zekere mate van
welstand weerspiegelen. Het is verleidelijk
deze voorwerpen, evenals de uit deze periode
bekende rijk versierde ruitersporen, te associ-
ëren met de (rijks)adel. Vanaf de 13de eeuw
neemt het gebruik van hangers en riembeslag
sterk toe. Daarnaast komen nu ook rechthoeki-
ge exemplaren voor (zie afbeelding 2). Deze
zijn hebben meestal een ingekraste versiering
en zijn soms voorzien van een laagje verguld-
sel. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw
worden heraldische motieven en emailversie-
ring geïntroduceerd. Daarnaast komen nu ook
driehoekige en veelhoekige hangers voor. De
heraldische motieven worden in eerste instantie
op alle vormen toegepast maar later vooral
voor schildvormige typen gebruikt. De versie-
ring op dergelijke stukken bestaat uit een adel-
lijk wapen, uitgevoerd in gekleurd email en
verschillende soorten edelmetaal. Deze wapens
zijn deels gebaseerd op bestaande adellijke
wapens maar daarnaast worden ook fantasiewa-
pens toegepast. Mogelijk werden dergelijke
hangers in opdracht gemaakt waarbij het wa-
penschild van de opdrachtgever werd afge-
beeld. Het is in deze periode overigens een
algemeen voorkomend fenomeen om heraldi-
sche motieven op allerlei soorten gebruiksvoor-
werpen en kleding toe te passen. Dit gebruik
hangt waarschijnlijk samen met de opkomst
van de ridderstand. Edelen waren verplicht om
Inleiding
In het afgelopen jaar zijn bij de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te
Amersfoort twee rijkversierde metalen hangers
gemeld die in het Kromme-Rijngebied zijn
gevonden. Het eerste exemplaar is reeds jaren
geleden bij incidentele graafwerkzaamheden in
Bunnik te voorschijn gekomen, het tweede is
een recente detectorvondst uit Wijk bij Duur-
stede'. Algemeen wordt aangenomen dat der-
gelijke hangers onderdeel uitmaakten van het
paardentuig^ De vorm, versiering en afwer-
king doen vermoeden dat ze uit de 11 de of
12de eeuw stammen. Uit deze periode is
slechts een beperkt aantal rijk versierde meta-
len voorwerpen bekend zodat elke nieuwe
vondst bijzonder is. Het feit dat het hier om
twee vrijwel vergelijkbare exemplaren uit het-
zelfde gebied gaat, is daarom zeer bijzonder.
Redenen genoeg om nader naar deze voorwer-
pen te kijken en ze in een wat ruimer chronolo-
gisch en geografisch kader te plaatsen.
Versierd paardentuig
Het gebruik om het tuigage van paarden te
versieren gaat in onze streken terug tot in de
Uzertijd en was vooral in de Romeinse tijd een
veel voorkomend verschijnsel. In deze laatste
periode werden de leren riemen van het paar-
dentuig voorzien van één of meerdere metalen
hangers en beslagstukken. Er bestond een grote
variatie in grootte, vorm en decoratie. Enkele
veel voorkomende vormen zijn de maan vorm i-
ge hangers en vruchtbaarheidssymbolen in de
vorm van menselijke geslachtsdelen (zie af-
beelding I)\
Deze beslagstukken waren niet al-
leen ter decoratie, maar hadden ook een sym-
bolische betekenis: de ruiter en zijn paard wer-
den beschermd tegen onheil.
Gedurende de Vroege Middeleeuwen komen
metalen beslagstukken en hangers nog slechts
sporadisch voor". In de 11de en 12de eeuw
doet het gebruik om het paardentuig met meta-
1
-ocr page 2-
1. De grote variatie aan bronzen beslag van Romeins paardentuig uit de nederzetting Wijl< bij Duurstede-De Horden
(afbeelding uit: Van Es en Messing, 155)
je of Italië, dateert mogelijk uit de 15de eeuw.
In deze periode bestond de decoratie van het
paardentuig overwegend uit beschilderd leer en
textiel.
De hangers uit het Kromme-Rijngebied
Het exemplaar uit Bunnik is in de omgeving
van het huidige centrum aangetroffen. Omdat
het een losse vondst betreft, is er geen duide-
lijkheid over de archeologische context. Het
voorwerp verkeert in een zeer goede staat,
heeft een mooi patina en aan de voorzijde zijn
nog sporen van vergulding aanwezig (zie af-
in tijden van onrust hun heer met militaire
diensten bij te staan. Hiertoe moesten zij be-
schikken over een paard en wapenrusting.
Paarden werden ingezet bij militaire conflicten
en tijdens toernooien. De sociale positie van
individuele leden van de groep kwam onder
andere tot uitdrukking in de uitvoering van de
wapenrusting en de decoratie van het paarden-
tuig.
Aan het eind van de 14de eeuw lijkt het ge-
bruik van de metalen beslagstukken en hangers
sterk af te nemen. Alleen een aantal grote
exemplaren, waarschijnlijk afkomstig uit Span-
-ocr page 3-
2. De meest voorkümendc laatmiddeleeuwse hangertypen
(tekening auteur)
4. De hanger uit Wijk bij Duurstede (tekening auteur)
Wijk bij Duurstede. Op een gedeelte van dit
terrein heeft tussen 1989 en 1994 grootschalig
archeologisch onderzoek plaatsgevonden waar-
bij, naast bewoningssporen uit de Midden-
Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse tijd en Vroege
Middeleeuwen, een Laat Middeleeuws om-
gracht complex is aangetroffen'. Dit complex
dateert uit de tweede helft van de I3de en 14de
eeuw, zodat er qua datering geen duidelijke
relatie is met de hier aangetroffen hanger en
deze als losse vondst lijkt te bestaan. De hanger
van De Geer bestaat uit twee delen: een recht-
hoekige riemverdeler met twee korte scharnier-
wangen en een ronde sierschijf met aan de bo-
venzijde een onder een hoek van 90 graden ge-
draaid bevestigingsoog. Beide zijn met elkaar
verbonden middels een klinknagel die door de
scharnierwangen en het bevestigingsoog is
geslagen. De riemverdeler is aan de voorzijde
versierd met een ingekrast ruitmotief Door de
rechthoekige plaat zijn drie klinkgaten gesla-
gen. De ronde sierschijf is aan de buitenzijde
versierd met een aantal halfronde uitstulpingen.
De schijf, die een doorsnede van 42 mm. heeft,
is versierd met een dierfiguur. Doordat het
voorwerp sterk gecorrodeerd is, laat de voor-
stelling zich minder gedetailleerd beschrijven.
Duidelijk herkenbaar zijn twee poten waarvan
de ene is opgeheven. Tevens heeft het dier een
tegen het lijf gedrukte, met groeflijnen versier-
de vleugel en een gekrulde staart. Het hoofd is
naar achteren gekeerd. De hanger is op dezelf-
de wijze vervaardigd als het Bunnikse exem-
3. De hanger uit Bunnik (tekening auteur)
beelding 3). Dit alles doet vermoeden dat het
niet lang aan het oppervlak heeft gelegen maar
van een dieper niveau komt.
De hanger bestaat uit een ronde, opengewerkte
koperen sierschijf met aan de bovenzijde een
onregelmatig gevormd bevestigingsoog dat in
een hoek van 90 graden is gedraaid. Het voor-
werp is gegoten, bijgevijld en het oog is uitge-
slagen. De ronde schijf heeft een diameter van
39 mm; de totale lengte inclusief bevestigings-
oog bedraagt 50 mm. De buitenzijde van de
schijf is versierd met een golfrand. Binnen
deze rand staat een opengewerkte voorstelling
van een fabeldier. Het dier, dat niet nader te
identificeren is, staat op één poot, de tweede
poot is opgeheven en rust tegen de binnenzijde
van de rand. Het heeft tevens een vleugel die
enigszins is omgeslagen en een grote, tweeledi-
ge omgekrulde staart. Ook vleugel en staart
rusten tegen de binnenzijde van de rand. Het
lichaam van het dier is enigszins bol en is ver-
sierd met ingekraste lijnen waardoor vleugel-
partijen en tenen aangegeven zijn en worden
geaccentueerd. Ook de kop is fraai uitgewerkt
waarbij oog, oor en bek duidelijk te herkennen
zijn.
Het exemplaar uit Wijk bij Duurstede verkeert,
in tegenstelling tot het Bunnikse exemplaar, in
een slechte conserveringsstaat (zie afbeelding
4).
Het voorwerp is aangetroffen op het terrein
De Geer, gelegen ten noordwesten van de kern
-ocr page 4-
achterpoot bijt. Het heeft aan de bovenzijde een
onder een hoek van 90 graden gedraaid beves-
tigingsoog'.
Een derde parallel is afkomstig uit Kirchheim
(Kreis Esslingen, Schwaben) en is aangetroffen
bij het archeologisch onderzoek naar een
Vroegmiddeleeuws grafveld in de omgeving
van Kirchheim. Het voorwerp is echter niet uit
een graf afkomstig, maar is een losse vondst.
Het betreft een ronde, opengewerkte vergulde
koperen sierschijf met een doorsnede van 35
inm. Het bevestigingsoog ontbreekt. De schijf
is versierd met de voorstelling een van een
vierpotig (fabel)dier dat tevens twee vleugels
en een pluimstaart bezit^
Een vierde vergelijkbaar object is een hanger
uit Babstatt (Nekkar-Odenwaldkreis, Schwa-
ben). Het betreft een vergulde bronzen schijf
met langs de buitenrand een zestal kogeltjes die
nog gedeeltelijk versierd zijn met blauwe glas-
pasta. De voorstelling op de schijf wijkt af van
de hierboven besproken exemplaren en bestaat
uit een naakte mannelijke figuur (de legendari-
sche Siegfried?) die met een draak vecht. Aan
de bovenzijde is door het bevestigingsoog een
haak bevestigd die is versierd met een vogel-
motief.
Een, qua vorm weliswaar ander type, hanger
uit Burg Heimenstein (Kreis Esslingen, Schwa-
ben) is eveneens interessant om met de hangers
uit het Kromme-Rijngebied te vergelijken. Dit
uitzonderlijke voorwerp is opgebouwd uit een
viertal ronde, opengewerkte schijven die rond
een centrale schijf gegroepeerd zijn waardoor
een klaverbladvorm is ontstaan. De buitenste
schijven zijn versierd met vrijwel identieke
vogelfiguren. De figuren zijn gedetailleerd
uitgewerkt en hebben een duidelijk veerstruc-
tuur, met groeflijnen en ruitvormige motieven
versierde, tegen het lijf gedrukte vleugels en
een sterk omgekrulde drieledige staart. De naar
voren kijkende koppen zijn driedimensionaal
uitgewerkt. De centrale figuur onderscheidt
zich van de anderen doordat op de vleugel een
menselijk hoofd met baard is afgebeeld. Ook
de voorzijde van de bevestigingshaak is ver-
sierd met een menselijk hoofd met baard. Het
voorwerp is in totaal 112 mm. lang'".
Contemporaine afbeeldingen van ruiterfiguren
geven een duidelijk beeld over de toepassing
plaar, alleen is het niet duidelijk of het voor-
werp verguld is geweest.
Parallellen en toepassing
Voor de hangers uit het Kromme-Rijngebied
kan een aantal vergelijkbare exemplaren aan-
gedragen worden uit Duitsland. Als eerste kan
een exemplaar uit Niemegk (Kreis Bitterfeld,
Sachsen-Anhalt) genoemd worden (zie afbeel-
ding 5).
De hanger bestaat uit een opengewerk-
te bronzen sierschijf met aan de bovenzijde een
onder een hoek van 90 graden gedraaid
bevestigingsoog. De buitenzijde is voorzien
van een achttal halfronde uitstulpingen. Op de
schijf staat een vogel afgebeeld, waarschijnlijk
een roofvogel. Het dier heeft twee uitgevou-
wen vleugels, een omgekrulde staart en is ver-
sierd met ingekraste groeven. De kop van de
vogel is naar links gekeerd''.
Een vergelijkbaar exemplaar is afkomstig uit
Helfta (Sachsen-Anhalt) en bestaat uit een
opengewerkte bronzen schijf met golfrand. De
schijf is versierd met een vierpotig dier met een
gedraaide kop waarbij het zich in de linker
5. De hanger uit Niemegk (Kreis Bitterfeld, Sachsen-
Anhalt) (afbeelding uit: Das Reich der Salier. 93)
"Ê^
^^^x
É^HIk
t
^ ^^^^Ê
i^^^^^8&j^
'^Hj^*'
-ocr page 5-
van de metalen hangers. De archeologische
vondsten leveren daarnaast informatie over de
wijze waarop ze aan de leren riemen bevestigd
waren. Voorstellingen van ruiterfiguren, vaak
als sculpturen, fresco's of tekeningen, wijzen
erop dat de hangers vooral aan de riemen rond
hals, borst of flanken van het paard werden
bevestigd. Daarnaast werden ze bevestigd aan
het hoofdstel en de leidsels. Het exemplaar uit
Burg Heimenstein was waarschijnlijk aan de
het uiteinde van de teugelriem van het bit be-
vestigd. Deze mogelijkheid wordt door een in
situ gevonden, vergelijkbaar exemplaar uit
Hongarije bevestigd". De hangers werden
veelal in combinatie met metalen beslagstuk-
ken en belletjes toegepast (zie afbeelding 6).
De gebruikte bevestigingswijze hing af van de
plaats waar de hanger werd bevestigd. Als
voorbeeld kan het Wijkse exemplaar dienen.
De riemverdeler werd met klinknagels aan het
uiteinde van een riem bevestigd. Waarschijn-
lijk sierde dit exemplaar de voorzijde van het
hoofd en kon middels de schamierconstructie
mee buigen met de bewegingen van het paard.
Enkele andere opgegraven exemplaren zijn nog
voorzien van een bevestigingshaak. Deze haak
kon om een van de leren riemen worden gebo-
gen. Tenslotte was het ook mogelijk om de
hanger middels een door het oog geregen leren
riempjes of draad aan het tuigage te bevestigen.
Datering en mogelijke herkomst
Het is moeilijk de stukken exact te dateren. De
hierboven beschreven parallellen worden in de
12de eeuw gedateerd en dan met name in de
tweede helft van de 12de eeuw. Deze datering
is vooral op stilistische gronden gebaseerd.
Gezien het feit dat het bij zowel het Bunnikse
als Wijkse exemplaar om een losse vondst han-
delt, is een nadere archeologische datering
helaas niet mogelijk.
Het blijkt tevens geen eenvoudige taak om vast
te stellen waar de hangers zijn vervaardigd.
Voor de Duitse stukken wordt aangenomen dat
ze in regionale ateliers vervaardigd zijn. De
kwaliteit en de grote mate van standaardisatie
lijkt te wijzen op gespecialiseerde productie en
het is onduidelijk in hoeverre die ook in het
Nederlandse rivierengebied heeft plaatsgevon-
den. Een andere optie is dat de stukken van
6. Ruiter; het paardentuig is versierd met verschillende
soorten hangers, riembeslag en belletjes (zwart), circa
1300 (Mappa Mundi, Kathedraal van Heresford)
elders zijn aangevoerd. Een van de voor de
hand liggende productieregio's is het aanslui-
tende Maas-Rijngebied, een streek die van
oudsher beroemd is om de hier geproduceerde
rijkversierde metalen siervoorwerpen.
Opvallend is ook de verspreiding: de hangers
uit het Kromme- Rijngebied zijn de enige mij
bekende exemplaren uit Nederland. Het gaat
hier duidelijk om zeldzame voorwerpen. Hier-
bij moet wel worden aangetekend dat het ver-
spreidingsbeeld mede wordt bepaald door het
feit dat in ons land de tegenhangers van de
Duitse burgen minder talrijk zijn en dat er tot
op heden slechts incidenteel archeologisch
onderzoek naar deze complexen heeft plaatsge-
vonden. Daarnaast zijn veel amateurcollecties
nog niet geïnventariseerd en zijn weinig vond-
sten gepubliceerd. Het is te hopen dat dit in de
komende jaren kan gebeuren en dat tevens
meer van dit soort bijzondere vondsten wordt
gemeld.
-ocr page 6-
Drs. J. van Doesburg studeerde middeleeuwse
archeologie aan de Universiteit van Amster-
dam. Hij was vanaf 1990 werkzaam op de op-
graving De Geer in Wijk bij Duurstede en
werkt sinds 1995 als wetenschappelijk mede-
werker bij de Rijksdienst voor het Oudheidkun-
dig Bodemonderzoek (Kerkstraat 1, 3811 JW)
in Amersfoort, waar hij zich vooral bezighoudt
met het uitwerken van de laat-middeleeuwse
opgravingsgegevens betreffende Wijk bij Duur-
stede.
Noten:
1.  Het exemplaar uit Bunnik bevindt zich in de collectie
Liberton te Bunnik; het Wijkse exemplaar in de collec-
tie Veenhof te Werkhoven.
2. Zie J.B. Ward Perkins, London Museum medieval Cata-
logue.
Ipswich, 1940 (new edition 1993) en J Clark
(red.), Medievalfinds from excavations in London: 5.
The medieval horse and its equipment.
London. 1995.
3.  Dergelijke beslagstukken worden met name in de Ro-
meinse castella en hun directe omgeving aangetroffen.
Grote aantallen zijn onder andere bekend uit Nijmegen
en Vechten. Ook in agrarische nederzettingen worden
beslagstukken aangetrofTen en worden, zoals de vond-
sten uit Wijk bij Duurstede-De Horden lijken aan te
tonen, geassocieerd met het fokken van paarden. Zie
hierover: W.A. van Es en W.A.M. Hessing (red.), Ro-
meinen, Friezen en Franken in het harl van Nederland:
van Traieclum tol Doreslad 50
v. C. - 900 n. C..
Utrecht, 1994.
4.   In Vroegmiddeleeuwse grafvelden worden soms in zeer
rijke graven versierde paardenbitten en ander versierd
paardentuig aangetroffen.
5.   Zie voor een overzicht: Van Es en Hessing.
6.   Das Reich der Salier 1024-1125 Katalogzur Ausstel-
lungdes Landes Rheinland-Pfalz.
Sigmaringen, 1992,
91 nr. I7en93afb 15/17.
7.   Das Reich der Salier, 9\ nr. 16 (niet afgebeeld).
8.   Die Zeit der Staufer, Gechichle. Kunst und Kullur.
Aussslellungskatatog. I en II.
Stuttgart, 1977, 1, Cat.nr.
271, 220 en II, afb. 143.
9.   Die Zeil der Staufer, I, cat.nr. 272, 220 (niet afge-
beeld)
lO.O/e Zeit der Staufer, 1, cat.nr. 270, 220 en II, afb. 143.
11 Die Zeit der Staufer, I, 220. Het exemplaar bevindt
zich in het Nationale Museum van Hongarije.
-ocr page 7-
Wat een zeventiende-eeuwse beurtschipper op de
Kromme Rijn vervoerde
Ferdinand de Rooy
In het eind 1996 door de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' uitgegeven boek van Ad
van Bemmel over de Kromme Rijn, wordt de
nodige aandacht besteed aan het vervoer van
goederen over deze rivier en de daarbij betrok-
ken beurtschippers'. Een interessante bron die
nadere gegevens hierover levert, zijn een getui-
genverklaring en een rekening uit 1655 betref-
fende een Langbroekse schipper, die voor de
kasteelheer van Weerdesteyn werkzaam was.
Deze stukken werpen niet alleen een licht op
de economische geschiedenis van de streek,
maar zij verschaffen ook allerlei informatie
over de leefgewoonten en vooral de consump-
tiepatronen van een edelman uit de zeventiende
en prijzen, hetgeen zijn heer Grauwert niet
onwelkom moet zijn geweest. Een voorbeeld
hiervan is het volgende:
'Den VP" october 1655. Comelis Janss. alias
Cees Joncker, schipper in Nederlanghbroeck,
oud omtrent veertich jaren, gerechtelijk ver-
daghvaert, getuijge geproduceert, geeedt ende
geexamineert nae behooren, tuijchde als volcht.
Ende erst gehoort op 't XIIP artikele van den
uutgaeff, seijde daer van anders niet te weten
als dat hij op seckeren tijt, sonder te weten
wanneer, door ordre van den rendant, aen Jon-
cker Rudolph Grauwert van Utrecht gebracht
heeft drieduijsent oliven, doch dat hij niet en
weet wat daer voor is betaelt'.
In zijn hierna in extenso weergegeven Culem-
borgse verklaring echter noemt hij 'man en
paard': 24 november 1646. Prijzen vindt men
bij hem niet; wèl uiteraard bij de boekhouden-
de rentmeester Van Leeuwen die wij in deze
bijdrage, bij concordantie van de getuigenver-
klaring en de rekening, als bloemlezing zullen
citeren. Tenslotte nog enige zelfkennis van
Kees de Schipper wat betreft zijn vergeetach-
tigheid:
'Seijde, na prelecture (van de Culemborgse
verklaring), den inhoudens van dien waerach-
tich te sijn, uutgesondert dat (...) hij niet en
weet den seckeren ende precisen tijt' noch 'alle
de goederen alldaer geenumereert (...) allsoo
hij, twee off drie reijsen in de week t'Utrecht
varende, altijt t'een off t'ander van die goederen
(...) mede brachte (...); (...) andere parcelen
(artikelen), die hij niet onthouden heeft all soo
de vrachten tielckens aff gereckent sijn tegen
de huer van een huijsgen ende omtrent ander-
halff mergen lants, bij hem van Joncker Ru-
dolph Grauwert in huere gebruijckt, ende tegen
ander arbeijtsloon, welcke vrachten ordinaris
meer beliepen als de huer'.
Inleiding
Op 26 november 1650 overleed Rudolph
Grauwert, heer van kasteel Weerdesteyn in
Nederlangbroek. Hij werd opgevolgd door zijn
broers Johan en Herman, die na enkele jaren
door rentmeester ('rendant') Jacob van Leeu-
wen voor het Hof van Utrecht gedaagd werden
inzake de boekhouding over de laatste jaren
van Rudolphs leven. Hiervoor had Van Leeu-
wen niet alleen een rekening van inkomsten en
uitgaven ingezonden, maar ook getuigenissen
laten opmaken van het personeel van Weerde-
steyn: de huisknecht Comelis Zegers, de meid
Susanna Hendricks, en schipper Kees Joncker,
die de in de stad Utrecht of elders gekochte
goederen naar het kasteel bracht en van de
omvang en prijs daarvan goed op de hoogte
kon zijn.
Het gerechtshof zelf riep de getuigen op om
hen aan een verhoor te onderwerpen, hetgeen
er, althans in deze zaak, toe leidde dat zij 'bij
hun eerdere verklaringen persisteerden'. Opval-
lend is dat de schipper - die zijn getuigenis
voor het gerecht van Culemborg had afgelegd -
bij het 'recolement' (voorlezing en ondervra-
ging ter verificatie door de raadsheer), nog
maar nauwelijks weet had van goederen, data
-ocr page 8-
J^-'T.
Kasteel Weerdesteyn op een anonieme tekening uit ca. 1665 (Utrechts Archief, TA RAU 1119-25)
Teneinde de charme van de rommelige opsom-
ming in de zeventiende-eeuwse taai te handha-
ven, volgt nu de volledige transcriptie van de
Culemborgse getuigenverklaring van 2 april
1655. De prijzen van de vervoerde goederen
uit de rekening zijn door mij tussen ronde ha-
ken toegevoegd; de genoemde bedragen zijn
steeds uitgedrukt in guldens, stuivers en pen-
ningen. In de noten worden vooral moeilijke
woorden verklaard.
Transcriptie bron
'Coram^ richter Gijsbert Janss. Weicker compa-
reerde Cornelis Janss., schipper, anders ge-
naemt Kees Jonckers, woonende in Neer Lam-
broeck. Ende verklaerde bij solemnelen eede
gerechtelick hiertoe tevooren geciteert' zijnde
ten versoecke van Jacob van Leeuwen, als dat
hij comparant eenige jaer lanck in dinst heeft
geweest omme de bootschappen ende alles te
bestellen voor Joncker Rudolphus Grauwer(t)
saliger, in sijn leven heer van Weerdesteijn,
nae Utrecht. Ende ock alles weer bestelt van
Utrecht op de huijse Weerdesteijn voornoemt,
gelegen in Neer Lambroeck voorschreven, en
mede bij den requirant' Jacob van Leeuwen
tijden hebbe gevoert en bestelt, in verscheijde
reijsen, dese gespecificeerde naebenoemde
waeren, als:
Op den 2'" augusti 1646 vier roompotten en
vier houte koffers (6-4-2), gecomen van mijn
heer Hendrick van Wijckerssloot.
Noch den selfden dito twe grote Goutse keesen
(5-16-14), gecomen van Peter Sijmonss., back-
er.
Noch seven schellingen om een tonneken asijn
(2-2-0) te coopen, en bij den requirant het ton-
neken daertoe gedaen.
Noch den 2 october eenige peperwortelen ende
aertgesocken'^ ende sietroenen.
Noch denselven 2 boecken wit papier en twee
boecken munnicke grau*" papier (0-16-0).
Noch den 12 november 1646 cabbeljau en
schellevis.
Noch den 24 dito een mudde cornel' en op den
selven dito 3000 oliven (18-15-0).
Noch aen Sijn Edele bestelt 1200 oliven en bij
den requirants huijsvrou bestelt den 16 decem-
ber.
Noch den selven dito twee kindekens" harinck
(12-0-0), peperbaelnooten, cruijtnagelen en
gruijs van nagelen, foelij en twee opnemers''
(0-9-0), mede bij des requirants huijsvrou be-
stelt.
Noch den 8 januarij 1647 een tonneken abber-
daen'" (6-0-0).
Noch den 20 februarij aen Sijn Edele bestelt
carstangien, sietroenen, savoijcool, beschuijt,
meel en meer verscheijde waren, bij den requi-
rant sijn huijsvrou aen hem behandicht"; en
oock gelevert tien ende twee groote Goutse
keesen mede gedaen.
Noch op den 19 martij twee kannekens met
jopenbier'- (2-4-0) bij den requirant bestelt.
Noch den 24 aprill een tonneken zeep (3-7-8)
bij den requirant bestelt en twee boecken slecht
papier en een koffer (0-4-0); het cruijen (0-6-0)
8
-ocr page 9-
bij den requirant betaelt.
Den 14 meij salm en meijvissen'^
Den 17 junij bottersout.
Noch den 17 junij twee groote Goutse keesen
en een halff vat van de beste bierasijn (6-0-0)
en een tonneken gesoute salm (6-0-0), geco-
men van de meijt haer broeder''* bij den requi-
rant bestelt.
Noch den 11 julij een mande knollen en worte-
len (1-6-0).
Noch op de Nae Kermis een groote mande mit
alderhande kruijt, suijcker tot provisie en vier
aerde Kuelse kannen met tumeleden" bij den
requirant bestelt.
Noch den 28 augustus twee groote Goutse kee-
sen en oock aertgesocken, en een groote partije
cleijn comcommertkens en venekoel"".
Noch den 25'" septemb(er) 37, mudde saet-
weijt (37-3-0) en een deel mostert saet en een
kindeken bierasijn en een kan olij, bij den re-
quirant bestelt, en wortelen en een groote rot-
tinck ende vuerstenen.
Noch den 12 november een tonneken seep, een
kan olij (1-1-0) en wijnheff en papier, wit ende
anders grau papier.
Noch den 15 januarius 1648 twee kindekens
harinck een een kindeken abberdaen (5-10-0)
en een kan olij en twee boecken munnicken
grau papier (0-4-0), wijnheff, rosijnen en
pruijmen.
Noch den 23 dito een partij vlas bestelt.
Noch den 30 dito aen Sijn Edele bestelt vleijs,
gecomen van Tijgnagel, als oock verscheijde
reijs hebbe gehaelt, en door ordre van den re-
quirant hebbe bestelt, en denselven oock
suijckerbancket en kappers, olijven, sietroenen,
oranje appelen, sasijsen'^, castanien, en soe van
alles dat de joncker Vastelavonts gaste soude
houden; en een tonneken bierasijn, all bij den
requirant bestelt. Oock verscheijde bossen be-
semen en boenders, en sprot en bucken'^
Noch op den 18 februarij 1648 aen partije En-
gelse bucken en sprot en wortelen; den selven
een tonneken seep en oesters en peerdedekens
en halters'*' en repen van den lijndraijer; en roij
bietwortelen en besemen en sietroenen en
oraingeappelen, brieven, en oock verscheijde
Edamse keesen. En oock noch verscheijde
reijse vleijs van den beenhacker Tijgnagel,
door ordre van den requirant.
Noch opnemers den 29'" aprill, en een tonne-
ken bierasijn, een kan olij, sieroop, boomolij^",
vijgen, pruijmen, rosijnen.
Den 14 junij cool planten, blomcoolplanten, en
aertsesackplanten en een tonneken seep. Noch
een kan sieroop (0-17-8), knollen en groote
glase vlessen, bij den requirants sijn huijsvrou
gesonden.
Den 19™ julij een pasteij, pruijmen ende rosij-
nen. Noch weer op de Nae Kermis 1648 een
groote mande mit alderhande kruijt, peper,
gimber, gruijs van nagelen, meel, foelij, no-
temuscaten rompen^', broot, suijcker, poijer
suijcker, nagelen, amandelen, lange rasijnen,
met een tonneken confitueren, bij den requirant
ende sijn huijsvrou gecoft ende met hem per
schipper gesonden.
Den 28 september weer een tonneken seep en
een halft vat bierasijn, en een partij aertse-
socken, rammelassen^^ en een bos besemen, en
twee mudde heuse weijt omme te saeijen, bij
den requirant gecoft ende door hem comparant
bestelt.
Noch den 30'" december een pijp wijn, die soo
groot was dat die in de kelder niet en mochte,
en hebbe die geladen onder de Craen tot
Utrecht, en op den toom helpen brengen op de
sael, en bij den requirant bestelt.
Noch een sack mit eijckelen bestelt, die uut
Den Hage van den requirant waren gecomen,
en een lange ladder om in den boomgaert te
gebruijcken.
Noch weer een heele kan olij den 14 december.
De stadskraan van Utrecht bij de Stadhuisbrug. Eeuwen-
lang werden op deze plek grote en kleine schepen gelost
en geladen. Aquarel uit circa 1800 (Utrechts Archief, TA
GAU)
-ocr page 10-
Den 14 januarij 1649 weer oesters ende sprot.
Noch op den 20'" januarij weer vleijs, bancket-
suijcker, kappers, olijven, sasijsen, amandelen
ende lange rasijnen.
Den 17 februarij roij bietwortelen, peperworte-
len, wijnheff, sprot, cabbeljau, ende den 24
dito noch een vierendeel cabbeljau (0-15-0),
oesters, bott en braetspierinck ende salm.
Noch op den X°" martij aen Sijn Edele bestelt
ses schepel saij boonen (12-17-0), en den sel-
ven een schepel kleijn grauw erten (2-18-0),
daeronder te saijen; en denselven mostertsaet
en een kan met garnalen" (0-6-0).
Noch den 18'" martij een can olij en een pont
corinten^" (0-17-0); noch twee sneden salm en
ses taeffelcoexkens.
Noch den 7 aprill 1649 bestelt een soij vis en
zeevis en twee sneden salm, in presentie van
hem, schipper Kees, gecoft; en noch een deel
potkens, pannekens, decksels, en twee bossen
droge schollen (0-7-0).
Noch op den 28 aprill gecoft in de balans, pre-
sent hem comparant, een kan sieroop en een
bos fijne besemen (1-8-0) en een rolleken gort
singeP'.
Noch den 16'" junij een kan boomolij (0-18-0)
en wijnheff en ses besemen (0-12-0); en voorts
gesonden het goet dat Susanna^'' ontboden had-
de, en aertsesocken bij den requirant bestelt.
Noch den 14 augustus een halft vat asijn (4-6-
0) en een tonneken Amsterdams seep (4-15-0)
en toeback en pijpen en aertsesocken.
Den 21 augustus noch bestelt aertsesocken,
Spaens bancket, pruijmolije en amandelen, en
voorts van alles wat den voorschreven heere
aenginck en bij den requirant bestelt.
Noch den 4 october een tonneken seep. Noch
des requirants vrou aen hem gedaen een gulden
om aen de weert in 't Verckenschot^' te geven
van wegen de Joncker Grauwert; en gesonden
drie reijs toeback, een koppel knijnen, en oes-
ters ende brassem.
Noch den 24 november een partije oesters en
kabbeljau.
Den 7 december oesters.
Noch den 5 januarij 1650 een tonneken seep
(4-10-0) en een Edamse kees (2-10-0), en oes-
ters en cabbeljau, een schepel witte erritten
(3-2-0) en een schepel Vriese grauwe erritten
(3-5-0).
Noch den 15 februarij twee schelvissen en bot-
ten.
Noch den 23 martij sprot en Engelsen boeken,
sietronen en een halft geroockten salm.
Noch den 23 martij drie mudde saeijbonen (17-
5-0) en vijff schepel groen erritten (10-0-0) en
een rolleken tot opnemers.
Noch den 6 aprill bestel(t) een kan sieroop
ende een kan boomolij, in present van hem,
schipper, gecoft in de balans.
Noch vierhondert coolplanten (1-0-0) den 18
meij.
Noch bestelt den 13 julij twee bossen witte
worttelen, 2 bossen geelwortelen, twee bossen
aijnijs en coelsaet.
Noch den 24 augustus een Edamse kees bij den
requirants huijsvrou bestelt, en sasijsen en sa-
voij cool, cappers cool, en een groote bos pe-
terselij wortelen.
Noch in present van hem, schipper, die se oock
bestelt heeft, gecoft op de verckemerckt twee
jonge verekens; ende bij den requirant betaelt.
Noch heeft des requirans huijsvrou aen hem,
schipper, bestelt een partije cleijn comcom-
mertgens, vinkool in een steene Cuelse pot.
Een riem munnicke grau papier bestelt.
Noch heeft hij, attestant, bestelt de aerde potten
en pannekens en decksels tot het roumaeP'.
Noch de speunverckens en ses houte lepels,
hondert eijeren en ende eijeren die de cock
moste gebruijcken; 400 oesters en twaelff pont
fijn meel en saijsijsen en een tonneken harinck
en stockvis.
Alle weicke voorschreven percelen hij compa-
rant onder eede alsvoor verc(l)aerde door off
wegen den requirant alsoo bestelt te hebben,
sonder nochtans in de precijse datums te willen
weesen bevangen, als deselve soo perfect niet
onthouden hebbende als wel bij den requirant
te boeck gestelt; soo waerllijck moste hem
Godt almachtich helpen. Actum den 2 aprill
1655.'
Dr. F.C. de Rooy was als leraar Frans werk-
zaam in Nederland, Zwitserland en Indonesië
en promoveerde in 1958 in Leiden op 'La Vie
de saint Huhert, dile d'Hubert Ie Prevost', een
gecommentarieerde uitgave van een I5de-
eeuws Frans handschrift.
10
-ocr page 11-
Met dank aan mr. C. van Schaik te Houten die
mij met de Culemborgse akte bekend maakte.
Bronnen:
*  Rijksarchief in Gelderland, Oud-Rechterlijke Archieven,
inv.nr. 0140 - 228, folio 206-209 (2-4-1655; Culem-
borg).
*  Utrechts Archief, Archief van het Hof van Utrecht,
inv.nr. 252 - 135/J 53 (29-4-1657; Justus van Ewijck)
en inv.nr. 252 - 137/J 122 (6-10-1655; Justus van
Ewijck). (Processtukken bij raadsheren).
Noten:
1.   Bemmel, A.A.B, van. De Kromme Rijn: waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600.
Houten 1996, voor-
al 112-114 en 117-122.
2.   coram = in tegenwoordigheid van
3.   geciteert = gedagvaard
4.   requirant = eiser
5.   aertgesocken = artisjokken
6.   munnicke grau = grijs als een monnikspij
7.   cornel = zemelmeel
8.   kindekens = vaatjes
9.   opnemers = vaatdoeken
lO.abberdaen = soort kabeljauw
11.  behandicht = overhandigd
12. jopenbier = bier uit Danzig
13.  meijvissen = elften
14.  Deze broer van Susanna Hendricks is onbekend
15. tumeleden = klapdeksels
16. venekoel, vinkool = venkel
17.  sasijsen = worstjes
18.  bucken = bokking
19.  halters = halsters
20. boomolij = olijfolie
21. notemuscaten rompen = gebroken notemuskaten
22.  rammelassen = waarschijnlijk rammenas, een radijsva-
riëteit
23.  garnaten = witte, zoete wijn
24.  corinten = krenten
25. gort singel = gordelriem voor paarden
26.  De meid Susanna Hendricks
27.  In 1635 woonde de tapper Jacob Dirckss. Eijckelen
boom in het huis "t Verckenschoth' gelegen aan de
Kromme Rijn bij de Houten Brug (Utrechts Archief,
Stadsarchief II, inv.nr. 349, nr. 248)
28. Jonker Rudolph Grauwert stierf ongehuwd en kinder-
loos op 26 november 1650
11
-ocr page 12-
weg of Hoogstraat nader ik de oude vesting-
stad. Ik loop op de Veldpoort aan, de 'hoofdin-
gang' van de stad. (Er zijn meer poorten; op
één ervan staat zelfs een molen, maar de Veld-
poort is ongetwijfeld de voornaamste). Vóór ik
de neergelaten brug over de stadsgracht bereik
passeer ik aan mijn rechterhand een smidse,
deels verscholen onder een knoestige noten-
boom. Natuurlijk staat er een paard in de tra-
valje dat door de smid beslagen wordt en dank-
zij de notenboom is het er koel, ondanks het
nabije smidsvuur. Met dit liefelijke beeld nog
voor ogen breekt mijn fantasie stuk op de
werkelijkheid! De stadsbestuurders uit de vori-
ge eeuw zijn wel héél rigoreus te werk gegaan:
ze hebben niet alleen de Veldpoort afgebroken,
ze hebben zelfs de plaats van het historische
bouwwerk prijsgegeven door de 'nieuwe' brug
op een andere plaats te leggen. Dan kon het
verkeer gemakkelijker rechttoe-rechtaan het
stadje indenderen. Wat blééf was de smidse
onder zijn notenboom; hij stond blijkbaar niet
in de weg.
De Smidse en de Boom
Theo van Wijk
Hebt u dat nou ook we! eens, dat onmogelijke
verlangen om even lijfelijk terug te zijn in de
tijd, rond te lopen in het Wijk bij Duurstede
van een eeuw geleden? Ik betrap mijzelf er nog
wel eens op en ik verlies mij dan graag in fan-
tasie. Als zodanig heb ik de stad al eens bena-
derd vanaf de rivier en u deelgenoot gemaakt
van de schitterende indruk die Wijk bij Duur-
stede maakte, gezien vanuit de Waterpoort'.
Daar was niet zoveel fantasie voor nodig want
dat mooie beeld is vrijwel ongeschonden be-
waard gebleven.
Veldpoort
Moeilijker wordt het om mij voor te stellen hoe
ik, een eeuw geleden, Wijk zou hebben ervaren
bij nadering 'over land'. Het begin lukt nog wel
(ik bouw zo'n fantasie altijd op): Via Trecht-
Het kruispunt Singel-Zandweg met boom en bebouwing
(foto Hans Dirksen 1998)
13
12
-ocr page 13-
den! Het lijkt de revolutie wel: het milieu vreet
zijn eigen kinderen op. De geest is uit de fles!
Als je maar krom genoeg redeneert kom je er
altijd wel uit: de boom moet weg omdat de
smederij weg moet en de smederij moet weg
omdat er ruimte moet worden gemaakt voor de
winkels-met-daar-bovenop-appartementen-
trein die, op de Steenstraat gestart, dóór moet
denderen tot öm de hoek van de Singel (gruwe-
lijk scenario!). En die trein komt op vervuilde
grond die dus eerst moet worden weggegraven.
Hiermee is de redenering rond: de notenboom
moet weg omdat hij op vervuilde grond staat!
Einde verhaal - begin probleem.
Oplossing
De oplossing is zó voor de hand liggend dat hij
bijna geniaal mag worden genoemd: stop de
trein
vóór de smederij. De vervuilde grond
wordt aangepakt daar waar deze zich bevindt
(en dat is niet onder de smederij of de boom)
en we behouden een uniek stukje stadsgezicht:
een oude smidse, deels verscholen onder een
knoestige notenboom, fraai gelegen vlak bij de
toegang tot de stad. Iedereen blij, de planolo-
gen incluis want die worstelen nog steeds met
de aansluiting van de nieuwbouwwijk De Engk
(de eerste en lelijkste) aan de oude binnenstad..
Ach, ik fantaseer maar wat. Ik doe dat, zoals u
weet, wel vaker. Bedenk echter wel dat de
meeste volvoerde plannen begonnen zijn als
fantasie. Misschien maakt dat het waard om te
vechten voor het behoud van de notenboom.
P. Th.L van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk bij Duurstede, Cothen en Langbroek.
Naschrift redactie
Deze bijdrage werd geschreven voordat de gemeen-
teraad van Wijk bij Duurstede op 27 januari 1997
besloot om in elk geval de notenboom op de huidige
plek te handhaven. Over de toekomst van de smede-
rij c.a bestaat nog geen duidelijkheid.
Noten
1. 'De Dijkstraat in Wijk bij Duurstede". Tussen Rijn en
te/t, 28(1994-4), 17-20.
2. Er werd een actiecomité ('De noot in nood') opgericht,
dat eerst met succes streed voor het behoud van de
boom en vervolgens haar terrein verbreedde naar het
totaal van boom en bebouwing op de hoek Singel-
Zandweg.
De Veltpoort gezien vanaf de landzijde vlak voor de sloop
in 1871 (Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechts Heuvelrug, Collectie Hijmans)
Boom en smederij
De stadsbestuurders van vandaag maken niet
de fouten van hun voorgangers. Integendeel,
zij waken als Cerberussen over het hun toever-
trouwde erfgoed. Zij doen zelfs méér: ze
brengen stukken stadsmuur en fragmenten van
torens en bolwerken terug in het gezicht, her-
stellen oude straatprofieien, ja ik heb zelfs ge-
hoord dat er plannen bestaan om de Veldpoort-
brug op zijn historische plaats te herleggen. Uit
alles spreekt zorg en liefde voor het historisch
zo rijke verleden.
Ik ben dan ook ronduit verbijsterd over 'het
probleem van de notenboom' vlak bij die Veld-
poortbrug. Niet over het protest dat opklinkt
tegen het verdwijnen van die boom maar over
het feit dat er überhaupt gedacht wordt over
verdwijning! En niet alleen de boom, ook de
smederij die erbij hoort (of omgekeerd). Dit
rijmt niet: enerzijds de historische ingang van
de stad herstellen (een uiterst kostbare in-
greep), anderzijds -en in één adem- de enige
gespaard gebleven 'pendant' van die stadstoe-
gang slopen en vervangen door stuitende
nieuwbouw.
De geplande afbraak van de smederij heeft
wonderlijk genoeg geen beroering gewekt; pas
toen 'de boom' in gevaar kwam, kwamen er
protestenl Dié moest in ieder geval gespaard
blijven. Maar dat kan niet want hij staat op
vervuilde grond.
Als ik het goed begrijp moet
hier dus een boom weg om het milieu te red-
14
-ocr page 14-
Restauratie van de molen 'Rijn en Lek' in
Wijk bij Duurstede
Theo van Wijk
Drie woorden vormen nog steeds het ai lang
achterhaalde imago van Nederland: klompen,
tulpen en molens. Een kneuterig aandoend cli-
ché dat door onwetende buitenlanders achte-
loos wordt opgenoemd. Dat doet echter met
name de molens te kort want die vormen het
meest karakteristieke product dat ons land
heeft voortgebracht. Sterker nog: die maken
ons uniek in de wereld.
O, ik weet wel, er zijn ook molens buiten Ne-
Rietdekkers brengen nieuw riet aan op de kap van de
molen Rijn en Lek' (foto Hans Dirksen, 1997)
derland maar dat zijn zielige nabootsingen,
foute wieken op foute rompen. Een molen is
een kunstwerk, ambachtelijk en esthetisch, een
lust voor het oog, de trots van menige stad of
dorp.
Restauratie
Dit drong als nooit tevoren tot mij door tijdens
de restauratie van de molen " Rijn en Lek' te
Wijk bij Duurstede. Deze molen wordt hard-
nekkig 'de molen van Ruisdael' genoemd hoe-
wel iedereen inmiddels wel weet dat de molen
op Jacob van Ruisdaels beroemde schilderij
15
-ocr page 15-
aan de andere kant van Wijks rivierfront heeft
gestaan. Toch is de huidige molen zeker zo
uniek als zijn beroemde voorganger. Hij staat,
in tegenstelling tot de laatstgenoemde, bovenop
een stadspoort, bepaalt samen met kasteel en
kerk het silhouet van de stad en is beslist vaker
afgebeeld. Wijk is trots op zijn molen maar het
heeft -noblesse oblige- al vele malen diep in de
buidel moeten tasten om dit kostelijke - maar o
zo kost"bare' monument in stand te houden.
Reeds jarenlang was bekend dat de molen in
slechte staat verkeerde maar pas in begin 1995
kwam de financiering rond en werd daadwer-
kelijk met de restauratie begonnen. Tot het
einde van dat jaar stond de molen in de stei-
gers, rondom ingepakt in groen bouwgaas.
Toen eindelijk het steigerwerk was verwijderd
stond de romp er, in- en extern, weer puntgaaf
bij. De kap en de wieken moesten echter wach-
ten tot de financiële middelen voor de tweede
fase beschikbaar kwamen en alleen insiders
weten welk een lang en moeizaam proces dat
is. Maar na anderhalfjaar stond daar opeens
die enorme kraan die in één keer de hele kap,
met daarin de zware hoofdas van "het gevlucht'
(de wieken) van de romp tilde en óver de wal-
muur heen op een gereedstaand draagstel plaat-
ste.
Er werd zwaar balkhout aangevoerd, het riet
werd verwijderd en.......het werk viel stil. De
toestand van de kapconstructie bleek veel
slechter dan de restaurateurs hadden kunnen
inschatten. En dus moesten eerst weer extra
geldmiddelen worden aangeboord om deze
veel ingrijpender restauratie te kunnen betalen.
Intussen stond de molen er als een ontluisterde
steenklomp bij, provisorisch afgedekt met wap-
perend zeildoek. Het volk morde, de kranten
schreven kritische artikelen en de gemeente
ging opnieuw haar moeizame gang naar Ca-
nossa om de nodige extra subsidie te verwer-
ven. Het vergde ruim drie maanden maar ze
kregen het voor elkaar: half september 1997
gingen de molenbouwers weer aan de slag. Ze
vernieuwden voor het grootste deel de onderste
ring', het ronde constructiedeel dat de hele
kapconstructie draagt en, via "rollers', kap plus
wieken op het kruiwerk' (een soort railcon-
structie op de romp), 360° kan laten draaien om
de molen "op de wind' te zetten. Smeden her-
stelden ijzeren onderdelen, rietdekkers leefden
zich uit in hun mooie oude vak, de molenaar-
ster vervaardigde eigenhandig de baard' met
daarop in sierlijke letters "Rijn & Lek' en dat
alles onder grote tijdsdruk want de kap moest
vóór het einde van het jaar teruggeplaatst zijn.
Dat lukte, zij het op het nippertje. Daags voor
Kerstmis stond die grote kraan weer voor de
Leuterpoort en toen de mensen naar de nacht-
mis gingen zagen zij hun molen weer gaaf in
het strijklicht, mooier dan ooit.
Verre voorouders
Als geïnteresseerd toeschouwer was mijn be-
wondering voor het vakmanschap van de mo-
lenbouwers gestaag gegroeid. De allergrootste
bewondering echter voerde terug naar die verre
voorouders die deze - en andere molens hebben
gebouwd. Zij hadden het vernuft om de ele-
menten die hen als eindeloze energiebronnen
ter beschikking stonden creatief te benutten. Zo
'vingen' zij de wind met wieken en brachten de
daardoor optredende beweging via een inge-
nieus stelsel van tandraderen over op dingen
die gingen draaien, hameren, slingeren of pom-
pen, al naar gelang het doel dat zij dienden. Dat
waren enorme krachten die moesten worden
overgebracht en dus gebruikten onze voorou-
ders daarvoor hele zware balken. Ondanks die
grove afmetingen greep alles in elkaar als een
uurwerk met een precisie waar ons verstand bij
stil staat. En ze hadden géén kranen, electrisch
gereedschap of machines! Tenslotte bouwden
ze óm dat grofschalige mechanisme de molens,
zó gaaf van vormgeving en fraai van verhou-
dingen dat kunstenaars er nog altijd door wor-
den getroffen.
Als wij weer eens klagen over het feit dat het in
dit land altijd waait laten we dan bedenken dat
we daaraan die unieke, wereldwijd beroemde,
oer-hollandse molens te danken hebben.
P. Th. L. van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk bij Duurstede, Cothen en Langbroek.
16
-ocr page 16-
commissie betreffende de begroting voor het
komende verenigingsjaar werd ingebracht en
door de ledenvergadering aangenomen.
Sluiting. De voorzitter bedankte de aanwezigen
voor het in het bestuur gestelde vertrouwen en
sprak de hoop uit om op dezelfde voet verder te
gaan. Ook dankte hij alle andere leden die op
welke wijze dan ook een bijdrage leveren aan
de activiteiten van onze historische vereniging.
Verslag van de secretaris over 1997
Het ledenbestand. De vereniging startte op 1
januari 1997 met 426 leden. In de loop van het
verenigingsjaar meldden zich 38 nieuwe leden.
Helaas beëindigden ook 10 leden hun lidmaat-
schap, zodat onze vereniging per 1 januari
1998 454 leden telde.
De geografische herkomst van de leden is nu
als volgt: Bunnik 57, Cothen 16, 't Goy 10,
Houten 115, Langbroek 7, Odijk 54, Schal-
kwijk 17, Tuil en 't Waal 4, Werkhoven 26,
Wijk bij Duurstede 55 en Utrecht 15. De overi-
ge 78 leden zijn woonachtig buiten het
Kromme-Rijngebied.
Bestuur. Zoals gebruikelijk werd op de eerste
samenkomst van onze vereniging, op 21 janua-
ri 1997 te Houten, de jaarlijkse verkiezing van
de leden van het bestuur gehouden.
Aftredend en herkiesbaar was de heer O.J.
Wttewaall. Aftredend en niet herkiesbaar was
mr C. van Schalk. De heer J. van Herwijnen
werd door het bestuur voorgedragen. Er waren
geen tegenkandidaten aangemeld en de leden
stemden voor de volgende bestuursleden :
Ir. P.S.A. de Wit, Odijk           voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy            vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten          secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw. K. van der Wiele-Pasterkamp, Werkhoven
2' secretaris, p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten lid
J. van Herwijnen, Houten
         lid
Het bestuur kwam ook dit jaar weer drie keer
bijeen, waarvan één keer in een gecombineerde
vergadering met de redaktie van het tijdschrift
en een afgevaardigde van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer'. Ter sprake kwam
Jaarverslagen van de Historische
Kring over 1997
Verslag van de Algemene Ledenvergadering
op 21 januari 1997 te Houten
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en blikte in zijn
toespraak kort terug op het afgelopen
verenigingsjaar.
De lezingen en excursies in 1997 werden goed
bezocht; het betrof dan ook een grote diversi-
teit aan onderwerpen. Verheugd konkludeerde
hij dat men in het algemeen veel belangstelling
voor geschiedenis heeft, wat ook bij onze vere-
niging heeft geresulteerd in een verdere groei
van het ledenbestand.
Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie, bestaande uit de leden mevrouw J. v.d.
Barselaar en de heer H.J. Mensink, verklaarde
zich na inzage in de stukken akkoord met de
financiële administratie. De commissie stelde
voor om de begroting van het komende jaar
vooraf aan alle leden te doen toekomen. Het
bestuur en de aanwezige leden stemden daar-
mee in. De heer W. Donselaar werd bedankt
voor zijn zorgvuldige en juiste werkzaamheden
als penningmeester.
De kascommissie zal in 1998 bestaan uit me-
vrouw J. v.d. Barselaar en de heer J.M. van
Aken.
Verkiezing bestuursleden. Tegenkandidaten
voor een bestuursfunctie waren niet aange-
meld. De voorzitter bedankte het aftredend
bestuurslid mr C. van Schalk voor de vele jaren
waarin hij bijdragen leverde aan het bestuur en
voor zijn inbreng binnen de andere geledingen
van de vereniging, waarin hij aktief was (en
gelukkig ook zal blijven) als onderzoeker en
schrijver van artikelen over het Kromme-
Rijngebied.
De heer O.J. Wttewaall werd herkozen en de
heer J. van Herwijnen kwam de gelederen van
het bestuur versterken. Vele leden kennen de
heer van Herwijnen als de kontaktpersoon van
de archeologische werkgroep van de vereni-
ging.
Rondvraag. Het voorstel van bestuur en kas-
17
-ocr page 17-
ondermeer de wenselijkheid van een spoedige
verbetering van de diapresentatie tijdens le-
zingen. Dit is bewerkstelligd door de aanschaf
van een nieuw groot projectiescherm en een
grootbeeld dia-apparaat. Ook werd gesproken
over de door de vereniging uitgegeven boeken
in de 'Historische Reeks Kromme-Rijngebied',
en wel over een eventuele herdruk van het suc-
cesvolle deel 4 en de uitgave en financiering
van het toekomstige deel 5. De nodige aan-
dacht vroeg eveneens de door de provincie
Utrecht mede gesubsidieerde Archeologische
Kroniek, die tot dusver voor enkele guldens
aan onze leden kan worden aangeboden. Niet
de kosten van de publicatie zelf maar de porto-
kosten vormen daarbij een probleem. Dit werd
opgelost door de boekjes zoveel mogelijk zelf
te bezorgen, zoals al gebruikelijk was voor de
overige zendingen.
Veel waardering kreeg het bestuur voor de
grote verscheidenheid aan lezingen en excur-
sies in het verslagjaar. Door de Stichting
Stichtse Geschiedenis is aan het eind van het
jaar een enquête onder de leden van historische
verenigingen gehouden. Het bestuur hoopt
voor de komende jaren op een grotere deelna-
me van de leden aan de verschillende activitei-
ten van de vereniging.
Het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied
In 1997 verschenen weer vier afleveringen van
het periodiek. De vierkoppige redaktie onder-
ging per 1 maart 1997 een wijziging door het
vertrek van Marijke Donkersloot-de Vrij, die
werd opgevolgd door Saskia van Ginkel-Mees-
ter. De redaktie bestaat sindsdien uit:
drs. M.A. van der Eerden-Vonk, Wijk bij Duurstede
drs. S.G. van Ginkel-Meester, Zeist
drs. F.E. van Hekelen. Wijk bij Duurstede
dhr. O.J. Wttewaall. ■tGoy.
De archeologische werkgroep 'Leen de Keij-
zer'.
Wij verwijzen naar het eigen verslag van de
werkgroep, dat hierna is opgenomen.
Het bestuur, de redaktie en de archeologische
werkgroep willen langs deze weg iedereen
bedanken voor zijn of haar inzet voor de vere-
niging.
Lezingen en excursies in 1997
*  De heer E. Maes sprak op 21 januari in café-
restaurant 'De Engel' te Houten voor een ge-
hoor van 65 personen over 'Begraafplaatsen in
de provincie Utrecht'. De lezing werd onder-
steund door een diapresentatie. Vooraf had de
spreker de diverse begraafplaatsen binnen het
Kromme-Rijngebied bezocht. Enkele kenmer-
ken van de begraafplaatsen en hun graven wer-
den uitvoerig behandeld.
*  De Nederlandse Kastelenstichting heette de
verenigingsleden op 8 maart welkom in de
nieuwe huisvesting in het voormalige, geres-
taureerde Raadhuis op de Markt te Wijk bij
Duurstede. De 50 aanwezigen kregen een korte
uiteenzetting over de doelstelling van de Ne-
derlandse Kastelenstichting en werden aanslui-
tend rondgeleid door diverse vertrekken van
het Raadhuis met onder andere de prachtigste
stukken porselein.
*  Op 16 april sprak in het Hervormd Centrum
te Langbroek de kunsthistoricus de heer Th.J.
de Wit voor een gehoor van 105 personen over
kasteel, park en landgoed Sterkenburg aan de
Langbroekerwetering. Aan de hand van een
diapresentatie werden met name de restauratie-
werkzaamheden toegelicht.
De jaarlijkse grote excursie vond plaats op 7
juni en stond in het teken van het Romeinen-
jaar. We bezochten de stad Keulen. Onder des-
kundige leiding werden de Domkerk en de
bijbehorende schatkamer bezocht. Ook het
Romeins-Germaans museum werd aangedaan
en er was voldoende tijd om individueel de
sfeer van deze oude stad aan de Rijn te proeven
en haar te bewonderen.
*  Traditiegetrouw waren vele leden van onze
vereniging present op de diverse lokaties die
aangedaan konden worden in het kader van
Open Monumentendag, dit jaar op zaterdag 13
september.
*  Prof dr C. Dekker, mede-oprichter en oud-
voorzitter van onze vereniging, hield voor 120
aanwezigen een lezing te Houten over 'De mid-
-ocr page 18-
deleeuwse Bisschop van Utrecht en het
Kromme-Rijngebied'. Een primeur tijdens deze
lezing was de verschijning van het driedelig
boekwerk De geschiedenis van de provincie
Utrecht
(Het Spectrum, Utrecht - ISBN 90 274
7315), een 'must' voor elke liefhebber van de
Utrechtse geschiedenis.
■^ Op 7 november tenslotte brachten 28 perso-
nen een bezoek aan de Munt te Utrecht. Een
tentoonstelling over de 'Romeinse muntvond-
sten in de provincie Utrecht' was de aanleiding
voor dit bezoek. Ook kon men een kijkje ne-
men op de tentoonstelling 'De Nederlandse
ontwerpen van de Euro' en de expositie 'De
muntslag ten tijde van Koning Willem II'.
H.J.J. Steenman en K. van der Wiele-
Pasterkamp
Jaarverslag van de Archeologische
Werkgroep 'Leen de Keijzer'
over 1997
Howard Carter schrijft aan het begin van zijn
verslag over de ontdekking van het graf van
Toetankhamon: 'Het zou moeilijk zijn om onze
emoties te beschrijven toen voor de eerste keer
het licht van onze krachtige electrische lampen
de Grafkamer overspoelde, de muren belich-
tend, waarop afgebeeld vertegenwoordigers
van Amentit, de katafalk op een slee
voortgetrokken door de hoogste edelen van het
land, Koning Ay voor de Osiride Toetankha-
mon en waardoor de immense schrijn overtrok-
ken met goud oplichtte.'
Zulke sterke emoties hebben wij het afgelopen
jaar niet ervaren bij onze opgraving aan de
Beusichemseweg. De vondsten daar waren dan
ook, zij het heel interessant, veel minder
spectaculair dan die van Howard Carter.
Negentien zaterdagmorgens spitten, schaven en
graven daar, deels met assistentie van een
graafmachine (ziefoto I) leverden een grote
hoeveelheid vondsten op. Allereerst veel laat-
middeleeuws scherfmateriaal: Andenne, Paf-
fraht en Pingsdorf Daarnaast werden veel dier-
lijke resten gevonden, waaronder die van var-
ken, koe, paard en hond. Bij het conserveren
van één van de gevonden paardenschedels kon
vastgesteld worden dat het dier, na een slag met
een hamer op de zijkant van zijn schedel,
uiteindelijk afgemaakt werd met een klap op de
schedel boven de ogen.
Opmerkelijk bij de twee gevonden honden-
schedels was dat de laatste twee nekwervels, de
atlas en de draaier, ook nog aanwezig waren,
terwijl van de rest van het skelet geen spoor
gevonden werd. Dit zou een aanwijzing kunnen
zijn, dat de koppen van de romp gescheiden
werden om ze te slachten en het lichaam ver-
volgens te braden en op te eten. Bij één
hondenschedel zijn duidelijke sporen aanwezig,
die aangeven, dat dit dier met een knuppel
doodgeslagen werd. Hoewel dit alles zo'n ze-
venhonderdjaar eerder plaats vond, heb je, als
je zulke tekenen van geweld tegenkomt, toch te
doen met deze dieren, die op zo'n akelige ma-
nier aan hun eind kwamen, mogelijk door de-
19
-ocr page 19-
heid stukjes eendenei aangetroffen. Wat zich
aan liet zien als een grote bonk roest, leverde
onverwacht een belangrijke vondst op. De heer
Van Rooijen van de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek (ROB) determi-
neerde deze na reiniging en het maken van
röntgenfoto's als het ijzeren blad van een vlak-
ke spade. Ook werd een fragment van een
smeltkroes gevonden, waarop sporen van
metallisch koper zichtbaar zijn. De vondst van
een smeltkroes voor koper ligt eigenlijk niet zo
voor de hand bij een bewoning die vooral agra-
risch lijkt te zijn geweest. Niet ver van de plaa-
ts waar onmiskenbaar Romeinse scherven ge-
vonden waren, werd een randstuk van een
waarschijnlijk Romeinse vijzel gevonden (zie
foto 2).
Een vijftal zaterdagmorgens werd gebruikt om
vondsten te bespreken en te determineren.
Leden van onze werkgroep hebben het afgelo-
pen jaar bij diverse gelegenheden acte de
présence gegeven. Zo werd de werkgroep ge-
presenteerd op de Cultuurdag in het Houtens
gemeentehuis op I februari. Ter gelegenheid
van de open dag in de gerestaureerde Stevens-
kerk in Werkhoven op 30 april, werd een vitri-
ne ingericht met vondsten van de door ons ge-
dane opgravingen rond de kerk. Verder waren
we aanwezig bij de studiebijeenkomst van de
AWN in Amersfoort, waar de ROB als gastheer
fungeerde. Ook zijn er regelmatig contacten
met vertegenwoordigers van de gemeente Hou-
ten.
Door verhuizing moest Bram Wielemaker af-
scheid van ons nemen. Hoewel we met hem en
zijn gezin blij zijn, dat ze een stek erg naar hun
zin gevonden hebben, vonden we het ook jam-
mer dat we zijn inbreng voortaan zouden moe-
ten gaan missen. Bij algemeen besluit werd
Bram daarom op 20 september benoemd tot
erelid van de werkgroep. Zo blijft hij tenslotte
nog een beetje bij ons. In zijn plaats trad Henk
van Herwijnen toe als nieuw lid.
Anton van Schip
1. Hans van Aken bij de opgravingsput aan de Beusichem-
seweg in Houten (foto auteur)
2. Anton van Schip met het randstuk van een vermoedelijk
Romeinse vijzel (foto auteur)
zelfde hand die hen gevoed en gestreeld had.
Maar ja, anderzijds moest men in die tijd, als
men vlees op tafel wilde, daar zelf voor zor-
gen. (Wij zijn 'beschaafder', dus laten we ande-
ren
de klus van het slachten opknappen. Ik
vermoed dat er veel minder vlees gegeten zou
worden als ieder voor zich zijn eigen karbo-
naad eerst zou moeten vangen en panklaar
maken.)
In de vorm van grondverkleuringen werden
een haardplaats (?) gevonden, een aantal paal-
gaten en diverse (afval-?)kuilen en greppels. In
een van de greppels werd een grote hoeveel-
20
-ocr page 20-
Bij het herzien van vigerende bestemmings-
plannen zal bij het ruimtegebruik dan ook het
algemene monumentale aspect moeten worden
gewogen: aandacht enerzijds voor vormgeving
en inrichting van de openbare ruimte en ander-
zijds voor waardevolle bestaande architectuur
en structuren.
Vanuit haar doelstelling, de bevordering van
kennis over de locale geschiedenis in het
Kromme-Rijngebied, voelt de historische vere-
niging zich moreel verplicht om te waken over
het cultureel erfgoed in het Kromme-Rijnge-
bied. In artikel 2 lid 2 van de statuten van de
historische vereniging is immers bepaald dat de
vereniging zich onder andere ten doel stelt 'het
actief en passief bewaken van het historisch
erfgoed, zowel voor wat betreft het landschap
als roerende en onroerende zaken'.
Het voornoemde plangebied voor de bouw van
twee woningen ligt direct aan en voor een deel
in de bedding van een oude meander van de
Kromme Rijn, een gebied dat van grote cul-
tuurhistorische waarde is voor Odijk.
De kern Odijk is historisch ontstaan in een gro-
te binnenbocht van de Kromme Rijn, die, hoe-
wel sinds 1870 afgesneden, als zodanig nog
duidelijk herkenbaar is. Het gebied wordt ge-
kenmerkt door een historisch gegroeide, ver-
spreide bebouwing van (voormalige) boerderij-
en met in het centrum de Nederlands Hervorm-
de kerk, waardoor de ontwikkelingsgeschiede-
nis van een agrarische nederzetting langs een
rivierarm op een plaatselijke verhoging in het
landschap nog duidelijk afleesbaar is. Binnen
het kader van de nederzettingsgeschiedenis is
het van groot belang dat een artefact als deze
afgesneden meander duidelijk zichtbaar blijft in
een zich verder ontwikkelende gemeenschap.
Het bezwaar van de vereniging tegen het
bouwplan langs de meander van de Kromme
Rijn in Odijk richt zich met name op de locatie
waar deze woningen gebouwd zullen worden.
Het bouwplan voorziet in de bouw van twee
woningen op een relatief (te) klein grondvlak,
waardoor de oude meander gedeeltelijk ge-
dempt moet worden en de natuurvriendelijke
oevers voorzien moeten worden van beschoei-
ingen en damwanden.
VARIA
Rectificatie
Door een fout van de redactie is in het artikel
van Casper van Burik over de failliete mole-
naar Anthony Verkerk ten onrechte vermeld,
dat de vroegere Molene///'^ in Houten zou zijn
omgedoopt in: Molentuin {Het Kromme-Rijn-
gebied,
31 (1997-4), 72). De heer W.J.
Kruitwagen van de hofstede Overdam in Hou-
ten was zo vriendelijk om erop te wijzen dat dit
moet zijn: Mo\er\land.
Gemeentelijke inbreidingen versus monu-
mentenbeleid in de gemeente Bunnik
Het bestuur van de Historische Kring heeft
bezwaar aangetekend bij de gemeente Bunnik
en bij het hoogheemraadschap 'De Stichtse
Rijnlanden' tegen de voorgenomen bouw van
twee woningen in Odijk, direct langs een oude
meander (kronkel) van de Kromme Rijn.
Voor de bouw van deze woningen verleent de
gemeente Bunnik medewerking omdat het
bouwplan past in de inbreidingsvisie van de
gemeente, een visie die neerkomt op het opti-
maal benutten van potentiële bouwlocaties
binnen de huidige grenzen van de dorpskernen
van de gemeente. Deze inbreidingen zullen in
de nabije toekomst in gemeenten met weinig of
geen uitbreidingsmogelijkheden steeds meer
het ruimtelijk beleid gaan bepalen.
De historische vereniging volgt met argusogen
deze ontwikkelingen, omdat het gevaar dreigt
dat hierdoor monumentwaardige structuren
voorgoed verloren gaan. In de nabije toekomst
is een toenemende bouwdruk te verwachten op
thans onbebouwde plekken in dorps- en stads-
kernen. De eventuele inpassing van nieuwe
bebouwing in een waardevolle structuur dient
echter niet alleen op politieke wenselijkheid en
haalbaarheid, ruimtelijke inpasbaarheid en
welstandsaspecten beoordeeld te worden maar
daarnaast ook op andere aspecten, zoals bij-
voorbeeld de historische betekenis van de plek,
de eventuele verstoring van historische zichtlij-
nen, de schaal van de nieuwbouw ten opzichte
van bestaande bebouwing, de mogelijkheid van
hergebruik van aanwezige bebouwing, etcete-
ra.
21
-ocr page 21-
x'^^V \J- \ y
•^ i^
%•> .^?S>#^'■■■■■?■;
^ÊÊ
■'■■■^
"■ /- - rêri'-'sK^iit-i.,.'
'&-i '^S''
'j;,.?.; iv'
't
tt'
^HHl^H^^mHI^ ck"
,. ^M^m
^"^^
j-'':^.^^M
tendeskundige uit de provincie Deze commis-
sie wordt alleen advies gevraagd inzake bouw-
plannen die betrekking hebben op de enkele
Rijksmonumenten die de gemeente Bunnik rijk
is.
De historische vereniging streeft ernaar op
korte termijn in de gemeente Bunnik te komen
tot de oprichting van een gemeentelijke monu-
mentencommissie, die dient te worden samen-
gesteld uit mensen die bekend zijn met de loka-
le geschiedenis en die, afkomstig uit diverse
disciplines, in staat zijn de gemeente te advise-
ren vanuit hun specifieke deskundigheid. In
een gemeente met oog voor haar cultuurge-
schiedenis en nederzettingsgeschiedenis moet
er een politiek draagvlak te vinden zijn voor
een monumentencommissie, die de gemeente,
gevraagd en ongevraagd, adviseert inzake
aange-legenheden van geschiedkundig, stede-
bouwkundig, architectonisch of cultuurhisto-
risch belang, waardoor onder andere bij toe-
komstige inbreidingen ook het belang wordt
gewogen van zaken als nederzettingsgeschie-
denis en lokale historie, architectuurhistorie,
historische parken, landgoederen en buiten-
plaatsen, groenstructuren, tuinen en lanenstruc-
turen, land-schappen en objecten en terreinen
van archeologische betekenis.
De plaatselijk verbrede meander die grotendeels moet
worden gedempt. Op de achtergrond het kantoorgebouw
van de Bouw- en Houtbond CNV (foto auteur)
ir. P.S.A. de Wit, voorzitter Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek "
Gezicht op de natuurvriendelijke oever die moet worden
opgeofferd ten behoeve van woningbouw (foto auteur)
De historische vereniging vindt dat de gemeen-
te Bunnik geen zorgvuldige belangenafweging
maakt tussen enerzijds een particuliere bouw-
wens en anderzijds het gemeenschappelijke
belang van deze meander voor de lokale neder-
zettingsgeschiedenis en cultuurhistorie en voor
het landschappelijke belang ervan binnen het
Kromme-Rijngebied.
In het uitvoeringsbeleid op langere termijn van
het hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlan-
den' en van de stichting 'Het Utrechts Land-
schap'
blijkt de grote waarde die zij toekennen aan de
terugkeer naar natuurvriendelijke oevers van
de Rijn en het weer aankoppelen van oude ,
afgesneden meanders aan het riviersysteem,
waardoor de waterkwaliteit van het systeem
verbeterd kan worden en flora en fauna nieuwe
kansen krijgen in dit oorspronkelijke
rivierenlandschap. Het verlenen van medewer-
king aan de gedeeltelijke demping van een oor-
spronkelijke riviermeander doorkruist naar
onze mening dit door brede kringen in de sa-
menleving gesteunde nieuwe natuurbeheer-
singsbeleid.
Bunnik, een gemeente met een relatief hoog
opgeleide bevolking, dient zich in de komende
jaren meer te manifesteren als een gemeente
met oog voor eigen identiteit en moet zich be-
wust worden van de landschappelijke en cultu-
rele waarden die zij te bieden heeft. Door de
toenemende vrije tijd van de werkende bevol-
king zal er in de zeer nabije toekomst meer
behoefte ontstaan aan korte culturele en ekolo-
gische uitstapjes in eigen gebied, waarbij de
moderne mens steeds meer oog krijgt voor
nederzettingsgeschiedenis, groenstructuren,
monumentale structuren en individuele monu-
menten. Een gemeente als Bunnik, ingeklemd
tussen de verstedelijking van aangrenzende
gemeenten als Utrecht, Nieuwegein, Houten en
Zeist, een ecologisch en landschappelijk inte-
ressante gemeente vanwege de ligging in het
Kromme-Rijngebied op de grens van klei- en
zandgronden, zal in de nabije toekomst hierop
meer moeten inspelen dan thans het geval is.
De gemeente Bunnik laat zich wat betreft mo-
numentenaangelegenheden thans adviseren
door de Provinciale Utrechtse Monumenten
Commissie (PUMC), een commissie die bestaat
uit de Provinciale Utrechtse Welstands Com-
missie (PUWC), aangevuld met een monumen-
Cursus oud schrift
Of u nu in de archieven op zoek gaat naar de
geschiedenis van uw familie, naar die van het
huis waar u woont of naar een heel ander on-
derwerp, al snel zult u merken dat archiefstuk-
ken van vóór 1800 niet zo gemakkelijk te lezen
zijn. Het zijn met de hand geschreven bronnen
met afwijkende letters, moeilijk leesbare hand-
schriften en een soms vreemd taalgebruik.
Toch is er veel informatie juist uit die oude
bronnen te halen.
Om u daarom te helpen organiseert het Streek-
archivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug daarom bij voldoende belangstelling
voor de tweede maal een cursus oud schrift of
paleografie. In 10 lessen wordt u aan de hand
van interessante teksten getraind in het lezen
van oude archiefstukken. De cursus zal plaats-
vinden op het Stadskantoor in Wijk bij Duur-
stede vanaf half april tot half juni 1998 op 10
achtereenvolgende dinsdag- of donderdagavon-
22
23
-ocr page 22-
den tussen 20.00 en 21.30 uur. Het cursusgeld
bedraagt/110,- (inclusief lesmateriaal). Voor
meer informatie en aanmelding: mw M.A. van
der Eerden-Vonk, Streekarchivariaat, Stads-
kantoor, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duur-
stede, tel. 0343-595516.
Jubileumboek
Dit jaar bestaat de afdeling Utrecht van de Ne-
derlandse Genealogische Vereniging vijftig
jaar. Ter gelegenheid hiervan verschijnt in
oktober een jublileumboek onder de titel
"Stichtenaren uit vroeger jaren II'. Dit boek
bevat een aantal artikelen over mensen die in
het Sticht woonden en werkten of daaruit af-
komstig waren en telt ca 275 bladzijden.
Het wordt een boek met veel tekst, wetens-
waardigheden, illustraties en foto's.
De volgende onderwerpen komen aan de orde:
Muziekhandel Guldemond uit Utrecht; Familie
De Ridder, dijkmeesters van de Lekdijk-Bo-
vendams; Beurtschippers uit Lopik en Jaars-
veld; Sententies uit het civielrecht in de franse
tijd; Familie De Kruijf uit Leusden; Familie
Van Rijswijk uit Doom; Soldaat onder Napole-
on en pestepidemie in de 19e eeuw; Philip van
de Maethe, 15e en 16e eeuw; Familie van't
Einde, Utrecht; Op zoek naar een auteur, ca
1500; Zinkfabriek van de familie Schram; Jo-
han Winnubst, organist in Utrecht; Kerkvaders
uit Vleuten-De Meem; Personeel aan de Munt.
Bij vóór-inschrijving kost het boek ƒ 39,75;
verzendkosten binnenland: ƒ 10,25. Na ver-
schijning zal het ƒ45,- kosten. U kunt het boek
bestellen door ƒ 39,75 of/50,- over te maken
op girorekening 43 83 883 t.n.v. N.G.V. afde-
ling Utrecht, te Utrecht, onder vermelding van:
Jubileumboek 1998.
Voor nadere inlichtingen: Lo Schneider, Stee-
nen Camer42, 3721 ND Bilthoven tel. 030-
2202082 en Hetty Venema-Braam, Groenekan-
seweg 139, 3731 AD De Bilt, tel. 030-
2203375.
24
-ocr page 23-
f\^- i/rie v2|                                                                              /C-XC
De Utrechtse paardenfokkerij in de 17de eeuw
Kees van Schalk
van slechts twee en driejaar oud. Er diende een
eind te komen aan dergelijke praktijken, omdat
daaruit slechts 'onbequame, onsterke en laffe
paarden voortkomen en die generatie van goe-
de paarden tenenmaal bedorven wordt' tot na-
deel van de boeren zelf, de paardenmarkten en
de reputatie die de provincie Utrecht vanouds
had in het fokken van goede paarden". Het ge-
bruik van jonge hengsten uit eigen stal kan
enerzijds duiden op een verkeerde zuinigheid
bij boeren die zich het dekgeld van een goede
dekhengst elders wensten te besparen. Ander-
zijds was ook sprake van een groot tekort aan
goede hengsten gezien de exorbitante prijzen
van soms meer dan 400 gulden die in die jaren
werden betaald. Deze schaarste aan hengsten
zal ongetwijfeld hebben samengehangen met
de heropleving van de oorlog na het einde van
het twaalfjarig bestand in 1621 en de daarmee
gepaard gaande vraag naar paarden voor het
leger van stadhouder prins Frederik Hendrik.
De schaarste was zo groot dat de Staten de
commissaris van de monstering, Jacob Croe-
sen, op 15 maart 1637 naar Friesland, Gronin-
gen en Oost Friesland stuurden om daar 25 tot
30 geschikte dekhengsten te kopen. Ruim veer-
tien dagen later kwam hij na veel moeite met
slechts twaalf hengsten terug'.
Toen het 'placcaat op de springhengsten' op 29
januari 1675 door de Staten van Utrecht werd
vernieuwd, geschiedde dat omdat de paarden
'in den Landen van Utrecht ter oorsaacke van
de invasie der Franschen in dese provincie seer
zijn komen te verminderen'.
De regeling
De regeling van 27 augustus 1635 behelsde een
verbod om merries te laten dekken door heng-
sten die niet waren goedgekeurd. Overtreding
kwam de merriehouder te staan op een boete
van 25 gulden. Deze boete werd in 1675 ver-
hoogd met verbeurte van het veulen en de mer-
rie. Tevens kwam er een verbod om merries
tezamen met tweejarige (hengst)veulens te
weiden teneinde ongecontroleerde dekkingen te
'Om brave paerden aen te vocken, kies de
bloem der merrien: let vroeg op veulens. U ten
roem, Die uwen stal met puick van hengsten
rijk stofferen''.
___________________________
De noodzaak van een gereglementeerde fok-
kerij
Stadhouder prins Frederik Hendrik vaardigde
op 27 augustus 1635 tezamen met de Utrechtse
Staten een verordening uit op het houden van
springhengsten, dat wil zeggen dekhengsten, in
de provincie Utrechte De Staten hadden daar-
toe al op 3 maart 1619 een initiatiefbesluit ge-
nomen op een voorstel van jonkheer Gijsbert
van Hardenbroek van 28 februari 1617\ De
teruglopende kwaliteit van de paarden nood-
zaakte volgens de verordening tot overheidsin-
grijpen. Volgens de Staten lieten veel boeren
hun merries dekken met eigen hengstveulens
De hengst Xenophon II, nr 56 NS.Tg., geb. 1911, eigen-
dom van J. Oskam en C. de Kruijf te Werkhoven, stond
in de Eerste Wereldoorlog bij laatstgenoemde ter dekking
(foto uit collectie mw. M. van Schaik-de Kruijf te Odijk
of mw. H. Steenbergen-de Kruijf te Werkhoven)'"
25
-ocr page 24-
voorkomen. Bij ongeplande drachtigheid moest
de merriehouder onder ede verklaren dat dit
buiten zijn wetenschap of schuld was geschied
op straffe van verbeurdverklaring van de mer-
rie.
Ieder dorp werd verplicht twee tot vier goedge-
keurde dekhengsten aan te kopen. Op 23 febru-
ari 1636 ordonneerden de Staten dat aankoop
slechts was toegestaan in overleg met een drie-
tal gecommitteerden uit hun midden (de heer
van Brakel, de heer van Sandenburgh en de
heer van Nederhorst) of de commissaris van de
monstering Jacob Kroesen". Desgewenst moch-
ten een of twee van de notabelste inwoners van
een dorp, met uitsluiting van andere dorpsbe-
woners, dekhengsten aankopen met instem-
ming van de ambachtsheer, schout en het ge-
recht van dat dorp. In streken met weinig paar-
den, zoals het Nederkwartier, konden de dor-
pen per 40 merries gezamenlijk een hengst
aankopen. Een hengstenhouder die meer dan
40 merries bij een hengst toeliet, verbeurde een
boete van 25 gulden.
De hengsten mochten niet jonger zijn dan vijf
jaar en niet ouder dan veertien jaar. De ver-
plichte leeftijd van minstens vijfjaar zal heb-
ben samengehangen met het feit dat bij heng-
sten van twee jaar oud beengebreken en karak-
terfouten zich veelal nog niet hadden kunnen
openbaren, omdat met de paarden pas vanaf
een leeftijd van tweeëneenhalf jaar werd ge-
werkt. Een hengst mocht niet meer dan drie-
maal daags dekken. De merriehouder die het
eerst arriveerde, genoot voorrang. Indien er
meerdere merriehouders tegelijk aankwamen,
diende er tussen hen te worden geloot'.
De regeling uit 1635 bleef met de nodige aan-
passingen in stand totdat op 31 december 1799
de paardenfokkerij onder het toezicht werd
gebracht van de 'agent van oeconomie' te
's-Gravenhage.
De paardenfokkers
De paardenfokkerij vond overwegend plaats op
de rivierklei. Het Kromme-Rijngebied vormde
daarom het hart van de Utrechtse paardenfok-
kerij en is dat tot in het midden van de twintig-
ste eeuw gebleven*. De boerenbedrijven hiel-
den zich hier voornamelijk bezig met akker-
bouw en hadden veel paarden nodig om te
ploegen en te eggen. In tegenstelling tot de
schrale zandgronden in het oosten of de slappe
laagveengebieden in het westen en noorden van
de provincie Utrecht, boden de kalkrijke, stevi-
ge rivierkleigronden in het Kromme-Rijnge-
bied bovendien goede mogelijkheden voor een
gezonde opfok van veulens en een goede
hoefontwikkeling. Zonder kalk was geen goede
bot- en hoefontwikkeling mogelijk. Om die
reden lieten veel Utrechtse boeren vóór de
Tweede Wereldoorlog hun veulens en jaar-
lingen in de Betuwe weiden''.
De boeren op het Hogeland onder Werkhoven
vormden tezamen met de boeren van 't Goy een
combinatie die enige dekhengsten aanhield. De
21 boeren aldaar bezaten in 1699 tezamen 96
fokmerries. Een modale boer was er in het bezit
van vijf merries, een enkeling had er zeven'".
In het Utrechtse buitengerecht Catharijne en
Lijnpad bezaten zes boeren in 1635 tezamen 39
fokmerries, waaronder één boer met maar liefst
twaalf fokmerries". De boeren van Doorn,
Neerlangbroek en Amerongen bezaten in 1637
gezamenlijk 69 merries. Hieruit mag worden
afgeleid dat het aantal merries van de boeren
op de zand- en zware komgronden onder
Doorn, Langbroek en Amerongen lager was
dan van de boeren op de lichte rivierklei van de
hoger gelegen stroomruggronden, zoals het
Hogeland onder Werkhoven en 't Goy'-. Dit
volgt ook uit het feit dat het aantal merries per
boerenbedrijf in het Kromme-Rijngebied
aanzienlijk hoger was dan in het Nederkwar-
tier, het zuidwesten van de provincie Utrecht.
In Lopik hadden de boeren in 1639 maximaal
drie of vier merriepaarden in eigendom. Het
totale aantal in Lopik en Lopikerkapel beliep
118 merries". De veertien boeren in de gerech-
ten Papecop en Diemerbroek bij Oudewater
bezaten in 1640 elk zelfs niet meer dan één
merriepaard, waarvan er dan ook nog vier on-
geschikt waren om te worden gedekt'".
De jaarlijkse aanwas en omzet uit de paarden-
fokkerij vormde voor de boeren een aanzien-
lijke bron van (neven)inkomsten. De zes paar-
den van Jan Aelberts de Cruijff aan de Ame-
rongensche dijk werden in 1684 na zijn dood
getaxeerd op gemiddeld 82 gulden en een veu-
len op 48 gulden". Ter vergelijking: deze boer
26
-ocr page 25-
betaalde jaarlijks 370 gulden voor de pacht van
circa 53 morgen aan de Dom te Utrecht"*. Als
Willem Gerrits van Schayck in 1708 het bedrijf
van zijn tante overneemt, taxeren de schepenen
van Schonauwen de waarde van de drie veu-
lens elk op 36 gulden en de vijf merries en een
ruin op gemiddeld 57 gulden 10 stuivers". Hij
betaalde in 1708 362 gulden voor de pacht van
44,5 morgen land. Na het overlijden van zijn
zoon Teunis van Schalk te Schonauwen in
1778 werden de elf merries uit zijn nalaten-
schap gewaardeerd op gemiddeld bijna 88 gul-
den per stuk". Deze boer betaalde 684 gulden
voor de pacht van 48,5 morgen land in 1775.
Het aantal melkkoeien op de boerenbedrijven
in de drie bovenstaande inventarissen bedroeg
nauwelijks meer dan het aantal paarden, maar
de waarde van de paarden was aanzienlijk ho-
ger dan die van het rundvee. De waarde van de
jaarlijkse aanwas en omzet uit de paardenfok-
kerij was dan ook veel groter dan die van het
rundvee. Bij een aanwas van één veulen op
iedere twee merries kon op bovenstaande be-
drijven al gauw de helft van de jaarlijkse pacht
betaald worden uit de bruto verkoopopbrengst
van opgefokte paarden.
Uit deze en andere boedelinventarissen blijkt
dat de boeren in het Kromme-Rijngebied niet
of nauwelijks ruinen aanhielden. Ruinen waren
ook niet nodig voor het werk in de akkerbouw
omdat het ploegen in de herfst ook kon worden
uitgevoerd door drachtige merries, indien zij
tenminste niet werden overbelast. Volgens een
mededeling van de 83-jarige H. Kemp te Oud
Wulven hielden de boeren in zijn jeugd zelfs
hoogdrachtige merries in conditie door het
laten verichtten van lichte werkzaamheden.
Door deze 'zwangerschapsgymnastiek' kon de
merrie gemakkelijker veulenen.
Uit een lijst die op 15 oktober 1695 werd opge-
maakt naar aanleiding van het boelhuis bij Jan
Cornelisz Blankesteijn te Sterkenburg'' blijkt
niet alleen de opbrengst maar ook de veelkleu-
righeid en de aftekening van de paarden:
'-vijfjarig grauw merrie peert
          120-0-0
-driejarig swart cold merrie peert 80-0-0
-vijfjarig bruijn cold ruijn peert 136-0-0
-zesjarig bruijn hengst peert (opgehouden)
15-0-0
-bruijn geelharig vulck peert             86-0-0
-root cold vulck peert                       40-0-0
-driejarig bruijn cold vulck peert 76-0-0
-swart cold merrie vullen
                  40-0-0
-swart cold vulck vullen                   28-0-0
-cold merrie vullen                           35-0-0
-swart cold vulck vullen (opgehouden)
38-0-0
-swart of grauw biest vool vullen 36-0-0
-swart cold vool vullen met een snuijt
36-0-0
-swart biest vool vullen
                    28-0-0'
Een 'merrie peert' is een niet-drachtige merrie,
ter onderscheiding van een 'vullen peert' of
'vulck peert', dat een veulen draagt. De overige
categorieën, 'merrie vullen', 'vulck vullen' en
'vool vullen', hebben wellicht betrekking op de
leeftijd van de veulens. Deze termen zullen aan
het dialekt zijn ontleend; zij zijn noch in het
Woordenboek van de Nederlandse Taal, noch
in het Middelnederlandsch Woordenboek van
Verwijs en Verdam te vinden^". Volgens mede-
deling van de 79-jarige C. de Kruijf sr. te
Werkhoven werd met een 'vol vullen' een ge-
spaand veulen bedoeld. Het spanen, dat wil
zeggen het weghalen van het veulen bij de mer-
rie, gebeurde op een leeftijd van vijf maanden.
Een 'vool vullen' is dan een veulen van maxi-
maal één jaar oud. Indien dit juist is, zal met
een 'vulck vullen' wellicht een jaarling worden
bedoeld, dat wil zeggen een veulen tussen de
één en twee jaar. Een 'swart cold vullen' is een
zwart veulen met een witte kol op zijn voor-
hoofd. Een bles is eveneens wit, doch langer
dan een kol en loopt van het voorhoofd naar de
neus.
Verzet van de merriehouders
De invoering van de ordonnantie op de spring-
hengsten in 1635 ging gepaard met een aan-
schrijving op 9 september 1635 van alle schou-
ten en gerechten ten plattelande om binnen
veertien dagen opgave te doen aan de Staten
van het aantal fokmerries binnen hun gerecht^'.
Vele gerechten voelden kennelijk weinig voor
de nieuwe regeling en lieten opgave achterwe-
ge, zodat zij moesten worden aangemaand. In
het Kromme-Rijngebied was de weerstand
groot. De gerechten van Cothen, Werkhoven,
27
-ocr page 26-
In april 1637 - als het dekseizoen al een paar
maanden is aangevangen - constateren de Sta-
ten dat veel boeren de ordonnantie frustreren
door hun merries niet 'bij den hengstpeerden te
brengen', hetgeen hun door de Staten op 25
april wordt geordonneerd en bij gebreke waar-
van de merriehouders het volle dekgeld ver-
schuldigd worden 'alsof elck merriepeerdt ge-
deckt en bestaen ware'^"*.
Het verzet van de boeren laat zich raden. De
regeling was dermate ingrijpend dat zij in een
centraal geleide planeconomie niet zou hebben
misstaan! Omdat de boeren alleen bij de dorps-
hengst mochten laten dekken, werd hen geen,
althans nauwelijks, ruimte gelaten om naar
eigen inzicht te fokken. Een bijkomend nadeel
was dat het opdoen van ervaring en de over-
dracht van kennis stokte. De regeling miskende
bovendien dat de kruising van een goedgekeur-
de dorpshengst met een op zich goede merrie
geen garantie biedt voor een goed produkt om-
dat de combinatie van die twee niet passend
behoeft te zijn.
Om daaraan te ontkomen kon men het dekgeld
voldoen aan de houder van de dorpshengst en
zich vervolgens wenden tot een hengst naar
keuze, in welk geval men tweemaal dekgeld
verschuldigd was. Dat dit inderdaad plaats-
vond, blijkt uit een getuigenverklaring van
Gerrit Dirricxs van Duijstelenburch uit Jaars-
veld, wiens vader, die ook in Jaarsveld woon-
de, zijn merrie in 1641 verscheidene malen had
laten dekken bij de keurhengst van Ghijsbert
Jans van Roijen in Lopikerkapel". Daarnaast is
een pro forma overdracht denkbaar van de mer-
rie aan een bevriende boer of een familielid in
een dorp met een passende hengst. Deze moge-
lijkheid was echter geblokkeerd doordat de
placcaten de paardenhandel slechts toestonden
via de paardenmarkten, waarover straks meer.
De Staten zullen deze ingrijpende regeling de-
sondanks hebben ingevoerd om met name die
boeren aan te pakken die matige hengsten uit
eigen stal gebruikten om zich aldus dekgeld te
besparen.
Hengstenkeuringen
De hengsten werden tweemaal per jaar (op I
maart en 1 oktober) in de stad Utrecht op het
Afbeelding van de hengst Pollux II (nr 21 U.P.S.) op het
huis Nieuw Wulven, Oud Wulfseweg 19 te Houten, in
1907 in opdracht van C. van Schaik vervaardigd door de
Houtense smid Harrie Meijerink" (foto auteur 1998)
Schalkwijk, Over- en Neerlangbroek, Houten
en 't Goy, het Overeind- en het Nedereind van
Jutphaas, Tuil en 't Waall, Bunnik, Vechten,
Odijk, Zeist, Doom en De Bilt dienden alle, op
grond van allerhande niet nader genoemde
redenen, een rekest in bij de Staten om te wor-
den ontheven van de verplichting een dek-
hengst te kopen en te onderhouden. Hun ver-
zoek werd op 18 februari 1636 zonder pardon
afgewezen".
Veel gerechten met minder dan 40 merries
dienden bovendien verzoeken in om gecombi-
neerd met een of meer andere gerechten een
hengst te mogen houden. In maart 1637 rap-
porteren de gecommitteerden aan de Staten dat
verschillende dorpen zich nog steeds niet van
een hengst hebben voorzien. Er zouden nog
zeventien hengsten ontbreken. Bij resolutie van
31 maart sommeren de Staten deze dorpen
voor de laatste maal om zich binnen acht dagen
'te voorsien van soo veel bequaeme hengst-
peerden als waerop elck van hen gestelt is en
die aen de gecommitteerden te verthoonen
omme bij deselve goedt ofte quaedt geoordeelt
te worden'^'. Bij verdere nalatigheid worden de
gecommitteerden gemachtigd om voor reke-
ning van die dorpen hengsten aan te kopen en
toe te wijzen.
28
-ocr page 27-
Utrecht van 17 februari en 24 maart 1777 'een
of meer goede welgemaakte en bekwame zwar-
te, bruine of grauw gsappelde springhengsten',
niet jonger dan driejaar, zouden aankopen die
door de gecommitteerden voor de dekdienst
zouden worden goedgekeurd.
Paardenmarkten
De handel in paarden was door allerlei ordon-
nanties strikt gereguleerd. Keizer Karel V had
ai op 4 februari 1541 de handel in paarden be-
perkt tot de paardenmarkten van Utrecht en
Abcoude^''. Op het platteland was daardoor
onderhandse verkoop en stille uitvoer niet meer
mogelijk. Op 19 januari 1635 werd de handel
in paarden door de Staten van Utrecht verruimd
tot de marktdagen 'in de steden en dorpen van
den lande van Utrecht daar toe geprivilegeert'.
Het bezwaar van de Staten tegen de uitvoer van
paarden was gelegen in het feit dat door uitvoer
'den dienst van de Geünieerde Landen merke-
lyk verachtert, en den vijand versterkt word''".
Het ging dus vooral om een militair belang.
De Utrechtse paardenmarkt was derhalve dè
gelegenheid om in het bezit te komen van een
goedgekeurde hengst. Deze markt vond plaats
op de zogenaamde Palmmarkt. Daarnaast von-
den ondermeer paardenmarkten plaats te Wijk
bij Duurstede op Sint- Joris (april) en in IJssel-
stein en Woerden. De stad Wijk bij Duurstede
ordonneerde bij resolutie van 29 maart 1730
dat alle inwoners hun paarden op woensdag 19
april 1730 uiterlijk 's morgens om 7 uur ter
markt moesten brengen op straffe van een oud
Advertentie voor de Wijkse paardenmarkt in 1902
(Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heu-
velrug, Wijksche Courant, 29-8-1903)
Vredenburg gekeurd dan wel herkeurd door
gedeputeerden uit de Staten of de gecommi-
teerden uit hun midden onder leiding van de
commissaris van de monstering. Op het weg-
blijven van de keuring werd een boete gesteld
van 50 gulden. Het verkopen van een goedge-
keurde hengst zonder instemming van de Sta-
ten werd beboet met 300 gulden^*.
Schout en schepenen van Lopik moesten tot
hun schade ervaren dat de Staten inderdaad
niet met zich lieten spotten. Op 1 mei 1639
werd hen een boete van 150 gulden opgelegd
wegens het aankopen van een hengst en het
verkopen van twee hengsten zonder consent
van de gecommitteerden; verder was men met
een derde hengst niet op de monstering ver-
schenen^'.
In het placcaat van de Staten van Utrecht uit
1635 wordt een beeld geschetst van de uiterlij-
ke kenmerken waaraan de hengsten moesten
voldoen om te worden goedgekeurd voor de
dekdienst:
'de springhengsten sullen hebben groote klare
oogen, niet maanoogig, noch blind uit'er na-
tuure, ofte dat se van selfs gekregen hebben,
niet dick van kaken, niet scheuloorig, niet
spekhalsig, niet groot van hooft, ofte slim van
beenen, noch gallen, noch overhoeven, noch
spaeyen (meervoud van spat), noch leesten,
noch langlijvig, noch eenig ander gebreck, dat
die voolen, die daer afkomen hinderlijk ofte
schadelijk soude mogen wesen, maar die men
sal verkiesen (so veel doenlijck is) frissche
hengstpaarden, die wel besneden van hals en
kop zijn, goed van mond, en wel van draf.
De volgorde van bovenstaande exterieurken-
merken is opmerkelijk: eerst wordt uitgebreid
het hoofd beschreven en vervolgens summier
de benen en de beweging.
Om de paardenfokkerij te stimuleren werd op 9
april 1640 door de gecommitteerden van de
Staten van Utrecht een premie uitgeloofd van
100 gulden op het 'vertonen van den besten
springhengst'. De nummers twee en drie wer-
den beloond met 70 respektievelijk 25 gul-
den^*. In 1777 lieten de gecommitterden van de
Staten een advertentie plaatsen in de Utrecht-
sche Courant waarbij een premie van 10 gou-
den ducaten werd uitgeloot aan inwoners uit de
provincie Utrecht die op de paardenmarkten te
PAARDENIVIARKT?1P
TE
WIJK BIJ OÜURSTEOE.
Op DONDERDAG 10 SEPTEUBEE e. k.
Des morgens om nsgen uur kearin; ras de beate anderhalfjarlge
paarden (merrlfin on rulns) om prijzen tan 15, 10 en vljfgufden.
Aangirte vöör negen uur bij den Heer DIJKMAN op de markt.
Uitreiking der PRIJZEN om 12 uur precies aan het bnreau
Des namiddaga om twee uur verloting van geldprijzen onder de
aanvoerdore, Tan 25, 20, 15, 10, 5 en twee ieder van 2,50 gulden.
0RATI3 wordt daartoe aan iedere aanveerder één lot uitgvreikt.
Namens het Bestuur,
H. A. VERMEULEN, Vooriitter.
C. J. C. VAN LEENHOF, Becretarit
29
-ocr page 28-
schild en dat men drie dagen daarvoor tot en
met drie dagen daarna voor de paarden geen
passagegeld verschuldigd zou zijn voor het
veer over de Lek^'.
Jacob van den Bongart te Lopik verklaarde in
1637 twee goedgekeurde hengsten te hebben
gekocht voor 850 gulden. De schout en dorps-
beraders van Lopik verkochten in 1639 aan de
hengstenhouder Gijsbert Jans van Roijen een
'sweet vosch hengstpeert, gecomen uit de stal
van sijne Genade van Solms'", dat wil zeggen
de Graaf van Culemborg, voor een koopprijs
van maar liefst 300 gulden. De boeren van
Werkhoven meenden in 1641 goedkoper uit te
zijn door bij de Utrechtse paardekoper Jan
Govertsen een bod van 28 pond uit te brengen
op een zwarte kolhengst indien de hengst door
de gecommitteerden van de Staten van Utrecht
zou worden goedgekeurd voor de dekdienst te
Werkhoven. De koop ging echter niet door
omdat de paardenhandelaar de hengst aan een
ander bleek te hebben verkocht, ondanks dat de
Werkhovenaren nog een dag hun beraad had-
den op de vraagprijs. De Werkhovense boeren
Pelgrom Gerrits van Velpen en Pons Peters van
Velpen wilden het er niet bij laten zitten en
legden ten overstaan van de advocaat Mr. Tho-
mas van Sterkenborch (zoon van de schout van
Werkhoven) een getuigenverklaring af over het
verloop van de onderhandelingen". De Goyse
boer en schepen Jan Gijsberts Pauw tenslotte
kocht in 1699 in opdracht van de schepenen
van 't Goy en het Hogeland een goedgekeurde
dekhengst voor maar liefst 188 gulden'"*.
Hengstenhouders
Het aankopen en exploiteren van een dek-
hengst liep niet altijd van een leien dakje. De
Lopikse hengstenhouder Jacob van den
Bongart verklaarde in 1637 twee goedgekeurde
hengsten te hebben gekocht voor een gezamen-
lijke koopprijs van maar liefst 850 gulden om
er Lopikse merries mee te laten dekken. Hij
beklaagde zich erover bij de Staten dat de mer-
riehouders onwillig waren bij hem te komen
waardoor hij schade leed. De Staten ordonneer-
den op 5 mei 1637 het gerecht van Lopik hem
de helft van de merries te gunnen op straffe
van verbeurte van het daarbij horende dekgeld.
In 1639 laaide het geschil tussen hen opnieuw
op. De schepenen van Lopik en Lopikerkapel
bleken niet erg gecharmeerd van de paarden
van deze hengstenhouder:
'Den enen was soo brits dat hij met genige hal-
ters, touwen, gorden ofte ringen en was vast te
zetten () behalve dat hij metten toom niet eens
en mochte aengehouden worden off hij gaff
hem dadelijck in den locht ende viel voorts
metten berijden terug over. Den anderen hengst
wilde qualijck van drie merrien éën bespringen
ofte bedecken, behalve dat van sijne springen
ofte bedeckingen weijnigh vullens waren
voortcomende'.
De schepenen van Lopik en Lopikerkapel deel-
den daarop in 1640 hun gebied op in drie regi-
o's 'opdat den enen hencxt ofte den houder
vandien niet meer gefavoriseert en worde als
den anderen en elck evenveel merrien mag crij-
gen'.
De derde hengst van Lopik, afkomstig uit de
stal van de graaf van Culemborg, die door de
hengstenhouder Gijsbert van Roijen voor 300
gulden was overgenomen van de schout en
schepenen van Lopik, was ook al geen succes.
De boeren van Lopikerkapel vonden de hengst
te klein en te gering, 'staende op so dunne lich-
te benen (dat) de merriepeerden daervan co-
mende niet wel bequaem sijn tot ploegpeerden'.
Zij beklaagden zich over de hengst bij de Sta-
ten die daarop de hengst alsnog afkeurden voor
de dekdienst, met als gevolg dat Van Roijen de
koopprijs van 300 gulden terugvorderde van
het gerecht van Lopik.
Het gerecht van Lopik, inmiddels alle verwik-
kelingen beu, verzocht tenslotte aan de Staten
om te worden ontlast van de verplichting een
derde hengst aan te houden. Als argument werd
aangevoerd dat 'de huijsluijden door hoge
pachten, sware ongelden, en slappigheid der
greijnen, haer selven soo nauw soecken te be-
helpen dat sijlieden het derdendeel van haerlie-
der peerden hebben vercoft, spannende twee
geburen tesamen, ploegende en rijdende met
malcander, als hebbende meest cleijne bouwe-
rijen, dat oock veele huijsluijden (ontsiende de
costen ofte t hoge loon dat over het bespringen
der merrien is gestelt) hare peerden guijst sijn
houdende'".
De gecombineerde boeren van het 't Goy en het
Hogeland onder Werkhoven kochten op 24
30
-ocr page 29-
geval van drachtigheid en een gulden en vijf-
tien stuivers bij gustheid. Voor elke extra dek-
king diende een merriehouder achttien stuivers
per keer te betalen.
Comelis Verheull verplichtte zich als hengsten-
houder in die regeling voorts om eenmaal per
jaar een zitdag te houden waarop de merriehou-
ders het verschuldigde dekgeld moesten komen
betalen op straffe van dubbel geld, waarbij hij
een ton bier zou weggeven 'ten behouve van
degenen die haere peerden hebben laten be-
springen ende bedecken'".
Op zondag werd niet gedekt. Omdat merries
echter minder dan een dag hengstig zijn, arri-
veerden de merriehouders daarom soms al in
de nacht van zondag op maandag om 00.15 uur
met hun hengstige merries bij de hengstenhou-
ders"".
Veterinaire verzorging
Paarden werden beslagen door de dorpssmid
die nieuwe ijzers aanbracht of oude verlegde.
Het verleggen van bestaande hoefijzers kan op
een gegeven moment noodzakelijk worden
door de voortgaande groei van de hoeven. Op-
vallend is echter dat de dorpssmeden zich te-
vens belastten met de geneeskundige behande-
ling van de dekhengsten. De Montfoortse smid
Alphert Aelberts Mom bracht 'meysterloon' in
rekening voor de behandeling van een spring-
hengst 'met een quaet oog'. Mr. Dirck van
Woerden bracht vijf gulden in rekening voor
'het cureren van de hengst, alzo hij geslagen
was', dat wil zeggen dat de hengst door een trap
(van een merrie) was geblesseerd"". De hengst
van 't Goy en het Hogeland werd in 1699 ge-
sneden, dat wil zeggen gecastreerd (kosten 1
gulden 10 stuivers). Het is niet duidelijk of de
smid van 't Goy dit klusje klaarde. Hij bracht
wel medicamenten en 'meysterijen' in reke-
ning'*-.
Dat de paardengeneeskunde in handen lag van
de hoefsmeden blijkt ook uit het in 1688 ver-
schenen boekje Toevlugt ofheylsame Remedien
vpor allerhande Siektens en Accidenten die de
paerden souden konnen overkomen. Bij een
vergadert in de tijd van 40 jaren door Pieter
Almanus van Coer, Mr. Hoef-smit te 's Graven-
hage.
Dit boekje beleefde nog in 1822 een bij-
na ongewijzigde twaalfde druk''^
februari 1699 - het begin van het dekseizoen -
een dekhengst voor een koopprijs van 188 gul-
den. Tijdens het dekseizoen werd duidelijk dat
de hengst een ramp was. Vervolgens trachtte
men zonder succes de hengst té verkopen op de
Palmmarkt te Utrecht en de paardenmarkt van
Beusichem. Nadat de hengst 53 weken in het
voer was uitbesteed en/of uitgeschaard, werd
de hengst ten lange leste gecastreerd en in de
herberg 'De Leste Stuyver' als ruin verkocht
voor 82 gulden. Ondertussen waren de kosten
van de hengst opgelopen tot 376 gulden inclu-
sief de aankoopprijs. Deze kosten werden ver-
volgens naar rato omgeslagen over de 21
merriehouders^".
Dekgeld
Dekking vindt plaats bij de eerste hengstigheid,
dat wil zeggen elf of twaalf dagen na het veule-
nen, omdat dan de bevruchting de meeste kans
maakt. De merrie is vervolgens om de drie
weken hengstig. De dracht duurt elf maanden.
Het dekseizoen loopt globaal van maart tot de
langste dag.
Het dekgeld werd in 1635 vastgesteld op zes
gulden, en bij gustheid (niet drachtigheid) half-
geld". In een proces uit 1661 voor het sche-
pengerecht van Doorn, tussen de hengstenhou-
der Comelis Jansz Molenaer en een merriehou-
der, is sprake van een dekgeld van drie gulden
waarvoor de hengst liefst tien maal met de
merrie 'gevreent' zou hebben. Er vanuit gaande
dat deze merrie gust was gebleven, zou dit
betekenen dat een niet bevruchte dan wel op-
brekende merrie (dat wil zeggen een merrie
waarbij het bevruchte ei afdreef) het gehele
dekseizoen onbeperkt gratis mocht terugkomen
zonder dat de eigenaar opnieuw dekgeld ver-
schuldigd werd'^
Om perikelen daarover te voorkomen werd er
op 6 april 1637 in Zeist en Driebergen een
regeling getroffen tussen de gerechten van die
dorpenen hun schout Comelis Verheull als
eigenaar van een dekhengst. In afwijking van
het door de Staten van Utrecht in hun ordon-
nantie bepaalde dekgeld van zes gulden werd
in Zeist en Driebergen overeengekomen dat de
merriehouders hun merries maximaal driemaal
bij de hengst zouden mogen brengen tegen een
dekgeld van drie gulden en tien stuivers in-
31
-ocr page 30-
Mr. C. van Schaik is advocaat, woont te Oud
Wulven in de gemeente Houten en doet sinds
1969 in zijn vrije tijd archiefonderzoek naar de
geschiedenis van ondermeer het Kromme-Rijn-
gebied. Speciale dank gaat uit naar Marlen
Jan Bok, Caspar van Burik, Ria van der
Eerden- Vonk en Wout Spies, die allen bron-
nenmateriaal aanreikten.
Noten:
1. Vergilius (70-19 voor Chr.), Derde boek der landdich-
ten. in de verlating van Joost van den Vondel.
2.  Water, Johan vande, Groot Placaatboek vervattende
alle de placalen, ordonnanlien en edicten, der edele
mogende heeren Stalen van Utrecht
etc. Deel 1.
Utrecht, 1729, 632-633.
3.  Het Utrechts Archief (HUA), Staten van Utrecht (Sta-
ten), 264-22/24.
4.  Vande Water, 632.
5.  HUA, Staten, 264-42. Met dank aan Caspar van Burik
te Utrecht.
6.  HUA, Staten. 264-41.
7.  Vande Water, 632.
8.  A.J. Vermond, Eeuw-overzicht van de Utrechtse Paar-
denfokkerij 1890-1990.
Utrecht, 1990.
9.  Mededeling van C. de Kruijf sr. te Werkhoven.
10.Gemeente Houten (GH), Gerechtsbestuur Houten en 't
Goy 1666-1810 (Houten en 't Goy), 34-2.
11.HUA, Stadsarchief Utrecht II, 3466-3.
12.HUA, Staten, 264-42 (24 maart 1637). Met dank aan
Caspar van Burik te Utrecht.
13.Gemeentearchief Lopik , 128.
14.Gemeentearchief Montfoort, 3351.
IS.Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Dorpsgerechten, 2471 (22 sept
1678).
16.HUA, DOM, 1413-18.
17.SAKRUH, Dorpsgerechten, 1857 (12 maart 1708).
18.HUA, Notariële Archieven 1560-1895 (NA), U
278c002 (G.J. van Spall).
19.HUA, NA, WOOlaOOl (J. van Reumst).
20.Overigens zijn de termen evenmin te vinden in het
Zuidutrechts woordenboek. Dialecten en volksleven in
Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard
van H.
Scholtmeijer (Utrecht, 1993).
21.HUA, Staten, 264-40.
22.HUA, Staten, 264-41.
23.HUA, Staten, 264-42. Met dank aan Caspar van Burik
te Utrecht.
24. Idem.
25.Gemeentearchief Lopik , 128.
26.Vande Water, 632-633.
27.Gemeentearchief Lopik, 128.
28.Vande Water, 634.
29.Vande Water, 635.
30.Vande Water, 635.
31.SAKRUH, Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1300-
1811, 70-1 Met dank aan drs. Ria van der Eerden-
Vonk.
32.Gemeentearchief Lopik, 128.
33.HUA, NA, U015a004, fol. 80 (1 maart 1641).
34.GH, Houten en 't Goy, 34-2.
35.Gemeentearchief Lopik, 128.
36.GH, Houten en 't Goy, 34-2 (9 oktober 1700).
37.Vande Water, 632.
38.SAKRUH, Dorpsgerechten, 529.
39.Gemeentearchief Zeist, Oud Archief, 28. Met dank aan
drs. Wout Spies te Amsterdam.
40.Mededeling van C. de Kruijf sr. te Werkhoven wiens
vader hengstenhouder was.
41.Gemeeniearchie.f Monfoort, 3351.
42.GH, Houten en 't Goy, 34-2.
43.Ontleend aan C. Offringa, Van Gildenstein naar Uit-
hof.
Utrecht, 1971. Met dank aan dr. Marten Jan Bok
te Utrecht.
44.De hengst Xenophon II dekte, na goedkeuring door het
NS.Tg., in de jaren 1914, 1915 en 1916 respectieve-
lijk 138, 160 en 182 merries en verwierf in genoemde
drie jaren f 1250,- aan premies, waarvan f 200,- in
tuig, op keuringen vanwege de Provinciale Regelings-
commissie voor de |Taardenfokkerij in Utrecht.
45.De hengst Pollux II werd in 1892 geboren en op 17
februari 1896 onder nummer 21 opgenomen in het
Utrechtsch Paarden Stamboek, hoog 1.60 m, zwart,
kolletje, gekruist ras, vader Pollux (nr 12 U.P.S.),
moeder inlandsche merrie, fokker/eigenaar C. van
Schaik te Oud Wulven. Het voorgaande is ontleend
aan het Hengslenhoek van hel Utrechlsch Paarden
Stamboek,
in het bezit van de heer W.H. van Wouden-
bergh te Houten. Het U.P.S. werd opgericht op 15
maart 1890 door enige Houtense boeren, waaronder C.
van Schaik voornoemd. Het U.P.S. fuseerde op 1
januari 1898 met het Gelders Paarden Stamboek, het
GPS. Deze combinatie ging via nadere fusies op in
het Nederlandsch Stamboek voor het Landbouw Tuig-
paard, N.S.Tg. (1912/1915) en de Vereniging tot be-
vordering van deLandbouwtuigpaardfokkerij in Neder-
land, V.L.N. (1939) waaruit in 1970 het (Koninklijk)
Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KW.P.N.) is
voortgekomen.
32
-ocr page 31-
De hofstede Rhijnenburg te Cothen
CATALOGUS
VERKOOPING
VAN DP:
A ap Italc H ofs l e d e
„HHIJNENBUHG-"
met ruim 54 Hectaren                  ___
Boii'tf-, Wei-. Boom^aardlairtf/eiii
gelegen oncl'.T
COTHEN, tprov Utrecht),
te houden op
WOENSDAG 17 APRIIa 1895,
(/(.■s iiamiddi(;is Ie één ure in tiDE hROON' hij J. //.
l-ijl.iuuu. <)ƒ» (/«,' MarLt, t»; Wijl: bij Duurstede, (en oucr-
.s/'"0( i'üii den Xolifris
VAN HEYST
te WIJK BIJ DUURSTEDE,
/,;u wiens kiuUorc inllchUngcn zijn te bekomen en de vei-
liitijsivorwuardea gedttreiidc acht datjeu vtiór de vcilitnj
tl,' leziiifj zulten liggen
Aaaivijzing op de plaats f/eschiedt door of nainciis
Cnt huurder, den Heer M. J. VAN VVLl'EN^
S. D >ie HOFSTEDE is inmiddels UI T DE /IA iV /)
Tl', KOOP, te bevragen bij voornoemden Notaris.
"ZêC^^ Deze catalogus met kaart wordt op franco aaii-
* ^ viage, tegen overmaking van 30 cents in postze
7.ei;cls, franco door den Notaris toegezonden. Hij geeft aan
ilen liouder liet recht tot bezichtiging der Hofstede.
■Vojij di'uk vMi C'. yO,\K Ie Wijli l/ij Luurstcdc.
De verkoopcatalogus van Rhijnenburg uit 1895 (collectie
auteur)
de linkeroever van de Kromme Rijn. Misschien
is Rijsbruggen identiek met Rijnenburg". Kort
deelt mee dat de hofstede Culemborg aan het
eind van de veertiende eeuw (vóór 1394) te
Cothen het volgende leen had: 'Het goed, beho-
rend bij het huis Bloemenweerd, zijnde 11
morgen hoogland, waar de hofstede aan ligt,
met de Rijn, groot 30 morgen te Rijnenburgs
hofstede, met de tienden daarvan; de zwaan-
drift en de visserij van het middelzand tot Rij-
nenburgs hofstede". Het huis Bloemenweerd
lag in de voormalige Hoge Weerd op de rech-
teroever van de Kromme Rijn schuin tegenover
kasteel Hardenbroek. Rijnenburg moet
stroomopwaarts daarvan - dus richting Cothen -
hebben gelegen omdat alleen daar en niet
Ad van Bemmel
Wie van Cothen naar het noorden over de pro-
vinciale weg naar Utrecht gaat, ziet juist buiten
het dorp tegenover het koelhuis van Van Dijk,
op de rechteroever van de Kromme Rijn een
wat aanblik betreft eenvoudige boerderij
(Graaf van Lynden van Sandenburgweg 31).
Zó eenvoudig, dat de Monumenteninventarisa-
tie van Cothen geen woord aan deze boerderij
besteedt'. Ook ik ben door die aanblik lange
tijd op het verkeerde been gezet. In het laatste
hoofdstuk van mijn boek over de Kromme
Rijn, waarin ik een tocht over de rivier
beschrijf noem ik de boerderij niet^. Ten on-
rechte, zo is gebleken uit vervolgonderzoek dat
ik, ten behoeve van een publicatie, doe naar
vergeten kastelen, stenen huizen en hofsteden
langs de bovenloop van de Kromme Rijn.
Begin dit jaar werd mijn aandacht in een anti-
quariaat getrokken door een brochure van een
openbare verkoop; een openbare verkoop op
17 april 1895 door notaris Van Heyst van de
kapitale hofstede Rhijnenburg te Cothen met
54 hectaren land, liggend aan de Kromme Rijn.
In de brochure worden de hofstede en zijn lan-
derijen als volgt aangeprezen:
'door ligging aan water en weg zijn verschillen-
de perceelen bijzonder geschikt voor de
oprichting eener Steenfabriek, den aanleg van
boomgaarden, grienden, weilanden, enz.'. Uit
de bij de brochure gevoegde kaart maakte ik op
dat de hofstede lag op de plaats waar nu de in
de eerste zin genoemde eenvoudige boerderij
staat. Een telefoontje naar de huidige eigenaar
en bewoner, de heer Paul Mocking, leerde me
dat de boerderij nog steeds Rhijnenburg heet!
De eenvoudige aanblik is het gevolg van een
grote brand op 21 juni 1963 die de boerderij
bijna geheel in de as heeft gelegd.
Tot nu toe kende kende ik alleen een Cothense
hofstede Rhijnenburg uit de veertiende eeuw,
waarvan de exacte locatie mij echter onbekend
was^ Dekker noemt een in 1368 vermelde
Rijsbruggenhofstede gelegen aan de noordkant
van Cothen op - zoals ik uit de tekst begrijp -
33
-ocr page 32-
stroomafwaarts, hoger gelegen bouwland ligt
(en lag); land dat nog tot in twintigste eeuw
'De Bloemenweerdse Tiend' werd genoemd.
De aanduiding 'middelzand' wijst erop dat de
Kfemme Rijn toentertijd aldaar in twee armen
was gesplitst met een eiland(je) in het midden.
In de loop van de tijd is één van die armen
dichtgeraakt en/of ingevolge de kanalisatie van
rond 1870 dichtgemaakt. In 1995 is de arm
opengemaakt waardoor er ook weer een rivie-
reiland is ontstaan. Alles wijst erop dat de
veertiende-eeuwse en de twintigste-eeuwse
hofstede R(h)ijnenburg niet alleen in naam
maar ook in locatie één en dezelfde hofstede
zijn.
Tot slot, van wie was in 1895 de hofstede en
wie heeft hem gekocht? Uit de bij de openbare
verkoping opgemaakte notariële akte blijkt dat
Godert Jan, baron van Hardenbroek van Am-
merstol de verkoper was, en Johannes Damen,
koopman uit Cothen, de koper*.
Dr. A.A.B, van Bemmel is sociaal-geograaf,
woonachtig in Doorn en werkzaam in Den
Haag als senior-adviseur hij de Vereniging van
Hogescholen, de HBO-Raad. Zijn historisch
onderzoek richt zich vooral op Cothen en het
Kromme-Rijngebied.
Noten:
I Wat begrijpelijk is, omdat het Monumenten Inventarisa-
tie Project uitgaat van nog bestaande cultuurhistorisch
waardevolle bouwkunst (noot redactie).
2.A.A.B, van Bemmel. De Kromme Rijn: waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600
Houten, 1996.
3.Van Bemmel, 110
4.C. Dekker, Hel Kromme Rijngebied in de Kliddeleeu-
wen. Zutphen, 1983,65
5.J C Kort, Repertorium op.de lenen van de hofstede
Culemborg 1251-1648 In: Ons Voorgeslacht. ]xg. 42
(1987), 366.
6.Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug, Notariële Archieven 1620-1896, 2830, no.
785.
34
-ocr page 33-
Kastelen en kasteelterreinen in Houten^
Otto Wttewaall
De Provincie Utrecht heeft 1998 uitgeroepen
tot 'Kastelenjaar'. Net als het tijdens het 'Ro-
meinenjaar' (1997) worden gemeenten, ver-
enigingen en particulieren opgeroepen om dit
jaar activiteiten te ontplooien waarbij één kas-
teel of kastelen in het algemeen in de schijn-
werpers komen te staan.
De gemeente Houten heeft er voor gekozen om
kastelen als centraal thema voor de Open Mo-
numentendag op zaterdag 12 september 1998
te nemen. Tevens wordt die dag deelgenomen
aan een regionale kastelenroute, waarin ver-
schillende gemeenten in het Kromme-Rijn-
gebied en op de Utrechtse Heuvelrug partice-
peren'. Tenslotte is het de bedoeling om bij een
aantal kasteelterreinen in Houten borden te
plaatsen met daarop in het kort de geschiedenis
van het betreffende kasteel en een aft^eelding
en/of plattegrond.
Binnen de gemeente Houten hebben minstens
twaalf kastelen gestaan. Sommige zijn al kort
na de bouw weer gesloopt, van andere zijn
delen tot op heden blijven bestaan. Van een
aantal rest ons slechts een zogenaamd kasteel-
terrein waar soms nog een gracht omheen ligt.
Van enkele kastelen weten we alleen dat ze
bestaan hebben, maar waar ze precies stonden
is niet bekend. Van de meeste kastelen moeten
we ons overigens niet zoveel voorstellen: zij
bestonden veelal uit een woontoren omringd
door een gracht en een eveneens omgrachte
voorburcht waarop een boerderij en enkele
bijgebouwen stonden. Sommige van deze
woontorens werden in de loop der tijd uitge-
breid met woonvleugels. Slechts enkele kaste-
len groeiden uit tot grotere complexen met
meerdere torens en woonvleugels.
Behalve deze twaalf kastelen hebben er binnen
de gemeente circa vijftien verdedigbare boer-
derijcomplexen gestaan. Van een aantal van
deze boerderijen is bekend dat zij al in de veer-
tiende eeuw opgetrokken waren uit baksteen en
voorzien waren van een omgrachting. De grens
tussen deze boerderijen en kastelen is dan ook
soms moeilijk te trekken. Een gebouw dat in de
dertiende of begin veertiende eeuw opgetrok-
ken was uit baksteen en een gracht had, valt al
gauw te bestempelen als versterkt huis of kas-
teel. Het verschil tussen de omgrachte boerde-
rijen en de eenvoudige kastelen, bestaande uit
een woontoren met boerderij, was vooral de
eigenaar/bewoner. Kijken we naar de oudste
eigenaren van de kastelen, dan zijn dat allemaal
mensen van adellijke afkomst. Dit in tegenstel-
ling tot de eigenaren van de omgrachte boerde-
rijen. Tevens hadden de kastelen vanwege hun
dikke muren een meer militaire functie, de
bakstenen muren van de boerderijen waren veel
dunner, zij boden tezamen met de gracht alleen
maar een zekere mate van bescherming voor de
bewoners.
Behalve iets over de bouwgeschiedenis van de
Houtense kastelen vindt u in dit artikel infor-
matie over de tegenwoordige situatie van de
diverse kastelen en kasteelterreinen en voorzo-
ver relevant iets over de toekomstplannen.
Meer uitgebreide verhalen over de geschiede-
nis van de kastelen zijn terug te vinden in het in
1995 verschenen boek Kastelen en ridderhof-
steden in Utrecht^.
Kasteel Blasenburg
Rond 1750 tekent Jan de Beyer een tot buiten-
huis verbouwde boerderij met daaronder de
naam Huis 't Waal. Een tekening van de wed.
J. Stellingwerf geboren Houtbraken, uit 1729
toont ongeveer hetzelfde gebouw, maar nu
staat onder de tekening de naam Blasenburg.
De oudste vermelding van het huis Blasenburg
dateert uit 1394. In dat jaar werd Johan van den
Spiegel door de Utrechtse bischop beleend met
'Die hofstede toe Blasenborch mit 21 mergen
lands, als sy gelegen sijn in t Wael"*. In 1434
komt het huis in bezit van Deric van Zuylen.
Zijn nazaten noemen zich naar hun bezit Van
Zuylen van Blasenborch (idem). Welke vorm
het huis had in de Middel eeuwen is niet be-
kend, maar aangezien de naam eindigt op borch
35
-ocr page 34-
.yji^l*»-»-■* r
l^
JfO,           I
l|Mmi««WIHfcJ^JjgY,fjt,|U»l^ lUIWIHIII'l I, , .. 1
stil "/^ 'i^ -^^^w^-^", '^
--j^-^
^^E-^
Tekening van hel huis Blascnbiirg uil 1729 door de vvcduv\c van J StclIiiigvNerf geboren Houtbraken ( Topografische
verzameling gemeente Houten)
en leden van een in die tijd zeer machtige fami-
lie Van Zuylen zich naar dit bezit noemen, mag
aangenomen worden dat het meer was dan een
grote boerderij. Vermoedelijk was het een om-
grachte woontoren met daarnaast een eveneens
omgrachte boerderij. De tekeningen uit de
achttiende eeuw geven waarschijnlijk deze
boerderij weer die in de loop der tijd was uitge-
groeid tot buitenhuis. Wanneer de toren of het
kasteel is verdwenen, is niet duidelijk. In het
begin van de zeventiende eeuw wordt melding
gemaakt dat het huis is 'verdestrueert'. De
boerderij is in de tweede helft van de achttien-
de eeuw verdwenen. Waar het complex precies
gestaan heeft, is al evenmin bekend. De lokatie
ligt ergens tussen de Lekdijk en de Waalseweg
ten oosten van de enkele jaren geleden aan-
gelegde Blasenburgerweg. Door middel van
archiefonderzoek en archeologisch onderzoek
in het gebied moet het mogelijk zijn om de
exacte lokatie van dit voormalige kasteel en
buitenhuis te vinden.
Kasteel Bloemenstein
Ook van kasteel Bloemenstein is niet de pre-
cieze plaats bekend waar het gestaan heeft. Van
dit kasteel is dat echter beter verklaarbaar om-
dat Bloemenstein vermoedelijk reeds aan het
eind van de veertiende eeuw gesloopt is.
Al in 1313 wordt een zekere Sweder van Blo-
mesteijne genoemd^ die zich ongetwijfeld naar
het huis van die naam noemde. Van kasteel
Bloemenstein zijn enkele achttiende-eeuwse
tekeningen bekend waarop een vrij groot kas-
teel te zien is met torens op de hoeken, een met
een toren versterkte ingang en
enkele woonvleugels. Deze tekeningen zijn
waarschijnlijk puur fantasie omdat het kasteel
toen deze tekeningen gemaakt werden al eeu-
wen was verdwenen.
In een verzoeningsakte uit 1355 tussen de bis-
schop van Utrecht enerzijds en de heren van
Vianen en enkele andere edelen anderzijds
wordt melding gemaakt van het huis Bloemen-
steijn''.
Een van de vredesbepaiingen was dat Johanne
36
-ocr page 35-
^M.-'iV* .
?^-.:.'
>;.-^-:
JB.;
mm
f^ll
£li
.-^
m
Kasteel Bloemenstein op een anonieme potloodtekening uit circa 1780. (Topografische verzameling gemeente flouten)
van Bloemensteyne 'sijn huys te Bloemesteyne
mit eenre viertel lants dair dat steenhuys op
staet, ende mit eenre hoeve lants, naest den
huyse gelegenopdraagt aan de bisschop om
het daarna weer in leen terug te ontvangen.
Tevens werd bepaald dat hij het huis niet meer
verder mocht versterken of vergroten. De om-
schrijving 'steenhuys' wijst waarschijnlijk op
een woontoren en niet op een groter kasteel
met meerdere torens en woonvleugels, zoals de
achttiende-eeuwse tekeningen weergeven.
Aan het eind van de veertiende eeuw, waar-
schijnlijk nadat het kasteel al gesloopt is, wordt
Bloemenstein een leengoed van de heren van
Culemborg. In de beleningen is dan slechts
sprake van 'de hofstede Bloemenstein', waar
waarschijnlijk een boerderij mee wordt aange-
duid. Deze boerderij zal op dezelfde plaats
hebben gestaan als de huidige boerderij Bloe-
menstein aan de Lekdijk nr. 34-36. In de direc-
te omgeving van deze boerderij moet ook het
kasteel gezocht worden. Ondanks het feit dat er
verschillende pogingen ondernomen zijn om de
fundamenten van dit kasteel te traceren, is dat
tot op heden nog niet gelukt.
Kasteel Ten Goye
Kasteel Ten Goye was eens één van de grootste
en belangrijkste kastelen in Houten. Vermoede-
lijk werd al in de tiende eeuw door de graven
van Goye op de plaats van het latere kasteel
een versterking gebouwd. In eerste instantie zal
dit een in hout opgetrokken gebouw zijn ge-
weest, omgeven door wallen en grachten. In de
dertiende eeuw, als baksteen het bouwmateriaal
voor kerken en kastelen wordt, zal het kasteel
van de graven van Goye opnieuw zijn opge-
trokken. In de loop van de dertiende en veer-
tiende eeuw werd het waarschijnlijk verder
uitgebreid en versterkt. Uiteindelijk zal het
kasteel bestaan hebben uit een bouwwerk met
torens, woonvleugels en een versterkte voor-
37
-ocr page 36-
Het is jammer dat dit zo belangrijke kasteelter-
rein met name in de laatste dertig jaar, ondanks
de bescherming die de Monumentenwet biedt,
zo aangetast is. Het is te hopen dat verdere
aantasting in de toekomst wordt tegengegaan of
dat er in elk geval eerst diepgaand archeolo-
gisch onderzoek plaatsvindt waardoor de ken-
nis van de geschiedenis van dit kasteel niet
verloren gaat.
't Rondeel
Het terrein met de naam 't Rondeel is gelegen
tussen het bij Houten gelegen nieuwe bedrij-
venterrein van die naam en de oprit van Rijks-
weg A27.
Het oudste type kastelen in Nederland waren de
zogenaamde 'motte'kastelen. Zij bestonden uit
een kunstmatig opgeworpen heuvel, waarop
een in hout opgetrokken huis stond dat omge-
ven was door palissade binnen een aan de voet
van de heuvel gelegen gracht. Vlak naast de
motte lag in de regel een voorhof met een boer-
derij en opslagruimten, eveneens voorzien van
een palissade en een omgrachting. 't Rondeel
was waarschijnlijk een dergelijk kasteel hoewel
van de heuvel (de motte) niets meer is terug te
vinden. Wat rest is een middenterrein met daar
omheen een dubbele omgrachting.
Het kasteel zal in de twaalfde eeuw zijn ge-
sticht door een lid van de familie Van Wulven.
In het jaar 1296 laat Ernst van Wulven circa
600 meter noordelijker een nieuw kasteel
(Wulven) bouwen. Het mottekasteel is vermoe-
delijk dan al vervallen tot ruïne of is tijdens
gevechten verwoest. In latere bronnen wordt
het stuk grond waarop 't Rondeel stond ver-
meld als 'die Hoge hofstede'en als de 'kerss-
berch''. Deze benamingen geven aan dat er een
heuvel heeft gelegen waarop een gebouw heeft
gestaan. Deze heuvel was later ingepoot met
kersenbomen. De naam "t Rondeel dateert pas
uit de twintigste eeuw.
In de jaren vijftig is op het middenterrein een
klein archeologisch onderzoek uitgevoerd
waarbij geen sporen van bebouwing werden
gevonden. De restanten van de bebouwing zul-
len hoger in de heuvel hebben gezeten en ver-
dwenen zijn toen deze heuvel werd afgegraven
of in de loop der tijd door erosie steeds vlakker
werd.
burcht, omgeven door wallen en dubbele
grachten. Na diverse malen verwoest en her-
bouwd te zijn, raakt het kasteel vermoedelijk al
in de eerste helft van de vijftiende eeuw in
verval. In de zeventiende eeuw is het in ieder
geval gesloopt en zijn er geen resten meer van
het gebouw boven de grond zichtbaar.
Het kasteelterrein is gelegen in het oude Goyse
dorp in de binnenbocht van de Wickenburghse-
weg. Enkele tientallen jaren geleden waren aan
de noordzijde en de westzijde van het kasteel-
terrein nog restanten zichtbaar van de tweede
gracht en wal. Bij herinrichting van het terrein
is deze tweede gracht dichtgeschoven met de
kop van de eerste wal, waardoor ook deze bijna
geheel is verdwenen. In de jaren zestig zijn op
de wal aan de zuid- en oostzijde van het kas-
teelterrein bungalows gebouwd waarbij nauwe-
lijks archeologisch onderzoek is gedaan. Door
de archeologische werkgroep van de vereni-
ging is wel in het begin van de jaren zeventig
onderzoek gedaan naar een veertiende-eeuwse
steenoven die ontdekt werd bij de aanleg van
een tuin. Deze steenoven heeft waarschijnlijk
stenen geproduceerd ten behoeve van de her-
bouw van het kasteel na een verwoesting in
1355. Het kasteelterrein zelf is thans verdeeld
tussen twee eigenaren. Op de ene helft, waar
waarschijnlijk het hoofdgebouw heeft gestaan,
staan fruitbomen; het andere gedeelte is ing-
ericht als tuin. De eigenaar van dit laatste deel
heeft hier in 1980 een vijver laten graven,
waarbij een gedeelte van een zware fundering
bloot kwam te liggen.
Gedeelte van de omgrachting van kasteel Ten Goye, met
links het lager gelegen kasteelterrein en rechts de wal.
(Foto uit 1995; Topografische verzameling gemeente
Houten)
38
-ocr page 37-
Het kasteelterrein is thans opgenomen in de
groenzone tussen het bedrijventerrein en de
Rijksweg. De terreinen eromheen zijn ingepoot
met bomen en struiken terwijl het kasteelter-
rein open blijft. Tevens is de grondwaterstand
iets verhoogd waardoor een gedeelte van het
jaar de ondiepe grachten gevuld zijn met water.
Kasteel Heemstede
Het tegenwoordige huis Heemstede is in feite
de opvolger van een gelijknamig kasteel dat
een paar honderd meter zuidelijker was gele-
gen. Het terrein waar dit kasteel heeft gestaan
ligt thans in de gemeente Nieuwegein, vanuit
het tegenwoordige Heemstede gezien aan de
overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal.
Het oude Heemstede werd waarschijnlijk ge-
sticht tussen 1392 en 1404. In dit laatste jaar
werd Elsabe Mouwer, echtgenote van God-
schalk van Winssen, door de heer van Vianen
beleend met een hoeve land 'mit husinge ende
hofstede geheiten die Heemstede'. Van dit
kasteel Heemstede is maar één tekening be-
kend. Roeland Roghman lekent het kasteel in
circa 1646 als het al tot ruïne is vervallen. Op
de tekening zien we een drie verdiepingen tel-
lend rechthoekig gebouw op een rechthoekige
plattegrond. In eerste opzet was het
waarschijnlijk een eenvoudige woontoren die
in later tijd aan twee zijden is uitgebreid. Deze
woontoren is te herkennen op de tekening als
het deel dat rechts vooraan is gelegen. De ruïne
verdween in de loop van de tweede helft van
de zeventiende eeuw. Op de plek waar het kas-
teel gestaan heeft ligt nu een boomgaard. Ver-
moedelijk zijn er nog resten van de fundering
aanwezig.
In 1645 werd in opdracht van Maria van Wins-
sen en Hendrick Pieck een nieuw kasteel
Heemstede gebouwd. Op het perceel waarop
dit kasteel verrees, had al een gebouw gestaan.
In een akte uit 1347 wordt melding gemaakt
van een steenhuse' dat in de directe omgeving
van het huidige Heemstede moet hebben ge-
staan. Hiervan zijn tot op heden geen sporen
teruggevonden en verdere historische gegevens
over dit huis zijn niet bekend.
Het 'nieuwe' Heemstede is geen kasteel maar
een buitenhuis; een aantal kenmerken verwijst
echter naar de middeleeuwse kastelen, zoals de
hoektoren en de brede gracht. Verder is het
huis opgetrokken in de stijl van het Hollands
classicisme. Tegelijk met de bouw van het huis
verrezen twee langgerekte bouwhuizen tegen-
over het hoofdgebouw aan een ruim voorplein.
Tussen 1645 en 1680 werd rondom het huis
een tuin in Renaissancestijl aangelegd.
In 1680 werd Diederick van Velthuysen, die uit
een zeer rijke Utrechtse familie stamde, eige-
naar van het kasteel. Kort daarna nam hij de
beroemde Franse kunstenaar Daniël Marot in
dienst om het kasteel inwendig te verfraaien en
moderniseren. Hij gaf ook opdracht om de tuin
mooier te maken en verder uit te breiden, ver-
moedelijk eveneens naar een ontwerp van Ma-
rot. De tuin van Heemstede was in die tijd zeer
beroemd. Talloze bezoekers uit binnen- en
buitenland kwamen een kijkje nemen op het
Utrechtse platteland. De tuin kon dan ook, zij
het dat hij wat kleiner van oppervlakte was,
wedijveren met die van slot Zeist of zelfs met
die van 't Loo.
In de loop van de achttiende- maar met name in
het begin van de negentiende eeuw wordt het
grootste deel van de grond waarop de tuin lag
weer omgezet in boomgaard en landbouw-
grond. Alleen rondom het kasteel bleef een
gedeelte bestaan dat in de negentiende eeuw
enigszins omgevormd werd in de dan heersen-
de Engelse landschapsstijl. Het huis zelf werd
in de loop der tijd nauwelijks gewijzigd tot aan
de brand in 1987. Op 10 januari van dat jaar
werd het kasteel door een felle uitslaande brand
grotendeels verwoest. Het unieke interieur ging
hierbij bijna geheel verloren. Het grootste deel
.*f%^ k
>
1.-/
1
4:
fl « ^.a^,.i. j
Tekening van Roeland Roghman uit circa 1646 van het tot
ruïne vervallen kasteel Heemstede. (Topografische verza-
meling gemeente Houten)
39
-ocr page 38-
Eén van de gravures uit een serie van 26 prenten die N. Visser omstreeks 1700 maakte van de tuin van Heemstede naar
aquarellen van I Moucheron. (Topografische verzameling gemeente Houten)
van de buitenmuren bleef echter overeind
staan. Sindsdien zijn diverse pogingen onder-
nomen het kasteel te restaureren maar gezien
de grote kosten die daarmee gepaard gaan, zijn
deze pogingen tot nog toe op niets uitgelopen.
Sinds kort is het kasteel in handen van een
nieuwe eigenaar, die in samenwerking met de
gemeente Houten vermoedelijk wèl in staat is
het kasteel te herbouwen. Ongeveer een jaar
geleden is de Stichting Historische Tuin
Heemstede' opgericht die ten doel heeft de
eind zeventiende-eeuwse tuin van het kasteel in
oude luister te herstellen. In samenwerking met
het Recreatieschap Groenraven, waarbinnen
Heemstede vait, wordt thans onderzocht welke
mogelijkheden er zijn. Indien beide initiatieven
zouden slagen en zowel het kasteel als de tuin
weer hersteld worden, ontstaat een uniek ge-
heel waar een stuk zeventiende eeuwse bouw-
kunst en tuinarchitectuur herleeft.
Kasteel Marckenburg
De naam Marckenburg betekent een in de
'marken' of grenslanden gelegen versterking.
Met die grenslanden werd de grens van het
rechtsgebied van de heren van Goye bedoeld.
Marckenburg ligt op nog geen kilometer af-
stand van de plaats waar het kasteel van de
heren Van Goye heeft gestaan. Het werd ver-
moedelijk door een lid van dit geslacht aan het
eind van de dertiende of in het begin van de
veertiende eeuw gesticht.
Het kasteel is geen lang leven beschoren
geweest. Een charter uit 1355 inaakt melding
van de sloop van Marckenburg, die volgde op
een negen weken durende belegering door de
Utrechtse bisschop Jan van Arkel in 1353.
Marckenburg werd daarna niet meer herbouwd.
Archeologisch onderzoek in 1990 heeft uitge-
wezen dat het kasteel was opgetrokken op een
nagenoeg vierkant grondplan van 28,5 bij 20
40
-ocr page 39-
meter. Dit onderzoek bestond uit een aantal
proefsleuven die haaks op elkaar over het kas-
teelterrein werden getrokken, waarbij grote
delen van het muurwerk, dat bij de sloop om-
ver was getrokken, in de voormalige gracht
werden teruggevonden. In het kader van de
Schalkwijkse ruilverkaveling is de rechthoeki-
ge plattegrond van het kasteel door middel van
een aarden wal in het landschap zichtbaar ge-
maakt.
Aan de Provincialeweg 12 te Schalkwijk staat
een boerderij waarvan de voorgevel een reliëf
in baksteen draagt naar een ontwerp van J.H.
Moesman uit 1967. Het reliëf een schemati-
sche voorstelling van een woontoren met daar-
onder de naam 'Marckenburg', herinnert aan
het voormalige kasteel.
Kasteel Schalkwijk
De stichting van het eerste kasteel Schalkwijk
heeft plaatsgevonden tussen de ontginning van
het gebied rond 1130 en het jaar 1250, toen
ridder Amold van Schalkwijk zijn huis in leen
opdroeg aan Otto, graaf van Gelre en Zutphen.
Toen het in 1304 tot een treffen kwam tussen
Vlaanderen en Holland, werden de Vlamingen
onder Jan van Renesse bij de Lek verpletterend
verslagen. Hendrik en Berthold van Schalk-
wijk, die de kant van de Vlamingen hadden
gekozen, kwamen daarbij om. Jan van Culem-
borg nam daarop het huis Schalkwijk in en
maakte het met de grond gelijk. Vermoedelijk
stond dit kasteel op een andere plaats dan het
latere kasteel Schalkwijk.
De oudst bekende bezitter van het latere kas-
teel is in 1395 Floris van Jutphaas. In 1634
kocht jonkheer Adriaan Ram het kasteel van
Philips Doublet. Adriaan Ram was een over-
tuigd katholiek en liet ten behoeve van zijn
familie en de grotendeels katholiek gebleven
bevolking van Schalkwijk de toren van zijn
kasteel inrichten als schuilkapel. Zestien jaar
lang deed de slotkapel dienst als schuilkerk,
totdat in 1651 de maarschalk van het Sticht
daaraan een einde maakte. Nadat de maar-
schalk in eerste instantie door de bevolking
was verjaagd, kwam hij nog diezelfde dag te-
rug met een groot aantal manschappen en nam
het kasteel in. Adriaan Ram, zijn echtgenote en
een aantal medeplichtigen werden gevangen
genomen en in Utrecht berecht. De toren van
het kasteel werd vervolgens tot op de grond
afgebroken.
Een tekening van Roelant Roghman toont het
kasteel zoals het er rond 1646 moet hebben
uitgezien. Het was een rechthoekig, geheel
omgracht en ommuurd kasteel, met op de
noordoostflank een tweetal woongebouwen van
twee bouwlagen onder zadeldaken. Op de
noordhoek stond een nagenoeg volledig vrij-
staande vierkante hoektoren. De fundamenten
van deze toren met een dikte van zo'n 1,5 meter
doen vermoeden dat het om de oorspronkelijke
donjon gaat. Op de oostelijke hoek stond een
overhoeks geplaatste hoektoren van twee
bouwlagen, gedekt door een tentdak.
Toegang tot de binnenplaats verkreeg men via
een tweebogige stenen brug waarop een houten
ophaalbrug aansloot. Links van de hoofdingang
stond op de zuidhoek een lage achtzijdige to-
ren, waarin zich de schuilkapel moet hebben
bevonden.
Kasteel Schalkwijk omstreeks 1750. Gravure door Hendrik
Spilman naar een tekening van Jan de Beyer (Topografi-
sche verzameling gemeente Houten)
In 1772 werd kasteel Schalkwijk nog omschre-
ven als een 'groot, doch ouderwets, Gebouw'.
Tekeningen uit 1754 tonen echter al een sterk
bouwvallig en deels gesloopt huis. In ieder
geval moet het kasteel tussen 1772 en 1811
geheel zijn verdwenen, aangezien in dat laatste
jaar bij een verkoop slechts sprake was van een
stuk grond.
In het kader van de ruilverkaveling in Schalk-
wijk is het kasteelterrein heringericht. De
grachten zijn opnieuw uitgegraven en volgen
de contouren van het kasteel. Voor en tijdens
deze herinrichting is door de Rijksdienst voor
41
-ocr page 40-
het Oudheidkundig Bodemonderzoek archeolo-
gisch onderzoek verricht waarbij een groot
gedeelte van de buitenmuren van het kasteel
werd blootgelegd. Na inmeting zijn de funda-
menten weer afgedekt met een laag grond. Een
aantal historisch geïnteresseerde Schalkwijkers
wil nog proberen of het mogelijk is om wat
meer van het kasteel zichtbaar te maken door
bijvoorbeeld delen van de fundering boven-
gronds aan te geven.
Kasteel Schonauwen
Het restant van kasteel Schonauwen wordt
gevormd door een ronde bakstenen toren op
een omgracht eiland. De toren (Schalkwijkse-
weg 15) ligt ten zuiden van het dorp Houten,
tussen de huidige Schalkwijkseweg en het
Amsterdam-Rijnkanaal.
De naam Schonauwen duikt voor het eerst in
de bronnen op in 1261, toen er de uithof van de
Norbertijnerabdij van Mariënweerd mee werd
aangeduid. In 1271 gaven abt en convent de
rechtsmacht over het gebied, met uitzondering
van de uithof in leen aan Hubert van Beusi-
chem, heer van Culemborg. Op zijn beurt zal
deze de jurisdictie korte tijd later in achterleen
hebben gegeven aan zijn broer Dirk Splinter
van Beusichem. In ieder geval blijkt Dirk
Spiinter in 1305 bezittingen te hebben in Scho-
nauwen, die worden omschreven als 'dat huys
te Blancouwen' en 13 morgen land. Nog in
datzelfde jaar droeg hij het kasteel op aan de
heer van Culemborg om er vervolgens mee te
worden beleend. De zoon van Dirk, Hubrecht,
noemde zich al in 1306 'Van Schonauwen'.
Gelet op de hoge ouderdom en het belang van
het kasteel als steunpunt van de heren Van
Culemborg, mogen we aannemen dat Schonau-
wen een aantal bouwfasen heeft gekend. Hoe
het kasteel er in oorsprong heeft uitgezien,
weten we niet.
De oudst bekende afbeeldingen van Schonau-
wen zijn twee tekeningen van Roelant
Roghman uit circa 1646. Het kasteel is daarop
afgebeeld als een imposante vierkante water-
burcht met een omgrachte voorburcht. Een
poortgebouw met klokgevel geeft toegang tot
het binnenterrein van de voorburcht, die aan
drie zijden met dienstgebouwen wordt omslo-
ten. Een houten brug leidt vanaf de voorburcht
naar de oostelijke vierkante hoektoren van de
eigenlijke burcht, die tevens als poorttoren fun-
geert. Deze poorttoren is door middel van een
gekanteelde weermuur verbonden met de nog
bestaande zuidelijke ronde hoektoren. Op de
westelijke hoek staat een grote veelhoekige
toren, die in die tijd al grotendeels was afgebro-
ken, waarschijnlijk in verband met de (ver-)
bouw van de woonvleugels, die de kleine
binnenplaats omringen. Deze toren was ver-
moedelijk de oorspronkelijke woontoren.
De tekeningen van Roghman geven een beeld
van een kasteel dat in eerste opzet nog uit de
veertiende eeuw dateert, maar dat in de loop
van de volgende eeuwen diverse verbouwingen
heeft ondergaan.
In de loop van de zeventiende eeuw onderging
Schonauwen zoals zovele middeleeuwse kaste-
len een complete metamorfose. Was het kasteel
volgens een bouwkundige rapportage door de
bouwmeesters Van Vianen en Van de Pijl in
1668 nog zeer vervallen, uit een kopergravure
van Cornelis Specht uit 1698 blijkt dat het kas-
teel inmiddels was verbouwd tot een Hollands
classicistisch herenhuis met drie vleugels rond
een kleine binnenplaats. Alleen de gekanteelde
weermuur, de ronde hoektoren en de omgrach-
ting waren nog intact en herinnerden aan de
middeleeuwse oorsprong van het huis.
Een achttiende-eeuwse tekening van Schonau-
wen toont het huis en zijn directe omgeving in
vogelvluchtperspectief vanuit een tweetal ge-
zichtspunten. Het is de enige afbeelding die een
beeld geeft van de omgeving van het huis. De-
ze bestond uit een formele tuin, waarin zicht-
assen en bomensingels werden gecombineerd
met door hagen omgeven, rechthoekige
bloemen- en moestuinen. Vanaf de Schalkwijk-
seweg gaf een brede oprijlaan vrij zicht op het
hoofdgebouw. Om dat vrije zicht te verkrijgen
was de bebouwing aan de noordoostzijde van
de voorburcht gesloopt.
Hendrik Ravee, die Schonauwen in 1812 had
gekocht, liet het huis en zijn gebouwen in 1813
op de ronde hoektoren na slopen. In 1891 liet
de toenmalige eigenaar, George Bingham, de
toren restaureren en ging deze als zomerverblijf
gebruiken. Ruim een halve eeuw later, in 1944,
liet W.F. Wassink de toren opnieuw enigszins
restaureren en voorzien van een door de Rijks-
42
-ocr page 41-
De uit de veertiende eeuw daterende ronde hoektoren van kasteel Schonauwen met rechts een aanbouw die vermoedelijk
omstreeks 1891 in opdracht van George Bingham werd gebouwd. (Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg uit 1958;
Topografische verzameling gemeente Houten)
43
-ocr page 42-
dienst voor de Monumentenzorg goedgekeurde
aanbouw. Zo ontstond de situatie zoals die op
de dag van vandaag nog is te zien.
Kasteel Schonauwen ligt in de uitbreiding van
het dorp Houten. In de komende jaren worden
aan de zuidzijde van het huidige dorp circa
6750 woningen gebouwd en zal het kasteel aan
alle zijden omringd worden door nieuwbouw-
wijken. Bij de plannen is rekening gehouden
met een stuk groen rondom het kasteel, zodat
deze niet ingeklemd raakt tussen de huizen. De
tweede omgrachting en het zeventiende-eeuw-
se lanensteisel zullen mogelijk opnieuw wor-
den aangelegd. De huidige eigenaren van de
toren zijn bezig met een restauratieplan; tevens
willen zij nieuwbouw realiseren op het kasteel-
terrein waardoor er voldoende woonruimte
ontstaat voor permanente bewoning.
Kasteel Oud Wulven
Zo'n vijftig meter ten zuiden van het herenhuis
aan de Oudwulfseweg 10 te Houten stond tot
1957 een zeventiende-eeuws kasteeltje met de
naam Oud Wulven. In de omgeving van Oud
Wulven stond mogelijk ooit het stamslot van
de familie Van Wulven. Over de oorsprong
van deze familie en de ouderdom van hun kas-
teel is niets bekend, maar al in 1196 duikt de
naam van deze belangrijke familie in de bron-
nen op.
In 1634 kocht heer Johan van Toll de am-
bachtsheerlijkheid Oud Wulven en Waaijen en
liet er een jaar later een buitenplaats aanleggen.
We vinden dit zomerverblijf afgebeeld op een
schilderij uit 1640, dat vermoedelijk in op-
dracht van Van Toll werd vervaardigd naar
aanleiding van de voltooiing van zijn nieuwe
buiten. De auteur van de Tegenwoordige Staat
omschreef het huis Oud Wulven in 1772 als
'(...) een fraai Gebouw, met een Koepeltoren-
tjen er neven, dat op een met groen bewas-
schen Bergjen staat'.
In 1939 bleek het kasteeltje zo vervallen dat er
een restauratieplan werd opgesteld door de
architect C.W. Rooijaards. Het uitbreken van
de Tweede Wereldoorlog vertraagde echter de
uitvoering van het plan en in de nacht van 29
op 30 maart 1947 stortte het huis tenslotte gro-
tendeels in. De restauratiekosten waren als
gevolg hiervan dermate hoog geworden dat in
1957 werd besloten tot sloop van de restanten.
Het is mogelijk dat in de omgeving van dit
kasteeltje een veel oudere versterking van de
familie Van Wulven heeft gelegen. Aan de
hand van aardewerkvondsten is gebleken dat
op deze plek al bewoning is vanaf de twaalfde
eeuw. Dat er tot nog toe geen sporen van een
versterkt huis of kasteel zijn gevonden is op
zich niet zo verwonderlijk als aangenomen
wordt dat deze versterking maar kort heeft be-
staan.
Kasteel Vuyicoop
De grotendeels gepleisterde en deels nog om-
grachte woontoren Vuyicoop ligt aan het Neer-
eind 29 in Schalkwijk, ten zuiden van de
Schalkwijksewetering. Het huis is vermoedelijk
omstreeks 1300 gesticht op een strook hogere
stroomruggrond in de ontginningseenheid Het
Waalseveld.
Op grond van de grote overeenkomst tussen het
wapen van Vuyicoop en dat van Schalkwijk is
het waarschijnlijk dat de stichter van het huis
een lid van het geslacht Van Schalkwijk is ge-
weest. De oudst bekende vermelding van het
kasteel dateert uit 1392, toen Willem van Vuyi-
coop er door het hof van Vianen mee werd be-
leend.
Vuyicoop is vermoedelijk rond 1300 gebouwd
De woontoren Vuyicoop op een toto uit 1983(1 opograti-
sche verzameling gemeete Houten)
44
-ocr page 43-
als een omgrachte woontoren met een eveneens
omgrachte voorburcht, waarop vermoedelijk al
vrij vroeg een hofstede en andere bijgebouwen
zullen hebben gestaan. Gelet op het geringe
wooncomfort van de toren zal de hofstede op
de voorburcht ai vroeg als hoofdverblijf dienst
hebben gedaan. Deze hofstede ontwikkelde
zich dan ook in de loop der tijd tot een here-
boerderij.
Op een kaart van Jan van Diepenem uit 1640
staat het kasteel afgebeeld als een eenvoudige
rechthoekige toren bestaande uit een boven-
grondse kelder met daarop twee verdiepingen
en een zolder onder een zadeldak. De hofstede
die op de voorburcht stond (thans Neereind 19)
vinden we al afgebeeld op een kaart van Hen-
drik Verstraele uit 1626 als een monumentale
hereboerderij die, op de trapgevels na, nage-
noeg identiek was aan het huidige pand.
In de loop van de zeventiende eeuw groeide
Vuylcoop uit tot een buitenhuis. Volgens een
gravure van Comelis Specht uit 1698 was de
toren inmiddels met een verdieping verhoogd
en het oude zadeldak vervangen door een met
leien gedekt schilddak. 1'egen de iinkergevei
stond een traptoren, die door een houten over-
dekte brug over de gracht was verbonden met
een poorttorentje op de voorburcht. Een aantal
kleinere elementen, zoals een tuinprieel en de
omringende vegetatie, versterken de indruk
van een buiten.
Rond 1800 werden al deze zeventiende-eeuwse
toevoegingen weer afgebroken en kreeg Vuyl-
coop zijn oorspronkelijke vorm terug. Op het
kadastrale minuutplan van 1832 staat de gracht
nog grotendeels ingetekend. Zelfs rond de
voorburcht was toen nog een deel van de
gracht aanwezig. Op het minuutplan staat ver-
der een brug over de Schalkwijksewetering
aangegeven, die toegang gaf tot een oprijlaan
die uitkwam op de tegenwoordige Trip, maar
misschien zelfs heeft doorgelopen tot aan de
Poeldijk. Van deze oprijlaan is tegenwoordig
niets meer te bekennen. Ook de omgrachting is
in de loop van de negentiende eeuw groten-
deels verdwenen.
De grotendeels gepleisterde toren meet aan de
buitenzijde 7 x 9,8 meter. Hij bestaat uit een
kelder, twee verdiepingen en een zolder onder
een pannen schilddak. In de ruim één meter
dikke muren zijn bakstenen van divers formaat
verwerkt. De fundamenten zijn op de hoeken
verzwaard om verzakkingen tegen te gaan. De
kelder wordt overkluisd door een tongewelf In
de muren zijn kaarsnissen uitgespaard. Een
later in de zuidelijke hoek aangebrachte wen-
teltrap voert naar de verdieping. Van buiten is
deze te bereiken via een steile gemetselde trap
die leidt naar een houten opgeklampte toe-
gangsdeur met roeden bovenlicht. Op deze
verdieping ligt nog een plavuizen vloer. De
moerbalken van de balklagen rusten op
sleutelstukken met peerkraalprofiel. Houten
steektrappen leiden naar de tweede verdieping
en de zolder. In het muurwerk zijn sporen van
diverse verbouwingen zichtbaar. Van de om-
grachting resteert alleen nog een deel aan de
noordoostzijde van de toren.
De huidige eigenaar van de woontoren, B.A.
Heijman, is al geruime tijd bezig met de restau-
ratie. Met name in het laatste jaar is Vuylcoop
diverse malen in de publiciteit geweest. Kran-
ten, radio en televisie hebben aandacht gegeven
aan het conflict dat bestaat tussen de gemeente
Houten en de Rijksdienst voor de Monumen-
tenzorg enerzijds en de heer Heijman ander-
zijds. Met name de laatste heeft deze publiciteit
gezocht, waardoor een wat eenzijdig beeld is
ontstaan.
De heer Heijman is al heel lang bezig met
bouwhistorisch onderzoek en restauratie van de
toren. Ongetwijfeld weet hij door dat onder-
zoek veel van de bouwgeschiedenis van Vuyl-
coop. Hij heeft echter in eerste instantie ver-
zuimd een restauratievergunning aan te vragen,
ledere eigenaar van een rijksmonument is ver-
plicht vergunning aan te vragen indien hij
verbouw- of restauratiewerkzaamheden uit-
voert. Een dergelijke vergunning wordt afgege-
ven indien er een goed restauratieplan aan ten
grondslag ligt, aan de hand waarvan tevens de
subsidie wordt toegekend. De heer Heijman
heeft in 1979 een restauratieplan ingediend dat
door de Rijksdienst werd afgewezen omdat in
dit plan de toren werd teruggerestaureerd naar
de zeventiende-eeuwse situatie. Men was van
mening dat het beter was om de toren in zijn
huidige vorm te restaureren. Vervolgens heeft
45
-ocr page 44-
de heer Heijman de restauratie zelf ter hand
genomen. In 1994 heeft hij een nieuw plan
ingediend bij de gemeente Houten (de monu-
mentencommissie), die ondertussen in plaats
van de Rijksdienst restauratieplannen van rijks-
monumenten in eerste instantie beoordeelt. Na
de plannen bestudeerd te hebben, heeft de
commissie Vuylcoop bezocht en is tot de con-
clusie gekomen dat de plannen niet voldeden
en op een aantal punten moesten worden aan-
gepast. Hierna volgden diverse gesprekken met
de heer Heijman, waarin het standpunt van de
commissie met hem werd doorgenomen. De
heer Heijman was echter van mening dat zijn
plan geen wijzigingen behoefde. Vervolgens is
een groot aantal pogingen ondernomen door de
gemeente, de Rijksdienst en de heer Heijman
zelf om tot overeenstemming te komen. Er is
de heer Heijman geadviseerd om een restaura-
tiearchitect in de arm te nemen. Onlangs heeft
de gemeente Houten besloten om zich zoveel
mogelijk terug te trekken uit het conflict en het
over te laten aan de Rijksdienst voor de Monu-
mentenzorg. Het is te hopen dat er spoedig
overeenstemming komt met de heer Heijman
zodat Vuylcoop op een verantwoorde wijze
kan worden gerestaureerd en dit unieke monu-
ment bewaard blijft voor de toekomst.
Huize Wickenburgh
Het landgoed Wickenburgh ligt ongeveer een
kilometer ten westen van het Goyse Dorp en
strekt zich zowel ten zuiden als ten noorden
van de Wickenburghseweg uit. Het huis zelf
ligt aan de zuidkant van de weg. Het landgoed
heeft een oppervlakte van vijftien hectaren en
omvat behalve het hoofdgebouw en een aantal
bijgebouwen een parkbos, twee oprijlanen,
weilanden en een moestuin.
In een charter uit 1300 komt Wickenburgh
voor onder de naam 'Westenstein'. Het is dan
een bisschoppelijk leen. De toenmalige eige-
naar, Hubert van Goilberdinghen, beloofde aan
de bisschop zijn huis nooit meer tegen hem te
zullen gebruiken en het voor hem open te stel-
len wanneer de bisschop in oorlog zou raken
met de heren van Arkel, Culemborg of Vianen.
Ergens in de veertiende eeuw vond er een
naamsverandering plaats, want in 1381 heet het
huis opeens 'Wickenburgh'. Deze naamsveran-
dering heeft mogelijk te maken met de ver-
woesting van Westenstein tijdens een van de
vele oorlogen tussen de bisschoppen van
Utrecht en de heren van Goye.
Over de middeleeuwse geschiedenis van huize
Wickenburgh is weinig bekend. De vroeg
veertiende- eeuwse benaming 'Westenstein' en
het gegeven dat het als open huis voor de
Utrechtse bisschop fungeerde, duiden erop dat
het in die tijd een stenen, verdedigbaar huis
moet zijn geweest. Maar vermoedelijk zal deze
functie al in de loop van de veertiende eeuw,
toen het huis zijn huidige naam kreeg, op de
achtergrond zijn geraakt. Vanaf die tijd was
Wickenburgh eeuwenlang een omgrachte here-
boerderij die door de eigenaars, het geslacht
Van Oostrom, niet zelf werd bewoond.
De oudste afbeelding van het huis is een kaart
van Jan van Diepenem uit 1641, waarop een
monumentale dwarshuisboerderij met rieten
zadeldak tussen topgevels staat afgebeeld. De
boerderij ligt aan een nagenoeg ronde vijver
met daarin een rond eiland. Dit eiland vormt
vrijwel zeker de plek die het eerst bewoond is
geweest en waar vermoedelijk een houten, om-
grachte versterking heeft gestaan. Bij deze ver-
sterking zal ongetwijfeld al heel vroeg op de
voorburcht een boerderij hebben gestaan, waar-
van het bovengenoemde Westenstein en het
huidige hoofdgebouw de opvolgers zijn. Een
bewijs voor deze veronderstelling leveren de
veertiende-eeuwse kloostermopfunderingen die
zich bevinden onder een gedeelte van huize
Wickenburgh.
In de tijd dat Van Diepenem zijn kaart tekende
had de ontwikkeling tot buitenplaats al een
aanvang genomen, want hij beeldde ook de nog
bestaande oprijlaan vanaf de huidige Hoogdijk
en ronde duiventoren af De ronde duiventoren,
die in eerste opzet nog uit de zestiende eeuw
dateert, staat ten noorden van het hoofdgebouw
aan de vijver. Hij is opgetrokken uit diverse
formaten baksteen en wordt gedekt door een
zinken, achthoekige spits met een koperen
windvaan als bekroning. In de windvaan staat
het jaartal 1675, dat mogelijk herinnert aan
herstelwerkzaamheden na de orkaan van 1674.
Achter het hoofdgebouw staat het voormalige
koetshuis met koetsierswoning, dat uit het laat-
ste kwart van de zeventiende eeuw dateert.
46
-ocr page 45-
Wickenburgh is sinds 1741 in bezit van de
familie Wttewaall. De huidige bewoners tracht-
en het landgoed in een zo origineel mogelijke
staat te houden en de onderhoudstoestand van
de gebouwen te verbeteren.
Kasteel Wulven
Ten westen van de boerderij 'Het Rechthuis
van Wulven' aan de Koedijk 1 te Houten is de
omgrachting zichtbaar van het verdwenen kas-
teel Wulven. Het kasteel werd in 1296 gesticht
op de grens van de hogere gronden van de
Houtense stroomrug en de ontginningseenheid
Wulverbroek. Naar men vermoedt was dit kas-
teel de opvolger van een zeshonderd meter
zuidelijker gelegen mottekasteel, dat thans
bekend staat onder de naam 'Het Rondeel'.
Nog tijdens de bouw van het kasteel droeg
Ernst van Wulven het op aan graaf Floris V
van Holland. De gevolgen van deze leenver-
houding lieten niet lang op zich wachten. Toen
graaf Willem IV van Holland in 1345 tijdens
de afwezigheid van bisschop Jan van Arkel
tegen de stad Utrecht optrok koos Ernst van
Wulven, zoon van Mabelia van Wulven en
Boudewijn van Avezaeth, dan ook de zijde van
de graaf. Kort na de inneming van de stad, trok
de graaf ten strijde tegen de Friezen, waarbij
hij sneuvelde. Bisschop Jan van Arkel nam
daarop de gelegenheid af te rekenen met de
edelen die tegen hem hadden samengespannen.
De meesten van hen vroegen en kregen ook
vergiffenis, maar Ernst van Wulven weigerde,
met als gevolg dat Wulven met de grond gelijk
werd gemaakt en Ernst werd verbannen. Ernst
liet het kasteel echter herbouwen.
Johan van Renesse verkocht Wulven in 1592
aan Wouter van Oudshoorn, heer van Craye-
stein, voor een bedrag van f36.000,00. Hij liet
het kasteel in het begin van de zeventiende
eeuw ingrijpend moderniseren.
Dankzij twee tekeningen van Roelant Rogh-
man weten we hoe het kasteel er omstreeks
1640 uitzag. Op de ene tekening is het huis
vanuit het noordoosten weergegeven. Links op
de voorgrond staat een rechthoekig poortge-
bouw waartegen een langwerpig dienstgebouw
leunt. Via een stenen brug en de zware rondbo-
gige poortdeur bereikte men de voorburcht.
Vanaf de voorburcht leidt een houten brug naar
een poortje dat toegang geeft tot de binnen-
plaats van het kasteel.
De andere tekening, die het kasteel vanuit het
zuiden toont, geeft een duidelijker beeld van de
opzet. Het hoofdgebouw aan de noordwestzijde
van de ommuurde binnenplaats bestaat uit een
een souterrain, twee verdiepingen en een zol-
derruimte onder een zadeldak. Halfopgenomen
in het hoofdgebouw rijst aan de kant van de
binnenplaats een slanke achtkante traptoren
hoog op. De bovenste geleding van de toren
wordt gemarkeerd door een rondboogfries. Het
gebouw is voorzien van ramen met kruiskozij-
nen. De noordoosthoek van de binnenplaats
wordt ingenomen door een toren die rondom in
het water staat en door een latere aanbouw over
de gracht met het binnenterrein is verbonden.
Deze toren heeft lange tijd onderdak geboden
aan het gerechtscollege van Wulven.
In 1827 werd Wulven publiekelijk geveild en
gekocht door Francois Jean baron de Wijker-
slooth de Weerdesteyn. In een advertentie in de
Utrechtsche Courant van 10 september dat jaar
wordt Wulven als volgt omschreven: 'Het van
ouds Riddermatig HUIS, WULVEN, gelegen
onder het geregt Wulven, gemeente Oud-Wul-
ven, in de provincie Utrecht, een uur gaans van
de stad van dien naam,; voorzien van vier be-
hangen Benedenkamers met stookplaatsen
waaronder een groote fraaije Zaal, boven mede
van vier ruime, meest behangen Kamers, Kabi-
netje, Domestiekekamer ruime Zolder, Keuken,
Kelders en verder Commoditeiten, behalve den
Toren en Geregtskamer, Stalling voor tien
Paarden. Tuinmans woning, Koetshuis en
Schuur, Moestuinen, Engelsch Plantsoen,
Goudvischkom, en Lanen van opgaande Iepen
en Essen Boomen en Hakhout; te zamen groot
ongeveer 5 bunders, 96 roeden'.
Francois moet het kasteel vrijwel direct na
aankoop hebben laten slopen, want in de kadas-
trale leggers van 1832 wordt het kasteelterrein
omschreven als tuin. Wat tot op de dag van
vandaag resteert, zijn een eiland binnen een
concentrische gracht, de kasteelboerderij en de
pijlers van het achttiende-eeuwse inrijhek. De
wapensteen die eens de gerechtskamer sierde,
bevindt zich tegenwoordig in de voorgevel van
de boerderij.
47
-ocr page 46-
i fi ir!f!:^i''ii:it^!r
um
!l.!
mm\,f..pi^^
rT{r~
Tekening van kasteel Wulven uit 1749 door Jan de Beyer. In het midden is de toren te zien die lange tijd dienst heeft
gedaan als gerechtskamer voor het gerechtscollege van Wulven. Op de achtergrond de voorburgt met het poortgebouw.
(Topografische verzameling gemeente Houten)
gemeente Houten is waarschijnlijk niet volle-
dig. In middeleeuwse bronnen wordt enkele
malen melding gemaakt van andere versterkte
huizen dan de hier genoemde. Bijvoorbeeld
van het huis Tulle, ongetwijfeld ergens gelegen
in Tuil (Honswijk), waarvan gezegd wordt dat
Herbaren van Liesveld in 1333 aan de Utrecht-
se bisschop belooft zijn huis niet te gebruiken
tegen de bisschop. Een ander voorbeeld is de
hofstede Tiellandt waarover een aantal getui-
genverklaringen uit het begin van de zeventien-
de eeuw bestaan. Enkele mensen verklaren dat
zij zich kunnen herinneren dat op een bepaald
stuk grond een groot stenen gebouw had ge-
staan, omgeven door grachten. Dit stuk land
lag in de directe omgeving van boerderij De
Stenen Poort. Ook de voorganger van de huidi-
ge boerderij Blokhoven (Achterdijk 7) mag
misschien bestempeld worden als kasteel. Op
een achttiende-eeuwse tekening van Blokhoven
zien we een torenachtig bouwwerk waartegen
een woonvleugel is gebouwd met op de voor-
grond een poortgebouw. /
In september 1997 is de huidige eigenaar,
Bouwbedrijf Woerden bv, begonnen met de
restauratie van de boerderij. Het is de bedoe-
ling dat het pand een horeca-functie krijgt.
Tevens zijn er plannen gemaakt voor de omge-
ving van de boerderij waarbij de historische
aanleg als ondergrond wordt gebruikt. Indien
alle plannen doorgaan, worden de voormalige
grachten uitgegraven die rondom de boerderij,
de voorburcht en het kasteel lagen en wordt
een gedeelte van het oude lanenstelsel hersteld.
De hoogstamfruitbomen naast de boerderij
blijven staan en achter de boerderij wordt een
nieuwe boomgaard ingepoot. Wat betreft het
kasteelterrein is een vrij futuristisch plan ge-
maakt waarbij het kasteel wordt herbouwd in
een houtskelet-constructie, bekleed met alumi-
niumplaten en glas. Op dit moment is het on-
duidelijk in hoeverre al deze plannen ook wer-
kelijk uitgevoerd gaan worden.
Tenslotte
Deze opsomming van de kastelen binnen de
48
-ocr page 47-
Noten:
1.  Dit artikel is gedeeltelijk overgenomen uit het boek
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (Olde Meierink,
B. (red.) e.a., Utrecht 1995). Wat betreft de bronvermel-
ding van de historische gegevens wordt dan ook naar dit
boek verwezen. Bronnen die niet in het kastelenboek
vermeld worden, staan in de noten.
2.  Meer informatie over het programma voor Open Monu-
mentendag 1998 in de regio krijgen de leden van de
Historische Kring tezijnertijd toegestuurd.
3. Zie noot I.
4.  Maris, A.J., Repertorium op de Slichtse leenprotocol-
len uit het landsh'eerlijke tijdvak,
's Gravenhage 1945,
nr. 372.
5. C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middel-
eeuwen,
Utrecht 1983, 277.
6.  Van Maris, Groot Charterboek der graven van Holland
en Zeeland en heeren van Friesland,
Leiden 1753-1756,
deel 2, 861.
7.  Maris, nr. 372.
Achttiende-eeuwse tekening van Blokhoven (Topografi-
sche verzameling gemeente Houten)
Hoewel er binnen de gemeente niet zo heel
vee! zichtbare restanten van icastelen meer zijn,
heeft hun aanwezigheid in zo grote getale dui-
delijk invloed gehad op de ontwikkeling van
dit gebied gedurende honderden jaren. Ik hoop
dat het Kastelenjaar bijdraagt aan het behoud
van de schaarse restanten en dat deze restanten
in de toekomst met zorg worden onderhouden
en gerestaureerd.
O.J. Wttewaall is beheerder van de Oudheid-
kundige en Topografische verzameling van de
gemeente Houten en heeft zitting in de gemeen-
telijk monumentencommisie.
49
-ocr page 48-
Over een gezichtje waarvan ik meer wilde zien
Anton van Schip
Volgens de dichter Homeros had Helena zo'n
mooi gezicht dat haar man Menelaos, om haar
terug te krijgen, met duizend schepen naar
Troje voer. Als ex-zeeman heb ik ondervonden
dat een vrouwenhaar sterker is, sterker kan
trekken, dan een sleeptros. Maar dat de helft
van een meisjesgezicht me zo intens zou gaan
bezig houden, dat had ik nooit kunnen denken.
Het begon als volgt.
Driejaar geleden liep ik op een zaterdagmor-
gen over de Zwarte Beurs in Vleuten-De
Meern. Bij een vrouw waar ik regelmatig ding-
etjes en boeken kocht, zag ik toen iets bijzon-
ders: een stuk van een meisjeskopje van aarde-
werk {foto 1). Het gezichtje sprak me direct
aan. Maar dat niet alleen. Als amateurarcheo-
loog kreeg ik het vermoeden, dat het iets
authentieks en (dus) iets erg ouds kon zijn. Het
stuk ter hand nemend, om te voorkomen dat
een ander het voor me weg kon kapen!, infor-
meerde ik naar de prijs. Deze bleek weinig
meer te zijn dan watje gebruikelijk voor een
ijsje moet betalen, dus kocht ik het. Spontaan
vertelde de mevrouw me erbij dat het uit het
buitenland kwam. Jammer genoeg vroeg ik
toen niet verder door naar de herkomst. Een
poging om het de verkoopster een paar jaar
later alsnog te vragen, liep op niets uit: ze
stond toen niet meer op de markt.
Aanvankelijk had ik het vermoeden dat het een
fragment was van een Romeins vrouwenbeeld.
Toen ik het in onze archeologische werkgroep
liet zien, kon niemand daar iets met zekerheid
zeggen over de ouderdom en de herkomst er-
van. Dat het om een zeer oud stuk moest gaan
was wel duidelijk. Hoewel er recent aan-
gebrachte beschadigingen op zaten, was de rest
bedekt met een verweringslaag en kalkaanslag.
Zo'n laag heeft heel wat jaren nodig om te ont-
staan.
Ook was er een aanwijzing dat het uit het
Middellandsezeegebied moest stammen. In het
aardewerk zit namelijk een slakkenhuisje van
een soort die ik daar gevonden heb. Een aan
wijzing dus dat het Romeins kon zijn.
[■'oio I
Op foto I is te zien dat het meisje een soort
kapje op het hoofd draagt. In naslagwerken
over de Romeinse cultuur bleek deze hoofdtooi
echter niet terug te vinden. Daarom schakelde
ik over op literatuur over de Grieken. En dat
was raak. In de Ciiiidc sommaire du Musée de
l'Acropole
(Athene, 1973, p. 29, planche 7)
vond ik de afbeelding van een meisje met net
zo'n 'hoedje'. Volgens deze gids dateerde die
afbeelding uit 500 voor Christus. Bij een be-
zoek aan het Rijksmuseum van Oudheden in
Leiden kwam ik tot dezelfde bevinding qua
datering: daar was een Romeinse kopie
tentoongesteld van een Grieks beeld bestaande
uit drie vrouwenfiguren, die een zelfde hoofd-
tooi hadden als bij mijn fragment. Volgens de
begeleidende tekst was het origineel in de vijf-
de eeuw voor Christus vervaardigd. Dus het
was een antiek stuk, Grieks, én ouder dan ik
ooit had durven dromen toen ik het kocht.
Ik had dus nu zeer tevreden en blij moeten zijn.
Maar ik was het niet. Ik kón dat gewoon niet.
Het spreekwoord zegt: 'Beter een half ei, dan
een lege dop'. Maar ik kon niet tevreden zijn
met (iets meer dan) een halve kop {ziefoto 2).
ledere keer dat ik er naar keek werd ik
nieuwsgieriger. Ik wilde weten hoe ze er met
een heel hoofd zou hebben uitgezien.
Uit een heel hoofd een half hoofd maken, is
tamelijk eenvoudig (hoewel, bij levende perso-
nen niet aan te bevelen). Het omgekeerde blijkt
50
-ocr page 49-
Foto 2
Foto 3
Foto 4
echter veel moeilijker te realiseren. Een afdruk
in gips of plasticine gemaakt van het aanwezi-
ge gedeelte van het gezicht, is niet om te zetten
in het ontbrekende gedeelte. Het ontbrekende
aan laten vullen door een beeldhouwer leek me
een te zeer kostbare bewerking en het resultaat
bovendien te zeer afhankelijk van diens inter-
pretatie. Uiteindelijk leek een fotografische
oplossing de minst kostbare en meest reële,
omdat daarbij de gegevens van het bestaande
gedeelte, gespiegeld, het ontbrekende gedeelte
zouden kunnen gaan vormen. Aanvankelijk
dacht ik daarbij aan het positief en gespiegeld
afdrukken van het negatief van een opname en
face van het fragment. Daarna wilde ik beide
opnamen terugbrengen tot twee gezichtshelften
en vervolgens samenvoegen. Toch nog een
ingewikkelde methode, want hoe bepaal je het
exacte midden van een gezicht? Bovendien is
er het gegeven dat het menselijk gelaat asym-
metrisch is: de linker- en rechter helft daarvan
zijn niet helemaal gelijk. Omdat er meer van
het gezicht aanwezig was dan de helft, zou
door deze werkwijze bovendien een deel van
de aanwezige informatie niet gebruikt worden.
Een bespreking van dit idee in onze werkgroep
leidde door een suggestie van Hans van Aken
tot een andere oplossing.
Het negatief van een opname van het gezicht
en face werd positief en gespiegeld {zie foto 3)
afgedrukt, op een wat groter formaat dan de
voorgaande foto's. Vervolgens werd van de
positieve afdruk, langs de breuklijn over het
gezicht, het 'lege' gedeelte afgeknipt. Daarna
sleep ik met schuurpapier de achterkant langs
deze breuklijn schuin af, om een zo perfect
mogelijke aanpassing op het gespiegelde
gedeelte te krijgen.
Tot mijn verwondering zag het eindresultaat
van de samenvoeging er heel anders uit dan ik
verwacht had. Het gezichtje bleek smaller en
minder rond (ziefoto 4). Maar geen enkele
andere combinatie van de helften gaf een ge-
loofwaardiger beeld. In een laatste stap werd
het bewerkte positief op het gespiegelde ge-
deelte geplakt. Was dit resultaat al die moeite
waard? Ik vind van wel! De kunstenaar die dit
gezicht tweeëneenhalfduizend (!) jaar geleden
vormde, heeft een heel en héél mooi meisje
voor ogen gehad en ze is zo heel (mogelijk),
inderdaad nog mooier om te zien.
Ik heb nu dus het maximaal mogelijke ant-
woord gekregen op mijn vraag: 'Hoe zou ze er
uitgezien hebben?' Bovendien heeft het zoeken
naar dit antwoord een goedkope methode opge-
leverd om, als bijna de helft of meer aanwezig
is, het ontbrekende gedeelte van een gezicht
fotografisch zo exact mogelijk te restaureren.
Misschien kunnen we dit procédé ooit nog eens
in onze werkgroep gebruiken.
En U, beste lezer, kent dit kunstje nu ook.
A. van Schip woont in Werkhoven en is actief
als lid van de archeologische werkgroep 'Leen
de Keijzer'.
Foto's: Joop van Herwijnen, 1998.
51
-ocr page 50-
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht 1997
1997
Begroting
1997
1996
Begroting
1998
Ontvangsten
Contributies
ƒ 15870
ƒ 15400
ƒ 14970
ƒ 16100
Rente banic
- 812
- 650
- 722
- 650
Vericoop losse nummers
- 122
- 500
- 476
- 100
Advertenties
- 200
- 200
- 175
- 200
Opbrengst publikaties
- 21949
0
- 28769
0
Totaal ontvangsten
ƒ 38953
ƒ 16750
ƒ45112
ƒ 17050
Uitgaven
Drukken periodiek
ƒ 11142
ƒ 9250
ƒ 6845
ƒ 11000
Porti
- 3253
-
3000
- 2764
- 3500
Bestuurskosten
61
-
250
- 124
- 250
Bankkosten
- 552
-
900
- 565
- 600
Folder
0
-
750
0
- 800
Zaalhuur
- 450
-
750
- 742
- 650
Kosten lezingen
- 412
-
750
- 753
- 600
Convocaties
- 849
-
400
- 294
- 750
Attenties
- 336
-
300
- 253
- 350
Kosten excursies
- 698
-
500
- 389
- 500
Projektieapparatuur
- 335
-
500
0
- 350
Archeologische Kroniek
- 1920
-
1800
0
- 2000
Kosten publikaties
- 15632
-
0
- 26847
0
Totaal uitgaven
ƒ 35640
ƒ 19150
ƒ 39576
ƒ21350
Dotatie publikatie-
fonds
- 6317
-
0
- 1922
0
Per saldo een vermo-
gensmutatie van
-/- 3004
-/-
2400
- 3614
-/- 4300
Totaal uitgaven
ƒ38953
ƒ
16750
ƒ 45112
ƒ 17050
52
-ocr page 51-
Balans per 31 december 1997
ACTIVA
1997
1996
ƒ 1100
ƒ 0
- 770
- 140
18
0
- 1000
- 2210
- 20684
- 20000
23
- 594
ƒ 23595
ƒ 22944
Projektieapparatuur
Te ontvangen contributie
Te ontvangen rente
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
Kas
PASSIVA
1997
1996
ƒ 12735
- 10509
-  211
-   140
ƒ 15739
-  4191
-  2944
70
ƒ 23595
- 22944
Vermogen
Publikatiefonds
Te betalen kosten
Vooruitontvangen contributie
Toelichting bij de jaarrekening 1997
- Op grond van afspraken tussen het bestuur en
de redaktie wordt het voor- of nadelig saldo
van de uitgaven in de historische reeks gemu-
teerd op het publikatiefonds. Dit fonds dient ter
financiering van toekomstige pubiikaties. Ge-
streefd wordt hierbij de pubiikaties kostendek-
kend te laten zijn, eventueel onder verrekening
van verkregen subsidies. De pubiikaties komen
niet ten laste van de exploitatie van de vereni-
ging-
-  Door de stijging van de drukkosten van het
tijdschrift van ƒ 6845 in 1996 (drie nummers,
een speciaal nummer werd betaald door de
gemeente Bunnik) naar ƒ 11142 in 1997 en het
gratis verstrekken van de archeologische kro-
nieken in 1997 ad ƒ 1920 was er over 1997 een
tekort van ƒ 3004. Ook over 1998 wordt onder-
meer om deze redenen een tekort begroot van ƒ
4300. Ook in de komende jaren moet rekening
worden gehouden met een verhoogd kostenni-
veau. Gezien het dreigende structurele tekort
op termijn wordt door de penningmeester een
contributie verhoging voor 1999 voorgesteld
van ƒ 35 naar ƒ 40. (In de jaarvergadering van
18 maart 1998 werd de contributie voor 1999
vastgesteld op f 42,50).
fV. Donselaar (penningmeester)
1
53
-ocr page 52-
veel verschillende geomorfologjsch-landschap-
pelijk eenheden, meer dan in de meeste andere
provincies het geval is. Zo hebben de auteurs
zeven hoofdstukken nodig om de verschillende
regio's en hun fysisch geografische eenheden
toe te lichten; een goed overzicht wordt daar-
van gegeven in een duidelijke kleurenlegenda
met bijbehorende kaartjes en luchtfoto's. In
chronologische volgorde van ontstaan komen
stuwwal-, dekzand-, rivierklei-, veen-, zeeklei-
en stuifzandgebied aan bod.
De bijzondere aardkundige waarden in het
Kromme-Rijngebied komen in deze publicatie
natuurlijk ook naar voren. Te noemen zijn on-
der andere de fraaie riviermeanders van de
Kromme Rijn, die in de Middeleeuwen hun
huidige vorm kregen. Hiervan zijn er drie door
menselijk handelen afgesneden, één in de 14de
eeuw (bij Werkhoven) en twee in 1870 als ge-
volg van kanalisatiewerkzaamheden ten behoe-
ve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (in
Odijk en halverwege Cothen-Werkhoven).
Deze zijn gelukkig nog altijd goed zichtbaar in
het terrein. De meander in Odijk wordt echter
bedreigd door toekomstige bouwplannen zoals
in het vorige nummer van dit tijdschrift is te
lezen. Voorts zijn er aan de westkant van de
huidige Kromme Rijn en in het gebied tussen
Zeist, Bunnik en Odijk restanten van de vroe-
gere rivierbedding aanwezig. Sommige van
deze restgeulen zijn nog altijd watervoerend, en
dragen namen als Nachtsioot, Enghsloot, Oos-
terlaak en Rietsloot. Deze watergangen onder-
scheiden zich door hun bochtige loop van de
rechtgegraven afwateringssloten; eigenlijk zou-
den ze dus geen 'sloot' mogen heten. En dan
zijn er nog de stroomruggen en de, in de laatste
ijstijd ontstane, dekzandruggen die opvallen.
Deze laatste liggen in het oostelijke deel van
het Kromme-Rijngebied, in de zoom van de
Utrechtse Heuvelrug (onder andere in de buurt
van Langbroek). Het gaat om microreliëf, dat
duidelijk zichtbaar is. Zeker voor degene die
het boek als gids gebruikt.
In het slothoofdstuk worden door middel van
27 fraaie kleurenfoto's verschillende aardkundi-
ge waarden apart besproken. De bedoeling
ervan is de lezer het 'veld' in te sturen om de
situatie in het echt te gaan aanschouwen. De los
bijgevoegde deelkaart, in kleur gedrukt - met
BOEKBESPREKINGEN
Aardkundig erfgoed
A.A. Brombacher en W. Hoogendoom; Aard-
kundige waarden in de provincie Utrecht.
Uit-
gegeven door de provincie Utrecht (Bureau
Milieu-inventarisatie en Groene Handhaving,
afdeling Landelijk Gebied, dienst Ruimte en
Groen), 1997 (111 blz., geill.-, met losse kaart-
bijlage). Zonder ISBD-nummer.
Eén van de punten uit het Beleidsplan Natuur
en Landschap
(Provincie Utrecht, 1992) is het
duurzaam in standhouden van aardkundige
waarden. Nadat in het Europees Natuurbe-
schermingsjaar 1995 de zuidflank van de Greb-
beberg als het eerste aardkundig monument
door de provincie werd aangewezen, gevolgd
in 1997 door de Lange en Korte Duinen in
Soest, is nu dit boekje verschenen. Het eerste
exemplaar werd aangeboden aan de Commis-
saris van de Koningin, jhr. P.A.C. Beelaerts
van Blokland, bij zijn afscheid op 16 december
1997.
De bedoeling ervan is beleidsmakers en het
brede publiek te informeren over de geomor-
fologie van de provincie en te wijzen op de
bijzondere aardkundige landschapselementen.
Eigenlijk is er in ons land op dit punt een in-
haalslag gaande, waarbij de provincie Utrecht
voorop loopt. In de kringen van natuur- en
landschapsbescherming ging het decennia lang
slechts om de levende natuur (de biotische
waarden). In meer recente tijd wordt aan cul-
tuurhistorische landschapswaarden gelukkig
meer en meer aandacht geschonken en nu ook
aan de niet-levende natuur (abiotische waar-
den). Dit is, lijkt mij, een goede ontwikkeling,
waar met name de échte landschapshistorici en
liefhebbers blij mee zijn.
In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd dat
aardkundige waarden karakteristieke fenome-
nen in het landschap zijn die iets vertellen over
de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied.
En vervolgens, hoe ze - middels beleidskaders
- beschermd kunnen worden. De bedreigingen
ervan worden gevormd door egalisaties en het
toevoegen van kunstmatig reliëf door ophogen
en afgraven.
De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door
54
-ocr page 53-
Arends, allen technici met een grote historische
belangstelling. Het eerste deel vormt de inlei-
ding van de driedelige reeks met allereerst aan-
dacht voor de ontwikkelingen van het verkeer
en de infrastructuur in Nederland, de situatie
vóór 1800 en de grote invloed van de nieuwe
materialen ijzer, staal en beton.
Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de
vaste bruggen van ijzer en staal, die vanaf 1840
in ons land verschenen. Naast de verschillende
typen, wordt ook aandacht besteed aan de fa-
brikanten van dergelijke bruggen, constructie
en verbindingsmethoden. Behalve beroemde
bouwwerken, zoals de negentiende-eeuwse
spoorbrug bij Culemborg, toendertijd de groot-
ste spoorbrug van Europa, komen ook kleine
bruggen, zoals de ijzeren bruggen in het park
bij kasteel Beverweerd bij Werkhoven aan bod.
Het boek bevat tevens een uitgebreide litera-
tuurlijst en een register 'begrippen' met verwij-
zingen naar de pagina's waarop in de tekst
uitleg wordt gedaan van het begrip. Voorts is er
een register personen, bedrijven en instellingen.
Niet onbelangrijk is het register 'bruggen'.
Hierin zijn alléén opgenomen de vaste bruggen
van ijzer en staal in Nederland en dus niet de
buitenlandse bruggen. De bruggen staan in
alfabetische volgorde gerangschikt naar plaats,
waar de brug zich bevindt. Tevens wordt ver-
meld om welk type brug het gaat, bijvoorbeeld
een spoorbrug of een verkeersbrug. De bruggen
van beton, steen en hout en de beweegbare
bruggen staan vermeld in de registers van de
nog uit te komen delen 2 en 3.
In deel 2 zullen de vaste bruggen van beton,
steen en hout centraal staan. De eerste, veelal
kleine, bruggen van gewapend beton kwamen
rond de eeuwwisseling tot stand. Pas in de ja-
ren dertig verschijnen veel grotere viaducten en
boogbruggen. Van de traditionele materialen
steen en hout is in de periode 1800-1940 ook
een aantal interessante objecten gebouwd. In
dit tweede deel wordt eveneens de onderbouw
van bruggen- landhoofden en pijlers- uitvoerig
beschreven. In deel 3 worden de beweegbare
bruggen besproken. Van de vele typen zijn de
ophaalbrug, de draaibrug, de basculebrug en de
hefbrug de belangrijkste. Naast de verschillen-
de typen komen in deel 3 tevens de brugcon-
structies en de bewegingswerken aan de orde.
daarop een groot gedeelte van het Kromme-
Rijngebied (met acht excursiepunten) - wijst
daarbij, met name aan fietsers, de weg. Jammer
dat deze kaart op tamelijk dun papier is ge-
drukt en bovendien nog op de achterkant van
de overzichtskaart met fysisch geografische
eenheden van de gehele provincie. De kaart zal
door gebruik in het terrein, wat de bedoeling is,
gauw kunnen slijten. Dit is het enige minpuntje
over dit verder zo handzame boek.
De samenstellers ervan, geruggesteund door
andere medewerkers van de provincie en daar-
buiten, zijn er in geslaagd om de tamelijk
moeilijke materie op duidelijke wijze voor het
voetlicht te brengen. Het boek leest makkelijk
en is vooral door de vele kleurenfoto's (waar-
onder de voor dit onderwerp onmisbare
luchtfoto's), kaartjes en blokdiagrammen erg
aantrekkelijk geworden.
Het is te koop voor/15,- op het Provinciekan-
toor, Pythagoraslaan 101, 3584 BB Utrecht
(tel. 030-2589111) en ook in de boekhandel,
maar dan is de prijs ƒ26,-
Marijke Donkersloot-de Vrij
Bruggen in Nederland 1800-1940
Bruggen en Nederland zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Rijdend, fietsend of lopend,
overal kom je bruggen tegen. Over bruggen in
Nederland is afgelopen najaar bij de Stichting
Matrijs het eerste deel van Bruggen in Neder-
land 1800-1940
verschenen, een driedelig
overzichtswerk, waarin de geschiedenis van de
Nederlandse bruggenbouw wordt belicht.
Het werk kwam tot stand onder auspiciën van
de Nederlandse Bruggen Stichting (NBS). De-
ze stichting, opgericht in 1992, brengt de ge-
schiedenis en typologie van de nationale
bruggenbouw in kaart en heeft inmiddels een
uitgebreid archief opgebouwd.
Met dit overzichtswerk beoogt de NBS een
ruim publiek te bereiken van ingenieurs, histo-
rici, monumentenzorgers, architecten en
onderwijsgevers tot geïnteresseerden buiten het
vakgebied.
Deel 1 - vaste bruggen van ijzer en staal- is ge-
schreven door J. Oosterhoff, mede als redac-
teur, H.M.C.M. van Maarschalkerwaart en G.J.
55
-ocr page 54-
^f^J^WWm^
Roermond. Maas. 1867.
Kampen. IJssel. 1874.
Qenderen. Heusdensch Kanaal. 1897.
/^^^^^^
Heusden. Bengsche Maas. 1898.
M^^f^J\l\l\l\
Rotterdam. Nieuwe Maas. 1878.
/KW'JWWWW^
SpIJkenIsse. Oude Maas. 1903.
Barendrecht. Oude Maas. 1888.
Verkeersbruggen over de grote rivieren tot 1918. (afteelding uit besproken boek, 275)
Het eerste deel is een fraai uitgevoerd boek,
voorzien van een goed leesbare tekst met een
groot aantal verhelderende foto's, deels in
kleur, en tekeningen. De auteurs zijn er mijns
inziens in geslaagd hun doel te bereiken. Er
kan uit gezien worden naar de twee volgende
delen, die in 1998 en 1999 zullen verschijnen.
Het boek is in de boekhandel te verkrijgen en
kost ƒ 79,90 per deel (ISBN 9053451005).
Saskia van Ginkel-Meester
56
-ocr page 55-
. al.
m
^ i\
Cholera in het Kromme-Rijngebied'
Piet 't Hart
Comma-Bacillen
Comma-bacillen zijn ontdekt;
Men hoort er overal van spreken.
Maar Krelis, die met alles gekt,
Heeft óók door 't microscoop gekeken,
En zegt: 'De naam voldoet mij niet;
't Is al vraagteeken wat men ziet'.
Met dit gedichtje gaf Nicolaas Beets omstreeks
1887 aan, hoeveel onzekerheid er nog bestond
over de veroorzaker van de cholera. Iedereen
sprak erover, sinds Koch in 1882 had ontdekt
dat de ziekte geheel voor rekening kwam van
een bepaalde bacterie. Maar het zou tot na de
Tweede Wereldoorlog duren voordat er een
effectief geneesmiddel werd gevonden, en over
de vraag hoe de ziekte werd verspreid, bestond
nog onzekerheid. Dus bleef de dreiging bestaan
dat de kommavormige bacterie (de Vibrio cho-
lerae)
nogmaals moordend zou toeslaan. Dat
was al gebeurd in 1832-1833, 1848-1849,
1853-1855, 1859, 1866-1867 en in 1874. Na
de ontdekking van de veroorzaker was de we-
reld nog lang niet van de cholera bevrijd. In
Nederland heerste de ziekte in 1892-1894 en
werd het laatste geval in 1909 in Rotterdam
geregistreerd. Maar niemand kon er zeker van
zijn dat er geen volgende keer zou komen.
Miasmatisch of contagieus
Lang niet alle geleerden waren ervan overtuigd
dat Koch gelijk had. Hij veegde alle bestaande
theorieën over de ziekte van tafel. Maar die
oude opvattingen waren niet uit de lucht ko-
men vallen en hadden vaak geleid tot goede
maatregelen. Die waren telkens effectief geble-
ken als een epidemie was overgegaan zonder
dat iedereen eraan was gestorven. Het zou vol-
strekt onverantwoord zijn om al die ervaring
overboord te zetten, alleen maar omdat iemand
die beweerde dat hij de wijsheid in pacht had,
alles op één kaart wilde zetten. Dat leek voor-
lopig een gevaarlijke gok met als inzet het le-
ven van de patiënten.
«IIOWI«AAat Bilt. IS 2l«l«Via««B,
firrMHIX •ftrtrun m it MM-ArklUrt Vtn Hl RtiKltKKSrKII. WKTIIUL'fIF.HF.N
'I
irHfff 1\(iFJtf:TKSK\ mi ITKKrtlT
RIOOL-IITHAALDERS,
Bij den Aanvang van hel jaar I8i)9.
:.c — ~ ' M,fi di^ •_
Nieuwjaarswens van de Utrechtse 'riool-uithaalders' uit
1859 (HUA, Topograflsch-Hlstorische Atlas)
Niet dat die oude opvattingen nu zo duidelijk
waren. De geleerden verschilden al lang van
mening over de vraag of besmettelijke ziekten
miasmatisch of contagieus waren. Het miasma,
de smetstof, zou kunnen ontstaan in stank en
bedorven lucht. In de Oudheid geloofde Hippo-
crates dat al. Vandaar dat tijdens pestepidemie-
en in het klassieke Athene grote vuren werden
gestookt om de lucht te zuiveren. In 1866 ge-
loofden nog steeds veel mensen dat zulke vu-
ren de ziekte konden verjagen. Onder andere in
Wijk bij Duurstede hebben er gebrand. Omdat
de plaatselijke medici het niet eens waren over
de vraag of het hielp, vroeg de burgemeester
om advies aan de hoogste autoriteit op medisch
gebied in de regio, de Inspecteur van het
Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Deze
57
-ocr page 56-
antwoordde dat het nut zeer 'quaestieus' was.
Maar het kon geen kwaad 'omdat het volk daar
aan zeer blijkt te hechten en de toepassing van
het geliefkoosde middel in de besmette buurten
dus dienen kan ter geruststelling der gemoede-
ren'^. Mensen die niet bang waren voor de
ziekte, liepen minder kans besmet te worden,
daarvan was men overtuigd.
De belangstelling voor de samenstelling van de
lucht was in de periode na ongeveer 1750 sterk
gegroeid. Men vertelde akelige verhalen over
'nachtwerkers' die waren gestorven tijdens hun
geurige arbeid: het uitscheppen van beerputten.
De vraag rees dan hoe het mogelijk was dat
zoiets sommigen overkwam, terwijl talloze
anderen het karwei overleefden. Dat bewees
dat niet de stank zelf gevaarlijk was, maar dat
in en door de stank iets kon ontstaan dat de
gezondheid bedreigde. In steden mochten
nachtwerkers daarom alleen in de kleine uur-
tjes werken. Dan kwamen er minder mensen
voorbij en werd de stank verdreven door de
koele nachtwind.
Tijdens epidemieën moest men dus voorzichtig
zijn en ongewenste geuren voorkomen door
bijvoorbeeld de grachten niet uit te baggeren,
geen graven te ruimen en dergelijke. De ver-
spreiding kon via de lucht of het water plaats-
vinden, maar ook doordat goederen waaraan de
Amerikaanse caricatuur uit 1864: overal loert de cholera
(Department of Health, City ot'New York)
smetstof zich had gehecht, werden vervoerd.
De overheid riep tijdens epidemieën de burgers
op om straten en huizen extra te reinigen en
mest- en vuilnishopen te verwijderen. Waar het
fris rook, kregen besmettelijke ziekten immers
geen kans. Sinds omstreeks 1800 gebruikte
men vooral chloorkalk om de lucht te zuiveren.
Omdat de smetstof ook kon ontstaan door at-
mosferische oorzaken, was men echter nooit
helemaal veilig.
Andere geleerden meenden dat ziekten conta-
gieus waren. Zij beweerden dat de smetstof
ontstond in het lichaam van een gezond mens
en zich dan verspreidde via de adem, het zweet
of de uitwasemingen uit de poriën. Contagieuze
zieken moesten dus worden geïsoleerd. Dat
lukte nooit voor honderd procent, want de dok-
ter, familieleden, verzorgers of geestelijken kon
je moeilijk buiten de deur houden. Het kind
van een zieke kon de smetstof op schooi ver-
spreiden of terwijl het bij de bakker een brood
kocht.
IVlaatregelen
Als het gerucht ging dat ergens een epidemi-
sche ziekte heerste, namen overheden maatre-
gelen die tegen miasmatische en contagieuze
ziekten konden helpen. Zo verboden zij bij-
voorbeeld dat de postkoets in een besmet ge-
bied zou stoppen. Preventieve zorg voor de
volksgezondheid werd dus vanouds niet over-
gelaten aan het particuliere initiatief. Maar
zulke maatregelen werden op grote schaal ont-
doken, zeker wanneer er economische belangen
op het spel stonden.
De meeste besmettelijke ziekten maakten voor-
al slachtoffers in volksbuurten. Daar leefden de
mensen in overvolle huizen onder erbarmelijke
omstandigheden. Gemeentebesturen probeer-
den onder meer te voorkomen dat zo'n ziekte
uitbrak, uit angst dat ze zou overslaan naar de
weigestelden. Als dan de ziekte was verdwe-
nen, dankte men God omdat Hij had geluisterd
naar de vurige gebeden. Maar men was er ook
van overtuigd dat de aardse maatregelen van
overheid en particulieren en de zorg van de
medici een handje hadden geholpen.
In de loop van de eeuwen hadden de overheden
een pakket maatregelen gevormd om besmette-
lijke ziekten te voorkomen ofte bestrijden. In
58
-ocr page 57-
•«GRAVENHAGE den ^.JuliJ.
Het trttbrefteö \iin den AziHtifchen braafcloop te Schevéniiigen, wwr-
tiii w^ in de Statts-Cotrtnt van gisteren gewag maakten, is door de
navolgende oAflandighedefl gekenmerkt geworden f
Op Maandag den 2$. JuniJ % * is eene vfsfeherspink a»n wa! |:eko-
«en, waarvan dfc ftnurman en een der matrozen zidli ongefteid bevon-
den* De eerfte derzefver, wiens ongefteldheid van eröStigec aafd fcheen
te zijn, is thans aan de beeei^and ;^ de taatstgeuoemde is fpoédig beeer
geworden.
Onder d«s0tfaa vtfcM^nCaieti a£c dia fay Je zoo cvcngeooemden Op-
gemerkt wefden, Zijn de drie volgende dagen nog eepige perfpuen zfëk
geworden^
Op Vrijdag avond den fip. JuniJ, is Weder een pïfrfóon zfek gewor-
den, otider omftandigheden die vermoedens deden ontdaan, welke door
destelfs overlijden op Zondag den i. Julij in den ochtend, meerdere
irerfterking, ontvingen.
Op den 3Jo |unt), 's namiddag? ten half 3 ure, h weder een perfoon
ondör verontrustende verfchijiifelen zJek geworden*
Hetzelfde bad plaats óp den i. JuHJ/
Tusfchen den >i$. Juni), ^an welke dagteekening de ziekte, uit ver-
^efljkj'ng vtfn de vroegere en latere wafaraeinirtgen kan gerekend worden
haren aanvang genomen it hébben, tot op gisteren avond bedroeg het
getaj der ziek gewordénen« de i'eeds herftelden en reconvalescenten
daar onder begrepen, zes en veertig; in behantieliag waren er negea
fa twiptif; het getal der overrcdeneu was vior«
Bericht over hel uitbreken van de cholera in Schevingen in de Utrechtse Courant van 6-7-1832 (HUA)
over een ernstige ingewandsziekte waar in Ne-
derlandsch Oost-lndië veel mensen aan stier-
ven. Men vroeg zich bezorgd af of deze Aziati-
sche Braakloop
wellicht de Zwarte Dood was
die in de Middeleeuwen honderdduizenden
slachtoffers had gemaakt. Ze was inheems in
Bengalen en overschreed regelmatig de gren-
zen van dat Indiase gebied. Maar deze keer
drong de Cholera Asiatica verder op. Ze be-
reikte Rusland en drong met vijandelijke legers
binnen in Polen. Een driedubbel militair cordon
langs de Pruisische grens bleek niet te helpen,
want op een gegeven ogenblik heerste de ziekte
in Berlijn. Even later werd Engeland getroffen
en in 1832 Frankrijk. Uit Parijs bereikten hui-
veringwekkende verhalen Nederland. Het Parij-
se volk beschuldigde de welgestelden ervan dat
zij de drinkwaterputten hadden vergiftigd. Hoe
kon men anders verklaren dat er nauwelijks
slachtoffers vielen in de betere buurten? Daar-
om liep elke vreemdeling die in een volksbuurt
de steden werden ze daarbij gesteund door aan
de universiteit opgeleide dokters. Zij lieten de
praktische behandeling hooghartig over aan
chirurgijns, barbiers of heelmeesters. Aderla-
ten, bloedzuigers plaatsen, wonden dichtnaaien
enzovoort was beneden hun geleerde waardig-
heid. In de steden waren ook apothekers en
drogisten die geneesmiddelen en huismiddel-
tjes verkochten.
Buiten de steden waren de zieken overgeleverd
aan de barbier en in veel dorpen ontbrak zelfs
zo'n deskundige. Dan zat er weinig anders op
dan zelf wat te dokteren. Of men vertrouwde
zijn gezondheid toe aan een kwakzajver of
kruidenvrouwtje in de buurt. In veel gevallen
waren de middelen van de echte geneeskundi-
gen nauwelijks beter dan de smeerseltjes en
drankjes die een kwakzalver verkocht.
Een onbekende ziekte
Omstreeks 1830 schreven de kranten ongerust
59
-ocr page 58-
bestuderen. Het verslag van deze drie heren is
een samenvatting van alles wat men toen over
de cholera wist. Het was een perfecte handlei-
ding voor de strijd tegen de ziekte en maakte
duidelijk dat iedereen op elk detail moest let-
ten. Zo was het verstandig als de dokter een
stukje sinaasappelschil in de mond deed. De
frisse geur van de schil zou het miasma geen
kans geven. Na elke visite moest hij schone
kleren aantrekken en zijn handen grondig was-
sen. Zo zou hij de ziekte niet van het ene huis
naar het andere meedragen. In de praktijk wa-
ren natuurlijk niet alle regels uitvoerbaar, bij-
voorbeeld omdat de dokters het veel te druk
kregen.
De Minister van Binnenlandse Zaken droeg de
Gouverneurs van de Provincie (de voorlopers
van de Commissaris van de Koning(in)) op om
aan de hand van dit rapport maatregelen voor te
bereiden.
In oktober 1831 stuurde de Utrechtse Gouver-
neur ad interim, G.C.C.J, van Lynden, aan de
gemeentebesturen de Algemeene bepalingen en
raadgevingen, bij het onverhoopt ontstaan van
de cholera, in de Provincie Utrecht op te vol-
gen.
Artikel 1 luidde: 'Er zal in de Hoofdplaats
der Provincie eene Hoofd-commissie bestaan,
belast met het opperbestuur en de verzorging
van den Aziatischen braakloop of Cholera,
wanneer onverhoopt deze ziekte tot de Provin-
cie mogt doordringen. Deze Commissie zal het
centraal punt zijn, van waaruit, zoo veel moge-
lijk, voorziening en hulp, onder Gods zegen,
gezonden zal worden, en tot hetwelk elke aan-
vrage terugkeeren zal. Zij zal steeds met ons in
gemeenschap of correspondentie zijn'.
De provincie werd verdeeld in 30 districten elk
met een commissie waarin burgemeesters en
plaatselijke 'Geneeskunstoeffenaren' zaten.
Deze districtscommissies zouden de strijd co-
ordineren. Ze kregen opdracht 'vooreerst alles
voor te bereiden wat nuttig en noodig zijn zal,
wanneer de ziekte mogt naderen, en ten twee-
de, elk in zijn district, behoorlijke zorg te dra-
gen voor alles wat de administratie en de ge-
neeskundige behandeling aangaat, wanneer de
ziekte zich mogt openbaren'.
Een belangrijke vraag was, wat er moest ge-
beuren met huizen en buurten waar cholerage-
vallen voorkwamen. Kon en mocht de overheid
iets verdachts deed, het risico te worden ge-
lyncht. Een kroeghouder wiens wijn anders
smaakte dan gewoonlijk, moest voor zijn leven
vrezen.
Intussen sloop de cholera naar België. In Ne-
derland vreesde men dat ze vandaar zou bin-
nenvallen omdat er in verband met de oorlog
tegen de Belgen veel militairen in Brabant wa-
ren gelegerd. Maar in juni 1832 bleek dat een
aantal Scheveningse vissers aan cholera leed.
Uit de hand gelopen?
Direct gingen doctoren uit diverse steden daar-
heen om te zien hoe de ziekte verliep, of er een
effectieve behandeling was en hoe verspreiding
voorkomen kon worden. Maar de cholera bleek
niet te stuiten en trok in snel tempo over het
hele land.
Er waren nogal wat geleerden die dachten dat
cholera een alledaagse ziekte was die om de
een of andere reden uit de hand was gelopen.
Iedereen had weleens last van ingewandsklach-
ten, bijvoorbeeld na het eten van onrijp fruit of
bedorven vis. Men sprak dan van het hoord oï
de cholera nostras. Reizigers die Rotterdam
aandeden en daar het slechte drinkwater dron-
ken, kregen De Rotterdammer, ook wel plas-
tisch kanonkoorts genoemd. De symptomen
leken op die van cholera: rommelende in-
gewanden, braken en diarree. Medici schreven
dan opiumhoudende drankjes en kruidenthee
voor. Ook konden zij met braak- en laxeermid-
delen het lichaam een handje helpen om de
giftige stoffen af te stoten. Het was dus zaak
om zodra men iets verdachts opmerkte - zoals
vermeerderde buiksontlasting - direct naar de
dokter te gaan.
Toen de cholera in Nederland was uitgebroken,
kregen de dokters het daarom extra druk met
vage klachten. Als zij iemand met rommelin-
gen in de ingewanden behandelden en er ont-
stond geen cholera, dachten zij dat de behande-
ling had voorkomen dat de gevreesde ziekte
ontstond. Of dat de cholera in een vroeg stadi-
um was genezen.
Een belangrijk rapport
De regering in Den Haag had in 1831 een com-
missie van deskundigen naar Duitsland ge-
stuurd om daar de ziekte en de maatregelen te
60
-ocr page 59-
deze tot verboden gebied verklaren of ze tegen
de wens van de bewoners ontsmetten? 'In alle
geval zal men in deze gewigtige aangelegen-
heid hoogst omzigtig moeten zijn' luidde arti-
kel 5 van de Algemeene bepalingen.
Om overbodig contact met de zieken te voor-
komen, moesten huizen waar de ziekte heerste
extra worden schoongemaakt en gelucht. Aan
de gevel kwam 'een zeer schouwbaar bordje,
waarop CHOLERA geschreven staat'. Vanouds
was dat verplicht bij besmettelijke ziekten.
Vooral middenstanders hadden er moeite mee,
omdat zij vreesden dat de klanten hun deur
voorbij zouden gaan. Zij 'vergaten' daarom het
bordje te plaatsen of zetten het op een plek
waar het nauwelijks zichtbaar was. Om ver-
spreiding van de ziekte te voorkomen, mochten
brieven en goederen uit besmette gebieden pas
aan de geadresseerden worden overhandigd als
ze 'behoorlijk' werden gezuiverd.
De districten werden verdeeld in wijken waar
één dokter alle armlastige cholerazieken zou
behandelen. Dit hing samen met de overtuiging
dat de behandeling zo snel mogelijk moest
worden aangepast aan veranderingen in het
ziektebeeld. De dokter moest er dus snel bij
zijn 'daar het in deze ziekte van groot belang is,
dat elke lijder met de meeste nauwkeurigheid
worde waargenomen en gadegeslagen en het
geneesplan naar zijne bijzondere gesteldheid
gewijzigd'. Als laxeren bijvoorbeeld leek te
helpen, moest de dokter in een oogwenk beoor-
delen of hij het proces zou afremmen of ver-
snellen. Daarom moesten medici hun cholera-
patiënten vaak bezoeken. Met de bestaande
wijkindeling was dat onhandig. Kerken en
gemeentelijke armenzorg hadden in het alge-
meen eigen armendokters en -apothekers, elk
met een eigen wijk. De grenzen van die wijken
vielen niet samen. Bij gemengde huwelijken
konden daardoor meerdere armendokters over
de vloer komen. Dat was inefficiënt en veroor-
zaakte een heilloos heen en weer draven.
Medici werden uitgenodigd om hun erva-
ringen met elkaar uit te wisselen. De districts-
commissies moesten oppassers aanstellen en
zorgen dat er voldoende genees- en reinigings-
middelen beschikbaar waren. Ook waren er
verplaatsbare badkuipen nodig en gelegenhe-
den om forse hoeveelheden water te koken.
Men dacht dat bij cholera het bloed uit de huid
naar het centrum van het lichaam werd getrok-
ken. Als de patiënt dan in warm water werd
gelegd, kwam de circulatie weer op gang en
kon de chirurgijn door aderlaten het verstoorde
evenwicht herstellen. De Gouverneur adviseer-
de om op het platteland drinkbakken voor het
vee als badkuip te gebruiken. De districtscom-
missies moesten er ook voor zorgen dat er
voedsel en warme dranken konden worden ge-
kookt voor de armen. Zo hoopte men te voor-
komen dat dezen verkeerd voedsel aten of door
ondervoeding extra vatbaar zouden worden.
Een moeilijk uitvoerbare opdracht was de in-
richting van een speciaal cholerahospitaal voor
armlastigen en mensen die niet thuis verpleegd
konden worden, zoals inwonende dienstmeisjes
van elders. 'Alle menschenvrienden zouden
daarin die behoeftigen kunnen doen vervoeren,
waarin zij bijzonder belang stellen. Het zouden
toevlugtsplaatsen kunnen worden voor velen,
die anders, uit vooroordeel, tegen het denk-
beeld van armen-ziekenhuizen opzien'. Ge-
schikte ruimtes waren kazernes, scholen, wees-
huizen '(met verplaatsing der weezen elders)' of
desnoods een kerk. Er waren stevige 'onkostba-
re' kribben nodig. 'Bij hooge noodzakelijkheid
zal men met hooi of stroo, mits met dekens
onder en boven wel voorzien, een goede en
onkostbare ligging kunnen bereiden'.
Het was van belang te zorgen dat de mensen
het hospitaal niet als een gewoon ziekenhuis
zouden beschouwen. Ziekenhuizen waren in
die tijd liefdadige inrichtingen waar vrijwel
uitsluitend chronisch zieke bedeelden werden
verpleegd. In hun bekrompen huisjes kon dat
niet. Weigestelden die ziek werden, hadden
geen ziekenhuis nodig: die lieten de dokter of
een verzorger bij zich thuiskomen. Ziekenhui-
zen hadden een slechte naam. Het verplegend
personeel was ongeschoold en onverschillig, je
had veel kans datje er akelige ziekten opliep en
je miste er de liefde van familie en vrienden.
De Gouverneur schreef voor dat men 'Cholera-
lijken' niet mocht ontkleden of wassen. De
districtscommissie zou erop toezien dat de kist
direct goed gesloten werd en dat de begrafenis
binnen 48 uur plaatsvond. Om de smetstof echt
elke kans te ontnemen, moest de kist op dub-
bele diepte worden begraven. Zo wilde men
61
-ocr page 60-
X
jj»         ^2                             ITlreclit, den
JiillJ 1S49.
Ik acht het van eenc gebiedende noodzakelijkheid do
aandacht der Stedelijke en Plaatselijke Besturen bepaalde-
lijk te vestigen op hetgeen door mijnen ambtgenoot vau
Zuid-Holland is bepaald en aldus luidt :
„Dat om tot de vcrcischte volkomeue zekerheid van
den dood te geraken, de lijken van aan de cholera over-
ledenen aanvankelijk worden nedergelegd op stroo of op
eene matras in een daartoe in de nabijheid van de be-
graafplaats iiiterigten locaal onder behoorlijk toezigt van
iemand, die dezelve bij tusschenpozcn bijv. van eenige
uren zal behooren te bezoeken , en die bij het bespeuren
van eenen schijndoode, terstond de middelen , welke in
dat locaal moeten voorhanden zijn tot opwekking der te-
rugkccrende levensgeesten zal aanwenden, dat in dat geval
ten spoedigste een getieeskundigc zal moeten ontboden
worden, ten einde hetgeen verder noodig mogt zijn, te
beproeven. Dat voorts gcene ter aardebestellingen van een
dier lijken zal mogen plaats hebben dan op eene schrifte-
lijke verklaring van den geneeskundige , dat er geen twij-
fel meer bestaat omtrent den wezenlijken dood en na een
verblijf van 3 a 4 dagen in het bedoelde locaal, ten ware
er duidelijke kentcekenen van ontbinding bespeurd worden,
terwijl, zoo lang deze niet waargenomen zijn , de genees-
kundige uitgenoodigd zal worden , om ten minste eenmaal
daags zulke lijken te bezoeken; eindelijk, dat wanneer een
tot dat doel geschikt locaal niet voorhanden mogt zijn, zoo-
veel mogelijk in de nabijheid der begraafplaats daartoe
eene kleine schuur of loots zal moeten worden opgerigt."
Ik verzoek de Stedelijke en Plaatselijke Besturen,
wie het aangaat, deze bepalingen in ernstige overweging
te nemen , mij van de door hen genomcne beschikkingen
en eventueel van elk geval van schijndood, dadelijk te
onderrigten.
De Staatsraad , Gouvehneur van
DE PROVINCIE Utrecht ,
F. VAN DE POLL.
Aan de Stedeliike en Plaatselijke Bedm-en
in de provincie UlrecJU.
Circulaire van de Utrechtse Gouverneur over het vaststellen van de dood van aan de cholera overledenen uit 1849
(SAKRUH, WbD 1811-1851, inv.nr. 265)
62
-ocr page 61-
voorkomen dat het miasma zich verspreidde.
Daarom werd de kist ook dichtgekit met pek.
Maar veraf wonende familie kon geen afscheid
nemen als de dode zo snel werd begraven.
Ronduit beangstigend was de gedachte dat de
begrafenis weieens te overhaast zou plaatsvin-
den. Stel je voor dat iemand alleen maar
schijndood was en toch werd begraven. De
medische wetenschap was nog niet zover ont-
wikkeld dat de dood altijd met zekerheid vast-
gesteld kon worden zolang er geen tekenen van
ontbinding te zien waren. De gedachte dat ie-
mand levend werd begraven, heeft velen in de
vorige eeuw met afgrijzen vervuld. Bij cholera-
patiënten die in coma geraakten, kon de dokter
zich weieens vergissen...
De gouverneur adviseerde om niet zuinig te
zijn met chloorkalk, besmette huizen goed
schoon te maken en ervoor te zorgen dat de
lijkbezorgers een glad overkieed droegen van
'gewast' linnen of taf 'Men zal alles nalaten,
wat eenen droevigen indruk kan opwekken, als
klokkengelui, het begraven midden op den dag,
het volgen van het lijk en andere zoogenaamde
begrafenis- en lijkplegtigheeden.'
De praktijk
Zo te zien waren het Rijk en de provincie be-
reid om zonder al te veel voorbehoud maatre-
geien te nemen. Maar de uitvoering was een
taak voor de gemeentebesturen en die hadden
weinig geld, weinig middelen en weinig macht.
Zij moesten mensen aanstellen en investerin-
gen doen terwijl de ziekte nog niet eens in Ne-
derland heerste, laat staan in de eigen gemeen-
te. En dus probeerden de gemeentebesturen
onder de lastige regels uit te komen. Dat veran-
derde in latere jaren, toen de financiële proble-
men kleiner werden en de centrale overheid
meer greep kreeg op de gezondheidszorg. Maar
gemeenten bleven dwarsliggen omdat ze von-
den dat ze beter dan Den Haag in staat waren
de lokale situatie te overzien en te beoordelen
wat goed was.
Volgens de regels moesten er in 1832 per dui-
zend inwoners zes oppassers zijn 'wier prikkel
daartoe niet alleen uit winzucht, maar ook uit
menschlievendheid geboren wordt'. In gemeen-
ten waar grote werkloosheid heerste, was dat
niet moeilijk, maar elders kostte het nogal wat
moeite. De Gouverneur drong er - als voorzitter
van de provinciale choleracommissie - bij de
gemeenten op aan dat zij tijdig het juiste aantal
mannen en vrouwen aantrokken. Desnoods
moest maar een handgeld van een gulden of zes
worden geboden. Burgemeesters schreven dan
verontwaardigd dat ze geen geld hadden en dat
er oppassers zouden zijn zodra puntje bij paal-
tje kwam. Maar de Gouverneur vond dat te
laat, zeker toen de cholera eenmaal in Neder-
land was uitgebroken.
Ook de keuze van een cholerahospitaai heeft
heel wat voeten in aarde gehad. Dat was een
kostbare aangelegenheid, want zo'n ruimte
moest permanent beschikbaar blijven. In ge-
meenten waar geen geschikt pand leegstond,
was dat bijzonder lastig.
Wijk bij Duurstede begon zich in 1832 net 'uit
den staat van verval, waarheen deze stad vroe-
ger scheen te hellen, te verheffen, en verkrijgt
van tijd tot tijd een beter aanzien''. En toen
moest het gemeentebestuur dit herstelproces
onderbreken om te voldoen aan de eisen die de
De Wijkse burgemeester H.J. van Mariënhoff, ca. 1865
(SAKRUH, Familiearchief Van Heijst)
63
-ocr page 62-
hij een 'lokaal' zou bouwen waar ruimte was
voor vier kribben. Hij zou het in geval van
nood verhuren voor ƒ 30,- per jaar.
Burgemeester H.J. v.d. Boogaard van Cothen -
met 650 inwoners - had dezelfde problemen.
Uiteindelijk werd ook hier de school ingericht
als hospitaal en werden er in juli 1832 vier
oppassers aangesteld. De burgemeester van
Langbroek, W.J. v. Bennekom, meldde dat er
geen dure kribben waren gekocht, maar plan-
ken waarvan te gelegener tijd stellingen ge-
bouwd zouden worden voor de zieken. Daarop
zouden dan met mos gevulde matrassen ko-
men. Uit Schalkwijk - met 950 inwoners -
meldde burgemeester B. v.d. Pouw dat de
plaatselijke geneesheer niet bemiddeld was en
daarom op voorhand de garantie wilde dat hij
voor zijn diensten aan de armen vergoeding
zou krijgen als de cholera mocht uitbreken.
Ook in deze gemeente werd na veel geharrewar
in juli 1832 de school ingericht als hospitaal.
De lessen werden gegeven in het koor van de
kerk. De burgemeester van Tuil en 't Waal, W.
Lagerwey, rapporteerde dat alles in zijn ge-
meente met 475 zielen in orde was. De 'ge-
meente kamer' was 'voorzien van eene bedstee.
Wanneer er iets verder nodig is zoude men het
spoedig kunnen aanschaffen'. Maar even later
schreef hij: 'omtrent de meubelen die hebben
wij niet, welke volgens de vrij weinige zielen
ook weinig zoude zijn'. Het gemeentehuis werd
hospitaal, met twee kribben, acht lakens, vier
slopen, twee 'hoofpeluws' en vier dekens. In de
kribben kwam los stro, want 'ons bedenkens
kan men strooi veel gelijker leggen dan strooi-
zakken of strooimatrassen'.
Op klachten van de gemeenten dat ze onvol-
doende geld hadden om de kosten te bestrijden,
reageerde de Gouverneur nogal eens met de
suggestie een collecte te houden. De burge-
meesters antwoordden gewoonlijk dat ze liever
wachtten totdat de ziekte in hun gemeente
heerste, omdat de weigestelden dan vrijgeviger
zouden zijn. Maar ook toen brachten collectes
geen enorme sommen op: in Werkhoven (met
1000 inwoners) in augustus 1832/155,-, in
Odijk (met 370 inwoners)/127,60.
De cholera in het Kromme-Rijngebied
Zo wachtten de gemeenten in het Kromme-
bestrijding van de cholera stelde. Er werden
uiteindelijk dertien oppassers aangesteld voor
de 2250 inwoners. De Gouverneur had genoeg
gekregen van het gemeentelijk getreuzel en op
31 juli 1832 geëist dat dit binnen acht dagen
zou gebeuren'*.
Het stadhuis zou dienst doen als hospitaal,
terwijl daar ook gelegenheid was om voedsel
en drank voor de armen te koken. Met de bier-
brouwer was overeengekomen dat hij in geval
van nood voor warm water zou zorgen. De
gemeente kocht kribben, bedstro en acht de-
kens, zodat het hospitaal binnen een halfuur
ingericht kon worden. Burgemeester H.J. van
Mariënhoff meldde dat er extra toezicht werd
gehouden op de reinheid van straten en plei-
nen. Hij verzekerde de Gouverneur dat er geen
uitspattingen in de gemeente mogelijk waren
omdat de herbergen netjes om tien uur 's
avonds sloten. 'Luije lediggangers' waren er
niet, de bedeelden waren keurige mensen. In
juni 1832 schreef hij: 'de levenswijze van onze
mindere volksklasse is zeer geregeld (...) zoo-
dat wij gerust kunnen zeggen, dat door dezelve
zoo veel hun doenlijk is, de voorgeschreven
gezondheidsmaatregelen worden in acht geno-
men'\ De eigen armlastigen waren dus opti-
maal beschermd tegen cholera. Omdat er nau-
welijks 'mingegoede' reizigers in zijn gemeente
kwamen, was ook het risico klein dat de ziekte
werd geïmporteerd. De mensen hielden vol-
gens de burgemeester de kwaliteit van de voe-
dingsmiddelen zelf in de gaten en zouden zich
dus niet ziek eten. Voor hun kwetsbaarheid
was het ook van belang dat ze niet bang waren,
eerder gelaten afwachtten wat er zou gebeuren.
In Bunnik klaagde burgemeester J.G. Geelker-
ken in april 1832 dat hij 'wegens de bekrompen
finantielen toestand van de gemeene kas' geen
oppassers kon werven. Uiteindelijk lukte het
om twee mannen en twee vrouwen aan te stel-
len voor de 700 inwoners. Ook de inrichting
van een hospitaal ging in Bunnik niet zonder
problemen. Alleen de school kwam in aanmer-
king maar daar woonde de schoolmeester en
die kon men niet op straat zetten met zijn ge-
zin. Het alternatief was een timmermanswerk-
plaats, maar dat accepteerde de provinciale
commissie niet. Uiteindelijk kwam de gemeen-
te met timmerman A.A. Wildbergh overeen dat
64
-ocr page 63-
Rijngebied in spanning de toekomst af. De
cholera liet zich niet afschrikken door de voor-
zorgsmaatregelen en dook in augustus 1832
voor het eerst op in de stad Utrecht. In de vol-
gende maanden heeft de ziekte in de provincie
1147 mensen aangetast, waarvan er 501 of 503
stierven.
Op 7 september werd in Bunnik daggelder
Dirk van Gerid, oud 40 jaar, tijdens zijn werk
onwel. Hij werd naar huis gebracht, 'alwaar aan
hem alle geneeskundige behandelingen zijn
verrigt'. Tevergeefs, want 's avonds overleed
hij. 'Wat de levenswijs van deze man aanging,
kan men niet nagaan wat de oorzaak der ziekte
is geweest'.
In Wijk bij Duurstede herstelden de eerste
slachtoffers 'door de tijdig aangebragte genees-
kundige hulp'. Het waren Catharina de Koek,
oud 40 jaar, gehuwd met Jan Vroonhof, arbei-
der, woonachtig aan de Lekdijk bij de Doorn-
boom. En Hendrika de Koek, oud 48 jaar, ge-
huwd met de arbeider Anthony Scholman,
wonende buiten de Veldpoort. In totaal trof de
ziekte zes inwoners van deze plaats, waarvan
er twee stierven. Het vierde slachtoffer in het
Kromme-Rijngebied was een vrouw die aan
boord van een turfschuit uit Harmeien in Hou-
ten (met 800 inwoners) aankwam en daar
stierf, ondanks de behandeling door de medi-
cus. Op 6 december 1832 meldde de Gouver-
neur dat de epidemie voorbij was. Gedeputeer-
de Staten noteerden: 'Met huivering gedenken
wij aan den algemeenen schrik, welken het
verschijnen van deze zoo gevaarvolle ziekte in
ons midden te wege bragt'. Gelukkig was het
aantal slachtoffers lager dan men op grond van
de berichten uit het buitenland had verwacht.
Daarom 'vinden wij ruime stoffe van denkzeg-
ging voor de zigtbare verschooning, welke ons
daarbij is te beurt gevallen'.
De vreugde was van korte duur. 'Nauwelijks
terug gekomen van den schrik, welken, in het
vorig jaar, deze ziekte allerwege verspreid had,
vernam men andermaal, met ontzetting, het
berigt, dat, hier en elders in ons vaderland, de
kenteekenen dezer ziekte zich op nieuw voor-
deden.'
Cholera na 1832
De vraag of de cholera in 1833 ook in het
'*'*,* Als Toorbeboed- en kramp werend middel
worden in deze dagen aanbevolen en steeds
met hel gunslip^t gevolg gebruikt: de doublé
tMrongaess PlppermlnUi
en Glnger- of
tfiiember-PeperHiuit, i 2Q ets. de doos;
(voorzien van Eng. wapen en fabriek), bü on-
derstaande Depots Terkrügbaar: Utrecht, VVed.
WAGELNER-BoTZBK, Voorstraat. Amenfoort,
G. W. ZWIERS. Baam, Gez. NOBBE. 6oe$l,
H. J. WOUDENBERG. Yianen. W. HOOGE-
DOOAN. DépAls worden in alle verdere steden
en op dorpen in de provincie Utrecht gevestigd
op franco aanvrage aan de HU. WUXEHS
*C*. te 'türavemkage, Smidswater, bM2.
Advertentie in het Utrechts Stedelijk Dagblad uit 1866
(HUA)
Kromme-Rijngebied heeft geheerst, kan alleen
worden beantwoord door nader archiefonder-
zoek. Datzelfde geldt voor meer gedetailleerde
informatie over de volgende epidemieën.
In oktober 1848 meldde de Gouverneur dat er
al enige tijd cholera heerste in Amsterdam en
dat er op provinciaal niveau en in Utrecht en
Amersfoort reeds voorzorgsmaatregelen waren
genomen. 'Alles is in stilte voorbereid, ten ein-
de geen ontijdige vrees op te wekken.' Hij advi-
seerde om achter de schermen de maatregelen
te nemen die in 1832 zo effectief waren geble-
ken. Zo onopvallend mogelijk, om ongerust-
heid en daarmee samenhangende kwetsbaar-
heid te voorkomen. De armen verdienden extra
aandacht omdat de cholera vooral 'ongelukki-
gen treft, die door armoede en eene slechte
voeding in een ziekelijken toestand verkeeren
en uitgeput zijn'. Deze bezorgdheid was te-
recht, want al had de epidemie van 1832-1833
niet uitsluitend armen getroffen, zij vormden
wel het grootste deel van de buit van de dood.
Er heerste tussen 1845 en 1850 grote armoede
terwijl de voedselprijzen zeer hoog waren.
Maar de Gouverneur was vol goede moed:
'Laten wij met kalmte en vertrouwen op Gods
hulp de toekomst te gemoet treden!'
Veertien dagen later moest hij echter melden
dat op 30 oktober 1848 in de hoofdstad van de
provincie cholera was uitgebroken. Hoe
machteloos men toen nog tegenover de ziekte
65
-ocr page 64-
stond, blijkt uit het feit dat hij dezelfde voor-
zorgsmaatregelen aanbeval: normaal gedrag,
ermee rekenen dat misbruik van sterke drank -
'zelfs het veelvuldig gebruik' - gevaarlijk was
en in alles matig zijn. Men moest niet vertrou-
wen op zogenaamde 'geheime geneesmiddelen'
zoals de kwakzalverspillen van Holloway,
Morrisson of Urbanus. Verder was het verstan-
dig om geen vet, sterk gezouten of al te vers
voedsel te eten en zeker niet in grote hoeveel-
heden. Als iemand de eerste symptomen ver-
toonde, moest men direct de dokter roepen. In
afwachting van diens komst was het verstandig
de patiënt in bed te leggen met twee warme
kruiken, en op de 'harte-kuil' een pleister van
'zuurdeegpap', een mengsel van mosterdpoeder
en azijn. De buik en de ledematen kon men
inwrijven met kamfer-brandewijn. Elk kwartier
mocht de zieke een kopje kamillethee drinken.
Gelukkig had volgens deskundigen de ziekte
'veel van hare vroegere kwaadaardigheid' ver-
loren.
In 1848 bleef de regio gespaard, maar in 1849
werden twee mensen ziek in Wijk bij Duurste-
de, in het gezin van de zeer arme Antony Kos-
terman aan de Nieuwstraat. Alle gezonde men-
sen werden direct uit het huis gezet om te voor-
komen dat het een brandhaard van de ziekte
zou worden. Alleen oppassers mochten er ko-
men. Om hun weerstand groter te maken, kre-
gen zij dagelijks krachtige soep en een paar
glazen rode wijn op kosten van de gemeente.
Ook een aantal andere armen vertoonde ver-
dachte symptomen, onder anderen vrouw Van
Schalk in de Volderstraat. Dokter W.H.J.C.
Lapidoth schreef baareen fles brandewijn voor
uitwendig gebruik voor*".
De veronderstelling dat de cholera veel van
haar dreiging had verloren, was dus te optimis-
tisch geweest: drie procent van de bevolking
werd ziek, ruim een procent stierf Maar ook nu
bleek dat de cholera niet te vergelijken was met
de Zwarte Dood uit de Middeleeuwen.
Ook tijdens de epidemie van 1853-1855 bleef
de regio aanvankelijk gespaard. 'In Julij (1854)
werden beginnende aandoeningen der buiks-
ingewanden waargenomen, namelijk koliek en
buikloop, welk lijden in Augustus toenam,
zoodat er vrees ontstond voor het naderen van
den aziatischen braakloop.' Begin oktober
1855 werd in Wijk bij Duurstede een 'zeer ar-
moedig huisgezin' getroffen: een jongen van elf
jaar, zijn zusje van zeven en hun ouders, 'bei-
den in de kracht des levens, als men die uit-
drukking van arme menschen gebruiken mag'.
Ze wilden niet naar het cholerahospitaal; allen
stierven. In totaal overleden tijdens deze epide-
mie zeven van de elf patiënten in Wijk bij
Duurstede". In april 1866 brak cholera uit in
Rotterdam. Achter de schermen hadden dè
regering en het provinciaal bestuur ook nu
maatregelen voorbereid omdat de ziekte al
eerder in het buitenland was geconstateerd. De
Gouverneur riep in april de gemeenten op om
de stellingen te betrekken. Het duurde ook nu
lang voordat hij tevreden was met de maatrege-
len die de tegenstribbelende gemeentebesturen
hadden genomen.
Cholerapatiënten en -slachtoffers tijdens de epidemie van 1848-1849^
doden
inwoners
5
890
13
690
1
1030
5
425
5
1055
0
1070
6
490
7
805
65
2550
patiënten
Bunnik
13
Cothen
44
Houten
6
Odijk
6
Langbroek
5
Schalkwijk
0
Tuil en 't Waal
13
Werkhoven
17
Wijk bij Duurstede
166
270
Totaal
107
9005
66
-ocr page 65-
16
'//.
L^^-d&^y^/'c^. J /^-f/^A^Jlf:
4i^
7 CL*- *A^
^Jê^^y^m.^.
-^^■^
Brief van de gemeentearts W.J.L Verbeek aan de burgemeester over het door cholera getroffen Wijkse gezin Maaswinkel
(SAKRUH, WbD 1852-1970, voorl. inv.nr. 193)
67
-ocr page 66-
bij een daglonersvrouw in Cothen die na vijf
dagen stierf aan 'cholera-typhoid"l
Ook deze epidemie leek niet op de ramp uit de
Middeleeuwen; in het Kromme-Rijngebied
stierf 0,8 procent van de bevolking.
Het raadsel van de cholera
Het was dus meer de gruwelijke dood waarmee
de cholera dreigde dan het aantal slachtoffers
dat ze maakte. Dat was ook het geval met ande-
re besmettelijke ziekten, zoals pokken. Veel
mensen schikten zich in hun noodlot. Zij wis-
ten dat de risico's in steden groter waren dan op
het platteland.
Tijdens de epidemieën ging het leven gewoon
verder. De mensen waren niet erg onder de
indruk van de vele waarschuwingen. Zij ver-
drongen zich nieuwsgierig rondom de patiën-
ten, om toch maar niets van het akelige
schouwspel te missen. Voor de poort van het
cholerahospitaal in Utrecht dromden belang-
stellenden samen om te zien wie er naar binnen
werd gedragen op de draagmanden die als
Wijk bij Duurstede besloot in mei de tabaks-
schuur van Muller aan de Middelweg als cho-
lerahospitaal aan te wijzen. Toen puntje bij
paaltje kwam, werd het bergiokaal bij de lagere
school daarvoor ingericht, terwijl het onderwijs
gewoon voort kon gaan. Op het kerkhof werd
een 'lijkhuisje' gebouwd, waar de doden opge-
baard konden worden".
Het gemeentebestuur stelde een choleracom-
missie in die tijdens de epidemie veel goederen
heeft uitgedeeld, onder meer kleding, bedden-
goed, wijn, voedsel, thee en twee ons witte
suiker.
De cholera tastte in 1866 in Wijk bij Duurstede
85 mensen aan, waarvan er 40 zijn gestorven.
De eersten waren op 9 juni kuipersknecht Jan
Schellekens en zijn zoon Matthias. De man
woonde in de Achterstraat 'op het fort' en
stierf dezelfde dag. Toen ook zijn 46-jarige
echtgenote ziek werd, stond vast dat er een
epidemie heerste en dus moesten er uitgebreide
maatregelen worden genomen.
Ondanks wereldwijd onderzoek moest men
vaststellen dat 'de verspreiding der cholera zeer
raadselachtig mag genoemd worden'. Zo was
een rijtje huizen Langs de Wal werkelijk ge-
teisterd, terwijl in de Vlierstraat en 'achter de
Nieuwstraat' vrijwel niemand was getroffen
hoewel de omstandigheden daar minstens zo
ongunstig waren. Hoe de ziekte was ontstaan,
kon men evenmin verklaren, want het drinkwa-
ter uit de zeventien gemeentelijke pompen was
goed'".
In 1867 is de cholera waargenomen in Wijk bij
Duurstede, 'in eene vochtige woning, omringd
van varkenshokken' in de Mazijk", en
licn vai\ lic Wijk.sc sladspompcri in de Oever.straat, ca.
1920 (SAKRUJI, Collectie en archief JA.f-'. Thienie)
Patiënten en slachtoffers tijdens de cholera-epidemie van 1866-1867'^
Patiënten
doden
inwoners
22
10
1090
1
6
740
2
0
1615
40
21
1110
0
0
520
5
3
1110
3
2
550
1
0
990
86
40
2970
Bunnik
Cothen
Houten
Langbroek
Odijk
Schalkwijk
Tuil en 't Waal
Werkhoven
Wijk bij Duurstede
Totaal
160
10.695
82
68
-ocr page 67-
brancard werden gebruikt. In Wijk bij Duurste-
de zal het wel niet anders zijn geweest.
Nadat de Engelsman Snow eindjaren veertig
had ontdekt dat de ziekte iets te maken had met
het drinkwater, hebben overheden verdachte
pompen afgesloten. Maar de mensen uit de
buurt braken ze weer open omdat zij geen zin
hadden een eindje te lopen voor hun drinkwa-
ter.
In de loop van de eeuw heeft de overheid lang-
zamerhand haar invloed op de gezondheids-
zorg en de openbare hygiëne uitgebreid. Maar
in de strijd tegen de cholera kwamen nauwe-
lijks principiële veranderingen. Een van de
problemen was dat men de gangbare manieren
om de ziekte te bestrijden niet wilde loslaten
voordat met absolute zekerheid was vastgesteld
dat een andere de juiste was. Robert Koch kon
wel beweren dat een bepaalde bacterie de ziek-
te veroorzaakte, maar daarmee had hij nog niet
bewezen dat de vertrouwde middelen zinloos
waren. Een andere geleerde, Max von Petten-
kofer, hield vol dat de smetstof uitsluitend kon
ontstaan wanneer onder bepaalde onbekende
plaatselijke omstandigheden rotting in de bo-
dem ontstond. Via het grondwater kwam ze
terecht in het drinkwater. Als de lokale omstan-
digheden niet meewerkten, kon de ziekte dus
niet uitbreken. Om zijn gelijk te bewijzen, slik-
te hij - toen er geen cholera heerste in zijn
woonplaats en de lokale omstandigheden daar
dus gunstig waren - een forse dosis cholerabac-
teriën. Hij werd niet ziek en meende dat daar-
mee zijn gelijk was bevestigd. Zo bleef de cho-
lera in raadsels gehuld. Zou alles anders zijn
gegaan als men had geluisterd naar de bioloog
Blume? Die had al in 1831 waargenomen dat
de cholera was verdwenen uit een gebied in
Nederlandsch Oost-Indië toen de mensen daar
op zijn advies waren begonnen hun drinkwater
te koken.
Noten
Tenzij anders vermeld, is de informatie over de epidemie
van 1832 ontleend aan : Het Utrechts Archief, Archieven
van het Provinciaal Bestuur van Utrecht 1813-1920,
inv.nr. 7467, 7468 en 7469.
I.    Dit artikel is een bewerking van de lezing die op 18
maart 1998 werd gehouden voor de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek'
2 Strcekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUFt), Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede, 1852-1970 (WbD 1852-1970), voorlopig
inv.nr 94 (ingekomen en afschriften van verzonden
stukken door het college uit de eerste helft van 1866).
3.    Het Utrechts Archief (HUA). Bibliotheek, XXXlll A,
Verslag van de Gedeputeerde Staten der provincie
Utrecht aan de Algemeene Provinciale Staten van dat
gewest (Verslag GS). 1832. 10.
4.    SAKRUH. Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1811-
1851 (WbD 18II-I85I), inv nr 265.
5.    SAKRUH, WbD 1811-1851, inv nr. II en HUA,
Archieven van het Provinciaal Bestuur van Utrecht
1813-1920, inv.nr. 7469 (30-6-1832).
6.    SAKRUH, WbD I8II-I85I. inv.nr. 265.
7 HUA. Bibliotheek, XXXlll A. Verslag GS, 1850.
bijlage C.
8.    HUA. Bibliotheek. XXXlll A. Verslag GS. 1855. 56-
57.
9.    SAKRUH. WbD 1852-1970. voorlopig inv.nr. 37
(notulen b & w), 12-5-1866
10.  SAKRUH, WbD 1852-1970. voorl.inv.nr 94 en 204
(ontvangen en afschriften van verzonden stukken door
de burgemeester uit 1866)
II.  SAKRUH. WbD 1852-1970. voorl.inv.nr. 96 (ingeko-
men en afschriften van verzonden stukken door het
college uit de eerste helft van 1867).
12    HUA. Bibliotheek. XXXlll A. Verslag GS, 866/1867.
13    Idem
Literatuur
-  P.D. 't Hart. Utrecht en de cholera 1832-1910.
Zutphen. 1990.
-  P.D. 't Hart. 'Een epidemie die voorbijging. Chole-
ra in Woerden.' In: Heemtijdinghen. Orgaan van de
Stichts-Hollandse Historische Vereniging.
32 (1996-
I), 1-10.
-  P.D. 't Hart. 'Een epidemie die voorbijging. Chole-
ra in Leusden en Stoutenburg.' In: Historische Kring
Leusden.
12(1996- I). 66-77.
-  PD. 't Hart. 'Cholera in Zeist. In de schaduw van
de verschrikking.' In: Seijst. Bulletin ter bevordering
van de kennis van de geschiedenis van Zeist.
27
(1997-4). 3-17.
-  De titel van het rapport dat in 1832 verscheen, is:
P. Hendriksz, P.L. Beckers en D.J.A Arntzenius,
Algemeen rapport der commissie tot het onderzoe-
ken van den aard en de meest geschikte wijze van
behandeling van den Aziatischen braakloop .
Den
Haag, 1832.
Prof. dr. P. D. 't Hart is bijzonder hoogleraar
Utrecht-studies aan de Rijksuniversiteit
Utrecht en publiceerde vooral over de geschie-
denis van de stad Utrecht in de 19de eeuw.
69
-ocr page 68-
Kaart van Schonauwen aan de vergetelheid
ontrukt
Douwe Koen
Ongeveer een jaar geleden kreeg de gemeente
Houten een vroeg 18de-eeuwse manuscript-
kaart van de heerlijkheid Schonauwen te koop
aangeboden. Zo'n eenmalig aanbod liet de ge-
meente zich vanzelfsprekend niet ontgaan en
de kaart kon dan ook vrij snel daarna van eige-
naar veranderen.
De maker
De vervaardiger van de kaart is de bekende
Utrechtse landmeter Justus van Broeckhuijsen
(circa 1670-1724). Dankzij een uitstekend arti-
kel van H.P. Deys is er vrij veel bekend over
deze Stichtse kaartmaker en zijn werk'. Van
Broekhuijsen geldt als een van de meest pro-
duktieve kaartmakers van de provincie Utrecht.
Hij was officieel 'geadmitteerd landmeter 's
Hoofs van Utrecht', beëdigd door het Hof van
Utrecht en aldus bevoegd tot de uitoefening
van dat beroep. Van zijn hand waren niet min-
der dan 92 - nu zijn dat er dus 93 - kaarten
bekend. Hij werkte onder meer in opdracht van
de kapittels van de Dom, S. Jan en S. Marie,
daarnaast van de Staten van Utrecht en Gelder-
land en in mindere mate ook voor particulie-
ren. Tot de laatste categorie kaarten behoort de
kaart van Schonauwen.
De kaart
De volledige titel van de manuscriptkaart luidt:
'Caarte der Ridderhofstad en Ambachts Heer-
lijkheid van Schonauwen'. Hij is gedateerd 6
December 1720. De grootformaat kaart meet
95 X 153 cm en is op linnen geplakt. Het weer-
gegeven gebied wordt begrensd door de Hou-
tense Wetering in het noorden en de Schalk-
wijkse Wetering in het zuiden. Tegenwoordig
wordt dit gebied doorsneden door het Amster-
dam-Rijnkanaal. Het noorden vinden we, aan-
gegeven door een kompasroos, linksboven op
de kaart.
Opdrachtgever voor het maken van de kaart
was Barend Willem Ploos van Amstel, van
1709-1721 ambachtsheer van Schonauwen. De
derijen en hooibergen, met een concentratie
langs de Houtense Wetering, zijn - enigs-
zins primitief- in opstand getekend; hetzelfde
geldt voor de ridderhofstad Schonauwen en de
'Roode Molen' langs de Schalkwijkse Wete-
ring.
De vervaardiging van een dergelijke kaart was
een vrij kostbare en daarom meestal een een-
malige aangelegenheid. Met een gemiddelde
van circa 20 morgen per dag kostte het Van
Broekhuijsen zo'n 40 dagen om het grondge-
bied van de heerlijkheid op te meten: 'in't ge-
onderzijde van het blad staat in vier kolommen
de bijbehorende lijst van eigenaren vermeld,
met daarachter de oppervlakte van hun eigen-
dommen in morgens-, soms nog aangevuld met
de vermelding van het grondgebruik. Opval-
lend is het grote aantal particuliere eigenaren,
naast het in het gewest Utrecht veelvuldig
voorkomend bezit van kapittels, kerken en
kloosters.
Ter onderscheiding van het grondgebruik zijn
alle percelen ingekleurd, zij het dat de kleuren
in de loop der tijd sterk zijn vervaagd. De boer
opdracht, die zoals gebruikelijk op de kaart
staat vermeld, wordt omlijst door een versierd
cartouche. In een kleiner, eveneens fraai uitge-
werkt, cartouche treffen we de schaalstok aan.
De kaart is primair gemaakt voor administratie-
ve doeleinden, zoals de heffing van pacht en
waterschapslasten. Daarnaast gaf een dergelij-
ke kaart ook uitdrukking aan de status van de
ambachtsheerlijkheid en de eigenaar daarvan.
Op de kaart is de totale oppervlakte van de
heerlijkheid, ruim 815 morgen weergegeven,
met in totaal 104 genummerde percelen. Op de
I
71
70
-ocr page 69-
-ocr page 70-
heel en jder stuk in besonder'. Hij heeft hierbij
overigens dankbaar gebruik kunnen maken van
informatie van zogenaamde 'thiend-kervers'
die ter plekke goed bekend waren. Vervolgens
moesten de resultaten van de opmetingen nog
in kaart gebracht worden.
Gaatjes in de marges wijzen erop, dat de kaart
opgespannen heeft gezeten op een houten lijst.
Ook latere administraties hebben er gebruik
van gemaakt, zoals blijkt uit de naderhand
aangebrachte arcering van bepaalde percelen.
Noten
1 H.P. Dcys, "Justiis van Broeckhuijsen, landmeter's
Hoofs van Utrecht'. In: Jaarboek Oud-Ulrechl 1990.
73-128.
2.  I morgen = 6 hond = 600 roeden; I morgen als
oppervlaktemaat = 0,8486 ha; I roede = 14,4 m^
3.  De kaart is na de restauratie in het najaar van 1998 be-
schikbaar voor onderzoek. U kunt daarvoor contact
opnenicn met de beheerder van de Houtense topografi-
sche verzameling. dhrO J Wttewaall, 030-639261 1 .
Het gedeelte van de kaan uaarop kasteel .Selionaiiwcn met
zijn omgeving te zien is
Restauratie
Helaas verkeert de kaart in een niet al te goede
conditie. Het papier is gedeeltelijk van het lin-
nen losgeraakt en er zijn scheuren in het pa-
pier ontstaan. Daarnaast zijn de kleuren sterk
vervaagd door vochtwerking en verkleuringen
van de lijm, waarmee het papier op het linnen
is vastgeplakt. Daarom heeft de gemeente Hou-
ten opdracht gegeven tot restauratie van dit
belangrijke document. Een terechte beslissing,
want met deze kaart is een prachtige bron voor
locaal-historisch en genealogisch onderzoek
voor de gemeente Houten beschikbaar geko-
men'. Een bron die nog aan betekenis wint als
we bedenken dat het weergegeven grondgebied
deel uitmaakt van de nieuwbouwlocatie
Houten-Zuid.
D. T. Koen is medewerker van het Utrechts
Archief en publiceert regelmatig over de Nieu-
we Hollandse Waterlinie.
72
-ocr page 71-
De schoenmakersfamilie Sterkenburg
Henk Reinders
De 'sterke burg' die aan de Langbroekerwete-
ring gebouwd werd, gaf zijn naam niet alleen
aan het huis, maar ook aan de buurtschap en
aan een aantal families. Lang niet al die fami-
lies zijn verwant. Er is een adellijke tak die van
het huis afstamt, na de Reformatie tot het pro-
testantisme overging en waarvan een lid schout
van Werkhoven was; er is een boerentak die
naar het oosten, richting Doorn, uitwaaierde en
daar deels overging tot het nieuwe geloof; er is
een tak van katholieke arbeiders die in Lang-
broek bleef wonen en waarvan nazaten via
Cothen naar Werkhoven gingen en er is een
katholieke schoenmakerstak die in Bunnik en
Jutphaas te vinden is. Het is onwaarschijnlijk
dat deze mensen allemaal op dezelfde stamva-
der teruggaan. Vermoedelijk hebben verschil-
lende personen die in diverse perioden uit Ster-
kenburg vertrokken hun geboorteplaats als
achternaam gekozen. Anders dan bijvoorbeeld
in Gelderland, was het in onze streek gebruike-
lijk om die eenmaal gekozen achternaam te
houden, al kon die wel in de loop der genera-
ties licht wijzigen. De naam Sterkenburg kom
je ook tegen als Sterckenburg, Sterkenburgh en
zelfs Sterckenburgh. De u kan een o worden;
Sterkenborg, met alle bovenstaande verschrij-
vingen. Ook komen Stekelenburg en Steeklen-
burg voor. De naam Sterkenboom komt voor
als verbastering van Sterkenburg, maar die
naam komt óók voor als verbastering van Stur-
kenboom, wat weer een verbastering is van het
Duitse Storchenbaum (Ooievaarsboom). Op-
passen dus met 'sterke bomen'! Tenslotte ben
ik in het Kromme-Rijngebied nog de naam
Starkenburg tegengekomen. Dan is het hele-
maal oppassen, want in Groningen is een adel-
lijke famile Starkenburg.
Bronnen
Er is voor gekozen geen noten te gebruiken
omdat de herkomst van de gegevens overdui-
delijk is. Voor de periode tot 1811 is gebruik
gemaakt van de Doop- Trouw- en Begraafboe-
ken (DTB) van Bunnik, Odijk, Werkhoven,
Schoenmakerij en woonhuis Ie Vechten (l'rovincialeweg
118, Bunnik) waar de familie Sterkenburg van ca. 1672 tot
1934 woonde (foto uit 1950; collectie Arie van der Gaag)
Houten, Jutphaas en Utrecht. Verder is gebruik
gemaakt van akten van indemniteit (bijstands-
verklaringen voor migranten), de geboorte-
huwelijks- en overlijdensregisters van de bur-
gerlijke stand en de bevolkingsregisters. Deze
bronnen zijn te vinden op het Utrechts Archief
in Utrecht en/of in het Streekarchivariaat
Kromme Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug in
Wijk bij Duurstede. Voor de huwelijken is ge-
bruik gemaakt van GenLIAS, het experimentele
en nog incomplete zoeksysteem voor de burger-
lijke stand van de Rijksarchiefdienst dat in de
studiezalen van de Rijksarchieven en via Inter-
net te raadplegen is op http://www-lias. rad.ar-
chief nl
. Het is de bedoeling dat op termijn
uittreksels van alle akten van de burgerlijke
stand van heel Nederland vanaf 1811 online
raadpleegbaar zijn, voor zover ze openbaar zijn.
Een beperkt aantal gemeenten in het Kromme-
Rijngebied (Bunnik, Odijk, Werkhoven, Cothen
en Langbroek) is op dit moment al beschikbaar.
Om te controleren wanneer men in Bunnik
woonde, is nagezocht wanneer men in de
belastinglijsten voorkwam. Die lijsten zijn te
vinden op het gemeentehuis van de Bunnik te
Odijk, in het archief van Bunnik uit de jaren
1596-1964, inv. nr. 24, 28, 31-38 en 40-43.
Vergelijkbare gegevens van Odijk en Werk-
hoven zijn verloren gegaan. Het betreft hier
lijsten van belastingen voor inwoners. Wie in
73
-ocr page 72-
zo'n lijst staat, woonde zeker in het dorp. Het
omgekeerde is niet waar. Er woonden ook
mensen in het dorp die te arm waren om belas-
ting te betalen en die daarom niet in de lijsten
werden opgenomen. Het gaat dan steeds om
arbeiders, bejaarden en gehandicapten. Een
zelfstandig schoenmaker werd altijd aangesla-
gen, al was het maar voor een gulden per jaar.
Daarom ben ik er van uit gegaan dat schoen-
makers die niet in de lijst staan, niet in Bunnik
woonden.
De foto's en anecdotes zijn afkomstig van Arie
van der Gaag die de afgelopen jaren diverse
interviews afnam. Alle gevonden gegevens,
ook die niet in dit artikel konden worden in-
gepast, zijn te vinden op de Internet-Site van
de auteur http://www.boek.com onder genea-
logie - Sterkenburg respectievelijk Stekelen-
burg. De auteur heeft zelf voorouders die Ste-
kelenburg heetten.
Stamvader
De eerste vijf Sterkenburgen die in de DTB-
registers voorkomen heten allemaal ' Joosten
van Sterkenburg'. Ik ga er van uit dat het drie
broers en twee zusters zijn. Hun vader moet
Joost van Sterkenburg zijn geweest, die ik in
de archieven nog niet heb gevonden. Het oud-
ste doop- en trouwboek van de Bunnikse pas-
toor begint in 1716. In dit artikel beperk ik me
tot de nazaten van deze Joost van Sterkenburg.
In de fragment-genealogie heeft hij nummer I.
De lijn gaat verder via II, Huibert Joosten van
Sterkenburg (1668-1743). Zijn geboortejaar
weten we omdat hij in 1737 als getuige opgaf
dat hij 69 jaar oud was. Hij trouwde met de
weduwe van Gijsbert Stevense van Zijl. Hun
enige kind werd naar grootvader Van Zijl, Ste-
ven genoemd. Sindsdien is er altijd een Steven
Sterkenburg geweest. De stamboom is alleen
uitgewerkt voor zover er een relatie met ons
gebied is. De vele Sterkenburgen die via
Jutphaas en Kamerik naar het westen van ons
land zijn getrokken, heb ik niet opgenomen.
Namen en beroepen
De pastoors mochten kinderen alleen dopen
met de naam van familieleden of van bekende
heiligen, waardoor je steeds dezelfde namen
ziet terugkeren. De meest voorkomende voor
Het graf van het echtpaar Sterkenbiirg-Vaii Wiggen op de
RK-hegraafplaats te Munnik (foto Henk Reinders. 1998)
naam is Steven, maar ook zien we Jan, Piet en
Kees (de pastoor schreef: Johannes, Petrus en
Cornelis), Gijsbertus, Flip (Philippus) en Wil-
lem. Bij de meisjes is Maria het populairst,
naast Corneiia, Anna (Johanna), Dickie (Theo-
dora) en Wilhelmina.
Ook kiest men steeds dezelfde beroepen. Het
meest voorkomende beroep is schoenmaker.
Als er teveel schoenmakers komen, kiezen ze
andere beroepen als kleermaker, rietdekker,
timmerman, bakker of slager. In Bunnik is tus-
sen 1690 en 1985 steeds een schoenmaker Ster-
kenburg geweest, tot Flip Sterkenburg in 1985
op 91-jarige leeftijd overleed. Zijn graf op de
volle RK-begraafplaats in Bunnik, het laatste
Sterkenburg-graf in Bunnik, staat op de nomi-
natie om dit jaar te worden geruimd...
Beroepsopleiding
Het is leuk om te zien dat de jonge mannen uit
de familie Sterkenburg vaak niet direct schoen-
maker worden. Misschien is dit een vorm van
puberaal dwarsliggen tegen een reeds bij de
geboorte uitgestippelde levensloop als schoen-
maker. Die hield in: leerjongen bij je vader,
gezel bij een oom en dan de meesterproef afleg-
74
J
-ocr page 73-
gen. Pas daarna kon je sparen voor de bedrijfs-
uitzet en dan een meisje zoeken dat een leuke
huishoudelijke uitzet meebracht. Daarna kreeg
je een neef over de vloer om op te leiden.
Sommigen hebben hier geen zin in. Ze trekken
al jong weg en zwerven wat in de omgeving als
boerenknecht. Maar als ze serieuze belangstel-
ling voor meisjes krijgen, blijken de 'betere'
meisjes wel trek te hebben in een vakman met
uitzicht op een eigen bedrijf, maar niet in een
boerenknecht. Menige schoenmakerszoon
wordt dan alsnog door zijn vader opgeleid en
na een aantal jaren zie je de boerenknecht via
schoenmakersknecht (leerling), schoenmaker
(gezel) opklimmen tot meester-schoenmaker.
Hij trouwt met de dochter van een andere
schoenmaker en 25 jaar later herhaalt het hele
circus zich met zijn eigen zoon die met kwaaie
kop wegloopt en boerenknecht wordt
Feitelijk blijkt het schoenmakersbestaan erfe-
lijk, net als dat van molenaar, kleermaker, bak-
ker, timmerman en smid. Allemaal beroepen
waarvoor je in die tijd een redelijk kostbare
beroepsuitrusting nodig had. De enige manier
om die te krijgen, was beginnen met de afleg-
gertjes van je vader en dan sparen.
Willem .Sterkeiiburg (1863-1943) als huisslachter, ca. 1900
(collectie Arie van derGaag)
februari de huizen langs om te slachten. Na de
doodssteek werd het bloed opgevangen voor
bloedworst. Het dode varken werd dan op een
ladder gebonden, zodat het bloed er uit kon
lopen en de ingewanden er gemakkelijk uit
gehaald konden worden. Dan werd het varken
gespoeld en was het gewoonte dat de buren
kwamen vetprijzen'. Ze kwamen dan vertellen
dat zo nog nooit zo'n mooi vet varken hadden
gezien en kregen als beloning een stukje. Het
was in Odijk toen gebruik dat iemand probeer-
de ongezien de staart van het varken af te snij-
den. Hij bracht hem naar de bakker, die de
staart in een brood meebakte en dat brood de
volgende dag aan de vrouw des huizes ver-
kocht. Piet Middeiweerd had daar een keer
geen zin in. In plaats van een gewone ladder,
gebruikte hij één met 36 sporten en bond het
varken helemaal bovenin om te voorkomen dat
men de staart zou afsnijden.
Stamboom
In plaats van de hele familie in extenso te be-
Nevenberoep
Willem Sterkenburg (1863-1943) werd door
zijn vader opgeleid en vestigde zich in 1893 als
zelfstandig schoenmaker aan de Meent (toen
nog Dorpsstraat I la) te Odijk. Vanouds had-
den de meeste middenstanders hun zaak aan de
Dorpsstraat. Schoenmaker was geen vetpot.
Begin deze eeuw betaalde men voor een paar
hakken 60 cent en voor het opzetten van een
lapje 15 cent. Het compleet vernieuwen van
zolen en hakken leverde/1,25 op. Willem
Sterkenburg was blij toen Ds. Daran in Odijk
kwam wonen Die bracht drie dochters mee, die
iedere dag op de fiets naar Utrecht moesten.
Daarvoor liet de dominee Willem Sterkenburg
drie paar laarzen maken, van 45 gulden per
paar. Willem was er zo trots op dat hij ze, na-
dat ze af waren, eerst een tijdje in de etalage
zette, voor hij zijn nette pak aantrok en ze bij
de dominee ging afleveren.
Er zaten toen drie schoenmakers in Odijk en
dat was voor het kleine dorp teveel. Daarom
ging Willem Sterkenburg van november tot
75
-ocr page 74-
spreken, presenteer ik liever de genealogie, die
voor zichzelf spreekt. Let vooral op het vaak
voorkomen van het schoenmakersberoep (vet
gedrukt) en op de vele (huwelijks)relaties tus-
sen Bunnik en Jutphaas. Over en weer leidden
broers en neven eikaars kinderen op. De gege-
vens buiten Bunnik zijn beperkt nagezocht.
Voor de overzichtelijkheid zijn gezinnen per
generatie gerangschikt en niet per tak. Tenzij
anders aangegeven, waren alle genoemde per-
sonen katholiek. De auteur houdt zich warm
aanbevolen voor kritiek, aanvullingen en ver-
beteringen.
Fragment-genealogie:
Legenda
* = vóór 1811; doopdatum, na 1811 geboorte-
datum
X = huwelijk
t = vóór 1811: begraafdatum, na 1811 overlij-
densdatum
I. Joost van Sterkenburg X N.N.
Uit dit huwelijk:
1.      Huibert .looslen van Sterkenburg *
ca. i 668 Bunnik volgt Ila
2.      Johannes .loosten van Sterkenburg volgt Ilb
3.      Maria Joosten van Sterkenburg X GerechtS
Bunnik 17.10.1710 Willem Anthonisse van
Rossem
4.      Cornelia Joosten van Starkenburg X RK Werk-
hoven 30.4.1724 Frans van Stronck. Getuige
bij dit huwelijk is Theodora van Starkenbergh.
5.      Cornelis Joosten van Sterkenburg f begr.
Utrecht 27.3.1714 won. buiten Catharijnepoort
bij het St. Jobsgasthuis. Laat een vrouw na,
geen kinderen.
Ila Huibert van Sterkenburg (zn I) * ca 1668 Bun-
nik schoenmaker t 1743 Bunnik
Gehuwd I e Gerecht Bunnik 24.11.1696 Hclena
Leenderts van den Nieuwendijk, weduwe Steven
van Zijl NH overleden voor 12.11.1720.
Uit het eerste huwelijk van de vrouw twee stiefkin-
deren, Gijsbert Stevense van Zijl NH doop
16.12.1694 Bunnik en een niet bij name genoemd
minderjarig stiefkind.
Uit het eerste huwelijk Sterkenburg/Nieuwendijk:
1. Steven Sterkenburg * 1696 Bunnik volgt lila
Gehuwd 2e RK en NH (!) Bunnik 12.11.1720 Cor-
nelia Aelberse van de Eykelenkamp * De Bilt. Zij is
op 27.10.1744 hertrouwd met Willem van Senderen.
daghuurder f Bunnik 1752. Geen kinderen uit het
tweede huwelijk
11b Johannes van Sterkenburg (zn I) * ca 1670
schoenmaker t ca 1742 X gerecht Bunnik
6.11.1708 Arnolda Willemse van Eysendijk * ca
1670 t 2.6.1760 Bunnik. Zij is op 12.2.1743 te Bun-
nik hertrouwd met Arien van Diest t 30.3.1752.
Johannes wordt in de belastingen genoemd van 1708
tot 1712 en van 1718 lot 1741.
lila Stephanus Huibertse Sterkenburg (zn Ila) * ca
1696 Bunnik schoenmaker f begin 1744 Bunnik
(ienocmd in de belastingen te Bunnik 1700-1743 X
1731 Odijk Stephana Henrica Rietveld * Odijk t
Bunnik 31.1.1777. Genoemd in de belastingen 1744-
1748. Zij is 1749 hertrouwd met Arie Westeneng,
meester schoenmaker f Bunnik 11.3.1779.
Uit het eerste huwelijk:
1.      llelena Sterkenburg * Odijk 8.5.1731 (vermoe-
delijk:) X Utrecht Gerecht en RK Dorstige Hart-
steeg 25.8.1759 Engelbert Angenent, later her-
trouwd, kinderen.
2.      Petrus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
30.3,1733 volgt IVa
3.      Anna Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
22.1 1.1734. Mogelijk later te Utrecht als Johan-
na.
4.      Gijsbertus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
12.7.1736. verhuisd naar Utrecht
5.      Iheodora (Dickic) Sterkenburg * Vechten doop
Bunnik 29.9.1738 X Bunnik 6.5.1766 Klaas
van Wiegen. Zij zijn in 1767 na de geboorte
van hun (eerste) kind vertrokken.
6.      Antonia Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
17.2.1741
7.      Huberta Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
30.10.1742 X Jutphaas 11.5.1768 Arie Goes uit
Jutphaas
8.      Stephanus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
16.9.1744 volgt 1 Vb
IVa Pieter Sterkenburg (zn lila) * Vechten doop
Bunnik 30.3.1733 schoenmaker X Jutphaas
6.10.1763 Neeltje van Beest * Jutphaas 11.10.1727
Uit dit huwelijk:
1.      Steven Sterkenburg * Jutphaas 23.5.1764
doop Jutphaas 24.5.1764 volgt Va
2.      Gijsbert Sterkenburg * Jutphaas 1773 volgt Vb
3.      Peter van Sterkenburg doop Jutphaas 23.5.1774
1797 vertrokken uit Jutphaas
4.      Hendrikje van Sterkenburg. Getuige bij akte
indemniteit 1797
5.      Ciodart/Goyert Sterkenburg * ca 1768 Jutphaas
schoenmaker (opgeleid door Steven in Bunnik)
t Jutphaas 10.5.1818 X Utrecht 29.4.1799 Eli-
zabeth van Schayck (uit Utrecht?) f na man.
6.      ? Gerrit Sterkenburg * ca 1790 bouwman won.
Oudenrijn.
7.      ? Aart Peterse van Sterkenburg won. buiten
76
-ocr page 75-
Tollesteeg in 1793 X Gerecht Utrecht 2.2.1793
Hendrika de Kleyn (buiten Tollesteeg)
8. ? Johannes Sterkenburg. In 1798 schoenma-
kersknecht
te Bunnik.
IVb Stephanus (Steven) Sterkenburg (zn Illa) ♦
Vechten doop Bunnik 16.9.1744 meester schoen-
maker t
6.2.1824 Bunnik. X gerecht en RK Bunnik
22.4.1777 Hanna Nederend * 1746 f 25.9.1821
Bunnik
Uit dit huwelijk:
1. Henricus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
2.1.1778 jong overleden
I.     Adriana Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
1.5.1779 schoenmaakster X Jutphaas
12.4.1807 en Bunnik 13.4.1807 Jan van Dijk *
Jutphaas 1769/1776 schoenmaker f 29.9.1836
Bunnik (wonen op Vechten)
3.      Willem Sterkenburg * Vechten doop Bun-
nik 4.11.1780 jong f
4.      Johanna Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
3.2.1782 jongt
5.     Anna Sterkenburg * Zeist doop Bunnik
23.9.1783 X Pieter van Dijk. werkman te
Utrecht
6.      Stephanus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
9.10.1785 volgt Vc
7.      Willem Sterkenburg * Vechten 9.11.1787 doop
Bunnik 6.12.1787 volgt Vd
8.      Theodorus Sterkenburg doop Bunnik
22.11.1789 jongt
9.      Petronella Sterkenboom * Vechten doop Bun-
nik 13.10.1790 jongt
10.    Dirk Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
16.1.1792 jongt
II.    Henricus Sterkenburg doop Bunnik 15.11.1793
jong t
12.    Gerardus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
24.6.1795 jongt
13.    Gerarda Sterkenburg doop Bunnik 14.6.1797
jong t
14.    Petronella Sterkenburg doop Bunnik
22.11.1800 Bunnik jongt
Va. Steven Sterkenburg (zn IVa) doop Jutphaas
24.5.1764. 1795 schoenmaker, 1804 slageruythal-
der (=slagerijhouder?) 1830: slagter t Bunnik
22.4.1842 X Bunnik 10.11.1795 Johanna van der
Linden * Zeyst 1764 t Bunnik 10.10.1853.
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna (Hanna) Sterkenburg doop Bunnik
12.12.1796 boerenmeid. vertrokken naar
Maarssen X Zuilen 13.5.1825 Jacobus van
Odijk * 1797 Zuilen. Zij is moeder van: Corne-
lia Sterkenburg * 16.7.1821 Bunnik t
15.8.1822 Bunnik
2.      Joannes Sterkenburg doop Bunnik 16.4.1798
volgt Vle.
3.      Petrus Sterkenburg doop Bunnik 18.10.1800
volgt VIg,
4.      Doodgeboren kind begraven 28.5.1801 Bunnik
5.      Antonius Sterkenburg doop Bunnik 1.6.1802
jong t
6.      Maria Sterkenburg doop Bunnik 7.11.1803
naaister t Bunnik 5.4.1829 gehuwd Bunnik
11.6.1828 Johannes Coenradus Steegers * Am-
sterdam 7.8.1799 schoenmaker t Bunnik
6.1.1858
7.      Joanna Sterkenburg doop Bunnik 1.3.1806 X
Bunnik 23.8.1839 Pieter Noster (wed. Maria
van de Velde) * Zeist 24.8.1812 schilders-
knecht. wonen te Zeist.
8.      Stephanus Sterkenburg doop Bunnik 22.3.1808.
meester timmerman, volgt VIb
9.      Jacobus Sterkenburg doop Bunnik 23.8.1810
volgt Vlf
10.    Gerrit Sterkenburg * 14.9.1812 Bunnik 1831:
rietdekker. 1831 dienstplicht: afgekeurd te
klein. In 1833 (oorlog tegen België) toch in
dienst geroepen, schoenmaker, ongehuwd t
22.5.1854 Bunnik
11.    Philippus Sterkenburg * 11.9.1814 Bunnik
volgt Vla
Vb Gijsbert Sterkenburg (zn IVa) * 1773 Jutphaas
1798: daghuurder. 1804: rietdekker t Bunnik
8.6.1841. (woont in 1829 apart van zijn vrouw bij
zijn dochter Cornelia X Lutzenburg. maar scheiden
deed men toen in Bunnik nog niet) X Huiberta (Hui-
bcrtje) Smit * ca 1788 Utrecht NH. werkster. Zij is
moeder van: Hendrik SmitNH doop 20.2.1808 Bun-
nik. Vertrokken met haar kinderen 1839 naar Utrecht
(Na het overlijden van haar man in 1841 is zij inge-
trokken bij haar dochter Cornelia X Lutzenburg) t
Bunnik 2.5.1864
Uit dit huwelijk:
1.      Neeltje (Cornelia) Sterkenburg * I.I0.I81I
Bunnik. NH woUenaaistert Bunnik 30.4.1871
X De Bilt 1832 Andries Lutzenburg (Luxem-
burg) * 1802 Utrecht schoenmaker t Bunnik
„24.11.1863
2.      Johanna Sterkenburg* 19.9.1814 Bunnik NH.
In 1839 vertrokken naar Utrecht.
Vc Steven Sterkenburg (zn IVb) * Vechten doop
9.10.1785 Bunnik. koopman en broodbakker X Eli-
sabeth van den Heiligenberg * 1790. broodbakster.
Genoemd in de belastingen in 1814 als wonend in
het Pannenhuisje. 1814 vertrokken naar Utrecht.
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna Sterkenburg * 19,3.1813 Bunnik
2.      Johanna Sterkenburg * 20.4.1814 Bunnik
Vd Willem Sterkenburg (zn IVb) * Vechten
9.11.1787 doop Bunnik6.I2.I787 koopman, brood-
77
-ocr page 76-
Vla Philippus Sterkenburg (zn Va) * 11.9.1814
Bunnik schoenmaker f 19.6.1894 X Maria
Romeynders* Montfoort 15.8.1819 f Bunnik
19.6.1899. In Bunnikse belastingen genoemd 1844-
1889.
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna Sterkenburg * Bunnik 16.2.1847 f
7.5.1847 Bunnik
2.      Johannes Sterkenburg * Bunnik 17.6.1848
schoenmaker, later postbode t Utrecht
27.2.1920 X Bunnik 2.2.1893 Maria Verkerk *
Bunnik 27.8.1856 t Odijk 30.5.1905
3.      Maria Sterkenburg * Bunnik 20.1.1850 f
24.7.1850 Bunnik
4.      Maria Sterkenburg * Bunnik 6.8.1851 dienstbo-
de ongehuwd f Bunnik 9.9.1919
5.      Steven Sterkenburg * Bunnik 23.1.1853 volgt
Vlld
6.      Jan Sterkenburg * Bunnik 25.2.1856 schoen-
maker t
Bunnik 2.4.1935
7.      Pieter Sterkenburg * Bunnik 20.1.1858 schoen-
maker
volgt Vila
8.      Jacobus Sterkenburg * Bunnik 24.11.1859
schoenmaker. Is bij zijn vader blijven wonen
en later bij zijn broer Johannes ongehuwd f
Bunnik 24.1.1923
9.      Jannigje Sterkenburg * Bunnik 18.11.1861 f
Bunnik 16.2.1863
10.    Johanna Sterkenburg * Bunnik 16.5.1863
dienstbode vertrokken 1903 Aalsmeer
11.    Karel Vincent Sterkenburg * Bunnik 18.4.1865
t Bunnik 18.10.1865
NB: De ongehuwde kinderen Jan, Jacobus, Maria en
toen hij weduwnaar was ook Johannes, vormden
samen na het overlijden van hun ouders een huishou-
ding, samen met hun neef Philippus Theodorus (VI-
Ib).
Vlb Stephanus Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
22.3.1808 mr timmerman t 5.2.1882 Bunnik X
20.1.1862 Maria Pastoors * 3.4.1813 Jutphaas. Zij is
na haar man overleden (niet in Bunnik). In Bunnikse
bela.stingen 1839-1869.
Uit dit huwelijk:
1. Jannigje Sterkenburg * 15.5.1864 Jutphaas,
dienstmeid
Vlc Steven Sterkenburg (zn Vd) * Bunnik
27.3.1835. boerenknecht, arbeider, broodbakker. In
belastingen genoemd 1868-1878 t Bunnik
22.11.1907 X Ie Bunnik 20.11.1856 RozinaOlthof
* Werkhoven 15.11.1825. dienstmeid t Bunnik
2.3.1883 X 2e Bunnik 22.10.1884 Maria Bosman ♦
Odijk 27.5.1849 vertrokken 1911 naar Jutphaas.
Vle Joannes Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
16.4.1798. schoen maker X Jutphaas 29.4.1823
bakker t Bunnik 13.3.1868 X Houten 19.12.1832
Gerrigje van Wiggen 24.8.1812 Houten (dochter
van Maria van Wiggen) t Amsterdam 1841 -1851.
Genoemd in de belastingen te Bunnik 1818-1867.
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna Sterkenburg * Houten 15.6.1832 f
Bunnik 7.11.1856 X Bunnik 20.11.1851 Anto-
nie Bosboom * Werkhoven 4.8,1821 (wonen in
bij haar ouders), arbeider en broodbakker Kin-
deren geboren te Bunnik. Hij is hertrouwd met
Hendrika van Mook * Utrecht 19.9.1815. Zij
zijn vertrokken 1865 naar Utrecht.
2.      Steven Sterkenburg * Bunnik 27.3.1835 volgt
Vlc
3.      Maria Sterkenburg * Bunnik 20.2.1837 f Bun-
nik 11.3.1838
4.      Gijsbertus Sterkenburg * Bunnik 29.10.1838
volgt Vlh
5.      Maria Johanna Sterkenburg * Bunnik
28.6.1841 X Bunnik 6.2.1868 Dirk Duikersioot
* Culemborg 1834, arbeider
Het gezin Vla vóór de schoenmakcrij aan de Dorpsstraat
1 la (Meent) te Odijk, ca. 1895: Adriana .Sterkenburg-Van
Rooyen ( 1821 -1901), haar zoon Willem Sterkenburg
(1863-1943) en leerling Arie Hopman (coll. Arie van der
Gaag)
78
J
-ocr page 77-
Vlg Petrus Sterkenburg (zn Va) Bunnik
18.10.1800 schoenmaker X Jutphaas 26.4.1827
Antonia van Doorn * 1799 Jutphaas t Jutphaas
7.9.1859
uit dit huwelijk o.a.
1.      Stephanus Sterkenburg * Jutphaas 1827 t
Jutphaas 25.10.1829
2.      Elisabeth Cornelia Sterkenburg * Jutphaas 1829
tJutphaas 30.8.1832
3.      Jannigje Sterkenburg * Jutphaas 1839 f
Jutphaas 28.4.1861
4.      Stephanus Sterkenburg * Jutphaas 1843 t
Jutphaas 17.6.1847
Vlh Gijsbertus Sterkenburg (zn Vd) * Bunnik
29.10.1838 tapper en boerenknecht X Vleuten
25.10.1865 Theodora Verkerk * Haarzuilens 1836.
Vertrokken 1870 naar Utrecht
uit dit huwelijk
1.      Willem Sterkenburg * Bunnik 17.9.1866
2.      Theodora Sterkenburg * Bunnik 10.11.1867
3.      levenloos kind Bunnik 17.8.1868
4.      Gerrigje Sterkenburg * Bunnik 6.9.1869
Vila Pieter Sterkenburg (zn Vla)* 20.1.1858 Bun-
nik schoenmaker X Kamerik 9.5.1890 Wijnanda
Klarenbeek * Kamerik 1854. Woonden te Kamerik.
Uit dit huwelijk o.a.
1. Philippus Theodorus Sterkenburg * Kamerik
2.2.1894 volgt Vlllb
Vllb Steven Sterkenburg (zn VIO * Odijk
19.3.1861 schoenmaker vertr. 1931 naar Baarn X
Houten 7.7.1893 Antonia Vernooij * Cothen 1860t
Odijk 30.6.1917
Uit dit huwelijk
1.      Jacoba Maria Sterkenburg * Odijk 15.9.1894 X
Odijk 12.5.1922 Gijsbertus Nieuwenhuizen *
Odijk 2.12.1895. Zij zijn na hun huwelijk in
Losser gaan wonen.
                                     ,
2.      Wilhelmina Anthonia Sterkenburg * Odijk
5.4.1897 t Odijk 21.9.1898
3.      Adriana Maria Sterkenburg * Odijk 28.5.1898 t
Odijk 30.8.1898
4.      Egbertus Antonius Sterkenburg * Odijk
28.5.1900. In 1922 naar Utrecht vertrokken.
5.      Wilhelmus Adrianus Sterkenburg * Odijk
16.12.1901 t Odijk 16.2.1902
6.      Maria Wilhelmina Sterkenburg * Odijk
15.3.1902 X Odijk 12.5.1932 Gijsbertus Nieu-
wenhuizen * Odijk 2.12.1895
Vllc Willem Sterkenburg (zn VIO * Odijk 2.12.18-
63 schoenmaker en huisslachter t Odijk 24.5.1943
X Cothen 23.4.1901 Adriana Stooker * Cothen
26.9.1870
Uit dit huwelijk:
Antonia Pouw * Jutphaas 1796
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna Sterkenburg * Jutphaas 1825 X
Jutphaas 9.1.1862 Hendrik Loog * Bunnik
26.3.1813 wednr Aletta van Kesteren X 2e
Bunnik 5.7.1866 Gerrit Meijersen * Bunnik
6.1.1816 schoenmaker f Bunnik 26.12.1886
2.      Gijsberta Sterkenburg * Jutphaas 1826 X
Jutphaas 30.4.1851 Cornelis van den Hurk ♦
Jutphaas 1825
3.      Arnoldüs Sterkenburg * Jutphaas 1829 schoen-
maker
t Jutphaas 27.3.1850
4.      Maria Sterkenburg * Jutphaas 20.6.1829
tJutphaas 21.6.1829
5.      Ernst Sterkenburg * Jutphaas feb. 1832 t
Jutphaas 8.3.1832
6.      Ernst Sterkenburg * feb. 1835 f Jutphaas
22.1.1836
7.      Gerrigje Sterkenburg * Jutphaas 1.12.1836 X
Jutphaas 20.11.1867 Otto van Arnhem * Cu-
iemborg 16.1.1842 arbeider t Utrecht 7.5.1874
8.      Antonius Sterkenburg ♦ Jutphaas 22.1.1840
van 1871-1882 schoenmakersknecht te Bun-
nik.
9.      Doodgeboren zoon (tweeling) Jutphaas
18.9.1840
10.    Doodgeboren zoon (tweeling) Jutphaas
18.9.1840
11.    Johannes Sterkenburg * Jutphaas 1842 X
Jutphaas 23.5.1877 Martina Bongers * Vianen
1852
Vlf Jacobus Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
23.8.1810 schoenmaker f Odijk 12.6.1889 X Odijk
5.11.1851 Adriana van Rooyen * Wijk bij Duurste-
de 24.4.1821 f Odijk 29.1.1901
Uit dit huwelijk:
1.      Johanna Sterkenburg * Odijk 8.9.1852 dienst-
bod;, boerenmeid. Op 4.9.1879 als zij boeren-
meid is bij Cornelis van de Leemkolk in Hou-
ten krijgt ze een doodgeboren dochter X Co-
then 22.11.1895 Joannes Smorenburg * Cothen
25.3,1850
2.      Yda Sterkenburg * Odijk 21.5.1854 t Odijk
15.6.1854
3.      Yda Sterkenburg * Odijk 23.4.1855, zij is moe-
der van: Johannes Sterkenburg ♦ Odijk
12.6.1875 t Odijk 24.6.1875
4.      Maria Sterkenburg * Odijk 2.2.1857 X Vleuten
28.4.1899 Cornelis Goes* Oudenrijn 1856
5.      Cornelia Sterkenburg * Odijk 24. lÓ. 1858 t
Odijk 17.2.1873
6.      Steven Sterkenburg ♦ Odijk 19.3.1861 volgt
Vllb
7.      Willem Sterkenburg * Odijk 2.12.1863 volgt
VIIc
79
-ocr page 78-
de eerste jaren inwonen bij hun vader aan de
Molenweg 3 te Bunnik. Later wonen ze Molen-
weg 1 te Bunnik.
levenloos Bunnik 25.1.1890
levenloos Bunnik 3.5.1891
Jacobus Josephus Sterkenburg * Odijk
15.3.1902 kruidenier. Veitrokken 1926 naar
Schalkwijk
Maria Wilhelmina Sterkenburg ♦ Odijk                  2,
15.3.1902 X Odijk 24.7.1923 Wilhelmus van         3.
der Velde * Schalkwijk 1883, wegwerker. Zij
zijn in Schalkwijk gaan wonen.
Henricus Adrianus Sterkenburg * Odijk
27.8.1903  bakker. Vertrokken 1924 naar Har-
melen
Adrianus Antonius Sterkenburg * Odijk
31.1.1905 t Odijk 7.6.1905
Adrianus Johannes Sterkenburg * Odijk *
24.6.1906 bruineerder. vertrokken 1933 naar
Zeist
Willem Sterkenburg * Odijk 20.12.1907 f
5.1.1908
Wilhelmina Sterkenburg * Odijk 20.12.1907
Vertrokken 1929 naar Tilburg
Stephanus Joseph Sterkenburg * Odijk
6.3.1909 schilder volgt Villa
Cornelia Antonia Sterkenburg * Odijk 5.3.1910
t 11.4.1910
Adriana Antonia Maria Sterkenburg ♦ Odijk
23.5.1911 X Odijk 22.5.1936 GerardusHendri-
kus Wieman * Schalkwijk 1910, Timmerman.
Zij zijn in Culemborg gaan wonen.
10.
(iezin
Vlle:
Fl
p Sterkenburg (1894-1985) in 1973
(collectie A
rie van der Gaag)
Ir
Gezin Vlld: Steven Sterkenburg (1853-1934) vóór zijn
schoenmakerij aan de Molenweg 1 met zijn dochter Marie
(1888-1958) die later zou trouwen met A.E, Beemer
(collectie Arie van der Gaag)
Vlld Steven Sterkenburg (zn Vla) * Bunnik
23.1.1853 schoenmaker tBunnik 29.3.1934 X \'
Hendrika van de Poll * Montfoort 7.10.1847 t Bun-
nik 15.7.1894 X 2' Bunnik 18.2.1897 Geertruida
Maria Catharina Wilbrink * Hoogezand 2.3.1856 f
Bunnik 13.6.1901
Uit het eerste huwelijk
1. Maria Wilhelmina Sterkenburg * Bunnik
3.3.1888 Bunnik f Bunnik 16.9.1958 X Bun-
nik 10.8.1921 Anthonius Everardus Beemer ♦
Werkhoven 16.11.1886, metselaar. Zij blijven
De schoenmakerij aan de Snialleweg van Flip Sterkenburg
(1894-1985), gekiekt in diens trouwjaar, 1928. De werk-
plaats van Flip was vlak naast het uitgebouwde WC-tje. In
het houten schuurtje achter het huis was een klompenma-
ker gevestigd. Links op de foto staan de klompen in de zon
te drogen (collectie Arie van der Gaag)
Villa Stephanus Josephus Sterkenburg (zn Vllc) *
Odijk 6.3.1909 eerste boerenknecht te Bunnik, later
polijster en schilder te Odijk X Odijk 4.8.1947 Eng-
elina Paulina de Klein * Odijk 10.10.1918
80
-ocr page 79-
t 6.9.1998, drogist (wonen in 1998 te Odijk) uit dit
huwelijk 9 kinderen.
VlIIb Philippus Theodorus Sterkenburg (zn Vila)
* Kamerik 2.2.1894 schoenmaker in de Smalleweg
2 t Bunnik 20.7.1985 X Bunnik 18.10.1928 Wille-
mina van Wiggen * Bunnik 25.1.1892 f Bunnik
15.3.1975. Hun graf op de begraafplaats van de
Barbarakerk staat op de nominatie om in de loop
van dit jaar geruimd worden.
Niet in te passen zijn:
2.             Joosje Dirksen van Sterkenburgh X Har-
men van Rijn (in 1759 zoon geboren Bun-
nik, gedoopt te Odijk wegens afwezigheid
van pastoor Van Crimpen)
3.             onleesbare trouwakte in het RK trouwboek
Bunnik (waterschade) een man uit De Bilt
X Bunnik ca 1742 een meisje Sterkenburg
uit Bunnik
4.             Barbara van Sterkenburg * Bunnik X RK
en gerecht Bunnik 21.9.1739 Adriaan van
de Geer * Schalkwijk
Mr. drs. H. Reinders is historicus. Hij heeft een
eigen uitgeverij en is correspondent voor het
Bunniks/Houtens/Wijks Nieuws (Het Groentje).
Hij heeft hier een eigen historische rubriek
^Tussen Rein en Lek'. Dit artikel is een bewer-
king van een bijdrage voor het Groentje uit
1997 bij het 50-jarige huwelijk van het echt-
paar genoemd onder Villa.
81
-ocr page 80-
De Historische Vereniging 'Tussen Rijn en
Lek' heeft bij de gemeente Houten gepleit voor
behoud van het oude stationsgebouw. De totale
sloop ervan vindt de vereniging onaanvaard-
baar. Wanneer de nieuwe sporen dan écht niet
langs het gebouw aangelegd kunnen worden,
dan kan nog altijd het plein met de voorgevel
gespaard worden, zodat dit een onderdeel van
het nog te bouwen geluidsscherm gaat vormen.
Ook kan overwogen worden om het oude stati-
on in zijn geheel te verplaatsen (Bert van der
Houwen).
VARIA
Restauratie Kasteel Heemstede
In het vorige nummer van dit tijdschrift werd
gemeld dat kasteel Heemstede een nieuwe ei-
genaar heeft die in samenwerking met de ge-
meente Houten plannen ontwikkelt om het
kasteel te restaureren. In de gemeenteraadsver-
gadering van 8 september j.1. werd een over-
eenkomst goedgekeurd waarin de nieuwe eige-
naar (Woningbouw Centraal Nederland) een
aantal bouwlokaties krijgt in Houten Vinex als
gedeeltelijke compensatie voor de restauratie
van het kasteel. In deze overeenkomst wordt
tevens geregeld dat het kasteel, na restauratie,
een aantal malen per jaar voor het publiek geo-
pend zal zijn en dat de tuin rondom het kasteel
nagenoeg onbeperkt opengesteld wordt. De
WCN denkt begin volgend jaar met de restau-
ratie te beginnen waarbij behalve het kasteel
ook de beide bouwhuizen in zeventiende eeuw-
se stijl zullen worden herbouwd.
(Otto Wttewaall).
Belastingregister Overlangbroek
Reeds enige jaren zijn vrijwilligers bezig met
het nader toegankelijk maken voor onderzoek
van een aantal bij het Streekarchivariaat
Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug
aanwezige archiefbronnen. Recent is voor raad-
pleging op de studiezaal een transcriptie ge-
reedgekomen van één van de oudste stukken uit
het archief van het gerecht Overlangbroek, de
zogenaamde manualen van ongelden" over de
periode 1667 - 1671 (Archief van het gerechts-
bestuur Overlangbroek 1683-1807, inv.nr. 6).
Voor deze periode is gekozen omdat het
Kromme-Rijngebied in 1672 zwaar werd ge-
troffen door oorlogsgeweld bij de inval van de
Fransen onder leiding van de Zonnekoning
Lodewijk XIV. Veel archiefmateriaal van met
name instellingen en families op het platteland
is toen verloren gegaan.
Bekend is dat de Franse troepen de kerken
ondermeer gebruikten als paardestalling. Tallo-
ze gebouwen liepen schade op of verdwenen
van de kaart (het nabijgelegen kasteel Ame-
Dc westgevel van liet uit 1868 daterende station Detail
van een verbouvvingstekening uit 1937 (Topografische
verzameling gemeente Houten)
Oude station van Houten bedreigd
De geplande spoorverdubbeling tussen Utrecht
en Houten, die een extra treinenstop in Houten-
Zuid oftewel Houten-Castellum mogelijk moet
maken, bedreigt het voortbestaan van het oude
Houtense stationsgebouw uit 1868, waar tot
1934 de treinen nog netjes voor stopten. Het
witgepleisterde station ligt aan een sfeervol
plein (Stationserf) met hoogopgaande bomen
en is sinds tien jaar in gebruik als bedrijven-
gebouw voor startende ondernemers.
Het in 1986 nog geheel gerenoveerde gebouw
illustreert op treffende wijze een stukje Hou-
tense geschiedenis.
82
-ocr page 81-
rongen werd bijvoorbeeld in brand gestoken).
De bevolking vluchtte of had zwaar te lijden
van de Franse bezetting. Voorzover het ar-
chiefmateriaal niet vernietigd zal zijn bij de
verwoesting van de gebouwen, zal het aanwe-
zige 'oud papier' vermoedelijk zijn verdwenen
in Franse haarden.
De 'manualen van ongelden' bestaan uit een
aantal lijsten van verschillende door de Staten
van Utrecht opgelegde belastingen, zoals het
oudschildgeld, huisgeld en haarstedegeld. Hoe-
wel de lijsten slechts over een korte periode en
bovendien fragmentarisch bewaard zijn geble-
ven, geven zij een goede momentopname van
bijvoorbeeld wie in die periode grond in het
gerecht Overlangbroek bezaten, maar ook wie
de gebruikers van deze grond waren. Een na-
deel van belastingregisters is wel - althans van-
uit het perspectief van de huidige onderzoeker
gezien - dat niet iedereen kapitaalkrachtig ge-
noeg was om onder de (laagste) belastingtarie-
ven te vallen of dat men simpelweg niet onder
de belastingnormen viel. Toch zijn er uitzonde-
ringen, want bijvoorbeeld op blz. 13 van de
transcriptie wordt een aantal "dach huurders"
vermeld.
Voor genealogisch onderzoek, maar ook voor
economisch-historisch onderzoek kan deze
getranscribeerde bron goede diensten bewijzen.
Ook voor het onderzoek naar instellingen en
huizen is het belastingregister interessant, ze-
ker gezien het feit dat bronnen uit dit gebied
van vóór 1700 schaars zijn. De transcriptie is
voorzien van een namenindex van families en
instellingen. (Wim Donselaar).
december, steeds tussen 20.00 en 21.30 uur.
Het cursusgeld bedraagt/110,- (inclusief les-
materiaal). Voor meer informatie en aanmel-
ding: mw M.A. van der Eerden-Vonk, Streek-
archivariaat, Stadskantoor, Postbus 83, 3960
BB Wijk bij Duurstede, tel. 0343-595516.
Cursus historische geografie
Het Utrechts landschap vertelt een verhaal. Het
verhaal van duizenden jaren natuurlijke proces-
sen en menselijk ingrijpen. De Oude Rijn, nu
een onbeduidend slootje, was vroeger een
hoofdvaarroute en fungeerde als grens van het
Romeinse Rijk. Het veengebied, ooit een hoog-
gelegen vegetatiekussen, daalde onder invloed
van de mens ruim twee meter en ligt daarom nu
onder zeeniveau. De oude, soms vervallen
schuren bij Rhenen en Eist verwijzen naar een
bloeiende tabaksindustrie in de I7de eeuw. De
attractieve natuur rond de Utrechtse plassen is
een gevolg van verwaarlozing door de mens na
intensieve brandstofwinning.
Luisteren naar het verhaal van het landschap
kunt u in de cursus historische geografie, geor-
ganiseerd door de Historisch-Geografische
Vereniging Utrecht in samenwerking met de
Stichting Stichtse Geschiedenis. De wisselwer-
king tussen mens en natuur staat centraal. In
vier avonden krijgt u een algemene inleiding
over historische geografie en een overzicht van
de belangrijkste landschappen in de provincie
Utrecht: de Utrechtse Heuvelrug, het veenwei-
degebied en het rivierenlandschap. De cursus
wordt afgesloten met een excursie door de pro-
vincie Utrecht, waar de "schoolbankenkennis"
zal worden gekoppeld aan de tastbare werke-
lijkheid. De cursus wordt verzorgd door des-
kundigen van de Utrechtse Universiteit en het
Wageningse Staringinstituut.
Cursus oud schrift
Op donderdagavond 8 oktober aanstaande start
het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug met een nieuwe cursus
oud schrift of paleografie. Hiervoor zijn nog
enkele plaatsen vrij. Iedereen die wel eens on-
derzoek heeft gedaan in archiefstukken van
vóór 1800 weet, dat enige basiskennis nodig is
om oude handschriften te kunnen ontcijferen
en begrijpen. In 10 achtereenvolgende lessen
wordt u aan de hand van interessante teksten
getraind in het lezen. De cursus vindt plaats op
het Stadskantoor in Wijk bij Duurstede vanaf
donderdag 8 oktober tot en met donderdag IO
Data:
Lezingen:
30 september, 7, 14 en 21
oktober 1998
Excursie:
24 oktober 1998
Kosten:
ƒ 125,- inclusief excursie
(zonder excursie ƒ 75,-)
Plaats:
Utrecht
Informatie:
HG VU, 030-2712092
Aanmelding:
SSG, Mariaplaats23, 35II
LK Utrecht, 030-2343880
83
-ocr page 82-
Windows bestaat er nu Generations-4 van Sier-
ra (http://www.sierra.com/titels/genealogy),
welk programma gelijk is aan het vroegere pro-
gramma Reunion-4. Leister heeft niet zo lang
geleden de rechten verkocht aan Sierra. Vol-
gens Sierra wordt er aan een Generations 'ver-
sie 5' gewerkt met dezelfde functionaliteit als
Reunion-5.
De orginele US Reunion versie is door de Ma-
cintosh gebruikersgroep van de NGV compu-
terafdeling in het Nederlands vertaald en aan-
gepast. Ook houdt de gebruikersgroep contact
met de makers van Reunion om wensen - zo ze
er nog mogen zijn - uit Nederland en België
over te brengen. Veel van onze wensen zijn
overigens al gerealiseerd (u moet hierbij be-
denken dat een dergelijk programma maken
heel veel kennis van programmeren en van ge-
nealogie vereist).
Wanneer u meer wilt weten over deze genealo-
gische programma's of de activiteiten van de
computerafdeling van de NGV, kunt u contact
opnemen met dhr. H. Erkelens, Pippijn van
Herstalstraat 25 te Wijk bij Duurstede, tel.
0343-571599.
Ook als u geïnteresseerd bent in een cursus
genalogie en wilt weten hoe u de gegevens
moet vergaren en verwerken, kunt u contact
opnemen. Bij voldoende deelname proberen wij
iets te organiseren (H. Erkelens, bestuurslid
Macwerkgroep (JensData, 0343-571599).
Genealogie en computers
Van nature is de mens nieuwsgierig naar zijn
wortels. Dan komt er een dag dat hij of zij zijn
afstamming wil opzoeken. Het opsporen van
familiegegevens is een fascinerende hobby,
waarmee velen van u al bezig zijn. Wat minder
bekend is hoe je een verzameling familiegege-
vens, inclusief foto's en bidprentjes of ander
beeldmateriaal, kunt bewaren en bewerken.
Natuurlijk zijn er diverse genealogie-computer-
pakketten. De computerafdeling van de Neder-
landse Genealogische Vereniging probeert
deze verschillende pakketten te vergelijken.
Een goed programma moet gemakkelijk te ge-
bruiken zijn. Je moetje stamboom eenvoudig
in kaart kunnen brengen zonder een wirwar
van codes te hoeven onthouden om de informa-
tie te verwerken. Het programma moet aller-
hande uitvoermogelijkheden hebben, om bij-
voorbeeld een boek{je) te maken of om op het
netwerk een homepage te maken of voor het
visueel maken van de informatie in een sche-
ma, waardoor men een goed overzicht krijgt
(de 'echte stamboom').
Afgezien van het verzamelen, is het invoeren
van familiegegevens een tijdrovend werk, dat
wil je dan ook maar éénmaal doen. Daarom is
het zeer belangrijk dat er in het programma ook
altijd een mogelijkheid is voor het importeren
en exporteren. Gedcom (Genealogical Data
Communications) is zo'n onderdeel dat een
genealogieprogramma altijd moet bevatten. Zo
kan je met andere genealogen gegevens uitwis-
selen en informatie toevoegen aan je eigen
gegevens. Of eventueel overstappen naar een
ander programma. Dus nooit een programma
aanschaffen zonder Gedcom!
Bij het pakket Reunion zit ook een tekenpro-
gramma om een stamboom (kwartierstaat, pa-
renteel, enzovoort) grafisch weer te geven. Je
kunt er in knippen en plakken en delen versle-
pen. Men kan op deze manier het 'schema'
indelen zoals men zelf wil. Er kan zelfs een
afstammingsschema worden gemaakt tot on-
geveer 11,5 X 11,5 meter groot, zodanig op A-4
vellen dat er geen delen informatie op twee
bladzijden voorkomt.
Voor Apple Macintosh is op dit moment het
mooiste genealogieprogramma Reunion-5 van
Leister Productions, via het internet te vinden
op (http://www.LeisterPro.com). En voor
Den Oord
Al jaren doe ik onderzoek naar de stamboon
Van der Linden (Van Linden, Lindeman). In de
periode 1650-1750 woonde het grootste deel
van deze familie in de kleine buurt die al in de
15de eeuw wordt vermeld als De Noord of Den
Oord, gelegen langs de Lekdijk in het zuid-wes-
ten van de gemeente Wijk bij Duurstede.
Graag zou ik in contact komen met mensen die
over historische informatie beschikken over
Den Oord en de bewoners van deze buurtschap
en/of boerderij. U kunt daarvoor bellen met of
schrijven aan: J.C. (Hans) van der Linden, Wil-
lem Alexanderweg 40, 3945 CK Cothen, tel.
0343-563728.
84
-ocr page 83-
m^-^c 1
1] V iC\:^ ^ -^
De familie De Goeij in Houten
Jo van Bemmel
Ter gelegenheid van het feit dat tweehonderd
jaar geleden de parochie van Onze Lieve Vrou-
we ten Hemelopneming werd opgericht en
Houten weer een eigen katholieke kerk kreeg,
verscheen onlangs het door P.M. Heijmink
Liesert geschreven boek De kerk in het mid-
den: de parochie Houten 1798-1998
'. Hierin
worden mensen genoemd, waarvan de naam
ons nu nog maar weinig meer zegt. Eén van
degenen die in het boek meerdere keren voor-
komt, is Dirk de Goeij. Hij speelde een belang-
rijke rol bij het tot stand komen van de katho-
lieke kerk in Houten in 1798.
Wie was Dirk de Goeij ?
Hij werd op 30-1-1746 te Schalkwijk katholiek
gedoopt als Theodorus, zoon van Dirck San-
ders en Comelia Hoevelingh, die op 4-11-1732
in het gerecht Jutphaas waren getrouwd als
Dirck Zanders en Comelia Hovelingh en op
dezelfde dag in de rooms-katholieke kerk te
Jutphaas^ Op 23-10-1733 werd hun eerste
kind, Geertrui, in het katholieke doopboek in-
geschreven met de aantekening 'aan de Rijn',
waarmee de Vaartse Rijn wordt bedoeld. Ver-
volgens werden er nog acht kinderen gedoopt
te Schalkwijk in de periode van 1736 tot 1756.
Opmerkelijk is hierbij dat Dirck Sanders in
1748 als achternaam De Guy heeft, in 1750 is
dat De Guey en pas in 1756 De Goey\ In de
monsterrollen van dijkwachtplichtigen van het
Hoogheemraadschap van de Lekdijk Boven-
dams werd in de periode 1743 - 1756 wel
steeds de naam Dirck Sanders de Goey ge-
bruikt".
De in 1746 te Houten geboren en te Schalkwijk
gedoopte Theodorus (of Dirk) de Goeij trouw-
Boerderij Den Oord (Tarwe-oord 4) in Houten rond 1920
(fotocollectie F, Akveld en M. Ausenis te Houten)
85
-ocr page 84-
de op 2-5-1787 voor het gerecht Houten met
Jannigje Uittewaal en op dezelfde dag in de
katholieke kerk te Schalkwijk als Dirk de Goye
en Jannigje Uterwaal. We zien hier een voor-
beeld van de grote variatie in de schrijfwijze
van achternamen vóór 1811. Het echtpaar ging
boeren op de hofstede Den Oord, even ten
noorden van het toenmalige Houten. Op 12-5-
1788 werd hun eerste kind in het r.-k.doopboek
te Jutphaas vermeld met de aantekening: Hou-
ten Den Oord. Ook de volgende kinderen wer-
den in Jutphaas gedoopt.
Hofstede Den Oord
In de monsterroUen van de dijkwachtplichtigen
van het gerecht Houten werd Dirk de Goeij in
1788 vermeld als wonende in het gerecht Hou-
ten, met de aantekening dat hij ook nog 22
morgen land gebruikte in het gerecht Wulven.
Als dijkwachtplichtige had hij bij een eventue-
le doorbraak van de Lekdijk te zorgen voor een
griep, een bijl en een kruizeel.
Uit een pachtacte, door notaris Goldbach uit
Amerongen in 1793 te Utrecht opgesteld, blijkt
dat Dirk de Goeij toen de hofstede Den Oord
opnieuw pachtte van mr. Ysbrand Koek, schout
te Jutphaas en wonende te Utrecht\ De hofste-
de is dan groot ruim 63 morgen (= 54 hectare)
en gelegen in de gerechten Houten en Wulven.
De pacht bedroeg 990 gulden per jaar met als
'toepagt' een halve schepel grauwe erwten, een
halve schepel groene erwten en drie koppels
volwassen jonge hoenders. Bovendien moest
de pacher 'de heer verhuurder' tien maal per
Boerderij Den Oord in 1983. De leilinden vóór de boerde-
rij werden ingrijpend behandeld door een boomchirurg.
(Topografische verzameling gemeente Houten)
jaar van Utrecht naar Wulven rijden of naar de
gehuurde hofstede en vandaar uiteraard ook
weer terugbrengen. Ook vermeldt de pacht-
overeenkomst verschillende interessante voor-
waarden, zoals; 'De huurder zal de koeybeesten
niet anders dan geseelt" mogen laten lopen,
zoodanig dat deselve de bomen niet kunnen
beschadigen'.
Patriot en schepen
In een artikel in dit tijdschrift over de patriotten
rond 1795 in Houten, wordt ook onze Dirk de
Goeij genoemd en wel als een gematigd patri-
ot'. In 1792 werd hij benoemd tot een van de
zeven schepenen van het Houtense gerecht. In
1793 werd hij herbenoemd en ook in 1794
mocht hij in die functie blijven, maar op 25-1-
1795  werd hij na de komst van de Fransen als
schepen afgezet. Op 16-3-1795 werd in de her-
vormde kerk te Houten een vergadering gehou-
den, onder voorzitterschap van Dirk de Goeij,
om nieuwe schepenen te kiezen. Maar op 11-2-
1796 zat hij niet meer in het gerechtsbestuur.
Op een vergadering van 9-2-1797 komt hij
weer naar voren en werd weer schepen, maar in
1798 werd hij niet herkozen, ondanks het feit
dat hij in 1795 het 'Patriottisch Declaratoir'
had ondertekend. Kort voor zijn dood, op l-IO-
1802, werd hij opnieuw schepen*.
De nieuwe kerk
De katholieken in Houten wilden na 1795 weer
een eigen kerk. Onder leiding van de nieuw
gekozen kerkmeesters, waaronder ook Dirk de
Goeij, werden daartoe handtekeningen verza-
meld. In een lijst met namen van hen die in
1798 de Aartspriester om een pastoor verzoch-
ten, werd Dirk de Goeij als eerste genoemd
met de vermelding dat zijn gezin uit twaalf
personen bestond. Zijn eigenlijke gezin bestond
uit zeven personen, maar de inwonende knech-
ten en meiden telden ook mee. Op I november
1798 werd het nieuwe kerkgebouw in gebruik
genomen. Het was een door het kerkbestuur
gekochte boerderij aan de Loerikseweg, waar-
van het achterste gedeelte was gesloopt en
daarna een zaalkerkje tegen het voorhuis was
aangebouwd, dat als pastorie ging dienen. Het
torentje werd er in 1829 opgezet".
Dirk de Goeij heeft niet lang van de nieuwe
kerk kunnen genieten, want in 1802 stierf hij.
-i-.
/ ■■. ''^^
' .^
>^ ->-
■ . -V-
^"-^^^b^^^fcp
_ j^mmfmMmtfmSÊm^^mm^h
P
S^^^^^^Jj?.
'^3ê
I
1
|\ ^^^"ll^^^KKa
^£i^a!!«fl|^KË^B^uia
jM
mjmL^KMJ
' v""'^Hl
Bk'iT^mBw
iiXtt^llTi
mcaqÉfflWK
l^Bil
BgiaBiiiaBiq
SiioSiS^
i ' ' ' T f^'HiWM
( LiSM
W- '*-« •^4>«wl^^j|
IBIHBp,i_ _^ _^
86
-ocr page 85-
In de begraaflijst van het gerecht Houten werd
genoteerd: 'Is in de kerk te Houten in eigen
graf met drie poosjes geluy begraven het lijk
van Dirk de Goey, oud 57 jaar, van geboorte
van Houten en religie R.C.'
Jannigje de Goey-Uitewaal
Dirks weduwe, Jannigje de Goeij-Uitewaal,
bleef de hofstede Den Oord pachten. De volks-
tellling van 1808 vermeldt over haar en haar
bedrijf: 'de weduwe van Dirk de Goey, 5 kin-
deren, 1 knegt, 1 meid, bouwerije, 9 paarden,
12 koeyen, 4 vaarzen,4 pinken, 16 morgen
weiland (die waren toen eigendom), verpon-
dingen ƒ 96-0-0, personeel ƒ 138-4-0"". Die
'verpondingen' waren een soort onroerend-
goedbelasting. Gerangschikt naar de jaarlijks te
betalen personele belasting in 1808 in guldens,
stuivers en centen, kwam de weduwe van Dirk
de Goeij op de derde plaats.
Jannigje Uitewaal was op 19-11-1752 te Schal-
kwijk gedoopt als dochter van Comelis Uite-
waal en Treuigjen van Bennekom. Haar ouders
waren op 14-2-1741 te Werkhoven getrouwd.
Hun eerste vijf kinderen werden te Werkhoven
gedoopt, maar Jannigje en haar broer Comelis
werden in Schalkwijk ten doop gehouden. Het
gezin woonde toen onder 't Goy aan de Lek-
dijk op de hofstede De Noord, ook wel ge-
noemd Den Oord. In die tijd kwam de naam
Uitewaal ook in meerdere variaties voor: Ute-
waal, Uterwaal, Uitewaal, Uittewaal, Uiter-
waal, Uytewaal en Uytterwaal.
Comelis Uitewaal gebruikte 52 morgen land en
was als dijkwachtplichtige van de Lekdijk Bo-
vendams vrijgesteld. Daarover vinden we in de
monsterrollen in 1772 het volgende: 'omdat
onder de dijk wonende hij en geduren- het dij-
kleger met paard en wagen tot het aanvoeren
der messi en andere species en diensten soo
sustineeren derzelve exemptie als vanouds".
Jannigje Uitewaal overleed te Houten op 7-6-
1820. In de na haar dood opgestelde Memorie
van successie worden haar vijf kinderen en
waar zij woonden, vermeld'^. Dit waren:
1. Geertrui, huisvrouw van Bastiaan van Ros-
sum, te Linschoten. Deze Bastiaan was gebo-
ren op de boerderij De Grote Geer te Houten;
2.  Dirk, te Houten. Hij werd na de dood van
zijn moeder de pachter van Den Oord; 3. Jan,
te Zuylen. Later boerde hij te Vleuten; 4. Cor-
nelis, te Houten. Hij werd pachter van De Stee-
nen Poort te Houten; 5. Jacobus, te Houten. Hij
werd later stalhouder te Utrecht en heette ei-
genlijk Alexander Jacobus.
Bovendien vermeldde de Memorie van succes-
sie nog dat het actief van de boedel onder ande-
re bestond uit 16 morgen weiland in de Knoes-
terpolder in de gemeente Schonauwen.
1787-1927
Nakomelingen van Dirk de Goeij en Jannigje
Uitewaal bleven pachters van de hofstede Den
Oord tot ongeveer 1927. Eerst hun zoon Dirk
de Goeij (1789-1853). Na diens dood zijn
tweede vrouw Johanna Doenbeek tot haar over-
lijden in 1877. Daarna haar zoon Hannes de
Goeij (1844-1922). Vervolgens nog enige ja-
ren, tot ongeveer 1927, diens dochter Johanna
Maria de Goeij, beter bekend als Hanna de
Goeij (1879-1973). Zij had boerin kunnen blij-
ven op Den Oord door de boerderij te kopen,
maar zij ging daar niet op in en bouwde een
villaatje, toen iets buiten het dorp aan de
Utrechtse weg, nu Lupineoord 53. Daar over-
leed zij in 1973 ongehuwd. Met haar kwam een
einde aan een periode van 1787 tot 1927, waar-
in De Goeys pachters waren van Den Oord (hu
Tarwe-oord 4)
De door Johanna Maria de Goeij in 1927 gebouwde villa
aan de Utrechtseweg, nu Lupineoord 52 (Foto Otto Wtte-
waall 1986, Topografische verzameling gemeente Houten)
De boerderij Den Oord werd in 1637 al ge-
noemd. In 1732 omvatte de hofstede 27 morgen
land en was toen een Gelders leen. Het tegen-
woordige gebouw stamt grotendeels uit 1927
en werd in 1981 tot woning met praktijkruimte
omgebouwd".
87
-ocr page 86-
Boerderij De Stenen Poort (Foto Otto Wttewaall 1992,
Topografische verzameling gemeente Houten)
Twee zonen in Houten
De tweede zoon van Diric de Goeij en Jannigje
Uitewaal was Corneiis de Goeij (1791 -1863).
Deze Corneiis trouwde in 1824 te Odijk met
Francisca van Weert (later Verweert) van de
boerderij De Beug te Odijk. Zij gingen boeren
op de boerderij De Stenen Poort te Houten.
Deze Corneiis de Goeij was ook kerkmeester
van de katholieke parochie Houten. Na zijn
dood bleef zijn weduwe de boerderij pachten
tot haar overlijden in 1872. Daarna waren drie
van haar zoons de bewoners van De Stenen
Poort. Alleen zoon Corneiis (1836-1895) was
getrouwd, maar had geen kinderen. Toen de
ongehuwde broer Dirk de Goeij (1825-1893)
was overleden, verlieten Corneiis de Goeij met
zijn vrouw Johanna van 't Hoofd en de onge-
huwde Jacobus de Goeij (1837-1911) de boer-
derij. Als pachter kwam na de De Goeijs op De
Stenen Poort G. van Rooyen, die in 1894 te
Harmeien trouwde met Comelia Ebskamp. De
boerderij De Stenen Poort is niet meer als zoda-
nig in gebruik, maar het poortgebouw bij de
oprit naar de vroeger omgrachte
Het poortgebouw dat de naam heeft gegeven aan boerderij
De Stenen Poort Foto uit 1958 (Topografische verzame-
ling gemeente Houten)
boerderij staat er nog als monument.
De vierde en jongste zoon van Dirk de Goeij
en Jannigje Uitewaal was Alexander Jacobus
de Goeij (1796-1860), die in Utrecht aan de
-ocr page 87-
Gansstraat stalhouder, logementhouder en kas-
telein was. Ook hij bleef trouw aan zijn geboor-
teplaats Houten, want zijn tweede vrouw, Elisa-
beth van Echtelt, kwam daar vandaan. Eén van
zijn vier zoons. Petrus de Goeij (1847-1920),
was stalhouder aan het Ledig Erf in Utrecht.
Als de boeren uit Houten met hun paarden en
wagens naar Utrecht kwamen werd er vaak bij
deze De Goeij gestald. Hij zal niet alleen be-
langstelling hebben gehad voor hun paarden,
maar ook voor de boerendochters, want hij
trouwde in 1871 in Houten met de Houtense
boerendochter Gijsberta Veldhuizen. Haar ou-
ders waren rijk gezegend met aardse goederen,
maar dat zal wel geen huwelijksbeletsel zijn
geweest!
Vier kleinzonen in Houten
Een van de kleinzonen van Dirk de Goeij en
Jannigje Uitewaal heette eveneens Cornelis de
Goeij (1823-1903); hij was een zoon van Dirk
de Goeij (1789-1853) en Anthonia Peek (1794-
1832). Ter onderscheiding van zijn oom Corne-
lis de Goeij van de Stenen Poort werd hij wel
genoemd: Cornelis de Goeij Dirkzoon. Uit zijn
eerste huwelijk had hij geen kinderen en uit
zijn huwelijk met Maria Catharina Dumoiin een
zoon: Theodorus Adrianus (1872-1945). In
1892 trad deze in bij de Orde der Capucijnen
en werd in 1899 tot priester gewijd. Hij over-
leed in 1945 te Tilburg. Zijn bidprentje ver-
meldt: 'Vurig beminde hij zijn Orde, welke hij
vele jaren in zware verantwoording bestuurde.
Onvermoeid ijverde hij voor de Capucijnenmis-
sies, waarvan hij jarenlang procurator was. Zijn
kloosternaam was: pater Anastasius'.
Een andere Houtense kleinzoon van Dirk de
Goeij en Jannigje Uitewaal en ook zoon van
Dirk de Goeij en Anthonia Peek was Jacobus
Alexander de Goeij (1827-1890). Deze trouwde
in 1864 te Houten met Maria van Leeuwen,
weduwe van Michaël Broekhuysen. Zij woon-
den op de boerderij Groenewoud. Na zijn dood
vertrok zijn weduwe in 1900 met haar zoon
Jacobus Alexander Theodorus de Goeij (1867)
naar Utrecht.
Nog een andere kleinzoon van Dirk de Goeij en
Jannigje Uitewaal en ook zoon van Dirk de
Goeij en Anthonia Peek was Willem de Goeij
(1829-1892). Hij werd boer in Schonauwen,
toen hij daar in 1855 trouwde met Hanna van
, .
.^i:'.WÊBii
' '^^^^^É^^H
^^^HHHB
IN MEMORIAM
Het bidprentje van de Capucijner pater Theodorus Adria-
nus de Goeij uit 1945 (collectie auteur)
der Worp uit Schonauwen (Schonauwen werd
in 1858 als zelfstandige gemeente opgeheven
en bij Houten gevoegd). Zij kregen 14 kinde-
ren, waarvan de meesten jong stierven. Na de
dood van Hanna van der Worp in 1896 kwam
hun zoon Willem de Goeij (1869) op de boer-
derij. Deze Willem de Goeij had in Houten de
bijnaam 'De Rus'. Hij schijnt een grote en
nogal behaarde boer te zijn geweest. Na hem
kwam het echtpaar Van Rooyen-Mocking op
de boerderij aan de Houtense Wetering. Later
werd deze boerderij een manege.
Nog weer een andere Houtense kleinzoon van
Dirkje de Goeij en Jannigje Uitewaal en ook
een zoon van Dirk de Goeij (junior) was Hen-
drik de Goeij (1840-1892). Hij trouwde in
Baarn met Wilhelmina Kuyer, kocht daar wat
land en erfde bovendien van zijn schoonouders
nog land, samen zo'n zes hectare. In 1889 be-
zat hij de boerderij Nieuweroord onder Houten
met bijna 28 hectare land. Driejaar later stierf
89
-ocr page 88-
boer te Schonauwen en wel op de boerderij
Bouw- en Weidelust. Na diens dood kwam op
deze boerderij zijn enige nakomeling, Johan-
nes de Goeij (1802-1874). In 1842 verkocht
deze de boerderij Bouw- en Weidelust voor ƒ
26.000.- aan Baron van Brienen van de Groote
Lindt te Amsterdam en kon de boerderij met
40 bunders land van de nieuwe eigenaar pach-
ten voor 1400 gulden per jaar'"*.
Deze Johannes de Goeij trouwde twee keer en
kreeg in totaal twintig kinderen. Toen zijn
tweede vrouw, Anna Dalderop, in 1876 over-
leed, werden haar kinderen Cornelis de Goeij
(1840-1893), Wilhelmina de Goeij (1843-
1900) en Elisabeth de Goeij (1853-1910) de
pachters van Bouw- en Weidelust. Cornelis
bleef ongehuwd; Elisabeth de Goeij trouwde in
1893 met Johannes Uyttewaal en het echtpaar
ging boeren op Bouw- en Weidelust. Zij kre-
gen geen kinderen. Op de boerderij kwam later
Hannes de Veen, wiens moeder Anna de Goeij
was (1845), een zus van Elisabeth. Een dochter
van Hannes de Veen trouwde met Van Rooyen
en zij boerden op Bouw- en Weidelust aan de
Houtense Wetering 33.
Ed de Goeij
Opmerkelijk is dat er van Dirk de Goeij en
De neomist Henny van der Vegt werd in 1941 in Houten
ontvangen door burgemeester Los en pastoor Verhoef, Ook
zijn ouders, Jacobus van der Vegl en Johanna Wilhelmina
de Goeij, staan op de foto (afbeelding uit Heijmink Liesert,
37)
hij te Houten. Op 4-4-1884 was te Baarn zijn
enige nakomelinge geboren, Johanna Wilhelmi-
na de Goeij. Zij trouwde op 19-11-1912 in
Houten met Jacobus van der Vegt, die van 1924
tot 1944 hoofd van katholieke lagere school in
Houten was. Wilhelmina Kuyer, de weduwe
van Hendrik de Goeij, trouwde in 1893 te Hou-
ten met Cornelis Sturkenboom (1867-1927). Zij
kregen twee kinderen: Wilhelmus Johannes
Henricus Sturkenboom (1894) en Hendrikus
Johannes Sturkenboom. De laatste werd boer
op Nieuweroord en zijn broer op een boerderij
daar schuin tegenover.
Nog meer De Goeijs
Er waren nog meer De Goeijs als boeren in
Houten woonachtig, maar dat waren geen nako-
melingen van de al vaak genoemde Dirk de
Goeij (1746-1802), maar van diens broer Wil-
lem de Goeij (1750-1822). Deze Willem de
Goeij woonde eerst onder Schonauwen, maar
boerde omstreeks 1801 te Schalkwijk. Zijn
zoon Pieter de Goeij (1777-1819) was weer
90
-ocr page 89-
Jannigje Uitewaai, die toch vele nakomelingen
in Houten hadden, tegenwoordig geen enkele
nazaat met de naam De Goeij meer voorkomt in
Houten. Hun laatste nakomeling was mevrouw
Van der Vegt-De Goeij, die omstreeks 1980
overleed. Wel zijn er genoeg nakomelingen
buiten Houten te vinden.
We hebben al veel De Goeijs de revue laten
passeren, die al lang zijn overleden, maar één
springlevende wil ik nog even noemen. Dat is
Ed de Goeij, zeven jaar keeper bij Feyenoord in
Rotterdam en thans keeper bij de Londense
voetbalclub Chelsea. Hij is een achter-achter-
achterkleinzoon van Dirk de Goeij en Jannigje
Uitewaai. Van voetballen heb ik geen verstand,
maar toch is hij volgens mij de beste Neder-
landse keeper. En waarom? Omdat hij ook nog
een heel klein beetje familie van mij is. Mijn
moeder was namelijk Elisabeth Antonia de
Goeij (1893-1975), een achter-achterkleindoch-
ter van dezelfde Dirk de Goeij en Jannigje Ui-
tewaai. Vandaar mijn zoeken naar De Goeijs in
het verleden !
J.A. van Bemmel woont in Beneden Leeuwen en
is oud-leraar aan een MA VO. Hij houdt zich
vooral bezig met genealogisch onderzoek.
Noten
1.   P.M. Heijmink Liesert, De kerk in het midden: de pa-
rochie Houten 1798-1998.
Houten, 1998.
2.  Tenzij anders vermeld, zijn de gegevens ontleend aan de
doop-, trouw- en begraafregisters van de katholieke pa-
rochies Jutphaas en Schalkwijk, de archieven van de
gerechten Jutphaas, Houten en Schonauwen en de
registers van de burgerlijke stand van de gemeenten
Houten en Schonauwen. Deze bronnen zijn te raadple-
gen op Het Utrechts Archief (HUA) te Utrecht en/of op
het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH) te Wijk bij Duurstede.
3   Tegenwoordig komt in de familie zowel de schrijfwijze
De Goey als De Goeij voor. Nog in de negentiende
eeuw veranderde de achternaam wel eens, zelfs een
enkele keer bij personen uit hetzelfde gezin.
4    Het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams had de
zorg over de rivierdijk van Amerongen tot Vreeswijk,
waar bij Het Klaphek tussen 1285 en 1292 in de rivier-
dijk een dam werd aangelegd om de doorstroom van de
Lek naar de Hollandse IJssel te blokkeren Zie hierover:
M. Donkersloot-de Vrij e.a.. De Stichtse Rijnlanden:
Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschap-
pen.
Utrecht, 1993, De monsterrollen van dijkwacht-
plichigen zijn lijsten met namen van degenen die naar
de rivierdijk van de Rijn of de Lek moesten komen
voor werkzaamheden bij gevaar van een dijkdoorbraak.
5.   SAKRUH, Notariële Archieven tot 1896, inv.nr, 178
(16-11-1793).
6.   Om te voorkomen dat de koeien bij de takken van de
vruchtbomen zouden kunnen komen, werd een halster
om hun kop gedaan waaraan een ketting was verbon
den met een voorpoot, even boven de hoef Een slimme
koe boerde dan die poot wat op en kon dan toch bij de
takken komen Hiervoor werd het dier gestraft door nog
zo'n ketting te verbinden met de andere voorpoot. Het
lopen was dan geen pleziertje meer, want bij het lopen
moest de kop telkens op en neer.
7 C. van Schaik, 'De Bataafse omwenteling in Houten en
■t Goy'. Het Kromme-Rijngebied. 29 (1995-4), 84-104.
8.   De schepenen vormden samen met de schout het be-
stuur in een gerecht, de voorloper van de gemeente. Zij
regelden niet alleen bestuurlijke zaken, maar ook
(eenvoudige) juridische zaken. De schout was met zijn
rakkers (politieagenten) verantwoordelijk voor de open-
bare orde in het gerechtsgebied.
9.   Heijmink Liesert, 78-79.
10.H Reinders, 'Een volkstelling uit Houten van 1808'.
Tussen Rijn en Lek. 21 (1987-4), 22-30.
11.Streekarchief Rijnstreek te Woerden, Hoogheemraad-
schap Lekdijk Bovendams, monsterrollen van het ge-
recht Houten, 1772.
12.HUA, Memories van successie Kantoor Amerongen,
Houten 1818-1825, nr.24, acte nr. 116, december 1820.
13..1.A.M. Smits en 0.1 Wttewaall, Houten: Historische
bebouwing.
Zeist, 1991, 249-250.
14.SAKRUH. Notariële archieven tot 1896. inv.nr. 2646.
91
-ocr page 90-
Een pispot met boter en 'tureluren' in het
Wijkse gasthuis
Ria van der Eerden- Vonk
onder andere een pispot met boter^.
In de eerste attestatie vertelt Philips de Vosch,
bode van het gasthuis en tevens stadsdeurwaar-
der, wat de gasthuismeid Neeltje de Roij hem
had gezegd. Op zondagavond 4 maart, toen de
regenten aan 't vergaderen waren, hadden
Neeltje en de binnenmoeder 'op het bedde
leggende malkander de biecht gelesen^'. De
dienstmeid had Cornelia Mesen verweten dat
zij een nieuwe waterpot had gekocht en die
met boter gevuld aan haar dochter had gege-
ven. Ook had diezelfde dochter een gedeelte
van de zoutevis die voor de proveniers be-
stemd was, gekregen. De meid had er nog aan
toegevoegd 'dat sij den bruy vande moeder
hadde'', dat sij het soude seggen, want sij heeft
doch soo veel gedaen'.
Op 23 maart 1694 werden voor de Wijkse no-
taris Nicoiaes Keppel twee verklaringen afge-
legd over het gedrag van Cornelia Mesen, bin-
nenmoeder van het Ewoud- en Elisabethgast-
huis in Wijk bij Duurstede'. In beide gevallen
had dr. Peter Benier, regent van het gasthuis en
oud-burgemeester van Wijk, daarom verzocht.
Hij had zich hiertoe genoodzaakt gevoeld nadat
de binnenmoeder hem ervan had beticht een
'faemrover', leugenaar en dief te zijn, omdat hij
haar op 17 maart aan tafel, in het bijzijn van de
gasthuisregenten en -regentessen, had beschul-
digd van diefstal van
De voorgevel van het Wijkse gasthuis aan de Oeverstraat
op een schilderij uit 1882 door J F Croockewit naar een
tekening uit 1728 van L.P. Serrurier (foto SAKRUH, Atlas
Wijk bij Duurstede)
3ca«AL
1 l 1 \ » 'il:
1,1 M.! '
.1(1» »,» ! » V". »
■ > l > i • 5 • » V \ V
■ I V' S » t, \ ! ( i 1
< ; » t > » V I 1. '
>' t I II f. i -. 11 il
11 1 1
92
-ocr page 91-
Tweede attestatie
Dat er inderdaad meer aan de hand was, blijkt
uit de tweede attestatie. Twee proveniers of
kostkopers van het gasthuis, Jean Cottin' en
Peter de Haes, verklaarden dat zij zo'n twee
jaar eerder, ergens in de zomer van 1692,
gezien hadden dat Cornelia Mesen 's avonds
tussen zeven en acht uur op de mannenkamer
was gekomen en de dekens en lakens van het
bed van de dove provenier Teunis Dirxen
Pijsel had afgetrokken. Vervolgens was zij
met haar bovenlichaam en op de ellebogen
steunend op het bed gaan liggen en had Teunis
Dirxen bij zijn mannelijkheid gevat 'sodanich
dat hij schreijde door het trecken bij het haer
vande selve'. Bovendien hadden beide prove-
niers vijf of zes maanden voor zij hun verkla-
ring aflegden, gezien dat hun medebewoner
Jacobus van Bruijnlucht 'is komen lopen in de
mans kamer, hem verbergende in het secreet
en lopende riep 'ick wil niet, ick wil niet'. Dat
de moeder hem volgende haer ontrent het bedt
van den genoemden Bruijnlucht heeft verbor-
gen; dat Jacobus voornoemt naer eenigen tijdt
verblijfs in het secreet naer sijn bedde is geko-
men; dat de moeder daar doen noch staende
hem op het bedde heeft gesmeten en bij sijn
mannelijckheyt heeft gevat, daar op hij al
roepende en schreuwende seide 'ick wil niet
meer turelueren, ick heb het al eens gedaen'.
Behalve deze sexuele vergrijpen had Cornelia
Mesen gefraudeerd met het meten van het
koren. Ook wisten de beide proveniers te
vertellen dat haar dochter uit Darthuizen ge-
woonlijk twee of drie keer in de week met
haar kind of kinderen in het gasthuis kwam.
Ze aten dan samen achter een gesloten keu-
kendeur. Toen gasthuisregent en burgemeester
Schagen een keer kwam kijken, verborg ze
haar dochter en kleinkind in het bakhuis. De
binnenmoeder liet haar dochter ook alijd ach-
ter aan de wal uit, in plaats van via de voor-
deur aan de Oeverstraat, zwaar beladen met
spullen. Verschillende keren hadden Jean
Cottin en Peter de Haes ook gezien dat Corne-
lia Mesen melk aanreikte achter over de
muur. Deze verklaringen werden bevestigd
door een derde provenier, Piere Ladirack.
Ontslagen
Op 7 april 1694 stelde Peter Benier de affaire
aan de orde in de regentenvergadering, maar
presiderend regent Johan de Wael vond dat het
te laat was geworden, zodat de zaak, onder
protest van Benier, werd aangehouden. Nog
geen twee weken later bespraken de zeven
aanwezige gasthuisbestuurders de kwestie op
een speciaal bijeengeroepen vergadering. Na-
dat zij zich door Benier hadden laten informe-
ren, werd de binnenmoeder Cornelia Mesen
gehoord. Deze ontkende alle haar ten laste
gelegde feiten. De regenten besloten daarop,
mede vanwege 'het schandael, ergenisse en
opspraeck vande borgerije die door dese saeck
waren ontstaen met ondienst vanden huijse',
haar op staande voet te ontslaan". Na vijfjaar
als hoofd van de huishouding in het Wijkse
gasthuis te hebben gewerkt, werd Cornelia
Mesen op straat gezet met 100 gulden en 4
stuivers: haar salaris over de laatste anderhalf
jaar, dat voor de komende zes weken en 2
gulden en 14 stuivers voor een paar schoe-
nen'... Wat er van haar geworden is, is mij
niet bekend. Misschien is ze bij haar dochter
in Darthuizen ingetrokken.
Schilderij uit 1700 door J.F. Bodecker van (waarschijnlijk)
gasthuisregent jonkheer Joost Taets van Amerongen, heer
van de Natewisch (foto SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurste-
de)
93
-ocr page 92-
Drs. M.A. van der Eerden-Vonk is archivaris
van het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied
- Utrechtse Heuvelrug en redacteur van dit
tijdschrift. Zij houdt zich bezig met de geschie-
denis van het Ewoud- en Elisabethgasthuis in
Wijk bij Duurstede.
Aeltje Spithoven
De regenten zagen zich nu voor de opgave
gesteld om een 'bequame degelijcke wedue'
voor de vacante functie van binnenmoeder te
zoekend Ze zullen zich dit keer wel goed heb-
ben geïnformeerd over de degelijkheid van
hun nieuwe werkneemster, want met Cornelia
Mesen had het Wijkse gasthuis de tweede bin-
nenmoeder op rij binnengehaald waarmee
problemen waren ontstaan. In 1689 was Cor-
nelia's voorgangster, Aeltje Spithoven, onder
onduidelijke omstandigheden uit het gasthuis
verdwenen. Eerder was in het regentencollege
uitgebreid gesproken over de klachten die over
haar waren binnengekomen'. Ze zou de prove-
niers op allerlei manieren kwalijk hebben be-
jegend en het gasthuis slecht bestieren. Opval-
lend genoeg is het besluit dat de regenten over
haar namen uit de notulen geschrapt. Dat was
gebeurd toen Aeltje op 7 september 1689 had
laten weten dat de heren regenten naar een
andere binnenmoeder konden omzien, omdat
zij zich verhuurd had ten huize van één van
hen, jonkheer Joost Taets van Amerongen van
de Natewisch. Op haar verzoek kreeg ze een
verklaring mee dat ze het gasthuis vijf jaar
lang eerlijk en goed had gediend....
Dronkenschap
De twee proveniers die het slachtoffer waren
geweest van de handtastelijkheden van Corne-
lia Mesen bleven in het gasthuis wonen. Ze
behoorden overigens niet tot de gemakkelijkste
bewoners. Met name de dove Thonis Dirks-
soon Pijsel was zich in de jaren 1690-1692
verschillende keren te buiten gegaan aan dron-
kenschap en wangedrag en als straf daarvoor
uit het gasthuis gezet'". Hij werd echter tel-
kens weer toegelaten, mede omdat het gasthuis
hem nodig had vanwege de werkzaamheden
die hij als provenier verrichtte". In augustus
1702 was het geduld van de regenten met de
zich dagelijks bedrinkende en misdragende
Pijsel echter op: hij kon na het middagmaal
vertrekken om nooit weer in het gasthuis terug
te keren'^
Noten
1  Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH). Notariële Archieven tot 1896,
inv.nr. 2506. Met dank aan Wim Donselaar die op het
bestaan van de twee akten wees. Behalve als Mesen
werd zij ook wel aangeduid als Meessen en Meijssen.
2  SAKRUH, Archief Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk
bij Duurstede (I367)1400-ca.l880 (Gasthuis I),
inv.nr.1, 1674-1709, 19-4-1694 (biz. 337).
3  Dat wil zeggen dat zij 'elkaar de waarheid hadden ge-
zegd'.
4 Neeltje had dus genoeg van de binnenmoeder.
5  Cottin of Cottijn was in maart 1690 als provenier in het
Wijkse gasthuis opgenomen (SAKRUH, Gasthuis I,
inv.nr.1, 1674-1709, 5-4-1690 (blz. 261). Aangezien hij
'Frans réfugié' genoemd wordt, zal hij behoord hebben
tot de honderdduizenden Hugenoten die na de opheffing
van het Edict van Nantes in 1685 uit Frankrijk vlucht-
ten. Hij was overigens de enige van de drie attestanten
die zijn eigen naam kon schrijven; de twee anderen
zetten een kruisje. Hij overleed enkele maanden nadat
hij in januari 1695 wegens wangedrag voor zes weken
uit het gasthuis was gezet (SAKRUH, Gasthuis I,
inv.nr.1, 1674-1709, 5-1-1695 (blz. 359) en 1-6-1695
(blz. 364).
6 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 19-4-1694
(blz. 336-339).
7  SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 15, 1693-1694.
8  Het werd Teuntje Willems, de weduwe van Arnoult van
der Horst (SAKRUH, Gasthuis 1, inv.nr. 1, 1674-1709,
14-5-1694 (blz. 343)).
9 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, blz. 245.
10 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 5-4-1690
(blz. 261), 4-7-1691 (blz. 278-279), 2-4-1692 (blz.
286, samen met Jacob van Bruijnloght), 11-10-1692
(blz. 296, samen met Peter de Haes), 11-11-1692 (blz.
299), 2-2-1695 (blz. 360: Jacobus van Bruijnlocht).
11  Bij zijn toelating op 7-1-1689 had hij verklaard zodanig
tot armoede te zijn vervallen, dat hij de gebruikelijke
inkoopsom voor proveniers niet kon betalen. Hij werd
daarom toegelaten tegen betaling van 15 gulden en
onder voorwaarde dat hij voor het gasthuis arbeid zou
verrichten (SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-
1709, blz. 231).
12  SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 27-8-
1702 (blz. 484).
94
-ocr page 93-
stadsboerderijen in de Achterstraat te
Wijk bij Duurstede
Theo van Wijk
Wijk bij Duurstede is onmiskenbaar een stad:
het heeft een stedelijke structuur, -uitstraling
en -bevolking. Niettemin is de stad voortgeko-
men uit de naamloze nederzetting die na de
ondergang van Dorestad was overgebleven:
een handvol verspreide boerderijen en een 'cur-
tis', een grote boerderij waar de meier zetelde,
de vertegenwoordiger van de grondheer. Niet
lang na het het midden van de 13de eeuw werd
de donjon gebouwd, toen al 'het huis te Duur-
stede' genaamd, die uit zou groeien tot het la-
tere kasteel. De kasteelheer verleende in 1300
stadsrechten aan het dorp dat inmiddels rond
de curtis en onder bescherming van het kasteel
was ontstaan en dat van toen af als de stad
Wijk bij Duurstede de geschiedenis inging'.
Keizerstraat
Dat rudimentaire Wijk was minimaal van af-
meting: het omvatte weinig meer dan één
straat, de Keizerstraat geheten (het verlengde
van de Hoogstraat!) waaraan de curtis en de
kerk waren gelegen. Er kwam een omwalling
en een omgrachting waartoe de Arkgracht werd
gegraven en binnen die summiere begrenzing
ontwikkelde zich het hart van de stad zoals wij
dat nu nog kennen: de Markt, het verbrede
gedeelte van de Keizerstraat dat aanvankelijk
'De Plaets' heette; de Volderstraat, de voorma-
lige Keizerstraat die eerst Vorderstraat of
Voorstraat werd genoemd; de Nederhof waar-
binnen nog fragmenten van de vroegere curtis
te zien zijn (waaronder de oorspronkelijke in-
gang aan de Volderstraat); de Mazijk, zijnde de
gedempte Arkgracht en de aanzetten van Pe-
perstraat en Maleborduurstraat. De wal werd
een muur en evenwijdig aan die (stads)muur
werd de Achterstraai aangelegd (vandaar de
verandering van Keizerstraat in Voorstraat) en
over die Achterstraat gaat deze bijdrage.
Penetrante stank
In de vroege 14de eeuw was de Achterstraat
een (onverharde) weg met een éénzijdige be-
Achterstraat 18 in ongeveer 1965 (Streckarchivariaat
Krommc-Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug, Atlas Wijk bij
Duurstede)
bouwing aan de buiten- of Singelzij de; de an-
dere straatwand werd gevormd door de erfaf- -
sluitingen (muren en schuren) van de bebou-
wing aan de Markt en de Volderstraat. De be-
bouwing van de Achterstraat bestond uit boer-
derijen waarvan de erven tot aan de stadsmuur
liepen. Het vee dat 's-zomers in de weiden
graasde stond 's-winters op stal en werd daar-
toe twee keer per jaar door de Veldpoort de
stad in- en uitgebracht. Een dorpsweg binnen
de stadsmuren. De stad breidde zich uit, 'Het
Oever' kwam er bij, de ommuring werd ver-
nieuwd en versterkt met torens, poorten en
bolwerken, de bebouwing in de straten sloot
zich aaneen (ook in de Achterstraat) maar de
(stads)-boer hij ploegde voort. Het vocht uit de
mesthopen op de erven mengde zich met de
gier uit de stallen en liep ongehinderd in het
water van de Singel. Met de ook tóen heersen-
de zuidwestenwind moeten de nauwe straatjes
in de binnenstad bezwangerd zijn geweest van
een niet aflatende penetrante stank.
Achterstraat 18
Op het kadastraal minuutplan uit 1820 staan
aan de Achterstraat nog acht boerderijen -her-
kenbaar aan de vele hooibergen- ingetekend.
Nu resteren er nog twee: Achterstraat 18 en
95
-ocr page 94-
Achterstraat 38-42. Van deze twee is nr. 18
vrijwel ongeschonden als boerderij herkenbaar
en dat is te danken aan het feit dat er nog tot in
de jaren zestig van deze eeuw op is 'geboerd'.
Toen werd de laatste practiserende stadsboer
door de gemeente uitgekocht; de tot een trieste
puinhoop vervallen boerderij leek een droevig
einde beschoren. De redding kwam in de per-
soon van een jonge tandarts die in 1972/73 een
totale restauratie liet uitvoeren en er zijn star-
tende praktijk vestigde. Sindsdien pronkt Wijk
bij Duurstede met een vrij unieke bezienswaar-
digheid: een zeldzaam gave stadsboerderij
waarvan de vroegste sporen teruggaan tot vóór
1495. Achterstraat 18, er zit nog steeds een
tandarts in.
Achterstraat 38-42
De andere bewaard gebleven stadsboerderij
aan de Achterstraat draagt de nrs. 38 t/m 42
hetgeen duidt op een forse gevelbreedte. Deze
boerderij is beduidend jonger dan zijn eerbie-
dwaardige tegenhanger op nr. 18 maar zeker
interessant door de bewaard gebleven boerde-
rijvorm. Vooral de linker zijgevel spreekt in
dat verband nog tot de verbeelding. Tot 1914 is
hier nog geboerd; in dat jaar liet de eigenaar
aan de Zandweg een nieuwe boerderij bouwen,
de Adrianahoeve (inmiddels praktisch opge-
slokt door nieuwbouwplan De Geer).
De aannemer van Adrianahoeve kocht de oude
boerderij aan de Achterstraat van zijn bouw-
heer en vestigde er zijn bedrijf Hij verbouwde
het voorhuis tot drie (!) woningen, betrok zelf
de linker hoekwoning en richtte de stallen en
schuren op het erf in als werkplaats en opslag-
ruimten. Het bedrijf breidde zich uit, het belen-
dende perceel nr. 44 werd aangekocht en op de
samengevoegde erven werden de stallen en
schuren vervangen door grote loodsen. Het
karakter van stadsboerderij ging geheel verlo-
ren en was nog uitsluitend herkenbaar aan de
vorm van de bebouwing aan de Achterstraat:
het zeer brede voorhuis (10 traveeën!) en het
haaks daarop staande bewaard gebleven ge-
deelte van de stal aan de achterzijde. De stal is
beduidend hoger dan het voorhuis en steekt
daar dan ook bovenuit. Gezien vanuit de Ach-
terstraat heeft dat een opmerkelijk effect: het
dak van het voorhuis met de nokrichting even
Achterstraat 42 in augustus 1998 (Streekarchivariaat
Kromme-Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug, Atlas Wijk bij
Duurstede)
wijdig aan de straat, schiet in het midden eens-
klaps in puntvorm dóór naar de hoger gelegen
nok van de stal. De eerder genoemde zijgevel is
mede door dit 'dakenspel' bijzonder van vorm.
De bedrijfsvoering van het complex Achter-
straat 38 t/m 44 is inmiddels beëindigd; er zijn
plannen ontwikkeld om op het terrein een
twaalftal woningen te bouwen. Daarbij is be-
paald dat de gebouwen aan de Achterstraat
behouden moeten blijven vanwege hun
historische- en beeldbepalende waarde.
Uniek ?
Is dat nu uniek, boerderijen in een stad? Nee, in
vele oude steden waren ze te vinden en enkele
zijn ook nu nog als zodanig te herkennen. Het
bijzondere aan de Wijkse boerderijen is dat ze
allemaal aan één straat hebben gestaan die
daardoor het karakter van een echte dorpsstraat
had. Bijzonder is ook dat twee boerderijen tot
in onze eeuw in funktie zijn geweest en zo-
doende hun authenticiteit hebben behouden. En
dat 'danken' we aan de tijd die in Wijk bij
Duurstede zo lang heeft stilgestaan.
P. Th. L. van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk hij Duurstede, Cothen en Langhroek.
I De auteur baseert zich vanzelfsprekend op de visie zoals
die tot nog toe in de literatuur over Wijk bij Duurstede
overheerst. In het recent verschenen Van Dorestad naar
Wijk bij Duurslede Het ontstaan van een stad in het span-
ningsveld lussen Friezen en Franken, graven en bisschop-
pen, ca. 600-1550 na Chr.
door WA. van F,s e.a. (Abcou-
de 1998) wordt een ander beeld van de ontstaansgeschiede-
nis geschetst. Toetsing van beide visies zal nog moeten
plaats hebben (naschrift redactie).
96
-ocr page 95-
-~^1
Rapportage ledenonderzoek van de Historische
Kring 'Tussen Rijn en Lek'
Voorwoord bestuur en redactie Historische
Kring
Bijna de helft van de leden van 'Tussen Rijn en
Lek' heeft meegewerkt aan de enquête van de
Stichting Stichtse Geschiedenis, ongeveer een
jaar geleden. Dit was de hoogste respons van
de in totaal zeven deelnemende verenigingen.
Uit het onderzoek blijkt dat het door de vereni-
ging geboden pakket goed aansluit bij de be-
hoeften van de leden: 'Het tijdschrift wordt
veel gelezen, excursies en lezingen verhou-
dingsgewijs goed bezocht. Het ledenbestand is
trouw en minder vergrijsd dan bij zustervereni-
gingen en de aanwas is evenwichtiger dan in
andere gemeenten en regio's'.
Toch ziet de Stichting Stichtse Geschiedenis
nog wel enkele mogelijkheden tot verbetering.
Zo zou er een 'Internetsite' kunnen worden
geopend, zouden er meer werkgroepen kunnen
worden opgericht en zou het tijdschrift enige
inhoudelijke wijzigingen kunnen ondergaan.
Bestuur en redactie vinden het de moeite waard
om te proberen een aantal zaken te realiseren.
Naast de bestaande werkgroep archeologie,
zouden bijvoorbeeld een werkgroep genealogie
en een werkgroep monumentenzorg kunnen
worden opgericht.
Een dergelijke uitbreiding van de activiteiten
van de Historische Kring is echter alleen zinvol
en levensvatbaar wanneer leden van de vereni-
ging daaraan actief willen bijdragen. Wij willen
daarover graag met u van gedachten wisselen
op de volgende algemene ledenvergadering in
april 1999, waarvoor u dus alvast van harte
wordt uitgenodigd (de precieze datum hoort u
nog). Natuurlijk zijn ook eerder al suggesties
en reacties welkom. U kunt die sturen aan de
bestuurssecretaris, de heer H.J.J. Steenman,
Kalverhoeve 18, 3992 NZ in Houten.
Hierna vindt u een weergave van het belang-
rijkste deel van het onderzoeksrapport van de
Stichting Stichtse Geschiedenis, geschreven
door F. Vogelzang en N. Vugts. Het volledige
rapport kunt u desgewenst opvragen bij de re-
dactiesecretaris, mevrouw M.A. van der
Eerden-Vonk, Postbus 83, 3960 BB in Wijk bij
Duurstede.
Aanleiding voor het onderzoek
De provincie Utrecht kent enkele tientallen
verenigingen en stichtingen, die zich bezighou-
den met de lokale en regionale geschiedenis. Er
zijn grote verschillen tussen deze verenigingen:
een aantal houdt zich bezig met de 'totale' ge-
schiedenis van een bepaalde geografische een-
heid: een dorpskern, een gemeente, een regio of
de hele provincie. Andere richten zich op een
bepaald aspect: genealogie, archeologie, de
bebouwde omgeving of het landschap.
De algemene lokale historische verenigingen
dekken gezamenlijk bijna het gehele grondge-
bied van de provincie: alleen de gemeenten
Maam en Lopik hebben geen 'echte' histori-
sche kring. Die algemene verenigingen ver-
schillen nogal in grootte: de kleinste tellen en-
kele tientallen leden, de grootste ruim 1700. De
meeste echter hebben enkele honderden leden.
Hoewel iedere vereniging eigen accenten legt,
bieden ze alle hun leden een pakket van publi-
caties, lezingen en excursies aan. Sommige
hebben werkgroepen waarin de leden actief met
de eigen geschiedenis bezig kunnen zijn. Er
zijn verenigingen die collecties bezitten: ar-
chiefmateriaal, afbeeldingen en voorwerpen.
Deze collecties zijn soms in een oudheidkamer,
soms in een documentatiecentrum onderge-
bracht. Ook komt het voor, dat ze verspreid
liggen op diverse adressen.
Veel verenigingen werken samen met de lokale-
of streekarchiefdienst. Sommige tonen een
meer maatschappelijke betrokkenheid door het
ondernemen van acties voor het behoud van
monumenten, beeldbepalende dorpsgezichten,
bomen, ruïnes etcetera. Veel verenigingen zijn
betrokken bij de organisatie van cultuurhistori-
sche evenementen zoals Open Monumentendag.
Het verschijnsel historische vereniging heeft
een oude geschiedenis. In de tweede helft van
de vorige eeuw ontstonden de eerste historische
gezelschappen, die zich, zoals ooit de
achttiende-eeuwse geleerde genootschappen dat
deden met het totale veld van de wetenschap,
toelegden op de bestudering van de lokale ge-
schiedenis. Deze eerste echte historische kring-
en werden opgericht als reactie op het ontlui-
97
-ocr page 96-
nigingen meer en het ledental van de andere
stabiliseert zich of neemt zelfs iets af Het
wordt tijd voor bezinning.
Het onderzoek
Bij verschillende besturen van historische vere-
nigingen komen vragen op. Hebben de vereni-
gingen hun maximale aantal leden bereikt of
zijn er nog groepen belangstellenden die niet
worden bereikt? Is het wenselijk dat de vereni-
gingen verder groeien? Wat voor soort mensen
zijn eigenlijk lid geworden en wat zijn hun ver-
wachtingen? En daarmee samenhangend: is het
aanbod van de verenigingen goed afgestemd op
wat de leden wensen?
Zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die de
verenigingen nopen tot aanpassing? Hoe zal de
toekomst er uit gaan zien? Overal worden ge-
luiden gehoord dat door de individualisering
het verschijnsel vereniging zijn langste tijd
heeft gehad. Sportverenigingen, politieke partij-
en, alom kampt men met een teruglopend le-
denaantal en minder inzet van leden.
Om op deze vragen een antwoord te vinden en
een goed beleid voor de toekomst te kunnen
vormgeven, is informatie nodig. De Stichting
Stichtse Geschiedenis heeft daarom in overleg
met een aantal historische verenigingen een
onderzoek onder de leden uitgevoerd. Natuur-
lijk kan daarin niet op alle vragen een antwoord
worden gevonden, maar in ieder geval kan een
beeld worden gekregen van de vereniging op
dit ogenblik.
De onderzoeksmethode
Om een zo goed mogelijk beeld te verkrijgen
van het huidige ledenbestand en hun verwach-
tingen, wensen en waardering ten aanzien van
de historische vereniging waarvan ze lid zijn, is
gekozen voor een uitgebreide vragenlijst.
Zo'n vragenlijst kent zijn beperkingen. Zo mag
hij niet te lang zijn, omdat mensen anders wor-
den afgeschrikt. Vragen moeten helder en een-
duiding worden gesteld. Anonimiteit moet wor-
den gewaarborgd. Altijd is er de kans, dat er
sociaal-wenselijk wordt geantwoord.
Gekozen is daarom voor een combinatie van
snel in te vullen gesloten vragen, waarbij alleen
enkele mogelijkheden kunnen worden ingevuld,
en open vragen, waar meer eigen mening en
commentaar kunnen worden gegeven. Hoewel
de aan het onderzoek deelnemende vereniging-
kend besef, dat veel cultuurhistorisch erfgoed
verloren dreigde te gaan. Ze richtten zich vaak
op de uitgaaf van bronnen, om zo archiefstuk-
ken voor het nageslacht te bewaren en geschikt
te maken voor bestudering, verzamelden arche-
ologische objecten of streefden naar het behoud
van lokale monumentale panden. De - voorna-
melijk mannelijke - leden van deze vereniging-
en waren afkomstig uit de gegoede burgerij.
Archivarissen speelden een vooraanstaande rol.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef dat
karakter gehandhaafd en bleef hun aantal laag.
In Utrecht waren het slechts een handjevol:
Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Niftarlake (in de
Vechtstreek).
Na de wereldoorlog, met name in de jaren ze-
ventig en tachtig, kwam daarin verandering. In
korte tijd ontstonden er tientallen verenigingen,
die veel minder dan vroeger een wetenschappe-
lijk en conserverend karakter hadden. Hun aan-
dacht ging uit naar het jongste verleden
(19de/20ste-eeuw) en naar de geschiedenis van
de gewone mensen. Bedreiging van de eigen
directe omgeving door grootschalige ingrepen
in de ruimtelijke ordening, aanleg van nieuw-
bouwwijken en influx van nieuwe inwoners zijn
volgens sommigen daarin de belangrijkste oor-
zaken geweest. De grote bloei van lokale histo-
rische verenigingen met veel leden uit de 'oude
garde' zoals in Veenendaal en Bunschoten lijkt
die visie te ondersteunen. Anderen spreken
liever over nostalgie en een verlangen naar
vroeger: vooral voor deze generaties is het le-
ven sterk veranderd en is het wenselijk dat er in
alle onrust en ontwikkeling een rustpunt wordt
gecreëerd in 'grootmoeders tijd'. Dat wordt
gedeeltelijk ondersteund door het feit, dat juist
de nieuwere inwoners van de Utrechtse steden
en dorpen, na er enkele jaren gevestigd te zijn
en na afronding van hun maatschappelijke car-
rière, belangstelling gingen tonen voor het ver-
leden van hun nieuwe woonplaats en in grote
getale lid werden van de historische kringen.
Deze 'nieuwe' verenigingen streefden in aantal
de oude snel voorbij, hadden ook een veel gro-
ter en sociaal gedifferentieerder ledenbestand
maar waren geografisch beperkter georiënteerd.
De oude verenigingen waren meestal provinci-
aal of regionaal georiënteerd, de nieuwe richt-
ten zich op stad, dorp of gemeente. Halverwege
de jaren negentig komt er opnieuw een kente-
ring: er ontstaan bijna geen nieuwe lokale vere-
98
-ocr page 97-
op de uitgezonden/ aangevraagde vragenlijsten.
Stichts-Hollandse Historische vereniging - 950
leden - regionale vereniging - opgericht 1957;
Zeister Historisch Genootschap Van de Poll -
815 leden - lokale vereniging - opgericht 1951;
Historische Kring Nieuwegein - 475 leden -
lokale vereniging - opgericht 1978;
Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' - 450
leden - regionale vereniging - opgericht 1966;
Historische Vereniging Soest - 350 leden - lo-
kale vereniging-opgericht 1980; Historische
Kring d'Oude School - 550 leden - lokale vere-
niging - opgericht 1992; De Historische Kring
Leusden bracht een vergelijkbare vragenlijst
uit.
en vrij waren in het toevoegen of weglaten van
vragen, is getracht de verschillende vragenlijs-
ten parallel op te zetten. Daardoor kunnen de
resultaten worden vergeleken.
De respons
De vragenlijst is door de meeste verenigingen
samen met het tijdschrift en een begeleidend
schrijven aan de leden verzonden. In de litera-
tuur rondom dit soort enquêtes wordt een res-
pons van meer dan 10% hoog genoemd. De
gehaalde respons bij dit onderzoek varieert
tussen de 21,5-46%. Heel hoog dus en in ieder
geval voldoende, om duidelijke uitspraken te
kunnen doen.
De ingevulde vragenlijsten
De vragenlijsten zijn in de periode winter 1997
tot lente 1998 uitgezet. Meestal werd een ter-
mijn van twee maanden gegeven om ze in te
vullen. In de zomer zijn de vragenlijsten in een
database ingebracht, waarna kon worden be-
gonnen met de interpretatie van de gegevens.
Hoewel er een groot aantal vragenlijsten is
geretourneerd, in totaal 1157, waren lang niet
alle lijsten volledig ingevuld. Omdat op andere
vragen weer meerdere antwoorden konden wor-
den ingevuld, is de respons dus bijna nooit
precies 100%. Bij het bestuderen van de ant-
woorden is het daarom meer van belang, de
percentages van de mogelijke antwoorden te
vergelijken dan uit te gaan van de absolute
aantallen. Het is opvallend dat met name de
vragen naar zaken die door de respondenten
niet werden gewaardeerd of waaraan zij niet
deelnamen, nauwelijks werden ingevuld. Dat
maakt het moeilijker om over dat soort ant-
woorden uitspraken te doen. Dat is wel moge-
lijk bij de vragen, naar wat de respondenten
wel waardeerden of bij activiteiten, waaraan zij
wel deelnamen. Ook heeft niet iedereen conse-
quent geantwoord, waardoor percentages hier
en daar afwijken, waar ze feitelijk overeen had-
den moeten komen. Omdat het bijna in alle
gevallen gaat om verschillen van luttele procen-
ten, tast dit de betrouwbaarheid van de algeme-
ne lijn der antwoorden niet aan.
De deelnemende verenigingen
Om de vergelijking te vergemakkelijken, volgt
hier een korte typering van de deelnemende
verenigingen. De ledenaantallen zijn gebaseerd
Uitkomsten vragenlijst Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek'
Leden en lidmaatschap
Er werden in totaal 450 vragenlijsten verzon-
den, waarvan er 207 werden terugontvangen,
een respons van 46%. Dat is de hoogste respons
van de deelnemende verenigingen.
Het algemene beeld dat vooral ouderen lid zijn
van een historische vereniging, wordt door het
onderzoek bevestigd. Van de leden van 'Tussen
Rijn en Lek' is 57% ouder dan 55 jaar, terwijl
er aan de enquête niemand meedeed die jonger
was dan 30.
De verdeling naar sekse was 63% man, 32%
vrouw en de rest geen antwoord. De ongelijke
verhouding man-vrouw wordt vooral veroor-
zaakt door het relatief grote aantal jongere man-
nen in de vereniging. Tussen de leeftijd 55-65
is de sekseverhouding 1:2 in het voordeel van
mannen, boven de 65 verschuift dit naar 1:1,75.
De vereniging kent geen gezinslidmaatschap:
het is denkbaar dat deze uitkomst mede is geba-
seerd op het feit, dat het lidmaatschap op naam
van de man staat en dat zij met name de vragen-
lijst hebben ingevuld.
Eenmaal lid van de historische kring geworden,
blijken de mensen trouw. Ruim 54% is langer
dan 5 jaar lid van de vereniging. 41% is in de
laatste 5 jaar lid geworden. Slechts 5% van de
ingevulde vragenlijsten is afkomstig van nieuwe
leden. Uit het daarbij soms ingevulde commen-
taar blijkt dat nieuwe leden enige schroom voe-
len om de vragenlijst in te vullen: ze hebben het
idee dat ze nog te weinig ervaring met de vere-
99
-ocr page 98-
niging hebben, om een goed onderbouwd ant-
woord te geven. Dat zou kunnen betekenen dat
er meer nieuwe leden zijn dan uit de uitkomst
van het onderzoek blijkt.
Tegelijkertijd leert vergelijking met andere
verenigingen waar meer gegevens bekend zijn,
dat het aantal nieuwe leden daar niet veel groter
is dan de hier gescoorde 5%. Bij de meeste
verenigingen vond de grootste groei plaats in
de eerste jaren na de oprichting. De laatste ja-
ren is er weliswaar nog een groei te zien, maar
een die langzaam afneemt. 'Tussen Rijn en
Lek' is zelfs nog een gunstige uitzondering in
de ledentoename in de laatste vijfjaar.
Jongeren
Veel besturen van historische verenigingen
geven aan, gaarne meer jongere leden te willen
trekken. Voorwaarde daarvoor is de aanwezig-
heid van een nog niet aangesproken reservoir
van in lokale geschiedenis geïnteresseerde
jongeren. Daarvoor zijn weinig aanwijzingen.
Niet alleen blijkt uit diverse bronnen dat de
belangstelling voor geschiedenis en cultuur
over het algemeen pas op latere leeftijd komt,
ook de specifiek op jongeren gerichte vereni-
gingen houden zich nauwelijks bezig met ge-
schiedenis. De Nederlandse Jeugdbond voor
Geschiedenis telt in de provincie Utrecht eerder
tientallen dan honderden leden, hetgeen percen-
tueel overeenkomt met de aantallen jongeren
die in totaal lid zijn van de historische vereni-
gingen. Ook tijdschriften voor jongeren beste-
den nauwelijks aandacht aan geschiedenis en
het aantal jongeren dat geabonneerd is op alge-
mene historische tijdschriften als Spiegel Histo-
riael is laag. Hooguit is denkbaar, dat jongeren
te mobiliseren zijn bij incidentele acties voor
het behoud van monumenten, omdat hun maat-
schappelijke betrokkenheid bij omgeving en
milieu wel groot is.
Een verdere complicatie is de hoge mobiliteit
van jongeren; daardoor is er weinig band met
de eigen omgeving. Opvallend bij vergelijking
van de antwoorden van jongeren die wel lid
zijn van een historische vereniging, dat zij erg
weinig tijd hebben en daarom niet erg actief
zijn binnen de vereniging.
Belangstelling
Een belangrijke vraag is naar de reden om lid te
worden van een historische vereniging. Het is
niet verwonderlijk dat bij een regionaal geori-
ënteerde vereniging als 'Tussen Rijn en Lek' de
hoofdreden is: belangstelling voor de geschie-
denis van de eigen regio (87,5%). Daarnaast
blijkt de lokale belangstelling, voor de eigen
woonplaats, ook een belangrijk criterium
(57,5%). Archeologie is relatief een belangrijke
trekker voor de leden van 'Tussen Rijn en Lek':
30,5% wordt om die reden lid. Hoog scoort ook
de algemene belangstelling voor geschiedenis.
Het feit dat een lidmaatschap met zich mee-
brengt dat men ook abonnee is op het tijdschrift
is voor 32% een overweging om lid te worden,
terwijl de lezingen en excursies 26,5% van de
mensen mede over de streep heeft getrokken.
Dat dit percentage niet hoger ligt kan een aan-
wijzing zijn, dat de door velen gekoesterde
mening dat lidmaatschap van een historische
vereniging voor velen slechts wordt ervaren als
een abonnement op een tijdschrift, niet hele-
maal opgaat. Omdat weinig respondenten de
aanwijzing hebben opgevolgd, hun keuzes door
middel van cijfers een verschillende zwaarte te
geven, is niet meer na te gaan in hoeverre be-
paalde keuzes doorslaggevender waren dan
andere.
Ondanks het feit dat er voor genealogen aparte
verenigingen bestaan en genealogisch onder-
zoek al vrij snel de eigen directe omgeving
achter zich laat, is belangstelling voor voorou-
deronderzoek toch voor een kwart van de leden
reden om zich op te geven.
Activiteiten
Eenmaal lid geworden, biedt de vereniging de
leden diverse mogelijkheden om actief te zijn.
Het soms geopperde idee dat historische vereni-
gingen ook een belangrijke sociale functie heb-
ben wordt door dit onderzoek niet bevestigd.
Gezelligheid of er eens uit zijn is voor niemand
een belangrijke reden om een lezing bij te wo-
nen of aan een excursie mee te doen. De 54%
die lezingen bijwoont noemt als hoofdreden
altijd een inhoudelijke, namelijk het onderwerp
van de lezing. Evenzeer telt voor deelname aan
een excursie vooral het reisdoel. 34% van de
leden maakt wel eens zo'n georganiseerd reisje
mee.
Inhoudelijke redenen scoren niet hoog bij het
niet deelnemen aan lezingen en excursies: voor-
al 'geen tijd' wordt daar genoemd. Toch maakt
het grote aantal mensen, dat geen antwoord
100
-ocr page 99-
heeft gegeven op deze vraag, het moeilijk om
hieraan duidelijke conclusies te verbinden.
Onderzoek
Een nog veel kleiner deel is niet alleen 'passief
actief maar doet zelfonderzoek: 5% graaft wel
eens op, 8,5% voert zelf historische onderzoek-
jes uit en 7% publiceert daarover. Dat is enigs-
zins in tegenspraak met de 34% van de leden
dat een archiefdienst bezoekt. De verwachting
zou zijn dat zij ook onderzoek plegen. Een
mogelijke verklaring hiervoor is, dat een groot
deel daarvan (22,5%) zich beperkt tot genealo-
gische naspeuringen, meestal bestemd voor
eigen gebruik. Slechts 15,5% doet 'zuiver'
historisch onderzoek, maar beschouwt dit blijk-
baar niet als een verenigingsactiviteit (gezien
het feit dat ze dat niet bij activiteiten van de
vereniging hebben opgegeven). Behalve geen
interesse voor archiefonderzoek, is geen tijd
(21%) een belangrijke reden om geen onder-
zoek te doen. Geen tijd is, zoals bekend, uiter-
aard een kwestie van prioriteiten. Als deze le-
den meer tijd zouden krijgen (bijvoorbeeld bij
pensionering) is dus zeker niet gezegd, dat deze
21% wel onderzoek zal gaan doen.
Meer dan de helft van de onderzoekers geeft
aan, geen ondersteuning te wensen. Slechts iets
meer dan 20% zou in een of andere vorm wel
steun kunnen gebruiken bij het uitvoeren van
hun onderzoek.
Ongeveer 8% van de ondervraagden maakt deel
uit van een van de werkgroepen van de vereni-
ging. De keuze voor een specifieke werkgroep
wordt ingegeven door de eigen belangstelling,
ook hier is gezelligheid geen reden. Men ziet
werkgroepen ook niet als mogelijkheden, de
eigen vaardigheden uit te breiden. 'Geen tijd' is
de belangrijkste oorzaak, dat mensen geen lid
zijn van een werkgroep. Ook wordt door diver-
se respondenten aangegeven, onbekend te zijn
met het bestaan van werkgroepen.
Internet
De nieuwe media bieden ook historische vere-
nigingen mogelijkheden zich aan een breder
publiek te presenteren. Opvallend is dat reeds
14,5% van de huidige leden gebruik maakt van
Internet en dat een kwart van de leden ver-
moedt daar in de toekomst zeker gebruik van te
zullen maken. Dat betekent dat bijna de helft
van de leden door de vereniging via het Internet
te bereiken zullen zijn.
Het tijdschrift
Voor veruit de meeste leden is het lezen van het
verenigingstijdschrift de belangrijkste activiteit.
94% leest het tijdschrift. Als er een nieuw num-
mer in de bus valt, dan wordt het door 68% van
de lezers van kaft tot kaft doorgenomen. 14%
leest alleen losse artikelen, 17,5% beperkt zich
tot het doorkijken van losse stukjes. Relatief
wordt het tijdschrift minder goed gelezen dan
de andere onderzochte tijdschriften. Dat ligt
niet aan 'het smoel' van het tijdschrift.
De keuze om artikelen te lezen wordt vooral
ingegeven door de eigen belangstelling: bijna
driekwart geeft dat als belangrijkste keuzecrite-
rium. Goede leesbaarheid is minder belangrijk:
ruim 30% vindt het prettig wanneer een artikel
goed geschreven is, maar slechts 4% laat zich
door het ontbreken van schrijftalent afschrikken
bij het lezen.
Uit de antwoorden blijkt vooral, dat mensen het
gemakkelijker vinden om aan te geven waarom
ze een artikel wel waarderen dan om redenen te
geven voor een negatieve beoordeling: ruim
60% geeft geen antwoord op die laatste vraag.
Het uiterlijk van het tijdschrift wordt door 91%
van de leden positief gewaardeerd. Men vond
het er verzorgd uitzien, een handzaam formaat
hebben, met een goede lay-out en duidelijk
fotowerk.
Thematische interesse
Waar gaat de belangstelling inhoudelijk naar
uit? Het meest genoemd wordt archeologie,
gevolgd door het themagebied economische
geschiedenis, daarna sociale geschiedenis en
bouwgeschiedenis als goede vierde. De belang-
stelling voor archeologie is groter dan bij de
andere onderzochte verenigingen, maar dat kan
heel goed zijn veroorzaakt door de geschiede-
nis van de regio, waarin zich veel interessante
opgravingslocaties bevinden. Dat zou mede
kunnen betekenen, dat de belangstelling voor
de thema's binnen de lokale geschiedenis ge-
deeltelijk te sturen is.
De genoemde themagebieden komen ook naar
voren bij de artikelen in het tijdschrift die het
meest aanspraken: het populairst is het artikel
over de zondagschool in Langbroek, gevolgd
door bouwhistorische en archeologische artike-
len over de brug bij Beverweerd, de Romeinse
101
-ocr page 100-
villa in Houten en de Stevenskerk in Werkho-
ven. De voorliefde voor economische geschie-
denis blijkt nauwelijks bij de ranglijst van goed
gewaardeerde artikelen, maar een rol speelt ook
dat er betrekkelijk weinig economisch getinte
artikelen verschenen zijn.
Opvallend laag scoort politieke geschiedenis,
er worden dan ook geen politiek getinte artike-
len genoemd in de scorelijst. Dat kan echter
ook zijn veroorzaakt door het feit, dat er in de
laatste paar nummers geen artikelen zijn ver-
schenen met als onderwerp de politiek.
Monumentenzorg
De vereniging had een extra vraag toegevoegd:
vindt u dat de kring zich moet inzetten voor het
behoud van monumenten? Niet iedereen vulde
de vraag in, maar 157 respondenten (35%)
vonden dat de kring actief moest worden op dit
terrein. Slechts 25 (6%) vonden van niet.
Daarvan vond een deel dat daarvoor andere
organisaties waren of dat het een taak van de
overheid was. Sommigen dachten dat de kans
op succes te gering was, of dat daarvoor geen
tijd en belangstelling zou bestaan. Van de voor-
stemmers wilde een groot deel niet zelf actief
worden op dit terrein. Enkelen waren dat al,
soms vanwege het eigen beroep of belangstel-
ling. Veel tijd mag het in ieder geval niet kos-
ten. 17 mensen beraden zich nog over hun mo-
gelijke inzet.
Vergelijking met de zusterverenigingen
De deelnemende verenigingen, hoewel alle na
de Tweede Wereldoorlog opgericht, verschillen
wat betreft grootte, werkgebied, leeftijd en
geografische plek binnen de provincie. Toch
lopen de antwoorden die de leden hebben gege-
ven, niet diametraal uiteen. Er zijn nuancever-
schillen, maar nergens is er een sterk afwijkend
beeld. Er is dus zoiets als een algemeen beeld
van het verschijnsel historische vereniging.
Uiteraard zijn er wel kleine verschillen, die op
basis van de huidige vragenlijst niet allemaal
verklaard kunnen worden. Factoren als de sa-
menstelling van de bevolking van de plaats
waar de vereniging is gevestigd, de aanwezig-
heid van concurrerende verenigingen, het oplei-
dingspeil, het relatieve belang van de lokale
geschiedenis etcetera zijn niet in het onderzoek
betrokken.
'Tussen Rijn en Lek'
'Tussen Rijn en Lek' is een regionale histori-
sche vereniging en het blijkt dat de leden meer
dan gemiddeld zijn geïnteresseerd in de ge-
schiedenis van de regio. In ieder geval is de
belangstelling voor de geschiedenis van de ei-
gen woonplaats beduidend lager dan die van de
'echte' lokale verenigingen. Ter vergelijking:
de lokale belangstelling van de andere regiona-
le vereniging, de Stichts-Hollandse, ligt exact
evenhoog, op 57,5%, terwijl die belangstelling
door driekwart van de ondervraagden bij lokale
verenigingen als een gewichtige factor wordt
gezien.
Vergeleken met de andere verenigingen ligt de
ledenopbouw van 'Tussen Rijn en Lek' iets
gunstiger: de ledenaanwas is redelijk op peil
gebleven, terwijl bij andere juist blijkt, dat de
leden vooral in het begin van het bestaan lid
zijn geworden en er de laatste jaren maar wei-
nig bij komen.
Het tijdschrift is voor de leden van 'Tussen
Rijn en Lek' een belangrijke reden voor het
lidmaatschap. Ondanks het grote belang van het
tijdschrift wordt het verhoudingsgewijs minder
goed gelezen. Ook dat heeft het gemeen met het
andere regionaal-georiënteerde tijdschrift.
De archeologische belangstelling ligt hoog. Dat
blijkt ook door het relatief hoge aantal deelne-
mers aan opgravingen. Over de gehele lijn zijn
de leden van de kring actiever dan van de zus-
terverenigingen. Dat blijkt uit het hoge aantal
deelnemers aan lezingen en excursies.
F. Vo^chang en N. Vugls
(Stichting, Stichtse Geschiedenis)
102
-ocr page 101-
van deze eeuw gebouwd, dat wil zeggen in een
tijd dat Nederland nog tamelijk leeg was. Het
kostte destijds weinig moeite om een plek te
vinden waar vrije windtoegang heerste. Boven-
dien beschermde een reeks van keuren en ver-
ordeningen het recht op de wind, door bebou-
wing en aanplanting aan strikte grenzen te bin-
den. Het aan de biologie ontleende woord 'mo-
lenbiotoop' was destijds nog onbekend: elke
molen stond namelijk in zijn 'natuurlijke omge-
ving'.
Dat is inmiddels helaas wel anders. Als gevolg
van de bevolkingsexplosie van de laatste eeuw
is het land zo volgebouwd dat een molen nog
maar zelden van een vrije windvang kan genie-
ten. (Over de biotopen van watermolens aan
gekanaliseerde of half verdroogde beken heb-
ben we het voor het gemak maar niet.)
Het is derhalve een goede zaak dat de bescher-
ming van molens verder gaat, dan die van het
gebouw zelf In dat kader is het boekje dat de
Stichting De Utrechtse Molens heeft uitge-
bracht een welkome inventarisatie van de situa-
ties waarin de molens binnen de provincie zich
bevinden. Elke molen is als middelpunt geno-
men voor een kaartje met alle bebouwing en
beplanting binnen cirkels met een straal van
100 en 200 meter. Voorts wordt tot op 500
meter berekend, hoe hoog bebouwing en be-
planting mag zijn zonder de windvang te hinde-
ren. Lokale bestuurders met een open oog voor
een goede ruimtelijke ordening kunnen hiermee
hun voordeel doen. Wie nabij een molen
nieuwbouw wil plegen, kan in één oogopslag
zien of hij de gekoesterde dorps- of stadsmolen
daarmee wel of geen schade berokkent.
Zal het boekje derhalve zijn nut kunnen bewij-
zen bij het voorkomen van ongewenste ontwik-
BOEKEN
Molens in hun natuurlijke omgeving
T. Blekkenhorst en G. de Kemp, De biotoop
van de molens in de provincie Utrecht.
Utrecht
1998. Het 73 blz. tellende boekje met afb. is te
koop bij de uitgever, de Stichting De Utrechtse
Molens, Mariaplaats 23, 3511 LK Utrecht, tel.
030-2343880.
Van alle soorten monumenten behoren molens
tegenwoordig tot de minst bedreigde. Nog
slechts zelden worden ze gesloopt en herhaal-
delijk worden verdwenen of onttakelde molens
herbouwd. In het algemeen kan daarbij op
steun van de plaatselijke bevolking en overheid
worden gerekend. Kennelijk appelleren mo-
lens, meer nog dan kerken, kastelen of woon-
huizen aan de gevoelens van gehechtheid die
men koestert voor de eigen omgeving.
Voorbeelden van 'herrezen' molens in ons
gebied zijn de Oog int Zeil te Cothen en de
Rijn en Weert te Werkhoven, die respectieve-
lijk in 1987 en 1994 zijn herbouwd. Het is
frappant hoe vanzelfsprekend beide molens
thans weer in het landschap prijken, alsof ze
nooit waren gereduceerd tot vervallen, wieklo-
ze rompen.
Nochtans met het restaureren van een molen is
men er nog niet. Om hem in technisch goede
staat te houden, moet hij malen of tenminste
regelmatig draaien. En om te draaien heeft de
molenaar water of wind nodig. En daar wringt
de schoen. Molens zijn tot kort na het begin
Gezicht op de romp van de molen Oog int Zeil en de toren
van de R K. kerk in Cothen in 1980. vanaf het weiland
voor kasteel Rhijnestein (.Streekarchivariaat Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug. Atlas Cothen)
103
-ocr page 102-
kelingen, lastiger ligt de zaak als het gaat om
het ongedaan maken van gegroeide situaties.
Jammer genoeg gaat het boekje daar helemaal
niet op in. Natuurlijk is het soms overduidelijk,
dat de molenbelangen voor andere moeten wij-
ken. Alleen zeer radicale molenvrienden zou-
den bijvoorbeeld de R.K kerk te Cothen willen
slopen omdat die op ongeveer 120 meter van
de molen wel erg ver boven de toegestane
hoogte van 7.19 meter uitsteekt. Subtieler ligt
de problematiek bij de beplanting. In de mo-
lenkringen beschouwt men 'pittoresk' in het
groen van hoog geboomte gelegen molens be-
grijpelijkerwijze als een gruwel. Zouden echter
de hoogstamkersenbomen vlak bij de Rijn en
Weert in Werkhoven moeten wijken, omdat ze
veel te hoog zijn, of vertegenwoordigt die
boomgaard zoveel eigen waarde, dat men de
verminderde windvang maar op de koop toe
moet nemen? Het boekje suggereert duidelijk
'kappen of snoeien', maar over dergelijke
kwesties is het laatste woord nog niet gezegd.
Tot slot enkele kritische kanttekeningen: bij
stellingmolens zoals de Rijn en Lek in Wijk bij
Duurstede blijkt de hoogte van de stelling
maatgevend te zijn voor de toegestane bebou-
wingshoogte, terwijl in de inleiding, waar de
berekening van deze hoogte wordt toegelicht,
een andere norm wordt gehanteerd. Ook doet
het eigenaardig aan dat op de overigens fraai
getekende kaartjes kerktorens los van het schip
worden afgebeeld. Deze kleine ongemakken
wegen niet op tegen de voordelen die het boek-
je biedt. Het kan voortaan bij elke wijziging in
bebouwing en beplanting door alle betrokke-
nen voor een eerste oriëntatie worden nagesla-
gen.
Peter van der Eerden
In 1987 verscheen de bundel Stichtenaren uit
vroeger jaren
ter gelegenheid van het veertigja-
rig bestaan van de afdeling Utrecht van de
NGV. Nu, tien jaar later, dus bij het vijftigjarig
bestaan, is deel 2 verschenen. De bundel bevat
veertien bijdragen van even zoveel NGV-leden.
De redactie had tot doel een jubileumboek sa-
men te stellen met 'goed leesbare, zo mogelijk
sappige verhalen over Utrechtse mensen met
veel illustraties'. Dat is gelukt; een bundel
met alleen genealogieën en stamreeksen is
doorgaans voor anderen dan de schrijvers wat
saai. De bundel laat goed zien hoe breed genea-
logisch onderzoek is (geworden) en hoe velen,
begonnen met de eigen familie, zich uiteinde-
lijk voor veel meer er omheen zijn gaan interes-
seren en daarover publiceren (ik herken dit bij
mezelf.) Zo is er een zeer lezenswaardige bij-
drage over de vermoedelijke auteur van de
Utrechts-Hollandse Jaarboeken {\A^\ - 1483)
en een bijdrage over het personeel van de Pro-
vinciale Utrechtse Munt. In een volgende bij-
drage wordt aan de hand van concrete voor-
beelden ingegaan op de ins en outs van het Hof
van Utrecht (1530-1811). Relevant voor het
Kromme-Rijngebied zijn, denk ik, met name de
volgende bijdragen:
1.   H.P. Vermaat verhaalt over de Utrechtse
bierbrouwer Philip van der Mathe (rond 1500),
wiens voorgeslacht uit Houten komt.
2.   A.M.L. Hajenius heeft zich op verdienstelij-
ke wijze verdiept in de oudste generaties De
Ridder in Amerongen. Deze familie was zeer
actief in het Hoogheemraadschap Lekdijk-Bo-
vendams en in allerlei waterschappen in het
gebied. Jammer van dat schoonheidsfoutje op
pagina 105 waar sprake is van de watersnood
van 1737 terwijl dat mijns inziens 1747 moet
zijn.
3.   W.J. Spies gaat in op het wel en wee van
zijn voormoeder Cornelia Willems van Rijs-
wijk (1701 -1791) uit Doorn. Haar familie is
vernoemd naar de hofstede Rijswijck vlakbij de
huidige boerderij De Grote Wijngaard, richting
Langbroek aan de Wijngaardse Steeg te Doorn.
4.  C. van Dijk heeft de kerkvaders van de ge-
reformeerde kerk van Vleuten-De Meern onder
de loep genomen. Eén daarvan was Cornelis
Corneliszn de Rooij uit Nederlangbroek. Uit de
gepresenteerde stamreeks leid ik af dat die be-
hoort tot dezelfde familie De Rooij uit Neder-
Jubileumboek NGV
Stichtenaren uit vroeger jaren. Deel 2. Uitgave
van de Nederlandse Genealogische Vereniging,
afdeling Utrecht. Utrecht 1998 (286 blz., geïll.,
met personenindex). ISBN 90-84397-1 -1. Te
koop door overmaking van ƒ 50,- op giroreke-
ning 4383883 t.n.v. NGV afd. Utrecht o.v.v.:
Jubileumboek 1998. Voor inlichtingen: L.
Schneider, Steenen Camer42, 3721 ND Bilt-
hoven, tel. 030-2202082.
104
-ocr page 103-
door Jaap van Nijendaal: tekeningen, aquarel-
len en schilderijen.
Jaap van Nijendaal was in 1916 in Wijk bij
Duurstede geboren als oudste van de drie zo-
nen van Jan Roelof van Nijendaal (1880-1975)
en Johanna Evers (1887-1987). Hij groeide op
in het huis Muntstraat 7. Eind 1947 verliet hij
Wijk bij Duurstede om in Bovensmilde als
onderwijzer te gaan werken. Zijn vader ver-
diende, net als zijn grootvader Jacobus, de kost
als huisschilder, maar was daarnaast actief als
restaurator, tekenaar, kunstschilder, aquarellist
en fotograaf Hij legde zich daarbij vooral toe
op stadsgezichten, landschappen en stillevens.
Hoewel de relatie tussen vader en zoon Van
Nijendaal niet optimaal schijnt te zijn geweest,
ontwikkelde de zoon zich in dezelfde richting
en moet hij veel van zijn vader hebben geleerd.
Ook hij vormde zichzelf als kunstenaar en inte-
resseerde zich vooral voor oude gebouwen,
landschappen zonder mensen en stillevens. Om
in het levensonderhoud van zichzelf en zijn
gezin te voorzien, werkte Jaap van Nijendaal
tot zijn vierenvijftigste als onderwijzer. Pas in
1970, tien jaar voor zijn pensionering, vond hij
een betaalde werkkring die beter aansloot bij
zijn interesses en bekwaamheden en hem meer
plezier gaf, toen hij architectuurhistorisch me-
dewerker werd van het Gemeentearchief De-
venter.
Voorzover uit de tentoonstelling en catalogus
op te maken, is het oudste werk van Jaap van
Nijendaal een schetsboekje van 119x157 cm
met potloodtekeningen uit de jaren 1941-1944.
Hierin bevinden zich verschillende tekeningen
van Wijk bij Duurstede. Het laatste, mij beken-
de, werk van zijn hand dat Wijk bij Duurstede
betreft, is een groot olieverfschilderij van (in-
gelijst) 88 bij 108 cm. Van Nijendaal schilder-
de dit doek in 1974 naar een kleiner model uit
waarschijnlijk 1953. Hij deed dat in opdracht
van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten,
dat het in 1975 aan de gemeente Wijk bij Duur-
stede schonk. Het is een stadsgezicht vanaf
Langs de Rijn op de Rijnstraat met op de ach-
tergrond de toren van de Grote Kerk.
Afgezien van de artistieke waarde, is het werk
van Jan Roelof en Jaap van Nijendaal van be-
lang vanwege zijn documentaire waarde. Zij
legden in hun beelden gebouwen en stadsge-
zichten vast, die veelal verloren zijn gegaan.
langbroek als recent door F.C. de Rooy in de
Nederlandsche Leeuw (1998, jrg. 115, nr. 4-6,
kolom 96-116) is gepubliceerd. Er zijn echter
verschillen, die doordat Van Dijk geen bronnen
vermeit, niet zijn te waarderen.
Kortom een bundel voor elk wat wils. Jammer
overigens dat de index alleen personen betreft
en geen geografische namen. Moeten we wach-
ten tot het zestigjarig bestaan voor deel 3 of is
het vijfenvijftigjarig bestaan daarvoor ook al
een goed moment?
Ad van Bemmel
Catalogus Jaap van Nijendaal
H. Nalis en M. Miedema, Getekend door Jaap
van Nijendaal: tekeningen, aquarellen en
schilderijen.
Deventer 1998 (48 blz., waarvan
33 blz. afbeeldingen, met kleur; ISBN 90-
73957-06-0) is te koop voor ƒ 20,- exclusief
verzendkosten bij: Stichting Publikaties Ge-
meentemusea Deventer, Postbus 5000, 7400
GC Deventer, tel. 0570-693783, fax 0570-
693788.
Van 12 september tot en met 25 oktober 1998
was in het Gemeentemuseum De Drie Haring-
en in Deventer een kleine tentoonstelling te
Potloodtekening 'Huizen in Wijk bij Duurstede" van 12-8-
1941 uit het schetsboek 1941-1944 door Jaap van Nijen-
daal (afbeelding uit besproken catalogus, blz. 15)
zien over het werk van Jacobus Jan (Jaap) van
Nijendaal (1916-1990). Ter gelegenheid daar-
van verscheen ook een catalogus: Getekend
105
-ocr page 104-
Door hun voorkeur voor het gewone, het alle-
daagse (schuren, arbeidershuisjes, daken), valt
het overigens niet altijd mee de afgebeelde
plekken goed te situeren. Tot nog toe ontbreekt
een min of meer volledig overzicht van het
leven en vooral het oeuvre van vader en zoon
Van Nijendaal. Ook de Deventer tentoonstel-
ling en catalogus (die slechts zes bladzijden
tekst telt) voorzien, hoe verdienstelijk ook, niet
in die lacune. Het is daarom verheugend dat
Museum Dorestad in het kader van de viering
van 700 jaar stadsrechten Wijk bij Duurstede
in het jaar 2000 een tentoonstelling en boek
aan Jan Roelof en Jaap van Nijendaal zal wij-
den.
Ria van der Eerden- Vonk
VARIA
Wie helpt?
De archeologische werkgroep 'Leen de Keij-
zer' van de Historische Kring 'Tussen Rijn en
Lek' heeft een stukje gipsachtig materiaal,
zacht en wit, gebakken en niet groter dan een
duimnagel aangetroffen (zie afbeelding). Het
fragment is gevonden bij de opgraving Loerik I
(Beusichemseweg tegenover nr. 11 en naast nr.
6) in de gemeente Houten in 1996-1997, in een
omgeving waar zich, naast ontzettend veel
slachtafval, bijzonder veel Paffrath, Pingsdorf
en Blauwgrijs bevond. Hoewel wij denken aan
een deel van een pelgrimsinsigne of iets derge-
lijks, is het voor ons niet echt duidelijk wat het
is. Misschien herkent een van de lezers het en
kan ons informeren over de herkomst, datering
en wat de complete voorstelling is. Graag uw
reactie naar: archeologische werkgroep 'Leen
de Keijzer', p/a J. van Herwijnen, Boekwei-
toord 42, 3991 XM Houten.
Fotoboek Tuil en 't Waal
J. Blokhuis e.a.. Tuil en 't Waal gekiekt in de
20ste eeuw (1900-1996).
Z.pl. 1997 (80 blz.,
geïll.). Te koop voor ƒ15,- exclusief portokos-
ten bij: mw. C. Boumans-vd Berg, Waalseweg
10c, 3999 NS Tuil en 't Waal, tel. 030-
6011691.
Een fototentoonstelling bij het honderdjarig
bestaan van de School met de Bijbel in Tuil en
't Waal vormde de aanleiding tot het uitgeven
van dit 80 bladzijden tellende boek met foto's
en prentbriefkaarten. De afbeeldingen beslaan
de periode 1904-1997 en zijn gegroepeerd in
acht hoofdstukken: I. Dorpsgezichten, 2. Be-
drijvigheid, winkeltjes en beroepen, 3. Vereni-
gingen, 4. Feesten, 5. 1914-1918 en 1940-
1945, 6. Scholen, 7. Enkele bijzondere huizen,
gebouwen en gebiedjes en 8. De Lek. De vijf
samenstellers hebben vooral gezocht naar fo-
to's met een 'verhaal', zodat de afbeeldingen -
alle afkomstig van particulieren - van informa-
tieve bijschriften konden worden voorzien. Het
is mede daarom een aardig boekje geworden,
dat een beeld geeft van het rustige leven in het
kleine kerkdorp Tuil en 't Waal, dat tot 1962
een zelfstandige gemeente vormde. Bovendien
is het ook nog verzorgd uitgegeven (door wie
wordt overigens niet vermeld) (Ria van der
Eerden- Vonk).
106
-ocr page 105-
Inhoudsopgave en index
jaargang 32 (1998)
Inhoudsopgave
Jaargang 32-1 (maart 1998)
* Artikelen:
Doesburg, J. van. Twee bijzondere hangers uit
het Kromme-Rijngebied. 1-6
Rooij, F.C. de. Wat een zeventiende-eeuwse
beurtschipper op de Kromme Rijn vervoerde.
7-11
Wijk, P.Th.L. van. De Smidse en de Boom.
12-14
Wijk, P.Th.L. van. Restauratie van de molen
'Rijn en Lek'in Wijk bij Duurstede. 15-16
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1997.17-20
*  Varia:
Rectificatie. 21
Gemeentelijke inbreidingen versus monumen-
tenbeleid in de gemeente Bunnik. 21-23
Cursus oud schrift. 23-24
Jubileumboek. 24
Jaargang 32-2 (juni 1998)
*  Artikelen:
Schaik, C. van. De Utrechtse paardenfokkerij
in de 17de eeuw. 25-32
Bemmel, A.A.B, van. De hofstede Rhijnenburg
teCothen. 33-34
Wttewaall, O.J., Kastelen en kasteelterreinen in
Houten. 35-49
Schip, A. van. Over een gezichtje waarvan ik
meer wilde zien. 50-51
Financieel jaarverslag van de Historische kring
over 1997.52-53
*  Boekbesprekingen:
Aardkundig erfgoed, door Y.M. Donkersloot-
de Vrij.
54-55
Bruggen in Nederland, door S.G. van Ginkel-
Meester.
55-56
Jaargang 32-3 (september 1998)
*  Artikelen:
Hart, PD. 't. Cholera in het Kromme-Rijn-
gebied. 57-69
Koen, D. T., Kaart van Schonauwen aan de
vergetelheid ontrukt. 70-72
Reinders, H., De schoenmakersfamilie Sterken-
burg. 73-81
*  Varia:
Restauratie Kasteel Heemstede. 82
Oude station van Houten bedreigd. 82
Belastingregister Overlangbroek. 82-83
Cursus oud schrift. 83
Cursus historische geografie. 83-84
Genealogie en computers. 84
Den Oord. 84
Jaargang 32-4 (december 1998)
*  Artikelen:
Bemmel, JA. van. De familie De Goeij in Hou-
ten. 85-91
Eerden-Vonk, M.A. van der, Een pispot met bo-
ter en 'tureluren' in het Wijkse gasthuis. 92-94
Wijk, P.Th.L. van. Stadsboerderijen aan de
Achterstraat te Wijk bij Duurstede. 95-96
Rapportage ledenonderzoek van de Historische
Kring 'Tussen Rijn en Lek', door F. Vogelzang
enN. Vugts. 91-\02
Boeken:
Molens in hun natuurlijke omgeving, door P.C.
van der Eerden. 103-104
Jubileumboek NGV, door A.A.B, van Bemmel.
104-105
Catalogus Jaap van Nijendaal, door M.A. van
der Eerden-Vonk. 105-106
Fotoboek Tuil en 't Waal. 106
*  Varia:
Wie weet? 106
Inhoudsopgave en index jaargang 32 (1998).
107-108
107
-ocr page 106-
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's.
kastelen 32-2 (35-49)
Koen, D.T. 32-3 (70-72)
Kromme Rijn 32-1 (7-11; 21 -23)
M
molens 32-1 (15-16), 32-4 (103-104)
monumenten 32-1 (12-14;15-16;21-23), 32-3
(82)
N
Nijendaal, Jaap van 32-4 (105-106)
O
Overlangbroek 32-3 (82-83)
Oord, Den 32-3 (84)
aardkundig erfgoed 32-2 (54-55)
archeologie 32-1 (1-6; 19-20), 32-2 (50-51),
32-4(106)
B
Bemmel, A.A.B, van 32-2 (33-34), 32-4
(104-105)
Bemmel, J.A. van 32-4 (85-91)
beurtschippers 32-1 (7-11)
boerderijen 32-2 (33-34), 32-4 (95-96)
bruggen 32-2 (55-56)
Bunnik 32-1 (21-23), 32-3 (73-81)
paardenfokkerij 32-2 (25-32)
paardentuig 32-1 (1-6)
R
rapportage ledenonderzoek 32-4 (97-102)
rectificatie 32-1 (21)
Reinders,H. 32-3(73-81)
Rhijnenburg, 'hofstede' 32-2 (33-34)
cholera 32-3 (57-69)
Cothen 32-2 (33-34)
cursussen 32-1 (23-24), 32-3 (83)
D
Doesburg, J. van 32-1 (1-6)
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 32-2 (54-55)
Schaik, C. van 32-2 (25-32)
Schip, A. van 32-2 (50-51)
Schonauwen 32-3 (70-72)
Sterkenburg, familie 32-3 (73-81)
Eerden, P.C. van der 32-4 (103-104)
Eerden-Vonk, M.A. van der 32-4 (92-94;
105-106)
Tuil en't Waal 32-4 (106)
gasthuis 32-4 (92-94)
genealogie 32-1 (24), 32-3 (73-81;84), 32-4
(85-91; 104-105)
Ginkel-Meester, S.G. van 32-2 (55-56)
Goey, familie De 32-4 (85-91)
H
Hart, P.D. 't 32-3 (57-69)
Houten 32-2 (35-49), 32-3 (82), 32-4 (85-91;
106)
Vogelzang, F. 32-4(97-102)
Vugts,N. 32-4(97-102)
W
Wttewaall, O.J. 32-2 (35-49)
Wijk, P.Th.L. van 32-1 (12-14;15-16), 32-4
(95-96)
Wijk bij Duurstede 32-1 (12-14; 15-16), 32-4
(92-94; 95-96; 105-106)
jaarverslagen 32-1 (17-20), 32-2 (52-53)
K
kaarten 32-3 (70-72),
108