/q^^ , UJbv ^ 5L <
|
||||||||||||
m~^o
|
||||||||||||
Twee bijzondere hangers uit het
Kromme-Rijngebied Jan van Doesburg
|
||||||||||||
len beslagstukken en hangers te decoreren op-
nieuw zijn intrede. De leren riemen van het paardentuig zijn in deze periode vaak versierd met koperen en bronzen, veelal vergulde hang- ers. Deze hangers zijn rond van vorm en in veel gevallen bestaat de versiering uit open- gewerkte florale- of diermotieven die aan de Romaanse decoratiestijl zijn ontleend. Het aan- tal opgegraven exemplaren is echter zeer be- perkt en komt veelal uit vorstelijke residenties (burgen). Deze specifieke context, de zeld- zaamheid en de uitvoering doen vermoeden dat het voorwerpen betreft die een zekere mate van welstand weerspiegelen. Het is verleidelijk deze voorwerpen, evenals de uit deze periode bekende rijk versierde ruitersporen, te associ- ëren met de (rijks)adel. Vanaf de 13de eeuw neemt het gebruik van hangers en riembeslag sterk toe. Daarnaast komen nu ook rechthoeki- ge exemplaren voor (zie afbeelding 2). Deze zijn hebben meestal een ingekraste versiering en zijn soms voorzien van een laagje verguld- sel. Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw worden heraldische motieven en emailversie- ring geïntroduceerd. Daarnaast komen nu ook driehoekige en veelhoekige hangers voor. De heraldische motieven worden in eerste instantie op alle vormen toegepast maar later vooral voor schildvormige typen gebruikt. De versie- ring op dergelijke stukken bestaat uit een adel- lijk wapen, uitgevoerd in gekleurd email en verschillende soorten edelmetaal. Deze wapens zijn deels gebaseerd op bestaande adellijke wapens maar daarnaast worden ook fantasiewa- pens toegepast. Mogelijk werden dergelijke hangers in opdracht gemaakt waarbij het wa- penschild van de opdrachtgever werd afge- beeld. Het is in deze periode overigens een algemeen voorkomend fenomeen om heraldi- sche motieven op allerlei soorten gebruiksvoor- werpen en kleding toe te passen. Dit gebruik hangt waarschijnlijk samen met de opkomst van de ridderstand. Edelen waren verplicht om |
||||||||||||
Inleiding
In het afgelopen jaar zijn bij de Rijksdienst
voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te Amersfoort twee rijkversierde metalen hangers gemeld die in het Kromme-Rijngebied zijn gevonden. Het eerste exemplaar is reeds jaren geleden bij incidentele graafwerkzaamheden in Bunnik te voorschijn gekomen, het tweede is een recente detectorvondst uit Wijk bij Duur- stede'. Algemeen wordt aangenomen dat der- gelijke hangers onderdeel uitmaakten van het paardentuig^ De vorm, versiering en afwer- king doen vermoeden dat ze uit de 11 de of 12de eeuw stammen. Uit deze periode is slechts een beperkt aantal rijk versierde meta- len voorwerpen bekend zodat elke nieuwe vondst bijzonder is. Het feit dat het hier om twee vrijwel vergelijkbare exemplaren uit het- zelfde gebied gaat, is daarom zeer bijzonder. Redenen genoeg om nader naar deze voorwer- pen te kijken en ze in een wat ruimer chronolo- gisch en geografisch kader te plaatsen. Versierd paardentuig
Het gebruik om het tuigage van paarden te
versieren gaat in onze streken terug tot in de Uzertijd en was vooral in de Romeinse tijd een veel voorkomend verschijnsel. In deze laatste periode werden de leren riemen van het paar- dentuig voorzien van één of meerdere metalen hangers en beslagstukken. Er bestond een grote variatie in grootte, vorm en decoratie. Enkele veel voorkomende vormen zijn de maan vorm i- ge hangers en vruchtbaarheidssymbolen in de vorm van menselijke geslachtsdelen (zie af- beelding I)\ Deze beslagstukken waren niet al- leen ter decoratie, maar hadden ook een sym- bolische betekenis: de ruiter en zijn paard wer- den beschermd tegen onheil. Gedurende de Vroege Middeleeuwen komen metalen beslagstukken en hangers nog slechts sporadisch voor". In de 11de en 12de eeuw doet het gebruik om het paardentuig met meta- |
||||||||||||
1
|
||||||||||||
1. De grote variatie aan bronzen beslag van Romeins paardentuig uit de nederzetting Wijl< bij Duurstede-De Horden
(afbeelding uit: Van Es en Messing, 155) |
||||||||
je of Italië, dateert mogelijk uit de 15de eeuw.
In deze periode bestond de decoratie van het paardentuig overwegend uit beschilderd leer en textiel. De hangers uit het Kromme-Rijngebied
Het exemplaar uit Bunnik is in de omgeving
van het huidige centrum aangetroffen. Omdat het een losse vondst betreft, is er geen duide- lijkheid over de archeologische context. Het voorwerp verkeert in een zeer goede staat, heeft een mooi patina en aan de voorzijde zijn nog sporen van vergulding aanwezig (zie af- |
||||||||
in tijden van onrust hun heer met militaire
diensten bij te staan. Hiertoe moesten zij be- schikken over een paard en wapenrusting. Paarden werden ingezet bij militaire conflicten en tijdens toernooien. De sociale positie van individuele leden van de groep kwam onder andere tot uitdrukking in de uitvoering van de wapenrusting en de decoratie van het paarden- tuig. Aan het eind van de 14de eeuw lijkt het ge-
bruik van de metalen beslagstukken en hangers sterk af te nemen. Alleen een aantal grote exemplaren, waarschijnlijk afkomstig uit Span- |
||||||||
2. De meest voorkümendc laatmiddeleeuwse hangertypen
(tekening auteur) |
||||||||
4. De hanger uit Wijk bij Duurstede (tekening auteur)
Wijk bij Duurstede. Op een gedeelte van dit
terrein heeft tussen 1989 en 1994 grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden waar- bij, naast bewoningssporen uit de Midden- Bronstijd, Ijzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen, een Laat Middeleeuws om- gracht complex is aangetroffen'. Dit complex dateert uit de tweede helft van de I3de en 14de eeuw, zodat er qua datering geen duidelijke relatie is met de hier aangetroffen hanger en deze als losse vondst lijkt te bestaan. De hanger van De Geer bestaat uit twee delen: een recht- hoekige riemverdeler met twee korte scharnier- wangen en een ronde sierschijf met aan de bo- venzijde een onder een hoek van 90 graden ge- draaid bevestigingsoog. Beide zijn met elkaar verbonden middels een klinknagel die door de scharnierwangen en het bevestigingsoog is geslagen. De riemverdeler is aan de voorzijde versierd met een ingekrast ruitmotief Door de rechthoekige plaat zijn drie klinkgaten gesla- gen. De ronde sierschijf is aan de buitenzijde versierd met een aantal halfronde uitstulpingen. De schijf, die een doorsnede van 42 mm. heeft, is versierd met een dierfiguur. Doordat het voorwerp sterk gecorrodeerd is, laat de voor- stelling zich minder gedetailleerd beschrijven. Duidelijk herkenbaar zijn twee poten waarvan de ene is opgeheven. Tevens heeft het dier een tegen het lijf gedrukte, met groeflijnen versier- de vleugel en een gekrulde staart. Het hoofd is naar achteren gekeerd. De hanger is op dezelf- de wijze vervaardigd als het Bunnikse exem- |
||||||||
3. De hanger uit Bunnik (tekening auteur)
beelding 3). Dit alles doet vermoeden dat het
niet lang aan het oppervlak heeft gelegen maar van een dieper niveau komt. De hanger bestaat uit een ronde, opengewerkte koperen sierschijf met aan de bovenzijde een onregelmatig gevormd bevestigingsoog dat in een hoek van 90 graden is gedraaid. Het voor- werp is gegoten, bijgevijld en het oog is uitge- slagen. De ronde schijf heeft een diameter van 39 mm; de totale lengte inclusief bevestigings- oog bedraagt 50 mm. De buitenzijde van de schijf is versierd met een golfrand. Binnen deze rand staat een opengewerkte voorstelling van een fabeldier. Het dier, dat niet nader te identificeren is, staat op één poot, de tweede poot is opgeheven en rust tegen de binnenzijde van de rand. Het heeft tevens een vleugel die enigszins is omgeslagen en een grote, tweeledi- ge omgekrulde staart. Ook vleugel en staart rusten tegen de binnenzijde van de rand. Het lichaam van het dier is enigszins bol en is ver- sierd met ingekraste lijnen waardoor vleugel- partijen en tenen aangegeven zijn en worden geaccentueerd. Ook de kop is fraai uitgewerkt waarbij oog, oor en bek duidelijk te herkennen zijn. Het exemplaar uit Wijk bij Duurstede verkeert,
in tegenstelling tot het Bunnikse exemplaar, in een slechte conserveringsstaat (zie afbeelding 4). Het voorwerp is aangetroffen op het terrein De Geer, gelegen ten noordwesten van de kern |
||||||||
achterpoot bijt. Het heeft aan de bovenzijde een
onder een hoek van 90 graden gedraaid beves- tigingsoog'. Een derde parallel is afkomstig uit Kirchheim
(Kreis Esslingen, Schwaben) en is aangetroffen bij het archeologisch onderzoek naar een Vroegmiddeleeuws grafveld in de omgeving van Kirchheim. Het voorwerp is echter niet uit een graf afkomstig, maar is een losse vondst. Het betreft een ronde, opengewerkte vergulde koperen sierschijf met een doorsnede van 35 inm. Het bevestigingsoog ontbreekt. De schijf is versierd met de voorstelling een van een vierpotig (fabel)dier dat tevens twee vleugels en een pluimstaart bezit^ Een vierde vergelijkbaar object is een hanger uit Babstatt (Nekkar-Odenwaldkreis, Schwa- ben). Het betreft een vergulde bronzen schijf met langs de buitenrand een zestal kogeltjes die nog gedeeltelijk versierd zijn met blauwe glas- pasta. De voorstelling op de schijf wijkt af van de hierboven besproken exemplaren en bestaat uit een naakte mannelijke figuur (de legendari- sche Siegfried?) die met een draak vecht. Aan de bovenzijde is door het bevestigingsoog een haak bevestigd die is versierd met een vogel- motief. Een, qua vorm weliswaar ander type, hanger
uit Burg Heimenstein (Kreis Esslingen, Schwa- ben) is eveneens interessant om met de hangers uit het Kromme-Rijngebied te vergelijken. Dit uitzonderlijke voorwerp is opgebouwd uit een viertal ronde, opengewerkte schijven die rond een centrale schijf gegroepeerd zijn waardoor een klaverbladvorm is ontstaan. De buitenste schijven zijn versierd met vrijwel identieke vogelfiguren. De figuren zijn gedetailleerd uitgewerkt en hebben een duidelijk veerstruc- tuur, met groeflijnen en ruitvormige motieven versierde, tegen het lijf gedrukte vleugels en een sterk omgekrulde drieledige staart. De naar voren kijkende koppen zijn driedimensionaal uitgewerkt. De centrale figuur onderscheidt zich van de anderen doordat op de vleugel een menselijk hoofd met baard is afgebeeld. Ook de voorzijde van de bevestigingshaak is ver- sierd met een menselijk hoofd met baard. Het voorwerp is in totaal 112 mm. lang'". Contemporaine afbeeldingen van ruiterfiguren geven een duidelijk beeld over de toepassing |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaar, alleen is het niet duidelijk of het voor-
werp verguld is geweest. Parallellen en toepassing
Voor de hangers uit het Kromme-Rijngebied
kan een aantal vergelijkbare exemplaren aan- gedragen worden uit Duitsland. Als eerste kan een exemplaar uit Niemegk (Kreis Bitterfeld, Sachsen-Anhalt) genoemd worden (zie afbeel- ding 5). De hanger bestaat uit een opengewerk- te bronzen sierschijf met aan de bovenzijde een onder een hoek van 90 graden gedraaid bevestigingsoog. De buitenzijde is voorzien van een achttal halfronde uitstulpingen. Op de schijf staat een vogel afgebeeld, waarschijnlijk een roofvogel. Het dier heeft twee uitgevou- wen vleugels, een omgekrulde staart en is ver- sierd met ingekraste groeven. De kop van de vogel is naar links gekeerd''. Een vergelijkbaar exemplaar is afkomstig uit Helfta (Sachsen-Anhalt) en bestaat uit een opengewerkte bronzen schijf met golfrand. De schijf is versierd met een vierpotig dier met een gedraaide kop waarbij het zich in de linker 5. De hanger uit Niemegk (Kreis Bitterfeld, Sachsen-
Anhalt) (afbeelding uit: Das Reich der Salier. 93) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de metalen hangers. De archeologische
vondsten leveren daarnaast informatie over de wijze waarop ze aan de leren riemen bevestigd waren. Voorstellingen van ruiterfiguren, vaak als sculpturen, fresco's of tekeningen, wijzen erop dat de hangers vooral aan de riemen rond hals, borst of flanken van het paard werden bevestigd. Daarnaast werden ze bevestigd aan het hoofdstel en de leidsels. Het exemplaar uit Burg Heimenstein was waarschijnlijk aan de het uiteinde van de teugelriem van het bit be- vestigd. Deze mogelijkheid wordt door een in situ gevonden, vergelijkbaar exemplaar uit Hongarije bevestigd". De hangers werden veelal in combinatie met metalen beslagstuk- ken en belletjes toegepast (zie afbeelding 6). De gebruikte bevestigingswijze hing af van de plaats waar de hanger werd bevestigd. Als voorbeeld kan het Wijkse exemplaar dienen. De riemverdeler werd met klinknagels aan het uiteinde van een riem bevestigd. Waarschijn- lijk sierde dit exemplaar de voorzijde van het hoofd en kon middels de schamierconstructie mee buigen met de bewegingen van het paard. Enkele andere opgegraven exemplaren zijn nog voorzien van een bevestigingshaak. Deze haak kon om een van de leren riemen worden gebo- gen. Tenslotte was het ook mogelijk om de hanger middels een door het oog geregen leren riempjes of draad aan het tuigage te bevestigen. Datering en mogelijke herkomst
Het is moeilijk de stukken exact te dateren. De
hierboven beschreven parallellen worden in de 12de eeuw gedateerd en dan met name in de tweede helft van de 12de eeuw. Deze datering is vooral op stilistische gronden gebaseerd. Gezien het feit dat het bij zowel het Bunnikse als Wijkse exemplaar om een losse vondst han- delt, is een nadere archeologische datering helaas niet mogelijk. Het blijkt tevens geen eenvoudige taak om vast
te stellen waar de hangers zijn vervaardigd. Voor de Duitse stukken wordt aangenomen dat ze in regionale ateliers vervaardigd zijn. De kwaliteit en de grote mate van standaardisatie lijkt te wijzen op gespecialiseerde productie en het is onduidelijk in hoeverre die ook in het Nederlandse rivierengebied heeft plaatsgevon- den. Een andere optie is dat de stukken van |
||||||
6. Ruiter; het paardentuig is versierd met verschillende
soorten hangers, riembeslag en belletjes (zwart), circa 1300 (Mappa Mundi, Kathedraal van Heresford) elders zijn aangevoerd. Een van de voor de
hand liggende productieregio's is het aanslui- tende Maas-Rijngebied, een streek die van oudsher beroemd is om de hier geproduceerde rijkversierde metalen siervoorwerpen. Opvallend is ook de verspreiding: de hangers uit het Kromme- Rijngebied zijn de enige mij bekende exemplaren uit Nederland. Het gaat hier duidelijk om zeldzame voorwerpen. Hier- bij moet wel worden aangetekend dat het ver- spreidingsbeeld mede wordt bepaald door het feit dat in ons land de tegenhangers van de Duitse burgen minder talrijk zijn en dat er tot op heden slechts incidenteel archeologisch onderzoek naar deze complexen heeft plaatsge- vonden. Daarnaast zijn veel amateurcollecties nog niet geïnventariseerd en zijn weinig vond- sten gepubliceerd. Het is te hopen dat dit in de komende jaren kan gebeuren en dat tevens meer van dit soort bijzondere vondsten wordt gemeld. |
||||||
Drs. J. van Doesburg studeerde middeleeuwse
archeologie aan de Universiteit van Amster- dam. Hij was vanaf 1990 werkzaam op de op- graving De Geer in Wijk bij Duurstede en werkt sinds 1995 als wetenschappelijk mede- werker bij de Rijksdienst voor het Oudheidkun- dig Bodemonderzoek (Kerkstraat 1, 3811 JW) in Amersfoort, waar hij zich vooral bezighoudt met het uitwerken van de laat-middeleeuwse opgravingsgegevens betreffende Wijk bij Duur- stede. Noten:
1. Het exemplaar uit Bunnik bevindt zich in de collectie
Liberton te Bunnik; het Wijkse exemplaar in de collec- tie Veenhof te Werkhoven. 2. Zie J.B. Ward Perkins, London Museum medieval Cata-
logue. Ipswich, 1940 (new edition 1993) en J Clark (red.), Medievalfinds from excavations in London: 5. The medieval horse and its equipment. London. 1995. 3. Dergelijke beslagstukken worden met name in de Ro-
meinse castella en hun directe omgeving aangetroffen. Grote aantallen zijn onder andere bekend uit Nijmegen
en Vechten. Ook in agrarische nederzettingen worden beslagstukken aangetrofTen en worden, zoals de vond- sten uit Wijk bij Duurstede-De Horden lijken aan te tonen, geassocieerd met het fokken van paarden. Zie hierover: W.A. van Es en W.A.M. Hessing (red.), Ro- meinen, Friezen en Franken in het harl van Nederland: van Traieclum tol Doreslad 50 v. C. - 900 n. C.. Utrecht, 1994. 4. In Vroegmiddeleeuwse grafvelden worden soms in zeer
rijke graven versierde paardenbitten en ander versierd paardentuig aangetroffen. 5. Zie voor een overzicht: Van Es en Hessing.
6. Das Reich der Salier 1024-1125 Katalogzur Ausstel-
lungdes Landes Rheinland-Pfalz. Sigmaringen, 1992, 91 nr. I7en93afb 15/17. 7. Das Reich der Salier, 9\ nr. 16 (niet afgebeeld).
8. Die Zeit der Staufer, Gechichle. Kunst und Kullur.
Aussslellungskatatog. I en II. Stuttgart, 1977, 1, Cat.nr. 271, 220 en II, afb. 143. 9. Die Zeil der Staufer, I, cat.nr. 272, 220 (niet afge-
beeld) lO.O/e Zeit der Staufer, 1, cat.nr. 270, 220 en II, afb. 143.
11 Die Zeit der Staufer, I, 220. Het exemplaar bevindt zich in het Nationale Museum van Hongarije. |
||||
Wat een zeventiende-eeuwse beurtschipper op de
Kromme Rijn vervoerde |
||||||||||
Ferdinand de Rooy
In het eind 1996 door de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' uitgegeven boek van Ad van Bemmel over de Kromme Rijn, wordt de nodige aandacht besteed aan het vervoer van goederen over deze rivier en de daarbij betrok- ken beurtschippers'. Een interessante bron die nadere gegevens hierover levert, zijn een getui- genverklaring en een rekening uit 1655 betref- fende een Langbroekse schipper, die voor de kasteelheer van Weerdesteyn werkzaam was. Deze stukken werpen niet alleen een licht op de economische geschiedenis van de streek, maar zij verschaffen ook allerlei informatie over de leefgewoonten en vooral de consump- tiepatronen van een edelman uit de zeventiende |
||||||||||
en prijzen, hetgeen zijn heer Grauwert niet
onwelkom moet zijn geweest. Een voorbeeld hiervan is het volgende: 'Den VP" october 1655. Comelis Janss. alias
Cees Joncker, schipper in Nederlanghbroeck, oud omtrent veertich jaren, gerechtelijk ver- daghvaert, getuijge geproduceert, geeedt ende geexamineert nae behooren, tuijchde als volcht. Ende erst gehoort op 't XIIP artikele van den uutgaeff, seijde daer van anders niet te weten als dat hij op seckeren tijt, sonder te weten wanneer, door ordre van den rendant, aen Jon- cker Rudolph Grauwert van Utrecht gebracht heeft drieduijsent oliven, doch dat hij niet en weet wat daer voor is betaelt'. In zijn hierna in extenso weergegeven Culem-
borgse verklaring echter noemt hij 'man en paard': 24 november 1646. Prijzen vindt men bij hem niet; wèl uiteraard bij de boekhouden- de rentmeester Van Leeuwen die wij in deze bijdrage, bij concordantie van de getuigenver- klaring en de rekening, als bloemlezing zullen citeren. Tenslotte nog enige zelfkennis van Kees de Schipper wat betreft zijn vergeetach- tigheid: 'Seijde, na prelecture (van de Culemborgse
verklaring), den inhoudens van dien waerach- tich te sijn, uutgesondert dat (...) hij niet en weet den seckeren ende precisen tijt' noch 'alle de goederen alldaer geenumereert (...) allsoo hij, twee off drie reijsen in de week t'Utrecht varende, altijt t'een off t'ander van die goederen (...) mede brachte (...); (...) andere parcelen (artikelen), die hij niet onthouden heeft all soo de vrachten tielckens aff gereckent sijn tegen de huer van een huijsgen ende omtrent ander- halff mergen lants, bij hem van Joncker Ru- dolph Grauwert in huere gebruijckt, ende tegen ander arbeijtsloon, welcke vrachten ordinaris meer beliepen als de huer'. |
||||||||||
Inleiding
Op 26 november 1650 overleed Rudolph
Grauwert, heer van kasteel Weerdesteyn in Nederlangbroek. Hij werd opgevolgd door zijn broers Johan en Herman, die na enkele jaren door rentmeester ('rendant') Jacob van Leeu- wen voor het Hof van Utrecht gedaagd werden inzake de boekhouding over de laatste jaren van Rudolphs leven. Hiervoor had Van Leeu- wen niet alleen een rekening van inkomsten en uitgaven ingezonden, maar ook getuigenissen laten opmaken van het personeel van Weerde- steyn: de huisknecht Comelis Zegers, de meid Susanna Hendricks, en schipper Kees Joncker, die de in de stad Utrecht of elders gekochte goederen naar het kasteel bracht en van de omvang en prijs daarvan goed op de hoogte kon zijn. Het gerechtshof zelf riep de getuigen op om
hen aan een verhoor te onderwerpen, hetgeen er, althans in deze zaak, toe leidde dat zij 'bij hun eerdere verklaringen persisteerden'. Opval- lend is dat de schipper - die zijn getuigenis voor het gerecht van Culemborg had afgelegd - bij het 'recolement' (voorlezing en ondervra- ging ter verificatie door de raadsheer), nog maar nauwelijks weet had van goederen, data |
||||||||||
J^-'T.
|
||||||||||||||||||||
Kasteel Weerdesteyn op een anonieme tekening uit ca. 1665 (Utrechts Archief, TA RAU 1119-25)
|
||||||||||||||||||||
Teneinde de charme van de rommelige opsom-
ming in de zeventiende-eeuwse taai te handha- ven, volgt nu de volledige transcriptie van de Culemborgse getuigenverklaring van 2 april 1655. De prijzen van de vervoerde goederen uit de rekening zijn door mij tussen ronde ha- ken toegevoegd; de genoemde bedragen zijn steeds uitgedrukt in guldens, stuivers en pen- ningen. In de noten worden vooral moeilijke woorden verklaard. Transcriptie bron
'Coram^ richter Gijsbert Janss. Weicker compa-
reerde Cornelis Janss., schipper, anders ge- naemt Kees Jonckers, woonende in Neer Lam- broeck. Ende verklaerde bij solemnelen eede gerechtelick hiertoe tevooren geciteert' zijnde ten versoecke van Jacob van Leeuwen, als dat hij comparant eenige jaer lanck in dinst heeft geweest omme de bootschappen ende alles te bestellen voor Joncker Rudolphus Grauwer(t) saliger, in sijn leven heer van Weerdesteijn, nae Utrecht. Ende ock alles weer bestelt van Utrecht op de huijse Weerdesteijn voornoemt, gelegen in Neer Lambroeck voorschreven, en mede bij den requirant' Jacob van Leeuwen tijden hebbe gevoert en bestelt, in verscheijde reijsen, dese gespecificeerde naebenoemde waeren, als: Op den 2'" augusti 1646 vier roompotten en
vier houte koffers (6-4-2), gecomen van mijn heer Hendrick van Wijckerssloot. Noch den selfden dito twe grote Goutse keesen |
(5-16-14), gecomen van Peter Sijmonss., back-
er. Noch seven schellingen om een tonneken asijn
(2-2-0) te coopen, en bij den requirant het ton- neken daertoe gedaen. Noch den 2 october eenige peperwortelen ende
aertgesocken'^ ende sietroenen. Noch denselven 2 boecken wit papier en twee boecken munnicke grau*" papier (0-16-0). Noch den 12 november 1646 cabbeljau en schellevis. Noch den 24 dito een mudde cornel' en op den
selven dito 3000 oliven (18-15-0). Noch aen Sijn Edele bestelt 1200 oliven en bij den requirants huijsvrou bestelt den 16 decem- ber. Noch den selven dito twee kindekens" harinck
(12-0-0), peperbaelnooten, cruijtnagelen en gruijs van nagelen, foelij en twee opnemers'' (0-9-0), mede bij des requirants huijsvrou be- stelt. Noch den 8 januarij 1647 een tonneken abber-
daen'" (6-0-0). Noch den 20 februarij aen Sijn Edele bestelt
carstangien, sietroenen, savoijcool, beschuijt, meel en meer verscheijde waren, bij den requi- rant sijn huijsvrou aen hem behandicht"; en oock gelevert tien ende twee groote Goutse keesen mede gedaen. Noch op den 19 martij twee kannekens met
jopenbier'- (2-4-0) bij den requirant bestelt. Noch den 24 aprill een tonneken zeep (3-7-8) bij den requirant bestelt en twee boecken slecht papier en een koffer (0-4-0); het cruijen (0-6-0) |
|||||||||||||||||||
8
|
||||||||||||||||||||
bij den requirant betaelt.
Den 14 meij salm en meijvissen'^ Den 17 junij bottersout. Noch den 17 junij twee groote Goutse keesen en een halff vat van de beste bierasijn (6-0-0) en een tonneken gesoute salm (6-0-0), geco- men van de meijt haer broeder''* bij den requi- rant bestelt. Noch den 11 julij een mande knollen en worte-
len (1-6-0). Noch op de Nae Kermis een groote mande mit
alderhande kruijt, suijcker tot provisie en vier aerde Kuelse kannen met tumeleden" bij den requirant bestelt. Noch den 28 augustus twee groote Goutse kee-
sen en oock aertgesocken, en een groote partije cleijn comcommertkens en venekoel"". Noch den 25'" septemb(er) 37, mudde saet- weijt (37-3-0) en een deel mostert saet en een kindeken bierasijn en een kan olij, bij den re- quirant bestelt, en wortelen en een groote rot- tinck ende vuerstenen. Noch den 12 november een tonneken seep, een
kan olij (1-1-0) en wijnheff en papier, wit ende anders grau papier. Noch den 15 januarius 1648 twee kindekens
harinck een een kindeken abberdaen (5-10-0) en een kan olij en twee boecken munnicken grau papier (0-4-0), wijnheff, rosijnen en pruijmen. Noch den 23 dito een partij vlas bestelt.
Noch den 30 dito aen Sijn Edele bestelt vleijs, gecomen van Tijgnagel, als oock verscheijde reijs hebbe gehaelt, en door ordre van den re- quirant hebbe bestelt, en denselven oock suijckerbancket en kappers, olijven, sietroenen, oranje appelen, sasijsen'^, castanien, en soe van alles dat de joncker Vastelavonts gaste soude houden; en een tonneken bierasijn, all bij den requirant bestelt. Oock verscheijde bossen be- semen en boenders, en sprot en bucken'^ Noch op den 18 februarij 1648 aen partije En- gelse bucken en sprot en wortelen; den selven een tonneken seep en oesters en peerdedekens en halters'*' en repen van den lijndraijer; en roij bietwortelen en besemen en sietroenen en oraingeappelen, brieven, en oock verscheijde Edamse keesen. En oock noch verscheijde reijse vleijs van den beenhacker Tijgnagel, |
||||||||
door ordre van den requirant.
Noch opnemers den 29'" aprill, en een tonne- ken bierasijn, een kan olij, sieroop, boomolij^", vijgen, pruijmen, rosijnen. Den 14 junij cool planten, blomcoolplanten, en aertsesackplanten en een tonneken seep. Noch een kan sieroop (0-17-8), knollen en groote glase vlessen, bij den requirants sijn huijsvrou gesonden. Den 19™ julij een pasteij, pruijmen ende rosij-
nen. Noch weer op de Nae Kermis 1648 een groote mande mit alderhande kruijt, peper, gimber, gruijs van nagelen, meel, foelij, no- temuscaten rompen^', broot, suijcker, poijer suijcker, nagelen, amandelen, lange rasijnen, met een tonneken confitueren, bij den requirant ende sijn huijsvrou gecoft ende met hem per schipper gesonden. Den 28 september weer een tonneken seep en
een halft vat bierasijn, en een partij aertse- socken, rammelassen^^ en een bos besemen, en twee mudde heuse weijt omme te saeijen, bij den requirant gecoft ende door hem comparant bestelt. Noch den 30'" december een pijp wijn, die soo
groot was dat die in de kelder niet en mochte, en hebbe die geladen onder de Craen tot Utrecht, en op den toom helpen brengen op de sael, en bij den requirant bestelt. Noch een sack mit eijckelen bestelt, die uut Den Hage van den requirant waren gecomen, en een lange ladder om in den boomgaert te gebruijcken. Noch weer een heele kan olij den 14 december. |
||||||||
De stadskraan van Utrecht bij de Stadhuisbrug. Eeuwen-
lang werden op deze plek grote en kleine schepen gelost en geladen. Aquarel uit circa 1800 (Utrechts Archief, TA GAU) |
||||||||
Den 14 januarij 1649 weer oesters ende sprot.
Noch op den 20'" januarij weer vleijs, bancket- suijcker, kappers, olijven, sasijsen, amandelen ende lange rasijnen. Den 17 februarij roij bietwortelen, peperworte-
len, wijnheff, sprot, cabbeljau, ende den 24 dito noch een vierendeel cabbeljau (0-15-0), oesters, bott en braetspierinck ende salm. Noch op den X°" martij aen Sijn Edele bestelt ses schepel saij boonen (12-17-0), en den sel- ven een schepel kleijn grauw erten (2-18-0), daeronder te saijen; en denselven mostertsaet en een kan met garnalen" (0-6-0). Noch den 18'" martij een can olij en een pont corinten^" (0-17-0); noch twee sneden salm en ses taeffelcoexkens. Noch den 7 aprill 1649 bestelt een soij vis en
zeevis en twee sneden salm, in presentie van hem, schipper Kees, gecoft; en noch een deel potkens, pannekens, decksels, en twee bossen droge schollen (0-7-0). Noch op den 28 aprill gecoft in de balans, pre-
sent hem comparant, een kan sieroop en een bos fijne besemen (1-8-0) en een rolleken gort singeP'. Noch den 16'" junij een kan boomolij (0-18-0)
en wijnheff en ses besemen (0-12-0); en voorts gesonden het goet dat Susanna^'' ontboden had- de, en aertsesocken bij den requirant bestelt. Noch den 14 augustus een halft vat asijn (4-6- 0) en een tonneken Amsterdams seep (4-15-0) en toeback en pijpen en aertsesocken. Den 21 augustus noch bestelt aertsesocken, Spaens bancket, pruijmolije en amandelen, en voorts van alles wat den voorschreven heere aenginck en bij den requirant bestelt. Noch den 4 october een tonneken seep. Noch des requirants vrou aen hem gedaen een gulden om aen de weert in 't Verckenschot^' te geven van wegen de Joncker Grauwert; en gesonden drie reijs toeback, een koppel knijnen, en oes- ters ende brassem. Noch den 24 november een partije oesters en
kabbeljau. Den 7 december oesters. Noch den 5 januarij 1650 een tonneken seep
(4-10-0) en een Edamse kees (2-10-0), en oes- ters en cabbeljau, een schepel witte erritten (3-2-0) en een schepel Vriese grauwe erritten |
|||||||
(3-5-0).
Noch den 15 februarij twee schelvissen en bot-
ten. Noch den 23 martij sprot en Engelsen boeken,
sietronen en een halft geroockten salm. Noch den 23 martij drie mudde saeijbonen (17- 5-0) en vijff schepel groen erritten (10-0-0) en een rolleken tot opnemers. Noch den 6 aprill bestel(t) een kan sieroop ende een kan boomolij, in present van hem, schipper, gecoft in de balans. Noch vierhondert coolplanten (1-0-0) den 18 meij. Noch bestelt den 13 julij twee bossen witte
worttelen, 2 bossen geelwortelen, twee bossen aijnijs en coelsaet. Noch den 24 augustus een Edamse kees bij den
requirants huijsvrou bestelt, en sasijsen en sa- voij cool, cappers cool, en een groote bos pe- terselij wortelen. Noch in present van hem, schipper, die se oock
bestelt heeft, gecoft op de verckemerckt twee jonge verekens; ende bij den requirant betaelt. Noch heeft des requirans huijsvrou aen hem, schipper, bestelt een partije cleijn comcom- mertgens, vinkool in een steene Cuelse pot. Een riem munnicke grau papier bestelt. Noch heeft hij, attestant, bestelt de aerde potten en pannekens en decksels tot het roumaeP'. Noch de speunverckens en ses houte lepels, hondert eijeren en ende eijeren die de cock moste gebruijcken; 400 oesters en twaelff pont fijn meel en saijsijsen en een tonneken harinck en stockvis. Alle weicke voorschreven percelen hij compa-
rant onder eede alsvoor verc(l)aerde door off wegen den requirant alsoo bestelt te hebben, sonder nochtans in de precijse datums te willen weesen bevangen, als deselve soo perfect niet onthouden hebbende als wel bij den requirant te boeck gestelt; soo waerllijck moste hem Godt almachtich helpen. Actum den 2 aprill 1655.' Dr. F.C. de Rooy was als leraar Frans werk-
zaam in Nederland, Zwitserland en Indonesië en promoveerde in 1958 in Leiden op 'La Vie de saint Huhert, dile d'Hubert Ie Prevost', een gecommentarieerde uitgave van een I5de- eeuws Frans handschrift. |
|||||||
10
|
|||||||
Met dank aan mr. C. van Schaik te Houten die
mij met de Culemborgse akte bekend maakte. |
|||||||||
Bronnen:
* Rijksarchief in Gelderland, Oud-Rechterlijke Archieven,
inv.nr. 0140 - 228, folio 206-209 (2-4-1655; Culem- borg). * Utrechts Archief, Archief van het Hof van Utrecht,
inv.nr. 252 - 135/J 53 (29-4-1657; Justus van Ewijck) en inv.nr. 252 - 137/J 122 (6-10-1655; Justus van Ewijck). (Processtukken bij raadsheren). |
|||||||||
Noten:
1. Bemmel, A.A.B, van. De Kromme Rijn: waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600. Houten 1996, voor- al 112-114 en 117-122. 2. coram = in tegenwoordigheid van
3. geciteert = gedagvaard
4. requirant = eiser
5. aertgesocken = artisjokken
6. munnicke grau = grijs als een monnikspij
7. cornel = zemelmeel
8. kindekens = vaatjes
9. opnemers = vaatdoeken
lO.abberdaen = soort kabeljauw 11. behandicht = overhandigd
12. jopenbier = bier uit Danzig
13. meijvissen = elften
14. Deze broer van Susanna Hendricks is onbekend
15. tumeleden = klapdeksels
16. venekoel, vinkool = venkel
17. sasijsen = worstjes
18. bucken = bokking
19. halters = halsters
20. boomolij = olijfolie
21. notemuscaten rompen = gebroken notemuskaten
22. rammelassen = waarschijnlijk rammenas, een radijsva-
riëteit 23. garnaten = witte, zoete wijn
24. corinten = krenten
25. gort singel = gordelriem voor paarden
26. De meid Susanna Hendricks
27. In 1635 woonde de tapper Jacob Dirckss. Eijckelen
boom in het huis "t Verckenschoth' gelegen aan de Kromme Rijn bij de Houten Brug (Utrechts Archief, Stadsarchief II, inv.nr. 349, nr. 248) 28. Jonker Rudolph Grauwert stierf ongehuwd en kinder-
loos op 26 november 1650 |
|||||||||
11
|
|||||||||
weg of Hoogstraat nader ik de oude vesting-
stad. Ik loop op de Veldpoort aan, de 'hoofdin- gang' van de stad. (Er zijn meer poorten; op één ervan staat zelfs een molen, maar de Veld- poort is ongetwijfeld de voornaamste). Vóór ik de neergelaten brug over de stadsgracht bereik passeer ik aan mijn rechterhand een smidse, deels verscholen onder een knoestige noten- boom. Natuurlijk staat er een paard in de tra- valje dat door de smid beslagen wordt en dank- zij de notenboom is het er koel, ondanks het nabije smidsvuur. Met dit liefelijke beeld nog voor ogen breekt mijn fantasie stuk op de |
werkelijkheid! De stadsbestuurders uit de vori-
ge eeuw zijn wel héél rigoreus te werk gegaan: ze hebben niet alleen de Veldpoort afgebroken, ze hebben zelfs de plaats van het historische bouwwerk prijsgegeven door de 'nieuwe' brug op een andere plaats te leggen. Dan kon het verkeer gemakkelijker rechttoe-rechtaan het stadje indenderen. Wat blééf was de smidse onder zijn notenboom; hij stond blijkbaar niet in de weg. |
|||||||||||||
De Smidse en de Boom
Theo van Wijk
Hebt u dat nou ook we! eens, dat onmogelijke
verlangen om even lijfelijk terug te zijn in de tijd, rond te lopen in het Wijk bij Duurstede van een eeuw geleden? Ik betrap mijzelf er nog wel eens op en ik verlies mij dan graag in fan- tasie. Als zodanig heb ik de stad al eens bena- derd vanaf de rivier en u deelgenoot gemaakt van de schitterende indruk die Wijk bij Duur- stede maakte, gezien vanuit de Waterpoort'. |
||||||||||||||
Daar was niet zoveel fantasie voor nodig want
dat mooie beeld is vrijwel ongeschonden be- waard gebleven. Veldpoort
Moeilijker wordt het om mij voor te stellen hoe
ik, een eeuw geleden, Wijk zou hebben ervaren bij nadering 'over land'. Het begin lukt nog wel (ik bouw zo'n fantasie altijd op): Via Trecht- |
||||||||||||||
Het kruispunt Singel-Zandweg met boom en bebouwing
(foto Hans Dirksen 1998) |
||||||||||||||
13
|
||||||||||||||
12
|
||||||||||||||
den! Het lijkt de revolutie wel: het milieu vreet
zijn eigen kinderen op. De geest is uit de fles! Als je maar krom genoeg redeneert kom je er altijd wel uit: de boom moet weg omdat de smederij weg moet en de smederij moet weg omdat er ruimte moet worden gemaakt voor de winkels-met-daar-bovenop-appartementen- trein die, op de Steenstraat gestart, dóór moet denderen tot öm de hoek van de Singel (gruwe- lijk scenario!). En die trein komt op vervuilde grond die dus eerst moet worden weggegraven. Hiermee is de redenering rond: de notenboom moet weg omdat hij op vervuilde grond staat! Einde verhaal - begin probleem. Oplossing
De oplossing is zó voor de hand liggend dat hij
bijna geniaal mag worden genoemd: stop de trein vóór de smederij. De vervuilde grond wordt aangepakt daar waar deze zich bevindt (en dat is niet onder de smederij of de boom) en we behouden een uniek stukje stadsgezicht: een oude smidse, deels verscholen onder een knoestige notenboom, fraai gelegen vlak bij de toegang tot de stad. Iedereen blij, de planolo- gen incluis want die worstelen nog steeds met de aansluiting van de nieuwbouwwijk De Engk (de eerste en lelijkste) aan de oude binnenstad.. Ach, ik fantaseer maar wat. Ik doe dat, zoals u weet, wel vaker. Bedenk echter wel dat de meeste volvoerde plannen begonnen zijn als fantasie. Misschien maakt dat het waard om te vechten voor het behoud van de notenboom. P. Th.L van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk bij Duurstede, Cothen en Langbroek. Naschrift redactie
Deze bijdrage werd geschreven voordat de gemeen-
teraad van Wijk bij Duurstede op 27 januari 1997 besloot om in elk geval de notenboom op de huidige plek te handhaven. Over de toekomst van de smede- rij c.a bestaat nog geen duidelijkheid. Noten
1. 'De Dijkstraat in Wijk bij Duurstede". Tussen Rijn en
te/t, 28(1994-4), 17-20. 2. Er werd een actiecomité ('De noot in nood') opgericht,
dat eerst met succes streed voor het behoud van de boom en vervolgens haar terrein verbreedde naar het totaal van boom en bebouwing op de hoek Singel- Zandweg. |
||||||
De Veltpoort gezien vanaf de landzijde vlak voor de sloop
in 1871 (Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechts Heuvelrug, Collectie Hijmans) Boom en smederij
De stadsbestuurders van vandaag maken niet
de fouten van hun voorgangers. Integendeel, zij waken als Cerberussen over het hun toever- trouwde erfgoed. Zij doen zelfs méér: ze brengen stukken stadsmuur en fragmenten van torens en bolwerken terug in het gezicht, her- stellen oude straatprofieien, ja ik heb zelfs ge- hoord dat er plannen bestaan om de Veldpoort- brug op zijn historische plaats te herleggen. Uit alles spreekt zorg en liefde voor het historisch zo rijke verleden. Ik ben dan ook ronduit verbijsterd over 'het
probleem van de notenboom' vlak bij die Veld- poortbrug. Niet over het protest dat opklinkt tegen het verdwijnen van die boom maar over het feit dat er überhaupt gedacht wordt over verdwijning! En niet alleen de boom, ook de smederij die erbij hoort (of omgekeerd). Dit rijmt niet: enerzijds de historische ingang van de stad herstellen (een uiterst kostbare in- greep), anderzijds -en in één adem- de enige gespaard gebleven 'pendant' van die stadstoe- gang slopen en vervangen door stuitende nieuwbouw. De geplande afbraak van de smederij heeft
wonderlijk genoeg geen beroering gewekt; pas toen 'de boom' in gevaar kwam, kwamen er protestenl Dié moest in ieder geval gespaard blijven. Maar dat kan niet want hij staat op vervuilde grond. Als ik het goed begrijp moet hier dus een boom weg om het milieu te red- |
||||||
14
|
||||||
Restauratie van de molen 'Rijn en Lek' in
Wijk bij Duurstede |
|||||||||
Theo van Wijk
Drie woorden vormen nog steeds het ai lang
achterhaalde imago van Nederland: klompen, tulpen en molens. Een kneuterig aandoend cli- ché dat door onwetende buitenlanders achte- loos wordt opgenoemd. Dat doet echter met name de molens te kort want die vormen het meest karakteristieke product dat ons land heeft voortgebracht. Sterker nog: die maken ons uniek in de wereld. O, ik weet wel, er zijn ook molens buiten Ne- Rietdekkers brengen nieuw riet aan op de kap van de molen Rijn en Lek' (foto Hans Dirksen, 1997) |
|||||||||
derland maar dat zijn zielige nabootsingen,
foute wieken op foute rompen. Een molen is een kunstwerk, ambachtelijk en esthetisch, een lust voor het oog, de trots van menige stad of dorp. Restauratie
Dit drong als nooit tevoren tot mij door tijdens
de restauratie van de molen " Rijn en Lek' te Wijk bij Duurstede. Deze molen wordt hard- nekkig 'de molen van Ruisdael' genoemd hoe- wel iedereen inmiddels wel weet dat de molen op Jacob van Ruisdaels beroemde schilderij |
|||||||||
15
|
|||||||||
aan de andere kant van Wijks rivierfront heeft
gestaan. Toch is de huidige molen zeker zo uniek als zijn beroemde voorganger. Hij staat, in tegenstelling tot de laatstgenoemde, bovenop een stadspoort, bepaalt samen met kasteel en kerk het silhouet van de stad en is beslist vaker afgebeeld. Wijk is trots op zijn molen maar het heeft -noblesse oblige- al vele malen diep in de buidel moeten tasten om dit kostelijke - maar o zo kost"bare' monument in stand te houden. Reeds jarenlang was bekend dat de molen in slechte staat verkeerde maar pas in begin 1995 kwam de financiering rond en werd daadwer- kelijk met de restauratie begonnen. Tot het einde van dat jaar stond de molen in de stei- gers, rondom ingepakt in groen bouwgaas. Toen eindelijk het steigerwerk was verwijderd stond de romp er, in- en extern, weer puntgaaf bij. De kap en de wieken moesten echter wach- ten tot de financiële middelen voor de tweede fase beschikbaar kwamen en alleen insiders weten welk een lang en moeizaam proces dat is. Maar na anderhalfjaar stond daar opeens die enorme kraan die in één keer de hele kap, met daarin de zware hoofdas van "het gevlucht' (de wieken) van de romp tilde en óver de wal- muur heen op een gereedstaand draagstel plaat- ste. Er werd zwaar balkhout aangevoerd, het riet werd verwijderd en.......het werk viel stil. De
toestand van de kapconstructie bleek veel
slechter dan de restaurateurs hadden kunnen inschatten. En dus moesten eerst weer extra geldmiddelen worden aangeboord om deze veel ingrijpender restauratie te kunnen betalen. Intussen stond de molen er als een ontluisterde steenklomp bij, provisorisch afgedekt met wap- perend zeildoek. Het volk morde, de kranten schreven kritische artikelen en de gemeente ging opnieuw haar moeizame gang naar Ca- nossa om de nodige extra subsidie te verwer- ven. Het vergde ruim drie maanden maar ze kregen het voor elkaar: half september 1997 gingen de molenbouwers weer aan de slag. Ze vernieuwden voor het grootste deel de onderste ring', het ronde constructiedeel dat de hele kapconstructie draagt en, via "rollers', kap plus wieken op het kruiwerk' (een soort railcon- structie op de romp), 360° kan laten draaien om de molen "op de wind' te zetten. Smeden her- |
||||||||
stelden ijzeren onderdelen, rietdekkers leefden
zich uit in hun mooie oude vak, de molenaar- ster vervaardigde eigenhandig de baard' met daarop in sierlijke letters "Rijn & Lek' en dat alles onder grote tijdsdruk want de kap moest vóór het einde van het jaar teruggeplaatst zijn. Dat lukte, zij het op het nippertje. Daags voor Kerstmis stond die grote kraan weer voor de Leuterpoort en toen de mensen naar de nacht- mis gingen zagen zij hun molen weer gaaf in het strijklicht, mooier dan ooit. Verre voorouders
Als geïnteresseerd toeschouwer was mijn be-
wondering voor het vakmanschap van de mo- lenbouwers gestaag gegroeid. De allergrootste bewondering echter voerde terug naar die verre voorouders die deze - en andere molens hebben gebouwd. Zij hadden het vernuft om de ele- menten die hen als eindeloze energiebronnen ter beschikking stonden creatief te benutten. Zo 'vingen' zij de wind met wieken en brachten de daardoor optredende beweging via een inge- nieus stelsel van tandraderen over op dingen die gingen draaien, hameren, slingeren of pom- pen, al naar gelang het doel dat zij dienden. Dat waren enorme krachten die moesten worden overgebracht en dus gebruikten onze voorou- ders daarvoor hele zware balken. Ondanks die grove afmetingen greep alles in elkaar als een uurwerk met een precisie waar ons verstand bij stil staat. En ze hadden géén kranen, electrisch gereedschap of machines! Tenslotte bouwden ze óm dat grofschalige mechanisme de molens, zó gaaf van vormgeving en fraai van verhou- dingen dat kunstenaars er nog altijd door wor- den getroffen. Als wij weer eens klagen over het feit dat het in
dit land altijd waait laten we dan bedenken dat we daaraan die unieke, wereldwijd beroemde, oer-hollandse molens te danken hebben. |
||||||||
P. Th. L. van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk bij Duurstede, Cothen en Langbroek. |
||||||||
16
|
||||||||
commissie betreffende de begroting voor het
komende verenigingsjaar werd ingebracht en door de ledenvergadering aangenomen. Sluiting. De voorzitter bedankte de aanwezigen
voor het in het bestuur gestelde vertrouwen en sprak de hoop uit om op dezelfde voet verder te gaan. Ook dankte hij alle andere leden die op welke wijze dan ook een bijdrage leveren aan de activiteiten van onze historische vereniging. Verslag van de secretaris over 1997
Het ledenbestand. De vereniging startte op 1
januari 1997 met 426 leden. In de loop van het verenigingsjaar meldden zich 38 nieuwe leden. Helaas beëindigden ook 10 leden hun lidmaat- schap, zodat onze vereniging per 1 januari 1998 454 leden telde. De geografische herkomst van de leden is nu
als volgt: Bunnik 57, Cothen 16, 't Goy 10, Houten 115, Langbroek 7, Odijk 54, Schal- kwijk 17, Tuil en 't Waal 4, Werkhoven 26, Wijk bij Duurstede 55 en Utrecht 15. De overi- ge 78 leden zijn woonachtig buiten het Kromme-Rijngebied. Bestuur. Zoals gebruikelijk werd op de eerste
samenkomst van onze vereniging, op 21 janua- ri 1997 te Houten, de jaarlijkse verkiezing van de leden van het bestuur gehouden. Aftredend en herkiesbaar was de heer O.J. Wttewaall. Aftredend en niet herkiesbaar was mr C. van Schalk. De heer J. van Herwijnen werd door het bestuur voorgedragen. Er waren geen tegenkandidaten aangemeld en de leden stemden voor de volgende bestuursleden : Ir. P.S.A. de Wit, Odijk voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw. K. van der Wiele-Pasterkamp, Werkhoven 2' secretaris, p.r. en lezingen A.P. van der Houwen, Houten lid J. van Herwijnen, Houten lid Het bestuur kwam ook dit jaar weer drie keer
bijeen, waarvan één keer in een gecombineerde vergadering met de redaktie van het tijdschrift en een afgevaardigde van de archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer'. Ter sprake kwam |
|||||||
Jaarverslagen van de Historische
Kring over 1997 Verslag van de Algemene Ledenvergadering
op 21 januari 1997 te Houten Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en blikte in zijn toespraak kort terug op het afgelopen verenigingsjaar. De lezingen en excursies in 1997 werden goed
bezocht; het betrof dan ook een grote diversi- teit aan onderwerpen. Verheugd konkludeerde hij dat men in het algemeen veel belangstelling voor geschiedenis heeft, wat ook bij onze vere- niging heeft geresulteerd in een verdere groei van het ledenbestand. Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie, bestaande uit de leden mevrouw J. v.d. Barselaar en de heer H.J. Mensink, verklaarde zich na inzage in de stukken akkoord met de financiële administratie. De commissie stelde voor om de begroting van het komende jaar vooraf aan alle leden te doen toekomen. Het bestuur en de aanwezige leden stemden daar- mee in. De heer W. Donselaar werd bedankt voor zijn zorgvuldige en juiste werkzaamheden als penningmeester. De kascommissie zal in 1998 bestaan uit me-
vrouw J. v.d. Barselaar en de heer J.M. van Aken. Verkiezing bestuursleden. Tegenkandidaten
voor een bestuursfunctie waren niet aange- meld. De voorzitter bedankte het aftredend bestuurslid mr C. van Schalk voor de vele jaren waarin hij bijdragen leverde aan het bestuur en voor zijn inbreng binnen de andere geledingen van de vereniging, waarin hij aktief was (en gelukkig ook zal blijven) als onderzoeker en schrijver van artikelen over het Kromme- Rijngebied. De heer O.J. Wttewaall werd herkozen en de
heer J. van Herwijnen kwam de gelederen van het bestuur versterken. Vele leden kennen de heer van Herwijnen als de kontaktpersoon van de archeologische werkgroep van de vereni- ging. Rondvraag. Het voorstel van bestuur en kas-
|
|||||||
17
|
|||||||
ondermeer de wenselijkheid van een spoedige
verbetering van de diapresentatie tijdens le- zingen. Dit is bewerkstelligd door de aanschaf van een nieuw groot projectiescherm en een grootbeeld dia-apparaat. Ook werd gesproken over de door de vereniging uitgegeven boeken in de 'Historische Reeks Kromme-Rijngebied', en wel over een eventuele herdruk van het suc- cesvolle deel 4 en de uitgave en financiering van het toekomstige deel 5. De nodige aan- dacht vroeg eveneens de door de provincie Utrecht mede gesubsidieerde Archeologische Kroniek, die tot dusver voor enkele guldens aan onze leden kan worden aangeboden. Niet de kosten van de publicatie zelf maar de porto- kosten vormen daarbij een probleem. Dit werd opgelost door de boekjes zoveel mogelijk zelf te bezorgen, zoals al gebruikelijk was voor de overige zendingen. Veel waardering kreeg het bestuur voor de
grote verscheidenheid aan lezingen en excur- sies in het verslagjaar. Door de Stichting Stichtse Geschiedenis is aan het eind van het jaar een enquête onder de leden van historische verenigingen gehouden. Het bestuur hoopt voor de komende jaren op een grotere deelna- me van de leden aan de verschillende activitei- ten van de vereniging. Het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied
In 1997 verschenen weer vier afleveringen van
het periodiek. De vierkoppige redaktie onder- ging per 1 maart 1997 een wijziging door het vertrek van Marijke Donkersloot-de Vrij, die werd opgevolgd door Saskia van Ginkel-Mees- ter. De redaktie bestaat sindsdien uit: drs. M.A. van der Eerden-Vonk, Wijk bij Duurstede
drs. S.G. van Ginkel-Meester, Zeist
drs. F.E. van Hekelen. Wijk bij Duurstede
dhr. O.J. Wttewaall. ■tGoy.
De archeologische werkgroep 'Leen de Keij-
zer'. Wij verwijzen naar het eigen verslag van de
werkgroep, dat hierna is opgenomen. Het bestuur, de redaktie en de archeologische
werkgroep willen langs deze weg iedereen bedanken voor zijn of haar inzet voor de vere- niging. |
||||||
Lezingen en excursies in 1997
* De heer E. Maes sprak op 21 januari in café-
restaurant 'De Engel' te Houten voor een ge- hoor van 65 personen over 'Begraafplaatsen in de provincie Utrecht'. De lezing werd onder- steund door een diapresentatie. Vooraf had de spreker de diverse begraafplaatsen binnen het Kromme-Rijngebied bezocht. Enkele kenmer- ken van de begraafplaatsen en hun graven wer- den uitvoerig behandeld. * De Nederlandse Kastelenstichting heette de
verenigingsleden op 8 maart welkom in de nieuwe huisvesting in het voormalige, geres- taureerde Raadhuis op de Markt te Wijk bij Duurstede. De 50 aanwezigen kregen een korte uiteenzetting over de doelstelling van de Ne- derlandse Kastelenstichting en werden aanslui- tend rondgeleid door diverse vertrekken van het Raadhuis met onder andere de prachtigste stukken porselein. * Op 16 april sprak in het Hervormd Centrum
te Langbroek de kunsthistoricus de heer Th.J. de Wit voor een gehoor van 105 personen over kasteel, park en landgoed Sterkenburg aan de Langbroekerwetering. Aan de hand van een diapresentatie werden met name de restauratie- werkzaamheden toegelicht. * De jaarlijkse grote excursie vond plaats op 7
juni en stond in het teken van het Romeinen- jaar. We bezochten de stad Keulen. Onder des- kundige leiding werden de Domkerk en de bijbehorende schatkamer bezocht. Ook het Romeins-Germaans museum werd aangedaan en er was voldoende tijd om individueel de sfeer van deze oude stad aan de Rijn te proeven en haar te bewonderen. * Traditiegetrouw waren vele leden van onze
vereniging present op de diverse lokaties die aangedaan konden worden in het kader van Open Monumentendag, dit jaar op zaterdag 13 september. * Prof dr C. Dekker, mede-oprichter en oud-
voorzitter van onze vereniging, hield voor 120 aanwezigen een lezing te Houten over 'De mid- |
||||||
deleeuwse Bisschop van Utrecht en het
Kromme-Rijngebied'. Een primeur tijdens deze lezing was de verschijning van het driedelig boekwerk De geschiedenis van de provincie Utrecht (Het Spectrum, Utrecht - ISBN 90 274 7315), een 'must' voor elke liefhebber van de Utrechtse geschiedenis. ■^ Op 7 november tenslotte brachten 28 perso-
nen een bezoek aan de Munt te Utrecht. Een tentoonstelling over de 'Romeinse muntvond- sten in de provincie Utrecht' was de aanleiding voor dit bezoek. Ook kon men een kijkje ne- men op de tentoonstelling 'De Nederlandse ontwerpen van de Euro' en de expositie 'De muntslag ten tijde van Koning Willem II'. H.J.J. Steenman en K. van der Wiele-
Pasterkamp |
|||||||
Jaarverslag van de Archeologische
Werkgroep 'Leen de Keijzer' over 1997 Howard Carter schrijft aan het begin van zijn
verslag over de ontdekking van het graf van Toetankhamon: 'Het zou moeilijk zijn om onze emoties te beschrijven toen voor de eerste keer het licht van onze krachtige electrische lampen de Grafkamer overspoelde, de muren belich- tend, waarop afgebeeld vertegenwoordigers van Amentit, de katafalk op een slee voortgetrokken door de hoogste edelen van het land, Koning Ay voor de Osiride Toetankha- mon en waardoor de immense schrijn overtrok- ken met goud oplichtte.' Zulke sterke emoties hebben wij het afgelopen
jaar niet ervaren bij onze opgraving aan de Beusichemseweg. De vondsten daar waren dan ook, zij het heel interessant, veel minder spectaculair dan die van Howard Carter. Negentien zaterdagmorgens spitten, schaven en graven daar, deels met assistentie van een graafmachine (ziefoto I) leverden een grote hoeveelheid vondsten op. Allereerst veel laat- middeleeuws scherfmateriaal: Andenne, Paf- fraht en Pingsdorf Daarnaast werden veel dier- lijke resten gevonden, waaronder die van var- ken, koe, paard en hond. Bij het conserveren van één van de gevonden paardenschedels kon vastgesteld worden dat het dier, na een slag met een hamer op de zijkant van zijn schedel, uiteindelijk afgemaakt werd met een klap op de schedel boven de ogen. Opmerkelijk bij de twee gevonden honden- schedels was dat de laatste twee nekwervels, de atlas en de draaier, ook nog aanwezig waren, terwijl van de rest van het skelet geen spoor gevonden werd. Dit zou een aanwijzing kunnen zijn, dat de koppen van de romp gescheiden werden om ze te slachten en het lichaam ver- volgens te braden en op te eten. Bij één hondenschedel zijn duidelijke sporen aanwezig, die aangeven, dat dit dier met een knuppel doodgeslagen werd. Hoewel dit alles zo'n ze- venhonderdjaar eerder plaats vond, heb je, als je zulke tekenen van geweld tegenkomt, toch te doen met deze dieren, die op zo'n akelige ma- nier aan hun eind kwamen, mogelijk door de- |
|||||||
19
|
|||||||
heid stukjes eendenei aangetroffen. Wat zich
aan liet zien als een grote bonk roest, leverde onverwacht een belangrijke vondst op. De heer Van Rooijen van de Rijksdienst voor het Oud- heidkundig Bodemonderzoek (ROB) determi- neerde deze na reiniging en het maken van röntgenfoto's als het ijzeren blad van een vlak- ke spade. Ook werd een fragment van een smeltkroes gevonden, waarop sporen van metallisch koper zichtbaar zijn. De vondst van een smeltkroes voor koper ligt eigenlijk niet zo voor de hand bij een bewoning die vooral agra- risch lijkt te zijn geweest. Niet ver van de plaa- ts waar onmiskenbaar Romeinse scherven ge- vonden waren, werd een randstuk van een waarschijnlijk Romeinse vijzel gevonden (zie foto 2). Een vijftal zaterdagmorgens werd gebruikt om
vondsten te bespreken en te determineren. Leden van onze werkgroep hebben het afgelo- pen jaar bij diverse gelegenheden acte de présence gegeven. Zo werd de werkgroep ge- presenteerd op de Cultuurdag in het Houtens gemeentehuis op I februari. Ter gelegenheid van de open dag in de gerestaureerde Stevens- kerk in Werkhoven op 30 april, werd een vitri- ne ingericht met vondsten van de door ons ge- dane opgravingen rond de kerk. Verder waren we aanwezig bij de studiebijeenkomst van de AWN in Amersfoort, waar de ROB als gastheer fungeerde. Ook zijn er regelmatig contacten met vertegenwoordigers van de gemeente Hou- ten. Door verhuizing moest Bram Wielemaker af-
scheid van ons nemen. Hoewel we met hem en zijn gezin blij zijn, dat ze een stek erg naar hun zin gevonden hebben, vonden we het ook jam- mer dat we zijn inbreng voortaan zouden moe- ten gaan missen. Bij algemeen besluit werd Bram daarom op 20 september benoemd tot erelid van de werkgroep. Zo blijft hij tenslotte nog een beetje bij ons. In zijn plaats trad Henk van Herwijnen toe als nieuw lid. Anton van Schip
|
|||||||||
1. Hans van Aken bij de opgravingsput aan de Beusichem-
seweg in Houten (foto auteur) |
|||||||||
2. Anton van Schip met het randstuk van een vermoedelijk
Romeinse vijzel (foto auteur) zelfde hand die hen gevoed en gestreeld had.
Maar ja, anderzijds moest men in die tijd, als men vlees op tafel wilde, daar zelf voor zor- gen. (Wij zijn 'beschaafder', dus laten we ande- ren de klus van het slachten opknappen. Ik vermoed dat er veel minder vlees gegeten zou worden als ieder voor zich zijn eigen karbo- naad eerst zou moeten vangen en panklaar maken.) In de vorm van grondverkleuringen werden
een haardplaats (?) gevonden, een aantal paal- gaten en diverse (afval-?)kuilen en greppels. In een van de greppels werd een grote hoeveel- |
|||||||||
20
|
|||||||||
Bij het herzien van vigerende bestemmings-
plannen zal bij het ruimtegebruik dan ook het algemene monumentale aspect moeten worden gewogen: aandacht enerzijds voor vormgeving en inrichting van de openbare ruimte en ander- zijds voor waardevolle bestaande architectuur en structuren. Vanuit haar doelstelling, de bevordering van
kennis over de locale geschiedenis in het Kromme-Rijngebied, voelt de historische vere- niging zich moreel verplicht om te waken over het cultureel erfgoed in het Kromme-Rijnge- bied. In artikel 2 lid 2 van de statuten van de historische vereniging is immers bepaald dat de vereniging zich onder andere ten doel stelt 'het actief en passief bewaken van het historisch erfgoed, zowel voor wat betreft het landschap als roerende en onroerende zaken'. Het voornoemde plangebied voor de bouw van
twee woningen ligt direct aan en voor een deel in de bedding van een oude meander van de Kromme Rijn, een gebied dat van grote cul- tuurhistorische waarde is voor Odijk. De kern Odijk is historisch ontstaan in een gro- te binnenbocht van de Kromme Rijn, die, hoe- wel sinds 1870 afgesneden, als zodanig nog duidelijk herkenbaar is. Het gebied wordt ge- kenmerkt door een historisch gegroeide, ver- spreide bebouwing van (voormalige) boerderij- en met in het centrum de Nederlands Hervorm- de kerk, waardoor de ontwikkelingsgeschiede- nis van een agrarische nederzetting langs een rivierarm op een plaatselijke verhoging in het landschap nog duidelijk afleesbaar is. Binnen het kader van de nederzettingsgeschiedenis is het van groot belang dat een artefact als deze afgesneden meander duidelijk zichtbaar blijft in een zich verder ontwikkelende gemeenschap. Het bezwaar van de vereniging tegen het
bouwplan langs de meander van de Kromme Rijn in Odijk richt zich met name op de locatie waar deze woningen gebouwd zullen worden. Het bouwplan voorziet in de bouw van twee woningen op een relatief (te) klein grondvlak, waardoor de oude meander gedeeltelijk ge- dempt moet worden en de natuurvriendelijke oevers voorzien moeten worden van beschoei- ingen en damwanden. |
|||||||||
VARIA
Rectificatie
Door een fout van de redactie is in het artikel
van Casper van Burik over de failliete mole- naar Anthony Verkerk ten onrechte vermeld, dat de vroegere Molene///'^ in Houten zou zijn omgedoopt in: Molentuin {Het Kromme-Rijn- gebied, 31 (1997-4), 72). De heer W.J. Kruitwagen van de hofstede Overdam in Hou- ten was zo vriendelijk om erop te wijzen dat dit moet zijn: Mo\er\land. |
|||||||||
Gemeentelijke inbreidingen versus monu-
mentenbeleid in de gemeente Bunnik Het bestuur van de Historische Kring heeft
bezwaar aangetekend bij de gemeente Bunnik en bij het hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlanden' tegen de voorgenomen bouw van twee woningen in Odijk, direct langs een oude meander (kronkel) van de Kromme Rijn. Voor de bouw van deze woningen verleent de gemeente Bunnik medewerking omdat het bouwplan past in de inbreidingsvisie van de gemeente, een visie die neerkomt op het opti- maal benutten van potentiële bouwlocaties binnen de huidige grenzen van de dorpskernen van de gemeente. Deze inbreidingen zullen in de nabije toekomst in gemeenten met weinig of geen uitbreidingsmogelijkheden steeds meer het ruimtelijk beleid gaan bepalen. De historische vereniging volgt met argusogen deze ontwikkelingen, omdat het gevaar dreigt dat hierdoor monumentwaardige structuren voorgoed verloren gaan. In de nabije toekomst is een toenemende bouwdruk te verwachten op thans onbebouwde plekken in dorps- en stads- kernen. De eventuele inpassing van nieuwe bebouwing in een waardevolle structuur dient echter niet alleen op politieke wenselijkheid en haalbaarheid, ruimtelijke inpasbaarheid en welstandsaspecten beoordeeld te worden maar daarnaast ook op andere aspecten, zoals bij- voorbeeld de historische betekenis van de plek, de eventuele verstoring van historische zichtlij- nen, de schaal van de nieuwbouw ten opzichte van bestaande bebouwing, de mogelijkheid van hergebruik van aanwezige bebouwing, etcete- ra. |
|||||||||
21
|
|||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tendeskundige uit de provincie Deze commis-
sie wordt alleen advies gevraagd inzake bouw- plannen die betrekking hebben op de enkele Rijksmonumenten die de gemeente Bunnik rijk is. De historische vereniging streeft ernaar op
korte termijn in de gemeente Bunnik te komen tot de oprichting van een gemeentelijke monu- mentencommissie, die dient te worden samen- gesteld uit mensen die bekend zijn met de loka- le geschiedenis en die, afkomstig uit diverse disciplines, in staat zijn de gemeente te advise- ren vanuit hun specifieke deskundigheid. In een gemeente met oog voor haar cultuurge- schiedenis en nederzettingsgeschiedenis moet er een politiek draagvlak te vinden zijn voor een monumentencommissie, die de gemeente, gevraagd en ongevraagd, adviseert inzake aange-legenheden van geschiedkundig, stede- bouwkundig, architectonisch of cultuurhisto- risch belang, waardoor onder andere bij toe- komstige inbreidingen ook het belang wordt gewogen van zaken als nederzettingsgeschie- denis en lokale historie, architectuurhistorie, historische parken, landgoederen en buiten- plaatsen, groenstructuren, tuinen en lanenstruc- turen, land-schappen en objecten en terreinen van archeologische betekenis. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De plaatselijk verbrede meander die grotendeels moet
worden gedempt. Op de achtergrond het kantoorgebouw van de Bouw- en Houtbond CNV (foto auteur) ir. P.S.A. de Wit, voorzitter Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek " |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezicht op de natuurvriendelijke oever die moet worden
opgeofferd ten behoeve van woningbouw (foto auteur) De historische vereniging vindt dat de gemeen-
te Bunnik geen zorgvuldige belangenafweging maakt tussen enerzijds een particuliere bouw- wens en anderzijds het gemeenschappelijke belang van deze meander voor de lokale neder- zettingsgeschiedenis en cultuurhistorie en voor het landschappelijke belang ervan binnen het Kromme-Rijngebied. In het uitvoeringsbeleid op langere termijn van
het hoogheemraadschap 'De Stichtse Rijnlan- den' en van de stichting 'Het Utrechts Land- schap' blijkt de grote waarde die zij toekennen aan de
terugkeer naar natuurvriendelijke oevers van de Rijn en het weer aankoppelen van oude , afgesneden meanders aan het riviersysteem, waardoor de waterkwaliteit van het systeem verbeterd kan worden en flora en fauna nieuwe kansen krijgen in dit oorspronkelijke rivierenlandschap. Het verlenen van medewer- king aan de gedeeltelijke demping van een oor- spronkelijke riviermeander doorkruist naar onze mening dit door brede kringen in de sa- menleving gesteunde nieuwe natuurbeheer- singsbeleid. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bunnik, een gemeente met een relatief hoog
opgeleide bevolking, dient zich in de komende jaren meer te manifesteren als een gemeente met oog voor eigen identiteit en moet zich be- wust worden van de landschappelijke en cultu- rele waarden die zij te bieden heeft. Door de toenemende vrije tijd van de werkende bevol- king zal er in de zeer nabije toekomst meer behoefte ontstaan aan korte culturele en ekolo- gische uitstapjes in eigen gebied, waarbij de moderne mens steeds meer oog krijgt voor nederzettingsgeschiedenis, groenstructuren, monumentale structuren en individuele monu- menten. Een gemeente als Bunnik, ingeklemd tussen de verstedelijking van aangrenzende gemeenten als Utrecht, Nieuwegein, Houten en Zeist, een ecologisch en landschappelijk inte- ressante gemeente vanwege de ligging in het Kromme-Rijngebied op de grens van klei- en zandgronden, zal in de nabije toekomst hierop meer moeten inspelen dan thans het geval is. De gemeente Bunnik laat zich wat betreft mo- numentenaangelegenheden thans adviseren door de Provinciale Utrechtse Monumenten Commissie (PUMC), een commissie die bestaat uit de Provinciale Utrechtse Welstands Com- missie (PUWC), aangevuld met een monumen- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cursus oud schrift
Of u nu in de archieven op zoek gaat naar de
geschiedenis van uw familie, naar die van het huis waar u woont of naar een heel ander on- derwerp, al snel zult u merken dat archiefstuk- ken van vóór 1800 niet zo gemakkelijk te lezen zijn. Het zijn met de hand geschreven bronnen met afwijkende letters, moeilijk leesbare hand- schriften en een soms vreemd taalgebruik. Toch is er veel informatie juist uit die oude bronnen te halen. Om u daarom te helpen organiseert het Streek-
archivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug daarom bij voldoende belangstelling voor de tweede maal een cursus oud schrift of paleografie. In 10 lessen wordt u aan de hand van interessante teksten getraind in het lezen van oude archiefstukken. De cursus zal plaats- vinden op het Stadskantoor in Wijk bij Duur- stede vanaf half april tot half juni 1998 op 10 achtereenvolgende dinsdag- of donderdagavon- |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den tussen 20.00 en 21.30 uur. Het cursusgeld
bedraagt/110,- (inclusief lesmateriaal). Voor meer informatie en aanmelding: mw M.A. van der Eerden-Vonk, Streekarchivariaat, Stads- kantoor, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duur- stede, tel. 0343-595516. |
|||||||
Jubileumboek
Dit jaar bestaat de afdeling Utrecht van de Ne-
derlandse Genealogische Vereniging vijftig jaar. Ter gelegenheid hiervan verschijnt in oktober een jublileumboek onder de titel "Stichtenaren uit vroeger jaren II'. Dit boek bevat een aantal artikelen over mensen die in het Sticht woonden en werkten of daaruit af- komstig waren en telt ca 275 bladzijden. Het wordt een boek met veel tekst, wetens- waardigheden, illustraties en foto's. De volgende onderwerpen komen aan de orde: Muziekhandel Guldemond uit Utrecht; Familie De Ridder, dijkmeesters van de Lekdijk-Bo- vendams; Beurtschippers uit Lopik en Jaars- veld; Sententies uit het civielrecht in de franse tijd; Familie De Kruijf uit Leusden; Familie Van Rijswijk uit Doom; Soldaat onder Napole- on en pestepidemie in de 19e eeuw; Philip van de Maethe, 15e en 16e eeuw; Familie van't Einde, Utrecht; Op zoek naar een auteur, ca 1500; Zinkfabriek van de familie Schram; Jo- han Winnubst, organist in Utrecht; Kerkvaders uit Vleuten-De Meem; Personeel aan de Munt. Bij vóór-inschrijving kost het boek ƒ 39,75; verzendkosten binnenland: ƒ 10,25. Na ver- schijning zal het ƒ45,- kosten. U kunt het boek bestellen door ƒ 39,75 of/50,- over te maken op girorekening 43 83 883 t.n.v. N.G.V. afde- ling Utrecht, te Utrecht, onder vermelding van: Jubileumboek 1998. Voor nadere inlichtingen: Lo Schneider, Stee-
nen Camer42, 3721 ND Bilthoven tel. 030- 2202082 en Hetty Venema-Braam, Groenekan- seweg 139, 3731 AD De Bilt, tel. 030- 2203375. |
|||||||
24
|
|||||||
f\^- i/rie v2| /C-XC
De Utrechtse paardenfokkerij in de 17de eeuw
|
||||||||||
Kees van Schalk
|
||||||||||
van slechts twee en driejaar oud. Er diende een
eind te komen aan dergelijke praktijken, omdat daaruit slechts 'onbequame, onsterke en laffe paarden voortkomen en die generatie van goe- de paarden tenenmaal bedorven wordt' tot na- deel van de boeren zelf, de paardenmarkten en de reputatie die de provincie Utrecht vanouds had in het fokken van goede paarden". Het ge- bruik van jonge hengsten uit eigen stal kan enerzijds duiden op een verkeerde zuinigheid bij boeren die zich het dekgeld van een goede dekhengst elders wensten te besparen. Ander- zijds was ook sprake van een groot tekort aan goede hengsten gezien de exorbitante prijzen van soms meer dan 400 gulden die in die jaren werden betaald. Deze schaarste aan hengsten zal ongetwijfeld hebben samengehangen met de heropleving van de oorlog na het einde van het twaalfjarig bestand in 1621 en de daarmee gepaard gaande vraag naar paarden voor het leger van stadhouder prins Frederik Hendrik. De schaarste was zo groot dat de Staten de commissaris van de monstering, Jacob Croe- sen, op 15 maart 1637 naar Friesland, Gronin- gen en Oost Friesland stuurden om daar 25 tot 30 geschikte dekhengsten te kopen. Ruim veer- tien dagen later kwam hij na veel moeite met slechts twaalf hengsten terug'. Toen het 'placcaat op de springhengsten' op 29 januari 1675 door de Staten van Utrecht werd vernieuwd, geschiedde dat omdat de paarden 'in den Landen van Utrecht ter oorsaacke van de invasie der Franschen in dese provincie seer zijn komen te verminderen'. De regeling
De regeling van 27 augustus 1635 behelsde een
verbod om merries te laten dekken door heng- sten die niet waren goedgekeurd. Overtreding kwam de merriehouder te staan op een boete van 25 gulden. Deze boete werd in 1675 ver- hoogd met verbeurte van het veulen en de mer- rie. Tevens kwam er een verbod om merries tezamen met tweejarige (hengst)veulens te weiden teneinde ongecontroleerde dekkingen te |
||||||||||
'Om brave paerden aen te vocken, kies de
bloem der merrien: let vroeg op veulens. U ten roem, Die uwen stal met puick van hengsten rijk stofferen''.___________________________ De noodzaak van een gereglementeerde fok-
kerij Stadhouder prins Frederik Hendrik vaardigde
op 27 augustus 1635 tezamen met de Utrechtse Staten een verordening uit op het houden van springhengsten, dat wil zeggen dekhengsten, in de provincie Utrechte De Staten hadden daar- toe al op 3 maart 1619 een initiatiefbesluit ge- nomen op een voorstel van jonkheer Gijsbert van Hardenbroek van 28 februari 1617\ De teruglopende kwaliteit van de paarden nood- zaakte volgens de verordening tot overheidsin- grijpen. Volgens de Staten lieten veel boeren hun merries dekken met eigen hengstveulens De hengst Xenophon II, nr 56 NS.Tg., geb. 1911, eigen-
dom van J. Oskam en C. de Kruijf te Werkhoven, stond in de Eerste Wereldoorlog bij laatstgenoemde ter dekking (foto uit collectie mw. M. van Schaik-de Kruijf te Odijk of mw. H. Steenbergen-de Kruijf te Werkhoven)'" |
||||||||||
25
|
||||||||||
voorkomen. Bij ongeplande drachtigheid moest
de merriehouder onder ede verklaren dat dit buiten zijn wetenschap of schuld was geschied op straffe van verbeurdverklaring van de mer- rie. Ieder dorp werd verplicht twee tot vier goedge-
keurde dekhengsten aan te kopen. Op 23 febru- ari 1636 ordonneerden de Staten dat aankoop slechts was toegestaan in overleg met een drie- tal gecommitteerden uit hun midden (de heer van Brakel, de heer van Sandenburgh en de heer van Nederhorst) of de commissaris van de monstering Jacob Kroesen". Desgewenst moch- ten een of twee van de notabelste inwoners van een dorp, met uitsluiting van andere dorpsbe- woners, dekhengsten aankopen met instem- ming van de ambachtsheer, schout en het ge- recht van dat dorp. In streken met weinig paar- den, zoals het Nederkwartier, konden de dor- pen per 40 merries gezamenlijk een hengst aankopen. Een hengstenhouder die meer dan 40 merries bij een hengst toeliet, verbeurde een boete van 25 gulden. De hengsten mochten niet jonger zijn dan vijf
jaar en niet ouder dan veertien jaar. De ver- plichte leeftijd van minstens vijfjaar zal heb- ben samengehangen met het feit dat bij heng- sten van twee jaar oud beengebreken en karak- terfouten zich veelal nog niet hadden kunnen openbaren, omdat met de paarden pas vanaf een leeftijd van tweeëneenhalf jaar werd ge- werkt. Een hengst mocht niet meer dan drie- maal daags dekken. De merriehouder die het eerst arriveerde, genoot voorrang. Indien er meerdere merriehouders tegelijk aankwamen, diende er tussen hen te worden geloot'. De regeling uit 1635 bleef met de nodige aan- passingen in stand totdat op 31 december 1799 de paardenfokkerij onder het toezicht werd gebracht van de 'agent van oeconomie' te 's-Gravenhage. De paardenfokkers
De paardenfokkerij vond overwegend plaats op
de rivierklei. Het Kromme-Rijngebied vormde daarom het hart van de Utrechtse paardenfok- kerij en is dat tot in het midden van de twintig- ste eeuw gebleven*. De boerenbedrijven hiel- den zich hier voornamelijk bezig met akker- bouw en hadden veel paarden nodig om te |
ploegen en te eggen. In tegenstelling tot de
schrale zandgronden in het oosten of de slappe laagveengebieden in het westen en noorden van de provincie Utrecht, boden de kalkrijke, stevi- ge rivierkleigronden in het Kromme-Rijnge- bied bovendien goede mogelijkheden voor een gezonde opfok van veulens en een goede hoefontwikkeling. Zonder kalk was geen goede bot- en hoefontwikkeling mogelijk. Om die reden lieten veel Utrechtse boeren vóór de Tweede Wereldoorlog hun veulens en jaar- lingen in de Betuwe weiden''. De boeren op het Hogeland onder Werkhoven vormden tezamen met de boeren van 't Goy een combinatie die enige dekhengsten aanhield. De 21 boeren aldaar bezaten in 1699 tezamen 96 fokmerries. Een modale boer was er in het bezit van vijf merries, een enkeling had er zeven'". In het Utrechtse buitengerecht Catharijne en Lijnpad bezaten zes boeren in 1635 tezamen 39 fokmerries, waaronder één boer met maar liefst twaalf fokmerries". De boeren van Doorn, Neerlangbroek en Amerongen bezaten in 1637 gezamenlijk 69 merries. Hieruit mag worden afgeleid dat het aantal merries van de boeren op de zand- en zware komgronden onder Doorn, Langbroek en Amerongen lager was dan van de boeren op de lichte rivierklei van de hoger gelegen stroomruggronden, zoals het Hogeland onder Werkhoven en 't Goy'-. Dit volgt ook uit het feit dat het aantal merries per boerenbedrijf in het Kromme-Rijngebied aanzienlijk hoger was dan in het Nederkwar- tier, het zuidwesten van de provincie Utrecht. In Lopik hadden de boeren in 1639 maximaal drie of vier merriepaarden in eigendom. Het totale aantal in Lopik en Lopikerkapel beliep 118 merries". De veertien boeren in de gerech- ten Papecop en Diemerbroek bij Oudewater bezaten in 1640 elk zelfs niet meer dan één merriepaard, waarvan er dan ook nog vier on- geschikt waren om te worden gedekt'". De jaarlijkse aanwas en omzet uit de paarden-
fokkerij vormde voor de boeren een aanzien- lijke bron van (neven)inkomsten. De zes paar- den van Jan Aelberts de Cruijff aan de Ame- rongensche dijk werden in 1684 na zijn dood getaxeerd op gemiddeld 82 gulden en een veu- len op 48 gulden". Ter vergelijking: deze boer |
||||||
26
|
|||||||
betaalde jaarlijks 370 gulden voor de pacht van
circa 53 morgen aan de Dom te Utrecht"*. Als Willem Gerrits van Schayck in 1708 het bedrijf van zijn tante overneemt, taxeren de schepenen van Schonauwen de waarde van de drie veu- lens elk op 36 gulden en de vijf merries en een ruin op gemiddeld 57 gulden 10 stuivers". Hij betaalde in 1708 362 gulden voor de pacht van 44,5 morgen land. Na het overlijden van zijn zoon Teunis van Schalk te Schonauwen in 1778 werden de elf merries uit zijn nalaten- schap gewaardeerd op gemiddeld bijna 88 gul- den per stuk". Deze boer betaalde 684 gulden voor de pacht van 48,5 morgen land in 1775. Het aantal melkkoeien op de boerenbedrijven in de drie bovenstaande inventarissen bedroeg nauwelijks meer dan het aantal paarden, maar de waarde van de paarden was aanzienlijk ho- ger dan die van het rundvee. De waarde van de jaarlijkse aanwas en omzet uit de paardenfok- kerij was dan ook veel groter dan die van het rundvee. Bij een aanwas van één veulen op iedere twee merries kon op bovenstaande be- drijven al gauw de helft van de jaarlijkse pacht betaald worden uit de bruto verkoopopbrengst van opgefokte paarden. Uit deze en andere boedelinventarissen blijkt dat de boeren in het Kromme-Rijngebied niet of nauwelijks ruinen aanhielden. Ruinen waren ook niet nodig voor het werk in de akkerbouw omdat het ploegen in de herfst ook kon worden uitgevoerd door drachtige merries, indien zij tenminste niet werden overbelast. Volgens een mededeling van de 83-jarige H. Kemp te Oud Wulven hielden de boeren in zijn jeugd zelfs hoogdrachtige merries in conditie door het laten verichtten van lichte werkzaamheden. Door deze 'zwangerschapsgymnastiek' kon de merrie gemakkelijker veulenen. Uit een lijst die op 15 oktober 1695 werd opge-
maakt naar aanleiding van het boelhuis bij Jan Cornelisz Blankesteijn te Sterkenburg'' blijkt niet alleen de opbrengst maar ook de veelkleu- righeid en de aftekening van de paarden: '-vijfjarig grauw merrie peert 120-0-0 -driejarig swart cold merrie peert 80-0-0
-vijfjarig bruijn cold ruijn peert 136-0-0 -zesjarig bruijn hengst peert (opgehouden) 15-0-0
|
|||||||
-bruijn geelharig vulck peert 86-0-0
-root cold vulck peert 40-0-0
-driejarig bruijn cold vulck peert 76-0-0
-swart cold merrie vullen 40-0-0 -swart cold vulck vullen 28-0-0
-cold merrie vullen 35-0-0
-swart cold vulck vullen (opgehouden)
38-0-0
-swart of grauw biest vool vullen 36-0-0 -swart cold vool vullen met een snuijt 36-0-0
-swart biest vool vullen 28-0-0' Een 'merrie peert' is een niet-drachtige merrie,
ter onderscheiding van een 'vullen peert' of 'vulck peert', dat een veulen draagt. De overige categorieën, 'merrie vullen', 'vulck vullen' en 'vool vullen', hebben wellicht betrekking op de leeftijd van de veulens. Deze termen zullen aan het dialekt zijn ontleend; zij zijn noch in het Woordenboek van de Nederlandse Taal, noch in het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam te vinden^". Volgens mede- deling van de 79-jarige C. de Kruijf sr. te Werkhoven werd met een 'vol vullen' een ge- spaand veulen bedoeld. Het spanen, dat wil zeggen het weghalen van het veulen bij de mer- rie, gebeurde op een leeftijd van vijf maanden. Een 'vool vullen' is dan een veulen van maxi- maal één jaar oud. Indien dit juist is, zal met een 'vulck vullen' wellicht een jaarling worden bedoeld, dat wil zeggen een veulen tussen de één en twee jaar. Een 'swart cold vullen' is een zwart veulen met een witte kol op zijn voor- hoofd. Een bles is eveneens wit, doch langer dan een kol en loopt van het voorhoofd naar de neus. Verzet van de merriehouders
De invoering van de ordonnantie op de spring-
hengsten in 1635 ging gepaard met een aan- schrijving op 9 september 1635 van alle schou- ten en gerechten ten plattelande om binnen veertien dagen opgave te doen aan de Staten van het aantal fokmerries binnen hun gerecht^'. Vele gerechten voelden kennelijk weinig voor de nieuwe regeling en lieten opgave achterwe- ge, zodat zij moesten worden aangemaand. In het Kromme-Rijngebied was de weerstand groot. De gerechten van Cothen, Werkhoven, |
|||||||
27
|
|||||||
In april 1637 - als het dekseizoen al een paar
maanden is aangevangen - constateren de Sta- ten dat veel boeren de ordonnantie frustreren door hun merries niet 'bij den hengstpeerden te brengen', hetgeen hun door de Staten op 25 april wordt geordonneerd en bij gebreke waar- van de merriehouders het volle dekgeld ver- schuldigd worden 'alsof elck merriepeerdt ge- deckt en bestaen ware'^"*. Het verzet van de boeren laat zich raden. De
regeling was dermate ingrijpend dat zij in een centraal geleide planeconomie niet zou hebben misstaan! Omdat de boeren alleen bij de dorps- hengst mochten laten dekken, werd hen geen, althans nauwelijks, ruimte gelaten om naar eigen inzicht te fokken. Een bijkomend nadeel was dat het opdoen van ervaring en de over- dracht van kennis stokte. De regeling miskende bovendien dat de kruising van een goedgekeur- de dorpshengst met een op zich goede merrie geen garantie biedt voor een goed produkt om- dat de combinatie van die twee niet passend behoeft te zijn. Om daaraan te ontkomen kon men het dekgeld
voldoen aan de houder van de dorpshengst en zich vervolgens wenden tot een hengst naar keuze, in welk geval men tweemaal dekgeld verschuldigd was. Dat dit inderdaad plaats- vond, blijkt uit een getuigenverklaring van Gerrit Dirricxs van Duijstelenburch uit Jaars- veld, wiens vader, die ook in Jaarsveld woon- de, zijn merrie in 1641 verscheidene malen had laten dekken bij de keurhengst van Ghijsbert Jans van Roijen in Lopikerkapel". Daarnaast is een pro forma overdracht denkbaar van de mer- rie aan een bevriende boer of een familielid in een dorp met een passende hengst. Deze moge- lijkheid was echter geblokkeerd doordat de placcaten de paardenhandel slechts toestonden via de paardenmarkten, waarover straks meer. De Staten zullen deze ingrijpende regeling de- sondanks hebben ingevoerd om met name die boeren aan te pakken die matige hengsten uit eigen stal gebruikten om zich aldus dekgeld te besparen. Hengstenkeuringen
De hengsten werden tweemaal per jaar (op I
maart en 1 oktober) in de stad Utrecht op het |
|||||||
Afbeelding van de hengst Pollux II (nr 21 U.P.S.) op het
huis Nieuw Wulven, Oud Wulfseweg 19 te Houten, in 1907 in opdracht van C. van Schaik vervaardigd door de Houtense smid Harrie Meijerink" (foto auteur 1998) Schalkwijk, Over- en Neerlangbroek, Houten
en 't Goy, het Overeind- en het Nedereind van Jutphaas, Tuil en 't Waall, Bunnik, Vechten, Odijk, Zeist, Doom en De Bilt dienden alle, op grond van allerhande niet nader genoemde redenen, een rekest in bij de Staten om te wor- den ontheven van de verplichting een dek- hengst te kopen en te onderhouden. Hun ver- zoek werd op 18 februari 1636 zonder pardon afgewezen". Veel gerechten met minder dan 40 merries
dienden bovendien verzoeken in om gecombi- neerd met een of meer andere gerechten een hengst te mogen houden. In maart 1637 rap- porteren de gecommitteerden aan de Staten dat verschillende dorpen zich nog steeds niet van een hengst hebben voorzien. Er zouden nog zeventien hengsten ontbreken. Bij resolutie van 31 maart sommeren de Staten deze dorpen voor de laatste maal om zich binnen acht dagen 'te voorsien van soo veel bequaeme hengst- peerden als waerop elck van hen gestelt is en die aen de gecommitteerden te verthoonen omme bij deselve goedt ofte quaedt geoordeelt te worden'^'. Bij verdere nalatigheid worden de gecommitteerden gemachtigd om voor reke- ning van die dorpen hengsten aan te kopen en toe te wijzen. |
|||||||
28
|
|||||||
Utrecht van 17 februari en 24 maart 1777 'een
of meer goede welgemaakte en bekwame zwar- te, bruine of grauw gsappelde springhengsten', niet jonger dan driejaar, zouden aankopen die door de gecommitteerden voor de dekdienst zouden worden goedgekeurd. Paardenmarkten
De handel in paarden was door allerlei ordon-
nanties strikt gereguleerd. Keizer Karel V had ai op 4 februari 1541 de handel in paarden be- perkt tot de paardenmarkten van Utrecht en Abcoude^''. Op het platteland was daardoor onderhandse verkoop en stille uitvoer niet meer mogelijk. Op 19 januari 1635 werd de handel in paarden door de Staten van Utrecht verruimd tot de marktdagen 'in de steden en dorpen van den lande van Utrecht daar toe geprivilegeert'. Het bezwaar van de Staten tegen de uitvoer van paarden was gelegen in het feit dat door uitvoer 'den dienst van de Geünieerde Landen merke- lyk verachtert, en den vijand versterkt word''". Het ging dus vooral om een militair belang. De Utrechtse paardenmarkt was derhalve dè gelegenheid om in het bezit te komen van een goedgekeurde hengst. Deze markt vond plaats op de zogenaamde Palmmarkt. Daarnaast von- den ondermeer paardenmarkten plaats te Wijk bij Duurstede op Sint- Joris (april) en in IJssel- stein en Woerden. De stad Wijk bij Duurstede ordonneerde bij resolutie van 29 maart 1730 dat alle inwoners hun paarden op woensdag 19 april 1730 uiterlijk 's morgens om 7 uur ter markt moesten brengen op straffe van een oud Advertentie voor de Wijkse paardenmarkt in 1902
(Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heu- velrug, Wijksche Courant, 29-8-1903) |
|||||||||||
Vredenburg gekeurd dan wel herkeurd door
gedeputeerden uit de Staten of de gecommi- teerden uit hun midden onder leiding van de commissaris van de monstering. Op het weg- blijven van de keuring werd een boete gesteld van 50 gulden. Het verkopen van een goedge- keurde hengst zonder instemming van de Sta- ten werd beboet met 300 gulden^*. Schout en schepenen van Lopik moesten tot hun schade ervaren dat de Staten inderdaad niet met zich lieten spotten. Op 1 mei 1639 werd hen een boete van 150 gulden opgelegd wegens het aankopen van een hengst en het verkopen van twee hengsten zonder consent van de gecommitteerden; verder was men met een derde hengst niet op de monstering ver- schenen^'. In het placcaat van de Staten van Utrecht uit
1635 wordt een beeld geschetst van de uiterlij- ke kenmerken waaraan de hengsten moesten voldoen om te worden goedgekeurd voor de dekdienst: 'de springhengsten sullen hebben groote klare
oogen, niet maanoogig, noch blind uit'er na- tuure, ofte dat se van selfs gekregen hebben, niet dick van kaken, niet scheuloorig, niet spekhalsig, niet groot van hooft, ofte slim van beenen, noch gallen, noch overhoeven, noch spaeyen (meervoud van spat), noch leesten, noch langlijvig, noch eenig ander gebreck, dat die voolen, die daer afkomen hinderlijk ofte schadelijk soude mogen wesen, maar die men sal verkiesen (so veel doenlijck is) frissche hengstpaarden, die wel besneden van hals en kop zijn, goed van mond, en wel van draf. De volgorde van bovenstaande exterieurken- merken is opmerkelijk: eerst wordt uitgebreid het hoofd beschreven en vervolgens summier de benen en de beweging. Om de paardenfokkerij te stimuleren werd op 9 april 1640 door de gecommitteerden van de Staten van Utrecht een premie uitgeloofd van 100 gulden op het 'vertonen van den besten springhengst'. De nummers twee en drie wer- den beloond met 70 respektievelijk 25 gul- den^*. In 1777 lieten de gecommitterden van de Staten een advertentie plaatsen in de Utrecht- sche Courant waarbij een premie van 10 gou- den ducaten werd uitgeloot aan inwoners uit de provincie Utrecht die op de paardenmarkten te |
|||||||||||
PAARDENIVIARKT?1P
TE
WIJK BIJ OÜURSTEOE.
Op DONDERDAG 10 SEPTEUBEE e. k.
|
|||||||||||
Des morgens om nsgen uur kearin; ras de beate anderhalfjarlge
paarden (merrlfin on rulns) om prijzen tan 15, 10 en vljfgufden. Aangirte vöör negen uur bij den Heer DIJKMAN op de markt. Uitreiking der PRIJZEN om 12 uur precies aan het bnreau Des namiddaga om twee uur verloting van geldprijzen onder de aanvoerdore, Tan 25, 20, 15, 10, 5 en twee ieder van 2,50 gulden. 0RATI3 wordt daartoe aan iedere aanveerder één lot uitgvreikt. Namens het Bestuur, H. A. VERMEULEN, Vooriitter. C. J. C. VAN LEENHOF, Becretarit |
|||||||||||
29
|
|||||||||||
schild en dat men drie dagen daarvoor tot en
met drie dagen daarna voor de paarden geen passagegeld verschuldigd zou zijn voor het veer over de Lek^'. Jacob van den Bongart te Lopik verklaarde in
1637 twee goedgekeurde hengsten te hebben gekocht voor 850 gulden. De schout en dorps- beraders van Lopik verkochten in 1639 aan de hengstenhouder Gijsbert Jans van Roijen een 'sweet vosch hengstpeert, gecomen uit de stal van sijne Genade van Solms'", dat wil zeggen de Graaf van Culemborg, voor een koopprijs van maar liefst 300 gulden. De boeren van Werkhoven meenden in 1641 goedkoper uit te zijn door bij de Utrechtse paardekoper Jan Govertsen een bod van 28 pond uit te brengen op een zwarte kolhengst indien de hengst door de gecommitteerden van de Staten van Utrecht zou worden goedgekeurd voor de dekdienst te Werkhoven. De koop ging echter niet door omdat de paardenhandelaar de hengst aan een ander bleek te hebben verkocht, ondanks dat de Werkhovenaren nog een dag hun beraad had- den op de vraagprijs. De Werkhovense boeren Pelgrom Gerrits van Velpen en Pons Peters van Velpen wilden het er niet bij laten zitten en legden ten overstaan van de advocaat Mr. Tho- mas van Sterkenborch (zoon van de schout van Werkhoven) een getuigenverklaring af over het verloop van de onderhandelingen". De Goyse boer en schepen Jan Gijsberts Pauw tenslotte kocht in 1699 in opdracht van de schepenen van 't Goy en het Hogeland een goedgekeurde dekhengst voor maar liefst 188 gulden'"*. Hengstenhouders
Het aankopen en exploiteren van een dek-
hengst liep niet altijd van een leien dakje. De Lopikse hengstenhouder Jacob van den Bongart verklaarde in 1637 twee goedgekeurde hengsten te hebben gekocht voor een gezamen- lijke koopprijs van maar liefst 850 gulden om er Lopikse merries mee te laten dekken. Hij beklaagde zich erover bij de Staten dat de mer- riehouders onwillig waren bij hem te komen waardoor hij schade leed. De Staten ordonneer- den op 5 mei 1637 het gerecht van Lopik hem de helft van de merries te gunnen op straffe van verbeurte van het daarbij horende dekgeld. In 1639 laaide het geschil tussen hen opnieuw |
||||||
op. De schepenen van Lopik en Lopikerkapel
bleken niet erg gecharmeerd van de paarden van deze hengstenhouder: 'Den enen was soo brits dat hij met genige hal- ters, touwen, gorden ofte ringen en was vast te zetten () behalve dat hij metten toom niet eens en mochte aengehouden worden off hij gaff hem dadelijck in den locht ende viel voorts metten berijden terug over. Den anderen hengst wilde qualijck van drie merrien éën bespringen ofte bedecken, behalve dat van sijne springen ofte bedeckingen weijnigh vullens waren voortcomende'. De schepenen van Lopik en Lopikerkapel deel-
den daarop in 1640 hun gebied op in drie regi- o's 'opdat den enen hencxt ofte den houder vandien niet meer gefavoriseert en worde als den anderen en elck evenveel merrien mag crij- gen'. De derde hengst van Lopik, afkomstig uit de
stal van de graaf van Culemborg, die door de hengstenhouder Gijsbert van Roijen voor 300 gulden was overgenomen van de schout en schepenen van Lopik, was ook al geen succes. De boeren van Lopikerkapel vonden de hengst te klein en te gering, 'staende op so dunne lich- te benen (dat) de merriepeerden daervan co- mende niet wel bequaem sijn tot ploegpeerden'. Zij beklaagden zich over de hengst bij de Sta- ten die daarop de hengst alsnog afkeurden voor de dekdienst, met als gevolg dat Van Roijen de koopprijs van 300 gulden terugvorderde van het gerecht van Lopik. Het gerecht van Lopik, inmiddels alle verwik-
kelingen beu, verzocht tenslotte aan de Staten om te worden ontlast van de verplichting een derde hengst aan te houden. Als argument werd aangevoerd dat 'de huijsluijden door hoge pachten, sware ongelden, en slappigheid der greijnen, haer selven soo nauw soecken te be- helpen dat sijlieden het derdendeel van haerlie- der peerden hebben vercoft, spannende twee geburen tesamen, ploegende en rijdende met malcander, als hebbende meest cleijne bouwe- rijen, dat oock veele huijsluijden (ontsiende de costen ofte t hoge loon dat over het bespringen der merrien is gestelt) hare peerden guijst sijn houdende'". De gecombineerde boeren van het 't Goy en het
Hogeland onder Werkhoven kochten op 24 |
||||||
30
|
||||||
geval van drachtigheid en een gulden en vijf-
tien stuivers bij gustheid. Voor elke extra dek- king diende een merriehouder achttien stuivers per keer te betalen. Comelis Verheull verplichtte zich als hengsten-
houder in die regeling voorts om eenmaal per jaar een zitdag te houden waarop de merriehou- ders het verschuldigde dekgeld moesten komen betalen op straffe van dubbel geld, waarbij hij een ton bier zou weggeven 'ten behouve van degenen die haere peerden hebben laten be- springen ende bedecken'". Op zondag werd niet gedekt. Omdat merries echter minder dan een dag hengstig zijn, arri- veerden de merriehouders daarom soms al in de nacht van zondag op maandag om 00.15 uur met hun hengstige merries bij de hengstenhou- ders"". Veterinaire verzorging
Paarden werden beslagen door de dorpssmid
die nieuwe ijzers aanbracht of oude verlegde. Het verleggen van bestaande hoefijzers kan op een gegeven moment noodzakelijk worden door de voortgaande groei van de hoeven. Op- vallend is echter dat de dorpssmeden zich te- vens belastten met de geneeskundige behande- ling van de dekhengsten. De Montfoortse smid Alphert Aelberts Mom bracht 'meysterloon' in rekening voor de behandeling van een spring- hengst 'met een quaet oog'. Mr. Dirck van Woerden bracht vijf gulden in rekening voor 'het cureren van de hengst, alzo hij geslagen was', dat wil zeggen dat de hengst door een trap (van een merrie) was geblesseerd"". De hengst van 't Goy en het Hogeland werd in 1699 ge- sneden, dat wil zeggen gecastreerd (kosten 1 gulden 10 stuivers). Het is niet duidelijk of de smid van 't Goy dit klusje klaarde. Hij bracht wel medicamenten en 'meysterijen' in reke- ning'*-. Dat de paardengeneeskunde in handen lag van
de hoefsmeden blijkt ook uit het in 1688 ver- schenen boekje Toevlugt ofheylsame Remedien vpor allerhande Siektens en Accidenten die de paerden souden konnen overkomen. Bij een vergadert in de tijd van 40 jaren door Pieter Almanus van Coer, Mr. Hoef-smit te 's Graven- hage. Dit boekje beleefde nog in 1822 een bij- na ongewijzigde twaalfde druk''^ |
|||||||
februari 1699 - het begin van het dekseizoen -
een dekhengst voor een koopprijs van 188 gul- den. Tijdens het dekseizoen werd duidelijk dat de hengst een ramp was. Vervolgens trachtte men zonder succes de hengst té verkopen op de Palmmarkt te Utrecht en de paardenmarkt van Beusichem. Nadat de hengst 53 weken in het voer was uitbesteed en/of uitgeschaard, werd de hengst ten lange leste gecastreerd en in de herberg 'De Leste Stuyver' als ruin verkocht voor 82 gulden. Ondertussen waren de kosten van de hengst opgelopen tot 376 gulden inclu- sief de aankoopprijs. Deze kosten werden ver- volgens naar rato omgeslagen over de 21 merriehouders^". Dekgeld
Dekking vindt plaats bij de eerste hengstigheid,
dat wil zeggen elf of twaalf dagen na het veule- nen, omdat dan de bevruchting de meeste kans maakt. De merrie is vervolgens om de drie weken hengstig. De dracht duurt elf maanden. Het dekseizoen loopt globaal van maart tot de langste dag. Het dekgeld werd in 1635 vastgesteld op zes
gulden, en bij gustheid (niet drachtigheid) half- geld". In een proces uit 1661 voor het sche- pengerecht van Doorn, tussen de hengstenhou- der Comelis Jansz Molenaer en een merriehou- der, is sprake van een dekgeld van drie gulden waarvoor de hengst liefst tien maal met de merrie 'gevreent' zou hebben. Er vanuit gaande dat deze merrie gust was gebleven, zou dit betekenen dat een niet bevruchte dan wel op- brekende merrie (dat wil zeggen een merrie waarbij het bevruchte ei afdreef) het gehele dekseizoen onbeperkt gratis mocht terugkomen zonder dat de eigenaar opnieuw dekgeld ver- schuldigd werd'^ Om perikelen daarover te voorkomen werd er
op 6 april 1637 in Zeist en Driebergen een regeling getroffen tussen de gerechten van die dorpenen hun schout Comelis Verheull als eigenaar van een dekhengst. In afwijking van het door de Staten van Utrecht in hun ordon- nantie bepaalde dekgeld van zes gulden werd in Zeist en Driebergen overeengekomen dat de merriehouders hun merries maximaal driemaal bij de hengst zouden mogen brengen tegen een dekgeld van drie gulden en tien stuivers in- |
|||||||
31
|
|||||||
Mr. C. van Schaik is advocaat, woont te Oud
Wulven in de gemeente Houten en doet sinds 1969 in zijn vrije tijd archiefonderzoek naar de geschiedenis van ondermeer het Kromme-Rijn- gebied. Speciale dank gaat uit naar Marlen Jan Bok, Caspar van Burik, Ria van der Eerden- Vonk en Wout Spies, die allen bron- nenmateriaal aanreikten. Noten:
1. Vergilius (70-19 voor Chr.), Derde boek der landdich-
ten. in de verlating van Joost van den Vondel.
2. Water, Johan vande, Groot Placaatboek vervattende
alle de placalen, ordonnanlien en edicten, der edele mogende heeren Stalen van Utrecht etc. Deel 1. Utrecht, 1729, 632-633. 3. Het Utrechts Archief (HUA), Staten van Utrecht (Sta-
ten), 264-22/24. 4. Vande Water, 632.
5. HUA, Staten, 264-42. Met dank aan Caspar van Burik
te Utrecht. 6. HUA, Staten. 264-41.
7. Vande Water, 632.
8. A.J. Vermond, Eeuw-overzicht van de Utrechtse Paar-
denfokkerij 1890-1990. Utrecht, 1990. 9. Mededeling van C. de Kruijf sr. te Werkhoven.
10.Gemeente Houten (GH), Gerechtsbestuur Houten en 't
Goy 1666-1810 (Houten en 't Goy), 34-2. 11.HUA, Stadsarchief Utrecht II, 3466-3.
12.HUA, Staten, 264-42 (24 maart 1637). Met dank aan
Caspar van Burik te Utrecht. 13.Gemeentearchief Lopik , 128.
14.Gemeentearchief Montfoort, 3351.
IS.Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH), Dorpsgerechten, 2471 (22 sept 1678). 16.HUA, DOM, 1413-18.
17.SAKRUH, Dorpsgerechten, 1857 (12 maart 1708).
18.HUA, Notariële Archieven 1560-1895 (NA), U
278c002 (G.J. van Spall). 19.HUA, NA, WOOlaOOl (J. van Reumst).
20.Overigens zijn de termen evenmin te vinden in het
Zuidutrechts woordenboek. Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard van H. Scholtmeijer (Utrecht, 1993). 21.HUA, Staten, 264-40.
22.HUA, Staten, 264-41.
23.HUA, Staten, 264-42. Met dank aan Caspar van Burik
te Utrecht. 24. Idem.
25.Gemeentearchief Lopik , 128.
26.Vande Water, 632-633.
27.Gemeentearchief Lopik, 128.
28.Vande Water, 634.
29.Vande Water, 635.
30.Vande Water, 635.
31.SAKRUH, Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1300-
1811, 70-1 Met dank aan drs. Ria van der Eerden- Vonk. 32.Gemeentearchief Lopik, 128.
33.HUA, NA, U015a004, fol. 80 (1 maart 1641).
|
|||||||
34.GH, Houten en 't Goy, 34-2.
35.Gemeentearchief Lopik, 128.
36.GH, Houten en 't Goy, 34-2 (9 oktober 1700).
37.Vande Water, 632.
38.SAKRUH, Dorpsgerechten, 529.
39.Gemeentearchief Zeist, Oud Archief, 28. Met dank aan
drs. Wout Spies te Amsterdam. 40.Mededeling van C. de Kruijf sr. te Werkhoven wiens
vader hengstenhouder was. 41.Gemeeniearchie.f Monfoort, 3351.
42.GH, Houten en 't Goy, 34-2.
43.Ontleend aan C. Offringa, Van Gildenstein naar Uit-
hof. Utrecht, 1971. Met dank aan dr. Marten Jan Bok te Utrecht. 44.De hengst Xenophon II dekte, na goedkeuring door het
NS.Tg., in de jaren 1914, 1915 en 1916 respectieve- lijk 138, 160 en 182 merries en verwierf in genoemde drie jaren f 1250,- aan premies, waarvan f 200,- in tuig, op keuringen vanwege de Provinciale Regelings- commissie voor de |Taardenfokkerij in Utrecht. 45.De hengst Pollux II werd in 1892 geboren en op 17
februari 1896 onder nummer 21 opgenomen in het Utrechtsch Paarden Stamboek, hoog 1.60 m, zwart, kolletje, gekruist ras, vader Pollux (nr 12 U.P.S.), moeder inlandsche merrie, fokker/eigenaar C. van Schaik te Oud Wulven. Het voorgaande is ontleend aan het Hengslenhoek van hel Utrechlsch Paarden Stamboek, in het bezit van de heer W.H. van Wouden- bergh te Houten. Het U.P.S. werd opgericht op 15 maart 1890 door enige Houtense boeren, waaronder C. van Schaik voornoemd. Het U.P.S. fuseerde op 1 januari 1898 met het Gelders Paarden Stamboek, het GPS. Deze combinatie ging via nadere fusies op in het Nederlandsch Stamboek voor het Landbouw Tuig- paard, N.S.Tg. (1912/1915) en de Vereniging tot be- vordering van deLandbouwtuigpaardfokkerij in Neder- land, V.L.N. (1939) waaruit in 1970 het (Koninklijk) Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KW.P.N.) is voortgekomen. |
|||||||
32
|
|||||||
De hofstede Rhijnenburg te Cothen
|
||||||||
CATALOGUS
VERKOOPING VAN DP:
A ap Italc H ofs l e d e
„HHIJNENBUHG-"
met ruim 54 Hectaren ___
Boii'tf-, Wei-. Boom^aardlairtf/eiii
gelegen oncl'.T
COTHEN, tprov Utrecht),
te houden op
WOENSDAG 17 APRIIa 1895,
(/(.■s iiamiddi(;is Ie één ure in tiDE hROON' hij J. //.
l-ijl.iuuu. <)ƒ» (/«,' MarLt, t»; Wijl: bij Duurstede, (en oucr- .s/'"0( i'üii den Xolifris VAN HEYST
te WIJK BIJ DUURSTEDE,
/,;u wiens kiuUorc inllchUngcn zijn te bekomen en de vei-
liitijsivorwuardea gedttreiidc acht datjeu vtiór de vcilitnj
tl,' leziiifj zulten liggen
Aaaivijzing op de plaats f/eschiedt door of nainciis
Cnt huurder, den Heer M. J. VAN VVLl'EN^ S. D >ie HOFSTEDE is inmiddels UI T DE /IA iV /)
Tl', KOOP, te bevragen bij voornoemden Notaris. "ZêC^^ Deze catalogus met kaart wordt op franco aaii-
* ^ viage, tegen overmaking van 30 cents in postze 7.ei;cls, franco door den Notaris toegezonden. Hij geeft aan ilen liouder liet recht tot bezichtiging der Hofstede. ■Vojij di'uk vMi C'. yO,\K Ie Wijli l/ij Luurstcdc.
De verkoopcatalogus van Rhijnenburg uit 1895 (collectie
auteur) de linkeroever van de Kromme Rijn. Misschien
is Rijsbruggen identiek met Rijnenburg". Kort deelt mee dat de hofstede Culemborg aan het eind van de veertiende eeuw (vóór 1394) te Cothen het volgende leen had: 'Het goed, beho- rend bij het huis Bloemenweerd, zijnde 11 morgen hoogland, waar de hofstede aan ligt, met de Rijn, groot 30 morgen te Rijnenburgs hofstede, met de tienden daarvan; de zwaan- drift en de visserij van het middelzand tot Rij- nenburgs hofstede". Het huis Bloemenweerd lag in de voormalige Hoge Weerd op de rech- teroever van de Kromme Rijn schuin tegenover kasteel Hardenbroek. Rijnenburg moet stroomopwaarts daarvan - dus richting Cothen - hebben gelegen omdat alleen daar en niet |
||||||||
Ad van Bemmel
Wie van Cothen naar het noorden over de pro-
vinciale weg naar Utrecht gaat, ziet juist buiten het dorp tegenover het koelhuis van Van Dijk, op de rechteroever van de Kromme Rijn een wat aanblik betreft eenvoudige boerderij (Graaf van Lynden van Sandenburgweg 31). Zó eenvoudig, dat de Monumenteninventarisa- tie van Cothen geen woord aan deze boerderij besteedt'. Ook ik ben door die aanblik lange tijd op het verkeerde been gezet. In het laatste hoofdstuk van mijn boek over de Kromme Rijn, waarin ik een tocht over de rivier beschrijf noem ik de boerderij niet^. Ten on- rechte, zo is gebleken uit vervolgonderzoek dat ik, ten behoeve van een publicatie, doe naar vergeten kastelen, stenen huizen en hofsteden langs de bovenloop van de Kromme Rijn. Begin dit jaar werd mijn aandacht in een anti- quariaat getrokken door een brochure van een openbare verkoop; een openbare verkoop op 17 april 1895 door notaris Van Heyst van de kapitale hofstede Rhijnenburg te Cothen met 54 hectaren land, liggend aan de Kromme Rijn. In de brochure worden de hofstede en zijn lan- derijen als volgt aangeprezen: 'door ligging aan water en weg zijn verschillen- de perceelen bijzonder geschikt voor de oprichting eener Steenfabriek, den aanleg van boomgaarden, grienden, weilanden, enz.'. Uit de bij de brochure gevoegde kaart maakte ik op dat de hofstede lag op de plaats waar nu de in de eerste zin genoemde eenvoudige boerderij staat. Een telefoontje naar de huidige eigenaar en bewoner, de heer Paul Mocking, leerde me dat de boerderij nog steeds Rhijnenburg heet! De eenvoudige aanblik is het gevolg van een grote brand op 21 juni 1963 die de boerderij bijna geheel in de as heeft gelegd. Tot nu toe kende kende ik alleen een Cothense
hofstede Rhijnenburg uit de veertiende eeuw, waarvan de exacte locatie mij echter onbekend was^ Dekker noemt een in 1368 vermelde Rijsbruggenhofstede gelegen aan de noordkant van Cothen op - zoals ik uit de tekst begrijp - |
||||||||
33
|
||||||||
stroomafwaarts, hoger gelegen bouwland ligt
(en lag); land dat nog tot in twintigste eeuw 'De Bloemenweerdse Tiend' werd genoemd. De aanduiding 'middelzand' wijst erop dat de Kfemme Rijn toentertijd aldaar in twee armen was gesplitst met een eiland(je) in het midden. In de loop van de tijd is één van die armen dichtgeraakt en/of ingevolge de kanalisatie van rond 1870 dichtgemaakt. In 1995 is de arm opengemaakt waardoor er ook weer een rivie- reiland is ontstaan. Alles wijst erop dat de veertiende-eeuwse en de twintigste-eeuwse hofstede R(h)ijnenburg niet alleen in naam maar ook in locatie één en dezelfde hofstede zijn. Tot slot, van wie was in 1895 de hofstede en
wie heeft hem gekocht? Uit de bij de openbare verkoping opgemaakte notariële akte blijkt dat Godert Jan, baron van Hardenbroek van Am- merstol de verkoper was, en Johannes Damen, koopman uit Cothen, de koper*. Dr. A.A.B, van Bemmel is sociaal-geograaf,
woonachtig in Doorn en werkzaam in Den Haag als senior-adviseur hij de Vereniging van Hogescholen, de HBO-Raad. Zijn historisch onderzoek richt zich vooral op Cothen en het Kromme-Rijngebied. Noten:
I Wat begrijpelijk is, omdat het Monumenten Inventarisa-
tie Project uitgaat van nog bestaande cultuurhistorisch waardevolle bouwkunst (noot redactie). 2.A.A.B, van Bemmel. De Kromme Rijn: waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600 Houten, 1996. 3.Van Bemmel, 110
4.C. Dekker, Hel Kromme Rijngebied in de Kliddeleeu-
wen. Zutphen, 1983,65 5.J C Kort, Repertorium op.de lenen van de hofstede
Culemborg 1251-1648 In: Ons Voorgeslacht. ]xg. 42 (1987), 366. 6.Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug, Notariële Archieven 1620-1896, 2830, no. 785. |
|||||
34
|
|||||
Kastelen en kasteelterreinen in Houten^
|
|||||||||
Otto Wttewaall
|
|||||||||
De Provincie Utrecht heeft 1998 uitgeroepen
tot 'Kastelenjaar'. Net als het tijdens het 'Ro- meinenjaar' (1997) worden gemeenten, ver- enigingen en particulieren opgeroepen om dit jaar activiteiten te ontplooien waarbij één kas- teel of kastelen in het algemeen in de schijn- werpers komen te staan. De gemeente Houten heeft er voor gekozen om kastelen als centraal thema voor de Open Mo- numentendag op zaterdag 12 september 1998 te nemen. Tevens wordt die dag deelgenomen aan een regionale kastelenroute, waarin ver- schillende gemeenten in het Kromme-Rijn- gebied en op de Utrechtse Heuvelrug partice- peren'. Tenslotte is het de bedoeling om bij een aantal kasteelterreinen in Houten borden te plaatsen met daarop in het kort de geschiedenis van het betreffende kasteel en een aft^eelding en/of plattegrond. Binnen de gemeente Houten hebben minstens
twaalf kastelen gestaan. Sommige zijn al kort na de bouw weer gesloopt, van andere zijn delen tot op heden blijven bestaan. Van een aantal rest ons slechts een zogenaamd kasteel- terrein waar soms nog een gracht omheen ligt. Van enkele kastelen weten we alleen dat ze bestaan hebben, maar waar ze precies stonden is niet bekend. Van de meeste kastelen moeten we ons overigens niet zoveel voorstellen: zij bestonden veelal uit een woontoren omringd door een gracht en een eveneens omgrachte voorburcht waarop een boerderij en enkele bijgebouwen stonden. Sommige van deze woontorens werden in de loop der tijd uitge- breid met woonvleugels. Slechts enkele kaste- len groeiden uit tot grotere complexen met meerdere torens en woonvleugels. Behalve deze twaalf kastelen hebben er binnen de gemeente circa vijftien verdedigbare boer- derijcomplexen gestaan. Van een aantal van deze boerderijen is bekend dat zij al in de veer- tiende eeuw opgetrokken waren uit baksteen en voorzien waren van een omgrachting. De grens tussen deze boerderijen en kastelen is dan ook |
|||||||||
soms moeilijk te trekken. Een gebouw dat in de
dertiende of begin veertiende eeuw opgetrok- ken was uit baksteen en een gracht had, valt al gauw te bestempelen als versterkt huis of kas- teel. Het verschil tussen de omgrachte boerde- rijen en de eenvoudige kastelen, bestaande uit een woontoren met boerderij, was vooral de eigenaar/bewoner. Kijken we naar de oudste eigenaren van de kastelen, dan zijn dat allemaal mensen van adellijke afkomst. Dit in tegenstel- ling tot de eigenaren van de omgrachte boerde- rijen. Tevens hadden de kastelen vanwege hun dikke muren een meer militaire functie, de bakstenen muren van de boerderijen waren veel dunner, zij boden tezamen met de gracht alleen maar een zekere mate van bescherming voor de bewoners. Behalve iets over de bouwgeschiedenis van de
Houtense kastelen vindt u in dit artikel infor- matie over de tegenwoordige situatie van de diverse kastelen en kasteelterreinen en voorzo- ver relevant iets over de toekomstplannen. Meer uitgebreide verhalen over de geschiede- nis van de kastelen zijn terug te vinden in het in 1995 verschenen boek Kastelen en ridderhof- steden in Utrecht^. Kasteel Blasenburg
Rond 1750 tekent Jan de Beyer een tot buiten-
huis verbouwde boerderij met daaronder de naam Huis 't Waal. Een tekening van de wed. J. Stellingwerf geboren Houtbraken, uit 1729 toont ongeveer hetzelfde gebouw, maar nu staat onder de tekening de naam Blasenburg. De oudste vermelding van het huis Blasenburg dateert uit 1394. In dat jaar werd Johan van den Spiegel door de Utrechtse bischop beleend met 'Die hofstede toe Blasenborch mit 21 mergen lands, als sy gelegen sijn in t Wael"*. In 1434 komt het huis in bezit van Deric van Zuylen. Zijn nazaten noemen zich naar hun bezit Van Zuylen van Blasenborch (idem). Welke vorm het huis had in de Middel eeuwen is niet be- kend, maar aangezien de naam eindigt op borch |
|||||||||
35
|
|||||||||
.yji^l*»-»-■* r
|
||||||||||||||||
l^
|
||||||||||||||||
JfO, I
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
stil "/^ 'i^ -^^
|
||||||||||||||||
--j^-^
^^E-^
|
||||||||||||||||
Tekening van hel huis Blascnbiirg uil 1729 door de vvcduv\c van J StclIiiigvNerf geboren Houtbraken ( Topografische
verzameling gemeente Houten) |
||||||||||||||||
en leden van een in die tijd zeer machtige fami-
lie Van Zuylen zich naar dit bezit noemen, mag aangenomen worden dat het meer was dan een grote boerderij. Vermoedelijk was het een om- grachte woontoren met daarnaast een eveneens omgrachte boerderij. De tekeningen uit de achttiende eeuw geven waarschijnlijk deze boerderij weer die in de loop der tijd was uitge- groeid tot buitenhuis. Wanneer de toren of het kasteel is verdwenen, is niet duidelijk. In het begin van de zeventiende eeuw wordt melding gemaakt dat het huis is 'verdestrueert'. De boerderij is in de tweede helft van de achttien- de eeuw verdwenen. Waar het complex precies gestaan heeft, is al evenmin bekend. De lokatie ligt ergens tussen de Lekdijk en de Waalseweg ten oosten van de enkele jaren geleden aan- gelegde Blasenburgerweg. Door middel van archiefonderzoek en archeologisch onderzoek in het gebied moet het mogelijk zijn om de exacte lokatie van dit voormalige kasteel en buitenhuis te vinden. |
||||||||||||||||
Kasteel Bloemenstein
Ook van kasteel Bloemenstein is niet de pre-
cieze plaats bekend waar het gestaan heeft. Van dit kasteel is dat echter beter verklaarbaar om- dat Bloemenstein vermoedelijk reeds aan het eind van de veertiende eeuw gesloopt is. Al in 1313 wordt een zekere Sweder van Blo- mesteijne genoemd^ die zich ongetwijfeld naar het huis van die naam noemde. Van kasteel Bloemenstein zijn enkele achttiende-eeuwse tekeningen bekend waarop een vrij groot kas- teel te zien is met torens op de hoeken, een met een toren versterkte ingang en enkele woonvleugels. Deze tekeningen zijn waarschijnlijk puur fantasie omdat het kasteel toen deze tekeningen gemaakt werden al eeu- wen was verdwenen. In een verzoeningsakte uit 1355 tussen de bis-
schop van Utrecht enerzijds en de heren van Vianen en enkele andere edelen anderzijds wordt melding gemaakt van het huis Bloemen- steijn''. Een van de vredesbepaiingen was dat Johanne |
||||||||||||||||
36
|
||||||||||||||||
^M.-'iV* .
|
|||||||||||||||||||||||||||||
?^-.:.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||
>;.-^-:
|
|||||||||||||||||||||||||||||
JB.;
|
|||||||||||||||||||||||||||||
mm
|
|||||||||||||||||||||||||||||
f^ll
|
|||||||||||||||||||||||||||||
£li
|
|||||||||||||||||||||||||||||
.-^
|
|||||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Kasteel Bloemenstein op een anonieme potloodtekening uit circa 1780. (Topografische verzameling gemeente flouten)
|
|||||||||||||||||||||||||||||
van Bloemensteyne 'sijn huys te Bloemesteyne
mit eenre viertel lants dair dat steenhuys op staet, ende mit eenre hoeve lants, naest den huyse gelegenopdraagt aan de bisschop om het daarna weer in leen terug te ontvangen. Tevens werd bepaald dat hij het huis niet meer verder mocht versterken of vergroten. De om- schrijving 'steenhuys' wijst waarschijnlijk op een woontoren en niet op een groter kasteel met meerdere torens en woonvleugels, zoals de achttiende-eeuwse tekeningen weergeven. Aan het eind van de veertiende eeuw, waar- schijnlijk nadat het kasteel al gesloopt is, wordt Bloemenstein een leengoed van de heren van Culemborg. In de beleningen is dan slechts sprake van 'de hofstede Bloemenstein', waar waarschijnlijk een boerderij mee wordt aange- duid. Deze boerderij zal op dezelfde plaats hebben gestaan als de huidige boerderij Bloe- menstein aan de Lekdijk nr. 34-36. In de direc- te omgeving van deze boerderij moet ook het |
|||||||||||||||||||||||||||||
kasteel gezocht worden. Ondanks het feit dat er
verschillende pogingen ondernomen zijn om de fundamenten van dit kasteel te traceren, is dat tot op heden nog niet gelukt. Kasteel Ten Goye
Kasteel Ten Goye was eens één van de grootste
en belangrijkste kastelen in Houten. Vermoede- lijk werd al in de tiende eeuw door de graven van Goye op de plaats van het latere kasteel een versterking gebouwd. In eerste instantie zal dit een in hout opgetrokken gebouw zijn ge- weest, omgeven door wallen en grachten. In de dertiende eeuw, als baksteen het bouwmateriaal voor kerken en kastelen wordt, zal het kasteel van de graven van Goye opnieuw zijn opge- trokken. In de loop van de dertiende en veer- tiende eeuw werd het waarschijnlijk verder uitgebreid en versterkt. Uiteindelijk zal het kasteel bestaan hebben uit een bouwwerk met torens, woonvleugels en een versterkte voor- |
|||||||||||||||||||||||||||||
37
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Het is jammer dat dit zo belangrijke kasteelter-
rein met name in de laatste dertig jaar, ondanks de bescherming die de Monumentenwet biedt, zo aangetast is. Het is te hopen dat verdere aantasting in de toekomst wordt tegengegaan of dat er in elk geval eerst diepgaand archeolo- gisch onderzoek plaatsvindt waardoor de ken- nis van de geschiedenis van dit kasteel niet verloren gaat. 't Rondeel
Het terrein met de naam 't Rondeel is gelegen
tussen het bij Houten gelegen nieuwe bedrij- venterrein van die naam en de oprit van Rijks- weg A27. Het oudste type kastelen in Nederland waren de
zogenaamde 'motte'kastelen. Zij bestonden uit een kunstmatig opgeworpen heuvel, waarop een in hout opgetrokken huis stond dat omge- ven was door palissade binnen een aan de voet van de heuvel gelegen gracht. Vlak naast de motte lag in de regel een voorhof met een boer- derij en opslagruimten, eveneens voorzien van een palissade en een omgrachting. 't Rondeel was waarschijnlijk een dergelijk kasteel hoewel van de heuvel (de motte) niets meer is terug te vinden. Wat rest is een middenterrein met daar omheen een dubbele omgrachting. Het kasteel zal in de twaalfde eeuw zijn ge- sticht door een lid van de familie Van Wulven. In het jaar 1296 laat Ernst van Wulven circa 600 meter noordelijker een nieuw kasteel (Wulven) bouwen. Het mottekasteel is vermoe- delijk dan al vervallen tot ruïne of is tijdens gevechten verwoest. In latere bronnen wordt het stuk grond waarop 't Rondeel stond ver- meld als 'die Hoge hofstede'en als de 'kerss- berch''. Deze benamingen geven aan dat er een heuvel heeft gelegen waarop een gebouw heeft gestaan. Deze heuvel was later ingepoot met kersenbomen. De naam "t Rondeel dateert pas uit de twintigste eeuw. In de jaren vijftig is op het middenterrein een
klein archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij geen sporen van bebouwing werden gevonden. De restanten van de bebouwing zul- len hoger in de heuvel hebben gezeten en ver- dwenen zijn toen deze heuvel werd afgegraven of in de loop der tijd door erosie steeds vlakker werd. |
||||||||
burcht, omgeven door wallen en dubbele
grachten. Na diverse malen verwoest en her- bouwd te zijn, raakt het kasteel vermoedelijk al in de eerste helft van de vijftiende eeuw in verval. In de zeventiende eeuw is het in ieder geval gesloopt en zijn er geen resten meer van het gebouw boven de grond zichtbaar. Het kasteelterrein is gelegen in het oude Goyse dorp in de binnenbocht van de Wickenburghse- weg. Enkele tientallen jaren geleden waren aan de noordzijde en de westzijde van het kasteel- terrein nog restanten zichtbaar van de tweede gracht en wal. Bij herinrichting van het terrein is deze tweede gracht dichtgeschoven met de kop van de eerste wal, waardoor ook deze bijna geheel is verdwenen. In de jaren zestig zijn op de wal aan de zuid- en oostzijde van het kas- teelterrein bungalows gebouwd waarbij nauwe- lijks archeologisch onderzoek is gedaan. Door de archeologische werkgroep van de vereni- ging is wel in het begin van de jaren zeventig onderzoek gedaan naar een veertiende-eeuwse steenoven die ontdekt werd bij de aanleg van een tuin. Deze steenoven heeft waarschijnlijk stenen geproduceerd ten behoeve van de her- bouw van het kasteel na een verwoesting in 1355. Het kasteelterrein zelf is thans verdeeld tussen twee eigenaren. Op de ene helft, waar waarschijnlijk het hoofdgebouw heeft gestaan, staan fruitbomen; het andere gedeelte is ing- ericht als tuin. De eigenaar van dit laatste deel heeft hier in 1980 een vijver laten graven, waarbij een gedeelte van een zware fundering bloot kwam te liggen. |
||||||||
Gedeelte van de omgrachting van kasteel Ten Goye, met
links het lager gelegen kasteelterrein en rechts de wal. (Foto uit 1995; Topografische verzameling gemeente Houten) |
||||||||
38
|
||||||||
Het kasteelterrein is thans opgenomen in de
groenzone tussen het bedrijventerrein en de Rijksweg. De terreinen eromheen zijn ingepoot met bomen en struiken terwijl het kasteelter- rein open blijft. Tevens is de grondwaterstand iets verhoogd waardoor een gedeelte van het jaar de ondiepe grachten gevuld zijn met water. Kasteel Heemstede
Het tegenwoordige huis Heemstede is in feite
de opvolger van een gelijknamig kasteel dat een paar honderd meter zuidelijker was gele- gen. Het terrein waar dit kasteel heeft gestaan ligt thans in de gemeente Nieuwegein, vanuit het tegenwoordige Heemstede gezien aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal. Het oude Heemstede werd waarschijnlijk ge- sticht tussen 1392 en 1404. In dit laatste jaar werd Elsabe Mouwer, echtgenote van God- schalk van Winssen, door de heer van Vianen beleend met een hoeve land 'mit husinge ende hofstede geheiten die Heemstede'. Van dit kasteel Heemstede is maar één tekening be- kend. Roeland Roghman lekent het kasteel in circa 1646 als het al tot ruïne is vervallen. Op de tekening zien we een drie verdiepingen tel- lend rechthoekig gebouw op een rechthoekige plattegrond. In eerste opzet was het waarschijnlijk een eenvoudige woontoren die in later tijd aan twee zijden is uitgebreid. Deze woontoren is te herkennen op de tekening als het deel dat rechts vooraan is gelegen. De ruïne verdween in de loop van de tweede helft van de zeventiende eeuw. Op de plek waar het kas- teel gestaan heeft ligt nu een boomgaard. Ver- |
moedelijk zijn er nog resten van de fundering
aanwezig. In 1645 werd in opdracht van Maria van Wins-
sen en Hendrick Pieck een nieuw kasteel Heemstede gebouwd. Op het perceel waarop dit kasteel verrees, had al een gebouw gestaan. In een akte uit 1347 wordt melding gemaakt van een steenhuse' dat in de directe omgeving van het huidige Heemstede moet hebben ge- staan. Hiervan zijn tot op heden geen sporen teruggevonden en verdere historische gegevens over dit huis zijn niet bekend. Het 'nieuwe' Heemstede is geen kasteel maar een buitenhuis; een aantal kenmerken verwijst echter naar de middeleeuwse kastelen, zoals de hoektoren en de brede gracht. Verder is het huis opgetrokken in de stijl van het Hollands classicisme. Tegelijk met de bouw van het huis verrezen twee langgerekte bouwhuizen tegen- over het hoofdgebouw aan een ruim voorplein. Tussen 1645 en 1680 werd rondom het huis een tuin in Renaissancestijl aangelegd. In 1680 werd Diederick van Velthuysen, die uit een zeer rijke Utrechtse familie stamde, eige- naar van het kasteel. Kort daarna nam hij de beroemde Franse kunstenaar Daniël Marot in dienst om het kasteel inwendig te verfraaien en moderniseren. Hij gaf ook opdracht om de tuin mooier te maken en verder uit te breiden, ver- moedelijk eveneens naar een ontwerp van Ma- rot. De tuin van Heemstede was in die tijd zeer beroemd. Talloze bezoekers uit binnen- en buitenland kwamen een kijkje nemen op het Utrechtse platteland. De tuin kon dan ook, zij het dat hij wat kleiner van oppervlakte was, wedijveren met die van slot Zeist of zelfs met die van 't Loo. In de loop van de achttiende- maar met name in
het begin van de negentiende eeuw wordt het grootste deel van de grond waarop de tuin lag weer omgezet in boomgaard en landbouw- grond. Alleen rondom het kasteel bleef een gedeelte bestaan dat in de negentiende eeuw enigszins omgevormd werd in de dan heersen- de Engelse landschapsstijl. Het huis zelf werd in de loop der tijd nauwelijks gewijzigd tot aan de brand in 1987. Op 10 januari van dat jaar werd het kasteel door een felle uitslaande brand grotendeels verwoest. Het unieke interieur ging hierbij bijna geheel verloren. Het grootste deel |
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Tekening van Roeland Roghman uit circa 1646 van het tot
ruïne vervallen kasteel Heemstede. (Topografische verza- meling gemeente Houten) |
||||||||||||||||||||||||||||||||
39
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén van de gravures uit een serie van 26 prenten die N. Visser omstreeks 1700 maakte van de tuin van Heemstede naar
aquarellen van I Moucheron. (Topografische verzameling gemeente Houten) |
|||||||||
van de buitenmuren bleef echter overeind
staan. Sindsdien zijn diverse pogingen onder- nomen het kasteel te restaureren maar gezien de grote kosten die daarmee gepaard gaan, zijn deze pogingen tot nog toe op niets uitgelopen. Sinds kort is het kasteel in handen van een nieuwe eigenaar, die in samenwerking met de gemeente Houten vermoedelijk wèl in staat is het kasteel te herbouwen. Ongeveer een jaar geleden is de Stichting Historische Tuin Heemstede' opgericht die ten doel heeft de eind zeventiende-eeuwse tuin van het kasteel in oude luister te herstellen. In samenwerking met het Recreatieschap Groenraven, waarbinnen Heemstede vait, wordt thans onderzocht welke mogelijkheden er zijn. Indien beide initiatieven zouden slagen en zowel het kasteel als de tuin weer hersteld worden, ontstaat een uniek ge- heel waar een stuk zeventiende eeuwse bouw- kunst en tuinarchitectuur herleeft. |
|||||||||
Kasteel Marckenburg
De naam Marckenburg betekent een in de
'marken' of grenslanden gelegen versterking. Met die grenslanden werd de grens van het rechtsgebied van de heren van Goye bedoeld. Marckenburg ligt op nog geen kilometer af- stand van de plaats waar het kasteel van de heren Van Goye heeft gestaan. Het werd ver- moedelijk door een lid van dit geslacht aan het eind van de dertiende of in het begin van de veertiende eeuw gesticht. Het kasteel is geen lang leven beschoren geweest. Een charter uit 1355 inaakt melding van de sloop van Marckenburg, die volgde op een negen weken durende belegering door de Utrechtse bisschop Jan van Arkel in 1353. Marckenburg werd daarna niet meer herbouwd. Archeologisch onderzoek in 1990 heeft uitge- wezen dat het kasteel was opgetrokken op een nagenoeg vierkant grondplan van 28,5 bij 20 |
|||||||||
40
|
|||||||||
meter. Dit onderzoek bestond uit een aantal
proefsleuven die haaks op elkaar over het kas- teelterrein werden getrokken, waarbij grote delen van het muurwerk, dat bij de sloop om- ver was getrokken, in de voormalige gracht werden teruggevonden. In het kader van de Schalkwijkse ruilverkaveling is de rechthoeki- ge plattegrond van het kasteel door middel van een aarden wal in het landschap zichtbaar ge- maakt. Aan de Provincialeweg 12 te Schalkwijk staat
een boerderij waarvan de voorgevel een reliëf in baksteen draagt naar een ontwerp van J.H. Moesman uit 1967. Het reliëf een schemati- sche voorstelling van een woontoren met daar- onder de naam 'Marckenburg', herinnert aan het voormalige kasteel. Kasteel Schalkwijk
De stichting van het eerste kasteel Schalkwijk
heeft plaatsgevonden tussen de ontginning van het gebied rond 1130 en het jaar 1250, toen ridder Amold van Schalkwijk zijn huis in leen opdroeg aan Otto, graaf van Gelre en Zutphen. Toen het in 1304 tot een treffen kwam tussen Vlaanderen en Holland, werden de Vlamingen onder Jan van Renesse bij de Lek verpletterend verslagen. Hendrik en Berthold van Schalk- wijk, die de kant van de Vlamingen hadden gekozen, kwamen daarbij om. Jan van Culem- borg nam daarop het huis Schalkwijk in en maakte het met de grond gelijk. Vermoedelijk stond dit kasteel op een andere plaats dan het latere kasteel Schalkwijk. De oudst bekende bezitter van het latere kas- teel is in 1395 Floris van Jutphaas. In 1634 kocht jonkheer Adriaan Ram het kasteel van Philips Doublet. Adriaan Ram was een over- tuigd katholiek en liet ten behoeve van zijn familie en de grotendeels katholiek gebleven bevolking van Schalkwijk de toren van zijn kasteel inrichten als schuilkapel. Zestien jaar lang deed de slotkapel dienst als schuilkerk, totdat in 1651 de maarschalk van het Sticht daaraan een einde maakte. Nadat de maar- schalk in eerste instantie door de bevolking was verjaagd, kwam hij nog diezelfde dag te- rug met een groot aantal manschappen en nam het kasteel in. Adriaan Ram, zijn echtgenote en een aantal medeplichtigen werden gevangen |
genomen en in Utrecht berecht. De toren van
het kasteel werd vervolgens tot op de grond afgebroken. Een tekening van Roelant Roghman toont het
kasteel zoals het er rond 1646 moet hebben uitgezien. Het was een rechthoekig, geheel omgracht en ommuurd kasteel, met op de noordoostflank een tweetal woongebouwen van twee bouwlagen onder zadeldaken. Op de noordhoek stond een nagenoeg volledig vrij- staande vierkante hoektoren. De fundamenten van deze toren met een dikte van zo'n 1,5 meter doen vermoeden dat het om de oorspronkelijke donjon gaat. Op de oostelijke hoek stond een overhoeks geplaatste hoektoren van twee bouwlagen, gedekt door een tentdak. Toegang tot de binnenplaats verkreeg men via een tweebogige stenen brug waarop een houten ophaalbrug aansloot. Links van de hoofdingang stond op de zuidhoek een lage achtzijdige to- ren, waarin zich de schuilkapel moet hebben bevonden. |
||||||||
Kasteel Schalkwijk omstreeks 1750. Gravure door Hendrik
Spilman naar een tekening van Jan de Beyer (Topografi- sche verzameling gemeente Houten) In 1772 werd kasteel Schalkwijk nog omschre-
ven als een 'groot, doch ouderwets, Gebouw'. Tekeningen uit 1754 tonen echter al een sterk bouwvallig en deels gesloopt huis. In ieder geval moet het kasteel tussen 1772 en 1811 geheel zijn verdwenen, aangezien in dat laatste jaar bij een verkoop slechts sprake was van een stuk grond. In het kader van de ruilverkaveling in Schalk-
wijk is het kasteelterrein heringericht. De grachten zijn opnieuw uitgegraven en volgen de contouren van het kasteel. Voor en tijdens deze herinrichting is door de Rijksdienst voor |
|||||||||
41
|
|||||||||
het Oudheidkundig Bodemonderzoek archeolo-
gisch onderzoek verricht waarbij een groot gedeelte van de buitenmuren van het kasteel werd blootgelegd. Na inmeting zijn de funda- menten weer afgedekt met een laag grond. Een aantal historisch geïnteresseerde Schalkwijkers wil nog proberen of het mogelijk is om wat meer van het kasteel zichtbaar te maken door bijvoorbeeld delen van de fundering boven- gronds aan te geven. Kasteel Schonauwen
Het restant van kasteel Schonauwen wordt
gevormd door een ronde bakstenen toren op een omgracht eiland. De toren (Schalkwijkse- weg 15) ligt ten zuiden van het dorp Houten, tussen de huidige Schalkwijkseweg en het Amsterdam-Rijnkanaal. De naam Schonauwen duikt voor het eerst in de bronnen op in 1261, toen er de uithof van de Norbertijnerabdij van Mariënweerd mee werd aangeduid. In 1271 gaven abt en convent de rechtsmacht over het gebied, met uitzondering van de uithof in leen aan Hubert van Beusi- chem, heer van Culemborg. Op zijn beurt zal deze de jurisdictie korte tijd later in achterleen hebben gegeven aan zijn broer Dirk Splinter van Beusichem. In ieder geval blijkt Dirk Spiinter in 1305 bezittingen te hebben in Scho- nauwen, die worden omschreven als 'dat huys te Blancouwen' en 13 morgen land. Nog in datzelfde jaar droeg hij het kasteel op aan de heer van Culemborg om er vervolgens mee te worden beleend. De zoon van Dirk, Hubrecht, noemde zich al in 1306 'Van Schonauwen'. Gelet op de hoge ouderdom en het belang van het kasteel als steunpunt van de heren Van Culemborg, mogen we aannemen dat Schonau- wen een aantal bouwfasen heeft gekend. Hoe het kasteel er in oorsprong heeft uitgezien, weten we niet. De oudst bekende afbeeldingen van Schonau-
wen zijn twee tekeningen van Roelant Roghman uit circa 1646. Het kasteel is daarop afgebeeld als een imposante vierkante water- burcht met een omgrachte voorburcht. Een poortgebouw met klokgevel geeft toegang tot het binnenterrein van de voorburcht, die aan drie zijden met dienstgebouwen wordt omslo- ten. Een houten brug leidt vanaf de voorburcht |
naar de oostelijke vierkante hoektoren van de
eigenlijke burcht, die tevens als poorttoren fun- geert. Deze poorttoren is door middel van een gekanteelde weermuur verbonden met de nog bestaande zuidelijke ronde hoektoren. Op de westelijke hoek staat een grote veelhoekige toren, die in die tijd al grotendeels was afgebro- ken, waarschijnlijk in verband met de (ver-) bouw van de woonvleugels, die de kleine binnenplaats omringen. Deze toren was ver- moedelijk de oorspronkelijke woontoren. De tekeningen van Roghman geven een beeld van een kasteel dat in eerste opzet nog uit de veertiende eeuw dateert, maar dat in de loop van de volgende eeuwen diverse verbouwingen heeft ondergaan. In de loop van de zeventiende eeuw onderging
Schonauwen zoals zovele middeleeuwse kaste- len een complete metamorfose. Was het kasteel volgens een bouwkundige rapportage door de bouwmeesters Van Vianen en Van de Pijl in 1668 nog zeer vervallen, uit een kopergravure van Cornelis Specht uit 1698 blijkt dat het kas- teel inmiddels was verbouwd tot een Hollands classicistisch herenhuis met drie vleugels rond een kleine binnenplaats. Alleen de gekanteelde weermuur, de ronde hoektoren en de omgrach- ting waren nog intact en herinnerden aan de middeleeuwse oorsprong van het huis. Een achttiende-eeuwse tekening van Schonau- wen toont het huis en zijn directe omgeving in vogelvluchtperspectief vanuit een tweetal ge- zichtspunten. Het is de enige afbeelding die een beeld geeft van de omgeving van het huis. De- ze bestond uit een formele tuin, waarin zicht- assen en bomensingels werden gecombineerd met door hagen omgeven, rechthoekige bloemen- en moestuinen. Vanaf de Schalkwijk- seweg gaf een brede oprijlaan vrij zicht op het hoofdgebouw. Om dat vrije zicht te verkrijgen was de bebouwing aan de noordoostzijde van de voorburcht gesloopt. Hendrik Ravee, die Schonauwen in 1812 had gekocht, liet het huis en zijn gebouwen in 1813 op de ronde hoektoren na slopen. In 1891 liet de toenmalige eigenaar, George Bingham, de toren restaureren en ging deze als zomerverblijf gebruiken. Ruim een halve eeuw later, in 1944, liet W.F. Wassink de toren opnieuw enigszins restaureren en voorzien van een door de Rijks- |
|||||
42
|
||||||
De uit de veertiende eeuw daterende ronde hoektoren van kasteel Schonauwen met rechts een aanbouw die vermoedelijk
omstreeks 1891 in opdracht van George Bingham werd gebouwd. (Foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg uit 1958; Topografische verzameling gemeente Houten) |
|||||
43
|
|||||
dienst voor de Monumentenzorg goedgekeurde
aanbouw. Zo ontstond de situatie zoals die op de dag van vandaag nog is te zien. Kasteel Schonauwen ligt in de uitbreiding van
het dorp Houten. In de komende jaren worden aan de zuidzijde van het huidige dorp circa 6750 woningen gebouwd en zal het kasteel aan alle zijden omringd worden door nieuwbouw- wijken. Bij de plannen is rekening gehouden met een stuk groen rondom het kasteel, zodat deze niet ingeklemd raakt tussen de huizen. De tweede omgrachting en het zeventiende-eeuw- se lanensteisel zullen mogelijk opnieuw wor- den aangelegd. De huidige eigenaren van de toren zijn bezig met een restauratieplan; tevens willen zij nieuwbouw realiseren op het kasteel- terrein waardoor er voldoende woonruimte ontstaat voor permanente bewoning. Kasteel Oud Wulven
Zo'n vijftig meter ten zuiden van het herenhuis
aan de Oudwulfseweg 10 te Houten stond tot 1957 een zeventiende-eeuws kasteeltje met de naam Oud Wulven. In de omgeving van Oud Wulven stond mogelijk ooit het stamslot van de familie Van Wulven. Over de oorsprong van deze familie en de ouderdom van hun kas- teel is niets bekend, maar al in 1196 duikt de naam van deze belangrijke familie in de bron- nen op. In 1634 kocht heer Johan van Toll de am-
bachtsheerlijkheid Oud Wulven en Waaijen en liet er een jaar later een buitenplaats aanleggen. We vinden dit zomerverblijf afgebeeld op een schilderij uit 1640, dat vermoedelijk in op- dracht van Van Toll werd vervaardigd naar aanleiding van de voltooiing van zijn nieuwe buiten. De auteur van de Tegenwoordige Staat omschreef het huis Oud Wulven in 1772 als '(...) een fraai Gebouw, met een Koepeltoren- tjen er neven, dat op een met groen bewas- schen Bergjen staat'. In 1939 bleek het kasteeltje zo vervallen dat er
een restauratieplan werd opgesteld door de architect C.W. Rooijaards. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vertraagde echter de uitvoering van het plan en in de nacht van 29 op 30 maart 1947 stortte het huis tenslotte gro- tendeels in. De restauratiekosten waren als |
gevolg hiervan dermate hoog geworden dat in
1957 werd besloten tot sloop van de restanten. Het is mogelijk dat in de omgeving van dit kasteeltje een veel oudere versterking van de familie Van Wulven heeft gelegen. Aan de hand van aardewerkvondsten is gebleken dat op deze plek al bewoning is vanaf de twaalfde eeuw. Dat er tot nog toe geen sporen van een versterkt huis of kasteel zijn gevonden is op zich niet zo verwonderlijk als aangenomen wordt dat deze versterking maar kort heeft be- staan. Kasteel Vuyicoop
De grotendeels gepleisterde en deels nog om-
grachte woontoren Vuyicoop ligt aan het Neer- eind 29 in Schalkwijk, ten zuiden van de Schalkwijksewetering. Het huis is vermoedelijk omstreeks 1300 gesticht op een strook hogere stroomruggrond in de ontginningseenheid Het Waalseveld. Op grond van de grote overeenkomst tussen het
wapen van Vuyicoop en dat van Schalkwijk is het waarschijnlijk dat de stichter van het huis een lid van het geslacht Van Schalkwijk is ge- weest. De oudst bekende vermelding van het kasteel dateert uit 1392, toen Willem van Vuyi- coop er door het hof van Vianen mee werd be- leend. Vuyicoop is vermoedelijk rond 1300 gebouwd |
||||||
De woontoren Vuyicoop op een toto uit 1983(1 opograti-
sche verzameling gemeete Houten) |
|||||||
44
|
|||||||
als een omgrachte woontoren met een eveneens
omgrachte voorburcht, waarop vermoedelijk al vrij vroeg een hofstede en andere bijgebouwen zullen hebben gestaan. Gelet op het geringe wooncomfort van de toren zal de hofstede op de voorburcht ai vroeg als hoofdverblijf dienst hebben gedaan. Deze hofstede ontwikkelde zich dan ook in de loop der tijd tot een here- boerderij. Op een kaart van Jan van Diepenem uit 1640
staat het kasteel afgebeeld als een eenvoudige rechthoekige toren bestaande uit een boven- grondse kelder met daarop twee verdiepingen en een zolder onder een zadeldak. De hofstede die op de voorburcht stond (thans Neereind 19) vinden we al afgebeeld op een kaart van Hen- drik Verstraele uit 1626 als een monumentale hereboerderij die, op de trapgevels na, nage- noeg identiek was aan het huidige pand. In de loop van de zeventiende eeuw groeide Vuylcoop uit tot een buitenhuis. Volgens een gravure van Comelis Specht uit 1698 was de toren inmiddels met een verdieping verhoogd en het oude zadeldak vervangen door een met leien gedekt schilddak. 1'egen de iinkergevei stond een traptoren, die door een houten over- dekte brug over de gracht was verbonden met een poorttorentje op de voorburcht. Een aantal kleinere elementen, zoals een tuinprieel en de omringende vegetatie, versterken de indruk van een buiten. Rond 1800 werden al deze zeventiende-eeuwse
toevoegingen weer afgebroken en kreeg Vuyl- coop zijn oorspronkelijke vorm terug. Op het kadastrale minuutplan van 1832 staat de gracht nog grotendeels ingetekend. Zelfs rond de voorburcht was toen nog een deel van de gracht aanwezig. Op het minuutplan staat ver- der een brug over de Schalkwijksewetering aangegeven, die toegang gaf tot een oprijlaan die uitkwam op de tegenwoordige Trip, maar misschien zelfs heeft doorgelopen tot aan de Poeldijk. Van deze oprijlaan is tegenwoordig niets meer te bekennen. Ook de omgrachting is in de loop van de negentiende eeuw groten- deels verdwenen. De grotendeels gepleisterde toren meet aan de
buitenzijde 7 x 9,8 meter. Hij bestaat uit een kelder, twee verdiepingen en een zolder onder |
|||||||
een pannen schilddak. In de ruim één meter
dikke muren zijn bakstenen van divers formaat verwerkt. De fundamenten zijn op de hoeken verzwaard om verzakkingen tegen te gaan. De kelder wordt overkluisd door een tongewelf In de muren zijn kaarsnissen uitgespaard. Een later in de zuidelijke hoek aangebrachte wen- teltrap voert naar de verdieping. Van buiten is deze te bereiken via een steile gemetselde trap die leidt naar een houten opgeklampte toe- gangsdeur met roeden bovenlicht. Op deze verdieping ligt nog een plavuizen vloer. De moerbalken van de balklagen rusten op sleutelstukken met peerkraalprofiel. Houten steektrappen leiden naar de tweede verdieping en de zolder. In het muurwerk zijn sporen van diverse verbouwingen zichtbaar. Van de om- grachting resteert alleen nog een deel aan de noordoostzijde van de toren. De huidige eigenaar van de woontoren, B.A.
Heijman, is al geruime tijd bezig met de restau- ratie. Met name in het laatste jaar is Vuylcoop diverse malen in de publiciteit geweest. Kran- ten, radio en televisie hebben aandacht gegeven aan het conflict dat bestaat tussen de gemeente Houten en de Rijksdienst voor de Monumen- tenzorg enerzijds en de heer Heijman ander- zijds. Met name de laatste heeft deze publiciteit gezocht, waardoor een wat eenzijdig beeld is ontstaan. De heer Heijman is al heel lang bezig met
bouwhistorisch onderzoek en restauratie van de toren. Ongetwijfeld weet hij door dat onder- zoek veel van de bouwgeschiedenis van Vuyl- coop. Hij heeft echter in eerste instantie ver- zuimd een restauratievergunning aan te vragen, ledere eigenaar van een rijksmonument is ver- plicht vergunning aan te vragen indien hij verbouw- of restauratiewerkzaamheden uit- voert. Een dergelijke vergunning wordt afgege- ven indien er een goed restauratieplan aan ten grondslag ligt, aan de hand waarvan tevens de subsidie wordt toegekend. De heer Heijman heeft in 1979 een restauratieplan ingediend dat door de Rijksdienst werd afgewezen omdat in dit plan de toren werd teruggerestaureerd naar de zeventiende-eeuwse situatie. Men was van mening dat het beter was om de toren in zijn huidige vorm te restaureren. Vervolgens heeft |
|||||||
45
|
|||||||
de heer Heijman de restauratie zelf ter hand
genomen. In 1994 heeft hij een nieuw plan ingediend bij de gemeente Houten (de monu- mentencommissie), die ondertussen in plaats van de Rijksdienst restauratieplannen van rijks- monumenten in eerste instantie beoordeelt. Na de plannen bestudeerd te hebben, heeft de commissie Vuylcoop bezocht en is tot de con- clusie gekomen dat de plannen niet voldeden en op een aantal punten moesten worden aan- gepast. Hierna volgden diverse gesprekken met de heer Heijman, waarin het standpunt van de commissie met hem werd doorgenomen. De heer Heijman was echter van mening dat zijn plan geen wijzigingen behoefde. Vervolgens is een groot aantal pogingen ondernomen door de gemeente, de Rijksdienst en de heer Heijman zelf om tot overeenstemming te komen. Er is de heer Heijman geadviseerd om een restaura- tiearchitect in de arm te nemen. Onlangs heeft de gemeente Houten besloten om zich zoveel mogelijk terug te trekken uit het conflict en het over te laten aan de Rijksdienst voor de Monu- mentenzorg. Het is te hopen dat er spoedig overeenstemming komt met de heer Heijman zodat Vuylcoop op een verantwoorde wijze kan worden gerestaureerd en dit unieke monu- ment bewaard blijft voor de toekomst. Huize Wickenburgh
Het landgoed Wickenburgh ligt ongeveer een
kilometer ten westen van het Goyse Dorp en strekt zich zowel ten zuiden als ten noorden van de Wickenburghseweg uit. Het huis zelf ligt aan de zuidkant van de weg. Het landgoed heeft een oppervlakte van vijftien hectaren en omvat behalve het hoofdgebouw en een aantal bijgebouwen een parkbos, twee oprijlanen, weilanden en een moestuin. In een charter uit 1300 komt Wickenburgh voor onder de naam 'Westenstein'. Het is dan een bisschoppelijk leen. De toenmalige eige- naar, Hubert van Goilberdinghen, beloofde aan de bisschop zijn huis nooit meer tegen hem te zullen gebruiken en het voor hem open te stel- len wanneer de bisschop in oorlog zou raken met de heren van Arkel, Culemborg of Vianen. Ergens in de veertiende eeuw vond er een naamsverandering plaats, want in 1381 heet het huis opeens 'Wickenburgh'. Deze naamsveran- |
dering heeft mogelijk te maken met de ver-
woesting van Westenstein tijdens een van de vele oorlogen tussen de bisschoppen van Utrecht en de heren van Goye. Over de middeleeuwse geschiedenis van huize Wickenburgh is weinig bekend. De vroeg veertiende- eeuwse benaming 'Westenstein' en het gegeven dat het als open huis voor de Utrechtse bisschop fungeerde, duiden erop dat het in die tijd een stenen, verdedigbaar huis moet zijn geweest. Maar vermoedelijk zal deze functie al in de loop van de veertiende eeuw, toen het huis zijn huidige naam kreeg, op de achtergrond zijn geraakt. Vanaf die tijd was Wickenburgh eeuwenlang een omgrachte here- boerderij die door de eigenaars, het geslacht Van Oostrom, niet zelf werd bewoond. De oudste afbeelding van het huis is een kaart van Jan van Diepenem uit 1641, waarop een monumentale dwarshuisboerderij met rieten zadeldak tussen topgevels staat afgebeeld. De boerderij ligt aan een nagenoeg ronde vijver met daarin een rond eiland. Dit eiland vormt vrijwel zeker de plek die het eerst bewoond is geweest en waar vermoedelijk een houten, om- grachte versterking heeft gestaan. Bij deze ver- sterking zal ongetwijfeld al heel vroeg op de voorburcht een boerderij hebben gestaan, waar- van het bovengenoemde Westenstein en het huidige hoofdgebouw de opvolgers zijn. Een bewijs voor deze veronderstelling leveren de veertiende-eeuwse kloostermopfunderingen die zich bevinden onder een gedeelte van huize Wickenburgh. In de tijd dat Van Diepenem zijn kaart tekende
had de ontwikkeling tot buitenplaats al een aanvang genomen, want hij beeldde ook de nog bestaande oprijlaan vanaf de huidige Hoogdijk en ronde duiventoren af De ronde duiventoren, die in eerste opzet nog uit de zestiende eeuw dateert, staat ten noorden van het hoofdgebouw aan de vijver. Hij is opgetrokken uit diverse formaten baksteen en wordt gedekt door een zinken, achthoekige spits met een koperen windvaan als bekroning. In de windvaan staat het jaartal 1675, dat mogelijk herinnert aan herstelwerkzaamheden na de orkaan van 1674. Achter het hoofdgebouw staat het voormalige koetshuis met koetsierswoning, dat uit het laat- ste kwart van de zeventiende eeuw dateert. |
|||||
46
|
||||||
Wickenburgh is sinds 1741 in bezit van de
familie Wttewaall. De huidige bewoners tracht- en het landgoed in een zo origineel mogelijke staat te houden en de onderhoudstoestand van de gebouwen te verbeteren. Kasteel Wulven
Ten westen van de boerderij 'Het Rechthuis
van Wulven' aan de Koedijk 1 te Houten is de omgrachting zichtbaar van het verdwenen kas- teel Wulven. Het kasteel werd in 1296 gesticht op de grens van de hogere gronden van de Houtense stroomrug en de ontginningseenheid Wulverbroek. Naar men vermoedt was dit kas- teel de opvolger van een zeshonderd meter zuidelijker gelegen mottekasteel, dat thans bekend staat onder de naam 'Het Rondeel'. Nog tijdens de bouw van het kasteel droeg Ernst van Wulven het op aan graaf Floris V van Holland. De gevolgen van deze leenver- houding lieten niet lang op zich wachten. Toen graaf Willem IV van Holland in 1345 tijdens de afwezigheid van bisschop Jan van Arkel tegen de stad Utrecht optrok koos Ernst van Wulven, zoon van Mabelia van Wulven en Boudewijn van Avezaeth, dan ook de zijde van de graaf. Kort na de inneming van de stad, trok de graaf ten strijde tegen de Friezen, waarbij hij sneuvelde. Bisschop Jan van Arkel nam daarop de gelegenheid af te rekenen met de edelen die tegen hem hadden samengespannen. De meesten van hen vroegen en kregen ook vergiffenis, maar Ernst van Wulven weigerde, met als gevolg dat Wulven met de grond gelijk werd gemaakt en Ernst werd verbannen. Ernst liet het kasteel echter herbouwen. Johan van Renesse verkocht Wulven in 1592 aan Wouter van Oudshoorn, heer van Craye- stein, voor een bedrag van f36.000,00. Hij liet het kasteel in het begin van de zeventiende eeuw ingrijpend moderniseren. Dankzij twee tekeningen van Roelant Rogh- man weten we hoe het kasteel er omstreeks 1640 uitzag. Op de ene tekening is het huis vanuit het noordoosten weergegeven. Links op de voorgrond staat een rechthoekig poortge- bouw waartegen een langwerpig dienstgebouw leunt. Via een stenen brug en de zware rondbo- gige poortdeur bereikte men de voorburcht. Vanaf de voorburcht leidt een houten brug naar |
|||||||
een poortje dat toegang geeft tot de binnen-
plaats van het kasteel. De andere tekening, die het kasteel vanuit het
zuiden toont, geeft een duidelijker beeld van de opzet. Het hoofdgebouw aan de noordwestzijde van de ommuurde binnenplaats bestaat uit een een souterrain, twee verdiepingen en een zol- derruimte onder een zadeldak. Halfopgenomen in het hoofdgebouw rijst aan de kant van de binnenplaats een slanke achtkante traptoren hoog op. De bovenste geleding van de toren wordt gemarkeerd door een rondboogfries. Het gebouw is voorzien van ramen met kruiskozij- nen. De noordoosthoek van de binnenplaats wordt ingenomen door een toren die rondom in het water staat en door een latere aanbouw over de gracht met het binnenterrein is verbonden. Deze toren heeft lange tijd onderdak geboden aan het gerechtscollege van Wulven. In 1827 werd Wulven publiekelijk geveild en
gekocht door Francois Jean baron de Wijker- slooth de Weerdesteyn. In een advertentie in de Utrechtsche Courant van 10 september dat jaar wordt Wulven als volgt omschreven: 'Het van ouds Riddermatig HUIS, WULVEN, gelegen onder het geregt Wulven, gemeente Oud-Wul- ven, in de provincie Utrecht, een uur gaans van de stad van dien naam,; voorzien van vier be- hangen Benedenkamers met stookplaatsen waaronder een groote fraaije Zaal, boven mede van vier ruime, meest behangen Kamers, Kabi- netje, Domestiekekamer ruime Zolder, Keuken, Kelders en verder Commoditeiten, behalve den Toren en Geregtskamer, Stalling voor tien Paarden. Tuinmans woning, Koetshuis en Schuur, Moestuinen, Engelsch Plantsoen, Goudvischkom, en Lanen van opgaande Iepen en Essen Boomen en Hakhout; te zamen groot ongeveer 5 bunders, 96 roeden'. Francois moet het kasteel vrijwel direct na aankoop hebben laten slopen, want in de kadas- trale leggers van 1832 wordt het kasteelterrein omschreven als tuin. Wat tot op de dag van vandaag resteert, zijn een eiland binnen een concentrische gracht, de kasteelboerderij en de pijlers van het achttiende-eeuwse inrijhek. De wapensteen die eens de gerechtskamer sierde, bevindt zich tegenwoordig in de voorgevel van de boerderij. |
|||||||
47
|
|||||||
i fi ir!f!:^i''ii:it^!r
|
||||||||||||||||
um
|
||||||||||||||||
!l.!
|
||||||||||||||||
mm\,f..pi^^
|
||||||||||||||||
rT{r~
|
||||||||||||||||
Tekening van kasteel Wulven uit 1749 door Jan de Beyer. In het midden is de toren te zien die lange tijd dienst heeft
gedaan als gerechtskamer voor het gerechtscollege van Wulven. Op de achtergrond de voorburgt met het poortgebouw. (Topografische verzameling gemeente Houten) |
||||||||||||||||
gemeente Houten is waarschijnlijk niet volle-
dig. In middeleeuwse bronnen wordt enkele malen melding gemaakt van andere versterkte huizen dan de hier genoemde. Bijvoorbeeld van het huis Tulle, ongetwijfeld ergens gelegen in Tuil (Honswijk), waarvan gezegd wordt dat Herbaren van Liesveld in 1333 aan de Utrecht- se bisschop belooft zijn huis niet te gebruiken tegen de bisschop. Een ander voorbeeld is de hofstede Tiellandt waarover een aantal getui- genverklaringen uit het begin van de zeventien- de eeuw bestaan. Enkele mensen verklaren dat zij zich kunnen herinneren dat op een bepaald stuk grond een groot stenen gebouw had ge- staan, omgeven door grachten. Dit stuk land lag in de directe omgeving van boerderij De Stenen Poort. Ook de voorganger van de huidi- ge boerderij Blokhoven (Achterdijk 7) mag misschien bestempeld worden als kasteel. Op een achttiende-eeuwse tekening van Blokhoven zien we een torenachtig bouwwerk waartegen een woonvleugel is gebouwd met op de voor- grond een poortgebouw. / |
||||||||||||||||
In september 1997 is de huidige eigenaar,
Bouwbedrijf Woerden bv, begonnen met de restauratie van de boerderij. Het is de bedoe- ling dat het pand een horeca-functie krijgt. Tevens zijn er plannen gemaakt voor de omge- ving van de boerderij waarbij de historische aanleg als ondergrond wordt gebruikt. Indien alle plannen doorgaan, worden de voormalige grachten uitgegraven die rondom de boerderij, de voorburcht en het kasteel lagen en wordt een gedeelte van het oude lanenstelsel hersteld. De hoogstamfruitbomen naast de boerderij blijven staan en achter de boerderij wordt een nieuwe boomgaard ingepoot. Wat betreft het kasteelterrein is een vrij futuristisch plan ge- maakt waarbij het kasteel wordt herbouwd in een houtskelet-constructie, bekleed met alumi- niumplaten en glas. Op dit moment is het on- duidelijk in hoeverre al deze plannen ook wer- kelijk uitgevoerd gaan worden. Tenslotte
Deze opsomming van de kastelen binnen de
|
||||||||||||||||
48
|
||||||||||||||||
Noten:
|
||||||||||
1. Dit artikel is gedeeltelijk overgenomen uit het boek
Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (Olde Meierink, B. (red.) e.a., Utrecht 1995). Wat betreft de bronvermel- ding van de historische gegevens wordt dan ook naar dit boek verwezen. Bronnen die niet in het kastelenboek vermeld worden, staan in de noten. 2. Meer informatie over het programma voor Open Monu-
mentendag 1998 in de regio krijgen de leden van de Historische Kring tezijnertijd toegestuurd. 3. Zie noot I.
4. Maris, A.J., Repertorium op de Slichtse leenprotocol-
len uit het landsh'eerlijke tijdvak, 's Gravenhage 1945, nr. 372. 5. C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de Middel-
eeuwen, Utrecht 1983, 277. 6. Van Maris, Groot Charterboek der graven van Holland
en Zeeland en heeren van Friesland, Leiden 1753-1756, deel 2, 861. 7. Maris, nr. 372.
|
||||||||||
Achttiende-eeuwse tekening van Blokhoven (Topografi-
sche verzameling gemeente Houten) |
||||||||||
Hoewel er binnen de gemeente niet zo heel
vee! zichtbare restanten van icastelen meer zijn, heeft hun aanwezigheid in zo grote getale dui- delijk invloed gehad op de ontwikkeling van dit gebied gedurende honderden jaren. Ik hoop dat het Kastelenjaar bijdraagt aan het behoud van de schaarse restanten en dat deze restanten in de toekomst met zorg worden onderhouden en gerestaureerd. O.J. Wttewaall is beheerder van de Oudheid-
kundige en Topografische verzameling van de gemeente Houten en heeft zitting in de gemeen- telijk monumentencommisie. |
||||||||||
49
|
||||||||||
Over een gezichtje waarvan ik meer wilde zien
|
||||||||
Anton van Schip
Volgens de dichter Homeros had Helena zo'n
mooi gezicht dat haar man Menelaos, om haar terug te krijgen, met duizend schepen naar Troje voer. Als ex-zeeman heb ik ondervonden dat een vrouwenhaar sterker is, sterker kan trekken, dan een sleeptros. Maar dat de helft van een meisjesgezicht me zo intens zou gaan bezig houden, dat had ik nooit kunnen denken. Het begon als volgt. Driejaar geleden liep ik op een zaterdagmor-
gen over de Zwarte Beurs in Vleuten-De Meern. Bij een vrouw waar ik regelmatig ding- etjes en boeken kocht, zag ik toen iets bijzon- ders: een stuk van een meisjeskopje van aarde- werk {foto 1). Het gezichtje sprak me direct aan. Maar dat niet alleen. Als amateurarcheo- loog kreeg ik het vermoeden, dat het iets authentieks en (dus) iets erg ouds kon zijn. Het stuk ter hand nemend, om te voorkomen dat een ander het voor me weg kon kapen!, infor- meerde ik naar de prijs. Deze bleek weinig meer te zijn dan watje gebruikelijk voor een ijsje moet betalen, dus kocht ik het. Spontaan vertelde de mevrouw me erbij dat het uit het buitenland kwam. Jammer genoeg vroeg ik toen niet verder door naar de herkomst. Een poging om het de verkoopster een paar jaar later alsnog te vragen, liep op niets uit: ze stond toen niet meer op de markt. Aanvankelijk had ik het vermoeden dat het een
fragment was van een Romeins vrouwenbeeld. Toen ik het in onze archeologische werkgroep liet zien, kon niemand daar iets met zekerheid zeggen over de ouderdom en de herkomst er- van. Dat het om een zeer oud stuk moest gaan was wel duidelijk. Hoewel er recent aan- gebrachte beschadigingen op zaten, was de rest bedekt met een verweringslaag en kalkaanslag. Zo'n laag heeft heel wat jaren nodig om te ont- staan. Ook was er een aanwijzing dat het uit het
Middellandsezeegebied moest stammen. In het aardewerk zit namelijk een slakkenhuisje van een soort die ik daar gevonden heb. Een aan wijzing dus dat het Romeins kon zijn. |
||||||||
[■'oio I
Op foto I is te zien dat het meisje een soort
kapje op het hoofd draagt. In naslagwerken over de Romeinse cultuur bleek deze hoofdtooi echter niet terug te vinden. Daarom schakelde ik over op literatuur over de Grieken. En dat was raak. In de Ciiiidc sommaire du Musée de l'Acropole (Athene, 1973, p. 29, planche 7) vond ik de afbeelding van een meisje met net zo'n 'hoedje'. Volgens deze gids dateerde die afbeelding uit 500 voor Christus. Bij een be- zoek aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden kwam ik tot dezelfde bevinding qua datering: daar was een Romeinse kopie tentoongesteld van een Grieks beeld bestaande uit drie vrouwenfiguren, die een zelfde hoofd- tooi hadden als bij mijn fragment. Volgens de begeleidende tekst was het origineel in de vijf- de eeuw voor Christus vervaardigd. Dus het was een antiek stuk, Grieks, én ouder dan ik ooit had durven dromen toen ik het kocht. Ik had dus nu zeer tevreden en blij moeten zijn. Maar ik was het niet. Ik kón dat gewoon niet. Het spreekwoord zegt: 'Beter een half ei, dan een lege dop'. Maar ik kon niet tevreden zijn met (iets meer dan) een halve kop {ziefoto 2). ledere keer dat ik er naar keek werd ik nieuwsgieriger. Ik wilde weten hoe ze er met een heel hoofd zou hebben uitgezien. Uit een heel hoofd een half hoofd maken, is tamelijk eenvoudig (hoewel, bij levende perso- nen niet aan te bevelen). Het omgekeerde blijkt |
||||||||
50
|
||||||||
Foto 2
|
||||||||||||
Foto 3
|
||||||||||||
Foto 4
|
||||||||||||
echter veel moeilijker te realiseren. Een afdruk
in gips of plasticine gemaakt van het aanwezi- ge gedeelte van het gezicht, is niet om te zetten in het ontbrekende gedeelte. Het ontbrekende aan laten vullen door een beeldhouwer leek me een te zeer kostbare bewerking en het resultaat bovendien te zeer afhankelijk van diens inter- pretatie. Uiteindelijk leek een fotografische oplossing de minst kostbare en meest reële, omdat daarbij de gegevens van het bestaande gedeelte, gespiegeld, het ontbrekende gedeelte zouden kunnen gaan vormen. Aanvankelijk dacht ik daarbij aan het positief en gespiegeld afdrukken van het negatief van een opname en face van het fragment. Daarna wilde ik beide opnamen terugbrengen tot twee gezichtshelften en vervolgens samenvoegen. Toch nog een ingewikkelde methode, want hoe bepaal je het exacte midden van een gezicht? Bovendien is er het gegeven dat het menselijk gelaat asym- metrisch is: de linker- en rechter helft daarvan zijn niet helemaal gelijk. Omdat er meer van het gezicht aanwezig was dan de helft, zou door deze werkwijze bovendien een deel van de aanwezige informatie niet gebruikt worden. Een bespreking van dit idee in onze werkgroep leidde door een suggestie van Hans van Aken tot een andere oplossing. Het negatief van een opname van het gezicht en face werd positief en gespiegeld {zie foto 3) afgedrukt, op een wat groter formaat dan de voorgaande foto's. Vervolgens werd van de positieve afdruk, langs de breuklijn over het |
||||||||||||
gezicht, het 'lege' gedeelte afgeknipt. Daarna
sleep ik met schuurpapier de achterkant langs deze breuklijn schuin af, om een zo perfect mogelijke aanpassing op het gespiegelde gedeelte te krijgen. Tot mijn verwondering zag het eindresultaat
van de samenvoeging er heel anders uit dan ik verwacht had. Het gezichtje bleek smaller en minder rond (ziefoto 4). Maar geen enkele andere combinatie van de helften gaf een ge- loofwaardiger beeld. In een laatste stap werd het bewerkte positief op het gespiegelde ge- deelte geplakt. Was dit resultaat al die moeite waard? Ik vind van wel! De kunstenaar die dit gezicht tweeëneenhalfduizend (!) jaar geleden vormde, heeft een heel en héél mooi meisje voor ogen gehad en ze is zo heel (mogelijk), inderdaad nog mooier om te zien. Ik heb nu dus het maximaal mogelijke ant- woord gekregen op mijn vraag: 'Hoe zou ze er uitgezien hebben?' Bovendien heeft het zoeken naar dit antwoord een goedkope methode opge- leverd om, als bijna de helft of meer aanwezig is, het ontbrekende gedeelte van een gezicht fotografisch zo exact mogelijk te restaureren. Misschien kunnen we dit procédé ooit nog eens in onze werkgroep gebruiken. En U, beste lezer, kent dit kunstje nu ook. A. van Schip woont in Werkhoven en is actief
als lid van de archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer'. Foto's: Joop van Herwijnen, 1998.
|
||||||||||||
51
|
||||||||||||
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht 1997 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgaven
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans per 31 december 1997
ACTIVA |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1997
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1996
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Projektieapparatuur
Te ontvangen contributie
Te ontvangen rente
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
Kas
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PASSIVA
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1997
|
1996
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vermogen
Publikatiefonds Te betalen kosten Vooruitontvangen contributie |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toelichting bij de jaarrekening 1997
- Op grond van afspraken tussen het bestuur en
de redaktie wordt het voor- of nadelig saldo van de uitgaven in de historische reeks gemu- teerd op het publikatiefonds. Dit fonds dient ter financiering van toekomstige pubiikaties. Ge- streefd wordt hierbij de pubiikaties kostendek- kend te laten zijn, eventueel onder verrekening van verkregen subsidies. De pubiikaties komen niet ten laste van de exploitatie van de vereni- ging- - Door de stijging van de drukkosten van het
tijdschrift van ƒ 6845 in 1996 (drie nummers, een speciaal nummer werd betaald door de gemeente Bunnik) naar ƒ 11142 in 1997 en het gratis verstrekken van de archeologische kro- nieken in 1997 ad ƒ 1920 was er over 1997 een |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekort van ƒ 3004. Ook over 1998 wordt onder-
meer om deze redenen een tekort begroot van ƒ 4300. Ook in de komende jaren moet rekening worden gehouden met een verhoogd kostenni- veau. Gezien het dreigende structurele tekort op termijn wordt door de penningmeester een contributie verhoging voor 1999 voorgesteld van ƒ 35 naar ƒ 40. (In de jaarvergadering van 18 maart 1998 werd de contributie voor 1999 vastgesteld op f 42,50). fV. Donselaar (penningmeester)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel verschillende geomorfologjsch-landschap-
pelijk eenheden, meer dan in de meeste andere provincies het geval is. Zo hebben de auteurs zeven hoofdstukken nodig om de verschillende regio's en hun fysisch geografische eenheden toe te lichten; een goed overzicht wordt daar- van gegeven in een duidelijke kleurenlegenda met bijbehorende kaartjes en luchtfoto's. In chronologische volgorde van ontstaan komen stuwwal-, dekzand-, rivierklei-, veen-, zeeklei- en stuifzandgebied aan bod. De bijzondere aardkundige waarden in het Kromme-Rijngebied komen in deze publicatie natuurlijk ook naar voren. Te noemen zijn on- der andere de fraaie riviermeanders van de Kromme Rijn, die in de Middeleeuwen hun huidige vorm kregen. Hiervan zijn er drie door menselijk handelen afgesneden, één in de 14de eeuw (bij Werkhoven) en twee in 1870 als ge- volg van kanalisatiewerkzaamheden ten behoe- ve van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (in Odijk en halverwege Cothen-Werkhoven). Deze zijn gelukkig nog altijd goed zichtbaar in het terrein. De meander in Odijk wordt echter bedreigd door toekomstige bouwplannen zoals in het vorige nummer van dit tijdschrift is te lezen. Voorts zijn er aan de westkant van de huidige Kromme Rijn en in het gebied tussen Zeist, Bunnik en Odijk restanten van de vroe- gere rivierbedding aanwezig. Sommige van deze restgeulen zijn nog altijd watervoerend, en dragen namen als Nachtsioot, Enghsloot, Oos- terlaak en Rietsloot. Deze watergangen onder- scheiden zich door hun bochtige loop van de rechtgegraven afwateringssloten; eigenlijk zou- den ze dus geen 'sloot' mogen heten. En dan zijn er nog de stroomruggen en de, in de laatste ijstijd ontstane, dekzandruggen die opvallen. Deze laatste liggen in het oostelijke deel van het Kromme-Rijngebied, in de zoom van de Utrechtse Heuvelrug (onder andere in de buurt van Langbroek). Het gaat om microreliëf, dat duidelijk zichtbaar is. Zeker voor degene die het boek als gids gebruikt. In het slothoofdstuk worden door middel van 27 fraaie kleurenfoto's verschillende aardkundi- ge waarden apart besproken. De bedoeling ervan is de lezer het 'veld' in te sturen om de situatie in het echt te gaan aanschouwen. De los bijgevoegde deelkaart, in kleur gedrukt - met |
|||||||
BOEKBESPREKINGEN
Aardkundig erfgoed
A.A. Brombacher en W. Hoogendoom; Aard-
kundige waarden in de provincie Utrecht. Uit- gegeven door de provincie Utrecht (Bureau Milieu-inventarisatie en Groene Handhaving, afdeling Landelijk Gebied, dienst Ruimte en Groen), 1997 (111 blz., geill.-, met losse kaart- bijlage). Zonder ISBD-nummer. Eén van de punten uit het Beleidsplan Natuur
en Landschap (Provincie Utrecht, 1992) is het duurzaam in standhouden van aardkundige waarden. Nadat in het Europees Natuurbe- schermingsjaar 1995 de zuidflank van de Greb- beberg als het eerste aardkundig monument door de provincie werd aangewezen, gevolgd in 1997 door de Lange en Korte Duinen in Soest, is nu dit boekje verschenen. Het eerste exemplaar werd aangeboden aan de Commis- saris van de Koningin, jhr. P.A.C. Beelaerts van Blokland, bij zijn afscheid op 16 december 1997. De bedoeling ervan is beleidsmakers en het
brede publiek te informeren over de geomor- fologie van de provincie en te wijzen op de bijzondere aardkundige landschapselementen. Eigenlijk is er in ons land op dit punt een in- haalslag gaande, waarbij de provincie Utrecht voorop loopt. In de kringen van natuur- en landschapsbescherming ging het decennia lang slechts om de levende natuur (de biotische waarden). In meer recente tijd wordt aan cul- tuurhistorische landschapswaarden gelukkig meer en meer aandacht geschonken en nu ook aan de niet-levende natuur (abiotische waar- den). Dit is, lijkt mij, een goede ontwikkeling, waar met name de échte landschapshistorici en liefhebbers blij mee zijn. In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd dat aardkundige waarden karakteristieke fenome- nen in het landschap zijn die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. En vervolgens, hoe ze - middels beleidskaders - beschermd kunnen worden. De bedreigingen ervan worden gevormd door egalisaties en het toevoegen van kunstmatig reliëf door ophogen en afgraven. De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door |
|||||||
54
|
|||||||
Arends, allen technici met een grote historische
belangstelling. Het eerste deel vormt de inlei- ding van de driedelige reeks met allereerst aan- dacht voor de ontwikkelingen van het verkeer en de infrastructuur in Nederland, de situatie vóór 1800 en de grote invloed van de nieuwe materialen ijzer, staal en beton. Vervolgens wordt uitgebreid ingegaan op de vaste bruggen van ijzer en staal, die vanaf 1840 in ons land verschenen. Naast de verschillende typen, wordt ook aandacht besteed aan de fa- brikanten van dergelijke bruggen, constructie en verbindingsmethoden. Behalve beroemde bouwwerken, zoals de negentiende-eeuwse spoorbrug bij Culemborg, toendertijd de groot- ste spoorbrug van Europa, komen ook kleine bruggen, zoals de ijzeren bruggen in het park bij kasteel Beverweerd bij Werkhoven aan bod. Het boek bevat tevens een uitgebreide litera- tuurlijst en een register 'begrippen' met verwij- zingen naar de pagina's waarop in de tekst uitleg wordt gedaan van het begrip. Voorts is er een register personen, bedrijven en instellingen. Niet onbelangrijk is het register 'bruggen'. Hierin zijn alléén opgenomen de vaste bruggen van ijzer en staal in Nederland en dus niet de buitenlandse bruggen. De bruggen staan in alfabetische volgorde gerangschikt naar plaats, waar de brug zich bevindt. Tevens wordt ver- meld om welk type brug het gaat, bijvoorbeeld een spoorbrug of een verkeersbrug. De bruggen van beton, steen en hout en de beweegbare bruggen staan vermeld in de registers van de nog uit te komen delen 2 en 3. In deel 2 zullen de vaste bruggen van beton, steen en hout centraal staan. De eerste, veelal kleine, bruggen van gewapend beton kwamen rond de eeuwwisseling tot stand. Pas in de ja- ren dertig verschijnen veel grotere viaducten en boogbruggen. Van de traditionele materialen steen en hout is in de periode 1800-1940 ook een aantal interessante objecten gebouwd. In dit tweede deel wordt eveneens de onderbouw van bruggen- landhoofden en pijlers- uitvoerig beschreven. In deel 3 worden de beweegbare bruggen besproken. Van de vele typen zijn de ophaalbrug, de draaibrug, de basculebrug en de hefbrug de belangrijkste. Naast de verschillen- de typen komen in deel 3 tevens de brugcon- structies en de bewegingswerken aan de orde. |
||||||||
daarop een groot gedeelte van het Kromme-
Rijngebied (met acht excursiepunten) - wijst daarbij, met name aan fietsers, de weg. Jammer dat deze kaart op tamelijk dun papier is ge- drukt en bovendien nog op de achterkant van de overzichtskaart met fysisch geografische eenheden van de gehele provincie. De kaart zal door gebruik in het terrein, wat de bedoeling is, gauw kunnen slijten. Dit is het enige minpuntje over dit verder zo handzame boek. De samenstellers ervan, geruggesteund door andere medewerkers van de provincie en daar- buiten, zijn er in geslaagd om de tamelijk moeilijke materie op duidelijke wijze voor het voetlicht te brengen. Het boek leest makkelijk en is vooral door de vele kleurenfoto's (waar- onder de voor dit onderwerp onmisbare luchtfoto's), kaartjes en blokdiagrammen erg aantrekkelijk geworden. Het is te koop voor/15,- op het Provinciekan- toor, Pythagoraslaan 101, 3584 BB Utrecht (tel. 030-2589111) en ook in de boekhandel, maar dan is de prijs ƒ26,- Marijke Donkersloot-de Vrij
|
||||||||
Bruggen in Nederland 1800-1940
Bruggen en Nederland zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden. Rijdend, fietsend of lopend, overal kom je bruggen tegen. Over bruggen in Nederland is afgelopen najaar bij de Stichting Matrijs het eerste deel van Bruggen in Neder- land 1800-1940 verschenen, een driedelig overzichtswerk, waarin de geschiedenis van de Nederlandse bruggenbouw wordt belicht. Het werk kwam tot stand onder auspiciën van de Nederlandse Bruggen Stichting (NBS). De- ze stichting, opgericht in 1992, brengt de ge- schiedenis en typologie van de nationale bruggenbouw in kaart en heeft inmiddels een uitgebreid archief opgebouwd. Met dit overzichtswerk beoogt de NBS een ruim publiek te bereiken van ingenieurs, histo- rici, monumentenzorgers, architecten en onderwijsgevers tot geïnteresseerden buiten het vakgebied. Deel 1 - vaste bruggen van ijzer en staal- is ge-
schreven door J. Oosterhoff, mede als redac- teur, H.M.C.M. van Maarschalkerwaart en G.J. |
||||||||
55
|
||||||||
^f^J^WWm^
|
||||||||||||||||||
Roermond. Maas. 1867.
Kampen. IJssel. 1874. |
||||||||||||||||||
Qenderen. Heusdensch Kanaal. 1897.
|
||||||||||||||||||
/^^^^^^
|
||||||||||||||||||
Heusden. Bengsche Maas. 1898.
|
||||||||||||||||||
M^^f^J\l\l\l\
|
||||||||||||||||||
Rotterdam. Nieuwe Maas. 1878.
|
||||||||||||||||||
/KW'JWWWW^
|
||||||||||||||||||
SpIJkenIsse. Oude Maas. 1903.
|
||||||||||||||||||
Barendrecht. Oude Maas. 1888.
|
||||||||||||||||||
Verkeersbruggen over de grote rivieren tot 1918. (afteelding uit besproken boek, 275)
Het eerste deel is een fraai uitgevoerd boek,
voorzien van een goed leesbare tekst met een groot aantal verhelderende foto's, deels in kleur, en tekeningen. De auteurs zijn er mijns inziens in geslaagd hun doel te bereiken. Er kan uit gezien worden naar de twee volgende delen, die in 1998 en 1999 zullen verschijnen. Het boek is in de boekhandel te verkrijgen en kost ƒ 79,90 per deel (ISBN 9053451005). Saskia van Ginkel-Meester
|
||||||||||||||||||
56
|
||||||||||||||||||
. al.
|
|||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||
^ i\
|
|||||||||||||||||||||
Cholera in het Kromme-Rijngebied'
|
|||||||||||||||||||||
Piet 't Hart
|
|||||||||||||||||||||
Comma-Bacillen
Comma-bacillen zijn ontdekt; Men hoort er overal van spreken. Maar Krelis, die met alles gekt, Heeft óók door 't microscoop gekeken, En zegt: 'De naam voldoet mij niet; 't Is al vraagteeken wat men ziet'. Met dit gedichtje gaf Nicolaas Beets omstreeks
1887 aan, hoeveel onzekerheid er nog bestond over de veroorzaker van de cholera. Iedereen sprak erover, sinds Koch in 1882 had ontdekt dat de ziekte geheel voor rekening kwam van een bepaalde bacterie. Maar het zou tot na de Tweede Wereldoorlog duren voordat er een effectief geneesmiddel werd gevonden, en over de vraag hoe de ziekte werd verspreid, bestond nog onzekerheid. Dus bleef de dreiging bestaan dat de kommavormige bacterie (de Vibrio cho- lerae) nogmaals moordend zou toeslaan. Dat was al gebeurd in 1832-1833, 1848-1849, 1853-1855, 1859, 1866-1867 en in 1874. Na de ontdekking van de veroorzaker was de we- reld nog lang niet van de cholera bevrijd. In Nederland heerste de ziekte in 1892-1894 en werd het laatste geval in 1909 in Rotterdam geregistreerd. Maar niemand kon er zeker van zijn dat er geen volgende keer zou komen. Miasmatisch of contagieus
Lang niet alle geleerden waren ervan overtuigd
dat Koch gelijk had. Hij veegde alle bestaande theorieën over de ziekte van tafel. Maar die oude opvattingen waren niet uit de lucht ko- men vallen en hadden vaak geleid tot goede maatregelen. Die waren telkens effectief geble- ken als een epidemie was overgegaan zonder dat iedereen eraan was gestorven. Het zou vol- strekt onverantwoord zijn om al die ervaring overboord te zetten, alleen maar omdat iemand die beweerde dat hij de wijsheid in pacht had, alles op één kaart wilde zetten. Dat leek voor- lopig een gevaarlijke gok met als inzet het le- ven van de patiënten. |
|||||||||||||||||||||
«IIOWI«AAat Bilt. IS 2l«l«Via««B,
firrMHIX •ftrtrun m it MM-ArklUrt Vtn Hl RtiKltKKSrKII. WKTIIUL'fIF.HF.N
'I irHfff 1\(iFJtf:TKSK\ mi ITKKrtlT |
|||||||||||||||||||||
RIOOL-IITHAALDERS,
Bij den Aanvang van hel jaar I8i)9.
|
|||||||||||||||||||||
:.c — ~ ' M,fi di^ •_
|
|||||||||||||||||||||
Nieuwjaarswens van de Utrechtse 'riool-uithaalders' uit
1859 (HUA, Topograflsch-Hlstorische Atlas) |
|||||||||||||||||||||
Niet dat die oude opvattingen nu zo duidelijk
waren. De geleerden verschilden al lang van mening over de vraag of besmettelijke ziekten miasmatisch of contagieus waren. Het miasma, de smetstof, zou kunnen ontstaan in stank en bedorven lucht. In de Oudheid geloofde Hippo- crates dat al. Vandaar dat tijdens pestepidemie- en in het klassieke Athene grote vuren werden gestookt om de lucht te zuiveren. In 1866 ge- loofden nog steeds veel mensen dat zulke vu- ren de ziekte konden verjagen. Onder andere in Wijk bij Duurstede hebben er gebrand. Omdat de plaatselijke medici het niet eens waren over de vraag of het hielp, vroeg de burgemeester om advies aan de hoogste autoriteit op medisch gebied in de regio, de Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid. Deze |
|||||||||||||||||||||
57
|
|||||||||||||||||||||
antwoordde dat het nut zeer 'quaestieus' was.
Maar het kon geen kwaad 'omdat het volk daar aan zeer blijkt te hechten en de toepassing van het geliefkoosde middel in de besmette buurten dus dienen kan ter geruststelling der gemoede- ren'^. Mensen die niet bang waren voor de ziekte, liepen minder kans besmet te worden, daarvan was men overtuigd. De belangstelling voor de samenstelling van de lucht was in de periode na ongeveer 1750 sterk gegroeid. Men vertelde akelige verhalen over 'nachtwerkers' die waren gestorven tijdens hun geurige arbeid: het uitscheppen van beerputten. De vraag rees dan hoe het mogelijk was dat zoiets sommigen overkwam, terwijl talloze anderen het karwei overleefden. Dat bewees dat niet de stank zelf gevaarlijk was, maar dat in en door de stank iets kon ontstaan dat de gezondheid bedreigde. In steden mochten nachtwerkers daarom alleen in de kleine uur- tjes werken. Dan kwamen er minder mensen voorbij en werd de stank verdreven door de koele nachtwind. Tijdens epidemieën moest men dus voorzichtig
zijn en ongewenste geuren voorkomen door bijvoorbeeld de grachten niet uit te baggeren, geen graven te ruimen en dergelijke. De ver- spreiding kon via de lucht of het water plaats- vinden, maar ook doordat goederen waaraan de Amerikaanse caricatuur uit 1864: overal loert de cholera
(Department of Health, City ot'New York) |
smetstof zich had gehecht, werden vervoerd.
De overheid riep tijdens epidemieën de burgers op om straten en huizen extra te reinigen en mest- en vuilnishopen te verwijderen. Waar het fris rook, kregen besmettelijke ziekten immers geen kans. Sinds omstreeks 1800 gebruikte men vooral chloorkalk om de lucht te zuiveren. Omdat de smetstof ook kon ontstaan door at- mosferische oorzaken, was men echter nooit helemaal veilig. Andere geleerden meenden dat ziekten conta-
gieus waren. Zij beweerden dat de smetstof ontstond in het lichaam van een gezond mens en zich dan verspreidde via de adem, het zweet of de uitwasemingen uit de poriën. Contagieuze zieken moesten dus worden geïsoleerd. Dat lukte nooit voor honderd procent, want de dok- ter, familieleden, verzorgers of geestelijken kon je moeilijk buiten de deur houden. Het kind van een zieke kon de smetstof op schooi ver- spreiden of terwijl het bij de bakker een brood kocht. IVlaatregelen
Als het gerucht ging dat ergens een epidemi-
sche ziekte heerste, namen overheden maatre- gelen die tegen miasmatische en contagieuze ziekten konden helpen. Zo verboden zij bij- voorbeeld dat de postkoets in een besmet ge- bied zou stoppen. Preventieve zorg voor de volksgezondheid werd dus vanouds niet over- gelaten aan het particuliere initiatief. Maar zulke maatregelen werden op grote schaal ont- doken, zeker wanneer er economische belangen op het spel stonden. De meeste besmettelijke ziekten maakten voor-
al slachtoffers in volksbuurten. Daar leefden de mensen in overvolle huizen onder erbarmelijke omstandigheden. Gemeentebesturen probeer- den onder meer te voorkomen dat zo'n ziekte uitbrak, uit angst dat ze zou overslaan naar de weigestelden. Als dan de ziekte was verdwe- nen, dankte men God omdat Hij had geluisterd naar de vurige gebeden. Maar men was er ook van overtuigd dat de aardse maatregelen van overheid en particulieren en de zorg van de medici een handje hadden geholpen. In de loop van de eeuwen hadden de overheden een pakket maatregelen gevormd om besmette- lijke ziekten te voorkomen ofte bestrijden. In |
||||||
58
|
|||||||
•«GRAVENHAGE den ^.JuliJ.
Het trttbrefteö \iin den AziHtifchen braafcloop te Schevéniiigen, wwr-
tiii w^ in de Statts-Cotrtnt van gisteren gewag maakten, is door de navolgende oAflandighedefl gekenmerkt geworden f Op Maandag den 2$. JuniJ % * is eene vfsfeherspink a»n wa! |:eko-
«en, waarvan dfc ftnurman en een der matrozen zidli ongefteid bevon- den* De eerfte derzefver, wiens ongefteldheid van eröStigec aafd fcheen te zijn, is thans aan de beeei^and ;^ de taatstgeuoemde is fpoédig beeer geworden. Onder d«s0tfaa vtfcM^nCaieti a£c dia fay Je zoo cvcngeooemden Op-
gemerkt wefden, Zijn de drie volgende dagen nog eepige perfpuen zfëk geworden^ Op Vrijdag avond den fip. JuniJ, is Weder een pïfrfóon zfek gewor-
den, otider omftandigheden die vermoedens deden ontdaan, welke door destelfs overlijden op Zondag den i. Julij in den ochtend, meerdere irerfterking, ontvingen. Op den 3Jo |unt), 's namiddag? ten half 3 ure, h weder een perfoon
ondör verontrustende verfchijiifelen zJek geworden* Hetzelfde bad plaats óp den i. JuHJ/
Tusfchen den >i$. Juni), ^an welke dagteekening de ziekte, uit ver-
^efljkj'ng vtfn de vroegere en latere wafaraeinirtgen kan gerekend worden haren aanvang genomen it hébben, tot op gisteren avond bedroeg het getaj der ziek gewordénen« de i'eeds herftelden en reconvalescenten daar onder begrepen, zes en veertig; in behantieliag waren er negea fa twiptif; het getal der overrcdeneu was vior« |
||||||||||
Bericht over hel uitbreken van de cholera in Schevingen in de Utrechtse Courant van 6-7-1832 (HUA)
|
||||||||||
over een ernstige ingewandsziekte waar in Ne-
derlandsch Oost-lndië veel mensen aan stier- ven. Men vroeg zich bezorgd af of deze Aziati- sche Braakloop wellicht de Zwarte Dood was die in de Middeleeuwen honderdduizenden slachtoffers had gemaakt. Ze was inheems in Bengalen en overschreed regelmatig de gren- zen van dat Indiase gebied. Maar deze keer drong de Cholera Asiatica verder op. Ze be- reikte Rusland en drong met vijandelijke legers binnen in Polen. Een driedubbel militair cordon langs de Pruisische grens bleek niet te helpen, want op een gegeven ogenblik heerste de ziekte in Berlijn. Even later werd Engeland getroffen en in 1832 Frankrijk. Uit Parijs bereikten hui- veringwekkende verhalen Nederland. Het Parij- se volk beschuldigde de welgestelden ervan dat zij de drinkwaterputten hadden vergiftigd. Hoe kon men anders verklaren dat er nauwelijks slachtoffers vielen in de betere buurten? Daar- om liep elke vreemdeling die in een volksbuurt |
||||||||||
de steden werden ze daarbij gesteund door aan
de universiteit opgeleide dokters. Zij lieten de praktische behandeling hooghartig over aan chirurgijns, barbiers of heelmeesters. Aderla- ten, bloedzuigers plaatsen, wonden dichtnaaien enzovoort was beneden hun geleerde waardig- heid. In de steden waren ook apothekers en drogisten die geneesmiddelen en huismiddel- tjes verkochten. Buiten de steden waren de zieken overgeleverd
aan de barbier en in veel dorpen ontbrak zelfs zo'n deskundige. Dan zat er weinig anders op dan zelf wat te dokteren. Of men vertrouwde zijn gezondheid toe aan een kwakzajver of kruidenvrouwtje in de buurt. In veel gevallen waren de middelen van de echte geneeskundi- gen nauwelijks beter dan de smeerseltjes en drankjes die een kwakzalver verkocht. Een onbekende ziekte
Omstreeks 1830 schreven de kranten ongerust
|
||||||||||
59
|
||||||||||
bestuderen. Het verslag van deze drie heren is
een samenvatting van alles wat men toen over de cholera wist. Het was een perfecte handlei- ding voor de strijd tegen de ziekte en maakte duidelijk dat iedereen op elk detail moest let- ten. Zo was het verstandig als de dokter een stukje sinaasappelschil in de mond deed. De frisse geur van de schil zou het miasma geen kans geven. Na elke visite moest hij schone kleren aantrekken en zijn handen grondig was- sen. Zo zou hij de ziekte niet van het ene huis naar het andere meedragen. In de praktijk wa- ren natuurlijk niet alle regels uitvoerbaar, bij- voorbeeld omdat de dokters het veel te druk kregen. De Minister van Binnenlandse Zaken droeg de
Gouverneurs van de Provincie (de voorlopers van de Commissaris van de Koning(in)) op om aan de hand van dit rapport maatregelen voor te bereiden. In oktober 1831 stuurde de Utrechtse Gouver-
neur ad interim, G.C.C.J, van Lynden, aan de gemeentebesturen de Algemeene bepalingen en raadgevingen, bij het onverhoopt ontstaan van de cholera, in de Provincie Utrecht op te vol- gen. Artikel 1 luidde: 'Er zal in de Hoofdplaats der Provincie eene Hoofd-commissie bestaan, belast met het opperbestuur en de verzorging van den Aziatischen braakloop of Cholera, wanneer onverhoopt deze ziekte tot de Provin- cie mogt doordringen. Deze Commissie zal het centraal punt zijn, van waaruit, zoo veel moge- lijk, voorziening en hulp, onder Gods zegen, gezonden zal worden, en tot hetwelk elke aan- vrage terugkeeren zal. Zij zal steeds met ons in gemeenschap of correspondentie zijn'. De provincie werd verdeeld in 30 districten elk met een commissie waarin burgemeesters en plaatselijke 'Geneeskunstoeffenaren' zaten. Deze districtscommissies zouden de strijd co- ordineren. Ze kregen opdracht 'vooreerst alles voor te bereiden wat nuttig en noodig zijn zal, wanneer de ziekte mogt naderen, en ten twee- de, elk in zijn district, behoorlijke zorg te dra- gen voor alles wat de administratie en de ge- neeskundige behandeling aangaat, wanneer de ziekte zich mogt openbaren'. Een belangrijke vraag was, wat er moest ge- beuren met huizen en buurten waar cholerage- vallen voorkwamen. Kon en mocht de overheid |
|||||||
iets verdachts deed, het risico te worden ge-
lyncht. Een kroeghouder wiens wijn anders smaakte dan gewoonlijk, moest voor zijn leven vrezen. Intussen sloop de cholera naar België. In Ne-
derland vreesde men dat ze vandaar zou bin- nenvallen omdat er in verband met de oorlog tegen de Belgen veel militairen in Brabant wa- ren gelegerd. Maar in juni 1832 bleek dat een aantal Scheveningse vissers aan cholera leed. Uit de hand gelopen?
Direct gingen doctoren uit diverse steden daar-
heen om te zien hoe de ziekte verliep, of er een effectieve behandeling was en hoe verspreiding voorkomen kon worden. Maar de cholera bleek niet te stuiten en trok in snel tempo over het hele land. Er waren nogal wat geleerden die dachten dat
cholera een alledaagse ziekte was die om de een of andere reden uit de hand was gelopen. Iedereen had weleens last van ingewandsklach- ten, bijvoorbeeld na het eten van onrijp fruit of bedorven vis. Men sprak dan van het hoord oï de cholera nostras. Reizigers die Rotterdam aandeden en daar het slechte drinkwater dron- ken, kregen De Rotterdammer, ook wel plas- tisch kanonkoorts genoemd. De symptomen leken op die van cholera: rommelende in- gewanden, braken en diarree. Medici schreven dan opiumhoudende drankjes en kruidenthee voor. Ook konden zij met braak- en laxeermid- delen het lichaam een handje helpen om de giftige stoffen af te stoten. Het was dus zaak om zodra men iets verdachts opmerkte - zoals vermeerderde buiksontlasting - direct naar de dokter te gaan. Toen de cholera in Nederland was uitgebroken,
kregen de dokters het daarom extra druk met vage klachten. Als zij iemand met rommelin- gen in de ingewanden behandelden en er ont- stond geen cholera, dachten zij dat de behande- ling had voorkomen dat de gevreesde ziekte ontstond. Of dat de cholera in een vroeg stadi- um was genezen. Een belangrijk rapport
De regering in Den Haag had in 1831 een com-
missie van deskundigen naar Duitsland ge- stuurd om daar de ziekte en de maatregelen te |
|||||||
60
|
|||||||
deze tot verboden gebied verklaren of ze tegen
de wens van de bewoners ontsmetten? 'In alle geval zal men in deze gewigtige aangelegen- heid hoogst omzigtig moeten zijn' luidde arti- kel 5 van de Algemeene bepalingen. Om overbodig contact met de zieken te voor- komen, moesten huizen waar de ziekte heerste extra worden schoongemaakt en gelucht. Aan de gevel kwam 'een zeer schouwbaar bordje, waarop CHOLERA geschreven staat'. Vanouds was dat verplicht bij besmettelijke ziekten. Vooral middenstanders hadden er moeite mee, omdat zij vreesden dat de klanten hun deur voorbij zouden gaan. Zij 'vergaten' daarom het bordje te plaatsen of zetten het op een plek waar het nauwelijks zichtbaar was. Om ver- spreiding van de ziekte te voorkomen, mochten brieven en goederen uit besmette gebieden pas aan de geadresseerden worden overhandigd als ze 'behoorlijk' werden gezuiverd. De districten werden verdeeld in wijken waar één dokter alle armlastige cholerazieken zou behandelen. Dit hing samen met de overtuiging dat de behandeling zo snel mogelijk moest worden aangepast aan veranderingen in het ziektebeeld. De dokter moest er dus snel bij zijn 'daar het in deze ziekte van groot belang is, dat elke lijder met de meeste nauwkeurigheid worde waargenomen en gadegeslagen en het geneesplan naar zijne bijzondere gesteldheid gewijzigd'. Als laxeren bijvoorbeeld leek te helpen, moest de dokter in een oogwenk beoor- delen of hij het proces zou afremmen of ver- snellen. Daarom moesten medici hun cholera- patiënten vaak bezoeken. Met de bestaande wijkindeling was dat onhandig. Kerken en gemeentelijke armenzorg hadden in het alge- meen eigen armendokters en -apothekers, elk met een eigen wijk. De grenzen van die wijken vielen niet samen. Bij gemengde huwelijken konden daardoor meerdere armendokters over de vloer komen. Dat was inefficiënt en veroor- zaakte een heilloos heen en weer draven. Medici werden uitgenodigd om hun erva- ringen met elkaar uit te wisselen. De districts- commissies moesten oppassers aanstellen en zorgen dat er voldoende genees- en reinigings- middelen beschikbaar waren. Ook waren er verplaatsbare badkuipen nodig en gelegenhe- den om forse hoeveelheden water te koken. |
Men dacht dat bij cholera het bloed uit de huid
naar het centrum van het lichaam werd getrok- ken. Als de patiënt dan in warm water werd gelegd, kwam de circulatie weer op gang en kon de chirurgijn door aderlaten het verstoorde evenwicht herstellen. De Gouverneur adviseer- de om op het platteland drinkbakken voor het vee als badkuip te gebruiken. De districtscom- missies moesten er ook voor zorgen dat er voedsel en warme dranken konden worden ge- kookt voor de armen. Zo hoopte men te voor- komen dat dezen verkeerd voedsel aten of door ondervoeding extra vatbaar zouden worden. Een moeilijk uitvoerbare opdracht was de in- richting van een speciaal cholerahospitaal voor armlastigen en mensen die niet thuis verpleegd konden worden, zoals inwonende dienstmeisjes van elders. 'Alle menschenvrienden zouden daarin die behoeftigen kunnen doen vervoeren, waarin zij bijzonder belang stellen. Het zouden toevlugtsplaatsen kunnen worden voor velen, die anders, uit vooroordeel, tegen het denk- beeld van armen-ziekenhuizen opzien'. Ge- schikte ruimtes waren kazernes, scholen, wees- huizen '(met verplaatsing der weezen elders)' of desnoods een kerk. Er waren stevige 'onkostba- re' kribben nodig. 'Bij hooge noodzakelijkheid zal men met hooi of stroo, mits met dekens onder en boven wel voorzien, een goede en onkostbare ligging kunnen bereiden'. Het was van belang te zorgen dat de mensen het hospitaal niet als een gewoon ziekenhuis zouden beschouwen. Ziekenhuizen waren in die tijd liefdadige inrichtingen waar vrijwel uitsluitend chronisch zieke bedeelden werden verpleegd. In hun bekrompen huisjes kon dat niet. Weigestelden die ziek werden, hadden geen ziekenhuis nodig: die lieten de dokter of een verzorger bij zich thuiskomen. Ziekenhui- zen hadden een slechte naam. Het verplegend personeel was ongeschoold en onverschillig, je had veel kans datje er akelige ziekten opliep en je miste er de liefde van familie en vrienden. De Gouverneur schreef voor dat men 'Cholera- lijken' niet mocht ontkleden of wassen. De districtscommissie zou erop toezien dat de kist direct goed gesloten werd en dat de begrafenis binnen 48 uur plaatsvond. Om de smetstof echt elke kans te ontnemen, moest de kist op dub- bele diepte worden begraven. Zo wilde men |
||||||
61
|
|||||||
X
|
||||||||||||||||
jj» ^2 ITlreclit, den
|
||||||||||||||||
JiillJ 1S49.
|
||||||||||||||||
Ik acht het van eenc gebiedende noodzakelijkheid do
aandacht der Stedelijke en Plaatselijke Besturen bepaalde- lijk te vestigen op hetgeen door mijnen ambtgenoot vau Zuid-Holland is bepaald en aldus luidt : „Dat om tot de vcrcischte volkomeue zekerheid van
den dood te geraken, de lijken van aan de cholera over- ledenen aanvankelijk worden nedergelegd op stroo of op eene matras in een daartoe in de nabijheid van de be- graafplaats iiiterigten locaal onder behoorlijk toezigt van iemand, die dezelve bij tusschenpozcn bijv. van eenige uren zal behooren te bezoeken , en die bij het bespeuren van eenen schijndoode, terstond de middelen , welke in dat locaal moeten voorhanden zijn tot opwekking der te- rugkccrende levensgeesten zal aanwenden, dat in dat geval ten spoedigste een getieeskundigc zal moeten ontboden worden, ten einde hetgeen verder noodig mogt zijn, te beproeven. Dat voorts gcene ter aardebestellingen van een dier lijken zal mogen plaats hebben dan op eene schrifte- lijke verklaring van den geneeskundige , dat er geen twij- fel meer bestaat omtrent den wezenlijken dood en na een verblijf van 3 a 4 dagen in het bedoelde locaal, ten ware er duidelijke kentcekenen van ontbinding bespeurd worden, terwijl, zoo lang deze niet waargenomen zijn , de genees- kundige uitgenoodigd zal worden , om ten minste eenmaal daags zulke lijken te bezoeken; eindelijk, dat wanneer een tot dat doel geschikt locaal niet voorhanden mogt zijn, zoo- veel mogelijk in de nabijheid der begraafplaats daartoe eene kleine schuur of loots zal moeten worden opgerigt." Ik verzoek de Stedelijke en Plaatselijke Besturen,
wie het aangaat, deze bepalingen in ernstige overweging te nemen , mij van de door hen genomcne beschikkingen en eventueel van elk geval van schijndood, dadelijk te onderrigten. |
||||||||||||||||
De Staatsraad , Gouvehneur van
DE PROVINCIE Utrecht , |
||||||||||||||||
F. VAN DE POLL.
|
||||||||||||||||
Aan de Stedeliike en Plaatselijke Bedm-en
in de provincie UlrecJU. |
||||||||||||||||
Circulaire van de Utrechtse Gouverneur over het vaststellen van de dood van aan de cholera overledenen uit 1849
(SAKRUH, WbD 1811-1851, inv.nr. 265) |
||||||||||||||||
62
|
||||||||||||||||
voorkomen dat het miasma zich verspreidde.
Daarom werd de kist ook dichtgekit met pek. Maar veraf wonende familie kon geen afscheid nemen als de dode zo snel werd begraven. Ronduit beangstigend was de gedachte dat de begrafenis weieens te overhaast zou plaatsvin- den. Stel je voor dat iemand alleen maar schijndood was en toch werd begraven. De medische wetenschap was nog niet zover ont- wikkeld dat de dood altijd met zekerheid vast- gesteld kon worden zolang er geen tekenen van ontbinding te zien waren. De gedachte dat ie- mand levend werd begraven, heeft velen in de vorige eeuw met afgrijzen vervuld. Bij cholera- patiënten die in coma geraakten, kon de dokter zich weieens vergissen... De gouverneur adviseerde om niet zuinig te zijn met chloorkalk, besmette huizen goed schoon te maken en ervoor te zorgen dat de lijkbezorgers een glad overkieed droegen van 'gewast' linnen of taf 'Men zal alles nalaten, wat eenen droevigen indruk kan opwekken, als klokkengelui, het begraven midden op den dag, het volgen van het lijk en andere zoogenaamde begrafenis- en lijkplegtigheeden.' De praktijk
Zo te zien waren het Rijk en de provincie be-
reid om zonder al te veel voorbehoud maatre- geien te nemen. Maar de uitvoering was een taak voor de gemeentebesturen en die hadden weinig geld, weinig middelen en weinig macht. Zij moesten mensen aanstellen en investerin- gen doen terwijl de ziekte nog niet eens in Ne- derland heerste, laat staan in de eigen gemeen- te. En dus probeerden de gemeentebesturen onder de lastige regels uit te komen. Dat veran- derde in latere jaren, toen de financiële proble- men kleiner werden en de centrale overheid meer greep kreeg op de gezondheidszorg. Maar gemeenten bleven dwarsliggen omdat ze von- den dat ze beter dan Den Haag in staat waren de lokale situatie te overzien en te beoordelen wat goed was. Volgens de regels moesten er in 1832 per dui-
zend inwoners zes oppassers zijn 'wier prikkel daartoe niet alleen uit winzucht, maar ook uit menschlievendheid geboren wordt'. In gemeen- ten waar grote werkloosheid heerste, was dat niet moeilijk, maar elders kostte het nogal wat |
moeite. De Gouverneur drong er - als voorzitter
van de provinciale choleracommissie - bij de gemeenten op aan dat zij tijdig het juiste aantal mannen en vrouwen aantrokken. Desnoods moest maar een handgeld van een gulden of zes worden geboden. Burgemeesters schreven dan verontwaardigd dat ze geen geld hadden en dat er oppassers zouden zijn zodra puntje bij paal- tje kwam. Maar de Gouverneur vond dat te laat, zeker toen de cholera eenmaal in Neder- land was uitgebroken. Ook de keuze van een cholerahospitaai heeft
heel wat voeten in aarde gehad. Dat was een kostbare aangelegenheid, want zo'n ruimte moest permanent beschikbaar blijven. In ge- meenten waar geen geschikt pand leegstond, was dat bijzonder lastig. Wijk bij Duurstede begon zich in 1832 net 'uit den staat van verval, waarheen deze stad vroe- ger scheen te hellen, te verheffen, en verkrijgt van tijd tot tijd een beter aanzien''. En toen moest het gemeentebestuur dit herstelproces onderbreken om te voldoen aan de eisen die de |
||||||||
De Wijkse burgemeester H.J. van Mariënhoff, ca. 1865
(SAKRUH, Familiearchief Van Heijst) |
|||||||||
63
|
|||||||||
hij een 'lokaal' zou bouwen waar ruimte was
voor vier kribben. Hij zou het in geval van nood verhuren voor ƒ 30,- per jaar. Burgemeester H.J. v.d. Boogaard van Cothen - met 650 inwoners - had dezelfde problemen. Uiteindelijk werd ook hier de school ingericht als hospitaal en werden er in juli 1832 vier oppassers aangesteld. De burgemeester van Langbroek, W.J. v. Bennekom, meldde dat er geen dure kribben waren gekocht, maar plan- ken waarvan te gelegener tijd stellingen ge- bouwd zouden worden voor de zieken. Daarop zouden dan met mos gevulde matrassen ko- men. Uit Schalkwijk - met 950 inwoners - meldde burgemeester B. v.d. Pouw dat de plaatselijke geneesheer niet bemiddeld was en daarom op voorhand de garantie wilde dat hij voor zijn diensten aan de armen vergoeding zou krijgen als de cholera mocht uitbreken. Ook in deze gemeente werd na veel geharrewar in juli 1832 de school ingericht als hospitaal. De lessen werden gegeven in het koor van de kerk. De burgemeester van Tuil en 't Waal, W. Lagerwey, rapporteerde dat alles in zijn ge- meente met 475 zielen in orde was. De 'ge- meente kamer' was 'voorzien van eene bedstee. Wanneer er iets verder nodig is zoude men het spoedig kunnen aanschaffen'. Maar even later schreef hij: 'omtrent de meubelen die hebben wij niet, welke volgens de vrij weinige zielen ook weinig zoude zijn'. Het gemeentehuis werd hospitaal, met twee kribben, acht lakens, vier slopen, twee 'hoofpeluws' en vier dekens. In de kribben kwam los stro, want 'ons bedenkens kan men strooi veel gelijker leggen dan strooi- zakken of strooimatrassen'. Op klachten van de gemeenten dat ze onvol- doende geld hadden om de kosten te bestrijden, reageerde de Gouverneur nogal eens met de suggestie een collecte te houden. De burge- meesters antwoordden gewoonlijk dat ze liever wachtten totdat de ziekte in hun gemeente heerste, omdat de weigestelden dan vrijgeviger zouden zijn. Maar ook toen brachten collectes geen enorme sommen op: in Werkhoven (met 1000 inwoners) in augustus 1832/155,-, in Odijk (met 370 inwoners)/127,60. De cholera in het Kromme-Rijngebied
Zo wachtten de gemeenten in het Kromme-
|
|||||||
bestrijding van de cholera stelde. Er werden
uiteindelijk dertien oppassers aangesteld voor de 2250 inwoners. De Gouverneur had genoeg gekregen van het gemeentelijk getreuzel en op 31 juli 1832 geëist dat dit binnen acht dagen zou gebeuren'*. Het stadhuis zou dienst doen als hospitaal,
terwijl daar ook gelegenheid was om voedsel en drank voor de armen te koken. Met de bier- brouwer was overeengekomen dat hij in geval van nood voor warm water zou zorgen. De gemeente kocht kribben, bedstro en acht de- kens, zodat het hospitaal binnen een halfuur ingericht kon worden. Burgemeester H.J. van Mariënhoff meldde dat er extra toezicht werd gehouden op de reinheid van straten en plei- nen. Hij verzekerde de Gouverneur dat er geen uitspattingen in de gemeente mogelijk waren omdat de herbergen netjes om tien uur 's avonds sloten. 'Luije lediggangers' waren er niet, de bedeelden waren keurige mensen. In juni 1832 schreef hij: 'de levenswijze van onze mindere volksklasse is zeer geregeld (...) zoo- dat wij gerust kunnen zeggen, dat door dezelve zoo veel hun doenlijk is, de voorgeschreven gezondheidsmaatregelen worden in acht geno- men'\ De eigen armlastigen waren dus opti- maal beschermd tegen cholera. Omdat er nau- welijks 'mingegoede' reizigers in zijn gemeente kwamen, was ook het risico klein dat de ziekte werd geïmporteerd. De mensen hielden vol- gens de burgemeester de kwaliteit van de voe- dingsmiddelen zelf in de gaten en zouden zich dus niet ziek eten. Voor hun kwetsbaarheid was het ook van belang dat ze niet bang waren, eerder gelaten afwachtten wat er zou gebeuren. In Bunnik klaagde burgemeester J.G. Geelker- ken in april 1832 dat hij 'wegens de bekrompen finantielen toestand van de gemeene kas' geen oppassers kon werven. Uiteindelijk lukte het om twee mannen en twee vrouwen aan te stel- len voor de 700 inwoners. Ook de inrichting van een hospitaal ging in Bunnik niet zonder problemen. Alleen de school kwam in aanmer- king maar daar woonde de schoolmeester en die kon men niet op straat zetten met zijn ge- zin. Het alternatief was een timmermanswerk- plaats, maar dat accepteerde de provinciale commissie niet. Uiteindelijk kwam de gemeen- te met timmerman A.A. Wildbergh overeen dat |
|||||||
64
|
|||||||
Rijngebied in spanning de toekomst af. De
cholera liet zich niet afschrikken door de voor- zorgsmaatregelen en dook in augustus 1832 voor het eerst op in de stad Utrecht. In de vol- gende maanden heeft de ziekte in de provincie 1147 mensen aangetast, waarvan er 501 of 503 stierven. Op 7 september werd in Bunnik daggelder
Dirk van Gerid, oud 40 jaar, tijdens zijn werk onwel. Hij werd naar huis gebracht, 'alwaar aan hem alle geneeskundige behandelingen zijn verrigt'. Tevergeefs, want 's avonds overleed hij. 'Wat de levenswijs van deze man aanging, kan men niet nagaan wat de oorzaak der ziekte is geweest'. In Wijk bij Duurstede herstelden de eerste
slachtoffers 'door de tijdig aangebragte genees- kundige hulp'. Het waren Catharina de Koek, oud 40 jaar, gehuwd met Jan Vroonhof, arbei- der, woonachtig aan de Lekdijk bij de Doorn- boom. En Hendrika de Koek, oud 48 jaar, ge- huwd met de arbeider Anthony Scholman, wonende buiten de Veldpoort. In totaal trof de ziekte zes inwoners van deze plaats, waarvan er twee stierven. Het vierde slachtoffer in het Kromme-Rijngebied was een vrouw die aan boord van een turfschuit uit Harmeien in Hou- ten (met 800 inwoners) aankwam en daar stierf, ondanks de behandeling door de medi- cus. Op 6 december 1832 meldde de Gouver- neur dat de epidemie voorbij was. Gedeputeer- de Staten noteerden: 'Met huivering gedenken wij aan den algemeenen schrik, welken het verschijnen van deze zoo gevaarvolle ziekte in ons midden te wege bragt'. Gelukkig was het aantal slachtoffers lager dan men op grond van de berichten uit het buitenland had verwacht. Daarom 'vinden wij ruime stoffe van denkzeg- ging voor de zigtbare verschooning, welke ons daarbij is te beurt gevallen'. De vreugde was van korte duur. 'Nauwelijks terug gekomen van den schrik, welken, in het vorig jaar, deze ziekte allerwege verspreid had, vernam men andermaal, met ontzetting, het berigt, dat, hier en elders in ons vaderland, de kenteekenen dezer ziekte zich op nieuw voor- deden.' Cholera na 1832
De vraag of de cholera in 1833 ook in het
|
|||||||||
'*'*,* Als Toorbeboed- en kramp werend middel
worden in deze dagen aanbevolen en steeds met hel gunslip^t gevolg gebruikt: de doublé tMrongaess PlppermlnUi en Glnger- of tfiiember-PeperHiuit, i 2Q ets. de doos; (voorzien van Eng. wapen en fabriek), bü on- derstaande Depots Terkrügbaar: Utrecht, VVed. WAGELNER-BoTZBK, Voorstraat. Amenfoort, G. W. ZWIERS. Baam, Gez. NOBBE. 6oe$l, H. J. WOUDENBERG. Yianen. W. HOOGE- DOOAN. DépAls worden in alle verdere steden en op dorpen in de provincie Utrecht gevestigd op franco aanvrage aan de HU. WUXEHS *C*. te 'türavemkage, Smidswater, bM2. |
|||||||||
Advertentie in het Utrechts Stedelijk Dagblad uit 1866
(HUA) Kromme-Rijngebied heeft geheerst, kan alleen
worden beantwoord door nader archiefonder- zoek. Datzelfde geldt voor meer gedetailleerde informatie over de volgende epidemieën. In oktober 1848 meldde de Gouverneur dat er al enige tijd cholera heerste in Amsterdam en dat er op provinciaal niveau en in Utrecht en Amersfoort reeds voorzorgsmaatregelen waren genomen. 'Alles is in stilte voorbereid, ten ein- de geen ontijdige vrees op te wekken.' Hij advi- seerde om achter de schermen de maatregelen te nemen die in 1832 zo effectief waren geble- ken. Zo onopvallend mogelijk, om ongerust- heid en daarmee samenhangende kwetsbaar- heid te voorkomen. De armen verdienden extra aandacht omdat de cholera vooral 'ongelukki- gen treft, die door armoede en eene slechte voeding in een ziekelijken toestand verkeeren en uitgeput zijn'. Deze bezorgdheid was te- recht, want al had de epidemie van 1832-1833 niet uitsluitend armen getroffen, zij vormden wel het grootste deel van de buit van de dood. Er heerste tussen 1845 en 1850 grote armoede terwijl de voedselprijzen zeer hoog waren. Maar de Gouverneur was vol goede moed: 'Laten wij met kalmte en vertrouwen op Gods hulp de toekomst te gemoet treden!' Veertien dagen later moest hij echter melden dat op 30 oktober 1848 in de hoofdstad van de provincie cholera was uitgebroken. Hoe machteloos men toen nog tegenover de ziekte |
|||||||||
65
|
|||||||||
stond, blijkt uit het feit dat hij dezelfde voor-
zorgsmaatregelen aanbeval: normaal gedrag, ermee rekenen dat misbruik van sterke drank - 'zelfs het veelvuldig gebruik' - gevaarlijk was en in alles matig zijn. Men moest niet vertrou- wen op zogenaamde 'geheime geneesmiddelen' zoals de kwakzalverspillen van Holloway, Morrisson of Urbanus. Verder was het verstan- dig om geen vet, sterk gezouten of al te vers voedsel te eten en zeker niet in grote hoeveel- heden. Als iemand de eerste symptomen ver- toonde, moest men direct de dokter roepen. In afwachting van diens komst was het verstandig de patiënt in bed te leggen met twee warme kruiken, en op de 'harte-kuil' een pleister van 'zuurdeegpap', een mengsel van mosterdpoeder en azijn. De buik en de ledematen kon men inwrijven met kamfer-brandewijn. Elk kwartier mocht de zieke een kopje kamillethee drinken. Gelukkig had volgens deskundigen de ziekte 'veel van hare vroegere kwaadaardigheid' ver- loren. In 1848 bleef de regio gespaard, maar in 1849
werden twee mensen ziek in Wijk bij Duurste- de, in het gezin van de zeer arme Antony Kos- terman aan de Nieuwstraat. Alle gezonde men- sen werden direct uit het huis gezet om te voor- komen dat het een brandhaard van de ziekte zou worden. Alleen oppassers mochten er ko- men. Om hun weerstand groter te maken, kre- gen zij dagelijks krachtige soep en een paar glazen rode wijn op kosten van de gemeente. Ook een aantal andere armen vertoonde ver- dachte symptomen, onder anderen vrouw Van Schalk in de Volderstraat. Dokter W.H.J.C. |
Lapidoth schreef baareen fles brandewijn voor
uitwendig gebruik voor*". De veronderstelling dat de cholera veel van haar dreiging had verloren, was dus te optimis- tisch geweest: drie procent van de bevolking werd ziek, ruim een procent stierf Maar ook nu bleek dat de cholera niet te vergelijken was met de Zwarte Dood uit de Middeleeuwen. Ook tijdens de epidemie van 1853-1855 bleef
de regio aanvankelijk gespaard. 'In Julij (1854) werden beginnende aandoeningen der buiks- ingewanden waargenomen, namelijk koliek en buikloop, welk lijden in Augustus toenam, zoodat er vrees ontstond voor het naderen van den aziatischen braakloop.' Begin oktober 1855 werd in Wijk bij Duurstede een 'zeer ar- moedig huisgezin' getroffen: een jongen van elf jaar, zijn zusje van zeven en hun ouders, 'bei- den in de kracht des levens, als men die uit- drukking van arme menschen gebruiken mag'. Ze wilden niet naar het cholerahospitaal; allen stierven. In totaal overleden tijdens deze epide- mie zeven van de elf patiënten in Wijk bij Duurstede". In april 1866 brak cholera uit in Rotterdam. Achter de schermen hadden dè regering en het provinciaal bestuur ook nu maatregelen voorbereid omdat de ziekte al eerder in het buitenland was geconstateerd. De Gouverneur riep in april de gemeenten op om de stellingen te betrekken. Het duurde ook nu lang voordat hij tevreden was met de maatrege- len die de tegenstribbelende gemeentebesturen hadden genomen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cholerapatiënten en -slachtoffers tijdens de epidemie van 1848-1849^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
patiënten
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
270
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
107
|
9005
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
66
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
|
'//.
|
|||||||||||||||||||||||
L^^-d&^y^/'c^. J /^-f/^A^Jlf:
|
||||||||||||||||||||||||
4i^
|
7 CL*- *A^
|
|||||||||||||||||||||||
^Jê^^y^m.^.
|
||||||||||||||||||||||||
-^^■^
|
||||||||||||||||||||||||
Brief van de gemeentearts W.J.L Verbeek aan de burgemeester over het door cholera getroffen Wijkse gezin Maaswinkel
(SAKRUH, WbD 1852-1970, voorl. inv.nr. 193) |
||||||||||||||||||||||||
67
|
||||||||||||||||||||||||
bij een daglonersvrouw in Cothen die na vijf
dagen stierf aan 'cholera-typhoid"l Ook deze epidemie leek niet op de ramp uit de Middeleeuwen; in het Kromme-Rijngebied stierf 0,8 procent van de bevolking. Het raadsel van de cholera
Het was dus meer de gruwelijke dood waarmee
de cholera dreigde dan het aantal slachtoffers dat ze maakte. Dat was ook het geval met ande- re besmettelijke ziekten, zoals pokken. Veel mensen schikten zich in hun noodlot. Zij wis- ten dat de risico's in steden groter waren dan op het platteland. Tijdens de epidemieën ging het leven gewoon
verder. De mensen waren niet erg onder de indruk van de vele waarschuwingen. Zij ver- drongen zich nieuwsgierig rondom de patiën- ten, om toch maar niets van het akelige schouwspel te missen. Voor de poort van het cholerahospitaal in Utrecht dromden belang- stellenden samen om te zien wie er naar binnen werd gedragen op de draagmanden die als |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijk bij Duurstede besloot in mei de tabaks-
schuur van Muller aan de Middelweg als cho- lerahospitaal aan te wijzen. Toen puntje bij paaltje kwam, werd het bergiokaal bij de lagere school daarvoor ingericht, terwijl het onderwijs gewoon voort kon gaan. Op het kerkhof werd een 'lijkhuisje' gebouwd, waar de doden opge- baard konden worden". Het gemeentebestuur stelde een choleracom- missie in die tijdens de epidemie veel goederen heeft uitgedeeld, onder meer kleding, bedden- goed, wijn, voedsel, thee en twee ons witte suiker. De cholera tastte in 1866 in Wijk bij Duurstede
85 mensen aan, waarvan er 40 zijn gestorven. De eersten waren op 9 juni kuipersknecht Jan Schellekens en zijn zoon Matthias. De man woonde in de Achterstraat 'op het fort' en stierf dezelfde dag. Toen ook zijn 46-jarige echtgenote ziek werd, stond vast dat er een epidemie heerste en dus moesten er uitgebreide maatregelen worden genomen. Ondanks wereldwijd onderzoek moest men |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaststellen dat 'de verspreiding der cholera zeer
raadselachtig mag genoemd worden'. Zo was een rijtje huizen Langs de Wal werkelijk ge- teisterd, terwijl in de Vlierstraat en 'achter de Nieuwstraat' vrijwel niemand was getroffen hoewel de omstandigheden daar minstens zo ongunstig waren. Hoe de ziekte was ontstaan, kon men evenmin verklaren, want het drinkwa- ter uit de zeventien gemeentelijke pompen was goed'". In 1867 is de cholera waargenomen in Wijk bij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duurstede, 'in eene vochtige woning, omringd
van varkenshokken' in de Mazijk", en |
licn vai\ lic Wijk.sc sladspompcri in de Oever.straat, ca.
1920 (SAKRUJI, Collectie en archief JA.f-'. Thienie) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Patiënten en slachtoffers tijdens de cholera-epidemie van 1866-1867'^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bunnik
Cothen
Houten
Langbroek
Odijk
Schalkwijk
Tuil en 't Waal
Werkhoven
Wijk bij Duurstede
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
160
|
10.695
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
82
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
68
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brancard werden gebruikt. In Wijk bij Duurste-
de zal het wel niet anders zijn geweest. Nadat de Engelsman Snow eindjaren veertig had ontdekt dat de ziekte iets te maken had met het drinkwater, hebben overheden verdachte pompen afgesloten. Maar de mensen uit de buurt braken ze weer open omdat zij geen zin hadden een eindje te lopen voor hun drinkwa- ter. In de loop van de eeuw heeft de overheid lang-
zamerhand haar invloed op de gezondheids- zorg en de openbare hygiëne uitgebreid. Maar in de strijd tegen de cholera kwamen nauwe- lijks principiële veranderingen. Een van de problemen was dat men de gangbare manieren om de ziekte te bestrijden niet wilde loslaten voordat met absolute zekerheid was vastgesteld dat een andere de juiste was. Robert Koch kon wel beweren dat een bepaalde bacterie de ziek- te veroorzaakte, maar daarmee had hij nog niet bewezen dat de vertrouwde middelen zinloos waren. Een andere geleerde, Max von Petten- kofer, hield vol dat de smetstof uitsluitend kon ontstaan wanneer onder bepaalde onbekende plaatselijke omstandigheden rotting in de bo- dem ontstond. Via het grondwater kwam ze terecht in het drinkwater. Als de lokale omstan- digheden niet meewerkten, kon de ziekte dus niet uitbreken. Om zijn gelijk te bewijzen, slik- te hij - toen er geen cholera heerste in zijn woonplaats en de lokale omstandigheden daar dus gunstig waren - een forse dosis cholerabac- teriën. Hij werd niet ziek en meende dat daar- mee zijn gelijk was bevestigd. Zo bleef de cho- lera in raadsels gehuld. Zou alles anders zijn gegaan als men had geluisterd naar de bioloog Blume? Die had al in 1831 waargenomen dat de cholera was verdwenen uit een gebied in Nederlandsch Oost-Indië toen de mensen daar op zijn advies waren begonnen hun drinkwater te koken. |
Noten
Tenzij anders vermeld, is de informatie over de epidemie
van 1832 ontleend aan : Het Utrechts Archief, Archieven van het Provinciaal Bestuur van Utrecht 1813-1920, inv.nr. 7467, 7468 en 7469. I. Dit artikel is een bewerking van de lezing die op 18
maart 1998 werd gehouden voor de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' 2 Strcekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUFt), Gemeentebestuur Wijk bij Duurstede, 1852-1970 (WbD 1852-1970), voorlopig inv.nr 94 (ingekomen en afschriften van verzonden stukken door het college uit de eerste helft van 1866). 3. Het Utrechts Archief (HUA). Bibliotheek, XXXlll A,
Verslag van de Gedeputeerde Staten der provincie Utrecht aan de Algemeene Provinciale Staten van dat gewest (Verslag GS). 1832. 10. 4. SAKRUH. Stadsbestuur Wijk bij Duurstede 1811-
1851 (WbD 18II-I85I), inv nr 265. 5. SAKRUH, WbD 1811-1851, inv nr. II en HUA,
Archieven van het Provinciaal Bestuur van Utrecht 1813-1920, inv.nr. 7469 (30-6-1832). 6. SAKRUH, WbD I8II-I85I. inv.nr. 265.
7 HUA. Bibliotheek, XXXlll A. Verslag GS, 1850.
bijlage C. 8. HUA. Bibliotheek. XXXlll A. Verslag GS. 1855. 56-
57. 9. SAKRUH. WbD 1852-1970. voorlopig inv.nr. 37
(notulen b & w), 12-5-1866 10. SAKRUH, WbD 1852-1970. voorl.inv.nr 94 en 204
(ontvangen en afschriften van verzonden stukken door de burgemeester uit 1866) II. SAKRUH. WbD 1852-1970. voorl.inv.nr. 96 (ingeko-
men en afschriften van verzonden stukken door het college uit de eerste helft van 1867). 12 HUA. Bibliotheek. XXXlll A. Verslag GS, 866/1867.
13 Idem
Literatuur
- P.D. 't Hart. Utrecht en de cholera 1832-1910.
Zutphen. 1990. - P.D. 't Hart. 'Een epidemie die voorbijging. Chole-
ra in Woerden.' In: Heemtijdinghen. Orgaan van de Stichts-Hollandse Historische Vereniging. 32 (1996- I), 1-10. - P.D. 't Hart. 'Een epidemie die voorbijging. Chole-
ra in Leusden en Stoutenburg.' In: Historische Kring Leusden. 12(1996- I). 66-77. - PD. 't Hart. 'Cholera in Zeist. In de schaduw van
de verschrikking.' In: Seijst. Bulletin ter bevordering van de kennis van de geschiedenis van Zeist. 27 (1997-4). 3-17. - De titel van het rapport dat in 1832 verscheen, is:
P. Hendriksz, P.L. Beckers en D.J.A Arntzenius, Algemeen rapport der commissie tot het onderzoe- ken van den aard en de meest geschikte wijze van behandeling van den Aziatischen braakloop . Den Haag, 1832. |
|||||||
Prof. dr. P. D. 't Hart is bijzonder hoogleraar
Utrecht-studies aan de Rijksuniversiteit Utrecht en publiceerde vooral over de geschie- denis van de stad Utrecht in de 19de eeuw. |
||||||||
69
|
||||||||
Kaart van Schonauwen aan de vergetelheid
ontrukt |
|||||||||||||||||
Douwe Koen
Ongeveer een jaar geleden kreeg de gemeente
Houten een vroeg 18de-eeuwse manuscript- kaart van de heerlijkheid Schonauwen te koop aangeboden. Zo'n eenmalig aanbod liet de ge- meente zich vanzelfsprekend niet ontgaan en de kaart kon dan ook vrij snel daarna van eige- naar veranderen. De maker
De vervaardiger van de kaart is de bekende
Utrechtse landmeter Justus van Broeckhuijsen (circa 1670-1724). Dankzij een uitstekend arti- kel van H.P. Deys is er vrij veel bekend over deze Stichtse kaartmaker en zijn werk'. Van Broekhuijsen geldt als een van de meest pro- duktieve kaartmakers van de provincie Utrecht. Hij was officieel 'geadmitteerd landmeter 's Hoofs van Utrecht', beëdigd door het Hof van Utrecht en aldus bevoegd tot de uitoefening van dat beroep. Van zijn hand waren niet min- der dan 92 - nu zijn dat er dus 93 - kaarten bekend. Hij werkte onder meer in opdracht van de kapittels van de Dom, S. Jan en S. Marie, daarnaast van de Staten van Utrecht en Gelder- land en in mindere mate ook voor particulie- ren. Tot de laatste categorie kaarten behoort de kaart van Schonauwen. De kaart
De volledige titel van de manuscriptkaart luidt:
'Caarte der Ridderhofstad en Ambachts Heer- lijkheid van Schonauwen'. Hij is gedateerd 6 December 1720. De grootformaat kaart meet 95 X 153 cm en is op linnen geplakt. Het weer- gegeven gebied wordt begrensd door de Hou- tense Wetering in het noorden en de Schalk- wijkse Wetering in het zuiden. Tegenwoordig wordt dit gebied doorsneden door het Amster- dam-Rijnkanaal. Het noorden vinden we, aan- gegeven door een kompasroos, linksboven op de kaart. Opdrachtgever voor het maken van de kaart
was Barend Willem Ploos van Amstel, van 1709-1721 ambachtsheer van Schonauwen. De |
|||||||||||||||||
derijen en hooibergen, met een concentratie
langs de Houtense Wetering, zijn - enigs- zins primitief- in opstand getekend; hetzelfde geldt voor de ridderhofstad Schonauwen en de 'Roode Molen' langs de Schalkwijkse Wete- ring. De vervaardiging van een dergelijke kaart was
een vrij kostbare en daarom meestal een een- malige aangelegenheid. Met een gemiddelde van circa 20 morgen per dag kostte het Van Broekhuijsen zo'n 40 dagen om het grondge- bied van de heerlijkheid op te meten: 'in't ge- |
|||||||||||||||||
onderzijde van het blad staat in vier kolommen
de bijbehorende lijst van eigenaren vermeld, met daarachter de oppervlakte van hun eigen- dommen in morgens-, soms nog aangevuld met de vermelding van het grondgebruik. Opval- lend is het grote aantal particuliere eigenaren, naast het in het gewest Utrecht veelvuldig voorkomend bezit van kapittels, kerken en kloosters. Ter onderscheiding van het grondgebruik zijn
alle percelen ingekleurd, zij het dat de kleuren in de loop der tijd sterk zijn vervaagd. De boer |
|||||||||||||||||
opdracht, die zoals gebruikelijk op de kaart
staat vermeld, wordt omlijst door een versierd cartouche. In een kleiner, eveneens fraai uitge- werkt, cartouche treffen we de schaalstok aan. De kaart is primair gemaakt voor administratie- ve doeleinden, zoals de heffing van pacht en waterschapslasten. Daarnaast gaf een dergelij- ke kaart ook uitdrukking aan de status van de ambachtsheerlijkheid en de eigenaar daarvan. Op de kaart is de totale oppervlakte van de heerlijkheid, ruim 815 morgen weergegeven, met in totaal 104 genummerde percelen. Op de |
|||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||
71
|
|||||||||||||||||
70
|
|||||||||||||||||
heel en jder stuk in besonder'. Hij heeft hierbij
overigens dankbaar gebruik kunnen maken van informatie van zogenaamde 'thiend-kervers' die ter plekke goed bekend waren. Vervolgens moesten de resultaten van de opmetingen nog in kaart gebracht worden. Gaatjes in de marges wijzen erop, dat de kaart opgespannen heeft gezeten op een houten lijst. Ook latere administraties hebben er gebruik van gemaakt, zoals blijkt uit de naderhand aangebrachte arcering van bepaalde percelen. |
||||||||
Noten
1 H.P. Dcys, "Justiis van Broeckhuijsen, landmeter's
Hoofs van Utrecht'. In: Jaarboek Oud-Ulrechl 1990. 73-128. 2. I morgen = 6 hond = 600 roeden; I morgen als
oppervlaktemaat = 0,8486 ha; I roede = 14,4 m^ 3. De kaart is na de restauratie in het najaar van 1998 be-
schikbaar voor onderzoek. U kunt daarvoor contact opnenicn met de beheerder van de Houtense topografi- sche verzameling. dhrO J Wttewaall, 030-639261 1 . |
||||||||
Het gedeelte van de kaan uaarop kasteel .Selionaiiwcn met
zijn omgeving te zien is Restauratie
Helaas verkeert de kaart in een niet al te goede
conditie. Het papier is gedeeltelijk van het lin- nen losgeraakt en er zijn scheuren in het pa- pier ontstaan. Daarnaast zijn de kleuren sterk vervaagd door vochtwerking en verkleuringen van de lijm, waarmee het papier op het linnen is vastgeplakt. Daarom heeft de gemeente Hou- ten opdracht gegeven tot restauratie van dit belangrijke document. Een terechte beslissing, want met deze kaart is een prachtige bron voor locaal-historisch en genealogisch onderzoek voor de gemeente Houten beschikbaar geko- men'. Een bron die nog aan betekenis wint als we bedenken dat het weergegeven grondgebied deel uitmaakt van de nieuwbouwlocatie Houten-Zuid. D. T. Koen is medewerker van het Utrechts
Archief en publiceert regelmatig over de Nieu- we Hollandse Waterlinie. |
||||||||
72
|
||||||||
De schoenmakersfamilie Sterkenburg
|
||||||||
Henk Reinders
De 'sterke burg' die aan de Langbroekerwete-
ring gebouwd werd, gaf zijn naam niet alleen aan het huis, maar ook aan de buurtschap en aan een aantal families. Lang niet al die fami- lies zijn verwant. Er is een adellijke tak die van het huis afstamt, na de Reformatie tot het pro- testantisme overging en waarvan een lid schout van Werkhoven was; er is een boerentak die naar het oosten, richting Doorn, uitwaaierde en daar deels overging tot het nieuwe geloof; er is een tak van katholieke arbeiders die in Lang- broek bleef wonen en waarvan nazaten via Cothen naar Werkhoven gingen en er is een katholieke schoenmakerstak die in Bunnik en Jutphaas te vinden is. Het is onwaarschijnlijk dat deze mensen allemaal op dezelfde stamva- der teruggaan. Vermoedelijk hebben verschil- lende personen die in diverse perioden uit Ster- kenburg vertrokken hun geboorteplaats als achternaam gekozen. Anders dan bijvoorbeeld in Gelderland, was het in onze streek gebruike- lijk om die eenmaal gekozen achternaam te houden, al kon die wel in de loop der genera- ties licht wijzigen. De naam Sterkenburg kom je ook tegen als Sterckenburg, Sterkenburgh en zelfs Sterckenburgh. De u kan een o worden; Sterkenborg, met alle bovenstaande verschrij- vingen. Ook komen Stekelenburg en Steeklen- burg voor. De naam Sterkenboom komt voor als verbastering van Sterkenburg, maar die naam komt óók voor als verbastering van Stur- kenboom, wat weer een verbastering is van het Duitse Storchenbaum (Ooievaarsboom). Op- passen dus met 'sterke bomen'! Tenslotte ben ik in het Kromme-Rijngebied nog de naam Starkenburg tegengekomen. Dan is het hele- maal oppassen, want in Groningen is een adel- lijke famile Starkenburg. Bronnen
Er is voor gekozen geen noten te gebruiken
omdat de herkomst van de gegevens overdui- delijk is. Voor de periode tot 1811 is gebruik gemaakt van de Doop- Trouw- en Begraafboe- ken (DTB) van Bunnik, Odijk, Werkhoven, |
||||||||
Schoenmakerij en woonhuis Ie Vechten (l'rovincialeweg
118, Bunnik) waar de familie Sterkenburg van ca. 1672 tot 1934 woonde (foto uit 1950; collectie Arie van der Gaag) Houten, Jutphaas en Utrecht. Verder is gebruik
gemaakt van akten van indemniteit (bijstands- verklaringen voor migranten), de geboorte- huwelijks- en overlijdensregisters van de bur- gerlijke stand en de bevolkingsregisters. Deze bronnen zijn te vinden op het Utrechts Archief in Utrecht en/of in het Streekarchivariaat Kromme Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug in Wijk bij Duurstede. Voor de huwelijken is ge- bruik gemaakt van GenLIAS, het experimentele en nog incomplete zoeksysteem voor de burger- lijke stand van de Rijksarchiefdienst dat in de studiezalen van de Rijksarchieven en via Inter- net te raadplegen is op http://www-lias. rad.ar- chief nl . Het is de bedoeling dat op termijn uittreksels van alle akten van de burgerlijke stand van heel Nederland vanaf 1811 online raadpleegbaar zijn, voor zover ze openbaar zijn. Een beperkt aantal gemeenten in het Kromme- Rijngebied (Bunnik, Odijk, Werkhoven, Cothen en Langbroek) is op dit moment al beschikbaar. Om te controleren wanneer men in Bunnik woonde, is nagezocht wanneer men in de belastinglijsten voorkwam. Die lijsten zijn te vinden op het gemeentehuis van de Bunnik te Odijk, in het archief van Bunnik uit de jaren 1596-1964, inv. nr. 24, 28, 31-38 en 40-43. Vergelijkbare gegevens van Odijk en Werk- hoven zijn verloren gegaan. Het betreft hier lijsten van belastingen voor inwoners. Wie in |
||||||||
73
|
||||||||
zo'n lijst staat, woonde zeker in het dorp. Het
omgekeerde is niet waar. Er woonden ook mensen in het dorp die te arm waren om belas- ting te betalen en die daarom niet in de lijsten werden opgenomen. Het gaat dan steeds om arbeiders, bejaarden en gehandicapten. Een zelfstandig schoenmaker werd altijd aangesla- gen, al was het maar voor een gulden per jaar. Daarom ben ik er van uit gegaan dat schoen- makers die niet in de lijst staan, niet in Bunnik woonden. De foto's en anecdotes zijn afkomstig van Arie
van der Gaag die de afgelopen jaren diverse interviews afnam. Alle gevonden gegevens, ook die niet in dit artikel konden worden in- gepast, zijn te vinden op de Internet-Site van de auteur http://www.boek.com onder genea- logie - Sterkenburg respectievelijk Stekelen- burg. De auteur heeft zelf voorouders die Ste- kelenburg heetten. Stamvader
De eerste vijf Sterkenburgen die in de DTB-
registers voorkomen heten allemaal ' Joosten van Sterkenburg'. Ik ga er van uit dat het drie broers en twee zusters zijn. Hun vader moet Joost van Sterkenburg zijn geweest, die ik in de archieven nog niet heb gevonden. Het oud- ste doop- en trouwboek van de Bunnikse pas- toor begint in 1716. In dit artikel beperk ik me tot de nazaten van deze Joost van Sterkenburg. In de fragment-genealogie heeft hij nummer I. De lijn gaat verder via II, Huibert Joosten van Sterkenburg (1668-1743). Zijn geboortejaar weten we omdat hij in 1737 als getuige opgaf dat hij 69 jaar oud was. Hij trouwde met de weduwe van Gijsbert Stevense van Zijl. Hun enige kind werd naar grootvader Van Zijl, Ste- ven genoemd. Sindsdien is er altijd een Steven Sterkenburg geweest. De stamboom is alleen uitgewerkt voor zover er een relatie met ons gebied is. De vele Sterkenburgen die via Jutphaas en Kamerik naar het westen van ons land zijn getrokken, heb ik niet opgenomen. Namen en beroepen
De pastoors mochten kinderen alleen dopen
met de naam van familieleden of van bekende heiligen, waardoor je steeds dezelfde namen ziet terugkeren. De meest voorkomende voor |
||||||||
Het graf van het echtpaar Sterkenbiirg-Vaii Wiggen op de
RK-hegraafplaats te Munnik (foto Henk Reinders. 1998) naam is Steven, maar ook zien we Jan, Piet en
Kees (de pastoor schreef: Johannes, Petrus en Cornelis), Gijsbertus, Flip (Philippus) en Wil- lem. Bij de meisjes is Maria het populairst, naast Corneiia, Anna (Johanna), Dickie (Theo- dora) en Wilhelmina. Ook kiest men steeds dezelfde beroepen. Het
meest voorkomende beroep is schoenmaker. Als er teveel schoenmakers komen, kiezen ze andere beroepen als kleermaker, rietdekker, timmerman, bakker of slager. In Bunnik is tus- sen 1690 en 1985 steeds een schoenmaker Ster- kenburg geweest, tot Flip Sterkenburg in 1985 op 91-jarige leeftijd overleed. Zijn graf op de volle RK-begraafplaats in Bunnik, het laatste Sterkenburg-graf in Bunnik, staat op de nomi- natie om dit jaar te worden geruimd... Beroepsopleiding
Het is leuk om te zien dat de jonge mannen uit
de familie Sterkenburg vaak niet direct schoen- maker worden. Misschien is dit een vorm van puberaal dwarsliggen tegen een reeds bij de geboorte uitgestippelde levensloop als schoen- maker. Die hield in: leerjongen bij je vader, gezel bij een oom en dan de meesterproef afleg- |
||||||||
74
|
||||||||
J
|
||||||||
gen. Pas daarna kon je sparen voor de bedrijfs-
uitzet en dan een meisje zoeken dat een leuke huishoudelijke uitzet meebracht. Daarna kreeg je een neef over de vloer om op te leiden. Sommigen hebben hier geen zin in. Ze trekken al jong weg en zwerven wat in de omgeving als boerenknecht. Maar als ze serieuze belangstel- ling voor meisjes krijgen, blijken de 'betere' meisjes wel trek te hebben in een vakman met uitzicht op een eigen bedrijf, maar niet in een boerenknecht. Menige schoenmakerszoon wordt dan alsnog door zijn vader opgeleid en na een aantal jaren zie je de boerenknecht via schoenmakersknecht (leerling), schoenmaker (gezel) opklimmen tot meester-schoenmaker. Hij trouwt met de dochter van een andere schoenmaker en 25 jaar later herhaalt het hele circus zich met zijn eigen zoon die met kwaaie kop wegloopt en boerenknecht wordt Feitelijk blijkt het schoenmakersbestaan erfe- lijk, net als dat van molenaar, kleermaker, bak- ker, timmerman en smid. Allemaal beroepen waarvoor je in die tijd een redelijk kostbare beroepsuitrusting nodig had. De enige manier om die te krijgen, was beginnen met de afleg- gertjes van je vader en dan sparen. |
|||||||||||
Willem .Sterkeiiburg (1863-1943) als huisslachter, ca. 1900
(collectie Arie van derGaag) |
|||||||||||
februari de huizen langs om te slachten. Na de
doodssteek werd het bloed opgevangen voor bloedworst. Het dode varken werd dan op een ladder gebonden, zodat het bloed er uit kon lopen en de ingewanden er gemakkelijk uit gehaald konden worden. Dan werd het varken gespoeld en was het gewoonte dat de buren kwamen vetprijzen'. Ze kwamen dan vertellen dat zo nog nooit zo'n mooi vet varken hadden gezien en kregen als beloning een stukje. Het was in Odijk toen gebruik dat iemand probeer- de ongezien de staart van het varken af te snij- den. Hij bracht hem naar de bakker, die de staart in een brood meebakte en dat brood de volgende dag aan de vrouw des huizes ver- kocht. Piet Middeiweerd had daar een keer geen zin in. In plaats van een gewone ladder, gebruikte hij één met 36 sporten en bond het varken helemaal bovenin om te voorkomen dat men de staart zou afsnijden. Stamboom
In plaats van de hele familie in extenso te be-
|
|||||||||||
Nevenberoep
Willem Sterkenburg (1863-1943) werd door
zijn vader opgeleid en vestigde zich in 1893 als zelfstandig schoenmaker aan de Meent (toen nog Dorpsstraat I la) te Odijk. Vanouds had- den de meeste middenstanders hun zaak aan de Dorpsstraat. Schoenmaker was geen vetpot. Begin deze eeuw betaalde men voor een paar hakken 60 cent en voor het opzetten van een lapje 15 cent. Het compleet vernieuwen van zolen en hakken leverde/1,25 op. Willem Sterkenburg was blij toen Ds. Daran in Odijk kwam wonen Die bracht drie dochters mee, die iedere dag op de fiets naar Utrecht moesten. Daarvoor liet de dominee Willem Sterkenburg drie paar laarzen maken, van 45 gulden per paar. Willem was er zo trots op dat hij ze, na- dat ze af waren, eerst een tijdje in de etalage zette, voor hij zijn nette pak aantrok en ze bij de dominee ging afleveren. Er zaten toen drie schoenmakers in Odijk en dat was voor het kleine dorp teveel. Daarom ging Willem Sterkenburg van november tot |
|||||||||||
75
|
|||||||||||
spreken, presenteer ik liever de genealogie, die
voor zichzelf spreekt. Let vooral op het vaak voorkomen van het schoenmakersberoep (vet gedrukt) en op de vele (huwelijks)relaties tus- sen Bunnik en Jutphaas. Over en weer leidden broers en neven eikaars kinderen op. De gege- vens buiten Bunnik zijn beperkt nagezocht. Voor de overzichtelijkheid zijn gezinnen per generatie gerangschikt en niet per tak. Tenzij anders aangegeven, waren alle genoemde per- sonen katholiek. De auteur houdt zich warm aanbevolen voor kritiek, aanvullingen en ver- beteringen. Fragment-genealogie:
Legenda
* = vóór 1811; doopdatum, na 1811 geboorte-
datum X = huwelijk
t = vóór 1811: begraafdatum, na 1811 overlij-
densdatum I. Joost van Sterkenburg X N.N.
Uit dit huwelijk:
1. Huibert .looslen van Sterkenburg *
ca. i 668 Bunnik volgt Ila 2. Johannes .loosten van Sterkenburg volgt Ilb
3. Maria Joosten van Sterkenburg X GerechtS
Bunnik 17.10.1710 Willem Anthonisse van Rossem 4. Cornelia Joosten van Starkenburg X RK Werk-
hoven 30.4.1724 Frans van Stronck. Getuige bij dit huwelijk is Theodora van Starkenbergh. 5. Cornelis Joosten van Sterkenburg f begr.
Utrecht 27.3.1714 won. buiten Catharijnepoort bij het St. Jobsgasthuis. Laat een vrouw na, geen kinderen. Ila Huibert van Sterkenburg (zn I) * ca 1668 Bun-
nik schoenmaker t 1743 Bunnik Gehuwd I e Gerecht Bunnik 24.11.1696 Hclena Leenderts van den Nieuwendijk, weduwe Steven van Zijl NH overleden voor 12.11.1720. Uit het eerste huwelijk van de vrouw twee stiefkin- deren, Gijsbert Stevense van Zijl NH doop 16.12.1694 Bunnik en een niet bij name genoemd minderjarig stiefkind. Uit het eerste huwelijk Sterkenburg/Nieuwendijk:
1. Steven Sterkenburg * 1696 Bunnik volgt lila Gehuwd 2e RK en NH (!) Bunnik 12.11.1720 Cor- nelia Aelberse van de Eykelenkamp * De Bilt. Zij is op 27.10.1744 hertrouwd met Willem van Senderen. daghuurder f Bunnik 1752. Geen kinderen uit het tweede huwelijk |
11b Johannes van Sterkenburg (zn I) * ca 1670
schoenmaker t ca 1742 X gerecht Bunnik 6.11.1708 Arnolda Willemse van Eysendijk * ca 1670 t 2.6.1760 Bunnik. Zij is op 12.2.1743 te Bun- nik hertrouwd met Arien van Diest t 30.3.1752. Johannes wordt in de belastingen genoemd van 1708 tot 1712 en van 1718 lot 1741. lila Stephanus Huibertse Sterkenburg (zn Ila) * ca
1696 Bunnik schoenmaker f begin 1744 Bunnik (ienocmd in de belastingen te Bunnik 1700-1743 X 1731 Odijk Stephana Henrica Rietveld * Odijk t Bunnik 31.1.1777. Genoemd in de belastingen 1744- 1748. Zij is 1749 hertrouwd met Arie Westeneng, meester schoenmaker f Bunnik 11.3.1779. Uit het eerste huwelijk: 1. llelena Sterkenburg * Odijk 8.5.1731 (vermoe-
delijk:) X Utrecht Gerecht en RK Dorstige Hart- steeg 25.8.1759 Engelbert Angenent, later her- trouwd, kinderen. 2. Petrus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
30.3,1733 volgt IVa 3. Anna Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
22.1 1.1734. Mogelijk later te Utrecht als Johan-
na. 4. Gijsbertus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
12.7.1736. verhuisd naar Utrecht 5. Iheodora (Dickic) Sterkenburg * Vechten doop
Bunnik 29.9.1738 X Bunnik 6.5.1766 Klaas van Wiegen. Zij zijn in 1767 na de geboorte van hun (eerste) kind vertrokken. 6. Antonia Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
17.2.1741 7. Huberta Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
30.10.1742 X Jutphaas 11.5.1768 Arie Goes uit Jutphaas 8. Stephanus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
16.9.1744 volgt 1 Vb IVa Pieter Sterkenburg (zn lila) * Vechten doop
Bunnik 30.3.1733 schoenmaker X Jutphaas 6.10.1763 Neeltje van Beest * Jutphaas 11.10.1727 Uit dit huwelijk: 1. Steven Sterkenburg * Jutphaas 23.5.1764
doop Jutphaas 24.5.1764 volgt Va 2. Gijsbert Sterkenburg * Jutphaas 1773 volgt Vb
3. Peter van Sterkenburg doop Jutphaas 23.5.1774
1797 vertrokken uit Jutphaas 4. Hendrikje van Sterkenburg. Getuige bij akte
indemniteit 1797 5. Ciodart/Goyert Sterkenburg * ca 1768 Jutphaas
schoenmaker (opgeleid door Steven in Bunnik) t Jutphaas 10.5.1818 X Utrecht 29.4.1799 Eli- zabeth van Schayck (uit Utrecht?) f na man. 6. ? Gerrit Sterkenburg * ca 1790 bouwman won.
Oudenrijn. 7. ? Aart Peterse van Sterkenburg won. buiten
|
|||||
76
|
||||||
Tollesteeg in 1793 X Gerecht Utrecht 2.2.1793
Hendrika de Kleyn (buiten Tollesteeg) 8. ? Johannes Sterkenburg. In 1798 schoenma- kersknecht te Bunnik. IVb Stephanus (Steven) Sterkenburg (zn Illa) ♦
Vechten doop Bunnik 16.9.1744 meester schoen- maker t 6.2.1824 Bunnik. X gerecht en RK Bunnik 22.4.1777 Hanna Nederend * 1746 f 25.9.1821 Bunnik Uit dit huwelijk:
1. Henricus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik 2.1.1778 jong overleden
I. Adriana Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
1.5.1779 schoenmaakster X Jutphaas
12.4.1807 en Bunnik 13.4.1807 Jan van Dijk * Jutphaas 1769/1776 schoenmaker f 29.9.1836 Bunnik (wonen op Vechten) 3. Willem Sterkenburg * Vechten doop Bun-
nik 4.11.1780 jong f 4. Johanna Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
3.2.1782 jongt 5. Anna Sterkenburg * Zeist doop Bunnik
23.9.1783 X Pieter van Dijk. werkman te Utrecht 6. Stephanus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
9.10.1785 volgt Vc 7. Willem Sterkenburg * Vechten 9.11.1787 doop
Bunnik 6.12.1787 volgt Vd 8. Theodorus Sterkenburg doop Bunnik
22.11.1789 jongt 9. Petronella Sterkenboom * Vechten doop Bun-
nik 13.10.1790 jongt 10. Dirk Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
16.1.1792 jongt II. Henricus Sterkenburg doop Bunnik 15.11.1793
jong t 12. Gerardus Sterkenburg * Vechten doop Bunnik
24.6.1795 jongt 13. Gerarda Sterkenburg doop Bunnik 14.6.1797
jong t 14. Petronella Sterkenburg doop Bunnik
22.11.1800 Bunnik jongt Va. Steven Sterkenburg (zn IVa) doop Jutphaas
24.5.1764. 1795 schoenmaker, 1804 slageruythal- der (=slagerijhouder?) 1830: slagter t Bunnik 22.4.1842 X Bunnik 10.11.1795 Johanna van der Linden * Zeyst 1764 t Bunnik 10.10.1853. Uit dit huwelijk: 1. Johanna (Hanna) Sterkenburg doop Bunnik
12.12.1796 boerenmeid. vertrokken naar Maarssen X Zuilen 13.5.1825 Jacobus van Odijk * 1797 Zuilen. Zij is moeder van: Corne- lia Sterkenburg * 16.7.1821 Bunnik t 15.8.1822 Bunnik 2. Joannes Sterkenburg doop Bunnik 16.4.1798
|
volgt Vle.
3. Petrus Sterkenburg doop Bunnik 18.10.1800
volgt VIg, 4. Doodgeboren kind begraven 28.5.1801 Bunnik
5. Antonius Sterkenburg doop Bunnik 1.6.1802
jong t 6. Maria Sterkenburg doop Bunnik 7.11.1803
naaister t Bunnik 5.4.1829 gehuwd Bunnik 11.6.1828 Johannes Coenradus Steegers * Am- sterdam 7.8.1799 schoenmaker t Bunnik 6.1.1858 7. Joanna Sterkenburg doop Bunnik 1.3.1806 X
Bunnik 23.8.1839 Pieter Noster (wed. Maria van de Velde) * Zeist 24.8.1812 schilders- knecht. wonen te Zeist. 8. Stephanus Sterkenburg doop Bunnik 22.3.1808.
meester timmerman, volgt VIb 9. Jacobus Sterkenburg doop Bunnik 23.8.1810
volgt Vlf 10. Gerrit Sterkenburg * 14.9.1812 Bunnik 1831:
rietdekker. 1831 dienstplicht: afgekeurd te klein. In 1833 (oorlog tegen België) toch in dienst geroepen, schoenmaker, ongehuwd t 22.5.1854 Bunnik 11. Philippus Sterkenburg * 11.9.1814 Bunnik
volgt Vla Vb Gijsbert Sterkenburg (zn IVa) * 1773 Jutphaas
1798: daghuurder. 1804: rietdekker t Bunnik 8.6.1841. (woont in 1829 apart van zijn vrouw bij zijn dochter Cornelia X Lutzenburg. maar scheiden deed men toen in Bunnik nog niet) X Huiberta (Hui- bcrtje) Smit * ca 1788 Utrecht NH. werkster. Zij is moeder van: Hendrik SmitNH doop 20.2.1808 Bun- nik. Vertrokken met haar kinderen 1839 naar Utrecht (Na het overlijden van haar man in 1841 is zij inge- trokken bij haar dochter Cornelia X Lutzenburg) t Bunnik 2.5.1864 Uit dit huwelijk: 1. Neeltje (Cornelia) Sterkenburg * I.I0.I81I
Bunnik. NH woUenaaistert Bunnik 30.4.1871 X De Bilt 1832 Andries Lutzenburg (Luxem- burg) * 1802 Utrecht schoenmaker t Bunnik „24.11.1863
2. Johanna Sterkenburg* 19.9.1814 Bunnik NH.
In 1839 vertrokken naar Utrecht. Vc Steven Sterkenburg (zn IVb) * Vechten doop
9.10.1785 Bunnik. koopman en broodbakker X Eli- sabeth van den Heiligenberg * 1790. broodbakster. Genoemd in de belastingen in 1814 als wonend in het Pannenhuisje. 1814 vertrokken naar Utrecht. Uit dit huwelijk: 1. Johanna Sterkenburg * 19,3.1813 Bunnik
2. Johanna Sterkenburg * 20.4.1814 Bunnik
Vd Willem Sterkenburg (zn IVb) * Vechten 9.11.1787 doop Bunnik6.I2.I787 koopman, brood-
|
||||||
77
|
|||||||
Vla Philippus Sterkenburg (zn Va) * 11.9.1814
Bunnik schoenmaker f 19.6.1894 X Maria
Romeynders* Montfoort 15.8.1819 f Bunnik
19.6.1899. In Bunnikse belastingen genoemd 1844-
1889.
Uit dit huwelijk:
1. Johanna Sterkenburg * Bunnik 16.2.1847 f
7.5.1847 Bunnik 2. Johannes Sterkenburg * Bunnik 17.6.1848
schoenmaker, later postbode t Utrecht 27.2.1920 X Bunnik 2.2.1893 Maria Verkerk *
Bunnik 27.8.1856 t Odijk 30.5.1905 3. Maria Sterkenburg * Bunnik 20.1.1850 f
24.7.1850 Bunnik 4. Maria Sterkenburg * Bunnik 6.8.1851 dienstbo-
de ongehuwd f Bunnik 9.9.1919 5. Steven Sterkenburg * Bunnik 23.1.1853 volgt
Vlld 6. Jan Sterkenburg * Bunnik 25.2.1856 schoen-
maker t Bunnik 2.4.1935 7. Pieter Sterkenburg * Bunnik 20.1.1858 schoen-
maker volgt Vila 8. Jacobus Sterkenburg * Bunnik 24.11.1859
schoenmaker. Is bij zijn vader blijven wonen en later bij zijn broer Johannes ongehuwd f Bunnik 24.1.1923 9. Jannigje Sterkenburg * Bunnik 18.11.1861 f
Bunnik 16.2.1863 10. Johanna Sterkenburg * Bunnik 16.5.1863
dienstbode vertrokken 1903 Aalsmeer 11. Karel Vincent Sterkenburg * Bunnik 18.4.1865
t Bunnik 18.10.1865 NB: De ongehuwde kinderen Jan, Jacobus, Maria en
toen hij weduwnaar was ook Johannes, vormden samen na het overlijden van hun ouders een huishou- ding, samen met hun neef Philippus Theodorus (VI- Ib). Vlb Stephanus Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
22.3.1808 mr timmerman t 5.2.1882 Bunnik X 20.1.1862 Maria Pastoors * 3.4.1813 Jutphaas. Zij is na haar man overleden (niet in Bunnik). In Bunnikse bela.stingen 1839-1869. Uit dit huwelijk: 1. Jannigje Sterkenburg * 15.5.1864 Jutphaas,
dienstmeid Vlc Steven Sterkenburg (zn Vd) * Bunnik
27.3.1835. boerenknecht, arbeider, broodbakker. In belastingen genoemd 1868-1878 t Bunnik 22.11.1907 X Ie Bunnik 20.11.1856 RozinaOlthof * Werkhoven 15.11.1825. dienstmeid t Bunnik 2.3.1883 X 2e Bunnik 22.10.1884 Maria Bosman ♦ Odijk 27.5.1849 vertrokken 1911 naar Jutphaas. Vle Joannes Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
16.4.1798. schoen maker X Jutphaas 29.4.1823 |
||||||||||
bakker t Bunnik 13.3.1868 X Houten 19.12.1832
Gerrigje van Wiggen 24.8.1812 Houten (dochter van Maria van Wiggen) t Amsterdam 1841 -1851. Genoemd in de belastingen te Bunnik 1818-1867. Uit dit huwelijk: 1. Johanna Sterkenburg * Houten 15.6.1832 f
Bunnik 7.11.1856 X Bunnik 20.11.1851 Anto- nie Bosboom * Werkhoven 4.8,1821 (wonen in bij haar ouders), arbeider en broodbakker Kin- deren geboren te Bunnik. Hij is hertrouwd met Hendrika van Mook * Utrecht 19.9.1815. Zij zijn vertrokken 1865 naar Utrecht. 2. Steven Sterkenburg * Bunnik 27.3.1835 volgt
Vlc 3. Maria Sterkenburg * Bunnik 20.2.1837 f Bun-
nik 11.3.1838 4. Gijsbertus Sterkenburg * Bunnik 29.10.1838
volgt Vlh 5. Maria Johanna Sterkenburg * Bunnik
28.6.1841 X Bunnik 6.2.1868 Dirk Duikersioot * Culemborg 1834, arbeider |
||||||||||
Het gezin Vla vóór de schoenmakcrij aan de Dorpsstraat
1 la (Meent) te Odijk, ca. 1895: Adriana .Sterkenburg-Van Rooyen ( 1821 -1901), haar zoon Willem Sterkenburg (1863-1943) en leerling Arie Hopman (coll. Arie van der Gaag) |
||||||||||
78
|
||||||||||
J
|
||||||||||
Vlg Petrus Sterkenburg (zn Va) ♦ Bunnik
18.10.1800 schoenmaker X Jutphaas 26.4.1827
Antonia van Doorn * 1799 Jutphaas t Jutphaas
7.9.1859
uit dit huwelijk o.a.
1. Stephanus Sterkenburg * Jutphaas 1827 t
Jutphaas 25.10.1829 2. Elisabeth Cornelia Sterkenburg * Jutphaas 1829
tJutphaas 30.8.1832 3. Jannigje Sterkenburg * Jutphaas 1839 f
Jutphaas 28.4.1861 4. Stephanus Sterkenburg * Jutphaas 1843 t
Jutphaas 17.6.1847 Vlh Gijsbertus Sterkenburg (zn Vd) * Bunnik
29.10.1838 tapper en boerenknecht X Vleuten 25.10.1865 Theodora Verkerk * Haarzuilens 1836. Vertrokken 1870 naar Utrecht uit dit huwelijk 1. Willem Sterkenburg * Bunnik 17.9.1866
2. Theodora Sterkenburg * Bunnik 10.11.1867
3. levenloos kind Bunnik 17.8.1868
4. Gerrigje Sterkenburg * Bunnik 6.9.1869
Vila Pieter Sterkenburg (zn Vla)* 20.1.1858 Bun-
nik schoenmaker X Kamerik 9.5.1890 Wijnanda Klarenbeek * Kamerik 1854. Woonden te Kamerik. Uit dit huwelijk o.a. 1. Philippus Theodorus Sterkenburg * Kamerik
2.2.1894 volgt Vlllb Vllb Steven Sterkenburg (zn VIO * Odijk
19.3.1861 schoenmaker vertr. 1931 naar Baarn X Houten 7.7.1893 Antonia Vernooij * Cothen 1860t Odijk 30.6.1917 Uit dit huwelijk 1. Jacoba Maria Sterkenburg * Odijk 15.9.1894 X
Odijk 12.5.1922 Gijsbertus Nieuwenhuizen * Odijk 2.12.1895. Zij zijn na hun huwelijk in Losser gaan wonen. , 2. Wilhelmina Anthonia Sterkenburg * Odijk
5.4.1897 t Odijk 21.9.1898 3. Adriana Maria Sterkenburg * Odijk 28.5.1898 t
Odijk 30.8.1898 4. Egbertus Antonius Sterkenburg * Odijk
28.5.1900. In 1922 naar Utrecht vertrokken. 5. Wilhelmus Adrianus Sterkenburg * Odijk
16.12.1901 t Odijk 16.2.1902 6. Maria Wilhelmina Sterkenburg * Odijk
15.3.1902 X Odijk 12.5.1932 Gijsbertus Nieu-
wenhuizen * Odijk 2.12.1895 Vllc Willem Sterkenburg (zn VIO * Odijk 2.12.18-
63 schoenmaker en huisslachter t Odijk 24.5.1943
X Cothen 23.4.1901 Adriana Stooker * Cothen
26.9.1870
Uit dit huwelijk:
|
|||||||
Antonia Pouw * Jutphaas 1796
Uit dit huwelijk: 1. Johanna Sterkenburg * Jutphaas 1825 X
Jutphaas 9.1.1862 Hendrik Loog * Bunnik 26.3.1813 wednr Aletta van Kesteren X 2e Bunnik 5.7.1866 Gerrit Meijersen * Bunnik 6.1.1816 schoenmaker f Bunnik 26.12.1886 2. Gijsberta Sterkenburg * Jutphaas 1826 X
Jutphaas 30.4.1851 Cornelis van den Hurk ♦ Jutphaas 1825 3. Arnoldüs Sterkenburg * Jutphaas 1829 schoen-
maker t Jutphaas 27.3.1850 4. Maria Sterkenburg * Jutphaas 20.6.1829
tJutphaas 21.6.1829 5. Ernst Sterkenburg * Jutphaas feb. 1832 t
Jutphaas 8.3.1832 6. Ernst Sterkenburg * feb. 1835 f Jutphaas
22.1.1836 7. Gerrigje Sterkenburg * Jutphaas 1.12.1836 X
Jutphaas 20.11.1867 Otto van Arnhem * Cu- iemborg 16.1.1842 arbeider t Utrecht 7.5.1874 8. Antonius Sterkenburg ♦ Jutphaas 22.1.1840
van 1871-1882 schoenmakersknecht te Bun- nik. 9. Doodgeboren zoon (tweeling) Jutphaas
18.9.1840 10. Doodgeboren zoon (tweeling) Jutphaas
18.9.1840 11. Johannes Sterkenburg * Jutphaas 1842 X
Jutphaas 23.5.1877 Martina Bongers * Vianen 1852 Vlf Jacobus Sterkenburg (zn Va) * Bunnik
23.8.1810 schoenmaker f Odijk 12.6.1889 X Odijk 5.11.1851 Adriana van Rooyen * Wijk bij Duurste- de 24.4.1821 f Odijk 29.1.1901 Uit dit huwelijk: 1. Johanna Sterkenburg * Odijk 8.9.1852 dienst-
bod;, boerenmeid. Op 4.9.1879 als zij boeren- meid is bij Cornelis van de Leemkolk in Hou- ten krijgt ze een doodgeboren dochter X Co- then 22.11.1895 Joannes Smorenburg * Cothen 25.3,1850 2. Yda Sterkenburg * Odijk 21.5.1854 t Odijk
15.6.1854 3. Yda Sterkenburg * Odijk 23.4.1855, zij is moe-
der van: Johannes Sterkenburg ♦ Odijk 12.6.1875 t Odijk 24.6.1875 4. Maria Sterkenburg * Odijk 2.2.1857 X Vleuten
28.4.1899 Cornelis Goes* Oudenrijn 1856 5. Cornelia Sterkenburg * Odijk 24. lÓ. 1858 t
Odijk 17.2.1873 6. Steven Sterkenburg ♦ Odijk 19.3.1861 volgt
Vllb 7. Willem Sterkenburg * Odijk 2.12.1863 volgt
VIIc |
|||||||
79
|
|||||||
de eerste jaren inwonen bij hun vader aan de
Molenweg 3 te Bunnik. Later wonen ze Molen- weg 1 te Bunnik. levenloos Bunnik 25.1.1890 levenloos Bunnik 3.5.1891 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacobus Josephus Sterkenburg * Odijk
15.3.1902 kruidenier. Veitrokken 1926 naar
Schalkwijk
Maria Wilhelmina Sterkenburg ♦ Odijk 2,
15.3.1902 X Odijk 24.7.1923 Wilhelmus van 3.
der Velde * Schalkwijk 1883, wegwerker. Zij zijn in Schalkwijk gaan wonen.
Henricus Adrianus Sterkenburg * Odijk 27.8.1903 bakker. Vertrokken 1924 naar Har-
melen Adrianus Antonius Sterkenburg * Odijk 31.1.1905 t Odijk 7.6.1905
Adrianus Johannes Sterkenburg * Odijk * 24.6.1906 bruineerder. vertrokken 1933 naar
Zeist Willem Sterkenburg * Odijk 20.12.1907 f
5.1.1908 Wilhelmina Sterkenburg * Odijk 20.12.1907
Vertrokken 1929 naar Tilburg Stephanus Joseph Sterkenburg * Odijk 6.3.1909 schilder volgt Villa Cornelia Antonia Sterkenburg * Odijk 5.3.1910 t 11.4.1910 Adriana Antonia Maria Sterkenburg ♦ Odijk
23.5.1911 X Odijk 22.5.1936 GerardusHendri- kus Wieman * Schalkwijk 1910, Timmerman. Zij zijn in Culemborg gaan wonen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezin Vlld: Steven Sterkenburg (1853-1934) vóór zijn
schoenmakerij aan de Molenweg 1 met zijn dochter Marie (1888-1958) die later zou trouwen met A.E, Beemer (collectie Arie van der Gaag) Vlld Steven Sterkenburg (zn Vla) * Bunnik
23.1.1853 schoenmaker tBunnik 29.3.1934 X \' Hendrika van de Poll * Montfoort 7.10.1847 t Bun- nik 15.7.1894 X 2' Bunnik 18.2.1897 Geertruida Maria Catharina Wilbrink * Hoogezand 2.3.1856 f Bunnik 13.6.1901 Uit het eerste huwelijk 1. Maria Wilhelmina Sterkenburg * Bunnik
3.3.1888 Bunnik f Bunnik 16.9.1958 X Bun- nik 10.8.1921 Anthonius Everardus Beemer ♦ Werkhoven 16.11.1886, metselaar. Zij blijven |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schoenmakerij aan de Snialleweg van Flip Sterkenburg
(1894-1985), gekiekt in diens trouwjaar, 1928. De werk- plaats van Flip was vlak naast het uitgebouwde WC-tje. In het houten schuurtje achter het huis was een klompenma- ker gevestigd. Links op de foto staan de klompen in de zon te drogen (collectie Arie van der Gaag) Villa Stephanus Josephus Sterkenburg (zn Vllc) *
Odijk 6.3.1909 eerste boerenknecht te Bunnik, later polijster en schilder te Odijk X Odijk 4.8.1947 Eng- elina Paulina de Klein * Odijk 10.10.1918 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
80
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t 6.9.1998, drogist (wonen in 1998 te Odijk) uit dit
huwelijk 9 kinderen. VlIIb Philippus Theodorus Sterkenburg (zn Vila)
* Kamerik 2.2.1894 schoenmaker in de Smalleweg 2 t Bunnik 20.7.1985 X Bunnik 18.10.1928 Wille- mina van Wiggen * Bunnik 25.1.1892 f Bunnik 15.3.1975. Hun graf op de begraafplaats van de Barbarakerk staat op de nominatie om in de loop van dit jaar geruimd worden. Niet in te passen zijn:
2. Joosje Dirksen van Sterkenburgh X Har-
men van Rijn (in 1759 zoon geboren Bun- nik, gedoopt te Odijk wegens afwezigheid van pastoor Van Crimpen) 3. onleesbare trouwakte in het RK trouwboek
Bunnik (waterschade) een man uit De Bilt X Bunnik ca 1742 een meisje Sterkenburg uit Bunnik 4. Barbara van Sterkenburg * Bunnik X RK
en gerecht Bunnik 21.9.1739 Adriaan van de Geer * Schalkwijk |
|||||||
Mr. drs. H. Reinders is historicus. Hij heeft een
eigen uitgeverij en is correspondent voor het Bunniks/Houtens/Wijks Nieuws (Het Groentje). Hij heeft hier een eigen historische rubriek ^Tussen Rein en Lek'. Dit artikel is een bewer- king van een bijdrage voor het Groentje uit 1997 bij het 50-jarige huwelijk van het echt- paar genoemd onder Villa. |
|||||||
81
|
|||||||
De Historische Vereniging 'Tussen Rijn en
Lek' heeft bij de gemeente Houten gepleit voor behoud van het oude stationsgebouw. De totale sloop ervan vindt de vereniging onaanvaard- baar. Wanneer de nieuwe sporen dan écht niet langs het gebouw aangelegd kunnen worden, dan kan nog altijd het plein met de voorgevel gespaard worden, zodat dit een onderdeel van het nog te bouwen geluidsscherm gaat vormen. Ook kan overwogen worden om het oude stati- on in zijn geheel te verplaatsen (Bert van der Houwen). |
||||||||||||
VARIA
|
||||||||||||
Restauratie Kasteel Heemstede
In het vorige nummer van dit tijdschrift werd
gemeld dat kasteel Heemstede een nieuwe ei- genaar heeft die in samenwerking met de ge- meente Houten plannen ontwikkelt om het kasteel te restaureren. In de gemeenteraadsver- gadering van 8 september j.1. werd een over- eenkomst goedgekeurd waarin de nieuwe eige- naar (Woningbouw Centraal Nederland) een aantal bouwlokaties krijgt in Houten Vinex als gedeeltelijke compensatie voor de restauratie van het kasteel. In deze overeenkomst wordt tevens geregeld dat het kasteel, na restauratie, een aantal malen per jaar voor het publiek geo- pend zal zijn en dat de tuin rondom het kasteel nagenoeg onbeperkt opengesteld wordt. De WCN denkt begin volgend jaar met de restau- ratie te beginnen waarbij behalve het kasteel ook de beide bouwhuizen in zeventiende eeuw- se stijl zullen worden herbouwd. (Otto Wttewaall). |
||||||||||||
Belastingregister Overlangbroek
Reeds enige jaren zijn vrijwilligers bezig met
het nader toegankelijk maken voor onderzoek van een aantal bij het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug aanwezige archiefbronnen. Recent is voor raad- pleging op de studiezaal een transcriptie ge- reedgekomen van één van de oudste stukken uit het archief van het gerecht Overlangbroek, de zogenaamde manualen van ongelden" over de periode 1667 - 1671 (Archief van het gerechts- bestuur Overlangbroek 1683-1807, inv.nr. 6). Voor deze periode is gekozen omdat het Kromme-Rijngebied in 1672 zwaar werd ge- troffen door oorlogsgeweld bij de inval van de Fransen onder leiding van de Zonnekoning Lodewijk XIV. Veel archiefmateriaal van met name instellingen en families op het platteland is toen verloren gegaan. Bekend is dat de Franse troepen de kerken ondermeer gebruikten als paardestalling. Tallo- ze gebouwen liepen schade op of verdwenen van de kaart (het nabijgelegen kasteel Ame- Dc westgevel van liet uit 1868 daterende station Detail
van een verbouvvingstekening uit 1937 (Topografische verzameling gemeente Houten) |
||||||||||||
Oude station van Houten bedreigd
De geplande spoorverdubbeling tussen Utrecht
en Houten, die een extra treinenstop in Houten- Zuid oftewel Houten-Castellum mogelijk moet maken, bedreigt het voortbestaan van het oude Houtense stationsgebouw uit 1868, waar tot 1934 de treinen nog netjes voor stopten. Het witgepleisterde station ligt aan een sfeervol plein (Stationserf) met hoogopgaande bomen en is sinds tien jaar in gebruik als bedrijven- gebouw voor startende ondernemers. Het in 1986 nog geheel gerenoveerde gebouw illustreert op treffende wijze een stukje Hou- tense geschiedenis. |
||||||||||||
82
|
||||||||||||
rongen werd bijvoorbeeld in brand gestoken).
De bevolking vluchtte of had zwaar te lijden van de Franse bezetting. Voorzover het ar- chiefmateriaal niet vernietigd zal zijn bij de verwoesting van de gebouwen, zal het aanwe- zige 'oud papier' vermoedelijk zijn verdwenen in Franse haarden. De 'manualen van ongelden' bestaan uit een
aantal lijsten van verschillende door de Staten van Utrecht opgelegde belastingen, zoals het oudschildgeld, huisgeld en haarstedegeld. Hoe- wel de lijsten slechts over een korte periode en bovendien fragmentarisch bewaard zijn geble- ven, geven zij een goede momentopname van bijvoorbeeld wie in die periode grond in het gerecht Overlangbroek bezaten, maar ook wie de gebruikers van deze grond waren. Een na- deel van belastingregisters is wel - althans van- uit het perspectief van de huidige onderzoeker gezien - dat niet iedereen kapitaalkrachtig ge- noeg was om onder de (laagste) belastingtarie- ven te vallen of dat men simpelweg niet onder de belastingnormen viel. Toch zijn er uitzonde- ringen, want bijvoorbeeld op blz. 13 van de transcriptie wordt een aantal "dach huurders" vermeld. Voor genealogisch onderzoek, maar ook voor
economisch-historisch onderzoek kan deze getranscribeerde bron goede diensten bewijzen. Ook voor het onderzoek naar instellingen en huizen is het belastingregister interessant, ze- ker gezien het feit dat bronnen uit dit gebied van vóór 1700 schaars zijn. De transcriptie is voorzien van een namenindex van families en instellingen. (Wim Donselaar). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
december, steeds tussen 20.00 en 21.30 uur.
Het cursusgeld bedraagt/110,- (inclusief les- materiaal). Voor meer informatie en aanmel- ding: mw M.A. van der Eerden-Vonk, Streek- archivariaat, Stadskantoor, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, tel. 0343-595516. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cursus historische geografie
Het Utrechts landschap vertelt een verhaal. Het
verhaal van duizenden jaren natuurlijke proces- sen en menselijk ingrijpen. De Oude Rijn, nu een onbeduidend slootje, was vroeger een hoofdvaarroute en fungeerde als grens van het Romeinse Rijk. Het veengebied, ooit een hoog- gelegen vegetatiekussen, daalde onder invloed van de mens ruim twee meter en ligt daarom nu onder zeeniveau. De oude, soms vervallen schuren bij Rhenen en Eist verwijzen naar een bloeiende tabaksindustrie in de I7de eeuw. De attractieve natuur rond de Utrechtse plassen is een gevolg van verwaarlozing door de mens na intensieve brandstofwinning. Luisteren naar het verhaal van het landschap kunt u in de cursus historische geografie, geor- ganiseerd door de Historisch-Geografische Vereniging Utrecht in samenwerking met de Stichting Stichtse Geschiedenis. De wisselwer- king tussen mens en natuur staat centraal. In vier avonden krijgt u een algemene inleiding over historische geografie en een overzicht van de belangrijkste landschappen in de provincie Utrecht: de Utrechtse Heuvelrug, het veenwei- degebied en het rivierenlandschap. De cursus wordt afgesloten met een excursie door de pro- vincie Utrecht, waar de "schoolbankenkennis" zal worden gekoppeld aan de tastbare werke- lijkheid. De cursus wordt verzorgd door des- kundigen van de Utrechtse Universiteit en het Wageningse Staringinstituut. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cursus oud schrift
Op donderdagavond 8 oktober aanstaande start
het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug met een nieuwe cursus oud schrift of paleografie. Hiervoor zijn nog enkele plaatsen vrij. Iedereen die wel eens on- derzoek heeft gedaan in archiefstukken van vóór 1800 weet, dat enige basiskennis nodig is om oude handschriften te kunnen ontcijferen en begrijpen. In 10 achtereenvolgende lessen wordt u aan de hand van interessante teksten getraind in het lezen. De cursus vindt plaats op het Stadskantoor in Wijk bij Duurstede vanaf donderdag 8 oktober tot en met donderdag IO |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
83
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Windows bestaat er nu Generations-4 van Sier-
ra (http://www.sierra.com/titels/genealogy), welk programma gelijk is aan het vroegere pro- gramma Reunion-4. Leister heeft niet zo lang geleden de rechten verkocht aan Sierra. Vol- gens Sierra wordt er aan een Generations 'ver- sie 5' gewerkt met dezelfde functionaliteit als Reunion-5. De orginele US Reunion versie is door de Ma-
cintosh gebruikersgroep van de NGV compu- terafdeling in het Nederlands vertaald en aan- gepast. Ook houdt de gebruikersgroep contact met de makers van Reunion om wensen - zo ze er nog mogen zijn - uit Nederland en België over te brengen. Veel van onze wensen zijn overigens al gerealiseerd (u moet hierbij be- denken dat een dergelijk programma maken heel veel kennis van programmeren en van ge- nealogie vereist). Wanneer u meer wilt weten over deze genealo-
gische programma's of de activiteiten van de computerafdeling van de NGV, kunt u contact opnemen met dhr. H. Erkelens, Pippijn van Herstalstraat 25 te Wijk bij Duurstede, tel. 0343-571599. Ook als u geïnteresseerd bent in een cursus
genalogie en wilt weten hoe u de gegevens moet vergaren en verwerken, kunt u contact opnemen. Bij voldoende deelname proberen wij iets te organiseren (H. Erkelens, bestuurslid Macwerkgroep (JensData, 0343-571599). |
|||||||||
Genealogie en computers
Van nature is de mens nieuwsgierig naar zijn
wortels. Dan komt er een dag dat hij of zij zijn afstamming wil opzoeken. Het opsporen van familiegegevens is een fascinerende hobby, waarmee velen van u al bezig zijn. Wat minder bekend is hoe je een verzameling familiegege- vens, inclusief foto's en bidprentjes of ander beeldmateriaal, kunt bewaren en bewerken. Natuurlijk zijn er diverse genealogie-computer- pakketten. De computerafdeling van de Neder- landse Genealogische Vereniging probeert deze verschillende pakketten te vergelijken. Een goed programma moet gemakkelijk te ge- bruiken zijn. Je moetje stamboom eenvoudig in kaart kunnen brengen zonder een wirwar van codes te hoeven onthouden om de informa- tie te verwerken. Het programma moet aller- hande uitvoermogelijkheden hebben, om bij- voorbeeld een boek{je) te maken of om op het netwerk een homepage te maken of voor het visueel maken van de informatie in een sche- ma, waardoor men een goed overzicht krijgt (de 'echte stamboom'). Afgezien van het verzamelen, is het invoeren
van familiegegevens een tijdrovend werk, dat wil je dan ook maar éénmaal doen. Daarom is het zeer belangrijk dat er in het programma ook altijd een mogelijkheid is voor het importeren en exporteren. Gedcom (Genealogical Data Communications) is zo'n onderdeel dat een genealogieprogramma altijd moet bevatten. Zo kan je met andere genealogen gegevens uitwis- selen en informatie toevoegen aan je eigen gegevens. Of eventueel overstappen naar een ander programma. Dus nooit een programma aanschaffen zonder Gedcom! Bij het pakket Reunion zit ook een tekenpro- gramma om een stamboom (kwartierstaat, pa- renteel, enzovoort) grafisch weer te geven. Je kunt er in knippen en plakken en delen versle- pen. Men kan op deze manier het 'schema' indelen zoals men zelf wil. Er kan zelfs een afstammingsschema worden gemaakt tot on- geveer 11,5 X 11,5 meter groot, zodanig op A-4 vellen dat er geen delen informatie op twee bladzijden voorkomt. Voor Apple Macintosh is op dit moment het
mooiste genealogieprogramma Reunion-5 van Leister Productions, via het internet te vinden op (http://www.LeisterPro.com). En voor |
|||||||||
Den Oord
Al jaren doe ik onderzoek naar de stamboon
Van der Linden (Van Linden, Lindeman). In de periode 1650-1750 woonde het grootste deel van deze familie in de kleine buurt die al in de 15de eeuw wordt vermeld als De Noord of Den Oord, gelegen langs de Lekdijk in het zuid-wes- ten van de gemeente Wijk bij Duurstede. Graag zou ik in contact komen met mensen die over historische informatie beschikken over Den Oord en de bewoners van deze buurtschap en/of boerderij. U kunt daarvoor bellen met of schrijven aan: J.C. (Hans) van der Linden, Wil- lem Alexanderweg 40, 3945 CK Cothen, tel. 0343-563728. |
|||||||||
84
|
|||||||||
m^-^c 1
|
||||||||||||||
1] V iC\:^ ^ -^
|
||||||||||||||
De familie De Goeij in Houten
Jo van Bemmel
|
||||||||||||||
Ter gelegenheid van het feit dat tweehonderd
jaar geleden de parochie van Onze Lieve Vrou- we ten Hemelopneming werd opgericht en Houten weer een eigen katholieke kerk kreeg, verscheen onlangs het door P.M. Heijmink Liesert geschreven boek De kerk in het mid- den: de parochie Houten 1798-1998 '. Hierin worden mensen genoemd, waarvan de naam ons nu nog maar weinig meer zegt. Eén van degenen die in het boek meerdere keren voor- komt, is Dirk de Goeij. Hij speelde een belang- rijke rol bij het tot stand komen van de katho- lieke kerk in Houten in 1798. Wie was Dirk de Goeij ?
Hij werd op 30-1-1746 te Schalkwijk katholiek
gedoopt als Theodorus, zoon van Dirck San- |
ders en Comelia Hoevelingh, die op 4-11-1732
in het gerecht Jutphaas waren getrouwd als Dirck Zanders en Comelia Hovelingh en op dezelfde dag in de rooms-katholieke kerk te Jutphaas^ Op 23-10-1733 werd hun eerste kind, Geertrui, in het katholieke doopboek in- geschreven met de aantekening 'aan de Rijn', waarmee de Vaartse Rijn wordt bedoeld. Ver- volgens werden er nog acht kinderen gedoopt te Schalkwijk in de periode van 1736 tot 1756. Opmerkelijk is hierbij dat Dirck Sanders in 1748 als achternaam De Guy heeft, in 1750 is dat De Guey en pas in 1756 De Goey\ In de monsterrollen van dijkwachtplichtigen van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk Boven- dams werd in de periode 1743 - 1756 wel steeds de naam Dirck Sanders de Goey ge- bruikt". De in 1746 te Houten geboren en te Schalkwijk
gedoopte Theodorus (of Dirk) de Goeij trouw- |
|||||||||||||
Boerderij Den Oord (Tarwe-oord 4) in Houten rond 1920
(fotocollectie F, Akveld en M. Ausenis te Houten) |
||||||||||||||
85
|
||||||||||||||
de op 2-5-1787 voor het gerecht Houten met
Jannigje Uittewaal en op dezelfde dag in de katholieke kerk te Schalkwijk als Dirk de Goye en Jannigje Uterwaal. We zien hier een voor- beeld van de grote variatie in de schrijfwijze van achternamen vóór 1811. Het echtpaar ging boeren op de hofstede Den Oord, even ten noorden van het toenmalige Houten. Op 12-5- 1788 werd hun eerste kind in het r.-k.doopboek te Jutphaas vermeld met de aantekening: Hou- ten Den Oord. Ook de volgende kinderen wer- den in Jutphaas gedoopt. Hofstede Den Oord
In de monsterroUen van de dijkwachtplichtigen
van het gerecht Houten werd Dirk de Goeij in 1788 vermeld als wonende in het gerecht Hou- ten, met de aantekening dat hij ook nog 22 morgen land gebruikte in het gerecht Wulven. Als dijkwachtplichtige had hij bij een eventue- le doorbraak van de Lekdijk te zorgen voor een griep, een bijl en een kruizeel. Uit een pachtacte, door notaris Goldbach uit Amerongen in 1793 te Utrecht opgesteld, blijkt dat Dirk de Goeij toen de hofstede Den Oord opnieuw pachtte van mr. Ysbrand Koek, schout te Jutphaas en wonende te Utrecht\ De hofste- de is dan groot ruim 63 morgen (= 54 hectare) en gelegen in de gerechten Houten en Wulven. De pacht bedroeg 990 gulden per jaar met als 'toepagt' een halve schepel grauwe erwten, een halve schepel groene erwten en drie koppels volwassen jonge hoenders. Bovendien moest de pacher 'de heer verhuurder' tien maal per Boerderij Den Oord in 1983. De leilinden vóór de boerde-
rij werden ingrijpend behandeld door een boomchirurg. (Topografische verzameling gemeente Houten) |
jaar van Utrecht naar Wulven rijden of naar de
gehuurde hofstede en vandaar uiteraard ook weer terugbrengen. Ook vermeldt de pacht- overeenkomst verschillende interessante voor- waarden, zoals; 'De huurder zal de koeybeesten niet anders dan geseelt" mogen laten lopen, zoodanig dat deselve de bomen niet kunnen beschadigen'. Patriot en schepen
In een artikel in dit tijdschrift over de patriotten
rond 1795 in Houten, wordt ook onze Dirk de Goeij genoemd en wel als een gematigd patri- ot'. In 1792 werd hij benoemd tot een van de zeven schepenen van het Houtense gerecht. In 1793 werd hij herbenoemd en ook in 1794 mocht hij in die functie blijven, maar op 25-1- 1795 werd hij na de komst van de Fransen als
schepen afgezet. Op 16-3-1795 werd in de her- vormde kerk te Houten een vergadering gehou- den, onder voorzitterschap van Dirk de Goeij, om nieuwe schepenen te kiezen. Maar op 11-2- 1796 zat hij niet meer in het gerechtsbestuur.
Op een vergadering van 9-2-1797 komt hij weer naar voren en werd weer schepen, maar in 1798 werd hij niet herkozen, ondanks het feit dat hij in 1795 het 'Patriottisch Declaratoir' had ondertekend. Kort voor zijn dood, op l-IO- 1802, werd hij opnieuw schepen*. De nieuwe kerk
De katholieken in Houten wilden na 1795 weer
een eigen kerk. Onder leiding van de nieuw gekozen kerkmeesters, waaronder ook Dirk de Goeij, werden daartoe handtekeningen verza- meld. In een lijst met namen van hen die in 1798 de Aartspriester om een pastoor verzoch- ten, werd Dirk de Goeij als eerste genoemd met de vermelding dat zijn gezin uit twaalf personen bestond. Zijn eigenlijke gezin bestond uit zeven personen, maar de inwonende knech- ten en meiden telden ook mee. Op I november 1798 werd het nieuwe kerkgebouw in gebruik genomen. Het was een door het kerkbestuur gekochte boerderij aan de Loerikseweg, waar- van het achterste gedeelte was gesloopt en daarna een zaalkerkje tegen het voorhuis was aangebouwd, dat als pastorie ging dienen. Het torentje werd er in 1829 opgezet". Dirk de Goeij heeft niet lang van de nieuwe kerk kunnen genieten, want in 1802 stierf hij. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
86
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de begraaflijst van het gerecht Houten werd
genoteerd: 'Is in de kerk te Houten in eigen graf met drie poosjes geluy begraven het lijk van Dirk de Goey, oud 57 jaar, van geboorte van Houten en religie R.C.' Jannigje de Goey-Uitewaal
Dirks weduwe, Jannigje de Goeij-Uitewaal,
bleef de hofstede Den Oord pachten. De volks- tellling van 1808 vermeldt over haar en haar bedrijf: 'de weduwe van Dirk de Goey, 5 kin- deren, 1 knegt, 1 meid, bouwerije, 9 paarden, 12 koeyen, 4 vaarzen,4 pinken, 16 morgen weiland (die waren toen eigendom), verpon- dingen ƒ 96-0-0, personeel ƒ 138-4-0"". Die 'verpondingen' waren een soort onroerend- goedbelasting. Gerangschikt naar de jaarlijks te betalen personele belasting in 1808 in guldens, stuivers en centen, kwam de weduwe van Dirk de Goeij op de derde plaats. Jannigje Uitewaal was op 19-11-1752 te Schal- kwijk gedoopt als dochter van Comelis Uite- waal en Treuigjen van Bennekom. Haar ouders waren op 14-2-1741 te Werkhoven getrouwd. Hun eerste vijf kinderen werden te Werkhoven gedoopt, maar Jannigje en haar broer Comelis werden in Schalkwijk ten doop gehouden. Het gezin woonde toen onder 't Goy aan de Lek- dijk op de hofstede De Noord, ook wel ge- noemd Den Oord. In die tijd kwam de naam Uitewaal ook in meerdere variaties voor: Ute- waal, Uterwaal, Uitewaal, Uittewaal, Uiter- waal, Uytewaal en Uytterwaal. Comelis Uitewaal gebruikte 52 morgen land en was als dijkwachtplichtige van de Lekdijk Bo- vendams vrijgesteld. Daarover vinden we in de monsterrollen in 1772 het volgende: 'omdat onder de dijk wonende hij en geduren- het dij- kleger met paard en wagen tot het aanvoeren der messi en andere species en diensten soo sustineeren derzelve exemptie als vanouds". Jannigje Uitewaal overleed te Houten op 7-6- 1820. In de na haar dood opgestelde Memorie van successie worden haar vijf kinderen en waar zij woonden, vermeld'^. Dit waren: 1. Geertrui, huisvrouw van Bastiaan van Ros-
sum, te Linschoten. Deze Bastiaan was gebo- ren op de boerderij De Grote Geer te Houten; 2. Dirk, te Houten. Hij werd na de dood van
zijn moeder de pachter van Den Oord; 3. Jan, te Zuylen. Later boerde hij te Vleuten; 4. Cor- |
nelis, te Houten. Hij werd pachter van De Stee-
nen Poort te Houten; 5. Jacobus, te Houten. Hij werd later stalhouder te Utrecht en heette ei- genlijk Alexander Jacobus. Bovendien vermeldde de Memorie van succes- sie nog dat het actief van de boedel onder ande- re bestond uit 16 morgen weiland in de Knoes- terpolder in de gemeente Schonauwen. 1787-1927
Nakomelingen van Dirk de Goeij en Jannigje
Uitewaal bleven pachters van de hofstede Den Oord tot ongeveer 1927. Eerst hun zoon Dirk de Goeij (1789-1853). Na diens dood zijn tweede vrouw Johanna Doenbeek tot haar over- lijden in 1877. Daarna haar zoon Hannes de Goeij (1844-1922). Vervolgens nog enige ja- ren, tot ongeveer 1927, diens dochter Johanna Maria de Goeij, beter bekend als Hanna de Goeij (1879-1973). Zij had boerin kunnen blij- ven op Den Oord door de boerderij te kopen, maar zij ging daar niet op in en bouwde een villaatje, toen iets buiten het dorp aan de Utrechtse weg, nu Lupineoord 53. Daar over- leed zij in 1973 ongehuwd. Met haar kwam een einde aan een periode van 1787 tot 1927, waar- in De Goeys pachters waren van Den Oord (hu Tarwe-oord 4) |
|||||||
De door Johanna Maria de Goeij in 1927 gebouwde villa
aan de Utrechtseweg, nu Lupineoord 52 (Foto Otto Wtte- waall 1986, Topografische verzameling gemeente Houten) De boerderij Den Oord werd in 1637 al ge-
noemd. In 1732 omvatte de hofstede 27 morgen land en was toen een Gelders leen. Het tegen- woordige gebouw stamt grotendeels uit 1927 en werd in 1981 tot woning met praktijkruimte omgebouwd". |
||||||||
87
|
||||||||
Boerderij De Stenen Poort (Foto Otto Wttewaall 1992,
Topografische verzameling gemeente Houten) Twee zonen in Houten
De tweede zoon van Diric de Goeij en Jannigje
Uitewaal was Corneiis de Goeij (1791 -1863). Deze Corneiis trouwde in 1824 te Odijk met Francisca van Weert (later Verweert) van de boerderij De Beug te Odijk. Zij gingen boeren op de boerderij De Stenen Poort te Houten. Deze Corneiis de Goeij was ook kerkmeester van de katholieke parochie Houten. Na zijn dood bleef zijn weduwe de boerderij pachten tot haar overlijden in 1872. Daarna waren drie van haar zoons de bewoners van De Stenen Poort. Alleen zoon Corneiis (1836-1895) was getrouwd, maar had geen kinderen. Toen de ongehuwde broer Dirk de Goeij (1825-1893) was overleden, verlieten Corneiis de Goeij met zijn vrouw Johanna van 't Hoofd en de onge- huwde Jacobus de Goeij (1837-1911) de boer- derij. Als pachter kwam na de De Goeijs op De Stenen Poort G. van Rooyen, die in 1894 te Harmeien trouwde met Comelia Ebskamp. De boerderij De Stenen Poort is niet meer als zoda- nig in gebruik, maar het poortgebouw bij de oprit naar de vroeger omgrachte |
||||||
Het poortgebouw dat de naam heeft gegeven aan boerderij
De Stenen Poort Foto uit 1958 (Topografische verzame- ling gemeente Houten) boerderij staat er nog als monument.
De vierde en jongste zoon van Dirk de Goeij en Jannigje Uitewaal was Alexander Jacobus de Goeij (1796-1860), die in Utrecht aan de |
||||||
Gansstraat stalhouder, logementhouder en kas-
telein was. Ook hij bleef trouw aan zijn geboor- teplaats Houten, want zijn tweede vrouw, Elisa- beth van Echtelt, kwam daar vandaan. Eén van zijn vier zoons. Petrus de Goeij (1847-1920), was stalhouder aan het Ledig Erf in Utrecht. Als de boeren uit Houten met hun paarden en wagens naar Utrecht kwamen werd er vaak bij deze De Goeij gestald. Hij zal niet alleen be- langstelling hebben gehad voor hun paarden, maar ook voor de boerendochters, want hij trouwde in 1871 in Houten met de Houtense boerendochter Gijsberta Veldhuizen. Haar ou- ders waren rijk gezegend met aardse goederen, maar dat zal wel geen huwelijksbeletsel zijn geweest! Vier kleinzonen in Houten
Een van de kleinzonen van Dirk de Goeij en
Jannigje Uitewaal heette eveneens Cornelis de Goeij (1823-1903); hij was een zoon van Dirk de Goeij (1789-1853) en Anthonia Peek (1794- 1832). Ter onderscheiding van zijn oom Corne- lis de Goeij van de Stenen Poort werd hij wel genoemd: Cornelis de Goeij Dirkzoon. Uit zijn eerste huwelijk had hij geen kinderen en uit zijn huwelijk met Maria Catharina Dumoiin een zoon: Theodorus Adrianus (1872-1945). In 1892 trad deze in bij de Orde der Capucijnen en werd in 1899 tot priester gewijd. Hij over- leed in 1945 te Tilburg. Zijn bidprentje ver- meldt: 'Vurig beminde hij zijn Orde, welke hij vele jaren in zware verantwoording bestuurde. Onvermoeid ijverde hij voor de Capucijnenmis- sies, waarvan hij jarenlang procurator was. Zijn kloosternaam was: pater Anastasius'. Een andere Houtense kleinzoon van Dirk de Goeij en Jannigje Uitewaal en ook zoon van Dirk de Goeij en Anthonia Peek was Jacobus Alexander de Goeij (1827-1890). Deze trouwde in 1864 te Houten met Maria van Leeuwen, weduwe van Michaël Broekhuysen. Zij woon- den op de boerderij Groenewoud. Na zijn dood vertrok zijn weduwe in 1900 met haar zoon Jacobus Alexander Theodorus de Goeij (1867) naar Utrecht. Nog een andere kleinzoon van Dirk de Goeij en
Jannigje Uitewaal en ook zoon van Dirk de Goeij en Anthonia Peek was Willem de Goeij (1829-1892). Hij werd boer in Schonauwen, toen hij daar in 1855 trouwde met Hanna van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IN MEMORIAM
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bidprentje van de Capucijner pater Theodorus Adria-
nus de Goeij uit 1945 (collectie auteur) der Worp uit Schonauwen (Schonauwen werd
in 1858 als zelfstandige gemeente opgeheven en bij Houten gevoegd). Zij kregen 14 kinde- ren, waarvan de meesten jong stierven. Na de dood van Hanna van der Worp in 1896 kwam hun zoon Willem de Goeij (1869) op de boer- derij. Deze Willem de Goeij had in Houten de bijnaam 'De Rus'. Hij schijnt een grote en nogal behaarde boer te zijn geweest. Na hem kwam het echtpaar Van Rooyen-Mocking op de boerderij aan de Houtense Wetering. Later werd deze boerderij een manege. Nog weer een andere Houtense kleinzoon van Dirkje de Goeij en Jannigje Uitewaal en ook een zoon van Dirk de Goeij (junior) was Hen- drik de Goeij (1840-1892). Hij trouwde in Baarn met Wilhelmina Kuyer, kocht daar wat land en erfde bovendien van zijn schoonouders nog land, samen zo'n zes hectare. In 1889 be- zat hij de boerderij Nieuweroord onder Houten met bijna 28 hectare land. Driejaar later stierf |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
89
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boer te Schonauwen en wel op de boerderij
Bouw- en Weidelust. Na diens dood kwam op deze boerderij zijn enige nakomeling, Johan- nes de Goeij (1802-1874). In 1842 verkocht deze de boerderij Bouw- en Weidelust voor ƒ 26.000.- aan Baron van Brienen van de Groote Lindt te Amsterdam en kon de boerderij met 40 bunders land van de nieuwe eigenaar pach- ten voor 1400 gulden per jaar'"*. Deze Johannes de Goeij trouwde twee keer en kreeg in totaal twintig kinderen. Toen zijn tweede vrouw, Anna Dalderop, in 1876 over- leed, werden haar kinderen Cornelis de Goeij (1840-1893), Wilhelmina de Goeij (1843- 1900) en Elisabeth de Goeij (1853-1910) de pachters van Bouw- en Weidelust. Cornelis bleef ongehuwd; Elisabeth de Goeij trouwde in 1893 met Johannes Uyttewaal en het echtpaar ging boeren op Bouw- en Weidelust. Zij kre- gen geen kinderen. Op de boerderij kwam later Hannes de Veen, wiens moeder Anna de Goeij was (1845), een zus van Elisabeth. Een dochter van Hannes de Veen trouwde met Van Rooyen en zij boerden op Bouw- en Weidelust aan de Houtense Wetering 33. Ed de Goeij
Opmerkelijk is dat er van Dirk de Goeij en
|
||||||
De neomist Henny van der Vegt werd in 1941 in Houten
ontvangen door burgemeester Los en pastoor Verhoef, Ook zijn ouders, Jacobus van der Vegl en Johanna Wilhelmina de Goeij, staan op de foto (afbeelding uit Heijmink Liesert, 37) hij te Houten. Op 4-4-1884 was te Baarn zijn
enige nakomelinge geboren, Johanna Wilhelmi- na de Goeij. Zij trouwde op 19-11-1912 in Houten met Jacobus van der Vegt, die van 1924 tot 1944 hoofd van katholieke lagere school in Houten was. Wilhelmina Kuyer, de weduwe van Hendrik de Goeij, trouwde in 1893 te Hou- ten met Cornelis Sturkenboom (1867-1927). Zij kregen twee kinderen: Wilhelmus Johannes Henricus Sturkenboom (1894) en Hendrikus Johannes Sturkenboom. De laatste werd boer op Nieuweroord en zijn broer op een boerderij daar schuin tegenover. Nog meer De Goeijs
Er waren nog meer De Goeijs als boeren in
Houten woonachtig, maar dat waren geen nako- melingen van de al vaak genoemde Dirk de Goeij (1746-1802), maar van diens broer Wil- lem de Goeij (1750-1822). Deze Willem de Goeij woonde eerst onder Schonauwen, maar boerde omstreeks 1801 te Schalkwijk. Zijn zoon Pieter de Goeij (1777-1819) was weer |
||||||
90
|
||||||
Jannigje Uitewaai, die toch vele nakomelingen
in Houten hadden, tegenwoordig geen enkele nazaat met de naam De Goeij meer voorkomt in Houten. Hun laatste nakomeling was mevrouw Van der Vegt-De Goeij, die omstreeks 1980 overleed. Wel zijn er genoeg nakomelingen buiten Houten te vinden. We hebben al veel De Goeijs de revue laten passeren, die al lang zijn overleden, maar één springlevende wil ik nog even noemen. Dat is Ed de Goeij, zeven jaar keeper bij Feyenoord in Rotterdam en thans keeper bij de Londense voetbalclub Chelsea. Hij is een achter-achter- achterkleinzoon van Dirk de Goeij en Jannigje Uitewaai. Van voetballen heb ik geen verstand, maar toch is hij volgens mij de beste Neder- landse keeper. En waarom? Omdat hij ook nog een heel klein beetje familie van mij is. Mijn moeder was namelijk Elisabeth Antonia de Goeij (1893-1975), een achter-achterkleindoch- ter van dezelfde Dirk de Goeij en Jannigje Ui- tewaai. Vandaar mijn zoeken naar De Goeijs in het verleden ! J.A. van Bemmel woont in Beneden Leeuwen en
is oud-leraar aan een MA VO. Hij houdt zich vooral bezig met genealogisch onderzoek. |
||||||||
Noten
|
||||||||
1. P.M. Heijmink Liesert, De kerk in het midden: de pa-
rochie Houten 1798-1998. Houten, 1998. 2. Tenzij anders vermeld, zijn de gegevens ontleend aan de
doop-, trouw- en begraafregisters van de katholieke pa-
rochies Jutphaas en Schalkwijk, de archieven van de gerechten Jutphaas, Houten en Schonauwen en de registers van de burgerlijke stand van de gemeenten Houten en Schonauwen. Deze bronnen zijn te raadple- gen op Het Utrechts Archief (HUA) te Utrecht en/of op het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH) te Wijk bij Duurstede. 3 Tegenwoordig komt in de familie zowel de schrijfwijze
De Goey als De Goeij voor. Nog in de negentiende
eeuw veranderde de achternaam wel eens, zelfs een enkele keer bij personen uit hetzelfde gezin. 4 Het Hoogheemraadschap Lekdijk Bovendams had de
zorg over de rivierdijk van Amerongen tot Vreeswijk, waar bij Het Klaphek tussen 1285 en 1292 in de rivier- dijk een dam werd aangelegd om de doorstroom van de Lek naar de Hollandse IJssel te blokkeren Zie hierover: M. Donkersloot-de Vrij e.a.. De Stichtse Rijnlanden: Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschap- pen. Utrecht, 1993, De monsterrollen van dijkwacht- plichigen zijn lijsten met namen van degenen die naar de rivierdijk van de Rijn of de Lek moesten komen voor werkzaamheden bij gevaar van een dijkdoorbraak. 5. SAKRUH, Notariële Archieven tot 1896, inv.nr, 178
(16-11-1793). 6. Om te voorkomen dat de koeien bij de takken van de
vruchtbomen zouden kunnen komen, werd een halster om hun kop gedaan waaraan een ketting was verbon den met een voorpoot, even boven de hoef Een slimme koe boerde dan die poot wat op en kon dan toch bij de takken komen Hiervoor werd het dier gestraft door nog zo'n ketting te verbinden met de andere voorpoot. Het lopen was dan geen pleziertje meer, want bij het lopen moest de kop telkens op en neer. 7 C. van Schaik, 'De Bataafse omwenteling in Houten en
■t Goy'. Het Kromme-Rijngebied. 29 (1995-4), 84-104. 8. De schepenen vormden samen met de schout het be-
stuur in een gerecht, de voorloper van de gemeente. Zij regelden niet alleen bestuurlijke zaken, maar ook (eenvoudige) juridische zaken. De schout was met zijn rakkers (politieagenten) verantwoordelijk voor de open- bare orde in het gerechtsgebied. 9. Heijmink Liesert, 78-79.
10.H Reinders, 'Een volkstelling uit Houten van 1808'.
Tussen Rijn en Lek. 21 (1987-4), 22-30. 11.Streekarchief Rijnstreek te Woerden, Hoogheemraad-
schap Lekdijk Bovendams, monsterrollen van het ge- recht Houten, 1772. 12.HUA, Memories van successie Kantoor Amerongen,
Houten 1818-1825, nr.24, acte nr. 116, december 1820. 13..1.A.M. Smits en 0.1 Wttewaall, Houten: Historische
bebouwing. Zeist, 1991, 249-250. 14.SAKRUH. Notariële archieven tot 1896. inv.nr. 2646.
|
||||||||
91
|
||||||||
Een pispot met boter en 'tureluren' in het
Wijkse gasthuis |
||||||||||||||||||||||
Ria van der Eerden- Vonk
|
||||||||||||||||||||||
onder andere een pispot met boter^.
In de eerste attestatie vertelt Philips de Vosch, bode van het gasthuis en tevens stadsdeurwaar- der, wat de gasthuismeid Neeltje de Roij hem had gezegd. Op zondagavond 4 maart, toen de regenten aan 't vergaderen waren, hadden Neeltje en de binnenmoeder 'op het bedde leggende malkander de biecht gelesen^'. De dienstmeid had Cornelia Mesen verweten dat zij een nieuwe waterpot had gekocht en die met boter gevuld aan haar dochter had gege- ven. Ook had diezelfde dochter een gedeelte van de zoutevis die voor de proveniers be- stemd was, gekregen. De meid had er nog aan toegevoegd 'dat sij den bruy vande moeder hadde'', dat sij het soude seggen, want sij heeft doch soo veel gedaen'. |
||||||||||||||||||||||
Op 23 maart 1694 werden voor de Wijkse no-
taris Nicoiaes Keppel twee verklaringen afge- legd over het gedrag van Cornelia Mesen, bin- nenmoeder van het Ewoud- en Elisabethgast- huis in Wijk bij Duurstede'. In beide gevallen had dr. Peter Benier, regent van het gasthuis en oud-burgemeester van Wijk, daarom verzocht. Hij had zich hiertoe genoodzaakt gevoeld nadat de binnenmoeder hem ervan had beticht een 'faemrover', leugenaar en dief te zijn, omdat hij haar op 17 maart aan tafel, in het bijzijn van de gasthuisregenten en -regentessen, had beschul- digd van diefstal van De voorgevel van het Wijkse gasthuis aan de Oeverstraat
op een schilderij uit 1882 door J F Croockewit naar een tekening uit 1728 van L.P. Serrurier (foto SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurstede) |
||||||||||||||||||||||
3ca«AL
|
||||||||||||||||||||||
1 l 1 \ » 'il:
1,1 M.! ' |
||||||||||||||||||||||
.1(1» »,» ! » V". »
■ > l > i • 5 • » V \ V ■ I V' S » t, \ ! ( i 1 |
||||||||||||||||||||||
< ; » t > » V I 1. '
|
||||||||||||||||||||||
>' t I II f. i -. 11 il
|
||||||||||||||||||||||
11 1 1
|
||||||||||||||||||||||
92
|
||||||||||||||||||||||
Tweede attestatie
Dat er inderdaad meer aan de hand was, blijkt
uit de tweede attestatie. Twee proveniers of kostkopers van het gasthuis, Jean Cottin' en Peter de Haes, verklaarden dat zij zo'n twee jaar eerder, ergens in de zomer van 1692, gezien hadden dat Cornelia Mesen 's avonds tussen zeven en acht uur op de mannenkamer was gekomen en de dekens en lakens van het bed van de dove provenier Teunis Dirxen Pijsel had afgetrokken. Vervolgens was zij met haar bovenlichaam en op de ellebogen steunend op het bed gaan liggen en had Teunis Dirxen bij zijn mannelijkheid gevat 'sodanich dat hij schreijde door het trecken bij het haer vande selve'. Bovendien hadden beide prove- niers vijf of zes maanden voor zij hun verkla- ring aflegden, gezien dat hun medebewoner Jacobus van Bruijnlucht 'is komen lopen in de mans kamer, hem verbergende in het secreet en lopende riep 'ick wil niet, ick wil niet'. Dat de moeder hem volgende haer ontrent het bedt van den genoemden Bruijnlucht heeft verbor- gen; dat Jacobus voornoemt naer eenigen tijdt verblijfs in het secreet naer sijn bedde is geko- men; dat de moeder daar doen noch staende hem op het bedde heeft gesmeten en bij sijn mannelijckheyt heeft gevat, daar op hij al roepende en schreuwende seide 'ick wil niet meer turelueren, ick heb het al eens gedaen'. Behalve deze sexuele vergrijpen had Cornelia Mesen gefraudeerd met het meten van het koren. Ook wisten de beide proveniers te vertellen dat haar dochter uit Darthuizen ge- woonlijk twee of drie keer in de week met haar kind of kinderen in het gasthuis kwam. Ze aten dan samen achter een gesloten keu- kendeur. Toen gasthuisregent en burgemeester Schagen een keer kwam kijken, verborg ze haar dochter en kleinkind in het bakhuis. De binnenmoeder liet haar dochter ook alijd ach- ter aan de wal uit, in plaats van via de voor- deur aan de Oeverstraat, zwaar beladen met spullen. Verschillende keren hadden Jean Cottin en Peter de Haes ook gezien dat Corne- lia Mesen melk aanreikte achter over de muur. Deze verklaringen werden bevestigd door een derde provenier, Piere Ladirack. |
|||||||||
Ontslagen
Op 7 april 1694 stelde Peter Benier de affaire
aan de orde in de regentenvergadering, maar presiderend regent Johan de Wael vond dat het te laat was geworden, zodat de zaak, onder protest van Benier, werd aangehouden. Nog geen twee weken later bespraken de zeven aanwezige gasthuisbestuurders de kwestie op een speciaal bijeengeroepen vergadering. Na- dat zij zich door Benier hadden laten informe- ren, werd de binnenmoeder Cornelia Mesen gehoord. Deze ontkende alle haar ten laste gelegde feiten. De regenten besloten daarop, mede vanwege 'het schandael, ergenisse en opspraeck vande borgerije die door dese saeck waren ontstaen met ondienst vanden huijse', haar op staande voet te ontslaan". Na vijfjaar als hoofd van de huishouding in het Wijkse gasthuis te hebben gewerkt, werd Cornelia Mesen op straat gezet met 100 gulden en 4 stuivers: haar salaris over de laatste anderhalf jaar, dat voor de komende zes weken en 2 gulden en 14 stuivers voor een paar schoe- nen'... Wat er van haar geworden is, is mij niet bekend. Misschien is ze bij haar dochter in Darthuizen ingetrokken. |
|||||||||
Schilderij uit 1700 door J.F. Bodecker van (waarschijnlijk)
gasthuisregent jonkheer Joost Taets van Amerongen, heer van de Natewisch (foto SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurste- de) |
|||||||||
93
|
|||||||||
Drs. M.A. van der Eerden-Vonk is archivaris
van het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug en redacteur van dit tijdschrift. Zij houdt zich bezig met de geschie- denis van het Ewoud- en Elisabethgasthuis in Wijk bij Duurstede. |
|||||||
Aeltje Spithoven
De regenten zagen zich nu voor de opgave
gesteld om een 'bequame degelijcke wedue' voor de vacante functie van binnenmoeder te zoekend Ze zullen zich dit keer wel goed heb- ben geïnformeerd over de degelijkheid van hun nieuwe werkneemster, want met Cornelia Mesen had het Wijkse gasthuis de tweede bin- nenmoeder op rij binnengehaald waarmee problemen waren ontstaan. In 1689 was Cor- nelia's voorgangster, Aeltje Spithoven, onder onduidelijke omstandigheden uit het gasthuis verdwenen. Eerder was in het regentencollege uitgebreid gesproken over de klachten die over haar waren binnengekomen'. Ze zou de prove- niers op allerlei manieren kwalijk hebben be- jegend en het gasthuis slecht bestieren. Opval- lend genoeg is het besluit dat de regenten over haar namen uit de notulen geschrapt. Dat was gebeurd toen Aeltje op 7 september 1689 had laten weten dat de heren regenten naar een andere binnenmoeder konden omzien, omdat zij zich verhuurd had ten huize van één van hen, jonkheer Joost Taets van Amerongen van de Natewisch. Op haar verzoek kreeg ze een verklaring mee dat ze het gasthuis vijf jaar lang eerlijk en goed had gediend.... Dronkenschap
De twee proveniers die het slachtoffer waren
geweest van de handtastelijkheden van Corne- lia Mesen bleven in het gasthuis wonen. Ze behoorden overigens niet tot de gemakkelijkste bewoners. Met name de dove Thonis Dirks- soon Pijsel was zich in de jaren 1690-1692 verschillende keren te buiten gegaan aan dron- kenschap en wangedrag en als straf daarvoor uit het gasthuis gezet'". Hij werd echter tel- kens weer toegelaten, mede omdat het gasthuis hem nodig had vanwege de werkzaamheden die hij als provenier verrichtte". In augustus 1702 was het geduld van de regenten met de zich dagelijks bedrinkende en misdragende Pijsel echter op: hij kon na het middagmaal vertrekken om nooit weer in het gasthuis terug te keren'^ |
|||||||
Noten
1 Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH). Notariële Archieven tot 1896, inv.nr. 2506. Met dank aan Wim Donselaar die op het bestaan van de twee akten wees. Behalve als Mesen werd zij ook wel aangeduid als Meessen en Meijssen. 2 SAKRUH, Archief Ewoud- en Elisabethgasthuis te Wijk
bij Duurstede (I367)1400-ca.l880 (Gasthuis I), inv.nr.1, 1674-1709, 19-4-1694 (biz. 337). 3 Dat wil zeggen dat zij 'elkaar de waarheid hadden ge-
zegd'. 4 Neeltje had dus genoeg van de binnenmoeder.
5 Cottin of Cottijn was in maart 1690 als provenier in het
Wijkse gasthuis opgenomen (SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr.1, 1674-1709, 5-4-1690 (blz. 261). Aangezien hij 'Frans réfugié' genoemd wordt, zal hij behoord hebben tot de honderdduizenden Hugenoten die na de opheffing van het Edict van Nantes in 1685 uit Frankrijk vlucht- ten. Hij was overigens de enige van de drie attestanten die zijn eigen naam kon schrijven; de twee anderen zetten een kruisje. Hij overleed enkele maanden nadat hij in januari 1695 wegens wangedrag voor zes weken uit het gasthuis was gezet (SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr.1, 1674-1709, 5-1-1695 (blz. 359) en 1-6-1695 (blz. 364). 6 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 19-4-1694
(blz. 336-339). 7 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 15, 1693-1694.
8 Het werd Teuntje Willems, de weduwe van Arnoult van
der Horst (SAKRUH, Gasthuis 1, inv.nr. 1, 1674-1709, 14-5-1694 (blz. 343)). 9 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, blz. 245.
10 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 5-4-1690
(blz. 261), 4-7-1691 (blz. 278-279), 2-4-1692 (blz. 286, samen met Jacob van Bruijnloght), 11-10-1692 (blz. 296, samen met Peter de Haes), 11-11-1692 (blz. 299), 2-2-1695 (blz. 360: Jacobus van Bruijnlocht). 11 Bij zijn toelating op 7-1-1689 had hij verklaard zodanig
tot armoede te zijn vervallen, dat hij de gebruikelijke inkoopsom voor proveniers niet kon betalen. Hij werd daarom toegelaten tegen betaling van 15 gulden en onder voorwaarde dat hij voor het gasthuis arbeid zou verrichten (SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674- 1709, blz. 231). 12 SAKRUH, Gasthuis I, inv.nr. 1, 1674-1709, 27-8-
1702 (blz. 484). |
|||||||
94
|
|||||||
stadsboerderijen in de Achterstraat te
Wijk bij Duurstede Theo van Wijk
|
|||||||||
Wijk bij Duurstede is onmiskenbaar een stad:
het heeft een stedelijke structuur, -uitstraling en -bevolking. Niettemin is de stad voortgeko- men uit de naamloze nederzetting die na de ondergang van Dorestad was overgebleven: een handvol verspreide boerderijen en een 'cur- tis', een grote boerderij waar de meier zetelde, de vertegenwoordiger van de grondheer. Niet lang na het het midden van de 13de eeuw werd de donjon gebouwd, toen al 'het huis te Duur- stede' genaamd, die uit zou groeien tot het la- tere kasteel. De kasteelheer verleende in 1300 stadsrechten aan het dorp dat inmiddels rond de curtis en onder bescherming van het kasteel was ontstaan en dat van toen af als de stad Wijk bij Duurstede de geschiedenis inging'. Keizerstraat
Dat rudimentaire Wijk was minimaal van af-
meting: het omvatte weinig meer dan één straat, de Keizerstraat geheten (het verlengde van de Hoogstraat!) waaraan de curtis en de kerk waren gelegen. Er kwam een omwalling en een omgrachting waartoe de Arkgracht werd gegraven en binnen die summiere begrenzing ontwikkelde zich het hart van de stad zoals wij dat nu nog kennen: de Markt, het verbrede gedeelte van de Keizerstraat dat aanvankelijk 'De Plaets' heette; de Volderstraat, de voorma- lige Keizerstraat die eerst Vorderstraat of Voorstraat werd genoemd; de Nederhof waar- binnen nog fragmenten van de vroegere curtis te zien zijn (waaronder de oorspronkelijke in- gang aan de Volderstraat); de Mazijk, zijnde de gedempte Arkgracht en de aanzetten van Pe- perstraat en Maleborduurstraat. De wal werd een muur en evenwijdig aan die (stads)muur werd de Achterstraai aangelegd (vandaar de verandering van Keizerstraat in Voorstraat) en over die Achterstraat gaat deze bijdrage. Penetrante stank
In de vroege 14de eeuw was de Achterstraat
een (onverharde) weg met een éénzijdige be- |
|||||||||
Achterstraat 18 in ongeveer 1965 (Streckarchivariaat
Krommc-Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug, Atlas Wijk bij Duurstede) bouwing aan de buiten- of Singelzij de; de an-
dere straatwand werd gevormd door de erfaf- - sluitingen (muren en schuren) van de bebou- wing aan de Markt en de Volderstraat. De be- bouwing van de Achterstraat bestond uit boer- derijen waarvan de erven tot aan de stadsmuur liepen. Het vee dat 's-zomers in de weiden graasde stond 's-winters op stal en werd daar- toe twee keer per jaar door de Veldpoort de stad in- en uitgebracht. Een dorpsweg binnen de stadsmuren. De stad breidde zich uit, 'Het Oever' kwam er bij, de ommuring werd ver- nieuwd en versterkt met torens, poorten en bolwerken, de bebouwing in de straten sloot zich aaneen (ook in de Achterstraat) maar de (stads)-boer hij ploegde voort. Het vocht uit de mesthopen op de erven mengde zich met de gier uit de stallen en liep ongehinderd in het water van de Singel. Met de ook tóen heersen- de zuidwestenwind moeten de nauwe straatjes in de binnenstad bezwangerd zijn geweest van een niet aflatende penetrante stank. Achterstraat 18
Op het kadastraal minuutplan uit 1820 staan
aan de Achterstraat nog acht boerderijen -her- kenbaar aan de vele hooibergen- ingetekend. Nu resteren er nog twee: Achterstraat 18 en |
|||||||||
95
|
|||||||||
Achterstraat 38-42. Van deze twee is nr. 18
vrijwel ongeschonden als boerderij herkenbaar en dat is te danken aan het feit dat er nog tot in de jaren zestig van deze eeuw op is 'geboerd'. Toen werd de laatste practiserende stadsboer door de gemeente uitgekocht; de tot een trieste puinhoop vervallen boerderij leek een droevig einde beschoren. De redding kwam in de per- soon van een jonge tandarts die in 1972/73 een totale restauratie liet uitvoeren en er zijn star- tende praktijk vestigde. Sindsdien pronkt Wijk bij Duurstede met een vrij unieke bezienswaar- digheid: een zeldzaam gave stadsboerderij waarvan de vroegste sporen teruggaan tot vóór 1495. Achterstraat 18, er zit nog steeds een tandarts in. Achterstraat 38-42
De andere bewaard gebleven stadsboerderij
aan de Achterstraat draagt de nrs. 38 t/m 42 hetgeen duidt op een forse gevelbreedte. Deze boerderij is beduidend jonger dan zijn eerbie- dwaardige tegenhanger op nr. 18 maar zeker interessant door de bewaard gebleven boerde- rijvorm. Vooral de linker zijgevel spreekt in dat verband nog tot de verbeelding. Tot 1914 is hier nog geboerd; in dat jaar liet de eigenaar aan de Zandweg een nieuwe boerderij bouwen, de Adrianahoeve (inmiddels praktisch opge- slokt door nieuwbouwplan De Geer). De aannemer van Adrianahoeve kocht de oude boerderij aan de Achterstraat van zijn bouw- heer en vestigde er zijn bedrijf Hij verbouwde het voorhuis tot drie (!) woningen, betrok zelf de linker hoekwoning en richtte de stallen en schuren op het erf in als werkplaats en opslag- ruimten. Het bedrijf breidde zich uit, het belen- dende perceel nr. 44 werd aangekocht en op de samengevoegde erven werden de stallen en schuren vervangen door grote loodsen. Het karakter van stadsboerderij ging geheel verlo- ren en was nog uitsluitend herkenbaar aan de vorm van de bebouwing aan de Achterstraat: het zeer brede voorhuis (10 traveeën!) en het haaks daarop staande bewaard gebleven ge- deelte van de stal aan de achterzijde. De stal is beduidend hoger dan het voorhuis en steekt daar dan ook bovenuit. Gezien vanuit de Ach- terstraat heeft dat een opmerkelijk effect: het dak van het voorhuis met de nokrichting even |
|||||||||
Achterstraat 42 in augustus 1998 (Streekarchivariaat
Kromme-Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug, Atlas Wijk bij Duurstede) wijdig aan de straat, schiet in het midden eens-
klaps in puntvorm dóór naar de hoger gelegen nok van de stal. De eerder genoemde zijgevel is mede door dit 'dakenspel' bijzonder van vorm. De bedrijfsvoering van het complex Achter- straat 38 t/m 44 is inmiddels beëindigd; er zijn plannen ontwikkeld om op het terrein een twaalftal woningen te bouwen. Daarbij is be- paald dat de gebouwen aan de Achterstraat behouden moeten blijven vanwege hun historische- en beeldbepalende waarde. Uniek ?
Is dat nu uniek, boerderijen in een stad? Nee, in
vele oude steden waren ze te vinden en enkele zijn ook nu nog als zodanig te herkennen. Het bijzondere aan de Wijkse boerderijen is dat ze allemaal aan één straat hebben gestaan die daardoor het karakter van een echte dorpsstraat had. Bijzonder is ook dat twee boerderijen tot in onze eeuw in funktie zijn geweest en zo- doende hun authenticiteit hebben behouden. En dat 'danken' we aan de tijd die in Wijk bij Duurstede zo lang heeft stilgestaan. P. Th. L. van Wijk is oud-gemeentearchitect van
Wijk hij Duurstede, Cothen en Langhroek. |
|||||||||
I De auteur baseert zich vanzelfsprekend op de visie zoals
die tot nog toe in de literatuur over Wijk bij Duurstede overheerst. In het recent verschenen Van Dorestad naar Wijk bij Duurslede Het ontstaan van een stad in het span- ningsveld lussen Friezen en Franken, graven en bisschop- pen, ca. 600-1550 na Chr. door WA. van F,s e.a. (Abcou- de 1998) wordt een ander beeld van de ontstaansgeschiede- nis geschetst. Toetsing van beide visies zal nog moeten plaats hebben (naschrift redactie). |
|||||||||
96
|
|||||||||
-~^1
|
||||||||||
Rapportage ledenonderzoek van de Historische
Kring 'Tussen Rijn en Lek' |
||||||||||
Voorwoord bestuur en redactie Historische
Kring Bijna de helft van de leden van 'Tussen Rijn en
Lek' heeft meegewerkt aan de enquête van de Stichting Stichtse Geschiedenis, ongeveer een jaar geleden. Dit was de hoogste respons van de in totaal zeven deelnemende verenigingen. Uit het onderzoek blijkt dat het door de vereni- ging geboden pakket goed aansluit bij de be- hoeften van de leden: 'Het tijdschrift wordt veel gelezen, excursies en lezingen verhou- dingsgewijs goed bezocht. Het ledenbestand is trouw en minder vergrijsd dan bij zustervereni- gingen en de aanwas is evenwichtiger dan in andere gemeenten en regio's'. Toch ziet de Stichting Stichtse Geschiedenis nog wel enkele mogelijkheden tot verbetering. Zo zou er een 'Internetsite' kunnen worden geopend, zouden er meer werkgroepen kunnen worden opgericht en zou het tijdschrift enige inhoudelijke wijzigingen kunnen ondergaan. Bestuur en redactie vinden het de moeite waard om te proberen een aantal zaken te realiseren. Naast de bestaande werkgroep archeologie, zouden bijvoorbeeld een werkgroep genealogie en een werkgroep monumentenzorg kunnen worden opgericht. Een dergelijke uitbreiding van de activiteiten
van de Historische Kring is echter alleen zinvol en levensvatbaar wanneer leden van de vereni- ging daaraan actief willen bijdragen. Wij willen daarover graag met u van gedachten wisselen op de volgende algemene ledenvergadering in april 1999, waarvoor u dus alvast van harte wordt uitgenodigd (de precieze datum hoort u nog). Natuurlijk zijn ook eerder al suggesties en reacties welkom. U kunt die sturen aan de bestuurssecretaris, de heer H.J.J. Steenman, Kalverhoeve 18, 3992 NZ in Houten. Hierna vindt u een weergave van het belang- rijkste deel van het onderzoeksrapport van de Stichting Stichtse Geschiedenis, geschreven door F. Vogelzang en N. Vugts. Het volledige rapport kunt u desgewenst opvragen bij de re- dactiesecretaris, mevrouw M.A. van der Eerden-Vonk, Postbus 83, 3960 BB in Wijk bij Duurstede. |
Aanleiding voor het onderzoek
De provincie Utrecht kent enkele tientallen
verenigingen en stichtingen, die zich bezighou- den met de lokale en regionale geschiedenis. Er zijn grote verschillen tussen deze verenigingen: een aantal houdt zich bezig met de 'totale' ge- schiedenis van een bepaalde geografische een- heid: een dorpskern, een gemeente, een regio of de hele provincie. Andere richten zich op een bepaald aspect: genealogie, archeologie, de bebouwde omgeving of het landschap. De algemene lokale historische verenigingen dekken gezamenlijk bijna het gehele grondge- bied van de provincie: alleen de gemeenten Maam en Lopik hebben geen 'echte' histori- sche kring. Die algemene verenigingen ver- schillen nogal in grootte: de kleinste tellen en- kele tientallen leden, de grootste ruim 1700. De meeste echter hebben enkele honderden leden. Hoewel iedere vereniging eigen accenten legt, bieden ze alle hun leden een pakket van publi- caties, lezingen en excursies aan. Sommige hebben werkgroepen waarin de leden actief met de eigen geschiedenis bezig kunnen zijn. Er zijn verenigingen die collecties bezitten: ar- chiefmateriaal, afbeeldingen en voorwerpen. Deze collecties zijn soms in een oudheidkamer, soms in een documentatiecentrum onderge- bracht. Ook komt het voor, dat ze verspreid liggen op diverse adressen. Veel verenigingen werken samen met de lokale- of streekarchiefdienst. Sommige tonen een meer maatschappelijke betrokkenheid door het ondernemen van acties voor het behoud van monumenten, beeldbepalende dorpsgezichten, bomen, ruïnes etcetera. Veel verenigingen zijn betrokken bij de organisatie van cultuurhistori- sche evenementen zoals Open Monumentendag. Het verschijnsel historische vereniging heeft een oude geschiedenis. In de tweede helft van de vorige eeuw ontstonden de eerste historische gezelschappen, die zich, zoals ooit de achttiende-eeuwse geleerde genootschappen dat deden met het totale veld van de wetenschap, toelegden op de bestudering van de lokale ge- schiedenis. Deze eerste echte historische kring- en werden opgericht als reactie op het ontlui- |
|||||||||
97
|
||||||||||
nigingen meer en het ledental van de andere
stabiliseert zich of neemt zelfs iets af Het wordt tijd voor bezinning. Het onderzoek
Bij verschillende besturen van historische vere-
nigingen komen vragen op. Hebben de vereni- gingen hun maximale aantal leden bereikt of zijn er nog groepen belangstellenden die niet worden bereikt? Is het wenselijk dat de vereni- gingen verder groeien? Wat voor soort mensen zijn eigenlijk lid geworden en wat zijn hun ver- wachtingen? En daarmee samenhangend: is het aanbod van de verenigingen goed afgestemd op wat de leden wensen? Zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die de
verenigingen nopen tot aanpassing? Hoe zal de toekomst er uit gaan zien? Overal worden ge- luiden gehoord dat door de individualisering het verschijnsel vereniging zijn langste tijd heeft gehad. Sportverenigingen, politieke partij- en, alom kampt men met een teruglopend le- denaantal en minder inzet van leden. Om op deze vragen een antwoord te vinden en een goed beleid voor de toekomst te kunnen vormgeven, is informatie nodig. De Stichting Stichtse Geschiedenis heeft daarom in overleg met een aantal historische verenigingen een onderzoek onder de leden uitgevoerd. Natuur- lijk kan daarin niet op alle vragen een antwoord worden gevonden, maar in ieder geval kan een beeld worden gekregen van de vereniging op dit ogenblik. De onderzoeksmethode
Om een zo goed mogelijk beeld te verkrijgen
van het huidige ledenbestand en hun verwach- tingen, wensen en waardering ten aanzien van de historische vereniging waarvan ze lid zijn, is gekozen voor een uitgebreide vragenlijst. Zo'n vragenlijst kent zijn beperkingen. Zo mag hij niet te lang zijn, omdat mensen anders wor- den afgeschrikt. Vragen moeten helder en een- duiding worden gesteld. Anonimiteit moet wor- den gewaarborgd. Altijd is er de kans, dat er sociaal-wenselijk wordt geantwoord. Gekozen is daarom voor een combinatie van snel in te vullen gesloten vragen, waarbij alleen enkele mogelijkheden kunnen worden ingevuld, en open vragen, waar meer eigen mening en commentaar kunnen worden gegeven. Hoewel de aan het onderzoek deelnemende vereniging- |
|||||||
kend besef, dat veel cultuurhistorisch erfgoed
verloren dreigde te gaan. Ze richtten zich vaak op de uitgaaf van bronnen, om zo archiefstuk- ken voor het nageslacht te bewaren en geschikt te maken voor bestudering, verzamelden arche- ologische objecten of streefden naar het behoud van lokale monumentale panden. De - voorna- melijk mannelijke - leden van deze vereniging- en waren afkomstig uit de gegoede burgerij. Archivarissen speelden een vooraanstaande rol. Tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef dat karakter gehandhaafd en bleef hun aantal laag. In Utrecht waren het slechts een handjevol: Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Niftarlake (in de Vechtstreek). Na de wereldoorlog, met name in de jaren ze-
ventig en tachtig, kwam daarin verandering. In korte tijd ontstonden er tientallen verenigingen, die veel minder dan vroeger een wetenschappe- lijk en conserverend karakter hadden. Hun aan- dacht ging uit naar het jongste verleden (19de/20ste-eeuw) en naar de geschiedenis van de gewone mensen. Bedreiging van de eigen directe omgeving door grootschalige ingrepen in de ruimtelijke ordening, aanleg van nieuw- bouwwijken en influx van nieuwe inwoners zijn volgens sommigen daarin de belangrijkste oor- zaken geweest. De grote bloei van lokale histo- rische verenigingen met veel leden uit de 'oude garde' zoals in Veenendaal en Bunschoten lijkt die visie te ondersteunen. Anderen spreken liever over nostalgie en een verlangen naar vroeger: vooral voor deze generaties is het le- ven sterk veranderd en is het wenselijk dat er in alle onrust en ontwikkeling een rustpunt wordt gecreëerd in 'grootmoeders tijd'. Dat wordt gedeeltelijk ondersteund door het feit, dat juist de nieuwere inwoners van de Utrechtse steden en dorpen, na er enkele jaren gevestigd te zijn en na afronding van hun maatschappelijke car- rière, belangstelling gingen tonen voor het ver- leden van hun nieuwe woonplaats en in grote getale lid werden van de historische kringen. Deze 'nieuwe' verenigingen streefden in aantal de oude snel voorbij, hadden ook een veel gro- ter en sociaal gedifferentieerder ledenbestand maar waren geografisch beperkter georiënteerd. De oude verenigingen waren meestal provinci- aal of regionaal georiënteerd, de nieuwe richt- ten zich op stad, dorp of gemeente. Halverwege de jaren negentig komt er opnieuw een kente- ring: er ontstaan bijna geen nieuwe lokale vere- |
|||||||
98
|
|||||||
op de uitgezonden/ aangevraagde vragenlijsten.
Stichts-Hollandse Historische vereniging - 950 leden - regionale vereniging - opgericht 1957; Zeister Historisch Genootschap Van de Poll - 815 leden - lokale vereniging - opgericht 1951; Historische Kring Nieuwegein - 475 leden - lokale vereniging - opgericht 1978; Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' - 450 leden - regionale vereniging - opgericht 1966; Historische Vereniging Soest - 350 leden - lo- kale vereniging-opgericht 1980; Historische Kring d'Oude School - 550 leden - lokale vere- niging - opgericht 1992; De Historische Kring Leusden bracht een vergelijkbare vragenlijst uit. |
|||||||||||
en vrij waren in het toevoegen of weglaten van
vragen, is getracht de verschillende vragenlijs- ten parallel op te zetten. Daardoor kunnen de resultaten worden vergeleken. De respons
De vragenlijst is door de meeste verenigingen
samen met het tijdschrift en een begeleidend schrijven aan de leden verzonden. In de litera- tuur rondom dit soort enquêtes wordt een res- pons van meer dan 10% hoog genoemd. De gehaalde respons bij dit onderzoek varieert tussen de 21,5-46%. Heel hoog dus en in ieder geval voldoende, om duidelijke uitspraken te kunnen doen. |
|||||||||||
De ingevulde vragenlijsten
De vragenlijsten zijn in de periode winter 1997
tot lente 1998 uitgezet. Meestal werd een ter- mijn van twee maanden gegeven om ze in te vullen. In de zomer zijn de vragenlijsten in een database ingebracht, waarna kon worden be- gonnen met de interpretatie van de gegevens. Hoewel er een groot aantal vragenlijsten is geretourneerd, in totaal 1157, waren lang niet alle lijsten volledig ingevuld. Omdat op andere vragen weer meerdere antwoorden konden wor- den ingevuld, is de respons dus bijna nooit precies 100%. Bij het bestuderen van de ant- woorden is het daarom meer van belang, de percentages van de mogelijke antwoorden te vergelijken dan uit te gaan van de absolute aantallen. Het is opvallend dat met name de vragen naar zaken die door de respondenten niet werden gewaardeerd of waaraan zij niet deelnamen, nauwelijks werden ingevuld. Dat maakt het moeilijker om over dat soort ant- woorden uitspraken te doen. Dat is wel moge- lijk bij de vragen, naar wat de respondenten wel waardeerden of bij activiteiten, waaraan zij wel deelnamen. Ook heeft niet iedereen conse- quent geantwoord, waardoor percentages hier en daar afwijken, waar ze feitelijk overeen had- den moeten komen. Omdat het bijna in alle gevallen gaat om verschillen van luttele procen- ten, tast dit de betrouwbaarheid van de algeme- ne lijn der antwoorden niet aan. De deelnemende verenigingen
Om de vergelijking te vergemakkelijken, volgt
hier een korte typering van de deelnemende verenigingen. De ledenaantallen zijn gebaseerd |
|||||||||||
Uitkomsten vragenlijst Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' Leden en lidmaatschap
Er werden in totaal 450 vragenlijsten verzon-
den, waarvan er 207 werden terugontvangen, een respons van 46%. Dat is de hoogste respons van de deelnemende verenigingen. Het algemene beeld dat vooral ouderen lid zijn van een historische vereniging, wordt door het onderzoek bevestigd. Van de leden van 'Tussen Rijn en Lek' is 57% ouder dan 55 jaar, terwijl er aan de enquête niemand meedeed die jonger was dan 30. De verdeling naar sekse was 63% man, 32%
vrouw en de rest geen antwoord. De ongelijke verhouding man-vrouw wordt vooral veroor- zaakt door het relatief grote aantal jongere man- nen in de vereniging. Tussen de leeftijd 55-65 is de sekseverhouding 1:2 in het voordeel van mannen, boven de 65 verschuift dit naar 1:1,75. De vereniging kent geen gezinslidmaatschap: het is denkbaar dat deze uitkomst mede is geba- seerd op het feit, dat het lidmaatschap op naam van de man staat en dat zij met name de vragen- lijst hebben ingevuld. Eenmaal lid van de historische kring geworden,
blijken de mensen trouw. Ruim 54% is langer dan 5 jaar lid van de vereniging. 41% is in de laatste 5 jaar lid geworden. Slechts 5% van de ingevulde vragenlijsten is afkomstig van nieuwe leden. Uit het daarbij soms ingevulde commen- taar blijkt dat nieuwe leden enige schroom voe- len om de vragenlijst in te vullen: ze hebben het idee dat ze nog te weinig ervaring met de vere- |
|||||||||||
99
|
|||||||||||
niging hebben, om een goed onderbouwd ant-
woord te geven. Dat zou kunnen betekenen dat er meer nieuwe leden zijn dan uit de uitkomst van het onderzoek blijkt. Tegelijkertijd leert vergelijking met andere verenigingen waar meer gegevens bekend zijn, dat het aantal nieuwe leden daar niet veel groter is dan de hier gescoorde 5%. Bij de meeste verenigingen vond de grootste groei plaats in de eerste jaren na de oprichting. De laatste ja- ren is er weliswaar nog een groei te zien, maar een die langzaam afneemt. 'Tussen Rijn en Lek' is zelfs nog een gunstige uitzondering in de ledentoename in de laatste vijfjaar. Jongeren
Veel besturen van historische verenigingen
geven aan, gaarne meer jongere leden te willen trekken. Voorwaarde daarvoor is de aanwezig- heid van een nog niet aangesproken reservoir van in lokale geschiedenis geïnteresseerde jongeren. Daarvoor zijn weinig aanwijzingen. Niet alleen blijkt uit diverse bronnen dat de belangstelling voor geschiedenis en cultuur over het algemeen pas op latere leeftijd komt, ook de specifiek op jongeren gerichte vereni- gingen houden zich nauwelijks bezig met ge- schiedenis. De Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis telt in de provincie Utrecht eerder tientallen dan honderden leden, hetgeen percen- tueel overeenkomt met de aantallen jongeren die in totaal lid zijn van de historische vereni- gingen. Ook tijdschriften voor jongeren beste- den nauwelijks aandacht aan geschiedenis en het aantal jongeren dat geabonneerd is op alge- mene historische tijdschriften als Spiegel Histo- riael is laag. Hooguit is denkbaar, dat jongeren te mobiliseren zijn bij incidentele acties voor het behoud van monumenten, omdat hun maat- schappelijke betrokkenheid bij omgeving en milieu wel groot is. Een verdere complicatie is de hoge mobiliteit
van jongeren; daardoor is er weinig band met de eigen omgeving. Opvallend bij vergelijking van de antwoorden van jongeren die wel lid zijn van een historische vereniging, dat zij erg weinig tijd hebben en daarom niet erg actief zijn binnen de vereniging. Belangstelling
Een belangrijke vraag is naar de reden om lid te
worden van een historische vereniging. Het is |
niet verwonderlijk dat bij een regionaal geori-
ënteerde vereniging als 'Tussen Rijn en Lek' de hoofdreden is: belangstelling voor de geschie- denis van de eigen regio (87,5%). Daarnaast blijkt de lokale belangstelling, voor de eigen woonplaats, ook een belangrijk criterium (57,5%). Archeologie is relatief een belangrijke trekker voor de leden van 'Tussen Rijn en Lek': 30,5% wordt om die reden lid. Hoog scoort ook de algemene belangstelling voor geschiedenis. Het feit dat een lidmaatschap met zich mee- brengt dat men ook abonnee is op het tijdschrift is voor 32% een overweging om lid te worden, terwijl de lezingen en excursies 26,5% van de mensen mede over de streep heeft getrokken. Dat dit percentage niet hoger ligt kan een aan- wijzing zijn, dat de door velen gekoesterde mening dat lidmaatschap van een historische vereniging voor velen slechts wordt ervaren als een abonnement op een tijdschrift, niet hele- maal opgaat. Omdat weinig respondenten de aanwijzing hebben opgevolgd, hun keuzes door middel van cijfers een verschillende zwaarte te geven, is niet meer na te gaan in hoeverre be- paalde keuzes doorslaggevender waren dan andere. Ondanks het feit dat er voor genealogen aparte
verenigingen bestaan en genealogisch onder- zoek al vrij snel de eigen directe omgeving achter zich laat, is belangstelling voor voorou- deronderzoek toch voor een kwart van de leden reden om zich op te geven. Activiteiten
Eenmaal lid geworden, biedt de vereniging de
leden diverse mogelijkheden om actief te zijn. Het soms geopperde idee dat historische vereni- gingen ook een belangrijke sociale functie heb- ben wordt door dit onderzoek niet bevestigd. Gezelligheid of er eens uit zijn is voor niemand een belangrijke reden om een lezing bij te wo- nen of aan een excursie mee te doen. De 54% die lezingen bijwoont noemt als hoofdreden altijd een inhoudelijke, namelijk het onderwerp van de lezing. Evenzeer telt voor deelname aan een excursie vooral het reisdoel. 34% van de leden maakt wel eens zo'n georganiseerd reisje mee. Inhoudelijke redenen scoren niet hoog bij het
niet deelnemen aan lezingen en excursies: voor- al 'geen tijd' wordt daar genoemd. Toch maakt het grote aantal mensen, dat geen antwoord |
||||||
100
|
|||||||
heeft gegeven op deze vraag, het moeilijk om
hieraan duidelijke conclusies te verbinden. Onderzoek
Een nog veel kleiner deel is niet alleen 'passief
actief maar doet zelfonderzoek: 5% graaft wel eens op, 8,5% voert zelf historische onderzoek- jes uit en 7% publiceert daarover. Dat is enigs- zins in tegenspraak met de 34% van de leden dat een archiefdienst bezoekt. De verwachting zou zijn dat zij ook onderzoek plegen. Een mogelijke verklaring hiervoor is, dat een groot deel daarvan (22,5%) zich beperkt tot genealo- gische naspeuringen, meestal bestemd voor eigen gebruik. Slechts 15,5% doet 'zuiver' historisch onderzoek, maar beschouwt dit blijk- baar niet als een verenigingsactiviteit (gezien het feit dat ze dat niet bij activiteiten van de vereniging hebben opgegeven). Behalve geen interesse voor archiefonderzoek, is geen tijd (21%) een belangrijke reden om geen onder- zoek te doen. Geen tijd is, zoals bekend, uiter- aard een kwestie van prioriteiten. Als deze le- den meer tijd zouden krijgen (bijvoorbeeld bij pensionering) is dus zeker niet gezegd, dat deze 21% wel onderzoek zal gaan doen. Meer dan de helft van de onderzoekers geeft aan, geen ondersteuning te wensen. Slechts iets meer dan 20% zou in een of andere vorm wel steun kunnen gebruiken bij het uitvoeren van hun onderzoek. Ongeveer 8% van de ondervraagden maakt deel
uit van een van de werkgroepen van de vereni- ging. De keuze voor een specifieke werkgroep wordt ingegeven door de eigen belangstelling, ook hier is gezelligheid geen reden. Men ziet werkgroepen ook niet als mogelijkheden, de eigen vaardigheden uit te breiden. 'Geen tijd' is de belangrijkste oorzaak, dat mensen geen lid zijn van een werkgroep. Ook wordt door diver- se respondenten aangegeven, onbekend te zijn met het bestaan van werkgroepen. Internet
De nieuwe media bieden ook historische vere-
nigingen mogelijkheden zich aan een breder publiek te presenteren. Opvallend is dat reeds 14,5% van de huidige leden gebruik maakt van Internet en dat een kwart van de leden ver- moedt daar in de toekomst zeker gebruik van te zullen maken. Dat betekent dat bijna de helft van de leden door de vereniging via het Internet |
te bereiken zullen zijn.
Het tijdschrift
Voor veruit de meeste leden is het lezen van het
verenigingstijdschrift de belangrijkste activiteit. 94% leest het tijdschrift. Als er een nieuw num- mer in de bus valt, dan wordt het door 68% van de lezers van kaft tot kaft doorgenomen. 14% leest alleen losse artikelen, 17,5% beperkt zich tot het doorkijken van losse stukjes. Relatief wordt het tijdschrift minder goed gelezen dan de andere onderzochte tijdschriften. Dat ligt niet aan 'het smoel' van het tijdschrift. De keuze om artikelen te lezen wordt vooral ingegeven door de eigen belangstelling: bijna driekwart geeft dat als belangrijkste keuzecrite- rium. Goede leesbaarheid is minder belangrijk: ruim 30% vindt het prettig wanneer een artikel goed geschreven is, maar slechts 4% laat zich door het ontbreken van schrijftalent afschrikken bij het lezen. Uit de antwoorden blijkt vooral, dat mensen het
gemakkelijker vinden om aan te geven waarom ze een artikel wel waarderen dan om redenen te geven voor een negatieve beoordeling: ruim 60% geeft geen antwoord op die laatste vraag. Het uiterlijk van het tijdschrift wordt door 91% van de leden positief gewaardeerd. Men vond het er verzorgd uitzien, een handzaam formaat hebben, met een goede lay-out en duidelijk fotowerk. Thematische interesse
Waar gaat de belangstelling inhoudelijk naar
uit? Het meest genoemd wordt archeologie, gevolgd door het themagebied economische geschiedenis, daarna sociale geschiedenis en bouwgeschiedenis als goede vierde. De belang- stelling voor archeologie is groter dan bij de andere onderzochte verenigingen, maar dat kan heel goed zijn veroorzaakt door de geschiede- nis van de regio, waarin zich veel interessante opgravingslocaties bevinden. Dat zou mede kunnen betekenen, dat de belangstelling voor de thema's binnen de lokale geschiedenis ge- deeltelijk te sturen is. De genoemde themagebieden komen ook naar
voren bij de artikelen in het tijdschrift die het meest aanspraken: het populairst is het artikel over de zondagschool in Langbroek, gevolgd door bouwhistorische en archeologische artike- len over de brug bij Beverweerd, de Romeinse |
||||||
101
|
|||||||
villa in Houten en de Stevenskerk in Werkho-
ven. De voorliefde voor economische geschie- denis blijkt nauwelijks bij de ranglijst van goed gewaardeerde artikelen, maar een rol speelt ook dat er betrekkelijk weinig economisch getinte artikelen verschenen zijn. Opvallend laag scoort politieke geschiedenis, er worden dan ook geen politiek getinte artike- len genoemd in de scorelijst. Dat kan echter ook zijn veroorzaakt door het feit, dat er in de laatste paar nummers geen artikelen zijn ver- schenen met als onderwerp de politiek. Monumentenzorg
De vereniging had een extra vraag toegevoegd:
vindt u dat de kring zich moet inzetten voor het behoud van monumenten? Niet iedereen vulde de vraag in, maar 157 respondenten (35%) vonden dat de kring actief moest worden op dit terrein. Slechts 25 (6%) vonden van niet. Daarvan vond een deel dat daarvoor andere organisaties waren of dat het een taak van de overheid was. Sommigen dachten dat de kans op succes te gering was, of dat daarvoor geen tijd en belangstelling zou bestaan. Van de voor- stemmers wilde een groot deel niet zelf actief worden op dit terrein. Enkelen waren dat al, soms vanwege het eigen beroep of belangstel- ling. Veel tijd mag het in ieder geval niet kos- ten. 17 mensen beraden zich nog over hun mo- gelijke inzet. Vergelijking met de zusterverenigingen
De deelnemende verenigingen, hoewel alle na
de Tweede Wereldoorlog opgericht, verschillen wat betreft grootte, werkgebied, leeftijd en geografische plek binnen de provincie. Toch lopen de antwoorden die de leden hebben gege- ven, niet diametraal uiteen. Er zijn nuancever- schillen, maar nergens is er een sterk afwijkend beeld. Er is dus zoiets als een algemeen beeld van het verschijnsel historische vereniging. Uiteraard zijn er wel kleine verschillen, die op basis van de huidige vragenlijst niet allemaal verklaard kunnen worden. Factoren als de sa- menstelling van de bevolking van de plaats waar de vereniging is gevestigd, de aanwezig- heid van concurrerende verenigingen, het oplei- dingspeil, het relatieve belang van de lokale geschiedenis etcetera zijn niet in het onderzoek betrokken. |
|||||||
'Tussen Rijn en Lek'
'Tussen Rijn en Lek' is een regionale histori-
sche vereniging en het blijkt dat de leden meer dan gemiddeld zijn geïnteresseerd in de ge- schiedenis van de regio. In ieder geval is de belangstelling voor de geschiedenis van de ei- gen woonplaats beduidend lager dan die van de 'echte' lokale verenigingen. Ter vergelijking: de lokale belangstelling van de andere regiona- le vereniging, de Stichts-Hollandse, ligt exact evenhoog, op 57,5%, terwijl die belangstelling door driekwart van de ondervraagden bij lokale verenigingen als een gewichtige factor wordt gezien. Vergeleken met de andere verenigingen ligt de
ledenopbouw van 'Tussen Rijn en Lek' iets gunstiger: de ledenaanwas is redelijk op peil gebleven, terwijl bij andere juist blijkt, dat de leden vooral in het begin van het bestaan lid zijn geworden en er de laatste jaren maar wei- nig bij komen. Het tijdschrift is voor de leden van 'Tussen
Rijn en Lek' een belangrijke reden voor het lidmaatschap. Ondanks het grote belang van het tijdschrift wordt het verhoudingsgewijs minder goed gelezen. Ook dat heeft het gemeen met het andere regionaal-georiënteerde tijdschrift. De archeologische belangstelling ligt hoog. Dat blijkt ook door het relatief hoge aantal deelne- mers aan opgravingen. Over de gehele lijn zijn de leden van de kring actiever dan van de zus- terverenigingen. Dat blijkt uit het hoge aantal deelnemers aan lezingen en excursies. F. Vo^chang en N. Vugls
(Stichting, Stichtse Geschiedenis) |
|||||||
102
|
|||||||
van deze eeuw gebouwd, dat wil zeggen in een
tijd dat Nederland nog tamelijk leeg was. Het kostte destijds weinig moeite om een plek te vinden waar vrije windtoegang heerste. Boven- dien beschermde een reeks van keuren en ver- ordeningen het recht op de wind, door bebou- wing en aanplanting aan strikte grenzen te bin- den. Het aan de biologie ontleende woord 'mo- lenbiotoop' was destijds nog onbekend: elke molen stond namelijk in zijn 'natuurlijke omge- ving'. Dat is inmiddels helaas wel anders. Als gevolg
van de bevolkingsexplosie van de laatste eeuw is het land zo volgebouwd dat een molen nog maar zelden van een vrije windvang kan genie- ten. (Over de biotopen van watermolens aan gekanaliseerde of half verdroogde beken heb- ben we het voor het gemak maar niet.) Het is derhalve een goede zaak dat de bescher- ming van molens verder gaat, dan die van het gebouw zelf In dat kader is het boekje dat de Stichting De Utrechtse Molens heeft uitge- bracht een welkome inventarisatie van de situa- ties waarin de molens binnen de provincie zich bevinden. Elke molen is als middelpunt geno- men voor een kaartje met alle bebouwing en beplanting binnen cirkels met een straal van 100 en 200 meter. Voorts wordt tot op 500 meter berekend, hoe hoog bebouwing en be- planting mag zijn zonder de windvang te hinde- ren. Lokale bestuurders met een open oog voor een goede ruimtelijke ordening kunnen hiermee hun voordeel doen. Wie nabij een molen nieuwbouw wil plegen, kan in één oogopslag zien of hij de gekoesterde dorps- of stadsmolen daarmee wel of geen schade berokkent. Zal het boekje derhalve zijn nut kunnen bewij- zen bij het voorkomen van ongewenste ontwik- |
|||||||
BOEKEN
Molens in hun natuurlijke omgeving
T. Blekkenhorst en G. de Kemp, De biotoop
van de molens in de provincie Utrecht. Utrecht 1998. Het 73 blz. tellende boekje met afb. is te koop bij de uitgever, de Stichting De Utrechtse Molens, Mariaplaats 23, 3511 LK Utrecht, tel. 030-2343880. Van alle soorten monumenten behoren molens
tegenwoordig tot de minst bedreigde. Nog slechts zelden worden ze gesloopt en herhaal- delijk worden verdwenen of onttakelde molens herbouwd. In het algemeen kan daarbij op steun van de plaatselijke bevolking en overheid worden gerekend. Kennelijk appelleren mo- lens, meer nog dan kerken, kastelen of woon- huizen aan de gevoelens van gehechtheid die men koestert voor de eigen omgeving. Voorbeelden van 'herrezen' molens in ons gebied zijn de Oog int Zeil te Cothen en de Rijn en Weert te Werkhoven, die respectieve- lijk in 1987 en 1994 zijn herbouwd. Het is frappant hoe vanzelfsprekend beide molens thans weer in het landschap prijken, alsof ze nooit waren gereduceerd tot vervallen, wieklo- ze rompen. Nochtans met het restaureren van een molen is
men er nog niet. Om hem in technisch goede staat te houden, moet hij malen of tenminste regelmatig draaien. En om te draaien heeft de molenaar water of wind nodig. En daar wringt de schoen. Molens zijn tot kort na het begin Gezicht op de romp van de molen Oog int Zeil en de toren
van de R K. kerk in Cothen in 1980. vanaf het weiland voor kasteel Rhijnestein (.Streekarchivariaat Kromme- Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug. Atlas Cothen) |
|||||||
103
|
|||||||
kelingen, lastiger ligt de zaak als het gaat om
het ongedaan maken van gegroeide situaties. Jammer genoeg gaat het boekje daar helemaal niet op in. Natuurlijk is het soms overduidelijk, dat de molenbelangen voor andere moeten wij- ken. Alleen zeer radicale molenvrienden zou- den bijvoorbeeld de R.K kerk te Cothen willen slopen omdat die op ongeveer 120 meter van de molen wel erg ver boven de toegestane hoogte van 7.19 meter uitsteekt. Subtieler ligt de problematiek bij de beplanting. In de mo- lenkringen beschouwt men 'pittoresk' in het groen van hoog geboomte gelegen molens be- grijpelijkerwijze als een gruwel. Zouden echter de hoogstamkersenbomen vlak bij de Rijn en Weert in Werkhoven moeten wijken, omdat ze veel te hoog zijn, of vertegenwoordigt die boomgaard zoveel eigen waarde, dat men de verminderde windvang maar op de koop toe moet nemen? Het boekje suggereert duidelijk 'kappen of snoeien', maar over dergelijke kwesties is het laatste woord nog niet gezegd. Tot slot enkele kritische kanttekeningen: bij stellingmolens zoals de Rijn en Lek in Wijk bij Duurstede blijkt de hoogte van de stelling maatgevend te zijn voor de toegestane bebou- wingshoogte, terwijl in de inleiding, waar de berekening van deze hoogte wordt toegelicht, een andere norm wordt gehanteerd. Ook doet het eigenaardig aan dat op de overigens fraai getekende kaartjes kerktorens los van het schip worden afgebeeld. Deze kleine ongemakken wegen niet op tegen de voordelen die het boek- je biedt. Het kan voortaan bij elke wijziging in bebouwing en beplanting door alle betrokke- nen voor een eerste oriëntatie worden nagesla- gen. Peter van der Eerden
|
In 1987 verscheen de bundel Stichtenaren uit
vroeger jaren ter gelegenheid van het veertigja- rig bestaan van de afdeling Utrecht van de NGV. Nu, tien jaar later, dus bij het vijftigjarig bestaan, is deel 2 verschenen. De bundel bevat veertien bijdragen van even zoveel NGV-leden. De redactie had tot doel een jubileumboek sa- men te stellen met 'goed leesbare, zo mogelijk sappige verhalen over Utrechtse mensen met veel illustraties'. Dat is gelukt; een bundel met alleen genealogieën en stamreeksen is doorgaans voor anderen dan de schrijvers wat saai. De bundel laat goed zien hoe breed genea- logisch onderzoek is (geworden) en hoe velen, begonnen met de eigen familie, zich uiteinde- lijk voor veel meer er omheen zijn gaan interes- seren en daarover publiceren (ik herken dit bij mezelf.) Zo is er een zeer lezenswaardige bij- drage over de vermoedelijke auteur van de Utrechts-Hollandse Jaarboeken {\A^\ - 1483) en een bijdrage over het personeel van de Pro- vinciale Utrechtse Munt. In een volgende bij- drage wordt aan de hand van concrete voor- beelden ingegaan op de ins en outs van het Hof van Utrecht (1530-1811). Relevant voor het Kromme-Rijngebied zijn, denk ik, met name de volgende bijdragen: 1. H.P. Vermaat verhaalt over de Utrechtse
bierbrouwer Philip van der Mathe (rond 1500), wiens voorgeslacht uit Houten komt. 2. A.M.L. Hajenius heeft zich op verdienstelij-
ke wijze verdiept in de oudste generaties De Ridder in Amerongen. Deze familie was zeer actief in het Hoogheemraadschap Lekdijk-Bo- vendams en in allerlei waterschappen in het gebied. Jammer van dat schoonheidsfoutje op pagina 105 waar sprake is van de watersnood van 1737 terwijl dat mijns inziens 1747 moet zijn. 3. W.J. Spies gaat in op het wel en wee van
zijn voormoeder Cornelia Willems van Rijs- wijk (1701 -1791) uit Doorn. Haar familie is vernoemd naar de hofstede Rijswijck vlakbij de huidige boerderij De Grote Wijngaard, richting Langbroek aan de Wijngaardse Steeg te Doorn. 4. C. van Dijk heeft de kerkvaders van de ge-
reformeerde kerk van Vleuten-De Meern onder de loep genomen. Eén daarvan was Cornelis Corneliszn de Rooij uit Nederlangbroek. Uit de gepresenteerde stamreeks leid ik af dat die be- hoort tot dezelfde familie De Rooij uit Neder- |
|||||||
Jubileumboek NGV
Stichtenaren uit vroeger jaren. Deel 2. Uitgave
van de Nederlandse Genealogische Vereniging, afdeling Utrecht. Utrecht 1998 (286 blz., geïll., met personenindex). ISBN 90-84397-1 -1. Te koop door overmaking van ƒ 50,- op giroreke- ning 4383883 t.n.v. NGV afd. Utrecht o.v.v.: Jubileumboek 1998. Voor inlichtingen: L. Schneider, Steenen Camer42, 3721 ND Bilt- hoven, tel. 030-2202082. |
||||||||
104
|
||||||||
door Jaap van Nijendaal: tekeningen, aquarel-
len en schilderijen. Jaap van Nijendaal was in 1916 in Wijk bij
Duurstede geboren als oudste van de drie zo- nen van Jan Roelof van Nijendaal (1880-1975) en Johanna Evers (1887-1987). Hij groeide op in het huis Muntstraat 7. Eind 1947 verliet hij Wijk bij Duurstede om in Bovensmilde als onderwijzer te gaan werken. Zijn vader ver- diende, net als zijn grootvader Jacobus, de kost als huisschilder, maar was daarnaast actief als restaurator, tekenaar, kunstschilder, aquarellist en fotograaf Hij legde zich daarbij vooral toe op stadsgezichten, landschappen en stillevens. Hoewel de relatie tussen vader en zoon Van Nijendaal niet optimaal schijnt te zijn geweest, ontwikkelde de zoon zich in dezelfde richting en moet hij veel van zijn vader hebben geleerd. Ook hij vormde zichzelf als kunstenaar en inte- resseerde zich vooral voor oude gebouwen, landschappen zonder mensen en stillevens. Om in het levensonderhoud van zichzelf en zijn gezin te voorzien, werkte Jaap van Nijendaal tot zijn vierenvijftigste als onderwijzer. Pas in 1970, tien jaar voor zijn pensionering, vond hij een betaalde werkkring die beter aansloot bij zijn interesses en bekwaamheden en hem meer plezier gaf, toen hij architectuurhistorisch me- dewerker werd van het Gemeentearchief De- venter. Voorzover uit de tentoonstelling en catalogus
op te maken, is het oudste werk van Jaap van Nijendaal een schetsboekje van 119x157 cm met potloodtekeningen uit de jaren 1941-1944. Hierin bevinden zich verschillende tekeningen van Wijk bij Duurstede. Het laatste, mij beken- de, werk van zijn hand dat Wijk bij Duurstede betreft, is een groot olieverfschilderij van (in- gelijst) 88 bij 108 cm. Van Nijendaal schilder- de dit doek in 1974 naar een kleiner model uit waarschijnlijk 1953. Hij deed dat in opdracht van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten, dat het in 1975 aan de gemeente Wijk bij Duur- stede schonk. Het is een stadsgezicht vanaf Langs de Rijn op de Rijnstraat met op de ach- tergrond de toren van de Grote Kerk. Afgezien van de artistieke waarde, is het werk van Jan Roelof en Jaap van Nijendaal van be- lang vanwege zijn documentaire waarde. Zij legden in hun beelden gebouwen en stadsge- zichten vast, die veelal verloren zijn gegaan. |
||||||||||
langbroek als recent door F.C. de Rooy in de
Nederlandsche Leeuw (1998, jrg. 115, nr. 4-6, kolom 96-116) is gepubliceerd. Er zijn echter verschillen, die doordat Van Dijk geen bronnen vermeit, niet zijn te waarderen. Kortom een bundel voor elk wat wils. Jammer overigens dat de index alleen personen betreft en geen geografische namen. Moeten we wach- ten tot het zestigjarig bestaan voor deel 3 of is het vijfenvijftigjarig bestaan daarvoor ook al een goed moment? Ad van Bemmel
|
||||||||||
Catalogus Jaap van Nijendaal
H. Nalis en M. Miedema, Getekend door Jaap
van Nijendaal: tekeningen, aquarellen en schilderijen. Deventer 1998 (48 blz., waarvan 33 blz. afbeeldingen, met kleur; ISBN 90- 73957-06-0) is te koop voor ƒ 20,- exclusief verzendkosten bij: Stichting Publikaties Ge- meentemusea Deventer, Postbus 5000, 7400 GC Deventer, tel. 0570-693783, fax 0570- 693788. Van 12 september tot en met 25 oktober 1998
was in het Gemeentemuseum De Drie Haring- en in Deventer een kleine tentoonstelling te Potloodtekening 'Huizen in Wijk bij Duurstede" van 12-8-
1941 uit het schetsboek 1941-1944 door Jaap van Nijen- daal (afbeelding uit besproken catalogus, blz. 15) |
||||||||||
zien over het werk van Jacobus Jan (Jaap) van
Nijendaal (1916-1990). Ter gelegenheid daar- van verscheen ook een catalogus: Getekend |
||||||||||
105
|
||||||||||
Door hun voorkeur voor het gewone, het alle-
daagse (schuren, arbeidershuisjes, daken), valt het overigens niet altijd mee de afgebeelde plekken goed te situeren. Tot nog toe ontbreekt een min of meer volledig overzicht van het leven en vooral het oeuvre van vader en zoon Van Nijendaal. Ook de Deventer tentoonstel- ling en catalogus (die slechts zes bladzijden tekst telt) voorzien, hoe verdienstelijk ook, niet in die lacune. Het is daarom verheugend dat Museum Dorestad in het kader van de viering van 700 jaar stadsrechten Wijk bij Duurstede in het jaar 2000 een tentoonstelling en boek aan Jan Roelof en Jaap van Nijendaal zal wij- den. Ria van der Eerden- Vonk
|
|||||||||
VARIA
Wie helpt?
De archeologische werkgroep 'Leen de Keij-
zer' van de Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' heeft een stukje gipsachtig materiaal, zacht en wit, gebakken en niet groter dan een duimnagel aangetroffen (zie afbeelding). Het fragment is gevonden bij de opgraving Loerik I (Beusichemseweg tegenover nr. 11 en naast nr. 6) in de gemeente Houten in 1996-1997, in een omgeving waar zich, naast ontzettend veel slachtafval, bijzonder veel Paffrath, Pingsdorf en Blauwgrijs bevond. Hoewel wij denken aan een deel van een pelgrimsinsigne of iets derge- lijks, is het voor ons niet echt duidelijk wat het is. Misschien herkent een van de lezers het en kan ons informeren over de herkomst, datering en wat de complete voorstelling is. Graag uw reactie naar: archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer', p/a J. van Herwijnen, Boekwei- toord 42, 3991 XM Houten. |
|||||||||
Fotoboek Tuil en 't Waal
J. Blokhuis e.a.. Tuil en 't Waal gekiekt in de
20ste eeuw (1900-1996). Z.pl. 1997 (80 blz., geïll.). Te koop voor ƒ15,- exclusief portokos- ten bij: mw. C. Boumans-vd Berg, Waalseweg 10c, 3999 NS Tuil en 't Waal, tel. 030- 6011691. Een fototentoonstelling bij het honderdjarig
bestaan van de School met de Bijbel in Tuil en 't Waal vormde de aanleiding tot het uitgeven van dit 80 bladzijden tellende boek met foto's en prentbriefkaarten. De afbeeldingen beslaan de periode 1904-1997 en zijn gegroepeerd in acht hoofdstukken: I. Dorpsgezichten, 2. Be- drijvigheid, winkeltjes en beroepen, 3. Vereni- gingen, 4. Feesten, 5. 1914-1918 en 1940- 1945, 6. Scholen, 7. Enkele bijzondere huizen, gebouwen en gebiedjes en 8. De Lek. De vijf samenstellers hebben vooral gezocht naar fo- to's met een 'verhaal', zodat de afbeeldingen - alle afkomstig van particulieren - van informa- tieve bijschriften konden worden voorzien. Het is mede daarom een aardig boekje geworden, dat een beeld geeft van het rustige leven in het kleine kerkdorp Tuil en 't Waal, dat tot 1962 een zelfstandige gemeente vormde. Bovendien is het ook nog verzorgd uitgegeven (door wie wordt overigens niet vermeld) (Ria van der Eerden- Vonk). |
|||||||||
106
|
|||||||||
Inhoudsopgave en index
jaargang 32 (1998) Inhoudsopgave
Jaargang 32-1 (maart 1998)
* Artikelen:
Doesburg, J. van. Twee bijzondere hangers uit
het Kromme-Rijngebied. 1-6
Rooij, F.C. de. Wat een zeventiende-eeuwse
beurtschipper op de Kromme Rijn vervoerde.
7-11
Wijk, P.Th.L. van. De Smidse en de Boom.
12-14
Wijk, P.Th.L. van. Restauratie van de molen
'Rijn en Lek'in Wijk bij Duurstede. 15-16
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1997.17-20 * Varia:
Rectificatie. 21 Gemeentelijke inbreidingen versus monumen-
tenbeleid in de gemeente Bunnik. 21-23 Cursus oud schrift. 23-24 Jubileumboek. 24 Jaargang 32-2 (juni 1998)
* Artikelen:
Schaik, C. van. De Utrechtse paardenfokkerij
in de 17de eeuw. 25-32
Bemmel, A.A.B, van. De hofstede Rhijnenburg
teCothen. 33-34
Wttewaall, O.J., Kastelen en kasteelterreinen in
Houten. 35-49
Schip, A. van. Over een gezichtje waarvan ik
meer wilde zien. 50-51
Financieel jaarverslag van de Historische kring
over 1997.52-53 * Boekbesprekingen:
Aardkundig erfgoed, door Y.M. Donkersloot-
de Vrij. 54-55 Bruggen in Nederland, door S.G. van Ginkel-
Meester. 55-56 |
|||||||||
Jaargang 32-3 (september 1998)
* Artikelen:
Hart, PD. 't. Cholera in het Kromme-Rijn-
gebied. 57-69 Koen, D. T., Kaart van Schonauwen aan de
vergetelheid ontrukt. 70-72 Reinders, H., De schoenmakersfamilie Sterken- burg. 73-81 * Varia:
Restauratie Kasteel Heemstede. 82
Oude station van Houten bedreigd. 82
Belastingregister Overlangbroek. 82-83
Cursus oud schrift. 83
Cursus historische geografie. 83-84
Genealogie en computers. 84
Den Oord. 84
|
|||||||||
Jaargang 32-4 (december 1998)
* Artikelen:
Bemmel, JA. van. De familie De Goeij in Hou-
ten. 85-91 Eerden-Vonk, M.A. van der, Een pispot met bo-
ter en 'tureluren' in het Wijkse gasthuis. 92-94 Wijk, P.Th.L. van. Stadsboerderijen aan de Achterstraat te Wijk bij Duurstede. 95-96 Rapportage ledenonderzoek van de Historische
Kring 'Tussen Rijn en Lek', door F. Vogelzang enN. Vugts. 91-\02 * Boeken:
Molens in hun natuurlijke omgeving, door P.C.
van der Eerden. 103-104
Jubileumboek NGV, door A.A.B, van Bemmel.
104-105
Catalogus Jaap van Nijendaal, door M.A. van
der Eerden-Vonk. 105-106
Fotoboek Tuil en 't Waal. 106
* Varia:
Wie weet? 106
Inhoudsopgave en index jaargang 32 (1998).
107-108 |
|||||||||
107
|
|||||||||
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's. |
kastelen 32-2 (35-49)
Koen, D.T. 32-3 (70-72) Kromme Rijn 32-1 (7-11; 21 -23) M
molens 32-1 (15-16), 32-4 (103-104)
monumenten 32-1 (12-14;15-16;21-23), 32-3 (82) N
Nijendaal, Jaap van 32-4 (105-106)
O
Overlangbroek 32-3 (82-83)
Oord, Den 32-3 (84) |
||||||||||||||||||
aardkundig erfgoed 32-2 (54-55)
archeologie 32-1 (1-6; 19-20), 32-2 (50-51), 32-4(106) B
Bemmel, A.A.B, van 32-2 (33-34), 32-4
(104-105)
Bemmel, J.A. van 32-4 (85-91)
beurtschippers 32-1 (7-11)
boerderijen 32-2 (33-34), 32-4 (95-96)
bruggen 32-2 (55-56)
Bunnik 32-1 (21-23), 32-3 (73-81)
|
|||||||||||||||||||
paardenfokkerij 32-2 (25-32)
paardentuig 32-1 (1-6) R
rapportage ledenonderzoek 32-4 (97-102)
rectificatie 32-1 (21) Reinders,H. 32-3(73-81) Rhijnenburg, 'hofstede' 32-2 (33-34) |
|||||||||||||||||||
cholera 32-3 (57-69)
Cothen 32-2 (33-34) cursussen 32-1 (23-24), 32-3 (83) D
Doesburg, J. van 32-1 (1-6)
Donkersloot-de Vrij, Y.M. 32-2 (54-55) |
|||||||||||||||||||
Schaik, C. van 32-2 (25-32)
Schip, A. van 32-2 (50-51) Schonauwen 32-3 (70-72) Sterkenburg, familie 32-3 (73-81) |
|||||||||||||||||||
Eerden, P.C. van der 32-4 (103-104)
Eerden-Vonk, M.A. van der 32-4 (92-94; 105-106) |
|||||||||||||||||||
Tuil en't Waal 32-4 (106)
|
|||||||||||||||||||
gasthuis 32-4 (92-94)
genealogie 32-1 (24), 32-3 (73-81;84), 32-4
(85-91; 104-105)
Ginkel-Meester, S.G. van 32-2 (55-56)
Goey, familie De 32-4 (85-91)
H
Hart, P.D. 't 32-3 (57-69)
Houten 32-2 (35-49), 32-3 (82), 32-4 (85-91;
106)
|
|||||||||||||||||||
Vogelzang, F. 32-4(97-102)
Vugts,N. 32-4(97-102) W
Wttewaall, O.J. 32-2 (35-49)
Wijk, P.Th.L. van 32-1 (12-14;15-16), 32-4
(95-96)
Wijk bij Duurstede 32-1 (12-14; 15-16), 32-4
(92-94; 95-96; 105-106)
|
|||||||||||||||||||
jaarverslagen 32-1 (17-20), 32-2 (52-53)
|
|||||||||||||||||||
K
|
|||||||||||||||||||
kaarten 32-3 (70-72),
|
|||||||||||||||||||
108
|
|||||||||||||||||||