-ocr page 1-
"aj^n, : UTR y 1\                                     l) f^ih^tc
Voorwoord
Alle beschrijvingen over het gebied van de Langbroekerwetering roemen het karakteristieke land-
schap, de bijzondere natuurwaarden en de verwevenheid van landbouw en natuur. Het is nauwe-
lijks voor te stellen dat dit cultuurlandschap bijna negen eeuwen geleden een grote wildernis was.
Een gebied dat door menselijk ingrijpen is geworden wat het nu is.
Niet dat het evenwicht van nu er altijd is geweest. Oorspronkelijk was dit gebied in gebruik als
landbouwgebied, met een groot accent op de akkerbouw. De grazige weiden en de prachtige
landgoederen zijn zo'n honderd tot honderdvijftig jaar oud. En garantie voor droge voeten kon
pas dertig jaar geleden worden gegeven door bewust in te grijpen in de waterpeilen.
Wat reeds 850 jaar stand houdt, is de kavelstructuur. De kundigheid waarmee het gebied is ont-
gonnen dwingt ook nu nog respect af. Ik ben het daarom van harte eens met Ad van Bemmel dat
er niet alleen aandacht moet zijn voor de cultuurhistorische gebouwen, maar zeer zeker ook voor
de cultuurhistorische structuur van dit gebied.
Als je zoals ik verantwoordelijk bent voor het opzetten en begeleiden van het gebiedsgericht pro-
ject Langbroekerwetering, gaat je aandacht vooral uit naar het bestaande en de toekomst. Daarbij
raakt het verleden wel eens op de achtergrond. Niet uit onwil, maar uit tijdgebrek.
Ik was dan ook bijzonder verrast toen ik het artikel van Ad van Bemmel las. Verrast over de wij-
ze waarop het verleden je veel kan leren over het heden. Als je weet dat de Langbroekerdijk
dienst heeft gedaan als kade, dan rij je toch met een ander gevoel over die weg. In feite begin je
het wezen van het gebied beter te begrijpen. Dit is alleen mogelijk wanneer de historische kring
'Tussen Rijn en Lek" de mogelijkheid krijgt om dit gedachtegoed breed te verspreiden. Het pro-
ject Langbroekerwetering steunt dit historisch onderzoek.
Ik weet dat publicaties kostbaar zijn en dat er veel werk gebeurt in vrije tijd. Daarom hebben wij
een bijdrage geleverd, zodat de kaart in kleur gedrukt kon worden. Bovendien willen wij deze
uitgave gebruiken als aanvullend communicatiemiddel voor onze relaties. Op deze wijze hopen
wij iedereen die bij het project Langbroekerwetering betrokken is nog beter te informeren over de
ontstaansgeschiedenis van dit prachtige gebied en het verleden ook een plaats te geven in de toe-
komst. Dit betekent dat de cultuurhistorische structuur een plaats zal krijgen in het uitvoerings-
programma dat nog dit jaar zal verschijnen.
Henk Smit, procesmanager Langhroekerwetering
Utrecht, maart 1999
-ocr page 2-
De ontginning van Langbroek:
Van wildernis naar cultuurlandschap'
Ad van Bemmel
In ons diclitbevolkte land is alles voortdurend
op de schop. Ruimte is schaars. Woningbouw,
bedrijvigheid en wegen leggen een steeds gro-
ter beslag op die ruimte. Het is dan fascine-
rend om te beseffen dat er midden in dat land
een gebied is van 6100 ha - Langbroek - waar-
van de structuur (watergangen, verkaveling,
wegen) meer dan 850 jaar geleden door men-
senhanden is gevormd; een structuur die se-
dertdien nauwelijks is veranderd, nog steeds
zichtbaar is en bovenal functioneert! Nergens
wordt dat beter onderschreven dan op de kaar-
ten die deel uitmaken van de keur van het
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
(1997). Evenals in de jaren zeventig van de
twintigste eeuw zijn aan het eind van die eeuw
opnieuw - nu op initiatief van de provincie
Utrecht - plannen in de maak om het bijzonde-
re karakter van het gebied integraal te behou-
den en versterken. Onder auspiciën van de
Stuurgroep Langbroekerweteringgebied is een
Ontwerp Plan van Aanpak (1998) gemaakt.
Het plan beoogt onder meer het behoud en
herstel van waardevolle cultuurhistorische ele-
menten als verkavelingspatronen. Persoonlijk
ben ik van mening dat naast aandacht voor
cultuurhistorische elementen, het juist de cul-
tuurhistorische structuur van Langbroek is die
an sich behoud en versterking behoeft. Het is
immers die uit de middeleeuwen daterende
structuur die de drager is van natuur, land-
bouw en landschap. Moge dit artikel daartoe
een bijdrage leveren."
Vragen
In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt
tussen de Utrechtse Heuvelrug en de oever-
wallen van de (Kromme) Rijn een langgerekt.
De Langbroekerwetering met de boerderijen A 42 en A 44 in mei 1961 (foto door JOSPE. Arnhem; SAKRUH. atlas
Langbroek)
-ocr page 3-
maakt. Permanente bewoning is er waarschijn-
lijk niet geweest, wellicht wel wat tijdelijke
bewoning in de zomer. Het was moeilijk toe-
gankelijk, zeker in de herfst en in het voorjaar
wanneer de waterstand hoog was: nat en zom-
pig dus. Er waren enkele doorgaande paden. In
ieder geval was er sedert lang een verbinding
tussen Cothen en Doorn, de latere Cotherweg
(1387). [NB: Waar in de tekst tussen haakjes
een jaartal zonder toelichting staat, wordt be-
doeld 'voor zover mij bekend, het eerst ge-
noemd in'.]
Bewoners van Cothen - dat overi-
gens pas in 1126 voor het eerst wordt ge-
noemd, maar veel ouder is - konden aldus naar
de (moeder)kerk in Doorn. (Cothen heeft
waarschijnlijk voor het eerst in de twaalfde
eeuw een eigen kerk gekregen.) De Cotherweg
vormde ook de verbinding tussen Wijk bij
Duurstede en de eeuwenoude weg over de
Utrechtse Heuvelrug die van Keulen, via Arn-
hem naar Utrecht liep. Vanuit Werkhoven was
die laatste weg dwars door Langbroek te be-
reiken via de deels nog bestaande Broekweg
(1352). De grondeigenaren, de geërfden in
Werkhoven zijn eeuwenlang verantwoordelijk
voor het onderhoud van de Broekweg ge-
weest."
Bij een gebied als Langbroek (1165: longa pa-
lus; 1219: Langbruke) denken we al snel aan
veen en aan turf. Was er veen? Tot een meter
of tien onder het maaiveld bestaat de onder-
grond van Langbroek uit grofweg drie lagen,
namelijk, van boven naar beneden, uit: klei,
veen en (veel) zand. In de regel geldt, hoe ver-
der van de Kromme Rijn hoe dichter het veen
(en het zand) bij de oppervlakte komt. Uitein-
delijk komt het veen in een smalle, langgerek-
te en dunne strook aan de oppervlakte. Ter
hoogte van Werkhoven ligt de veenstrook on-
geveer daar waar de Langbroekerwetering
loopt en ter hoogte van Overlangbroek, ten
noorden daarvan. Aardig is dat dit overeen-
stemt met historische vermeldingen. Ongeveer
ter hoogte van de sluis in de Kromme Rijn te
Werkhoven lag het goed Ten Vene (1359) en
in 1368 is ten zuidwesten van Amerongen
sprake van 'colland' met daarin 6 morgen
'veens' die Gheryt van Be[mlmael in gebruik
had. Hier en daar was (en is) er dus wat veen
in Langbroek. Mede doordat het veen was ver-
laaggelegen vochtig stuk land. Wie door het
gebied rijdt, merkt op - en de kaart laat dat be-
ter zien - dat dit 'lange broek' in de lengterich-
ting door midden wordt gesneden door een
rechte watergang: de Langbroekerwetering die
bij Odijk in de Kromme Rijn uitmondt. Links
en rechts van de wetering zien we langgerekte,
even brede kavels gescheiden door sloten die
bijna loodrecht op de wetering staan. Aan het
begin van de kavels staan langs de wetering
boerderijen. Het gebied is duidelijk planmatig
opgezet. Het is een in de eerste helft van de
twaalfde eeuw ontgonnen gebied, geworden
tot een prachtig cultuurlandschap.
Hoe zag het gebied er toen eigenlijk uit?
Waarom en hoe is het ontgonnen? Waar is
men begonnen en wat is daar nu nog van te
zien? Is de ontginning verleden tijd? Wat was
de relatie met de gebieden er omheen? Ik tuur
weer op mijn topografische kaart, fiets op-
nieuw rond, loop over vochtige paden door de
grienden en langs scheisloten met donker wa-
ter, pak mijn 'bijbel' te weten het bekende
boek van Dekker (1983) over het Kromme-
Rijngebied in de middeleeuwen en zucht. Veel
antwoorden maar ook even zoveel vragen
nog.'
In den beginne
Woest en ledig was Langbroek rond 1000-
1100 zeker niet. (Langbroek noem ik het grof-
weg het gebied tussen de Neder-Rijn in het
zuidoosten, de Kromme Rijn in het zuidwes-
ten, de A12 in het noordwesten en de Utrecht-
se Heuvelrug in het noordoosten.) Broekbos,
bos met wilgen en elzen, op de wat minder
vochtige plaatsen ook berken, dicht op elkaar
groeiende planten en struiken. Geen akkers,
geen weilanden. Het gebied werd door de
(schaarse) bewoners van de kleine dorpjes
langs de Kromme Rijn en op de Heuvelrug ge-
bruikt om er te jagen, te vissen, bosvruchten te
plukken en om aan de randen vee te laten gra-
zen. Dat gebruik zal ook hebben gegolden
voor de mensen die woonden op de hogere oe-
verwallen langs de Neder-Rijn zelf, vooral in
het gebied ten zuidwesten van Amerongen.
Het leverde hen ook brandhout, twijgen en
takken voor wanden en daken van huizen en
stallen. Van de tenen van de wilgen werden
manden, korven, bezems en dergelijke ge-
-ocr page 4-
mengd met klei en zand, was het niet lonend
om turf te steken. Bij het lager gelegen Oost-
broek tussen Zeist en Utrecht, dat in het ver-
lengde van Langbroek ligt. was wel voldoende
bruikbaar veen. Van de monniken van de al-
daar in 1121 gestichte Sint-Laurensabdij is be-
kend dat ze turf staken voor eigen gebruik.'
Waarom Langbroek ontginnen?
Na 1050 begon in onze streken (en elders in
West-Europa) een periode van economische
voorspoed die zo'n kleine tweehonderd jaar
zou duren. De invallen van de Noormannen
waren vergeten. Internationale handelsstromen
kwamen mede door de kruistochten weer op
gang. Nieuwe ideeën maakten opgang. Ook
was er weer goud om te munten. Door ontwik-
kelingen in de landbouw (karploeg. drieslag-
stelsel) en de relatief gunstige klimatologische
omstandigheden, nam de voedselproductie toe.
Voedsel dat steeds meer met geld werd be-
taald; leveranties in natura raakten op de ach-
tergrond. De bevolking kon toenemen, plaat-
sen groeiden uit tot echte steden (Utrecht) en
werden een machtsfaktor van betekenis voor
de 'oude' heersers als koningen en kerk.
Kooplieden en ridders eisten een deel van de
macht op. Kortom, er kon door meer mensen
in vrijheid geld worden verdiend en vermo-
gens konden worden gevormd.**
Net zoals vandaag de dag was grond een veili-
ge en lucratieve wijze van beleggen. Ontgon-
nen grond brengt meer op dan wildernis. Het
is dan ook niet zo vreemd dat de Utrechtse bis-
schop Godebald (1114-1127) zijn blik liet val-
len op Langbroek. In West-Nederland was de
ontginning van de wildernis - en dat op insti-
gatie van in het bijzonder de bisschop van
Utrecht - al enige eeuwen aan de randen ervan
aan de gang. Natuurlijke waterlopen en gegra-
ven weteringen dienden als ontginningsbasis.
Van daaruit werden even brede kavels uitge-
meten waarlangs sloten werden gegraven. De
kavels werden vervolgens in de loop van de
tijd steeds verder naar achteren toe ontgonnen:
het principe van de vrije opstrek. Hendrikx
verhaalt van de Egilssage Skallagrimssonar.
Daarin wordt een tocht van Vikingen in waar-
schijnlijk de tiende eeuw beschreven; een
boottocht ergens in een riviermonding in
Noordwest-Europa. De Vikingen gaan aan
land, de mensen vluchten vervolgens weg,
achterna gezeten door de indringers: 'Over een
grote afstand waren sloten gegraven en daarin
stond water. Ze |de bewoners] hadden hun ak-
kers en weiden (met die sloten) omgeven, en
op sommige plaatsen waren grote balken over
de sloten gelegd'.'
Waterproblemen
De ervaring die bij de vrije opstrek was opge-
daan, kwam goed van pas toen men moeilijker
te ontginnen gebieden wilde aanpakken. Lang-
broek was zo'n gebied en wel om een aantal
redenen die te maken hadden met de toen nog
onbeheersbare waterstand:
-  het gebied werd periodiek overstroomd door
water vanuit de onbedijkte (Kromme) Rijn,
een smeltwater- en regenrivier:
-   vanaf de hoger gelegen gronden langs de
(Kromme) Rijn en de Heuvelrug stroomde
water het gebied in of kwam hier door kwel
naar boven.
Eertijds waren die afstroom en kwel niet mis-
selijk. Nog rond 1770 werd van de Ameron-
gerwetering gezegd dat door die wetering 'dik-
wijls schielijk een groote quantiteit water van
het Amerongse Gebergte |de Heuvelrug! af-
stortende, zig in de Kromme Rhijn komt wer-
pen". Met name door wateronttrekking en op-
vang van hemelwater in het riool, is de af-
stroom van en kwel vanuit de Heuvelrug voor-
al na 1960 drastisch afgenomen. Daarom be-
grijpen velen van ons niet meer waarom de
sloot langs de huidige Bovenwijkerweg en de
De overstroomde Gooyerdijk in september 19.'i7
(SAKRUH, atlas Langbroek)
-ocr page 5-
neerd en projectmatig moest gebeuren. Met in-
dividuele acties met schop en draagberrie (de
voorloper van onze kruiwagen), viel hier wei-
nig te bereiken. Ik stel me voor dat bisschop
Godebald rond 1120 een aantal 'ingenieurs' bij
zich heeft geroepen op zijn paleis in Utrecht
en hen heeft gevraagd wat te doen. Niet onmo-
gelijk is dat ze zich met z'n allen hebben ge-
bogen over een ruwe schets van het gebied. Na
enige deliberatie werd de bisschop geadviseerd
om - en waarschijnlijk in de tijd gezien ook in
deze volgorde - :
1  De wat rond 1500 de Kromme Rijn zou
worden genoemd, bij Wijk bij Duurstede af
te dammen om aldus het overstromingsge-
vaar vanuit die rivier weg te nemen. Dit was
waarschijnlijk sneller, goedkoper en effectie-
ver dan de Kromme Rijn van Wijk tot
Utrecht van dijken te voorzien.
2  Middendoor Langbroek een wetering te gra-
ven, uitmondend in de Kromme Rijn bij
Odijk om het water uit het broek zelf af te
voeren. Bovendien kon die wetering dienen
als waterweg voor onder meer de aanvoer
van ontginners en later voor de afvoer van
landbouwproducten van het ontgonnen land:
de latere Langbroekerwetering (1333).
3  Het graven van een wetering parallel aan de
Neder-Rijn van Amerongen naar de Kromme
Rijn bij Wijk bij Duurstede om aldus het
water vanaf en vanuit de oeverwallen langs
de Neder-Rijn op te vangen en buiten het ge-
bied te brengen: de latere Amerongerwete-
ring(1289).
4  Het om een vergelijkbare reden zorgdragen
voor een wetering parallel aan de oeverwal-
len van de Kromme Rijn, van Wijk bij Duur-
stede via Cothen richting Werkhoven om al-
daar, waar nu hofstede De Lage Leemkolk
ligt, in de Kromme Rijn uit te monden: de
latere Hoofdwetering (1333), welke naam
overigens in de negentiende eeuw in de ver-
getelheid is geraakt.
5  Het op een zelfde wijze tot stand brengen
van een wetering parallel aan de Heuvelrug
om aldus het water daarvan komend, op te
vangen en buiten het gebied af te voeren: de
latere Gooyerwetering (1333).
6  Het treffen van maatregelen om het overstro-
mingsgevaar vanuit de Neder-Rijn tegen te
gaan. Overigens waren de oeverwallen daar-
sloot langs de Langbroekerweg terecht 'De
Snel' (1531) werden - en soms nog worden -
genoemd! (Overigens heette de Boverwijkwer-
weg zelf tot in de twintigste eeuw ook De
Snel.) In feite diende Langbroek als boezem
voor het omliggende land.»
Als Langbroek zoveel water te verwerken
kreeg, waar bleef dat dan? Een klein deel ver-
dampte, een ander klein deel verdween in de
bodem, een deel bleef staan (vooral in Over-
langbroek) maar het grootste deel vloeide via
natuurlijk verloop langzaam af naar het laagste
punt bij Odijk waar het uiteindelijk in de
Kromme Rijn terecht kwam. Het vloeide af via
veenstroompjes. Eén van die stroompjes is er
nog steeds. Het is de Driebergse of Werkho-
vense Meer (1395) die achter kasteel Bever-
weerd in Werkhoven begint en vlak voor de
Odijkerbrug bij Odijk in de Kromme Rijn uit-
komt. Veel van dergelijke stroompjes en/of
grotendeels verlande (rivier)geulen werden in
het rivierengebied 'meer" of "laak" genoemd.
Aan dat laatste herinnert ons nu nog de Oos-
terlaak bij 't Goy. Ook bij Nederlangbroek was
zo'n stroompje. Op de bij het proefschrift van
Berendsen (1982) gevoegde geomorfogeneti-
sche kaart is het restant ervan ingetekend. Het
liep ongeveer parallel aan de Landscheidings-
weg tussen Wijk bij Duurstede/Cothen en Ne-
derlangbroek. Een deel ervan is nog steeds wa-
tervoerend. Het stroomt achter hofstede De
Maat te Cothen en heet aldaar nu Schipsloot.
Het veenstroompje dat ooit de naam Meer
(1377) of Lake (1391) droeg, kruist stroomaf-
waarts de Cotherweg en kronkelt dan achter
kasteel Lunenburg weg in het Langbroeker-
veld. Aldaar lag aan het stroompje het goed
Merewijk (1339). Het 'wijk' in die naam duidt
erop dal er hoogstwaarschijnlijk ooit een ge-
lijknamig huis heeft gestaan; wellicht woonde
in dat huis de in de veertiende eeuw in Lang-
broek genoemde familie Van der Meer.''
Wat te doen?
Om het gebied goed te kunnen ontginnen en
vervolgens de ontgonnen gronden tegen het
water te kunnen beschermen, dienden eerst de
geschetste waterstaatkundige problemen te
worden aangepakt. Die problemen waren van
een zodanige orde dat dit centraal, gecoördi-
-ocr page 6-
van soms relatief hoog: ten zuiden van de
Natewisch is nog steeds sprake van een ge-
bied dat De Duinen heet. Wellicht waren
toen hier en daar al enige kaden. Door de
afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk
bij Duurstede werd de waterafvoer in de
Neder-Rijn bemoeilijkt en ontstond opstu-
wing van water. Het zal de bisschop duide-
lijk zijn gemaakt dat ook niet lang meer zou
kunnen worden gewacht met de aanleg van
een doorlopende bandijk: de latere Noorde-
lijke Lekdijk.'»
Afdamming
Besloten werd te beginnen met de afdamming
van de (Kromme) Rijn bij de mond te Wijk
bij Duurstede. Dekker (1980) heeft zeer aan-
nemelijk gemaakt dat dit in 1122 moet zijn
gebeurd. Het initiatief zal door de bisschop
zijn genomen met toestemming van de Bene-
diktijnerabdij van Deutz te Keulen in wiens
bezit toen immers een deel van de riviermond
was. Overigens ging aan de aanleg nog een
hele strijd vooraf. Te Wijk bij Duurstede werd
door de bisschop van Utrecht al vanaf het be-
gin van de middeleeuwen tol geheven op alle
schepen op de Neder-Rijn en Lek die via de
(Kromme) Rijn naar Utrecht voeren. Door de
aanleg van de dam ontving hij dus ook geen
tolinkomsten meer. Bovendien zagen de
Utrechtse burgers hun nering verdwijnen om-
dat de bereikbaarheid van de stad met zijn
vanouds vier grote jaarmarkten sterk afnam.
Wilde iedereen akkoord gaan met de aanleg
van de dam dan moest daar wel wat tegen-
over staan. Voordat de dam kon worden aan-
gelegd, is er eerst een strijd uitgevochten tus-
sen de handelsbelangen van de Utrechtse bur-
gers en de agrarische belangen van hen die
gebieden in het stroomgebied van de Kromme
Rijn (en van de Vecht) wilden ontginnen.
Daarom is al een paar jaar na 1122 een kanaal
van Utrecht naar de (Hollandse) IJssel gegra-
ven: de Vaartse Rijn. De IJssel staat met de
Lek in verbinding en zo is Utrecht weer vanaf
de Rijn/Lek bereikbaar geworden. De tol
werd verplaatst en in ere hersteld. Utrecht
kreeg niet alleen een nieuwe verbinding met
de Rijn/Lek maar eveneens, in 1122, een be-
vestiging door de Duitse keizer Hendrik V
van de haar door bisschop Godebald verleen-
de stadsrechten. Een package deal zouden we
tegenwoordig zeggen.
De dam zal tussen de oeverwallen aan weers-
zijden van de rivier zijn gelegd. Een indirecte
bevestiging daarvan leveren boringen die in
de loop van de tijd zijn gedaan ten behoeve
van de verzwaring en de verbetering van de
Noordelijke Lekdijk. De boringen laten zien
dat de ondergrond van de dijk bij Wijk bij
Duurstede in hoofdzaak uit zand en klei van
oeverwallen bestaat. Richting Amerongen en
richting Schalkwijk ligt de dijk daarentegen in
hoofdzaak op klei en veen. Omdat de dam tus-
sen de oeverwallen van de (Kromme) Rijn
moet zijn gelegd, zal hij enkele honderden
meters lang zijn geweest. Uit de veertiende
eeuwse onderhoudslijsten van de Lekdijk is
een damlengte van zo'n 450 meter af te lei-
den. Toentertijd zal de dam dan ook een wa-
terstaatkundig werk van de eerste orde zijn
geweest. Voor de aanleg ervan zullen alle
mannen uit het stroomgebied van de (Krom-
me) Rijn - immers mede belanghebbend - zijn
opgetrommeld."
Zeggenschap
Toen de dam gereed was, kon worden begon-
nen met de ontginning. Althans, dat dacht bis-
schop Godebald. Langbroek was immers 'wil-
dernis", dus niemandsland en daar had hij als
landsheer formeel de zeggenschap over. Hij
was even 'vergeten" dat hij niet de gehele zeg-
genschap meer had over Langbroek (hier be-
perkt tot het gebied ten zuiden van de Broek-
weg). Het Domkapittel te Utrecht was al on-
geveer een eeuw in het bezit gesteld van de
oorspronkelijk bisschoppelijke domeinen te
Doorn, Amerongen en Cothen. Op basis daar-
van claimde het kapittel de zeggenschap over
het broek er tussen, dus op het land ten zuiden
van de Cotherweg. (De bisschop zelf bezat
vanouds domeinen te Werkhoven en Zeist en
had ook om die reden zeggenschap over het
broekland er tussen, dus op het land ten noor-
den van de Cotherweg.) Het rijksgerecht te
Keulen - de regio behoorde immers tot het
Duitse keizerrijk - werd om een uitspraak ge-
vraagd. In de uitspraak van 1126 werd de zeg-
genschap van het Domkapittel erkend. Bis-
schop Godebald boog uiteindelijk het hoofd
en liet zijn clerk in voor mij indrukwekkend
-ocr page 7-
Deel van de ingekleurde manuscriptkaart van de bezittingen van RJ. van Oosthuyse in Driebergen (Rijsenburg) vanaf de
Driebergse Meer. over de Langbroekerwetering heen (beide linksonder) tot over de weg Driebergen-Zeist, door A. Tollus,
1806. Circa 1: 28..'i()0. (HUA. Familiearchief Van Rijckevorsel. 1006)
-ocr page 8-
Latijn neerschrijven: 'Igitiir ego Godehaldus,
Dei gratia Traiectenis episcopus, paludeni
[broek], pertinentem ad Amerungon et Thor-
nen
f Doorn] et Coten, quam semper prepositi
quidem Maioris ecclesie ciiiii fratrihiis suis
possederant...' }-
De Cotherweg - en in zijn verlengde de Bre-
deweg onder Cothen - vormden samen de
verbinding tussen de bezittingen van eertijds
de bisschop en later van het Domkapittel, in
Doorn, in Cothen en - via een stukje Trecht-
weg - in Dwarsdijk. Zowel de Cother- als de
Bredeweg waren eigendom van het kapittel
en werden vandaar in officiële stukken ook
wel de Domproostenweg genoemd. (De dom-
proost was de voorzitter van het kapittel.) In
1621 droeg het kapittel het onderhoud ervan
'ten eeuwige dage' over aan het gerecht Ne-
derlangbroek dat daartoe belasting en tol
mocht heffen. Bovendien werden Cothen en
Doom verplicht aan dat onderhoud mee te be-
talen."
Zeggenschap over het broek of niet, bisschop
Godebald was intussen voortvarend aan de
slag gegaan. Men was al begonnen met het
graven van de Langbroekerwetering vanuit de
Kromme Rijn bij Odijk. Wie goed kijkt op een
topografische kaart, merkt op dat tussen Odijk
en Werkhoven dwars door de langgerekte ver-
kaveling aldaar is gegraven. Dit betekent dat
men in dit gebied - het Driebergerbroek
(1303) - al eerder met de ontginning was be-
gonnen en wel vanaf de Driebergse Meer. Het
feit dat tot in onze eeuw de grond tussen dat
water en de weg Driebergen-Zeist, dus de
Langbroekerwetering negerend, geheel tot de
heerlijkheid Rijsenburg behoorde, duidt daar
eveneens op. Ook is dwars door de Driebergse
Meer gegraven. Omdat dit natuurlijke water -
en niet de gegraven Langbroekerwetering -
vanouds de (gemeente) grens tussen Werkho-
ven (sedert 1962 Bunnik) en Driebergen
vormt, impliceert dit dat deze grens van voor
het graven van de wetering moet dateren. De
gemeentegrens is dus in ieder geval al zo'n
875 jaar oud!'-*
Voor de ontginning van het Driebergerbroek
was het graven van de Langbroekerwetering
strikt genomen niet nodig. De ontwatering
was blijkbaar voldoende. Een echo daarvan is
te vinden in een akte uit 1710, dus zo'n zes
eeuwen later. In Driebergen was het plan op-
gevat om bij de hofstede Dennenburg een pa-
piermolen op te richten en daarbij een door-
gang naar de Langbroekerwetering te maken.
De geërfden van Overlangbroek, Nederlang-
broek, Hardenbroek en Sterkenburg verklaar-
den daar tegen te zijn. Immers de Langbroe-
kerwetering is hun 'eijgene en partikuliere
uijtweteringe'. Bovendien hebben de geërfden
van Driebergen 'oit het regt gehad, ja selff
noit gepretendeerd hebben, omme daar inne
uijt te wateren'. Dit uitwateringsverbod is
waarschijnlijk de reden waarom de kade
Langbroekerdijk onder Driebergen niet zoals
elders, aan de zuid-oostkant maar aan de
noord-oostkant van de wetering ligt.'^
Ontginningsrechten
Bij Odijk kon de voortvarendheid van bis-
schop Godebald nog geen kwaad. Anders was
het gesteld met het gebied van het Domkapit-
tel. De ontginningsrechten aldaar - die dus
niet van hem waren - had de bisschop echter
al voor 1126 verkocht. Bij het plan tot ontgin-
ning van Langbroek stond de bisschop van
meet af aan een specifiek model voor ogen en
wel dat van de 'cope'. In dit model kochten
mensen het recht om een kavel te ontginnen
om het aldus geschikt voor landbouw te ma-
ken. Het recht werd in de regel gekocht van
een 'aanbesteder'. Deze projectontwikkelaar,
zouden wij zeggen, werd aangesteld door de
bisschop in dit geval. Het gekochte recht werd
een 'cope' genoemd. We vinden dat nu nog te-
rug in plaatsnamen als Galecop (bij Utrecht)
en Vuylcop (bij Schalkwijk). In Langbroek is
de bisschop zelf als projectontwikkelaar opge-
treden. In de acte van 1126 staat dat hij voor
het gebied ten zuiden van de Cotherweg - dus
onterecht - al cope-contracten met derden had
gesloten: '... nos autum pro necessitate nostra
extraneis vendidenimus
...'. Deze contracten
zijn niet ontbonden maar overgenomen door
het Domkapittel. Overigens blijkt dat niet alle
kavels aan derden zijn verkocht. Een aantal
kavels heeft het kapittel zelf gehouden.
Geen van de cope-contracten is bewaard ge-
bleven. Onbekend is ook wie wat voor welke
prijs heeft gekocht. Wel staat vast dat de
-ocr page 9-
meerderheid van hen niet uit het Kromme-Rijn-
gebied zelf afkomstig was. Ze werden Friezen
genoemd; toen in het Utrechtse een verzamel-
term voor mensen uit West- en Noord-Neder-
land. Iets ten zuiden van het dorp Nederlang-
broek (1337) heet een stuk land nog steeds het
'Vriesen lant' (1394). Ook Overlangbroek
(1337) had, tegen de Amerongerwetering aan,
een 'Vresenhoeve' (ca. 1365). De komst van
een relatief grote groep 'vrije' mensen met
nieuwe ideeën en dat min of meer tegelijkertijd,
moet voor de 'on-vrije' bewoners van het hoge-
re land om Langbroek een cultuurschok zijn ge-
weest. Bovendien zal het door hen vrijelijk ge-
bruiken van het gebied - wat tot dan toe de
praktijk was - ook wel spoedig aan banden zijn
gelegd.'*
Wat was het belang van de bisschop en van het
kapittel om de grond in 'copen' uit te geven?
Aldus konden ze na de ontginning belasting
heffen, bijvoorbeeld in de vorm van tienden.
Daarbij ging het om een tiende van de land-
bouwopbrengst zowel in termen van graan,
vruchten als van pas geboren beesten. Ook be-
zaten ze de (lage) rechtsmacht over de bewo-
ners, wat hen in staat stelde om boetes te hef-
fen. Overigens zal de 'coop-prijs' niet hoog zijn
geweest. De 'copers' moesten immers worden
gelokt. Het zelf ontginnen van het eigen stuk
land was al moeilijk en kostbaar genoeg waar-
bij ook pas op termijn inkomsten waren te ver-
wachten. Ook voor de bisschop en het kapittel
ging de kost voor de baat uit. Zij moesten im-
mers de aanleg van de hoofdwaterwegen en
dergelijke financieren en dus opdraaien voor de
kosten van het 'ontginnings-rijp' maken. De
'copers' kregen weliswaar hun land in 'eigen-
dom', dat zij zonder toestemming mochten ver-
kopen of verpachten, maar hadden toch jaarlijks
aan de bisschop of het kapittel een 'tijns' van
enkele penningen per hoeve te betalen. Die lage
en daarmee symbolische grondbelasting is te
zien als een publiekrechtelijke erkenning van
het ondanks de 'coop' blijvend gezag van de
oorspronkelijke grondheer."
Ontginningskavels
Zoals gezegd, stond de bisschop van meet af
aan een specifiek ontginningsmodel voor ogen.
Een model dat al was beproefd in het westelijk
Het "Friese land" met het nieuwe woonhuis Langbroelcer-
dijk A 41a in 1967 (SAKRUH, atlas Langbroek)
deel van Utrecht en rond 1100 ook naar de om-
geving van Bremen was geëxporteerd. Een be-
langrijk kenmerk van dit cope-model was de
uitgifte van de grond in even brede en in begin-
sel ook even diepe kavels, ongeveer loodrecht
uitgezet op de ontginningsbasis, meestal een
wetering. De idee was kavels te vormen die qua
omvang voor een boerengezin voldoende waren
om zich te kunnen voeden, dus om zelfvoorzie-
nend te kunnen zijn. Zo'n kavel werd een hoe-
ve genoemd. In Utrecht was een hoeve door-
gaans zestien maar .soms ook achttien morgen
groot. Een morgen is de hoeveelheid grond die
een man geacht werd met een paard in een och-
tend te kunnen ploegen, in ons meetstelsel is
een morgen ongeveer 0,85 ha zodat een hoeve
van zestien morgen overeenkomt met ongeveer
13,6 ha. De parallel lopende kavels werden ge-
scheiden door sloten die tevens voor de afwate-
ring zorgden. Van meet af aan zijn de kavels
ook aan de achterzijde begrensd en wel door
een kade of wetering. Van der Linden heeft in
zijn onderzoek naar de cope-ontginning aanne-
melijk gemaakt dat het standaard cope-model
bij een oppervlak van een hoeve, uitging van
een breedte van ongeveer dertig roeden bij een
lengte van zo'n zes voorlingen. In Utrecht was
een roede 3,756 meter. Een voorling is de leng-
te van de ploegvoor die iemand, zonder zijn
span paarden of ossen te wenden, diende te
ploegen. Die lengte blijkt ongeveer 205 meter
te zijn. We praten dus over een kavel van ruim
110 meter breed bij ongeveer 1250 meter lang.
Aldus ontstond het karakteristieke Nederlandse
copenlandschap met z'n strokenverkaveling.
-ocr page 10-
Pronlbiicfkaail \aii de kruising van de Collier- en Doiirnscweg met de Langbroekerdijk uil 19IX (SAKRUH. alias Lang-
broek)
Doorgaans werd per kavel aan het begin ervan,
dus aan de ontginningsbasis een boerderij ge-
bouwd. Op deze wijze kwam aan beide kanten
van de ontginningsbasis, een lange rij boerderij-
en te staan. De cope-ontginning Schalkwijk -
een zogenoemd wegdorp langs een wetering -
laat dat goed zien.'*
De aanleg van een cope-ontginning was een
kostbare aangelegenheid; het veranderen daar-
van dus ook. Daarom is de structuur ervan, be-
staande uit weteringen, sloten, kades en kavels,
zeer tijdsbestendig. Het is daarom dat de oor-
spronkelijke ontginningsstructuur van Lang-
broek na zo"n 850 jaar nog steeds intact én
functioneel is. Het maakt het ons ook mogelijk
terug te kijken in de tijd en de ontginning min
of meer op de voet te volgen.
Aan de slag
De zeggenschap geregeld en het ontginnings-
model uitgeprobeerd, kon de bisschop aan de
slag of liever aan de schop. Zoals gezegd, werd
vanaf de Kromme Rijn bij Odijk begonnen met
het graven van de Langbroekerwetering richting
de al bestaande weg tussen Cothen en Doorn.
Een blik op een moderne kaart laat zien dat de
wetering de Cotherweg bijna halverwege tussen
Cothen en de Gooyerwetering kruist: een af-
stand van ongeveer 25(){) meter ofwel zo'n
twaalf voorlingen, dus tweemaal de zes voorlin-
gen van het standaard model. Dit impliceert dat
allereerst - rond waarschijnlijk 1120 - langs de
Cotherweg vanaf de oeverwal van de Kromme
Rijn bij Cothen, een afstand van twaalf voorlin-
gen richting Doorn is uitgezet. Het punt onge-
veer halverwege heeft vervolgens gediend als
richtpunt voor het daar naar toe graven van de
Langbroekerwetering. Van meet af aan is het
ook de uitdrukkelijke bedoeling geweest op dit
kruispunt een nederzetting te stichten, het latere
Nederlangbroek. De feitelijke basis voor de ge-
hele ontginning van Langbroek wordt dan ook
gevormd door dat specifieke, vanuit Cothen ge-
zien, eerste deel van de Cotherweg.
Vanuit genoemd kruispunt is de Langbroeker-
wetering vervolgens doorgetrokken naar het
zuidoosten richting de Neder-Rijn tussen Aine-
rongen en Wijk bij Duurstede. Daarbij is steeds
gekeken of zowel links als rechts van de wete-
ring kavels met een lengte van zes voorlingen
10
-ocr page 11-
konden worden uitgezet. Naarmate men dich-
ter bij de Neder-Rijn kwam, werd dat steeds
moeilijker. Iets voor de huidige nederzetting
Overlangbroek bleek dat niet meer mogelijk te
zijn. Door de wetering aldaar een hoek te la-
ten maken, konden aan de Heuvelrugkant van
de wetering nog wel kavels met een lengte
van zes voorlingen worden uitgezet. Dit is
heel mooi te zien op de kaart. Enkele kilome-
ters verder houdt de Langbroekerwetering op
bij de aldaar al gereed gekomen Ameronger-
wetering. Was die toen al gegraven? Hoogst
waarschijnlijk wel. De aanleg van de Ameron-
gerwetering was nodig om het (kwel)water
van de Neder-Rijn te kunnen opvangen en
diende daar dan ook min of meer parallel aan
te lopen. Om ook de kavels tussen de Neder-
Rijn en de wetering van voldoende omvang
dus diepte te laten zijn. moest de wetering
eveneens op enige afstand van de rivier lig-
gen. Een blik op de kaart leert dat de inmid-
dels bekende langgerekte kavels bij Ameron-
gen zo'n 1250 meter, dus zes voorlingen lang,
zijn! (Het gebied verderop langs de rivier heet
niet voor niks De Hoeven.) Dit impliceert niet
alleen dat het graven van de Amerongerwete-
ring bij Amerongen is begonnen maar ook dat
die wetering er iets eerder was dan het laatste
stuk van de Langbroekerwetering voorbij
Overlangbroek.
wetering. Dat is in Langbroek niet helemaal
het geval; ze maken daarmee een kleine hoek.
In het gebied ten zuiden van de Broekweg on-
der Werkhoven tot aan de Amerongerwete-
ring, lopen de kavels parallel aan de Cother-
weg, de eigenlijke basis van de ontginning.
Nameten op een 1 : 25.000 kaart leert dat de
kavels doorgaans niet circa 110 meter - de
standaardbreedte - maar de helft, ongeveer 55
meter breed zijn. Ze zijn, gemeten vanaf de
Gooyerwetering tot aan de Hoofdwetering, ge-
middeld zo'n 2500 meter, dus tweemaal de
standaardlengte, lang. Dit impliceert toch een
gemiddeld kaveloppervlakte van om en nabij
de zestien morgen ofwel één hoeve, de stan-
daard. Blijkbaar is in Langbroek van meet af
aan een variant op het standaard cope-model
gehanteerd. Een reden daarvoor kunnen de
kwaliteitsverschillen van de grond zijn ge-
weest. De gronden 'gooywaards' zijn iets ho-
ger, zandiger en daardoor lichter van structuur
dan de gronden 'rijnwaards'. (Gooywaards en
rijnwaards zijn termen die eeuwenlang zijn
gebruikt om het gebied ten noordoosten res-
pectievelijk ten zuidoosten van de Langbroe-
kerwetering aan te duiden. Gooi is hier een
variant van gouw, de Germaanse bestuurseen-
heid. De voet van de Heuvelrug vormde ooit
de grens van twee gouwen.) Door hele lange
kavels te maken werden verschillen in grond-
kwaliteit op rechtvaardige wijze over alle boe-
ren verdeeld. Een ieder kreeg daardoor zowel
goede als minder goede grond.
Daarom ook zijn de boerderijen in Langbroek
niet op de kop van de kavel gebouwd maar
middenop en wel oorspronkelijk aan één zijde
van de Langbroekerwetering, te weten de zij-
de van de Heuvelrug, dus gooywaards. Die
wetering was tot in het begin van de twintig-
ste eeuw de hoofdtransportroute en niet het
langs de wetering gelegen vaak drassige pad,
de latere Langbroekerdijk. Het is daarom dat
in Langbroek bijna alle oude boerderijen (in-
clusief de kerk) direct aan de Langbroekerwe-
tering zelf staan en niet aan de Langbroeker-
dijk, waar we ze vandaag de dag zouden bou-
wen! Omdat waarschijnlijk alle kavelboerde-
rijen oorspronkelijk aan de Langbroekerwete-
ring gooywaards stonden, was het niet nodig
om aan de Langbroekse kant van de Gooyer-
Fragmenl van een topografische kaart (1:25.000) uit 1918
met de aansluiling van de [,anghroekerwctering op de
Amerongerwetering (HUA, atlas, 112)
Verkaveling
Tegelijkertijd met het graven van de Langbroe-
kerwetering zijn links en rechts ervan kavels
uitgezet. In een cope-ontginning staan de ka-
vels doorgaans loodrecht op de ontginnings-
11
-ocr page 12-
§ Kwetdam Niet meer gebruikte naam
Historisch-topografische Icaart van de ontginning van Langbroek, 1999. (G-O graphics Wijk bij Duurstede)
Wat opvalt is dat:
-     de kavels doorgaans vier (de helft van
acht) of acht morgen groot zijn terwijl ook
kavels van twaalf (acht + vier) morgen
voorkomen;
-     de kavels gooywaards gemiddeld 7,5 mor-
gen groot zijn;
-     van de 31 ingetekende gebouwen er 25 (in-
clusief de kerk van Nederlangbroek) gooy-
waards staan;
-     ongeveer één op de vier dooriopende ka-
vels van de Gooyerwetering naar de
Hoofdwetering zowel te gooy- als te rijn-
waards van dezelfde eigenaar is terwijl het
eigendomsrecht van de overige kavels in
verschillende handen is.
Blijkbaar is in de loop van de tijd door verer-
ving en dergelijke het oorspronkelijke eigen-
dom van de kavels gesplitst. Daarnaast is in de
Bemmel in leen van de heer van Abcoude een
halve hoeve land, dus acht morgen, in de
Veertig Hoeven te Langbroek tussen de
Hoofdwetering en de Gooyerwetering." In
Utrecht is een hoeve meestal zestien, maar
ook wel achttien morgen groot. Volgens het
bijschrift van de kaart was het gebied 725
morgen groot ofwel 40(,3) hoeven van acht-
tien morgen. Blijkbaar is de bedenker van de
naam uitgegaan van hoeven van achttien mor-
gen terwijl de verkaveling op hoeven van zes-
tien morgen is gebaseerd. Op de kaart uit
1630 zijn gooywaards alle kavels ingetekend.
Aangegeven is de oppervlakte, de eigenaar en
of er een boerderij op stond. Hetzelfde geldt
voor rijnwaards behalve dat daar de kavels
niet zijn ingetekend, maar dat is volstaan met
een opsomming van kaveloppervlakten en -ei-
genaren. Wel zijn gebouwen ingetekend.
loop van de achttiende en met name van de ne-
gentiende eeuw een groot deel van de grond in
Langbroek in handen gekomen van enkele
grootgrondbezitters - zoals de graaf van Lyn-
den van Sandenburg; grond die vervolgens
werd en wordt verpacht aan boeren dan wel in
bos of griend ligt.
Nadat de kavels waren uitgemeten, kon een
boer vanaf de Langbroekerwetering met de
ontginning van zijn kavel beginnen. Er werd in
feite naar achteren toe gewerkt. Bomen, strui-
ken en dergelijke werden omgehakt. Stronken
werden verwijderd. Waar nodig werd het land
geëgaliseerd. Hier en daar, soms op plaatsen
waar verschillen in grondkwaliteit optraden,
werden tussen de scheisloten dwarssloten ge-
graven. Vervolgens werd het land geploegd
met een karploeg en wel met een wat later de
wetering nog eens kavelboerderijen te bou-
wen. Ook nu nog staan er daar maar enkele.
Overigens heeft een aantal van de oorspronke-
lijke eigenaren kans gezien welvarend te wor-
den; welvarend genoeg om bij de kavelboer-
derij vanwege statusoverwegingen een stenen
woontoren te laten bouwen. Het zijn die to-
rens die de kern vormen van de vele kastelen
die het gebied nu kenmerken. Ze dateren
doorgaans uit het laatste kwart van de dertien-
de en uit het eerste kwart van de veertiende
eeuw.
Veel van dit alles is goed te zien op een in
1630 in opdracht van het Domkapittel ge-
maakte kaart van een deel van Langbroek tus-
sen de Cother- en de Wijkerweg. Dit stuk van
Langbroek werd ooit de Veertig Hoeven ge-
noemd. Rond 1380 heeft Gherytszoon van
13
12
-ocr page 13-
Links kasteel Walenburg voor de restauratie in 1962 en rechts het bewaard gebleven pwirtgebouw van het verdwenen kas-
teel Groenestein in 1954. beide aan de Langbroekerwetering (SAKRUH. atlas Langbroek)
die in het Duits Hochckkers worden genoemd.
Ze zijn het gevolg van eeuwenlang op eenzelf-
de wijze ploegen. Hoe hoger, hoe langer be-
ploegd en hoe ouder ze dus zijn. (In recente ja-
ren zijn hier en daar bolakkers geëgaliseerd.)
Slicher van Bath: 'Bij de karploeg rust de
ploegbalk op een wagenstel met twee wielen.
De I ploeg Ivoor wordt aangesneden door een
kouter; de schaar opent de grond verder en
dieper; het rister keert de grond. De karploeg
werd vooral gebruikt in gebieden met stroken-
verkaveling: hij is immers zwaarderen [daar-
door] moeilijker wendbaar dan andere ploe-
gen. Echter niet zo/eer de uiterlijke vorm van
de ploeg is van invloed op de vorm van de ak-
kers als wel de manier van ploegen en deze is
afhankelijk van het rister. Met ploegen zonder
rister kan men zonder bezwaar bij het heen-
gaan en terugkeren de ene voor naast de ande-
re leggen. Het land toont in geploegde staat,
ondanks de voren, een effen oppervlak. Met
een ploeg met een vast rister is dit niet moge-
lijk. De omgezette grond valt steeds naar één
zijde. Men dient met deze ploegen in het mid-
den van de akker de eerste voor te leggen en
vervolgens om beurten links en rechts van de-
ze voor te ploegen, op de wijze van een lang-
gerekte streng. De omgezette grond komt
steeds jverder en dus hoger] naar het midden
te liggen, zodat een akker ontstaat met een ge-
welfd dwarsprofiel, de hoogruggige akker.'
Deze akkers hebben als voordeel een betere
afwatering; iets wat in een cope-ontginning
Stichtse karploeg werd genoemd. Deze ploeg
was bij uitstek geschikt om weerbarstige grond
te ploegen en werd getrokken door soms wel
zes paarden. Het land werd geploegd om het
gereed te maken voor akkerbouw, voorname-
lijk granen. Er was nog weinig weiland en dan
meestal nog gecombineerd met hoogstam
fruitbomen. Mede door opkomst van de steden
(koopkracht) en de verbetering van de trans-
portmiddelen, is na 1600 ten behoeve van de
veehouderij langzamerhand steeds meer akker-
land in weiland omgezet. Al rond 1865 was er
in Langbroek nauwelijks akkerland meer. Het
weinige akkerland vandaag is bezaaid met
mais ten behoeve van de veeteelt."'
Overigens was met name in Overlangbroek het
akkerland van slechte kwaliteit. Daarom kon
Reinier van Reede van Ginckel rond 1735 vrij-
wel geen pachters vinden voor het land dat bij
zijn bezitting Zuylenburg aldaar behoorde. Hij
liet toen maar een deel van het land met elzen
bepoten in de hoop goed timmerhout te krij-
22
gen."-
Bolakkers
Wie langs de Langbroekerwetering gaat, kan
zien dat de meeste weilanden enigszins bol lo-
pen. Een ontginningskavel, te herkennen aan
een sloot links en een sloot rechts, van onge-
veer 55 meter breed, is in twee, soms in drie
bolstaande delen verdeeld met een greppel er
tussen. Zoals gezegd, was in Langbroek ooit al
het land akkerland. We hebben hier te maken
met zogenoemde bol- of hoogruggige akkers
14
-ocr page 14-
,-■»>■•—-v —
■::^,xi: .- ^■■~
^ ¥iS t-^-^r "X.
:;*?rï:ss:~: V
-.piV.." -'3 "■_
V .^,,^#--.vi — ^ '" _
. .fcl^.5 "-'? -—
rti'^-£'-' "r^
■t :'^A-v ' "-------^ '"
.:^'^^-^:i.J-t.;" —
Ou
.:±t;.».«=v. !•■"-
^^ ■
l^:^...i -■-:
4
,.-,;j, ^/'^ t "■
i - ■ -
;>-•
■v.;?7'-V«--'' "-'^
p!
\:^^-%ri:~
'^
—tlit^ü—
.1»
Kaart van de verkaveling en eigendomssitualie in het gebied de Veertig Hoeven te Nederlangbroek tussen de Wijker- en
de Cotherweg (onder). Op 1 mei 16.30 getekend door landmeter Hendrick Verstralen in opdracht van het Domkapittel te
Utrecht (HUA, Domarchief'. 1842)
15
-ocr page 15-
In het huisarchief van de van oorsprong Utrechtse familie Ritter zu Groenesteyn te Kiedrich
bij Rüdesheim aan de Rijn, bevindt zich een overzicht uit 1650 van bezittingen van die fami-
lie in Nederlangbroek. Die familie De Ridder bewoonde het inmiddels verdwenen kasteel
Groenestein aan de Langbroekerwetering. Het overzicht geeft een mooi beeld van de grootte
van percelen en van het gemêleerde gebruik ervan.^"
gooywaards:
1     Het huis Groenestein met tuin, wei en boomgaard.
2    Het nevengebouw van het huis met wei en boomgaard in gebruik door Thonis Ael-
bertszn. van Velpen.
3    Drie fruitboomgaarden plus fruitbomen in het bosje achter het huis.
4    Een bos van 8 morgen achter het huis.
5    Een wei van 3 morgen achter voornoemd bos, verpacht aan de weduwe van Dirk Garse
van Oostrum.
6    Nog een wei van 3 morgen eveneens achter voornoemd bos, verpacht aan de weduwe
Van Oostrum.
7    Een kamp van 2 morgen, verpacht aan de weduwe Van Oostrum.
8    Nog een kamp, genaamd Colhuevel, van 3 morgen verpacht aan de weduwe Van Oos-
trum.
9    Een kamp van 3 morgen in eigen gebruik.
10  Een kamp van 3 morgen eveneens in eigen gebruik.
11   De hofstede 'aan de boom' [waarschijnlijk bij een voetgangersbrug over de wetering!
met 5 morgen land, verpacht aan de weduwe Van Oostrum.
In gebruik van de heer van Rijnestein (ook een Ridder van Groenestein):
12  De hofstede aan de Stenen Brug van 5 morgen akkerland en boomgaard in gebruik door
Arie Garse van Velpen.
13  Een hofstede van 12 morgen waarvan 5 morgen in gebruik zijn door Thoon Peterse van
Woudenbergh.
14  Een bos van 4 morgen, genaamd Essebosch, achter voornoemde hofstede.
15  Een kamp van 3 morgen achter voornoemd bos.
16  Nog 12 morgen bij de Gooyerwetering bij Doorn, waaronder een weidekamp van 4 hont
[1 hont is 1/6 morgen] verpacht aan de weduwe Van Oosterom. De rest bestaat uit eiken-
bos. Rondom de kampen en weiden staan elsenhagen.
rijnwaards en in gebruik van de heer van Rijnestein:
17  Vier morgen akkerland, genaamd De Spinnacker, niet verpacht.
18  Een wei, genaamd Acht Morgen, van 2 (sic) morgen.
19  Een veld akkerland van 2 morgen, niet verpacht.
20  Een kamp akkerland van 4 morgen, achter voornoemd veld, bij de Melkwijk, in eigen ge-
bruik.
21  Tegenover de hofstede bedoeld onder punt 13, 4 morgen akkerland van de Langbroeker-
dijk tot aan de Queldamm [Landscheidingswegl, niet verpacht.
van groot belang is. De grond is immers eer-
der droog doordat het water zijdelings weg-
loopt in de scheisloten of in de tussengreppel,
en is zodoende beter geschikt voor akker-
bouw.^'
Graven van watergangen
In Langbroek is het goed kunnen beheersen
van de waterstand al ruim 850 jaar van groot
belang. Anders is het gebied nauwelijks toe-
gankelijk doordat het een groot deel van het
16
-ocr page 16-
jaar iets onder water staat en dus ook niet te
gebruiken is als akker- of weiland. Nadat de
Langbroeker- en Amerongerwetering waren
gegraven, werden langs de uitgezette kavels
scheisloten gegraven. Die scheisloten kwamen
uit op de Langbroekerwetering. Aan de achter-
zijde van de kavels werd een kade gelegd om
het water vanaf de oeverwallen van de Krom-
me Rijn en vanaf de Heuvelrug te kunnen ke-
ren. Achter die kade of kweldam werd de
Hoofdwetering respectievelijk de Gooyerwete-
ring gegraven. Oorspronkelijk was het niet de
bedoeling dat water vanuit die weteringen en
vanuit de Amerongerwetering in het gebied
van Langbroek zelf zou kunnen komen. De
Gooyerwetering, de Langbroekerwetering en
de Hoofdwetering stonden niet met de Ame-
rongerwetering in verbinding. De Hoofdwete-
ring kende oorspronkelijk geen enkele verbin-
ding met de Langbroekerwetering. Door de
aanleg van de trekvaart de Cothergrift in 1635
en van de Melkwegwetering in 1972 is dat
laatste veranderd.
Het gebiedsvreemde water moest gescheiden
worden afgevoerd. Langbroek zelf had immers
al waterproblemen genoeg. De schouwbrieven
zijn daar heel duidelijk over. In de in 1531
vastgestelde (nieuwe) schouwbrief van de
Langbroekerwetering staat: 'Ende of yemand
(niemand] enighe queldammen, kaen [kaden]
of dijeken voorzeyd doerstake ende in Lang-
broec schay dede van vreemde water'. De
schouwbrief over de binnenwegen, zandpaden
en watergangen in Overlangbroek uit 1771
meldt: 'En zo iemand ondernam de Goyer of
Ameronger Dijken door te steken, en daar
door het water in Langbroek te brengen, zal ...
[een boete krijgen]'. In dat zelfde jaar bepaal-
den de Staten van Utrecht dat de kweldammen
en kaden, net zoals de Wijker- en de Cother-
weg, tien voeten breed (ongeveer 3,8 meter)
moesten zijn. Ze moesten zo hoog zijn dat ze
tenminste twee voet (ongeveer 0,75 meter) bo-
ven het hoogste water uitstaken opdat er geen
vreemd water door- of over kon lopen. Bepa-
lingen van die strekking hebben tot zeker 1950
in de keuren van het Waterschap Langbroek
gestaan.2-t
De Stichtse kaïploeg met ploegspade (foto uit J.M.G. van der Poel, Oude Nederlandse ploegen. Arnhem, 1967, 39)
17
-ocr page 17-
Langs de weteringen ligt een kweldam, een
kade. Aan de ligging van de kade ten opzich-
te van de wetering is af te leiden van welke
kant het water kwam dat moest worden ge-
keerd. Het te keren water kwam van de kant
waar de wetering ligt. Het is immers die we-
tering die dat water vervolgens moest afvoe-
ren. Een dijk of kade ertussen zou niet prak-
tisch zijn. Langs de Langbroeksekant van de
Amerongerwetering ligt de Amerongerdijk:
het te keren water kwam en komt vanaf (de
gronden langs) de Neder-Rijn. Aan de Lang-
broekse kant van de Hoofdwetering vormt bij
Wijk bij Duurstede de Landscheidingsweg
(1371) de kade. Verderop gaat de kade over
in de Kweldammen (1531) en voorbij Cothen
in de Kleidijk (1792): het te keren water
kwam en komt vanaf de (gronden langs) de
Kromme Rijn. De Gooyerdijk ligt aan de
Langbroekse kant van de Gooyerwetering:
het te keren water kwam en komt vanaf de
Heuvelrug. Veel kaden en wegen hebben de
benaming 'dijk', een van oorsprong Fries
wt)ord dat zowel (lage) waterkering als weg
betekent."'
De Amerongerwetering is al heel spoedig na
de aanvang van de ontginning gegraven. De
Gooyer- en Hexifdwetering zijn waarschijn-
lijk wat later aangelegd. De aanleg van de
Gooyerwetering was problematisch daar het
niet mogelijk bleek of te kostbaar was de we-
tering parallel aan de Langbroekerwetering,
geheel door te trekken tot in de Kromme Rijn
stroomafwaarts van Odijk. Daarom is beslo-
ten het water toch maar via de Langbroeker-
wetering zelf af te voeren door op vijf plaat-
sen afwateringssloten daar naar toe te graven.
Die uitweteringen moesten door de Gooyer-
dijk heen afwateren en aldaar werden zoge-
noemde heulen aangelegd die waarschijnlijk
door middel van planken konden worden af-
gesloten. De schouwbrief van de Gooyerwe-
tering uit 1531 noemt ze, van zuid naar noord
gezien, alle vijf; de Leersumse Heul, de Dart-
huizer Heul (langs de latere Bovenwijker-
weg), de Doornse Heul (langs de Cotherweg),
de Stamerwegse Heul (langs de nu niet meer
bestaande Stamerweg) en de Broekwegse
Heul (langs de Broekweg). Wellicht waren er
ook heulen bij de doorgangen naar de Lang-
broekerwetering. In 1367 immers wordt land
parallel aan de Stamerweg de Sluusacker ge-
noemd."''
Al deze uitweteringen liepen langs wegen,
behalve de uitwetering van het Leersummer-
broek (1262). De Leersumse Heul lag in de
uitwetering die de Berwoudsgraaf (1289)
werd genoemd. Deze uitwetering kwam iets
ten noorden van de kerk van Overlangbroek
in de Langbroekerwetering uit. Via deze we-
tering, via deze vaarsloot was het per trek-
schuit mogelijk om vanuit Leersum naar
Utrecht te varen. Aan het begin van de wete-
ring bij de Gooyerwetering lag een hofstede
die nog tot in de twintigste eeuw het Schip-
pershuis (1847) werd genoemd. Desondanks
moet de Berwoudsgraaf op een gegeven mo-
ment toch zijn functie van uitwetering heb-
ben verloren. Op een 'Situatieteekening |uit
18531 van den loop der Gooijerwetering met
aanduiding der duikers welke in den Gooijer-
dijk gelegen zijn en het water naar de Lang-
bioekerwetering voeren', komt de Berwouds-
graaf niet meer voor."^
De Hoofdwetering die parallel aan de Lang-
broekerwetering loopt, kon in tegenstelling
tot de Gooyerwetering wel in de Kromme
Rijn uitmonden (ter hoogte van de hofstede
De Lage Leemkolk onder Werkhoven). Al-
leen bij Cothen was het tracé een probleem.
Daar lag ten zuiden van de Cotherweg een
hoger gelegen, zandiger stuk grond, het
Overrijnseveld (1363). Volgens Berendsen is
het een crevasserug, ontstaan doordat de
Kromme Rijn ooit eens door haar oeverwal is
gebroken. Er moest om dat Overrijnseveld
heen worden gegraven waarbij het aldaar lo-
pende veenstroompje de Meer is vergraven.
De Meer kruiste de Cotherweg halverwege
Cothen en Nederlangbroek. Vanaf dat punt
moest de Hoofdwetering weer richting
Kromme Rijn afbuigen om enige honderden
meters verder de Cotherweg zelf te kruisen
en vervolgens rechtdoor naar de Kromme
Rijn bij Werkhoven te gaan. De wetering zal
vanuit Cothen gezien aan de rechterkant van
de Cotherweg hebben gelopen daar waar in
1635 de huidige Cothergrift is gegraven. Ze
kruiste vervolgens, daar waar ook nu nog een
duiker ligt, de Cotherweg. Al met al was hier
18
-ocr page 18-
blijkbaar sprake van een bijzondere water-
staatkundige situatie. Althans daar duidt een
aantal vermeldingen op. Allereerst lag hier
het middeleeuwse goed Ten Zyl: in 1279 be-
kend via de persoonsnaam Pontiaen van Zijll
die land bezat in Langbroek. Het goed lag bij
een 'zijl', dus bij een sluis. In de algenoemde
schouwbrief van de Langbroekerwetering uit
1531 wordt gewag gemaakt van de Mauris-
dam "mit sin toebehoren ende die aencorten
aend die Hooftwetering' bij de Cotherweg
rijnwaards. In 1560 is sprake van het 'goed
Ten Zyl ofwel Verdijcx-graaven". Waar-
schijnlijk wordt hier in alle gevallen gedoeld
op het eertijds bestaan van een soort sluis en
later wellicht een dam met duiker in de
Hoofdwetering op het punt waar de Cother-
weg wordt gekruist. De Hoofdwetering is
voor het grootste deel nog steeds van belang
voor de lokale aan- en afvoer van water.""
Ontginningseenheden
Langbroek was opgedeeld in vijf ontgin-
ningseenheden die in zeker opzicht eigen wa-
terstaatkundige eenheden, kleine polders,
vormden. Vanaf de Amerongerwetering tot
aan de Broekweg onder Werkhoven waren
dat de Vijftig Hoeven (1593), de al bekende
Veertig Hoeven (1363). de Dertig Hoeven
(1375). de Vijfentwintig Hoeven (1340) en
Sterkenburg (ongeveer vijftien hoeven). Er is
een schets bekend uit het eind van de acht-
tiende eeuw waarop ze uitgezonderd de Vijf-
tig Hoeven allemaal staan ingetekend. De
eenheden waren van elkaar gescheiden door
zijkaden, zuwen of zijwenden die niet door
sloten mochten worden doorsneden. De Vijf-
tig Hoeven onder Overlangbroek werd van
de Veertig Hoeven gescheiden door de latere
Wijker- en Bovenwijkerweg. De Cotherweg
scheidde de Veertig Hoeven van de Dertig
Hoeven. De scheiding tussen de Dertig Hoe-
ven en de Vijfentwintig Hoeven werd ge-
vormd door de niet meer bestaande Stamer-
weg (1340). Die weg vormde de grens van de
voormalige gemeente Langbroek met de ge-
meente Driebergen, daar waar nu nog hofste-
de De Stamer Akker ligt. De Vijfentwintig
Hoeven ten slotte werd van Sterkenburg af-
gegrensd door de (Sterkenburgse) Zuwe (ca.
1380). Langs de zijkaden liepen verwijde ka-
velsloten die in de Langbroekerwetering uit-
kwamen. In 1500 is door het gerecht Neder-
langbroek bericht over de reparatie van de
Cotherveldse Heul. Wellicht lag die heul in
een watergang langs het Langbroekse deel
van de Cotherweg."''
Het omringende land
De ontginning van Langbroek had gevolgen
voor het omringende land. Zoals gezegd, was
het aloude gebruik van Langbroek door be-
woners van dat omringende land waarschijn-
lijk aan banden gelegd. Er kwamen ook ten
dele andere bestuurlijke grenzen; grenzen die
vaak nog gelden, dan wel pas kort geleden in
onbruik zijn geraakt. Meer dan 850 jaar heeft
de kade langs de Hoofdwetering (Landschei-
dingsweg, kweldammen, Kleidijk) de grens
tussen Langbroek en Wijk bij Duurstede re-
spectievelijk Cothen gevormd. Dit geldt ook
voor de Gooyerwetering, de grens tussen
Langbroek en Leersum respectievelijk
Doorn. En hetzelfde geldt voor de Ameron-
gerwetering, de grens tussen Langbroek en
Amerongen respectievelijk Wijk bij Duurste-
de. Het in 1832 bij de officiële grensbepaling
van de toenmalige gemeente Langbroek op-
gemaakte, gedetailleerde procesverbaal
spreekt in dit verband boekdelen. De ge-
meentegrens is feitelijk identiek aan de alou-
de ontginningsgrens, de grens tussen het vóór
globaal 1100 al door individuele boeren ge-
cultiveerde (omringende) land en het er na op
planmatige wijze in cultuur gebrachte are-
aal.^"
Overigens is het omringende land na de ont-
ginning van Langbroek in een aantal gevallen
opnieuw verkaveld. Dit geldt in het bijzonder
voor het gebied tussen de Gooyerwetering en
Leersum, Doorn en Driebergen. Daarentegen
hebben de aloude landbouwgronden tussen
de Kromme Rijn en de Hoofdwetering me-
rendeels hun oorspronkelijke blokverkaveling
behouden. Dit gaat in belangrijke mate ook
op voor de hoger gelegen percelen op de oe-
verwallen van de Kromme Rijn bij Werkho-
ven en Odijk. De al voor de ontginning van
Langbroek in gebruik genomen gronden
19
-ocr page 19-
langs de Neder-Rijn zijn. zoals gezegd, her-
kaveld volgens het model van de strokenver-
kaveling.
Landmeters
Gaandeweg het denken en het schrijven over
de ontginning van Langbroek heb ik steeds
meer bewondering gekregen voor diegenen
die in het begin van de twaalfde eeuw de ont-
ginning op een professionele, planmatige wij-
ze vorm hebben gegeven. Frappant is dat aan
hen in de ontginningsliteratuur niet of nauwe-
lijks aandacht wordt besteed. Volstaan wordt
met opmerkingen als "er werden kavels uitge-
zet'. Het hoe ervan komt niet aan de orde.
Toch is daar wel degelijk iets zinnigs over te
zeggen. De Romeinen hadden professionele
landmeters in dienst: hun (rechte) wegenstel-
sel is nog steeds legendarisch. Die kennis is in
onze donkere middeleeuwen verloren gegaan.
Na het jaar 1000 is veel van die kennis op-
nieuw ontdekt. De oudst bekende vermelding
van een 'landmeter' in onze contreien dateert
uit 1282 (Brugge). Grote steden, graafschap-
pen en waterschappen blijken 'gezworen"
landmeters in dienst te hebben gehad: ze
moesten daartoe een eed afleggen. Dichtbij
huis was relevante geometrische kennis aan-
wezig in de aan de Domkerk te Utrecht ver-
bonden kathedraalschool. Zo was bisschop
Adelbold van Utrecht (1010-1026) een leer-
ling van de beroemde wiskundige Gerbert van
Aurillac (ca. 950-1003). Afgaande op nu nog
bestaande, uit de veertiende eeuw daterende
landmeetkundige werken, moeten er voordien
ook van die werken zijn geweest. Duidelijk is
dat bekend was dat elk veld of gebied, onge-
acht de vorm ervan, door middel van rechte
(drie)hoeken kon worden opgemeten en kon
worden ingedeeld. Daartoe diende de landme-
ter eerst het gebied rond te gaan om zich er
een beeld van te vormen. De middeleeuwse
landmeter maakte gebruik van een aantal een-
voudige maar effectieve hulpmiddelen. Voor
lengtemetingen diende de meetroede, een lan-
ge stok van hout of ijzer. Ook werd gebruik
gemaakt van het meetkoord. Voor het constru-
eren van de benodige driehoeken was het van-
wege de terreingesteldheid soms nodig in het
veld loodlijnen op te richten. Daarvoor werd
een winkel- of meetkruis gehanteerd. Dit was
een ronde of vierkante plaat voorzien van
twee loodrechte op elkaar staande gleuven
waarlangs kon worden gericht.
Pouls is van mening dat er bij de cope-ontgin-
ningen vooraf geen nauwkeurige totaal-opme-
ting plaatsvond en dat er ook geen nauwkeuri-
ge overzichtskaarten zijn geweest. Dit was
ook niet nodig daar het evenwijdig uitzetten
van kavels betrekkelijk eenvoudig is. De ach-
tergrenzen van de kavels konden vooraf wor-
den aangeduid door over grote afstanden
zichtbare, lange staken te plaatsen die als
richtlijn dienden voor de ontginners. Met er-
varing, tricil (iiul emir. en zeltbedachte tech-
nieken en instrumenten kun je een heel eind
komen. Desondanks blijft natuurlijk de plan-
matige en in relatief korte tijd uitgevoerde
ontginning van Langbroek een prestatie van
formaat. Van die prestatie is nog iedere dag te
izenieten."
Dr. A.A.B, van Beuunel is sociaal i>c'()f>raaj,
woonachtig in Doorn en werkzaam in Den
Haag als senior adviseur hij de Vereniging
van Hogescholen, de HHO-raad. Zijn histo-
ri.sch onderzoek richt zich vooral op Colhen
en hel Kroinme-Rijngehied.
20
-ocr page 20-
middeleeuwen. Utrecht, 1948, 33; M. Schönfeld. Ne-
derlandse waternamen.
Bijdragen en Mededelingen
der Naamkundige-commissie van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Am-
sterdam, VI, 1955, .39 en 183.
10.    1289 resp. 1333: Dekker. 1983, 510 resp. 193.
11.    C. Dekker. De dam bij Wijk. In: Nederlandsch Ar-
chievenblad,
84 (1980-3), 248-266; Van Bemmel,
1996, 17-19, 180-181.
12.    1126; OSU. I, nr. 319; W. van Itterson, De histori-
sche ontwikkeling van de rechten op de grond in de
provincie Utrecht.
Utrecht, 1932, 202-220.
13.    HUA: DOM. 3882.
14.    Zie HUA: Familie Van Rijckevorsel. onder andere
963; 1.303: Dekker. 1983. 183.
15.    HUA: DOM. 3876.
16.     1394 resp. ca. 1365: Dekker. 1983. 197 resp. 198;
1337: Dekker. 1983. 5.36 resp. 314.
17.    Dekker, 1983, 189-191; H. van der Linden, De cape.
Bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de oplegging
der Hollands-Utrechtse laagvlakte.
Assen, 1956, oa.
100-101; J.A.J. Vervloet. Landsheerlijke venen: het
cope-ontginningslandschap. In: Historisch Geogra-
fisch Tijdschrift.
16(1998-3). 150-163; D.R. Kloot-
wijk. Enige opmerkingen omtrent de ontginning van
het Cattenbroek. In: Tussen Rijn en Lek. 20 (1986-
3). 19-24.
18.    Van der Linden. 1956, 23, 35-.36.
19.    HUA: Bisschoppen. 109b-l. fol. 1 Iv.
20.    H.F. Friederichs. Die Reichsfreiherren von Ritter zu
Groenesteyn und ihre Vorfahren. II. Das Utrechter
Geschlecht de Ridder 1220-1650-1730. In: Deut-
sches Familienarchiv.
band 44 (1970), 117-119.
21.    J.M.G. van der Poel. Oude Nederlandse ploegen.
Arnhem. 1967. 37-39; Het Kromme-rijnlandschap,
een ecologische visie. Verslag van het Kromme-Rijn-
projekt 1970-1974.
Amsterdam. 1974. 36-38.
22.    J. Aalbers, Reinier van Reede van Ginckel en Frede-
rik Willem van Athlone. In: .laarboek Oud-Utrecht
/9.S2. 91-1.36.
23.    Slicher van Bath. 1960. 71-72.
24.    1531 resp. 1771; Moorrees en Vermeulen. 1856-
1860. 11. 231-234 resp. 233-238; Staten van Utrecht:
Streekarchief Woerden. Waterschap Langbroek. 20
en 41.
25.     1371: Dekker. 1983. 198; 1531: Moorrees en Ver-
meulen. 1856-1860. II. 231-2.34; Kleidijk 1792:
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH): Dorpgerechten. 1570, acte
1807. Eertijds werd de Kleidijk ook wel 'Harden-
broekse Agterdijk' (19-10-1702). 'Queldammen off
Landscheidinge' (25-5-1726) genoemd (SAKRUH:
Dorpsgerechten. 716).
26.    1531: Moorrees en Vermeulen. 1856-1860, II, 228-
229; 1262 resp. 1.367: Dekker. 1983. 130 resp. 199.
27.    1289: Dekker. 1983. 199: 1847-12-17: A.W. baron
van Brienen koopt voor not. Mariënhoff van de heer
van Nellesteyn. te Langbroek de hofstede Het Schip-
pershuis. groot 14b. 8Ir. 20el. bouw- en weiland
strekkende van de Gooyerwetering tot de Langbroe-
kerwetering: kadastraal sectie C. nr. 111/120 (CBG;
Fam. archief Van Brienen. FA48 plano, fol. 128 ver-
Noten:
1.      Met bijzondere dank aan prof', dr. C. Dekker voor
zijn inhoudelijke aanvullingen, aan Fieke Meershoek
voor een aantal lextucle opmerkingen en aan G.W.J.
van Omnic (G-O graphics Wijk bij Duurstede) voor
het maken van de kaart.
2.      Keur van het Hoogheemraadsehap De .Stichtse Rijn-
landen. Houten. 1997; A.A.B, van Bemmel, Sociaal-
econimiische helichlinu van wiminfibomv- en lund-
homvhci>erkin)^en in landelijke j(ehieden - een case-
studie in het Lanf;hroekerweterin}>f;ehied.
Doctoraal-
seriptie. Utrecht, 1978; Stuurgroep Langbroekerwe-
tering. Ontwerp plan van aanpak vaor hel Lininhroe-
kenveterinf>j>ebied.
Utrecht. 1998. Het concept van
dit artikel is door mij. gelet op de toen lopende in-
formatieronde, in oktober 1998 aangeboden aan de
.Stuurgroep. Het concept is ook gebruikt als achter-
grond voor een interview ten behoeve van een arti-
kel van Anton Keuchenius over het gebied in het
NRC Handelsblad van 23 januari 1999.
3.      C. Dekker. Hel Kromme Rijniichied in de middeleeu-
wen.
Zulphen. 1983. Dit werk vormt het kader voor
mijn artikel dat is te zien als een nadere invulling
daarvan.
4.      1387: Het Utrechts Archief (HUA), DOM. 1824;
13.52: Dekker. 1983. 187; Broekweg: Van Bemmel.
1996. 137 en HUA: DOM. .3968.
.'S. H.J.A. Berendsen. De i^enese van hei landschap in
het zidden van de provincie Utrecht.
Utrecht. 1983;
zie voor de hgging van het veen de kaart in: A.A.
Brombacher en W. Hogendoorn. Aardkundige waar-
den in de provincie Utrecht.
Utrecht, 1997; 1219:
HUA, Vrouwenklooster van Oostbroek. 1155 via De
Hulle en Zeper. 1905. 176; 1165 resp. 1262: Oor-
kondenboek van het .Sticht Utrecht lot 1301 (OSU).
II. 448 resp. III. 1561; 1352: Dekker. 1983. 278;
1368: W. \an Iterson. De historische ontwikkelinii
van de rechten op de f^rond in de provincie Utrecht.
Deel 1. Leiden. 1932. 218; A.L.P. Buitelaar. Turfwin-
ning in het Nedersticht vóór 1530 - beheerst gebruik
van veen. In: Tijdschrift voor Waterstaats)>eschiede-
nis.5
(1996-2). 92-97.
6.      B. Slicher van Bath. De ai^rarische f>eschiedenis van
West-Enropa 1500-11^50)
en Bijdragen tot de agrari-
sche i;e.':chiedenis.
Utrecht. 1960 resp. 1978.
7.      J.A. Hendrikx. De oi\tginning van Nederland.
Utrecht. 1998.63.
8.      A.A.B, van Bemmel. De Kromme Rijn ■ waterstaat,
onderhoud en gehrnik vanaf 161)0.
Houten. 1996,
53; 1531: C.W. Moorrees. P.J. Vermeulen (1856-
1860). Vervolg van mr Johan van de Waters Groot
Plakkaalhoek 's Lands van Utrecht van den vroeg-
sten tijd af tot het jaar IHIO.
Utrecht. 1856-1860.
deel II. 232.
9.      1339 resp. 1395: Dekker. 1983. 277 resp. 183; 1377:
C. Dekker. De gebroeders Willem. Gerrit en Gijsbert
van Zijl. domkanunniken te Utrecht in de tweede
helft van de 14e eeuw. In; Jaarboek Oml-Utrecht
1981.
61-84 (62); Lake (1391): J. Ph. de Monté ver
Loren. De rechterlijke organisatie ten platten lande
in het gebied langs den Krommen Rijn gedurende de
21
-ocr page 21-
1771; Verdijck-graaven: Ongedateerde aantekening
van Hofman (HUA: Collectie Rijsenburg. 1316)
maar gedateerd in Friederichs. 1970, 177.
1,%3: HUA, DOM. 231; 1380 resp. 1.340. 1375.
1.593: Dekker. 1983. 195 resp. 200; Schets: HUA.
Leenhof. 20; Cotherveldse Heul: HUA. DOM. 3886.
SAKRUH: Gemeente Langbroek. 1811-1949. 129.
H.C. Pouls. /)(' landinetei: Inleiding in de fieschiede-
iii.s van de Nederlandse landnieelkwide van de Ri>-
nieinse lol de Franse lijd.
Alphen aan den Rijn,
1997; H. Muller, K. Zandvliet (red.). Admissies als
laiidnieler in Nederland voor IHII.
Alphen aan den
Rijn. 1987.
so). Uit de koopaete (SAKRUH: NA. 2728. no. 511)
blijkt dat kadastraalnr. 118 betrekking heeft op een
'vaart" tussen en langs de hofstede (Gooyerdijk ."i.
Langbroek]; Vaarsloot: J. van Doorn, J. Doornenbal,
Veldkaarten van Leer.siini en Onif^eviiif'. Leersum:
Historische Vereniging Leersum. 1998; Kaart 1853:
SAKRUH. Gemeente Langbroek. 1811-1949. 11.57.
1336: Dekker. 1983. 62; Cothergritt: Van Bemmel.
1996. 75; 1279: C.M. de Jong van Rodenburgh. Fa-
milie Van Zijll van Valkendael te Utieeht.
Haarlem.
1890; Maurisdam: Moorrees en Vermeulen. 1856-
1860. II. 231-234. Opmerkelijk is dat de dam niet
meer wordt genoemd in de herziene schouwbrief van
29.
30.
31.
28.
22
-ocr page 22-
Een Romeins grafmonument te Werkhoven? III
Anton van Schip
In 1844 groef conservator L.J.F. Janssen van
het Leidse Museum van Oudheden in Werkho-
ven stukken tufsteen en kalkstenen fragmen-
ten op van een Romeins graftempeltje. Door-
dat alleen de direct betrokkenen de exacte
vindplaats ervan wisten, raakte deze in de
loop van de jaren in de vergetelheid. Meer dan
een eeuw later verrichtte de archeologische
werkgroep van de Historische Kring, op ver-
zoek van de toenmalige provinciaal archeo-
loog W.J. van Tent, een terreinonderzoek op
basis van enige globale gegevens die uit een
aantal documenten naar voren gekomen wa-
ren. Daarvan werd verslag gedaan in dit tijd-
schrift in 1982'. In dit verslag werden indica-
ties gegeven voor de meest waarschijnlijke
vindplaatsen van de fragmenten.
Vervolgens leidde een voortgezet bronnenon-
derzoek er toe dat het verslag van de door
Janssen in Wijk bij Duurstede en Werkhoven
gedane opgravingen werd teruggevonden in
het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. Het
gedeelte over de opgraving te Werkhoven
werd gepubliceerd in 1983'.
Aan het eind van dat artikel beloofde ik, dat ik
in een vervolgbijdrage na zou gaan in hoever-
re enige in dit opgravingsverslag aangetroffen
nieuwe gegevens bij zouden kunnen dragen
tot een nog exactere bepaling van de opgra-
vingslocatie. Deze belofte werd gedaan in
1983. Dat er vertraging optrad in mijn plannen
had te maken met het volgende. Er bestonden
- vage - plannen om het 'doelgebied' met prik-
stokken te gaan onderzoeken. De resultaten
daarvan wilde ik afwachten. Deze voornemens
zijn lot op heden niet uitgevoerd. Verder was
ik op het spoor gekomen van een kaart die
Janssen van het Kromme-Rijngebied gemaakt
had'. Op deze kaart bleek ook het gebied in
Werkhoven voor te komen waar hij de opgra-
ving verricht moest hebben. Eventueel van be-
lang zijnde gegevens op deze kaart wilde ik
verwerken in mijn reactie. Jammer genoeg
was daarop, ondanks minutieuze bestudering,
niets naders over de vindplaats van de bouw-
fragmenten te vinden. Dit ondanks het op een
Jteiffllru^ jj^
GEM. COTHEN
later tijdstip opvragen van zo contrastrijk mo-
gelijke kopieën ervan. Omdat het, naar ik
meen. nooit te laat is om een gedane belofte
gestand te doen. los ik deze hierbij in.
In 1982 kwamen we tot de conclusie dat de
vindplaats of op perceel Cl76, waarop de wa-
tertoren staat, of op C272, of op C273 zou
kunnen liggen. In zijn verslag vertelt Janssen
dat de Zure Maat uit zeven langwerpig vier-
kante akkers bestaat, in de lengte van oost
naar west gelegen nabij de linkeroever van
een oude arm van de Rijn en ten westen door
een weg, de Achterdijk (thans Hollende Wa-
genweg), begrensd'*. Eerder had hij al aange-
geven dat: '(...) de oude of kromme Rijn, (...),
23
-ocr page 23-
Noten:
het allernaaste bij den weg (hij bedoelt hier
mijns inziens de toenmalige Onderdijk. thans
Watertorenweg, AvS) komt, en zeer nabij de
plek, waar de steen gevonden is. voorbij
vloeit''.
De vaststelling van Janssen dat de akker: ' (...)
zeer nabij (...) de Rijn' gelegen is. sluit mijns
inziens het perceel C272 uit. omdat dit aan de
Rijnsloot grenst. Daardoor blijven alleen de
percelen Cl76 en C273, die beide wel aan de-
ze vaststelling voldoen, over.
Het perceel C273 blijkt zich oostelijk maxi-
maal 60 meter van de Watertorenweg uit te
strekken. Ik meen daardoor met zekerheid te
mogen stellen dat de vindplaats moet liggen in
een strook van 50-60 meter langs de Waterto-
renweg en ten oosten en westen daarvan, zoals
op het bijgaande kaartje gearceerd is aangege-
ven. Hierdoor wordt het gebied waar de vond-
sten door Janssen gedaan zijn, terug gebracht
tot minder dan een tiende van het opper vlak,
dat we in 1982 als vondstgebied aanwezen.
Het verdient mijns inziens verder aanbeveling
om bij graafwerkzaamheden in het door mij
aangegeven gebiedje, maar ook in het gebied
daarom heen, verdacht te zijn op het te voor-
schijn komen van Romeinse bouwfragmenten.
Dit omdat Janssen meende dat er hoop was
dat er nog meer fragmenten gevonden zouden
kunnen worden omdat de akker nog niet op
alle plaatsen onderzocht was, 'terwijl het mo-
gelijk
was, dat de ontbrekende deelen zich op
een' anderen akker bevonden"'. Misschien zou
onze archeologische werkgroep daar toch nog
eens een onderzoek met het peilijzer moeten
doen, om definitief vast te stellen of er eigen-
lijk nog wel stukken steen liggen ? Daarbij
zou dan ook zeker perceel C272 betrokken
moeten worden.
Archeologische Werkgroep 'Tussen Rijn en l.ek',
'Een Romeins grafnionumenl te Werkhoven?' Tn.s.sen
Rijn en Lek.
16 {1^82-11. y-.'i2.
A. van Schip. 'Een Romeins gralmonumenl ie Werk-
hoven'.> II'. Tussen Rijn en Lek. 17 (19S,^-.1). 19-2.^.
L.J.F. Jansen, door hem gelekende kaan. Archief
Janssen, vig. Berichten R.O.B. 28, (1978). 525. on-
der: Werkhoven 1+2. genoemd: plattegrond, schets.
Bibliotheek Rijksuniversiteit Leiden. Studie/aal Wes-
terse Handschriften.
Van Schip. 22.
Een Romeins grafmonument. M.
Van Schip. 23.
Dr.s. A.S.M, van Schip is .secretaris-penning-
meester van de Archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer' van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' en woont in Werkhoven.
24
J
-ocr page 24-
^^ : UT R V ^ 1                                                   AB> ^ Tc
Jan R. van Nijendaal (1880-1975): huisschilder en
kunstfotograaf*
Jan Coppens
Hoewel Jan Roelof van Nijendaal niet tot de
toonaangevende Nederlandse picturalisten
wordt gerekend, zijn de foto's die hij in de pe-
riode vóór de Eerste Wereldoorlog maakte ka-
rakteristiek voor de stroming en niet onver-
dienstelijk. Hij beoefende de diverse genres
van landschap, portret, stilleven en stadsge-
zicht en bekwaamde zich in meerdere edele
procédés. Zijn voorkeur ging uit naar de gom-
druk. Gedurende zijn lange en werkzame le-
ven was de fotografie slechts één van zijn vele
activiteiten.
Een stukje familiegeschiedenis
Jan Roelof van Nijendaal werd in 1880 in
Wijk bij Duurstede geboren als jongste zoon
van Jacobus van Nijendaal en de uit Makkin-
ga (Fr.) afkomstige Jantjen Jans Panders. Va-
der Jacobus verdiende de kost als huisschilder.
Zoon Jan Roelof was een nakomer. Zus Ymke
en broer Gerrit waren respectievelijk elfen
negen jaar ouder. Zowel Gerrit als Jan Roelof
kozen aanvankelijk voor hetzelfde beroep als
hun vader. Toch leidde dit niet tot tevreden-
heid. Wellicht speelden andere ambities of
verplichtingen een rol of was er in Wijk niet
genoeg werk voor een vader en twee zonen.
Jan Roelof zou zich later specialiseren in tech-
nieken en vaardigheden die hem meer voldoe-
ning gaven of inkomensmogelijkheden ver-
schaften en die alle wel iets te maken hadden
met het beroep van schilder en decorateur.
Gerrit ging een heel andere kant uit. Hij werd
agent van een stoombootmaatschappij en be-
gon een overslagbedrijtje.
Jan Roelof trouwde met de uit Zwolle afkom-
stige Johanna Evers. Ze liet zich in Wijk in-
schrijven in 1915. Ik neem aan dat dit ook het
jaar van hun huwelijk is geweest. Ze kregen
drie kinderen: Jaap, geboren in 1916, Hendrik
Derk, geboren in 1919 en Jantjen Jan, geboren
in 1926. De laatste werd op het einde van de
oorlog in 1945 gefusilleerd door de Duitsers.
Hoewel het goed mogelijk zou zijn geweest.
heb ik vader Jan Roelof nooit ontmoet.
Jaap overleed in 1990. Hem heb ik van de
twee overblijvende broers het best gekend. Al-
les wat de sfeer ademde van vroegere tijden
trok hem aan. In Deventer bewoonde hij een
fraai gerestaureerd historisch pand tegenover
de Bergkerk. In zijn vrije tijd vervaardigde hij
knappe tekeningen, schilderijen en aquarellen.
In 1936 werd door hem de akte L.0. Tekenen
behaald. Pieter Scheen omschreef zijn oeuvre
als 'stadsgezichten met topografische inslag'.
Vele van zijn tekeningen en schilderijen zijn
gevoelig van lijnvoering en smaakvol van
kleur. De liefde voor de beeldende kunst moet
hij van huis uit hebben meegekregen. Jaap
was het ook die me attent maakte op de foto's
van zijn vader. Dat gebeurde bij gelegenheid
van 'Nederlandse fotografie, de eerste hon-
derd jaar', een tentoonstelling die in 1969 ge-
houden werd in het Noordbrabants Museum in
Den Bosch. Als reizende expositie was het
overzicht op verschillende plaatsen in ons
land te zien. Jaap bekeek het in Amersfoort.
Toen we elkaar enige tijd later weer tegen-
kwamen en Jaap me de gomdrukken van zijn
vader liet zien, beloofde ik er een artikel over
te schrijven. Nu - bijna dertig jaar later - kan
ik deze belofte eindelijk gestand doen. Wel is
het zo dat Jaap me eigenlijk niet zoveel over
zijn vader kon vertellen, zodat ik mijn verhaal
moet baseren op de schaarse gegevens die hij
destijds uit zijn geheugen kon opdiepen. Deze
notities vergeleek ik met de al even magere
herinneringen van zijn nog levende broer
Hendrik Derk, met wie ik een paar jaar gele-
den een gesprek had.
Brede interesses
Van Nijendaal was niet tevreden met het be-
roep van huisschilder. Hij wilde zijn techni-
sche kennis en vaardigheden verruimen en
zich tevens ontwikkelen door veel te lezen.
Die wens moet zich al in een vroeg stadium
hebben aangediend. Nog vóór 1910 verbleef
25
-ocr page 25-
hij enige tijd in Amsterdam om er een cursus
te volgen in hout- en marmerschilderen, tech-
nieken die hij uitbreidde met muur- en pla-
fondschilderen (compleet met stucwerk). Als
interieurdecorateur was hij in het hele land ac-
tief, zowel in het noorden als in Brabant. Op
hoge leeftijd - hij was al 84 - werkte hij nog
aan plafondschilderingen in het Paleis op de
Dam. Ze bevielen zo goed dat hem de Huisor-
de van Oranje werd uitgereikt.
Met de plaatselijke bevolking van Wijk had
Van Nijendaal weinig contact. Hij was 'erg op
zichzelf", zoals Hendrik Derk me vertelde, las
veel, had een abonnement op de uitgaven van
de Wereldbibliotheek, fotografeerde en schil-
derde. In Wijk leek het alsof hij een solitair le-
ven leidde, maar in feite zocht hij zijn contac-
ten elders. Om mee te doen aan fotowedstrij-
den in Engeland en over zijn werk te corre-
sponderen leerde hij Engels. Ook in een ander
opzicht was hij anglofiel. Zijn eerste fiets be-
stelde hij overzee.
Beginnend amateurfotograaf
Het is niet te achterhalen wanneer Van Nijen-
daal met fotograferen begon. De gemeente
Wijk bij Duurstede bezit een opname die de
Muntstraat voorstelt. Het is een contactafdruk
op collodiumpapier, een van de eerste soorten
fabriekspapieren. Rechts in beeld vinden we
het woonhuis van de familie Van Nijendaal,
ertegenover het werkhuis met de poortdeur
wijd open. Boven de hoge ramen van de voor-
gevel prijkt een driedelig tegeltableau met de-
coraties en belettering in art nouveau: "J v
NIJENDAAL SCHILDER BEHANGER ".
Het zal nog zijn aangebracht door de oude Ja-
cob. Op de stoep een kruiwagen, een paar lad-
ders ernaast en tegen de gevel een trap, rekwi-
sieten waaraan men het beroep van de huis-
schilder herkent. Op de achtergrond kijken we
op de bomen rond de ruïne van kasteel Duur-
stede.
Jan Roelof stuurde deze foto in naar een wed-
strijd in Engeland. Op de achterkant lezen we
: 'Class 1 section A" en verder staat vermeld -
ook in het Engels - dat er voor de opname een
Agfa extra-rapidplaat was gebruikt, dat het
diafragmagetal t7.12 bedroeg en de belichting-
stijd drie seconden. Als tijdstip noteerde Van
Nijendaal: 'Mei, drie uur "s middags, erg don-
ker, tijdens onweer". Als camera diende een
De Muntstraat in Wijk bij Duurstede. 1907 (11.7x16.9 cm. ccillodiumdruk; Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH). Atlas Wijk bij Duurstede)
26
-ocr page 26-
■Achter de walmuur bij Wijk bij D.\ circa 1900 ? (11.3x16.2 cm; SAKRUH, Atlas Wijk bij Duurstede)
imperial triple extension outfit 1.3 x 18 cm
with pantoplanat'. Deze contactafdruk is mooi
egaal van dekking, wat wil zeggen dat ook het
negatief gelijkinatig is ontwikkeld. De compo-
sitie is overwogen en het standpunt tamelijk
hoog gekozen zodat de huizen niet omvallen.
Volgens een opgave van de man die de foto
aan de gemeente Wijk bij Duurstede schonk,
zou ze dateren van rond 1907.
Omdat Van Nijendaal geabonneerd was op
The Amateur Photograplier ben ik in de jaar-
gang van 1907 op zoek gegaan naar vermel-
ding van zijn naam. Zonder resultaat. Wed-
strijdverslagen werden vaak in losse bijlagen
opgenomen en die blijken te zijn weggevallen
bij het inbinden van een volledige jaargang.
Van Nijendaal kon ik zodoende niet vinden.
Wat ik wel aantrof was een advertentie van de
firma Thornton-Pickard met een mooie illus-
tratie in houtgravure van het merk én type ca-
mera dat Van Nijendaal op het wedstrijdetiket
vermeldde. Het gaat inderdaad om een camera
met een drievoudige balguittrek van het type
Imperial. Het formaat was echter niet 13x18
cm, maar 12 x 16,5 cm, half-plate, een nega-
tiefformaat dat ook in ons land in die jaren
nogal eens voorkwam. De prijs van het toestel
bedroeg drie pond en vijftien shilling. Verdere
nazoekingen brachten aan het licht dat de Im-
perial Triple Extension Camera al in 1904 of
1905 op de markt was.
Regelmatig schafte Van Nijendaal nieuwe ca-
mera's aan. Zo kocht hij later een Sanderson-
toestel bij Brandsma in Amsterdam voor pla-
ten van 12 X 16,5 cm, opnieuw voorzien van
een gordijnsluiter van de firma Thornton-Pic-
kard. Ook gebruikte hij een wat handzamere
maar nog altijd omvangrijke zwarte reflexca-
mera waarin je van boven op het matglas
moest kijken. Voor het drukken van positieven
beschikte hij over grotere en kleinere drukra-
men en over een vergrotingsapparaat. Zijn
donkere kamer was ingericht op de zolder van
het werkhuis. Met een ladder klom je naar bo-
ven. Hendrik Derk herinnerde zich nog hoe hij
er zelf als beginnend amateur van zijn vader
instructies kreeg.
Wat de boven beschreven foto van de Munt-
straat betreft, twijfel ik niet aan 1907 als da-
tum van de opname. Ik denk echter niet dat
27
-ocr page 27-
Links de Rijnstraat-hoek Walplantsoeii vanaf de Singel in Wijk bij Duurstede en reclits het zuidelijk deel \an liet Wal-
plantsoen met de molen Rijn en I^ek, eirca \92() '.' (afdrukken uit \979 van glaspkiatnegatieven; Het Utrechts Archiel.
Topografische Atlas. VA 6y.'53 en VA 69.'S4)
het om een van zijn eerste foto's gaat. Te meer
nog omdat je kunt zien dat Van Nijendaal op
dat moment al aardig wat fotografische erva-
ring had opgedaan. Wel is het zo dat er op de-
ze opname nog niets te bespeuren valt van
kunstzinnige, 'picturalistische' ambities, wat
zo kenmerkend is voor zijn latere werk.
De stroming van de kunstfotografie of het
picturalisme
Denkwijzen en gedragspatronen veranderen
voortdurend. Vooral kunstenaars hebben een
goede antenne voor de 'tijdgeest". Ze verbeel-
den hem op een plastische manier en maken je
ervan bewust hoe drastisch nieuwe generaties
afrekenen met de ideeën van voorgangers.
Van foto's verwachtte het publiek altijd al dat
ze attractief en verrassend zouden zijn. Om dit
effect teweeg te brengen moeten ze de kijker
op een speciale manier aanspreken, eventueel
op het verkeerde been zetten. Doet de fotogra-
fie van tegenwoordig een beroep op onze
voorliefde voor het absurde, dan constateren
we - even terugkijkend in het recente verleden
-  dat foto's in de jaren 1970 en '80 vooral kri-
tisch moesten zijn ten opzichte van de maat-
schappij. In de jaren 19.S0 en '60 lette men
meer op de communicatieve mogelijkheden
van hel medium. De tentoonstelling 'The Fa-
mily of Man" bijvoorbeeld wilde bewijzen dat
fotografie een internationale beeldtaal was. In
de jaren 1930 dan weer moesten foto's func-
tioneel zijn. In de eerste decennia van deze
eeuw echter alles behalve dat. Toen waardeer-
de men foto's die aantoonden dat fotografie
een vorm was van kunst. Ze mocht niet wor-
den gelijkgesteld met zulke triviale toepassin-
gen als vakantiekicken en bedrijfsopnamen of
-  zo overdreven afkerig was men van het mo-
derne rationalisme - met enigerlei vorm van
wetenschappelijkheid.
Zich er meer en meer van bewust dat l'oto"s
geen mechanische registraties zijn maar per-
soonlijke interpretaties, begon men rond 1900
de manier waarop een onderwerp wordt weer-
gegeven belangrijker te vinden dan het onder-
werp zelf. Het hoe werd belangrijker dan het
wat. Gevolg was natuurlijk dat het documen-
28
-ocr page 28-
taire gehalte (volgens 19de-eeuwse opvattin-
gen) van dergelijke toto's niet groot was. Je
kwam meer te weten over de (ambities en
denktrant van de) fotograaf dan over de wer-
kelijkheid. De verschillende werkwijzen va-
rieerden van onscherpte door middel van gaat-
jescamera, softfocusobjectief of ruwe papier-
structuur lot handmatige positiefprocédés zo-
als goindruk, brooinolie of overdruk. Ook de
platinadruk. de kooldruk en de heliogravure
werden gewaardeerd, maar dat had weer te
maken met hun degelijkheid en houdbaarheid.
Kunstfotografen hadden een grondige hekel
aan gebruik van minderwaardige, bederfelijke
materialen.
In hun streven de fotografie tot kunst te ver-
heffen legden zij alle aandacht op de weerga-
ve van stemming of geheimzinnigheid en pro-
beerden ze hun foto's te laten lijken op teke-
ningen of aquarellen. Enkelen maakten zelfs
ineervoudige gomdrukken in kleur die alles
weg hadden van impressionistische schilderij-
en. Dergelijke fotografen noemden zich pictu-
ralisten. In ons land was Wieger Idzerda een
van hun woordvoerders. In 1899 publiceerde
hij een handboekje over de gomdruk. Ook Ad-
riaan Boer wierp zich binnen de esthetische
beweging op als een leider.
'Waarlijk, ik stond verstomd!'
Op welk moment Jan Roelof van Nijendaal
zich tot de idealen van de esthetische bewe-
ging voelde aangetrokken is moeilijk te zeg-
gen. Wel weten we wanneer en door wie hij
aan een groter publiek van in kunstfotografie
geïnteresseerde lezers werd voorgesteld. Dat
gebeurde eind december 1909 door Adriaan
Boer, oprichter en redacteur van het nieuwe
blad De Camera. Na een terloopse vermelding
in de eerste jaargang naar aanleiding van het
thema kinderportretten was Van Nijendaal
prominent aanwezig in de tweede jaargang
met de eerste aflevering van een technische
cursus over de techniek van de gomdruk. Ze
werd voorafgegaan door een bespreking van
persoon en werk van de fotograaf. Het was
Boers eerste artikel in een nieuwe reeks met
de titel 'Verborgen krachten', een benaming
Links 'Winter in het bosch Duursicilc'. I^OX ,' en leclus Langs de dijk', afdruk uit ca. 1925 ? (beide 16.5x11.7 cm; SAK-
RUH. Familiearchief Schoenmaker, voorl. inv.nr. .144. fotoalbum J.R. van Nijendaal)
29
-ocr page 29-
antwoordde Van Nijendaal: 'Ik ben namelijk
een plattelandshuisschilder, die zelf een stukje
land bebouwt, verder behanger, glazenwas-
scher ...'. Boer toog naar Wijk en schreef:
'Waarlijk, ik stond verstomd! (...) Allerminst
is het de bedoeling hem als een 'wonder-
mensch" voor te stellen, doch wel verdient het
groote waardering dal iemand onder zulke le-
vensomstandigheden, het in een vrij kostbare
liefhebberij tot een dergelijke hoogte heeft ge-
bracht."Bij zo"n uitlating kun je terloops con-
stateren dat de verschijning van een huisschil-
der in het gilde van toch vooral vermogende
kunstfotografen in de ogen van Boer iets bij-
zonders was. Gelukkig deed het niets af aan
Boers enthousiasme over de manier waarop
Van Nijendaal stemming in beeld bracht: 'En
dan zijn Hollandsche dorpsgezichtjes met een
atmospheer-weergave van hooge volmaking,
blond als aquarellen van Mauve!" Diep onder
de indruk was hij ook van zijn boschgezich-
ten: '...) die allen zoo echt een boschsteiniiiiiii^
weergeven als wij nog zelden hebben gezien.
Waarlijk daarin is de "geest" van het bosch, in
die eenvoudige gevalletjes van wat berken- en
dennenstammen, wegdeinend in geheimzinnig
duister.!" Stemming in meerdere vormen was
onmiskenbaar aanwezig in alle platen van Van
Nijendaal die dit nummer van De Ciinwra van
december 1909 illustreerden. In het Amster-
damse grachtengezicht kwam ze tot stand
door het tegenlicht, in het wintergezichl door
een wondere wereld van sneeuw. Bij een bos-
gezicht met lichte berkenstammen werd ze op-
geroepen door een 'geheimzinnig duister" om
de woorden van Boer nog eens aan te halen
(28 december 1909. p.56). Met dit artikel leek
de 'verborgen kracht" Van Nijendaal voorgoed
gevestigd in de wereld der picturalisten, die
zich intussen meer en meer lieten inspireren
door het geheimzinnige symbolisme.
The Amateur Photographer
Hoewel Van Nijendaal vermoedelijk al jaren
foto's instuurde naar wedstrijden die door of
via The Amateur Photographer in Engeland
werden georganiseerd en het mogelijk is dat
hij af en toe een prijs in de wacht sleepte,
duurde het tot december 1910 voordat een van
zijn foto's gepubliceerd werd: 'The River"
door het water wadende koeien aan de oever
'Langs de Singel', met op de achtergrond de Wijkse stads-
toren, afdruk uit circa 1925 ? (15,3x7 cm; .SAKRUH. Fa-
miliearchief Schoenmaker, voorl. inv.nr. 344. fotoalhum
J.R. van Nijendaal)
die zonder twijfel van toepassing was op de
persoon van Van Nijendaal. Het stuk is te lang
om in zijn geheel te citeren. Een paar zinnen
moeten volstaan: 'Wie en wat is toch die Van
Nijendaal, vroeg ik mij meermalen af als ik
zijn werk zag. Daaromtrent kreeg ik al spoe-
dig zekerheid toen ik hem schreef dat het mijn
plan was eens op bezoek te komen om per-
soonlijk kennis te maken.' Met enige ironie
30
-ocr page 30-
van de Lek met op de achtergrond de metalen
overspanning van de Culemborgse spoorbrug
onder een volle wolkenlucht, als compositie
rijk aan bewegingen maar tegelijk ook gecom-
pliceerd vanwege elkaar snijdende driehoeken.
Schilderachtig in de traditionele zin kon je de
foto niet noemen. De Wijkenaar had haar in-
gezonden voor de Thornton-Pickard Cash Pri-
ze Competition en er een prijs mee gewonnen
van twee pond sterling. Het was voor hem
meteen een reden om een abonnement te ne-
men op het vermaarde Britse blad, waarvan de
bekende picturalist F.J. Mortimer rond 1910
het redacteurschap had overgenomen van de
niet minder bekende en invloedrijke Alt'red
Horsley Hinton. Enkele maanden voordien
had dezelfde foto, maar toen met als titel 'De
Brug", het omslag gesierd van De Camera. Je
zou denken dat Boer voor zijn blad foto's
koos waar hij helemaal achterstond, maar dat
was niet zo. Hoewel hij Van Nijendaals com-
positorisch inzicht in het algemeen zeer waar-
deerde, mopperde hij in zijn wekelijkse be-
spreking 'Bij onze platen' dat deze foto in
twee stukken uiteenviel. Als je de brug afdek-
te, hield hij de lezers voor, bleef er een stuk
over dat mooier was dan het geheel: 'Als een
eigenaardig staal van dubbelmotief geven we
deze photo, die daarom heel leerzaam is.'( 29
sept. 1910, p. 246)
14 Februari 1911 verscheen opnieuw een op-
name van Van Nijendaal in The Amateur Pho-
t()f>rapher
met de titel 'Birches', berken aan
de rand van een zandweg met op de achter-
grond struikgewas. Deze foto had aan dezelf-
de Thornton-Pickardwedstrijd meegedaan en
een prijs gekregen van één pond sterling. Ook
in de wedstrijden die door het blad zelf wer-
den georganiseerd, beleefde Van Nijendaal
successen: een tweede prijs voor 'Het Rotte-
nest', een zwartbruine oliedruk, en een paar
maanden later nog eens een prijs voor de
mooist ingelijste foto. Het is dan ook een te-
leurstelling dat we het werk van Van Nijen-
De pooit van de molen Rijn en Lek met /.ielit op de Dijkstraat in Wijk bij Duurstede, circa 1908 ? (contactafdruk op mat
albumine orcollodiumpapicr. 12..^xl7.1 em; .SAKRUH. Atlas Wijk hij Duurstede)
31
-ocr page 31-
niet tegenkomen in een tentoonstelling te Lon-
den van Nederlandse picturalisten die in juni
1912 werd gehouden in de eigen 'Little Galle-
ry'van The Amateur Photographer. Er hing al-
leen werk van leden van de in 1907 opgerich-
te Nederlandse Club voor Fotokunst waar de
Wijkenaar in 1912 nog niet bijhoorde.
'Delftsche Tien'
Een bijzonder actieve vereniging van amateur-
fotografen was die van de Delftse Hoge-
schoolstudenten. Jaarlijks organiseerden zij
een salon, waar slechts het werk van de tien
beste inzenders werd opgehangen. Eind 1911
prijkte Van Nijendaals werk tussen dat van
Berssenbrugge, Clausing, Helena Goude,
P.M.G.M. van Haaren. Wieeer Husselman, A.
Roodenburch, J.C. Reesinck, J.J. Swart en
Weinberg. Uit het commentaar van Boer blijkt
dat dit meteen ook de eerste keer was dat zijn
werk op een officiële tentoonstelling bekeken
kon worden. Een opmerkelijke gomdruk
noemde Boer Tn de zandheuvels bij Leer-
sum', een rulle zandweg tussen dennen en
duinen.
Toen Van Nijendaal in 1913 opnieuw aan de
tentoonstelling in Delft deelnam - de naam en
wedstrijdformule van de 'Delftsche Tien' was
inmiddels veranderd in 'Delftsche Foto-Salon'
- prees de criticus H. de Boer zijn inzending
als 'artistiek welhaast de belangrijkste... Zijn
werk is ongemeen in de diepere halftonen en
valt op door markante kadervulling'. (De Ca-
mera
9 (1912-1913), p. 208) Wellicht sloeg
deze opmerking op een combinatiegomdruk
van een sfeervolle en zonovergoten met beu-
ken omzoomde boslaan. De bomen waren in-
derdaad nogal abrupt doorgesneden. Van Nij-
endaal waagde zich wel vaker aan een voor
die tijd gedurfde uitsnede. Een nog beter voor-
beeld hiervan is een opname van de onder-
doorgang van de molen 'Rijn en Lek' te Wijk
bij Duurstede. De aan een gotische boog her-
innerende opening 'vraagt' om een hoog for-
maat. Van Nijendaal kt)os nadrukkelijk voor
een dwars.
Nieuwe uitdagingen
Het is zeker dat Van Nijendaal na zijn huwe-
lijk in 1915 niet meteen en helemaal ophield
met fotograferen. Zo voerde hij opdrachten uit
voor de Wijkse familie Schoenmaker en stelde
hij in de crisistijd van de jaren dertig fotoal-
bums samen met Wijkse stadsgezichten voor
verkoop aan particulieren. Daarnaast begon hij
zich ook te ontplooien als kunstschilder. Eigen
foto's dienden dan als model of voorstudie
voor kleurige enigszins Anton Pieckachtige
schilderijen: oude Wijkse straatjes. Grote
Kerk, stadspomp, ruïne Duurstede, haven en
molens.
In 1923 namen zijn artistieke ambities nog-
maals een verrassende wending. Bij het 25-ja-
rige jubileum van Wilhelmina-koningin, const-
rueerde hij een levensgrote imitatie van een
middeleeuwse Wijkse stadspoort. Een onbe-
kende nam er een foto van en schreef op de
achterkant 'namaak Veldpoort, eigenhandig
Simon en Jo Schoenmaker op de boerderij Den Eng in
Wijli bij Duurstede, 1908 {16.7x12.2 cm; de dienstbode
Betje Baauw is linksboven grotendeels onzichtbaar ge-
maakt; SAKRUH, Familiearchief Schoenmaker, voorl.
inv.nr. 306)
32
-ocr page 32-
Geruisloze aftocht
Toen de Nederlandse Amateurfotografen Ver-
eniging in 1927 haar veertigjarige bestaan
vierde met onder meer de uitgave van een ge-
denkboekje, schreef Adriaan Boer in een te-
rugblik over Van Nijendaal: '(••■) een artistiek
aangelegde persoonlijkheid, die de fotografi-
sche techniek volkomen beheerschte (...). Hij
is een van de weinigen, die smaakvolle combi-
natiegomdrukken in kleuren hebben vervaar-
digd. Hij werkt blijkbaar sedert langen tijd niet
meer." Sindsdien lijkt deze vroege Wijkse pic-
turalist - ten onrechte zou ik zeggen - zo goed
als geheel uit de aandacht verdwenen. De laat-
ste keer dat ik zijn naam nog eens tegenkwam
was in 'Fotografie in Nederland 1839-1920'.
een boek met een tentoonstelling in 1978 in de
Lakenhal te Leiden.
Folo van de door J.R. van Nijendaal in 1923 nagebouwde
Veldpoort in Wijle bij Duurstede (onbekende fotograaf;
SAKRUH. Atlas Wijk bij Duurstede)
J. Coppens (1937) woont in Eindhoven en
heeft verschillende fotohistorische boeken en
tentoonstellingen in België en Nederland ge-
maakt. Hij is één van de oprichters van de
Stichting Brabants Fotoarchief en medewerker
van de tijdschriften Foto, De Fotograaf en Het
Photohistorisch Tijdschrift.
* Dit artikel werd eerder gepubliceerd in: Het
Photohistorisch Tijdschrift,
1998 (21-4), p. 87-
92.
Schuur UI hel Kokkesiraatje in Wijk bij Duurslede, afdruk
uit circa I92.'> ? (KSx! 1.2 cm.; SAKRUH, Familiearchief
Schoenmaker, voorl. inv.nr .143)
33
-ocr page 33-
Speurtocht naar een onbekend kasteel (?) te Cothen
Ad van Bemmel
Wie wil niet een onbeicend kasteel (her)ont-
dekken? Dat heeft 01de Meierink misschien
gedacht toen hij in het archief van de Rijks-
dienst voor het Oudheidkundig Bodemonder-
zoek (ROB) te Amersfoort een vondstmelding
van die strekking aantrof. In het boek Kaste-
len en Ridderhofste den in Utrecht
schrijft hij
op pagina 572: in 1949 zijn ter hoogte van de
kruising van de provinciale weg Utrecht -
Wijk bij Duurstede en de weg Cothen - Lang-
broek resten gevonden van een onbekend kas-
teel (?), met palissaden en grachten"'.
Op zoek naar de bron
De vondst was mij onbekend. Wel had ik me-
teen het gevoel dat het jaartal 1949 niet klop-
te. Het zou eerder 1939 moeten zijn, omdat
toen de weg Cothen-Langbroek is gerecon-
strueerd waarbij de langs de weg liggende
trekvaart de Cothergrift iets is verlegd. Telefo-
nisch contact hierover met Olde Meierink
bracht geen uitsluitsel. Bovendien deelde hij
mee dat de melding bij de ROB niet meer be-
trof dan hetgeen hij had opgeschreven. Erva-
ring leert mij dat het zélf inzien van bronnen
vaak loont. Dus een telefoontje naar de ROB,
afspraak gemaakt, naar Amersfoort afgereisd
en aangebeld. Ja, ik had een afspraak met
meneer X. Meneer X zei opeens dat ik eerst
toestemming nodig had van de provinciaal ar-
cheoloog... Nu laat ik me niet zomaar wegstu-
ren en even later kon ik inderdaad de be-
treffende ordner inzien. Bingo! Twee aanteke-
ningen naar aanleiding van een melding van
de archeoloog W.C. Braat uit - inderdaad -
1939:
Fragment van de digitale Groolschalige Basiskaart Nederland met de gemarkeerde locatie van de Ie Cothen in 19,39 geda-
ne archeologische vondsten; (I) kruising Hoofd wetering - Cotherweg - Cothergrift; (2) voor boerderij De Zeven Morgen
34
-ocr page 34-
broek schreef in een brief van 12 maart 1936
aan Gedeputeerde Staten van Utrecht: 'De
smalle weg, met te lichte fundering, vooral
tusschen Cothen en het kruispunt met den
Gooyerdijk, is niet berekend voor het tegen-
woordige buitengewoon drukke en zware ver-
keer. Vooral na de opheffing van de tramlijn
Wijk bij Duurstede - Sandenburgerlaan op 1
april 1931, is het vervoer per vrachtauto zeer
toegenomen. Ook heeft de sterke teruggang
van de scheepvaart op Krommen Rijn, Cother-
grift, en Langbroekerwetering daartoe het zij-
ne bijgedragen. Verder heeft de opheffing van
bedoelde tramlijn een autobusdienst Wijk bij
Duurstede - Amersfoort en een autobestel-
dienst doen ontstaan. Meermalen is op den
dag, maar vooral bij avond, passeeren voor
auto's niet zonder gevaar. Dit is niet alleen toe
te schrijven aan de te smalle rijbaan doch
vooral aan de zeer smalle bermen en het ont-
breken van voet- en rijwielpaden, waardoor
ook voetgangers en rijwielers gevaar loopen.
Verbreeding van genoemd weggedeelte is dan
ook een dwingende eisch'-". Ook het doorbla-
deren van de jaargang 1939 van de Wijksche
Courant
leverde weinig nieuws op. De krant
meldt op 5 juli van dat jaar dat de brug in de
weg te Nederlangbroek moet worden ver-
nieuwd\ Geen enkele melding is te vinden
van de reconstructie van de weg zelf of van
eventuele vondsten.
Al mijn hoop was nu gevestigd op het archief
van de Provincie Utrecht en vooral op dat van»
de Provinciale Waterstaat als beheerder van de
weg. De archivaris vertelde me al snel dat de
journalen van de opzichters van die laatste
dienst, als die journalen er al zijn geweest,
niet meer aanwezig waren. Er restte me wei-
nig anders dan via de vuistdikke brievenboe-
ken over de jaren 1938 t/m 1940 te proberen
iets meer over de reconstructie te vinden. Na
lang zoeken kwam boven water de op 11 april
1939 aan de - nu niet meer bestaande - N.V.
Aannemings Maatschappij Gebr. Hoyink te
Arnhem verstrekte opdracht tot het maken van
een nieuwe weg Cothen-Langbroek voor de
som van ƒ 24.448. Bij de brief bevindt zich
gelukkig het originele bestek! Uit de bestekte-
kening is af te leiden dat ter hoogte van de
duiker naar de Hoofdwetering, de Cothergrift
1         'Kaartblad 39W, 1:25.000, coördinaten
149.950/445.800. Onbekend spoor palis-
sade, palissadegreppel, 9/lOde eeuw.
Braat kreeg van de burgemeester van
Cothen een aantal scherven overhandigd
uit de 9de en 10de eeuw. Op de her-
komstplaats van het aardewerk waren
een paar profielen van palissade-grep-
pels nog herkenbaar. Braat vermoedt dat
hier sprake is van een houten woon-/ver-
dedigingstoren aan de Rijn'.
2        'Bij de Cotherbrug [over de Kromme
Rijn] aan de Langbroeksekant: Oude
woongrond, enigszins opgehoogd ter-
rein, middeleeuws aardewerk. X-Xll
eeuw. Door opgraving verkregen'.
Meneer X gaf desgevraagd aan dat de scher-
ven, volgens de aantekeningen voorzien van
vondstnummers, zeker niet meer bij de ROB
te vinden zouden zijn.
De kaartcoördinaten uit de eerste aantekening
behoren bij een punt op de weg Cothen-Lang-
broek ongeveer ter hoogte van de grens van
de voormalige gemeenten Cothen en Lang-
broek. Op dat punt staat de in 1635 gegraven
Cothergrift via een duiker onder de weg in
verbinding met de in het tweede kwart van de
twaalfde eeuw gegraven Hoofdwetering-. Uit
de notitie valt op te maken dat ergens in het
jaar 1939 bij de reconstructie van de weg Co-
then-Langbroek iets is gevonden. Vervolgens
heeft de toenmalige burgemeester van Cothen,
W.F. van Beeck Calkoen, de archeoloog Braat
daarvan in kennis gesteld. De aantekening
doet vermoeden dat Braat ter plekke is gaan
kijken. Dat is mogelijk omdat uit andere bron
bekend is dat Braat tot de mobilisatie eind
1939 in Vechten, dus in de buurt, aan het op-
graven is geweest'.
Nader archiefonderzoek
De archieven van de voormalige gemeenten
Cothen en Langbroek leverden geen informa-
tie over de vondstmelding op. Melding wordt
wel gemaakt van de reconstructie en het feit
dat wat grond en een deel van de Cothergrift
is verkocht aan de provincie, die de weg toen-
tertijd van beide gemeenten heeft overgeno-
men. De weg is gereconstrueerd om wille van
het toegenomen verkeer. De gemeente Lang-
35
-ocr page 35-
Door W.F. van Beeck Calkoen in 1939 voor boerderij De Zeven Morgen in Cothen gevonden aardewerkscherven uit de
tiende-elfde eeuw (Collectie Familie Van Beeck Calkoen te Cothen). Het doosje met het opschrift 'Zeven Morgen' is bijna
20 cm lang en het andere doosje ongeveer 30 cm (Foto's auteur, december 1998)
een lengte van ongeveer 90 meter, tot maxi-
maal twee meter diep en over een breedte van
maximaal vijf meter zou moeten worden
rechtgetrokken. Ongeveer halverwege het
recht te trekken stuk zou een nieuwe duiker
naar de Hoofdwetering moeten worden ge-
legd; een duiker met een diameter van 40 cm.
De rechttrekking is enige tientallen meters uit-
gevoerd ten zuiden van de plaats die de kaart-
coördinaten van de vondstmelding van Braat
aangeven; coördinaten overigens die het resul-
taat lijken te zijn van afronding''.
Tastbare bewijzen
Dit alles wetend, heb ik contact opgenomen
met mevrouw S.J. van Lidt de Jeude-van
Beeck Calkoen, een dochter van oud-burge-
meester Van Beeck Calkoen. Haar zijn geen
aantekeningen van hem over de door mij be-
doelde vondsten bekend. Wel kan ze zich iets
van vondsten herinneren. Ze vertelde me dat
ten behoeve van de verbreding van de weg, ter
hoogte van de laan naar kasteel Rijnestein,
een stukje (voor)tuin van boerderij De Zeven
Morgen is onteigend. (Deze boerderij staat
vlak bij de Cotherbrug en behoort aan kasteel
Rijnestein waarop de familie Van Beeck Cal-
koen woont.) In dat stukje zijn scherven ge-
vonden en zij heeft samen met haar zus aldaar
grondverkleuringen gezien. Van vondsten iets
verderop richting Langbroek en van profielen
van greppels is hen niets bekend. Het kan niet
anders zijn dan dat hier wordt gedoeld op de
bovengenoemde, tweede vondstaantekening.
Ten slotte zei mevrouw Van Beeck Calkoen
nog dat ergens in het kasteel een aantal toen-
tertijd gevonden scherven zou moeten liggen.
Ze nodigde me uit. Enige tijd later zat ik. ge-
wapend met een fototoestel, met de hele fami-
lie om de keukentafel, eenjaren niet meer ge-
opende kast ging open en ja hoor ... een doos-
je met het opschrift en een briefje 'scherven
Zeven Morgen" en een ander iets groter doosje
met qua baksel vergelijkbare scherven, zeer
waarschijnlijk ook daarvan afkomstig! Vol-
gens de aanwezige dochter, mevrouw Van
Lidth de Jeude. die archeologie heeft gestu-
deerd, zijn de scherven globaal tiende- tot elf-
de-eeuws. wat overeenkomt met de datering
van Braat.
Wel of geen kasteel
Kortom, bij de reconstructie van de Cother-
weg en bij de rechttrekking van de Cothergrift
in, naar nu is vast te stellen, medio 19.39 zijn
in Cothen vlak over de Cotherbrug bij boerde-
rij De Zeven Morgen scherven gevonden (zie
afbeelding) en een paar honderd meter verder
resten van een houten palissade en van een
palissade greppel. Volgens Braat zou hier
sprake zijn van een houten woon-/verdedi-
gingstoren aan de Rijn. Op diezelfde plaats
zijn tezelfdertijd scherven uit de negende-tien-
de eeuw gevonden; wellicht zijn die nog bij
36
-ocr page 36-
de eeuw gevonden; wellicht zijn die nog bij
de ROB.
De locatie ligt op de grens van het hoger gele-
gen zandiger Overrijnseveld en het lager gele-
gen, drassige land van Langbroek. Hebben we
hier te maken met een werk ter verdediging
van de doorwaadbare plaats iets verderop in
wat later de Kromme Rijn zou worden ge-
noemd en alwaar nu de Cotherbrug ligt; een
verdedigingswerk dus in de weg van de Heu-
velrug naar Dorestad/Wijk bij Duurstede? Een
verdedigingswerk ook bij de plaats waar de
hoogmiddeleeuwse, merendeels ten noordoos-
ten van de Kromme Rijn liggende, grafelijke
gouw Flethetti zich. als ware het een brugge-
hoofd, óver de Kromme Rijn uitstrekte tot in
het gebied van de graaf van de gouw Opgooi?
Of is de palissade recenter? Hoort de palissa-
de soms bij de sluis die hier waarschijnlijk ge-
legen heeft en waar de naam van het laatmid-
deleeuwse Cothense goed Ten Zyl op duidt?
(Ten Zyl is het vroegst bekend via de per-
soonsnaam Pontiaen van ZijU die in 1279 in
Langbroek land bezat.) Of heeft de palissade
iets van doen met de later (?) alhier aangeleg-
de Maurisdam (1531) "mit sin toebehoren en-
de die aencorten aend die Hooftwetering''?
Wie zal het zeggen. In ieder geval pleit ik er
voor om dit gebiedje te laten karakteriseren en
dus te beschermen als een (potentieel) archeo-
logisch waardevol terrein.
Noten:
B. Olde Meierink et al. (red.). Kastelen en Ridderhof-
steden in Utrecht.
Utrecht, 1995, 538-539, 572.
De naam Hoofdwetering is overigens in de negen-
tiende eeuw in onbruik geraakt.
S.L. Wynia. 'De rieten hut en andere verhalen. Ruim
anderhalve eeuw archeologisch onderzoek te Vech-
ten'. In: Jaarboek Oud-Utrecht. 1990, 9-38.
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (.SAKRUH), Gemeente Cothen 1811-
1947. 405 en Gemeente Langbroek 1811-1949. 941.
SAKRUH. Wijksche Courant.
Provincie Utrecht, Provinciale Waterstaat, 1939, doos
145, brief nr. 1133.
Voor gouwen: zie C. Dekker, Het Kromme Rijngehied
in de Middeleeuwen.
Zutphen, 1983. 372-374. Zie
verder mijn artikel over de ontginning van Langbroek
in het maartnuinmer 1999 (33-1, 2-22) van dit tijd-
schrift.
Dr. A.A.B, van Beiuinel /.v .sociaal geograaf,
woonachtig in Doorn en werkzaam in Den
Haag als .senior advi.seur hij de Vereniging
van Hogescimlen, de HBO-raud. Zijn hi.sto-
ri.sch onderzoek richt zich vooral op Cothen
en het Kromme-Rijngehied.
37
-ocr page 37-
Jaarverslagen van de Historische Kring over 1998
Bestuur. Op de jaarvergadering van 18 maart
1998 vond de jaarlijkse verkiezing van de le-
den van het bestuur plaats. Er waren geen te-
genkandidaten voor een bestuursfunctie aan-
gemeld.
Het bestuur bleef daarom als volgt samenge-
steld:
Ir. P.S.A. de Wit. Odijk                    voorzitter
O.J. Wttewaaall. 't Goy            vice-voorzitter
H.J.J. Steenman, Houten                  secretaris
W. Donselaar. Wijk bij Duurstede
penningmeester
Mw. K. v.d. Wiele-Pasterkamp, Werkhoven
2e secretaris, p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten
                     lid
J. van Herwijnen. Houten                           lid
Het bestuur kwam dit jaar vier keer bijeen,
waarvan één keer in een gecombineerde ver-
gadering met de redactie van het tijdschrift en
een afgevaardigde namens de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer'. Ter sprake kwa-
men de volgende onderwerpen.
-   Het samenstellen van het jaarprogramma
voor de lezingen en excursies.
-   De door het bestuur te ondernemen acties
inzake aantastingen van het cultuurhisto-
risch erfgoed: bezwaarschriften werden in-
gediend betreffende het voormalige Sta-
tionsgebouw in Houten en de gedeeltelijke
demping van een oude loop van de Kromme
Rijn voor woningbouw te Odijk.
-   De kostenbeheersing betreffende zalen,
sprekers, het drukken en verspreiden van het
periodiek en het verspreiden van de provin-
ciale Archeologische Kroniek.
-   De rapportage van het ledenonderzoek on-
der de Historische Kring Tussen Rijn en
Lek (zie het periodiek 1998 (32-4).
-   De geplande uitgave van het 5de deel in de
Historische Reeks Kromme-Rijngebied.
Het tijdschrift Het Kromme-Rijngebied
In 1998 verschenen weer vier afleveringen
van het periodiek. Uit de redaktie vertrok me-
vrouw drs. F.E. van Hekelen: het bestuur
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 19 maart 1998 te Langbroek
Opening. De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en gaf vervol-
gens een kort en bondig overzicht van de ver-
enigingsactiviteiten in het afgelopen jaar.
Verslag van de kascommissie. De kascommis-
sie. bestaande uit de leden mevrouw J. v.d.
Barselaar en de heer J.M. van Aken, verklaar-
de zich na inzage van alle stukken accoord met
de financiële administratie. Zij dankte de pen-
ningmeester de heer W. Donselaar voor zijn
accurate werkzaamheden. De commissie zal in
1999 bestaan uit de heren Van Aken en A.A.J.
van der Leun.
Verkiezing bestuursleden. Aftredend en her-
kiesbaar waren de heren P.S.A. de Wit en W.
Donselaar. Zij werden herkozen.
Rondvraag. De voorzitter stelde namens het
voltallige bestuur voor om de contributie te
verhogen van ƒ 35,- tot ƒ42,50 per jaar. Dit is
noodzakelijk vanwege de al jaren achtereen
stijgende kosten. Met grote meerderheid van
de aanwezige leden werd het voorstel aanvaard
en werd tevens de begroting voor het komende
verenigingsjaar goedgekeurd.
Sluiting. De voorzitter dankte de vergadering
voor het in het bestuur gestelde vertrouwen en
met name de redactie van het tijdschrift, de be-
zorgers van het tijdschrift, de leden van de ar-
cheologische werkgroep en de kascommissie.
Verslag van de secretaris over 1998
Het ledenbestand. De vereniging telde op 1 ja-
nuari 1998 in totaal 454 leden. In de loop van
het jaar meldden zich 16 nieuwe leden aan,
terwijl 11 leden hun lidmaatschap beëindig-
den. Als gevolg van deze mutaties telde de
Historische Kring per 1 januari 1999 totaal
459 leden
De geografische herkomst van de leden is nu
als volgt; Bunnik 58, Cothen 15, 't Goy 9,
Houten 119, Langbroek 7, Odijk 50, Schalk-
wijk 18, Tuil en 't Waal 3, Werkhoven 24.
Wijk bij Duurstede 58 en Utrecht 16. De ove-
rige 82 leden zijn woonachtig buiten het
Kromme-Rijngebied.
38
-ocr page 38-
dankt haar voor haar inbreng en werkzaamhe-
den Haar plaats werd ingenomen door de
voor velen bekende auteur over het Kromme-
Rijngebied, de heer dr. A.A.B, van Bemmel.
De redaktie bestaat thans uit:
drs. M.A. van Eerden-Vonk, Wijk bij Duurstede
drs. S.G. van Ginkel-Meester, Zeist
dr. A.A.B, van Bemmel, Doorn
de heer O.J. Wttewaall, 't Goy
De archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer'
Wij verwijzen naar het eigen verslag van de
werkgroep, dat hierna is opgenomen.
Het bestuur, de redaktie van het tijdschrift en
de archeologische werkgroep willen langs de-
ze weg iedereen danken voor zijn of haar in-
zet voor de vereniging.
Lezingen en excursies in 1998
*  De eerste lezing in 1998 werd gehouden op
8 januari in 'De Gouden Leeuw' te Wijk bij
Duurstede. Daar sprak de provinciaal archeo-
loog de heer drs. J. ter Brugge voor een ge-
hoor van 75 aanwezigen over 'Het werk van
een provinciaal archeoloog; taken, doelen en
veranderingen". De spreker memoreerde on-
der ondere de belangrijke functie die amateur-
archeologen, individueel of in verenigingsver-
band, vaak vooraf vervullen, al was het maar
met hun melding aan de juiste instanties, zo-
als gemeenten of de ROB. Enkele ontwikke-
lingen in het Kromme-Rijngebied werden be-
sproken; met name Wijk bij Duurstede en
Houten met hun bouwaktiviteiten zorgden en
zorgen voor de nodige archeologische onder-
zoeken.
*  Op 19 februari 1998 sprak mevrouw dr.
E.W.A. Elenbaas-Bunschoten met groot en-
thousiasme over genealogie. Het thema van
de avond was 'Hoe maakt men een familie-
boek'. Mevrouw Elenbaas is verbonden aan
Het Utrechts Archief en schreef recent het
boek 'Van Aver tot Aver'. Deze handleiding
over het zoeken naar gegevens over voorou-
ders in het bijzonder in de Utrechtse archie-
ven, vormde de leidraad voor de voordracht.
Aanwezig waren 96 personen.
*  Op smakelijke wijze sprak Professor dr. P.D.
't Hart voor een gehoor van 45 personen over
de 19de-eeuwse cholera-epidemieën in Neder-
land en in het bijzonder het Kromme-Rijnge-
bied. De tekst van zijn lezing verscheen in be-
werkte vorm in het septembernummer van het
tijdschrift (1998, 32-2, 57-69).
* Aan de middagexcursie naar Woerden werd
op 7 april deelgenomen door 65 personen. De
heer L. Peters, voorzitter van de Stichts-Hol-
landse Historische Vereniging, en zijn collega
'gidsten' ons door de stad. Dankzij hun tekst
en uitleg kregen velen een nieuwe kijk op deze
boeiende stad. Tevens werd een bezoek ge-
bracht aan de Petruskerk, gebouwd in de 14de
en 15de eeuw.
* Zaterdag 16 mei vond de jaarlijkse grote da-
gexcursie plaats. Een vijftigtal personen ver-
trok naar een uniek stukje Zeeuws Vlaanderen.
Bezocht werden Aardenburg, waar een stads-
wandeling werd gemaakt en het gemeentelijk
archeologisch museum werd bezocht. Na de
lunch werd het pittoreske dorpje St. Anna ter
Muiden bezocht en het daar gevestigde streek-
landbouwmuseum Agrimuda. Tot slot tourde
de bus met de VVV-gids naar Sluis voor onder
meer een bezoek aan het stadhuis. Deze activi-
teit van de Historische Kring aktiviteit kreeg
veel waardering van de aanwezigen.
Vanaf de Kerktoren gezicht op St. Anna ter Muiden (Z)
(foto Peter Koch. Houten)
* 'Smeedijzeren hekken', zo luidde de titel
van de dia-lezing die de heer Rombout op 6
oktober te Houten hield. De kennis die deze
restauratie-siersmeedwerk-kunstenaar ten toon
39
-ocr page 39-
Leden van de Historische Kring op het dorpsplein te Sint-Anna ter Muiden tijdens de excursie in mei lyyx (l'olo
Koch. Houten)
spreidde, was een openbaring voor het gehoor
van 73 personen. Er werd gebruik gemaakt
van speciaal voor deze lezing vervaardigde
dia's van siersmeedwerk uit het Kromme-
Rijngebied.
* Op 17 november werd in "t Wapen van
Werkhoven' voor 65 aanwezigen een lezing
gehouden door de heer drs. A.A. Wiekart,
met als titel 'Pauselijke Zouaven uit Neder-
land kwamen ook uit het Kromme-Rijnge-
bied'. Een lijst met namen van Zouaven uit
onze regio, gerangschikt naar geboorteplaats
en geboortedatum, was ter inzage.
* De laatste lezing van het seizoen 1998 werd
verzorgd door Professor dr. F.H.M. Grapper-
haus op 15 december in het Hervormd Cen-
trum te Langbroek voor een gehoor van 70 le-
den. Deze auteur van vele boeken en artikelen
over belastingen en financiën benadrukte in
zijn boeiende betoog vooral dat het belasting-
stelsel van toen tot het ontstaan van democra-
tie heeft geleid zoals wij die nu kennen.
H.J.J. Steenman en K. van der Wiclc-
Pasterkamp
40
-ocr page 40-
Jaarverslag van de Archeologische Werkgroep
'Leen de Keijzer' over 1998
moppen tot IJsselsteentjes. Over de functie
van dit 'bouwsel' valt niets met zekerheid te
zeggen. Het leek niet de gezochte fundering.
Misschien een keldervloer of een toerit naar
(een schuur van) de boerderij? Enigszins tot
onze verrassing bleek de grondlaag van het
bouwsel te bestaan uit scherven, een vinger-
hoed, een schaar, pijpenkoppen en fragmenten
van flessen. Daarvan kon het jongste materiaal
gedetermineerd als eind negentiende-eeuws.
Het betrof dus definitief }>een fundering. Je
treft nu eenmaal geen negentiende-eeuws ma-
teriaal aan onder een fundering van een boer-
derij die al in 1640 bestaat.
Aansluitend aan deze put werden nieuwe put-
ten met de machine getrokken. Deze leverden
een aantal bijzonder interessante vondsten op,
waaronder een muntje (een halve cent uit
1836), een tweetal haardstenen, een groot deel
van een voederpot voor kippen en een aantal
wandtegels, waarop, jawel, in twee gevallen
een VOS!
Uiteindelijk stuitten we, laat op een zaterdag-
middag, op iets dat een stuk fundering leek te
zijn. We zouden dat de volgende zaterdag ver-
der gaan onderzoeken... Toen bleek dat echter
Ieder jaar is het weer moeilijk om een begin
aan dit verslag te maken dat me bevalt. Zo
ook nu weer... Tot ik (AvS) in een biografie
van Napoleon las, dat deze zijn soldaten na de
slag bij de Pyramiden voorhield dat veertig
eeuwen daar op hen neerkeken. Nu, bewoners
van het Kromme-Rijngebied, of u in archeolo-
gie geïnteresseerd bent of niet, waar u woont
kijken soms een dertigtal eeuwen niet op u
neer, maar juist naar u op! Onder uw voetzo-
len liggen soms sporen die tot ruim voor de
Romeinse tijd terug gaan.
Ook dit jaar zijn we weer bezig geweest om
deze te onderzoeken en in kaart te brengen.
Dit moet, omdat in Houten door de nieuw-
bouw zeker een tiental archeologisch belang-
rijke terreinen verstoord zullen worden. Een
aantal van deze locaties, om precies te zijn
zes, wordt door de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek (ROB) opgegra-
ven en in kaart gebracht. Vier locaties zijn aan
onze werkgroep toegewezen.
De Clrote Fox
HTN-LE2. Onder deze code staat de opgra-
vingslocatie bekend waar de archeologische
werkgroep net een opgraving heeft afgesloten.
Half mei 1998 kregen we het verzoek om de
funderingen van een reeds lang verdwenen
boerderij, de Grote Fox, op te sporen. Deze
kwam al voor op een kaart uit 1640.
Allereerst werd een tijdsplan gemaakt en een
melding aan de ROB gedaan. Vervolgens
werd er veldonderzoek verricht, gevolgd door
grondboringen op terreingedeelten waar scher-
venconcentraties werden gevonden. Na bestu-
dering van de resultaten daarvan en na overleg
met de ROB in de persoon van Ton van Rooij-
cn, werd besloten een proefsleuf met een
graafmachine langs de Beusichemseweg te
trekken. Op 60 cm stuitten we op veel bak-
steen. Zou dat de gezochte fundering kunnen
zijn? Voorzichtig verder graven met man-
kracht leverde een samenstelsel op van vier op
elkaar gestapelde lagen baksteen, van zeer di-
verse formaten en dateringen, van klooster-
Een van de opgegraven nistegels met de afbeelding van
een vos (foto A. Kalkman. 1998)
41
-ocr page 41-
Hier aan het eind van dit verslag past een
woord van dank. Dank aan Boudewijn de Jon-
ge, Frans Landzaat en Pieter de Bruyn van de
Archeologische Werkgroep Schalkwijk. Zij
hebben ons vele zaterdagmorgens geassi-
steerd. Dat was vruchtbaar, maar vooral ook
gezellig. Dank ook aan Henriëtte de Keijzer
voor de goede zorgen. En Joop van Herwij-
nen, onze voorzitter, die het afgelopen jaar
weer een voor(t)trekkersfunctie van belang
vervuld heeft in de werkgroep. Hoewel hij als
co-auteur van dit verslag tegen zal sputteren,
meen ik (AvS), dat dit best eens vastgesteld
mag worden.
Joop van Herwijnen en Anton van Schip
bedolven te zijn onder een zandlaag, waarop
het begin van een bungalow. Opgraverspech
dus, want dit maakte verder onderzoek van de
resten onmogelijk. Immers: 'De bouw must go
on!'
Omdat we in het hele gebied rond de Beusi-
chemseweg op sporen van middeleeuwse be-
woning gestuit waren, verraste het ons eigen-
lijk niet zo, dat we dat in alle putten ook te-
genkwamen. Verwonderlijk was wel de vondst
op het terrein buiten de putten van een aantal
fragmenten inheems Romeins aardewerk, en
wel omdat dit uitsluitend direct aan de opper-
vlakte gevonden werd.
Op het moment zijn we bezig met het inventa-
riseren en beschrijven van de vondsten van
onze vorige opgraving.
42
-ocr page 42-
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht
1998
1998
Begroting
1998
1997
Begroting
1999
Ontvangsten
Contributies
ƒ 15845
ƒ 16100
ƒ 15870
ƒ19100
Rente bank
- 736
- 650
- 812
- 700
Verkoop losse nummers
47
- 100
- 122
- 100
Advertenties
- 600
- 200
- 200
- 600
Opbrengst publicaties
- 334
0
- 21949
0
ƒ 38953
ƒ 20500
ƒ 17050
Totaal ontvangsten
ƒ 17562
Uitgaven
Drukken periodiek
ƒ 11350
ƒ 11000
ƒ11142
ƒ11500
Porti
- 3176
- 3500
- 3253
- 2500
Bestuurskosten
- 106
- 250
61
- 250
Bankkosten
- 245
- 600
- 552
- 600
Folder
0
- 800
0
- 1000
Zaalhuur
- 755
- 650
- 450
- 800
Kosten lezingen
- 810
- 600
- 412
- 850
Convocaties
- 1047
- 750
- 849
- 900
Attenties
- 329
- 350
- 336
- 350
Kosten excursies
- 325
- 500
- 698
- 500
Projectie-apparatuur
- 365
- 350
- 335
- 350
Archeologische Kroniek
- 2040
- 2000
- 1920
- 500
Kosten publicaties
- 0
- 0
- 15632
0
Totaal uitgaven
ƒ 20548
ƒ21350
ƒ 35640
ƒ20100
Dotatie publicatie-
fonds
- 334
0
- 6317
0
Per saldo een vermo-
gensmutatie van
-/- 3320
-/- 4300
-/- 3004
- 400
Totaal uitgaven
ƒ 17562
ƒ 17050
ƒ 38953
ƒ 20500
43
-ocr page 43-
Balans per 31 december 1998
ACTIVA
1998
1997
ƒ 735
ƒ 1100
- 1138
- 1000
-21331
- 20684
- 566
23
- 140
- 770
7
18
97
0
- 100
0
Projectie-apparatuur
Rabobank r.c. 32.98.07.498
Rabobank spaarrek. 32.98,287.555
Kas
Te ontvangen contributie
Te ontvangen rente
Te ontvangen excursiegelden
Te ontvangen advertentieopbrengsten
ƒ24114
ƒ 23595
PASSIVA
1998
1997
Vermogen
ƒ 9415
ƒ 12735
Publicatiefonds
- 10843
- 10509
Te betalen kosten
- 3786
- 211
Vooruit ontvangen contributie
70
- 140
ƒ24114
- 23595
Toelichting bij de jaarrekening 1998
Op grond van afspraken tussen het bestuur en de redactie wordt het voor- of nadelig saldo van
de uitgaven in de historische reeks gemuteerd t.b.v.het publicatiefonds. Dit fonds dient ter finan-
ciering van toekomstige publicaties. Gestreefd wordt hierbij de publicaties kostendekkend te la-
ten zijn, eventueel onder verrekening van verkregen subsidies. De publicaties komen niet ten
laste van de exploitatie van de vereniging.
W. Donselaar (penningmeester)
44
-*u.
-ocr page 44-
Boeken
Een prachtig initiatief dat op zich navolging
verdient ! Helaas vertoont het boekje wel een
aantal tekortkomingen. Het bevat naast een co-
lofon, de kaarten en de veldnamen namelijk
geen enkele verantwoording van hoe de inven-
tarisatie tot stand is gekomen, welke keuzes
zijn gemaakt, welke veldnamen überhaupt nog
in gebruik zijn, waaróm soms wel maar meest-
al geen toelichting wordt gegeven, welke ba-
siskaart met welke schaal is gebruikt en derge-
lijke. Het is dat ik een interview met de beide
auteurs las in de Doornse Krant van 3 decem-
ber 1998, waardoor ik weet hoe zij te werk
zijn gegaan. Ze hebben in een periode van
zo'n twaalf jaar allerlei mensen benaderd met
de vraag naar veldnamen. Die namen zijn ver-
volgens op 1 op 10.000-kaarten ingetekend en
die kaarten zijn vervolgens weer aan ten dele
ander personen voorgelegd enzovoorts. Het
komt mij voor dat, wanneer de auteurs via bij-
voorbeeld de Stichting Stichtse Geschiedenis
(die in 1997 een cursus veldnamenonderzoek
organiseerde) om deskundig advies hadden ge-
vraagd, het boekje en daarmee hun noeste ar-
beid beslist aan belang had gewonnen.
Ad van Bemmel
Veldnamen
J. van Doorn en J. Doornenbal, Veldkaarten
van Leersum en Omgeving.
Leersum, 1998 (30
biz. met kaarten; publicatie nr. 3 van de Histo-
rische Vereniging Leersum). Te koop voor ƒ
25,- in Leersum, onder meer bij de VVV.
Namen van akkers, boomgaarden en dergelijke
vertellen vaak veel over hun historie. Veldna-
men of toponiemen hebben dan ook mijn war-
me belangstelling. Vooral ook omdat die na-
men in sneltreinvaart aan het verdwijnen zijn
of al verdwenen zijn. Dat proces is begonnen
bij de invoering van het Kadaster in 1832, toen
het niet meer nodig was om de locatie van een
perceel met behulp van de naam ervan vast te
leggen. Ik was dan ook aangenaam verrast
door het verschijnen van een boekje met daar-
in op veldkaarten vastgelegde veldnamen in
Leersum en omgeving. Die omgeving is ruim.
De kaarten hebben ook betrekking op een deel
van de gemeenten Doorn, Maarn, Amerongen
en Wijk bij Duurstede. Via nummers zijn in to-
taal 503 veldnamen op deelkaarten aangege-
ven. Deze deelkaarten zijn op de rechterpagi-
na's afgedrukt, terwijl op de linkerpagina's de
bij elk nummer behorende naam met soms een
toelichting staat weergegeven.
Fragment van deelkaarl 2 met veldnamen in Overlangbroek
45
-ocr page 45-
Varia
Archeologie Bloemenweerd in Cothen
De afgelopen jaren zijn bij ontzandingswerk-
zaamheden op de Bloemenweerd te Cothen di-
verse archeologische vondsten gedaan waar-
over is gerapporteerd'. Het terrein de Bloe-
menweerd ligt op de rechteroever van de
Kromme Rijn vlak bij kasteel Hardenbroek.
Op de oorspronkelijk hoger gelegen waard
stond eertijds kasteel Bloemenweerd, waarvan
de vroegste vermelding - via een persoons-
naam - uit 1303 dateert-. Het kasteel is waar-
schijnlijk rond 1700 verdwenen. Uit archiefon-
derzoek is mij bekend dat bij het kasteel ook
een gelijknamige hofstede heeft gelegen. Die
hofstede stond er in ieder geval in 1792 nog\
maar komt niet meer voor op de kadastrale
kaart (sectie B, blad 3) die in 1829 is opge-
maakt. Overigens is op deze kaart een klein
halfrond perceel van circa 40 bij 60 meter te
zien, gelegen langs de rivier. Stond hier ooit
Bloemenweerd ?
In de rapportages is sprake van enkele vond-
sten uit de Romeinse tijd, uit de Karolingische
tijd en van wat aardewerk uit de vroege midel-
eeuwen. Ook zijn restanten gevonden van wat
zou gaan om het oudst bekende voorbeeld van
een rivieraak. De restanten zijn sindsdien bij
het Nederlands Instituut voor scheeps- en on-
derwaterarcheoiogie (NISA) in Lelystad. In
april 1999 vertelde de heer Vlierman van het
NISA mij dat het de bedoeling is om medio
2000 in een publicatie aandacht aan de vondst
te besteden.
Zelf heb ik in juli 1995 op de waard langs de
rivier gevonden (Topografische kaart, blad
39A, 1:25.000, 148.600/445.600):
• een deel van een baksteen (met cementres-
ten) van circa 14,5 cm breed, circa 7,5 cm
dik en in ieder geval 14,5 cm lang. De bak-
steen is aan de ene zijde zeer ruw en aan
de andere kant glad met wat lijkt op vin-
gerafdrukken in de lengterichting van de
steen. Gelet op de breedte en dikte zal de
baksteen oorspronkelijk zo'n 30-31 cm
lang zijn geweest. Volgens de toenmalig
provinciaal archeoloog Ter Bruggen (8-1-
1998) gaat het hier om een kloostermop uit
de 13de-14de eeuw;
• het restant van een Romeinse dakpan.
Veel van de gerapporteerde vondsten zijn ge-
daan door de amateur-archeoloog B. Elberse
uit Bunnik. Uit contact nadien met hem is ge-
bleken dat hij in mei-juni 1995 op de Bloe-
menweerd een stapel van dezelfde klooster-
moppen heeft gezien. Hij zou daar indertijd
melding van hebben gemaakt. Die melding is
echter niet in de rapportages terechtgekomen.
Het kan bijna niet anders dan dat de klooster-
moppen afkomstig waren van kasteel Bloe-
menweerd, dat hoogstwaarschijnlijk uit een
stenen woontoren bestond.
Noten:
1.     'Schccpsvondsl in Cothen'. Hel Kroinmc-Rijnj^chicil.
29 (19y.'i-4), 107; A.A.B, van Beinmel. De Kromme
Rijn.
Houten, 1996, \5»-\59: Archeologische Kroniek
Provincie Utrecht 1994-1995.
1998. 5i^-59.
2.     B. Olde Meierink et al. (red.). Kastelen en ritlilcrhoj-
steden in Utrecht.
Utrecht. 199.'i, .^76.
.1. Het Utrechts Archief. Huis- en Faniilieiirchiel Van
Hardenbroek. 128-1,SI.
Ad van Bemmel
46
-ocr page 46-
Collectie lamilie Mocking te Cothen
Nogmaals de hofstede Rhijnenburg in Co-
then
In het tweede nummer van dit tijdschrift uit
1998 heb ik een stukje gepubliceerd over de al
in de veertiende eeuw genoemde hofstede
Rhijnenburg te Cothen. Die hofstede van de
familie Mocking is in 1963 door brand ver-
woest. Op de funderingen is een nieuwe boer-
derij opgetrokken. Bij de brand zouden ook
alle oude foto's van de boerderij verloren zijn
gegaan. Nadien is gebleken dat de familie
toch nog twee foto's had, namelijk een lucht-
foto uit ongeveer 1950 en een foto uit onge-
veer 1905. Op die laatste, hier afgedrukte foto
staan Gerardus Mocking met zijn eerste
vrouw Johanna Geertruida Spithoven. Zij zijn
op 29 april 1896 te Cothen getrouwd en zij is
daar op 1 september 1911 (datum akte) over-
leden. Op de foto staan eveneens zeer waar-
schijnlijk hun drie oudste kinderen, te weten
Jacobus(1897), Hendrik (1901) en Maria
(1902). De foto toont de boerderij aan de
voorkant. Links van de boerderij (niet op de
foto) stroomt de Kromme Rijn. Goed te zien
is dat de (18de-eeuwse ?) boerderij op een
verhoging stond.
Ad van Bemmel
Nostalgia Naarden 99
Lokale en regionale geschiedenis zijn in. In
Nederland zijn honderden verenigingen actief
met samen duizenden leden, die allemaal geïn-
teresseerd zijn in de geschiedenis van hun ei-
gen woonplaats en de regio daaromheen. De
historische verenigingen worden ondersteund
door consulenten regionale geschiedenis. De
consulenten van Utrecht en Noord-Holland or-
ganiseerden al enkele malen historische mark-
ten. Zo'n markt, die honderden bezoekers
trekt, bestaat uit tientallen kramen waar histo-
rische verenigingen, uitgeverijen, archiefdien-
sten en andere instellingen op het gebied van
de Nederlandse geschiedenis zich aan het pu-
bliek presenteren.
47
-ocr page 47-
Voor 1999 hebben beide consulenten besloten
gezamenlijk een markt te organiseren, die
wordt ingebed in een breed programma van
historisch getinte evenementen. Deze markt
vindt plaats op zaterdag 19 juni tussen 10.30
en 16.00 uur
in de Grote Kerk van Naarden.
Naarden is gekozen vanwege de fraaie histori-
sche omgeving en omdat in het Gooi de ge-
schiedenis van Utrecht en Holland elkaar
raakt. In en rondom de kerk vinden de hele
dag evenementen plaats, zoals demonstraties
van oldtimers en historische fiet.sen, shows van
klederdrachten en historische hoeden, lezingen
over 'buitenhuizen in het groen" en 'landschap
en gebouw', terwijl ook oude films en Poly-
goonjournaals worden vertoond.
De dag wordt om 10.30 uur feestelijk met mu-
ziek geopend bij de poorten van de Grote Kerk
en eindigt om 16.00 uur. Uiteraard zal ook de
Historische Kring 'Tussen Rijn en Lek' op za-
terdag 19 juni in Naarden aanwezig zijn, sa-
men met het Streekarchivariaat Kromme-Rijn-
gebied - Utrechtse Heuvelrug en de Stichting
Wijk bij Duurstede 700 jaar stad.
48
..ÜiaL.
-ocr page 48-
De Hoge Zandbrug, een ingenieus gemetselde
boogbrug in Werkhoven
Saskia van Ginkel-Meester en Gijs van der Leek
Wanneer we door het Kromme-Rijngebied
fietsen of met de auto rijden, passeren we veel-
al ongemerkt een aantal bruggen. Eén van de
oudste bruggen in het gebied is de Hoge Zand-
brug bij Werkhoven. De brug ligt in de Leem-
koikweg over de Achterrijn, een oude meander
van de Kromme Rijn. Een recent uitgevoerde
restauratie is aanleiding om deze brug eens na-
der te bezien.
De Hoge Zandbrug, een gemetselde boog- of
welfbrug, is in 1858 gebouwd op de plaats van
een achttiende-eeuwse voorganger. De brug
heeft een tonvormig gewelf met een breedte
van 3,65 meter. Aan de noord- en zuidzijde is
de brug voorzien van afgeschuinde vleugels.
Omdat de brug niet haaks over het water ligt,
maar schuin, is het gewelf scheluw (scheef) en
vertoont het metselwerk een lichte tordering
(spiraalvormige draaiing). In het onderste deel
van de boog begint het metselwerk aan de
zuidwest zijde en aan de noordoost zijde met
een wigvormige inzet. Uiteindelijk komen de
lagen steen naar boven toe in een horizontale
lijn uit in de kruin van het gewelf. Deze vorm
van metselwerk zorgt voor een extra stevige
draagconstructie.
Het metselwerk bestaat uit rode handvorm bak-
steen in Vechtformaat (globaal 22 x 7 x 4 cm;
de kleinste worden ook wel Utrecht plat ge-
noemd), met op voor de constructie belangrij-
ke punten natuurstenen blokken. In de noord-
oost vleugel van de brug is een natuurstenen
peilsteen ingemetseld, die 2 el 23 dm boven
A.P. aangeeft. Deze steen is afkomstig uit de
oude achttiende-eeuwse brug. Aan beide zijden
van de boogdoorgang is een natuurstenen sluit-
steen aangebracht met het jaartal 1858.
De brug verkeerde in een slechte bouwkundige
staat. Het metselwerk was op veel plaatsen ge-
scheurd en de blokken natuursteen waren be-
schadigd of geheel verdwenen. Bij de restaura-
tie, die plaats vond in de eerste helft van 1999,
is het metselwerk hersteld met uit Oudewater
afkomstige stenen in de juiste kleur en in het
Klein '^LAtnsivfiiam k         sk. K
^              1. \
\             De Ky,< (f/ : ^■
Fragment van de Topografische kaart, blad 39A, 1:25.000,
met daarop aangegeven de plaats van de Hoge Zandbrug
juiste formaat en zijn de natuurstenen blokken
opnieuw aangebracht. De restauratie is in op-
dracht van de gemeente Bunnik uitgevoerd
door aannemersbedrijf B. van Hees en Zonen
uit Utrecht.
Aan weerszijden van de brug is een nieuw
brughek geplaatst in overeenstemming met
het oude hek, bestaande uit een viertal, thans
in ijzer uitgevoerde, stijlen die door middel
van beugels en een gietijzeren strop op hun
plaats worden gehouden en horizontale houten
delen. Voor de verkeersveiligheid is het brug-
hek aan iedere zijde verlengd met een schrik-
hek in dezelfde stijl.
Om de brug goed te kunnen zien moet men ei-
genlijk in het weiland aan de zuidzijde van de
Leemkolkweg gaan staan. Nog beter is het om
een tochtje over het water te maken.
49
-ocr page 49-
De brug voor de restauratie
De brug na de restauratie
50
-ocr page 50-
vervolgens via de Hollende Wagenweg of de
huidige Watertorenweg en de Leemkolkweg op
Werkhoven aan. Op een kaart uit omstreeks
1740 van Hendrik de Leth is te zien dat de
Leemkolkweg via een brug over de Oude
Kromme Rijn naar het noorden afbuigt en aan-
sluit op de Zuwe richting Sterkenburg. Deze
verbinding was niet optimaal en tijdrovend.
In 1830 kreeg de provincie Utrecht bij Konink-
lijk Besluit toestemming een zandweg van
Utrecht via Vechten. Bunnik, Odijk en Werk-
hoven naar Cothen aan te leggen. Deze zand-
weg liep gedeeltelijk via een nieuw tracé ten
noorden van de Kromme Rijn. Vanuit Cothen
ging de nieuwe route over de Cotherbrug langs
kasteel Hardenbroek, en vervolgens via de Ho-
ge Zandbrug over de Leemkolkweg naar Werk-
hoven.
De naam Hoge Zandbrug
De Hoge Zandbrug ligt bij het Herikwijker-
wed, een verbastering van Hedericwikerwed.
Dit laag gelegen gebied ontleent zijn naam aan
een soort mosterdzaad, hederic genaamd, dat
veel voorkomt op gronden waar klei gewonnen
Afbeelding van aanrazering uit: E.J. Haslinghuis en H.
Janse. Bouwkundige termen. Leiden 1997 . 14
Belangrijke verbinding tussen Cothen en
Werkhoven
Vóór de aanleg van de eerste Hoge Zandbrug
omstreeks het midden van de achttiende eeuw
liep de doorgaande route tussen Cothen en
Werkhoven ten zuiden van de Kromme Rijn'.
Via de Ossenwaard vanuit Cothen volgde de
weg de meander van de Kromme Rijn. Achter-
rijn oFOude Kromme Rijn geheten, en ging
Links: de staande losgeraakte stenen van het gewelf zijn verwijderd. Rechts: vanaf de aanzetsteen wordt het gewelf weer
opgemetseld met behulp van een Ibrmeel
51
-ocr page 51-
De frontmuur t>(i\en de doorgang is weer opgemetseld
t-^en van de \ ier liardstenen sluitstukken niet klauwanker
meerdere openingen ook op pijlers. De gewel-
ven zijn in de regel van baksteen, evenals de
landhoofden en pijlers. Het overspannende ge-
welf gaat in één lijn over in de ondersteunende
landhoofden en pijiers. De zijkanten van de
brug worden gevormd door muren, frontmuren
genoemd die eveneens van baksteen zijn. De
frontmuren hebben ter hoogte van het brugdek
een rollaag of natuurstenen band als afdcklaag,
waarop de brugleuning is geplaatst. Tussen de
bestrating en de bovenzijde van het gewelf
wordt een zandaanvulling aangebracht. Aan de
voet van het gewelf komt een laag metselwerk
of specie (aanrazering: zie afbeelding) zowel
voor de versterking als voor de waterdichte af-
dichting van het gewelf.
De fundering van een welfbrug bestaat uit
steenstortingen om een vaste ondergrond te
verkrijgen of uit dicht naast elkaar geslagen pa-
len. Het metselwerk van de landhoofden en pij-
lers bestaat altijd uit een goede kwaliteit band-
vorm klinkers in een bepaald verband aan de
buitenzijde. Aan de binnenzijde zijn zogenaam-
de achterwerkers toegepast, in de regel klinkers
van een mindere kwaliteit in een willekeurig
is. Het woord kolk, in de Leemkolkweg, is
eveneens een verwijzing naar een plaats waar
klei of leem afgegraven werd. Het karakter van
de weg, oorspronkelijk een ten opzichte van de
omgeving hoog gelegen zandweg, heeft moge-
lijk de naam van de brug bepaald.
Boog- of welfbruggen
De Hoge Zandbrug is van het type welfbrug.-
In Nederland zijn deze bruggen meestal op de
volgende wijze samengesteld. Het gewelf
steunt op landhoofden en bij bruggen met
Het metselwerk met zijn wigvorniige in/et
52
-ocr page 52-
/A
r
..■^./'/'■"
./:?:.'
- 7
f^^^^
/o/'/'
.,. ^y..;;.
^r /^
■'['•y
"^"^ ^,,
X_,
"/"
^
>^J-/.,^,..
y^^
/^c
^^.^f^^t'^^.-**
■y-^..
/^.
• Z
.;j ... j.
..?,.^
^fl/yc^if_
\^
^
\,. //^'
,.^A,^^
„ ^<^
^r^-"
^?^
gemetseld. Er is een ondersteunend hulpwerk
voor nodig bestaande uit formelen, houten
spanten waarvan de bovenzijde de lijn van het
gewelf volgt, ondersteund door een samenstel
van stijlen en balken. Op de formelen, die op
een afstand van steeds ongeveer 0,5 meter van
elkaar geplaatst worden rust een lattenvloer,
waarop het metselen plaatsvindt. Het geheel
wordt met wiggen of schroefstempels op hoog-
te gebracht. Het metselwerk wordt symme-
trisch vanaf de geboorte- of aanzetsteen opge-
trokken naar de middelste sluitsteen toe. Deze
is aan de buitenzijde van het gewelf veelal van
natuursteen en voorzien van een jaartal of wa-
penschild. Nadat het metselwerk voldoende is
uitgehard, kan de ondersteuningsconstructie
worden weggehaald.
Hoewel Beemer voor een bedrag van f 4100,- had inge-
schreven en daarmee verreweg de hoogste inschrijver was.
bleek hij bij het daaropvolgende mijnen het werk voor
f 1700.- te willen uitvoeren, waarvoor het hem uiteindelijk
ook gegund werd (Gemeente Bunnik. Archief Gemeente
Werkhoven 1811-1964, inv. nr. 1219)
De Hoge Zandbrug een voorbeeld uit het
boekje
In 1858 nam de gemeente Werkhoven het be-
sluit een nieuwe brug te laten bouwen op de
plaats van de bouwvallige, achttiende-eeuwse
brug. De openbare aanbesteding vond plaats
verband. De beide frontmuren zijn door middel
van smeedijzeren ankers met elkaar verbonden
om zijdelings uitwijken te voorkomen met aan
de uiteinden een kruis- of sieranker.
Gewelven met afmetingen zoals die in bruggen
voorkomen, kunnen niet uit de hand worden
De brug vlak voor de voltooiing van de restauratie
53
-ocr page 53-
op 15 mei 1858: 'BESTEK en VOORWAAR-
DEN, waarnaar zal worden aanbesteed het uit-
ruimen der hoge zandbrug onder Werkhoven,
gelegen over den krommen Rijn, in den pro-
vincialen weg tusschen Utrecht en Cothen, en
het weder ter plaatse daarstellen eener nieuwe
steenen brug, met dito landhoofden, vleugels,
kluis en verder bijbehooren'l
Het werk, dat in eerste instantie was begroot
op een bedrag van f 1447,-, werd gegund aan
Frederik Beemer, rhetselaar te Werkhoven,
voor f 1700,-. Gedurende de werkzaamheden,
die niet langer dan zes weken mochten duren,
moest de aannemer zorgen voor een stevige
noodbrug, zodat de passage daarover ten allen
tijde veilig kon plaats hebben. De stremming
voor het scheepvaartverkeer mocht niet meer
dan twee weken bedragen. Elke dag die het
werk langer duurde betekende een boete van
f 10,-4.
De oude stenen brug moest inclusief de land-
hoofden geheel worden weggebroken. Goedge-
keurde, schoongemaakte stenen van de oude
brug konden worden hergebruikt in de onder-
ste lagen van de nieuwe brug. Het aanwezige
peilsteentje moest voorzichtig worden uitgeno-
men en worden herplaatst.
De nieuwe gemetselde boogbrug werd enigs-
zins scheluw gelegd. De nieuwe brug kreeg
volgens het bestek de volgende afmeting'':
De wijdte tussen de landhoofden bedraagt
haaks gemeten
                                     3,65 el.
Lengte der landhoofden is                    6,15 el.
Lengte van de zuider boven-
en noorder benedenvleugel is
                3,30 el.
Lengte van de ooster boven-
en wester benedenvleugel is
                  2,00 el.
De brug is gefundeerd op 52 rechte mastboom-
palen, elk 3,25 el lang. Ter plaatse van de
landhoofden en de vleugels zijn deze palen
door 26 stuks kespen (verbindingspalen) met
elkaar verbonden. Op de houten fundering
kwamen de gemetselde fundamenten voor de
landhoofden. Zij werden met twee gelijke ver-
snijdingen opgemetseld tot een hoogte van
0,72 el boven (water)peil. Het gewelf kreeg
een hoogte van 1,95 el boven peil en werd af-
gedekt met een klinkerlaag in een sterke tras.
De vier vleugels werden trapsgewijs opgemet-
seld tot een hoogte van 1,55 el tot 2,40 el bo-
ven peil. De uiteinden kregen een hardstenen
55
54
-ocr page 54-
op 15 mei 1858: 'BESTEK en VOORWAAR-
DEN, waarnaar zal worden aanbesteed het uit-
ruimen der hoge zandbrug onder Werkhoven,
gelegen over den krommen Rijn, in den pro-
vincialen weg tusschen Utrecht en Cothen, en
het weder ter plaatse daarstellen eener nieuwe
steenen brug, met dito landhoofden, vleugels,
kluis en verder bijbehooren'l
Het werk, dat in eerste instantie was begroot
op een bedrag van f 1447,-, werd gegund aan
Frederik Beemer, rhetselaar te Werkhoven,
voor f 1700,-. Gedurende de werkzaamheden,
die niet langer dan zes weken mochten duren,
moest de aannemer zorgen voor een stevige
noodbrug, zodat de passage daarover ten allen
tijde veilig kon plaats hebben. De stremming
voor het scheepvaartverkeer mocht niet meer
dan twee weken bedragen. Elke dag die het
werk langer duurde betekende een boete van
f 10,-4.
De oude stenen brug moest inclusief de land-
hoofden geheel worden weggebroken. Goedge-
keurde, schoongemaakte stenen van de oude
brug konden worden hergebruikt in de onder-
ste lagen van de nieuwe brug. Het aanwezige
peilsteentje moest voorzichtig worden uitgeno-
men en worden herplaatst.
De nieuwe gemetselde boogbrug werd enigs-
zins scheluw gelegd. De nieuwe brug kreeg
volgens het bestek de volgende afmeting'':
De wijdte tussen de landhoofden bedraagt
haaks gemeten
                                     3,65 el.
Lengte der landhoofden is                    6,15 el.
Lengte van de zuider boven-
en noorder benedenvleugel is
                3,30 el.
Lengte van de ooster boven-
en wester benedenvleugel is
                  2,00 el.
De brug is gefundeerd op 52 rechte mastboom-
palen, elk 3,25 el lang. Ter plaatse van de
landhoofden en de vleugels zijn deze palen
door 26 stuks kespen (verbindingspalen) met
elkaar verbonden. Op de houten fundering
kwamen de gemetselde fundamenten voor de
landhoofden. Zij werden met twee gelijke ver-
snijdingen opgemetseld tot een hoogte van
0,72 el boven (water)peil. Het gewelf kreeg
een hoogte van 1,95 el boven peil en werd af-
gedekt met een klinkerlaag in een sterke tras.
De vier vleugels werden trapsgewijs opgemet-
seld tot een hoogte van 1,55 el tot 2,40 el bo-
ven peil. De uiteinden kregen een hardstenen
55
54
-ocr page 55-
sluitstuk bevestigd met een klauwanker. Het
brughek werd samengesteld uit zes houten stij-
len van 2 el met aan weerszijden een lagere
stijl van 1,60 el, vot^rzien van een grenen hou-
ten leuning van 14 el.
In het bestek is sprake van ellen en duimen.
Sinds de invoering van het metrieke stelsel in
1820 staat een el voor een meter en een duim
voor een centimeter. Uitgaande van deze we-
tenschap blijkt uit de opmeting die is gedaan
tijdens de recente restauratie dat de brug
nauwkeurig volgens het bestek is uitgevoerd,
zoals op de bijgaande tekening is aangegeven.
Drs. S.G. van Ginkel-Meester is kunsthistorica
en vooral werkzaam op het gebied van de ar-
chitectuurgeschiedenis. N.G. van der Leek is
bouwkundige.
De at"beeldingen zijn van: S.G. van Ginkel-
Meester, 1999 (foto's) en N.G. van der Leek,
1999 (foto's en tekeningen).
Noten
1      A.A.B, van Bemmel, De Kromme Rijn. waterstaat,
onderhoud en f^ehniili vanaf 1600.
Historische reeks
Kromme-Rijngebied 4. Houten 19%. 141.
2     J. Oosterhoff red., Bruggen in Nederland IHOO-1940.
Bruggen van beton, steen en hout.
Utrecht 1998, 212-
219.
3      Gemeente Bunnik. Archief Gemeente Werkhoven
1811-I964 , inv.nr. 1219 (proces- verbaal van de
openbare aanbesteding).
4      Idem (bestek en voorwaarden, art. 10).
5      Idem (bestek en voorwaarden, art. 5).
56
-ocr page 56-
Onze Lieve Vrouw op zolder in Wijk
Bep van Nimwegen
Amsterdam heeft 'Ons Lieve Heer op Solder',
het bekende 17de-eeuwse koopmanshuis aan
de Oudezijds Voorburgwal met op de zolder-
verdieping een katholieke schuilkerk. Wijk bij
Duurstede heeft tot 1903 een 'Onze Lieve
Vrouw op zolder" gehad, en wel op de zolder
van het eveneens uit de 17de eeuw daterende
raadhuis aan de Markt. In dit geval ging het
om een bijzonder beeldhouwwerk van eiken-
hout uit ongeveer 1510, voorstellende de
Vlucht naar Egypte van de moeder Maria met
het kind Jezus. Hoe het beeld op de Wijkse
raadhuiszolder terecht gekomen is, zal wel al-
tijd een raadsel blijven; hoe het verdween, ver-
tellen ons de raadsnotulen van Wijk bij Duur-
stede.
zou opbrengen ! Van Os bood aan zorg te dra-
gen voor de toebereidselen van de verkoop,
waarvan de gemeente dan wel de kosten zou
moeten betalen. Burgemeester Van Walsem
had pastoor Pruijn in kennis gesteld van het
hogere bod, maar deze had niets meer van zich
laten horen. Het college besloot daarop om aan
de gemeenteraad in overweging te geven het
beeld te verkopen-*.
Met gesloten deuren
Tijdens de openbare raadsvergadering van 23
maart 1903 besluit de burgemeester dat de ver-
koop van het beeld eerst in besloten vergade-
ring zal worden behandeld''. Achter gesloten
deuren deelt Van Walsem vervolgens mee dat
Pastoor Pruijn
Op 20 februari 1903 geeft pastoor J.W. Pruijn
aan burgemeester en wethouders van Wijk bij
Duurstede 'met verschuldigde eerbied te ken-
nen dat hij wenschte in de gelegenheid gesteld
te worden tegen billiken prijs te kunnen kopen:
een oud en nog al beschadigd houten beeld
van ± 80 cm hoog, voorstellende eene moeder
met kindje, gezeten op een ezel"'. Oud, nogal
beschadigd en het kind met moeder niet bij de
naam noemend... de Wijkse pastoor was een
voorzichtig mens.
Wanneer burgemeester en wethouders op 11
maart 1903 vergaderen, deelt burgemeester
D.F.J. van Walsem mee dat pastoor Pruijn een
houten beeld, voorstellende een moeder met
kindje, gezeten op een ezel, wilde kopen voor
ƒ 25.-. Het college wilde het beeld wel kwijt,
maar vond de geboden prijs te laag, wat tegen
de pastoor zou worden gezegd-.
Op de volgende vergadering van burgemeester
en wethouders op 20 maart 1903 blijkt dat pas-
toor Pruijn zijn bod toi ƒ 50,- had verhoogd,
maar ook dat een deskundige, de antiquair Van
Os, die toevallig in Wijk was, het direct wilde
kopen voor maar liefst ƒ 125,-. Bovendien was
deze van mening dat het beeld op een de week
daarop te houden verkoping van antiquiteiten
in Amsterdam misschien wel tweemaal zoveel
Burgemeester D.F.J. van Walsem op een foto uit 1913
(Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heu-
velrug. Collectie J.A.F. Thieme)
57
-ocr page 57-
een houten beeld, 107 cm hoog, voorstellende
een vrouw met kind, gezeten op een ezel, een
groot aantal jaren op de zolder van het ge-
meentehuis heeft gestaan\ Pastoor Pruijn had
het bezichtigd en eerst ƒ 25,- en later ƒ 50,-
geboden. Nadat Van Os ƒ 125,- en later ƒ 135,-
bood, had Pruijn zijn bod nog eens verhoogd
tot ƒ 125,-. Burgemeester en wethouders stel-
den de raad nu voor om het beeld aan Van Os
te verkopen.
Het gemeenteraadslid Nijhotï kon niet mee-
gaan in dit voorstel. Zijns inziens was er niet
de minste haast en zou het beter zijn om een
advertentie te plaatsen, zodat meer liefhebbers
de gelegenheid kregen een bod uit te brengen.
Raadslid Gerlings betwijfelde of dat de moeite
zou lonen, omdat hij 'bij toeval" wist dat het
bod was gedaan met het oog op de te houden
veiling in Amsterdam. Raadslid Blancke zou
het beeld liever gunnen aan een ingezetene
voor een bedrag van ƒ 150,-. Waarom, zo
vroeg raadslid Lokhorst zich af, zond de ge-
meente het beeld niet zelf naar de verkoping in
Amsterdam? Neen, reageerde raadslid Brands-
ma, dat was niet gewenst met het oog op de
hoge kosten. Na nog enige discussie werd be-
sloten om burgemeester en wethouders in de
openbare vergadering te machtigen tot verkoop
van het beeld, voorstellende een vrouw met
een kind. gezeten op een ezel. en wel "op de
wijze die zij het meest in het belang der ge-
meente zullen achten, doch voor niet minder
dan ƒ200,-".
Rijksmuseum
In de openbare raadsvergadering van 14 mei
1903 laat burgemeester Van Walsem weten dat
hij een brief heeft ontvangen van de directeur
van het Nederlandsch Museum voor Geschie-
denis en Kunst in Amsterdam (het latere Rijks-
museum) waarin deze schreef 'dat hij voor
ƒ 250,- voor de verzameling onder zijn beheer
gesteld, wil overnemen het houten beeld der
Maagd (doorgehaald) Maria met het kind ge-
zeten op een ezel'''. Het college stelde voor om
op dit bod in te gaan. Raadslid Vernooy zag,
nu de prijs gestegen was, de mogelijkheid dat
het beeld nog meer op zou brengen en wilde
het publiek verkopen. De burgemeester vertel-
de ook nog een ander bod te hebben gekregen
van ƒ 175,-. Met twee tegen acht stemmen be-
sloten de gemeenteraadsleden vervolgens om
'het houten beeld der Maagd (doorgehaald)
Maria met het kind, gezeten op een ezel" voor
ƒ 250.- te verkopen aan het Nederlandsch Mu-
seum.
Het is de vraag of de raadsleden het beeld be-
keken hadden. Dacht geen van hen aan een an-
dere waarde dan die in geld'.' Overwoog nie-
mand het behoud ervan voor de stad.' In elk
geval vermelden de notulen hier niets over.
Wel is in de notulen consequent het woord
'Maagd' doorgestreept. De 'moeder met kindje'
werd 'vrouw met kindje'. 'Maria met kind' en
uiteindelijk 'De Maagd Maria met hèt kindeke'.
Maar toen was de Vlucht naar Egypte al in
Amsterdam aangekomen. De ezel ondervond
het meeste begrip en bleef ezel...
Op 20 mei 1903 laat de directeur van het Ne-
derlandsch Museum weten dat het houten
beeld in goede staat was ontvangen; de schip-
per had het bewijs van goede ontvangst mee-
gekregen''. Hij maakte tevens van de gelegen-
heid gebruik de burgemeester te verzoeken
'zijne beleefde groeten aan Mevrouw van Wal-
sem over te brengen'.
Herkomst van het beeld
Ruim vijftig jaar later, op 19 augustus 1955.
schrijft Jaap Leeuwenberg, wetenschappelijk
ambtenaar van de afdeling Beeldhouwkunst
van het Rijksmuseum, een brief aan de ge-
meente Wijk bij Duurstede, met ingesloten een
foto van de 'Vlucht naar Egypte'^. Het is hem
bekend dat de beeldengroep in 1903 van de
gemeente is gekocht en afkomstig is van hel
raadhuis, maar hij wil graag weten of er nog
verdere gegevens voorhanden zijn. Gemeente-
secretaris A.C. van Kerkhof antwoordt hem dat
de groep afkomstig is uit de nalatenschap van
bisschop Philips van Bourgondië (1465-1524).
die op kasteel Duurstede resideerde, en ver-
wijst naar de uitvoerige inventaris van de door
Philips op hel kasteel nagelalen goederen. Hij
vermoedt dal het beeldhouwwerk na de beel-
denstorm op hel raadhuis is geborgen en vei-
meldl nog dal het op de raadhuiszolder is ont-
dekt door pastoor Pruijn.
Op 23 augustus 1955 bedankt Leeuwenberg
voor de interessante mededelingen en meldt
dat hij de Wijkse deken heeft verzocht om na-
dere inlichtingen over wijlen pastoor Pruijn.
58
-ocr page 58-
te daarin niet tegengekomen''. Hij had, op aan-
wijzing van de secretaris, het enkele jaren eer-
der verschenen boek van Hijmans over Wijk
bij Duurstede geraadpleegd en kwam naar aan-
Een week later schrijft hij de gemeentesecreta-
ris opnieuw. Hij had de inventaris van Philips
van Bourgondië in de Koninklijke Bibliotheek
doorgenomen, maar was de Vlucht naar Egyp-
^^^^^K^^M
rJn4
^'^l
Hi^BL
^.-"if^^jUfi
^B^^l
^B^Hi
^^^^^^n
1
V -''^Bl
1^1
VjfcfcH' >^^
•é_
^^B^^^^^^^K
^Jv 1
WÊf-'s ^^^'
"<■■
IlJ^^^^^B
De Vlucht naar Egypte (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede; Foto Rijksmuseum Amsterdam)
59
-ocr page 59-
leiding daarvan tot de conclusie dat diens be-
wering dat de groep uit deze inventaris af-
komstig was op een veronderstelling
berustte'". Leeuwenberg achtte het waarschijn-
lijker dat het beeld uit de kerk van Wijk kwam.
Van Kerkhof nam vervolgens schriftelijk con-
tact op met Hendrik Hijmans in Dordrecht.
Eerder had hij al een oud-ambtenaar ter secre-
tarie, Van Bekkum, opgespoord. Deze was tij-
dens de vondst op het stadhuis werkzaam ge-
weest, maar kon ook geen nadere gegevens
verstrekken. In september 1955 schrijft Hij-
mans een uitgebreid antwoord aan de Wijkse
gemeentesecretaris. Het was hem bekend dat
de beeldengroep niet genoemd werd in de in-
ventaris. Dat zei echter niet zoveel, omdat de
inventaris zeer waarschijnlijk onvolledig was.
Zo vermeldde deze in het geheel geen boeken,
terwijl die er zeker waren, en al evenmin de
toen in het Oud-katholieke museum in Utrecht
berustende paramenten (liturgische kerkgewa-
den) die zonder twijfel van de Bourgondische
bisschoppen afkomstig waren. De Wijkse
schilder en fotograaf Jan Roelof van Nijendaal
was de eerste die Hijmans op het bestaan van
het beeld had gewezen en erbij had gezegd dat
dit uit de Bourgondische nalatenschap kwam.
Uit ervaring wist Hijmans dat de mededelin-
gen van Van Nijendaal betrouwbaar waren.
Bovendien had R. van Luttervelt tijdens een
lezing in 1947 over het Wijkse bisschoppelijk
hof voor het Koninklijk oudheidkundig ge-
nootschap in het Rijksmuseum het ezeltje ten-
toongesteld 'als afkomstig uit de Bourgondi-
sche verzamelingen'. Concluderend vroeg Hij-
mans zich af 'of het hier niet gegaan zou zijn.
zoals het zo dikwijls gaat: Jan zegt "het zou zo
kunnen zijn" - Piet zegt "het zal wel zo zijn" -
Klaas zegt "het is zo!" Waarbij ik dan min of
meer de rol van Klaas vervuld heb, mijzelfs
ondanks'. Tenslotte liet Hijmans weten altijd
verheugd te zijn om weer iets uit zijn geboor-
testad te horen en om behulpzaam te kunnen
zijn bij het onderzoek naar haar historie.
Daarna blijft het stil rond het beeld in Wijk tot
1968. Blijkbaar heeft L.C.J.M. Rouppe van der
Voort, afdeling Archief van het stadhuis te
Wijk bij Duurstede, toen informatie gevraagd
bij het Rijksmuseum over het beeld 'Maria
met het kind', want op 13 december 1968 laat
W. Halseman-Kubes, wetenschappelijk ambte-
naar van het Rijksmuseum, hem weten waar
het beeld is gevonden, wanneer het is aange-
kocht en waar het in de literatuur besproken
wordt. Hij baseerde zich daarbij vooral op het
artikel dat Leeuwenberg in 1956 in het Bulle-
tin Rijksmuseum aan de houtsculptuur wijd-
de". Hoewel het, aldus Leeuwenberg, niet
meer was na te gaan op welke wijze het beeld
op de zolder van het raadhuis terecht was ge-
komen, verwees hij naar de vele voorbeelden
waarbij tijdens de beeldenstorm de vroedschap
zich ontfermde over de voorwerpen uit de ker-
ken en deze in stadhuizen opborg. Een andere,
minder waarschijnlijke mogelijkheid noemde
hij de veronderstelling van Hijmans als zou het
uit kasteel Duurstede afkomstig zijn.
Kunsthistorische waarde
De Wijk.se houtsculptuur werd vanaf haar ont-
dekking in 1903 door de kenners als een
'merkwaardig geval', een 'fenomeen onder de
beeldhouwwerken' beschouwd vanwege haar
grootte en zeldzame voorstelling'-. Dergelijke
grote voorstellingen (de beeldengroep is 107
cm hoog) zijn schaars. Raadselachtig is ook de
functie van het vroeg 16de-eeuwse beeld. Voor
processies kon het geen dienst doen. Vanwege
de afgeplatte achterkant wordt het als wandtl-
guur opgevat, mogelijk als hoofdtafereel van
een altaaropstand. Het wordt tegenwoordig be-
schouwd als een werk van Noord-Nederlandse
herkomst, mogelijk afkomstig uit een Utrecht-
se werkplaats. De beeldengroep is niet meer
compleet: waarschijnlijk ontbreekt Jozef. Bo-
vendien is het licht beschadigd.
In het eerder genoemde artikel dat Leeuwen-
berg in 1956 aan 'De vlucht naar Egypte'
wijdde, beschrijft hij de aantrekkingskracht
van het Wijkse beeld: 'Een van de beeldhouw-
werken, die in de verzameling van middel-
eeuwse kunst in het Rijksmuseum immer weer
de aandacht trekt, is een Moeder met haar
Kind, gezeten op de rug van een stapvoets
gaande ezel. De charme, die van deze groep
uitgaat, schijnt zowel jong en oud, leek als
kenner te fascineren. Men ondergaat bij dit
beeldhouwwerk niet het spel van afwisselende
volumes, geraffineerde contouren of van de
rhythmische verdeling van vlakken en lijnen,
maar hier geniet men een folkloristische, een
intiem-huiselijke weergave van het dier en zijn
60
-ocr page 60-
berijdster, de naief-kinderlijke Moedergods,
die in zich zelf lachend, haar popachtig wik-
kelkind vast in de armen sluit. In deze groep,
waaraan alle gekunsteldheid vreemd is, wordt
die moeizame tocht naar Egypte op echt Hol-
landse manier vertaald: de ezel, loom van tred,
peinzend over zijn heilige last; Maria in haar
grote eenvoud, frontaal geplaatst op de naar
links voortschrijdende ezel, die door een
vrouw bereden, hier als telganger - naar het
gebruik dier tijden - is afgebeeld' '\
Het is jammer dat de Wijkse stadsbestuurders
uit het begin van deze eeuw ongevoelig waren
voor de charme van het beeld, dat dan wellicht
in Wijk bij Duurstede was gebleven. Aan de
andere kant is het zeer de vraag of men er hier
goed voor had kunnen zorgen. Een betere plek
en meer publiek dan in het Amsterdamse
Rijksmuseum zijn haast niet denkbaar.
Noten
1      Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
heuvelrug (SAKRUH). Gemeentebestuur Wijk bij
Duurstede 18.'i2-1970 (Wijk 1852-1970), voorlopig
inv.nr.148 (Agenda B & W, 1903, A-K).
2      SAKRUH. Wijk 18.'i2-1970, voorlopig inv.nr.44 (No-
tulen B&W 1902-1903).
3      Idem.
4      SAKRUH, Wijk I8.'>2-I970.voorlopig inv.nr. 11
(Raadsnotulen 1901-1904).
5      SAKRUH, Wijk 18.52-1970,voorlopig inv.nr. 35 (No-
tulen besloten raadsvergaderingen 1851-1960).
6      SAKRUH. Wijk 1852-1970. voorlopig inv.nr 11
(Raadsnotulen 1901-1904).
7      SAKRUH, Wijk 1852-1970, vooriopig inv.nr. 148
(Agenda B & W 1903, A-K),
8      SAKRUH Wijk 1852-I970,ongeinventariseerd (dos-
siernr 1.853.11 (Kunst)).
9      Deze inventaris uit 1529 is in 1980 uitgegeven door J.
Sterk. Philips van Bi>urgondië (1465-1524: bisschop
van Utrecht als pmtaffonist van de Renaissance, zijn
leven en inaecenaat.
Zutphen 1980, 218-316 (bijlage
IX).
10   H. Hijmans. Wijk hij Duurstede. Rotterdam, 's-Gra-
venhage 1951, 100-101 en afb. 49.
11    J. Leeuwenberg. 'De Vlucht naar Egypte', in: Bulletin
Rijksmuseum
1956. 16-21 en afb. 11.
12    Leeuwenberg (1956), 16-17. In de door J. Leeuwen-
berg m.m.v. W. Halsema- Kubes sainengestelde cata-
logus Beeldhouwkunst in het Rijksmuseum (Amster-
dam 1973) wordt op p. 67-68 een beschrijving van het
beeld gegeven en verwezen naar de vele vermeldingen
in de literatuur
13    Leeuwenberg (1956), 16.
E. van Nimwegen-Seggelink woont in Wijk bij
Duurstede en houdt zich vooral l?ezig met
historisch onderzoek naar de bewoning en
bebouwing van de Volderstraat in Wijk bij
Duurstede.
61
-ocr page 61-
Cornelis van Bemmel: rond 1810 veerbaas van het
Wijkse Veer
Jo van Bemmel
Bij Wijk bij Duurstede Hgt in de rivier de Lek
het eeuwenoude Wijkse Veer. Het veer is voor
Wijk bij Duurstede van belang als verbinding
met de Betuwe en vooral met Tiel. In vorige
eeuwen was die verbinding, vergeleken met de
huidige moderne veerboot, heel wat primitie-
ver. Ooit was Cornelis van Bemmel (1774-
1850)' - één van de leden van mijn familie -
veerbaas op dat Wijkse Veer.
Indertijd werd het veer verpacht. Zo ook op de
zeventiende van de Herfstmaand (september)
1810, wat blijkt uit een akte van notaris Leen-
dert van Schaik-. Het veer behoorde toen voor
2/3 deel aan de stad Wijk en voor 1/3 deel aan
Domeinen. In de uitvoerige pachtakte (20 fo-
lio-vellen) worden de voorwaarden nauwkeu-
rig omschreven. De verpachting van het veer
en het veerhuis met schuurberg gebeurde pu-
bliek aan de meest biedende. Op de pachtsom
moest de pachter op iedere gulden vier stuivers
betalen voor de stad en nog een oortje per gul-
den voor de armen in de stad\ Verder moest
aan de rentmeester der Domeinen te Buren nog
tien gulden en aan de kameraar, de Wijkse ge-
meenteontvanger Johannes van Oorschot,
twintig gulden worden betaald. De pacht was
voor een periode van twaalf jaar, ingaande de
eerste van de Bloeimaand (mei) 1811 en du-
rende tot het einde van de Grasmaand (april)
1823.
Pachtverplichtingen
De pachter was verplicht tot het onderhoud
van de veerweg vanaf de bandijken, de veer-
hoofden en de kaden, ook aan de Betuwse
kant. Voorts moest hij zorgen voor het gewone
onderhoud van het in de kade liggende 'Sluys-
je', de heul (duiker) in de Veersteeg en de uit-
wateringen uit het 'Sluysje' tot in de rivier de
Lek. En tenslotte kwam hem toe het onder-
houd van het bruggetje bij Zoelen, vanouds ge-
naamd het Veermansbruggetje. De verplichtin-
gen van de veerbaas gingen dus heel wat ver-
der dan het veer zelf. De akte vermeldt helaas
f-ragnienl Topograrische kauri uil 19IS (nr 4X7 Wijk bij
Duurstede. I:2.';.()()())
niet over welk water dat Veermansbruggetje
lag. Misschien was dat de Zoelense Wetering.
Ook werd nog vermeld het onderhoud van 'het
Zandpad, tot gemak van de passagiers ter
breedte van drie voeten langs de Veersteeg, ge-
lijk ook de op- en afslag van de Dijk aan de
binnenkant naar het schuurtje". Uitgezonderd
van deze onderhoudsverplichtingen waren 'de
extra ordinaire gevallen van dijkdoorbraak".
De pachter van het veer moest zich voorzien
van een behoorlijke pont en het nodige aantal
veerschuiten en in het bijzonder van een goede
hengst of zeilschuiten (alles uiteraard naar ge-
noegen van de 'geïnteresseerden"). Hij zou de
pont, de schuiten en het veergereedschap moe-
ten overnemen van de vorige pachter, volgens
taxatie van door beide partijen te benoemen
onpartijdige deskundigen. Tenslotte moesten er
borgen gesteld worden.
62
-ocr page 62-
De verpachting
Tijdens de openbare verpachting werd het veer
met het veerhuis door Cornelis van Bemmei
ingezet op 1200 gulden en vervolgens ver-
hoogd met 125 gulden. Met dat bod van 1325
gulden per jaar werd hij opnieuw pachter van
het veer en het veerhuis, want blijkens de akte
was hij dat voordien ook al, waarschijnlijk
eveneens voor twaalf jaar. Als borgen traden
op Johannes van der Weyden (zijn stiefvader)
en A.P. de Vree te Maurik.
Cornelis van Bemmei en zijn gezin woonden
in het veerhuis bovenaan de dijk, op de plek
waar ook het huidige veerhuis staat, al functio-
neert dat niet meer als zodanig. Dit gebouw is
in de plaats gekomen van het veerhuis dat in
1872 werd gesloopt. De eerste vrouw van onze
veerbaas Cornelis van Bemmei was Neeltje
Lokhorst, afkomstig van de boerderij De Kat-
winkel te Darthuizen. Zij werd op 17-8-1804
te Wijk begraven in de N.H. kerk, in het zuider
pand, tweede verdieping, nummer 50. Omdat
de weduwnaar op een gegeven moment wilde
hertrouwen, werd op 13-4-1807 eerst een in-
ventaris opgesteld van de boedel in het veer-
huis. Deze inventaris geeft ons inzicht hoe het
veerhuis was ingedeeld en wat zich daar per
kamer allemaal in bevond".
Het oude veerhuis had een bovenkamer, een
keuken, een zijkamer, een karnhok, een kelder,
een klein keukentje, twee of drie schuren, een
zolder en een knechtenkamer. Volgens de in-
ventaris bevonden zich:
-  in de bovenkamer 2 grote schilderijen, 12
kleine schilderijen, 1 spiegel, 2 blaadjes, 14
witte borden, 3 dito 'assietten' [borden], 3
tafels, 18 stoelen, 5 paren gordijnen, 2 paren
met val voor de bedsteden, 2 bedden met
toebehoren en nog 2 dezelfde;
-  in de keuken 23 schotels, enig grotendeels
kapot porcelein in een kastje, 4 blaadjes, 1
Friese hangklok, ijzeren haardgereedschap, 2
tafels, 12 stoelen, 1 buffet met enige glazen
Het veeren het oude veerhuis uit 169,'i dat in 1872 werd gesloopt (olieverf op eikenhouten paneel, gesigneerd H.V. en ge-
dateerd 1846. formaat 29 x 42 cm; collectie gemeente Wijk bij Duurstede)
63
-ocr page 63-
Het huidige in 1873 gebouwde veerluiis aan de Lekdijk op een prcntbrici'kaart uit ca. 1920 (Streekarchivariaat Kidiiinie-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug, Collectie J.A.F. Thienie)
en 1 'spoel lobbetje" |?|, 9 bierkannen. 2
gordijnen, 1 schoorsteenval en 1 tabaks-
komfoortje:
in de zijkamer 1 linnenkast met enig koper
en tin, 1 eiken klerenkast, 2 tafels, 1 lesse-
naar, 3 stoelen, 1 spinnewiel, 1 spiegel, 1
stel van vijf [vazen?] op de kast. 3 kommen
op de linnenkast, 1 trommel, 5 schotels, 12
borden, 1 mand, 2 schilderijen, 1 schoor-
steenval, 1 'bed peulu' |hoofdmatras| en 2
kussens, 1 theestoof en ketel;
in het karnhok melkgereedschap. 1 ketel,
enige dagelijkse borden, 1 bank, 1 paar
schalen en een balans, 1 ijzeren pot, 1 was-
tobbe, 1 koekepan, 1 treeft [een ijzeren drie-
poot voor boven het kookvuur];
in de kelder ingezouten goed en winterpro-
viand;
in de schuur een partij turf en hout;
in het kleine keukentje 1 tafel, 5 stoelen, 1
treeft, 1 koffiemolen, 1 ketel, enig niets be-
duidende prullen, 1 'bedpeuluw', 1 kussen
en 2 dekens;
-  op de zolder 4 tonnen:
-   in de knechtenkamer 1 kinderstoel, 2 fuiken.
1 'bed peuluw', 2 kussens en 2 dekens:
-  in de twee schuren 12 zakken aardappels, 16
kolven en 2 hekken.
Bovendien was er buiten nog een hek, een
mestvaalt en een mijt hout.
Het veermansgereedschap bestond uit een
veerpont en reep [kabel|, 2 boten en 1 zeil-
pontaak alles tezamen gewaardeerd op 1700
gulden. Ook was er nog een vordering van
vierhonderd gulden op het Rijk wegens het
overvaren van militaire troepen. Daarnaast wa-
ren er schulden en lasten waaronder een ach-
terstallige huur aan de stad Wijk van driehon-
derd gulden. Het totale bezit werd gewaar-
deerd op 3313 gulden en de schulden en lasten
op 980 waardoor het batig saldo 2330 gulden
bedroeg, waarvan aan veerbaas Cornelis van
Bemmel de helft toekwam en de andere helft
aan zijn drie kinderen.
64
-ocr page 64-
Het tweede huwelijk
Op 15-4-1807 stelt notaris Leendert van
Schaik de huwelijkse voorwaarden op voor
Cornelis van Bemmel 'wonende in de vrijheid
van Wijck', en zijn tweede vrouw Maria Ked-
de, wonende te Maurik'. De bruid zou inbren-
gen: linnen en wollen klederen, goud en zilver,
1400 gulden aan contante penningen en een
bed met toebehoren. In die tijd was een goed
bed een belangrijk bezit, want er moest vaak
jaren donsveren van pluimvee verzameld wor-
den voor men een lekker verenbed met matras
en kussens had verkregen. Dat verenbedden
hoog gewaardeerd werden blijkt uit sommige
testamenten, waarin 'het beste bed' aan een
erfgenaam werd gelegateerd als een extra
gunst. Beddenzakken gevuld met stro waren
algemener, ook nog in de eerste helft van deze
eeuw.
Nevenactiviteiten
Uit de lasten die in 1807 op het bezit van Cor-
nelis van Bemmel rustten, blijkt dat hij ook
boerde want hij was nog kooppenningen schul-
dig voor gekochte weit, hooigras en tiend-
koorn. Dat tiendkoorn had nog te maken met
zeer oude rechten van kerkelijke en wereldlijke
personen en instellingen op 1/10 van de oogst
van het land, waarop die oude rechten rustten.
Vaak werden de gedeelten van die oogst open-
baar verkocht. De kopers waren de tiendpach-
ters.
Op 17-7-1811 hield Leendert van Schaik -
'openbaar keizerlijk notaris in het Kanton Wijk
bij Duurstede, Arrondissement Amersfoort,
Departement van de Zuiderzee' - binnen Wijk
bij Duurstede een verkoping van vruchten uit
de boomgaard genaamd Lieve Vrouwe Kerk-
hof bij het Wijkse Veer. De vruchten werden
door veerbaas Cornelis van Bemmel gekocht
voor 21 gulden met als 'toepacht' een zak
vruchten uit die boomgaard (Deze boomgaard
lag op dezelfde plaats als het door Dekker ver-
melde LeprozenkerkhoO^.
Op 30-7-1817 kocht Cornelis van Bemmel,
veerman te Wijk bij Duurstede, op een publie-
ke verkoping van tienden te Wijk bij Duurste-
de ten overstaan van de rentmeester der Do-
meinen van Oud Munster voor 306 gulden ge-
was van de Overeng Maat aldaar^.
Prentbriefkaart van de Wijkse gierpont uit ca. 1950 (Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug, Col-
lectie J.A.F. Thieme)
65
-ocr page 65-
Het einde (als veerbaas)
Hoewel het pachtcontract van het veer en het
veerhuis tot mei 1823 liep, zal Cornelis van
Bemmel het veerhuis al voor die tijd hebben
verlaten. Bij het overlijden van zijn moeder in
1821 wordt hij namelijk tapper genoemd en op
1-3-1822 arbeider, wonend in de Oeverstraat.
Op die laatste datum verkreeg hij uit de nala-
tenschap van zijn moeder, Anna van den Heili-
genberg, de hofstede Gerversoord in het Wij-
kerbroek. Nadien is hij gaan wonen in de Ach-
terstraat en dan heet hij van beroep landeige-
naar te zijn*.
Cornelis zal van het veer niet rijk zijn gewor-
den; hij blijkt nogal wat schulden te hebben.
Op 27-4-1824 laat hij dan ook Gerversoord
met 10 morgen land publiek verkopen. Voor-
taan wordt hij in de stukken 'arbeider' ge-
noemd. Op 1-8-1845 werden hij en zijn inmid-
dels derde vrouw, Antonia Froonhof, in de be-
deling opgenomen. Op 13-3-1850 overleed hij
'in de huizinge, staand binnen de stad, aan het
einde van de Voiderstraat"'.
Zo kwam een einde aan een loopbaan van
veerbaas, tapper, landeigenaar, arbeider, (min-
der) bedeelde en driemaal gehuwde.
Noten
Cornelis van Bemmel werd in 1774 geboren op boer-
derij De Vogelpoel aan de Wijkersloot te Wijk hij
Duurstede en op 10-1 1 RK gedoopt als zoon van Arie
van Bemmel (171.^ - 1782) en diens derde vrouw An-
na van den Heiligenberg (1750 - 1821).
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (SAKRUH). Notariële archieven tot 1896
(NA 1). inv. nr. 2.583. akte nr 54 (17-9-1810).
Dit was een vaak voorkomend gebruik bij verkopin-
gen. Een gulden bestond toen uit 20 stuivers en elke
stuiver uit 12 penningen. Een oortje was de waarde
van 1/4 stuiver.
SAKRUH. Doop-. Trouw- en Begraafregisters 1626-
1948. inv. nr. 488; SAKRUH. NA 1, inv. nr 2579. akte
nr. 23(13-4-1807).
SAKRUH. NA I. inv. nr. 2579. akte nr. 26 (15-4-
1807).
SAKRUH. NA I. inv. nr. 2585. akte nr 101 (17-7-
1811); C. Dekker. Het Kromme RijngehieJ in de Miil-
deleemven.
Zutphen 1981, 354 en 3.55.
SAKRUH. NA 1. inv. nr 2596. akte nr. 854 (30-7-
1817).
SAKRUH. Burgelijke Stand Wijk bij Duurstede, over-
lijdensakte 18-8-1821; SAKRUH. NA I, inv. nr. 2601.
akte nr 1.343 (1-.3-1822); SAKRUH. NA I. inv. nr.
2601. akte nr. 1380(13-6-1822).
SAKRUH. NA I. inv. nr 2683. akten nr 819 en 820
(27 en 28-4-1824); SAKRUH. Gemeente Wijk bij
Duurstede 1811-1851. inv. nr 374; SAKRUH. Burge-
lijke Stand Wijk bij Duurstede, overlijdensakte 13-3-
1850.
J.A. van Bemmel, geboren te Wijk hij Duurste-
de, woont in Beneden Leeuwen en is oud-le-
raar aan een MAVO. Hij doet voornamelijk ge-
nealogisch onderzoek.
66
-ocr page 66-
Boeken
RK-parochies
P.M. Heijmink Liesert, De kerk in het midden
- de parochie Houten 1798-1998.
Houten,
1998 (128 blz., geïll.). Uitgave van de R.K.
Parochie Onze Lieve Vrouwe ten Hemelopne-
ming te Houten. Te bestellen door ƒ 24,75 +
ƒ 7,50 verzendkosten over te maken op girore-
kening 300868 t.n.v. R.K. Kerkbestuur Pa-
rochie Houten o.v.v. Boek jubileumfeest. Het
boek kan ook worden afgehaald op het adres
Dorpsstraat 9, 3991 BZ ie Houten, tel./fax:
030-6371465.
Ter gelegenheid van het tweehonderdjarig be-
staan van de RK-parochie Houten verscheen
over die parochie al weer een jaar geleden een
fraai vormgegeven boek van de hand van
Heijmink Liesert. Hij was daartoe uitgenodigd
door enkele parochianen. De auteur prenten-
deert niet 'de" geschiedenis van de parochie te
hebben opgeschreven maar een schets te heb-
ben gegeven. Hij meldt dat de korte voorberei-
dingstijd en het gebrek aan historische bronnen
daar debet aan zijn. Toch is het van belang za-
ken aan het papier toe te vertrouwen, zeker als
er bijvoorbeeld nog mensen leven die de in-
grijpende gebeurtenissen in de RK-kerk in de
periode 1960-1970 van nabij hebben meege-
maakt. Heijmink Liesert heeft daartoe een ge-
slaagde poging gedaan. Het is een voor een
groot publiek goed lees- en 'kijk'bare publica-
tie geworden. Hij schrijft dat 'om onnodige be-
lasting van de tekst te voorkomen met opzet is
afgezien van een omvangrijk notenapparaat'.
De publicatie telt überhaupt geen noten. Wel
zijn bronnen en geraadpleegde literatuur ach-
terin vermeld. Hoewel ik me bij deze handels-
wijze wel wat kan voorstellen, vind ik het toch
jammer dat niet door middel van noten wordt
verwezen naar de geraadpleegde specifieke
bronnen en inventarisnummers. Een ander
moet het werk immers kunnen controleren en
desgewenst zelf voor eigen onderzoek kunnen
gebruiken. Van kleine nootaanduidingen in de
tekst en van een aantal pagina's eindnoten ach-
terin ondervindt geen enkele lezer last en heb-
ben velen gemak.
Met deze kritiek in het achterhoofd, verdient
de publicatie op zich navolging; navolging om-
dat er tot nu toe weinig in den brede over de
RK-parochies in het Kromme-Rijngebied is
gepubliceerd. Dit is een gemis omdat de
Rooms-katholieke kerk hier altijd een grote rol
heeft gespeeld. In feite is het Kromme-Rijnge-
bied een RK-enclave ten noorden van de grote
rivieren in ons land. Om anderen tot inspiratie
te zijn, geef ik hieronder enkele relevante ver-
wijzingen naar de literatuur en archieven, zon-
der de pretentie te hebben volledig te zijn.
Literatuur:
-   Barten, J., Historische achtergronden bij de
door Rogier opgegeven percentages van de
katholieken in de Nederbetuwe en de zoge-
naamde katholieke driehoek. In: Archief
voor de geschiedenis van de katholieke kerk,
1979(20,293-303.
-  Dekker, C, Odijk - van parochie tot pa-
rochie.
Hilversum 1964.
-  Dekker, C, Het begon met Vechten. Odijk
1976.
-  Gasman, M.J., Werkhoven. In: Bijdragen
van het archief voor de geschiedenis van het
aartsbisdom Utrecht,
1909 (deel 35), 239-
241.
-  Gasman, M.J., Scheiding tussen Cothen en
Werkhoven. In: Bijdragen van het archief
voor de geschiedenis van het aartsbisdom
Utrecht,
1913 (deel 39), 270 en 318-321.
-  Gasman, M.J., Parochie Bunnik. Geschied-
kundige aantekeningen.
Z.j. [ca. 1915]. Z.p.
-  Heijmink Liesert, P.M., Schalkwijk - de ge-
schiedenis van een Stichts dorp.
Schal kwijk
1979.
-  Heijmink Liesert, P.M., De kerk in het mid-
den. De parochie Houten, ] 798-1998.
Hou-
ten 1998.
-  Heijmink Liesert, P.M., L.M.J. de Keijzer,
't Goy door de eeuwen heen.
Schalkwijk/Houten 1966.
Jubileumboekje 75 jaar parochiekerk H.H.
Petrus en Pauhis Cothen, 1906-1981.
Cothen
1981.
-  Keijzer, L.M.J. de, De geschiedenis van de
R.K. Kerk te Houten.
Houten 1985.
-  Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholi-
67
-ocr page 67-
De wereld in een doosje
In november 1999 verschijnt onder de titel De
wereld in een doosje
een fraai uitgevoerd boek
met bijzondere foto's uit de collectie beeldma-
teriaal van Het Utrechts Archief. Deze foto's
zijn in de periode 1863-1876 gemaakt door de
amateurfotograaf Jordaan Everhard van Rhe-
den. Hij fotografeerde scènes uit het dagelijks
leven van zijn familie. Van Rheden was onder-
wijzer en had een (kost-)school, eerst in
Utrecht en later in Wijk bij Duurstede. Zijn
stadsgezichten van Wijk bij Duurstede zijn de
oudst bekende foto's van die plaats.
Een van zijn foto's gaf hij de titel 'De wereld
in een doosje'. Hij vond kennelijk dat het hem
was gelukt 'de wereld' natuurgetrouw 'in een
doosje' (zijn camera) te vangen. Hiermee ka-
rakteriseerde Van Rheden zijn werk, want hij
slaagde er als amateur beter in levensechte op-
namen te maken dan veel van zijn tijdgenoten
die van de fotografie hun broodwinning had-
den gemaakt. Hij maakte geen stijve portretten
en doodse stadsgezichten, maar modern aan-
doende informele foto's die de negentiende
eeuw dichtbij brengen.
Het boek bevat een selectie van 100 foto's. We
zien de timmerman aan het werk, de bakker
die in zijn werkkleding poseert, gebouwen die
reeds lang geleden onder slopershanden vielen
en zelfs de kat van de familie op een stoel. Het
boek telt zo'n 115 pagina's; na een inleiding
volgen 100 pagina's met steeds een foto en een
korte toelichting. De auteur, Erik Tigelaar,
werkt als coördinator beeldmateriaal bij Het
Utrechts Archief Uitgever is de Stichting Pu-
blikaties Oud-Utrecht in samenwerking met
Het Utrechts Archief
Op verzoek van de Stichting Publikaties Oud-
Utrecht heeft de Historische Kring Tussen Rijn
en Lek uit haar publicatiefonds een bedrag van
ƒ 1000,- geschonken om de uitgave financieel
mogelijk te maken. Als 'tegenprestatie' kunnen
leden van de Historische Kring een of meer
exemplaren van het boek met ƒ 2,50 korting
kopen voor ƒ 25,-. Wanneer u daarvoor be-
langstelling heeft, dient u dat voor 1 november
aanstaande kenbaar te maken aan: M.A. van
der Eerden-Vonk, Postbus 83, 3960 BB Wijk
bij Duurstede (tel. 0343-595516, fax 0.343-
595599).
                              /
cisme in Noord-Nederland in de 16de en
17de eeuw.
Derde druk. Amsterdam 1964
(oorspronkelijk 1946).
-  Vernooy, C.G.Th., Boerengezinnen in bewe-
ging. Een sociaal-pedagogisch onder zoek
naar het functioneren van katholieke hoeren-
gezinnen uit het Kromme Rijngebied in de
periode 1930-1985.
Proefschrift. Utrecht
1988.
-  Voets, B., Katholiek Cothen in de branding
der eeuwen. In: Bijdragen van het archief
voor de geschiedenis van het aartsbisdom
Utrecht,
1949 (deel 68), 169-220.
Archieven:
Van alle RK-parochies in het Kromme-Rijn-
gebied op één na is het oude archief sedert
enige tijd in Het Utrechts Archief onderge-
bracht en aldaar ook voor een groot deel toe-
gankelijk gemaakt met behulp van een in-
ventaris. De geïnventariseerde archieven
kunnen in Utrecht kosteloos worden geraad-
pleegd, met uitzondering van enkele nog niet
openbare, veelal recente bestanddelen daar-
uit.
-  Parochie H. Barbara te Bunnik, ca. 1800-
1982; 14 meter (inventaris nr. 366);
-   Parochie H.H. Petrus en Paulus te Cothen,
1834-1984; 3,5 meter (nog niet geïnventari-
seerd, inventaris wordt voorbereid);
-  Parochie O.L.V. ten Hemelopneming te
Houten, (1627) 1798-1983; 5 meter (inven-
taris nr. R50-2);
-  Parochie O.L.V. ten Hemelopneming te
't Goy, 1854-1978; 6 meter (inventaris
nr. R50-3enR5l-30);
-  Parochie H. Michaël te Schalkwijk. 1705-
1979; 3 meter (inventaris nr. R5()-l);
-  Parochie O.L.V. ten Hemelopneming te
Werkhoven, 1630-1975; 5,5 meter (inventa-
ris nr. 441);.
-  Parochie H. Johannes de Doper te Wijk bij
Duurstede ca., 1630-1970; 7,75 meter
(plaatsingslijst, inventaris wordt voorbereid).
Het archief van de in 1964 gestichte Parochie
St. Nicolaas te Odijk bevindt zich nog ter
plaatse.
Ad van Bemmel
Erik Tigelaar
68
1
-ocr page 68-
^^■^H V^^^^^H^^^^^^^H
^^
L ^^f^/*
m^^i^^^Ê^ÊÊi^- ^^^Bi'''''V''V
\'^'
■■riÉM
WÊÊÊiÊ^>x.
Links een van de straatbeelden van Wijk bij Duurstede die Jordaan Everhard van Rheden in 187 i maakte vanuit de onder-
wij/erswoning in de Kloosterleuterstraat (Foto Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug. Collectie
Hijmans). Rechts een foto uit 1876 van leden van de familie Van Rheden en enkele kostschoolleerlingen bezig met het
spel 'slofjen onder' (Foto Het Utrechts Archief. Collectie Beeldmateriaal)
Rectificatie
In de vorige aflevering van dit tijdschrift (juni 1999, 33-2) zijn tot onze spijt enkele fouten geslo-
pen, die wij bij deze graag willen rechtzetten. Onderaan blz. 32 is weggevallen: gemaakt door
J.R. van Nijciukial kimstschilder.'
en onderaan blz. 35: (dus aan de kant van boerderij De Maat)
over.
Mevrouw S.J. van Beeck Calkoen uit Deventer wees ons er op dat de juiste namen van de
op blz. 36 genoemde erfgenamen van burgemeester W.F. van Beeck Calkoen luiden: mevrouw
S.J. van Beeck Calkoen, haar zuster F.E. van Lidth de Jeude-van Beeck Calkoen (wonend op
Rhijnestein) en diens dochter, mevrouw W.F. Reigersman-van Lidth de Jeude (de archeologe).
Bovendien behoort de boerderij 'De Zeven Morgen' sinds enige jaren niet meer tot het bezit van
kasteel Rhijnestein (de redactie).
69
-ocr page 69-
Varia
Het is de bedoeling dat in 2001 een deel ver-
schijnt over het Kromme-Rijngebied. In eerste
instantie zal een groslijst worden samengesteld
van liefst rond de 100 personen die in aanmer-
king komen voor een biografie. Vervolgens zal
de redactie hieruit een selectie maken en naar
auteurs zoeken. Iedereen die een of meer per-
sonen uit het nabije of verre verleden kent die
op welke wijze dan ook van betekenis zijn ge-
weest voor de lokale of regionale geschiedenis
van het Kromme-Rijngebied, wordt gevraagd
dat te melden. U hoeft in deze fase niet meer
op te geven dan naam. plaats, geboorte- en
overlijdensdatum en een korte motivatie waar-
om juist deze persoon een biografie waard is.
U kunt uw brief sturen naar: Redactiesecretari-
aat Het Kromme-Rijngebied. Postbus 83, 3960
BB in Wijk bij Duurstede (M.A. van der Eer-
den-Vonk).
Interessante personen gezocht
In 1994 verscheen het eerste deel in de reeks
Utrechtse biografieën met korte levensbeschrij-
vingen van personen die hun sporen hebben
nagelaten in de geschiedenis van stad en pro-
vincie Utrecht. Behalve vijf 'stadsdelen' zijn
inmiddels ook twee regionale delen over de
Vechtstreek en het Eemland verschenen. De
reeks is een project van Het Utrechts Archief
en de Vereniging Oud-Utrecht en wordt uitge-
geven door de Stichting Publikaties Oud-
Utrecht. Elk deel bevat 40 biografieën van per-
sonen die op enige wijze van belang zijn ge-
weest voor een bepaalde plaats of regio. Bij de
keuze van de geportretteerden wordt gestreefd
naar een zekere chronologische, geografische
en sociale spreiding. In enkele bladzijden
(zo'n 1500 woorden) wordt een schets gegeven
van iemands leven, werk en persoonlijkheid,
zodat een herkenbaar individu ontstaat.
Twee personen die een biografie waard zijn ? Links een portretfoto uit 1881 van de arts W.M.J.C. I^apidoth (IJssel-
steinl841- Wijk bij Duurstede 1901 ) die in Wijk verschillende bestuursfuncties vervulde en voortdurend conflicten ver-
oorzaakte. Rechts een foto van precies honderd jaar later van de Wijkse vroedvrouw J. de Later (Stellendani 1881-Wijk
bij Duurstede 1987) (Atlas gemeente Wijk bij Duurstede)
70
-ocr page 70-
Historische vaartocht op de Leli
De Historische Vereniging Schoonhoven
organiseert samen met anderen op zaterdag
22 april 2000 een grote historische vaartocht
tussen Schoonhoven en Rotterdam over de
rivieren de Lek en Nieuwe Maas. Er wordt
gevaren met de radersalonboot Kapitein Kok.
Dit in 1977 na restauratie opnieuw in de vaart
gebrachte schip behoort door uiterlijk, tech-
niek en levensloop tot de belangrijkste nog
bestaande historische passagiersschepen in
Nederland. Het in 1911 gebouwde schip on-
derhield tussen 1911 en 1948 onder de naam
Reederij op de Lek 6 samen met andere sche-
pen van de Stoomboot-Rederij op de Lek een
lijndienst Culemborg-Schoonhoven-Rotterdam.
De reis duurde ongeveer vijf uur. De Kapitein
Kok
is genoemd naar de laatste dienstdoende
gezagvoerder van de rederij. Theunis Kok.
Zijn beeld staat aan de Lek bij de Veerpoort in
Schoonhoven, de plaats waar op 22 april de
afvaart en aankomst zullen plaatsvinden.
De historische vaartocht op 22 april kent drie
thema's. Allereerst het wel en wee van de
Kapitein Kok en de andere Lekboten zelf. Op
de tweede plaats de geschiedenis van de oude
en de nieuwe passagiersvaart: van de toenmali-
ge rader- en schroefstoomboten naar de huidi-
ge draagvleugelboten en catamarans. Interes-
sant is dat juist de laatste jaren opnieuw be-
langstelling is ontstaan voor openbaar vervoer
over het water in verband met de grote ver-
keersdrukte op het land. Sneldiensten met
draagvleugelboten en catamarans zijn in op-
komst zowel voor toeristisch als voor woon-
werkvervoer. Zo vaart de draagvleugelboot
Meteoor sinds juni 1998 een seizoendienst
tussen Wijk bij Duurstede en Dordrecht over
de Lek en de Noord, met ondermeer een stop
in Schoonhoven. Nog bekeken wordt of het
mogelijk is om de Meteoor op 22 april 2000
's ochtends vanuit en 's avonds naar Wijk bij
Duurstede te laten aansluiten op de Kapitein
Kok
bij vertrek en aankomst in Schoonhoven.
Tenslotte zal tijdens de vaartocht ook ruim
aandacht worden besteed aan het landschap dat
langs de rivieroevers voorbij glijdt en aan de
literatuur daarover. Dat gebeurt ondermeer via
de verhalen van de schrijver Herman de Man
(1898-1946) die in zijn boeken op onnavolg-
bare wijze over het varen met de schepen van
de Reederij op de Lek en over het leven van de
bewoners van het achterland schreef. Zijn be-
kendste romans zijn Het wassende water en
Rijshout op rozen; Herman de Man schreef
zelfs een boekje speciaal voor de Rederij op de
Lek: Hollanders komt naar het water.
De boot vertrekt op zaterdag 22 april 2000 om
1 1.30 uur in Schoonhoven (grote steiger aan
de Lek, buiten de Veerpoort). De terugkeer is
om ca. 16.30 uur. Dê vaarprijs voor deze vijf
uur durende tocht bedraagt 45 gulden per per-
soon. Er kunnen maximaal 375 passagiers
mee; minimaal 200 deelnemers zijn nodig om
de vaart te kunnen laten doorgaan.
Belangstellen kunnen zich aanmelden door
overschrijving van 45 gulden per persoon naar
bankrekening 337105138 van de VVV
Schoonhoven/Krimpenerwaard in Schoonho-
ven onder vermelding van "Kapitein Kok-
vaart" en hun naam en adres. Voor nadere in-
formatie kan men zich wenden tot de VVV
Schoonhoven/Krimpenerwaard , Stadhuisstraat
1. 2871 BR Schoonhoven, tel. 0182-385009,
fax 0182-387446.
71
-ocr page 71-
^eer dan m jaar waterbouw
Aannemersbedrijf B. van HEES en Zonen
Heycopstraat 4
3521 EN Utrecht
Tel. 030 - 293 79 46
Fax. 030 - 294 64 45
72
-ocr page 72-
De tuin van kasteel Heemstede bij Houten
Oüo Wttewaall
inrichtingsplan heeft gemaakt met de naam
Groenraven Oost. In dit plan krijgen natuur en
recreatie een belangrijke functie en zal de
landbouw een stapje terug moeten doen.
Laagraven ligt ten zuiden van de stad Utrecht,
deels binnen de gemeente Utrecht en deels
binnen de gemeenten Nieuwegein en Houten.
Dit deelgebied van het plan Groenraven Oost
beslaat een oppervlak van ca. 130 ha.; in dit
gebied worden onder andere een recreatiepias,
bosgebieden en een golfbaan aangelegd.
Hoewel de gehele tuin van Heemstede in 1992
tot rijksmonument was verklaard, bestond toch
de vrees dat een deel zou worden opgeofferd
ten behoeve van de golfbaan. Om dit te voor-
komen werd de stichting Historische Tuin
Heemstede opgericht, met in het bestuur een
van de eigenaressen van de grond'. In overleg
met de golfvereniging en het recreatieschap
werd uiteindelijk het terrein van de voormalige
tuin veiliggesteld en ingepast in het totaalplan.
Momenteel wordt onderhandeld over de aan-
koop van de grond door het recreatieschap of
door de huidige eigenaar van het kasteel en, in
samenwerking met de stichting, over het her-
stellen van de hoofdstructuur van de tuin door
de aanleg van lanen.
Het doel van dit artikel is om te kijken in hoe-
verre de eind zeventiende-eeuwse aquarellen,
de vogelvluchttekening en de plattegrond van
Izaak de Moucheron de werkelijkheid weerge-
ven en dus bruikbaar zijn bij een eventuele re-
constructie van de tuin.
Het kasteel
Heemstede is gebouwd als opvolger van een
veertiende-eeuwse woontoren met die naam,
die tot in de zeventiende eeuw een paar hon-
derd meter meer naar het zuiden stond, in de
tegenwoordige gemeente Nieuwegein.
Hoewel het 'nieuwe' Heemstede wel een kas-
teel wordt genoemd, is het dat feitelijk nooit
geweest. Het rijzige bouwvolume en de om-
grachting suggereren een middeleeuwse oor-
sprong, maar het late bouwjaar (1645), de ge-
In het noordwesten van de gemeente Houten,
tegen de grens met de gemeente Nieuwegein
en ingeklemd tussen het Amsterdam-Rijnka-
naal en Rijksweg 27 ligt de ruïne van het uit
1645 daterende kasteel Heemstede. Rondom
het kasteel liggen de restanten van de zeven-
tiende-eeuwse tuinaanleg waarvan de hoofdlij-
nen nog goed herkenbaar in het, landschap te
zien zijn.
Op 10 januari 1987 werd het kasteel door
brand verwoest; het interieur ging voor een
groot deel verloren alsmede de achtergevel en
de kap. Sindsdien zijn er diverse pogingen on-
dernomen om tot restauratie te komen. On-
langs is men begonnen om het kasteel wat be-
treft de buitenkant te restaureren naar de situ-
atie van voor de brand in 1987. Het interieur
wordt gedeeltelijk gerestaureerd. Dit betreft
het niet door de brand verwoeste souterrain, de
hal op de begane grond, de traptoren en de
voormalige kapel in de linker torenkamer. De
rest van het gebouw zal een moderne invulling
krijgen.
Na de restauratie, die ongeveer twee jaar zal
duren, krijgt het hoofdgebouw een kantoor-
functie. De bijgebouwen op het voorplein wor-
den in aangepaste stijl herbouwd als wonin-
gen.
De nieuwe eigenaar van het kasteel. Woning-
bouw Centraal Nederland (WCN), is tevens
van plan om het gedeelte van de historische
tuin dat het bij de aankoop van het kasteel ver-
worven heeft te herstellen in de zeventiende-
eeuwse vorm. Het gedeelte van de tuin tussen
de bouwhuizen op het voorplein en Rijksweg
27 is nog in bezit van leden van de familie
Heijmeijer van Heemstede, die het kasteel tot
1973 bezaten. Met nume om dit laatste stuk
van de tuin te beschermen en op termijn te
herstellen, is in 1997 de stichting Historische
Tuin Heemstede opgericht.
Heemstede ligt in het recreatiegebied Laagra-
ven dat onderdeel uitmaakt van een veel groter
gebied waarvoor de landinrichtingscommissie
in opdracht van de provincie Utrecht een her-
73
-ocr page 73-
ringe dikte van het muurwerk en het op com-
fort afgestemde interieur verraden duideHjk
zijn oorspronkelijke opzet als buiten (afb. 1 en 2).
Globaal gezien kan Heemstede worden be-
schouwd als een zeventiende-eeuwse variant
op de kastelen zoals die in de late Middeleeu-
wen overal in het Utrechtse werden gebouwd.
Kenmerkend hiervoor zijn het torenelement en
een indeling, waarbij de vertrekken zijn ge-
groepeerd rond een centrale hal. Deze hal ligt
bij Heemstede overigens niet in het midden,
maar aan de ingangszijde, zodat er van een fei-
telijke centraalbouw geen sprake is. Niettemin
presenteert Heemstede zich uiterlijk als een
centraal gebouwd huis. Het beslaat een octo-
gonale plattegrond die doorbroken wordt door
de, deels in de bouwmassa van het hoofdvolu-
me opgenomen, vijfzijdige torens op de afge-
schuinde hoeken. Uit het midden van het steile
schilddak dat het hoofdvolume overkapte, rees
vóór de brand een vierkante bovenbouw op,
waarvan het tentdak op zijn beurt de zware
stervormige schoorsteen leek te torsen. Hier-
door werd niet alleen de suggestie van een to-
renvormige kern gewekt, maar tevens de in-
druk van een centraalbouw versterkt. Heemstede
is opgetrokken in de stijl van het Hollands
Classicisme, met als voornaamste kenmerken
een streng symmetrische gevelindeling, een so-
bere, vrijwel ornamentloze gevelbehandeling
en een geaccentueerde ingangspartij. Die so-
berheid en ingetogenheid van het exterieur
1. Gravure van kasteel Heemstede door Hendrik Spilman
naar een tekening van Jan de Beyer uit 1749
2. Kasteel Heemstede met een gedeelte van de tuinaanleg rondom het kasteel. Foto uit 1919
74
-ocr page 74-
door Isaac de Moucheron - was duidelijk
geïnspireerd op de Franse barokke tuin. Niet
langer vormde het vierkant, maar de rechthoek
in een verhouding van 3:4 het basiselement,
ook de cirkel en de ellips deden hun intrede.
Symmetrie bleef een allesoverheersend ken-
merk. De barokke of formele tuin onderscheid-
de zich vooral door zijn grotere oppervlakte en
zijn perspectivische ruimtewerking. In ruimte-
lijk en visueel opzicht legde hij een veel groter
beslag op zijn directe omgeving dan zijn voor-
ganger, de Renaissance-tuin. Met behulp van
lanenstelsels werden zichtassen gecreëerd, die
de tot dan toe zo karakteristieke beslotenheid
van de tuin doorbraken. Bij Heemstede gaf de
lange centrale oprijlaan vanaf de Utrechtseweg
al vanuit de verte zicht op het huis. Omge-
keerd leek deze tot in het oneindige door te lo-
pen (atlD. 3). Parallel aan deze middenas liepen
andere lanen, die werden doorsneden door
dwarslanen. Een typisch Nederlands accent
bleef behouden in de vorm van de buitensin-
gels die de Heemsteedse tuinaanleg omsloten.
Zoals in de meeste formele tuinen namen ook
hier architectonische elementen als prielen,
een schelpengrot en een oranjerie een promi-
nente plaats in, naast artefacten als tuinbeel-
den, -vazen, en -banken. Met hun breedte van
zo'n driehonderd meter en een lengte van twee
kilometer waren de tuinen van Heemstede stel-
lig niet de grootste in hun soort, maar in hun
gloriedagen waren zij minstens zo beroemd als
die van bijvoorbeeld slot Zeist of paleis Het
Loo. Op verschillende kaarten uit het eind van
de zeventiende- en het begin van de achttiende
eeuw is de barokke-tuin ingetekend.
Vermoedelijk direct nadat Heemstede in 1680
in bezit kwam van Diderick van Velthuysen
werd begonnen met de modernisering van de
tuin. Een aantal elementen uit de oude tuin
werd echter in de nieuwe aanleg opgenomen.
Door Wevers wordt aangenomen dat de bouw-
huizen op het voorplein onderdeel uitmaken
van de door Van Velthuysen aangebrachte wij-
zigingen. Het is echter aannemelijker dat deze
als dienstgebouwen direct werden gebouwd sa-
men met het kasteel en dat zij eventueel na
1680 zijn verbouwd. De vijver met de parterre-
tuin achter het huis maakte vermoedelijk ook
deel uit van de oude tuin alsmede de moestuin
en boomgaard aan de zuidzijde van het kasteel
vormden een opvallend contrast met de rijke
decoratie en luxueuze inrichting van het interi-
eur. Het interieur zoals wij dat kennen was
overigens niet het oorspronkelijke, want aan
het eind van de zeventiende eeuw werd het
huis inwendig volledig opnieuw gedecoreerd
in een weelderige Lodewijk XlV-stijl. Het ont-
werp hiervoor droeg onmiskenbaar de signa-
tuur van de Franse archifect en kunstenaar Da-
niël Marot, die werkzaam was in kringen rond
het stadhouderlijke hof. De twee belangrijkste
bijgebouwen, die een tuinmanswoning en een
koetsierswoning met stallen herbergden, verre-
zen tegenover het hoofdgebouw, aan weers-
kanten van de oprit naar het voorplein. Zij
vormden eikaars spiegelbeeld en waren even-
eens opgetrokken in de stijl van het Hollands
Classicisme. In 1905 is de koetsierswoning
met stallen vervangen door het huidige pand.
waarvan de historiserende bouwstijl nauw aan-
sluit bij die van het oorspronkelijke gebouw.
Het andere bijgebouw is enkele jaren geleden
wegens bouwvalligheid gesloopt.
De Renaissance-tuin
Tussen 164.5 en 1680 werd rond het huis een
tuin in Renaissance-stijl aangelegd. Typerend
voor dit soort tuinen was het vrij besloten ka-
rakter en een grondplan bestaande uit reeksen
vierkanten. De gehele aanleg beantwoordde
aan de strenge wetten van een allesoverheer-
sende symmetrie. Van de Renaissance-tuin zijn
geen afbeeldingen bekend. Ook op de diverse
kaarten die in de zeventiende eeuw zijn ver-
vaardigd, wordt Heemstede niet aangegeven
zodat zelfs de omvang van deze tuin niet be-
kend is. De tuin had een grondplan dat geba-
seerd was op een reeks vierkanten dat vermoe-
delijk uitging van een maat van vijf Utrechtse
roeden-. Ais er een raster van 5 x 5 roeden
(18,79 X 18.79 meter) over de huidige tuin ge-
legd wordt, blijkt het gedeelte van de tuin
rondom het kasteel hierin te passen. Het deel
van de tuin tussen de ovale vijver langs de
Heemsteedseweg tot en met het sterrenbos valt
binnen dit maatraster.
De barokke tuin
Na 1680 werden de bestaande tuinen (deels)
opnieuw ingericht en aanzienlijk uitgebreid.
Het ontwerp voor de nieuwe tuinen - mogelijk
75
-ocr page 75-
3. Vogelvluchtprent van Heemstede. Gravure door Daniël Stoopendaal uit circa 1700 naar een voorstudie door Izaac de
Moucheron
en het sterrenbos ten oosten van het kasteel.
Tussen 1680 en 1700 werd de tuin gemoderni-
seerd en in oostelijke richting uitgebreid. Wie
in eerste instantie als ontwerper hierbij betrok-
ken was, is niet bekend. Ook weten wij niet
wanneer bepaalde veranderingen of uitbreidin-
gen plaatsvonden. Zeker is dat de aanleg van
de tuin rond 1700 voltooid was. Vermoedelijk
werd pas na 1690 begonnen met de uitbreiding
van de tuin in oostelijk richting. Als ontwerper
voor dit deel van de tuin wordt wel de sinds
1685 in Nederland werkende Fransman Daniël
Marot genoemd. Hij zal zeker betrokken zijn
geweest bij de modernisering van de binnen-
zijde van het kasteel maar van feitelijke be-
trokkenheid bij de aanleg van de tuin zijn geen
bewijzen.
Beschrijvingen en prenten
Van de tuin van Heemstede zijn door Izaac de
Moucheron 26 aquarellen en een vogelvlucht-
gezicht gemaakt. Naderhand zijn van deze af-
beeldingen door De Moucheron etsen gemaakt
die vermoedelijk rond 1700 werden uitgegeven
door Nicolaas Visser. Daniel Stoopendaal
maakte aan de hand van de tekening van De
Moucheron een grote vogelviuchtgravuie en
een plattegrond die eveneens omstreeks 1700
werden uitgegeven. Izaak de Moucheron ver-
meldt op de titelpagina van de serie aquarellen
dat hij ze naar het leven heeft getekend. Er is
echter een belangrijk tuinelemenl dat deze be-
wering tegenspreekt, namelijk de ronde vijver
die de tuin aan de oostzijde afsloot. De Mou-
cheron maakt een aquarel van deze vijver en
geeft hem aan op het vogelvluchtgezicht en op
de plattegrond. Uit de gedichten van Reets en
Rotgans en de beschrijving van Bolhuis' blijkt
echter dat hier een groot rond omgracht eiland
lag waarop fruitboompjes waren ingepoot. Dit
maakt het aannemelijk dat de aquarellen van
De Moucheron deels ontwerptekeningen zijn
en voor een ander deel de bestaande situatie
weergeven. Izaak de Moucheron was tussen
1694 en 1697 in Italië en vermoedelijk kreeg
hij pas na zijn terugkomst de opdracht om de
76
-ocr page 76-
tuin van Heemstede te tekenen. Als Reets zijn
gedicht schrijft (uitgegeven in 1699) is de uit-
breiding al voltooid en ook uit de beschrijving
van Bolhuis blijkt dat de aanleg gereed was.
Rotgans vermeldt in zijn gedicht wel het ronde
eiland maar slaat dan een groot gedeelte van
de tuin over om vervolgens voornamelijk de
tuinelementen rondom het kasteel te roemen.
Mogelijk was in de tijd dat hij de tuin bezocht
het noordelijke deel van de tuin nog in aanleg.
Wanneer Rotgans zijn 'Stichts Landtgezang op
Heemstede' schreef is niet bekend, alleen dat
dit vóór 1699 moet zijn gebeurd omdat Reets
in zijn gedicht dat van Rotgans vermeldt.
Een wandeling door de tuin rond 1699
Om te zien in hoeverre de aquarellen, de vo-
gelvluchttekening en de plattegrond de werke-
lijkheid weergeven, zijn deze vergeleken met
de gedichten van Reets en Rotgans en met de
reisbeschrijving van Bolhuis. Tevens is geke-
ken naar de twee plattegronden van de tuin uit
1770 en naar de restanten die nu nog aanwezig
zijn. Opgemerkt moet worden dat de aquarel-
len van De Moucheron een ideaalbeeld geven,
waarbij bomen en hagen groter werden gete-
kend dan zij op dat moment waren. Ook het
gerend verloop van de tuin aan de kant van de
Heemsteedsedijk is op deze afbeeldingen weg-
gewerkt. De oudste beschrijving van de tuin is
het gedicht van Rotgans. In de wandeling door
de tuin volgen we echter het gedicht van
Reets. Hij neemt het duidelijkst een bepaalde
route door de tuin. Alleen de delen van het ge-
dicht waarin hij iets vertelt over de aanleg
worden hieronder vermeld.
Reets begint zijn wandeling bij het toegangs-
hek bij de Utrechtseweg:
Op d'ingang valt dan eerst mijn oog;
Deeze ingang kan genoegen geeven
Aan ider een. waar op om hoog
Velthuizens wapen steun verheven.
En't wapen van De Graaf daar hy:
Dit toegangshek beslaat thans nog, de hekpa-
len worden alleen nu niet meer bekroond door
de wapens van Van Velthuysen en zijn vrouw
Alida de Graeff maar door vazen in Lodewijk
XlV-stijl. Vervolgens gaat hij de laan in:
De lange Lxian voerd mijn gezicht
Na 't huis, dat zich schier zo verre
Vertoond. (
.....)
Hij komt langs de wildbaan en de voliëre die
langs de laan liggen. De dieren die hij noemt
zijn herten, fazanten, pauwen, schapen en gei-
ten. In het reisverslag van Bolhuis lezen we
dat er wel 70 herten liepen waarvan 15 a 16
jongen, verder oude en jonge fazanten, witte
en andere pauwen en Oost-Indische eenden.
4. Gedeelte van de plattegrond van de tuin door Daniel
Stoopendaal. Gravure uit circa 1700. De nummers op
de plattegrond verwij/en naar de afbeeldingen, hierna
als .'5.1-5..'? die er van dat gedeelte van de tuin zijn
Aan het eind van de laan komt hij in het ge-
deelte van de tuin dat behoorde tot de uitbrei-
ding die in opdracht van Van Velthuysen was
gerealiseerd (afb. 4). Volgens de plattegrond en
volgens de aquarel van De Moucheron lag hier
een grote ronde vijver met fontein. Reets
spreekt in zijn gedicht echter over een eiland
(afb. 5.1):
Een Eiland in 't kristalle nat
Gelegen, komt my hier te vooren.
Daar de overvloed een rijken schat
Stort jaarlijks uit haar vollen horen;
Gants rijklijk ziet men 't geurig ooft,
Op laage. doch heel eedle hoornen,
Ook Rotgans noemt het eiland, dat verdeeld is
in twee perken die door ligusterhagen zijn om-
geven met in de perken kleine vruchtbomen. In
het verslag van Bolhuis lezen we: 'voorts te-
gen een appelhojf aen naentisbomen^ waarom
een brave graft en hegen en lindebomen.'
Op
de plattegrond van de tuin uit 1770 wordt
eveneens een eiland ingetekend. Dit eiland is
ook nu nog aanwezig.
Reets loopt om het eiland en komt in de laan
met de beelden (afb. 5.2):
77
-ocr page 77-
5.1 't Gezigt van de groote Kom na de Wild baan te zien 5.I.- 5.14. Gravures van de tuin van Heenisicde door l/aac de
Moucheron. uitgegeven door Nikolaas Visser in circa 1700. De Moucheron maakte deze gravures naar de door hem in cir-
ca 1697 vervaardigde aquarellen
Ik zal hier ringsom heenen treen, (.....)
Daar de Ipenheiningen om hoog
Als groene muuren, zijn geschooren
't Is met vermaak hier opgevuld.
Hier staan twe beelden levens grootte,
In deeze dwarslaan, rijk verguld,
Vervolgens komen we in het tuingedeelte waar
vier vijvers op een rij lagen. Reets loopt tussen
de twee middelste vijvers. Van deze vijvers
zijn geen aquarellen van De Moucheron. wel
van de buitenste twee. Op de achtergrond van
een van deze beide tekeningen zijn de prieel-
tjes te zien waarvan er vier bij elk van de twee
middelste vijvers hebben gestaan. De middel-
ste vijvers werden vermoedelijk omstreeks het
midden van de achttiende eeuw vergraven tot
één vijver die er nu nog ligt. Ook de meest
zuidelijke vijver is thans nog aanwezig (afb.
5.3).
5.2 't Gezigt van de Allee, met de Beelde
Via de centrale laan loopt hij verder richting
het kasteel. Van dit gedeelte van de tuin is een
tekening die het middelpunt weergeeft op de
centrale hoofdlaan. Rondom dit middelpunt
staan prieeltjes van latwerk met zitbanken. De
vakken aan weerskanten van de middenlaan
waren ingepoot met bomen en werden door-
sneden door een aantal paden. De twee buiten-
ste vakken waren volgens de plattegrond voor-
zien van kunstig gevormde parterres. Reets
vermeldt deze niet in zijn gedicht en ook door
Hier zien we aan elke zijde een Vijver
Omsingeld met een hoge wal,
Versien met schoone lustprieelen.
En konstig latwerk overal.
78
-ocr page 78-
ryen' niet ingetekend, op de plaats ervan zien
we alleen twee rijen geschoren hagen. Ook
Reets besteedt er niet veel aandacht aan, maar
meldde er wel iets van. Vermoedelijk liep hij
niet via de hoofdlaan verder naar het kasteel
maar is hij via een pad door het bos naar de
zuidelijk tussenlaan gelopen.
5.3 't Gezigt van de Vijver aan de linker zijde
andere bronnen wordt de aanwezigheid van
deze parterres niet bevestigd.
Maar 't Essebos mei hoog en sterk
Geboomt zo treffelijk verheven,
Beurd zijne kruinen na het zwerk.
Die aangenaame schaduw geeven. (.....)
Staan hier om groene galleryen
Van Ipenloof naar konst gesteld,
Het volgende deel van de tuin bestaat volgens
de plattegrond uit een moestuin en een boom-
gaard (de buitenste twee vakken) en in het
midden twee vakken met de 'galderyen met
groenten" (afb. 5.4). Deze bouwsels waren ge-
maakt van latwerk dat aan de buitenzijde be-
groeid was met klimplanten. Rondom deze
bouwsels waren geschoren hagen aangelegd.
Op de vogelvluchttekening staan deze 'galde-
5.4 De Galderijen met groente
Hier ziet men door de sparrenheg.
En gallery met groene bladen
Bekleed, ter slinkerhand der weg,
Den nieuwen Moestuin, die de zaaden
Der kruiden, die de keuken voen
Reets spreekt hier over de nieuwe moestuin,
dit ter onderscheid van de moestuin dichter bij
het kasteel die nog bij de oude tuinaanleg be-
hoorde. Hij komt nu in het sterrenbos (afb 5.5):
Daar ses paar paden samen komen.
Verzien met allerhande soort
Van opgesnoeide groene hoornen,
En daar de wegen net malkaar
Doorsnijden kruiswijs als de sterren.
Uw heerlijkheid blinkt uit voorwaar! (.....)
Hier heeft de Meetkonst al haar kracht
Gedaan, om dit in top te heffen
In het verslag van Bolhuis lezen we over het
sterrenbos: 'en saegen aen beyde zijden grote
heegen van sparrebomen, haegbrucken, ijpe-
ren, maer meest elderen, quamen voorts bij
een rondeel daer beelden stonden en saegen
12 wegen door de alleen langs, binnen waeren
wederom kleijne passagien ....'.
Op de twee te-
keningen die er van het middelpunt van het
sterrenbos gemaakt zijn staan de beelden die
Bolhuis noemt niet getekend.
mmfi
6. Gedeelte van de plattegrond van de tuin door Daniel
Stoopendaal. Gravure uit circa 1700. De nummers op de
plattegrond verwijzen naar de afbeeldingen, hierna als 5.4
en 5.5 weergegeven die er van dat gedeelte van de tuin zijn
79
-ocr page 79-
Reets komt nu op het voorplein (afb. 5.6):
'k Zal clan op 't heerlijk Voorburg treen.
Twe Vaten uit arduin gehouwen,
En elk op een verheven steen
Op de tekeningen van De Moucheron staan de-
ze vazen aan weerskanten van de brug naar het
kasteel. Verder vertelt Reets over een hok voor
duiven:
Gins zit in 't hok de onnoosie duif
In het verslag van Bolhuis lezen we waar dit
hok zich bevindt: 'aen heijde kanten, waeren
schathuisen, alwaer aan het eynde van de eene
een kamer waer met schoone duiven en in de
andere 6 tortelduiven, wachtels, vinken enz '■
Met de schathuisen worden de beide koetshui-
zen annex koetsiers- en tuinmanswoning op
het voorplein bedoeld.
5.5 Het midden van 't Starrenbos na't Huys te zien van
voeren
lO^s
7. Gedeelte van de plattegrond van de tuin door Daniel Stoopendaal. Gravure uit circa I7(){). I)e nummers op de plattegrond
verwijzen naar de afbeeldingen, hierna als 5.6 -5.14 weergegeven die er van dat gedeelte van de tuin zijn
80
-ocr page 80-
5.6 't (ie/iel \an de t^laats. vcnir 't Huvs na de Stallen II' zien
Reeds vervolgt /ijn gedicht met een stukje
over het kasteel dat hij echter niet van binnen
bekeek. Na melding gemaakt te hebben van de
grote eikenbomen rondom het huis liep hij
naar de boomgaard en moestuin ten /uiden van
het kasteel (alh. 5.7).
Een vruchlbrc'ii Booiui^aanl nel beplant.
En Moestuin, nood niy in te slappen (.....)
Hier staat een Lustpheel. van een
Ciesclieiinl heel aanlig in vier deeleii.
Waar om de Taksis telgen heen
Met altijd duurend groente speelen.
Een Juist rond Speelhuis heurd zijn kruin
Omhoog, gehoitwd. heel sehoon te aanschou-
wen.
In 't middelpunt vcm deezen Tuin.
Ncuir konst geschilderd en gehouwen.
lil dit voorgaande stukje maakt Reets melding
van de zogenaamde monnikskappen in de
boomgaard en van het ronde speelhuis in de
moestuin zoals we die beide kennen van de
aquarel van De Moueheron. Reets liep verder
en kwam aan het eind van de moestuin bij de
grot (atb. 5.8):
5.7 'l Gezigi van de Biiogaard aan de regier zijde na de
GroUe te zien
Dat Heer Veldhuiz.ens lust tot bouwen
Heeft voorgenomen hier een rots,
Gants hol, gemaakt van zegewassen.
Gegroeid in 't midden van
7 geklots
Van Thetis zilte pekel plassen
Te stellen, daar een heldre val
Van altijd nederdaalend water
Gestadiglijk afdruplen zal,
En geeven aangenaam geklater
81
-ocr page 81-
Nu treet ik na de Oranjestoof,
Die 's winters praalt met duizend hoornen (....)
Hier staat dit schoon geboomte bevrijd
Voor vorst en felle noordewinden, (.....)
Tot dat het warme zonlicht weer
Ons zend haar gulde lentestraalen.
Dan zet menz.e in de lucht ter neer
^^^P
il
^.'K
jjSSSüB
^^^^^^»^''''^^-' -«u^g^-n^FWP:^^
^ irm. - ■■*'^%^'. A
5.8 De Grotte van vooren te zien
Deze grot was versierd met schelpen en koraal
en had in het midden een waterbol, in de ach-
terwand was een fontein en watertrap en het
dak bestond uit latwerk dat begroeid was met
klimplanten. Aan weerskanten van de grot wa-
ren gangen van begroeid latwerk die tot de zij-
kant van de moestuin doorliepen. Opvallend is
dat Rotgans in zijn gedicht geen melding
maakt van de grot. De bouw van deze grot
heeft dan ook waarschijnlijk pas aan het eind
van de negentiger jaren van de zeventiende
eeuw plaatsgevonden nadat Rotgans zijn ge-
dicht schreef. Op de plattegrond van de tuin
staat achter de halfronde muur die het centrale
deel van de tuin afsluit een klein gebouwtje in-
getekend waarvan de functie onduidelijk is.
Nadat Reets de moestuin verlaat, komt hij bij
het onderkomen van een troep jachthonden.
Het ingetekend gebouwtje zou deze kennel
kunnen zijn. Op een van de aquarellen van De
Moucheron staat ongeveer op deze plaats een
molen getekend die waarschijnlijk diende
voor de watervoorziening van de fonteinen en
andere waterwerken. In de gedichten wordt
nergens een molen vermeld.
Welk een gehuil klinkt in mijn ooren?
Is hier Narcissus op de jacht'.^
Blaast hier Adonis op zijn hooren'!
O. Neen, hier leeft een groote troep
Van schoone en overvlugge honden.
Die in de jaagtijd haar beroep
Voldoen, op 't wildwerk los gezonden
Reets slaat nu in zijn wandeling het centrale
deel van de tuin over om later daarmee zijn ge-
dicht af te sluiten. Hij gaat verder naar de
oranjerie aan de noordzijde van het kasteel
(afb 5.9).
5.9 't Gezigt viin de Orangerie
In het gedeelte van de tuin rondom de oranje-
rie staan dwergfruitboompjes en langs de muur
perzikstruiken, abrikozen en druiven. Ook Bol-
huis vermeldt de fruitbomen bij de oranjerie:
'an de rechter kant waer een appelhojj van
Naenties. in dat hojf waer het oranjenhuis'.
Reets liep nu naar de hoofdingang van het
complex aan de Heemsteedseweg (afb 5.10):
Maar de ingang lokt my hier van daan.
Een poort heel kostrijk vol siraaden
Vertoond zich als een halve maan.
Met heelden konstiglijk beladen.
Op deez.en ingang hier zo schoon
Gesteld, op 't eind van Heemstees Laanen (....)
Een beeld van Sfinks vertoond z.ich hier
Aan elke zy, heel schoon te aanschouwen:
Dit raadselgeevend monsterdier
Verbergd een leeuwenlijf en klouwen
Het beeld dat Reets hier schetst van de ingang
komt geheel overeen met de aquarel van De
Moucheron. Tenslotte loopt Reets naar het
centrale tuingedeelte achter het kasteel (alb.
5.11).
Ik tre den schoonen Lusthof in.
Verdeelt heel konstig in vier perken.
Elk met een lieflijk bloemtapijt
Bedekt, daar allerhande bloemen
82
-ocr page 82-
5.10 De ingang van de heerlijkheid \an Hcenisteede
:i}>m'i
5.1 1 De Blom-tnin met de Parterres na de Oranaerie te zien
83
-ocr page 83-
Te voorschijn komen op haar tijd.
Waar op gy mooft. o Heemste! Roemen
Elk perk is vierkant afgepaald.
Met Taksis rontsom heen omgeeven,
De Taksis en Jenevernaald (.....)
//; ider Bloemperk staat een beeld
Uit hard arduinsteen uitgeklonken.
Deze beelden stonden volgens de aquarel van
De Moucheron aan de zijkant van de bloemen-
tuin. Reets vermeldt verder dat het vier beel-
den van Griekse goden waren. In het midden
van de vier parterres stonden beelden van de
vier prinsen van Oranje: Willem de Zwijger,
prins Maurits. prins Frederik Hendrik en prins
Willem II.
Hier word my heter stof gegeeven
Tot zingen, en een schoonder licht
Schijnt voor mijne oogen nu te zweeven:
Oranjens Princen vind ik hier
In wit albast, naar Haare waarde:
O ja! Zy zijn het alle vier
Al rot het lichaam onder de aarde,
Doch leefd Haar liefde in ons gemoed.
En haar gedachtenis in marmer
In het midden van de parterre-tuin lag een
kleine vijver met fontein die Reets als volgt
beschrijft:
Een Springbron sierlijk in het oog
Staat hier in 't midden schoon te praalen.
Waar uit men 't water nu om hoog
Als vloejend kristallijn ziet straalen.
^.\2 De Poorl niet het Fonlijn werck. en de liiyn met Par-
terres
Reets loopt nu via de waterpoort naar de ovale
vijver en de boogvormige aisluiting van het
centrale tuingedeelte. Dit gedeelte van de tuin
werd waarschijnlijk in opdracht van Van Velt-
huysen toegevoegd aan de bestaande tuin. Vol-
gens de aquarellen en de gedichten speelde
water in dit deel van de tuin een grote rol
(.'^.i2).
Hier slaat een net gebouwde Poort,
Gesnmkl met allerley siraaden.
Maar waar van komt deez regen voort'.'
Barst hier hel water uit de paden.'
O ja, terwijl ik op deez weg
Dit werkstuk aanzie met mijn oogen.
Ontspringt hiel uil de Taksis heg
Hel nat. gelijk kristalle hoogen
Hier komt een z.ilvre waterval
Van 's Hofspoorts opperste afgeslooven.
In de buurt van de waterpoort waren kleine
waterspuwers die onverwachts de be/oekers
natspoten. Op de aquarellen van De Mouche-
ron is hiervan niets te zien maar op de vogel-
8. Detail van de vogelvluchtprent waarop duidelijk ie /icn
is dat enkele personen onder de waterpoort worden nat-
gespoten
84
-ocr page 84-
vluchttekening zien we dat enkele mensen bij
de waterpoort door kleine waterstraatjes nat
worden gespoten (afb.8). De poort zelf had aan
beide zijkanten watertrappen.
Reets kijkt nu uit over de ovale vijver waar
omheen in potten oranjeboompjes en andere
exotische planten staan. Ook deze vijver had
een fontein en aan weerskanten stond een wa-
terspuwende gevleugelde draak (5.13)
Een vyver hier mijn oog hekoord,
Waar in de Vaartsenrijn Godessen,
Verliefd op deez vermaalilijk oord,
Uitstorten haar kristalle flessen. (.....)
'A' Zie hier twe ysselijlie Draal<en
5.13 De grootc Korn niet de Orangerie na '1 Huys te zien
\an agtcren
rï.l4 Het Cabinet hij de grodte CDm niet d' Orangery
85
-ocr page 85-
studeerde in 1704-1705, schreef over de tuin
het volgende: 'The gardens are not large hut
very pleasant with several waterworks some of
which wet people. But wliat 1 think exceeds the
gardens is the wilderness over against them
which affords great variety of walks and
trees"'.
John Leake bezocht Heemstede in het
voorjaar van 1712: 'We went also to see the
house of Baron Van Hamsted, which is antique
and situated in a mote. lts apartments are rat-
her convenient then magnificent, and the chief
thing it has to boast of are its gardens, in
which are a fine orangerie, water works and
visto's of a prodigeous lengtlf'.
Sir John Percival bezocht de tuin in 1718, twee
jaar na de dood van Diderick van Velthuysen.
De tuin blijkt dan nog grotendeels intact; wel
vermeldt hij dat een gedeelte van de lanen of
andere beplanting is omgehakt. 'Behind the
back front is a large parterre. & in the midst of
that a foiintain. Farther up is a roimd pond
with aiwther fountain in the center therof
which plays high considering the jlatness of
the country. This pond is ornamented with
orange trees, statues, & urns. At the extremity
there is a summer house very neatly jinish'd.
which tenninates the whole. Several ingenious
devices of waterworks embellish this parterre,
but the chief ornaments of this seat we re the
plantations of long walks aboiit it, at this time
cut down"'.
In 1720 werd Heemstede verkocht aan Antho-
nij Torck. In de 'Tegenwoordige Staat der Ver-
eenigde Nederlanden' wordt vermeld dat hij de
tuin grotendeels ontmantelde. 'Doch, toen deze
plaats, na den dood van genoemden Heer
(Diderick van Velthuysen), in het jaar 1720,
verkocht wierd, zyn de meeste sieraden wegge-
notnen; de Diergaarden en Plantaadjen meest
omgehakt; en de Beelden, en het lood der Fon-
teinen verkocht'''.
In 1723 werd Essaye Gillot eigenaar van
Heemstede. Gillot liet het park weer opknap-
pen en voerde enkele kleine wijzigingen door.
Zo werden vermoedelijk in opdracht van hem
de twee middelste vijvers van de vier gelegen
achter in de tuin samengevoegd tot één enkele
vijver. Na de dood van Gillot zijn de tuinen
geleidelijk aan opnieuw in verval geraakt. Te-
kenend voor de desinteresse van latere eige-
naars is het gerucht dat Jhr. mr. I.L.C. van de
Ter zijden deeze Vyver staan;
Men zietze waterstroomen braaken.
Hoewel dit schriklijk monsterdier
Gewoon is vlammen af te geeven
In het midden van de boogvormige muur die
de tuin aan de westzijde afsloot stond een pa-
viljoen dat rijkelijk versierd was. Helaas heeft
De Moucheron geen aquarel gemaakt van het
interieur van dit gebouwtje (5.14).
Nu eens dit deftig Speelhuis in
Gegaan, de trappen opgetreeden:
Maar, waar van maak ik best begin ?
Hier scheemren door de kostlijkheden
Mijn oogen. 'k Zie het loopend jaar
Verdeeld in zijn vier jaargetyen;
En elk saizoen strekt een pilaar
En schraagd dit werkstuk aan vier zijen.
Hier ziet men doeken net bemaald
Met veld, boskadien, en stroomen: (.....)
(.....j'kZie mijn zelven
In Spiegels, aardig elk naar rang
Geplaatst aan de opperste gewelven
Van 't heerlijk Tuinhuis.
Ook Rotgans noemt de schilderstukken in zijn
gedicht en geeft een wat duidelijker beschrij-
ving. Hieruit blijkt dat deze doeken onder an-
dere ook delen van de tuin weergaven.
Hier staat het voorwerp van m\n dicht in scMldery.
'k Zie Mars in 't lentekleedt met Venus aan zyn zy.
Een bloemkrans vatten die den histliofhoud besloten.
Apollo en de maagdt. uit Jovis brein f>esproten.
Ontleenen tarwe en graan van Ceres korenveldt.
Hier wordt het landhuis door 't penseel ten toon gestelt.
Diaan en Bacchus met festons van druivetrossen
Vertoonen in 't verschiet den laan en starrebosschen.
Een oude gryzaart, naar Saturnus afgemaalt,
Wv.ï? hoe 't Oranjehuis hy winter heerlykst praalt.
Met dit citaat uit het gedicht van Rotgans zijn
we aan het eind gekomen van de wandeling
door de tuin.
Geliefd uitje
In de eerste decennia van de achttiende eeuw
is een bezoek aan de tuin van Heemstede een
geliefd uitje voor Utrechters en bezoekers aan
Utrecht. Van enkele Engelse studenten die in
Utrecht studeerden zijn verslagen bekend van
hun bezoek aan de tuin'. Deze verslagen geven
echter niet meer dan een globale beschrijving
van de tuin. Sir Justinian Isham, die in Utrecht
86
-ocr page 86-
Berch, in 1837 door koop eigenaar geworden,
een aantal grote tuinbeelden heeft laten begra-
ven, verveeld als hij was door hun aanwezig-
heid.
Conclusie
De aquarellen, de vogelvluchttekening en de
plattegrond van De Moucheron geven een
ideaalbeeld van de tuin waarbij bomen en an-
dere beplanting in volle wasdom worden afge-
beeld, terwijl zeker een deel van de tuin op dat
moment pas enkele jaren oud was. Ook het ge-
rend verloop van de tuin aan de kant van de
Heemsteedseweg wordt in de afbeeldingen
weggewerkt en mogelijk is dat ook het geval
met enkele andere onregelmatigheden in de
plattegrond. Aan de hand van het gedicht van
Reets en in mindere mate het gedicht van Rot-
gans en de beschrijvingen die bezoekers van
de tuin hebben gemaakt, kan echter geconclu-
deerd worden dat de afbeeldingen een vrij ge-
detailleerde weergave zijn van de werkelijke
aanleg. Het verschil tussen de afbeeldingen en
de gedichten, met name betreffende de ronde
vijver aan de oostzijde van de tuin, maakt het
aannemelijk dat De Moucheron voor dit ge-
deelte van de tuin de ontwerper is geweest.
Mogelijk heeft hij ook in de bestaande tuin
elementen toegevoegd, zoals de schelpengrot
in de oude moestuin die pas aan het eind van
de zeventiende eeuw werd gebouwd. Als het
zover komt dat een deel of zelfs de gehele tuin
gereconstrueerd wordt, zal door middel van ar-
cheologisch onderzoek de indeling van de tuin
verder kunnen worden uitgewerkt.
van de Hollandse Tuinkunst. Speciaal num-
mer van 'Journal of Garden History, jrg. VIII,
nr. 2 en 3 (1988), 193-198.
- A.J.A.M. Lisman, Heemstede, gelegen in de
provincie van Utrecht.
Alphen aan den Rijn
1973.
- Ad. Reets, Het Stichtse Landsiraad Heemste-
de.
Utrecht 1699. Collectie Universiteitsbibli-
otheek Amsterdam (nr. D 8453 9625).
- Lucas Rotgans, Stichts Landtgezang op
Heemstede.
Uitgegeven door Francois Halma
in: Poëz.y van verschelde Mengelstoffen,
Leeuwarden 1715.
- J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Houten,
Ontstaan en groei.
Zeist 1988.
- J.A.M. Smits en O.J. Wttewaall, Houten, His-
torische bebouwing.
Zeist 1991.
- CD. van Strien, British travellers in Holland
during the Stuart period.
Leiden-New York-
Köln 1993.
- CD. van Strien, Britse studenten in Utrecht
omstreeks 1660-1710. Jaarboek Oud-Utrecht
1997, 206-230.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Neder-
landen. Twaalfde deel, vervolgende de Be-
schrijving van de Provincie van Utrecht.
Amsterdam 1772.
- L.B. Wevers, Heemstede, Architectonisch on-
derzoek
van een zeventiende eeuwse buiten-
plaats in de provincie Utrecht. Delft 1991.
- H.W.M, van der Wijck, De Nederlandse Bui-
tenplaats, aspecten van Ontwikkeling en her-
stel, 157-175.
Alphen aan den Rijn, 1982.
- H.W.M, van der Wijck, 'Heemstede bij Hou-
ten', in: Bulletin K.N.O.B. jrg. 72, nr. 1, 13-22.
O.J. Wttewaall is part-time werkzaam bij de
gemeente Houten als beheerder van de Topo-
grafische- en Archeologische verzameling. Hij
doet (mderz.oek naar de geschiedenis van de
gemeente Houten.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in een in
december 1999 verschenen bundel met de titel
'Het vermaak van de elite in de vroegmoderne
tijd', uitgegeven door de Faculteit der Letteren
van de Rijks Universiteit Leiden.
Literatuur
- E. de Jong, 77!^ Anglo-Dutch Garden in the
Age ofWilliam and Mary / De Gouden Eeuw
Noten
1  Het stichtingsbestuur bestaat verder uit: Nies van Gron-
delle. Bert van der Houwen. Ger Kroes, Marian Schilt,
Peter de Wit en Otto Wttewaall.
2 Wevers. 43. 44.
Tl Journaal van de reizen van Michiel van Bolhuis en zijn
zoon Abel Eppo. Archief van Bolhuis, Rijksarchief
Groningen. Het gedeelte over Heemstede is gepubliceerd
in het Maandblad Oud Utrecht, jrg. 30 (1957), 25-27.
4 Naentiesbonien zijn dwergappelboompjes.
5 Met dank aan de heer CD. van Strien voor het beschik-
baar stellen van deze gegevens.
6 Northampton. Northamptonshire Record Office, Isham
(Lamport) 5274.
7 Oxford, Bodleian Library, MS. Rawlinson D. 428.
8 Londen, British Library, MS Add. 47059, ff. 19r-158v.
Tegenwoordige Staat, 387.
87
-ocr page 87-
De lotgevallen van het archief van het Sint-Ewouds-
en Elisabethsgasthuis in Wijk bij Duurstede
Ria van der Eerden-Vonk
die die renten van den rentmeyster des gast-
huus ontfaet. Dat ander slot sal wesen in be-
waernissen der gasthuusmeysters. Dat derde
slot sellen bewaren die twe scepen"-.
Het gasthuisarchief moest dus bewaard worden
in een kist of kast (het Middelnederlandse
woord kist kan beide betekenissen hebben')
met drie verschillende sloten. De eerste sleu-
telbewaarder was de priester of een ander
"rechtschapen persoon" aan wie de rentmeester
zijn ontvangen renten afdroeg'. De tweede
sleutel werd bewaard door de gasthuismeesters
en de derde door de twee schepenen. De voor
het leven benoemde twee gasthuismeesters
vormden samen niet de hun terzijde staande
beide schepenen, die steeds voor twee jaar
werden benoemd, het oorspronkelijke bestuur
van het gasthuis.
Vermoedelijk bestaat dezelfde archiefkist met
drie verschillende sloten in 1582 nog steeds. In
dat jaar wordt de slotenmaker Pons (ierrits-
zoon namelijk betaald voor het vermaken van
'het middelste slot vande kist van tgasthuijs
(...) daer de brieven in leggen van tgasthuijs",
met de bijbehorende sleutef. De aanduiding
'middelste slot" wijst in elk geval naar een be-
waarplaats met drie sloten.
Op den duur had men aan één kist of kast ken-
nelijk niet meer genoeg. De eerste aanwijzing
daarvoor dateert uit 1681. In dat jaar krijgen
twee van de gasthuismeesters (er waren er in-
middels meer dan twee tegelijk in functie) op-
dracht om 'te doen maeckeii eene sleutel van-
de eene kas ende daerinne te leggen de gast-
huis resolutie boeken, ordonnantie en pacht-
boecken ende deselve sleutel te laten onder de
secretaris vanden gasthuijse"''. De woorden
'vande eene kas' impliceren dat er op dat mo-
ment al twee kasten in gebruik waren. De 'an-
dere kast" bevatte denkelijk de eigendomsbe-
wijzen en andere akten. Waarschijnlijk veran-
derde er vervolgens lange jaren niets: in de
notulen van de bestuursvergaderingen lezen we
In 2000 is het niet alleen 700 jaar geleden dal
Wijk bij Duurstede stadsrechten kreeg, maar
ook precies 600 jaar geleden dat het Wijkse
Sint-Ewouds- en Elisabethsgasthuis werd op-
gericht. Daarmee behoorde het tot de eerste
golf van gasthuizen voor zieken, armen en
vreemdelingen. Slechts zelden zijn van derge-
lijke instellingen zo vele en zo vroege archief-
stukken bewaard gebleven. Naast het toeval
speelde daarbij de grillige betrokkenheid van
de gasthuisbestuurders een grote rol.
Tien jaar geleden werd het oudste gedeelte van
het archief van het Sint-Ewouds- en Elisa-
bethsgasthuis uit de jaren 1400 - 19.30 door de
Willem van Abcoude Stichting aan het ge-
meentearchief Wijk bij Duurstede in bruikleen
gegeven. In 1995 volgde het gasthuisarchief
over de periode 1878-1977, ditmaal overge-
dragen door de Stichting Zorgcentra Kromme-
rijnstreek'. Door deze overdracht werd het ar-
chief toegankelijk voor historisch onderzoek
en kwam een eind aan bijna zes eeuwen waar-
in het gasthuis zelf haar archief bewaarde. Hoe
zij dat deed, wie daarvoor zorgde en welke
moeilijkheden zij daarbij ondervond, wordt be-
schreven in dit artikel.
Van archiefkist naar brandka.st
De stichtingsakte van 14 februari 1400 bevat
gedetailleerde bepalingen over de organisatie
en taken van deze door heer Willem van Ab-
coude en Duurstede (ca. 1345-1407) opgerichte
liefdadigheidsinstelling, die aanvankelijk al-
leen aan de heilige Ewoud was opgedragen.
Daarbij is ook een passage over het archief:
'Item soe sal daer wesen een rentboec in wel-
ken men scriven sal al erfnisscn ende goede
die den gasthuse toehoren ende oec namaels
toecomen .sellen. Welc rentboec ende ander
brieve van erve of van goede dat den gasthuus
toehoert men sluten sal tsamen in eenre kisten
met drien versceyden sloten. Dat een van den
sloten sal wesen in bewaernissen des gheens
88
-ocr page 88-
stuur in 1851 en 1855 vraagt om de stichtings-
akte te mogen inzien, weigert het gasthuisbe-
stuur: er worden nimmer charters, brieven en
andere stukken uit het archief van het gasthuis
aan anderen ter inzage gegeven". Bij hoge uit-
zondering hadden de regenten eind 1827 aan
stadssecretaris en notaris Leendert van Schaik
de sleutels van de archiefkast gegeven om 'vi-
sie en des noods kopien te mogen nemen' van
de stukken, welke toestemming tot het hebben
van sleutels voor het doen van archiefonder-
zoek op 3 juli 1830 weer werd ingetrokken'-.
Behalve de principiële stellingname van het
Wijkse gasthuisbestuur tegenover het stadsbe-
stuur (nota bene zijn toezichthouder) en ande-
ren ten aanzien van het archief, was er ook een
meer praktisch probleem. Toen het stadsbe-
stuur in 1851, in verband met de benoeming
van een nieuwe regent, voor de eerste keer
dat in 18.^0 nog steeds van 'twee kastjes'
sprake is'. Deze kastjes en eerder ook de ene
kast stonden vermoedelijk in de bestuurska-
mer, die vanat de 17de eeuw in de notulen en
rekeningen voorkomt als 'raedt camer', 'heren
camer' en vooral 'regentenkamer'*. Deze ka-
mer bevond zich direct links van de ingang aan
de Oeverstraat op de begane grond aan de
voorzijde van het gebouw''.
De verdwenen stichtin^.sakte
In 1844 doet de moderne lijd zijn intrede: er
wordt een ijzeren brandkast gekocht waarin
zowel het archief als de effecten en het geld
van het gasthuis worden opgeborgen'". Met de
effecten en het geld zal men wel zorgvuldig
zijn omgegaan, maar het archief was inmiddels
min of meer in het ongerede geraakt. Dat blijkt
enige jaren later. Wanneer het Wijkse stadsbe-
ir
De originele stichtingsakte van het gasthuis uit 1400 (perkanienl. 44 x XI cm. zegels deels verdwenen en beschadigd)
89
-ocr page 89-
Er wordt een vaste commissie voor de archie-
ven ingesteld, waarvan de drie leden jaarlijks
uit de regenten worden gekozen. Bovendien
wordt in 1856 in de instructie voor de nieuwe
secretaris opgenomen dat deze alle stukken die
tot het archief behoren en onder hem berusten
onmiddellijk nadat hij ze niet meer nodig heeft
aan de archiefcommissie moet afgeven'". Ten-
slotte leeft men vanaf 1855 een artikel na dat
al in de gasthuisordonnantie van 1809 stond,
maar dat tot dan nimmer in de praktijk was
gebracht. Hierin was bepaald dat de regenten
jaarlijks op Martini-avond (11 november) de
inventaris van de roerende en onroerende goe-
deren van het gasthuis zouden nazien'".
In 1868 wordt voor het eerst overwogen om
het archief door een ter zake deskundige te la-
ten inventariseren. Men neemt daartoe contact
op met de Utrechtse archivaris G.W, Beeger,
maar vooralsnog komt het er niet van'". Overi-
gens beschikten de gasthuisbestuurders in
1869 wel over een 'nieuwe archiefinventaris'.
Nadat op de daarvoor bestemde Martini-avond
geen regenten aanwezig waren geweest, wor-
den op een buitengewone regentenvergadering
van 18 februari 1869 "... alle titels en papieren
nagezien en ingevolge den nieuwen inventaris
op nieuw genummerd, en alles accoord bevon-
den, met uitzondering van nummer 26, zijnde
een afschrift eener acte van koop den 28 april
1852 voor den notaris Van Mariënhoff opge-
maakt, welk stuk niet aanwezig is
bevonden..."-'. Wat dit voor inventaris is ge-
weest, is onbekend. Vanaf 1621 zijn wel ver-
schillende inventarissen van de roerende en
onroerende goederen van het gasthuis bewaard
gebleven, maar daarbij zijn geen lijsten van ar-
chiefstukken. Vermoedelijk moeten we ons er
niet al te veel van voorstellen. Wanneer in
1876 de commissie voor de bewaring van het
archief bij elkaar komt, binden de leden zelf
de verschillende pakketjes rekeningen vanaf
1573 bij elkaar en rangschikken deze samen
met vijftien notulenboeken, vijf andere regis-
ters en enige pakketten losse papieren in de
daarvoor bestemde kast".
In de jaren 1870-1872 wordt bij een ingrijpen-
de verbouwing van het gasthuis door architect
S.A. van Lunteren in de regentenkamer een
zogenaamde brandkamer van 'vuurvaste ste-
nen' en met een ijzeren deur gebouwd met
vroeg om de stichtingsoorkonde te mogen
zien, lieten de regenten weten dat zij 'onbe-
kend met het bestaan van dezelve en den tijd
wanneer dezelve in 't ongerede zijnde geraakt'
waren". Nadat de burgemeester daarop geant-
woord had dat hij dat toch niet kon geloven,
waren de regenten oprecht verontwaardigd
over de twijfel aan hun goede trouw'\ Dat ze
het belangrijkste stuk uit hun archief inderdaad
kwijt waren, blijkt vier jaar later. In verband
met de Wet op het Armbestuur van 28 juni
1854 werd begin 1855 een commissie uit de
regenten benoemd om een onderzoek in te
stellen naar de aard van het gasthuis, teneinde
na te gaan in hoeverre het onder de bepalingen
van deze wet viel. De commissie meldde dat
zij bij haar onderzoek in het archief naar de
geschiedenis van het gasthuis de stichtingsakte
niet had kunnen vinden:
'Die fundatiebrief schijnt in onrustige dagen
na 1795 verloren te zijn geraakt; de laatste
spoor der aanwezigheid van dien brief heeft zij
gevonden in de notulen van van den 7 julij
1797 waarin het besluit vermeld staat om voor
twee ducaten denzelve te laten translateren en
op den 4 september 1797 de benoeming van
eene commissie om den pastoor Luchtenburg
te bedanken voor de moeite daaraan besteed.
En geeft wijders te kennen dat ook verschillen-
de bescheiden welke zeker moeten aanwezig
zijn geweest niet meer te vinden zijn, dat, om
redenen nu onbekend, uit een notulenboek ver-
scheidene bladen zijn gescheurd, en dat zij
zich te vrede heeft moeten stellen met het wei-
nige dat nu nog voorhanden is"'-.
Behalve door het ontbreken van stukken, wer-
den de leden van de commissie bij hun onder-
zoek ook ernstig gehandicapt door hun onver-
mogen om het oude schrift te lezen: zo waren
de ordonnanties van 1664 en zelfs die van
1750 voor hen vooralsnog onleesbaar'".
Wanneer in 1855 Gedeputeerde Staten aan het
Wijkse college van B & W vragen om inzage
in de stichtingsakte van het gasthuis richt het
college zich - al dan niet onnozelheid voor-
wendend - opnieuw tot de regenten 'aange-
zien dit stuk in het gemeentearchief niet te vin-
den is (...) toch zeker bij u voorhanden zal
zijn'". Dit maal betrekt het gasthuisbestuur
haar principiële stellingname en verhult dat het
stuk zoek is. Wél stelt zij intern orde op zaken.
90
-ocr page 90-
daarin een kast voor het archief. Deze kluis
zou een eeuw lang als archiefruimte dienst
doen. De in 1844 aangeschafte ijzeren brand-
kast was daarmee overbodig geworden en
werd in 1875 verkocht''.
Als in 1876 het reglement van orde voor de re-
genten uit 1855 wordt herzien, wordt hierin
een nieuw artikel opgenomen: 'Het archief
wordt bewaard in een of meer kasten, voorzien
van drie verschillend werkende sloten. Ieder
lid der commissie (namelijk de commissie
voor de bewaring van het archief, de financiën
en het opnemen van proveniers en andere per-
sonen) bewaart daarvan een sleutel en geeft die
bij aftreding over aan hem die in zijn plaats
benoemd is"'-" In januari 1877 krijgt de nieuwe
voorzitter van het bestuur van zijn voorganger
een duplicaat-sleutel van de brandkamer, die
hij bij de vice-voorzitter deponeert, en vier
sleutels van de verschillend werkende sloten
van de inmiddels twee archiefkasten in de
kluis, die in bewaring worden gegeven aan de
twee leden van de archiefcommissie-\ Een
van deze twee kasten was in elk geval nieuw
gemaakt, zo blijkt uit een besluit daartoe van
de regenten van 2 november 1872-''.
In diezelfde vergadering van januari 1877
komt regent W.M.J.C. Lapidoth-^ met een wel
zeer verrassend geschenk aanzetten: de ver-
dwenen stichtingsoorkonde uit 1400! Lapidoth
vertelde zijn medebestuurders dat hij 'inder-
tijd' door aankoop eigenaar was geworden van
dit document en dat hij het aan het gasthuis ca-
deau wilde geven. Terwijl de arts-bestuurder
de vergadering verliet om het te gaan halen,
spraken zijn medebestuurders af dat zij hem
restitutie zouden aanbieden van het geld dat hij
voor het perkamenten stuk had betaald. Lapi-
doth vond dat echter niet nodig. Helaas weten
we daardoor niet hoeveel de stichtingsakte
hem gekost heeft, wanneer de transactie
plaatsvond en wie de verkoper was. Het is
zelfs niet ondenkbaar, dat Lapidoth het ver-
dwenen stuk helemaal niet heeft opgekocht,
maar dat het hem op de een of andere wijze in
handen gespeeld is door de eigenlijke ont-
vreemder'*.
Inventarisatie van liet archief
Naar aanleiding van een verzoek om inlichtin-
gen van het Ewouds gasthuis in IJsselstein,
waarvoor men het gasthuisarchief moest raad-
plegen, bespraken de regenten in augustus
1878 opnieuw de wenselijkheid om het archief
te laten inventariseren, zodat het zoeken ge-
makkelijker zou zijn'". Men ging op zoek naar
Gasthuisbestuurder W.M.J.C. Lapidoth (1818-1901)
De Utrechtse archivaris S. Muller Fz., getekend door
J. Veth in 1895 (foto Het Utrechts ArchieO
91
-ocr page 91-
een geschikt persoon, die eventueel zelfs per
advertentie zou worden opgeroepen. Regent
Croockewit en de commissie voor het archief
zouden van te voren nagaan hoeveel stukken
onleesbaar waren"'. Op 12 oktober 1878 ver-
klaarde de gemeente- (en latere Rijks)archiva-
ris van Utrecht, S. Muller Fz., zich desge-
vraagd bereid om mee te werken 'tot het loffe-
lijke doel' dat de Wijkse regenten zich gesteld
hadden. Wanneer het archief van beperkte om-
vang was, zou hij het misschien zelf inventari-
seren. Anders kende hij wel iemand die het
zou kunnen doen. Het ging daarbij om de eer-
der genoemde Beeger, die ook het archief van
de Utrechtse gasthuizen had 'geregeld'. Muller
stelde voor om het gasthuisarchief, wanneer
het tenminste niet al te omvangrijk was, in een
doos of kistje naar het Utrechtse gemeentear-
chief in het stadhuis of naar zijn woonhuis in
de Stationsstraat te verzenden. Was het daar-
voor te groot, dan wilde hij in het voorjaar, als
de dagen langer waren en het weer beter, wel
naar Wijk komen om de stukken te bekijken en
met de regenten te overleggen". Al op 19 okto-
ber schreef Muller dat Beeger helaas niet be-
reid was om het werk te doen, zelfs niet tegen
betaling. Hoewel hij zijn aanbod herhaalde om
naar Wijk te komen, liet het gasthuisbestuur na
enige aarzeling haar bezwaren tegen het ver-
sturen van het archief varen. De archiefcom-
missie zou de 'onleesbare oorkonden en docu-
menten' nummeren en aan Muller toezenden'-.
In zijn brief aan het gasthuisbestuur van 23 no-
vember 1878 vroeg de Utrechtse archivaris de
kist met alle onleesbare boeken, stukken en
dergelijke aan het gemeentearchief te willen
adresseren. Bovendien wilde hij weten welke
archiefstukken achterbleven, zodat hij een
overzicht had van het gehele archief. 'Is het
weinig, dan zal ikzelf gaarne in ledige ogen-
blikken den inventaris opstellen. Is het te veel,
dan ben ik met bovengenoemden klerk (name-
lijk G. Serton) overeengekomen dat hij onder
mijn toezicht en leiding het werk zal verrich-
ten. Ik stel mij voor, daartoe eenige algemeene
voorschriften te geven en hem enkele door mij
te beschrijven stukken als modellen over te ge-
ven. Duistere plaatsen zal ik zooveel mogelijk
toelichten en den catalogus ten slotte herzien
en systematiseeren'. De kist zou op het ge-
meentearchief blijven, de sleutel ervan ging in
Mullers lessenaar en hij zou Serton, die over-
dag als assistent-archivaris bij hem werkte, da-
gelijks niet meer dan vijf a tien stukken mee
naar huis geven om daar te bewerken en de
volgende dag terug te brengen. Zelf wilde
Muller voor het werk, dat hij in het belang van
het Nederlandse archiefwezen ondernam, geen
geld aannemen, maar als hij Serton, die 'niet
vermogend was', ermee zou belasten dan wil-
de deze daarvoor wel een vergoeding".
Op zaterdag 30 november 1878 meldde Muller
de goede ontvangst van de kist met het nage-
noeg complete gasthuisarchief, die de dag
daarvoor per schuit vanuit Wijk bij Duurstede
was verzonden'^ Het verwonderde hem dat de
notulen uit de jaren 1744-1808 ontbraken". De
fragmenten van de oude gasthuisrekeningen
die hij aantrof, noemde hij 'wellicht het merk-
waardigste wat het archief bevat"*. Hij had de
fragmenten 'hereenigd' en zou ze laten binden
op het gemeentearchief; bovendien zou hij alle
155 charters in een papieren zakje laten doen:
'alleen dan kunnen de prachtig bewaarde ze-
gels op den duur behouden blijven'. Van de
geringe kosten zou hij tezijnertijd een rekening
sturen.
Vijftien maanden later, op 2 maart 1880, was
de door Serton onder toezicht van Muller ver-
vaardigde inventaris klaar en werd het, ver-
moedelijk door Serton zelf in een keurig hand-
schrift geschreven, boekwerk aan het gasthuis-
bestuur toegezonden. Deze inventaris bewijst
nog steeds goede diensten, al zijn er sindsdien
nog enkele stukken boven water gekomen.
De kist met het archief werd door Muller op
15 april aan de voerman afgegeven". Wat rest-
te, was nog de betaling van Serton. Deze had
gedurende meer dan een jaar bijna al zijn vrije
tijd aan het werk opgeofferd en had Muller la-
ten weten met 'niet minder dan f 100,-' genoe-
gen te willen nemen. Op 17 april 1880 schreef
Muller aan de regenten dat 'in aanmerking ne-
mende dat het archief van het gasthuis geen bi-
zonder grooten omvang heeft, (ik) tot het be-
sluit ben gekomen dat eene som van f 150,-
eene remuneratie zou zijn die den heer voor
het verlies van zijn vrijen tijd voldoende zou
schadeloosstellen, terwijl het mij tevens voor-
komt, dat daarmede het door hem geleverde
werk niet te duur betaald zou zijn'. Behalve
92
-ocr page 92-
het honorarium van f 150,- aan Serton wilde
het gasthuisbestuur ook Muller voor 'de belan-
gelooze bereidvaardigheid waarmede hij inder-
tijd de leiding van de regeling en inventarisatie
van het gasthuis-archief had op zich genomen'
bedanken in de vorm van een cadeau. Het
werd een bij de Utrechtse zilversmid C.J. Be-
geer voor f 63,25 gekochte glazen bokaal met
zilveren voet en deksel, voorzien van een toe-
passelijke inscriptie'".
Dankzij de bemoeienissen van de beide
Utrechtse archivarissen beschikten de gasthuis-
meesters nu dus over een goed geordend en
toegankelijk archief. Ze hadden kennelijk even
de tijd nodig om zich dat te realiseren. Het
doet in elk geval nogal vreemd aan om een
halfjaar na hel gereedkomen van de inventaris
in de notulen, naar aanleiding van een discus-
sie over de aard van het gasthuis, de opmer-
king van president-regent Verweij te moeten
lezen dat "de stichtingsbrief in de loop der tij-
den verloren is gegaan en de inhoud onbekend
is""'. Geen van de aanwezige regenten, ook
Lapidoth en Croockewit niet, corrigeerden de
voorzitter.
Vochtij»e kluis
Vanaf 1S81 spraken de regenten herhaaldelijk
over de vochtigheid van de in 1871 voor het
archief en de waardepapieren gebouwde
brandvrije kast of kluis in de regentenkamer.
Dat gebeurde vooral op aandringen van J.F.
Croockewit. Nadat deze zich in 1875 verdien-
stelijk had gemaakt door het restaureren van
de schilderijen van het gasthuis, was hij het
jaar daarop tot hel gasthuisbestuur toegetre-
den'". Hij beschikte waarschijnlijk als enige
van de regenten over paleografische kennis,
wat blijkt uit het feit dat hij in 1883 uit allerlei
archiefstukken een register met de namen van
de gaslhuisbesluurders vanaf 1394 samenstel-
de, dat hij vervolgens aan het gasthuis
schonk". In 1882 bracht smid Van der Heiden
ter verbetering van de situatie een tweede ijze-
ren kluisdeur aan en voorzag de bestaande
deur van open rozetten voor de ventilatie^'.
Al in juni 1883 stelde Croockewit vast dat 'uit
hel weder vochtig worden der perkamenten be-
scheiden in de brandvrije kast in de regenten-
kamer blijkt dat die kast nog verre van droog
is'^'. Omdat uit een onderzoek door de com-
Gasthuisbestuiirder J.F. Croockewit (1832-1898)
missie van de vertimmeringen en de bouwkun-
dige A. van Wamel bleek dat maatregelen ten-
minste f 270,- zouden kosten, terwijl dan nog
onzeker was of deze zouden helpen, besloot
het gasthuisbestuur in oktober 1883 om bij
wijze van proefneming hermetisch gesloten
blikken trommels voor de archiefstukken te la-
ten maken^\ Dergelijke trommels werden al
gebruikt voor de effecten en andere
(waarde)papieren van het gasthuis, die men
kennelijk het eerst tegen vochtschade in be-
scherming had genomen. De twee afgesloten
archiefkasten waren op dat moment overigens
buiten gebruik geraakt. Dat blijkt uit een brief
van Croockewit die zijn twijfels had over het
plan met de trommels en S. Muller Fz. om ad-
vies vroeg: 'De perkamenten & oude rekenin-
gen ' worden bewaard in een brandvrije kast
of kluis. De perkamenten in open houten bak-
ken in die kast geplaatst. Doch deze kast is
door de aanwezigheid van eene waterput bij
een der buren tegen den buitenmuur altijt
vochtig zoodat de perkamenten voortdurend
klam blijven. Ter behoud van het archief was
mijn verlangen afdoende verbetering namelijk
het wegbreken der oude buitenmuur & ver-
plaatsen der waterput. Om de hooge kosten wil
men evenwel daar niet in treden & heeft beslo-
93
-ocr page 93-
ten de perkamenten in zinken bussen of trom-
mels (hermetisch gesloten) te plaatsen. Is dit
doelmatig of bestaat er gevaar voor verstik-
king'-'\
Op 16 mei 1884 kwam de Utrechtse gemeente-
en Rijksarchivaris dan eindelijk toch persoon-
lijk naar Wijk bij Duurstede om er zowel het
gasthuisarchief als het kerkarchief te
bekijken""'. Er wordt verder geen melding ge-
maakt van het experiment met de blikken
trommels, zodat we mogen aannemen dat
daarvan - al dan niet op advies van Muller - is
afgezien. Nadat Croockewit in november 1884
nogmaals aandringt op een speciaal voor het
archief gemaakte houten kast omdat 'de voch-
tigheid van de kast in de regentenkamer onver-
mijdelijk tot vernietiging van het daarin gebor-
gen archief moet leiden", besluit het gasthuis-
bestuur uiteindelijk in oktober 1885 om de
kluis dagelijks te ventileren. Daartoe werd een
ijzeren hek in de kluis aangebracht. Regent
H.J. van Heijst kwam met dit voorstel omdat
de ervaring op zijn eigen notariskantoor hem
had geleerd dat elke dag luchten al afdoende
was om de vochtigheid tegen te gaan^'.
Daarna vernemen we alleen in 1899 en 1944
nog iets over de vochtigheid van de archief-
kluis. In 1899 wordt een extern rapport uitge-
bracht waaruit blijkt dat de kluis 'in vrij goe-
den staat verkeert doch van eene slechte slui-
ting is voorzien en erg vochtig is", terwijl in
1944 op voorstel van regent J.A.F. Thieme een
apparaat voor het drooghouden van de kluis
wordt aangeschaft"*".
Interesse Utrechtse Rijksarchivarissen
In 1907 deelt president-regent D.F.J. van Wal-
sem in de bestuursvergadering mee dat secre-
taris CA. Groen de bijlagen van de rekening
en ingekomen stukken heeft geordend en dat
daarvoor bij N. Samsom in Alphen voor
f 34,40 aan archiefdozen is gekocht*. Op 10
juni 1938 brengt de Rijksarchivaris van
Utrecht, B.M. de Jonge van Ellemeet, tever-
geefs een bezoek aan het gasthuisarchief. De
president-regent en de secretaris hadden hem
geen van beiden kunnen ontvangen. De Jonge
van Ellemeet schrijft daarop aan het gasthuis-
bestuur dat 'niet indringerigheid de reden was
van zijn verzoek tot bezoek aan het archief,
doch meer het verlangen om het werk van zijn
voorganger mr. Muller te voltooien". De regen-
ten laten hem daarop weten dat hij ten allen
tijde welkom is, als hij zijn bezoek maar twee
of drie dagen van te voren aankondigt'".
In het voorlaatste oorlogsjaar, 1944, is er op-
nieuw contact met de Utrechtse Rijksarchivaris
De Jonge van Ellemeet. Deze had het gasthuis-
archief inmiddels bekeken en stelde voor het
'reeds eerder begonnen maar nooit afgemaakte
ordeningswerk" te voltooien voor relatief ge-
ringe kosten, bijvoorbeeld met behulp van vo-
lontairs, of zelfs gratis. Het bestuur besluit
echter voorlopig tot uitstel wegens de onrusti-
ge tijden". Tenslotte gaf C. Dekker als derde
archivaris van Utrecht op rij blijk van belang-
stelling voor het gasthuisarchief. In februari
1963 bracht hij een bezoek aan secretaris
H.J.W. van Bekkum en stelde hem voor om het
archief aan het Rijksarchief in bewaring te ge-
ven. De regenten besloten daarop niet in te
gaan'-.
Tenslotte
Het gasthuisarchief bleef dus in Wijk bij Duur-
stede. Toen het gasthuis in 1970 het middel-
eeuwse gebouw aan de Oeverstraat verruilde
voor een moderne bejaardentlat aan de Gans-
fortstraat, verhuisde ook het archief - of wat
daarvan over was - mee. In het begin kwam al
ter sprake dat het om een belangrijk en relatief
volledig archief gaat. Toch is er ook het nodige
verloren gegaan, zonder dat vooralsnog duide-
lijk is op welke momenten dat is gebeurd".
De bijlagen bij de rekening en nagenoeg de
gehele correspondentie zijn uit het gasthuisar-
chief verdwenen. Datzelfde geldt voor vrijwel
alle bestekken en bouwtekeningen, een groot
verlies gezien het bouwhistorische belang van
het pand in de Oeverstraat.
Drs M.A. van der Eerden-Vonk is werkzaam
als archivaris van het Slreckanhivariaal
Kramme-Rijn^ehied - Utrechtse Heuvelrug. Zij
doet onderzoek naar de geschiedenis van hel
Sint-Ewoiids- en Elisabethsgasihuis in Wijk hij
Duurstede.
94
-ocr page 94-
dert van Schalk verband met het feit dat zijn zoon Jaco-
bus Engelen van Schalk vanaf 1803 tot aan zijn dood in
1856 onafgebroken als secretaris aan het gasthuis was
verbonden. Zelf was hij bovendien tot 1795 secretaris
en rentmeester van het gasthuis geweest.
Het gasthuisbestuur bleef ook nadien zeer terughou-
dend in het geven van inzage in haar archieven, zoals
blijkt uit de volgende twee gebeurtenissen. Op een brief
van Burgemeester en Wethouders van Wijk bij Duurste-
de ten geleide van een circulaire van de Commissaris
van de Koningin in de provincie Utrecht waarin ge-
meente- en andere besturen worden uitgenodigd om
toegang tot hun archieven te verlenen aan een commis-
sie uil de letterkundige afdeling van de Koninklijke
Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, die belast
was met de bewerking van een nieuw Hollandsch en
Zeeuws Charterboek. werd niet gereageerd (SAKRUH,
Gasthuis I, 1, 1-5-1858). Een halve eeuw later mag een
inwoner van Wijk het gasthuis wel bezichtigen om
daarover te kunnen schrijven in het door hem uitgege-
ven weekblad 'Het Nieuws', maar de regenten maken
bepaald bezwaar tegen het 'snuffelen in de archieven'
(SAKRUH. Gasthuis I. 1. 6-10-1900. fo. I lOv).
13 SAKRUH. Gasthuis I, 1 (1-2-1851).
14 SAKRUH, Gasthuis I, 1 (8-3-1851).
15 SAKRUH, Gasthuis I, 1 (27-2-1855).
16 Idem. Het is moeilijk te begrijpen dat het handschrift
van de ordonnantie uit 1750 al een eeuw later onlees-
baar zou zijn geweest. Merkwaardig is dat noch het
stuk uit 1664 noch dat uit 1750 tot nog toe zijn aange-
troffen in de archieven van het gasthuis en de stad. De
ordonnantie uit 1750 vinden we wel vermeld in de no-
tulen van het gasthuisbestuur (SAKRUH. Gasthuis I, I,
2-5-1750) en van het stadsbesiuur (SAKRUH, Stadsbe-
stuur Wijk bij Duurstede 1300-1810, 5IV, 4-8-1750 (fo.
298v)). Van de ordonnantie uit 1664 is ook in de notu-
len uit die tijd geen spoor te vinden. Toch moeten ze er
wel geweest zijn. In de gasthuisnotulen van 28-12-
1768, 4-3-1769 en 1-4-1769 (SAKRUH, Gasthuis I, 1)
wordt gesproken over twee ingelijste afschriften op
perkament van de ordonnanties die door het gasthuis
waren vastgesteld op 13 juni 1664 en herzien op 5 juni
1750. De gasthuisbestuurder de Graaf van Rechteren
had deze afschriften laten maken als een geschenk aan
het gasthuis; één werd er opgehangen in de regentenka-
mer van het gasthuis en de ander op het stadhuis.
17 SAKRUH. Gasthuis I, 1 (2-6-1855).
18 SAKRUH. Gasthuis I. I (4-8-1855 en 30-10-1856).
19 SAKRUH. Gasthuis I. 14C (ordonnantie van 1809, arti-
kel 24).
20 SAKRUH, Gasthuis I, 1 (1-2-1868). Voorlopig niet te
beantwoorden is de vraag of er eerder al een archiefin-
ventaris is geweest en wie die dan gemaakt zou hebben.
Op Het Utrechts Archief (HUA) bevindt zich in het Ar-
chief van het Rijksarchief in de provincie Utrecht,
1826-1963 als inventarisnummer 306 de Inventaris van
het archief van het SS. Ewoud en Elisabeth gasthuis te
Wijk hij Duurstede,
(ca. 1840). I doos. Helaas gaat ook
in moderne archieven wel eens wat mis: dit inventaris-
Tenzij anders vermeld, zijn de afbeeldingen af-
liomstig uit tiet archief van het Sint-Ewouds-
en Elisahethsgasthuis dat berust hij het Streek-
archivariaat Kromme-Rijngehied - Utrechtse
Heuvelrug in Wijk hij Duurstede.
Noten
1    Bciiie archieven berusten thans bij het eind 19% opge-
richte .Streel<archivariaat Kromme-Rijngebied - Utrecht-
se Heuvelrug (SAKRUH) en kunnen worden geraad-
pleegd in de gemeenschappelijke studie/aal van het
streekarchivariaat in het gemeentehuis van Wijk bij
Duurstede. Het oudste archief bevat stukken uit de pe-
riode 1367-1930. heeft een omvang van 12 strekkende
meter en is toegankelijk via een inventaris uit 1880, die.
met enkele aanvullingen, in 1995 op de computer is ge-
zet. Het jongste gasthuisarchief bevat stukken uit de pe-
riode 1878-1977. heeft een omvang van 8 strekkende
meter en is toegankelijk via een in 1995 vervaardigde
plaatsingslijst.
2   SAKRUH, Sint-Ewouds- en Elisabethsgasthuis te Wijk
bij Duurstede (1367) 1400-1930 (Gasthuis I). 2.
3   J. Verdam (m.m.v. C.H. Ebbinge Wubben). Middelne-
derlandsch Handwoordenboek,
Den Haag 1932. s.v.
kiste (291). Omgekeerd kan het woord 'kast' ook zowel
kast als kist betekenen (s.v. casse. 281).
4   hl de stichtingsakte wordt gesproken over de 'priester
die het gasthuis verwaert of enighen anderen recliken
(= rechtschapen) persoen', die wordt benoemd door de
ga.sthuismeesters en schepenen, na overleg met de heer
Van Abcoude. De rentmeester van het gasthuis moest
de renten die hij ontving direct afdragen aan deze func-
tionaris, die tweemaal in het jaar rekening en verant-
woording diende af Ie leggen van zijn ontvangsten en
uitgaven.
.5 SAKRUH. Gasthuis 1. 15. 1581-1582. fo. 47r (22-1-
1582).
6   SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (10-10-1681).
7   SAKRUH. Gasthuis 1. I (3-7-18.30).
8   SAKRUH, Gasthuis 1. 1. 15-2-1663: 'raedt camer' . 12-
10-1674: 'de raede camer vande heeren"; SAKRUH,
Gasthuis I. 15. 1663: 'heren camer'.
9   Op grond van bouwkundig onderzoek mogen we aan-
nemen dat deze situatie ook in de 15de eeuw al be-
stond. Zie: G. Berends. 'Het gasthuis in Wijk bij Duur-
slede'. Bulletin KNOB. 74 (1975). 153-154.
10 SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (6-1-1844 en 7-9-1844).
11  SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (1-2-1851 en 4-8-1855). Zie
ook hierna.
12  SAKRUH. Gasthuis!. 1 (1-12-1827 en 3-7-18.30).
Voorzover bekend, was dit de eerste keer dat een 'bui-
tenstaander" inzage kreeg in het gasthuisarchief. Eerder
was het wel voorgekomen dat twee van de gasthuis-
meesters en de secretaris stukken uit het archief hadden
gelicht om daarvan afschriften te laten maken, respec-
tievelijk om de stukken in orde te brengen (SAKRUH.
Gasthuis I. 1. 6-1-1678. ,5-5-1694 en 28-12-1768). Mo-
gelijk hield de tijdelijke uitzonderingspositie van Leen-
95
-ocr page 95-
vinden onder het huidige inv.nr. I4D (SAKRUH. Gast-
huis 1).
42 SAKRUH. Gasthuis II. 1 (3-12-1881).
43  SAKRUH. Gasthuis II. I (2-6-1883).
44 SAKRUH. Gasthuis II ( 6-10-1883 en 5-4-1884. fo.
5v).
45 HUA, Archief van het Rijksarchief in de provincie
Utrecht, 1826-1963, 17. stuk nr. 33 (brief van 5-2-
1884).
46 Idem. stuk nr. 97. De/.e kladaantekening van Muller
maakt overigens vooral melding van de schilderijen die
hij in het gasthuis had gezien. Muller vroeg vervolgens
aan Croockewit om voor hem kopieën te maken van de
portretten van Willem van Abcoude en Jacob van Gaas-
beek (SAKRUH. Gasthuis 11. I (5-7-1884. fo. lOv).
47 SAKRUH. Gasthuis 11. 2 (I II 1-1884. fo. 18 en 3-10-
1885).
48 SAKRUH. Gasthuis II. 3 (1-7-1899. fo. 79). Overigens
heeft het archief niet noemenswaardig onder deze voch-
tigheid geleden. Slechts enkele stukken zijn door vocht
aangetast.
49 SAKRUH. Gasthuis 11.6(5-1-1907. fo. 3()v-3 Ir en 6-7-
1907. fo. 4lr).
50 SAKRUH. Gasthuis II. 11 (2-7-1938. fo. lOIr). In de
bestuursvergadering van 6-8-1938 wordt een ingeko-
men brief van de Utrechtse Rijksarchivaris voor kennis-
geving aangenomen (SAKRUH. Gasthuis 11. I I).
51  SAKRUH. Gasthuis II. 12 (1-7-1944. fo. I lOv en 5-8-
1944. fo. Illr-v).
52SAKRUH. Gasthuis II. 14 ( 2-2-1963. bl/. 152 en 1-6-
1963, biz. 162).
53 Om onduidelijke redenen bevindt zich in het in 1894
geinventarisecrdc archief van het stadsbestuur Wijk bij
Duurstede 1300-1810 onder inv.nr. 565 een pak bijla-
gen bij de rekening van het gasthuis uit de jaren 1637-
1658. 1668-1669 en 1678-1680. Daarnaast bevinden
/.ich enkele stukken uil het gasthuisarchief in de Col-
lectie J.A.E Thieme (1877-1953). die recent aan het
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug in bruikleen is gegeven. Het betreft bijlagen
bij de rekening uil circa 1700-1725. een register met
notulen van de vergaderingen van de regentessen uit
1879-1895 (1900) en enkele losse stukken, waaronder
bouw- en onderhoudsbestekken. uit de 19de en 2()stc
eeuw. Volgens de bruikleengever, de heer C.J.K Thie-
me, heeft zijn vader, die bestuurder van het gasthuis
was, deze stukken naar alle waarschijnlijkheid van ver-
nietiging gered in 1949, toen na het overlijden van oud-
nolaris en gasthuisbestuurder H.J. van Heijst diens kan-
toor en woonhuis aan de Muntstraat werden ontruimd.
nummer is sinds juni 1991 onvindbaar. Volgens monde-
linge informatie van C. Dekker zou het om een inventa-
ris op fiches gaan. Het is natuurlijk ook mogelijk dat
het geschatte jaartal van 1840 niet juist is. en dat we
hier te maken hebben met de fiches die als basis voor
de hierna te bespreken inventaris van Serton uit 1880
hebben gediend.
21  SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (18-2-1869).
22 SAKRUH. Gasthuis I. ID (29-12-1876).
23 SAKRUH. Gasthuis I. 1 (5-3-1870. 20-7-1871. 2-11-
1872. 1-5-1875. 5-6-1875); SAKRUH. Sint-Ewouds-
en Elisabethsgasthuis te Wijk bij Duurstede 1878-1977
(Gasthuis II). 1 (2-7-1881).
24 SAKRUH. Gasthuis!. 1 (11-2-1876).
25 SAKRUH. Gasthuis I. 1 (6-1-1877).
26 SAKRUH. Gasthuis I. 1 (2-11-1872).
27 Lapidoth (1818-1901) was gemeenteraadslid vanaf' 6
juni 1854 en gasthuisregent vanaf'2 juni 1855. in beide
gevallen tot aan zijn dood in 1901.
28 Er zijn aanwijzingen dat het verdwijnen van de stich-
tingsakte verband houdt met het in de 19de eeuw enke-
le keren oplaaiende conflict tussen katholieken en pro-
testanten in Wijk bij Duurstede. Hierop hoop ik later te-
rug te komen.
29 SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (.3-8-1878).
30 SAKRUH. Gasthuis 1. 1 (7-9-1878).
31  SAKRUH. Gasthuis I. 1 (16-10-1878) en 243 (brief van
12-10-1878).
32 SAKRUH. Gasthuis 1. 1 ( 2-11-1878) en 243 (brief van
19-10-1878).
33 SAKRUH. Gasthuis 1, 243 (brief van 23-11-1878).
34 Idem (brief van 30-11-1878).
35 Zoals uit de brief van secretaris G.H.G. van Beest aan
Muller van 27-11-1878 (idem. 243) blijkt, waren de
kladnotulen 1750-1808 achtergehouden. Alleen over de
jaren 1745-1749, 1755-1763 en 1775-1777 ontbreken
ook tegenwoordig nog net- en kladnotulen.
36 De oudste rekening is van 1453-1454. de daaropvol-
gende van 1486-1491 en I502-I5I3. terwijl vanaf 1573
de serie rekeningen grotendeels compleet is.
37 SAKRUH. Gasthuis II, I (6-3-1880) en Gasthuis 1. 243
(brief van 2-3-1880).
38 SAKRUH, Gasthuis I, 243 (brief van 17-4-1880) en
Gasthuis II. I (23-4-1880. 1-5-1880 en 21-6-1880).
39 De in 1876 teruggekeerde originele stichtingsakte (zie
hiervoor) staat onder inv.nr. 2 in de inventaris van Ser-
ton en wordt daarin uitgebreid weergegeven (SAK-
RUH, Gasthuis II, 1, 2-10-1880). Overigens was de
stichtingsakte in 1857 ook al in druk verschenen (B.J.L.
de Geer. Fiindutiehrief vun hel Hwdut.s-gasthiux te Wijk
hij Duurstede.
Kronijk van het Historisch genootschap
13 (derde serie, derde deel). 116-129. Utrecht, 1857).
Deze editie is gebaseerd op een afschrift in het Diver-
sorium van bisschop David van Bourgondië.
40 J.E Croockewit (1832-1898). SAKRUH. Gasthuis I. 1
(6-3-1875,3-7-1875,7-8-1875,4-12-1875,4-3-1876
en 1-4-1876),
41  SAKRUH, Gasthuis II. 1 (7-5-1883). Het register is te
96