-ocr page 1-
in^ :
m-:jc
Grenzen aan de groei voor de Romeinse boeren in
het Kromme-Rijngebied?
Laura Kooistra
Inleiding
In de eerste eeuw voor Chr. veroverden de Ro-
meinse legioenen op gezag van Rome grote
delen van Europa. Rond het begin van de jaar-
telling waren ze in Nederland aangekomen en
op bevel van keizer Claudius lag vanaf circa
50 na Chr. de noordgrens van het Romeinse
Rijk langs de Rijn. Er werd in de eerste eeuw
een lint van forten aangelegd dat voor de duur
van twee eeuwen de verdedigingslinie van het
Romeinse Rijk vormde. In het Kromme-Rijn-
gebied hebben op zijn minst drie forten gele-
gen: één bij Wijk bij Duurstede, één bij Vech-
ten (Fectio) en één op het Domplein in de stad
Utrecht (Traiectum). De afstand tussen de for-
ten van Wijk bij Duurstede en Vechten be-
draagt circa 15 kilometer. Deze afstand is vrij
groot in vergelijking tot de afstanden tussen de
andere forten langs de Rijn. Volgens Van Es is
het mogelijk dat ook tussen Vechten en Wijk
bij Duurstede een fort heeft gelegen'. Door de
sterk meanderende Kromme Rijn zou deze mi-
litaire versterking verspoeld kunnen zijn. Een
andere optie is dat het gebied tussen Vechten
en Wijk bij Duurstede zo ontoegankelijk was,
dat de Romeinen het niet nodig achtten daar
een versterking te bouwen.
Voor het Kromme-Rijngebied gold dat vanaf
het moment dat de grens werd vastgesteld de
locale bevolking te maken kreeg met een one-
venredig hoog aantal militairen en bestuurders.
Dit heeft ongetwijfeld gevolgen gehad voor
hun voedselvoorziening.
Groenman-van Waateringe kwam in een artikel
uit 1979 met drie mogelijke oplossingen-.
1) Het leger was zelfvoorzienend. Dat wil zeg-
gen dat rond de forten land lag dat door solda-
ten werd bewerkt. 2) Er werd belasting gehe-
ven op de locale bevolking in de vorm van
voedsel. 3) Het voedsel werd van elders aange-
voerd. In het laatste geval dreven de forten
handel met gebieden binnen en buiten het Ro-
meinse Rijk. Bij oplossing 1 en 3 hadden de
locale bevolking en het Romeinse gezag theo-
retisch weinig met elkaar te maken. Oplossing
2 zou grote invloed op de voedselvoorziening
van de locale bevolking moeten hebben gehad.
Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is in
het Kromme-Rijngebied het nodige onderzoek
uitgevoerd, zodat we nu meer duidelijkheid
hebben over de voedselvoorziening in het
Kromme-Rijngebied in de Romeinse Tijd.
De situatie vóór de komst van de Romeinen
Uit het Kromme-Rijngebied zelf is nog nauwe-
lijks informatie bekend over de Ijzertijd, de
periode voorafgaande aan de Romeinse Tijd.
De resultaten die hier genoemd worden zijn
dan ook afkomstig van andere delen van Ne-
derland.
Het gangbare idee is dat men in de Ijzertijd in
onze contreien in stamverband leefde. Voor
wat betreft het voedsel betekende het dat iede-
re familie in principe zelfvoorzienend was. De
boeren hadden gemengde bedrijven, waarbij
akkerbouw en veeteelt in een zodanige verhou-
ding voorkwamen dat er voldoende voedsel
voor eigen gebruik was.
Men verbouwde bedekte gerst (Hordeum vul-
gare)
en emmertarwe (Triticum dicoccum),
twee graansoorten waarvan pap of ongerezen
koeken werden gemaakt. Als peulvrucht kende
men duiveboon (Viciafaba var. minor), waar-
van de boontjes, zoals de wetenschappelijke
naam ook al suggereert, kleiner zijn dan die
van onze tuinboon (Viciafaba van major).
Tevens verbouwde men lijnzaad/vlas (Linum
usitatissimum).
Van dit gewas zijn vooral de
zaden gevonden. We weten echter niet of het
werd verbouwd om het oliegehalte in de zaden
(lijnzaad) of om de vezels in de stengels
(vlas), waarvan linnen gemaakt wordt.
Voor deze periode mogen beide toepassingen
bekend verondersteld worden. Men had in de
Ijzertijd geen traditie van fruitteelt. Noten en
fruit werden in de omgeving verzameld. Over
het aandeel aan groentes weten wij niet veel,
omdat ze bij het archeobotanisch onderzoek
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 2-
tellen over het Romeinse rivierenlandschap
zonder dijken.
Het landschap en zijn mogelijkheden
Het Romeinse Kromme-Rijngebied werd, glo-
baal gezegd, door drie landschapstypen ge-
vormd: actieve rivieren, komgebieden en
stroomruggen. In een gematigd klimaat met
een vrij vlak landschap gaan rivieren van natu-
re meanderen. Dat wil zeggen dat een rivier,
afhankelijk van stroming en bodemgesteldheid,
voortdurend haar loop verlegt. Langs een ac-
tieve, onbedijkte rivier liggen oeverwallen. Oe-
verwallen ontstaan in de loop van de tijd, als
gevolg van sedimentatie bij regelmatige over-
stromingen van de rivier. Elke keer dat een ri-
vier buiten haar oevers treedt, zet deze sedi-
ment af. Het verschil in sediment is afhanke-
lijk van de stroomsnelheid van het water. In de
bedding van een rivier en daar vlakbij is de
stroomsnelheid groot waardoor het sediment
over het algemeen grofkorrelig (zandig) is.
Verder van de rivier af stroomt het water lang-
zamer, waardoor steeds tljner sediment wordt
afgezet. In het achterland, meestal korngebied
genoemd, komt alleen fijn sediment terecht.
Op den duur zullen de hoge delen van de oe-
verwallen niet meer overstromen en kunnen ze
geschikt zijn voor bewoning. Het achterland of
korngebied ligt over het algemeen laag en kan
een deel van het jaar onder water staan. Een
belangrijk gegeven in een rivierenlandschap is
dat als gevolg van veranderingen in de water-
huishouding zandige afzettingen niet of nau-
welijks klinken, terwijl klei en veen wel klinkt.
Als een rivier om de één of andere reden bui-
ten gebruik raakt, slibt zij op den duur dicht.
Zoals ai gezegd bestaat de rivierbedding zelf
met zijn oeverwallen uit grove sedimenten en
het erom heen liggende komgebied uit klei en
veen. In de buurt van een niet meer actieve ri-
vier verandert de waterhuishouding, waardoor
een inversie van het landschap kan optreden.
Dat wil zeggen dat in het komgebied een bo-
demdaling plaats vindt, want dit gebied bestaat
uit klinkbare veen en klei. Op de plaats van de
rivierbedding en de oeverwallen vindt echter
geen bodemdaling plaats, omdat daar de niet
klinkbare sedimenten grint en zand in de bo-
dem voorkomen. Door dit proces komt op den
duur de rivierbedding met haar oeverwallen als
moeilijk zijn te herkennen en bovendien
slecht bewaard blijven.
De dierlijke producten werden vooral betrok-
ken van de eigen veestapel. Jacht en visserij
maakten geen substantieel deel uit van de
voeding. De veestapel bestond uit een klein
type runderen, met een schofthoogte van
maximaal 1,10 meter. Naast runderen hield
men schapen en/of geiten en een enkel var-
ken. Het is goed denkbaar dat de runderen,
schapen en geiten niet alleen voor het vlees
werden gehouden, maar ook om de melk. De
huisdieren waren niet alleen van belang als
voedingsbron. Runderen konden trekkracht
leveren, terwijl van schapen en geiten wol ge-
wonnen werd. De dieren waren zo alom nut-
tig; men gebruikte de huiden, het hoorn en de
botten in allerhande producten.
De Romeinse Tijd
In het al eerder genoemde artikel van Groen-
man-van Waateringe wordt gesteld dat het
succes van de Romeinse veroveringen afhan-
kelijk was van de infrastructuur van de stam-
men die de Romeinen aan zich
onderwierpen'. Deze infrastructuur was onder
andere nodig om de voedselvoorziening voor
het leger op peil te houden. Het succes was
het grootst in de gebieden waar een zekere
sociale differentiatie heerste, bijvoorbeeld in
gebieden waar de boeren al gewend waren om
meer voedsel te produceren dan alleen voor
eigen gebruik. De bestaande structuur was in
die gebieden vrij eenvoudig om te vormen
naar de behoeften van de Romeinen. Een
goed voorbeeld voor een geslaagde integratie
in het Romeinse Rijk was Gallië.
Uit de vorige paragraaf moge duidelijk zijn
dat van een sociale differentiatie of een goede
infrastructuur in onze contreien niet echt spra-
ke was. Dat betekent dat de Romeinen, om
het modern te zeggen, eerst flink moesten in-
vesteren om onder andere de voedselvoorzie-
ning op orde te brengen. Als we alleen naar
het Kromme-Rijngebied kijken, dan hadden
de Romeinen nog een tweede probleem en dat
was dat het toenmalige landschap zich op het
eerste oog niet goed leende voor grootschali-
ge productie van voedsel. Om grip te krijgen
op de mogelijkheden voor de landbouw in het
Kromme-Rijngebied is het nodig iets te ver-
Het Kromme-Rijngebied. 34-1/2
-ocr page 3-
een hoog en droog gelegen lint in het land-
schap te liggen. Is dit proces voltooid, dan he-
ten de rivierbedding en oeverwallen samen een
stroomrug.
In de Romeinse Tijd waren in het Kromme-
Rijngebied twee rivieren actief; de Kromme
Rijn en de Lek. Het gebied binnen de rivieren
had een oppervlak van circa 11.000 hectare ki-
lometer. Langs de Kromme Rijn kwamen goed
ontwikkelde oeverwallen voor. Deze oeverwal-
len en de stroomruggen besloegen een opper-
vlak van 6.630 hectare. De komgebieden lagen
vooral in het zuidelijke deel van het Kromme-
Rijngebied. In figuur 1 is het onderzoeksge-
bied met de verschillende landschapselemen-
ten aangegeven.
In een rivierenlandschap waren de verschillen
in waterhuishouding, grondsoort en reliëf be-
palend voor het gebruik van het landschap (zie
figuur 2).
In komgebieden die een deel van het
jaar onder water staan, ging men niet wonen.
Aan akkerbouw in komgebieden waren beper-
5 km
F^Ji
CUsEI].
J6 I
]13
]ioS3ii[Ei2
Figuur 1. Het Kromme-Rijngebied in de Romeinse Tijd
Legenda: I actieve rivier; 2 huidige stroomgebied van de rivieren Lek en Rijn; 3 stroomruggen; 4 restgeulen; 5 grenzen
tussen stroomruggen onderling en tussen stroomruggen en oeverwallen van de Kromme Rijn; 6 oeverwallen van de Krom-
me Rijn; 7 koingebieden; 8 veen binnen 80 cm onder het oppervlak; 9 veen dieper dan 80 cm onder het oppervlak; 10 het
niet onderzochte gebied; 11 de loop van de Lek; 12 huidige dorpen en steden; 13 boorlocaties van stuifmeelonderzoek
(naarL.L Kooistra, 1996)
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 4-
Figuur 2. Omolon (Rusland): variatie in vegetatie in een rivierengebied als gevolg van waterhuishouding en grondsoort
(foto J.A. de Raad. Bodegraven)
voor de Romeinen - een bevolking die niet ge-
wend was om een overmaat aan voedsel te
produceren en die bovendien leefde in een
landschap dat niet geschikt leek voor groot-
schalige voedselproductie - hielden de Romei-
nen het wel twee eeuwen lang vol in het
Kromme-Rijngebied. Kijken we naar de pro-
ducten, dan /ien wc dat op de boerderijen in
het rivierengebied de producten verbouwd /.ijn
die ook al uit de IJ/ertijd bekend waren: be-
dekte gerst en emmertarwe. Hr /ijn op basis
van archeobotanisch onder/ock in Bunnik-
Marsdijk. Houtcn-Doornkade, Houten-Tiel-
landt. Wijk bij Duurstede- De Geer en Wijk bij
Duurstede- De Horden geen aanwijzingen ge-
vonden dat er broodtarwe (Trilicum aestivum)
kende condities verbonden. Alleen stroomrug-
gen die het hele jaar droog lagen, konden voor
verschillende activiteiten worden gebruikt. Op
die stroomruggen was het in de Romeinse Tijd
dan ook erg druk (zie figitiir 3): men woonde
daar, de stroomruggen waren in gebruik als ak-
kerland en deels ook als weidegrond. De ruim-
te op de stroomruggen was echter beperkt en
daarom weidde men het vee vooral in de kom-
gebieden. Tabel I geeft een overzicht van de
verschillende landschapstypen en de toepas-
singsmogelijkheden in de Romeinse Tijd.
De landbouw en de mogelijkheden voor
surplusproductie
Ondanks de relatief slechte uitgangspositie
Tabel I. Potentiële gebrtLiksmogelijkheden van de verschillende landschapstypen in hel Kronniie-Rijngebieil in de Romein-
se Tijd. Legenda: + = geschikt; - = niet geschikt: +/- = delen kimnen geschikt /ijn
weidegrond houtbouw
bewoning
+
+/-
akkerbouw
+
+/-
+1-
oppervlak
in ha
4.780
1.850
4.430
Stroomruggen
oeverwallen
komgebieden
+
+
+
+
+
+
Het Kromme-Rijngebied. 34-1/2
-ocr page 5-
Tabel 2. Landbouwproducten van agrarische nederzettingen uit de Romeinse Tijd.
..egenda: > = meer dan; - = niet
gevonden; * = niet
onderzocht; + =
= aanwezig; ++
= veel gevonden
rivierengebied
lössgebied
periode
ijzertijd
romeinse
tijd
romeinse tijd
aantal vindplaatsen
1
6
8
aantal monsters
1
> 100
> 100
granen
zesrijige gerst
+
++
++
gecultiveerde haver
-
+
+
broodtarwe
-
-
++
emmertarwe
+
++
4+
spelttarwe
-
-
++
rogge
-
+
+
gierst
-
+
+
peulvruchten
duiveboon
-
+
+
erwt
-
-
+
lins
-
-
+ ,,
oliehoudende gewassen
huttentut
-
+
+
maanzaad
-
-
+
vlas/lijnzaad
-
++
+
groenten en tuinkruiden
biet
-
+
+
bonenkruid
-
-
+
dille
-
+
+
koriander
-
+
+
selderij
-
+
+
noten
hazelaar
-
+
+
tamme kastanje
-
-
+
walnoot
-
+
+
fruit
aardbei
-
-
+
appel
-
-
+
braam
-
+
+
druif
-
-
+
framboos
-
-
+
gewone vlier
-
+
+
kroosjes (kleine pruim)
-
+
+
peer
-
-
+
sleedoornpruim
-
-
+ " ^
zoete kers
-
-
+
zwarte moerbei
-
-
+
vee
rund
*
++
++
schaap/geit
*
++
+
varken
*
+
++
hoender
*
+
+
paard
*
++
+
hond
*
+
+
kat
*
+
+
Hel Kromme-Rijngebied. .34-1/2
-ocr page 6-
of spelt (Triticum spelta) is verbouwd, de gra-
nen waar het Romeinse leger behoefte aan had
en waar men brood van bakte. Toch bleef niet
alles bij het oude (zie tabel 2). Op de verschil-
lende agrarische nederzettingen in Houten en
Wijk bij Duurstede zijn nieuwe producten aan-
getroffen, zoals dille (Anethum graveolens),
koriander (Cohandrum sativum), biet (Bèta
vulgaris)
en selderij (Apium graveolens). Het
lijkt erop dat bij de boerderijen tuinen hebben
gelegen, waarin groentes en tuinkruiden wer-
den verbouwd. Er zijn ook hele zwakke aan-
wijzingen voor fruitteelt gevonden, in de vorm
van pitten van een klein type pruim: kroosjes
(Prunus domestica subsp. instititia).
Frits Laarman, die voor dit onderzoek de ver-
zamelde botten heeft gedetermineerd, vond
geen grote aantallen varkens - dieren waar de
Romeinen op gesteld waren - maar wel kip-
pen, die nieuw zijn voor de Romeinse Tijd. In
het bottenspectrum van de agrarische nederzet-
tingen viel de aanwezigheid van paard op. In
alle drie de onderzochte nederzettingen uit de
Romeinse Tijd (Houten-Doornkade, Houten-
Tiellandt en Wijk bij Duurstede- De Horden)
was het aandeel paard relatief hoog. Paarden
werden in de Romeinse Tijd niet als trekdier
gebruikt. Paardevlees was evenmin in trek, zo-
dat de nadrukkelijke aanwezigheid van paar-
den in agrarische nederzettingen opmerkelijk
Figuur 3. Verspreiding van vindplaatsen in het Kromme-Rijngebied uit de Romeinse Tijd. Legenda: 1-12 zie figuur 1; 13
mogelijke nederzettingen; 14 in L.I. Kooistra, 1996 besproken opgravingen (naar L.1. Kooistra. 1996)
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 7-
^'^'^ P:.' I
Figuur 4. Mikolajewo (Polen); komgebied van de Biebzra in gebruik als weidegrond (foto L.I. Kooistra. Bodegraven)
sen op droge gronden geweid. Uit onderzoek
naar de vegetatie is gebleken dat de stroom-
ruggen en oeverwallen in de Romeinse Tijd
grotendeels ontbost waren. De komgebieden
waren voor varkens te nat. Runderen en paar-
den konden daarentegen wel in de komgebie-
den grazen, zij konden de drogere delen van de
komgebieden wadend of zwemmend (!) berei-
ken (zie figuur 4). Dat verklaart naar alle waar-
schijnlijkheid de aanwezigheid van grote hoe-
veelheden botten van deze diergroepen.
Ook wat betreft de te verwachten schaalver-
groting in de landbouw kende het rivierenge-
bied beperkingen, die wederom waarschijnlijk
door het landschap zijn veroorzaakt. Voor
grootschalige akkerbouw stonden alleen de ho-
ger gelegen stroomruggen ter beschikking. De
ruimte was hier beperkt, omdat deze locaties
ook als woongronden in gebruik waren. Toch
suggereert een grote opslagplaats, die is ge-
vonden tijdens de ROB-opgraving Houten-
Tiellandt, op surplusproductie van graan. Daar-
mee lijkt het erop dat de boeren meededen aan
schaalvergroting. Ook de overmaat aan paar-
den op de agrarische nederzettingen duidt in
die richting. Tegelijk met de schaalvergroting
in de landbouw, nam echter ook de bevol-
kingsdichtheid toe én verslechterde de land-
genoemd mag worden. Laarman neemt dan
ook aan dat de paarden in het rivierengebied
voor de militairen werden gefokte
Uit het gevonden assortiment van producten
komt naar voren dat er wel degelijk sprake is
van een uitwisseling tussen de boeren in het
Kromme-Rijngebied en de Romeinen, maar
dat de mogelijkheden door landschappelijke
factoren beperkt leken. Er zijn dus grenzen ge-
weest aan de mogelijkheden van de boeren in
het rivierengebied. In de tweede en derde eeuw
waren de stroomruggen redelijk dicht bevolkt
{zie figuur 3). Van Es schatte de bevolkings-
dichtheid in deze periode op circa 2500 men-
sen, verspreid over zo'n 50 nederzettingen'.
Het is aannemelijk dat de bewoning zich op de
hoogste delen concentreerde en de akkers meer
langs de randen van de stroomruggen kwamen
te liggen. Deze lager gelegen delen stonden in
de winter onder water, waardoor geen winter-
graan verbouwd kon worden. Dit verklaart
waarschijnlijk de afwezigheid van broodtarwe
(Triticum aestivum) en spelt (Triticum spelta).
Minder gevoelige producten als dille, korian-
der, biet en selderij werden wel verbouwd.
Ook de geringe aantallen varkensbotten zijn
vanuit het perspectief van het landschap te ver-
klaren. Varkens werden vroeger vooral in bos-
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 8-
schappelijke situatie in het zuidelijke deel van
het Kromme-Rijngebied. Deze verslechtering
is te wijten aan de rivier de Lek, die in de
loop van de Romeinse Tijd groter en actiever
werd. De omvang van de schaalvergroting zal
door deze twee aspecten zijn ingeperkt.
Veranderde de voedselproductie onder
Romeinse invloed?
Samenvattend kan hierop met ja geantwoord
worden. Het assortiment aan landbouwproduc-
ten veranderde een beetje. Voorbeelden zijn de
voor de Romeinse Tijd nieuwe plantaardige
producten op het gebied van de tuinkruiden,
groentes en fruit en bij het vee het voorkomen
van pluimvee. Het lijkt erop dat ook de hoogte
van de productie onder invloed van het Ro-
meinse gezag veranderde. Zo zijn bij twee
boerderijen in Houten-Tiellandt grotere op-
slagplaatsen aangetroffen en kwamen in de
agrarische nederzettingen veel meer paarden
voor dan nodig waren voor de verschillende
menselijke activiteiten. Het is echter zeer de
vraag of deze veranderingen substantieel zijn
geweest en dat daarmee voldoende voedsel
voor de in het Kromme-Rijngebied gelegerde
militairen is geproduceerd. Het is waarschijn-
lijker dat het voedsel voor de forten langs de
Rijn van elders is aangevoerd. Toch heeft het
Romeinse gezag energie gestoken in het be-
houden van dit gebied en is het aan de eind
van de eerste eeuw na Chr. ingelijfd als onder-
deel van de Romeinse grensprovincie Germa-
nia inferior. De waarde van het Kromme-Rijn-
gebied voor de Romeinen moet echter op een
ander vlak gezocht worden dan op het vlak
van de voedselvoorziening, namelijk op het
vlak van de grensafbakening en verdediging
van hun rijk.
Noten:
1.  WA. van Es, 'De Romeinse vrede", In: W.A. van Es en
W.A.M. Hessing (red.), Romeinen, Friezen en Franken
in hel hart van Nederland. Van Traieclum tot Dorestad
50 V.C. - 900 n.C.
Utrecht/Amersfoort, 1994, 48-63.
2.  W. Groenman-van Waateringe, 'Urbani/ation and the
North-West Frontier of the Roman Empire' In; W.S.
Hanson & L.J.K. Keppie, Roman Fronlier Studies
1979. Papers presented to the I2th International Con-
gress of Roman Frontier Studies iii (BAR Int. Serie 71
(mj, Oxford, 1979, 1037-1044.
3.   Groenman-van Waateringe, 1038.
4.   F.J. Laarman, 'Zoological Material of the Bronze Age,
Iron Age and Roman Period from Wijk bij Duurstede-
De Horden' In: L.I. Kooistra, Borderland Farming. Pos-
sibilities and limitations of farming in the Roman Pe-
riod and Early Middle Ages hetween the Rhine and
Meu.se. Assen/Amersfoort, 1996, 369-380.
5.   Van Es, 1994, 62.
Dr. L.I. Kooistra is archeobotanicus, verbon-
den aan de maatschap BIAX Consult, Roeters-
straat 8hs, 1018 WC in Amsterdam. In 1996
promoveerde zij op het proefschrift 'Border-
land Farming. Posihilities and limitations of
farming in the Roman Period and the Early
Middle Ages between the Rhine and Meuse'
dat is uitgegeven bij Van Gorcum in Assen in
samenwerking met de ROB. Dit artikel gaat in
op enkele resultaten uit dit proefschrift die be-
trekking hebben op het Kromme-Rijngebied.
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 9-
Is de plaatsnaam Bunnik wel Germaans?
Raymond Uppelschoten
sing en kunnen zo verantwoordelijk zijn ge-
weest voor de Keltische invloed op onze
plaatsnamen. Een aanwijzing voor de Kelti-
sche aanwezigheid zijn de zogenaamde Kelti-
sche munten die zijn gevonden in Cothen en
Wijk bij Duurstede'. Daarvan is echter niet ze-
ker of ze van Keltische oorsprong zijn of dat
ze afkomstig zijn van de Bataven. Van hen we-
ten we namelijk dat ze ook Keltische munten
sloegen. Verder kregen Romeinse soldaten hun
soldij ook wel eens in Keltische munten uitbe-
taald, wat de vondst van munten in dit gebied
kan verklaren'.
Onbetwiste bewijzen voor Keltische aanwezig-
heid zijn vooral gevonden in Vechten. Daar
werd in 1847 bij voorbeeld een altaar opgegra-
ven met de inscriptie 'Veradecdis'. Dit is de
naam van een Keltische godin, die onder ande-
re werd vereerd door de (Keltische) stam
Condrusi*. Het altaar is gewijd door schippers
Een verklaring van de oudste naam van Bun-
nik (Bunninchem) is het meest gangbaar van-
uit het Oudgermaans, de taal van de Ger-
maanse stammen die ons land bewoonden. In
Weijnen (1958) las ik echter over de mogelij-
ke Keltische oorsprong van de plaatsnaam
Bunnik. Dit betekent dat Bunnik is ontstaan
uit de taal van Kelten die zich hier tijdens de
Romeinse overheersing vestigden. Bij verder
onderzoek bleek dat een Keltische oorsprong
van de namen Bunnik de taalwetenschap en
naamkunde in de twintigste eeuw lange tijd
heeft beziggehouden. In de jaren zestig ver-
stomde de discussie en werd de Germaanse
oorsprong eigenlijk stilzwijgend als enige ge-
accepteerd. Verschillende publicaties deden
mij echter anders vermoeden en daarom be-
spreek ik in dit artikel een paar veronderstel-
lingen over de Keltische oorsprong van de
plaatsnaam Bunnik.
Keltische taal
Met Keltische taaiinvloeden bedoel ik in dit ar-
tikel de taal van de Kelten die zich met de Ro-
meinen in onze streken vestigden. Verschillen-
de taal- en naamkundigen hebben zich in de
loop der jaren uitgesproken voor of tegen deze
Keltische invloeden. Om een paar voorbeelden
te noemen: Schönfeld' en Weijnen- tonen aan
dat de Keltische oorsprong van onze plaatsna-
men zeker aandacht verdient. De taalkundige
De Vries heeft zich er echter altijd verre van
gehouden'. Dat de discussie ook nu nog steeds
niet is uitgewoed, bewijzen bijvoorbeeld re-
cente publicaties in het Noord-Brabants streek-
historische blad Engelhrechf.
Sporen van bewoning
De discussie over de oorsprong van plaatsna-
men wordt vooral ingewikkeld als bodemspo-
ren zowel een Germaanse als Keltische bevol-
king aantonen. En dat is in het Kromme-Rijn-
gebied het geval. Toen het Kromme-Rijnge-
bied door de Romeinen werd veroverd, woon-
den er alleen Germanen\ Maar Kelten vestig-
den zich hier tijdens de Romeinse overheer-
I. Het altaar uit Vechten met de inscriptie 'Veradecdis'
(foto Rijlcsdienst voor het Oudheidkundig Bodemonder-
zoek in Amersfoort)
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 10-
uit Tongeren, in Gallisch gebied (het huidige
België, destijds bewoond door Keltische stam-
men)''. Reden genoeg om uit te gaan van Kel-
ten die zich in de Romeinse tijd vestigden in
de buurt van Bunnik.
Germaanse verklaring
Over naar de verklaring van de plaatsnaam
Bunnik. De oudste vermelding, als Bunnin-
chem, is afkomstig uit een twaalfde-eeuwse
kopie van een (deels) negende-eeuwse goede-
renlijst van de Domkerk. De Germaanse ver-
klaring van de naam is in alle plaatsnaam-
woordenboeken te vinden. In het achtervoegsel
-hem herkennen we het Oudgermaanse -haim
of -heem. Dit verwijst naar een woning of een
woonplaats. Het woord hem valt nog steeds te
herkennen in bijvoorbeeld ons woord heim-
wee. Het eerste deel Bunn- is een vervormde
persoonsnaam, bijvoorbeeld Bunne of Bunno.
Dit zijn koosnamen voor vaak langere Ger-
maanse namen als Berinhard of Bernulf. Het
tussenvoegsel -inc is een vorm van het Ger-
maanse -inga, dat een afstammingsrelatie aan-
geeft. De oorspronkelijke Germaanse naam
voor Bunnik of Bunninchem valt dan samen te
stellen als *Bunno-inga-heem: 'woonplaats
van de afstammelingen van Bunno'. De ster
(*) voor de naam wijst op een gereconstrueer-
de naam, die niet voorkomt in documenten.
Keltische verklaring
De Germaanse verklaring van de plaatsnaam
Bunnik is echter niet de enige. Schönfeld
(1917) schrijft voor het eerst over de Keltische
oorsprong van plaatsnamen die eindigen op -ik,
waaronder Bunnik. Hij beschrijft hoe de naam-
geving van nederzettingen veranderde onder in-
vloed van de oprukkende Romeinen en (in hun
kielzog) Gallische Kelten. Nederlandse plaats-
namen begonnen toen de invloed te ondervin-
den van het Keltische achtervoegsel -iaco of de
Latijnse vorm -iacum, dat onder andere een be-
zit uitdrukte.
Over de Keltische oorsprong van het eerste
deel Bunn- bestaan verschillende ideeën.
Weijnen (1958) legt voor de oorsprong van
Bunnik een relatie met de oude Franse plaats-
naam Boniacus van het Keltisch bona (woning)
of bonna (land). Maar in de voorbeelden die
Schönfeld noemt, blijken maar weinig Noord-
nederlandse namen met het achtervoegsel -ia-
cum ook een Keltisch eerste gedeelte te heb-
ben. Voor een plaats die zo noordelijk in de
Keltische (Galloromeinse) invloedssfeer lag als
Bunnik, lijkt mij een volledig Keltische naam
in ieder geval twijfelachtig. Ik wil die moge-
lijkheid dan ook verder buiten beschouwing la-
ten.
Combinatie Keltisch-Germaans
Schönfeld geeft echter nog een ander gebruik
van het Keltische achtervoegsel -iaco aan, dat
wel mogelijkheden biedt voor een verklaring
van Bunnik. Het werd behalve met Keltische
woorden, ook gecombineerd met Germaanse
persoonsnamen. Zo kan de Germaanse per-
soonsnaam Bunno zijn gecombineerd met het
Keltische achtervoegsel en geleid hebben tot
*Bunniaco of *Bunniacum (= van Bunno).
Vanuit een gemeenschap zoals die in Vechten
is het mogelijk dat een Keltisch achtervoegsel
is toegevoegd aan een Germaanse persoons-
naam. In de discussie over de Keltische oor-
sprong van Bunnik lijkt deze combinatie mij
het meest logisch. Dit zou betekenen dat de
oorsprong van Bunnik gezocht moet worden in
de tijd dat Keltische woorden nog gangbaar
genoeg waren om ze toe te kennen aan be-
woonde plaatsen. Dat moet uiterlijk rond 400
na Chr. geweest zijn, want daarna trokken de
Romeinen zich voor een belangrijk deel terug
van de noordelijke grenzen. De latere invloed
van de Franken zou de Galloromeinse naam
hebben doen wijzigen in Bunninchem. De
naam Bunnik zou daarmee veel ouder zijn dan
door de aanhangers van de Germaanse oor-
sprong wordt verondersteld.
Verschrijving
Een andere interessante verklaring voor de ver-
melding van Bunninchem wordt geopperd
door de hoogleraar nederzettingsarcheologie
en plaatsnaamkunde Blok'". Hij onderschrijft
de hypothese dat Bunnik is ontstaan uit een
Keltische plaatsnaam". Maar volgens hem is
de naam helemaal niet veranderd in een Ger-
maanse naam Bunninchem. De naam in de ne-
gende-eeuwse goederenlijst is volgens hem
een verschrijving. Monniken die dergelijke do-
cumenten kopieerden, waren niet altijd even
zorgvuldig in hun werk en veranderden de oor-
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
10
-ocr page 11-
spronkelijke namen in namen die zij beter in
hun documenten vonden passen. Een Kelti-
sche naam zoals *Bunniaco of *Bunniacum
heeft dus tot in of na de Frankische tijd be-
staan en is uiteindelijk Bunneke en weer later
Bunnik geworden. De naam is in dat enkele
document uit gemakzucht, onwetendheid of
'modebewustzijn' genoteerd in de Germaanse
vorm Bunninchem'-.
Werkhoven als aanwijzing
Het aardige is dat voor deze schrijffouttheorie
bewijs is te vinden in de historische namen
van het nabij gelegen Werkhoven. De oudste
naam van Werkhoven (Uuerken = Werken)
komt in de loop der tijd voor als verschillende
vormen van Werconden en Wercondia. Deze
zijn taalkundig allemaal gerelateerd. Maar in
1019 staat Werkhoven plotseling als Werchin-
ge in een document van de abdij van Deutz.
Deze naam valt volstrekt buiten de lijn van de
andere namen. Het lijkt een door de schrijver
of kopiist van het document 'verzonnen" Ger-
maanse -inga naam. Er is immers geen enkele
rest van -inga te vinden in de andere namen
van Werkhoven. Dezelfde interpretatie-door-
een-kopiïst lijkt ook van toepassing op Bun-
ninchem als we de historische namen van
Bunnik vergelijken: Bunneke, Bunnic, Bun-
nike, Bunnyck en dergelijke. Het zijn alle-
maal namen waarin geen spoor meer is van
een -ingem of -hem, wat ten minste verwacht
kan worden van een oorspronkelijke naam
Bunninchem. Het lijken kortom eerder vor-
men van *Bunniacum. Ook Bunninchem lijkt
daarmee kandidaat voor een schrijffout of in-
terpretatie. En de Keltische oorsprong van
Bunnik wordt des te waarschijnlijker.
Bevolking
Er is één belangrijke historische factor die bij
deze opvatting problemen oplevert. Het is be-
kend dat de bevolking in het Kromme-Rijn-
gebied een terugval kent tussen de Romeinse
en Merovingische tijd (ruwweg van 350-
550). De reden is nog steeds niet helemaal
duidelijk. Vroeger werd aangenomen dat er
een natuurlijke oorzaak was, zoals overstro-
mingen van de Rijn, maar tegenwoordig
wordt ook verondersteld dat er sprake kan
zijn van gedwongen migratie, bijvoorbeeld
door grensschermutselingen. Als een Kelti-
sche naam zich tot in de vroege middeleeu-
wen heeft gehandhaafd, moet het gebied in
ieder geval bewoond zijn gebleven. Anders
zou de herinnering aan de Keltische naam na-
tuurlijk snel zijn verdwenen. En van die be-
woning bestaan alleen maar vermoedens. Aan
de andere kant is ook niet bewezen dat het
Kromme-Rijngebied tussen Wijk bij Duurste-
de (Dorestad) en Utrecht (Trajectum) hele-
maal ontvolkt is in die tijd. Al met al nog
veel onduidelijkheid dus. Dankzij de taalkun-
dige aanwijzingen ga ik er echter vooralsnog
van uit dat Bunnik ontstaan is uit het Gallo-
romeinse of Keltische *Bunniacum of *Bun-
niaco. Jammer genoeg kan alleen de ontdek-
king van oudere documenten hierover uit-
sluitsel geven. En zoals bekend is de kans
daarop nihil.
R. Uppe[schoten (1967) groeide op in Odijk
en studeerde taalkunde. Zijn historisch on-
derzoek in het Kromme-Rijngebied richt zich
op de lokale boerderij-, water- en veldnamen
en het grondgebruik en -eigendom. Hij woont
in 's-Hertogenbosch.
afuitlibixTaattfff. IndojjlaJo^i qoptnicac tiUunca.m
omtfc; appnidiojf. t^TiJ. pnraf- y4"^- »<m- i^ahrüac iaxg^h;
y^esaiomhj-
oniia iifc m liifnU il laar jnrm^tcfóm fa maur;
(tnüguad! mrrmü7 (««kim.7 jfaUmc^ij; tunabiu^rJKma
tïplot-tttflf r2[wi<^.-b«<«af« maBniiï.Jc niro.-Vfmj-nommaro
dmma parf fa nuKnnj in atnibi /rfc;. <t iiir (xiUniium) 1 fnr
ttia(nifoili«n. Jiut anb uui^ Af rre- van lUa fó nutmni. IninlU
nU"»C',ec<^tnvrf!cA<aüiinanwnbi ■> trtfinüt^aUj.lniwt
«tjijtr^wonttrrif aJ c<^<lr^|>nnmnbi? vnalii mai^i.^npca
mpli citfima.trmbaftfcon-ona paffTOni^oill^-^i/a^ nuu^
1- qat l)«|tt(ui^ (totic mllatferrtrcin cü ^afa -> on») Huwtm»
ja mawini.uiÜa-ffiiianafimittfln iidla aa^riflr tnaiw'i.tn
tMjrr tnaiifitrg.In aida «ttorm manj'j• Inmllntpnnmfca,
i.ni»« fmiul »a«nr. inu<lja fimit'mailfaf.i.)nni((a battna
^nta aï.vm.infif. Iti {imécKm lurra
■(ofit: W Wjmini.iiii ;i dimia'.manfü. )n (oraJi-m- marifmnff.
Jnru'P'fi'fl'n^'"'!rooi-Inn^Jmi. )n uucrkoi-ti/wic n"n
■mf adA^aépanoinfc; ^ «Jo manjii a(ia.(n wMa (oSirfioii raa
j^«ille'.|n.-^(W/a(;i cü iiu.mans. CimninclKm ronifö
tiKumig.jmtuijmiiIjc. (Jtfl'^borr fimtli', ^uojpii fiiii. )n rmJinlw
2. De 9de-eeuwse goederenlijst van de Domkerk ('comme-
moratio')
in een I2de-eeuws afschrift met de naamsvermel-
ding 'Bunninchem' (afbeelding uit: C. Dekker. Hel Krom-
me RijngehieJ in de Middeleeuwen.
Zutphen, 1983, 30)
Het Kromme-Rijngebied. 34-1/2
11
-ocr page 12-
Noten:
7     Handboek Nnniismaliek: de geschiedenis van het
geld.
Ainsterdam/Utrcchl. 1992, 31- 32; Van Es
en Hessing. 1994. 24.
8     Weijnen. 1958. 7.
9     Van Es en Hessing. 1994. 62-63.
10  D.P. Blok, Iets over de geschiedenis van Nifterla-
ke. In: Jaarboek Nifterlake 1962. noot op pagina
3; D.P. Blok, Plaatsnamen in Weslt'riesland. In:
Philologia Frisica anno 1966. 196S, 13.
1 1 Blok oppert elders dal Bunnik is ontslaan uil ccn
oudere (voorgcrmaanse) taal uil bijvoorbeeld de
Ijzerlijd. Zoals gezegd laat ik die mogelijkheid
hier buiten beschouwing, vanwege het gebrek
aan bewijs van deze (overigens interessante)
theorie. Zie hierover D.P Blok, Plaats- en Water-
namen.
Utrecht: Directie Bos- en landschaps-
bouw, 1991, 10.
12 Deze opvatting van Blok wordt gedeeld door ver-
schillende andere naamkundigen. Zie bijvoor-
beeld: R. Künzel et al. Lexicon van Nederlandse
toponiemen tot 1200.
Amsterdam: 1989. Hierin
wordt Bunnik een onzuivere -inghem naam ge-
noemd.
M. Schönfeld. De Nederlandse plaatsnamen op -ik.
In: Tijdschrift van de Nederlandse Taal en Letter-
kunde.
36 (nieuwe reeks: 28) (1917), 163-176.
A. Weijnen. Praei^erniaanse elementen van de
Nederlandse toponymen en hydmniemen.
's-Hertogenbosch. 1958.
J. de Vries. De hypothese van het Keltisch substraat.
In: Tijdschrift van de Nederlandse Taal en Letter-
kunde. 50 (1931). 181-221. J. de Vries (1937). De
Frankische landnaiiie. In: Tijdschrift van de Neder-
landse Taal en Letlerhmde.
56 (1937). 276-309.
Engelbrecht van Nassau. In: Kwartaalblad van de
Heemkundige Kring Breda.
15 (1996-1).
52-54: 15(1996-2), 111; 16 (1997-2). 87-88.
Ik laat de stammen uit de Ijzertijd buiten beschou-
wing. Dankzij opgravingen weten we dat zij zich
hier vestigden, maar hel is onduidelijk over wal
voor stammen het dan gaat. Ten tijde van de Ro-
meinse bezetting hadden de Germanen deze 'oor-
spronkelijke' stammen allang verdreven.
W.A van Es en W.A.M. Hessing. Romeinen.
Friezen en Franken in het hart van Nederland.
Utrecht.
1994, 24 en 138-1,39.
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
12
-ocr page 13-
Een stukje geschiedenis van de gemeente Bunnik
in straatnamen vastgelegd
Saskia van Ginkel-Meester
Tijdens de laatste raadsvergadering in 1999
van de gemeente Bunnik is een aantal straatna-
men vastgesteld waarmee een stukje geschie-
denis van de gemeente wordt verteld en der-
halve bewaard.
Werkhoven: plan Klein Sonsbeek
Het betreft allereerst namen voor de straten in
het plan Klein Sonsbeek in Werkhoven in de
omgeving van de gelijknamige boerderij aan
de Herenstraat.
De ontsluitingsweg van het plan heeft de naam
NIEUWENDAAL gekregen. Deze naam ver-
wijst naar het voormalige landgoed Nieuwen-
daal, waar even buiten het dorp Werkhoven,
sinds het einde van de zeventiende eeuw tot
1905 een RK schuilkerk stond. De kerk be-
vond zich recht achter de molen Rijn en Weert
in de richting van de Achterdijk. Het landgoed
en de kerk zijn verdwenen. Wat rest is een ge-
deelte van het voetpad tussen de Werkhovense-
weg en de Achterdijk, dat langs de schuilkerk
voerde, bekend als het Perenlaantje.
Het pad dat aansluit op de ontsluitingsweg
Nieuwendaal en langs de boerderij Klein Sons-
beek voert, heeft de naam KLEIN SONS-
BEEK gekregen als verwijzing naar de boerde-
rij. Boerderij Klein Sonsbeek dateert uit omst-
reeks 1880 en behoorde tot het bezit van de fa-
milie Van Heeckeren van Enghuizen van kas-
teel Beverweerd. Tot de bezittingen van deze
familie behoorde ook het landgoed Sonsbeek
bij Arnhem.
Voor de pleinachlige woonbebouwing in het
plan zijn de namen van vier personen uit de
Werkhovense geschiedenis gekozen, respectie-
velijk uil de achttiende, de negentiende en de
twintigste eeuw. De VAN BRAAMPLAATS
is genoemd naar Andreas Everardus van
Braam, geboren in 1739 te Werkhoven. Hij
was gouverneur-generaal van Nederlands
Oost-indïe. hoofd van de Nederlandse directie
in China en de grootste China-kenner van zijn
tijd. Zijn vader was schout van Werkhoven.
Andreas Everardus van Braam overleed in
1801 in Den Haag.
De RUYGROKPLAATS is genoemd naar Ca-
rel Hendrik Ruygrok. Hij was burgemeester
van Bunnik, Odijk en Werkhoven van 1865 tot
1871 en richtte in 1872 de voormalige steenfa-
briek Katteveld in Werkhoven op.
De ZUSTER GERTRUDISPLAATS is ge-
noemd naar zuster Gertrudis, op 24 december
1926 geboren als Annie Maassen. Zij trad na
de oorlog in het klooster bij de nieuw opge-
richte beschouwende tak van de zusters Au-
gustinessen, de Moniale Augustinessen. De
zusters lieten in 1960 de Priorij Gods Werkhof
bouwen als laatste slotklooster in Nederland
vóór het Concilie van 1963. Zuster Gertrudis
werd in de jaren zeventig priorin en was één
van de meest actieve zusters binnen de ge-
meenschap, die tot 1997 in Werkhoven woon-
de. Zij overleed op 19 juli 1998 als gevolg van
een noodlottig verkeersongeval.
De DE BOUTERHOEK is genoemd naar Ger-
ardus Adrianus (ook Gerardus Arnoldus ge-
noemd). Hij leefde van 1832 tot 1914 en was
een telg uit het Werkhovense molenaarsge-
slacht De Bouten Hij was de eerste molenaar
van de in zijn opdracht gebouwde molen Rijn
en Weert in Werkhoven, waarop men vanuit de
nieuwe woonwijk een prachtig zicht heeft.
Bunnik
In dezelfde raadsvergadering werd tevens een
aantal namen voor nieuwe straten in het dorp
Bunnik vastgesteld.
Voor het bouwplan van een terrein aan de
Kampweg kreeg de rondweg de naam WIL-
LEM VAN KOUWENERE Willem Franciscus
van Kouwen was een geboren en getogen Bun-
niker. Hij overleed in 1990 op 81-jarige leef-
tijd. In zijn lange en arbeidzame leven kwam
hij vooral op voor de kleine man. Dit kwam tot
uitdrukking in zijn werk voor het ziekenfonds
St. Ludwina en in zijn bestuurlijke activiteiten
in de Woningstichting Bunnik, bij de katholie-
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
13
-ocr page 14-
ke Arbeidersbeweging en als gemeenteraadslid
van 1946 tot 1978. Kort voor zijn afscheid als
raadslid werd hij benoemd tot ridder in de orde
van Oranje Nassau.
Het op de genoemde rondweg aansluitende
pad, het HANNA LAMPAD met aansluitend
de HANNA LAMBRUG zijn genoemd naar
Hanna Lam, schrijversnaam van Johanna
Raadgever (1928-1988). Zij woonde vele jaren
met haar tweede echtgenoot ds. Van Ginkel in
Bunnik. Zij genoot in kerkelijke kringen grote
bekendheid, vooral door haar bijbelliederen
voor de jeugd, onder andere verzameld in de
bundel 'Alles wordt nieuw'. Voorts was zij re-
dacteur van een aantal tijdschriften en werkte
mee aan radio- en televisieprogramma's.
Tenslotte werd voor de randweg rond het dorp
Bunnik de naam BAAN VAN FECTIO vastge-
steld, ter herinnering aan het Romeinse castel-
lum dat indertijd gestaan heeft op de plaats
van het huidige fort Vechten.
Drs. S.G. van Ginkel-Meester is kunsthistorica
en lid van de straatnamencommissie van de
gemeente Bunnik; in 1995 schreef zij samen
met C. Dekker een hoekje over straat- en weg-
namen in Bunnik, Odijk en Werkhoven.
Bron: Gemeente Bunnik. Voorstel B. & W. van 7 december
1999 en Raadsbesluit van 23 december 1999
/
/
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2                                                                                                                           14
-ocr page 15-
Tijdelijk geen tijd
Bep van Nimwegen
De eerste zes weken van het jaar 2000 was het
uurwerk van de markante toren van de oude
kerk op de Markt in Wijk bij Duurstede in re-
paratie bij de Koninklijke Eijsbouts in Asten.
De toren stond er schijnbaar stil bij, alsof hij
in herinnering verzonken was.
'heele gelui ƒ 10,-, half gelui ƒ 5,-". Het lui-
den werd weer toegestaan, maar niet langer
dan 30 minuten. Dat zal ongeveer de tijd zijn
geweest waarin de rouwstoet van de kerk naar
het kerkhof ging. Het was de gewoonte voor
passanten om op het moment dat de stoet
voorbijkwam even stil te blijven staan en voor
mannen om hun pet of hoed af te nemen, als
eerbetoon aan de gestorvene en nabestaanden.
Dat eerbetoon werd ook in acht genomen toen
Koning Willem III in november 1890 overleed.
Het gemeentebestuur besloot ter nagedachtenis
van de Koning van 24 november tot en met 1
december de klokken driemaal daags te luiden,
van 8.00-9.00 uur, van 12.00-13.00 uur en van
16.00 tot 17.00 uur.
In januari 1891 daarentegen gaven Burgemees-
ter en Wethouders aan de kerkvoogden het ver-
zoek door van Waterstaat om de kerkklokken
niet te luiden voor de aanvang van kerkdien-
sten of bij bijzondere gelegenheden, dit in ver-
band met de ijsgang en het hoge water. Het
zou de dijkbewakers in de war kunnen brengen
of het 'klokgeslag', waarmee men de bevol-
king opriep, kunnen overstemmen'. Een maand
later werden de dijkwachten ingetrokken en
mocht er weer geluid worden.
Tijdtafel
Eeuwenlang heeft het uurwerk op de toren de
tijd aan gegeven, maar niet altijd zo als wij het
nu gewend zijn, zomer- en wintertijd, en zon-
der mankeren. Zo zijn er heftige discussies ge-
voerd in de gemeenteraad over welke tijd de
klok moest aanwijzen, de Greenwich-tijd of de
Amsterdamse tijd. Dat was op 29 april 1892\
Gedeputeerde Staten van Utrecht hadden door
middel van een circulaire de gemeentebesturen
in overweging gegeven per 1 mei 1892 de ge-
meentetijd te regelen naar Greenwich-tijd of
de zogeheten zone-tijd, omdat ook de Spoor-
wegmaatschappijen en het Post- en Telegraaf-
wezen deze tijd hadden aangenomen.
Burgemeester en Wethouders van Wijk bij
Duurstede stelden de gemeenteraad voor om
voorlopig niet naar deze nieuwe tijd te rekenen
Het verwijderen van de vier wijzerplalcii \an lici uurwerk
op de Wijkse stadstoren in januari 2000 (foto W. van Tol)
Tijdspiegel
Het uurwerk was dan wel tijdelijk in reparatie,
de luiklokken bleven hun boodschap gewoon
uitdragen. In het verleden is dat, om welke re-
den dan ook. wel eens anders geweest.
Dat bleek bijvoorbeeld op 21 oktober 1862,
toen de weduwe Krouwel aan het Wijkse Col-
lege van Burgemeester en Wethouders ver-
zocht om klokgelui bij de begrafenis van haar
man. Zij zou dit graag weer ingesteld zien 'net
als vroeger'. Toen, zo schreef zij, kostte het
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
15
-ocr page 16-
benaderd. De Gebroeders Van Bergen uit Hei-
ligerlee, torenuurwerkmakers, stuurden op 9
oktober 1897 hun offerte met een uitgebreide
omschrijving van wat zij te bieden hadden:
'Een nieuw olied flink uurwerk met compensa-
tie slinger, pennegang werkende met een con-
stante kracht met alle raderen van koper zuiver
bewerkt. Het vol uur volslaande en half uur
volslaande zoomede kwartierslag één slag op
de aanwezige luidklokken. Twee dagen loo-
pende met éénmaal opwinden. Vier nieuwe
roodkoperen wijzerborden, vierkant of rond
waarop met echt ducatengoud vergulde num-
mers. Vier stellen nieuwe roodkoperen uur- en
minutenwijzers verguld met echt ducaten
goud''.
Na zo'n omschrijving kijkt men toch met an-
dere ogen naar de torenklok! De totaalprijs be-
droeg ƒ 1700,-. Er was volledige garantie op
alle gebreken die aan de fabrikant geweten
konden worden. Wel kwamen de verblijfkosten
van één van de gebroeders en van twee uur-
werkstellers nog voor rekening van de ge-
meente. Een afbeelding van het uurwerk werd
bijgeleverd. De firma Van Bergen had ook het
gewicht van de luiklokken geschat. De grote
klok zou ongeveer 3000 kg wegen, de tweede
klok 2200 kg, de derde 1100 kg en de vierde
500 kg.
Op 29 april 1898 besloten Burgemeester en
Wethouders om de Gebroeders Van Bergen het
nieuwe torenuurwerk te laten installeren''. Het
uurwerk werd geplaatst en de Wijkse horloge-
maker Hendricus Vincentius Vrijhoef (geboren
in 1840) werd, als klokkenist/opwinder, geïn-
strueerd over het onderhoud ervan. Vrijhoef
woonde bijna naast de toren op de hoek van de
Peperstraat. Bij veel (oud-)Wijkenaren zal het
bekende horlogemakersgeslacht Vrijhoef her-
inneringen oproepen. De zoon, Wilhelmus
Theodorus Vrijhoef (geboren in 1878), was
ook opgeleid in het vak en hielp zijn oude va-
der bij het onderhoud van het torenuurwerk en
vooral bij het optrekken/opwinden van de
klok.
Amsterdamse of Wijkse tijd?
De toren zal er met zijn met 'ducatengoud"
vergulde vier wijzerplaten weer schitterend bij
gestaan hebben, maar, tegen alle hoge ver-
wachtingen in, liet het uurwerk het vaak afwe-
Het door de firma Van Bergen geoffreerde uurwerk
maar 'den Amsterdamschen tijd' aan te houden,
die twintig minuten voor lag op Greenwich. De
meeste raadsleden waren het daarmee eens: zij
vonden het beter een afwachtende houding aan
te nemen. Dr. Lapidoth kon zich daar echter
niet mee verenigen. Hij was van mening dat
men, met het toenemende internationale ver-
keer, dan veel problemen kon verwachten voor
reizigers. Het raadslid Verhoef zag een groot
gevaar voor kinderen in de winter als de .scho-
len twintig minuten later zouden beginnen en
uitgaan, waardoor de kinderen in het donker
buiten waren. Hij voelde meer voor de bewe-
ging van Professor Hubrecht die de 'Midden-
Europesche tijd' wilde introduceren. Lapidoth
bleef van opvatting dat de Greenwich-tijd aan-
genomen zou moeten worden, immers Rotter-
dam en 's Gravenhage gingen Wijk bij Duur-
stede voor! Het bleef de Amsterdamse tijd.
Raadslid Lapidoth was de enige die tegen
stemde, de klok werd niet verzet.
Tijdbom of tijdaffaire
Rond 1897 was het uurwerk aan vernieuwing
toe en verschillende firma's werden daarvoor
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
16
-ocr page 17-
^^mA
^^^^^Kk .'^S^^B
.r*.
jh^^^H^
,*. '-J***-^^^''~'Z^' T^^r
Mfcr^T^^L
K
^KÊ&^
rj'^k^^ Jr^<^^^^ Isl^^^
^^^^^kHpUj^HI^b
^H^^H. 'i
^ ' '"^^^Hf^^^^^^B
ken'. Dit nu ging de gebroeders te ver en zij
stuurden het briefje op 9 juli aan de gemeente-
opzichter met op de achterzijde de volgende
notitie: 'Hiermede ontvangt uw de tweede
dreigbrief van de heer Vrijhoef ten uwent.'
De problemen sleepten zich voort en bereikten
een hoogtepunt in augustus 1900. Op 6 augus-
tus werd een reparateur van de firma Van Ber-
gen door Burgemeester en Wethouders in Wijk
ontboden". Deze vertelde dat het uurwerk nooit
was gesmeerd. Door het bijzetten van de wij-
zers was de bek van het anker gebroken en
door de smid hersteld. Er was een slagpen ver-
bogen en de contraveren waren uitgerekt. Het
uurwerk was nooit schoongemaakt en dus bui-
tengewoon smerig. De klokkenist had in plaats
van amandelolie klokkenolie gebruikt, waar-
van het zuur op het metaal was gaan inwerken.
De burgemeester liet de gebruikte olie, die
zeer zwart was, zien. 'Benoemt u een timmer-
man, metselaar, veldwachter of zo iemand, die
geen verstand van klokken heeft', adviseerde
de reparateur het stadsbestuur, 'Ik zal hem le-
ren omgaan met het uurwerk en mocht er aan
het uurwerk iets mankeren schrijft u ons een
briefje en wij repareren het dan'. Wel zei hij
nog dat het niet de schuld van de klokkenma-
ker was dat de klok niet had geslagen en er
een veer stuk was, maar alle andere manke-
menten waren wèl de schuld van Vrijhoef. Bo-
vendien had Vrijhoef brutale brieven gestuurd,
ware brandbrieven om geld te krijgen en daar
was het hem volgens de reparateur ook om te
doen. Voor zijn vertrek vroeg de man nog wat
geld, want hij had maar voor één dag geld
meegekregen...
Na het vertrek van de uurwerkmaker, besloten
Burgemeester en Wethouders om ook de klok-
kenist H.V. Vrijhoef te horen en werd deze van
huis gehaald. Vrijhoef wist zich niet te verde-
digen: hij kon zich niet voorstellen hoe een en
ander gebeurd was, sprak zichzelf tegen en gaf
op zijn beurt de fabrikant de schuld van alle
mankementen. Hij zei niet te weten dat aman-
delolie beter was, maar gaf toe het uurwerk
niet goed onderhouden te hebben. De heren
besloten Vrijhoef sr. te ontslaan en overwogen
of veldwachter Bouwman dan aangesteld zou
moeten worden als klokkenist. Over één ding
waren zij het eens: Vrijhoef zou 'óf geen ver-
stand, gepaard met eigenwijsheid, van klokken
llciidrii-us Vincentius Vrijhoef en zijn vrouw Johanna Kla-
zina van Ewijlc circa 18X5 (SAKRUH. Topografische At-
las)
ten of was van slag. Voortdurend klaagde Vrij-
hoef senior bij de burgemeester over het uur-
werk, waarop de burgemeester zijn beklag
weer deed bij de Gebroeders Van Bergen. Na
enige tijd bleek dan ook dat de verstandhou-
ding tussen de leverancier en de heren Vrijhoef
verslechterde. Van Bergen gaf Vrijhoef de
schuld van alle problemen met de klok. De re-
parateur van de firma kon blijkbaar beter over-
weg met de veldwachter P. Bouwman, die hij
het schoonmaken en opwinden van het uur-
werk had uitgelegd.
Vrijhoef had al eens aan Van Bergen gevraagd
om een vergoeding voor de uren die hij aan de
reparatie van het uurwerk had moeten beste-
den, maar daarop nooit een antwoord gekre-
gen. Bij een volgend mankement, nu aan het
slagwerk, vroeg hij op 18 juni 1900 in een
briefje aan Van Bergen wat zijn beloning zou
zijn als hij het in orde zou brengen. Kreeg hij
weer geen antwoord, zo schreef hij, dan zou
hij zich aan de verantwoordelijkheid onttrek-
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
17
-ocr page 18-
hebben óf zijn herhaalde dronkenschap zou de
oorzaak van de ellende zijn".
De volgende dag nam W.Th. Vrijhoefjr. het op
voor zijn ontslagen vader' en gaf zijn oordeel
over het uurwerk 'als vakman, na gedurende
drie jaar het uurwerk opgewonden te hebben'.
Dat zijn vader was ontslagen, stond volgens
hem hiermee in verband. Hij schreef dat het
niet de schuld van zijn vader was geweest dat
de klok zondag van streek was geweest maar
hij, Vrijhoefjr., was enkele dagen de stad uit
geweest. De klok had al zo vaak stil gestaan,
ook als hij wel thuis was. Hij was zelfs enkele
malen 's nachts de toren opgeklommen. Nadat
zij woensdag aan het uurwerk hadden gewerkt,
had de klok enkele dagen niet geslagen op het
halve uur. Dat was ook de bedoeling geweest,
want hij had de hamer vastgezet in de hoop dat
het na enkele dagen rust beter zou gaan. Het
werkte nu wel weer, maar het mankement was
niet echt verholpen. 'Het zou het beste zijn ais
U Edele eens mee naar boven ging in tegen-
woordigheid van de gebroeders, maar die wil-
len dat niet. Zij zijn zeker bang om in tegen-
woordigheid van U Edeies bijzijn beschuldigd
te worden en zij willen er geen vakman bij."
De reparateur van Van Bergen verbleef intus-
sen nog in Wijk om een reparatie uit te voeren
aan het uurwerk. Dat was althans de bedoe-
ling, maar de burgemeester ontving een haastig
geschreven krabbeltje van Vrijhoefjr. met de
volgende noodkreet: 'Burgemeester, neem
maatregelen tegen degene die het torenuur-
werk in orde maakt. Laat hem het uurwerk niet
verder verknoeien. De persoon in kwestie zit
op het oogenblik in het café van Johannes van
Rijn, in welken toestand zal U Edele bij onder-
zoek wel blijken. Ik schrijf deze regelen opdat
wij niet van nog meer de schuld krijgen.'
Zou de burgemeester, met hoge hoed op en
met grote stappen, door Wijk zijn gegaan op
weg naar het cafeetje? Of zou veldwachter
Bouwman er op uit gestuurd zijn'.' Dat is niet
meer na te gaan, maar we weten wel dat de
burgemeester diezelfde dag nog een telegram
aan Van Bergen in Heiligerlee stuurde: 'Over-
komst gewenscht. Reparateur staakt het werk.
Alcohol oorzaak. De Burgemeester.' Een dag
later volgde een tweede telegram: 'Geen be-
richt ontvangen. Overkomst maandag noodza-
kelijk. Burgemeester'.
Tijdsgewricht
In de loop van het volgende jaar, 1901, namen
Burgemeester en Wethouders maatregelen. Zij
verzochten drie torenuurwerkmakers, B. Eijs-
bouts te Asten, Gussinklo te Utrecht en Volcke
te 's Gravenhage. om een onalliankelijk onder-
zoek. Op 16 augustus 1901 liet de heer B.
Eijsbouts weten dat hij bereid was een rapport
op te stellen over de degelijkheid van het to-
renuurwerk, mits twee andere deskundigen dit
ook zouden doen. Het zou voor hem niet
moeilijk zijn het uurwerk te beoordelen, omdat
hij juist de laatste tijd verschillende uurwerken
van de Gebroeders Van Bergen had veranderd
en omgewerkt. Hij vond het overigens niet
prettig om het werk van een concurrent te
moeten beoordelen. Op 6 september zou hij
met de trein om 10.18 uur in Culemborg arri-
veren en vandaar per rijtuig naar Wijk bij
Duurstede komen. Eijsbouts verzocht wel zijn
naam 'bedekt' te houden voor de leverancier
van het uurwerk.
Het rapport van Eijsbouts was vernietigend.
'In één woord", zo schrijft hij, 'is de construc-
tie onvoldoende om een ware tijdmeter te zijn.
Alle gebreken zijn een groot kwaad. Er is ge-
bruik gemaakt van overblijfselen uit de vorige
eeuw. Door nauwkeurige behandeling en het
forceren van het gewicht zou het enige jaren
mee kunnen gaan maar alles is sterk aan slijta-
ge onderhevig. Het uurwerk voldoet niet aan
redelijke eisen die in deze tijd aan een toren-
uurwerk gesteld kunnen worden", zo besluit hij
het rapport.
De Firma Volcke rapporteerde over een 'zeer
verouderd systeem waarvan de onderdelen veel
te wensen overlaten". Er zou zelfs gevaar be-
staan bij het regelen en opwinden en er zou
nooit een juiste tijdaanwijzing mogelijk zijn.
Het oordeel van de derde uurwerkmaker. Gus-
sinklo. was iets milder. Wellicht uit angst voor
de concurrent? Het was een tamelijk zwaar en
weinig accuraat uurwerk, zo schreef hij. Er
zou de eerste dertig jaren wel geen reparatie
nodig zijn, maar direct daarop wijst hij toch
wel op de gebreken. Het uurwerk zou elke
week nagekeken en gesmeerd moeten worden
en ja, er bestond wel kans op het afbreken van
onderdelen ...
De rapporten werden, zonder naamsvermel-
ding, aan Van Bergen toegezonden, met het
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
18
-ocr page 19-
werk zoo ellendig heeft verzorgd'. Vrijhoef sr.
zou het uurwerk vernield hebben, maar ze ver-
gaven hem de beledigingen wegens zijn gebrek
aan kennis en adviseerden om het uurwerk te-
rug te laten brengen, het door hen te laten repa-
reren en een andere klokkenist aan te stellen.
Een en ander uiteraard op kosten van de ge-
meente.
In de tussentijd had de jonge Vrijhoef na een
grondig onderzoek van het torenuurwerk een
gedegen epistel, twee foliovellen lang, opge-
steld voor de burgemeester. Het werd een gede-
tailleerd en voor leken zeer ingewikkeld ver-
slag over de werking van een torenuurwerk,
verduidelijkt aan de hand van een uitgebreide
tekening. Het is de vraag of de vroede vaderen
er veel van begrepen hebben, maar het zal in
elk geval wel indruk gemaakt hebben. Vrijhoef
schreef dat Van Bergen in augustus 1901 veran-
deringen had aangebracht en probeerde in 'een-
voudige termen' uit te leggen welke invloed die
veranderingen hadden op het uurwerk. De uit-
leg beslaat maar liefst vijf pagina's!
Hij kwam tot de conclusie dat men van een
uurwerkfabrikant meer kennis zou mogen ver-
wachten van de natuurwetten. Onwetend of on-
willig om deze toe te passen, dat was hem een
raadsel, maar hij wist wél dat de makers van
het oude uurwerk, dat 240 jaar dienst had ge-
daan, daarvan beter op de hoogte waren ge-
weest. Zo had de firma Van Bergen aangevoerd
dat hij een pen had stukgeslagen, maar hij had
alleen een pen krom gemaakt om het uurwerk
beter te laten lopen. Een dokter die een patiënt
opereert, kun je toch ook niet beschuldigen van
het snijden in een patiënt, vond Vrijhoef jr.
Hoe de reparatie is verlopen, blijft onbekend,
maar op 9 april 1902 is het uurwerk opnieuw
defect en nu krijgt Gussinklo uit Utrecht de op-
dracht om het samen met Vrijhoef repareren.
Op 14 oktober 1903 brak er nog een tand van
het uurwerk af, maar op 3 november van het-
zelfde jaar rapporteerde Gussinklo dat het uur-
werk in goede staat verkeerde.
Dat er tussen deze uurwerkmaker en de nieuwe
klokopwinder een betere verstandhouding be-
stond, bleek wel uit de toevoeging aan het rap-
port, waarin gemeld wordt, dat 'om reden dat
dit uurwerk niet van de vernuftigste afwerking
getuigt - hetgeen de heer Vrijhoef gaarne toe-
stemt - dit uurwerk eene meerde als gewoone
verzoek om de argumenten op duidelijke wijze
te weerleggen. Dat deden de gebroeders Van
Bergen op 27 september 1901. Het rapport van
Eijsbouts stemde hen treurig: niets zou daarin
met name genoemd zijn. De twee andere rap-
porten, zo antwoordde Van Bergen, waren za-
kelijk en toonden aan dat er nog meer fabrikan-
ten van torenuurwerken bestonden. Wel zou
een van de 'aangeraadde onderdelen een uitvin-
ding zijn uit ± 1245!' Een ander onderdeel dat
werd aangeraden, was daarentegen een 'mo-
dern prul'. Feitelijk ging het bedrijf uit Heili-
gerlee op geen enkel punt van kritiek in. De
klokkenmaker hoorde de klok waarachtig wel
luiden, maar veinsde niet te weten waar de kle-
pel hing.
In de Wijkse Courant van oktober 1901 werd
door de gemeente een oproep geplaatst voor
een 'opwinder van het torenuurwerk' als opvol-
ger van de ontslagen Vrijhoef sr. Zeven perso-
nen reageerden: twee horlogemakers, waaron-
der W.Th. Vrijhoef jr., een arbeider, een veld-
wachter, een metselaar, een letterzetter en een
schilder. Vrijhoef jr. kreeg de benoeming per 1-
1-1902 'als opwinder van het torenuurwerk on-
der gehoudenheid zich stipt te gedragen aan de
bevelen van ons college.' De burgemeester liet
hem wel weten, dat, als er iets aan de klok
mankeerde hij hem, de burgemeester, niet de
schuld mocht geven. De burgemeester had er
genoeg van, dat was duidelijk en misschien
ook wel begrijpelijk als men zich voorstelt dat
de burgemeester nog zetelde in het oude raad-
huis aan de Markt. Tussen dat raadhuis en Vrij-
hoef in het huis in de Peperstraat torende de
stompe toren met een uurwerk dat niet goed
liep of van slag was. De confrontatie was
voortdurend aanwezig en de torenklok moet in
die tijd de vaste tijdsaanduiding voor de bevol-
king zijn geweest.
Nóg waren de problemen niet opgelost. In ja-
nuari 1902 laat Vrijhoef de burgemeester weten
dat het uurwerk weer mankementen vertoont.
Wanneer de burgemeester Van Bergen vervol-
gens vraagt om de klacht te onderzoeken, wil
het bedrijf eerst de naam van de klokkenist we-
ten en in februari schrijft Van Bergen dat zij
zich niet kunnen voorstellen dat Burgemeester
en Wethouders Vrijhoef jr. als klokkenist heb-
ben benoemd, 'de zoon des vaders die het uur-
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
19
-ocr page 20-
Een van de wijzerplaten van de Wijkse stadstoren na de demontage en \'óór de restauratie (foto W. van Tol, januari 2000)
zorg dagelijks noodig heeft. De heer Vrijhoef
belooft zijn best te zullen doen.'
Dat een stilstaande klok toch nog tweemaal
daags de goede tijd aangeeft als men er maar
op het juiste moment naar kijkt, zal aan het be-
gin van de vorige eeuw voor de inwoners van
Wijk bij Duurstede een .schrale troost zijn ge-
weest.
Ook nu, in het jaar 2000, hebben veel mensen
de tijdsaanduiding in het hart van de stad ge-
mist. De toren stond er zonder zijn vier wijzer-
platen, wijzers en uurwerk kaal en leeg bij. Het
was echter maar tijdelijk. Op 28 februari
plaatste de firma Eijsbouts uit Asten, die een
eeuw eerder zo'n kritisch rapport over het
Wijkse torenuurwerk had uitgebracht, de geres-
taureerde wijzerplaten en wijzers en de gerevi-
seerde aandrijfmotor weer op hun oude plaats.
De stadstoren straalt weer in al zijn glorie en
geeft hopelijk voor een lange periode de juiste
tijd aan.
E. van Nimwegen-Seggelink woont in Wijk hij
Duurstede en houdt zich vooral bezig met de
houw- en hewoningsgeschiednis van de Wijkse
Volderstraat.
Noten:
Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied - Utrechtse
Heuvelrug (.SAKRUH). Cienicenlebestuur Wijk hij
Duurstede 1X.'S2-1970 (GWbD IX.'S2-I970), voorl.
inv.nr. .S7 (notulen B. en W.. IX.'i6-l932).
SAKRUH. GWbD I8.'S2-I97(). voorl. inv.nr. 1.^1
(agenda gemeentebestuur I89().K.^I en K4I.
SAKRUH. GWbD I8.'i2-I97(). voorl. inv.nr. \M
(agenda gemeentebestuur IK9I. W2).
SAKRUH. GWbD IX.'S2-I97(). voorl. inv.nr. 7 (raad-
snotulen. 1891-189.^).
SAKRUH. GWbD I8.'S2-I97(). voorl. inv.nr. 144
(agenda gemeentebestuur 1901. A-K. G77).
SAKRUH. GWbD I8.'52-I97(). voorl. inv.nr. 42 (no-
tulen B. en W.. 1894-1898).
SAKRUH. GWbD 18.'>2-I97(). voorl. inv.nr.146
(agenda gemeentebestuur 1902. A-K. GI4).
SAKRUH. GWbD I8.'S2-I97(). voorl. inv.nr.144
(agenda gemeentebestuur 1901, G78).
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
20
-ocr page 21-
Wickenburgh 700 jaar
Otto Wttewaall
middel van weerstandsmetingen op verschil-
lende plekken de aanwezigheid van een gracht
aangetoond. Tevens is onder het huidige pand
een kelder gevonden die aan de hand van het
formaat van de gebruikte bakstenen in het be-
gin van de veertiende eeuw gedateerd kan
worden.
Hoe Westensteyne er uit heeft gezien rond
1300 is echter niet bekend. Waarschijnlijk is
het nooit een groot kasteel geweest, mogelijk
zelfs geen woontoren zoals er in het Utrechtse
in de veertiende eeuw vele gebouwd zijn.
Echter een in steen opgetrokken en omgracht
huis had in het begin van de veertiende eeuw
nog wel enige militaire betekenis.
Vermoedelijk heeft de bisschop in het midden
van de veertiende eeuw van zijn recht gebruik
gemaakt om het huis als 'open huis' te gebrui-
ken tijdens een van zijn confrontaties met de
heren van Vianen die de beide nabij gelegen
kastelen Ten Goye en Marckenburg bewoon-
den. In 1353 werd Ten Goye grotendeels ver-
woest en in een verzoeningsbrief tussen de
Wijk bij Duurstede viert dit jaar dat het zeven-
honderd jaar geleden stadsrechten verwierf.
Binnen het Kromme-Rijngebied is echter ook
voor een andere plek het jaar 1300 een belang-
rijk jaar. Op 29 februari van dat jaar wordt in
een charter voor het eerst melding gemaakt
van het 'kasteel' Westensteyne in 't Goy'. Een
huis dat aan het eind van de veertiende eeuw
de naam Wickenburgh krijgt' en tot op heden
is blijven bestaan.
Het huidige landgoed Wickenburgh is circa 14
ha. groot. Het hoofdgebouw heeft het uiterlijk
van een negentiende-eeuws herenhuis terwijl
van de bijgebouwen alleen de zestiende-eeuw-
se ronde duiventoren de middeleeuwse oor-
sprong van het landgoed verraadt.
Rond 1300 zal Wickenburgh er echter heel an-
ders hebben uitgezien. In het stuk uit 1300 be-
looft de toenmalige eigenaar en bewoner, Hu-
brecht van Goberdinghen en zijn zoon even-
eens Hubrecht genaamd, aan de bisschop van
Utrecht dat deze het huis als 'open huis" mag
gebruiken als hij in oorlog verkeert. Uit het
charter blijkt tevens dat Wickenburgh een bis-
schoppelijk leengoed was. De politiek van de
bisschop, en ook die van andere landsheren zo-
als de graven van Holland en Gelre, was erop
gericht zoveel mogelijk kastelen te bezitten of
te kunnen gebruiken bij de verdediging van
hun territorium. Het systeem van 'open hui-
zen' waar in tijden van ongeregeldheden troe-
pen gelegerd konden worden was veel goedko-
per dan het bouwen of kopen van kastelen.
Dat de bisschop het interessant vond om Wes-
tensteyne als open huis te gebruiken bewijst
dat het toen een enigszins verdedigbaar kas-
teel moet zijn geweest. De naam Westensteyne
geeft al aan dat het huis opgetrokken was in
baksteen, een bouwmateriaal dat in die tijd al-
leen nog maar werd gebruikt bij de bouw van
kerken en kastelen. Dit stenen gebouw zal te-
vens ter verdediging voorzien zijn geweest
van een gracht. Bij graafwerkzaamheden
rondom het huis is deze gracht op verschillen-
de plaatsen geconstateerd en ook bij een on-
derzoek door de Stichting RAAP werd door
•\x.!ryL
De oudste atbeeldding van Wickenburgh. Detail van een
Icaart uit 1641 getekend door J. van Diepenem. Huisarchr-
tect Wickenburgh
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
21
-ocr page 22-
bisschop en Gijsbrecht van Vianen uit 1355
werd bepaald dat Marckenburg moest worden
gesloopt'. Van Westensteyne wordt geen mel-
ding gemaakt. Gezien het feit dat het huis nog
geen kilometer van de hiervoor genoemde
kastelen verwijderd ligt. is het goed mogelijk
dat Westensteyne in de oorlogshandelingen
betrokken is geweest waarbij het werd ver-
woest. Na deze verwoesting werd het her-
bouwd als grote boerderij zoals we Wicken-
burgh kennen van de oudste afbeelding uit
1641. Deze verwoesting en herbouw zou dan
tevens de aanleiding kunnen zijn geweest van
de naamsverandering.
O.J. Wttewaall houdt zich bezig met de ge-
schiedenis van Houten en woont in een van de
bijgebouwen van Wickenburgh.
Noten:
1    Hel Utrechts Archier, Bisschoppen van Utrecht. 147.
2   Tussen 1 .^81 en I .^91 wordt door het leenhof van Via-
nen een stuk land in leen uitgegeven waarbij als belen-
der wordt vermeld 'Hubrecht van Goedbertinghen met
sinen goede te Wickenburgh' (Algemeen Rijksarchief.
Leenhof van Vianen. 5).
} F. van Mieris. Groot charlerhoek der i>rcuiven van
HoUüiul en Zeekmcl en heeren van Friesland.
Leiden,
\153-\15(). Deel 2.861.
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
22
-ocr page 23-
Van oude botten, de glissen die vooruit gaan^
Anton van Schip
Gedurende de afgelopen twintig jaar zijn bij
opgravingen door de archeologische werk-
groep van de Historische Kring nogal eens
stukken van voorwerpen van been gevonden,
die in de literatuur 'glissen' genoemd worden.
Gewoonlijk wordt de glis beschreven als een
benen schaats. Zelden hebben we daarvan een
gaaf exemplaar aangetroffen. Veel vaker ging
het om fragmenten, waaraan flinke slijtage
zichtbaar is, en die blijkbaar, onbruikbaar ge-
worden, weggegooid zijn door de toenmalige
gebruikers. Het glijvlak ervan kenmerkt zich
door een hoge mate van polijsting. De meeste
door ons gevonden exemplaren werden, na be-
schrijving, bij de Rijksdienst voor het Oud-
heidkundig Bodemonderzoek in depot gedaan.
Op dit moment zijn er jammer genoeg maar
vier fragmenten in ons bezit ter bestudering:
twee onderstukken, respectievelijk A en B, en
twee bovenstukken, respectievelijk C en D van
het scheenbeen (nielatarsale) van een paard
(ecjuus) (zie afh. I). De beide onderfragmenten
A en B zijn ter hoogte van het scharnierge-
wricht in de breedte met een tapse boor door-
boord. De beide bovenzijden hebben niet zo'n
doorboring. Het fragment C vertoont echter
een doorboring in de lengterichting.
Uit de doorboringen is niet met zekerheid op te
maken of het hier inderdaad om schaatsen
gaat. Het fragment D zou ook, gevat in een
blokje hout, gefunctioneerd kunnen hebben
als, bijvoorbeeld, een van de glijders van een
slede. Bij het exemplaar C kan het inderdaad
gaan om een schaats, die met twee in de leng-
terichting door het bot gestoken koorden, aan
de voet werd bevestigd. Met alleen een door-
boring in het scharniergewricht, zie A en B,
lijkt een goede bevestiging aan de voet onmo-
gelijk. Voordat hierover wat meer gezegd kan
worden, moeten mijns inziens nog (veel?)
meer exemplaren dan de huidige vier bestu-
deerd worden.
Botten bij de slager
Enige tijd geleden hoorde ik van iemand het
verhaal dat een grootmoeder uit Friesland bij
Vier fragmenten van het scheenbeen van een paard (foto
A. Kalkman, 2000)
de slager botten gehaald had om er vervolgens
voor haar kleinkinderen glissen van te maken.
Deze zouden er toen met veel plezier op ge-
schaatst hebben. Het verhaal over die oma in-
trigeerde mij zodanig, dat ik er over na bleef
denken. Op de eerste plaats bleef het mijn be-
langstelling vragen omdat die oma blijkbaar
wist hoe ze die glissen moest maken. Ik had
altijd gemeend dat men alleen 'vroeger', 1500-
1000 jaar geleden, geweten had hoe die ge-
maakt moesten worden. Maar het was ook om-
dat ik het een mooi idee vond om een stel po-
tentiële schaatsen bij de slager te gaan kopen.
Bovendien nog zeer milieuvriendelijk ook. Je
kookt eerst een pan soep uit de botten, sterkt je
daarmee tegen de te verwachten inspanningen
en koude, hergebruikt ze vervolgens om er
glissen van te maken en gaat er daarna lekker
ontspannen op schaatsen. Een prachtig idee!
Behalve dan van dat ontspannen er op voort
schaatsen.
Zelf ben ik namelijk een beroerd tot zeer
slecht schaatser, die alleen maar zijn Friese
doorlopers onderbindt als sociale en opvoed-
kundige redenen dit vereisen. Tenslotte zul je
af en toe wel op de gladde ijzers moeten als je
een gezin hebt dat met veel genoegen schaatst.
Al was het alleen maar om onze jongste, hij
was toen acht en ik 52, daarna geringschattend
vast te kunnen laten stellen dat hij het veel be-
ter kon dan ik.
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
23
-ocr page 24-
Experiment
Maar toen we dus weer eens een glis onder
ogen kregen, opperde ik het plan om zelf zo'n
stel te maken. Eén van de leden van de archeo-
logische werkgroep, Sonja Dijns, stelde zich
direct beschikbaar om ze als ze klaar waren,
ijs en weder dienende, uit te gaan proberen.
Dus nu moest alleen nog het materiaal er ko-
men. Complicerend daarbij was dat, zoals al
eerder gemeld, de glissen veelal gemaakt wer-
den van een scheenbeen van een paard. En
waar vind je vandaag de dag nog zo gauw een
slager die een heel paard voor je wil gaan
slachten voor twee van die botten?
Het geluk was echter met me. In de verzame-
ling van onze werkgroep trof ik een scheen-
been aan, zij het niet van een paard, maar van
een koe. Dat bot was in 1995 gevonden op een
perceel (77B) in 't Goy. Thuis gekomen vond
ik er in mijn verzameling nog één, die ik langs
de A12 bij Vechten gevonden had. Het ging
daarbij niet om metatarsalia van onlangs ge-
slachte koeien, o nee! Beide beenderen stam-
men naar alle waarschijnlijkheid uit de Ro-
meinse tijd. Maar ze waren toch nog goed
bruikbaar voor de plannen die ik had.
De glissen waren toen binnen een half uurtje
klaar. Om de zaak zo simpel mogelijk te hou-
den, werden beide beenderen aan beide ge-
wrichtszijden in de breedte doorboord. Vervol-
gens werd, net als bij de Friese doorlopers, een
lang stuk vlaggenlijn door het gat in het schar-
niergewricht gehaald. Door het gat aan de an-
dere kant werd een korter stuk gehaald en ver-
volgens omgevormd in een hielband met aan
iedere kant een lus {zie afh. 2).
En daar stond ik dan met een paar eeuwenoude
botten die nieuwe schaatsen geworden waren.
Ik wil best ruiterlijk toegeven, dat ik het toen -
voor het eerst van mijn leven -jammer vond
dat er nog geen ijs was. In de dagen na
Nieuwjaar trok Sonja vervolgens de botten
schaatsen aan, om ze, met hulp van een kennis,
uit te proberen op de kunstijsbaan in Utrecht
(zie afb. 3). Haar indrukken? Ze bleken heel
erg glad, in het begin moest ze dan ook onder-
steund worden. Ze kon het eerste begin niet
goed met de glissen afzetten. Daarvoor moest
ze een andere schaatstechniek toepassen dan
gebruikelijk. Door met een ruk het lichaams-
gewicht beurtelings naar links en rechts te be-
wegen kon ze gang maken. In het begin was
dat erg vermoeiend en stond ze nog erg wan-
kel. Maar na enige oefening kon ze er een be-
2. De uit koeienbeenderen gemaakte schaatsen (foto A. Kalkman. 2000)
24
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 25-
hoorlijke snelheid mee bereiken. Ook ontdekte
ze toen dat de voorkant van het scharnierge-
wricht te gebruiken was om af te zetten.
Een probleem op zich bleek het onderbinden.
De voorlijn kruiselings over de voet door de
lussen van het hielbandje halen en deze vervol-
gens strak op de voorvoet binden, bleek niet
voldoende om de glis stevig aan de voet te be-
vestigen. Door een extra slag om de voet zag
ze kans om dit probleem te verhelpen.
Sonja had naar schatting maar ongeveer een
half uur 'geglist'. Toch kon, zoals verwacht bij
dit experiment, duidelijk een proces van polijs-
ting op de glijvlakken vastgesteld worden.
Met Sonja meen ik dan ook vast te mogen stel-
len dat het heel goed realiseerbaar is om 's
winters op koevoeten te schaatsen.
Dit experiment weerlegt mijns inziens de me-
ning van Gauke Bootsma, initiatiefnemer van
het Eerste Friese Schaatsmuseum in Hindelo-
pen, die betoogt dat glissen meer als glij-ij-
zers dan als schaatsen gebruikt werden, waar-
bij de glisser zich met behulp van een prikstok
voortbewoog'.
Een uitdaging aan u lezer tot slot. Bent u het
die gaat bewijzen dat je, bijvoorbeeld, de Elf-
stedentocht op koeienbenen uit kunt rijden?
Het lijkt me een waardige uitdaging voor
triathlonners. Maar mij zult u niet horen als u
die eer aan een ander laat. Ook hoeft u van mij
echt geen concurrentie te vrezen als u er wel
aan begint!
Sonja Dijns met de glissen op de Utrechtse kunstijsbaan
(foto S. Dijns, 2000)
Drs. A.S.M, van Schip is psycholoog en secre-
taris-penningmeester van de archeologische
werkgroep 'Leen de Keijzer' van de Histori-
sche Kring 'Tussen Rijn en Lek'.
Noten:
1   Met een - oprecht goed bedoelde - knipoog naar Couperus.
2   De eerste drie fragmenten zijn in depot bij onze werk-
groep: - fragment ghs A: HTN BEU 6.1 .W, komt uit kist
20, - fragment glis B: HTN 77B 1991, determineercollec-
tie, - fragment glis C: HTN Beu 8a.2.9a, kist 20.
Fragment glis D: ongemerkt, uit collectie mevrouw H. de
Keijzer.
3   W. de Graaf,'Schaatskoorts'. Ptusmagazine. \Q-2.9\-9A.
m
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 26-
Jaarverslagen van de Historische Kring over 1999
Verslag van de algemene ledenvergadering
op 25 maart 1999 te Wijk bij Duurstede
Opening De voorzitter, de heer P.S.A. de Wit,
verwelkomde de aanwezigen en gaf vervolgens
een kort overzicht van de activiteiten van de
vereniging in het afgelopen jaar.
Verslag van de kascommissie
De kascommissie, bestaande uit mevrouw J.
v.d. Barselaar en de heer A.A.J. van der Leun,
verklaarde zich na inzage van de stukken ak-
koord met de financiële administratie. De heer
W. Donselaar werd bedankt voor zijn zorgvul-
digheid als penningmeester van de vereniging.
De kascommissie zal in 1999 bestaan uit de
heren Van der Leun en H.J. Meesters.
Verkiezing bestuursleden
Er waren geen namen van tegenkandidaten in-
gediend, zodat de aftredende en herkiesbare
bestuursleden, mevrouw K. van der Wiele-Pas-
terkamp en de heer A.P. van der Houwen, voor
een nieuwe termijn werden herkozen.
Rondvraag
Er waren geen vragen of opmerkingen van de
aanwezige leden van de vereniging.
Sluiting
De voorzitter bedankte de aanwezigen voor het
in het bestuur gestelde vertrouwen en de re-
dactie van het tijdschrift voor haar werk.
Verslag van de secretaris over 1999
Het ledenbestand
De vereniging startte op 1 januari 1999 met in
totaal 459 betalende leden. In het verenigings-
jaar meldden zich 10 nieuwe leden aan, terwijl
19 leden hun lidmaatschap beëindigden. De
Historische Kring begint het nieuwe millenni-
um dus met een teruggelopen aantal van 450
leden. De geografische herkomst van de leden
is nu als volgt:
Bunnik 55, Cothen 14, 't Goy 9, Houten 120,
Langbroek 7, Odijk 46, Schalkwijk 18, Tuil en
't Waal 4, Werkhoven 21, Wijk bij Duurstede
50, en Utrecht 16. De overige 90 leden zijn
woonachtig buiten het Kromme-Rijngebied.
Bestuur
Op de jaarvergadering van 25 maart vond de
jaarlijkse verkiezing van bestuursleden plaats.
Er waren geen tegenkandidaten voor een be-
stuursfunctie aangemeld.
Het bestuur was als volgt samengesteld:
ir. RS.A. de Wit, Odijk
                 voorzitter
O.J. Wttewaall, 't Goy                  vice-voorzitter
H.J.J. Steenman. Houten               secretaris
W. Donselaar, Wijk bij Duurstede penningmeester
Mw. K. v.d.Wiele-Pa.sterkamp, Werkhoven
2e secretaris,
p.r. en lezingen
A.P. van der Houwen, Houten lid
J. van Herwijnen, Houten
             lid
Het bestuur kwam dit jaar drie keer bijeen,
waarvan één keer in een gecombineerde ver-
gadering met leden van de redactie van het
tijdschrift en een afgevaardigde namens de
archeologische werkgroep 'Leen de Keijzer'.
Onderwerpen die aan de orde kwamen waren
onder meer: de kosten van het tijdschrift, mo-
numentenbehoud, de huisvesting van de ar-
cheologische werkgroep, het ledenbestand,
de lezingen en excursies, het maken van een
nieuwe folder, het organiseren van een histo-
rische markt en het opzetten van werkgroe-
pen.
Het tijdsclirift Het Kromme-Rijngebied
Het verenigingsblad van de Historische Kring
'Tussen Rijn en Lek' verscheen in 1999 vier
keer. Dankzij een financiële bijdrage van de
provincie Utrecht kon de kaart bij het artikel
van Ad van Bemmel over de ontginning van
Langbroek in het maartnummer in kleur wor-
den afgedrukt en konden 425 extra exempla-
ren van het tijdschrift worden gedrukt, voor
verspreiding in het kader van het zogenaam-
de gebiedsgericht project Langbroekerwete-
ring.
De redaktie bestond in 1999 uit:
drs. M.A. van der Eerden-Vonk, Wijk bij
Duurstede
drs. S.G. van Ginkel-Meester, Zeist
dr. A.A.B, van Bemmel, Doorn
O.J. Wttewaall, 't Goy.
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
26
-ocr page 27-
van onze vereniging letterlijk en figuurlijk met
haar deuren open. Peter de Wit, voorzitter van
de vereniging en architect, schetste de geschie-
denis van het pand door de eeuwen heen en de
centrale ligging in het oude dorp aan de Krom-
me Rijn. De familie Couwenbergh, die het
huis bewoont en er een antiekzaak drijft, ver-
telde over de vele antieke voorwerpen.
H.J.J. Steenman en K. van der Wiele-Paster-
kamp
De archeologische werkgroep 'Leen de
Keijzer'
Wij verwijzen naar het eigen verslag van de
werkgroep dat hierna is opgenomen.
Het bestuur, de redactie van het tijdschrift en
de archeologische werkgroep willen langs deze
weg iedereen nogmaals bedanken voor zijn of
haar inzet voor de vereniging.
Lezingen en excursies in 1999
Op 30 januari verzorgde de heer P.M. Heijmink-
Liesert in Houten voor 65 leden een lezing en
excursie in de R.K. Kerk te Houten, ontworpen
door architect Alfred Tepe. Aanleiding was de
verschijning van het het door hem geschreven
boek De kerk in het midden - De parochie Hou-
ten ] 798-1998.
Drs. J. van Doesburg van de Rijksdienst voor
het Oudheidkundig Bodemonderzoek hield op
25 maart 1999 een lezing te Wijk bij Duurste-
de in de 'Gouden Leeuw' over archeologie in
het Kromme-Rijngebied. Aanwezig waren 85
personen.
Een excursie naar Oudenbosch volgde op 24
april naar aanleiding van een eerder gehouden
lezing over Zouaven in het Kromme-Rijnge-
bied. Een veertigtal leden bezocht het Neder-
lands Zouaven Museum en de daarnaast gele-
gen basiliek.
De jaarlijkse grote excursie had op 12 juli
plaats en voerde naar Schiedam, waar leden
van de plaatselijke historische vereniging ons
de fraaiste historische plekken en panden in de
stad lieten zien, terwijl de aanwezigen in het
jenevermuseum zelf mochten proeven.
Zaterdag 11 september was het weer Open
Monumentendag. Leden van de Historische
Kring leverden traditiegetrouw belangrijke bij-
dragen aan de promotie van het cultureel erf-
goed in onze regio.
Over 'Oranjerieën in Nederland' sprak op 27
oktober voor een gehoor van 80 leden de heer
E. Geijtenbeek in de 'Gouden Leeuw' te Wijk
bij Duurstede. Als beheerder van de buiten-
plaats Hindersteijn en kenner bij uitstek van de
beheersproblematiek werd dit onderwerp, on-
dersteund met dia's, door hem voor het voet-
licht gebracht.
Het fraaie huis aan de Dorpsstraat 1 te Bunnik
stond op 23 november voor eveneens 80 leden
27
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 28-
HISTORISCHE KRING TUSSEN RIJN EN LEK
Financieel jaaroverzicht 1999
1999
1998
Begroting
1999
Begroting
1998
Begroting
2000
1 Ontvangsten
1
Contributies ƒ 19384
ƒ 19100
ƒ
15845
ƒ 16100
ƒ 19100
Rente bank - 698
700
-
736
650
600
Verkoop losse nummers - 43
100
-
47
100
100
Advertenties - 600
600
-
600
200
600
; Opbrengst publicaties - 139
0
-
334
0
p.m.
\ Totaal ontvangsten ƒ 20864
ƒ 20500
ƒ
17562
ƒ 17050
ƒ 20400
Uitgaven
Drukken periodiek
ƒ
12736
ƒ
11500
ƒ
11350
ƒ
11000
ƒ
14000
Porti
-
2324
-
2500
-
3176
-
3500
-
2500
Bestuurskosten
-
133
-
250
-
106
-
250
-
250
Bankkosten
-
238
-
600
-
245
-
600
-
500
Folder
-
0
-
1000
-
0
-
800
-
1000
Zaalhuur
-
450
-
800
-
755
-
650
-
800
Kosten lezingen
-
494
-
850
-
810
-
600
-
850
Convocaties
-
555
-
900
-
1047
-
750
-
600
Attenties
-
318
-
350
-
329
-
350
-
350
Kosten excursies
-
329
-
500
-
325
-
500
-
500
Projectieapparatuur
-
365
-
350
-
365
-
350
-
350
Archeologische Kroniek
-
500
-
500
-
2040
-
2000
-
500
Kosten publicaties
-
1000
-
0
-
0
-
0
-
0
Kosten werkgroepen
-
0
-
0
-
0
-
0
-
500
Totaal uitgaven
ƒ
19442
ƒ
20100
ƒ
20548
ƒ
21350
ƒ
22700
Dotatie publicaties-
fonds
-/-
861
-
0
-
334
-
0
-
0
Per saldo een vermo-
gensmutatie van
2283
-
400
-/-
3320
-/-
4300
-/-
2300
Totaal uitgaven
ƒ
20864
ƒ
20500
ƒ
17562
ƒ
17050
ƒ
20400
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
28
-ocr page 29-
Balans per 31 december 1999
ACTIVA
1998
1999
Projectieapparatuur
ƒ 370
Rabobank r.c. 32.98.07.498
- 11484
Rabobank spaarrek. 32.98.287.555
- 17000
Kas
- 346
Provincie Utrecht
- 2850
Te ontvangen contributie
- 1530
Te ontvangen rente
0
Te ontvangen excursiegelden
78
Te ontvangen advertentieopbrengsten
575
ƒ 735
-      1138
-    21331
566
O
140
7
97
100
ƒ 24114
ƒ 34233
PASSIVA
1998
1999
9415
-
10843
-
2809
-
70
-
977
-
0
ƒ
24114
ƒ 11698
-  9982
-  9918
O
-  1635
-  1000
ƒ 34233
Vermogen
Publikatiefonds
Te betalen drukkosten periodiek
Vooruitontvangen contributie
Overige te betalen posten
Te betalen SPOU
Toelichting bij de jaarreliening 1999
Op grond van afspraken tussen het bestuur en de redactie wordt het voor- of nadelig saldo van de
uitgaven in de historische reeks gemuteerd op het publicatiefonds. Dit fonds dient ter financiering
van toekomstige publicaties. Gestreefd wordt hierbij de publicaties kostendekkend te laten zijn,
eventueel onder verrekening van verkregen subsidies. De publicaties komen niet ten laste van de
exploitatie van de vereniging.
W. Donselaar (penningmeester)
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
29
-ocr page 30-
Jaarverslag van de archeologische werkgroep
'Leen de Keijzer' over 1999
'W
Een jaarverslag schrijven is in het algemeen
een saaie bedoening. Je verzamelt een opsom-
ming van wapenfeiten, die direct na publicatie
weer aan de vergetelheid prijs gegeven wordt.
D/f jaarverslag zou daarop een uitzondering
kunnen zijn. Het zou voor een archeoloog een
historisch moment moeten zijn. Immers, het is
een jaarverslag geschreven op de drempel van
een nieuw millennium. Maar toch kan ik het
zo niet ervaren. Aan de ene kant is ieder mo-
ment in het leven een moment van historisch
belang: het herhaalt zich nooit meer! (Te vaak
realiseer je je dat tot je spijt pas achteraf.) An-
derzijds is het belang van zo'n moment relatief
en blijkt het voor 'de ander' vaak helemaal niet
zo belangrijk.
Deze factoren spelen een belangrijke rol als je
met anderen samenwerkt. Ze kunnen dan tot
belangentegenstellingen leiden. Nu is het in
onze werkgroep een goede traditie - door Leen
de Keijzer ingevoerd - dat ieder lid vrij is in
de wijze waarop hij zijn steentje aan de gestel-
de doelen wil bijdragen. Ook proberen we el-
kaar niets op te dringen. Dat is goed, én heel
plezierig werken en het kan nog effectief zijn
ook. Dat bleek ook weer dit jaar, zoals te zien
op de afbeelding. Op deze foto ziet u alleen
maar gebogen ruggen: eensgezind werkend bij
de opgraving aan de Binnentuin in Houten.
Door de oplettendheid van de heer Ben Eiber-
se, die de graafwerkzaamheden in de Vinexlo-
catie van Houten met arendsogen volgt, wer-
den we attent gemaakt op een gebied met be-
woningssporen uit Ijzertijd, Romeinse tijd en
Middeleeuwen, bij ons nu bekend als locatie
Dina. In de loop van een aantal maanden wer-
den zeer grote aantallen .scherven verzameld.
De oudste daarvan, die direct bovenop een oer-
laag gelegen waren, dateren uit de tijd vóór
Christus. Ze lagen ingebed in wat waarschijn-
lijk eens de oever van een rivier was. Mogelijk
werd daar generaties lang afval weggeworpen.
Er werd ook veel dierlijk materiaal gevonden,
waaronder een aantal paardenschedels. Op de
hogere niveaus werd veel middeleeuws aange-
troffen. Bijzondere vondsten daar waren een
De leden van de archeologische werkgroep aan het graven
(foto J. van Herwijnen. 1999)
kraal en een sleutel. Hoewel wel verwacht,
werden er geen plattegronden van huizen ge-
vonden. Er wordt nog bezien, of we daar nog
verder gaan met ons onderzoek.
Toen de restauratie van het kasteel Heemstede
definitieve vormen aangenomen had, werd ons
gevraagd om daarbij archeologisch onderzoek
te doen. In overleg met Ton van Rooijen werd
een plan de campagne opgesteld, dat inhield
onderzoek naar de opbouw van de funderingen
van het kasteel en onderzoek naar de funderin-
gen van de ten dele in circa 1990 en de rest in
1999 gesloopte poortgebouwen.
De kasteelfundering bleek gelegd op houten
balken. Daarvan werden monsters genomen
om datering mogelijk te maken. Een bij het
graven van de liftschacht gevonden paal werd
30
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 31-
geprepareerd voor dendrochronologisch onder-
zoek.
Van het vroegst gesloopte gedeelte van het
poortgebouw bleek de fundering nog volledig
aanwezig. In de sloot/gracht? die direct om dit
gebouw liep, werden vele vondsten van recent
materiaal gedaan: glaswerk, eierkolen, aarde-
werk, delen van een fornuis, alles uit de perio-
de rond 1950. Ook werden daarin stukken
zand en hardsteen aangetroffen die blijkbaar
bij het kasteel weggehaald waren en gebruikt
om de sloot te dempen. Een bijzondere vondst
was hier een zwaar geoxideerd, maar nog goed
herkenbaar gedeelte van een Duits machinepis-
tool: een Mauser. Bij het ontgraven van de
fundering van de achtergevel werden veel frag-
menten van volksaardewerk uit de periode
1600-1800 gevonden. Aangebouwd aan de
fundering van de zijgevel grenzend aan het pad
naar het kasteel, werd een vuurhaard gevon-
den, waarin nog as en houtskool aangetroffen
werd.
Anton van Schip
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2                                                                                     :■ —-^/il
-ocr page 32-
Boeken
Gemeente Houten
O. Wttewaall, Veel vertier en doortogt - een
greep uit de geschiedenis van Houten, Schalk-
wijk, 't Goy en Tuil en 't Waal.
Houten, 1999
(64 blz., foto's, illustraties). Uitgave van de ge-
meente Houten. Te koop voor ƒ 12,50 bij
boekhandels in Houten.
De gemeente Houten bouwt en groeit. Steeds
meer mensen gaan er wonen. Om hen ook qua
geschiedenis wegwijs te maken, heeft Otto
Wttewaall een prettig leesbaar en rijk geïllus-
treerd boekje geschreven over de geschiedenis
van de verschillende kernen in de gemeente.
Die geschiedenis is uitdagend, zo uitdagend
dat niet te verwachten is dat de nieuwe 'inwo-
ner-lezer' snel op doortogt zal gaan.
Varia
Dubbelnummer en index
Hoewel het de laatste jaren niet meer is voor-
gekomen, hebben redactie en bestuur besloten
om zo nu en dan weer een dubbelnummer van
het tijdschrift uit te brengen. Aan dit besluit
liggen vooral financiële overwegingen ten
grondslag.
De redactie heeft verzuimd om in het laatste
nummer van het tijdschrift van 1999 de ge-
bruikelijke jaarlijkse inhoudsopgave en index
af te drukken. In het decembernummer van
2000 zullen daarom een inhoudsopgave en in-
dex over 1999 en 2000 worden opgenomen.
Bovendien hopen we in 2001, wanneer 35
jaargangen van het tijdschrift verschenen zul-
len zijn, een generale inhoudsopgave en index
te maken (de redactie).
Reacties van lezers
Naar aanleiding van het artikel van J.A. van
Bemmei over de Wijkse veerbaas Cornelis van
Bemmei in Het Kromme-Rijngehied van sep-
tember 1999 (jaargang 33-3, 62-66), schreef
de heer F.P.H, van Dalfsen uit Bunnik ons dat
met het in de boedelinventaris van 1807 ge-
noemde ".spoel lobbetje' [?]' op bladzijde 64
een spoel tohhetje zal zijn bedoeld, zoals dat
gebruikt wordt voor het schoonspoelen van
bierglazen.
De heer R.J. Holtman uit Odijk plaatste naar
aanleiding van het artikel over de Hoge Zand-
brug in Werkhoven in dezelfde aflevering van
het tijdschrift (bladzijde 49-56) een vraagte-
ken bij de ouderdom van de peilsteen in de
brug. In reactie daarop het volgende. Het A.P.
(Amsterdams Peil) was tot het einde van de
zeventiende eeuw een volkomen plaatselijk
peil, aanvankelijk bekend als 'De Peyl' en la-
ter als 'Stadspeyl'. In de loop van de achttien-
de eeuw ontstond een grotere behoefte aan
een algemeen geldend peil voor een betere oe-
verbeveiliging als gevolg van veelvuldige
doorbraken en overstromingen.
Aangezien het Stadspeyl van Amsterdam
(A.P.) het meest bekende was, verspreidden de
landmeters Cruquius en Lufors het op voor die
tijd grote afstanden. In 1774 was het bekend
onder de naam A.P. in Vianen, Maasland, Kat-
wijk en Spaarndam. Als uitgangspunten wer-
den rechthoekige, natuurstenen peilstenen met
een horizontale groef gebruikt, waarboven een
hoogtemaat. In de Franse tijd 1797-1812 werd
onder leiding van generaal Krayenhoff het
A.P. langs alle grote rivieren verspreid tot aan
de landsgrenzen.
Aannemelijk is dat het peilsteentje in de Hoge
Zandbrug ook in deze periode is aangebracht.
Dus niet tegelijk met de bouw van de brug
omstreeks 1750, maar wel ruim voor de her-
bouw in 1858 (Saskia van Ginkel-Mecster).
Bron: Bolderman en Dwars, Walerhoiiwkunde. deel I al-
nemene wuterhomvkiinde.
herziene uitgave 1968.
Open Monumentendag en Wijk 700
Zaterdag 9 september 2000 is de jaarlijkse
Open Monumentendag. U ontvangt hierover
nog nadere informatie, maar gezien de bijzon-
dere activiteiten in ons gebied raden we u aan
deze dag alvast in uw agenda te reserveren.
32
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 33-
Vier plaatselijke Open Monumentendagco-
mités (Bunnik, Doorn, Leersum en Wijk bij
Duurstede) hebben samen met de provincie
Utrecht en het waterschap De Stichtse Rijnlan-
den een boeiend programma voor het Lang-
broekerweteringgebied samengesteld. Centraal
staan het landelijke thema 'Water' en het zoge-
naamde gebiedsgericht project voor het Lang-
broekerweteringgebied. Auto's worden die dag
zoveel mogelijk geweerd, zodat wandelaars en
fietsers de ruimte hebben. Voor aanvullend
busvervoer wordt gezorgd. Hoogtepunt is de
openstelling van het gerestaureerde kasteel
Sandenburg aan de Langbroekerdijk. Voor het
eerst en waarschijnlijk ook voor het laatst kan
het hoofdgebouw worden bezichtigd (zie afh.}.
Ook de beide monumentale Langbroekse ker-
ken en enkele boerderijen zijn te bezichtigen.
Op verschillende plaatsen zijn speciale ten-
toonstellingen ingericht, zoals in de Rioolwa-
terzuivering in Driebergen over de waterkwali-
teit, in de kaasboerderij Doornvoort over de
loop van het water en bij de boerderij Broek-
weg 1 over de tolbruggen van de Langbroeker-
wetering. Er zijn wandel-, fiets- en kanoroutes
uitgezet, een 18de-eeuwse dijkgraaf waar-
schuwt u voor een dijkdoorbraak en Staatsbos-
beheer geeft een demonstratie over het kappen
van essenhakhout. Voor de kinderen is er het
educatieve programma 'Watch'. Met een
schepnetje en andere hulpmiddelen kunnen de
jonge onderzoekers eenvoudige laboratorium-
proefjes doen om de waterkwaliteit te meten!
In Wijk bij Duurstede valt Open Monumenten-
dag samen met de slotdag van de festiviteiten
rond het 700-jarig bestaan van de stad. Vanaf
maart tot september 2000 is er feest gevierd
door en voor de bewoners met onder meer spe-
ciale theateruitvoeringen, tentoonstellingen,
muziekoptredens en sportwedstrijden. Ook zijn
een bouwhistori.sche kaart, een CD met Wijkse
liedjes en een boek over zeven eeuwen ge-
schiedenis verschenen. Zaterdag 9 september
staat in het teken van het historische en monu-
mentale karakter van de Wijkse binnenstad.
Behalve de grote monumenten (kerk, kasteel,
molen en stadhuis) zijn ook verschillende
woonhuizen te bezichtigen, in ouderdom varië-
rend van de 15de tot de 19de eeuw. Opzienba-
rend is een recent ontdekte kloosterkelder uit
ongeveer 1400 met een lengte van maar liefst
26 meter! Er zijn tentoonstellingen in de kerk-
gebouwen en in het nieuwe museum, er zijn
muziekuitvoeringen en 's middags vindt een
"^F'
:^4ir
\
%
mm
llll
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
33
-ocr page 34-
bijzondere historische optocht plaats met aarts-
bisschop Simonis als middelpunt.
In Cothen bent u op 9 september welkom in de
molen, de tuin van kasteel Rhijnestein en de
Nederlands Hervormde kerk
Open Monumentendag in de gemeente
Houten
Op 9 september zal ook in Houten het thema
'Water' centraal staan langs de fietsroute die
voor deze dag is samengesteld. Deze route
loopt voornamelijk door Schalkwijk en Tuil en
't Waal. In dit gedeelte van de gemeente zijn
diverse waterstaatkundige werken te vinden
zoals de Schalkwijkse Wetering en de Lekdijk
die beide in de twaalfde eeuw zijn aangelegd
om het gebied geschikt te maken voor bewo-
ning en landbouw. De forten en andere ele-
menten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
hadden een heel ander doel; door middel van
het onder water zetten van grote delen van dit
gebied hoopte men de vijand te kunnen keren.
Fort Honswijk, Het Werk aan de Korte Uitweg
en Het Werk aan de Waalsewetering zullen op
deze dag te bezichtigen zijn. De route loopt te-
vens langs diverse andere objecten die met wa-
ter te maken hebben zoals een brandspuithuisje
en een pomp. Verder is kasteel Schonauwen te
bezichtigen en waarschijnlijk een opgraving bij
de Schalkwijksebrug van een Romeinse neder-
zetting.
Het startpunt van de route ligt bij museum 'Het
Bakhuis' (Overeind 39) en bij de toren van de
N.H. kerk in Houten. Op deze punten kunt u
een boekje halen waarin de route staat beschre-
ven. In de weken vóór Open Monumentendag
wordt in het 'Houtens Nieuws' het definitieve
programma gepubliceerd.
Grenspalen in het Kromme-Rijngebied
gezocht!
Iedereen heeft wel eens van die houten, natuur-
stenen of de meer moderne, betonnen paaltjes
langs wegen of sloten zien staan. Op veel die
paaltjes of soms palen is een nummer of wa-
penschild aangebracht. Het gaat hier vaak om
zogenaamde grenspalen. Deze markeren onder
andere de grenzen van een provincie, gemeente
of waterschap, van militaire terreinen of van
een particulier jachtgebied. Een voorbeeld be-
vindt zich op de Lekdijk tussen Amerongen en
Wijk bij Duurstede. Het is een oude paal, die
de gemeentegrens tussen Amerongen en Wijk
bij Duurstede aangaf én geeft. Veel van deze
palen hebben hun oorspronkelijke functie ver-
loren. Zij zijn scheefgezakt of overwoekerd
door hoog opgaand groen. Soms zijn zij ook
verplaatst (wellicht als tuinornament in ge-
bruik), soms zijn ze gedeeltelijk 'onthoofd'.
De vraag is nu waar staan in het Kromme-
Rijngebied nog van dergelijke, oude grenspa-
len? Het gaat ons niet om recente, betonnen
exemplaren zoals die van het Kadaster. Wij
verzoeken u ons te melden als u weet waar een
dergelijke paal zich bevindt, met de afmetingen
ervan, wat u denkt dat het is, het liefst voor-
zien van een situatiekaartje met adres en even-
tueel een foto. Twijfelt u over een paal? Toch
melden! Het idee is om met de verkregen in-
formatie in een volgend nummer een artikel te
wijden aan deze historische grenspalen met
een overzicht van waar ze zijn. U kunt uw re-
acties richten aan de redactie van dit blad:
Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, t.a.v.
mw. M.A. van der Eerden-Vonk (Saskia van
Ginkel-Meester).
De Bemmelshofstede in Overlangbroek (2)
Eind 1992 heb ik in dit tijdschrift een artikel
geschreven over de Bemmelshofstede in Over-
langbroek'. Die hofstede lag aan de Langbroe-
kerwetering iets ten noorden van de kerk van
Overlangbroek vlak bij kasteel Zuilenburg.
Overigens is de hofstede bij de invallen van de
Fransen in 1672/73 grondig verwoest en na-
dien afgebroken. De 21 morgen van de hofste-
de hebben onder de naam Bemmelshofstede
vanaf in ieder geval 1692 tot ongeveer 1800
bekend gestaan. Het was mogelijk de geschie-
denis ervan terug tot in het verre verleden te
volgen. De hofstede die in de zeventiende
eeuw in handen was van de familie Van Aem-
stel van Mynden, bleek de opvolger te zijn van
het middeleeuwse ontginningshuis Ten Masch.
Helaas lukte het me niet te bewijzen naar wel-
ke Van Bemmels de hofstede nu eigenlijk was
vernoemd. Mijn vermoeden was naar (de nako-
melingen van) (An)Thonis (Eelgisz.) van Bem-
mel die toentertijd in Overlangbroek
woonde(n).
Zoals een ieder weet die historisch onderzoek
doet, helpt soms het toeval (of wordt dat afge-
34
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 35-
Jttüi^
K^
l-tK
ME)
uAk "^ii-4 A.r„J^'
L
rijksgrenzen/provincie-
grenzen/ gemeentegrenzen/
bangrenzen/grenzen van
waterschappen en polders,
grenzen van landgoederen
en jachtgebieden/
handelsgrenzen/visserij-
grenzen/veerrechtgrenzen/
bijzondere grenzen/
stoepstenen
DELF
Land
O
RY5WVK
jl,,iMilji.JÏ.Vt
BE
ODSTE
DEN
STEEhE
/\
juto»
I
SCHEYT
VISSCHERY
PRUYSEN
1740
JteA-uJf
wv
icll
,»<il
WiiitW
Voorbeelden van grenspalen. Omslagafbeelding van T. Brouwer. Grenspcden in Nederland. Zutphen. 1978
dwongen?). Wachtend in Het Utrechts Archief
(HUA) op aangevraagde stukken, bekeek ik via
het computerscherm willekeurig enige zeven-
tiende-eeuwse notariële akten betreffende
Langbroek. Al bladerend viel mijn oog op de
vermelding van 21 morgen te Overlangbroek.
Ik dacht meteen 'dat is de Bemmelshofstede'.
Akte laten printen, lezen en ja, ik had gelijk!
Wat is het geval? Op 13 mei 1678 komen bij
notaris Becker te Utrecht tezamen de erven van
zaliger Jacob van Aemstel, heer van Rijsenburg
en Zuilenburg om over te gaan tot scheiding
van diens goederen-. Bij loting krijgt Gerard
van Aemstel, te Overlangbroek 'het erff ende
gront van een geruïnieerde wooningh met een
boomgaert' in het geheel 21 morgen groot
'voor deeser gebruyckt sijnde bij Anthony van
Bemmel' en nu door Jelis van Dam! Deze An-
tony is overigens vóór 1675 overleden daar dan
sprake is van zijn erfgenamen'. Gelukkig weer
een puzzelstukje op z'n plaats (Ad van Bem-
mel).
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
35
-ocr page 36-
nomen.) Vermoedelijk hebben al deze koralen
deel uitgemaakt van de zeventiende-achttien-
de-eeuwse schelpengrot die in die tijd in de
tuinen van Heemstede was ingericht. Over het
jaar waarin ik dit stuk vond ben ik niet zeker.
Het moet in de tijd geweest zijn dat de laatste
restauratie voor de brand gerealiseerd werd: ik
schat 1983 of 1984 (Anton van Schip).
* De vondst is ook gemeld bij de Provinciaal Archeoloog,
t.a.v. dhr. A. (Ton) van Rooijen.
Noten
1    A.A.B, van Bemmel, De Bemmelshofstede in Over-
langbroek. In: Tussen Rijn en Lek. 1992 (26-3), 7-18.
2   HUA, Notarieel Archief, nr. UlOOaOl, no. 33.
3   HUA, Notariaal Archief, nr. U086a01, no. 340, 6-11-
1675.
Gevonden: een hersenkoraal van Heemstede*
Geruime tijd geleden werd door mij een hele
mooie hersenkoraal gevonden, grootste lengte
X breedte x hoogte: 36x25x16cm. De vondst
werd, tezamen met een ronde slijpsteen van
zandsteen en een hardstenen 'neut' van het ko-
zijn van een poortdeur, gevonden in bagger die
uit de sloot langs de Heemsteedseweg te Hou-
ten kwam, in de buurt van nr 26. Wijlen onze
voorzitter, de heer Leen de Keijzer had daar,
en elders in sloten op het kasteelterrein van
Heemstede, al eerder stukken koraal gevonden,
die hij naar ik meen, aan de oudheidkamer van
de gemeente Houten geschonken heeft. Toen-
tertijd maakten we niet zo'n ophef over die
vondsten omdat die, hoewel mooi, als recent
en als niet interessant beschouwd werden. (Het
late middeleeuws werd al niet meer serieus ge-
36
Het Kromme-Rijngebied, 34-1/2
-ocr page 37-
fl3 i:c
Ag ; UTk V 11
De Nieuwe Hollandse Waterlinie in het
Kromme-Rijngebied^
De provincie Utrecht en de Stichting Menno van Coehoorn hebben in 2000 een reizende tentoonstel-
ling georganiseerd over de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de provincie Utrecht. De tentoonstelling
gaat van gemeentehuis naar gemeentehuis en is van 10 tot 24 november te zien in de bibliotheek te
Maarssen en van 27 november tot 8 december in het gemeentehuis van Muiden. Ze bestaat uit een
aantal foto-panelen met tekst. Dit artikel kan als achtergrond dienen (de redactie).
Dolf Bekius
In het Kromme-Rijngebied ligt een gedeelte
van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Twee
karakteristieke ruimtelijke eigenschappen van
dit voormalige verdedigingssysteem zijn hier
nog in het landschap herkenbaar. In het eerste
deel van dit artikel worden deze twee eigen-
schappen nader gedefinieerd. Daarna wordt
aan de hand van de ontwikkelingsgeschiede-
nis van het verdedigingssysteem beschreven
hoe deze eigenschappen vorm hebben gekre-
gen in het Kromme-Rijngebied. Op grond
van dit alles wordt afgesloten met enkele op-
merkingen ten aanzien van de toekomst van
de Nieuwe Hollandse Waterlinie in dit ge-
bied.
De geschiedenis van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie gaat terug tot in de zestiende
eeuw. Toen werden plannen gemaakt om tus-
sen de Zuiderzee en de Biesbosch een verde-
digingslinie te creëren door gebieden onder
water te zetten. In de zeventiende eeuw werd
hier de Hollandse Waterlinie aangelegd. Na
afloop van de Franse tijd werd besloten om
deze linie te moderniseren. De gemoderni-
seerde waterlinie, die ook de stad Utrecht be-
schermde, werd de Nieuwe Hollandse Water-
linie genoemd en heeft vanaf 1815 tot in de
Tweede Wereldoorlog gefunctioneerd".
De Nieuwe Hollandse Waterlinie was opge-
bouwd uit een verdedigingslijn en een inun-
datiesysteem. De verdedigingslijn bestond,
eenvoudig gesteld, uit de verdedigingswerken
en de inundaties. De inundaties waren in vre-
destijd afwezig. Het inundatiesysteem be-
stond in hoofdzaak uit de inundatiekommen,
waterlopen, inundatiekeerkades, sluizen en
duikers. Meestal behoorden de inundatiemid-
delen niet tot de verdedigingslijn. Zo zouden
bij de onderwaterzetting waterlopen worden
gebruikt die vóór de verdedigingslijn lagen'.
De vorm van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
was het resultaat van een door de mens in
gang gezette wisselwerking tussen de morfo-
logie van het landschap, de militaire techniek
en de infrastructuur. Voor een goed begrip van
de karakteristieke ruimtelijke eigenschappen
van het verdedigingssysteem wordt, aan de
hand van de drie laatstgenoemde factoren,
hieronder eerst dit proces nader beschouwd.
Nieuwe Hollandse
Waterlinie
Grebbelinie
(Oude) Hollandse
Waterlinie
Om de provincie Holland te besehermen werden verschil-
lende waterlinies aangelegd. Van links naar rechts: de
(Oude) Hollandse Waterlinie (1673). de Nieuwe Holland-
se Waterlinie (181.'S) en de Grebbelinie (1742). Bron: G.P
van de Ven. red.. Leefhaar Laiiglancl. Geschiedenis van de
wulerheheersinu en de landaanwinning in Nederland.
Utrecht. 1993
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
37
-ocr page 38-
Ontwikkelingen in de militaire sfeer^
De ontwikkelingen op het militaire vlak wa-
ren zeer bepalend voor de vorm van de
Nieuwe Hollandse Waterlinie. Vanouds was
de oorlogvoering geconcentreerd in de nabij-
heid van steden. Na de komst van het vuur-
wapen trad langzamerhand steeds meer
ruimtelijke spreiding op: het strijdtoneel ver-
plaatste zich naar het open veld. Door per-
fectionering van het vuurwapen en de ont-
wikkeling van snellere transportmiddelen
namen vanaf de negentiende eeuw de reik-
wijdte van het geschut en de mobiliteit in de
oorlogvoering sterk toe. Door deze ontwik-
kelingen ontstond behoefte aan een meer
verdichte defensie, een meer voorwaartse
defensie en een kortere inunderingstijd. De
inrichting van de Nieuwe Hollandse Waterli-
nie werd op deze behoeftes afgestemd.
In de aanleg van de linie op zichzelf weer-
spiegelt zich al de behoefte aan een meer
verdichte defensie. Verdedigingslinies wer-
den namelijk ontwikkeld als reactie op de
tendens naar ruimtelijke spreiding in de oor-
logvoering. Ook na haar aanleg werd de in-
richting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
nog beïnvloed door de behoefte aan een
meer verdichte defensie. Om accessen beter
af te sluiten zijn regelmatig verdedigings-
werken bijgebouwd. Aanvankelijk bestonden
zowel de oorspronkelijke als de bijgebouw-
de verdedigingswerken uit forten waarvan
de dekking herhaaldelijk moest worden aan-
gepast aan de steeds toenemende vuurkracht
van het geschut. Nadat rond 1885 granaten
waren geïntroduceerd waar geen fort meer
tegen bestand was, vond verdichting van de
defensie plaats met behulp van kleine beton-
nen verdedigingswerken.
De behoefte aan een meer voorwaartse de-
fensie ontstond vanaf de jaren zestig van de
negentiende eeuw door de toenemende reik-
wijdte van het geschut. Om geen vijandelij-
ke projectielen achter de linie te laten belan-
den, heeft men op veel plaatsen de verdedi-
ging vooruitgebracht. In een aantal gevallen
heeft men dit doel bereikt door de omvang
van de inundaties te vergroten. Op hoger ge-
legen delen in het landschap werd de defen-
sie vooruitgebracht met behulp van verdedi-
gingswerken. Aanvankelijk gebeurde dat
De morfologie van het landschap"
Het landschap was de drager van het verde-
digingssysteem. Niet toevallig werd de wa-
terlinie tussen de Zuiderzee en de Biesbosch
aangelegd. Deze landstreek maakt deel uit
van een groot veengebied dat wordt door-
sneden door rivierarmen van de Rijn en de
Maas. De ondergrond van het gebied bestaat
daardoor uit veenpakketten afgewisseld met
rivierafzettingen. De rivierafzettingen zijn
ontstaan door overstromingen van de rivie-
ren. Daarbij werd dicht bij de bedding het
grove materiaal (zand en grind) afgezet
waardoor oeverwallen ontstonden. Verder
van de bedding bezonken in kalmer water de
fijnere klei- en slibdeeltjes: deze gebieden
worden komgronden of rivierkleigronden
genoemd. Door de tijd heen hebben de rivie-
ren hun loop verlegd en werden op de nieu-
we lokatie ook nieuwe oeverwallen opge-
bouwd. De oude rivierbeddingen zijn samen
met hun oeverwallen als hogere ruggen,
stroomruggen genoemd, in het landschap
komen te liggen.
In de Middeleeuwen heeft men de veen- en
rivierkleigronden in dit gebied ontgonnen.
Voordat deze natte gronden in cultuur kon-
den worden gebracht moesten ze echter wor-
den ontwaterd. Daartoe werd een uitgebreid
afwateringssysteem van sloten en weterin-
gen aangelegd. De ontwatering had oxidatie
van het veen en inklinking tot gevolg. Dit
leidde, in combinatie met turfwinning, tot
een flinke maaivelddaling in het gebied. De
afwatering, die aanvankelijk nog op vrij na-
tuurlijke wijze had plaatsgevonden, ging
hierdoor steeds meer problemen opleveren.
Ter bestrijding van de wateroverlast werden
kades en dijkjes opgehoogd, sluizen en dui-
kers aangelegd en polders gevormd.
De lage ligging ten gevolge van de maai-
velddaling maakte de veen- en rivierklei-
gronden geschikt als inundatiekommen. De
hogere delen in het landschap, zoals polder-
kades, stroomruggen en oeverwallen, vorm-
den in feite de enige te verdedigen doorgan-
gen en deze konden tevens worden gebruikt
voor het keren van inundatiewater. De rivie-
ren en het uitgebreide afwateringsstelsel bo-
den goede mogelijkheden voor de aanvoer
van het benodigde inundatiewater.
38
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 39-
door de aanleg van nieuwe forten, na 1885
met behulp van betonnen verdedigingswer-
ken.
De noodzaak om de inundatietijd te bekor-
ten hing sterk samen met de steeds toene-
mende mobiliteit in de oorlogvoering. Aan-
vankelijk was de inundering vrijwel geheel
afgestemd op de bestaande waterhuishoud-
kundige situatie. Water zou via de reeds aan-
wezige waterlopen worden aangevoerd en
om de inundaties te keren werd zoveel mo-
gelijk gebruik gemaakt van al bestaande ka-
des. Om inundaties van ongeveer gelijke
diepte te kunnen stellen werden, afgestemd
op de hoogteverschillen in het landschap, in-
undatiekommen gevormd met elk een eigen
inundatiepeil. Met het doel de onderwater-
zetting te versnellen zijn in de loop der tijd
veel veranderingen in het inundatiesysteem
aangebracht. Men heeft waterlopen ver-
ruimd, inundatiekanalen aangelegd om de
aanvoerwegen van water te verkorten, nieu-
we scheepvaartkanalen in het systeem opge-
nomen en, om het inundatiewater zo effec-
tief mogelijk te verspreiden, de indeling van
de inundatiekommen gewijzigd.
Infrastructuur"*
Naast het landschap en ontwikkelingen van
militaire aard speelden ook ontwikkelingen
in de infrastructuur een rol bij de vormge-
ving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Niet alleen werden infrastructurele elemen-
ten die ten tijde van de aanleg van de linie al
aanwezig waren, zoals kades en weteringen,
geïntegreerd in het verdedigingssysteem,
ook infrastructurele ontwikkelingen die na
de aanleg van de linie plaatsvonden hadden
effect op de inrichting van het verdedigings-
systeem.
Een belangrijke innovatie waren de spoor-
wegen, die omstreeks 1840 in Nederland
werden geïntroduceerd. Waar spoorwegen de
waterlinie doorkruisten had dat doorgaans
negatieve gevolgen voor de verdedigings-
waarde. In het laag gelegen veen- en rivier-
kleigebied werden de spoorlijnen namelijk
aangelegd op dijken die toegangen door de
linie vormden. Om deze gevolgen te com-
penseren werden de spoorlijnen vaak door,
of vlak langs, bestaande verdedigingswerken
aangelegd. Wanneer een spoorlijn de linie
onvoldoende dicht bij verdedigingswerken
doorsneed, werden bij het spooracces nieu-
we verdedigingswerken aangelegd.
Ook de aanleg van waterwegen kwam in de
negentiende en de twintigste eeuw in een
stroomversnelling. Waar nieuwe kanalen de
Nieuwe Hollandse Waterlinie doorkruisten
of passeerden leidde dit enerzijds tot versto-
ringen van het bestaande verdedigingssys-
teem, maar anderzijds ontstonden ook moge-
lijkheden voor een snellere inundering. Ge-
woonlijk bracht dit de aanleg van nieuwe in-
undatievoorzieningen met zich mee. Waar de
aanleg van een nieuw kanaal de verdedi-
gingswaarde van de linie aantastte werden
als compensatie verdedigingswerken aange-
legd.
Samenhangend met de ontwikkeling van het
autoverkeer werden vanaf de jaren twintig
van de twintigste eeuw op grote schaal nieu-
we wegen aangelegd en bestaande wegen
verbeterd. De Nieuwe Hollandse Waterlinie
werd door een aantal van deze verkeersaders
doorsneden waardoor het verdedigingsver-
mogen zou worden aangetast. Als compen-
satie voor de verloren verdedigingswaarde
werden op veel plaatsen waar een nieuwe of
verbeterde weg de linie doorsneed betonnen
verdedigingswerken gebouwd. Zo nodig
werden ook nieuwe inundatievoorzieningen
aangelegd.
Twee ruimtelijke eigenschappen
Op basis van het voorgaande kunnen aan de
vorm van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
de volgende karakteristieke aspecten worden
onderscheiden. Ten eerste blijkt dat de linie
een in de omgeving geïntegreerde structuur
was. Het natuurlijke landschap en de daarin
aangelegde infrastructuur gingen deel uitma-
ken van het verdedigingssysteem. In de
tweede plaats blijkt dat, als gevolg van de
ontwikkelingen op militair en infrastructu-
reel gebied, de vorm van de waterlinie aan
verandering onderhevig was. Om te zien hoe
deze eigenschappen vorm hebben gekregen
in het Kromme-Rijngebied, wordt in de vol-
gende paragraaf de ontstaansgeschiedenis
van het daar gelegen gedeelte van de water-
linie nader beschouwd.
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
39
-ocr page 40-
Het Kromme-Rijngebied. Bron: Wegenkaart van Midden-Nederland, schaal 1:2()(1.()(1().
Copyright ANWB Media, Den Haag
gin elfde eeuw werden de veen- en rivier-
kleigronden in dit gebied ontgonnen. Om de
gronden in cultuur te kunnen brengen moes-
ten zij worden ontwaterd, waartoe vele slo-
ten, weteringen en kades zijn aangelegd.
Door de aanleg van de Lekdijk in de twaalf-
de eeuw werd de ongewenste instroom van
rivierwater teruggedrongen. De afdamming
van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede
in 1122 verhinderde de aanvoer van Lekwa-
ter in de Kromme Rijn waardoor deze
rivierarm geschikt werd voor de afvoer van
gebiedseigen water. Als alternatieve scheep-
vaartroute werd na de afdamming de Vaartse
Rijn gegraven vanaf de stad Utrecht naar de
Lek bij Vreeswijk. Later is ook de Kromme
Rijn weer met de Lek verbonden via een
afsluitbare duiker. Door de ontwatering is
het maaiveld van de veen- en
De linie in het Kromme-Rijngebied
Tot het Kromme-Rijngebied wordt hier het
gebied gerekend dat ligt in de driehoek tus-
sen Maartensdijk, Vreeswijk en Wijk bij
Duurstede, waarbij ook de Lek is inbegrepen
(zie afteelding). De landschapsontwikkeling
in dit gebied is sterk bepaald door veengroei
en de activiteit van de Rijn en haar zijtak-
ken. Deze rivier heeft in de loop der tijd
haar weg gezocht door het groeiende veen,
waarbij oeverwallen, rivierkleigronden en
stroomruggen zijn gevormd. Ruwweg afge-
bakend liggen de rivierafzettingen ten zui-
den van de lijn tussen de stad Utrecht en
Zeist. Ten noorden van deze lijn liggen de
veengronden. De Kromme Rijn, de hoofdri-
vier voordat de Lek die functie rond het jaar
1000 overnam, kan als een watervoerende
restgeul worden gezien. Vanaf de tiende, be-
40
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 41-
rivierkleigronden in de loop der tijd flink ge-
daald ten opzichte van de oeverwallen,
stroomruggen en dijken. Toen in 1815 de
Nieuwe Hollandse Waterlinie werd aange-
legd waren de belangrijkste hoger gelegen
delen in dit gebied de oeverwallen langs de
Lek, een hoger gelegen stroomrug bij
Jutphaas, de stroomrug langs de Kromme
Rijn die de 'Houtense Vlakte' werd ge-
noemd, en de wegen die vanaf de stad
Utrecht naar de Bilt en Maartensdijk voer-
den: de Biltse Straatweg en de Maartendijk-
se Weg^
Vanwege de hoogteverschillen in het land-
schap werden bij de aanleg van het verdedi-
gingssysteem tussen de Lek en de Zuiderzee
vier inundatiekommen ingericht. In het
Kromme-Rijngebied kwamen de zogenaam-
de derde en vierde kom te liggen. De derde
inundatiekom, waarin een inundatiepeil van
0,94 meter +AP werd aangenomen, was ge-
legen tussen de Maartendijkse Weg en de
Biltse Straatweg. De vierde kom lag tussen
de Biltse Straatweg en de Lek. Hierin werd,
vanwege de hoogte van de Houtense Vlakte,
het inundatiepeil op 1,57 meter -f-AP
gesteld". Om te voorkomen dat de inundatie
naar het westen toe zou wegvloeien werden
aan de westzijde van de inundatiekommen
inundatiekeerkades ingericht. Zo werd vanaf
de Maartendijkse Weg via de Biltse straat-
weg een aaneengesloten, dwars op deze we-
gen gerichte, kade naar de Houtense Vlakte
gerealiseerd. Even ten zuidoosten van de
stad Utrecht werden in de bedding van de
Kromme Rijn landhoofden en aansluitende
inundatiekades gebouwd, zodat deze rivier
kon worden afgedamd. Vervolgens werd een
korte inundatiekeerkade vanaf de Houtense
Vlakte naar de Vaartse Rijn aangelegd. De
kade langs de westzijde van de Vaartse Rijn
vormde de inundatiekering tot aan de oever-
wallen van de Lek. In waterlopen die het ka-
desysteem kruisten, zoals bijvoorbeeld de
Vaartse Rijn, werden afsluitbare duikers of
sluizen aangebracht'.
De beide inundatiekommen zouden worden
geïnundeerd met water uit de Lek. Het inun-
datiewater zou hoofdzakelijk te Vreeswijk
worden ingelaten op de Vaartse Rijn. Vervol-
gens zouden door het overstromen van de
oostelijke oever van de Vaartse Rijn de pol-
ders tussen de Lek en de Kromme Rijn wor-
den geïnundeerd. Vanuit deze polders zou het
inundatiewater via de bedding van Oud-Wul-
verbroekwetering over de Houtense Vlakte
naar de Kromme Rijn worden gevoerd. Daar
zou het water uit Vreeswijk zich verenigen
met inundatiewater dat via de duiker in de
Lekdijk bij Wijk bij Duurstede zou worden
ingelaten. Vanaf de Kromme Rijn werd het
water via oostelijk van de inundatiekering
gelegen waterlopen naar de Biltse Straatweg
gevoerd. Vanaf daar ging het via duikers in
de Biltse Straatweg en de weg naar Maar-
tensdijk naar respectievelijk de derde en de
tweede inundatiekom'".
De droogblijvende terreingedeeltes tussen de
inundaties werden met behulp van verdedi-
gingswerken bewaakt. Op de weg naar Maar-
tensdijk en de Biltse Straatweg werden daar-
toe respectievelijk het fort Blauwkapel en het
fort de Bilt aangelegd. Ter verdediging van
de Houtense Vlakte werd aan de noordzijde
van de Kromme Rijn op deze stroomrug het
fort Vossegat gebouwd. Aan de zuidzijde van
de Kromme Rijn werden naast elkaar een
viertal lunetten, een kleiner type verdedi-
gingswerk, aangelegd. Ten zuiden van de
Houtense Vlakte werd op de stroomrug bij
Jutphaas een fort gebouwd en de oeverwal-
len langs de noordzijde van de Lek werden
door een verdedigingswerk bij Vreeswijk be-
waakt".
Ter verdichting van de defensie werden in de
jaren veertig van de negentiende eeuw verde-
digingswerken aan de Lekdijk gebouwd.
Men was namelijk bang dat een vijand via de
noordelijke Lekoever naar Zuid-Holland zou
doorsteken. Dit was mogelijk omdat de ver-
dedigingslijn ten zuiden van de Lek oostelij-
ker lag dan het verdedigingswerk bij Vrees-
wijk'". Om de linie ten zuiden van de Lek,
waar de inundaties tegen de Diefdijk steun-
den, in verband te brengen met de linie ten
noorden van de Lek werden aan de noorde-
lijke Lekdijk, pal ten noorden van het dorpje
Everdingen, het fort Honswijk en het lunet
de Snel aangelegd. Het lunet bestreek een
bocht in de Lekdijk die niet vanuit het fort
onder vuur kon worden gehouden. In 1848
waren beide werken voltooid".
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
41
-ocr page 42-
De linie in het Kromme-Rijngebied omstreeks IXV.'S. Weergegeven zijn de verdedigingswerken die voor dat jaartal zijn ge-
realiseerd. Werken van latere datum staan niet op de kaart. Bron: Algemeen Rijksarchief Den Haag, collectie OSK, inv.
H-102a, Kaart van de onderwaterzetting van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, anoniem, zonder jaartal
1875) liggen langs fort Blauwkapel".
Tegelijk met de aanleg van fort Honswijk
zijn ook veranderingen aangebracht in het
inundatiesysteem. Om de inundatietijd te be-
korten werd naast dit fort een inundatiesluis
gelegd in de Lekdijk. Het stellen van de in-
undaties bij Honswijk via Vreeswijk was na-
melijk een lastig proces: het water moest
weer naar het oosten terugstromen en Hons-
Op enkele van de bovengenoemde verdedi-
gingswerken is in de negentiende eeuw de
ligging van de spoorlijnen in het Kromme-
Rijngebied afgestemd. Het tracé van de
spoorwegen naar Arnhem (1845) en Den
Bosch (1868) werd tussen de lunetten door
getrokken en de tracé's van de Centraal-
spoorweg (richting Amersfoort, 1863) en de
Oosterspoorweg (richting Hilversum, circa
42
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 43-
■1
WfHIl \,
-1 /%-. /1.^,/,'i K/^;
'■""V^/fS fcCII1 Ï.N "^-"^         /
y!M-^r-^\
noorden van de Lek sneller moesten kunnen
worden uitgevoerd". Als reactie daarop zijn
diverse maatregelen uitgevoerd om de inun-
datietijd te bekorten. Nog in de jaren vijftig
werden enkele waterlopen verruimd en werd
begonnen om de weg van het inundatiewater
over de Houtense Vlakte te verkorten door
deze via de grachten van de lunetten te laten
lopen'". In 1866 kwam bij Wijk bij Duurste-
de een grote inundatiesluis in de Lekdijk ge-
reed, waarna men tussen 1867 en 1871 de
Kromme Rijn geschikt heeft gemaakt om
wijk lag 0.6 meter hoger dan Vreeswijk.
Vanaf de nieuwe iniindatiesluis werd het in-
undatiewater via de gracht van fort Hons-
wijk en een gekanaliseerde wetering in de
vierde inundatiekom gebracht".
Op grond van onderzoek naar de inundaties
in het Kromme-Rijngebied is in de jaren
vijftig van de negentiende eeuw het inunda-
tiepeil in de vierde kom op 1,55 meter +AP
gesteld en in de derde kom op 0,95 meter
+AP"'. Belangrijker was dat het onderzoek
leidde tot de conclusie dat de inundaties ten
43
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 44-
L^ie°|w|^5fc.t-
"^^i^^^^l
.; ■ - - ?.*
5
0 JÉjÉ||ni£V
£:*>g
i^HB^^^^^I^HM^^É^fe^» .jhH^HE'
" ^'#«^^^1^. ^'J^w^l'fS
^^^B
ït.-sEiï&li*
^^^SP
^^^^ ^^^
f*»-'-!
^^ ^ . Si
1
.■a^^g^gjHHH^^BHBBj
fer.'^ T":<'":"7{£^
a|fy« r- T W7
^«^^^^
. . ....^a»4^.«J
>V ■ ^ ■:'■ .'.V ■
itt
^Ké^;/
m,
^Kt'
'9SÊ^Ê
Betonnen verdedigingswerken gaven de linie in de twintigste eeuw een ander uiterlijk. Hier het werk aan de üroeneweg,
gelegen langs de noordelijke Lekdijk
de inundatiesluis bij Honswijk kon worden
aangevoerd-".
De ontwikkeling van verderdragend geschut
creëerde in de jaren zestig van de negentien-
de eeuw behoefte aan een meer voorwaartse
verdediging. In het Kromme-Rijngebied zijn
daarom ten oosten van de bestaande fortifi-
caties nieuwe verdedigingswerken aange-
legd. Tussen 1867 en 1871 werden het fort
aan de Voordorpse Dijk en, ter verdediging
van de Houtense Vlakte, de forten bij Vech-
ten en Rijnauwen gebouwd. Om de afstand
tot de vijand te vergroten werden bovendien
de inundaties ten noorden van de Biltse
Straatweg verbreed-'. Rond 1873 werd, ter
verdediging van de stroomrug bij Jutphaas
en het daar door heen gegraven inundatieka-
naal, ten oosten van fort Jutphaas de batterij
aan de Overeindse Weg aangelegd. De stel-
ling bij Honswijk, aan de noordelijke Lek-
dijk, werd versterkt met twee nieuwe verde-
digingswerken en een gedekte gemeen-
schapsweg. De gedekte gemeenschapsweg,
een type weg dat aan de vijandelijke zijde
voor de inundaties meer water door te voe-
ren. De rivier werd verruimd en er werden
bochten afgesneden. In de rivier werden
sluizen aangelegd omdat er anders zoveel
water doorheen zou stromen dat bij de stad
Utrecht overstromingen zouden ontstaan'".
Vervolgens werden tussen 1871 en 1873 in
de vierde inundatiekom twee inundatiekana-
len en een inundatiekeerkade aangelegd. Eén
inundatiekanaal liep van fort Honswijk naar
de Schalkwijkse Wetering. Het andere ka-
naal werd door de stroomrug bij Jutphaas
gegraven, parallel aan en ten oosten van de
Vaartse Rijn. De nieuwe inundatiekeerkade
werd oostelijk langs de Vaartse Rijn aange-
legd, en lag ten westen van de nieuwe kana-
len. Deze inundatiekade zou een waterschei-
ding vormen tussen de Vaartse Rijn en de
vierde inundatiekom. De Vaartse Rijn kon
hierdoor exclusief worden gebruikt voor de
inundatie van gebieden ten noorden van het
Kromme-Rijngebied. De vierde kom zou
worden geïnundeerd met water dat in grote
hoeveelheden via de twee nieuwe kanalen en
44
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 45-
wordt beschermd door een wal, werd aange-
legd langs het inundatiekanaal en verbond
een aantal van de hier aanwezige verdedi-
gingswerken met elkaar. Tussen 1875 en
1881 is de vooruitgebrachte fortenring rond
de stad Utrecht met nog twee forten ver-
sterkt en zijn de oudere forten Blauwkapel,
de Bilt, Vossegat en de Lunetten onderling
verbonden door een gedekte gemeenschaps-
weg".
Om het inundatiewater in de nieuwe situatie
zo effectief mogelijk te verspreiden werd na
1867 ook de indeling van de inundatiekom-
men aangepast. De Biltse Straatweg verloor
zijn functie als scheiding tussen de derde en
de vierde inundatiekom. Het gedeelte van de
Voordorpse Dijk tussen fort Blauwkapel en
de spoordijk van de Centraalspoorweg als-
mede het gedeelte van de spoordijk van de
Centraalspoorweg ten noorden van de Voor-
dorpse Dijk gingen nu de scheiding vormen
tussen de derde en de vierde kom. De Maar-
tendijkse weg bleef de scheiding met de
tweede inundatiekom vormen. Door in de
vierde kom het inundatiepeil van 1,55 meter
H-AP te handhaven en in de derde kom een
inundatiepeil van 1,30 meter H-AP aan te ne-
men werd ten noorden van de Biltstraat een
aanzienlijke verbreding van de inundaties
bewerkstelligd-'. De nieuwgevormde vierde
inundatiekom werd opgesplitst in twee deel-
kommen, de 'vierde kom A' en de 'vierde
kom B', waardoor keuzes mogelijk werden
ten aanzien van de herkomst en de verdeling
van het inundatiewater^
Tussen 1879 en 1903 is de indeling van de
inundatiekommen ten noorden van de Lek
opnieuw gewijzigd. In plaats van vier wer-
den nu vijf inundatiekommen ingericht. De
twee inundatiekommen in het Kromme-
Rijngebied werden samengevoegd tot één
kom, de zogenaamde vijfde kom. In vrijwel
de gehele vijfde kom bedroeg het inundatie-
peil 1,40 meter H-NAP. Uitzondering vormde
de landstrook tussen fort Blauwkapel, de
Maartendijkse Weg en de Oosterspoorweg
met een inundatiepeil van 1 meter H-NAP.
Aangenomen is dat deze verandering samen-
hing met de aanleg van het
MerwedekanaaF'. Dit kanaal werd tussen
1881 en 1893 tussen Amsterdam en Gorin-
chem aangelegd waardoor Amsterdam een
betere scheepvaartverbinding kreeg met de
Lek en de Merwede. Tussen de stad Utrecht
en Vreeswijk werd een deel van het nieuwe
kanaal gevormd door de Vaartse Rijn^". Op-
merkelijk zijn de lage inundatiepeilen in de
vijfde kom. Mogelijk vond men ten tijde van
de wijziging een korte inunderingstijd be-
langrijker dan een brede verdedigingslijn.
Verdere verdichting van de defensie vond
plaats in 1910 met de aanleg van een kleine
buitendijkse batterij bij fort Honswijk en in
de eerste wereldoorlog met de bouw van be-
tonnen schuilplaatsen bij de forten. Ook is
toen met de aanleg van de werken bij Grif-
testein (aan de Biltse Straatweg, ten oosten
van fort de Bilt) en het werk aan de Groene-
weg (oostelijk van fort Honswijk) de verde-
diging vooruitgebracht. Voorafgaand aan de
tweede wereldoorlog zijn nog tal van nieuwe
betonnen verdedigingswerken aan de linie in
het Kromme-Rijngebied toegevoegd".
Samenhangend met de aanleg van het Am-
sterdam-Rij n- en Lekkanaal en de aanleg en
verbetering van wegen rond Utrecht is in de
jaren dertig van de twintigste eeuw het inun-
datiesysteem in het Kromme-Rijngebied
drastisch veranderd. Het Amsterdam-Rijnka-
naal, aangelegd omdat het Merwedekanaal
niet meer voldeed, werd vanaf de stad
Utrecht via Jutphaas naar Wijk bij Duurste-
de gegraven. Vanaf Jutphaas naar de Lek bij
Vreeswijk werd een zijtak aagelegd: het
Lekkanaal-*. In verband met de enorme ca-
paciteit van het nieuwe kanaal werd besloten
om de inundaties ten noorden van de Lek
voortaan geheel via het Amsterdam-Rijnka-
naal te stellen. De grote aanvoercapaciteit
maakte ook een verbreding van de inunda-
ties mogelijk. Daartoe werd de vijfde inun-
datiekom in tweeën gesplitst: de vijfde en de
zesde kom, die van elkaar werden geschei-
den door de Biltse Straatweg. Omdat de om-
vang van de inundaties ten noorden van de
Biltstraat voldoende was bleef in de vijfde
inundatiekom het inundatiepeil van 1,40 me-
ter H-NAP gehandhaafd. Het inundatiepeil in
de zesde inundatiekom, ten zuiden van de
Biltse Straatweg, werd echter op 1,75 meter
H-NAP gesteld. Om de bredere inundatie in
de zesde kom te kunnen keren werden de
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
45
-ocr page 46-
Biltse Straatweg en de nieuw aangelegde
rijksweg rond Utrecht (de huidige Waterli-
nieweg) tot aan het meest zuidelijke lunet
ingericht als inundatiekeerkade. Vanaf dit lu-
net werd vervolgens in zuidelijke richting
een inundatiekeerkade aangelegd tot aan het
Amsterdam-Rijnkanaal. Deze kade sloot bij
de batterij aan de Overeindse Weg aan op
het nieuwe kanaal. Aan de overzijde van het
Amsterdam-Rijnkanaal werd de inundatieke-
ring tot aan de Lekdijk gevormd door de
oostelijke dijk van het Lekkanaal. In water-
lopen die de inundatiekering kruisten, zoals
de Kromme Rijn en het nieuwe Amsterdam-
Rijnkanaal, werden afsluitmiddelen aange-
bracht, zodat afvloeiing van de inundatie
kon worden voorkomen. Om aftapping van
de inundatie door de vijand te voorkomen
werd de waterinlaat bij fort Honswijk geslo-
ten. De doorvoer van het inundatiewater
vanaf het Amsterdam-Rijnkanaal in noorde-
lijke richting zou geschieden via een kanaal
dat langs de oostzijde van de inundatieke-
ring is aangelegd. Via de duikers in de Biltse
Straatweg werd het water daarna naar de
vijfde kom gevoerd-'. Aangezien in de nieu-
we situatie ten zuiden van de lunetten de
achtergrens van de inundaties oostwaarts
werd verplaatst, trad daar geen verbreding
van de verdedigingslijn meer op. Om de ver-
dedigingswaarde op peil te houden werden
daarom in de oostelijke kade van het Lekka-
naal en in de inundatiekade tussen het Am-
sterdam-Rijnkanaal en de lunetten betonnen
verdedigingswerken aangebracht'".
Hoe verder?
Hierboven is beschreven hoe de Nieuwe
Hollandse Waterlinie vorm kreeg in het
Kromme-Rijngebied. Van het voormalige
verdedigingssysteem in dit gebied is nog be-
hoorlijk wat over. Vooral de verdedigings-
werken verkeren, in verhouding tot de rest
van het systeem, in goede staat. In het lande-
lijke gebied tussen de stad Utrecht en de
Lek zijn de twee karakteristieke ruimtelijke
eigenschappen van de linie, integratie in de
omgeving en aanpassingen aan militaire en
infrastructurele ontwikkelingen, doorgaans
nog goed waarneembaar.
De afgelopen jaren zijn meerdere initiatie-
ven ontplooid om aan de Nieuwe Hollandse
Waterlinie nieuwe functies toe te kennen.
Het gaat hierbij hoofdzakelijk om functies
ten behoeve van recreatie, (cultuurhistorisch)
toerisme, natuur, waterbeheer en verstedelij-
king". Hoe deze voornemens concreet vorm
gaan krijgen is bij mijn weten echter nog
steeds niet duidelijk. Uitgaand van de voor-
gaande paragrafen van dit artikel kan wel
worden opgemerkt dat bij de toekenning van
nieuwe functies aan de Nieuwe Hollandse
Waterlinie in het Kromme-Rijngebied veran-
deringen in het histori.sche verdedigingssys-
teem niet hoeven worden geschuwd. De ge-
schiedenis van de Nieuwe Hollandse Water-
linie in dit gebied is er één van verandering
en aanpassing. Vanuit historisch perspectief
bezien is het niet meer dan logisch om de li-
nie hier, in het kader van haar toekomstige
functies, in te passen in het tegenwoordige
landschap en aan te passen aan huidige en
toekomstige ontwikkelingen.
Drs. D. Bekius studeerde historische geogra-
fie aan de Universiteit van Amsterdam en is
werkzaam hij Archeologisch Adviesbureau
RAAP in Amsterdam
Noten:
1     Dit artikel is een bewerking van mijn artikel 'Ruim-
telijke karakteristieken van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie bij Honswijk', Historisch Geografisch
Tijdschrift.
1999-3,86-96.
2     Stichting Menno van Coehoorn, Alias van histori-
sche ve.stingwerken in Nederland. Deel lila: De
provincie Utrecht.
Den Haag, 1964.
3     D. Bekius, De waterlinie. Een onderzoek naar de
cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie.
Doctoraalscriptie Universiteit van Am-
sterdam, 1998.
4     S. Barends et al., red., Het Nederlandse landschap.
Een historisch-geografische benadering.
Utrecht,
1991; J.P.C.M, van Hoof, 'Met een vijand als bond-
genoot. De rol van het water bij de verdediging van
het Nederlandse grondgebied tegen een aanval over
land'. Bijdragen en mededelingen betreffende de ge-
schiedenis der Nederlanden,
103 (1988), 622-651;
J. Renes & G.P. van de Ven, 'Siedlung und Land-
schaft im östlichen Rhein-Maas-Delta'. Siedlungs-
forschung. Archiiologie-Geschichte-Geographie, 1
(1989), 167-216; G.P. van de Ven, red., Leefbaar
laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en
landaanwinning in Nederland.
Utrecht, 1993.
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
46
-ocr page 47-
."ï H. Brand & J. Brand, red.. De Hollandse Waterlinie.
Utrecht, 1986; W. Klinkert, Het vaderland verde-
digd. Plannen en opvattingen over de verdediging
van Nederland I874-I9I4.
Den Haag, 1992; J.
Sneep et al., red.. Vesting. Vier eeuwen vestinghouw
in Nederland.
Den Haag, 1982.
6     K.E. Baars, Varend vervoeren: 100 jaar Merwede-
kanaal.
Utrecht, 1991; Brand & Brand; Van Hoof;
H. Knippenberg & B. de Pater, De eenwording van
Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds
1800.
Nijmegen, 1988; VE. Nierstrasz, 'Duurzame
stellingen en verdedigingswerken'. De strijd op Ne-
derlands grondgebied tijdens wereldoorlog II,
con-
cept hoofddeel 1 (196?), hoofdstuk 14.
7     A.A.B, van Bemmel, De Kromme Rijn: waterstaat,
onderhoud en gebruik vanaf 1600.
Houten, 1996; C.
Dekker, Het Kromme Rijngehied in de Middeleeu-
wen.
Zutphen, 1983; M. Donkersloot-De Vrij et al..
De Stichtse Rijnlanden. Geschiedenis van de zuide-
lijke Utrechtse waterschappen.
Utrecht, 1993;
J.D.H. Harten, 'Militaire werken'. De tuin van
Utrecht. Geschiedenis van het landschap in het
landinrichtingsgebied Groenraven.
Utrecht, 1992,
69-82.
8     Algemeen Rijksarchief Den Haag (ARA), Memo-
riën uit het geniearchief (OMM) inv. H 77. Eerste
bijzondere memorie inhoudende de wijze waarop de
inundaties tussen de Zuiderzee en de Lekdijk ge-
steld zullen worden, dd. 9 november 1819.
9     Het Utrechts Archief (HUA), Archief van de eerst-
aanwezend ingenieur der genie te Utrecht (EAIU),
register van inundatiemiddelen.
10   ARA, OMM inv. H 77.
1 I Brand & Brand.
12   ARA, OMM inv. H 144. Memorie betrekkelijk de
linie van Utrecht en wel voorname lijk wegens het
sluiten der accessen over de regter en linker Lekdijk
teneinde de linie van Muiden tot Vreeswijk met die
van Culemborg tot Dalem te verenigen, dd. 6 maart
1839, door de eerstaanwezend ingenieur te Utrecht
J. van den Polder.
13   J. Ketelaar, 'Accesverdediging bij Honswijk'. Jaar-
hoek Stichting Menno van Coe hoorn,
1990-1991,
96-1 11.
14   Brand & Brand.
\5 ARA, OMM inv. H 144; HUA, EAIU, register van
inundatiemiddelen.
16   ARA, OMM, inv H 161. Memorie betreffende de
verdediging van de Nieuwe Hollandse Waterlinie,
dd. \5 december 1858.
17   Idem.
18   ARA, OMM, inv. H 150. Verslagen van de commis-
sie belast met het doen van waterpassingen en ande-
re onderzoekingen m.b.t. het stellen van inundaties
tussen Waal en Zuiderzee. Hieruit: Voorstellen om-
trent de verbeteringen van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie en Nota van toelichting op de ontwerpen
tol verbetering van de Hollandse Waterlinie, tweede
gedeelte: de ontwerpen tot verbetering van de wa-
terweg van de vierde naar de eerste kom; HUA,
EAIU, register van vestingwerken.
19   Van Bemmel.
20   HUA, EAIU, toeg. 269, inv. 3832. Nota betrekkelijk
een ontwerp voor de inundatie kade tot afscheiding
van de vierde kom der Nieuwe Hollandse Waterlinie
van de Vaartse Rijn, dd. 28-2-1870; ARA, OMM,
inv. H233b. Memorie over de inundatiën van de
Nieuwe Hollandse Waterlinie benoorden de Lek,
dd. 25-1-1874.
21   Brand & Brand, Bekius.
22   Brand & Brand.
23   ARA, OMM inv. H 233b; HUA, EAIU, register in-
undatiemiddelen.
24   ARA, OMM inv. H 233b.
25   Bekius, Nierstrasz.
26   Baars.
27   D. Koen, Een onuitdoofhaar vuur Betonnen verde-
digingswerken in de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Bunnik, 1995; Brand & Brand.
28   Baars.
29   ARA, archief van de commandant van het hoofd-
kwartier veldleger van de koninklijke landmacht,
toeg. 2.13.16 inv. 771. Beschouwingen over de eco-
nomische en militaire betekenis van het kanaal Am-
sterdam-Boven Rijn met overzicht van de stand van
de werkzaamheden in februari 1938; J.S. van Wie-
ringen & J. de Zee, 'Inundatiewerken'. Water ter
verdediging. Vestingbouwkundige bijdragen.
1994,
9-23.
30   Koen.
31   Ministeries van LNV, OC&W en VROM, Belvedè-
re. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en
ruimtelijke inrichting.
Den Haag, 1999; Grontmij,
Schakeling van Jade en Smaragd. Gehiedsverken-
ning voor het Utrechtse deel van de Nieuwe Hol-
landse Waterlinie.
Houten, 1999; P. van Bolhuis &
F. Vrijlandt, Waterlijn. Ideeën voor de toekomst van
de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse
Waterlinie.
Wageningen, 199; Grontmij, Ontwikke-
lingsplan voor het deel van de Nieuwe Hollandse
Waterlinie in de provincie Utrecht.
Houten/De
Bilt,1989.
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
47
-ocr page 48-
Van De Koning, Het Hert en het gerechtshuis:
Odijkse herbergen rond 1700
Raymond Uppelschoten
In Odijk was men waarschijnlijk verrukt over
de kroning van onze stadhouder Willem III
tot koning van Engeland in 1689. Net als in
omliggende plaatsen werd de majesteit in
Odijk geëerd in de naam van een herberg.
Het onderzoek naar deze onbekende herberg
zette mijn ideeën over de Odijkse herbergen
danig op z'n kop. Het bracht mij ook bij een
vrij onbekende familie Van Marlen die in de
zeventiende en achttiende eeuw een zeker
aanzien genoot in het dorp. En het plaatste de
bestaande opvattingen over het Odijkse ge-
rechtshuis in een ander daglicht. Kortom, het
vroeg om een reconstructie'.
Aanleiding
In 1717 tekende schout Theodorus Backer
een kaart van de Hoektiend van Odijk. Deze
De kaart van de Hoektiend door Theodorus Backer uit 1717 met De Koning van Engeland op het kruispunt Boomgaard-
weg-Meent en Het Hert/ZwaanAVapen op het kruispunt Meent-Zeisterweg (HUA, HGO, VA 1363)
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
48
-ocr page 49-
Koning van Engeland
Om meer te weten te komen over de herberg
uit de blaffaard van 1717, onderzocht ik al-
lereerst het bezit van de familie Van Marlen
in Odijk. Hiervoor moeten we terecht in de
archieven van de Hervormde Kerk van
Odijk. Deze kerk bezat na de schenking in
1556 door Maria van Boeckhout, vrouwe van
Beverweerd, vrijwel alle percelen grenzend
aan de huidige Meent. In de bewaard geble-
ven pachtboekhouding zijn de pachters van
deze kerkgronden vanaf 1627 voor een groot
deel terug te vindend Om de geschiedenis
van de onbekende herberg te reconstrueren
werkte ik jaar voorjaar terug in de pachtre-
gisters. Voor het overzicht presenteer ik de
gegevens hier chronologisch, beginnend bij
de oudste relevante informatie.
Vanaf 1657 betaalt Claes Pauwelse van Ma-
erlen, timmerman en kerkmeester te Odijk,
pacht voor een perceel kerkegrond, hoewel
het niet duidelijk is om welk perceel het
gaat. Is dit wellicht de herberg op de hoek
Boomgaardweg-Meent uit de blaffaard? Het
perceel blijkt als een rode draad door de fa-
milie te lopen. De pachters van de grond
(doorgaans de eigenaren van de bebouwing)
zijn als volgt te vinden in, of te herleiden uit
het archief van de Hervormde Kerk:
tiend omvatte het dorp tussen de Kromme
Rijn en de oude Herenweg. Dat is nu ruwweg
het gedeelte van het huidige dorp Odijk tus-
sen de Kromme Rijn en een denkbeeldige
grens via de Schoudermantel, Vork en Meent
naar de vroegere basisschool De Beurthonk.
In de blaffaard (legger) bij deze kaart wordt
perceel 103 (hoek Meent-Boomgaardweg)
door de schout omschreven als 'hofstede en
boomgaert, zijnde een herberg'. Eigenares
van de grond was de kerk van Odijk, van het
'getimmer en gepoot' (dus de herberg en
boomgaard) was dat de weduwe van Cornelis
Claesz. van Marlen-. Deze herberg was mij
onbekend. Ik beschouwde Het Wapen van
Odijk (vanouds De Swane) als de enige
dorpsherberg. Een artikel van Hettie Krol uit
1996 in dit blad geeft aan dat die mening nog
steeds de meest gangbare is en dat, voor zo-
ver bekend, de dorpsherberg tot in de twintig-
ste eeuw geen officiële naam bezat'. Hoe zat
dat dus met deze en andere Odijkse herber-
gen?
Herbergen
Voor meer informatie over de onbekende her-
berg van de weduwe Van Marlen onderzocht
ik de archieven van Odijk. Dit is een behoor-
lijke uitdaging omdat deze terecht als erg
fragmentarisch worden beschouwd. Maar wat
bleek? In de beperkte archiefbronnen van en
over Odijk wordt op verschillende plaatsen
gesproken over herbergen en herbergiers, die
geen relatie hebben met De Swane ofwel het
Wapen van Odijk. Er waren verschillende
aanwijzingen dat in Odijk meer herbergen
zijn geweest dan die ene bekende dorpsher-
berg. Toen alle relevante archiefgegevens wa-
ren vergeleken, bleek dat deze in de volgende
drie categorieën kunnen worden verdeeld:
-  De herberg van de weduwe Van Marlen die
in 1717 door Theodorus Backer wordt ge-
noemd in de blaffaard van de Hoektiend.
-  De herberg die later Het Wapen van Odijk
zou worden.
-  Het herbergierschap van Cornelis Paulusz.,
een lid van de familie Van Marlen.
Ik bespreek de bronnen van deze verschillen-
de herberg-gegevens hieronder, met als doel
een reconstructie van de herbergen in Odijk
rond 1700.
Jaren
Naam
1657-1662
Claes Pauwels
1663-1669
Weduwe Claes Pouwels
1670-1706
Paulus Claesz. van Maerlen
1707-1725
Reijertje Claes, weduwe Paulus
Claesz. van Marlen
1717
Weduwe Cornelis Claesz. van
Marlen
1726-1731
Claes Comelisz. van Marlen en
Claes Paulusz. van Marlen
Met name de vermelding van de weduwe van
Cornelis Claesz. van Marlen maakt de zaak
complex, want zij wordt in 1717 genoemd
als eigenares, terwijl Reijertje Claes, de we-
duwe van Paulus Claesz. van Marlen, pacht
betaalt. Het lijkt erop dat we hier te maken
hebben met een gedeeld eigendom, maar in
geen enkel archief is hierover iets terug te
vinden. Wel is bekend dat Paulus met zijn
broers Willem en Cornelis in 1677 een over-
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
49
-ocr page 50-
Gezicht op Odijk met links herberg De Swane en in het midden de herber^
pentekening door Paul van Liender uit 1763 (HUA. TA 931, VA 295)
van fiirneiis Paulusz. van Marlen. Ingekleurde
ning van Engeland. Een herberg dus met de
mooie naam De Koning van Engeland. Claas
wordt geassisteerd door zijn vader, Cornelis
Paulusse, een zoon van Paulus Claesz. Hoe-
wel de herberg in de akte niet als zodanig
wordt genoemd, blijft deze als herberg dienst
doen tot ten minste 1731. Dat jaar verkopen
Claas en Hendrik Paulusse van Marie en de
ons bekende Claas Cornelisse van Marie aan
Eernst Voskuijl namelijk 'huijsinge, zijnde
een herberg, staande op 160 roeden land,
meest boomgaard, waaruit jaarlijks aan de
kerke van Odijk aan pacht betaalt voor den
grond ene gulden en achttien stuijvers'. Zo
blijkt dat we in de periode na de dood van
Reijertje Claesse, de weduwe van Paulus
Claesz. van Marlen, te maken hebben met
een gedeeld eigendom van de zonen van
Paulus: Cornelis (later deels overgedaan aan
zijn zoon Claes), Claes en Hendrik. De be-
lendingen benoemen precies de ligging van
de herberg: westwaarts de Heereweg (huidi-
ge Meent) en noordwaarts de Binnenweg
(Boomgaardweg). Het betreft hier dus inder-
eenkomst sluit over het eigendom van de
hofstede. Hiervan is de inhoud echter niet
bekend en het leek even of rondom deze her-
berg de fragmentarische Odijkse archieven
ons parten zouden gaan spelen. Wellicht
werd in 1677 iets afgesproken over het erf-
goed van de broers Paulus, Willem en Corne-
lis Claesz. als deze zouden komen te overlij-
den. Mogelijk ook is de vermelding van de
weduwe een fout en bedoelt de schout eigen-
lijk de weduwe van Paulus Claesz. van Mar-
len (hoewel zoiets in de zeer nauwkeurige
boekhouding van Theodorus Backer niet
aannemelijk lijkt). Maar, zoals aangegeven,
daarvan is jammer genoeg niets bekende
Als de pachtgegevens van de hofstede wor-
den gecombineerd met de informatie uit no-
tariële aktes, blijkt de herberg uit de
blaffaard al snel een naam te krijgen. In een
notariële akte van huwelijkse voorwaarden
uit 1726 van Claas Cornelisz. van Maarle en
zijn toekomstige vrouw Maria van Arp staat
het volgende: '1/2 part in huysinge erve en
boomgaartje - aanbreng bruidegom - de Ko-
50
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 51-
Als we de uitvoerige beschrijvingen van dit
perceel betrekken bij de reeks pachters, ont-
staat een goed beeld van de ontwikkeling van
de herberg op de hoek Meent-Zeisterweg. De-
ze bestaat al in 1662, als Peter Jacobsz. van
Driebergen het huis 'daer het sittend hert uit-
hangt' koopt van de heer van Rijsenburg. In
die periode is de herberg ook het gerechts-
huis, want schout en schepenen vergaderen er
in 1672. Vanaf 1677 is Gerrit Brouwer eige-
naar en pachter van het perceel. In 1685 be-
taalt hij voor een aantal andere percelen van
de kerk, terwijl 'de grontpacht van 't hert
nogh open staet'. In 1688 (na een hiaat in de
gegevens van enkele jaren) pacht joffer Wijc-
kersloot (Elisabeth Schuijt, dan weduwe van
Cornelis van Wijckersloot) de grond van "t
huijs in 't hert'. Zij betaalt tevens 'de noch
openstaende pachten van 't huys in 't hert bij
Gerrit Brouwer verschuldigd sijnde 1686'.
Tot 1693 pacht zij als joffer Wijckersloot het
huis met steeds de naam 't Hert voor een be-
drag van 2 guldens, 14 stuivers en 8 pennin-
gen. Van 1695 tot 1705 wordt het perceel
voor dezelfde prijs gepacht door Peter van
Bemmel, maar nu met de omschrijving "t
huijs ofte herberge het hert' of 'daer 't hert
uijthangt'. In die periode hebben we dus dui-
delijk met een herberg te maken die de naam
Het Hert draagt. Vanaf 1707 betaalt Gerrit
Jansz. Vulto (getrouwd met Peter van Bem-
mels dochter Willemina) voor 'sijn hofstede'
of 'sijn huijs' hetzelfde bedrag aan grond-
pacht. In de blaffaard van 1717 wordt Gerrit
Vulto genoemd als eigenaar van de opstallen
van 'hofstedeken en boomgaertje, zijnde te-
genwoordig het geregtshuijs'. Het huis is dan
al vanaf 1707 in de archieven niet meer ge-
noemd als herberg. Die aanduiding is in de
blaffaard van 1717 heel expliciet alleen weg-
gelegd voor De Koning van Engeland van de
twee weduwen Van Marlen. Echter, in 1711
wordt Gerrit Vulto wel betaald voor "t geen
bij hem is verteert' (gebruikt). Datzelfde vin-
den we terug in 1715, zodat we ervan uit kun-
nen gaan dat de herbergfunctie in ieder geval
is gebleven. In 1723 brengt Willemina van
Bemmel, als weduwe van Gerrit Vulto, in
haar huwelijk met Willem van de Velden, een
'huysinge en herberge' in. Hier vinden we dus
pas weer een vermelding van het huis als her-
daad het perceel op de hoek Meent-Boom-
gaardweg, het perceel 103 uit de blaffaard
van 1717. Zelfs de vermelde pacht van één
gulden en achttien stuivers klopt met het be-
drag dat al vanaf 1659 door de verschillende
leden van de familie Van Marlen is betaald.
Met andere woorden: op het perceel dat de
familie van Marlen van 1657 tot 1731 bezit,
heeft de timmerwerkplaats van Claes Pau-
wels zich ontwikkeld tot de herberg De Ko-
ning van Engeland"!
Hert, Zwaan of Wapen?
Het Wapen van Odijk geldt vanouds als de
dorpsherberg van Odijk. De (oudere) naam
De Swane is een reconstructie op basis van
enkele achttiende-eeuwse afbeeldingen. De
herberg is te zien op drie topografische pren-
ten uit 1750, 1753 en 1763. Deze penteke-
ningen zijn vrijwel identiek, dus wellicht zijn
de afbeeldingen uit 1753 en 1763 kopieën
van die van 1750. Op de tekeningen staat de
herberg met een uithangbord van een zwaan,
overigens een veel voorkomend uithangbord
van herbergen. De Swane wordt pas met na-
me genoemd in een rijmpje op een veel jon-
gere historiserende afbeelding uit 1968 van
een vergadering in het gerechtshuis'.
Hoe was de situatie rondom deze herberg nu
circa 1700? Het pand staat op grond van de
kerk en dankzij de pachtregisters is de vroe-
gere situatie weer goed te reconstrueren. Ook
hier betekende dat terugwerken in de regis-
ters vanaf de bekende eigenaar van 1717,
Gerrit Vulto, wat de volgende reeks pachters
oplevert:
Jaren
Naam
Tot 1662
Heer van Rijsenburg
1662-1677
Peter Jacobsz. van Driebergen
1677-1688
Gerrit Brouwer en diens
weduwe
1688-1693
Elisabeth Schuijt, joffer
Wijckersloot
1693 1694
Cornelis Jansz.
1694-1705
Peter van Bemmel
1707-1718
Willemina van Bemmel,
getrouwd met Gerrit Jansz.
Vulto
1719- ...
Willemina van Bemmel,
wed. van Vulto
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
51
-ocr page 52-
berg. Zij vestigt tevens in 1736, als weduwe
van Willem van de Velden, een hypotheek op
'een huis en een herberg zijnde het gerechts-
huis van Odijk'*. We komen de herberg ten-
slotte weer tegen als (waarschijnlijk) De Swa-
ne op de tekeningen van 1750, 1753 en 1763.
Derde herberg?
Maar zoals aan het begin van dit artikel ge-
schreven, bleek in de archieven meer te vin-
den te zijn over de Odijkse herbergen. In
1699 betaalt de kerk aan 'herbergier' Cornelis
van Maerelen 'de rekeningen bij schout, pre-
dicant en scheepenen' over de jaren 1693 tot
en met 1696 en 'eyndelyck de wijn tot het
heylich nachtmael', tezamen zestien gulden
en twaalf stuivers. Uit 1699 is een rekening
bekend van schout en schepenen voor één
gulden en twaalf stuivers 'voor het gelach'
(het gebruik van spijzen en drank). In 1706
wordt aan dezelfde Cornelis Paulus van Mare-
len over 1702, 1703 en 1704 een totaal van
maar liefst 102 guldens betaald. Ook Cornelis
Paulusz. van Marlen, zoon van Paulus Cla-
esz., was dus herbergier! Betekent dit dat er
nog een onbekende herberg in Odijk was?
Daarvoor moeten we wederom het eigendom
van deze Van Marlen herleiden aan de hand
van de pachten van de Hervormde Kerk. Van-
af 1698 pacht Cornelis van de kerk de grond
van een hofstede. Vanaf 1708 pacht Gerrit
Jansz. Vulto de grond die 'Cornelis Paulusz.
van Marelen plagt te gebruijken'. De levering
van bier en wijn aan de kerk, schout en sche-
penen wordt vanaf 1708 voortgezet door Rei-
jertje Paulusse, een zuster van Cornelis. Hier-
uit kunnen we concluderen dat Cornelis her-
bergier-af is. Hij is wellicht gaan boeren,
want in 1706 koopt hij ongeveer vijftien mor-
gen land. Vanaf 1715 is Tibben Willemsz. van
Schalk eigenaar van de hofstede van Cornelis
Paulusz. van Marlen en Gerrit Vulto. Dankzij
de kaart door Theodorus Backer uit 1717 van
de kerkgronden is de hofstede precies te loca-
liseren aan het kruispunt Herenweg-Odijker-
steeg, tegenwoordig Meent-Zeisterweg, naast
het Witte Kerkje. Dezelfde hofstede zien we
ook terug op de achttiende-eeuwse tekeningen
van het kruispunt, schuin tegenover De
Swane'. Is hier dan een derde herberg geves-
tigd geweest?
Reconstructie
Om alle vragen te beantwoorden moeten we
de verschillende gegevens over de Odijkse
herbergen combineren om een goed beeld te
krijgen van de situatie tussen 1695 en 1730.
Allereerst De Koning van Engeland. Vanouds
was het perceel op de hoek Boomgaardweg-
Meent een timmerwerkplaats. Hier hadden
vader en zoon Claes Pauwelse van Maerlen
en Paulus Claesz. van Maerle hun werk-
plaats. In 1717 was de hofstede in ieder geval
een herberg. De herberg heette toen waar-
schijnlijk al 'De Koning van Engeland' en
was (waarschijnlijk) eigendom van de wedu-
wen van zonen Paulus en Cornelis Claesz.
van Marlen. In 1726 bezat kleinzoon Claes
Cornelisz. van Marlen bij zijn huwelijk de
helft van De Koning. De andere helft was in
het bezit van zijn ooms Van Marlen. In 1731
werd de herberg verkocht aan Ernst Voskuijl.
Jammer genoeg weten we niet of hij of latere
eigenaren op de plaats van De Koning een
herberg hadden. Een aardig detail is wel dat
het gebouw in 1745 eigendom wordt van
Frans Vulto, een zoon van Willemina van
Bemmel en Gerrit Vulto en dus een telg uit
de familie van eigenaren van herberg Het
Hert/De Swane. Zou Frans de familietraditie
hebben voortgezet in herberg De Koning van
Engeland van de Van Marlens? Jammer ge-
noeg is daarvan niets bekend. We vernemen
pas weer iets van de werkzaamheden op de
hoek Boomgaardweg/Meent als de dorpssmid
Rijk Takken daar in 1793 een bestaande sme-
derij koopt. Takken kocht de smederij van de
weduwe van Jan de Groot die het pand in
1771 van de weduwe van Frans Vulto had ge-
kocht. Wellicht bestond de herberg dus tot
1771'».
Dan over de dorpsherberg De Swane/Het Wa-
pen van Odijk. Al voordat er sprake was van
De Swane was de herberg op de hoek van de
tegenwoordige Meent en Zeisterweg bekend
als Het (zittend) Hert. Vanaf 1695 wordt hier
in ieder geval in de archiefstukken letterlijk
van een herberg gesproken, maar de herberg
is zonder twijfel ouder en bestond waar-
schijnlijk al in de zestiende eeuw, als er spra-
ke is van brouwers met eigendommen aan de
Meent in Odijk. Heel opmerkelijk is dat dit
gebouw, dat vanouds geldt als het gerechts-
52
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 53-
huis van Odijk, in 1717 door schout Theodo-
rus Backer wordt beschreven als zijnde 'te-
genwoordig het gerechtshuis'. De schout zal
deze toevoeging alleen hebben gebruikt als
deze hofstede toen recentelijk gerechtshuis
was geworden. Hieruit concludeer ik dat het
gerechtshuis kort voor 1717 niet te vinden
was in deze herberg. Ik vermoed dat de her-
berg pas in 1711 (weer) tot gerechtshuis is
geworden, omdat vanaf dat jaar Gerrit Vulto
meerdere jaren lang door de kerk- en ge-
rechtsdienaren wordt betaald voor spijzen en
dranken. Maar als het gerechtshuis niet altijd
gevestigd is geweest in Het Wapen, waar be-
vond het zich dan wel?
Daarvoor moeten we tenslotte naar de herber-
gier uit 1699: Cornelis Paulusz. van Marlen.
In dat jaar krijgt deze ten minste tweemaal
betaald voor de levering van bier en wijn aan
schout, schepenen en predikant, zelfs voor
drank en eten 'op de pof' van enkele jaren
eerder. De rekeningen lopen door tot en met
1707. Het lijkt waarschijnlijk dat schout en
schepenen betaalden voor bier en wijn die zij
nuttigden tijdens hun werkzaamheden in het
gerechtshuis, zeker omdat uit dezelfde tijd
geen rekeningen van hen bekend zijn bij an-
dere herbergiers of brouwers. Rond 1700 we-
ten we niets over de ligging van het Odijkse
gerechtshuis. Het lijkt mij dan ook aanneme-
lijk dat het gerechtshuis in ieder geval tot
1708 was gevestigd in de hofstede van Cor-
nelis Pauiusse van Marlen, schuin tegenover
het latere gerechtshuis De Swane/Het Wapen
van Odijk. Daarna kan het gerechtshuis ver-
plaatst zijn naar de herberg De Koning van
Engeland, gezien de rekeningen die dan be-
taald worden aan Reijertje Pauiusse (zuster
van Corneli.s) en later aan Reijertje Claes, de
weduwe van Paulus Claesz. van Marlen en
moeder van Cornelis en Reijertje. Tenslotte is
het gerechtshuis verplaatst en gebleven in wat
later Het Wapen van Odijk zou worden.
Eén aspect hiervan moet ik nog bespreken.
Ondanks alle zekerheden rond Cornelis Pau-
lusz. van Marlens herbergierschap, is er geen
zekerheid of hij in zijn hofstede ook daad-
werkelijk een herberg had. Wellicht bewoon-
de Cornelis Paulusz. de hofstede op het
kruispunt en was hij herbergier in De Koning
van Engeland. Uit de tijd van Rijk Takken
(eind achttiende eeuw) weten we dat op dat
perceel meerdere (minstens twee) huizen
stonden. Wellicht was de timmerwerkplaats
van Paulus Claesz. van Marlen gevestigd op
dezelfde plaats als de herberg van zijn zoon
en is De Koning van Engeland dus een veel
oudere herberg dan ik hier op basis van docu-
menten kan aantonen. Erg logisch lijkt me dit
echter niet, zeker niet als we rekening houden
met het feit dat de hofstede van Cornelis Pau-
lusz. op het kruispunt Meent-Zeisterweg later
ruimte bood aan vier a vijf woningen. Hier
heeft hij tot 1707 dus gemakkelijk kunnen
wonen, een herberg houden en het gerecht
onderdak bieden".
Samenvattend kan de informatie over de
Odijkse herbergen en het gerechtshuis als
volgt schematisch worden weergegeven:
Ligging
Bestaan
Zeker
Vermoed
Boomgaardweg-Meent,
1717-1731
1706-1771
latere smederij
Meent-Zeisterweg,
<1705,1723>
Voortdurend
huidige Wapen van Odijk
Meent-Zeisterweg,
1698-1706
naast de Hervormde Kerk
Bestaan
Zeker
Vermoed
1707-1715
1672, 1717>
<1693en 17I5>
1693-1706
Herberg
De Koning van Engeland
Het Hert/De Swane
Van Cornelis Paulusz.
van Marlen
Gerechtshuis
De Koning van Engeland
Het Hert/De Swane
Bij Cornelis Paulusz.
van Marlen
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
53
-ocr page 54-
Raymond Uppelschoten (1967) groeide op in
Odijk. Hij werkt aan een publicatie over de
geschiedenis van Odijk tot 1830 met het ac-
cent op landschap, bewoners en huis- en veld-
namen. Hij woont in 's-Hertogenbosch.
Noten:
1     Met dank aan J. Harts en A.A.B, van Bemmel voor de
genealogische gegevens die zij in een vroeg stadium
van dit onderzoek verstrekten.
2     Het Utrechts Archief (HUA), Hervormde Gemeente
Odijk (HGO). 149 en 150.
3     Hettie Krol, 'De gerechts- en raadkamer van Odijk',
in: Het Kromme-Rijngebied. 1996 (30-3), 76-81.
4     HUA, HGO, 128-131.
5     Overeenkomst 1677: HUA, HGO, 128 (folio's onge-
nummerdj.Willem Claasz.: Streekarchief Kromme-
Rijngebied - Utrechtse Heuvelrug (SAKRUH), Dorps-
gerechten (DG), 1590, fol. 80; Cornelis Claasz.: HUA,
HGO, 149 en 150.
6     Huwelijkse voorwaarden 1726: HUA, Notariële Ar-
chieven (NA), U166a4, no. 8 (2 februari 1726); Ver-
koop 1731: HUA, NA, U173a3, no. 94 (23 maart
1731).
7     Er bestaan geen gerechtelijke, notariële of pachtgege-
vens met een vermelding van De Swane. Hoewel de
periode tussen 1727 en 1811 nauwelijks gedocumen-
teerd is wat betreft Odijk, heb ik geen redenen om aan
te nemen dat De Swane toen anders heette. Van die
naam en vermelding ga ik in dit artikel dus gewoon
uit. Topografische prenten: 1750 door J. de Beyer (Ko-
ninklijke Huisarchief te 's Gravenhage); 1753 door
T.C. (Cornelis) Schutter (Koninklijke Huisarchief te 's
Gravenhage); 1763 door Van Liender (HUA, TA 931);
Naam De Swane: Aquarel van O.H. Kuyck uit 1968.
De afbeelding is thans in privébezit bij een familie in
Odijk. Zie de afdruk in C. Dekker, Het begon met
Vechten.
Odijk, 1976, 40 en in het in noot 3 genoemde
artikel op p. 79.
Peter Jacobsz. van Driebergen 1662: SAKRUH, DG,
1590, fol. 12; Gerechtshuis 1672: Gemeente Bunnik,
Gerecht Odijk, I; Pachten en kerkrekeningen: HUA,
HGO, 128-129; Eigendom joffer Wijckersloot: SAK-
RUH, DG, 1590, fol. 69 (9 juni 1687); Eigendom Van
BemmelA'ulto: idem fol. 105 (20 oktober 1697 en 15
december 1707); Willemina van Bemmel 1723: HUA,
NA, U175al, no. 31 (22 mei 1723); Hypotheek 1732:
HUA, Familie Van Wijk, 4.
Pachten en kerkrekeningen: HUA, HGO, 1699/1 en
1706 in 128; 1699/2 in 148, fol. 67. Koop 15 morgen
Cornelis Paulusz.; HUA, NA, UI28a3, no. 46 (8 okto-
ber 1706); Verkoop hofstede 1708: SAKRUH, DG,
1590, fol. 159 (31 januari 1708, kopie).
HUA: HGO, 42 (30 april 1793).
HUA: NA, U165al, no. 131 (25 juni 1723).
54
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
-ocr page 55-
Varia
Het gat in de Romeinse Rijngrensverde-
diging
Mevrouw Kooistra noemt aan het begin van
haar artikel over de voedselvoorziening in het
Kromme-Rijngebied in de Romeinse tijd in
de vorige aflevering van dit tijdschrift het be-
kende probleem van het gat van 15 km in de
Romeinse Rijngrensverdediging tussen Vech-
ten en Wijk bij Duurstede'. Dit probleem
werd door mij al in 1975 aan de orde
gesteld".
De verklaring uit 1994 van Van Es is interes-
sant en vindingrijk, maar laat toch vragen
open over deze 'unieke' onderbreking in de
Romeinse grensverdediging'. Vooral over het
stuk Odijk-Zeist-Vechten, waarover Van Es
zwijgt. Op dit stuk bood een uitloper van het
pleistocene laagterras (het Hooge Land) de
gelegenheid om, vanaf de Heuvelrug, door
Cattenbroec en Stoetwegen, ongehinderd op
te rukken tot op korte afstand van de vesting
Fectio. Voor deze situatie hebben Romeinse
strategen vrijwel zeker een oplossing gevon-
den, die ons echter tot nu toe ontgaat.
Voor dit gebied kunnen we een aantal opval-
lende zaken op een rijtje zetten. Berendsen
toonde in zijn proefschrift aan dat de water-
voerende bedding van de Romeinse Rijn van
Odijk langs Zeist liep en bij de Oude Kerk
met een bocht over Kersbergen tenslotte in de
Uithof uitkwam^. Deze Zeister Rijn, in verval
sedert 350 na Christus, bleef als restgeul op
een aantal plaatsen dienst doen voor de wa-
terafvoer. Zie voor de Stoetweegse wetering
bijvoorbeeld een oorkonde van 28 mei 1279
en publicaties van Dekker en mijzelf. Een
dichtgeslibde geul bij de Blikkenburgerlaan
werd door de gemeente Zeist als vuilstort ge-
bruikt.
Exact de rechteroever van de Zeister Rijn vol-
gend, lag vroeger het gebied 'de Strata de Se-
ijst' (de Zeisterstraat). Aan de hand van oor-
konden van 27 mei 1368 en 11 april 1370
kunnen we de 'Strata de Seijst' nauwkeurig
situeren. Zij begon bij de Blikkenburgerlaan,
volgde de Dorpsstraten tot aan de Oude kerk,
boog daar af over Kersbergen en liep door tot
aan de Koppeldijk (Godfried van Seijstlaan).
De samenstelling met 'Strata' in oude oor-
konden wijst vrijwel steeds op de aanwezig-
heid van een oude geplaveide Romeinse weg.
In de Strata valt op de niet natuurlijke verho-
ging waarop nu de Oude Kerk gebouwd is.
Stond daar vroeger soms iets anders op?
Opmerkelijk is ook dat de bisschop van
Utrecht, wellicht al in de 9de eeuw, een be-
langrijk administratief centrum stichtte aan de
Brink. Daar werd recht gesproken en moesten
de bewoners van een groot gebied aan al hun
verplichtingen ten opzichte van de bisschop
komen voldoen. In natura werden daar oor-
spronkelijk ook schapen, varkens, rogge en
haver geleverd. Voor het transport ervan naar
Utrecht zal bij de Brink aan de Strata een los-
en laadplaats gelegen hebben. De in oorkon-
den betreffende Kersbergen bij herhaling ver-
melde 'twaelff roeden weteringen' zal ook bij
die transportroute behoord hebben.
Kan het zijn dat de Romeinse strategen - in
een of andere vorm - verdedigingswerken op
de rechteroever van de Zeister Rijn gelegd
hebben, omdat die werken daar blijvend kon-
den functioneren? Dit in tegenstelling tot de
andere oever, waar de waterstaatkkundige si-
tuatie in die tijd bij voortduring aan verande-
ring onderhevig was. De Romeinen droegen
er steeds zorg voor dat de grensstreek be-
schermde verbindingen met het binnenland
had. In het onderhavige gebied lag bij de
boerderij de Brakel een smal perceel grasland
dat vroeger in de volksmond 'de Romeinse
weg' heette. En vlak erbij is sprake van een
stuk land, 't' Hoogh Steenbergen'. Dit land is
nog niet nauwkeurig gesitueerd, maar lag ten
noorden van de Bunnikse brug. Kan deze
naam, midden in volkomen vlak land, wel-
licht een herinnering aan de ruïne van een
klein fort zijn?
DR. Klootwijk
Noten:
1 L.I. Kooistra, 'Grenzen aan de groei voor de Romeinse
boeren in het Kromme-Rijngebied?', Het Kromme-
Rijngebied,
34 (2000-1/2), 1.
Het Kromme-Rijngebied, 34-3
55
-ocr page 56-
2     D.R. Klootwijk, 'Voormalige Rijnarmen te Zeist'. Tus-             sche sliidie. Utrechtse Geografische Studies, 25 (proef-
sen Rijn en Uk, 9 (1975-1), 1-18 en 22.
                                   schrift). Utrecht, 1982, 190/191, fig. 8.14, 8.15 en
3     W.A. van Es en W.A.M. Hessing (red.), Romeinen.                   kaartblad 4.
Friezen en Franlien in liel hun van Nederland. Van             5 C. Dekker. Hel Kromme Rijngelyied in de Middeleeu-
Traieclum lol Doreslad 50 v. C. - 900 n. C.                              wen. Een inslilnlioneel-geografisclie sliidie. Stichtse
Utrecht/Amersfoort, 1949, 50.                                                 Historische Reeks, 9. Zutphen. 198,^. 166 ( aft. 23) en
4     H.J.A. Berendsen, De genese van hel landschap in hel              182. D.R. Klootwijk. 'De Stoetweegse wetering en de
zuiden van de provincie Ulrecht, een fysisch-geografi-
             oorkonde van 28 mei 1279', in Seijsl, 1994-2, 40.
/
/
Het Kromme-Rijngebied, 34-3                                                                                                                             56
-ocr page 57-
De vergeten woontoren Noortwijck tussen Cothen,
Langbroek en Wijk bij Duurstede
Ad van Bemmel
Loop der dingen
Op het NH-kerkhof te Cothen ligt begraven
Albert Jansse van Noordwijk (1921-1973).
Zou zijn familie hebben geweten dat hemels-
breed richting Nederlangbroek, op nog geen
negenhonderd meter van het graf tot ongeveer
1770 een gelijknamige woontoren stond? Zeer
waarschijnlijk niet. Wisten de laatste bewoners
van de rond 1974 gesloopte boerderij De Klei-
ne Maat dat die boerderij tot in de negentiende
eeuw de hofstede Noortwijck heette? Waar-
schijnlijk ook niet. Ik zelf - hemelsbreed op
zo'n duizend meter ervan geboren - maakte via
het boek van Dekker (1983) over het Kromme-
Rijngebied in de Middeleeuwen voor het eerst
kennis met Noortwijck. Hij lokaliseert het tus-
sen Cothen en Nederlangbroek. Jaren later trof
ik in het boek van 01de Meierink en anderen
(1995) over kastelen en ridderhofsteden in
Utrecht de volgende passage aan: 'Geheel aan
het eind van een van de kavels van de ontgin-
ning van Langbroek, dicht bij de grens met
Wijk bij Duurstede en ten oosten van het tracé
van de voormalige trambaan |Wijk bij Duur-
stede - Doorn], lag tot het eind van de vorige
eeuw een terrein met twee omgrachte eilanden.
Het betreft hier de huisplaats en de iets grotere
voorburcht van het huis Noordwijk'. De passa-
ge is nog enkele regels langer maar dat is het
dan. Mijn interesse was gewekt. Onderzoek
volgde (eind 1996) en leerde dat de archieven
genoeg materiaal over Noortwijck bevatten om
het aan de vergetelheid te ontrekken': Waar
komt de naam vandaan? Hoe zag het eruit?
Hoe groot was de toren? Wiens eigendom was
het? Wie pachtte het? Is er een familie Van
Noortwijck?
Verwarring
Het is mij niet duidelijk geworden of de fami-
lie Jans.se van Noordwijk iets te maken heeft
gehad met de woontoren Noortwijck-. Er zijn
nog meer verwarringen. Rond 1600 is Noort-
wijck in bezit van een familie Van Westrenen
waarvan de leden zich Van Westrenen van
Noortwijck of alleen Van Noortwijck noemen.
Tezelfdertijd - en later - vinden we in de om-
geving onder meer in Amerongen (ridderhof-
stad Bergestein) en Houten (ridderhofstad
Heemstede), personen die zich 'heer tot Noort-
wijck' noemen. Het gaat om personen van het
aloude geslacht Van der Does die heren waren
van Noordwijk bij ... Leiden! De verwarring is
compleet wanneer ook in die tijd Pieter van
Westrenen [van Noortwijck] een stuk grond
onder Driebergen (gerecht Hardenbroek) over-
draagt aan Jacob van Scherpenzeel woonachtig
te ... Noordwijk.'
Niet alleen de naam leidt tot verwarring, ook
de ligging doet dat. De woontoren Noortwijck
zelf lag in Nederlangbroek en wel in het ge-
bied dat de Veertig Hoeven werd genoemd. De
er naast gelegen hofstede/boerderij Noortwijck
viel in de loop van de tijd onder Wijk bij
Duurstede. (Eertijds werd met 'hofstede' zowel
het boerenhuis, andere gebouwen als de grond
Detail van de topografische kaart (l:2.'i.0()()) uit 1996 van
Noortwijck (zie pijl) en omgeving (Topografische Dienst
Emmen. blad ,^9B)
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
57
-ocr page 58-
bedoeld. Het begrip 'boerderij' dateert uit de
negentiende eeuw. Ik gebruik de termen hof-
stede en boerderij in engere zin, namelijk al-
leen voor het hoofdgebouw: het boerenhuis.)
Toren en boerderij samen lagen weer tegen
Cothen aan: bij een 'drielandenpunt' als het
ware. Aan de Cothense kant ligt de al in de
veertiende eeuw genoemde, omgrachte boerde-
rij De (Grote) Maat. Noortwijck en De Maat
waren qua eigendom dikwijls in één hand.
Ook momenteel is dat het geval (de familie
Van Rijn). Niet alleen de grens tussen Wijk bij
Duurstede en Nederlangbroek maar ook de
grens tussen Cothen en Nederlangbroek wordt
hier gevormd door de Hoofdwetering. Die is in
de eerste helft van de twaalfde eeuw gegraven
bij de ontginning van Langbroek. De wetering
vormt de scheiding tussen het 'oude' land in
Cothen (met De Maat) en Wijk bij Duurstede,
en het 'nieuwe' land in Langbroek (met de to-
ren en vroeger ook met de hofstede Noortwij-
ck).^ Op dat zelfde nieuwe land liggen aan de
Hoofdwetering stroomafwaarts nog twee
woontorens, namelijk Weerdestein (1357) en
Hardenbroek (1331). [NB: Waar in de tekst
een jaartal tussen haakjes staat zonder toelich-
ting, wordt bedoeld 'voor zover mij hekend,
het eerst beschreven in ...']
Benaming
De naam Noortwijck heeft niets te maken heb-
ben met de Zuidhollandse plaats Noordwijk.
Het is zuiver een geografische naam. Ooit was
het een leen van de Van Abcoudes, heren van
Duurstede. (De bezitting) Noortwijck ligt van-
uit Wijk bij Duurstede gezien in de alleruiterste
noordoosthoek van het grondgebied ervan (vóór
de uitbreiding in 1996 met de gemeenten
Cothen en Langbroek). Vandaar het 'noort'.
Het 'wijck' duidt op enkele bij elkaar staande
gebouwen. Overigens lag in de zuidwesthoek
van datzelfde gebied de hofstede Zuidwijck
(nu nog een straatnaam).
Als gebouw wordt Noortwijck voor het eerst
circa 1380 genoemd. In Langbroek en omge-
ving komt de naam Noortwijck al eerder voor.
In 1322 behoudt Megtildis de Nortwik, weduwe
van Herbertus Overdijvechte, het vruchtgebruik
op goederen in Nijendijk (onder Cothen). In
1326 komt zij als Mechteld van Noertwijc voor.
Een echte connectie durf ik niet te leggen.
Overigens is de naam Noortwijck tegenwoor-
dig geheel uit de herinnering verdwenen. De
familie Van Rijn die sedert 1905 op de aanpa-
lende De Grote Maat woont, kent de naam
niet. Wel noemde de heer J.M. van Rijn (geb.
1921) in een gesprek met mij het terrein van
de toren en de voorburcht spontaan 'het kas-
teel'. De laatste keer dat ik de naam Noort-
wijck ben tegen gekomen is in 1832 en wel in
het procesverbaal ter officiële vaststelling van
de grens van de gemeente Wijk bij Duurstede.
In dat procesverbaal wordt de hofstede Noort-
wijck genoemd. In de loop van de negentiende
eeuw moet die naam geheel zijn verdwenen en
zijn vervangen door De Kleine Maat. Beide
namen moeten in het begin naast elkaar zijn
gebruikt, omdat al in 1803 sprake is van de
hofstede De Kleine Maat. Op een topografi-
sche kaart, verkend in 1869, staat de naam De
Kleine Maat. Waarom de naamsvervanging
heeft plaatsgehad, is mij een raadsel ook al
omdat de hofstede vanaf het midden van de
achttiende eeuw tot 1941 werd bewoond door
één en dezelfde familie, namelijk Van Leur.^
Het begin
De vroegst bekende vermelding van Noortwijck
dateert, zoals gezegd, uit circa 1380: 'Pontiaen
van den Zile van syn steenhuys tot Noertwiic
met 5 merghen lants daer 't op staet en die
naest den voerseyden huyse gheleghen siin te
broecwaerts |dus richting Langbroekerwete-
ring | daer nu boven naest ghelant is Dirc Pawe
ende Meeus, viscopers ende borghers t'Utrecht
ende beneden naest ghelant is here Robbrecht
van Arkel ...' Deze vermelding is interessant.
Pontiaan van Zyl behoort tot een Cothens ge-
slacht vernoemd naar het goed Ten Zyl (1279)
dat lag naast hofstede De (Grote) Maat, dus op
enkele honderden meters noordwaarts van
Noortwijck. Dit geslacht bezat bovendien al-
lerlei gronden in het aanpalende deel van Ne-
derlangbroek. Het goed zelf is door de Van
Zyls (wapen met drie bemmels) kort voor
1367 verkocht.
Toen ik de tekst van die eerste vermelding op
me liet inwerken, herinnerde ik me een uitge-
breide bijdrage van Dekker in het Jaarboek
Oud-Utrecht 1981
over dit geslacht. In die bij-
drage geeft hij aan dat onze Pontiaen van Zyl
genoemd wordt van 1330-1391. Bovendien
58
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 59-
boerderij Noortwijck. Van de woontoren zelf
resteren in het weiland, in de vorm van een
laagte, alleen nog de vage contouren van een
gracht.
Ik veronderstel dat Noortwijck qua uiterlijk
heeft geleken op andere woontorens in de
buurt zoals Rijnestein (1303; hemelsbreed op
ongeveer 750 meter), Walenburg (1260; he-
melsbreed op ongeveer 1000 meter) en Lunen-
burg (1339; hemelsbreed op ongeveer 1400
meter). De 'standaard' woontoren is van steen,
telt drie a vier bouwlagen (inclusief een over-
kluisde benedenverdieping op de begane
grond) van elk één vertrek en staat op een
doorgaans klein eilandje (de huisplaats) omge-
ven door een brede gracht. De toren is onge-
veer vierkant, meet ongeveer 9 bij 9 meter, is
zo'n 14 meter hoog en de muren zijn circa 125
cm dik. De ingang bevindt zich op de eerste
verdieping van waar men via een houten op-
haalbrug komt op de qua oppervlak grotere,
ook omgrachte voorburcht. Op de voorburcht
staan enkele agrarische (bij)gebouwen (eerst
van hout, later van steen). De voorburcht is via
een brug toegankelijk vanuit een poortgebouw
aan de overzijde van de gracht. Bij veel woon-
torens is in de loop van de tijd tegen de toren
een zogenoemd zaalhuis aangebouwd.'
Feiten
Welke aanwijzingen zijn er dat Noortwijck in-
derdaad een 'standaard' woontoren was? Voor
een eerste antwoord op die vraag ben ik naar
het Kadaster in Utrecht gegaan. Ik vroeg om
een kaart met daarop de kadastrale percelen bij
De Grote Maat. Even later kreeg ik een com-
puteruitdraai. Tot mijn grote verbazing waren
daarop zowel de huisplaats als ten noorden er-
van de omgrachte voorburcht te zien. De
gracht om de huisplaats is niet aangegeven. De
woontoren Noortwijck is dus in ieder geval
nog kadastraal aanwezig! Met de kadastrale
nummers terug naar het streekarchief in Wijk
bij Duurstede, naar het archief van de voorma-
lige gemeente Langbroek en wel naar de 'Oor-
spronkelijk Aanwijzende Tafel' uit 1832 en
naar de sedertdien bijgehouden perceelsgewij-
ze kadastrale leggers'.
Wat leren de kadastrale gegevens van Lang-
broek ons? Volgens het kadaster hadden de
rechthoekige voorburcht en de vierkante huis-
noemt hij een Dirk Pawe (1371), zoon van Jan
Pawe en Zwaneld van Zyl (een achternicht van
Pontiaen). Dekker doet verslag van een uitge-
breide gerechtelijke zaak die speelt rond 1370.
In die zaak blijken haar broers Gijsbert en Wil-
lem van Zyl c.s. in het jaar 1367 's nachts te
Utrecht stenen en balken te hebben gestolen
die bestemd waren voor de bouw van de Dom.
Die bouwmaterialen waren naar Langbroek
vervoerd om daar te worden gebruikt voor de
bouw van een steenhuis. Hebben de Van Zyls,
kort nadat hun stamgoed in andere handen was
overgaan, op nabij gelegen grond soms het
steenhuis Noortwijck gebouwd? Wie zal het
zeggen. Het feit dat Noortwijck in tegenstel-
ling tot bijna alle andere woontorens, niet mid-
denop de ontginningskavel aan de Langbroe-
kerwetering is gebouwd maar aan het eind
vlak bij het 'oude' land, zou kunnen duiden op
een stichting vanuit dat zelfde 'oude' land.''
Vermoedens
Wie vanuit Utrecht de provinciale weg naar
Wijk bij Duurstede volgt, ziet enkele honder-
den meters voorbij de kruising met de weg
Cothen-Langbroek, links in het land twee
boerderijen liggen (met de klok mee): De Gro-
te Maat en De Kleine Maat. Ongeveer halver-
wege tussen die twee boerderijen staat een
nieuwe bungalow met een stuk daarachter
dicht bij elkaar twee grote lei-bomen. Op eni-
ge afstand achter de bomen bevindt zich een
schuur met een rood pannendak en nog een
boom. Dat is alles wat vandaag resteert van de
Komend vanaf Utrecht richting Wijk bij Duurstede zijn
vlak over de kruising met de weg Cothen-Nederlangbroek,
de restanten van boerderij De Kleine Maat te zien, te weten
twee leibomen en een schuur. Tot ongeveer 1770 stond de
woontoren Noortwijck ongeveer halverwege de bomen en
de schuur (Foto auteur september 2000)
59
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 60-
ceert dat de huisplaats zelf zo'n 25 x 22,5 me-
ter groot zal zijn geweest; voldoende dus voor
een 'standaard-toren' van 9x9 meter met
zaalhuis. De kadastrale tekening laat zien dat
de voorburcht waarschijnlijk via een brug is
verbonden met de huisplaats. De brug komt
ongeveer halverwege de huisplaats uit.
De vergelijkbare kadastrale gegevens van
Wijk bij Duurstede laten zien dat de buiten de
voorburcht gelegen boerderij Noortwijck in
1832 in ieder geval bestond uit een huis, een
erf en waarschijnlijk een bakhuis.
Door een gelukkig toeval is één en ander via
de zijlijn te verifiëren. In 1884 kreeg de Oos-
ter Stoomtram Maatschappij (OSM) vergun-
ning van de provincie Utrecht voor de aanleg
van een trambaan van Wijk bij Duurstede via
Cothen en Langbroek naar Doorn. Die baan
Aadaster
Aadaster
Op een uittreksel dd. 10 februari 2000 van de kadastrale
kaart (1:500) van de kadastrale gemeente Langbroek (sec-
tie B) komen de voorburcht, de gracht en de huisplaats
van Noortwijck duidelijk naar voren (Kadaster Utrecht)
plaats in 1832 de bestemming boomgaard en
telden qua oppervlak tezamen 38 roeden (aren)
en 10 ellen (centiaren) dus bijna 0,4 ha. Het
terrein van de voorburcht is bij nameting op de
kaart ongeveer 65 x 45 meter groot, omgeven
door een gracht van zo'n 5 meter breed. Kadas-
traal is de gracht van de huisplaats niet apart
aangegeven en die zal dan hoogst waarschijn-
lijk in 1832 al niet meer aanwezig zijn ge-
weest, dus voordien zijn gedempt. De huis-
plaats moet toen wel duidelijk als eigenstandig
perceel aanwezig zijn geweest want anders zou
het niet zijn opgenomen in het kadaster. Iets
wat ook het geval is op latere topografische
kaarten. Logisch is dat de grens van dat per-
ceel samenvalt met de buitenste oever van de
voormalige gracht. Het perceel van de huis-
plaats meet ongeveer 30 x 27,5 meter. Ik acht
het zeer aannemelijk dat in die afmetingen de
gracht van waarschijnlijk minimaal eveneens
een 5 meter breed is verdisconteerd. Dit impli-
In de vergunningaanvraag uit 1884 voor de aanleg van de
trambaan Wijk bij Duurstede - Doorn zijn - te Langbroek
- duidelijk de voorburcht, de gracht en de huisplaats van
Noortwijck plus - te Wijk bij Duurstede - boerderij De
Kleine Maat (voorheen de hofstede Noortwijck) te zien.
Kaart ca. 1:100 door J. Schotel (HUA, Kaarten Provinci-
aal Archief, 261-4)
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
60
-ocr page 61-
De bronnen spreken
Genoeg gespeculeerd, wat zeggen de bronnen
over het aanzien van Noortwijck? Een aantal
vermeldingen op een rij:"
-  circa 1380: 'sijn steenhuys tot Noertwijc met
5 mergen lants, daer 't op staet en die naest
den voerseyden huyse gheleghen siin te
broecwaerts' (1 morgen land is ongeveer
0,85 ha);
-  1408: belening van het 'huus tot Noordwijc'
met 5 morgen land en, aan de andere zijde
van 'hueren bouwehuus |het huis van de
bouwman ofwel de pachter]', nog 6 morgen;
-  1448: belening van 'die hofstadt tot Noort-
wijck mit den toeren en steenwerke [bouw
werk van steen]' plus 9 morgen land;
-  1636: Leonard de Baers in onmin met het
gerecht Nederlangbroek over zijn huis ge-
naamd Noortwijck en de toren daaraan
'specterende';
-  1665: op de 'huize Noortwijck' wordt een
akte gepasseerd;
-  1666: verhuur van de hofstede Noortwijck
aan Joost Aelbertsz. van Bemmel uitgezon-
derd 'den toorn met de plaetse met 't geene
tusschen de muren uyt het water opgaende is
besloten, met noch der stall van plancken ge-
maeckt voor den toom staende, met noch de
meuUenhoff achter den bergh ...'. In een
doorgehaald deel van de akte is sprake van
het 'ovencleet', een schaapsstal, een varkens-
stal en het wagenhuis met twee hooibergen.
-  1689: belening van de hofstad van Noortwijck
met toren en steenhuis plus 9 morgen
land;
-  1699: verkoop van de 'van outs vermaerde'
hofstede Noortwijck met 34 a 35 morgen
wei- en bouwland, een boomgaard plus 'een
toorn of spijcker in sijn graghten', schuren,
bergen, erf en stenen van het verbrande
bouwmanshuis;
-  1743: verkoop van de hofstede Noortwijck
met de toren plus 10,5 morgen te Nederlang-
broek en 21 morgen te Wijk bij Duurstede;
-  1754: verhuur van een huis, schuur, boom-
gaard en een weiland van 6 morgen, alles be-
horend tot de hofstede Noortwijck;
-  1765: verkoop van de hofstede Noortwijck
met de toren plus 10,5 morgen te Nederlang-
broek en 21 morgen te Wijk bij Duurstede en
tevens verhuur van een huis, schuur, boom-
Luchtfoto (ca. 1:7600) dd. 8 april 1945 van de witgepleis-
terde boerderij De Kleine Maat (voorheen de hofstede
Noortwijck) en omgeving. Linksboven boerderij De Grote
Maat. Ten oosten van De Kleine Maat is duidelijk het met
fruitbomen beplante terrein van Noortwijck te herkennen
waarvan de gracht ruim tien jaar daarvoor was gedempt
(Speciale Collecties Bibliotheek UR Wageningen, RAF
28-lV-.-?)
liep pal langs Noortwijck. Bij de vergunning-
aanvraag bevinden zich gedetailleerde teke-
ningen. Op één van die tekeningen is de om-
trek van de huisplaats, van de voorburcht en
van de boerderij (huis, erf, schuur) goed te
zien''. De tekening suggereert dat de trambaan
met een boog om de gracht heen zal gaan.
Niks is in de praktijk minder waar gebleken,
zoals latere kadastrale gegevens en topografi-
sche kaarten laten zien. De baan heeft geen
bocht gemaakt. Daarvoor was het wel nodig
een deel van de gracht te dempen. Deze dem-
ping was het begin van het einde. De tramlijn
is nooit rendabel geweest en is in 1931 opge-
heven. Enige tijd later is de trambaan opge-
ruimd - de suggestie om er een fietspad van te
maken is niet overgenomen - en met de grond
ervan is de gracht van Noortwijck gedempt.
Toen piloot Sams van de Royal Air Force op
de namiddag van 8 april 1945 vanuit zijn
vliegtuig dan ook een foto nam van Noortwijck
en omgeving zag hij alleen nog maar een
boomgaard en de witgepleisterde De Kleine
Maat. Het is dat gestorte grond inklinkt, anders
zou er in het landschap helemaal niets meer op
de gracht van Noortwijck wijzen.'"
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
61
-ocr page 62-
gaarden en een weiland van 3 morgen, alles
behorend tot de hofstede Noortwijck;
- 1788: verkoop van de hofstede Noortwijck
bestaande uit een boerenhuis en schuur, met
9 morgen boom- en weiland waarvan 4,5
morgen onder Nederlangbroek en 4,5 mor-
gen onder Wijk bij Duurstede.
Ergens in de veertiende eeuw is op de huis-
plaats een waarschijnlijk uit twee bouwlagen
bestaand steenhuis opgetrokken. Aannemelijk
is dat er van meet af aan op de voorburcht een
houten boerderij (1408) heeft gestaan. (Van
belang is te weten dat volgens het oude recht
houten opstallen niet als onroerende maar als
roerende goederen weiden gezien, dus vaak
niet in verkoopactes voorkomen. De pachter
kon zijn eigen houten boerderij 'meeverhui-
zen' naar zijn volgende pachtbedrijf.) In de
eerste helft van de vijftiende eeuw is het steen-
huis verhoogd (evenals sommige andere steen-
huizen in het gebied) tot een 'echte' toren. Te-
vens is op de huisplaats naast de toren tezelf-
dertijd of later een stenen gebouw gezet en is
het resterende deel van de huisplaats om-
muurd. Op een gegeven moment is ook de
boerderij van steen opgetrokken. In 1670 blijkt
de pachter nog op Noortwijck te wonen terwijl
de boerderij in 1699 verbrand wordt genoemd.
Zeer waarschijnlijk zal dat zijn gebeurd in
1672-1673 toen het Franse leger vreselijk in
het gebied heeft huisgehouden. Nog decennia
daarna is alom sprake van verbrande huizen.
Het lijkt erop dat het gebouw direct naast de
toren is verdwenen. De toren doet blijkbaar
dienst als graanopslag; dat is immers de func-
tie van een 'spijcker'. Mogelijk is een deel van
de stenen hergebruikt in het nog bestaande
duif- annex bakhuis van boerderij De Grote
Maat waarvan de muren uit laat(?)-middel-
eeuwse kloostermoppen bestaan. (De Grote
Maat heeft in ieder geval in 1722 een duif-
huis''.)
Op de bekende kaart van De Roy van de pro-
vincie Utrecht uit 1696 is Noortwijck met een
eenvoudig huissignatuurtje aangegeven. Daar-
naast bestaat er één summiere afbeelding van
Noortwijck. Toen landmeter Hendrick Verstra-
len in 1630 voor het Domkapittel te Utrecht in
kleur een nauwkeurige kaart maakte van het
Noortwijck met toren en zaalhuis zoals landmeter Hen-
drick Verstralen het op 1 mei 1630 - in kleur - tekende
(Detail HUA. Domarchief. IK42)
gebied de Veertig Hoeven in Nederlangbroek,
gaf hij door middel van signatuurtjes de plaats
van boerderijen (en hooibergen) aan. Ook te-
kende hij in het klein de woontorens Sanden-
burg, Walenburg én Noortwijck. In tegenstel-
ling tot de bruingekleurde muren en daken van
de boerderijen (en hooibergen) zijn de muren
van de woontorens op de kaart roodgekleurd
en de daken blauw. Dat wijst op stenen muren
en met leien gedekte daken. Daar de tekenin-
getjes van Sandenburg en Walenburg overeen-
komen met wat over het uiterlijk van die
woontorens in die tijd bekend is, is het aanne-
melijk dat het tekeningetje van Noortwijck
eveneens realistisch is. Het toont een stenen
toren met een zadeldak gedekt met leien. De
toren is verbonden met een lager stenen zaal-
huis met een leien zadeldak en op de kop er-
van een schoorsteen. Dit alles komt overeen
met de melding uit 1636 van een huis met
daaraan een toren! Verstralen heeft met kleine
verticale streepjes de plaats van de ramen in
de toren (twee rijen) en in het zaalhuis (één
rij) aangegeven. Aldus lijkt het erop dat de to-
ren in 1630 vier bouwlagen (benedenverdie-
ping, twee woonverdiepingen, zolder) telde en
het zaalhuis drie (benedenverdieping, woon-
verdieping, zolder)". Alles duidt er tevens op
dat Noortwijck een 'standaard'-woontoren
was. Overigens is het tekenend dat er geen an-
dere afbeeldingen van Noortwijck bestaan.
Met name in het midden van de achttiende
eeuw hebben verschillende personen (onder
andere Jan de Beijer) van allerlei dorpen, hui-
zen en woontorens in het gebied tekeningen
62
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 63-
staande bakhuis (hoog circa vijf meter) met
een breedte van ruim vijf meter te verlengen
tot elf meter'\ Dat bakhuis staat precies mid-
den op de grens van Wijk bij Duurstede en
Langbroek alwaar vroeger de Hoofdwetering
liep. Die loopt - nog steeds - met een bocht om
het (voormalige) huis heen. Waarschijnlijk is
de wetering hier iets omgelegd toen in de acht-
tiende eeuw een nieuwe boerderij buiten de
voorburcht is gebouwd. Een wetering dwars
over het erf is immers niet praktisch. Eind
1940 sterft met Hendricus van Leur de laatste
bewoner van de boerderij. In 1943 komt de
boerderij plus de grond in handen van de fami-
lie Van Rijn van De Grote Maat. Ongeveer tien
jaar nadien besluit die familie een nieuwe
boerderij aan de Landscheidingsweg (tegen-
woordig nr. 12) te bouwen (De Nieuwe Maat)
en een deel van de familie verhuist daarheen.
Besloten werd een nieuwe boerderij te bouwen
omdat De Kleine Maat zelf te slecht was. Die
werd alleen nog voor agrarische doeleinden
gebruikt, maar dat gebruik werd steeds minder.
Na de grote stormen van eind 1972 - begin
1973 waarbij de boerderij nog verder in een
bouwval veranderde, is de boerderij op een
schuur na, geheel afgebroken'\
Begin 2000 heb ik te Houten gesproken met
mevrouw Th.J. van Wijk-van Rijn. Zij is in
gemaakt. Dat Noortwijc daar niet bij zit, duidt
er wellicht op dat het toen al weinig meer
voorstelde en/of te afgelegen lag.
Ik vermoed dat de waarschijnlijk in 1672-
1673 verbrande boerderij Noortwijc vóór de
verkoop van 1743 niet meer is opgebouwd. Er
zullen voordien nog wel bijgebouwen hebben
gestaan. Pas in 1754 is pas weer sprake van
een huis. Waarschijnlijk heeft de koper, IJs-
brand Bruyn George, een nieuwe boerderij la-
ten bouwen buiten de voorburcht en wel op de
plaats waar in 1832 volgens het kadaster een
boerderij stond. Bij de verkoop in 1788 wordt
de toren niet meer genoemd, bij de verkoop in
1765 nog wel. Ik denk dat dié koper, Dirck
Bruyn George, de toren definitief heeft ge-
slecht (rond 1770?). Ik acht het geheel niet
uitgesloten dat op de huisplaats en/of op de
voorburcht nog funderingsresten zijn te vin-
den.
Boerderij Noortwijck alias De Kleine Maat
Zoals gezegd, geven de kadastrale gegevens
van Wijk bij Duurstede aan dat de boerderij
Noortwijck in 1832 in ieder geval bestond uit
een huis. bergen en een schuur. Later moet er
tussen het huis en het terrein van de voor-
burcht een bakhuis zijn bijgebouwd. In 1912
verkrijgt men immers vergunning om het be-
Foto uit circa 1960 van de achterkant van de toen al grotendeels ingestorte boerderij De Kleine Maat met de twee nog be-
staande leibomen (Collectie Th.J. van Wijk-van Rijn)
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
63
-ocr page 64-
dit type hebben een rechthoekige plattegrond.
Het woonhuis en het achterhuis liggen in el-
kaars verlengde. Kenmerkend is verder dat ze
van voor- tot achtergevel een driebeukige inde-
ling kennen: een brede middenbeuk met aan
weerszijden een smallere zijbeuk. Gelet op de
stijl en kijkend naar soortgelijke nog bestaande
boerderijen in Langbroek (met name Lang-
broekerdijk A4), zal boerderij Noortwijck alias
De Kleine Maat uit de achttiende eeuw hebben
gedateerd (ze kan natuurlijk een oudere kern
hebben gehad)'".
Foto genomen buiten in de boomgaard ten oosten van de
Kleine Maat met aan tafel links Hendrika Johanna van
Rijn (1906-1980), middenin de laatste bewoner Hendricus
van Leur (1855-1940) en rechts Hermanus Adrianus van
Rijn (geb. 1914) (Collectie Th.J. van Wijk- van Rijn)
1917 geboren op De Grote Maat en is rond
1930 een aantal jaren inwonend huishoudster
geweest op boerderij De Kleine Maat. Zij kon
mij veel vertellen over de boerderij. Daar
woonde toentertijd alleen nog de vrijgezel
Hendricus van Leur (1855-1940). Hendricus
boerde met zes koeien en een zog. Ook had hij
naast de boerderij een klein boomgaardje voor
eigen gebruik. Linksvoor de boerderij stond
een bakhuis (tevens zomerhuis). Voor de boer-
derij was de (groente)tuin. Achter de boerderij
liep een uitweg naar de Landscheidingsweg.
De boerderij bestond uit een woon-gedeelte
(voorhuis) en een deel (achterhuis). Het had
een rieten kap die circa 1,75 meter boven de
grond eindigde. In de voorgevel zaten beneden
vier ramen (smal, 2x breed, smal) en boven
middenin een kleiner raam. De boerderij was
wit gepleisterd. Aan de kant van Langbroek
was de ingang (boven- en onderdeur). Je
kwam dan in de kaaskamer met daarachter het
wringhuis met de kelder. Middenin in het
voorhuis was de huiskamer (in de winter) met
kachel. Aan de rechterzijde van het huis was
een slaapkamer met twee bedsteden. Achterin
was het toilet met daarachter nog een bedstede
en een trap naar de zolder (die werd in het
woongedeelte alleen als opslag gebruikt). De
boerderij zal zo'n tien meter breed zijn ge-
weest en twintig meter lang.
Uit deze beschrijving is af te leiden dat boer-
derij Noortwijck alias De Kleine Maat van het
type langhuisboerderij was. Boerderijen van
De hofstede Noortwijck alias De Kleine Maat heelt waar-
schijnlijk veel geleken op de boerderij aan de Langbroe-
kerdijk A4 te Langbroek (Foto auteur september 2000)
Eigenaren (<1380-heden)
Wie eigenaar van Noortwijck is geweest, is
goed in beeld te brengen. Noortwijck was een
leen van oorspronkelijk de heren van Abcou-
de. (Het in leen hebben van land betekent, dat
de leenhouder van de leenheer van dat land
het vruchtgebruik ervan heeft gekregen. Leen-
houders zijn bijna gelijk te stellen met eigena-
ren.) De oudste gegevens van het betreffende
leenhof, dat was gevestigd te Wijk bij Duur-
stede, dateren uit het eind van de veertiende
eeuw. Ze lopen door tot rond 1800 toen het
leenstelsel is afgeschaft. Bovendien waren
enige stukken grond van Noortwijck, liggend
in Wijk bij Duurstede, leenroerig aan de heren
van Zuilenburg te Overlangbroek:"
/.■ Van Zyl(<l380-1408)
ca. 1380 Pontiaan van den Zijl beleend met
Noortwijck.
2: Van Weerdestein (1408-1448)
1408-5-1 Elsbeen van Weerdestein beleend,
nadat te hove kwam Ponske van
Zijl.
64
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 65-
14(30)-3-13 Willem [de Wit] van Weerdestein
- na bewijs zijnerzijds van eerde-
re beleningen - beleend, met lijf-
tocht van zijn vrouw Elisabeth, te
komen aan de leenheer; de Van
Weerdesteins zegelden met het
wapen van de Van Zyls.
3: De Vlieger (1448-1459)
1448-3-18 Willem de Vlieger, dienaar van de
leenheer, beleend, met lijftocht
van Agatha, zijn vrouw.
4: Uten Eng (1459-1460)
1459-12-18 Otto van der Stege bij dode van
Willem de Vlieger, zijn broer, be-
leend, waarna overdracht aan Me-
lis uten Eng, bevestigd door Hu-
bert Jansz., oudste broer van Wil-
lem de Vlieger.
5: Van Westreenen van Noortwijck (1460-
1581)
1460-1 -28 Pieter van Westreenen beleend bij
overdracht door Melis uten Eng.
1469-7-15 Meeus alias Bartholomeüs van
Westreenen beleend bij dode van
Pieter, zijn vader.
1489-7-11 Lambert van Westreenen beleend
bij overdracht door Meeus van
Westreenen. Opnieuw beleend in
1497, in 1518 en - als Lambert
van Noortwijck - in 1525 en
1529.
1541 -6-19 Mr. Pieter van Noortwijck en We-
streenen, priester, beleend bij do-
de van Lambert, zijn vader.
1553-2-21 Frans van Noortwijck beleend bij
dode van Pieter, zijn broer.
6: Van Zuilen van Nijeveld (1581-1624)
1581-2-17 Gijsbert van Zuilen van Nijeveld
voor Willem van Zuilen van Nij-
eveld, onmon dig, beleend bij do-
de van Frans van Noortwijck,
diens oudoom, gehuwd met Wen-
delmoed, dochter van Pieter
Ruysch, diens oudoom, te Amers-
foort.
1605-3-2 Dirk Arnoutsz. van Vuren voor
Batha van Droeffelaar, weduwe
Gijsbert van Zuilen van Nijeveld,
voor Gijsbert van Zuilen van Nij-
eveld, haar kleinzoon, onmondig,
beleend bij dode van Johan van
Zuilen van Nijeveld, haar zoon,
en diens vader.
1622-5-21 Johan van Zuilen van Nijeveld bij
dode van Gijsbert, zijn broer.
7: De Ba(e)rs (1624-1677)
1624-10-12 Jacob Willemsz. van Schoonho-
ven, notaris, voor Leonard de
Bars, kapitein van een compagnie
infanterie, beleend bij overdracht
door Johan van Zuilen van Nij-
eveld. Hij heeft het wellicht voor
f 2000 gekocht en wordt in 1632
'heer van Noortwijck' genoemd.
In dat jaar overlijdt hij en wordt
begraven in de Grote Kerk te
Wijk bij Duurstede.
1642-7-18 Mr. Adriaan Mol, advokaat bij het
Hof van Utrecht, voor Dorothea
de Bars beleend bij dode van Le-
onard, haar vader.
8: Van Brakel van Kermesteijn (1677-1699)
1677-10-10 Lodewijk van Brakel tot Kermes-
teijn, na de dood van Dorothea de
Bars, zijn moeder, beleend.
168(7)6-10-8 Procuratie van Lo-
dewijk van Brakel tot Kermesteijn
op de hofstad Noortwijck, vol-
gens brieven van 1648 verlijd op
zijn moeder Dorothea de Bars.
1689-10-12 Jonkheer Johan Frederik van Bra-
kel, heer van Kermesteijn, be-
leend na de dood van jonkheer
Lodewijk van Brakel, zijn vader.
9: Van Bemmel (1699-1743)
1699-1-18 Joost Aelbertsz. van Bemmel
koopt Noortwijck van Johan Fre-
derik van Brakel voor f 5180. Hij
wordt er 1699-9-16 mee beleend
door opdracht van jonkheer Johan
Frederik van Brakel. Om de koop
te kunnen betalen, leent hij enige
dagen later van Meerten Meer-
man f 3500. In 1712 lossen twee
van zijn dochters daar f 1000 van
af.
1704-7-5 Albert Joosten van Bemmel be-
leend na de dood van Joost Al-
bertsz. van Bemmel, zijn vader.
17441-8-8 Weijntje Joosten van Bemmel be-
leend na de dood van haar broer
Albert Joosten van Bemmel.
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
65
-ocr page 66-
10: Bruijn (1744-1789)
1743!-4-28 IJsbrand Bruijn Georges koopt
per 1 januari 1744 Noortwijck
voor f 5000 van Weijntje Joosten
van Bemmel.
1744-8-8 Dirk Bruijn Georges beleend door
opdracht van Weijntje Joosten van
Bemmel c.s. Zijn vrouw koopt
1765-4-26 de helft van Noortwijck
van de wed. van IJsbrand Bruijn
Georges voor f 2000.
1788-9-25 George Bruijn Dircksz., als oud-
ste zoon van Dirck Bruijn Geor-
gezn., beleend. Op 1786-12-19
procureert hij ten behoeve van de
belening.
11: Booij (1789-1790)
1788-7-30 Adrianus Booij koopt Noortwijck
voor f 3200 van George Bruijn
Dirksz. en wordt er 1789-3-2 mee
beleend.
12: De Koek (1790-1818)
1790-2-19 IJsbrand de Koek Jansz. koopt
Noordwijk voor f 2000 onder-
hands van Adrianus Booij en
wordt er 1790-5-3 mee beleend.
13: Van Leur (1818-1943)
1818-11-28 Jacob [van] Leur koopt van Anna
Maria van Goudoever, wed. IJs-
brand de Koek, c.s. voor f 4500
de hofstede De Noord [sic] met
4,5 morgen onder Wijk bij Duur-
stede en 4,5 morgen onder Neder-
langbroek, bestaande uit een boe-
renwoning, bergen en schuur. De
acte zegt dat Jacob niet kan
schrijven. Wellicht een reden
waarom niet alleen zijn naam
maar ook de naam van de hofste-
de niet helemaal kloppen. Ter be-
taling sluit hij bij de familie De
Koek een hypotheek af van
f4000.
14: Van Rijn (1943-heden)
De familie Van Rijn, van de Grote Maat,
koopt in 1943 Noortwijck, met ruim 4 ha on-
der Wijk bij Duurstede en ruim 4 ha onder
Langbroek, uit de nalatenschap van de eind
1940 overleden Hendricus van Leur. Sedert
begin 1992 is Adrianus Hermanus Maria van
Rijn (geb. 1955) de eigenaar.
Gebruikers (1533-heden)
Dikwijls is van land wel voor een groot aantal
eeuwen te achterhalen wie de eigenaar is ge-
weest maar niet, in het geval de eigenaar het
land zelf niet bewerkte, wie de gebruiker, de
pachter was. Noortwijck is gelukkig een uit-
zondering. (De hofstede) Noortwijck werd
aangeslagen voor het onderhoud van een deel
van de Noordelijke Lekdijk en wel voor slag
nummer 183 in het eerste kwartier én voor
slag nummer 8 in het tweede kwartier. Het
voormalige Hoogheemraadschap Lekdijk Bo-
vendams hield in zogenaamde dijkmetingboe-
ken per slag bij welk land daarvoor 'dijkplich-
tig' was, wie de eigenaar van dat land was en
dikwijls tevens wie de gebruiker. Die boeken
werden vanaf 1523 in de regel per tien jaar op-
gesteld en dat gebeurde tot diep in de negen-
tiende eeuw. Voor slag nummer 183 in het eer-
ste kwartier was 8 morgen in Nederlangbroek
dijkplichtig: dit is Noortwijck zelf. Voor slag
nummer 8 in het tweede kwartier was 1,5 hoe-
ve, dus 24 morgen, in de Melkweg dijkplich-
tig.'* Het zijn verschillende stukken land met
doorgaans dezelfde gebruikers, maar niet al-
tijd. Omdat het me hier om Noortwijck zelf
gaat, beperk ik me tot genoemde 8 morgen.
Zeker voor de beginperiode vormen de dijkme-
tingboeken de belangrijkste bron maar daar
komen in de loop van de tijd bij de voor de no-
taris opgemaakte pachtcontracten. In een aan-
tal gevallen is de eigenaar tevens de
gebruiker:'"
1533            Aelbert Dircsxz. genoemd als ge-
bruiker van Noortwijck.
1544-1562 Reyer Hermansz. genoemd als ge-
bruiker.
1572-1582 Joost Reyersz., waarschijnlijk een
zoon van Reyer Hermansz., ge-
noemd als gebruiker.
1592
            Jan Jansz. van Velpen genoemd
als gebruiker.
1602-1632 Peter Cornelisz. tot Cothen ge-
noemd als gebruiker.
Van Bemmel (< 1642-1743)
1642-1665 Adriaen Cornelisz. van Bemmel
in ieder geval tot en met 1662 ex-
pliciet genoemd als gebruiker. Hij
is hoogst waarschijnlijk in 1665
overleden. Medio 1666 verkoopt
zijn dochter, als mede-erfgenaam.
66
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 67-
Noortwijck heeft c.q. hebben ge-
bruikt. Waar schijnlijk is de laat-
ste gebruiker vóór Jan van Leur,
Bastiaan van IJsendoorn geweest
omdat zijn naam is doorgehaald in
de huuracte van Jan van Leur uit
1754. Als hij dat is, moet dat van-
af Kerstmis 1747 zijn omdat be-
kend is dat hij van 1741-1747 el-
ders in Wijk bij Duurstede een
hofstede pachtte. Er zou vóór hem
dus nog een andere pachter van
Noortwijck moeten zijn geweest.
Van Leur (] 754-1943)
1754-1943 Per 1 januari 1754 verhuren de
weduwe Usbrand George Bruyn
en Dirk Bruyn Noortwijck aan Jan
[Janssen] van Leur. Hij is de eer-
ste van die familie op Noortwijck.
Zijn zoon Jacob koopt het in
1818. Jan van Leur huurt voor zes
jaar een huis en schuur benevens
de boomvruchten en weide uit de
boomgaard van de hofstede
Noortwijck alsmede nog een stuk
weiland groot circa zes morgen
achter de boomgaard. De pacht is
f 130 per jaar plus een toepacht
van zes jonge hoenders per jaar.
Jan Janssen van Leur huwt op 30
april 1754 RK te Werkhoven met
Geertruij Wammes. Bij de doop
van hun kinderen staat opgete-
kend 'van Cothen'. Bij één doop
(1759-6-5) staat 'Noortwijck'.
Opvallend is dat bij verlenging
van de huur in 1765 en in 1773
staat dat hij 'van Cothen' is. Ik
neem echter niet aan dat de fami-
lie ergens in Cothen woonde maar
op Noortwijck zelf. Dat laatste
lijkt me het meest waarschijnlijk.
Misschien speelde ook hier de al
gesignaleerde verwarrende locatie
parten. De huur wordt opnieuw
verlengd in 1779 en - aan zijn we-
duwe - in 1788.
Dat het niet altijd koek en ei was
in huize Noortwijck, moge het
volgende illustreren. In 1795 ma-
ken Geertrui Wammes, weduwe
voor een onbekend bedrag aan Jo-
han van Braeckel als eigenaar van
Noortwijck, twee bergen, bakhuis
en schaapschuur die Adriaen van
Bemmel 'in sijn leven verstaende
ende getimmert hadde op de hof-
stede Noortwijck'. Een mooie illu-
stratie van hetgeen eerder is opge-
merkt namelijk dat houten gebou-
wen indertijd niet als onroerend
maar als roerend goed werden be-
schouwd. Voor het overige weten
we dat bij Adriaen is ingebroken
door Dirck Stevens alias De Gos-
sier, geboren van Buren, die begin
1652 verklaart aldaar in de vorige
winter te hebben meegenomen
een grote pot met boter, vier bro-
den en een 'huisbak' vlees.
1666-1702 Joost Aelbertsz. van Bemmel
huurt Noortwijck in maart 1666.
Hij koopt het in 1699. Van hem is
bekend dat hij zeer waarschijnlijk
begin 1702 is overleden. Voordat
hij Noortwijck zelf kocht, had hij
soms moeite met het betalen van
de pacht. Daartoe verkoopt hij in
1689 aan zijn pachtvrouw Maria
van Sassere, douariere De Brackel
tot Carmesteijn:
-    een Franse merrie van omtrent
vijfjaar voor f 30 en vijf
merries met nog een ruin alles
van 's wart haar' voor f 150;
-    vijf melkkoeien voor f 100 plus
twee hokkelingen voor f 14;
-    vier kalveren voor f 4 alsmede
twee zeugen met tien biggen
voor f 10;
-    veertig schapen voor f 80 en
twee wagens met tuig voor
f50.
Tezamen voor f 458 in mindering
te brengen op de 'verschenen
landpacht'. Hij mag de dieren wel
zelf blijven gebruiken.
1702-1743 Aelbert Joosten van Bemmel ge-
bruikt Noortwijck als eigenaar tot
en met 1743, het jaar waarin hij
sterft.
1743-1753 Onduidelijk is wie in deze periode
67
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 68-
Eenmaal noemt Van Bemmel een Frans van
Westrenen van Noortwijck (1543)''. Voldoende
dus voor een bezoek aan het gemeente-archief
van Amersfoort waar helaas niks relevants in
de kaartenbakken te vinden was. Gelukkig
wees de archivaris me op een driedelige getyp-
te doctoraalscriptie uit 1968 van J.G. Smit over
de stadsregering van Amersfoort in de 16de
eeuw. De index ervan bevat een aantal Van
Noortwijck vermeldingen. Pech. Ze verwijzen
naar het tweede deel van de scriptie dat alleen
mag worden ingezien na toestemming van de
auteur...--. De archivaris maakte me verder op-
merkzaam op het familie-archief Van Westre-
nen in het toenmalige Rijksarchief Utrecht. Al-
daar zag ik in de inleiding op de betreffende
inventaris een voetnoot met verwijzing naar
een handschrift van Calkoen (1928) over deze
familie in de bibliotheek van het toenmalige
Gemeente-archief Utrecht onder nr. 3115-5. De
studiezaalmedewerker zegt 'dat kan geen num-
mer van ons zijn' - ik hou aan en zeg 'wellicht
is er ooit van nummering veranderd'. Hij gaat
informeren en ja hoor, er is in het verleden om-
genummerd. Gelukkig is er een concordantie
en na enige tijd krijg ik het handschrift voor
me. Er blijken allerlei geslachten Van Westre-
nen te zijn, onder meer Van Westrenen van
Sterkenburg en Van Westrenen van Driebergen.
Ik kijk in de index, nergens een Van Noortwij-
ck. Jammer, ik blader teleurgesteld in het
handschrift. Het telt het eind een aantal lege
pagina's plus daarna nog een pagina over ...
Van Westrenen van Noortwijck-'!
Het handschrift brengt me op de idee ook eens
bij het Centraal Bureau voor Genealogie
(CBG) in Den Haag te gaan zoeken. Het CBG
blijkt vijf dossiers uit verschillende collecties
van genealogen te bezitten met informatie over
het geslacht Van Westrenen. De eerste vier dos-
siers bevatten niets van wat ik zoek. Het vijfde
dossier - onderdeel van de Collectie Polvliet -
bevat een schriftje met handgeschreven aante-
keningen met achterin onder de kop diversen:
'Rekeningen met [betrekking totj het Steenhuis
te Noordwyck by Wyck'-''. In dit dossier wordt
verwezen naar een mededeling van Wittert van
Hoogland in De Nederlandsvhe Leeuw, jaar-
gang XXVII, pagina 119. Opnieuw naar de
Koninklijke Bibliotheek voor dat nummer.
Niks te vinden. Ik zoek in aanpalende jaargan-
van Jan van Leur, Jacobus van
Leur en Willemijntje van Leur,
huisvrouw van Teunis de Kruit',
afspraken. Geertrui Wammes,
thans wonende bij Jacobus van
Leur, en die anderen kunnen 'niet
langer convenieeren de deeze te-
zaamen wooning te continueeren
bij onderteekening deeser in krag-
te van het regt aan haar bij acte
voor den 26 april 1789 [verleend]
..'. Zij zal 'van nu af aan en haar
leeven lang geduurende zal zijn
en blijven inwoonen bij de derde
[Willemijntje] en de vierde onder-
teekende [Teunis de Kruijt] en
deeze welke haar van kost en
drank, huisvesting en oppassing
zoo in ziekte als in gezondheid
zulle voorzien in alle achting en
eerbied bewijzen die kinderen aan
hunne moeder schuldig zijn ...'.
Van Rijn (1943-heden)
1943-heden De familie Van Rijn is eigenaar-
gebruiker van Noortwijck.
Heden ten dage is al het land van Noortwijck
in gebruik als weiland. Vroeger was dat niet
zo. Het deel tussen de Hoofdwetering en de
Landscheidingsweg was in gebruik als akker-
land en het deel aan de andere kant van de
Hoofdwetering richting Nederlangbroek dien-
de als weiland. Die verdeling blijkt uit de ac-
ten van verkoop en verhuur. Soms werden de
producten van het akkerland openbaar ver-
kocht. Zo ook in 1808 wanneer eigenaar De
Koek 'zeer goede weit' verkoopt die 'te velde
zijn gebracht' door zijn pachter Jacob van
Leur^".
Speurtocht geslacht Van Noortwijck
Mijn speurtocht naar Noortwijck werd gaande-
weg ook een speurtocht naar het gelijknamige
geslacht. Al spoedig in die tocht werd me dui-
delijk dat het ging om een tak van het geslacht
Van Westrenen uit Amersfoort. Ik ging daar-
voor allereerst naar de Koninklijke Bibliotheek
in Den Haag op zoek naar het aloude stan-
daardwerk over Amersfoort van Abraham van
Bemmel uit 1760. Het bevat veel gegevens
over Van Westrenen en over Van Noortwijck.
68
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 69-
gen op Wittert van Hoogland, en ja hoor niet
pagina 119 vanjaargang XXVIl (1909) maar
van jaargang XXVIII (1910) bevat van zijn
hand een mededeling over Noortwijck...
Inmiddels heb ik het adres van de heer Smit
achterhaald en hem een brief gestuurd. Enige
maanden later ontvang ik antwoord. Het ge-
bruik van het tweede deel van zijn scriptie is
toegestaan. Dat is echter niet meer nodig om-
dat Smit zo goed was zelf een stamreeks van
de Van Westrenen van Noortwijcks bij te voe-
gen. Veel gegevens komen me bekend voor
omdat ook hij blijkbaar de betreffende aanteke-
ningen in de collectie Booth in Utrecht heeft
gezien.-'
Fragment-genealogie (Van Westrenen)
Van Noortwijck
In het navolgende ga ik uit van de stamreeks
van Smit welke ik aanvul. Daaruit wordt dui-
delijk dat we te maken hebben met een regen-
tenfamilie uit Amersfoort met bezittingen al-
daar (oa. het goed De Weeteringh) en in het
Kromme-Rijngebied. Een deel van die familie
gaat zich noemen naar de bezitting Noortwijck
en komt uiteindelijk in de stad Utrecht terecht
waar men zich alleen nog Van Noortwijck
noemt. Veel mannelijke leden zijn meester in
de rechten, notaris en/of rentmeester:
I     Peter van Westrenen, genoemd 1440 te
Amersfoort, overleden 1469, x NN:
1 Meeus van Westrenen. Volgt II.
II    Meus van Westrenen Pietersz-, genoemd
1467-1479 te Amersfoort, x Aleyd Claes
Meusz.dr:
1 Lambert (van Westrenen) van Noort
wijck. Volgt III.
III   Lambert (van Westrenen) van Noortwijck,
genoemd 1489-1538 te Amersfoort (1534:
schepen, 1538: burgemeester), wordt na
1489 in de regel alleen Lambert van Noort-
wijck genoemd, is behalve met Noortwijck
ook beleend met goederen te Dwarsdijk, x
Bate van Dompselaer:
1   Mr. Peter van Noortwijck, student te
Leuven 1510, priester, nog genoemd in
1540 te Amersfoort, idem in 1541 bij
belening van 2m op de Maat te Cothen-\
Frans (van Westrenen) van Noortwijck,
volgt IV.
Sophia (Feuse) van Noortwijck, ge
noemd 1551-1571, x Johan van Droef
felaer.
Margaritha Lambert van Westrenen van
Noortwijcksdr,
genoemd 1580.
IV  Frans (van Westrenen) van Noortwijck,
student Leuven 1523, Amersfoort (1537-
1558: schepen, kameraar, 'raad'), woont
1579 te Utrecht, overleden 1580/1581,
naast Noortwijck in 1554-1-9 na opdracht
door Joris de Witte beleend met een halve
hoeve te Nederlangbroek en doet dezelfde
dag opdracht ten behoeve van Helmert
Jansz.", x Wendelmoet Ruysch:
1   Geertruyd van Noortwijck, genoemd
1560-1567 bij leen te Leusden-*, over
leden 1577/1578;
Beatris van Noortwijck, overleden voor
1578-1-16.
3  Heeft een buitenechtelijke zoon Jan
(Franssen) van Noortwijck, volgt V.
V    Jan (Franssen) van Noortwijck, genoemd
1581-1625 bij leen te Leusden^', 1607 zij-
delaken koper te Utrecht, woonde aldaar in
de Snippenvlucht, overleden 1624 te
Utrecht (Domkerk), x Ie Anneken Willem
de Langedr., x 2e Reyrtgen Henrick van
Rhijnsdr., x 3e te Amersfoort Wendelmoet
Geraert Both van den Eemsdr.'":
Uit het eerste huwelijk:
1   Lambert van Noortwijck.
Ailtgen van Noortwijck.
Uit het derde huwelijk:
Mr Frans (Franchois) van Noortwijck,
student Leiden, geb. Utrecht ca. 1592,
advocaat van het hof van Utrecht, ka-
nunnik van St. Pieter te Utrecht, heem-
raad van het Hoogheemraadschap Lek-
dijk Bovendams, overleden 1638 te
Utrecht (Domkerk), x Ie Angelica Armi-
nius, 2e te Utrecht Maria Proeys van
Fockenberch^'.
Losse vermeldingen
In de loop van mijn onderzoek ben ik in het
gebied nog ruim tien andere Van Noortwijcks
tegen gekomen die niet direct in de gegeven
stamreeks zijn te plaatsen maar daar, gelet op
het beroep 'notaris', wel in zullen horen. On-
getwijfeld bieden de DTB-registers van met
name de stad Utrecht daartoe voor anderen al-
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
69
-ocr page 70-
lerlei aanknopingspunten. Die heb ik zelf niet
bezien. De vermeldingen zijn in chronologi-
sche volgorde geplaatst:
1     Johannes van Noortwijck (J487-I489)"
Is in 1487 cureit te Ouderschie en vicaris
ten Dom; wordt in 1487/1488 'magis-
trum'genoemd en in 1489 is sprake van
'meyster Peter van Noirtwijck, doctoer in
medicinen'.
2     Geryt van Noirtwijck (1497)"
Alsdan genoemd te Utrecht.
3     Marie Jansdr. van Noortwijck (1553)-^
Alsdan vermeld te Utrecht samen met haar
man Jan van Hemert in verband met schei-
ding van goederen.
4    Hendrick van Noortwijck (<1559P
Zijn weduwe wordt alsdan genoemd als ei-
genaar van 2 morgen te Nederlangbroek
welke leenroerig zijn aan het huis Zuylen-
burg, is meester in de rechten.
5     Johannes van Noortwijck {1656-<1691)'^
Geboren Utrecht 1656, overleden voor
1691, gehuwd met Duijffgse van Nesse,
notaris te Utrecht, pander van het Hof van
Utrecht.
6     Willem van Noortwijck (1673-1691)''
Geboren te Utrecht, notaris aldaar en zou
zijn gehuwd met Sara Ribbius.
7-8 Everhard van Noortwijck (1688-1731?)''
Geboren te Utrecht, notaris aldaar, gehuwd
met NN, heeft in ieder geval een dochter
genaamd Geertruijd.
9    Johan van Noortwijck (1714-1737/1738)'"
Geboren te Utrecht, zou zijn gehuwd met
Neeltje Willems, meester in de rechten,
rentmeester.
10  Arnold van Noortwijck (1715-1754)'"
Geboren te Utrecht, notaris te Utrecht,
rentmeester van onder meer de St. Stevens-
abdij aldaar.
Noordwijk' te zijn waarvan één in Drieber-
gen- Rijsenburg en twee in Zeist.
Zoekend via Internet in de telefoongids van
KPN Telecom (2000-9-18) leverde voor het
Kromme-Rijngebied vier vermeldingen van de
naam 'Van Noortwijk' op waarvan één in Drie-
bergen-Rijsenburg, één in de stad Utrecht en
twee in Zeist (plus drie in Bunschoten). De
naam 'Van Noordwijk' gaf één vermelding na-
melijk in de stad Utrecht. De naam met de
schrijfwijze 'Van Noortwijck' kwam zowel in
1947 als in 2000 in het zoekgebied niet voor
Tot slot
Vergeten was de woontoren Noortwijck in al-
lerlei opzichten. Ooit was het een 'van outs
vermaerde' hofstede. Ooit stond het te boek als
steenhuis en ooit noemde de Amersfoortse re-
gentenfamilie Van Westrenen zich er naar.
Wellicht zijn er ook nu nog 'Van Noortwijcks'.
Van de fysieke kant van Noortwijck resteert
heden ten dage alleen nog een schuur, enkele
lei-bomen, de contouren van een gracht en
waarschijnlijk funderingsresten van zowel het
steenhuis als van de hofstede. Het terrein is tot
nu toe niet opgenomen als archeologisch ter-
rein in de lijst van de archeologische monu-
menten in de provincie Utrecht. Nu Noortwijck
aan de vergetelheid is onttrokken, hoop ik dat
dit spoedig wel gebeurt.
Dr A.A.B, van Bemmel is sociaal geograaf,
woonachtig in Wijk hij Duurstede en werkzaam
in Den Haag als senior adviseur bij de Vereni-
ging van Hogescholen, de HBO-raad. Zijn his-
torisch onderzoek richt zich vooral op Cothen
en het Kromme-Rijngebied.
Noten:
Zijn er nu nog afstammelingen van de hier be-
doelde Van Noortwijcks in de provincie
Utrecht? Wellicht. Uit de gegevens van de in
1947 gehouden volksstelling blijken er daar
toen"':
-    tien personen 'Van Noortwijk' te heten
waarvan één in de stad Utrecht, zeven in
Bunschoten, één in Driebergen-Rijsenburg
en één in Woudenberg;
-    drie personen met de achternaam 'Van
Tenzij anders aangegeven is de archiefbewaaqilaats Het
Utreclits Archief (HUA) te Utrecht.
NA: Notarieel Archief.
SAKRUH: Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug te Wijk bij Duurstede.
SAR: Streekarchief Rijnstreek te Woerden.
1. C. Dekker, Het Kromme Rijngehied in de middeleeu-
wen. Een in.stitulioneel-geografi.sche studie.
Stichtse
Historische Reeks, 9. Zupthen, 198.3, 188, 277; B. Ol-
de Meierink e.a. (red.). Ka.stelen en ridderhofsteden in
Utrecht.
Utrecht, 1995.543.
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
70
-ocr page 71-
2.    Albert Jansse van Noordwijk (geboren 1921-2-22,
overleden 1973-12-25, NH-begraven te Cothen, ge-
woond hebbend aldaar) en Johanna W.C. Ter Haar (ge-
boren 1924-11-13, overleden 1973-5-25). NB: 1973-1-
23 M.W.A. Jansse van Noordwijk te Bunnik benoemd
tot adjunct-commies te WbD (SAKRUH: Gemeente
WbD, 1971-1980, 28) en 1975-6-16 ontslagaanvrage
mr. M.W.A. Jansse van Noordwijk (SAKRUH: Ge-
meente WbD, 1971-1980,29).
3.    Voor 'Heemstede' en 'Bergestein' zie E.B.F.E Wittert
van Hoogland, Bijdragen tot de geschiedenis der
Utreclilse Ridderhofstedeii en Heerlijkheden. 2
Dln.
Den Haag, 1909, 219 resp. 1912, 109: 'Hardenbroek':
1607-9-12. In: Genealogisch en Heraldische Bladen, 1
(1906), 249.
4.    Voor ontginning zie A.A.B, van Bemmel, De ontgin-
ning van Langbroek: Van wildernis naar cultuurland-
schap. In: Het Kromme-Rijngehied. 33 (1999-1). 2-20.
5.    Ik ben in het bezit van twee qua beeltenis identieke
ansichtkaarten uit circa 1900 van het Ambachtspad in
Cothen met zicht op de NH-kerk. De ene heeft het
merkwaardige opschrift 'Nordwijk. Groeten uit
Cothen' en de andere alleen 'Groeten uit Cothen'.
Circa 1380 Bisschoppen, 109-b. fol. 12v; 1322-6-10:
J.W. Berkelbach van der Sprenkel. Regesten van oor-
konden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de
jaren IM)I-I40.
Utrecht, 1937.206: 1326-1-22: S.
Muller, Het oudste carliilariiim van het Sticht Utrecht.
Den Haag, 1892, 250. Wellicht duidt de naam Megtil-
dis de Nortwik toch op Noordwijk in Zuidholland om-
dat er ook al in die tijd verbindingen zijn tussen die re-
gio en Utrecht. Immers in 1292 schenkt vrouwe Olent,
moeder van Johan van Nortic |=Noordwijk] een rente
uit een land onder Rijswijk bij Den Haag aan de com-
mandeurs van het Duitse Huis te Utrecht en te Leiden
(Archief Duitse Orde Balije van Utrecht. 1200-181 1,
408). Wittert van Hoogland (1912, 346) vermeldt een
Peter Utenham, heer van Den Ham te Vleuten, ge-
noemd 1375, overleden 1392, tweemaal gehuwd en de
eerste maal met een Van Noordwijck; Kaart: Topogra-
fische Dienst te Emmen, 1:25.000, blad 487 (WbD),
verkend 1869. uitgegeven 1871.
1832-9-1: Procesverbaal grensbepaling (SAKRUH:
Gemeente WbD, 1811-1851.40): 1803-3-12: De Klei-
ne Maat (SAKRUH: Dorpsgerechten, 1569).
6.    C. Dekker. De gebroeders Willem, Gerrit en Gijsbert
van Zijl, domkanunniken te Utrecht in de tweede helft
van de 14e eeuw. In: Jaarboek Oud-Utrecht 1981,
1981.61-84.
7.    E.A. Canneman, Kastelen aan de Langhroekerwete-
ring.
Alphen aan den Rijn, 1989; PS.A. de Wit. Woon-
torens in Zuidoost Utrecht. In: Tussen Rijn en Lek, 22
(1988-1), 8-31.
8.    SAKRUH: Gemeente Langbroek, 1811-1949, 490.
9.    HUA: Kaarten Provinciaal Bestuur, 1.346 (oud)/26l-4
(nieuw); HUA: Provinciaal Bestuur, 1612 (GS-verga-
dering 1884-10-9, nrs. 56A/B).
10.  De Topografische Dienst te Emmen bezit een luchtfoto
uit medio 1936 van het gebied (minuut blad 487, jaar
1936, nr. 53) waarop de gracht al verdwenen is; Sug-
gestie fietspad: Lynden van Sandenburg, 283, 'amice-
briefje' van 1931-1-4; Luchtfoto 1945: Speciale Col-
lecties Bibliotheek UR Wageningen, RAF 28-IV-3 (no.
3087).
11.  Circa 1380 Bisschoppen, 109-b, fol. 12v; 1408-5-1
Bisschoppen, 110-l,fol. 16v; 1448-3-18 Bisschoppen,
1 lO-I, fol. 19; 1636-2-24 en 3-18 Staten van Utrecht,
264-41; 1661-1-15 SAKRUH: NA, 2497, not. J. van
Sandick (met dank aan K. van Schaik); 1665-12-11
SAKRUH: NA. 2498. not. J. van Sandick; 1666-3-8
SAKRUH: NA, 2498, not. J. van Sandick (met dank
aan K. van Schaik); 1670 SAR: Gemene Land van
WbD, 9. lias 1672-1674; 1689-10-12 Leenhof 138;
1699-1-18 SAKRUH: NA, 2506, not. N. Keppel;
1743-4-28 NA, U210a001, no. 2, not. D. van Vianen;
1754-1-20 SAKRUH: NA, 2539, no. 26, not. J. Te-
schemaker; 1765-4-26 SAKRUH: NA. 2557. no. 109,
not. A. Wtenweerde; 1675-11-20 SAKRUH: NA.
2557, no. 135, not. A. Wtenweerde; 1788-7-30 SAK-
RUH: NA, 2570, no. 25, not. L. van Schaik.
12.  1722-5-17: NA, UI lOaOl 1, no. 149, not. H. van Hees.
13.  1630-5-1: DOM, 1842. Voor afdruk gehele kaart zie
het maart 1999 (p. 15) nummer van dit tijdschrift.
14.  1912-3-29: SAKRUH, Gemeente Langbroek, 1811-
1949, 796; 1912-3-21: SAKRUH, Gemeente WbD,
1852-1970, bouwvergunningen, 74.
15.  De Topografische Dienst te Emmen bezit een luchtfoto
van het gebied, gemaakt 7-4-1974 tbv. blad 39(B) van
de 1:25.000 kaart, waarop van de boerderij alleen de
schuur en enkele kleine resten te zien zijn. Op de uit-
gegeven versie van blad 39B van 1966 staat de boerde-
rij nog op; op die van 1977 (verkenning 1974) niet
meer.
16.  Zie S. van Ginkel-Meester en M. Kooiman. Langbroek
- geschiedenis en architectuur Zeist, 1990.
17.  - J.C. Kort, Repertorium op de lenen van de hofstede
Zuilenburg, 1397-1670. In; De Nederlandsche
Leeuw,
2000 (117), k. 67-74 gebaseerd op Broekhui-
zen, onge'i'nventariseerd. fotocopie leenregister Zui-
lenburg.
-  Ca. 1380 Bisschoppen, 109-b, fol. 12v; 1408-5-lBis-
schoppen. 110-1 fol. 16v, fol. 15; 14(30)-3-13 Bis-
schoppen, 110-1, fol. 15, fol. 14; 1448-3-18 Bis-
schoppen, 1 10-1. fol. 19; 1459-12-18 Bisschoppen,
276, fol. 28V-29; 1460-1-28 Bisschoppen, 276, fol.
29; 1469-7-15 Bisschoppen. 276. fol. 49; 1489-7-11
Bisschoppen, 276, fol. 82; 1497-9-25 Bisschoppen,
279, fol. 2Iv; 1518-3-15 Bisschoppen, 282, fol. 10;
1525-6-23 Bisschoppen, 285, fol. 8v-9; 1529-7-19
Leenhof 133, fol. 15; 1541-6-19 Leenhof 133, fol.
42v-43v; 1553-2-21 Leenhof 133, fol. 66; 1581-2-
17 Leenhof 134, fol. 94v-100v-102; 1605-3-2 Leen-
hof 136, fol, 254V-256; 1622-5-21 Leenhof 137,
fol. 15-17; 1624-10-12 Leenhof 137, fol. 29-3lv-33;
Koop 1624-10-13 SAKRUH: NA, 2492, not. P.
Bosch, fol. 255; 1632-1-3 Hof van Utrecht, 230-14;
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
71
-ocr page 72-
Hij overlijdt 1632-4-30 volgens een nu niet meer
aanwezig grafschrift (P.C. Bloys van Treslong Prins,
Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden
in en uit de provincie Utrecht.
Utrecht, 1919, 289);
1642-7-18 Leenhof, 137, f'ol. I51v-I54; 1677-10-10
Leenhof, 138, fol. 80; 168(7)6-10-8 + 1648 Leenhof,
138, fol. 83; 1689-10-12 Leenhof, 138, fol. 195v;
Koop 1699-1-18 SAKRUH: NA, 2506, not. N. Kep-
pel plus 1699-3-1: Financiële Instellingen, 2506;
1699-9-16 Leenhof, 138, fol. 283; Lening 1699-1712
Broekhuizen, ongeïnventariseerd, fotocopie leenre-
gister Zuilenburg, p. 283 plus SAKRUH: Stadsge-
recht WbD, 56, 1701-1-18; 1704-7-5 Leenhof, 139,
fol. 40; 1744-8-8 Leenhof, 140. fol. 235; 1743-4-28
NA, U2IOa001, no. 2. not. D. van Vianen; 1744-8-8
Leenhof, 140, fol. 240; 1765-4-26 SAKRUH: NA,
2557, no. 109, not. A. Wtenweerde; 1788-9-25 Leen-
hof, 144, fol. 687; 1786-12-19 Leenhof, 144, fol.
690v; 1788-7-30 SAKRUH: NA, 2570, no. 25, not.
L. van Schalk; 1789-3-2 Leenhof, 145, fol. 24; 1790-
2-19 Leenhof, 145, fol. 73; 1790-5-3 Leenhof, 145,
fol. 73; 1818-11-28 NA, U272c058, no. 282, not.
N.W. Buddingh; Hypotheek 1818-12-10 Hypotheek-
bewaarders Utrecht en Amersfoort, 400, no. 88.
18.  Zie bijvoorbeeld SAKRUH; NA, 2557, no. 109, not.
A. Wtenweerde, 1765-4-26. Het eerste kwartier heeft
betrekking op de dijk tussen Amerongen en de grens
van Wijk bij Duurstede met de tegenwoordige ge-
meente Houten. Daar begint slag nr. I van het tweede
kwartier. Slag nr. 183 van het eerste kwartier ligt net
over de grens tussen Amerongen en Wijk bij Duurste-
de; het is het eerste slag in Wijk bij Duurstede.
19.  1533 SAR: Lekdijk Bovendams, 1319; 1544-1562
SAR: Lekdijk Bovendams, 1320-1322; 1572-1582
SAR: Lekdijk Bovendams, 1323, 1324; 1592 SAR:
Lekdijk Bovendams, 1325; 1602-1632 SAR: Lekdijk
Bovendams, 1327-1329, 1333; Adriaen Cornelisz. van
Bemmel genoemd 1642, 1662 in SAR: Lekdijk Bo-
vendams, 1336, 1337; Hij is in de periode 1663-1665
overleden: 1663-10-20 nog genoemd in SAKRUH:
Stadsgerecht WbD, 53 terwijl in 1665-11-20 sprake is
van zijn erfgenamen in SAKRUH: NA, 2498, not. J.
van Sandick; Verkoop 1666-8-15 SAKRUH: Stadsge-
recht WbD, 53; Inbraak 1652-4-7 SAKRUH: Stadsge-
recht WbD, 1; Huur 1666-3-8 SAKRUH: NA, 2498.
not. J. van Sandick; Joost Aelbertsz. van Bemmel nog
genoemd 1701-12-21 NA: U139a001, no. 31, not. J.
van den Doorslagh terwijl hij 1702-2-6 'zaliger" heet
DOM, 1413-21, no. 9/10; Pachtschuld 1689-3-21
SAKRUH: NA, 2503. not. J. van Sandick; zie ook
1689-9-24 SAKRUH: Stadsgerecht WbD, 28; Aelbert
Joosten van Bemmel nog genoemd 1743-1-9 SAR:
Waterschappen WbD, 120 terwijl zijn zuster Noort-
wijck 1743-4-28 verkoopt; 1742-8-19 Martinus Hoe-
sen heeft verhuurt aan Bastiaan van IJsendoorn een
gedeelte van de hofstede en huis Den Halven Steen-
weerd, nu Aalsweerd genaamd, [te WbD] voor 6 jaar
ingaande met kerstmis 1741 (SAKRUH: NA, 2536,
not. H. de Graaff); 1754-1-1 SAKRUH: NA. nr. 2539,
no. 26, not. J. Teschemaker; Huur 1765 SAKRUH:
NA, 2557, no. 135, no. 136, not. A. Wtenweerde; Huur
1773 SAKRUH: NA, 2562, no. 71, not. N. van Ossen-
berch; Huur 1779 SAKRUH: NA, 2563, no. 90, not.
N. van Ossenberch; Huur 1788 SAKRUH: NA, 2568,
no. 21, not. L. van Schalk: 1795-7-? Financiële Instel-
lingen, 2508.
20.  Aankondiging openbare verkoop 1808-7-27 (SAK-
RUH: Stadsgerecht WbD, 127).
21.  A. van Bemmel, Beschryving der stad Amersfoort.
Utrecht, 1760,582.
22.  J.G. Smit, De samenstelling van de stadsregering van
Amersfoort 1570-1590.
Doctoraal scriptie Rijksuniver-
siteit Utrecht, 1968.
23.  G.G. Calkoen, „Van Westreenen" als familienaam. Ge-
nealogische behandeling van twee vooral te Utrecht,
deels ook te Amersfoort, zeer lang bekende geslachten
benevens voorkomende naamdragers, zonder onder-
ling bekend verband, tusschen circa 1550 en 1800 te
Utrecht. Met behulp van Utrechtsche en Amer.ffoort-
sche archiefbescheiden opgemaakt.
Handschrift biblio-
theek HUA, 1928, 67.
24.  CBG: Collectie C.J. Polvliet (circa 1915?), Dossier
Van Westrenen, pp. 65-66.
25.  Brief J.G. Smit van 13 oktober 1997; HUA: HS 390-2,
p. 1270.
26.  J.C. Kort, Repertorium op de lenen van de hofstede
Zuilenburg, 1397-1670. In: De Nederlandsche Leeuw,
117(2000), kk. 67-74.
27.  J. Maris, Repertorium op de Stichtse leenprotocollen
uit het landsheerlijke tijdvak. I. Den Haag, 1956, 500.
28.  J.C. Kort, Repertorium op de lenen van de hofstede
Lokhorst. In: De Nederlandsche Leeuw, 112 (1995), k.
207.
29.  Zie noot 28.
30.  Calkoen. 1928; GAU: NA. U003a016. fol. I06v-107v,
1605-3-27 plus U()03a017, fol. 111-114, 1607-5-1 en
U006b012, 1615-1-5.
31.  Frans (Franchois) van Noortwijck:
-  verkrijgt 1624-7-14 octrooi om te testeren (Hof van
Utrecht, 230-10);
-  geeft in 1625 het kapittel van St.Pieter een jaarlijkse
losrente van 20 carolus-guldens (St. Pieter. 745);
-  is van 1630 tot en met 1633 als kanunnik van St.
Pieter, heemraad van het Hoogheemraadschap Lek-
dijk Bovendams (M. van Vliet, Het hoogheemraad-
schap van de Lekdijk Bovendams.
Assen, 1961,
644);
-  wordt in 1633 genoemd als in erfpacht hebbend een
stuk land buiten Amersfoort dat gedeeld bezit is van
de eigenaar van het goed Lockhorst en de S.Paulus-
abdij te Utrecht (Huis Lockhorst, 17a);
-  doet in 1633-1634 rekest aan de Staten van Utrecht
betreffende de verbetering van de toegang tot zijn
land De Weteringmaat en het daaraan grenzende
moerasland tot aan de Heiligenbergweg te Leusden
(Van Hardenbroek, 1708-6);
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
72
-ocr page 73-
-  is in 1635 verwikkeld in een procedure voor de stad
Utrecht ingevolge de eisen van jhr. Aelbert Proeys
CS., erfgenamen van jkvr. Christina Proeys (Stadsar-
chief Utrecht, II. 2886);
-  in 1640 protesteert Adam van Lockhorst van De Lier
tegen zijn weduwe betreffende de verkoop van een
bos bij de Heiligenbergerbeek (Van Hardenbroek,
1708-8).
32.  Johannes van Noortwijck: 1487 (DOM, 510);
1487/1488 (lironnen lol de bouwgeschiedenis van den
dom te Utrecht.
Den Haag: 2de deel, 2de stuk, 244);
1489 (Register Buurspraak hoek stad Utrecht 1449-
1500).
33.  Register Buurspraakboek stad Utrecht 1449-1500.
34.  Stadsarchief Utrecht, I, 692A.
35.  Van Lynden van Lunenburg, 235, fol. 135-136.
36.  Johan van Noortwijck:
-  treedt in de periode 1652-1654 vaak op als getuige
bij het tekenen van acten (DOM. 1413-16);
-  koopt 1657-6-! 1 voor f 1850 het panderschap van het
Hof van Utrecht wat hij is lot 1663- 7-3 maar wel-
licht ook nog tot en met 1672 (Hof van Utrecht. 288
en 290-11);
-  wordt vanaf 1664-3-17 genoemd in de resoluties van
de Staten van Utrecht (Staten van Utrecht, 246-1: in-
dex);
-  verhuurt 1665-3-22 een uiterwaard onder Wijk van
1 lm aan Dirck Dircx van Vijffliuijsen (SAKRUH:
NA, 2498, not. J. v. Sandick);
-  op 1690-1 1-21 is sprake van een losrente van f 800
aan de geërfden en landgenoten resonerende onder
de Kromme Rijn en de Langbroekerwetering, van
juffrouw Duijffgse van Nesse, wed. van Johan van
Noortwijck. "Is volgens verklaring van Geertruijd
van Noortwijck, dochter van zaliger mr. Everard van
Noortwijck, 1719-2-25 afgelost door haar oom Dra-
kenborch. kameraar van de Kromme Rijn" (Financië-
le Instellingen, 2643).
37.  Willem van Noortwijck:
-  genoeind 1673-8-5 (Staten van Utrecht, 246-1; in-
dex)
-   1690: gewisselde stukken tussen hem, eiser, en Nico-
laes van Eijck, gedaagde, betreffende de eis tot inter-
dictie om de eisen met woorden of daden te beledi-
gen (Stadsarchief Utrecht, II, 2686);
-  wordt 1691 beëdigd als notaris (Inventaris notariële
archieven, p. 585).
38.  Everard van Noortwijck:
-  van 1688-7-24 t/m '731-11-7 genoemd in resoluties
Staten van Utrecht (Staten van Utrecht, 246-1; in-
dex);
-  1692 beëdigd als notaris (Inventaris notariële archie-
ven, p. 585);
-  op 1692-5-7 en andere keren is bij de bijeenkomst
van de geërfden van Werkhoven aanwezig de rent-
meester Noortwijck (DOM. 3968);
-  als notaris ook genoemd in 1695 (Inventaris Huis
Noordborch te Harmeien, p. 199);
-  hij tekent 1697 uit naam van het Domkapittel de
schouwbrief van de Opbroeksche en Lubbersloot-
sche Wetering onder Werkhoven (C.W. Moorrees,
P.J. Vermeulen, Vervolg van mr Johan van de Waters
Groot Ptaccaathoek 's Lands van Utrecht van den
vroegsten tijd af tot het jaar 1810.
Utrecht, 1856-
1860, deel 2,248);
-  1700-5-14 genoemd als rentmeester van Domeinen
te Utrecht (SAKRUH; NA, 2437, not. J. van
Reumst, p. 439);
-  1737-6-21 de collaterale erfgenamen van Gerrit Bac-
ken hebben aangebracht tbv. de 20ste penning een
vierde part in een obligatie van f 1052 ten laste van
de provincie belijd bij mr. Everhard van Noordwijk
dd. 28-3-1715 (Financiële Instellingen, 2424, fol.
82v);
-  bij een losrenteakte van 1690-11-21 is later aan toe-
gevoegd: "Is volgens verklaring van Geertruijd van
Noortwijck, dochter van zaliger mr. Everard van
Noortwijck, 25-2-1719 afgelost door haar oom Dra-
kenborch, kameraar van de Kromme Rijn" (Financië-
le Instellingen, 2643).
39.  Johan van Noortwijck:
-  wordt 1714 genoemd bij de heerlijkheid Loenen-
Nieuwersluis (Inventaris Heerlijkheid Kronenburg, p.
10);
-  1716-2-20 genoemd als rentmeester van de domei-
nen 's lands van Utrecht (Van de Water, 1729, deel
III, 36);
-  wordt tot en met 1729-6-1 in de resoluties van de
Staten van Utrecht genoemd (Staten van Utrecht,
246-1: index);
-in de jaren 1737-1738 is sprake van de erfgenamen
van Johan van Noordwijk (Huis Noordborch te Har-
melen, 1).
40.  Arnoldus van Noortwijck:
-  genoemd 1715, 1734 als rentmeester van de St.Ste-
vens-abdij in Oudwijk te Utrecht (Catalogus van de
archieven der kleine kapittelen en kloosters, 1905,
127, nr. 751);
-   1716-1754 aktief als notaris te Utrecht (Inventaris
notariële archieven, p. 343; Stadsarchief Utrecht,
S351);
-  bij de vergaderingen van de geërfden van Zeist e.o.
in de periode 1719-1747 is een aantal malen aanwe-
zig de rentmeester Noortwijck. Uit een los stuk
wordt mr. Arnold van Noortwijck genoemd als rent-
meester van de heren edelen en ridderschappen
(DOM, 3869);
-  in de periode 1745-1747 is bij vergaderingen van de
geërfden van Odijk soms aanwezig de rentmeester
Noortwijck (DOM, 3964);
-  tekent 1749-7-22 als geërfde de schouwbrief van de
polder Hoogland onder Werkhoven, Atteveld onder
Odijk en de Leesloot onder Houten (Moorrees en
Vermeulen, deel 2, 252).
41.  Nederlands repertorium van familienamen. IV Utrecht.
Assen, 1967, 339.
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
73
-ocr page 74-
Fragmenten aanbiedingsspeech boek
^n Haonderik vol ruggemeters
P.M. Heijmink Liesert
Iedere plaats heeft haar dialect. Al is het maar
op detail, het wijkt altijd wel af van de dialec-
ten van omringende plaatsen. Dat van een be-
paalde plaats wordt nergens anders aangetrof-
fen. Dit komt omdat dialecten geleidelijk en
nagenoeg ongemerkt in elkaar overgaan, want
steeds is er net weer een andere klank, een an-
der woord, een andere uitdrukking. Dat zijn de
kenmerken van een dialect. Dit schrijft dr.
Harrie Scholtmeijer in Naast het Nederlands -
Dialecten van Schelde tot Schiermonnikoog.
een boek dat vorig jaar uitkwam.
Historisch gezien hebben in ons land de dia-
lecten de oudste papieren. De standaardtaal is
immers uit de dialecten ontwikkeld. Daarom is
het onjuist te menen, dat vroeger Algemeen
Nederlands als standaardtaal werd gesproken
en dat de dialecten achteraf ontstaan zijn. Dia-
lecten zijn voortzettingen van het Middelne-
derlands, dus van de taal die van de 12de tot
ongeveer de 16de eeuw gangbaar was. Dat
Middelnederlands toont aan dat het Schalk-
wijks daar in grote lijnen niet zo heel veel van-
af wijkt. Neem nou Joost van den Vondel, de
17de-eeuwse dichter. Hij begon zijn gedicht
Kinderlijk met: 'Constantijntje, 't zalig kijntje'
en verderop schreeft hij 'Deze werreld, die zo
dwerrelt'. 'Kijntje', 'werreld'en 'dwerrelt':
het is herkenbaar Schalkwijks.
Terwijl de dialecten aan het verdwijnen zijn,
willen nog steeds veel mensen het Nederlands
niet als communicatiemiddel gebruiken. Zij
hebben een moedertaal en wensen die te ge-
bruiken, waar en wanneeer zij dat willen. Een
dialect - en dat is niet te ontkennen - kan ook
over ruimere en rijkere uitdrukkingsmogelijk-
heden beschikken dan de Nederlandse taal.
Ook mensen die behalve Nederlands nog één
of meer talen beheersen, praten onderling vaak
in hun moedertaal. Dat is door wetenschappe-
lijk onderzoek vast komen te staan. Onder die
wetenschappers zijn er ook die menen, dat je
mensen niet tot een bepaald taalgebruik kunt
dwingen. Dat gebeurt op school wel en dat is
vanzelfsprekend. Nederlands is immers de taal
van het gezag.
Een mens spreekt niet in zijn dialect, hij praat.
Praten is iets zeggen, vragen of antwoorden,
bijvoorbeeld over de droogte of teveel regen,
over 'n overleden dorpsgenoot, over een boer
die zijn land verkoopt, over de nieuwe assis-
tente van de huisarts en zo meer, dus onge-
dwongen ouwebetten over koetjes en kalfjes.
Spreken is veel meer het ontdoen van klanken
van hun dorpsheid. Daarbij werden woorden
bedachtzaam neergelegd in wat langere zinnen.
Dat was de taal waarin de pastoor en de domi-
nee preekten en de burgemeester op Koningin-
nedag zijn toespraak hield. U hoort het goed,
de pastoor en de dominee preekten en de bur-
gemeester hield zijn toespraak. Zij praatten
niet, dat deden de mensen en die taal heette
dialect.
Waar het dialect als communicatiemiddel
steeds meer verdwijnt, is er nog nooit zoveel
in en over het dialect gelezen, gestudeerd en
geschreven als in onze tijd.
Vroeger werden veel kinderen tweetalig groot-
gebracht. Op .school werd het Nederlands on-
derwezen, maar daarbuiten was het gewone le-
ven - gelukkig en vertrouwd - in de moedertaal
geregeld. Voor de kinderen Heijmink Liesert
was dat niet het geval. We hadden 'n moeder
die niet uit Schalkwijk en ook niet uit het
Kromme-Rijngebied kwam. Ma sprak absoluut
geen dialect, maar onberispelijk Nederlands.
Van ons kinderen eiste zij ook een correct taal-
gebruik. Toch werd ik tweetalig, want in het
dorp ving ik heel veel op. Mijn tweetaligheid
werd nog bevorderd toen ik lid werd van de
plaatselijke fanfare. Vooral bij die club heb ik
het nodige opgestoken. Zonder dat zij het vaak
zelf geweten hebben, heb ik veel informatie
verworven van fanfareleden tijdens de nazit
van de wekelijkse repetitie-avonden.
Ruim 45 jaar geleden kwam ik voor de fanfare
bij een dorpsgenoot die de tachtig gepasseerd
was. Wij raakten aan de praat en ik moest con-
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
74
-ocr page 75-
stateren dat die man soms woorden gebruikte
waarvan ik de betekenis niet kende. Wat moest
je met woorden die je nog nooit waren opge-
vallen, zoals 'levers'en 'nievers', 'aoveluineg'
en 'rechtevoort'? Thuisgekomen heeft m'n va-
der mij geadviseerd om bij het tweede bezoek
dat ik bij die man nog af moest leggen, dat
soort woorden op te schrijven en dat te blijven
doen. Omdat die dorpsgenoot boerenknecht
geweest was, raadde pa mij tevens aan, ook
nog naar een wat oudere boer te gaan en naar
een oudere Schalkwijker die geen boer of boe-
renknecht geweest was. Zo had ik drie hoog-
bejaarde informanten. Later kreeg ik er meer,
zoals een niet uit Schalkwijk afkomstige pas-
toor en een dito huisarts. Vooral deze twee vie-
len dialect op dat een Schalkwijker zelf niet
herkende. Voorbeelden zijn 'opgooien' voor
aanreiken of afgeven èn ' overhuizen' in plaats
van verhuizen.
Enkele informanten noteerden zelfs woorden,
uitdrukkingen en gezegden voor mij. Daar-
naast ben ik er literatuur op na gaan slaan en
heb ik andere activiteiten ondernomen, zoals
het bezoeken van congressen en het leggen van
contacten met dialectologen. Dit leverde even-
eens materiaal op. Wat ik allemaal hoorde of
aangereikt kreeg, legde ik vast. En ik moet
zeggen, het is net op tijd geweest of misschien
wel iets te laat. Onder invloed van het moder-
ne leven, waarbij de emancipatie van vrouwen
en jongeren een wezenlijke rol speelt, zijn de
dialecten aan het verbleken,
in de dorpse samenleving was en is het praten
van dialect geen enkel probleem. Een Schalk-
wijker raakte, net als menig plattelander, pas
gedesoriënteerd als hij buiten zijn leefgebied
kwam, vooral omdat hij meende zijn taalge-
bruik daarop aan te moeten passen. Dat kon
wel eens potsierlijk worden. Zo zei iemand
eens 'dat die de aardappelen nog moest roden'.
Heren van stand en van de stad trad een platte-
lander met een mengsel van ontzag en wan-
trouwen tegemoet. Voor een Schalkwijker was
Utrecht dè stad. Culemborg was dat zeker niet.
Daar ging de Schalkwijker inkopen doen, werd
de markt bezocht en waren de paters Augustij-
nen een veilig baken.
Een dialect gedijt nog het beste bij mensen die
onafhankelijk zijn in hun werk, in het beleven
van hun eigen cultuur en in hun meningsui-
ting, mit dat allemaal maar in het eigen dorp
gebeurt.
Heel veel hoort inmiddels tot het verleden en
de taal verandert snel. Daarom is ook het dia-
lect van Schalkwijk onmogelijk in stand te
houden. Wie een dialect echter een goed hart
toedraagt, kan het alleen voor het nageslacht
bewaren door het op te schrijven. Dat heb ik
gedaan. Door steeds maar te blijven noteren,
ontstond tenslotte het idee het Schalkwijks in
boekvorm uit te geven. Voor dit boek was het
nodig de tekst in een aanvaardbare vorm op
papier te krijgen. Dat was niet eenvoudig. Je
weet het wel te zeggen, maar hoe je 't moet
opschrijven, is iets anders. Menig advies luid-
de: doe het maar fonetisch, dus de uitspraak
weergevend.
Ik ben het helemaal eens met mr. Herman van
Run, die in zijn voordracht voor de Nederland-
se Dialectendag in 1993 opmerkte: 'Dialect
schrijven is vrijwel onmogelijk. Je kunt je in-
spannen door allerlei accenten en rare klinker-
verbindingen op papier te zetten, maar nie-
mand kan er een ondubbelzinnig teken in zien
om zijn stem, tong en keel in een bepaalde
stand te zetten. Die speciale lettertekens mis-
sen een algemeen herkenbare verwijzing. Het
hoogste dat je bereiken kunt, is dat de spreker
van de standaardtaal onnatuurlijke geluiden
gaat uitstoten en dat de dialectspreker, die het
al moeilijk genoeg heeft doordat hij iets ge-
schrevens moet uitspreken, daarnaast hinder
ondervindt van die rare dubbele klinkers,
hoedjes en trema's'.
Door soms af te wijken van de fonetische re-
gels is de tekst van het boek, naar mijn idee,
leesbaar geworden. Het manuscript mocht ik
voorleggen aan dr. Jan Berns van het RJ.
Meertens Instituut voor Dialectologie, Volks-
kunde en Naamkunde van de Koninklijke Aka-
demie voor Wetenschappen te Amsterdam.
Zijn adviezen en die van dr. Jacques Van Key-
meulen, van de Vakgroep Nederlandse Taal-
kunde van de Universiteit van Gent, zijn dank-
baar verwerkt. Tenslotte heeft dr. Marjolein
Kool uit Schalkwijk, docente aan de Hoge-
school Domstad te Utrecht, het manuscript
eveneens van kanttekeningen voorzien. U
merkt wel dat ik heel wat 'afgedoctord' heb
voordat dit boek over het dialect van Schalk-
wijk verschijnen kon.
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
75
-ocr page 76-
Inhoudsopgave en index jaargang 33 (1999) en
34 (2000)
Inhoudsopgave
Jaargang 33-1 (maart 1999)
* Artikelen:
Bemmel, A.A.B, van. De ontginning van Lang-
broek: Van wildernis naar cultuurlandschap. 2-
22 (met voorwoord van H. Smit, 1)
Schip, A.S.M, van. Een Romeins grafmonu-
ment te Werkhoven? 111. 23-24
De wereld in een doosje, door H.J. Tigelaar.
68-69
Rectificatie. 69
* Varia:
Interessante personen gezocht. 70
Historische vaartocht op de Lek. 71
Jaargang 33-2 (juni 1999)
* Artikelen:
Coppens, J., Jan R. van Nijendaal (1880-
1975): huisschilder en kunstfotograaf. 25-33
Bemmel, A.A.B, van. Speurtocht naar een on-
bekend kasteel (?) te Cothen. 34-37
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1998. 38-44
*  Boeken
Veldnamen, door A.A.B, van Bemmel. 45
* Varia
Archeologie Bloemenweerd in Cothen. 46
Nogmaals de hofstede Rhijnenburg in
Cothen. 47
Nostalgia Naarden 99. 47-48
Jaargang 33-4 (december 1999)
* Artikelen:
Wttewaall, O.J., De tuin van kasteel Heemste-
de bij Houten. 73-87
Eerden-Vonk, M.A. van der. De lotgevallen van
het archief van het Sint-Ewouds- en Elisa-
bethsgasthuis in Wijk bij Duurstede. 88-96
Jaargang 34-l/2(maart-juni 2000)
* Artikelen:
Kooistra, L.I., Grenzen aan de groei voor de
Romeinse boeren in het Kromme-Rijngebied?
1-8
üppel.schoten, R., Is de plaatsnaam Bunnik
wel Germaans? 9-12
Ginkel-Meester, S.G. van. Een stukje geschie-
denis van de gemeente Bunnik in straatnamen
vastgelegd. 13-14
Nimwegen-Seggelink, E. van. Tijdelijk geen
tijd. 15-20
Wttewaall, O.J., Wickenburgh 700 jaar. 21-22
Schip, A.S.M, van. Van oude botten, de glissen
die vooruit gaan. 23-25
Jaarverslagen van de Historische Kring over
1999.26-31
*Boeken:
Gemeente Houten. 32
* Varia:
Dubbelnummer en index. 32
Jaargang 33-3 (september 1999)
* Artikelen:
Ginkel-Meester, S.G. van en N.G. van der
Leek,
De Hoge Zandbrug, een ingenieus ge-
metselde boogbrug in Werkhoven. 49-56
Nimwegen-Seggelink, E. van. Onze Lieve
Vrouw op zolder in Wijk. 57-61
Bemmel, J.A. van, Cornelis van Bemmel: rond
1810 veerbaas van het Wijkse veer. 62-66
*  Boeken:
RK-parochies, door A.A.B, van Bemmel. 67-68
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
76
-ocr page 77-
Reacties van lezers. 32
Open Monumentendag en Wijk 700. 32-34
Open Monumentendag in de gemeente Hou-
ten. 34
Grenspalen in het Kromme-Rijngebied ge-
zocht! 34-35
De Bemmelshofstede in Overlangbroek (2).
34-36
Gevonden: een hersenkoraal van Heemstede.
36
Jaargang 34-3 (september 2000)
* Artikelen:
Bekius, D., De Nieuwe Hollandse Waterlinie in
het Kromme-Rijngebied. 37-47
Uppelschoten, R., Van De Koning, Het Hert en
het gerechtshuis: Odijkse herbergen rond
1700. 48-54
* Varia
Het gat in de Romeinse Rijngrensverdediging.
55-56
Jaargang 34-4 (december 2000)
* Artikel:
Bemmel, A.A.B, van. De vergeten woontoren
Noortwijck tussen Cothen, Langbroek en Wijk
bij Duurstede. 57-73
Heijmink Lie.sert, P.M., Fragmenten aanbie-
dingsspeech boek '« Haonderik vol ruggeme-
ter.s.
74-75
Inhoudsopgave en index jaargang 33 (1999) en
34 (2000). 76-79
* Varia:
Cursus oud schrift. 80
Grenspalen. 80
Onderzoeksgids Verkeer en vervoer. 80
Het Kromme-Rijngebied, 34-4                                                                                                    77
-ocr page 78-
Index van namen en zaken
Vermeld worden: jaargang-aflevering en tussen
haakjes de pagina's.
Heymink Liesert, P.M. 34-4 (74-75)
historische markt 33-2 (47-48)
historische vaartocht 33-3 (71)
Hoge Zandbrug 33-3 (49-56)
Houten 33-2 (41-42), 33-4 (73-87), 34-1/2 (30-
31; 32; 34; 36)
archeologie 33-1 (23-24), 33-2 (34-37; 41-42),
34-1/2 (1-8; 23-25; 30-31; 36)
archieven 33-4 (88-96)
B
beeldhouwkunst 33-3 (57-61)
Bekius, D. 34-3 (37-47)
Bemmel, A.A.B, van 33-1 (2-22), 33-2 (34-37;
45), 33-3 (67-68), 34-4 (57-73)
Bemmel, Cornelis van 33-3 (62-66)
Bemmel, J.A. van 33-3 (62-66)
Bemmelshofstede 34-1/2 (34-36)
biografieën 33-3 (70)
Bloemenweerd 33-2 (46)
bruggen 33-3 (49-56)
Bunnik34-1 (9-12; 13-14)
jaarverslagen 33-2 (38-44), 34-1/2 (26-31)
K
Kastelen 33-2 (34-37), 33-4 (73-87), 34-1/2
(21-22), 34-4 (57-73)
kerken 33-3 (67-68), 34-1/2 (15-20)
Kooistra,L.I. 34-1/2(1-8)
Langbroek 33-1 (l;2-22)
Leek, N.G. van der 33-3 (49-56)
Leersum 33-2 (45)
N
Nederlangbroek 34-4 (57-73)
Nieuwe Hollandse Waterlinie 34-3 (37-47)
Nimwegen-Seggelink, E. van 33-3 (57-61), 34-
1/2(15-20)
Noortwijck 34-4 (57-73)
Nijendaal, J.R. van 33-2 (25-33)
Coppens, J. 33-2 (25-33)
Cothen 33-2 (34-37; 46; 47), 34-4 (57-73)
cursus oud schrift 34-4 (80)
D
dialect 34-4 (74-75)
O
Odijk 34-3 (37-47)
ontginningen 33-1 (2-22)
Open Monumentendag 34-1/2 (32-34; 34)
Overlangbroek 34-1/2 (34-36)
Eerden-Vonk, M.A. van der 33-4 (88-96)
fotografie 33-2 (25-33), 33-3 (68-69)
Ginkel-Meester, S.G. van 33-3 (49-56), 34-1/2
(13-14)
glissen 34-1/2 (23-25)
't Goy 34-1/2(21-22)
grenspalen 34-1/2 (34-35), 34-4 (80)
Grote Kerk 34-1/2 (15-20)
H
Heemstede, kasteel 33-4 (73-87), 34-1/2 (30-
31; 36)
herbergen 34-4 (48-54)
hersenkoraal 34-1/2 (36)
plaatsnamen 34-1/2 (9-12)
R
rectificatie 33-3 (69)
Rhijnenburg 33-2 (47)
Romeinen 33-1 (23-24), 34-1/2 (1-8), 34-3
(55-56)
RK-parochies 33-3 (67-68)
Schalkwijk 34-4 (74-75)
schilderkunst 33-2 (25-33)
78
Het Kromme-Rijngebied, 34-4
-ocr page 79-
Schip, A.S.M, van 33-1 (23-24), 34-1/2 (23-
25)
Sint-Ewouds- en Elisabethsgasthuis 33-4 (88-
96)
Smit, H. 33-1 (1)
straatnamen 34-1/2 (13-14)
T
Tigelaar, H.J. 33-3 (68-69)
torenuurwerken 34-1/2 (15-20)
tuinen 33-4 (73-87)
U
Uppelschoten, R. 34-1/2 (9-12), 34-3 (48-54)
V
veer, Wijkse 33-3 (62-66)
veldnamen 33-2 (45)
verdedigingssystemen 34-3 (37-47; 55-56)
Verkeer en vervoer 34-4 (80)
Vlucht naar Egypte 33-3 (57-61)
voedselvoorziening 34-1/2 (1-8)
W
Werkhoven 33-1 (23-24), 33-3 (49-56)
Wickenburgh 34-1/2 (21-22)
Wttewaall, O.J. 33-4 (73-87), 34-1/2 (21-22)
Wijk bij Duurstede 33-2 (25-33), 33-3 (57-61;
62-66; 68-69). 33-4 (88-96), 34-1/2 (15-20;
32-34), 34-4 (57-73)
Het Kromme-Rijngebied, 34-4                                                                    '                . \ •        79
-ocr page 80-
Varia
Cursus oud schrift
Het Streekarchivariaat Kromme-Rijngebied -
Utrechtse Heuvelrug organiseert bij voldoen-
de belangstelling in het voorjaar van 2001
weer een cursus oud schrift of paleografie, le-
dereen die wel eens onderzoek heeft gedaan
in archiefstukken van vóór 1800 weet, dat
enige basiskennis nodig is om oude hand-
schriften te kunnen ontcijferen en begrijpen.
In 10 achtereenvolgende lessen wordt u aan
de hand van interessante teksten getraind in
het lezen. De cursus vindt plaats op het Stads-
kantoor in Wijk bij Duurstede vanaf donder-
dag 1 maart tot en met donderdag 3 mei,
steeds tussen 20.00 en 21.30 uur. Het cursus-
geld bedraagt/125,- (inclusief lesmateriaal
en koffie). Voor meer informatie en aanmel-
dingen: mw M.A. van der Eerden, Streekar-
chivariaat, Postbus 83, 3960 BB Wijk bij
Duurstede, tel. 595516 en fax 595599. Het ni-
veau van de cursus ('beginners' of 'meer ge-
vorderden') zal worden bepaald aan de hand
van de aanmeldingen.
Grenspalen
Iedereen heeft wel eens van die houten, na-
tuurstenen of de meer moderne, betonnen paal-
tjes langs wegen of sloten zien staan. Op veel
paaltjes of soms palen is een nummer of wa-
penschild aangebracht. Het gaat hier vaak om
zogenaamde grenspalen. Deze markeren onder
andere de grenzen van een provincie, gemeen-
te of waterschap, van militaire terreinen of van
een particulier jachtgebied. Een voorbeeld be-
vindt zich op de Lekdijk tussen Amerongen en
Wijk bij Duurstede. Het is een oude paal, die
de gemeentegrens tussen Amerongen en Wijk
bij Duurstede aangaf én geeft. Veel van deze
palen hebben hun oorspronkelijke functie ver-
loren. Zij zijn scheefgezakt of overwoekerd
door hoog opgaand groen. Soms zijn zij ook
verplaatst (wellicht als tuinornament in ge-
bruik), soms zijn ze gedeeltelijk 'onthoofd'.
De vraag is nu: waar staan in het Kromme-
Rijngebied nog van dergelijke, oude grenspa-
len? Het gaat ons niet om recente, betonnen
exemplaren zoals die van het Kadaster. Wij
verzoeken u ons te melden als u weet waar een
dergelijke paal zich bevindt, met de afmetin-
gen ervan, wat u denkt dat het is, het liefst
voorzien van een situatiekaartje met adres en
eventueel een foto. Twijfelt u over een paal?
Toch melden! Het idee is om met de verkregen
informatie in een volgend nummer een artikel
te wijden aan deze historische grenspalen met
een overzicht van waar ze zijn. U kunt uw re-
acties richten aan de redactie van dit blad:
Postbus 83, 3960 BB Wijk bij Duurstede, t.a.v.
mw. M.A. van der Eerden-Vonk.
Onderzoeksgids Verlieer en vervoer
Samen met Het Utrechts Archief werkt de
Stichting Stichtse Geschiedenis aan een reeks
onderzoeksgidsen.
Volgend jaar is een gids over onderzoek naar
verkeer en vervoer aan de beurt. Bij deze gids
wordt uw hulp ingeroepen. Er is nog weinig
onderzoek gedaan naar historische infrastruc-
tuur. Waar liepen de oude zandwegen, kerk-
paden, kanaaltjes, lokaalspoorwegen enz.?
Soms zijn er mensen die daarover grote kennis
hebben verzameld zonder dat die kennis tot
een publicatie heeft geleid.
Wellicht is het mogelijk een aantal kaarten te
vervaardigen waar dit soort wegen en paden op
is ingetekend. Als u speciale kennis over het
vroegere wegenstelsel bezit en deze wilt door-
geven, neemt u dan contact op met de consu-
lent van de regionale geschiedenis, de heer
Fred Vogelzang, Mariaplaats 23, 3511 LK
Utrecht, telefoon (030) 234 38 80, fax (030)
232 86 24.
Een grenspaaltje langs de Wijkerweg in Langbroek (foto
Ad van Bemmel, 1997)
80
Het Kromme-Rijngebied, 34-4